Maatstaf heeft in een dubbelnummer een soortement definitieve Achterberg-aflevering het licht willen laten zien. Het eerste artikel is van de hand van J.B. Charles in zijn vermomming van prof. mr. W.H. Nagel, kennelijk om er wat officieel gewicht aan mee te geven. Een ‘editorial’ noemt hij het zelf, een soort beginselverklaring voor dit nummer. Bij de titel (‘Schrijvers van nabij’ - Over Gerrit Achterberg, de schijngestalten van de persoon en het encanaillement) prijkt een sterretje. Nieuwsgierig blikt men naar beneden, onderaan de bladzij. Zou het 't sterretje zijn van de katholieke leden van de commissie, die ermee willen aanduiden dat dit artikel eigenlijk op de index had behoren te staan? Maar nee, de tekst bij het corresponderende sterretje maakt duidelijk waarom dit artikel niet door Charles maar door prof. mr. W.H. Nagel geschreven moest worden: ‘Gehele of gedeeltelijke overname van de inhoud van dit opstel zonder schriftelijke toestemming van de auteur is verboden’. Zozo. Wel lastig, bij een editorial. Moeten alle kranten en tijdschriften die deze Maatstaf bespreken willen nu eerst toestemming (schriftelijk nog wel)! aan Nagel vragen voordat zij enkele van zijn beweringen kunnen citeren? Gecompliceerd hoor! Ik heb prof. mr. Nagel desondanks maar even opgebeld, op zijn kantoor. Eerst kreeg ik een jongeman, die mij doorverbond met een secretaresse of zoiets, die wou weten of zij ook de boodschap kon aannemen. ‘Ik wou meneer Nagel om toestemming vragen te citeren uit zijn Maatstafartikel’, meldde ik trouwharig. Hij bleek in conferentie of zoiets, maar zij zou het toch even aan hem gaan vragen. Even later kwam zij terug. ‘Om welk Maatstafartikel het ging, en of ik even een briefje wilde schrijven, dan kon de professor het beter bekijken’. Ammenooitniet. Daarom
(tromgeroffel!) als primeur enkele citaten uit Nagels editorial, zonder diens toestemming neergeschreven!! ‘Maar nadat de schrijver en de regisseur de zaak nog eens hadden doorgepraat geviel het, dat op de avond van de dertiende november mevrouw Achterberg en enkele vrienden nogal verslagen bij het toestel hebben gezeten, omdat de tekst’... (enz.). - ‘Dresden vooral licht ons overigens in over de hoge bejaardheid van deze voorkeur’. - ‘Ikzelf heb wel eens tot mijn genoegen muziek van een Nederlander gehoord dat niet minder werd door mijn wetenschap dat de komponist... (enz.)’. (P.S. Gehele of gedeeltelijke kennisname van de inhoud van dit stukje zonder schriftelijke toestemming van de auteur wordt met de dood bestraft).
Wat Frits Behrendt ondanks zijn met noeste vlijt getekende anti-communistische politieke prenten maar moeizaam gelukt, bereikt de sovjetfilm Het huis met de zolderkamer zonder slag of stoot. Eerst al, kortgeleden, dat bericht in de krant dat er in de Sovjet-Unie nog steeds geen ballpoints
[p. 16]
worden gefabriceerd en zelfs niet geïmporteerd, en nu deze film weer. Het is de verfilming van Tsjechovs verhaal Dom s mezoninom (het is een aardig gebruik ook even de oorspronkelijke titel te geven, bijvoorbeeld Ansiktet of Balada o soldatje) wat letterlijk ‘Het huis met de entresol oftewel het insteekkamertje’ (zie Van Dale) betekent, maar men kan zich voorstellen dat de vertaler het op zolderkamer heeft gehouden. De film is overgoten met die typische sovjetpasteltinten, die de indruk wekken dat men zo'n oude ingekleurde ansichtkaart bekijkt, en verder, doordat er zoals de partijlijn voorschrijft teveel rood is toegevoegd aan het kleurengamma, de gedachte doen postvatten dat alles zich zowel 's ochtends, 's middags als 's avonds afspeelt bij een rose zonsondergang onder louter roodharige mensen. Ik overdrijf 'n beetje, natuurlijk, maar de makers van deze film overdrijven weer naar hun kant toe, dus de balans is in evenwicht. Het is (ik vergat dit nog te melden) een slechte film zonder weerga, al sprak ik de vrouw van een hoogleraar in de slavische talen die nog met genoegen terugdacht aan het grote witte hek in deze film waardoorheen men steeds moest rijden of lopen om via de oprijlaan het landhuis te bereiken. Zoals zij zich (gaf zij toe) Pantserkruiser Potemkin herinnert via de trappenscène, zo zal zij zich ten eeuwigen dage Het huis met de zolderkamer herinneren via dat fraaie hek, dat zo mooi aangaf hoe geïsoleerd zo'n landhuis in die dagen lag. Voor studenten in de Russische taal is deze film overigens een probaat leermiddel, want mooier, gemoduleerder, duidelijker en verstaanbaarder dan in deze film werd er buiten de Russische landsgrenzen slechts door Rika Hopper gesproken. Eén ding is vervelend. Tsjechov wordt met
dat soort verfilmingen, de uitzonderingen als steeds niet te na gesproken (De dame met het hondje, De vlinder), zelden een dienst bewezen. Het duidelijkste bewijs vormt wel de discrepantie die bestaat tussen Tsjechovs eigen toneelstukken en de bewerkingen van zijn verhalen en novellen, die meestal veel ‘toneelmatiger’ uitvallen dan zijn toneelstukken. Dom s mezoninom is een verhaal van 17 bladzijden en beslaat naar ruwe schatting zo'n woord of 6000. Er moest dus duchtig aan getrokken worden om er een film van 1 uur en 24 minuten van te maken. Dat is dan ook gebeurd. Allerlei scènetjes die al klaar zijn, krijgen een krulstaartje doordat nog even een zijdelings persoon in het beeld komt. Voorbeeld: De schilder en Missjoes spelen een spelletje croquet. Het spelletje is afgelopen, er is het een en ander gezegd, dan verschijnt plotseling Lydia uit het geboomte in de scène. Gespannen kijkt men toe. Zal zij iets gaan zeggen waaruit jaloezie blijkt, of minachting voor het onnozele spel of iets dergelijks? Maar nee, zij komt, staat, doet of zegt niets, de camera treuzelt slechts even bij haar verschijning en alsnog wordt overgestapt op de volgende scène. Geen wonder dat de kijker gaat denken dat Tsjechov wel langdradig en vervelend moet zijn, maar niets is minder waar. Er mag dan dikwijls weinig gebeuren in zijn verhalen, hij pleegt ze snel, zonder omwegen en vooral sober en zonder franje op te dienen. Daardoor werden het ook steeds van die korte verhalen, en dat is wat die speciale tak van de sovjetfilmindustrie (de Tsjechovverfilmingen N.V.) de das omdoet. Tsjechovs verhalen, voor het merendeel bruikbaar voor een eenakter of een televisiefilmpje van 25 minuten, moeten steeds als kauwgom worden uitgetrokken tot een anderhalf uur durende speelfilm, waardoor de rek eruit gaat.
Van Oorschot is, gedeeltelijk noodgedwongen omdat de vertalers uit het Russisch langzaam bezig zijn uit te sterven, gevolg onder andere van hun hogere levensstandaard dankzij hoogleraarsbaantjes en aanverwante bezigheden, - een langzaamaanactie begonnen met zijn befaamde Russische bibliotheek. In de eerste jaren kwamen er zes delen per jaar uit, maar dat bleek gewoon te veel, niet in de eerste plaats omdat de mensen het geld niet hadden voor zes
[p. 17]
delen per jaar, maar meer omdat niemand in staat is met vrucht zes dikke dundrukdelen van Russische negentiende-eeuwers in één jaar uit te lezen. Het bleek, dat de goedwillenden per jaar twee delen konden verstouwen, geen zes. Nu de aanvangssnelheid er een beetje uit is, blijkt dat bijvoorbeeld Toergenjev, waar men eerst niet aan wou, gaandeweg uitverkocht dreigt te raken. De kopers van Dostojevski, Tsjechov, Gogolj e.a. zijn nu op hun gemak bezig hun Russische bibliotheek te completeren. Dit jaar wordt een begin gemaakt met Tolstoj: Anna Karenina, klemtoon asjeblieft op de e - daar doet u alle slavisten een plezier mee. Er komen in het geheel acht delen van Tolstoj. Verder staan Saltykov en Pisemski op het programma - minder algemeen bekende goden met hun eigen aantrekkelijkheden. Buiten de Russische Bibliotheek valt Garsjin, niet omdat hij te onbelangrijk is, maar omdat hij te dun is voor de Russische Bibliotheek. Hij zou er tussenuit vallen. Zijn oeuvre is met zo'n bladzijde of driehonderd wel bekeken. Paradoxaal genoeg, komt hij nu in een Witte Olifant van Van Oorschot terecht. Men verzuime tezijnertijd niet zijn verhalen en novellen te lezen; het zijn juweeltjes.
Nu Jeanne d'Arc van Dreyer in een aan onze bioscoopgewoonten aangepaste versie weer in verschillende theaters in ons land draait, zal het menigeen net als het mij deed interesseren wat er terecht is gekomen van Falconetti (Marie), die zo indrukmakend de hoofdrol speelde. Welnu, zij stierf, om maar meteen bij het eind te beginnen, op 45-jarige leeftijd en volkomen vergeten in Buenos Aires. Voordat zij in Jeanne d'Arc speelde, was zij toneelactrice en verdiende geld bij door cosmetica te adverteren. Het lot wilde, dat zij op bevel van Dreyer in de film in het geheel geen make-up mocht laten aanbrengen. Dreyer wilde alles zo echt mogelijk. Hij liet aan de hand van de miniaturen in het Livre des Merveilles van ± 1400 nauwkeurig het kasteel waarin hij het proces wilde situeren nabouwen, met echte torens op alle hoeken. De muren waren echter slechts tien centimeter dik en rose geschilderd, wat als grijs op het celluloid zou komen, dit om te contrasteren met de witte lucht. Het complete ‘stadje’ had ongeveer de grootte van het Trafalgar Square, vertelt Dreyers biograaf Ebbe Neergaard in het Engels. Ik zou Trafalgar Square graag in het Nederlands vertalen, maar ik ken de grootte van de Dam niet in vergelijking met Trafalgar Square. Het was in ieder geval een kostbare aangelegenheid, en de geldschieters
waren nogal ontstemd erover, dat zo'n heel kasteel moest worden gebouwd voor een film van vrijwel louter close-ups. Dreyer wilde het gros van de opnamen door laaggeplaatste camera's laten nemen en liet daarom in de muren ettelijke gaten hakken waaruit men zou kunnen filmen. Zijn medewerkers noemden hem daarom Carl Gruyère, maar zijn assistent zag de ware betekenis van deze manier van filmen: wij maakten deze film op onze knieën, heeft hij gezegd. Falconetti schijnt, vooral nadat zij ingespeeld was, de bedoelingen van Dreyer steeds feilloos te hebben kunnen uitbeelden, als het ware van binnenuit, zoals ook Stiefbeen Sr. zijn rol blijkens de kranteberichten van de laatste tijd schijnt op te bouwen. Onder Dreyers directie was zij een groot ‘actrice’. Zij maakten elkaar beroemd, en de film tot een onvergankelijk meesterwerk. Op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958 werd de uitslag bekend gemaakt van de lijst van 12 beste films aller tijden, samengesteld door 117 filmcritici uit 26 landen. Voor de aardigheid geef ik die lijst nog even: 1. Pantserkruiser Potemkin. 2. Goldrush. 3. Fietsendieven. 4. Jeanne d'Arc. 5. La Grande Illusion. 6. Greed. 7. Intolerance. 8. De Moeder. 9. Citizen Kane. 10. De Aarde. 11. Der letzte Mann. 12. Het kabinet van dr. Caligari. Een aantal filmmakers heeft in aansluiting op deze lijst zes namen ervan alfabetisch uitgekristalliseerd: de eerste vijf van de genoemde twaalf, plus De Moeder. In beide gevallen werd dus niet getwijfeld aan Jeanne d'Arcs eretribuneplaats. Wat gebeurde er echter met Falconetti? Oogstte zij haar roem? Zij stierf in 1946 in Buenos Aires zonder nog ooit voor de film te hebben gespeeld.