Brieven van en aan Jacob Israël de Haan 1899-1908
(2018)–Jacob Israël de Haan– Auteursrechtelijk beschermdVII: EekhoudGeorges Eekhoud gebruikte soms zijn dagboek ook als agenda. Zo schreef hij op dinsdag 29 augustus 1905 in zijn dagboek: ‘Ecrire à [...] Jacob de Haan’. En hij heeft hem geschreven, want op 31 augustus 1905 beantwoordde De Haan zijn brief861.. Op 8 november 1905 noteerde hij: ‘Annoncer Pathologiën’ en in de oktober-december-aflevering annonceert hij in La Belgique artistique et littéraire dat Jacob de Haan, wiens roman Pijpelijntjes zulke heftige controverses had opgeroepen, een nieuw werk heeft voltooid, getiteld Pathologieën en voorbestemd om niet minder tumult teweeg te brengen862.. Als Eekhoud dus op 7 maart 1909 zich in zijn dagboek voorhoudt: ‘Il me faut écrire absolument à [...] Remy de Gourmont’ en ‘à De Haan’, dan is het aannemelijk dat hij ook dat inderdaad gedaan heeft. Maar er zijn uit 1909 helaas geen brieven bewaard, noch van Eekhoud aan De Haan, noch van De Haan aan Eekhoud. Wél vindt men in het bezit van Eekhoud werk van De Haan uit 1909, gedichten, door De Haan aan Eekhoud toegezonden. Het is het jaar van De Haans nieuwe poëtische activiteit. Ook moet er in 1909 contact tussen De Haan en Eekhoud geweest zijn, toen De Haan meedeed aan een protest in Ontwaking tegen de executie van de Spaanse anarchist Francisco Guardia Ferrer; Eekhoud was redakteur van Ontwaking. Van de gedichten die De Haan aan Eekhoud toezond, noemen we in de eerste plaats de publikatie in De Gids, in het septembernummer863., een sonnet ‘Zomernacht’ dat, evenals vroegere gedichten van De Haan, sterk aan Kloos herinnert. Aan Van Eeden schreef De Haan op 4 september 1909: ‘ik maak eene dissertatie. [...] Ik ben rustig en stil. Maak wederom verzen. [...] De Gids plaatste er deze maand een [...]. Verwey accepteerde er vier voor De Beweging’. Drie maanden later publiceerde De Beweging voor het eerst werk van De Haan: ‘Liederen’, te weten: een lang gedicht ‘Terugkeer’ en vier sonnetten, ‘Zomer en Dageraad’, ‘De zomermorgen’, ‘De jonge vogel’ en ‘Het kleine dorp’864., sonnetten die zowel aan Kloos herinneren als aan de ‘Verzen van Jezus’, die in 1904 in het tijdschrift Nederland gepubliceerd waren. Als honorarium voor zijn bijdrage aan het decembernummer werd aan De Haan, volgens een aantekening van redakteur Verwey van 3 december in zijn kopijboek, een bedrag van f 9,375 toegedacht. De Haan liet evenwel weten, in een brief van 8 december aan Verwey, dat hij het geld niet nodig had. Anders dan men gewoonlijk denkt, nam De Haans nieuwe poëtische activiteit in 1909 dus een aanvang niet in De Beweging865., maar in De Gids. Oudere gedichten heeft hij zelf niet gebundeld, ook de beide gedichten niet die in datzelfde jaar in De Amsterdammer gestaan hadden866.. De Haan liet kennelijk de poëzie die volgens hem voor publikatie in boekvorm in aanmerking kwam, met het sonnet in De Gids van september 1909 beginnen. Eekhoud ontving de gedichten uit De Beweging in de vorm van een drukproef867.; onderaan staat geschreven: ‘Ik verzoek u beleefd mij eene revisie te zenden. Jacob Israël de Haan. 27. Palestrinastraat Amsterdam’, en in de derde strofe is een zetfout (‘morgenrede’) verbeterd (‘morgenvrede’). Ook had boven de gedichten eerst ‘Gedichten’ gestaan, door De Haan veranderd in: ‘Liederen’. In 1917 vonden zij ook inderdaad, evenals het sonnet ‘Zomernacht’ uit De Gids, hun plaats in een bundel van die naam: Liederen. Pas van eind 1910 kennen we weer een brief van De Haan aan Eekhoud. Wél heeft hij hem in dat jaar een bezoek gebracht en een reeks overdrukjes gestuurd. Ten eerste uit De Gids de gedichten uit het februarinummer (‘Aan de beek’ en ‘Sluimerende knaap’, later gebundeld in Liederen868.), die uit het juninummer (‘Groote Verzoendag’, ‘Inwijdingsfeest’, ‘Loofhuttenfeest’ en ‘Paschen’, in 1915 gebundeld in Het Joodsche Lied869.), dat uit het novembernummer (‘Huisvaart naar Holland’, later in Liederen870.) en die uit het decembernummer (‘Vreugde der Wet’, ‘Het Wekenfeest’, ‘Zeventien Tammoez’ en ‘Verstrooiing’, later in Het Joodsche Lied871.). De Haan voorzag zijn zendingen van opdrachten, die we niet alle zullen overnemen. Alleen deze eerste, uit de zending ‘Liederen’, bestaande uit ‘Aan de beek’ en ‘Sluimerende knaap’: ‘Van den Dichter aan zijnen vriend en meester Georges Eekhoud’. In De Beweging verschenen, in november 1910, nog eens vijf ‘Liederen’, te weten: vier genummerde berijmingen van ‘Heilige Dagen’, 1. ‘Negen Ab’, 2. ‘Sabbath’, 3. ‘Het Nieuwejaar’, 4. ‘Het Lotenfeest’ (later gebundeld in Het Joodsche Lied872.) en een gedicht ‘Het droeve lied’ (later opgenomen in Liederen873.). Het zijn deze vier gedichten op joodse ‘heilige dagen’ waarin men wel een ommekeer in het leven van De Haan heeft willen zien, de geboorte van een ‘joods dichterschap’ en een machtige invloed van Albert Verwey op zijn werk874.. De eerste ‘joodse’ gedichten van De Haan verschenen evenwel niet in De Beweging (in november 1910), maar in De Gids (in juni), zonder dat iemand op de gedachte zou komen om van een machtige invloed van Van Hall, Colenbrander of Johan de Meester op De Haans ontwikkeling te spreken. Een probleem blijft ook: wat verstaat men onder een ‘joods’ dichterschap? Leest men De Haans ‘joodse’ gedichten uit 1910 in De Gids en in De Beweging, dan ontmoet men berijmingen van bepaalde, exclusieve thema's, zoals Zeventien Tammoez en Negen Ab, die voor niet ingewijden in verklarende voetnoten onderaan de bladzij worden toegelicht875.: ‘Negen Ab’ is, lezen we, ‘een vastendag’ en bij ‘Het Nieuwejaar’ wordt toegelicht: ‘Op Nieuwejaar wordt in onze kerken de bazuin geblazen’. Leest men ná ‘Heilige Dagen’ in De Beweging ‘Het droeve lied’ (dat later in een heel andere, niet-‘joodse’ bundel terechtkwam), dan heeft men daar geen moeite mee. Het dichterschap van De Haan leverde gewoon zowel ‘joodse’ als niet-‘joodse’ gedichten op, tegelijkertijd of om en om. Voorts treft men in Eekhouds bezit natuurlijk De Haans opstel ‘Naar aanleiding van eene crimineele statistiek van de Joden’ aan, overdrukje van het Tijdschrift voor Strafrecht, waarin het in 1910 was gepubliceerd. De Haan wees in dit opstel op het belang van de letterkunde voor de wetenschap der criminologie. Schrijvers laten ‘het innerlijke’ aan bod komen, statistieken niet. Als belangrijk voor de bestudering van de criminaliteit van joden beveelt De Haan dan o.m. In de schaduw aan, ‘eene zeer fraaie bundel novellen door Carry van Bruggen’, en voor de bestudering van de criminaliteit in het algemeen: Van de koele meren des doods van Van Eeden en twee werken ‘van den verfijnden Belgischen schrijver Georges Eekhoud’, L'Autre vue en Le cycle patibulaire (p. 147/8). Het overdrukje in het bezit van Eekhoud kreeg een opdracht in handschrift mee: ‘Van den schrijver aan zijnen meester Georges Eekhoud’. En uiteraard bedacht De Haan zijn vriend met ditmaal geen overdrukje, maar de complete aflevering van Groot Nederland, waarin men zijn gedicht ‘De jonge herder’ vindt876., geïnspireerd ‘op eene schilderij van den Belgischen schilder Emile Claus, in het bezit van den Belgischen Dichter Georges Eekhoud’877.. Het gedicht was op 1 november 1909 door De Gids geweigerd878. en dus vóór die datum geschreven. De brief die Eekhoud zich in maart 1909 in zijn dagboek voornam te schrijven, kan op dat gedicht en dat schilderij betrekking hebben. |
|