Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermd95. De Haan aan Van Deyssel, tweede helft februari 1905Amsterdam 29. St-Willibrordstraat.Zeer Geachte Heer Van Deyssel, ik moet mij in ‘Het Volk’ hevig verdedigen over mijn boek ‘Pijpelijntjes’. Mag ik me daarbij op u en uw brief408. beroepen? Ik vraag u dit omdat dit van veel belang is. Ik ben zeer bedroefd. En kan niet veel meer doen. Maar mij verdedigen moet ik. Als u niet terug schrijft beschouw ik 't als een weigering, want niet-antwoorden als een toestemming te beschouwen wil ik niet. Maar uiterlijk overmorgen moet ik mijn verdediging doen. In haast en jachting, hoogachtend vriendelijk Jacob de Haan
Op 4 maart 1905 wordt De Haan door de redactie van Het Volk weer tot geduld gemaand. Op 5 maart publiceert het blad het congresvoorstel van De Haan inzake het weigeren van advertenties over boeken van kunst en wetenschap, zoals dat door district V van afdeling Amsterdam op 3 maart was aangenomen. Op de huishoudelijke vergadering had De Haan het blad van censuur beschuldigd: de redactie had de lezers afgeraden om Pijpelijntjes te lezen en zodoende ‘aan partijgenooten een oordeel’ opgedrongen en de administratie had een advertentie geweigerd, hoewel Het Volk wel advertenties plaatste voor ‘zgnaamde anatomische plaatwerken, die niets dan zwijnerij zijn’. Bedoeld is hier de Anatomische atlas met 83 afbeeldingen (van de geslachtsorganen), die in januari bij A. van Klaveren in Amsterdam verscheen en die in maart 1905 al aan een tweede druk toe was409.. Vervolgens moet De Haan over Pijpelijntjes gezegd hebben: ‘Verscheidene critici van naam beoordeelden het boek, dat de verontwaardiging van redactie en administratie opwekte zeer gunstig’. En met die critici bedoelde hij niemand anders dan Lodewijk van Deyssel, twijfelachtig pleitbezorger, wiens oordeel aan de ook op deze vergadering aanwezige Bijkerk bekend blijkt te zijn. Bijkerk antwoordde De Haan: ‘Een boek is meer dan een keus van woorden. v Deyssel zelf zegt, dat zijn beginsel een evolutie heeft doorgemaakt’. Hij legt de nadruk op een andere zin in Van Deyssels brief dan waar De Haan op doelde: ‘Van de Haans boek zegt [Van Deyssel], dat het stemmingen wekt, als bij de handelende personen’. Matthijsen viel De Haan bij, De Haan veranderde nog het een en ander aan de tekst (dat bewees, zei hij, ‘zijn vatbaarheid voor rede’) en het voorstel werd aangenomen. Op 7 maart krijgt De Haan weer het woord in de correspondentierubriek van Het Volk. Hij gaat kort in op het stukje van Blanche Koelensmid, rekent bondig af met Hermans (die had een ‘scheeve’ voorstelling van Pijpelijntjes gegeven) en besteedt weer veel aandacht aan zijn voorstel voor het SDAP-congres, ditmaal helemaal op leerstellig-marxistische toon. ‘We leven in een tijd van dogma-dwang en censuur. Kunsten noch wetenschappen zijn bij deze regering veilig. [...] Daartegen moeten wij als sociaaldemocraten stevig en beslist stelling nemen. Onze beginselen verzetten zich tegen censuur. Wij hebben niet een Openbaring, iets “dat nooit wisselt en in niets ontbreekt”410.. Voor ons zijn recht, godsdienst, moraal, kunst, slechts ideale [= ideële] afspiegelingen van 't economisch leven in eenen tijd. Wij verklaren de veranderingen in recht, moraal enz., noodzakelijk uit de productiewijze. [...] En nu lezen we daar ineens in het verslag van het P.B.411. dat dit mee kan gaan met 't weigeren van advertenties voor boeken, die strijdig zijn met de algemeen erkende beginselen van zedelijkheid in Nederland. [...] Maar eenmaal een vaste regel zooals van 't P.B. aangenomen zijnde, raakt men in uiterste moeilijkheden. Zooals de roomschen hun moraal moeten knoeien en draaien om ze aan de behoeften van den tijd aan te passen. In dit licht gezien, is mijn voorstel geloof ik eenvoudig genoeg. Dringend beveel ik het nogmaals aan bij allen, die de vrijheid van geestelijke beweging in de partij liefhebben’. En tenslotte vraagt De Haan waarom de redactie van het Zondagsblad van Het Volk bijdragen van hem aanneemt en zelfs om nieuwe bijdragen heeft verzocht. ‘Waarde redactie, wenscht ge hiermee te bekennen, dat ge in Juni onnoodig bruusk zijt geweest?’ Tak antwoordde in een naschrift hierop: De Haans uitsluiting betrof alleen de kinderrubriek. Daar was het waar De Haan zijn tegenstander wilde hebben. Op 10 juni 1904 had immers heel duidelijk in de krant gestaan ‘dat de heer Jacob de Haan niet meer aan ons Zondagsblad zal meewerken’, conform Taks brief aan De Haan van 9 juni 1904412.: ‘Het zal u duidelijk zijn, dat [...] uwe medewerking aan het Zondagsblad van Het Volk moet eindigen. Wij wachten dus geen copy meer van u’. Tak krabbelt terug en De Haan maakt daar gebruik van om zijn aanval te verscherpen. Hij lijkt steeds zekerder te worden van zijn zaak. Op 10 maart werpt hij de redactie voor de voeten: ‘Dit streng gescheiden houden van kinderrubriek en Zondagsblad geeft aanleiding tot allerlei commentaren’. En hij vraagt ronduit: ‘Is er in de veertien maanden, dat ik veel en veel in de kinderkrant schreef, en ook daarbuiten voor de kinderen deed, iets van een verkeerden invloed gebleken?’ - Tak antwoordt: ‘Den schrijver van “Pijpelijntjes” kinderen te doen voorlichten, achten wij hoogst ongewenscht. Is dat zoo onduidelijk?’ Maar met zo'n dooddoener stelt men het streng logisch werkend brein van een getergd jong schrijver niet buiten gevecht. In Het Volk van 14 maart 1905 is De Haan dus weer present: ‘Heb ik mijn psychologisch-sexueele ideeën ooit bij de kinderen gebracht? In de krant niet, dat weten we allemaal. Maar buiten de krant? Dat wordt gezegd, met 't oog op uw houding tegen mij. Antwoord nu toch eens rechtuit op mijn vraag. Als onze tegenstanders tegen sociaaldemocratische onderwijzers te keer gaan, dan zeggen we toch ook: “hun onderwijs is neutraal”. Mijn geval is eenzelfde’. - Zeer uit de hoogte klinkt het antwoord van Tak: ‘Met wat “gezegd wordt” hebben wij niet te maken’. Maar De Haan wèl, zou men zo denken, want die werd erop aangezien. Hij was er zelfs zijn baantje in Voorschoten door kwijtgeraakt413.. En was het niet Tak zelf die door de Commissie van Arbitrage gewaarschuwd was zich niet te laten ‘beheerschen door vrees voor 't gekal en 't geraas van onze vijanden’? Tak vervolgt: ‘Wij willen nog wel wat duidelijker zeggen wat wij bedoelen, al gelooven wij dat ieder ander dan De Haan zelf ons wel begrepen zal hebben. Den jongen man, die een “psychologisch-sexueele ideeën”-dispositie had als uit zijn boek bleek, achten wij niet de geschikte om aan kinderen leiding te geven, ook al was van die dispositie te voren niets gebleken’. Intussen kwam afdeling III van de SDAP in Rotterdam, plus Tak que Tak, met een congresvoorstel: ‘Het congres draagt de redactie van Het Volk op geen medewerkers aan het Zondagsblad toe te laten, wier medewerking schadelijk kan zijn voor de propaganda’. En de afdeling Hilversum formuleert voor het congres een motie van afkeuring tegen De Haan en een van goedkeuring jegens de houding van Het Volk inzake het boek Pijpelijntjes. Men wenst met name ‘dat redactie en administratie van Het Volk volkomen vrijheid moet gelaten worden in het plaatsen of weigeren van advertenties en het samenstellen van alle rubrieken der courant, behoudens verantwoording aan de partij’. De Haan reageert met zelfbeklag: ‘is tegen den schrijver van 't veelversmade “Pijpelijntjes” dan zoowat alles gepermitteerd?’ (15 maart). Op 16 maart ontkent zekere Jac. van Emden dat in de SDAP of in Het Volk censuur wordt toegepast, ook niet jegens Pijpelijntjes: het boek is eenvoudig niet besproken, dat is heel iets anders. De Haan eist dat de administratie van Het Volk geen advertenties over boeken van kunst mag weigeren. Maar is Pijpelijntjes wel een boek van kunst? (Hoe graag zal De Haan zijn opposant op deze plaats met een welgekozen citaat uit de brief van Van Deyssel de mond gesnoerd hebben!) Tegelijk protesteert zekere J.A.P. tegen zo'n zondvloed van stukken van De Haan. Tak reageert met een air van machteloosheid: ‘het formele recht tot zijn stukken kan d.H. niet ontzegd worden en de uitspraak der commissie van arbitrage bindt ons in die richting’. Daarop zal de secretaris van die commissie, Bijkerk, verontwaardigd reageren (23 maart): de commissie bindt door haar uitspraken niemand behalve voor het geval waarvoor haar tussenkomst is ingeroepen. ‘Wij zijn geen redaktie’. En Tak krijgt een veeg uit de pan: ‘het gaat niet aan in 't publiek de gevolgen van de onverstandige manier van handelen der redaktie te wijten aan een ander instituut van de partij’. In een naschrift houdt Tak vol dat de commissie toch invloed uitoefent, zoals ook rechtspraak ‘feitelijk haar invloed verder doet gevoelen dan het behandelde geval’. Even lijkt De Haan de moed te verliezen. ‘Als ik maar wat vinden kon, dan ging ik wel naar Indië of zoo’, schrijft hij op 16 maart aan Lodewijk van Deyssel: men ziet het thema van het ‘heengaan uit Holland’ weer opduiken, zoals in de brief van 11 juli 1904 aan Roukema414. en zoals ook zuster Anna in zijn in 1906 geschreven kleine roman Ondergangen in grote nood als laatste escape bedenkt: ‘...als ze naar Indië ging...’415. |
|