Bouwkunst en normalisatie bij den massabouw.
Door J.J.P. Oud.
De ontwikkeling der bouwkunst wordt niet alleen door geestelijke, maar voor een belangrijk deel ook door sociale en technische invloeden bepaald, omdat de bouwkunst meer dan een anderen kunstvorm in het maatschappelijk leven wortelt en zelfs in haar meest individueele uitingen aan maatschappelijke overwegingen gebonden blijft.
Het bouwkunstig middel is nooit tot eenzelfden graad van bepaaldheid op te voeren, als b.v. het schilderkunstig middel, omdat de twee-eenheid van nuttigheid en schoonheid, die zich in de bouwkunst openbaart, het tot bepaaldheid stellen van het middel belemmert. Want moet eenerzijds dit middel tot bouwk unstige uitbeelding dienen, anderzijds heeft het utilitaire bedoelingen te verwezenlijken, zoodat uit esthetisch oogpunt beschouwd, de bouwkunst een compromis vooronderstelt, dat alleen in bizondere gevallen, waarin de utilitaire eischen tot een minimum gereduceerd zijn, zooals b.v. bij monumenten het geval
[p. 118]
is, betrekkelijk opgeheven zou worden. Betrekkelijk, omdat de utilitaire eischen niet alleen het bewonen betreffen, maar ook het construeeren en deze laatste ook bij monumenten optreden en ten opzichte van een zuivere beelding altijd nog meer beperkingen inhouden, dan die, welke verbonden zijn aan de vermaterialiseering der idee bij de z.g. vrije kunstvormen.
Zoo komt het, dat er gestreden is over de vraag of architectuur al dan niet kunst is.
Stelt men zich op zuiver esthetisch standpunt, dan moet erkend worden, dat de bouwkunst een gebondenheid bezit, die het aantal mogelijkheden en den graad van zuiverheid van uitbeelding beperkt. Die graad van zuiverheid zal men op kunnen voeren, naarmate de overeenstemming tusschen de geestelijke en utilitaire factoren grooter is en het minder noodzakelijk is het een te vervormen ter wille van het ander.
Men zou van de bouwkunst kunnen zeggen, dat zij indirect kunst is, omdat in haar de idealiteit der kunst tot uiting moet komen, langs den weg der utiliteit.
Het ondergeschikt maken van de utiliteit aan die idealiteit zou gaan ten koste van algemeene en kultureele waarden en zou aan het streven naar stijl niet ten goede komen. Voor de ontwikkeling van een bouwkunstigen stijl is daarom een goed (in den zin van technisch en praktisch zuiver) huis belangrijker dan een mooi huis.
Alleen op dezen grondslag kan men bewust naar stijl streven. De tijdelijke verschijningsvorm van een stijl is te zeer gevolg van gemeenschappelijke invloeden om daarover met waarschijnlijkheid aanwijzingen te kunnen geven. Wel kan met zekerheid beweerd worden, dat deze verschijningsvorm niet gebaseerd zal zijn op het uiterlijke van oude verschijningsvormen. maar dat zij groeien zal uit het wezen der moderne techniek en samenleving, zooals dit in alle tijden het geval geweest is, waardoor haar karakter een gansch ander zal zijn dan in eenige vroegere stijlperiode.
De moderne architect moet daarom voor alles grondig technisch onderlegd zijn (of tenminste een zuiver begrip der moderne bouwtechniek bezitten) en in den ruimsten zin op de hoogte zijn van sociale toestanden.
Hoe weinig bovengenoemde, algemeene begrippen nog zijn doorgedrongen, is weer eens gebleken op het onlangs gehouden Woningcongres, waar voorgesteld is normaaltypen van huizen vast te stellen om ten spoedigste in den heerschenden woningnood te voorzien. Er zijn toen niet alleen van architectenzijde, doch ook van arbeiderszijde esthetische bedenkingen aangevoerd. En wat de laatsten betreft, zelfs van den kant der Marxistische arbeiders, die blijkbaar niet beseften, dat het gedeeltelijk opheffen der individualistische vrijheid van uitbeelding voor den architect een kostenbesparing medebrengt, die aan de grootte, samenstelling en uitbeelding van elke woning (dus aan de gemeenschap) ten goede komt - zonder schade in esthetisch opzicht, integendeell - en die daarmede eens te meer bewezen, dat men Socialist en zelfs Marxist kan zijn, zonder sociaal te voelen. Van architectenzijde was ten slotte de oppositie verklaarbaarder. Van ouds (d.w.z. zoo lang wij ons herinneren) heeft elk architect zijn eigen deur en raam en dit is een recht, dat hij zich niet zonder slag of stoot ontnemen laat. Voor den bouw van het particuliere huis kan men voorloopig dit recht onaangetast laten, maar bij den massabouw eischt de consequentie in onzen tijd van massa-productie, dat gevoeligheden, die bij het ontwerpen
[p. 120]
BIJLAGE XII VAN DE STIJL 1e JAARGANG No. 7. TWEE MONUMENTALE SCHILDERWERKEN, AFB. A (BOVEN) B. VAN DER LECK; AFB. B (ONDER) R.N. ROLAND HOLST.
[p. 121]
van het particuliere huis optreden, ter zijde gesteld worden en het vraagstuk onbevangen onder de oogen wordt gezien, niet trachtende bestaande vormen te interpreteeren, doch een vormgeving zoekende, gebaseerd op het wezenlijke der opgave. Maar dan zal ook blijken, dat zich mogelijkheden van bouwkunstigen aard voordoen, zooals sinds de oudste tijden niet meer voorkwamen. Worden de normaaltypen esthetisch verzorgd, dan is daarmede een stijlvolle straatplastiek te scheppen van groote monumentaliteit en dan zal niet alleen het huis op zichzelf, maar ook de stad als geheel in de toekomst weer genietbaar zijn. Want dan zullen de standaardtypen de maatverhoudingen en het rythme kunnen brengen, die thans het stadsbeeld mist. De kunstenaar-architect heeft er voor te waken, geen slaaf van deze maatverhoudingen en typen te worden.
En hoe ver men dan de normalisatie door zou willen zetten, hetzij louter door vaststelling van normaaltypen (als handels-standaardtypen) voor deuren, ramen enz., hetzij in uiterste consequentie door vaststelling van geheele huistypen, het zal steeds mogelijk blijken door groepeering van massa's, deuren, ramen, enz., of van geheele huizen, tegenstellingen van verhoudingen te scheppen, die tot schoonheid zullen leiden, om verder niet te spreken van de vele wijzen, waarop (speciaal in gevallen, waarin economisch eenige speling toelaatbaar is) met behoud van massawerking en verlevendigingen door baksteen of ander materiaal (uniform alweer en afwisselend gebruikt in 2, 3 modellen) zijn aan te brengen. Het is een consequentie van de moderne productiewijze, die door den eigenbouwer in slechten vorm reeds aanvaard is en die zich daar zelfs tot luxe-producten, als trappalen en glas-in-loodramen enz. uitstrekt. Ook de architect, die woningblokken te bouwen had, paste als economisch redmiddel bestaande handelsnormaaltypen toe voor schoorsteenmantels en bekleedingsstoffen, parketvloeren en wandtegels, sanitaire artikelen, enz.
Ligt de aanvaarding van het massa-product dus economisch geheel in den lijn van den tijd, in bouwkunstig opzicht verschijnt de normalisatie op het psychologisch moment. De anarchie in het bouwbedrijf in on-esthetischen, zoowel als in hyper-esthetischen zin zal haar beteugeling vinden in de toepassing op zuiveren grondslag van de massa-productie, d.w.z. in de esthetische uitbeelding van het massa-product. De architect treedt dan op als régisseur, die de massa-producten tot een bouwkunstig geheel ensceneert: verhoudingskunst. Waarbij hij, die daaraan behoefte heeft, zijn lust tot esthetische excessen aan het particuliere huis zal kunnen botvieren.