~ rM w~4 ~ hef :3itrovt tijbArift gttuiji aan Ttfftn, 1unt en :?gtsriocQap 1unt en :?gtsriocQap Achtste jaargang, 1893. ?Eerste halfjaar 1893 Tempus non erit amplius. Apoc. x. 6. . erloren is 't gepijnd om aan den tijd, die immer voort moet gaan een paal te zetten ; ja, stelt u maar en schoort u stijf, ge 'n zult, met al uw leên en lijf, zijn' baan beletten. Hij lacht met u, en, moegesold, gij vechtend in de vore rolt, daar 't eeuwig varen zijns wilden strooms voorbij u voert, en zegenpralend henenroert, zijn' ruwe baren. Hij stampt de hooge boomen om, hij buigt den berg zijn' lenden krom, hij springt de banden van staal intween, die vastgclaan, bij stede en stad, hem wederstaan, in alle landen. 6 1893. Geen' wet en weet hij, nochte en zal hem dwingen eenig noodgeval geen' legerbenden, geen' wapens, geen geweld van iet dat donderbusse of hoge schiet, en kan hem schenden. Onraakbaar is hij, vluchtende ooit en vechtende; verderfnis strooit hij op die wilden weêrzetten hem 't zij burgten van orduin gebouwd, 't zij duizend man, 't zij duizend schilden. 't En breekt den bonzen beul, van al 't geween dat hem te voeten valt, geween dat hem te voeten valt, geene enkele smerte, geen Bethlehemsche kinderdood, geen leêggeroofde moederschoot, zijn steenera herte! Zoo moet hij varend henengaan, en al dat is aan stukken slaan, tot ander stonden, dat hij ook eens, het licht ontzeid, voor eeuwig hebbe in de eeuwigheid zijn' dood gevonden. GUIDO GEZELLE VIEMEEM2 EEN UITSTAPJE NAAR DE MAAN. E sterrekunde leert dat er op de maan noch lucht, noch water is, waaruit volgt dat zij eene geheel andere wereld moet zijn als de aarde ; al wat hier leeft, planten en dieren, kan ginder niet bestaan. Tot staving hunner denkwijze merken de geleer- den vooreerst aan dat, indien wij de aarde van uit het hemelruim mochten aanschouwen, hare benevelde lucht heel dikwijls geheele gewesten aan ons zicht zou onttrekken. Dat wordt men op de maan nooit gewaar. Als onze eigene luchtkring maar met geen wolken verduisterd is, dringt het zicht altijd tot op den grond der maan, met al zijne hobbels en bobbels. Ware er dan een lucht- of dampkring rond onze bijplaneet, het zou een moeten zijn, waarvan de doorschijnendheid nooit door het minste wolkje zou verstoord worden. Maar van zulke veronder- stelling willen de geleerden ook niet hooren. In haren omloop rond de aarde trekt de maan som- tijds voorbij eene vaste ster, die er dan eenigen tijd achter verdoken blijft. Volgens de wetten waar het achter verdoken blijft. Volgens de wetten waar het licht aan onderworpen is, zouden alsdan de stralen der ster in de lucht der maan van de rechte lijn moeten afwijken, wat tot gevolg zou hebben het begin der bedekking te laat te doen zien, en het einde integendeel te vroeg, zoodat beide uitwerksels zouden samenspannen om den duur der verdwijning 8 EEN UITSTAPJE NAAR DE MAAN. te verkorten. Welnu, de werkelijke duur is juist wat hij moet zijn, als men, geenen luchtkring en geene afwijking der stralen in acht nemende, enkel rekening houdt van de snelheid en de grootte der maan, en den weg, welken zij voor den oogenblik volgt. De waarneming en de berekening denzelfden uitslag gevende, zoo geldt het besluit dat de maan geenen luchtkring heeft. Zoo leeren de sterrekundigen van overouds, en iedereen aanzag dit als eene- afgedane zaak. Maar ziet, nu komt die quaestie weer te berde, en wordt zij opnieuw besproken en als twijfelachtig aanzien, doch ten onrechte, zoo het schijnt. Ik zet het pleit uiteen naar ?Ciel et Terre, 16 Nov. 1892 ? uiteen naar ?Ciel et Terre, 16 Nov. 1892 ? Iedereen weet wat gewichtige rol de lichttee- kening heden in de sterrekunde speelt. Het photo- graphisch toestel is eene ware kunstoog, zoo scherp als de onze en van alle verstrooiing bevrijd. Ons zicht is eene voorbijgaande gewaarwording, terwijl die kunstoog al wat zij ziet getrouw ten eeuwigen dage opteekent en vastzet. Nog een ander verschil, en geen klein, met de menschenoog : wat aan deze uit hoofde der flauwe verlichting ontsnapt, zal zij niet beter zien met er langer op te kijken. Zoo is het niet met, het photographisch werktuig : een licht dat daarin op eenige seconden of minuten geenen dat daarin op eenige seconden of minuten geenen indruk maakt, eindigt toch met te prenten, indien men het veel langer laat werken... J a, het is gemak- kelijk om begrijpen dat zulk eene oog de oogen kelijk om begrijpen dat zulk eene oog de oogen der sterrekundigen moest uitsteken, en dat er voor deze noch rust, noch vrede kon zijn eer dit kunst- tuig te hunnen dienste stond. Ook bestaat er heden bij alle observatoriums eene photographische afdee- ling, waarvan het gewicht daaglijks toeneemt. Maar laat ons ter zake komen. Eenigen tijd geleden verscheen in een sterrekundig tijdschrift, met name Sirius, eene teekening, die een gewest der maan voorstelde. Daarop ontwaarde men heel EEN UITSTAPJE NAAR DE MAAN.9 fijne lijnen, die aan waterloopen deden denken en sommige inbeeldingen op hol brachten. Deze teekening, alhoewel geene lichtprent, moest aanzien worden als van gezag zijnde. De man, die die ze verveerdigd had, de heer Weinek, bestuur- der van het observatorium van Praag, is bekend voor zijne bekwaamheid, en hij had gewerkt naar eene lichtprent, voortkomstig uit Lick's observatorium in Amerika, dat heden op sterrekundig gebied eene allerhoogste faam geniet. De heer Prinz, met den lichtdruk in het obser- vatorium van Uccle belast, zegt zijn gedacht over deze qumstie in ('lel ei Terre. Hij brengt eene wel- verdiende hulde aan de schoonheid der teekening, .en hij is overtuigd dat de teekenaar getrouw weer- gegeven heeft wat hij op de photographie gezien heeft. Niettemin wil hij daar geen bewijs in vinden -van stro ,men op de maan. Om de redens zijner denkwijze te verstaan, moe- ten wij aanmerken dat het lichtprenten in twee keeren gaat : de oorspronkelijke teekening is eene zooge- noemde nesalieve, waarbij de verlichte deelen van het model donker, en wederzijds de donkere klaar uitkomen. Daarvan kan men naderhand, wederom bij werking- van het licht, zoo veel afdruksels trekken als men wil. Deze zijn opnieuw, ten opzichte van klaarte en schaduwe, het verkeerde van het nega- tief, en bijgevolg gelijkvormig aan het model, wes- halve zij positief genoemd worden. De teekening nu, in ?Sirius ?verschenen, is naar een positief gemaakt. Daarop maakt M. Prinz de aanmerking dat een positief de laatste fijnheid van het negatief niet weergeeft, en doet het er som- tijds wat at, het doet er somtijds ook wel wat bij, namelijk zulke fijne streepjes als deze, waar hier spraak van is. De heer Prinzbe roept zich op zijne eigene ondervinding : in een afdruksel, door hem genomen, heeft hij zulke lijnen gevonden, die heel zeker geene I0 EEN UITSTAPJE NAAR DE MAAN. reden van bestaan hadden. Hij eindigt met opnieuw hulde te bewijzen aan het gewrocht van M. Weinek maar blijft niettemin van gevoelen dat zijne teeke- ving eene andere zou zijn, had hij naar het negatief mogen werken. Ten slotte : de leering dat de maan onbewoon- baar is, aangezien er de lucht en het water ontbreken, is nog niet omvergeworpen. Zal de Lezer nu misschien niet besluiten dat er op de photographie, en wel bijzonder op de positieve afdruksels, niet veel staat te maken is? Laat ons niet overdrijven, heer Lezer. Het geldt hier eene uiterste kleinigheid, bijna onzichtbare streepjes. Al de onbetwistbare vlekken, de bergen en diepten, verlicht op den zonnekant en hunne schaduwe langs den anderen werpend, komen zoo klaar en zoo duidelijk uit, dat de heer Prinz van de lichtprenten de oplossing verwacht van het vraag- stuk : of de oppervlakte der maan altijd en onveran- derlijk dezelfde blijft, of er geene plekken verdwijnen. terwijl nieuwe opkomen. Het werk der hedendaagsche sterrekundigen zal dan zijn van de maan heel nauw- keurig te photographeeren, en later die langst leeft of de nakomelingschap zal onderzoeken of zij nog altijd hetzelfde vertoont als wat er op die lichtprenten te zien is. Sint-.Nicolaas. T. B. MARTENS, Kan. v?- ? rtigr-No-logroglit AMM 4-9A reigi laAigyastkvIgg*r41:0.? BEATRIJS. ET voor ons liggend gedicht ?dat bestaat uit 1038 verzen - is geen vertaling, maar werd bewerkt naar een mondeling verhaal, 't welk den dichter werd medegedeeld door een kloosterbroeder, die het op zijn beurt vond in zijn boeken -- waarschijnlijk in Alanus de Insulis of in Dialogus Miraculorum. ?Als tijd van ontstaan van de ?Beatrijs ?kan men rekenen het begin der 1 4 eeuw. De inhoud komt, in hoofdzaken -althans, op het volgende neêr : De minzieke Beatrijs ontvlucht aan de hand van haar minnaar het klooster ; te samen wonen zij in weelde zeven jaar in een schoone stad. Hun geld was opgeteerd, de man verlaat haar, ,haar achterlatend -met twee kinderen. Zeven jaren brengt zij daarop in ontucht door, brood winnend voor haar en haar kindren. Al bedelende trekt zij ?nadat zij zich bekeerd heeft van haar zondig leven ? met haar kindren 't land door. Dan keert zij terug in het klooster, nadat zij in een vizioen hiertoe aangezet werd, en haar verteld werd dat Maria zelf al den tijd van haar afwezigheid, haar diensten als kosteresse heeft vervuld. Aan den abt biechtte zij al haar euveldaden, en vergeven werden haar hare zonden, terwijl de abt, als hij 't covent verlaat, hare kinderen met zich neemt en voor hen zorgt, zoodat zij opgroeiden tot brave menschen. I2 I3EATRIjS: 9.13. 9-53. Ic wille beghinnen van ere nonnen Ik wil 't verhaal van een non begin- Een ghedichte. God moet mi onnen nen. God gunne mij, dat ik goed Dat ict te painte moet gheraken slage en het goed ten einde breng; Ende een goet ende daer af maken, geheel naar waarheid. Volcomelyc na der weerheide. 34?6 34-36. Si plach te ludene in die kerke Zij placht in de kerk te luiden, het Si ghereide tlicht ent ornament, lichten de altaarversierselen bracht Ende dede opstaen alt covent. zij in gereedheid en wekte de kloosterlingen. 59-61. 59-61. In constu niet gheseggen als Ik zou het u alles niet zeggen kun- Hoe vele ghelux ende onghevals nen, hoeveel geluk en ongeluk uit liter minnen beker runnen. liefde's beker vloeien. 195.203. 595-203. Als mettinen waren ghesongen Als de vroegdienst van ouden en Beide van ouden ende van jongen, jongen, die in 't klooster waren, Die daer waren int covent, afgeloopen was, en allen te samen Ende si weder waren ghewent wedergekeerd waren naar de slaap- Opten dormter al ghemene zaal, bleef zij álleen in 't koor en Bleef si inden toer allene, zeide hare gebeden op, zooals zij Ende si sprac haer ghebede, vroeger dikwijls deed. Alsi te voren dicke dede. 302-306. 302-306. Die werelt hout so cleiae trouwe, In de wereld, al is het waar, dat ik Al hebbic mi ghekeert daer an ; mij tot haar gewend heb, is zoo Si slacht den losen coman, weinig trouw te vinden ; zij gelijkt Die vingherline van formine den bedrieghjken koopman die na- Vercoept voer guldine. gemaakte ringen voor echte ver- koopt. 510-555. 310-315. Al droghic alle daghe een hare Al droeg ik dagelijks een haren kleed Ende croper met van lande te lande en kroop er op handen en voeten Over voete ende over hande, me?van land tot land, al kleedde Vullen, barvoet, sonder scoen ik mij in ruwe pij en ging ik bar- Nochtan en constic niet ghedoen, voets, nochtans kon ik niet be- Dat ic van sonden worde vri. werken, dat ik vrij werd van mijn zonden. BEATRIJS. I 3 667.669. 667.669, Terwijl si lach in dit ghebede Terwijl zij in dit gebed verzonken Quam een vaec in al haer lede, lag, viel haar een slaap op de leder, Ende si wart in slape sochte. die haar zacht deed insluimeren. 681.685. 681.685. Al dijn abijt vinstu weder Heel uw kloosterkleedij zult gij cp Ligghen opten outaer neder het altaar zien liggen : hoofddoek, W ile, covele ende scoen kap en schoenen kunt gij gerust Moghedi coenlijc ane doen aandoen. Breng Maria er uw hoog- Des danc hoeghelike Marien. sten dank voor. 703-706. 703.706. Si seide : ?God, gheweldich here, Almachtig God, sprak zij, sta den Enghehinct den duvel nemmermere booze niet toe, dat hij mij ooit in Dat hi mi bringhe in mere verdriet meer verdriet storte dan mij thans Dan mi nu es ghesciet. is wedervaren. 954?61 954?61. Al desghelike en wet God niet Zoo weet ook God niet, dat gij uw Dat ghi leest ende vast; gebeden leest en vast; dat helpt Dat en helpt u niet een bast, u geen zier, gelijk het ook alles Hets al verloren pine verloren moeite is, dat gij u kas- Dat ghi neemt discipline. tijdt. Gij zijt in uw zonden zoo Ghi sijt in sonden soe versmoert verzonken, dat God boven in zijn Dat God u heden niet en hoert rijk u niet hoort. Boven in sijn rike. Ere. ?Eenre werd door assimilatie tot eere of ere. Moet. ?Optatief, moge. Onnen. ?Gunnen. Ict. ?Ic het. Te pointe. ?Fr. a point, juist (wij zeggen nog : iets is in de puntjes). Te ludene. ?De inf. der verba gaat uit op ene, als er een voorzetsel aan voorafgaat. Ghereiden. ?Gereed maken. Ornament. ?Ornamentum, versiersel. Alt ?Al het. Covent. --- Klooster. Constu. ?Praet. van connen met pers. voornw. Als. ?Alles. Bonnen. ?Praet. van rinnen ; (zoo gewonnen, zoo geronnen). Mettinen. -- Matutinae ?eerste gebeden der kloosterlingen, de vroegdienst. Nog over in ?korte metten maken ? I4 BEATRIJS. Opten. Op den. Dormter. -- Dormitorium, slaapzaal. Coer. ?Koor. Dicke. ?Dikwijls. Slachten. -- Met volg. dativ. gelijken. .sosen. ?Loos, bedriegelijk, listig (de bonze vos). Coman. ?Koopman, van daar ons komenij. Formine. ?Uit den samenhang blijkt, dat de bedoeling is ?valsch goud ? Evenwel is de oorsprong, van dit woord, dat een ápax lego- menon is, niet duidelijk ; misschien staat het in verband met forma of met ferrum. Guldine. ?(Evenals silverijn, enz.) de uitgang ijn van deze adject. is nog over in den uitgang en van ons gouden, zilveren. Hare. --- Haren kleed. Wullen. ?Ruwe pij. St oen. ?Plur. van scoe. Onze meervoudsvorm ?schoenen ?is een stapelvorm ; in het duitsch heet het enkelv. nog schuh. Not-titan. ?Wederkeerige assimilatie of wisselwerking, staat voor nog dan, het duitsche dennoch, ons nochtans. In althans zit het woord hand. Ghedcen. ?Bewerken, iets gedaan krijgen. Vaec. Slaperigheid. Werden in slap. -- Inslapen, evenals ?in wake werden ? ont- waken. Abijt. ?Het fr. habit, kleed. Vinstu. ?2e praet. v. vinden met pron. pers. Outaor. ?Altaar; ou en al wisselen af, zooals blijkt uit houden naast halten, menigvoudig en mannichfaltig enz. Wile. ?Hoofddoek. Covele. ?Kap, keuvel. Ghehinct. ?Gehengen, toelaten. Bast. ?Iets van weinig beteel enis, 't helpt u geen zier. Hets. ?Het is. Pine. ?Moeite. Discipline. ?Tucht, kastijding. Versmoert. -- Bedolven, verzonken. Grosthuizen (Noord-Nederland). F. W. DRYVER. HISTORISCHE INLEIDING TOT DE GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE TAALWETENSCIIAP. (i) X. N de voorgaande bladzijden werd in algemeene trekken de plaats afgebakend, die het Ger- j maansch te midden der overige Indo-Euro- peesche talen inneemt. Thans zijn het de betrekkingen en verhoudingen, waarin de Germaansche talen onder- en verhoudingen, waarin de Germaansche talen onder- ling tot elkander staan, die onze aandacht vragen. Als punt van uitgang nemen wij de reeds in n?III aangestipte indeeling in Oost- en Westger- maansch. Deze groepeering, die ook door historische en ethnographische feiten gestaafd wordt, mag thans als algemeen geldend aangenomen worden. ?De- (er- algemeen geldend aangenomen worden. ?De- (er- manen splitsen zich, naar Miillenhoff's gissing, in Oostgermanen (Vandiliërs) en Westgermanen (Sue- ven). Van de eersten zonderden zich de Skandinaviërs Zie Belfort bl. 87. 6 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE af. Onder de laatsten zijn de Irminonen (vgl. Tacitus Germania II) de oudsten ; uit hun midden vertrokken in noordelijke richting naar zee de Ingaevonen, terwijl de Istaevonen naar den Rijn oprukten en al voort- schrijdende de Kelten verdreven. Uit de laatstgenoem- den, de Istaevonen, ontstonden later de Ripuarische en Salische Franken; tot de Ingaevonen behooren de Angelsaksen, de Oudsaksen en de Friezen, tot de Irminonen de Alemannen, de Zwaben, die den naam van den ouden Suevenstam behielden, en verder de Chatten, de Thuringers, de Langobarden en een gedeelte der Beieren ? (Wilhelm Scherer, Zur Ge- schichle der den/schen Strache, bl. 7.) Bijzonder merkwaardig zijn de vrij talrijke ver- schijnselen, die het Skandinavisch, het jongere lid der Oostgermaansche groep, dichter bij het West- germaansch brengen dan bij het Gotisch, het oudste lid der Oostgermaansche groep. Zoo gaat de I-E. ?in het Skandinavisch en het Westgermaansch beide over in a, terwijl het Gotisch de oorspronkelijke bewaart. Vgl. Oostgermaansch : Got. _Pr, On. dr. Westgermaansch : Ags. gedr, Os. jar, Ohd. Mhd, .fdr, Nhd. Ja/ir, Onfr. jar, Nl. jaar, De oorspronkelijke z blijft in het Got. bewaard of wordt s, terwijl in het Skandinavisch en het West- germaansch rhotacisme, dit is verandering in r (Grieksch rho) Valt waar te nemen. Vgl. : Oostgermaansch : Got. dius, On. dyr. Westgermaansch : Ags. tledr,--- Qs. dior, Ohd. tior, Mhd. Nhd. Tier, Nl. dier ?animal ? De oorspronkelijke verbinding die in het Got. stand houdt, verschijnt in het Skandinavisch en West- germaansch als fl. Vgl Oostgertnaansch : Got. Iliuhan, On. flyja. Westgermaansch Ags. fiedn, Os. Aiohan, Ohd, giohan, Mhd. vliehen, Nhd. .ffiehen, Nl. vlieden. Deze en andere overeenstemmingen, hoe belang- TAALWETENSCHAP. I 7 rijk ook, zijn evenwel niet van dien aard, dat zij het feit eener betrekkelijke eenheid der Oostgermaansche (Gotisch en Skandinavisch) of het bestaan eener innige verwantschap tusschen de Westgermaansche talen twijfelachtig maken. De meest in het oog springende verschijnselen, die tot het aannemen eener oostelijke afdeeling, uit de beide genoemde leden bestaande, aanleiding gege- ven hebben, en wier getal tengevolge der nauwkeurige studie van de oudste runen voortdurend toeneemt, zijn de volgende : I. De ontwikkeling der Urgermaansche ij en WW tot Got. On. ggj en we,. Vgl : Urgerm. twaig-n. Oostgermaansch : Got. twaddje (oorspronkelijk /waggle), On. lveggja. Westgermaansch Ohd. zweio, Ags. twegra. Os. tweio ?van twee ? Urgerm. hawwan. Oostgermaansch : Got. *haggwan, On. hoogva. Westgermaansch : Ohd. houwan, Ags. kaftan, Os. hauwan slaan En verder : Got. trig-gws ?getrouw ? On. tryggr, daarentegen Ohd. triuut: Got. * glaggwus juist ? On. gljggr, Ohd. glauuêr. 2. Het behoud, met syncope der oorspronkelijke a nochtans, van den slotmedeklinker s in den nom. en gen. enkelvoud der zelfst. en bijv. naamwoorden en- in den nom. en acc. meervoud van zelfst. naam- woorden. In het Skandinavisch is deze s echter door r vertegenwoordigd. Men vergelijke : Nom. enk. Got. lags (uit *dagaz, Urg. *dago-z), On. dar; Ohd. tag, Ags. daes, Os. Onfr. Nl. dag; Got. haz'rdeis (uit *herdiaz, Urg. *herdio-z) On hir- der; ?Ohd, hirti, Ags. hyrde, Mnl. herde (Ons Nni. 18 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE herder berust op eene latere afleiding door middel van het achtervoegsel --- dri; Vgl. Mhd hërtaere, Mnd. herder.) Got. skaaks (uit *skalkaz, Urg. skalko-z ?knecht ? On. skculkr; -- Ohd. scalch, Ags. sceale, Nl. (maar)- schalk. Got. aís (uit *aijaz. Voorgerm. *oi t-os) On. eidr; -- Ohd. eid, Ags. aj, Os. en, Nl. eed. Got. siuks (uit *siukaz, Urg. siuko-z) On. s~ukr; -- Ond. sioh, Ags. seoc, Os, slok, Nl. ziek.. Gen. enk. Got. Sterke verbuiging : dagis, haírdeis, waurdis, gzbós, balgis, anstais, sunáus; zwakke verbuiging : gumïns, haírtins, tuggdns, manageins; (brôbrs). Urn. Sterke verbuiging : wulfs (uit *wulfas), TanmarkaR (uit *-oR voor *-oz), hatid7sdagR ?feest- dag ? sunaR ?des zoons ? [Dijsi. fedr (uit *fadriR)]. De overeenstemming met het Gotisch is hier slechts eene gedeeltelijke; ook is het in sommige gevallen nog altijd twijfelachtig, welke vorm als de o ;r- spronkelijke beschouwd moet worden. Ohd. Sterke verbuiging : lakes, hirtes, woríes, gebet, sun? zwakke verbuiging : -hanën, herzin, zun- gun, managin (Nhd. Menge); (bruoder). Os. sterke verbuiging : dages -as, hirdies -eas -es, wondes -as, geba. -e -u, gasles, anstes -i -les eas, sunies -eas ; zwakke verbuiging : gunnen -an -on, sunies -eas ; zwakke verbuiging : gunnen -an -on, tungun -on, (bróther). Nl. sterke verbuiging : daags, woords, gave, zoons; zwakke verbuiging : haans, harten, long; (broeders). De Mnl. en Nnl. genitieven .haans, broeders en der- gelijke zijn jongere analogievormen, waarnaast in het Mnl. echter nog aangetroffen worden : gen. enk. 'broeder, -hanen enz. TAALWTENSCHAP. 19 Nom. en acc. meerv. G c t. mans (uit *mannas), hanans (uit *hananas), vgibós (1 Lit *gzhcis). Or medr (zelden mennr), hanar, giofar. Oh cl. man, hanon, gebit. Os man, hanun, geba. NI, man (by. ?lien man ?, hanen, gaver. 3. Het gemis van het achtervoegsel eigen- lijk een zelfst. nw. en als zoodanig in het Got: voor- komende (hazdus m. ?aard, wijze ?. Ook in het Ags. (. ád m.) evenals in het Ohd. en Mhd. (heil in. en v.) treedt dit woord nog zelfstandig op met de vol ;ende beteekenissen : ?stand, rang, geslacht, persoor, aard, wijze, eigenschap. ? He t ontbreken der werkwoorden a) Ohd. bin, Ags. beam, Os. biurn, Onfr. bim en bin; Nl. ik ben. b) Ohd. tuon, Ags. don, Os. cióni Onfr. duon, NI. (Inv/J. c) Ohd. makk5n. Ags. macian, Os. makón, Nl. 'maken. 4. De uitgang -t in den tweeden persoon enk. van hel sterke practeritum. waar net Westgermaansch de ove-eenkomstige optatiefvorm bezigt Go :. gaft, nami; On. gaft, naml, gekkt ?ivis ? Oh gábi, nt2rni (vgl. Got. opt. grebeis, nemeis); Ag s. hete, bunde, hulte, bude; Os, midi; budi, bundz; wurdz, námi, quddi, jag hvioti; On Fr. faruurle, gevi, námz, fórz; In het Mnl. reeds is deze oorspronkelijke West- germ. -i (-e) vet dwenen en naar analogie van den 2"n p. enk. van het praesens, den optatief en van de zwz ,kke vervoeging door -s vervangen, zoodat hier by . de bovengemelde aan de Oudnederlandsche Psalme i ontleende vormen aldus luiden : du ver-- zsvorfi(e), gáves, names, voer(e)s, sloeg(e)s, ghing(e)s. 20 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE 5. Het onverbogen blijven van de onbepaalde wijs, die in het Westgerm., als dat. van het G-erun- dium, aan verbuiging onderhevig is Got. faran, On. fara (uit *faran); Ohd. zi faranne, Ags. to' faranne, Os. faranne; Onfr. te helfioni, te curnene, te etoni, te louftoni; Mnl. te helfiene, te. comene, te elene, le loftene. Behalve door de zooeven, bij het opgeven der gemeenschappelijke karaktertrekken van het Oost- germaansch, aangeduide kenmerken, wordt de innige samenhang der talen van de Westgermaansche groep o. a. nog door het volgende gestaafd : I. Het wegvallen der i, waarop oors_pronkeliik,- na het verdwijnen der s (z) van den nom. en dat. enk. nom. meerv. enz., het woord eindigde. Men vergelijke : Oostgermaansch : Got. gasts (Urg. *gasta.z) On. gastiR. Westgermaansch : Ohd. gast, (uit *gasti), Ags. gest, Os. gast, Ni. gast (nom. enk.) Oostgerm. Got. bagrgs, (Urg. baurgi-z). Westgerm. Ohd. burg, Ags. byrg, Os. burg, NL burg (dat. enk). Oostg. Got. mans (Urg. manni-z). Westg. Ohd. man, Ags. men, Os. man, Nl. man, (nom. meerv.) Oostg. Got. minz (Urg. *minniz). Westg. Ohd. min (uit *minni) Nl. min (bijwoor- delijke comparatief). 2. De verkorting in den woorduitgang der oor- spronkelijke tweeklanken ai en au tot ?en 6. Men vergelijke : Oostgermaansch :' Got. gibdi, anstdi (Hier en verder stellen di en du de oude tweeklanken, ai on ag daarentegen de korte e en o voor). Iste;Westgermaansch : Ohd. gebe, anste; Ags. gije, Os. gebe, anste; Mnl. (gave), ()onste. dat. enk. TAALWETENSCHAP. 21 Got. blindch, Ohd. Ags. blinde, Os. Nl. blinde (nom. mv. van het sterk verbogen bijv. nw.) Got. biudai, Ohd. j5iole, Ags. béode, Os. biode, NL bied (3 p. enk. van het praesens optativi). Got. ahtdu, On. dita ; Ohd. ahlo ; Ags. eahta ,(uit *ahlo), Os. ahto en met verzwakking der o tot e ahle, Mnl. achte (telwoord). Got. sunau, Ohd. suno, Ags. suno, Os. suno en suni. Onf. *suni, waarnaast zeer goed (vgl. fluode, ?aan den vloed frithe ?aan den vrede ? een vorm *sune kan bestaan hebben. Mnl. sone c aan den zoon ?(dat. enk.) 3. Het wegvallen door syncope in drie letter- grepige woorden van den middelsten korten kiln- ker, meestal i, wanneer de voorafgaande lettergreep lang en geaccentueerd was : Oostgermaansch : Got. hausida, sandida, sókida: Westgermaansch Ohd. hdrta, santa, suotha ; Ags. hyrde, sende, sóhte; Os. hêrda, sende, sdhta; Mnl. ik, kil hoorde, sende en sande, sochte. 4. De zoogenaamde Westgermaansche Konsonan- tendehnung, dat is de versterkende, gemineerende invloed door de medeklinkers j, w, r, 1, n en m op den voorafgaanden uitgeoefend. Men vergelijke o. a. Got. niujis (uit *newjo-) ; Ohd. niuwi (uit *niwwi) Ags. niwz, Os. niwi en niuwi, Nl. nieuw. Got. akr-s, On. akr ; Ohd. aechar, Ags. aecer (voor *aeccer), Os. accar, Nl. akker. Got. lei/as, On. laid; Ohd. luzzil, As. lytel (uit -*lyttel, Eng. little), Os. luttil, Nl. luttel. (Wordt vervolgd.) TH. STILLE. ~l~m~mva~ SÂVITR? OVENSTAANDE titel is die van een der schoonste en vermaardste bijdichten uit het groote Indisch epos, het Mahábhárata (I). De geschiedenis van Savitr's wedervaren ' komt in het derde boek des dichts voor, in het vanaparvan namelijk, d. i. het boek of de zang :des wouds (2), onder den eenigszins-verbazenden titel van Paíi* vratdmczhátmyaparvan : ?het boek der grootmoedige han- delwijze van eene haren echtgenoot getrouwe gade. ? Voor de eerste maal in het Sanskrit door FR. BOPP in 1829 uitgegeven (3), werd die legende als een der edelste voortbrengselen der Indische letterkunde bewonderd en geroemd, en welhaast maakten menigvuldige overzettingen en bewerkingen in bijna al de talen van Westelijk Europa haar ook voor de niet-Sanskritisten genietbaar. Zoo zien wij haar beurtelings in het Duitseh vertolkt, eerst door BoPP (I) Men weet dat het Mandbadrata het uitgebreidste der twee nationale heldendichten der Hindo's is. In zijn tegenwoordiger vorm bezingt het den bloedigen . familiekrijg tusschen de Pándavas en de Kauravas, twee verwante vorstenhuizen van Noordelijk Hindostan. De handeling echter wordt op ieder oogenblik onderbroken en in haren gang belemmerd door het overdreven getal uitweidingen en inlasschin- gen van allen aard, waarmede het oorspronkelijk opstel op verschil- gen van allen aard, waarmede het oorspronkelijk opstel op verschil- lige tijdsafstanden verlengd en onkennelijk gemaakt werd. Thans is het verdeeld in achttien parvanas of zangen, van zeer ongelijke uit- gestrektheid, samen ongeveer honderdduizend cloka's (dubbelverzen van gestrektheid, samen ongeveer honderdduizend cloka's (dubbelverzen van zestien lettergrepen elk) tellend. zestien lettergrepen elk) tellend. (2) Vanaparvan, lezingen (adhydya) 292-299, v. 16619.16918 (in de uitgaaf van Calcutta, D. I, bl. 801-812). (3) F. BoPP. ?Diluvium cum tribus aliis Mand-Bhdrata práestantissimis episodiís. Fasciculus prior, quo continetur textus sanscritus. Berolinae, -1829 (Sávitr? bl. 8.48). SAVITRI. 23 zelven (I), dan door RiiCKERT (2), MERKEL (3), HOFER (4), HOLTZMANN (5) en MEYER (6); in het Engelsch door GRIF- FITH (7) en MUIR (8); in het Fransch door PAUTHIER (9) en EICCHOFF (m); in het Zweedsch door BERGSTEDT (n); in het Italiaansch door KERBAKER (I 2), en eindelijk in het Nederlandsch door ARNTZ (i3). Men voege daar nog ver- schillige andere werken en verhandelingen bij, die het dicht (t) F. BOPP. ?Die Siindflut, nebst drez anderen dtr wichtigste Episoden des Mand-Bhdrata. Berlijn, 1829 (Sdvitri, bl. 11.7o). (2) F. RuCKERT. ?Sawitri in de Brahmanische Erzáhlungen, Berlijn, 1838; later afzonderlijk, ibid., 1866. (3) J. MERKEL. ?Savitri, eine Indische Dichtung, enz. Aschaf- fenburg, 1839. (4) A. HOFER. ?Sdwitr?die Gatlentreue, in zijne ,Indische Gedichte in deutschen Nacaildungen (Bd. II, bl. 77 sqq.). Leipzig, 1844. (5) AD. HOLTZMANN. -P Sawitri, nebst andern kleineren Indischen Sagen, Karlsruhe, ,i 845. ?2e uitgaaf in zijne Indischen Sagen (Bd. I, bl. 243-270), ibid., 1854. (6) E. MEYER. -- Sdvitr? die Gattrntreu, e. Eine Indische Erzah- lung, aus dem Sanskrit iibersetzt and erlautert (in het Morgenblatt fur gebildete Leser, 1854, n?16). (7) R. GRIFFITH. ?Sdvitr?(in zijne Specimens of old Indian poetry, translated from the original snskrit), Londen, 1852. (8) J. MUIR. -?The story of Sdvitr? freely translated, enz. Edimburg, 1880e ' (9) M. PAUTHIER. -- Sdvitr? episode du Mandbadrata, traduit, du sanscrit (in La Pleiade, reckeil de légendes et de fabliaux) Parijs, 184r. Zie over die vertaling in het Zeitschríft d. Deutschen Morgenldndzschen Gesellsch., D. XLI (1887), bl. 746, eene nota van B. LIEBICH. (to) F. G. EICCHOFF. - Savitri (gedeeltelijk vertaald in zijne Paésie héroique des Indiens, enz., bl. 254.275), Parijs, 1860. ?Die vertaling werd herdrukt in het nummer 83 van de Nouvelle biblio- thèque populaire, te Parijs, bij Gautier, 1888. (Ir) C. F. BERGSTEDT. ?Sávitri, en episod ur den Indiska Mahábadrata. Fran Sanskrit texten metriskt ?fversatt jennte inled- ning och anmdrkn. Upsala, 1844. (12) M. KERBAKER. ?Sdvitr? episodio del Mandbhárata, recata in eersi italiani. Napels, 1875. (13) J. ARNTZ. ?Savitri, eene Episode der Maha-Bharata, uit hei Sanskrit vertaald en toegelicht. (Gedrukt achteraan het werkje van F. HEYNEN. - Blikken op Indi? enz., bl. 245.3o5), Rotter- dam, 1870. - Wij spreken niet van de volledige vertalingen van het Mandbad- rata, waar ons bijdicht noodzakelijk in voorkomt. Slechts deze, van PRATAP CHANDRA ROT (Calcutta, 1883 en volgende jaren, thans nog onvolledig) hebben wij benuttigd (Vanaparvan, 2e uitg., 1889, bl. 864.888). 24 SAVITRI. in esthetisch opzicht beschouwden, of er het onderwerp van maakten voor vergelijkende studiën over soortgelijke gewroch- ten uit de klassieke oudheid (I). Niettegenstaande die veelvuldige pogingen om Savitrt bij eenen zoo uitgebreiden kring mogelijk van lezers ingang te doen vinden, meehen wij dat dit gedicht, in Vlaamsch Belgi?-althans, nog daaromtrent onbekend bleef. Wellicht zelfs zullen voor meer dan éen onzer lezers deze bladzijden voor eene- allereerste kennismaking ermede mogen gelden; en daarom hopen wij dat onderhavige bewerking hun niet onwelkom zijn zal. Wij bepalen ons met hun eene vertaling te leveren, die zoo getrouw mogelijk uit het Sanskrit werd overgebracht. Nochtans om hun den tekst verstaanbaar t?maken, zco zij met de aloude geschiedenis, den godsdienstigen en maat- schappelijken toestand van Hindostan niet bekend mochten zijn, waren wij wel verplicht sommige plaatsen met eene tanteekening toe te lichten (2). AIvorens het woord aan den Indischen verteller af te staan, zij het ons vergund in een paar regels de aanleiding en de strekking van zijn verhaal te doen kennen. De Pándavas, de vijf zonen van koning Pándu, den bleeke ?namelijk Yudhishthira, Bhima, Arjuna?Nakula en Sahadeva, ?hebben door het dobbelspel hun, rijk verloren, en zijn verplicht Indraprastha (omtrent het tegenw. Delhi), waar de oudste van hen, Yudhishthira, heerschte, te verla- ten, om gedurende twaalf jaar lang in het Kámyaka-woud als boetelingen te vertoeven. Daar leiden zij een zeer avontuur- lijk leven, trekken van het eene gewest naar het andere, en ontvangen er dikwijls bezoek vi,n-vrome en geleerde Bráh- (r) Zoo, o. a. A. DJTANDY. ?Parallèle d'un ebzsode de l'ancienne poésie indienne avec les poèmes classiques de l'antiquit? Parijs, 1856. ? Vgl. in dit opzicht het daarboven aangehaalde werk van M. KERBA- Vgl. in dit opzicht het daarboven aangehaalde werk van M. KERBA- EER. Vgl. nog : F. NÉvE. ?Epoques rzttéraires de Pinde, Brussel- Parijs, 5883 ; Mej. CL. BADER. -- La femme dans l'Inde antique, Parijs, 1864; PH. SOUP? --- Etudes sur la littérature sanscrite, Parijs, 1877, enz. (2) Voor onze vertaling volgden wij den tekst der Calcutta uitgave (D. I. 1834.), terwijl wij ook de nitgaven van BOPP (Berlijn, 1829), w. GEIGER (Munchen, 1888) en H. C. KELLNER (Leipzig, 1888) voor ons hadden liggen. Lees over KELLNER'S Sdvitr?de bemerkin- gen van WINTERNITZ in het ` Wiener Zeitschr. f. - d. Kunde d. Morgenlandes, III, (1889), bl. io8-i io. SAVITRI 25 manen, die hun tot tijdkorting, eene reeks stichtende verha- len uit vroegere tijden vertellen. Nu, het gebeurde eensdaags dat, terwijl zij ter jacht waren getogen en Draupadl, hunne gemeene echtgenoote (1), alleen hadden gelaten, deze door jayadratha, den vorst der Sindhu's (2), die van een groot gevolg vergezeld toevallig door de streek trok, met geweld werd weggevoerd. Gelukkig kon Bhima den schaker nog inha- len en-Draupadl bevrijden. Márkandeya, een vermaarde rshi of wijze, die toen juist bij de vijf broeders aankwam, vertelt hun daarop dat vroeger ook dergelijke gewelddaden gepleegd werden, en als voorbeeld daarvan, haalt hij de lotgevallen van Sit?en hare schaking door Rávana aan (vanaparvan, cl. 15872-16601), lotgevallen die gedeeltelijk de stof leverden voor het Rdmcyana-dicht (3). Wanneer hij geëindigd heeft, vraagt Yudhishlhira of ?er ooit zulk eene vrouw was, of men ooit van zulk eene gehoord heeft aan haar (scil. Draupadl) -gelijk, en die in zoo hooge mate onbreekbare trouw 'en gehechtheid toonde ? ?Het antwoord dat de wijze Már- kandeya op die vraag geeft, is de geschiedenis van Sávitr , de edele dochter van vorst Arvapati. Echter ?de strekking van den verhaler en van het ver- haal zelf komen niet volkomen met malkaar overeen. Mar- kandeyas toch wil slechts een voorbeeld van uitstekende trouw vermelden, terwijl de episode verder reikt, en de voortreffelijke plaats op den voorgrond stelt, welke de vrouw (1) Draupadl was de dochter van H Drupada, den vorst der Pdn- ,cdla's, een volksstam van Midden ndostan (Madhyadeca), tusschen den Ganges en de Yamuna. ?In ,het ddibarvan (= het eerste boek) wordt ons verhaald hoe de& Pandavas bij haar svayamvara, d. i, zelf- keus van een echtgenoot, om hare hand dongen, en Arjuna door haar werd uitverkoren. Verder hoe zij, om wille van een onbedacht, 'zonder bepaal I inzicht uitgesproken bevel harer schoonmoeder Kunti, insgelijks de gade van Arjuna's vier broeders werd. Het is wel degelijk een tafereel de gade van Arjuna's vier broeders werd. Het is wel degelijk een tafereel van veelmannerij dat de dichter ons gedurende den loop van zijn epos van veelmannerij dat de dichter ons gedurende den loop van zijn epos ophangt; dat er de zedelijke waarde zijner heldin niet bij wint, hoeft wel niet aangemerkt. Zie A. OLTZMANN. Ueber das alle In- hcdis epos, Durlach, x881, bl. 5 en 19, aanm. 27; en de aldaar aan- geduide brons-n. (2) De Sindhu's wazen een volk uit de West-Indi? op de oevers van den Sindhu (=Indus) in het Pancanada woonachtig (het hedegd. Penjab). Cfr. LASSEN. t-apl. I. bl. 822. (3) Het tafereel van Sit?s oplichting staat in het derde boek Ara- nyakdnda, d. i. de zang des wouds, (lez. LV en volg.) van het Rdrndyana beschreven. 2b SAVITRL in het huisgezin en in de maatschappij vermag te beklee- den, zoodat zij alken soms in staat is meer heils te ver- schaffen aan hare familie en aan gansch een volk dan een tal van helden... Deze waarheid wordt door gansch de episode, zooals zij daar ligt, met onmiskenbare duidelijkheid in het licht gesteld en met kracht aangedrongen ?(i). Het verhaal van Sávitri's lotgevallen is gewis een der oudste sagen van Hindostan, en werd, ongeveer in denzelfden vorm waarin het onder het volk verspreid was toen de oorspronkelijke dichter van het Mahábhárata zijn epos samenstelde, door hem er in opgenomen. Buiten dat het eenvoudige grondplan, de ongestoorde ,ontwikkeling der ge- beurtenissen en het ongekunstelde van den stijl op die legende een stempel van hooge oudheid drukken, treft men er bijzonderheden in aan, die haar tot op het Indisch helden tijdperk doen opklimmen (2). Men moet nochtans opmerken dat, wanneer reeds de episode in het Mahábhárata was ingeláscht, een tweede dichter haar herwerkte. ?De eerste dichter bezigde haar slechts als een treffend voorbeeld van getrouwheid, terwijl de tweede haar uitwerkte tot een krachtig protest tegen de hand over hand toenemende geringschat- ting en verlaging der vrouw, en met haar het betoog leverde voor zijne telkens kraèhtig en klaar uitgesproken stelling : dat éene vrouw alleen meer deugd kan bezitten en meer heils kan stichten dan vele mannen ?(3). Wat daar ook van zijn moge, wat wijzigingen de tekst onzes dichts ondergaan hebbe alvorens hij in zijnen tegen- woordigen vorm tot ons kwam, hoeft hier niet verder onder- zocht. Stellig is het, dat ten allen tijde die sage in hoog aanzien bij de Hindo's stond, en zij de heldin ervan niet genoeg konden bewonderen (a). ?Sávitri, zegt KELLNER, die haren echtgenoot tot in den dood volgt, en hem door haar innig (I) HEYNEN. -- Blikken op Indi? Rotterdam, 187o, bl. 237.238. (2) Zoo o. a. de beschrijving van Sávitri's svayamvara (zang I, cl. 3o). Zooals de verteller ons daar de zaken uitlegt konden zij slechts geschieden op een tijdstip waarop de vrouw een zeer verheven rang geschieden op een tijdstip waarop de vrouw een zeer verheven rang in de maatschappij bekleedde, en de grootste achting genoot. Manu's wetboeken kennen reeds den aldaar aangeduiden vorm van het svayam- vara niet meer (Cfr. zang I, aanteekening 20). (3) HEYNEN, op. cit. bl. 238-239. Cfr. zangen V en VI. (4) Zie 'het boek van BAB CHUNDER BOSE : The Indoos as they are, Calcutta, 1881. SAVITRI. 27 gebed, door haar krachtig prijzen en loven terugbekomt, werd het ideaal der Indische vrouw. Hare gedachtenis bleef tot den huidigen dage toe levendig in het hart des Indischen volks bewaard; heden nog bidden de Indische vrouwen een gebed, waarin zij de grondlijnen van Savitrrs geschiedenis, naar het verhaal van het Mahabhárata opzeg2en, en dan haren echtgenoot hulde bewijzen met een bloemenkrans op zijn hoofd te plaatsen, welriekend sandelhout te branden, terwijl zij hem zijne geliefkoosde spijzen opdienen ?(i). Hiermede denken wij den lezer voldoende ingelicht om, thans met het verhaal van den Indischen verteller aan te vangen (2). I. Mariandeya sprak : ?Verneem, o vorst Yudhishthira, het hoogst gelukkig lot van edele vrouwen, gelijk dit was, hetwelk der koningsdochter SavitrI ten deele viel. Er leefde te Madra (I) een deugdzaam koning, nauw- gezet zijn plicht vervullend, vroom, voor de hulpbehoevenden een toevluchtsoord, aan zijn woord getrouw en zijne zinnen beteugelend. Den goden offerde hij ; mildadig was hij, rechtvaardig en door stedelingen en buitenheden bemind. (I) KELLNER. Sdvitri, bl. 147. (2) Ziehier een overzicht der in ons dicht voorkomende verssoorten. A) ?Het meest 'gebruikte vers is het doka of anushtubh, het episch metrum der Hindo's. Het bestaat uit eene dubbele rij van zes- tien lettergrepen elk. Het schema van ieder halfvers is I ? I I I , B) ?In zang III, 9, 10 ; in SAvitri's gesprek met Yama, zang V, 25-33; 36-40; 43-45; 50-53, en in zang VI, 43, 44 wordt een der verscheidenheden van het jagati-metrum gebezigd, het vanyasthabila namelijk, bestaande uit vier rijen van ieder twaalf lettergrepen. Schema I II c) Eindelijk in zang V, 23, 24, 46, 47 treft men het upen- dravajd aan, een der verscheidenheden van het trishtubh vers. Gelijk het 'Voorgaande, bestaat het uit vier versrijen, maar elk van elf letter- grepen. Het schema ervan is -- ?I ?II (I) De lifadra's waren een volksstam in het N.-W. van Hindo- stan gevestigd, in het Penjab namelijk, ten W. van den Advati:stroom. Zie WILSON, Works, ed. HALL, II, bl. 299, n?2. 28 SAVITRI. ACvapati (2) heette deze koning, wien het heil van alle schepselen verheugde. Alhoewel kinderloos (3) droeg hij gelaten zijn lot ; hij sprak niets dan waarheid en beteu, gelde zijne zinnen. Op reeds gevordenden ouderdom begon hij boete te plegen. Om nakroost te mogen opkweeken volgde hij eene strenge levenswijze : hij bepaalde bij het etensuur de maat van zijn voedsel, leefde kuisch, bedwong zijne zinnen, en, o beste der koningen, droeg tallooze offers aan Sávitri (4) op. Slechts om den derden dag at hij een weinig voedsel. Achttien jaar bleef hij dien regel met volharding navol- gen. Wanneer het achttiende jaar ten einde was geloopen, was Sávitri voldaan. Toen verscheen zij, o Vorst ! in al hare schoonheid ,aan dien koning, met zichtbaren lijve vreugdevol uit het vuuroffer stijgend. Zij wilde zijne wenschen vervullen, e'n sprak aldus tot den heerscher der aarde : Sávitri sprak : ??0 koning ! ik ben tevreden over u, om uw rein leven, uwe onthouding en uwe kastijdingen, om .de hulde mij door u uit ganscher harte bewezen. Daarom, o Acvapati, koning der Madra's, kies èene gunst, welkdanige O. doch overtreed, in geen geval, de voorschriften der wetten ? (2) Acvapati beteekent paardenbeheerscher, volmaakt ruiter. Het is een in de Sanskrit werken meermaals voorkomende eigennaam. (3) Kinderloos blijven en kinderloos sterven achtte de Hindo voor een der zwaarste rampen die hem treffen konden. Bovenal wenschte hij een mannelijken telg achter te laten, die, na het overlijden zijns vaders, de plichten jegens de afgestorvenen, het ;raddha of het dooden- offer, volbrengen zou. Van het verrichten dier craddha-plechtigheden hing toch, meendén de Indiërs, zoo zeer het heil der pitaras, d. i. hunner ontslapen voorouders af, dat dezer gang (gati) naar de hemelen versperd blijft, zoo hun de verschuldigde offers niet gebracht werden (Cf. Manu's Wetb. IV, 25). Ook zien- wij dikwijls in de gewrochten der Indische dichters hunne helden zware boetplegingen en lijfkastij- dingen plegen om nakroost te bekomen; zoo, o. a; Dacaratha ,in het ddikdnda of eerste boek van het Rdmdyana (cf. het BELFORT, 1889, D. II, bl. 282-283). (4) De hier vermelde Sávitri schijnt die godin te zijn, welke de Indische godenleer ons als- een uitvloeisel van Brahma afschildert. Tevens is zij dezes echtgenoote en de verpersoonlijking der voortbrengende is zij dezes echtgenoote en de verpersoonlijking der voortbrengende natuurkiacht, de godin der gelukkige geboorten en als dusdanig eenigs. zins aan de Grieksche EiXeCOuta gelijk. ?Sommigen meenee dat ,hier Civa's gemalin bedoeld wordt, die thans nog onder de benaming van Durga-Sdvitr?door talrijke aanklevers vereerd wordt. Anderen nog denken dat er spraak is van de zon, Savitr (?) In den tekst staat dat Arvapati honderdduizend (catasahasram) offers aan Sávitri opdroeg. SAVITkI. 29, Acvapati antwoordde : ??Door mijne begeerte om kroost te verkrijgen werd met een deugdzaam inzicht dit boetewerk volbracht. Mochten mij, o godin ! vele zonen- geboren worden die mijn geslacht doen voortbloeien ! Ver- mits gij over mij voldaan zijt, o goddelijke ! dien wenschi uit ik ; ?want nakroost verwerven is een strenge plicht »r leerera mij de tweemaal-geborenen ?(5). Sávitri sprak : -- ?Vroeger reeds heb ik, o Vorst, met dit uw verlangen bekend, uwen wensch om een zoon te ver- krijgen den Oppervader voorgedragen. Door ,S&ayambhu's (6) gunst zal u weldra eene dochter, in schoonheid aan de maan geiijk (7), geboren worden. Dat gij daarop hoe;enaamd niet wederspreket! (8) Door de gunst van den Alvader ver- meld- ik, blijde, u dit ? De vorst antwoordde toestemmend : ?het zij aldus ! ? en tevens bad hij : ?moge het spoedig geschieden ! ?Toen Sávitrt verdwenen was ging de heerscher naar zijne stad terug ; de held woonde in zijn rijk, en beschermde zijne onderdanen volgens recht en plicht. Kort daarna verwekte de zijnen beloften getrouwe vorst eene spruit bij zijne eerste, deugdzame echtgenoote Málav % (9). (5) Ss. dvijdtayah. -- Den titel van dv dti, dvy"a, dragen Be- leden der drie hoogste kasten (de Brdhmanen of priesters, de Kshat- triya's of krijgers en de Vaicya's of landbouwers en handelaars); hier echter worden meer in het bijzonder de Brahmanen beteekend. Zij genieten het voorrecht het yajnopavïta (= het heilige lint) over den linken schouder te dragen;' het plechtig aannemen van dit lint, het upanayana geldt voor hunne ?tweede geboorte ?(Manu, II; 36, enz.). Cf. BARTH, Les religions de l'Inde, Parijs, 5879, bl. 35. (6) Pitdmaha, de groote vader of oppervader en Svayambhu die door zich zelven bestaat, zijn bijnamen van Brahma, de opperste, godheid der Hindo's. (7) Men zal de vergelijking van den dichter beter begrijpen, wan- neer men nadenkt dat in warme streken als Hindostán, de maan met ongemeenen glans aan den hemel praalt. Zij ?wordt er aanzien voor het toonbeeld van al wat schoon en aangenaam is. (8) ?Dat Asvapatis hier geene bedenkingen mocht maken hangt r innig samen met het plan des dichters. Bedenkt men toch dat hij vele zonen vroeg, en dat bovendien, gelijk een Indisch spreekwoord luidt,' eene dochter slechts last was, dan bevatte Savitri's toespraak voor hem eene teleurstelling. Later, wel is waar, blijkt het dat met Savitri's geboorte zijne stoutste verwachtingen overtroffen wierden ; doch hoe dit geschieden zou, kon hem thans niet worden medegedeeld. (J. ARNT2, I. a. pl. bi. 284, aarsteek. 9). (9) Ss. jyeshthaydm = de oudste d. i. hier de eerste gemalin van Acvapati. Men weet dat de Indische wetten de veelwijverij toe- laten (Manu IX, 85). De eerst gehuwde echtgenoote geniet nochtans- bijzondere voorrechten. SAVITRI. En, o beste der afstammelingen van Bharata (io) ! die spruit der koningsdochter Málavi wies in haren schoot als de maan in den helderen hemel. Wanneer de tijd verstreken was, baarde zij eene dochter, eene lotos-oogige (i i), en vol vreugde volbracht de beste der vorsten de geboorte- plechtigheden (I2). Door de blijde Sávitri, die hij door het vuuroffer vereerd had, was zij geschonken ; Sdvitri noemden haar daarom de priesters en insgelijks haar vader. Schoon als Cri 03) wies de vorstendochter op, en met den tijd bereikte zij de huwbaarheid ( 14). Al de lieden die deze welgevormde maagd, met hare breede heupen, schoon als een gouden godenbeeld, zagen, dachten : c Gewis, het is eene godendochter ! ?En niemand was er die de lotosblad- oogige (15), de door hare schoonheid schitterende, tot vrouw begeeren dorst; hare schoonheid wederhield allen. (ro) Ss. bharatarshabha. Dit epitheton richt de verteller tot zijn toehoorder, Yudhishthira. Eigenlijk beteekent het : stier van het Bharata-geslacht. -m Bharata is de na.zm van den stamvader der Bhárata's, het aloude geslacht waaruit Yudhishthira en zijne vier broeders sproten. De Bhárata's vormden een machtigen stam, die het N.-W. van Hindostan overweldigde en er een bloeiend rijk stichtte met Hastinápura (='de stad , der Olifanten) tot hoofdplaats. (II) Ss. ráfïvalocanam = blauwe-lotos-oogige. Men treft witte, roode en blauwe lotossen aan. Cfr. verder de aart. 15. (I2) De geboorteplechtigheden waren slechts bij de geboorte van eenera zoon voorgeschreven ; doch, zooals men heeft aangemerkt, ?konden zij, bij een kind van zegening, zooals hier, moeielijk achterwege blijven ?(ARNTZ, 1. c. bi. 285, aanteek. 12). Die plichtplegingen bestaan in eindelooze gebeds- formulieren en ceremonien (c fr. Manu, II, 29, sqq.), waartusschen o. a. het játakarman, d. i. het aan den nieuwgeborenen ingeven, bij middel van een gouden lepel, van gesmolten boter met honig gemengd. Op den tienden óf twaalfden dag gaf men het kind zijn naam (námakarman). (13) Cri of Lakshmi de gemalin van god Vz.;hnu, was de godin van voorspoed en schoonheid. Even als de Grieksche 'AppoSlrr werd zij uit het schuim der golven geboren ; dit gebeurde toen de Sura's en de Asura's de wateren des Oceaans omroerden om er het arrta, den drank der onster- felijkheid, uit te brouwen (Mahábh. -- Aiparvan, v. 1103-1188). Cri wordt verbeeld geel van ,kleur, op eerie waterlie gezeten, met een lotussten-gel in de rechter- en een halssieraad in de linkerhand. . 04) De Indische wetgever bepaalt dat een meisje tusschen haar achtste en elfste jaar moet verloofd worden. Geschiedt het niet binnen dien vastge- stelden tijd, dart vermaant hij haar, zelve een echtgenoot te kiezen (Mams, Ix, 89-92 ). (15) I let oorspronkelijk luidt : padmapalávcïkshïm. ?Men kan ver- talen, zooals wij doen : met oogen als een lotos-blad, d. i. schoon, schitterend als een lotosblad. De bladen der tropische waterlelie (het nelumbium speciosum der kruidkundigen) zijn inderdaad zeer schoon, SA.VITRI. 31 Op zekeren plechtigen feestdag, na gevast te hebben, haar hoofd gebaad, de huisgoden bezocht en aan Agni (i6) geofferd, dit alles volgens de voorschriften [der heilige boeken] (17) bad zij de Brahmanen hunnen zegen uit te spreken. Daarna nam zij de offerbloemen en ging, aan (Ai in schoonheid gelijk, bij haren welgezinden, doorluch- tigen vader. Zij omhelsde zijne voeten 08), bood hem de bloemen aan (19), en bleef met saamgevouwen handen (2o) in de nabijheid van den vorst staan, zij, de reizige maagd met hare schoone heupen. Toen de koning zijne dochter zag staan, in den bloei der jeugd, als eene godin zoo schoon, en nog door niemand ten huwelijk gevraagd, werd hij bedroefd : De vorst sprak : -- ?Dochter, de tijd om u uit te huwen is daar, doch niemand vraagt mij uwe hand. Ga dan zelve u een echtgenoot uitkiezen, aan u door zijne deugden gelijk. En wanneer gij een man zult verkozen hebben, toon hem mij, dan zal ik, na rijpen overleg, u met hem verbinden. Zoo kies volgens vrijen keus (21)! ?Doch luister van daaromtrent cirkelronden vorm en niet zelden van buitengewonen omvang. Ongetwijfeld slaat de vergelijking hier op den glans, niet op de grootte ervan. ?Het compositum kan echter evenwel : met oogex. ,als de padma en de pal4a beteekenen, d. i. schoon als de padrza en de paldca, twee gewassen die uitmunten door de kleurenpracht hunner bloemen. (16) Agni is de god des vuurs. (17) De gewijde boeken der Hindo's schrijven ontelbare gods- dienstoefeningen voor (offers, baden, zuiveringen, enz ), waarvan de eene dagelijks, de andere_ op bepaalde tijdstippen moeten verricht worden. dagelijks, de andere_ op bepaalde tijdstippen moeten verricht worden. Lees : A. BOURQUIN. - Brahmakarma ou les rites sacrés des Brah- manes (tekst, vertaling en aanteek.) en zijn Dharmasindhu, océan des rites religieux (uit het Engelsch door L. DE MILLOU?vertaald), beide in de Ann. du Hume Guimet, D. VII, Parijs, 1884. (18) Ss. abhivddya pddau = zijne voeten gevat hebbend; eene zeer eerbiedige wijze?van groeten. (19) Bloemen, waar men bij het offeren aan eene godheid gebruik van gemaakt had, werden aanzien als daardoor eene buitengewone kracht bekomen te hebben; daarom deerde ze men als heilaanbren- gende geschenken aan huisgenooten en vrienden uit. (20) Ss. krtdnjalis = het anjali gemaakt hebbende. Het anjali is eene bijzondere wijze van groeten, wanneer men aan hooggeplaatste personen achting of eer bewijzen wil. Het bestaat hierin, dat men beide handen zoo te samen voegt, dat zij eene holte vormen, als ver- langde men—daarin iets te ontvangen, en die dan ter hoogte van het voorhoofd geh ;ven houdt. (21) Het- svayamvara, d, i.- de zelfkeus eens echtgenoots, is een. 3 2 SAVITRI. nu, liefelijke, naar dit mijn woord; luister wat ik hoorde voorlezen uit de voorschriften der wet, wat mij geleerd werd door de tweemaal-geborenen : Berisping verdient de vader die zijne dochter niet uit- huwt; berisping de echtgenoot die den echtplicht niet ver- vult; berisping de zoon die, na zijns vaders dood, zijne moeder niet bijstaat (22). ? Nu gij mijn woord gehoord hebt, haast u een echt- genoot te zoeken ; draag zorg dat ik van de goden geene berisping verdiene ! ? Na aldus tot zijne dochter en tot zijne grijze raads- heeren gesproken te hebben, bereidde hij haar een gevolg, en zette haar tot spoed aan. ?Vertrek ! ?sprak hij. En zij, het vrome meisje, na de voeten haars vaders omhelsd te hebben, ging gansch beschaamd heen, zijn woord ter harte nemend. Zij besteeg een gouden wagen, en omringd, van grijze raadslieden bezocht zij de aangename wouden waar de koninklijke wijzen (23) boete pleegden. Daar boog: van nit Indi?s vroegste tijden dagteekenende huwelijksvorm, en iy die met duidelijke voorliefde zeer dikwijls door de kshattra-kaste toege- past werd. Wanneer zij den vereischten leeftijd bereikt hadden, moch- ten de dochters (16- kshattriya's haren vader vragen de jongelingen van hare kaste bijeen te roepen opdat zij tusschen hen, naar vrije keuze, eenen echtgenoot zouden- uitkiezen. Het svayamvara werd met grooten luister en pracht gevierd; meestal besliste een wedstrijd wie- tusschen de aanzoekers de uitverkorene, de anuriipa, werd. Als voor- beelden noemen wij, in het Rdniyana, SitA's zelfkeus (dclikc,inda, LXX; cf. het BELFORT, 1889, D. II, bi. 386); in het Mandbh. die van Draupadi, Kunti, Damayanti, enz. Bemerkenswaard is het,. dat alhier SAvitri zelve haren bruidegom gaat opzoeken. Nu, dit juist is een bewijs, zooals wij hooger aanduidden, dat' de onderhavige sage van alouden oorsprong—mat zijn. Overigens, gelijk terecht ARNTZ- (t. a. pl. bl; 286, aant. s8) aanmerkt, wordt ?in deze episode der heldin eene hoogere mate van kieschheid toegeschreven dan elders geschiedt. Immers zij doet in achtbare omgeving eepe vrome bedevaart en haar diepe godsdienstzin en kloeke deugd drijven ze daarheen, waar zij ongetwijfeld een goeden keus doen zal. Inlichtingen over den toestand der vrouwen bij de kshattriya's vindt men bij HOPKINS. The -social and military position of the ruling caste,in ancient India (in het Journal of the Amer. Orient. Society, XIV, 1889), ,? M. 330 , sqq. (22) Citaat uit Manu, IX, 4. (23) De Rajarshes of koninklijke wijzen (rskz's) zijn vorsten die de wereld, hetzij tijdelijk, hetzij voor ,eeuwig, hebben vaarwel gezegd,, en in de wouden gingen wonen om er het strenge leven der boete- lingen (tapasvinas) te slijten. Vorsten, die 'op eene of andere wijze hunnen troon verloren of er vrijwillig afstand van deden, namen-gewoonlijk die levenswijze aan. Cf. verder zang II, aant. 7. SAVITRI. 33 zij voor de eerbiedwaardige ouderlingen, en bezocht beur- telings de geheele rij der bosschen. Bij de tïrtha's (50) deelde de koningsdochter hare schatten aan de waardigste Brah- manen uit, en trok van het eene gewest naar het andere. Ir. Márkandeya sprak : ?Eensdaags, o Bharata ! was de heerscher der Madra's met Nárada (I), die hem bezoek kwam brengen, te midden der vorstelijke zaal gezeten en met hem in gesprek, toen juist Sávitr , na de' tirtha's en de dframa's (2) bezocht te hebben, met haar gevolg in haars vaders paleis terugkeerde. Zoodra de voortreffelijke haren vader in Nárada's gezelschap ontwaard had, groette zij bei- den, hunne voeten vattend. Nárada sprak : ??Werwaarts ging uwe dochter Waarom, o vorst, ging zij heen ? Waarom schenkt gij deze maagd geenen jongeling tot echtgenoote? Acvapati sprak : -- ?Juist met dit inzicht [om een echtgenoot te zoeken] werd zij uitgezonden, en nu pas keert zij terug. Verneem van haar, o devarshi (3) ! ,wiep zij tot echtgenoot verkoos. ? (50) Tritha's zijn heilige badplaatsen bij rivieren, beken, vijvers of bronnen, aan de waters derwelke bovennatuurlijke hoedanigheden wor- bronnen, aan de waters derwelke bovennatuurlijke hoedanigheden wor- den toegeschreven, o. a. om de zonden uit te wisschen. In bijzondere achting stonden die, welke aan het samenstroomen van twee water- loopen gelegen waren (praydga's). Vgl. LASSEN, op. cit. I, bl. 585, sqq. (1) Nárada wordt voor een van Brahma's zeven zonen (Brah- marshi prajdpati) aanzien. Het verleden, ' het tegenwoordige en de toekomst zijn hem bekend. Evenals de Grieksch?'EptLifiq treedt hij dikwijls als middelaar tusschen de goden en het menschdom op. Op tallooze plaatsen zien wij hem in hef Mandbh. eene dergelijke rol spelen. Men schrijft hem ook de uitvinding der Indische lier (vind) toe, als- Men schrijft hem ook de uitvinding der Indische lier (vind) toe, als- mede het opstellen van het wetboek dat zijn naam draagt (Ndradasmrti ). (2) Het dcrayna, waar het Nederl. ons geene gepaste vertaling van schijnt te leveren (Cfr. ARNTZ, 1. c. bl. 291, aant. 40) is het ver- blijf der Indische boetelingen ; zij wonen er, hetzij alleen, hetzij met blijf der Indische boetelingen ; zij wonen er, hetzij alleen, hetzij met hunne familieleden of hunne leerlingen, wier getalsterkte soms aanzien- hunne familieleden of hunne leerlingen, wier getalsterkte soms aanzien- lijk is. Doorgaans bestaat het uit eene hut, binnen eene afgesloten omheining gebouwd, met boomgaard, tuin, diergaarde, enz. daarnevens. (3) Devarshi beteekent goddelijke Wijze of Heilige. Cfr. verder de wanteek. -7. 34 SAVITRI. Zij, de schoone, door haars vaders ?leg alles breedvoerig uit! ?aangespoord, zegde, na hem aanhoord te hebben : Sdvitr?sprak : -- ?Er regeerde te Cálva (4) een de wetten nalevend Kshattriya (5), een heerscher der aarde, Dyumatsena (6) genaamd. Op lateren leeftijd werd hij blind. Tewijl hij van het licht der oogen beroofd was werd dien kloeken vorst een zoon geboren; insgelijks werd hem gedu- rende zijne blindheid zijn rijk door een naburigen vorst ? zijn vijand van over ouds -- ontweldigd. Met zijn jongen zoon en zijne gemalin toog hij naar het woud, waar hij boetvaardigheid oefent en zijn leven in verstervingen slijt (7). Zijn zoon, op den troon geboren en in het boetelingen- woud opgegroeid, Satyavat, was mij welgevallig. Hij zij mijn echtgenoot! Hem heb ik verkozen ! ? Ndrada sprak : -- ?Wee, wee ! Een groote misslag, o vorst, beging Sávitri door dezen Satyavat fe kiezen. Waarheid spreekt zijn vader, waarheid spreekt zijne moeder; daarom noemden hem de Brahmanen Satyavat (8). Kind nog had hij de (4) De Cdlva's waren een voltcsstam uit het Penjab, en met de Madra's in nauwe betrekking. Een hunner koningen speelt een aan- zienlijke rol i,1 het Mandbh. Cfr. LASSEN', loc. cit. (I, bl. 613 sqq). (5) De Kihattriya's, eigenlijk ?heerschers, afstammelingen van heerschende vorstenhuizen of tot den adelstand behoorend ?maken de tweede hoogste kaste der Hindo's uit. Tasschen hen en de Brahmanen rezen meermaals bloedige geschillen, waar het iW zheihh. ons op meer dan' eene plaats sporen van overlaat. Cfr. MUIR, S vzskrit texts, I, 151-174. (6) Dyumatsena beteekent zooveel als ?de glansrijke ? (7) Het boete plegen bestaat, volgens de opvatting der Hin- do's, in zooveel mogelijk zich van allen zinnelijken wellust te ont- houden, te vasten, een tijd lang in eene pijnlijke lichaamshouding te vol- harden (bijv. onbeweeglijk op den top van den grooten teen blijven staan, harden (bijv. onbeweeglijk op den top van den grooten teen blijven staan, de oogen onafgewend op " éen bepaald punt gericht houden, de armen hemelwaarts geheven, enz.), verzonken te leven in allerlei godsdienstige en wijsgeerige beschouwingen, onophoudelijk sommige heilig geachte mantra's (gebedsformulieren) op te zeggen en te herhalen, enz. D 3or die verschillende middelen zoekt de ta/asven ( _- boeteling) het betrachte doel te bereiken, het volkomen uitroeien, namelijk, van alle zinnelijkheid, te bereiken, het volkomen uitroeien, namelijk, van alle zinnelijkheid, en het slot van de reeks herboringen der ziel, d. i. de eind-vereenzelving met Brdhman, het ir v der Grieken (Cfr. o, a. BARTH, t. a. p1., met Brdhman, het ir v der Grieken (Cfr. o, a. BARTH, t. a. p1., bl. 51 sqq.). -- Wijdt ee n Brahmaan zich aan zulke levenswijze toe, dan wordt hij brdizmarshi (?eigenlijk : Bráhmaanwijze); een koning wordt daardoor rdjarshi; j a, de indische schrijvers gewagen van goden die het leven der boetelingen omhelsden (devarshz's), en van daitya's en asura's, vijanden der goden, die zich door boetewerken grootere macht verwierven dan de goden zelve. (8) Satyavat beteekent : die waarheid bezit, wiens mond slechts waarheid spreekt. SAVITRI. 35 paarden lief; hij vormde er van leem en schilderde die met bonte kleuren ; daarom wordt hij ook Citracva, (9) genaamd ? De koning sprak : ??Is die vorstenzoon roemrijk, ver- standig, geduldig, moedig, hij, de door zijn vader beminde Satyavat ? ? Mirada sprak : ??Hij is luisterrijk als Vivasvat (io), door zijn verstand aan Vrhaspati (II) gelijk, moedig als Mahendra (12) en geduldig als, de aarde (13) ? Acvapati sprak : -- ?Is die vorstenzoon waarlijk mild- dadig, vroom, waarheidminnend, schoon, edel en liefelijk om aan te zien ? ? 1Vdrada strak : -- ?Hij is, zooveel hem dit mogelijk is, aan Sankrti's zoon Rantideva (14) in vrijgevigheid gelijk. Vroom is hij en waarheidminnend als Çivi, UO'nara's zoon (is), (9) Citrácva = eigenlijk : bont paard. De zin is : vormer of schil- der van bonte paarden. (io) Vivasvat (?de schitterende) is een der menigvuldige benamin- gen van god Sïcrya, de zon. Door Vi'svisvat begroet men de zon als opko- mende dagvorstin ; als dusdanig wordt zij onder de gedaante eener godheid verbeeld, die stroomen lichts van zich afwerpt ; zij zit op een gouden wagen door zeven paarden, ofwel door éen paard met zeven koppen getrokken. door zeven paarden, ofwel door éen paard met zeven koppen getrokken. (i i) Vrhaspati was de eerste purohita (= huispriester) der deva's. Hij wordt nog aanzien als de opperheer en beheerscher der planeet Iyau, en afgebeeld op een schitterender wagen, nïtighosha, met acht bleekkleurige paarden bespannen. (i2) Mahendra, 'd. i. de groote Indra, de groote vorst. -- Indra is de oppervorst der goden en de koning der drie werelden (triloka- ndtha), d. i. van alles wat beneden de trimurti Brahma, Vishnu en Civa bestaat. (13) De aarde behoort tot het ontelbaar getal natuurgodheden; geduld wordt als hare voornaamste eigenschap aanzien. ?Cfr. VIRG. Georg. II, 223 : Illam experiere colendo Et facilem pecori et patientem vomeris unci. (14) Sankrti was de zesde koning uit het vorstenhuis der Bha- rata's. Rantideva, zijn zoon, staat bekend als een der rijkste, vroomste en vrijgevigste vorsten die ooit op aarde leefden. Dagelijks ?zoo luidt de legende ?slachtte hij 2000 stuks rundvee om zijn gezin, zijne gasten en de tallooze scharen bedelaars, die nooit te vergeefs eene aalmoes kwamen afsmeeken, te spijzen. Hij hield er 20000 koks aan zijn Hof op na. Uit het bloed der ontzaggelijke menigte geslachte _dieren ontstond weldra de rivier Charmanvati (Cfr. in het Mandbh. het Dronaparvan, lez. 67 en CáLIDáSA'S Meghaduta, 46). (15) Civi of Oibi was, even als de vorige, een toonbeeld van ..deugd en menschlievendheid. Zoo zeer was hij bereid aan welkdanig bevel ook der Brahmanen te gehoorzamen, dat hij, op verzoek van 36 SAVITRI^ edel als Yayáti (16), liefelijk als Soma (i7); ja, in schoonheid overtreft Dyumatsena's sterke zoon de beide Acvinas (18). Hij is zachtaardig en vreedzaam : hij is een held en bedwin- ger zijner zinnen. Hij is vriendelijk, niet grommend, stand- vastig en luisterrijk. Altijd is hij oprecht en immer dezelfde van inborst. Zoo wordt hij afgemaald door beroemde boe- telingen en door mannen die door hunne deugden schitteren. ? Acvapali sprak : ??Als met alle deugden versierd beschrijft gij hem, o zalige! Zeg mij nu ook zijne gebreken, indien hij er heeft. ? Nárada sprak : ??Voorwaar, éen gebrek gaat met zijne deugden gepaard ; doch bij dit gebrek zou men geen tweede kunnen voegen, wat moeite men ook aanwende. Eén gebrek heeft hij, doch slechts ken. Van heden af loopt binnen het jaar zijn levensloop ten einde; dan legt hij zijn lichaam af. ? De koning sprak : -- ?Ga, Sávitri, ga ! kies, lieve, een anderen. Een groot gebrek kleeft aan zijne deugden, zooals het Nárada, die met de goden verkeert, aankondigt : in één jaar tijds loopt zijn kort leven ten einde; dan legt hij zijn lichaam af. ? Sávilri sprak : ??Eénmaal valt het lot (i9); éenmaal wordt een meisje [ten huwelijk] gegeven; éenmaal zegt [de vader] : ik geef haar. Deze drie dingen geschieden slechts eenmaal (20) ? ?Kort of lang zij nu zijn leven; hij hebbe god Vishnu, die tot hem onder het uiterlijke van een Brahmaan kwam, zijn eigen zoon Vrhadgarbha slachtte, bereidde en den hongeri- gen priester opdiende. (Mahábh. ?ddiparvan, lez. ig8). Andere trekken van zijne edelmoedigheid worden nog in het Mahábh. aangehaald van zijne edelmoedigheid worden nog in het Mahábh. aangehaald (ddiparv. lez. CLXLVII, enz.). (16) Yayáti, Nahusha's zoon, was een der voorvaderen van de Pándavas. Veel wondere zaken, te lang en te ingewikkeld om hier uiteen te doen, worden van hem in het Mahábh. verteld. -Zie ddiparv. lez. 76.63; udyogaparv. 113-114; I19-I2I; Dronaparv. 63 enz. (17) Soma is hier de maan. Over de vergelijking des dichters, zie de aant. 7 op zang I. (18) De beide Acvinas, d. i. ruiters, waren tweelingen van de zon cn de nimf Samjnd. Zij gelden als toonbeelden van volmaakte mannelijke schoonheid. Zoo is, o. a. ook koning N ala schoon als de A4 vinas. (Nala-lied, I, 27). (19) Sakrdamconipatati. -- Door het lot, a mca, versta men een aandeel, en wel het aandeel in de vaderlijke erfenis. Na de dood des vaders worden de nagelaten goederen verdeeld, en deze verdeeling ge- schiedt onwederroepelijk (Mams, boek IX). (20) Citaat uit Manu's wetboek, IX, 47. SAVITRI. 37 deugden of niet, eenmaal heb ik hem tot echtgenoot ge- kozen; een anderen kies ik niet meer. Is een besluit met den geest genomen, met het woord wordt het geuit, met de daad volbracht; daarom zij '[de uitspraak van] mijn geest de leiddraad mijner handelwijze. ? Neirada sprak : ??0 beste der mannen ! vast staat het besluit uwer dochter Sávitri. Geenszins kiest zij in strijd met haren plicht; daarbij treft men in geen anderen man de deugden aan, welke Satyavat bezit. Ook bevalt mij daarom de verloving uwer dochter met hem. ? De koning sprak : ??Ik mag het woord niet tegen- spreken, het ware woord door u geuit. Aldus dan zal ik handelen, want gij, o zalige! zijt mijn gure (21). ? 1Vdi'ada sprak : ??Dat onverwijld nu de verloving van uwe dochter Sávitri plaats grijpe! Ik vertrek thans : heil u allen! ? Na aldus gesproken te hebben, verwijderde hij zich spoedig en toog hemelwaarts. De koning deed onmiddelijk het verlovingsfeest zijner dochter bereiden. Mdrkandeya sprak : -- De koning dan, op het huwelijk zijner dochter bedacht, bracht al het noodige gerief voor de bruiloft in gereedheid. Toen riep hij de eerbiedwaardige Brahmanen, de offeraars en de huispriesters (i) bijeen; met hen en met zijne dochter toog hij op een geluk (2 i) Guru, d. i. meester, en wel voornamelijk ?geestelijke bestuur.. der ? is eigenlijk de eeretitel den Brahmaan gegeven, die bij de geboorte eens kinds het annaprdcana of het den zuigeling met rijst voederen eens kinds het annaprdcana of het den zuigeling met rijst voederen voltrok. (I) Ss . ritviah sapurohitdn. ?De ritvijas of offeraars warén met de zorg belast het heilig vuur aan te houden en de huisoffers, de pdkayajna's, op te dragen. Bij de plechtige offers verrichteden zij het dienstwerk, zegden den lofzang tot den vuurgod, het agnishthoma, op, enz. ?De purohita's of huispriesters regelden de godsdienstplechtig- heden aan de Hoven der rdja's, droegen de plechtige offers op, enz. Ieder voornaam Kshattriya had er minstens éen aan zijn huis gehecht. Meer over hen bij LASSEN, t. a. pl. I, 803 sqq. over hen bij LASSEN, t. a. pl. I, 803 sqq. 38 SAVITRI. aanbrengenden dag (2) op reis. In het Medhya-woud gekomen, ging de vorst naar Dyumatsena's àcrama; te voet naderde hij, samen met de tweemaal-geborenen, tot den rájarshi (3). Hij zag den voortreffelijken, [doch] blinden koning onder een cála-boom (4) op een kussen van kuca- gras (5) gezeten. De vorst dan, na den ràjarshi, gelijk het betaamde, hulde bewezen en hem ootmoedig aangesproken te hebben, maakte zich bekend. Hij [scil. Dyumatsena], zijnen plicht kennend, bood hem het arghya (6) en eene zitplaats aan, deed de koe aanbrengen (?, en ?wat is het doel van uw bezoek ? ?vroeg hij den koning. Ac vapati, op Satyavat wijzend, deelde hem gansch zijn verlangen opzichtens haat [scil. Sávitri] mede. Acvapaíi sprak : ??Deze is, o ràjarshi ! mijne geliefde dochter Savitri. 0 gij, die uwe plichten kent. neem haar, volgens uwen plicht, als uwe schoondochter aan (8) ! ? Dyumalsena sprak : -- ?Van ons rijk beroofd wonen. wij als boetelingen, in het woud en kastijden ons lichaam. , Hoe zal uwe dochter, aan wie geenszins deze strenge levens- wijze past, de vermoeienissen van het àcrama kunnen ver- dragen? ? (2) Ss. dame punye d. i. eigenlijk : op een helderen, hier i gelukkigen dag, die fausto. Als dusdanig werden de 86, 14e en 15' dag na iedére volle maan beschouwd. (3) Cfr. de aarsteek. 7 op zang lI. (4) De cdla een hooge boom, is het vatica robusta der kruidkundigen. (5) Ss. kaugydm brsydm _ op eene mat van kuca-gras gevlochten. ? Het kuca-gras (poa cynosuroides) werd bij de godsdienstoefeningen der Hindo's zeer veel gebezigd. Het is kennelijk aan zijn hoog opgeschoten halm en zijne lange bladeren. (6) Het arghya is een eerbetuig dat men aan goden of voorname per- sonages bewijst, wanneer men die als gasten ontvangt. Men huldigt hen dan met het madhuparka (=-- letterlijk : de honig-mengeling) ; d. i, men zet hun een schotel voor met melk, honig, gesmolten boter, sulker en water, het alles dooreen gemengeld. (7) Ss. gdm cdvedya, eindelijk : de koe aangemeld hebbend (onr haar ten geschenke aan te bieden). Cfr. Pdraskara, I, 3, 29, waar gezegd wordt dat ?het arghya niet zonder vleesch zijn mag ? Zie STENZLER. - Das Arghaddnam, Breslau, 1855, alsook zijne bijdrage in het Zeatschr. der D. Morgenl. Gesellschaft, VII, 1853, bl. (8) Volgens uwen plicht, d. i. die van een vriend ; pro pietate tua, zou, men in liet lat. vertalen. -- De Indische gietas duldde niet dat men de vlaag. van een smeekenden vriend van de hand wees. Dyumatsena nu had Acvapati van een smeekenden vriend van de hand wees. Dyumatsena nu had Acvapati openlijk als vriend erkend, met hem te ontvangen zooals hij deed. Eene wet echter, die hem verplichten kon zijn zoon Satyavat met Sávitri te ver- binden, bestond natuurlijk niet, zooals men lichtelijk denken zal. SAVITRI. 39 Acvápati sprak : ??Mijne dochter en ik, wij kennen én vreugde én ,smart, wier wezen bestaat in zijn en niet zijn (9); daarom past het aan iemand van mijnen stand niet een dergelijk woord tot mij te spreken (ro). Met een vast betrouwen, o vorst! ben ik tot u gekomen ; verijdel mijne hoop niet ! Zie, uit vriendschap boog ik mij voor u; zend mij niet ijdel weg! Zie, uit vriendschap naderde ik tot u Wij zijn elkander in stand gelijk. Neem mijne dochter als uwe schoondochter aan, tot echtgenoote van den edelen Satyavat ! ? Dyumatsena sprak : ??Van over lang reeds begeerde ik Gene verbintenis tusschen u en mij. ik echter was van mijn rijk beroofd; die gedachte wederhield mij. Het ver- langen, dat vroeger in mij ontstond, worde heden nog bevredigd. Gij toch zijt mijn vurig gewenschte gast! ? Màrkandeya sprak : ?Nadat beide vorsten de twee- maal-geborenen, die het àcrama bewoonden, bijeengeroepen hadden, volbrachten zij, de voorschriften navolgend, de huwelijksplechtigheden (I I). Acvapati, na aldus zijne dochter [met Satyavat] verbonden en haar geschenken, in overeen- komst met haren stand, gegeven te hebben (12), keerde ten (9) Sukhamca duhkhamca bhavcdbhavátmakam luidt de tekst. ? De zin is : vreugde en smart, die komen en heengaan, die geenszins bestendig zijn, maar aan afwisseling onderworpen en welke men overal, in alle standen, ontrioet. ( I0) Die iemand van miinen stand doelt op Dyumatsena. (I I ) De huwelijksplechtigheden zijn langdradig en ingewikkeld ; zij staan o. a. beschreven in Mann's wetboek (III, 20.42; 51.54). Zie ook de ver- o. a. beschreven in Mann's wetboek (III, 20.42; 51.54). Zie ook de ver- handeling van E. HAAS, Die Heiratsgebrduche der alten Inder nach den Grhyasutra in de Indische Studien, V, bl. 267-412. -- Men weet dat thans nog in Hindostan de huwelijken met grooten luister en overdreven pracht voltrokken worden. Dikwijls verplichten zij de familiën tot uitgaven die hen teenemaal ten onder brengen. Vandaar het hedendaagsch spreekwoord : ?Veel stroo is er noodig voor het dak des huizes, en veel geld voor den opschik der bruid ? Men leze eene belangrijke beschrijving van eene Indische bruiloft bij Dom TH. BÉRENGIER : Récits indiens, IX, ?5 (in de MISS. CATH. D. XIV, bi. 454-456; 478-479; 490.492). (12) In het oorspronkelijke staat paricchadam. ?Sommige ver- talers verstaan er mede dat Acvapati zijne dochter een gevolg gaf; doch het valt moeilijk aan te nemen dat paricchada, een woord dat ol erigens nog al veel - verschillende beteekenissen heeft, hier juist gevolg beteekent. PROTAP Roy vertaalt : ?suitable robes and orna- ments ? ?Gewis bedoelt de dichter de geschenken die de vader des bruids, volgens het hem door de wet was opgelegd (Mann. II, 51), medebrengen moest. 40 SAVITRI. zijnent weder, met groote vreugde vervuld. Verheugd was ook Satyavat, omdat hij eene met, alle deugden bedeelde gade bekomen had; en zij [Sâvitrfl was insgelijks blijde, want zij had in hem den in haren geest gewenschten echt- genoot verkregen. Toen haar vader heengegaan was, legde zij hare sieraden af, en trok het bruine kleed der boetelingen (13) aan. Door hare dienstvaardigheid, hare deugden, hare elwillendheid, hare versterving, door het volbrengen aller wenschen erlangde zij ieders tevredenheid. Hare schoonmoeder voldeed zij met gestadige lichaams-verpleging, met kleedingstukken, enz. ; haar schoonvader verblijdde zij door' hare vereering der goden, het beteugelen harer tong, het voeren van ernstige gesprekken, door hare bescheidenheid en zachtaardigheid; haren echtge- noot verheugde zij door hare dienstwilligheid en lieftalligheid. Terwijl aldus deze goede lieden in hun ácrama ver- wijlden en boete pleegden, vloog de tijd heen, o Bharata- telg ! Maar Sávitri was bedroefd en treurde dag en nacht, want het woord, dat Nárada gesproken had, bleef zwaar op haar hart wegen. (Slot in volgend nummerC. T.ECOUTERE. (13) Ss. valkaldni. -- De kleedingstukken der boetelingen waren van geitenvel gemaakt, of uit de vezelen van b oomschors geweven. De kleur ervan was bruinrood (kdshdya). AAN HILDEBRAN D ! (I) OEGT het mij wel op pas gespannen snaren Uw naam en faam te roemen, Hildebrand, Wat bloemen tot een lauwerkrans te garen, Te vlechten, door -mijn onbedreven hand ? Toch hoe beschaamd om 't zwakke van mijn zangen, Ik kan dien drang van 't hart geen weerstand biên; Waag ik te veel, wil in mijn stout verlangen, Op 't doel alleen, den cijns der hulde zien. Uw h tterroem, hij tart der afgunst slaven; Gij zijt de trots van Neêrlands jong geslacht : Door elk om strijd wordt aan uw kunstnaarsgaven Zoo vol en rijk, der hulde-tol gebracht. Hoe treft gij 't hart en houdt het als gebonden Door prozapracht en keur van poëzie, Waar weelde en druk des levens zich in konden, Zoo teer van toon, zoo rijk aan harmonie ! De speelsche knaap ziet u hem bloemen strooien, Hem boeit uw schalk, uw ongekunsteld woord, Gij zijt hem vriend, en door geen stroeve plooien Om uwen mond wordt ooit zijn pret gestoord. Hij leest, herleest u dikwerf met verblijden, Hij vindt zich in uw schilderingen weêr, Voelt dartle vreugd in 't jongensharte glijden Zit bij een vrind als ware 't spelend neer. Gij deelt zijn vreugd als hem het beeld van 't leven In blinden glans zoo hoopvol tegenblinkt, In blinden glans zoo hoopvol tegenblinkt, (I) Hildebrand pseudoniem van Nikolaas Beets. 42 AAN HILDEBRAND En wars van zorg, hij nog in rozendreven Den nectar zoet uit gouden bekers drinkt. Doch al te ras is 't eerste perk verstreken; Een tweede brengt den strijd ons om 't bestaan Geen plaats dan meer voor schalke guitenstreken, Er breekt een tijd van ernstig denken aan. Dan ook begint de wet zich te verklaren, Dat niet alleen het leven bloemen spreidt, Maar dikwerf ook verdorde en harde blaren, En van het lief deez aard het leed niet scheidt. Gij kent en wekt dien ernst bij 't harte boeien, En 't deelen in het teeder diep gevoel. En eerbied voegt zich bij het eerst vermaken, Men voelt zich 't hart als door een hooger hand Gegrepen, meer en meer van geestdrift blaken Voor uwen naam, beroemde Hildebrand! 4,, Maar welk gevoel gij wekt in rijper jaren Als 't hoofd een kroon van grijze lokken siert, Al kan mijn kunst, de zwakke, 't niet verklaren, Toch roem 'k er op, dat elk u prijst en viert. JOZEF DE RAS. TWEËEUWIGE DAGWIJZER, 1800-2000 I. Eerste week van 't jaar, Volgorde der weekdagen. De cijfers I, 2, 3, 4, 5, 6, 7, beduiden den zooveelsten dag der week : Zondag, Maandag, Dinsdag, enz. WEEK- WEEK- WEEK- W E.RK- z z ORDE W ORDE W ORDE ORDE U U ~ Fr, ti ti P-1 Pi Pi abcdefg abcdefg abcdefg abcdefg 1800 4567123 13 April 1850 31 Maart 1900 1950 9 April 3456712 2345671 15 April 1234567 15671234 20 April 6 12 25 Maart 4567123 2345671 2 6712345 18 2 5671234 II 2 2 13 April 1 3456712 I0 27 Maart 5671234 12 April 3 7123456 3 7123456 3 3 5671234 4 1234567 4 123,,567 16 April 4 6712345 3 4 6712345 18 5 3456- 712 14 5 2345671 8 5 1234567 23 5 7123456 IO 6 4567123 6 23 Maart 12 34567 7 3456712 7 5671234 29 Maart -6 5671234 12 April 7 3456712 31 Maart 7 3456712 2I 8 6712345 17 April, 6712345 6 4 4567Y23 19 April 4567123 2 24 6712345 II 29 Maart 9 1234567 9 7123456 9 9 5671234 1810 22 1860 1234567 8 1910 27 Maart 1960 6712345 17 April 2345671 7123456 I 31 Maart 1234567 16 April 1234567 2 3456712 3456712 2 29 Maart 2 20 April 2 2 4567123 4567123 2345671 7 2345671 22 6712345 18 April 23 Maart 6 I2 I 3 3 5671234 4567123 3 7123456 IO 6712345 27 Maart 12 April 64354765162731742135 4 4 4 5671234 4 4567723 29 5 1234567 26 Maart 5 1234567 16 April 5 6712345 5 712345 18 M Apraartil 14 April 6 24 2345671_ 2345671 7123456 7123456 io 7 4567123 6 7 3456712 2I 7 2345671 8 7 1234567 26 Maart 8 22 Maart I2 8 31 Maart 8 5671234 4567123 3456712 2345671 14 April 9 6712345 II April 9 6712345 28 Maart 9 4567123 20 April 9 4567123 6 1820 7123456 2 1870 7123456 17 April 1920 5671234 4 1970 5671234 29 Maar I 2345671 22 11234567 9 7123456 27 Maart 6712345 II April 2 3456712 2 2345671 31 Maart 2 1234567 16 April 2 7123456 2 30 Maart 13 April 3 4567123 3 4567123 3 2345671 3 2345671 22 i8 April 20 4 5671234 4 5671234 4 3456712 4 5 7123456 5 6712345 28 Maart 5 5671234 12 5 3456712 14 30 Maart 1234567 26 Maart 6 7123456 16 April 6712345 4 5671234 18 April 7 2345671 15 April 7 2345671 7 7123456 17 7 7123456 10 3456712 6 8 3456712 21 1234567 8 1234567 26 Maart 19 13 31 Maart 9 5671234 9 4567123 9 3456712 9 2345671 15 April 1830 6712345 II 1880 5671234 28 Maart 20 April 1930 4567123 19?3456712 6 I 7123456 17123456 17 April 2/ 6567,721324354 19 22 2 1234567 I 2 6712345 27 Maart 2 1234567 3 3456712 3 234567, 25 Maart 3 1234567 16 April 3 7123456 3 3o Maart 13 April 4 4567123 4 3456712 4 2345671 4 1234567 22 19 April 2I 6 12 5 5671234 5 5671234 5 3456712 5 6 6712345 6 6712345 25 64567123 I2 6 4567123 30 Maart 7 1234567 26 Maart 7 7123456 IO 7 6712345 28 Maart 7 5671234 19 April 8 2345671 15 April 8 1234567 8 7123456 17 April 8 6712345 3 31 Maart 21 9 1234567 26 Maart 9 3456712 9 3456712 9 1234567 9 1840 4567123 19 April 1890 4567123 6 1940 2345671 24 Maart 1990 2345671 15 April I 6712345 II 15671234 29 Maart I 4507123 13 April I 345671 31 Maart 2 7123456 27 Maart 2 6712345 17 April 2 5671234 2 4567123 19 April 3 1234567 16 April 3 1234567 2 3 6712345 25 3 6712345 II 4 2345671 4 2345671 25 Maart 4 7123456 9 4 7123456 3 5 4567123 23 Maart 5 3456712 14 April 5 2345671 5 1234567 16 6 5671234 12 April 6 4567123 6 3456712 2I 7 6712345 4 7 6712345 18 7 4567123 6 6 7 4567123 30 Maart 8 7123456 23 8 7123456 IO 8 5671234 28 Maart 8 5671234 12 April 9 1 8 1234567 2 9 7123456 17 April ? 12345 4 1850 345671223456731 Maart 1900 2345671 i5 1950 1234567 9 20c 7123456 23 44 TWEËEUWIGE DAGWIJZER. II. Dagen van 't gansche jaar. De letters a, b, c, d, e, e, g, beteekenen op orde de 7 eerste week- dagen van 't jaar, hierboven voor ieder jaar in de volgorde der eerste week aangewezen. Bij voorbeeld voor' 1892, kwam abcdefg overeen met 6712345. a = 6, Vrijdag; b = 7, Zaterdag; c i, Zondag; d = 2, Haan- dag; e 3, Dinsdag; f = 4, Woensdag; g = 5, Donderdag. DAG DER MAAND ------------ - \----~.0--•~ GEWOON JAAR SCHRIKKELJAAR MAANDEN _, 1234567 1234567 8 9 10 II 12 13 14 8 9 I0 II I2 13 14 Ij 16 17 18 19 20 21 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 22 23 24 25 26 27 28 a93031 293031 Januari a b c d e f g a b c d e f g Februari d e f g a b c d e f g a b c Maart d e f g a b c e f g a b c d April g a b c d e f a b c d e f g Mei b c d e f g a c d e f g a b Juni e f g a b c d f g a b c d e Juli g a b c d e f a b c d e f g Augustus c d e f g a b d e f g a b c September f g a b c d e g a b c d e f- October a b c d e f g b c d e f g a November d e f g a b c e ' f g a b c d December ' f g a b c d e g a b c d e f TWEËEUWIGE DAGWIJZER.45 Eene nieuwe Eeuw komt allengs toegenaderd : ras is de XIXe verzwonden. De gebeurtenissen onzer eeuw zijn reeds half vergeten : de tijdrekening der XXe eeuw nog weinig afgeteekend. Had Vader BILDERDIJK gelijk gehad, reeds ware het met de wereld uit. Hij voorspelde immers : Het zevend tiende jaar keert driewerf negen malen : 7X 1oX3Xg=189o. Zouden het misschien' de BENEDICTIJNEN, schrijvers van l'Art de vPrifier les dates, met de wereld even zwart hebben ingezien ? Zij breidden althans hunne jaartabellen niet uit over het jaar 190o. Sedert 1854 heeft de Eeuwalmanak onzer Koninklijke Ster- renwacht van Brussel den tijd gehad om op den zoek te get aken ; en wie weet, wanneer juist zijn jonger broertje zal geboren worden? Toch is het zoo zoet, terwijl men de scheibergen van twee naburige landstreken overreist, nu vooruit te blikken, dan achteruit, en den ganschen omvang ,van den gezichteinder met zijne twee oogen trachten te omstaren. Wij achten dan onze lezers geen ongenoegen te zullen aandoen met hun als premie te schenken eenen Tweeëeuwigen Dagwizer, 1800-2000. Deze maakt geene aanspraak op geleerd- of buitengewoon- heid : omtrent iedereen kon dien opstellen. Meest dient hij bij alledaagsche Almanak-, Kerkboek-, Kartabel-, of meer andere makers; bij allerlei gazet- of geschiedschrijvers, die, zonder sterrekundigen te zijn of kunstige rekenaren, hunnen_ evenmensch den weg der waarheid moeten afbakenen ; bij staats- en overige stuurmannen op onze wereldzee ; Volksver- tegenwoordigers, Senators, Herzieners hoegenaamd. Maar, eenvoudig gelijk hij is, zal hij ook de onbedrevensten onzer lezers te baat komen : hij zal hen, zonder groote inspanning, menigerhande vraagstukken helpen oplossen. Hiervan eenige staajltes. I) De veldslag van Waterloo werd geleverd in 1815 den i8 Juni. Wat dag der week ? In Tabel II slaat op 18 Juni, a. In Tabel I volgt op 1815 1234567, en daar geldt a = i. Het was dus op eenen Zondag. 2) In 1848 rukten de Fransche Omwentelaren op Belgi? aan, te Risquonstout, den 29 Maart. Wat dag in den Vasten? Tabel II geeft voor 1848 schrikkeljaar, 29 Maart, e; en, naar Tabel I, geldt in 1848, e = 4. Dit was een Woensdag. Paschen viel op den 23 April. Die vermaarde veldslag van Ris- quonstout werd dus geleverd den Woensdag voor Halfvasten. 46 TWEËEUWIGE DAGWIJZER,. 3) ?Het is bijna zes eeuwen geleden, dat Vlaanderen op ?den Groeningekouter onder de muren van Kortrijk, zijn taal ?en zijnen landaard verdedigde, zijn zelfbestaan redde- en ?bevestigde. Zes eeuwen scheiden ons van den Gulden- (< Sporenslag ... ? ?Den II juli 1302 gheviel de Wich vau Groeninghe ? ?Den II Juli 1902, wat dag der week, moet dan jong en ?oud op den kouter samenstroomen ? ? In Tabel II, voor 1902 I I Juli, c ; en in Tabel I, 1902, c ?6 Vrijdag. Op' dan, Strijdmakkers van Jan Borluut,_Gentsche mannen van het Volk !Op, tegen binnen 18 jaar, den Vrijdag voor Kermis Gent, om nogmaals, uit uw herschapen 's Gravensteen, naar Kortrijk op te trekken. 4) Hoe in den Dagwizer de jaarlijksche Zondagsletter gevonden ? Of de Woensdagletter ? Bitter eenvoudig. In de Tabel I staat, voor ieder jaar, de Zondagsletter boven het cijfer i der weekorde, en de Woensdag- letter boven het cijfer 4, enz. Bij voorbeeld in 1892 was hier de Zondagsletter c, en de Woensdagsletten f. Maar in de Kerkboeken heeft een schrikkeljaar, gelijk 1892 was, twee Zondagsletters : eerst c, en na den 24 Februari, sedert Sint-Mathijs, de voorgaande letter b. 5) Binnen 25 jaar, in Mei 1917, welke zullen te Wetteren de marktdagen wezen? De wekelijksche marktdag is te Wetteren Donderdag. In 1917 is de Donderdagsletter d. In Tabel II past d op 3, 1o, 17, 24 en 31 Mei. Maar dat jaar valt Paschen op den 8 April; en de 17 Mei 30--8+17=39 dagen na Paschen, op 0. L, Heer Hemelvaart. Hiermee valt alsdan de marktdag 's anderendaags op Vrijdag 18 Mei. 6) Voor 1892, welk jaar viel de eerste Zondag van Mei nog op den 1 Mei ? En wanneer gebeurt dit weêr ? Op gewone jaren teekent de i Mei b. b was Zondagsletter in 1887, en zal het nog wezen in 1898. Op schrikkeljaren teekent de i Mei c. Zondagsletter was, c in 1892, en voormaals in 1864, over 28 jaar. Dit herbegint in 1904, toevallig vroeger, binnen 12 jaar. 7) Welke jaren in de XXe eeuw zal men op eenen Vrijdag mogen vleesch eten ? Van eigen als Kerstdag op den Vrijdag valt; en dan volgt 8 dagen nadien Nieuwjaar ook op eenen Vrijdag. In Tabel I de jaren naziende, waarvan de weekorde met 6 begint, en telkens een jaar te voren opteekenende, hebben wij : TWEËEUWIGE DAGWIJZER. 47 1931,1959, 1987, 1908,1936,1964,1992, 1914,1942,1970,1998 1925,1953,:981, -viermaal alle 28 jaar. 8) Welke jaren der XXe eeuw valt 0. L. Vrouw Halfoogst .op eenen Zondag ? Om geen onderscheid te moeten maken tusschen gewone jaren en schrikkeljaren, is het eenvoudiger 0. L. Vrouw Hemel- vaart wederom met den volgenden Nieuwjaarsdag te vergelijken. 4In Tabel II teekent 15 Augustus c, Nieuwjaar a, en het volgend Nieuwjaar is dan b. Is op 0. L. Vrouw Hemelvaart c = 1 == Zondag, dan is het volgend Nieuwjaar b = 7 = Zaterdag. De jaren naziende die met 7 = Zaterdag beginnen, en telkens van het jaartal 1 afdoende, bekomen wij : 1909,1937,:965,1993, 1915,1943,1971,1999 ; 192o,1948,1976, 1926,1954,1982, immer een viertal jaren binnen de 28 jaar. 9) ANGELUS, in het begin dezer eeuw geboren verjaart op 29 Februari. Hoe dikwijls zal hij op den zelfden weekdag zijnen -verjaardag vieren? In 1804, Ie schrikkeljaar der eeuw, viel 29 Februari, d, op eenen Woensdag; en dit schrikkeljaar ving aan op eenen Zondag: Schrikkeljaren met i, Zondag, begonnen waren nog 1832, ,i86o, 1888. Maar nu moet Angelus voort wachten tot in 1928, 1956, 1984. God zeg-ene en beware hem ! Io) Welke schrikkeljaren der XXe eeuw zal ' Februari vijf Zondagen tellen ? Van eigen, als 1 en 29 Februari Zondagen zullen wezen. Die dagen teekenen d ; d is Zondagsletter in 1920, 1948, 1976, en daarmee uit : alle 28 jaren eens. II) BASTIAAN werd geboren den r Maart 1824. Wat dag leder week ? 't Was, heeft Moeder hem verteld, den Dinsdag van Vastènavond, Den I Maart 1824 teekent e ; en was een MAANDAG. Dinsdag van Vastenavond komt 1+4+42_47 dagen voor Paschen. Dewijl dan in 1824 Paschen viel op 18 April, kwam Dinsdag van Vastenavond den 2 Maart. Bastiaan werd dus geboren in den nacht tusschen i en 2 Maart, tusschen Maandag en Dinsdag van Vastenavond, en Zag bij gevolg het eerste daglicht den Dinsdag. I2) Te Luik geschiedde, met het zoogezeide Eucharistisch 48 TWEËEUWIGE DAGWIJZER. Congres, de luisterrijke H.-Sacraments-processie juist één jaar voor de kamerkiezing van 1884. Op wat dag? De kamerkiezingen geschieden den 2n Dinsdag van Juni. In 1884 is de Dinsdagsletter a; en in 1884 Juni teekent a op 3 en 10 juni, enz. De Luiksche Processie geschiedde dus den 10 Juni 1883. 1883 10 Juni teekent in Tabel II g, wezende alsdan een- Zondag : van eigen, twee weekdagen vroeger dan in 1884,- zooals men licht kan inzien. Intusschen was dat jaar Paschen gevallen op den 25 Maart, nog 31`25+3o+31+10=77 dagen vroeger. Zoo kwam lo Juni 1883 elf weken na Paschen, den 4n Zondag na Sinksen. 13) Wanneer viel laatst Palmenzondag op 0. L. Vrouw Boodschap ? Als Palmenzondag op 0. L. Vrouw Boodschap valt of 25 Maart, dan komt Paschen 7 dagen later, den I April. Dit was in 1888. 14) Welk jaar valt H.-Sacramentsdag op S.-Jans ? H.-Sacramentsdag komt 49 + I I = 60 dagen na Paschen. Bij gevolg als H.-Sacramentsdag op S.-Jansdag valt, den 24 Juni, dan komt Paschen 66 dagen vroeger, den 25 April. Laten wij dit afwachten tot in 1943 ! 15) Wanneer vallen de Kruisdagen juist daags na S.-Mar- cusdag ? De Kruisdagen, voor 0. L. Heer Hemelvaart, komen 39 ?3 = 36 dagen na Paschen. Vallen zij daags na S.-Marcus of 25 April, dan valt ook Paschen 36 dagen v66r 26 April, of den 21 Maart. Maar dit kan niet. Paschen komt nimmer vóór den 22 Maart; en, als het zoo is, valt S.-Marcusdag den Zaterdag vóór ,de Kruisdagen. Zulks gebeurde wel in 1818; wij zullen dit echter voor het jaar 2000 niet meer zien voorkomen. voor het jaar 2000 niet meer zien voorkomen. A. C. VAN ZUSTERSTEDEN. ,,* -********At** OP DEN KARMEL. (De laatste rustplaats eener pelgrimsreie.) TER para tutum (I) bad ik Tot de Ster van land en zee, En met blijde hoop betrad ik 't Vreemde pad aan vreemde re? En Maria's hand geleidde Mij gebergte en vlakten door, En heur Moederliefde spreidde Rozen op mijn kronkelspoon En zij voerde me op de wegen, Eens door haren voet betreên Waar heur naam de menschen zwegen Sprak hem iedre rots en steen. En in tal van heiligdommen Vond ik Haar, ?en haren Zoon. Smeekgebed en danktoon klommen, Zegen daalde van hun troon. Thans aan 't /eind der reisbezwaren, Kniel ik Moeder aan uw voet, Waar de z wervling op de baren Heinde en ver uw Karmel groet. (i) ?Bereid eene veilige reize ?(woorden, uit den lofzang'; Ave Maris Stelle). Maris Stelle). 50 OP DEN KARMEL. Diep geroerd van vreugd en smarte Scheid ik van uw Heilig Land, Maar laat, Moeder ! hier mijn harte, U ten dank- en liefdepand. En Gij, kroon uw moederzorgen, Vriendelijke Ster der Zee! Leid langs 't golvend pad mij morgen Naar mijn stille woningste? (Uit het Pelgrimsalbum in het St-Eliasklooster, 4 dec. 1887). Maastricht. T. P. v. K. S. j. EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. N het zesde nummer der Dietsche Warande gaf ik in een paar woorden te kennen, dat ik niet juist met den beer Baes kan over- eenstemmen.- Ik gaf toen de belofte nog een woord te wijden aan het artikel van het Belfort, 1892, bl. 173. Ik meen thans goed te doen een en ander te vereenigen en eenige gedachten te uiten over ker- kelijke kunst. Men houde dus in 't oog, dat ik hier enkel spreek over de kerkelijke kunst en niet over de kunst in 't algemeen. De gevoelens zijn hier in verschillend, zooals blijkt uit de artikels van de Dietsche Warande en Belfort uit de artikels van de Dietsche Warande en Belfort Waar de heer A. Baes die kunst geheel genaturaliseerd wil zien, eischt de heer G. Van den Ghein in zijn artikel juist het tegenovergestelde. In dubio libertas. Het is nuttig in deze zaak zijn gevoelen te uiten. Vooreerst wat is het doel der kerkelijke kunst? Het doel is tweevoudig : Glorie van God en stichting der geloovigen. Noem het eerste hoofd-, het tweede nevendoel, beiden zijn zoo nauw vereenigd, dat ze niet te scheiden zijn. Het bekende 1'art pour l'art is dus zeker voor de kerk doemens- waardig. De kunst, die in de kerk zich zelven zoekt, wekt den toom op des Goddelijken meesters en is gelijk aan het gebed van den Farizeër, 't w elk den Heer een gruwel was. De kunst moet dus zijn de nederige dienaresse, die de aandacht der geloovigen niet op zich zelve zoekt te trekken, maar door en 52 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. in alles wijst op haar God. Zij moet zich zelve kunnen vergeten om slechts te leven voor haar Meester. Welke kunst nu beantwoordt het meest aan die doeleinden ? Zonder afbreuk te willen doen aan eenigen stijl, acht ik met den heer Van den Ghein de Gothische kunst zeer geschikt om aan dit tweeledig doel te beantwoorden. In die echt katholieke tijden, toen het volk, als ik mij zoo mag uitdrukken, het kerkelijk leven medeleefde, toen alles bezield werd door dat vurig geloof, en wij dat geloof aanschouwen in elk werk, dat tot stand kwam, in die tijden bouwde men de meesterstukken, die nog op onze dagen ons met verbazing vervullen. Zij allen leggen getuigenis af, wat men vermag, als de geest des geloofs ons gewor- den is als het bloed in onze aderen. Die bouwwer- ken staan daar als een in steen vervat Credo, als Mne reusachtige geloof belijdenis. Alles zingt van de blijde hoop, die in ons is, alles wijst naar boven, naar den hemel, naar onzen Schepper, naar onzen God. den hemel, naar onzen Schepper, naar onzen God. In die tempels begaf zich de Christen, zoo in blijde als in droevige omstandigheden des levens, daar vond hij zijn tehuis, en klom het gebed van armen en rijken naar den troon van den levenden God. Treed de dom van Keulen of Straatsburg, de Onze L. Vrouwekerk van Parijs of Antwerpen bin- nen, en men gevoelt zich overweldigd door zooveel grootheid, zooveel majesteit. Terwijl alles er het Sursum Corda toeroept, buigen zich uwe knieën voor den God, die daar troont. Wanneer daar de heerlijke tonen van Palestina den koning der echt kerkelijke toonkunstenaars, door die gewelven ruischen en aan het altaar de priesterschaar in hunne rijke en liefst anthieke kerkgewaden de H. handelingen verricht, dan gevoelt ge dat hier alles èn steen èn kleur èn toon zich te samen vereenigen in wondervolte harmonie, om als één machtigen lofzang aanteheffen voor het aanbiddelijk geheim des altaars, voor den God der liefde. Dan gevoelt gij de macht der kerkelijke kunst. EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST.53 Dan beseft gij dat de mensch nog wel iets anders is dan stof en slijk, dan verneemt gij de stemme des, dichters ?Naar hooger! naar hooger! ten Hemel geschouwd! De lucht in 't gemoet, die daar wemelt en blauwt Doortintelt van zomerschen gloed! Naar hooger! wat lasten van 't leven gij torscht Omhoog glanst het licht vau den Heer! ? Met een blij gemoed treedt gij in de wereld terug. Allés was licht rondom u, in u, overal en al komt gij dan terug in die donkere wereld en al varen daar stormen over uw hoofd, er blijft ten minste wel één lichtstraal in uwe ziel, één lichtstraal om u heen, een lichtstraal die voor u de sterre Gods zal zijn op de donkere paden. Hierin kom ik dus geheel overeen met den geachten inzender van het Belfort, doch er zijn enkele uitdrukkings in zijn artikel, waarop ik mij eene kleine opmerking veroorlof. De schrijver wil dat elk beeld beantwoorde aan het tijdperk der kerk, dus in eene kerk der XIIP eeuw, moeten ook de beelden van dat tijdvak zijn. Nu ziet men inderdaad in sommige kerken beelden, die de nauwkeurige afbeeldsels zijn van de voort- brengselen der XIIIe eeuw en men moet wel een dweeper van het gothiek zijn om zulke beelden mooi te- vinden. Immers ze zondigen bepaald tegen de waarheid der natuur, ze hebben handen, voeten, armen en beenen zooals onze voorvaderen ze zeker niet bezaten. Voldoen zulke voorstellingen nu aan het tweede doel, de stichting der' geloovigen? Hier eieen ik bepaald een ontkennend antwoord te mogen geven. Zulke beelden vinden de menschen eenvoudig leelijk en ze kunnen onze gedachten niet ten hemel verheffen. ?Het christendom verheft, veredelt de natuur, 54 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. maar verwringt haar niet. Zijne asceze moge slan- ker vormen, zijne versterving een meer vergeestelijkt lichaam eischen, scheeve ledematen vraagt het niet. Ik zou zelfs meer kunnen zeggen ; het heeft in den verrezen Christus de type der hoogste menschelijke schoonheid, het menschelijk schoon, gelouterd, vere- deld en bezield door de Godheid. ?( i 1 En hoe stellen wij ons Maria voor, de zoete moeder des Heeren ? Is het niet als die wonder- schoone jonkvrouw, wier gelaat de spiegel is harer hemelreine ziel? Zeker, haar schoon is niet dat van eene zangeres eener schouwburg ; de schoonheid van haar, die in ééne liefdezucht zich geheel aan den Schepper had toegewijd, die niets van de aarde vroeg, niets van de aarde wilde, mag slechts de liefde opwek- ken van een kind tot zijne moeder. Doch 't is de schoonheid. En daarin bestaat juist de grootheid der kunst want ?het wezen der kunst is de samenstelling van geest en stof. ?(2) Een echt kath. kunststuk moet dus meer zijn, dan de eenvoudige nabootsing van bloot menschelijk schoon. De schoonheid heeft den christelijke kunste- naar, die de muren der kerken wil doen tintelen van bezieling, gelijk Dr Schaepnian - zoo schoon zegt, doen lezen in de ziel der heiligen, zij heeft hen het hart der maagden, dien leliekelk, waarin Gods liefde rust, doen peilen en met hun penseel in hemelliefde en hemellicht gedoopt, bevolken zij wanden en panee- len met die wonderbare gestalten : ?Les vierges sur fond d'or aux doux yeux en amande Pales comme le lis, blondes comme le miel, Les genoux sur la terre et le regard au ciel, Sainte Agnès, sainte Ursule et sainte _Catherine, Croisant leur blanches mains sur leurs blanches poitrines. ? ? (E) De kunst zonder God, door W. `VESSELS Pr. (2) J.-A. Alberdingk Thijm. EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. 55 De kunst over welke de stralen Gods zijn heen- gegaan, moet vruchtbaar zijn als des Scheppers woord. 't Moet de tooverstaf zijn, waardoor altijd onze oogen worden gestreeld door nieuwe tafereelen en onze worden gestreeld door nieuwe tafereelen en onze ooren door nieuwe melodiën, waardoor het Paradijs der schoonheid ons weder wordt ontsloten en wij ons verlustigen in de stralen van het heerlijkste hemellicht. En daarom ook geen bloote nabootsing van de beelden der vorige eeuwen. Dan toch werpt de kunstenaar zijn koningsmantel van zich om zich te kleeden met de kiel van den bedreven handwerkman, die het boetseersel des meesters namaakt, zelfs met de fouten en gebreken. Een waar kunststuk moet symbolisch, dat is de drager eener gedachte zijn, doch ook hierin ga men niet te ver. De gedachte moet zich als van zelf aan den beschouwer, aan den christen vertoonen, zij mag dus niet te ver gezocht zijn. Nog minder mag zij den lachlust opwekken, zij dient immers om te stichten. Daar de H. Anna groot is, omdat zij de moeder Daar de H. Anna groot is, omdat zij de moeder was van haar, die den Christus voortbracht, beeldt men haar soms af met Maria op haar schoot, terwijl deze weder den kleinen Jesus draagt. Zie, zoo ver- laagt men de kerkelijke kunst tot een poppenspel. Zulke afbeeldingen wekken niet de godsvrucht maar den lachlust op en zijn zeker niet in staat om de gedachte op te voeren tot hooger sferen. Deze en gene man van de kunst mag ze schoon vinden, doch men vergete niet, dat de beelden niet in onze kerken staan voor de kunstkenners, doch voor het volk. En 't volk redeneert niet bij het zien van beelden ; de -eerste indruk, dien het ontvangt blijft. De voort- brengselen der christelijke kunst moeten de bijbel, het geestelijk boek der armen zijn, en wee hem, die ook dit zoo welsprekend boek het volk ontneemt! Wilt gij de oude meesterstukken, die wij om bovengenoemde reden minder geschikt voor de kerk 56 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. achtten, eene plaats verschaffen, ga er mede naar de museums, daar kan men ze bewonderen en bestu- deeren naar hartelust. Waarom beeldt men ook David niet af, met geheel zijn nageslacht tot den Christus toe op zijn schoot? de liefhebbers van dat gothiek toe op zijn schoot? de liefhebbers van dat gothiek zouden zich aan eene nog grootere reeks kunnen verkneuteren. Om diezelfde rede kan ik mij niet vereenigen met den schrijver, waar hij Onze L. Vrouw niet anders wil zien afgebeeld als in de gedaante. van de moeder der smarten, Onze L. Vrouw van de Zeven Weeën, en hij de afbeeldingen van Onze L. Vrouw van Lourdes uit onze kerken wil verwij- derd zien. ?Geen oudere godsvrucht in Vlaanderen dan die der Zeven Weeën, bijna al onze oude bedevaarten berusten op dien eeredienst en de christene beeld- houwkunst heeft op duizende manieren de H. Maagd in haar lijden vereerd. Waarom dan die goede over- leveringen niet bewaard in waarom ze teenemaal laten verloren gaan om plaats te maken voor iets nieuwerwetsch? Laten wij aan _de heilige grot van Masabiella hare dichterlijkheid en hare wonderkracht, gaan wij er de Moeder Gods vereeren en smeeken, gaan wij er de Moeder Gods vereeren en smeeken, daar waar zij zich in hare eeuwige glorie als onbe- vlekt ontvangen veropenbaard heeft, doch wachten wij ons den ouden en eeuwen langen eeredienst te laten vervallen, waaronder onze vaderen de H. Maagd vereerd en aangeroepen hebben. ? Met de laatste regelen stem ik weder volkomen in ?wachten wij ons den ouden en eeuwen langen eeredienst te laten vervallen ? doch de geachte schrijver is hier wel wat erg conservatief. Wanneer een beeld van Onze L. Vrouw van Lourdes eene nieuwe vlucht zal geven aan den eeredienst der geloovigen, zie ik niet in, waarom een priester het niet in de kerk zoude plaatsen. Wij hebben allen eerbied voor de godsvrucht EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. 57 van Onze L. Vrouw der, Leven Weeën, doch de schrijver beschouwe de godsvrucht eens voor die zoogenaamde grotten van Lourdes, hij hoore de geestelijkheid eens verhalen, wat een goed er door is gesticht en hoe Onze L. Vrouw door gunsten bewijst, hoe aangenaam haar die devotie is en geloof me, de schrijver zal van gedachte veranderen. De beelden dienen tot opwekking der gods- vrucht en zoo een nieuwe voorstelling de godsvrucht weder verlevendigt, dan beantwoordt het nieuwe beeld volkomen aan zijn doel, aan zijne bestemming en } ik zou het niet gaarne uit de kerken verwijderd zien. Niemand zal ontkennen, dat er veel, zeer veel tegen de kerkelijke kunst is gezondigd. De donder- keilen, die Luther in zijn satanischen haat tegen de kerk van Christus slingerde, hebben ook menig meester,tuk verbrijzeld. De geest van het koude, dorre Protestanisme drong ook door tot in de wereld .der kunst. De kerken werden groote bergplaatsen van menschen, het zijn steenen tot muren opeenge- stapeld, meer niet, want de lijnen spreken niet meer van hooger leven, alle bezieling, alle geest is ver-{wenen. . Beeldhouwers en schilders wisten niets beters te doen dan de natuur na te bootsen, niet meer de ver- edelde natuur, maar de natuur liefst in hare ellende, in haren val, in al hare naaktheid. Hoe meer de mensch zich van God verwijderde, hoe meer ook de kunst alleen stof werd, stof en niets dan stof, ja slijk. Men vergete niet, dat er een nauw, zeer nauw verband bestaat tusschen kunst en wijsbegeerte; naarmate de wijsbegeerte de ontkenning werd van al het onzicht- bare, werd ook de kunst de dienares van het stof en zoo zijn wij eindelijk na vele jaren tot het afschu- welijke axiome gekomen : het leelijke is schoon. Ook de kerkelijke kunst heeft er onder geleden. De smetstof, die de lucht verpeste, drong zelfs door tot 58 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. in het heiligdom der Godheid. Het naakte vierde ook aan 's Heeren altaar zijn triomf, het naturalis- tisch of materialistische schoon had zijn zetel in den tempel opgeslagen en de echte kunst vluchtte heen tempel opgeslagen en de echte kunst vluchtte heen en wachtte op betere tijden. En die betere tijden zijn Gode zij dank aangebroken. De echte kath. kunsten hebben zich gezamelijk vereenigd en ver- drijven meer en meer de theater koningin uit het huis van God. Eéne kunst nochtans werd nog niet in de ver- eeniging opgenomen, ééne kunst treurt nog altijd in ballingschap, 't is de schoone, de echt maagde- lijke toonkunst. Men verhaalt dat een componist, op de vraag hoe hem de muziek in de kerk bevallen was, ten antwoord gaf : ?God is wel oneindig barmhartig ? En een Israëlistisch toonzetter viel op zijn knieën neder, wanneer hij hoorde, dat men in de kath. kerk een zijner opera-stukken met Latijnsche woorden had uitgevoerd en riep uit : ?pardon, pardon mon Dieu, ce n'était pas pour Vous ? Inderdaad, wanneer men de muziek in vele kath. kerken hoort is het of voor de kerk die harp ver- brijzeld is, welke zij uit de vlammen van den instor- tenden tempel van Jerusalem gered en met welke zij door alle eeuwen heen zoo heerlijke liederen ter eere Gods wist voor te brengen. Aan het volbrengen der kerkelijke voorschriften denkt men niet eens; men zingt geen Introitus, offertorium Communio, men slaat uit Gloria en Credo stukken over naar het goedvinden van den direkteur. Terwijl men de hemelsche melodiën van de kerkzang bij uitnemend- heid, het Gregoriaansch, op gewone dagen zingt en bederft door de afschuwelijkste uitvoering, zingt men op feesten in de kerk de zang van theater en schouwburg, de zang van de wereld, dikwerf te min voor de wereld en men onsticht de goede geloovigen in 's Heeren huis. Terwijl men alles doet voor de EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. 59 andere kunsten is de kerkmuziek op velen plaatsen ?een arm kind, dat van zijne eigene ouders ver- laten is geworden, ?(i) wat meer is, ?eene diep gezonken ? die hare bestemming en eer vergat. De koningin van het theater zetelt op onze zangkoren en zingt met haar bezoedeld harte en onreine lippen den lof des Allerhoogsten. Zeker, mannen als Witt in Duitschland, Lans in Nederland en onze groote Tinel in ons vaderland hebben reeds veel goed gedaan. Hunne namen zullen tot in het verste nageslacht door de vereerders der kerkelijke kunst met eerbied worden genoemd, doch er moet op dit punt nog veel, zeer veel gearbeid worden. Lange jaren zullen er verloopen, eer in iedere kerk weder de ware kerkmuziek de eere Gods bevordert en de geloovigen sticht. Dat ieder dus voor dat heilig doel werke in zijn kring, dat vooral de priester zich het werke in zijn kring, dat vooral de priester zich het verlatene kind aantrekke, dat zoo diep gezonken is, verlatene kind aantrekke, dat zoo diep gezonken is, door onze schuld, door onze nalatigheid. Want hier vooral hebben wij alle reden het mea maxima culpa uit te spreken. Door grondige studie van de regels der Gre- goriaansche zang, door het uitvoeren van de muziek der kerkelijke meesters zullen wij nuttig hebben gearbeid en zal God ons zijn onmisbaren zegen niet onthouden. Doch ook hier geldt de regel : virtus in medio. Men wachte zich van overdrijving. Toen wij lang genoeg hadden geweend bij de theatrale en overgevoelige muziek van meesters, die zelfs geene gedachten hadden der kerkelijke kunst, zijn de afbrekers en tegenvoeters gekomen en hoorden wij soms muziek, waaruit alle gevoel verdreven is. Ook. de kerkmuziek heeft ten doel : glorie aan God en stichting der geloovigen. De vraag is weder niet, vinden de mannen der wetenschap die muziek schoon, (I) FR. WITT. 6o EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. doch het volk moet ze begrijpen en er de tonen in hooren, welke ons een vermaak geven van de gezangen van het henielsch Jerusalem. Met het rui- schen der gebeden moet zij één geheel uitmaken en meer dan van elke andere kunst geldt van haar het woord der Moedermaagd : Ecce ancilla Domini, zie de dienstmaagd des Heeren. Dienstmaagd des Heeren, doch daarom juist is zij schoon, daarom juist waar- achtig groot, daarom is zij de moeder veler zonen, die niet van deze wereld zijn ! Ook, zij moet de menschheid hoog boven de aarde beuren, zij moet -de beide vleugelen dragen, die Thomas ?Kempis roemde, de eenvoud en de kuischheid, machtiger dan de slagpennen van des konings adelaar ? (i) Gaarne zoude ik nog iets zeggen over de midde- len, om de kerkelijke kunst en bijzonder de kerkelijke muziek weder de eereplaats te geven die haar toekomt, doch ik heb reeds te veel van de goedheid der Redactie gevraagd, het praatje duurde toch al vrij lang, daarover dus bij eene latere gelegenheid. dus bij eene latere gelegenheid. FR. BERNARDINUS METS, Minderbr. Conventueel. (i) Dr SCHAEPMAN. De kunst in de maatschappy: ZEZZIEZZEME A ~;. LEVENSSTADIËN. N wederom is 't jaar vervlogen Dat gistren vóór ons deuren stond. En droomend tuur ik op 't verleden Dat slepend kwam en ras verzwond. Het leven telt slechts luttel jaren, En jaren zijn zoo snel voorbij; De tijd vliegt heén, de dooden roepen : ?Wij vallen heden ! .... morgen gij ! , .. ? Wanneer de lentebloezems bloeien, In 't blijde kinderjaargetij, Dan is Gods schepping ons een Eden, En alles schijnt ons poezij. Dan vult de warme lentezonne, In al haar glans en al haar wonne, Ons ziel met blijden vreugdestroom ; Dan leven we in het land der Sagen, Dan voelt men 't hart zoo innig slagen, En Englen zweven dóór ons droom. En immer stijgend, immer rijzend, Klimt hoog aan 't zwerk de junizon Dan bloeien bloemen, rijpen vruchten Dan welt, van breedere genuchten, In 't longlingshart een rijkre bron. Ver, langs de oneindge hemeltransen, Zien wij, des nachts, Gods oogen glanzen, De sterren met hun lisplend lied. b2 LEVENSSTADIËN. En uit den doom der jonglingsjaren Komt er een zachte stem gevaren Die zangrig zingt : ?Vergeet mij niet ! ? Zij zong als 't lied der nachtegalen In 't, eeuwig frissche, groene hout. Of, lijk in 't land der idealen, Der barden stem d66r 't maagdlijk woud De nacht is zwoel, de maan blinkt helder, De boezem zwelt, en 't hart springt op; O Iaat ons zachtjes, zachtjes varen, Op 't vlakke meer der zomerjaren, Met reine liefde, als vlagge, in top. Wanneer de herfst den oogst komt zaamlen, Wel hem die vruchten oogsten kan ! Dan spruit uit 't ideaal de waarheid, En uit den jongling groeit een man. Dan is zijn wil gestaald in 't kampen, Geen storm is tegen hem bestand. Zijn ziel is kalm, zijn hart tevreden, Aan God biedt hij zijn dankgebeden, Den medemensch reikt hij zijn hand. O ziet hoe plechtig, droevig, huivrig, De kruin der boomen is bekroond. 't Is alles koud en kil, 't is winter Die op de vlakke heide woont. Zoo ook, o grijsaard, zijn uw lokken Met blanken jarensnèeuw belaán, Nu moogt gij tot den Heere bidden : ?0 laat mij nu maar henengaan ! ? O ja, ga heên, ga henen, vrome, Met vrede in 't moegekampt gemoed. Ga heên naar 't rijk der eeuwge ruste, Waar onrust heerscht, noch rampenspoel. LEVENSSTADIËN. 63 O breng hem zachtjes in zijn groeve, En dat het witte winterkleed De slaapste?lekke van den, brave Die, langs zijn weg, het goede deed. O laat hem nu in vrede slapen, Na lange zorgen daagt de rust. De dood heeft met haar bleeke lippen Zijn moegebeden mond gekust, En al zijn weeën, al zijn lijden, En al zijn zielesmart gesust. O laat- hem rusten, eeuwig, eeuwig, De rust is lang, het zwoegen kort, De jaren komen, gaan, verzwinden, Langs 't twijgje zingen lentewinden, De winter komt, het is verdord!... * En wederom is 't jaar vervlogen Dat -gistren vóór ons deuren stond. En droomend tuur ik op 't verleden Dat slepend kwam, en ras verzwond. -Het Ieven telt slechts luttel jaren, En jaren zijn zoo snel voorbij, De tijd vliegt heên, de dooden roepen : ?Wij vallen heden ! ... morgen gij ! ... ? Wintermaand, '92. PIETER DANCO. Prosit 'g3. .,A. DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELUKE HERVORMINGEN. ELE klaarziende geesten oordeelen te recht dat de zedelijke wanorde waar de maat- schappij aan lijdt, zonder eene krachtige tusschenkomst van den Staat niet te verhelpen is; anderen vreezen, en zeker niet zonder grond, dat de inmenging van den Staat in de zaken der bijzon- deren de baan tot het socialismus kan openen en de persoonlijke vrijheid dopden. Belangrijk dan maar netelachtig is het vraag- stuk waar en hoe de Staat mag tusschenkomen tot regeling der maatschappelijke moeielijkheden. Kun- nen wij op dit vraagstuk eene klare oplossing krijgen, dan zullen wij eenerzijds onze krachten niet verspillen met zekere hervormingen als -socia- listisch te bekampen, die wij later misschien als billijk zullen moeten erkennen, en anderzijds zullen wij zullen moeten erkennen, en anderzijds zullen wij alle voorstellen onderdrukken, die den kiem van het socialismus in zich dragen. Ons algemeen antwoord luidt eenvoudig : De Staat moet ter hulp geroepen worden waar het noodig is. De inmenging van den Staat zonder noodzake- lijkheid is vrijheidsschending; de buitensluiting van het Staatsgezag, waar zijne tusschenkomst vereischt wordt, is anarchie of regeeringloosheid. Sommige Katholieken willen den Staat uit de maatschappelijke kwestie weren, onder voorwendsel dat de vrijheid en de verbetering der zeden de MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. 65 misbruiken moeten wegnemen. ?Dit ware zeker heel schoon, juist gelijk het zeer schoon zou zijn indien de Staat aan alle lijfstraffen kon een einde stellen en de uitroeiing van dieften en moorderijen aan de verbetering der zeden overlaten. Dit stelsel zou aan de heeren dieven en baanstroopers groote vreugde verschaffen, gelijk het stelsel van laat gaan de vreugde uitmaakt der Joden en uitbuiters. De onverschilligheid van den Staat tusschen goed en kwaad, tusschen recht en onrecht op het gebied der volkshuishoudkunde is hetgeén het libe- raal-catholicismus was op godsdienstig gebied : de liberaal-katholiekeri wilden ook, uit wantrouwen tegenover den Staat, dezen stelselmatig onverschil- lig laten tusschen waarheid en logen. Wij door- tegen denken dat de Staat, zoowel op ceconomisch als op godsdienstig gebied eene groote macht is die ten goede moet gericht worden. Wat de ver- betering der zeden betreft, deze zal nimmer alge- meen zijn; en hoe meer de goeden zich zullen gebonden voelen door de zedelijke wet, hoe gemak- kelijker zij in den ceconomischen strijd zullen wor- den verpletterd door Joden en goddeloozen die door hun geweten niet gehinderd worden, Juist om de goeden en de kwaden aan dezelfde wetten te onder- werpen, moet de Staat tusschenkomen. Wij denken in vroegere bijdragen bewezen te hebben dat de Staat voor zending heeft alle rechts-, verkrachtingen te beletten, de lichamelijke en zede- lijke ontwikkeling der burgers te bevorderen en voor allen een deftig bestaan mogelijk te maken, maar dit alles slechts aanvullender wijze, 't is te zeggen voor zooveel de vrije strevingen der burgers ontoereikend zijn. Juist die laatste beperking maakt het vraagstuk der Staatstusschenkomst moeilijk. Immers, indien de Staat maar mag tusschenkomen wanneer het vrije streven onvoldoende is, dan volgt daaruit dat één 66 MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. en dezelfde maatregel van Staatswege kan billijk zijn of willekeurig volgens den toestand der maat- schappij. Veronderstel b. v. dat de betrekkingen tusschen bazen en werklieden geene aanleiding tot klachten geven en tot beider welvaart strekken, dan zou alleen een socialistisch bewind zich in het hoofd kunnen steken, die betrekkingen door hinderlijke kunnen steken, die betrekkingen door hinderlijke dwangwetten te regelen. Zijn integendeel liefde en rechtveerdigheid uit die betrekkingen gebannen, dreigen ellende, haat en wanorde de maatschappij met ondergang, dan is het tijd voor den Staat, krachtdadig tusschen beiden te treden en ten minste gedeeltelijk door dwang te bewerken,, wat rechts- zin en liefde hadden moeten tot stand brengen. Klaar is het dan dat de wetgever die gewetens- trouw zijne zending wil volbrengen, niet alleen de grondbeginselen van het Recht maar ook den wer- kelijken toestand der maatschappij moet doorgron- den, dat het Staatsbewind zich zelf en de wetge- vende Kamers volkomen moet inlichten over de noodwendigheden en gesteltenissen der verschillige ,standen. Dan eerst zullen zij met kennis van zaken op deze drij vragen kunnen antwoorden : ?Is eene wet noodig? Is zij doeltreffend? Is zij uitvoerbaar? ? Het kan zeker ons inzicht niet zijn die vragen ? Het kan zeker ons inzicht niet zijn die vragen te beantwoorden voor de hervormingen, die heden min of meer in de lucht hangen. Wij willen alleen gewagen van eenige hervormingen, welke de christene Staatsleer zonder gevaar van socialismus zou kunnen toelaten, indien de noodzakelijkheid en de gepast- heid er zich doen van gevoelen. Over die noodza- kelijkheid en die gepastheid willen wij geen oordeel vellen; ons doel is het maar den gezichteinder som- vellen; ons doel is het maar den gezichteinder som- eniger katholieken te verwijden en aan te toonen dat het veld der maatschappelijke verbeteringen ook voor het veld der maatschappelijke verbeteringen ook voor den christene zeer ruim is en dat onze godsdienstige den christene zeer ruim is en dat onze godsdienstige beginselen ons tot geene enkele heilzame hervor- beginselen ons tot geene enkele heilzame hervor- ming den weg versperren. MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. 67 Om echter niet te verdwalen, moeten wij het richtsnoer der christelijke Staatsleer goed vasthou- ,den. Wij weten reeds dat de zending van den Staat niets anders is dan de toepassing der natuurlijke zedenwet op de maatschappelijke betrekkingen. Zien wij nu volgens welke regels die toepassing moet geschieden. Iste Regel. De Staat mag niets doen, niets opleg- gen dat in strijd zij met de natuurlijke wet. Zelfs niet om het hoogste goed te bekomen, mag de wet verplichten tot iets dat in zijn eigen slecht is : het doel wettigt de middelen niet. Evenmin mag de Staat iets verbieden, dat door de natuurlijke wet geboden wordt (I) 2de Regel. De Staat mag niets doen, dat niet ten slotte strekke tot vervulling der natuurlijke wet; zelfs wanneer hij in zijne verordeningen alleen de tijdelijke welvaart beoogt, volbrengt hij hierin de verplichting, die de natuur ons oplegt, -ook onze medemenschen behoorlijk te laten leven. de 3 Regel. Wanneer de natuurwet ons eene ver- plichting oplegt, maar ons vrije keus laat tusschen verschillige manieren van die te volbrengen, dan mag de Staat ons 6éne manier in 't bijzonder opdrin.- gen, hij mag dit doen om de vervulling van dien plicht zekerder te bekomen en beter te bewaken; hij mag het echter niet zonder goede reden, want zoo doende beperkt hij de natuurlijke vrijheid, waar de burgers slechts om goede redens mogen in ver- kort worden. 4de Regel. De Staat mag iets verbieden, dat vol- gens de natuurlijke wet toegelaten is; maar dit is (1) Hetzelfde geldt voor eene stellige wet van God en ook voor eene wet der H. Kerk, indien deze geene vergunning toestaat. De natuurlijke wet zelve vetplicht den Staat die positieve wetten te eer- biedigen, welke door God zelf of door zijne rechtstreeksche plaats- vervangers gesteld zijn. 68 MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. weer eene beperking der vrijheid, die maar billijk zijn kan om goede redens, i wanneer namelijk de vrijheid tot misbruiken en gevaren zou leiden. 5de Regel. De Staat moet de gunsten en lasten rechtmatig verdeelen, de gunsten volgens ieders verdienste en bekwaamheid, de lasten volgens het- geen ieder dragen kan en volgens hetgeen hij in voordeelen geniet. 6de Regel. In de toepassing der natuurwet moet de Staat de leering der Kerk volgen. Ongelukkig lijk is de hedendaagsche Staat niet meer wat hij zijn moet; hij erkent de goddelijke zending der Kerk niet meer; dikwijls zelfs is hij haar vijandig. Daaruit volgt eene nieuwe moeilijkheid voor den Daaruit volgt eene nieuwe moeilijkheid voor den christenen wetgever : hij mag aan den Staat geene macht verleenen, welke hij voorziet tegen de ware belangen van het christene volk gekeerd te Worden. In dit opzicht moet hij dus de gestelte- nissen van het Staatsbewind doorgronden en zelfs een zorgvol oog op de toekomst slaan. Zoo is nu gemakkelijk te verklaren dat in het eene land de katholieken meer voor de staatstusschenkomst gene- gen zijn dan in het andere. Wat ons betreft, wij willen niet al te wantrouwig zijn, op ééne voor- waarde nochtans, namelijk dat de katholieken alle middelen inspannen om de leering der Kerk in het openbaar leven te doen doordringen. En is het ook niet waar, dat op economisch gebied, zelfs de ongeloovigen vele zedelijke wetten met ons erkennen? Zoo hebben wij b. v. niet gehoord dat in de wettelijke regeling van den vrouwen- en kinderarbeid spraak geweest zij van een verschil van zedelijke leering. Zulke punten zijn er meer, daarin hoeven wij dus den Staat niet te zeer te mistrouwen. Met die regels nu voor oogen, gaan wij han. delen ten eerste over MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. 69 Hervormingen om de lichaamsontwikkeling te bevorderen. Woningen. Wat het kind het eerst tot zijne ontwikkeling noodig heeft, is lucht en ook ruimte om zich te bewegen. Een vader die zijn talrijk gezin in een eng vertrek ,)peentast te midden eener besmette lucht en onreinheid van alle slach, onttrekt aan de zijnen wat hunne natuur het dringendst vergt; of zulks nu gebeure uit zorgeloosheid of uit bekrom- penheid van middelen, de Staat mag en moet als beschermer dier vroeg verwelkende wezens optreden. Hoe kan hij dat ? Hij kan wettelijk bepalen wat hij reeds bepaald heeft voor de schoolzalen, name- lijk de ruimte voor eenen persoon vereischt. Volgens die bepaling zou, in de groote steden vooral, eene daartoe benoemde commissie de woningen opschrijven met het getal personen, waarvoor zij dienstbaar zijn, en er de hand aan houden dat de wet niet over- schreden worde. Die schikking zou eenen uittocht van werklieden naar den buiten voor gevolg hebben. Mag de open- bare macht de plaats aanduiden waar nieuwe werk- manswoningen moeten gebouwd worden? Slechts om eene ernstige reden en omwille der openbare orde en welvaart, mag zij hierin de persoonlijke vrijheid krenken ; maar in ruiling van voorrechten aan de werkmanswoningen toegestaan, zou zij het recht heb- ben de bouwplannen goed te keuren. Waar zou het overtal van werklieden, dat de stad zou uitwerpen, best gehuisvest worden? Ons dunkt, in de dorpen rond de groote steden, derwijze dat hier en daar een blok werkmanshuizen tusschen de landelijke woningen zou gezaaid zijn; het gemak van heen en weerrijden laat zulks toe en in lichaam- en zedelijke ontwik- keling zou de werkende stand er oneindig bij winnen. Zou de Staat of zouden de gemeenten zelven mogen zulke woonsten bouwen? ?Neen, zoolang 0 MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. er middel is dit op bijzonderen of op maatschap- pijen te laten afgaan, altijd volgens den regel dat de Staat de persoonlijke vrijheid al hare vruchten moet laten voortbrengen, vooraleer ze te verdringen.- Eetwaren. Na de lucht het voedsel! Het voedsel des volks wordt dikwijls vervalscht. Hoe ver reikt de bevoegdheid van den Staat om zulks te beletten of in hoever heeft hij het toezicht over den handel in eetwaren ? over den handel in eetwaren ? Getrouw aan zijne leering dat de Staat aan de burgers het noodwendige moet bezorgen, ministrare necessaria, zegt de H. Thomas dat de handel in eetwaren eigentlijk de zaak van den Staat is; zie- hier wat hij leert (Sec. sec. Q. LXXVII, art. - IV) volgens de wijsbegeerte van Aristoteles : ?er is eene ruiling van zaken, die natuurlijk en noodzake. lijk is, diegene namelijk waardoor eene zaak tegen eene zaak of eene zaak tegen geld uitgewisseld wordt voor de noodwendigheden des levens en zulke ruiling behoort eigentlijk niet tot de handelaars, maar tot de huis- en Staatsbestierders, die er voor staan het huis. huis- en Staatsbestierders, die er voor staan het huis. gezin of het gemeenebest van het noodwendige te gezin of het gemeenebest van het noodwendige te voorzien. ?Zeker neemt de groote wijsgeer aan dat ook bijzonderen zich met den handel in eetwaren mogen gelasten, maar dit toch volgt uit zijne leering dat de Staat een streng?toezicht over dien handel moet uitoefenen, om eene gezonde voeding aan het volk te verzekeren. Loffelijk zijn dan de maatregelen tegen de vervalsching der eetwaren genomen. Wor- den zij ook overal nageleefd? Is het toezicht streng genoeg, vooral op den buiten ? Wij betwijfelen dit sterk. Aan den Staat en aan de gemeente voegt het afdoende middelen in te spannen, al moeste ook het getal beambten merkelijk vergroot worden. Zelfs de huiselijke vrijheid van den handelaar kan niet inge- roepen warden tegen maatregelen, door de algemeene gezondheid vereischt. Drank. Met den drank is het nog veel erger MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. - gesteld dan met het voedsel. Met groote thoeveelheid wordt het vergift ingezwolgen, want geen anderen naam kan men geven aan dranken waardoor jaarlijks duizenden menschen in ons land bezwijken. De alkool is een straffer werkend vergift dan al de vergiften welker uitverkoop door de wet ver- boden is. Dat de Staat vrijlijk alle vergiften late uitventen, deze zullen nimmer 20,000 slachtoffers per jaar maken, gelijk de sterke dranken In ons land. Dan nog, indien de dronkaard alleen voor zich zelven den kiem der dood inslorpte! maar zijn ver- giftigd bloed zet hij aan zijn nageslacht over. Hij wordt razend, en die razende blijft nog van rechts- wege meester des huisgezins; in de duisternis des nachts zijn vrouw en kinderen aan de macht van eenen dullen woestaard overgeleverd! Niet alleen als toezichter over de algemeene gezondheid maar ook als beschermer der zwakken mag en moet de Staat het gebruik der sterke dran- ken regelen. Zelfs indien het openbaar gezag het voortbrengen en uitverkoopen van alkoolische dranken uitsluitelijk op zich nam, zou niemand van machts- overtreding mogen spreken, men zou enkel kunnen vragen of die alleenhandel wel een doelmatig middel zijn zou tegen de volksvergiftiging door den alkool. Wat de tusschenkomst van den Staat bezwaar- lijk maakt, het is dat de alkool, in kleine hoeveel- heid gebruikt, geen vergift is en soms zelfs nuttig kan zijn. Het gebruik ervan volstrekt aan het volk. verbiedén ware, zoo niet onbillijk, dan toch onuit- voerbaar. Welke middelen dan zou de Staat mogen in 't werk stellen om de overmatige opslorping te beletten? Er zijn er verschillige I?Hooge lasten heffen. Die maatregel, afzonder- lijk genomen, heeft echter het gevaar in, een prikkel te zijn tot vervalsching. 2?Het getal der drankslijterijen en der herbergen beperken. Eene wet zou dit getal per duizend inwoners 7 2 MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. kunnen bepalen en de gemeenteraad zou aan elke wijk haar aantal toekennen. Om echter geene bevoor- rechten te maken, wat tegen de uitdeelende recht- veerdigheid zijn zou, moeste dan de wet de vergunning van herberghouden toestaan bij openbare verpachting voor eenera 'termijn van jaren, gelijk nu gebeurt met met de statiebuffetten. Staat of gemeente zouden ook zelven mogen de herbergen ter verpachting bouwen en die aantrekkelijk inrichten, indien er anders geene gevoeglijke huizen gevonden werden. 3?Toezicht over de echtheid der sterke dranken. Indien de Staat zelf geene stokerijen op eigen hand wilde inrichten, zou hij toch kunnen eischen dat de alkoolische dranken niet afgeleverd of uitverkocht werden dan in kruiken of flesschen met zijn goed- keurend merk voorzien. 4?Beperking der hoeveelheid. Eene wet zou de hoeveelheid bepalen, aan eiken drankslijter toegestaan en deze zou geene bestellingen mogen doen dan met toelating der plaatselijke overheid. Een opzichter zou altijd vrijen ingang hebben om de echtheid der nog onverbruikte dranken waar te nemen. 5?Tijdige sluiting der herbergen. Eene alge- meene wet, niet eene gemeentelijke verordening zou het uur der sluiting moeten vaststellen voor de steden en voor de dorpen. Niet de plaatselijke overheid wie het aan genoegzame onaf hankelijkheid ontbreekt, zou het toezicht over de herbergen uitoefenen, maar wel de gendarmen, wier getal hoefde vermeerderd te worden. De herbergier, niet de bezoekers, zou aansprekelijk verklaard worden en door de- wets- overtreding zijne vergunning verbeuren. Zulke maatregelen zijn zeker strijdig met onze zeden en zullen daarom eerstdaags nog niet toege- past worden; maar bij de wassende verwoestingen door den alkool aangericht, bij de algemeene ver- zwakking en ontaarding van het ras, zal men ein- delijk wel op afdoende middelen moeten zinnen en MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN.73 tegen de zeden ingaan die op dit punt allerslechtst zijn. Mits van den eenen kant de in bezit zijnde herbergiers schadeloos te stellen en van den anderen kant de Staats- of gemeenteherbergen zóó in te richten dat -het volk ze boven de thans bestaande verkoos, zou misschien de wet aannemelijk te maken zijn. Vrouwen- en kinderarbeid. Onnoodig te betoogen dat de Staat het recht en den plicht heeft aan vrou- wen en kinderen eenen arbeid te ontzeggen die buiten verhoudingis met hunne krachten en hun tenger lichaam krenkt en verbrijzeit. Merken wij echter aan dat de Staat, met het vrouwen- en kinderwerk te verbieden, de verplichting op zich neemt het lot der werkende standen te verbeteren, zoodanig dat het bestaan van het huishouden door het dagloon _der werkers gewaarborgd - zij. Inderdaad, onderstel een gezin dat te kiezen heeft tusschen deze twee kwalen: ofwel gc brek lijden ofwel vrouw en kinderen laten gaan werken. Dit gezin heeft zeker het recht, dit laatste te verkiezen als het minste der twee kwalen en de Staat zou eene onrechtvaardigheid bedrijven met die familie tot het gebrek te willen veroordeelen. Landverhuizing. Het gebeurt dat huisvaders met hun kroost de zee oversteken naar onbekende landen waar gebrek en hongerdood er velen wachten. De Staat, altijd als beschermer der zwakken, mag dien vader niet toelaten, aldus het leven van vrouw en kinderen op het spel te zetten. Wat kan hij doen om de roekelooze landverhuizingen te voorkomen? Hij kan de wervingen beletten die alleen winstbe- rekening tot drijfveer hebben. Hij kan zijne verken- ners sturen naar al de uitwijkingsianden en den gehuwde, die een geboorte-afschrift vóór zijn vertrek komt vragen, volkomen inlichten over den toestand van het bestemmingsland. Hij kan eindelijk door zijne gezanten in onderhandeling treden met de over- zeesche Staten opdat deze zooveel mogelijk aan de 74 MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN. inkomende landverhuizers de voordeelen bezorgen die nu aan uitbuiters verleend worden. Hij kan ook van de reeders, die de uitwijkelingen over zee- voeren, de noodige waarborgen eischen. (Wordt vervolgd.) Opwk. F. DRIJVERS. 4. r r~ ~!"~ ~ï~~1~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ i~ ~á~ ~~ ~i~ ~~ ~~ r~ r~ r~ r~ r~ r r~ r~ r~ r~ r~ r~ r~ ~ ~ VMWAV-,V ~ ~ ~ M ~ ~ ~~ i ~ DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. KUNST EN LETTEREN. Pélléas en Mélisande ?Even als vele tijdschriften ontleedt de Ned. Spectator het tooneelstuk van MAETERLINCK Pélléas en Mélisande. De ontleding is voorafgegaan van het volgend oordeel : ?In een tijd dat er een storm opgaat tegen het conventioneele tooneelstuk, met zijn min of meer romantische inkleeding, kunstige bewerking en gelei- delijke ontknooping, ?dat als hoogste eischen gesteld worden waar- heid en realiteit, en voor alles gevorderd dat het drama geve een 'tranche de la vie; -- te midden van al het strijdrumoer der jongeren om die meening als de :eenig-goede ingang te doen vinden, en waarbij de namen van IBSEN, HAUPTMANN, ZOLA en eenige anderen als stormrammen dienst moeten doen, ?komt hij opeens, geheel onver- wacht, als zelfbewust artiest met een heel andere kunst, met zin kunst.... En zooals het altijd gaat, men ziet elkaar verbaasd aan, haalt de schouders op, fluistert of mompelt fumisterie, tracht een tijd lang te negeeren of nog dommer brutaal te denigreeren, tot langzamerhand de overtuiging veld wint, dat men niet alleen met iets ongewoons, maar tevens met iets buitengewoons rekening heeft te houden. Zoo heeft allengs de jonge Belg ook zijn weg gemaakt, en op dit oogenblik zijn alleen de onwetenden of verstokten nog in staat de eigenaardige beteekenis van zijn werken te loochenen,... Met MAETERLINCK zijn wij opeens terecht gekomen niet alleen weer midden in het romantisme, maar ook in het symbolisme Toch is het symbool bij hem niet de hoofdzaak ; met andere woorden, hij stelt het niet voorop, gaat er niet van uit. Het is als het ware de vrucht, die rijpt uit de schoone bloesem zijner kunst. Zelf heeft hij, het duidelijk gezegd : Je ne crois pas que l'ceuvre puisse naitre viablement du symbole; mais- le symbole nait toujours de 1'czuvre si celle-ci est viable. Twee soorten van symbolen onderscheidt hij : L'un qu'on pourrait appeler le symbole a priori ; le symbole de propos délibér? il part d'abstraction et tache de revêtir d'hutnanit? ces abstractions,,., 76 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. Tegenover deze symboliek met voorbedachten rade stelt hij de andere, de veel hoogere. En ik acht zijne verklaring even merkwaar- dig als scherpzinnig, en tevens een nuttige waarschuwing voor hen, die geneigd zouden zijn voor het symbolisme school te maken. L'autre espèce de symbole serait plutót inconscient, aurait lieu a l'insu du poète, souvent malgr?lui, et irait presque toujours au-del? de la pensée : c'est le symbole qui nart de toute creation géniale d'humanit? le prototype de cette symbolique se trouverait dans ESCHYLE, SHAKESPEARE, etc. SHAKESPEARE, etc. Dóor het noemen van deze namen toont hij dat ook voor hem het algemeen-, het eeuwig-menschelijke hoofdzaak blijft. De met elkan- de in strijd gerakende menschelijke hartstochten veeoorzaken het con- flict, dat den dramatischen toestand in het leven roept, (2 g Oct.) Vondel en du Bartas. -- A. HENDRIKS promoveerde met een proefschrift over den invloed van den franschen dtchter DIJ BARTAS rop VONDEL. L. Delbeke. ?Met belang gelezen in het Mag. littéraire eene studie van den jeugdigen schilder MAURITS BEKAERT over de schil- derijen van L. DELBEKE in de halle van Ieperen. Hèlène Swarth. ?HELENE SWARTH heeft de schoonste gedich- en gezocht uit hare vier laatste bundels : Beelden en stemmen, Sneeuwvlokken, Rouwviolen en Passiebloemen en bij deze bloemle- zing heeft zij een aantal nieuwe gedichten gevoegd. (Poëzie, Amster- dam Van Kampen en Zoon) ?Bij de dichteres geen streven naar beschrijven of angstvallig detailleeren. In enkele woorden, rhytmen en klanken geeft zij uiting aan de aandoening die haar doortrilt, en door het wekken van een soortgelijke aandoening in ons, brengt zij ons in ,een -stemming welke ons ontvankelijk maakt voor den weerslag van de door haar ontvangen indrukken. HELENE SWARTH is een meesteres in het tot beeld maken, ' in het verbeelden van zulke indrukken. ? (Ned. Spectator 12 Nov.) Oordeelkunde. ?Het zesde deel der Impres,sions de théatre van I. LEMAITRE is te Parijs bij Lecéne en Oudin verschenen (prijs 3,50 fr.). De Spiegel. -- Te Berlijn is, in het Thomas-theater, het in De Spiegel. -- Te Berlijn is, in het Thomas-theater, het in den driejaarlijkschen prijskamp bekroonde drama Een Spiegel van NESTOR DE TIERE, opgevoerd. Het publiek heeft de eerste bedrijven geestdriftig toegejuicht, doch in het derde bedrijf het negende tooneel, waar Daniel Elvier- van eersen voor hare eer gevaarlijken stap wil terug waar Daniel Elvier- van eersen voor hare eer gevaarlijken stap wil terug houden, niet verstaan. (D. Warande.) houden, niet verstaan. (D. Warande.) Van Vloten. --- Bij Tjeenk Willink te Zwolle wordt er eene goedkoope uitgaaf bezorgd van Dr Van Vloten 's verdienstelijke bloem- lezing : Neerlands Dicht en Ondicht der negentiende eeuw. DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT.77 E- de Goncourt. ?Gij weet wellicht niet, beste lezers, . dat E. DE GONCOURT, reeds in I856 eene novelle schreef, Armande, in, den trant van het realism. Van eene teringlijderes die weldra zal ster ven, wordt er daar gezegd : Après cela, qu'elle frappe au monument,. ca m'est totalement inférieur. Une femme en mi-mineur, qui couched' avec de l'huile de morue, et poussive comme un fiacre.... ?Reeds in 1856!... Dentu herdrukte deze novelle in zijne verzameling van diamant-- uitgaven. Schilderkunst. -- Leest in de Vlaamsche School van Nov. en Dec. het artikel van POL DE MONT over het gewezen Salon van Gent. Heine. ?r Gij meendet, beste lezer, dat H. HEINE evengoed beslegen was in 't Fransch als in 't Duitsch, zijn moedertaal. Daar is niets van. Hij schreef in het Duitsch de Fransche werken die hij onder- teekende en ze waren door zijne vrienden vertaald. (Mag. litt. 15 Sept.)- Maeterlinck. ??Het toeval heeft gewild, dat HURET op zijne litteraire rondreis ook den onvermoeider socialistischen agitator DUC- QUERCY heeft ontmoet, te Gent, waar hij heen was gegaan om MAE. TERLINCK te interviewen. In een Vlaamsch cabaret, ontspon zich tus-- schen DUC-QUERCY en MAETERLINCK een gesprek. dat ik eenigszins verkort zal weêrgeven. De eerste verklaarde niet te begrijpen, waarom de beste schrijvers van dezen tijd, onder voorwendsel van zuivere kunst te willen maken, zich buiten de socialistische beweging stellen. Zal hun werk blijvende waarde hebben, dan moet het de afspiegeling zijn van den geest van den tijd, waarin het ontstond. Het socialisme nu omvat tegenwoordig alle uitingen van de menschelijke gedachte. MAETERLINCK -- zooals te verwachten is van een schrijver, in wiens werken personen en gebeurtenissen los zijn van tijd en plaats -- MAETERLINCK meent, dat litteraire kunst, al kan zij zich ook niet geheel onttrekken aan den invloed van tijd en omgeving, toch er naar streven moet zich los te maken van de toevalligheden der beschaving van het oogenblik. Een beeld van een bepaalden tijd zal bovendien noch steeds belang inboezemen, noch steeds begrepen worden. Als men b. v. aanneemt, dat de maatschappij binnen duizend jaar zoozeer ver- anderd is, dat de mijnwerkers niets meer te verlangen hebben, wat_ zullendan de geslachten die in het jaar 3000 of 4000 leven, nog begrijpen van de beroemde woud-scène, de vergadering der mijnwerkers in ZOLA'S Germinal ? Toegegeven, maar wordt er wel ooit litterair werk gemaakt, dat. in alle eeuwigheid belang zal inboezemen ? Zeker do or hen, die in beeld hebben gebracht, wat het mensche- lijk hart ten allen tijde met vreugde of met smart zal aandoen : door HOMERUS, AESCHYLUS, SHAKESPEARE. H011ERUS geeft DUC-QUERCY aan MAETERLINCK cadeau ; AESCHY- KuS, SHAKESPEARE, nu die laat hij nog gelden, maar dat men nog, DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. leest, komt alieen hierdoor, dat de beschaving van hun tijd niet zoover van de onze af staat. Over eenige duizenden jaren zal men ook hen niet meer begrijpen. Verder ontkent hij, dat er menschelijke aandoe- ningen zijn, die ten allen tijde dezelfde blijven; zij veranderen met de maatschappelijke inrichting. Maar, werpt MAETERLINCK hem tegen, liefde, jalousie, toorn... ? (Ned. Spectator.) Jacinto Verdaguer. ?Onze lezers weten dat er vroeger eerre ont- eding der vermaarde Atlantida van VERDAGUER in ons blad verscheen. De eerw. H. BROUWERS zal dit epos in het Nederlandsch vertalen hetwelk POL DE IVIONT bespreekt in dezer voegen : ?Overtieft de schrijver zelf de meeste Catalaansche, Spaansche en Portugeesche poëten, door de wonderbare pracht en den onuitputtelijk en rijkdom zijner kleuren, door de aangrijpende grootschheid van beschrijvingen, als daar zijn de door de aangrijpende grootschheid van beschrijvingen, als daar zijn de Hof der Hesperiden, de Brand der Pyreneeën, de Verdwijning, ook het onderwerp bezit hoedanigheden, om de belangstelling in de hoogste mate te prikkelen. Aan twee groote ideeën, zegt ongeveer TOLRA, dankt het Catalaaosch epos zijn bestaan : het hangt in de eerste plaats, een tafe- reel op van eenen historischen tijd, zooals deze zich volgens de aloude overleveringen voordoet ; den mythus van Hercules, den tocht dezes helden van de veibrande Pyreneeën tot de rots Calpe, die, door ,zijne knots getroffen, aan de wateren der Middellandsche Zee eenen door- tocht biedt, opdat zij het zoogenaamde Atlantische grooteiland overstroo- men en verzwelgen; de redding van de koningin Hesperis door men en verzwelgen; de redding van de koningin Hesperis door Hercules, die haar naar Spanje voert, alwaar zij moeder zal -worden van de legendarische helden, die de oudste en grootste steden stichte- den, en aan verscheidene koninkrijken hunnen naam gaven; -- zulke rijke stof behandelt de dichter in tien zangen van zijn uitgebreid gewrocht. Hij doet echter meer : bij middel van eene gelukkige kunst- greep, bindt de schrijver aan zijn eigenlijk verhaal de herinnering aan een ditmaal, degelijk historische gebeurtenis : de reis van COLUMBUS, Men ziet liet duidelijk ! Door keuze en aard der stof sluit zich la Atlantida aan, hij al die grootere voortbrengselen van het dichterlijk genie, waarvan het bestaan onafscheidbaar aan dat van eene natie of een geslacht gehecht is. Niet meer gewicht kan, voor de Grieken de Ilias, voor de Romeinen de Aeneils hebben opgeleverd !... ?(Dietsche kri6ra,,de V no 5.) Met genoegen lazen wij ook in de Verslagen der K. Vl. Acade- mie de heerlijke rede door E. H. BROUWERS uitgesproken. Met geest- drift schent hij al de werken van JACINTO VERDAGUER o. a. ook Patria, ?een bundel gedichten, meesterstukken, alle bezield door de ware verhevene, noch rechtsch, noch linksch overdrevene, maar alles- zins christelijke heldhaftige bijzondere en algemeene vaderlandsliefde. ? Hij verhaalt ook iets dat ongelooflijk zou zijn... in Vlaanderen : ?Voor Hij verhaalt ook iets dat ongelooflijk zou zijn... in Vlaanderen : ?Voor den oveiheerlijken Herzang aan Barcelona, liet de Stadsregeering twee den oveiheerlijken Herzang aan Barcelona, liet de Stadsregeering twee groote gouden gedenkpenningen slaan ter eere van den Dichter. Ze DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT.h9 liet 100,00o exemplaren van dat gedicht drukken en ronddeelen aan dde kinderen der scholen. De Cataloenjets der Philipijnsche eilanden zonden eene lauwerkroon van geslagen zilver, een kunstjuweel dier landen naar Europa en boden ze den Dichter ten huldebewijs. Gittens. -- De Vl. School drukt in de beoordeeling van het lyrisch treurspel, Karel van Gelderland, het volgende : ?Wanneer eenmaal de wereldlitteratuur met een tooneelwerk van een Nederlander zal mogen prijken, dan zal 't de naam van GITTENS wezen, dien men ,op alle schouwburgen zal toejuichen, dat is onze vaste overtuiging. ? Vondel en Milton. -- M. EDMUNDSON beweert de eerste en de eenigste te zijn die tusschen MILTON en VONDEL eene volledige ver- gelijking heeft gemaakt en in alles getoond wat MILTON aan VONDEL verschuldigd is. E. H. BROUWERS heeft bewezen dat hij dit vraagstuk langs alle kanten had verhandeld, van in de jaren 6o, in redevoeringen op congressen uitgesproken en artikels 't zij in de Dzetsche Warande, 't zij in boekdeel vetschenen. (Verslagen der K. Vl. Academie '92 IA. 253.) Millet. ?Met aandoening lazen wij in het Magasin littéraire van 15 Nov. eene studie van A. DUTRY over den volksschilder, den nu zoo vermaarden kunstenaar MILLET... Waarlijk hij schilderde als een eenvoudige, Vlaamsche schilder die de echte natuur opmerkt en gevoelt. WETENSCHAPPEN. Kanunnik Andries. ?De maatschappij l'Ernulation van_ Brugge heeft in hare jaarboeken het leven van Kanunnik ANDRIES uitgegeven, ,opgesteld door Kanunnik DE LEYN. Hetgene vooral uitschijnt in 't leven van dezen grooten vaderlander, 't is dat hij door zijne oud- heidkundige opzoekingen zooveel goed gesticht heeft. In 't verleden ligt het heden, was waarheid voor dien geleerden navorscher, voor dit groot en bewonderenswaardig karakter. De Halle van Ieperen. -- Onze mede werker H. MEERT schreef in de Vlaamsche School eene schoone bijdrage over de merkwaardig- heden der stad Ieperen, Eene prachtige plaat vertoont de Halle die hij aldus beschrijft : ?Het gebouw is een der zuiverste typen uit den eersten tijd van den spitsboogstijl. Nergens treft men een monument laan waar de vroege gotiek zich met zooveel edele soberheid openbaart. De indruk van het geheel is grootsch en rustig ; men heeft hier de overladendheid niet, die in de stadhuizen ' an Brussel en Leuven den totaalindruk in den weg staat, noch de wanverhouding tusschen de hoogte van Halle en Belfort, welke te Brugge zoo onaangenaam treft. Eenvoud van lijnen en versiering geeft aan dat eerbiedwaardig monu- Ement iets edels, iets majestatisch, dat mij in geen ander zoozeer trof. ? Latijn. -- Er was spraak in DuitschlanI een grooten Thesaurus 8o DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. linguce Latince tot stand te brengen. Het schijnt dat dit wetenschap- pelijk werk niet zal uitgevoerd worden. Nederlanders in Amerika. ?Velen weten niet welke rol de Nederlanders in de Vereenigde Staten hebben gespeeld. Het Dietsch bestanddeel is vooral op den voorgrond getreden in het oude Nieuw- Nederland, het New-York van onze dagen, den Empire-state, den leiden den staat nog altijd. Leest daarover den Ned. Speet. van 17 Sept. laatstleden. M. de Quatrefages. ?In de laatste afl. van de Revue des Q. Scientif. staat er eene schoone bijdrage over de wetenschappelijke denkwijze van M. DE QUATREFAGES nopens den mensch. I?Hij is vijandig aan de leering van de ontwikkeling der diersoorten, en ver- dedigt vooral de standvastigheid van het menschelijk geslacht. 2?Hij meent dat al de menschen, hoe verschillend ook uit eenen enkelen koppel gesproten zijn. 3?Iiij denkt dat de eerste menschen in 't Noor- den van Asia gewoond hebben, dat ze nadien gevestigd waren rond de groote bergen van 't midden van dit werelddeel, dat ze daar ver-, schillend geworden naar alle streken verland hebben. 't Is wonder om lezen hoe de uitgebreide eilandzee van Polynesi?bevolkt wierd. Mercator. ?Liefhebbers van aardrijkskunde, mogen niet nalaten in de Revue des Q. Scientif, eene schoone bijdrage te lezen over de aardrijkskundige werken van MERCATOR. Zij kunnen daar vernemen wat men in dit vak aan Vlaanderen te danken heeft. (Oct. '92.) Bijbelkunde. ?D" VAN HOONACKER laat nu in het Muséon eene studie verschijnen over de belofte van Jepht? Avesta. -- WILLIAMS JACKSON geeft eene spraakkunst uit van de taal % an den Avesta; die taal wordt ter zelfdertijde met het sanskrietsch vergeleken; bericht aan de bijzondere beoefenaars van het Eranism. Aryas. -- Weerom nieuws aangaande de Aryas ; de vermaarde taalkundige van Berlijn, JOHANN SCHMIDT, vond bij de Germanen eene telling steunend op het zestal. 't Zelfde stelsel was in voege te Babyloni? Van -waar is het stelsel der Germanen herkomstig, 't en zij uit Asia waar de Germanen vroeger nevens de Semiten zullen gewoond hebben?' Folk=lore. -- De jongstverschenen afl. van den Grundiss der Germanischen Philologie handelt over folk-lore. Men vindt er nogtans niets anders dan de bloote opsomming der werken over volksliederen, sagen, spreekwoorden en raadsels. Niet alles wat in Zuid-Nederland bet licht zag, wordt er vermeld. J. CL. 4t, *A-Atttt-tt-AM DA VIDSFONDS. - GENTSCHE AFDEELING. Redevoering van den Eerw. Heer Dr H. Claeys. 'INSDAG. 20 11. had in de halle van het St-Jozef- genootschap de jaarlijksche prijsuitdeeling plaats aan de bekroonde leerlingen in de- Vlaam4che prijskampen van het Davidsfonds. De Eerw. T-Teer Dr Claeys voerde er het woord, en buiten alle andere aantrekkelijkheden, was dit. reeds voldoende om de ruime zaal te vullen. Honder- den moesten zelfs terug keeren bij gebrek aan pl aats. Hij sprak over 'Het Kind en dat in die gespierde . Hij sprak over 'Het Kind en dat in die gespierde taal die hem eigen is, met dat prachtig in êeslepende woord en die krachtige stem waarover hij zoo mees- woord en die krachtige stem waarover hij zoo mees- terlijk beschikt. Spreker bedankt de aanwezigen voor de toe- juichingen hem toegestuurd , en drukte op het belang van het feest, waar een groot getal kinderen door van het feest, waar een groot getal kinderen door het Davidsfonds dien avond bekroond werden. 'Dan toonde hij het kind van zijne geboorte af, zwak en weerloos schepsel, lief en bemind, om zijne eenvoudige naiveteit. De aanwezigheid der Congoleesche kinderen, in het gesticht van Gysegem onder leiding van den E. H. Van Impe opgebracht, en die dien avond op. het feest, Vlaamsch declameerden en zongen, gaf den begaafden redenaar aanleiding om dit als een merk- waardig feit aan te duiden, en eenen erkentelijken groet te sturen aan het Vlaamsche volk dat zijne. 82 DAVIDSFONDS. beste zonen naar het zwarte Afrika zendt, om er het licht van Kruis en beschaving te doen stralen. Daarna toonde de spreker door eenige feiten uit de geschiedenis wat het zicht van een kind op het volk vermag : De jonge hertog Godfried III, aan de takken van eenen eik, tijdens den slag van Vilvoorde, gehan- gen, om de soldaten moed aan te zetten, verwierf hun den zege; Jozef II, op den arm van Maria There'Sia, deed de Magyaren..in het harnas springen; Op 12 Juni 1478, toen Maximiliaan van Oosten- rijk van den krijg wederkeerde, werd hij door de Gentenaars, met zijn kind, hem tijdens zijne afwezig- heid geboren, te gemoet gegaan; hij nam zijn jonge kroost op den arm en trok er me?dóór $le stad tot aan zijn paleis. Die liefde voor zijn wichtje ver- wekte zoodanige stichting tot den Keizer in het hart wekte zoodanige stichting tot den Keizer in het hart van zijn volk dat de Gentsche schepenen hem eene gift van 14.oco gouden kronen stemden. Dan wees de gloedvolle spreker op eenige treffende huiselijke tafereelen,, en dit tot staving dat zelfs de ernstigste mannen, zich verteede- ren bij 't aanzien van een kind, ja zelve kind worden. Socrates, die zich de gelukkigste mensch der aarde noemde, wanneer hij met zijne kinderen speelde. Hendrik IV, die op handen en voeten, en met zijn (zoontje op den rug, over den grond kroop, en paardje speelde toen vreemde afgezanten in zijn salon traden. De dichters zijn allen door de liefelijkheid der kinderen getroffen geworden en zoo hebben, o. a. Lamartine, Tollens, Hugo, Ledeganck, Gezelle, de schoonste brokken hunner dichten aan de kinderen gewijd. Wat de opvoeding der kinderen betreft, deze moet door de ouders derwijze gebeuren dat die DAVIDSFONDS. 83 kinderen, welke eens het volk der toekomst zullen zijn, als Katholieke Vlamingen, dat is, als goede en trouwe vaderlanders opgroeien. Laat het kind een kind, zoolang het zulks is, en tracht niet er vóór den tijd eenen grooten mensch van te maken. Dan toonde de Eerw. H. Claeys door een voor- beeld hoe verkeerd zij handelen diegenen, welke in het onderwijs de jeugd verfranschen, en zoodoende meewerken aan de verbastering van het Vlaamsche volk en het Vlaamsche ras, en ten slotte spoorde hij huisvaders en huismoeders ten sterkste aan hunne kinderen eene loutere Vlaamsche opvoeding te geven, om er Vlamingen, echte en degelijke Vlamingen van te maken, en eindigde met een woord van hulde aan de onderwijzers en onderwijzeressen die krachtdadig werken aan het welzijn der Vlaamsche Katholieke jeugd. Indien ik zeg dat deze prachtige voordracht ?met daverend handgeklap ?werd onderbroken en begroet, zoo schrijf ik dagbladschrijversstijl, en nochtans 't was zoo. Dank en hulde aan den gevierden redenaar, en. mochten wij nog dikwijls in dergelijke omstandighe- den, op den degelijken kost zijner verhevene gedachten, en den vloeienden drank zijner prachtige bewoording, vergast worden. Terloops zeggen wij ook een woord van hulde en van dank aan de onderwijzers en onderwijzeressen die met hunne kinderen het feest opgeluisterd hebben. Dienen genoemd de leerlingen van het Sint-Lie-, *vensgesticht, die der scholen van mejuffer S. Todt en van mej. De Bondt, die bij alle feesten van 't Davids- fonds op de bres is, en eindelijk de acht jonge Con- goleezen nit hel Gesticht van Gizegon. fozef Mavambo, zoon van den koning van Kim- pamballa droeg een gedicht voor : Hulde aan Be444 en dit in eene goede zuivere Vlaamsche taal. 84 DAVIDSFONDS. Dan zongen de acht zwarte Vlamingen een Vlaamsche BrabanÇonne en een Ave Maria, begeleid op de piano door Leopold Fitch; weer een koningskind, wiens vader over Nemlao regeert. Eindelijk droeg de kleine zwarte Kissouka een gedicht voor dat opzette lijk voor haar door den E. H. Dr Claeys werd gedicht, en menige traan in de oogen der aanwezigen deed biggelen. Wij deelen dit gedicht hier mede als ook de Bra- banÇonne insgelijk door den Eerw. beer Claeys voor de omstandigheid vervaardigd. Brabanconne. I. 2. Wij kindren van de Congo-boorden Laat God ons naar den Congo keeren Verlosten uit den slavenband, Wij dragen daar 't gezegend licht Wij zingen dank- en liefd'akkoorden Van al wat wij-in Belgie keren ? Aan 't edelmoedig Belgenland; Van waarheid, vrijteid, recht en plicht. Wij bidden om de rijkste looning, Dan keert uit elke vrije woning remildste maat van zeegninguit Gods hand... Uit ieder huis dat Christen werd, ter eer Heil aan het volk! Heil aan den koning! Van Belgie's volk, van Belgie's koning, Heil aan ons tweede vaderland! Een zang van dank en liefde weêr. Heil aan het volk! enz. Aan de kinderen van Gent. Wij komen van zoo verre, Die men aan moeders zijde Zoo arm en nog zoo kleen, Zoo lieflijk bloeien ziet... Doch, komen niet alleen, Vraagt naar onze ouders nipt... De wondre liefdesterre God weet het waar zij zwerven Die over ons verscheen, In ongekenden druk, Wenkte ons naar Belgie heen, Of, onder 't slavenjuk -En brave rnenschen kwamen Bezwijkend, stervend, Die liefdrijk bij der hand Ons leidden naar uw land, Bidt, kindren, met ons me? En brachten ons hier samen Opdat de God van vre? Met u, o kindrenstciet Zijn vredelicht laat' stralen, Die vriendlijk ons begroet. Op 't zwarte slavenland Waar Belgi?de hand Gij smaakt, te vrede en blijde, Toereikt ... Moge er 't geloof van Vlaandren Een heil ginds onbekend, [zegepralen. Gij kinderen van Gent R 01\ZE BRABA1KO1\NE ETROUW aan eigen Vlaamschen landaard, Verknocht aan Belgie's *wet en recht, Ontplooien wij den fieren standaard Waar zich de zwarte Leeuw op recht. Wie om ons krijgsbanier vergaren, Een brc3ederbond, gesloten hand in hand, Zijn trouw, gelijk ons vaadren waren Aan Godsdienst, Taal en Vaderland. Ons vaadren waren koene helden Geharnast in hunn' wil van staal. Hun Goedendag in Kortrijks velden Herwon ons erfgrond, recht en taal. Zij waren trouwige onderdanen Maar duldden geen oneedlen slavenband. Wij volgen waar zij 't voetspoor banen, Getrouw aan Koning, Taal en Land. Wij vragen aan geen Seine-boorden Een strijdlied voor het Vlaamsche volk. Wij zingen vaderlandsche akkoorden In Vlaandren's taal, ons hartetolk. Wij deinzen voor geen roovershorde 'Wier woest6 kreet bedreigt met moord en brand; Wij gaan ten strijd voor recht en orde, Wij gaan ten strijd voor recht en orde, Voor Godsdienst, Taal en Vaderland. 86 ONZE BRABANçONNE. De Hemel ziet ons manlijk streven En hoort wat leuze ons lied belijdt. De Hemel zal de zege geven Aan wie voor 't goed manhaftig strijdt. Hoog onze Vlaamsche vlag geheven ! Doe elk van ons het heilig woord gestand : ?Tot aan den dood getrouw gebleven Aan Godsdienst, Taal en Vaderland ! ? Dr H. CLAEYS, Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie .- - div EZZIEEEZEZZI ,. ~,..,, DE: LAATSTE DOODEN Theodoor Ignatius Welvaarts. `y ? E aloude en beroemde abdij van Premonstreit te Postel heeft een groot verlies ondergaan door het afsterven van haren hierbovengenoemden Prior. De E. H. Welvaarts was den 20 Juni 184o geboren te Schijndel, waar hij het lager onderwijs genoot. Op twaalfjarigen ouderdom ging hij over tot het seminarie van St. Miehiels-Gistel, en zeven jaren later, nl. in '59, voltooide hij zijne humaniora in het gymnasium te Gernert, verbleef eenigen tijd bij de Jezuïeten het gymnasium te Gernert, verbleef eenigen tijd bij de Jezuïeten te Ravenstein en trad in het klooster van Premonstreit te Postel- Molle, waar hij in '65 de kleine en in '68 de groote geloften aflegde. In '70 te Mechelen priester gewijd, werd hij in '73 bibliothecaris zijner abdij . Later voegde hijen er het ambt van archivaris bij. Tweemaal werd hem de belangrijke bediening van novicenmeester toevertrouwd. In '86 volgde hij den Eerw. Heer Pironet op als Prior der abdij. Sedert '86 was hij ook leeraar van de H. Schrift, en sedert '89 gaf hij nog tevens den leer- gang van wijsbegeerte, waarmele hij reeds vroeger eene eerste maal 'was belast geweest. De E. H. Welvaarts was een onvermoeibare werker, een ieverige opzoeker en een talentvolle schrijver. Het ware schier onmogelijk al zijne werken hier aan te duiden. Als dichter heeft hij eenige prceven geleverd die niet zonder verdienste zijn. Doch zijne grootste waarde ligt in zijne oudheid- kundige schriften en geschiedeniswerken. Zoo schreet hij in '8o de Geschiedenis der adbdij van Postel, n aar hare archieven, met platen. ?Later, de Geschiedenis van Correndonck, die van den Prelaat I. Van den Broeck. van „Voile, Bladel, Netersel ; Postel's- Biographisch Woordenboek, enz. enz. Biographisch Woordenboek, enz. enz. Hij was een der ieverigste meiewerkers van het Belfort, da in hem een zijner beste redeopstellers verliest, schreef in de 88 DE LAATSTE DOODEN . Dietsche War.nde, De Katholiek, Rond den Heerd, 't jaarboek van 't Davidsfonds, het Kempisch Museum, ?en talrijke andere bladen en tijdschriften. ?De eerw. heer Franciscus De Vos, geboren te Amster- dam, kanunnik van Sint Baafs, censor librorum en algemeene opziener van het vrije onderwijs in het bisdom van Gent. Hij WAS een geleerde en bevoegde opvoedkundige en schoolnian ; in zijne weinige vrije uren beoefende hij met liefde de schoone letteren en veel bracht hij bij in de scholen tot het doen bemin- nen en beoefenen onzer moedertaal. ?Christiaan Richardt, Deensche dichter, van wien Van Vloten Beknopte geschiedenis der Nieuwere Letteren) zegt, dat hij met Chr. Winther en Carl Plough, als dichter, naam verwierf doch het verwijt niet kon ontgaan, hem door den jongeren Deen schen letterkundige, Georg Brandes, in zijne oordeelkundig& beschouwingen over de richting van den Deenschen geest gedaan, ? dat er van weinig of geen ontwikkeling in hun vroeger en later verzen sprake is, of deze op een bepaald punt blijft staan, zoo niet zelfs eer aan achteruitgaan denken doet. ?Demetrins de Golesco, te Brussel overleden, sproot uit eene_ der oudste Rumeensche familien. Hij schreef en zond in 't licht Leeons de sagesse chrétienne, en laat andere onuitgegeven werken over wijsbegeerte,geschiedenis,alsmede een bundel verzen na ?A. Galakhof, Russische schrijver die o. a. eene litteratuur- geschiedenis heeft geschreven. ?Edouard Chantepie, talentvolle Fransche romanschrijver. ?John Lemoinne, der Fransche Academie en dagblad- schrijver, was in Engeland van Fransche ouders geboren ; hij had zijne studlen, te Londen begonnen, te Parijs voltrokken en was sedert lange jaren opsteller van het Journal des Débats. Hij was een fijn ' humorist ; zijn humor was hem wellicht van zijne eerste Engelsche opvoeding bijgebleven. ?Desrousseaux, de 72 jarige Rijselsche volkszanger begon op zeer jongen leeftijd, zijne liederen in de langue d'ozl te schrijven. Benevens deze had hij onlangs een belanghebbend werk voort- gebracht : Mxurs populaires de la Flandre Franeaise. PIETER DANCO, Ifis`~4 `~10`~Í‘ ?,0PiNg,-4( AVA 3gi frigi MMMM gy4Z BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Siffer's Bibliotheek der Klassieken. Cornelius Nepos, Iade afl. (Miltiades, Themistokles, Aristides, Pausanias cap. I). Nederlandsch van A. VERDOODT, pr. Prijs per afl. 0,50; voor 12 afl. 5,0o fr. Nu de vervlaamsching van het vrije middelbaar onderwijs nog op zoovele tegenstribbelingen stuit, was het zeker eene edele taak, welke de heer Verdoodt en zijne medewerkers op zich laadden, : het verdietschen der Latijnsche en Grieksche klassieken., Zij verdient des te meer onze belangstelling. Meer nog : bij de leeraars, met den uit- leg dier sct:rijvers gelast, zal de Siffer's Bibliotheek overwelkom heeten, als geroepen zijnde, hun onschatbare diensten te bewijzen. als geroepen zijnde, hun onschatbare diensten te bewijzen. Heeft de iste aflevering aan de verwachting beantwoord? Wij durven zeggen ja, ten minste voor diegenen, die iets goeds verhoop- ten, zonder daarom te eischen dat een schrijver met éénen sprong het toppunt der volmaaktheid bereike . Wat den zin betreft, is de vertaling op de jongste Duitsche voor- beelden nagewerkt en dus gansch betrouwbaar; over sommige betwiste plaatsen kan er zeker nog plaats voor twijfel overblijven ; niet eene ver- taling toch is in staat die betwistingen welke uit de duisterheid zelve van den grondtekst voortkomen, voorgoed uit te maken, en daaruit blijkt de noodwendigheid voor den leeraar van verschillige vertalin. gen nevens elkander te leggen en, na vergelijking, eene oordeelkundige keus te doen. Wat alen Vlaamschen tekst aangaat, deze volgt voet voor voet (in zoover het doenlijk is) den Latijnschen volzin. De zinbouw bleef zoo- veel mogelijk geëerbiedigd. Dat in zulk een keurslijf r de Vlaamsche volzin niet altijd de los- en zwierigheid heeft, die de Vlaamsche schrij- ver in andere schriften hoeft te beoogen, is lichtelijk te verstaan ; maar toch zijn de zinnen behoorlijk afgerond, niet al te stroef en bij de eerste lezing vatbaar. Zulke vertalingen zullen toch (iets wat met letter- lijke vertalingen al te dikwijls gebeurt) den stijl der leerlingen niet bederven, en zij zullen hun bewijzen hoezeer onze taal geschikt is om den Latijnschen tekst getrouw te weerspiegelen. De leeraars weten bij ondervinding hoe nadeelig zoowel de woordelijke vertaling (le mot a 90 BOEKKENNIEUWS EN KRONIJK: mot) als de vrije vertaling is, en hunne groote beslommering was het steeds een middenweg tusschen die twee uitersten te vinden. Dien mid- denweg, zoo moeilijk om vinden in het Fransch, hebben wij in deze verdietsching en, al is die weg ook zoo smal en kronkelend, dat men zich stijf op de beenen moet houden om er niet af te sukklen, toch moet men bekennen dat de vertaler er zoowel het Latijnsch gedacht als den Vlaamschen vorm zonder halsbrekerij- heeft overheen gevoerd Erkennen wij echter ook dat hij goede voorgangers had : de Duitschen. Meer en meer wordt het duidelijk dat wij, wat ons schoolwezen betreft, de Duitschen tot voorbeelden moeten nemen. Wachten wij ons echter van alle slaafschheid : trachten wij het Duitsche schoolwezen te doorgronden, dezelfde gedachten ten onzent met de noodige wijzigingen doorgronden, dezelfde gedachten ten onzent met de noodige wijzigingen toe te passen, maar steeds Belgisch, Vlaamsch te blijven. Heeft in dit opzicht reeds de vertaler geenen tol aan onze oosternaburen betaald, en aldus eens te meer bewezen dat men den vreemdeling niets ontleent dan op woeker ? Zijn er niet al te veel Duitschheden in zijne taal ? Over het algemeen achten wij de germanismen min gevaarlijk in onze schriften dan de gallicismen, omdat zij minder tegen den aard onzer taal aandruischen ; er is nochtans een slach van germanismen, da` wij met even leede oogen aanzien als de gallicismen, diegene namelijk, waarbij een woord, dat reeds zijne vaste beteekenis in onze taal heeft, uit het Duitsch met eene verschillige beteekenis m, ordt overgenomen. uit het Duitsch met eene verschillige beteekenis m, ordt overgenomen. Zulks leidt tot taalverwarring. Betrachting in den zin van beschouwing, bespiegeling zouden wij daarom verwerpen, meer nog beelding voor bespiegeling zouden wij daarom verwerpen, meer nog beelding voor het Duitsche Baldung. Doch zelfs waar het geene germanismen geldt, zouden zekere uit- drukkingen en wendingen nauwkeuriger op den toetssteen mogen gezet worden. Wij denken dat een streng en scherpziend vriendenoog den schrij- ver nog diensten kan bewijzen. Zeker, zijnov taal is in 't algemeen ver nog diensten kan bewijzen. Zeker, zijnov taal is in 't algemeen keurig; maar wat men aan oor of oog der leerlingen voorhóudt, zou moeten maagdelijk zuiver zijn onder betrek van taalvorm. Eerbied voor de taal, dit kan men den beginnelingen niet genoeg inprenten. Daarbij, de vertaler weet dat, waar het om een Vlaamsch werk te doen is, zekere personen de minste vlekjes door een vergrootglas zien. Een woord nog over de aanteekeningen : zij zijn niet kwistig, maar des te keuriger uitgedeeld. Meestal geschied- ot oudheidkundig, laten zij ruime plaats voor taalkundige opmerkingen, welke de leeraar op den graad van gevorderdheid zijner studenten zal aanmeten en gemakkelijk bij middel der gebruikte Spraakleer opmaken kan. Ieder leeraar weet dat de zakelijke verklaringen moeilijkst om vinden zijn en dus ook de kostbaarste. Kortom : de heer Verdoodt leverde goed en nuttig werk . Wij zeggen hem : ?Ga voort, onder de leuze Excelsior! ? Mechelen. D. De Dorpsklappeien. --- Blijspel in 5 bedrijven door H. PLAN- QUAERT, -- Tot Wareghem, bij Du Catillon en zonen. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.91 In den voorlaatsten drijjaarlijkschen tooneelwedsrrijd behaalde de heer Planquaert met zijn historisch drama, Karel den Goede, den prijs. Het was een eersteling, waarvan hij eer haalde. In den laatsten prijs- kamp dong de schrijver opnieuw mede. Ditmaal met een blijspel, de Dorpsklappeien. Een brave kerel, die Willem Goemans heet en een lief kind, dat den zoeten naam van Rosa draagt, zien elkaar van harte gaarne. Drij venijnige tongen, drij klappeien die niet kunnen lijden dat de andere meisjes aan eenen man komen, terwijl naar hen niemand omziet, bewer- ken dat Willem's moeder op Rosa, en Rosa's tante op Willem ver- bitterd worden. Vandaar, verbod voor de twee geliefden malkander nog een woord tbe sturen, en diepe wanhoop van Willem. Daar treedt nu de man op, die alles weer in den haak moet brengen. Brein van Alleperten, een student in de geneeskunde, die gedu- rende eenige weken den ouden dorpsgeneesheer is komen vervangen. Hij verneemt Willem's geval, en vormt het plan den armen jongen eens goed te wreken op de drij kommeeren. Zijn plan is doodeenvoudig. Hij zal ze alle drij zoo stapelzot op hem doen verlieven, dat er geene gekheid zoo groot is, die ze voor hem niet bedrijven. Wonderlijk is het intusschen hoe weinig moeite 't hem kost de drie meisjes op hol te brengen. Eenige vriendelijke woorden en een paar knipoogskes, en daar ?'t is geschied. Nu is het eene onafgebroken reeks van allerlei dwaze avonturen. Het is vermake- lijk wat listen de oude vrijsters al uitdenken om hem te kunnen aan- spreken. Maar hij zint op wraak... Met de eene, Nel, doet hij een avondwandelingske over een door- gezaagde brug. Krak ! daar ligt de meid in de beek, en terwijl zij gansch beslijkt naar huis sluipt, trekt onze don Juan naar zijn tweede lief, de domme Miedook, om er over de haag een praatje me?te houden. Bezijds, in 't gebladerte van eenen boom, zit Willem met zijn knecht verborgen, gewapend met zakjes grijm en kalk. Miedook's vader komt het gesprek storen. De twee vrijers gaan op de vlucht, maar eerst krijgt Miedook nog den ganschen inhoud van den kalk en 't roet op de kleeren. =-- Eindelijk moet aan de jongste, Mina, eene serenade gege- ven worden. Daar komen Mina's broeders en haar vader uitgeschoten en, ?hij had het niet gestolen ?Brein op zijne beurt neemt nu de vlucht met een goed pak slaag. Al die avonturen zijn echter nog maar klein bier, in vergelijking- met wat volgen moet. De student bepraat bpvolgentlijk de drij meisjes zoodanig dat ze zich laten overhalen om 's avonds in zijn tuin bij hem te komen. Hij moest immers 's anderdaags het dorp verlaten en op reis gaan. Daar zal de plechtige eed van eeuwige trouw gewisseld worden. Alle drij zijn van hun woord, hoeveel moeite het hun gekost heeft. De eene heeft haar moeder moeten eenen slaapdunk ingeven, en is daarna in een kattestrop geraakt. De andere heeft zich door 't venster laten zakken en is op 't kot van den hond terecht gekomen. De derde 92 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. eindelijk, ?de jongste, ?toen zij over Tone Schuermans hof liep is voor een kiekendief gehouden geworden en komt al jammeren af, met een heele lading schroot in haar achterste... Maar 't spel is eerst voor goed aan den wagen, wanneer zij elk hare twee mededingsters bemerken, Woede. Scheldpartij. Brein houdt zich onzijdig en vuurt ze onderling aan tot nog heviger strijdlust. Welhaast zitten de vrouwheden elkander in 't haar, Optreden van burgemeester en veldwachter, die hooiden moord roepen. En 't bijzijn van 't gan- sche dorp, ontknooping van de gansche intrigue, tot groote beschaming der klappeien, maar tot gioote vreugde van Willem en Rosa -- die nu alras 't bootje in zullen stappen. Iets dat zeker is, wordt het stuk opgevoerd, er zal gelachen worden De Dorpsklappeien is 't ideaal van -eene kermisklucht. De schrijver betitelt het een blijspel.- Als blijspel ontbreekt alles er aan, oorvegen, wit en zwart maken, en andere argumenten van den zelfden kaliber, daarin zit de vis comica. De taal is ofwel plat en gemeens ofwel gekunsteld-onnatuurlijk. Wilt ge weten hoe Willem, die geen farceur is, zijne wanhoop lucht geeft? Ie Bedrif. 7e Tooneel. Willem alleen. ?Ongelukkige jongeling ?die ik ben ! Hoe kan een voorval ons van den top des geluks zoo ?eensklaps in eenera atgrond van smart en verdriet doen nedertuime' ?len. Eeniike stonden te voren ontrolde zich de levensbaan voor mij ?helder, effen, glad en bestrooid met rozige bloemen. Maar nu is 't in ?mijnen geest al duister, wild en woest en mijne jonge inbeelding kan ?niet een enkel lachend tafereel, geen enkele heldere droom meer ?scheppen. Rosa, duurbare Rosa, nijdige venijnige tongen willen met ?het vlammend zwaard des lasters onze gestrengelde harten scheiden. ?Helaas! nooit misschien zullen de zoete fakkels des hymens voor ons ?branden en toch wil ik u beminnen. 'k Wil als het trouwe gevan- c gene tortelduifje zijn, dat zijne verwijderde gezellin niet vergeet, maar ?steeds zucht en kwijnt voor haar, die het noch hooren mag, noch ?zien, en er zijn genoegen, zijn leven, ah, zijn droevig le\en in vindt ?zijne treurnis om haar te onderhouden en te voeden. ? Is dat gevoel, ofwel conventioneele rederijkersbeeldspraak? Karakterschildering ontbreekt. Rozeken i' een lief zoet kind, meer niet; Willem, eene groote kwibus, al beweert zijn moeder dat al de meisjes van 't dorp op hem verliefd zijn, Brein, de held paart aan Zijne hoedanigheden van verloopen en verzopen student, die van een ,onwederstaanbaren don Juan, en van ,een' onbekookten Uilenspiegel; hij is niet een type, maar eene afwisseling van typen. -- De drij klap- pijen zijn min slecht geschetst, maar ook hier kon de schrijver geen maat houden. Menige goede trek, overdreven, wordt karikatuur. En dan de opvatting ! Wat smakelooze, tooneelen soms ! Het ge tooneel van het 48 bedrijf gaat waarlijk alle gedacht te boven, 't is terzelfdertijd akelig en weinig aantrekkelijk ; terwijl het tooneel der kijfpartij, 's avonds, in den hof van Brein, al te zeer aan zeker stuk van Molière BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.93 herinnert. Waarom , ook Brein, voorzeker tot algemeene voldoening van het publiek, Brein, die ze allen op den loop krijgt, niet gestraft aan 't slot van 't spel, voor zijn al te groote verwaandheid, met hem op, zijne beurt de jongste der drie klappeien te doen trouwen ? Was het 5e tooneel van 't vijfde bedrijf niet eene natuurlijke voorbereiding tot deze ontknooping ? Is nu alles mislukt in de Dorpsklappeien ! Dat is onze bedoeling niet. Het eerste tooneel van 't eerste bedrijf, -- Willem en Rosa komen samen uit de kerk, en Willem vraagt aan 't meisje voor wie zij wel gansch bijzonderlijk gebeden mag hebben ? is lief; de samenspraak, het gansche stuk door, is bijna zonder uitzondering zeer levendig; de tal- booze vrijpartijtjes bieden eene groote verscheidenheid aan en treffen weleens door de opmerkingsgave welke de schrijver er in toont; maar hoedanigheden en gebreken staan buiten alle verhouding tegenover elkander. Zulks wettigt de strengheid van ons oordeel. Ongaarne zouden wij iemand kwetsen, en allerminst den heer Planquaert, die met zijn Kare den Goede terecht zooveel lof oogstte, die als redenaar zich een zoo gunstigen naam verwierf, en wiens politieke radicale zienswijze ook vol- komen de onze is. Doch juist de openhartigheid van zijn optreden op 't gebied der politiek, weze eene verontschuldiging vobr ons die wen- schen dat zij ook heersche op 't gebied der letterkunde. Aan schrijvers zooals hij bewijst men een slechten dienst, meenen wij, met hun geen hoogere eischee te stellen. Brugge. L. S. Het Herentalsch klooster Onzer-Lieve-Vrouwen Besloten* Hof der orde van Premonstreit, `heden St.-Josephsdal der Franciscaner Penitentinnen, door FR. WALTMAN VAN SPILBEECK, kanunnik-regulier der abdij van Tongerloo. Ziehier een zeer verdienstelijk boek, geleverd door een geleerd, volijverig man,- wien de historische wetenschap reeds menig schrift van waarde te danken heeft. 't Is de geschiedenis van een vrouwen- klooster in de kleine stad Herenthals, geschreven zooals het behoort, namelijk geheel en gansch gegrond op en bewezen door echte oorkonden, met zorg afgeschreven, met oordeelkunde benuttigd, en, waar nog andere bronnen noodig waren, slechts zulke gekozen, die vertrouw- baar zijn. Het werk is verdeeld in XIV hoofdstukken. Het vangt aan met eene korte schets van de heeren van Crayenhem, van Grobbendonk, van welke een der leden de vrome gemeenschap van Premonstreit stichtte. Geheel het bestaan van deze wordt vervolgens, tot in de minste bijzonderheden, uitgelegd, de dagen van bloei en welvaart, onder vredelievende, vrijheidsgezinde regeeringen, gelijk de tijd van beproeving en vervolging, Ander den looden staf der vervolgers. Deze tijden begonnen reeds onder Maria-Theresia, duurden voort onder 94 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Jozef II, en bijzonderlijk gedurende het Fransch dwangbeheer. Weinig milder toonden zich de ministers van Willem I, zoodat de gemeen- schap van lieverlede uitstierf. Edoch, de plek, gedurende meer dan vier eeuwen door gebeden en goede werken geheiligd, zou niet van bestemming veranderen. Als de nonnen van 0.-L.-Vr. Besloten-Hof verdwenen waren, vestigden zich dáár Zusters van den derden regel van St-Franciscus, zoodat het klooster, zonder lange verpoozing, aan den dienst des Heerera gewijd bleef. Als bilasren levert de heer van Spilbeeck de lijst der bezittingen van den Besloten-Hof, belangrijk voor de topographie van een aantal gemeenten; het necroloog, de titels eeniger gelegenheidsverzen, en de lijst der Zusters in St.-Josephdal overleden. De geschiedenis telt VIII-291 bl. en 2 platen, de eene het gezicht van het kloosterbeluik, de andere een in 't klooster berustend oud tafereel voorstellende. Het werk is zeer goed, in eene gekuischte taal opgesteld, sober maar toch vloeiend van stijl. In 't kort, wij wenschen den geleerden schrijver van harte geluk met deze nieuwe pennevrucht en durven voorspellen dat deze gewaardeerd zal worden door allen, die belang stellen in de kerkelijke en in de vaderlandsche geschiedenis. Gent. D. Prins Boudewijn herdacht, door HIPPOLIET LEDEGANCK. Brugge, A. van Mullem. Prijs fr. 0,30. Voor 12 exemplaren fr. 3,00. Daar zooeven ontvingen wij het gedicht van den heer H. Lede- ganck, bekroond in den prijskamp, verleden jaar te Brugge door den Vlaamschen Broederbond uitgeschreven. Alhoewel onze betreurde kroonprins reeds lang in zijne vroegtij- dige groeve rust, zal die treurzang, opborrelende uit een hart dat den kroonvorst hoogachtte en lief had, den lezer diep treffen, want het is met gloed en met kracht geschreven. De dichter schildert ons den jeugdigen vorst in de groote gebeurtenissen van zijn kort leven. Het tafereel bij den arme is aangrijpend. Wij moedigen alle Vlamingen aan zich het gedicht te verschaffen en het te lezen, het is eene waardige hulde, neergelegd op het graf van onzen nooit vergetelijken Boudewijn. P. D. Gentsche woorden en zegwijzen, verzameld door JILIAAN DE LANDTSHEER. Gent, drukkerij Waem-Lienders. Prijs fr. 0,5o. Het is eene rijke verzameling van meest al de eigenaardige woor- den en spreuken, ten onzent gebruikt. Buiten Gent zal het hoekje zeker ook gekocht worden door al wie zich met idiotisme, gewestspraken en taalfolklore bezig houdt. Gent munt uit door zijne schilderachtige, treffende, soms al sterk gekruide gezegdenl; hier zijn er talrijke specimens van aanwezig. Wij brengen hulde aan de moeite, welke de schrijver zich getroost heeft dit alles aan te teekenen, en aan de kundige wijze waarop hij zijne taak tot goed einde gebracht heeft. Nochtans zouden wij er meer taalwetenschap in begeerd hebben. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.95 Het boekje wordt' verkocht ten voordeele van het ?Werk der weduwen ? Heil Benoit, door JOZEF CRETS. Mechelen, '92. Een zeer verdienstelijk gedicht van den nog jeugdigen,, doch reeds ,tezielden en talentvollen schrijver van Judith. Zijne heldenverzen (6.voetige) zijn nochtans hier en daar wat opge- blazen en eenigszins stroef. De kleinere zijn vloeiender en gemakkelijker' Kortom, een verdienstelijk gedicht dat veel voor den schrijver belooft. Enige hoge bomen. -- In de zitting van 6 November 1.1. der Zuidnederlandsche maatscha] y. van Taalkunde, handelde de heer Jan Bols over eerre nieuwe spelling, waarvan hierboven een monster (in de beide zinnen) en in hoofdzaak bestaande in het schrijven zooals men spreekt. Hij wees op de erge gevolgen eener te groote toegevendheid aan ?de hegemonie van Holland boven de andere Nederlandsche gewesten ? en op de pogingen van D' R . A Kollewijn op dit gebied. De Ty"d stak yin het volgend potsierlijI voorbeeld den draak met het nieuw systeem : ?Een kantoorbediende .alhier, die krentekoek (h)eet, heeft de koninklijke vergunning gevraagd -en bekomen om alleen koek te (he)eten ?! ! In het Toemaatje, aan de lezing van Jan Bols gevoegd, word t de aandacht getrokken op het vlugschrift van M. J. -W. Muller, dat "handelt over het te loor gaan in Holland van onderscheid tusschen grammatisch mannelijk en vrouwelijk geslacht, Kon. Vl. Academie. Zitting van 21 December. De Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie heeft benoemd tot voorzitter, prof. Alberdingk Thijm, en tot ondervoorzitter, de heer van Even. De heer E. Hiel leest eenen Feestzang ter eere van meester 4ievaert. Het verslag van den heer Coopman over de voorlaatste afleve- ring van het Woordenboek der ,Nederlandsche taal zal, in de Januari- zitting worden voorgedragen. Aanvang gaat genomen worden met de Vlaamsche Biographie, waarvan de namenlijst thans aan de leden uitgedeeld is geweest (een zwaar boekdeel van 524 bladz.). De eerste aflevering der Vlaamsche taalwetten, door den heer A. Prayon van Zuylen (476 bl.), gaat insgelijks dezer dagen ver- schijnen, alsook Prudens van Duyse, door professor J. Micheels, en de laatste aflevering van Troyen, door N. de Pauw en Ed. Gailliard. Middelnederlandsche gedichten (Fragmenten van geestelijke stukken), uitgegeven door N. de Pauw, zijn in gang; De Kezire van Haze- broeck, door Ed. Gailliard gaat ter pers, even als de drie bekroonde verhandelingen in de prijskampen van 1892. Davidsfonds. ?De Gentsche afdeeling vierde hare plechtige 96 BOEKENNIEUWS EN KB ONIJK. prijsuitdeeling (zie bladz. 8i); Vilvoorde hield den ii December haar jaarlijksch avondfeest met zang en tooneelspel; het onvermoeibare Borgerhout vergastte zijne leden op muziek en op eerre voordracht Borgerhout vergastte zijne leden op muziek en op eerre voordracht ?Kleinigheden, geene kleingeestigheden ? van advocaat Adelfons- Henderickx: Antwerpen mocht de geestvolle causerie genieten van pastoor Hugo Verriest ?Waarom moeten wij Vlamingen zijn ? Hugo Verriest ?Waarom moeten wij Vlamingen zijn ? Het kapittelhuis. -- Het huis waar onze uitgever thans woon- achtig is, en dat den hoek uitmaakt der St-Jans en Lange Kruis- straten, op de St-Baafsplaats, heeft name 't Capittelhuus (XVIe eeuw). Volgens den heer de Potter in zijn Gent van den vroegsten t jd tot Volgens den heer de Potter in zijn Gent van den vroegsten t jd tot heden, werd het op 19 November 1558 door Jan Pauwels voor 394 gulden aan het kapittel van St-Baafs verkocht ; later viel het in de handen der geuzen en weid beurtelings bewoond door Lieven d'Herde, aanhanger der hervormden, en de familie Raveschoot. Sedert- het begin der XVII' eeuw diende het huis wederom tot vergader- plaats van het kapittel van St-Baafs. In 1171 werd het herbouwd gelijk het nu is. Op 6 Februari 1795 werd het andermaal verkocht, en dit door de republikeinen, aan Lodewijk Blommaert, die het 6 maanden later weder verkocht aan de kanunniken van St_Baafs. \P 00_4t) SAVITRI. (Vervolg van bl. 40.) IV. OEN eindelijk een ruime tijd verloopen was, brak de dag aan waarop, o vorst ! Satyavat sterven moest. Sávi- tri telde de dagen, éen voor éen; het woord, dat haar Nárada gesproken had, bleef haar immer op het hart wegen. ?Den vierden dag moet hij sterven ? dacht de voortreffelijke. Zij deed de gelofte van gedurende drie nachten rechtop te staan; drie dagen en drie nachten zou zij rechtop staan (I). Toen de koning die versterving vernam werd hij bedroefd; opstaande sprak hij tot Sávitri dit vriendelijk woord. Dyumatsena sprak : -- ?De onderneming die gij onder- neemt, o koningsdochter! is zeer moeielijk om uit te voeren. Zeer pijnlijk is het drie nachten rechtop te staan. ? Sdvitri sprak : -- ?Vader lief, wees niet bekommerd; ik zal mijne gelofte volbrengen. Vastbesloten is de zaak; met een vast besluit handel ik. ? Dyumatsena sprak : -- ?Breek uwe belofte --- dit mag ik u geenszins zeggen; volbreng ze! aldus luidt de taal die lieden van mijnen stand voegt (2). ? Markandeya sprak : -- Wanneer Dyumatsena, de groot- moedige, aldus gesproken had, zweeg hij. Savitr bleef rechtop (t) De gelofte om gedurende een min ot meer langen tijd in eene bepaalde, lichaamshouding onbeweeglijk te volharden, behoort tot de meest gebruikte wijzen van boetpleging (Cfr. de aant, 7 op zang II). (2) Door ?lieden van mijnen stand >> versta men hier vcïnaprastha's (woudbewoners) of tapasvinas (boetelingen), die best al de voortreffe- (woudbewoners) of tapasvinas (boetelingen), die best al de voortreffe- lijkheid van dergelijke geloften kunnen schatten, lijkheid van dergelijke geloften kunnen schatten, 98 SAVITRI. staan en geleek eene zuil. En, o kloekste der Bharata's, den volgenden morgen \ was het dag waarop haar echtgenoot sterven moest. Vol droefheid bracht zij den nacht staande door. ?Heden is het de dag! ?zegde zij. Zij offerde aan den vlammenden vuurgod (3), en toen de zon ter hoogte van een yuga (4) gerezen was, volbracht zij de oéhtendplech- tigheden (5) ; daarna groette zij eerbiedig de grijze dvla's, haren schoonvader en hare schoonmoeder, en bleef met saamgevouwen handen staan. Alle boetelingen, die het bosch bewoonden, spra- ken over Sávitrt ,gebeden en heilwenschen uit, ?dat het lot der weduwen haar niet treffen mocht (6) ? -- ?Zoo zij het! ? antwoordde, bij het hooren dier woorden, Sávitrt in haren geest, verdiept als zij was in het nadenken en het over- wegen. En met stijgenden angst wachtte de koningsdochter den tijd en den stond af, immer het woord van Narada indachtig. Alsdan, o beste tusschen Bharata's afstammelingen ! spraken tot hunne dochter, die alleen en afgezonderd bleef staan, haar schoonvader en hare schoonmoeder, beide (3) Ss, dïWtam hutdcanam ; eigenlijk : den vlammenden offerver- teerder. Hutacdnam is een bijnaam van Agni, den vuurgod. -- Het offeren in het vuur (agnihotra) des morgends en des avonds behoort tot de dagelijksche godsdienstoefeningen der Brahmanen en Kshat- trija's. Het bestaat in het werpen in een brandenden haard van eenige rijstkorrels, sesamzaad, gesmolten boter, honig, enz., onder het uitspre- ken van vastgestelde gebeden. ken van vastgestelde gebeden. (4) Yuga, hier eene lengtemaat van vier hasta's (=ellebogen). Ter hoogte van eene yuga, boven den gezichteinder, natuurlijk. (5) Tot de ochtendplechtigheden behoort, buiten het agnihotra, het opzeggen van zekere formules (de gdyatri of sdvitr? enz.), het bad nemen enz. Zie BOURQUIN, t. a. pl. hoofdst. I; WILSON, Works, II, bl. 56-57. (6) avazdhavydcishas luidt het oorspronkelijk, d. i. eigenlijk weduwlooze wenschen. Men legt dit woord verschillend uit. Men versta, liefst : ?wenschen, die den weduwstaat uitsluiten ? wenschen wier strekking en inhoud was, dat het lot der weduwen Sávitr?niet treffen zou. ?Men weet dat in Hindostan het lot der weduwen hoogst beklagenswaardig was. Na het afsterven kaars echtgenoots moesten zij een stil en afgezonderd leven leiden, eenvoudig gekleed gaan, en enkel van wortels, vruchten en bloemen leven. Een tweede huwelijk aangaan was haar streng verboden (Menu, V, 157.158;161.163), Wat de sutti's of weduw-verbrandingen op den houtstapel des echtgenoots betreft, dit is een gebruik dat slechts van latere tijden dagteekent, en nooit door de wetten werd opgelegd. Zie NEvE, Epoques littéraires nooit door de wetten werd opgelegd. Zie NEvE, Epoques littéraires de l'Inde, bl. 93.97, WILSON, Works, II, 270 sqq. en HOPKINS loc. cit. bl. 370 en vv, SAVITRL 99 vreugdevol, aldus : ?Uwe belofte hebt gij volbracht; nu is het tijd om te eten; doe dit terstond! ? Sdvitri sprak : ??Als de zon ondergegaan en mijn wensch vervuld is, dan zal ik eten. Dit is een besluit, in mijn hart genomen, een voornemen dat ik zal uitvoeren. ? Terwijl Savitr1 aldus de spijzen weigerde, nam Satyavat eene bijl op den schouder en wilde het woud ingaan. Toen zegde Savitri' tot haren echtgenoot : ?Vertrek niet alleen. Ik zal u vergezellen, want ik kan van uwe zijde niet wijken. ? Satyavat sprak : ??Vroeger gingt gij nooit naar het woud. De weg, o lieve ! is lastig. Verzwakt zijt gij door uw vasten en uwe belofte; hoe zult gij te voet gaan? ? Sdvitri sprak : ??Uitgeput door het vasten ben ik niet, noch vermoeid van het rechtop staan. Vast besloten ben ik u te vergezellen; daarom, wil mij niet beletten ! ? Satyavat sprak : ??Vermits gij vast besloten zijt, zal ik aan uw verlangen voldoen. Neem dan afscheid van mijne ouders, opdat ik zonder verwijt blijve. ? Mdrkandeya sprak : ?Zij, die hare moeielijke belofte volbracht had, sprak tot hare schoonouders, na beide gegroet te hebben : ?Deze mijn echtgenoot gaat naar het woud om vruchten te plukken. Met de toelating van mijne eer- biedwaardige schoonmoeder, met die van mijnen schoon- vader, wensch ik met hem te gaan, want heden kan ik de scheiding niet verdragen. Voor het vuuroffer zijns guru's vertrekt uw zoon; hij is niet te weerhouden (7). Blijven zou hij, ging hij voor eene andere reden het bosch in. Sedert een jaar omtrent ben ik buiten het ckrama niet geweest het is mijne vurige begeerte het bloemrijke woud te zien. ? Dyumatsena sprak : ??Sedert Sávitri mij door haren vader tot schoondochter geschonken werd, herinner ik mij niet dat zij mij eene andere bede [dan deze] heeft toege- stuurd; daarom bekome zij wat zij verzoekt. Edoch, o dochter ! zorg dat gij met Satyavat op den weg niet verdolet ! ? Van beiden oorlof bekomen hebbende, ging de roem- ( Waarom is Satyavat niet te weerhouden? vraagt misschien de lezer. Onze held moet de noodige behoorigheden halen voor het offer zijns guru's; nu, dit was een hei!ige plicht, waar hij voor niets ter wereld aan te kort mocht komen. Cfr. SCHODER, op. cit. bl. 202 wereld aan te kort mocht komen. Cfr. SCHODER, op. cit. bl. 202 aanm. 2. I00 SAVITRI. rijke al lachende, doch met een onrustig hart, heen. Met hare groote oogen aanschouwde zij de veelkleurige, de bekoorlijke wouden, door eene menigte van pauwen-ben- den bewoond; zij aanschouwde de helder vlietende beken en de hooge boomen, gansch met bloemen overdekt. -- Zie! zegde Satyavat vriendelijk tot haar. Zij, de onberispelijke, sloeg nauwlettend haren echtgenoot gade; zij zag hem reeds voor dood aan, het woord des , Wijzen [Nârada's] indachtig. Haren gemaal vergezellend ging zij zachtjes wandelend voort. Doch haar hart was verdeeld (8), en steeds dacht zij ' aan het nootlottig oogenblik. V. Márkandeya sprak : ?In gezelschap zijner echtgenoote plukte de grootmoedige Satyavat vruchten, vulde er zijn korf mede, en hakte toen hout. Bij het hout hakken' zweette hij, en de krachtinspanning veroorzaakte hem hoofdpijn. Van vermoeienis uitgeput zegde hij tot zijne echtgenoote terwijl hij op haar toetrad : Satyavat sprak : -- ?Mijne krachtinspanning bracht hoofdpijn teweeg. Mijne ledematen, o Sávitri, branden, en mijne borst insgelijks. Ik voel mij krank, o gij die bedacht- zaam spreekt! Mijn hoofd is doorboord van stekende smar- ten; daarom wensch ik te slapen, o lieve ! want om mij rechtop te houden bezit ik geene kracht. ? Sávitri kwam nader, trad tot bij haren echtgenoot, zette zich op den grond en liet Satyavat's hoofd in haren schoot rusten. Nárada's woord indachtig rekende de boe- telinge tijd, dag, uur en oogenblik na. En juist op dien stond ontwaarde zij een man, gansch in het rood gekleed, met eene koningskroon om de slapen, schoon van gestalte en schitterend als de zon. Donkerbruin was zijne huid en (8) In den tekst : dvidheva hrdayam krtvd, d. i. haar hart in twee verdeeld hebbend. De dichter wil ongeveer het volgende zeg- gen : Sávitri was blij en droef te zamen; blij, omdat zij, met Satyavat koutend, de bosschen doorwandelde; droef, omdat zij wist dat zijl koutend, de bosschen doorwandelde; droef, omdat zij wist dat zijl eind aanstaande was. ?Men kan even goed uitleggen : Sávitri scheen uiterlijk welgezind, maar inwendig was zij zeer treurig. SAVITRI, I0I vurig zijn oog ; hij hield een strop in zijne hand en boe- zemde vrees in. Hij bleef aan Satyavat's zijde staan en staarde hem aan. Toen zij hem zag, stond zij spoedig op, na het hoofd van haren man zachtjes op den grond gelegd te hebben ; dan, met gevouwen handen, sprak zij bedroefd, terwijl haar hart klopte. Sdvitri sprak : -- ?Als eene godheid beschouw ik u, want z6o eene gedaante is die van een sterveling niet. o Goden- vorst! zeg mij goedgunstig wie gij zijt, wat gij wenscht te verrichten. ? Yama sprak : ??o Sávitri ! gij zijt uwen echtgenoot toegedaan ; gij hebt een boetewerk verricht : daarom spreek ik tot u. ?Weet, o voortreffelijke, dat ik Yama (i) ben. Deze Satyavat, uw echtgenoot, heeft zijn levenstijd geëin- digd; hem binden wil ik en hem medevoeren. Weet dat ik dit doen wil. ? Savitr?sprak : -- ?Men zegt, o zalige ! dat uwe boden de dooden komen weghalen (2); waarom, o Heer, zijt gij dan zelf gekomen? ? Mdrkandeya sprak : -- Aldus toegesproken begon de zalige Pitrrdja (3) om harentwille, al wat hij voornemens was, (i) In de godenleer van het Brahmanisme is Yama de bedwin- ger en binder (V yam= binden) aller schepselen, de opperheer van de wereld der afgestorvenen (pitaras). Door Civa's gunst verkreeg hij het voorrecht een der acht lokapola's of wereldbehoeders te zijn, de behoeder nl. der Zuider-gewesten (Cfr., LASSEN, 1. c. bl. 771). Zijn rijk, het yamaloka, en zijn; paleis, het yamalaya, zijn in het Zuiden gelegen, in de streek waar men het rijk der voorvaderen plaatst. Yama is de rechter der dooden, zoodra de ziel van het lichaam scheidt, wordt zij voor hem gebracht om gevonnisd te worden. Cfr. LASSEN, t. a. pl. I, bl. 767 ; BARTH, op. cit. (engelsche vertaling van WooD, Londen, 1882), bl. 42 en aant. 2 en 3. Men leest hier hoe hij afgebeeld wordt. In plaats van donker- bruin, wordt hij meermaals groen van wezen voorgesteld, met bloemen in zijne haarlokken. Hij rijdt op eenen buffel en is met eene knods gewapend, of draagt, zooals hier, een strop in de hand. (2) Yama heeft, volgens de Hindo's het uitleggen, een groot getal dienaars, de yamadh?ta's, die de zielen der overledenen naar het gerechtshof (kdlic? in Yama's verblijfplaats (yamapura) voeren. Dat zij hier ook niet achterwege blijven, blijkt uit slok. 38 van den vol- S zang. (3) Pitrrdja = de koning der vaderen, der afgestorvenen (pitaras) s een van Yama's veelvuldige namen. I o2 SAVITRI. uit te leggen : ?Deze met deugden versierde en met schoon- heid begaafde Satyavat, die eene zee van deugden is, mijne dienaren zijn niet waardig hem mede te voeren; daarom kwam ik zelf. ? Dan bond Yama de duimlange ziel (4) met zijn strop, en, haars ondanks, trok hij haar met geweld uit het lichaam van -Satyavat. Wanneer de levenskracht er uit gehaald was en de levensadem uitgeblazen, lag het lichaam met dol- den glans, beweegsoos, akelig om te aanschouwen. Na Sa- tyavat's levenskracht te hebben vastgekluisterd, ging Yama heen met het gezicht zuidwaarts gekeerd. Sávitri, van droef- heid overstelpt, doch door hare gelofte en haar boetewerk tot de volmaaktheid gekomen, zij aan wie een hoog lot beschoren was, de haren man getrouwe echtgenoote, zij begon toen Yama op te volgen. Yama sprak : ??Keer terug, o Sávitri ! Ga, bereid de lijkplechtigheden (5) ! Uwen plicht jegens uwen echtge- noot hebt gij vervuld; zoo ver gegaan mag worden zijt gij gegaan. ? (4) Es : Angushthamdtram purusham. ?Dusdanige stoffelijke voor? stellingen van de ziel, die haar afbeelden o. a, als duimlang, eene hand groot, kleiner dan gierste.koorn, een dwerg gelijk, niet grooter dan de punt eener priem, in de hartholte woonachtig, enz., ofwel haar oneindige afmetingen geven, komt men niet zelden in de wijs- geerige bespiegelingen der Hindo's tegen. Alle zijn echter louter verzin - selen, aan de onwetendheid, avidyd, der menschen te wijten ; want selen, aan de onwetendheid, avidyd, der menschen te wijten ; want eigenlijk, leeren de wijsgeeren, is de ziel, het dtman d. i. hetgene van ons dat wij, bij naarstig onderzoek, als ons eigen zelf, ons inner- lijk en eigen wezen erkennen, niets anders dan Brahman, naml. het eeuwig princiep van al wat is, dat de werelden schept, in het bestaan houdt en weder in zich terug doet keeren. Die volkomen gelijkheid van Brahman en het &man is het grondbeginsel der phi- losophie des Brahmanisme. Zie DEUSSEN : Das System des Veddnta, Leipzig, 1883 (aangaande deze plaats van ons dicht, bl. 166). (5) De lijkplechtigheden bestaan bij de Hindo's in het verbranden van het lijk op een houtstapel en het bijeenzamelen der overblijvende assche en beenderen. (Zie BAUWENS - Geschiedenis en beschrijving der likbehandeling en rouwplechtigheden bij de meeste volken, Brussel, 1888, bl. 148 sqq.). Den afgestorvenen worden, ter zijner zielerust, binda's of riistkoeken gebakken en op het gras gelegd, enz. (Cfr. BOURQUIN, op. cit. hoofdst. VI en IX). Gedurende een aantal dagen blijven de naastbestaanden van den overledene onrein, zijn dan aan eene bijzondere levenswijze onderworpen, moeten hunne plichten door ande- ren laten vervullen, enz. (Manu, V, 6o sqq.; III, passim. ?Zie nog WILSON : Works. II, 280 sqq.; L. DE LA VALLÉE-POUSSIN : Des impuretés et des purifications dans l' Inde antique, Brussel, 189o, b1. 34, sqq.). SAVITRI. 103 Savitri sprak : ?Waar mijn echtgenoot gevoerd wordt of waar hij zelf heengaat, daar ook moet ik gaan : dit is mijn bestendige plicht. Bij mijne boete, mijne onderwer- ping aan mijne ouders, mijne liefde voor mijnen gemaal, bij mijne gelofte en uwe genade, o ! belet mij dezen gang niet ! De wijzen, die het wezen der waarheid zien, zeggen dat de vriendschap zevenschredig is (6). De vriendschap met i beoogend (7) wil ik u iets zeggen : gelief het te aanhooren. ?Zij handelen met rijpen overleg die in het bosch een afgezonderd leven leiden, de deugd en de volharding beoe- fenen, Ingevolge hunner kennis prijzen zij Dharma (8) ; daarom noemen de goeden het dharma het voortreffelijkste. Door de verdiensten van ten enkelen, welke de goeden waardeeren, zijn wij allen dezen weg [tot de volmaaktheid] ingegaan; niemand zou een tweeden of en derden wen- schen! Daarom noemen de goeden het dharma het voor- treffelijkste (9). ? (6) Sdptapadam staat er in het oorspronkelijk. ?Zevenschredig wordt de vriendschap genaamd, met het oog op een zeer oud gebruik der Hindo's. Twee personen namelijk, die vriendschap met malkaar wilden sluiten, deden samen, hand in hand, zeven stappen (saptapadi); bij iederen stap werd eene bepaalde spreuk opgezegd. Dit gebruik is in de huwelijksplechtigheden bewaard gebleven (Cfr. Manu, VIII, 227. ?Zie ook : LEIST. Alt-arisches jus gentium, Jena, 1889, bl. 151; HOPKINS, bc. cit. bi . 356, en aant. I). ?Hier wil SAvitri enkel beduiden : Het moet niet lang aanloopen om met iemand kennis aan te knoopen en zijn vriend te worden. (7) Mardtamca puraskrtyd , d. i. eigenlijk : de vriendschap vooraan, op de eerste plaats stellend. Daar nu de vriendschap zeven- schredig is, wil SAvitri, doQr aan den god hare zeven spreuken (çlok. 23-24, 29, 34-35, 41-42, 46-47, 48, 49) op te zeggen, zijne vriendschap winnen, om aldus van hem te bekomen wat zij begeert, het leven van haren echtgenoot. (8) Dharma .------- de deugd, in een der namen van Yama ; vgl. de volgende aanteekening. (9) De .floka's 23 24 hebben den vertaalders en verklaarders niet weinig last opgeleverd. ?These two skkas, getuigt PROTAP Roy, de geleerde Pandit uit Calcutta, are difficult to understand, and are almost in the nature of enigmas ?(Vanap. bl. 876, aanm. 2). Dit legt de zoo uiteenloopende vertalingen en de nog meer verschillende proeven van opheldering dezer plaats uit. ?Wij hebben zoo trouw mogelijk het oorspronkelijk woord voor woord wedergegeven, zonder door omschrij- vingen en bijvoegsels het gedacht des dichters trachten nader te bepalen. Het woord dharma lieten wij een paar malen onvertaald, opdat er Het woord dharma lieten wij een paar malen onvertaald, opdat er op gezinspeeld wordt. Dharma immers dat ?recht, plicht, deugd ? 104 SAVITRI. Yama sprak : ??Keer terug ! Voldaan ben ik over uwe stem, die welluidend klinkt en woorden spreekt, samenge- steld uit klinkers en medeklinkers. Kies nu eene gunst; met uitzondering van het leven dezes Satyavat's, zal ik u, onberispelijke, elke gunst toestaan (io). ? Sdvitri sprak : ??Uit zijn rijk verdreven begaf zich mijn schoonvader naar het woud; in het dc ama woont hij thans, van het licht zijner oogen beroofd. Dat die kloekmoedige heerscher door uwe gunst het gezicht herkrijge, en schittere als de zon. ? Yama sprak : -- ?Ik wil u, onberispelijke, dit verzoek toestaan. Het zij, zooals gij gezegd hebt. -- Ik bemerk hoezeer de weg uwe krachten uitput; keer dus terug, ga! opdat gij u niet vermoeiet! ? Sdvitri sprak : ??Hoe zoude ik mij vermoeien in de- nabijheid van mijn echtgenoot? Waar hij heen gaat, daar ook moet ik steeds gaan; waar gij hem voert, daar volg ik hem. o Heer der goden ! aanhoor nogmaals mijn woord : ??De samenkomst met de goeden, al ware het slechts voor eenmaal, wordt vurig verlangd; dat heet eigen- lijk vriendschap. De omgang met de goeden is niet vruch- teloos : daarom is het wel met de goeden vereenigd te blijven. ? Yama sprak : ??Het woord, dat gij spreekt, ver- en, in onbepaalderen zin, de te volgen ?grondwet der zedenleer ? waar de mensch zijn handel en wandel naar schikken moet, betee- kent, is insgelijks een der namen van Yama, als de wreker der over- tredingen van die wet beschouwd. De daar even genoemde vertaler, die verklaart er alleen niet wijs uit geworden te zijn ?but for the aid I have derived from Nala- kantha (--- een Indische commentator van het Mandbh.), I could never have understood the meaning ? zegt hij (loc. cit.), ?geeft aan deze doka's een gansch anderen zin, welken hij in eene lange aantee- deze doka's een gansch anderen zin, welken hij in eene lange aantee- kening rechtvaardigt. Om echter de plaats te kunnen uitleggen als hij deed, was hij verplicht den tekst te wijzigen, en andere lezingen aan te nemen. Meest al de vertalers ontleden het eerste woord vair 1. 23 : ndndtmavantas = na andtmavantas; GEIGER (op. cit. bl. i02, aanm. i) zegt : ndndtmavantas = ndnd dtmavantas, terwijl hij uitlegt : ?Auf verschiedene Weise ubcn die Weisen im Walde (haiisliche) Pflicht, enz. ? (to) ?In Yama's antwoord straalt de eenvoudige volksvoorstelling ? (to) ?In Yama's antwoord straalt de eenvoudige volksvoorstelling door, volgens welke de goden, wanneer zij door de menschen vereerd wor- den, in ruiling daarvan tot het toestaan eener gunst verplicht zijn. ? den, in ruiling daarvan tot het toestaan eener gunst verplicht zijn. ? (KELLNER, t. a. pl., bl. 187). (KELLNER, t. a. pl., bl. 187). SAVITRI. 105 kwikt het hart; het vermeerdert het verstand des wijzen en brengt hem hulp. Buiten het leven van dezen Satyavat, kies daarom, o schoone vrouw, eene tweede gunst! ? Savitri sprak : ??Voorheen werd mijn wijzen schoon- vader zijn rijk ontweldigd : moge hij het terugbekomen ! Doch dat mijn guru daarbij van zijn plicht niet afwijke (II)! Dit is de tweede gunst, welke ik van u verlang. ? Yama sprak : —« Weldra zal de vorst van zijn rijk terug bezit nemen, zonder van zijn plicht af te wijken. ?Nu ik uwen wensch ingewilligd heb, keer terug, o vorstendochter! ga, want gij zult u vermoeien. ? Sávitri sprak : -- ?De bewoners der aarde bedwingt gij door uwe wetten, en, na ze bedwongen te hebben, voert gij hen naar believen mede; daarom, o god ! noemen de menschen u Yama (= de temmer of binder). Aanhoor nog het volgende woord, dat ik met luider sterome tot u richt : -- ?Goedheid jegens alle schepselen toonen met de daad, den geest, het woord, door het weldadig en vrijgevig zijn : dit is de bestendige plicht der goeden. Zóo, ja, han- delen de kinderen dezer wereld jegens hen, die hun lief zijn (12); de goeden echter bewijzen medelijden ook aan vijanden die in hunne handen vallen. ? Yama sprak : ??Gelijk den dorstigen het water, zoo is mij het woord door u gesproken. -- Nog eens : buiten het leven van dezen Satyavat, vraag eene gunst, welke die ook zijn moge! ? Sdvitri sprak : -- ?Mijn vader, de heerscher der aarde, heeft geene mannelijke nakomelingen. Hem worden honderd zonen geboren, die zijn geslacht doen voortbloeien! Moge dit aldus geschieden ! Ziedaar de derde gunst, die ik van u afsmeek. ? (I i) Sávitri wil zeggen : Moge Dyumatsena zijn rijk op vreedzame wijze terug winnen, zonder geweldige middelen in te spannen. Immers, de wapen- terug winnen, zonder geweldige middelen in te spannen. Immers, de wapen- handel was den blinden vorst verboden, in de levenswijze van boeteling welke hij aangenomen had. (12) Wij lezen met KELLNER (op. cit. bl. 190) : manushydn prati pefaldn; in dL Calcutta uitgave luidt het : manushydbhaktipecaldh. Men zou dan aldus moeten vertalen : ?Zóó, ja, handelt deze wereld, bedorven door de trouweloosheid der menschen. ?De door KELLNER voorgestelde wijziging komt beter met den loop der gedachten overeen. -- Terecht merkt bier HOLTZMANN aan (op cit. bl. 266, n. a), dat dergelijke taal in den mond eener christin niet zou misplaatst zijn. Zie nog wat hij op de bi. 264 en 267 aanteekent. I o6 SAVITRI. ............. Yama sprak : -- ?Een honderdtal glansrijke zonen, dat zijn geslacht doet voortbloeien, worde uwen vader om uwentwille, o liefelijke! geschonken. -- Nu uw verlangen bevredigd is, o vorstendochter! keer weder; een verren weg hebt gij reeds afgelegd. ? Sdvitri sprak : ??Ver is het niet in de nabijheid van mijn echtgenoot; mijne begeerten gaan veel verder. Terwijl gij uwen weg voortgaat, aanhoor het woord dat mij op de tong ligt en ik nog spreken wil : -- ?Gij zijt de edelgeboren zoon van Vivasvat (13); daarom wordt gij door de goeden Vaivasvata genoemd. Naar een gelijk recht bestuurt gij allen ; daarom bezit gij, 0 opperheer ! het wezen des dharmardja's (-- koning des rechts) (14). De goeden vertrouwt men meer dan zich zelven : daarom wenscht eenieder betrekking met de goeden. Uit de vriendschap met de goeden spruit het vertrouwen; daarom stelt eenieder zijn vertrouwen in de goeden. ? Yama sprak : -- ?Zoo een woord, als gij daar spreekt, o gij met uwe ranke gestalte ! hoorde ik nog van niemand buiten u. Daarom ben ik er over voldaan. Met uitzondering van Satyavat's leven, kies eene vierde gunst, en ga dan ! ? Sdvitr?spaak : ??Honderd zonen, kracht en moed bezittende, worden ons beide, Satyavat en mij geschonken, opdat zij ons geslacht doen voortleven. Dit is de vierde bede, welke ik u toestuur. ? Yama sprak : ??o Vrouw ! u zullen honderd zonen geschonken worden. Met moed en sterkte zullen zij begaafd zijn en u tot vreugde strekken. ?Doch vermoei u niet langer, o konigsdochter ! Een verren weg hebt gij reeds afgelegd! ? Sdvitr?strak : ??De goeden blijven immer stand- (13) Over Vivasvat, zie aant. Io op zang II. ?Vaiz'asvata beteekent : zoon van Vivasvat. zoon van Vivasvat. (54) Zie de aant. I, 9, 15. Wanneer de ziel van het lichaam gescheiden is wordt zij voor Yama's rechterstoel (vicdrabhu) gebracht om gevonnisd te worden. Dan leest Citragupta, Yama's helper, haar ganschen levensloop uit zijn boek, het agrasandhdni, voor ; volgens het aldaar aangeteekende meer of min ten gunste der ziel spreekt, wordt zij, ofwel in het rijk der pitaras (pitrtoka) opgenomen, ofwel veroordeeld om op de aarde een nieuwen levensloop te beginnen, ofwel veroordeeld om op de aarde een nieuwen levensloop te beginnen, ofwel in een der twee-en-twintig helleafgronden van Yama nedergeploft. SAVITRI. 107 vastig in het beoefenen der deugd; zij vallen niet noch wankelen. Het verkeer met de goeden is niet onvruchtbaar ; de goeden boezemen malkaar geene vrees in. In waarheid, de goeden wijzen aan de zon hare baan; door hunne boetplegingen behoeden de goeden de aarde ; zij bestem- men de loopbaan van alle wezens die geweest zijn en zijn zullen ; te midden der goeden, o Vorst, vergaan de goeden niet. Daar zij weten dat zoo een levenswandel den Eer- waardigen (15) steeds aangenaam is, verwachten de goeden geene vergelding, wanneer zij tot het voordeel van hun naasten werken. Toch blijft een bewezen dienst aan den evenmensch niet onbeloond; het nut gaat niet ten gronde, noch de eer. Dewijl nu hun loon vast, onwankelbaar staat, daarom zijn de goeden immer bereid te helpen. ? Yama sprak : ??Hoe meer gij deugdelijke, hartver- kwikkende, welgekozene, zinrijke woorden spreekt, des te hooger klimt mijne achting voor u. o Gij die uwen echtge- noot zoo geti ouw blijft, kies u eene onvergelijkelijke gunst ! ? Sdvitri sprak : ??Nu eindigt gij uwe rede niet met eene uitzondering, de ware weldaad uitsluitend, zooals gij bij het toestaan uwer andere weldaden deelt, o gunsten- uitdeeler ! Dezen wensch uit ik : ?Dat Satyavat leve ! ? -- Dood immers ben ik zonder mijnen echtgenoot ; zonder hem begeer ik geen geluk; zonder hem begeer ik geenen hemel; zonder hem begeer ik geene schoonheid; van mijnen echtgenoot beroofd, zou ik niet langer willen leven. Door uwe hooge gunst werden mij honderd zonen geschonken, en mijn echtgenoot zoudt gij wegvoeren ?... Deze weldaad verlang ik : dat Satyavat leve! Aldus zal uw woord waar- heid worden 06). ? (15) Die Eerwaardige (drya) is god Yama, als opperheer van recht en deugd (dharma) vereerd. (T6) Geheel de samenspraak tusschen Yama en de heldin van ons ver- haal (al. 23.53) werd gewis op vrij latere dagteekening in het oorspronkelijk opstel, en wel door de hand eens Buddhisten, ingeschoven. De uitleg en opstel, en wel door de hand eens Buddhisten, ingeschoven. De uitleg en vertaling dier zeven spreuken verschilt veel bij de verschillende bewerkers. Buiten dat als reden daarvan mag gelden, én het verschillen der uitgaven, Buiten dat als reden daarvan mag gelden, én het verschillen der uitgaven, waar zij naar werkten, én de min of meer grootere vrijheid, die zij zich ver- oorloofden, moet men nog bijvoegen dat sommige plaatsen voor dubbelen oorloofden, moet men nog bijvoegen dat sommige plaatsen voor dubbelen uitleg vatbaar zijn, terwijl de beknoptheid en eigenaardige inkleeding der gedachten des dichters ook geenszins bijdragen om haar de gewenschte duidelijkheid te verleenen. Het ware van het geduld des lezers misti 1 o SAVITRT. Mdrkandeya hernam : ??Zoo zij het ! ?klonk toen het antwoord van Yarna, Vivasvat's zoon; en na den strik losgemaakt te hebben, zegde de - dharmarája vreugdevol tot Sávitri : ?Daar is, o gelukkige, uw echtgenoot, dien ik vrijlaat. o Gij die uw geslacht tot heil verstrekt, vrij van krank- heid schenk ik hem; voer hem met u mede. Vierhonderd jaar zal hij met u vereenigd leven. Volgens zijn plicht offers opdragend zal hij in de wereld grooten roem verwerven. Honderd zonen, uit u geboren, zal hij opvoeden; allen zullen koningen en kshattriya's zijn, vaders van kinderen en kinds- kinderen ; allen zullen uwen naam dragen, en ten eeuwigen dage zal hun geslacht voortbloeien (17). Een honderdtal zonen insgelijks zullen uwen vader door uwe moeder Málavi geschon- ken worden, die naar Málavi de Málava's zullen heeten (18), en in hunne kinderen en kindskinderen, tot het einde der eeuwen, voortleven. Ook uwe broeders zullen ksliattriya's zijn, aan de goden gelijk (19). ? Na de doorluchtige dharmard? r aan Savitri haren echt- genoot terug had geschonken en haar doen heengaan, ver- trok hij naara zijn eigen paleis. Toen Yama vertrokken was, ging Sávitri, nu zij haren echtgenoot wederbekomen had, naar de plaats terug waar zijn ontzield lichaam lag. Zij zag het op den grond liggen, kwam nabij, zette zich neder, nam zijn hoofd op en liet het in haren schoot rusten. Wanneer Satyavat terug bij kennis kwam ?het scheen hem of keerde hij van eene verre reis weder ?zegde hij tot Sávitri, terwijl hij haar herhaaldelijk welwillend aanblikte : bruik maken, wilden wij de talrijke en dikwijls zeer van malkaar afwij - kende verklaringen van Sávitri's zeven spreuken in het lang uiteenzet, ten en bespreken. Zie o. a. KELLNER, op. cit. bl. 2 [3-2 19 (Zusatz) en ARNTZ, t. a. pl. (de vijt spreuken van Sávitri), bi. 297-303. (17) Hieruit zou volgen dat een volksstam moet bestaan hebben die, naar Sávitri, de Sdvitra's of iets dergelijks zou heeten. De geschie- denis kent echter een dus lanig volk niet. denis kent echter een dus lanig volk niet. (i8) De MYldlava's waren een Indische volksstam uit het Penjab, die tusschen de Candrabdghd en de Irdvati rivieren woonde. 09) De lezer glimlache niet bij het vernemen van Yama's heer- lijke beloften, die Sávitri een onverhoopt geluk zouden aanbrengen. De levendige verbeelding der Indische dichters slaat gemakkelijk tot overdrijving en holklinkende grootsprekerij over; ja, weinig, zeer weinig Indische gedichten zou men aantreffen, waarvan de schrijver in slechts Indische gedichten zou men aantreffen, waarvan de schrijver in slechts zoo geringe maat de palen te buiten loopt. SAV.tTRI, 1 0 Satyavat sprak : ??Ach! wat heb ik lang geslapen! Waarom wektet gij mij niet ? Waar is die zwarte man, die mij wegvoerde ? ? Sávitri sprak : -- ?Lang hebt gij geslapen in mijnen schoot, o moedigste der mannen. De zalige god Yama, de bedwinger der schepselen, is heengegaan. Nu zijt gij uitge- rust, o gezegende ! en volkomen van den slaap bevrijd, o koningstelg! Zoo het u mogelijk is, sta op; zie! de nacht is reeds gevallen. ? Satyavat kwam toen geheel tot het bewustzijn, stond op als na een verkwikkenden slaap, en terwijl hij naar alle hemelstreken zag en het woud in alle richtingen aanblikte, sprak hij : ?Om vluchten te verzamelen ging ik met u, o gij met uwe schoone gestalte ! Terwijl ik hout hakte, brak het zweet uit, en de hoofdpijn belette mij rechtop te staan; ik legde mij ter ruste in uwen schoot. Dit alles herinner ik mij, o lieve I Aldus lag ik door u omarmd, wanneer de slaap mijn geest wegvoerde. Toen zag ik eenen vervaar- lijken, somberen en krachtigen man. Zoo gij weet, wie hij was, zeg het mij, o gij met uwe ranke leest! Zag ik dit enkel in den slaap, of was het werkelijk aldus? ? Sávitrz sprak : -- De nacht is reeds donker, o konings- zoon ! morgen zal ik u alles, zooals het gebeurd is, vertellen. --- Sta op nu, bid ik u, sta op ! keer tot uwe ouders weder. Het is donkere nacht ; de zon is ondergegaan; de nachtwandelaars (20) dolen in woeste vreugd rond, vreese- lijke geluiden uitend. Men hoort in het woud het geruisch der bladeren, door de voortsnellende gazellen veroorzaakt; de jakhalzen, die in het Zuid-Westen vertoeven (21), brul- len vervaarlijk; mijne ziel is er gansch van ontsteld. ? Satyavat sprak : -- ?Het woud, in eene schrikwek- kende duisternis gehuld, is akelig om aan te zien. Gij zult den weg niet vinden en niet kunnen heengaan. ? (20) Gewis worden hier door nachtwandelaars (naktancards), de wilde dieren beteekend, die des nachts uit hunne holen sluipen. Echter kan de dichter ook de rdkshasa's (=-- menscheneters), pigáca's (= booze kan de dichter ook de rdkshasa's (=-- menscheneters), pigáca's (= booze geesten), ndga's (= eene soort van halve goden; met menschenhoofden geesten), ndga's (= eene soort van halve goden; met menschenhoofden en slangengestalte), en andere Indische gedrochten bedoeld hebben. (2 t) Het Zuid-Westen werd door de Hindo's als eene ongeluks- streek aanzien omdat aldaar het rijk der pitaras !ag en er Yama heerschte (vandaar zijn naam dakshzndoipatz); evenzoo golden bij hen de jakhalzen voor onheil aanbrengende dieren. I I 0 SAVITRI. Scivitri spaak : ??In het gindsche bosch, dat heden aan het vuur ten prooi werd geleverd, brandt nog een dorre boom. De vlam, door den wind aangewakkerd, kan men overal zien. Daar zal ik vuur halen, en er hier ontsteken. Zie, daar is hout... Bekommer u verder om niets; gaan kunt gij niet; ik zie u met smart overladen; den weg zult gij, nu het woord in de duisternis gehuld is, niet vinden. Morgen, met den dageraad, wanneer men in het bosch zien kan, keeren wij beiden terug, zoo u dit bevalt. Doch dezen nacht zullen wij, o onberispelijke! hier doorbrengen, want dit is het beste voor u. ? Salyavat sprak : ??Mijne hoofdpijn is verdwenen mijne ledematen voel ik gezond. Met uw goeddunken wenschte ik naar vader en moeder te gaan. Nog nooit te voren kwam ik des avonds in het tiframa terug; v6or de schemering valt, weerhoudt mij reeds mijne moeder [van uit te gaan]; zelfs wanneer ik bij dag heenga, verlangen mijne ouders naar mij; mijne moeder zoekt mij dan samen met de dframa-bewoners. Dikwijls reeds hoorde ik vader en moeder zeggen : ?Wat komt gij laat toe ! ?Zij waren dan zeer bedroefd. ??Hoe mogen zij het thans stellen? ?denk ik bij mij zelven. Gewis, nu zij mij niet zien, zijn zij van droefheid cAerstelpt. ?Op zekeren nacht stonden mijne grijze ouders beide op; door liefde [jegens mij] gedreven, spraken zij droevig : ?Van u verlaten, o zoon ! zouden wij geen oogenblik kunnen leven ; zoolang gij ons behulpzaam zijt, zoon ! zoolang zal ons leven duren. Wij zijn oud en blind (22); door u moet ons geslacht voortleven; op u rust de zorg der pinda's (23), die van onzen roem [dien wij hopen bij de nakomelingschap] en de voortleving van onze afstammelingen. ??Mijne moeder is oud; mijn vader is oud; voorwaar, van beiden ben ik de steun. Hoe zal het met hen vergaan, zoo zij mij dezen nacht niet zien? Ik verwensch dien slaap, waar- door aan mijn vader en aan mijne moeder, die mij nimmer -coecowinow,....... ?..,' (22) Eene stoute woordenwisseling (cruvezao). Dyurnatsena's gemalin toch is geenszins blind. (23) Men versta : op u rust de zorg de pinda's aan ons, uwe ouders, en aan uwe voorouders te verschaffen, en aldus het cradha, d. i. de plichten jegens de afgestorvenen, na te komen. gr.' de aan- teek. 5 van dezen zang. Cfr. nog LEIST, op. cit. bl. 201 en vv. SAVITRI. III iets misdeden, om mijnentwege die kommernis veroorzaakt werd Daardoor werd mij ook pijnlijke twijfel en felle smart aangebracht. Beroofd immers van vader of moeder kan ik niet leven. Voorzeker, op dezen stond, ondervraagt, met ontstelden geest, mijn blinde doch schrandere vader (24), den eenera na den anderen, de bewoners van het ekrama. Mij zelven beklaag ik niet, o liefelijke, maar wel mijnen vader, en mijne zwakke moeder, zijne getrouwe echtgenoote. Om mijnentwille lijden zij thans alle twee bittere smart. Als zij leven, leef ik; ik moet hen ondersteunen; ik moet enkel verrichten wat hun aangenaam is. Dit is mijn plicht, dien ik wel ken. ? Aldus sprak de plichtbetrachtende, zijne ouders min- nende en ook door hen beminde jongeling. Zijne beide armen uitstekend begon hij luid te weenen, door de droefheid ternedergedrukt (25). Wanneer de plichtgetrouwe Sávitr haren echtgenoot zoo door smart geprangd zag, zegde zij, terwijl zij de tranen van zijne oogen wischte : ?Zoo waar ik boete pleegde, milddadig was en offers opdroeg : zoo waar brengen mijn schoonvader en mijne schoonmoeder een gelukkigen nacht door. Ik herinner mij niet ooit te voren, in welk geval ook, een leugenachtig woord gesproken te hebben; door deze mijne waarheidsliefde mogen beide mijne schoon- ouders behouden zijn! ? Satyavat sprak : ??Ik verlang mijne ouders te zien. Ga, Savitr', zonder dralen, alvorens ik de droefheid mijner moeder of die van mijn vader zie. Want langer zou ik niet leven, o gij met uwe rijzige gestalte ! In der waarheid, ik zal mij zelven dooden (26) ! .. Zoo uw hart aan den plicht (24) Het oorspronk. heeft prajndcakshuh, eene omschrijving voor ?blind ? en welke beteekent ?wien het verstand tot gezichtzintuig dient ? die daarom dus zooveel te beter de zaken, zooals zij werke- lijk zijn, ziet. (25) Het luidop weenen om zijne smart te verlichten, gelijk Satyavat alhier doet, werd door de Hindo's volstrekt niet als gemis aan vastheid van karakter aanzien. De Indische helden weenen dikwijls, Zonder daarom iets van hunne statigheid te verliezen. Zonder daarom iets van hunne statigheid te verliezen. (26) In den tekst staat : satyendtmdnamdlabhe, d. i. eigenlijk : ?in der waarheid raak ik mij zelven ? De meeste vertalers leenen Satyavat het inzicht zich het leven te benemen. HOLTZMANN laat die zinsnede achterwege; ARNTZ vertaalt : ?Ik betuig het u bij mijne II2 SAVITRI. gehecht is, zoo gij wenscht dat ik leve of zoo gij mij liefde bewijzen wilt, ga dan in allen spoed naar het dcrama 1 ? Mdrkandeya sprak -- Nu stond de schoone Savitri op, bond heure haarlokken samen en hielp haren gemaal opstaan, hem met hare beide armen omvattend. Wanneer Satyavat opgestaan was, wreef hij met zijne handen zijne lede- maten, zag naar alle hemelstreken rond, en vestigde dan den blik op den korf. Toen zegde hem Savitri : ?Morgen zult gij vruchten verzamelen; veiligheidshalve zal ik de bijl mede- nemen. ??Daarop hing zij den korf aan een boomtak, nam de bijl van haren echtgenoot en toog heen; zij, die welgevormde braaien had, legde den arm van haren man op haar linker schouder, en omklemde hem met haren rechter arm; aldus vervolgde zij haren weg, als een olifant voortstappend (27). Satyavat zegde : ??o Gij schuchtere! Ik ben gewoon alhier te komen; daardoor zijn mij de wegen bekend. Ik zie ze bij het licht der maan, dat tusschen de takken der boomen flikkert. Langs dit pad kwamen wij herwaarts om vruchten te plukken. Ga dus, gij bekoorlijke, langs dit zelfde pad, en toef niet. Bij dees boschje paldca-boomera (28) splitst de weg; sla het pad in dat noordwaarts voortloopt, en haast u in allerijl. Ik ben gezond, ik ben sterk; ik verlang mijne ouders te zien. ? Aldus sprekende, ging hij met spoed naar het dcrama. ziel ! ?en tracht die overzetting goed te maken in eene aanteekening (bl. 304), doch brengt daartoe eene redeneering aan, die ons in het (bl. 304), doch brengt daartoe eene redeneering aan, die ons in het geheel niet overtuigt. -- Men moet bekennen dat Satyavat's eindelooze klachten en wanhoop overdreven zijn, en er veel goeden wil noodig klachten en wanhoop overdreven zijn, en er veel goeden wil noodig is om die overeen te brengen met de heldhaftige inborst, welke hem door Nárada in den tweeden zang wordt toegeschreven. (27) Gajagdmin?luidt het oorspronkelijke. Men moet dit epi- theton aldus verstaan : met dezelfde waardigheid en statigen tred waarmede de olifant voortstapt. -- De Indische dichters vergelijken den gang eener schoone vrouw aan dien van een hamsa (= een zwaan, een flamingo), of aan dien van een olifant. Iu zijn wetboek raadt Manu den jongeling aan, die naar eene vrouw op zoek gaat, zich tot echtgenoote een meisje te kiezen, dat, onder andere deugde- lijke hoedanigheden, ook ?met den gang van eene zwaan of dien van lijke hoedanigheden, ook ?met den gang van eene zwaan of dien van een olifant begaafd is ? (Man. III, zo.) (28) Palma beteekent eigenlijk het loof der boomen. Als eigen- naam gebruikt duidt het meestal den dhak of pulas-boom aan (butea frondosa), een boom uit welke de butea-gom vloeit, en die uitmunt door zijne schoone bloemen. C f r. want. Is op zang I, SAVITRI. 113 VI. Márkandeya sprak : ?Juist op denzelfden stond her- kreeg de heldhaftige Dyumatsena zijn gezicht; nu zag hij alles met helderen blik. Hij bezocht met zijne gemalin ?aivy?(i), al de d(rama's, o beste der Bharata's ! en doolde rond, met droefheid wegens zijn zoon vervuld. Beide echt- nooten dwaalden den ganschen voort in het doorzoeken van dcrama's, rivieren, bosschen en meeren. Bij het minste gerucht dat zij hoorden verhieven zij het hoofd, hopende op hunnen zoon : ?daar nadert Satyavat met Savitri, ? zegden beide. Als zinneloozen liepen zij voort, hunne lede- maten aan kuca-gras en doornen kwetsend, en met voeten van scherp riet doorstoken, doorwond en gansch met bloed overdekt (2). Toen kwamen de Brahmanen, die de acrama's bewoon- den, aangeloopén, troostten hen, en brachten hen dan naar hun dcrama terug. Daar werd Dyumatsena, van zijne gade vergezeld, door de grijze boetelingen die hem omring- den, met allerhande reeksen vertellingen van voormalige koningen vertroost. Doch de ouderlingen, hoewel voor eene wijl opgebeurd, bleven zeer treurig door het verlangen naar hunnen zoon, en door de herinnering aan voorvallen van zijne kinderjaren. Dan deed hunne bezorgdheid hen opnieuw jammerkreten slaken : ?Ach, zoon ! ach, goede dochter! waar zijt gij, waar zijt gij ? ?kloegen beide. Een der Brahmanen, Satyavak, sprak het volgende woord : ?Zoo waar zijne gade Savitri boete en versterving pleegt, en een deugdzaam leven leidt; zoo waar leeft Satyavat. ? Gautama sprak : ?De Veda's en de Anga's (3) heb ik (I) Caivyd of Caibyd beteekent eigenlijk : afstammelinge uit het geslacht van Cibi of Civi, waat in zang II gewag van gemaakt werd (zie aldaar de aanteek. 15). (2) ?De wanhoop der beide ouders van Satyavan is ook wel een weinig overdreven. Zij vindt echter verschooning in hunne zwakheid en in hunne omstandigheden ... Overigens ontmoeten wij hier een beminnelijker eenvoud en gemoedelijke natuurlijkheid, die aan de beste klassieke tafereelen van dien aard herinneren (ARNTZ, 1. c. bl. 304) ? (3) Eenieder weet dat de Veda's de oudste voortbrengselen der Sanskrit letterkunde zijn, en de gewijde boeken der Hindo's. Aller- belangrijkst zijn 'zij voor de kennis van den godsdienst, de bescaaving 114 SAVITRI. gelezen; groote verdiensten heb ik door mijn boeteplegen vergaard; in mijne jeugd leidde ik een vlekkeloos leven, en thans nog leef ik rein; de guru's en Agni heb ik steeds bevredigd (4). Zorgvuldig hield ik mijne' beloften; het vasten, het strenge vasten (5) onderhield ik immer, volgens de voorschriften het bevolen. Door deze boetewerken verkreeg ik de kennis van al wat anderen doen willen. Verneem dan deze waarheid : Satyavat leeft ! ? Een leerling (6) zegde : -- ?Zoo waar het woord, dat van mijns meesters lippen vloeit, nooit valsch is; zoo waar leeft Satyavat ? De wizen zegden ??Zoo waar zijne gade Sávitri begunstigd is met alle goede teekens, die hare vrijwaring van den weduwstaat aanduiden (7); zoo waar is Satyavat in het leven ? Bhdraadhvája sprak : -- ?Zoo waar zijne echtgenoote Sávitri boete en versterving pleegt, en een deugdzaam leven leidt; zoo waar is Satyavat levend ? Dálbhya sprak : ??Zoo waar gij uw gezicht herkregen hebt, zoo waar Sávitri hare gelofte volbracht, zoo waar zij zich van spijs onthouden heeft, zoo waar leeft Satyavat. ? Apastamba sprak : ?Zoo waar in de eenzame streken en de geschiedenis der aloude Hindo's. ?De Anga's of Veddnga's zijn de reeksen schriften die tot doel hebben het door de overlevering in de Veda's bewaarde uit te leggen en te verklaren. Zij handelen over uitspraak, spraakleer, metriek, woordafleiding, offerplechtigheden, wichelarij, enz. Cfr. M. MILLER. - Hist. of anc. sankr. lit.' Lon- wichelarij, enz. Cfr. M. MILLER. - Hist. of anc. sankr. lit.' Lon- den, IS6o; WEBER, Indische Literaturgesch.2, Berlijn, 1876, bl. 8-19o; SCHRótER, oft. cit. lezingen II en volg. (4) De guru's bevredigde Gaut ima met hun` immer in alles onderworpen en onderdanig te zijn; Agni (?den god des vuurs) met nauwgelet het vuur op den offerhaard (= vedi), die zich in ieder huis bevond, aan te houden. (5) Het oorspronk. luidt : vdyubhakshopavcisacca, d. i. : het vasten met [enkel] lucht te eten. Klaarblijkelijk is het eene leenspreuk voor : streng vasten. voor : streng vasten. (6) Een leerling (cishya) van den Brahmaan Gautama namelijk, zooals uit zijne woorden blijkt. (7) Welke die ?goede teekens ?(sulakshana) zijn mogen, weten wij niet. Ons dunkt dat Sávitri integendeel al de voorteekens zou moeten dragen die haar den weduwstaat aanduiden, vermits Nárada, wiens woord niet onwaar kon zijn, haar voorzegd had" dat Satyavat binnen het jaar zou sterven. Mogelijk worden hier de gebeden en heilwenschen bedoeld, welke wij de rsizi's over haar, op het laatst van den vierden zang, hoorden uitspreken. SAt'ITRI. r r; eieren en vogels krijschen, en werkelijk gij een koning zijt zoo waar leeft Satyavat. ? Dhaumya sprak : ??Zoo waar uw zoon met alle deug- den begiftigd, door de menschen bemind, en met alle voorteekens, die een lang leven voorspellen, toegerust is, zoo waar leeft Satyavat (8) ? Aldus door de waarheidsprekende boetelingen vertroost, nu aan deze, dan aan gene zaken denkende, bleef de vorst onbewegelijk staan (9y. Op dit oogenblik kwam Sávitri met haren man Satyavat in den nacht op het ácrama toe, en trad vol vreugde binnen. De Brahmanen zegden : -- ?Nu zijt gij bij uwen -zoon ; wij bemerken dat gij wederom zien kunt; thans vragen wij u allen : hoe groot is uw geluk ! Door het terugkomen van uwen zoon, door het aanschouwen van Sávitri, door het herkrijgen van uw gezicht viel , u -- dank Zij den Hemel ! ?een driedubbel geluk ten deel. Wij allen hadden het voorzegd, juist gelijk het uitkomt; thans blijft er geen twijfel meer : spoedig zal uw heil grooter en grooter worden. ? Nadat zij het vuur hadden aangestoken, schaarden zich al de tweemaal-geborenen, o Pártha (m)! rond vorst Dyu- matsena. Ook Çaivy?met Satyavat en Sávitri, die alleen stonden, voegden zich, vrij van kommer, met eenieders oorlof, bij hen. Terwijl aldus de bewoners van het bosch rondom den koning gezeten waren, ondervroegen zij, o Pártha, den zoon des heerschors, benieuwd als zij waren, ,om het gebeurde te vernemen. (8) Nog een doka dat zich moeielijk verklaren laat. In plaats van kenteekens die hem een lang leven voorspelden, moest Satyavat er juist zulke hebben die hem een vroegen dood aankondigden. (9) Geheel die samenspraak tusschen Dyumatsena en de rshi's die hem komen vertroosten, werd door eene onkundige hand gewis vrij later in de legende ingeschoven. In sommige uitgaven verschillen de namen der sprekers (Dála, , Mándavya, enz. in plaats van Dálbhya, de namen der sprekers (Dála, , Mándavya, enz. in plaats van Dálbhya, Apastamba, enz ), terwijl over de echtheid van Menig doka ook groot Apastamba, enz ), terwijl over de echtheid van Menig doka ook groot verschil van meening bij de uitgevers heerscht. (to) Pártha, een nieuwe titel dien de verteller zijn toehoorder, Tudhishthira, verleent. Pártha heet deze vorst, omdat ,hij de zoon was van Kunt?of Prthd. Dit epitheton heeft hier geene andere reden van aangehaald te worden, dan om het vers het vereischte getal lettergrepen te schenken. Dergelijke stopwoorden krioelen oS er het algemeen in al de Indische dichtstukken. 1 1 6 SAVITRI . De rshi's zegden : ??Waarom, o machtige ! kwaamt gij met uwe gade niet vroeger tot ons ? Gij komt laat in den nacht; wat verhinderde u ? Bedioefd waren vader en moeder, en wij ook, o vorstenzoon ! Waarom handeldet gij alzoo? Wij weten het niet; gelief het ons te zeggen. ? Satyavat sprak : ??Met oorlof van mijn vader ging ik heen, van Savitri ivergezeld. Terwijl ik in het woud hout hakte, kreeg ik hoofdpijn. Die hoofdpijn, ik weet het maar al te wel, deed mij lang slapen; vroeger had ik nog nooit zoo 'lang geslapen. Weest dus niet ongerust; dit is de reden waarom wij in den nacht kwamen ; geene andere oorzaak deed ons aldus handelen. ? Gautaina zegde : ??Eensklaps herkreeg Dyumatsenar uw vader, zijn gezicht. Weet gij daar de oorzaak niet van? ?Savitri gelieve te spreken ! Van u zou ik het willen vernemen, Savitri! Gij immers kent het verleden en de toekomst. Ik weet dat gij, o Savitri, de godin Savitri in glans gelijk zijt. Vermits gij de oorzaak van dit alles weet, wil gelijk zijt. Vermits gij de oorzaak van dit alles weet, wil ons de waarheid verklaren. Zoo u het zwijgen niet opgelegd wordt, spreek dan ! ? Sdvitri zegde : _ ?Het is, zooals gij het weet, en uw vermoeden is geenszins ongegrond. Als een geheim moet ik het niet bewaren; verneemt dan alles, juist gelijk het is toegegaan. ?De dood mijns echtgenoots was mij door Narada, den grooten Wijze, voorzegd. Heden was het de dag; daarom verliet ik mijn man niet. Terwijl hij sliep, naderde hem Yama, in zichtbare gestalte, van zijne diena- ren vergezeld. Na hem gebonden te hebben, voerde hij hem mede naar de streek waar de voorvaderen wonen. Ik prees den verheven god in eene rede vol waarheden, en vijf gunsten werden mij door hem toegestaan. Verneemt welke die zijn : twee gunsten verkreeg ik voor mijn schoonvader : zijn gezicht en zijn rijk; voor mijn vader bekwam ik honderd zonen, en honderd zonen insgelijks voor mij zelve; mijn echtge- noot , Satyavat werd mij, met een levensloop van vier honderd jaar, teruggeschonken. Het was om het leven van mijn gemaal dat ik mijn boetewerk volbracht had. Nu heb ik u alles, zooals, het geschied is, op nauwkeurige en breed- voerige wijze verteld. Dit groote leed is mij eene blijde voerige wijze verteld. Dit groote leed is mij eene blijde toekomst geworden. ? De rshi's spraken : ?<, Met rampen overstroomd, als in eene duistere zee verzwolgen was het edel geslacht van ,,den SAVITRI. I I 7 volkenbeheerscher. Door u, o voortreffelijke, o edele ! door uwe deugden, uwe gelofte en uw boetewerk, werd het wederom omhoog geheven. ? Na de verzamelde rshi's de edele vrouw aldus geloofd en haar eer bewezen hadden, namen zij afscheid van den vorst en zijn zoon; welgezind keerden zij met vrolijken spoed naar hunne woningen terug. VII. Mdrkandeya sprak : ?Toen de nacht verdwenen was en de zon opgestaan, kwamen al de boetelingen, na hunne morgend- plechtigheden volbracht te hebben, te zamen. De groote wijzen konden niet nalaten aan Dyumatsena gedurig over Sávitri's geluk te spreken. Toen kwamen onderdanen der Çâlva's toe, en brachten bericht dat zijn vijand [van Dyumatsena, namelijk] door zijne raadsheeren omgebracht was. Zij, die vernomen hadden hoe hij, met zijne vrienden en magen door, zijnen raad vermoord werd, vertelden hoe alles was toegegaan : dat het vijandelijk leger langs alle kanten uiteen was gevlucht, dat onder het gansche volk eensgezindheid heerschte jegens den vorst : ?Hij zij ziende of blind, dat hij onze koning weze ! ?-- ?Met dit besluit werden wij herwaarts gezonden, o vorst! Uwe wagens zijn hier, en insgelijks uw leger met zijne vier afdeelingen (i). Kom, o koning ! wij bidden het u; luid wordt in de stad uw zege verkondigd. Bekleed gij nog lange jaren den troon u door uwe vaderen en voorvaderen nagelaten! ? Doch wanneer zij zagen dat de koning wederom ziende was, dat hij een statig uiterlijk had, stonden zij allen met van verwondering wijdgeopende oogen, en groetten hem eerbiedig. De vorst ook, neigde zich voor de wijzen, de tweemaal- geborenen en de ácrama-bewoners, en, door hen alle gegroet, toog hij naar zijne stad. Hij werd met Çaivy?en Sávitri op een (I) De vier afdeelingen van een Indisch leger waren : voetvolk, ruiterij, oorlogswagen en olifanten. Zie over de krijgskunst der oude Hindo's oorlogswagen en olifanten. Zie over de krijgskunst der oude Hindo's WILSON ?On the art of war as know to the Mindoos, in zijne Works, IV, bl. 290.309, LASSEN, t. a. pl. I., bl. 812.813, en HOPKINS, op. cit. bl. 233.33o. 1 1 SAVITRI. ruimen, glanzenden wagen gevoerd en door zijn leger omringd, Alsdan wijdden de purohita's (2) vreugdevol Dyumatsena tot koning (3), en insgelijks wijdden zij zijnen doorluchtigen zoon tot erfprins (4). In eene lange reeks van jaren werden Sávitri honderd zonen geschonken, honderd helden die den roem van haar geslacht vermeerderden, en immer dapper streden. Ook werden haar honderd broeders geboren, zeer machtige helden, zonen van Acvapati, den heerschar der Madra's, en van Málavi. Zij zelve, haar vader, hare moeder, haar schoonvader, hare schoon- moeder en geheel de nakomelingschap van haar en van haar echtgenoot bleven steeds van alle onheil bevrijd. Evenzoo zal deze Draupadi, door hare edele inborst aan Sávitri gelijk, u allen redden (5). ? ..... Al wie deze treffende geschiedenis van Sávitri hoort ezen, die zal immer vrolijk zijn, verkrijgen wat hij begeert en nooit rampspoed te duchten hebben (b). C. LECOUTERE. (2) Over de purohita's zie aant. r op zang III. (3) Dyumatsena was reeds vroeger tot koning der Cálva's gewijd geworden. Door eene nieuwe wijding wordt hij weder ingehuldigd, volgens het gebruik der Hindo's, bij het hernemen eenex onderbroken regeering de kroningsplechtigheden te herhalen. De voornaamste ceremonie van het wijdingsfeest was het abhisheka, het besproeien met water uit den Ganges of een vermaard tirtha geput. Zie daarover HOPKINS, loc. cit. bl. 145-148, (4) Het was de gewoonte der Indische koningen hun oudsten zoon, wanneer deze meerderjarig geworden was, tot vuvarcija of erfprins uit te roepen, en hem in te leiden in het besturen zijner toekomende onderdanen (Cfr. het Belfort, 1890, D. I, bl. 348 en vv.). (5) Met deze zinsnede keert de verteller, tot het uitgangspunt zijner aangehaalde geschiedenis terug (zie de inleiding), en eindigt zijn verhaal. (6) Met soortgelijke veelbelovende toespraken eindigen de meeste Indische verhalen. Het eerbiedig lezen der heldhaftige daden hunner goden en nationale helden geldt bij de Hindo's als een werk van godsdienstigheid dat uwe zonden vergeven en ja, u rechstreeks met gansch uwe nakomeling- schap in den Indischen hemel inleiden kan. -- Met ARNTZ (t. a. pl. bl. 305) zullen wij hier bijvoegen : ?Verstaat men die woorden als enkelen wensch zullen wij hier bijvoegen : ?Verstaat men die woorden als enkelen wensch en betuiging van welwillende gezindheid, dan maken wij ze volgaarne tot de onze en nemen wij er afscheid mede van onze geduldige lezers. ? 4Vi 4~~~~~~~~~~~ HANDBOEKEN EN FRANSCHE KLEMTOON. fN het laatste Decembernummer van het Bifort gal Dr. Stille een uitvoerig verslag over mijn Historische Grammatica. Ik denk er niet aan, dat verslag hier te bespreken ; wie publiceert, moet laten critiseeren ; ten andere, waar zou het heen, indien ook de recen- senten moesten gerecenseerd) worden. Met vele van Dr. Stille's aan- merkingen kan ik instemmen en ben hem overigens zeer dankbaar voor zijn waardeerende beoordeeling van mijn werk. Maar ik wenschte, met de toestemming van de redactie van het Belfort, de gelegenheid die Dr. Stille mij hier aanbied, waar te nemen, om een paar punten te bespreken, die door hem in zijn verslag wer- den aangeraakt, en van algemeener belang zijn dan een historische grammatica van onze taal. I. H andboeken. ?Een handboek is iets qvigers dan het hier gebodene, ?zegt Dr. Stille. Hand en lijf schijnen hier toch niet wel samen te gaan, vermits de hand de rol van- omvatter moet spelen. Er heerscht, geloof ik, een vooroordeel tegen de beknopte, bondige werkjes, tegen de résumés, vooral op het gebied der taalkunde. Daarom heb ik er in mijn ?voorwoord ?tegen ver ittigd; want ik ben besloten er geen rekening mede te houden. Ook aan mijn Etymologisch Woordenboek en aan mijn Algemeene Inleiding tot de Taalkunde werd die bondig- heid wel eens verweten. En dan nog verwart men den vorm met den inhoud en men beweert dat Franck's etymologicum op breeder leest geschoeid is dan het mijne. Dus behandelt het een grooter woorden- schat of geeft meer etymologie, of beide te gelijk. Maar ik zou kunnen een geheele aflevering van liet Belfort vullen met de lijst der woorden die ik meer geef dan Franck, en met de etymologische feiten die ik behandel, terwijl hij zich met een ?van Frieschen, oorsprong ?of ?van Hebreeuwsche herkomst ?er van af maakt. Wat geeft hij dan meer? Hij discuteert de etymologische feiten bij middel van theorieën 120 HANDBOEKEN EN FRANSCHE KLEMTOON, uit de historische en vergelijkende grammatica, die den leek tot niets helpen en den vakman overbodig zijn. Want hij geeft nergens bron- nen noch bewijsplaatsen op, zelfs niet waar hij citeert. Ook mag men zich tegenover zijn boek, evenals tegenover Kluge's, zijn voorbeeld, afvragen voor wien het wel geschreven is : voor den onderwijzer en den beschaafden man geeft het te veel, voor den vakman niet genoeg. En zie, nooit heeft iemand aan Franck of aan Kluge verweten (i) ,dat ze geen bronnen aanhaalden ; maar aan mij, die slechts een , vul- garisatiewerk maakte, werd dat wél verweten door twee recensenten, bij wie Franck's en Kluge's boeken als werken voor geleerden door- gaan. En zie nog, daar begint Tamm naar 't model van Kluge en Franck een Zweedsch Etymologisch Woordenboek, waarin hij zorgvul- dig de bronnen aangeeft ?en zijn eerste Duitsche recensent zegt hem vlak weg dat dat niet noodig is. Zoo moeelijk is het de contenter tout le monde et son père. De eene houdt zich tevreden met resultaten, de andere wil resul- taten en discussies, een derde wil resultaten, discussies en bewijs- plaatsen. Grappig is het daarbij, hoe weinig ze weten voor wien ze dat verlangen. Kluge's boek heet nu ?een Duitsch boek voor het Duitsche Volk, ?-- omdat er geen eenvoudiger bestaat; Franck's heette ?een boek voor den onderwijzer en den beschaafden man ? ?totdat het mijne verscheen ; sindsdien heet het mijne zoo, en nu is het zijne ?meer voor den geleerde bestemd. ? Stellig is het nochtans dat de critiek moet uitgaan van wat de schrijver heeft willen leveren. Bouwt iemand een hut, dan is er slechts tweeërlei critiek mogelijk : of wel de hut is niet goed, of wel het moest niet een hut zijn, maar een paleis. Dikwijls echter wordt geen van beide toegepast en men verwijt aan de hut dat er noch schilderijenverzameling, noch receptiezaal, noch troonzaal in is! Toch zijn er maar twee soorten van boeken mogelijk : geleerde werken met al het wetenschappelijk apparaat, en handboeken, schetsen of vulgarisatiewerken, die alleen resultaten geven. De eerste soort blijft binnen een beperk ten kring; de andere verspreidt de uitkomsten der binnen een beperk ten kring; de andere verspreidt de uitkomsten der wetenschap onder de menigte, is den leerlingen een gids of dient den vakmannen die zich in een specialiteit afzonderen, als memorandum. Beweren dat er nog te veel onzekers is, om een dogmatische voor- -stelling van een wetenschappelijk systeem toe te laten, is beweren dat de vulgarisatie van de natuurkunde, de natuurlijke wetenschappen, de heelkunde, de geschiedenis voor de nijverheid, de openbare gezond- heid, enz., enz., slechts nadeelig geweest is. Met aan die bewering gehoor te geven, hadden we niet eens een grammatica of een handboek (i) Tenzij Gallée en Terwey aan Franck. HANDBOEKEN EN FRANSCHE KLEMT00. 121Nr wan vaderlandsche geschiedenis voor onze volksscholen of een tekstuit- gave van een klassieken schrijver voor het middelbaar onderwijs. Welke moet nu de vorm zijn van dergelijke handboeken ? Zonder te gelooven dat de mijne het ideaal zeer dicht komen, zonder zelfs te ontkennen dat ze wel wat minder beknopt kunnen zijn, denk ik toch dat ze niet anders moeten gemaakt zijn dan bij voorbeeld eer Rekenboek der volksschool, dat zonder hulp van een onderwijzer of zonder eenige voorafgaande kennis door den schooljongen toch ook niet te gebruiken is. Een gewoon omschrijvend of vertalend woorden- boek heeft men moeten leeren gebruiken. Waarom ook niet een etymologisch woordenboek ? Een handboek van natuurkunde legt geen dingen uit die de gebruiker moet kennen, of die hij kan vinden in ,andere boeken, welke hij geacht is te moeten raadplegen. Waarom zou een historische grammatica dat doen, daar zij toch door het etymologisch woordenboek en de speciale spraakkunsten der verschillende taalperioden aan te vullen is? Ik blijf bij mijn overtuiging dat vulgarisatiewerken zeer nuttig en in onze toestanden onontbeerlijk zijn, en druk den wensch uit dat ?onze Neerlandici hunne wetenschap wat meer, dan nog toe het geval was, zouden N ulgariseeren. II. Fransche klemtoon. Ter gelegenheid van den klemtoon in het vers en in de muziek, heb ik gezegd dat in het Fransch ?de geklemtoonde lettergrepen niet -moeten, zooals bij ons, met de harde slagen der muziekmaten samen- vallen. ?Volgens Dr. Stille maak ik aldus van een zelden voorko- mende uitzondering een algemeenen regel. ik geloof ook dat geklemtoonde lettergrepen en harde maatslagen meer samenvallen dan ze niet samenvallen. Maar die verhouding wettigt hier de uitdrukkingen ?algemeenen regel ?en ?uitzondering ?niet. Daar de klemtoon in het Fransch in den regel alle twee of drie lettergrepen valt, en de muziekmaten van twee of drie slagen zijn, kan het wel niet anders, of bedoeld samenvallen gebeurt dikwijls. Maar wat ik beweer, is dat het niet door den toondichter gewild is; het is fataal. Of klemtoon en harde maatslag al of niet samenvallen, daar stoort zich de toondichter niet aan, en de zanger en zijn toehoorders nog minder. Ook liggen de, voorbeelden van dat niet samenvallen voor 't grijpen, zelfs in de teksten door Dr. Stille aangehaald om het tegen- deel te bewijzen. Men luistere : a món.' pays je dóis la vie, il m? devr?la líbert?en verder : zin soir; t'en sóuvient-íl? Nous véguions én silence.... que l?bruit dés rameurs, qui fráppaient én cadence tes flóts harmóniéux. 122 HANDBOEKEN EN FRANSCHE KLEMTOON. Wie kent niet : Amïs, la ma tinée est bélle..., et dés vents bra vez l?courróux, ?en ::Regárdez, íl s'ajproehe..., trémblez, -- en Aida? Sedert eenig?jaren is daar wel een reactie tegen ontstaan, maar die is kunstmatig en werd bijna uitsluitend door vreemdelingen in 't leven geroepen. In geenen gevalle is zij in de koupletliederen vol ter houden, want dan zouden de dichters de klemtonen in elke strofe op dezelfde plaats moeten herhalen, iets waaraan ze niet eens denken. Ik raap uit den Bonhomme van Nadaud : vous ne sávez pas quatr?vingts áns -- áprès un si long ?ón a cónnu -- si par hásard j?laiss?tournér -- j'ávais ássez d?richésse ?ét le sóleil du bon Dieu. Hetzelfde verschijnsel hoort men in de Waalsche, in de Spaansche en Italiaansche volksliederen, en kwam men tot op het einde der 16e eeuw bij de Spaansche en Italiaansche toondichters tegen (Lie GEVAERT, Hist. de la Mus. II, 102). Het verschijnsel is dus zoo zeldzaam niet, en is in geenen gevalle eene uitzondering, daar er noch tegen noch voor een regel bestaat. In de Trésor des Écoles, recueil de 5o morceaux de chant, par. J. L. BATTMANN, leest men op blz. 3 : ?Il arrive parfois que les paroles des autres couplets ne se placent pas facilement sous la musi- que du premier ; cela provient de ce que les syllabes longues et brèves ne se trouvent pas placées dans le même ordre, ou de ce que les hémisti. trouvent pas placées dans le même ordre, ou de ce que les hémisti. ches correspondants n'ont pas le même nombre de syllabes. Il faut alors que le chanteur change la valeur des notes, mais toujours sans altérer la mélodie. ? Hij geeft als voorbeelden : in plaats van naar het model der Iste strofe te zingen in II, 2, 2 peut évíter, in IV, 3, I il faut sávoir, in XXXVI, 3, 4 la prière ést, moet men zingen : peut éviter, zl faut savóir, la przére est. Heel wel ! Maar hoe zet de man zelf de eerste strofe van ieder liel op de melodie? Luister : IV vite fáisons, XIV vas n?crains riep... lazsse ta voil?fidèle s'e'battre a la bris?des czeux, XXIV chántons, chántons... vive le chant un pláisir qui délasse ájrès l'etude et lés longués lesons, enz., enz. ! ! ! Gent. J. VERCOULLIE. HISTORISCHE INLEIDING TOT DE GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE TAALWETENSCHAP 0>. XI. N ons overzicht der Germaansche talen (zie n?III) werd de Westgermaansche of-Duitsche groep in twee afdeelingen gescheiden : in de eerste plaatsten wij het Nederduitsch, in de andere het Hoogduitsch. De nu volgende bladzijden zullen gewijd zijn aan eene nadere behandeling dezer merkwaardige splitsing en het antwoord bevatten op de vragen, wanneer de bedoelde afscheiding plaats had, waar de grens ligt tusschen de beide taal- had, waar de grens ligt tusschen de beide taal- kundige gordels en eindelijk welke de voornaamste kenmerken zijn van het Hoog- en het Nederduitsch. Reeds vroeg mag men, vooral uit een taal- kundig oogpunt, eene verdeeling der bewoners van Germani?in Noord- en Zuidduitschers als volkomen gewettigd aannemen. Zij is een feit na de groote volksverhuizingen, die eeuwen lang geheel Europa in beroering brachten en ook in Duitschland de (i) Zie Belfort bl. 21. 124 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE grenzen van nagenoeg alle daar vertoevende volken verlegden. Langzamerhand waren de kenmerkende eigenaardigheden in taal en zeden bij de bewoners van den Germaanschen bodem meer en meer op den voorgrond getreden, zodat zich reeds vóór de zevende eeuw de natuurlijk ook ?onderling verschil- lende talen der Noord- en Zuidduitschers als twee zelfstandige groepen voordoen. Al vóór het jaar 600 vertoonde bv. het Saksisch meer punten van overeen- komst met het Thuringsch en de talen der Noord- duitschers dan met het Alemannisch en het Beiersth, de voornaamste talen der Zuidduitschers. Tengevolge van het ontstaan en het krachtige voortdringen der tweede 'of Hoogduitsche Lautverschiebung in den loop der zevende eeuw, zou het verschil tus- schen Noord- en Zuidduitsch ?nog meer toenemen. Niet ongelijk aan eene wolk, die over een gedeelte van het zonnige landschap donkere schaduwen en tinten uitspreidt zonder iets aan den vorm of de grootte der aldus aan de werking van den vollen zonnegloed onttrokken voorwerpen te veranderen, liet deze klankwijziging de meeste der reeds aan- wezige eigenaardigheden ongedeerd voortbestaan, doch tastte --- en dat niet over het geheele gebied en ook niet overal in gelijke mate ?alleen de medeklinkers aan. Zoodoende bleven dus de karakter- trekken, die aan iedere Westgermaansche taal van oudsher eigen geweest waren en die haar van hare verwanten onderscheidden, grootendeels behouden. Daarbij voegden zich nu echter overal, waar de omwenteling zich baan gebroken had, nieuwe ken- teekenen, die de reeds bestaande klove tusschen Noord- en Zuidduitsch aanmerkelijk en blijvend ver- breedden. Nemen wij als voorbeeld de taal van den machtigen volksstam der Franken, die zich over een groot deel van westelijk Germani? langs den IJsel, de Maas, de Schelde, de Moezel en de beide Rijnoevers tot aan het grondgebied der- Ale- TAALWETENSCHAP. 125 mannen en Burgondiërs uitstrekte. Het Frankisch bezat zekere eigenaardigheden, die het tot eene zelfstandige taal stempelden en het duidelijk van de talen der naburige Noord- en Zuidduitschers onder- scheidden. Nu kwam de tweede Lautverschiebung en veroorzaakte eene splitsing in Op5erfrankzsch (Oost- en Rijnfrankisch), Middelfrankzsch en Neder- frankisch. Het eerstgenoemde vertoont in zijn con- sonantisme de sporen eener krachtige werking der Hoogduitsche verschuiving; het tweede draagt die in mindere mate en handhaafde in menig opzicht den vroegeren stand zijner medeklinkers; het derden de taal, die de basis van het latere Nederlandsch vormt, bleef op enkele onbeduidende uitzonderingen na, geheel buiten den invloed der Lautverschiebung. Wanneer wij, beginnende bij de Fransch-Duitsche grenzen ten zuiden van Limburg, eene lijn trekken over Eupen, dat Nederduitsch blijft, Aken, Dussel- dorf, Kaiserwërth, tusschen Leichlingen en Solingen,, verder over Wipperfurth, Gummersbach en Siegen bijna recht op de Elbe af, dan over Maagdenburg. Wittenberg, Luckau, Lubben aan de Spree en Furstenberg aan de Oder tot Birnbaum in de nabijheid der Warthe, waar het grondgebied der Slavische talen begint, dan is dit de grens, die 'het Nederduitsch van het Hoogduitsch scheidt. In de landen ten noorden van deze lijn gelegen, waarbij men Zuid - en Noord-Nederland voege, wordttegenwoordig Nederduitsch, in de streken ten zuiden daarvan Hoogduitsch gesproken. De hui dige grens valt evenwel niet geheel en al samen met de vroegere. In het gebied tusschen Wezer en Saale kwam zij iets meer zuidwaarts, evenals ten oosten der Elbe, daar oudere bronnen ons aantoonen, dat bv. te Eisleben, Merseburg, Halle, Dessau en- Wittenberg nog in de vijftiende eeuw het Neder- duitsch heerschende was. Zoo behooren, voor zoo- verre de taal van het volk betreft, al de groote 126 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE0.414....1......,........ Noordduitsche steden als Berlijn, Stettin, Konigsberg, Hamburg,' Li beck, Hannover, Munster enz. tot het Nederduitsch ; - - Aken, Keulen, Koblenz, Mainz, Frankfort a. d. Main, Halle, Leipzig, Dresden, Breslau enz. tot het Middelduitsch; ?Straatsburg, Stuttgart, Regensburg, Munchen, Innsbruck, veeenen tot het Hoogduitsch grondgebied. In al deze steden wordt echter door de hoogere standen de officiëele Nieuw- hoogduitsche spreek- en schrijftaal gebezigd, die, zóoals wij hierboven reeds de gelegenheid hadden mede te deelen, zich sedert de kerkhervorming der zestiende eeuw uit de Oppersaksische kanselarijtaal, door Luther gedeeltelijk overgenomen, gedeeltelijk gewijzigd, ontwikkelde en in vocalisme, woordvorming en zinsbouw een Middelduitsch karakter draagt. Het Nederfrankisch, het Friesch, het Saksisch en het Angelsaksisch met hunne nakomelingen, dus ook het Nederlandsch en het Engelsch, hebben evenals het Gotisch en het Skandinavisch de uit het Indo-Europeesch verschoven mutae, enkele _op zich zelf staande wijzigingen van weinig ingrijpenden aard buiten rekening gelaten, in ongeschonden staat bewaard. Het Hoogduitsch daarentegen heeft in dit opzicht eene geweldige storing ondervonden, die men, om ze van de eerste of algemeen-Germaansche klankverschuiving te onderscheiden, de tweede ot Hoogduitsche noemt. Van alle Germaansche talen staat dus, wat de medeklinkers aangaat, het Hoog- duitsch het verst van het Oorgermaansch verwijderd. Ten einde van deze tweede verschuiving een duide- lijk begrip te krijgen, dienen wij ons de Indo- Europeesche mutae en de daaruit ontstane Oorwest- germaansche in herinnering te brengen : I. I E. mediae as jiiratae. gk bh dh Oorgerm. zachte spiranten en mediae 7 (g) b (b) d (d) TAALWETENSCHAP. 127 2. I-E, tenues. k 15 t s Oorgeren, scherj5e spiranten. x (h) f .P s 3. I-E. medzae, K b d Oorwesto eren, tenues. k fi ' t Velerlei zijn de lotgevallen, die in den loop der eeuwen deze oorspronkelijke medeklinkers in de , verschillende Duitsche tongvallen ondervonden. Daar ons eene volledige opgave daarvan te ver zou voeren, zullen wij alleen stilstaan bij die verschijnselen, welke door hunne algemeenheid in de eerste plaats tde aandacht verdienen en het meest kunnen bijdragen tot de kenschetsing van het Hoog- en Nederduitsch. Slechts enkele malen zullen wij de tongvallen ter hulp roepen, doch geregeld de Nieuwhoogduitsche naast de Nieuwnederlandsche en Nieuwengelsche vor- men plaatsen ; het Gotisch zal in ons overzicht het Oudgermaansch vertegenwoordigen. Wij beginnen met de keelletters : Got. k- Nl. k- Eng. k- (c-) Ohd. ch- Mhd. Nhd. k- Ialb? kalf calf chalb Kalb. knie knie knee chniu Knie kaurn koorn corn chorn Korn. *kaupjan koopen cypan (Ags.) choufon kaufen. Got. -k- NL -k- Eng. -k- Nhd. -ch- brikan breken break brechen. taikns teeken token Zeichen, sókjan zoeken seek suchen, wakan waken wake wachen. *brukjan (gebruiken brook brauchen. I28 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE Got. -k Nl. -k Eng. -k (-c) Hd. -ch. ik ik ic (Ags.) Ich. juk juk yoke Joch. bekkr (On.) beek beck Bach. (us-)luka luik lock Loch leik ?vleesch ?lijk lic (Ags.) Leiche. wik6 week week Woche. Deze laatste ,verschuiving is zelfs in het Neder frankisch, niet ver van de Middelduitsche grens, doorgedrongen. Ten bewijze hiervan de Maastricht- sche vormen : ich, mich, click, zich, ouch en raoche-- le(n), Nl, rakelen (i). Overigens blijft ook hier de oorspronkelijke 'tehuis bewaard. De lidletters : I-E. ft- Nl. p- Eng. p- Hd. pf- Lat. pávo pauw páwa (Ags.) Pfau. ?piper peper pepper Pfeffer. Gr. nsvtisxoatiyi pinksteren (to) pincoston (Ags.) Pfingsten. Lat. prfinum pruim plum Pflaume. pond pound Pfund. Got.and Lat. Aorta poort port Pforte. p Got. b- Nl. b- Eng. b- Ohd. p- Nhd. b- brikan breken break prechan brechen, brothar broeder brother pruodar Bruder, bindan binden bind pintan binden. bóka boek book puah Bitch. Got. -ft- Nl. -ft- Eng. -b- Hd. -f - slêpan slapen sleep schaaen. greipan grijpen gripe greifen, skápjari scheppen scyppan (Ags.) schaffen. ?tot stand brengen ? hlaupan loopen leap ?springen ?laufen, wairpan werpen warp werfen, hilpan helpen help helfen. (i) Prof. Franck brengt dit woord in verband met den wortel rek ?schrappen ? waarvan ook raak Maastr. reek ?hark ? —~ In' Maastr. kichele(aa) Hd. kichern beantwoordt ch niet aan 0g. kr doch aan oorspronkelijke hh. TAALWETENSCHAP. I29 Got. -b- ' Ni -v- Eng. -v- (-f) Hd. -b- arbi erve yrfe (Ags.) Erbe. galaubjan gelooven believe glauben. kalbóns (mv.) kalvei(en) calf Kalber. skaban schaven shave schaben. bileiban blijven leave bleiben. liban leven live leben. biraubón rooven reave rauben. salbbn zalven salve salben. G ot. i Nl. -p Eng. -p Hd. f diup-s diep deep Lief. wairp (Imper.) werp warp werfe. hilp (Imper.) help help helfe. skip schip ship Schiff. 4haup-s hoop heap Haufe. hlaup loop leap laufe. Men lette wel op de verschillende phonetische waarde der Got. b. Zij beantwoordt aan Gr. (3, die wat de uitspraak betreft, de waarde heeft der Fr. v. Na klinkers is Got. b eveneens spirans (v) in den Inlaut. Als beginletter (Anlaul) en in den Inlaut na medeklinkers vertegenwoordigt zij een zachten medialen klank, als Fr. b. Uit de hierboven opgegeven voorbeelden blijkt, dat een der hoofdkenmerken van het Hd. bestaat, in den overgang van fi --- tot jif ? van -- fi --- tot —Éf -- en later, ria 1, en e, tot —f--. ? Deze verschui- ving heeft plaats in het Opperduitsch en in het Middel- duitsch. Nochtans bewaart het Middelfrankisch meestal 1, evenals het noordelijk Rijnfrankisch ; het zuidelijk. Rfr. vertoont daarentegen H. De Landletters : Got. 1- Nl. t- Eng. t- Hd. z- taihun tien ten zehn. tim timmeren timber Zimmer. tiuhan tién (Mill.) téon (Ags.) ziehen. taui tuig toy Zeug. tuggo tong tongue Zunge. tunthus tand tooth Zahn. twai twee two zwei. tagr tear Zahre. taikns teeken token Zeichen. tail-an teren tear zetren. 130 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE Got. d- Nl. d- Eng. cl- Hd. t- dags dag day Tag. dails deel deal Teil. dal dal dale Tal. daubs doof deaf taub. dauhtar dochter daughter Tochtere daupjan doopen dip taufen. dreiban drijven drive treiben. dubo duif dove Taube. daigs deeg dough Teig. drigkjan drinken drink trinken. dêds daad deed Tat. Got. j5- Nl. d- Eng. th- Hd. d- thairh door through durch. thulan dulden thole dulden. thagks dank thank Dank. tháim den them den. thaurstei dorst thirst Durst. thiubs dief thief Dieb. than dan then dann. threis drie three drei. thata dat that das. thu du thou Du. thagkjan denken think denken. thuh doch though doch. Got. -t Nl. -t- Eng. -t Ohd. -zz- batiza beter better bezziro (besser). beitan bijten bite bêzzan (beiss°n). itan eten eat ëzzan (essen). lêtan laten let lázzen (lassen). mitan meten mëzzan (messen). stautan stooten stózzan (stossen). Got. -cl- Nl. -d- Eng. -d- Hd. -t- sidus zede sidu (Ags.) Sitte. wadi e onderpand ?wedden Wette. widuw? weduwe widow Wittwe. biudan bieden beódan (Ags.) bieten. hairdeis herder (shep) herd Hirte. * seid? zijde side Seite. TAALWETENSCHAP. 131 Got. -.16- Ni. -d- Eng. -th- Hd. -d- haithi heide heath Heide. wairthan werden (Mnl.) worth werden. anthar andere other andere. brothar broeder brother Bruder. ,githan ?zeggen ? quedelen ?kweelen ? withrus ?lam ? weder ?hamel ? wether Widder. aírtha aarde earth Erde. bath? beide both beide. Got. -t Nl. -t Eng. -t Hd. -z "hweit-s wit white hwiz (Weiss). swart-s zwart swart swarz (schwarz). hait (Imper.) heet heiz (heiss). * heet hot heiz (heiss). ita het it ez (es). hlauts lot lot lóz (Loos). fótus voet foot fuoz (Fuss). * grauta groot great gróz (gross) hatis haat hate haz (Hass). * mout malt Malz. haírt? hart heart hërza (Herz). nati net net nezzi (Netz). *hitja hitte heat hizza (Hitze). (Maastr. hits) -Got. -d(i) 'Nl. -d Eng., -d Hd. -t * uzila oord ord (Ags.) Ort. Wodan (Os.) woede wood Wut. badi bed bed Bett. gard-s gaarde garden Garten. hard-us hard hard hart. ald-s oud old alt. kald-s koud cold kalt. waurd woord word Wort. -Got. j (i) NL -d Eng. -d Hd. -1 stath-s (te) stade statt ?plaats ? haubith hoofd head Haupt. góth-s goed good gut. báuth (praet.) bood bid ?ik bood ?bot. bath (praet.) bad bat. rauth-s rood red rot. guth God God Gott. (I) De oorspronkelijke ?th is in het Got. bijzonder zeldzaam. In de meeste gevallen ontstond auslautende th uit -- cl ? die slechts na medeklinkers standhoudt : hund, nimand, gards, gazds ?doorn ? "In alle andere gevallen verschijnt ?th. 132 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE Nog regelmatiger dan die der lidletters is de ver-schuining der landletters. Zij strekt zich over het t geheele Hoogduitsche, d. w. z. over het Opper.. zoowel als over het Middelduitsche gebied uit. De oorspronkelijke Germ. t --- (Anlaut) wordt aldaar overal z ?(= ts), evenals -- t ?(Inlaut) en ?t (Auslaut) na medeklinkers. Zijn ?t?en ?I daaren- tegen door klinkers voorafgegaan, dan heeft er ver- schuiving tot ?z -- en ?z (?s -- en -- s) met spirantische waarde plaats. Vandaar : schwarz naast we2ss, Herz naast Fuss. Het Middelfrankisch heeft nochtans in enkele vormen de dentale tenuis onverm schoven bewaard : dat, wat, dit, it, allet. Ten slotte enkele bijzonderheden omtrent de wijzigingen, door de Oorwestgermaansche spiranten ondergaan. De oorspronkelijke s -- blijft spirans in het Hoog- duitsch, hier en in het Nederduitsch meestal zacht. Het Middelhoogduitsch reeds ontwikkelde s (scherpe spirans) tot s, (vgl. ch in Fr. chute) in de verbindingen Si, sm, sn, sw, 4, st. Ook in het zuidoostelijk Neder- frankisch zijn st, sm, sn, sw, s5 en st doorgedrongen. Wanneer bv. de Maastrichtenaar met klem spreekt dan zegt hij : geslage(n), smite(n) ?smijten ? snoets ?snuit ? sw n ?zwijn ?(hier evenwel met zachte affricata), s5aore(n) ?sparen ? stom. (1) De oorspronkelijke -- wordt zachte spirans d, dan media (lenis) d en wel het eerst in het Beiersch, vervolgens, reeds in de achtste eeuw, in het Aleman- nisch, het Opperfrankisch (negende eeuw), daarna ook (r) De verbinding sk, Nl. scli wordt in het Maastrichtsch,' voor zooverre den- Anlaut betreft, altijd als s uitgesproken. Dus NI.Yschoon, Mstr. soen, NI. scheef, Mstr. se f, Nl. schrijven, Mstr. srive(n). Daarentegen wordt in den In- en Auslaut gel egeld ss en s gehoord Nl, wasschep, Mstr. wasse(n), NI. heesch, Mstr. beis, Nl. versch, Mstr. veers. TAALWETENSCHAP. 133 in het Nederfrankisch en het overige Nederduitsch, zoodat in het Nederlandsch deze dentale d en de uit d ontstane linguale media samenvallen. Niet alzoo echter in het Hoogduitsch, waar de Oorgerm. I tot d, daaren- tegen de Oorgerm. d tot t verschoven wordt, terwijl -in het Engelsch de Oorgerm. j5 als th, de Oorgerm. d evenwel als d verschijnt : Got. biubs, dais, Rd. .Deb, Tag, Eng. thief, day, Nl. dief, dag. (Wordi vervolgd.)TH. STILLE. ontr4tamoo UNIVERSITY EXTENSION (i), AT is University Extension ? Sedert een paar maanden reeds kondigen de Gentsche dagbladen wekelijks berichten af, waarbij de bevolking wordt uitgenoodigd tot het bijwonen van koste- booze leergangen over Nederlandsche, Duitsche of Engelsche letterkunde. De heeren P. Fredericq en J. Vercoullie name- lijk, beiden leeraars der Faculteit van W ijsbegeerte en Let- teren, samen met een viertal liberale leerlingen der afdeeling van Germaansche Philologie en een paar oud-leerlingen derzelve, Germaansche Philologie en een paar oud-leerlingen derzelve, hebben een komiteit gevormd ten einde aan de hoogeschool het groote werk van volksverlichting in te voeren, dat in Engeland als University Extension bekend staat. Die weke- lijksche voordrachten nu moeten aanzien worden als eene eerste proef van toepassing dier inrichting op onze Vlaamsche toestanden. Voegen wij er onmiddelijk bij dat de bijval de stoutste verwachtingen der inrichters overtroffen heeft. Eiken maandag avond vernieuwt zich het verheugend schouwspel dat de grootste beschikbare zaal van de oude Universiteit te klein blijkt te zijn voor de menigte der toehoorders. De grootste helft daarvan zijn vrouwen, meest onderwijzeressen. Het is gemakkelijk te begrijpen dat lessen over lettergeschie- denis eene bijzondere aantrekkelijkheid voor haar moeten ople- veren. De mannelijke toehoorders bieden, wat de bediening betreft die zij bekleeden, meer verscheidenheid aan. Naast de zeer vele onderwijzers telt men immers niet alleen stuc (i) Het University Extension Movement en zijne toepassing op de Vlaamsche beweging, door P. TACK & L. DE RAFT. - Gent, Annoot-Braeckman. ?Fr. o, i o. UNIVERSITY EXTENSION. 135 denten van bijna alle faculteiten, maar ook dagbladschrijvers, bureelbedienden, neringdoenders, renteniers, werklieden. Doch deze laatste al te zeldzaam. Wat nu de voordrachten betreft, waaraan getracht wordt zooveel mogelijk het voorkomen van lessen te geven, beurte- lings werd daar gehandeld over het Epos Van den Vos Reinaerde, over Maerlant, over Boendale, over Anna Byns, over Marnix, over het Nibelungenlied, over Chaucer, over Shakespeare. Het inzicht van de inrichters is een grootsch tafe- reel van de gansche ontwikkeling der Germaansche letter- kunde in breede trekken het publiek aan te bieden, om dan de volgende winters aan bepaalde tijdvakken of schrijvers eene grondige studie te wijden. Is dat wel University-Extension? Ziedaar de vraag welke men zich stelt. Het werkje van de heeren Tack en De Raet is er als 't ware een antwoord op, De heer Tack behoort zelf tot de inrichters dier maan- dag-voordrachten, welke wij zooeven schetsten. Aan hem komt zelfs de eer toe dat hij de vraag opwierp in Gent, of 't niet mogelijk ware er eene proef met het Engelsch stelsel te nemen In eenen Landdag der liberale vlaamschgezinde studenten had hij vroeger reeds voorgesteld dat overal pogin- gen zouden aangewend worden om University-Extension- leergangen in 't leven te roepen. Hij wijdde aan het Engelsch stelsel eene bijzondere studie. De uitslagen ervan teekende hij beknopt op in een artikel van het Nederlandsch Museum. Als separaat-afdruk (26 blz.) werd het afzonderlijk uitgegeven. Na eene al te uitvoerige uitweiding, schijnt het ons, over Romanisme en Germanisme in het Engelsch karakter, over ' de noodzakelijkheid dat wij Engeland in 't oog houden waar het aankomt op sociale redding, over het feit dat Engeland alleen misschien met zijne Trade-unions en zijne cooperatie eene vreedzame oplossing van 't maatschappelijk vraagstuk mag te gemoet zien, wijst hij ons op het aandeel der hoogere klassen in die oplossing. Met een woord vermeldt hij het Toynbee-werk, overigens verwijzend naar de Gidsartikels van Prof W. Van der Vlugt; het Toynbee-werk, een zendelingswerk van rijke en ontwik- kelde jongelingen te Londen, waar zij zich opzettelijk in de rampzaligste wijken gaan vestigen, om er ?de toestanden der werklieden te bestudeeren, hunne nooddruftigheden, 136 UNIVERSITY EXTENSION. hunne wenschen te leeren kennen, en te zien, in hoeverre 'zij... de arbeiders (kunnen) helpen met hun eigen persoon of met inrichtingen naar het verlangen der arbeiders zelf ingericht ? Het Toynbee-werk bestaat alleen in Londen en richt -zich uitsluitelijk tot de ellendigsten onder de bevolking. Het University-Extension-Movement bestaat thans gansch Engeland door, ja buiten Engeland reeds, in Amerika en in Australi? Het richt zich tot al de klassen der bevolking. Zijn doel is : het hooger onderwijs, gedeeltelijk ten minste' in 't bereik te stellen van allen, vrouwen en mannen, in 't bereik te stellen van allen, vrouwen en mannen, bemiddelden en onbemiddelden. Het streeft er naar allen toe -te Iaten het genot te schenken van eene hoogere ontwikke- ling, van eenen verruimden gezichteinder des geestes. Het wil op dezelfde banken rijk en arm nevens elkander plaats doen nemen, en aldus, in grootere mate dan men wel mocht denken, terugwerken tegen de gedurig heviger en noodlot- tiger scheuring tusschen arm en rijk. Het wil eindelijk op de harten werken, met den geest tot hefboom. De voornaamste bron voor het opstel van de heeren Tack ,en De Raet was het flinke boekje van den heer Max Leclerc : «Y Le role social des Universités. ?Daarin worden opvolgent- «Y Le role social des Universités. ?Daarin worden opvolgent- lijk geschetst de geschiedenis der Extension-beweging, hare lijk geschetst de geschiedenis der Extension-beweging, hare inrichting en hare uitslagen; en het besluit is dat ook in Frankrijk eene proef dient genomen te worden; dat zij de, verheugendste uitslagen zou opleveren; en dat zij slagen moet op voorwaarde dat men wille, krachtig wille, aanhou- dend wille. Op dezelfde wijze gaan de heeren Tack en De Raet te werk. De Extension-beweging vangt aan met het jaar 1867. Een fellow van Cambridge, later professor van werktuig- kunde, werd uitgenoodigd eene voordracht te geven in eene damesvereeniging, in het Noorden van Engeland. Verzocht 's avonds zijne voordracht te herhalen voor een publiek van werklieden en personen die 's namiddags niet vrij waren, antwoordde hij dat hij niet éene voordracht zoude geven, maar wel -- iets wat hem veel doelmatiger scheen acht voordrachten reekswijze over hetzelfde onderwerp. ?Dat was het uitgangspunt der beweging. Prof. Stuart oogstte met zijn stelsel veel bijval in, bevond er zich goed bij en paste het overal We waar hij gevraagd werd, te Leeds, bij en paste het overal We waar hij gevraagd werd, te Leeds, UNIVERSITY EXTENSION. I3% te Liverpool, te Manchester, te Sheffield (1867). Weldra vond zijn voorbeeld navolgers. De voorlezingen werden goed bezocht, meestal door vrouwen in den beginne, omdat zij over meer tijd dan de mannen beschikken. Op zijne -rondreizen ondervond Prof. Stuart, dat drie klassen van het Engelsche volk gebrek hadden aan hoogere ontwikkeling :- á° de vrouwen, 2?de middelklasse, 3?de arbeiders. Die -bevonden zich in de onmogelijkheid naar de universiteit te komen; welnu, de universiteit moest tot hen gaan, en hun de gelegenheid aan de hand doen hooger onderwijs te genieten. Terwijl de beweging krachtiger en krachtiger werd, -teekenden zich ook de trekken, die haar kenschetsten, luide lijker af. Heden nog draagt zij deze kenteekenen, meest ,door -Prof. Stuart eraan gegeven. I?Eene reeks universitaire lessen over hetzelfde onder- werp. 2?De syllabus of gedrukte korte inhoud van alle lessen, die over één onderwerp worden gegeven. Hij dient om den .studenten t, wijzen, hoe men nota's neemt, en iets in korte woorden ze;;t. Hij geeft hun werken op, die over het onder- - werp te lezen of te raadplegen zijn, de bronnen, voorts ,opgaven van vrijen arbeid. 3?Geschreven oefeningen door de toehoorders van goeden vil elke week afgegeven, en handelende over de voorgaande les. 40 De klas; zij wordt na de les gehouden. De leeraar ,of ?lecturer ?stelt zich gedurende een kwaart uurs of meer - ter beschikking zijner toehoorders, om de vragen te beant- woorden, die zij hem nopens het behandelde onderwerp ,runnen stellen. Men redetwist dan over de bronnen, men bevredigt vragen of wederlegt tegenwerpingen. ? Deze gansche brok namen wij over, omdat ze zoo goed in 't licht stelt wat eigenlijk het onderscheid is tusschen gewone volksvoordrachten en University-Extension-lessen. Het doel verschilt. De middelen verschillen. Van Extension-lessen is het doel : Universiteits-onderwijs aan het volk te geven. En dat doel tracht men te bereiken met over een en het- zelfde onderwerp io of 12 voordrachten reekswize te geven, terwijl als hulpmiddelen vooral gebruikt worden de syllabus, schriftelijke oefeningen, en besprekingen na de voordracht tus- schen leeraar en leerlingen. Daarbij moet gevoegd worden ,dat de lessen niet kosteloos zijn maar dat de opbrengst van kl.-e ingang-tickets dient om den leeraar te betalen. Dit is een 138 UNIVERSITY EXTENSION. der schoonste karaktertrekken der beweging : haar onderwijs is geene aalmoes. Wij stappen vlug heen over het verhaal van den steeds groeienden bijval die de Extension-beweging te beurt viel, Reeds in 1871 zien wij de Hoogeschool van Cambridge haar officieel erkennen en onder hare bescherming nemen. In 1875 kwam de ?Londen Universisy Extension Society ? tot stand. In 1877 zette Oxford zich op hare beurt aan het werk; doch eerst voor goed in 1885, toen de Extension-Commissie van deze Universiteit besloot reeksen van slechts 6 lessen in te richten in plaats van io of 12 zooals vroeger steeds gebeurd richten in plaats van io of 12 zooals vroeger steeds gebeurd was. Aan Oxford heeft men daarenboven .de inrichting van ?Reizende boekerijen ?te danken en in 1888 van ?zomer- bijeenkomsten ?der Extension-leerlingen in de lokalen der Hoogeschool zelf. Er viel nog veel te zeggen over deze grootsche en zoo' eigenaardige instelling, was het ons te doen om een maar eenigszins volledig denkbeeld er van te geven. Vooal zouden wij nog uit te weiden hebben over het vreemd bestaan dat de Lecturers leiden, reizende van de eene stad naar de andere, vandaag hier, morgen daar, les gevend, werken ver- beterend, en in de tusschenpoozen studeerend en boeken schrijvend. Ook de eind-examina, waaraan bijzondere voordeelen, verbonden zijn voor degenen die ze afleggen, vermelden wij enkel met een woord. Wij moeten ons beperken. Wij zullen niet spreken van den verjongenden invloed dien University-Ext. geoefend heeft op het hooger Onder- wijs zelf in Engeland. Evenmin over de groote verscheiden- heid der leergangen, waar onderwerpen behandeld worden, ont- leend zoowel aan de kunstgeschiedenis, als aan de staatkundige geschiedenis, aan de lettergeschiedenis, aan de godsdienstge- schiedenis,, aan de scheikunde, aan de werktuigkunde, aan de staathuishoudkunde, enz. enz. Voor dat alles, en ook voor wat aangaat den zedelijken invloed van Un-Ext., verwijzen wij naar de heeren Tack en De Raet. In 1873 stond Cambridge nog alleen. Engeland telde toen 3000 Extension-leerlingen. In 189o-91 werden door Cambridge, Oxford en Londen UNIVERSITY EXTENSION.139 samen 457 leergangen gegeven, en deze werden bijgewoond door 44. I i8 leerlingen. Wij vragen het ons af : Na aanhaling `an zulke cijfers, ware het niet tijdverspilling omstandig de bewering te gaan weerleggen dat het volk voor hooger onderwijs, voor hoogere geestesontwikkeling onvatbaar is? Indien het volk zoo laag staat, 't is omdat men hem de middelen niet geeft hooger op te klimmen. En de heeren Tack en De Raet hebben overmaat van gelijk wanneer zij er op aandringen dat de Vlaamsche beweging er naar moet streven meer en meer eene volks beweging te worden, niet langer eene beweging van ont- wikkelden uitsluitelijk te blijven. ?Nu vooral moeten wij tot het volk gaan, ?zeggen zij, ?nu, dat het in bezit gaat treden van politieke rechten. Elke partij zoekt zich meester te maken van de massa. De flaminganten ook moeten het doen. Maar om het volk tot zich te trekken, is het niet voldoende, het eenige malen v6or de verkiezingen toe te spreken; wij moeten de ziel van het volk veroveren, het leeren, dat het in zijn belang is de Vlaamsche beweging voor te staan, niet zoozeer door politieke redevoeringen, als door de zedelijke verheffing bij middel van hoogere leergangen. ? Men heeft gezien hoe de Gentsche liberale flaminganten reeds de hand aan 't werk sloegen. Wel kan men moeilijk op hunne wekelijksche volks- voordrachten over letterkunde den naam van Un.-Ext. toepassen. Wij hebben gezien hoe groot het verschil is tus- schen de ware Engelsche Un.-Ext., en de inrichting van denzelfden naam aan onze hoogeschool. Maar de woorden die wij daar zooeven aanhaalden, over de noodzakelijkheid het volk geestelijk en zedelijk te verheffen nu het in staatkundig opzicht verheven zal wor- den, wezen tevens eene vingerwijzing voor de Katholieke Vlaamschgezinden ! Wat mogelijk was in Engeland is het ook bij ons. Alles ingezien, hebben wij zelfs op de Engelschen veel voor : hun voorbeeld ten eerste, de bestaande inrichting onzer Vlaamschgezinde partij ten tweede. Het spijt ons zeer dat het opstel van de hh. T. en D. R. zich om zoo te zeggen bepaalt tot algemeenheden waar er spraak is van toepassing van Un. Ext. op onze 140 UNIVERSITY EXTENSION. Vlaamsche toestanden. Zij doen zeer goed de noodwendig- heid uitschijnen, maar onthouden zich van praktische wenken, waarop het toch vooral aankwam. Dit is de voornaamste waarop het toch vooral aankwam. Dit is de voornaamste opwerping die we in te brengen hebben; alhoewel overigens sommige bladzijden er veel bij zouden winnen iets duide- lijker opgesteld te zijn. Zoo b. v. de gansche tweede helft van blz. 16, waaruit niet wijs te worden is. De hoofdzaak is echter dat hun artikel toelaat zich een goed en juist denkbeeld te vormen van wat Un. Ext. is; dat het op welsprekende wijze aantoont dat het oogenblik daar is om van het Engelsch stelsel eene toepassing te maken ten behoeve van ons eigen volk; en dat het de mogelijkheid van zulke toepassing doet inzien aan allen die -in zich gevoelen liefde voor hun volk, wilskracht om iets aan te gaan, volharding om iets door te voeren. L. P. *MUUMUU DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN (0. Hervormingen op de verstand- en zedelijke ontwikkeling betrekkelijk. E vader is verplicht aan zijn kind eene behoorlijke opvoeding door zich zelven of door anderen te bezorgen; de Staat mag hem tot de vervulling van dien plicht dwingen waar het noodig is. Mag hij het schoolgaan verplichtend maken ? Ja, tenzij de vader bewijze dat hij zijn kind te huis Ja, tenzij de vader bewijze dat hij zijn kind te huis gevoeglijk opvoedt en onderwijst, wat over 't alge- meen het geval niet is. De Staat mag dus desnoods het verplichtend onder- wijs invoeren; in ons land echter doet die noodwendig- heid zich niet gevoelen. Mag de Staat zmn onderwijs of heid zich niet gevoelen. Mag de Staat zmn onderwijs of eenig onderwijs in 't bijzonder verplichtend maken? eenig onderwijs in 't bijzonder verplichtend maken? Neen, want de Staat is van natuurwege geen opvoeder en hij heeft hoegenaamd geene zending om de huis- vaders te hinderen in de vrije keus der opvoeding die zij aan hunne kinderen willen geven. Ten hoogste zou hij van de onderwijsgestichten de behoorlijke waarborgen van degelijkheid kunnen vergen; maar te midden der wedijvering tusschen de verschillige scholen, is het niet te onderstellen dat eene dezer (I) Zie Belfort, bladz. 64. i42 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE onder wetenschappelijk opzicht zoo slecht zou inge- richt zijn dat een vader aan zijne plichten van opvoe- der zou te kort blijven met er zijne kinderen heen te sturen Meer waarborgen mag de Staat eischen van den oogenblik dat hij hulpgelden verleent. Mag de Staat zine scholen ondersteunen bij uitslui- ting van andere die doelmatig ingericht zijn ? Neen, dit is Socialismus, want ofwel dwingt hij alzoo onrechtstreeks Socialismus, want ofwel dwingt hij alzoo onrechtstreeks de ouders hunne kinderen naar die scholen te zenden en alsdan krenkt hij de vrijheid des huisvaders en neemt zonder reden diens plaats in, ofwel gebruikt hij het geld der belasten om eenigen, zelfs onbe- hoeftigen te ondersteunen en socialistisch is het, den eigendom van zekere burgers willekeurig aan te wen- den ten gerieve van andere. De Staat moet dus ofwel geene ofwel alle goed ingerichte scholen ondersteunen; het Staatsonderwijs heeft slechts reden van bestaan in die gestichten, die voor den algemeenen voorspoed noodig zijn en door het vrije streven der burgers, zelfs met toelage van de openbare macht, niet tot stand zouden gebracht worden. Het eenigst deugdelijk stelsel is dus : hetvrij onderwijs door den Staat ondersteund in verhouding met het getal leerlingen, mits zekere waar- borgen, door de wet te bepalen. Openbare zedeljikheid. De opvoeding aan den huiselijken haard en in de school zijn onvoldoende om deftige burgers te kweeken, indien de jeugd zich verder in geen zedelijk midden kan ontwikkelen. Er zijn zekere prikkelingen tot de ondeugd, waar de jonkheid slechts als bij mirakel kan aan weerstaan en die haar verderven naar ziel en lichaam. Zulke prikkelingen zijn de 'zedelooze lezingen. De Staat mag en moet die te keer gaan, om het zedelijk verval der natie te beletten. Wanneer moet een boek als verdervend worden verboden? Gemakkelijk om bepa- len is zulks niet; maar toch zullen gewetenstrouwe en eerbare toezichters zich niet vergissen, wanneer zij oordeelen dat sommige schriften van aard zijn en , HERVORMINGEN. 143 soms zelfs klaarblijkelijk het opzet verraden, het gevoel van zedelijkheid in de lezers af te breken. Op zulk een oordeel, met al de waarborgen van voorzichtigheid omringd, mag de Staat voortgaan en handelen. Hij moet zich hierbij herinneren dat een zedelijk volk ook een sterk volk is. Zonder eerbaar- heid in de vroege jeugd, zonder de heiligheid des huwelijks is er niets te verwachten dan eene ont- zenuwde natie. Vooral op de zedelooze printen hoefde jacht gemaakt, en niets belet, op de uitstalling der printen in 't algemeen zware rechten -te heffen. Ons onderwerp dwingt ons nu ook een woord te zeggen over de ontucht . als bedrijf uitgeoefend. Zijn de ontuchthuizen noodzakelijk ? Zij die dit houden staan, beschouwen die huizen als middels om het verderf dat altijd bestaan zal, af te zonderen en aldus min besmettelijk voor de maatschappij te maken : als riolen waar het vuilnis in bijeenvloeit tot reini- ging der straat en der huizen. Wij denken daartegen dat de openbare ontucht de geheime in niets ver- mindert, wel integendeel. Dat laaggevallen schepselen in de ontucht een bedrijf zoeken, dat is zeker moeilijk te beletten, maar iets anders is het, ze tot een leven van ontucht te verplichten; dit kan nooit geoorloofd zijn, omdat het in strijd is met de natuurlijke wet. Zelfs niet om een grooter kwaad af te weren, mag de Staat daar de hand toe leenen ; en dit is het nochtans wat de open- bare macht in Belgi?doet wanneer zij de vrouwen die zich aan de ontucht hebben overgeleverd, afzondert, hun alle ander bestaan afsnijdt en ze veroordeelt om het ontuchthuis nog slechts tegen het gasthuis te verruilen. Wonder is het zeker dat zulk een stelsel is kunnen in voege blijven, zonder dat ten minste katholieken krachtdadig verzet hebben aangeteekend. De verachting, welke men die verloren schepselen toedraagt, heeft misschien de oogen doen luiken voor ,eene ongerechtigheid die in geene eeuw, onder geen 144 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJK? volk der wereld kan toegelaten worden : de openbare macht mag soms het kwaad gedoogen, maar nooit het bedrijven of doen bedrijven; zelfs niet om duizend menschenlevens te redden, mag de Staat iets opleg- gen dat in zijn eigen kwaad is, noch een verdrag- bekrachtigen dat tot het kwaad verbindt (i). Zij die zoo hoog met de vrijheid oploopen, heb- ben niet gezien dat onder hunne oogen, en ja in de brandpunten der beschaving, de slavernij opnieuw ingevoerd is, slavernij in al de kracht des woords,. vermits zij de loochening is der persoonlijke vrijheid, eerloozer slavernij dan vroeger bestaan heeft, vermits , zij tot de ontucht dwingt. En wat zeggen over de zoo hoog geroemde voor- deelen van dit stelsel? Of het de besmetting verhin- derd heeft, valt sterk te betwijfelen, maar zeker is het dat de uitbuiters der ontucht de grootste voor- deelen ervan genoten hebben. Dezen toch, wetende dat zij de eens vastgeklampte vrouwen wettelijk en onwederroepelijk in hunne klauwen hebben, sparen geene moeite, geen loosheid om ze te verstrikken en te vangen. Voor andere gewichtige beslissingen, b. v. voor het aangaan van een huwelijk, wil de wet waarbor- gen van vrijheid en ernstig nadenken; integendeel, hare vrijheid afteekenen tegen de slavernij der ontucht, kan een persoon op éénen oogenblik, onder den invloed van den drank, of ten gevolge van schulden of andere verbintenissen, welke haar aan den dwang van een ontuchtbaas prijsgeven. En eens de noodlottige beslis- sing genomen, blijft zij met lijf en ziel overgeleverd, en, wil zij haar schandig verblijf ontvluchten, als eene misdadige wordt zij er terug heen gestuwd. (I) Men kan opwerpen dat de policiereglementen, die wij hier - bedoelen, eigentlijk niet verplichten tot de ontucht zelve maar alleen tot het verblijf in die heizen; dit onderscheid valt echter vóór de wer- kelijkheid, en feztelyk verplichten die reglementen tot het voortzetten } kelijkheid, en feztelyk verplichten die reglementen tot het voortzetten } -van een ontuchtig leven. -van een ontuchtig leven. HERVORMINGEN. 145 Congoland kent zeker geene grootere barbaarschheid. Komen wij nu tot een besluit : De Staat (ofde gemeente) heeft het recht niet, zekere vrouwen te verplichten een ontuchthuis te blijven bewo- nen; hij mag nochtans, om het kwaad te beperken, zekere huizen aanwijzen waar hij de ontucht ongestraft laat, maar dan nog moet hij zich verzekeren dat de vrouwen, die daar zich zelven prijsgeven, dit in volle bewustzijn en vrijheid doen ; wij zijn echter van het gevoelen dat de wet alle openbaar gekende ontucht zou moeten verbieden. Zeker zal daarmee de onze- delijkheid niet verdwijnen, maar ten minste zal de uitbuiting der ondeugd een gevoeligen slag gekre- gen hebben en het is juist de geldzucht azend op de slechte driften, die zoovele lichamen vastklauwt om ze, uitgemergeld en verpest, aan het gasthuis over te leveren (z). Hervormingen om aan de burgers bestaanmiddelen. te verschaffen. Eigendom. De Encycliek Rerum Novarum houdt ons over den eigendom eene schoone en klare lee- ring voor. Zij betoogt dat de mensch van natuur- wege het recht bezit om eigendom te verwerven,. en dat is duidelijk : de mensch toch heeft de goe- (I) Men heeft in de laatste tijden veel gedaan tot bescherming der- soldaten ; veel minder is men bedacht geweest op de dienstmeiden die van den buiten naar stad gaan en daar aan grooter, langduriger en meer afgewisselde gevaren zijn blootgesteld. Hebben de priesters op den buiten genoeg gezorgd, de ouders dier meisjes te waarschuwen, deze laatste bij hun vertrek te versterken door de noodige raadgevingen en vermaningen, door de HH. Sakramenten ? Zijn de toevluchtsoorden voor de gevallen van dienstloosheid genoeg bekend ? En in de stad zelve is nog veel te doen. Waarom zou men, naar het voorbeeld der solda- tenkringen, geene kringen kunnen oprichten waar de meiden hunne vrije uren in onschuldig verzet zouden overbrengen ? Deze kringen zouden tevens dienen als werkbeurzen en als toevluchtsoorden voor de dienstloozen meiden ; dezen zouden er, in tijd van nood, reeds den weg naar weten. Om zulke werken met geld en invloed te ondersteunen, zou kunnen een patroonschap gevormd worden van liefdaigde damenp di'; natuurlijker wijze als beschermsters der dienstmeiden aangewezen zijn 146DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE deren der aarde noodig om van te leven, en hoe wilt ge nu dat dit edel wezen dat in alles naar vrijheid en onafhankelijkheid streeft, in zijn bestaan zelf noodzakelijk van anderen zou moeten afhan- zelf noodzakelijk van anderen zou moeten afhan- gen ; dat hij, gelijk de socialisten willen, gedoemd zou zijn om dag aan dag te leven uit de handen van eenen allesbezittenden Staat? Daarbij is de mensch een vooruitdenkend wezen : hij voorziet de behoeften van morgen en wil niet veroordeeld zijn om bij eiken ontwakenden dag zich angstig af te vragen : Waar zal ik en de mijnen vandaag van leven? Daarom wil hij vastheid in zijn bestaan, hij wil eene gestadige bron van levensmiddelen, in andere woor- gestadige bron van levensmiddelen, in andere woor- den hij_ wil een persoonlijken eigendom. Deze vol- trekt om zoo te zeggen het wezen van den mensch, schenkt hem onafhankelijkheid en voile weerdigheid; hij ligt dus in de bedoeling der natuur, althans in dezen zin dat de natuur den mensch geschiktheid en krachten schenkt om bij middel van zijn werken en streven eigendom te verkrijgen en aldus zijne edelste verlangens te voldoen. Noor eene groote opeenhooping van rijkdom- men is echter de Paus allerminst genegen, en dat volgt redematig uit het voorgaande : want, trekken oenigen al de goederen tot zich, dan wordt het voor de anderen moeilijk, zoo niet onmogelijk, zich nog goederen aan te schaffen, en de natuur wordt in hare bedoeling tegengewerkt. Ook, onder de oor- zaken, waar hij de maatschappelijke stoornissen aan toeschrijft, noemt Leo XIII : ?het samenvloeien der rijkdommen tusschen de handen van weinigen. ? Hij roept op eene betere verdeeling der goederen, door vreedzame middelen te bewerkstelligen : ?De wetten, zegt hij, moeten dit recht (het recht op per- soonlijke goederen) begunstigen en, zooveel moge- lijk, den grooten hoop prikkelen om iets te willen bezitten. Is dit het geval, dan zullen er deerlijke voordeelen uit volgen : en wel vooreerst eene bil- HERVORMINGEN. 147 lijker verdeeling der rijkdommen.... stilaan zullen de standen nader bij elkander komen, door het dempen der kloof tusschen overgrooten rijkdom en overgroot gebrek. ? Hoe nu moeten de wetten, dat is, de Staat zulks bewerken ? Ja, daar ligt de knoop. Om te zien welken invloed de Staat op de verdeeling der goederen kan uitoefenen moeten wij .de middelen beschouwen, waardoor de eigendom verkregen wordt. Welke zijn de verwerfmiddels, anders gezegd, de eigendomstitels? De Paus noemt : den arbeid. De mersch heeft -recht op de vruchten van zijn werk; hij mag er vrij over beschikken, ze tegen vaste goederen ruilen, en ook ze overlaten aan zijne kinderen ?die iets van den vader zijn en als ..de uitbreiding van zijnen persoon ? Wie kan die leering wederstreven ? (I) Het -is al te klaar dat het werk een natuurlijk middel tot verwerven is. Bestonde er geen ander middel, de ongelijkheid in goederen ware minder te vreezen; wel is waar leidt het werk zelf tot eene zekere ongelijkheid, want de eene mensch arbeidt meer, verstandiger ' of met beteren uitslag dan de andere; maar onderstel dat een mensch niets vergadere dan de vruchten van zijnen arbeid, laat zelfs nog toe dat een zoon de goederen tzijns vaders benuttige en ze met de vruchten. van zijn eigen werk verrijke, dit zal ons toch nimmer tot die allesaantrekkende-- en allesopslorpende -kapitalen brengen, die heden de wereld beheerschen. Dit ware dan zeker het ideaal in de maatschappij : ?Ieder vrij in zijn werk; (I) Het is zeker heel opmerkelijk dat Leo XIII het eigendoms. recht alleen bewijst door het recht op de vruchten van den arbeid en door het erfrecht van vader op zoon. De andere titels sluit hij zeker door het erfrecht van vader op zoon. De andere titels sluit hij zeker niet uit; doch van die twee genoemde mag men zeggen dat zij door niet uit; doch van die twee genoemde mag men zeggen dat zij door kde natuur zelve ingesteld zijn en dus nooit kunnen afgeschaft worden 148 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE maar aan ieder loon naar werk en niets meer. * Doch er zijn andere verwerfmiddelen : denk op de gelduitzettingen met intrest, op de huis- en land- verhuringen, op het versjachelen en omwoekeren van beursweerden. Dank aan die middelen kan een man, die één: millioen gewonnen of geërfd heeft, zich na verloop van korte jaren in 't bezit van twee millioenen stel- len; hij zelf of zijne nazaten, zonder nog eenen slag len; hij zelf of zijne nazaten, zonder nog eenen slag te werken, zien geregeld hunne millioenen verdub- te werken, zien geregeld hunne millioenen verdub- belen en met hunnen rijkdom groeit ook hunne macht en hunne heerschappij. Zullen wij nu beweren dat zulke rijkdom onrecht- veerdig verworven is? Geenszins, want waar spruit die aanwas van goederen uit voort? Uit vrije over- eenkomsten, met anderen aangegaan : de rijke, zoa onderstelden wij, had één millioen door werk en zorg gewonnen ; toen wilde hij rusten, maar min gegoede burgers kwamen hem het gebruik vragen van dit millioen of van de goederen, waar het in stak; zij boden hem vrijlijk een deel der vruchten, die hun arbeid bij dit gebruik zou verkrijgen. Mocht de rijke niet aannemen ? Welke socialist zou geweigerd hebben? En toch blijft het waar dat die inkomsten, die wij bij vloeiende inkomsten kunnen noemen, die ver- kregen worden zonder werk, eene stoornis brengen in de maatschappelijke verhoudingen. Zou dan de Staat geen einde kunnen en mogen stellen aan zulke inkomsten en de verdragen die er aanleiding toe geven, vernietigen ? Onderstel eens dat de Staat verbiede geld op intrest uit te zetten ; wat zal er uit volgen ? Dat het geld der rijken in de brandkassen zal blijven het geld der rijken in de brandkassen zal blijven liggen, dat handel en nijverheid de vereischte kapi- talen zullen missen en dat de werkstilstand de alge meene ellende zal na zich slepen. Daarbij, de Staat mag niet willekeurig de vrij- HERVORMINGEN. 149 heid der burgers besnoeien : het recht van over- eenkomsten te sluiten is een natuurlijk recht'. De Staat zou die maar kunnen vernietigen, wanneer hij er met reden iets oneerlijks in vermoedde, b. v. wanneer hij redelijker wijze die overeenkomsten moest beschouwen als door de eene partij aan de andere afgeperst. Nog zou de Staat zulke verdragen kun- nen beletten, wanneer zij klaarblijkelijk met de alge- meene welvaart zouden in strijd zijn en den grooten hoop der burgers hinderen in hun bestaan; want .dan zou het recht op bestaan, dat allen bezitten, overwegend zijn tegen het recht op vrije overeen- komsten. Wat zou dan de Staat kunnen doen om de opeenstapelingen der rijkdommen tegen te gaan en om den klein-eigendom te begunstigen 1 Hoe kan hij de maatschappij nader brengen tot het ideaal : ?Aan ieder loon naar werk ! ? Dit willen wij nu onderzoeken. Oftenbare schuld. De aanzienlijkste bronnen der bijvloeiende inkomsten zijn de leeningen, door Staat, Provincies en Steden uitgeschreven. Daardoor vin- den de rijken eene gemakkelijke geldplaatsing; ieder belastingbetaler wordt schuldenaar der groote geld- bazen en der renteniers en moet voor hen zwoegen. In de versjacheling dier klimmende en dalende lee- ningstukken vindt het woekerend winstbejag gedurig zijn aas. Daarbij zijn die leeningen een gevaar voor het land; in financieel opzicht kan men zeggen, dat een land goed staat, wanneer het de krozen zijner schulden regelmatig betaalt, en vooral wanneer het ijzeren wegen, openbare gebouwen en andere eigen- dommen bezit, welke tegen die schulden opwegen; het blijft niettemin waar dat, ten gevolge dier leeningen, de Staat niet meer volkomen meester blijft van zijne eigendommen. De Staat hangt af van de groote bankiers, vooral wanneer hij die voor 1540 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE het welgelukken van nieuwe leeningen dikwijls noodig heeft. Men klaagt dat in Oostenrijk de Joden den boventoon geven in het bestier des lands ; geen wonder ! Men heeft hun het land verkocht ! ?Wan- neer een bijzondere van eenen andere geld ontleent, zegt men dat hij onder diens klauwen ligt; met de Staten gaat het eveneens. De Staat die de leeningen uitschrijft of laat uitschrijven, is zeker ook bevoegd er een einde aan te stellen, als hij kan. In vaderlandsch opzicht is hij er toe verplicht om 's lands onafhankelijk- heid te vrijwaren, en in maatschappelijk opzicht, om eene bron van ongelijkheid te stremmen. Men kan opwerpen : ?Een land kan onmogelijk bestaan zonder leeningen ; de buitengewone uitgavenf die nu eens groot, dan weer klein zijn, kunnen niet door de gewone belastingen gedekt worden, tenzij men deze ieder jaar wille verhoogen of verlagen, wat onuitvoerbaar schijnt. ? Wij antwoorden : Vroeger toch werden er geene leeningen uitgeschreven; in de middeneeuwen hadden de vorsten hunne persoonlijke domeinen ; dezer opbrengst moesten zij in een gunstig jaar zoo besparen dat zij tegen een kwaden stoot kenden. Moesten zij dat zij tegen een kwaden stoot kenden. Moesten zij leenen, dan was het gewoonlijk, evenals nu, tot onheil des lands. In het hedendaagsche stelsel van geldbeheer, nu alle uitgaven, dus ook de leeningen met hunne krozen, toch door de volksbelastingen moeten gedekt worden, toch door de volksbelastingen moeten gedekt worden, zou men zeker veel beter doen het geld rechtstreeks aan het volk te vragen dan aan de Joden of andere bankiers. Men rekene uit hoeveel de buitengewone onkosten op twintig jaren tijds gemiddeld beloopen hebben per jaar, en zulke som vrage men jaarlijks aan de belastingschuldigen. Na verloop van weinige jaren zal de Staatschuld verdwenen en de belastingen verminderd zijn. Op die manier zou de Staat in sommige jaren HERVORMINGEN. 15 I geld beschikbaar houden, hij koude dit besteden om de stukken der nog bestaande leeningen in te koopen of ook om, bij middel van volksbanken, aan den gemeenen man geld op kleinen intrest uit te leenen. In sommige jaren van buitengewoon groote uitgaven zou de Staat nog leeningen moeten uitschrij- ven, maar betrekkelijk geringe en voor een korten tijd; alsdan zou hij, in plaats van de groote geld- bazen aan te spreken, de leeningstukken kunnen plaatsen onder de kleine burgers met aan elk maar een zeker getal stukken toe te staan. Door een recht op den handel dier stukken te heffen, zou hij deze beletten in de handen der groote bankiers bijeen te vloeien. Zoo bleve de Staat uit de klauwen der groote schuldeischers en hij bevorderde de kleine kapitalen, inste?van de groote. Ons dunkt dat het een schoon programma ware ?Geene Staatsschuld meer of ten minste zoo weinig mogelijk. ?Men zegge niet : ?Het is niet prak- tisch ?; zoowel als men heeft kunnen belastingen stemmen om het gemeentefonds te vormen, kan men er vinden om een fonds voor buitengewone uitgaven tot stand te brengen. Maar ook aan eiken erfelijken regeerder van een land zou de wet moeten verbieden schulden te maken. Onderstel dat onze koning, voor het zoo edel bescha- vingswerk van Congoland of voor eene andere nood- wendigheid, beginne zich in schuld te steken bij Jocdsche geldmannen, wat zal daar het gevolg van zijn? Dat de Joden op hem zullen drukken in zijn bestuur, dat zij hunne geloofsgenooten en andere troetelkinderen in alle plaatsen zullen duwen. En de vorst kan hun de deur niet wijzen, want morgen misschien heeft hij ze weeral noodig. Hij moet ze dus aan de deur houden, eer ze binnen zijn, of wij gaan den weg in van Oostenrijk, waar de Joden in alle staatsambten genesteld zitten. De vorst, ver- tegenwoordiger van God en handhaver van het recht, _ 152 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE kan door de leeningen de speelpop worden van eenen Jood. Een vrij volk mag zulks niet gedoogent indien een vorst bij de millioenen die hij uit de Staatskas ontvangt, nog geld noodig heeft, hij ont= leene van zijn eigen volk en van geene vreemden : hij mag onder niemands klauwen zitten. (I) Leeningen onder bizonderen. Deze zijn nog een machtig middel waardoor de rijke de vruchten des arbeids van anderen opslorpt. Wie iets wil onder- nemen heeft geld noodig; bezit hij het niet, hij vraagt het aan beter bedeelden en betaalt intrest. Die intrest kan te recht aanzien worden als eene vergoeding voor de gevaren waar het kapitaal aan blootgesteld is en voor het derven van geld waar de bezitter een winstgevend gebruik konde van maken. In het leenen op intrest is dus gewoonlijk niets wederrech- telijks gelegen ; daarbij, gelijk wij reeds deden Opmer- ken, lokte de intrest de kapitalen niet uit, deze zouden blijven dood liggen in de kisten. En noch- tans, in het belang der maatschappij is het wen- schelijk dat de arbeid zoo weinig mogelijk van zijne vruchten aan het kapitaal afsta. Wat kan de Staat in dien zin doen? Den wette- lijken intrest laag stellen ? Dit is bezwaarlijk, want de gevaren, door een kapitaal opgeloopen, zijn soms klein, soms groot. De wet kan echter die instellin- gen bevoordeeligen waar het geld aan kleinen kroos uitgeleend wordt, b. v. de volksbanken. Indien de Staat die zelf oprichtte en bestierde, zou hij buiten zijnen werkkring niet treden; maar geraadzamer kan hij die overlaten aan maatschappijen, die onder zijne (i) Wat Congoland betreft, zou de Belgische Staat niet beter doen dit effenaf als wingewest over te nemen ? Dan ten minste zou .de sluier weggerukt worden van vele geheimen in het zwarte land. Belgiës vrijheid en weerdigheid schijnt te vorderen, dat men het niet late bij halfwerk. Belgi?kon uit Afrika wegblijven; maar nu onze -gaan er wappert, moet men haar eer aandoen. HERVORMINGEN.153 verantwoordelijkheid en zijn toezicht zouden staan. Eene wet zou kunnen afkondigen dat er in elke gemeente eene volksbank of eene vertakking van volksbank moet tot stand gebracht worden. Zij zoude den percent bepalen waartegen die volks- bank gelden ontvangt en dien waartegen zij uit- leent, alsook het aandeel der weerde dat eeniegelijk op zijne vaste goederen kan krijgen, b. v. de helft. Het verdrag der leening zou zonder onkosten gebeu- ren en de wet zou er het voorrecht van eerste hypotheek kunnen aan vasthechten ter uitsluiting van alle andere pandleeningen. De tusschenkomst van den Staat zou hier noodig of ten minste zeer voordeelig zijn, waarom ? Omdat zij alleen aan die leeningen volle vertrouwbaarheid kan bijzetten ; welnu hoe veiliger de geldplaatsing voor den uitzetter is, hoe kleinfleren percent hij zal eischen. Ook zou de kleine eigenaar die soms geld noodig heeft, zich van zelf verstoken voelen van roekelooze leeningen die hem gewoonlijk ten gronde helpen. In het ontvangen van geld zouden die volks- banken steeds de voorkeur moeten geven aan de kleine kapitalen. De groote kapitalen worden beter in nijverheidswerken en in gevaarlijke ondernemin- gen gewaagd. Landver5achtingen. Het stelsel van verpachtin- gen, dat heden den grondeigendom beheert, is zeker geen natuurlijk stelsel. Oorspronkelijk heeft gewis de eigenaar zelf zijn land bewerkt met behulp van onderhoorigen ; dan is hij er toegekomen die bewerking op anderen te laten afgaan mits inning van een deel der vruchten; vandaar het stelsel der tienden, dat reeds eene verslapping was der banden tusschen eigenaar en bewerker, maar toch nog onschatbare voordeelen aanbood : de pachter betaalde maar in verhouding van hetgeen hij op zijnen grond won, er bestond een nauw verwantschap tusschen het belang 154DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE v an eigenaar en huurder. De heer moest het oog houden op de bewerking van het land; hij wist wat de grond opbracht en kende de noodwendigheden van den landzaat. Ware zulk een stelsel heden nog in voege, geen twijfel of de grondeigenaars hadden sinds lang hunne pachters deelachtig gemaakt aan den vooruitgang van den landbouw en aan de kunst- matige vruchtverhooging. Noodlottig daartegen is de huidige manier van verpachten, noodlottig voor den huurder en mis- schien nog noodlottiger voor den verhuurder. Een verdrag van landverpachting is altijd een waagspel, want niemand kan op voorhand ten naaste bij de opbrengst van een stuk land bepalen ; vraag aan eenen landbouwer hoeveel een stuk grond hem in het verloopen jaar aan zuivere winst heeft opgebracht; vraag hem hoeveel hem na afrekening der bebouwings- kosten voor zijn dagloon overbleef, hij zal u zelfs geene benaderende raming weten voor te leggen ; welnu benaderende raming weten voor te leggen ; welnu die man moet over die opbrengst een verdrag aan- gaan voor eentijdperk van drij, zes, negen toekomstige jaren, dan wanneer al de factoren, als kosten van vette en van handarbeid, opbrengst van het land, verkoopprijs der vruchten, kortom alles nog blind is. En dit verdrag moet hij treffen met eenen eigenaar, die geen het minste gedacht heeft van den landbouw en zijnen huurprijs maar berekent in verhouding met hetgeen de kapitalen in de nijverheid en elders opbrengen. Die onzekerheid keert gewoonlijk ten bate van den eigenaar, want de kleine boer kan toch niet met ledige handen blijven zitten : hij moet werk, hij moet land hebben. Geen wonder dat zooveel landbouwers met al hun zweetgin en zwoegen hunne schamele bete broods niet krijgen en eindelijk het moeten opgeven. En hoe kan met zulk een stelsel de landbouw vooruit- gaan ? Hem ontbreken vooral de kapitalen, en waar kan de boer die vinden, als de heer hem den laatsten penning afhaalt? Terwijl elke andere nijverheid hare HEIT VORMINGEN. 155 winsten kan gebruiken om hare instellingen te ver- beteren, draagt de landbouw jaarlijks millioenen naar de stad, waar niets van weerkomt. Aan een hooger landbouwonderricht kan de boer niet denken, noch voor hem noch voor zijne zonen. Welke nijverheid zou in die omstandigheden kunnen bloeien ? En zijn er voor den landbouw eenige jaren van voorspoed, seffens loopen de boeren de deur der eigenaars af om elkander te onderhuren en op te jagen en de kortstondige bloei zal hun later zuur opbreken. Bewerkt dit stelsel den stoffelijken ondergang des landbouwers, het sleept na zich het zedelijk verval der, grondeigenaars, der edelen : deze verkwisten in de stad de zuurgewonnen penningen der huurders, die zij niet eens kennen ; zij missen alien zedelijken invloed op hunne huurslieden, die zij moesten richten met hunne wetenschap en helpen met hun geld. Van alle maatschappelijke rol ontbloot, voelen zij in en rond hen die ijslijke ledigte, de eindelooze verveling die de werkeloosheid schept. Neen, vallen wij niet bitsig uit tegen de edelen : zij zijn de eerste slachtoffers van een stelsel, dat zij zelven niet in 't leven riepen. Wij beminnen den alouden adel en zouden hem in zijnen glans willen hersteld zien ; maar die glans kan geen andere zijn dan de glans der werken. Nog zijn er edelen, die schitteren, maar het zijn werkers. Mochte een nieuw stelsel in voege komen, dat de grondeigenaars zou losrukken uit de doodende omhelzingen der steedsche wellusten en ze terug plaatsen in hun natuurlijk midden, den buiten, tot leiding en steun der landslieden van wier arbeid zij leven. Brengen wij alle gevoel tot zwijgen en onder- zoeken wij met kalmen geest welk dit stelsel zou zijn en in hoever de Staat bevoegd is, dit in te voeren ! Wij spraken hooger van het stelsel der tienden Zou het mogelijk zijn dit opnieuw in voege te 156 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE brengen? -- Indien de grondeigenaar te midden zijner huurslieden verbleef, zou er tusschen beiden wellicht een verdrag kunnen getroffen worden, waarbij niet eene vaste huursom, maar een aandeel der opbrengst tot grondslag zoude strekken. (I) Zulke over- eenkomst hadde het voordeel in, dat de eigenaar zeker ware van betaald te worden en dat de pachter in de slechte jaren niet zoude bezwijken onder zijne pacht. Zou de Staat zulke overeenkomsten mogen verplichtend maken bij uitsluiting van de thans gebruikelijke verhuringen? -- Ja; want de beper- king die hij alzoo zou stellen aan de vrijheid der overeenkomsten, vonde hare billijking in de onrecht- veerdigheden, waar het huidige, blinde stelsel aan- leiding toe geeft, alsook in de bevordering van het algemeen welzijn, welke zou verkregen worden door het toehalen der banden tusschen pachter en ver- pachter : de landbouw, die algemeene levensbron, moet kwijnen zoolang niet de eigenaars rechtstreeks in zijnen bloei betrokken worden. Men bemerke dat wij in het voorgaande slechts het recht van den Staat vaststellen, zonder uitspraak te doen over de al- of niet-uitvoerbaarheid der hervorming bij de bestaande gewoonten en neigingen. Eene andere oplossing, aan het landbouwvraag- stuk te geven, is deze : ?De grond aan den bewerker. ?Die leuze klinkt meer socialistisch en inderdaad is zij met de smet van socialismus aan- gedaan, indien zij bedoelt den eigenaars hun goed zonder rechtmatige vergelding te ontvreemden : ?Het recht van persoonlijk goederen te bezitten komt niet van de menschelijke wet, maar van de (i) Zulke verdeeling ware niet moeilijk : gij verhuurt, onderstel ik, een stuk land met beding dat gij een vijfde int der vruchten. Het stuk land wordt in vijf deelen afgemeten; in den oogsttijd kiest gij, eigenaar, dit vijfde dat u best bevalt en gil beschikt over de vruchten. Natuurlik staat het u vrij die vruchten aan den pachter zelf of aan Natuurlik staat het u vrij die vruchten aan den pachter zelf of aan iemand anders te verkoopen op stok. HERVORMINGEN. 157 natuur zelve ; daarom kan dit recht zelf niet door de openbare macht worden opgeheven, maar het gebruik ervan kan gematigd en met het algemeen_ welzijn overeengebracht worden. ?(Rerum Nov.). Zelfs met billijke vergoeding ware de gedwongen onteigening een aanslag op de vrijheid, indien zij de eischen van het algemeen welzijn overschreed. Men moet echter erkennen dat het algemeen welzijn er veel zou bij winnen, indien elke eigenaar zijn landbewerkte of voor eigen rekening door anderen deed bewerken : ?Overvloediger zullen de vruchten der aarde worden. Wie weet dat hij op het zijne werkt, werkt wakkerder en vlijtiger : hij wordt zelfs verknocht aan dien grond, door zijne hand vruchtbaar gemaakt, die aan hem en aan de zijnen niet slechts voedsel, maar ook een zekeren welstand laat ver- hopen. Eenieder beseft dat die aanwakkering van den ijver moet bijdragen tot den overvloed der vruchten en tot verrijking des volks. ?(Return Novarum.) Daarom zouden wij eene wet niet socialistisch vinden welke de landverhuringen zou verbieden, althans indien zij dit deed met zulke bedingingen dat het eigendomsrecht er niet bij verkracht werde. Volgens zulke wet dan zou de eigenaar zijne win- ningen voor eigen rekening moeten in handen nemen, de wet zou hem de vrijheid moeten toekennen de afgezonderde stukken gronds tegen andere te ver- ruilen, ofwel hem gelegenheid laten die zonder verlies te verkoopen. Indien daarbij de hoogex besproken volksbanken in werking waren, dan zou van den eenen kant de kleine landbouwer in staat gesteld zijn de koopsom voordeelig te ontleenen en de eigenaar, die den grond zou verkoopen, vonde eene verzekerde geldplaatsing, verkieslijk boven de huidige verhuringen. Aldus zouden wij eenerzijds groote winningen zien onder het beheer der rijken en edelen, die, als echte landheeren, hunne maatschap i53 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE pelijkc rol zouden hernemen ; en anderzijds zouden kleine eigenaars alom hunnen eigen grond bebouwen en in bonden geschaard, zouden zij, naar het voor- beeld der landheeren, al de voordeelen der kunst- matige bewerking genieten. Nog eens, wij schetsen hier enkel eersen toestand, dien wij als voorbeeldig beschouwen en wij bepalen de bevo egdheid, welke de Staat zou hebben om de maatschappij tot zulken toestand te brengen, indien de gemoederen daar genoeg op voorbereid waren. Verder gaat onze bedoeling niet. Zelfs zouden wij den wettelijker dwang niet aanprijzen en zouden zulken toestand veel liever zien opkomen door de vrijwillige bemoeiingen der eigenaars. Een ander middel, waardoor de Staat den kleinen eigendom zou kunnen bevorderen, ware te vinden in het heffen van rechten op het aanwerven van gronden : hij zou die rechten kunnen verhoogen voor hen die land aankoopen of erven met het inzicht van dit te verhuren, en ze verminderen voor hen die grond aanwerven voor eigen gebruik. Zulke rechten zouden niets onrechtveerdigs in hebben en slechts eene vergelding zijn voor hetgeen de ver- huurder aan het algemeen welzijn onttrekt. Eene wet die de landbouwers mogen eischen is zulk eene, volgens zij nooit hun huurland zouden moeten laten liggen zonder voor de vette schade- loos gesteld te worden. De werking van den Staat daargelaten, zouden de grondbezitters uit hun eigen moeten inzien dat het meer dan tijd is zich persoonlijk met den land- bouw te bemoeien : mochten hunne zonen wat meer het diploma van landbouwkundige, en wat minder den meestal ijdelen titel van rechtsgeleerde bejagen; mochten zij als wezentlijke landheeren hunne wel- dadige zending onder de buitenbevolking komen vervullen ! Goddank ! reeds schoone voorbeelden wer- den in dit opzicht gegeven. ( Vervolgt.) F. DRYVERS. .M~~~~~`~~~ ~ 4 NAJAARSKLANKEN. IJNE opmerkzaamheid, dat is de gave van den dichter. Wij stappen door het leven, beslommerd in alledaagsche kommernissen, terwijl dat alles, wat er roert en waagt, rondom den dichter, prente slaat in zijne ont- vankelijke ziel. Dichten was niet altijd eene zaak van aandoenlijke en teêrgevoelige waarneming. Leest Poot's beschrijving van den Herfst : 't Herfstseizoen, vooral te danken, Snijdt hem druiven, perst hem most, Most, die slechts wat moeite kost : Hemelwaarde wijngaardranken Vullen dan met wijn zijn ton. Waar heeft de dichter in onze Nederlandsche gewesten, wijn zien persen uit druiven? Was dichten, in zijn tijd, geen zake van zoogenoemde conventie, van loutere inbeelding, in min of meer welluidende verzen weêrgegeven? Dichters zijn kinders der echte natuur en het treft ons, al had de dichter maar een trekje naar het leven gepenceeld, lijk de Sineesche dichter, dezer dagen door Mgr de Harlez vertaald (I), die in den Herfst de bladeren van zelfs van de boomen hoort ritselen, of ze lijk dansende stralen in gele dwarrelingen door den wind ziet voortzweepen en de wolken hunne grijze drommen, zonder dat het regent, in de lucht ziet spannen ... ? (1) Magasin lztterazre, [5 Dec. '92. 1 6o NAJAARSKLANKEN. Wie heeft dat niet gezien ? Wie hoorde 's avonds het blad met huivering tusschen de takken niet ritselen of wie zag de gele blaren in den wind riet wervelen en spelen?' Iedere maand van den Herfst levert haar eigen schouw- spel voor 't opmerkzaam gemoed van den dichter. De Lente verrukt ons door een weldoende vertoog van lief en licht, van helder en teeder groen, maar wat is dat vergeleken bij den glans der Octoberblaren die lijk gulden! kransen in de milde najaarszon op de toppen der boomen staan te pinkelen? Ze tintelen maar korte dagen; weldra heeft ze de dichter gageslagen met al de pracht der duizendvoudige schakeeringen_ waarmede de stervende natuur getooid gaat!.. waarmede de stervende natuur getooid gaat!.. 0 Boomen die uw vonnis wacht in Bamisbonte kleederdracht, om, dood en in den ban gedaan, geheel den winter bloot te staan; hoe prachtig, overprachtig, al uw menigverwig loofgetal; dat, stervend en in 't zonnevier, veel schoonder is als levend schier! Terwijl, in 't vlugge stoomgerid, ik varende en u ziende zit aan 't volgen, als 'nen ommegang van bontgepinte reuzen lang; Zoo spichte ik bei mijn oogen doof en duister, op uw blinkend loof; dat, alleszins geplekt, geboend de welgezinde zonne zoent! Daar staander, eerbiedweerdig grauw; daar staander, derf- en duisterblauw; daar staander, als één kankerblom, zoo vierig en zoo rood rondom. Daar zijnder die doorwenteld staan van geluw -- roode en groene blaán, den hoop gelijk, daar 't vier in gloeit,. bij nachte, en duistere steenen broeit. NAJAARSKLANKEN. 16i Tot braambeesrood, tot bruin geblaár, neet malscher nog, ontmoete ik daar; en donker, en zoo zwart als git, dat schuilende in de diepten zit. Abeelenboom, mij liefst aan al, en immer meest, bevallen zal 't geglinster van uw stervend goud, dat glariet in al 't ander hout (ij.., Wat zijn wij ver van 't doode en kleurloos Herfstsei- zoen van Poot, wanneer wij stilstaan voor dit heerlijk vertoon dat Guido Gezelle voor onze oogen ontrolt? Wij weten niet wat wij hier het meest moeten bewonderen, den glans der tinten door Gezelle gezien of den rijkdom der klanken, den overvloed der verven, waarin al die pracht door den dichter wordt nagetint. Wat laat ons de duistere Novembermaand door den dikken mist aanschouwen? 't Laatste, bladje, waarop Millevoye zijn naam aan 't nage- slacht heeft overgezet, den strijd van 't laatste blad door niemand oorspronkelijker nagebeeld dan door meester Gezelle. Gewend, gewaagd, geschommeld door de vlagen -- 't zijn de eerste winterdagen, ? ei, schouwt den hoogen schaaiaard (2) aan, het schoone uit al zijn kleêren slaan! Gewelkt, geweekt, gewinterd, omme end omme, geslokerd als een' blomme, zoo worstelt hij, in stervensnood, zijne alderlaatste krachten dood! De wind, gezwind, en alles aan 't bederven, beweert dat hij zal sterven; of, sterft hij niet, zijn schoonheid al, door zijne hand, verliezen zal. (I) Biekorf III, bl. aio. (2) Schaaiaard heet, in Fransch-Vlaanderen en elders, de Ulmus campestris, de zachte iep... 162 NAJAARSKLANKEN. Bezaaid, bezeeuwd, bezabberd al in 't ronde, met blaren, bleeke en blonde, door 't waaien en door 't windgeweld, is weg en wegel volgeveld. Nog een, nog een, weerstaat er, van de blaren die eer tienduizend waren tienduizendmaal vermenigvoud, op 's schaaiaards heerlijk zomerhout. Nog een, nog een blijft, boven op de spillen, weêrstaan des winters willen : 't moet af, 't en helpt geen wederstaan, 't moet afgewaaid en doodgedaan! 't Moet af, 't moet af! De buien gaan aan 't blazen, Aan 't ruischen en aan 't razen : 'k en zie, 'k en hoor! gaar is nu dat nog zegepralend zomerblad? Eilaas, 't geraas des winters heeft gewonnen de ontstelde macht der zonnen ; geen loof, geen blad, geen spiere meer, die weêrstand biedt den winterheer (i)!.. En dan komen de laatste, de donkere weken van den. Herfst. Ziet ge de raven roeien, boven de naakte en zwarte velden, door de grauwe lucht en hoort ge Guido Gezelle die treurigheid waarmede het landschap overgoten is, dien zwaai der zwarte ravenvlucht door 't, rythmus van zijn vers vertolken? vertolken? Met zwart ?en zwaren zwaai aan 't werken dóór de grauwe, de zonnelooze locht, ik de oude rave aanschouwe; die, roeiende op en dóór den schaars gewekten wind, gelijk een dwalend spook, eilaas geen ruste en vindt. (a) Biekorf III, bl. 344 NAJAARSKLANKEN. 163 ,Ze is zwart gebekt, gepoot, gekopt in 't zwarte; als kolen, zoo staan heure oogen zwart, in hun twee zwarte holen, te blinken ; rouwgewaad en duister doek omvangt het duister wangedrocht, dat in de nevelen hangt. Ze is stom ! Ze'n spreekt geen woord ! en 't waaien van heur slagers, en hoort gij niet. Alzoo de zwarte doodendragers en hoort gij niet. Alzoo de zwarte doodendragers stilzwijgend gaan, zoo gaat zij zwijgend op de lucht, en wendt alhier aldaar heur zwarte ravenvlucht (i). Niet enkel weet de dichter zijne waarnemingen in tee- kenachtige, dikwijls klanknabootsende verzen weer te geven, hij is ook een man van gevoel. Indrukken doortrillen zijne teêrgevoelige ziel. Als de gele bladeren van de boomen vallen is ook de Sineesche dichter ontroerd. Een heimelijk verdriet ontstelt zijne ziel en hij kan de droefheid niet verdrijven die zijn hert verteert, omdat de genuchten van 't blijde jaargetij de even als rook vervlogen zijn; de snaren van zijn gemoed gaan aan ' roeren en dikwijls bot er uit het geziene en 't gevoelde dat heimelijk en nog ongevangen iets dat men mysticism pleegt ie noemen, .die diep oorspronkelijke bezieling van wezens die door hun eigen noch denken, noch gevoelen. Ja, roept de Sineesche dichter uit, ware 't gewelf des hemels met gevoelen begaafd 't zou van treurigheid ver- ouderen. De schoonheid van de stervende Octoberblaren verrukt den zoetgevooisden West-Vlaamschen vinder : Hier leeft en sterft, oneindig schoon, Een duizendverwig klankvertoon. .... Gelijk aan 't Bamisblad, Vergunt, o Heere, uw' dienaar dat de laatste dag mijns levens mij de beste en U de schoonste zij! (I) Biekorf III, bl. 361. 164 NAJAARSKLANKEN. Om den val van 't laatste blad is de dichter van treu- righeid overstelpt en de verzen met hun beelden, met hun klanken, met hun stafrijmen zijn de weerslag van 's dichters- droevige stemming, en ook van de hope der herleving, welke droevige stemming, en ook van de hope der herleving, welke zoovelen niet meer zullen aanschouwen. Eilaas, eilaas, de naakte boomes treuren ! Wat gaat er hun gebeuren ? Zal dood zijn en versteven staan hun lot zijn en hun deel voortaan ? Komt weêr, komt war, o zonnenkracht, o zomer; o wakkere, wederkomer, die van geen winter vreeze en draagt, maar bloeiend hem het land uitjaagt? 't Is waar, eer 't jaar om;ventelt; eer de hoven weêr blom en blad beloven, hoe menigeen zal, binnendien gestorven, blad noch blom meer zien !.... Wat zegt de zwarte raaf, die wij door 't grauwe win tergezicht op haar duistere en stille wieken zagen rond- waren ? Gaat aan ! Of spreekt een woord, zoo de andere vogeldieren te zomertijde doen, die in de bosschee zwieren! te zomertijde doen, die in de bosschee zwieren! Ja! 's winters, als de snee' heur laken heeft gespreid, nog vinkt en klinkt het hier, vol vogelvlijtigheid. En gij ! de rave trekt, met trage vederslagen, voorbij mij, zwaar en zwart, gelijk de kerkhofwagen, en roept mij, onverwachts, terwijl zij henenvaart, al in één enkel wool d, heur winterboodschap : ?Spaart ? En, gij, rijkbegaafde en eigenvlaamsche dichter, spaar voor ons die meesterstukjes van vlaamsche poësis niet, die perels van eigenaardige waarneming en dichterlijk gevoel, die melodij van teekenachtige klanken, van schilderachtige woor- melodij van teekenachtige klanken, van schilderachtige woor- den en zoetvloeiende stafrijmen. den en zoetvloeiende stafrijmen. T. SEGHERS. `~I~i00 ~ ., IETS OVER DE HEI)ENDAAGSCHE LECTUUR. EN klein punt waarop ik de aandacht van alle Vlamingen zou willen vestigen is op de hedendaagsche lectuur of liever op die zoogezegde volksuitgaven van romans, die tegenwoordig, lijk iedereen het weet, bijna uitsluitelijk de lezing van onze -Vlaamscne familiën uitmaken. Niemand zal betwisten dat er op onze dagen veel gelezen wordt. Het onderwijs is op onze buitengemeenten zoover ge- bracht dat er tegenwoordig maar weinige huigezinnen meer gevon- den worden waar men noch lezen noch schrijven kan. Het is niet moeielijk er zich van te overtuigen. Men hoeft daarvoor alleen ,lijk, in den geest, zijne gemeente te overloopen. Hoevele huisge- zinnen zoudt gij vinden, denkt gij, waar er 's avonds, bij voorbeeld, geene uitgaven van volksbibliotheeken of geene feuilletons van dag. geene uitgaven van volksbibliotheeken of geene feuilletons van dag. bladen gelezen warden? Ik durf er u van verzekeren, goede lezer, dat het getal der niet lezende huisgezinnen klein zou zijn en dat .gij zoudt verwonderd zijn over den drift naar lectuur van onze buitenmenschen. Ik spreek daar van drift naar lectuur, ja men moet bet gezien hebben hoe verzot zij zijn op de lezing om het te kun- nen gelooven, men moet het ondervonden hebben hoe zij geheele weken naar het verschijnen van het nummer der volksuitgave of -van het vervolg van den feuilleton in het weekblad verlangen, om ,er zich een gedacht van te kunnen geven. Het is te betreuren dat die lectuur zoo weinig nut teweeg brengt voor hunnen geest, doch hunne verbeelding moet voldaan worden, en lijk het lichaam stof- felijk voedsel noodig heeft zoo doet zich tegenwoordig dezelfde noodwendigheid voor 'hunnen geest gevoelen. Ik zegde daar straks dat er geene huisgezinnen of toch weinig meer zijn waar men geene uitgaven van volksbibliotheeken en feuil- etons vindt. Romans en verhalen, ja, dat is de lezing op Onze dagen. Van godvruchtige boeken, levens van Heiligen, moet ik niet spreken, die zijn van onzen tijd niet meer, maar die behooren wel tot den goeden ouden tijd ; andere tijden, andere zeden, luidt biet spreekwoord, en zoo mag men het ook-op de lezing toepassen. 166 IETS OVER DE HEDENDAAGSCHE LECTUUR. Weet gij, geeerde lezer, wat ik voor lectuur in een eenvou- dig huisgezin vond? Ik vond daar afleveringen van de ?Brood- draagster ? het ?Roode Testament ? de ?Twee Wiegen ? het- Huis des Duivels ? ook nog afleveringen van de ?Twee Weezen ? de ?Geheimen van het Hof van Madrid ? Wil ik zeggen dat er onder die werken geene zijn die mogen gelezen worden ? Neen dat zal ik niet beweren, doch hetgeen zeker is, is dat al die ver- talingen van Fransche romans (vooral de ?Twee Weezen ? en de ?Geheimen van het Hof van Madrid ? geene goede lezing voor onze goede Vlaamsche lieden bevatten. Onze Vlaamsche jon- gelingen en meisjes hoeven in al die Fransche zeden en gebruiken niet ingewijd te worden ; hunne vlugge inbeelding moet zich met al die tooneelen uit de bedorvene Fransche modewereld niet bezig houden. Ik spreek nog riet van die Fransche zedelooze en god- delooze romans die men ook nog hier en daar zou kunnen aan- treffen, maar die men, God dank, toch nog zelden bij onze goede en eenvoudige buitenlieden vind: Wat onze Vlaamsche aan- gename en nuttige leesboeken aangaat, die boeken zijn vreemd in de handen van onze dorpelingen, tenzij hier en daar een werk dat men in de eene of de andere prijsdeeling heeft gekregen. En wat zou daar wel de oorzaak van mogen zijn ? Waarbij- -het komt, geeerde lezer, dat juist die Fransche vertalingen gelezen worden en onze Vlaamsche boeken in den vergetelhoek geraken, dat is omdat de bewoners van onze buitengemeenten gemakkelijk en goedkoop die vertalingen van Fransche romans kunnen beko- men. De propaganda die met die romans gemaakt wordt is door iedereen gekend. Het is niet noodig hier te ,zeggen hoe de uitventers van die uitgaven des Zondags hunne waren aan den man doen en hoe gretig die prullen door de dorpelingen gezocht worden. Het kost hun bijna niets, enkel eenige centiemen om hunnen leeslust te voldoen. Verwondert het u dan dat die Uitgaven zulken aftrok hebben en dat onze echte Vlaamsche wer- ken niet gelezen worden ! Over eenige weken sprak ik met eenen persoon, die een harts- tochtelijke lezer was, van het werk ?De Twee Weezen ? Het gesprek kwam natuurlijk op zijnen geiiefi oosden roman. ?Mijnheer, zeide hij, weet gij hoeveel mij dat werk in het geheel zal kosten met zijne 175 afleveringen? ? ??Neen, hoe zou ik dat weten. ? ??Ik reken dat het zoo iets als i2 fr. zal zijn ! ? ??Zoudt gij, vroeg ik hem (want het was maar eene arme' duivel), uw geld niet aan iets nuttigers kunnen besteden? i2 fr. is eene mooie som voor u. ? ??Het is waar, Mijnheer, 't is veel; ook indien ik dat in eens moest betalen zóu het er niet van komen, maar lijk het werk nu verschijnt in afleveringen, wordt men dat niet gewaar; het is alle weken maar eenige centiemen. ,) IETS OVER DE HEDENDAAGSCHE LECTUUR. 167 Wat zegt gij daar van, lieve Lezer? zou men dat stelsel ook op onze Vlaamsche boeken niet kunnen toepassen? Hoe wensche- lijk ware de verwezenlijking' niet van dat systeem ? Dan zouden onze goede lieden toch niet gedwongen zijn hun geld aan die vertalin- gen uit het Fransch te besteden en zij zouden hunnen geest met gen uit het Fransch te besteden en zij zouden hunnen geest met eene goede Vlaamsche lezing kunnen voeden. Indien men, bij voor- beeld, de werken van onze beste romanschrijvers en novellisten, zooals Hendrik Conscience, August en Renier Snieders, Ecrevisse, Vrouwe Courtmans, Sleekx, enz., in volksuitgave, per kleine afle- veringen, deed verschijnen, zou dat geene ware weldaad zijn voor onze Vlaamsche buitenlieden ? Volgens mij is de beste volksuit- gave van Vlaamsche schrijvers die der werken van August Snie- ders. Zou men de werken van andere schrijvers zoo-ook niet kunnen doen verschijnen en ze voor de kleine lieden toegankelijk maken t Doch om ze toegankelijk te maken voor het volk moet ze verspreid worden, en dat ontbreekt. Die uitgave kan men gemakkelijk genoeg in de steden bekomen, doch voor de lieden van het platte land valt dat moeielijk. Welken aftrok zou zulke uitgave niet genieten indien ze zoowel te krijgen was als die vertalingen uit het Franscht Op denzelfden voet als deze zouden onze Vlaamsche volksuitgaven Op denzelfden voet als deze zouden onze Vlaamsche volksuitgaven moeten ingericht worden en men zou er propaganda hoeven mede te maken lijk er propaganda gemaakt wordt met die vertalingen van Fransche romans. Eene ware volksuitgave moet zonder moeite onder het volk kunnen verspreid worden, gemakkelijk door het volk te krijgen zijn. Voor de volksuitgave die ik voorstel zou er in bijna iedere gemeente een persoon moeten zijn bij wien men iedere week de aflevering kan bekomen. Op dien voet, dunkt mij, zou er vooruitgang te doen zijn, met zoo eene uitgave in te richten zou men eenera grooten dienst aan het Vlaamsche volk bewijzen. Gelijk eene slechte lezing den mensch bederft en tot alle slechte daden bekwaam maakt, zoo doet eene goede lezing ons ook het goede hoogachten, zoo ontsteekt eene goede, vaderlandsche lezing de liefde tot het vaderland en leert ons op de voetstappen onzer voorvaderen wandelen. De zaak, zooals ik ze voorstel, is misschien moeielijk, doch het goede dat men er zou door teweegbrengen moet alle moe,elijkheden over het hoofd er zou door teweegbrengen moet alle moe,elijkheden over het hoofd doen zien. Sint-Niklaas. K. C. LUCIFERS VAL. Quomodo cecidisti de ccelo lucifer, qu mane oriebaris? (Is. xiv. 12.) OE vielt gij toch, o engel schoon, O gij wiens licht om Godes troon Een kreits van wellust wrochtte? O Lucifer, de bron van 't licht, Gij zijt verwonnen, en gij zwicht Gedoemd ter hellekrochte!.. Hoe vielt gij toch, o engel schoon, O gij wiens schitterende kroon Door 't Eden zond haar stralen? Ze is u ontrukt door 't hemelsch heer; Dit dwong u zelfs van uit de sfeer In 't diepst' der hel te dalen!.. Hoe vielt gij toch, o engel schoon, O gij wiens rozenkleur'ge koon Geene ijverzucht moest duchten? 't Is al verzwonden in den nacht Waar eene grenzelooze macht U dwong van heen te vluchten ! . . Hoe vielt gij toch, o engel schoon, O gij die aan der heem'len woon Des morgens kwaamt verschijnen ? Uw luister is nu uitgedoofd, Gij hebt te roekeloos geloofd Gods glans te doen verdwijnen!.. Gij zijt niet meer die engel schoon, O Lucifer, uit bitt're hoon Blijft gij dien naam nog dragen!.._ Gedompeld in het eeuwig vuur, Vermaledijdt gij 't eeuwig uur, Geen' redding kan er dagen ! . . St-Truiden. M. DESCHEEMAECKER. tAtlAtint DOODBEELDEKENS. AN Guido Gezelle's Kerkhofblommen is de zesde druk verschenen, merkelijk vermeerderd met gedichtjes, die gediend hebben voor r ?doodbeeldekens ?van vrienden en bekenden. Onder deze zijn er, die echt schoon mogen genoemd worden. Aan 't slot komt eene kleine notitie over het gebruik van dood- beeldekens, dat uit Holland, over Antwerpen, naar Vlaanderen is over- geplant. 't Oudstgekende is van 1755;'t oudste voor Belgi?dagteekent van 28 Juni 1784, uit Antwerpen. Deze van de verledene eeuw zijn gedrukt van geëtste, gestekene of gesnedene platen. De eerw. heer Slosse bezit er de talrijkste collectie van, die gekend is : meer dan honderd duizend! Wij hebben er ook eene, maar die telt eene o minder... Om ze tot ioo,000 te doen aangroeien verzoeken wij de, medehulp van alle vrienden. Vele lieden weten niet, wat er mede gedaan. Wat Gezelle zegt van de XVIII' eeuwsche doodbeeldekens is eveneens toepasselijk op die van dat eerste vierde der tegenwoordige .eeuw. 't Zijn nog gravuren van C. en Joan Galle, V. G. en F. Huberti, Cornel. de Bondt, T. van Merlen, A. Goetiers, Jac. de Man, G. Donck, enz., oneindig kunstiger en fraaier dan de.... modeprintjes van Dopter en tutti quanti, welke men nu ons in de handen stopt. Eenige (uit onze verzameling) zijn op perkament, zooals van Adriana-Maria van den Hoven ('s Bosch, i800), Maria-Joanna-Barbara de Bremaecker, geboren van Hulthem (Gent, 1821), J.-B.-Fr.-G. de Bremaecker (Gent, 1823), Anna-Theresia Meremans, wed. van Mich. van Eldick (Antwerpen, 1825), Maria-Ernestina van de Vyver, echt- genoote Jan-Andr. van Crombrugghe (Gent, 1855), enz. De oude teksten gelijken niet aan degene van heden. H, J. Verstraeten bericht het overlijden zijner echtgenoote Maria-Rozalia Duquesne, geboren le Lessen den 21 Mei 1793, en vóór haar verscheiden voorzien van de INH. Sacramenten, gestorven den 19 Maart 1819, kwart vóór zes uren 's avonds de echtgenoot laat weten dat de lijkdienst zal plaats hebben in de parochie- kerk van St.-Michiel, met 30 opvolgende zielmissen, en een andere kerk van St.-Michiel, met 30 opvolgende zielmissen, en een andere dienst te Rotselaar. Het in 't Fransch opgestelde bericht begint met den wensch : Que son dme rebose en paix! In een ander van hetzelfde jaar 1819, voor J.-B.-S. Ruys, geboren Ie Antwerpen in 1765, overleden als pastoor-deken te Loven den 14 Juli 1819, komen reeds vier teksten uit de Gewijde Boeken, op den doode toepasselijk, terwijl het hoogergemelde van 1800, een gebed verzoekende voor de overledene, er slechts één bevat : c Zalig 170 DOODBEELDEKENS. ?zijn de dooden, die in den Heere sterven; van nu voortaan, zeg ?de Geest, dat zij rusten van hun arbeid, want hunne werken volgen ?hen. ?(Apoc. XIV, 13.) Ook op de later gedrukte van het eerste vierde onzer eeuw zijn ten hoogste twee teksten uit de Gewijde Boeken, zinspelende hetzij op het leven des overledenen, hetzij eene verwittiging behelzende voor den lezer aangaande de onzekerheid der dood en de noodzakelijkheid om zich voor de groote reis, van welke niemand ooit is teruggekomen, geleed te maken. Dichtjes komen eerst voor in de tweede helft onzer eeuw. Behalve van Gezelle, vinden wij er van pastoor Claeys en andere dichto- lievende priesters, die eiken dag in de gelegenheid zijn er naar gevraagd te worden. Wij beamen ten volle het zeggen van Gezelle nopens het nut, dat de doodbeeldekens aanbieden. Opgesteld door de naastbestaanden of de beste vrienden dergenen, die herdacht worden, houden zij de zekerste biographische en geslachtkundige inlichtingen in, welke men wenschen kan. Ik raadpleeg mijne verzameling schier eiken dag, meest altijd met vrucht. Mogen wij uit het merkwaardig opstel van den heer Gezelle twee puntjes bespreken ? Hij zegt, dat men de doodbeeldekens te Gent,- gelijk te Ieper en elders, heet : zerkskes, zarkskes. Gentenaar ?ge- wonnen en geboren ? moet ik bekennen dat woord, in bedoelden zin, hier nooit gehoord te hebben. Eenieder te Gent noemt ze : doodsuntjes (plat Gentsch : doos jn jes). Verder zegt onze geleerde vriend : ?Tot in 't jaar 1830 en was- ?'t maar voor de priesters en voor de leden van de aanzienlijkste ?geslachten dat men doodprentjes uitdeelde : dertig, veertig, vijftig ?ten hoogsten, en ter gelegenheid van groote uitveertien. ?Dit gebruik bestond in Oost- Vlaanderen vroeger, met dit onderscheid, dat. men, in de steden, de beeldekens tehuis bestelde, zooals nog heden plaats heeft. Nu drukt men ze niet met dozijnen, maar in vele gevallen met- honderden. Ongelukkiglijk zijn, naast de Dopter-dingetjes, uit Parijs gezonden, nu ook allerlei afbeeldingen, als van kerken, kapellen, kerkhoven, grafsteden enz., door Belgische teekenaar-s cp steen gezet, grof en leelijk genoeg om, enkel bij 't zien, scheelhoofdpijn te krijgen . Onze druk- kers zouden wèl doen, dat bederf van den kunstsmaak tegen te werken en slechts beeldekens te leveren, die, wat teekening en druk betreft, waard zijn gezien te worden. Ten slotte zij nog gezegd, dat het drukken van beeldekens, met of zonder verzen, ter herinnering aan de eerste communie, aan eene priesterwijding of 't uitspreken der kloosterbeloften slechts dag- teekent van onzen tijd, of niet verder gaat, meenen wij, dan i86o of daaromtrent. Ook van zulk ?aandenken ?bestaan reeds groote verzamelingen, daar 't gebruik in de laatste twintig jaren schier alge meen, is geworden. D DE LAATSTE DOODEN ?Jan Frans Hendrickx, pastoor van Hulsen, bij Moll, over- leden in den ouderdom van 62 jaren, was vroeger onderpastoor te Wilsele, bij wijlen den E. H. Schuermans, waar hij de gulle vriend was van al de Vlaamschgezinde Leuvensche studenten van dien tijd ; hij beoefende de letterkunde, was een overtuigde Vlaming en schreef o. a. : Kerk cn Paus, of het Jubelfeest van Pius IX herdacht ('74). Over den heer Hendrickx ontvingen wij nog de volgende mede- deeling : ?Verleden woensdag, 28 December 1892, is te Hulsen god- vruchtig in den Heer ontslapen, voorzien van de HH. Sacramenten, de Eerweerde Heer J, Fr. Hendrickx, geboren te Turnhout den 8 OctoR- ber 183o, pastoor der parochie van Hulsen, sedert het jaar 1887. ?De eerw. heer Hendrickx was een ijverig en voorbeeldig priester, die door zijne priesterlijke deugden de achting en genegenheid zijner parochianen had verworven. Hij bepaalde zich echter niet bij het ver- vullen van de priesterlijke plichten, hij was onverpoosd werkzaam op letterkundig gebied. ?De eerw. heer Hendrickx was een der stichters van het F avids- fonds, was voorzitter der afdeeling Moll-Meerhout, medestichter en lid van de ?Zuid-Nederlandsche maatschappij van Taalkunde ?en van ?met Tijd en Vlijt ? Hij was een ervaren dichter ; meermaals schreef hij in de ?Bode van Averbode ?en in de ?Gazet van Moll ? Het Gentsche Davidsfonds bekroonde in 1884 zijn drama Martha en Lena. Deze laatste jaren was hij werkzaam aan een heldendicht in zeven zangen. ?Bethleëm ? ?Hopen wij dat de Heer hem reeds den loon zijner verdienstvolle loopbaan in den hemel geschonken heeft. ? -- Albert Delpit. De schrijver, wiens naam hierboven, was te Nieuw-Orleans, op 30 Januari 1849, geboren. Hij deed zijne studiën in Frankrijk van waar zijn vader hem naar het vaderland terugriep- om hem zijn handelshuis over te laten ; doch eenige maanden daarna keerde Delpit naar Frankrijk weder en schreef in Alexandre Dumas' dagbladen le Mousquetaire en d'Artagnan. Een Eloge de La7nartine, verdiende hem in 187o den eersten prijs in eersen openbaren prijskamp. Zijn eerste bundel gedichten L'Invasion, in 1872 verschenen, werd' met den prijs Montyon bekroond, en zijn tweede bundel Le Repentir ou Récit d'un cur?de campagne (1873), werd insgelijks bekroond. Zijn eerste drama Robert Pradel (Odéon 1873), bekwam geenen bijval, alsmede Jean Nu-Pieds (Vaudeville '75). Aan le Message de Scapin (Théátre Francais '76), en les Chevaliers de la Paine (Théátre Historique '76), viel een beter lot te beurt. Verder schreef hij voor 1 2 DE LAATSTE DOODEN. 't tooneel Le Fils de Coralie, Les Maueroit, le Père de Martial, Passionnément. Benevens zijne tooneelstukken schreef hij talrijke romans waar- onder Les Compagnons du Roi '73, La Venceresse '74, Jean Nu- Pieds '74, Disparu '88, Comme dans la Vie '90, enz. Hij was medewerker aan den Gaulois, l'Evénement, la Revue des Deux Mondes, Figaro, enz. enz. In [881 had hij nog een bundel verzen Les Dieux qu'on brise, in 't licht gezonden. Volgens de algemeene meeping is Delpit ' gestorven aan de gevol- gen van het niet lukken van zijn drama Passionnément. Hij mende een meesterstuk te hebben geschreven ; het stuk werd miskend en ?la -e désillusion fut si forte, zegt J. St Cère in den Figaro, que Delpit ?en perdit le repos, le sommeil, la tranquilit? ?il se mit a cher- '( cher du sommeil factice, du repos artificiel, ?ce qui n'était d'abord ?qu'un remède devint une habitude, et quand on voult-t l'en déshabi- ?toer, il était trop tard ? Men weet dat Delpit de Revue des Deux Mondes, waar meest al zijne romans in verschenen, na eene hevige polemiek met Brune- ,tière, verliet. -- Kanunnik H. Maynard. De onvermoeibare en geleerde wer- ker, bestuurder der Bibliographie Catholique, wiens dood l'Univers :aankondigt met de woorden : ?Il a cesse' de travailler ?was in 1814 te Saint-Maxent geboren. Hij was met een ongewoon geheugen, eene diepe gezonde rede, en eene buitengemeene verhevenheid van gedachten begaafd. Hij werd bestuurder van het St Vincentius a Paulo College te Poitiers, en almoezenier in een klooster te Parijs. De vruchtbare schrijver leverde eene Vie de St-Vincent de Paul, Histoire de Voltaire waarin hij den koning door Arsène Heussoye in diens le Roi Voltaire op den troon geheven, van dien troon in het modder werpt. Eene Histoire de la Ste Vierge werd insgelijks door hem vervaardigd : Mgr Pie riep Maynard tot hem en verhief hem tot het kanunnikschap in zijn diocees. Trots ziekte en allerhande moeilijk- heden hem door zijne vijanden verwekt ging hij immer met onvermoeibaren lever aan de 'begonnen taak voort, en met stalen wilskracht was het dat hij tot op den dag van zijn verscheiden de hand aan de ploeg hield geslagen, als om het woord van den H. Augustinus e-enmaal te meer te bewaarhe- lden : Hij zal slechts bij God rust gevonden hebben. Eene Histoire de Mgr Dupanloup, kwam ook van hem in 't licht, vrucht van langen en taaien arbeid. Van een zijnen uitgebreidste werken zegt l' Univers : ?Bornons nous a citer, sans parler d'innombrables articles de critique historique et ,c< littéraire, cette monumentale histoire des quarante fauteuils de 1'A ca. ?démie francaise qui eut mérit?une édition a frais publics et qui e faisait l'admiration de Louis Veuillot. Qui peut dire quelle somme ?de recherches et de labeurs représente cette oeuvre, vraiment unique, DE LAATSTE DOODEN. 173 ?publiée par bribes dans la Biographie Catholique et qui pour cha- ?cun des fauteuils acadérnigtes, donne non seulement la liste exacte ?des personnages qui l'ont occup? mais l'indication précise, l'analyse cc et l'appréciation de tous leurs ouvrages. . -- Cardinaal Jozef-Alfred Foulon. De Cardinaal Aartsbisschop van Lyon, Mgr Foulon, was een der steunpijlers der Katholieke Hooge- school te Lyon door zijnen voorzaat den Cardinaal Caverot gesticht. Hij was geboren te Parijs in April '23 en was in het Klein Seminarie aldaar waar hij studeerde, de lievelingsleerling van Mgr Dupanloup. Later werd hij leeraar van Rhetorika en bestuurder van dit gesticht en bleef immer als zijn geleerde leeraar de voorstaander der klassieke letteren. Vervolgens bisschop van Nancy en Toni ('67), aartsbis- schop van Besancon ('82) en eindelijk te Lyon ('87) werd' hij op 24 Mei '89 tot het cardinaalsrhap van St Eusèbe verheven. Benevens zijne herderlijke brieven en sermoenen te Nancy '82 (2 deelen in-8) onder den titel van CEuvres pastorales uitgegeven, zag ook in '89 van hem eene Histoire de la vie et des oeuvres de Mgr ,barboy, archevéque de Paris, het licht. ?P. Reichensperger, hoofd van het Duitsche Centrum, is op- 31 December 1.1. in den ouderdom van 82 jaren overleden. Hij was een begaafd redenaar, als dusdanig door zijne partij sedert '48 naar de Wetkamers gezonden om er hare gedachten en haar streven te verdedigen. Sedert den dood van Windhorst had hij dezen opgevolgd. Hij schreef werken over recht, den Kulturkampf, de politieke- zending van Duits.hland, enz. enz. ?Pater Daniel S. J., in 1818 te Beauvais geboren, was doctor in de rechten der Faculteit van Parijs. In '41 trad hij in 't klooster en schitterde uit als leeraar, maar bijzonderlijk als schrijver. -- Antonius Rondelet, em. prof. der Universit?de France en van het Institut Catholique de Paris. Zijn dood is een wreede slag voor de katholieke letteren in Frankrijk. ?Maton, eere-kanunnik van Doornik, op 2 Jan. overleden, was een gloedvolle redenaar, een degelijk schrijver; hij werkte sedert jaren aan de Semaine religieuse de Tournai. Paulina Willems dochter van Jan Frans Willems den vader der Vlaamsche Beweging, stierf dezer dagen te Gent, in den ouderdom van 69 jaar. Mgr Namèche rector emeritus der hoogeschool van Leuven, scha ijver van L' Histoire nationale het merkwaardigste monument aan onze vader- landsche geschiedenis opgericht, stierf den 30 Januari in de abdij van het Park in den gezegenden ouderdom van 82 jaar. PIETER DANCO. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. De Belgische Taalwetten toegelicht door Mr A. PRAYON-VAN ZUYLEN. Bekroond met de gouden medaille en uitgegeven door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde. -- Gent, A. Suffer. ?Eerste afdeeling, Prijs 3 frank. Onder bovenstaanden titel verschijnt eindelijk ?de bekroning van het werk dagteekent reeds van 1887 ?het eerste gedeelte van de ver- handeling van Mr A. Prayon over de drie taalwetten. De verschenen aflevering, die niet minder dan 476 8?bladzijden vult, bevat een geschiedkundig en critisch overzicht van de wetgeving over het gebruik onzer taal in de Vlaamsche gewesten van de middeleeuwen tot in 1873. Vervolgens vindt men er de geschiedenis en de beoordeeling der wet van 17 Augustus 1873 betreffende het gebruik der Nederland- sche taal in strafzaken, die der wet van 22 Mei 1878 over haar gebruik in bestuurlijke zaken en eindelijk die van 17 juni 1883, waarbij haar bestuurlijke zaken en eindelijk die van 17 juni 1883, waarbij haar gebruik in het Middelbaar Onderwijs wordt gei egeld, Het werk van den heer Prayon heeft blijkbaar jarenlange studie gevergd, overal draagt het de onmiskenbare sporen dat de schrijver zich tijd noch moeite ontzien heeft het zoo volledig mogelijk te maken. Ook zal het niet alleen voor de toepassing der taalwetten een nuttige vraagbaak wezen : de goed doorwrochte inleiding, die aan de geschiedenis der drie behandelde taalwetten voorafgaat, stempelt het tot een waar vade- mecum voor den Vlaamschen burger, die op de hoogte wenscht te mecum voor den Vlaamschen burger, die op de hoogte wenscht te komen van het ontstaan en den loop van onzen taalstrijd. Op de wijze van behandeling valt weinig af te dingen : nochtans verwondert het ons eenigszins dat waar de heer Preyon zoo breed uftwidt over het Gentsche Tzalminnend Studentengenootschap 't Zal wel gaan, waar hij zelfs eene geheele bladzijde drukt met de naamlijst van oud-leden van dit genootschap, waaronder men met verbazing namen oud-leden van dit genootschap, waaronder men met verbazing namen aantreft van mannen, die in hunnen lateren levensloop zich geheel anders dan Vlaamsehgezind hebben getoond, hij, waar het de klaamsche Con- ferentie van de Balie van Gent geldt, geenen enkelen naam weet te noemen. Dat verwondert ons des te meer, daar de schrijver, zoo wij ons niet vergissen, onder de eerste Gentsche advocaten behoorde, die in 1873 tot de nieuwe vereeniging toetraden. Evenmin vindt men in zijn werk den naam vermeld van hen, aan wier volhardend en onvermoeibaar streven het te danken was dat het vertoogschrift der Gentsche balie in 1873 met 74 handteekeningen werd bekleed en dat het adres, dat in 1881 namens de Vlaamsche Confe- rentie der Balie van Gent aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers -werd gestuurd, niet minder dan 109 handteekeningen telde. Wij willen den heer Prayon van deze vergetelheid geene grief maken : alleen zij het ons vergund hier den wensch te uiten dat hij ze in het tweede gedeelte van zijn werk, wanneer hij de taalwet van 1889 zal bespreken, die grootendeels haar ontstaan aan het vertoog- schrift van 1881 te danken heeft, zal trachten te herstellen. \Tij hopen dat het tweede gedeelte van dit werk niet lang meer op zich zal laten wachten. Dit ware des te meer te betreuren daar .zich nog steeds moeilijkheden voor doen omtrent de toepassing van den tekst der wet van 3 Mei 1889, en er tot nu toe geene enkele goeder bruikbare commentaar over de wet van '89 is verschenen. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 175 In afwachting bevelen wij ter zeerste dit verdienstelijk werk aan alwie zich den Vlaamschen strijd aangelegen laat, men vindt er een volledig arsenaal voor onzen kamp. Z. Notice sur Louis-Chrétien Roersch, par P. WILLEMS. Brussel, F. Hayez, 1883, 8? met portret. Deze levensbeschrijving van het betreurde lid der Belgische en Vlaamsche Academie, overgedrukt uit het Jaarboek der eerstgemelde vereeniging (1893), brengt voor het oog van den lezer de betrekke- lijk lange, hoogstverdienstrijke loopbaan van den man, die om zijne groote philologische kennissen, in tal van genoemde schriften gebleken, in de letterwereld zeer gewaardeerd was. Het werk des heeren Wil- A lems is eerre blijvende hulde aan den man, wiens onverzadelijke zucht naar meerdere kennis en aanhoudende studie hem belette werken van lingcn adem te scheppen. Dit is, zegt de heer Willems terecht, voor de wetenschap te betreuren. ?Begaafd, als hij was, met de nauwkeu- iigheid en de duidelijkheid zijner conceptiën, met het stellige zijner kritiek, had Roersch, indien hij 't gewild hadde, op het gebied der klassieke philologie werken voortgebracht van de grootste verdienste, van welke één voldoende ware geweest om hem, voor altijd, eenera ,uitstekender rang onder de Belgische geleerden te verzekeren. ? De lezing der Notice van den heer P. Willems zij allen Vlaam- schen lettervrienden ten zeerste aanbevolen. D. Sterk ! ?De lezers van het Belfort weten, dat er menschen zijn, die boeken kunnen beoordeelen vóór dat ze gedrukt, ja zelfs vóór dat ze geschreven zijn... Tot dezelfde familie behooren schrijvers, die den inhoud van boeken kennen zonder deze in de hand te hebben genomen. La Jeune Belgique geeft daarvan het volgende bewijs ?M. Paul Frédericq prend le Cycle jatibulaire et Dames de ?volupt?pour des romans. ?Il n'a donc pas même feuillet?ces livres. ?Cela ne l'empêche pas de les juger. M. Paul Frédericq a une e singulière facon de comprendre la probit?de la ciitique. ? Davidsfonds. -- In het begin der maand December vergaderden de afgevaardigden der provincie Antwerpen, om gezamentlijk de geschik- ste middelen te beramen ter bevordering van den bloei des Davidsfonds. Als gevolg op deze vergadering, waren te Antwerpen al de afdeelingen der provincie, zondag 22 Januari, beroepen. Het meerendeel der afdee- lingen : Antwerpen, Mechelen, Lier, Boom, Heist-op-den-Berg, Borgerhout, waren op deze gewestelijke vergadering door talrijke leden vertegen- woordigd . Na eene langdurige en belangrijke bespreking werden verschillige practische voorstellen gestemd, om bij het Hoofdbestuur te worden ingediend en alle strekkende om de heilzame werking van\ het Davidsfonds verder uit te breiden. Daar de dagorde voor het einde der zitting nog niet afgeloopen was, werd verder beslist dat eene tweede gewestelijke vergadering der afdeelingen in Maart, e. k. te Lier zou plaats hebben. 176 BOEKENNIÉUWS EN KR ONIJK. In het begin van December trad de gevierde redenaar de Eerw. Heer Hugo Verriest, pastoor van Waken, in de Antwerpsche afdeeling op met eene merkt aardige redevoering over het Onderwijs, en toonde_ aan hoe het noodzakelijk was de opvoeding der meisjes in de kost- en middelbare scholen meer te vervlaamschen, tot het behoud van het nationaal volkskarakter en tevens tot heil des godsdienstes in onze vlaamsche gewesten. De begaafde spreker genoot in de talrijke en' uitgelezen vergadering den meesten bijval, en gewis zal zijn ingrijpend woord de beste vruchten dragen. Den 23 Januari was het 'weder feest in de Antwerpsche afdeeling.- Een prachtig Concert had plaats in de groote zaal van den Katholiekcn Kring, onder de leiding van het bestuurlid den heer Frans Crouwels,- den kundigen leeraar en orgelist in St-Joriskerk. Bijna gansch het pro- gramma was ditmaal samengesteld uit muziekstukken uitgegeven door het Davidsfonds. Het Hosanna van A. Vanden Eynde en de Schelde van R. Mesdach werden voortreffelijk gezongen door M. T. Van Dom- melen, Leef Kap Kapelyn van E. Wanbach en Aan een viooljte door J. d'Hooge, voorgedragen door de heldere en frissche stem vair Mej. C. De Keersmaeker genoten den meesten bijval. De afdeeling wilde eens de critieken, welke dikwils werden uitgebracht tegen de- uitgaven van het Davidsfonds, wel op den toets stellen. De- toejuichin- gen van een keurig en kundig publiek schenen eene logenstraffing aan_ de beweringen van sommigen, bewerende dat deze muziekstukken weinig geschikt zijn om aan ons volk te behagen. Althans wat de hoogergemelde liederen betreft, zij zijn vol zwier en melodie en ten volle waardig van de verdienstelijke mannen, welk ze getoonzet hebben. De Antwerpsche afdeeling is vast besloten de muziekstukken door het- Davidsfonds uitgegeven voorheen bij voorkeur ten gehoore te brengen' en aldus me?te werken ter verspreiding van deze beschavende kunst- werken. Ten slotte werd, op meesterlijke wijze, door den kundigen declamator H. Keunens, Tante Mie, het puike gedicht van de begaafde dichteres Hilda Ram, voorgelezen, en door de herhaalde toejuichingen der toehoorders begroet. Dus een welgelukt feest en, zoo ik meen, geheel en gansch opgevat in den zin van de voorschriften des Davidsfonds. ?Donderdag 20 Januari sprak Dr H. Claeys in de afdeeling van ?Donderdag 20 Januari sprak Dr H. Claeys in de afdeeling van Leuven, over ?Het volk ? den 2 Februari zal Hoogleeraar De Ceu- leneer het woord voeren over ?Vlaamsche toestanden ?in die van Waregem. op zondag 27 hield Zele concert en vertonning, en op den- zelfden dag Sint Nicolaas eene letterkundige zitting met een voordracht door advodaat Belpaire over Volks- en Vlaanrschgezind. K. Vl. Academie. Vergadering van 18 januari 1893 --- Bespre- king en 'regeling van vragen van huishoudelijken aard. -- In de Commissie van rekendienst worden benoemd de heeren : De Pauw,, Mathot en Obrie. De heer Loopman leest een a]lermerkwaardigst verslag voor over bet Woordenboek der Naderlandsche Taal. DE BRUG VAN SAN MARTIN. EENE SPAANSCHE LEGENDE (r). I \P de boorden, van den Tajo, ~l$Staat Toledo, de oude stad, Lijk eene oude koninginne, 4 Die daar troon en kroon bezat. Lijk eene oude koninginne Draagt zij nog haar steenera kroon, Spreidt zij voor hare eigen' kindren Nog hare oude pracht ten toon. Heerscht ze niet meer over Spanje, Stond zij haren Scepter af, Toch bewaakt zij als voor dezen 't Rijk met haren herdersstaf; Schittert zij niet als de zonne, Die verlicht, maar die verbrandt, Toch praalt zij naast hare zustren Als een heldre diamant. En mocht gij den monnik vragen Met zijn donkerbruine pij, Of de deern, wier zwarte blikken U bespieden van terzij, (i) *Den grond van deze legende vind ik bij Antonio Trueba en in de K Tradiciones de Toledo ?van Eugenio de Olavaria y Huarte, E,7. 3 7 8 DE BRUG VAN SAN MARTIN. Of den beedlaar, die u toegrimt En u smeekt om een' reaal, Of den knaap, die zich laat koestren Door den laatsten zonnestraal, Wat het schoonst is in Toledo Van het schoon', dat zij bevat ? Dan zou elk gewis u zeggen : ?Kent gij wel een schooner stad? Wel, de schoonste stad der aarde Heeft toch niets wat ik bemin, Lijk de lieve Cigarrales En de brug van San Martin. ? En dan zouden zij U melden In hun' weelderige taal Hoe die brug aldaar omhoogrees; En hun rijkgekleurd verhaal Zou u spreken van den maker Van dien wonderbaren bouw : Van Don Juan de-Arevalo, Van Don Juan en zijne vrouw. II De brug, die de Mooren, weidsch en grootsch, Over den Tajo hadden geslagen, Had don Enrico v6or jaren en dagen In- puinera gelegd ! En woest en doodsch Lagen de tuinen der Cigarralen Over den wijden, diepen vloed, Die kronkelend stroomde langs hun' voet Door Kastilje's ruwe dalen. Vergeefs beraadden kerkvoogd en vorst : Hoe zij ook vraagden aal Kristnen en Mooren, De brug te herbouwen, 't was moeite verloren! Hoe menig het werk ook wagen dorst, Niet een, die vóor 't einde geen schipbreuk lede : Want diep was de stroom en de vloed was snel Hij schuimde en bruiste en kookte als de hel, En sleepte de sterkste stellingen mede! DE BRUG VAN SAN MARTIN. 179 Don Pedro Tenorio hield nu den staf; ? Hem blijft Toledo steeds ac`ften en eeren, Dien wijzen en waardigen dienaar des Heeren; -- Hij ook wou de brugge herbouwen, en gaf Het bevel het Spanje door te verkonden. Maar hoe ook zijn stem bemoedigend klonk, Wat eer ook den bouwmeester tegenblonk, Vergeefs was de mare door Spanje gezonden. Een morgen kwamen een man met zijn vrouw, Die de brug met zorg beschouwden ; ? En toen hij het doel van zijn komst ontvouwde Aan den hoogwaardigen kerkvoogd : den bouw Der brug, toen staarde de bisschop tevreden Op de ernstig edele trekken des mans, Die, van al de meesters des lands, Alleen dorst wagen, wat hij had gebeden. ?Maar zeg mij ? zoo sprak nu de kerkvoogd hem aan, ?Maar zeg mij, waaruit mij uw kennis zal blijken ? ?Wie blijft er mij borg, dat uw brug niet zal wijken, ?Maar krachtig den woedenden stroom zal weerstaan ? ?En zeg mij, o vreemdling, wie kent er uw daden ? ?En waar is het werk, dat uw' naam heeft gemaakt ? ?Want moeilijk is de arbeid, en zwaar is de taak, ?Die gij, onbekende, op uw schoudren wilt laden ! ? De vreemdeling sprak toen met edelen trots : ?Op Tormes en Duero, daar vindt gij ook werken, ?Zoo hoog als uw' torens, zoo schoon als uw' kerken, ?En 'k durf het u zeggen, zoo hecht als de rots ! ?Daar hebben wel andren met roem zich beladen - ?Niet een echter noemde des bouwmeesters naam : ?Die meester ben ik, en die werken mijn daden ! ?'k Was arm en gering en mijn vrouw maar alleen, ?Mijn haard en mijn brood waren 't doel van mijn streven. ?Ik, Juan-d'Arevalo, ik vroeg slechts te leven : ^ Den roem liet ik andren .... Die tijden zijn heen ! I 80 DE BRUG VAN SAN MARTIN. ?Mij dankt gij uw brug, mij alleen, onbekende ?'k Heb alles met zorg onderzocht en gewikt, ?En 't werk, waarvoor allen terug zijn geschrikt, ?Breng ik eer 't een jaar is gelukkig ten ende ! ?En wie u zal borg staan ? Mijn borg ben ik zelf! ?Wijl alle de steunen weg worden gebroken, ?Als 't water de pijlers weer vrij komt bestoken ?Met woede, dan sta ik, o Heer, op 't gewelf!... ?En moet uwe brugge vergaan in de golven; ? Zoo sprak hij met klem en met klimmenden gloed, ?Dan vind ik, verwaande, mijn graf in den vloed, ?Dan wordt met mijn leven, mijne eer er bedolven ! III Dagen, maanden vloden henen En Don Juan hield stipt zijn Woord!... Slechts het stevige geraamte, Dat de brugge hield geschoord, Moest nog worden weggebroken; En gevaarlijk was dat werk ... 's Avonds voor San Ildefonso Dreunden in kapel en kerk Al de klokken van Toledo, Want Toledo was in feest Zal de brug niet in den naam des Vaders, Zoons en Heiligen Geest Morgen door den wijzen kerkvoogd Plechtig worden ingewijd ? En die maar wordt aangekondigd Door de klokken wijd en zijd. Allen juichen, maar don Juan, die Niets aan 't toeval overlaat, Wil nog eenmaal naar zijn werk zien, V6or dat hij ter ruste gaat. Ziet, daar staat hij op het welfsel, Overweegt en overdenkt..... Kommer heeft reeds meenge sporen Op zijn voorhoofd diep geprent. DE BRUG VAN SAN MARTIN. 181 Maar nu speelt een zachte glimlach, Straal der hoop, hem om den mond, Wijl zijn blikken onderzoekend, Vorschend dwalen in", het rond!... Doch hij fronst de zwarte brauwen, Bleek wordt plots zijn schoon gelaat : 't Schijnt alsof een aaklig denkbeeld Al zijn leên met lamheid slaat !.... Op den drempel van zijn woning Houdt zijn trouwe vrouw de wacht, Die met liefdevolle blikken Hem van verre tegenlacht. Maar zij schrikt : ?0 zeg wat deert u? ?Wacht een ongeluk u weer? ?0 dat toch de Algoede Vader ?Van uw hoofd dat onheil weer'! ?? ?Vraag mij niets, ik mag niet spreken ?Voor uw eigen goed en 't mijn' ! ?? ?Neen 't geheim, voor mij verborgen, ?Is een smarte : kan het zijn, ?Dat ge een smarte mij verheelet? ?'k Heb uw vreugden steeds gedeeld, ?'k Wil mijn deel ook van uw lijden, ?Dat wellicht mijn liefde heelt! ?? ?Heelen, Vrouwe? Neen onmooglijk! ?Kent gij mijne smarte dan? ?Kent ge de oorzaak van mijn kommer ? ? ?'k Weet de macht der liefde, Juan! ?? ?Luister dan, bereid uw tranen! ?Gaarne spaarde ik u dien rouw; ?Maar de Heer, die 't anders schikte, ?Wees gezegend ! Luister, vrouw! 4( V6or de bergen morgen schittren ?In het gulden avondrood ?Gaat mijn roem in rook verloren, ?Rust ik in der golven schoot. 182 DE BRUG VAN SAN MARTIN. ?Als de laatste steun zal wijken, ?Vrij de brug den vloed bespant, ?Sta ik midden op haar welfsel : ?'k Heb daartoe mijn woord verpand! ?En gij weet niet, maar ik weet, dat ?Ik bij 't reeknen mij bedroog : ?Vallen zal de brug in puinen, ?Want te zwaar drukt elke boog ?Op hare al te zwakke pijlers. ?Vallen moet zij, waar als God! ?En ik sterven, wijl Toledo ?Zelfs mijn naam en faam bespot! ?Dood en schande! Wijl het leven Mij met roem beladen scheen! ?.. En zijn hoofd zonk op haar schouder Neder ; en zij snikte : ?Neen! ?Laat uw werk in 't water zinken, ?Maar niet gij ! Ik ga en kniel ?Voor den kerkvoogd, en mijn tranen ? Roeren zijne groote ziel! ?? ?Nutloos ! Schonk hij mij genade, ?'k Ben mijne oneer toch bewust! ?'k Weiger ! Want ik kan niet leven, ?Daar op mij die schande rust ! ?? ?Neen, mijn Juan ! gij zult niet sterven ?En op u valt geene schand : ?Leven zult gij en uw naam zal ?Roemvol galmen over 't land ! ? IV De nacht is zwart : Zóo incest het wezen Voor dat de Heer gezegd had : ?'t Worde licht ! De nacht is zwart ! Maar niet zoo duister Als 't brein van hem, die daar te sluimren ligt ! DE BRUG VAN SAN MARTIN.18 De nacht is zwart ! Maar bliksemstralen Doorklieven 't ruim, gelijk aan gloeiend staal! De nacht is zwart ! En uren zocht reeds Don Juan vergeefs naar eenen bliksemstraal! En doodvermoeid van 't rustloos zwoegen Zonk hij in 't einde op 't harde leger neer, ! Hij mocht een stond zijn doem vergeten, Door hem geveld ! Genadig is de Heer ! ... Wie sluipt er in het aaklig donker Zoo gansch alleen des Tajo's oevers langs, Terwijl de weergalm van de stemmen Der schepping buldert aan den Hemeltrans; Terwij 1 de watren schuimend hollen ? Gelijk het wilde ros schuimt onder 't juk; ? En, door den mensch getemd, in woede Zijn werk bestormen, op vernieling tuk? Wie schijnt des Heeren wil te tarten ?.., Een vrouw sluipt bij der bliksems naren gloed Behoedzaam voort, en acht den storm niet, Die alles buigt, of breekt, of beven doet! Wat bergt zij onder haren mantel Dat vunst en vonkt ? Is 't niet een brandend spaan, Dat, aangewakkerd door de winden, Een laaien gloed werpt op de ruwe baan ? Daar nadert zij den vloed en klautert Gelijk een gems den steilen oever af!... Wacht bij zulk weer haar welbeminde ? Of zoekt zij in de golven licht een graf? Hier rijst de brug; daar schuimt de Tajo... Haar boezem jaagt, heur handen beven niet, Al huilt de wind, en trilt en schudt ook De sterke steiger als het bevend riet!... 184 DE BRUG VAN SAN MARTIN. Daar haalt ze 't vonkend spaan te voorschijn, En zwaait het, tot het vlamme, weg en weer, En schaduwen met vreemde vormen, Lijk spoken, aaklig dansen op en neer ! Daar brengt ze bij het zwart geraamte De roode vlam ! .... Verblindend scheurt de gloed Des bliksems 't ruim op de eigen stonde, Des bliksems 't ruim op de eigen stonde, Bij 't buldren van den donder en den vloed ! ... De vlamme kust en likt met wellust Het harsig droge hout; het knettert, kraakt, En vonkt en blaakt, en brandt als 't ware 't De gloed der helle, dien een vuurberg braakt ! De vlamme bijt in paal en kespen En stut en balk, en springt van boog tot boog; Ze grijpt in 't ronde, ver en verder En kruipt en krult en kronkelt naar omhoog ! De winden waaien fel en feller En jagen hoog en hooger steeds het vuur; Het slingert met zijn duizend armen En slaat ze om pijlers, welfsels, torenmuur ! Het daalt tot bij de kruin der golven, Waar 't knappert, knettert, kookt en kist, Het stijgt, tot in 't gebied der wolken, Waar 't flakkert, blakert, bruist en sist. Hoort, hoort ! daar klinkt de noodklok, Die gansch- Toledo roept ter hulp .... En -duizend stemmen geven antwoord, En wekken ieder in paleis en stulp ! En, lijk 't gedommel van den donder, Die ijzingwekkend in de verte rolt, Komt, door de straten van de stede, Een menschenstroorn, steeds wassend, aangehold ! DE BRUG VAN SAN MARTIN. 185 Don Juan schrikt op uit zijne droomen Van grootheid en van roem ! ... En rustig Iag Naast hem zijn vrouw !... Daagt dan niet heden Voor hem de dag der schand, de laatste dag ? Ze ontwaakt en beiden ijlen mede.... 0 Wee ! Van waar die rosse helsche gloed ? Don Juan voelt zijne leden siddren En stollen plots tot ijs zijn bruisend bloed ! De brug in brand !... En luider galmen De klokkenklanken over stad en land; En dicht en dichter wordt de menigt ! ... Vergeefs 1 Hier baat geen hulp van menschenhand ! 't Bedrukte volk staart handenwringend En moedloos op der vlammen wilde pracht, Die 't werk van maandenlangen arbeid Vernielen, stuk voor stuk, in eene nacht ! Een kreet van medelijden rijst er Bij 't zicht des kunstenaars, op wiens gelaat Men sombre wanhoop raadt, terwijl niet Een trek het diepst zijns harten lezen laat. Want zijne ziele looft den Heere, In, wien hij steeds betrouwen had gesteld, Omdat Hij in dat hachlijk ure Hem, zondaar, machtig kwam ter hulp gesneld! Omdat hem, voor den roem van Spanje En voor zijn vrouw, het leven werd gespaard ; Omdat van hem, de schand geweerd werd, Die op zijn hoofd hing, als een dreigend zwaard ! Hij twijfelt niet in zijne vroomheid, En ieder had, als hij, het wel gegist : De bliksem trof het middenwelfsel .... Maar niemand, dan zijn vrouw, en God die 't wist. I86 DE BRUG VAN SAN MARTIN. Een dof gekraak dreunt door de verte En doodsche stilte heerscht er onder 't volk.... Het welfsel scheurt.... de pijlers wankien, En tuimlen in den wijden, diepen kolk ! En hooger dan de hoogste toren Rijst, ?slechts een stond ?een wolk van vuur in 't ruimt En bruisebd dekken plots de watren En bruisebd dekken plots de watren Den oever van den stroom met ziedend schuim.... En weer is 't nacht en stil.... nog danst er En zweeft, gelijk op 't kerkhof, hier en daar Een eenzaam dwaallicht, tot dat eindlijk, De blik geen' straal in 't donker meer ontwaar... V Weer klinkt bij 't heien 't eentonig gezang, Als 't heiblok dreunend bonst op de palen... Der bergen wanden weerkaatsen den klank; En 't schijnt alsof door de rotsige dalen De stenende stem van den geest werd gehoord Des waters, die in zijn rust gestoord, Nu klagend, doelloos om ging dwalen... Weer galmt de hamer en klinkt het truweel, En 't oever krielt van menschen en tuigen... De lasten spannen ketting en zeel, De kranen kraken, en knarsen en buigen... En langzaam rijzen de pijlers omhoog, Als reuzen, die uit hun' graven rijzen, Nu de vloek, die op hun' schoudren woog, Verdween voor 't wonderwoord eens wijzen... Reeds reiken de bogen. sterk en stout, Ver boven der golven schuimende kruinen... Reeds stijgen de torens, kloek en bout, Schooner verrezen uit hun' puinen .. . Hun' hooge tinnen kaatsen 't goud Der morgenzonnestralen weder, En 't gouden kruis daarboven schouwt Beschermend op Toledo neder... DE BRUG VAN SAN MARTIN. 187 Des morgens was v6or dag en dauw Don Juan in 's Heeren huis gaan knielen; Want heden was 't geen dag van rouw, Die heel zijn toekomst ging vernielen Het was de zegezonne thans, Die schitterde aan den hemeltrans Daar staat hij ! .. Zijne blikken waren Met kalmen ernst, en vorschend rond Op 't werk, en op de dichte scharen Van 't werkvolk! .. Op deez' plechtgen stond Klinkt plechtig ook uit zijnen mond 't Gebiedend woord ... Dicht lijk de aren, Die sproten uit den vruchtbren grond, Staan, wiegend lijk de groene baren, Toledo's kindren 't aan te staren. . De schoren wijken een voor een, Onthullend traag de ranke leén Der brug... Daar staat hij ! Onbewogen, En onverschrokken, wijl de bogen, Beneden hem allengs voor de oogen Des volks verschijnen, los en vrij, en stout en sterk... Pal staat, gelijk de rots, het meesterwerk! . . Daar galmt op eens een zang, Daar stijgt een lied van dank En lof ten Hoogen ! 't Is als een wierookwolk, Die Bisschop, Priesters, Volk, Ten hemel zenden, knielend neergebogen : ?Hosannah ! Looft den Heer, Gij stroomen ! spoedend van de bergen naar het meer, Gij bergen! dalend van de wolken tot op de aard! Hosannah ! Looft den Heer : Hij is uw lofzang waard! ?Hosannah ! Looft den Heer, Gij donders! rollend door de donkerzwarte lucht, Gij bliksems ! schittrend bij uw wilde woeste vlucht ! Hosannah ! Looft den Heer, Jehovah Sebaoth ! T 88 DE BRUG, VAN SAN MARTIN. ? Alles rust in zijne handen : Wil Hij ? Zeeën worden landen, Water welt uit dorre zanden ! Wenkt Hij ? Aan de woeste stranden, Waar de baren breken, branden, Vleien zij in ijzren banden, Zich ter neer op zijn gebod! ?Hosannah ! Looft den Heer, Gij, starren! fonklend als de reinste diamant, Gij, zeeën! strooiend paarlen op het eenzaam strand! Hosannah! Looft den Heer, Jehovah Sebaoth ! ?Hosannah ! Looft den Heer Gij, bliksems, donders, heemlen, starren, zon en maan, Gij, bergen, stroomen, zeeën heft uw loflied aan ! Hosannah ! Looft Hem, lucht en water, vuur en aard, Hosannah ! Looft den Heer : Hij is uw lofzang waard ! 3, Met rijkdom en eer werd don Juan overladen... Zijn vrouw viel den Bisschop, zoo zegt men, te voet, En ging het geheim aan den kerkvoogd verraden, 't Geheim, dat haar drukte op 't gekwelde gemoed. De wijze Tenorio schonk haar zijn' zegen; Hij schonk haar vergifnis en loofde haar daán. En, werd ook haar naam voor de toekomst verzwegen, Haar aandenken blijft, en zal nimmer vergaan. In^steen liet de bisschop haar beeltenis houwen, Als 't beeld van de trouw en van de echtlijke min, En ieder kan steeds nog die beeltnis aanschouwen, Op de Brug van San Martin. Gent. EDMOND FABRI. r r r r r r r r r ~ M~1 "~ ~M ~~ ~" ~M ~~ ~~ 14,--460-441- 460-Ng ~1~ ~~ ~ 4MM V3AVi ?A OM A DE ONGEZONDE LETTERKUNDE. FRANCOTTE'S voordracht, in de leste algemeene ver- gadering van la Sociét?Scientifique te Luik, luidde ?La déséquilibration mentale dans la litterature con- temporaine. De Staat van evenwichtstoring is, volgens den geleerden professor, een staat van ontaarding en gelijk de voorzaal van het zothuis. Hij bestaat in de buitengewone ontwikke- ling van zekere geestvermogens, gepaard met het ellendigste gebrek aan de anderen. Voor velen der hedendaagsche Fransche schrijvers, gaat hij voort, is die ziekelijke toestand het beginsel van hun schrijverstalent, de oorzaak hunner zoogevierde oorspronkelijk- heid. De gezonde rede is te gemeen voor die jagers naar nieuwigheden. Spreker bevestigt dit ten overvloede, door menigvuldige aanhalingen uit de Goncourt, Theoph. Gautier, Baudelaire en Flaubert. Onverzaadbare hoogmoed en zelf- aanbidding, haat en misprijzen voor de meesters der verle- dene eeuwen stralen uit al hun schrijven en zeggen. De zucht naar oorspronkelijkheid en werkt niet alleen op den keus der onderwerpen, maar ook op dien der woorden en der wendingen, en leidt die schrijvers tot eene, wartaal die niets te goed meer en is voor een zothuis. Hebben zij niet de kleurklanken uitgevonden, een stelsel dat aan elken klank eene kleur toewijst, waarvan hij ver- ondersteld wordt de gewaarwording weer te geven?' Zoodat A zwart en E wit beteekent, enz. (z) De instrumentstonen, ook krijgen hunne kleur, zoo heet de viooltoon blauw. Doch het is meest nog in 't gevoel dat het gebrek aan evenwicht bij deze schrijvers in de oog springt. De ontaarde, de evenwichtlooze is gelijk een kruitleken-roer- (I) Bilgevolg geeft blanc de gewaarwording van zwart. Hoe uit zinnig. 190 DE ONGEZONDE LETTERKUNDE. mij-niet. Hij lijdt aan overgevoeligheid en, gedurig bezig met de fijnste vezels zijns herten te onderzoeken en te doen spelen, vergroot hij nog zijne kwaal en vervalt in eene droefgeestigheid die leidt naar de zelfmoord. Vandaar de overdrevenheid van alle gevoelens, zoowel van haat als van liefde. Vandaar die drift naar 't schrikkelijke die sommigen kwelt en vervolgt. Vandaar die mengeling van godvruchtigheid en vloekzucht, van dweepgeloof en wulpschheid, die velen zooals Barkey d'Aurevilly, Baudelaire, Peladan en Paul Ver- laine kenmerken. De levenswijze zelf dier evenwichteloozen wordt grillig en fantastisch. Dikwijls geven zij hen aan den drank over, en niet zelden vervallen zij langzamerhand in de volkomene zotheid, zooals Jules de Goncourt, Baudelaire, Grard de Nerval en Paul Destuf. Dit is het kort begrip van Francotte's voordracht. Ziet hier voluit zijne gevolgtrekking : ?Het aurea mediocritas en is niet alleen waar voor ?de' fortuin, 't is het ook voor 't verstand. Wanneer wij ?het droevig lot gadeslaan, dat aan uitmuntende geesten ?schijnt beschoren te zijn, kunnen wij ons gemakkelijk ?in den middelstand, vrij van zooveel zorgen en bekom-' ?mernissen, getroosten. ? 't En is ons doel niet hier te onderzoeken of de voorgebrachte aanhalingen altijd een juist gedacht van de besprokene schrijvers geven, en of zij, in elk geval, de benaming van evenwichtloosheid wettigen. Daar wordt nog al hevig over getwist : Stelselmatige verdedigers der jongeren verwijten de andersgezinden hunne stelselmatigheid. Wij, bezadigde Vlamingen, die nooit voor Fransche goden hebben in het stof gekropen, al waren zij nog zoo classiek, en die - nog veel min voor de nieuwgebakkenen onzen wierook willen branden, wij zien dien strijd, zonder drift en met veel belangstelling af, gereed om alle edel- moedige pogingen goed te keuren, die de kunst kunnen bevorderen, maar wel besloten het hoofd niet te buigen voor de leste lettermode van Parijs. Wij en hebben Maerlants leuze niet vergeten : wat Walsch is valsch is, en al ware 't bewezen, 't gene wij DE ONGEZONDE LETTERKUNDE-. 19 I stellig betwijfelen, dat de nieuwe Fransche richting goed is, dan bleue 't nog waar dat zij niet en aast aan onzen stam. M. Francotte verklaart alleen eene wetenschappelijke bedoeling te hebben en volstrekt buiten alle letterkundige schooltwisten te willen blijven. Hij heeft inderdaad alle practische gevolgtrekkingen in zijne studie vermeden. 't En mag immers geen gevolgtrekking heeten, deze die hier op neer komt : Gelukkig de minbegaafden ! Onchristen en valsch gezegde, dat eene der rijkste gaven misacht die -de Hemel ons geven kan, de gave des geestes. Moeten wij gelooven dat de geleerde professor in gansch ~zijne voordracht niets anders voor oogen had, als de onge- lukkigen te troosten, die voor het verheven geestesgeluk min bekwaam zijn? Zulks en is niet aan te nemen. 't Is enkel een uit- vluchtsel om aan grondiger gevolgtrekking te ontsnappen. Wij eerbiedigen de voorzichtigheid van den heer Fran- cotte, hoe weinig zij hem moge baten. Wij blijven hem dankbaar voor het onbescheiden licht dat hij in de hedendaagsche Fransche letteren heeft doen -schijnen. Hij late ons toe er een klein straalken bij te voegen, ten einde het misverstaan te voorkomen, dat uit zijne al te eenzijdige beschouwing zou kunnen ontstaan. Twee bemerkingen zullen voldoende zijn. De eerste, dat de eenzijdige uitmuntendheid der even- ivichtloozen, in wie de goddelijke orde gekrenkt is, geene ware uitmuntendheid mag heeten, en nog veel min een grondbegin van schoonheid. God, die het beginsel en het einde is der schoonheid, is ook het beginsel en het einde der orde. De orde is de stemel der schoonheid. Eenzijdige uitmuntendheid kan dus wel beroemdheid geven, maar geene degelijke en vruchtbare kunstweerde. De tweede, dat spreker den staat van evenwichtloos- heid te veel als een geneeskundig feit beschouwt, waartegen voorzorg en geneesmiddel onmachtig zijn; als een noodlot, dat alleen van de geboorte afhangt, en zijne onvermijdbare gevolgen medesleept. Hij hadde moeten opmerken dat die staat, vooraleer hij erfelijk wordt, door de eenzijdige ontwikkeling des -geestes is veroorzaakt, gelijk de aangeboren staat, zooals hoogex bekend is, door hetzelfde misbruik wordt vermeerderd. De evenwichtloozen zijn bijgevolg ten grooten deele ver- antwoordelijk voor hunnen ziekelijken toestand en voor dezen dien zij bij hunne lezers verwekken. _ 192 DE ONGEZONDE LETTERKUNDE. Hunne handelwijze spruit voort uit eene verkeerde opvat- ting van het letterkundig Schoone, dat de medewerking vraagt van alle geestesgaven, in de orde hunner weerdigheid, in even- redigheid met het voorgestelde doel, doel dat, op zijne beurt, aan het eeuwige levensdoel ondergeschikt is. 't Is dus veeleer eene philosophische dwaling als eene lichaamlijke krankheid die hier tot grond ligt. Indien de heer Francotte zulks dieper hadde willen inzien,. en van zijne wetenschappelijke beschouwingen tot practische wenken afdalen, zouden wellicht zijne besluitselen, op meer bevredigende wijze, geklonken hebben : ?Gelukkig de welbegaafden ! want zij vinden in hunnen ?geest, niet alleen eene voldoening verre verheven boven 4 't geluk der minbegaafden, maar ook den kostelijken middel ?om de zielen tot het Goede, langs den glanzenden weg van ?het Schoone, te verheffen. ?Ongelukkig zij, die in hunne geestvermogens het even- ?wicht storen, door den Schepper gewild. Hun werk en kan ?niet gezegend zijn. Het is gedoemd tot onvruchtbaarheid en' ?tot de ontbinding der dood ? 't Verval van alle grondbeginselen in Frankrijk heeft aldaar de eeredienst van het Schoone in eene klopjacht achter het nieuwe doen ontaarden. Veredelen en is het doel niet meer bij velen, maar ver- dierlijken; roeren niet meer, maar verbazen; verteederen niet- meer, maar zot maken. Daartoe zijn alle middelen goed. De minste eigenaardig- heid des geestes wordt er gekoesterd, ontwikkeld en tot het uiterste gedreven, nagenoeg gelijk men de leverziekte bij de ganzen aankweekt, tot voldoening van eenige moegeproefde lekkerbekken. Wat verschil met onze Vlaamsche letterent zoo eenvoudig, zoo gezond en zoo hertelijk gebleven! Hier heerscht nog des Scheppers orde in de zielen, in de geesten en bijgevolg in de kunst. Hier nog ontvlamt het Schoone bij den gloed des herten. Hier werken nog al de geestvermogens mede, volgens den rang- door den Heer hun aangewezen, om, bij middel van het kunst- werk, den mensch van het betrekkelijke tot het eeuwige, van .het geschapene tot den Schepper te verheffen. DE ONGEZONDE LETTERKUNDE.193 Hier is de eeredienst der letteren, niet eene zielstoring voor den schrijver en den lezer, maar eene gelijkmatige ont- wikkeling van alle geestvermogens, tot beider verbetering en volmaking. Gezegende toestand voorwaar, die met geene zorgen genoeg en kan bewaard worden ! Vluchten wij dus den invloed der hedendaagsche Fransche letteren : hij is verderfelijk voor onzen volksgeest, voor al wat wij liefhebben, voor al wat bij den vreemde onze glorie uitmaakt. Ach! hoeveel Belgen en heeft hij niet medegesleept! Ik en wil hier niet spreken van eenen Lemonnier, die de toegevende zedenrechters van Parijs door zijne schaamte- booze schriften deed blozen, noch van eenen Picard die tot verschooning, in zijne pleitrede, bijbracht dat de aan- geklaagde beestigheden eenvoudig vlaamschheden waren, en als dusdanig moesten verontschuldigd worden. Ja, dien hoon hebben onze verfranschten aan ons volk toegeworpen, aan ons Vlaamsche volk, tot dan toe gekend en geëerd, door de beroemde werken van onzen Conscience, als het zui- verste volk van Europa! Noodlottig vooral voor de Vlamingen, en ontaardend is het verkeer der jonge Fransche letterschool; zulks blijkt op de klaarste wijze uit de vergelijking tusschen de twee Rodenbachs, twee dichters, twee kozijns in Vlaanderen geboren. Albrecht, de Vlaming, was een toonbeeld van goeden smaak, van kracht en van gevoel ; Georges, de ver- franschte, is gezocht, verwijfd en valsch. Wat hadde hij niet kunnen worden, ware hij waarlijk Vlaming gebleven van hert en van taal ? Wat hadde Maeterlinck niet kunnen zijn, indien hij hem in den Franschen maalstroom niet had laten mede- slepen, waar hij zijn machtig en onloochenbaar talent aan kunstige weddenschappen en raadsels gaat verspillen. Danken wij God dat onze Vlaamsche letteren zoo gezond zijn gebleven. Bewaren wij met liefde onze kostbare volksgaven. En, in plaats van de vreemden na te apen en die Vlamingen te verheffen, die onze taal en onzen aard hebben afgezwo- ren, wijzen wij fier op onze eigene meesters, leggen wij, hunne werken op onze salontafels te prijken en beter nog,. dragen wij die in het hert en in den mond. Sint-.Nalaas. A. J. M. JANSSENS. ag`~~~~^ 4 9A KUNST EN BESCHAVING. LVORENS de tegenwoordige betrekkingen van de kunst met het maatschappelijk leven en de ontwikkeling van hare ware roeping nader te beschouwen, willen wij eenige verklaringen betreffende de kunst in het licht stellen, om aldus zooveel mogelijk alle scheve opvattingen te voor- komen. Wanneer men hoort spreken van kunst en van kunstgevoel, wordt gewoonlijk de beoefening van het een en het bezit van het ander toegeschreven aan een klein getal uitverkorenen. Op deze wijze echter verwart men twee verschillende zaken. Wat de beoefenaars van de schoone kunsten betreft, een ieder weet het, hun getal is klein; maar hetzelfde kan niet gezegd worden wat het bezit van hetzelfde kan niet gezegd worden wat het bezit van kunstgevoel aangaat. Ieder mensch, als redelijk wezen, bezit een zeker kunstgevoel; maar evenals het verstand min of meer ontwikkeld is, zal het gemoed min of meer vatbaar zijn voor den indruk van het schoone. Opdat hieromtrent alle twijfel onmogelijk wor- de en eenieder zich gemakkelijk rekenschap geve van hetgeen in hem zelven omgaat, moeten wij in het kort zeggen en uitleggen wat kunstgevoel is. Kunstgevoel is niets anders dan een innerlke aandrang tot genieten van het schoone, dat is te zeggen eene aangeborene eigenschap, die den mensch, in evenredigheid van hare mindere of meerdere KUNST EN BESCHAVING. 195 kracht, dringt het schoone te bewonderen. De ware en opperste schoonheid is God, (i) ons bekend door zijne schepselen, waarvan de mensch, met rede en verstand begaafd, het edelste is. Alle schepselen be- wonderen en vereeren de Opperste Schoonheid en ontleenen hunne schoonheid aan haar; maar niet doen allen zulks op dezelfde wijze. De redelooze wezens doen het noodzakelijker wijze, zonder het minste bewustzijn van hun doen ; maar de mensch, met verstand en vrijheid begaafd, heeft een oneindig hooger bestaan. Hij is het middenpunt der schep- ping en heeft tot roeping alle zijne handelingen, zoowel innerlijke als uiterlijke, te richten tot ver- heerlijking van de Hoogste Schoonheid, door de macht der idealiseering. Wat moet door idealiseering verstaan worden ? Idealiseeren is het zich denken van wezens, ontdaan van alle onvolmaaktheden, wezens die in de werkelijkheid niet bestaan, maar kunnen bestaan. Bij voorbeeld : een dichter of schilder moet een hond schilderen. Na door vergelijking, alle schoone natuurlijke hoedanigheden, zoowel inner- lijke als uiterlijke, zooveel mogelijk van onvol- maaktheden en gebreken te hebben gezuiverd, is hij in het bezit van een denkbeeldigen hond, zooals er wellicht geen bestaat, doch waarvan de moge- lijkheid niet is uitgesloten. Wij zeiden naluurlOe hoedanigheden; want ofschoon de wreedheid niets aantrekkelijks heeft, zoude een kunstenaar toch, met ze een kat, tijger of ander dier van dien aard te ontzeggen, onmogelijk- heden voorstellen, in strijd met de waarheid en den geregelden loop der natuur. Als het waar is dat eenieder in zich den drang tot genieten van het schoone, algemeen kunstg? (I) Lees den schoonen brief van professor Dr P. ALBERDINGK•THIJM in de Eerste Klanken, uitgegeven bij A.Siffer te Gent. 196 KUNST EN BESCHAVING. voel genoemd, bezit, het is even waar, dat dit gevoel, bij het volk bestaande, geregeld en geleid moet worden in den weg der waarheid. Deze plicht rust op de kunstenaars. Wanneer zij hem vervullen, kan hun invloed op het maatschappelijk leven niet anders dan heilvol zijn; integendeel wanneer zij hem niet alleen verwaarloozen, maar zelfs eene geheele verkeerde richting aan de kunst geven, zullen hunne werken wanorde baren. Laten wij eenen blik werpen op de werking van de kunst op het maatschappelijk leven in onze dagen en daarna eenige regelen wijden aan de ontwikke- ling van hare ware roeping, zonder in bijzonder- heden te treden. De invloed van de goede kunstenaars is, helaas, in onze tijden overmeesterd door dien der slechte. Op het gebied der letterkunde heeft de roman, na zich aan de onmogelijkste voorstellingen te hebben schuldig gemaakt, ten slotte bijna overal het toppunt van geestverderf bereikt en in ware pornographie zijne bekroning gezocht. Inderdaad men kan zijne geschiedenis resumee- ren in eenen trapsgewijzen afval van redelijke en zedelijke beginselen. En hoe kan het anders? Het steeds voortwoekerende materialisme moest door zijne ontkenning van het onzichtbare en het onstoffelijke alle bezieling uitdooven, alle ideaal ver- nietigen en de kunst tot dienaresse van de stof, tot nietigen en de kunst tot dienaresse van de stof, tot slavin van 's menschen hartstochten verlagen. Het is niet meer voldoende in poezie en proza, door tooneelstukken en verhalen, waarvan de zede-- les, dan eens een zelf- andermaal een broedermoord is enz. enz., de goede gevoelens van het ware liefde- gevoel af te rukken. Neen, de ongeregelde driften moeten bij het KUNST EN BESCHAVING.197 volk gewekt, de lust tot zinnelijk genot geprikkeld en de wanorde in het maatschappelijk leven tot regel gesteld worden. De ontaarde roman is de thans heerscheude letterkunde, zoodanig zelfs dat menigeen zich soms in de beoefening van de eene of andere kunst, vooral van de dichtkunst, blijft hij binnen de perken van den Godsdienst en van de zedelijkheid, den moed zoude voelen ontzinken, daar op materieelen steun weinig of niet meer te rekenen valt. Bijna alle kunsten, en vooral de schilder- en beeldhouwkunst, worden door den stroom des tijds medegesleept. Zij reiken de pornographie de hand om door de verleidelijkste voorstellingen den lust tot genieten aan te wakkeren en alle edele gevoelens, ja het ver- hevenste kunstgevoel te ontwortelen. En welke gevolgen zien wij eruit ontstaan ? Het zoete familieleven kwijnt; want de liefde, op God rustende, is bijna niet meer van onze dagen. De maatschappij wordt onrustig, het gevoel van zelfeerbiediging en naastenliefde wordt verdrukt, en vele menschen zuigen als 't ware, onder den drang der algemeene zedenverpesting, reeds de zucht tot ver- heerlijking der dierlijke gevoelens met de moeder- melk in. Het volk wordt oproerig, want men ontneemt het zijne edele gevoelens en zijnen God. * Ten laatste blijft ons nog te spreken over de ware roeping van de kunst. Zij heeft tot doel de veredeling der mensche- lijke gevoelens door de verheerlijking van het Hoogste Schoon. Dat men uit het vorige niet besluite, dat wij 198 KUNST EN BESCHAVING. den roman niet zijn toegedaan en hem uit de let- terkunde willen verbannen. Geenszins : een verdicht verhaal, dragende den stempel van waarschijnlijkheid en niet in strijd met godsdienstige en zedelijke beginselen, kan een waar kunststuk zijn en groot nut en genoegen stichten. Hoe edel en verheven is niet de schildering van oprechte liefdegevoelens waarin, niet alleen het proza, maar vooral de poezie van het leven doorschittert, waarin de gevoelens van hoop en betrouwen op eene hoogere gerech- tigheid de harten voeren langs den weg der waar- heid! Hetzelfde geldt voor alle kunsten. De schilders en beeldhouwers moeten rekening houden met de zeden der tijden en landen, waar zij hunne' kunst beoefenen. Zij mogen het naakte in de kunst vooral niet ter wille van het naakte en tot prikkeling der driften voorstellen en de aandacht alleen trekken op het stoffelijke als dusdanig. Neen, zij moeten in het voorstellen der schepselen den Schepper loven en hunne schoonheid doen uitkomen als eene uit- straling van de Hoogste Schoonheid. Zoo moet de ware kunstbeoefening verstaan worden, indien zij tot veredeling van het menschdom en glorie van God wil strekken. Maastricht. JOZEF DE RAS. Mk, ttatittnt-AA FLAMMARION. EPLER, Newton, Laplace, Herschel, Arago, Lever, rier, Secchi richtten hunne verrekijkers op de sterren, planeeten en dezer wachters ; zij bere- kenden de onderlinge afstanden der hemellichamen, bepaalden de ronden en afwijkingen der dwaalsterren, onderzochten de vlekken van zon en maan, de kleuren der hemellichten, den aard der nevelsterren ; zij voor- zegden de zons- en maansverduisteringen, de komee- ten, den vloed en de ebbe ; ze schreven de ?Sterre- kundige Tabels ? ?het Boek der kennis der Weders ?enz. enz. Een ontzaglijk uitgestrekt gebied, niet waar, echter te eng bevonden door den franschen Flammarion. Deze treedt op als een ouderwetsche astroloog, die verder springende dan de telescoop lang is, wijsgeerige gevol- gen trekt uit de opgedane waarnemingen. Gehuld in een met zonnen en manen bezaaiden mantel, den papie- ren punthoed op den schedel, kraait de pochhans ver- bijsterende orakels die nooit in 't brein zijn gekomen der stoutste waanwijzen van Chaldea, Egypte en Arabi? Flammarion ! Dat klinkt als een klaroen ! Terres du Ciel ?Lumen --- La pluralit?des mondes habi- tés ?Les mondes ima8inaires et réels en andere flikkerende titels kondigen elk, 't zij de instorting eener eeuwenoude instelling, 't zij een visioen of een afgeluisterd gesprek in den hemel, 't zij de ontdekking eener waar- gesprek in den hemel, 't zij de ontdekking eener waar- heid of eens feits waar de gedaante der wereld zal door veranderen. Als Flammarion de bazuin steekt, men voelt de grondvesten der aarde schudden, men kijkt 200 FLAMMARION. bedeesd omhoog alsof milliards kaboutermannekens uit de maan gingen regenen om onze planeet te veroveren. In ?les Terres du Ciel ?steekt de fransche Snoeck op nieuw de trompet en doet nog eens de wereld kond wat hij heeft vernomen op het glazen rondeken van zijnen verrekijker ! ?Toutes les idées qui ,ont eu cours jusqu'ici sur la création, sur la terre, sur le ciel, sur la situation de l'homme dans la nature et sur nos destinées, doivent aujourd'hui subir une transformation radicale et absolue. Le soleil de l'astro- nomie brille sur nos têtes ! La nuit est finie ! Il fait nomie brille sur nos têtes ! La nuit est finie ! Il fait jour ! ?(Terres du Ciel, p. 4). Onze Colombus van ?Terres du Ciel ?noemt de sterrenkunde ?de koningin der wetenschappen ?waar de echte hemel wordt veropenbaard ; zij legt de gron- den van een nieuwe wijsbegeerte, en leert ons eindelijk wat men moet gelooven van de natuur, den oorsprong en het einde van den mensch ! ? Het geloof en de rede leeren dat God is een zui- vere geest, oneindig volmaakt, eeuwig, onafhankelijk, almachtig, alwetend, onveranderlijk, de schepper van hemel en aarde, overal tegenwoordig, bewarende alles en alles regeerende door zijne Voorzienigheid. Deze schoone en alleszins voldoende verklaring van 't Opper- wezen, weet gij hoe Flammarion ze noemt? Zotteklap, onzin, en de wijsgeeren die ze aannemen en voorstaan, als Plato, Socrate, Augustinus, Thomas van Aquina, Leibnitz, Bossuet, Maltbranche enz. enz., dweepers, stompe hoofden die zich domweg inbeelden dat de door hen verzonnen schim de ware God is, schepper van hemel en aarde. FI.AMNIARION. 20I Hoedanig, zult ge vragen, is de nieuwe God van Flammarion? «t Le dieu que j'adore, c'est le mien, celui que je me fais : ce n'est ni le Varouna des Aryas, ni l'Elim des Egyptiens, ni le Tien des Chi- nois, ni l'Ahoure Madza des Perses, ni le Brahma ou le Bouddha des Indiens, ni le Jéhovah des Hébreux, ni le Zeus des Grecs, ni le Jupiter des Latins, ni celui -que les peintres du moyen-age ont assis sur un tróne au plus haut des cieux. ? Hoedanig is dus zijn God? Flammarion beproeft verscheidene uitleggingen die alle even duister zijn, wolkerig en min ot meer zweemende naar d'algoderij of Panthéismus. Na lang getast, gesukkeld en gestronkeld -te hébben erkent de afbreker van den God der christenen u que son Dieu est un Dieu innomm? incompréhen- sible, inconnu, sur la nature duquel nous ne pouvons que nous taire, et dont la connaissance nous est scien- tifiquement inabordable ? Eilaas! Ziet gij, lezer, de wolk der hooveerdige wetenschap schuiven tusschen de ziel des geleerden en den God der christenen 0 telescoop omwentelaar, brandpunt eener nieuwe godgeleerdheid, welke eclips stelde uwe ruit in de scha- duw? Was het wel der moeite weerel al dat gedruisch te maken en te voorspellen met. zegevierende gebaren cc dat de grootste feiten der huidige wetenschap het denkbeeld des Opperwezens hebben gewijzigd ? Gij beloofdet een oogverblindend licht en ge laat ons zit- ten in de duisternis. Ze taant de zon der sterrenkunde ! De nacht is gekomen ! 't is donker ! De schepping wordt uitgeschrabt, om hare totale onmogelijkheid. Flammarion spot met de zoogezegde wijsgeeren die aannemen dat het Opperwezen gedurende eene eeuwigheid onwerkzaam is gebleven voor het, uit eigen en vrijen wil, het heelal schiep, en, in het onein- 202 FLAMMARION. dig luchtledige, het begin stelde van tijd en ruimte., Flammarion wacht zich de redenen te weêrleggen waar de schepping op steunt ; hij schrijft voor de denkers- van Belleville en Montmartre die bersten van lachen terwijl hunne kluchtige sterrenkijker aan 't afbreken is der Voorzienigheid en de leering van de eindoorzaken met zijnen papieren punthoed doorsteekt. u Lorsque l'homme prétend que les poulets ont ét? faits pour être mis a la broche, cet homme est un peu personnel dans son affirmation ; avancer que les perdrix_ ont ét?créées et mises au monde pour se marier avec les choux a l'officine de Vatal ; s'abaisser jusqu'?dire que les boeufs sont principalement destinés au potage gras, a la couronne de pommes de terre frites du beefteak, ou a la sauce carotte a la mode ; que les gigots de mouton et les rótis de veau ont ét?le but de la formation de la gent ovine et bovine; que les haricots ne serviraient a rien s'ils n'étaient assaisonnés au gras ou au maigre; et que s'ils n'étaient assaisonnés au gras ou au maigre; et que les mirabelles ont ét?dorées du soleil, soit pour être goutées fraiches, soit pour être transformées en confitures ou en pruneaux; tomber dans ces détails vulgaires, c'est ou en pruneaux; tomber dans ces détails vulgaires, c'est oublier le systéme général de -la nature et croire que l'homme vit seul dans l'univers ? Gelukkig dat de verguizer der eindoorzaken de arme stervelingen niet in den ban slaat omdat zij zich voeden, laven, kleeden, verwarmen, vruchten inleggen enz. Wij worden niet plichtig verklaard aan natuurschennis, alhoe- wel wij, door het vreten van carbonaden, schapenbouten, kooien, snij boonera den optocht verhinderen der ossen, schapen, koolstekken en prinsessenstaken naar een ver- hevener bestemming. En die inwilliging van den franschen Mahomet, waar- aan is zij toe te schrijven? Aan de onwetendheid in dewelke de telescoop zich tot heden bevindt nopens het hoogere leven dat gezegde dieren en groensels te wachten staat ? Tijdgenooten van Flammarion, ademt vrij ! Gij niet, maar wellicht uwe nakomelingschap zal de schapenbouten FI,AMMARIUN. 203 en pasteien, de mirabelpruimen en fijne °vogeltjes, van aard zien veranderen, en dezelve moeten derven, als hunne huidige en voor ons deugdelijke bedieningen zullen verruild zijn geworden met verhevener ambten. Mogelijk staart de XXe eeuw met verbazing op eersen os-senator, een schaap- magistraat, een kreft-minister, een patrijs-panamist, een fezant-gazetier, een aliboron-sterrenkijker ! Ach ! onze neven en naneven, wij wenschen dat gij aan die dieren en groenselomwenteling ontsnappet en dat gij ook de grondwet belevet welke de Schepper, bij den dageraad des menschdoms uitvaardigde : Heerscht over de visschen der zee, de vogelen des hemels en al de dieren die leven op aarde. Ik heb u al de kruiden gegeven en al de boomen die in henzelven hun zaad dragen, elk volgens zijne soort, opdat Tijutot voedsel Touden dienen (Gen. Kap. I, V, 28-29). Het hemelsch Paradijs wordt teenemaal hervormd, ja bespottelijk gemaakt als ?vervuld met God, geesten, tronen, apostels, martelaren, hoogepriesters, belijders, enz. allen eeuwiglijk op trapbanken gerangschikt, naar de allen eeuwiglijk op trapbanken gerangschikt, naar de verdiensten van een vluchtig leven ? De ziel van den mensch, vergaat zij met het lichaam? Neen, zegt Flammarion, maar men weet niets over den aard der ziel. ?L'áme, mystère et ignorance aujour- d'hui, mais l'inconnu d'hier est la vérit?de demain. ? Welk is het lot der zielen, in het toekomende leven T ?On peut penser qu'elles se réincarnent en de nouveaux orga- nismes, chacune suivant sa nature, ses facultés, ses destinées. ?Dus geene zekerheid op dat punt. Eilaas! hoe gering is het getal der gelukkigen, in hunne nieuwe huisvesting! De verrekijker van den franschman, daar zooeven donker en duister, wordt schitterend klaar. ?Sur les quatorze cents millions d'étres humains qui peuplent notre planète, les quatre-vingt-dix-neuf centièmes n'entrent point dans la vie uranique! ?Zoo betitelt men, in de point dans la vie uranique! ?Zoo betitelt men, in de geleerde wereld waar Flammarion den clown verbeeldt FLAMMARION. het toekomstige leven. Waarop steunt dit strenge vonnis? Eén mensch op honderd is denker en der onsterfelijkheid waardig. Renan sluit uit den Hemel ?les frivoles ? Flammarion veroordeelt tot mindere ja tot lage bedienin- gen, de ruwe zielen onbekwaam om den gedachtenwereld te bewonen. Hij die spotte met de trapbanken van den christenen Hemel, plaatst er ook in zijnen Empyrëus. Immers de geesten der geleerden zullen niet alle dezelfde sterren en planeten bewonen. De hoogere planeten Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptune worden voorbehouden aan de verhevenste genieën ; Mercure, Venus, enz. worden -de woonplaatsen van ondergeschikte geesten. Wat men al vindt, niet waar, op 't glazeken van eenen telescoop. De bewoners van Mars zijn twee- voetig, tweehandig, tweevleugelig; zij zweven in de ruimte; zij worden, naar wensch, lichtstralend. Zij voeden zich niet, maar leven door enkele ademha- ling. cc Onze twaalf zintuigen, vertelt een Martiaan, stellen ons in rechtstreeksch verband met het heelal. Wij gevoelen hier, op eenen afstand van honderd millioen mijlen, de aantrekking van den voorbijgaanden Jupiter ; wij ontwaren, met het bloote oog, de ringen van Saturnus; wij raden het naderen eener dwaalster en ons lichaam is doordrongen van de barnsteenkracht ,of electriciteit der zon die de gansche natuur doet trillen. ? Op belangrijker planeten treft men nog volmaaktere Op belangrijker planeten treft men nog volmaaktere lichaamsgestellen aan : de zintuigen vernemen al de wer- kingen van het levensonderhoud des lichaams ; de oogen worden stralend van licht en bezitten eerre electrische kracht bekwaam om u met éenen oogslag dood te blikse- men ; op zekere zitbanken van Flammarion's hemel houdt men gesprekken al zwijgende, immers men leest de gedachten van zijnen medespreker op een orgaan dat bijna op de plaats staat van het voorhoofd Narraverunt mihi iniqui fabulationes. De boozen hebben mij kluchten verteld. Flammarion ?un frivole a hoe zal hij in zijnen hemel binnen geraken ? FLAMMARION, 205 Wij zouden enkel de schct,ders ophalen ware de fran- sche sterrenkijker enkel belust mar de faam van clown, maar hij wil doorgaan voor een' wijsgeer, een' hervormer- der godsdienstige denkbeelden, den stichter eener nieuwe- religie gesteund op de vereering der natuur. De eenvoudige menschen, als zij de oogen vestigen op het firmament waaraan pinkelen de buitenbloemekens van het hemelsch paradijs, hoe natuurlijk denken zij aan} den Schepper, hoe instinctmatig verheffen zij hunne herten tot Hem aan vcien alleen eere en glorie behooren ! Het ?Coeli enarrant gloriam Dei ! n De Hemelen verkonden God's heerlijkheid ! valt van der menschen lippen, tot ver-- kwikking der goeden, en tevens als eene schrikbarende ver- maning voor de zwakke zondaars. Flammarion, het oog gedrukt tegen den telescoop, vliegt over des paradijses rand- priëelen, hij dringt millioenen mijlen verder in die onmete- lijke lichtparken ; wij zien enkel den verlichten voorgevel, hij ontwaart binnen steeds nieuwe schoonheden afwisselend als ontwaart binnen steeds nieuwe schoonheden afwisselend als de zalen van een tooverkasteel ! wat hij, geleerde ziet, ver- rukt hem ; wat hij, in oneindige ruimten, ten halve bespeurt, of verder en verder bijna niet ontwaart of vermoedt, het doet zijnen geestdrift ontvlammen en aan dezen geeft hij lucht in prachtige, eenigszins bombastische beschrijvingen die eere doen, zoo niet aan zijne soberheid, toch aan zijne rijke verbeeldingskracht (la Pluralit?des mondes). Maar 6. teleurstelling ! Als wij, simpele lieden, vragen naar den maker van die wonderen, Flammarion antwoordt : Daar is geen maker van, ik zag hem niet ! Bestaat hij, dan is hij verborgen in onpeilbare diepten. Zoo spreekt de hoogmoedige wetenschap. Flammarion gaat verder : Elke nieuwe ontdek- . king 't zij in de hemelen, 't Zij op onze aarde wordt in zijne handen een stormram tegen de geloofspunten der H. Kerk. ?Quoi, la terre est transformée... on a voyag? tout autour... Les Océans lont sillonnés par les navires a voiles gonflées, par la nef rapide dont l'hélice perce les flots ; les continents parcourus par le dragon Barn- 206 FI.AMMARION. boyant de la locomotive; sous le couvert du télégraphe, nous causons d'un bout du monde a l'autre. La vapeur qui... L'électricit?que... Non, jamais, 1'humanit?n'a assist?a pareille phase; jamais son sein ne s'est senti gonfl?de vie et de force comme aujourd'hui ; jamais son coeur n'a envoy?avec une telle puissance la flamme et la chaleur jusqu'aux plus lointains artères; jamais son regard ne fut illumin?d'un pareil rayon. ?Die adem zou den man-orkester niet onwelkom zijn. En de gevolgtrekking? Omdat de logge postwagen werd vervangen door het snelle stoomtuig de godheid van Jezus-Christus wordt een verdichtsel ; omdat de spreekdraad ons in betrekking stelt met verre afstanden, valt de H. Drievuldigheid in duigen; omdat Leverrier de planeet Neptune ontdekte, zal de verrijzenis der dooden geene plaats hebben ; omdat Flammarion droomde van geene plaats hebben ; omdat Flammarion droomde van stille gesprekken der hervellingen bij middel van een nieuw orgaan op het voorhoofd, zijn de apostelen be- driegers, de mirakelen kinderpraat, het gebed een onzin ! 0 logica ! 0 logica ! De fransche zwetser verlicht ons niet met de zon der sterrenkunde, maar met Bertrands' tooverlanteern. Waar zijn de beloofde nieuwe denkbeelden nopens den oorsprong en het einde van den rnensch ? De schepping, God, de eeuwigheid, verklaarde hij die grondwaarheden beter dan de katholieke Kerk ? Past niet op den huidigen Mahomet het woord der H. Schrift : ?Dicentes se esse sapientes, stulti facti sunt esse. ? Zij pochten op hunne wijsheid En zij werden gek. Ware Flammarion er niet steeds op uit geweest ,den godsdienst te bespotten, hadde hij een oogenblik ernstig nagedacht op den aard zijner wetenschap, hij FLAMMARION. 207 zoude gezien hebben, dat de sterrenkunde, al dede zij duizendmaal belangrijker ontdekkingen dan ze tot nu deed, toch altijd zal blijven en niets meer zal worden dan ?de kennis van den sterrenhemel ? Al kwame er een tijd dat de kleine kinderen het gansch mekanism .der hemelsferen zullen kennen als hun abéc?en bere- keningen zullen uitwerken waarbij deze van Leverrier, vinder van Neptune, een kinderspel zijn, daarom zal ?de .sterrenkunde ?de wijsbegeerte noch de godgeleerdheid hebben onttroond. Men zoude later naar de gesternten vliegen, hooren en zien met de scherpheid der Mar- tianen, gevoelen met de fijnheid der Saturnianen, dood- bliksemen met de barnsteenkracht der ooges op millioenen mijlen afstand, toch zullen de stervelingen niet ontslagen zijn van te gelooven en te bidden : Onze Vader die in zijn van te gelooven en te bidden : Onze Vader die in wde hemelen zijt... geef ons heden ons dagelijksch brood. Flammarion, bewijst hij diensten aan het ongeloof, aan de vrijdenkerij I Zijn spotlach is hij vervaarlijk voor den godsdienst ? Wij denken het niet. Zijn snoeverij, den godsdienst ? Wij denken het niet. Zijn snoeverij, zijn gezwollenheid, zijn hoogmoed die hem doet ver- geten : schoenmaker, blijf bij uwe leest, maken hem onschadelijk bij lieden van verstand en gezond oordeel. E. PAUWEI.S. HET MASKERBAL. AN WAAR dat gedruisch, dat gewoel, Vastenavend, Waarom wordt gefloten, gezongen, getromd, Wat willen die narren gebult en gehavend, Die deernen gelijk bacchananten vermomd? Verlokkende nasleep der Heidensche feesten, Voor Pales, Astarte, Cybele bereid, Wier aanhang bij 't Evenachtduister als beesten Bijeenkwam tot dansen en bandeloosheid. Een zestal vermomden, volslagen bedronken, Gaat stadswaarts den akker der dooden voorbij, Wiens marmeren tomben als reuzige schonken Zich dreigend verheffen bij 't nachtlik getij. De lichtmissen naadren, gebieden de ontslapen : ?Rijst opwaarts, het Maanlicht verheldert den trans,- Tot vreugde en genot bij uw leven geschapen, Tot vreugde en genot bij uw leven geschapen, Gestorven wij vragen u heden ten dans ? De Momusvereerders gaan tierend en razend Den weg op, losbandig in houding en taal, Zij vinden zich eensklaps, hoe wonder, verbazend!' Verplaatst in 't gewoel van een schittrende zaal. Bekoorlik en zwierig doorzweven de paren In duizende kringen het prachtig gebouw, Zoo helder verlicht als door middernachtklaren Selene den hemel verzilveren zou. HET MASKERBAL. 2 og Verrukkend, mdslepend weerklinken de tonen Der zachte muziek door den tempel der vreugd, Begeestren de blikken der pronkzieke schoonen, Penseelen hun wangen met 't purper der jeugd. De slanke gestalten van rijzige knapen, Aanbidders der schoonen, zijn kwistig getooid, Als Oostersche vorsten, gevierde satrapen, De schouders met goudlaken mantels ontplooid. De vrouwen gelijken ontlokene rozen, Als vlinders gesmukt met fluweel en smaragd, Zij wuiven met waaiers, verbleken en blozen, Kortstondig aanbeden godinnen der nacht. De schuimende nektar bevochtigt hun lippen, Een sleepwals zet honderde voeten op maat, Gemaskerden kiezen hun paren en wippen Als schimmen dooreen in hun zottengewaad. Een zestal gesluierden treden naar binnen, Stilzwijgend, de blikken ten gronde gericht, De schonken verholen in hagelwit linnen, Een spookachtig masker voor 't beendrig gezicht. Zij vragen vermomden, geschaard om den beker : ?Vergunt ons een plaats bij het nachtlik festijn, Wij dansen van avond te samen, voorzeker. Herinnert ge u dat wij genoodigden zijn. ? De lustige drinkebroers vullen de glazen, Doen hoflik bescheid aan hun gasten, staan op, Omarmen de maskers en hollen als dwazen Door dansende reien in wilden galop. Te midden der menigte rukken de dooden Hun sluiers en sleepende lijkkleêren af. Ontvleeschde geraamten op 't dansfeest ontboden, Ontmaskren de uitzinnige schenders van 't graf. 210 HET MASKERBAL. De lichten verduistren, hoe helder zij blonken, De snaartuigen krassen een helschen quadril, De snaartuigen krassen een helschen quadril, Men hoort het gerammel van beendren en schonken, Het vallen van lijken en alles wordt stil. Het vallen van lijken en alles wordt stil. De reien gemaskerden stormen naar buiten, Geweldig gezweept door een loeiend orkaan, Hun haarlokken rijzen, hun oorvliezen tuiten, De starren verbleeken, de morgen breekt aan. Hasselt. KAREL QUAEDVLIEG. t Mt -** **MA ** DIE BORCHGRAVINNE VAN VERGI IT gedicht, dat 1127 verzen bevat, werd door een ons onbekend dichter, blijkens de laat- ste regels er van, in 't jaar 1315 vervaar- digd. De vraag of ons gedicht een vertaling is van een oorspronkelijk franschen text, dan wel voor een zelfstandige bewerking moet worden gehouden, is alsnog niet met zekerheid te beantwoorden. Wat den inhoud betreft, deze komt in hoofd- zaken op het volgende neêr : Een even schoon als dapper ridder, die in hoog aanzien stond bij den hertog van Bourgonje, had liefde opgevat voor de burggravin van Vergi, 's hertogen nicht. De geliefden plachten elkander op daartoe bepaalde tijden te orit- plachten elkander op daartoe bepaalde tijden te orit- moeten op de kamer der laatste, nadat deze als moeten op de kamer der laatste, nadat deze als teeken dat zij alleen was, haar hondje had doen gaan in den aan haar kamer grenzenden boom- gaard, waarin de ridder alsdan reeds wachtte. Maar ook de hertogin had liefde opgevat voor dezen ridder, die evenwel haar genegenheid niet beant- woordde. Toen zij eenmaal zoover ging dat zij hem haar liefde verklaarde, werd zij afgewezen, daar hij- niet weten \\Tilde van zulk een ontrouw jegens zijn niet weten \\Tilde van zulk een ontrouw jegens zijn heer, den hertog. De afgewezene keert terug naar haar kamer, houdt zich ziek en geeft als reden voor haar toestand op, dat de hertog een verrader heeft onder zijn vrienden, den ridder, die haar tot ontrouw wilde verleiden, en betreffende wien zij eischt, da wilde verleiden, en betreffende wien zij eischt, da 2 I 2 DIE BORCHGRAVINNE VAN VERGL haar gemaal hem het land zal ontzeggen. De ridder wordt ontboden en als hij de waarheid van de bewering der hertogin ontkent, dwingt de hertog hem dan te zeggen wie hij wel lief heeft. Hoe noode hij zijn hartsgeheim openbaart, acht hij het in dit geval noodig te zeggen, dat hij de gravin van Vergi bemint en zij hem, ja hij verhaalt zelfs van zijn ontmoetingen met haar en hoe het trouwe hondje hun beiden goede diensten bewees. En als de hertog zich vergewist heeft van de waarheid dezer mededeelingen, en zeker is van 't bedrog zijner vrouw, eert hij den ridder nog te meer. Maar juist dit verdriet zijn gemalin. Weêr houdt zij zich alsof groot leed haar was weêrvaren, en na menige list weet zij eindelijk haar man 't hem door den ridder meêgedeeld geheim te ontlokken. Sinds zint zij op wraak. Als op Pinkster de hertog de edele vrouwen en jonkvrouwen uit alle landen aan zijn hof ont- vangt en 't feest in vollen gang is, acht zij 't oogenblik dier wrake gekomen. Zij spreekt de burggravin van Vergi toe en zinspeelt op haar liefde en op het kunstje van het gedienstige en wel afgerichte hondje. De aange- sprokene verwijdert zich kort daarop naar de kleed- kamer, meent dat haar minnaar hun beider geheim verried en in wanhoop over zulk een trouwloosheid beneemt zij zich het leven. De ridder, die iets later haar lijk slechts vindt, steekt zich 't zwaard door 't hart, terwijl de hertog, op 't vernemen van deze noodlottige gebeurtenis met het nog bebloede zwaard zijn eigen vrouw den schedel verbrijzelt. Zelf gaat hij als kruisvaarder ver van zijn land, niet achtend zijn macht en bezit. Het is duidelijk, dat heel het gedicht niet anders is als een waarschuwing aan geliefden om toch nooit hun zielsgeheim te openbaren aan derden, onder wie zoo licht een verrader kan schuilen. DIE BORCHGRAVINNE VAN VERGI. 2t3 I-3. I-3. ,Gherechte minnare, waer ghi sift, Wilt gij rechtgeaarde minnaars zijn, Siit op v hoede in alder tiit, wees, waar gij ook zijt, altijd op Ende heelt, dat v te helene sleet; uw hoede, dat gij geheim houdt al wat u geheim te houden past. 105-108. 105-I08. Want ic houde wel ouer dat, Want ik houde het daarvoor, dat Dat beter feeste es tselker stat, een genot aangenamer is, daar, Die men selden hebben mach, waar 't ons zelden vergund is te Dan die men heuet alden dach. komen, dan daar waar men tel- kens komen kan. 308-314. 308-314. Die ridder, die grote droefheide De ridder was zeer bedroefd en Hadde, ende begherde sere begeerde ten zeerste op goeden Die vrienscap van sinen here. voet te zijn met zin beer. Want Want hi node verloes sijn lant, noode zou hij zijn land verliezen, _Daer hi in soe dieren pant waarin hij een zoo dierbaar pand, Laten sonde, siin vriendinne, als zijn vriendin de burggravin Van Vergi die borchgravinne. van Vergi, zou moeten achterlaten 367-371. 367.371. Maer goet ende lant haddi twaren Maar land en bezitting zou hij voor- _Alte male laten varen, Waar ten eenen male vaarwel Haddi allene behouden moghen gezegd hebben, indien hij slechts Siin vriendinne, diepe in hoghen had mogen behouden zijn vrien- Ende in peise leven dede. din, die de vreugd en 't geluk zijns levens was. 413.418. 413-418. Ic liete mi eer loghen ouer luut Ik liet mij eer in 't openbaar de Deen na dander steken wt. beide oogen uitsteken ; meent gij, Waendz dat ic vaisch sonde siin ? dat ik onoprecht zou zijn. Neen, Neenic, al waert die suster miin; bij God, alwat gij mij zegt, zou ik, Dat ghi mi seit, nenic, bi gode, al was 't aan mijn eigen zuster, Ic soudt vertrecken herde node. niet zoo gemakkelijk over ver- tellen. 565.569. 565.569. Ende sane oec dit liedekiin : En zij zong ook dit liedje : Altijd Altoes moeten miin oghen sien, moeten mijn oogen zien, waar zij Waer si miin lief vereeschen mogen; mijn geliefde bespeuren kunnen; Want hi heeft al die herte miin, want hij, die heel mijn hart bezit, Des moeti hebben met die oghen. moet insgelijks mijn oogen hebben. 214 DIE BORCHGRAVINNE VAN VERGI. 836-839. 836-839. Vrouwe borchgravinne, siit blide, Wees blijde, burggravin, want dien- Want ghi mint no ten tide gij nu mint, is schoon en welge- Een scoen lief ende feitiis, maakt; gij hebt thans een vroolijk Ende hebdt enen fraien amiis. minnaar. 852-855. 852-855. Die vrouwen hoordent alle wale, De vrouwen, die daar in de zaal Die daer waren in die sale, waren, hoorden 't allen wel, maar Maer niet en wisten se, wat droech, zonder te weten, waar het lachen Om dat die borchgravinne loech. der burggravin betrekking op had 882-883. 882-883. Hi es die gone, die oit was Hij is degeen, die immer mijn vreugd Miin deduut ende miin solas. en mijn troost was. 977.979. 977.979? Gaet in ghene waerderebbe sien, Gaat eens in gene kleedkamer zien Want icke siere hier niet, of zij daar wellicht mag zijn, want Ofte si daer mach wesen iet. hier zie ik haar niet. 1099-11o5. 1099-1105. Entie hertoghe omdat En het rouwde den hertog zoozeer Hadde den rouwe soe groet, dat zij om zijnentwille gestorven Datse om sinen wille doot waren, dat hij als kruisvaarder Waren, heefti tcruce ontfaen, over zee trok, waar hij aanstonds Ende voer ouer zee saen, tempelier werd, terwijl hij al zijn Daer hi te hant wert tempelier, heerschappij hier achterliet. Ende liet al siin heerscap hier. I. Gherechte. ?Rechtgeaard. 3. Te helene. ?Inf. van helen ?(bij ons nog over in : de heler is zoo goed als de steler), thans verhelen, ?met voorafgaand voorzetsel. Sleet. ?Naast hi gaet en hi staet vinden wij ook hi geet en hi. steet. 105. Houden over. -- Wij zeggen : houden voor. 211. Verloes. ?Voor verloos, bij ons alleen verloor ; maar van verkiezen hebben wij beide vormen bewaard, verkoos en verkoor (uitverkoren). 312. Dier. ?Dieruaar. 367. haddi. -- Syncope van hadde hi. Twaren. ?In waarheid, voorwaar. 370. Diene. ?Die ne, die hem; naast hem vinden wij den vorm- ene (en, ne). DIE BORuHGRAVINNE VAN VERGI. 215 Hoghe. -- Vreugde. 371. Peise. -- Vrede (paix) in pais en vrêe is dus pleonasme. 413. Over luut. ?In 't openbaar ; bij ons alleen in den zin van ?ten aanhooren ? maar vroeger ook in den zin van ?ten aanzien ? gebruikt. 415. Waendi. ?Ghi of gi (eigenlijk 2c pers. Plur., maar gebruikt ook voor 't Sing.) wordt samengetrokken met den werkwoordsvorm. 416. NGenic. -- Samengetrokken uit neen ik, evenals als vroeger 4 ja ik ?in gebruik was. 458. Soudt. -- Soude het. Vertrècken. -- Vertellen, openbaar maken. Herde of harde. --- Zeer, in hooge mate, evenals in het Latijn 't adv. valde van validus, sterk. 567. Vereeschen, ?Zien, bespeuren. Eescen beantwoordt aan het Eng. to ask, dat vragen beteekent, en is ons eischen. 569. Met. ?Insgelijks. 838. Feitizs. -- Goed van uiterlijk. 839. Fraai. ?Misschien van dezelfde afkomst als vro, opgewekt, vroolijk. Amiis. --- Fr. amis. 854. Dragen. -- Beduiden, beteekenen, betrekking hebben op. 882. Gone. -- Gene. 883. Deduct. ?Vreugde (afleiding). Solas. ?Troost, solatium. 977. Waerderebbe. -- Garde-robe, kleedkamer. Kiliaan geeft op : waerd-rubbe, waerd-robbe, waerde-rebbe, vestiarium; alzoo de plaats waar men kleêren bewaart. 978. Siere. ?Samengetr. uit Sie ere of re. IIO2. Tcruce ontfaen. -- Ter kruisvaart gaan (het teeken des kiuizes op den mantel ontvangen). I104. Te bant, ?Aanstonds. 1105. Heerscap. -- Heerschappij, macht. Grosthuizen (Noord-Nederland. F. W. DRIJVER. OP 'S PAUSES GOUDEN BISSCHOPSFEEST. 'ANNEER de stormen worstelen met de golven der zee, wanneer de twee machtige j elementen elkander bestrijden en de storm de golven woedend omhoog drijft om ze straks weder met woede in de diepte te slingeren, wanneer de orkaan gierend over de ziedende golven vliegt en. dood en vernieling teekent op zijn weg, dan wendt de anders zoo onversaagde zeeman meer dan ooit zijne blikken naar gindsche rots, waarop de vuur- toren staat, die hem den weg wijst, den zekeren weg, waarlangs hij de haven moet bereiken. Nooit werd de wereld door heviger stormen beroerd dan op onze dagen. Al wat ooit storm baarde, al wat ooit de wereld beroerde en de menschheid deed sidderen, heeft zich samen gespannen en een orkaan is losgebroken, die niet meer te temmen schijnt. Is het wonder, dat de christen meer dan ooit de oogen slaat op die hechte rots, die nog immer de stormen trotseerde, tegen welke elke golfslag ook de woedendste, gebroken werd, die rots over welke weleer de woorden van Christus vielen, dat de poorten der hel niets tegen haar zouden vermogen Ja, met blijdschap vestigen wij onze oogen op die rots ! De grijsaard, die daar zetelt, die daar waakt en zijne kinderen tot zich roept, hij is voor ons de en zijne kinderen tot zich roept, hij is voor ons de eenige vuurbaak, de eenige redding. De eenige redding ! Wel hooren wij het markt- geschreeuw van hen, die ons in hunne zwakke boot- OP 'S PAUSES BISSCHOPSFEEST. 217 jes hulp en redding beloven, maar straks zal de storm ook hen voeren in de diepte én een lijkzang huilen over hunne vermetelheid en altijd zal de rots hecht en onwrikbaar blijven, en altijd zal de stem van Petrus weerklinken, krachtig en sterk, sterker zal zij klinken dan de stormen en altijd zal Petrus ons wijzen den weg, altijd ons brengen de waar- heid en het leven. De weg, die door de zandwoestijnen dezer wereld ons voert naar ons eeuwig vaderland, de waarheid die een als zij is, onveranderlijk hetzelfde leert en zich niet onderwerpt aan de dwaze leeringen van den dag; het leven, het waarachtig leven, dat de martelaren en belijders zelfs in hun doodstrijd be- zielde, het leven der kinderen Gods. Meer dan ooit zien wij thans met hope naar Christus stedehouder, meer dan ooit nu de konink- lijke stem zoo dikwijls over de wereld weerklonk, nu elk woord als een kostbare parel van zijne lippen viel en door de engelen werd opgezameld en door de wereld verspreid om vrede en geluk te brengen in de harten der lijdende en worstelende kinderen. En, die parelen, wij hebben ze opgenomen in onze zielen en dragende de zaden van vruchtbaarheid en leven, zullen ze ontkiemen en opgroeien tot boomen, waaronder wij rust en heil, waaraan wij voedsel en verkwikking vinden. En nu de Paus, hij ?de waarachtige zaaier, de man, die staande op de hoogste hoogte onder Gods vrije zonne, die met souvereine hand zijn wereldwijs gestarnte van spreuken rondzaait in den donkeren nacht van onzen tijd ? nu hij zijn feest viert, nu hij, die de volheid bezit van hetgeen hem gewérd op den dag zijner bisschopswijding, nu hij den geest Gods herdenkt en dankt, die hem bijstaat, verlicht en voor dwaling behoedt, zouden wij nu geen feest vieren met hem, ' zouden wij niet jubelen met den jubel zijns hartes, zouden wij niet bidden, 218 OP 'S PAUSES BISSCHOPSFEEST. opdat hij gespaard blijve, nog lange jaren om ons, te leerera, te onderwijzen en te versterken ? Zeker, de wereld, die al verder afdwaalde van God, de wereld, die een anderen weg volgt, den weg naar den afgrond; de wereld, die de waarheid verstiet en de triumfen der dwaling viert; de wereld, die den dood als haar broeder omhelst, ook zij moest, ondanks zich zelven wel eens luisteren naar het koningswoord; en thans vol eerbied houdt zij haar pijlen in, verbergt zelfs den boog en huldigt vol eerbied den geleerde, den wijzen denker van Rome. Maar wij, wij vieren dat alles, maar wij vieren dat in den bisschop van Rome, in den Paus, wij vieren dat in Jezus' Stedehouder, wij vieren dat in ons aller vader, die ons door de stormen leidt naar de veilige haven! Heil u dus onsterfelijke Petrus! Heil u Leo XIII, waarachtige koning, om wiens slapen de lichtstraal speelt van hooger sfeer; heil u, verheven gevangene, die vrijheid en leven biedt, wij uwe kinderen dee- lgin in uwe vreugde, in uw geluk, in uw bisschopsfeest! Dat de stemmen van grijsaards en kinderen, van grooten en kleinen, van sterken en zwakken zich vereenigen ; dat hun aller stemmen samensmel- ten tot een heerlijk lied, een lied van lof, maar- vooral een lied van dankbare hulde! En met het lied der wereld klinkt ook de belij- denis van den hooge, eene belijdenis, waarin de godheid nog eens den Petrus kroont, eene belijde- nis, zoo heerlijk bezongen door den dichter van Rome ?Daar gleed een wondre straal uit hooger, reiner sferen, Die als met gouden palm het grijze hoofd omwindt; Een fiere stem weêrklinkt, heel de aarde trilt bij 't hoores, En in de helle zwijgt des Satans wraakgeschreeuw En in de helle zwijgt des Satans wraakgeschreeuw ?U heb ik tot mijn Vorst, mijn Petrus uitverkoren, ?Gij zijt de koning dezer eeuw ! F. P. BERNARDINUS METS, Hal. Minderby. Conventueel. EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. N vorige artikelen over dit ontwerp stelden wij bijzonderlijk drij regelen vooruit die als de grondslag eener goed begrepen versiering, zoo voor kerken als andere gebouwen zijn aan te merken. Wij zagen dat : i?Een gebouw dient versierd te worden in den stijl waarin het gebouwd is; 2?de bouwkundige vormen en het beeldhouwwerk 2?de bouwkundige vormen en het beeldhouwwerk door den versierder moeten behouden en geëerbie- digd worden; eindelijk 3?dat de kleurwijze moet overeenstemmend of harmonieus zijn en dezelfde kleuren het gebouw dóór moeten worden behouden. Wij betreurden de ongelooflijke afwijkingen van deze grondstellingen en ontwikkelden meer of min eenige der oorzaken van dezen ellendigen toestand. Laat ons nu integendeel trachten in algemeens trekken, door eenige bijzonderheden zelfs, die zelfde regelen in toepassing te brengen en nader te laten zien hoe een schilder er zich behoort van te bedienen. Merken wij ter inleiding op dat de twee eerst- gemelde kunstregelen zoo nauw aan elkander ver- bonden zijn dat het gewis moeilijk ware dezelve elk afzonderiijk te verhandelen. Daarom gelooven wij liet nuttigst die samen onder hand te nemen, al houden wij die ook zoo duidelijk mogelijk naast en niet in elkander. Eerst en vooral dus, hoeft een gebouw versierd te worden in den stijl waarin het gemaakt is. Hoe gegrond dit ook weze en hoe eenvoudig '220 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. het voorkome toch is het daarom niet altijd gemak- kelijk. De versierder moet, om te beginnen, goed -den bouwstijl en het tijdstip waartoe die behoort kunnen vaststellen daarbij moet hij de versiering- wiilze van dien stijl en van dien tijd èn weten èn machtig zijn. Voegen wij er bij dat zoo vele gebou- wen, en wel bijzonderlijk kerken, gemengd zijn van stijl; op verscheiden tijdstippen gemaakt ofwel her- maakt, hersteld, vergroot en veranderd. Is nu een gebouw zuiver gothisch, 't zij echt of nagemaakt, 't zij best of slechter gelukt, toch heeft het een bepaald kenmerk en zal ook iedereen, die eenigzins kundig is, wel weten wat hij er mede doen moet. Hij zal het dus gothisch, beter middel- eeuwsch schilderen, meer of min bijzantijnsch of romaansch ; bepaalder hellend naar den spitsbogen- of overgangstijd volgens zijn gebouw dagteekent of dat overgangstijd volgens zijn gebouw dagteekent of dat het er in onzen tijd meer of min goed is op nagemaakt. De versierder, is hij eenigszins geleerd en ervaren, De versierder, is hij eenigszins geleerd en ervaren, zal ook wel bescheiden en voorbeelden vinden die zal ook wel bescheiden en voorbeelden vinden die hem dienstig zullen zijn want, al is er nog voor alle versieringwijzen gebrek aan degelijke werken, toch moet het bekend worden dat bijzonderlijk de middeleeuwsche werkwijzen, vooral wat kerkwerk betreft, hier en heel Europa door, het best zijn onderzocht en bestudeerd. Schier alle kunstwerken spreken er over, sommige gansch uitsluitelijk; oude middeleeuwsche schilderingen zijn zelfs hier en daar nog voorhanden en menig nieuwere poging is zoo gelukt dat ze den navolger tot voorbeeld mag worden aangewezen. De leerling weze echter voor deze laatste soort op zijne hoede want al te dikwijls nog, hoe teekening en verdeeling ook echt en streng te noemen zijn, laat de kleurwijze ' zeer veel te wenschen. Laten wij dit nu echter ter zijde, daar wij hopen aan het kleurenstelsel later een afzon- derlijk artikel te kunnen wijden. Voor het oogenblik zullen wij ons dus bijzon- EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 221 derlijk bepalen bij de vorm- en verdeelingsleer aangaande de gebouwen van een ander tijdstip en van anderen bouwtrant; 't is voor deze bijzonderlijk dat versierders het meest gebrek lijden aan degelijke dat versierders het meest gebrek lijden aan degelijke en uitvoerbare voorbeelden. en uitvoerbare voorbeelden. Inderdaad , : geschilderde, of beter eigentlijk gepolijchromeerde kerken van den renaissance- of dichteres franschen tijd komen in ons land niet voor terwijl zij ook in andere landen om te zeldzaam zijn. terwijl zij ook in andere landen om te zeldzaam zijn. Itali?alleen levert eenige voorbeelden maar dan Itali?alleen levert eenige voorbeelden maar dan nog zijn het veeleer uitgestrekte schilderdoeken of schilderij zalen, dan eigentlijk versierde gebouwen. Zelfs de ornementatie die er in voorkomt, tusschen Zelfs de ornementatie die er in voorkomt, tusschen en rond de groote panden met figuren, is dan nog zoo overlast, zoo beeldhouwachtig bewerkt en sterk gekleurd dat zij hier onmogelijk aan onze oogen kan bevallen en zij ook slecht in onze tempels toe- passelijk is, gezien de nederigheid van vele derzelve en de geringe middelen waarover te beschikken is. en de geringe middelen waarover te beschikken is. Willen wij nu voor de versiering onzer niet gothiesche tempels iets in de boeken vinden, wederom staan wij voor dezelfde moeilijkheid. Sommige ver- staan wij voor dezelfde moeilijkheid. Sommige ver- zamelaars geven wel salon- en ander huiswerk, ja. versieringen voor stadhuis, concertzaal of schouwburg genoeg; doch voor dezulken schijnt waarlijk geene genoeg; doch voor dezulken schijnt waarlijk geene kerk te bestaan. Anderen die zich uitsluitelijk met ehristene kunst en oudheid bezighouden wijden bladen op bladen, zoo tekst als voorbeeld, aan mid-- deleeuwsche stijlen, terwijl zij al de nieuwere ver- deleeuwsche stijlen, terwijl zij al de nieuwere ver- sieringswijzen in der haast als voorbijloopen. Geven sieringswijzen in der haast als voorbijloopen. Geven zij dan nog eenige zeldzame schetsen der kunstuiting zij dan nog eenige zeldzame schetsen der kunstuiting der laatste eeuwen dan zorgen zij niet de beste of der laatste eeuwen dan zorgen zij niet de beste of schoonste voorbeelden te kiezen, maar veeleer bieden zij de gebrekkigste aan, als om aldus te doen zien zij de gebrekkigste aan, als om aldus te doen zien hoe tegenstrijdig alle nieuwere stijlen waren aan den goeden smaak der versieringkunde. Inderdaad, in al de gewrochten dier kunstkri- tiekers, in hunne boeken, vlugschriften, redevoeringe 222 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. of andere aanspraken op kongressen, prijsuitdeelingen enz., klinkt maar gedurig de lof der christene kunst en die christene kunst is enkel en alleen de mid- deleeuw3che ! Al het overige is heidensch ! Hoe overdreven zulke bewering ook weze nemen wij die voor het oogenblik aan; doch alsdan rijst natuurlijk de vraag : wat moeten wij doen met al die kerken en kapellen in en sedert de vijftiende eeuw alhier opgericht en die toch ook, zoo wij ver- onderstellen moeten, met goede inzichten den God der christenen zijn gewijd? Zijn die aldus veroordeeld om eeuwig zonder kunstversiering of minstens zonder christelijk kenmerk te blijven? Kan de versierder die niet verchristelijken ? Men ginge er lichtelijk over indien zulke nieu- werwetsche tempels in ons land zeldzaam of wijd te zoeken waren, doch juist het tegenstrijdige is het geval : zij zijn er vrij talrijk, dikwijls goed volgens hunnen stijl gebouwd, kostelijk met beeld- en snij- hunnen stijl gebouwd, kostelijk met beeld- en snij- werk bekleed en daarenboven veel bezocht. Zoo hebben wij vooreerst eene menigte kerken en kapellen van bedevaartplaatsen : Scherpenheuvel, 0. L. Vrouw van Hanswijck, Lebbeke, Lede, Duffel, Oevel, Rethy, Gaverland (Melsele), Binche, Sart, Freeren, enz. Daarbij komen nog een aantal kerken onzer steden zooals de hoofdkerk van Namen, de kerken van Caudenburg en Finistère te Brussel, de St. Pieterskerken te Gent en te Mechelen, de paro- chiekerken van Lokeren en Ninove enz., benevens die van een groot getal meer of min belangrijke parochiën. Moet lik de kloosterkerken of kapellen noemen? Al de heiligdommen der Jezuïeten, Rekol- lecten, Karmelieten, Dominikanen enz., benevens die van de meeste vrouwenkloosters die vóór de helft dezer eeuw gebouwd werden, zijn immers in zoo gezegden heidenschen trant! Ziedaar dan honderden en honderden christene tempels waarvoor vele versierders in verlegenheid EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 223 staan. Gothisch mogen (of mochten) zij die niet schilderen, dat is wansmaak, dat is tegenstrijdig aan alle gezonde kunstopvatting; en nochtans om ze te alle gezonde kunstopvatting; en nochtans om ze te versieren zooals het betaamt zijn zij zonder raad of hulp. En intusschen is het dikwijls juist op zulke hulp. En intusschen is het dikwijls juist op zulke plaatsen dat het meest middelen zijn en dat er dus eerst eene goede versiering wordt gevergd. Zal nu, in zulk geval, de schilder zeggen dat die of die kerk te heidensch is om er zijn christen hert in uit te storten; dat hij er zijne kunst niet kan in toepassen en hij, bij gevolg, het werk wei- gert en afraadt? Het valt immers in het oog dat zulke taal onpraktisch, ja zelfs ondoelmatig zoude wezen ! De kunstenaar moet dus middelen zoeken om iedereen te voldoen; 't is te zeggen : hij moet de kunstregelen eerbiedigen terwijl hij naam en faam en... geld verdient! Laat ons te zamen zoeken. Zien wij vooreerst of het wel zoo zeker en stellig is dat niets docht of betamelijk was in de kerkschilderingen van het begin dezer eeuw of van de drij voorgaande eeuwen. Zooals wij zegden was er wel geene eigentlijke polijchromie in deze onze kerken aanwezig, maar toch was er schildering, vooral op den hoogen koor, aan de altaren, kom- muniebanken, hoogzalen enz. enz. De altaren met groote bovenstukken (rétables) tot, of bijna tot aan het gewelf, zijn in marber ofwel, zijn zij in hout dan werden zij volgens mar- beren voorbeelden opgetimmerd. Alsdan waren, en zijn zij nog meestal gemarbreerd, opgeluisterd met verguldsel, groote of kleinere gouden kapteelen en voetstukken, gouden stralen, lijsten en opgelegde versierselen. Nu, dat is onverbeterlijk voor zulk slach van gedenkstukken! De schilder neme enkelijk goed in aandacht dat hij aan de beeldhouwerij, zelfs het loofwerk en de lijsten of rouluren... hunne volle 224 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. weerde moet laten. Daarom, dat hij de beelden zuiver wit of licht getint, doch altijd in één enkel kleur schildere; zoo ook de versierselen of orna- kleur schildere; zoo ook de versierselen of orna- menten, als hij die niet verguldt; dat hij voor de lijsten en verder steekwerk een stil marmer kieze, zonder geweldige of snijdende kleurmassas, en dat hij zijn effekt- of kunstmarmer beware voor de grootste effene vlakten. In kleinere kerken en kloosterkapellen zag men ook wel nederige altaren bestaande alleen uit de altaartafel met de kandelaarbanken en het taber- nakel, of weinig meer. Veelal waren zulke altaren in wit marmer ofwel in 't wit geschilderd en met goud versierd; somtijds, doch weinig, met eenige heel lichte kleurtoonen afgewisseld. Dit is mede niet te misprijzen als het wel gedaan is en op zijne plaats staat. Men kan er zelfs, zooals het somtijds voorkomt, eenige nabootsingen van gra- veerwerk bijvoegen om het geheele te verrijken en te ' veredelen. Daartoe vergult men de effene vlakten of paneelen aan tabernakels en -kandelaar- banken (gradins) zoodat zij als koperen platen voorkomen en daarop schildert of liever teekent men ornamenten of zinnebeelden af met zwarte of bruine vernisverven. Voorbeelden daartoe levert de renaissance genoeg zoo op grafplaten en ander koperwerk als in boeken van dien tijd. Ziet, tot nadere opheldering Figr i, die ik laatst in eene kapel aantrof. Daar zooeven noemden wij zinnebeelden; daar- aan ook waren de schilders der laatste eeuwen niet zoo behoeftig als sommigen wel beweren. In onze moderne kerken vinden wij immers of gebeeldhouwd of geschilderd : het alziende oog Gods en het hebreeuwsch Jehova, omringd met stralen; de Pelikaan en het Lam Gods; de tafel der brooden en de ark des verbonds; kelken en monstrancen; cle H. Geest in de gedaante eener duif; de ken- EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 225 teekenen der vier Evangelisten; de werktuigen der- heilige Passie Christi; zinnebeelden uit de litanie der heilige Maagd; verders wijngaardranken. koorn- r% - 1~; +`%~ x~ .. ~ !J, r~. 11 __-1.-= y \T), 7~ \ i/L i- iiF? .~~. / \`~~~ ~4tr. .~ ~.n \\~y ` ., /,y ' ' ./MUb~Wi7.~,,,i.I. ~ (1^,®„11Nh~I,Iff, "i~/ niulq ~ ` ` 'vr ~ / d rnr ~, r,nn,~r r , rn ~ ~ '~, _ ' ~`~~ r nrrrV' , t''.i'. ~~ Yr~ 6 ~ n r~11, ~ I1\1 ~M1rt~~~ wL ,k\~`~ ~x~~~~ .r ~~ ~~11 \ ~ m '--7"'' ~a nr p h ~ y ~ G4,.', rit~r~~ ~ ~~ r~i ' 4.. ~? r,r;,; ~~,.~ ~ ~ .. y .~~ , vl,) '.1—r. ~ sS ~ ` '1'f,ll'15~' ~ ~ C r_;:---~ ~ ~I~'~ ~~ ilk ~ ~ ? ~~ : , ~,,.~~ ~, ~~ , ~~ // ~ ,~Q ~ on C Mr ~(G~ ~- ~ 1~m\x'F.r`.! l~ ~ ~ ~ ~ ...,..-... _ f {j)~~ J ~ ._ r-_ ~ ~ S ~ rV' _~ . ~~ a;,'~!! sy /// ~' ,r~y " ~ °~' % y s('~ ~ ~i~ 4 ~ ~ _ :~ :~ ~ ~~, ~~ ?,~,~ ...c.- r, 4 ~ ~rm '`~~ ~ y ~ ~~~ ~ -0.1 E ~.~~~ kAr ~ ~~.- -_ ~ r ~ ,~' . ,\A'~~ , v~ ~ _~`~< ~ ~ ~ ~:'.~ii _ _ „l,, ,~ ~ 4 ~ S ll .yu~ . - G : ~ "~~" ~ r , ~ 1 //~~~I , ~ ' 1~1. /~~ ~ ~% / ~í~ ~ /~ / !' " I ~ ' ~ ~ ~ ~~ ~' 1, ~ ~ , ` rr- ~~/~ l - ., m" - ~ `~ I rll~~y pV6G? '"pi f ' íi,1 , ~ .. 11 r, r . ~~u 44~~~' ~~. ..~ ~i~ ,~, ; ~ 7r, ~ :: r ~ 'tit; rr +' P' ~ ~ VI~ ~ ~.. / ` ,,~~;` ~~- ,~/ '.zr ~, , , i /l N / ,`~//i/ LJ;', /y Jf14L a ///ai//r szr ~ G///////y i ,N /aoa// . , %~.. -ZY - I JI J~ , ,G F-1 vo`~ ~\ ? ._.. 'tam .~ ~G , , '~,; ~ c . ... ? ? ~ ~ ci?7 - ~G ...,........ ~ s? k 1 -_____-~~ `~~ ~ . , .. , ,... . . . ...--_ .~. ', ,.... ~. ~c - ?:'1~' . 1 r LI,( p ' aren, roos- en lelietakken, olijf- en lauwerkroonen palmen, schepters, wereldbollen, kroonen enz. enz. Ligt in dit alles geen christen gedacht? Wij durven ^^Ü^^^^; 226 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. stout onze tegenwoordige versierders aanraden al deze overleveringen te bewaren en na te volgen, alleenlijk in achtnemende dat zij hier vooral wederom voor den tweeden onzer kunstregelen staan en dus : ofwel, als hunne zinnebeelden gebeeldhouwd zijn zij dezelve te volgen hebben zooals ze gemaakt zijn; ofwel, zijn dezelve niet gebeeldhouwd, zij, schilders, hier niet moeten trachten te beeldhouwen met hun kleur. Zij moeten de effene vakken waarop zij ver- sieren ongehinderd bewaren ; dus, alle overdreven diepten en verhevenheden, verre doorzichten of perspektieven en slagschaduwen vermijden. Zooals in figuren i en 2 te bemerken is zal het voldoende zijn de vormen hunner zinnebeelden en ornamentatie zooveel mogelijk te doen overeen- komen met de wetten der natuur of der versiering- wijze van dien tijd welken zij navolgen moeten. Wat de schaduwing betreft die zal men behoorlijk verkrijgen met de teekening langs eene zijde wat af te ronden of anders te vormen, het best bij mid- del van streepjes (achures) en het geheele te omrin- gen op zulke wijze dat op de lichtzijden de lijnen bijna onzichtbaar en op de schaduwzijden zij integen- deel zwaar en duidelijk voorkomen. Ook retiqueeren komt hier dikwijls goed te pas, dat is : de scha- duwzijden alleen met een donker trekje aanduiden; somwijlen ook wel de lichtkanten ietwat ophalen met klaardere lijntjes of puntjes. Dit geldt vooral als de grond waarop geschilderd wordt met de versiering in kleur verschilt. Zien wij nu verder wat onze moderne kerken ons nog aanbieden dat van dienst kan zijn. In vele derzelve zien wij, zoo in den hoogen koor als in de benedenkerk, zien wij, zoo in den hoogen koor als in de benedenkerk, de muren tot op zekere hoogte bekleed met houten de muren tot op zekere hoogte bekleed met houten beschotten; in enkele is die bekleeding in marmer, nu eens met uitspringende lijsten, paneelen, banden en bekrooningen, dan eens plat en met verschillig mar- mer ingelegd. EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 227 Het kan dus niet misplaatst heeten als de schilder gelijk vele zijner voorgangers in zulke kerken de ondermuren in hout schildert of marbreert. Het schil- deren van hout op effene muren, vooral als men beeld- houw- en steekwerk wil verbeelden, is echter hier wederom meer af- dan goed te keuren. 't Is nu wel juist niet dat het gebouw daardoor wordt geschonden in zijne verordeningen, neen want hier geldt het enkel eene bekleeding voor te stellen die, zooals wij zagen, veel in de natuur bestaat. Er is hier meer gevaar van slecht, en altijd van onvolledig gelukken in hetgeen men beoogt. Neemt aan nog dat zulke schildering meesterlijk en met alle zorg voltrokken worde (iets dat, vooral op houtkleuren, reeds overgroote moeiëlijk- heden oplevert), dan nog kan die betrekkelijke vol- -maaktheid maar bestaan gezien van dat eenig punt dat de kunstenaar voor zijn gezichtspunt heeft uitge- kozen ; van alle andere punten komen schaduwing en vooral vorm, natuurlijk valsch voor. Nu, op lange muren, groote bochten enz. is dit onvermijdelijk en de beste uitslag dien men bekomen kan is dus zeer beperkt, ja, voor kenners zelfs onuitstaanbaar. Dezelfde redenen gelden dan ook voor de nabootsingen van marmeren bekleedsels met in- en uitsprongen van welken aard .00k. De schilder vermijde dus zooveel mogelijk zulke bewerking en vatte die slechts aan bij ware noodzake- lijkheid, 't is te zeggen : dáár waar er iets aan te vullen of te voltrekken is of waar niets anders hoegenaamd of te voltrekken is of waar niets anders hoegenaamd kan dienstig zijn. Beter zal hij gelukken met ingelegd werk, vooral marmer, na te doen, het weze in groote of kleinere stukken. Zoo kan hij zijn werk goed en fijn opmaken en gansch ongeschonden in eere houden, terwijl hij nooit een valsch effekt te vreezen heeft. Een woord nu nog over de predik- en biechtstoe- len, de orgelkassen, omheiningen of balustrade:, zitsels, communiebanken en verdere meubeleering onzer nieu- werwetsche kerken. Gewoonlijk is veel daarvan in 228 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. eiken- of ander kostbaar hout, hier en daar met witte marmeren beelden, marmeren kolonnetjes en balusters of met koper en bronswerk afgewisseld. Waár het niet zoo is diende de schilder het zoo te doen schijnen. Hij neme echter wel acht den aard of liever de natuur van zijn onderwerp wel te bewaren en zoo, b. v. geen marmer te willen plaatsen waar het niet kan houden of geen behoorlijken steun heeft; ook geen ijzerwerk aan communiebanken, of waar ook, in hout of marmer te schilderen enz., enz. Dezelfde opmerking moeten wij maken, eens en voor alles, aangaande de verguldsels. Meer dan één oudere, (een eigentlijke versieringstiji), hebben de latere stijlen dit eigen, dat de verguldsels er niet aangebracht stijlen dit eigen, dat de verguldsels er niet aangebracht zijn, hier en daar met het enkele doel te versieren; maar dat zij meestal eene grondstof, een metaal, zooals verguld koper verbeelden of vervangen. Dus geene kleine plekjes en streepjes zonder beteekenis; maar geheele kapteelen, voetstukken, opgelegde of ingelegd& ornamenten, stralen, ronde en andere lijsten; zelfs smal- lere, maar doorloopende lijstjes ; in een woord, alles- zooals het in koper of ander metaal kan gemaakt worden, Voor altaren en verdere kerkmeubelen is dit bijzonderlijk van groote aangelegenheid. Ziedaar wat wij zooal uit de bestaande schilderin- gen onzer moderne tempels kunnen trekken; doch dit alles is nog geene polijchromie, geene eigenlijk volle- dige versiering. Wij blijven nog steeds voor onze kale witte muren staan en huiveren nog van koude bij den aanblik dier groote ongezellige kalkschuren. Men wil tegenwoordig iets beters, iets weerdigers hebben in het huis Gods; het moet er warmer, hertelíjker schijnen;, er moet eenheid en verband bestaan tusschen al die verschillige deelera en de schilder is geroepen dit verlangen, deze behoefte onzer eeuw te verwezen- lijken. Moedig aan het werk dus : het bestaande dat wij hier reeds vonden zullen wij trachten te volledigen bij EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 229 middel van hetgeen andere streken en boekwerken, geholpen door eene beredeneerde moderniseering van het oudere ons aan de hand doen. Aldus kunnen ook de moderne, zoo gezegde heidensche tempel, eens geschikt worden voor het gebed des geloovigen en voor den dienst van den Meester aller schoonheid. Heyst aan-zee. CONSTANT VAN POKSEELE (Gaat voort.) t*****ttfitA* EEND LIJKREDE UITGESPROKEN DOOR ZALIGER DEKEN DE BO. (t) Diliges Dominum Deum mum ex -toto corde tuo. GI zult den Heer uwen God beminnen uit gansch uw hert. MATT. XXII. 37. E dood, het ligt ons in 't herte, de dood, waneer zij iemand van ii ~~1 onze vrienden of nabestaanden wegrukt, brengt altijd tranen van ~1 s droefheid mede. Doch voor ons christenen die weten dat Jesus > de dood aan 't kruis verwonnen heeft, worden die tranen groote- ~~. lijks getroost door de hoop die wij hebben van het toekomende Leven; ja, veranderen zij zelfs in tranen van vreugd, als 't wij voor zeker mogen achten dat hij, die gestorven is, bij den Heere rust in de zaligheid des hemels. Dit is hier 't geval tegenwoordig, bij deze plechtige Uitvaart van dien edelmoedigen jongeling, die voor de Kerk een kloeke zouaaf, voor Vlaanderen een rechtschapen Vlaming, voor Veurne een voorbeeld van deugden, en voor zijne deftige familie het allerbeste der kinderen was, Leopold De Coester, geboren teAdinkerke den zo Maart 1838, en glorieuslijk gesneuveld in den slag van Monte-Libretti den 13 October laatstleden. Ja, B. C., te midden al den rouw die onze oogen en onze ooren (1) Daar alles wat onze gioote mannen verdienstelijks verricht hebben ons dierbaar is, meenen wij wel te doen met dit stuk hier over te nemen om het alzoo aan de vergetelheid te ontrukken. Het moge dienen om den taalkundigen De Bo ook als redenaar bekend te maken. Die lijkrede vinden wij in ?De Katholieke Zondag ?van 1 December 1867, ons bereidwillig ter hand gesteld door den Eerw. heer P. Baes, Schoolbestierder te Iseghem. Zij werd uitgesproken te Veurne, den 21 November 1867 binst den plechtigen dienst voor de zieleruste van Leopold De Coester, pauselriken zouaaf, te Monte-Libretti gesneu- veld den 13 October van hetzelfde jaar. LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. 231 treft, dat Heiligdom in 't zwart behangen, die hooge lijkbaar met die wapentrophae en dat zouaven-gewaad over den pelder, dat klagen van den kerkzang, dat treuren van den orgel, dat weersen van de dood- klokken, die sombere stilzwijgendheid van al die biddende menschen, die stille tranen van eene oude moeder, van bedroefde zusters en broeder, en vrienden en magen : te midden al dien rouw gevoelen wij in 't herte, niet genegenheid om te weenen, neen, maar eenen troost zoo zoet dat alle droefheid verdwijnt, en eene vreugde zoo zalig dat, konden wij Leopold tot het leven terugroepen, wij het nimmer zouden willen. En waarom ? Omdat het zeker is en vast dat die brave jongeling, wiens verlies wij betreuren, tegenwoordig in den hemel is, en in den hemel is omdat hij voor de H. Kerk zijn bloed gestort heeft, omdat, even als Jesus ons bemind heeft tot de dood van het Kruis, hij zijnen Jesus bemind heeft tot de dood van het slagveld. Deze waarheid moet ik u, tot glorie van den overledene, tot troost van zijne familie, en tot stichting voor ons allen, een weinig uiteen- zetten en bewijzen. Jesus beminnen is den hemel winnen. Dit leerpunt is de grond- slag van gansch ons Geloof, de beweegreden en het einde van al onze goede werken, zoodanig dat hij, die 't loochenen zou, geen christen kan zijn. Qui dzligit me, zegt Jesus zelve bij den H. Joannes (xiv, 2I),, diligetur a patre meo, die mij bemint, zal bemind zijn van mijnen goddelijken Vader, et ego dilzgam eum en ik zal hem beminnen, et man festabo ez meipsum, en ik zal mij aan hem veropenbaren, niet gelijk ik op de wereld mij veropenbaard heb aan de Joden die maar mijne menschheid zagen, ook Diet gelijk ik op den berg Thabor mij veropenbaard heb aan de drie apostelen die maar een straal van mijne Godheid ontwaarden ; maar facie ad faczem, aanzicht aan aanzicht hij zal mij zien en mij genieten; en in dat zicht en genot eene eeuwig- heid van wellust en genoegen smaken, waar al de vermaken van de wereld bij vergeleken niet anders dan ellende zijn. Jesus beminnen dan is den hemel winnen. Maar in de liefde van Jesus zijn er verschillige graden waar ik u de drie voornaamste van aanduiden moet : De eerste graad van de liefde tot Jesus bestaat hierin dat wij de geboden onderhouden. Si diligztis me, mandata mea servate (Joannes XIV, 15) indien gij mij bemint, onderhoudt mijne geboden. Deze eerste graad is genoegzaam, maar ook volstrekt noodzakelijk om zalig te worden ; want als de jongeling van 't Evangelie aan den Zaligmaker vroeg : Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te bekomen, antwoordde de Zaligmaker : serva mandata, onderhout de geboden (Matt. XIX. 17). De tweede graad van de liefde is dat men voor Jesus het sacri- ficie doe van alles wat men hebben en bezitten mag. Omnis qui reli- querit domum. Voor waar, ik zeg het u, al wie zijn huis verlaat, 232 LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. zin broeder en zuster, vader en moeder, vrouw en kinders, om mijnen naam, centujlum accijiet, zal honderdmaal meer ontvangen, et vitam ceternam possidebit, en het eeuwig leven bezitten. (Matt. XIX, 29.) De derde en de hoogste graad van de liefde tot Jesus is van zijn bloed voor Hem te vergieten. Majorem hac dilectionem nemo habet, niemand heeft meerdere liefde dan hij die zijn leven ten beste geeft voor zijne vrienden, ut animam suam ponat quz;c pro anaiczs suis. (Jo Xv, 13.) Deze graad is de graad van de volmaakte liefde, en al wie zoo hoog klimt, gaat recht naar den hemel zonder 't minste vagevuur. Ziet daar de Leering van de Liefde; ziet er hier nu de toepas- sing van. Leopold De Coester is in de glorie des Hemels, en hij is er gekomen langs deze drie graden van de liefde. Hij heeft Jesus bemind in den eetsten graad met hier in 't Vaderlandsch geweste de geboden te onderhouden; hij heeft Jesus bemind in den tweeden graad, als hij over twee jaar ter liefde v:n Jesus alles verlaten heeft om in Italie den Paus te gaan dienen ; hij heeft Jesus bemind in den derden graad, waneer hij verledene maand in den slag van Monte-Libretti voor Jesus en den Paus zijn leven ten beste gegeven heeft. Dat Leopold zijnen Jesus bemind heeft met nauwkeurig de geboden te onderhouden, dat weten zij allen die hem gezien en gekend hebben. Dat weet men te Adinkerke waar hij in zijne kindschheid door brave en godsdienstige ouders opgevoed, vier jaren lang m.t eene engelachtige godvruchtigheid aan den autaar des Heeren diende. Dat weet men in 't bisschoppelijk Collegie dezer stad, waar hij, student zijnde, zoo eer. uitnemende voorbeeld was van onderdanigheid, van neerstigheid, van zedigheid en wijsheid, dat hij jaarlijks den eersten prijs behaalde in 't goed gedrag en de christelijke leering, nevens veel prijs behaalde in 't goed gedrag en de christelijke leering, nevens veel andere prijzen die de schranderheid van zijn verstand te kennen gaven. Dat weet men in geheel de streek waar hij, door droevige omstandigheden - gedwongen zijne studiën te staken, te midden de bedorvene wereld op den weg der deugd bleef wandelen, en, gelijk de jonge Tobias, den waren God ging aanbidden terwijl veel anderen naar den afgod der zondige vermaken liepen. Dat weet men in 't Belgische leger waar hij, in 't lot gevallen zijnde, zoo getrouw zijnen God als zijn Vaderland diende zonder ooit naar slechte voorbeelden te luisteren, en van de soldaten wederkwam gelijk hij gegaan was, met God en de deugd in zijn herte. Dat weet men te Veurne waar hij, over drie jaar, om zich zelven en andere jongelingen te gemakkelijker van 't bederf te bewaren, een van de eersten was om deze voortreffelijke Maatschappij van den H. Joseph in te richten die in deze stad zoo rijke vruchten van zaligheid reeds droeg en draagt en nog dragen zal. Ja, Leopold beminde zijnen Jesus; zijn ijver om de zonde te LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. 233 vluchten en de goddelijke wet te volgen bewijst het in overvloed; maar 't zijn nog andere daden die hooger de edelmoedigheid van dat minnend hert verkonden, en waar het mij lust bij te toeven. Leopold kende dat woord van den Zaligmaker : ?Waneer gij verricht hebt hetgeen u geboden is, zegt tot u zelven : ik ben een nuttelooze dienaar; ik heb maar gedaan 't geen ik moeste doen; (Luc. XvII, io.) ? .en hij gevoelde daar een vermaan en eene opwekking in om hooger te klimmen. Zijne brandende ziel wilde in de liefde tot Jesus niet gierig zijn of spaarzaam, maar vrijgevig en milddadig, ja tot de ver- -kwisting toe van zich zelven. Welhaast vond hij er de gelegenheid voor. «Et eidi de mari bestiam ascendentem, zegt Joannes. (Apoc. xiii.) 'Ik zag uit den grond van de zee eene beeste kruipen, hebbende zeven "hoofden en tien hoornen ; en op iederen hoorn stond er eene kroon, en op ,de hoofden woorden van blasphemie. En de beeste, die 'k zag, was gelijk _aan den luipaard, en hare pooten waren de pooten van eenen beer, en hare muil was de muil van eenen leeuw. En het serpent had haar zijne kracht en groote macht gegeven. En ik zag een van de hoofden als gekwetst tot .der dood; maar die doodelijke wonde is genezen tot verbazing van gansch de wereld. En men aanbad het serpent dat zijne macht aan die beeste gegeven had; en men aanbad die beeste, zeggende : wie is er gelijk aan die beeste, en wie kan er aan haar weêrstaan ? En er zijn haar twee en veertig maanden vergund geweest om te blasphemeeren en geweld te plegen. En zij opende hare muil in blasphemiën tegen God en zijnen H. Naam, en zijn Tabernakel en dezen die er in wonen ; en zij voerde oorlog tegen de Heiligen en de dienaren des Heeren. ? B. C., die beeste die de H. Joannes uit den grond van de zee zag kruipen, dat is mij de Revolutie tegen de H. Kerk, anders gezeid de secte van de franc-maCons, goddeloos gepuis uit den afgrond der hel gesproten om de zielen te verderven en de zaligheid der geloovigen te beletten. Die beeste had zeven hoofden, die de zeven hoofdzonden zijn, omdat de secte van de franc-macons onuitsprekelijk hooveerdig en gierig is, onkuisch en gulzig, nijdig en grammoedig en traag in het goed. Die beeste droeg tien hoornen met eene kroon op iederen hoorn, omdat er vele prinsen, koningen en keizers zijn die deel maken van die secte, en de revolutie ondersteunen en begunstigen. Die beeste had het lijf van eenen luipaard, de pooten van eenen beer, en de muil van eenen leeuw, om te beteekenen dat het loos Verraad, de Eerloosheid en het woest Geweld de drie groote middelen zijn die de franc-macons gebruiken om tot hun oogwit te geraken ; want niets is zoo listig lijk een luipaard, zoo onbeschoft lijk de beer, en zoo geweldig lijk de leeuw. En een van de hoofden dier beeste wierd gekwetst tot der dood, waneer de Pauzen die secte van de fianc-macons ontmaskerd en hare leeringen gedoemd en veroordeeld hebben. Dan immers hebben vele Chris- tenen de oogen opengedaan, en die secte verfoeid en gevlucht. Doch het 234 LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. heeft niet lang geduurd : die secte is allengskens wcder opgekomen, en hare kwetsuur is genezen, en zij heeft zich zoodanig uitgebreid dat zij hare aanhangers vindt tot in de minste steden, niet aleen van de Protestantsche aanhangers vindt tot in de minste steden, niet aleen van de Protestantsche Staten, maar ook van Frankrijk en van ons Katholieke Belgie! En de volkeren hebben die beeste bewonderd, zeggende : wie is ei gelijk aan die beeste en wie kan hare macht wederstaan ? God, B. C., God kan hare macht wederstaan, en ?als de stond zal komen ?met één woord zal Hij. ze verbreken en weêr in de belle storten waaruit zij geboren is; maar nit laat Hij ze gewordeu voor eenen tijd, om aan de menschen, die hein beminnen, eene buitengewone gelègenheid te geven van Hem hunne liefde te toonera. En Hij heeft aan die heeste twee en veertig maanden vergund, 't is te zeggen, eenen zekeren tijd door Hem bepaald, om te blasphemeeren en geweld te plegen. En het zijn nu die twee en veertig maanden. Doet uwe ooren open en luistert. De schrikkelijkste blasphemiën klinken van de eene zee tot de andere, Noord en Zuid en Oost en West; in boeken en dagbladeren, in huizen en straten, in stad en te lande, overal vaart men uit tegen alles wat heilig en deugdzaam is, tegen God en zijn heilig tabernakel, tegen de kerk en hare die- naren, tegen recht en waarheid en deugd en goede zeden ; geheel Europa is als een Babilonie geworden. En het is te midden al die goddeloosheden dat de beeste den oorlog verklaart tegen de Kerk, dat de franc-maCons in hunne logiën eenen aanslag beramen op het Pausdom; en even als eens de vijanden van Christus aan den verra. der Judas zeiden : wij zullen u dertig penningen geven, indien gij, aan 't hoofd van onze soldaten, ons ttsven Meester wilt leveren; zoo. hebben zij ook gezeid aan den koning van Piemont : stel u met uw leger aan 't hoofd van de revolutie om het Pausdom te vernielen en wij zullen u koning van Roomen maken. En Victor-Emmanuël heeft dien voorstel aanveerd, en zijne legers hebben zich vervoegd bij de snoode benden van de Garibaldiérs op de grenzen van de Pauzelijke Staten, wachtende tot dat de Fransche soldaten vertrokken, om op Roomen te vallen . Maar terwijl dat alles gebeurt, heeft de Paus gebeden met Jesus in den hof van Gethsemani, en oprijzende uit zijn gebed heeft hij gezeid lijk Jesus aan zijne discipelen : Surgite, eamus : ecce appro- pinquavit qui me tradet (Mi,tt. xxvi, 46.) Staat op, en laat ons gaan; mijne verraders zijn nabij. En die woorden weêrgalmen over land en zee, gansch de wereld door. En de bisschoppen zijn opgestaan tegen den geest van het kwaad; en de katholieke welsprekendheid verheft hare machtige stem ; en de geloovigen zenden geldelijken onderstand in overvloed : Frankrijk aleen geeft twee millioen en half in de waardij van eene maand. Maar dat is niet genoeg. De Paus heeft soldaten noodig. Surgite, eamus! En ziet ! Het is gelijk de verrijzenis van den profeet Ezechiel die in de woestijn eene menigte dorre beenderen vond liggen, en, met een woord te spreken, al die beenderen zag roeren en aaneenschuiven, en met vleesch en vel overdekt rechtstaan LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. 235 en leven en geheel een leger van krijgslieden vormen! Honderd en honderde jongelingen, moedig van hert en deugdzaam van leven, die nooit met de beeste geen gemeens gehad hebben, rijzen op in alle streken en gewesten, in Frankrijk, in Spanje, in Itali? in Oostenrijk, in Pruisen, in Engeland, in Azi? in Amerika, tot in de eilanden toe van den Oceaan, doch meest van al in Holland en in Belgi?. o, Belgi? mijn duurbare vaderland; wat ben ik gelukkig onder uwe brave kinderen te wonen ! ah ! zij hebben u miskend en gelasterd die zeiden dat uw Geloof verkwijnde en verging : nu hebt gij uwe eer en uwe glorie gewroken !. o Vlaanderen waar wij in geboren zijn ! wat zijt gij toch groot en schoon en edelmoedig ! oh ! men roeme maar op de_ voorvaderen die, in de middeleeuwen, met hunne graven aan 't hoofd, naar 't Oosten ten kruisvaard trokken om het heilig Land en het Graf des Heeren te verlossen! Wij ook, in onze tijden, wij hebben onze kruisvaarders wier heldendaden de bewondering van hemel en aarde verwekken !. En gij, o Veurne ! oude stad van Vlaanderen ! wees gegroet en gezegend ! Gij ook hebt jongelingen met hart en geloove, die hunnen God beminnen boven geld en goed en bloed en leven! Uit uwe Maatschappij van den H. Joseph zijn er drie opgerezen, Dobbelaer, Duforêt en De Coester. Alles wat er machtig is in de natuur, vaderland, geboortestad en familie, werkt te vergeefs om hen tegen te houden. Zij gevoelen den trek van de goddelijke gratie, zij hooren de stem van den Paus die de Vlamingen vraagt, en, zonder verbeiden, vaarwel zeggende aan ouders, broeders en zusters, aan vrienden en kennissen, aan alles wat er hun duurbaar is in Veurne en Veurne- Ambacht, zijn zij vol geestdrift gegaan van de Noordzee weg, dweersa door Frankrijk, al over eene andere zee, recht naar Roomen. Daar aangekomen met eene menigte andere christen helden, begeven zij zich naar het Vatikaan, knielen daar neder voor de voeten van den Paus, stellen -hein blijmoedig hun lijf en leven ten dienste van zijnen troon, ontvangen den apostelijken zegen, en dan, juia viderunt oculi mei salutare tuum, over van vreugd en bereid van te sterven, omdat zij die heilige Majesteit gezien en gehoord hebben, ?gaan zij al dansende ?'t zijn de eigene woorden van De Coester ?gaan zij al dansende naar de caserne ?om onder de Zouaven ingelijfd te worden. Dat gebeurde in Maart 1866. Eenigen tijd daarna vertrok het fransche garnizoen uit Roomen, latende den Paus aan de bescherming over van zijne zouaven. De revolutie bezag dat met eenen duivelschen grimlach, en, de klauwen open, wachtte zij den gunstiger stond af om hare prooi te grijpen. Nogtaus die gunstige stond wierd verschoven, en zoo bleven de zaken nog eenige maanden slepen. Ondertusschen de Zouaven, wier getal van - dag tot dag merkelijk aangroeide, gebruikten hunnen tijd om zich al meer en meer in den wapenhandel en de godvruchtigheid te oefenen. Niets is zoo stichtend "236 LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. en zielroerend om lezen als de brieven waarin Leopold, met eene kinderlijke eenvoudigheid, zijn zouaven-leven aan zijne moeder uiteen- doet. Daar vindt men, nevens zijnen iever om den krijgsdienst te "verrichten, zijne neerstigheid om de kerken van Roomen te bezoeken, zijne verwondering voor de schoone basiliek van S. Pieters, zijnen geestdrift bij het vieren der Heiligverklaring van de Martelaars van ,Gorcum, zijne zorgvuldigheid om de goddelijke diensten bij te wonen, om de relikwiën der Heiligen te gaan vereeren, om de vruchten der geestelijke retraites te plukken, om dikwijls tot de heilige Sacramenten te naderen, om zooveel mogelijk bij den H. Vader te geraken en te naderen, om zooveel mogelijk bij den H. Vader te geraken en hem bijzondere gunsten te vragen voor zichzelven, voor zijne familie, voor vrienden en weldoeners ; dat alles vermengeld met eenige kleine tijdingen die hij goed vond om het hert van zijne moeder te troosten en te verblijden. Doch 't geen er uitstraalt boven dat alles, 't is het ,onbeschrijvelilk geluk dat hij genoot van alles verlaten te hebben om den Paus te verdedigen; het sacrificie dat hij gedaan had, had bij- voor God gedaan : centuplum accipzet et vitam ceternam posszdebit. ?Beminde moeder ?schrijft hij in eenen brief uit Velletri 12 Juni 1867 ?ik ben hier nog altijd even geerne en zoo geerne dat ik naar huis niet meer zoude komen, indien het niet ware dat ik u te veel verdriet en lijden zou aandoen. ??Zeer lieve moeder ?schrijft hij in eenen ander en brief ook uit Velletri ?ik heb geene andere gedachten meer dan aan God en zijne lieve moeder ; daarvoor ben ik hier gekomen, om meer uit de wereld te zijn, en om meer de gratiën .en zegeningen over ons te trekken. Ik ga ten minsten twee maal te maande te biechte, en dikwijls in de week hoor ik mis, en mijne morgen- en avondgebeden laat ik nooit van lezen. ?En in eenen brief uit Terracina 2 December 1866 zegt hij : ?o Lieve moeder, dit is ons grootste verlangen te vechten en te strijden voor 't Geloof, en wij---hebben liever te sterven dan den Paus te zien van zijnen troon werpen, en de heilige dingen te zien verdelgen. ? God van den hemel! waar zijn wij ? Wat afgrijselijk gedruisch molt er daar als de orkanen over de bergen ? Hoort gij die razende geschreeuwen en dat rammelende oorlogsgetuig? Ah ! 't is de beeste van "'t Apocalypsis die naar Roomen gaat; 't is een leger van Garibaldiers en Piemonteezen die de Pauzelijke Staten binnenrukt gelijk verwoede honden, van den duivel bezeten, al huilende : Roomen of de dood ! geen Paus, geene Kerk, geene godsdienst meer! Op hunnen tocht verwoes- ten en plunderen zij kerken en heiligdommen; slaan biecht- en predik- stoelen, tabernakelen en communiebanken tegen den grond in stukken; verminken of verbrijzelen de beelden der Heiligen en de crucifixen ; onteeren de autaren en de gewijde vaten ; strooien de heilige hostiën langs den gron I en vertrappelen ze in het slijk onder hunne voeten ; bedrijven in een woord zulke afschuwelijke heiligschenderijen en bal- dadigheden dat er de wereld bij siddert en beeft! ?En zoo naderen zij tot aan Monte-Libretti. LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. 237' Maar nauwelijks is de schrikkelijke tijding daarvan te Roomen gekomen, of de Zouaven springen vooruit onder het geroep van Viva Pio nono ! ten strijde tegen de beeste, voor God en voor de Kerk! Een detachement van 8o mannen onder het geleide van twee held- haftige officieren Guillemin en de Quelen spoedt haastig voort, den vijand tegen, naar Monte-Libretti. In dat detachement zie ik verschei- dene Vlamingen, onder anderen Duforêt van Veurne met zijnen besten krijgsgezel De Coester van Adinkerke, Leopold De Coester die, den dag te voren te biecht en te communie geweest, met den brand der goddelijke liefde in zijn hert, naar het slagveld trok gelijk de marte- laars ten tijde van Nero naar het coliseum van de brieschende leeuwen. Monte-Libretti is een oud steedje met poorten en vestingen ver- sterkt en op eene hoogte gelegen. Drij honderd stappen van daar ligt er een breede diepe gracht met eene steenen brug om over te gaan. Aan die brugge gekomen, ontvangt het detachement eene losbranding van geweerschoten. Het was eene bende Garibaldiers die hun daar den weg aflagen. In een, twee, drie, maken er de Zouaven me& gedaan. De Garibaldiers nemen de vlucht, latende tien van panne mannen gevangen in de handen van de Zouaven, die dan al verder opklimmen naar het steedje waart. Al met eens, een nieuw vuur van geweerschoten ! Brij honderd Garibaldiers zaten verdoken in de wijn- gaards aan beide kanten van de baan. Rap gelijk de bliksem, vliegen de Zouaven de wijngaards in, vallen met de bajonet de vijanden op' het lijf, en loopera al door een met hen tot in de poorte van Monte- Libretti. Het is daar dan, in den donkeren avond, dat die bloedige slach- ting begint, dat hardnekkig gevecht van 1200 Garibaldiers tegen 8o Zouaven, 12o Garibaldiers tegen 8 Zouaven, zestig tegen vier, dertig_ tegen twee, vijftien tegen eenen ! De bajonetten wemelen lijk de schichten van den weêrlicht, en de kogels vallen lijk eene hagelbui die- de velden verplettert. Het is bloed om bloed, en moord om dood, en lijf om leven, met eene onuitsprekelijke kracht en geweld, onder het daverend geroep der Zouaven : Viva Pio nono! Het is daar dat de serjant de la Regassière het hoofd verbrijzelt van den major der Garibaldiers en zijnen roodera en groenen kepi op zijn eigen hoofd stelt tot teeken van triomfe. Viva Pio nono ! Het is daar dat Nou-- guès van Marsilje met een donderend geschreeuw rond hem vermoordt al wat hij vindt, tellende de mannen die hij doodslaat, tot dat hij, gekwetst aan het hoofd, eenen kogel in den eenen arm, eenen kogel in den anderen arm, en twee vingers afgeschoten van de rechter hand, den slag moet verlaten. Vzva Pio nono! Het is daar dat een Engelsche caporaal wonderen van heldhaftigheid verricht, wanneer hij, op eenen muur geschoord, tegen zes Garibaldiers vecht tot der dood. Viva Plo nono! Het is daar dat een Romeinsche klaroen-blazer, de rechter hand van eenen bal doorschoten, altijd maar voort den aanval blaast, houdende zijn klaroen met de andere vast. Viva Pio nono, 238 LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO, Het is daar dat een Duitsche serjant major onder zijne mannen ver- schijnt geheel met bloed bedekt en bedropen, als hadde hij er een bad in genomen ; maar 't is bloed van de Garibaldiers : hijzelf heeft wonde noch schribbel. Viva Plo nono! Het is daar dat een Hollan- der, Petrus Dejonghe, groot en kloek lijk een reus, bloothoofds en de kleederen gescheurd, veertien Garibaldiers den eenen achter den anderen doodknotst met de kolve van zijn geweer, en dan, moede en afgemat, nederknielt op het slagveld en al biddende van zijne vijanden vermoord wordt. Viva Pio none! Het is daar dat een Vlaming, Rebry van Iseghem, drie steken krijgt al worstelende tegen vijf Garibaldiers die hij op de vlucht drijft. Viva Pie none ! Het is daar, binnen de poorte zelve van Monte-Libretti, dat er twee andere Vlamingen, Derocck van Melsen in Oostvlaanderen, en onze Leopold De Coester, nevens hunnen dapperen luitenant Guillemin niet eenen alverdelgen- den arm vechten, gelijk eens de engelen des hemels nevens den aartsengel Michaël, waneer zij de oproerige geesten versloegen en in den afgrond nederbliksemden, omdat zij op den troon van God wil- den klimmen, gelijk hier nu de Garibaldiers op den troon van Pius IX. Michaël et angeli ejus prceliabantur eum dracone. Michaël en zijne engelen vochten tegen de drake, en de drake met de hare vocht tegen Michaël ; maar de drake wierd overwonnen, neque locus inven- ius est eorum amplzus in ccelo, en de plaats van de booze engelen was in den hemel niet meer te vinden. ?En de poort van Monte- - Libretti wierd gesloten, en het bloedig gevecht hield op, en 't was nacht, en de stille maan blonk aan 't firmament. Het sacrificie was -voltrokken. Te Deum laudamus! Leopold De Coester met de twee officieren en tien andere zouaven klom triomfantelijk omhoog, en de deuren der Hemelen schoven open, en Michaël met zijne engelen kwam hun te gemoet, en hij leidde ze voor den troon van 't Lam dat geslachtofferd is voor de zaligheid der wereld, en er was groote blijdschap in den hemel, en het koor der Martelazen zong het hoog- lied van den zegepraal, en Jesus zeide tot Leopold en zijne krijgs- gezellen : ?Gij hebt Mij bemind, met eene volmaakte liefde bemind, tot de storting van bloed en leven bemind, ut animarn suam ponai quis pro amicis saais; daarom zal u mijn Vader beminnen, diligetnr a Patre mee, en zal Ik u ook beminnen, et ego diligam eum, ën mij aan u veropenbaren in de glorie, et nzanifestabo ei meipsum. Gij hebt den goeden strijd gestreden, bonum certamen, gij hebt uw Geloof bewaard, (idem servavi, komt dan in mijn rijk en ontvangt de kroon van 't eeuwig leven voor alle eeuwen der eeuwen, corona justatice, ? Neen, o moeder, stort geene tranen meer omdat het kind van uw heit u ontnomen is; of wilt gij tranen storten, ah ! stort tranen van heilige blijdschap! Sla uwe oogen opwaarts; aanschouw hem daar. in zijne glorie, hij Jesus, 11'Iaria en Joseph! het is waar 't geen hij u schreef in eenen van zijne brieven (uit Terracina 2 Dec. 1866) : Moeten wij sterven, wij zijn voor altrd gelukkig : wij sterven mar- LIJKREDE DOOR DEKEN DE BO. 239 -telaar en gaan recht naar den Hemel. ?En daar is noch smerte noch kommernis, noch moeite noch arbeid, noch kwelling noch tegenspoed, noch ziekte noch dood meer; maar overvloed van vreugd en wellust, liefde en waarheid, licht en leven zonder palen van tijd of van ruimte! Neen, o broeder en zusters van Leopold, maakt geen verdriet {over hem ! Gij hebt hem teeder bemind in zijn leven; gij bemint hem nu nog meer in zijne triomfe. Welaan hij vraagt het u dat gij hem .uwe liefde zoudet toonera, niet met hem te beweenen, maar met den Heer uwen God te beminnen uit gansch uw herte ! Hij herhaalt U nu hetgeen hij op aarde u zoo dikwijls vermaande van deugd- zaam en heilig te leven om eens in den hemel verzamelt te zijn. Hij is u daar voorgegaan, maar 't is voor niet lang : hij verwacht u bij uwen deugdzamen vader in het hemelsch Paradijs. En gij, kloekmoedige jongelingen van de Maatschappij van den H. Joseph! verheugt en verblijdt u! Leopold was uw medelid en vlijtige secretaris. Heeft hij op de wereld veel gedaan voor den bloei van de Maatschappij, nu in den hemel zal hij nog veel meer doen! Bemint Jesus gelijk hij Jesus bemind heeft, met wakker te strijden tegen den geest van het kwaad; en ja voelt gij u dien roep van God, volgt zijn voorbeeld na tot het einde toe. Vele zouaven zijn gesneuveld : gaat dan en toont ?zoo verledene week eene stervende moeder zei aan haren zoon die naar Roomen vertrok ?toont aan de brigands dat, hoe meer Zouaven zij vermoorden, hoe meer er nieuwe zullen opstaan. De twee en veertig maanden van de beeste duren nog, maar zij zullen haast uit zijn; laat u die keur niet ontstelen. En gij allen, B. C., die mij aanhoort, neemt eersen spiegel aan dien edelmoedigen jongeling, die, nog geen dertig jaren oud, reeds alles voor Jesus geslachtofferd heeft, jeugd, gezondheid, bloed en leven. Weest gedachtig dat gij op de wereld zijt, niet om geld en goed te vergaren, om plezier en vermaak te zoeken; maar om Jesus te beminnen, en uwe onsterfelijke ziel zalig te maken. De tijd vliegt Snel voorbij ; dum tempus habemus, terwijl gij nog den tijd hebt, doet goed zooveel gij kunt. Bemint u wen God met nauwkeurig zijne geboden te onderhouden. Bemint uwen God met kloekmoedig te strij- den tegen den duivel, de wereld en het vleesch. Bemint uwen God met de H. Kerk en hare dienaren te eeren. Bemint uwen God met te bidden voor den Paus, en kunt gij uw leven voor hem niet ten beste geven, doet uwe beurzen open, en geeft uw geld met milder hand; kunt gij zelve geen zouaven worden, geeft geld om zouaven te maken : de Zouaven van den Paus zijn de soldaten van God, de verdedigers van Recht en Deugd, de redders van den Godsdienst en van het Geluk van de wereld. Leven de Zouaven op de aarde als in den hemel I Amen. KINDERGOGEN. AAST gij ooit in kinderoogen? Nu dan, zeg, wat laast gij daar? Is 't geen onbewolkte hemel, Als een zee van licht zoo klaar? Zal ik 't beter vergelijken Met een klaren sterrennacht? Waar der mane zilvren schemer Vriendlijk door het luchtruim lacht? Is het geene reine bronne, Waar de zonne vrij door speelt? Die met dartelend gekabbel 't Gladde kiezelsteentje streelt? Glimt het niet als eene blomme, 't Oogje, vol naïeve pret? Zaagt ge fraaier kleuren bloeien In het rijkste bloemenbed? Wie toch lei dat zoet getoover In het kinderoogje neer? Waarom kaatsen alle trekken Niet dezelfde glansen weer? Valt den mensch, het kind ontwassen, Dan een andre ziel ten deel? Dan een andre ziel ten deel? Of verduistert met de jaren 't Helderfonklend ooggestreel,? KINDEROOGEN. 241 0! het is der onschuld parel, Die in 't kalme hartje rust, En die weerschijnt in het oogje, Harer schoonheid onbewust. Als ik 't lachend rozenmondje, 't Zorgeloos gezicht beschouw, 't Is of straalt de vree mij tegen Van het stoorloos hemelsblauw. Zelfs de kleine kindersmarten Schenden 't lief gelaatje niet! Als een dauwdrop in de zonne Blinkt het traantje dat er vliet. Wat bij 't kindje nog in knop staat, Bottend roosje in lentegroen, Moest op zomerdag ontluiken, Rijpan in het naseizoen! Wilt gij gulden vrede smaken, Leven rustig, blijgezind, 't Oog betrouwvol opwaarts heffen, Blijf dan, blijf dan eeuwig kind! (Naar het Duitsch.) 0. LoosEN, S. T. 4, *UtUt AMA* WATERKUUR (1). Veel is er sedert korten tijd over water en waterkuur, over Pastoor Kneipp en zijne behandeling, geschreven en nog meer gesproken. Doch nog weinig mijns erachtens, in zulken gelukkigen vorm, op zulke klare- wijze als Dr Ruyssen het in zijn werkje doet. Wie dit boekje gelezen heeft zal over de zaak een goed gedacht hebben en er genoegzaam voordeel kunnen uitgeput hebben om den weldoenden invloed van het water bij het dagelijksche leven niet te verwaarloozen, en desnoods, in geval van ongezondheid, tot de heilzame handelingen eener waterkuur te besluiten Of Pastoor Kneipp geen kwakzalver is ! ?Hoe het water op de natuur van den mensch inwerkt ? ?Worishofen en pastoor Kneipp's behandelings- methode. ?Het gesticht der broeders van St Jan de Deo te Sleydinge ; ziedaar de verdeelingen welke men kan vinden in Dr Ruyssen's boekje, dat op ieder bladzijde, voor alle verstanden vatbaar, ook van den eersten tot den laatsten regel de aandacht van den lezer weet te boeien. Het werkje is zoo bondig geschreven ?26 bladzijden slechts ?dat wij er waarlijk geene verdere ontleding kunnen van geven; wij zouden het wel geheel vertalen. Zeggen wij nochtans een woord over de manier op de welke het water' op het lichaamsgestel inwerkt. Twee hoofdsysteemen beheerschen gansch ons organism : de bloeds, omloop en het zenuwensysteem ?het bloed gelast met de voeding en het zenuwstelsel dat als een telegraafnet, even als de bloedaderen, aan alle deelera en deeltjes van het lichaam zich uitstrekt om aan ieder zijne taak te bevelen en over hunne goede volbrenging te waken : Goed en gezond bloed, en een kloek zenuwstelsel maken een gezond lichaam. Maar bloed en zenuwen kunnen ook ongezond worden : het bloed, door slecht voedsel, slechte afscheiding en uitkeering (door longen, nieren' en 't zweet der huid enz.) van den afval der voedingsstoffen en ook door" en 't zweet der huid enz.) van den afval der voedingsstoffen en ook door" de vernieuwing onzer gew eefsels voortgebracht, enz.; de zenuwen, door slechte voeding ?natuurlijk als het bloed niet goed is moeten de zenuwen ontstellen ? door afmatting (de boog kan niet altijd gespannen zijn) enz.; (I) L'hydrothérapie du cure Kyteipp, par le Iar RUYSSEN. ?Gand, A. Suffer fr. 0,50. WATERKUUR. 243, en bemerkt wel dat, als het zenuwstelsel ziek is, de overige deelen en werkingen van het lichaam ook lyden : men heeft geenen eetlust, de- spijsvertering gaat niet meer, men ademt niet vrij, het hoofd is zwaar het lichaam half lam. Om nu het bloed en het zenuwstelsel en bijgevolg het geheele lichaam' gezond te houden, en, wanneer er eens stoornis ingekomen is, weder op den goeden weg te brengen, treffen wij een krachtig middel aan in het water. Wij toonden hooger hoe de adelen en de zenuwen zich naar alle deelen en deeltjes van het lichaam begeven en bijgevolg -- voor de huid moet men, dat gemakkelijk verstaan -- als twee netten zich uitspreiden. Als men zich nu de groote oppervlakte die de huid aanbiedt verbeeldt, berekent men dra, dat een groot gedeelte der ader- en zenuwnetten niet ver van de hand ligt,, en is men niet ver van te onderstellen of wij daar niet eene zekere werking en is men niet ver van te onderstellen of wij daar niet eene zekere werking kunnen op te weeg brengen. kunnen op te weeg brengen. Zoo worden daartoe in de geneeskunde verschillende middelen gebruikt. Wij noemen hier slechts het water. Als men 's morgens gewasschen is, is men nog eens zoo frisch en wel gesteld; liet water prikkelt ons aan, het verkloekt en neemt de vuiligheid. derhuid weg -- de huid wordt glad. derhuid weg -- de huid wordt glad. Dat doet men alle dagen en men bevindt er zich goed bij. Deed men dagelijks nog meer, te weten gebruikte men meer water en op eene grootere uitgestrektheid, men zou meer weldoenden uitslag bekomen : de aanprik- keling werde grooter en krachtiger, de afspoeling werde volmaakter, de opslorping der zuurstof geschiedde in meer zuivere maat. Zoo handelt men in de waterkuur en zoo bekomt men verbazende uitslagen, te meer daar de. de waterkuur en zoo bekomt men verbazende uitslagen, te meer daar de. waterbehandeling en de waterkuur, alhoewel van de oudste tijden af gekend en aangewend, thans grootendeels in het vergeetboek waren geraakt. Het is de groote verdienste van Kneipp, zegt heel wel Dr Ruyssen, het boek der wetenschap aan deze bladzijde opnieuw te hebben opengelegd en wederom een middel in 't leven te hebben geroepen dat het lijdend menschdom zooveel heul en lafenis kan verschaffen. Ten slotte : Eenieder leze Dr Ruyssens boekje en niemand za zich te leur gesteld vinden. Ook nog een raad getrokken uit pastoor Kneipp's eigen werk._ Meine Wasserkiir) : Begint geene waterkuur zonder uwen doctor aan te spreken ; (pastoor Kneipp heeft zelf doctors die hem terzijde staan), niet alle ziekten ver- oorloven of vereischen wateraanwending ; ook de manier, de tijd der wateraanwending verschillen... Doet zoo en alles zal u goed meêgaan. L. D. B. Aig**,--4****Agle,AigRI**Ag4g a mt4Mulyglag DAVIDSFONDS VAN BORGERHOUT. EN schrijft ons uit Borgerhout : Reeds meermaals hadden wij de gelegenheid in dit tijdschrift met lof te spreken over de voortreffelijke feesten door de Bor- gerhoutsche Afdeeling van het Davidsfonds ingericht. In den loop van den winter 1892.93 gaf deze werkzame afdeeling reeds drie feesten waarvan het laatste, dat op 9 Februari j. 1. plaats had in de zaal ?Het Kattenhof ?tusschen de best gelukte mag gerangschikt worden. Het zou ons te ver leiden, elk punt van het programma van dit feest te bespreken. Bepálen wij ons dus met het hier eenvoudig mede te deeles, er bijvoegende dat het werd opgesteld door den heer Emiel Wambach, den befaamden toonzetter, die, volgens zijne eigene verklaring, zich immer met de grootste bereidwilligheid ter beschikking stelt van vereenigingen welke, zooals de afdeeling van Borgerhout, zooveel werkdadigheid en iever aan den dag leggen op Vlaamsch letterkundig- en kunstgebied. Ziehier het programma van dit feest : I. Opus 46, vierhandig klavierstuk, (E. Grieg). a) Morgenstond. b) Anitras dans. Juf, M. Oyen en Mr Wambach. ?2. a) Twee Kerelen, b) Het booze Visschertje, lied der XVP eeuw, (Peter Benoit). Mr H. Mor- telmans. ?3. Droomerij, (H. Vieuxtemps). Mr Em. Wambach. ? 4. Yolande, Lyrische legende, (Em. Wambach). N?ie) Aria van Yolande. Juf. C. De Keersmaecker. ?5. Wals uit Charlotte Corday, (Peter Benoit), Vierhandig klavierstuk. juf. M. Oyen en Mr Em. Wambach. ?Voordracht door M E. Ossenblok, bestuurlid der Afdeeling ; Onderwerp : Een Spiegel. -- 6. Hongaarsche dansen, (Brahms Joachim). W Em. Wambach. -- 7. a) Vertelsels, b) Balladen, (Peter Benoit). Juf. M. Oyea. -- 8. Liederen, door het Davidsfonds uitgegeven. a) Ik volg U, b) Waar? c) Schoon is het door het Davidsfonds uitgegeven. a) Ik volg U, b) Waar? c) Schoon is het blauw, (Em. Wambach). Mr H. Mortelmans. ?9. Cyclus van iq. oud Vlaamsche liederen, (Edgard Tinel) door het Davidsfonds uitgegeven. a) hoe lustich is den Somer, b) Ghele bloemkens spruiten aen der heiden. Juf. C. De Keersmaecker. -- to. Opus 46, vierhandig klavierstuk, (E. Grieg). c) Ases dood, d) In 't paleis des Bergskonings. Juf. M. Oyen en Mr Em. Wambach, Wij zeggen het met overtuiging : Zelden hadden wij het genoegen DAVIDSFONDS VAN BORGERHOUT. 245 fijner en kunstrijker feest bij te wonen. Maar ook welke elementen had de begaafde toondichter, die de leiding er van op zich had genomen, weten bij elkander te brengen. Vooreerst de jonge Jufvrovw Oyen, eene zijner beste leerlingen (piano), dan Jufvrouw De Keei smaecker, van Sint-Niklaas, (sopraan) en de beer H. Mortelmans, van Antwerpen (baryton) die voor- zeker tusschen de verdienstelijkste kunstenaars mogen geteld worden. Was het muziekaal- of kunstgedeelte opperbest gelukt, het letterkundig gedeelte, bestaande uit de voordracht, was het niet minder. Immers, de heer Ossenblock, leeraar bij het St-Norbertus gesticht van Antwerpen, hield de voordracht en hij kweet zich, zooals overigens altoos, meesterlijk van zijne taak. Sprekers zooals de beer Ossenblock zijn, helaas! zeldzaam. Dit dacht ik bij mij zelven, toen ik het ieverig bestuurlid der Borgerhoutsche Afdee- ling, met den brio die hem eigen is, zijn onderwerp : een spiegel hoorde ontwikkelen en ik vroeg mij zelven af, of het niet wensche- lijk ware, in de afdeelingen van het Davi dsfonds, althans in de tal- rijkste en werkzaamste onder hen, letterkundige kringen te zien tot stand komen, waar mannen, zooals professor Ossenblok, sprekers zouden vormen, die da; op hunne beult, als zoovele apostels geheel het Vlaamsche land door, met overtuigende welsprekenheid, liefde voor taal en godsdienst en wederstand aan verbastering en fransche beschaving zouden kunnen gaan prediken. Dit is een punt dat wezenlijk waardig is om door het Hooger bestuur van het Davidsfonds in bedenking te worden genomen. Inderdaad, zooals de gevierde spreker het maar al te wel deed uitschijnen, het is meer dan ooit noodig de oogen van ons Vlaamsch volk te openen en het aan te zetten zich den spiegel van Frankrijk voor te houden, dat tengevolge zijne verwijfde en bedorvene zeden, van hoog tot laag, tot eenera staat van verval is gekomen die reeds aan zijne verdwijning als volk doet denken. Prachtig schetste de heer Ossenblok het weleer zoo machtige Frankrijk, gekend, geroemd en geëerd over geheel het wereldrond om zijne verknochtheid aan den voorvaderlijken Katholieken godsdienst, tot dat het in den loop der XVIII' eeuw onbezonnen den weg insloeg door Voltaire en Rousseau aangewezen, den weg der goddeloosheid, die dit land helaas! van omwenteling tot omwenteling tot regeering- loosheid bracht. In dit land waar het Algemeen Stemrecht -- dat droombeeld van velen onzer -- sedert jaren bestaat, zien wij op onze dagen, benevens aanhoudende woelingen en moordadige aanslagen , het schandigste volkbedrog plegen door degenen die door het volk gekozen waren om eerlijk en gewetensvol zijne belangen te behartigen. Ziedaar dan die gezegende Republiek gesproten uit het Algemeen Stemrecht dat uitgeoefend wordt door een volk uit wiens hart men voorafgaandelijk alle godsdienstige gevoelens heeft gerukt ! Tegenover het diepgezonken Frankrijk stelde de welsprekende 246 DAVIDSFONDS VAN BORGERHOUT. redenaar, de landen ?waartus.,cheti ons Belgi??die standvastig getrouw gebleven aan hun geloof, in de benauwde tijden van socialismus en anarchismus, welke wij beleven, met volle betrouwen hunne blikken en anarchismus, welke wij beleven, met volle betrouwen hunne blikken .richter naar Rome en aandachtig luisteren naar de stem van den grijsaard uit het Vatikaan, die als een opgaande dageraad de hoop is aller katholieke volkeren voor de oplossing der belangrijke maatschap- pelijke vraagpunten die geheel de wereld bezighouden. pelijke vraagpunten die geheel de wereld bezighouden. ?Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht ?zoo besloot de hr. Ossenblok en hij eindigde met den wensch dat ons volk, ons Vlaamsch volk vooral zich meer dan ooit van allen franschen invloed en van alle fransche gcbruiken zou trachten te bevrijden. Een onmeetlijke afstand scheidt ons katholiek Belgi?van het godde- 'looze en diepgezonken Frankrijk, en wanneer binnen weinige dagen Leo XIII zijn gouden jubelfeest als Bisschop zal vieren, zal Belgi?met al de katholieke volkeren van geheel de wereld daar zijn om te getuigen al de katholieke volkeren van geheel de wereld daar zijn om te getuigen van zijnen onwrikbaren wil het geloof en den godsdienst zijner vaderen van zijnen onwrikbaren wil het geloof en den godsdienst zijner vaderen standvastig te bewaren. standvastig te bewaren. Bij het verlaten van het spreekgestoelte werd de redenaar door de geestelijke- en wereldlijke overheden van Borgerhout, die talrijk waren opgekomen om hem te hooren, hartelijk geluk gewenscht. En dit was wel verdiend. J. ~~ ~ ~ ~~ ~~ ~~ e.a w n ...__,...-4*-..?i. .. s DAVIDSFONDS EN VOLKSBELANG. ET te Gent verschijnend weekblad : Volksbelang, deelde in zijn nummer van 18n Februari 11. een artikel mede over het onlangs verschenen %aai boek van het Davids-Fonds. c Na gezegd te hebben dat dit boekje ?veel merkwaardigs ?bevat, ?niet het minst het algemeen verslag en het verslag der zesde algemeene vergadering te St.-Nicolaas ? komt een stootje tegen het catholicisme : ,r De vrijzinnige, hij die niet tot den katholieken godsdienst behoort, tot die religie, zooals Multatuli haar noemde, van leugens en bedrog, zal er evenwel menig aanstootelijks in vinden. De onpartijdige, hij die zonder vooringenomenheid zoekt en tracht te vinden, zal nevens veel waarheden, hier in dit boekje uitgedrukt, menige onwaarheid aantreffen. ?Zoo, b. v., op bldz. 103 drukt de heer Sevens den wensch uit, dat men de Geschiedenissen van Belgi? door Genonceau en Struman, uit de katholieke scholen weren zon, omdat zij de loffelijke daden van Filips II, Granvelle en Alva c. s. durven laken. ?En op de volgende bldz. zegt de heer Bultynck : In den beginne legde het Davids-Fonds zich tot taak op, de verderfelijke werking van het bij list en verrassing liberaal geworden Willems- Fonds te keer te gaan, en het, met een overgesteld doel, stap voor stap te volgen . ? De schrijver van het Volksbelang kan daar niet over ! Hij diene Ie weten : dat wanneer wij vragen dat Genonceau en Struman uit onze scholen zouden verbannen worden, zulks is wegens de onvader- landsche strekking van hunne boekjes, en omdat de echtheid van .een aantal dingen, die protestantsche schrijvers hebben verspreid, nog te bewijzen is. 't Volstaat niet, met te schelden en te doemen ? ,men betooge, dat men er het recht toe hebbe ! Overigens ?wie de XVle eeuwsche toestanden beschouwt van moderne standpunten, is een valsche beoordeelaare 248 DAVIDSFONDS EN VOLKSBELANG. Wat het gezegde des heeren Bultynck betreft, de Gentenaren weten genoeg hoe het Willems-Fonds, gesticht door baron Jules de St-Genois, Karel van Acker, Ph. Blommaert, Snellaert, P. de Baets en anderen, liberaal is geworden. Een of ander blad van den tijd der- ?list en verrassing ?moet daar een verslag over hebben meegedeeld. Andere onpartijdige vereenigingen, te Gent en elders, zijn op dezelfde bedrieglijke wijze in liberale handen overgegaan, tot zoo verre, dat men overal maatregelen heeft genomen om nog meer zulker ?verras- singen ?in de toekomst onmogelijk te maken. Indien wij niet weinig verwonderd zijn nog bovenstaande opmer- kingen in het Volksbelang aan te treffen, zien wij ook, met eenige- bevreemding, dat aan het Davids-Fonds eenige lof wordt toegekend. ?Zijn jaarboek (zegt het blad), is ons een nieuw bewijs dat het op vlaamsch- gezind terrein menig goed heeft verricht. Het bevat cijfers, die meer zeggen dan hopderde ronkende volzinnen over God en geloof. Het Davids-Fonds telt thans 6,790 leden, waaronder honderden voorzeker die het wel oprecht meehen met de Vlaamsche Zaak. ? Inderdaad ! en de tijd is verre, dat, als het Volksbelang zich gewaar- digde iets over het Davids-Fonds te zeggen, enkel spot en schimp werd gehoord. Het artikeltje van 18 Febr. was echter te welwillend, om niet de gal te roeren van eenen der vroegere aanranders, die zich verbergt achter de (valsche) naamletters J. M. De gunstige indruk, dien het eerste schrijven hadde kunnen maken ten voordeele van het Davids-Fonds, moest te niet gedaan. De heer J. M. schrijft : ?Die cijfers (getal leden) zijn eenigszins eene oogenverblinding; voor wie achter de schermen heeft gekeken, hebben zij eene geheel andere beteekenis. ?Ieder lid van het Willems-Fonds betaalt jaarlijks eene bijdrage van minstens 6 fr. ?In het Davids-Fonds is er geen minimum vastgesteld en heeft men leden aan 25 centiemen 's jaars. Zoo verzekerde men mij ten minste (!) ?Aldus begrijpt men, dat het niet moeilijker valt zoo 7000 leden tegen ten minste 25 centiemen 's jaars te hebben, dan 3000 tegen ten minste 6 fr. 's jaars. ?Ook verzekerde men m j (!) dat er zich onder de 6,790 leden van het Davids-Fonds zeer veel leden op het papier bevonden (sic). ?Hetgeen dit eenigszins schijnt te mogen laten vermoeden, is dat de jaarboeken van het Willems-Fonds sedert 1869 ieder jaar de vol- ledige lijst der leden, met naam, toenaam, beroep en adres, af kondi- gen, zoodat men zeer wel zien kan, dat er in het Willems-Fonds van geene fantasmagorie sprake kan zijn... ? Mijnheer J. M., -- of hoe ge wezenlijk heet ?gij hebt u iets laten wijs maken!... Uw zegsman is een grove-cluyte-speler. Bedenk eens goe,l, man : DAVIDSFONDS EN VOLKSBELANG.249 Hoe brengt gij de bovenstaande regelen overeen met wat gij zelf zegt in 't begin van uw epistel, waar eerst het getal leden van het Davids-Fonds is opgegeven : ?Dit bewijst nogmaals dat de clericalen hunne werken veel krachtiger ondersteunen dan de liberalen de hunnen.,> Hoe kunt gij zulke phrase uit de pen laten komen, als gij toch weet, dat het cijfer van het getal Davidszonen maar fantasmagorie is ? Bij het Davids-Fonds is geen minimum van bijdrage gevorderd? ?Niet ? Veronderstellende, goede heer J. M., dat gij lezen kunt, wijs ik u op artikel 21 der Standregelen gedrukt bl. 8 van het Jaarboek. Verder : Zoudt gij, goede heer J. M., ?of hoe gij ook heeten moógt ? waarlijk een half minuutje kunnen gelooven, dat de leden van het bureel van het Davids-Fonds zich bezig houden met hunne medeleden, en het publiek, te bedriegen ? Dat zij de rol van falsarissen vervullen, met logenachtige cijfers op te geven ? Dat zij valsche rekeningen, valsche begrootingen opmaken? Het Davids-Fonds bezit geen 6,790 leden, zegt gij, of daar zijn er, ? gij weet niet hoeveel honderden ! ?aan enkel 25 centiemen 's jaars... Overlees eens de omstandige rekening, gedrukt in het Jaarboek t komt het cijfer der ontvangsten niet overeen met het cijfer der leden waarvan ieder, minstens, 5 fr. 's jaars betaalt 1,25 van ieder lid blijft ten voordeele der afdeelingen). Gij zijt toch wel school geweest en hebt leeren cijferen? Gij kent de reeds talrijke uitgaven van het Davids-Fonds, die alle, aan ieder lid, worden toegestuurd. Ik veronderstel dat gij eenige kennis hebt van wat een boek kost, gedrukt op 7,300 exempl, Indien het Davids-Fonds geen 6,790 leden telde, vanwaar zou het geld komen dat aan schrijvers, drukkers, hulpgelden enz. ieder jaar wordt betaald? Beste man, laat mij U wat zeggen. Indien het Davids-Fonds leden kon hebben aan 25 centiemen 's jaars ?ik, die u antwoord, maak mij. sterk, op min dan ééne maand, het getal leden der Gentsche afdeeling van 512 tot 250o, en dat van al de afdeelingen samen van 6.790 tot 25.000 te doen aangroeien. Zonder fantasmagorie, hoor? Op meer dan ééne algemeene vergadering is door het Hoofdbe? stuur van het Davids-Fonds de wensch uitgedrukt, het getal leden tot 10,000 te zien komen. Ware de tijd niet zóó slecht voor den kleinen burger en den boer, als thans het geval is, wees verzekerd, beste J. M. -- of hoe uw echte naam ook zij ?dat, tot genoegen van eiken rechtgeaarden, onbevooroordeelden, niet fanatieken Vlaming,. het Davids-Fonds tot die ledensterkte reeds zou gekomen zijn. Daar wij hoop hebben in de toekomst, zien wij den dag te gemoet dat de io,000 in de rekening van het Davids-Fonds zullen prijken. Een laatste woord; 't is eene korte herhaling van wat vroeger werd geschreven : 250 DAVIDSFONDS EN VOLKSBELANG. De lijst der leden van het Davids-Fonds wordt niet gedrukt, omdat in Vlaanderen te veel fanatieken er op uit zijn, personen te vervolgen, die zich veroorloven te doen, wat in zekere ?liberale ?kringen als eene aboininatie wordt beschouwd ?en gestraft : zich aansluiten bij een katholiek genootschap. Moesten wij de lijst afkondigen, er ,zouden wel eenige dozijnen leden gedwongen worden seffens hun ont- slag te geven. Nu, wij houden er sterk aan, dat deze personen worden in rust gelaten en bij het Davids-Fonds blijven, Begrepen, beste Mijnheer ?J. M. ? B. trzEtz"EZEZEZEZ BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Limburgsch Jaarboek, i8gz-g3. Uitgegeven door de Limburg- sche Maatschappij voor Letterkunde en Wetenschap. Bilsen : L. Simoens en Bollen. en Bollen. Een Limburgsch Jaarboek, dat zal wat zijn En vol wantrouwen nam ik het boek ter hand. Die ongunstige stemming zou niet lang duren. Reeds de nadere beschouwing van het titelblad wekte mijne nieuwsgierigheid op. Wie had ooit in het dood Limburg eene Maat- schappij voor letterkunde en wetenschap vermoed? En wat moesten al die namen : Veldeke, Emerix, Dautzenberg, Van Hasselt, Conincx, Bormans, Tits, enz. enz., om de inlijsting van den titel heen, namen van bekenden en van onbekenden, wat moest dat beduiden? van bekenden en van onbekenden, wat moest dat beduiden? Het Voorwoord leerde mij aldra hoe de bijval van Doornkapper's Drada ?de Iimburgsche letterbeoefenaars had doen inzien wat er hun vooral ontbrak : bekend te zijn. Vandaar tot het vereenigen aller jeugdige krachten in ééne Maatschappij, was er maar een stap. En jeugdige krachten in ééne Maatschappij, was er maar een stap. En dat het uitgeven van een Jaarboek, ter bekendmaking van het letter- kundig leven in die afgelegene gouw, de eerste bekommering der nieuwe maatschappij zonde zijn, spreekt ook van zelf. maatschappij zonde zijn, spreekt ook van zelf. Goedheil den eersteling, goedheil voor de blijde verrassing! Hij is eene belofte voor de volgende jaren. Hij is eene dood- noodige prikkel voor het letterkundig leven dat gansch Vlaanderen door schijnt te willen insluimeren. Hij is bovendien degelijk op zich zelf, leerrijk in het wetenschappelijk, boeiend in het letterkundig zelf, leerrijk in het wetenschappelijk, boeiend in het letterkundig gedeelte, immers vol afwisseling van toon en verscheidenheid der behandelde stof... Met den heer E. Geraets doen wij eerst een alleraantrekkelijkst tochtje in de Aardrijkskunde van Limburg. De heer Jan Duqu?gaat ook mede, en vertelt ons gaandeweg van de eigenaardigheden van het Limburgsch dialekt, of liever van de eigenaardigheden der Limburgsche dialekten. De heer Julius Labb?neemt de gelegenheid te baat om ons dialekten. De heer Julius Labb?neemt de gelegenheid te baat om ons over het Bargoensch in zijne geboortestreek een hele boel bijzonder- heden te verhalen, de eene al belangrijker dan de andere. Daar komt heden te verhalen, de eene al belangrijker dan de andere. Daar komt ons van den heer A. Schoepkens een brief toe vol klachten over het O 252 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. verwaarloozen der oudheidskunde in Hollandsch-Limburg. Dat maakt ons eene pooze spijtig gezind. Neen, neen, dat niet! roept de heer L. Lambrechts (uit Hoesselt bij Bilsen) ons toe. En om onze vroolijke- luim te herstellen zingt hij ons eene heele reeks liedjes uit zijn geboortedorp voor, enkele perelljes daaronder. En zoo komen we allengs aan het einde van het wetenschappelijk gedeelte : nadat men ons nog eventjes gesproken heeft van wat er ontbreekt aan de Limb urgsche geschiedvorsching, komt eindelijk de heer C. Huysmans aan het woord, om ons van de Geschiedenis der Limburgsche letterkunde eene korte schets te ontwerpen. ?Het aandeel van Limburg in de letterkundige beweging der Nederlanden is tot heden toe niet altijd juist bepaald geworden. ? Met die bewering leidt hij zijn onderwerp in. Hetzelfde kan gerust gezegd worden van elk gewest der Nederlanden.- Er ontbreekt veel aan al de letterkundige geschiedenissen die wij tot hiertoe bezitten, die van Jonckbloet en van te Winkel zelfs inbe- grepen. Hoeveel er ook op het gebied der letterkundige vorsching in de laatste vijftig jaren gedaan werd, toch blijft er nog zooveel te ont? ginnen, dat het nog immer de grootste verdienste blijft van elke nieuwe poging de letterkundige ontwikkeling in haar geheel te schetsen, dat men daardoor eerst gewaar wordt hoe talrijk en hoe groot de leemten zijn die nog moeten aangevuld worden. De schets van den heer Huysmans, hoa vluchtig ook, is zeer verdienstelijk. Heinric van Veldeke, waarmede onze Middelnederlandsche letterkunde aanvangt, maar vooral het pas ontdekte en uitgegeven zeventiendeeuwsche Rederijkersstuk De Mensch-Wordingh, worden erin besproken. Wij willen over gansch deze bijdrage niet langer uitweiden, maar houden er aan aan te stippen dat zij op zeer gelukkige wijze het eerste gedeelte van 't Jaarboek besluit, en als 't ware den over- gang vormt tot het letterkundige gedeelte. Dat letterkundige gedeelte was ons een genot en eene verrassing, Wij wisten niet dat Limburg zooveel jonge en begaafde schrijvers telde. Onder Doornkapper's Sonnetten zijn er eenige zeer lieve en eigenaardige. De liedjes van Sevens, van Burkincx en van Arnold Sauwen munten uit door frisschen eenvoud en reine gemoedelijkheid. Meer nog dan dat alles troffen ons de klankvolle verzen van Prenau. Voor het proza is het echter M. Brants die met zijne roerende novelle : Sint- Toris, ?een meesterstukje, ?de kroon spant. En onder de dichters, R. Schrijvers, (de schrijver van den Volksbond!) wiens liefdeverzen, al liggen ze soms met maat en rijm overhoop, al komen er zwakke regelen en minder passende beelden soms in voor, zoo treffend zijn en zoo krachtig de diepte en den gloed van 's jongelings onstuimig minnen vertolken. Vooral het treffende Zij mint! Ei laat me nu en zwijgt Terwijl mijn borst naar adem hijgt..... BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.253 Doch ik wil niet citeeren. Men leze 't zelf. Men leze gansch het Jaarboek. En in de andere gewesten, God gave dat men naijver mocht gevoelen, zodat toekomende jaar wij niet alleen een Limburgsch, maar ook een Westvlaamsch, een Oostvlaamsch, en een Brabantsch en een Antwerpsch te begroeten krijgen !... Men heeft te veel tot hiertoe, bij het behandelen der letterkundige geschiedenis van onze taal, zich bepaald tot het bespreken der beroemde werken, der voorname schrijvers, of ten minste tot het bespreken van .de werken en schrijvers die doorgingen voor beroemd of voornaam. Dat was heel onwetenschappelijk te werk gaan. Niet altijd is bekend- heid een bewijs van waarde. En zoo zijn vele werken tot op onzen .dag onbekend gebleven, die toch waarde hebben; en menige dichter, ons nauwelijks bij name gekend, zou mogen aanspraak maken op eene eervolle plaats in de rei onzer nederlandsche schrijvers. Zoolang, ten andere, men niet eene betrouwbare letterkundige geschiedenis zal bezitten van elk gewest afzonderlijk zal er onmoge- lijkheid bestaan een volledig tafereel te ontwerpen van de algemeene ontwikkkeling onzer letterkunde. Gent. S. Tooneelstukjes voor Studenten. Nummer I. Studentengril, klucht- spel in één bedrijf, door D. L. SCHURMANS, pastoor van het Begijnhof, oud-leeraar in 't Klein-Seminarie te Mechelen. -- Gent, drukkerij A. Suffer, 1892. Goede waar voor ons tooneel zal er nimmer genoeg zijn. Het tooneel leeft immers van nieuwigheden : dat geldt voor den stads- schouwburg, dat geldt voor het schooltooneel. En daarom begroeten wij met een hertelijk welkom hetgeen begaafde mannen ons goeds leveren. Hun werk is werk dat dienst bewijst : vraag het maar den ,leeraars. ?Studentengril verdient waarlijk den naam van kluchtspel. Wij, in 't Mechelsche, wij kennen den heer Schurmans; zijn naam klinkt goed. Zoo dikwijls mochten we als student, als leeraar, zijne ?stukjes ?toejuichen op de prijsuitdeelingen van het Seminarie ! Hij kent het studentenvolk en hij kent zijne taal : twee noodzakelijke dingen, als men tafereeltjes uit het studentenleven naar de natuur wil schetsen. Zoek geene onmogelijke dingen uit den hoek ; wees eenvoudig en doe lachen. Eenvoudigheid is zoo schoon ! Zij kenmerkt Nummer I van den heer Schurmans. Daarbij past eene gemakkelijke en toch gekuischte taal : die vindt gij hier; men leest in éénen adem de 27 tooneeltjes af, en gij neemt pleizier in de 2 jonge studentjes met hunnen vader, ea den patroon met zijnen klerk en zijnen knecht zien op en af te loopen, nu ernstig dan lachend, nu weenend dan opge- beurd... en op het einde zegt ge : mocht de heer Schurmans nog veel kluchtjes van dat slag uit zijne kartons halen ! De karakters der handelende personen blijven van 't begin tot het einde hun eigen ; zij zijn niet uit de lucht gegrepen, maar treden in echt wezen te voorschijn ; zij slaan tot het al te belachelijke, tot het onnatuurlijke 254 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. niet over... Meer zal ik niet zeggen. Heeren leeraars, probeert Studen- engril met uwe schoolknapen ; gij zult er bijval me?hebben, en gij zult den heer Schurmans overhalen, om nog menig ander nummer bij zijn nummer I te voegen. Het zij zoo. Mechelen. J. BRABANTSEN. Gilberta, het zoo aandoenlijk gedicht van onzen achtbaren mede- werker, 0. Loosen S. J., dat hier in Belgi?zooveel bijval genoot, maakt tegenwoordig furore in Holland. Gisteren sprak de Katholieke Gids er met den grootsten lot van ; heden wijden de Studiën van Utrecht- er een lang artikel aan, waarvan wij de laatste regelen overschrijven. ?..... Zoo is de schets eener causerie van V. van Tricht, in ?waarheid een tafereel uit onze sociale toestanden, met hun strijd ?tusschen arm en rijk, door P. Loosen in vloeiende, Hollandsche ?verzen uitgewerkt tot een heerlijk gedicht, dat in een gelukkig ?gekozen versmaat, harmonieëerend met het verheven eenvoudig onder- ?werp, menig teeder en aangrijpend tooneel te genieten geeft. ?Is het onderwerp verheven eenvoudig, het gedicht is het ?eveneens. Men verneemt er de stemroe der natuur, maar der ver- ?edelde natuur; diep en warm gevoel, aan nauwkeurige waarneming ?gepaard, dat niets vaags, niets onbestemds heeft; zonder zucht tot ?pathos en rethoriek; geen valsch vernuft, geen gezochte woordekeus, ?geen gekunstelde en bijna onverstaanbare versbouw, doch alles een-- ?voudig natuurlijk, in dien gulden eenvoud, die het zegel van het ?ware en schoone is, en daarom van de echte, goede poëzie. ?Wij sluiten met het veelzeggend woord van de gezaghebbende ?Deetsche Warande aan het slot harer beoordeeling van Gilberta: -- ?Allen vrienden van goede dichtkunst aanbevolen ?dat wij zon- ?der eenig voorbehoud tot het onze maken. ? Het is een zeldzaam en veelbeteekend verschijnsel, dat de Hol- landsche tijdschriften aan het gewrocht eens vlaamschen schrijvers zoo- onvoorwaardelijken lof toezwaaien. Men beschikt nog slechts over weinige exemplaren van het zwaar geprezen gedicht. (0.5o fr.) Antwerpen. B. Een Pic-Nic in Proza. Amsterdam. S. L. Van Looy, 1893. Zonderlinge dingen komen er voor in deze eerst en vooral prachtig gedrukte bloemlezing. Eene bloemlezing, namelijk, uit den Nieuwen Gids. Wij, hier in Vlaanderen, kennen zeer weinig de letterkundige beweging_ in Holland. Een groot ongelijk van onzentwege; het eenige wat we konden ter ontschuldiging inroepen is dat de boeken in Holland zoo duur kosten, en dat het inschrijven op Hollandsche tijdschriften zoo zich zelven verbiedt om dezelfde reden. De Nieuwe-Gids-Pic-nic kost fl. 2.25. Bijdragen van Frederik van Eeden, den schrijver van den kleinen Johannes; bijdragen van Jac. Van Looy, van Frans bens, van L. Van BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 255 Deyssel, van A. Aletrino, van Jan Veth, van Albert Verwey, van Ch. M. van Deventer, van Ary Prins en F. Van der Goes. Een heel bataillon nieuwen, jongen, vurigen, bezielden. Een heel bataillon kunstenaars, gooche- laars, tooveraars met de pen. De Voorwacht. Afwisseling genoeg. En alles keurig gedacht en keurig gezet. Vreemd heel dikwijls. Suggestief altijd. Vinnig hekelend gewoonlijk. Wie de nieuwe school wil leeren kennen, nemen dus den Pic-nic ter hand. Doch men versta ons wel. De warme toon dezer aanbeveling sluit niet in dat, zoo wij al ingenomen zijn met den vorm, wij het ook zijn met den inhoud, met de stellingen der Nieuw-Gidsianen... Men leze den Pic-nic, jawel : men leze hem voor den stijl, ?voor den stijl alleen. Brugge. S. Davidsfonds. -- Jaarboek voor 1893. Heel goed gevuld met onderscheidene waar. Volgens mij boeit zulks meer de aandacht des lezers, dan die langgerekte verhalen, soms nog lastig om te verstaan, welke men dikwijls uitgeeft. Met het oog op de verspreiding der boeken van 't Davidsfonds. en der goede lectuur in 't algemeen, ware het wenschelijk, van tijd tot tijd zoo een deel ,< Kort goed ?in 't licht te zenden. Men vindt er een greintje gezonde politiek en werkmans quaestie, aardig afwis- selend met een of ander rooversverhaal of avontuur. Recht prettig ! en naar ieders smaak. Eene opmerking nochtans. Het ware te wenschen, in 't belang onzer dierbare taal, dat men in 't Davidsfonds wat meer censuur gebruikte op taal- en stijlgebied. Hamme. K. J. ?In eene aanteekening onder aan de bldz. 194 van die Beroer.. lieke tyden, de gekende kroniek over Gent, door Mark van Vaerne- wyck, leest men : ?Jan van Glymes, markgraaf van Berghen, met eene zending vanwege ?Margaretha van Parma bij Philips II gelast, stierf in Spanje den ?21 Mei 1567. Floris van Montmorency, te Simancas in de gevan- ?penis geworpen, werd er den 16 October 1570, op bevel van Filips II, ?in 't geheim verworgd. ? Alle misdaden die op rekening kunnen gelegd worden van Philip II, zijn door zekere geschiedschrijvers met genoegen vermeld. Men kent de legende der ?100,000 slachtoffers van den gewetensdwang ? op bevel van Philip II in ons land ter dood gebracht. Wie bewijst er de waarheid, of de valschheid der misdaad, in boven staand uittreksel vermeld? K. Vi. Academie. -- De Academie heeft drie verhandelingen ont- vangen voor hare wedstrijden van het loopende jaar. 1?vraag : Klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbrouc. Eene verhandeling, dragende tot kenspreuk dit vers van Maerlant 256 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Kens onder der zonne Menschelic were, dat wet al bloot, Hen heeft wel verbetrens noot. Beoordeelaars, de heeren P. Willems, Daems en Bols. 3e vraag : Huiselijk leven, zeden en gewoonte in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2e helft der XVIIIe eeuw, betaaldel jk vóór de Fransche omwenteling. Beoordeelaars, de heeren de Potter, Hansen en Mathot. Bij brief van den heer minister van binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs wordt der Academie bericht, dat de heer De Beule, onze verdienstelijke stadgenoot, gelast is met het beitelen van het marmeren borstbeeld van H. Conscience, om geplaatst te worden in de salons borstbeeld van H. Conscience, om geplaatst te worden in de salons van het Academiepaleis. De Academie heeft van leeraar D. Claes te Namen, eene notitie ontvangen betreffende de vertaling van zekere woorden in het beroemd proces van Coucke en Goethals. De heer Micheels doet lezing van eene biographische nota betrek_ kelijk de vertaling in Vlaamsche verzen van het treurspel Saj5ho, van Grillparzer, door leeraar J. L. Haller met veel talent bewerkt. ?Jos?Zorrilla. Spanjes grootste dichter, in den nieuweren tijd, Jos?Zorrilla, werd onlangs op Staats kosten ter aarde besteld. Hij was te Valladolid ten jare 1817 geboren, en was de dichtvriend van den Galicier Pastor Diaz. Er ligt in zijne poëzie iets zwaarmoedigs en melancholisch dat sterk aan Byron herinnert. Bovenal stelt hij de grootheid van Spanje ten tijde van Cervantès, en treurt om haren huidigen val. Hij zag ook de toekomst in en besefte het nut van het wederbeleven der oude overleveringen, tot het heropbeuren der Spaansche poëzie. Schier alle dichtsoorten heeft hij aangewend. Hij schreef Vertellin- gen en Legenden (welke onder den invloed van Hoffmann staan), Dramen, b. v. El eco del torrente (De echo aan den stroom), Los dos vereyes (De beide onderkoningen), El zabatero y el rey (De schoenmaker en de koning); deze staan onder den invloed der Fran- sche romantiek. Zijn hoofdwerk Don Juan Terrorio, waar de held der Juansage aan een beter einde komt dan in de alombekende, en niet ter belle dompelt, maar door de kracht der liefde verlost wordt, heeft hem een overgrooten en w elverdienden roem bij zijn volk ver- worven. Het groot drama, nu sedert veertig jaren geschreven, heeft niet min dan 3 millioen franken aan de uitgevers opgeleverd. -i- Jozef Gantrelle, leeraar emerttus der Gentsche hoogeschool. Hij was een geleerde classieker en schreef verscheidene gewaardeerde taalkundige werken over de meesterwerken der oudheid. Hij was een der bestuurders van La Revue de l'instruction publique, en schrijver van La nouvellc grammaire latine, Eléments de la gram- maire latine, Histoire de Tacite, enz. SHAKESPEARE-BACON. IJF jaren geleden gaf de diep betreurde P. Serva- tius Dirkx in dit tijdschrift (3e jaargang, n?9i en io) een artikel over Shakespeare's vrienden en vijanden. Hoe verdienstig ten anderen, volledig was dit werk niet. Immers onder de vijanden des grooten dichters zocht ik tevergeefs eene klas schrijvers, die in latere tijden opgetreden, zoo niet de gevaarlijkste, althans de hevigste mogen heeten. Zonder de redenen te zoeken waarom dit punt onbehandeld bleef, meenen wij onze lezers, juist geen grooten dienst te bewijzen, maar toch eene aangename afleiding te verschaffen met die jongere critici te doen kennen. Doch, het weze ons gegund, voorloopig de aan- dacht te trekken op de duisterheden, die omtrent Shakespeare's levensgeschiedenis en de echtheid van sommige zijner werken vanouds bestaan hebben. Daar ligt klaarblijkend de kiem der aanvallen waarvan wij zullen gewagen.Merkwaardig genoeg dat een genie als Shakes- peare, een genie gelijk er eene natie niet altijd, en dan maar éénen voortbrengt, zoo weinig als mensch, zelfs van zijne tijdgenooten gekend werd. Al zijne geschiedschrijvers en beoordeelaars uiten dezelfde klacht : schaarschheid van oorkonden of bescheiden. K Wie -- schreef een alleszins bevoegde rechter (i) -- 0} GUIZOT. Shakespare et son temps. Etude littéraire. 258 SHAKESPEARE-BACON. wie zou niet tot de bron der eerste bezieling van een eigenaardig genie willen opstijgen, en het geheim der oorzaken die zijne toewassende krachten bestierden doordringen, hem stap voor stap in zijnen voortgang volgen, kortom gansch het inwendig leven willen kennen van een man, die, na in zijn vaderland voor de tooneelpoëzij den weg gebaand te hebben, waarvan zij sedert niet meer is afgeweken, op dien weg nog altijd de eerste en bijna de eenige voor- uitschrij dt ? Doch jammer ! onder de verhevene gee sten is Shakespeare een dergenen, wier leven door hunne is Shakespeare een dergenen, wier leven door hunne tijdgenooten nauwelijks opgemerkt, het duisterste gebleven is voor de nakomelingschap. Enkele registers van den burgelijken staat, waar sporen overbleven van het bestaan zijner familie, enkele overleveringen aan zijnen naam verbonden in de streek die hem zag geboren worden, en de werken zelf van zijn vernuft, ziedaar alles wat ons rest om de leemten zijner geschiedenis aan te vullen! ?-- Hoe gegrond deze klacht is, blijkt ten volle, indien wij het leven van Shakespeare in vier grootere tijdstippen ver- deelen, en de narichten desaangaande opzoeken. Omtrent zijne twee en twintig eerste jaren te Stratford, zijne geboorteplaats, gesleten, vinden wij buiten twee, drie dagteekeningen, niets dan tegenstrijdige overleveringen, onwaarschijnlijke anek- doten. Betreffende de eerste tijden van zijn verblijf te Londen, is nog minder gekend. ?Wisten wij slechts zooveel omtrent de eerste stonden die Shakes- peare te Londen doorbracht en de omstandigheden die tot zijn optreden in den schouwburg aanleiding gaven; konden wij nagaan welk deel de zelf be- wustheid van zijn talent aan de beslissing had, die het den teugel zou vieren. Doch de meest te ver- trouwen overleveringen nopens die jaren ontbreekt het aan waarschijnlijkheid en gezag. ?Het vol- gende tijdstip ten minste, waarop hij zijne onsterf- lijke werken voortbracht en de algemeene bewon. SHAKESPEARE-BACON. 259 dering verwierf, zou in volle daglicht staan ! Bij ontstentenis aan vreemde berichten zouden gewis zijne beroemde sonnetten of klinkdichten, die zoo vaak op persoonlijke toestanden zinspelen, talrijke ophelderingen verschaffen ! Toch niet ! ?Onvoldoende Oom de feiten te verklaren waar zij op doelen, kunnen Shakespeare's klinkdichten, slechts door min of meer afgeleide sluitredenen, weinige inlichtingen opleveren over hetgeen te Londen, zijn leven en die dertig, nu zoo - roemrijke jaren, vervult, waarvan hij zoo weinig zorg genomen heeft ons de bijzonderheden te behouden. ?Eindelijk ?de laatste jaren van Shakespeare, zijn, indien het mogelijk is, met eene diepere duisternis omtogen, dan die de vroegere omhult ? Ziedaar wat Shakespeare's leven betreft. Gaan wij nu tot de werken des tooneelkundigen over, dan vinden wij niet minder onzekerheden en gis- singen. ?Sedert twee eeuwen heeft de critiek gepoogd, zoo getuigt hier nog eens Guizot, de grenzen van zijn waar eigendom vast te stellen; doch bewijzen ontbreken voor dit onderzoek, en de letterkundige beoordeelingen zijn over het algemeen ontstaan uit het verlangen deze of gene vooraf opgevatte meening door te drijven. Het is dus ten huidigen dage bijna onmogelijk, met Benige zekerheid te beslissen over de echtheid der aan Shakespeare betwiste stukken. ?(I) In het zesde deel zijner volledige werken plaatst Aug. Wilh. von Schlegel eenen ?Anhang ueber die angeblich Shakespearen untergeschobenen Stucke ? dat wil zeggen, over de stukken, die, zooals men beweert, Shakespeare ten onrechte toegeschreven worden. Hij somt er ongeveer twintig op, waarvan (i) GUIZOT. ?Shakespeare et son temps. (2) AUG. WILE. VON SCHLEGEL'S Smmtliche Ll2erke; Heraus- gegeben von Eduard Bócking. Sechster Band, blz. 303. 260 SHAKESPEARE-BACON. het grootste deel, zijns erachtens (tegen Steevens meening in) ongetwijfeld Shakespeare toekomen; ja, waarvan eenige (namelijk Thomas Lord Cromwell Sir John Oldcastle, I ste deel. -- A Yorkshire iragedy) ook onder zijne geniaalste en voortref- felijkste werken behooren (i). Daaromtrent is Guizot van een geheel andere gedachte. ?Nochtans, zegt hij, kan ik geenszins het zoo eerbiedwaardig gevoelen van Schlegel deelen, die, dunkt mij, besloten heeft Shakespeare al die stukken toe te schrij ven. ? Ons inzicht is volstrekt niet in dien twist partij te trekken, noch eenig licht over die duisternis te werpen, doch enkel op die duisternis zelve te wijzen. Wij zouden dan ook eenvoudig kunnen doorgaan en eindelijk ter zake komen. Het zal echter niet zonder belang wezen de oorzaak dier onzekerheid met onzen veelwetenden Bilderdijk terloops aan te stippen. Hij zet die meesterlijk uiteen in zijne verhandeling over den Aran en Titus van fan Vos (2). ?De als toen voor handen zijnde stukken wer- ?den in dien tijd niet alleen door de spelers-zelven ?gekozen, maar ook naar de gesteldheid van hun ?gezelschap veranderd, verschikt, ingetrokken of ?uitgebreid, verrijkt en vergroot, naar men de bijzon- ?dere gaaf van ieder vertooner best meende te kunnen 1 doen uitblinken, of de meeste toejuiching en toeloop ?verwekken; en, daar al hetgeen deze wondergeest ?van zijn tijd (Shakespeare) oorspronkelijk opstelde, (I) loc. cit. bl. 308. Die drie letzten Stiicke sind nicht nur unbe- zweifelt von Shakespeare, sondern sie gehoren meines erachtens unter seine reifsten und` vortrefflichsten Werke. (2) Aran en Titus, het ?allerberuchtste ?treurspel van den vermaar- den Jan Vos, dat langen tijd te Amsteidam buitengewonen bijval genoot, is volgens Bilderdijk eene verbeterde navolging van het engelsch stuk Titus Andronicus, dat Schlegel zonder aarzelen als Shakespeare's werk erkent, waar Bilderdijk ten minste onloochenbare trekken van zijne hand in aantreft, en dat Guizot met veel anderen des grooten mans ten eenenmalP onwaardig verklaart. -- Zie Bijdragen tot de tooneelpoëz , .door M. WILLEM BILDERDIJK. Leiden. L. Herdingh en zoon 1823, bl. 16. SHAKESPEARE-BACON. 261 ?bij het Algemeen zoo geweldig getrokken werd, kon ?'t niet missen of aan hem werd het werk opgedragen ?van de te vertoonen oudere stukken na te zien en ?naar goeddunken te veranderen ; gelijk ook dit zelfde ?door de later Tooneelspelers bij vervolg van tijd aan ?zijne voortbrengsels gedaan werd. Waardoor men, ?aan de eene zijde, in alle de tooneelwerken van 4 Shakespeare niet even zeker van eene doorgaande ?zuivere, en niet veranderde lezing, of volkomen een- ?voudigheid in beloop en bewerking der stukken kan ?zijn; en aan den anderen kant, hem ook dikwijls ?genoeg wedervinden moet waar ieder 't het minst ?zou verwachten. ,> Nu, verondersteld, doch niet toegestaan, dat be- doelde stukken inderdaad den grooten dichter niet toebehooren; dat hij er zelfs hoegenaamd geen deel aan had, zijn roem, verre van hierdoor te lijden, kan er slechts aan winnen. Al die stukken toch, zijn min of meer met gebreken behept; waarom men ook juist aarzelt ze Shakespeare toe te schrijven. Er blijven hem nog genoeg en onbestwistbare eeretitels over om op de onsterfelijkheid aanspraak te maken. Trouwens ondanks gemelde duisternissen, en hoewel hij niet eens de voorzorg genomen heeft zijne werken te onder- teekenen en er eene complete uitgave van te bezor- gen (I), rust niettemin zijn letterkundig eigendom op de onwankelbaarste gronden. Vastgesteld zijn de namen zijner stukken, die tot het jaar 1598 vertoond werden; van een aantal latere, zooals Cesar, Hamlet, Lear, Hendrik VIII kan men den tijd waarop zij geschreven werden nagenoeg bepalen; voor andere leveren behandeling en taaleigen een (I) Shakspere died in 16i6; and seven years afterwards appeared the first edition of his plays, published at the charges of four booksellers -- a circumstance from with Mr. Macone infers K that no single publisher was at that time willing to risk his money on a complete collection of our author's plays. ?Voorrede van DICKS' Shakspere complete edition. 262 SHAKESPEARE-BACON. middel van nabijkomende dagteekening. Tijdens zijn leven werd hij door Francis Meres alreeds de door- luchtigste tooneeldichter geheeten (the most excellent in both kind for the stage). Ben Johnson heeft dat getuigenis herhaald, M ilton heeft het hernieuwd. De uitmuntendste Shakespeare's kundigen van Engeland en Duitschland, woordenboekschrijvers, aanteekenaars, tekstverklaarders, lettergeschiedkundigen, tooneelken- ners, geschiedschrijvers en dichters stemmen met hen in. Van Samuel Johnson af, den grondlegger der engelsche lexicografihie, den verdienstelijken Sha- kespeare's uitgever en geduchten kunstrechter der vorige eeuw, tot Alexander Schmidt, den zorgvuldig- sten en volledigsten Shakespeare's lexicograaf onzer tijden, is niet een bevoegde kenner en navor- scher van Shakespeare's taal op de gedachte geko- men aan diens auteurschap te twijfelen. Zij hebben allen in de ongewone , verscheidenheid zijner taal den stempel van denzelfden scheppenden geest weder- gevonden. Met den lettergeschiedkundigen Gervinus, den wijsgeer Ulrici, den taalkundigen Abbot, Shake- speare's levensbeschrijver Elze, en in later tijdstip met Cardinaal Wiseman, Bisschop Rass, F. Rio, A. Reichensperger, A. Stager, M. Raich (i) enz., met al dezen, zeg ik, is dit ook het geval geweest. Van de verschillendste standpunten uitgegaan, is alle ernstige, indringende navorsching tot het zelfde besluit gekomen, dat W. Shakespeare wel degelijk de beroemde Treurspelen, Tooneelstukken en Blij- spelen geschreven heeft (2). (i) Laatst genoemde schrijvers hebben onlangs gepoogd te bewij. zen dat Shakespeare hoogstwaarschijnlijk katholiek was. (2) Stimmen aus Maria-Laach. 27 band. 1884 bl. 565-571. Dit kort artikel scheen ons zoo zaakrijk en oordeelkundig dat wij het bijna geheel in onze studie ingelascht hebben, naarmate ons plan zulks medebracht. medebracht. SHA KESPAERE-BACON. 26 5 Doch wat is er heilig voor twijfelgeest en hekel- zucht ? Shakespeare's auteurschap zou dan ook niet geëerbiedigd blijven. Reeds in het midden der vorige eeuw (i) werden verscheiden bedenkingen daartegen ingebracht, eerst door den Shakespeare's verklaar- der Theobald (1733), daarna door den dichter J. Townley (1759). Tot hoeverre die bedenkingen zich uitstrek- ten, weten wij niet allerbest te zeggen ; wellicht vielen zij slechts op een min of meer aanzienlijk gedeelte van Shakespeare's werken. In allen gevalle schijnen zij de aandacht der geletterden weinig of niet opgewekt te hebben. Niet alzoo Horatius Walpole's werk : Geschiedkundige twijfelingen noj5ens het leven en de regeering van (I) De eerste schrijver op wiens getuigenis de Baconisten zich beroepen i' ROBERT GREENE, een gelijktijdige van den dichter. In zijn Groat's-worth of Wit, in 1592 uitgegeven, beweerde hij dat Shakespeare in Burbage's tooneelkundigen troep in geringe achting stond en als een soort van doe-al ?a sort of inferior and ?general utility ?man gebezigd werd. ?Base-minded men all three of you (Marlow, Nash, Peele) if bij my miserie be not warned; fore unto none of you (like me) sought those burrs to cleave, those poppits (I meane) that speak from our mouths, those antics garnisht in our colours. is it not atrange that I, to whom they all have been beholding, shall (were ye in that case I am now) be both at once of them forsaken. Yes, trust them not, fore there is an upstait ciow, beautified with our feathers, that with his tyger's heart wrapt in a player's hide, supposes he is as well able to bombast out a blank Nerse as the best of you; and, being an absolute Johannes factotum, is in his owne conceit the only Shake-scene in a countrie. ?Men hechtte echter nooit groote waarde aan dit gezegde, daar het algemeen bekend was dat Greene aan lage ijverzucht gehoorzaamde, toen hij dit schreef. D at getuigenis, dat overigens te onbepaald is om iets te bewijzen, wordt nochtans gedurig door de Baconisten aangehaald. Zoo komen zij nog voor den dag met een zonderling boek, dat zonder naam van schrijver verscheen in 1645 en eene beschrijving bevat van ?The Great Assises holden in Parnassus bij Apollo and his Assessours. ?Apollo is op den top van den Parnassus gezeten Lord Verulam, kanselier des Parnassus, bekleedt de tweede plaats; dan volgen de namen van 25 schrijvers en dichters ; de 26ste, de laatste op een na van de geheele lijst, staat Willliam Shakespeare, als eenvoudige juror of gezworene. Wat heeft dit alles uit Shakespeare, als eenvoudige juror of gezworene. Wat heeft dit alles uit te maken met Shakespeare's auteurschap ? Zouden wij uit de regels zelve van Greene niet met recht besluiten, dat de groote dichter zelf en geen ander, vóór Greene's afscheiden, ten minste één tooneelsiuk geschre\ en had ; zou deze anderszins, in zijne jaloerschheid over Shakespeare's alsdan zoo hoogstijgende vermaardheia, de auteurs niet genoemd hebben, die dat stuk en gewis ook de andere hadden opgesteld ? 264 SHAKESPEARE-BACON. Richard JIJ (i). Geleerd Engeland slaakte eenen kreet van verontwaardiging toen het den vermetelen schrijver de meening hoorde uiten : Shakespeare's tooneelstukken, gedichten en klinkerds, kort omgeheel het werk van den vaderlandschen Aeschyles, zou hem ten onrechte toegekend wezen. En wie mocht dan wel de ware schrijver, de zoo lang verborgen, miskende en verongelijkte wondergeest zijn? Op die vraag bleef Walpole natuurlijk het antwoord schuldig. Immers, gelijk Schlegel later aanmerkte ; ?Wie Shakespeare een hem reeds vroegtijdig toege- schreven en ontegensprekelijk van zijnen tijd her- komstig tooneelstuk ontzegt, die is volgens recht verplicht met eenige waarschijnlijkheid de vraag te beantwoorden, wie heeft het dan geschreven? ? Ongedwongen, doch (dient het gezegd?) zonder zweem van waarschijnlijkheid antwoordde H. Wal- pole op die vraag : ?de grootkanselier Francis Bacon, is de schrijver ! ?(2) Die bewering, hoe excentriek alsdan, uit hoofde harer excentriciteit zelfs misschien, vond voorvech- ters (3); die weldra met boekdeelen, vlugschriften, (1) Horatius Walpole (1717-1797), derde zoon van den doorluch- tigen staatsman Robert Walpole (1676-1745), liet zich weinig aan staat- kunde gelegen, maar hield zich des te meer met letterkunde bezig, kunde gelegen, maar hield zich des te meer met letterkunde bezig, Zijn Geschiedkundige twf felzngen eriz., is een werk vol geestigheden en wonderspreuken, goede naast verkeerde redeneeringen, waarin overal het verlangen doorstraalt zich te onderscheiden, en de behoefte onge- baande wegen te volgen. Een fransche vertaling van dit boek verscheen te Parijs 1800 met den naam van den rampzaligen Lodewijk XVI. Encyclopedie du XIXe siècle. (2) Francis Bacon, baron van Verulam, graaf van Saint-Albans, kanselier en zegelbewaarder van Engeland (1560-1626) schreef tal- rijke werken over wiskunde, natuurkunde en wijsbegeerte, die na zijnen dood eerst werden gedrukt. In 1621 werd hij wegens omkoopbaar- dood eerst werden gedrukt. In 1621 werd hij wegens omkoopbaar- heid en misbruik van den staatzegel tot eene geldboete van 40.000 pond sterling veroordeeld en in den toren opgesloten : doch in spijt der schaduwzijden zijns karakters, is hij als schrijver van het Novum Organum en stichter der nieuwere natuurphilosoptne bij alle vijanden der katholieke scholastiek zeer in aanzien. Zie in den Dictionrzaire des Dictionnaires va i 1lar. PAUL GUERIN een zeer uitgebreid en oordeelkundig artikel. (3) Later werd het in twijfel getrokken of Hor. Walpole, die SHAKESPEARE-BACON. 265 bijdragen in dagbladen en tijdschriften ten velde trokken, om Walpole's nieuwe ontdekking met versche bewijzen te staven (I). In het midden dezer eeuw (Februari 1852) her- begon Spedding de schrijver van Bacon's Leven den eenigszins gedempten twist (2). Met nieuwe -woede werd Shakespeare's authorschip geloochend en Bacon's vaderschap voorgestaan. De Chambers 's Edimburg Journal stond aan de spits; daarna .Shakespeare's vaderschap betwistte, ook Bacon's authorship voorstond. Master R. M. Theobald, geheimschrijver der Bacon Society ?socie- teit, die onder meer zich voorstelt op te zoeken of Bacon wezenlijk de schrijver is van sommige werken, die zijnen naam niet dragen, inbegrepen Shakespeare's diamen en dichten ?schreef destijds : ?It seems that the supposed priority of Horace Walpole in this matter must be abandoned; it was a rash assumption made by Dr Thomson and has be too confidingly accepted and repeated by subsequent Writers. The point is very important, but it leaves tot Miss Delia Bacon and Mr. W. K. Smith the indisputed credit (or discredit, if you please) of being the pioneers in this curious investigation. ?- (Zie de Jaarboeken der Bacon Society.) (I) In 1789 uitte Dr Farmer ook twijfelingen aangaande Shake- speare's auteurschap, maar omhelsde echter, zoo het schijnt Walpole's theorie niet : zóó nog later de geschiedkundige Hallam 1839, en de advocaat C. Hart 1848. (2) In het boek : Who wrote Shakespeare's ?Henry VIII. ?De Heer Spedding bestreed echter de authenticiteit van Shakespeare's tooneel niet in 't algemeen. Dat het drama ?Henry VIII ) van ouds werd gehouden voor een gezamenlijk gewrocht van Shakespeare en Fletcher is een, van al de Shakespeariaansche lezers overbekend feit. In zijn bock onderzoekt de Heer Spedding dit enkel punt. Wat het Bacon- ,Shakespeare's vraagstuk betreft, ziehier wat Master Spedding aan Judge Holmes schreef : ?Mij te vragen dat ik Bacon houde voor den schrijver dezer tooneelstukken, is of gij mij vroegt Lord Brougham te houden voor den schrijver van Dickens' romans, ja van Thackeray's en Ten- nyson's werken al met eenen keer. Mijne overtuiging dat de maker van Pickwick degelijk Charles Dickens is, lust op geen vaster gronden, dan die waaruit ik weet dat de schrijver van Hamlet een man is met name Shakespeare. En in welk opzicht is dit moeilijker te gelooven dan dat.. ??En verder : ?Indien gij uwe keus geworpen hadt op iemand anders dan op Bacon, op een mij gansch onbekenden man, Als zijnde de ware schrijver, dan zou ik nauwelijks ongelooviger zijn als nu. Want bestond er eenige reden om te veronderstellen, dat de .echte schrijver een ander is als Shakespeare, ik meen met recht te mogen beweren, dat wie het ook ware, het zeker Francis Bacon niet is. De moeilijkheden, die zulke veronderstelling medesleept, zouden schier ontelbaar en tevens onoplosbaar wezen. ? (Zie The Authorschip of Shakespaere, bij N. HOLMES cd. i886. Vol. II Appendix pp. 613-617.) 266 SHAKESPEARE-BACON. verscheen Miss Delia Bacon (1), een amerikaansche leermeesteres, redenaarster en schrijfster, die door het houden van openbare lezingen geheel uit den bescheiden werkkring eener vrouw trad, en aan Shakespeare's strijdvraag zoozeer hare krachten verspilde, dat zij er in 1859 het overige van haar gezond verstand bij inschoot. Zij zette eerst haar theorie uiteen in Putnam's Magazine onder den titel : Shakespeare en zijne dramen (1856), daarna in een breedvoeriger werk : The philosophy of Shakespeare unfolded (1857). Gelijk deze dames doch door andere redenen bewogen, kwam de engelsche boekenkenner W. Henry Smith (in Sept. 1856) tot het gevoelen dat Fr. Bacon Shakespeare's dramen geschreven heeft. Hij zette zijne meening uit- een, eerst in een open brief aan Lord Ellesmere (1856), daarna in een bijzonder werk : Bacon and Shakespeare, an inquiry touching players, y5lay-houses, and jilay- writers on the days of Elisabeth (1857), waarbij in 1882 nog een aanhangsel verscheen. (2). In 1863 trachtte Nathaniel Hawthorne door een artikel in Atlantic monthly het aandenken der zin- nelooze Delia Bacon met zijne Recollections of a g fted woman te verlevendigen. Alsdan nam een geleerde rechtskundige van Noord-Amerika, Nathaniel Holmes de leiding van het wonderbaar letter-geschiedkundig geding over. (I) Deze Miss Delia, die H. France in het artikel van den Temps Maria Bacon heet, zou dus volgens M. Theobald's bovenstaand gezegde, de onbetwistbare eer of zoo ge wilt de oneer toekomen ?the indisputed credit (or discredit if you please) de baanbreekster te zijn in deze credit (or discredit if you please) de baanbreekster te zijn in deze curious investigation. (2) H. France haalt nog to ee andere schrijvers aan; een zeker Judget Homey (sic) van Saint-Louis (Vereenigde Staten), en Dr Thompson van Melbourne. ?Waarschijnlijk is die Judget Homey dezelfde man van Melbourne. ?Waarschijnlijk is die Judget Homey dezelfde man als bovengemelde Nathaniel Holmes, die inderdaad te Saint-Louis woonachtig was. Dr Thompson gaf in 1880 in zijn ?Renascence Drama of History made visible een opeenstapeling van feiten en bewijzen ter staving der Baconian theory. SHAKESPEARE-BACON. 267 Zijn boek : The AuMorschi5 of Shakespeare genoot van 1866 tot in Februari 1868, 38 uitgaven en maakte in Engeland en Amerika bovenmate veel opgang. In 1881 sloot zich een tweede advokaat bij hem aan, Appleton Morgan van Saint-Paul (Minnesotaa) in zijn werk : The Shakespearian myth (1); terwijl eene tweede femme savante Mrs Henry Pott uit een oud K kladboek ?van Bacon ?in het Britisch museum bewaard en afgedrukt onder den titel The Promus of Jormulczries and eleKancies, being private notes circum 1594, hitherto unpublished, by Francis Bacon -- parallelen of vergelijkingen met Shakespeare's spreuken en taaleigen poogde in te stel- len (2). Eene derde amerikaansche dame Mrs Catharine Ashmead Windle kwam, door eigen onderzoek (entirely of miself) tot de vaste overtuiging dat Bacon de schrijver van Shakespeare's dramen is, en trachtte deze heel persoonlijke ontdekking uit Cymbeline te bewijzen. Eindelijk trad een oud lid van het Washington's Congres op, de H. Ignatius Donelly uit Minnesota (U. S.) die zich vleit een doorslaand bewijs voor Bacon's autheurschap gevonden te hebben. Doch hier- over later. Drie honderd boeken, vlugschriften en opstellen over dien twist waren reeds in 1886 ver- schenen; en sedert is dit getal merkelijk vermeerderd._ Zooals blijkt, zijn Shakespeare's latere vijanden nog al talrijk, zij maken een geheel leger uit. Ver- vaarlijk echter zijn ze niet; het feit alleen dat (i) Doch deze, naar het schijnt, voegde bij Bacon's naam die van Sir Walter Raleigh en andere schrijvers van hetzelfde tijdstip. Zijn boek werd gedrukt te Cincinnati. (2) Volgens H. France bestudeerde MMrs Pott twintig jaren lang Shakespeare's werken, zonder er evenwel in te slagen hem volkomen te verstaan (!) 268 SHAKESPEARE-BACON. men er zcoveel blauwkousen onder telt, getuigt tegen de theorie. Om het zwak derzelve nog klaarder in te zien, is het voldoende hare bewijs- gronden vluchtig in oogenschouw te nemen. Daar zullen wij den lezer in voorlichten; en om eenigzins stelselmatig te werk te gaan, zullen wij eerst de gronden toetsen waarop Bacons gewaand autheur- schap zou rusten, daarna de redenen tegen Shakes- peare ingebracht op de proef stellen, om te eindigen met den belachelijken kant van dit letterkundig geharrewar. 1?Gronden voor Bacons auteurschap, kunnen die wel bestaan? De bloote onderstelling dat Bacon Shakespeare's werken zou geschreven hebben, is reeds zoo vreemd, zoo ongepast dat zij a priori aanstoot. Immers, wordt zij bewaarheid, dan krijgen wij met een verschijnsel te doen, zooals er tot heden in de wereldgeschiedenis nog geen bestond en wellicht nooit een zal bestaan. Dan- heeft een zelfde man ?nicht blosz Aristoteles und Plato sondern auch Sophokies und Aristophanes ubertroffen, er ist der Philosoph der Philosophen und der Dichter der Dichter, der geistige Hohepunkt der ganzen modernen 'Welt ? (1) En welke zonderlinge, ongerijmde gevolgen sleept die onderstelling niet mede? ?Gesteld immers, ?Bacon zij de man die tot hiertoe Shakespeare ?heette, zullen dan zijne dichtwerken niet altijd ?hun katholiek gehalte bewaren? Zullen zij, dank ?dit gehalte, den katholieken Godsdienst, diens ?genialiteit of kunstbezielende kracht geen hulde (i) Dat de uitdrukkingen van den duitschen recersent niet vrij zijn van overdrijving, springt in het oog. Doch de overdrijving in den vorm daargelaten, behoudt de gedachte toch al hare kracht. Een eenig vernuft zou de uitstekendste en minst overeenkomende gaven ont- vangen hebben, die de natuur anders slechts onder velen pleegt uit te deelen. SHAKESPEARE-BACON. 269 ?brengen, evenzeer als zij Engeland tot roem. ?strekken en de beschaving van het menschdom ?bevorderen ? Wonderbare zielkundige raadsels vallen ?er dan op te lossen. Hoe heeft de schandelijke ?verrader zijner vroegere vrienden, zoo heerlijke, ?aandoenlijke sonnetten op de vriendschap geschre- ?ven? Hoe heeft een persoonlijk niet deugend karak- ?ter de zedelijke ordening des christendoms met ?zooveel klaarheid en begeestering in zijne dra- ?men ontvouwd? Hoe is de burgerachtigste pro- ?saïst tegelijker tijd de weelderigste, schilderach- ?tigste, rijkst begaafde dichter? (I) Hoe is er een (i) Dat Bacon zoodanig van de Muzen misdeeld was, als de criticus der Stzmmen wil doen gelooven, valt te betwijfelen. Althans- Macaulay, die dit zonderling vernuft grondig bestudeerd had, schrijft in dezer voege : ?Bacon bezat den keurigst ingerichten geest, die ooit een menschenkind ten deel viel. ?--. En verder : ?Het dichter- lijk vermogen was machtig bij Bacon, doch niet gelijk zijn vernuft, záó machtig, dat het soms de plaats innam der gezonde rede en den geheelen man overweldigde. ?Daarenboven, behalve zijn uitmuntende vertaling der Psalmen, bestaan er van Bacon verzen, zooals de volgende ; The retired Courtier His golden locks hath Time to silver turned; 0 time too swift! o Swiftness never ceasing! His youth 'gainst Time and Age have ever spurn'd, Bat spurn'd in vaine; youth waneth by increasing. Beauty, strength, youth are flowers but fading seene; Duty, faith, love are roots, and ever groene. His helmet now shall make a hive for bees, And lover's sonets turn to holy psalmes A man at armes must now serve on his knees, And feed on praiers, which are age's armes; But though from court to cottage he depart, The saint is sure of his unspotted heart. And when he saddest sits in homely cell He'll teach his swaines this carol of a song : Blest be the hearts that wish my sovereigne well! Curst be the soul, that thinks her any wrong! Godes, allow this aged man his right, To be your beadsman now, that was your knight. Al ontzenuwt deze opmerking eenigszins eene voorafgaande stel- ling (premissa) der sluitrede van den Duitschen recensent, zij beneemt echter hare kracht niet aan de algemeene gevolgtrekking. 270 SHAKESPEARE-BACON. <, streng overtuigde protestant in gelukt, zoowel te ?veinzen, dat men uit zijne werken nagenoeg met ?zekerheid kan opdoen dat hij katholiek geweest is? ? Ziedaar inderdaad lastige vraagpunten waaraan de Baconisten hunnen tijd wel dienden te besteden. Doch zij zien die liever over 't hoofd. De zaak is voor hen uitgemaakt; Bacon is stellig de dichter, Shakespeare is een mythus. Waarop dan gronden zij hunne thesis? Wat brengen zij ten voordeele van Bacon's autheurschap in? Steunen zij ten minste op één bewijs dat deugt? Neen, geen enkel rechtstreeksch bewijs; geen brief, geen biljet, geen volzin van Bacons talrijke gewroch- ten zinspeelt hierop, dat hij een enkel van Sha- kespeare's dramen zou gemaakt hebben. (I) Nergens Gemelde verzen gunnen ons de gelegenheid eens te meer den onhoudbaren betoogtrant der Baconisten in het licht te stellen. Die dwepers klampen zich wanhopig aan de geringste bijzonderheid, die van verre of nabij den minsten schijn van reden levert of niet levert. ,Hebben zij in de overeenkomst van twee verzen van dit gedicht ,Hebben zij in de overeenkomst van twee verzen van dit gedicht met twee regels van Shakespeare's grafschrift geen bewijs voor hunne meening gevonden? Ziehier Shakespeare's overbekend grafschrift. Good friend, for Jesus sake forbear To dig the dust enclosed here; Blest be the man that spare these stones, And curst be he that moves my bones. ?Ik werd getroffen, schrijft een hunner, door de overeenstemming ?van twee vergen uit Bacon's Retired Courtier met die van Shake. ?speare's grafstede te Stratford. ?Bacon's verzen, die ik hier bedoel, zijn de volgende : Blest be the hearts that wish my sovereigne well! Curst be the soul that thinks her any wrong! ?Terwijl die van Shakespeare's grafstede aldus luiden : Blest be the man that spare these stones, And curst be he that moves mij bones. ?Wijst die gelijkenis niet op Bacon als op den schrijver der ?zonderlinge verzen in Stratfords kerk, die gewoonlijk Shakespeare ?worden toegeschreven ? ? Zulke redeneering is voldoende om ook de beste zaak verdacht te maken. (t) Zie verder, waar Mr Donelly's werk besproken wordt, den eenigen tekst van Bacon, dien men ter staving der theorie bijbrengt. Hoe vaag, hoe onbepaald ! SHAKESPEARE-BACON. 271 ligt het getuigenis van eenen tijdgenoot, dat klaar en duidelijk zulke zinspeling zou mogen bekrach- tigen. (2) Hoe legt men dit stilzwijgen van Bacon en zijne tijdgenooten uit? Waarom dit geheim? Hoe bleef het gedurende bijna twee eeuwen zoo wel bewaard ? Door welken gelukkigen toeval werd het heden ontsluierd? De Grootkanselier, zoo antwoorden hier de Baconisten, damen en advocaten, was uit hoofde van zijn politieken stand verplicht zijne dra- matische werkzaamheid streng geheim te houden. (I) Dit geheim kan, zooals elk ander geheim, slechts met waarschijnlijkheidsredenen ontsluierd worden. Zoo zeggen zij ! Doch, is dat geen echt schuilhoek- jespel, dat niet van onzin vrij te spreken is ? Trou- wens het auteurschap van zoovele stukken, die, open- lijk opgevoerd, de algemeene belangstelling verwek- ten, kon voor de oogen van gansch het hof en de hoofdstad met den duur onmogelijk verholen blijven. Bacon kon geen voortdurend belang hebben dit te verbergen; en een eerzuchtige, ijdele mensch, als hij, had het niet uitgehouden, de schoonste stukken der engelsche letterkunde zelf op te stellen, en die, ondanks hunnen bijval, tot het einde zijns levens een ander te hooren toeschrijven. De gansche redeneering der Baconisten berust deshalve op een geheimzinnig kunstgereedschap van waarschijnlijkheden, die men evengoed onwaar- schijnlijkheden zou mogen heeten. Eene reeks dier waarschijnlijkheden bestaat, huns erachtens, in afgezonderde spreuken van Shakespeare, die zij met overeenstemmende spreuken van Bacon vergelijken. Gelijksoortige gedachten, dus dezelfde schrijver ! Gelijksoortig kleed, dus dezelfde snijder ! Gelijk- soortige trekken, dus dezelfde mensch ! Eene andere reeks zoeken zij in het tegenover elkander plaatsen (I) Wij zegden reeds vroeger waarom Greene's getuigenis van geener waarde is. 272 SHAKESPEARE-BACON. van Shakespeare's stukken en deze of gene gebeur- tenis of voorval uit Bacons leven. Al de redenen die zij daaruit trekken, kan men tot die eenige herleiden : Ten jare zus of zoo was Bacon zeker van zin dit of geen stuk, dat onder Shakespeare's werken gevonden wordt, te schrijven, bijgevolg heeft hij het geschreven. In 1805 was Goethe voornemens den Willem Tell te schrijven, hij heeft hem dus geschreven. 2?Dergelijke redenen bewijzen inderdaad niets voor Bacon's auteurschap. Onderzoeken wij nu of er somwijlen krachtiger ingebracht worden tegen Shake- speare. Dat is immers een tweede, geheel verschil- lend vraagpunt. Gelukt men er niet in Bacon op het voetstuk te heffen, misschien werpt men er Shakespeare wel af. Is het niet bewezen dat Bacons handteekening onder de beroemde werken moet prijken, het bleek allicht dat Shakespeare's hand- teekening er niet mag blijven, en (wie weet ?) dat er anonyme of onbekend moet onderstaan. Dat ware zeker een allerbelangrijkst resultaat ; ja, belangrijk ware het zelfs een enkel gegronde twijfel aan Sha- ware het zelfs een enkel gegronde twijfel aan Sha- kespeare's auteurschap vast te stellen. Doch, om hierin te slagen, dienden de navor- schingen der Baconisten natuurlijk aanvang te nemen met de uitwendige, reeds aangehaalde getuigenissen. die tot nu toe Shakespeare voor den opsteller der wereldberoemde tooneelstukken deden aanzien. Die? uiterlijke bewijzen zouden ieder afzonderlijk voor- gesteld, klaar besproken en afgewogen worden; de tegenstrijdige bijgebracht en zoo bedaard mogelijk getoetst. Zoodoende alleen kon men betrouwbare- getoetst. Zoodoende alleen kon men betrouwbare- steunpunten verkrijgen om de innerlijke redenen die vóór of tegen Shakespeare bestaan, objectief te waar- deeren. Blijft daarna onopklaarbare duisternis heer-' deeren. Blijft daarna onopklaarbare duisternis heer-' schen, dan eischte waarheid en billijkheid dat men schen, dan eischte waarheid en billijkheid dat men dit bekende. Dit is echter niet de methode der Baconisten. SHAKESPEARE-BACON. 2 7 3 Zij leggen doorgaans de bescheidenheid, de rustige bedachtzaamheid, de onderwerpelijke of objectieve onpartijdigheid, de ernstig logische orde en klaarheid niet aan den dag, die alleen in dusdanig onderzoek tot zekere resultaten leiden kunnen. De damen inzon- derheid aanzien het stelsel voor hetwelk zij schermen, als van te voren vastgesteld. Voor hen is het gewichtig getuigenis van Shakespeare's tijdgenooten een kleine opwerping, welke zij naderhand wel uit den weg zullen ruimen, eens dat zij de lezers hunne denk- beelden aangepraat hebben. De echte grond van hunnen twijfel is niet kri- tisch-geschiedkundig maar psychologisch of zielkun- dig. Met hun eigen ondervinding als maatstaf, kunnen Shakespeare's bestrijders maar niet begrijpen dat er werkelijk vernuften besta an, die zonder smartvolle schoolvorming, zonder schoolgetuigschrift en staats- onderwijskundige contróle, met wonderbare gemak- kelijkheid te midden van 't gedommel des levens, door lezing, omgang, afzonderlijk ingerichte en voortge- zette studie op de hoogte van alle positieve kennissen weten te komen, en deze niet min behendig tot het uit- drukken hunner eigen groote ideëen weten te benut- tigen. Een fransch schrijver, H. France, vat in de volgende regels al de wijsheid hunner kritische bedenkingen op : ?waar zou in een tijdvak van ? diepe en algemeene onwetenheid, de zoon van ? eenen slachter de uitgestrekte belezenheid verkre- ? gen hebben die zulke stukken medebrengen? Op ?achttienjarigen ouderdom trad hij in den echt, en ? de plaatselijke overleveringen komen hierin over- ?een, dat hij den stiel zijns vaders uitoefende, zijnen ?tijd doorbracht met de kroegen af te loopen en ?bier te drinken, of met konijnen te jagen en wild te ?stroopen, tot de squire sir Thomas Lucey, vermoeid ?steeds klachten te hooren en waarschuwingen_ te ?geven, hem voor de vierschaar daagde en waar- '74 SHAKESPEARE-BACON. ?schijnlijk tot een hooge geldboete of wel den ? kerker veroordeelde; dientengevolge vertrok de ?twee en twintigjarige slachter uit zijne geboorte- ?plaats en ging naar Londen. Hoe kwam hij daar aan ? den kost? Ellendig genoeg in den beginne : hij ? werd genoodzaakt aan den ingang van het Globe- ?Theater de paarden der gentlemen bij den toom ?te houden, verkreeg daarna eene onbeduidende ?bediening onder de beambten van den schouwburg ?en trad eindelijk op als figurant of zwijgende per- ?sonage. Zou hij in deze lagere posten, gaat de c heer H. France voort, toen de boeken zoo duur ?en zoo zeldzaam en het onderwijs eene weelde was, ?de grieksche en latijnsche schrijvers, de geschie- ?denis en de staatkunde bestudeerd, de beginselen ?van krijgs-, natuur- en geneeskunde opgedaan, ?de rechtwetenschap, het muziek en de noties van ?scheikunde, waar zijne stukken zoo talrijke sporen ?van dragen, aangeleerd hebben ? Bij die klassieke ?studiën diende hij nog de kennissen des taalkun- ?digen en reizigers te voegen ?zooals met Bacon het ?geval was ; ?doch Shakespeare kende niet eene ?vreemde taal en had nooit eenen voet buiten ?Groot-Britanje gezet. Evenwel is het blijspel der ? Verg zssing en eene navolging van Plautus' Hencech- ?men, slechts in i 595 in het engelsch overgebracht. ?In Othello is Jago's toespraak : Who steals my nurse, ? geheel en al uit eene stance getrokken van Fran- ?cesco Berni's Orlando Innamorato, die nooit in ? het engelsch vertaald werd. ? Een Duitsch verdediger der Bacon's theorie besluit aldus : ?Lassen sich Thatsachen durch Intuition erra- then,positive Kenntnisse durch Inspiration ersetzen??(i) Zonderlinge redeneering, waarvan, bij den eer- sten toets der critiek, het verkeerde zich laat (1) Algemeine Zeitung, i Márz 1883. SHAKESPEARE-BACON. 27 5 opmerken ! Ja, wat kunnen, vragen wij op onze beurt, vermoedens tegen daadzaken, en inbeeldingen tegen positieve gegevens ? ?Of is het geen bewezen feit dat Shakespeare de werken geschreven heeft die zijnen naam dragen? Om een kunstterm te gebruiken is hij niet in bezit? Mag hij zich niet op het recht van verjaring beroepen? Met andere woorden, zijne werken (daargelaten de twijfelachtige, waarvan reeds spraak is geweest) zOn wel de zijne; omdat zij van den beginne af en bijna twee eeuwen lang, zonder verzet, voor de zijne gehouden werden. Daaruit volgt meteen en onwederlegbaar, dat hij de ken- nissen, waar die werken van getuigen, bezeten heeft, dewijl hij en geen ander die werken geschreven heeft. Wonder mag het heeten , hoe een man in soortgelijke omstandigheden, zoo uitgestrekt eene geleerdheid verwierf. Doch laat het nog duizendmaal wonderlijker en onwaarschijnlijker heeten, het feit alleen dat hij die werken schreef, maakt het waar. Wil men hem die geleerdheid ontzeggen, men bewijze eerst uit andere bronnen of bescheiden dan zijne werken, dat hij er de schrijver niet van is : uit andere bronnen zeg ik, want om die stelling te staven mag men hoegenaamd geen bewijs trekken uit de kennis zelf die in die werken doorschijnt. Dat ware immers een circulus vifiosus -- of ten bewijze aangebracht wat moet bewezen worden (i). Wij hadden dus het recht de Baconisten maar ,aanstonds af te zenden, ?zonder verder het oor te (I) Een nieuw bewijs hoe de Baconisten reet de logiek omspringen vinden wij in een medegedeeld artikel van den Daily Telegraph. K Indien de Shakespeariaansche partijgangers hun pleidooi op zulke broze rietstokken broken reeds bouwen, dan mogen zij evengoed zich eenvoudig gewonnen geven. Ik vind bijv. ernstig beweerd, dat Shakespeare zijne tooneelstukken opstelde because (omdat) Ben Jonson het zoo meende, en eenige verzen schreef in de folio-uitgave van 1623 ; because zijne gelijktijdigen het evcn- ,eens meenden ; because Middleton hem niet ontmaskerde; because Milton ,eens meenden ; because Middleton hem niet ontmaskerde; because Milton een lierdicht op dit onderwerp maakte. Now is not this absurd? ?Wat is ,hier absurd? De redeneering der Baconisten1 2 76 SHAKESPEARE - BACON. leenen aan uitleggingen , die van een verkeerd standpunt uitgegaan, tot geen beslissende gevolgen kunnen leiden. Om echter beter het ongerijmde der bijgehaalde redenen te doen inzien, laten wij de vraag stellen : Wat belette toch Shakespeare het gewenschte onderricht te verwerven ? Immers de graad van positieve kennissen, die zijne dramen onderstellen is niet te verheven, om ook zonder voorafgaand regelmatig schoolonderricht bereikt te worden, door een vernuftigen, genialen mensch, die een tiental jaren in het toenmalig Londen verbleef, met lieden van allen stand en ontwikkeling verkeerde, en met het Theater en de letterkunde van zijnen tijd gestadig bezig was. Een treffend voorbeeld niet alleen der moge- lijkheid, maar der werkelijkheid van dergelijk geval levert Shakespeare's tijdgenoot, onze Vondel. Was deze geen kousenhandelaar en tot na het toste jaar ver- stoken van schoolmatige opvoeding? Wist hij niet door zelfonderricht zulk een schat van veelzijdige kennissen te vergaderen, dat hij later volkomen op de hoogte der ontwikkeling zijns tijds stond, en door Grotius en andere kopstukken der geleerdheid als hun geestverwant en evenknie aanschouwd werd?(I) (Wordi vervolgd) 0. LOOSEN, S. J. (i) De Stimmen aus Maria Laach voegen hier de zeer gegronde aan- merking bij : ?Sein dngstliches Bemuhen urn Schulgelehrsamkeit hat Von- del als Dichter sogar augenscheinlich geschadet, indem er seine genialen Anlagen allzusehr den Regeln der classischen Schablone unterwarf, wáhrend Shakespeare sich nicht darum kummerte, sondern sein spielend zusammen- gerafftes Wissen viel selbstándiger und schopferischer verw_rthete. ?Dit gevoelen, reeds vroeger door De Clercq geuit, schijnt N. Beets te deelen in zijne Verpozingen op letterkund g- gebied, bl. 140, (nota). ?De opmerking is intusschen niet zonder waarheid dat Vondel om dezelfde reden, bij den zoo gansch origineelen Brit hier in achterstond, dat hij den mensch minder dan Shakspere door eigen oogen zag en meer door den spiegel dien de ouden van hem hadden opgehangen. ?Men leze bij denzelfden schrijver (bl. 137.141) den arbeid dien Vondel zich getroostte om den rijk- dom van kennis te verkrijgen, dien zijne werken ten toon spreiden en waar- door hij Shakespeare zooverre overtreft. EEN TERUGBLIK OP 'S PAUSES JUBELFEEST. EBRUARI is heengegaan; de laatste jubel- tonen van het gouden feest des pausen zijn weggestorven. Toch klinken die tonen nog in onze zielen, toch blikken wij nog zoo gaarne eens terug op die dagen van feestvreugde. Immers in den jubel, die allerwege werd vernomen, in de geest- drift, waarmede het feest werd gevierd, ligt voor ons katholieken iets hartverheffends, iets vol troost, vol bemoediging. Tusschen de tonen der feestvreugde hoorden wij het zoo luide : ?non praevalebunt ? Wel moet de verblinding groot zijn van hen, die in de feestviering niets bijzonders aanschouwen; 't is ons soms of zij niet willen zien, niet willen hooren, en zich van de zaak afmaken met het bekende : ?kan er uit Rome wel iets goeds komen ? ? Wonder moet het anders voor den ongeloovige zijn. Een zwakke grijsaard, een ontroonde koning, een gevangene viert zijn gouden jubelfeest, en ziet, de wereld vergeet een oogenblik strijd en lijden en vestigt hare oogen op dien zwakken grijsaard. Vorsten en koningen, ook niet katholieke, zenden hunne gezanten met kostbare geschenken ; rijken en armen van al de oorden der wereld vereenigen zich om het feest waardig te vieren, en de armen niet het minst !Zij begrijpen dat de paus vooral hun Vader is, die voor hunne belangen werkt en wiens eeretitel eenmaal zal zijn : ?paus der werklieden ? 278 EEN TERUGBLIK OP 'S PAUSES' JUBELFEEST. Treffend heeft Dr Schaepman, die ook als feest- redenaar ,in Breda optrad, de waarheid weergegeven. Na verklaard te hebben, dat de paus in eiken strijd zegeviert, gaat hij voort in zijne machtige taal 1< door deze feiten wordt bewezen, dat er iets is, hetwelk over feiten en menschelijke daden heerscht, dat er een God is, die de zegepraal geeft. Op dit oogenblik staan wij wederom voor de feiten, dat Paus en Kerk voor de wereld machteloos schijnen, gemaakt door de revolutie. Italie werkt aan het trotsch gesproken woord : ?Italie zal zich zelven redden ? Rome behoort aan Itali? alles is overweldigd en het is of de zon hare stralen over dat land trit stort en enkel het Vaticaan overdekt blijft met eene donkere wolk. Maar bij al dat gelok en gekonkel dat gebedel om vorstelijke personen in het quirinaal te hebben, staat daar de overschaduwde rots, de oude, vaste rots, en zie de wereld, de vorsten, zij luisteren, en zien alleen naar die rots. Hoe is dat geschied? Maar beslissen Parijs, veeenen, Berlijn of welk ander departement van buitenlandsche zaken dan niet over de wereldfeiten ? Neen, niet één dezer- maar God, God alleen en door Hem zijn stede, houder Leo XIII ! Raadsel voor den ongeloovige. Zoo dikwijls had men het reeds gezegd, dat het gedaan was met het pausdom, zoo dikwijls had men de grafsteen reeds gebeiteld en altijd herrees Petrus in stralenden glans ; en hoe grooter de vervolging, hoe vreeselijker de en hoe grooter de vervolging, hoe vreeselijker de haat, des te, heerlijker straalde immer het beeld des pauses, met des te meer eerbied zagen vorsten en volkeren naar den Roomschen Stedehouder, naar het hoofd der kath. kerk. Zoo wandelde ook weleer Christus over de wereld! Gehaat en vervolgd door de grooten en mach- EEN TERUGBLIK OP 'S PAUSES JUBELFEEST. 279 tigen, kwam toch alles tot Hem, om de groote levensvragen voor te stellen, moesten zij het, huns ondanks, aanzien, dat hij in triumf Jerusalem bin- nenreed en de lucht vervuld werd met de hosanna's der vreugde. Zij begrepen het niet maar zij gevoel- den het, daar was een macht in Hem, die zij wel moesten erkennen; zij haatten hem, slingerden hunne lasteringen, de grootste, de vreeselijkste naar Zijn hoofd en toch stond Hij ongehinderd te midden van hen, vloekte hunne huichelarij en goddeloosheid en vroeg zonder schroom : ?wie uwer zal mij van zonde overtuigen ? Dan alleen, wanneer Hij macht gaf aan zijne vijanden mochten zij de handen aan Hem slaan en Hem voeren naar Golgotha. Ook de paus is versmaad en gehoond. Wat al lasteringen zijn er geworpen naar het Vaticaan, welke vreeselijke verwenschingen geuit, wat al sombere voorspellingen gedaan, ?en toch komt de wereld tot hem om raad en toch luistert zij met eerbied naar zijne lessen en toch moet men het aanzien, dat de hosanna's weerklinken en in alle talen der wereld een jubellied wordt aangeheven, zoo vol geestdrift, zoo vol liefde, dat elke andere feestviering gering, ja nietig schijnt. gering, ja nietig schijnt. Christus, Petrus, Leo. Neen, de wereld wil het niet erkennen door woorden, maar de daden zijn des te welsprekender, door den paus tot Christus, want tot hem kwam het woord des Heeren : ?Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet over- weldigen. ?Hem werd die goddelijke macht geschon- ken, in het uur, toen hij de getuigenis zijner liefde gaf : ?Weid mijne lammeren, weid mijne schapen. ? Al wat zich afscheidde van de rots, door waanzin of hoogmoed vervoerd, wat is er van geworden? Arm Protestantisme, waarin alles op scheiding en scheuring uitloopt, waarin nog slechts een klein getal 280 EEN TERUGBLIK OP 'S PAUSES JUBELFEEST. den Christus-God aanbidt, waarin het dorre mate- rialisme de slotsom is van elke protestatie. Wat zijt gij nietig, wat zijt gij klein en gering! Doch geen wonder! Wat deedt gij voor de wereld sinds den tijd van uw bestaan? Chateaubriand, die in zijne Etudes ,ou discours hzstoriques zich juist geen geestdriftvol bewonderaar van Rome en de Kerk toont, zegt ons de koude waarheid : ?Il vous montrera les ruines, qu'il a faites, parmi lesquelles il a plant?quelques jardins, a faites, parmi lesquelles il a plant?quelques jardins, ou établi quelques manufactures. Quelquesj jardins! ou établi quelques manufactures. Quelquesj jardins! Maar waar zijn de bloemen, die zij voortbracht, waar de vruchten, die zij kweekte? Neen een woestenij, vol puinen, ziedaar haar werk, niets, niets meer ! En de rede? ?Avouant pour père un moine allemand du seizième siècle le réform?renonca ?la magnifique généalogie qui fait remonter le catholique, par une suite de saints et de grands hommes, jusqu'?Jésus- Christ, de l?jusqu'aux patriarches et au berceau de l'univers. ? Zij hebben zich losgerukt van den wijnstok en de rank, van sappen en voedsel beroofd, sterft. Te midden van al die verwarring, de heerlijke eenheid der kath. kerk. Zeker, daar kan verschil van meening zijn op politiek gebied, maar de ware, de noodzakelijke eenheid straalde heerlijker dan ooit in het gouden jubelfeest. Daar ligt in die grootsche feestviering nog iets anders, iets dat wij zoo gaarne bestempelen met den naam van dankbaarheid, omdat God ons de gave schonk van het ware geloof, dankbaarheid, omdat wij nu vooral behoefte hebben aan die eenheid. En die dankbaarheid uit zich in geestdriftvolle hulde aan den man, die het symbool der eenheid is, die de band is, die ons allen samenhecht, Christus stede- houder, voor ons, de weg, de waarheid en het leven. Kardinaal Wiseman bewijst in zijne heerlijke rede over ?Jesus-Christus het voorwerp onzer liefde >>, de EEN TERUGBLIK OP 'S PAUSES JUBELFEEST. 281 Godheid van Christus, uit de liefde, die alle geslach- ten en volkeren Hem toedragen, eene liefde, die ten en volkeren Hem toedragen, eene liefde, die niemand met Hem deelen kan. Maar toch iets, dunkt mij, zien wij daarvan terug in Jesus' stedehouder. Juist omdat Christus heenging en toch bleef in Petrus, wilde Hij ook, die liefde, die men Hem tcedroeg wilde Hij ook, die liefde, die men Hem tcedroeg deelen met Lijn plaatsbekleeder. Of is het geene liefde, wanneer de moeder de handjes van haar lie- veling vouwt en hem elken avond doet bidden voor den paus van Rome ? Is het geen liefde, wan- neer de kleine eiken avond ?Zijn goeden nacht ?ook den H. Vader toewenscht? Is het geen liefde, wan- neer duizenden jongelingen ouders, vrienden en vader- land verlaten om hun bloed te geven voor Rome's paus? Doch wat spreek ik van liefde? Was de feest- viering zei ve geen duidelijk bewijs van de liefde, die ons aller hárte vervult, die onzen boezem hoor- baarder doet hijgen en ons allen doet verlangen om Hem, ons aller vader, toch eens te mogen zien in ,zijne grootsche majesteit? En die liefde tot den paus, vermindert de liefde tot Christus niet. Integendeel, wij beminnen niet zoozeer den mensch, den geleerde, den grijsaard, wij beminnen Leo XIII, omdat hij is de Stedehou- der van Jesus-Christus, omdat hij is de opvolger van Petrus, omdat hij is de bisschop van Rome, de onsterfelijke paus! Na de hosanna's Pius ter eer, weerklonk het ? kruisig hem, ?zal het ook zoo met Leo zijn? Wij hopen het niet, neen, met vertrouwen gaan wij de toekomst te gemoet. De nacht was lang, maar onafgebroken hebben wij onze blikken gevestigd op den wachter, die ons de komst van den blijden dageraad moet verkondigen, den dageraad van een nieuwen dag. Dat hopen, dat vertrouwen, dat bidden. wij ! Doch wat er ook geschiede, vrees kennen wij niet Wat het Fransche dagblad l' Union weleer schreef, Wat het Fransche dagblad l' Union weleer schreef, 282 EEN TERUGBLIK OP 'S PAUSES JUBELFEEST. als aanteekening op de rede van generaal Cialdinif die hij hield bij de onthuldiging van het standbeeld van generaal Fanti, een roover der pauselijke staten, van generaal Fanti, een roover der pauselijke staten, dat is o lc onze innige zekerheid : dat is o lc onze innige zekerheid : ?Gij hebt waarheid gesproken, generaal ! Cavour, Fanti, la Farina, .Nlazzini, Thouvenel en zoovele anderen hebben wij zien verdwijnen. Napoleon heb- ben wij zien vallen en Garibaldi en Victor Emmanuel (ze zijn reeds geoordeeld) én Bismarck én u zelf man van Castel-Fidardo, maar de paus zal altijd blijven bestaan. Hij zal overwinnen, hij zal heer- schen en u allen begraven. De schijn-overwinnaars van eersen dag zullen de overwonnelingen zijn van den tijd en de eeuwigheid. Portae inf eui non zraeva- lebunt! Alle geweld zal tegen de Kerk vruchte- lebunt! Alle geweld zal tegen de Kerk vruchte- loos zijn ! ? Wanneer de laatste koning zal zijn verdwenen van het wereldtooneel, wanneer eene nieuwe orde van zaken de oude zal hebben vervangen, wanneer wij allen bij onze broeders zullen zijn in het beter Vaderland, dan zal het nog weerklinken onder alle Vaderland, dan zal het nog weerklinken onder alle volkeren, in alle talen : ?Leve de Stedehouder van Jesus-Christus, Leve Petrus, Leve de Paus ! ? F. P. BERNARDINUS METS, Minderbr. Conventueel. LICK'S OBSERVATORiUM IN CALIFORNI? i N het nummer van i Januari 11. is er in het Belfort spraak geweest van sterrekundige licht- prenten, op Lick's observatorium verveerdigd. Alhoewel dit gesticht nog maar vier, vijf jaar geopend is, heeft het reeds in de wetenschappelijke wereld eenen roemrijken naam verworven. Men vindt er den mach- tigsten verrekijker, die ooit gemaakt werd, benevens veel ander gereedschap, waarbij al de laatste verbete- ringen toegepast zijn. Die kostelijke stukken zijn in uiterst bekwame handen, die er mee op de beste plaats werken, welke men wenschen kan. Wat de sterrekundigen in hunne waarnemingen meest komt storen, is onze luchtkring, waar het licht door moet om tot ons te komen. Dan zelfs als de lucht heel helder schijnt, rooft zij een deel der stralen, en de andere, die zij voorbij laat trekken, doet zij soms onregelmatig van hunne richting afwijken. Alzoo ziet men op eenen warmen zomerdag alles wemelen op eenen akker, waarboven heete en min warme lucht dooreen loopera. Hoe weinig zoo iets in den luchtkring voorkomt, is er het zicht in den telescoop door gestoord, want hij vergroot deze schijnbare beweging, gelijk hij alles ver- groot. Verscheidene geleerden, om zich zoo veel mogelijk aan die stoornis te onttrekken, hebben zich de moeite getroost van den hemel te gaan beschouwen op hooge bergen, en hunne verrekijkers lieten hun daar bijzonder- heden zien, welke zij op hunne gewone waarnemings- plaats altijd te vergeefs gezocht hadden. 284 LICK'S OBSERVATORIUM IN CALIFORNIE. Het is naar die ondervinding dat het Californisch observatorium op den berg Hamilton gebouwd werd, 1353 meters boven den waterspiegel der zee. Een goed deel van het jaar is er de lucht zoo klaar en zoo stil, dat veel andere observatoriums op jaren tijds soms niet eens de weerga hebben. De hoop, welke men op dit nieuw gesticht stelt, is groot, en zal naar alle waarschijnlijkheid niet teleur- gesteld worden. Heel merkweerdige mededeelingen zijn reeds van daar afgekomen, en weinig tijd geleden nog werd van den berg Hamilton getelegrafeerd : ?Bij Jupiter is hier eene vijfde maan ontwaard ? Aan zulk nieuws verwachtte men zich geenszins ; de vier tot hier toe gekende manen van Jupiter zijn ontdekt van den oogenblik dat men den telescoop gehad heeft, en zij zijn zoo gemakkelijk om zien, dat er niemand achter- denken gehad heeft of daar nog wel iets aan het zicht kon ontsnappen. Nu dat de Lezer weet welke achting Lick's obser- vatorium de wereld door geniet, willen wij uiteen doen hoe het tot stand kwam.' Om zoo eenen bouw op te richten en te stoffeeren, en in het onderhoud van zijn personeel te voorzien, is een schrik van geld noodig. Hoe zijn - de vereischte kapitalen hier samengebracht 2.. Zij werden edelmoedig geschonken door eenen enkelen persoon, James Lick, wiens naam aan het gesticht gegeven werd. Men moet zich evenwel niet inbeelden dat de man een groot sterrekundige was, verre van daar ; men wil dat hij maar moeilijk had kunnen zeggen wat verschil er is tusschen de planeet Jupiter en de poolster, eene vraag, die nochtans buiten het Ab-boek der sterrekunde niet gaat. Overigens, was de man niet zeer hoog geleerd, dit was zijne schuld niet; de tijd had hem ontbroken om lang ter school te gaan, daar hij heel vroeg aan het werk moest om zijnen kost te verdienen. James werd in 1796 te Fredericksburg, in Pennsyl- vani? eenen der Vereenigde Staten, van geringe ouders LICK'S OBSERVATORIUM IN CALIFORNI? 285 geboren. Daar veel gelukzoekers van den vreemde naar dit deel van Amerika trekken, sloeg hij juist den tegen- overgestelden weg in : hij verliet zijn geboorteland om handel te gaan drijven in Zuid-Amerika. Zijne zaken gingen tamelijk goed vooruit, zoodat hij op vijftigjarigen ouderdom t 5o.000 frank rijk was. Eene heel groote fortuin mag zulke som niet heeten, bijzonder in Amerika, waar men niet meetelt, indien men niet verscheidene millioenen bezit. Onze Lick had de pretentie niet van millionair te worden, en tevreden met de vrucht van zijnen arbeid, trok hij naar zijn vaderland terug, waar- hij tot zijn verblijf een tamelijk onbeduidend vlek verkoos, op de westerkust aan eene schoone zeebocht gelegen. Hij, besteedde hier zijne gewonnen penningen tot aankoop van uitgestrekte landerijen, welke hij welhaast de gelegenheid had zoo schrikkelijk duur te verkoopes, dat hij, geheel onverwachts, een der aanzienlijkste millionnairen van Amerika werd !.. En de uitleg van een zou ongehoord geluk ?.. Het was in 1847 dat Lick zijne gronden kocht en de streek, die hij kwam bewonen, was Californi?.. Juist in dien tijd werden aldaar de beruchte goudmijnen ontdekt. In 1848 borst de goudkoorts uit ; de gelukzoekers van alle landen kwamen toegesprongen ; de berdelen hutten van het nedérig vlek werden door ordentelijke huizen vervan- gen; er rezen eene menigte gasthoven op ; de handel- schepen kwamen de zeebocht binnengevaren ; de bevolking steeg van 600 tot 250.00o zielen; met een woord het armoedig dorpje werd op korten tijd de gansch nieuwe, prachtige stad San Francisco L. Men kan denken wat Lick achter zijne landerijen won, alzoo in eens de koste- lijkste bouwgronden geworden, die men ergens vinden kan. Men make zich een denkbeeld van zijn vermogen door de twee millioen dollars ?tien millioen franken ? die hij, mild en edelmoedig, aan den staat van Californi? schonk tot inrichting van verschillige nuttige werken en bevordering der wetenschap. Met een deel dier konink- lijke gift werd het observatorium gebouwd, dat heden in zake van sterrekunde zoo dikwijls genoemd wordt. 286 LICK'S OBSERVATORIUM IN CALIFORNI? Niettegenstaande zijne hooge jaren, nam Lick nog deel aan eene lastige reis op het Rotsgebergte om voor het toekomende gesticht de best geschikte plaats te kiezen, en ondertusschen vertrokken twee bevoegde man- nen naar Europa om voor de glazen te zorgen van den verrekijker, die nergens zijne weerga moest vinden; meteen moesten deze afgeveerdigden al de verbeteringen studeeren, die in deze laatste jaren bij de observatoriums ingebracht werden. Lick zag het einde dezer voorloopige ingebracht werden. Lick zag het einde dezer voorloopige studiën en werkingen niet; hij stierf in 1876 in den gezegenden ouderdom van tachtig jaren. J. B. MARTENS, kan. AÍMw cak,---40glog,--~M r igriri?` ig` ig Awl,* ~~~r~4 ~ ~` -i `VA 4'0 EGNIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING('). ALS wij met orde versieren beginnen wij natuur- lijk met het gewelf. Gewelven in moderne bidplaatsen, vooral in kapellen, zijn dikwijls in paneelen verdeeld : half- ronde, vierkantige, langwerpige of hoekige; die omringd zijn, eerst met uitspringende lijsten en verders met platte banden. In den koor, die veeltijds in hal- ven cirkel eindigt, vormt het gewelf dus ook natuur- lijk een' halven dom die verdeeld is in kleine paneeltjes of caissons met in 't midden van ieder eene rozet (rosette). Zulke gewelven bieden weinig moeilijkheid aan. De paneelen in wit, licht blauw of grijsachtig; de banden en lijsten in twee toonen, volgens het kleur der muren ; de rozetten en de verdere ornementatie in goud of in geel met goud opgelicht; ziedaar eene eenvoudige en altijd voldoende werkwijze. Zijn de gewelven echter aangelegd, zonder of met heel groote paneelen, bij voorbeeld, zoo wordt de taak ingewik- kelder. Vooreerst, bij gebrek er aan dient men paneelen te maken, bij middel van banden in ander kleur en van de middenvakken gescheiden door smallere bandetjes van een tot twee vingers breed, bandetjes die men kan versieren met bolletjes, kruisjes, chevrons of iets dier gelijks doch verkieslijk meestal plat, dat is zonder (i) Zie Belfort, bi. 229. 288 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. schaduwing. De paneelen kan men, op witten of licht- blauwen grond met sterren bekleeden. Deze sterren echter, behooren wederom niet in groepjes gezaaid en opgelicht te worden om zoo dichtbij mogelijk de natuur te komen. Alhoewel dit soms vroeger zoowel als nu nog aldus gedaan werd en het voor zulke stijlen ver- schoonbaar is, toch is het veel verkieslijker de sterren regelmatig te verdeelen en dezelve af te zetten of te omringen met straffer kleur, ofwel ten minste die langs eene zijde te hertoetsen (repiquer). Zelfs kan men op den blauwen grond, iets van den kant af, eene don- kerder streep rondom het paneel trekken, om aldus niet in den schijn een' waren hemel te verbeelden maar wel een conventioneelen hemel of een gewelf in hemel geschilderd den aanschouwer aan te bieden. Daarenboven is het ook mogelijk rijkere en kun- diger voorstellingen, zoo versierselen als zinnebeelden in het gewelf te brengen. Zeker zal een goed versierder tegenwoordig vermijden in zijn gewelf loofwerk, dieren en zelfs figuren te schilderen in grijswit (grisaille) of in meer kleuren, zoo diep in- en uitspringend dat zij, in meer kleuren, zoo diep in- en uitspringend dat zij, schijnen er te zullen afvallen en die, in alle geval, toch heel de waarde der bouworde door hun geweld" verwoesten. Niets belet hier echter alle zinnebeelden- te gebruiken benevens alle slach van rank- en loofwerk mits er den vorm van te moderniseeren en lichtelijk te schaduwen op de wijze hierboven aangeraden en verbeeld. Aldus hebben wij nog, in een neêrdalend gewelf dat in vieren verdeeld was de zinnebeelden aange- troffen der vier Evangelisten omringd door zwierige, kron- kelende acanthusbladen, doormengd met ander loover; kelende acanthusbladen, doormengd met ander loover; doch welke bladeren eenvoudig in zeer licht groen met roze uiteinden waren geschilderd, langs de schaduwzijden met een donkerder streepje afgezet. Op eene andere plaats vonden wij de gebenedijde Vijf Wonden onzes Zaligmakers afgebeeld voorkomend in eene cartoche of middenstuk in renaissancestijl waaruit loover en bloemen- ontspruiten, alles licht en lieflijk gekleurd maar zoo ontspruiten, alles licht en lieflijk gekleurd maar zoo weinig mogelijk geschaduwd (fig. 2). EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING 2S_q Dalen wij nu van het gewelf af zoo ontmoeten wij in meest al onze moderne bidplaatsen eene zware kroonlijst met al hare bijhoorigheden (entablement). Het is niet goed zulke lijsten in verschillige kleuren te doen of met lijntjes te verdeelen; het is best dat zij in ééne kleur blijven, b. v. iets zwaarder ofwel iets lichter dan het kleur der muren daaronder. Hierin is zeker de ,platte band of fries (frisc) niet begrepen die ge.,?oonlijk den toon der muren zelf aanneemt en die met loopende den toon der muren zelf aanneemt en die met loopende ornamenten en met spreuken of .teksten kan bekleed worden. De schilder vermijde echter in zulke opschriften de zoo genaamde blokletters of andere fantaisiën (fig. 3) te gebruiken die van nieuwere vinding en voor zulke gebouwen niet ernstig genoeg zijn. Hij neme, ofwel de eenvoudige romeinsche alphabet (fig. 4) ofwel de karakters der vlaamsche renaissance (fig. 5) die zeer bevallig en toch streng zijn. V2rders kan men ook zeer wel op kroonlijsten versieren zonder hunnen vorm te breken of hunnen loop te stuiten. Zoo, b. v. als zij in lonischen, Corintischen, of composietstel zijn en dus gebeeldhouwde ornamenten, bladen en rozetten aanbieden, komt goud en goudgeel zeer wel van pas; zelfs loopende ornamentjes, bolletjes, kruisjes, enz. in kleur en als ingelegd werk behandeld, kunnen er in gebruikt worden, doch keurig en voorzichtig. Bijna hetzelfde is toe te passen op kapteelen van kolomen, pijlers en pilasters of platte kolomen. Zijn die kapteelen eenvoudig en zonder versiersel gemaakt, zoo kleure men die ook eenvoudig en in éénen toon, zijn zij belegd met acanthusbladen of versierd met voluten, of slangetrokken, engelenkoppen enz. hewel men ver- gulde die of ten minste men schildere die in het geel, opgelicht met goud enz doch nooit geene schitterende of zware kleuren die dit echt bouwkundig gedeelte, dat in zijn geheel moet blijven, zouden kunnen vaneen scheiden. Nu komen wij tot de muren. De gemakkelijkste 290 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. en zekerste wijze om goed te slagen in de versiering van dit gedeelte des gebouws is zijnen natuurlijken aard er op na te volgen ; 't is te zeggen, er metswerk op te verbeelden of in steenen te trekken. Zoo deed men in de middeleeuwen en later, zoo behoort men het heden nog te doen. Enkelijk zal men vermijden de bloempjes enz. in de steenen, de gebroken hoekjes en dubbele lijnen der gothieken na te volgen maar trachten te schilderen op de wijze dat men in den renaissancetijd bouwde ; 't is te zeggen met door- loopende verbanden tusschen de steenlagen. Hiervan vinden wij een staal in de wachtzaal van 3de klas der static van Mechelen (fig. 6); hier nog, echter, zooals men bemerkt, zijn dubbele lijnen en gebroken hoeken. In de kerk van Puurs zijn de strepen enkel en loopt r, ook den band tusschen iedere steenlage in. Wij oor- deelen_het beter en gepaster dat die doorloopende banden EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 291 maar terugkomen na drij, vier of meer lagen, gelijk wij het nog gezien hebben (fig. 7); het komt beter met den bouwtrant dier tijden overeen. Er wordt echter dikwijls geëischt of minstens gevraagd de muren met iets anders dan met die gedurige steentjes te versieren ; vooral in kooren, kloo- sterkerken enz. Dan dient er wederom opgelet te worden, (men kan het niet genoeg herhalen) dat de muren, muren blijven en dat zij blijven staan dáár waar zij Gebouwd werden. gebouw geene diepe perspektieven, 't wezen kolon- naden of andere verbeeldingen in dien aard, geene ,opene luchten, veldzichten, landschappen enz. Naamcijfers en zinnebeelden van modernen vorm en langs eene zijde afgezet, zelfs eenigszins geschadu wd, op eenen grond van steenkleur verdeeld of gezaaid, dat is zeer voldoende. Iets diergelijks vinden wij in de kerk van Sint Catherine-Waver (fig. 8); ook elders zagen wij roozen- en lelietakjes (fig. 9) ; op andere plaatsen de werktuigen van Jesus' lijden (fig. 1o) op zeer een- voudige doch echter bevallige wijze de muren beklee- den. Het kan zelfs geen kwaad die plaatsen te versieren met geschilderde ronde of ovale lijsten (medaillons) of andere inlijstingen (encadrements) cartouchen enz. enz. in zestien- zeventien- of achtieneeuvvschen trant, volgens het gebouw, en waarin of figuren of zinnebeeldige voorstellingen zijn aangebracht. In de alsdan bijna gansch gemoderniseerde kerk van Buggenhout zagen wij over eenige jaren nog op het hoogkoor, boven het eikenhouten beschot, eene zeer eigenaardige schildering op den muur (fig. 15). Aanstonds bemerkt men dat, al is die teekening misschien wel gothiesch van gedacht te noemen, zij .echter niet in dien trant is uitgevoerd ; en al is zij anderzijds modern van teekening zij echter geenszins het gebouw schaadt, dat zij op hare plaats en echt godsdienstig van opvatting is. Al zulke behandelingen zijn dus veel beter dan de 292 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING, beeldhouwende schilderwijze die men nog al te veel uit onze staatsakademiën medebrengt; zij overtreffen ook onze staatsakademiën medebrengt; zij overtreffen ook xv zeker de onbezonnen vergothiekering onzer nieuwere gebouwen. Nu rijst de vraag wat men met de onderdeelen der muren of de plaatsen van zoo gezegde beschotwerk (lambris) en houten bekleeding (boiseries) zal aanvan- gen, in geval zij niet met natuurlijk hout of marber gen, in geval zij niet met natuurlijk hout of marber bekleed zijn. Wij zagen reeds dat nabootsing dier grondstoffen in zulk geval gewettigd is. Ook mogen op die plaatsen steenen of plaveiën getrokken worden van anderen vorm en zwaarder van kleur dan die er boven. Men kan zulke versiering zelfs onder en boven afzonderen bij middel eener rei andere, meer versierde plaveikes, of door platte banden met loopende ornamenten en andere moderne versiering. In meer verzorgde schilderingen en als de plaats daartoe geschikt is, bij voorbeeld in een half ronden koor, achter het altaar enz. durfden wij zelfs niet afkeuren gordijnen of andere draperijen te verbeelden die tamelijk naar de natuur, met licht en schaduwe, geschilderd zijn. Immers EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. 293 10 Hierdoor beneemt men hoegenaamd niets aan de vereischte kloekte dier ondermuren, daar de gordijn er voor schijnt te hangen en dus altijd, zonder eenige inspanning, den natuurlijken muur daarachter laat ver- onderstellen. 20 Tot ver in den renaissancetijd was het veel in 't gebruik natuurlijke behangsels, en zelfs zeer koste- lijk gedamasseerde geweefsels op deze eereplaatsen aan te brengen. Dagelijks zelfs ziet men dit nog bij rouw- plechtigheden. 3?Door den vorm van het halfrond en zijne ligging op het uiteinde van den gezichtskring is het mogelijk te schaduwen enz. zonder al te veel gevaar te loopen valsch te schijnen. Men kieze daartoe zijnen lichtkant op beide zijden langs den buitenkant of kant der benedenkerk en men late de onvermijdelijke ver- smelting, of juister verwisseling, van effekt geschieden achter het altaar. Een zeer gewichtig deel van het gebouw blijft ons nu echter nog te bespreken, te weten de kolom, pijler, pijlaar en pilaster of platte kolom Het kapteel of bekrooning der kolom hebben wij reeds bestudeerd, van den voet of bazement (base) is weinig anders te zeggen dan dat ook deze niet te veel, of niet, mag verdeeld worden; dat hij tamelijk zwaar moet blijven en, is dit mogelijk, eenigzins met het kapteel in kleur moet overeenkomen. Het bijzonderste deel der kolom is echter de schacht (le fut). Zelfs in middeleeuwschen stijl, en ja nog duide- lijker in latere bouwordens blijkt de kolom een moeielijk lijker in latere bouwordens blijkt de kolom een moeielijk te versieren deel te zijn; ja weinige dier schilderingen te versieren deel te zijn; ja weinige dier schilderingen mogen volop wel gelukt genoemd worden. Waaraan is zulks te wijten? Die opgaande schachten die, zooals de boomstammen in het woud, het gansche bovenwerk onderschragen, hoeven er dus ernstig en kloek genoeg uit te zien, om zulke gewichtige rol te vervullen. Van eenen anderen kant bekleeden zij zoodanig den tempel door hunne 294 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. menigvuldigheid en door hun veelal merkelijken omvang, dat zij noodzakelijk meest en eerst in het oog vallen; dus kan men ze niet te treurig en somber maken zonder het heele gebouw te schaden. Vandaar eene gewisse moeielijkheid. In moderne kerken heeft men daarenboven niet veel keas tot het beschilderen van kolomenschachten eigentlijk versieren of opluisteren met gebloemte of ornementatie kan men slecht. Het is best die te ver- wen in steenkleur, iets zwaarder dan het kleur der muren. Daarop kunnen rondloopende lijnen in lichter of donkerder kleur, of zelfs in alle beide, daar ver- deeling in brengen, alsof verschillige lagen steen (tran- ches, assises) de eene op de andere geplaatst waren. Aldus laat de schildering behoorlijk groeven tusschen de steenlagen veronderstellen, eenvoudig schuinsch gesle- pene (fig. I i) als met, een plat bandje er tusschen (fig. i 2). Zelfs kan een perel- of eierlijstje of iets dier r 27r gelijks rond den bovenkant van iedere laag worden verbeeld (fig. i 3). Wat aangaat het trekken der schachten in recht- staande groeven (cannelures), dat is min aan te prijzen om de redenen van valsch uitwerksel (effet) of aanzien dat hier wederom is te vreezen, tenzij men de groeven enkel aanduidde bij middel van een effen, donkerder kleur zooals in de kerk van Waver (fig. 14). EENIGE WOORDEN OVER, KERKSCHILDERING. 295 Ook is het niet af te keuren de pijlaren onzer nieuwerwetsche kerken te marbreren. Pilasters of platte pijlaren, muurpijlers, zijn voor den schilder nogtans gemakkelijker te bewerken. Die langwerpige vierkanten kan men goed in een of meer paneelen verdeelen en deze bekleeden met ornamentatie; plat, toon op toon, of verwisselend van kleur en min of meer geschaduwd, al volgens de plaats en de ver- eischten van het bijhoorige werk. Zal iemand nu nog vragen welke vormen, in het algemeen, het best passen aan de ornementatiën en zinnebeelden in onze kerken der drij laatste eeuwen, zoo moet het antwoord natuurlijk luiden dat het diegene zullen zijn welke tot hetzelfde tijdstip behooren van zullen zijn welke tot hetzelfde tijdstip behooren van het te versieren gebouw zelf. Is uwe kerk of kapel gemaakt volgens de regels der Italiaansche renaissance, gelijk het veelal gebeurd; dan zeker, moet al hetgeen gelijk het veelal gebeurd; dan zeker, moet al hetgeen er in wordt geschilderd, zooveel mogelijk, ten minste den vorm hebben der Italiaansche versieringen der zestiende eeuw. Schijnt er in den bouw, in snij- en beeldwerk enz. wat meer den aard door der Vlaamsche werkwijze van i Soo tot 170o, dan zult gij ook met meer vrucht de teekeningen, de schilder- en drukwerken der Vlaamsche meesters van dien tijd opzoeken en benuttigen. Eindelijk, is uw gebouw opgetrokken of veranderd in den modernen fran schen stijl van de I 8de eeuw, is het vervuld met snijwerk in Rocaillestiil of naar den tijd van Lodewijk XVI; dan ook zult gij of naar den tijd van Lodewijk XVI; dan ook zult gij er u zoo veel mogelijk naar schikken; bevallig van voi m en licht van kleur blijven. Maar zou het niet toegelaten zijn te kleuren en te versieren zooals de oude Grieken deden? Daarop durf ik niet bevestigend antwoorden. Daartoe moest vooreerst het gebouw wel streng grieksch opgetrokken zijn, in het gebouw wel streng grieksch opgetrokken zijn, in Dorischen of Ionische stijl, bij voorbeeld ; iets wat, voor onze kerken, hier weinig het geval is. Men hadde zeker alsdan het voordeel, platte ornamentatie te kunnen gebruiken, zelfs verschillige afwisselingen va 296 EENIGE WOORDEN OVER KERKSCHILDERING. kleur in kroonlijsten en andere deelen te kunnen bren- gen. Echter zijn de Grieksche kleuren in het algemeen te donker en te scherp afgeteekend voor onze noorder- sche oogen; de vormen zijn te streng, te weinig afge- wisseld en bovendien ongeschikt voor Christene tempels. Daarbij is het uiterst moeielijk er zinnebeeldige voor- stellingen tusschen te mengen die niet schokkend zouden zijn ofwel met de omringende versiering, ofwel met de bestemming des gebouws. Wat vooral hinderlijk is 'zijn de groote paneelen of andere muurvakken die de' Grieken gewoonlijk gansch onversierd, zelfs °onbekleed lieten ofwel in welks midden zij een enkel en afzonderlijk figuur verbeeldden; iets wat hoegenaamd met ons schoonheidsgevoel niet overeenstemt. Wij zullen ons dus best houden bij onze verschillige Renaissancestijlen en in de kerken van gemengde bouw- orden ; of, zooals het zoo dikwijls gebeurt, zonder bouworde, , loch ook hoegenaamd in niets mid- deleeuwsch ; zal men best varen met de italiaansche Renaissance op zulke wijze na te volgen zooals wij in dit kort overzicht nader hebben trachten te bepalen. Ten slotte herhalen wij nog eens dat wij deze onze vooruitgezette theorie niet als Evangelieleer willen opdringen; wij hebben getracht ons te steunen op opdringen; wij hebben getracht ons te steunen op overlevering, beredenering en praktijk en wij verlangen niets zoo zeer dan wederlegging., Geene wederlegging, echter, die. enkel bestaat in beknibbelen en afkeuren' maar wel in beter te wijzen en voorali n beter te doen. CONSTANT VAN POKSEELE. ? ... ••? . ?, HET SLOT LIMBURG. Voorzang. #4ELKE is die sterke burchte, r Welke aadlaar koos die hooge rots die eeuwenoude vest ? voor 't bouwen van zijn nest? Heur grauwe arduinen wanden, Wat vijand ook haar tartte, onwrikbaar staan ze daai, nooit kende ze vrees noch vaar-. Beheerschend blikt ze neder en dreigend, van omhoog, Als waakte ze op de delling : Op borstweer en op bruggeschans elk schietgat is een oog. En menige hellem schitterde blonk voortijds menige lans, op tinne en torentrans. Over de vestingmuren Te sterk de vrees der straffe sloop nimmer laag verraad : die wreken zou de daad. Geen stap, hoe licht en sluipend, die de wacht niet werd gewaar ; Geen, die de brug genaakte, of luide klonk : ,< Wie daar ? Maar zoo een vreemde ridder, vermoeid en afgemat Van 't lange, lange rijden, de vesting binnentrad, 298 HET SLOT LIMBURG. Bemerkte hij het aanstonds, verwelkomd werd hij hier Een helm hing boven d'ingang met opgelicht vizier. Dan, op het voorplein, aan de knechts de zorg voor 't ros hij liet; de zorg voor 't ros hij liet; En bij den slotheer bracht men .hem, die blij hem welkom hiet. Want menschenliefde en mildheid bewoonden 't grijze slot, En vrij en eigen vond er deelneming in zijn lot. Nu blijft er van die vesting alleen het naakt geraamt'; Verlaten is die burchte, voorheen zoo wijd befaamd. Haar grauwe arduinen wallen, die tartte 't woekrend gras, En molm en onkruid bracht ter neer wat eens onwinbaar was ! Van uit de diepe delling blikt iemand stil omhoog, Peinst aan vervlogen tijden... en droomend tuurt zijn oog... De kraaien wonen heden op 't grafelijk kasteel; Hun zwarte zwermen zweven langs toren en kanteel. Lang slapen zij in de aarde, de knechten met den heer : Van onderscheiding tusschen hen is lang geen sprake meer. Hun stof bevrucht den akker en strekt tot voedsel 't vee; Hun stof bevrucht den akker : hun ziele ruste in vree ! HET SLOT LIMBURG. 29g' En, dien daar staat te droomen, dien spreekt een stem in 't hart, Die vreemde dingen fluistert in woorden half verward. Maar klaarder wordt die stemme, verstaanbaar meer en meer : Zijn boezem zwelt, begeesterd, ?ja! ?klinkt het. keer op keer, ? Die dood zijn doen herleven, dat, dichter, dat kunt gij! ? Laat vrij uw tonen galmen, sla uit uw vlerken, vrij ! ? Nog immer stroomt de Weser, nog met denzelfden trots ? Verheft zich in de hoogte de burchtbekroonde rots ! ? Het leve, 't oude Limburg, het Limburg van weleer : ? Beziel die doode wallen, herbouw wat zonk ter neer ! ? Is 't droomerij of waarheid, wat spreekt des dichters lied? ? Geen waan, geen leugen kan het zijn, wat hij gevoelt en ziet, Wat hem de borst doet jagen van wilde vreugd en pijn, Wat spreekt tot hem der eeuwen stem ?het schrift op 't oud velijn. ^. Is 't droomerij of waarheid ?... Is waarheid ook geen droom ? Vergaan niet beiden even ras op 's levens vlietenden stroom ? Wat blijft er van 't verleden ? Als ware 't nooit geweest, Zoo staat zijn beeltenis onbepaald en neevlig in 's menschen geest. 300 HET SLOT LIMBURG. Zoo zing dan, zing dan, dichter, meng uwer snaren stem, Geef lucht, aan 't innig gevoelen en leen den weemoed klem ! Dan, voelen is genieten en weemoed streelt het hart : Herleef dan, grijze voortijd met al uw vreugde en smart ! Antwerpen. HILDA RAM. HISTORISC HE INLEIDING TOT DE GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE TAALWETENSCHAP (I). XII. LIJKENS het getuigenis der oude Romeinsche en Grieksche geschiedschrijvers werden de Nederlanden ?wij -bedoelen hiermede het gebied, waar in 't algemeen thans nog het Neder- landsch als spreek- en schrijftaal aangetroffen wordt ?omstreeks het begin onzer tijdrekening door ver- schillende Germaansche, in het Zuiden ook door geheel. of gedeeltelijk Gallische stammen bevolkt. De Ger- maansche kunnen alle tot drie hoofdgroepen gebracht worden.De kusten en eilanden der Noordzee, ?van de- Eems (Amisia) ten oosten, over de Rijn-, Maas- en Scheldemonden, zelfs tot het Zwin (Sincfala) in West- Vlaanderen, met uitzondering van Kennemerland, de vermoedelijke woonplaats der Kaninefaten, ?werden (I) Zie Belfort, bl. 133. 302 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE destijds bezet door de Friezen (Frasii) en de nauw met deze verwante Ampsivariërs, die ten noorden der Vecht ( Vidrus?) woonden. Volgens Theodor Siebs beteekent de volksnaam Friezen ?de in gevaren zwevende mannen ? bij welke verklaring dan no- tuurlijk vooral aan ?gevaren ter zee ?gedacht moet worden. (Vgl. Got. fraisan, Ohd. freison, Os. fresdn). Naar Friedrich Kluge's uitlegging zou Fries ?de gelokte, de langharige ?beteekenen, en naar die van ten Doornkaat Koolman : ?de kant- of kust- bewoner ? De oostelijke buren dezer Friezen waren de ,Chatiken- (Chauci), wier grondgebied zich van de kusten der Eems tot aan de Elbe (Albi,^) uitstrekte. Omstreeks het midden der vijfde eeuw gaat de naam van dezen stam verloren. De Chauken hadden zich namelijk met opoffering hunner zelfstandigheid bij de Saksen aangesloten, waarvan zij zich in de zesde eeuw echter weer losrukten om nu voortaan als oostelijke stam met de Friezen verbonden te blijven. Aan de monden van Maas en Rijn woonden de Batauers (Batavi), ten zuiden van deze, tusschen Maas en Schelde, ,de Menapiers en de Toxandriërs, ten westen der Schelde(Scaldis) de Morinen (ilorini), ten oosten van dezen stroom de Nerviërs (Nervii), terwijl langs de boorden der Maas de Tongeren '(Tungri), Eburonen en Aduatici verblijf hielden. Nagenoeg al deze stammen sluiten zich eenige eeuwen later nau- wer aaneen en treden clan vereenigd onder den volks- naam Franken, die eerst in de derde eeuw n. C. voorkomt, in de geschiedenis op. Het kleinste gebied werd ingenomen door de Chamaven, Tubanten en TJsipiërs. Deze bewoonden een deel der oostelijke grensstreken, nl. het land tusschen Rijn en Vecht gelegen. Ook zij vormden. later met vele andere oostelijker wonende stamver- wanten, als de Cherusken, Fozen, Angrivariërs, Chau- ken, Noord-Thuringers, Brukteren enz. éénen grooten TAALWETENSCHAP. 303 volkenbond, dien der oorspronkelijk aan deze zijde der Elbe wonende Saksoi, een naam, die voor het eerst omstreeks 15o n. Chr. genoemd wordt. Dit -zijn dus de Germanen, waarmede de Romein- sche veroveraars bij hunne komst in deze landen in aanraking kwamen, en wier taal op deze, de ver- tegenwoordigers van de hoogste beschaving der toenmalige wereld, eenen zeer ongunstigen indruk maakte. Ook later schijnt, naar de uitspraken der geschiedschrijvers, hun oordeel in deze onveranderd te zijn gebleven. Het Germaansch schijnt hun als een mengsel van ruwe, woeste, ja dierlijke geluiden in de ooren geklonken te hebben. Hierbij vergete men echter niet, dat de groote meerderheid der Germa- nen eeuwen lang als onverzoenlijke, hardnekkige vijan- den tegenover de Romeinen stonden, zoodat de plaats, waar deze Germaansch hoorden spreken, gewoonlijk het slagveld was. Dat zich nu in het krijgsgewoel het Germaansch niet van zijne teederste zijde deed ken- nen, dit is alleszins begrijpelijk. Ook de Romeinsche soldaat bediende zich bij dergelijke gelegenheden niet van het zoetvloeiende, gepolijste latijn der Hora- tiaansche oden. Enkele op zich zelf staande Germaansche woor- den, benevens vele, soms tot onherkenbaar wordens toe, gelatiniseerde en gehelleniseerde eigennamen, ziedaar het weinige, dat ons van de taal dezer vroege bewoners der Nederlanden overgebleven is. De nu volgende vijf eeuwen waren getuigen van die geweldige verplaatsingen der Germaansche vol- ken, die als de stooten van een met reuzenkracht voortgedreven stormram op het vermolmde, wankele gebouw des Romeinschen wereldrijks neerkwamen en de heerschappij der Caesars sloopten. Op den ver- woesten bodem ontstonden weldra nieuwe volken, nieuwe instellingen. Ook ons vaderland zou den krachtigen invloed dezer hevige, langdurige beroe- ringen niet ontgaan. Ook hier zouden de aloude 304GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE toestanden in menig opzicht een geheel nieuw aan- zien krijgen. De Friezen handhaafden zich in de door hen van oudsher bezette zeelanden. Hun gebied onder ging zelfs oostwaarts, zooals hierboven reeds aan- gewezen werd, eene aanzienlijke uitbreiding. Na de volksverhuizing zijn het verder de Franken ?volgens Friedrich Kluge ?de mannen van de !rancho, d. i. de werj5sj5iets ? --- die uit het zuid- oosten, ni. uit het aan gene zijde van den Rijn oosten, ni. uit het aan gene zijde van den Rijn gelegen grondgebied in de vierde en vijfde eeuw het Romeinsche rijk binnendrongen en verreweg het grootste gedeelte onzer landen bezetten. In hun rijk losten zich het meerendeel der vroeger hier -verblijf houdende volksstammen op. Weldra is er dan ook houdende volksstammen op. Weldra is er dan ook geen sprake meer van Batauers, Morinen, Nerviërs, Eburonen, enz. De oude stammen verliezen alle zelf- standig bestaan, hunne namen zelfs verdwijnen en in de plaats van die allen treedt één naam, één volk op den voorgrond. Het zijn de Franken, reeds vroegtijdig onderscheiden in Isalische of Salische, die zich van den linker o3ver van den Ysel (Isala) tot over de landen van den linker Maas-oever uitstrekten, en de Riluarische Franken, wier woon- plaatsen tusschen de oevers (ritae) van Maas en Rijn gevonden werden. Volgens Schrbder's ver- taling (Hist. Zeitschrift XXII, I) ' beteekent Salische Franken : ?Zeefranken ? Anderen zien in het eerste Franken : ?Zeefranken ? Anderen zien in het eerste lid dezer samenstelling het woord sala = den hof, de verblijfplaats van den landheer. Het volk der Saksen eindelijk bezette het grond- gebied, vroeger door de Chamaven, Tubanten en Usipiërs ingenomen. De namen dezer laatsten wor- den insgelijks voor altijd uit de geschiedenis weg- gevaagd, nadat zij zelf bij den zich ver in Noord- Duitschland uitstrekkenden volkenbond der Saksen ?naar Kluge's afleiding : ?de mannen van den saks, d. i. van het zwaard ??ingelijfd waren. TAALWETENSCHAP. 305 Friezen, Franken en Saksen hadden zich dus de lage landen bij de Noordzee en langs den beneden- loop der rivieren Schelde, Maas, Rijn, Ysel en Eems, ten woonzetel verkozen. Zij zijn de voorvaderen der tégenwoordige Noord- en Zuid,-Nederlanders en hunne stamtalen leven voort in de Friesche, Frankische en Saksische tongvallen, waarvan zich in later eeuwen tot heden toe, echter ' in steeds afnemende mate, ,de bewoners der verschillende Nederlandsche gewes- ten bedienen. Bronnen van groote beteekenis voor de kennis der maatschappelijke toestanden in deze en aan- grenzende landen gedurende de eeuwen, die onmid- delijk op den ondergang van het Westromeinsche rijk volgden, zijn de in het Latijn geschreven Salische, Ripuarische, Chamavische en Friesche wetten. Daar deze Oudgermaansche rechtsbronnen vele aan de volkstaal ontleende woorden en namen, hetzij in den tekst, hetzij als bijgevoegde aanteekeningen of glossen bevatten, zijn zij ook uit taalkundig oogpunt niet zonder belang. Willen wij echter kennis maken met meer samenhangende letterkundige voortbrengselen, -in de Oudnederlandsche dialekten opgeteekend, dan dienen wij ons te verplaatsen in de eeuw van den beroemden Frankenkoning, Karel den Grooten (768-8 14). Te dien tijde was het grondgebied der Friezen van aanmerkelijk geringeren omvang dan voorheen. De landen tusschen Sincfala en het meer Flevo, door de Friezen Aelmere ?het groote meer ?genoemd, waren, tengevolge der overwinningen door Pepij n van Herstal op den Fiiezenkoning Radboud bevoch- -ten (689), reeds geruimen tijd onder Frankische heerschappij. Deze zou zich, dank zij de zegerijke veldtochten van 'Karel den Grooten, ook over Oost- friesland, d. i. over de landen aan het meer Flevo en de Lauwerzee en tusschen deze laatste en de Wezer gelegen, uitbreiden. Bij het verdrag van Meersen 306 G-ERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE (87o) werd Friesland van het meer Flevo tot de 1\Tezer bij het Oostfrankische rijk van Lodewijk den Duitscher, en West-Friesland bij het West-, frankische rijk van Karel den Kalen ingedeeld. Voegt men hierbij de eenige eeuwen later plaats grijpende scheiding der West- en Oost-Friezen door het ontstaan der Zuiderzee (i i 70) en men zal het verklaarbaar vinden, dat reeds van toen af in de volkstaal van West-Friesland de Friesche bestand- deelen allengs in aantal afnamen, de Frankische er daarentegen spoedig en blij vend de overhand kregen. Het Oudfriesch kennen wij uit enkele rechts-- bronnen, wier taal evenwel, wanneer wij ons tot de op Nederlandschen bodem ontstane geschriften bepa. len, niet hooger dan tot de veertiende eeuw schijnt op te klimmen. Van het Jus municipale Frisonum,, het Wesilauwersche of Oudfriesche landrecht is een handschrift van het jaar 1464 tot ons gekomen. Uit den Karolingischen tijd bezitten wij echter niets noemenswaardigs. Wel is dit het geval met de taal der Franken. In hunnen machtigen Keizer, die destijds over geheel West-Europa den schepter zwaaide, begroeten wij eenen monarch, wien het lot der landstaal ter harte ging, eenen vorst, die ze met voorliefde gebruikte en beoefende, alhoewel zijne wetenschappelijke belang- stelling zich ook tot het Latijn en andere talen uitstrekte. Zoo getuigt zijn levensbeschrijver en tijd-, genoot Einhard, dat hij, niet tevreden met zijne bedrevenheid in de landstaal, zich tevens met groote vlijt aan de studie van vreemde talen wijdde, en het Latijn o. a. zóó machtig werd, dat hij er zich bij het bidden met evenveel gemak van bediende als van zijne Frankische moedertaal. (Einhard, Vita Caroli magni, Cap. XXV). Omtrent zijne bemoeiingen op taal- en letterkundig gebied heet het bij denzelfden schrijver, dat Karel de aloude liederen, waarin de daden en krijgsbedrijven der vroegere vorsten bezon-, TAALWETENSCHAP. 307 gen werden, liet opteekenen om ze zoodoende aan de vergetelheid -te ontrukken, dat hij zelfs aan de bewerking eener spraakleer van de moedertaal begon bib. Cap. XXIX ), Hoe betreurenswaardig, dat dit alles onnaspeurlijk teloor is gegaan ! In het zooeven aangehaalde hoofdstuk lezen wij verder, dat hij aan de maanden, die de Franken gewoon waren met de thans nog algemeen gebruikte Latijnsche termen aan te duiden, Frankische namen schonk en evenzoo met de winden handelde, wier getal hij, naar het Romeinsche stelsel, van vier op twaalf bracht. Zoo noemde hij de twaalf maanden : Januari .? wintarmdnóth, (wintermaand). Februari ? hcrnung, (beteekenis onzeker) (t). Maart : lentzinmdnoth, (lentemaand). April : dstarmdnoth, (Ohd. óstara = Paschen.) Mei : winnemdnóth, (Got. wipja = weide.) Juni brdchmdnoth, (2). Juli ? heuvimdnóth, (Ohd. hewi = hooi.) Augustus : aranmdnóth, (Ohd. ahir = aar.) September : wd umdnóth, (Ohd. witu = hout.) October : windumdnóth, (windmaand). November : herbismdndth, (herfstmaand). December : heilagmdnóth, (heilige maand). De winden kregen de, volgende benamingen Subsolanus Eurus óstróniwint, Oostenwind. óstsundróni, Oost-Zuid-Oost. (I) Kluge (Etym. Wárterb.) teekent bij dit woord aan : die Endung ung ist patronymisch : der Februar ist als Sohn des Januars gedacht, der im álteren Nhd. (dial.) als 'rozer Horn bezeichnet wird neben dem Februar als kleinem Horn. Vgl. Ags. Anord. hornung ?Bastard ? Een uiterst zwak lichtstraaltj?in deze duisternis ! (2) Omtrent het eerste lid dezer samenstelling vindt men bij Kluge : BRACH adj. (bes. in Zusammensetzungen wie Brachfeld u. s. w.) ist erst nhd.; mhd. ist nur die Zusammensetzung brdchmdnót ?Juni ? das als erstes Kompositionsglied ern subsi. brdche F., and. brdhha (mndd. brake) ?afatio prima ?enthdlt : die Brache ist Umbrechung des Bodens nach der Ernte, Het wooed wordt ook in van Veldeke's Servatius aangetroffen: II 1473 Hit recht viert men den dach Die lzgt inden Branïaende Des sevenden daechs aengoende leur 308 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE Euroauster sunddstrdni, Zuid-Zuid-Oost. Auster sundrdni, Zuidenwind. Austroafricus : sundwestrdni, Zuid-Zuid-West. Africus westsundHni, West- Zuid- West. Zephyrus westrónz, Westenwind. Chorus westnordrdni, West-Noord-West. Circius nordwestrdnz; Noord-Noord-West. Septentrio nordrdni, Noordenwind. Aquilo norcMstrdni, Noord-Noord-Oost. Vulturnus ostnordrdm; Oost-Noord-Oost. Behalve deze en dergelijke lijsten van afzonder- lijke woorden, zijn er nog twee hoogst merkwaardige gedénkteekenen der Frankische taal uit het Karo- lingische tijdperk tot ons gekomen. Het eerste zijn de Oudnederfrankische Psalmen, het tweede de beroemde Straatsburger eeden van 842. De Psalmen zijn uit het Latijn vertaald en vormen een bundeltje van vijf-en-twintig, te weten Ps. 1-3, 18, 53 V. 7 tot en met 73 v. 9; de verzameling wordt met den naam van Oudnederfrankische, Oud- nederlandsche, Nederduitsche, Karolingische of Wach- iendonksche interlineaire Psalmvertaling aangeduid. De eerste dezer benamingen berust op de taal waarin de Psalmen geschreven zijn. Deze is, met uitzon- dering der vier eerste, sterk Middelfrankisch getinte, een Nederfrankische tongval. Het vaderland dezer niet zeer omvangrijke, doch niettemin hoogst merk- waardige taalproeven, moet in het zuid-oosten der Noord-Nederlandsche provincie Limburg gezocht wor- den, in de buurt van Maastricht, het oude Pons Mosae der Romeinen, eene streek waar destijds en vroeger belangrijke verkeerswegen elkaar kruisten, waar c het ploegijzer der evangelieprediking ? reeds in de vierde eeuw was doorgedrongen, het land eindelijk, waar de Karolingische vorsten gaarne en dikwijls vertoefden. Zij ontstonden dus in eene gouw, waar Nederlandsch gesproken werd en nog wordt, want het Maastrichtsch, het Sittardsch, het Roermondsch, het Heerlensch zelfs, kortom al de Limburgsche dialekten moeten bepaald tot de Neder- TAALWETENSCHAP. 309, landsche volkstaal gerekend worden, iets wat hier zoowel als in den vreemde zeer ten onrechte nog wel eens in twijfel wordt getrokken. Oudnederlandsch zijn derhalve deze Psalmen, in zoo verre zij de taal bevatten van een dier talrijke, negend'eeuwsche, Frankische tongvallen, op Nederlandschen bodem. gesproken, waaruit zich allengs de IVIiddelnederland- sche, Frankische dialekten en eindelijk ter eene zijde de moderne Frankische dialekten, ter andere zijde de eerst in de zestiende eeuw ontstane algemeene Nederlandsche spreek- en schrijftaal ontwikkelden. De naam Oudnederlandsche Psalmen is dus, vooral geographisch, minder nauwkeurig dan de eerste, doch zeer beslist te verkiezen-boven dien van Nederduitsche,. welke door zijne vaagheid tot allerlei verwarring aanleiding kan geven. Daar de taal der Psalmen, o. a. in de verzwakking der woorduitgangen de dui- delijke sporen draagt van onder de regeering der tweede Frankische dynastie te boek gesteld te zijn, worden zij ook Karolingische genoemd. Den naam Wachtendonksche eindelijk danken zij aan den zeven- tiend'eeuwschen bezitter van een handschrift der Psalmen, nl. Arnold Wachtendonk. Thans bevindt zich dit in de koninklijke bibliotheek te Berlijn en is aldaar gemerkt : Ms Diez C. Quart. 90. Door een gelukkig toeval zijn wij in het bezit geko- men van nog andere Oudnederlandsche taalproeven, die, eveneens zeer belangrijk voor de kennis onzer oude taal, zich ten nauwste aan de Psalmen aansluiten. Wij bedoelen de Glossen van Litsius, gewoonlijk Glossae Lipsianae genoemd. Het zijn aanteekeningen. van de hand des Leidschen, later Leuvenschen hoog- leeraars Justus Lipsius. Uit bovengenoemd hand- schrift der Psalmen, waarvan Lipsius te Leiden bij Wachtendonk inzage nam, verzamelde hij vele woorden en wel voornamelijk die, welke in het Hollandsch van, dien tijd 6f niet voorkwamen, 6f daarin een gewijzigden vorm vertoonden. Naast de Oudnederlandsche woorden 310 GERMAANSCHE EN NEDERLANDS.CHE plaatste Lipsius overal de Latijnsche' vertaling. Eenige jaren geleden werden deze uittreksels te midden van andere papieren, uit Lipsius' nalatenschap afkoms- tig, teruggevonden. Daaruit bleek, dat het oorspronke- lijke handschrift der Psalmen niet enkel de volledige verzameling van deze laatste, maar bovendien vele lyrische stukken van het oude en nieuwe Testament inhield. Ook hier moet dus weer veel op de lange lijst der verloren gegane oude taalmonumenten gebracht worden. De Straatsburger eeden werden opgeteekend en voor de nakomelingschap bewaard door Nithard, schrijver eener uitvoerige geschiedenis der Franken en zoon van den geleerden en rijkbegaafden Angil- bert, vriend en vertrouweling van Karel den Grooten. Nithard's moeder was Bertha, eene dochter des kei- zers. Na den dood van zijn oom Lodewijk den Vromen trad Nithard in den broederkrijg tusschen Lotharius, Lodewijk den Duitscher en Karel den Kalen aan de zijde van dezen laatste. Hij vergezelde zijnen. neef op al zijne tochten en was dus naar alle waar- schijnlijkheid oor- en ooggetuige der plechtige samen- komst te Straatsburg. Aldaar werden, volgens zijn getuigenis, op don I 4den Februari 842 door Lodewijk den Vromen en Karel den Kalen de eeden gezwo- ren. De gevolgen van beide broeders verstonden elkaar klaarblijkelijk niet meer. Lodewijk legde daarom ten overstaan van den Westfrankischen adel zijnen eed in het Fransch ?romana lingua af, terwijl Karel zich tot de Oostfrankische edellieden in het Dietsch ?teudisca lingua ?richtte. Ziehier hoe Nithard ,de toedracht dezer gewichtige samenkomst, het voor- spel van het in 843 te sluiten verdrag van Verdun; beschrijft CUQ KAROLUS HAEC EAD-k-, VERBA ROMANA LINQUA -P-ORASSET LODHUUI QM MAIOR NATU ERAT - PRIOR HAEC DEINDE SE SERVATURTJ TESTATUS E. PUR DC) AMUR ET P CHRIAN POBLO ET NRC) Ci5MUN SALVAMENT. DIST DI IN AVANT IN QUANT DS TAALWETENSCHAP. 3 t t SAVIR ET PODIR ME DUNAT. SI SALVARAI EO CIST MEON FRADRE KARLO. ET IN ADIUDHA ET IN CADHUNA COSA. SI CU OM P DREIT SON FADRE SALVAR DIFT. IN 0 QUID IL MI ALTRE SI FAZET. ET AB LUDHER NUL PLAID NUQUA PRINDRAI QUI -MEON VOL CIST MEON FRADRE KARLO TN DAMNO SIT. QUOD CU LOHUUIC EXPLESSET KAROLUS TEUDISCA LINGUA SIC HEC EAD?VERBA TESTATUS EST. IN GODES MINNA IND IN THES CHRANES FOLCHES IND UNSER BEDHERO GEALTNISSI FON THESE- MO DAGE FRAMMORDES SO FRAM SO MIR GOT GEWISCI INDI' MADH FURGIBIT SO HALDIH TES- AN MINAN BRUODHER SOSO MAN MIT REHTIU SINAN BRUHER SCAL IN THIU THAZ ER MIG SOSO MA DUO; INDI MIT LUHEREN IN NOHEIN IN T- HING NE GEGANGA THE MINAN VVILLON IMO CE SCADHEN WERHEN. (I) Uit dit zelfde tijdperk zijn er ook geschriften in het Oudsaksisch tot ons gekomen. De Saksen, evenals de Friezen, onder het Frankische juk gebracht, werden destijds verdeeld in Westfalahi of Westfalen, Angrarii of Engerer, Ostfalahi of Oostfalen en Al- bingii Septent&ionales of Noord-Albingers, eene indee- ling, die ook uit taalkundig oogpunt doorgaat. Van deze Duitsche Saksen zijn het de Westfalen, die het naast aan hunne Nederlandsche taal- en stamge- (i) Hetgeen letterlijk vertaald op het volgende neerkomt : K En toen Karel deze zelfde woorden in h.t Romaansch (hier wordt de z. g. langue d'oil bedoeld) uitgesproken had (tot zijne eigen landgenoo-' ten n. 1.), zwoer Lodewijk, wijl hij de oudste was, het eerst, dat hij dezen eed houden zou : Ter liefde Godsen voor ons gemeenschappe- lijk heil, en dat van het christenvolk, van dezen dag af (in avant verder), voor zooverre God mij het verstand en de macht geeft, zoo zal ik behoeden dezen mijnen broeder Karel, zoowel ter hulpe (ad(hliud(h)a ,T aide) als ook in elke andere zaak, zooals een man met recht zijnen ,T aide) als ook in elke andere zaak, zooals een man met recht zijnen broeder moet bijstaan, op voorwaarde dat (in o = lat. in hoc) hij mij evenzoo doe. En ik zal met Lotharius nooit een verdrag aan, gaan, dat met mijnen wil dezen mijnen broeder Karel schaden zou. Toen Lodewijk dit volbracht had, zwoer Karel, deze zelfde woorden in de Dietsche taal : Ter liefde Gods en tot ons beter heil en dat van het christenvolk, van af dezen dag voortaan, voor zooverre als mij God het verstand en de macht geeft, zoo houd (bescherm, behoed) ik dezen mijnen broeder, zooals men met recht zijnen broeder zal (bijstaan), op voorwaarde dat hij mij evenzoo doe; en ik zal met Lotharius geen verdrag hoegenaamd aangaan; dat hem met mijnen wil lot schade zou zijn. 312 GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE nooten, de oostelijk van Almeri vertoevende bewo- ners der gouwen Tueanti (Twente), Salan (Salland) en Hamaland (van den Ysel tot Emmerik aan den Rijn) verwant waren. Ook in de Vlaamsche kust- landen schijnen er ettelijke duizenden (?) gewoond te hebben, die op last van Karel den Grooten van uit het gebied der Elbe met geweld daarheen overge- plaatst waren. Het eenige steekhoudende bewijs voor dit vermoeden berust op eene mededeeling van Ein- hard, voorkomende in cap. VII van zijne meerge- melde Vita Caroli Magni en aldus luidende : ?Nadat alle -duurzame tegenstand der Saksen gebroken en Karels heerschappij erkend was, heeft hij eindelijk van de beide oevers der Elbe io 000 menschen met vrouw en kind laten wegvoeren en deze hier en daar over Gallz?en Germani?in kleine poeten verdeeld ?(804). Alles wat latere geschiedschrijvers hieromtrent verder ten beste gelieven te geven, legt al zeer weinig gewicht in de schaal. Wat het oude en hedendaagsche Vlaamsch betreft, dit is zoowel in klanken als in buiging bepaald Frankisch. Het eenige verschijnsel, waaruit men tot eenigen invloed van het Saksisch op het Westvlaamsch zou kunnen besluiten, is het beantwoorden eener e aan den oor- spronkelijk langen tweeklank di: Dat deze ? die ook in tal van andere Frankische dialekten, benevens in de Nederlandsche spreek- en schrijftaal regel is, echter evengoed, ja met veel meer recht misschien, als een Friesch bestanddeel kan beschouwd worden, valt moeilijk te loochenen. Immers in de oudste Friesche bronnen treft men geregeld vormen aan, als : sten (gards) ?steen ? del ?deel' ? erosi ?eerste ? hera ?dominus ? heta ?heeten ? se zie ? enz. (Got. stdins, ddils, dirt's, *hairiza, hditai sdizos) naast enkele met c2 en zeer weinige met di. Men herinnere zich daarbij, dat Friesland zich een tot aan het Zwin in Westvlaanderen uitstrekte. Het Saksisch werd dus in de negende eeuw TAALWETENSCHAP. 3 1 3 daar gesproken, waar het volk het voor een goed deel heden nog spreekt, nl. in het oosten der tegen- woordige provinciën Drente, Overijsel en Gelderland. Hetgeen ons van de taal der oude Saksen overge- bleven is, ontstond echter niet op dit gebied, maar werd in de aangrenzende oostelijke, dus Duitsch- Saksische landen te boek gesteld. Daaronder bekleedt het allitereerende heldendicht, de Hêliand, d. i. de Heiland eene eerste, eene schitterende plaats. Dit epos vormt een afgerond geheel en behandelt op zeer eigenaardige wijze Jezus' leven en lijden van af zijne geboorte op ?Bethlemaburg tot zijnen kruisdood op Golgotha. Personen en toestanden, de natuur zelfs, alles is in een echt Germaansch, Sak- sisch gewaad gestoken. Zoo treedt de Verlosser hier op als ?thiodcuning ?de koning der volken ? -de leerlingen als zijne ,gesithos en snelle thegnos, d. i. als zijn ?gevolg ? zijne ?koene heiden ? Het gansche gedicht bezit verder eene warmte, eenen gloed, eene verheffing, die de lezing ervan veel aan- trekkelijkheid bijzetten. Men vermoedt op goede gronden, dat de dichter, wiens naam onbekend is, een kloosterling was en zijn kunstwerk uitvoerde tusschen de jaren 822 en 840, het sterfjaar van Lode- wijk den Vromen, op wiens aansporing het begonnen werd. Waar de Hêliand opgesteld werd, is tot heden niet uitgemaakt. Van de beide belangrijkste hand- schriften van het gedicht is de Codex Monacensis, die zuiver Saksisch bevat, in de negende eeuw mis- schien te Munster in Westfalen, de Cottonianus, een of tweehonderd jaren jonger dan den vorigen, wel- licht in het klooster Werden aan den Ruhr ontstaan. Onderwerpt men nu de talen waarin de Oud- friesche rechtsbronnen, de Oudnederfrankische Psal- men en de Hêliand opgesteld zijn, aan een verge- lijkend onderzoek, dan zal men tot de volgende uitkomsten geraken : Ten eerste zijn de punten, waarin het Friesch 314GERMAANSCHE EN NEDERLANDSCHE met de beide andere dialekten overeenstemt, zeer weinig in getal. Het dichtst nadert het tot het Sak- sisch. In woordenschat, in klanken en vormen vet-- sisch. In woordenschat, in klanken en vormen vet-- toont het Friesch daarentegen eenen zoo innigen samenhang met het Angelsaksisch en zijne dialekten ?in de eerste plaats met het Northumbrisch ? dat men in aansluiting aan de door Theodor Siebs verkregen uitkomsten, thans algemeen eene Engelsch- Friesche taale.enheid aanneemt. Ten tweede brengt eene vergelijking van het Oudnederfrankisch met het Oudsaksisch de volgende verschilpunten aan het licht : I. De oorspronkelijke di wordt in het Saksisch (ook in het Friesch, zie boven) e, in het Frankisch daarentegen, dat over het algemeen eene diphthon- geerende neiging aan den dag legt, ez: De meeste Middelnederlandsche dialekten vertoonen eveneens ? 2. De Westgerm. 'd blijft in het Saksisch meestal behouden. Het Frankisch heeft uo en het Mnl. dien overeenkomstig oe; in het Saksisch treffen wij veel- vuldig 'd en ou aan, klanken, die dit laatste dialekt vuldig 'd en ou aan, klanken, die dit laatste dialekt met het Friesch gemeen heeft, doch in het Mnl. met het Friesch gemeen heeft, doch in het Mnl. zeldzaam voorkomen. 3. Uit de oorspronkelijke verbinding al ontwik- kelde zich in de latere Frankische dialékten ou voor al, de Saksische handhaven ol. al, de Saksische handhaven ol. 4. Kenmerkend voor het Frankisch is verder de ook reeds in de Psalmen voorkomende overgang van oorspronkelijke ft tot cht. Het Saksisch is hier weer meer behoudend, terwijl het Mnl. overeen- weer meer behoudend, terwijl het Mnl. overeen- stemming met het Frankisch vertoont. 5. n v?r spiranten. die in het Saksisch evenals in het Friesch gaarne wegvalt, blijft in het Fran- kisch evenals in het Mnl. bewaard. 6. Het praesens van zullen en het praeteritum van weten luiden in het Frankisch sal en wista, waar- mede de Mnl. vormen sal en wale overeenkomen; mede de Mnl. vormen sal en wale overeenkomen; het Saksisch heeft skai en wissa. TAALWETENSCHAP.315 7. Het voornaamste der verschilpunten is wel de behandeling der drie personen meerv. van het praesens, die in het Frankisch de uitgangen ,: 1. -n, 2. 1 en 3. n(t), doch in het Saksisch (ook in het Friesch) slechts éénen uitgang, nl. -d aannemen. Van hetgeen er na Karel den Grooten in die beide veelbewogen, onrustige eeuwen, waarin het Fran- kische wereldrijk, ten prooi was aan inwendige onlus- ten en door de vreeselijke vernielingstochten der Noor- mannen geteisterd werd ?hier te lande op taal- en letter- kundig gebied tot stand kwam, weten wij niets. Dat er echter, al was het niet veel, al kon het misschien pok niet veel zijn, toch wel iets geweest is, dat lijdt geenen twijfel en wordt dan ook bevestigd door eene Latijnsche oorkonde van het jaar 1202, waarin de pauselijke legaat Guido melding maakt van in het bisdom Luik ?dat ook Nederlandsch-sprekende gedeelten bevatte ?aanwezige en in het Dietsch opgestelde boeken, ?teuthonice scripti ? Eerst op het laatst der twaalfde eeuw, in eenen tijd, waarin. onze maatschappij velerlei diep doorgedrongen wijzi- gingen had ondergaan, ontmoeten wij weer geschre- ven Nederlandsch, ontstaan in eene streek, die ons reeds bekend is als het vaderland der Oudneder- frankische Psalmen. (61ot volgt) TH. STILLE. ZrIZIMEZIZZ ? •^?? PAUS EN WERKMAN. AAR steekt een vuurberg uit het midden van de volken zijn naakte en doodsche kruin : reeds welden zwarte wolken uit diepte en donker op en duisterden de locht; reeds zwalpte een lavavloed uit de opgeborsten krocht, en steden stortten. ?Slapend, tusschen rots en puin daar ligt hij nu en zwijgt, maar zwijgend dreigt zijn kruin; voelt gij, opnieuw, niet hoe, soms al met eens, de gronden der koningdommen schokken ? hoort gij niet, bij stonden,een domling gonzen door den kolk? 't Zijn -armen, duizenden, 't is 't volk, dat, eenzaam knagend aan zijn korste brood, uit schittrende zalen de feesten ziet stralen... 't Is 't volk dat, afgebeuld en zuchtend in zijn nood, een geruisch hoort van smeltende akkoorden, en verschopt wordt met bijtende woorden. 't Is 't volk dat sidderend rijst en dweept.... 't Is 't volk, door geile lusten voortgezweept, dat, in holen saamgescholen, met bloedontstoken ooge en opgeheven dolk, ?Wrake ! ?loeit en wee! wraak en wee den rijken ! we rukken hen, eer we bezwijken, met ons in d'afgrond mee ! ? Drenkling, ach, wat zal 't u baten, als ge er duizenden, verwaten PAUS EN WERKMAN.317 met u snokt in diepte en slond, zoo hun stapelende lijken slechts een stond de wateren dijken, en u redden slechts een stond, zoo gij zelf in de bloedige golven neerploft, en met hen bedolven, hopeloos met hen verzinkt'? Wat zal 't u baten? Rijken, hoort, hun antwoord klinkt : ?van God en mensch verlaten is ons het sterven zoet! Een vreugd is 't, in den gloed van burcht en slot met hen te roosten die, jaar en dag, ons droeve klachten met bittren hoon versmachtten; ? dan zal, tusschen 't knetterend gekraak, hun huilend gegil ons vertroosten! Wrake ! wraak! Het zij dan het laatste, toch is 't een genot, ons eerste in 't vloekbaar levenslot !... De wanhoop doet ons haten : en uit ellende en nood jaagt wanhoop doof ter dood wien God en mensch verlaten !... ? * Verdoolden ! hoort gij dan die stemme niet, uws Vaders stemme, kloek en teeder, die klaagt om u en roept u liefdrijk weder, daar u zijn hand in Gods macht hulpe biedt ? Hoort gij die stemme niet die door de landen uit Rome klinkt en 't rouwig Vatikaan? De Paus heft over u zijn blanke handen; verneemt het woord dat redden zal en slaan ?Gods arm schiep zwakheid en schiep macht om beide elkandren staag te stutten, want zonder be T zal vre?noch kracht het heil der volken schutten. 318 PAUS EN WERKMAN. , De werkman is 't die, iiiken, in uw weelde u schraagt : als hij naar recht zijn loon u wedervraagt, wee u die spreekt : ?'k en ken hem niet ! ? Hij draagt het merk der godheid op den schedel : of soms zijn ruw gelaat van 't lijden donker ziet, hij voert een ziele groot en edel; uw broer is hij : voor hem ook schijnt de zon, voor hem ook golft de lucht en springt de bron : gunt hem zijn plaats ! 0, laat hem dag en nachte aan 't werk niet, hem door overmachte in nood geboón ! Neen, neen! Dan is 't of zong er- uit ieder koperstuk een stem die tergend grijnst en spot met hem : ?Steel ! hond ! of sterf van honger ! ? God sprak erbermend : ?leef, o mensch ! doch in uw zweet eet gij voortaan uw heerlijk brood ! ? o zie : zijn zweet drupt biggelend en heet van 't aanzicht, ?en hij zwoegt hem dood ! Is 't plicht hem dat hij zwoege, 't is recht dat hem zijn hand genoege ! 't is recht dat hij, met vrouw en kindren me? zijn héerd omringe en God er bidde in vree ! Wee u! die in uw donkre mijnen en pestende gebouwen,^ tengre kindren, bleeke vrouwen, om goud laat wreed verkwijnen. Wee u! hun traag ontperste bloed zal, in een vollen vloed van straffen, op uw hoofden stroomen; in uwe stervensstonde, daar zullen ze allen naast uw sponde als rechters komen ..... Liefde gloeie ! Liefde schutte de arme en nedere werkmanshutte ! zonder liefde, in 't heilloos horten, zullen troon en autaar storten. Liefde gloeie ! op land en stee ruischt dan weer de zang van vree die den Kersnacht jubelen de/6'; PAUS EN WERKMAN, 3' 9' dan zal arm en rijk, naast een, blij zijn God in 't aanschijn treên. ? Zoo klinkt, van wereldoord tot -oord, des Pauzen troost- en manend woord. * 't Klinkt : en zie die dichte scharen op naar Rome's heuvlen varen; hoor die vreugdezangen klinken, zie dit kruis ter vlagge blinken, zie, ze komen. zie, ze stroomen, zie, ze knielen aan des Pauzen voet !... werkliên zijn het, ruw van handen, vast in liefde's broederbanden, trouw en vreedzaam -van gemoed : .^. ?Heil u! Vader van de volken, die bliksemzwangre wolken, om ons hoofden saamgebrocht, doet verzwinden in de locht. Vader. u zij dank en eere ! die ons rechten steunt en sterkt, en, naar luid van Christus leere, binnen 't recht de hebzucht perkt. Wisten ons broeders die, woest en blind, 't hert vol wanhoop en 't hoofd vol koortsen ijlen bij 't vlammen der oproertoortse, ? wisten zij hoe gij hen mint en hun vreedzaam rechten wint, o, ze stonden in ons rangen, 0, ze stemden in ons zangen, o, ze zotin uw zoen ontvangen ! en met ons vereend in gedachte, en met ons vereenigd in machte, strijden, en weer heil zien bloeien, en weer liefde voelen gloeien, en weerom bij 't werk gelukkig zijn, wetend dat iedere zweetdrop, als loon, tot schittrenden robijn stolt aan ons gloriekroon. ? G ent . F. MARIMAN. Uft ~ ~ ~~ ~- ~ ~ ` ~ ` ` ~ ~ ~ ~ ~ ~~ ~~ ~~ ~~ .~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~ ~ ~~ 4MOM~~~ 4~~ A ~ Als de Vos de Passie preekt, Boeren wacht uw Ganzen. NZE volksspreuken zijn te kostelijk om er ééne, ééne enkele van te laten verloren gaan : dat is goud, en goud werpt niemand weg. ?Zoo schrijft de geleerde taalwroeter, Am. C Joos, op de vijfde bladz. van zijne ?Schatten uit de volkstaal ? Zou 'k 't hem bet wisten ? -- Of zou ik hem leugenachtig maken, als hij verder de spreekwoorden : ?de ondervinding van duizend jaren, en de wijsheid van honderd geslachten ?noemt? ?Verre van mij, en met hem stem ik ten volle in, dat ?de spreuken sedert eeuwen in de tale van 't volk leven, en ongeschonden met hem voortbestaan ? Valsche munt echter is, in onze oogen, deze spreuk die we elk bógenblik gebruiken : ?als de vos de passie preekt, boeren wacht uw ganzen ? De beeldspraak is gemist. Zeker en vast hebben wij hier met ecn spreekwoord te doen, dat in het dierenepos zijnen oorsprong vindt. Wie wijst mij iets aan, 't zij in druk, 't zij in verhaal of ver- telling, waar de vos als passieprediker voorkomt? Wie toont mij het verband van beeldspraak tusschen passie of lijden, en wachten of bewaken? Dat het spreekwoord in den beginne zóó niet was, is voor ons klaar als de dag. Het lijdt voor ons geen twijfel dat passie anders niet is dan de verminking van ?pacem ? In den middelnederlandschen Reinaert, waar van lijdenspreek nergens spraak is, lezen wij integendeel : ?'t is de haan Cantaert die verhaalt hoe de vos hem bedrogen heeft -- : v. 355. Sint quam hi als een heremijt, Reinaert, die moordadighe dief, ende brochte mi enen brief te lesene, here coninc, daer u seghele ane hinc. Doe ic begon die letteren lesen. dochte mi daer an gescreven veesen dat ghi haddet coninclike over al uwen rike ALS DE VOS DE PASSIE PREEKT. 32 i allen dieren gheboden vrede ende ooc allen voghelen mede. v. 38g. ic wart blide ende onvervaQrt ende gins te minen kindren waert, ende was so wel al sonder hoede dat ik met al minen broedt sonder sorghe ghinc buten mure. Daer gheviel mi quade avonture. want Reinaert die felle saghe was ghecropen dor de haghe ende hadde ons die porte ondergaen : doe waert miere kindre saen een ghepronden uten ghetale, dat leide Reinaert in sine male. Een dergelijk verhaal komt insgepks voor in den ouderduitschen Reineke Vos (uitg. van Hoffmann v. Fallersleben, v. 349 en vlgg.) Ook luidt de allerlaatste fabel in- ?Die historien ende fabelen van Esopus. Delft : Henrick Eckec t van Homberch, 1498 ?als volgt : c, ... Een vos hongerende is geghaen om te bedriegen seker hen- nen die metten bane gheclommen waren op enen hoghen boem en heeft den hanen smekeliken toe ghesproken en gegruet vragenden wat doet ghi daer so hoghe. En hebt ghi niet ghehoert die nieumaren die ons so salich en profitelijk sijn die haen antworde neen ic doe seide die vos Ic ben hier ghecomen als een voirbode om met u te comuniceren en te spreken van alle vrolicheit die nu hebben alle ghedierten want men heeft ghehouden enen raet in den welken besloten is en besticht enen ewigen vrede tussche allen ghedierten als dat alle vrese afgetoghen niemant en sal den anderen moghen legghen enige lage oft onghelijc aendoen mer sullen gebruyken enen ewigen vrede dat een yegelick sal mogen gaen vredelic en cloeclic daer hi wil daerom comt af en laet ons die feeste blidelic begaen die haene verstaende de cloecheit des vos serie Ghi brengt een goede boetscap en seer l'equaem en met dien rechte hi sinen hals wt en verhief hem hoge op sijn voeten als of hi verre sien woude doen vraeghde die vos Waer na slet ghi : die hane antwoerde Ic sie twe honden de commen seer gelopen mit openden monde dewelke als ic meyne comen bootsrapen den pays die ghi mi ghekundicht hebt. Doe wert die vos seer beuende en seide. Adieu tis tijt dat ic lope eer die comen en begonste wech te gane. Doe seide dye bane. En gaet niet wech wat vreest ghi is den pays gesloten soe en dorft ghi niet vresen. Die vos seide. Mi twivelt en ic ducht oft dese honden tstatuyt vanden paeyse noch niet ghehoert en hebben daer om en derre icse niet verbeiden en hij is gaen loopen sonder adieu. Aldus ist bedroch vanden vosse begect mitten bedroge vanden hane. ? Deze fabel vooral sterkt het gedacht van verminking. Vroeger 322 ALS DE VOS DE PASSIE PREEKT. inderdaad, kenden onze ouders het Latijn tamelijk we!; zoo komen wij in oude schriften meermaals pais, pays, paeys, peys, tegen, van 't Latijnsche pads; doch als vervolgens de kennis van het Latijn verslapte, en dewijl den vrede of peis verkondigen minder verstaan wierd, en men beter prediken kende, en wel de passie prediken, verving me 1 ?den peis ?verkondigen, door : de passie prediken, en zoo, dunkt mij, is licht de overgang der woorden uit te leggen. (i) Doch hoe aaneengebracht, dat wij nu ganzen zeggen, terwijl wij overai in het aangehaalde van hennen spreken? ?Wat misschien op dit punt eenig licht kan werpen, zoo schrijft men mij, is het feit, dat de ons wel bekende fabel van de hen, die gouden eiers lei, in de Latijnsche fabelbundels der mid- -deleeuwen, de eene maal eene ?anser ?deed optreden, de andere maal eene «gallina ? Het kwam er zoo nauw niet op aan. In dit geval is het de ?gallina ? die ?toevallig (?) ?de bovenhand verkregen heeft. (Wij spreken altijd van de hen met de gouden }eiers.) In 't geval van ons spreekwoord kan 't best gebeuren, dat het omgekeerde geschied is : de ?ansers ?zullen de ?gallinae ? verdrongen hebben, bij toeval (?) ? Dat toeval, nochtans, kan wel eenigszins opgeklaard worden. -- Hennen en ganzen zijn allebei op de boerenhoven thuis... maar dat ons volk vroeger, zeker de laatste eeuwen, meer van ganzen hield, dan van hennen, is nog al verstaanbaar. Alle hoeven waren, om zoo te zeggen, versterkingen, met wallen, en vesten, en poorten zelfs met schietgaten voorzien; de ganzen konden 't water der vesten genieten, en de hen niet, en de boer trok meer profijt uit de gans dan uit de hen. Daarbij dat de gans meer eigen was bij ons, toont wel het ander spreekwoord : ?maak dat de ganzen wijs, die barvoets loopen. ? Ook toont ?Loquela ?(oestmaand 1881) dat de ganzen vooral (I) De Vos en de pachter. Professor Serrure vond in eenen Almanak, te Leuven gedrukt bij Vander Haert in 1783, het volgende fabeltje, dat ver noedelijk naar een ouder terug ziet : ?Reyntje de Vos had met eenen pachter accoord gemaekt, voor dry koppele kiekens, den byvang noyt meet- te molesteeren; rnaer, daernaer, Voske stak den kop in den kie- kenkorf, en sprak met valscher herten : ?pax voois. ??Holla l holle! ?riep den pachter; maar Voske antwoorde : ?pachter, kameraed, ik en salse quidem niet byten; maar ik zie de gasten nog al geerne. ?Belg. Museum (1842), bl. 426. Deze fabel, welke ons toevallig dezer dagen onder de oogen kwam, voegen w:i erbij als een wellicht nog treffender bewijs voor de stelling van den heer Truyts. (De Red.) ALS DE VOS DE PASSIE PREEKT. 323 bij ons thuis hooren : bladz. 28 : ?Caius Plinius secundus, de oude, die, het jaar 79 na Christus in den rookenden Vesuvius ging kijken en versmachtte, wist van onze ganzen dat ze de beste waren : ?Ganta e Germania laudatissima, ?zegt hij, X. 22, ?candidi ibi, verum minores gantae vocantur. ?Hij heeft zelve, te Roomen, en op de ganzenmirt zeker, die twee oud-Vlaamsche ganzenramen afgehorkt en zergvuldig aangeteekend. ? Verder : ?Daar waren of daar zijn nog bij de Vlamingen ganshoven, gelijk er schaaphofsteden zijn, blijkens de oude familie- en hofstêenarnen Ganshof, en Van Ganshoven, etc. ? ?Op of omtrent die hoven waren zwemputten de ganzen bestemd, te weten ganTepoelen en ganjeputten... enz. ?(Zie heel dit nummer.) En de aflevering sluit met deze woorden ?Waarlijk, gij hebt ganzen gekweekt, aloude volkstam der Vlamingen : Loquela tua mantfestum te facit! ? Op die wijze zouden dan de ganzen aan plaatselijke toestan- den te danken hebben, dat ze in onze spreekwoorden een voetje vooruit hebben. En tot slot nu : wil dat zegger: dat we voortaan ?passie ? door ?pacem ?zullen vervangen? Ieder zijnen meug, zei de boer, en hij at de pap van 't kind. Maar ?best is best ?dunkt mij. Drogenbosch. JOZEF TRUYTS. t*AtttAAtt*t BIJ DE EERSTE COMMUNIE VAN JUFFROUW MARIA R... Gij waart dezen morgen, MARIA, toen Jezuken zoet, De bron van ons vreugden in lust en in zorgen, Uw hart heeft gespijsd met zijn vleesch en zijn bloed, Gij waart als de geestjes van de eeuwige Woon, Gij waart als de geestjes van de eeuwige Woon, Die 't Kindeken jezus in juublende kringen Aanbiddend omringen, Zoo lieflijk, zoo rein en zoo schoon. o Wilde 't de Hemel u geven Dat gij. met een hartje als de lelie zoo blank, Door lief en door leed uwe wegen van 't leven Mocht richten, uw ,Jezus ten dank! Dan telde ?ja later! ?het engelenheer Om eeuwig den God van hierboven In blijde gezangen te loven Een engelken meer. T. BAL. ZRZIEZEMZE DRIEMAANI)ELIJKSCH OVERZICHT. KUNST EN LETTEREN. Millet en Israëls. Belangwekkend niet waar, een oordeel van ISRAËLS over de schilderijen van MILLET ? Het staat te lezen in den Catalogus eener tentoonstelling onlangs in Pailch?i Studio te 's Graven- hage geopend : << Hi: heeft bewezen, dat elke manier, die door den kunstenaar geschikt wordt bevonden, om zich te uiten, voor hem de ware is, en dat men geene rekening behoeft te houden met wat anderen voor noodzakelijk hebben geproclameerd... Begrijpt men wel den afstand, door MILLET afgelegd, van zulke studiën als zijn eerste waren tot op werken, als men hier van hem zal bewonderen ? Voelt men niet, hoeveel er is omgezet in het hoofd van den kunstenaar, die, begin- nende met de zuiverste traditiën, eindigt niet de meest vrije en zelfge- vonden uitingen van zijn geest, zoo zelfs, dat men geneigd is te beweren, dat geene school, welke ook, in zijn werk zichtbaar is, en dat de dat geene school, welke ook, in zijn werk zichtbaar is, en dat de bewondering van geen groot meester daarop van invloed is geweest. (Vl. School.) Emile Verhaeren. ?In de Revue Generale van Januari vonden wij het letterkundig portret van EMILE VERHAEREN. De beoordeelaar bewonde't de kracht waarmede de dichter zijne gevoelens en waar- nemingen uitdrukt, maar hij keurt al die nieuwigheden at waarmede de modernisten in hun schrijven pralen. Wij, van onzen kant, moeten ons verzetten tegen de scheldwoorden en de valsche betijgingen, waar- mede de dichter onze buitenlieden bezwaddert in zijn eerste werk, les Flamandes. Nieuwe strekking in de Letterkunde. ?E. H. I E. HOORNAERT schreef in het Magasin litter. van Januari eerre studie over de nieuwe denkbeelden die men in de letterkundige beweging onzer dagen kan waarnemen. De overdreven en bedorven natuurbeschrijving van ZOLA en andere vrijdenkers wordt verlaten. De keuring volgens het stelsel van TAINE vindt geen bijval meer. Men keert terug naar het oorbeeld, naar verhevener denkbeelden, welke men in vrije en nieuwe vormen poogt in te kleeden. In dezen toestand betaamt het dat men mee- gaande worde over zaken van vrij onderzoek. Indien de kunstenaars met eenigszins christene gedachten bezield, nieuwe kunstvormen zoeken, moet men deze a priori niet veroordeelen. De Kerk is niet meer vijandig aan allerhande uitingen der kunst, als aan de verschillende vormen van bestuur. ? Moser. ?POL DE MONT ontleedt in de Dietsche Warande ('93 no t) de werken van den Duitschen lierdichter ALBERT MdSER, ?Het is mijne overtuiging, besluit hij, dat MoSER met hoofd en 326 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. schouder boven de mannen der zoogenaamde Tageslyrik in Duitsch. land uitsteekt. ?De beoordeeling van Por, DE MONT wordt in den laatsten dichtbundel van Moser overgedrukt. Hélène Swarth. ??De lezer zoekt te vergeefs in die 286 blz. van Poëzie naar een woord van troost, van bemoediging, van opbeuring, terwijl overal de vertwijfeling doorschemert. ?(D. Warande.) Balaguer. -- DR JOHANNES FASTENRATH vertaalde in schoone Duitsche vei zen, de machtige Katalaansche Trilogie van VICTOR BALA- GUER, die vergeleken kan worden aan de Burg; ayes van VICTOR HUGO. Zij heet de Pyrénéen en schetst in grootsche tafereelen, gebeurtenissen uit den oorlog tegen de Albigensen, welke de dichter verdedigt. Schaepman. -- Van SCHAEPMAN verschenen bij C. L. N an Lan- genhuysen, te Amsterdam, ten prijze van fl. 1.50 de Verzamelde Dichtwerken. De bundel is versierd met een portret, door JAN VETH geteekend. Natuurbeschrijvingen. -- E. H. A. Joos schreef in het Kai& Onderwijs van Februari eene schoone letterkundige studie over de natuurbeschrijvingen. Hij deelde eene belangwekkende bladzijde mede van SAINTE-BEUVE, waarin deze aantoont hoe de welgekende Zwitser- sche schrijver TOIFFER, zoo aantrekkelijk door zijne fijne en dichter- lijke beschrijvingen, de oude Vlaamsche schilders navolgde. Mogen alle schrijvers tot het volgende besluit komen : ?Wij gaan in onze natuur- beschrijvingen, onze Vlaamsche schilders navolgen; wij oo'c willen chercheurs de choses a exjrzmer worden, van chercheurs de choses a copier die wij vroeger waren; wij zullen in ieder tafereel het gedacht pogen te vinden dat er uit straalt, en het in verband brengen met onze helden. ? Emile Claus. ?De Vlaamsche School, nr I van dit jaar, drukt eene beoordeeling over de tentoonstelling die CLAUS van eenige zijner werken opende in de Galerie Moderne te Brussel. A Steeds zoeken naar nieuwe wegen en nieuwe middelen, steeds veranderen en verbete- ren is eene behoefte voor den waren kunstenaar. Het grootste onheil dat hem overkomen kan is : liet briefje te vinden en alles te vetvaar- digen naar hetzelfde recept, onveranderd en onbewogen; verstokt en versteend, en volhardend in de boosheid; dit deed CLAUS nimmer... Voor wat Coloriet betreft is CLAUS uitstekend in zijn sneeuw- gezichten; zijne najaarszon, die te Gent tentoongesteld was, is. eveneens merkwaardig in dit opzicht. Deze schilderij was, na zijne Windbui merkwaardig in dit opzicht. Deze schilderij was, na zijne Windbui een tweede stap in eene nieuwe richting; de derde stap is zijne Win- terzon, welke echter, ondanks al de hoedanigheden die het doek bezit, niet vrij te pleiten is van overdrijving, terwijl zijne Boorden der Lei, zijn Wilgen en enkele andere, dank aaa eene soort van pointillager erg flikkeren. Dat is geene trilling van licht en dampkring meer, het slaat bijna over tot eene aardbeving en storm in de lucht. Als de kunstenaar het wil laten stormen, nochtans, beschikt hij over andere middelen, zooals bewezen wordt door hooger gemelde Windbui... ? Julius Wolff. -- ?JULIUS WOLFF, de ook hier te lande gekende Duitsche dichter wiens Rdtten fang r en Wilde Jager zulken welver- dienden bijval gevonden hebben in de letterwereld, liet onlangs een nieuw klein epos verschijnen, getiteld der Flzegende Hollcïnder en waarvan dus de beroemde legende het onderwerp uitmaakt ? ( Vlaamsche School.) DRTEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 327 Zingende Vogels. ?Het 3de stuk van Poi, DE 111ONT'S Zin- gende Vogels is bij Winand Klock, te Hasselt, van de peis gekomen. Van den verzamelaar zelf en van talrijke oudere en jongere medewer- kers bevat het, zooals de voorgaande nummers, puike bijdragen in dicht en proza. 't Daghet in den Oosten geeft eene lezenswaardige bijdrage over woordafleidkunde, en een lief volksliedie, de drie Ruitertjes, waar het bekende thema in behandeld wordt van de jonkvrouw die van den ridder verstoeten v ordt als ze arm is, maar hem op hare beurt verstoot wanneer ze tot rijkdom gekomen is. In de Nederl. Dicht- en Kunsthalte zet Gust. Segers zijne Vondel-Studiën voort met eens verhandeling over Vondel als Treur- speldichter. De eerste aflevering van den jaargang 1893.94 bevat bovendien onder de rubriek Boekennieuws, besprekingen van Waze- naar's laatste werk : Een Officier geworgd in h ?t Belgisch leger, ? van Van Steenweghen's : In 't groote Duitschland, en 0. Wattez' : Uit het Kinderleven. De Januari-aflevering Vlaamsche Kunstbode heeft ons vooral geboeid door hare artikels over de Kloosterbibliotheken in de Middel- eeuwf n (D. Willebrord van Beteren) en de Mededeelingen van J. Broec- kaert over Rederijkeisgedichten der it e eeuw. Ook dient aangestipt te worden een schoon sonnet van Pr. Eug. van Oye : De Mensch. Over C. Huygens en Dr. Worp's nieuwe uitgave van Huygens Gedichten, schreef Dr. Willem de Vreese in 't Nederl. Museum eene hoogst leerrijke bijdrage. Biekorf. ?In het 3e nummer van Schrikkelmaand worden eenige verzen overgedrukt uit De Sedighe Apologiën van Pater Olivier a S. Anastasio (1666) : Het nruisken kwelt den olifant, de haan den fellen leeuw vermant, de vliegen kwellen peerd en koe, enz. En ch. arna de vraag : Of er iemand weet hoe de haan den leeuw overmant? Men heeft hier blijkbaar met eene fabel-overlering te doen. In Vondel's Warande der Dieren (Uitg. Van Lennep en Unger), luidt de 114e fabel als volgt : De Leeuw, den Haen en den Ezel. Den hoogh verheven Leeuw vermoeyt van 't stadigh jagen, Vont eenen Ezel staen, verloomr door 't sacke draghen, Daer bij een Lombaeitsche Haen, die door zijn luyd gekraey. Den trotsen Leeuw verschrikt, dat hij met eenen draey Sich op der vlucht begeeft..... Gelezen ook in de Dietsche Stemmen het slot eenei boeiende bijdrage van den heer C. Lecoutei e, een bekende voor de lezers van 't Belfort, over : een nieuw boek over het Mahábhárata. WETENSCHAPPEN. De minst beschaafde Volkeren. ?'t Is een dogma bij som- mige geleerden dat de wilde volkstammen, de minst beschaafde volkeren, 328 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. nu, den voormaliger toestand van het menschdom verbeelden en dat onze voorouders, menschen waden even weinig ontwikkeld en beschaafd .als de wilden. Het stelsel van den vooruitgang, niet waar, rust op die bewering als op eene steenrots?... Welnu, de geleerden die naar geene woorden, naar geen voorbedachte stelsels uitzien, en de wilde volkstammen met, onbevoordeelde oogera en niet door den bril van het rationalism aanschouwen, vinden bij de wilden overblijfsels eener vroeger meer ontwikkelde beschaving en ontdekken op hunne lippen eene Lal die een verachterd volk niet zou kunnen maken, eene taal die ,dikwijls zoo fijn en zoo volmaakt is als deze van Athenen en Rome. Dat zijn zekere geleerden verplicht niet te weten of bij hunne lezers te verzwijgen. (R. des Q. Scientif. Januari '93). Betwiste vraagstukken. ?Welke ziin de vraagstukken die heden met drift besproken worden? 't Zijn de voortteling van zelfs, de ontwikkelingsleer, de mensch van het derde aardkundig tijdvak, de afstamming des menschen van den aap, de wilde levenswijze der eerste menschen. Lidien ge daarover in duidelijke woorden het antwoord der zuivere wetenschap begeert, door een geleerden en bevoegden man, door een knappen schrijver opgesteld, lees het boek van M. DE NADAILLAC, le Pre_blème de la Vie (Parijs, G. Massae). Hans Memlinc. -- Biekorf wijdt eene studie aan het dagboek van ROMBOUDT DE DOPPERE, onlangs leden door de maatschappij, 1'Emulation uitgegeven ; daarin komt het volgend merkwaardig uit- treksel over HANS MEMLINC : ?Den elftsten van Augusti (1494) stierf te Brugge Meester HANS MEMMELINC, die toen ter tijde als de be- kwaamste en de uitmuntendste schilder van geheel de christene wereld bekend stond. Hij was kerkomstig uit Mainz, en wierd te Brugge begraven in Sint-Gillis ? Daarmede is het nauwkeurig tijdsti van den dood van MEMLINC gekend. Jepht? ?Dr VAN HOONACKER verdedigt in het Huseon van januari de meening dat de dochter van Jepht?aan Jehovah wierd toegewijd, offerande die gebeurde door het opdragen van een zinne- beeldig brandoffer, in de plaats van den persoon die van zijnen kant aan Jehovah bleef toegewijd. De schrijver toogt hoe de toewijding van den persoon en de opdracht van een zinnebeeldig brandoffer, om die toewijding te beteekenen, geheel wel door de korte woorden kon- den uitgedrukt worden : Jepht?slachtofferde zijne dochter. Nederlandici. ?Men heeft wel Nederlandicus, zegt H. LOGE- MAN, maar waar blijven de afleidingen op zst, isme, istiek, istzsch enz. die de beoef,naars der Nederlandsche philologie kunnen noodig hebben die de beoef,naars der Nederlandsche philologie kunnen noodig hebben om hun ' ak aan te duiden ? Hij stelt voor de volgende woorden in te voeren : Batavisme, Batavist, Batavistisch en Batavistiek!... Laat hem maar batavieren ! Baskisch. ?De Basken zouden na 't gevecht van Roncevaux het lied van den zegepraal gezongen hebben. Dat lied, het lied van Altabizcar was enkel een voortbrengsel van wetenschappelijk bedrog. Klanken en kleuren. -- Te Edinburgh verscheen dezer dagen reen belangrijk boekske, Colour-melodies. De heer MCSAGAN lost daarin de reeds zoo dikwijls besproken vraag op betreffende het wedergeven van kleuren door klanken. Hij is er, na veel arbeid, in geslaagd een sonnet te schrijve 1, waarvan de klanken geheel den indruk geven van een regenboog. J. CL. DE LAATSTE DOODEN. In memoriam. De Zeer Eerwaarde heer J.-W. Brouwers, pastoor te Bovenkerk- Nieuwer-Amstel, ridder van de Leopoldsorde, ridder van de Eiken- kroon, versierd met het eerekruis <, Pro Ecclesia et Pontifice ? eerelid der Koninklijke Vlaamsche Academie, lid der Academie van beeldende ,kunsten, enz. enz. Geheel Limburg en vooral Maastricht verkeerden nog onder den .droeven indruk Boor het overlijden van Mgr F. X. Rutten, den innig geliefden deken dier stad, veroorzaakt, toen het den Almogende opnieuw behaagde een anderen van Limburgs vetdienstelijkste , zonen tot zich te roepen. De bekende en gevierde redenaar, de zeer eerwaarde heer J. W. Brouwers, pastoor van Bovenkerk (Nieuwer-Amstel), werd plotseling te Maastricht, den 3den dezer, ten huize van zijnen boezemvriend, den -rijksarchivaris J. Habets, uit het leven weggerukt, en de droeve mare van zijn dood heeft iiiet alleen Limburg, maar geheel het katholieke Nederland en Belgi?in rouw gedompeld. Niet alleen de katholieke Kerk, maar ook de Nederlandsche letter- kunde ziet zich met hem een parel aan haar kroon ontnomen; want was hij een voorbeeldig priester en groot redenaar, niet minder hoog staat hij aangEschreven als dichter en prozaschrijver. Reeds als jongeling gloeide hij van innige liefde voor de moeder- aal, eerre liefde die hem zijn geheel leven is bijgebleven en waarvan hij telkens als hij in het openbaar optrad, de warmste blijken gegeven heeft. Pastoor J. W. Brouwers weid in het jaar 1831 te Margrathen, . Pastoor J. W. Brouwers weid in het jaar 1831 te Margrathen, .een klein dorpje in Limburg, geboren. Hij deed zijne eerste studiën aan het klein seminarie te Rolduc, en na den piiesterlijken staat gekozen te hebben, vervolgde hij zijne loopbaan in het groot seminarie te Roermond, tot hij, na in 1855 de heilige priesterwijding te hebben ontvangen, tot leeraar benoemd, in die hoedanigheid aan het bis- schoppelijk kollegie van Roermond optrad. Als leeraar spaarde hij geene middelen om de hem toevertrouwde jeugd te doen deelen in de liefde die hem bezielde. ?Hij ontzag zich niets, ten einde' het kostbaar metaal, dat de kroon van zijn land met reiner glans kon doen schitteren, desnoods op te delven uit de diepte, waar zijn blik het wist te erkennen. ?Vooral voor onzen grooten dichter Joost van den Vondel, aan de studie van wiens werken hij zich altijd gewijd heeft, had hij een onbegrensde sympathie. Meer nog ! Zijn enthousiastisch hart kon hij in den engen kring zijner leerlingen niet naar verlangen lucht geven, hij wilde openlijk het groot vernuft van Joost van den Vondel huldigen en doen huldigen, en ter bereiking van dat doel, ?organiseerde hij te Roermoend een schitterend feest' waarvan de opbrengst (i ioo gld) moest strekken tot oprichting van .et standbeeld van Nederlands grootsten dichter ? In het jaar 1863 verliet hij zijn dierbaar Limburg en begaf zich naar Amsterdam, alviaar hij geroepen weid om zijne hulp aan het 330 DE LAATSTE DOODEN. dagblad ?De Tijd ?te verleenen. Aldaar kon hij zich tot 1870 naar hartelust aan de beoefening der letteikunde wijden, en, zooals- wij uit onderstaande lijst van zijne pennevruchten zien, is het voor de letterkunde de rijkste en schoonste tijd zijns levens geweest. In 't jaar 1870 werd hij door Z. D. H. den Bisschop van Haarlem benoemd tot pastoor te Bovenkerk (Nieuwer-Amstel). Men zoude misschien meenen dat toen voor hem de tijd der- rust was aangebroken; geenszins ! Een nieuw tijdperk treedt hij thans in ; hij zal zich ti oortaan geheel en al wijden aan het heil der zielen, en als openbaar verdediger van Paus en koning optreden, waar Zich slechts de gelegenheid aanbiedt. Men .cindt hem op alle groote con- gressen, zoowel in den vreemde, als in Nederland, overal voert hij het woord en weet hij de harten der toehoorders gansch voor zich in- te nemen. Overal begroet het katholiek Nederland in hem eenen waardigen vertegenwoordiger, die altoos haar eer wist hoog te houden. Een verblijdend verschijnsel mag liet heeten dat de rijke talenten en het voor al wat goed en edel is kloppend hart van pastoor Brouwers ook in Biet-katholieke Nederlandsche kringen zooveel erken-- ning hebben gevonden. Vaak werd hij uitgenoodigd als spreker het woord te voeren bij feestvieringen, die geen specifiek katholiek karakter droegen, en tal van hooggeplaatste niet-katholieken hebben eerbiedig zijn lijk naar de laatste rustplaats begeleid. Maar hoe groot een man hier beneden ook zij en welke lauweren hij ook moge oogsten, de wet des doods is onverbiddelijk, dura lex sed lex. Hij ontneemt den mensch aan alle aardsche betrekkingen en zendt hem, alleen in bezit zijner eigene verdiensten naar den zetel der eeuwige gerechtigheid. De dood heeft uit de rei van Nederlands roemrijkste mannen een nieuw offer geëi6cht en een wreeden slag geslagen door ons pastoor J. W. Brouwers te ontvoeren. Hij is voor de eeuwige rechterstoel verschenen om rekenschap af te leggen van de ontvangene talenten ; maar hij zal zich niet behoeven beschaamd te gevoelen ; want hij gebruikte die steeds tot nut van den medemensch en tot glorie van God. Deze gedachte strekke ,zijne bedroefde familie, zijne parochianen en vrienden tot troost ! Hier volge ten slotte een kort overzicht der lettervruchten van pastoor J. W. Brouwers. ?Joost van den Vondel, dichtwerk met levensbeschrijvende, karak- terschetsende en letterkundige aanteekeningen ?(1861), ??Een groot Nederlander, hoogleeraar en stichter van hoogescholen enz., Canisius ? (1862), ??Voor Vondels standbeeld, redevoeing ?(1862), ??Nêer- land's keizerlijk kapittel, Neêrland's eerste christen kerk ? enz. (1863), - ?Nederland en Pius IX ?k i 865-1866), - ?Punten van aanra- king tusschen de wetenschap en de schoone kunsten ? ??Weten- schap en schilderkunst (1558-1563) ? ?Antwoord aan de 63 ? --d DE LAATSTE DOODEN.331 ?De twee bekroonde ontwerpen ?enz. (i868), ??De Nederlanden en de Gevierden te Heiligerlee ?(1888), -- ' Antwoord aan den heer Groen van Prinsterer ? ??Wederantwoord aan den heer B. Ter Haar ? -- ?Wat nu te doen ? ?-- ?Een broederlijk woord aan mijne synodale en anti-synodale medeburgers enz. ? ??Fruin in de Gids, jonckbloet in de Tweede Kamer en Groen in zijne de' de brochure over Heiligerlee ? -- ?Mengelingen op staat- en letterkun- dig gebied ? ??Nederland aan Pius IX op 1 April 1869 ? -- ?De oorlog ?(1870), -- q Neêrland's katholieken aan Pius IX bij zijn XXV-jarig opperpriesterschap ? ?Konstitutioneele Nederland- sche wedstrijd op I Apiil 1872 ? --- Vondel en de Catalaansche dichtkunst, enz. Daarenboven was pastoor W. Bouwers redakteur van de Amstelbode, stichter van de Wetensch6 elke Nederlander, die onder zijn toezicht zich met de Dietsche Warande heeft vereenigd, waarvan hij steeds een getrouwe en ijverige medewerker gebleven is. Het Belfort is den Buurbaren overledene op eene bijzondere manier dankbaar, immers het was Pastoor Brouwers die bij de eerste mare van het verschijnen van dit tijdschrift zich verhaastte (to Februari 1886> een Wabengroet te zenden, een puik gedicht dat aan het hoofd der een Wabengroet te zenden, een puik gedicht dat aan het hoofd der eerste aflevering van Het Belfort prijkt. Maastricht. JOZEF DE RAS. Hippolyte Adolphe Taine der Fransche Academie stierf op, 5 Maart 1.1., in den ouderdom van 65 jaren. De groote Fransche denker was op 21 April 1828 te Vouzier, in de krijthoudende vlakten der Champagner Ardennen, geboren. Zijne eerste studiën deden reeds in hem den grooten schrijver van latere jaren vermoeden. Immers zijne vroegtijdige wijsheid en inge- togenheid deden hem tusschen zijne makkers kennen, ook behaalde- hij in 1847 op het lycée Bonaparte den eere-prijs der rhetorika; en van- daar ging hij naar de normaalschool waar zijne geleerdheid hem van- wegen zijne medeleerlingen den naam van Monsieur Taine verwierf- Beurtelings professor te Nevers, Poitiers en Besancon, (waar hij zijn ontslag -als leeraai der zesde klas indiende,) ging Taine naar Parijs waar hij in de Débats, de Revue des Mondes en de Revue de l'In-- struction Publique als medeopsteller optrad. Taine stond onder den invloed der wijsbegeerte van Spinosa en Kant, en was zelf positivist evenals Maury, Littr?en Renan, ea aanhanger der leer die de gevoelens afhankelijk maakt van de bewerk- tuiging des lichaams en het zenuwstel. In 1853 promoveerde hij Docteur-ès-lettres met twee proefschriften De jbersonis platonicis en Essai sur les fables de Lafontaine. Zijn eerste lange werk, Essai sur Tzte Live, waarin zijne Spinosistische denkwijze doorstraalt, verscheen in 'S4. Dit werk werd bekroond door de Academie. Lafontaine et ses Fables, omgewerkte uitgave van zijn in '53 verschenen proefschrift zag het licht in '60. 332 DE LAATSTE DOODEN. Taine was ook (lichter. Eene reis naar Pyreneeën werd door hem met rijke verbeelding beschreven. Maar bovenal was hij wijsgeer. Hij worstelde tegen de toen heerschende wijsbegeerte der XIXe eeuw van Cousin en slaagde erin deze teneer te werpen. Verder verschenen studiën over Racine, Balsac, Reynaud, Ten- nyson, Carlyle, Addison, Pope, Dryden... In '57 Essais de critique ,et d'histozre en in '63 Ecrivains actuels de l'Angleterre. In '63 verscheen zijn, tot dan toe, grootste werk : Histoire de la littérature Anglaise, waar hij Milton o. a. op meesterfijke wijze, en diens gedachten ontleedt. Dit werk werd voor den prijs van 20,000 fr. voorgedragen, doch M. Cousin, nog ietwat verbittert op den tegen- strever zijner gedachten, gelukte er in hem op zijde te stellen, onder voorwendsel van Spinosistische en materialistische gedachten die er in uiteengelegd waren. In 't zelfde jaar werd Taine benoemd tot professor van esthetiek aan de School_ van schoone kunsten, en immer in dat jaar verschenen nog Idéalisme anglais, en Positivisme anglais. Nouveaux essais de critique et d'nistoire, alsmede Philosophie de- Part verschenen in '65. Philosophie de l'art en Palie, Voyage en Italie, Naples, Rome, Florence, Voyage a Venise, in '66. Notes sur Paris ou Vie et opinion de M Frédéric-Thomas Grazndorge, L'Idéal dans l'art, in '67. ?Philosophie de l'art dans les Pays-Bas in '68. Philosophie de l'art en Grèce en De l'Intelli- gence in '7o. Dit laatste werk bevat de grondbeginselen en de gedachten van Taine als wijsgeer. Taine was een der grootste en vruchtbaarste schrijvers dezer eeuw. Alle onderwerpen, geschiedenis, kunst- en letterkritiek, wijsbegeerte, dichtkunst, alles heeft hij ondernomen en beschreven. Zijn hoofdwerk : Les origines de la France contemporaine staat als ,getuige van de openhartige denkwijze die steeds, trapsgewijze, door eigen ken- nis en eigen ondervinding leert, en welke Taine in hoogen graad kenmerkt. Gent. PIETER DANCO. ?Lord Brabourne, Engelsche staatsman en schrijver. Hij was de klein-neef van de vermaarde schrijfster Jane Austen, en zelf schreef hij verdienstelijke bundels kinderverhalen, alsmede een leven van Cromwell en verschillende politieke vechtschriften. ?Graaf Charles de Villermont, gewezen hoofdopsteller van het ?Courrier de Bruxelles ?en schrijver van twee merkwaardige geschiedkundige werken, Histoire de Tilly en Histoire d'Ernest de illansfeld. Hij legde thans de laatste hand aan Bene geschiedenis van Maria-Theresia. De Villermont was 77 jaar oud. ?N. De Roever (42 jaar), plotseling overleden te Amsterdam, Archivaris van Amsterdam en opsteller van Oud-Holland. Hij was een geleerd man die nog veel beloofde voor de toekomst. Aan het Ne.lerlandsch Congres in ,1891 te Gent gehouden, nam hij een aan- zienlijk deel. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Verklarend woordenboek, met platen, voor Belgi?en Neder- land, door J . BAL, professor. ?Gebonden 5 fr. -- Linnen stempelband 6 fr. Onder hetgene er deze maand het licht zag, stippen wij met een gevoel van vreugde en fierheid vooral J. Bal's Verklarend Woorden- boek aan. Dat er in ons land, waarvoor men opzettelijk eene afzonderlijke uitgave van Larousse's ?dictionnaire complet illustr?> bewerkte, eene dringende behoefte bestond aan een handig en goedkoop Nederlandsch verklarend woordenboek, was voor niemand een geheim. Men wist het. Men vroeg er naar. la, maar wie zal het bewerken,. wie zal het uitgeven ? En nu ligt het daar voor ons. Handig aan formaat, keurig van druk, rijk van inhoud, opgeluisterd met platen, waaronder zeer fraaie welke de bondigheid der uitleggingen komen toelichten, nagenoeg goo bladzijden klein-gedrukt. Evenveel lof komt er den uitgever toe, als den bewerker. Ons Nederlandsch boeken-debiet is niet aanzienlijk . De kosten van eene onderneming zooals deze zijn het _ wel. Dit mocht allicht aanleiding geven, bij eenven uitgever, tot al te groote bezuiniging ? en knoeiwerk . Met fierheid voegen we er dus bij dat, indien de inhoud aan al onze verwachtingen beantwoordt, ons alles brengt wat_ beloofd was. de stoffelijke bewerking, formaat, druk, band, papier den heer Suffer ten zeerste ter eere strekt. De schrijver ook mag voldaan zijn over het werk dat met zijn naam prijkt We bezaten wel is waar Van Dale. Maar Van Dale was te duur om door elkeen te kunnen aangeschaft worden Van nu af aan reeds is de stof in 't nieuwe woordenboek verarbeid aanzien- lijker dan bij Van Dale, die b. v. niets mededeelt over schrijvers, kunstenaars of geschiedenis Ook heeft het op Van Dale dit voor,, dat het met platen opgeluisterd is, wat eene groote besparing van moeilijke omschrijvingen toelaat. In 't algemeen, zullen wij er ten slotte bijvoegen, trof ons de praktische inrichting van dit handboek; wij bepalen ons tot twee voorbeelden : het artikel van de legerinrichting en het tableau van de oude lengtematen hier te lande vroeger gebruikelijk. . Doch waarom aandringen? De lezers van 't Belfort hadden sinds- Doch waarom aandringen? De lezers van 't Belfort hadden sinds- lang het voorrecht proeven der bewerking onder de oogen te krijgen. En velen ten andere hebben met het werk zelf reeds kennis gemaakt. Evenals ik, ?ik ben er van overtuigd, ?zien ze het oogenblik te gemoet waar eene tweede uitgave noodig wordt. Antwerpen. S. De Familie van den Werkman, door P. DANCO. - Deze weinige bladzijden, verschenen in het Jaarboek van het Davids-Fords, raken een punt aan van groot belang in het maatschappelijk vraagstuk. De familie is een hoeksteen van de samenleving en heeft als dusdanig ook, vanwege' de vijanden dezer, geweldige aanvallen te lijden. Vooral voor den werkman, die alleen in het familieleven en in den Godsdienst - die er het sieraad vrn is, eenige aangenaamheid voor zijn bestaan kan vinden, is het bewaren van den familiegeest een broodnoodig punt en al wie er iets toe bijdraagt is een weldoener der maatschappij. De schrijver zoekt de verschillige oorzaken op, die in de huidige omstandigheden het bestaan van den familiegeest met ondergang bedreigen : de fabriek, die den vader en dikwijls helaas! de moeder van den hui- selijken heerd verwijderd houdt; de slechte lezingen, die den doodsteek toebrengen aan geloof en goede zeden en de verderfelijkste kiemen in de herten nederleggen . Verder wijst de schrijver er op dat zelfs de zoo nuttige vereenigingen, door de echte volksvrienden opgericht, wat den, 334 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. familiegeest betreft, niet zonder eenig gevaar zijn. De schrijver heeft de ziekte in hare kenteekens en hare oorzaken nagespeurd; de oorzaken heeft hij maar oppervlakkig aangeduid. Zoo had hij kunnen steunen op het uitgeven en verspreiden van goede volksboeken met den waren familiegeest bezield. In Duitschland heeft het bestuur van het ?Aibeitre- \s ohl ?een aantal vlugschriften in het licht gezonden, zooals ?Der \s ohl ?een aantal vlugschriften in het licht gezonden, zooals ?Der Schnaps ? ?Hauslich Gluck ?en ?Kompas fur junge Arbeiter ? Ik vestig vooral de aandacht op het ?Huiselijk Geluk ?dat reeds in Holland de eer van de veetaling genoot en dat, bepaaldelijk bestemd om den familiegeest te ontwikkelen, groote diensten bewijst in liet huiselijk leven. Het ware grootelijks te wenschen dat er eene dergelijke volksbibliotheek hier konde tot stand komen. Leuven. E. S. Gouden Bisschopsfeest van zijne Heiligheid Paus Leo XIII, door DR H. CLAEYS. Gent. A. Suffer. Prijs Ir. 0,50. Onder de gedichten waartoe het gouden Bisschopsfeest van Z. H. Paus Leo XIII aanleiding heeft gegeven, hebben er twee onze bijzon- dere aandacht gewekt : dat van Guido Gezelle in Biekorf, en dat van Dr. H. Claeys, Pastoor van Sint Nicolaas te Gent en werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Het werd afzonderlijk, in een kunst- kleed -- blauwe letter in roode omlijsting -- bij Suffer uitgegeven. Indien Gezelle, met kinderlijken eenvoud en innigheid, vooral den Vader schijnt in den Paus te huldigen; Dr. Claeys, in statige klank- volle verzen, wijst ons op het grootsche en het wonderlijke in dien hemelschee Voorlichter, Rome's tegenwoordigen bisschop. De aanhef van het gedicht, dat zich in drieën splitst, is aangrijpend. Al meer en meer stijgt de toon bij het bezingen der pauselijke werkzaamheid. Het derde gedeelte is het verhevenste en het schoonste. Wat ziet gij, Vader, van de hoogten waar gij staat?.. Daar is eene gansche brok die wij zouden willen overschrijven. In twee woorden willen wij onzen indruk samenvatten : het gedicht is waardig van den zanger, het is waardig van den bezongene. Seminarie van Sint-Truiden. -- Wij vernemen, dat het Taal- minuend Genootschap Utile-Dulci, sinds 5o jaren in 't Seminarie van Sint-Truiden gevestigd, besloten heeft in den loop dezes jaars wederom eenen bundel zijner schoonste gedichten uittegeven. Een drama zal er bij gevoegd worden, zoodat de inschrijvers een geheel zullen hebben van 400 bladzijden, duidelijke druk op schoon papier, vrachtvrij toege- stuurd voor de som van 3,50 fr. De ware taalvrienden mogen niet onverschillig blijven; wij hopen, dat zij het jeugdig pogen hunner broeders zullen aanmoedigen, en door hunne inschrijving een blijk zullen geven van hunne verknochtheid aan onze dierbare moedeitaal, gelijk velen hun reeds getoond hebben. Inschrijvingen te zenden aan den Heer Voorzitter van Utile-Dulci, te Sint-Truiden. K. Vl. Academie. Vercadering van i5 klaart. -- Men beslist dat, bij het werk van den heer Micheels over Prudens van Duyse, een gesteendrukt poe tres, vervaardigd door Fl. Van Loo, zal gevoegd worden. De heer onderbestuurder Stallaert, die bij afwezigheid van den heer Genard, ongelukkiglijk door eene beroerte getroffen, de vergadering leidt, herdenkt in eene korte, doch kernachtige rede den honderdsten verjaardag der gebooite ?tt Maart 1793 ?van Vader Willems, en wijst daarbij op zijne hooge verdiensten als schrijver en als iniichter van onzen taalstrijd. B+JEKENNIEUWS EN KRONIJK. 335 In een meer uitgebreid stuk : Vlaa'aderens Maa; d en de schim van Willems, laat Dr A. de Vos de Maagd van Vlaanderen aan den geest -van Willems verhalen, wat er sedert zijnen dood op het gebied der Vlaamsche Beweging gebeurde, en hoe Vlaanderen nog steeds onder het juk der Franschelarij gekromd ligt. Dr H. Claeys draagt een puik gedicht voor : liet graf (van Wil- lems op het kerkhof te St.-Amandsberg). Deze lezing wordt geestdriftig toegejuicht. Ook de heer E. Hiel geeft eerre dichterlijke bijdrage ter vereeiing der nagedachtenis van Willems ten beste. Ten slotte leest prof. Alberdingk, als een echo uit de overzijde van het graf eenen belangrijken brief, den 5 Juli 1820 door Vader Willems, naar aanleiding van een reisje in Noord-Nederland, geschreven. Met veel lof wordt door Willems daarin gesproken over de heusche behandeling, die hem aldaar: vanwege Bilderdilk, Immerzeel, Van Lennep en andere Noord-Nederlandsche schrijvers ten deel viel. De heer Frans Willems geeft aan de vergadering in overweging of het niet mogelijk ware dat de Academie het initiatief zou nemen tot het oprichten van een tweelingstandbeeld voor Willems en David, als verpersoonlijking der Vlaamsche beweging. Davidsfonds. Hoofdbestuur. Zittin; van 9 Maart. ?Onder de punten, in deze zitting behandeld, zijn te vermelden : Aangekondigde uitgaven : Een novellenbundel van den heer Snieders. ?Eene verhandeling over het Water, door Kanunnik MARTENS. -- Een werk over landbouw door den heer Tykort, hoogleeraar te Loven. Heruitgave van een werk door Kanunnik David : Beelden der _Heiligen en hunne kenmerken. -- Bloemlezing uit Vleeschouwer's Reinaert de Vos, enz. De prijswerken over één of meer punten betrekkelijk het maat- schappelijk vraagstuk worden ingewacht tegen t Mei aanstaande. Het Hoofdbestuur beslist : een hulpgeld te verleenen van 300 fr. voor eenen grafsteen op het kerkhof of in de kerk van Wilsele, ter nagedachtenis van pastoor Schuer- mans, een der stichters van het Davids-Fonds; een telegram van gelukwensch te zenden aan Z. H. Leo XIII, -ter gelegenheid van zijn 5ojarig jubelfeest; het feest ter eere van Jan-Frans Willems te houden te Boekhout, in de maand Mei of juni, met optocht, feestrede door den heer P. Willems, algemeenen voorzitter, en met uitvoering eener cantate, vóór het huis, waar de Vader der Vlaamsche Beweging het eerste levens- licht ontving, en in welks gevel, dooi de zorgen van het Davids-Fonds, _ een gedenksteen zal worden geplaatst. Eene som van moo fr. is toegezegd voor dit feest, welks inrich- ting aan de goede zorgen der afdeelingen Antwerpen en Borgerhout is toevertrouwd. Verder beslist het Hoofdbestuur dat de jaarlijksche algemeene vergadering zal plaats hebben den Donderdag 18 Mei, te Loven, indien .de grafsteen voor Schuermans tegen dien tijd kan gereed zijn; anders- zins te Brussel. Het Hoofdbestuur heeft mededeeling ontvangen van voorstellen, ingezonden door de provinciale vergaderingen van Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Te gelegener ure zullen deze voorsteller worden onderzocht. Bericht is ontvangen dat te Lier een comiteit is ingesteld om kanunnik David een standbeeld op te richten. Tot verheerlijking van den grooten ,faal- en geschiedkundige zal het Hoofdbestuur mildelijk bijdragen. 3;6 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Op voorstel van den Landsbond wordt eene commissie benoemd om in het jaar 1898 den Boerenkrijg plechtig te herdenken. Leden dezer Commissie zijn : Mathot, de Potter, di Martinelli en Sevens, die- over den Boerenkrijg werken hebben uitgegeven. Eindelijk is erkenning verleend aan eene nieuwe afdeeling N an het Davids-Fonds, te Temsche, beginnende met 6o leden. De geldelijke toestand der groote vereeniging -- zekerlijk de tal-- rijkste, die in Belgi?bestaat, blijft bloeiend. Ongerekend de buiten- gewone toelagen en kosten is dit jaar het reservefonds nog vermeer- derd met de som van woo fr. Sociét?d'archéologie. ?Onder dezen titel is te Gent in de- maand Maart een genootschap ingericht, dat zich hoofdzakelijk ten doel stelt, de geschied- en oudheidkunde, met betrekking tot de oude monu- menten der stad, te bestudeeren. Vijftig werkende en een aantal eereleden maken deel van de Sociét?d'archéologie. 't Zal misschien aardig schijnen, maar 't is de waarheid : op de- instellingzitting, voorgezeten door Jhr. de Maere-Limnander, is geen enkel woord Vlaamsch gesproken, zoodat, na afloop daarvan, een der aan- wezigen, bestuurlid van het Willems-Fonds, aan een ander lid, bestuurlid van het Davids-Fonds, de vraag stelde : << Sommes-nous encore ?Gand,- ou bien outre Quiévrain ? ?- Dunkt het den lezer van liet Belfort niet, dat het uitsluitelijk Fransch-spreken op eene talrijke vergadering, van welke slechts twee leden niet, of maar slecht, onze taal kennen, een beetje kras is?' De voorloopige Statuten des genootschaps zeggen wel, dat de verhandelingen of mededeehngen der leden zullen gedrukt worden in de taal, in welke zij zijn opgesteld, maar is dat genoeg ? Ons, althans, dunkt, dat de- Societe d'archéologie er niet te kleiner om zijn zal, wanneer zij eenen Nederlandschen titel opsteekt en wanneer de beraadslagingen in het Nederlandsch gevoerd worden. 't Zou een comble zijn, moesten de 48 Vlaanischkennende leden er de vlag strijken voor 2 Franschspre- kenden... Jhr. de Maere, die onze taal even voor'reffelijk schrijft als- spreekt, zal wel, hopen wij, deelen in de gedachten, door het Belfort uitgedrukt. zHet Belfort. ?Volgens een schrijven in de ?Vlaamsche Gazet van Brussel ?zou Het Belfort uit alle geestelijke gestichten gebannen ijn. Dat is onwaar want in al de geestelijke gestichten van geheel het land telt ons tijdschrift talrijke abonnenten en het heeft zelfs de eer al onze hoogeerwaarde Bisschoppen van het Vlaamsche land onder zijne inschrijvers te bezitten. Hulde aan Coremans. -- Op 2n Paaschdag zal het voor Antwerpen, ja voor geheel het Vlaamsche land, een nationale feestdag zijn. Edw. Cor emans is alsdan 25 jaar lid der Wetgevende Kamers.- De Meeting wil op dien dag haren trouwen en moedigen strijder naar waarde huldigen. 's Morgens, ten I I ure, zal in de groote zaal van den Burgerkring de betooging aanvangen . Men zal den jubilaris een gedenkboek aan- bieden, met de handteekens zijner vrienden en partijgenooten. 's Namiddags ten 6 ure, zal den heer Coremans, in de veree- nigde zalen van het Grand Hotel, een prachtig banket worden aan- geboden, dat de ministers, leden van Kamer en Senaat met hunne tegenwoordigheid zullen vereeren. 's Avonds zal er een pleehtig toonkundig feest in den Burger kring plaats hebben. Het Belfort op zijne beurt brengt hulde aan den Vlaamschen strijder, onzen leider en voorvechter onzer rechten in de Kamers. DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERVORMINGEN 0>. ERKLOON. Is het nog wel mogelijk iets nieuws over dit welbesproken vraagstuk te zeggen? Het is nu voor alle katholieken uitge- maakt dat, naar de stipte rechtveerdigheid, het werk- loon moet toereikend zijn voor het bestaan van den zuinigen en deftigen werkman, (2) indien althans de patroon aan -het werk uitkan en indien de arbeider bekwaam is en vlijtig. Is de Staat bevoegd om dwingend tusschen beiden te treden en aan den werkman zijn behoorlijk loon te verzekeren ? -- Ja, vermits het hier de stipte rechtveer- digheid geldt, welke de Staat gelast is rechtstreeks te handhaven; in de uitvoering echter is de taak lastig, zoo niet onmogelijk. Hij kan toch de werkbazen niet ver- (I) Zie Belfort, bi. 158. Om ons in te - lichten over de maat- schappelijke toestanden, raadpleegden wij : Nicotra (Socialisme), Périn (De la Richesse dans les Sociétés chre iennesi en vooral Claudio en Jannet (Le Capital, la sséculation et la France au XIXme siècle) (L?socialisme d'Etat et la Réforme sociale). Op hunne gegevens hebben wij getracht de grondbeginselen der christene staatsleer en der christene zedeleer toe te passen. (2) Ons docht dat door de woorden : ?het onderhoud van den zuinigen en deftigen werkman ?ook bedoeld werd het bestaan van vrouw en kinderen. Men zegt immers niet dat een man kan bestaan als hij met zijn loon en dat zijner huisgenooten zijn gezin niet kan voeden. De onderstelling dat hij zich zelf zou spijzen en de zijnen laten honger lijden, is in strijd met de natuur. Nochtans gewaagt de Encycliek niet uitdruk- is in strijd met de natuur. Nochtans gewaagt de Encycliek niet uitdruk- kelijk van het familieloon. 338 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE plichten, een verdrag tegen zulken of zulken loonpegel aan te gaan. Van den anderen kant nochtans is het zeker dat een verdrag, waarbij den werkman het behoorlijk dat een verdrag, waarbij den werkman het behoorlijk loon ontzegd wordt, ongeldig is en laatstgenoemde geenszins van zijn natuurlijk recht op genoegzame ver- gelding berooft. De openbare macht zou dus, na gedanen arbeid, het verdrag kunnen breken en, oordeelende dat het loon ongenoegzaam was, den patroon doen bijbetalen. Hiervoor echter zoo zij deze vragen eerst moeten beantwoorden : z?Welke zijn de behoeften van eenen werkman in deze ofgene streek? 2?Welke winsten heeft de werkbaas opgedaan? 3?Welke waren de bekwaamheid en de vlijt van den werkman? Wij zeggen niét dat zulk een geding niet te beslechten is en dat er geene meer ingewikkelde rechtspleiten voorkomen ; maar toch zal iedereen er de zwarigheden van inzien. Beter ware het zeker, kon men de hevige betwist- ingen en de noodzakelijkheid van rechtelijken dwang afweren. Daartoe dienen de scheidsgerechten, of ver- zoeningsraden. Kan de Staat die verplichtend maken? ?Die verplichting zou weinig uithalen, vermits de uitspraken toch niet kunnen geldig zijn dan door vrije aanveerding; doch, waar een loongeschil uitbreekt, kan de overheid de partijen uitnoodigen hunne zaak door scheidsrechters te laten uitwijzen ; de Staat kon zelfs voor elke gouw eenen verzoeningsraad aanstellen, waarbij de partij , die ongelijk krijgt zou kunnen in beroep gaan. Bleve de onwilligheid dan nog voort- duren, dan kon het gebillijkt vonnis openbaar gemaakt worden en de uitspraak der openbare meening, die zou volgen, ware zeker een zedelijke dwang om de halsstarrigen tot rede te brengen. Voor zijne eigene aanbestedingen mag de Staat een loonminimum vaststellen en is er zelfs toe verplicht, indien hij terecht vreest dat de aanne- mers hunne werklieden zouden loonrooven en indien de bepaling van het minimum niet tot grooter , HERVORMINGEN. 339 bezwaren leidt. Dat er in de uitvoering moeilijk- heden zullen oprijzen, is te vreezen. Ons dunkt dat men eerst het stelsel op beperkt terrein zou moeten beproeven ; die oplossing kan eenieder bevre- digen : vooruitstreven is goed, maar... met voor- zichtigheid! Pensioenen en lefrenten. Is de Staat bevoegd, de pensioenkassen voor werklieden verplichtend te maken? Meer bepaald : kan hij de patronen dwingen, wekelijks, of maandelijks of jaarlijks voor den werkman iets in de pensioenkas te storten ? Sommigen zeggen neen, en zij rëdeneeren aldus : Indien de patroon aan zijne werklieden betaalt wat hun toekomt, kan de Staat hem verder tot niets verplichten. -- Wij meenen fa en antwoorden op voorgaande redeneering als volgt : Tot een behoorlijk loon is vereischt dat de werkman iets kunne besparen voor den ouden dag ; anders zou men moeten aannemen dat zelfs een oppassende en zuinige werkman volgens den gewonen gang der natuur tot gebrek moet komen (0. Dit gesteld, zijn er in het arbeidsloon twee deelen te beschouwen : éen voor het tegenwoordig bestaan des werkmans, éen voor zijne toekomstige noodwendigheden. Volgens de natuurlijke wet mag de werkbaas ofwel die twee deelen te gelijk aan den werkman ter hand stellen ofwel hem het eerste deel geven en het andere voor de toekomst bewaren. Dit zijn twee manieren van betalen, die in hun eigen allebei geldig zijn; maar, gelijk wij het reeds in den aanvang dezer verhandeling hebben opgemerkt, mag de Staat, om misbruiken te voorkomen of om het algemeen welzijn te bevorderen, de natuurlijke wet zóó bepalen, dat hij eene verplichting mag doen ver- vullen op eene enkele aangewezen wijze daar waar (i) De woorden : ?tot onderhoud van den zuinigen en deftigen werkman , vorderen dat wie werkt zoo lang hij kan, o3k heel zijn 1 wen van zijnen arbeid kunne bestaan. van zijnen arbeid kunne bestaan. 34o DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE het natuurlijk recht tusschen verschillige wijzen de keus laat. Dit gebeurt bijna in al de Staatswetten; zoo bv. verplicht de Staat den werkbaas, het werkloon te bestellen in geld en niet in koopwaren, alhoewel volgens het natuurlijk recht -de patroon zoowel door- het een als door het ander kan voldoen. Zijn er nu, in het geval dat ons bezighoudt,. genoegzame redenen om den Staat te nopen, alzoo de verplichting van den patroon te bepalen ? Ons dunkt van ja; want, doet de Staat dit niet, dan zal,. volgens de wet der vrije mededinging, het werkloon zeer dikwijls zoo laag neergedrukt worden, dat de werkman ternauwernood zijn onderhoud vindt en dat. hij aan geen sparen kan denken : hij zaj dus zijn behoorlijk loon niet genieten. Dat het algemeen welzijn er veel zou bij winnen, indien de werklieden een onbezorgden ouderdom konden te gemoet zien, hoeft geen bewijs. Daarbij dient opgemerkt dat het vrije streven, hoe loffelijk ook, in zake van pensioenkassen nimmer een volledi- gen uitslag zal opleveren : immers bij het gedurig gaan en komen der werkersgezinnen is het onmogelijk de arbeiders bestendig met eene plaatselijke pensioen- kas te verbinden; slechts eene inrichting, voor heel het land gemeen, kan aan al het werkvolk de weldaad bezorgen van een verzekerd onderkomen voor den ouden dag. Welnu, zonder de tusschenkomst van den. Staat zal men nimmer tot_Zulke alomvattende inrich- ting komen; integendeel, trok de openbare macht zich de zaak ernstig aan, dan ware de zaak niet zoo. bezwaarlijk : de lijfrentendienst is onder toezicht van den Staat in ons land wonderwel in werking ; mits den Staat in ons land wonderwel in werking ; mits éénen frank op de week te bezuinigen, kan de werk- man zich tegen later gebrek vrijwaren. Welnu, dat eene wet den patroon verplichte wekelijks éénen frank of zelfs nog minder op den naam van elk zijner werklieden in de kas te storten, en het doel is bereikt. De werkman zou heel het land door mogen HERVORMINGEN. 341 verhuizen zooveel hij wilde, hij zou overal zijn boeksken meedragen (1). Men kan ?opwerpen dat zulke wet het werkloon zou verhoogen ; dat is waar, ten minste voor al de werkplaatsen waar het loon nu zoo laag staat dat er geen aftrok meer mogelijk is, en zulke verhoo- ging ware daar zeker billijk. Zulke loonverhooging zou de wenschelijkste van alle zijn voor den werk- man; want alle andere loonopslag, van het oogenblik dat hij algemeen wordt voor al de nijverheden, heeft eenen opslag in eetwaren en andere behoeften voor gevolg en wordt aldus verijdeld, en zoo zal de werkman steeds terugkomen tot het punt dat hij maar het stipt noodzakelijke kan winnen; alleen eene wettelijke regeling der pensioenen of lijfrenten kan hem tegen de toekomstige behoeften verzekeren. Men kan nog inbrengen dat zulke wet gelijk staat met het gedwongen sparen. ?Dat is nog waar, doch heeft ook de Staat het recht niet den werkman het sparen op te leggen? Wie zal hem moeten onderhouden wanneer hij, afgeleefd en afge- werkt, zonder brood en zonder dak zal zitten? Wie anders dan de openbare macht? In ons land erkent de Staat dien plicht, maar in ruiling mag hij ook wel voorzorgen gebruiken opdat het getal behoef- tigen niet te i groot worde. Dat gebrekkelijke men- schen ten laste der gemeenschap vallen, niets natuur- lijker; maar dat een werkman, die zijne forsche leden in den dienst der nijveraars geknakt of versleten (1) In Duitschland bestaat de verplichtende pensioenkas ; maar de inrichting aldaar lijdt aan twee gebreken : 1?De Staat legt zijn aandeel bij, wat in zulk geval gansch tegen het recht der belasting aandeel bij, wat in zulk geval gansch tegen het recht der belasting betalers is. 20 De wet onderscheidt tusschen vier klassen van ver- betalers is. 20 De wet onderscheidt tusschen vier klassen van ver- zekerden volgens hun hooger of lager werkloon; dit verwikkelt de zaak, leidt tot groote bestuurkosten en is in 't geheel niet noodig het is er niet om te doen, elken werkman volgens zijnen rang te laten leven, maar alleenlijk hem tegen gebrek te vrijwaren. -- De maatschappelijke wetten moeten eerst en vooral eenvoudig zijn. 342 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE heeft, ten laatste nog op de kosten van heel het volk moete gevoed worden, dat kan niemand redelijk vinden. Doch zou de nijverheid nog langer de mede- dinging kunnen uithouden, indien zij dien nieuwen last moest dragen? ?Welke mededinging? Die van landgenooten ? Dezen zouden allen gelijkelijk onder de wet vallen. Die van vreemden ? De storting zou nauwelijks 0,15 fr. 's daags of nog minder beloopen en zou door den werkman zelf gedragen worden daar waar hij ze dragen kan. Men moet zeker over de lotsverbe- tering des werkmans wanhopen, indien in ons land de toestand der nijverheid zulke eene verhooging niet toelaat. De moeilijkheden die de nijverheid door- worstelt, moeten zeker door den wetgever in aan- merking genomen, en zouden soms kunnen als rede- lijke hinderpalen aanzien worden. Ook willen wij volgens ons voorgenomen plan, niet beslissen of de hedendaagsche Belgische maatschappij reeds genoeg op die regeling is voorbereid ; wij hebben enkel de bevoegd- heid van den Staat willen betoogen alsook de wel- heid van den Staat willen betoogen alsook de wel- daden, die uit de wettelijke schikkingen zouden vloeien., Nog eens, aan den wetgever past het den toestand Nog eens, aan den wetgever past het den toestand des volks te doorgronden en de wetten daarmee in overeenstemming te brengen. Ook doen wij opmer- ken dat al het voorgaande slechts toepasselijk is op de pensioenen voor hoogen ouderdom. Voor de ziek- ten, die tusschenin de hand des werkmans stilleggen, zijn de maatschappijen van onderlingen bijstand, de ziekenkassen veel beter geschikt ; ,inmenging van den Staat zou in die gevallen allerbezwaarlijkst worden. Wat de werkongevallen betreft, deze zijn over 't algemeen van de nijverheid onafscheidbaar en de gevolgen ervan moeten ten laste des nijve- raars vallen, tenzij groote misslag of onvoorzichtig- heid van 's werkmans wege worde bestatigd. Werkstilsland. Zonder werk, zonder brood! En hoe dikwijls valt het werk niet stil! HERVORMINGEN. 343 Eene der groote redens dier crisissen, dier ver- stroppingen is de overvoortbrengst. Volgens de socialisten zou de Staat de voort- brengst moeten regelen. Dit kan hij natuurlijk niet, tenzij hij al de nijverheden zelf in handen neme, en zoo vallen wij onvermijdelijk in het dwangtoestel van het Socialismus. Neen, rechtstreeks kan de Staat niet verordenen wat ieder werkbaas mag voortbren- gen. Maar kan hij niet onrechtstreeks de overvoort- brengst voorkomen? Zeker zouden de werkbazen de voortbrengst matigen, indien zij voorzagen dat zij hun stok niet zullen aan den man krijgen. Welnu, kan de Staat hun desaangaande geene inlichtingen bezorgen, hun doen kennen wat er in en uit het land gaat, welke voorraad nog voorhanden is ? ?Hier komt dan eene andere vraag op : Hebben handelaars en nijve- raars recht op het geheim? ?Ja, vermits dit noodig is om het welgelukken hunner berekeningen te ver- zekeren en vermits het deel maakt van hunnen persoonlijken overleg. Nochtans moet dit recht zwich- ten voor het algemeen belang, en aldus zou de Staat, zonder de bijzondere aangelegenheden van ieder huis te verklappen, zonder personen of plaatsen te noemen, zulke mededeelingen kunnen doen, welke de nijveraars tot voorzichtigheid zouden aansporen. Dat zulk een inlichtingsdienst noodzakelijk onvolledig zoude zijn, nemen wij geerne aan; maar toch kan er onderzocht worden of er -langs dien kant niets goeds te verrichten is. Gebrek aan werk. Soms gebeurt het, vooral in volkrijke landen, dat al de handen niet kunnen bezig gehouden worden : er is werk te kort. Een eerste behoedmiddel tegen die plaag is de regeling van vrouwen- en kinderarbeid, het verbieden van alle bovenmatige krachtinspanning, waar vroege sleet voor de werkenden en gebrek voor de wer- keloozen het gevolg van is. Dit eerste middel 344 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE nochtans zal niet altijd toereikend zijn. De Staat, die anders de hulpeloozen op zijnen hals zal krijgen, kan hun geene betere aalmoes bezorgen dan werk. Maar hoe dit aanleggen? Rechtstreeks werk geven aan die er geen hebben, kan hij niet; want dezen zijn veelal de minst bekwame en de minst oppas- sende onder de werklieden, en verdienen bijgevolg geen voorrecht. De Staat kan dus niets anders dan de algemeene werkzaamheid ondersteunen, nieuwe uitwegen zoeken, de uitwijkingen vergemakkelijken en, beveiligen, en ook openbare werken aanbesteden. Ontginningen van gronden, andere werken van open- baar nut zijn er zeker altijd te verrichten. Maar men zou eene bron van onlusten openen met de werklieden in de meening te brengen dat zij daar recht op hebben; (I) alleenlijk kan een voorzichtig staats- bestuur een zorgzaam oog houden op den toestand der bevolking en op hare noodwendigheden; hij moet nagenoeg weten welk het getal is der werkeloozen; dit zou hij, op eene gansch natuurlijke wijze, indien hij, gelijk voorgaandelijk gezegd is, de patronen verplichtte, wekelijks of maandelijks voor de wer- kenden eene som in de lijfrentekas te storten. In dit opzicht ook ware die regeling voortreffelijk. Winstverdeeling. Het loonstelsel, dat heden in zwang is, kan zeker het behoorlijk bestaan der werk- lieden verzekeren, indien het beheerd wordt door de wetten van rechtveerdigheid en liefde, door Leo XIII voorgehouden. Bekennen wij echter dat het aan een natuurgebrek mank gaat, dat moeilijk weg te nemen is : het scheidt de belangen van baas en werkman; de mensch wordt een werktuig in de (1) Theoretjce heeft elk mensch tegenovef de maatschappij het recht op bestaan; maar dan mag de maatschappij ook van hem het bewijs vorderen dat hij deed wat hij kon om zich zijnen onderhoud te verschaffen. In de tegenwoordige inrichting der maatschappij is te verschaffen. In de tegenwoordige inrichting der maatschappij is zulks onmogelijk. Zou men dit kunnen mogelijk maken? Dat is wat zulks onmogelijk. Zou men dit kunnen mogelijk maken? Dat is wat anders. HERVORMINGEN. 345 handen van den mensch, de arbeid is eene koop- waar, koopwaar van edeleren aard dan eene andere, maar toch steeds eene koopwaar. Een werktuig, eene koopwaar worden beschouwd als middelen om geld te winnen; naastenliefde en eerbied voor de menschelijke weerdigheid gaan daarbij allicht verloren, en waar zij aan het hert van den werkbaas liggen, zijn zij dikwijls machteloos door de mededinging van anderen. Dat het werk als eene koopwaar verhandeld wordt, is een gevolg van vrije overeenkomst, en dus niet onrechtveerdig ; de natuurlijkste schikking is het echter niet : de natuur plaatst den mensch als broeder, als medewerker nevens den mensch, niet als werktuig. Wat is, volgens de natuurlijke opvatting, eene nijverheidsonderneming ? Niets anders dan eene ver- eeniging van krachten en middelen tot een gemeen- schappelijk doel : het geld der kapitalisten, de geestes- kracht der werkleiders, de lichaamskracht der arbeiders worden verbonden om iets voort te brengen, waar men profijt zal uit trekken : kapitaal, verstand, arbeid worden de factoren van ééne en dezelfde winst; zij moeten in bond gaan, vereenigd , door het gemeen- schappelijk doelwit. Maar wat gebeurt? Een der drij, de arbeid, wordt tegen zekeren prijs uitgekocht en buiten de winst gesloten. De eenheid van doel, de band tusschen kapitaal, verstand en arbeid, wordt gebroken; de werkman vraagt zich niet meer af : ?Wat zal de onderneming opbrengen ? ?maar wel: e Wat zal de patroon mij geven? ?Van dien oogen- blik staan arbeider en patroon niet meer als mede- werkers naast een, maar als strijders tegen elkander. Nu begrijpen wij waarom er gedurig geschillen uitbersten tusschen werkman en patroon en bijna, nooit tusschen de kapitalisten (b. v. /de aandeelhou- ders van een vennootschap) en de bestuurders van het werk. Tusschen deze laatsten is de gemeenschap 346 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE blijven bestaan, maar de werkman is ervan losge- scheurd. En waarom is de werkman uitgekocht en buiten de gemeenschap gesloten ? De reden ligt niet in de schraapzucht der werkgevers, gelijk men zou geneigd zijn te denken, maar veeleer in den bekrompen toe- stand des werkmans : deze kan niet wachten naar zijn geld, hij kan de kansen van winst - of verlies niet deelen : dag aan dag moet hij zijn verzekerd loon hebben. Is er nu, rekening gehouden van die bekrom- penheid, geen middel om de gemeenschap te herstel- len ? Wij denken wel van ja. Wij nemen dus 10 de kapitalen voor werkstof, werktuigen en andere benoodigdheden vereischt, 2?den geestesarbeid der bestierders, 3?den lichamelijken arbeid der werklieden als --- zoovele factoren der winst, of anders gezegd als zoovele kapitalen, waar de winst de intrest zal van zijn. Maken wij eene raming als voorbeeld. De geldschieters brengen saam b. v. 1oo,000 fr. roo werklieden worden aanveerd aan 3 fr. 's daags en werken 200 dagen ; hun arbeid vertegenwoordigt een kapitaal van 6o,000 fr. Het loon der bestierders wordt gesteld op 1/6 van het loon der werklieden, dus op 10,000 fr. Samen 170,000 fr. Onderstellen wij nu dat de voortgebrachte voor- werpen voor 200,000 fr. verkocht worden; daarvan nemen de geldschieters hunne i oo,000 fr., de werk- lieden 6o,000 en de bestierders ro,000 fr. Blijven 30,00o fr. winst, waarvan de geldschieters 10/17, de werklieden 6/17 en de bestierders 1/17 zullen trekken. Doch nu, is de vraag nog niet opgelost : Waar zullen de werklieden van leven vóór de vereffening, en hoe zullen zij ook deel nemen in het mogelijk verlies ? -- Men zou hun moeten voorschotten doen HERVORMINGEN.347 evenals nu zou men ze alle weken of alle veertien dagen betalen, maar hun slechts de 2/3 van hun loon ter hand stellen ; het andere derde (in ons geval 20,000 fr.) zou blijven staan; op ,den dag der vereffening zouden zij het trekken saam met hun aandeel in de winst; is er verlies, dan moeten de werklieden daar voor hun aandeel in komen, en dit aandeel wordt afgehouden van het derde (20,000 fr.) dat bleef staan. Vroor meer dan dit derde zouden de werklieden niet verantwoordelijk zijn. Doch wie zou die voorschotten aan den werk- man } doen ? --- Nog eens de geldschieters ; maar het_ voorschotene zou bij hun kapitaal gerekend worden en dus hun aandeel in de winst verhoogen. Is zulk een stelsel nu praktisch, is het uitvoer- baar? Wij willen dit niet beslissen ; maar alleen op zulken voet, dunkt ons, kan de winstverdeeling gedacht worden; want, om rechtveerdig te zijn, vraagt deze dat de werklieden zoowel in de verliezen als in de winsten deelen ; en dit kan niet verkregen worden, dan met een deel van het werkloon als waarborg te laten staan. Vele voordeelen zou die schikking opleveren kapitalisten, bestierders en werklieden zouden voelen dat zij elkander noodig hebben en dat zij elkander niet door te hooge eischen mogen afschrikken ; allen door te hooge eischen mogen afschrikken ; allen zouden evenveel belang nemen in het welgelukken der onderneming. De werkman zou moeten zuinig leven gedurende den werktijd en bij de vereffening zou hij een schoon sommetje in eens krijgen. Zulk stelsel zou de Staat kunnen ter studie leggen en het hier of daar als proefneming doen toepassen in de aanbestede werken ; bij welgelukken, zou hij het kunnen opleggen in de Naamlooze Maatschap- pijen. In alle geval denken wij dat de winstverdee- ling het stelsel der toekomst moet worden, althans in de groote nijverheid, en dat daarin alleen de bestendige vrede tusschen kapitaal en arbeid gelegen 348DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE is. Onder welken vorm moet het toegepast worden? ?Dit zal men zoeken en... vinden. Gilden en Maalschafigen onder het werkvolk. Heeft de werkman zijne belangen niet kunnen doen gelden, het is, gelijk wij reeds hebben opgemerkt, omdat zijne hulpmiddelen te bekrompen zijn, omdat hij te zwak is. Zwak zal de werkman altijd zijn, zoolang hij alleen staat. De vereeniging met zijne broeders is de groote spier van sterkte voor den arbeider. Zonder de vereenigingen zullen de wetten op den arbeid eene doode letter blijven, want niemand zal de misbruiken durven aanklagen. Het recht op vereeniging is een natuurlijk recht, dat de moderne Staat tegen alle gezonde rede in heeft verhinderd. Dit recht begrijpt voor de werk- lieden de vrijheid van gezamentlijk te bezitten hetgeen zij tot onderlinge ondersteuning noodig hebben. Doch zij tot onderlinge ondersteuning noodig hebben. Doch de Staat moet niet alleen de vereenigingen der werk- lieden niet tegenwerken, hij moet ze ook aanmoe- digen, b. v. met hun het recht van vertegenwoordiging toe te kennen in de werkrechtersraden, met ze te ontheffen van belastingen, erfenisrechten enz. Hij zou ook aan de hoofdmannen van wettig erkende gilden de kiesbaarheid voor het Senaat kunnen verleenen. Moeten die vereenigingen gemengd zijn, d. i., samengesteld uit werklieden en patronen tevens, of uit werklieden alleen ? Wij denken dat in vereeni- gingen, waar de arbeider naast zijnen patroon zou zitten, de eerste moeilijk zijne vrijheid van spreken, en de tweede moeilijk zijn aanzien zou bewaren. In het bijzijn zijns meesters zal de werkman zwijgen uit vrees, ofwel zich uit wantrouwen terugtrekken; de baas van zijnen kant zal er niet op uit zijn, zich te wagen in besprekingen, waarin hij door den minsten zijner onderhoorigen kan geklopt worden. Daar echter de eendracht tusschen de standen, een der doeleinden moet zijn van al de maatschappelijke instellingen, dienen die vereenigingen een terrein HERVORMINGEN.349 te worden van verbroedering tusschen werklieden en patronen. Verstandhouding is dus noodig ': waarom zouden de Gilden de patronen niet kunnen uitnoo- digen, afgeveerdigden naar hunne bijeenk, )msten te sturen, en zich van alle beslissing onthouden, voor- aleer het gedacht van den patroon te hebben inge- wonnen ? Waarom zou de patroon de feesten en plechtigheden der Gilde niet bijwonen, en in alles de minzaamste betrekkingen met deze onderhouden? Wij besluiten dus ons gedacht in deze woorden : Zelfstandig bestaan der werkliedengilden met eenen geest van inschikkelijkheid en toenadering. Kan de gemengde gilde gevoeglijk tot stand komen, nog beter. Men raadplege de plaatselijke aangelegen- heden. Vertegenwoordiging der werklieden. De werklieden zullen zeker hunne belangen in de Wetgevende Kamers liefst toevertrouwen aan hunne mannen en te recht. Wij willen hier echter noch voor noch tegen de vertegenwoordiging der' belangen pleiten : dit stelsel, dat zijne goede maar ook zijne kwade zijde heeft, schijnt, ten minste tijdelijk, in ons land van kant geschoven om de moeilijkheden der toe- van kant geschoven om de moeilijkheden der toe- passing. Een praktisch gedacht nochtans dunkt ons dees : de inrichting der partijen volgens het grond- beginsel van de vertegenwoordiging der belangen. In elk kiesbeworp zijn politieke vereenigingen, die de kracht der partij in zich samentrekken en de keusmannen of kandidaten aanduiden. Welnu, zulke vereeniging zou moeten samengesteld worden niet alleen uit afgeveerdigden van elk deel des kiesbe- worps, maar uit afgeveerdigden, die voor elke plaats het kapitaal, den arbeid, den landbouw, de weten- schap enz. elk in 't bijzonder vertegenwoordigen. Op de lijst der keusmannen zou ieder belang zijne verdedigers moeten vinden. Dat de katholieken daar eens goed op nadenken,. en trachten de werkliedengilden, de Boerenbonden,. 350 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE de Neringdrijvers enz. in hunne partij te gelederen. Zij zullen alzoo aan hunne gezindheid nieuw bloed, nieuwe kracht ingieten en het middel vinden om de maatschappelijke vraagstukken op te lossen, met inachtneming van alle bijzonder, en tevens van het algemeen belang. De vertegenwoordiging der belangen in den schoot der partijen zal de wettelijke vertegenwoor- diging der belangen grootendeels verwezentlijken. Belastingen. De lasten moeten door den Staat aan ieder opgelegd worden volgens zijn vermogen. Uit dien regel alleen blijkt reeds dat onze hui- dige lastenverdeeling niet ten volle rechtveerdig is; want I?het is niet billijk in die verdeeling de meetkundige evenredigheid (proportion géométrique) te volgen, b. v. aan hem die io hectaren bezit, maar tienmaal zooveel te doen opbrengen als aan den bezitter van éénen hectaar : deze laatste betaalt aldus naar zijn vermogen veel, meer dan de eerste; ander naar zijn vermogen veel, meer dan de eerste; ander zijds mag men ook de lasten der rijken niet zoozeer verhoogen dat al de inkomsten eens eigendoms in belastingen zouden vergaan; want dit stonde gelijk met eene onteigening zonder vergoeding; de opgaande belasting is dus te verwerpen. 2?het is ook onrechtveérdig, de onroerende goederen te belasten en de winstgevende weerden in fondsen, aandeelen enz, onbelast te laten. Zoo zal de boer lasten betalen voor een stuk gronds van i000 fr., en daarbij loopen er hooge kosten bij elke verandering van eigenaar; een rentenier integendeel bezit voor ioo,000 fr. acties, hij strijkt er den , intrest van op, hij koopt, hij ver- hij strijkt er den , intrest van op, hij koopt, hij ver- koopt en palmt hij zijne versjachelingen fabelachtige koopt en palmt hij zijne versjachelingen fabelachtige Winsten binnen en... hij betaalt niets. Wij weten wel, het is cone moeilijke zaak; de verborgen weerde te belasten, maar zou het onmogelijk zijn? Een andere regel die den wetgever bij de ver- deeling der lasten dient te geleiden is het algemeen nut : daarom is het b. v. verkeerd van bij voor- HERVORMINGEN. 351 keur het werk te belasten en die goederen, welke, aan de bedrijvigheid geleverd, reeds tot de algemeene welvaart bijdragen; men zou bij voorkeur den rusten- den eigendom, de pracht moeten treffen, welke, alleen tot genot des bezitters gebruikt, weinig of niets tot het welzijn des volks bijdraagt. Wij bekennen nochtans dat volstrekte rechtveer- digheid in zake van belastingen nooit zal bestaan; de wetgever, , zal ' al tastende moeten , te werk gaan en, gedurig den staat der maatschappij in 't oog houdend, het evenwicht tusschen de verschillige standen zoeken te bewaren. Onderzoeken wij nu eenige hervormingen die in het belastingstelsel zouden kunnen voorgesteld worden. En vooreerst, wat denken van de belasting op het inkomen ? Behalve dat zulke belasting plagend is, vermits de Staat daarvoor de verborgen fortuinen hoeft na te snuffelen, is er iets onrechtveerdigs in, wanneer de wetgever geen onderscheid tusschen de inkomsten in acht neemt. Immers, sommige inkomsten hebben reeds belasting betaald, andere nog niet. Zoo b. v. wie met zijne nijverheid i000 fr. wint, heeft reeds voor gebouwen enz. allerhande belastingen aan den Staat opgebracht ; de rentenier die i000 fr. intrest trekt uit zijne fondsen heeft nog niets betaald. Het ware dus billijker de- lasten te leggen niet op de winst zelve maar op datgène wat de winst oplevert. Als éénige belasting zou de belasting op het inkomen rechtveerdig zijn, indien het inkomen van eenieder zonder schending der vrijheid kon berekend worden. Wij twijfelen echter of dit gevoeglijk te vinden is. Sommige landen hebben in de laatste jaren de belasting op het inkomen ingevoerd; in zulke twijfelachtige zaak zal de Belgische Staat zeker voorzichtig handelen, den uitslag der proef- nemingen in den vreemde af te wachten. Kunnen de beursweerden belast worden? Recht- veerdig zou het zijn, maar onder welken vorm die 352 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE belasting in voege brengen ? De beste vorm zou ons hier het zegelrecht schijnen : bij eiken verkoop zon op een wit papier dat aan het stuk vast is, de naam van kooper en verkooper geschreven en daarnevens een zegel geplakt worden : een stuk, waarop de laatste verkoop niet aangeduid en bezegeld is, zou vóór de wet zonder weerde zijn. Zulke maatregel zou zeker de beurssjachelerijen belemmeren : men zou min gemakkelijk koopen en verkoopen. Maar zou één land alleen zulke wet kunnen doordrijven, zonder den beurshandel naar naburige landen te doen verhuizen? En zou men die wet kunnen toepassen op de leeningstukken van vreemde volkeren? Zeker zitten daar groote moeilijkheden in. Of zou de Staat zich den alleenhandel der beursweerden niet kunnen toeëigenen, zoodat men die alleenlijk van en aan staatsbedienden zou kun- nen koopen en verkoopen en bij hen den intrest ontvangen? Op die wijze ware het niet moeilijk rechten te hcffen; ook zou de Staat alsdan door nauwkeurige inlichtingen de beursbewegingen kun- nen doen kennen en de konkelarijen voorkomen. Nu wij spreken van konkelarijen, zou men kunnen vragen of de Staat niets vermag tegen de duizenden kunstgrepen, waardoor men de beurs- weerden b. v. de aandeelstukken der vennoot- schappen doet rijzen en dalen en het geld uit de zakken klopt. Al die kunstgrepen zijn niets anders dan eene uitbuiting der onwetendheid en der dolingen die men opzettelijk veroorzaakt en onderhoudt. Wat kan de Staat daartegen doen? Hij kan de onwetend- heid wegnemen. Hij mag dus bij alle maatschappijen welke hunne aandeelstukken in omloop brengen, eenen ambtenaar aanstellen, welke, als verdediger van het publiek, alle wenschelijke inlichtingen mede- deelt en de valsche geruchten logenstraft. (i) Die (I) Natuurlijk zou men moeten maatregelen nemen tegen de omkoopbaarheid der ambtenaars zelven, ze dikwijls afwisselen, ze bii loting aanduiden, ' ze met zware straffen bedreigen. loting aanduiden, ' ze met zware straffen bedreigen. HER.VORMINGEN.353 maatschappijen toch hebben geen recht op het geheim, zoohaast het geheim het publiek kan in dwaling brengen aangaande de wezentlijke weerde der stukken die te koop geboden worden. Ook diende er een einde gesteld aan de schandalige wijze waarop dagbladen, dikwijls door belangheb- -benden omgekocht, eene zaak vooruitstooten of tegenwerken : alle artikels die van aard zijn het vertrouwen van het publiek voor eene geldzaak te winnen, zouden moeten aan een stipt toezicht en eene strenge verantwoordelijkheid worden onder- worpen; gelijk het nu bestaat, is het eene aftrogge- larij in het groot. Inkomende rechten oji de granen. Veel is daar- over geschreven; waar ligt de waarheid? De rechtveerdigheid eischt dat de lasten gelijke- lijk verdeeld worden naar het vermogen der burgers. Alle nijverheden betalen rechten; de landbouwer moet zijn aandeel in de schatkist storten van de vruchten die hij wint; waarom moet de graanin- voerder geene rechten betalen? Geniet hij niet evengoed als de anderen 's lands bescherming? Ik beken wel dat de gelijkheid mag geschon- den worden met het oog op de algemeene welvaart, dat de Staat mag een voorrecht vergunnen aan dezen of genen handel, aan deze of gene nijverheid, die in gevaar is en nochtans voor 's volks welzijn noodzakelijk. Doch het voorrecht aan de graanhan- delaars verleend, vindt zijnen grond niet in het algemeen belang, vermits het regelrecht strijdt met -het belang der landbouwers, een talrijk en diepbe- proefd gedeelte der bevolking. Wij denken dus dat de buitenlieden moeten opkomen niet onder de leus ?Beschermende rech- ten ! ?maar onder deze andere : ?Geene voorrechten meer! ? De toepassing dezer leus zou zijn ofwel de heffing van rechten op de vreemde granen ofwel 354 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE de afschaffing van de belastingen op den landbouw. Krigslasten. Algemeen wordt erkend dat het huidig stelsel van soldatenlichting onrechtveerdig is. Onderzoeken wij dit nader. Het land heeft verdedigers noodig; de Staat mag die aanwerven en desnoods opvorderen onder de weerbare mannen : het is eene onteigening der 'vrijheid, door de Staatsnoodwendigheden gebillijkt; zelfs kan hierin geene gelijkheid gevergd worden, vermits de kloeke mannen alleen, en geene andere, in staat zijn de wapens te dragen. Er is nochtans in de krijgslasten eene dubbele opoffering te onderscheiden, die van de burgers wordt gevraagd : I?De opoffering hunner vrijheid en zelfs van hun leven, 20 de geldelijke opofferingen die er mee gepaard gaan. Zoo brengt een werk- man, die 2 fr. 's daags boven zijnen kost won en die 800 dagen moet dienen, aan het Land i 600 fr. ten offer. De opoffering der vrijheid mag van de burgers maar geeischt worden, indien het land anders geene verdedigers kan vinden. De stoffelijke opofferingen moeten onder al de burgers naar hun vermogen verdeeld worden. Onrechtveerdig is het dus den burger die reeds in de algemeene lasten zijn aandeel opbrengt, gedurende drij of vier jaren van zijn kind te beroo- ven en hem aldus eene nieuwe stoffelijke schade te veroorzaken, terwijl zijn gebuur die gene zonen heeft, niets bijbrengt tot 's Lands verdediging. Het eerste grondbeginsel in zake van krijgsin- richting moet dus zijn dat de Staat zijne soldaten behoorlijk moet betalen. Is dit beginsel toegepast, clan zal hij zien in hoeverre nog de dwang noodig is om de gelederen aan te vullen. (I) (I) Zeker zijn wij voor de verzedelijking van het leger en zouden daarom de oude plaatsvervangers, die de ionge soldaten bederven, daarom de oude plaatsvervangers, die de ionge soldaten bederven, HERVORMINGEN. 355 Bemerken wij ook dat er iets onzedelijks ligt in eene krijgswet, die den jongeling, in het hevigste zijner driften en te midden van het zedenbederf, jaren lang tot den ongehuwden staat verplicht. Het landsleger of nation armee is in zijn eigen een schoon en rechtveerdig stelsel, maar, zoo het schijnt, niet overeen te brengen met de noodwen- digheden der krijgskunst en der openbare orde. Is er echter niets van toe te passen ? Is het onmoge- lijk de jongelingen reeds v66r hunne krijgsjaren, op hunne gemeente te oefenen, zoodat ze later den krijgsdienst op korten tijd zouden aanleeren? Meer uitbreiding zou men ook kunnen geven aan de gendarmerie, welke, zij alleen, grootendeels het staande leger zou kunnen uitmaken. Zij zou gelast zijn met de bewaking der orde, met het drillen der jeugd, en zou in tijd van oorlog ook tegen den vijand oprukken. Vermits zij onder de 'uitgediende soldaten zou aangeworven worden, zou de krijgsdienst voor velen het uitzicht op een ver- zekerd bestaan openen. Staatsambtenaars en bedienden. De werking van den Staat moet, in eene ingewikkelde samenleving als de onze, zeker nog uitgebreid en bijgevolg het getal ,Staatsdienaars vergroot worden. Groot erg steekt daar niet in, als maar de bedieningen naar rechtveerdigheid worden vergeven en als de geheime macht der bedienden niet zoo groot wordt dat zij, door hare onderduimsche wrijving, het vrije spel onzer instellingen verhindert. Wat de rechtveerdigheid in de benoemingen aan- gaat, deze zou gewaarborgd zijn, indien de plaatsen -uit het leger weren. Maar zoo men onder de jongelingen van 19 tot 25 jaar, die nog niet gediend hebben, de noodige manschap zocht mits hun b. v. 1,50 fr. 's daags te betalen, zou men een deftig leger kunnen vormen. Voor de ontbrekenden zou men dan no,4 kunnen loten. 4 kunnen loten. 356 DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE zooveel mogelijk bij wedstrijd vergeven werden. De wet kon de klas aanwijzen van personen die mogen mededingen, maar onder deze zou de bekwaamheid beslissen' : zoo kwame er een einde aan de plaats:, kensjacht, de kruiwagerij en het maken van lieve kinderen. Wil men de bureelmacht beteugelen, dan mag men de Staatsdienaars niet laten onder de verant- woordlijkheid van éénen man, eenen minister dien zij boven het hoofd wassen en waar zij mede spelen, en die dan nog hun gedwongen verdediger moet zijn. Neen, de gekozenen des volks moeten mede toezicht hebben over het personeel ; ieder van hen zou moeten het recht hebben eenen Staatsdienaar te dagen voor eenen onderzoeksraad, daartoe aan- gesteld. De minister hoefde niet tot zijne verdediging op te treden. Zoo ten minste zou de wil des volks niet gebroken worden door heimelijke tegenwringing der bedienden en een vrij volk zou niet de speelbal worden van diegenen welke het betaalt om er van gediend te worden. Daarmee sluiten wij nu onze beschouwingen over de maatschappelijke hervormingen. Sommige der ge- dachten, door ons vooruitgezet, zullen misschien onuit- voerbaar voorkomen; wij herinneren aan den lezer voerbaar voorkomen; wij herinneren aan den lezer het standpunt, waar wij ons op plaatsten : ons inzicht was niet te onderzoeken welke hervormingen in den huidigen toestand der maatschappij wenschelijk en mogelijk zijn; wij wilden enkel eenige denkbeelden voorstellen, die onder katholieken zonder gevaar van socialismus mogen besproken worden. Doch is er geen gevaar in gelegen, de zucht naar nieuwigheden te ontsteken, allerlei stelsels onder de menigte te werpen, die misschien nooit tot vervulling zullen komen? Hierop antwoorden wij : de nieuwigheidsgeest hoeft niet meer ontstoken te worden, hij is het sedert lang. Novus ordo nascilur, een nieuwe staat van zaken is HERVORMINGEN. 357 op handen, dit voorgevoel hangt reeds lang in de lucht. Zijne Heiligheid de Paus, die in den aanhef van den wereldbrief Rerum Novarum de diepe wanorde der maatschappelijke toestanden betreurt, die verder eene billijker verdeeling der rijkdommen uit al zijne wenschen roept, heeft de algemeene zucht naar ver- betering bekrachtigd ; hij wenscht hervormingen en grondige hervormingen; door zijn bezielend woord nog meer dan door zijne leering is Paus Leo XIII de groote vooruitstrever onzer eeuw. Doch de Paus wil eenen vooruitgang door het christendom, eenen vooruitgang in de orde. Hoe dan zullen de kinderen der Kerk zich aan de spits der beweging stellen en de maatschappij, tusschen de afgronden in, naar betere toestanden leiden ? Met, naar het voorbeeld der Pauzen, onbe- vangen en onbevooroordeeld de waarheid te zoeken; nieuwe gedachten, nieuwe verzuchtingen kunnen zich lucht geven ; de katholieken moeten die niet, in eene kortzichtige behoudsgezindheid a priori verwerpen ; zij moeten die toetsen van den eenen kant op de onveranderlijke leering van God, en van den anderen op de werkelijkheid der omstandigheden waarin wij leven. De katholieken mogen den schijn niet aannemen als zouden hunne bemoeiingen op maatschappelijk gebied slechts eene afleiding zijn voor de verzuch- tingen van de lagere standen. Anders zullen deze zich van ons afkeeren met het woord des dichters q ik vraag u brood, mijn vriend, geen heulsap in 't gebrek. ? ? Tegenover de hoogere standen moeten wij ons niet als vijanden gedragen, maar ook niet als vleiers. Wij zullen elk woord schandvlekken dat den haat zou hunnen aansteken tegen de rijken en edelen; maar evenmin mogen de katholieke schrijvers en sprekers zich aanstellen als woord- en penne- 358DE STAAT EN DE MAATSCHAPPELIJKE knechten der grooten, zich beieverend om onder wierook en bloemen de volksbeweging te versmoren en het stalu quo ten voordeele der rijken te ver-, dedigen. De hervormingen die wij betrachten moeten de verbroedering der standen, en de v eredeling zoowel der rijken als der armen en, ja bijzonder der rijken beoogen. Verliezen wij bij dit alles de noodzakelijkheid van het godsdienstig gevoelen niet uit het oog; juist omdat wij de lagere standen tot stoffelijke verbete- omdat wij de lagere standen tot stoffelijke verbete- ringen willen leiden, moeten wij hunne ziel versterken met den geest van orde en onderdanigheid : niet met den geest van orde en onderdanigheid : niet wanneer het schip in de haven op anker ligt, maar wanneer het stout vooruitvaren wil, heeft het stuur- man en zeenaald noodig. Wanner het, tusschen on we- der en klippen door, naar zijne bestemming stevenen moet, dan vooral is er tucht en orde vereischt, gedweeheid en stiptheid in het volvoeren der bevelen. Wee ons, indien op het beslissend oogenblik der Wee ons, indien op het beslissend oogenblik der herschepping, op dit keerpunt der menschelijke ge- schiedenis, wanorde en regeeringloosheid de geesten aangrijpt en opzweept. De hervorming zou dan geschieden maar in puinen en bloed; evenals met de Fransche Omwenteling, dit ander groote keerpunt, zal men het verleden onder bijlslagen omverwerpen en eene nieuwe maatschappij bouwen op het zand van koortsige gedachten. De negentiende eeuw is woelig geweest, omdat de samenleving gesticht was op de losse grondslagen van het Fransche schrik- bewind; vandaar gekraak op gekraak, en de einde- lijke ineenstorting waarmee wij nu bedreigd zijn. Moge de ware orde, op de rechtveerdigheid gesteund, moge de christene gedachte de vaste hoek- steen worden van de maatschappij der toekomst. Nochtans, onthouden wij ons wel aan de werklieden eenen toestand voor te spiegelen, waar geen lijden. meer zal zijn voor den arme, waar geene christe- HERVORMINGEN. 359 lijke verduldigheid zal vereischt worden. Deze aarde zal altijd een dal van tranen blijven : wij kunnen ons hier wel eenen hemel droomen, maar hem bereiken, dat is wat anders, Trachten wij den hemel hierna- maals niet te verspelen, den waren, den eenigen hemel, wiens blijde hoop alleen ook reeds het aardsche daarzijn, hoe bitter ook, kan zaligen. F. DRIJVERS 4e? MIZEZIEMIA SHAKESPEARE-BACON (1) ELUKKIGE Vondel, die een levensbeschrij ver vondt als Brandt, uw tijdgenoot! Wie weet of anders uw schoonste gewrochten u sedert lang niet ontvreemd en aan Grotius of Hooft toe- geëigend waren? Immers die mannen hadden alle noodige schoolgeleerdheid om die te schrijven ; maar gij, een kousenhandelaar! Ziedaar de bewijsvoering der Baconisten. Dat Bacon die dramen geschreven heeft, die zooveel kennis en wetenschap verraden, a la bonne heure; maar Shakespeare, een slachter, foei! bonne heure; maar Shakespeare, een slachter, foei! Met even veel recht kon men Dante zijne Divina Commedia ontmoffelen. ?Daar komt immers zoo ontzagelijk veel scholastieke wijsbegeerte en god- geleerdheid in voor, dat een politieke florentij- ner kemphaan, als deze Alighieri, die onmogelijk heeft kunnen schrijven. Zij diende eerder den doctor Icicundus Joh. Aureolus of den doctor ornatzssimus Joh. Bassolis toegekend. In de tractaten van die mannen vindt men immers eene lange reeks volzin- nen met gansch gelijkvormige spreuken ?(2). 3?Dat wij sedert lang in volle belachelijkheid zeilen, is den lezer niet ontgaan. Getuige het voor- stellen van Francis Bacon als Shakespeare's plaats- vervanger, voorstel waar het gezond verstand tegen (I) Zie Het Belfort, blz. 276. (2) Stammen aus Maria Laach. Loc. cit. SHAKESPEARE-BACON. 361 opstaat, en ook geen enkel deugdelijke reden voor pleit! Getuige de onbeschaamde losheid, met dewelke men trots alle wetten eener oordeelkun- dige critiek, Engelands grootsten dichters eeuwen- oude titels voorbijziet en hem op loutere ver- denkingen of schijnredenen, die slechts in een ontredderd vrouwenhoofd voor werkelijkheid kunnen doorgaan, van vernuft en kroon zoekt te berooven. Doch die belachelijkheid gaat veel verder' dan men men wel zou denken, ja zoo verre dat zij aan onzin grenst en bijna medelijden verwekt. Dit door eenige voorbeelden in het licht stellen, zal wel het geschikste middel zijn om het Eacon's stelsel volkomen den bodem in te slaan. Daarom laten wij nu de damen Pott en Windle en den heer Donelly op het tooneel treden. De dame Pott komt voor den dag met een oud kladboek van Bacon ; en uit eenen hoop van 1665 losse, afgezonderde volzinnen, stellingen, spreek- woorden van zeer gemeenen en onbeduidenden aard, wil zij bewijzen, dat die knapzak van schooljon- genswijsheid de kruitton is, waaruit Lord Bacon het veelkleurig-, overheerlijk vuurwerk van Shakespeare's kernspreuken heeft doen opstijgen. De meest alle- daagsche aanhalingen uit Virgilius en Horatius houdt jij voor hoogst gewichtige vonden; doodeenvoudige uitdrukkingen als you /'ave en Bood morning zet zij tegenover plaatsen uit Shakespeare's dramen. Ja, naar haar inzicht had de dichter bijv. in de Vroolike wijven van Windsor niet kunnen ieggen : Rogues, hence, avaunt (I) indien hij niet van te voren in zijn klad opgenomen had : Procul, o procul este Arofanii Niet min werkwaardig zijn de parallelen die Madame Windle in het drama (ymbeline ontdekt heeft. Als de oude Belarius zich daar Morgan noemt, (I) Schurken, weg, voort! 362 SHAKESPEARE-BACON. dan vindt zij daarin de uitroeping : my Organ, dat is : my novum organum I Dat kon alleen Bacon zeggen !' Als Posthumus afscheid neemt van Imogen, denkt zij er volstrekt niet aan, dat hier het harteleed van twee geliefden afgeschilderd wordt. Posthumus zegt immers : My queen, my mistress ! 0 Lady, weep no more; lest I give cause To be suspected of more tenderness Than doth become a man! (I) Doch neen ! Volgens Mrs. Windle spreekt hiep` Bacon van Verulam en de zin is : <, 0 mijne Bramen. Dat ik in uwe bladeren niet te veel hartzeer ver- rade, om de onderdrukking onzer namen, opdat de wereld het smartelijke dezer gedwongen scheiding niet in zijne werkelijkheid vatte, daar het mij nage- noeg allen moed ontneemt, terwijl ik schrijf ? De Duitsche verslaggevers dien wij deze bijzon- derheden ontleenen, roept hier met bijtende scherts uit : ?Wijven die zoo redeneeren, zijn blijkbaar geen vroolijke wijven, en men kan den wensch niet weer- houden, dat zij haar fijne vingeren liever in naaidoozen en theepotten dan in Shakespeare's letterkunde ge- stoken hadden. Dat opkomen van j5yécieuses en litteratuur-damen - eene vrucht van overspannen meisjesopvoeding, ongezonde emancipatie en schrij- versijdelheid -- laat in het algemeen voor de letter- kunde weinig winst verhopen ? Zou hij zich nog zoodanig tegen de vrouwen uitgelaten hebben, had hij den heer Donelly gekend, den heer Ignatius Donelly, Noord-Amerikaner, oud- senator van Minnesota, gewezen lid van het Was-, (I) Vorstin, meesterre 0 vrouwe, ween niet meer, opdat ik mij niet Verdenken late van meer tederheid Dan eenen man betaamt. SHAKESPEARE-BACON. 363 hington Congres, die zich deze laatste jaren vleide het onwedersprekelijk bewijs van Bacon's authorship te hebben gevonden ? Het gerucht verspreidde zich weldra in die verre streken ; een dagbladschrijver van New-York had met den wonderlijken man een interview, dien al de kranten van America en Europa overnamen en met min of meer ernstige bedenkingen deden vergezeld gaan. Alle waren het eens om te bekennen dat de H. Donelly iets gansch oorspron- kelijks bereidde, dat met de tot nu toe ondernomene navorschingen niets gemeens had, een echt Ameri- kaansch voortbrengsel, dat in de meening zijns vinders voor altoos een einde aan den twist zou stellen. De afwachting was dus ten hoogste gerezen en de reclame te volle gelukt. Eindelijk verkondigde de Daily Telegraph in November 1887 de geboorte van het lang verwachte wonderkind. Zijn artikel : Dethroning Shakespeare. Who wrote his filays .9 COher by Francis Bacon maakte grooten opgang. De inleiding gaf wel den eenigszins pijnlijken indruk weer, door M. Donelly's werk teweeg gebracht. ?Niet min onwelkom, vreemd en smartelijk valt het bovenstaanden titel te schrijven, dan hem te lezen. Sedert schier drie eeuwen is de naam van Shakes- peare de zuiverste glorie van Engelands letterkunde geweest en een aanzienlijk bestanddeel der groot- heid van het Britisch keizerrijk. De man en zijne weer- galooze dichterlijke en tooneelkundige scheppingen maakten, om zoo te zeggen, een belangrijk deel uit van ons dagelijksch leven. Gelijk wij roemden op de H. Schrift, die onze Hervormers onverminkt en onbewimpeld aan het volk overhandigden, op ons zoo onbeperkt, doch orde- en wetlievend karter, dat wij te danken hebben aan de eenstemmige samen- werking van vrijheidszin en trouwheidsgevoel ; op de heerschappij van onzen stam te zee en te land, door menig geslacht stoutmoedige Engelschen zoo roem- 364 SHAKESPEARE-BACON. rijk verworven; zoo hadden wij in Shakespeare een dichter wiens vernuft onze moedertaal vermaardheid schonk, en haar aan de spits der beschaving stelde. Met het weinige dat wij weten van zijne geboorte en het weinige dat wij weten van zijne geboorte en zijn huiselijk leven, zijn wij tevreden geweest ; het bewees immers dat onze goddelijk begaafde land- genoot uit den innigsten boezem des eilands gesproten was, dat hij een Engelsch burger was, van nederige afkomst, wel is waar, schaars bedeeld met rijkdom en vrienden, doch zich rustig door onvermoeiden arbeid den weg banende tot een zoo doorluchtigen rang en hoogen roem dat koningen en keizers voor hem moeten onderdoen. En ofschoon onophoudende en hartstochtelijke navorschingen bijna geen enkel be- langrijk feit aan de schrale levensgeschiedenis van ?Avon's Zwaan ?hebben bijgevoegd, de studiën van het een geslacht na het ander hebben den tekst zijner tooneelstukken zoozeer volmaakt en de schoon- heden derzelven in zoo klaar een licht gesteld, dat hunne wonderbare verscheidenheid van dag tot dag en rijker en verbazender heeft gebleken. Hoe verstandiger en geleerder de lezer is, zoo meer moet hij Shakespeare bewonderen en liefhebben, zoo onwil- liger zal hij een aanval tegen zijn naam en faam verdragen. Alles vindt men bij den Engelschen dichter, alle naenschelijke kennis, alle bevalligheid, alle bekoor- lijkheid, alle welsprekendheid, alle majesteit, belang- stelling voor alles, ervaring van alles. Vorsten kunnen stelling voor alles, ervaring van alles. Vorsten kunnen bij hem de kunst leeren van te gebieden, wijzen de bij hem de kunst leeren van te gebieden, wijzen de wijsheid, staatkundigen het geheim om te regeeren, redenaars de regelen der welsprekendheid, maagden .de wetten der teederste liefde, minnaars den hechtsten trouw en de diepste verknochtheid, krijgslieden de trouw en de diepste verknochtheid, krijgslieden de standvastigste onversaagdheid. De wereld benijdt ons het bezit van dien eenigen man, dien de tijd boven de grootsten der oude en nieuwe dagen geplaatst heeft. De menschen hebben opgehouden SHAKESPEARE-BACON. 365 te beknibbelen, zij raadplegen, zij vereeren, zij ver- heugen zich in 's mans onuitputbare diepzinnigheid en menschenkennis. Het ware gemakkelijker den zilverachtigen Avon stroomopwaarts te doen vloeien, of het koninkrijk een andere taal te leeren, dan het geloof der Engelschmannen in de identiteit en individualiteit van onzen grooten en roemrijken Wil- liam Shakespeare te schokken. Niet alleen keuren wij den geest van dit vast geloof goed en deelen wij hem, maar wij aanroepen hem uitdrukkelijk, nu wij de taak aanvangen het publiek den meest ernstigen en vervaarlijker aanval, die er ooit tegen de verhevene vermaardheid van den Eersten aller Dichteren beproefd werd, bekend te maken. ? Zoo begon het Engelsch tijdschrift, indrukwek- kend genoeg. Het werk van Mr Ign. Donelly was verschenen- bij de HH. Sampson, Low, Marston and C? de wel- bekende uitgevers van Fetterlane, en droeg als titel : The great Cryptogram : Francis Bacon cipher in the so-called Shakesbeare ~lays. Het bestond uit twee deelen. Het Argument, het twistpunt, bevatte alles wat ten voordeele der Bacon's theorie eertijds werd ingebracht; de Demonstration, het bewijs, was iets geheel nieuws, daar stond de ontdekking van het cijfer en een brok van het gecijferd verhaal. In het eerste deel haalde de H. Donelly over het algemeen geen nieuwe bewijzen aan, doch zette menig parallelism in het licht tusschen Bacon's gedachten en zekere plaatsen der tooneelstukken (1). (I) Al de bijzonderheden in dit deel door den H. DONELLY aangehaald, zijn verre van bewezen. Zoo schrijft hij eigens dat de jonge graaf van Southampton, wien ?Venus and Adonis ?werd opgedragen, Shakespeare onbekend was : daar het ten minste even -N4aarschijnl,k is, zooniet geloovenswaardiger, dat Southampton Shake- speare kende en hem i000 pond leende om hem in staat te stellen New-place op te bouwen, dan dat Shakespeare's vader een slachter was. Waarom dit aangenomen, dat verworpen ? 366 SHAKESPEARE-BACON Onze lezers kennen die bewijzen ; wij zullen er dus overheen stappen. In het tweede deel zou het groote Baconiaansch Cryptogram of cijferschrift den doorslag geven, en voor eeuwig het pleit beslissen ten gunste van Bacon. Dit cryptogram is niets anders dan de beken- ning door Francis Bacon in zijne werken of liever in Shakespeare's werken, op behendige wijze met geheim- zinnige cijfers en teekenen ingeweven ; bekenning in dezer of soortgelijker voege opgesteld : Ik, Francis Bacon, van Sint-Albans, zoon van Nicolas Bacon, Grootkanselier en Zegelbewaarder van het koninkrijk Britanje, heb de tooneelstukken geschreven die den naam dragen van Shakespeare enz. Hoe de Heer Donelly op de gedachte kwam van zoodanig een cijfer? Altijd in de meening dat Bacon de echte schrijver was, doch door de omstan- digheden gedwongen werd zijne tooneelkundige werk- zaamheid tijdens zijn leven geheim te houden, vroeg de H. Donelly zich af hoe de Grootkanselier, die de waarde zijner pennevruchten kende, er toe beslissen kon een losbandigen speler de mi'thy space of his large honours over te maken, zonder het nakome- lingschap eenen leidraad te laten ter ontdekking van zulk een ontzettend geestesoffer. Daar hij dit overwoog, trof hij in Bacon's Every Boy's Book een cijferschrift aan. Toen, zegt zij, volgde als een lichtstraal de gedachte : zou Bacon soms een cijfer in zijne tooneelstukken geplaatst hebben ? Dat deed hem zoe- ken naar de plaatsen waar Bacon dit onderwerp Elders zegt hij dat Shakespeare geen italiaansch kende, - daar vele schrijvers het anders beweren : dat Jago's rede : Who steals my purse? ,de weitaling is van eene stanza uit Berni's Orlando Inamorato, daar ,de weitaling is van eene stanza uit Berni's Orlando Inamorato, daar deze verzen uit Thomas Wilson's Arte of Rhetorique (1553) zouden getrokken zijn. Hij gaat zelfs zooverre dat hij de handteekeningen van Bacon en Shakesp. vt r;elijkt, die van Bacon net en vast, die van Sh. bevend en onduidelijk. \Vat volgt daaruit? SHAKESPEARE-BACON. 367 bespreekt en hij vond, gelijk al de studenten weten, .dat de Lord kanselier groot liefhebber was van cijferschriften. In het boek : De Augmentis weidt hij breedvoerig uit op de kunst van mededeelingen of boodschappen in oogenschijnlijk onverschillige tek- sten in ' te lasschen, spreekt van de spartaansche scytale en geeft er den uitleg van, gewaagt van cryptographische stelsels, die den ontcijferaar ver- schalken en misleiden, kortom blijkt zeer ervaren in het vak. Zulke waarneming werkte op Mr Donelly's vinnigen geest als vuur op vlas. Hij twijfelde langer niet of de man die schreef over ?The Handing on of the lamps or method of Delivery to Posterity ? had denzelfden weg gekozen om zijn naam en open- baringen aan het nakomelingschap te doen toekomen door geheime middelen, waarvan hij zoo zorgvuldig den sleutel terzijde had gelegd, dat deze spoorloos zoekraakte. En nu als een speurhond op een valsch spoor, als wij hopen en niet twijfelen, begint onze auteur al de tooneelstukken op en af te loopen, op zoek naar woorden als - Francis, William, Bacon, Shakes- j5eare. Wat hij najoeg, was eene bekentenis in den zin van die wij vroeger gegeven hebben. Hij begon .zijn eerste gesnuffel in de gewone uitgaven in-q.? in het ingelascht tooneel der ?Vroolijke Vrouwen van Windsor ?waar Dame Quickly aanmerkt : Hang- hog is latten for Bacon. Daar vond hij Shakespeare, als hij Shakes op bl. 56 en veere op bl. 54 te zamen voegde, een weinig verder Francisco, ofschoon niet Francis. De lucht bleek hier echter maar flauwtjes, de neus van den schrijver is langen tijd verbluft, doch gaat op met nieuwe energie in het eerste deel van King Henry I V,, ter plaatse waar de tweede carrier zegt : I have a gammon of Bacon, enz. In ade nabijheid jaagt hij uit den tekst eenige, van elkaar gescheiden woorden, op : Sir 1Vich 'las, Bacon, Kent, Master, Great, Seal, Commonwealth, England. Het 368 SHAKESPEARE-BACON. spoor bleek echter verkeerd, en de onthullingen waren zeer onbeduidend op die plaats, zoozeer dat men verwonderd staat over de hardnekkigheid waarmede onze brak, in dit eerste tijdstip, het ondrzoek- voortzet. Hij ging aan het op en af, links en rechts, om en om tellen ten einde eene rekenkundige betrek- king te vinden, waarvan, na lange maanden, de uit- komst een onzin bleek. ?Ik gaf het op in wanhoop, schrijft hij; ik twijfelde niet of er bestond een cijfer in de drama's, ik kon het eenvoudig niet vinden ? Daar kreeg hij eensklaps een nieuwen inval, Wilde hij met eenige kans voortgaan, dan moest hij op de folio-uitgave van 1623 werken. Die uitgave ver- scheen zeven jaren na Shakespeare's dood, hetzelfde jaar dat Bacon zijn wetenschappelijk gewrocht : De Aug- mentis in het licht zond. Een ieder die het in-folio kent, weet dat het veel plaatsen bevat, die in de quarto's niet staan, dat het verkeerd gepagineerd is en vol cursief gedrukte woorden, koppelteekens en haakjes (i). Jaren lang ploeterde hij op deze bladzijden, nu eens onthutst, dan weer opgebeurd; hij vond ge- waande leidraden die tot niets leidden, verviel dik-- (I) ?Wat deze bijzonderheden betreft, verschilt het in-folio van= ?1623 niet van tal van andere boeken die ten tijde van Shakespeare ?gedrukt werden. Men kan de oorspronkelijke uitgave van geenen ?onzer Elizabethaansche auteurs opslaan, zonder hetzelfde gebruik ?van curs., koppelt en haakjes als in het in-folio te vinden. Ik ben, ?overtuigd, na een zorgvuldig onderzoek van het in-folio, dat er- ?niet de minste grond is om de theorie van een verondersteld cijfer ?op zulke innerlijk getuigenis te bouwen, als er gezocht wordt in ?deze bijzonderheden. Inderdaad daar zijn vele werken, van 1590 ?tot 163o gedrukt, waar veel talrijker en vreemder onregelmatigheden ?in voorkomen. ? Aldus de Heer F. A. MARSHALL, de schrijver der inleiding voor de Comedy of Errors in de Henry Irving Shakespeare's uitgave. Die eigenaardigheden bevinden zich eveneens in de kleine in-quarto's ; terwijl in het in-folio tegenover het titelblad Willem Shakespeare's portret u aanstaart, met de welbekende regels van Ben. Johnson daaronder en de voorrede daarbij, waarin hem ernstig en eerbiedig de onsterfelijke stukken worden toegeschreven. SHAKESPEARE-BACON. 36g wijls in wanhoop, besloot een of tweemaal zijne opspeuringen te schorsen, en strompelde eindelijk onverwachts over het woord volume in het tweede deel van King Henry. Ha! dat was wellicht een der woorden van het lang gezochte cryptographisch ver- slag. <, Ik zei tot mijzelf, schrijft onze navorscher, indien Bacon van het auteurschap spreekt, dan moet hij zeer waarschijnlijk naar een volume heen wijzen ik telde de woorden. Volume was het zotste woord op de eerste kolom der bl. 75 van bovenaan te be- ginnen. Ik kon geenerwijze 208 een veelvoud maken. van 75. Op den blinden bof telde ik het getal woorden der voorgaande kolom van bl. 74; 248 bij 208, dat gaf 456. Dit kon nog niet verdeeld door 74 of 75. Ik probeerde opnieuw en voegde bij de som 456 het getal woorden der eerste kolom van bl. 74, 284. Dan volstond de som Op de eerste kolom van bl. 71 284 Op de tweede . ? ??? 248 Op de eerste ? ?.?75 208 Som... 740 ?Ik deelde 740 door 74, het nummer der blad- zijde, waarme?de rekening begon en ik vond juist 1o; 74 X 10 = 740. En er stonden tien woorden tus- schen haakjes op de eerste kolom van bl. 74. ? Nu had hij 't getroffen! En zoo werd hij tot de meening gebracht dat al de haakjes, koppelteekens en cursief gedrukte woorden op elke bladzijde factoren waren van het cryptogram. Nu zag hij ook in, dat hij de woorden der bladzijden zoowel van boven naar onder als omgekeerd moest tellen, en snuffelende als nooit jachthond deed in het dichtste struikgewas, vong onze besliste Amerikaan, of beeldde zich althans in een leiddraad gevangen te hebben, afgrijselijk inge- wikkeld en verward ?die hem eerst tot deze woorden bracht Found oul (gevonden) en daarna tot een heelen. 370 SHAKESPEARE-BACON. samenhangenden volzin : Percy said he was in state of the greatest wrath, and would /rove that the coun- terfeit image shown upon the title-leaf of this volume is but a mask to hide my one face ? Meer dan ooit was M. Donelly nu overtuigd dat er door Henry IV, mis- schien sloor al de stukken een verholen onderaardsch verhaal liep, dat ze deed kennen als Bacon's werk en tevens de geheime geschiedenis van Elizabeth's tijd openbaarmaakte : welke ontzettende pretensie hij terstond aanving te bewijzen in het VIe hoofdstuk : het cijfer gevonden en gelezen! Hoe toch was onze speurhond op 't spoor ge- raakt dier geheime geschiedenis? Waar had hij daar de eerste lucht van geroken ? Indien wij hem gelooven, in den volgenden, eenigszins duisteren tekst van Bacon. ?... In em schrijven, dat eenige betrekking heeft met de zaak van Lord Essex, dat ofschoon het van mij uitging, toch onder een vreemden naam verscheen. Hare Majesteit die zeer vertoornd was over dit boek (eene geschiedenis uit het eerste jaar van koning Hendrik IV) dat gemelder Lord was opgedragen, en argwaande dat het een oproerig voorspel was om het volk tot overmoed en muiterij op te hitsen, zegde mij dat er, haars erachtens, verraad in schuilde. Zij vroeg mij ook of ik er niet enkele plaatsen kon in vinden, Zij vroeg mij ook of ik er niet enkele plaatsen kon in vinden, die van hoog verraad konden beschuldigd worden : waarop die van hoog verraad konden beschuldigd worden : waarop ik antwoordde : ?Verraad, neen, dat vind ik er niet, maar ontrouw (felony) gewis ? En toen Hare Majesteit mij haastig vroeg waarin, zegde ik haar, dat de schrijver blijkbare dieften begaan had; immers hij had geheele plaatsen van Tacitus begaan had; immers hij had geheele plaatsen van Tacitus gestolen, eenvoudig in 't Engelsch vertaald en in zijn boek gelascht. Een andermaal dat de koningin zich maar niet kon overtuigen dat het boek het werk was van dengene wiens naam het droeg, maar staande hield dat het een kwaaddenkenden auteur had, riep zij in hevige gramschap uit dat zij hem op de pijnbank zou doen rekken en den waren schrijver verklaren. ?Neen, madame, antwoordde ik, het is een doc- tor; rek zijn persoon niet, maar wel zijn stijl : doe hem pen, inkt, papier en voorraad van boeken geven, en beveel hem de geschiedenis voort te zetten waar hij ze gelaten SHAKESPEARE-BACON. 371 heeft; ik maak mij sterk bij vergelijking der schrijftranten te ontdekken of hij de schrijver is of niet. ? Op dezen tekst dus steunde hij om in King Henry IV, eene geschiedenis te ontcijferen, die hoofd- zakelijk over de vervolging liep, die Shakespeare door het opstellen van dit werk zich op den hals trok; ?geschiedenis, waar niet één historisch bewijs van bestaat, die niemand dus kende of vermoedde, en waar talrijke personages in optreden, o. a. Lord Cecil, Bacon's moeder en broeder, zijn dienstbode, Harry Percy, bijgenaamd Hotspur enz. enz. Hij vond allerlei getallen die de verschil- lende resultaten wijzigden, en nu het onderzoek naar boven of naar omlaag, dan voor- of achter- waarts geleidden. Een labyrinth van rekeningen brengt hem eerst tot de ontdekking dat de hoofdsleutels van het geheim in het I en II Deel van Henry IV de getallen 505, 5o6, 513, 516, 523 zijn. (1) De hoofdpunten der geschiedenis, die hij daar- mede bekwam, luiden als volgt. Cecil verklaart dat Shakespeare slechts een masker is van Bacon. Om dit te bewijzen vertelt hij de geschiedenis van Shakespeare's jeugd, van zijne strooperij in Sir Th. Lucy's park en de plundering van diens vijver. Hij beschrijft Shakespeare's uiterlijk, wanneer deze voor het eerst te Londen aankwam, en verklaart hem onbekwaam .de tooneelstukken te schrijven. (I) Ziehier wat hij aangaande deze getallen -schrijft : Het zijn -veelvouden of zekere figuren op de eerste kolom van bl. fi4. (Waarom juist bl. 74?). ?De bekendmaking van het middel waardoor zij bekomen zijn, voorbehoud ik ditmaal, daar ik van zin ben later het overige van het geheimzinnig verhaal der twee tconeelstukken uit te werken, waar ik het nu onvoltooid laat. Het is wel mogelijk dat een scherp verstand in staat zij te vinden hoe zij verkregen zijn en mij in dit werk vooruitloope. Ik moet die te vinden hoe zij verkregen zijn en mij in dit werk vooruitloope. Ik moet die -kans wagen. Mijne uitgevers deelen de meening dat de copyright wetten -kans wagen. Mijne uitgevers deelen de meening dat de copyright wetten der U. S. mij geen uitsluitend recht gunnen tot het publiceeren van het deel des cijferschrifts, dat ikzelf niet uitgewerkt heb. Ik zal dus jaren lang ten des cijferschrifts, dat ikzelf niet uitgewerkt heb. Ik zal dus jaren lang ten voordeele van anderen gezwoegd hebben. ?Niemand heeft er ooit aan voordeele van anderen gezwoegd hebben. ?Niemand heeft er ooit aan gedacht Mr Donelly's stokpaardje na hem te berijden. 372 SHAKESPEARE-BACON. Hij beweert dat het doel der geschiedkundige drama's is het oproer te verrechtvaardigen en verraad aan te moe- digen ten voordeele van den Schotschen koning. Wanneer zij dit alles hoort, staat de koningin op en slaat Hayward bijna dood met hare kruk. De koningin verontschuldigt Bacon en bestraft Cecil. Zij zendt boden uit om Shakespeare op te zoeken, met bevel' hem aan te houden op de oude betichting van diefstal en hem op de pijnbank te leggen indien hij den auteur der tooneelstukken (plays) niet wil bekend maken. De graaf zendt Umfreville naar Sint-Albans, om Bacon te waarschuwen en hem de vlucht aan te raden. Bacon hoort het dreigend nieuws. Zijn broeder Anthony praamt haar naar het vasteland over te steken. De twist tusschen de twee broeders. Bacon bedwelmd door de afgrijselijkheid zijns toestands. Hij besluit tot zelfmoord en neemt rattenkruid in. Hij valt in den boomgaard en kwetst zich het hoofd op de steenen. Hij wordt gevonden en in huis gedragen. Zijns moeders droefheid en spijt Hij speelt den doode- om het vergift den tijd te geven om te werken enz. enz.. . Wil de lezer een staaltje hebben der rekenkundige uitwerkingen, die den heer Donelly tot zulk een resul- taat leidden, dan zullen wij, op gevaar af van hem nog wat meer te bedwelmen, het fac-simile geven der eerste en laatste cijferingen, waardoor onze Amerikaan vijf of zes regels van zijn onderaardsch verhaal ontgroef.. The flight of the Actors. 505 505 312 282 284 251 the 192 30 248 34 3 2.74 312 282 34 205-1254 254 crafty 505 505 312 119 508 405 193 193 15 [ ] -f- by 1c4 I 2.75 312 119 104 404-5 406 406 Hense 506 506 313 284 229 193 248 ,_.__... 65 ._._. b by 2.74 313 65 219-20 226 226 low ' SHAKESPEARE-BACON. 373 505 505 312 193 193 1.75 312 119 119 had 505 505 252 253 15 [] -I- by 2.75 252 237 238 fled (I) s ?? ? ? ? ?? ? ? ? ? ? ? ? ?? ? 0 . ?? ? ? . ?? ~~ ? ? ? ? ? ? ?? ? 523 523 330 280 193 50 15 [ ] + by 2.75 330 286 265 265 well 505 505 50 2.85 455 455 horsed 5o6 5o6 313 503 193 193 50 363 2.76 soldiers 313 313 263 245-6 246 5o6 313 65 to 193 248 24[ ] + by 248 L74 ride 313 65 41 41 as 513 483 30 50-1.76 1.76 posts 483 433 433 to 513 447 254 259 1.75 259 188-9 189 look 523 508 193 33o 2.75 330 178-9 179 for (i) Hier volgen de woorden : ?on the fitst appearance of danger and all the rest of our men as soon as they hear Hotspur's heavy news that her Grace was furious and hath sent out twenty.... 374 SHAKESPEARE-BACON. 5')5 251 221 254 30 193 2.75 251 2.2I 28 28 shakst 505 312 193 198 1,-.----, 1.75 312 I14 I 14 spur. De woorden door zulk onverdragelijk ingewik- keld rekenkundig stelsel opgedaan, maken, zooals men ziet, dezen volzin uit. The crafty Henslow had fled on the first aj5 earance of danger, and all the rest of our men as soon as they did hear Holsur's heavy news that her Grace was furious and hath sent out a body of twenty well horsed soldiers to ride as hosts to look for Shakespeare (1). Met opzet schrijven wij hier dien volzin neer, omdat hij aanleiding gaf tot de volgende aanmer- king van den Heer J. Edmund Smith van Leicester. ?Terwijl ik M. Donelly's rekeningen toetste en zijn gecijferd verhaal poogde te verifieeren, trof ik het ver- schil aan, dat, wordt het niet uitgelegd, menigeen zal beletten geloof te slaan aan de echtheid van het crijptogram. Misschien zal de Heer Donelly zoo . goed zijn het te verrechtvaardigen. Het komt voor in het laatste deel van gemelden volzin :.Her Grace was furious en hath sent out a body of twenty well horsed soldiers enz... Nu het woord horsed is opgegeven als zijnde het 455ste der tweede kolom van bl. 75 in de Geschiedkundige drama's van het in-folio van 1623, tooneelsterechtwijzingen en woorden tusschen haakjes buiten rekening gelaten. Doch het 455ste woord dier kolom is houre en niet horsed en (i) De slimme Henslow was gevlucht bij den eersten schijn van gevaar en met hem het overige onzer lieden, noodra zij van Hotspur het droeve nieuws vernamen dat hare Grace (de koningin) erg ver- toornd was en twintig wel bereden ruiters had uitgezonden om als boden heen te spoeden en Shakespeare op te zoeken. SHAKESPEARE-BACON. 375 dat verandert ten eenemale den volzin. Hoe komt Donelly aan het woord horsed? Het is het derde woord van den t Eden regel van Northumberland's prachtige alleenspraak, als hij den dood verneemt zijns zoons Hotspur. (Zie Henry IV. Part. 2, act. t, Scene t, volgens de meeste uitgaven, en Scene 2 in het in-folio, dat van de Inleiding de eerste Scene maakt.) For this I shall have time enough tomourn, In poison there is physic enz. En verder op den 15den regel Now binds my brows with iron; and approach The ragged'st houre that time and spite dare bring To frown upon the enraged Northumberland. Het woord houre door horsed vervangen dat ware te kras. Om eene uitlegging te vinden heb ik alles beproefd, wat men maar denken kan, en ik ben er niet in gelukt. Ik zag, wel is waar, het woord horsed in de eerste kolom van bl. 75, juist 890 woorden verder. Maar dat was cursief gedrukt en die woorden telt Donelly niet. ? Ziedaar de middelen waardoor M. Donelly zijn onderaardsch verhaal verkregen heeft. Het is nu hoog tijd de slotsom van dit alles op te maken. Met den Daily Telegraph oordeelen wij ?dat zijn boek zal geven wat hij door zulke methode verkregen heeft of zich inbeeldt verkregen te hebben --- iets dat zeker trekt op een samenhangend ver- haal, met ongelccfelijke moeite en kunst in den tekst geweven. Doch het is onmogelijk aan te nemen dat Bacon ooit heeft kunnen hopen dat een zoo zorgvuldig verborgen verhaal door eene zoo pijn- lijke ontcijfering zou ontdekt worden. Omhelzen wij Donelly's theorie dan moeten wij gelooven dat de Lord-keeper ergens de leidraden verbor gen heeft of de oorspronkelijke bladeren weggele gd, en dat deze 376 SHAKESPEARE-BACON. verloren of verdelgd zijn. Neen, het werk heeft ons niet voldaan. ? Hier zij bijgevoegd dat met al de willekeurige kunstmiddeltjes die de H. Donelly aanwendt, als van een of meer kolommen samen te tellen, van 5 of 6 hoofdnummers te gebruiken, van zekere nummers af, andere bij te trekken, van langs onder of van boven te rekenen enz. enz. er zooveel mogelijkheden en kansen rekenen enz. enz. er zooveel mogelijkheden en kansen gegeven worden, om een tekst te vinden die op voorhand niet vastgesteld is, dat het een wonder of mirakel ware, vond men niet eene of andere uitkomst, eene of andere reeks woorden die afzon- derlijk genomen, misschien niets beteekenen, doch in verband gebracht met het voorgaande, en in veronderstelling van een verholen verhaal, altijd iets zullen zeggen, om 't even wat : klinkt het niet dan zullen zeggen, om 't even wat : klinkt het niet dan botst het. Met dezelfde methode zou een verduldige arbei- der of liever een hardnekkige futselaar juist het tegenovergestelde kunnen vinden, bijv. een soortge- lijken zin : Ik, William Shakespeare van Stratford op den Avon verzeker dat Bacon deze tooneelstukken niet geschreven heeft ! Risum teneatis amici ! Wij kunnen dus de woorden waarmede de Daily Telegraj5h zijn artikel sluit slechts als eene beleefd- heidsformule aannemen : No we are not convinced; heidsformule aannemen : No we are not convinced; but we are astonished, we are uneasy and we are a lillle yierjilexed. Wij zullen eerder met hem geloo- ven (gelijk hij elders zeide) dat de zilverachtige Avon ven (gelijk hij elders zeide) dat de zilverachtige Avon tegen stroom zou vloeien, dan te betwijfelen dat Sha- tegen stroom zou vloeien, dan te betwijfelen dat Sha- kespeare Shakespeare's werken geschreven heeft. Dit was overigens ook de meening van het lE tterkundig publiek. Na eene korte opschudding verwekt te hebben, viel Donelly's werk in de ver- getelheid. Men verlangde niet eens naar de voort- zetting van het great cryptogram. Heden is het gerangschikt onder de letterkundige aardigheden, in de bibliotheek der Amerikaansche oddities, en de SHAKESPEARE-BACON. 377 Shakespeare-Bacon vraag blijft wat zij was, een maskerade, en Bacon's aanhangers een verzame- ling van joolige avondzotten, waaronder M. Donelly, dit zij gezegd ter zijner troost, een voorname plaats bekleedt. Somme toute dat is ook een succès, voor een Amerikarier misschien benijdbaar (i). Daarmede nemen wij afscheid van onze lezers, ootmoedig om verschooning vragende, hun geduld met zulk eene lor zoolang op de proef te hebben gesteld. 0. LOOSEN, S. J. (i) En benijd! Schreef niet een zeker Fr. Fearon aan den Daily Telegraph dat M. Donelly zijn stelsel ontleend had aan een essay, dat hij (Fr. Fearon) over eenige jaren in de Bacon society voorge- lezen had en dat later gedrukt werd. EIVERIMIrt ANTWERPEN NEIL! (Zingdic/il ter gelegenheid der wereldtentoonstelling.) Openingskoor. 't Is Mei, 't is Mei! Natuur verschijnt in feestlivrei! Hel blikkert de zon op het Scheldewater; Blij spelen de golfjes met lieflijk geklater. En hoort! Bij zijn boord Wat gejoel en geschater! 't Is feest, 't is feest! Elk juicht en jubelt, blij van geest, In de rijke roemende Scheldestede! En duizenden vreemden jubelen mede, Gekomen van Oost en West, van Zuid en Noord. Hoort, hoe het gejuich de lucht doorboort, In 't machtige krachtige zangaccoord! 't Is feest, 't is feest! I. Schaldis. Heil U, dochter schoon! Heil U, rijke Scheldestede! U de lauwer, U de kroon Op dit prachtig feest van vrede! Heil U, heil U, dochter schoon! ANTWERPEN HEIL.379 Volk. Uw roem is thans ten top gestegen ; Gij schittert weer v66r 't wereldrond !' Gij, eens uit wier en dras gedegen, Geklommen uit den weeken grond, Waar pas een meeuw te 'rusten vond ! Antwerpen (eenti vrouw). Ja, spreek mij van 't verleden, Dat al mijn kindren heden Van harte zalig zijn ! Voorwaar, mijn kroost heeft veel geleden, En meenge ramp verbeden Wegkrimpend in de pijn ! Maar thans, veel leeds is doorgestreden... En -- moog de Heer genadig zijn ! ? Wij storten heden Maar enkel dankgebeden. Een man uit het volk. God lof! de tijd is lang voorbij, Sinds Antigoon, de reus, terzij Van visscherstulpjes hier zich vestte, Toen menig koopman, hier geland, Gelukkig heette, zoo één hand Bij zijn vertrek hem restte. Volk. Held Brabo heeft den reus geveld; En nu wordt hij tentoongesteld En rondgevoerd langs markt en straten, Als we aan de vreugd ons overlaten. Kinderen. En wij, We dansen en springen Zoo blij, Terwijl we 't reuzelied zingen : 38o ANTWERPEN HEIL. ?Al die daer zeidt : de Reus die kom', ?De Reus die kom', ?Ze liegen daer om, ?Keere weerom, Reusken, Reusken, ?Keere weerom, ?Reuzegom ! ?(r) II, Schaldis. Ik zie mijn dierbaar vlek gedijen, Zich vormen tot een groote stad : Heur wallen moet zij vaak verwijen, Wijl 't volk, als zwermend, buitenspat. Men bouwt er kerken, torens, hallen; Der wereld schatten stroomen toe. Zij blijft mijn lievling boven allen; Ik word, haar zeegnend, nimmer mo? Antwerpen. Och ja, maar langs uw groene boorden Kwam 't plondernest van 't hooge Noorden : Die woestaards roofden en moordden, Verbrandden mijn kerken tot gruis En spaarden noch outer noch kruis! Schaldis. 't Verstaalde moed en harten En leerde uw zoons de stormen tarten! Volk. Zij togen me/6 naar 't Heilig Land, Die zoons, en knoopten vriendschapsband Met rijke handelsteden : De volle bodems zeilden aan; De Scheldevloed werd zwaar belaán Met vrachten aller kostbaarheden. (I) Zie dit lied met de muziek in Oude Vlaamsche Liederen, bijeen- verzameld door J. F. WILLEMS, nr CXXVIII bl. 298. ANTWERPEN HEIL. 38i Een man uit het volk. Ten tijde van den grooten vorst, Die Keizer Karel wordt geheeten, Kon menig koopman, fier van borst, Zich met den grooten Keizer meten : --- Jan Daens ?wie kent hem niet nog op dit uur ?' Den Keizer leende hij veel duizend gulden, En zie, tot delging dezer schulden, -- Hij wierp den schuldbrief in het vuur! Volk. Wat tijd, wat gulden tijd! Helaas! te spoedig kwijt! Schaldis. Ja, ketters kwamen 't land beroeren : 't Werd twist en tweedracht tallen kant ; De godsdienstoorlog stookte brand, En wist aan cel en kloosterwand Zoo meengen boeteling te ontvoeren. Knapen en Maagden. (Sjottend.) Zij wierpen het koorkleed over de heg, En liepen, als Luther, zoo jolig weg; En 't volk, dat zulks niet richtig en vond, Zong geestig en danste zoo lustig rond : ?Daar ging een paterken langs het land (bis) ?Hij nam een nonneken bij der hand; ?Hei ! 't was in den Mei, zoo blij ! ?Hei! 't was in den Mei! ?(1) (1) Zie dit lied met de muziek in Oude Vlaamsche Liederen, bijeen- verzameld door J. F. WILLEMS, nr CXXV blz. 293, Ofschoon Willems meent, dat dit lied uit de XVe eeuw dagteekent, schijnt het duidelijk toege- past te zijn op Luther, die, na zijn klooster verlaten te hebben, met eene past te zijn op Luther, die, na zijn klooster verlaten te hebben, met eene weggeloopene non getrouwd is. Daar wij deze meening met anderen deelen, hebben wij het hier aldus in den mond des volks gelegd. 382 ANTWERPEN HEIL. Een man uit het volk. 't Is maar 't begin van ramp en nood : 't Gepeupel slaat alom aan 't muiten ; Het plundert de kloosters en kerken bloot, Werpt beelden en heilige vaten buiten. Antwerpen. En 't Spaansche heir, in 't nauw gebracht, Bespringt mijn wal op 't onverwacht : Ik ijs nog van dien schrikbren dag, Die zoo mijn kindren moorden zag. Volk. Ei ! ziet alom de vlammen blaken! De stroom wordt van den vuurgloed rood. 't Gehuil, 't gekerm stijgt uit de daken : 't Is al vernieling, angst en dood! ............. Geheel de stad is louter gloed, En moordlust blijft in 't herte blaken, Schoon 't krijgsvolk waadt door beken bloed! (Men hoort in de verte de volgende zangen, die allengs naderen.) Geuzen. Spaanschgezinden. 0 Wilhelmus van Nassouwen, ?Daar ging een paterken langs enz. (I) den kant, enz. (2) Protestantsche uitwijkelingen. (Edelen, kooplieden, kunstenaars, Enz.) Door godsdiensthaat is 't Vaderland, Helaas! aan twee gescheurd! En wie niet denkt als 't Spaansch bewind, Ziet lijf en goed verbeurd. (i) Zie dit stuk met de muziek in Oude Vlaamsche Liederen door j. F. WILLEMS, XXXIII, bl. 72. 2) Zie de nota aan den voet van blz. 381. ANTWERPEN HEIL. 383 Naar Holland dus, naar 't zusterland, Daar leeft men vrank en vrij ! Een klein, maar machtig Nederland, Met Gods hulp, stichten wij! III. Antwerpen. 't Wordt vre? maar 't is een vre?der dood : Mijn Scheldestroom blijft afgesloten; Mij naken slechts geringe booten; Mijn stapelplaatsen liggen bloot; Mijn glans en rijkdom zijn verdwenen : De kunst alleen houdt roemrijk stand; Maar menig kunstnaar toog ook henen En oogstte roem voor 't buitenland. Wat soms een enkel vorst mag pogen Ter slaking van dien slavenband, Het blijkt al machtloos onvermogen. Schaldis. Ja, 't zijn bedroefde tijden! Stuiptrekkend wordt het lijden, Wanneer de Sansculot Hier strijdt voert tegen God. 't Moorddadig eedgespan Bespot en wet en ban : Wie trouw blijft aan zijn God, Verzucht in 't kerkerkot Of sterft op 't moordschavot! Volk. Maar eindlijk rijst de gloriezon, Napoleon! Hij maakt onz' stad tot wereldhaven; Hij bouwt hier schepen, machtig groot, Voor zijne dondrende oorlogsvloot, En zijn gunst Komt de kunst Ook sterken en laven. 384 ANTWERPEN HEIL. Antwerpen. 't Is 't uur van mijn herleven, En, na den val des grooten mans Wordt mij de hoop op nieuwen glans Nog ruimer weergegeven. De tweelingstammen van voorheen, En Bat en Belg, zijn weder één ; Ja, Neêrlands verre kusten Ontvlammen nieuwe lusten. Maar wee! de twist in 't huisgezin Verbreekt weldra de broedermin, En 't broedervolk van 't Noord Pleegt schier op mij een zustermoord. Volk. Het is uw laatste proevingsstond Vrij treedt ons land in 't volksverbond En mag zich zelve wezen. En mag zich zelve wezen. Sinds neemt gij, Scheldemaagd, uw vlucht In vrije lucht In vrije lucht Als nooit voorvlezen. Gij, keurvorstin van 't Vaderland, Wier hoofd de diadeem omspant Van Kunst en Handel beiden, Gij ziet de volken van heel de aard Bewondrend om uw' troon geschaard En hoort ze uw roem verbreiden! Koor der volken. Heil u, Rijke ! heil u, Schoone, Met uw dubble gloriekrone! Heil u, schoone handelstad! Heil u, rijke kunstenschat! Wij bewondren uwe kerken, Uwe grootsche havenwerken, Uw beroemde schilderzalen, Uwe frissche wandelperken... ANTWERPEN HEIL.385 ?Zooveel grootheid, zooveel pracht, Binst zes lusters bijgebracht' ? Jublen wij dus duizend malen : Heil u, Rijke! heil u, Schoone, Met uw dubble gloriekrone! Heil u, schoone handelstad! Heil u, rijke kunstenschat! Loof den Heer om al dien zegenl Loof Hem luid in jubelkoor! Dreune uw zang zijne Almacht tegen! Stijge uw lof de heemlen door! Allen. TE DEUM LAUDAMUS! Antwerpen. FRANS WILLEMS. *20gAii*AiiW-~~ ` iv-Wg VigiVRAMkii4i AVf ~ ~~ A ~ ~ HET KERKELIJK VOLKSLIED. De regel van St-Franciscus wereldlike derde orde hare Leden toeg-efiast in vier liederen fs NDER de middelen, die machtig ten goede werken, behoort ook liet kerkelijk volkslied. 't Maakt zulk een diepen indruk, wanneer na 9 afloop der godsdienstoefeningen het gezongen gebed uit de honderden í~'- monden ten hemel stijgt, wanneer het de openbare getuige is van ons geloof, onze hoop, onze liefde ; 't schijnt ons krachten te geven en ons met nieuwen moed te bezielen om de kruisen des levens te dragen, om ook buiten het kerkgebouw de banier des geloofs hoog te houden ; 't schijnt voor onze ziel het voedsel te zijn om onzen God meer te beminnen, vuriger lief te hebben. Geen wonder daarom dat de missionarissen na hunne missie- preeken het volk gezamenlijk Iaten zingen, opdat de goede voorne- mens luide werklinken in het machtige lied en meermalen heb ik missionarissen hooren verklaren, dat zij het welslagen eenex missie voor een groot gedeelte aan het volkslied dankten. In congregatiën, geestelijke vereenigingen, enz. is het volkslied onontbeerlijk geworden. Eene zaak nochtans woidt meermalen vergeten of althans over 't hoofd gezien. De vereischten namelijk, waar het lied recht op heeft. Men geeft meerma'en het volk liederen in de hand, die stuitend zijn voor het schoonheidsgevoel, waarin de kunst verre verbannen is en waarin evenmin eenige natuurlijkheid heerscht, tenzij men brabbeltaal natuurlijk noemt. Zulke liedjes rechtvaardigen het oordeel van professor Mauroy, dat het katte. volkslied op een zeer lagen trap van beschaving staat. In Noord-Nederland hebben groote mannen, als prof. v. d. Ploeg Alberdink-Thijm, enz., hunne beste krachten aan de verbetering van het volkslied gewijd; zij hebben ons inderdaad juweeltjes gegeven. Geen wonder dus, dat hunne liederen voortleven in den mond des volks, doch ook hier in Belgie moest een engel met vlammend zwaard aan den ingang van het paleis der muze staan om te verhinderen, dat ieder rijmelaar zoo maar binnentreedt en wij zouden dezen engel een dubbel zwaard willen geven, wanneer de rijmelaar den tempel der kunst ontwijdt, om Gods heiligdom binnen te gaan. Ons, Vlamingen moet zulke rijmelarij nog meer mishagen. Wij moeten het Vlaamsche volk eene hooge gedachte geven van de schoonheid onzer moedertaal. Wij moeten hun schoonheidsgevoel opwekken, wij moeten hen de taal meer en meer doen liefhebben door hun schoone liederen te bezorgen, die natuurlijk, maar niet smakeloos zijn. HET KERKELIJK VOLKSLIED. 387 Misschien verdringt men aldus de zedelooze en ongodsdienstige liedjes en wordt het kerkelijk volkslied ook het lied van het huisgezin. Een ieder begrijpt, dat het dichten van een volkslied niet een ieder is gegeven. Niet ieder, die iets kent van maat of rijm heeft het recht gezangen te schrijven voor het volk en zoo hij schrijft, stelt hij zich bloot, door het volk zelve te worden uitgelachen, Natuurlijk zijn deze woorden niet toepasselijk op het puik gewrocht ?Pastoor Coremans' Liederboek ?onlangs verschenen. Sedert de derde orde door paus Leo XIII zoo bijzonder is aan- geprezen als een machtig hulpmiddel in den socialen nood, sedert rde derde orde veranderingen onderging, waardoor het meerdere Christenen mogelijk werd kind van den H. Franciscus van Assisi?te worden, zijn er verschillende handboekjes en lofliederen voor de leden der derde orde geschreven. Een dier boekjes kwam mij dezer dagen in handen, het draagt voor titel : ?de regel van St-Franciscus wereldlijke derde orde hare leden toegepast in vier liederen ? De titel is reeds raadselachtig Vlaamsch. Maar nu de inhoud. 't Kan zijn nut hebben den regel in verzen te schrijven, doch of zulke liederen, die tot het leerdicht behooren, geschikt zijn voor muziek, laat ik daar. Er is nog onlangs in ?de Katholiek ?een pennestrijd over gevoerd tusschen twee bekende musici. Doch een woord over de verzen, de poesie. Zeker het is niet gemakkelijk poëtisch te zijn in het overzetten van den regel van den H. Franciscus en het strekt zeker een dichter ter eer, die hierin slaagt... maar beter geene verzen, dan lamlendige rijmelarij, die den lachlust opwekt. De lezer oordeele : 't Eerste hoofdstuk van den Regel Toont wie aan te nemen is, 't Spreekt van proeftijd van professie En van haar verbintenis. Niemand wordt aanvaard voor d'orde Die zijn veertien jaren niet heeft Die niet eerbaar kan verschijnen Eendrachtminnend niet en leeft. Daar en boven en bijzonder WeeL' hij katholiek beproefd. Romes kerk en Petrus zetel Onderdanig als 't behoefd. In het huis zult gij niet dulden Een gevaarlijk boek of blad Noch zult gij uw onderhoor'gen Enkel laten lezen dat. 388 HET KERKELIJK VOLKSLIED. 't Rijmt toch ! En zoo gaat het al rammelend voort, tot de verplichting wordt beschreven, dat wij na den dood voor den overledene moeten bidden. Wil nog verder voor hem bidden 's Heeren priester in de Mis, En de leek, ook door Communie Zoo zij in 't vermogen is. De laatste regel mocht wel met een vraagteeken besluiten. 't Derde hoofdstuk gaat u spreken Van bediening en visiet En van 's Regels onderhouding Wat u raakt zegt nog dit lied. Hoe poetisch is die laatste regel ! En wat zegt men van het volgende, dat schittert door duidelijkheid Zoo ambtshalve soms bezoeken Een der orde middelpunt Doen naar recht de Franciscanen Aan geen leeken wordt vergund. 't Gelijkt wel een raadsel. Alles sluit met het fraaie Vindt g'in uwe congregatie Soms nog d'een of d'ander wet 't Is tot welzijn der gemeente Daar wordt even opgelet. De laatste regel met dat even is kostelijk. Is dat geen lapwerk ? Is het geen schande, dat zoo iets gezongen wordt in 's Heeren tempel? Is het niet ergerlijk, dat onze moedertaal zoo wordt misbruikt? Zal men zoo liefde kweeken voor de taal van Vondel die het eenvoudigste wist te bezielen door zijne hemelsche poezie ? Men beroepe zich niet op den eenvoud van den H. Franciscus. Zijn eenvoud zou walgen van zulk knutselwerk. Hoe sierlijk zijn zijne verzen ! Wat straalt daarin alles van leven, van liefde, van echte poesie! poesie! Geloof mij, het Vlaamsche volk, dat op zulke echte dichters kan roemen, heeft recht op iets beters. Zulke onzin is dikwijls oorzaak,, dat onze Noordelijke broeders het Vlaamsch met verachting beschou- wen, dat de Franschgezinde, die een weinig Vlaamsch kan, deze taal eenvoudig beschouwt, als de taal der onbeschaafden, de taal der achterbuurten, de taal van 't gemeen. Ik meen, dat dit alles rede genoeg is, dat men zich wachte dergelijken onzin te ,schrijven. Men zou daardoor slechts de goede zaak bevoordeelen. Ha/. B. METS, 0. Min. Convo MOfillásItig r~ 144 ,244144 40 ~-4(ig,--4r ~ ~OM ~ ~ DE BORCIIGRAVINNE VAN VERG[. E heer F. W. Dry ver schreef in de Meertaflevering van ?het Belfort ?1$ 1)1. 21I eene korte bijdrage, in taalkundig opzicht ( 9~ )~ g p over ?de Borchgravinne van Vergi ? Als vollediging van dat artikel waar het alleen om den vorm te doen was, late men ons toe eenige regelen bij te voegen over den inhoud. Met genoegen deelen wij het gedacht van den heer Everts, die, in zijne ?Geschiedenis der Nederlandsche letteren (derde druk, Amster- dam, Van Langenhuysen, 7885) ? bi. 85 schrijft : ?uit het Fransch vertaald ? Wij hebben hier wel te doen met eene dier misselijke vruchten, die de wufte Fransche geest zoo geerne voortbrengt ; en met reden mogen wij op ?de Borchgravinne van Vergi ?toepassen, wat Ph. Blommaert (Aenmerkingen over de verwaerloozing der Nederduitsche Tael. Gent, Vanderhaeghen, 1832.) schrijft over de Fransche schouw- burgen, (bl. 9) : << De onzedigheid heft daer wel eens schaemteloos het hoofd; onder de uitlokkendste versieringen worden daer de misdryven, uit 's menschen bedorven hart opwellend, aen het volk voorgedragen, en, zonder eerbied voor alles wat eerbiedwaerdig is, stelt men daer de schandelykste neigingen, als eene galanterie of faablesse, in een vleiend daglicht. ? Na den bekorten inhoud gegeven te hebben, schrijft de heer Dryver : ?Het is duidelijk, dat heel het gedicht niets anders is als eene waarschuwing aan geliefden om toch nooit hun zielsgeheim te openbaren aan derden, onder wie zoo licht een verrader kan schuilen. ? Dit is niet volkomen juist. Er moet hier spraak zijn van schuldige liefde ? Waarom anders moet die liefde in 't geheim blijven ? --- Reine liefde is eene goede liefde, en het goede huist in den donkere niet, en mag vrij en vrank in volle daglicht komen. ?Daarenboven neme het de heer Dryver niet euvel, als wij zoo vrij zijn de gehalte van dit gedicht aan lenen anderen steen te toetsen. Volgens ons, -- al schrijft de heer Everts (op dezelfde bladzijde 85 zijner ?Geschiedenis) : ?een aandoenlijk verhaal ? volgens ons, mag men over dit 3go DE BORCHGRAVINNE VAN VERGI. gedicht zeggen, wat de heer Alberdingk Thijm (Spiegel van Nederlandsche Letteren. Leuven, Fonteyn, 1878) op bl. 41 (Istc deel) over den ?Roman Letteren. Leuven, Fonteyn, 1878) op bl. 41 (Istc deel) over den ?Roman de la Rose ?zegt : ?een fijn uitgedacht weefsel van zinnelijkheid de la Rose ?zegt : ?een fijn uitgedacht weefsel van zinnelijkheid dat met den lichtzinnigsten Franschen roman onzer dagen wedf eren kan. ? Inderdaad, heel ?de Borchgravinne van Vergi ?is het verhaal eener getrouwde burggravin, die in overspel leefde met eenen hofjon- ker ; en alles is weergegeven zooals een verwijfd en wulpsch hert de misdaad kan verbloemen, en zooals een ziekelijk brein de ondeugd tot deugd kan doen verkeeren. Jammer, zuchtte ik, als dit werk den eersten keer onder mijne oogen kwam, jammer dat zulke zinnelijke vertaling onze middeleeuw. sche gedichten zoo aanstootend ontsiert ! Elk vers, om zoo te zeggen, bevat eene gedachte, welke tegen de gezonde rede of tegen de zedelijkheid aandruischt : de ophemeling der onzuivere liefde, het bezingen van het zinnelijk genot, de bewondering voor de overspelige genegenheid, de verbloemde aanmoediging tot voor de overspelige genegenheid, de verbloemde aanmoediging tot euveldaden, de misachting van reine deugden; ziedaar wel wezenlijk de gehalte van dit werk. Drogenbosch. JOZEF TRUYTS. HANDBOEKEN ENZ. !I1 ROF. VERCOULLIE's critische aanteekeningen op de recensie zijner Historische Grammatica, I , I nopen mij eens even bij de gastvrije redactie van het Belfort te komen aankloppen met het vrien- delijk verzoek in haar maandschrift aan de volgende regelen een plaatsje te willen verleenen. Het is mij een waar genoegen te mogen verklaren, dat ik veel van hetgeen Prof. Vercoullie in zijne zaakrijke bijdrage ter sprake brengt, met volkomen instemming begroet heb. Omtrent enkele puntjes evenwel wenschte ik gaarne een oogenblik het woord. Het zij mij ver- gund Prof. Vercoullie's schrijven op den voet te volgen en dus te beginnen met de Handboeken. In den aanvang van mijn verslag betreurde ik het, dat de schrijver der Ristorische Grammatica zijne uitgebreide stof in een te nauw keurslijf ge- drongen had. Rekening houdende met de gewone bekwaamheden van jongelui, die door zelfstudie tot eenige kennis van den historischen grondslag en den ontwikkelingsgang onzer moedertaal trachten te geraken, meende ik verder te mogen verklaren, dat het werkje door zijne te groote beknoptheid genoemden beginners slechts dan goede diensten kon -(I) Wegens omstandigheden, onafhankelijk van den wil des schrij- vers, ondervond de plaatsing der volgende bladzijden eenige vertraging. 392 HANDBOEKEN, ENZ. bewijzen wanneer zij het onder leiding van een bekwa- men deskundige doorwerkten. Als handlei ding bij het schoolonderze4s beschouwde ik Prof.Vercoullie's Grammatica dus als zeer bruikbaar. Maar zij, die nagenoeg geheel op eigen krach- Maar zij, die nagenoeg geheel op eigen krach- ten steunen ?en hoe velen moeten zich niet in die omstandigheden bevinden, wijl het onder- wijs in de historische spraakleer zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland binnen de wanden der aca- demische gehoorzalen besloten blijft ?hebben behoefte aan iets meer dan eene handleiding, die zich vaak slechts bepaalt tot eene stelselmatige opgave der voornaamste punten, welke bij het onderwijs der voornaamste punten, welke bij het onderwijs behandeld worden. Zij zullen alleen hun doel kunnen bereiken met behulp van een flink handboek, een werk waarbij de hand nog al eens moeite zal heb- ben ?de rol van omvatster te spelen ? maar dat daarentegen door den beginner, telkens wanneer hij omtrent de belangrijkste vraagstukken der weten- schap, die hem bezig houdt, opheldering noodig heeft, met vrucht zal ter hand genomen worden. Het was dan ook allerminst zucht om den staf te breken over populair-wetenschappelijke werken, die mij de in mijn verslag uitgedrukte bedenkingen in de pen gaf. Integendeel. Wanneer ik hier en daar op leemten, een enkelen keer op onnauwkeurigheden gewezen heb, dan geschiedde dit in de stille hoop om daardoor ?in het belang van de velen, die zich maar al te dikwijls door de noodzakelijkheid gedwongen zien hunne kundigheden door eioen stu- die te vermeerderen ?hen die veel weten en dus veel aan anderen kunnen leeren, tot meer uitvoerige, zooveel mogelijk voor iedereen bevattelijke mededeelingen mogelijk voor iedereen bevattelijke mededeelingen aan te sporen. De beschouwingen over recensenten en recensies, door Prof. Vercoullie aan zijne bedenking tegen mijne opvatting van het woord handboek vastgeknoopt, kan ik na het voorgaande met een gerust geweten onaan- geroerd laten. Een enkel woordje echter over HANDBOEKEN, ENZ.393 Prof. Franck's Etymologicum, waarvan men, in dit geval een en dezelfde persoon als de schrijver dezer regelen, beweert dat het op breeder leest geschoeid is dan dat van Prof. Vercouillie. Het zij mij toegestaan, op gevaar af van mij nog eens het verwijt op den hals te halen, dat ik den vorm met den inhoud verwar, in deze zienswijze te blijven volharden. Tweëerlei was het plan, waarnaar Prof. Franck en Prof. Vercoullie bij het samenstellen hunner woordenboeken werkten. De laatste wenschte de uitkomsten, door hem en anderen aangaande Nederlandsche woordvormen verkregen, in beknopten -vorm op te teekenen en zoo binnen het bereik van eiken belangstellende te brengen, zonder daarbij zijne theorieën of die van anderen uiteen te zetten. De eerste daarentegen geeft èn feiten èn, evenals Kiuge, doorgaans eene in bijzonderheden afdalende berede- neering dier feiten met opgave van de noodige materialen. Omtrent e'e'n bepaald woord zal men dan ook bij Prof. Franck meer vinden dan bij Prof. Ver- rcoullie, afgezien natuurlijk van de vraag of het meerdere bij den eerste altijd even belangrijk en vertrouwbaar is dan de korte opgave van den laatste. Wat mij persoonlijk betreft, ik ben geen harts- tochtelijk bewonderaar noch van Kluge's noch van Franck's Etymologisch woordenboek, alhoewel ik gaarne beken er bij voorkomende gelegenheden steeds prijs op te stellen de zienswijze dezer beide uitmun- tende taalkenners met die van anderen te kunnen vergelijken. Dat Prof. Vercoullie's Etymologicum meer woorden behandelt dan dat van Prof. Franck is eene verdienste, die men reeds herhaalde malen heeft doen uitschijnen en waarop dus hier niet opnieuw behoeft gewezen te worden. Het derde punt waarover ik mijne bescheiden zienswijze iets nader wenschte toe te lichten, geldt de Fransche vers- en muziekmaat. 394 HANDBOEKEN, ENZ. De Fransche dichtkunst en de Fransche muziek leven, wat het rythme betreft, sedert jaar en dag op een gespannen voet. Er heerscht incomj5atibilit?de carac- tère. De verzen missen die vaste, regelmatige, rythmi- sche beweging, die juist het hoofdkenmerk der muziek uitmaakt. Het behoud van den oorspronkelijken klem- toon, het wegvallen of verzwakken van alles, wat in het Latijnsche woord op die bevoorrechte lettergreep volgde, gevoegd bij enkele andere oorzaken omtrent wier aard en beteekenis de geleerden het niet vol- komen eens zijn, dit alles moest noodzakelijkerwijze eenen dergelijken toestand doen geboren worden. De- Fransche metriek berust, strikt genomen, dan ook enkel op het zoogenaamde accent tonique, het aantal letter- grepen en last not least het rijm Van eene geregelde onafgebroken, in de verschillende versregels telkens in dezelfde orde terugkeerende aaneenschakeling b. v. van jamben (ta ta, ta ta) of anapaesten (ta ta ta, ta ta ta), waardoor die hoor den toondichter zoo gewenschter , waardoor die hoor den toondichter zoo gewenschter ja haast onontbeerlijke symmetrie ontstaat, is maar zelden sprake. Nu zou volgens Prof. Vercoullie de componist zonder zich in het minst aan de versmaat te storen,- iederen Franschen tekst, hoe grillig ook gerythmeerd,- in muziek kunnen brengen, daar hij beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen met dezelfde onver- schilligheid mag bejegenen. Dit wordt mijns inziens èn door de feiten èn door de voorschriften van gezag- hebbende kunsttheoretici beslist tegengesproken. Wat zegt ons hieromtrent o. a. F. J. Fétis in zijn Traite' de Musique (Bruxelles, Jamar, I, 115) : ?Le rythme musical tirant sa force principale de sa régularit? il faudrait, pour que le musicien n'éprouvát pas de difficult?a le formuler, que le poète lui fournit des vers qui fussent aussi réguliers, non seulement dans le nombre des syllabes et le place- ment de la césure, mais aussi dans l'arrangement prosodique des syllabes; or, c'est ce qui n'a pas lieu. HANDBOEKEN, ENZ. 39,E La poésie francaise est, sous ce rapport, moins favo- rable aux inspirations des compositeurs que l'italienne. Dépourvue d'accent et de la possibilit?d'élider cer- taines syllabes, comme cela se fait fréquemment dans la poésie italienne, elle rompt souvent, en dépit même des efforts des poètes, la régularit?de rythme nécessaire dans la musique. D'ailleurs la plupart de ceux qui écrivent des vers destinés a être chantés ignorent le mécanisme de l'arrangement de leurs hémis- tiches sous le rapport musical. On les volt, mêlant toutes les mesures, faire succéder un vers de hult a celui de dix et quelquefois celui-ci ?l'alexandrin, puis tomber tout ?coup aux vers de six ou de sept..... On pourrait citer un grand nombre d'airs composés sur des morceaux de poésie semblables, et dans lesquels les compositeurs ont eu a soutenir une lutte pénible contre la position défavorable qui leur était faite par les poètes. Ces exemples étaient fréquents dans les anciens opéras : ils se reproduisent encore trop souvent, bien que les littérateurs francais aient fait quelques progrès a cet égard. ? Der landen Rede kurzer Sinn is dus, dat de toon- kunstenaar, wel verre van geen acht te slaan op de betoonde lettergrepen, integendeel er naar streven zal deze zooveel mogelijk hare waarde toe te kennen om zoo het gesproken en het gezongen woord in harmonie te brengen. Dat dit niet altijd even gemak- kelijk te bereiken is, wie zal het ontkennen? Dat er liedjes bestaan, waarvan de woorden met het oog op een reeds bestaand wijsje bij elkaar gerijmeld wer- den, dat er zangstukjes (en niet alleen in Frankrijk !} gecomponeerd worden, waarin men met alle zoowel poëtische als muzikale voordracht den spot drijft, wie zou het kunnen loochenen? Wanneer, zooals Prof. Vercoullie het doet voor- komen, het samenvallen van klemtoon en sterken maatslag voor toondichter, zanger en hoorder van niet het minste belang ware, hoe moet dan het ernstig, 396~ HANDBOEKEN, ENZ. voortdurend streven verklaard worden van hen, die Duitsche operateksten in het Fransch vertalen en met de meest mogclke zorgvuldigheid de betoonde lettergrepen uit het oorspronkelijk gedicht trachten te bewaren? Men neme Charles Nuitter's vertaling van Richard Wagner's Lohengrin (Paris, Tresse et Stock, 1891), b. v. het verhaal van Elsa van Bra- bant in het tweede tooneel, eerste bedrijf Einsam in trilben Tagen Seule dans ma misère hab' ich zu Gott gefleht i' ai supplie' le ciel, des Herzens tiefstes Klagen Cherchant dans la prière ergoss ich in Gebet. L'oubli d'un sort cruel. Da drang aus meihen Stóhnen L'écho plaintif et tendre ,ein Lout so klagevoll, De mes soupirs amers, der zu gewalt'gem Tonen Au loin semblait s'étendre weit in die Lufte schwoll; Et remplissait les airs. ich hort' ihn fern kin hallen Dans leur azur limpide bis Kaum mein Ohr er Eraf Les bruits se sopt calmés, mein Aug, is zugefallen, Et d'un sommeil rapide ich sank in slissen Schlaf. Mes yeux se sort Jennes. In lichter Waffenscheine Sous uiie blanche armure efin Ritter nahte da, Parut un chevalier; so tugendlicher Reine Damais vertu plus pure ich keinen noch ersah. Ne ni'a semble' briller. Ein golden Horn zur Hiiften Sa main tenait le glaive gelehnet auf sein Schwert Luisant de mille feux, so /rat er aus den Di/ten Tel je le vis en geve zu mir, der Recke werth ! Venir du haut des cieux ! Mil zuchtigem Gebaren Avec un doux langage, gab Trostung er mir ein Il m'a promis appui. des Ritters wil ich walaren, Dès Tors j' ai pis courage er soll mein Streiter sein! Mon dejenseur c'est lui! Hoe dikwijls de Fransche dichter bij het overbren- gen van Wagner's tekst ook moge te kort geschoten zijn in het geregeld teruggeven van het oorspronke- lijke rythme, het streven om daartoe te geraken is onmiskenbaar in iederen regel. Uit het bovenstaande nu blijkt voor mij, dat HANDBOEKEN, ENZ. 397 de toonkunstenaar bij de muzikale behandeling van Fransche verzen, wel degelijk met de op den voorgrond tredende betoonde lettergrepen der dichterlijke voordracht heeft rekening te houden en zelfs vaak een hardnekkigen strijd zal hebben te voeren tegen de moeilijkheden, die de Fransche versbouw met zijne afkeerigheid van geregelde rythmische beweging hem ieder oogenblik kan bereiden. Bij voorkeur zal hij dan ook min of meer (uit een muzikaal oogpunt bekeken) regel- matig gebouwde verzen aan zijne gewrochten ten grondslag leggen. Niet alleen in de eerste en laatste helft onzer tegenwoordige, ook in de vorige eeuw reeds werden er dichters gevonden, en daar- onder echte Franschen als Turgot, die, gelijk later Andr?van Hasselt, door het schrijven van zooge- naamde vers mesurés den kunstarbeid der Fransche musici trachtten te vergemakkelijken. Ja, nog vroe- ger, in de laatste helft der zestiende eeuw maakte Jean-Antoine de Bai f, een der meest bekende geestverwanten van Ronsard en zijne school, grooten naam met zijne naar het voorbeeld der Grieken en Romeinen gerythmeerde gedichten en d' Aubisn? (Ed. Réaume et de Caussade I p. 453) getuigt hier- omtrent : Bail' en a fait grande quantit? lesquels ei la saulse de la musique que leur donna Claudin le jeune furent agre'ables ..... ? In tegenwoordigheid van zoovele herhaalde, thans nog voortdurende pogingen, en door componisten én door dichters in het werk gesteld, om in de Fransche vocale muziek het versrythme onverminkt weer te geven, zal het niemand bevreemden, wan- neer ik er nog altijd ernstig bezwaar in blijf vinden Prof. Vercoullie's meening, vooral in den absoluten vorm, dien hij daaraan gegeven heeft, te onder- schrijven. Dat eindelijk in de door mij opgegeven teksten het samenvallen van klem en maatslag zeer zeker HANDBOEKEN, ENZ. in acht genomen is, meen ik niet beter te kunnen bewijzen dan door woorden en muziek hier te laten afdrukken. 393 AUB ER. La Muetle de Portia: 0 a. _54_0 A - mour sa - cre" de la pa - tri - e, rends nous Pau- mon pa - 3/Sje dois la vi - e, il me de- # 2 ?••^^ do. M- r da - ce et la fier - te; vra sa li ber 2. NIEDERMEYER. Le Lac. 21_1 _4.% Mk 9 9*- tt?11-11111 I. 0 n'en - ten - dait au loin sur l' on - de et sous les cieux, que le !N.% -.1—r2 ? T r19 ti --P bruit des ra - incurs, qui frap-paient en ca - den - ce tes [r9. -9 ?I 0 0 MI/ A's a ,G2 ? a -TIP- ? ? Hotsbar -mo - ni - cox, qui frap-paient en ca - den ce tes -O. ?? ?1 J. Hots har - mo - ni - eux. Un soir, t'en sou- vient- II?nous vo - go ions en si - kn-ce I 1E14-4; ?-45--R1 II. 0 lac en - cher mu - et, grot-te, fo - rêt obs - cu -re! S -7 ;-^.0i tt 1? o- -0?om.i Iv 7 P? PR?–PIN 1 f__. III. Que le vent qui g?- mit, le ro - seau qui sou - pi-re I' v. a v 1^^^ er Grieken en Romeinen HANDBOEKEN, ENZ. 399 Niedermeyer's verschillende behandeling der drie coupletten heeft geen ander doel dan om eene innige, natuurlijke overeenstemming tusschen de po? tische en muzikale voordracht tot stand te brengen. Februari 1893. THEOD. STILLE. ZEREEMEIrt ? ? BOEREROZEN (0. Rosa centzfolia. EELDRIG, schittrend, geurig bloeien ze in den kleinen tuin geplant, ongekunsteld, zonder snoeien, telgen van den zonnebrand. Kloek zoo staan ze en frisch te groeien, 't hert vol levend diamant, en hun rozewangen gloeien als robijnen langs het land. Boererozen, struische schoonen, die bij ons op 't veld wilt wonen, kent de stad uw deugden niet?.. Des te rijker moogt gij pralen, geurend in de zonnestralen : kleur en geur is 't Rozelied! Dr K. DE GHELDERE. verschenen (fr. 1,50). (1) Uit den bundel Rozeliederen van Dr K. DE GHELDERE, thans ~~r ~ - ~- ~ ` ~ < < < -- ~ ~ ~ `? ~I"~ 4 0A MgiMM BOEKENN1EUWS EN KRONIJK. Het Water, door J. B. MARTENS, Kanunnik. Uitgave van het Davids-Fonds. Sint-Nicolaas, van Strybol-Vercruyssen. ?Wie Grieksch wil leeren en Grieksch wil kennen, ?placht onze gioote Cobet te zeggen, ?moet drie dingen hebben : gezond ver- stand, geheugen en -- l'amour du Grec. ? Zoo begint Prof. P. J. Cosijn in de tweede aflevering van Taal en Letteren van dit jaar, zijne bespreking van de Nederlandsch-Gothische Woordenlijst door J. Heinsius. ?Dat geldt van alle talen, ?voegt hij erbij. Beter. Dat geldt van alles, dat geldt overal. Meest van al wel- licht van de beoefening der natuurlijke wetenschappen. Alle ware natuurvorschers waren, en mannen met gezond verstand, die hunnen eigen gang dorsten gaan en het woord routine uit hun woor- denboek gebannen hadden ; en mannen met geheugen, erfgenamen van de wetenschappelijke schatten hunner voorgangers; en mannen eindelijk met een warm gemoed, vol geestdrift en bewondering voor Gods schoone natuur, welke `zij bezongen en verheerlijkten, al was 't ook in proza, met ze te doen kennen... Daar nu Kanunnik Maitens, in het onderwijs der natuurweten- schap grijs geworden, die eigenschappen in hooge mate bezit, zal het wel niemand verbazen indien wij niet weten wat het meest in zijn nieuw werk te bewonderen valt : de diepe en uitgestrekte wetenschap; ofwel den ?volksttimlichen ? bevattelijken vorm waarin hij de moei- lijkste en ingewikkeldste vraagstukken behandelt. Het boek is verdeeld in drie : het Water hier te lande (Een watterdroppel, ?De wateren des hemels, ?Waar de damp der lucht boven den regen nog aanleiding toe geeft, -- Het water op en in den grond), de Zee (De zee bij het land vergeleken, ?Waarom zoo machtig veel water over den aardbol? -- Beweging der zeewateren, ?Wat er in de zee al groeit en leeft), het Water op het hooggebergte (De eeuwige sneeuw, ?De gletschers). Zooals men bemerkt, eene volledige geschiedenis van het water, maar eene geschiedenis in vogel- vlucht. En dat het zich lezen laat, en met genoegen, en ook door hem 402 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. die juist in aardrijkskunde en natuurkunde geen vreemdeling is, dat hij het loochene die 't boek eerst maar even ter hand neemt en den lust niet gevoelt bladzijde op bladzijde te doorloopen, tot hij het uit heeft ! heeft ! Wat is er vervelender dan statistieken? Hier hebben we er bij de vleet, en zie! onder de pen van Kan. Martens worden ze belang- wekkend en boeiend, en vormen een der groote aantrekkelijkheden. En hoe vermakelijk, wanneer hij aan 't vertellen gaat! En hoe schil- derachtig, wanneer hip beschrijft!.. Ziet iemand er mogelijkheid toe om het beter te doen, waar hij bij voorbeeld zijnen lezer vergast op de het beter te doen, waar hij bij voorbeeld zijnen lezer vergast op de beschrijving van den ?zee-eikel ? bl. 156? Luister : ... ?Zeg, hebt ge nog nooit op de mossels, ruw en ongekuischt gelijk zij ons van de zee toekomen, witachtige aanwassen of pokken gezien, die men afschrabt, vooraleer men de mossels op het vuur zet?.. Dat zijn zeeeikels. Het volk aanziet ze voor jonge mossels, maar dat is een verkeerd gcdaclit : zij behooren tot eene geheel andere afdeeling van het dierenrijk. van het dierenrijk. Gelijk zooveel andere geslachten leven de zee-eikels onder meer dan eene gedaante. Als zij jong zijn, gelijken zij aan pertige garnaal- tjes, met veel pootjes en vinnetjes, overal gaande, springende, zwem- tjes, met veel pootjes en vinnetjes, overal gaande, springende, zwem- mende waar het hun lust. Tot rijpen ouderdom gekomen, veranderen zij van aard, komen tot ingetogenheid en maken het besluit van hunne laatste dagen als kluizenaars over te brengen. Zij leggen zich vast aan het een of het ander voorwerp, bezield of onbezield, en bouwen het een of het ander voorwerp, bezield of onbezield, en bouwen rondom hen eenen ringvorrnigen kalken muur, waar zij nu voor altijd ingesloten blijven. Om daar in hunne diepe overwegingen niet ver- strooid te zijn, zitten zij in hunne kluis met den kop omlaag, en om zich tegen alle bekoring te beveiligen van in de wereld weder te keerei , laten zij hunne pooten en vinnetjes maar vergaan en afvallen... Men heeft nog grove zondaars hunne schelmstukken op zich zelven Men heeft nog grove zondaars hunne schelmstukken op zich zelven zien wreken, doch nooit heeft er één zulke nauwe kluisters uitgevon- den om er zijn eigen mee te beladen... ? En zoo, met dat talent, overal het boek door, tweehonderd blad- zijden lang. Evenals den schrijver spijt het ons dat het werk niet met eenige platen opgeluisterd werd. Dit gebrek aan platen, in zulk een onder- werp, wordt echter eene reden te meer om hem lof toe te zwaaien nergens voelt men er eigenlijk behoefte toe : zoodanig is de schilder- achtigheid waarmede ook het vreemdste en het moeilijkste wordt geschetst en beschreven. 't Belfort bevatte eenigen tijd geleden eene bijdrage over Hooger Volksonderwijs : in eenen anderen zin weliswaar is dit bij uitnemendheid een boek over hoogere wetenschap dat het volk zal aanstaan en tevens leeren, veel leeren. Gent. S. ?Ghetiden Boec ? naar een hs. der XVe eeuw (1476), door Dr K. DE GHELDERE, lid der Ken. Vlaanische Academie. Gent, A, Suffer, fr. 2,50. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.403 Guido Gezelle gaf er in Biekorf eene allervleienclste beoordeeling over dit boek zoo lief van inhoud en zoo lief van vorm. Dr de Gheldere draagt zijn werk op ?aan de leerende jeugd van Vlaanderen ? ?Kon het voor die jonge lieden, -- zegt hij, ?bij de welke de kennis onzer vorige taalvormen ongelukkiglijk zoo beperkt is, dienen als een eerste leesboek, en hun langzamerhand den lust inboezemen ons verder door te dringen in de wetenschap onzer heerlijke, onbedorvene Oude Vlaamsche Tale, dan zou onze arbeid zijn hoogsten loon ont- vangen hebben. ? Wij durven hopen dat zijn arbeid dat loon ontvangen zal. Het is voldoende eene enkele bladzijde te lezen van dat rijke, edele proza om er mede te dweepen. Wat afwisseling van vormen! Wat onuitputbare schat van wendingen en woorden! Wat eenvoudige verhevenhéid overal! Welke tegenstelling met onze verarmde, verbasterde, afgeknotte taa van heden !... Ziehier, tot eene proeve, den aanvang der omschrijving van Ps. CXLVIII : ?Lovet den here, ghi vanden hemelen : lovet hem in den hoghen. Lovet hem, alle sine enghelen : lovet hem, alle sine crachten. Lovet hem, zonne en mane : lovet hem, alle sterren en licht. Lovet hem, ghi hemelen der hemelen : en die wateren die boven den hemelen sijn, moeten loven den name des heren. Want hi sprac, en si sijn gemaect : hi gheboet, en si worden gescapen. Hi setse ewelic in ewicheit : hi settet ghebot, dat niet afterbliven en sal. Lovet den here, ghi vanden aerden : heymelike weghen onder der aerden, en alle afgronden. Vuer, haghel, snee, ijs, wijnt der waghen : die werken dat woert des heeren., . ? Er is niets zoo wel geschikt om ons liefde in te boezemen voor onze taal, dan uit het lezen van eenige dergelijke bladzijden te gevoelen hoe schoon zij is in haren natuurlijken, onopgesmukten eenvoud. Brussel. B. Menschen en Boeken. Verspreide opstellen. Eerste reeks, door Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN. Utrecht, wed. van Rossum (3,5o f.) Eene ?eerste reeks ?opstellen van letterkundigen aard, toegelicht in eene merkwaardige inleiding, waar het luidt hoe ze vroeger ?op zeer verschillende tijdstippen -- in Den Wachter en in Onzen Wachter, en nog wel ter wille dezer tijdschriften, voor het eerst verschenen. Een dier opstellen voert als titel : Mevr. A. L. G. Bosboom-Tous- saint. Krachtige kunst. ?Een nieuw boek van Mevr. Bosboom aan- prijzen ?zoo leest men aan het slot, ?staat met een moeilijk te vergeven onbescheidenheid gelijk. Men schrijft het in op de registers onzer letter- kundige meesterstukken. Aanprijzen zou waarlijk een dwaasheid zijn Men weet immers dat de roos rozen voortbrengt, maar men verheugt zich toch wanneer weêr een nieuwe knop ontlook. ? 404 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Wat Dr Schaepman schrijft van de werken van Mevr. Bosboom, is ook op hemzelven van toepassing : dit nieuwe boek van hem aan- prijzen zou waarlijk gelijk staan met eene onvergeeflijke onbescheiden- heid : aanprijzen ware dwaasheid : de rozelaar snoei Lozen telen... Ook denken wij er niet aan te ?recenseeren ? uitvoerig te bespreken. Om belangstelling voor het boek op te wekken is het voldoende Dr Schaepman te kunnen noemen als den schrijver. Ziehier overigens de opgave der opgenomen opstellen, -- een bescheiden woordje réclame zoo men wil, om de menschen die buiten de tent staan een denkbeeld' te geven van al het heerlijke daarbinnen ?: Uit de Congresdagen, 1872; Mr. I. da Costa, 1872; J. A. Alberdingk Thijm, 1876; J. A. Alberdingk Thijm, 1889; Mi. G. Gioen van Prinste- rer, 1876; Mevr. L. A. G. Bosboom-Toussaint, Krachtige Kunst, 1873, Majoor Frans, [875; Pr. P. J. Koets, 1871; P. A. de Genestet, 1872; Schiller en Gunning, 1871; Liefde en Viede in de Polemiek, 1875; Een praatje over Letterdieverij, 1884; Een merkwaardige Redevoering, Jhr. Mr. de A. F. Savornin Lohman, 1884 ; Opruiming, 1884; en ten slotte, onder den gezamentlijken titel : Klein Goed, 1877, vijf kleinere letterkundige recensies. In zijn proza niet minder dan in zijne verzen, toont zich Neder- lands groote Vondelzoon als eene der machtigste en edelste persoon- lijkheden, welke de letterkundige en politieke geschiedenis onzer eeuw aan kan halen. Gent. S. Aphorismen uit Vondel's werken, saamgelezen door P.-H. VAN MOERKERKEN. Utrecht, J.-L. Meyers, 1893. Eene keurgarve ?niet van gedichten, maar van gedachten, die ten overvloede bewijzen dat de prins der Nederlandsche poéten eene grondige kennis bad van het menschelijk hart. De meeste lijn ontleend aan's dichters treurspelen. Bij elk gedacht is de titel van het stuk en 't cijfer van het vers aangeduid. Heeft het gebruik van motto's, bijzonderlijk in romans, al lang opgehouden, een bundel als deze zal zeker piet nutteloos worden geacht. Te recht zegt de Verzamelaar : ?De verdiensten en eigenaardige kracht spruiten uit hun' vorm, hun wezen en hun doel. Door hun vorm maken zij onmiddellijk diepen indruk, warden zij op jeugdigen leeftijd begrepen, wijd en zijd verspreid en zeer lang in het geheugen bewaard. ?Hun doel is niet enkel het oordeel te- vestigen en het verstand te verrijken, maar ook de edelste aandoeningen van ons hart te wekken en e steunen. ?Dadelijk zal de gegrondhei I van deze woorden door aanha- ng van enkele der verzamelde aphorismen bleken. Aangezicht. Het aengezicht, gelijck een spiegel van 't gemoedt, Ontdeckt door tekens, wat in 't halte wordt gebroet. Blijdschap. De blijtschap kolt den tijd. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 405 Eeren. Men eert d'opgaende, en niet eene ondergaende zon. God. Als Godt wil straffen, dan ontbreecken hem geen roeden. Godsdienst. De GTodtsdienst is een troon om staeten te regeeren. Jaren. De jaren glyen hene, of vallen af als bladeren : Den tijt wort niet gestuit. Waarheid. De waerheid is wel goet, doch elck niet even nut. Het werkje des heerera Van Moerkerken zal bijval vinden; mogelijk ware die bijval nog grooter geweest, waren ook tal van treffende waar- nemingen en gedachten, in Vondel's lier- en andere zangen zoo kwistig verspreid, hier bijgebracht. Misschien komen die later, in eene nieuwe uitgave? D. Sous le bleu. Impressions d'líahe. FIRMIN VANDEN BOSCH. Gand, A. Suffer, fr. 2,00. Ik heb, met uiterst genoegen, in eenen adem dit lieve boekje gelezen, en beveel het zoo warm mogelijk den liefhebbers van Schoone Letteren aan : gezellig en gemoedelijk is 't, zonder den minsten zweem van verwaandheid, tintelend van ware leven, oprecht en ernstig van gevoel. Menige schets van personen en toestanden zijn echte pereltjes van degelijke kunst : met zulke bewijzen, beter als met vaak over- dreven aanvallen tegen classicisme en classakers, zal de jeugdige, flinke schrijver het goede recht der jongere letterkundige richting verdedigen, en werkelijke toeneiging voor haar verwerven. Den Heer Suffer om den fraaien druk en de lieve inkleeding van het boekje loven, ware water naar de zee gedragen : sedert lang is zijne faam gevestigd; en hij, hij blijkt immer zijne leuze e Excelsior ? indachtig. Sint-Niklaas, 15 April. E. D. L. Annuaire complet du Clerge Beige et répertoire des établissements religieux. Bruxelles, V. Schepens, 1893 . Prix : fr. 3,5o. Geene betere aanbeveling voor dit allernuttigst werk, meenen wij, dan het afschrijven van den zaakrijken inhoud : Hof van Rome, Samenstelling der bisdommen, Alphabetische lijst der gemeenten met de namen hunner Geestelijkheid, Alphabetische lijst der vrouwen- en mannenkloosters, Hoogeschool van Leuven, Setmmnarien, Collegen en andere onderwijsgestichten met de namen hunner leeraars, Bedevaarten, Krijgsaalmoeseniers, Inlichtingen betrekkelijk reizen naar Lourdes en Rome, Lijst der ministers welke sedert 1831 den eeredienst in hunne bevoegdheid gehad hebben en samenstelling der ministeriëele bureelen nopens den eeredienst. 406 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Tooneelstukjes voor studenten Nummer 2. Bij Grootvader. Studentenklucht in één bedrijf, door D. L. SCHURMANS, pastoor van 't Begijnhof, vroeger leeraar in 't Klein Seminarie te Mechelen. Gent, drukk. A. Suffer, 1893. Prijs fr. 0,75. God dank, nummer 2 is daar ! De heer Schurmans zet zijne reeks dan voort. Het stukje speelt bij den al te goedigen grootvader, die zijne luie kleinzoontjes veeleer met suikerstokken dan met priegelstok en krawats opbrengt. Maar dat valt in den smaak des vaders van Felix en Janneken niet. Geholpen door een reizend' photograaf en door Grootvaders knecht slaagt hij er in aan oud en jong te doen reden verstaan... Hoe?... Zie, dat zult ge in 't boekje zelf leerera. Schaf u het stukje aan; het is niet te moeilijk om spelen, en op onze prijsuitdeelingen b. v. zal het behagen. echelen. J. BRABANTSEN. Met Tijd en Vlijt ?Vanwege dit Taal- en Letterkundig Genootschap, werd ons gezonden het Verslag der werkzaamheden van 't schooljaar 1891-92, door Al. J. Van de Vyvere, In schrijver. Leuven, Vanlinthout. Vooraan de lijst der talrijke leden, werkende leden, buitenleden. Daarna het eigenlijke verslag, waaruit blijkt dat Tijd en Vlijt voortgaat met aan alle studentenkringen het loffelijke voorbeeld te geven van met aan alle studentenkringen het loffelijke voorbeeld te geven van onvermoeide werkzaamheid op het uitgestrekte gebied der Vlaamsche belangen, letterkunde en politiek vreedzaam nevens elkaar behandelend, zonder bovendien die andere voorname bezigheid te verwaarloozen welke in de studentenbedrijvigheid eene zoo aanzienlijke plaats inneemt : bij wijlen eens lustig te lachen en te zingen en feest te vieren... bij wijlen eens lustig te lachen en te zingen en feest te vieren... Geschiedenis van Gheluwe, door EMIEL HUPS, Sekretaris der gemeente. Kortrijk, wed. Nys en Zonen, 360 bl. groot in-80. Wij kunnen niet nalaten dit uitmuntend boek dringend aan te bevelen. Schrijver heeft nauwkeurige opzoekingen gedaan en hij bezit de gaaf om de bijzonderheden in belangwekkende tafereelen op te hangen en ons in 't leven van de vaderen bunnen te leiden. Velen kennen de gebeurtenissen der vervlogen tijden, maar 't eigenaardig karakter der voorgaande eeuwen, zeden en instellingen zijn voor hen een gesloten boek. Later zullen wij het werk uitvoeriger bespreken. J. CL. Uit het Kinderleven, door OMER WATTEZ. Dit boekje telt 7o bladz. 80. Papier en druk zijn wel verzorgd : de Seyn zou er anders zijnen naam niet op gedoogen. Het bevat vijf stukjes : I. Van een beekje ; H. De eerste dag uit het leven van eenen koorknaap; III. Naar het bosch; IV. De oude vedelaar ; V. Eene kinderwereld. Op de taal zelve valt er niets aan te merken. Wat den inhoud betreft, veel te veel onnoodige ontwikkelingen ende uitbreidingen. De beer W. schijnt te vergeten dat er tusschen de kleinere bijzonderheden BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.407 moet gekozen worden, en dat ze behagelijk moeten geschikt staan : van eenen letterkundige verwacht de lezer dat hij zijne gedachten tot een lieven bloemenkrans inéénvlechte. De ?tendenz ?in zake van godsdienst en zedeleer is, volgens de wet van '79, onzijdig; dat is, de ware zijde van katholieke zede- leer en godsdienst blijft verdoken. La réforme électorale. Une solution, par G. H. ?Gand, Van der Haeghen. Alhoewel de herziening van art. 47 der Grondwet een gedane feit is, willen wij toch onderhavig boekje ons toegezonden doen kennen. Dit werkje is net en klaar geschreven met wijsgeerige beschou- wingen van waar belang; het stelt het Pruisisch stelsel voor : alge- meen stemrecht, maar in 2 reeksen verdeeld, de eerste reeks de kiezers bevattende die fr. 42,32 betalen en dan de tweede reeks, die welke dien cijns niet betalen. Koninklijke Vlaamsche Academie. Vergadering van ig April. De heer Stallaert, onderbestuurder, die bij afwezigheid van den heer Genard de vergadering leidt, brengt hulde aan den heer de Potter, voor diens merkwaardige nota over het lokaal der Academie, die in het jaarboek voor 1893 voorkomt. Tevens wenscht hij den heer Micheels geluk niet zijne heerlijke studie over Prudens Van Duyse, en den heer Dr de Gheldere, met de uitgave van zijn Ghetidenboec en van zijnen frisschen bundel Rozeliederen. Hij herinnert vervolgens aan de groote verdiensten van wijlen den Waal Delecourt, die onder den naam van Van den Hove zooveel schreef ter verheerlijking van Vlaanderens moedertaal. Hij schenkt de pleisteren beeltenis van Delecourt, alsook eenen te zijner etre geslagen gedenkpenning aan de Academie. Nog een paar andere gedenkpenningen, waarvan een van Vader Willems, worden door hem ten geschenke gegeven. De heeren Coopman, De Vos en Obrie worden benoemd tot leden der commissie belast met het voorstellen van candidaten voor de plaats van buitenlandsch eerelid, door het afsterven van pastoor Brouwers open- gevallen. Door den heer Frans Willems, wordt eene lezing gehouden over eene Proeve van algemeene spraakleer. De studie zal in de Verslagen opgenomen worden. Davidsfonds. ?Hoofdbestuur : Op Donderdag, 18 Mei, zal, in naam van het Davidsfonds en van Met Tijd en Vlijt, eene plechtige Mis gezongen worden, om so 1f$ uren, in de kerk van Wilsele (20 minuten afstand van de Leuvensche statie), tot lafenis der ziel van pastoor Sc huer- mans zaliger, een' der stichters van het Davidsfonds. Daarna zal de zerk, geplaatst op het graf van den dierbaren afgestorvene, ontdekt worden. Op denzelfden dag is, in uitvoering van het 246 artikel der Stand- regelen, vastgesteld de Algemeene Vergadering, welke zal plaats hebben om f2 uren voormiddag, in het lokaal der Katholieke Iloogeschool, ter 408 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Halle. Dagorde : I. Verslag van den Heer FR. DE POTTER, algemeenen Secretaris. 2. Stemming over de rekeningen van het jaar 1892 en over het ontwerp van begrooting voor het jaar 1893. 3. Bespreking en stemming der voorstellen der Afdeelingen, welke, volgens artikel 28 der Standregels, bij den algemeenen Secretaris van het Hoofdbestuur vóór i Mei schriftelijk bij den algemeenen Secretaris van het Hoofdbestuur vóór i Mei schriftelijk zullen zijn ingeleverd. Laatst hield het Davidsfonds -van Vilvoorde een tooneelkundig feest met eene voordracht door den heer advocaat P. Gisseleire ; Zele gaf twee concerten, waar onder andere opgevoerd werd het merkwaar- dig drama van Karel Van Voordenhove, Robrecht van Eine. e?Te Gent overleed de verledene maand de heer Alexander Snellaert, broeder van wijlen Ferdinand-August Snellaert, den ver- dienstrijken schrijver en kamper, medewerker van Jan-Frans Willems. Laten wij ter gelegenheid van het sterfbericht nog eens vragen I. Bestaat de Commissie nog, die de taak op zich heeft genomen om Snellaert's aandenken stoffelijker wijze te vereeuwigen? 2. Waarom worden de inzichten der Inschrijvers niet vervuld? Niemand vraagt een kostel jk gedenkteeken. Men bestede, wat ingezameld is. In allen gevalle, ons dunkt dat de Commissie het recht niet heeft de zaak op de lange, lange baan te schuiven. De Inschrijvers verstaan dat zoo niet. Overigens, er zal over vijf, tien of meer jaren weinig of geen geld méér zijn, dan nu. De familie Sneliaert is ten hoogste ontevreden. Zij heeft gal.*. Ziedaar nu reeds twee harer leden, gestorven zonder de zekerheid, dat de nagedachtenis des broeders de verheerlijking zal bekomen, welke dezen is verschuldigd. Tal van Inschrijvers zijn ook reeds den veeren, onbekenden weg ingetreden... Waarom langer gedraald? Een steen op het graf is ons voldoende. Men geve ons dien. Nog eens -- geen enkel Inschrijver heeft zijn penning gejond om dien, al ware hij ook rentegevend, in de kas eener commissie te blijven. Snellaert is reeds een-en-twintig jaren dood! --- De heer Robyns, hoofdschoolopziener te Hasselt, heeft den Guinardprijs van i0000 fr, gewonnen met zijne werken en zijne pro- paganda ten voordee!e der matigheidsmaatschappijen in de scholen. EENE LETTERCRITIEK VAN HET JAAR 1849. EINIGEN onder ons weten, dat in de jaren '40 te Gent een nieuwsblad bestond, getiteld den Vaderlander, hetwelk driemaal in de week verscheen (Vlaamsche dagbladen waren toen nog niet bekend), en waarin de meeste letterkun- digen onzer stad hun rijm en proza lieten drukken. Den Vaderlander was mijne eerste lezing in het ouderlijke huis, en ik knipte er, elken zaterdagavond, de verzen en andere literarische brokken uit, die de verzen en andere literarische brokken uit, die me bevielen ?d. w. z., nagenoeg alle... Tien, vijftien jaren lang bleven de uitknipsels in doozen bewaard, totdat ik, op zekeren zomerschen dag, toen een bezeerd been mij gebood binnen te zitten, eene eerste schifting deed onder de honderden gazetuit- knipsels, en de drie vierden ervan in de scheur- mand wierp... Wat overbleef ging toen weer, in slechts een paar doozen, naar den zolder, vanwaar deze onlangs door mijne huiszorg beneden werden gebracht als ?goed voor het vuur? ?ik sloeg er bij tijds de hand aan, deed eene nieuwe schifting, en bewaarde, o. a., een stuk, dat in der tijd de hoogste belangstelling bij de Vlaamsche lezers had opgewekt. belangstelling bij de Vlaamsche lezers had opgewekt. 't Is een berijmd opstel over de meestbekende Vlaamsche schrijvers der jaren '40, hetwelk mij voor- kwam den liefhebberen onzer taal en letteren, van kwam den liefhebberen onzer taal en letteren, van 't jaar 1893, als een curiosum te mogen medegedeeld Morden. 410 EENE LETTERCRITIEK. De meeste Vlaamsche letterkundigen van dien tijd zijn niet meer; slechts drie dergene, in 't beroepen stuk vermeld, leven nog, rustende op hunne gewon- stuk vermeld, leven nog, rustende op hunne gewon- nen lauweren. Het over hen uitgesproken oordeel is weinig gunstig, maar de huidige lezer zal in aan- merking nemen dat de mannen van 1849 pas in hunne opkomst waren, en één, Sleeckx, sedertdien lettergewrochten voortbracht welke niet te misprijzen zijn. Wij treden dus het oordeel van den schrijver niet geheel bij, en herdrukken zijn opstel align als een staaltje van de lettercritiek in Vlaanderen v66r veertig jaren. 't Is bovendien zeer leerzaam, als het bewijs inhoudende dat het euvel van onzen tijd, door ernstige pennen meermaals aangeklaagd, toen reeds bestond. Het nog oudere : Nul n' aura de l' esfirit que nous et nos ands, is waarheid gebleven voor tal van recensenten, die den onnoozelen waan koesteren dat hunne uitspraak definitief is en alge- meen zal bijgestemd worden. Wij weten 't wel : de mensch is niet uit den mensch te schudden; hij heeft voor- en tegeninge- nomenheid, meermaals zonder recht te weten waarom ; veelal om redenen welke hij zich zou schamen te laten vermoeden (hoewel ze allicht gekend zijn), wel verre van ze boven zijn handteeken te belijden. De kleine-kapellekens bestaan in de Vlaamsche letterwereld nog heden gelijk in den bloeitijd van Heremans en P.-Fr. van Kerckhoven; waar eendrach- tigheid en broederliefde zouden moeten heerschen,, bestaan afgunst en argwaan, haat en vijandschap. 't Is genoeg, bij voorbeeld, dat A., op staatkundig gebied, niet denkt gelijk B., om al zijne lettervruchten door B., C. en D. onvoorwaardelijk veroordeeld te zien, ook al komt er, onder 't kaf, dat A. levert, onge- meen meer koorn. Vandaar, dat sommige schrijvers de eer genieten, zonder ophouden aangerand of doodge- zwegen te worden. Kleine-kapellekens houden aaneen EENE LETTERCRITIEK.411 gelijk eedgenootschappen. Kan 't anders ? Indien, b. v., iemand eens het goede erkende bij A. of B. te vinden ?er bestaat in de wereld mogelijk geen boek, waar niet wat goeds uit op te rakelen is ?wat zouden zekere coteriemannen wel zeggen? In maanden, moge- lijk in jaren ?'t is meer dan ééns gezien ! ?zou de plichtige van zijne kapelbroeders geenen groet meer krijgen, en dit ware toch de abominatie van de desolatie? Ter zake. De schrijver der kritiek -- een spot- of hekeldicht, zoo men wil ?schijnt, hoewel zijne uitspraken niet alle aan te nemen zijn, evenwel niet tot eenig letter- coterietje te hebben behoord. Hij was Noord-Neder- lander, een Fries, en zoo hij nu en dan mistast, moet dit veeleer geweten worden aan gebrek aan oordeelkunde, dan als het uitvloeisel van kleingeesti- gen wrok, afgunst of veete. Waar hij, b. v., Prud. van Duyse verwijt nu en dan te ?raaskallen ? en van Peene veroordeelt wegens één stuk, gaat hij het spoor verre te buiten, terwijl er, buiten kijf, over Theod. van Ryswyck wel anders was te spreken dan hij heeft gedaan. Zijn opstel verscheen, gelijk wij reeds zegden, in den Vaderlander van 1849, bepaal- delijk in de nummers 1, 4, 12 en 22, als feuilleton. Het slot schijnt niet gedrukt te zijn. Nopens dit laat- ste echter kunnen wij geen stellig bericht geven, daar de eenige ons bekende verzameling van gemeld blad onvolledig is. Intusschen dient gezegd, dat de mededeeling in nr 22 eindigt met het gewone ?het vervolg hierna ? 412 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. De Vlaemsche Parnassus (I). PEGASIADE. DOOR DEN AUTEUR. Wel zegt het veel, in eedlen gloed ontbrand, Te stryden voor zyn volk en vaderland ! Wel is het schoon een doelwit na te jagen, Dat vruchten draegt tot aen het eind der dagen ! Voor volk en tael te stryden ! is het woord, Dat elk, die edel denkt en voelt, bekoort, Dat door het harte dringt, het oog doet stralen, De ziel vervult met wellust niet te malen, En de innerlyke stem, die nimmer vleit, Die lokt noch liegt met hoerenteederheid, Getuigen doet : ?Vaer voost, blyf rustig stryden, ?Een traen zal 't nageslacht eens aen u wyden ! ? Een kreet is opgegaen door Belgenland, Dat de eigen schoone tael vergat ( ?schand ! ) Voor 't walglyk Fransch ; de donderstem zich schaemda Van 't Noorden, jammerlyk zyn Fransch uitkraemde, Een boer gelyk in 't herenkleed, de spot Van wyze en dwaes, verstandig man en zot ! Die kreet vond weêrklank in het vlaemsche harte, Dat 't woelen van den franschen tydgeest smartte, Dat nog zyn tael beminde en nimmer voor Zyn moedertael een vreemde spraek verkoor. (I) We zyn overtuigd, dat dit, ons geschryf van den eenera kant_ met blydschap ontvangen, en van den anderen jammerlyk uitgefloten zal worden. Zy, die iets meer in de tael en in de kunst zien, dan een middel om bekend te worden, zullen ( hoewel zy misschien niet geheel onze denkwyze deeren ! ) tot de eersten behooren. Degenen echter, die in aenbidding voor onze ?groote mannen ?neêrgeknield zyn, hebben wy tegen ons. Deze laetsten deeren ons geen sier. Wy zyn hebben wy tegen ons. Deze laetsten deeren ons geen sier. Wy zyn met van die, welke men zoo heel gemakkelyk kan verblinden, en wy roepen niet bravo ! alvoorens wy daertoe reden meehen te hebben. Naer onze denkwyze werd het tyd het ligtgeloovige publiek de oogen te openen. Al hebben wy vele ?letterkundige ?( God beter't 1) zoo hebben wy toch weinig goede. De vlaemsche letterkunde lydt meer dan eenige andere van de prulschryvers ; deze heeren een weinig te doen kennen, was ons doel by het schryven dezer Pegasiade. Den waerachtigen letterkundigen roepen wy, met SCEIILLER, toe : Kardinal ! Ich habe das meinige gethan, Thun sie das Jhrige ! DE VLAAMSCHE PARNASSUS. 413 Die kreet vond weêrklank, drong zelfs tot in de ooren Van hen, die in hun loddrigheid verloren, Geen sier meer wisten dan een weinig Fransch ! 'T was de eerste strael aen onzen lettertrans ! Het was een vonk, die ieders borst ontgloeide, Een leus, een strydbanier, die ieder boeide ! Er is een sprook, die zegt : Er sliep in 't woud Een koningsdochter, zuiver als het goud. Door tooverrnagt werd zy gedoemd te slapen, Zy, voor 't geluk en voor den glans geschapen ; Vier honderd jaren sliep zy, 't zoete kind, Tot haer op eens de zoon des konings vindt, Hy kust haer ?en ze ontwaekt, herleeft, en krachtig Verschynt zy hem, nog kort geleên onmagtig ! Zoo ook sliep onze tael. De minnaer kwam, Die 't lieve kind in zyn bescherming nam. Toen rees de kreet : ?Wat is zy schoon ! hoe stralen ?Hare ooren. Ja, wy mogen op haer pralen ! ?Weg met de Roomsche Beedlares ! (I) Zy vlied' ?Naer Frankryk heên, maer hier regeer zy niet ! ?Wy zouden (die nog nimmer leerden knielen) ?Steeds buigen voor een vreemde ? Laffe zielen ?Zy 't vry gegund te kruipen in het stof, ?Maer wy, wy maken aen geen vreemde 't hof. ? En dra verdween de bedeltael der Franschen. Wy zagen 't Vlaemsch met nieuwen gloed weêrglansen, Nog steeds gesluijerd, wel is waer ! maer geen Die twyfelde, dat dra dat gals verdween ! Die hoop was logen, was een ydel wanen : Wy zagen haer met eiken morgen tanen ; Zy, 't voorwerp der aenbidding, kwynde heen, Haer vroegre schoonheidsglans en gloed verdween. Haer blik verduisterde, staeg was ze aen 't weersen,, Zy zakte in een ?en spoedig is zy henen ! Wilt gy de reden weten van 't verval Dat ze ondergaet, gy, mannen, die 't heelal (I) De Roomsche Beedlares : het Fransch. Zie HELMIERS, 414 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. Met uwen letteroen denkt op te vullen, Door 't schryven van uw zoutelooze prullen ? Wilt gy de reden weten (mannen, groot In 't eigen oog !) van haren droeven dood ? Ik zal ze u melden, vaderlandsch' Homeeren, Uw eigenliefde een weinigje verneêren. Ligt dat ge 't kwalyk neemt, het spyt my zeer, Maer 'k leg daerom myn stalen stift niet neêr, En stoor my weinig aen uw toorn. gewyden ; 'K zal voor de kunst, die gy onteert, steeds stryden, Het volk doen zien, wat gy verstaet door kunst, Gy, arme duivels, dichters door de gunst Van 't rymen-woordenboek, maer 't volk ook toonen Wien 't als poëten, met zyn dank, moet loonen ! Is u het vuer bekend, dat 's dichters hart Vervult, hetwelk hem troost in leed en smart, Hem juichen doet en weenen van verrukken, Hem bloemen in de wintersneeuw doet plukken, De zon doet zien, waer andren zien geen licht (i), Zoo dat hy steeds een Paradys zich sticht ? Is u dien gloed bekend, die hem doet juichen, De knieën voor den Hemelheer doet buigen, KERCKHOVEN, die uw laffe rymlary Ons opdischt voor volschoone poëzy ? Ik lach met uw ?Gedichten en Balladen? Ik min niet om door slyk en drab te waden, Al schryft vriend SLEECKX ook dat ze prachtig zyn, (2) (i) Vrye navolging van den Deenschen dichter ANDERSEN. (2) Men moet SLEECKX heeten om van het - prulprodukt (de gedichten en balladen) des heeren VAN KERCKHOVEN te zeggen ; ?Het zal lang nog een der merkweerdigste gewrochten blyven van onze letterkunde, en niet weinig bybrengen, om hem in de toekomst eenera duerzamen naem als dichter te verzekeren. ?Als dat werk de roem des heeren VAN KERKHOVEN uit moet maken, dan ware het beter, dat hy nimmer iets geschreven hadde, Het maekt hem belachelyk. De tael en de vorm zyn er jammerlyk in verknoeid. Ja, maer zal de heer S*** my zeggen, de gedachte dan ! Gedachte zonder vorm beteekent niets. Iedereen kan denken, en zyne gedachte tant bien que mal in rym brengen. De heer S*** echter schynt zich weinig aen den vorm te laten gelegen leggen. Zie, by voorbeeld, eens ?Het vers Van den heere Duvillers ? in de Vlaemsche Stem. Zulke vodden waegt een redakteur in een tydschrift op te nemen, en het publiek straft , hem niet met een alge- meen désabonnement. 0 temjoro 1 enz. meen désabonnement. 0 temjoro 1 enz. DE VLAAMSCHE PARNASSUS.415 En houdt ge veel van al wat endt op lyn ! (i) Hebt gy een Her, ?liereman ? Een vedel Misschien, poëetje in minimum ! Hoe edel Hebt ge UHLAND niet vertaeld, ?arme bloed, Hoe diep gedrongen in zyn geest! (2) Hoe zoet Is niet uw minnedicht. zoo als vriend SLEECKX zeit, (Gezworen recensent ! ) die uwe bleekheid Verbergen wil door zyn wankritiek, (By ons is 't arme wicht geweldig ziek 1) En in zyn ?Ulaernsche Stem ?het land doordondert, Op dat het, groote man, uw werk bewondert ! (I) De dichter (?) VAN KERCKHOVEN houdt veel van zyne rymen met lyn te doen eindigen. Zie de vertalingen van UHLAND in den Rederyker des verledenen jaers, et dztes m' en des nouvelles. (2) Al wat de heer VAN KERCKHOVEN heeft aengeraekt van den duitschen dichter UHLAND, heeft hij in zyn' Rederyker jammerlyk ver- knoeid. Een paer voorbeelden wil ik hier geven. in de eerste ballade, welke in een Rederyker van i 848 voorkomt (het treurige tournol) vinden wy de volgende overschoone verzen En als ze stonden voor het slot, Begon de klok te rouwen, En als ze traden in de hal, Dan zagen zy flambáuwen. En, by de lichten lag daer dood De minzame Adelheide. De koning zat aen 't hoofd der baer In groote zielenlyde. En dergelyke «prachtige brokken ?zoo als S*** in zyne recensie zegt, vindt men by honderde. Een ander voorbeeld uit het Noodhemd van UHLAND, ook door denzelfden vertaler verknoeid : Ik moet ten stryd, myn dochterlyra, En aeklig gl°mt der starren schyn ; etc. Nog nimmer smeedde ik 't harde stael, Ik spon en weefde in 's vrouwen zael. Nu zou men zeggen, dat het arme kind in den zadel spon. 1VMaer neen, lieve lezer, het is in eene zael, dat de heer VAN KERCK- HOVEN zeggen wil. Pourvu qu'on le sache ! Dan het lust ons niet hier alle domheden, in deze vertalingen te vinden, aen te halen. Den belangstellende lezer verwyzen wy naer -den Rederyker. Hy kan er zyn hart aen ophalen, des verkiezende ! 416 DE VLA.AMSCHE PARNASSUS. Zyt gy poëet ? (I) Vliegt gy met aedlaersvlugt Ten hemel heen ? Smaekt gy het wild genucht Den dichteres deelachtig ? Arme jongen, Wy lachen met uw zotte bokkesprongen, Gy vliegt niet, neen ! in teugellooze vaert, Op Pegasus, het dichterlyke paerd, Gy rent niet naer Appolo's lommerdreven, Geen Muze laefde u aen de bron van 't leven. Gy sukkelt langzaem slechts de treden op, En nimmer komt gy op des Pindus top. Apollo is u vreemd, en nimmer wendde Die de oogen op uw rymelaers ellende. Al schreeft ge ook van der dichtren zaligheid En wordt ge door uw jongren braef gevleid, En wordt gy ook bewierookt en geprezen Door domheid ; ?vriend, men zag dit meer voor dezen ! Maer ook wie in zyn leven werd vergood, Diens roem is, meestal, na zyn sterven dood I Als dichter wensch ik u het laetste ! Uw proza Is beter (en ik zeg het niet sub rosa !) Schryf werken als uw ?Dani? ? en gy Doet beter dan met al uw rymlary. Niet dat ge meesterstukken schryft. Waerachtig, Dat meende ik niet ; maer lief en teêr en krachtig. Eenvoudig kunt ge teelenen als ge wilt ! Zy niet uw tyd aen twistgeschryf verspild ! Laet, laet dat heir van droeve volgelingen, Die u bewondren, uwen lof bezingen. En nog hun tael niet kennen, maer wier waen Zich schryver noemen durft. Hoor het niet aen Dat eeuwig ras van laffe nietelingen, Dat, d'aep gelyk, op 's meesters wenk gaet springen, Dat elke Rederykers bladzy vult. Wie, voor den drommel ! is er, die geduld (I) Wie nieuwsgierig is te weten, hoe of men in Holland over van Kerckhoven s'vlaemsche poëzy denkt, leze hier een kurieus proefje, te vinden in den ?Gas ?van 1844, bl. 163, waerin de heer POT-. GIETER, die toch nog al iets weet van poëzy, na een stuk van K., in het Jaerboekje van 1841 geplaetst, te hebben aengehaeld, aldus spreekt : ?Het loopt nog doller ; maer ik heb misschien i eeds te veel overge- ?Het loopt nog doller ; maer ik heb misschien i eeds te veel overge- schreven, om u niet van de kennismaking af te schrikken. ?En op eene andere plaets, na dat de recensent den <, Jaek ?(en te regte), geprezen heeft : ?Hier is eenvoud, waerheid, natuer ! verklare my, wie het kan, hoe dezelfde hand, die dit schetste. de vroeger aengehaelde verzen kladden kon. Of heet in Belgi?alle berymde bombast, poëzy ? DE VLAAMSCHE PARNASSUS. 417 Heeft al de zotternyen aen te hooren, Die we in uw tydschrift lezen ? Wee onze ooren Voor al dien poespas, voor dien onzin dien Ge ons 's maendelyks geregeld aen gaet biên. KERCKHOVEN, zoo ik bitter ben, vergeef 't my ! Maer voortgaen zal ik het te zeggen, streeft gy Steeds voort op 't pad, dat tot den doodslaep leidt Der Moedertael, eenmael gevierd, gevleid ! Laet vry DUZONT, ROSSEELS, NYS, MERTENS (I) sullen Der letterkunde ! ) een tydschrift met hun prullen Ter wereld brengen. Maer laet hen begaen, En trek u geene Rederykers aen. Gy ook, gy kunt de moederspraek verdedigen, Wat fransch denkt met de vlaemsche tael bevredigen, Maer, dryf uw arme schapen naer den stal, Of naer de weide, in Gods naem ! 't Is te mal, Om u met zulke dwergjes af te geven ! KERCKHOVEN, wil naer eedler doelwit streven ! Na onzen VICTOR HUGO en zyn rot, Begroet ik u, ?vlaemsche WALTER SCOTT ! Ook gy zyt door een rymersben t omgeven, Die luidkeels roepen : ?Lang nog moog' hy leven ! n Wanneer gy spreekt, hoort elk aandachtig toe, En dure 't lang, nooit is men 't hooren mo? 't Orakel Delphi's zoude u wis benyden, En in zulke aendacht zeker zich verblydea ! ?CONSCIENCE (juichen ze allen) is de man ?Alleen, die op talent nog roemen kan ! << Hy 's de Alpha en de Omega aller dichters, ?De primus der papieren eerzuilstichters, ?Europa's grootste szhryver van 't verleên, ?Van 't heden en der toekomst ! Nooit ryst een, ?Zoo groot als deze, in Vlaendren weêr ! Zyn blikken ?Verraden 't vuer dat in hem gloeit ! ?Zy snikken Van louter achting en bewondering. En buigen diep voor 's hemels gunsteling. Maer vraeg eens, bid ik, aen die lofverkonderen, Wat of zy in hun afgod wel bewonderen ? (i) Uit DUiVIONT, ROSSEELS, NYS, MERTENS bestaet het klaver- blad van vieren, 't welk elkander niets heeft toe te geven, en dat immer lauweren in den Vlaemschen Rederyker plukt. Het lust ons niet, iets van hen aen te halen. Het zy genoeg te zeggen, dat ze alien even wys zyn. 418 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. Ze weten niets te zeggen op die vraeg, Of wel, zy zeggen, wat zy zeggen staeg : ?CONSCIENCE is .gr oot, is een genie, dat 's zeker ! ? En hier m e?zwygt de diep ontroerde spreker, En daer hy van zyn zwakheid is bewust, Voegt hy er by : ?Kom, laet my thans met rust, ?Gy wilt zyn gods gaev', zyn genie niet eerera : ?Aen my is 't niet, myn vriend, om u te leeren ! ? Dit 's alles, wat gy uit die stumpers haelt, Of ge ook al vloekt en tiert, of schimpt of smaelt. Dat heeten letterkundigen en dichters, 't Zyn niets dan kunst- en tael- en vorm-ontwrichters ? 't Zyn uilen, die het daglicht zien, en die Zich zelv' daer in bewonderen ! Uw genie, CONSCIENCE, toch behoeft die rymersbent niet, Daer ge u als echt poëet alom erkend ziet, Al schryft ge proze en liet ge uw rymlary (I) Zeer wysselyk aen andren over. Gy Zyt veel, CONSCIENCE, als schryver. Wy verwachten Nog veel van u. Op, aedlaer ! rep uw schachten, Vlieg naer omhoog, doorklief de blauwe lucht, En word (als eertyds !) iedereen geducht ! Schryft nog een Leeuw van Vlaendren ! Meld den lande Zyn vroegere grootheid, dat het weêr ontbrande, En juiche op 'f zien van uw schildery (Een meesterstuk van waer en phantazy I). CONSCIENCE, vlied, ?vlied die rymelaren, Die tokkelen op half vergane snaren, En u aenbidden, ja, maer slechts uit nood, En by zich-zelve denken : ?'k Ben toch groot ! ? (i) De heer CONSCIENCE heeft zich in den tyd door deze heerlyke verzen (te vinden, in zyne Phantazy) verdienstelyk gemaekt. Ze zyn aen het adres van zyn' boezemvriend, den heer DE LAET, die er byzonder mede moet vereerd zyn geweest : En als ik niet meer weenen kon, Dan weendet gy voor twee ! Alfried ! We zouden deze poëzy wel eens in het leven willen bewerkstelligd zien . Men zou er een schilderytje van kunnen maken. De heer CONSCIENCE, met roode, uitgeweende oogen, op den voorgrond, zegt tot den heer DE LAET : Ween, ALFRIED, want ik heb genne tranen meer. En de heer DE LAET antwoordt met een romeinsch gezigt : HENDRIK, ik zal voor ons beide weenen! en hy doet dit met eene standvastigheid, een' MUCIUS SCAVOLA waerdig. DE VLAAMSCHE PARNASSUS.419 Jaeg dat gespuis uw deur uit ! Laet ze schryven Zoo veel ze willen, maer ga hen verdryven ! Misschien dan komt er eendragt in ons heir, En zitten wy als vrienden samen neêr, En stryden we onder een banier, beminnen Wy ieder waer talent. Wy zullen winnen, (Al zyn we ook minder in getal !) door hen Te missen, die slechts schreeuwers zyn. Ik ken Er veel, die 'k van den Helikon wou donderen, Die straffeloos de lieve Daphne (i) plonderen, Maer zal geen namen noemen, want hun straf Is 't ergste, zwygt men over hen als 't graf I Veel liever zyn zy immer uitgefloten, Dan één mael uit den rymerstoet gesloten ! Schryft voort, Apol verdoemden, schryft u gek, En hebt vooral aen vrienden geen gebrek, Dien gy het leven zuer maekt door uw verzen, Dien gy de tranen uit het oog doet persen, Die vlugten wen ze u zien, uw rymlary En u er by verdoemen. Rymers, gy, Gy doet op aerd den Tartarus verryzen, De menschheid voor uw droevig noodlot yzen ! Uw leven is de straf van Sisyphus, Gy rolt, als by, uw rotsgevaerte ! Aldus Vervliet, neen, hort en stoot uw leven henen, En niemand is er die u zal beweenen ! Wees my gegroet, auteur van ?S o 4 ? ?Ambiorix ?en wat al meer, NOLET DE BRAUWERE YAN STEELAND ('t is een mond vol !) Duld dat ik met myn ton op uwen grond roll' ! Ik maek u myn drievoudig kompliment, Als dichter, philoloog en recensent, En dat in goeden ernst ! Ga voort te zingen, De zielen van genot op te doen springen, Geef heldenschetsen uit der vaedren tyd, Mael ons 't geslacht der oudren reuzenstryd ! Stoor aen geen Broederhand (2) u en haer spellers, (Half duitsch, half vlaemsch, zoo IA ilden haer vertellers); (i) Daphne door Apollo vervolgd, veranderde in een' lauwerboom> Bekend is het versje van den duitschen dichter HOLTY, getiteld : ?Apollo und Daphne, ?dat door den heer VAN RYSWYCK vry vertaeld is, doch waervan hy zeker vergeten heeft de bron te noemen. Althans hy geeft het voor oorspronke lyk. (2) De beer NOLET heeft in den tyd zich hoogst veidienstelyk gemaekt 420 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. Sla met den geelel der satyre in 't rond, Al pryst men u ook in geen Taalverbond (1). Laet HEREMANS zyn klub alleen bewonderen, En op zyn' drievoet Nederland doordonderen, Beschouw' men hem als 't sybellynsche boek, En hoor' men naer zyn zegening of vloek, 't Zy men als een POMPILIUS hem achte, (Die met de nymf EGERIA vernachtte !) NOLET, verblyd ons weër met ?Ernst en Boert. ? Maer laet Germanje (2), in Gods naem, onberoerd ! Geen vorstenvleiery betaemt den dichter, Wanneer hy 't waerlyk is, ten minste ! Licht er Voor u dan uit de vryheid niet een glans, Die meer dan diadeem is ? Dient er thans, Nog altyd slaefsch gewroet voor laffe vorsten, (Ook goede zyn er, 'k geef het toe !) die dorsten Naer volksverdrukking, zoo als Pruissens vorst, Wiens hermelyn zoo bloedig is bemorst ? Bid hen niet aen, die laffe volksontwrichters, Ze beven reeds voor hunne ware rigters. Laet 't nageslacht rhun oordeel, ?NOLET, Wy hooren reeds den eersten regters tred ! Wie, duivel, naekt op eens doer voor myne oogen, Wat schoolvos, dien ze thans aenschouwen mogen ? Markies VAN BOEKEL is 't, pedant als tien !... Die wordt als dichter ook al aengezien ? Niet waer, markies TRAZEGNIES, op uw voorhoofd Is 't stempel van 't genie gedrukt ? Veroorloft Gy my een woordjen u te zeggen, vrind ? (Ligt dat ge 't onbeleefd en leelyk vindt ?) Het zy zoo, maer ik kan het niet verzwygen, Myn smaek niet in een knellend keurslyf rygen, Ik vind uw werken allerdomst, 't is waer ! En menigmael was 'k luister-martelaer, door Herrn Dr WOLFF en zyne verduitsching eens duchtig de ooren te wasschen, in zyne geestige brochure <, S of Z ? (t) Is het niet te bejammeren dat het Taelverbond, het eenige goede tydschrift dat wy hebben, ook party voor een' naem getrokken heeft ? Dit zal alleen wel de reden geweest zyn, dat de heer HEREMANS de stukken van zal alleen wel de reden geweest zyn, dat de heer HEREMANS de stukken van den heer NOLET afgekeurd heeft, doch hy heeft eene duchtige en wel ver- den heer NOLET afgekeurd heeft, doch hy heeft eene duchtige en wel ver- diende savonnade in de Vlaemsche Stem terug gekregen. diende savonnade in de Vlaemsche Stem terug gekregen. (2) Zinspeling op de brochure des schryvers : ?Aen de Germanen? in 1847 uitgegeven. DE VLAAMSCHE PARNASSUS. 421 Leed ik de straf Ixions, wen de hazen, Wien gy uw werken schenkt (?God !) ze lazen, En my onthaelden op uw rymlary. Of wel op uwe proza-poëzy (I) Maer toch ben ik u dankbaer, en kan juichen, Want de Almanak (dat wonder !) viel in duigen; Het schynt, 't publiek had al genoeg aen vier (2), En wilde niet van uw bemorst papier ! ?Arnold van Rummen ?is ook reeds vergeten, Ten minste, groote dichter, naer myn weten. Mag ik u een iaed geven, groote man, Houd u by uwe school en jongens, dan (Herinner u 't gezegde van APELLES !) Zyt gy misschien voor iets nog goed ! Vertel des Ons immer spookjes meer, noch laet u in Met Vaderlander of met Broedermin ! (i) We spraken straks over de kritiek van de ?Vlaemsche Stem ? om billyk te wezen, moeten wy zeggen dat de kritiek van den «Rederyker ? nog dommer is. De heer VAN KERCKHOTEN heeft ten minste nog talent, en men kan (al maekt hy slechte verzen !) goed van hem spreken, doch, wat zal men, in Gods naem van een.' nietigen rymelaer als VAN BOEKEL zeggen ? Hoor KERCKHOVEN s. v. p. eens den roem van VAN BOEKEL uitbazuinen. ?De heer VAN BOEKEL is niet alleen dichter, wanneer hy verzen schryft, maer ook in de proza weet hy de kleuren van zyn poëtisch palet (sic!) met kennis en fynen smaek te gebruiken. Zyne afschilderingen der natuer-tafereelen, welke men in de schoone omstreken der Maes ontdekt, zyn zoo keurig en zoo fyn getoetst, dat men zich, by de lezing, als op het tooneel zelf verplaetst gevoelt. ?En verder : ?Hy (de lezer) zal te meer met ons alsdan hulde doen aen den schryver die zoo sierlyk weet af te schilderen, zoo bondig en klaer en duidelyk de historieke daedzaken weet voor oogen te brengen, en die tot zelfs by het onderzoeken der geslachtboomen van zyne persoonaedjen, zynen prachtigen (lees dommen!) en vloeijenden (lees lammen!) styl weet te behouden, ?enz. Al deze aerdigheden van den hee r VAN KERCKHOVEN zyn te vinden in het 8e ,deel van den ?Rederyker, ? pag. i54 en 555. En dat noemt men kritiek ! En men moedigt zulke ellendige prul- schryveis, als de heer VAN BOEKEL, die in zyn' Volksalmanak zulke overtuigende proeven van wansmaek heeft gegeven, aen ! KERCKHOVEN, en hoe gy anders heeten moogt, gy, die u opwerpt als critici, hebt gy geen medelyden met uwe oveitulging, heb dan te minste medelyden met het volk, dat in u vertrouwt, en wiens-smaek gy leidt,. Wie onder de vanen van den heer VAN KERCKHOVEN wil stryden (zy by zoo dom als Midas !) kan verzekerd zyn een groot man te worden genoemd. Men zegge dat voort I Men verlangt rekruten! (2) Vier ?Volksalmanakken?hebben het licht gezien. Der laatste is in de ?Vlaemsche Stem ?door EEKMA duchtig de les gelezen, schoon de ?Rederyker ?denzelven (volgens gewoonte!) bewonderd heeft. 422 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. Al weêr een toovenaer aenschouw ik. Wonder Groot is 't getal der groote mannen. Onder De schryvers en poëten reeds genoemd, Is 't grootste deel de wereld door beroemd. Gelukkig land, dat zooveel echte helden, In 't kamp der lettren, noemen kan! En melden Gazetten en papieren van den dag Geregeld niet, dat weêr een 't daglicht zag? DEUCALION en PYRRHA wierpen menschen, Doch wy, wy hebben slechts een reus te wenschen, En ziet ?het somber nevelfloers verdwynt, En 't wonderkind met 't reuzenhoofd verschynt! 0 lichten, die ik knielend blyf bewonderen, 0 genii, die, Gods bevel verkonderen, De wereld zegent, of haer doemt en vloekt, Op steenen taeflen uwe oraeklen boekt, Blyft lang nog onze weelde en trots en hope, De lust en vreugde en perels van Europe! Gy ook zyt een dier reuzen, ZETTERNAM, (Of hoe gy anders heeten moogt!) Ik vlam En brand om uwen genius te groeten, En werp my huivrend neder aen uw voeten, (Als Rowna eens voor de Zigeunerinn !) En 'k hoop dat ik een lachje van u win ! Oorspronkélyk zyt gy als.., poëet VAN PEENE, (Wiens Haegsche Gek (i) ik als een Gek beweene!) Uw u Rowna ?noemdet gy een phantazy Een Hoffmann'sch stukje lykt het eer aen my! Wanneer gy u oorspronkelyk doet heeten, Betreed dan ook een eigen pad. Wy weten Toch, dat het voorwoord van ?Bernhart de Laet ? Geheel van VICTOR HUGO is. Myn maet, Ge moest u voor die Don Quichott'-reklamen, Zoo als die van de Tael is 't Volk (2), toch schamen ! ( i) De ?Gek van 's Gravenhage ?is het eerste en (ik durf het u verzekeren, geachte lezer !) het laetste drama, dat ik van den heer VAN PEENE gelezen heb. Daer is geen enkel tooneel in, of ik zoude u kunnen zeggen, uit welken schryver by het (het woord moet er uit, al zy het hard !) gestolen heeft. ZETTERNAM, op wiens oorspronkelykheid zyne vrienden zoo roemen, maekt zich ook dikwerf aen deze misdaed (waertegen het code pénal onmagtig is!) schuldig. Vergelyk, s'il nous plait, eens de voorrede van ?Bernhart de Laet ?met die van ?Les Burgraves ?van VICTOR HUGO, en ge zult verwonderd staen. ' (2) Aldus spreekt de Maetschappy de Tael is gansch het volk in haer prospectus over ?Minheer Luchtervelde ?van EUG. ZETTERNAM. DE VLAAMSCHE PARNASSUS.423 Het spoor, dat ge inslaet, is verkeerd, myn vrind, Ofschoon ge er ook een' grooten naem me?wint; Doch, wat niet op een' vasten grond gebouwd is, Zinkt in den poel, nog vóór 't genoeg beschouwd is ! Uw ?Margaretha ?was den naem onwaerd Van drama. Gy kent geen tooneel, al staert Men ook op u, als op het achtste wonder, En bidt men als APOL u aen. Ik vond er Veel dom- en zotheên in, naest veel talent, (Dat gy het hebt, is iedereen bekend) Veel liever neem ik ?Voor twee centen minder! ? Dat is voor 't volk geschreven, al kryscht ginder Een uil : ?0 diep rampzaelge, droevige eeuw (1). ? Stoor, ZETTERNAM, u niet aen 't uilgeschreeuw; Laet ze in hun duisternissen zich vermaken, En zuchten, by dozyn en grossen, slaken ! Maer ?! verblind u niet door vrienden-lof, Gy zyt nog in 't portael niet van het hof APOLLO'S (2) en uw vrienden roepen allen : ?Hoe mooi ! hoe schoon ! hoe grootsch ! ?Ook gy kunt vallen 1 ?De roman, dien wy hier aenkondigen, munt, naer het gevoelen der Regters, boven al wat van dezen Schryver reeds bekend is, in verdienste uit. Edelheid en vloeibaerheid van styl, verhevenheid in de gedachten, wonder- bare kennis van het menschelyk hert, praktische diepzinnigheid, door gezond oordeel versterkt, waerdige en vaste ontwikkeling der meest verschillige karakters, immer klimmend belang in de aeneenschakeling der gebeurtenis- sen, ziedaer de uitmuntende hoedanigheden, welke dit verhael kenschetsen. Daerby wordt er in dit werk een heldere blik in den huldigen toestand der samenleving geworpen ; de noodlottige wrijving tusschen hoogere en lagere standen ontstaen en de gewigtige vraegpunten daeruit opgerezen, worden er in aengeroerd en toegelicht. Zoodat dit boek geen enkel werk van vermaek en uitspanning is; maer dat het zelfs in de tegenwoordige omstandigheden, waer aller aendacht zich op maetschappelijke aengelegenheden vestigt, voorzeker by menigen ernstigen lezer byval ontmoeten zal. ? We hebben veel achting voor des schryvers talent, maer we vragen het hein in gemoede, zal zyn werk, hoe verdienstelijk het zyn moge, aen deze ronkende grootspraek voldoen ? De verwachting is hoog gespannen, ,en wee den schryver ! wanneer hy geen meesterstuk levert. (I) Lees de verzen ?Voortgang ?en ?Aen Meremans ?van den vroomen heer BLIECK. (2) We bevelen deze woorden van GOETHE den heer ZETTERNAM aen. Hy zegt in zyne Einleitung in die Propyleen : ?Der Tiingling, wenn Natur und Kunst ihn anziehen, glaubt mit einem lebhaften Streben bald in das innerste Heiligthum zu dringen; der Mann bemerkt, nach langem Umherwandeln, dasz er sich noch immer in den Vorhófen befinde. ? (GOETHE'S Poëtische und prosaische Werke. Stuttgart und Tubingen. Verlag der Cotta'schen Buchhandlung (38e deel). 424 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. Steil is de weg ten Pindus; menig die Zich boven waent, valt eensklaps neêr. 0 zie, 't Zou droef zyn, wen gy nedervielt. 0 wapen By tyds u tegen 't zorgelooze slapen ! VAN DUYSE praelt voorzeker aen de spits Der Muzen-zonen, en strekt hen ten gids, (Schoon alles wat by schryft, geen poëzy is, En in zyn werken heel veel rymlary is !) Het echte vuer doorgloeit zyn borst ; by zingt, Zoodat het hart van hemelweelde springt Hy 's meester van de tael, zoo als NOLET is. (Maer buiten die geen enkle, want de wet is Der waen-poëten : ?Vorm beteekent niets ! ? Daerom de tael om 't zeerst verknoeid. 't Verlies Der schoonheid van de tael zal weinig wezen, Zoo men gedachte slechts in 't stuk kan lezen ! ? Ze stryden voor een tael door hen verknoeid ' ? Ik min den zang, die van zyn lippen vloeit, Vaek treft en roert hy my. Der ziel behaegt by, De neêrgeslagen harten steunt en schraegt by, Soms is by van fluweel en somtyds hard, Maer draegt het stempel steeds van d'echten bard. Gegroet, VAN DUYSE! steun der tempelchooren, Zing (hebt ge ook veel gebreken !) voort; wy hooren En kustren naer de tonnen, die ge schept, Die ge uit uw volle ziel getokkeld hebt. De gaef van 't lied is u door God gegeven; Aen vaderland en tael behoort uw leven, Uw verzen zyn (6 wonder !) poëzy, Vuer is uw ziel -- uw harte één harmony. (i) (i) We gelooven hier niet te veel van VAN DUYSE te zeggen. Gebreken heeft hy, en zeer vele, voorzeker. Duister is hy vaek in zyne voordragt. Raeskallen kan hy, zoo goed als elk ander, doch deze (waerlyk groote) gebreken, wegen niet tegen zyne verdiensten op, onder welke wy, vooral, vuer en heerschappy over de tael, rekenen. Er zyn menschen, die van hem zeggen, dat zyn zang enkel wildzang is. Ik geef toe, dat hy vaek i eden tot dit verwyt geeft, doch het is voor my het grootste bewys van den dichter- dit verwyt geeft, doch het is voor my het grootste bewys van den dichter- lyke.: geest des schrijvers. BOILEAU maekte verzen zoo mooi en zoo fyn, dat er niets op te zeggen viel, maer de man was niets afders dan ?un habile vers ficateur ? De heer RENS ook maekt zeer vloeijende verzen, maer zoo vers ficateur ? De heer RENS ook maekt zeer vloeijende verzen, maer zoo koud, dat men er bedroefd van wordt, en zich zelven afvraegt : ?Of dat nu een poëet is? ?De meeste (zoogenaemde) vlaemsche poëten verkeeien in het geval van den heer RENS. Overigens denke men niet, dat wy aldus over VAN DUYSE oordeelen, wyl wy met hem bevriend zyn. We verklaren, op ons woord, dat we Z. Ed. slechts eenmael gezien, doch nimmer gesproken hebben. DE VLAAMSCHE PARNASSUS. 425 Laet andren, die noch tael noch vormen kennen, Uw dichtrennaem (op hunne wyze !) schennen, En zeggen : Wy zyn denkers! het bewys Er van is, hy ontving niet de eereer js ! (1) Laet, laet die bluffers en hun maetschappyen Bewondrend voor zich zelv' ter neêr zich vlyen, Hun Artevelde's (tien graad onder nul !) Opvyz'len en verheffen doen. 0 prul- Poëten, 'k wenschte u allen neêr te vellen U naer de hel (daer hoort ge Thuis !) doen snellen ; 'k Wenschte u der Danaïden straf, al zyt Ge als dichter door een dom publiek gewyd, Publiek dat zich door schreeuwen laet bedriegen, En wondren ziet in laffe glimwormvliegen ! O Poëzy, aenbidbre hemelspruit, In Vlaendren heeft uw glans en luister uit ! Sints LEDEGANCK en WILLEMS zyn gevloden, Rust gy (helaes !) ook by die dierbre dooden ! Mogt 't waer zijn, waert ge dood ! Maar neen, ge leeft, Maer beter ware 't, dat ge waert gesneefd ! Gy leeft, maer ach ! welk leven is het uwe, Boelin zyt gy geworden ! Ieder gruwe By 't zien van uwe ellende ! Gy zyt thans De pop van laffe knapen, die uw glans, Uw maegdenglans bevlekken met hun kussen, Hun kindermin in uwe omhelzing blusschen ! VAN DUYSE is warm, doch vader RENS is koud, Zoo koud als CATS, en kouder nog. Beschouwt Zyn verzen eens, en zoo gy niet de koorts krygt (Die koude koorts !) besta ik niet meer. Voorts zwygt Zyn Muze nog al ?en laet ons met vrêe, (Dat menig Muze, by APOL, het de?!) Toch acht ik vader RENS en ik koop immer Zyn letterkundige (?) almanak. 't Kon slimmer Zyn, 't boekje, dat hy uitgeeft, maer 't is slecht, En blyft, in plaets van voort te gaen, steeds knecht ! By weinig goede stukken is veel ballast, Veel onkruid, dat op daken slechts en wal past; Veel prulgoed, dat het boekje lyvig maekt. (i) Zie de voorrede der ?Gedichten en balladen ? Ze herinnert ons de fabel van LAFONTAINE, waerin er van zekeren kikvorsch sprake komt. 426 DE VLAAMSCHE PAKNASSUS. 0 goede vader RENS, zeg, waerom waekt Gy niet als CERBERUS op uw domeinen ? Of zyt ge kommunist, en zyn de kleinen En grooten allen in uw oog gelyk ? 't Is christelvk voorzeker, maer geen blyk Van voortgang ! De Eendragt lydt ook aen dat euvel ? Doch ligt, dat 'k later daer nog over keuvel ! Den Vlaemschen BÉRANGER aenschouw ik thans, Zich badende in volksdichterlyken glans; Jehovah, va! (I) ?heb 'k tnenigmael bewonderd, En met zyn werken vaek my afgezonderd. Duld, RYSWYCK, dat 'k de kroon op 't hoofd u 4rukkl Doch neen ! 'k heb eerbied voor het ongeluk.... Bewondert thans d'uitvoerder der bevelen Van d'Oppervorst KERCKHOVEN. 't Moge streelen De regterhand te zyn eens grooten mans, Te baden in zyn glorie en zyn glans, Te juichen in zyn zegeprael, te weersen Met hem, wanneer hy weent en zucht ; waerhenen Hy u gebiedt te gaen, te snellen ; waer Hy u beveelt te slaera, te rossen -- maer Elkeen is niet voor deze rol geschapen, En buigt niet voor ellendige satrapen . Elkeen gelieft geen hond te zyn, die 't oog Gevestigd op zyn heer, den snoei omhoog, Al kwispelstaertend rond hem loopt, en ieder Ter neêrwerpt op zyns meesters woord. Gebieder Der critici (?) der bende, waerde man, U pryze naer verdienste, wie het kan. My is 't onmooglyk! Wat hoedanigheden Bezit gy niet. Gy stelt u niet te vreden Alleen met criticus te zyn, maer hebt Met volle teugen uit de bron geschept, Die PHOEBUS (2) ryklyk voor zyn gunstelingen, Van 't man- en vrouwlyk geslacht, doet springen. (i) In de ?Godsdienstige of Godgewyde gezangen?door VAN RYS- WYCK, lezen wy dezen echo : ?Jehovah! hovah ! veil ? Dat het belachelyke nauw aen het verhevene verbonden is, bewyst deze regel al weêr. regel al weêr. (2} Al de poëten en poëtasters zweeren by PHOEBUS-APOLLO. We waerschuu en hen voor de gevolgen, die deze gewoonte hun berokkenen kan. PHOEBE is de tweelingszuster van PHOEBUS, en is wel in staet om DE VLAAM SCHE PARNASSUS. 427 SLEECKX is gepatenteerd als fabrikant Van woordenboeken, door geheel het land ; Dan maekt hy Volksverhalen, die by zeven, Acht, negenmalen aen 't publiek gaet geven; Dan is hy dramaturg, en maekt ons wys, Zyn Karel (I) zy een blyspel. Ieder pryz' Een man, die zooveel grootschs en schoons behandelt, Steeds in de schaáuw van eigen glorie wandelt, Zich zelv' genoeg is, en (?zedigheid!) Een ander nog tot beer erkent. Geleidt My 't Noodlot ooit naer Schaerbeek heen, (der ezelen Beroemd verblyf, als mede dat der kwezelen !) Dan vraeg ik aen den eersten langoor : ?Vriend, Meld my, ik bid u, waer 'k uw MENTOR vind'! 'k Wil beêvaert naer zyn woning doen, den drempel Betreden van dien driewerf hengen tempel; 'k Wil in zyn aenzigf 'staren, aen den glans My dronken dri-iken des gewyden mans. Ik wil (die nauwlyks rymen kan !) dan zingen, En zuivre toonen uit myn doedel wringen ; 'k Wil juichen in de zoete tael der goon, En nederbuigen voor zyn gouden troon. Wendt, vreemdelingen, wendt naer ons uw schreden : Ons land, het is een letterkundig Eden. KERCKHOVEN is vorst ADAM. En gewis, Dat EVA ook al lang gevonden is. De Serafs, die hun glorie uittrompetten, Zyn voorgesteld door kranten en gazetten; De boom der kennis heet hier de kritiek, Haer vrucht is bitter, zegt men, en maekt ziek. Wie zal de slang zyn, die ons gaet verleiden, Om van die vrucht te pioeven ? Wy verbeiden Het uer, wanhopend, dat de blinddoek valt, En 't ?Weg met hen./ ?door Vlaendrens streken schalt. 0 dat dan de Engel, met het zwaerd in handen, Hen allen wegjaeg', wien thans de outers branden, En niemand inlaet, dan die 't stempel draegt Van 't echt genie, dat naer geen lofzang vraegt. jaloersch op haren heer broeder te worden, en daerom de poëtasters tot zich te nemen, die op deze manier ligtelyk naer de maen zouden gaen. (I) Zinspeling op de Keizer en de Schoenlapper van dien schryver, dat als vaudeville zeer aerdig, maer als blysrel zeer slecht is. Waerom gebruikt men het woord vaudeville niet, wanneer men eene vaudeville schryft ? 428 DE VLA AMSCHE PARNASSUS. Voor my, 'k belach die laffe kritikasteren, Die kunst en tael gewetenloos verbasteren ; Die, wen een vriend een rym schryft, altyd stof Tot jueblen vinden en tot eere en lof. Maer zingt een ander, die niet tot de bende Behoort, dan is het jammren en ellende; Dan praet men over kunst, die men niet kent, En roemt slechts op de mannen van de bent. Ellendigen, moet gy kunstkenners heeten, Moet gy de schoonheên van een dichtstuk nieten, En geeft gy u den naem van recensent, Schoon geen auteur zoodanig u erkent ? Dan, weg kritiek ! dan zyt ge een van die vrouwen, Wier aêm verpest, wier kus ons doet berouwen ! Daer 'k toch in d'omstreek ben van Schaerbeek, groet Ik in 't voorby gaen DODD eens even. 'k Spoed My echter weldra uit zyn huis, want daer is Heel weinig toch te halen, wat heel naer is. De man is lui, als schryver; sinds dat hy Zyn ?Waterloo aenbreken deed (i) ?en my Egmont (2) den naem van Egmont uit deed spreken, Heb ik geen versje meer van hein gekeken. (i) Zie ?de Vlaemsche Stem ? derde deel, bl. 207, alwaer wy dit schoone kouplet vinden : Doch God deed zaelger stonden dagen, Het wrekend Waterloo brak aen, Die redding van de plaeg der plaegen, Die doodstryd van den Korsikaen. Daer valt hy thans, de nooit verwonnen; Daer tanen zyne glorie-zonnen : En met het stof kleed van het reeds ONS prangend graf Schudt wêer 't verlost Euroop de fransche vryheid af. We wenschtcn, dat arme Waterloo, dat ten minste wel duizenden-een anael bezongen is, wel eens te zien aenbreken. Ten tweede, hoe moet men de twee laetste regels verstaen ? Kan Europa het stof kleed van het reeds ONS twee laetste regels verstaen ? Kan Europa het stof kleed van het reeds ONS ,rangend (een graf dat zeker om het lyf zit ?) afschudden? Dan zou- ,rangend (een graf dat zeker om het lyf zit ?) afschudden? Dan zou- den Europa en ik, op het zelfde oogenblik, het zelfde kleed moeten dragen? Een nieuw denkbeeld, voorzeker, dat den kleermaker, wanneer het in Een nieuw denkbeeld, voorzeker, dat den kleermaker, wanneer het in werking gebragt wordt, veel schade zal doen. De heer Dom zou de geheele wereld- gelyk de siaeneesche tweelingen willen maken. Deze uitlegging moge nu wat overdreven en wat al te gek genoemd worden ; doch wie beaemt nu wat overdreven en wat al te gek genoemd worden ; doch wie beaemt het gezegde van TOLLENS niet, achter zyne vertaling van le Papillon des heerera DE LAMARTJNE, in de Aurora van i844 geplaetst : ?Men moet de verhevenste poèzy aen het gezond verstand kunnen toetsen en tot degelyk proza kunnen terug brengen, of het is wanklank en wildzang. ? (2) Zie de Fransche vryheid in de Vlaemsche Stem, pag. 205, en daerin dezen regel ?Getuigen Artevelde, Agneesens en Egmont. ? DE VLAAMSCHE PARNASSUS.429 Het spyt my niet. 'k Berust gaerne in myn lot, 'k Houd niet van verzen, waer men lang op wrot. Zy kunnen nimmer uit het harte vloeijen, En schryver slechts en lezers staeg vermoeijen. Hy, die niet fluks zyn denkbeeld in de maet Kan brengen en in 't rym, blyv' van de straet. Poëten zyn er toch al by dozynen, En Vlaendren zal om eenige niet kwynen. Maer DODD is prozaschryver ! Het is waer, En 'k hoop, dat hy daer immer voort me?vaer' Misschien is 't beter dat wy proza schryven, Daeraen toch wil het volk getrouw slechts blyven. De poëzy bemint het niet. Misschien Wyl zy gewoonlyk liegt. Hoe vaek toch zien Wy niet den dichter, die in gloênde zangen Van God en onschuld zingt, in rein verlangen Ontstoken schynt te zyn, zyn zangen slechts Uit eerzucht zingen, en van 't pad des regts En dat der eer met iedren morgen wyken, En steeds nog met de gaev' des hemels pryken (i)? 0 bleef ze ons by, zoo lang de zoete deugd Ons hart bekoort en onze ziel verheugt, Zy was voor ons wat, in het grys verleden, De sterkte was voor SAMSON. Tegenheden En 's vyands lagen deeren niet den held. Maer wen hy DELILA aen 't harte knelt, Wellustig in haer schoot smelt, wykt zyn sterkte, Waerme?by eens zoo vele wondren werkte, En hy, die steeds verwinnaer zich gelooft, Wordt door een viouw van 't zonnelicht beroofd. Maer weg dat mymren ! 'k Zie al weer een dichter, En dat een van de beste soort. 't Is pligt er Dus van te spreken, 't is heer STROOBANT, die VICTOR HUGO (21 vertaeld heeft.' Een genie (i) Het gronddenkbeeld van deze Lassage ben ik aen BOUDEWYN'S de Dichter en de Bleeke Man verschuldigd. Het stuk is te vinden in het prachtjaerboekje Vergeet my niet voor 1845. Daer ik niet van stelen houd, noem ik hier den titel. Van stelen gesproken. In den derden jaergang van het gezaligde .Muzen-Album vind ik een versje, getiteld : de Klik, gedagteekend uit Brussel. De man was zeker bang, dat zyn plagiaet ontdekt zoude worden, althans hy verbergt zyn naem. Het stukje is, behoudens een paer--naemsver- anderingen, in TEN KATE'S Hollandsche Kritiek, by wyze van toegift in zijn',in 1846 uitgegeven, bundel Legenden en Mengel oëzy geplaetst. (2) Ik zie geene zwarigheid om Victor Hugo en Victor Hugo te schyy ven, en geloof dat men beide schryfwyzen zeer goed zal kunnen gebruiken. 430 DE VLAAMSCHE PARNASSUS. Is 't, hoort men zyne vrienden van hem spreken. 'k Heb zyn -< Balladen (i) ?even in gekeken, Maer sloeg het boek gauw digt, en had genoeg Van al die rymlary, die 't bloed my joeg Naer 't aengezigt, van schaemte, en 'k riep beteuterd : De man heeft VICTOR HUGO gansch verleuterd! Zoetvloeijend dichter( schoon wat moffrikaensch !) Ik vlied naer u, by 't vloeijen des orkaens Der rymlary ; duld, duld dat ik u huldig' ; 'K was, DAUTZENBERG, 't u lang genoeg reeds schuldig. Zoo lang één ziel nog voelt, één hart nog slaet, Zoo lang één oor nog Nederduitsch verstaet, Erkent men u als dichter, niet hoogdravend, Maer, 't teeder hart staeg balsemend en lavend. Uw poëzy is in dees woelzieke eeuw, Wanneer 't gemeen laet hooren zyn geschreeuw, Wanneer de zotste en wreedste theorieën De menschheid siddren doen, en onze knieën Doen knikken, loutrend voor de ziel en 't hart, En, dank zy u, voorby gaet onze smart. Uw poëzy is als het kabblend beekjen, Dat rustig voortvloeit in een eenzaem streekjen, Dat weinig wordt bezocht, dikwerf veracht, Maer dat een voelend harte tegenlacht. Of ook de donder rommele op de bergen, De bliksem, de eiken, die den hemel tergen, Moog' neder vellen, 't beekje stroomt steeds voort, En groenend is het altyd aan zyn boord... Hier eindigt de mededeeling aan den Vaderlan- der, of liever : hier werd zij onderbroken. Men moet EEKMA het recht laten wedervaren, dat hij rondborstig, en zonder omzien, zijne meening liet hooren. Wie weet? ?'t is misschien om deze reden ' dat de Eigenaar van het nieuwsblad hem ver- zocht, verschoond te blijven van het einde zijner bijdrage. ,W=....r.h..s.m..es.....v..^^? (i) Balladen van Victor Hugo vertaeld door Stroobanz. UHLAND en HUGO kunnen elkander de hand reiken : beide hebben puikvertalers getrof- fen, die elkaêr niets behoeven toe te geven. fen, die elkaêr niets behoeven toe te geven. DE VLAAMSCHE PARNASSUS.431 Mogelijk zal de Lezer wel iets meer willen weten omtrent den schrijver dezer beschouwing van den Vlaamschen Parnas in 1849. Het Biooraj5hasch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letter- kunde, door J.-G. FREDERIKS en F. JOS. VAN DEN BRANDEN, (2e druk), maakt van hem geen gewag. Een kort bericht, hem betreffende, zal hier niet over- bodig zijn. EEKMA (O.-J.) -- zóó heette de schrijver -- was zoon van eenen procureur-generaal te Leeuwarden; hij kwam in 1847 naar Belgi?om den boekhandel en het boekdrukken te leeren en zich in de Fransche taal te bekwamen. Zijne ledige uren besteedde hij aan de Nederlandsche letteren ; hij schreef wat in tijdschriften, als de Eendragt (Gent), het Taelverbond (Antwerpen) en de Vlaemsche Stem (Brussel). In den Vaderlander van 18 April 1849 komt een niet onaardig stukje voor, getiteld : Politaseren, en afzonderlijk gaf hij uit : Aen Belgi? een lied dezer dagen. Eekma keerde ten jare 185o naar Holland terug, maar bleef er niet lang; zijn vader gestorven zijnde, kwam hij weer naar Brussel, richtte er, met zekeren Franschman, een caf?chantant op, maar verloor daarbij al wat zijn vader hem had nagelaten, en, voor een tijdje... zijne vrij- heid : ?Er buszte nicht nur sein ganzes Erbtheil ein, sondern wurde auch noch wegen Schulden fest- gesetst. ?Toen hij weer op vrije voeten was, verliet hij het land en trok ?naar den lande van over zee ? de lier aan den wilg hangende. Eenige jaren nadien schreef hij uit Californi?aan eenen vriend uit Brussel, dat hij zich in allertreurigsten toestand bevond, en sedert werd van hem niets meer vernomen. ?Hij was (schreef een zijner vrienden aan IDA VON DLRINGSFELD) ?ein guter Junge, aber eigensinnig wie ein Friese. ?(I) Gent. D. (I) Von der Schelde bis zur Maas, I, 358. natml$$$$$ OP 'T KERKHOF. GEDRUIS van hun dag is gestorven, Hier rusten de dooden zoo zacht, Zij zwijgen, voor eeuwig en slapen Den slaap eener wondere nacht, Van 't raadsel, waar zij in hun leven Voor werkten in tranen en leed, Is eindlijk de ontknooping gevonden, Die niemand der stervlingen weet. Zij hooren geen woord van de wereld, De wereld geen woord meer van hen, Toch meen ik hun stem te vernemen Als ik op het kerkhofje ben. Door 't windje, dat suist langs de graven, Door 't klokje, dat klept in de lucht, Door 't gras en de bloempjes, die fluistren, Door 't blaadje, dat lispelt en zucht. Door 't blaadje, dat lispelt en zucht. Door 't snorrende wiekje der vogels, Door 't domlen der dwalende bij, Door 't ruischen der golfjes van verre, Die dartlen in 't bedje van klei, Is 't of uit heur eeuwigen sluimer De ziel onzer dierbren herleeft En met een geheimvol gemurmel Om de eenzame grafheuvels zweeft. En wij, die hen dra zullen volgen, Wij knielen al peinzende neer. En preevlen, zoo wonder te moede Wees ze allen genadig, o Heer! Stein. P. N. BROUNS *MUUMUU EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. ( Vervolg en slot, zie ?Belfort ?fanuari, blz. 6o.) ANNEER wij naar de middelen zoeken om de kerkelijke kunst en vooral de kerkelijke muziek meer en meer te doen herleven, is het niet moei- lijk het eerste middel aantegeven. Wie is de meester in de kerk ? Wie moest als een wachter aan de bronnen staan, opdat geen heiligschendende hand zich naar 's Heeren heiligdom uit zou steken ? Wie moest met onverpoosde zorg waken, opdat geen roof zoude gepleegd worden, opdat geen edelgesteente met doorzichtig glas zoude worden ver- ruild ? De priester en de priester alleen. Hij, de bedie- naar des altaars, die met de loftrompet in de hand, den Heer lof moet zingen, aan ween de zorg der eeredienst is opgedragen; hij is de wettige verdediger der kerkelijke kunst, de eenige ware verdediger bij de gratie Gods. Wan- neer nu, die kunst is verbasterd, verlaagd, onteerd, wanneer een der grootste geesten Jozef Gorres den kinderen der een der grootste geesten Jozef Gorres den kinderen der 19de eeuw toeroept : ?de kunsten hebt gij van hare heilige bestemming los gescheurd en tot een goochelspel uwer lusten gemaakt. Zonder inhoud, zonder diepte en betee- kenis zijn zij kinderen dezer wereld geworden, dienstbaar .aan haar ledig, lichtzinnig en kinderachtig drijven. En wan- neer zij zich, gelijk de toonkunst, een enkele maal tot iets neer zij zich, gelijk de toonkunst, een enkele maal tot iets hooger verheffen, is het niets anders dan het schelgeluid hooger verheffen, is het niets anders dan het schelgeluid der dwaasheid of dans der Bayadères, dien zij overbrengen in den tempel des Heeren ? Wanneer dit woord van den grooten denker waarheid bevat, en wie zal er aan twijfelen, dan is het aan den priester de kerkelijke kunst weder dienaresse der kerk te maken; van haar weder de bruid te maken, die de wereld niet kent, die de wereld niet wil ken- 434 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. nen, en daarom juist is de echt maagdelijke bruid van der, levenden God, in den dampkring der aarde geboren, toch waarachtig der hemelen kind. Vooreerst hangt alles af van de opvoeding des priesters. De priester moet ontwikkeld worden tot een man van ech- ten kunstzin. Hem moet die zuivere smaak worden medegedeeld om het ware kerkelijk schoon van het wereldsche te kun- nen onderscheiden. De kapellen der seminariën moeten modellen zijn der kerkelijke kunst, waarin slechts echt ker- kelijk muziek mag weerklinken, doch waarin vooral de zang der kerk bij uitnemendheid, het Gregoriaansch, volgens de regelen der kunst in zijne volle schoonheid wordt uitge- voerd. Hij moet in de verschillende soorten van stijl, alsmede in de muziek en het Gregoriaansch onderricht worden. Behoeft hij alles niet in de fijnste bijzonderheden te kennen, toch moet hij er eene heldere hoofdgedachte van hebben. Zoo hij inderdaad aanleg voor de muziek bezit, dan moet hij er grondig in onderwezen worden, op- dat hij later zelf den dirigeerstok in handen kan nemen en vooral de kinderen kan onderwijzen in den kerkelijken zang. In Duitschland en Nederland heeft de kerkmuziek eerst dan eene hooge vlucht genomen, toen de priesters zich de zaak aantrokken en zelf de koren dirigeerden. Doch vooral zijn schoonheidsgevoel moet worden opge- wekt. Hij moet smaak krijgen om eene fraaie versiering aantebrengen in overeenstemming met de bouworde der kerk, opdat de versiering de lijnen nog beter doet uitkomen en hij vooral niet alles behoeft over te laten aan leeken, die de schoonste tempels door zoogenaamde versieringen een- voudig bederven. Doch mij dunkt, ik hoor hier eene opmerking : hoe- velen zijn er, wier schoonheidsgevoel eenvoudig beneden 0 staat, hoe zal men dezen warmte en liefde in boezemen voor de kunst? Ik geef toe, dat bij velen het schoonheidsgevoel sluimert, en velen, overigens knappe studenten, koud blijven voor alles, wat velen, overigens knappe studenten, koud blijven voor alles, wat kunst betreft. Reden te meer, dat zij moeten geoefend worden. kunst betreft. Reden te meer, dat zij moeten geoefend worden. Nog eens, zij Hebben den zin voor het schoone, doch het slui- mert. Ook in hun leven is wel eens een oogenblik, dat het hart hun hoorbaarder klopt, het blijde oog van diepe bewon - hun hoorbaarder klopt, het blijde oog van diepe bewon - dering straalt en de zoo even bedrukte boezem zwelt van EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. 435 hooger zinsgenot. Zij ook stonden wel eens vol bewon- dering voor een?schildering van een groot meester. Zij ook genoten wel eens voor het levend doek, met zijn schaduw en licht, zijn golving en kleuren, de scherpe lichtstraal parend aan het diepste zwart, Met zijne lijnen, nu rijzend dan dalend, hier inspringend daar weder te voor- schijn komend in lossen zwier, die lijnen, die de omlijning zijn van een machtigen geest, van het ideaal eens kunstenaars. Of heugt u dien stonde niet meer, toen gij het groote kunststuk des Scheppers met aandachtigen blik beschouwde, toen uw geest door zijne schoonheid betooverd werd? Gij zaagt d2n worm voor uwe voeten zich wentelen in het stof. Nauwelijks was hij de wriemeling der menigte ontsnapt of ziet, zijne geringheid ontging het scherpe oog van den geve derden wereldburger niet, die hem, ondanks zijn wenden en keeren, opnam ter voeding der tjilpende kleinen. Zoo. nauwelijks heeft hij den roof gepleegd, maar een roof, ge- waarborgd door de wet der natuur, of op zijne beurt werd hij de prooi van sterkeren. Ook dezen dienen anderen en die wederom een meer volmaakter, een sterker ras. Gij ontdektet oorzaak en gevolg, verband en noodzakelijkheid; het bestaan van het een was het bestaan van het ander. En dat alles diende den mensch, die weder zijn God onderdanig moest zijn. Toen was het, als stond gij voor de schildering, voor het beeld eens grooten kunstenaars, waarin bij de grootste verscheidenheid alles harmonie en eenheid is en in de vervoering uwer ziel waart gij gedwongen uit te roepen : ?God, wat is dat schoon ! ? Uw sluimerend schoonheidsgevoel was opgewekt, gij gevoelde het, ook in uw hart is het edelste, het goddelijkste der menschelijke gevoelens. Waarom nu gevoelt gij dit niet bij ieder kunststuk, dat een ander boeit, waarom blijft gij koud bij die scheppingen van het genie, wier schoon meer verborgen en niet zoo aanstonds voor een ieder te genieten is ? Uw schoonheidszin is de slaapster der legende, hij moet worden opgewekt. Welaan dit is het der legende, hij moet worden opgewekt. Welaan dit is het werk uwer leeraars, zij moeten de prinsen zijn, die u doen leven in die hoogere wereld, in die wereld des geestes ! Een priester aldus gevormd, zal bij zijne drukke bezigheden nog tijd genoeg vinden, om den kerkelijken eeredienst in vollen luister te doen stralen. Hij zal begrijpen, dat een kerk niet eenvoudig eene verzamelplaats van menschen mag zijn, hij zal 436 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. niet elk beeld, niet elke versiering toelaten in het heiligdom; de toom, dien de Goddelijke meester gevoelde, wanneer Hij den tempel zag ontheiligd, zal ook hem bezielen, wanneer de voorschriften der kerk worden overtreden, wanneer eene wufte dansmuziek weerklinkt, of de melodie wordt gehoord, die herinnert aan concert of opera. Dan zal hem geene moeite te groot, geen arbeid te zwaar zijn om verandering te brengen in dien toestand. Werkende met verstandigen, doch vastberaden ijver zal hij overwinnen, want eeuwig waar zijn de woorden van onzen grooten dichter : Een groote zaak beminnen Gelooven en beginnen Verwint het al. En groot, verheven, heilig is de zaak, wier verdediging of. liever wier verbetering wij vragen. Om slechts enkel van de muziek te spreken, die het meest verbasterd is, is het eene kleine zaak, eene muziek te doen weerklinken, die de kerk op onrechtvaardige wijze is binnen gedrongen, die een zetel roofde in 's Heeren heiligdom en den mensch ontsticht en ergert ? ?Als men in het theater slechte muziek laat hoorera ? schrijft Dr Witt, I dan kan ik mij verwijderen. Is echter de muziek in de kerk I dan kan ik mij verwijderen. Is echter de muziek in de kerk triviaal en alledaagsch, dan ben ik moreel genoodzaakt ze in mij op te nemen, wijl ik als katholiek verplicht ben naar de kerk te gaan. Gelijk eene goede kerkmuziek den mensch tot goede en heilige gedachten en gevoelens kan opvoeren, zoo kan en moet eene alledaagsche en triviale kerkmuziek tot alle- daagschheid en trivialiteit doen afdalen. Ziehier mijn bewijs : De muziek heeft haar taal, ja de muziek is een taal, krachtiger dan het woord. De muziek spreekt tot het hart. ?Bijgevolg wanneer de muziek zinnelijk, alledaagsch en onzedelijk is, dan werkt zij gelijk platte, zinnelijke en onze- delijke taal: ja, dan werkt zij nog gevaarlijker. Want bij een onzedelijke taal, gevoel ik terstond het verderfelijke er van, .zij verwekt mij een afschuw ; de onzedelijke muziek daaren- tegen treedt immer bedekt te voorschijn en wordt juist daarom niet zoo spoedig erkend. Welk onderscheid nu -- ,dit heeft men meermaalen gevraagd en terecht! ?welk onderscheid is er inderdaad, of men iemand bij zijn weten vergif toereikt, of buiten zijn weten ? Men heeft gevraagd : Wat baat het den kanselredenaar den mensch tot zelfver, EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. 437 loochening, standvastigheid enz. aan te manen, wanneer er na de preek eene muziek klinkt, die eene juist tegenover- gestelde taal spreekt en het goede bederft en vernietigt, dat de prediker wellicht bewerkt heeft ? Men kan tegenwerpen : vele lieden worden door de gewone kerkmuziek zeer gesticht en tot godsvrucht gestemd. Wanneer de menschen bij triviale en slechte kerkmuziek godvruchtig zijn, dan zijn zij, het ondanks -- niet door de kerkmuziek, gelijk er ook menschen zijn, die ondanks groote gevaren, hun hart zuiver weten te bewaren. Neen ! het triviale en alledaagsche kan zachtjes en aangenaam in het hart doordringen, maar het kam niemand, volstrekt niemand waarlijk stichten, d. i. tot het- hemelsche, tot God opvoeren. De muziek behoort tot den hemelsche, tot God opvoeren. De muziek behoort tot den goddelijken eeredienst der katholieke kerk : God°echter wordt waarlijk slecht gediend door trivialiteiten en banaliteiten. ? Zou men na eene aandachtige lezing der woorden van een zoo grootera kunstkenner nog van nietigheid spreken ? Zou op ons, zoo wij alles in de kerk toelaten, wat de kleine verergert het oordeel van den goddelijken Meester niet passen, dat van een molensteen en het diepste der zeeën gewaagt ? Ergert het ons niet, wanneer Protestanten van andere landen verklaren, dat zij in Frankrijk en Belgie geen geld voor concert of opera behoeven uit te geven, daar men dat soortmuziek in d?katholieke kerken voor niets kan genieten ? Men spreekt wel eens van de vrees, dat sommige lieden uit de kerk zullen blijven, zoo de muziek kerkelijk wordt.. Welnu, zou dat zoo schrikkelijk zijn? Zou de Christus dezulken toch niet uitdrijven met den geesel van koorden, die van zijn heiligdom, nu ja.., een Concertzaal maken? Welaan dan, kon een Gregorius de Groote, die een wereld- last op zijne schouders droeg, tijd vinden om de kerk met hemelsche melodieën te verrijken, wist hij ondanks den worstelstrijd met hoogmoedige keizers, aan liet Credo der Christenen de vleugelen der geestdrift te geven, de vervoe- ring van het lied, laten wij ten minste uit al onze krachten waken, dat 's Heeren heiligdom geene verzamelplaats «or- de van wat in de wereld de zinnen streelt en zoo dikwijls voert ten verderve Was het lang nacht, donkere nacht rondom ons, laten wij bij het morgenschemeren, waarin wij te lang de komst van de zonne verbeiden met Caecilia uitroepen : Eja milites Christi, abjicite opera tenebrarurn, et 438 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. ___ in duimini arma Iucis. Welaan dan, soldaten van Christus, werpt dan de werken der duisternissen van u, en bekleedt u met de wapenen des lichts. ? Aan de opvoeding der priesters dus is alles gelegen, wij zullen overwinnen, wanneer zij weder de kerkelijke kunst onder hunne heilige hoede nemen 1 Dat geve God! Nochtans er is nog iets, wat men niet mag vergeten. Gelijk de priester in den strijd tegen het ongeloof gesteund wordt op waarlijk schitterende wijze door de ge!oovigen, zoo ook zullen vele moeilijkheden vermeden voorden, zoo ook zal het werk den priester veel gemakkelijker vallen, zoo de leek hem steunt, hem ter zijde staat. Immers zoo de priester het volk tegen zich heeft, zoo het volk hem .niet begrijpt, is zijn werk uiterst moeilijk. Niet op één dag worden de vooroordeelen uitgeroeid, niet op één dag hervormt men zeden en gewoonten. Men is van kindsbeen af gewoon geworden eene kunst in de kerk te zien heerschen, die de kunst der kerk niet was, en men is er aan gewoon geraakt, men heeft haar lief gekregen, en de verjaging dier kunst beschouwt men misschien wel als heiligschennis. Hoe nu hierin te gemoet gekomen? Zie daar eene vraag, die aller aandacht verdient, die grondig dient bestudeerd te worden. Met propt de jeugdige hersenen onzer kinderen vol_ met allerlei wetenschappen, wetenschappen, waaraan zij dikwijls later al heel weinig zullen hebben, maar wordt hun schoon- later al heel weinig zullen hebben, maar wordt hun schoon- heidszin ook opgewekt, wordt hun smaak ook veredeld, wordt hun geest ook verfijnd ? Ik laat het aan mannen met meerdere kennis over om ,de middelen te geven, die hierin voorzien. Hij, die hiervoor werkt, heeft een goed werk gedaan, een werk verdienstelijk voor de kunst en ook voor den waren godsdienstzin, die .altijd wint bij de bevordering van den smaak voor het schoone. Doch mij dunkt, dat in plaats van het kind een geheele Doch mij dunkt, dat in plaats van het kind een geheele menigte jaartallen en namen van plaatsen in te pompen, die het morgen toch weder vergeet, men het gemakkelijker en nuttiger de beginselen der kunst ontvouwt, het de schoonheid van de werken der groote meesters doet begrijpen, het ver- schil doet zien dat er tusschen kerkelijke en wereldsche kunst bestaat enz. bestaat enz. Het woord wat Dr Schaepman in Gent den jongen kunstenaars toeriep, is in, meer of mindere mate op ons. EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. 439 allen toepasselijk. ?De kunst weder invoeren in de maat- schappij, het volk weer brengen tot de kunst en de kunst tot het volk ; de kunst verheffen, adelen, heiligen, opdat zij zelve kracht tot het hoogste helpe brengen, de kunst weder zelve kracht tot het hoogste helpe brengen, de kunst weder maken alles voor alles, ziedaar uwe roeping, uw taak, uw plicht. ? Doch wil de kunst weder die grootsche zending vol- brengen, dan moet de kunst de menschheid hoog boven het aardsche beuren, zij moet de beide vleugelen dragen, die Thomas ?Kempis roemde, den eenvoud en de kuisch- heid, machtiger dan de slagpennen van den koningsadelaar! Hier zou ik kunnen eindigen, doch ik mag een artikel kuit ?de Zangschool ?niet ongemerkt voorbij laten gaan. Ook dit tijdschrift, dat geheel met mijne zienswijze instemde, klaagt over den toestand der kerkmuziek en wanneer op klaagt over den toestand der kerkmuziek en wanneer op 90 percent van die plaatsen de moed gansch is uitgedoofd, waar men weleer met moed en heiligen ijver aan het werk sloeg, dan is de toestand inderdaad treurig. De schrijvèr meent, dat de cijfermethode veel tot verbetering zal bijdragen. Hoewel het hier de plaats niet is, eene verhandeling Hoewel het hier de plaats niet is, eene verhandeling ,over de cijfermethode te schrijven, wil ik ze nochtans gaarne aanbevelen. Immers wil de priester later met nut werkzaam aanbevelen. Immers wil de priester later met nut werkzaam zijn voor den kerkelijken zang, wil hij een koor vormen, waarover hij volkomen meester is en dat hij vormt naar zijn wil, dan moet hij weder de kinderen onderrichten in den zang. In Duitschland en Nederland klinken die kristal- heldere stemmetjes reeds, die ook omdat ze de spiegel zijn eener nog zoo zuivere ziel, Gode wel moeten welgevallig wezen. Welnu, eene methode, die het onderwijs in de zang gemakkelijk maakt, wat meer is, die spoedig den zanger op het eerste gezicht doet zingen, en daarom de repetities ver- mindert en minder vervelend maakt, deze methode moet voorzeker welkom zijn aan ieder, wien .de kerkelijke kunst ter harte gaat. De ondervinding nu heeft genoeg bewezen, .dat men met de cijfermethode inderdaad wonderen doet en om van andere landen niet te spreken is het feit zeker wel vermeldingswaardig, dat kanunnik Michiels verhaalde op het congres van Mechelen io Sept. 1891 : Over twee jaar achtte Z. E. de kardinaal het noodig, Bene nieuwe parochie te stichten in eene afgelegen en zeer bevolkte wijk der stad Antwerpen, en gelastte hier mede eden E. H. Karsseleers, onderpastoor van St. Laurentius in q40 EEN PRAATJE OVER KERKELIJKE KUNST. dezelfde stad. Een liberaal blad noemde de nieuwe parochie den Antwerpschen Congo en voegde er arglistig bij, dat de onderpastoor van St. Laurentius daar op zijne plaats- zoude zijn. 't Was waarschijnlijk de eerste maal, dat Net- blad 't akkoord was met den kardinaal. Ja, mijne heeren, onze vriend, wiens ijver geene palen kent, en die weet dat de eerste plicht van den priester bestaat in zielen te winnen voor Jesus Christus, is op zijne plaats op dien uitgestrekten akker, waar de oogst overvloedig is; maar 't is niet alleen onder godsdienstig en zedelijk opzicht dat hij de gevoelens zijner parochianen weet te veredelen, de kunst krijgt ook haar deel. Wanneer hij in zijne nieuwe parochie van St. Elooi aankwam, was een zijner eerste zorgen, na het bouwen eener voorloopige kerk, de inrichting eener maatschappij van kerk- zangers. Dank aan de cijfermethode is hij zoowel gelukt,, dat eene schaar van 40 niet betaalde zangers, allen goede lezers, eiken zondag Palestrynsche muziek uitvoert, wat in geen enkele parochie van Antwerpen noch van geheel het aartsbisdom mogelijk is. ?(De Zangschool, 3 jaargang, t numm.). Dit feit is zeker krachtiger dan de heerlijkste lofrede- . Dit feit is zeker krachtiger dan de heerlijkste lofrede- ten gunste der cijfermethode, doch het doet eveneens zien, wat een priester met bezigheden overladen, voor de kerke- lijke kunst kan doen. Het praatje kunnen wij voorloopig sluiten. Hebben wij langer over de muziek gesproken, dan in een algemeen artikel over de kerkelijke kunst pastte, het diep verval der kerkelijke toonkunst was er de oorzaak van. Geve God, dat de zusterkunsten elkander eenmaal de hand reiken; dat zij allen het lied der aanbidding aanheffen voor den God des altaars, gekleed niet in het gewaad der wereldsche vrouwe, hoe schoon dan ook, maar gekleed in het nederig, maar waarachtig hemelsch gewaad van de dienaresse Gods, om wier slapen de kroon schittert der heiligheid; die ootmoed paart aan ware grootheid en zielen- adel; die Gode geen loflied wil, geen loflied kan zingen, dat - niet is volgens den geest van Christus bruid, maar die in niet is volgens den geest van Christus bruid, maar die in hare nederige gehoorzaamheid, geen anderen lofzang kent dan het lied van de nederigste en toch de meest bevoorrechte der maagden : lllagnifical anima mea Dominum. Fit. P. BERNARDINUS METS.- Minderbr. Conventueel. Hal. KILIZZIZEME LATIJNSCHE UITSPRAAK. (Vervolg.) A de verschijning onzer twee vorige artikels (zieHetBelforl, 1892i bl. 210-217 en 298-303), waar wij een groot getal schrijvers in aan- halen de gebreken der verfranschte uitspraak van 't Latijn afkeurende, werd ons de volgende opwer- ping gedaan, die wij vóór het onderzoek van den klank der Romeinsche letters wenschen te weer- leggen. Men werpt ons dees op : Het vraagstuk daargelaten hoe het Latijn in den mond der Romeinen klonk, en ook welke onder de meest verspreide uitspraken het beste op de oude Romeinsche gelijkt, ?is de invloed van 't Fransch en van Frankrijk zóó groot, en is de verfranschte uitspraak niet alleen in Frankrijk maar ook hier in 't Walenland en tot in vele onderwijsgestichten van Vlaarnsck-Belgi?zelf zóó zeer ingeworteld, dat tegen dien machtigen invloed met geene kans van te ge- dien machtigen invloed met geene kans van te ge- lukken kan geworsteld worden, en die Fransche mode, ondanks overtuigende redenen, niet zal worden uit- geroeid. Wij antwoorden : Dat eene mode, hoe weinig prijsbaar ook, dik- wijls -- tegen de beste redenen in -- langen tijd stand houdt, dat nemen wij aan : de heillooze fransch- gezindheid van zoovele Vlamingen bewijst het genoeg. gezindheid van zoovele Vlamingen bewijst het genoeg. 442 LATIJNSCHE UITSPRAAK. Maar als die mode eens door alle gezaghebbende mannen zonder uitzondering wordt afgekeurd, en ja juist door mannen toehoorende aan de natie van- waar de mode uitging, dan verzwakt deze onvermij lelijk alhoewel traag soms ?onder de algemeene veroordeeling, en verdwijnt met mindere moeite dan de aanhangers zich dikwijls inbeelden. Zoo zei men ook dat de hier vóór 1864 algemeene spelling niet dan zeer lastig door de zoogenaamde Hollandsche ? zou worden verdreven : en ziet nu! Voor de Latijnsche uitspraak, van min algemeen belang zijnde, zou het veel gemakkelijker gaan. Eon woord van de bevoegde overheid aan de professsors der Humaniora, of aan de studenten onzer Groote Seminaries (I), ?of, als men wil, voor het eerste jaar, aan den professor der laagste Latijnsche klas, ?en de zaak is op korten tijd geklonken. Wat den zoogezeiden ?grooten, machtigen ? invloed van Frankrijk betreft, daar gaan wij wat uitgebreider op antwoorden, omdat het gebied waar wij hier optreden, uitgestrekter wordt, en het doel, dal wij ons voorstellen, niet slechts de Latijnsche uitspraak, maar onze grootsche Vlaamsche Beweging geheel en gansch aanbelangt. Opnieuw laten wij hier anderen spreken : mogen de door ons aangehaalde getuigenissen, bijna alle door Franschen zelven afgelégd, de oogen openen van eenige onzer verblinde taal- en landgenooten! De Franschen hebben altijd zoo geestig ?o, zoo geestig ! ?met de andere volkeren gespot, met de zonderlingheid van eenen reizenden Engelschman (2), (I) De voorlaatste aflevering van ilfusica sacra (bl. 58, 1893) meldt den volgenden maatregel voor het Groot Seminarie van Straatsburg den volgenden maatregel voor het Groot Seminarie van Straatsburg aangenomen ?Depuis la Toussaint les élèves du Grand Séminaire de Strasbourg qui composent le chceur de la cathédrale de Strasbourg ont abandonn?la pronoaciation franÇaise du latin. ? (2) ?Nous autres FranÇais, nous connaissons fort peu 1'Angleterre. Nos jeunes FranÇais (élèves du Collég-e Sainte Marie, b. Cantorbéry) LATIJNSCHE UITSPRAAK.443, -met de ?choucroute ?van den Duitsch (nu minder, sedert de priegeling van 1870), met le petit Beige: maar dat liedeken geraakt uit, en 't wordt vervangen door eenen akelig droeven treurzang op Frankrijk zelf. Het moet dan wel ver gekomen zijn, dat de Fransche hooveerdigheid zich tot de beschaménde en ijselijk ware bekentenissen moet vernederen, die wij thans ter overweging der Franskiljons gaan mede- ,deelen ! Bewijzen wij r?dat de Franschsprekenden, d. i. de menschen die, op den ganschen aardbodem,het Fransch voor moedertaal hebben, thans in getalsterkte achter- staan o. a. voor de Engelsch-, Russisch-, Hoogduitsch- en Spaanschsprekenden; 2?dat de Franschsprekende bevolking van Frank- rijk sedert eene eeuw, maar vooral sedert de laatste -jaren, niet gelijk andere natiën volgens de gewone aangroeiing is vermeerderd, en dat zij, terwijl andere volkeren vermenigvuldigen en der Franschen plaats zelfs in Frankrijk innemen, door steeds grootere empruntant a cette grande et vigoureuse nation ce qu'elle a d'excel- lent, ne la, jugeroat pas et ne la laisseront pas juger devant eux sur .quelque excentricit?qu'on lui prête. Quand quelqu'un a racont?chez nous un trait ridicule sur les Anglais, tout le monde rit et nous nous imaginons avoir port?stir nos voisins un jugement décisif... L'impres- -sion qui se grave le plus profondément au coeur de cette jeunesse transplantée de France, demeure une impression de libert? alliée a une profonde estime pour 1'Angleterre,.. ?FÉNELON CIBON (Sarnedi- Revue), aangehaald in Le Bien public, 3 juni 1889. -- Die de Duit- schen van naderbij kent, zal ze eveneens niet miskennen, gelijk velen doen, enkel door naaping van Frankrijk. De natiën hebben, evenals de enkellingen, hunne goede hoedanigheden en hunne gebreken. Wij loochenen de goede hoedanigheden niet van den Franschman. Doch men verbloeme ook zijne gebreken niet, en late aan andere naties recht wedervaren. Het moet eiken onbevooroordeelden persoon ergeren, als hij of in schriften, of op de prijsuitdeelingen, séances littéraires en soirées musi- cales van sommige verachterde en volksverbasterende pensionnats fran? Fais of van verfranschte cercles, vóór onze Vlaamsche jeugd en de Vlaamsche toeschouwers ceuwig en ervig den zot ziet houden met achtingsweerdige natiën, ja met onze eigene Vlaamsche natie, terwijl alleen Frankrijk wordt opgehemeld, Frankrijk, dat ons geen of bitter weinig goed, maar eindeloos kwaad gedaan heeft en helaas ! door zijnen rampvollen invloed nog altijd doet._ 444 LATIJNSCHE UITSPRAAK. uitputting, de vernietiging in eene niet zeer verwij. derde toekomst te gemoet gaat; 3?dat hun vroegere zoo groote invloed onder andere opzichten nog dan onder dat van getalsterkte, bijzonder sedert 1870, gedurig meer en meer aan 't ver- zwakken is. I. Hoeveel menschen hebben het Fransch voor ,moedertaal op de gansche wereld? Volgens VIVIEN DE SAINT-MARTIN, Nouveau Dictionnaire de Geogra j5hie universelle (begonnen in 1879, en thans gevorderd tot de letter T, in de 69e afl. ?Hachette, Parijs), zijn er I. In Frankrijk 35,E 20,000 Franschsprekenden u);- 2. Buiten ?6,486,000 ? Samen 41,906,000 ? Geven wij daar eenigen uitleg op. I. In Frankrijk : Frankrijk telt 38,500,000 inwoners. Onder opzicht der rassen, wordt die bevolking aldus verdeeld : 35,420,000 Franschsprekenden, 1,300,000 Bretonen (2), 350,000 Vlamingen, 250,000 Italianen, 200,000 Basken (3), 100,000 Duitschen. (r) Beter aan te nemen en met de getalsterkte der andere vol- keren van Frankrijk overeen te beengen is het cijfer 35,100,000 in 1 892 gegeven door den geleerden ALEXIS, Cours sup. de Géogr., II, 30 (note). Liège. (2) De Bas-Bretons, in Bretagne. Het Bretonsch of Armorikaansch of Breizad maakt deel van de Kimrische vertakking der Keltische taalklas, gelijk het Welsch (de taal van Wales of Walhs) en het uitgestorven Kornwallisch. Het Iersch, het Gaëlisch (het Berg-Schotsch) en het Manx maken de Gaëlische of Gadhelische vertakking uit derzelfde Keltische taalklas. (3) Het Baskisch of Euskara wordt gesproken in de Pyreneën,- LATIJNSCHE UITSPRAAK.445 Al die volkeren wonen in Frankrijk sedert eeuwen. Daar moeten nu de vreemdelingen, tegenwoordig in Frankrijk verblijvende, bijgerekend worden. Hun getal beloopt tot 1,200,000, waarop er (1) 433,000 Belgen zijn, 241,00o Duitschen, 200,000 Italianen, 82,000 Spanjaards (2) 74,000 Zwitsers, 37,000 Engelschen, 22,000 Hollan- ders, 10,000 Oostenrijkers-Hongaren, 1o,000 Russen, 10,000 Amerikanen, enz. Die 433,000 Belgen (volgens ALEXIS, Cours sup. Geogr. II, p. 3o, 1892, zijn er 450,000) zijn meest Vlaamschsprekenden, die zich, te Parijs, te Rijsel, enz. hebben neergezet. Wij zullen nog doen opmerken dat wij de zuiderbevolkingen van Frankrijk, o. a. de Provencalen, niettegenstaande het overgroot getal dat het letterkundig Fransch niet verstaat en de titels waarvoor de hoofden der Feliber- Beweging, Aubanel (overleden in 1886), Roumanille, Mistral en anderen, hun Provencaalsch als afzon- derlijke taal doen gelden en beoefenen, -- ook allen, om zeker niet te Weinig te tellen, onder de Fransch- sprekenden rangschikken (3). meest (door 440,000 menschen) langs den kant van Spanje, en behoort tot de groote Toeranische taalklas, evenals, voor Europa, o. a. het Laplandsch, het Finlandsch, ?het Magiaarsch, ?het Turksch. (i) Volgens eene statistiek van 1888. (2) OTro HUBNER'S Geographisch- Statistische Tabellen aller Lander der Erde, herausgegeben von Prof. FR. VON JURASCHEK (Ausgabe 1892) geven er 8o,000 op ; ALEXIS 75,000; anderen veel meer. (3) LITTR?(Dictionnaire, complément de la Préface, p. XLV1) zegt : ?Les langues romanes occidentales sont au nombre de quatre, en lais- sant de cót?la langue romane orientale, le valaque, qui, s'étant formée dans d'autres conditions, peut être ici néglig? Ce sont l'italien, l'espa- gnol, le Provencal et le francais. Dans " espagnol sont compris le por- tugais et le catalan, qui appartiennent au même domaine. Quant au provencal ou langue d'oc, c'est déj? et même depuis longtemps, un idiome mort; les circonstances politiques le tuèrent, et le très-grand éclat qu'il eut dans le haut moyen-age ne l'a pas sauv? ?-- ELISEE RECLUS (Nouvelle Ge'ogr. universelle, IIe p., p. 46, Paris, 1877) ?Sans doute, it reste encore bien des traces des anciennes rivalités qui séparaient les peuples de diverse origine sur le territoire actuel de la France. Les Bas-Bretons, les Basques, les Flamands ont même par- tiellement gard?leur langue distincte, et cette différence soffit pour main- tenir parfois une certaine antipathie entre les populations limitrophes ; de même, les paysans elf's campagnes reculées et des plateaux du cen- 446 LATIJNSCHE UITSPRAAK. , 2. Buiten Frankrijk. Voor de Franschsprekenden buiten Frankrijk geeft VIVIEN DE SAINT-MARTIN de volgende bijzonderheden: Elsas-Lorreinen 300,000 (i) Anglo-N ormandische eilanden 90,000 (2) Belgi? 2,600,000 (3) Pruisische Walen van i\Ialmedy 11,000 (4) Fransch Zwitserland 650,000 (5) tre ne sont encore qu'?demi-assimilés au reste de la nation et nous ont conserve les mceurs et la manière de penser du moyen age, en merne temps que leurs anciens idiomes, si précieux pour l'étude com- paree des langues néo-latines. Mais, dans toutes ces provinces, les diver- sites locales sont déj?dominees par la conscience de l'unit?supérieure, et l'influence des villes devient de plus en _plus prépondérante... ?Le principal contraste qui se présente dans la population franÇaise est celui des geus du Nord et du Midi, surtout du midi provenÇal, languedocien et catalan. La difference si considerable de la nature ambiante, de l'exposition géographique et des prodUits du sol, la diversit?des traditions historiques, le vague souvenir de:, teiribles luttes d'autrefois aident ?conseiver les caractères distinctifs qu'offrent encore les habitants, Dans une grande 5artze du Midi, le Provencal et les autres dialectes plus ou moms rapprochés sont le langage usuel, et le franois n'était, il y a vingt ans encore, git'un idiome d'aj5parat, d'ailleurs plus ou moms connu de tons. Récemment, quelques ?felibres ?du Midi, fiers d'avoir rendu ?leur noble provenÇal une nouvelle jeunesse de grandeur littéraire, ont cru retrouver avec leur langue les titres de leur ancienne nationalit? comme element distinct de celui des FranÇais du Nord. En opposant langue ?langue, il out cru pouvoir opposer patrie et patrie, et parmi leurs chants il en est méme qui respirent la haine contre ce peuple de par del?les Cevennes. Mais ?evocation des siècles écoulés est certainement une chimère. Tandisque dans le nord les dialectes frangais sont partout soutenus et graduellement rapprochés les uns des autres par l'influence de la langue écrite, les dialectes romans du sud, n'ayant qu'une tres pauvre littérature populaire, ne se prêtent aucun appui mutuel, et tombent dans la condition de patois, méprisés sou- vent par ceux mêmes qui les parlent. Les anciennes limites des land gues n'ont donc guère plus d'importance que pour l'étude d'une ere historique déj?passée. ?Aldus E. RECLUS, dien wij aanhalen zonder te -beoordeelen . (i) OTTO HUBNER'S .7 abeam geven 270,00o Franschen en 1,296,000 Duitschen. (2) ALEXIS, II, 54, kent ook 90,00o inwoners toe aan die eilanden Jersey, Guernesey en Aarigny, maar voegt er bij : ?Les villes sont anglaises, mais les campagnards parlent franÇais ? (3) Dit cijfer is te klein : Belgi?telde in 1890 omtrent 3,26o,000 Vlamingen, 2,800,000 Walen, 35,000 Duitschen. (4) HUBNER geeft 10,000 c Wallonen ? (5) Op 2,093,000 Duitschen, 157,000 Italianen, 38,000 Romanen en 8,0o0 anderen. LATIJN SC HE UITSPRAAK.447 Piero on t 1 lo,000 (I) Algeri? ,400,000 (2) Kanada 1.3CO3000 (3) Vereenigde Staten 500,000 (3) Louisiana 15o,000 (4) San-Domingo 300,000 (5) Fransch (Guyana 25,000 Nieuw Kaledoni? 20,000 Samen 6,486,000 (I) Itali?telt 28,160 Italianen, 140,000 Franschen, 55,000 Albaneezen 30,000 Slaven, 25,000 Duitschen, 20,000 Grieken, 7,000 Kataloniëis, 23,000 Engelschen, Armeniërs, Zigeuners, enz. (2) ALEXIS, 1I, p. 196 telt er veel minder : ?L'Algérie compte 500,000' Européens, dont la nzozlz?des Francazs ? Italianen en Spanjaarden overvleugelen er de Franschen. (3) Alexis Il, p. 240 : ?On compte 1,300,000 Canadiens proprement dits, ou descendants des colons francais, répandus surtout dans les deux Canadas de l'Acadie (Nouv.-Brunswick et Nouv.-Ecosse). Dans l'Etat du Bas-Canada, ils forment la plus nombreuse et la plus florissante population francaise qui soit en dehors de 1'Europe. Grace a la legislation actuelle, les Franco-Canadiens pourront y conserver longtemps les carac- tères de leur nationalit? tandis qi 'ailleurs ijs sont plus on morns rapide- ment absorbés par l'élément anglais qui les domfine ? (4) ALEXIS, II, p. 248 : ?En 1885. on comptait, nés aux Etats-Unis : Ai,glais et Ecossais, près de 25 millions; Allemands, 10 m. ; Irlandais la m.; Suédois-Norwégiens, 1 m. ; Francais 1/2 m. ; Espagnols, 1/2 m.; Noirs, 6 m.; Chinois, 150,000; Indiens, 300,000. ?Chaque année amène en moyenne 300,000 emigrants européens et canadiens, dont un tiers d'Irlan- dais et Canadiens, un tiers d'Anglais et d'Ecossais, et un tiers d'Allemands. -- Les descendants des Anglais, appelés Yankees ou Amérzcazns, forment la partie dominante et la plus active de la population; les Allemands et les Irlandais, agriculteurs et artisans, sont nombreux au N. et au N.-E.; les Francais soot dans la Louisiane et sur le Mississipi moyen ; les Espagnols vers le Mexique... des Chinois se soot établis en Californie; les six millions de nègres africains ou gens de couleur, dans le S.-E... Les Indiens ou Peaux-Rouges sournis sont cantonnés dans le territoire indien, ?les Indiens sauvages et pomades sont vees le N.-0 et vers PO.-P. 2S3 : ?Les emigrants bilges, au nombre d'environ 70,000, se sopt établis de preference dans les environs de Chicago ? P. 249 : ?La langue anglaise est généralement usitée; cependant dans certains centres chaque nationalit? conserve son idiome ? (5) Is dit cijfer niet veel te groot ? Zie ALEXIS, II, 264. -- HuBNER'S Tabellen, S. 19 u. 25. Men ziet dat eenige cijfers ons overdreven, andere ons te klein schijnen; andere, alhoewel onbeduidend, bleven onvermeld. Maar, zijn er missingen, zoo gemakkelijk om begaan in zake der gedurig veranderende wolken- bewegingen, die missingen, nu wat te veel en dan wat te weinig tellende, komen ons voor als de bluts tegen den buil, en, na onze gewetensx olie onderzoekingen, blijft het door Vivien de Saint-Martin opgegeven cijfer (omtrent 42,000,000 Franschsprekenden) het dichtst bij de waarheid. 448 LATIJNSCHE UITSPRAAK. Wij meenen dan uit het voorgaande te mogen besluiten dat er op de gansche wereld niet meer dan rond de 42,000,000 menschen zijn die het Fransch als moedertaal hebben (I). ii Vergelijken wij nu dit getal met dat der andere nationaliteiten : ALEXIS, I, 52, zegt : ?Les langues les plus répandues dans le monde sont : le chinois, l'arabe, l'anglais, le russe, l'allemand, l'espagnol et le franc gis... ? En II, 2: ?Le chinois, parl?par plus de 300,000,000 d'individus, ? l'arabe, que l'islamisme a rendu familier ?plus de 1 oo,000,000 d'individus de toutes races (2). ?Quant aux langues européennes, on estime que l'anglais outre sa prédominance comme langue commerciale, est parl? comme langue maternelle, par environ 10o,000,oGo d'individus ; -- le russe, par 70,000,000; ?l'allemand, par 65,000,000 ; ? l'espagzol, par 50,000,030; -- le f ~ancais, par 45,000,000; -- l'italien, par 3o,000,000; -- le portueais, par 15,030,000 ; -- le polonais, par 12,000,000; - le hollandais, par 7,000,000 d'individus. ? De Franschsprekenden meenen wij te moeten ver- minderen van 45 op 42 millioen, volgens de getuigenis (I) ALEXIS, I, 52, geeft als rond getal 45 millioen. Wij kunnen dit cijfer niet den uitslag van een ernstig onderzoek niet overeen brengen, en vinden het getal van den Franschman Vivien de Saint-Martin in zijn merkweerdig werk Dict. de Ge'ogr. universelle korter bij de waarheid. Hoe 't zij, ?45 of 42 millioen, ?de vergelijking die wij nu gaan doen Hoe 't zij, ?45 of 42 millioen, ?de vergelijking die wij nu gaan doen roet de andere volkeren, behoudt al haar belang en gewicht. (2) Hij had hier moeten bijnoemer : «Het Hindoe,tani, dat zich uitstrekt over het grootste gedeelte van Britisch-Indi? en het Perzisch, de hoftaal over het grootste gedeelte van Britisch-Indi? en het Perzisch, de hoftaal van Zuidwestelijk Azi? ?(Z. De ta kom ctic e Pkereldtaal, door PRAYON van Zuidwestelijk Azi? ?(Z. De ta kom ctic e Pkereldtaal, door PRAYON VAN ZUYLEN. Nederl. Museum, bl. 109, 1884) LATIJNSCHE UITSPRAAK.49 van VIVIEN DE SAINT-MARTIN en onze eigene naspeu- ringen ; ?integendeel de Hoogduilschstrekenden ver- meerderen , wij op 70,000,000 en de zoogenoemde Hollandais op 8,000,000, op het zeggen van den geleerden broeder ALEXIS zelven, die' ons den 18 Februari 1.1., als antwoord op onze vragen nopens zijne cijfers, de goedheid had te schrijven dat bij de 65 millioen Hoogduitschsprekenden de Platduit- schen werden gerekend. en dit cijfer, evenals dat der Hollanders reeds ?un peu vieux ?zijn : ils devraient être, je pense, portés a 70 millions pour les Allemands, et bien près de 8 millions pour les Hollàndais et Flamands ?(i). Wij meenen het getal der Nederduitschers te mogen schatten op ver over de 8 millioen voor Europa alleen, en zonder de Jo millioen Plaldui1schers, d. i. ware Nederduitschers van Duitschland, er bij te rekenen : wij zullen de gelegenhei(! hebben er wat meer over uit te leggen in eene volgende aflevering. Het Italiaansch en de andere talen, thans nog door een minder getal menschen dan het Fransch g-eproken. laten wij verder onverlet, om aan onze studie geene te groote uit- breiding te geven. Wij gaan nu enkel het getal der Engelsch-, Russisch-, Hoogduitsch- en Spaansch- sprekenden aanhalen (dat der Hoogduitschers gewij- zigd volgens gemelde woorden van ALEXIS), en stippen er in 't kort de landstreken bij, waar ze :als moedertaal in gebruik zijn. 1. Engelschsprekenden : rond de ioo millioen. Grcot Brittani? Noord-Amerika, in de Engelsche bezit- tingen. Het Engelsch is ook de meest gebruikte taal van handel en zeewezen de wereld door (2). (I) VIVIEN DE SAINT-MART1N geeft het getal der Nederduitsch- sprekenden aldus op : In Belgi?rond 3,000,000, in Holland 4,450,870, in de Hollandsche kolonieën 50,600; samen ruim 7 1/2 milhoen. (2) Langs de westkust van Afrika is 't het Portugeesch, in den Oost meest het Italiaansch ; in de Noordzeeën het Nederduitsch. 450 LATIJNSCHE UITSPRAAK. 2. Russischsprekenden : rond de 7o millioen. Euro- pisch en Aziatisch Rusland. 3. Hoogduitschsprekenden : rond de 70 "millioen (I), Duitschland, Oostenrijk-Hongari?, Zwitserland, Luxemburg, Rusland, Noord-Amerika. 4. Spaanschsprekenden : rond de 5o millioen. Spanje, Mexiko, Philippijnsche eilanden, Zuid-Amerika (behalve in Brazili? waar het Portugeesch meest gesproken wordt). 5. Franschsprekenden : rond de 42 millioen. Op de 5e plaats maar komt dus het Fransch, en dat voor de Europische talen alleen, achterblij-, vende met 58 000.000 minder dan de Engelschspre- kenden, met 28.000.000 minder dan de Russisch- of. dan de Hoogduitschsprekenden, met 8*.000.000 minder dan de Spaanschsprekenden, en op de hielen gevolgd door de 3o millioen Italianen! En dan zijn er hier nog, die wanen dat het overal is als in ons verfranscht Belgi? en het Fransch une lanoue universelle, eene wereld/aal noemen ! Eene wereldtaal, eene taal die, buiten Frankrijk en Belgi? tusschen de andere volkeren verloren loopt als een stroom in den oceaan! Eene wereldtaal! ?Au congrès des sociétés savantes ? la Sorbonne on s'est occup?aussi de la dél)opu- lation de la France... Un membre de la section des sciences morales et politiques, M. Ernest Michel, avocat a Nice, vient d'accomplir un double voyage autour du monde Nord et Sud. Il a ét?frappe' de la petite place qu'occuj5e la France sur la terre, C'est Pimpression de tous ceux qui ont beaucoup voyag? Un jour, nous rencontrions un ancien ami que nous avions perdu de vue depuis des années : ?Vous voil?donc! Et qu'avez-vous fait pendant (I) Moest men er de Platduitschers aftellen, die van jongs af in de scholen Hoogduitsch leeren, dan zou het getal der menschen die het Hoogduitsch als moedertaal spreken, dalen op omtrent 60 millioen LATIJNSCHE UITSPRAAK.451 tout ce temps-l? ???J'ai voyag? j'ai fait le tour du monde. ???Eh bien ! queue impression vous en reste-t-il? ?-- ?Mon impression, c'est que la terre m'a paru un pays anglais. Il y a part6ut des établissements anglais, partout flotte le drapeau anglais : parlout on Carle anglais (i). ? Het Fransch, eene wereldtaal? Reeds in 1838 bekende de openhertige LOUIS VEUILLOT : ?Hors de France (2), le franÇais est la seule langue qui ne serve ?Hen (3). ? (Het gaal voort.) JAN BOLS, pr. (I) Uit het Fransch dagblad l' Univers, in 1891. (2) Hij mocht er het kleine Belgi?bijgenoemd hebben! Of achtte hij ons landeken, dwerg bij de andere reuzenlanden, niet meldens- weerd? Of scheen het hem onnoodig afzonderlijk gewag te maken van eenen Staat, door sommige Franschmans zoo edelmoedig erkend als deelmakende van hunne ?grande nation ?en zoo beleefd begroet als een klein Frankrijk (?comme une petite France ?, wiens inge- zetenen ?sont déj?FranÇais par la langue et les moeurs ? (3) L. VEUILLOT, Correspondance, p. 6 (Rome, 19 mars 1834 ,aig,-100-4140140 çaigltig ,210,- .-- iiltig •aig ollivArig Agi 4314VMEri MV-i 437-ri M ‘AA Agi 4314VMEri MV-i 437-ri M ‘AA DE TAAL DER NACHTEGALEN. PRIL. Nog eenige dagen en de meester zanger zal, voor dit jaar, de reeks van zijne onnavolg- bare concerto's aanvangen. Wie geeft den indruk weer, het gemoed van den mensch aangrijpend, wanneer, in de plechtige avondstilte, de nachtegaal zijne rollende gorgelklanken vloeien laat? Alles in de natuur schijnt den mensch te stemmen tot ingetogenheid en aandoening .. de halve duisternis omhult de aarde in haren grijzen sluier... witte nevelen doemen uit den grond op en zweven over akkers en landouwen... stilte heerscht alom... En welke plechtige, welke hart- verheffende stilte !... 't Is dan dat de nachtegaal aanvangt, schuchter eerst en bedeesd als 't frazelen van een kind. Maar langsom meer geraakt het diertje in eigene begeestering, zijne stem luid en klaar... en opeens rollen, als klinkende parelen, de schelle tonen en noten door de luchtlagen. Welk eene overheerlijke reeks van muzikale tonen, atd gegalmd met eene stem zuiver als de kristallijnen water- drop vloeiend uit de rotsen ; van stille, nauw hoorbare melodiën ; van trillingen die verbazen door hunne leven- dige helderheid ; van fluitende uitboezemingen waarvan de rollende toonslag begeestert en tranen ontwringt; van heerlijk vloeiende liefdezuchten !... En daartusschen, soms wel een oogenblik stilte, een stond van zacht gefrazel, als of de lieve zanger aan de avondwinden het geheim toevertrouwde van zijn wonderbaar talent, en dan weer opeens, die oneindig schoone, snel achtereenvolgende DE TAAL DER NACHTEGALEN. 453 reeksen van levende tonen en trillinde slagen, die een kwaart mijl ver over den omtrek galmen, en alles wat denkt en gevoelt tot stille bewondering dwingen ! ie Is de taal der nachtegalen navolgbaar ? Zou het aan de kunst kunnen gegeven worden haar te vertalen in tonen of in woorden ? De vraag deed reeds meer dan een geleerde 'blok- ken, lange dagen achtereen ; echter, tot hiertoe is er langs dien kant nog geene oplossing in 't vooruitzicht. De geleerde Jezuiet Kircher, een man van weten- schap die nog al gaarne iets zegt op de kap van den lieven zanger (aan wien hij verwijt, onder andere, niet te zingen dan uit hoogmoed en ijdelheid, en slechts de volheid zijner heerlijke kunst ten gehoore te geven, als hij weet dat men hem beluistert), beproefde de gorgel- tonen van den nachtegaal in muzikale taal over te brengen, bij middel van tenen metalen draad, die, gespannen door een gewicht van één pond, eene trilling moest voort- brengen, gelijk aan de polsslag van den mensch. Eveneens in die voorwaarden beproefde het de Engelsche geleerde Barrington ; echter de proefnemingen van beide denkers bleven zonder gevolg, want toen men hunne, aldus geschre- vene muziekbladen ter uitvoering toevertrouwde aan een bekwaam fluitspeler, kon deze er, met den besten wil der wereld, geen geheel uit vormen dat maar eenigzins met den zang van den nachtegaal betrekking had. De wetenschap verklaart dat deze onmogelijkheid voortkomt door dat de duur van elk der tonen van den zanger niet kan vastgesteld worden. Ook de Duitsche wetenschap heeft zich bezig gehouden met dit zoo eigenaardig vraagstuk van navolg- baarheid. De geleerde Grube, heeft verscheidene jaren 454 DE TAAL DER NACHTEGALEN. achtereen de tonen van den nachtegaal aandachtig beluis- terd, en daarna beproefd ze te vertalen. .. in woorden. Hoe onzinnig dat laatste ook mage klinken, toch is het zeker dat de geleerde man over zijne opmerkin- gen eene zeer ernstige studie heeft geschreven, waarin hij zegt dat de zang van den nachtegaal bestaat uit twee onderscheidene deelen, die, alhoewel uitstekend passend bij elkaar, toch zeer verschillen. Zoo zat Grube eens om middernacht in zijnen tuin het wonderlied te beluisteren, en duidelijk onder- scheidde hij in de vloeiende melodij, de twee bewuste deelen. Het eerste deel bestond uit zeven gelijke fluit- tonen, even zoet, even helder, even vol, even krachtig. Het tweede deel was samengesteld uit negen of tien rollende waterslagen, maar zoo snelbruisend, zoo driftig op elkaar volgend, dat de luisteraar er onmogelijk de trilling kon van bepalen. Grube vertaalde dan, in eene poos zwijgens, het eerste deel aldus : ?Heer uit den Hemel L. Gij zijt mijn licht en mijn heil... Oneindig barmhartig en schoon is alles wat Gijdoet...; ? En onmiddelijk daarna luidde het tweede deel : ?'t Zijt gij, 't zijt gij, mijne welbeminde, gij alleen die mij de vreugde en het geluk van den Hemel geeft! ? Na eenige stonden, welke Grube had moeten gebruiken om de bovenaangehaalde vertaling klaar te spinnen, sloeg de vogel eenen anderen toon aan... bevattende eenen enkelen zin, uit drie deelen bestaande, namelijk : ?Mijne bevallige vriendinne, gij zijt schoon, schoon als de roze op den bloeienden doornstruik. ? Deze uitboezeming werd, zooals wij hierboven aan- haalden, weergegeven in drie deelen : Het eerste deel bevatte zes keeren de lettergreep tschia, altijd met dezelfde kracht uitgegalmd, en dan nog twee andere tonen, gaande van la tot fa di?e. Het tweede deel bestond uit elf of twaalf heerlijke DE TAAL DER NACHTEGALEN. 455 gorgelslagen, rollend als perelen door de nachtelijke ruimte, en eindelijk vond men in het derde deel twee, aan den nachtegaal zoo eigene tonen, waarvan de laatste veel hooger klinkt dan de eerste. Grube verdeelde dan den zang der nachtegalen in drij soorten : deze van een deel, van twee deelen en van drie deelen. De heerlijkste soort van zang, is deze in drie deelen want die is als het thema van den zanger. Het eerste deel, de inleiding, is niets anders dan eene bevallige mengeling van huppelende tonen, waarna het middendeel klinkt, 't is te zeggen het lichaam of beter de ziel van het lied, dat uitgaat in het derde deel als in een gefrazel dat maar kan aanzien worden als eene bijhoorigheid van het middendeel, alhoewel het ook gebeuren kan dat de nachtegaal eindigt in éénen luiden, trillenden toon, puurder dan het puurste toontje uit alles \Nat hij zong. Wilt gij thans weten, altijd volgens den geleerden Duitscher, wat de nachtegaal verhaalt aan zijn wijfje, wanneer hij zijnen begeesterenden liefdezang over den omtrek doet galmen. Luister dan : Luister, luister, luister, luister, luister, luister, Juister, luister, luister, luister, luister, luister, luister, Juister, luister !.. Deze eerste woorden vormen de 15 aanvangtonen van het lied ; daarna gaat de minnezanger voort : U Mijne aangebedene lieve !... Het is voor uwe vreugde .en uwe verblijdenis dat ik dezen avond zing. Ah ! Ah! Ah! Hoort ge mij? Gij zijt voor mij meer dan de schoonste bloem ! Wat zeg ik? Hoe beef ik van teederheid ! Gij, bloemen en bladeren, gij, heesters en eiken, spreekt mij van hare liefde; roemt hare bevalligheden. Uw blik is zoo zacht. Waar zal ik u vinden. Kom bij mij, en frazelen wij, ..o mijne uitverkorene bruid. Alle treurnis smelt weg in mijn hart, zoo gij daar maar zijt. Wat maakt gij mij gelukkig. Zie zoo, zet u hier naast mij. ik zou wel te ,beklagen zijn moest ik uwe liefde ontberen. De liefde is 456 DE .TAAL DER NACHTEGALEN. eeuwig ; zij is de rijkste schat der aarde. Ooh, dat niemand onze liefde kome storen ; buiten haar is alles vergankelijk f onze liefde kome storen ; buiten haar is alles vergankelijk f Lof en eer zij den Allerhoogste ! Aan Hem, allen roem en Lof en eer zij den Allerhoogste ! Aan Hem, allen roem en alle glorie! Niets verontrust mij, noch de levensstormen, noch de onophoudende wegen! Zeg; weet gij 't al? Aan u blijf ik immer trouw, eeuwig als de liefde ? Zoo vertelt de geleerde Grube, en het staat u natuur- lijk vrij er van te gelooven wat u goeddunkt. Wat de wetenschap, als onloochenbaar heeft vast- gesteld, 't is dat de bewonderenswaardige heerlijkheid van den zang der nachtegalen, voor een groot deel hieraan te danken is, dat de lieve kunstenaar zingt uit een gevoel dat niet bedwongen wordt door de rede. Alles in het lieve diertje is ingeboren gevoel, zuivere liefde, zuivere dankbaarheid, en daarom juist klinkt zijn loflied tot den Schepper zoo vloeiend en bruisend, zoo aangrijpend en betooverend. Ha, kleefde het stof der wereld, maar niet zoa besmeurend en bezwadderend aan onze zielen, hoe heerlijk klonk niet ons lied, den Schepper ter eere !... Om het even nochthans welke volzinnen er zouden vloeien uit de pen van den gelukkige die der nachte- galen taal in woorden zou overbrengen, voor ons blijft de zang van den kleinen gevederden kunstenaar, niets anders dan het heerlijkste, het roerendste, het kracht- volste danklied, dat de natuur aan haren oneindigen maker zingt, en waarmee zij, wellicht, Hem al het snoode doet vergeten, Hem aangedaan door de ondank- baarheid van zoovelen, die niet één klank, niet één toon, niet ééne uiting van erkentenis hebben voor den Vader, die voor hun genoegen en Zijne grootheid, zulk eene macht van toonklanken legde in den gorgel van den kleinen nachtegaal. Lokeren. ALLEENE. VERTALING VAN DREIZEHNLINDEN. EDEREEN kent de vertaling van Dreizehnlinden door M. De Lepeleer, en is er den achtbaren Professor hertelijk dankbaar voor. Maar het- geen misschien iedereen niet kent, is eene tweede overzetting van hetzelfde werk, verveerdigd door M. Gromarius Mes, in Holland, te Zwolle. 't Moet een brave man zijn, de Heer 'Wes; want zijne uitgaaf ?geschiedt ten voordeele der Katholieke Missiën ? Doch, ?zal wellicht iemand zeggen, -- wat aardig gedacht iets over te dichten dat ter nauwer nood overgedicht is! Of is het werk van M. De Lepeleer dan zoo gebrekkig? Of wist de Heer Mes er niet van?... Misschien zal een kort onderzoek van beide vertalingen eenig antwoord op die vragen geven. Er waren twee wijzen van vertalen de eene met het eindrijm in het 2de en 4de vers van elke stroof, gelijk in den duitschen tekst; de andere, in rijmlooze verzen. De eerste is die van M. De Lepe- leer; de 2de, die van M. Mes. Dat de eerste moeielijker is, zal door niemand betwist worden die ooit met is, zal door niemand betwist worden die ooit met verzenmaken of verzenvertalen bezig is geweest. Het rijm immers, ofschoon een slaaf die slechts hoeft te gehoorzamen ? levert ons somtijds nog al spel, bijzonder in eene overzetting. Van den ande- ren kant is het zeker dat het eene dichterlijke schoonheid is; zooveel te meer als het, gelijk hier, 't gedacht van het oorspronkelijke vollediger weer- geeft. Rijmlooze verzen kunnen, ten strengste geno- men, als verzen doorgaan, alhoewel zij nooit de algemeene goedkeuring zullen hebben ; maar als gij met dusdanige verzen aanvangt, moet gij daar mede voortgaan en eindigen; en gij moogt er geene rijmende strofen tusschen schuiven, ?gelijk de Heer Mes strofen tusschen schuiven, ?gelijk de Heer Mes het doet, ?zelfs niet als het Duitsch ze schijnt aan te brengen. Wat verdienste ligt er dan nog in eerie vertaling uit het Duitsch? Het wordt zoo gemakkelijk, dat het haast kinderachtig is zijnen tijd er aan te verspillen. De eenvoudigste leerling 418 VERTALING VAN DREIZEHNLINDEN. uit de Poësis zou het onder zijne weerdigheid achten. M. Mes beweert in zijn ?Naschrift ? dat het eindrijm eene vertaling meebrengt die ?heel vrij ? is, met verlies van ?vele klankrijke uitdrukkingen ? en inzonderheid van het ?zinrijk stafrijm ? Van over en inzonderheid van het ?zinrijk stafrijm ? Van over twee honderd jaar heeft Boileau gezegd, dat het twee honderd jaar heeft Boileau gezegd, dat het eindrijm soms dweersch is; maar het was tot hiertoe niet te vermoeden dat dit aardig ding een vervaar- lijke ?gréviste fin-de-siècle ?is, die alle orde en regeltucht in de Dichterrepubliek komt storen.... Ver- lies van stafrijm?... Wel, als er iemand eene voor- lies van stafrijm?... Wel, als er iemand eene voor- liefde voor het stafrijm heeft, 't is zeker M. De Lepe- leer : zijn werkt krielt er van; zoodanig dat M. Mes leer : zijn werkt krielt er van; zoodanig dat M. Mes het soms geraadzaam gevonden heeft er over te nemen, gelijk bijvoorbeeld ?met mate en minne ? op blz. i 29. Voor hetgeen de ?klankrijke uitdruk- kingen ?aangaat, zal de tweede vertaler aan den eersten den steen niet werpen. Enkel is het waar dat hij, op sommige plaatsen, den grondtext naderbij komt. En nog is het niet te zeggen dat onder dit opzicht het werk van den Heer De Lepeleer te veroordeelen zij, hoegenaamd niet; zijne vertaling is over 't algemeen getrouw en nauwgezet. M. Mes spreekt ook van ?vlottend leesbaar ? Onder dat betrek, zijn de twee vertalingen nagenoeg van gelijker weerde : beide laten daar soms wat te wenschen. Hier en daar eene lichte verandering, zou de zaak veel verbeteren. 't Is te hopen dat de Heer De Lepeleer in zijne tweede uitgaaf rekening zal houden van de bemerkingen die hem daarover gedaan zijn. Men overdrijve echter dit gebrek bij den lest- genoemde niet : het aanwenden van een tal oude uitdrukkingen en gewestwoorden - die iedereen niet kent, ?is er voor iets tusschen; alsook, en nog meest wellicht, -- de moeielijkheid van het gedicht zelf. Maar nu, vertalen de twee bewerkers wezentlijk VERTALING VAN DREIZEHNLINDEN. 459 volgens den zin? Kenden zij Duitsch genoeg? Dichter Weber antwoordt zelf voor M. De Lepeleer, in den brief die voren aan de vertaling staat. (4 Zoover ik gelezen heb, en vlaamsch versta, zegt hij, hebt gij mijn gedacht gevat, en trachten goed uit te druk- ken. ?Hadde nochtans onze Vlaming sterker gestaan in de Duitsche taal, hij zou krachtiger en flinscher overgezet hebben, en bijzonderlijk zekere fouten en onnauwkeurigheden vermeden, die voorzeker een nieuwe druk gaat uitwisschen. En de Heer Mes? Och arme! 't is spijtig voor den braven man; maar op tien keeren, zal hij negen keeren de feilen van zijnen voorganger afschrijven! ... Dat heet men in zekeren wereld, ?betrappen met de hand in 't zak ? Zoo, bij voorbeeld, is op bladz. 64 de vierde stroof slecht verstaan door den eersten vertaler, en in den zelfden zin door den 2clen weergegeven. Hetzelfde voor de 2de stroof op bladz. 70; alsook op bladz. 78, eerste stroof. En andere voorbeelden meer. Ze alle opsommen, is overbodig, en zou ons te verre leiden. Somwijlen wil de Hollander den Vlaming verbete- ren, of liever veranderen; maar ongelukkiglijk, alle veranderingen zijn geene verbeteringen, zegt het spreekwoord. Zoo, in het slot, op bladz. 360, ver- wart M. Mes het woordeken ?nicht ?met ?nur ? en geeft zoo aan de voorleste stroof van die blad- zijde en aan heel het slot eenen zin of liever eenen onzin, waar men aardige gevolgen uit zou kunnen trckken tegen den dichter-vertaler. Zekerlijk het werk van Prof. De Lepeleer is niet volmaakt; en een 2de uitgaaf zal, als 't God belieft, wat gemakkelijker zijn om lezen, wat nauwer bij den text, en ook, ?mogen wij het vragen? ? wat meer gekuischt als taal. Maar het is en blijft een verdienstelijk werk, veel verdienstelijker dan de vertaling van M. Mes, die nuttelooze en verloren moeite gedaan heeft. A. F. r r r r r r r r r r r r r ~ Îg~~ ~~ ~~ ~~ \~ ~~ ~~ ~~ ~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ vw,A3Agi ~ DE HELLEPUT DENDERMO N DSCHE SAGE. -- 1308 (i). De Helleput. EN weinig, ten westen, de wallen voorbij, Ligt, neven den steenweg op Gent, Een sluimerend water, waar ieder den naam, Waar niemand den afgrond van kent. Wat daar is gepleegd heeft een pater gezien Die bad in het stil van den nacht; Het staat genoteerd in een grijs perkament Van 't jaar dertienhonderd en acht. En elk honderd jaar, als het middernacht slaat, (Wie weet wat de booze vermag) Verschijnt over 't sidderend vlak van het meer Wat eertijds de monnik er zag. (i) Eenige honderd jaren geleden werd eene klok die nog niet was gewid door den duivel uit den toten van 0. L. V. Kerk gerukt op het oogenblik dat de koster die klok had geluid voor eene plechtige mis. Den koster vond men 's anderdaags morgens verwurgd liggen op de plaats waar de klok hing. Deze was door den duivel buiten de stad vervoerd en op de plaats waar hij in den grond plofte was een waterpoel die heden nog bestaat en waarvan niemand den afgrond heeft gepeild. Toen de koster de kerk opende om de klok te luiden, had hij niet bemerkt dat een zwarte hond hem had gevolgd, achter hem den toren was opgeklommen, waar hij zich had verborgen tot dat de koster de roekelooze daad bedreef die hem het leven moest kosten. ?Dan had de hond de gedaante genomen van eenen gevleugelden duivel en na den man te hebben verwurgd was hij met de klok den toren uitgevlogen, in de lucht eenen vurigen kring latende tot op de plaats waar hij in den grond verdwenen was. Alle honderd jaar 's midden nachts, ziet men eene siddering op het water en hoort men een naar geluid in den afgrond, terwijl een zwarte hond met slepende keten zich aan het meer en rond het kerkplein vertoont. DE HELLEPUT. 461 Dan grijnst in den afgrond een vloek en een gil, Gesmoord in een klagend geluid, En 't somber gebrom van een rollende poort Die traagzaam zich opent en sluit. Wie vrij is van zonde kan 't hooren en zien... Maar vlekloos, onschuldig en rein Kan enkel een simpelgeboren van geest, Een kind of een heilige zijn. Daarom is 't dat zelden, op zeshonderd jaar, Een stervling het hoort of het ziet, Want kinders en heiligen loopen zoo graag, Bij nacht, langs de steenwegen niet. De Monnik. In 't jaar dertienhonderd acht, en In den omtrek van het plein, Thans een tuin en dan een kerkhof, Woonde een pater Augustijn. Daar was hij, met drie gezellen, Zes jaar vroeger aangeland, Toen hun klooster, boven Kortrijk, Door de Franschen werd verbrand. Enkel voor zijn naasten levend, Zonder acht op eigen nood, Vroeg zijn liefde niets in ruiling Dan een schamel stukje brood. Rein van hart en streng van zeden Was hij de eenigste misschien, Onder al zijn stadsgenooten, Die den duivel had gezien. Kerstavond. 't Was 's avonds vóór Kerstdag... Iets aaklig en somber Doorzweefde de lucht, als een adem der hel; Doorzweefde de lucht, als een adem der hel; De monnik zat biddend, de handen gevouwen, En roerloos geknield op den vloer zijner cel... 462 DE HELLEPUT. Op eens schoot hij recht en stond bleek voor zijn venster... Een kermend gehuil en een morrend geblaf Een kermend gehuil en een morrend geblaf Weerklonken een stond over 't slapende kerkplein, Een stond... en 't werd buiten weer stil als een graf... Maar verder, in 't licht eener lamp aan de lijkdeur, Verroerde de schim van een dwalenden hond, Met slepende keten, en oogen die brandden... De pater zeeg wankelend neer op den grond. De klok van den toren sloeg elf in het duister... Geen sterreken glom in het hangende zwerk, En akelig grijnsden, als spoken in 't donker, De sneeuwwitte daken der doodstille kerk. Wat daar ging gebeuren kon niemand vermoeden, Want elk, in zijn woon, zat bij 't vuur van den haard, En wachtte daar vreedzaam op 't uur van de nachtmis, Met kinders en vrouw in een kringje geschaard. Men koutte van heksen en dwergen en spoken, En geesten die dwalen in 't nachtelijk uur; Dan keek men eens vluchtig door 't raam in de wolken, En drong zich nog nauwer en dichter bij 't vuur. En grootmoeder stamelde, in 't hoekje, eene bede, Eerbiedig herhaald door den kring- bij den haard 0 God ! schenk uw rust aan de lijdende zielen, En vrede des harten uw kindren op aard. Al was men, dien tijd, zoo verfijnd niet en, schrander, En 't lampje der vaadren nog smokend en doof, Toch staarden zij rustig en klaar in de toekomst, Bij 't heilzamer licht van een helder geloof. En nu rolt het menschdom waar Satan het heenvoert, Zoo redeloos blind, en zoo radeloos dwaas, Per stoom en per tramway, door eindlooze straten Die weemlen van ontucht en schittren van gaas. De Nachtmis. Glanzend rees het heilig altaar In een gloed van tintlend goud, En de zilvren sterren blonken In de halfverlichte vout. DE HELLEPUT. ....................^•••^ 463 Op de neergeknielde scharen Zweefde iets plechtig, als de stem Die de wereld had gesproken In de nacht van Bethlehem. Maar de bronzen stem des torens Zweeg zoo ijslijk in een klacht; Even klagend in de verte, Sloeg het uur van middernacht. En nauw trad de stoet der priesters Aan den voet van 't heilig koor, Of een schaterende spotlach Drong de kille muren door. En daartusschen klonk iets grievend, Als de noodkreet van een ziel Die, door 't hand des doods getroffen, Huivrend in het eeuwig viel. Was 't een wraak van Godes engel ? Was 't een spotlach van de hel ? Dit heeft nooit geen mensch geraden, Dan de monnik in zijn cel. Dóór de breede torenluiken Steeg in snelle en woeste vlucht, Tusschen zwarte drakenvleuglen, Iets verschriklijk in de lucht. Dol en woelig als de schuimvoor Van een stoomwiel door de zee, Rolde een gloed van vuur en solfer, Achter `t monster, dwaalend mee. Huilend schoot het in het westen, Over plein en vest en wal, En de pater zag het duiklen En verdwijnen in zijn val. Op het plaatsje waar het neerzonk In een bloedgekleurden rook, Hing iets weemlend als een lijkwaad, Of de sluier van een spook. 461- DE HELLEPUT. En in 't scheemren van het daglicht, Vond het bijgeschaarde volk Niets dan zwartgebrande heesters Rond een zwarten waterkolk. In de kerk en aan het altaar, Had geen mensch er aan gedacht Dat de koster niet gezien werd, In de mis van middernacht. Maar die 's morgens vóór de vroegmis, Angstig nog naar boven trok, Vond een lichaam zonder leven En een toren zonder klok. Nijdig was zij uit haar staven, Door de zelfde klauw gerukt Die nog gloeiënd in den gorgel Van den doode was gedrukt. Dat hij roekloos had gezondigd, En de klok niet was gewijd, Is bestatigd en bewezen Door de schriften van dien tijd. Al wat menschlijk is is feilbaar, 't Staat gedrukt in het latijn, En de vroomste van de kosters Kan eens mensch en koster zijn. En elk honderd jaar, als het middernacht slaat, Verschijnt aan het plein en aan 't meer, Nog even als vroeger de monnik hem zag, De hond met zijn keten eens weer. Die vrij is van zonde kan 't hoorera en zien, Maar rondom het meer en het plein Zijn kinders, te middernacht, lang in hun bed... God weet waar de heiligen zijn. Dendermonde, Januari 1893. TH. VAN DE VOORDE. PRO DOMO E Then Public van 5 Mei laatst schreef : ?parmi les articles publiés, nous avons particulièrement remarqu?un véritable réquisitoire de M. E. Pauwels contre les oeuvres de Camille Flammarion, mais que nous ne pouvons accepter que sous bénéfice d'inventaire, parce qu'il -est en opposition formelle avec une savante appreciation donnée par le père de Joannis, S. J., dans les Etudes religieuses. ? ?En opposition formelle!?Ik moet bekennen dat ik eene onaangename rilling gevoelde. Hadde ik zoo Teelijk den bal misgeslagen? Hadde ik, ter goeder trouw wel is waar, maar toch, iemands faam ontnomen, zijne eer geschonden en ging ik moeten vergiffenis afsmeeken ? Tusschen hoop en vrees geslingerd opende ik het tijdschrift : ?Etudes religieuses ?en wat vond ik? Eene kalme beoordeeling van Flammarion's laatste werk : la -planète Mars et ses conditions d'habitabillt??door den recensent genoemd -?un fort beau travail au point de vue scientifique ? Mijn hert was ontlast, immers dit boek verscheen eenige maanden na de afwerking van mijne immers dit boek verscheen eenige maanden na de afwerking van mijne critiek, en de aangewreven tegenstrijdigheid werd eene hersenschim, Hadde ik beweerd dat Flammarion's gewrocht op de planeet Mars, geene waarde heeft op wetenschappelijken grond, in dit geval ja, ware er tegen strijdigheid geweest tusschen mijne zienswijze en deze van P. de Joannis, mitsdien wij tegenovergestelde beoordeelingen zouden uitgesproken hebben over een en hetzelfde werk, over eenen en denzelfden persoon, onder ?hetzelfde oogpunt beschouwd. P. de Joannis erkent de geleerdheid van den franschen sterrenkundige, en ik heb dezelve nooit betwist. Mijn doel was te toonera hoe Flammarion, in ?Lumen; les Terres du Ciel; la Pluralrt?des mondes habités; Histoire du Ciel etc.... den draak steekt met de Kath. geloofspunten, dezelve vervangt door droometijen, tegen de regels der redeneerkunde zondigt met uit den vooruitgang der sterrenkunde gevolgen le trekken welke geenzins kunnen gewettigd worden. Dus, voor wat den grond der zaak betreft, tegenstrijdigheid bestaat er niet. Critiek Z. schijnt zulks nog niet te begrijpen, aangezien hij, na bovenstaande uitlegging, herhaalt in den B. P. van 16 Mei, zijne meening van 5 Mei, uitlegging, herhaalt in den B. P. van 16 Mei, zijne meening van 5 Mei, namelijk ?que les esprits non ptévenus reconnaitront que mon réquisitoire ne peut être accept?que sous bénéfice d'inventaire ? ?Flammarion, wat vettige overjas draagt hij toch! ?Inder- daad, maar zijn hoed is splinternienw. ?Opposition formelle ?ver- klaart Z. en hij houdt het staan. Onze critiek schijnt even geenen vrede te hebben met den vorm ot tom van mijn artikel. Hij spreekt van ?vétitable réquisitoire; très énetgigue article; que la charit?nous ordonne de rendre hommage au bien... ? Ewel, rechtuit gesproken, na de waarneming van Flammarion's Schimpen, beleedingen, snoeverijen, aanvallen tegen onzen godsdienst, kon ik hem onmogelijk met handschoenen aangrijpen. ?En ce qui regarde ma manière de traiter c.rtaines figures de l'incrédulit?.. je suis sans repentance. Je peins comme je vois, avec probit? Le chrétien a le droit d'employer toutes les formes de langage lont il trouve l'exemple dans l'Ecriture Sainte et dans les Pères, l'invective aussi bien que les autres... St Jean Chrysostóme voulait que son peuple fermát er coups de poing la bouche des blasphémateurs. David priait Dieu d'obscurcir les yeuu 466 ?PRO DOMO ? des impies et de les effacer du livre des vivants. Ces exemples me suffisent ?- Zoo spreekt L. Veuillot, door den B. P. bijzonder geëerd en nagevolgd. - Zoo spreekt L. Veuillot, door den B. P. bijzonder geëerd en nagevolgd. Zoo handelt de Pater Jezuiet Hat? die Fl. beschouwt niet als schrijver of geleerde (wie kan hem of mij verplichten eenei auteur onder alle oogpun- ten te gelijk voor te stellen ?) maar als ?afbreker der eeuwenoude opiniën over God, de schepping, de ziel, de eindoorzaken, het'eeuwig leven ?enz. -- Mais c'est de la science ! me crie-t-on. La science ! avec ces allures de charlatan, ce serait la vraie science?... Sous ces grands mots, dans ces phrases enflées cherchons ce que l'auteur a eu dessein d'y mettre, ce qu'if y a mis : l'artificieux dénigrement de notre sainte religion, le blasphème contre Dieu. ... La tactique agressive de Fl. se dessine : cet ennemi de Dieu et de la religion met en son jeu de l'astuce. Rarement il attaque ouvertement : le plus souvent il se cache sous son masque scientifiquer et, ?propos de tout, il sait lancer les traits perfides : dédain, mépris, persiflage blasphémateur sont ses armes et ses coups portés sous des allures hypocrites, n'en sont que plus dangereux ?(P. j. Hat?) Ge ziet y- de brave pater Jezuiet grijpt ook met bloote handen . Wat ? Omdat Fl. een boek schreef over Mars, waar Pater de Joannis van getuigt ?dat het een schoon werk is, onder wetenschappelijk betrek ?zoude ik den onmee- doogenden bespotter van mijn duurbaarste overtuigingen moeten hulde brengen, hem loven en aanprijzen, een doek werpen op zijne ongerijmd- heden, ten aanzien zijner geleerdheid? Verdient hij die toegevendheid deze die schreef : ?Ces fanatiques- qui non seulement croient aux absurdités les plus criantes, mais sont de plus convaincus d'être en relation directe avec Dieu lui-même, et se- délivrent, en raison de cette grace spéciale, un brevet d'infaillibilit?., A les entendre, il faut croire ?leurs sornettes ou ne croire ?rien... ?La majorit?de ceux qui croient en Dieu se représentent cet être inconnu comme un homme supérieur, assis quelque part au dessus de nos têtes, qui de l?préside aux actions terrestres, est dou?d'une ex cellente vue, d'une ouïe non mains parfaite, tient les rênes du monde, et, dans le cas ou le besoin s'en fait sentir, appelle un ange de service, pour l'cnvoyer remonter quelque mécanisme un peu rouill? ? De Voorzienigheid, de H. Drievuldigheid, de Hemel enz. wor- den even belachelijk gemaakt. En jegens zulke aartsvijanden verbindt men ons tot ?plechtplegingen ! ?Maar ?de gustibus non dispu-- tandum ? Ten slotte, het artikel van Pater de Joannis was niet voldoende om mijn schrijven enkel voorwaardelyk aan te nemen ;. critiek Z. kon mijn ?Flammarion ?stilzwijgend voorbijgaan, ofwel, er zijn oordeel over uitspreken, na lezing van de ketterijen van den fr. astroloog. Mr Z. onderstelt dat hij mijne eigenliefde heeft gekwest. inderdaad en geen wonder. Had hij niet het vermoeden doen ontstaan dat mijne vroegere ?réquisitoires ?tegen Renan, Hugo, Busken Huet, insgelijks maar aanneembaar zijn ?sous bénéfice d'inventaire ? ?Boven- staande verklaringen bleef ik den lezers van 't Belfort schuldig. E. PAUWELS. AAN A... ZILVREN licht van sterren en maan Lachte door het loover der boomen. Op het zachte mos van het woud Lag een slapend meisje te droomen. 't Voorhoofd blank en puur als de sneeuw Was met blonde lokken omvangen, En er speelde een engelenlach Op haar rozig tmtlende wangen. Met een stalen kolder bedekt, Die de borst en dijen bekleedde, Lag ze daar zoo rustig en stil Of ze ware 't beeld van den vrede. Nevens haar op bladerendons Lagen twee geharnaste knapen, Sterk gebouwd en krachtig gespierd, Even kalm en argloos te slapen. Ach ! bedriegt het maanlicht me niet ? Neen !... er kruipt daar ginder eene adder Met gesparden muil naar hen toe, Met gesparden muil naar hen toe, En de tong vol gift en vol zwadder. Op ! gelieven, sluimert niet meer ! Zie ! ze komt steeds nader geslopen, En nog twee met vlammenden blik Komen achter haar aangekropen. Jonkers, op ! geen aarzelen meer ! Gauw het zweerd de sche?uitgetogen !... 't Is te laat ! ... Zij hebben hun gift Reeds op 't drietal nedergespogen. Lang reeds had het vinkje gekweeld, Eer ze wakker waren gesprongen. De adders lagen dood op het mos, Muil en tong aan stukken gewrongen. Zij, bedekt met peerlenden dauw, Stonden daar vol frischheid en leven . Neergeknield bedankten ze God, Hert en oog ten hemel verheven. .Antw er .p en T. G. tattatIvantlan BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Prudens van Duyse, zijn leven en zijne werken, door J. MICHEELS, aggregaat leeraar voor de Germaansche talen, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. ?Gent, A. Suffer, 1893. Groot 80, 35o bl. Prijs fr. 4,00. Met gespannen ongeduld hebben wij lang naar dit immer weer en weer aangekondigd werk uitgezien, maar ?wij hebben met zijn uitblijven niets verloren en, waarlijk, onze verwachting is niet teleur- gesteld. Een schoon, een zeer schoon boek is 't dat de heer Micheels over Prudens van Duyse heeft geschreven, het schoonste ontegenspre- kelijk dat ooit bij ons eenigen dichter of schrijver gewijd werd. ? Is die hoedanigheid, die ik met volle overtuiging aan gezegd werk toeken, misschien daaraan te wijten dat van Duyse ook deze onzer dichters is wiens verdiensten het meest en het langst onder den kandelaar gehouden zijn geweest?... Een zonderling, een onverstaanbaar lot, inderdaad, dat van Duyse tebeurtviel ! Ziedaar een man die, een der allereerste, rang ?een hoogen rang ! ?in onzen Vlaamschen taalstrijd genomen heeft, die verre van ik- of hebzuchtig te zijn (gelijk zooveel anderen, eilaas, het waren en zoovelen het nog zijn!, immer en overal zijn medekampers optilde en vooruithielp (men zie het werk van den heer Micheels), die maar leefde voor zijn kunst en voor den stam wien hij zijn kunst wijdde, die onophoude- lijk de pen in de hand had en den meestomvattenden letterschat naliet die lijk de pen in de hand had en den meestomvattenden letterschat naliet die ooit eenen onzer Vlaamsche dichters uit die penne vloeide, die van 't kinderlied tot het epos steeg, van het luimige tot het hoog gods- dienstige, van het innig gemoedsleven tot de breedste vaderlandsche uitboezeming, van de bijtendste satyre tot het verhevenste lyrism, die schreef voor het dagblad, voor den schouwburg, voor het volk, voor den geleerde, in gebonden en ongebonden stijl, met een woord die in alles wat op taal-, letter- en geschiedkundig gebied zich ten onzent voordeed te huis was en mee mocht spreken, ziedaar een man die bijna het vierde eener eeuw na zijn afleven nog door de meesten niet gekend, door velen mis- of ontkend en door menigeen gladweg BOEKENN1EUWS EN KRONIJK. 469 met een goedkoop en gemakkelijk ironisch lachje afgescheept wordt ! En men zal mij niet zeggen dat de reden van die ontkenning gebrek was aan taalhanteering? Hij was daar een meester in; het tegendeel van dat verwijt zou eerder waar zijn : hij was zijnen tijd- genooten vooruit. Maar thans? ?Zijn wij dan blijven staan in onze eenmaal gebrekkige taalkennis?... Men zal mij ook niet kunnen zeggen dat hij te veel geschreven heeft (M. wederlegt zegevierend dat verwijt) en dat die ?veelschrijverij ?oppervlakkigheid moest ten gevolge hebben? 't Is juist het tegendeel dat men hem ten laste heeft gelegd! Hij is te hoogdravend, zegde men veelal, te ingewikkeld, te diep, hij is onverstaanbaar! Nog eens -- legge het lot van v. D. uit wie kan ! Een zonderling, een onbegrijpelijk lot! M. licht wel hier en daar een hoekje van den sluier op die dat raadsel nog immer bedekt, en die aanblik is zeker bedroevend ; maar zouden de oorzaken dier achteruitzetting niet veelvuldig zijn en zou éene dier oorzaken ?en de grootste, nar mijn inzien ?niet te vinden zijn in den aanleg van onzen volksgeest, die, wat men ook zegge, weinig lyrisch, weinig ideaal, weinig abstrakt is ?... W'at er ook van zij, vroeg of laat komt ?bij de besten althans -- de waarheid aan den dag en... olie drijft toch altijd boven. ? Het hier aangekondigde werk zal veel daartoe bijdragen, en menigeen de oogen openrukken om de hooge waarde van den tot nog toe niet genoeg gekenden, in zijn leven niet genoeg beloonden dichter te doen beseffen en huldigen. Zooals de titel opgeeft, is dit werk in twee afdeelingen gesplitst : de eerste ?tot bl. 122 - behelst de biographie des dichters ; en vandaar af tot bl. 302 worden zijn verschillige werken ?dicht en ondicht ?chronologisch in oogenschouw genomen. Eene lijst (48 blad- zijden !) zijner veelsoortige uitgaven sluit het belangwekkend boek. Indien het mij toegelaten is eene enkele opmerking den heere M. te maken, dan zal ik hem zeggen dat hij eene in 't oog loopende feil begaan heeft met op bI. i van zijn werk een beknopt levensbe- richt zijnen lezers te beloven. Dat woord beknopt is hier stellig te veel en menige bijzonderheid die met het leven van v. D. maar in los verband staat, mocht ?hoe belangvol op zichzelve ?best achterwege gebleven zijn. Doch ubi plurinza nitent... In het tweede deel hebben ons bezonder genoegen gedaan de ontleding van v. D.'s geestvol hekeldicht De Spellingsoorlog, die van zijnen verhevenen Godfried (twee meesterwerken, elk in hunnen aard) en die van 's dichteis prachtig opbruisenden verontwaardigingskreet Uitboezeming bij de XX Ve verjaring der Septemberfeesten. Ook ge- troffen waren wij bij de lezing van vele ?met smaak en oordeel medegedeelde --- fragmenten uit des dichters werken. De heer M. heeft wèl gedaan ons hier en daar een der schoonste bloemen uit die ruikers te plukken, want sedert lang zijn voor de minnaars onzer gedichtenflora die ruikers meerendeels te zoek geraakt. 470 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Moge de hernieuwde kennismaking eenige ervan weer doen op- frisschen ! Waar ik althans zeker van ben, is dit : Menigeen die v. D. slechts kende door ?hooren zeggen ?of uit een brokstukje in deze of gene bloemlezing opgenomen, zal, na de betrachting van het _werk des heeren M., tot de overtuiging komen : van Duyse as onze grootste dichter. Het hier aangekondigde boek is dus niet alleen een schoon ? maar het is ook een goed werk. Het wreekt een onverdiend achter- uitgesteld, hoog- en edelbegaafd man voor de billijke toekomst. Het is een blijvend schriftelijk monument ter eere der waarheid opgericht, in afwachting van dat andere ?bronzen monument ?dat (eindelijk !) binnen kort een deel onzer nationale dankbaarheid zal verkonden. 0. A. B. Rozeliederen van Dr K. DE GHELDERE, van de Koninklijke Vlaamsche Academie. -- Gent, Suffer. ?Prijs fr. 1,80. ?Laat ons van alles maar den besten kant bezien. Gij jammert dat er aan de Rozen do.)rnen groeien : maar ik, ik juich, en dank den Heere bovendien, dat aan de doornen Rozen bloeien. ? Aldus vertaalt, met zijne welbekende kunstvaardigheid, de dichter der ?Jongelingsdroomen ?en thans van de ?Rozeliederen ?eene humoristische boutade, vol ware levenswijsheid, van Alph. Karr. Geen beter motto voor eene beoordeeling van de ?Rozeliederen ? zelve. De Rozen, nog de Rozen, en weer de Rozen : ziedaar het innig ,en eeuwig onderwerp dat in het rooskleurige sonettenbundeltje bezongen wordt en herzongen... Slechts een drijtal stukjes zijn geen sonetten. Met zes dezer, zijn het bovendien vertalingen. Over dit gedeelte der Rozeliederen kunnen -ve kort zijn. De vervlaamschte Engelsche kinderdeuntjes in de ?Jongelings- droomen ?bewezen sinds lang welk een uitstekend vertaler Dr. de Gheldere is. Nu, allen zullen het daarover eens zijn, in zooveel en zooveel sonetten steeds de Roos te bezingen, is juist geene gemakkelijke onderneming. steeds de Roos te bezingen, is juist geene gemakkelijke onderneming. Het was gewis een gril. Dichters mogen grillen hebben. Aan Dr. de Gheldere's gril danken we verscheidene meesterlijke kleine lierzangen op, of juister, ter gelegenheid van de Bloemenkoningin. Brengt hij :hulde aan God, zoo is het om te bezingen Hem, die aan de Rozen geeft hunnen luister uitgelezen, en wiens almacht staat te lezen in den druppel dauw die beef t. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK,471 Brengt hij hulde aan 't ?zoet geslacht der Vlaamsche schoonen ? 't is om ze naast de rozen te kunnen noemen de ?Bloemen onzer levensbaan ? Zelfs het lustige drinkliedje wordt aangeheven met het welbekende ?Sub Rosa ?tot opschrift en thema. 't Gebeurt echter wel dat de roos in 't sonnet als met geweld ingedwongen schijnt. 't Gebeurt dat de dichter een meisje bezingt ,alleen omdat ze Roosje of Rosemonde heet, of den schrijver van ?Rozekens eerste communie ?een sonnet opdraagt alleen om den naam van zijne heldin en dan zou men bijna aan Rederijkerskunst- stukjes gaan denken. Doch : ik juich, en dank den Heere bovendien dat aan de doornen Rozen bloeien. Zelfs diegene, onder de sonetten, welke niet opperbest bevredigen, staan nog altijd, door een of ander gelukkig vers, een of ander treffend denkbeeld, ver boven het alledaagsche. Waar echter de dichter werkelijk bezield is, daar moeten wij hem toejuichen van harte en hem dank wijten voor den ganschen bloemtuil, zoo frisch in zijn geheel, en zoo geurig en kleurig, al is 't dat de rozen er verschillen van kleur en pracht. Zullen we nu opsommen welke onder al die sonetten ons het best voldoen? Niets moeilijker dan te moeten kiezen, waar veel schoons is. Onder de allerbeste noemen we den Goudkever en Hebt gij nog geheughen. Dit echter moeten we bekennen, dat het out liedeken :op zijn von Fallersleben's, in al zijn eenvoud ons nog het meest getroffen heeft : de mosroze uit den bloemtuil : Ic hoor den Nachtegael singhen met sijnder stemme claer. Comt hi enen groet mi bringhen? En is mijn suet lief daer ? -- Ic com gheen groet di bringhen, mijn moet is mi so swaer. Ic sach die rooskins springhen up dijn suet liefs grat voorwaer. ? En leit mijn suet lief ghegraven, alonder den eglentier, so ver, so ver van hier ! ? Die borst vol edele gaven, rust onder die rooskins root : Och, laci, dijn lief is doot ! Doch genoeg. Met eene lichte wijziging zenden wij den dichter .den wapengroet terug, waarmede zijn bundel aanvangt : 472 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Wi hebben di gesien wel elre; en bistu niet geheten Gelre? Ga voort, en wilt nyet achterbliven, ga vooit met dichten ende scriven, ga voort, in die name ons heren ! Wat het bundeltje zelf betreft in opzicht van stoffelijke uitvoering, het is ook een lief en bloeiend roosje dat volkomen waardig is in de wel en rijk beplanten boekenhof van den uitgever te prijken. Brugge. S. De Reis van Sint Brandaan, uit het middeleeuwsch overgedicht en met zedelijke aanmerkingen opgehelderd door F. DRIJVERS, pr., Averbode, C. Cornpiet. Prijs 0,75 fr. De legende van den Heiligen Brandaan behoort stellig met den Bere Wisselau tot het alleroudste wat als Vlaamsch-Dietsche gedichten geschreven werd. Jonckbloet zegt, dat ze met het volste recht eene 11fonniks-Odyssec genoemd wordt, en evenveel heidensche als christelijke bestanddeelen schijnt te bevatten. bestanddeelen schijnt te bevatten. Het is de geschiedenis van een heilig Iersch kloosteroveiste die, omdat hij een boek waarin de wonderen van den Schepper vermeld stonden in het vuur wierp, veroordeeld werd eene zeereis te ondernemen waar hij, met eigan oogen, de door hem ongeloofde wonderen zou aanschouwen, en deze dan beschrijven. Hij doet zulks en ontmoet een doodshoofd dat hem zeer wijs-- geerige lessen geeft, een vliegenden hert die hem van een zeedraak bevrijdt, een wangedrocht door het gebed verdreven, een kluizenaar, de opening der hel, het aardsch paradijs, een Sireen, Judas, een kermis onder zee, enz. enz. Zonderling mengelmoes van allerhande feiten, zegt Jonckbloet. Men is niet eens omtrent den datum van het schrijven, de eenen plaatsen het omtrent 1180 (Serrur.), de andere (Verwijs o. a.1 in de eerste helft der XIIIe eeuw. De eigenlijke tekst zou men niet hebben, alleen twee handschriften welke naar het oorspionkelijke zouden bewerkt zijn, en waarvan de eerste in het Comlurger handschrift, de andere in het Hulthemsche hs. in het Comlurger handschrift, de andere in het Hulthemsche hs. berusten. De heer F. Drijvers, een goede kennis van de lezers van 't Belfort, heeft die legende in moderne taal overgedicht, zonder nochtans te zeer den eenvoudigen trant van het middeleeuwsch te schenden. Benevens elk hoofdstuk heeft hij aanmerkingen van zedelijken aard geplaatst, en heeft alzoo nevens den dank, hem voor de verta- ling verschuldigd, ook dien voor de overwegingen daarbij behorend, in ruime mate veidiend. Voor al wie aan letterkunde doet, en zelfs voor degenen die er zich minder mede bemoeien, ja ook en bijzonder voor diegenen welke BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.473 zich met geestelijke bezigheden onledig houden, is dit hoogst belangrijk werk van groote waarde Gent. P. D. De slag van Kortrijk (II Juli 1302), naar het Hoogduitsch van generaal KóHLER, uitgebreid en gewijzigd door Dr Julius FRE- DERICHS. Men weet dat de vermaardste der veldslagen, in Vlaanderen geleverd, op verschillige manieren wordt verhaald. De Fransche en Vlaamsche kroniekschrijvers zijn niet te akkoord : de eersten wijten de nederlaag hunner landgenooten aan een soort van verraad, door de Vlamingen gepleegd; de anderen bevestigen dat de dapperheid der Vlamingen alles beslist heeft. Een Duitsch geleerde, generaal Kbhler, op grond van het door Moke geleverde verhaal, heeft een nieuw opgesteld en in het !icht gegeven, waarin niets gezegd wordt van zekere grachten, die, nopens de overlevering, door de Vlamingen met takken en gras zouden over- dekt, en waar de Franschen in zouden gevallen zijn. Zeer lezenswaardig is het relaas van den slag, door generaal Kóhler in het licht gegeven en door den heer J. Frederichs uitgebreid en, volgens zijne bevindingen, gewijzigd, in dezen zin, namelijk, dat het Fransch vertelsel nopens de verdoken grachten gezegd wordt, logenachtig te zijn. Zullen de Franschen deze zienswijze aannemen? Vermoedelijk neen; hun hoogmoed zal niet dulden, dat de moed en dapperhéid der Vlaamsche boeren en gemeentenaren grooter zijn geweest dan de behendigheid en wapenkennis van het Fransche ridderleger. Om echter hun pleit te winnen moeten zij betere bewijsgronden aan- brengen dan degene, welke zij tot hiertoe leverden. Intusschen zij de studie des heeren Frederichs allen Vlamingen aanbevolen. Gent. D. P. Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, uitgegeven door Jhr. Mr. NAPOLEON I)E PAUW. iv aflevering. Uitgave der K. Vl. Academie. Gent, A. Siffer. Prijs fr. 2,50. De inhoud is even boeiend als leerrijk en afgewisseld. Eerst eene reeks geestelijke gedichten, waaronder verscheidene merkwaardig in letterkundig opzicht ; daarna het 2335-verzen-lang gedicht van ?der mannen ende vrouwen heimelijcheit ? dat zonder eenige letterkundige waarde, eene uiterst belangrijke bron is voor de kennis van de middeleeuwsche natuurkunde en geneeskunde ; vervolgens de fragmenten van eenera ?physiologus of natuerkunde ? het gedicht van ?de cracht der mane ? ?der goeder leileen reghel ? ?van Jhesus een scoen ryme ? ?Sinte Kunera van Rheenen ? en om te eindigen eene laatste bijdrage ter kennis der voorvaderlijke bijgeloovigheid : de ?cyromanchie vanden Pape vanden Hamme ? Vanwege de Koninklijke Vlaamsche Academie verscheen ook de 474 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. derde en laatste tekstaflevering van Maerlant's Istory van Troyen, (IVe deel), door Jhr. N. DE PAUW en ED. GAILLIARD. Prijs fr. i3O0. Op den omslag wordt ons aangekondigd dat de inleiding en aanmerkingen de 4?aflevering van het IVe deel, de Woordenlijst het Ve en het VIe deel zullen uitmaken. Vooraleer dat uiterst belangrijk werk uitvoerig te bespreken, zullen wij dus afwachten dat ten minste het IVe deel volledig verschenen zij. Antwerpen. C. Volledige chronoligische lijst der werken van Prudens van Duyse, door FR. DE POTTER. - De eerste uitgave dezer lijst verscheen in 186o, korts na het overlijden van den grooten dichter en wel op last der Koninkl. Maatschappij van Schoone Kunsten en Letteren. Die op last der Koninkl. Maatschappij van Schoone Kunsten en Letteren. Die lijst was maar ?volledig ?tot zoover de middelen, den opsteller toen ter hand liggende, reikten. Ditmaal, dank aan de welwillendheid met hand liggende, reikten. Ditmaal, dank aan de welwillendheid met welke de heer Florimond van Duyse zijns vaders boekverzameling ter beschikking stelde van den heer de Potter, mag de lijst worden beschouwd als volledig, en kan men zich een denkbeeld vormen van het verbazende werk, door Prudens van Duyse geleverd in een betrek- kelijk korten levensloop, alsmede van de veelomvattende kennissen, welke den gevierden schrijver eigen waren. De bundel, versierd met het welgelijkend portret des dichters, is verkrijgbaar aan i fr. bij den uitgever A. Suffer. Gent. A. Boudewijn van Gent of Wraak en Berouw. Groot geschiedkun- dig diama met zang in drie bedlijven, door K. L. VAN VOORDENHOVE. ? Ninove, D. Anneessens. Prijs : fr. 1,75. Prijs van de muziek : fr. 3. Aangemoedigd door den bijval die zijnen ?Robrecht van Eine ? ten deel viel, heeft de heer K. V. V. zijne krachten beproefd op een grootscher onderwerp en aan het Vlaamsch publiek een nieuw drama geleverd dat ongetwijfeld even goed als het eerste zal onthaald worden Dat er in onze nationale geschiedenis eene rijke bron van belang- stelling voorhanden is, en een allergeschikst middel om de oude Vlaamsche trouw, bij ons volk in eere te doen houden, heeft de schrijver niet uit het oog verloren. Geschiedkundig, echt zijn al de personen die in het stuk voorkomen, ja menig tooneel schijnt eene bladzijde uit Vlaanderens geschiedenis afgeschreven, en waar om de belangstelling gaande ' te houden, nieuwe toestanden zijn uitgedacht, daar nog blijft de gang van het stuk den schijn bewaren van streng geschiedkundige waarheid. Wil dat zeggen dat ?Boudewijn van Gent ?aanspraak maakt op hoog letterkundige verdiensten en dat de schrijver droomt van zijn gewrocht als klassiek model in onze scholen te doen bewonderen ? In geenen deele. Voor 't volk van onze Vlaamsche feestvergaderingen en werkmanskringen is 't stuk geschreven, in echt en degelijk Vlaamsch; 't Vlaamsch publiek zal het verstaan en toejuichen en wat beter is menige zedeles zal het er uit leeres en onthouden. Ninove. D. G. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 475 Hendrik Ibsen en zijn werk. Nota's van EMMANUEL DE Bom. 1893. Ad. Hoste, Gent. Fr. 2,00. Ziehier eenige bladzijden die wel verdienen gelezen te worden. Zij hebben voor doel ons te doen kennis maken met een der vrucht- baarste en der zonderlingste onder de. tooneelschrijvers van onzen tijd. Geschreven met zwier, zonder den minsten zweem van aanmatiging, zou iemand die lust heeft Ibsen's werk te gaan bestudeeren, bezwaarlijk eene geschikter inleiding daartoe kunnen wenschen. Wij twijfelen er ten andere geenszins aan, of deze nota's van den heer de Bom zullen bij menigeen den lust tot dergelijke studie verwekken : ten bate, laat ons hopen, van ons eigen tooneel... Eene bemerking nochtans : hoe kan het de heer de Bom toch over zijn hart krijgen zijne taal voortdur:nd maar te bezoedelen met al die Fransche schuimwoorden ! Banaal, directeur, piëteit, ficelle, conventies, intens, litterair, sceptiek, consoorten, auteur, fumist,_ philo- sophen, repetitie, enthusiasten, ziedaar toch wel (en woorden zooals cabotins, gommeux, radicaal, publiek, enz. slaan we over), een heel reeksje Fransche woorden, uit de eerste drie bladzijden alleen, waar hij zich toch zoo goed met zijn eigen onvermengd NederIandsch hadde kunnen behelpen?... Gent. S. Nunzio Sulprizo. Binnen kort zal hij den uitgever dezes ver- schijnen Het Leven van den Eerbiedwaardigen Nunzio Sulprizio, door Pater ILDEFONS VERKINDEREN, Minderbroeder Recollet. Prijs fr. 1,00. De twee voorgaande werken van den schrijver, Christoffel Colomb en De Gelukz. Joannes Forest, martelaar onder Hendrik VIII, Koning van Engeland, vonden bijval heel het Vlaamsche land door. Zulks kon niet missen; want zij zijn zeer nuttig en leerzaam voor de geschiedenis, en daarbij hoogst aantrekkelijk, vloeiend en keurig geschreven. Dit is een waarborg, waarvoor wij het toekomend werk op voorhand durven aanbevelen. Vlaanderen in beeld en schrift is een werk dat onder het bestier van VICTOR DE LILLE, in zijn weekblad 't Getrouwe Maldeghem gaat verschijnen. Het zal elk jaar een boekdeel vormen van rond de 200 bladzijden, groot formaat, en de beschrijving en teekening geven van al de merkwaardige steden en dorpen van Vlaanderen. De eerste aflevering bevat twee teekeningen der kerk van Maldeghem, eene der oudste van Vlaanderen. De beginletter van het werk verbeeldt twee gothische bogen, die een M vormen met het wapen van Maldeghem er op aangebracht, Eene prachtuitgaaf aan 5 fr. en eene gewone aan fr. 2,5o zal na eiken jaargang in den boekhandel gebracht worden, en aan de inschrijvers op 't Getrouwe gelaten worden aan halven prijs. Kunst- en Letternieuws. De volgende prijzen zijn toegekend 476 BOEKENNIEUWS EN KRONIIK. door de keurraden aangesteld door de klas der letteren van de Konink- lijke Academie van Belgi?: Pr j's Castian. --- Een prijs van i,000 flank aan den heer dr. Schoenfeld, van St-Gillis-bij-Brussel voor zijne studie over : Les j5rin- cz jes rationnels de l'assurance ?ouvrière. Conséquences prochaines et cz jes rationnels de l'assurance ?ouvrière. Conséquences prochaines et eloignées du système des assurances en Allemagne. Prijs De Keyn. ?Een prijs van i,000 fr. aan ieder der vol- gende schrijvers : T. Alexis Callant, onderwijzer bij de Gentsche stadsscholen, voor zijn boek getiteld : Zwarte Willem en andere vertellingen; 2. A. De Cock, gemeente-onderwijzer te Denderleeuw, voor zijn boek getiteld : Wonderen uit het plantenrak; 3. Stepman en Calozet voor hun werk getiteld : Le modelage scolaire. Pr j's Guinard. ?Een prijs van 10,000 frank aan den heer F. Robyns, hoofd-opziener der lagere scholen te Hasselt, voor zijn CEuvre des societés scolaires de temmérance. Davids-Fonds. -- Wedstrijd voor het behandelen van een onder- werp betreffende het maatschappelijk vraagstuk. Vier stukken zijn ingezonden : Nr i. Maatschappeqke hervorming (zonder kenspreuk). Nr 2. Het soczalismus in Belgi? Kenspreuk : Moge ieder de hand aan het werk slaan. Nr 3. Geene kwale zonder geneesmiddel. Kenspreuk : Sonder stride crachtigh Words du gheen seghe machtigh. Nr 4. De boeren en de maatschappelijke zaak. Eene verhandeling over het heropbeuren van den boerenstand. Kenspreuk : Dzligenter exerce agrum tuam. (Bewerk neerstig uwen akker.) Spr. XXIV, 27. De jury is samengesteld uit de heerera Dr. H. Claeys, Brants, hoogleeraar te Loven en L. Mathot. ?Donderdag 18 Mei was het algenieene vergadering te Leuven onder het voorzitterschap van hoogleeraar Willems. De heer de Potter las een merkwaardig verslag voor, waaruit bleek, met de bewijsstukken erbij, dat de toestand der Vereeniging zeer bloeiend blijft, en het hoofd- bestuur geene poging onbeproefd laat om gelijken tred te houden met bestuur geene poging onbeproefd laat om gelijken tred te houden met de nieuwe eischee, voortspruitende uit den nieuwen staatkundigen toe- stand des lands. Na eerre korte discussie over de muziekuitgaven, die geregeld voortgaan, werden de rekening van 1892 en de begrooting over het loopende jaar gestemd en aangenomen. De heer Mathot deed de voorbereidselen kennen door de afdeelingen Antwerpen en Borgerhout gemaakt voor het plechtig vieren, den 2 Juli aanstaande, te Boechout, van den looste' verjaardag der geboorte van Jan-Frans Willems. Zooals naar gewoonte na de zitting gezellig banket in Barcelone. BO EKENNIEUWS EN KRONIJKo477 Vóór de zitting was na eene requiemmis te Wilsele de gedenksteen ingehuldigd door Davidsfonds en Met Tijd en Vlijt opgericht in aan d'nken van den verdienstelijken heer Schuermans, een der stichters van beide vereenigingen. De heeren G. Bols, in naam van het hoofdbestuur, E. Soens, namens het Studentengenootschap Met Tijd en Vlijt, en een bestuurlid van de aloude rederijkkamer Het Kersouwke, spraken, in wel doordachte toe- spraken, den lof uit van pastoor Schuermans, die als priester, als Vlaming en als mensch eenen hoogst verdienstvollen levensweg heeft bewandeld, -- Den 14 Mei sloot de verrezen afdeeling van Brussel hare reeks feesten voor 1892.1893 met eene tooneelvertooning uitgevoerd door de Jonge Klauwaarts en eene voordracht door advocaat Gisse- leire over Itali? Egypte en Palestina. Boom is insgelijks als de Phenix uit zijne asch opgestaan en heeft zijn getal leden verdubbeld. Men herinnert zich nog de bittere klachten uitgesproken op het feest te Sint-Nicolaas door een verte- genwoordiger dier afdeeling, zij hebben het bij geen jeremiades gehou- den, alles groeit en bloeit weder ten hunnent. Dat dit tot voorbeeld strekke aan aander en. De voordracht te Niel gehouden door den eerw. heer J. Muylde, mans is opperbest geweest; de redenaar ontwikkelde met geest en talent Veel kleintjes snaken een groot. Gent bereidt zich weder prijskampen uit te schrijven over het Vlaamsch in onze lagere en middelbare scholen. Nog een voorbeeld dat overal diende nagevolgd te worden. Koninklijke Vlaamsche Academie. Zitting van 17 Mei. Een groot gedeelte der zitting wordt aan het bespreken van huishoudelijke zaken gewijd De heeren Willems, Bols en Daems brengen verslag uit over het inge- komen antwoord op de prijsvraag betreffende de werken van Ruusbroec- Vervolgens lezen de heeren de Potter, Hansen en 1Vlicheels hun verslag over de twee ingekomen antwoorden op de prijsvraag : ?Hui- selijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente in de tweede helft der XVIII' eeuw. ? Tot candidaten worden gesteld, voor de openstaande plaats van buitenlandsch eerelid de heeren professor s J.-H. G-allée, te Utrecht, en J.-G.-R. Acquoy, te Leiden. De jaarlijksche plechtige zitting der Academie zal gehouden worden op donderdag 22 Junr. Dr Hansen en Dr De Vos zuilen als redenaars optreden. Het XXIIe Nederlandsch taal- en letterkundig Congres zal den 29, 3o en 31 Augustus te Arnhem gehouden wol den. Men kan inschrijven bij den heer Sipman, Secretaris, parkstraat, 6, aldaar. De regelingscommissie zendt reeds h.t voorloopig programma uit en beschrijft de merkwaar- digheden van hare stad en haren omtrek die waarlijk de lusthof is van Holland. Wij wakkeren onze lezers aan het reisje naar dit Eldorado van onze Noorderbroeders te doen en zich zonder vertoeven als lid aan te melden. De prijs van het lidmaatschap is fr. 5,00, 478 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. ?j- Mr. Johan Theodoor Buys, te Amsterdam op 26 Januari 1828 geboren, van 1862 tot '64 leeraar in de staats- en staathuis- houdkundige wetenschappen aan het athenceum te Amsterdam en sedert dien hoogleeraar in de rechten te Leiden. Hij was 'mede-opsteller van De Gids, en de Wetenschappelijke Bladen (1856-'68). Hij schreef, benevens artikelen in gemelde tijdschriften De Nederlandsche staatsschuld sedert 1814 ('67). Het wezen van den constitutioneelen regeerinsvorm ('62). Mr. J. R. Thorbecke her- dacht ('72). De grondwet. Toelichting en kritiek ('83-'87). Hij was een der geleerdste rechtskundigen van Nederland. -- 11- Emiel Roustan, die onder den deknaam van Maitre Claude, aan het Brusselsch dagblad Le Patriote, medewerkte. ?t Z. E. H. Ch.-L. de Clèves, een der verdienstelijkste priesters van het bisdom van Doornijk, is op 22 Mei 11. als pastoor-deken van Binche in deze stad, in den ouderdom van 77 jaar overleden. Zijn Mémoire sur l'Education des Pilles werd door het eerste congres van Mechelen bekroond. Hij schreef ook nog een we'k over den heiligen Ursmer, dat van groote kennis getuigt, alsmede l'Annee de Marie, eene reeks wekelijksche overwegingen. ?t Adolf Goupil de Parijzische uitgever der kunstrijke gravu? ren welke overal gekend zijn. ?t Kardinaal Zigliari, geleerde godgeleerde van het order der Predikheeren ; zijne werken over het verstandelijk licht, het onto- logisme, het Weener Concilie, de vere niging der ziel met het lichaam, en de wijsbegeerte in 't algemeen zijn overal gewaardeerd en hooggeschat. ?t August Rutten, oud-onderwijzer, oud-schepene van Godsen- hoven, en schrijver van het ?Hasj5engouwsch Idioticon ? ?t C.-L. Van Driessche, Pastoor van Deftinge, geboren te Hansbeke in 182o. Hij beoefende met liefde de dichtkunst en menige letterkundige perel heeft men hem te danken; bijdragen van zijne pen verschenen in de Jaarboeken van het Davidsfonds en in Het Belfort. Thans arbeidde hij aan parallèle brokstukken uit De Konink's Mensch- dom verlost. ?t Eerw. heer Truyens, oud-pastoor van Hoesselt, de ver- ' dienstelijke schrijver onder den naam van Jamar van Maria, Moeder van Jesus, Ziedaar uwe Moeder, Eigenaardige C onferentiën en een veertigtal andere geestelijke werken. Hij liet bij onzen uitgever ook eene reeks school- en patronagetooneelstukjes verschijnen. Door zijne menig- vuldige en veel gelezen werken was C. H. T. Jamar een tweede Pater Hillegeer voor het Vlaamsche volk. Zijne taal was zuiver, zijn stijl gekuischt, zelfs in zijne eerste werken wel wat te hoogdravend; hij was een godvruchtige en geleerde priester. BLAD WIJ ZER. (Eerste halfjaar van 1893.) Blz. 1893, GUIDO GEZELLE 5 Een uitstapje naar de Maan, J. B. MARTENS, Kan. 7 Beatrijs, F. W. DRYVER I I Historische inleiding tot de Germaansche en Nederlandsche taal- wetenschap, TH. STILLE 15 Sávitri, C. LECOUTERE . . . ?. 22 Aan Hildebrand, JOZEF DE RAS ......... 41 Tweeëeuwige dagwijzer, A. C. VAN ZUSTERSTEDEN .. ... 43 Op den Karnrel, J. P. v. K., S. J. ..... . 49 Een praatje over kerkelijke kunst, FR. BERNARDINUS METS 51 Levensstadiën, PIETER DANCO . . . . . . 61 De Staat en de maatschappelijke hervormingen, F. DRIJVERS 64 Driemaandelijksch overzicht, J. CL. 75 Davidsfonds. ?Gentsche afdeeling, P. D. ..... 81 Onze Brabanconne, Dr H. CLAEYS 85 De laatste Dooden, PIETER DANCO ... 87 Kronijk en Boekennieuws . Siffer's Bibliotheek der Klassieken, van A. VERDOODT. - De Dorpsklappeien, door H. PLANQUAERT. -- Het Herentalsch klooster Onzer-Lieve-Vrouwen Besloten- Hof der orde van Premonstreit, heden St.-josephsdal der Franciscaner Peniten? tinnen, doer FR. WALTMAN VAN SPILBEECK. - Prins Boudewijn herdacht, door HIPPOLIET LEDEGANCK. -- Gentsche woorden en zegesijzen, door JULIAAN DE LANDTSHEER. - Heil Benoit, door JOZEF CRETS. - Enige hoge bomen. Sávitri, C. LECOUTERE . . . . . 97 Handboeken en fransche klemtoon, J. VERCOUILLIE 119 Historische inleiding tot de Germaansche en Nederlandsche taal- wetenschap, TH. STILLE . . . . . I23 University extension, L. P. . . . . 134 De Staat en de maatschappelijke hervormingen, F. DRIJVERS . . 141 Najaarsklanken, K. C 159 Lucifers val, M. DESCHEEMAECKER . 168 Doodbeeldekens, D 169 De laatste Dooden, PIETER DANCO I71 Kronijk en Boekennieuws . 174 De Belgische Taalwetten toegelicht door Mr A. PRAYON-VAN ZUYLEN. - Notice sur Louis Chrétien Roersch, par P. WILLEMS. - Sterk , De brug, van San Mantin, EDn1OND FABRI .... ?. .... 177 De ongezonde letterkunde, A. J. M. JANSSENS. ... . . 189 Kunst en beschaving, JOZEF DE RAS 194 Flammarion, E. PAUWELS . 199 Het Maskerbal, KAREL QUAEDVLIEG . . , 208 Die Borchgravinne van Vergi, F. W. DRIJVER 2 I I Op 's Pauses gouden bisschopsfeest, E. P. BERNARDINUS METS. 216 Eenige woorden over kerkschildering, CONSTANT VAN POKSEELE. 219 Eene lijkrede, Deken DE Bo .... 239 Kinderoogen, 0. LOOSEN, S. J 240 Waterkuur, L. D. B. ... 242 Davidsfonds van Borgerhout, J ......... ... 244 Davidsfonds en Volksbelang, B. 247 Kronijk en Boekennieuws 251 Limburgsch Jaarboek, 18g2.93. ?Tooneelstukjes voor Studenten. Nummer I. Stu- dentengril, door D. L. SCHURMANS. - Gilberta, door 0. LOOSEN, S. J. ?Een Pic-Nic in Proza. Shakespeare- Bacon, 0. LOOSEN, S. J. 257 Een terugblik op 's Pauses jubelfeest, E. P. BERNARDINUS METS 277 Lick's observatorium in Californi? J. B. MARTENS, kan. 283 Eenige woordeg over kerkschildering, CONSTANT VAN POKSEELE. 287 480 BLADWIJZER. Het slot Limburg, HILDA RAM 297 Historische inleiding tot de Germaansche en Nederlandsche taal- wetenschap, TH. STILLE. 301 Paus en werkman, F. MARIMAN . . , . . . . . 316 Als de Vos de Passie preekt, Boeren wacht uw Ganzen, JOZEF TRUYTS 320 Bij de eerste communie van juffrouw Maria R..., J. BAL. 324 Driemaandelijksch overzicht, J. CL. . . . . , . 325 De laatste dooden, J. DE RAS en PIETER DANCO , , . , 329 Kronijk en Boekennieuws .. 333 Verklarend woordenboek, door J. BAL. - De Familie van den Werkman, door P. DANCO. - Gouden Bisschopsfeest van zijne Heiligheid Leo XIII, door Dr H. CLAEIS. --- Seminarie van Sint-Truiden. De Staat en de maatschappelijke hervormingen, F. DRIJVERS. . 337 Shakespeare-Bacon, 0. LOOSEN, S. J 360 Antwerpen Heil ! FRANS WILLEMS 378 Het kerkelijk volkslied, B. METS, 0. Min. Cony. .. 386 De Borchgravinne van Vergi, JOZEF TRUYTS 389 Handboeken enz., THEOD. STILLE 391 Boererozen, Dr K. DE GHELDERE 400 Kronijk en Boekennieuws 40I Het Water, door J. B. MARTENS, Kanunnik. ??Ghetiden Boec ? door Dr K. DE GHELDERE. - Menschen en Boeken, door Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN. ? Aphorismen uit Vondel's werken, door P -H. VAN MOERKERKEN. - Sous le bleu, par FIRMIN VANDEN BOSCH. ?Annuaire complet du Clerg?Beige et répertoire des étabhssements religieux. ?Tooneelstukjes voor tudenten. Num- mer 2. Bij Grootvader, door D. L. SCHURMANS. - Met Tijd en Vlijt. ?Geschie- denis van Gheluwe, door EMIEL HUPS ?Uit het Kinderleven, door OMER WATTEZ. - La réforme électorale, par G. H. Eene lettercritiek van het jaar 1849. De Vlaamsche Parnassus, D. 409 Op 't Kerkhof, P. N. BROUNS 432 Een praatje over kerkelijke kunst, FR. P. BERNARDINUS METS, NI. C. 433 Latijnsche uitspraak, JAN BOLS, pr. . . . . . .. . . . .. . 441 De taal der Nachtegalen, ALLEENE . . . . . . . . . . . . . 452 Vertaling van Dreizehnlinden, A. F 457 De Helleput. Dendermondsche sage. -- 1308, TH. VAN DE VOORDE 460 ?Pro Domo ? E. PAUWELS . .. . . .. . . .. .. . . 465 Aan A... , J. G. . . Kronijk en Boekennieuws . . .. 468 Prudens van Duyse, zijn leven en zijne werken, door J. MICHEELS. - Rozeliederen, van Dr K. DE GHELDERE. -- De Reis van Sint Brandaan, door F. DRIJVERS, pr. -- De slag van Kortrijk (I1 Juli 1302), door Dr JULIUS FREDERICHS. ? Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, door Jhr. NAPOLEON DE PAUW. ?Istory van Troyen (IVe deel), door Jhr. N. DE PAUW en ED. GAILLIARD. - FR. DE POTTER. --- Boudewijn van Gent of Wraak en Berouw, door K. L. VAN VOORDENHOVE. - Hendrik Ibsen en zijn werk, van EMMANUEL DE BOM. ?NunZio Sulprizo, door Pater ILDEFONS VERKINDEREN. - Vlaanderen in beeld en schrift, door VICTOR DE LILLE. - Kunst- en Letternieuws. Philologische B jdragen Water, J. CLAERHOUT 3 Nederlandsche dialecten, K. DE FLOU 7 Bekendmakingen, C , . . . . I2 Varia, J. C. en A. DE P. 13 Oost- en Westgermaansch Gerundium, J. CLAERHOUT . . z7 Gabberen, J. CLAERHOUT 22 Eenige gevallen van j-omklank in de omstreken van Kortrijk, J. DAS- SONVILLE 25 Bekendmakingen, J. CL. 29 Varia, AM. DE PAEPE, J. CL. en A. D. . 30 PHILOLOGISCHE BIJDRAGEN Bijblad van 't BELFORT. GENT DRUKKERIJ A, SIFFER SINT-BAAFSPLAATS............ 1893 2e Jaar. -- Nr I. Januari 1891 WATER. Indogermaansch ákwd, water, is in 't Gotisch vertegenwoordigd door ahwa, in 't Oudhoogd. en 't Oudsaks., bij 't wegvallen der w door aha. In 't Oudfriesch werd de h uitgestooten en de beklemtoonde eerste a bedeeg met de onbeklem- toonde tweede a, tot eene lange 62. Nevens ?vinden wij ook ? water, dat waar- schijnlijkst *ehi doet verwachten. Welnu in 't Oudfriesch gebeurt het somwijlen dat de gesyncopeerde h door eene hiatusvullendej, dewelke door i, y en g verbeeld is, vervangen wordt. Dit gebeurt alleenlijk, zegt Van Helten, als er ,eene i voorafgaat. Zouden wij het verschijnsel ook in eene verwante gedaante van ?niet kunnen waarnemen, alhoewel er geene i voorafgaat? Bestaat het Oostfriesch Sater- landsch woord eje niet, in hetwelk j de weggestoo- ten h heeft vervangen?Iedereen kent den dorpsnaam Zoulenaye in denwelken wij 't woord aye, water, nevens de samen- getrokken gedaante aa, 2 bezitten. Daar ook is j in de plaats van de gewezen h geschoven. Laat ons verder gaan. Wij zagen reeds h verdwijnen en door eene ingelaschte j vervangen : willen wij wat nader de geschiedenis sommiger woorden vervolgen, wij zullen ook j zien wegvallen en d in de plaats zien schuiven. Wij zouden genegen zijn om den klankwissel d j te aanveerden omdat wij 't Grieksch 8uydv nevens 't Lat. jugum, 't Sanskr. yugdm, 't Vl. huk, 't Lithausch jungas aantreffen : wij meenee nochtans dat wij met eene epenthet. d te doen hebben. 't Is aldus dat wij 't woord crade van den Teu- thonista verstaan nevens kraag, kraaije, kraai. 't Is aldus dat wij begrijpen hoe d mits j in de plaats der Oudgerm. h is geschoven in woorden lijk wijden, wigen, ween, Oudhoogd. wiken, vlieden, vlien, vlieden. Zullen wij verwonderd zijn ede nevens eje en ade nevens aye aan te treffen en genoodzaakt zijn,. lijk Verdam, Middelnederl. teksten te verdraaien om ee in de plaats -van ede te lezen? 't Staat gedrukt : ? Vernoutsee, Stoke VII, 773 Clerc 120 te onrechte- up Vernouts ede. ? Ede bestaat wel én duidelijk en beteekent water. Schuermans heeft het woord met die beteekenis aangestipt. Hoeufft kende het ook; hij schreef op bladz. 29 zijner Taalk. Bijdr. ?Aha beteekent water.... Het lijdt geen twijfel of het is hetzelfde woord als ee, ede... ? geen twijfel of het is hetzelfde woord als ee, ede... ? 't Is dezelfde waterbenaming die wij tegenko- men in de plaatsnamen door Volk en Taal I. 4_ aangehaald : Wetteren-ten-Eede, Vurste-ten-Eede, Eeke-ten-Eede. Men vindt nog 't woord ede in den dorpsnaam. Breedene, vroeger Breedenee en Breedenede. Zou Assenede de ede, het water niet zijn der afstammelingen van den man die den Oudgermaan- schen naam droeg van Asse en Lendelede het water van den man die Lando of in verkleinvorm Lan- delgn genoemd i was ? Vladsloo was in de Middeleeuwen Vlade-sele- loo : kunnen wij op diergelijke wijze Moorslede als Moer-sele-ede niet ontleden? Aal, mestgier, oorsprong onbekend zegt Ver- --b- 5 ? coullie; 't woord werd eertijds adel gespeld, in Westphalen adl en adr uitgesproken met de betee- kenis van samengevloeide vuile vochtigheid. Wij vermoeden ad-1, ade, water met het Indo- germ. suffix-k.? 't Geen wij hier willen doen opmerken 't is dat -wij aye en ade, eje en ede als wisselgedaanten bezitten. Nemen wij nu eenige woorden uit de Oudfriesche wetten. Iile asega, non habet quemquam julicare : die rechter heeft niemand te oordeelen. De Friesche tekst van Hunsingo vertaalt die woorden als volgt : And thi asega ne ach nenne dom to delane.... Iedereen verstaat dat wij hier met het Oudgerm. gerundium te doen hebben, dat zijn ontstaan te danken heeft aan het suffix anya, anja. In den tekst van Rustringen lezen wij : Ther ne hach nen asega nenne dom to Belande.... Het voorzetsel bewijst dat wij hier geenszins met het deelwoord te doen hebben : het grootste getal der taalgeleerden aanzien \to delande als een gerun- dium, als eene verbuiging van de onbepaalde wijze dium, als eene verbuiging van de onbepaalde wijze en noemen aldus de talrijke gedaanten op -inde, -ende, -arde die in 't Oudfr., in 't Oudsaks., in 't Oudhoogd. en 't Angelsaksensch worden aangetroffen. Oudhoogd. en 't Angelsaksensch worden aangetroffen. To delane en to delande zijn dus wisselgedaanten en geen enkel taalgeleerde gaf eene voldoende ver- klaring van dit laatste gerundium. In to delane hebben wij het suffix anja : waarom zou hetzelfde suffix geen dienst doen in to delande? Kan d van ouds in de plaats niet geschoven zijn der j aangezien wij hetzelfde verschijnsel in eje . ede hebben waargenomen? Hetgeen nu op de lippen van 't volk verneem- baar is, kan het eertijds niet gebeurd zijn en kon d, j niet vervangen lijk nu in medaalde, maalde, poelde, Terkoende enz.? To delane en to delande hebben dezelfde betee- kenis en staan in dezelfde bediening. Wat belet de volkomene overeenstemming ? To delane is de afgesleten gedaante van een gerundium dat eertijds eene j na de 71 heeft bevat. To delande bevat eene d na de n. Die f van den eenen kant en die d van den anderen kant zijn dus 't eenigste dat de volmaakte gelijkenis kan -beletten. Maar d en j zijn wisselklanken: wij mogen dus besluiten dat wij to delande niet anders dan ta delane behoeven te ontleden. Dr Van Helten schrijft in zijne Middelned. Sj5raakkunst bi. 282. ?Voor de ontwikkeling der verbindingen neemdi, naemdi, g-eefdi, gaefdi.... uit een niet meer gebrui- kelijk *nemedi, *namedi, *gevdz; *g-avedi..., Oudfr. *nemedi, *ndmedi, *g-evedi, *gdvudi... dit is *nemed. *namud... i, de samentrekking van het enclit. pro- nom. ji verwijs ik naar _Taal& 3, 91 en 5, 310_ ? Wij hebben al die veronderstelde vormen niet noodig om dit Middelned. vraagstuk op te lossen,, In de volkstaal luidt de gedaante neemije, neemdje. T verduistert en men hoort enkelijk neemje:, 't geen bewijst dat wij niet enclit. I maar enclit. ji onder den vorm van je bewaard hebben. onder den vorm van je bewaard hebben. Gaat nu naar Oostvlaanderen, Brabant en Lim. burg en men zal niet zeggen : neemde gij? maar neemde gij? Lijk wij neemde als wisselgedaante van neemie verstaan met de wisselklanken d en j; zoo ontleden wij het Middelned. neemdi, al zoo gemakkelijk en eenvoudig als het neemde der volksspraak. J. CLAERHOUT. c <- " cO{~ eitig IC'I~ciÍIg ~~lieW ~~~rAk ~~~~~M~ ?4:0W MFAi -94 NEDERLANDSCHE DIALECTEN. Die niederindischen Volksmundarten, nach den Aufzeichnungen der Niederlander, von HERMANN JELLINGHAUS ; Norden, 1892, 4 Mk., uitgegeven vanwege het Verein fur niederdeutsche Sprachfor- schung. IE over dit werk een billijk oordeel zoekt te vellen, mag den bijtitel uit het oog niet ver- liezen. Het steunt immers niet op eigen waarneming, maar op de aanteekeningen en de gevolgtrekkingen van verschillende Nederlandsche schrijvers, die te voren, volgens velerhande, en ook wel zonder stelsels, tot de meest uiteenloopénde uitkomsten geraakt zijn. Komt men dus hier en daar op eene verkeerde inlichting en eene dito gevolgtrekking uit, dan kalke men dit den heer Jellinghaus alleen niet aan, die, wat zijn eigen arbeid betreft, voldoende bewijs van nauwgezetheid geeft. Hijzelf wapent zich overigens, in de voorrede van zijn boek, tegen zulke onbillijke toekenningen. Als voorarbeid nu, is Die niederlandischen Volks- mundarten ontegenzeggelijk van belang; en de schrij- ver mag dan ook aanspraak op onze erkentelijkheid maken, in -zooverre hij, grosso modo, de uitkomsten geleverd heeft van hetgeen tot heden toe over onze tongvallen wijd en zijd te lezen staat. Enkele aanmerkingen willen wij hier neerschrijven en aan de welwillende aandacht van den H. Jel linghaus bevelen, met het oog op eene herziene en bijgewerkte uitgave van zijn boek. Opzettelijk beper- ken wij onze notas tot het Westvlaamsch taaleigen, vooreerst dewijl het ons aangeboren en best bekend is, en ten tweede omdat andere navorschers uit de Nederlanden, hopen wij, ook het hunne zullen bijbrengen tot volmaking van het hier besproken gewrocht. Blz. 12. Niet geheel juist is het, te zeggen, dat Dietsch de oude benaming der Brabantsch-Limburg- sche spraak was, en dat de taal der Vlamingen altijd Vlaamnsch geheeten heeft. Schrijver moet het heden- daagsch gebruik bedoeld hebben. Blz. 14. De uitgang -lik, in stede van den geijkten vorm -lijk, treft men in het Zeeuwsch-Vlaamsch alleen niet aan, maar nagenoeg overal in Nederland, waar de boeketaal de spraak van den gemeenen man niet meester geworden is. Zelfde bemerking wegens dien vorm in het Westvlaamsch (blz. 44). Het ontbreken van zich bij de Zeeuwsche Vlamingen is mede niet als een kenmerk, den Zeeuwen eigen, aan te stippen . Blz. 21. VIII. Of soei, sei, seide (hgd. sieh) ?Reste ?einer alteren Aussprache des Germanischen lo ist ? ? ?einer alteren Aussprache des Germanischen lo ist ? ? Het antwoord moet ontkennend zijn. Vgl. De Bo, 101 9. Het is alleen sei, d?I... Blz. 28. VIII. Dat er een overblijfsel van eersen ouderen o-klank zou verscholen zijn ,in aroetl (hgd , fort!), uit Somerghem (dat in Oost-Vlaanderen ligt) kunnen wij niet aannemen. Hier is enkel eene ver- bastering van het Fransche en route ! voorhanden. Ten hoogste kan men aan 't Platduitsche herut !denken, Blz. 34. Got. au, voor lip- en keelklanken, is niet in eene landstreek bij Brugge, wel in eene wijk dier stad zelve, als au (liever als auw) te hooren, ook voor tandletters. Aldus : drauge, gelauve, braut, graat, voor tandletters. Aldus : drauge, gelauve, braut, graat, (ndl. droog, geloof, brood, groot). Het te dezer plaatse (ndl. droog, geloof, brood, groot). Het te dezer plaatse aangestipte oe-, dat alleenlijk voor tandletters zou aangestipte oe-, dat alleenlijk voor tandletters zou voorkomen, behoort tot een ander Brugsch onder- dialect, waarin het nooit met au afwisselen kan. Ziehier, ten andere, een tabelletje, dat de zaak verduidelijken zal : Dialect met Dialect met Nederlandsch, oe (eigl. óé + a). au (liever auw) met oo. groet grauwt groot. doet dauwt dood. noet nauwt nood. boert bauwrt boord. broet brauwt brood. Blz. 44. Zeggen, dat het klankteeken i in Westvlaamsche schriften thans niet gebruikelijk is, moet vast tot begripsverwarring leiden. Als de dialect- spraak verbeeld moet worden, kan er vanzelf geen spraak van i wezen; het omgekeerde is waar, telkens het letterkundige schriften geldt, in welke de voor- standers der Westvlaamsche school trouwe volgelin- gen der algemeene Nederlandsche spelling blijven. Blz. 44. In zwuygen en bluyven, van rond Belle [Bailleul] en Millare [Millam ?]. is geen ?Vorschlag der u ?te bespeuren, wijl uy hier alleenlijk een verou- derd spellingstelsel voor u (hgd. u) vertegenwoordigt. De u voor wvl. i en holl. ; komt door geheel West- Vlaanderen in gelijke omstandigheden tot haar recht. Blz. 48 en 52. Te dier plaatsen heerscht eene schier onoverkombare verwarring tusschen ao, ae en oa..., Dat moet omgewerkt. Blz. 57. Hier valt aan te merken, dat de umlaut van germ. au (-= oo), namelijk van ndl. oo tot eu, als van boos en hooren tot heus en peuren, buiten het gebied van het Westvlaamsch plaats grijpt. Blz. 6o. In tegenstrijd met de meening van Jel- linghaus, als zou er in 't Westvlaamsch geen umlaut van a in gesloten lettergrepen voorhanden zijn, moeten wij aanteekenen, dat, in de streek tusschen Thielt en Rousselare, de ? schoon uitsluitend in diminu- tieven, overloopt in hgd. d. Zoo hoort men : kal kd je; vat = vd je; blad -= blddje; lat = ld je; rat r?je en andere `meer; ja zelfs strekt die verschui- ving zich tot de ?halflange ?a uit, in woorden als plate = pld je; male _ matje; zate = zd je en een klein getal andere. Dit verschijnsel is hetzelfde als dit uit de Saksische tongvallen van Twente, de Graaf- schap Zutfen, de Veluwe, Gelderland, enz. Blz. 62. De Hollandsche, zoogenaamde ?onvol-- komene U ?is in Zuid-Nederland geenszins algemeen door hgd. u te verbeelden, maar wel door dezelfde holt. onvolkomene u van hut, put, brullen zelven, die overeenstemt met den korten ?klank van hgd. Bórse, enz. De Wvl. u. van outer (1. butter), schotel (1. schuttel),. rutelen (1. ruttelen), no je, is alweder geene andere dan rutelen (1. ruttelen), no je, is alweder geene andere dan de hgd. ? -- De ?klanken uit het Westvlaamsch wor- den, op blz. 63, ook zeer verwardelijk voorgesteld. Blz. 74. Arreg (- = hgd. arg)? Toch niet; men heeft hier ar -E- -ii, in den zin van scherp, bit- ter, sprekende van den wind. Arrig klimt, met die beteekenis, tot het Oud-Saksisch op en heeft niets gemeens met erg, arg. De svarabhakti-vokaal is dus niet aanwezig in het arreg, dat De Bo opgeeft. Blz. 8 i. Aldaar is de twijfel des Schrijvers, op het stuk van oudere en nieuwere orthographie, weêr schuld, dat er schijnt een onderscheid gemaakt te worden tusschen den klank uu in uze (onze) en dien van ui in uize (idem). Blz. IOI. Men zou zich vergissen met te denken, dat de sk aan Brugge eigen is ; zij is er slechts sporadisch meer na te wijzen. Te Rousselare en in de omstreek is de sk schier nog regel, zoowel als te Loo en op nog andere plaatsen. Blz. 115. Dat jolen voor huilen Brugsch is, zal er bij geenen Bruggeling door kunnen, zoomin als dat je voor den derden persoon enkelvoud moet genomen worden. Beide opgaven zijn foutief door onvolledigheid. Denkelijk is de eerste dier misgrepen voortgekomen uit een kwalijk verstand der zaak. Er is namelijk te wijzen op het onderblijven der aspiratie, waardoor in prepositionale infinitieven eene j tusschen te en den aanvankelijken klinker van een werkwoord opdaagt. Zoo hoort men lezen : U-f-'uien, tel-anverden, tel-erkennen; tel=onderzoeken; doch spreken : tulen, tel-erkennen; tel=onderzoeken; doch spreken : tulen, t'anverden, t' erkennen, enz. Aangaande je (ni. hij) weze hier aangestipt, dat te Brugge het pers. voorn w. h' al zeer verschillende gedaanten krijgt, naar gelang van zijne plaats in den volzin Met nadruk uitgeproken, of als initiaal woord van eenen zin, komt hi telkens als i voor; elders, als in ontkenningen, wordt het metterdaad het door Jellinghaus opgenomen je; terwijl daar, waar alle nadruk ontbreekt, en h?tevens het aanvangswoord is, eene soort van halfklank te vernemen is, die best door hj kan verbeeld worden. Blz. 120. In uitdrukkingen als : ?den dokter ?het ezegd; den hond is kwaad, enz. ?is metter- daad geen ?wunderlichen Accusatie, ?zooals dat geheeten wordt, te bespeuren. Het is een eenvou- dig euphonisch verschijnsel, waarover echter meer te zeggen valt, dan hier, in eene beknopte en gedeel- telijke recensie, doenlijk is. Vele dier aangehaalde misslagen konden ver- meden worden, door de toepassing van een metho- disch stelsel van klankverbeelding. Die grondslag ware voldoende geweest om het werk van Jelling- haus eene hoogere waarde niet alleen, maar tevens eene vertrouwbaarheid te schenken, die het voorals- nog missen moet. Brugge. K. DE FLOU. - I2 - BEKENDMAKINGEN. Litteeken. -- In Noord, en Zuid XV n?3 schreef J. A. STOETT eene bijdrage over de afleiding van 't w. litteeken. ?Litteeken is ontstaan uit lykteeken; lyk is hetzelfde woord als lyk (lichaam), dat we ook aantreffen in gelijk, lichaam, lakdoorn, zulk, welk, iegelijk, in het achter- voegsel lyks. ?In 't Oudhoogd. beteekent lïhzeahhan wondteeken. DE Bo heeft ook lykteeken, cicatrice. Vlaamsch in Frankrijk. --- J. VERCOULLIE beoordeelt geheel streng CARNEL's werk : Le dialecte Flamand de France in BEHAGHEL's Litera- turblatt van Sept. ?Ik wijde aan dit boekje, ondanks zijne kleine waarde, deze lange bespreking, omdat het tot voorbeeld kan dienen. Want, eenige Idiotica (DE Bo, TUERLINCRX, RUTTEN) in GEZELLES Loguela uitge- nomen, staat de gansche gouwspraakkundige Literatuur van Belgenland en Fransch-Vlaanderen op denzelfden rang. Kiliaan. -- Thans zijn de twee eeiste deelen verschenen van de belangrijke uitgave door E. SPANOGHE ondernomen : Synonymia latino- teutonica (Ex Etymologico C. Kaliani de,prompta), Lasinch-Neder? landsch Woordenboek der X VIie eeuw. Ze loopen van A tot P inbegrepen. Beitráge. -- De derde aflev. van het 16e Deel van SIEVERS' Beitráge is in October laatstl. verschenen. De langste en bijzonderste artikel handelt over den oorsprong en de klankleer van de Oudduitsche Wiggertsche Psalmenvertalingen. Verder leest men verschillige afleidkundige bijdragen over Oudgermaansche woorden door R. KOGEL, E. SIEVERS, C. UHLEN? BECK, en G. KARSTEN. Te bemerken is de uitleg van lente, waarvan de oudste gedaante lengizin is? Lengizin ware lengi-zin = lang-tini, en tini is misschien 't Oudbulgaarsch dial, dag, zoo dat lente zooveel zou .beteekenen als lange dag, afleiding die geene aanbeveling verdient zegt 3. FRANCK. Ontleding onzeker, zegt J. VERCOULLIE voorzichtiger. De Beitráge verschijnen bij Max Nimeyer te Halle a. S. Skeireins. -- Bij Brill te Leiden verscheen : Skeireins Aivagge jons pairh fohannen vertaling met eenige opmerkingen over Tekst en Tekst- kritiek door H. VAN DER WAALS. Prijs fl. 0,90. Spraakkunst. -- H. SWEET heeft eene nieuwe Engelsche spraak- kunst, volgens de beginselen der nieuwe klankleer en de eischen der taalgeschiedenis opgesteld. Ze verscheen in Clarendon Press te Oxford, ten prijze van s. 6 d. Gouw. -- Bij 't woord gouw lezen wij het volgende in de laatste aflevering van 't Woordenboek der Nederlandsche Taal: ?In Vlaamsch Belgi?bestaat heden ten dage bij sommigen het streven om fransche of transch klinkende woorden als b. v. provincie en gouverneur door gouw en Bouwgraaf te vervangen; zie b. v. -- 13 -- Biekorf 2, 385-396. Desgelijks bezigt in Noord-Nederland, JOHAN WINKLER gotwspraak of gouwspreektaal voor dialect, Bouwgenoot voor landsman uit dezelfde provincie. ? Idis. -- Ouds. idis beteekent nympha; F. JOSTES geeft den volgenden uitleg : idis is een samengesteld woord bestaande uit 1, water en dis vrouw en heeft dus namens zijnen oorsprong waterminne te bedieden. (Indogermanische Forschungen II, 197) Fr. JoSTES steunt op eene schriftelijke mededeeling van GUIDO GEZELLE. Germaansche philologie. ?Bij de Indogermanische For- schungen, onmisbaar voor al wie de taalkunde beoefent, verschijnt een Anzeiger. In het 2á° deel, nr I, in October laatstleden verschenen, wordt o. a. de Grundriss der Germanischen Philologie beoordeeld. De opstellen van TE WINKEL over onze taal en , van SIEBS over de friesche taal worden zeer streng gewogen en . .. veel te licht bevon- den. Dr VAN HELTEN was de man, die de geschiedenis onzer taal - moest opstellen . J. CL. VARIA. Wij moeten intrekken hetgeen wij Ph. R jdr. I no I geschreven hebben, aangaande er in de spi eektaal. Hoogleeraar Vercoullie heeft gelijk : er luidt altijd der en en altijd den in de levende spraak. J. CL. ii Hier volgt een woord over versterkende staven. Het gebeurt niet zelden dat Vlaamsche woorden met ?oorsarong onbekend ?aangeteekend staan, terwijl zij onmiskenbaar den stempel der Vlaamsche tonge dragen. Nochtans zijn zulke woorden zeer dikwijls, door bijgevoegde staven, ontstaan uit woorden die geheel en gehaaf in de geschrevene en de gesprokene taal gebezigd zijn. Wij zijn gewend de ingaande staven ijzervaste te zien staan : deze staven zijn eenigszins de taaiste en hardnekkigste verbeelders van den woordenstam. De eindstaven immers wisselen om eenen niet, garen staven bij of verliezen er zonder dat 's woords bediedenisse er iets door lijdt ; de ingaande staven integendeel wisselen in 't algemeen maar van tale tot tale en blijven daar, als de ziele van het woord, vaste staan. Doch de ingaande staven kunnen niettemin eene zekere versten kinge ondergaan. Dit gebeurt met zekere staven voor den beginstaf te voegen, waardoor de eigentlijke bediedenisse van het woord met eene lichte verandering getint wordt, en dit meest in versterkenden zin. De stain die daartoe meest dienst doen zijn s, d, t. Hoevele woorden met onbekenden oorsprong, zijn anders niet dan woorden op deze wijze versterkt. De s is de staf die meest ter versterkinge gebruikt wordt. Telkens dat hij voor staven gevoegd wordt daar hij regelmatig kan voren- komen blijven de woorden meestal zeer herkenbaar. Zoo hebben wij slinks, links; ,sprang, prang; sluieren, luieren; spadel, padel; streken (listen), treken; enz. Maar geheel anders is het gelegen als de s, staven moet te voren gaan, daar zij in 't Vlaamsch onbekwaam toe is. Zoo zijn d, g, b, k, r. Dan wisselt d tot t, g tot ch (vroeger k), b tot p, k tot ch (vroeger bleef zij k), r neemt eene t tusschen s en r (of wellicht eene p of eh). En zoo heeft men dom, s-dom, stom, dwaas, (vroeger daas), s-daas, staas (zie Loq. '90, nr I2), dijberen = s-dijberen = st jjberen (Loq., nr 3, '90; doom, s-doom, stoom ; gaai; s-gaai, schaas (zie Song of Hiaw.); gerrelen, s.errelen, scherrelen; grobbelen, .s grobbelen, schrobbelen; breiden, s-breiden, spreiden; krabben, s-krab- ben, schrabben ; repel, s-trepel, strepel, enz. ben, schrabben ; repel, s-trepel, strepel, enz. De versterkinge met d, t is, ook zeer gemeen. Zij heeft enkel plaats voor de h of somtijds voor eenen klinker. Deze versterking heeft ook vele woorden met eenen duisteren oorsprong omgeven. Zoo zijn tot stand gekomen : Haaien = taaien ; hermen = termen ; hodde =: todde; hobben en tobben ; huilen == duilen; hilt dilt (zie J. Vercoullie's Etym. Wrdbk.); hobbelen .?dobbelen, dobberen ; *hobbelare = dobbelare (springende, dansende top) (Loq., nr 12,'8g); hommelen = dommelen ; eers = deers; eluw = deluw ; hoofden = (doofden) dhoofden (zie Loq., nr 5, '89). Een woordeken dat algemeen gebruikt wordt bij 't volk is ?tanger m (zijn naar geld, winst enz.). Hier schuilt ook wel de versterkinge t onder en 't woordeken hanger van denzelfsten stam als hankeren, hunkeren, en 't woordeken hanger van denzelfsten stam als hankeren, hunkeren, honger, hankerachtzg, hengen, hangen verlangen. Dus tanger zijn = hangen, hankerachtig zin. Een ander woord daar de uitleg nog niet wel kan verduidelijkt worden is ?deftig ? Zou dit woord ook niet ontstaan zijn uit haftig, van denzelfden stam als hebbelijk van hebben en habile (fr.) van habere? denzelfden stam als hebbelijk van hebben en habile (fr.) van habere? De versterkinge t kan ook wel schuilen in toeven = iemand benoo- digen, van hoeven = noodig hebben. Nooden beteekent noodig hebben, eng. to need. Nooden, noodigen beteekent ter tafelverzoeken, met het oorspron- kelijk gedacht : van het noodig voorzien. Hoeven, behoeven bediedt noodig hebben. Tot ven (t'hoeven) bediedt oorspronkelijk iemand gastvrij ontvangen, iemand benoodigen. - r5 - En wellicht ware het niet moeilijk vele zulker woorden te ontdekken. En de s, d, t zijn de eenigste versterkende staven niet. De n en de 1 doen ook somwijlen denzelfden dienst zoo b. v._ ijver, nijvér, nijverheid, hondtje, nondtje (volk), naarstig uit ernstig (zie Vercoullie Etym. ' Wrdb.), onkel, nonkel, endeldeure = lendeldeuie (volk), hangen, hengen ?ver- langen, verlengen? -- ophuischen = opluischen, hijtse = lijtse. (Loq. nc 12, '91.) A. DE P. De volle gedaante van den naam van Bollesele, welke de oorkon- -den ons openbaren, is Bollingasela. Daar was een Germaan van frankischen bloede, die Bollo hiet. Het zwerversleven moede, verkoos hij zijne zate in het land der Morinen : 't was daar dat hij eene woning bouwde, een Germaansche vrouwe nam, de bosschen uitroodde tot velden voor zijn koorra en de moeren uitdroogde tot weilanden voor zijn vee. Zijn zoon hiet zoogenomen Robrecht en om hem van andere Robrechts te onderscheiden hiet men hem volgens de geplogentheden van die tijden Robrecht Bolling. Toen gij leerend op de banken zaat, hebt gij in de fransche tale die nog altijd de tale is of de kanker van 't onderwijs in Vlaanderen hooren spreken van Merovingiens en Carolingiens en gij Vlaanderen hooren spreken van Merovingiens en Carolingiens en gij hebt misschien nooit gedacht dat er in die fransche grootsprake een Germaansche uitgang verborgen zat die de afstamming te kennen geeft en dat die uitgang niet enkel in de familiën van koningen en keizers maar bij al de Germanen in voege was. Zoo hieten Bollingen al de afstammelingen van Bollo en ze bleven ter plaatse wonen waar de oude Bollo lange jaren leefde als de stam- vader van een talrijk nakroost, als het hoofd van een echt Germaansch stamgezin was geëerd en gezegend. Om die plaats aan te duiden stelde men 't woord Bolling in den genitivus meervoud Bollinga en men voegde er 't oud woord sela bij dat zaal, woning beteekent. Zoo is Bollingasela de woonplaats der afstammelingen van Bollo en als zij genoeg waren uitgezet kwam er daar een kerk en later eene school en zoo wierd de zate van den ouden en vromen Bollo de oorsprong van een dorp en zoo bewaarde ons de dorpsnaam den naam van dien ouden Vlaming. Volgens die wijze kunt gij door de ontleding der plaatsnamen bijna al de namen onzer stamvaders terugvinden. Zij en hebben er niet altijd het woordeken sela bijgevoegd om de halle aan . te duiden waar het aloud Germaansch stamgezin gevestigd was! Soms hebben zij het woord hof gebezigd en zoo hebben wij Bavikhove, het hof der kinderen van Bavo, het hof der Bavingen of Bauwens en Sonhoven het hof van den Frank die den naam van Sono heeft gedra- gen, die de vader was van de Soningen, de Soens en de Soenens. En meest van al nog hebben zij bij den genitivus meervoud van - den naam der afstammelingcn dat woordeken gevoegd dat de Germanen overal op hunne bane gezaaid hebben, dat geliefde woordeken helm dat zij bovenal beminden, wiens geheimvolle zoetigheid zij om zeggens nooit en hebben kunnen uitputten. (Uit eene voordracht in Tijd en Vl jt.) J. CL. -************ sikaIMEMISIMMENEMSEZZIESSEMENZEMIL OOST- EN WESTGERMAANSCH GERUNDIUM. OE de oude Germanen spraken, zullen wij nooit achterhalen. - Hoe de klanken van hunne lippen rolden, hoe de woorden in hunne sprekende tale gekoppeld waren, over welken rijkdom van uitdrukkingen zij voor 't inkleeden hunner denkbeelden beschikten, kunnen wij niet meer gadeslaan eilaas, lijk wij over den woordvoorraad, over de fijngevoeligheid van zin en Wending, over de bonte wisseling van kleur en klank bij 't sprekende volk kunnen letten. De sprake der oude Germanen leeft niet meer. Enkele brokken zijn versteend en levensloos tot ons gekomen. Oude geraamten, dikke lagen van verkalkte kerfdieren, versteende bladeren en branken van gewassen, liggen als de voorgeschiedkundige getui- genissen van de gewezene natuur diep in den grond begraven. Het schepselendom der voorgeschiedkundige tijden is enkel verminkt en geschonden tot ons gekomen. Zoo is 't met de oude Germaansche talen gelegen. Zij bieden ons enkel geraamten aan : geen taal- verschijnsels, met al hunne uitingen. Op de lippen van het volk vernemen wij ver- schillige gedaanten der Onbepaalde wijze. Bijblad van 't Belfort. Philologische Bijdragen. -- 2e Jaar, nr 2. Mei 1893. Veronderstelt het werkw. looien; wij kennen : 1oojen, om le looj5ene, van te loopene, looj5ens, al l000ene, al looSende, enz. l000ene, al looSende, enz. Wij mogen gissen dat onze voorvaders gesproken hebben lijk wij nu nog spreken : de talen groeien immers min als dat ze verslijten en de rijkdom van klanken, woorden en wendingen neemt af. Als we nu de overblijfsels van 't Gotisch nagaan, mogen wij wel aanveerden dat de Goten niet slechter bedeeld waren, als wij nu nog zijn. Maar wie kan er daarover uitsprake doen? Volgens de bijbelvertaling van Ulfila kennen wij van 't Gotisch maar de Onbep. wijze die beant- woordt aan onze Onbep. wijze looj5en en eenen Infinitivus met du die beantwoordt aan onzen geschreven Infinitivus te looien. In de overgeblevene geschreven tale der West- germanen vinden wij de Onbep. wijze looj5en. Zij kenden ook de verbuiging. de naamvallen van den Infinitivus die den naam van Gerundium gekregen hebben. Als wij het Westgermaansch Gerundium ont- leden, worden wij gewaar dat het gevormd is met het achtervoegsel anya, denzelfden suffix, dien wij vernemen in de afleiding van talrijke Sanskrietsche Gerundiva. Wil dit zeggen dat de Germanen 'der 8e en ge eeuw hun Gerundium of hunnen suffix in Indi? geleend hebben of hun verbogen Infinitivus naar 't voorbeeld van 't Sanskrietsch hebben gevormd? Geenszins : niemand zal zulke dwaasheden droomen. Verschillige suffixen zijn in 't spel bij 't samen- stellen der werkwoordelijke naamwoorden; in ver- stellen der werkwoordelijke naamwoorden; in ver- schillige talen komt men soms dezelfde, soms ver- schillige achtervoegsels tegen; al die suffixen zijn gemeen Tndogermaansch erfgoed. gemeen Tndogermaansch erfgoed. 19 - 't Bestaat nog al verschil tusschen 't Oostger- maansch -- 't Gotisch en 't Oudnoordsch van den ,eenen kant -- en 't westgermaansch van den anderen kant. Er is 0. a. verschil verneembaar aangaande den vorm en 't gebruik der Onbepaalde wijze. 't Gotisch, dat tot ons gekomen is, kent maar een enkelen Infinitivus; als het sommige naamvallen uit te drukken heeft, neemt het zijn toevlucht tot het voorzetsel du, dat in 't Westg. niet bestaat, maar waar ons voorzetsel le de weersplete af is. 't Westgerm. bezit in zijne schriftelijke oorkon- den, benevens de Onbep. wijze die tot onderwerp dient, een Gerundium, mits hetwelk de betrekkingen van datief en accusatief uitgedrukt worden. Van waar dit verschil? Neemt de moeite, de vier volgende volzinnen aandachtig gade te slaan : Luc. 176-79 : Hpo7ropeUcrri ''áp gvwircov xupiou atiocuáaac N - N N r ~ N r i2oV4 a6zou... E7ctpavxc tiocS sv axdr t xac axca Oavazou xaOt ir voc4, ¶ou xatiE605vac ti004 t Oo OA%) si; 686v e pivliS. Bij Ulfila : Fauragaggis auk faura andvairJja fraujins, manvjan vigans imma... gabairhtjan paim in riqiza jah skadau daukus sitandam, du garaihtjan fotuns unsarans in vig gavairNis. In 't latijn : Prcebis enim ante faciem Domini... illuminare his, qui in tenebris et in umbra mortis sedent : ad dirigendos pedes nostros in viam pacis. Bij Tatian : Foraferis wárlihho fora truhtines .annuzzi... inliuchten thên thie thár in finstarnessin inti in scuuen tódes sizzent, zi girihtenne unsera fuozzi in weg sibba. De Grieken hadden geene moeite om hunne ,Onbep. wijze te verbuigen : zij hadden hun lidwoord bij der hand. In 't latijn bezaten de schrijvers hetzelfde gemak niet; zij beschikten over geen lidwoord; daarom hadden zij naamvallen van het verhalnomen van doen en zij bezigden daartoe de naamvallen van het Gerundium. --- 20 - Ulfila had het Grieksch voor oogen met zijne onverbogen Onbep. wijze ; hij had een voorzetsel du en 't strookte met den aard van zijn taal, aan dit voorzetsel dezelfde bedieningen te geven als de Grieken aan hun lidwoord. D?Westgermaansche vertalers hadden latijnsche geschriften voor oogen en waar zij het latijnsch Gerundium tegen kwamen hebben zij het door een Germaansch Gerundium overgezet, dat zij waarschijn- lijk in hunne gesprokene tale gevonden hebben. Ziet ge in de voorbeelden, hoe Ulfila den blooten Infinitivus door den enkelen Infinitivus in 't Gotisch vertaalt, hoe hij voor den Infinitivus met het lidwoord zijne Onbep. wijze met du heeft aangelegd? zijne Onbep. wijze met du heeft aangelegd? Ziet ge hoe de Westgermanen, waar wij den Infinitivus tegenkomen ook hunne Onbep. wijze inschuiven en met hun Gerundium te berde komen, waar de latijnsche bewoording het vereischt? De meening nopens den Gotischen Infinitivus met du is niet nieuw, zegt K. Deflou. Bopp spreekt er af. Wij willen 't gelooven. Hij had nooit geen Gotisch moeten lezen om niet te zien dat Ulfila de betrekkingen van het verbczlnomen door du heeft uitgedrukt. Maar 't gene Bopp niet zegt en Kohler ?Der Gebrauch des Infinitivs irn Gotischen ?evenmin, 't is dat Ulfila zijn woordvoeging voor den Infiniti- vus op den leest der Grieksche bewoording heeft geschoeid. 't Gebeurt aldus dat Kohler soms verbaasd staat voor de wendingen van Ulfila. Hoe gaan verklaren dat Ulfila met zijn du ook voor den dag komt waar het de nominatief geldt ? De uitleg is niet ver te zoeken. 't Grieksch stond met co in den nominatief; Ulfila zag zich genoodzaakt ook zijn verdienstig woordeken du in te schuiven. Nergens voelde hij de noodwendigheid de Onbef paalde wijze bij middel van een Gerundium te ver- buigen. Denecke heeft een opstel gemaakt over het gebruik van den Infinitivus bij de Oudhoogduitsche vertalers van de 8e en 9e eeuw. 't Was haast niet noodig. Keer voor keer werden het Gerundium en het Gerundivum in het latijn, door de Onbep. wijze met zi; 't is te zeggen door het Westgemaansch Gerun- dium weergegeven. Wat meent ge dat ze deden met den ablatief? Zij hebben daar een gedaante voor gevormd. Hier gaat de navolging zoo ver, hier is ze zoo slaafsch dat ze klanknabootsing wordt. 't Latijn heeft bij voorbeeld : tiansforrando,; Notker zal zeggen : ferbildoAndo. Welken vorm heeft Notker gebezigd? Hij heeft eene bijwoordelijke gedaante van het tegenwoordig deelwoord als Gerundium aangelegd. Gij zult vernemen dat wij hier niet alleen van ons gedacht zijn. Erdmann -- de fijne ontleder der woordvoeging van Otfrid - , meent dat Notker misschien onder den invloed van den gelijkluidenden ablatief, zijn gerundium heeft gesmeed. Onze bescheidene meening is dat de Germaan- sche vertalers ?Ulfila en de Oudhoogduitsche ? voor hetgeen de Onbep. wijze en het Gerundium betreft 't gene zij voor oogen hadden hebben nage- volgd, zoo niet nagebootst en dat zij daartoe in hunne eigene talen, in de bestaande wendingen of in de kneedbaarheid dier spraken, de middelen hebben gevonden.J. CLAERHOUT. * GABBERE L speuren achter de korte a, kwamen wij in 't Oud-friesch, 't werkwoord gabbïa tegen. 't Staat bekend in 't Angelsaks, als gabban, in 't Eng. als to gab, in 't Oudnoordsch. als gabba, in 't Middelned. als gabben : van daar 't Ned. ver- in 't Middelned. als gabben : van daar 't Ned. ver- kleinwoord gabberen en 't samengesteld werkwoord ginnegabben. Gabberen : bij Kiliaan : nugari, jocari. Zoo een, zoo al in de verschillige streekspraken van het uitgestrekt Nederduitsch taalgebied. Lijk vele vruchtbare Germaansche stammen, wierd deze stam ook op Romaanschen bodem over- geplant en schonk hij aan 't Fr. gaber, gaberie, aan 't Sp. gabar, aan 't It. gabbare. 't Sp. gabar, aan 't It. gabbare. Welke is de naamreden van dit woord? Dr Johannes Franck is voorzichtig : gabberen behoort tot een noord-europeeschen stam van onbe- kende herkomst. J. Vercoullie leidt het woord af van gabbe open mond en Dr Verdam heeft ook dien oorsprong aangewezen : ?De grondbeteekenis zal wel zijn gapende of open mond, en het woord zelf verwant zijn met gaten. Het w. gabbe dat nog in sommige streken bekend is, beteekent gatenden mond, kerf. ? - 23 ? De Bo verzendt ons naar een anderen uitleg : ?'t Wordt gezeid van 't geluid der kalkoens. ? De kalkoens gabberen en sommige menschen lachen lijk de kalkoens gabberen ; 't ware dus een onoma- tojceia. Maar De Bo's nasporingen, zoo luidt het in de geleerde wereld, getuigen te veel van dilettantisme; in dit geval alevenwel geeft de wetenschap ons geen zekerder antwoord dan het dilettantisme van De Bo. Nevens 't werkw. gabberen vinden wij Bibberen. Een ander dilettante te weten Schuermans heeft het aangeteekend in zijn Idioticon. Gibberen is verwant met gabberen : a en i zijn wisselklanken. Nevens darm vinden wij in 't Oudfr. thirme; 't Mid- delned. kent nighelen nevens naghelen; 't Westvl. geeft dingelen als wissel? van dangelen. Van eenen anderen kant vinden wij gaggelen en Biggelen met zijne verwante gedaante giegelen; gaggelen en g igg elen zijn nogmaals 't zelfde woord, mits den klankwissel, a =1. Gaggelen is 't verkleinwoord van * g agg en (Mid- delhoogd. gdgen) en gaggen is een klanknabootsend werkwoord dat voortkomt van 't gesnabber der gan- zen en dat gediend heeft om 't lachen en 't lachaaien aan te duiden. Gibberen luidt in 't Westfaalsch giebelen. Welk is nu de uitleg, dien wij aanbieden? Gabberen, Babbelen, gabberen, giebelen, giebelen, zijn wisselgedaanten van gaggelen, Biggelen, giegelen. En 't bewijs? Al die woorden hebben in de Nederduitsche dialecten nagenoeg dezelfde beteekenis; nu bezigt men eens het woord met b, dan eens het woord met g, lijk in 't Oostfriesch dat giebeln nevens giegheln gebruikt. - G ----- b is een gekende Indogermaansche klank- wissel. wissel. In een naamredenkundig woordenboek, zouden wij dus het woord gabberen verklaren als volgt : Gabberen ?is mits den overgang van g tot b eene wisselgedaante van 't klanknabootsend woord gaggelen. T. CLAERHOUT. 1El E MHZ E EENIGE GEVALLEN VAN J-OMKLANK IN DE OMSTREKEN VAN KORTRIJK EN spreekt van a= (en omklank, wanneer een gutturale klinker a, o, u, in de beklem- toonde lettergreep, onder het inwerken van eenen palatalen klank, meest i en j, der volgende lettergreep, overgaat tot d, e, ? u, die palatale klinkers zijn. Dit is eigentlijk een geval van gedeel- telijke aanpassing, inlijking of assimilatie. telijke aanpassing, inlijking of assimilatie. Het omklankend en het om te klanken element kunnen onmiddellijk in aanraking zijn met elkander, of van elkander gescheiden door een of meer mede- klinkers. Een voorbeeld van het eerste geval hebben wij in ja ik, dat te Kortrijk en ommelands veranderd is in jelk. In het overige van Westvlaanderen, is de i van ik eenvoudig weggevallen, en ja ik wordt gesproken als jaak. Zijn de omklankwerkende i en voorafgegaan van een of verschillige medeklinkers, dan oefenen zij, volgens den gewonen uitleg, hunnen invloed niet rechtstreeks op den beklemtoonden klinker, maar door bemiddeling der medeklinkers die tusschen beide voorkomen. Deze medeklinkers worden, zoo men zegt, gepalataliseerd of gemouilleerd, dat is te zeg- gen dat, bij het uitspreken dezer medeklinkers, de tong reeds in de stelling gebracht wordt, die tot het uitspreken van den volgenden palatalen klank vereischt is. Deze tongstelling wordt verder aan den voorgaanden klinker meêgedeeld, en op die wijze -26 __ neemt een palatale klank de plaats in van eenerg gutturalen. Deze verschijning is het, die meest met den naam van omklank bestempeld wordt; deze alleen is het die in het volgende zal besproken worden. Hoe de omklank in de historische tijden, in de Germaansche talen gedrongen is en zich uitgebreid heeft, is genoeg geweten. Van dezen omklank, zoo- als hij in de levende tale voortgezet wordt, en is- het niet dat wij willen spreken ; maar alleenlijk van - eene -omklanksverschijning. die heden ten dage in het Kortrijksche heerschcnde is, zonder dat er daar sporen van in de oudere tale te bemerken zijn. Deze omklank en strekt over geen uitgebreid gebied, noch en heeft vele woorden aangetast hij en schijnt nog maar in het aankomen, mis- schien zet hij voort, zoo hij niet door school- dwang onderdrukt wordt. In het Kortt ijksche zijn het regelmatig alleen deze woorden die uitgaan op t (met of zonder uit- gaande, zoogezeid slepende e) die hunne diminutieven vormen met bijvoeging van den uitgang -je; j wordt daarbij gesproken als de engelsche ch. Deze zijn het die door den omklank aangegrepen worden, regel- matig wanneer de stamklank a is, soms ook wan- neer de stamklank o is. Hier volgen de voorbeelden die ik heb kunnen verzamelen : 1?Stamklank a. - A) Korte a. Deze verandert door omklank, tot d, gesproken gelijk de engelsche a in man, fat, enz... Ie Woorden uitgaande op eene enkele t : vat vee, gat gd je, ook dat, in dijes en d jes. Hierbij moet nog gevoegd worden het woord blad bld je. In blad, wordt de uitgaande d, gelijk in de 'andere woorden, niet alleenlijk als I uitgespro- ken, maar geheel en gansch door de t verdrongen, bij zoo verre dat hier een meervoud blaten gevormd is, op dezelfde wijze als gaten, vaten van gat, vat. 2?Woorden uitgaande op tte (Nederlandsch t) : katte kdtje, ratte rd je, latte ld0e, klatte (fr. crachat kltge. - 3?Woorden uitgaande op nt of nte : kant kdnije, Conslant, Stan/ of Stan/en Considnije, Stdntje, 5lante fildnije, tante idntje. Voegt hierbij Fernand, gespro- ken Frnant, Nanie en Nanten Frndntje, Ndnlje, en jan Jdntje. Twee woorden eindigende op nd, te weten hand en tand (meervoud handen, tanden) veranderen ook in hdntje, tdntje. Men zou zeggen dat de om- klank bezig is wijder om zich te grijpen, en de woorden uitgaande op d, dde, nd reeds begint aan te tasten ; doch dit en is nog geenszins regel ge- worden. Buiten blad en ken ik geene woorden op enkele d tot de volkstaal behoorende, maar j5adde (fr. crapaud), land, zand, mande, enz... hebben als diminutieven paddle, landie, zandie, mandie, enz ..... Deze uitgang ie wordt gesproken als eene lange 1, gevolgd van den onduidelijken klank die uitgebracht wordt bij het terugkeeren der tonge tot de rustlage. B) Lange a. ?Het is onverschillig of deze a oorspronkelijk lang of gerekt is. Zooals in het West- vlaamsch veelal het gebruik is voor eene ophooping van medeklinkers (ziet De Bo : klankverkorting), wordt de lange a eerst verkort, en. gaat daarna over tot d. Voorbeelden : maat (fr. camarade) mdije, mate (fr. mesure) mdtje, bate bdtje, strate strdtje, plate (ver- schillige beteekenissen bij De Bo) pldtfe, krwaat (fr. schillige beteekenissen bij De Bo) pldtfe, krwaat (fr. cravate) krwdtje. II. Stamklank o, kort of gerekt. ?Bij de woorden met den stamklank o is de omklank veel min alge- meen doorgedrongen. Hij schijnt in het opkomen te zijn, en langzaam voortgang te doen. Zeker schijnt het mij dat de gutturale o- hier reeds de stelling, der gemengde klinkers (Bell's mixed vowels) aange- nomen heeft en in een of ander geval totale pala- tale # overgegaan is. Dikwijls kan men twijfelen of eene gemengde o (die door het Westvlaamsch taalgevoel niet van de gutturale o gescheiden wordt, en die ik ook door o zal verbeelden) of eene # gehoord wordt. Dit kan overigens ook van persoon tot persoon verschillen. ?28 ? De diminutieven van krote, meest kroten (van vlas), krote (kindje), note (vrucht), tote zijn gewoon- lijk, misschien altijd, krotje, meest krótjes, kro je, no je, tótje. De ?is kort, en gesproken zooals eu in het tótje. De ?is kort, en gesproken zooals eu in het fransch ficupe. Wel is waar geeft De Bo, nevens krote (kindje) en note (vrucht), tote ook de wissel- vormen krcute, krutte, neute, teute, die in het Westen en het Noorden van Westvlaanderen al of gedeel- telijk in gebruik zijn, en natuurlijk in de diminu- tieven kro je, n?je en MO (geschreven krulje, nu je en tutje) moeten geven, doch in het Kortrijksche en hebbeik die vormen met eu voor ?nooit vernomen, noch en zijn zij er gekend. Bij de verkleinwoorden van gote ,(fr. gouttière), zot, kot, enz... wordt meest eene korte (gemengde) o gehoord; doch heeft deze o Gene nei. ging om tot ?over te gaan, en ik geloove dat o nu en dan kan vernomen worden. Over de woorden die op eenen klinker uitgaan, en waarvan de diminutieven gevormd worden op -tje en valt er hier niets te zeggen : zij worden gezament- lijk met langen klinker en zonder de minste neiging tot omklank gesproken : alzoo pa5aa je, ssaa je, boo je van 5a5a, spa' (spade), bod (bode). Door ?het Kortrijksche ?versta ik de omstre- ken van Kortrijk, hier meer bepaaldelijk het Noorden en het Westen, en door ?het Kortrijksch ?de tale die daar gesproken wordt. De overkant, dat is de rechter kant der Leye, en behoort niet meer tot het Westvlaamsch taalgebied. Nauwkeurig de gren- zen aanduiden, binnen dewelke de hooger besproken omklank heerschende is, is mij onmogelijk ; doch voorbeelden van omgeklankte a heb ik vernomen tot in de omstreken van Rousselaere. A. DASSONVILLE. BEKENDMAKINGEN. Engelsche Philologie. ?JOHAN STORM, hoogleeraar te Chri stiania, bewerkt de tweede, vermeerderde uitgaaf van zijn werk : Englzsche Pinlologie, onmisbaar voor dezen die de wetenschappelijke studie van 't Engelsch aanvangen. De eerste aflevering over de klank- leer der levende spraak is verschenen bij Reisland te Leipzig (9 M.). Plaatsnamen. ?DR JELLINGHAUS arbeidt aan een woordenboek der Westfaalsche plaatsnamen. S-Verbindingen. ?Te lezen in de Beitrdige van EDWARD SIEVERS eene belangwekkende studie over de S-Verbindingen in 't Oud. hoogduitsch. (XVII, 2.) Oudfriesch. ??Ondanks zijne weerde is von Richthofen's Oudfriesch Woordenboek heden toch grootendeels verouderd. Zoolang wij geen nieuw woordenboek bezitten, -- en daarop is er nu nog niet- te denken, ?is het noodzakelijk menige misslagen te verbeteren en de ontbrekende woorden in te voegen. ?Aldus spreekt OTTO BREMER. BUITENRUST HETTEMA gaf reeds Bijdragen uit tot het Oudfriesch woordenboek. Vele verbeteringen zijn er te vinden in de Oudoostfriesche Spraakkunst van DR VAN HELTEN. Al die verbeteringen heeft OTTO BREMER A B C wijze gerangschikt. (Beitrhge XVII, 2.) Eenheid van Taal. ?Wij lezen in 't Ned. Museum van 55 Januari '93 : ?Ik wil op de vraag niet meer terugkeeren, noch aantoonen dat soms zonderlinge gedachten over de taal en over een taal aan den man gebracht worden, alsof een taal een kunstmatige eclectische hutsepot van de tongvallen was ?maar ik moet verzenden naar mijn artikel, dat door de dringende herhaling van den H. BOLS, steeds gewichtiger wordt; ik moet zijne stelling tegenover mijne besluit- selen stellen en verklaren, dat indien onze Nederlandsche taal nu nog selen stellen en verklaren, dat indien onze Nederlandsche taal nu nog niet bestaat, indien op den avond der toe eeuw, die algemeene schat nog moet gevormd worden, het daarvoor, gezien onze omstandigheden en ons verleden, te laat is; dat er ons niets anders te doen overblijft dan onze Vlaamsche beweging op te vouwen, aan onze taal, letter-. kunde en beschaving den rug toe te keeren, en ons in de Fransche beschaving gedwee te laten opslorpen. J. V. ? Wij meenee dat het voor ons niet meer te laat is dit vraagstuk te onderzoeken dan voor onze Germaansche stambroeders in Duitsch-- land. Daar ook worden verschillige stelsels vooruitgezet en aangekleefd. Lees o. a, in de Indogermanische Forschungen van verleden jaar de Lees o. a, in de Indogermanische Forschungen van verleden jaar de lange opstellen van NOREEN en JOHANNSON over hetzelfde onderwerp. Met eenen vermelden wij de zevende uitgaaf van het werk van K. G. ANDRESEN, over Sprachgebrauch u. Sj5rachrichtzgkeit im Deutschen. (Leipzig, Reisland, 6 M.) Schuimwoorden. -- De Duitschers nemen hunnen toevlucht tot de Dietc.che taal om hunne taal te zuiveren. Bij hen bestaat er ook eene groote beweging om de bastaardwoorden uit de taal te weren. Onlangs leden verschenen : HEYSE'S allgemeines verdeutschendes Fremd- worterbzcch, 57e uitgaaf bezorgd door OTTO LYON (Hannover, Hahn); 30 - P(LZL, Das Frerndwort in der deutschen Sprache (Leipzig, Fock). -- E. H. J. CRAEYNL+ST stelde in Biekorf voor de namen der maanden te verdietschen als volgt : Januarij, Nieuwjaarmaand; Februarij, Schrik- kelmaand; Maart, Lentemaand ; April, Grasmaand ; Mei, Bloeimaand; kelmaand; Maart, Lentemaand ; April, Grasmaand ; Mei, Bloeimaand; Junij, Zomermaand; Julij, Hooimaand; Augusti, Koornmaand; Septem- ber, Herfstmaand; October, Zaaimaand ; November, Slachtmaand; December, Wintermaand. Afleidkunde. ?W. SKEAT het in de Clarendon Press te Oxford Bene nieuwe uitgaaf verschijnen zijner Principles of Eng. Etymol. - C. C. UHLENLECK bezorgde in de Beitrage XVII, 2 de naamreden van 't woord lood. Gouwspraken. -- Veel wordt er in ons land voor de dialecten gedaan maar de navorschingen hebben niet altijd genoegzame weten- schappelijke weerde. Een voorbeeld van wetenschappelijk onderzoek kan men aantreffen in de uitgebreide en grondige studie van KIscH over de spraak van de stad Bistritz (SIEVERS' Beitrdge XVII, 2 Max Niemeyer Halle a. S.). J. CL. kr., VARIA. Mategers. —Toemaat. ET getal woorden, uit Benen oorspronkelijken stam gesproten en met de oorspronkelijke beteekenisse voortlevende, is dikwijls zeer beperkt De talen zijn immers ontwikkeld door vergelijking en n het gedacht, in een stamwoord bevat, werd meermaals benuttigd om op andere voorwerpen, om reden van gemeenzame hoedanigheden of eigenschappen, te worden toegepast. En lijk het eertijds is gegaan, zoo gaat het nog alle dagen, in onze talen. En zoo komt het dat vele woorden, in hunne eeuwenlange reize, ongelooflijk verre van huu oorspronkelijk stamwoord zijn afge- dwaald en dat men 1, erwonderd is ze te vinden daar niemand ze zou durven zoeken. Wie immers zou, op eerste zicht, een zelfde stam- woord vermoeden in : piano en Vlaanderen? Een wonder verloopen van bediedenisse toogt ons het woordelven mate, maat dat ooi spronkelijk : gers, en door vergelijking na, achter beteekent. De eerste nederlandsche gedaante van het woord moet mat, matte geweest zijn en onder dien vorm bediedt het nog hedendaags : weide. Doch algauw heeft mat zijnen korten klank in langen klank ver- zwaard en heeft maat, mate gevormd. In onze tale is dit geen vreemd vei schijnsel. Immers zoo hebben wij : vat = ; vaat, geklag = geklaag, vlag, vlegge, vlagge = vlaag, vlage, heg, hegge = hage. Ik schrijve maat, mate en niet maal, made (gelijk men pleegt), om de volgende redens -_ 3 I ? I?Onze hedendaagsche uitspraak van mate is gansch gelijk aan ,die van ate, grate enz. 2?Nooit zou onze tale in een volkswoord eene d tusschen twee klinkers bewaard hebben : b. v. schade ?scha", neder, neer, made ,(worm) = maai enz. 30 In het Middennederlandsch had men : r) matte = weide = mat dat tot maat verzwaard werd; 2) matelieveken = madelieveken, dat nu nog matelieveken zou dienen geschreven te worden : a) om reden van oorsprong, b) om reden van hedendaagsche uitspraak die nog mate- lieveken niet madelzeveke'? maailieveken is; 3) dachmaet nu dagmat ,(zie Woordb. van Vercoullie : dagmat). Wagers, toegers noemde men toemaat, toemate. Echter als de beteekenis van mate begon te verduisteren zou men toemategers gezeid hebben en, bij verkorting mategers. Zoo deed men immers ook met -'t woordeken eers als 't in onbruik viel, in eersgat boomeersgat. Toemaat, toemaate'ers, mategers was dus nagers. Waarom dan zou naklaver geen toemaatklaver, mateklaver heeten, zei de boer die overigens weinig met taalkunde bekreund was. En 't zaad van mateklaver dat -is dan ook wel matezaad. De bieboer kon ook dit woordeken bedgen en hij 'n wachtte ,niet. Een zwerm die van een eersten zwerm in 't zelfde jaar voortkomt noemde hij een matezwerm, elders zwermzwerm geheeten. Niet zelden noemen onze nieuwerwetsche bieboeren zulke zwermen maagdezwe' men en steunen alleenlijk op de volksuitspraak van maag- de en = ma'deken ; dus niet matezwerm, maar maagdezwerm. Dit is -ten allen kante valsch en wel hierom : n) Verre van een maagdezwerm, dit is een zwerm met maagde- lijke koningin te zijn, heeft zulke zwerm of liever zulke koningin reeds twee korven bevolkt en gaat een derde huishouden stichten. b) Onze oude bieboeren hadden niet het minste gedacht over maagdelijke koninginnen, of liever koningen zoo zij zeiden, maar kenden integendeel zeer wel mategers, mateklaver, matezaad voor nagers enz., dus ook wel matezwarm = nazwarm. Zoo komen wij vele woorden tegen, in onze tale, die, lijk mate, verre zijn afgewend van hun vorig gebruik. In Loquela, nr 2, 1888, staat bekend gemaakt hoe eene munte- koe (varuwe koe, onvruchtbare koe) wel eene nzunkekoe zal zijn lijk ,een munk = een ruinpeerd, equus castratus. Wie heeft de boer nog niet hooren spreken van ruinstruiken, ruins dit is eerdappelstruiken die schoon opgeschoten maar onvrucht- baar zijn en geene knollen voort en brengen? Zou ruznstruik, ruin hier ook niet gezeid zijn naar den name en de eigenschap van het ,onvruchtbare ruinpeerd, of spreekt men immers niet, bij de hoppe- planters, van hoppe of hommel die hengst, dit is ongesneden, blijft. En noemt de volkstale een' ongehuwden oud wordenden jongman - 3 2 - niet : eenen die brake blyft, naarvolgens het onvruchtbaar liggende brakeland. Zoo noemt insgelijks de bieboer : brakelingen, zijne korven die niet gezwermd hebben binst het jaar. ja, de tale is gansch het volk ! en in de tale blijven getuigenissen van 's volks verleden bewaard die klaarder spreken van zijn vroeger bestaan en leven dan 't vermeluwd perkament en de wormstekige boeken der ouden. Ten eeuwigen dage blijft in de tale onzer voorouders geschreven dat zij akkerlieden waren, want hunne dochters noemden zij melksters en hunne ossen, kerretrekkers. En onuitwischbaar draagt onze hedendaagsche tale den stempep die een vroeger zeevolk er moet op geslegen hebben want zij wemelt van zuivere zeemanswoorden : houzee, hout-a, hooveerdig, oog in '1 zeil, over boord, 't gat uit, van kante steken, aan boord leggen, hoe vaart- ge, op schuit zy'n enz. Langs welke wondere wegen zijn zoo vele woorden, in volle' leven nog, maar verdwaald als zwervelingen die zij zijn, tot bij ons- gekomen ? AMAAT DE PAEPE. Hoe bolide verdietscht? Wij slaan KRAMERS open en vinden daar de letterlijke overzetting van aérolithe, luchtsteen... en daarbij eene beschrijving die geen woord is, die niemand zal voldoen. Hoe krachtiger, hoe schilderachtiger is het volk in zijne uitdrukb- kingen niet! Gisteren spraken wij met eenen werkman over vliegende sterren en zoogezeide luchtsteenen., Wij wisten van niets anders te spreken dan van vurige steenera die soms met eene zonderlinge klaarte uit de lucht vallen. 't Gepaste woord stond onzen werkman zonder de minste moeite te monde. ?Ja, van die vierdraken, zeide hij, ik heb ze dikwijls uit de lucht zien vallen. ? 0 dichterlijk en scheppend vlaamsche volk! Wat goed gekozen woord ! Wat kernachtige benaming ! Wat uitnemende verdietsching van 't fr. bolide/ Wij zochten het woord en vonden het enkel in DE Bo. Daar had het nochtans eene andere beteekenis : ?Soort van spook dat over eene halve eeuw nog, zegt het volk, in onze bosschee hier en daar verscheen, en de reizigers bij nachte in eene wolk van vlam en vuur omringde. ? 't Staat hier met zijne tweede bediedenis van aérolithe aangestipt. J. CL. Luidens DE FLOU, Philol. Bijdr. II, bl. 9, is de i umlaut van a ook in het Thieltsche verneembaar.A. D. 201269_007 _be1002189301 Het Belfort Jaargang dat IL!ttt %ij&4c1if gcuij aan Tftetîen, iunøf en:;,etenotta. ~ Achtste jaargang, 1893. ?Tweede halfjaar P. M. BOTS' VAN ERASMUS NAAR VONDEL 4.----1 AN het hoofd zijner voortreffelijke studie (I) ?Twee beoordeelaars van Mr. C. Vosmaers Amazone ? beoordeelaars van Mr. C. Vosmaers Amazone ? haalt Pater Van Hoogstraaten twee critici aan ?Alberdingh Thijm en Busken Huet, beiden terdege bevoegd om over de kunstwaarde van een roman te oordeelen, ?en doet ons zien, hoe zij ?niettegenstaande het stempel van het genie op beider voorhoofd glanst ? in de beoordeeling dier roman, een bijna gansch tegen- overgestelde richting zijn toegedaan. Ja, waar Alberdingh de gemoedsuiting van Vosmaers heldenpaar als geheel modern, als geheel-niet-antiek doet uitkomen ; waar Thijm, bij de beschouwing van Vosmaers voelbaar- ascetisch genie, de ?tranen der bewondering ?over de wangen vloeien, --- daar ijkt Huet diezelfde figuren met den stempel der algemeenheid, en rangschikt de meeste gedachten, in de Amazone neergelegd, onder de ?teksten van gisteren, afkomstig van over den Rijn of het Kanaal, waaraan eenvoudigen zich vergapen ? Is dan de beoordeeling van een boek op zulke duistere en ingewikkelde princiepen gegrond? Valt deszelfs kunstwaarde tegenover het meerendeel der lezers zóó moeilijk te bepalen ? Ja en neen. Ja, zegt Busken Huet in zijn kritiek over Vosmaers studie : ?Het schoone en de Kunst ?(2). Al wat in ?7 te lezen staat over de ver- (1) Studieën en Kritieken, D, 1.1., p. 347. (2) Litterarische Fantasiën en Kritieken, D, X.V, p. 14. 6 VAN ERASMUS NAAR VONDEL. schillende bepalingen in vroeger of later tijd van het schoone gegeven, hoe wetenswaardig ook, gaat verloren voor den oningewijde, en is meer geschikt hem bang te maken dan aan te trekken. Waarom niet uitgegaan van de gemeenschappelijke bekentenis van Van Heusde en Tbpffer, door den schrijver zelf daarenboven mede- onderteekend, dat het schoone voor geen afgeronde bepaling vatbaar is? Dat oordeel zal de kriticus echter niet mede-onder- schrijven, waar het de waarde-bepaling geldt van een boek in het licht der historie beschouwd; waar de evidentie zelf der feiten met hunne bijkomende omstandigheden de maatstaf zijn der Waarheid, der historische juistheid ! In zulk een boek, waar Recht en Waarheid ten troon zitten en alles beheerschen door hun alomvattende kracht, door het vonnis, dat bloedige wonden slaat, of het miskende of vergeten individu in zijn ware rechten herstelt, dáár vooral moet het schoone van taal- en stijlvormen onder- geschikt zijn aan de geheiligde Waarheid, dáár zij de vrijheid dienstbaar aan het Recht. Dit heeft ook de Heer Bots begrepen, toen hij, in een sierlijk kwarto-formaat, een reeks studien ten beste gaf, die een ware aanwinst mogen heeten voor de noord- nederletterkunde. ?Van Erasmus naar Vondel. ?Het -is een stoute greep in den baaiert der middeleeuwsche historie, dat tijdperk van ?duisternis en domperij ?bij uitnemendheid; maar is hij geslaagd ? Is het hem gelukt de woeste deerne van het altaar der kunst te stooten, waar zij eigenmachtig zich de kroon der schoonheid om de slapen had gezet, ? de kroon, die alleen de schoone Bruid der Eeuwige schoonheid pastte, ?en drie eeuwen lang, achter het leugenmom harer satellieten, de afzichtelijke leelijkheid trachtte te verbergen, die een ?essentieel slecht ?individu ons te aanschouwen geeft?.... Doch hooren wij den Heer ons te aanschouwen geeft?.... Doch hooren wij den Heer Bots zelven; hij zal ons in eenige regels den aard en strekking van zijn betoog mede deelen : ?In onze dagen moet er vaak een keus gemaakt worden bij het schatten VAN' ERASMUS NAAR VONDEL. 7 van ongeloof en ketterijen. Het heeft daarom zijn eigen- aardig nut, dat de schrijvers onzer dagen die beide zaken telkens in het licht stellen. Het werkje nu, den lezer hier aangeboden, heeft ten doel op eenvoudig bevattelijke wijze, de ketterij zooals zij in ons vaderland optrad, niet in het afgetrokkene, maar van nabij in het leven te doen kennen... Mogen anderen zich, bij het zien van dezen eenvoudiger legger, eens aangespoord gevoelen tot uitbreiding en verfraaiing ! ? In een inleiding ten rechte verstande van het boek tracht de schrijver den niet-philosoof te verklaren, \\ at alle philosophen overbekend is, n. 1. dat alleen de waarheid iets opbouwt, en de dwaling eigenlijk niets reeels is. Het onomstootbare dezer stelling wordt verder aan een stoffelijk tastbaar voorwerp getoetst, en de conclusie luidt : ?Deze spreker zegt de waarheid : en omdat hier nu de waarheid wordt gezegd, komen woorden en zaken overeen, d. w. z. zes echte goudstukken kunt ge op de tafel tasten en tellen. ? ?(Zou hier tot juister begrip der waarheid, voor niet- philosophen en philosophen beiden, de lezing niet beter zijn : omdat het gesprokene met de zaken overeenkomt, . wordt in het groot op de dwaling toegepast, waaruit men terstond de treffendste bevindingen opdoet : ?dat geen enkele ketterij iets positiefs kan leeren, iets waaraan, van Gods zijde, eenige beschikking of regeling der waarlijk bestaande orde van zaken beantwoordt. ?Zeer logiesch redeneert de schrijver verder ; dus ?aan de rechtvaardiging door het geloof alleen beantwoordt bij God geen vergiffenis of rechtvaardigmaking ; aan de leer van absolute voor- bestemming ter verdoemenis beantwoordt geen verwer- pingsbesluit ; aan de sacramenten louter als bondszegelen geleerd, beantwoordt de bloote zegelwerking niet ? - De tallooze contradicties, waarin de Protestant, op godsdienstig gebied, met zich zelven komt, kunnen dan ook niet uitblijven. ?Ten voorbeeld diene Dnus. Van Koetsveld, als deze de Catechisatie in zijn bekend werkje De pastorie van Mastland beschrijft. ? 8 VAN ERASMUS NAAR VONbEL. Maar het gevolg is evenredig aan zijne oorzaak, en gelijk nu der dwaling geen werkelijkheid beantwoordt, zal men noodzakelijk hetzelfde van de gevolgen der dwaling men noodzakelijk hetzelfde van de gevolgen der dwaling moeten erkennen. ?In de Vaderlandsche historie vooral komt men dit aldus op treffelijke wijze te zien. Daar blijkt als doorgaande regel dit woord, aangaande de hervorming, te gelden : quidquid tetigit, foedavit. In verschillende redeneeringen en tafereelen gaat ons deze waarheid ?in zijn boek bezig houdeu. Erasmus is de eerste der zeven, die de Heer Bots achtereenvolgens op het tooneel doet verschijnen ; o Erasmus, de reus en titan van geleerdheid, ?die werelden met den roem zijner letteren vervulde; wien de faam op de lichtende wolken eener fijnere beschaving rond droeg langs de leerstoelen der Hoogescholen en de hoven der Vorsten. Op Erasmus volgt Lucas Van Leiden, de vrome vader der Hollandsche schilderschool, die door zijn tooverend palet in de kunst eene plaats verschafte aan de perspectief, waar ?de fijne volmaaktheid van licht en bruin en de heerlijkheid der luchtdiepte ?om den prijs bruin en de heerlijkheid der luchtdiepte ?om den prijs dingen; die de baanbreker en wegberijder werd voor. Rembrands roem, waar deze in zijn Nachtvacht den (i) (( triomf van het kleurenscheppende, duisterdoorstralende, levenwekkende licht ?vierde. levenwekkende licht ?vierde. Dan gaat hij ?onverschrokken de hallen der historie binnen... Willem de Zwijger, zoo gaat het opnieuw blijken, hij die het middelpunt en de drager heet van den Nederlandschen opstand tegen Spanje, hij was geen mensch van ware zielegrootheid. In geen karakter van een edelman kon de dwaling haren apostel vinden ? Uit de apologie van den prins van Oranje zelven leeren wij den man kennen (2) ?den verachter van den koning, den hater van den paus, den bespotter van den kardinaal, staatsgezind met de staatsgezinden, van de religie met 4............9 (i) DR. SCHAAPMAN. One Nationale Kunst. (2) BUSKEN HUET. Land van Rembrand II, 120. VAN ERASMUS NAAR VONDEL. 9 die van de religie, geus met de geuzen en bereid voor de algemeene zaak zijne lepels en vorken te verkoopen. Daarbij diplomaat uit de school van Machiavelli, gene- raal uit die van Karel V en op de oudheid van zijn geslacht zoo trotsch, dat de Habsburgers bij de Nas- :sau's vergeleken, parvenus heetten, ? Uit de stichtende levensbeschouwing van dien vader- landschen heilige besluit hij : ?De roem dan ook, dien de Hollandsche republiek na des Zwijgers dood in haar handel, schilderschool of dichters genoot, hij wordt slechts kinderspel, als wij denken aan de glorie, die het Roomsche Holland in verband met de zuidelijke provinciën, onder de gunstige omstandigheden van de zeventiende eeuw zou hebben voortgebracht. ? Voorwaar, een karig erfdeel door den ?Pater Patriae ?zijn hartebloed nagelaten ! Maar hoe, een erfdeel ! Had dezelfde trouwelooze prins niet door list en geweld het schoon- Holland aan zijn wettigen vorst ontnomen, en den kinderen van den lande beloofd, hen bij zijn leven reeds, te voeden met het brood der vrijheid ! En wat heeft hij hen gegeven? Wat anders dan lijden en verdrukking, hij, wien Marnix Van Sint- Aldegonde de leugen in de mond had gelegd : ?Oorloft, mijn arme schapen, ?Die zijt in grooten noodt : ?U Herder zal niet slapen ?Al zijt gij nu verstroyt. ? Bevat dat lied niet den bijtendsten spot, de bitter- steironie, die uit de mond eens apostaats kan voor- komen, wanneer op datzelfde oogenblik de Nederlandsche bodem gedrenkt wordt door het bloed harer zonen en dochters; wanneer, van Tessel tot den hoek van Holland én angstgeschrei wordt aangeheven, een bede om hulp en erbarmen ; wanneer het ?Christe elëyson ?der opgejaagde priesters en kloosterlingen zich mengt met het droevig zingen der zee, op wier ontstelde baren de verbrijzelde ledematen van de vrije kinderen van Oranje TO VAN ERASMUS NAAR VONDEL. worden heengevoerd naar de verste stranden, om daar kondschap te doen van het nieuwe, gezuiverde Evan- gelie? Is het dan geen Godslastering, geen vloek tegen den Hemel zelven, als Sonoy met zijn woeste horden,. den Hemel zelven, als Sonoy met zijn woeste horden,. bij het moordend geuzenwerk, het hun Edelen Heer en Gebieder nabrullen cc Mijn schilt en mijn betrouwen Sijt ghij, o Godt mijn Fleer! ? Heeft de schrijver dit alles met juistheid en nauw- keurig in zes bladzijden, Sonoy en de WatergeuTen, weergegeven, niet minder waar en geschiedkundig -- zeker is het volgend artikel, De Beeldstormerij en' onTe oude Kerken Ook hier heeft hij uit echte, authentieke bronnen geput en duidelijk doen zien, dat hier als doorgaande regel dit woord, aangaande de hervorming, geldt : quidquid tetigit, foedavit. ?De drift toch, waarmede die ketters zielloos- hout en steen vertrapten en hunne losgebrokene woede tegen de kerkgebouwen en beelden botvierden, zij was als de woede van den razenden stier, die den land- man zelven niet kan bereiken, maar diens achtergelaten kleedingstuk onder de voeten trapt en brullend van een kleedingstuk onder de voeten trapt en brullend van een rijt en verscheurt. ?( i ) rijt en verscheurt. ?( i ) En denk niet lezer, dat die roofzucht, die verdel- gingswoede aan de kust alleen heeft geheerscht ! Neen ?welke streek der vijf Nederlandsche bisdommen men dus in onze dagen overziet, overal ziet men nog aan den horizon, uit het midden van een groepje huizen of een bosschaadje, zwaargebouwde Protestantsche kerken hare torenkransen ten hemel verheffen, ofschoon die hare torenkransen ten hemel verheffen, ofschoon die kerken ons Katholieken eenvoudig ontstolen zijn. En de steden binnengetreden aanschouwt men dit alles nog op grooter schaal. Daar staan de prachtige (i) DR. NUYENS, Nederl. Beroerten VAN ERASMUS NAAR VONDEL. 1 f Gothische domkerken en kathedralen Sint Laurens re Alkmaar en te Rotterdam, Sint Bavo te Haarlem, Sint Nicolaas te Amsterdam, Sint Lebuinus te Deventer, Sint Jan te Gouda, Sint Walburg te Arnhem, Sint Pancras en Sint Pieter te Leiden, Sint Maarten te Utrecht enz. enz. ?En ware het nog slechts bij dien hemeltergenden roof gebleven, maar zie eens, wat de hervorming, niet tegenstaande het schilderwerk in som- mige kerken weer is opgehaald, van die weleer zoo heerlijke tempels gemaakt heeft; zie ?in het reusachtig middelschip der kerk achter smakelooze beschotten, eenige stoelen in cirkelvormig-oploopende houten ban- ken geplaatst, volkomen alsof men den inventaris van een of anderen circus of volksvermaak, hier had gebor- gen, zelf met de galerij of engelenbak inclusief, terwijl wij van toevalligheden, zooals stoeiende straatjongelie- den of schertsende paartjes tijdens eenti orgelbespeling, maar niet eens zullen spreken . De groote Staten-bijbel ligt overal ter vrije onderzoek op de kerkbanken gereed, en terwijl fonkelt de naaste kolom met het opschrift :- Ik geloof in ééne, heilige, Catholieke en apostolische herk; de benauwde geloovige peinst in zijn bank over verdoemenis en Calvijns voorbeschikking ter helle, mid- delerwij1 de versierde uitbouwen en transen door hun vlucht naar God het Te Deum laudamus uitjubelen; de voorganger der gemeente bralt daar, in zijn preek- ton met groenen gordijntjes, over paapsche superstitie der misse vol afgoderij, er f hoort ! de kunstige gewel- n ven juist boven de altaarplaats, zij weergalmen nog 0 Salutaris hostia, 0 Sacrum Convivium ! Waarlijk men moet tegenover kunst- en religiegevoel zenuwen van ijzer en staal gereed hebben, wil men als kind der Dordsche Vaderen, in de oude Roomsche hoofdkerken, God durven aanroepen. En toch, onze Protestanten verheugen zich allen in dit stoïcisme. ? Wij moeten ons echter niet verwonderen bij zulk een schouwspel ; het is het hart van het Protestantisme, dat in die kerken spreekt ; als het levensbeginsel zoo i2 VAN ERASMUS NAAR VONDEL. is, hoe kan dan deszelfs uiting anders wezen? (I) ?Geen beelden meer in de Kerk !.. Weg met de Heiligen en Engelen, weg vooral met de Moedermaagd ?zoo schreeuwde men ; en de kunst verloor hare edelste, liefelijkste, hart- en geestverheffendste idealen, om zich le vergasten aan de ruw zinnelijke, ja, vuile voorstellingen der mythologie en zich te verlustigen in het ijdele pop- penspel der goden en godinnen. ? Het Protestantisme heeft zich dus losgemaakt van alle bijgeloovigheid ; beelden en altaren zijn verdwenen ; het pausdom is in een hock gezet, en de Roomsche Inquisitie is nu voorgoed, met zoovele andere spoken -en akeligheden der papisten, op den zolder te Dordt bijgezet ; de vroede vaderen hebben de zorg op zich .genomen, dat zij in haren doodslaap niet worden gestoord. Maar wacht even; daar treden Hugo De Groot en Oldenbarneveld voor. Uit het getuigenis van Mr. Jacob Van Lennep en Busken Huet ?(voorzeker hier zeer -vertrouvk. bare getuigen) ?stelt de Heer Bots vast : Olden- barneveld en Hugo de Groot waren, wat hun geloofs- belijdenis aangaat, volgens hunne eigene broederen, in geen geval papisten. Zij behoorden, als bondgenooten tegen de oude Kerk, tot het groote eerelegioen der vrijmakende en vrijgemaakte dienaren Gods. En ?met deze kennis der beide heeren gewapend a schrijdt hij _aan de hand der historie voort. De religiestrijd, in 1609 tusschen Jacobus Arminius .en Francisk us Gomarus over ?eenige duistere onop- losbare punten van 't geloof ?--- (denk aan de huis- moedertjes, zelf hun bijbel verklarend) -- ontstaan, was na tijd en wijle met vernieuwde woede uitgebarsten. De Groot en Barneveld, die, tegen den prins en contra- remonstranten, de partij der remonstranten gekozen hadden, beweerden dat ?den Heeren Staten ?(der afzonderlijke provincies) ?het hooghste opzicht, beleid ( 1) EVERS. Gesch. der Nederl. Letteren. VAN ERASMUS NAAR VONDEL. 13 en bestier toequam over kerkelijke persoonen en zaaken ? enz., en beriepen zich daarbij op Art. 13 der Utrechtsche Unie. Toch schenen de schaapjes der nieuwe kudden nog in vrede ende eendracht te zullen weiden, toen Oldenbarneveld a?1617, uit naam der Staten van Holland, zijne scherpe Resolutie gaf. Nu liep de beker des gedulds over en Oldenbarneveld zag zich in zijne pauselijke handeling gedwarsboomd door een machtigen tegen-paus, Maurits, stadhouder van Holland.. Het geheele land was in rep en roer; soldaten (waardgelders) werden door de steden aangeschaft, om zich tegen mogelijke verrasschingen des Prinsen te wapenen. De Staten Gene- raal, op hunnen beurt, stelden voor een nationale Synode (een algemeen Concilie??) uit te schrijven en de waardgelders af te danken, maar Holland stemde tegen en Utrecht, het machtige bolwerk der Remonstranten, schitterde door hare afwezigheid. Een vergelijk was niet mogelijk en Maurits nam zijne pauselijke macht te baat om de kudde des Heeren binnen de grenzen der zuivere leer te houden. De nationale Synode was te Dordt al reeds begonnen ; acht en vijftig inlandsche en acht en twintig buitenlandsche predikanten waren daar onder voorzitterschap van Joannes Bogermans ?den slijkgeus ? predikant te Leeuwarden, vergaderd. (r) ?De Remonstranten werden er voor een rechtbank (sic) gedagvaard. om hunne stellingen nader te ontwikkelen, met dat gevolg, dat hunne leer veroordeeld (in een syllabus ??) en hun het prediken ontzegd werd (sic). Twee honderd werden er afgezet (sic) en tachtig, die ongezind waren het prediken te staken, verbannen ? (die kerkelijke ban ! !) Doch de woelige Hollanders waren niet te beteuge- len, en om hen voor hunne halstarrigheid in de dwaling te straffen, werden o. a. Oldenbarneveld en Huig de ... (1) ELBERge Gesell. des V aderl. 136-37. 14 VAN ERASMUS NAAR VONDEL. Groot gevangen genomen de eerste, om de heerlijk- heden der nieuwe leer met den dood te bekoopen ; de tweede, om in ballingschap te gaan en te Rostoch als een hond te sterven. Den 13den Mei 1619 werd van den 71jarigen Oldenbarneveld in het Resolutie-boek der Staten van Holland opgeteekend : Heden is met .den zwaarde gericht Mr. Johan Van Oldenbarneveld, een man van grooten bedrijve, besogne, memorie en directie. Die sta, zie toe, dat hij niet valle ende zij -Godh zijn ziele genadigh. De Groot en Barneveld waren verloren ! ?Wat mag namelijk de reden geweest zijn, waarom vooral de zoo beminnenswaardige 1)e Groot, door zijne land-. genooten, zoozeer gekweld is? Hoe is toch hij, hij, de geleerde met zijn allereenvoudigst gemoed, hij de denker, voor daden zoo ongeschikt, hij de Fra Angelico der voor daden zoo ongeschikt, hij de Fra Angelico der theologen, langzamerhand door de groote meerderheid van het Nederlandsche volk zoo onverbiddelijk verstooten, .clat noch poëten als Vondel, noch stadhouders als de loyale Frederik Hendrik, De Groot voor ons land wisten te behouden? ?Vondel, getuigt Dr. Schaepman (I) ?was ,en bleef de bloedvriend van Oldenbarneveld en Huig de Groot. Zijn krachtigste en teederste tonen, tonen, waarin een mannenziel bloedige tranen schreit van schaamte en rouw, van toorn en liefde, zijn wel die, waarin hij den besten Bestevaer bezingt, den man, die Holland had gedragen onder 't hart, die geleund op zijn stokske, zelf ?'s Vrijdoms stut en Hollands vader ? ten schavot ging, maar die over dood en schande triom- feerde door de grootheid zijner ziel ?die stand hield ongebukt, toen 't dor gebeente viel ? ..... den eerlijken naam van den een deed hij betuigen (1) VONDEL.' Gedachtenisrede. VAN ERASMUS NAAR VONDEL i5 ,door de echoos der kerkgewelven, en des anderen rust in zijn tweede kist verdedigde hij tegen een ?... Farizeeuwschen grijns met schijngeloof vernist. )) In de hitte van den strijd waren de vroede, Dordtsche vaderen hunnen opdracht vergeten, en Paus _en Concilie hadden, met de scherpste inquisitie, het hoofd door het zolderluik gestoken en de waakzaam- heid hunner bewakers verschalkt. Uit Huig de Groot en Oldenbarneveld heeft de schrijver ons voortreffelijk doen zien, hoe de hervor- ming, ook ten opzichte harer eigene kinderen, de vrijheid wist hoog te houden. ?Heel de hervorming dus bracht geen vrijheid van gedachte, maar verwringingen daarvan. ? Nu rest hem nog ééne schets. Na al de ?liederlijkheid, domheid, inconsequentie, heel het sloopingsmateriaal dus van deugd, kunst en Gods- dienst, zou God den man verwekken, die op letterkundig ciebied de aloude ware orde zoude herstellen, die de ver- 1-,, hevenste zangen bij de lier zou aanheffen, maar daartoe .dan ook de ware, katholieke begeesteriEg zou behoeven en _die begeestering zou vinden... Dat mocht de wereld weer het eerst aanschouwen in Vondel. Zijn heerlijke verschij- ping moge onze schetsen bekronen, ?zoo gaat de schrijver voort, en, hij leert ons Vondel kennen : Vondel op zijne reis naar Utrecht en Amsterdam ; in zijn huwelijk met Maaiken Wolf; in zijne armoede, hem door Joost, zijnen zoon berokkend, aan wiens ergerlijk gedrag wij de heerlijke -slotverzen van zijn toseph in Dothan dank wijten : Och, de ouders telen 't kind, en maken 't groot met smart ; Het kleene treedt op 't kleed, de groote treên op 't hart ! Wij zien Vondel, zooals hij staat, vooral na -.623, te midden van den geloofsstrijd 1 als een zeer betee- kenende gestalte op het openbare terrein der historie ? Vondel in zijn verdediging van den katholiseerenden 16 VAN ERASMUS NAAR VONDEL. Huig de Groot ?een strijder Gods geworden, op wiens- helm en harnas de zon der Katholieke waarheid, de ware kunstzon, reeds zichtbaar genoeg begint te weer- spiegelen. ?Diezelfde ?Vondel geeselt op allerscherpste wijze de predikanten en na de vervolging van De Groot en Oldenbarneveld dicht hij half katholieke treurspelen. ? Men denke aan ?Gijsbrecht Van Amstel, in welk treurspel reeds de heerlijkste tooneelen van devote non- nen, van verstorvene Karthuizers en van schier hemel- sche priesters in den hoogsten ernst optreden ! ? a Dan langzaam begon het te dagen ; meer licht stroomde er langs den hemel; een enkele licht- straal zelfs scheen troostend reeds in zijn smachtende ziel : en daar eindelijk brak door de nevelen de gouden zon der waarheid in al haar luisterrijk licht, in al haar herscheppende stralengloed ; Vondel zag. aanschouwde met het oog zijner ziel, hij boog het hoofd in den dienst des geloofs, Vondel, de grootste dichter, behoorde tot de Katholieke Kerk. ?(I) En wat het Katholicisme Vondel aanbracht? ?Voor- eerst is de Roomsche Vondel een man van edel karakter, vervolgens staat zijn kunst hooger dan te voren n Het Katholicisme heeft Vondel op een voetstuk geplaatst, waaraan de eeuwen nog niet hebben kunnen reiken ; een voetstuk door den koninklijken dichter zelve opgebouwd in zijn Peter en Pauwels en heerlijke Altaergeheimenissen, in zijn Lucifer, Salomon en Maria Stuwart, in zijn Salomeus, Koning David en Jephte, en eindelijk heeft hij zich zelven met de kroone der onsterfelijkheid gekroond in zijn ?aller treurspelen treur- spel dat is den Adam in ballingschap. En zoo staat Vondel als de groote bestrijder en overwinnaar der hervorming voor onze oogen! A (2) ?Daar staat hij in de kracht zijner jaren, needrig en deftig gekleed, het hoofd vol verheven gedachten, die , (i) DRABBE : Vonders Dichtjuweelen. Levensschets XXV. (2) VONDEL : Gedachtenisrede. VAN ERASMUS NAAR VONDEL. 17 stralen op het gelaat, met oogen vol gloed en vuur. Daar staat hij en rondom hem schaart zich een hof- stoet uit alles, wat er groots en heerlijks was, in die dagen gevormd. ?Daar staat hij (t) ?en verheft het met lauweren omkroonde hoofd en met het gebaar van een, die een offer brengt, een offer van dank en eere, beurt hij de handen ten hemel, zijn oogen gaan langs de rijen, die hem omringen en als het : ?onsterfe- lijk, onsterfelijk ?hem jubelend tegenruischt, dan trilt het met verheven ernst van zijne lippen : ????..... Wij verouden In - onzen duur, God nimmermeer, Gods wezen moet ons onderhouden Aanbidt de Godheid, geeft hem eer! Wie ziet niet, dat de Heer Bots voortreffelijk geschetst heeft, waar hij zoowel letteren en kunst, als godsdienst en zeden beschouwde, ze in éénen greep samen- vatte, en de -kritiek haar scherp vonnis deed hooren, waar het gold der waarheid recht te doen ? Zijn doel was ons een boek te leveren, waarin de glorie en grootmakende kracht der Kath. Kerk zou uitstralen,, ver uitstralen boven het negatieve van het -Protestan- tisme ; hij heeft er naar gestreefd uit al zijn vermogen, ?somtijds zelfs ten koste van taal en stijl, en hij is geslaagd. In zeven schetsen deed hij ons verschillende per- sonen en toestanden zien ; die schetsen heeft hij geor- dend in eene lijst, die lijst met bloemen omkransd en die bloemen verspreiden den aangenamen geur van waar- heid en liefde tot het geloot. Toch, hoewel het gestelde doel bereikt mag heeten, hoewel de lijst niet minder één geheel vormt, toch (1) VONDEL : Gedachtenisrede. 18 VAN ERASMUS NAAR VONDEL. doet ééne schets in volmaaktheid veel voor de anderen onder. Wij bedoelen Erasmus. Dat portret is te veel naar de Roomsche zijde gekeerd ; Erasmus 'heft de ,00gen te stout omhoog, als mocht hij zonder blozen de Katholieke glorie aanschouwen. De Heer Bots wenscht zijn boek als een ?legger ? beschouwd te zien, als een fondament, waarop de room- sche historicus verder kan bouwen; heeft hij dit doel in zijn Erasmus wel bereikt? Zien wij dit in een, volgende aflevering. aflevering. Haarlem. B. 0,101001-01i 10,4-polocugA 114 4M A MViM 4 4 LIJKBEGRAVING EN LIJKVERBRANDING.(') ET eerste deel van Dr. Bauwens' werk over de lijk- I behandeling in 1888 verschenen werd in de tijd- L ' schriften geprezen als ?een ernstig, oorspronkelijk gewrocht, waarin u op elke bladzijde eene veelomvattende belezenheid te gemoet komt, waarin de wetenschap hand aan hand gaat met de bezorgdheid voor den stijl ? ?eene degelijke en geleerde verhandeling.... een in alle opzichten aanbevelingswaardig werk ? ?het welsprekendste en geleerdste pleidooi voor de begraving en tegen de verbranding der lijken, dat tot nog toe geschreven werd. ?Tegenstanders zelfs, zooals Dr. Ravenez, verklaarden zulke degelijke boeken voor hunne stelling niet te kennen (2). De Slimmen aus Maria-Laach besluiten de bespreking van het eerste deel met de volgende woorden . ?Der aufmerksame Leser des vorliegenden Bandes wird dem Erscheinen des zweiten, der die Bestattungsgebr5uche der christlichen Volkerbehandeln soli, ein gesteigertes Interesse entgegenbringen. ? Daar ligt nu het tweede deel, De Likbehandeling bij de fhristen volken, voor ons. Wij hebben het met dezelfde belangstelling gelezen als het eerste deel en wij twijfelen niet of het zal een even gunstig ,gonthaal, een even grooten bijval genieten en zijn auteur denzelfden, alleszins verdienden lof aanbrengen. Werpen we nu een vluchtigen blik op den inhoud. Het (r) Lijkbegraving en Lijkverbranding. Tweede Deel. ?De Lijk- behandeling bij de christen volken ,, door Dr. Is. BAUWENS. De Seyn- Verhougstraete, Molenstraat, 52, Aal-st. (2) Nous ne connaissons pas, défendant la thèse contraire, de livre ausst bien fait. (Le Génie sanitaire. Paris, 15 sept. 1892.) 20 LIJKBECTRAVING EN LIJKVERBRANDING. boek kan gevoeglijk, dunkt me, in twee deelen gesplitst worden. Het eerste gedeelte leert ons ?waarom, waar en hoe de eerste christenen hunne dooden begroeven. ?Het tweede gedeelte handelt over ?de lijkverbranding gedurende en na de Fransche omwenteling ; de hedendaagsche lijkver- nieling en lijkbewaring ? .De slotsom van het onderzoek naar het waarom der begraving bij de eerste christenen wordt op het einde van het eerste hoofdstuk door den Schrijver weergegeven als volgt : ?de christenen beaardden de dooden omdat zij de aloud- en voortreffelijkheid dezer lijkbesteding in acht namen ; omdat hunne voorzaten in het geloof, de joden, begroeven en , de Godmensch ter aarde werd besteld; omdat de aschmaking, aan welker zuiverings- vermogen alleen de heidenen geloofden, hun tegenstrijdig blcek met den eerbied, die het lichaam en vooral het christen lijk toekwam; omdat zij de lijkverbranding als eenen smaad, eene onteering voor het stoffelijk omkleedsel eener onsterfelijke ziel aanzagen ; omdat zij aan het schepsel het recht ontkenden dit werk des Scheppers gewelddadig te vernielen ; omdat zij aan de verrijzenis des vleesches geloof hechtten en de verbranding, ofschoon God uit asch als uit stof den mensch kan doen herworden, hun de loochening der opstandigsleer scheen. Een verdichtsel is het, dat onze christen voorgangers het begraven enkel aannamen om zich daardoor des te beter van het heidendom af te scheiden ? tegenstrijdig met de geschiedenis blijkt het beweren dat onze voorzaten de aarde als rustplaats hunner dooden kozen, uit hoofde dat de brandstapels, bij de komst der apostelen te Rome, toch geen lijken meer verslonden. Een verzinsel is het vooruitzetten dat ze slechts begroeven uit geldgebrck; een uitvindsel, dat ze de lijken ten houtstapel niet dorsten dragen uit vrees der vervolging, welke zij hierdoor op hunne schouders zouden llalen. Waarschijnlijk 'is het, ?rechtstreek- sche betoogen ontbreken ?dat de apostelen hunnen leer- sche betoogen ontbreken ?dat de apostelen hunnen leer- lingen, aangaande het lijkbesteden, de wet stelden. ? In het tweede hoofdstuk wordt het antwoord gegeven op de vraag of de christenen ooit de lijken verbrand heb- ben. Een kleine aanmerking tusschen haakjes. Ware het niet beter geweest met de oplossing dier vraag het boek te beginnen? Bleek' het dat de lijkverbranding nooit geheerscht heeft bij de christenen, dan kwam als van zelf de vraag ?aangezien Dr. Bauwens het werk zoo opgevat heeft ? LIJKBEGRAVINCT EN LIJK VERBRANDING 21 waarom, waar en hoe de dooden begraven werden. Nu echter wordt in Hoofdstuk I het waarom der begraving onderzocht, daarna in Hoofdstuk II gevraagd of de lijken ooit verbrand werden, en dan in Hoofdstuk III, IV, V het onderzoek naar het waar en hoe der begraving voortgezet. Doch, hierover genoeg. Sommige voorstanders der lijkverbranding zooals Pein, Bonneau, Heim, Wigmann-Ercolani, Reber en Proust hebben beweerd dat de lijkverbranding bij de eerste Christenen in zwang was, doch_ hun beweren is, volgens Dr. Bauwens, een bloot beweren zonder bewijzen; hunne stelling is uit de lucht gegrepen; zij steunt op geen degelijke documenten. Wel is waar verwijzen zij naar Bosio, Severini, Aringhi en ande:en, maar Dr. Bauwens, die de werken dier geleerden doorbladerd heeft, verklaart, dat er bij (he schrijvers geen bewijzen voorhanden zijn. Hieruit blijkt dan nogmaals hoe lichtvaardig sommige schrijvers te werk gaan : .zij stapelen bewering op bewering, maar ?beweren en bewijzen, is twee ? Hunne beweringen kunnen een tijd lang als orakels gelden, maar niet zoodra komt een ernstig navorscher als Dr. Bau- wens of het licht der waarheid verdrijft de nevelen dier stoute beweringen, die in 't verdwijnen een schaduwvlek werpen op hunne auteurs. Het resultaat van Dr. Bauwens grondige studie en de slotsom tevens van het tweede hoofd- Auk luidt bij den Schrijver : ?in den beginne der nieuwe tijdrekening, als in latere eeuwen, hebben de christenen uitsluitelijk begraven. ? Het derde hoofdstuk antwoordt op het tweede deel der vraag : waar werden de christenen begraven ? Te Rome gold de wet der XII Tafelen : in urbe ne sepelito. De begraaf- plaatsen der eerste christenen moeten dus buiten de stad gezocht worden. Dr. Bauwens wandelt met ons naar de via Triomphalis, via Ostiensis, via Appia enz., en wijst ons daar op de graven der HH. Petrus, Paulus, Sixtus, Stephanus en anderen. Daarna treedt hij met ons in de Catacomben, ?Het rijk des doods, de kribbe van het leven ? zooals Dr. Schaepman zingt. Daar rusten onze voorvaderen in het geloof; daar rust ?het stof van hen, die helden waren ? Het begraven buiten de steden bleef algemeen voortduren tot in de IVe eeuw. Later vinden we de begraafplaatsen in dorpen en steden ; de kerkhoven grenzen meestal aan de kerken, ja, de kerken zelf worden soms als begraafplaatsen gebezigd. 2 2 LIJKBEGRAVING EN LIJKVERBRANDING. In den loop der vorige eeuw begon men het verblijf der dooden op kerkhoven in steden en dorpen gelegen hoogst gevaarlijk te vinden voor de levenden. De burgerlijke over- heid deed hare bezorgdheid ' voor de levenden blijken door tal van decreten en besluiten. Men leze in Dr. Bauwens ?de besluiten van Frankrijk's Parlement in 1765 ; van Lode- wijk XVI, in 1776; van jozef II, in 1784; het decreet van prairial, an XII. ?En zoo stappen we over tot het hoofdstuk IV en V, waarin de ?lijkplechtigheden bij de eerste chiis-- tenen ?en de ?huidige lijkplechtigheden ?behandeld worden. Onmogelijk is het in eenige weinige regels- een kort over- zicht te geven van deze hoofdstukken. Dr. Bauwens beschrijft achtereenvolgens de talrijke\ plechtigheden die plaats grijpen van het oogenblik af dat een christen zijne oogen voor het levenslicht gesloten heeft ?totdat hij in zijn laatste rust- plaats wordt bijgezet. In ?huidige plechtigheden ?doorloopt de Schrijver verschillende gewesten en wijst ons op de gebruiken in de Roomsch-Katholieke Kerk, in de Grieksch-Katholieke Kerk en in de protestantsche landen. Schrijver maakt van zijn reisje door de wereld gebruik om de vreemde gewoonten en de zonderlinge denkbeelden, die in sommige streken heer- schen, voor ons aan te stippen. Beide hoofdstukken zullen met belangstelling gelezen worden. En zoo hebben we het antwoord op het waai oin, waar en hoe der begraving bij de christene3. In hoofdstuk VI-XII handelt Dr. Bauwens over de lijk- verbranding. Het denkbeeld der lijkverbranding, zooals P. Bruin zich ergens uitdrukt, ontving leven in de Fransche Revolutie, in- een tijd toen alles was omvergeworpen, toen de eerbied voor de dooden beneden het laagste peil gezonken was. In 1794 werd Fontaine op het Champ-de-Mars verbrand en zijne asch naar de Conventie gezonden, om in de rijks- archieven bewaard te worden. Het voorbeeld was gegeven en alhoewel het weinig werd nagevolgd, bleef het denkbeeld der lijkverbranding echter voortleven. Grimm met zijne studie Ueber das Verbrennen der Leichen,, in 1849, Molesch.ot met zijn Kreislauf des Lebens, in 1852, Triisen en Richter met hunne Leichenverbrénnung, in 1855 en 1856, droegen het hunne bij om dat ?verheven denkbeeld ?'in het leven te bewaren1 totdat de Congresmannen van Florenti? in 1869; en die van Rome. in 1871, zich er mee belastten voor dat ?dierbare leven ?te zorgen. Nu was de lijkverbranding gered. Van LIJKBEGRAVING EN LIJKVERBRANDING. ,23 alle zijden daagden nieuwe strijders op. De eerste Vereeni- ging voor lijkverbranding werd in 1876 te Milaan gesticht. Milaan werd het brandpunt der beweging. Onder de merk- waardigheden dezer stad vindt men thans op het kerkhof een prachtigen Tempo Crematorio, die met het volgende distichon prijkt Vermibus erepti puro consumimur igni; Indocte vetitum mens renovata petit (i).. Andere steden van Itali? andere landen volgden het voorbeeld. Alom werden maatschappijen voor lijkverbran- ding gesticht; lijkovens verrezen alom. Den i6 April 1883 werd te Rome in het crematorium op het Campo Verano het eerste lijk verbrand. , Dat in Rome zelf, zoo jubelden de lijkverbranders, in de groote priesterstad, ondanks het gehuil en het tandengeknars en de woede en het moord- geschreeuw der clericale pers de lijkverbranding werd door- gezet, is een triomf van den geest, die 'in de geschiedrollen van alle landen verdient opgeteekend te worden. ?Ongeveer 25 steden in Itali?bezitten lijkovens ; op het einde van 1889 waren er 1463 dooden m verbrand. In 1891 had de lijkoven van Père-Lachaise te Parijs 3741 lijken verslonden. Den I I Januari 1892 werd te Gotha het duizendste lijk aan de vlammen overgeleverd. In Engeland heeft de lijk- verbranding nog weinig veld gewonnen. Van 185-90 werden er slechts 154 lijken vcrbrand. In andere Europeesche landen als Belgi? Holland, Denemarken, Oostenrijk enz., alsook in de andere werelddeelen vindt de lijkverbranding nog minder bijval. In Hoofdstuk XI beschrijft Dr. Bauwens de verschillende toestellen, door de voorstanders der lijkverbranding uitge- vonden ?destillatie apparaten ; ovens door houtvlam of gas verhit ; ovens met verhitte lucht of met houtvlam en verhitte lucht. ?De beschrijving dier braadovens ? zooals Dr. Bauwens ze wel eens noemt, wordt door 35 platen aan- schouwelijk voor oogen gesteld. Zou iemand een afkeer gevoelen van het vuur, dan zal men hem volgens de ( i) Geen buit meer van de wormen, worden wij door het reine vuur verteerd; wat de domheid verbood, vordert thans de helderder ziende geest. (P. BRUIN, in de Studiën.) ziende geest. (P. BRUIN, in de Studiën.) 24 LIJKBEGRAVING EN LIJKVERB RAND IN G nieuwste uitvinding verbranden met Gorini's vloeistof ; met chloorzunr, inbijtend loogwater, salpeterzuur of zwavelzuur, juist zooals hij verkiest. Met die stelsels maakt het twaalfde hoofdstuk ons bekend. Of wil iemand dat zijn lijk bewaard worde ? Welnu, men zal het opdrogen volgens het stelsel Treat, ofwel door de koude, door afzondering van lucht, door versteening Wil men bovendien in Museums ten toon gesteld worden, dan late men zich verertsen volgens het _stelsel Va'riot, of balsemen en inwinden als een egyptische mummie. Practisch behooren al die lijkbewaringen ?Dr. Bauwens toont het duidelijk aan ?tot de onmogelijke zaken. Waar zou men up den langen duur met al Llie dooden blijven ? ?Twee lijkbezorgingen ?zoo besluit Dr. Bauwens ? roemen er op, dat zij al de hoedanigheden van eene onschadelijke en gevoeglijke vernietiging der menschelijke overblijfselen in zich opsluiten en aan geen vereischte eene voldoende oplossing*schuldig blijven. Lijkbegraving en Lijk- verbranding betwisten elkander den voorrang en willen heerschappij over de dooden voeren. ?Aan wélke lijkbehandeling de eerepalm toekomt en welke lijkbesteding de doodenwereld dient te beheerschen zal in het volgend boek blijken... ?In het eerste deel van ons gewrocht (1), spoorden we de lijkbesteding op van de holbewoners en de silexpo- lijsters, evenals die der tijdgenooten van het brons- en ijzertijdvak. Wij ondervroegen desaangaande de-oudheidkunde en de geschiedenis van al de heidensche volken. Het voor- handen boek leerde ons ?waarom ? ?waar ?en ?hoe ? de christenen begraven en bewees ons dat zij nooit de lijken verbrandden. In dit werk bleven wij het wachtwoord getrouw : Ik zal het altemaal, gelijk het is, verhaalen (2). Wij schetsten er onpartijdig de opkomst en den vooruitgang der huidige aschmaking in af, meldden hare teleurstellingen, verkondden hare zegepralen, noemden hare vaandrigs en beschreven hare toestellen. ?Met terugzich (i) Ge.schiedenis en beschrijv. der lijkb. en rozi wpl. dij de meeste volken, 1888 ?Inhumation et créinatiin, 1891. (2) LANGENDIJK, 2,2 13. _ LIJKBEGRAVING EN LIJKVERBRANDING-. 25 op deze laatste regels vergunne men ons nog een woordje tusschen haakjes. Dr Bauwens is niet alleen getrouw gebleven .aan zijn wachtwoord, niet alleen heeft hij ?het altemaal, gelijk het is, verhaald ,, maar, wat meer is, een weik geleverd van groote waarde. Hij is de eerste geweest ?en het is voor hem een blijvende roem ?die de lijkbegraving onzer voorvaderen in het geloof in een groot Nederlandsch werk op waardige wijze heeft verdedigd en gehandhaafd. We mogen, dunkt me, in zekeren zin van Dr. Bauwens zeggen wat Prof. .Fruin geschreven heeft over de Geschiedenis der Nederlandsche Beioertcn, van Dr. Nuyens : ?Hij heeft een boek geleverd, dat vati zoo uitgebreide I 2ctuur, van zoo strenge studie en zooveel historischen zin getuigt, (lat een geschiedschrijver ex professo er eer mee behalen zou. ? Nooit komt schrijver met bloote beweringen aan boord; hij wil niet dat men hem op zijn woord geloove ; hij heeft bewijzen en oorkonden te over ; steeds wordt naar de bronnen verwezen, ?bronnen in allerlei talen. Ten slotte brengen wij_ 01,z(.; hulde aan den onvermoeiden ijver, waarmede Dr. Bauwens liet vraagstuk der lijkbezorging heeft behan- deld:' Wij wenschen een ruim vertier aan zijn boek. Het eerste deel heeft de eer genoten eener Fransche vertaling, en naar ik hoor, is er spraak van ( ene Duitsche en Engel- sche vertolking. Die zelfde eervolle onderscheiding wenschen wij aan zijn tweede deel. ?Thans, zoo gaat Dr. Bauwens voort, thans ligt het op onzen weg liet gewichtigste deel der strijdvraag in een Bader boek te onderzoeken. Wij zullen er het ?voor ?en ?tegen ?van -Lijkbegraving en Lijkverbranding in wikken en wegen. Op die wijze, zal liet uitgemaakt worden of de aschm,aking, zoo [zooals]. de crematisten er op roemen, inderdaad d' e teraardebestelling in verdiensten te boven streeft. ? Dat nieuw werk zien wij met nieuwe belangstelling te gemoet. Leuven. MATTHIEU. S. J. 1 IME 221.1222 ZS HET PRIJSBOEK ERGEEF mij dat ik misschien met iet onbeduidends voor den dag kom, het prijsboek onzer vlaamsche jongens en meisjes; maar heeft niet een der schranderste vernuften onzer eeuw, Bilderdijk, de denker, gezegd : den wijTe is niets gering? En de volksmond, die, gelijk het spreekwoord luidt, de stemme Gods is (I), zegt'hij niet : veel kleintjens maken een groot? God zelf, ons oorbeeld en ons voorbeeld misacht het kleine zelf, ons oorbeeld en ons voorbeeld misacht het kleine niet, maar gebruikt het liefst van al en daarmede over onze aardbodem spelende, trekt hij uit de geringste oor- zaken de wonderbaarste uitwerksels. Hierom ?ik ben er zeker van ?zult gij 't mij niet ten kwade duiden dat ik uwe welwillende aandacht zoek te trekken op een in schijn welwillende aandacht zoek te trekken op een in schijn onbeduidend.iets, maar dat ik voor gewichtig aanzie om het goed dat er mede kan gesticht worden, en, verre van mii aan een schokschouderend misprijzen van uwentwege te verwachten, durf ik verhopen dat gij ten slotte met.m4 zult eens zijn en zeggen : gij hebt gelijk : een prijsboek moet in 't Vlaamsch zijn ! want het is, van een vlaamsch standpunt, met het oog op onze miskende moedertaal, dat ik het prijsboek vooral wil beschouwen. Ik zie dat het schier uitsluitend fransch is en schier uitsluitend vlaamsch zou het moeten wezen. zou het moeten wezen. Vooreerst, wat is een prijsboek? 't Is een boek dat (1) Vox populi vox Dei. HET PRIJSBOEK.27 aan de studeerende jeugd wordt gegeven om hare vlijt te prikkelen en te beloonen. Om dus in den echten zin des woords een prijsboek te zijn, behoeft een boek zóó te Wezen dat het genoeg innerlijke weerde bezitte om 's leerlings vlijt te kunnen prikkelen en, te zijnen opzichte, de noodige -- dus betrekkelijke -- hoedanigheden hebbe de noodige -- dus betrekkelijke -- hoedanigheden hebbe om door hem als eene ware en wezentlijke belooning aanschouwd te worden. Men geve dan geene prullekens die geene belooning meer zijn, maar nuttige boeken ; geen oude om hunne onbeduidendheid onverkoopbare stocks, maar boeken van iet of wat weerde, die tot uitspanning en tevens tot geestes- ontwikkeling dienen ; boeken die de studenten niet eens vluchtig doorbladeren, maar lezen en herlezen dan zelfs wanneer zij de schoolbanken verlaten hebben : anders zoudenzij geenebelooningen meer wezen. Of steekt men hun zulk belachelijk iets maar in de hand om ze zonder oneer of schande van de deur te hebben, gelijk men doet met een bedelaar? Liever spare men dan zijn geld ! Doch, ook in de oogen van den student aan wien men het geeft, moet een prijsboek, zooveel mogelijk, als eene belooning, eene prikkeling of aanmoediging voorkomen. Dit is onbetwistbaar. Wat, bijv. een kind aanmoedigt is daarom niet eene aanmoediging voor een' student van rhetorica of wijsbegeerte. In dit opzicht bestaat er nochtans in den grooten hoop onzer jongens- en meis- jesgestichten, zelfs in de lagere scholen, een belache- lijk en schreeuwend misbruik. Men geeft er fransche prijsboeken aan kinderen en studentjes die de fransche taal maar pas beginnen te leeren, aan kinderen die fransch leeren ja, maar tegen al de regels der goede opvoeding in, op hun vijf, zes, zeven of acht jaren volop fransch leeren en buiten den schooltijd noch t' huis noch op de straat een enkel woordeken fransch hooren en wellicht nooit iets meer zullen worden dan eene keu ken- of bovenmeid, dan een gewone burgers- of dorpsjongen. En daar geeft men uitsluitend fransche prijzen aan, zoogezegd om er zich in te oefenen ! Strijdt die handelwijze niet regelrecht 28 HET PRIJSBOEK. tegen het doel der prijsboeken ? Zal niet een kind meer genoegen in zijn prijsboek vinden als het dat boek verstaat, dan wanneer het zich enkel moet bepalen bij het bewonderen van deszelfs uitwendige hoedanigheden : zooals de lengte, de dikte, de zwaarte, den vergulden omslag, de gekleurde platen en andere bijzaken? De prijsboeken dienen eerder tot verzet en geestesontspanning, dan tot studie en hoofdbrekerij en zeker niet tot ijdele dan tot studie en hoofdbrekerij en zeker niet tot ijdele pronkzucht. De jeugd is al pronkziek genoeg en wie in het jaar goed gestudeerd heeft mag uitrusten onder de vacantie. I's dit waar s oor kinderen en jongere leerlingen, dap geldt dit nog meer voor gevorderde studenten, voor vlaamsche studenten van het middelbaar en hooger onderwijs. Ik zeg, vlaamsche studenten : inderdaad, hoe kan een fransch prijsboek weerde hebben in de oogen van een rechtschapen jongeling die vlaamsch van hert is en- vlaamsch van aard, vlaamsch in zijne taal en vlaamsch in zijne zeden, want zulke jongelingen treft men nog aan, God zij geloofd ? Hoe eene belooning zijn voor een' student die uit al de krachten zijner onverbasterde vlaamsche ziel het hatelijk wangedrocht heeft leerei afschuwen dat men het franskiljonisme noemt, en dat hij tot in zijne eigen vlaamsche handen heeft moe- ten zien zegepalen zonder dat hij er iets tegen ver- mag? Hoe eene aanmoediging daarstellen voor iemand wiens ooren tuiten van al dat fransch dat de klok slaat, niet omdat hij de taal haat of niet leeren wil, max omdat die taal te lang den eenvoudigen vlaamschen burger omdat die taal te lang den eenvoudigen vlaamschen burger achteruit gestooten en vernederd heeft, te lang eene 6tiklucht is, die Vlaanderen besmet, een kanker die het afknaagt, een bloedzuiger die het beste bloed zijns herten dreigt uit te zuigen? Hoe wilt, hoe kunt ge zulken student dreigt uit te zuigen? Hoe wilt, hoe kunt ge zulken student met zulk boek beloonen, prikkelen, aanmoedigen? Dat met zulk boek beloonen, prikkelen, aanmoedigen? Dat prijsboek is voor hem geen spoprslag meer, maar schier een kaakslag, geen prijs meer, maar eene vernedering. Dat brandt in zijne handen gelijk een gloeiend ijzer. 't Is een Renan of Zola geven aan een' kristen geloovige, een protestansch werk aan een' roomsch-katholieke ! HET PRIJSBOEK. 29 Gaf men dan nog, zooals 't hier en daar thans gebeurt, de eene helft der prijsboeken in het vlaamsch en de andere in het fransch, dat ware misschien in ons tweetalig land te dulden, ten minste voor de kinderen der stad ; edoch, daar Zijn gestichten waar men op vijf, zes, acht jaren aan vlaamsche jongens van den buiten geen enkel vlaamsch prijsboek geeft, maar louter fransche, meestal vodden, en dit zelfs voor den prijs van het Vlaamsch. Is dit recht- veerdig? Is dit redelijk ? En wat goed doen zulke boeken, al komen ze zelfs van de petite bibliothéque chrétienne? Pas zijn ze twee, drij dagen t' huis of men kan ze gaan zoeken tusschen de vodden en het kwaad ijzer. Niemand ziet er naar om, tenzij misschien ?uit weetlust waarschijnlijk ?een worm die erin knaagt ?of 7een muisje dat er de hoeken van afbijt 't Zij mij toegelaten de lotgevallen mijner eigene prijzen als voorbeeld aan te halen. Iedereen heeft het geluk niet gehad gewiegd te zijn geweest op de armen eener prinses. Ik ook niet. Mijne ouders waren brave, eenvoudige, werkzame, kristelijke burgers, vlamingen van den ouden eed. Zoekt dus bij hen geenszins de kennis der fransche taal Dit belet niet dat zij mij naar het seminarie hebben gezonden. Daar behaalde ik jaarlijks eenige prijzen, fransche, uitsluitend fransche. ik bracht ze mee naar huis ja, maar ik las ze niet en anderen konnen ze niet lezen. Na weinige dagen waren zij ergens versukkeld in een bestoven hoeksken en daar lagen ze in het stof der vergetelheid en eene verdrietige eenzaamheid tot het jaar daarna, wanteer nieuwe ongeluksgezellen hun lot kwamen deelen Jaren verliepen, toen moeder mij op zekeren dag vraagde of ik van zin was iets met die boeken te doen. Neen, moeder, was mijn antwoord. Dan zal ik ze maar opstoken, zegde zij en zij deed het. Daar lag nu de vrucht van mijn zwoegen en zweeten in weinige oogenblikken verbrand tot assche en helaas ! niet een traan werd er gestort over hunne laatste overblijfsels. Zoo hebben die boeken tot niets gediend dan tot aas van het vuur en dan nog, papier is zoo'n slechte brandstof! 3o HET PRIJSBOEK. Ah ! is 't geene zonde? want ziet eens wat goed die boeken hadden kunnen stichten en nu niet gesticht hebben, om de eenvoudige reden dat zij het ongeluk hebben gehad van fransche te zijn. Men heeft het volk in de school leeren lezen, ook op den buiten en 't is vooral met het oog op lezen, ook op den buiten en 't is vooral met het oog op den buiten dat ik hier spreek. Lezen kan het, lezen wil het, lezen zal het. Niet dat de buitenmensch boeken koopt ?hij heeft reeds genoeg te koopen, al koopt hij geene boeken en het geld komt in zijn huis niet binnengerold langs zeven deuren te gelijk ?maar hij zal zijne oude papieren uit de hoeken zoeken ; hij zal boeken leenen bi) de geburen en wederzijds de zijne eraan voortleenen, en zijn de goede boeken uitgelezen dan ziet hij er dikwijls geen erg in met ook al eens een oogsken te wagen in min goede, want de verbodene vrucht smaakt somtijds zoo zoet. Ik weet wel dat er hier en daar vlaamsche volks- boekerijen bestaan. Dit is het geval in de stad ja, maar niet op den buiten. Doch, ook op den buiten, tot in het kleinste dorpje toe, zijn er kinderen die naar de school gaan, studenten die jaarlijks prijzen behalen. Waren al die prijzen vlaamsche boeken, dan konden zij aan de geburen, ja, het g--',nsche dorp door uitge- leend en gelezen worden ; dan kon menige burger en werkman erin te lezen vinden voor gansch den winter, dan zou menig uurken wel besteed worden en dat nu dikwijls verloren gaat in nuttelooze, om niet te zeggen ijdele of, wat nog erger is, onzedige gesprekken. Is 't dan niet hoogst onredelijk dat men, door een' misplaatsten iever voor het fransch, een middel verzuimt met het welke men veel goed kan stichten en menig kwaad zou te keer pan? ik heb een' jongeling gekend die zijn eerste studio jaar geëindigd had. Vijf prijzen bracht hij 't huis waaron- der twee vlaamsche. Gretig werden zijne vlaamsche boeken gelezen ; de geburen kwamen ze leenen ; zij gingen van het eenc huis naar he,. andere over. Die jongeling sprak hiervan aan zijnen overste en verzocht hem beleefd, als 't eenigszins zijn kon, hem uitsluitend vlaamsche prijzen te HET PRIJSBOEK. 31 geven, belovende met dubbele vlijt te zullen studeeren De overste zegde het verzoek in acht te zullen nemen. Beiden hielden hun woord. In plaats van vijf prijzen, behaalde de brave jongen van dan af ten minste acht prijzen 's jaars, acht vlaamsche. Wederom werden Zijne prijzen gretig opengeslagen, wederom werden zij door de geburen gelezen en herlezen ; wederom deden zij de ronde van het dorp, om dan eindelijk, na den winter, -tot den eigenaar weder te keeren, gehavend, ontnaaid, bevlekt en geplekt ja, gelijk de krijgsheld die terugkeert van ,den strijd gansch overdekt met zeegrijke wonden. Zoet was die jongen de lieveling geworden en, wat nog beter is, de geestesspijzer van gansch het dorp. Eere aan zulken jongeling ! Eere aan de overheid die hem begreep en -voldeed! Doch, het is niet noodig dat wij het nut der vlaamsche prijsboeken zoo verre zoeken. Doorgaans heeft de student nog ouders, broeders en zusters en meestal lezen of kennen zij geen fransch. ?Op tien, twintig, op honderd huishoudens, schreef over jaren de Brusselaar, is er dikwijls maar een enkel dat fransch verstaat of leest. ?Welnu, die ouders, broeders en zusters lezen ook en dikwijls zeer geerne. Ook ziet men doorgaans dat de prijzen der kinderen 't huis gretig onthaald worden, dat hun prijsboek het lievelingsboek is van gansch het huisgezin, niet o -n zijne uiterlijke hoedanigheden, maar omdat het doorgaans het eenige kosteloos middel is om zich verzet en aangename lezingen te verschaffen voor de lange winteravonden. Wilt gij daar een sprekend bewijs van ? Ik heb eens een studentje zien te huis komen na zijn eerste studiejaar. Vurig snakten zijne broeders en ,zusters naar zijne wederkomst, want de brave jongen had geschreven dat hij verscheidene prijzen zou hebben. Inderdaad, hij legde er zes op de. tafel. Oh ! wat zullen wij nu kunnen lezen, riepen broeders en zusters tegelijk, èn aanstonds sloegen zij de boeken open. Bittere teleur- stelling! Nauwelijks hadden zij er een' oogslag in gewor- 32 HET PRIJSBOEK. pen, of zonder iets te zeggen deden zij de boeken toe en legden ze op de tafel terug, hun broerken onder- tusschen met eenen blik van bitter verwijt in de oogen schouwende alsof hij er de schuld van ware geweest. De prijzen waren immers alle fransche! Verwonderd over het koele onthaal van de vrucht zijns arbeids, waagde 't studentje aan zijn jongste zustertje te vragen maar Therezeke, gij zegt niets van mijne prijzen ; zijn maar Therezeke, gij zegt niets van mijne prijzen ; zijn ze niet schoon? Ja, Joseph, gaf zij ten antwoord en ze niet schoon? Ja, Joseph, gaf zij ten antwoord en zij zuchtte, maar vlaamsche zijn toch schooner, want die verstaan wij al te maal ! En de jongen, och arme, die .met open armen hoopte ontvangen te worden, stond gansch beteuterd, mismoedigd. Van dan af studeerde hij schier niet meer en om de prijzen te winnen daar bekommerde hij zich niet om, want die prijzen stoorden zijn geluk; zij stolen hem een deel van de genegenheid zijner broeders en zusters. Dan, wat zal ik zeggen als men fransche boeken geeft aan leerlingen die geen letter fransch kennen zoo milt als hunne vlaamsche ouders ? En dat gebeurt. 't Is, milt als hunne vlaamsche ouders ? En dat gebeurt. 't Is, bijna twintig jaren geleden. Een mijner schoolmakkers, bijna twintig jaren geleden. Een mijner schoolmakkers, die ouder was dan ik en geen woord fransch kende zoo min als ik in dien tijd, werd bekroond in den wedstrijd van 's Staats lagere scholen. Men gaf hem voor prijs eene ingebonden prachtuitgave van Noël's Littérature Française. Het boek werd in de kist gelegd en bewaard. Toen ik in de hoogere klassen der huma- niteiten gekomen was ?ik had toen Noël's Littérature noodig - vroeg ik aan mijn ouden makker of hii mij zijn prijsboek niet zou verkoopen. Verkoopen! zegde hij, 't is waar, wij doen er niets mede, want wij ver. hij, 't is waar, wij doen er niets mede, want wij ver. staan er geen woord van; maar kunt gij mij niet een schoon vlaamsch boek in de plaats geven, dan zullen wij liever ruilen. Ik bood hem een roman aan van Snieders dien ik zelf op de lagere school voor prijs had gekregen. Het boek beviel hem en wij ruilden met de gekregen. Het boek beviel hem en wij ruilden met de toestemming onzer ouders, beiden tevreden : hij over zijn vlaamschen roman, en ik over mijne prachtige HET PRIJSBOEK. 33 Littérature français. Zoo waar is 't dat het volk naar vlaamsche boeken snakt ; zoo waar dat het geenen prijs hecht aan wat het niet kent en verstaat! Ah ! oversten en meesters ! geeft dan vlaamsche prijsboeken aan vlaamsche jongens en vlaamsche meisjes: dan zult gij niet langer gansche huisgezinnen misnoegen maar gij zult ze bevredigen en verzetten ; dan. zult gij menigen student meer iever geven om wel te studeeren en prijzen te winnen; dan zult gij met die prijzen toch ietsgoed doen en op den hoop toe, uw geld wel besteed hebben. Maar laat ons ook een woord reppen over de gehalte der prijsboeken. Ik weet niet, of gij daarop al gelet hebt, doch wie desaangaande een oog in 't zeil heeft gehouden ?en ik heb getracht dit te doen ?zal vlakaf bekennen dat ook daarover veel te zeggen valt, te veel ; want, wat zijn meestal die met zooveel voorliefde aan den Vlaming gegeven fransche prijsboeken anders dan flauwe, zoutelooze romans, dan levens van mannen uit den vreemde die ons koud en onverschillig laten, van mannen waarvan de geschiedenis zelden of niet gewaagt, van mannen die alles behalve toon- beelden van heiligheid of vaderlandsliefde geweest zijn en wier naam best onbekend en verzwegen bleve; en boeken die gewag maken van ons vaderland en zijne helden, van ons grootsch verleden, van onze vaderlandsche letteren, van ons lijden, strijden of verblijden, van ons vlaamsch leven en streven, die geeft men niet ! Maar neen ! ik be- drieg mij ; men geeft er soms welke daar gewag van maken, maar om het te lasteren, te beschimpen, te bespuwen. ?I k' had onlangs een van die fransche boterpapierkens in de hand, riep over een tiental jaren een verontweerdigde vlaamsche strijder, de beer J. Vander Voort in den Neder- duitschen Bond Van Antwerpen uit, en weet gij wat ik er in las? Onze Jacob van Artevelde, een der reinste figuren uit de galerij onzer nationale beroemdheden, werd erin afgeschilderd als -een oproermaker en gansch het werkje was in denzelfden aard geschreven ? Reeds in 1884 schreef mij een Eerweerde Heer X, 34 HET PRIJSBOEK. thans zeer gewaardeerd professor, een vertrouwelijk briefken waaruit ik het volgende geknipt heb. Ik geef het omtrent letterlijk weer. ?Verleden jaar heeft men te X de Histoire générale de la poésie, par l'abb6 J. Huguenot voor prijs aan eenen vlaming gegeven In dit boek, waar de Vlaamsche Vlagge eens fel op geke- ven heeft en waar er op twee bladzijden en half gewag wordt gemaakt van de poésie Hollandaise en meteen van de Vlaamsche, wordt onze taal met de grootste dommigheid miskend, gelasterd, beleedigd. L'indépen- dance des Pays-Bas, zoo zegt het, ne date que de deux a trois siècles; leur langue n'est guère plus vieille; leur littérature commence a peine. La langue hollandaise est un rejeton bdtard de fidiome germa- nique, et le bas allemand (platdeutsch) ne forme une langue propre, le flamand, qu'au XV siècle, sous tinfluence frangaise des ducs de Bourgogne, posses- seurs alors de la Flandre, du Hainaut et des Pays- Bas actuels ou Hollande. Voorts noemt het Melis Stoke en niet Jacob van Maerlant, Dirk Coornhert, Marnix van St-Aldegonde, Spieghel, Roemer Visscher en zijne twee dochters, Hooft, Vondel, Samuel Coster, Cats en Bilderdijk; dat is alles wat het noemt en op het einde voegt het erbij : Les Pays-Bas ne peuvent espérer un siècle purement national, leur langue cst incomplete, leur destinée trop avancée; ils ont eu leur grandeur, le temps de cette gloire est pass? En dat geeft men in de handen van Vlamingen te midden van het vlaamsche land! ?Tot daar de Eerweerde Heer- X. Niet zonder reden heeft dan de hoogergemelde heer J. Van der Voort in den Nederduitschen Bond gezegd ?het ware misschien niet slecht ook eens den aard te onderzoeken van de boeken welke in onze gestichten als prijs gegeven worden. Vele van die boe- ken zijn niet alleen vodden in letterkundig oogpunt, maar zelfs antinationaal, kleine fransche werkskens, die niets weerd, die bedervend zijn,... Die zoogezegde prijs- boeken zijn niet alleen dit alles, maar ik heb er gezien boeken zijn niet alleen dit alles, maar ik heb er gezien IET PRIJSBOEK,35 en zij worden vooral bij de nonnekens gegeven -- ,die zelfs, behalve hunne franschdolheid, nog volop materialistisch zijn. ? En men zegge niet dat er geene vlaamsche boeken zijn om als prijs te worden gegeven. 'k Zou mij belachelijk maken met hierop te willen antwoorden. Men hebbe slechts te gaan bij den eersten vlaamschen boekhandelaar den beste en men zal overtuigd wezen ,dat er daar meer vlaamsche boeken te krijgen zijn dan men er ooit zal geven Zen degelijke. En vallen ze niet alle in den smaak, dat men dan zelf al eens de pen in eenen vlaamschen inktkoker doppe om een .degelijk volksboek te schrijven en uit te geven. Men behoeft slechts het nuttige bij het aangename te voe- gen en het vlaamsche volk, dat dankbaar is en licht opgezet als een kind, zal het boek met liefde aan- veerden en lezen. Over eenige jaren, toen ik te Leuven was, riep daar in den schoot der Alma Mater een franschman, de wel- sprekende graaf de Mun, uit de volle overtuiging zijns herten, de belgische katholieken toe : allons au peuple I en te allen kante Eklonk het hem tegen : oui nous- frons au peuple, en gansch het land door weer- machtigenagalm : nous irons ! Of T kaatste ervan de men zijn woord heeft gehouden, behoef ik niet te beslis- sen, maar altijd is het zeker dat men tot hiertoe erg verzuimd heeft om bij ámiddel van ihet vlaamsch prijs- boek tot het vlaamsche volk telgaan. Iemand ?ik weet niet meer wie -- heeft gezegd : moest de H. Paulus nu leven, hij zou in het! vlaamsche land vlaamsche gazetten schrijven, volksboekerijen stichten en vlaamsche boeken verspreiden. Ik stem ten (volle met hem in en voeg erbij : hij zou het prijsboek vervlaamschen en te zijnen dienste stellen om het vlaamschlezend publiek te stichten en te onderrichten. Waarom zouden wij dan het prijsboek verzuimen en verfranscht laten?. Doch, waar ben ik, ver van mijn onderwerp af, benengedwaald ! De reden, beter de schijnreden, dat er 36 HET PRIJSBOEK. in 't Vlaamsch geene degelijke, goedkoope prijsboeket zijn;, bestaat dan niet. En ten andere, indien men eens begon met in al de gestichten van het vlaamsche land vlaamsche prijzen te geven, al ware 't zelfs maar de helft, hierdoor zouden en de schrijver en de drukker hunne waar aan eenen nog veel lagerera prijs kunnen leveren, (nu reeds staan vele vlaamsche boeken goedkooper dan de fransche) en op den hoop toe zou men dan nog twee vliegen in eens geslagen hebben : men zou goede leesbare boeken onder het volk verspreid hebben, en iemand hebben aangemoedigd die ook wel wat eerbied en onderstand weerd is : namelijk den vlaamschen schrijver en den vlaamschen uitgever! Wondere zaak, ik weet niet of gij er al op nage- dacht hebt, maar mij springt het tegen den kop. Als dacht hebt, maar mij springt het tegen den kop. Als er te geven valt voor het katholiek onderwijs, voor maatschappelijke of andere goede werken, dan kent men den vlaamschen schrijver, den vlaamschen boekhande- laar en uitgever, dan klopt men aan hunne deur en zij geven, maar als men aan dienzelfden schrijver,- dien uitge- ver of boekhandelaar een' schamelen penning zou kunnen ver of boekhandelaar een' schamelen penning zou kunnen jonnen, dan kent men ze niet meer, dan gaat men hunne deur voorbij en men draagt het geld naar Frankrijk. Is dat broederlijk ? Is dat vaderlandslievend ? Zoo waar is het dat hij die geen onheil riet in laffe Zoo waar is het dat hij die geen onheil riet in laffe bastaardij, veil is, te goeder trouw, ik geloof het geerne, maar toch in de oogen der Vlamingen veil, voor vlek en maar toch in de oogen der Vlamingen veil, voor vlek en schande en rijp voor slavernij, de slavernij der gewoonte en van het vooroordeel ! Gelukkig zal ik dan de gedachte heeten welke het hooger bestuur van het Davidsfonds heeft gehad van jaarlijks een zeker getal zijner boeken als prijs te geven aan de leerlingen die in de studie der moedertaal hebben aan de leerlingen die in de studie der moedertaal hebben uitgemunt. Die beslissing heeft het genomen deels om de jongelingen in de studie onzer schoone vlaamsche taal aan te moedigen, doch vooral, geloof ik, om eene ge- legenheid te hebben kosteloos en zooveel mogelijk goede vlaamsche leesboeken onder het vlaamsche volk te verspreiden. Eere hierover aan het Bestuur van het HET PRiJSBUEK. 37 Davidsfonds! De zilveren weemoedstraan die het lezen uwer boeken in menig oog heeft doen blinken is de schoonste hulde en erkentenis die het vlaamsche volk u geven kan ! Doch wat niet misstaat aan het Davidsfonds, misstaat aan niemand. Dat men dan eindelijk, in Gods naam, de oogen opene en niets meer geve dan degelijke en vlaamsche boeken aan vlaamsche kinderen en vlaamsche ouders. Het kind, de student zal er beter mede beloond zijn ; men zal ermede gansche huisgezin- nen verzetten en opwekken tot het goede, men zal goede leesboeken verspi eiden en de vlaamsche katholieke pers ondersteunen. En indien de betrachtingen nog hooger opklimmen zal ik herinneren dat er geschreven staat die er velen ter gerechtigheid onderwijzen -- 't is eender hoe : met het woord, met de pen, roet het dagblad, met het boek of zelfs met het vlaamsch -- zullen blinken als sterren in alle eeuwigheid. Brussel E. X. PERTUS, pr. DRIEMAANDELIJKSCFI OVERZICHT. KUNST EN LETTEREN. Schaepman. ?Belangwekkend is de beoordeeling van den NUederl. Spectator over SCHAEPMAN's bundel : 1bMenschen en Boeken, verspreide opstellen door Dr SCHAEPMAN. Eerste reeks, te Utrecht bij de wed. Van Rossum : ?Dr SCHAEPMAN , biedt ons aan eene eerste reeks van opstellen, meest , voor De Wachter en Onze Wachter geschre- ven, toen hij die tijdsehriften met zijn geestelijken vader en vriend Dr NUVENS bestierde. De beide tijdschriften werden niet algemeen gelezen, bleven ' vrij wel onbekend in onroomsche kringen : daarom behooren wij dankbaar te zijn aan Dr SCHAEPMAN, nu hij ons in de gelegenheid gesteld heeft zijn werk te proeven en te genieten... Wij hebben u deze beeldengalerij voor oogen gesteld, om u de kracht en de bevoegdheid van den beeldhouwer te doen waardeeren... D' SCHAEP- MAN heeft in zijn beelden takken doen uitkomen, waarop door anderen weinig of geen aandacht gevestigd was, en hij heeft dat gedaan neet vaardige hand en in sierlijken vorm. ?De opsteller ARNOLD ISING looft ook Dr SCHAEPMAN omdat hij karakter en vernuft erkent bij andersdenkenden. Wij weten toch niet wat men van ons, katholieken, denkt. Wij laken enkel wat strijdig is -met ons geloof en de goede zeden en wij kunnen onze denkbeelden over godsdienstige waarheid en goede zeden bewijzen. Verder zijn wij vrij allerlei hoedanigheden te erkennen en te prijzen, 't is gelijk bij -Iken schrijver, om het even bij welken kunstenaar. Dat toogt niet dat natuur boven de leer gaat, maar enkel dat wij vrij zijn in onze beoordeelingen en veel vrijer dan sommigen die tot de eene of de andere kapel behooren. De Kunst in de Kerk. ?JOSEPH RYELANDT schreef : ?Vele menschen zullen u met veel eenvoudigheid zeggen dat ,het is om volk naar de kerk te lokken dat men onder de gelrzene missen orgelstukken de kerk te lokken dat men onder de gelrzene missen orgelstukken uitvoert en groote solos door tenors doet zingen. Is dat eene verschoo- ning? Zou men dan missen moeten doen in de schouwburgen om daar ning? Zou men dan missen moeten doen in de schouwburgen om daar de katholieken aan te trekken?... Zingt vespers met Bengaalsch vuur verlicht en doet het Evangelie uitgalmen door vermaarde tooneelspelers DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT.39 en de menigte zal uwe kerken over`troomen. Die ter kerk gaan om een grooten vedelaar of een tenor van den schouwburg te hooren, gaan er niet om te bidden. ?Verder looft de schrijver de muziekschool van Mechelen en de maatschappijen van S. Gregorius en beveelt hij den kerkzang aan die in de hoofdkerk van Doornik en te Maredsous wordt uitgevoerd (Le Drapeau n?6). Belangstelling. ?Wij lezen in de Vlaamsche School, bl. go : ?De gehoorsfijnheid van het Fransche publiek, nog veel minder de waardeering, welke het aan de dichters verleent, wachte men zich te overdrijven. Lemerre en Vanier kunnen getuigen, dat door hen uitge- geven bundels, die van COPPÉE nagenoeg alleen uitgezonderd, niet meer aftrek vinden dan die onzer Nederlandsche muzenzonen. Integendeel! Men zou verbaasd zijn, moest men het vast onbeduidende doch des te meer beteekenende aantal ex. vernemen, van de werken der beste Parnassiens bijv. van LECONTE DE LISLE'S Poémes Antiques en Tragiques, afgezet. Een paar dozijn, nauwelijks meer, in een geheel jaar van minstens twaalf volle maanden. ? Kunst en zedeleer. ?Dr DUPONT schrijft in de Dietsche Warande n?3 . ?Als beginsel stellen wij voorop dat de vrije, onbelemmerde ontwik. keling van onze zi etskrachten met genot en welbehagen gepaard gaatb Elke dezer krachten, wanneer zij met haar eigenaardig door hare natuur gevorderd voorwerp in verbinding treedt, weikt met lust en genoègen. Even als de zinnen bij de waarneming der stoffelijke wereld genieten en gestreeld worden, en de verbeelding zich vermeit in het scheppen van rijk getooide beelden en treffende tafereelen, zoo juicht het verstand bij het schouwen der glanzende waarheid in een voortreffelijk zinnelijk kleed-. Wij onderscheiden in de menschelijke natuur als zoo vele kenbronnen : de uitwendige zinn en, den innerlijken zin, de verbeelding en het verstand; zij zal derhalve een onverdeeld genoegen, een zuiver genot smaken bij de kennis van een voorwerp, dat ieder dezer vermogens tot zijne natuurlijke werkzaamheid aanspoort, en deze verschillende werkzaamheden op zulke wijze vereenigt dat zij als de snaren van ons wezen harmonisch doen trillen. Eene gezamenlijke, overeenstemmende ontplooing van al onze vermogens, van onze geheele redelijke natuur, ziedaar de bron van het zuiverste kunstgenot ..... Het aesthetisch genot vloeit voort uit de bevrediging van de gansche erkennende natuur, en vooral van haar beste deel; nu brengt het onzedelijke een mistoon in de harmonie der kenvermogens... De zinnen zullen gevleid en tevreden zijn, maar de rede komt in opstand, zij teekent protest aan in-naam van hare beginselen, en in plaats van te genieten wordt zij pijnlijk getroffen en lijdt onder het gevoel van afkeer en walging. ? Claeys aan Willems. ?Dichter CLAEYS las in de Koninklijke Vlaamsche Academie een schoon lofdicht aan WILLEMS. Wij begroeten 40 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. het als een der beste stukken van den dichter. 't Is meer dan een omstan- digheidsgedicht; 't zit vol gloed en poësis, vol leven en gevoel; de vloeiende taal en de medesleepende maat verraden eene bedreven hand en een echt dichterlijk gemoed ; wij worden als een weerklank gewaar van den grooten zanger der Aya Sofia en dat is niet weinig gezeid. Dante. ?De Divina Commedia van DANTE verscheen in 1587 te Florenti? opgeluisterd door den Vlaamschen kunstenaar JAN STRADANUS. Die uitgaaf berust in de Laurenziana te Florenti?en ze verscheen op nieuw te Florenti?en te Londen. De prenten zijn in lichtdruk. ?Te Veneti? verschijnt een Giornale Dantesco. Nieuwe strekking. ?Wij schreven reeds over de nieu we strekking in de letterkunde, over den terugkeer naar het oorbeeld. Zoudt ge niet benieuwd zijn om daarover het oordeel der rationalisten te kennen? Leest : c Nu wordt, tot veler verbazing, het gauwe aambeeld,- dat der negentiende eeuw tot altaar diende, omvlochten met mystiek geurende bloemen ; en om den stoomhamer, die tot God werd verheven, slingeren zich lange bloemtrossen van iris en violen. Het is geen renaissance, geen wedergeboorte. Het is de verrijzenis-van het naïeve gemoedsleven der middeleeuwen, van wat er in die dagen moois is gedacht en gewerkt, gedaan met eene subtili- teit, waarvan wij nauwelijks een denkbeeld hebben in ons eind-der-eeuw. \Vat toen bloeide verscholen in kloosterel of onder kerkgewelven, gaat nu bloeien in het open, zonlich:e leven. ? Edgar Poe. ?In het Nederl. Museum van April verscheen eene studie van FR. VAN DEN WEGHE over EDGAR POE. Het slot luidt als volgt : e Als dichter schat ik POE hoog, omdat bij hem vorm en inhoud zoo schoon zijn, omdat de vorm zelf reeds schildert, omdat hij door de beweging van zijn vers, door de fijne keuze zijner woorden reeds den indruk teweegbraeht, dien hij door het gedicht zelf wilde doen ontstaan..,.. Als prozaschrijver oordeel ik POE vindingrijk en vermakelijk. ? Letterkundige Smaak. ?In eene beoordeeling over de klink- dichten van DE HEREDIA in Le Drapeau verschenen, schrijft M. DULLAERT : c Hetgeen men gedurig moet voorhouden, 't is eene breede genegenheid voor alle letterkundige verwordingen, de vreugde, zeer verschillige, wijd- uiteenloopende, zelfs schijnbaar tegenstrijdige gedaanten der kunst te smaken en te bewonderen. ?Dat is ook ons gedacht. Niets uitsluiten. Al wat leeft, al wat schoon is, 't is gelijk in welk land, om het even van welke school, bewonderen en genieten. Duitsche Letterkunde. ?Begeert ge een prijsboek voor de leerlingen in de Duitsche Taal, schenkt hun de schoone Ietterkundige gesehiedenis van WILHELM LINDEMANN, waarvan de zesde uitgaaf, bezorgd door Dr SEEBÉR bij Herder te Freiburg verscheen. J. MICHEELS, van de K. Vl. Academie, beoordeelt ze heel gunstig in de D. Warande. Pol de Mont. ALBERT MTSER vertaalt een bundel Idyllen Nan POL DE MONT (Berlijn, Lustenóder.) DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT.41 Bet stippelen. -- De Mercure de France, drukt over het stippelen de volgende meening uit : ?De vlek en de stippels zijn in staat niet het gevoel van zekere lichtverschijnsels weer te geven. Van eenen anderen kant vertoonen sommige doeken de moeilijkheid, al wat bolwendig is, na te bootsen en een eigen vorm te verleenen. Letterkundige redetwist. ?Mgr CARTUYVELS en M. FIRaIIN VANDEN BOSCH spraken te Leuven over de ?edeleer in de kunst, over den eerbied voor de klassieke letteren, over de hoedanigheden der letterkundige taal. M. A. TEIIÉRY deelde in het Magasin littéraire van April het kort begrip van hunne redevoeringen mede en voegde ,er zijn eigen oordeel bij, over dezen letterkundigen kamp. Mgr CAR- TUYVELS zei o. a. : ?De eene spreekt als de Sibylle; een andere doet zijn best om niet verstaan te wezen, een derde valt u lastig met woeste woorden. Weg met al die prullen. Weg met de duisterheden van MAETERLINCK, die zegeviert omdat hij niet begrepen wordt. Dat .ij nevelachtig Zweedsch schrijve... ? Jos?Maria de Heredi? ?Bij Lemerre verschenen Les, Tro- 1hées, een bundel klinkdichten van JOS?MARIA DE HEREDIA. Men bewondert dezen dichter, dezen alleifijnsten Parnassien om de vol- maaktheid, om de welluidendheid, om den rijkdom van klanken en jtleuren zijner verzen. Zijn oorbeeld? Hij zet den heidenschen droom voort van de vrije natuur en streeft naar de volmaaktheid der kunst- vormen, welke in Griekenland en in het tijdstip der herboorte de schoone natuur vertolkten en verheerlijkten. Jordaens. ?Op het slot Finsprong, in oostelijk Gotland, in Zweden, hangt er een meesterwerk van JACOB JORDAENS : Sint Pieter den penning uit den mond van den visch halende : ?De handeling .op de schilderij is een niemendalle, en toch werkt het tooneel tamelijk ,dramatisch. De tijpen zijn alledaagsch-prozaïsch, en toch maakt het geheel eenen grootschen indeuk. Uitmuntend zijn de dieren : het magere, grauwwitte paard, hetwelk den kop melancolisch over het water buigt, en de zwart-witte os, die naar den toeschouwer opkijkt ! Ook als landschapschilder onderscheidt zich de voortreffelijke meester ,op dit stuk. Welke betooverende stemming op het somber bewogen water met het zonderling schelle licht, tusschen de treurige wolken in het zwerk! En het coloriet! Heel de schilderij staat in eene kleuren- gamme van warm rood en bruingeel, met diepe schaduwen en heldere lichtpartijen, en hier en daar, vooral op den voorsteven van 't schip, levendige lokaalkleuren. Alles met krachtig en gloeiend coloriet, breede en geëmpateerde borsteling, con brio gemaald. Kortom, een grootsch tafereel uit den- goeden en rijpen tijd des meesters ... ?(Vl. School, nr 3 ) Symbolism. ?Wilt ge de zinnebeelden leeren kennen, lees geen ander werk dan het vermaard Spicilegium Solesmense van Dom PITRA zaliger. Verwar de zinnebeelden niet met het mysticism of geheime 42 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. zielsverheffing tot God, waarover onze RUUSBROEC zulke wonder. schoone boeken heeft geschreven. Hetgeen men nu symbolzsm of 'mysticism heet in de letterkunde, heeft daar geen gemeens mede leer die letterkundige streving kennen in het Mag. litter. van April. Gij zijt niet verplicht ze te verstaan of te bepalen : maar 't schijnt toch eene poging te zijn om tot nu toe ongevangen gemoedsaandoeningen te ontleden, gedachten en gevoelens door den klank van het vers of het kleur van het beeld weer te geven, voorspellingen van toekomende gebeurtenissen uit fijn geschilderde en diep waargenomen, meest treurige toestanden te doen oprijzen. WETENSCHAPPEN. Keltisch. ?In 18 afleveringen, ten prijze van 8 117., van 1891 tot 1896, verschijnt bij Teubner te Leipzig de Alt-Celtischer Sprachschatz van ALFRED HOLDER. Dit standaardwerk zal al de Oudkeltische` woorden en opschriften mededeelen tot aan den tijd der Merowingers en aldus een waren schat uitmaken van taal, oudheden en volkenkunde- voor al de streken die ooit door Kelten bewoond waren. Inschrijvers zijn er uit al de landén ; wij zien er verscheidene uit Noord-Neder- land. Belgenland, ook merkwaardig door zijne Oudkeltische bewoners telt maar eenen in .schrijver, te weten den heer L. VANDERKINDERE- 't is eene ware schande dat onze boekenverzamelingen zoo slecht ingericht,. zoo armtierig voorzien zijn. zoo armtierig voorzien zijn. Menschelijke stammen. -- De Revue des quest. scientif.. van- April '93 ontleedt in eene belangwekkende bijdrage, de 'denkbeelden van M. DE QUATREFAGES over de stammen van het menschelijk geslacht. Wij lees en de oorzaken kennen, welke de verschillige stammen en rassen - hebben te weeg gebracht en vernemen hoe de landstreek, de ei felijkheid en de mengeling der rassen, die groote verscheidenheid ver- wekten. Daarna wordt er gesteund op de natuurlijke, verstandelijke, zede= kundige en godsdienstige begaafdheden die het een ras van het andere, onderscheiden. Daarop wordt de stamboom van het menschdom gebouwd, welke hier wordt meêgedeeid, maar die, door verdere ontdekkingen van de wetenschap, zal moeten gewijzigd worden. Klankleer. -- E. H. ROUSSELOT zal deze maand te Greifswald, de werktuigen vertoonen, die hij uitgevonden heeft, om de klanken waar te nemen. Wanneer komt hij naar Belgenland? Of is er hier misschien geen belangstelling genoeg voor den vooruitgang van de wetenschap ? De slag van Kortrijk. ?In het Nederl. Museum verscheen er' eene belangwekkende studie over den slag der Gulden Sporen. In deze DRIEMAANDELIJKSCH OVERZIC.I•IT. 43 laatste jaren heeft de vermaarde veldslag vele nieuwe opsporingen uit- gelokt en Dr J. FREDERICHS deelt zijn oordeel mede over de uit- komsten van al die geschiedkundige navorschingen . De fransche kronijkschrijvers poogden de neerlaag van hun leger door 't verraad der Vlamingen uit te leggen en fransche geleerden hadden die overle- vering verdedigd. ?Ten einde een waar verhaal van den slag te kunnen opmaken, heb ik onderzocht welke de waarde mocht zijn van iedere bron ,en of alle bronnen wel in aanmerking dienden genomen te worden, en ziehier tot welken uitslag ik gekomen ben : I?Voor de draaiende beweging is GUTART de volledigste en betrouwbaarste bron 20 Het stilzwijgen bij VELTHEM van den uitslag van den ,aanval der Fransche infanterie machtigt ons de Fransche bronnen hier te volgen, 3?VELTHEM alleen beschrijft de drie afzonderlijke aanvallen der ridders. Al de andere bronnen spreken van die aanvallen in 't alge meen. Men kan hun verhaal dus moeilijk koppelen met dat van VELTHEM. 40 GUIART 's uitlegging van, het verraad, als zouden de Franschen op het smeeken der Vlamingen achteruit geweken en dan door dezen aangevallen geworden zijn, kan niet aangenomen worden. Iedereen verwerpt zijn verhaal overigens, 50 De Vlaamsche bronnen willen van geen verraad hooren. De Fransche integendeel houden er hardnekkig aan. Maar, wanneer het er op aan komt dit verraad te vertellen, dan doet zich het volgend verschijnsel voor : GUTART vertelt -het op eene gansch andere wijze dan di overige bronnen ; men kent nu het verhaal van dezen, de andere schuiven het verraad op de rug der grachten . In tegenwoordigheid van eene zoo groote tegenstrijdigheid, moeten wij verklaren dat het verraad eene leugen is. Wat nog het beste bewijs daarvan is, dat is dat eene Fransche bron en zeker niet eene der slechtsten, de voortzetting van NANGIS' volmondig verklaart dat de Vlamingen door hunnen moed gezegepraald hebben. 6?Het gevolg hiervan is, dat het verhaal der Fransche bronnen (buiten NANGIS) en van al de andere kronijken die hunne theorieën deelen, valsch is voor wat de aanvallen der ridders betreft. ? Amerika, ?Keltische volkstammen uit Ierland hebben Midden- Amerika bevolkt van rond het jaar 800. De bewoners der Britsche eilanden zeilden naar IJsland en van daar naar Amerika, met het doelwit het Eden, het Aardsch Paradijs te ontdekken. -- E. BEAUVOIS, die reeds in talrijke opstellen dit onderwerp heeft behandeld, poogt nu in het Museon (April '93) de geschiedenis op te sporen van de aankomst der Kelten in Mexico, tot aan de verovering van Cortes. Grieksche Wastafeltjes. ?K Wat door ons en vooral door de jeugd op een lei wordt geschreven, werd door de Grieken en Romeinen net ijzeren stift, een stylus gekrast in het was, waarmede plankjes 44 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. bedekt waren aan beide zijden ; het andere eind van den stylus was vlak, om de fautive krassen in het was weg te nemen, en het was weder gelijk te maken. ?Zeven zulke tafeltjes, met Grieksche fabels op, wierden onlangs leden aan de Hoogschool van Leiden geschonken. op, wierden onlangs leden aan de Hoogschool van Leiden geschonken. (Ned. Speet.) Lijkplechtigheden, -- Lees een belangwekkend opstel van A. VAN BERKUM over Germaansche en Romaansche lijkplechtigheden in het T/dschr. voor Ned. Taal- en Letterkunde (XII, i). Schrij- ver heldert verschilhge woorden en gebruiken op die in duistere Mid- deleeuwsche fragmenten te voorschijn komen. De uitleg onzer Vlaamsche deleeuwsche fragmenten te voorschijn komen. De uitleg onzer Vlaamsche geplogentheden en spreekwijzen, door GUIDO GEZELLE medegedeeld, geplogentheden en spreekwijzen, door GUIDO GEZELLE medegedeeld, komt er ook te pas. J. CL A*******M4** POEZIE, Ter gelegenheid van ?Nieuwe Bloempjes ?Dicht- bundel door Jos. de Ras (i). oU het inderdaad waar zijn, dat onze tijd een bij uitstek prozaïsche is, een waarin het voor de dichtkunst, als zonder onmiddelijk prac- tisch belang, aan waardeering en aan plaats ontbreekf ? Al moet worden toegegeven dat, in vergelijking met voorgaande, onze eeuw in beheersching der stof haar bijzondere glorie stelt en daarom aan vin- dingen op technisch gebied en zaken van practische strekking groote waarde toekent, toch zijn wij van meening dat het oordeel, als zou de poezie heden ten dage algemeen met geringschatting worden bejegend, door overdrijving zondigt. Kiezen de Muzen thans als voorheen baar bevoorrechten en gunste- lingen uit, door wier mond zij de stervelingen toespreken, zij mogen ook nog steeds rekenen op eene schare van getrouwe vereerders, die de hemel- gave van het dichterwoord met lof ea dank aanvaarden. Vergissen wij ons, of is het eene eigenaardigheid van onzen nieuweren tijd, dat het innige in de poezie, het rustig teelere gevoel, welks kracht geheel in diepte schuilt, heden misschien meer dan ooit voorheen wordt geheel in diepte schuilt, heden misschien meer dan ooit voorheen wordt gesmaakt ? Het heeft weinig bevreemdens dat men, bij volle waardeering van het forsche heldendicht en van hooggestemd lyrisch gevoel, zich toch meer voelt aangetrokken door de schildering der vredige genoegens van den gezelligen huiselijken kring, en het liefst dei blik richt op de zoo rusteloos wisselende gevoelens, welke het menschenhart nu eens over- moedig doen hopen en jubelen, dan weer lusteloos en strijdensmoede als aan zich zelf doen twijfelen. Vindt het geheim der populariteit van dit dichtgenre niet hierin een gereede verklaring, dat het voorwerp ervan dichter onder ieders bereik ligt, meer van nabij, in het heldere licht van eigen gevoel en ervaring, wordt waargenomen ? (I) Gent, A. Suffer. Prijs : fr. 1,00. 46 POEZIE. Zonder ons op dit punt aan diepzinnige wijsgeerige bespiegelingen te wagen, wenschen wij hier enkel het feit te constateeren, dat door velen gretig wordt geluisterd naar een lied waarin het zoete familieleven, waarin godsdienstzin, reinheid van ziel en alle hoogere en edele gevoelens des godsdienstzin, reinheid van ziel en alle hoogere en edele gevoelens des harten worden bezongen en verheerlijkt. Is deze inleiding niet te lang voor de eenvoudige aankondiging, dat de heer Jos. de Ras zijn Eerste Klanken, die wij, ongeveer een jaar geleden, bij onze lezers inleidden, thans door een tweeden bundel heeft doen volgen onder den titel Nieuwe Bloempjes? Ons van zelfverdediging geheel onthoudend, wenschen wij toch op te merken dat het verband tussehen inleiding en aankondiging geenszins ontbreekt. Immers heeft de Muze van den beer de Ras eenige aanspraak op erkenning en dank, dan is het wijl zij die zachte en teedere snaren doet trillen, welke zoo gemakkelijk weerklank wekken in het gemoed van den luisterende. Verlangt gij naar lieve familietafereeltjes, sla b. v. Gezellig, Avond- gebed en Verjaardag op. Vindt gij niet dat er bij allen eenvoud diep gevoel schuilt in het slot der beide laatstvermelde dichtjes? De zórgelooze levenslust der kinderen naast den bezorgden levensernst der moeder. --elke zuivere harmonie in dat contrast! ?Doch zijn aan hen de zorgen vreemd, De moeder 'kent ze wél. ? En de blijheid van den knaap op vaders verjaardag, zij wordt niet wreed vernietigd, maar roerend getemperd door de weemoedige gedachte, dat op de vereeniging eens scheiding moet volgen. ?Ach werdt,gij nimmer oud! ? Zoekt gij diepte van gevoel, lees b. v. Mijmering en de Uitboezeming bij een Kind. Werd ons oordeel ingeroepen, wij zouden niet aarzelen aan het:laatstgenoemd gedicht den voorrang in dezen bundel toe te_kennen. Al is het thema niet nieuw, en al wordt hier allerminst vergelijking met bekende meesterstukken bedoeld, de gedachte blijft altijd treffen en is hier o. i. in een gelukkigen vorm belichaamd. Of wordt het even schuld- als argelooze kind niet fraai geschilderd in de strofen ? ?Wat richt gij 't hoofd vrij, zorgeloos naar boven, Zoo lief omhuld met lokjes heerlijk fijn! Blij lachend staat gij naast het bed van rozen, U ko2strend in den morgenzonneschijn. ? En klinkt het niet roerend? ?De roos valt af...... slechts docraen blijven over, Gelukkig kind, die doornen voelt gij niet. ? POEZIE. 47 Of wij 's Hemels Ommekant dan minden fraai vinden ? De gedachte daarin neergelegd is ver boven onzen lof.verheven, doch de heer de Ras, wij weten dat hij niets tegen deze openbaring heeft, is daarvan slechts de leenman, en,..., zijn eigene vindingen bieden ons stof genoeg om te prijzen. genoeg om te prijzen. Maar het wordt tijd een woord te wijden aan de Opdracht waarmede .dit bundeltje prijkt, eerre opdracht aan niemand minder dan aan den gevierden schrijver en hooggewaaideerden dichter van het familieleven, Dr. Nicolaas Beets. Waar de dichter Beets deze , Opdracht goedgunstig aanvaardde, zal' hij daartoe wel minder bewogen zijn door den lof, dien de auteur van ,den bundel hem toezwaait in zijne ontboezeming aan Hildebrand, dan door het verlangen, het jonge plantje dat er opluikt in de gaarde van den heer de Ras in den zonneglans van zijn beroemden naam te koesteren, heer de Ras in den zonneglans van zijn beroemden naam te koesteren, -tot het zich krachtig genoeg zal hebben ontwikkeld, om tegen den guren Noordwind eener onvriendelijke krietiek bestand te zijn. Zeker, wij ontveinzen het ons niet, en de auteur zelf zal de eerste zijn om het te erkennen, dat het aan stof tot kritiek in dezen bundel niet ,.ontbreekt, dat zoowel aan het gej reciseerde van de gedachte als aan de ,.ontbreekt, dat zoowel aan het gej reciseerde van de gedachte als aan de volkomenheid van den vorm nog veel kan worden toegevoegd. volkomenheid van den vorm nog veel kan worden toegevoegd. Maar laat het zonnetje van waardeering eerst nog eenigen tijd onbe- wolkt schijnen, de grimmige Boreas vertoont zich daarna wel. SIMON OVERMEER Redakteur van 't dagblad ?De Tijd ? BIJ 'T AFSCHEID DER ZUSTERS FRANCISKANERSEN MISSIONARÏSSEN IN ARGENTINE. N 't welig land der milde zon en aarde Dat vlijt en werk met dubbele oogsten loont, Daar ook bloeit eens eene eedle zielengaarde ? De Kerk en 't Kruis met roem en kracht gekroond. Thans zoekt de nood uit eigen land geweken Zich daar een grond die erve en haardste?biedt, Maar vindt in 't ruim der nieuwbezaaide streken Zijn eigen school en kerk nog niet. Gaat, Zusters, gaat! volgt uw geloofsgenooten; Bindt huis aan huis in kerkgemeente saam; Leert aan des zwervlings kind, uit eigen land gestooten1 Des Heeren zoeten Naam. Des Heeren zoeten Naam. Gij gaat, . gevolgd van wénschen en gebeden; Gij gaat, gesterkt door uw apostelmoed .. . Uw huis wordt ginds van christne leer en zeden Het middenpunt, welhaast in dank gegroet. Uw eerloon van beproeving en ontberen, Is 4t kleine kind in deugden opgegroeid, Is 't huisgezin gevormd naar 't woord des Heeren Waar 't heil van 't volk en land uit groeit. Ginds over zee, zoo ver van ons gescheiden, Draagt gij het beeld der bidplaats in uw hert Waar wij van daag ten outer u geleidden, Waar uw offrand door God gezegend werd; Ons zustrenkring voor 't outer neergebogen Dat u met ons ter bede zag geschaard, Houdt, biddend, zich het troostend woord voor de oogen Wat G d bewaart is wel bewaard. Dr H. CLAEYS. 0*9- I : t e tutu It won DE DICHTER EN HET BEEKJE. EEKJE lief, opwellend uit de naakte rots Welluidend klinkt me in 't oor uw murmelend geklots. Ik prijs uw vocht dat, als een spiegel, door de bosschen Al dartlend henenruischt, omzoomd van zachte mossen. Hoe leeft gij hier ? Verveelt die eenzaamheid u niet? Veikoost gij niet wat luid vermaak, o stille Vliet? -- 0 Dichter, vriend, gij zijt bekommerd met mijn leven; Gezellen en gerucht zijn beide mij gegeven 'k Verheerlijk eerst de rots als mijne bakermat, Die mij milddadig schenkt het allerklaarste nat. 'k Bewonder de eiken fier, de koningen der wouden, Oneindig in getal, die mij gezelschap houden. Daar stroomt een zusje bij met haar gevlamd kristaal En aan ons heelgenot wordt perk gesteld noch paal... Ziet gij dien herder ginds met zijne kudden nadren? Hij zal ze aan mijne zijde in dichten drom vergadren, Ze drenken met mijn bloed, daarna ze laten weiden, En 't komen wisselt af met een onmisbaar scheiden. De zon giet over mij haar allerfijnste goud, Weerkaatsend heinde en ver tot aan het dichte woud. Des avonds en des nachts verspreidt de maan de kleuren Van zilver en platien om 't beekje op te beuren. De sterren blikkeren en pinken 't allen kant, En kwistig strooien zij robijn en diamant. Daarbij en bovenal der voglen blij geschal, Dat schat ik boven al de schatten van 't heelal. En verd. r, zonder mij het minste te vermoeien, Vier ik den teugel bot met door de wei te stoeien. Gij ziet en voelt het wel, hoe zou ik mij vervelen, Als ik genieten mag het ,bijzijn van zoo velen? En Gij, .0 trouwe vriend, met uwen vluggen geest, Uw aanschijn is voor mij het aangenaamste feest. J. F. VAN DROOGENBROECK. -T= ? ISIZEZZIZErt DE SCHEPPING DER ROOS. eyil EN teeder schaapje zat in 't groen (10-: 3 Aan eenen rozenstruik te knagen; )) 1 Het wilde wel geen schade doen, 't Was maar uit lust en it behagen. Dit zag de rozendoorn en nam Een vlokje wol van 't kleine lam, Het zou daarvan niet naakter wezen. Toen kwam de zanger van den Nacht Om bouwstof voor zijn nest te lezen. Hij sprak ?Schenk mij dat vlokje vacht, En, staat \mijn nestjen in 't geboomt', Ik zal u met een lied betalen Vol schoonen dank uit 't hart gestroomd, Waarbij geen maatgezang kan halen. ? De doorn ontsluit de scherpe hand, De nachtegaal ontvangt het pand, En als zijn nestje was gebouwd, Weêrklonk zijn lied door 't luistrend hout. Hij zong van liefde- en dankbetoon, En op die klanken zoet en schoon Is uit den rozendoren De lieve . roos geboren. Overyssche, Mei 1893. E. RIGAUX, ~M ~M ~'ItigIligAig ~M ~KAft**.AO*AigAO*c- ~ ~ i' c' C-;WA ~ ~ ~ M ~ ~ ~ ~ ~ A . MM. OP GARCIA-MORENO'S GRAF. Et nunc, regres, intelligite, erudimini qui judicatis terram. Ps. II. io. REEDT bij gij, Koningen en Rechters dezer aarde! Komt allen naar dees plek, knielt neder op dit graf Dat eens een Martlaar-Vorst in zijnen schoot aanvaardde. ?Legt neer uw koningskroon, legt neer uw rechterstaf. -- Knielt allen op dit graf, het hoofde neergebogen; Leest op die marmren tomb wat er geschreven staat! Bedenkt die woorden, steeds te luttel overwogen : ?Beschermer van 't Geloof : Hervormer van den Staat. ? Bedenkt ze, want daarin is het geheim gelegen, 't Verheven, 't groot geheim der welvaart van een land ! Bedenkt ze ! Wilt in 't diepste uws herten overwegen Hoe godloosheid alleen den bloei eens volks verbant. Een toonbeeld was de held, den eeuwgen slaap hier slapend, Een toonbeeld van den plicht den vorsten opgelegd, Van altijd en alom, met ,'t zweerd der wet gewapend, Te schutten 't echt Geloof en zijn geheiligd recht. Vraagt hem hoe hij zijn land zoo trotsch weer op deedt rijzen Uit het verrottingslijk waar 't ingedompeld lag; EL antwoord ! Eéne slechts die zal u onderwijzen : 't Geloof! 't Geloof alleen zulk wonderwerk vermag! Wilt dan, o Koningen, uw plichten overwegen! 0 Rechters, dat nu elk zijn eedle taak versta! Een man wees u den weg, den eenigsten der wegen : Volgt allen op dien weg de treên van Garcia. Antwerpen. A. LAMBO. TER GELEGENHEID DEP, EERSTE MIS VAN DEN EERW. HEER PHILEMON COPP1ETERS. AT is het schoon, als in de groene dalen De lente ontwaakt bij glanzend morgendstralen ! Elk bloempje ontplooit zijn frisschen kleurengloor ; Elk kruidje zendt zijn balsem 't luchtruim d66r ; De leeuwrik voert zijn hymne hoog ten hemel ; Heel de aarde juicht in geur- en kleurgewemel : 't Is ingangsfeest, het juublend morgenduur, Het feest der Zon, den koning der natuur. Zoo gloorde een zon in 's priesters hert Den morgend dat hij priester werd ! * * Wat is het schoon, als in de stille nachten Bij 't vonklend licht van Godes hemelwachten, Te Bethlehem de zangrige englenvlucht Zoo heimlijk zoet komt ruischen door de lucht ! Vrede aan den mensch en glorie in den hoogen ! En 't Kindje-God daalt van de hemelbogen, En brengt zijn eersten vredekus zoo zacht Aan de onschuld die haar teedre schaapkens wacht ! Zo6 daalt ook God, zoo heimlijk teêr, In 's priesters hand den eersten keer * * De daagraad, vriend, komt aan des hemels transen In nieuwe pracht elk nieuwen morgend glanzen ; Zoo eiken dag, in uwe priesterhand Herleeft, vernieuwd, uwe eeuwge liefde-offrand ! Smaak elken dag de reine priestervreugden Die d'eersten keer vandaag uw hert verheugden ; En blijf altijd voor heel het huisgezin De roem en troost, uw moeders Benjamin! En deze dag, zoo blij, zoo zoet, Glanze eeuwig voort in uw gemoed! Gent. E. VAN DEN BOSSCHE BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Christoffel Colomb. -- Pater Joannes Forest. ?Onlangs zijn bij den uitgever Suffer deze twee verdienstvolle werken verschenen. Het eerste draagt voor titel : Christoffel Colomb. Hier heeft Het eerste draagt voor titel : Christoffel Colomb. Hier heeft de E. P. ILDEFONS, Recollect van het klooster ie Lokeren, op eerre bondige wijze verzameld al wat er ooit merkwaardigs geschreven is nopens den beroemden Wereldontdekker : hij doet vooral uitschijnen de verhevene en edelmoedige inzichten van Colombus in de opzoeking eener nieuwe wereld, te weten : millioenen onbeschaafde heidenen tot het ware Geloof bekeeren, met nieuwe krijgsmachten de aanhangers . _iv RI, van Mahomet verdrijven van het H. Graf van 0. H. I. C. Jeru- zalem, ja zelfs gansch het Heilig Land op de Turken veroveren, om hetzelve te vereeren aan den Paus van Rome ; hiernaar streefde Lde groote en onsterfelijke held! Het verblijf van Colomb in het klooster der Spaansche Franciscanen te La Rabida ; zijne onderhandelingen met den overste, den geleerden sterrekundige, Pater Joannes Perez; de voetstappen aangewend door den gewezen biechtvader der prinses Isabella, by de Katholieke Konin- gen, ten einde hen over te halen tot het inwilligen en onder- steunen van Christoffels grootsch ontwerp ; het vertrek der 12 eerste zendelingen naar de nieuwe wereld ; de teedere golsvrucht van den, beroemden Derde-Ordeling van Franciscus; zijne beproevingen en ver. duldigheid te midden der vervolgingen zijner benijders; zijne bijna onbemerkte dood in het bijwezen zijner twee kinderen en van eenige zonen van den H. Franciscus : deze gebeurtenissen maken de stof uit van het onderrichtvolle en boeiend boek. Dezelfde schrijver heeft zijne ievervolle werkzaamheid nogmaals geoefend in een werk, welk niet minder grondige kennissen verraadt 54 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. dan het voorgaande : De marteldood van P. Joannes Forest, is het beknopt verhaal ,der droevige vervolging van den afvalligen koning van Engeland, Hendrik VIII, tegen de voorstanders van het koning van Engeland, Hendrik VIII, tegen de voorstanders van het oppergezag des Pausen. Een der koene verdedigers der waarheid is geweest P. Joannes Forest, onlangs door Z. H. Leo XIII onder het BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 55 getal der gehikzaligen gesteld. Deze weerdige zoon van Franciscus, Doctor in de Godgeleerdheid der Hoogeschool van Oxford, verdiende uit hoofde zijner uitstekende deugden overste zijner orde in Engeland, en biechtvader der heilige koningin Catharina aangesteld te worden. Als een andere propheet Michwas, wederstond P. Forest opentlijk aan den scheurmakenden koning, verdedigde het huwelijk met Catharina als ' geldig, ontmaskerde en beschaamde in sermoenen en schriften de lage vleiers van den verdwaalden en overspeligen vorst. Zulke vrij. moedige handelwijze van den apostolischen predikant, berokkende hem de woede van den versteenden koning : de heldhaftige belijder van Christus werd op eene openbai e plaats van Londen aan staken gebonden en door een langzaam vuur verbrand. Ziedaar de korte inhoud van het tweede boek geschreven door P. Ildefonsus. Elk dezer werken kost slechts fr. i,00. Zooals wij in ons laatste nummer aankondigden gaat er, van den- zelfden schrijver een nieuw werk onder pers : Nunzio Sulprizo. Gent. Z. Zuid en Noord. Eene bloemlezing uit de beste Zuid., en Noord- nederlandsche schrijvers, door P. EVARIST - BAUWENS, S. ' T. Derde deel, met aanteekeningen, een overzicht der letterkunde, levensschetsen en beoordeelingen der aangehaalde schrij vers. Voor hoogere klassen. Bl. 692, prijs fr. 3,00. Drukkerij St.-Augustinus, Desclée, De Brouwer en C. Brugge. Finis coronat opus. Het Derde deel van P. Bauwens' Zuid en Noord zet de kroon, op, een schoon werk. 'De twee eerste dèelen genie-, ten bij alle liefhebbers der Nederlandsche taal een -zoo gunstig onthaal :---, zooals blijkt uit de beoordeelingen en het ruim vertier ?dat we het onlangs verschenen derde deel voldoende prijzen met te zeggen, dat het voor zijne voorgangers in degelijkheid niet onderdoet. Wie dit derde deel aandachtig doorloopt zal moeten bekennen dat P. Bauwens een gelukkigen greep . gedaan heeft in de rijke letterkunde der Neder- landsche taal. Onmogelijk en onnoodig is het hier al de , schoone bladzijden aan te stippen, welke dit derde deel in alle vakken der letterkunde te genieten geeft. Het was ons in het bijzonder recht aan- genaam zooveel oude kennissen aan te treffen uit onze jongelingsjaren, zooals : ?De wilde Nederlanders uit den v66rhistorischen tijd ? % De Haan ? ?Een gevaarlijke LuChtreis ? ?Rome ? ?In Audiëntie bij Pius IX ? ?De Hollandsche Jongen ? ?De Organist van den Dom ? ?Ceylon ?met zijn stortvloed van epitheta, en meer andere, waar- mede onze schooljeugd op hare beurt met genoegen en nut kennis zal maken. De afdeelingen Redeneering-Critiek en Redevoeringen vullen eene leemte aan in onze schoolboeken en zullen bij professoren en leerlin- gen uiterst welkom zijn. Gaarne hadden we echter nog de eene of andere kanselrede van den genialen Broere gezien. De poëzie is niet vergeten in Zuid en Noord. Ook hier hebben 56 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. wij weinig aan te merken op de keuze. Schoone stukjes -- en die tot hiertoe zelden voorkwamen in onze bloemlezingen -- heeft men voor het grijpen. Zoo bijv., om iets te noemen : ?Het Haantje van den Toren ? van de Génestet, ?De Puinen, ? ?Een Aalmoes voor den Paus ? ?Napoleon's troonbeklimming en val ? 4, Castelfidardo ? en andere van Schaepman. In de Treurdichten ontmoeten we met en andere van Schaepman. In de Treurdichten ontmoeten we met genoegen ?Constantijntje ? ?Haalt me een roosje, Serafijnen ?en ?Jacoba trad met tegenzin ? die wij in onze kinderjaren in eenen adem ?opzegden ?met ?jantje zag eens pruimen hangen ?en ?Cornelis had een glas gebroken ? Hartelijk dank ook aan den ver- zamelaar voor ?Het Graf mijner Moeder ?en 'Borger's ?Aan den Rijn ? Van dit laatste stukje bestaat er eene vertaling in Engelsche verzen. Wij stippen dit aan, omdat het zijn nut kan hebben voor de leerlingen de twee talen met elkaar te vergelijken. Zoo kan ook Bil. derdijk's ?Dorpsschoolmeester ?met het Engelsch van Goldsmith, ?God met ons ?van da Costa met de Duitsche vertaling, enz. enz.- vergeleken worden. Vertalingen uit andere talen werden er weinig opgenomen in Zuid en Noord. Zulks is dan ook overbodig : onze letterkunde is rijk genoeg aan oorspronkelijke stukken. Vertalingen echter zooals Gouverneur's ?Napoleon ?van Barbier Hoe schoon was, Corsicaan, uw Frankrijk, door de stralen Der zon van Messidor verlicht ! verdienen wel een plaatsje. Om dezelfde reden hadden wij gaarne een 'plaatsje ingeruimd voor de Génestet's ?Arme Visschers ? de meester lijke vertaling van V. Hugo's ?Pauvres Gens. ?De ?Arme Visschers ? behooren in eene bloemlezing thuis naast de ?Vischvrouw ?van Hasebroek. We betreuren ook dat Schaepman's Ode aan Vondel ?Waar, Meester, peinst gij op ?-- een meesterstuk in onze taal niet opgenomen is. Het boekdeel had daarom niet lijviger hoeven te worden. Neem nu eens dat men van de 40 bladzijden uit den ?Onder.' gang der eerste Wareld ?er 20 had, weggelaten. De Ondergang der eerst& Wareld is, wel is waar, volgens gezaghebbende letterkundigen, een -meesterstuk, wij geven het gereedelijk toe, maar dat belet ons niet een uittreksel van 4o bladzijden wat lang te vinden en er hier het des Guten zu viel op toe te passen. Deze bedenkingen, die wij geven voor wat zij waard zijn, neme men zoo niet op, alsof `wij daardoor iets wilden afdingen op den lof, dien Zuid en Noord verdient. Volgens onze bescheiden meening zou het moeilijk vallen een betere Nederlandsche bloemlezing aan te wijzen, maar dat neemt niet weg dat Zuid en Noord voor verandering en maar dat neemt niet weg dat Zuid en Noord voor verandering en verbetering vatbaar is. ?Doch wat aan het boek een gansch oorspronkelijk karakter geeft% zoo lezen wij in het prospectus van de heergin Desclée, De Brouwer en C1', is het Overzicht der letterkunde en de Levensschetsen en beoo*' deelingen der aangehaalde schrijvers, waarmede het eindigt. Waar deelingen der aangehaalde schrijvers, waarmede het eindigt. Waar over het leven, de verdiensten en gebreken onzer dichters en prozaïste BOEKE:VNIEUWS EN KRONIJK. 57 gesproken wordt, kunnen weinige onzer leerlingen medeprater. Wie de 70 bladzijden van P. Bauwens' woordenboekje met aandácht leest en herleest, zal niet alleen met het leven en de werken van onze groote schrijvers bekend wti orden, maar ook met de goede en slechte hoeda- nigheden van hunnen stijl, met het gevaar dat hun boeken onder godsdienstig of zedelijk opzicht opleveren. ?Hiermee stemmen wij volkomen in. P. Bauwens heeft goed en hoogst nuttig werk geleverd en wij durven hem verzekeren dat die Levensschetsen en beoordeelingen, ?vrucht van jarenlangen arbeid, voor den leerling waard zullen zijn, wat zij - den verzamelaar gekost hebben ? En zoo wandele dit Derde deel de wereld in op de voetstappen zijner voorgangers ; het drage zooveel mogelijk bij tot het lief hebben, waardeeren en beoefenen der Nederlandséhe taal ! Leuven. MATTHIEU. Uitlegging der wetten en der koninklijke besluiten over het Lager onderwijs en over de Pensioenen der gemeente- onderwijzers, door Ridder A. DE CORSWAREM, volksvertegenwoor- diger. Hasselt, M. Ceysens, uitgever. Prijs : 4 fr. In 1884 en 1885 zijn er verscheidene verdienstelijke werken verschenen over de schoolwet van 20 September 1884. Deze werken zijn bijna gansch uitgeput; overigens, sedert acht jaar is de zin der schoolwet uitgelegd geworden door talrijke omzendbrieven en beslissingen, wier kennis volstrekt onontbeerlijk is. De schrijver van het werk, dat wij aan- kondigen, heeft gedacht dat het oogenblik gekomen is om eerre nieuwe en grondige uitlegging der wetten en der koninklijke besluiten over het lager onderwijs in het licht te geven. Deze Uitlegging is verdeeld in dertien hoofdstukken, te weten : I. Algemeene grondregels. II. Van de gemeentescholen. M. Van de aangenomene scholen. IV. Van het programma van het onderwijs. V. Van het kosteloos onderwijs der arme kinderen. VI. Van de bewaarscholen en de scholen voor vol- wassen. VII. Van de inspectie. VIII. Van de conferenties. IX. Van de wedstrijden. X. Van de normaalscholen. XI. Van den gel- delijken dienst. XII. Van het wachtgeld. XIII. Van de pensioenen. De lezer zal in dit werk den beknopten inhoud vinden van al de koninklijke besluiten, ministeriëele omzendbrieven, bestuurlijke beslis- singen, arresten en vonnissen welke betrekking hebben met de behan- delde stof. Uitgebreide tafels maken de opzoekingen zeer gemakkelijk. Wij meenen dat het nieuw w erk van 'den heer Ridder de Cors- warem wezenlijke diensten zal bewijzen aan de gemeentebesturen, de onderwijzers der gemeentelijke aangenomene of gesubsidieerde scholen, de vrije schoolcomiteiten, in één woord aan al degenen die belang stellen in de uitvoering der schoolwet. Indien de schoolwet binnen kort gewijzigd werd, zou de uitlegging der nieuwe schikkingen kosteloos aan de inschrijvers gezonden worden. Van denzelfden schrijver en bij denzelfden uitgever is thans ook verschenen : Practische haridlèiding voor de opstelling der kiezerslijsten. Prijs fr. I,00m 58 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Daar de heer Minister van Binn'enlandsche zaken bij omzendbrief van 12 Mei laatstleden aangeraden heeft, zich van nu af bezig te houden met het opstellen-der kiezerslijsten, heeft de schrijver dienst meenen te bewijzen aan de belanghebbenden hun eenige practische wenken te geven over het nieuw artikel 47 der grondwet en zijne toepassing in zake. Aangezien de kieswet nog niet gestemd is, en dat zelfs nog geen regiem bestaat voor de Provincie en de Gemeente zullen velen mee- nen dat het onderhavig werkje wel wat voorbarig is. Zekerlijk is daar veel gegronds in, toch zullen de besturen welke het raadplegen er veel nut kunnen uittrekken, want het is klaar en methodisch opge- steld en het getuigt op elke bladzijde dat de schrijver volkomen te huis is in dergelijke en andere bestuurlijke zaken, gelijk overigens hij er reeds doorslaande bewijzen van gegeven heeft in zijne vroegere boeken van bestuurlijken aard. Huiswet. De persoonlijke familiebetrekkingen volgens het Belgisch burgerlijk wetboek, beknopt en ten gerieve v 'n eenieder beschreven door J. ROMMENS, advokaat te Roeselare. Gent, A. Suffer. Zwaar en prachtig boekdeel. Prijs fr. 5,00, vrachtvrij per post fr. 5,35. Van dit belangrijk werk, zoolang betracht en met zooveel onge- duld verwacht door de talrijke inschrijvers, mag men met waarheid zeggen dat het eene ware leemte is komen aanvullen. Immers niets bestond er over dit onderwerp, dat nochtans voor iedereen van het hoogste gewicht is en van dagelijksche toepassing. De heer. Rommens, wien het niet te doen was om hooge letterkus.. dige vlucht, heeft alles klaar, eenvoudig en methodisch uiteengezet, liever den vorm al eens slachtofferende aan de helderheid en de duidelijkheid. vorm al eens slachtofferende aan de helderheid en de duidelijkheid. Bevoegde mannen van het vak, die van de drukproeven inzage genomen hebben, brengen hulde aan den rechtsgeest van den schrijver, zijn klaar doorzicht in den doolhof van het burgerlijk wetboek, en verklaren dat hij volkomen zijn doel bereikt heeft en een handboek gemaakt dat het onmisbaar vade mecum zal worden van eenieder. Niet alleen de gewone burger, oningewijd in de rechten, zal er pro- fijt uit trekken ; ook de magistraat, de advokaat, de notaris zal het met vrucht kunnen raadplegen. Het ware te wenschen dat de schrijver welhaast ten volle zijn plan uitvoere en na hier de persoonlijke betrekkingen bestudeerd te hebben, de geldelijke belangen behandele in verband met het burgerlijk leven. Als bewijs der degelijkheid van het werk kunnen wij het feit aanhalen dat , de schrijver eenen waardeerenden en vleienden brief ontvangen heeft van den bekenden Vlaamschen rechtsgeleerde Julius Obiie, lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, rechter bij de recht- bank van eersten aanleg te Gent en belast met den Nederlandschen leergang van Strafrecht aan de Hoogeschool te Luik. Eerre Handvol Schetsen door G. DIELEMANS. Antwerpen, Jan Bouchery, 1892. ?Vreemde menschen zullen mijn werk misschien beknibbelen, BOEKENNIEUWS EN KRONIJK.59 afkeuren ?zegt de schrijver in de Opdracht aan zijne moeder. Aan U zal het echter welkom zijn; deze eerste schreden zullen uw moederhart met oneindige vreugde en fierheid vervullen, evenals toen ik nog klein, ,zeer klein was.... ? Ook anderen, gewis, zullen ze welkom zijn. Allen zullen ze welkom ,zijn die vreugde gevoelen wanneer een nieuwe schrijver zijne intrede doet -in de Vlaamsche letterwereld, en dat zijn werk toelaat verwachtingen te koesteren voor het vervolg. Wat er vooral de moeder deugd zal doen is dat in de Schetsen van haren zoon een gezonde geest, een warm gemoed zich uitspreken. En 'wie zou in deze tijden van decadencie, met haar zich niet verblijden bver de aanwinst van een schrijver die zedelijk durft blijven? Het treft ons dat de laatste Schetsen van den bundel zooveel beter zijn dan de eerste van de eene Schets tot de andere ziet men de ,opmerkingsgave scherper worden, en de eigenaardigheid van weergave meer uitkomen. ?Zijn Troost ?en Twee Oudjes ?vooral zijn waar en roerend. All right! jonge schrijver. Wij zijn het niet die aan beknib- belen denken. Uwe eerste schreden, ze laten zien dat ge reeds kloek op uw beenen weet te staan. Leven van den H. Petrus, prins der apostelen en 1e Paus van Rome, door ALF. VAN Loo. Gent, A. Suffer en ook verkrijgbaar bij den schrijver, ter pastorij, te Knesselare. Prijs fr. 0,30. De ?Levens van Heiligen ?door den heer Van Loo geschreven en waarvan bedoeld werkje deelmaakt, munten uit door helderheid van stijl en zekerheid der bronnen. Dit is vooral het geval met het Leven van den H. Petrus dat, voor het gedeelte tot aan den dood ;des Zaligmakers, geheel op het Evangelie en, voor het overige, op de Akten der Apostelen is gesteund. Alles wat, in deze beide bronnen, betreffende den prins der Apostelen voorhanden is heeft de heer Van Loo op doeltreffende wijze gerangschikt ,en er een zeer aantrekkelijk verhaal van weten te imaken, dat niet minder dan 32 bladzijden beslaat. Bij ons weten bestaat er geene Vlaamsche levensbeschrijving van _den eersten der Pauzen ; reden te mees tot belangstelling van den Vlaamschen katholieken lezer in dit werkje dat, overigens, door den heer Siffer netjes ingekleed, alleszins geschikt is om in de katholieke scholen en gestichten als prijsboek aan de jeugd te worden geschonken. Hetzelfde geldt voor Leven van den H. Antonius van Padua, laatst door denzelfden schrijver uitgegeven (fr. 0,50). Verslag der-vergadering van den Onderwijzersbond, gehou- den te Hasselt den 9 Maart 1893. Mechelen-aan-Maas, Smeets Nouiven. Volgaarne roepen we de aandacht van allen die iets voelen trillen in hun binnenste, wanneer de woorden volk ?en ?recht ?worden uitgesproken, volgaarne roepen we hunne ernstige aandacht in op dit vlugschrift. Op velerlei gebied schijnt er leven er herleving te zijn in Limburg, voornamelijk in de Limburgsche schoolwereld : de onthou- 60 BOEKENNIEUWS EN KROMIJK. dingsbeweging in de scholen, het onlangs verschenen Letterkundig en Wetenschappelijk Jaarboek, dit verslag eindelijk, bewijzen het ons beur- telings. Evenals wij het Jaarboek ons hartelijk goedheil! toeriepen, evenals het ons innig verheugt de Matigheidsbeweging zoo rasse uit-, breiding te zien nemen, evenzoo drukken wij den wensch uit dat deze nieuwe- beweging tot verbetering van het lot des onderwijzers, overal den' bijval moge verwerven waarop zij hoopt en spoedig goede -vruchten afwerpen..', Het onstaan van den Mensch, door J. VAN MIERLO, S. J. Boisschot, Van Herck. 1893. (i fr.) Hoe zeer ook het Darwinisme de tegenwoordige wetenschap beheerscht (tot het Socialisme toe : zie de redevoeringen van Bebel en C18 in Januari laatstleden in den Duitschen Rijksdag gehouden !), toch is er in onze taal bitter weinig over dat ontwikkelingsstelsel geschreven, en nog oneindig minder er tegen. Onze warmste aanbeveling dus voor dit boekje dat er naar streeft -- door zijn eenvoud, zijne methode, zijne wetenschappelijke nauw, keurigheid, en zijn prijs ?voor een volksboekje door te gaan. Wat ons niet het minst genoegen heeft verschaft bij het aandach- tig doorlezen van deze inhoudrijke bladzijden, is de eigenaardigheid van het plan, dat de schrijver er in volgt en de kalme toon -- wat gansch iets anders is dan koude toon, men merke het wel ? waarop hij beurtelings het voor_ en het tegen uiteenzet. Kortom, alleszins een goed geschreven en een nuttig boekje. Koninklijke Vlaamsche Academie. Vergadering van 21 Junze Tot buitenlandsch eerelid wordt gekozen de heer J.-H. Gallée, hoogleeraar te Utrecht. Op voorstel der Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde' beslist de Academie, dat van de door den heer Broeckaert aangeboden rederijkersgedichten het beste der drie tooneelstukken, alsmede de refereinen en de merkwaardigste liederen met glossarium zullen worden uitgegeven. en de merkwaardigste liederen met glossarium zullen worden uitgegeven. Er wordt ook besloten dat de door het briefwisselend lid, den heer D. Claes, ingezonden taalkundige nota over ?Want ? in de Ver, slagen en Mededeelingen zal opgenomen `worden. Met algemeene stemmen wordt de ingezondene verhandeling over de klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec bekroond. Bij opening van het briefje blijken de schrijvers te zijn de heerera Dr Willem de Vreese, redacteur aan het Woordenboek der Neder,-, landsche Taal, te Leiden, en H. Meert, leeraar aan het college te Ieperen (thans leeraar aan het Atheneum te Luik.) Met I I tegen 8 stemmen en i onthouding wordt de uitgeloofde prijs voor eene studie over het Huiselijk leven, de zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2de helft der XVIII' eeuw, toegekend aan den heer Eduard Poff?Goris, stadhuisklerk te Antwerpen. Ten slotte wordt de heer J. Obrie aangeduid om de Vlaamsche Academie 'op het XVIIe Taal- en Letterkundig Congres, in Augustus aanstaande te Arnhem te houden, officieël te vertegenwoordigen. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 61 's Anderendaags, te 2 uren, had de jaarlijksche openbare zitting plaats. In de afwezigheid van den bestuurder, den heer P. Génard, nog altijd ziekelijk, werd de vergadering voorgezeten door den heer Statlaert, die de aanwezigen den welkomgroet toestuurde. De heer Hansen, van Antwerpen, droeg eene degelijke studie voor over liet Aldietsch. Hij zegde onder andere dat de Dietsche taal door meer dan i8 miljoen monden gesproken wordt en ook buiten Europa veel in den mond ligt. Als bewijs van dat gezegde haalt hij aan, dat in Amerika, 42 Dietsche bladen verschijnen, i 76 in Zuid-Afrika en 129 in Oost-Indi? De achtbare redenaar eindigt met een goed gekozen verhaal : ?de Verloren zoon ?in de verschillige dialecten van het Dietsche land geschre ,ven, om te doen zien dat de taal te Brugge, Duinkerke, Koningsberg Keulen, Hamburg en elders door het volk gesproken, maar zeer weinig van uitspraak verschilt en in den grond dezelfde is. Daarna draagt de heer Dr Amand de Vos een puik gedicht voor, ?Idealen ?getiteld. In dichterlijke bewoordingen bezingt de redenaar de idealen op kunst, wetenschap, stoffelijk en maatschappelijk gebied, welke hij wijs- geerig ontleedt en die hij door elk wenscht te zien nagestreefd worden. Beide gewrochten zullen in de Verslagen en Mededeelingen ver- schijnen en daar beter kunnen gewaardeerd worden. Vervolgens maakt de bestendige secretaris den uitslag der prijskam pen bekend. Bij het overhandigen der belooningen richt de eerw. heer Dr H. Claeys het woord tot de twee bekroonden, en Dr Willem de Vreeze bedankt in hartelijke bewoordingen de Academie, welke hij ten zeerste prijst om het welgelukken harer uitgeschreven prijsvragen. Hij wijdt .eenige woorden over de studie van het Midde:nederlandsch en bedankt ook den heer J.-J. Micheels, zijnen vroegeren leeraar, die hem de liefde tot de taal inboezemde en hem op den weg zette, dien hij thans bewandelt. Van deze zitting heeft het Volksbelang een niet zeer welwillend verslag aan zijne lezers opgedischt. 't Is vooral de redevoering des heeren Hansen, die door den berichtschrijver van het Volksbelang wordt gelaakt. De heer Hansen -is wel een der laatsten, van wien men kan zeggen dat hij zijne schriften .dialectisch tinten zou ; hij behoort- integendeel onder de eersten, die voor de zuivere uitspraak ijveren. Hollandsch is echter niet zijn ideaal; zooals wellicht van den berichtschrijver, maar wel Nederlandsch, en dit spreekt hij zuiver. 1)at zijne taal met germanismen doorspekt is, ziedaar Bene vermetele bewering die zou moeten bewezen worden. Om te beginnen diende men dit woord, dat uit eenen Franschen mond goed, doch uit eenen Germaanschen mond, hoe Nederlandsch dan ook, belachelijk klinken )roet, door iets voor Hoogduitsch, ?suevismus ?b. v. te vervangen. Het Nederlandsch van Belgi? het Vlaamsch dus, is in Belgi?voor 62 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK, degenen, die het kennen, wis en waarachtig een sleutel tot de kennis? van Duitsch en Engelsch. De heer_Hansen heeft niets anders beweerd. Als de Dietsche zaak een, stokpaard van den heer Hansen mag genoemd worden, dan is dit ten minste een veel edeler dier dan de kleine- moedwillige, kleinzielige, verwaande en schoolvossige stokpaardjes door zeker schooltje gesmeed, om een voortreffelijk doel te gaan bestrijden. Hansen's dialectenreis wekte algemeenen lachlust ? zegt de bericht- schrijver. Ja, in den goeden zin ! Maar wat wil de berichtschrijver daarmede bedoelen ? Dr. Hansen wilde de eenheid der Dietsche moeder- spraak feitelijk bewijzen en daar dit onderwerp voor een gemengd feestpubliek wel wat droog hadde kunnen afloopen en verveling ver wekken, heeft hij gedaan wat alle goede meesters doen ..... mêler le plaisant au sévère. Van Hansen's redevoering zelve, van zijn gronddoel om het hooge" nut der moedertaal buiten als binnen de landgrens te betoogen, en van de wijze, waarop het Academielid dit gedaan heeft, -- geen woord l' Wat is die berichtgever onpartijdig! Is hij een leerling in 2" of 3n graad van wijlen Heremans, of kam ij niet verdragen dat een verworpeling der kleine kapel eene prachtige' redevoering zou kunnen uitgesproken hebben in die hatelijke Academie ?hatelijk voor een half dozijn afbrekers ?welker letter- en taal- kundigen lof hij met den bekroonden heer Dr. W. de Vreese heeft gemaakt? G. De Toekomst, een anders degelijk tijdschrift voor onderwijzers,, bevat in het Juni-nummer een artikel : de Klerikale partij en ons Volksonderw j's, waarin tal van onwaarheden en valsche oordeelvellin- gen gedrukt zijn, moetende dienen tot bewijs, dat de ?klerikalen ? vijanden zijn van het_ onderwijs enz. Hoe kan een ernstig tijdschrift zoo iets opnemen ? Hoe kan men nog de katholieken te lijf gaan om de gevloekte schoolwet van 1879 te hebben bestreden, zij, die, volgens- tal van liberale schriften, gericht was tegen den godsdienst, en die aanleiding heeft gegeven tot schromelijke geldverkwistingen, welke door geheel het land in opvolgende kiezingen werden veroordeeld. Er zijn dan nog officiëele onderwijzers, die sedert 1884 niets geleerd, en niet& vergeten hebben ! die gem n rekening houden van de bekentenissen door de liberalen zelven gedaan, en die nog verlangen, den school, strijd in elke gemeente des lands te zien vernieuwen, ?alleen om den wille van het geld, dat die hun aanbracht, en uit fanatieken haat tegen de Kerk. Het woord van de Stryd, een Gentsch blad, in gezegd artikel herhaald, is kostelijk ?Lichtschuwende papen ? Ei, zou de ?partij van het licht ?diegene zijn, welke in geheel elgi?geene enkele school met eigene penningen heeft gebouwd ? Theofiel Lybaert. --- Kunst fur Alle, van Munchen, wijdt . eheel hare aflevering van 15 Juni laatst aan onzen grooten Gentschen unstschilder wiens naam hierboven prijkt. Zij geeft zijne levensbed BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 63 schrijving, zij doet ons zijne progressieve ontwikkeling kennen, zij bespreekt en meldt zijne talrijke en voortreffelijke werken en geeft naast zijn portret en de lichtteekening van zijn prachtig en suggestief werk. huis, onder andere de afbeeldsels zijner Madonna, zijner Heilige Maagd, zijner Moeder des lijdens, en eindelijk van verschillende Kruiswegstatiën. Het vermaard en gewaardeerd kunstblad noemt onzen schilder den Mem- ling der 19de eeuw. Op het atelier van Lybaert mochten wij dezer dagen de merk- waardige schetsen bewonderen van den kruisweg, welken hij aan het vervaardigen is voor de kerk van H. Kerst alhier, en der muurschil- deringen der St.-Annakerk, ook te Gent. De, heer Lybaert is immers verkozen geweest om het kunstgewrocht van zijnen eersten meester, wijlen Canneel, te voleinden? ?De zeer eerw. heer kanunnik Reusens heeft in eene belang- rijke brochuur van zekeren omvang, den heer Alph. Wauters, lid der Belgische Academie en schrijver van vele geschiedkundige werken, op eene vrij onzachte manier onder handen genomen nopens de chrono- logie, door dezen in zijn werk : Chartes et documents enz. uiteen- gezet. Het is eene afbraak in regel, ?Zondag 2 Juli feest te Boekhout door het Davidsfonds, honderste verjaring der geboorte van Jan Frans Willems. ?Zon- dag 27 Augustus plechtige onthulling te Dendermonde van het stand- beeld van Prudens Van Duyse. ?29, 30 en 31 Augustus het XXII"' Nederlandsch Congres te Arhnem. ?Door de zorgen van den heer Karel Lybaert is er in den schoot van het Gentsche Davidsfonds eene Jonge Wacht gesticht. t D' Albert Schulz, beter gekend onder den deknaam van San Marte, werdt te Schwedt a. d. Oder, op 18 Mei 1802, geboren. Hij studeerde in de rechten te Heidelberg, onder Thibaut, Mit* termaier en Zacharid. Toen hij in 1826 te Raumberg als rechts- geleerde geplaatst was, werd hij door zijn schoonvader Lepsius en door Koberstein tot de studie der oud-duitsche litteratuur aangespoord; hij hield zich bijzonderlijk onledig met studiën over Wolfram von Eschen- bach. Met Dietz, Gervinus, de gebroeders Grimm en Stimmrock, is hij een der bijzonderste bewerkers geweest der oud-duitsche litteratuur. t Mgr Charles-Joseph de Hefele, Duitsche katholieke prelaat en godgeleerde welke te Unterkochen, in Wurtemberg, op is Maart 5809 geboren werd, de leergangen der hoogeschool te Tubingen volgde, in 1836 als privaat-docent en in 1840 als leeraar van kerkelijke geschie- denis en christelijke oudheidskunde aan de katholieke theologiefaculteit dezer stad werkzaam was. In 1868 te Rome geroepen om aan de voorbereidende werk- zaamheden van het Concilie deel te nemen, werd hij tot bisschop van Rottemburg benoemd. Hij was een der weinige katholieke bisschop- pen welke in het concilie de onfeilbaarheid des Pausen bekampte. Bene- yens zijn hoofdwerk, Concielieng-eschichte (1855-1874) schreef hij nog Die Einffihrung des Christentums in Siid-Deutschland (1857), Der Cardinal Ximenes und die .Kirchlichen ZusteYnde Spaniens in 15" jahrhundert (1851) enz. enz. .64 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK, t Gustave Nadaud, bekende Fransche liedjes- en toondichter in 1820 te Robaais geboren. Eerst hield hij - zich bezig met den handel en slechts in 1849, begon hij aan letterkunde te doen. Een groot gedeelte zijner liedjes was reeds gemaakt toen hij zijn eersteling, Les Reines Mabille, die hem zooveel bijval verwierf, in 't licht zond. De eerste liederen welke, (woorden en muziek) onder zijnen naam verschenen, waren : Le Docteur Gregoire, Les Deux Bonhommes, Le Vieux Tilleul, Les Gros Mots en La Gaiet?Francaise. Daarna verschenen o. a. L'Histoire du Mendiant, Valse des adieux en Le Message, Pandore, ou les Deux Gendarmes, waar elke stroof eindigt met het welbekende : Brigadier, rejondit Pandore, Brigadier, vous avez raison. Later begon hij in L'Illustration te schrijven, want tot hiertoe had de uitgever Heugel, de monopool zijner gewrochten. In 1870 schreef hij in den Figaro. Hij leverde nagenoeg 3 a 400 liederen, benevens 3 salonopera's : Les deux Etudiants, La Volière en Le Docteur Miracle, een roman, verhalen, spreuken, en Scènes et re'cits en vers (1870). Frankrijk verliest in hem een der beste liedjesdichters die Béranger evenaarde. t Professor Moleschott van Hollandsche afkomst, opvolgentlijk leeraar aan de hoogescholen van Heidelberg, Zurich, Turijn en Rome. 'Hij schreef verscheiden werken behebt met ergerend materialisme, het is zelfs dat materialisme dat hem na eene vermaning van hooger hand gegeven zelfs dat materialisme dat hem na eene vermaning van hooger hand gegeven zijn ontslag deed nemen te Heidelberg. zijn ontslag deed nemen te Heidelberg. t .Edmond Vincent Jozef van Ballaer, medeopsteller van het Vlaamsen beknopt Verslag : Hij gaf uit Het Kempisch Museum gewijd aan de geschiedenis en de oudheidkunde der Dempen; hij arbeidde thans aan eene geschiedenis van Turnhout, 'zijne geboortestad. ?Leopold de Gaillard Katholieke schrijver van talent en mede- werker aan onderscheiden tijdschriften, zooals Le Correspondant waarvan hij verscheiden jaren bestuurder was. 1- Dr Peter, leeraar aan de cliniek van het Neckerhospitaal te Parijs. Hij schreef gewaardeerde werken over geneeskunst, doch verloor een Hij schreef gewaardeerde werken over geneeskunst, doch verloor een gedeelte \ an zijn gezag met zich als tegenstrever op te werpen tegen de uitvindingen van Pasteur. uitvindingen van Pasteur. t Hans Peter Holst. Denemarksch dichter, 82 jaar omid. Hij bezong al wat merkwaardig voorviel in zijn land. i Habets (Joannes Josephus), geboren te Oirsbeek in 1829, gewezen pastoor van Oud-Vroenhoven. Buitenlandsch eerelid der K. Vl. Academie van Belgie, rijksarchivaris te Maastricht. Buiten zijne talrijke bijdragen in tijdschriften en geschiedkundige en archeologische jaarboeken, vinden wij 15 werken van zijne hand archeologische jaarboeken, vinden wij 15 werken van zijne hand geschreven, waaronder eenige in 't Fransch. rs -440-4-wriv-z?roglo -107-1A 444?41;,Vg47* ERASMUS. KRITISCH-HISTORISCHE BIJDRAGE. ?Hij dreigde ons met geheelen ondergang. ? S. Chrys. opusc. T. I. p. 692. EEFT Luther zich bij zijn leven laten afbeelden als den ?Held Gods ?met de aureool der zaligen om de slapen; hebben zijne mede-apostelen en vurigste vereerders hem in marmer vereeuwigd en hun kinderlijke hulde met één 'enkelen regel : Divus et Sanctus Doctor M. Lutherus ? onder zijne beeltenis gegrift, ?ook het nageslacht heeft den ?theueren Gottesman ? den ?Seligen magister ?niet vergeten. ?De schilderkunst maalde de hartroerendste taferee- len. Von Werner o. a. heeft het godsdienstig palet ter hand genomen, en, in plaats van een Madona of Christus gekruisigd, aanschouwt men den onverschrok- ken held Luther te Worms. (,) ?Aan de eene zijde ziet gij de Katholieken staan met Aleander aan de spits. Zij zijn afgebeeld als slaven van den hartstocht, als verdedigers eener slechte zaak. Aan den anderen kant vindt gij Luther met zijne vrienden. Uit blik en hou- ding spreken hemelsche troost, edele moed en heilige geestvervoering. ? (i) Geschiedsvervalsching. Luther op den Rijksdag te Worms Dr. X. 66 ERASMUS. Meer nog, de machtigste gebiedster der wereld moest op de wenken van Von Hardt, K6rner en zoovele anderen aan de edele zaak der Luther-vereering worden dienstbaar gemaakt. Der strijderes voor Waarheid en Recht werd het gulden pantser ontgespt; degen en slagzwaard roestte op het wapenrek ; zij zelve, de pers, vermeidde zich in het rijk der legenden en fabelen! vermeidde zich in het rijk der legenden en fabelen! ?De eene levensschets volgde de andere. De H. Ber- nardus, Thomas a Kernpis, Cusa, Dante, Savonarola en Erasmus worden in éénen adem genoemd. Zij zijn de voorloopers en wegbereiders van Luthers apostolaat, en wanneer hij zijn glorie deelen moest, dan was het zeker met hen ; het staat gedrukt. Gelukkig heeft de kath. geschiedsvorscher ook hier wederom het kaf van het koren gezift. Wat de H. Ber- nardus en Thomas a Kempis, ?wat Cusa en Dante betreft, zij staan te hoog aangeschreven in de annalen der Kerk, dan dat men hen, zelfs maar een oogenblik, bij de hervormers zou denken. En de groote Dominikaan Savonarola? ?(I) Uit het bijzonder en openbaar leven, uit de leer en den dood van Savonarola .is door hem )) - Dr. Rouard de Card ??op onwederlegbare wijze bewezen, dat de Protestanten in geen enkel opzicht het recht hebben, om dien wel is waar heftigen maar door en door katholieken priester uit de orde der predikheeren zich toe te eigenen. ? En Erasmus? Het oordeel van Dr. Rouard aan- gaande Savonarola zouden wij voorzeker niet gaarne op Erasmus toepassen. De groote kath. geschiedschrijver onzer eeuw, Dr. Joannes Janssen, heeft daarvoor een te duidelijk beeld ontworpen van den man, dien de Protestanten voorstellen als een volbloed katholiek, en dien zij toch Luthers evenknie heeten. Erasmus, ? dien zij toch Luthers evenknie heeten. Erasmus, ? zoo luidt de protestantsche faam, ?Erasmus, de groote (i) Geschiedsverv. Voorloopers der Herv. Dr. X. ERASMUS. 67 geleerde priester, het schitterend licht der i 5de en 16de eeuw, wilde de ware hervorming, voor welke Luther zijn leven en bloed veil had. H adde men zich aan Erasmus gestoord, de bloedige scheuring, ware voor- komen. De ?nieuwe beschaving ?en de ?ware theo- logie ? waarvan hij ?de keizer ?was, hadden, zonder opzien te baren de domperij uit den weg geruimd, de valsche godsvrucht des volks in eene ware herscha- pen en het in den grond bedorven kloosterwezen teniet gedaan. ?0, dat wilde Erasmus zoo gaarne. ?De ware bijbelsche théologie, door de Scholastieken ver- basterd, zou door de zorgen der Humanisten van hare verkeerdheden ontbolsterd, ?en de gestrenge dogma- tiek door de humanistische redekunst voor meer rek- bare omschrijvingen vatbaar gemaakt zijn. Het ligt niet in ons bestek die schel-klinkende nonsens te weerleggen. Dat Erasmus door de Hervor- ming bevuild werd e daar, waar hij heulde met de hervorming of haar niet bestrijden dorst ? heeft de schrijver van Erasmus naar Vondel volkomen bewe- zen. Een andere vraag is het, of Erasmus in het klooster te Stein waarlijk ?hemeisch groot is in zijn Catholicisme ? of hij ook in zijn verdere leven, waar hij ?overeenkomstig zijne roeping, zich zelven geheel en gansch ten dienste der waarheid gaf, altoos gelau- werd, , altoos gehuld in hemelglans ?voor ons treedt. Mag men hem ?fier en majestueus ? heeten, als hij tegenover Luther staat, en kan van hem getuigd wor- den, dat ?hij als Roomsch priester in den geloove heeft volhard ? (COnder ongunstige omstandigheden geboren (1), vroegtijdig van zijne ouders beroofd en door hebzuch- (1) Hier en overal elders in deze bijdrage volgen wij de Geschiedsvervalsching D. III z. 547-564, waar een,; getrouwe copie van Erasmus gegeven wordt, door Joh. Janssen! geteekend. 68 ERASMUS. tige voogden in zijn erfdeel verkort, had Erasmus, zonder daartoe inwendige roeping te gevoelen, te Stein: bij Gouda als reguliere kanunnik van den H. Augusti nus plechtige kloostergeloften afgelegd. ?Erasmus trad dus het klooster binnen met een hart zoo koud als. steen, met een gemoed dat ontvankelijk was voor alle zaken, alle wetenschappen, behalve voor de hoogste wetenschap, het grootste goed, 'n. I. de zelfverlooche- ning, de geringschatting van het eigen ik, dat de grond- steen is voor het kloosterleven, de rots, waaruit voor den kloosterling, hetzij hij zich in de eenzaamheid of te midden der zielzorg bevindt, de heerlijke bron opwelt in de, woestijn dezes levens, aan wier stroomen hij zijn naar liefde dorstende ziel lescht. Hoe zou Erasmus, die leefde voor ?en opging in de klassieken, wiens groote geest zwanger ging van de dikwijls niet zeer zedige fabelen der mythologie, van Jupiter en Venus, van Sardanapalus en' Sibaris en' consorten, ?hoe zou hij de zoetheden van het kloosterleven bezingen en zich vermeien in de hoogste en reinste bespiegelingen? Hij getuigt zelf, dat de zedekundige geschriften van den nieuweren tijd (d. w. z. na Chr.) hem zoo koud voor- komen. ?Ik kan' mi; nauwelijks weerhouden uit te roepen : Heilige Socrates, bid voor ons ! ??Dikwijls komt onwillekeurig de gedachte bij mij op, dat de zielen van Virgilius en Horatius heilig zijn ! ?Zóózeer was hij met den zuurdesem der klassieken doorvoed, dat hij een allegorische opvatting wenschte van de. bijbelsche verhalen ; geen mistieken zin, die den letter- lijken zin vooronderstelt, en door de HH. Vaders lijken zin vooronderstelt, en door de HH. Vaders gebruikt wordt; neen, hij wilde ?op haar dezelfde manier van verklaren toepassen als men bij de sagen der heidensche godenleer gebruikt. ? Van af het oogenblik, dat hij zijn kloostergeloften had afgelegd koesterde hij een diepen wrok tegen de monniken. Wat dan te - denken van ?zijn heerlijk- boekje Over het vlieden der wereld ? als zijne eigene broeders, met wie hij die wereld ontvloden is, de grootste ERASMUS. 69 minachting, den bittersten spot van hem moeten ver- duren ? Neen, als wij Erasmus' optreden in het klooster beschouwen, komt hij - ons niet hemelsch groot voor in zijn catholicisme. In 1491 verliet hij zijn convent en legde later, geheel eigenmachtig het ordekleed af. Sedert dien zwierf Erasmus rusteloos en ontevreden, met den banvloek der Kerk beladen, door Europa rond, Geen wonder dan ook, dat 'men reeds vroegtijdig de klacht verneemt, dat ?de zoo geleerde Erasmus bijna nooit de H. Mis las en die zelden hoorde ; dat hij met het breviergebed den spot dreef en het vasten- en onthoudingsgebod openlijk' ,en zonder schroom als een ondragelijk juk ter zijde stelde ? Wat zoo'n priester in de toekomst zijn zal, hebben ons alle apostaten geleerd. Zoodra de gezalfde Gods, in wiens dagelijksche behoeften het altaar voor- ziet, en die' slechts zorg heeft te dragen voor het leven zijner ziel, dat door gebed onderhouden en door ver- zijner ziel, dat door gebed onderhouden en door ver- sterving gevoed wordt, deze beide zaken achterlaat, strekt hij der Kerk tot schande, den geloovigen tot ergernis en hij der Kerk tot schande, den geloovigen tot ergernis en den Christus, die hem zalfde, tot voorwerp der wraak! Beschouw Erasmus' leven en werken. ?Gouddorst is hem vreemd ? zegt hij, ?van roemzucht heeft hem nooit een vonkje geraakt. Al werd hij wel eens door zinnelijke lusten besmeurd, nooit heeft hij ze als een slaaf gediend. Overdaad en dronkenschap zijn hem tegen, de borst ? En toch juicht hij Mijn kisten zijn opge- vuld met geschenken... drinkbekers, flesschen, lepels, uurwerken, waaronder eenige van massief goud; de ringen zijn bijna niet te tellen ? Bij zijn afsterven vond men ?behalve een schier koninklijken schat ? niet minder dan 7,000 dukaten. Roemzucht kende hij niet, maar aan de markiezin van Veere schreef hij ?Wat zij ?alle andere theologen ??preeken is alledaagsche' kost, maar wat ik schrijf is voor de eeuwig- heid. Zij worden bij hunne ongeleerde voordrachten slechts heid. Zij worden bij hunne ongeleerde voordrachten slechts door enkelen gehoord, mijne geschriften daarentegen zullen door enkelen gehoord, mijne geschriften daarentegen zullen door Latijnen en Grieken, door alle volken der aarde door Latijnen en Grieken, door alle volken der aarde 70 ERASMUS. gelezen worden. Lieden als zij worden er overal in groote menigte aangetroffen ; een Erasmus echter zal er in vele eeuwen niet meer opstaan ? Het is te hopen. Wat men van zijn Confessiones (! !) denken moet? Zijni ?gesprekken ?die vooral voor de jeugd bestemd heetten, bevatten, naast de giftigste spoternijen op de monniken, het kloosterleven, het vasten enz., een beschrijving van ontuchtige dingen. Zijn geilen wellust kon hij, die door de Humanisten als ?het toonbeeld en orakel van den goeden smaak ?geprezen wordt, zelfs in zijn aanteeke- ningen op de H. Schrift niet geheel onderdrukken ? Vele zijner vrienden waren van meening ?dat het gebruik van zware wijnen, waarvan hij een liefhebber was, de schuld droeg van de gedurige smarten welke het graveel hem veroorzaakte ?(I). ?Waar Erasmus, overeenkomstig zijne roeping (?) ,zich zelven geheel en gansch ten dienste der waarheid gaf, daar -is hij altoos gelauwerd, altoos gehuld in hemel- glans ? Maar Erasmus heeft zich zelven nooit u geheel glans ? Maar Erasmus heeft zich zelven nooit u geheel en gansch ten dienste der waarheid ?gegeven. Een halve eeuw van zijn openbaar leven is een leugen geweest, een bedrog ! Eerst onder Leo X, die in 1513 den pauselijken stoel beklom, werd hij door Andreas Amnionius,, pauselijk gezant in Engeland, van den banvloek ontslagen. Zal zijn arbeid voor de Moeder- Kerk en voor het heil der zielen, gedurende dien tijd, vruchtbaar geweest zijn ? Zal één enkele straal der hemel- sche glorie en liefelijke majesteit, die van die Moeder uitgaat, zich ooit op het gevloekte hoofd van dien man hebben afgespiegeld? Zal ooit een ellendige dankbaar de handen tot hem hebben, opgeheven, voor den troost en redding hem gebracht ? Wij hebben reeds vele getuige- nissen aangehaald, maar hoor verder : ?Spotternij, ironie en boosaardige satire waren de wapenen, die hij naar het voorbeeld van zijn lievelingsschrijver, Lucianus, het (i) P. M. BOTS. Van Erasmus naar Vondel, p. i5. ERASMUS. 71 behendigst wist te hanteeren. Mannelijke waardigheid van karakter, warmte des gemoeds, blijmoedige offer- waardigheid en vaderlandsliefde vindt men evenmin in zijn werken als in zijn leven. Hij was een koud, zelf- zuchtig man. In zijn onwankelbaar geloof aan de onsterfe- lijke beteekenis van zijn eigen persoon ligt de sleutel tot verklaring van zijn karakter en bedrijf! Met godge- leerde vraagstuk ken hield hij zich, niet meer in zijn eigen belang bezig, dan in het belang van waarheid, godsdienst en Kerk. ?Hij vatte de Kerk op ?als eene menschelijke instelling, die naar de wisselende inzichten en de behoeften des tijds leerstukken kan vaststellen en veranderen ; die zelfs de ketterijen van Arius en Pelagius had kunnen goedkeuren ? Men herkent hier den volbloed humanist, den voor- stander der valsche Renaissance, wier slaven, vooral sedert I 5oo, het hoofd driest omhoog staken en in hun verderfe- lijken ijver zelfs de leerstukken der Kerk aanrandden. Vail- daar Erasmus' haat tegen, ?en zijne verguizing van alles, wat de Kerk dierbaars bezat. Mannen als Albertus Magnus, Thomas van Aquinen en Bonaventura hadden de grootste schatten van hemelsche wijsheid in hunne werken neerge- legd (1). ? Zij maakten de practische wijsheid der oud- heid tot een volkomen werkelijkheid. Zij oefenden de onthouding der leerlingen van Pythagora, bezaten a.de zelfbeheersching en de vastheid van karakter der St de deemoedigheid der liefde, waarvan de oudheid geen voorbeeld heeft ? Maar Erasmus was der onthouding vijandig; zijn karakter was lage kruiperij voor vorsten en rijken; zijn liefde was haat en vinnige spot, en in zijn ijdele verwaandheid en onbuigbaren trots heeft hij de schatten dier mannen in het slijk getrapt en des HH. Lee- raren in het aangezicht geslagen ; zijn Lof der dwaasheid legt hiervan sprekende getuigenis af. Ook ?tegen het pa usdom slingerde Erasmus zulke (1) A. S. KOK, Dante's Divina Comedia, 111, p. 364. 72 ERASMUS. hartstochtelijke beschuldigingen, . dat hij voor de latere vijanden van Rome slechts weinig te doen overliet. vijanden van Rome slechts weinig te doen overliet. Geen schrijver uit vroegeren tijd heeft op Duitschen bodem den eerbied voor den pauselijken stoel zoo diep ondermijnd als Erasmus ? Hierin was hij de voor- looper, de vriend, de naaste verwant van Luther ; het model waarnaar Luther zijne liefelijkheden in ?Het pausdom door den duivel ingesteld ?gericht heeft. Zou Luther Erasmus slechts van verre gekend hebben ?als den geleerden Bataaf die de letteren eene herschepping had geschonken ? Men mag het betwijfelen. Luther's brief aan Erasmus doet zien, dat Luther zich de eigenschappen en hoedanigheden van den man wel bewust was, dien hij zijn ?glorie ?en zijn ?hoop A, zijn ?waarden Erasmus ? zijn ?geheel beminnens- waardige ?noemde. Zulke brieven schreef Luther niet aan Joan. Eckius, aan Tetzel en Jacobus Hochstraten, den Keuler professor en Reuchlins geleerden bestrijder; hij wist maar al te wel, welk vleesch hij in de kuip had. Met Erasmus' levensschets voor oogen gevoelt men te goed, dat Erasmus, in zijn antwoord aan Luther, zich geen ?geweld aandoet, om eenige loftuigingen te geven ? veeleer zou men zeggen, dat hij Luther het woord in den mond heeft gelegd, wat deze later aan Reuclin schreef (I) : ?Ich war einer von denen, die an deiner Seite zu sein wanschten, fand aber keine Gelegenheid. ? Erasmus, zegt men, genoot de vriendschap van de Pausen Julius II, Leo X, Adrianus VI enz. Het ligt er echter maar aan, wat men onder vriendschap verstaat. Erasmus was een apostaat en bijgevolg buiten de gemeenschap der Kerk. Nu is het altijd der Kerk eigen geweest, met niemand, die vrijwillig zich van haar had losgemaakt, eenige vriendschap te onder- houden, zooals die, welke bestaat tusschen hare Ieder? onderling; maar zij trachtte altijd de afgedwaalden door (1) EVERS, Marten Luther, 1. c., 1, p. 62. ERASMUS. gebeden en vermaningen tot den schaapsstal te doen wederkeeren. Dat Julius II, die alles aanwendde om de Kerk innerlijk en in hare leden - te doen bloeien en het Vde Algem. Concilie van Lateranen zelfs bijeen riep, om o. a. de kerkelijke tucht te hervormen, -- dat die- zelfde Paus alle pogingen zal hebben aangewend om ,00k Erasmus tot zijn plichten terug te roepen, lijdt geen twijfel. Genoot Erasmus daarom de vriendschap van Julius II? Gaarne nemen wij aan, dat Erasmus, nadat hij, op zijn ootmoedig verzoek aan Leo X, door Andreas AmMonius, van den ' banvloek ontheven was, tot. Paus Leo in betere verhouding stond ; maar had hij iets voor de Kerk verricht, waardoor hij zich boven anderen de vriendschap des Pausen waardig maakte? Eerst Paus Adrianus, VI, die Erasmus weleer te Leuven als student gekend had en wist hoe groote ,talenten Erasmus geschonken waren, verzocht hem met liefde en aandrang, voor de Kerk en hare kinderen ,op te treden, en herinnerde hem de woorden van den Apostel Jacobus : wie den zondaar van den weg des ,verderfs terugroept, hij redt zich van den dood en ,bedekt de menigte zijner ongerechtigheden. Ook toen ,nog leed het woord des pausen schipbreuk, Erasmus bleef zijn lijfspreuk gestand : ?ik zorg voor mijn rust, en houd mij, zoolang ik kan, onzijdig ? Maar toen Luther, die wellicht van Erasmus' betere verhou- ding tot den H. Stoel kennis had gekregen, hem met :den vromen wensch op het lijf viel : ?Ik zou wel willen, vredesbemiddelaar ! dat uwe vijanden (de paus en die u opstoken) uw grijsheid maar in den vréde fles Heeren lieten inslapen..., ?toen waren alle pijnen verdwenen. Men had hem •« den keizer der theologie verdwenen. Men had hem •« den keizer der theologie durven tarten, elL.. de keizer ging aan het betoogen op eene wijze, dat menig leerling uit de, weleer zoo gehate, school van den H. Thomas dit beter gedaan 74 ERASMUS. Erasmus had zeer goed ingezien, --- zijn scherpe blik had hem nog niet verlaten dat hij Luther' moest treffen in de hartader van zijne leer -- den vrijen wil, en hadde hij zich in vroegeren tijd den betoogtrant der scholastiekers beter eigengemaakt, men hadde misschien van zijn boekje niet behoeven te getuigen, dat ?de behandeling der stoffe dor en onge- lukkig ?was. Wellicht had hij ?die voorheen het leven zoo geestig teekenen kon ? met zijne ontzaggelijke taal- kennis, de schoolsche behandeling der stof , kunnen opsieren, ?den zwaren kost voor het volk aange- naam kunnen kruiden, en ?de hervorming juist in het leven op allerlei dwaasheden ?kunnen aanvallen. Of had de oude-dag Erasmus wellicht parten gespeeld, zoodat hij zijn ?vrijen wil ?niet goed meer machtig, was ? Men zou haast tot het een of het ander besluiten, tenzij men beweerde, dat Erasmus het genie niet ware, dat men altijd in hem gehuldigd had. Anders laat het zich niet ` verklaren, waarom een degelijk onderlegd theologant, een ?titan van geleerdheid ? zooals men Erasmus noemde, niet met vrucht tegen Luther had kunnen optreden, ook al is de werking van onzen vrijen wil tegelijk met Gods inwerking ?voor den mensch een zeer groot geheim ? Het is een groote waarheid, het woord van Nicolas : ?Si la religion a toujours des obscurités qui servent de prétexte, elle a toujours des clartés qui ótent toute excuse. Elle a des preuves invincibles, auxquelles on ne peut résister sans déraison, et d'ou on peut toujours partir pour incliner a une soumission raisonnable, et qui ira toujours se motivant de plus en plus (r). ? Na eerre aandachtige beschouwing van Erasmus' leven en werken, nemen wij het besluit, dat Erasmu s niet groot was in zijn catholicisme. ?Volkomen juist heet (1) A. NICOLAS. Etudes philosophiques sur le Christianisme ERASMUS. 75 het in eene verzameling van satirische gesprekken : ?Eras- mus was even klein, ja nog kleiner van gemoed dan van mus was even klein, ja nog kleiner van gemoed dan van lijf en persoon ? De lauweren hem gevlochten zijn de zegeteekenen in het humanistische kamp behaald; zijn hemelglans is die der morgenster op het midden des dags Hij is een andere Phaeton. Bestemd om den zonnewagen te mennen, heeft hij zijn vaart niet gekend en, in plaats van op te stijgen tot de zon der eeuwige waarheid, is hij jammerlijk naar beneden gestort, in zijn val de aarde met vonken overspattend, welke Luther tot een vreeselijken brand zou aanblazen. In de 4e eeuw schreef de H. Joan. Chrysostomus aangaande Juliaan, den afvallige, het woord neder, dat wij als motto aan het hoofd dezer bijdrage plaatsten. Meer dan tien eeuwen later wordt datzelfde woord, door een kardinaal te Rome, in andere termen geuit : (k Alles te zamen genomen is de werkzaamheid van den hoogbegaafden en wijdberoemden Erasmus voor de Kerk en het christelijk leven rampzalig en verderfelijk geweest n. Dit is ééne zijde van onze Erasmus-medaille. Zij is . geslagen ?gelijk wij reeds opmerkten --- naar het portret van den onovertroffen Joan Janssen. Hoe komt het, dat deze schets zoozeer verschilt van die des Heeren Bots? Heeft deze ons wellicht eene medaille vertoond, zooals er weleer, van Protestantsche zijde, zoovele ge- slagen werden o. a. van Luther, Tetzel en Prins Willem ? medailles, waarop Luther wordt afgebeeld als de ver- moorde onschuld, ?Tetzel als de domme monnik mét den wellust op het gelaat en trekken van list en sluw- heid om den mond ; en Prins Willem als de martelaar voor zijn volk. Hadde men Erasmus weleer gekend, zooals hij heden ten dage voor ons staat, in het licht der historie, de Rijksstad zou zich wel gewacht hebben, Erasmus een standbeeld op te richten, dat door Oudaen voor drie-vierden met leugens beklad werd. De heer Bots laat Erasmus slechts met een wei- nigjen goeden trouw het gebied der hervorming betreden, 76 ERASMUS. en, hoewel zijn held door dat optreden eenige zwakheid van karakter betoont en misschien niet altijd onberispelijk schijnt, ?hij blijft toch altijd groot, hij heeft toch als ?Roomsch priester ?in den geloove volhard. Dat is dan ook de reden, waarom wij zijn Erasmus niet als (?een legger }) voor roomsche historici kunnen beschouwen. De geschiedenis is de weerklank des levens; zij voegt niets bij, maar zij geeft ook niets toe. Waar de her- vorming zich Erasmus toeeigent in zijn leven en werken als humanist en bespotter van Paus en kloosterleven, dáár mag zij hem tot de haren rekenen ; dáár kennen wij Erasmus niet, ook al was hij priester, opdat, gelijk zekere Limburger terecht schreef (i), men niet meene, dat iedere katholieke persoonlijkheid op historisch gebied a priori een toonbeeld van deugd en heiligheid is. Ook onze medaille heeft echter eene keerzijde, en dáár herkennen wij onzen Erasmus. Het is Erasmus, niet in de grootheid van zijn genie, niet zooals hij ver- good werd door een dollen troep humanisten, die, met Hessius, Justus Jonas en Gaspar Schalbe aan het hoofd, Erasmus wierook brandden en hem tot de goden ver- heffen wilden ; neen, het is Erasmus aan den avond zijns levens ; Erasmus peinzend over het vlieden der wereld met al hare genoegens, al haren rijkdom en vreugde en smart. Het is Erasmus, niet zooals weleer op rijkdom en roem belust , maar zoekend naar heul en troost, biddend om barmhartigheid en genade, worstelend om een bestaan in de eeuwigheid. En God heeft hem niet van zich gestóoten, de Kerk heeft hem hare genadeschatten niet geweigerd. Erasmus is behouden, hij is voor het wee der verwerping behoed, ?En valt zijn Godt voor 't hoogti autaer te voet, En wascht vermagert het bevlekt gemoed In droevig zuchten ?(2). (i) Mijn laatste woord, II, door N. V. W. in a De Tijd ? -van 22 Maart 1893. 22 Maart 1893. (2) VONDEL. De Koninklijke Harp. Poëzij, I deel. ERASMUS. 77 Hier herkennen wij Erasmus weder. Wij denken niet aan ,aardsche grootheid en luister en roem, -- dat verdwijnt in het aanzijn des doods, maar wij be- schouwen Erasmus in hetzelfde glorïelicht, waarin een- maal Maria Magdalena, de H. Augustinus en zooveel anderen schitterden. (I) ?Wat in den godsdienst het moeilijkst, het held- haftigst, 1161 grootste is n. 1. eene oprechte bekeering ? bekroonde het lange, maar veel bewogen leven van den bekroonde het lange, maar veel bewogen leven van den 7o jarigen grijsaard. Wijlen Mgr de Ram, in leven rector der katholieke hQogeschool te Leuven, heeft in het jaar- boekje der Universiteit voor 1852 meêgedeeld, dat Erasmus in de armen van Lambertus Coomans, een voortreffelijk priester uit Turnhout, den geest heeft gegeven onder' den uitroep : ?0 Mater Dei memento mei ! n 0 Moeder Gods, wees mijner indachtig! Heeft Erasmus, tijdens zijn leven, der Kerk veel nadeel toegebracht; heeft hij als Roomsch priester de heiligheid van zijn ambt en de verhevenheid van zijnen staat uit het oog verloren, ?hij is toch ?als Roomsch priester in den geloove u gestorven. Het woord van den Koninklijken zanger mag hij nazingen alle eeuwen door Misericordias Domini in aeternum cantabo ! Haarlem. B. (i) BOURDALOUE. Sermon pour l'ouverture du yubil? p. 2. BELEEDIGER EN BELEEDIGDE, AAR Veuillot's hoofd slingerde Olympio liefst zijne donders; op geen ander's rug liet hij met meer woede zijnen moker neêrvallen. ?Gueux, triple gueux, blême grimaud, mouchard, escroc, gredin ortho- doxe, assassin ! ?Hij grijnst, in 29 strofen van elk vier verzen in dier voege : 0 pieds plats! votre plume au fond de vos masures Griffonne, va, eient, court, boit l'encre, rend du fiel, Bave, égratigne et crache, et ses éclaboussuresFont des taches jusques au Cie!. Welk hallewijf bracht ooit zoo verre de kunst van schelden? Wat moet de ?goedaardige man ?nijd en haat gedragen hebben? Allez, continuez, tournez la manivelle De votre impur journal, vils grimauds dépravés; Avec vos ongles noirs, grattez votre cervelle; Calotnniez, hurlez, mordez, mentez, vivez ! Die toon wordt talrijke strofen lang volgehouden. Wie zou gelooven dat die dolle kerel, ware hij Jezus geweest, aan Judas vergiffenis zou hebben geschonken en dat hij eens schreef : Qua'nd tu te vois honni, hu? siffl? raill? Par des faquins ?l'áme obscure, au nom souffl? Qui firent cent métiers et jouèrént cent reiles Tu prends trop de soucis de choses que ces dróles Disent de toi. On m'insulte. Je ris de leur rage malsaine Et je vais!... BELEEDIGER EN BELEEDIGDE. ? als een Man-Oceaan (Dupuy), een Reus (Justice), ,e en lichtzuil' (Rappel), een God (Figaro)? neen, maar als een Thersite schuimbekkend onder den vuistslag van Achille. Hoe zal Veuillot antwoorden aan zijnen beleediger die zich schuil houdt te Brussel? ?Qu'importe a tel ou tel individu célèbre ou obscur d'avoir ét?aboy?par un maître poète en fureur et en sécurit? De queue facon peut blesser ou même gêner ce hurlement lanc?a travers line grille? Ce qui est gênant et cruel, c'est d'avoir ainsi tvocifér? et de voir plus tard l'adversaire debout et tran- iquille vous ouvrir la grille comme si de rien n'était, sans klemander la moindre réparation, sans manifester la moindre crainte d'être mordu.... Il a notre amnistie depuis longtemps. Le sentiment qu'il nous inspire ne ressemble en rien a la haine, et nous ne lui souhaitons 'qu'une chose : •c'est de faire meilleur usage pour lui-même et pour la patrie du don qu'il a recu de Dieu 0. Die kalme woorden zullen vreemd voorkomen bij deze die nog gelooven aan de caricatuur ?van den dog met gapenden muil en dreigende tanden ? De machtige polemist erkent wel is waar dat hij menige ooren heeft genepen, roeden en geesels heeft ,doen schuifelen, maar nimmer vliegt hij op, als een razende, tegen zijne driftigste beleedigers. Scheldwoorden ontsnappen niet aan zijne pen. Zijne leus is niet : tand voor tand ! Oog voor oog ! Doet de puntige scherts een smaadwoordenvloed uitbreken, hij glimlacht, haalt de schouders op, en zendt zijne tierende aanvallers naar den spiegel, zeggende : kijkt eens hoe leelijk gij nu zijt ! ?En m'exercant a la presse quotidienne, j'ai la prétention d'avoir respect toujours ceux qui devaient l'être, même quand quelques-uns faisaient le nécessaire et au dela pour ne l'être point. ? 8o BELEEDIGER EN BELEEDIGDE. Veuillot had wel eens het gedacht, tijdens de ophef- fing van ?1' Univers ?een dagblad uit te geven te Brussel. Hij liet het varen om de reden ?dat een burger het bestuur Hij liet het varen om de reden ?dat een burger het bestuur zijns lands, buiten zijn land, niet mag aanvallen, en dat een gevaarlooze oorlog niet weerdig noch nuttig kan zijn ?. Dit ridderlijk beginsel viel zeker niet in den smaak vang Dit ridderlijk beginsel viel zeker niet in den smaak vang den auteur der ?Chátiments ?te Brussel in 't licht. gegeven. Terwijl Hugo dondert en bliksemt, geniet Veuillot de volkomenste rust. ?La tranquillit?est en nous et autour de nous. Il existe une vaste zone de calme profonct entre nous et ces orages qu'on entend gronder de loin. w Mocht een strenge criticus hier of daar op een weinig christelijken stoot wijzen, hij neme in acht dat. Veuillot, dertig jaar lang, dagelijks te worstelen had tegen oneerlijke schrijvelaars, en dat, kwetste hij den: eenen of den anderen, hij het deed als een soldaat die- zijn wapen richt tegen de verdrukkers en de beleedigers van zijn vaderland; tegen de lasteraars der Kerk. Zoo- eenparig hebben joderij en vrijdenkerij belogen en bezwadderd dat Veuillot aanzien wordt, in 't algemeen, als een type van ultramontaan, een twiststoker, een laatdunkende indringer in de godsdienstzaken, een laffe- aanklager van andersdenkenden, bij den Paus. Hier en daar zelfs treft men katholieken aan die de beoordee ? ling bijtreden van Vapereau ?L. Veuillot porta dans. les luttes de plume, avec l'habitude des violences de langage et des injures personnelles, un véritable talent d'écrivain. ?Die beoordeeling is onrechtveerdig. Zij zal van lieverlede plaats maken voor eene meer gunstige gesteund op de vergelijking der venijnige steken der inktbeesten en den altijd ridderlijken terugstoot van den christenen kampioen. Wie zal loochenen dat Veuillot's karakter hem stelt verre boven zijne meeste tegenstrevers, oneindig boven de lage inborst van Hugo? Veuillot was, zijn geheel leven, een onomkoopbare voorstander van de Kerk, een onafhankelijke verdediger of bevechter der gouvernementen, volgens dezer houding tegenover de BELEED1GER EN BELEEDIGDE. 8i rechten van Rome. Cousin spreekt met ophef van zijne schitterende begaafdheden; hij noemt hem den recht- zinnigsten schrijver der XIX eeuw. Opdat zijne pen geen juk ZOU dragen, weigert hij de rijk bezoldigde ambten hem door Guizot en Napoleon aangeboden. Hugo verlekkerd op een ministerschap en in zijne hoop bedrogen, valt aan 't spuwen op zijne gelukkiger mede- dingers : ?laquais, coeurs de boue, ours, citrouilles. ? 't Is uit vrees voor den rechtzinnigen Veuillot dat de ?Monde ?opgestaan uit de asch -van ?l'Univers ? verbod krijgt hem als medeopsteller aan te nemen. Nimmer bedelde hij een , plaatsken of eenig voordeel, ?In den Staat, zegt hij, ben ik lastenbetaler, in de samenleving, vrijpostige zegger. ?Als de noordster blonk Veuillot van zijn eigen glans, nooit liet hij zich spannen in den Hellewagen. Veuillot is er niet op uit om zijne tegensprekers te verpletteren en te verguizen ; hij houdt zich te vreden met hen te... ontmasketen, hunne onwetend- en trouw- loosheid te toonen, hen belachelijk en onschadelijk te maken. Aan gevoelens van haat gaf hij geen gehoor. ?Combattre et ne point craindre et ne point hair. ,? Maar de dwazerikken op den rooster draaien en keeren, daarin werd hij niet geëvenaard. Enkele medelijdende harten zuchtten wel is waar : Wat wreede kerel maar de deftige lieden juichten en vonden lust in die ongemeene behendigheid in 't rooste- ren. Die een staalken wil zien van Veuillot's ?manière ? hij leze de vijftig bladzijden van ?Fouet pédagogique ? in deel III der ?Mélanges ? Boeiender, geestiger en tevens ernstiger pleidooi kan niet worden uitgedacht ten voordeele der lichamelijke bestraffing toegepast op de ondeugende jonge lui. Het ?noli subtrahere a puero disciplinam; si enim percusseris eum virg? non morie- tur (Prov. XXIII, 13, I 4) wordt grondig verklaard en 82 BELEEDIGER EN BELEEDIGDE. gestaafd door de leering en de ondervinding van de Heiligen - Augustinus, Paulinus, Franciscus Salesius die van de roede proefden en dezelve nuttig, ja noodig achtten voor de tucht der jeugd. De huidige pedagogen doemen de zweep gelijk ons gouvernement de doodstraf. Veuillot wil niet offeren aan de heerschende stelsels; hij roemt de strengheid der H. Schrift tegenover de Voltairezonen die hem, in dit vraagstuk, menige goede wenken en spoorslagen te danken hebben. De held van ?Fouet pédagogique ?is de gazetier Sauvestre, oud-- lagere onderwijzer, die wel honderdmaal de schoolben- gels had beproefd te temmen met het gevang, de dom- peling in een vuile goot, de zweep, speldensteking enz. Die zachte heer had luidst geschreeuwd tegen eenen kloosterling, die, ten einde geduld de roede had gelegd op een' scholier. De ?cinq sauvestriques ?deden geheel Frankrijk in eenen schaterlach losbersten. Ook wat roostering ! De verwaande schoolvos poogde te vluchten, maar Veuillot's ijzeren hand houdt hem 'stevig vast tot dat hij erkent ?dat - hij honderdmaal, op echt bar- baarsche manier de misdaad (?) had gepleegd welke hij de hevigste van allen, aan eenen jezuia had verweten ? Het is der moeite weerd Veuillot's stelsel samen te vatten. a La verge qu'on a néglig?de couper pour chatier les fautes de l'enfant, grandit avec lui, se for- tifie en mane temps que ses vices, et il finira, homme tifie en mane temps que ses vices, et il finira, homme fait, par la rencontrer, cravache ou ép6e, dans la main de l'homme, baton dans la main de l'argousin, arbre oil l'accrochera le bourreau .. La punition corporelle dompte, redresse et ne ?brise ?rien. Elle fortifie au contraire, nos sophistes le nient, mais l'Ecriture et la raison le proclament, la pratique des ages chrétiens, et l'exemple de toutes les races viriles le prouvent. Nous avons cit?1'Angleterre. Dans Sparte, le père de famille appliquait une nouvelle correction a l'enfant qui venait si ,plaindre d'avoir ét?fouett?Si nos républicains nous disent que les Spartates étaient barbares, nous le you- disent que les Spartates étaient barbares, nous le you- ions bien. Alors qu'ils acceptent l'exemple du règne de BELEEDIGER EN BELEEDIGDE, 83 Louis XIV, et l'exemple de l'Angleterre actuelle ; et surtout qu'ils nous prouvent que les enfants a qui l'on épargne les verges ne deviennent pas des hommes .qu'il faut mener par le baton. ? + Wij spraken hooger van den apostolischen iever van dezen leek. Een lange en innige omgang met de werken van den grooten schrijver doet de overtuiging ontstaan dat hij, onder 't schieten zijner schichten en 't hanteeren der zweep, meer beoogde zijne tegensprekers te winnen voor de waarheid, dan hen, uit wraaklust, te kwetsen en nee'r te vellen. Eene dagelijksche ondervinding had hem met de onwetendheid der vrijdenkers, in zake van gods- dienst, bekend gemaakt. Hij heeft medelijden met die opgeblazen wijsgeeren, en al lachende en schertsende, onder het terugkaatsen van hunne dwaze redenen, onder het uitkleeden van een roekeloozen Don Quichotte, leert hij de artikelen des Geloofs, de geboden Gods en der Kerk, den zin der christene gebruiken, den aard en het doel der katholieke instellingen, en niemand vindt dezen eenvoudigen catechismus vervelend, immers hoe kunstig, hoe lief werd hij ingelijst ! ?Advienne que pourra ! Encore que le temps soit mauvais, nous persistons a ne pas vouloir désespérer de la conscience et de la raison humaines, et nous disons la vérit? ? .^ + De briefwisseling van Veuillot komt den beroemden schrijver in een nieuw daglicht stellen. De geduchte kamper, ontdaan vad zijn wapenkleed, vertoont zich voor onze oogen als een liefderijken echtgenoot en vader, een verkleefden broeder, een vroolijken gast, een milden vriend der armen en der artisten, een diepen wijsgeer, een fijnen critiek, een wonderbaar verhaler en natuurbeschrijver, een vromen zielenvriend, een manhaftigen christen, in 84 BELEEDIGER EN BELEEDIGDE. eén woord, als eenen meester-brievenschrijver, den evenknie van madam de Sévign? In het zevende boekdeel alleen, wat kleinooden, wat edelgesteenten ! Pater de la Porte, de kundige recensent stelt ze in 't licht en roept allen beminnaars der fraaie letteren toe : Tolle en lege ! Die verlost wil worden van de hoofdpijn opgedaan onder 't lezen van symbolische droomerijen, hij nutte een lepelken van Veuillot's medecijn en de kwaal is verdreven. Graag deed ik eene ontdekkingsreis doorheen die zeven hemelkringen, maar te lang zou ik den lezer ophouden of hij zelf hield mij te dikwijls stil, uitroepende : Wat is het schoon ! Uri bloemken zullen wij plukken : ?Marcoussi schoon ! Uri bloemken zullen wij plukken : ?Marcoussi aux trois quarts aveugle et presque tout a fait sourd. II a un paletot boutonn?par une ficelle autour du corps, et, sous ce paletot, un pantalon qui laisse trop voir sa peau boucanée. Cela l'enveloppe comme ces cloisons dont on enferme les murs a &mar. De vieux sabots aux pieds, sur la tête un chapeau qui n'est vraiment pas fait pour aller dans le monde, car il paratt impossible de l'6ter sans qu'il en tombe quelques morceaux. La chemise et les bas? qu'il en tombe quelques morceaux. La chemise et les bas? sont supprimés totalement depuis des années. Pour un costume d'ét? cela passe encore, mais pour l'hiver c'est aussi léger que peu décent... ?Et il est si malheureux et si en guenilles, que cette année, il a bien fait ses Paques, mais pas tout c'z fait, parce qu'il n'ose, dans le costume qu'il a. Tu me vois venir, ma sceur? Je suis venu. J'ai demand?a Marcoussi si ca lui ferait plaisir d'avoir une chemise. - Pour stir. Et un chapeau? ?Ca me rendrait service. ?Et un paletot? ?Dame !! ?Et une culotte? ?II s'illumina. ?Alors, j'ajoute une cravate, et je t'offre Marcoussi requinqu? qui ne voit plus ce qui pourrait l'empêcher de faire ses Pdques... Ta lettre, que je recois a l'instant, m'apprend que tu n'as plus lien. Bravo ! Alors, prends m'apprend que tu n'as plus lien. Bravo ! Alors, prends ma grosse veste a longs poils, ou ma couverture de pieds- idem, et mets l'un ou l'autre ou l'un et l'autre a la poste C'est Marcoussi qui fera bien l?dedans ! Et je lui donnerai une tabatière que l'on m'a donnée a Solemnes avec une une tabatière que l'on m'a donnée a Solemnes avec une demi-livre de tabac pour son hiver... BELEEDIGER EN BELEEDIGDE. 85 ?Voil?Marcoussi habill?en monsieur comme il faut : )4 pauvre homme en est devenu tout bête; je crams qu'il ne se marie. Je ne sais pas s'il pourra porter la veste. Je croyais en avoir une autre moins neuve, moins lourde et moins magnifique; mais faute de pire, celle-ci fera l'affaire; et l'on peut bien une fois se risquer a donner 1 Jaus-Christ ce que l'on a de plus beau. Jésus-Christ, Marcoussi !... Et pourtant c'est vrai. ? Hugo versmaadde zulke kleinigheden en was meer bezorgd met processen en afpersingen die zijne colossale fortuin nog vermeerderden. + Er waren, voor Veuillot, meer beklagensweerdige lie- den dan Marcoussi. 't Was in 1869. Thiers had, in een lang gesprek met hem, zijne veelzijdige kennissen op Allerhande gebied ten toon gespreid. In eéne wetenschap, den godsdienst, viel hij in de grofste dwalingen. Die arme Thiers I roept hij uit. ?Ah, ma sceur, queue supériorit?de savoir seulement un peu de Jésus-Christ ! ? De oudste zoon van Louis-Philippe, wiens regeering door de katholieken met vrees werd vooruitgezien, was eene tragische dood gestorven. ?Le pauvre homme est mort sans pouvoir parler. Je n'ai pu, quand je l'ai appris, me retenir de pleurer. ?La main de Dieu est bien visible dans cette tragique aventure : une mouche en piquant les deux plus vieux chevaux des écuries royales, a mis fin a cette dynastie si péniblement élevée et si vaillamment maintenue contre tant de haines furieuses. Ii n'y avait aucun danger; le prince n'est pas tombe de son siège; la voiture était basse et facile; les chevaux se sont arrêtés aussit6t, c'était a la poste de Neuilly, tous les secours étaient sous la main : tout a ét?inutile. Adorons et tremblons I ? Pontmartin noemt Veuillot niet ?un maitre ?maar a le maitre ? Wie een hekel heeft tegen den polemist zal zeker zijne sympathische bewondering aan den onover- 86 BELEEDIGER EN BELEEDIGDE. troffen briefwisselaar niet ontzeggen. De holklinkende en bombastische epistels van Olympio zullen al lang in rook zijn vergaan als Veuillots ?Correspondance ?nog eene eereplaats in de boekenkassen zal bekleeden. Onschatbare diensten hebben wij, op menig gebied, dan Veuillot te danken. 't Zal immer waar blijven wat E. Cornut zegt : ?faire lire les ouvrages de L. Veuillot, c'est réagir contre la barbarie littéraire, morale et religieuse qui nous menace. Bekleedt de ? beste prozaschrijver der qui nous menace. Bekleedt de ? beste prozaschrijver der XIXe eeuw ?de plaats die hem toekomt in de bloem- lezingen en op de programmas van 't middelbaar onder- wijs? Nevens ?le moine dormeur ??la Jagouine ?En voyage ?Le Limousin, waar men aantreft de rivier Corréte of loopster, zoo flink beschreven in haar zangerigen loop dat men ze niet vergeten kan, nevens die perels schitteren er nog oneindig veel welke het der moeite weerd is onder de oogen te leggen van de lee- rende jeugd. Zulke lectuur loutert den goeden smaak, verrijkt den, geest met nieuwe denkbeelden en voedt het hert met zalige gevoelens. Pius IX noemde Veuillot ?eene zuil der kerk-? Honderden prelaten, bisschoppen en kardi- nalen, waaronder Mgrs Pie, Dechamps, Freppel, Mermillod hadden den koenen strijder met hunne vriendschap vereerd. Dom Guéranger en zijne monikken, wat aangename dagen beleefden zij niet in 't gezelschap van hunnen opgeruimden gast ! Veuillot's naam zal schitteren, in de toekomende eeuwen, nevens deze van J. De Maistre, O'Connell, Donoso Cortés, Garcia Moreno, la Moriciére, de Sonis, Windthorts ! Kerkxken. E. PAUWELS. tatntttnA OVER DEN TOREN VAN BABEL. N de ?Sociét?beige de librairie ?te Brus- sel is onlangs een boek verschenen met opschrift : Les sciences modernes ei'12 regard de la Génèse de Moi'se, door J. G. van Zeebroeck, priester des Aartsbisdoms van Mechelen, prijs 7,5o. Men ziet gereedelijk dat hier spraak is van een hoogst c% etenschappelijk werk, en derhalve buiten het bereik van den alledaagschen lezer. De verhan- delde stof is echter zoo passend op de behoeften onzer eeuw, dat het Bel/or/ ?zoo wij denken ? er wel een woord zal willen over gewagen. In die overtuiging hebben wij ons aan het werk gezet. 't Is geene ontleding van het boek, 't is ook geene beoordeeling; maar slechts een vertaald uittreksel van 's schrijvers studie over eene historische gebeurtenis die iedereen kent of meent te kennen; uittreksel dat iedereen kent of meent te kennen; uittreksel dat de gewone lezer zeer gemakkelijk kan verstaan, en, onzes dunkens, met belangstelling zal lezen : wij beduiden de verhandeling van den Eerw. Schrijver over den toren van Babel. Alle geschiedboeken van het Oude Testament, bij het christen volk in omloop, zeggen nagenoeg het volgende : ?Eenige afstammelingen van No? hadden zich gevestigd in het land van Sennaar. Toen zij te talrijk geworden waren om langer saam te wonen, namen zij het besluit naar verdere oor- den op te trekken. Doch alvorens te scheiden, 88 OVER DEN TOREN VAN BABEL. spraken zij tot elkander : ?Wij zullen eene stad bouwen en eenen toren welks top tot aan de wol- ken zal reiken, en zoo zal onze naam onsterfelijk worden. ?Maar God verijdelde die hooveerdige plannen; Hij verwarde hunne taal, en dwong hen aldus hun werk onvoltooid te laten. ? Dat leerden wij op de schoolbanken, laten wij nu eens hooren wat de geleerde schrijver, naar oorspronkelijke bronnen, over dit historisch voorval te zeggen heeft. Het 2e vers (XI Hoofddeel van 't Boek der Schepping) leert ons, dat een leger landverhuizers uit het Oosten aankwam in het land van Sennaar (letterlijk : het land der twee stroomen) en zijne tenten neersloeg in een plein dezer streek. Die , verhuizers waren afstammelingen van Sem, achter- gebleven in Indi? als hunne voorouders, in Phaleg's tijd, naar deze streek afzakten. Men zal dus geree- delijk aannemen, dat zij hier met open armen ont- vangen werden. En zoo was het. De twee eerste verzen laten niet het minste geschil tusschen hen vermoeden, en te vergeefs zou men in 't verhaal naar de oorzaak zoeken van den noodkreet, die, in het 4e en 5e vers, zoo schielijk weergalmt : Agile, laterffcemus... Agde, edificemus. Gaat men hier c nke1 Mozes' woorden te rade, dan blijft de oorzaak dier Mozes' woorden te rade, dan blijft de oorzaak dier plotselinge vrees een raadsel. Zijne beschrijving is dood eenvoudig, en hij maakt hoegenaamd geen gewag noch van eenige bedreven misdaad, noch van eenige toe te passen straf. Hij zegt enkel maar zeer klaar : De Heer wil niet dat die nieuw-aan- gekomen zich te Sennaar nederzetten en er samen blijven wonen, en hij bewerkt hunne verspreiding door hunne tweedracht. Het voornemen eene stad en een hoogen toren te bouwen was bij de uitwijkelingen ontstaan uit hetgeen zij in Indi?ondervonden hadden. Daar immers waren zij verplicht geweest de wijk te OVER DEN TOREN VAN BABEL. 89 nemen voor den inval van een aryschen tak, op weg om de thibetaansche en dravidiaansche volke- ren te overmeesteren. Waarschijnlijk zullen zij ook wel geweten hebben, dat een tweede arysche tak, tezelfder tijd als zij, en in gelijkloopende richting, westwaarts toog, alhoewel meer naar 't noorden opgaande. Daarenboven, bij hunne aankomst in Chalded, hebben zij gezien hoe de steden daar omringd waren met muren en breede grachten. Is 't dan zoo wonder hen te hooren zeggen : Dat moeten wij juist hebben om , voortaan alle verras- sing te voorkomen ! En hunne oudere broeders, de ,huidige Chaldeërs, zullen hun wel geraden hebben van zoo goed mogelijk de verweringen na te maken, die zij onder hunne oogen hadden. Op zoek gaan naar eene gunstige ligging was 't gevolg van dien raad. De opperhoofden raad- plegen elkander, de oproep van 't 3de en 4de vers weerklinkt, iedereen springt te werk, de bouwen -rijzen omhoog op twaalf kilometers afstands van Hillah, het aloude en eig-entlijke Babulon. 4de VERS... Ne forte dispergamur super facies terrx. (I) Dat is de echte ?gelijk wij daareven zeggen -- - de gewichtige en geenszins laakbare beweegreden die de werkers aanport. Stellen wij thans hiernevens de vertaling der Vulgaat, en nie- mand zal verwonderd staan 'over de gebrekkige uitlegging : Celebremus nomen nostrum anteguam dividamur in universas terras. ?Volgens de verkeerde overzetting der Vulgaat --- zegt kanunnik Motais ?waren zij voornemens ,eene stad en eenen toren te bouwen, om hunnen naam ruchtbaar te maken, vooraleer te scheiden. Dat gedacht van heden eene stad te bouwen enkel uit ijdele glorie, om ze morgen te verlaten, is nooit bij een volk ontstaan. (I) Overzetting van Walton. 90 OVER DEN TOREN VAN BABEL. ?In die vreemde veronderstelling, zou de maat regel door God genomen, eene eenvoudige straf geweest zijn, vermits Hij niet noodig heeft de hand aan 't werk te slaan om volkeren uiteen te drijven die het reeds van zin zijn, anteguam dividamur. Maar als de oorspronkelijke tekst naar behooren vertolkt wordt, dan verandert het gedacht geheel en al. Men ziet hier menschen ?zegt zeer wel Pater Delattre, ?die eene stad bouwen om er zich te verschuilen, eenen toren om zich te ver- weren en hem te doen dienen tot hereenigings- punt, opdat ze niel (en geenszins voor dal ze) naar alle kan/en zouden verstreid worden. Volgens die overzetting - hedendaags door niemand meer betwist ?blijkt het zonneklaar, dat men hier te doen heeft met uitwijkelingen die... elders verjaagd werden... Dat zij nu, na zulke bevinding, of zelfs uit enkel vooruitzicht op hunne hoede zijn en wettige verde- digingsmiddelen aanwenden, is dat zoo strafweerdig? ?Ook leest men in den tekst geen enkel woord dat eene wraak des hemels laat vermoeden. Het goddelijk doel is uitdrukkelijk aangeduid : Zij gaan zich in het plein steevast zetten. ? God, integendeel, heeft zijne redenen om ze te verspreiden, en wil die beginnende samenpakking beletten : Divisit vos Dominus ex hoc loco in uni- versas terras. ? Na hetgeen wij over den zondvloed gezegd hebben, is de reden van Gods handelwijs gemakke- lijk te achterhalen. Het zedenbederf aleens te voren, ontsproten uit mengeling en ophooping, gaat onver- mijdelijk terugkeereri, en den goeden uitslag van den eersten geesel (van den zondvloed) schier teene- maal verijdelen. ?God maakt derhalve opnieuw gebruik van zijn afzonderingsmiddel onder eene andere gedaante, name- lijk de scheiding. Dien regel, zoo redelijk en onfaal- baar, zal Hij voortaan blijven volgen om het messiaansch volk tot zijne roeping voor te bereiden : OVER DEN TOREN VAN BABEL. 9I ?Tijdens den zondvloed door den ondergang; ?Te Babel, door de verspreiding; ?Met den roep van Abraham, door de uitwij- king; ?In de woestijn, door de afzondering; ?Met de intrede van 't Heilig Land, door de verdelging. ?Dat zit er in den, tekst, en niets anders. ?Dat mag men er althans rederlijker wijze in zien. ? Het bouwen van Babels toren was dus geen werk van hoogmoed of van ijdelheid, en nog veel min- der van opstand tegen God. Ook heeft de Heer aan die talrijke werkers geene eigentlijke straf opgelegd. Volgens eene plaatselijke overlevering, vermeld in het opschrift van Borsippa, waar wij verder zul- len overspreken, zou Jehovah door eene aardbeving, gepaard met een ijslijk omweêr, de bouwwerken omvergeworpen, en hierdoor verdeeldheid en mismoed. veroorzaakt hebben, en vermits onze laatst aange- komen Semieten nu zonder hereenigingspunt en ver- weêrmiddelen stonden, werd de verspreiding hunne eenige redding. Thans gaan wij over tot den uitleg van een woord waar het bijbelsch verhaal van Babel teene- maal op draait, 't is het hebreeuwsch woord siph?h, labium, lip. Men weet dat kanunnik Motais, in zijn werk Déluge biblique, de eerste erop gewezen heeft, dat men heel het verhaal had doen scheef loopen en op taalverwarring uitkomen, omdat men geen behoorlijk onderscheid had gemaakt tusschen gemeld woord en laschon, idioma, spraak, taal. Ziehier een uittreksel van ?Le Déluge biblique. ? (< De gansche aarde ?zegt de tekst ?had maar ééne lip. Als men in dat vers die leenspreuk 92 OVER DEN TOREN VAN BABEL. afzonderlijk beschouwt, kan zij zoo wel eenheid van taal beteekenen als eenheid van gevoelens. Den uitleggers die voor deze of gene verklaring partij trekken, kwam zij derhalve ten nutte, noch ten onnutte. Zij konden de gebeurtenis uitleggen door eene won- Zij konden de gebeurtenis uitleggen door eene won- derbare verwarring van taal, of door eenen twist bovennatuurlijkerwijze ontstaan. Maar eene uitdruk- king moet niet afzonderlijk op haar eigen bestudeerd worden ; dat strijdt tegen alle taalgebruik. Het ant- woord van den bijbelschen tekst is. hier uitermate zinrijk, vermits het woord ten minste honderd twee- en-zeventig keeren in het Oude Testament gebezigd wordt. Welnu, op dit merkelijk getal komt het geen enkelen keer voor in den zin van taal. Het wordt uitsluitelijk gebruikt in de beteekenis van lib, als zijnde het stoffelijk werktuig der spraak; de afbeel- ding der gevoelens die ze te kennen geeft. -Als het aankomt op spraak, dan gebruiken de bijbelschrijvers nooit het woord sAphAll., lip, maar altijd lAschon, taal. Na de vroegtijdige dood van den betreurden kanunnik Motais, heeft men zijne onweerlegbare terechtwijzing nopens de oude _bijbelverklaring, in dit punt, durven aanvallen. Vergeefsche pogingen! Dozijnen saphah's opeengeregen, hebben geen enke- len lAschon of zijn gelijke ter wereld gebracht. Die aanvallen, en menige andere tegen Motais' onster- felijk werk, zijn overigens meesterlijk wederlegd geworden door Mr. Karel Robert, insgelijks priester der Oratorie van Rennes, die, in 1888, over sAphAh eene schoone philologische studie uitgaf, waai-in aan alle verdere tegenspraak paal en perk werd gesteld. Wat gelegenheid gaf aan het. geschil. Ofschoon Mozes' tekst ons met de oorzaak van den twist niet bekend maakt, en deze, zelfs niet zijdelings aangeduid is in de woorden die de heilig- schrijver Jehovah in den mond legt, ?niettemin zal eene verstandige beoordeeling ?zegt kanunnik OVER DEN TOREN VAN BABEL. 93, Motais ?de oorzaak der scheiding noodzakelijk toeschrijven aan eenen partijtwist, aan strijdige mee- ningen, ontstaan onder 't werken... ? Welnu, de kenners der assyrische oudheden toonen ons een opschrift van Nabuchodonosor II, dat inderdaad gewag maakt van zekere oneenigheid,. onder den arbeid verwekt, en tevens de stoffelijke, alhoewel ook bovennatuurlijke oorzaak der babelsche tweespalt opgeeft. Na eene inleiding, waarin de prins zijne titels opsomt, de goden Merodach en Nebo aanroept, en de werken aanhaalt die hij heeft verricht om een eerste gebouw ?de tijdnaald van Babulon ?op, te richten, vervolgt hij aldus : ?Wij zeggen voor het andere, 't welk deze bouw is : De tempel van de zeven lichten der' wereld.... De aardbeving en de donder hadden den gedroogden kareel los geschud; hadden den gebakken kareel der bekleedsels gesplitst; de gedroogde steen der binnenmuren was tot heuvels. opgestooten. De groote god Merodach 'heeft mijn hart bewogen om hem te herbouwen ; ik heb de grondvesten niet aangeroerd. In de maand des heils, op den gelukkigen dag heb ik in den gedroogden kareel der binnenwerken en in den gebakken kareel der bekleedsels booggewelven uitgehouwen. Ik heb den naam mijner glorie op de lijsten der bogen geschreven. Ik heb begonnen met den toren te- herbouwen en er het toppunt van verhoogd; gelijk. hij voortijds moest zijn, zoo heb - ik hem hervormd en heropgebouwd; gelijk hij moest zijn in de voor- loopige tijden, zoo heb ik zijn toppunt opgemetseld. (Brok van 't opschrift medegedeeld, in 1857, door Mr. Oppert in zijne Etudes Assyriennes.) Het belangrijk opschrift van Nabuchodonosor ?besluit Mr. Vigou-- reux ?levert ons niet slechts die bijzonderheden, maar toont de plaats van den babeischen toren ; en dezelfde schrij ver leert ons tevens dat de Joden van Babulon, volgens de overlevering der streek, den 94 OVER DEN TOREN VAN BABEL. toren van Babel insgelijks plaatsen op de plek waar de groote tijdzuil met zeven verdiepen van Nabucho- donosor was opgericht. Na lange en wetensweerdige verhandelingen, zijn de kenners van assyrische oudheden het volstrekt eens geworden om te bekennen, dat er in 't opschrift van Borsippa hoegenaamd geen spraak is van taal- verwarring. Jerusalems overweldiger leert ons maar gne zaak : de plaats van den babelschen toren en zijne oorspronkelijke gestalte. Voor ons levert dit opschrift nog eene kostbare aanwijzing op over de oorzaak die gelegenheid gaf aan het geschil, dat, meer dan vijftien eeuwen terug, de eerste arbeiders uiteendreef. Wij hebben volgens den gewijden tekst vast- gesteld, dat de werkers van Babel niet plichtig waren, noch aan opstand, noch zelfs aan ijdele glorie, en dat geen enkel woord 'in Jehovah's rede laat vermoeden, dat er gestraft moest worden, eindelijk, dat God niets anders wilde dan de verspreiding. Welnu ! het middel dat de Voorzienigheid ter hand neemt om die ver- spreiding teweeg te brengen, staat in volle letters in 't opschrift van Borsippa. De koning bevestigt wat eene oude overlevering hem geleerd heeft. ?De aardbeving en de donder hadden den gedroog-den kareel losgeschokt, hadden den gebakken kareel der bekleedsels gespleten ; de gedroogde kareel der binnen- werken was lot heuvels otgestooten. werken was lot heuvels otgestooten. De overlevering voegt er echter geenszins bij, dat wie ook in de verwoesting van 't reuzengevaarte zou verongelukt zijn. Wat is er dan aan onze Semieten van Phaleg en Jochtan overkomen?.... Gods vinger in deze plotselinge verwoesting herkennende, zal ongetwijfeld de meerderheid, reeds van 's anderendags af, aan alle verdere pogingen verzaakt hebben, en vermits die onafineetbare vlakte geene natuurlijke vestingen opleverde, zoo werd eene verspreiding -noodzakelijk. OVER DEN TOREN VAN BABEL. 95 Om onze lezers eenig gedacht te geven van de verslagenheid der uitwijkelingen als zij hun gebouw door het tempeest uiteengeschokt zagen, zullen wij hier bondig bijvoegen wat de geleerden van onzen tijd, die ter plaatse geweest zijn, hierover verhalen. ?De Birs-Nimrud (naam die de inboorlingen aan den toren geven) is hedendaags nog 46 meters hoog, en heeft van onder eenen omvang van 710 meters, daargelaten de hobbeligheid van den grond. De zuid-westen kant is zeer steil. Men kan er binnen gaan langs de wester zijde door eene zacht klimmende groef. Dit gedeelte des gebouws is van gebakken kareel. ?(Chabat. La brique el la terre cuite. In fo Parys 1881.) ?Er bestaat nog een groot stuk muur van den alouden toren van Nabudonosor, zegt Oppert. Het is 11m5o hoog op 8 meters breed en dik, en gebouwd in bleek- rooden kareel.... Rondom dat stuk muur liggen nog, hier en ginder, menige overblijfsels van Nabuchodonosor's kareelen, zij zijn geelachtig. Men vindt er insgelijks overgroote kareelblokken, neergevallen van het hoogste gedeelte. Verschillige dezer blokken schijnen door het vuur verglaasd te zijn. Zij hebben eene blauwachtige of hoog-groen- achtige tint, breken als glas, en gelijken niet slecht aan sprokkelingen van paarlemoer. Er ligt een van 3 meters hoog, Qp 5 meters breed en dik. De brand, die ze aldus verwrongen heeft, is zoo hevig geweest, dat de nog zichtbare steenlagen niet meer waterpas liggen, maar gansch krom en bochtig zijn. Ik weet niet wat schroom u bevangt als ge die wanstal- lige en reusachtige overblijfsels beschouwt, welke misschien gediend hebben om den toren van Babel te metsen, en die ons zeker voor oogen stellen hoe de eerste groote toren was, als Gods adem hem neervelde en aan stukken blies. ? Volgens Rossam, is de verwoesting van Nabu- chodosor's toren toe te wijten aan eene vulkanische uitbersting. ?Die geleerde is de plaats nauwkeurig 9O OVER DEN TOREN VAN BABEL. gaan bestudeeren, en zijn onderzoek heeft eene belangrijke ontdekking opgeleverd nopens de ver- woesting van den Birs-Nimrud; namelijk, dat de' vernieling niet aan vuur of aan vijandelijke wraak is toe te schrijven ; maar aan eene vulkanische uit- bersting, die geheel den bouw in twee spleet, en gansch het metselwerk, dal Met de lava en de vlam in aanraking kwam, verglaasd heeft. ?(Assyrian explorations.) Herodotes, die het gebouw, door Nebopolassar's- zoon vernieuwd, van nabij gezien had, verhaalt, dat in zijnen tijd (omtrent 440) die tempel van Jupiter-- Belus nog in goeden staat is, en, in 't vierkant, twee stadiën beslaat; dat in 't midden een toren gebouwd stadiën beslaat; dat in 't midden een toren gebouwd is, die ééne stadie hoog en dik is; dat daar bovenop' een andere toren rust, vervolgens weêr een, tot acht, toe. Onze geleerde navorschers zijn overtuigd, dat hetgeen de vader der geschiedenis voor achtsten toren beschouwt, niets anders is dan de heuvel waarop' de zeven andere gemetseld waren, heuvel die deel de zeven andere gemetseld waren, heuvel die deel maakte van de grondvesten des alouden torens van Babel, door Nabuchodonosor onverlet gelaten. Hier' eindigt de geleerde schrijver. Wij denken dat de abonnenten van ?Het Belfort >X zijne merkweerdige studie met belangstelling, ja, met: genoegen zullen gelezen hebben. Wat over duizenden genoegen zullen gelezen hebben. Wat over duizenden jaren in de vlakten van Sennaar, rond den Babelschen Toren voorviel, is eene dier grootsche gebeurtenissen, waar van kindsbeen af ons verstand voor stilstond, waar van kindsbeen af ons verstand voor stilstond, en waar onze gedachten nog immer op terugkeeren. En zie ! wij hadden er wellicht tot nu toe maar eene zeer gebrekkige kennis van. Die gewaande hoogmoed. der laatste Semieten, eene stad en een toren bou- wende, om hunnen naam onsterfelijk te maken ; die- zoogezegde taalverwarring, door een mirakel Gods teweeggebracht, om dien hoogmoed te bestraffen en het werk te verijdelen, dat zat altemaal zoo diepi in onzen kop en in dien der schriftuitleggers, dat OVER DEN TOREN VAN BABEL. _ 97 men er nimmer aan dacht Mozes' verhaal nog verder te onderzoeken! Intusschen werd de aard-, taal- en oudheidkunde geboren, of althans verder uitgebreid. Alles werd opgespoord, gewikt en gewogen; en ?wij mogen het vrij zeggen ?in den beginne wel een beetje met inzicht om door middel dier wetenschappen, den- Schrijver der Genesis te logenstraffen, en in hem, allen veropenbaarden eeredienst. Maar het tegendeel gebeurde. Andere geleerden volgden de eerste op de hielen; zij ook spoorden, wikten en wogen, en hadden weldra geene moeite om den vijand de wapens uit de hand te rukken, en in 't zonnelicht te stellen dat de nieuwe wetenschap- pen juist nieuwe bewijzen waren van de echtheid en de goddelijke ingeving onzer Gewijde Boeken. Non est consilium contra Dcum. Deze verhandeling over den Babelschen Toren is er een nieuw bewijs van. Diest, 1893. A.-M.-J. VAN MEEL, pr. t **AU MAU ROMANS. Naar aanleiding van DEMADE'S 64 Arne Princesse. R was eens een man die oud werd, zoodat de wereld hem begon tegen te steken. Zekeren dag nam hij zijn zoontje bij de hand en trok ermede het woud in, voornemens daar het overige zijner dagen door te brengen, en de knaap groeide op in de vreeze Gods en de volslagenste groeide op in de vreeze Gods en de volslagenste onbekendheid met de wereld van daarbuiten. Eenige jaren later, toen de knaap reeds opge- groeid was tot een struischen jongeling, viel er iets voor. voor. Het gebeurde namelijk dat op eenen zonnigen meidag een heele schaar jolige jonge meisjes uit het minst verwijderd dorp het bosch kwamen inge- huppeld, met hun gegichel en hun gezang de vogel- tjes in de boomen overschetterend. ?Vader, ?vroeg de knaap die nooit een meisje gezien had, wat zijn dat? ? De oude krabde zich in den verwarden kluize- naarsbaard, bedenkelijk. (< Dat zijn gansjes, mijn kind, ?sprak hij. Maar de jongen smeekte hem nu en bad hem om toch ook zulk een gansje te mogen hebben. ?Een gansje ? ?had de man verschrikt uitge- roepen. ?Lieve jongen, wist ge hoe ze bijten! ? Eilaas, of de waarschuwing hielp? ROMANS. 99 Toen eenigen tijd daarna het minst verwijderd dorp kermis vierde, en het jonge volk paarsgewijze de mullige landpaden optrok, wie meent ge wel die aan 't hoofd der koppels aanstapte, in de uitgelaten- heid van zijn overmoed, en niet in het minste bevreesd van het snoeperig blozend gansje nevens hem, dat hij zoo innig bij de hand hield gevat, met bege- leiding van vertrouwelijk armgeslinger en zoet gefluister ?... Die arme kluizenaar!... Verschooning, lezer, dat ik U het oude grapje nog eens opdreun, al vrees ik nog zuo zeer dat gij 't- wel meer gehoord hebt. Onwillekeurig schoot het mij te binnen, toen de ?Magasin Littéraire ?van April mij den open brief te lezen gaf, dien een katholiek ?de heer Bodeux ?er tot eenen anderen katholiek richt ?den heer Demade. Deze had zich schuldig gemaakt aan het schrij- ven van een roman, ?een werkelijken roman, met ,de liefde tot keering en inslag, denkt eens, en daarbij, welke liefde! welke liefde! En zijn misdrijf had hij daardoor nog verzwaard', dat hij het gedaan had in eenen stijl vol gloed en 'kleur, die het boekje de gevaarlijke aantrekkelijk- heid van kunstenaarswerk had geschonken. ?Ik kan niet billigen, ?verklaart dan ook de heer Bodeux, ?dat een schrijver van uwen rang, van uwe overtuiging en van uw verstand, mededoet aan net in stukken werpen van de schoone, verhe- ven grondbeginselen van den godsdienst, van 't begin- sel onder andere, dat men in het huwelijk eene vrouw alleen zal beminnen. ? Wij hadden het boek gelezen, en hadden geens- ins de zelfverdediging van den aangevallene in 1 0 0 ROMANS. 't volgend Magasin-nummer behoefd, om hem, wat ons betreft, te kunnen vrijspreken. Al de grieven van den heer Bodeux zijn samen te vatten in dezen enkelen : de held van den roman is iemand die liefde koestert voor twee vrouwen, hoe ideaal overigens die liefde ook is. Want die held is tevens een Christen, en zijn geloof geeft hem de kracht om nergens zijnen plicht te over- schrijden. Welnu : zulk een hartstocht is on-katho- hek. Verkiest ge de eigen woorden van den heer Bodeux : c la Passion catholique, schrijft hij, - de katholieke hartstocht is in den plicht, den volstrek- katholieke hartstocht is in den plicht, den volstrek- ten, den volkomen plicht, en niet in de kunsttoeren ten, den volkomen plicht, en niet in de kunsttoeren van zedelijk evenwicht van het eene of andere heet hoofd. ? Indien we nu die bepaling van den katholieken harts tocht nader onderzoeken, moeten wij tot de slotsom geraken dat zij evenmin als het overig betoog door helderheid uitmunt. In den plicht. ?Wil dat beteekenen dat de hartstocht bij een katholiek den plicht niet mag te buiten gaan, de grenzen van den plicht moet eer- biedigen, zich binnen het gebied van den plicht moet bewegen ? Heel goed. Maar hoe wilt ge dan dat de bewegen ? Heel goed. Maar hoe wilt ge dan dat de beschuldiging van den heer Bodeux het boek van den heer Demade treft, waar de hartstocht, met den plicht in tegenstrijd, voortdurend moet onderdoen voor den plicht, steeds door den plicht in den toom blijft gehouden? Moet het dus zeggen dat de hartstocht met den plicht hoeft gelijk te staan, dat wij hier te doen hebben met twee begrippen die elkander dekken? Maar dat is onzin, nog min of meer. Ook maakt het ons den indruk dat daar de hond, niet gebonden is. Onbewust heeft de heer Bodeux hier de rol van den kluizenaar gespeeld, die gaarne zijn zoon van de vrouwen had afgehouden, maar met de ware reden voor den dag niet durfde komen ROMANS. Po! en schijnredens uitdacht : de aanval is gericht, niet zoozeer tegen den heer Demade, dan wel in 't alge- meen tegen het feit dat katholieken liefderomans zouden gaan schrijven, terwijl nochtans de liefde eene zoo gevaarlijke zaak is!.... Welnu, een katholiek schrijver heeft meer dan het recht om_ romans te schrijven. Indien een katholiek schrijver gevoelt dat hij zou kunnen romans schrijven zoo hij er zijn werk van maken wil, dan heeft hij zelfs den plicht het te doen : toen de meester uit de parabel zijnen dienaar eenen penning toevertrouwde, wilde hij niet dat deze slecht gebruikt zou_ worden, maar even- min dat hij ongebruikt zoude blijven. De oorzaken liggen voor de hand, waarom het lezen van romans eene behoefte van onzen tijd is geworden : en dui- zenden en duizenden van slechte romans worden er verslonden, bij gebrek of bij schaarschheid aan goede.... Een goed roman is eene goede daad, eene wel- daad. In welk handboek van zedeleer zal met meer kleur en kracht het noodlottige der onzedelijkheid kunnen aangetoond worden : wel te verstaan, indien de roman waarheid bevat, en de werkelijkheid afbeeldt?Welke verzameling van wijze leeringen en spreu- ken zal den onervaren beter toelaten levenservaring op , te- doen, den zwakke beter opbeuren, den moede- booze beter troosten : wel te verstaap nogmaals, indien de roman waarheid bevat, en de werkelijkheid áfbeeldt? ..^ Greift nur hinein ins volle Menschenleben! Ein jeder lebt's, nicht vielen ist's bekannt, tand wo ihr's packt, da ist's interessant. 102 ROMANS. voegt U Goethe toe : noem U voor 't overige realist,. naturalist, decadent, of symbolist, al naar believen, naturalist, decadent, of symbolist, al naar believen, 't kan mij weinig schelen, en den lezer ook niet. 't kan mij weinig schelen, en den lezer ook niet. Bij middel van verdichte personen en verzonnen gebeurtenissen het leven te schilderen zooals het zich U voordoet : ziedaar uwe taak, noch meer, noch min. En naarmate ge zorgvuldiger vermijden zult iets anders te zijn dan schilder naar het leven, naarmate ge vooral zorgvuldiger U zult wachten naarmate ge vooral zorgvuldiger U zult wachten terzelfdertijd nog een beetje schoolmeester te spelen, wordt uw werk boeiender en leerrijker. wordt uw werk boeiender en leerrijker. Geen romans vooral die d?comedie van het leven voorstellen als iets waar de liefde weinig in te zien heeft. Is dat zoo? Ofwel speelt de liefde werkelijk heeft. Is dat zoo? Ofwel speelt de liefde werkelijk eene hoofdrol? Omdat allerlei driften en hartstoch- ten met de liefde verbonden zijn, omdat veel kwaad geschiedt in den naam van de liefde, meent gij daarom reeds het recht te hebben haar weg te loochenen reeds het recht te hebben haar weg te loochenen of haar anders voor te stellen dan zij is? Neen, het is alles niet edel en schoon wat de levenscomedie ons ten tooneele voert : maar wie heeft U gevraagd dat ge 't portret zoudt flatteeren tot onkennelijkwor- dens toe ? En hebt ge, als katholiek, zoo weinig ver- dens toe ? En hebt ge, als katholiek, zoo weinig ver- trouwen in de zedelijke betoogkracht van het ware?.., trouwen in de zedelijke betoogkracht van het ware?.., Spreken overigens de feiten niet luide genoeg? Waar zijn wij gekomen, katholieken, met al die zedelijkheids ?tendenz in onze novelletjes en ver- haaltjes? Novelletjes en verhaaltjes voor kleine jongens en meisjes, die hebben we, waarachtig, genoeg. DAAr is overproductie. Maar de verhalen en de lectuur voor de groote menschen, hoe staat het daarmede? 0 ja, op de borst mogen wij ons kloppen, en ?bekend moet het : ?Men schijnt het niet te begrijpen, al is het zoo en al valt het niet te loochenen : de letterkundige schepter van onzen tijd is ons ontvallen. ? En wij moeten ons afvragen met Demade : ?Er zijn katholieken die lezen. Wat lezen zij ROMANS. 103 dan? ?Lezer, geef zelf het antwoord. Wij, voor ons deel, zouden niet durven, ? Wat is nu het onderwerp, en de strekking, en de geest van ?Ame Princesse ? Vooreerst welk tooneel uit het groote levens- drama heeft de schrijver uitgewerkt? ?Het onderwerp van den roman is zeer een- voudig. Een man met een karakter dat eene uitzonde- ring is, de Prins, bemint hartstochtelijk twee vrouwen : Albine, zijne verloofde, en tevens Blanche Macbeth Albine, zijne verloofde, en tevens Blanche Macbeth Hij koestert liefde voor hen, maar zonder eene enkele tekortkoming aan de christene wet. Albine heeft zijn woord, zij wordt zijne vrouw, en Blanche Macbeth verdwijnt voor immer uit zijn levenswandel, al bewaart hij haar beeld voort in zijn hart. Albine sterft... Den avond der begrafenis verneemt de Prins het huwelijk van Blanche Macbeth. ? Zoo vat de schrijver zelf zijn werk samen. Wie zal hem verbieden zulke toestanden te behandelen : biedt het leven ze niet dagelijks? Iets anders ware het, indien hij er naar streefde die dubbele liefde te wettigen. Maar dat doet hij ook niet, integendeel. En wilde hij nu waar zijn, had hij niet den plicht, en ook den plicht van rechtvaardig- heid, daarbij rekening te houden van al de verzach- tende omstandigheden die uit het karakter der personen en uit den toestand zelve voortvloeiden? Zijn verhaal heeft niets te stellen met het oude deuntje der verdrukte onschuld, enz. Eigenlijk is het geen verhaal, maar eene dissectie, de ontleding van een mensclienhart. En dat de indruk een zedelijke indruk is blijkt wel hieruit dat de schrijver niet hoeft te aarzelen, om in zijne zelfverdediging de vraag te te aarzelen, om in zijne zelfverdediging de vraag te stellen : ?Denkt gij, zoo vraagt hij, dat een lezer van mijn boek ooit lust zal krijgen om met voor- 104 ROMANS . bedachten rade het schromelijk liefdesavontuur te beleven, dat ik verhaal, en dat ik als het ware onder mijne oogen zag gebeuren? Ik niet. ? Wie zal den moed hebben de hoedanigheid van een goed boek te weigeren aan eenen roman waarvan iedere bladzijde ons toeroept : Bewaakt uw hart ! Op uwe hoede voor de liefde! Niet te veel ons zelven toegegéven! De liefde is goed, is schoon, is edel en veredelend, al wat ge wilt : vergeet maar niet dat ze gevaarlijk is daarnevens. On ne badine pas avec l'amour. ii De gebreken die, onzes inziens, ?Ame Princesse ? aankleven, zijn van anderen aard. Wij laten het natuurlijk voor de rekening van den heer Demade dat hij, een Vlaming, meent wel te handelen wanneer hij den titel van Fransch schrijver verkiest, alsof zijn eigen volk niet broodnood had verkiest, alsof zijn eigen volk niet broodnood had aan eigen goede schrijvers, en alsof het beter en roemrijker was toejuichingen te oogsten in Fransche bladen dan te doen wat hij kan om te helpen aan ons en zijn Vlaamsche volk het ontbrekende gees- tesvoedsel bijbrengen... Noch de tekniek, noch de geest van zijn werkje voldoen ons. In de beknopte samenvatting van den roman, zooals wij ze hooger overschreven, moet de korte bepaling : ?met een karakter dat eene uitzondering is ? dienen tot samenvatting van de gansche eerste helft. Gansch de eerste helft dient enkel om ons den held van 't verhaal voor te stellen. Hier of nergens is het de plaats om de gouden spreuk te herinneren : Mate is t'allen spele goed. Enkel als bijdrage tot karakterizeering van den Prins is de lange ingeschoven episode der vrouw die ROMANS. 105 in den nood haar kind met haar eigen bloed doopt, te rechtvaardigen, deze episode, prachtig op haar eigen, staat echter in geen genoegzaam verband met het onderwerp. Over enkele uitdrukkingen, die alhoewel met goed inzicht geschreven, toch niet vrij te pleiten zijn van oneerbiedigheid jegens het H. Sacrament stappen wij zwijgend voorbij, om nog een oogen- blik over den geest zelve van den roman te kunnen -uitweiden. Daar opnieuw zijn we verplicht den heer Bodeux in zekeren zin ongelijk te geven. j, Een Vlaming, die als Vlaming leeft en denkt en gevoelt zou evengoed als de heer Demade eene dergelijke dubbele liefde tot onderwerp hebben kunnen kiezen. Evengoed als de heer Demade zou hij 't hebben kunnen, zoo onbeschroomd waar en objectief moqelijk behandelen. Maar die ziekelijke overprikkeling welke den held van den heer Demade kenschetst, en welke trilt tot in den toon toe van de wonderlijk gewrongene zinnen en wendingen, die duffe broeikast-atmosfeer die U tegenwaait van uit de beschrijving der fantastische zaal, dat alles hadde plaats gemaakt voor gezonde menschen, en heldere denkbeelden, en eenen frisschen verkwik- kenden dampkring. Het is inderdaad bijna onmogelijk voor een lezer die de Parijsche broeikast-beschaving niet van bij kent, om ?Ame Princesse ?niet te beschouwen als een Oostersch wonderverhaal naar het Westen over- gebracht. Men heeft het gevoel van iets dat niet waar is, dat valsch is, omdat de schrijver heeft gemeend dat het dichterlijke en het aantrekkelijke eerder te zoeken zijn in het buitengewone, in de uitzondering, dan in het dagelijksche, in den regel.... De prins, de held, ontstemt U door zijne ?pose ? door zijn theaterachtigheid. Zonderlinge tegenstrijdigheid van den schrijver, io6 ROMANS. die begint (en terecht) met te houden staan dat hij als katholiek romans mag ,schrijven die de werke- als katholiek romans mag ,schrijven die de werke- lijkheid vertolken, om als toepassing een verhaal te dichten dat toestanden schildert welke zoo zeer eene uitzondering zijn, dat misschien nog niet één eene uitzondering zijn, dat misschien nog niet één lezer op duizend er zich kan indenken, ze zich als lezer op duizend er zich kan indenken, ze zich als werkelijk kan voorstellen! werkelijk kan voorstellen! c Ame Princesse ? om kort al die uitloopende beschouwingen samen te vatten, is en blijft, niet- tegenstaande tastbare gebreken, een kunstwerk; een tegenstaande tastbare gebreken, een kunstwerk; een echt en katholiek kunstwerk. echt en katholiek kunstwerk. Maar nog iets meer is het : het is de roep van den wachter, die van op de hooge torentinne den dag verkondt; het is eerie opwekking tot de jon- geren om vastberaden de dommeling af te schudden en het werk aan 'te vatten dat op hen beidt ; het is eene goede bres geschoten in de véreeuwde vesting van stomme ondadigheid, onnoozel zelfbe- hagen, verlammend vooroordeel... En evenzeer of nog meer dan voor de Vlamingen die aan eene vreemde taal de voorkeur schenken, is ?Ame Princesse ?dit alles voor de Vlamingen die hunne eigen taal schrijven : want, al -bleven ons Snieders en Sleeckx, Conscience werd niet vervangen, en sedert jaren woedt in Vlaanderen de hongersnood aan geestesvoedsel ..... L. SCHARPt. r~é~ ~i~~~~ 4 ~~~~~~~~~~ avm~--444-; 421M GILDE EN CORPORATIE. EN 24 Februari 1885 werden de vertegenwoordigers der ?Cercles ouvriers catholiques ?in plechtig gehoor door den H. Vader ontvangen en ziehier, onder andere, eenige woorden die hun- door Leo XIII werden toegestuurd : ?,Wij hebben de katholieken van alle landen aangespoord om de wijze inrichtingen of werkmansvereenigingen te herstellen, die in betere tijden onder den invloed der Kerk zijn geboren en hebben gebloeid tot groot voordeel der arbeidende klassen, zoowel in geeste- lijk als tijdelijk opzicht. Behalve dat men door die instellingen gemak- kelijk zijne godsdienstige plichten vervult, verzekeren zij nog aan MI werkman de opvoeding en een passend onderwijs voor zijne kinderen, hulp en bijstand voor ziektegevallen en ongelukken en een steun voor den ouden dag. Zij kweeken in aller hart de liefde in plaats van den haat, die al te dikwijls den arbeider van zijoen patroon verwijdert. Zij verwekken bij de werklieden eerbied en gehoorzaamheid, getrouw- heid en toewijding in den arbeid; zij herinneren den rijken meester dat de Christenen van eiken stand broeders zijn in Jesus-Christus, dat de rechtvaardigheid al hunne handelingen moet leiden, dat de naasten- liefde en de zachtmoedigheid het gebieden en het bestraffen moeten matigen. Door den invloed van deze heilzame instellingen jou men spoedig den broederoorlog zien eindigen, waarvan gij zoo even hebt gesproken en die; ongekend in de eeuwen des geloofs, thans zulke verschrikkelijke verwoesting aanricht. ? In die woorden van den Paus ziet men wat de gilden der middeleeuwen waren, welke groote voordeelen werkman en meester er uittrokken, en -- zou men willen besluiten ? hoe raadzaam het wezen zou die genootschappen wederom in het . leven te roepen. Zulks is echter juist het gedacht niet van den H. Vader. Wat Hij eigenlijk wil, zullen wij verder in zijne laatste Encycliek trachten op te zoeken. Een 1 o8 GILDE EN CORPORATIE. enkele oogslag op de grondregels der oude gilden geworpen toont ons echter klaarblijkend dat zij in al hare deelen met de maatschappelijke belangen van onzen tijd niet strooken. ?I. ?Wat waren de Gilden in de middeleeuwen. Niemand mocht een ambacht uitoefenen zonder blijken van bekwaamheid te hebben gegeven en een examen te hebben ondergaan. Niet zelden werd de akte van bekwaam- heid aan zeer' ervaren werklieden geweigerd om de enkele reden dat de in de gilde (I) reeds aangenomen leden in voldoend getal waren voor de behoeften van den tijd. Prikkel tot verbetering bestond er niet, en zelfs als er gilde- broeders waren die den ouden sleur wilden verlaten en broeders waren die den ouden sleur wilden verlaten en nieuwe uitvindingen toepassen werd hun dit 6f zooveel mogelijk bemoeilijkt 61 dikwijls zelfs verboden, omdat men daarin slechts een hatelijk middel verkoos te zien om de andere leden den loef af te steken en van hunne kostwin- ning te berooven. Ten huidigen dage is het met den toestand der nijver- heid en de wijze van productie geheel anders gelegen als in de middeleeuwen. Iedereen is vrij het beroep te kiezen dat hem aan- staat; men kan ook den werkman niet dwingen zijn leven tang hetzelfde ambacht uit te oefenen, hem verplichten dienzelfden stiel aan zijne` kinderen te leeren en hem zoo, als het ware, door een wettelijker band aan zijn beroep verbinden. Eene openbare macht, hetzij die van de gemeente, hetzij die van den Staat, Mag zich met het beroep van den werkman niet meer bemoeien. Is het mogelijk dat zij door ,eene wet de palen aanwijze waarin de nijverheid moet gesloten blijven,' het getal werklieden aanduide die tot de vereischten des tijds voldoende zijn en de mededinging tusschen gemeenten en landen op 't stuk van nijverheid belette ? Geenszins ! en waarom niet ? Omdat zulke wetten, verre van voorspoed en bloei te bezorgen, de uitbreiding der nijverheid en het geluk der arbeiders zouden belemmeren. (I) Het woord Gilde wordt onzijdig in Holland, en in Belgi? algemeen vrouwelijk gebruikt. GILDE EN CORPORATIE. 1 09 De reden ligt v6or de hand : de middeleeuwsche cor- poratiën waren bijzonderlijk gegrondvest op eene standvastige en eenvormige wijze van voortbrenging en op moeilijkheden van onderling verkeer der volkeren welke heden alle uit den weg zijn geruimd. De bescherming, die de Staat en de gemeente aan de gilden verleenden uit hoofde van het karakter zelve dier vereenigingen, kan nu niet meer aange- nomen : overal zien wij de patronen vrij van allen band en werkende voor eigen rekening en persoonlijk voordeel. Dat in dezen toestand van zaken vele moeilijkheden voorkomen, die weleer niet bestonden, valt niet te betwisten. Door de innige aaneensluiting met zijne vakgenootenr door de broederliefde welke den meester met den werkman vereenigde, door de gemeenschappelijke middelen waarover de Corporatiën beschikten, was weleer de werkman gevrij- waard tegen het al te groot beheer van 'den patroon en de ongelukken van het leven. Waren de tijden niet ver= anderd en had de nijverheid niet in alle landen zulk eene verbazende uitgebreidheid aangenomen, voorzeker zou men de liefdadige werkmansgilden der middeleeuwen tot een nieuw leven moeten roepen. En wederom zouden zij die heilzame vruchten voortbrengen door alle schrijvers met zooveel lof geprezen. ?De ' Kerk -- zoo sprak in 1886 graaf A: de Mun aan de stu denten van Leuven ?de Kerk wilde de in onmin levende personen door de christelijke broederliefde verzoenen ; daarvoor spoorde zij hare kinderen aan om zich aaneen te sluiten en elkander te helpen . in de werken van godsvrucht en liefde, in de bescherming der armen, der grijsaards en der zieken; daarna, door de natuurlijke uitbreiding van den vereenigingsgeest, in al de noodwendigheden van het leven en eindelijk in de gemeenschappelijke verdediging. De genootschappen en gilden werden uit die toenadering der harten geboren en, op de aldus gelegde grondslagen, rees weldra het maatschappelijk gebouw met zijne talrijke verdeelingen naar de algemeene' belangen geschikt. De arbeid, het bijzonderste werktuig van welzijn en geluk, was ook het ee'ste voorwerp der onderlinge vereeniging. De gilden trokken meesters en werklieden in denzelfden liefdeband en werden overal op eene vreed- zame doch vruchtbare wijze ingericht. Christus' Kerk gaf den eersten stoot tot vooruitgang aan die heerlijke hervorming, wier billijkheid door de hooge goedkeuring der Vorsten erkend en wier grondbeginsel door de volken als voorbeeld eener nationale inrichting aangenomen werd ?(r)p,- (I) La Question Ouvrière, par le comte A. DE MUN, pp. 35 et 36. Ho GILDE EN CORPORATIE. Wat de groote Fransche redenaar van de middeleeuwsche gilden zegt vindt men bevestigd bij al de schrijvers die de zaak hebben behandeld. Maar allen ook zijn het eens om te verklaren dat, zoodra alle takken van nijverheid een grooteren omvang kregen, die werkmansvereenigingen alleno-s- kens moesten vervallen. Dus, on-i, onze meening in korte woorden samen te vatten, besluiten wij dat de Corporatiën zeer nuttig waren in de middeleeuwen; maar dat zij in onzen tijd, nu de wijze van productie en het onderling verkeer der volkeren veran- derd zijn, in al hare deelen niet meer kunnen bestaan. ?II. ?Door wie werden zij afgeschaft? In zijn ?Motu proprio ?van 16 December 1801 zegt Pius VII dat de Corporatiën als openbaar werktuig van arbeid en nijverheid in den kerkelijken staat niet meer zullen bestaan ?om reden zegt de H. Vader, dat die inrichtingen de uitbreiding der nijverheid en _ ,de steeds toenemende beweging tusschen de volken belet, het getal nijveraars en ambachtslieden te zeur beperkt ? Van- zijnen kant, door den ?Motu proprio ?van 14 Mei 1852 laat Pius IX toe de vrije Corporatiën wederom in te richten, er bijvoegende nochthans dat zij niet mochten' ingericht worden zooals in de middeleeuwen. De redenen door den Paus aangewezen zijn die welke wij honger hebben aangehaald (iy. Wij zullen hier geen gewag maken van de Fransche revolutie die, zooals men weet, de afschaffing der Corpora- (i) Ziehier hoe de H. Vader zich uitdrukt : ?De' tegenwoordige toe- stand der maatschappij belet ons de genootschappen van nijveraais en ambachtslieden wederom in te richten zooals die weleer bestonden. Het is echter voor ons een plicht de beste middelen op te zoeken waardoor wij het ware geluk der zielen kunnen verzekeren, zonder de stoffelijke belangen ware geluk der zielen kunnen verzekeren, zonder de stoffelijke belangen onzer ondergeschikten te verwaarloozen. Daarom, na met de grootst? aandacht de besluiten onderzocht te hebben, welke ons door eene ver- eeniging y`an kardinalen werden voorgesteld, vinden wij goed de volgende regels voor te s,-hrijven : Art. I. ?In de stad Rome is het toegelaten de corporaties te berstel- len welke door onzen voorganger Pius VII zaliger gedachtenis, den 3 Sep- tember 1800, den II Maart en den i6 December 18o 1 werden afgeschaft. ?. GILDE EN CORPORATIE. I I 1 tiën onder hare eerste werken telt. Alleenlijk willen wij nasporen wat de H. Kerk er over denkt en hare meening -nopens dit belangrijk vraagstuk vaststellen . ?III. ?Op welke grondbeginsels moeten zij, volgens Leo XIII in onzen tijd worden ingericht ? Wij hebben gezien hoe Leo XIII de Gilden en Cor- -poratiën aanprijst aan de yertegenwoordigers der katholieke -werkmanskringen. In zijne Encycliek ?Rerum novarum ? verklaart de H. Vader uitdrukkelijk dat men ten huidigen dage iets dergelijks (aliquid simile) zou moeten inrichten om den godsdienstigen, zedelijken en stoffelijken welstand van den werkman te bevorderen; hij spoort alle katholieken aan de onderhouding van den godsdienstzin en het bezorgen der gemeenschappelijke belangen ter harte te nemen. ?Hij wenscht tot het heil van het volk, dat er weldra, onder de bescherming der kerkelijkeoverheid, vele Corporatiën zullen herleven, ingericht volgens de noodwendigheden van den tijd. ?(I) Wat men in de pauselijke Encycliek vooral bewondert, is _de vastberaden wil des H. Vaders van het ware geluk zijner kindren te verzekeren. En om zijn doel te bereiken, .acht Hij het noodig ons de troostvolle waarheden van het geloof te herinneren. Welke is de leer van het Evangelie over rijkdom en ,armoede? Moeten de ?rijken hooggeprezen en de armen vernederd? of heeft misschien de Heer het tegenoverge- stelde gewild? Tweemaal neen. God oordeelt de inenschen niet naar de vergankelijke goedei en die zij op aarde bezit- ten; voor een hooger doel is de mensch geschapen : het aardsche genot kan zijnen eeuwigen dorst naar geluk niet Millen. En, in waarheid, zijn het de zalige wetten van het Evangelie niet, die de zelfzucht, den geest van opstand en verdrukking, den haat en de afgunst tusschen rijk en arm zullen tegenhouden? Geeft de rijke gehoor aan zijne natuur- (t) ?Huius rei causa, collegia illa magnopere vellemus auspiciis patro- ,cinioque Episcoporum, convenienter temporibus ad salutem plebis passim. restitui. ? I 12 GILDE EN CORPORATIE. lijke neiging, dan zal hij steeds aangedreven zijn om meer en meer geld te winnen, den werkman te onderdrukken en aan de liefde jegens zijne bndergeschikten te kort te blijven. Ziet de arbeider van zijnen kant, dat hij als een slaaf is die op aarde schijnt te leven, om anderen te dienen, ontwaart hij slechts in zijns meesters woorden en daden teekens van misnoegdheid of onrechtvaardigheid, is het niet natuurlijk dat hij de stem verheft en zegt : ?waarom hij zdo gelukkig en ik zoo misprezen?... hij D.30 rijk en ik zoo arm?... ? Gesteld echter dat een meester, voor welken arbeid ook,- Zijne onderhoorigen met liefde en rechtvaardigheid behan-- delt, hunne zedelijkc en stoffelijke behoeften in acht neemt, dan zullen zij ook hem beminnen en elke gelegenheid te baat nemen om hem te bevoordeelen. Maar zonder gods- dienst en rechtvaardigheid is er geen welzijn in eene maat schappij denkbaar, daar deze den hechtsten grondslag uitmaken der goede trouw, welke de band is der maat. schappij. Hoe dikwerf in zijne Encycliek komt Leo XIII niet terug op die eenvoudige, alles omvattende, onveranderlijke beginselen der katholieke kerk ? ?Alwie, zegt Hij, van de goddelijke goedheid meer gunsten naar ziel of lichaam heeft ontvangen, moet die, als dienaar der Voorzienigheid, gebrui- ken tot het heil van den evennaaste. ?(I) En de woorden des Zaligmakers herhalende : ?telkens gij iets geeft aan den kleinste mijner broeders zult gij het aan mij gegeven heb- ben. ?(2) In die christelijke grondregels en in haar alleen ligt dus, de oplossing van het belangrijk vraagstuk. ?Het geloof, zegt ergens L. Veuillot, moet leven in het volk; indien God die moeilijke kwestie niet beantwoordt, zal zij nooit op eene voldoende manier opgelost worden. ?De rijke moet verstaan dat hij, volgens zijne middelen, den behoeftigen werkman als eenen broeder moet helpen; de arbeider zal eerlijk zijne (I) ?Quicumque maiorem copiam bonorum Dei munere accepit, sive corporis et externa sint, sive, animi, ob ham causam accepisse ut, minister providentiae divinae, ad utilitates adhibeat caeterorum.-) (2) Matth. XXV, 40. (2) Matth. XXV, 40. GILDE EN CORPORATIE. 113 plichten van onderdanige vervullen en zijne vernedering geduldig verdragen (i). Werden deze heilzame wetten nageleefd, welhaast zou men den broederkrijg tusschen de werkende en de bezit- tende klassen een einde zien nemen. De H. Vader toont ons hoe wel de eerste Christenen die wetten verstonden en hij wijst op de liefde, de eendracht, de rechtvaardigheid die hen bezielden. ?Niet zelden, zegt hij, gaven de rijken al .hunne schatten ten beste om in de noodwendigheden der armen te voorzien. ?(2) ?I V. ?Welke middelen moeten in het werk gesteld ? Eene moeilijke vraag wordt nu gesteld : hoe zal men dat loflijk doel werkelijk bereiken ? Alleenlijk schijnt de H. Vader te willen dat men die eigenschappen der oude gilden doe herleven wier onder- houding hedendaags nog zou kunnen strekken tot het geluk der maatschappij. Welke waren, in korte woorden, de bestanddeelen der oude gilden ? Zij waren tezelfdertijd eene godsdienstige broe- derschap, met haren heiligen Patroon, hare kapel, hare godsdienstoefeningen ; eene vereeniging van vakgenooten die het tijdelijk welzijn harer leden behartigde en het monopolie van eene bepaalde nijverheid in handen had. C1) M. Woeste, staatsminister, schreef onlangs in de ?Revue générale ?een merkwaardig artikel over ?le mouvement social et ('intervention de I'Etat ? Ziehier hoe hij zi:h uitdrukt ?Les catho- liques sort d'accord pour admettre que l'intervention de la loi ou de 1'Etat ne suffirait pas; que les enseignements chrétiens sopt indis- pensables; qu'il appartient aux riches d'aller au peuple, de l'éclairer, de le moraliser, de l'évangéliser, de créer pour lui des institutions protectrices et des oeuvres de secours, et qu'il est necessaire d'agir incessamment sur l'esprit et la conscience des patrons pour amener ceux d'entr'eux qui ne le feraient pas, a traiter les ouvriers selon les exigences de la dignit?de leur nature. ?(Revue generale,, Ier février 1893 p. 182.) Een waardig navolger van F. Le Play deelt dezelfde denkwijle? ?Seule l'idée chrétienne, zegt M. Delaire, relève la dignit?des humbles et des déshérités par la certitude des divines promesses; seule, d'autre part, elle contraint ceux que la fortune a comblés a borner leur luxe pour ne point limiter leur charit? ?(Re forme sociale - ter janvier 1893, p. 62.) (2) ?Ea vis erat apud vetustissimos Christianos caritatis mutuae, ut persaepe sua se re privarent, opitulandi causa, divitiores. ? 1 14 GILDE EN CORPORATIE. Wat de twee eerste punten betreft, die kunnen zeker op eene of andere manier heden nog zonder moeilijkheid ingevoerd worden. De vindingrijke bezorgdheid van een liefdadig hart is altoos op zoek naar allerhande middelen om zich voor zijnen evennaaste op te offeren. zich voor zijnen evennaaste op te offeren. Werpen wij eenen oogslag op den hedendaagschen, arbeidersstand. Men onderscheidt gewoonlijk drie soorten van werklieden : de brave, christene werklieden die vlijtig arbeiden en nooit de minste ontevredenheid ten opzichte van hunne meesters toonen ; de misnoegde, die door de drogredenen der socialisten werden verleid en hunne mak- kers tot oproer en tegenstand willen aansporen; de onver- schillige, die als het ware gelijken tred houden met beide vorige. Op die drie klassen van arbeiders is het van noode dat men de doeltreffende christene beginselen toepasse : de eerste zullen die beginselen in de deugd versterken en steeds behouden, zelfs in de ongunstige omstandigheden van het behouden, zelfs in de ongunstige omstandigheden van het leven; de tweede zullen zij op het rechte pad terugbrengen en de laatste, de talrijkste, het beste en het zekerste boven het verleidende en het onzekere doen verkiezen. het verleidende en het onzekere doen verkiezen. Ongelukkiglijk vindt men den dag van heden vele van die onverschillige werklieden : zij hebben eene christelijke opvoeding genoten en werden betamelijk in het geloof opvoeding genoten en werden betamelijk in het geloof pnderwezen ; maar later kwamen hun slechte voorbeelden v66r oogen en driftige woorden brachten hunne inbeelding in de war. Wat gedaan? welke denkwijze aangekleefd ? zullen zij het geloof hunner jeugd verzaken of hunne gezellen volgen ? ?Gewichtige vraag, wier oplossing over het geluk of het ongeluk van dien werkman zal beslissen ! Welnu, onderhoudt hem over de troostvolle waarheden van het geloof, spreekt hem van God en van den schoonen Hemel, van Christus den goddelijken arbeider ; geen twijfel of ge zult er een vromen Christen en een braven onderdanige van maken. Maar, hebt gij het ongeluk hem aan zijn eigen lot over te laten, belet gij niet dat hij de venijnige taal der socialisten aanhoore, dan zal hij weldra de glibberige helling van het kwaad afdalen en alle gevoel van eerbied, liefde en werkzaamheid verliezen! 0 ! indien de meesters zelven een persoonlijken patro- nage in hunne werkhuizen inrichtten, ik wil zeggen : indien zij steeds een oog in ` 't zeil hielden om v66ral den gods- dienstzin onder hunne ondergeschikten te doen leven, gewis GILDE EN CORPORATIE. i 15 :zouden zij veel kwaad v66rkomen en beletten. Maar zijn er lieden veel onverschillige werklieden, er zijn ook veel onver- chillige meesters. Welhoe ! zullen eenige zeggen ?ik beloof aan seenen werkman 25 fr. voor zes dagen werkens en geregeld, op 't einde van de week, betaal ik hem die som : heb ik mijnen plicht niet vervuld ? ???Neen ! antwoorden u te gelijk de kerk en uw geweten; de man, dien gij een loon toekent, is op de eerste plaats een mensch en een christen : .en daarvan moet gij rekening houden. De meester is den werkman liefde en eerbied verschul- digd. Het is niet gedaan met te zeggen : ik eerbiedig mijnen arbeider vermits ik hem betaal. Dat is niet genoeg ! Neen, gij eerbiedigt den werkman niet, wanneer gij hem gebruikt niet als mensch, maar als een werktuig dat dient om de machienen van uwe fabriek in beweging te stellen; gij eer- biedigt den werkman niet, wanneer gij hem alleenlijk gebruikt om uwe geldkisten te vullen ! gij eerbiedigt den werkman niet, wanneer gij. in plaats van voor zijne stoffelijke en zede- lijke belangen te zorgen, hem enkel een karig loon toesmijt en hem dan zwak en verlaten aan zichzelven overgeeft, of misschien den vrede in zijnen huiselijken haard komt -s to o r en (I). Ziet gij die liefde en dien eerbied over het hoofd, dan gelijkt gij aan de vrije burgers der heidensche samenleving, welke hunne slaven op de ergste wijze mishandelden. Wie huivert niet op onze dagen bij het overdenken der wreede kastijdingen en mishandelingen waarvan de ongelukkige slaven alsdan het voorwerp waren ? Altijd kruipend voor het gebie- dend oog hunner meesters, werden zij aanzien als redelooze dieren, die niet waardig waren eene plaats in de beschaafde wereld te bekleeden. Noch eigenwaarde, noch zielegrootheid waren hun bekend : zij wisten slechts te spreken van de misnoegdheid hunner ikzuchtige meesters en het ongelukkig lot dat hen tot der dood toe moest vervolgen. Hooger toonden wij met Leo XIII wat al wonderwer- ken van liefde en zelfopoffering de onderhouding dezer zalige -wetten in Christus' Kerk deed ontstaan. ja! in de eerste Cfr. Redevoering van M. Heuvelrans op de algemeene ver- gadering der katholieke werken te Mechelen 1889, bldz. 3 . 116 GILDE EN CORPORATIE, eeuwen vond het voorbeeld des goddelijken Zaligmakers heldhaftige navolgers, want zijne lessen stonden diep in de harten geprent. Wil dat zeggen dat het vuur der liefde - van lieverlede is uitgedoofd? God dank ! wat de Kerk in hare jongste dagen ver- mocht, vermag zij nog na negentien eeuwen. Het bloed, dat eens op Calvarieberg door den zoon Gods werd ver- goten, heeft tot het heil van allen gevloten en zijne levend makende bron stroomt in het hart der Christenen door alle tijden heen!... In de volgende bladzijden zullen wij de bijzonderste- katholieke werken van Frankrijk, Duitschiand en Belgi?beur- telings bespreken ; en wij zullen zien dat er werkelijk ver- schillende pogingen werden aangewend volgens de verschillende- omstandigheden van tijd en plaats. ii GILDE EN CORPORATIE IN NOORDELIJK FRANKRIJK. ?I. De Corporatie Harmel, te Val-des-Bois. Niet verre van de stad Rheims, in Frankrijk, verheft- zich eene fabriek waar ongeveer 12 a 13 honderd werklie- den dagelijks samenkomen : al die nederige arbeiders zien er gelukkig en tevreden uit. In hunne oogera straalt de blijd- schap van hen die in het getrouw nakomen hunner plichten het geluk vinden. Gaat den eersten vrijdag der maand naar de parochiale kerk, en die 1200 werklieden zult ge ter heilige tafel zien naderen om in de innige vereeniging met hunnen God nieuwe- sterkte te putten tegen de moeilijkheden van het leven. Richt daarna uwe stappen naar de werkhuizen der fabriek; de klok heeft daareven het hernemen van het werk aan- gekondigd : allen zetten zich vlijtig aan hun stuk, zonder achterdenken, zonder rnisnoegdheid, maar ernstig en vroo- lijk. Ziet ! daar verschijnt de heer, de patroon, ook hem ziet men tevreden en gelukkig. En waarom ? ?Goede vader! ?zoo luidt de eerenaam waarmede zijn volk hem toespreekt. En men denke niet dat ik vertelseltjes GILDE EN CORPORATIE.I 17 vertel : -- Ziehier de woorden van den heer L. Harmel ,op het Congres van Luik in 1886 : ?Mijn vader ?zoo spreekt hij (t) ?is te Val-des-Bois aan- gekomen, toen alle geloof uit het volk was verdwenen, toen de ontbindende denkbeelden zich sneller en sneller ontwikkelden en alle dagen een dieperen afgrond tusschen meester en werkman groeven, Het stelsel van den patronage had in den beginne op die menigte geenen goeden uitslag ; mijn vader besloot dus nieuwe middelen in het werk te stellen. Hij nam eerst eenen, dan twee, dan drie zijner beste werklieden; hij sprak hun van God, het eeuwig leven, het einde van den mensch ; en van lieverlede is hij er toe gekomen de eenige goedovertuigde arbeiders tot ware apostels te bekeeren. Het vruchtbaar zaad werd door hen al ras onder hunne gezellen verspreid en, weinige jaren later, was het ons gegeven de vruchten te plukken waarvan gij allen hebt hooren spreken. Voorheen hield geen enkele werkvrouw haar paschen, nu naderen er elke maand een groot getal ter H. tafel ; onder de zonen van onze werklieden telt men acht priesters, en vele hunner dochters hebben reeds in een klooster haar leven aan God opgeofferd. ?Welhaast waren de twee grootste hinderpalen, die den arbeider zijn geluk ontnemen, te boven gekomen : de godsdienstzin leefde in de harten en tusschen hoog en laag, bevelhebber en onderdanige, heerschte wederzijdsche liefde. ?Eene derde wonde : de volksarmoede of het pauperisme moest nu gelenigd worden. Maar met de onderhouding der twee eerste punten vond de werkman zelf welhaast het gepaste middel. Een enkele onzer fabrieken heeft, verleden jaar, voor eene bevolking van 12 honderd zielen, 63,000 fr. op de spaarkas gezet! Het derde der arbeidende familiën bezit 3 a 20 duizend fr.; en nochtans staat het werkloon niet hooger bij ons dan in de fabrieken waar men geene duit ter zijde legt. Wij mogen dus zeggen dat het volbrengen der Christelijke plichten eene bron is van tijdelijken voorspoed. ? Doch, om de onwaardeerbare vruchten van het werk niet alleen te Val-des-Bois, maar elders nog en gedurig te kunnen plukken, en als antwoord op de vraag om de gebruikte middelen bekend te maken en nauwkeurig te beschrijven, gaf de heer Leo Harmel zoon van den Christe- ijken insteller der nieuwe corporatie (2) in 1876 een boek (I) Cfr. Congrès des ceuvres sociales a Liège, 1886, p. 48. (2) Jacques-Joseph Harmel, inrichter en bestuurder der corporatie, is godvruchtig in den Heer ontslapen den 3 Maart 1884. Men heeft 118 GILDE EN CORPORATIE. uit voor titel dragende : ?Manuel d'une Corporation Chr? tienne ? Op de eerste bladzijden treffen wij vooreerst twee pauselijke brieven aan : eentin van Pius IX en een anderen van Leo XIII; dan verscheidene brieven van bisschoppen en hooggeplaatste personen. Allen wenschen den heer Har- mel geluk over zijne loflijke pogingen om 's werkmans lot te verbeteren. Het boek bevat zes deelen en handelt beurtelings over den Christelijken patronage in 't algemeen, over de goede inrichting eerier fabriek zoowel binnen als buiten de werk- huizen, over de katholieke genootschappen. In het vijfde deel toont de schrijver hoe de grondregels, door hem aan- gewezen, te Val-des-Bois worden onderhouden en eindelijk onderzoekt hij hoe men zijn stelsel in de steden zou kunnen toepassen. (I) Wij bepalen ons tot het doen kennen der bijzonderste inrichtingen. Het art. I der ?Réglements intérieurs ?stelt als grondslag eener Corporatie de godsdienstige genootschappen. Het art. II luidt als volgt : De godsdienstige of voornaamste genootschappen zijn : A. ?Genootschap der werklieden van meer dan 17 jaar, onder de bescherming van den H. Jozef. B. ?Genootschap der jongelingen, van af hunne eerste communie tot hun 17 jaar. C. ?Genootschap van den H. Aloïsius van Gonzaga voor de jong& lingen die hunne eerste communie nog niet gedaan hebben. D. ?Genootschap der H. Anna voor de moeders. het testament van dien heiligen man in het licht gegeven onder den titel : ?Testament du bon père Jacques-Joseph Harmel ? ?In die vier blaadjes leert men nog beter de liefde van den Christen en de edelmoedigheid van den goeden vader waardeeren. ?Als ik niet meer op aarde zal leven, zegt hij onder andere aan zijne kinderen, zal uw eerste zorg zijn van voor mij te bidden en te doen bidden. ?En verder : ?Bewaart zorgvuldig de eenvoudigheid waarvan ik u het voorbeeld heb gegeven. ?-- ?Vergeet nooit dat uwe zaligmaking uw voornaamste werk is, het eenigste dat volstrekt moet lukken. Want wat is ons sterfelijk leven bij de altijddurende eeuwigheid ? ?—á ?Bemint altoos de armen en deelt hun met milde hand uwe schatten uit. ??en vooral is een zeer goed boekje. De schier plotselinge overgang van het nijverheidsstelsel zonder stoom en barnkracht tot het nijverheidsstelsel met stoom en bainkracht, heeft op allerlei manieren het evenwicht der maatschappij geschokt en soms verbroken : wat men noemt de sociale kwestie, dat is de som van al de honderden afzonderlijke maatschappelijke vraagstukken waaraan die verandering van nijverheidsstelsel aanzijn hceft geschonken. Onder deze afzonderlijke maatschappelijke vraagstukken is de Vrouwenkwestie : zal er in alle opzichten gel jk recht heersclzen .voor de vrouw als voor den man, of niet ? gewis een der belangrijkste. De schrijfster heeft, onder de vermommi'ig eener arbeidster, drie maanden en half als fabriekarbeidster doorgebracht. De ongelukkige toestand der fabriekwerksters, dien zij door eigene ervaring kent, en dien zij aanschouwelijk ons schetst, wordt vooral tot een argument ten voordeele der oplossing : gelijke rechten voor vrouw en man. En misschien wel doet zulks afbreuk op de waarde van het boek. Het is immers, niet hoofdzakelijk uit de ongelijkheid van rechten dat de ,onduldbare toestanden' ontstaan, waarover zij terecht, hare verontwaar- diging uitspreekt : zooiat gelijkheid van rechten alleen die toestanden dan ook niet zoude doen verdwijnen. Maar wat de waarde uitmaakt van het werkje, is de vertrouw- baarheid der inlichtingen en de kracht waarmede het tot de over- tuiging brengt : dat kan en mag niet blijven voortduren ! De volkomene ontvoogding der vrouw kan misschien een der middelen zijn om te bewerken dat haar toestand verbetere; het behoort niet aan ons ' die vraag te beslissen; maar er zijn ook nog vele andere middelen die niet verwaarloosd mogen worden : eerst en vooral moet de wonde gepeild, en dan de middelen beraamd. De wonde hier is de zedelijke ont- aarding en stoffelijke verslaving van de vrouw, in massa, onder den invloed van de fabriek ; en in al hare ijselijkheid krijgen wij het kwaad hier te zien : geene abstracte beschouwingen of menschlievende perioden; de schrijfster voert ons binnen in de fabriek en hangt ons tafereelen voor uit het bestaan dat daar geleid wordt, en rukt ons de oogei open met feiten, wanneer we uit onwetendheid geneigd zouden zijn te roepen : neen neen, zóó erg kan het niet gesteld zijn! terwijl het werkelijk zóó erg, of nog erger gesteld is... Zij voert ons binnen in de enge kamertjes waar de ongehuwde arbeidsters hun 304 BOEKENNIEUWS EN KROM IJK. tehuis hebben ; in de vunzige woningen van de gehuwde ; zij doet ons de danszalen en de andere plaatsen van vermaak bezoeken, waar de arbeidster haren zondag gaat doorbrengen ; zij toont ons het hope-- booze van het bestaan der arbeidsters, wien het verboden is te droomen' van eene gelukkiger toekomst ; en eindelijk zij laat ons een blik werpen op de uitgestrektheid en de talrijkheid van de gevaren waar- aan hare zedelijkheid iederen dag is blootgesteld... Een goed boekje, wij herhalen het, en vanwege de schrijfster, eene groote, eene goede daad. Geschiedenis van de Orde der Minderbroeders, door B, fr. BERNARDINUS METS, Minderbroeder Conventuëel. -- Gent, A. Suffer. 3 fr. Bovenstaand werk kan ik niet anders dan een merkwaardig boek noemen. Het werk geeft in 't kort het reeds meermalen uitgegeven leven van den H. Franciscus van Assisi? en _ behandelt vervolgens de- geschiedenis van de Orde, die zoovele groote mannen in Gods Kerk heeft voortgebracht. Voor velen was de geschiedenis dier Ord?eene onbekende. Van- waar de vele hervormingen, vanwaar de verschillende namen, de ver- schillende kleeding, enz. Ziedaar zoovele vragen, die meermalen bij ons oprezen, wanneer wij aan de geschiedenis der Minderbroeders dachten. Over dit alles werpt het werk van fr. B. Mets een helder licht. In geschiedkundig oogpunt juichen wij het dan ook volgaarne toe., Het is een werk van navorsching en studie geweest. Er is licht gebracht over datgene, wat voor, velen duister was. 't Is een werk van onzen tijd, die, men weleens de tijd der geschiedenis noemt. Toch zou men de vraag kunnen stellen : is de uitgave van zulk een werk wel geheel goed te leuren ? Is het wel goed, dat dit allee onder de oogera van het publiek worde gebracht ? De schrijver had deze vragen voor zien en beantwoordt ze in 't kort in de heerlijk geschreven voorrede. Het werk is meer dan een werk van geschiedenis, 't is een werk van piëteit, een werk uit liefde geschreven voor de Orde, waar.-, toe de schrijver behoort en die volgens Hem niet altijd gunstig werd beoordeeld. In zooverre kunnen wij het geheel 'eerbiedigen. Waar schaduwen vallen, 'vaat ze niet mogen zijn, is de schilder verplicht ze te verwijderen, ook al zijn die heldere kleuren niet eenieder aangenaam. aangenaam. Daarbij gelooven wij niet, dat een ieder het werk zal koopen. 't Eenvoudige volk houdt niet veel van historische werken en den' meer ontwikkelde zal het geen kwaad doen. Fouten kleven nu een- maal aan alle menschelijke instellingen en ?zoolang de Orde, ?gelijk de Eerw. schrijver terecht opmerkt, ?zich kan beroemen op 2000' martelaars, 5200 gelukzaligen en heiligen, zoolang zij kan wijzen op 7 pausen en 56 kardinalen, op mannen als 'Alexander de Hales, Bonaventura, Rogerius Bacon, Don Scotus behoeft zij niet bevreesd- BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 305 te zijn voor hare geschiedenis. De schaduwen zijn voorbijgaande, het licht der zonne blijft. ? Daarbij staan onder ieder hoófdstuk de schrijders waaruit geput werd, en daar, voor zoover wij meenee, velen hunner tot de hervor- mingen behoorden, is ook de onpartijdigheid gewaarborgd. Wij lazen het werk met genoegen. Over den stijl behoeven wij, niet te spreken. De schrijver van zoovele juweeltjes in Belfort, Diet- sche Warande, Kath. Gids en Centrum strekt daarvoor tot borg. Wel zijn hier en daar kleine onvolmaaktheden, die bij eene tweede druk gemakkelijk te verbeteren zijn, doch over 't algemeen is de stijl vloeiend en zijn de drukfouten weinig in getal. Siffers naam is daarbij de beste waarborg voor eene nette uit- voering. Alles maakt een aangenamen indruk. Wij wenschen het boek in handen van allen, die zich bezig houden met de kerkelijke geschiedenis. S. Pr. Postel's biographisch Woordenboek van de XII0 tot de XIXe eeuw, door TH. iGN. WVELVAARTS. Brecht, 1892. 8?274 bl. en 15 platen. Na gedurende meer dan twintig jaren menigvuldige schriften in 't licht gegeven te hebben over de geschiedenis der abdij van Postel en der omliggende gemeenten, heeft de geleerde prior-archivaris zijne laatste levensjaren benuttigd om uit meer dan twee duizend hand- schriftelijke stukken in de boekerij der abdij van Postel berustend, de noodige inlichtingen te putten over den handel en wandel der Norbertijnen die in de abdij het kloosterleven geleid hebben. Dit biographisch woordenboek komt eene leemte aanvullen die men in de Geschiedenis der Abdij Postel, in 't jaar 1877 verschenen, ont- moette, alwaar er van levensbeschrijving der Norbertijnen van Postel geene spraak kon zijn. heze biographieën zijn alle gesteund op een grondig onderzoek der nog voorhanden zijnde oorspronkelijke stukken. Zij geven ons vele inlichtingen van groote waarde voor de geschiedenis van Postel en van de omliggende dorpen en zijn ook van groot belang voor een aantal oude Vlaamsche familiën. Dit laatste gewrocht van den te jong afgestorvenen archivaris is gekenmerkt, even gelijk zijne vorige schriften; door eene groote wetenschappelijke nauwkeurigheid. Geen enkel feit, hoe onbeduidend het ook moge wezen, hetwelk de schrijver voor het aan te halen, niet grondig onderzocht heeft. Ook zullen wij den wensch uitdrukken+dat al de Norbertijnsche abdijen van ons land zulken gewetensvollen geschiedschrijver zouden vinden als de abdij van Postel er in den betreurden T. Welvaarts eersen gehad heeft. Het boek is versierd met vele platen : men bemerke in 't bijzon- der het prachtig fac simile van de belangrijke charter van 1173. Het bevat ook eene lijst der kerken door de Witte Heeren van Poster bediend, alsook eene chronologische' lijst van al de Norbertijnen die in de abdij ooit eenig ambt bekleed hebben. Een alphabetisch register der plaats- en geslachtsnamen vergemakkelijkt de opzoekingen. ADOLF DE CEULENEER. 306 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Quinze jours au pays des cédules, par X. Gand, A. Suffer. Prix fr. 2,50. Niet alleen een schoon boekdeel dat eere doet aan den drukker, maar ook een belangrijk werk waarvoor de ongenoemde schrijver (wiens masker toch doorschijnend is) lof en hulde verdient. Het is een dagboek van de reis naar Argentina : het leven aan boord van den. Magdalena ; de beschrijving der merkwaardigheden van Rio, van Buenos-Aires en andere plaatsen; het verhaal der weder- waardigheden en der uitstapjes, en eene studie over de netelige geld- ,kwestie waarin dat rijk en vruchtbaar land verwikkeld zit. Aangenaam om lezen is het boek, leerrijk in verschillige oog- punten; geene langdradigheden, maar alles kort en duidelijk, en opge- kruid door geestige zetten en het verhaal van geestige toestanden. Het boekdeel is overigens opgeluisterd met verscheidene zichten en eene menigte humoristieke schetsen ook te danken aan de pen van den menigte humoristieke schetsen ook te danken aan de pen van den schrijver-teekenaar. De verborgen schat of het verborgen leven van 0. Heer Jezus-Cristus op eenti eenvoudige en praktische wijze overwogen door P. FR. GERMANUS VERLEVEN, Minderbroeder-Recollect der Bel- gische provincie. r BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 307 Deze overwegingen, een schoon boekdeel van 15o bl. uitmakende, zijn opgesteld in eene klare, vloeiende en zuivere taal, zonder daarom door hoogdravendheid voor minder geleerden onverstaanbaar te worden. Warm aanbevolen bij alle vrienden van goede Vlaamsche godvruchtige lezing. -- Prijs fr. o,8o, franco per post fr. o, o. leisels en Vertellingen van S. LEROY, onderpastoor te Staden. Thielt, bij P. Pollet. In-80 fr. 2,50, in-I20 fr. 1,5o. Het zijn sagen die voortleven op de lippen der onverbasterde en patriarchale landlieden in West-Vlaanderen. Gemoedelijk geschreven, met den geur van 't oude en de kleur van 't eigenaardige West- vlaamsche heeft de schrijver ze geleidelijk weten in te kleeden en boeiend te vertellen, ook zal de lezing dier verhalen de lust uit- maken van de winteravonden aan menigen Vlaamschen haard. De heer Leroy kan schrijven, heeft oorera die kunnen luisteren en oogen die kunnen zien, hopen wij dat hij het bij dit eerste werk niet zal laten en dat hij onze volksletterkunde met nieuwe pareltjes nog zal verrijken. De geheimen der vrijmetselarij, door Pater ` SCHOUPPE, in het Vlaamsch overgezet door eenen priester des aartsbisdoms van Mechelen. Brussel, Valentijn, uitgever. Uitmuntend werkje dat dient verspreid te worden om het volk te vrijwaren tegen de listen en lagen der huichelende secte, die men vrijmetselarij noemt. Boven de heilzame propaganda hier bedoeld heeft men het genoegen een boekje te lezen dat in zuivere, vloeiende en gekuischte taal geschreven is. Prijs 12 centiemen, ten voordeele eener katholieke school. ?In Nederlandsch Museum schrijft de heer Rooses een artike over de ?stichting der Koninklijke Vlaamsche Academie ? Het heeft hoofdzakelijk ten doel, te doen uitschijnen wat de liberalen beproefd hebben om meester te worden van de instelling, welke, onder hunne heerschappij, voor de katholieken zou gesloten gebleven zijn. Het stuk zegt ons weinig dat -wij niet reeds wisten, en getuigt van eene zekere naïeveteit.Eene partij-Academie, gelijk de Académie royale, zal de Vlaamsche . niet worden : daar zorgen de katholieken voor met hunne kleine meerder- heid, die zij niet zoeken te versterken, hierin geheel anders handelende dan de ?Broeders en Vrienden ?te Brussel in de Fransche Academie. En de liberalen, die mededingen in de wedstrijden der Vlaamsche Academie, blijven niet onbekroond, omdat zij liberaal zijn, terwijl men te Brussel katholieke schrijvers in de prijskampen verstoot, omdat ze katholiek zijn. Koninklijke Vl. Academie. Zitting van 18 Oct. : De eerw. heer Dr Claeys biedt, met een inleidend woord van waardeering, een exem- plaar aan van de nieuwe omgewerkte en verbeterde uitgaaf ?Dertien Linden ?door den eerw. heer Eugeen de Lepeleer, leeraar van poësis in het Klein Seminarie te Sint-Nicolaas. Hoogleeraar De Ceuleneer doet hetzelfde met een werkje : ?Van Houwaerts plagiaat ?door Wil- ?308 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. lem de Vreese, medewerker aan het ?Nederlandsch Woordenboek' lo te Leiden. De heer E. Hiel draagt een gedicht voor, getiteld : ?De Vlaamsche herberg ? Verder besprak men zaken van inwendige orde, alsook het uitgeven der biographie van al de bekende Vlaamsche schrijvers. Dezer dagen liet de Academie verschijnen : i? de 4e afl. van hare Verslagen voor 1893, waarin de belangrijke studie voorkomt over den te veel vergeten schrijver R. Versteganus, door H. Sermon. 2e Gebruik der naamvallen, tijden en wizen in den Heliand door J. van de Ven, S. J. Dit werk, aan het belangrijk Oud-Saksisch epos gewijd, werd in i 892 door de Academie bekroond. Davidsfonds. --?De nieuwe uitgaaf van David's Vaderlandsche historie, die bij al de lezers zoo welkom is, gaat geregeld voort : de eerste helft van het achtste deel is dezer dagen aan de inteekenaars rondgezonden. Het winterseizoen is aangebroken voor de afdeelingen, ook bereidt er men te alle kante muziekfeesten, vertooningen en voordrachten. Borgerhout en Zele komen wederom aan de spits ; den 2 October voerde men te Zele voor de leden de ,lieve tooneelscherts uit 'van Silvester : Een Vlaamsche schoolmeester onder het schrikbewind; den 4 October was het er algemeene vergadering en mis voor de afge- storven bijtreders. Den 23 October was er concert te Borgerhout met voordracht door den eerw. heer Van Speybroeck. In November houdt Gent de plechtige prijsuitdeeling aan de bekroonde leerlingen in hare prijskampen. 1- Etienne Michel Van Kempen, leeraar emeritus der Hooge- school te Leuven, een der medicale beroemdheden van ons land. Destijds behaalde hij den prijs in den vijfjaarlijkschen prijskamp 1856.1861 met zijne werken : Manuel d'anatomie ge'ne'rale, Expe riences physiologiques sur la transmission de la sensibilit?du mou- vement dans la ,malle épinière. Hij sterft in den ouderdom van 89 jaar. 1. J. Hubertus Janssen, tooneelschrijver. Hij gaf uit : De geneesheer of dat heeft mijnheer van boven gedaan, De sleutel van de secrétaire, Jan Dwars (te Antwerpen bekroond in eenera tooneer prijskamp). Hij was griffier bij de havendienst ' te Amsterdam t T. Terwey, bevoegde Hollandsche gramaticus, medeopsteller van ?Taal en Letteren ? i- Charles Gounod, de wereldvermaarde christene toondichter, sterft te Parijs, 82 jaren oud. Zonderling samentreffen : hij werkte aan een Requiem. Ziehier zijne bijzonderste werken : Sapho (1851); Ulysse (1852); la Nonne sanglante (1853); le Me'decin malgre lui (1858); Faust (1859). Van nu af begon zijne glorie : Phile'mon et Baucis (1860); Reine de Saba,, Mzreille (1864); les Deux Reines, Tobie, Colombe, Romeo etfuliette (1867);: Mzreille (1864); les Deux Reines, Tobie, Colombe, Romeo etfuliette (1867);: Gallia (1871); Jeanne d'Arc (1873); Cinq-Mars (1877); Polyeucte Gallia (1871); Jeanne d'Arc (1873); Cinq-Mars (1877); Polyeucte (1878); le Tribut de Zamora (1881); Rédemption (1884); Mors et vita (1885). Daarbij dienen zijne talrijke en bewonderenswaardige Missen gevoegd te worden. DE TEMPEL DER WETENSCHAP. ENIGEN tijd geleden las ik in een dagblad dat men welhaast te Charleroi den tempel der Wetenschap ging inhuldigen... Deze aankondi- ging deed mij droomen. Waarin die tempel bestond, werd er niet bijgevoegd. Was het een museum tot wetenschappelijke verzamelingen en tentoonstellingen be- stemd, of eene nieuwe sterrenwacht, waar men de stemd, of eene nieuwe sterrenwacht, waar men de waarnemers van Lick's observatorium in Californi?het gras voor de voeten zou maaien ; of was het soms eene school van bijzonder hoogen rang, waar uitmuntende leeraars hunne grondige kennissen aan de leerzuchtige jeugd gingen meedeelen; of nog beter, was het dit al te zamen ? - Daar zei mij de kortbondige aankondiging niets van. Het is gelijk... ?de Tempel der Wetenschap ?dat klonk welluidend in mijne ooren.,. Eere, dacht ik, aan de inwoners van Charleroi ! Dit nijverig volk verstaat dat het niet genoeg is kolen aan den schoot der aarde te ontrukken, ijzer te smeden en geld te winnen ; de geest moet ook voldaan worden en vraagt aan verhevene leeringen krachten en hoogeren lust. Ja waarlijk, ik nam daar belang in, en volgaarne had ik van 't mijne bijgedragen om den nieuwen Tem- pel op te luisteren. Ware het in mijne macht geweest te tooveren, ik had de minnaars der Wetenschap een aangename verrassing bezorgd : den dag der inhuldi= ging hadden zij onverwachts op de muren van hunnen tempel de af beeldsels gevonden van al de voornaamste aio r DE TEMPEL DER WETENSCHAP. mannen, die door hun hooge geleerdheid hunnen naam onsterfelijk gemaakt hebben. Ik zag aanstonds eene ge- heele naamlijst voor mijnen geest : de sterrenkunde verschafte er mij zooveel ik er maar kon begeeren : Kepler, Newton, Herschelf, Le, Verrier, Secchi, Faye, enz. De scheikunde verbeeldde ik door haren stichter : Lavoisier ; de physiek door Volta, Ampère, en alzoo voort met al de takken der Wetenschap. En die roem- rijke mannen had ik doen spreken ; onder iedere , beel- tenis moest er eene zinrijke spreuk staan, aan de schriften van den afgebeelde ontleend. Was dat geen schoone droom, heer Lezer?... En toch, hoe gelukkig voor mij dat het maar een droom was!... Hadde 't in mijne macht geweest zulks te ver- wezenlijken, ik liep het grootste gevaar van voor de rechtbank betrokken te worden voor schennis van eigen- dom en zware beleediging, eerlijke lieden in hun eigen huis toegebracht. Ik laat den Lezer over `mijn geval oordeelen... Eenige dagen na de voorloopige aankondiging, die mij alzoo in mijn vuur gezet had, greep de inhuldiging werkelijk plaats. Het verslag dat er mij van in de handen viel, was wederom zoo beknopt, dat ik in der waarheid nu nog niet weet waartoe de Tempel eigen- lijk dienen moet. Ik vond enkel twee, dril zinsneden, aan de uitgesprokene redevoeringen ontleend. Doch dit was genoeg om mij heel verbluft te doen opkijken... ?Wat de Tedel jke opvoeding betreft, zei een der sprekers, die lang bestaan heeft in. de kinders de on- gerjmdheden en de uit'innigheden van den catechismus en de heilige geschiedenis aan te leeren, Tij moet de gevoelens van onafhankelijkheid en fierheid ontwikke- len ?en'. Volgens een anderen redenaar ?Tullen wel- haast rechtover de tempels der dwaling en der bijge- looviiheid, overal tempels der wetenschap en der waar- heid opr jken. ? Men kan denken van hoe hoog ik viel, ik, die het in mijne eenvoudigheid zoo goedgunstig meende met DE TEMPEL DER WETENSCHAP. 311 Ac 'den Tempel der Wetenschap van Charleroi ? Ik ware er zoo nog welgekomen geweest met mijne galerij van sprekende beelden!... Zij was nochtans zoo schoon gelijk ik ze in 't hoofd had. Kom, geëerde Lezer, laat er ons eenen vluchtigen oogslag op werpen. Kepler treedt op aan het hoofd der rij. Aan zijn wijde kraag en geheel zijne dracht ziet ge dat het een man moet zijn van omtrent het jaar i600. Hij besteedde .zeventien jaar zuren arbeid aan de studie van den loop tier planeten en ontdekte de drij wetten, waar die loop .aan onderworpen is; daarop, als op een onwrikbaren, grondslag, rust geheel de nieuwere sterrenkunde. Ge- moet bekennen dat zoo een man zijne plaats in den `Tempel der Wetenschap niet zou gestolen hebben. Lees' ,daar nu onder zijn beeld de laatste woorden van den boek, waarin hij zijne ontdekking aan de geleerde wereld meedeelde : u lk bedank U, Schepper en Heer, om al de vreugden, die mij ia 't aanschouwen uwer wer- ken verrukt hebben. Ik heb er de menschen al de grootheid van verkondigd; ware er mij iets ontsnapt, Dnweerdig van u, ontvang mij in uwe goedertieren- held en barmhertigheid ; verleen mij de'e genade dat het werk, nu door mij voltooid, iets tot uwe glorie en de Taligheid der vielen bijdrage. ?...En ik, groote man, ik vraag u vergiffenis dat ik u op zulke plaats wilde tentoonstellen. Wie weet of gij beter zoudt ont- haald geweest zijn dan de catechismus en de heilige geschiedenis, Na Kepler zou u het plechtig uitzicht getroffen hebben eener personage, bijna zoo statig als koning Lodewijk XIV. Dat was Newton, die de zwaartekracht aan 't werk toonde, niet alleen op den aardbol, maar door geheel het hemeiruirn. ?De sterrenkunde, zegt hij, vindt bij iederen stap, welken Tij ret, de grens der natuurlijke ,00rtaken, en bijgevolg, het spoor van Gods werking. ? Daarop zou een verstandig wezen gevolgd hebben, tintelend van geest; het kostuum moest laten zien dat- 312 DE TEMPEL DER WETENSCHAP. de man zoo verre van onzen tijd niet leefde als de twee voorgaande. Daarin liet ik de wetenschapsmannen van Charleroi William Herschelf groeten, die de diepste diepten des hemels peilde, en ondervond dat de nevel- vlekken, ten minste voor een groot getal, niets zijn dan ongelooflijke ophoopingen van sterren. Luister naar de taal, welke zij uit zijnen mond zouden gehoord hebben : ?Hoe wijder het gebied der wetenschap wordt, hoe talrijker en onwraakbaarder de beivijTen morden van' het, bestaan, eens scheppender en almachtigen Geestes. Aard- en natuurkenners, wis- en sterrenkundigen, alien hebben hunnen steen bijgebracht tot deren grooten tem- pel der Wetenschap, tempel aan God Telven opgericht. ? Hier is ook spraak van den Tempel der Wetenschap, maar zouden de redenaars van Charleroi soms niet vinden dat het muf riekt in den tempel van Herschell Waarom moet de groote geleerde a'zoo op het bestaan van God steunen ? Bestaat Hij, dan bestaat ook zijn recht, en hoe ontsnapt ge dan aan ?de ongerijmd- heden en uitzinnigheden van den catechismus ? ? Onze mannen waren al niet beter gediend geweest met Le Verrier, die vrij en vrank zijn christelijk geloof beleed, en in zijne werkkamer op het Observatorium beleed, en in zijne werkkamer op het Observatorium te Parijs, waar hij directeur van was, een groot Chris-, tusbeeld deed hangen, waar hij soms voor ging knielen en bidden. Zulke gevoelens beletten hem niet door de kracht en de macht zijner cijferingen de planeet Nep- tunus te ontdekken, het grootste sterrekundig feit dezer, eeuw, eeuw, Naast Le Verrier was ik voornemens een beeld te plaatsen, dat zonder twijfel in de vergadering een groote opschudding zou verwekt . hebben... Een Jezuiet l... en- opschudding zou verwekt . hebben... Een Jezuiet l... en- dat in den Tempel der Wetenschap van Charleroi !... Verdiende ik waarlijk de galg niet !... Vergiffenis, hoog- edelgestrenge heeren... Maar aangezien er spraak is van edelgestrenge heeren... Maar aangezien er spraak is van wetenschap, meende ik Pater Secchi niet te mogen voorbijgaan, die zoo neerstig telescoop en spectroscoop gebruikte, en wiens waarnemingen de wereld door in' zoo hoog aanzien staan. DE TEMPEL DER WETENSCHAP. 313 Overigens, stoort u het zicht der soutane, dan, moogt gij in eene galerij als deze, welke ik u wilde schenken, dikwijls uwe oogen toenijpen. Copernic, die eerst leerde dat de aarde in omloop is rond de zon, moest hij daargelaten worden omdat hij kanunnik was? Droeg hij het geestelijk habijt niet, de bedrijvige Lacaille, die volgens getuigenis van Lalande, meer wetenschap- pelijk werk verricht heeft dan al de sterrekundigen van zijnen tijd samen ? En hoeveel andere geestelijkén of kloosterlingen mocht ik niet noemen, die zich in de wetenschap verdienstelijk maakten : Chappe, die in de vreemde landen, ten koste van zijn leven, de planeet Venus in haren overgang tusschen zon en aarde, ging waarnemen ; zijnen neef Claudius Chappe, die den luchttelegraaf uitvond ; Piazzi, van de orde der Thea-- tijnen, stichter van het observatorium van Palermo, waar hij in i 8o r de eerste der planeten vond, die hunnen omloop tusschen de banen van Mars en Jupiter maken ; Mariotte, die de studie der hydrostatiek zoo bevorderde; Nollet, die in 't midden der verledene eeuw zoo ijverig met de andere geleerden van dien tijd mee- werkte tot den vooruitgang der electriciteit; Perry, t wederom een Jezuiet, door Engelands protestantsch Staatsbestuur met al de groote wetenschappelijke reizen dezer laatste jaren belast, en die, gelijk Chappe, er zijn leven bij liet; Denza, van de orde der Barnabieten, adie heden op last van Leo XIII eene zoo heerlijke plaats bekleedt in de sterrekundige congressen... Paters en priesters, om hun hooge geleerdheid gekend... ik kon er genoeg samenbrengen om met hunne beelte- nissen alleen uwen tempel vol te schilderen. Maar laat ons tot de wereldlijken terugkeeren. Met Mariotte en Nollet waren wij daar op het gebied der physiek. In dit vak mocht ik Ampère niet vergeten, den wetgever van het electro-magnetisme, waar wij heden zulke grootsche toepassingen van zien. Daar ik vreesde op de wanden geen plaats genoeg te vinden, groepeerde .ik Ampère met Faraday, de la Rive en 314 DE TEMPEL DER WETENSCHAP. Dumas ; deze laatste, nog in leven, zoo ik denk, is. levenslange secretaris der Fransche Academie van Weten- schappen. Aan eerre zijner redevoeringen ontleende ik de volgende woorden : ?Ampère, Faraday, en de la Rive' maakten van de electriciteit het voorwerp hunner levens- lange studiën, en vonden er het werktuig in hunner groote ontdekkingen. Zij waren alle drij diep gods- dienstig; alle drij tochten tegen den aanval van de aanhangers der natuurkrachten het gebied te verde- digen van den geest, van dit iets, dat bevestigt, dat riet, dat wil, dat, vrij Tijnde, van het gebruik r jner vrijheid rekenschap moet geven. ?Die rekenschap... dat is zoo maar een ongemakkelijk ding... Een mensch geraakte er al gauw mee in den catechismus verdoold, in de les van het oordeel en het rechterschap van Christus. Ik had , ook onder deze groep de woorden kunnen . Ik had , ook onder deze groep de woorden kunnen plaatsen, waar de la Rive in 1860 zijnen leergang van physiek mee sloot : ?Indien ik iets geleerd heb in de lange jaren eener studie, die een der lusten van mijn leven was, het is dat God gedurig werkend is, het is dat Tijne hand, die alles geschapen heeft, over alles waakt in het heelal ? En wat had ik niet kunnen bijhalen van Ampère, den grooten geleerde, zoo onderworpen aan Gods wil - koddig in zijne verstrooidheden? Maar dit vierdubbel tafereel houdt ons te lang op; wij moeten voort. Wie is daar nu dat oud, verrimpeld wezen?... Den hoed af, mannen van Charleroi, eerbied aan den grijzen ouderdom !. Dat is Chevreul, deken der afdeeling van scheikunde bij de Academie van Wetenschappen, leeraar en bestuurder van het Museum van Natuurlijke historie, onlangs in den ouderdom van honderd en drij jaar over- leden. De woorden die gij daar onder zijn -beeld ziet, werden door hem uitgesproken in de zitting der Aca- demie van 31 Augustus 1874 : ?Ik heb de overtuiging' van een Goddelijk ?veren, schepper eener dubbele har- monie, de harmonie die de onbeiielde wereld beheert, DE TEMPEL DER WETENSCHAP. 315 welke wij aan het werk Tien in den sterrenhemel en in de laatste deeltjes der lichamen; dan de harmonie, die in de organieke, levende wereld heerscht. ik ben dus nooit materialist geweest, mijn geest niet kunnende begrijpen dat die dubbele harmonie, Too wel als het denkvermogen van den mensch, aan een enkel toeval` Touden te danken rijn. ? Daar hebt ge nu Cauchy, van wien de marschalk Vaillant in 1852 aan den minister van het opLnbaar onderwijs schreef : ?Volgens de bevoegde mannen is M. Cauchy de grootste wiskundige van Europa. Ik voeg er bij dat hij een voorbeeld is van rechtschapenheid ? Lies daar nu de fiere woorden, welke hij zelf schreef : ?Ik ben christen met al de groote sterrenkundigen, met al de groote natuurkenners, met al de groote meetkun- digen der voorgaande eeuwen. Ik ben relfs katholiek met het meeste deel van hen, en vroeg men mij de reden daarvan, ik gaf re heel geern ; men Tou Tien. dat mijne overttiging, niet uit vooroordeelen, maar uit een diep onderroek voortkomt ? Wat dunkt u, heer Lezer, had ik stof genoeg om geheel den tempel van Charleroi vol' te schilderen?... En ik moet nog plaats vinden voor Volta, en Linn? en Lavoisier, en Oerstedt, en Réaumur, en Elie de Beaumont, en Biot, en Geoffroy St-Hilaire, en Oswald Heer, en Hermite, en Faye, en Liebig, en Hirn, en Meyer, en honderd andere. Mannen die aan de Wetenschap Benen tempel willen oprichten, moeten al die namen kennen en weten hoe zwaar zi) wegen. Welnu, al die geleerden verheffen hunne oogen tot boven de natuur, tot Hem, wiens Alwijsheid daarin zoo schitterend door- straalt. lk ben nog een bijzondere melding verschuldigd aan een afbeeldsel, dat de Lezer hier wellicht niet verwachtte. Dat was - nu toch een dat de oogen der afbrekers van den catechismus moest streelen... Vol- taire!... Ja, Voltaire zelf was ik voornemens in mijne galerij op te nemen. Waarom eene perel verwaarloosd, 3i6 DE TEMPEL DER WETENSCHAP. al moest zij uit het slijk opgeraapt worden?... Ik schreef onder zijn grijnzend wezen deze woorden van hem onder zijn grijnzend wezen deze woorden van hem h Indien een uurwerk naar eenen horlogemaker ver- wijst, indien een paleis eenen bouwkundige verraadt, hoe Tou het heelal geen opperste verstand bewij.Ten ? Welke plant, welk dier, welke ster, die den stempel van Hem niet draagt, welken Plato den Eeuwigen meetkundige genoemd heeft ? ?Wel gesproken, Voltaire! Maar weet gij niet, ongelukkige, dat er voor veel uwer vrienden weinig rust of vrede is zoo lang er een God bestaat? Om God niet meer vandoen te hebben is het heden nog al de mode van het ?transformisme ?of ?Dar- winisme n op te hemelen. Welnu, laat ons ook den vader, maar den waren vader daarvan bijbrengen. Het is immers Darwin niet, maar wel Lamarck. die de gedaanteverwisseling der geslachten uitgepeisd heeft. Moest de waarheid van dit leerstelsel bewezen worden -- en daar zijn wij schrikkelijk verre van -- Ln nog kan teen den Schepper niet missen. Dit verstond Lamarck zeer goed, en hij bekende het; onder zijn beeld mocht eene spreuk staan, welke een trouwelooze uitgever zijner werken opzettelijk achterliet. In zijne Historie der ongewervelde dieren schreef Lamarck : ?Al onre bewondering, al onTe eerbied moeten tot den verhe- wenen Schepper der wereld teruggebracht worden... De natuur is een beperkte kracht, om Too te 'eggen blind. De'e kracht bestaat maar door den wil eener hoogere en onbeperkte macht... Men heeft gemeend dat de natuur God elf was. Hoe wonder! Men heeft het werk voor den werkman genomen. ? Het zijn bijna al natuurgeleerden, welke wij tot bier bijgeroepen hebben ; wilden wij daar nu nog de wijsgeeren bijvoegen, wij hadden er aanstonds eene even lange lijst van, die van den dag van heden door de middeleeuwen tot de hoogste oudheid zou opklim- men, en eindigen zou met Cicero, Aristoteles, Socrates, Xenophon en Plato. Deze kunnen toch van geen roomsch- DE TEMPEL DER WETENSCHAP. 317 katholieke bijgeloovigheid verdacht zijn ; het waren hei- denen, die vóór Christus' geboorte leefden. Om van biet geduld des Lezers niet langer misbruik te maken, vergenoeg ik mij met een voorbeeld of twee der .opschriften, die volgens mijn inzicht, aan de beelte- nissen dier heidensche philosofen moesten toegevoegd worden (1). Van Cicero, den grooten redenaar, bracht ik dit uittreksel bij van zijne wijsgeerige schriften : e Er is gene wet, altijd recht, gemeen aan alle volkeren, onwan- Jcelbaar, eeuwig, die de plicht gebiedt te onderhouden, die het bedrog en het onrecht verbiedt. Niemand ,mag die wet afschaffen, niemand mag er iets van .afdoen. Noch de Senaat, noch het volk kunnen er van ontslaan, en het is Tij Tel f die haar eigen uit- legt en verklaart. Zij is niet anders in Rome als in Athene, TM hier, anders elders. Altijd één, onveran- derlijk, in alle tijden, bij alle volkeren, weegt Tij op allen. 't Is de Godheid die door haar spreekt; God ,is er de opsteller en wetgever van; wie Te overtreedt, handelt tegen de natuur Telve van den mensch, en ,hij Tal voor dele overtreding Teer Tware straffen ondergaan, dan Te f s als hij in den schijn 'aan de wraak der wetten Tou ontsnappen. ? Het is nog al lang, maar ik heb aan dit heerlijk gezegde niets willen verkorten.,. Valt de catechismus in den smaak der geleerden van Charleroi niet, mij dunkt dat er Cicero nog al goed mee overeenstemt. Wat -verschil is er tusschen de spraak, welke wij daar ho oren, en wat de catechismus van de tien geboden zegt : ?God ,elf heeft die van het begin ingedrukt in de herten der menschen ))? Is dat niet juist hetzelfde, maar zoo bondig en zoo klaar, dat iedereen, geleerd en onge- eerd, en tot een kind toe, het gemakkelijk verstaat ? (I) Wie nog meer getuigenissen begeert, raadplege : L'ordre du ,monde physique et sa cause première d'après la science moderne par p. E. DE SAINT-ELI.IER. Paris I890. 318 DE TEMPEL DER WETENSCHAP. Met Socrates klimmen wij nog veel hooger op in de oudheid, tot in de vijfde eeuw vóór onze tijdreke- ning. Hij stopte eens met veel beleefdheid den mond aan eenen goddelooze, en zei hem ten slotte : ?Indien` gij de natuur der Godheid overweegt, gij vult Te Toa groot, Too volmaakt vinden, dat Tij alle wetens in eens riet, dat Tij alles hoort, dat Tij overal tegen- woordig is en van alles Torg neemt. ? Deze woordenwisseling tusschen Socrates en Aristof demus, den goddelooze, werd ons bewaard door eenen zijner discipels, Xenophon, wijsgeer, geschiedschrijver en krijgsman, zoo gekend om zijn heldenfeit : de Terugkeer der tienduizend Grieken. Na zijns meesters merkweerdige woorden over de alom tegenwoordige, alles ziende, alles hoorende Godheid, voegt er Xenophon bij a Mij dunkt dat Socrates, aldus sprekende, fijne leer- lingen opwekte om rich van onrecht en schande te onthouden, niet alleen als rij van de menschen geien waren, maar ook in het geheim der eenTaamheid, want Tij moesten denken dat geen eene hunner daden -aan de Godheid kon ontsnappen. ? Zoudt ge waarlijk niet zeggen dat Socrates van toen af den Mechelschen catechismus aan zijne leerlingen voorhield? Nu weet de Lezer daar ot daaromtrent op welke wijze ik in mijne inbeelding ?den Tempel der Weten- schap ?versierde... Ik ken de redenaars van Charleroi zelfs bij name niet. Doch, zij mogen zijn wie zij willen, moesten zij, met al wie hun gedacht aankleven, in eene der schalen eener balans staan, en de mannen, welke wij hooren spreken hebben, in de andere, langs welken kant zoudt gij denken, liefste Lezer, dat de balans zou overslaan? Sint Nikolaas. J. B. MARTENS, Kan. c24ps ~4 ~ ~ ^~ avuog~~c- AI, MIJNE GOGEN! IET Luim en Lach de Waarheid leiden, Getooid lijk een zottin; En zoo die schuiven, onbescheiden, Den raad der wijzen in. Hoort hoe ze spreekt; en ziet de grijsheid, Bekoord door heur geklap, Verwonderd staan, dat zooveel wijsheid Kan komen uit zoo'n kap. Ai, mijne oogen ! Is dat scheureen dat ze doen, mijne arme, vermoeide oogen! Eene ziekte? Neen. 't En zijn de mijne niet die ziek zijn,.. 'k En geloof het alevel niet... Maar... men zou wel aan alles gaan twijfelen. Ge moet weten, ik ben daar door de tentoon- stelling van schilderijen gewandeld, in de hoop van er 't eene en 't andere tegen te komen, dat mijn herte deugd de? iets dat mijnen geest verhief. Helaas, 'k en heb niets anders gevonden als hoofdpijn en oogengeschemel, in die groote verven- merk? waar al de tafereelen om het hardste staan te schreeuwen op den voorbijganger. Niet dat zii hem veel te vertellen hebben, maar dat zij, kost wat kost, willen bekeken zijn. 't Herte raken, den geest verheffen, dat was goed voor den ouden tijd. 320 AI, MIJNE 00GEN. De man der eeuw, de moderne schilder, leeft van kleur en niet van gevoel, van mode en niet van waarheid. Wilt hij gelukken, dan moet hij zijne oogen zoodanig miskweeken en misvormen, dat zij de kleuren zien zooals zij nooit bestaan en hebben. Dan moet hij zijne ziekelijke indrukken, onder voorwendsel van rechtzinnigheid, op zijn aardigste en op zijn stoutste rechtzinnigheid, op zijn aardigste en op zijn stoutste maar neerborstelen. maar neerborstelen. Als hij dat kan en slat durft, dan is hij een kunstenaar. Inderdaad, dan is hij het, in den bijzon- deren zin die 't volk geeft aan dien naam, dezen deren zin die 't volk geeft aan dien naam, dezen van een man die kunsten kan, die toeren doet; die, bij voorbeeld, op zijnen kop kan dansen, in plaats van op zijne voeten. Dat is aardig, dat is vreemd. Daar blijven de boeren voor staan. Daar worden de centen bij omgehaald. Zoo is de kunstenaar op de jaarmerkt. Zoo is hij ook op de moderne vervenmerkt. ? Alle overlevering ligt afgebroken, de goede met de kwade. Geen geloof, geen eerbied en bijgevolg geen leiding meer. Elk is zijn eigen meester. De oude scholen zijn gevallen. 't Gedacht dat hun tot grondslag diende, wordt verloochend met den verouderden vorm, die het omkleedde. De nieuwe scholen, dochters der phantasie, schie- ten op, gelijk paddestoelen, uit de verrotting van, 't verledene. Is dat vooruitgang ? Neen 't ; of, ten minste, nog niet. 't Is nog altijd afbrekerij van het oude, en onmacht voor het nieuwe. afbrekerij van het oude, en onmacht voor het nieuwe. 't Is de chaos der kleuren, die de herschepping ader schilderkunst voorafgaat, en waar de adem des Heeren nog niet en is overgegaan. AI, MIJNE 00GEN. 321 Ze liggen daar gereed de kleuren, in al den rijkdom hunner bonte schakeering, ten dienste van den geest, die ze bezielen moet. Maar de geest en is nog niet gekomen. In plaats van tafereelen, zijn het paletten die- aan de muren hangen te schitteren. In plaats van uitgewerkte gedachten, is het de stof die dienen zou, om er gedachten mede uit te werken. Zoo verre gaat de algemeene drift naar mode- nieuwe colorieten, dat de weinige tafereelen, die juist gezien, gevoeld en geschilderd zijn, in de tentoon- stellingen nog valsch schijnen, door hunne omgeving. Geen wonder dat de wijzen ook de voetstappen der gekken beginnen te volgen, en den glans hunner eigene waarheid benevelen, door gevoelstorende kleur- zucht. Een duchtige zweepslag en kan dus niet ongepast zijn. De goede kunstenaars en zullen het mij niet ten kwade duiden, indien de slagen wat ruw, wat onverwacht kletsen, indien de voorslag mijner zweep somtijds wat verder slingert als ik begeren zou. De kunstenaars der vervenmerkten en doen niet al de zelfde kunsten. Elk heeft zijne geliefkoosde kleur, zijne saus waar hij alles mede overgiet. Die kleursaus moge van melk, van rijstpap, van appelcienen, van goud- appelen of van roode kooien gemaakt zijn. Alle goesten zijn immers in de natuur, en of die kleur met de wezenlijkheid overeenkomt, dat en geeft er niets aan. Integendeel, waarom zou men schilderen, als 't niet en ware om iets te laten zien dat nieuw en ongezien is. Dat en willen onze kunstenmakers nochtans niet bekennen. ?Mijnheer, zeggen zij verontweerdigd, wij, en 322 AI, MIJNE 00 GEN. wij alleen, zijn rechtzinnig, sincères, in onze kunst. -- Is 't toch waar! Wel, dan is het zooveel te slechter. Ik hadde liever aan lichtzinnigheid en aan onmacht te gelooven. Gij beweert dus dat het wel zoo gezien en gemeend is, en gij denkt dat de waarheid daarmede haren eisch heeft? Zoo! laat ons eens zien. Veronderstelt eens dat een schilder, onder voorwendsel van uw portret te komen maken, een onmogelijk gezicht kome schil- deren, met 'nen neus zoo rood als een kool vier, en een voorhoofd zoo blauw als een schalie, gij zoudt voorzeker, mistevreden, dien schilder de deur wijzen. Maar indien de kunstenaar daarbij nog de stout- moedigheid had u te zeggen : ?Mijnheer, ge zijt gij 't, die mist. Die neus is wel de uwe, dit voorhoofd is wel het awe, want ik, ik ben sincère. Dan zoudt ge zeker geen voeten genoeg hebben om dien onbeschoften kerel van de trappen te schuppen. Nu, laat ons het met voldoening bekennen, zoo erg en gaat het nog niet met onze sincères. Immers hunne rechtzinnigheid zelve en is niet gemeend. 't Is enkel een schreeuwend uitsteekbord, om den lief- hebber van den gebuurwinkel af te roepen : ?Kom hier man, hier is 't echte waar, hier krijgt ge verf voor uw geld. Huis van vertrouwen, gelegen op geen eenen hoek ! ?Belachelijk ! Maar, laat ons spreken van de edele gilde der blauwververs. Eere aan wie eere toekomt ! _ 't Blauwverven was, in den tijd, eene bloeiende en belangrijke nijverheid. Vele brave lieden hebben daar eerlijk hun brood mede gewonnen, ook en zal ik er geen kwaad van zeggen. Maar die brave lieden en hebben nooit in de meening verkeerd kunstenaars te zijn, noch aanhangers der nieuwig- heden. Neen, hun verven was van den ouden slenter, AI, MIJNE GOGEN. 3'23 en hun product wierd alleen om zijne duurzaamheid aanbevolen. Geheel anders is 't gelegen met de blauwver- vers onzer tentoonstellingen. Die onmondige kinderen der kunst, voor zeven jaar aan 't blauw gewijd, maken aanspraak op kunst, op waarheid, op nooit bereikte juistheid van toon, en zij en hebben, och arme, maar eene kleur, maar Benen pot, om de schaduwzijde der zaken en de zwarte tinten weêr te geven, en dat is hun eeuwig en vervelend blauw. Van zoo haast ge 't hoofd in eene toogzaal steekt, springen die plekken in de oog, waar de blauwpot is op uitgegoten en opengewreven. Over eenige jaren en waren er zoo maar eenige blauwe plekken. Maar die kwaadperterij begint school te maken en gilde te heeten. En zeggen dat er dan nog zooveel geweigerd zijn. Eenige zijn er binnengeblauwd, maar vele andere zijn. met een blauw scheentje te meer, blijven buiten staan. 0 die blauwe martelaars! 't is zonde. Ik weet wel dat het spreekwoord zegt : de gus- tibus et coloribus non esi disj5ulandum. Over goesten en kleuren en valt er niet te twisten. Ook kan ik zeer goed verdragen dat iemand geern blauw ziet. Ik en zou er niets tegen hebben dat een blauwlief- hebber geheel den zomer zou liggen te kijken naar den blauwen hemel, en geheel den winter op... nen blauwen kiel, bij voorbeeld. Zelfs is 't mij zeer onver- schillig dat hij, als 't zijn oogmeester goed vindt, 'nen donkerblauwen bril zou dragen. Elk zijn goeste. Elk zijne oog en. Maar dat de edele gilde der blauwververs ons alle soorten van dingen in 't blauw kome schil- deren, waar van hun leven geen blauw en heeft omtrent geweest, onze oogen kome ziek maken en den smaak van ons volk bederven. Neen, dat niet ! Dat gaat te verre ! Dat is oogziekte, natuur- schennis, onmacht en kwakzalverij I 324 AI, MIJNE 00GEN. Zoo dacht ik, terwijl ik, mistevreden en gejaagd, de zalen der tentoonstelling doorliep, gedurig gekwetst in mijn kleurgevoel, nooit of zelden in 't herte geraakt en eindelijk kwam ik, heen en weergeslingerd tus- schen geel, blauw en rood, aan den uitgang, ver- moeid en met eene geweldige schemeling in mijne oogen. Nog 'nen treurigen oogslag wierp ik op den voorgevel, waar in groote letteren op te lezen stond r Tentoonstelling van Schoone Kunsten; en ik schudde mistroostig het hoofd, al zuchtende : van kunsten 2 --- ja; van Shoone 2 •— (rechtzinnig gesproken), nog niet St Niklaas, A. J. M. JANSSENS. - att,,grittlkt,lootegterriv VAN REIN.4LRUE. ENIGE maanden geleden verscheen te Parijs, onder den titel Les Sources du Roman de Rcnart, eene merkwaardige en uitgebreide verhandeling van ,den heer Leopold Sudre, leeraar aan het Collège Sta- nislas, over de verrassende uitkomsten van zijn onder- :zoek aangaande de wording van den Reinaertscyclus. De wording van de Reinaertsgedichten Telkens en telkens weer hadden de uitstekendste geleerden van Duitschland, van Frankrijk, van de Neder- landen, het aantrekkelijke vraagstuk zoeken op te lossen. De prikkel van eenen heilzamer nationalen wedijver had De prikkel van eenen heilzamer nationalen wedijver had ze iedermaal aangespoord om de vruchteloos blijkende pogingen opnieuw maar te hervatten. Het noorden van Frankrijk, het Franschsprekende gedeelte van het oude graafschap Vlaanderen, mag er op roemen dat het de bakermat van de Reinaertspoëzie is geweest. De oorspronkelijkste, de talrijkste en de vroegste Reinaertsgedichten zijn in het Fransch opge- steld, zij. dragen eenen bijzonderen naam : het zijn zoovele branches van den Roman de Renart. De aller- vroegste Fransche Reinaertsgedichten zijn echter verloren gegaan. De Duitsche Reinhart, van omstreeks 1170, gegaan. De Duitsche Reinhart, van omstreeks 1170, is het oudste onder de bewaarde gedichten over den vos en nagevolgd naar die verlorene Fransche gedichten. En ook Vlaanderen heeft reden om fier te zijn : het schoonste, het volmaakste onder al de Reinaertsgedichten is immers onze Vlaamsche Reinaert, het meesterstuk waarmede onze letterkundige geschiedenis zoo schitte- rend aanvang neemt. 326 VAN Rr.INAE:RDE Het werk van den heer Sudre behandelt gansch in 't bijzonder den Franschen Roman de Renart. De Duitsche Reinhart en onze Vlaamsche Reinaert worden alleen te pas gebracht, voor zoover zij licht verspreiden over den Franschen Renart. De uitkomsten van den over den Franschen Renart. De uitkomsten van den heer Sudre zijn echter ook toepasselijk op ons Dietsch gedicht. Zijn onderzoek toont ons aan hoe de Fransche branches ontstaan zijn, maar tevens wordt het ons duidClijk op welke wijze onze eigene branche tot stand is gekomen. Het vermetel doel van dit opstel is dan ook om, naar aanleiding van zijne verhandeling, het ontstaan van onzen Vlaamschen Reinaert te schetsen. Het kan slechts de duidelijkheid ten goede komen, zoo wij aanvangen met beknopt den inhoud ervan te herin- neren. Koning Nobel houdt eenen hofdag, Alle dieren zijn aanwezig : alle die diere, groot ende clene, sonder vos Reinaert allene. Allerlei beschuldigingen worden ingebracht tegen den afwezige, dien vooral Grimbeert de das, alhoewel te vergeefs, poogt te verdedigen : de bitterste aanklacht is die van den wolf, van Isengrijn, die zelf ontelbare is die van den wolf, van Isengrijn, die zelf ontelbare malen door den vos is beet venomen geworden, en wiens vrouw Hersinde schandelijk door den booswicht werd onteerd. wanneer daarop Canticleer de haan ten hove verschijnt, op eene baar zijne geliefde dochter Coppe aanbrengend, jammerlijk door Reinaert vermoord nadat deze reeds tien andere van Canticleers kinderen had omgebracht, laat de vergramde koning onmiddelijk beraadslagen en er wordt besloten dat Bruun de beer Reinaert zal gaan dagvaarden om ten hove te verschijnen. Vol zelfvertrouwen begeeft zich Bruun naar Mau-. Vol zelfvertrouwen begeeft zich Bruun naar Mau-. pertuus, Reinaert' kasteel. Maar nadat hij zijne bood- schap heeft verricht laat hij zich door den vos verleiden VAN REINAERDE 37 .om op de hoeve van Lamfroit honig te gaan snoepen. Zoo geraakt hij met kop en pooten vast in een gespleten eik. Alles wat beenera heeft in het dorp komt bijge- Joopen om nu op hem te slaan. Ten slotte ontkomt hij echter, doch met verlies van eene zijner ooren en van het vel aan zijne wangen en aan zijne pooten : Me maecte god so leeft dier zegt de dichter. Wanneer Bruun ten hove verschijnt in zoo deer- lijken staat wordt onmiddelijk besloten dat eene tweede indaging aan Reinaert zal gericht worden. Ditmaal zal Tibeert de kater 's konings bode zijn. Doch evenals de beer wordt de kater beetgenomen, en in de val gebracht door zijne gulzigheid : de vos, de geboren bedrieger, brengt hem in eene schuur, waar hij meent zich aan vette muizen eens te goed te doen, doch waar hij na weinige oogenblikken in een strop gevangen raakt. De zoon van den huize slaat hem bont en blauw, de arme kater verliest er zelfs een zijner oogera bij, maar eindelijk gelukt het ook hem toch te ontsnappen. eindelijk gelukt het ook hem toch te ontsnappen. Na Tibeert's terugkeer neemt Grimbeert de das het op zich voor de derde en laatste maal den wederspan- nige te dagvaarden. Door hem laat zich de vos bewegen om te gehoorzamen. Hik neemt afscheid van zijne vrouw en van zijne kinderen en trekt met Grimbeert naar het hof. Onderweg spreekt hij zijne biecht en verhaalt hij aan zijn trouwen bloedverwant al de misdaden die hij gepleegd heeft., Vooral Isengrijn, wien hij reeds voor een begin eene rnonnik'skruin brandde, heeft van hem te lijden begin eene rnonnik'skruin brandde, heeft van hem te lijden gehad : hij bezorgde hem een pak slaag met hem in gehad : hij bezorgde hem een pak slaag met hem in het klooster ter Elmare de klokken te doen luiden ; eene andere maal met hem in het ijs te laten vastvriezen, onder voorwendsel van visch te vangen ; eene andere maal nog met hem op eengin zolder te brengen, waar hij zich zoo dik at dat hij er niet meer uit kon ; en na dat alles had hij den dommen vraat nog weten te bepraten om 's nachts langs het dak een huis binnen 3 28 VAN REINAERDE. te dringen, op zoek naar hoenders, natuurlijk met eens nieuwe aftouwing als gevolg (Zijn grootste misdaad jegens Isengrijn is echter dat hij Isengrijn is echter dat hij verriet vrauwe Haerswenden, syn scone wijf..,,. Met stout gelaat, alsof niemand hem iets kon te laste leggen, doet Reinaert zijne intrede in het hof. Deze koenheid baat hem echter weinig. Vruchteloos tracht hij zich te verdedigen tegen de aanklachten van- al de dieren ; en, op raad der hooge baroenen, wordt hij verwezen tot de galg, Nu verzoekt hij zelf, vermits hij toch sterven moet, dat men met de uitvoering van de straf maar niet zou dralen. Op zijne bede gaat Tibeert, Bruun en Isengrijn de galg bereiden. In de tusschenpoos staat hem de koning toe dat hij eene openbare biecht mag spreken. Deze is van het begin tot het einde één list en leugen : op behendige wijze vlecht Reinaert er een verhaal tusschen, over een schat die aan zijn vader toebehoorde, maar dien hij zelf te Kriekepitte bij Hul- sterloo gedolven heeft, toen hij ontdekt had waartoe al dat goud bestemd was : tusschen Reinaert's vader name- lijk, en tusschen Tibeert, Bruun en Isengrijn was eene samenzvveering, gesloten om den leeuw door den beer als koning der dieren te vervangen. Door deze zonder- linge biecht bekomt Reinaert vergiffenis en bereidt hij zich tevens eene bloedige wraak over zijne vervolgers. Om aan de verplichting te ontkomen koning Nobel naar Kriekepitte te vergezellen, wendt de vos de nood- zakelijkheid voor,zich eerst door Bene bedevaart te ont- doen van den banvloek die sedert drie jaar op hem rust. Daar komen nu de beer en de wolf, door den raaf verwittigd', woedend het hof binnengestormd : zij worden gevangen en geboeid, en Reinaert verkrijgt dat hem een reiszak wordt gesneden uit het vel van Bruun, terwijl Isengrijn en zijn wijf hem elk twee hunner schoenen vAN REINAERDE. 32g moeten afstaan, in het vooruitzicht van den langdurigen en lastigen pelgrimstocht... Den anderen morgen begeeft hij zich op de baan. Al de dieren doen hem een eind weegs uitgeleide. Belijn de ram en Cuwaert de haas gaan zelfs mede tot Maupertuus. Belijn blijft wachten, en Cuwaert trekt mede naar binnen, maar wordt er schandelijk vermoord. De vos sluit zijn bloedigen' kop in de reistasch en ver- zoekt den argeloozen Belijn dezen brief aan den koning te bestellen ; zoo komt het verraad van den booswicht aan den dag, doch hij zelf houdt zich voortaan schuil, en het is ten koste van Belijn en zijn geslacht, dat de leeuw verzoening sluit met den wolf en met den beer. Waar, wanneer, door wie werd onze Reinaert ge- dicht?. i Waar ontstond hij? Het onderzoek van de plaatsnamen schijnt hierover geene onzekerheid te laten. ?In Waes, int soete lant ? zegt de dichter, en de plaatsen welke hij bij voorkeur te pas brengt bewijzen dat hij met die streek gansch innig vertrouwd was. Eerst in het begin van dit eigenste jaar 1893 was iemand zoo koen eenes twijfel daarover _te durven uitspreken. In het Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde (Leiden, 1893, bl. i en vlgg.), geeft de heer F. Buitenrust Hettema in overweging of som- mige taaleigenaardigheden en sommige plaatsnamen niet wijzen op een ander gewest : ?Zou het nu ook niet mogelijk zijn ? zoo stelt hij de vraag, ?dat Willem, een Vlaming van afkomst, in Holland en wel in de streken van Dordt of noordelijker zijn gedicht had ver- vaardigd ? ?.. . Wanneer ontstond de Reinaert? Over deze vraag is veel minder overeenstemming van denkwijze. De oplossing ervan hangt nauw samen met de oplossing van deze andere vraag : is onze Rei- 33o VAN RE1NAERDE. naert een oorspronkelijk gedicht, ofwel is hij geheel of ten deele eene navolging uit het sFransch? Onder de Fransche branches van den Roman de Renart bestaat er eene, gewoonlijk ?aangeduid als le yugement de Renart, en waarvan de eerste helft zulke treffende overeenkomst aanbiedt met de eerste helft van ons Vlaamsch gedicht, dat er althans geen twijfel mogelijk is over een nauw verband tusschen beide. is over een nauw verband tusschen beide. Doch van welken aard is dit verband ? J. F. Willems hield het er voor, de heer C. A. Ser- rure houdt het er nog voor, dat onze Reinaert oor- spronkelijk is. Met dat stelsel moet dan natuurlijk de Fransche branche beschouwd worden als nagevolgd uit de Dietsche. Jonckbloet integendeel, en op zijn gezag, Martin, van Helten, de Pauw, te Winkel, verdedigen de stelling dat de eerste helft van onzen Reinaert navolging is, en de tweede helft oorspronkelijk. De heer L. Sudre eindelijk zet de denkwijze vooruit dat gansch onze Reinaert wel eene navolging zal zijn, eene navolging van een Fransch gedicht dat verloren gegaan is, maar waarvan het bestaan uit allerlei omstan- digheden kan afgeleid worden. ?Cette hypothèse de l'existence d'une version perdue de la scène du Juge- ment dont le Reinaert serait la reproduction comme aussi d'autres versions sur le même sujet non moins disparues, semble être confirmée par le contenu du poème italien Rainardo e Lesengrino. ?Zoo drukt hij zich uit. En in de volgende woorden vat hij zijne stelling samen (bl. 75) : ?Le Reinaert, bien que voisin de la branche I, a puis?a une autre source. ? De heer Serrure stelt het ontstaan van den Reinaert omstreeks I 186-i i88. Jonckbloet tracht zijne beweegre- dens te weerleggen. Hij doet het echter op zoo blijk- baar verbitterden toon, dat men zich moeilijk weer- houdt van eene zekere wantrouwigheid. En het komt uit, wanneer men op hare beurt Jonckbloet's weerleg- ging wikt en weegt, dat deze op meer dan een punt de proef niet doorstaat. VAN RE1NAERDE. 331 Volgens Jonckbloet werd de Reinaert geschreven omstreeks het jaar 125o en de Fransche branche van le Jugement de Renart in de eerste jaren der dertiende eeuw. Pierre de St-Cloud zou deze gedicht hebben. Nu schijnt men te mogen besluiten uit hetgene de heer Sudre over Pierre de St-Cloud mededeelt, dat in dit punt althans de denkwijze van Jonck bloet al heel weinig vertrouwen verdient. ?Il semble avoir joui d'une certaine réputation parmi les conteurs de l'histoire de Renart ? lezen wij op M. 22 ; u il est cit?en effet a deux reprises comme ayant trait? une grande partie des aventures du goupil ; et, malgr? cela, nous ne sommes point certains de, posséder un seule de ses créations. ?Wat de branche van le Juge- ment de Renart betreft, ook de heer Sudre neemt aan, alhoewel twijfelend, dat ze tot de eerste jaren van de dertiende eeuw moet teruggebracht worden. In zijne Inleiding op den Alexander heeft Dr J. Franck aangetoond dat Maerlant eene heele reeks uit- drukkingen uit den Reinaert schijnt te hebben overge- nomen. Het eenige wat zich daaruit bewijzen laat is dat de Reinaert althans vóór 1257 bestond. Te Winkel leidt er echter een gansch nieuw argument uit af, ten gunste van J o nckbloet's stelling. ?Vreemd echter is het, ? zegt hij op bl. 258 van zijne Geschiedenis der Nederland- sche Letterkunde, a dat Dr. Franck die (overeenkomstige uitdrukkingen) aan den invloed van den Reinaert toe- schrijft en er geen oogenblik aan schijnt te denken, dat de Reinaert daar ook wel parodie van den -Alexander zou kunnen zijn. Zonderling zou het inderdaad wezen, indien een romanschrijver uitdrukkingen zou hebben ontleend aan een werk, dat eene doorloopende parodie van den ridderroman is. Is dus de overeenkomst niet toevallig. dan moet daaruit tT1. i. volgen, dat de Reinaert niet vóór 1257 geschreven is. ? Wie, Serrure, Sudre of Jonckbloet heeft nu gelijk? Voorloopig zal het wel voorzichtig gehandeld zijn alleen de vraag te stellen, maar zich te onthouden van het uit- spreken eener voorkeur. 332 VAN REINAERDE. Wat weten wij ten slotte over den dichter, over Willem die Madock maecte, ,zooals de proloog hem noemt? Weeral bedroevend weinig. Eene heele reeks Willems, Willem Utenhove, een Willelmus Physicus van 1198, een Willelmus Clericus van 1205, een " Willelmus Flamingus van 1220,- en ein- .delijk een Willelmus Clericus die in 1269 landgoederen .delijk een Willelmus Clericus die in 1269 landgoederen bij Hulsterloo _ bezat, zijn vooruit gezet geworden. bij Hulsterloo _ bezat, zijn vooruit gezet geworden. Daarmede zijn wij weinig gevorderd. Dat het gedicht zou geschreven zijn op verzoek ,eener vrouw leert ons ook al niet veel. En wat den Madock betreft, indien er ooit een middel- nederlandsch gedicht met dien titel heeft bestaan, zoo nederlandsch gedicht met dien titel heeft bestaan, zoo is bet spoorloos verdwenen. De uiteenloopendste, en is bet spoorloos verdwenen. De uiteenloopendste, en weleens de meest gewaagde gissingen zijn er over uit- seengezet geworden. Slechts tweemaal wordt er in onze middelneder- landsche letterkunde op gezinspeeld; door Maerlant in zijn Rijmbijbel : dit nes niet Madocs droom no Reinaerts no Arturs boerden, hen in het gedicht van den Borchgrave van Couchi : noch w•anic, her ridder, dat gi slaept of dat gi sijt in Madox drome. ?Willems en Serrure ? zegt Jonckbloet, ?achtten het waarschijnlijk, dat de held van dit gedicht was Madoc , de zoon van Owen Gwynnedt , Prins van Wales, die omstreeks het jaar i 170 Amerika ontdekte. ?Hy toch vertelde wonderlyke dingen van eene andere ?Hy toch vertelde wonderlyke dingen van eene andere wereld ; maer zyn verhael werd niet geloofd, en wel- licht was het om deze reden, dat Maerlant er van spreekt als van droomeryen. ,?? Prof. Moltzer vermoedt, in het Tijdhchrift voor Ned. Taal- en Letterkunde, Leiden 1883, bl. 312 en vlgg. Taal- en Letterkunde, Leiden 1883, bl. 312 en vlgg. VAN REINALRDE. 333 .dat Madock een Artur-roman is geweest. Uit het vijfde ^~deel van Lady Ghuest's Mabinogion deelt hij den droom mede van Rhonabv;y, den dienstman van eenen Madawc. De heer Nap. de Pauw integendeel wil, op het voet- spoor van Mone en Bormans, in Madock eene vervorming zien van Malagys, en in de ons bewaarde Malagysfrag- menten brokstukken uit Willem's gedicht (Verslagen en Mededeelingen der kon. Vl. Academie, 1887, 2e afl.). De tweede jaargang van het Belfort (1887) deelt .op bl. 6o3 en vlgg, eene bijdrage mede van E. H. Gaido Gezelle, waarin een Refereyn uit het Testament Rhe- toricael (r56 I) van den Brugschen rederijker Eduwaerd de Dene wordt medegedeeld (i) De eerste strophe daarvan luidt : Onder een roodtse in madocx ol daer diueerssche beesten hadden den bol zoo noch veel ezels doen by ghedooghe hilt groote feeste, eennen noordschen drol tschemynckel en hadden gheenen lol om dat hem zyn wyf rechts zat in de ooghe den hond die by hem zat ten tooghe sprack als een die veel mouts int lyf ?ghiet ick brynght hu martico, myn kele es drooghe sus sprack tschemynckel, eer icx my pooghe ick zond wel doen hond, zaeghick myn wyf ?niet In verband met die vermelding van een hol en van Benen noordschen drol, en met de nog levende uit- drukking droomen van pladolkkren (iets willen doen dat ,onmogelijk of zeer ongerijmd is), welke ook aangetee- kend staat bij de Bo, zou Madock een heidensche dwerg, kabouter of berggeest geweest zijn, en Madock's droom het verhaal van de wonderen door dezen dwerg verricht. Een ander gedicht uit hetzelfde handschrift van de Dene komt echter, naar het ons dunkt, eerder de gis- sing staven van Willems, die aan eene vroege ontdek- king van Amerika dacht. Op bl. 221 leest men het volgende (I) Het Hs. is thans in het bezit van den heer apotheker de Wolf, te Brugge. te Brugge. 334 VAN REINAERDE. Andre zot refereyn certeyn vanden verflanwers zotte betrauwers In maegdoms droom, nv onlancx verwortelt gheleghei peerdspyne lydende, onghevoelich bedeghen met dat ick trubbel dooldranck hadde ghedroncken wierd van een cabouteiken rasch wech ghedreghen tot in tlandt van buusbaurea loer cauwen proncken ick wierd ontwaecken, mids de zotsbellen dier cloncken van dier vp de weirhane dansten over tey hem betrauwende, dat zy niet nederwaerts zoncken met datse waeren ghezeynt metten grooten key ick dit ziende, doe jeghens my zelven zey naer dat hemlieden volgden veel zotte vroevrauwen Y y, y ghans gheberghten zulcke dasa_trts vey zyn zy niet zot, die hem daer up betrauwen Meester scrobbe, die dochter my wesen heere ick zacher een cafcoenvaegher zonder leere, van tdeen cafcocn in dander vlieghen aldaer en betraud hem vp een rynghesken te groot niet zeere daer een cleen ghewyd steentjen in stond zeer claer een peckzwarte vaudoyse die volgd hem naer met zout water bespeerst, en besteken met jans cruudt maer tjan hadse niet belesen gheweist voorwaer scrobbe hadse certeynlic min dan penssen ghefruut ick zacher veel ontcleeden, naetter dan een punt elck docht by ghynck onzienlick, nyemandt mochtse scauwen eick had een brief ken anden hals, dies Liep ouerluudt eick had een brief ken anden hals, dies Liep ouerluudt zyn zy niet zot die hem daer vp betrauwen Noch zachicker zommich betrauwen byzondere dat dochte my wesen trneest zotste wondere tslot van dronckenborch beclommen daer de boeren end in ste van leeren van bonen tot ondere craeckelynghen vlochten zy, om der vp remoeren huerlieder harnasch daer zy me tstoorme voeren waeren ghecrude 'vafelkens an tlyf ghebacken ende ieghens tgheschot van die brandeghe roeren clommen zy vp boomen, met de brooschste tacken en zom quammer ghereden vp wullezacken duer vier en waeter, wanende zoo wonder brauwen tfy tfy, docht ick verlaeders van groote packen zyn zy niet zot,-die hem daer vp betrauwen PRINCHE Noch wasser een zotte soorte by rae van wanenwijs zyn beclommen de poorte VAN REINAERDE. 335 vp glasen plattynen, met zwaer ghepucte stocken die van binnen schoten treffelick naer de behoorte hemlieden vp tlyf sulferpondeghe broeken die van buten vp clommen met vulbuspoers zoeken daer zy hem vp betrauwen, die van binnen deeren stelden hem in gloeysels zelue, dies zy vertrocken haelende voor dronckenburch zo veel appels als peeren, naer een sterrekyckers raedt was huerlie Ier begheeren te doene, die voorzien hadde tsanders benauwen maer tviel gheel anders, och zeyd ick, hoe zy zweeren zyn zy niet zot die hem daer up betrauwen De gekke vervorming van madoc tot maegdonz zal wel te verklaren zijn uit het feit dat het refereyn zelf een zot refereyn is. ?Le Madoc, aujourd'hui perdu, ?zegt de Pauw in zijne studie over den Reinaert (Biographie nationale, ? Guillaume) ?devait être assez important pour que le grand poéte y put trouver un titre de recominandation. ? We halen deze woorden aan als eene verschooning om ons met den Madock zoolang te hebben opge- houden, en wijzen nog alleen, vooraleer van dit onder= werp af te stappen, op eene andere uitdrukking welke met het reeds aangehaalde droomen van pladokken een wegstervende en onbegrepen nagalm van den zoo lang vergeten Madocksdroom schijnt te zijn. In zijne Woorden en Vaktermen uit Westvlaanderen teekent K. de Flou de uitdrukking aan : MaTeltjes droom, zegsw. e Gij komt lijk uit Mazeltjes droom ?= Gij schijnt van niets te weten, als versuft. Hij zelf laat er de vraag op volgen : -- wellicht wordt hier Madocx drome uit de Mnl. gedichten herdacht? Ziedaar het antwoord dat wij meenen te moeten geven op de vraag : waar, wanneer en door wie werd de Reinaert gedicht? In eene volgende studie stellen wij ons voor deze tweede vraag te behandelen : waar komen de bouwstoffen vandaan, die in den Reinaert verarbeid zijn? Gent. L. SCHARP? SLUM ERLI ED Allegretto non troppo 4 H Gracioso F971 047---_----11E1r-rt----7-11 TAlft---17 A 6.. 71--#4 L.:=24.r-h- - I I.001 I 1.0 I I I 1 ij lot I lor WO isais 60.1-- i00. 100 Wo , # : ?1-. ist --- --:4 '.- -en j ; kr :0--1: liP t f in 1 g VI11 ? harmotiwamar—r - ,==0 ,.=ot_- kY-#:=47===.5V . i^t_l___.1.4.1._ . I 0. 1 _____.r-r-1---:!=r_===gEE .--,--- --a - --- 1 L. J.,. L.....- i®® L.. Eenvoudig ? 61 ? ? •rd,114 -6 'tA-vond-klok - je ben-geit, slui-mer, Slui-mer en - gel P M.1.9...i emp? 11 ?0 ? 0---- to ir ?gv,;.-,,41 ?-, 0 0 /---1 :1=11 ...., .. ''' ---f-r-] 1948--6.----T-ra------H Ir‘T--1 N /-42 ?4=01 1 11.1-1----, WO4P, ? 1.01,0. I lop I 1.0 160? I I/0 I ,1 i••? .01. 1.00? ? I, 1r O___p 011 is t___! ? ;-- dP teer be-mind, Moe-ders boe-zem a - demt rui - mer 74.4= IL ? 7 ? Jo- Lod., Lola,. I low wwimmilomj SLUTMERLIED. 337 ! /1?_ ?3 !J Bij het wieg - je van haar kind, Slui- mer, Fiimmikamismimon faminiminimumla." _711-1741. d ? - 07 ? ? o 1 4:7; E5.# Vr:E7=7-rEEEET: =7_1_ ? t •^P # -+ +0. ? I 10, fi too us. Igo ? . ? ? I 1.0 woo _____*? 0=s, ,__ koo / t _L.,? kalm en zacht, Daar het mor - gen-rood u wacht, 1 N _741**1 __I-,---,:?--0—iH:171,7-- 10 ,4?_±__/_ a, a ?r---. ? - ---i------- ei i e10 4010, fir!! pit lt #40- 41- ? i td- 42- --9--_-,r:1-Jr------1! .-1,-, - -C?------T 'h: -----J 1-- ON 20:T.:"-T74:7711-7- --111:74i-C-1:1 ?0._ ?____1_,? ,_,_ C --,----------=-----i---e-L ,... ...- tr\ _ewT 0 a = VLIT-2- en zacht, . Droom van moe-der Slui - nier, slui - nier kalm ,___. 7:70-1__ 0 .. . ..., _0_ _ ...... ??0--ii--1 1-- g f. . / 0---1 ____.-----.===r h '-- 1 d , i 10) .........,-"...7. . --...,,, -------- /1?---" t -0- 40-. # 41. 4. i 0.0 .. I . 412- 42- 42 Do-ar- _____i_0-0.?,---.- -r--1-1- 0 ?9 --N—I - ---.--or -e _0-- Trit-7-47-7 -i.--0-- ,- ,----, t..---L=z--4,?-;-.K-=-1-;,?-?.._ 2-_-r_.,6?.;02.-_-_,, ._____ ?1- -o too ---, I 1 -ir III ---' . # ^zi 1001,,, 160 Joe 338 SLUIMERLIED. 1.1 Ci C,C. I' .... ...... 40. 0—il--^ -^ --------- -- ? ?_II?g—a—gg-ii:0-7-3? i/ T e .......a. Slui - me, slui-mer kalm en zacht. . 4. (q____ '''Z=0 0 7 7 t .:=4:7=6:74:1:12::i. ?. __2 ? ? --.- ---I--ill- ---=-4--.1 Cre,sc. ' t. :11-4 4 ? r 01-0 g r 0 -ot 1 1 1,..60? -Tr hommimus 100 Cresc. _,........4_4, - ; 0 dp-57.71_ 1 ?;=...t ...._ .... Daar het het mor - gen -rood u wacht, Slui - mer, slui - mer #—e----fi ?T ? J il 0____:=2, :4)?:::-..: ! ? 1 ?.!! i -v-- ....., ---, 4-011-0,- ........ 4 42. JIL 4- 4. 1 P ,........... 0_10?–_-0 0-0_t_._ –_–_AP__0: ,,--------t-_-4_, ,,,, . e or 0 cvip 11 _A h--------#—r t: , 1-- f-- 7 - •Leo? Woo P PP 4- il 0 0--D74=1 01=N ? ... , .. ?---imaimmou ?-- ?1%*4----1;===t===.1T. '7'7 --57r. , kalm en zacht, Di oom van moe-der, goe-den nacht: goe - den nacht, _11**1 4- 4- goo= TEJf --insommeciastims ?? wommilum- pp- el'N DC voor het reft ein T log ........?----,- p 2.41j. At t A , ' 1 __ r–__#--_-1-0_ ...--- ?-- _A ... ;,.... 1.... i__. --....-- 0–____ –I?1? 4-1 1 „oil...0 WO t r?'•°) "wr L., -17, 60 1,,, ---, I 1 -ir III ---' SLUIMERLIED. 339 Voor te eindigen. 94zt E a ? 0-- ----0-- - -1.00--- - --6......i- 1- it PP Mel-end? E911- ii?-- ,it-I-1 t_:-= e_i_ - 1 e 1! q---4-ii -:- lir It "7:* •^^ 't Avondklokje bengelt, sluimer, Sluimer engel teer bemind, Moeders boezem ademt ruimer Bij het wiegje van haar kind; Sluimer, sluimer, kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Droom van moeder, goeden nacht. 2. Sluimer, sluimer schuldloos kindje Met den Hemel in 't verschiet, Wiegelt u het Zuiderwindje, 's Levensstormen voelt gij niet; Sluimer, sluimer kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Droom van moeder, goeden nacht. 3. Sluimer, sluimer teedere engel Bij het nachtegaalgekweel, Dat de slaap u zoet omstrengel En uw fulpen wangen streel; Sluimer, sluimer kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht. Droom van moeder, goeden nacht. 340 SLUIMEKLIED. 4. Sluimer, lichtstraal mijner oogen, Sluimer, kleine hartedief, Sluimer, kleine hartedief, Bij uw wiegje neergebogen, Vraag ik : hebt gij moeder lief; Sluimer, sluimer kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Droom van moeder, goeden nacht. 5. Sluimer, sluimer poeslig wichtje Uit de Hoogte neergedaald, Als een vlekloos morgenlichtje Op dit ondermaansch verdwaald; Sluimer, sluimer kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Droom van moeder, goeden nacht. 6. Sluimer, aangebeden zoontje, Sluimer kleine Benjamin, Voor uw lief fluweelen koontje Ruimt de roos haar stengel in. 'Sluimer, sluimer kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Droom van moeder, goeden nacht. Sluimer, kindje rust en dommel... Zwijg eentoonig spinnewiel, ... Bij het lijze wieggeschommel; Droom, o droom en bid, mijn ziel ! Sluimer, sluimer kalm en zacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Daar het morgenrood u wacht, Sluimer, sluimer kalm en zacht, Droom van moeder, goeden nacht. KAREL QUAEDVLIEG.- ** AIM**Ant C, E. VAN KOETSVELD. 1807-1893. E grijze hofprediker, die vijf malen bij den Koninkrijken grafkelder te Delft het woord voerde, ter nagedachtenis van telgen uit Neêrland's Vorstenhuis, is thans zelf niet meer. Een korte ongesteldheid sloopte zijne krachten `en in den nacht van 3 op 4 November ontsliep de waardige nacht van 3 op 4 November ontsliep de waardige man, wiens kaarsrechte gestalte nog kort te voren in de straten van 's-Gravenhage de aandacht trok. Cornelis Eliza van Koetsveld werd den 24" Mei 1 807 te Rotterdam, waar zijn vader koopman wasp geboren, en bereikte dus den ouderdom van ruim 86 jaren. Dank zij dezen hoogen leeftijd was hij onder ons een herinnering aan de belangrijke gebeurtenissen ons een herinnering aan de belangrijke gebeurtenissen der jaren 1812, '13, '14 en '15 en zeer ter snede wist der jaren 1812, '13, '14 en '15 en zeer ter snede wist hij vaak te vertellen, wat hem uit die bij afwisse- hij vaak te vertellen, wat hem uit die bij afwisse- ling bange en blijde tijden heugde. Zoo deelde hij ten vorigen jare, toen hij als feestredenaar optrad bij de herdenking van het 25jarig bestaan der Ver- eeniging Het Roode Kruis, mede, hoe hij aan zijn. moeders knieën pluksels had staan maken voor de gewonden uit den slag bij Waterloo. Het ideaal van den jeugdigen van Koetsveld. was : predikant te worden. Na aan het Erasmiaansch gymnasium zijner vaderstad het voorbereidend onder- wijs genoten te hebben, trok hij in 1825 naar de Universiteit te Leiden, waar hij zich, behalve op de. 342 t C. E. VAN KOETSVELD. theologie, ook toelegde op de letteren. Na uitstekend volbrachte studiën werd hij in 1830 proponent, zoo- volbrachte studiën werd hij in 1830 proponent, zoo- dat hij de Academie verliet, toen zijn vurige stu- diemakkers naar het Zuiden trokken. Al spoedig bekwam hij een standplaats, en wel te Westmaas, waar hij den 3n October 1830 zijn loopbaan als predi- kant aanving. Met hoeveel liefde hij de herderlijke kant aanving. Met hoeveel liefde hij de herderlijke zorgen waarnam, met welk een ijver hij zijn moei- lijke taak vervulde, hoe nauwkeurig hij over de hem toevertrouwde zielen waakte en hoe ernstig hij er naar streefde, zijn roeping naar behooren te ver- vullen, van dit alles geven zijn Schetsen uit de pastorie le Mastland, een boek, waarin hij de plich- ten en lasten, maar ook de voldoeningen van een jeugdigen predikant teekent, --- tastbare bewijzen. Geen wonder, dat dominee van Koetsveld spoedig de aandacht tot zich trok en bij beroepen alras in aanmerking kwam. Reeds in 1835 werd hij predi- kant te Berkel. en R odenrijs, welke plaats hij. in 1838 voor Schoonhoven verliet en zulks te liever, omdat de moerassige bodem van Berkel zijn gezond- heid ondermijnde. Te Schoonhoven bleef Van Koets- veld werkzaam, tot hij den 22n April 1849 naar 's Gravenhage werd beroepen, waar zijn talenten en verdiensten hem in 1878 bovendien het eervolle ambt van hofprediker verwierven. Als zoodanig heeft hij o. a. aan Neêrland's Hope, Koningin Wilhel- mina, het Doopsel mogen toedienen. Weinige jaren na de aanvaarding van zijn pre- dikambt in de Hofstad maakte van Koetsveld zich daar vele vijanden onder zijn geloofsgenooten. De April-beweging stak n. 1. het hoofd op en, nu deed onze predikant zich kennen als een verdraagzaam man, die zich niet ontzag openlijk van den kansel het goed recht der Bisschoppelijke hiërarchie te erken- nen. Het laat zich begrijpen, dat dit vele protestanten nen. Het laat zich begrijpen, dat dit vele protestanten tegen hem innam; doch gaandeweg . ook al door tegen hem innam; doch gaandeweg . ook al door van Koetsveld's uitmuntende eigenschappen -- ver- ?C. E. VAN KOETSVELD. 343 wanderde die antipathie in waardeering en sympathie ,en in de laatste jaren zijns levens was de eerbied- waardige hofprediker geacht en gezien bij al zijn ,geloofsgenooten. Het is hier natuurlijk niet de plaats, om in den -breede uit te weiden over het standpunt, dat van -Koetsveld op theologisch gebied innam. De vermel- rding volsta, dat hij rechtzinnig was in de leer en tot de Evangelische richting behoorde. ?Irenisch, ? zoo werd in zijn levensschets in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage van hem getuigd ? dat was de signatuur van zijn theologisch standpunt. ? Als kanselredenaar was van Koetsveld zeer ge- zocht. Doch behalve met het woord heeft hij ook met de pen veel voor zijn geloof gearbeid. Hij schreef ,een aantal boekjes van exegetischen, polemischen .of zuiver stichtelijken aard, en ook heeft hij, onder ,den naam De Christelike Huisbibel, Bene nieuwe bewerking van de H. Schrift het licht doen zien. Veertien jaren van zijn leven heeft hij voorts gear- beid aan De Gelfkenissen van den Zaligmaker, een wetenschappelijk werk. De Groningsche Universiteit bracht in i 865 hulde aan zijn verdiensten als theoloog door hem tot doctor Jheologzae honoris causa te benoemen. In de Residentie heeft van Koetsveld ook buiten zijn predikambt veel gearbeid. Zoo is door zijn bemoeiingen de Idiotenschool, waar hij jaren lang onderwijs in den godsdienst gaf, opgericht; de Bethle- hemskerk en in den laatsten tijd de Zuiderkerk kwa- men grootendeels door zijn toedoen tot stand. Vijfjaren heeft hij in het krankzinnigengesticht, gepredikt, 25 jaren in het ziekenhuis bijbellezingen gehouden voor gevallen vrouwen. Allerlei philantropische ver- eenigingen en inrichtingen, mits op Christelijken grondslag staande, steunde hij voorts met woord en daad. Zoo was het in den strengen winter van i 890-91 op zijn initiatief, dat de Christelijke Volksbond aan de 344 t C. E. VAN KOETSVELD. armen dagelijks gratis koffie en brood uitreikte, een goed werk, dat thans iederen winter wordt herhaald. Heeft alzoo van Koetsveld zich als dominee en als humaanman een eervollen naam verworven, ook op literarisch gebied heeft hij lauweren behaald. Hierbij. nu wenschen wij meer uitvoerig stil te staan. De zuiver letterkundige arbeid van van Koets- veld is zoo goed als geheel vervat in 7 bundels Novellen en Schetsen, 95 kortere en langere stukjes bevattende, en in de Schetsen uit de Pastorie te Mastland (I). Ongetwijfeld zou onze dominee meer op dit gebied hebben geleverd, indien hij niet zóozeer in zijn ambt ware opgegaan, dat hij aan de lite- ratuur slechts zijn snipperuren durfde geven. En zelfs dan, wanneer hij aan zijn novellistische opstellen bezig was, kwam hem, zooals blijken zal, de pretli-, kant nog steeds over den schouder kijken. Kunnen wij Nicolaas Beets niet noemen, zonder aan Hildebrand en diens Camera Obscura te denken, van Koetsveld's naam herinnert ons terstond aari de Schetsen uit de Pastorie te Mastland. Die Schetsen vormen dan ook een merkwaardig boek. Om dit beweren te staven, meenen wij niet beter te kunnen doen, dan hier het oordeel neer te schrijven, door Potgieter er over geveld. Deze cri- ticus, bij wien zelfs Hildebrand en Klikspaan een veer moesten laten, prees de Schetsen uit de Pastorie te Mastland, die in 1843 verschenen, onverdeeld en getuigde er in De Gids van 1844 0. a. het volgende van : (I) Binnenkort zal bet licht zien : Losse Bladen uit min Pasto- raal Boek, een werk, dat van Koetsveld heeft nagelaten en dat als raal Boek, een werk, dat van Koetsveld heeft nagelaten en dat als een vervolg op zijn Pastorie moet kunnen worden beschouwd. een vervolg op zijn Pastorie moet kunnen worden beschouwd. t C. E. VAN KOETSVELD. 34 ?Wij durven (den) schrijver opgang beloven; Hollandsche toestanden, met een Hollandsch hoofd- gedacht, met een Hollandsch hart gevoeld, vinden nog sympathie. Wij zijn van burgerlijk geslacht; we werden godsdienstig opgevoed; wat volk en kerk aangaat laat ons nog niet koel ! Er is veel gezond verstand, er is veel vernuft in deze bladen; het lijdt geen twijfel, dat zij uit behoefte des geestes werden geschreven ; zij spreken tot ons, zij spreken over ons. ? Potgieter's voorspelling is uitgekomen : de schrij- ver der Schetsen heeft opgang, grooten opgang zelfs gemaakt ; zijn boek beleefde acht drukken, en ieder kent het. Zonder nu aan de groote verdiensten van het werk te kort te willen doen, gelooven wij toch wel te mogen beweren, dat de opgang, welke het, vooral kort na zijn verschijnen heeft gemaakt, voor een gedeelte te danken is aan de belangstelling, welke het Protestantsche Nederland koesterde voor toe- standen, zooals die zich bij leeraars en lidmaten voordoen y?toestanden, welke het onderwerp van meest alle Schetsen uitmaken. De Schetsen zijn 19 in getal en reeds de namen doen veel van den inhoud vermoeden. Ze heeten : De schrijver op zijn studeervertrek; De intrede; Na- dere kennismaking, of de primaten van het dorp; De rentenier van het dorp; Mijn eerste kanselwerk; De haan ; De winter buiten ; De ringbroeders; Het huisbezoek; Mijn kleermaker en mijn smid ; Het aannemen van lidmaten ; Armenzaken; Het sterfbed; De catechisatie ; Armoede; De begrafenis (I en II) Het bezoek; Onverwacht besluit. Zooals men ziet, worden de voornaamste per- sonen, zaken en toestanden, waarmede een dorps- predikant van doen heeft, achtereenvolgens behan- deld. Het doel, dat van Koetsveld daarmede beoogde, geeft hij aan in zijn eerste schets. De schrijver leest daarin aan zijn vrouw, ?zijne lieve Cornelia ? een 346 t C. E. VAN KOETSVELD. brief voor, bestemd voor cen gefingeerden vriend, die de missive weder aan een uitgever ter hand zal stellen, in welken brief hij uiteenzet, dat hij ?eene eenvoudige voorstelling, maar eene voorstelling naar eenvoudige voorstelling, maar eene voorstelling naar het leven, van de dorpspastorij en haren bewoner »r wenscht te geven en wel, om dien bewoner, den dorpsleeraar, beter te doen kennen en naar waarde te doen schatten. 1)e wijze, waarop van Koetsveld zijn plan ten uitvoer heeft gebracht, pleit niet weinig voor zijn groot talent. Wat hij omtrent den dominee en diens werkkring wil mededeelen, weet hij steeds in den vorm van een verhaal te gieten, en dank zij den geestigen, pittigen stijl en den opgewekten toon, dank ook aan de schoone gedachten, welke men telkens- aantreft, en aan de typische schildering der perso- nen, met wie men in kennis wordt gesteld, leest en herleest men de Schetsen steeds met genoegen; Vooral de karakterteekening is meesterlijk, en toont, hoever de schrijver het in menschenkennis heeft gebracht. In 't, bijzonder komt dit uit in de fraaie schets De Haan, kennelijk geschreven om de Mastlanders in hun dagelijksch leven voor te stellend Doch ook de typen : Herman Balj on, de ouderwet- sche dorpsschoolmeester, en de rentenier, de heer ]Duif huis, ?die wel niets voor zijn brood behoefde te doen, doch er veel voor moest laten ? zijn por- tretten vol kleur en vol leven. Niet minder is dit het geval met baas Perkers, den kleermaker, die door zijn gesprek met dominee het b._ wijs levert, dat het leeraarsambt in de Hervormde kerk, waar ieder het leeraarsambt in de Hervormde kerk, waar ieder ?alle dingen onderzoekt en 't goede behoudt ? moeilijk is, wanneer het met ernst wordt waarge- nomen. Ook de burgemeester Van der Zande met zijn interessant discours, de .... doch waarlijk, wan- neer wij voort wilden gaan met de personen op neer wij voort wilden gaan met de personen op te sommen, die naar de natuur zijn weergegeven, wij mochten van al de dorpelingen, waarmede wij t C. E. VAN KOETSVELD. "347 kennis maken, niemand overslaan, en ook oom Jan van Rotterdam niet vergeten. Wat de gebruiken betreft, welke in de Hervormde kerk heerschen, deze zijn inderdaad geestig geschetst. Men leze b. v. De Intrede, waarin het zoogenaamde proefpreken der proponenten wordt behandeld, en Onverwacht Besluil, het verhaal bevattende van ouderlingen en diakenen eener vacante gemeente, die naar den Mastlandschen leeraar komen luiste- ren, om te hooren, of hij een beroep waardig is. Men weet waarlijk niet wat meer te bewonderen, de opmerkingsgave van den schrijver, zijn onbevan- gen oordeel of de ondeugende inkleeding van die schetsen. Een onderwerp van geheel anderen aard wordt behandeld in De Begrafenis. Ook hier moet men de opmerkingsgave van den auteur bewonderen, doch de ernst er tevens aan 't woord. Recht treffend is de uitvoerige schets van de teraardebestelling van vrouw Lidewey en van de treurige omstandigheden, waarmede die gepaard ging, recht treffend ook de beschouwingen, welke dominee naar aanleiding daar- van ten beste geeft. Natuurbeschrijvingen worden in de Schetsen bijna. niet aangetroffen, zoodat we na volbrachte lezing wel de Mastlanders en hun leeraar kennen, maar van 'het dorp en zijn omgeving geenerlei voorstel- ling hebben. Hiervan mogen wij den schrijver echter geen verwijt maken. 't Was immers zijn doel men- schen en toestanden te teekenen en dit doel heeft hij nauwkeurig in het oog gehouden. Men heeft De Pastorie te Mastland een dorps- verhaal genoemd. Niets is minder waar dan dit. 't Is eenvoudig een bundel schetsen, die volstrekt met elkaar in geen verband staan en slechts hier- door bijeen behooren, dat de dorpspredikant in alle optreedt. En hier komen wij ongemerkt aan een scha- 348 t C. E. VAN KOETSVELD. duwzijde van het boek. 't Is steeds de dominee, steeds de schrijver, die op den voorgrond treedt. Zelfs in de geschiedenis van den dooden haan komt hij voor, al is het ook maar om te trachten, de zaak met een predicatie weder in orde te brengen, wat hem intusschen niet gelukt. Had van Koetsveld in den derden persoon gesproken, zijn werk zou er bij gewonnen hebben. Wat thans de opmerking doet maken : ?Een weinig pedant is die Mastlander leeraar toch wel ??en dan denken wij o. a. aan den eerbied, door meester Baljon voor dominee gekoes- terd, en aan de geleerdheid en de overige goede eigen- schappen van den predikant ?, zou dan minder schappen van den predikant ?, zou dan minder gehir Berd hebben. Hebben wij boven met Potgieter het boek naar waarde geprezen, daar volgt niet uit, dat wij alle Schetsen even mooi vinden. Die, waarin zooveel ontboezemingen voorkomen over de voortreffelijkheid van de Hervormde leer (Het aannemen van Lid- maten b. v.) lazen wij niet met onverdeelde aandacht, terwijl o. i. schets XIV, De Catechisatie, niet van langdradigheid is vrij te pleiten. De mooiste van alle is, ieder zal het met ons eens zijn, De Haan, een schets, die inderdaad een dorps- verhaal is, en wel een der beste van het genre. Maar toch, wanneer men den grijzen schrijver had voorgesteld bij een eventueelen herdruk -- die wel spoedig weder noodig zal zijn -- De Catechisatie weg te laten, hij zou volstandig geweigerd hebben, en veeleer De Haan geschrapt hebben. Waarom zulks? Zonder De Catechisatie zou het werk niet volledig zijn, en niet volkomen kunnen strekken tot .... een handboek voor proponenten. Wij weten wel, dat van Koetsveld in een ?Naschrift van den tweeden druk ?heeft gezegd, dat men zijn Schetsen, die hij onvolledig noemde, te veel eer aandeed met er een Handboek in te zoeken, t C. E. VAN KOETSVELD. 349 wij blij ven van meening, dat ze die eer verdienen. Den aandachtigen lezer zal het niet ontgaan, hoe er in den aanvang van het werk over wordt geklaagd,_ dat de aankomende predikanten aan de Universiteit alle practische opleiding missen. Treden zij als leeraar eener 'gemeente op, dan weten zij niet hoe te handelen, en lang niet allen hebben het geluk, een ringbroeder te bezitten als de waardige Meyerburg, die voor den Mastlandschen dominee een nuttige vraagbaak was. In dit gemis te voorzien, ziedaar waarop van Koetsveld, vol ijver voor het predikambt en voor het welzijn zijner kerk, het oog heeft gehad. Vandaar dan ook, dat in het boek niets van hetgeen den predikant wedervaren kan is ver- geten, en aan des schrijvers prijsbare zucht naar volledigheid heeft zelfs -Armoede (schets XV) het ontstaan te danken. Immers in de twaalfde schets waren de Armenzaken reeds besproken ; maar de proponent diende nog te kunnen leeren, hoe hij de armen moest bezoeken. En ten einde voor de noo- dige afwisseling te zorgen, deed de schrijver zijn vriend Altorf overkomen, met wien hij eenige hutten bezocht, daarbij de noodige wenken niet sparende. Dat van Koet5veld niet alleen op het titelblad het woord ?handboek ?niet heeft gebezigd, maar het zelfs afwees, zal niemand verwonderen. Zoo'n woord toch schrikt af. En ook de vorm, waarin het ?handboek ?ge- goten is, pleit voor des schrijvers scherpzinnigheid. Nu toch worden de wenken ?al spelende ?gegeven en vinden zij des te meer ingang. Bovendien heeft die vorm aan de Schetsen die ruime, ruime kring van lezers bezorgd, welke zij zoozeer verdienen. Zijn de Schetsen uit de Pastorie van Mastland geschreven met het doel om te leeren en te stichten, hetzelfde geldt van de Novellen en Schetsen, welke dr. van Koetsveld van 1847 tot 1887 op verschil- 350 t C. E. VAN KOETSVELD. lende tijdstippen het licht heeft doen zien. Reeds de naam der eerste bundels : Godsdienstige en zedelijke Novellen gaf dit aan. En nu mogen latere bundels al betiteld zijn Fantaisie en Waarheid of Ideaal en Werkelkheid of ook Nalezing van een Tachligiar4e, de strekking veranderde daarmede niet. 't Was immer' het doel van den schrijver, het verkeerde aan te toonen en het goede in een helder daglicht te stellen en aan te prijzen. Wat bij de lezing der novellen en schetsen op- valt is dit : van Koetsveld koos zijn personen bij voorkeur uit de lagere standen der maatschappij en 't liefst bepaalde hij nog zijn aandacht bij armen en misdeelden. Liet hij al eens een persoon uit de hoogere kringen optreden, dan was het er steeds een, die, ondanks zijn rijkdom, om de een of andere reden niet gelukkig is, en dus aan de minder gegoeden kan leeren, tevreden te zijn. Blijkbaar koesterde onze predikant liefde voor de vertegenwoordigers der volksklasse waarmede hij uit hoofde van zijn ambt zoozeer in aanraking kwam. Die liefde maakte hem echter niet blind voor de gebreken van die klasse, doch drong hem wel tot een krachtig optreden voor de belangen der geringen. Aan dat streven danken wij een der schoonste . novellen uit de 7 bundels. Zij komt voor in den tweeden en is getiteld : Ware Armen. Het gansche verhaal, dat met gloed is geschreven en rijk is aan voortreffelijk naar 't leven geschetste tafreeltjes, is een bespotting van de wijze, waarop de armenver- zorging soms werd ter hand genomen. En om aan te toonen, hoe die verzorging wel moet geschieden, laat de schrijver ten slotte een ouden pastoor op- treden, die de arme vrouw, aan wie door een philan- tropische commissie ?een orderbriefje voor dertig cents zeep, naalden en garen ?was gegeven, in haar woning opzoekt, haar ellendigen toestand nauwkeurig opneemt en dan naar vermogen bijdraagt tot -leni- t C. E. VAN KOETSVELD. 351 ging van den nood. Ware Armen is metterdaad een juweeltje. Natuurlijk zijn niet alle novellen en schetsen even voortreffelijk. Er zijn er zelfs onder, die onbeduidend moeten genoemd worden. Doch het aantal goede is verreweg in de meerderheid en_ vele worden erbij aangetroffen, die aangrijpende schildering aan mees- terlijke karakterteekening paren en de overtuiging schenken, dat van Koetsveld een juisten blik had in de menschelijke samenleving en over een groot talent beschikte. Een bloemlezing uit de 95 novellen en schetsen zou ongetwijfeld een boek kunnen ople- veren, dat de Schetsen uit de Pastorie te Mastland evenaart en dus op éene lijn verdient gesteld te worden met de beste voortbrengselen der Noord- Nederlandsche letterkunde. 4 Dr. van Koetsveld heeft gearbeid, totdat de dood het hem belette. Hij gaf nog steeds catechi- satie en preekte nog. En dat hij ook de pen nog niet uit de hand had gelegd, bleek o. a. uit de werkjes : De Kinderen in den Bibel en De Vrouw in den Bijbel, welke in de laatste jaren zijns levens door hem in 't licht werden gegeven. Hij was inderdaad een merkwaardige figuur, niet alleen als letterkundige, maar ook als mensch en als godsdienstleeraar. Zijn afsterven werd dan ook met leedwezen vernomen door allen -- Protes- tanten en Katholieken - , die hem persoonlijk gekend hebben, en door allen, die hem uit zijne geschriften hebben leeren kennen. Den Haag. A. J. OOSTDAM. iw4,t7 r?r~ r~f ~j r r~ r~ r r* r~ r~ r~ r~ r r r~ ~*i~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~~ ~M ~~ ~ ~ ~~ ~~ i~ N ~ Vi~ ~ ~ `~1 AWAyg AMM oma IMELAMICIIMINEVIIIMIEr EEN KERSTNACHT. I. ENE dikke sneeuwlaag overdekt de velden. Wit is de bodem, wit zijn de daken van huizen, schuren en stallen; wit de struiken, de hagen en de toppen der boomen. En daarop glinstert het even witte manelicht. Grachten en voren zijn met sneeuw gevuld; straten en velden maken te zamen maar & ne onmetelijke, effene vlakte uit. 't Is als eene nieuwe vervulling van hetgeen de profeet Izaïas, aangaande de komst van den Zaligmaker voorspelde : .gunt prava in directa et aspera in eias planas. De kromme wegen zullen recht, en de oneffene effen gemaakt worden. Het is Kerstavond. Daar, bezijden de groote baan, die naar de dorpsplaats van .... geleidt, staat de hofstede van pachter Welvaert. Dwars door de spleten en lichtgaten der vensterblinden van het groot boerenhuis, schittert het licht eener petrool- lamp en een aangenaam gerucht van juichende stemmen dringt naar buiten. Daarbinnen is men dus nog niet gaan slapen, ofschoon het uur reeds ver gevorderd is, want, op den witbesneeuw- den kerktoren is het zoo even tien ure geslagen. Luisteren wij, vooraleer binnen te treden, naar het gezang der huisgenooten. 't Is een oud Kerstlied, dat de kinderen van pachter Welvaert hebben aangeheven. Het luidt als volgt : 0, Nacht, o blijde Nacht! Maria, zuivre maagd, 0, Nacht vol wonderheden! Al weenen en al zuchten, Messias, lang verwacht, Heeft naar logies gevraagd, Komt nu tot ons getreden ! Zij wist niet waar te vluchten. Hij daalt van zijnen troon Tot Bethleëm in den stal, En komt uit 's Hemels woon, Tot ons verlossing al, Hier op het aardsche dal, Gebaard heeft een klein kind, Tot ons verlossing al. In regen en in wind. EEN KERSTNACHT. 353 Sint Jozef heeft, met vlijt, En de Engelkens, verhetigd. Voor onzen grootes koning, Van blijdschap opgesprotigen, Een kribbeken bereid Die hebben, vol vau vreugd, In eene beestenwoning, Den ?Gloria ?gezongen. Op eenig hooi en strooi, Dat nu uw harte brand', Tusschen ezel en koei; Doet Hem een offerand; 't Klein kind Emmanuel Aanbidt Hem met ootmoed, Den vorst van Israël. Het is uw Jesus zoet (i). - ons ongemerkt binnengaan en kennis maken met de zangers. Zij zitten in de ruime boerenkeuken, rond een groot houtvuur geschaard. 't Is de voorvaderlijke boomstam, de ?Kerstavondblok ?die aan den haard ligt. Wij bemerken eerst en vooral Leo, den eenigen zoon van vader Welvaert, een forschen vijf en twintigjarigen boeren- knaap, met een open gelaat, dat van goedheid getuigt ; Melanie en Roza, zijne jongere zusters, twee aan wie men zien kan dat hare handen naar het werk staan, maar uit wier oogen tevens maagdelijke eerbaarheid en kristene vroom- heid stralen. In den eenen hoek van den haard zit Sofie, de oude dienstmeid, die reeds zeventig winters telt en weinig of geen werk meer kan verrichten. Zij heeft echter de kinderen groot gekweekt en vervangt bij hen hunne moeder die, toen zij nog klein waren, door eenen vroegtijdigen dood, aan hare lievelingen werd ontrukt. In den anderen hoek zit vader Welvaert, een zestiger, maar nog kloek en fel voor zijne jaren. Welvaert is, zooals wij daar straks zegden, een weduw- naar. Zoo het schijnt is, te zamen met zijne vrouw, ook een deel van zijne teedere gevoelens ten grave gedaald, want de man ziet er barsch en stuur uit, alhoewel hij toch, in den grond, een goede vader is voor zijne kinderen. In zijnen omgang echter is hij ruw en, tegenover zijne werklieden, meer dan eens hardvochtig. Zijn gevoel van eerlijk- lijkheid laat hem niet toe jegens hen, wetens en willens, eene daad van oneerlijkheid te bedrijven, doch medelijden is hem onbekend. Ook zijn het, in zijne oogen, al landloopers en deug- (t) Zie ?Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost- Vlaanderen ? door FRANS DE POTTER en JAN BROECKAERT (achtste deel, bi. 38). 354 EEN KERSTNACHT. nieten, die het durven wagen van tijd tot tijd aan zijne deur om eerre aalmoes te komen smeeken en de liefdewerken, welke Sofie en zijne dochters nu en dan doen, moeten zij zorgvuldig voor hem verbergen, willen zij hem niet zijne gewone reeks uitvallen tegen ?dat goedje ?hooren aframmelen. Wat Sofie en de kinderen doen blijft niettemin altijd. . Wat Sofie en de kinderen doen blijft niettemin altijd. wel gedaan en nog nooit heeft hij haar, onder dat opzicht, iets verboden. Daaruit mogen wij besluiten dat de ruwheid van pachter Welvaert meer oppervlakkig dan inwendig is. Het Kerstlied is uitgezongen. Zichtbaar heeft het aan de zangers, - Leo en zijne zusters, zelven deugd gedaan, terwijl het Sofie herinnerd heeft aan hare jonge jaren, aan den tijd toen zij zelve nog, met helder klinkende stem, zulke liederen zingen kon. Geen wonder dan ook dat een koppel dikke tranen langs hare gerimpelde wangen rollen en dat zjj met het averechtsche harer knobbelige hand over de oogen istrijkt. Vader Welvaert, daarentegen, doet alsof hij het gezang zijner kinderen niet had gehoord. Zijne gedachten. zijn op geheel iets anders gevestigd dan op de menschwording van den Zaligmaker, die het menschdum uit den poel der zonde is komen 'redden en hem het onderpand is komen brengen van den ?vrede aan hen die van goeden wil zijn ? Reeds verscheidene malen werden des nachts, uit de kuilen op zijn achterhof, aardappels gestolen. ?Wie mag de dief zijn? Ik moet hem hebben ! »Dat waren de gedachten welke, den eerlijken, maar ruwen landman het brein door- kruisten. De eenvoudige, roerende poëzie van het oude Kerst- lied, vooral de beschrijving der armoede en berooving, waarin de Zaligmaker ter wereld kwam, deed heel natuurlijk het gesprek van den kleinen huiskring vallen op de thans heerschende ellende, onder de arme lieden van het dorp. Leo en vooral de twee meisjes wisten hartverscheu- rende verhalen van arme werklieden aan wie, in dit gure jaargetijde, alles ontbrak. De slotrede, waarmede allen instemden, was dat de kristene liefdadigheid, nu vooral, groote plichten te vervullen hadhen dat d?c menschen van goeden wil ?elkander moesten helpen en bijstaan. Vader Welvaert echter, bleef voortdurend mijmerend en sprakeloos. De aardappeldief vervulde al zijne gedachten; hij moest en zou den kerel hebben, die hem zijne vruchr hij moest en zou den kerel hebben, die hem zijne vruchr ten kwam ontstelen. EEN KERSTNACHT.355 Na nog eenigen tijd vriendelijk onder elkander gekout te hebben, besloten Leo, zijne zusters en Sofie te gaan slapen. De F- nderen zouden des anderendaags morgends vroeg ter Kerstmis gaan, terwijl Sofie het huis zou bewa- ken en om het ontbijt zorgen. Eerbiedig vroegen de kinders om vaders zegen, waarna zij hem den goeden nacht wenschten en hunne legerstede gingen opzoeken. Sofie ging eveneens naar bed en niemand vroeg aan vader Welvaert wat hij voornemens was te doen. Men was er te zeer aan gewoon in alles volkomen zijnen puil te eerbiedigen. II. Nauwelijks door zijne huisgenooten alleen gelaten, stond pachter Welvaert uit zijnen leunstoel op en nam het twee- loopgeweer in handen, dat aan eenen balk van den zolder hing. Hij trok den haan over en onderzocht de Iading. Alles 'in orde bevonden hebbende, zette hij zich opnieuw neer ,en mompelde binnensmonds: ?Dezen nacht zal ik hem hebben ? Nog lang bleef hij in den hoek van zijnen haard zitten mijmeren. 't Was immers buiten te koud, om daar al te lang op den aardappeldief te blijven loeren en daarbij, hij wilde niet dat zijne kinderen hem het huis hoorden verlaten. Eindelijk stond hij voor goed op, legde het geweer over ;zijnen schouder en sloop stillekens, langs de achterdeur, naar buiten. Voorzichtigheidshalve trok hij den heifer van ,de deurklink uit en stak dien in zijnen zak, zoodat de deur ,door niemand, tenzij door hem, langs buiten kon geopend worden. Buiten gekomen, snelde hij, met verhaasten tred, naar het achterhof, waar de aardappelgroeven lagen. De maan stond nog altijd helder aan den wolkenloozen hemel. Pachter Welvaert moest zich achter het ovenbuur -verbergen, wilde hij niet onvermijdelijk door den dief bemerkt worden, indien hij dezen nacht weer aardappels Imam stelen. Niets stoorde de nachtelijke stilte. Pachter Welvaert voelde zijne leden langzamerhand door de vorst verkleu- men en vreesde het weldra niet langer te kunnen uithou- den, toen hij eensklaps, in de bevrozen sneeuw, voetstappen hoorde' kraken. 356 EEN KERSTNACHT. ?Ha, daar is de dief, mompelde hij. 't Werd tijd ook dat hij kwam, want ik zou het haast moeten opgeven hebben. De dief, want hij was het, droeg eenen kleinen korf aan den arm. Hij ging `recht op het gat af, dat hij reeds vroeger in het deksel van den kuil gemaakt en met strocY en mest weer toegestopt had. Met eene koortsige haast vulde hij zijnen korf, waarna hij, even haastig, het gat weer wilde toestoppen, toen eens klaps een geweerschot knalde, hetgeen, in de stilte van den nacht, een vervaarlijk gerucht maakte. Pachter Welvaert had den dief niet in zijn aangezicht gezien en, om hem af te schrikken, zijn eerste schot in Be- lucht afgeschoten. Nu sprong hij uit zijnen schuilhoek en wilde den man vastgrijpen, ten einde te weten met wien hij te doen had en hem bij het gerecht aan te klagen. De aardappeldief echter, in plaats van, zooals de pach- ter verwachtte, eene poging te doen om te ontvluchten,. bleef beweegloos, als aan den grond genageld staan. Eensklaps, toen de landman dicht bij hem was gena- derd, en maar de hand uit te steken had om hem vast te grijpen, liet de man zich op de knieën vallen, trok de lom- pen, die zijne borst bedekten, open en riep uit : ?Boer Welvaert, schiet, in Godsnaam, schiet toch ! Op zijne beurt stond pachter Welvaert als verlamd. Hij, blikte den knielende strak in de oogen en kon van zijne verstomming niet bekomen. Verscheidene sekonden duurde dit akelig tooneel, door het bleeke manelicht beschenen. Eindelijk kreeg pachter Welvaert zijn spraakvermogen terug en riep, op den toon der hevigste verbazing : ?Gij, Pier Saelens, mijn beste, mijn trouwste werkman, gijn n III. Pier Saelens, want hij was het, stond in het dorp, inder- daad, bekend als een der braafste en eerlijkste werklieden. Hij werkte en zwoegde zoo hard hij kon, voor het levensonderhoud van zijne vrouw en zes kleine kinderen. In den zomer verdiende hij, bij pachter Welvaert, eene goede daghuur en bewerkte dan nog, in zijne vrije uren, het brokje land dat hem eenigen voorraad voor den winter' opbracht. EEN KERSTNACHT.357 's Winters echter was er geen ' werk op de hofstede. Daarom kocht de man in den zomer vlas op den akker, hetwelk hij in het doode jaargetijde bewerkte, om daarmede iets te verdienen. Dit jaar echter was hem alles tegenslagen. Zijne aard- appels waren mislukt, zijn gekocht vlas bracht geene winst op en, tot overmaat van ongeluk, was zijne vrouw ziek geworden. In dien radeloozen toestand was de anders zoo eerlijke man tot verkeerde begrippen, aangaande den eigendom, gekomen. Hij en de zijnen leden aan alles gebrek; pachter Wel- vaert, daarentegen, had overvloed. Mocht hij dan, zoo rede- neerde hij ten onrechte, van dien overvloed niet nemen wat hij noodig had, om zich zelven, zijne vrouw en kinde- ren in het leven te houden. En zoo kwam het dat Saelens, wel is waar niet zonder hartgeklop, zich de eerste maal aan 's pachters eigendom had vergrepen. Tweemaal, driemaal had hij die booze daad herhaald. Wel is waar verweet hem zijn geweten dat hij niet goed handelde, doch zijne ellende was te nijpend, de bekoring te groot en te dringend om er weerstand aan te bieden. Pier Saelens was dief geworden en zoo kwam het dat pachter Welvaert, tot zijne groote verbazing, zijn braven trou- wen werkman op heeterdaad van aardappeldiefte betrapte. wen werkman op heeterdaad van aardappeldiefte betrapte. VI. Het geweerschot, door pachter Welvaert gelost, had tot in de hoeve luid weerklonken. Leo en zijne zusters waren op den slag wakker geworden. zBliksemsnel sprong Leo het bed uit en liep naar de kamer ijns vaders. Hij had als het voorgevoel van een ongeluk. Het bed van vader Welvaert was onaangeraakt. Vol angstigen twijfel riep Leo op zijne zusters en terwijl deze, even ongerust als hij, spoedig opstonden en zich aankleed- den, liep de jongeling naar beneden en stak licht aan. Zijne eerste beweging was naar den balk te zien, waaraan gewoon- lijk het geweer zijns vaders hing. Tot zijnen schrik bemerkte hij dat het geweer niet op zijne plaats was. Geen twijfel meer mogelijk, vader Welvaert had met het geweer het huis verlaten. Het schot, dat in de nabijheid 358 EEN KERSTNACHT. was afgevuurd, werd door hem gelost. Wat was er gebeurd ? Zonder aarzelen snelde Leo naar buiten, op de hielen gevolgd door zijne beide zusters. Hij liep recht naar het achterhof, vanwaar hij meende dat de geweerknal was gekomen en bemerkte al spoedig dat hij zich niet vergist had. Nauwelijks was hij achter de stalling gekomen, of hij ontwaarde twee mannen, waarvan de eene een geweer in de 'hand hield, terwijl de andere eenes korf aan den arm had. Doch,. zonderling, in plaats van tegen elkander te wor- stelen of in hevige woordenwisseling te zijn, schenen zij vriendelijk met elkander te spreken. Leo liep toe; Melanie en Roza hadden hem bijna inge- haald en kwamen op hare beurt toegesneld. Uit drie monden te gelijk klonk het : ?Vader, wat is er gebeurd ? ? Vader Welvaert keerde zich tot zijne kinderen en ant- woordde : ?Gelukkiglijk niets ernstigs, kinderen, doch hier staan twee mannen voor u, die beide van den God van liefde vergeving noodig hebben. -- Vergeving, en waarom dat ? riep Leo uit. ?Omdat zij beiden, hunnen schoonen eernaam van kristen vergetende, gezondigd hebben tegen de liefdewet, verkondigd door Hem die, in den Kerstnacht, in dezen nacht zelven, voor hen ter wereld is gekomen. -- Dat is de waarheid, zuchtte Pier Saelens. Doch ik ben de schuldigste, ik heb mij aan diefstal plichtig gemaakt. ?Zwijg Pier, verbeterde Welvaert, gij zijt niet schul- diger, wellicht minder schuldig dan ik. Een misplaatst eerge- voel belette u den nood, waarin gij met uw huisgezin verkeert, aan anderen bekend te maken en dwong u de hand te leggen op eens anders eigendom. Wat mij betreft, ik vergat dat mijn kristenplicht mij gebiedt den noodlijdenden werkman ter hulp te komen. Beiden erkennen wij schuld en beloven ons voortaan beter als kristenen te gedragen.- -- Kom, Pier, komt kinderen, vervolgde Welvaert, met ontroerde stem, laat ons naar huis gaan en daar een goed ontbijt bereiden. Ik heb thans geene goesting meer om te gaan slapen ; de aandoening van den nacht heeft mij allen slaaplust ontnomen. . Al te zamen gingen zij huiswaarts en onderwege ver- haalde vader Welvaert hoe eensklaps, op het zien der wan- EEN KERSTNACHT.359 hoop van zijnen werkman, die verkoos te sterven, liever dan voor de menschen als dief geschandvlekt te worden, het Kerst- lied, in den avond te voren door zijne kinderen gezongen en de ,samenspraak die erop was gevolgd, hem te binnen schoten en ,samenspraak die erop was gevolgd, hem te binnen schoten en hem tot menschlievender gevoelens stemden, dan deze waar- mede hij was uitgegaan, om den aardappeldief te betrappen. Pier Saelens, van zijnen kant, bekende ootmoedig hoe =de ellende van zijn huisgezin, de honger van zijne zieke vrouw en van zijne arme kinderen hem tot diefstal hadden ..aangezet en hoe hij, op de daad verrast en uit vrees voor de schande, vader Welvaert had gesmeekt hem, door een geweerschot, het leven te benemen. Leo en de beide meisjes vergezelden zwijgend hunnen vader en den armen werkman. Te huis gekomen, hielpen Melanie en Rosa elkander, om een goed houtvuur aan te leggen en lekkeren koffie te bereiden. Weldra was alles in orde en men zette zich aan tafel Pier Saelens werd als vriend van den huize behandeld en at met smaak de lekkere tarwen boterhammen, welke de meisjes hem voorlegden. Deze gaven aan het gesprek eerre andere wending en daardoor ontstond een aangenaam onderhoud, als op een vriendenfeest. Toen het vier ure sloeg en de klokken aan het luiden gingen voor de Kerstmis, waren allen nog vroolijk bijeen, Pier Saelens wist niet waar de woorden vinden, om vader Welvaert en zijne kinderen te bedanken en vertrok naar zijn huis met eersen ganschen voorraad vleesch en andere eetwa- ren en met de belofte van pachter Welvaert, dat zijn gezin voortaan geen gebrek meer zou lijden. Als Pier vertrokken was en de kinderen zich gereed maakten om ter kerk te gaan, zegde vader Welvaert : ?Kinderen, ik ook ga naar de Kerstmis. Ik wil den Zaligmaker, wiens geboorte wij vandaag vieren, hartelijk danken voor den omkeer, dien hij in mijn gemoed heeft teweeggebracht en hem beloven voortaan, zooveel mogelijk, de ellende mijner werklieden te verzachten. In de kerk werd het Kerstlied door zilveren kinderstem.- men gezongen en in het hart van vader Welvaert weerklonk liet : Glorie aan God in den Hooge, en vrede op aarde, aan ,cie menschen die van goeden wil zijn ! A. V. BTILTYNCK. ITLIZEIVEMIE ERNST WANTE'S K Ii ij heeft voor ons geleden! V le Brussel met den Godechayle -pyis vereerd. M jonge kunstenaars aan te moedigen en hun mid- delen te verschaffen tot verdere volmaking, stichtte- Napoleon Godecharle drij jaarlijksche reisbeurzen, elk -van vier duizend frank, gedurende drij jaar te genieten door den schilder, den beeldhouwer en den bouwkundige,. die, min als 25 jaar oud, in den toog van Schoone Kunsten te Brussel, eerste zou uitgeroepen worden. Eene stichting koninklijk mild, en dies te meer alien lof en dank weerdig, daar de stichter alles wijslijk wist te schikken, om met het beste gevolg degelijke kunst te be- vorderen. Zoo eischt hij van de schilders historische tafereelen; maar, op dat breede gebied, laat hij aan de jonge kunste- naars vrijen keus : aldus komen oorspronkelijkheid, waarheid en innigheid van gevoel tot hun goede recht, en moeten niet langer onderdoen voor ervaren bedrevenheid in het om-, springen met kunstmatige middelen -- meestal middeltjes ? op de academiebanken aangeleerd. Geen wonder, dat, bij de kenners, de prijs van Godecharle in achting op gelijke hoogte staat niet den prijs van Rome; en hooger zelfs, bij al wie het ernstig meenen met de belangen der schilderkunst. Geen wonder dat het getal der mededingers immer` aangroeit, en de weerde der aangeboden werken immer stijgt en vermeerdert. ?HIJ HEEFT VOOR ONS GELEDEN! ?61 Dit jaar waren er voor de schilderkunst 18 mededin- gers; en, op weinige uitzonderingen na, getuigden al hunne werken van merkweerdige begaafdheden en aanleg. Den eersten keer, op negen, gaat de prijs buiten Brus- sel; en, als Vlaming. zijn wij fier omdat de bekroonde een leerling is van Juliaan de Vriendt, die, met zijnen broeder Albrecht, den ouden `roem onzer Vlaamsche schilderschool zoo schitterend bewaart en zoo adellijk schoone verrijkt. Als Vlaming ook, doet het ons deugd, dat de bekroonde ,schilderij een godsdienstig tafereel is, diep en heel, ja, van ,innige godsvrucht doordrongen. ERNST WANTE is de naam van den laureaat : hij werd, den 8sten September, 1872, te Gent geboren en woont, sedert 1879 te Sint-Niklaas. Weinigen wierden als hij met zoo uitstekende gaven van God begiftigd, en door zoo gunstige omstandigheden geholpen in het ontwikkelen van hun talent. Zijn vader, een knap en hoogst verdienstelijk decoratie- schilder, was zijn eerste meester : deze leerde hem in het spel van lijn en kleur het schoone bemerken, de kunst be- wonderen en beminnen, en met taai geduld en drift aan het werk blijven. Vast en keurig teekenen leerde hij in de Academie van :St-Niklaas, waar hij Primus der schilderklas uittrad. Aangemoedigd door den kunstschilder Jozef Janssens, die, door zijn voorbeeld en zijne gulden lessen, hem in den roep tot godsdienstige schildering bevestigde, ging de zestien- jarige WANTE de lessen bijwonen in de Academie van Ant- werpen, waar hij eene tweede maal Primus gekroond wierd. Dit jaar verwierf hij, als leerling van het Antwerpsche Hoo- ger Instituut, den prijs-De Keyzer met dezelfde schilderij waar de keurraad van Brussel, den 14 November laatstleden, den prijs Godecharle aan toewees. 362 ERNST WANTE'S 't Is een doek van 2m30 op 1m4o. Een smalle straat, trapsgewijs schietend en kromloopend, ingesloten tusschen grauwe, grove muren ?den omheinings- muur van eenen hof, langs den linkerkant van den toe-, schouwer, en den zijmuur van een zwaar gebouw langs den rechterkant ? in het verschiet, te midden, worden beide muren verbonden door een overbouwd gewelf, waaronder` de straat uitloopt. De kruinen der palmboomen, -- die boven den linkermuur uitsteken, en waartusschen men, in de verte, eenen hooger gelegen wijk der stad, onder helder blauwen hemel ontwaart, ?de hevigheid van het glanzig zonnebla. ken, zoowel als de bouwtrant, tot in zijne kleinste bijzon- derheden, dit alles werkt op de inbeelding met al het eigen- aardige van een zicht uit de Oostersche steden. Het volle licht valt van boven vlak in de straat. De stoet, die op den toeschouwer aankomt, maakt halt; _men ziet om : ?Ginder hapert iets ! ?En inderdaad, onder het- gewelf, wordt de menigte warrelend tegengehouden door de opgestoken armen van een romeinschen krijgsman; nevens dezen, plat uitgestrekt ter aarde ligt eene witte menschenge- daante, onder den balk van een zwaar kruis : 't is Jesus van Nazareth! Ziet die weelderig gekleede Sadduceërs en Phariseeuwen, hoe zij. stijf en statig, half omgekeerd of achtloos voort- stappend, grijnzen en binnensmonds woorden mompelen van- haat en wraak tegen hunnen aartsvijand, ?den aartsvijand- van ongerechtigheid en veinzerij -- : ?Lijden zal hij, tot het uiterste toe! Sterven zal hij, op Calvari? aan 't kruis ! ? uiterste toe! Sterven zal hij, op Calvari? aan 't kruis ! ? Waarlijk, daar staan ze dicht voor ons, aan 't hoofd van den stoet, de vreemde slaven, de beulen. Vooral springt ons in de oogen een neger, met eene houweel op den schouder, en, aan de hand, een grof gevlochten, groenen korf, waar spijkers, tang en timmergerief in liggen ; dan, een koperkleurige, met eene roode ladder. Dezen moet bij den koperkleurige, met eene roode ladder. Dezen moet bij den ommezwaai der straat een onverwacht gezicht getroffen hebben : star richt hij` zijn stouten, doch verbaasden, blik naar den hoek aan den rechterkant. Daar staat eene vrouw ?Maria, Jesus' Moeder ? doodbleek, met geloken oogen, maar met eene hemelsche uitdrukking van volkomen gelatenheid, die haar aangezicht onzeggelijk veredelt. Niet gebroken, niet in& nzijgend, maar lichtekens aanleunend in zijne armen, staat zij, gesteund -door joannes. ?HIJ HEEFT VOOR ONS GELEDEN! ?363 Manlijk en moedig bedwingt de geliefde leerling zijn eigen droefheid en wee; vaste staat hij, enkel met het lijden der Moeder bekommerd, en angstig luisterend naar het geschreeuw en het getier dat hem, van achter den hoek der straat, in de oorera druischt. Hij kwam met de Moeder den Zoon te gemoet ; maar, bij het akelig misbaar, het ergste vermoedende, is hij plots met Maria staande gebleven. Eene andere heilige vrouw, die ze volgde, ligt geknield, met afgekeerd gelaat en uitgespreide armen, tegen den grauwen muur. Magdalena, zij, heeft haar niet kunnen bedwingen : knielende kroop zij langs den grond tot om den hoek van het gebouw; en zij kijkt, stout en boud, de straat op; verwilderd rollen hare blonde lokken, los en lang over den linker schouder; en, afgeschoven, ligt haar mantelkleed in langen sleep achter haar. Zoo geweldig bewogen, en toch zoo kiesch en edel! Zoo natuurlijk, ongezocht, en toch zoo, dramatisch treffend ! Zoo passend geschikt om den groep der heilige vrouwen met den stoet te verbinden, en het gansche tafereel in de strengste & nheid saam te grijpen en te bezegelen! Beneden in den linkerhoek, steekt uit de lijst, in de richting van den stoet, het halfomhulde hoofd van eene mannelijke' figuur, die, naar Oostersche wij ze gedrapeerd, neergehurkt zit op eene vloermat. Twee stappen verder eene jonge moeder, den rechter voorarm om den hals van haar staande zoontje gedrukt : zij luistert, benauwd en medelijdend, op haren man, die met de linkere hand naar den gevallen kruisdrager wijst. Boven op den omheiningsmuur, en in de venstergaten van het gebouw aan den overkant, nog enkele figuren en koppen van nieuwsgierigen. Zoo getrouw mogelijk hebben wij het bekroonde tafereel ontleed; och, ja, ontleed, maar tevens ook ontzield; en wij bevinden ons onmachtig om, met zwart op wit, al ware 't maar een enkel gedacht, een schemerend zweemsel te geven van het koloriet, zoo levendig en zoo rijk. Dat moet men met eigen oogen zien! Daaraan moet !wen, in stille beschouwing, de blikken mogen verzadigen, 364 ERNST WANTE'S wil men, met het kleurenrijke, harmonisch getemperde licht van des schilders penseel, teug bij teug in het gemoed voelen vloeien, al wat de godminnende jongeling ontstroomen liet uit zijn eigen diepgevoelig herte, zoo dikwijls, aan de bron van Lijden en Liefde, met het heilig, goddelijk Bloed gelaafd van Hem, die voor ons heeft geleden! Dan, ja, dan vat men eerst den toon op denwelken het bpschrift ons toeroept ?Ilij heeft voor ons geleden! ? Eerst kreunt het, meewarig, op innig smeekenden toon; dan langzaam, maar gedurig aan, zwellen de golvingen van die stem, en plechtig rolt eindelijk en drijft het gegalm als een dringend, liefderijk vermaan ! ?Hij -- het blank onschuldig Lam ?ligt uitgeput van lijden ten gronde, vernederd en vernietigd, ook in zijne menschheid. Hij, die, het hoofd omstraald van den eeuwigen gloriekrans der Godheid, in de Hemelen troont. ? ?0 lastert en verergert (lit lijden niet zooals de hoonende en hatende Sadduceërs en Phariseeuwen ! ?-- ?Ziet het niet aan met de oogen, der wijsheid dezer wereld, - zooals die nieuwsgierigen daarboven ?hoog op hare leergestoelten tronende, en uit ijdele wetenszucht den wan- del des Zaligmakers navorschende ! ? ?Blijft niet koud en onverschillig aan dit lijden, zooals de vreemde slaven, die daar vooraan stappen, of zooals de jood die daar zittende blijft in den linker hoek ! ?-- ?Menschelijk, louter natuurlijk medelijden, zooals dat waar het jonge gezin, dáár op kant, den gevallen Zalig- maker mede bejegent -- neen, hoe loffelijk het ook schijne- en weze, dat kan en mag niet genoegen ! ?? ?'t Is voor u, 't is voor mij, 't is voor ons, dat Hij geleden heeft, Hij, de God Mensch; en, vergoddelijkt door de bovennatuurlijke werking der genade, moet ons mede- lijden zijn, zooals dat van Jesus' Moeder, en van zijne - getrouwe volgelingen; een medeladen, dat het gansche wezen inneemt, dat alles wal we kunnen, alles wat we zijn ten offer brengt, door rouw en liefde gedreven ! ?? Die slottoon in Wante's geschilderd lied van Liefde en Lijden, ?die hemelgalm ?ruischt en klinkt u tegen, immer duidelijker en dieper naarmate dat gij luistert, uit den groep ter rechterzijde, den fijnst en keurigst afgewerkt en van het gansche -tafereel; en - zacht, doch onweerstaanbaar, c HIJ HEEFT VOOR ONS GELEDEN! ?63 .....r............... dwingt hij u, v66r het onvergetelijk beeld der Moeder van de smert neergeknield, met den Dichter van het ?Mensch- dom Verlost ?mede te bidden : ?Vergun mij, dat ik 't kruis van Jesus en zijn wonden, En wat Hij leed en streed tot boeting van mijn zonden, In dankbre liefde en rouw, o Moeder, met it deel! ? Zang IX. God bone en krone den jongen laureaat, duizendvoud en meer, en beter nog als de menschen ! EUG. DE LEPELEER. Te Sint-Niklaas, _op Sint-Cecilids avond, 1893. ONUITGEGrEVEN FRANSCHE AANSPRAKEN VAN JAN DAVID, ARK aan den eerwoerden heer Jan Bols zijn wij in liet bezit van de handschriften van eerre reeks Fransche (I) aanspraken, omtrent 6o jaar geleden door Da,v d uitgesproken als bestierder van het college van Pitzemburg te Mechelen. (i) Men weet dat de geleerde en onvermoeibare David ook verscheidene andere Fransche werken in het licht gaf, namelijk : Mantuel de 1'histoire de Belgique: Recherches sur le cours prirnitif de de 1'histoire de Belgique: Recherches sur le cours prirnitif de l'Escaut; La guerre de Grimbeeg he; en voorts talrijke verslagen op stukken toegezon{ien voor prijsvragen der Koninklijke Academie van wetenschappen, letteren en fraaie kunsten, AANSPRAKEN VAN JAN DAVID. 367. Ten titel van document achten wij het niet onaardig en zonder belang er een van over te drukken in het Belfort, en vindt men er genoegen bij, dan geven wij later insgelijks de andere. Te dezer gelegenheid zal het ongetwijfeld aan de lezers ook aangenaam zijn, als inleiding aan deze redevoeringen, hier eenige min gekende bijzonderheden nog te vernemen uit 't mans verdienstelijk leven (i). J. David werd in 18o 1 te Lier geboren; in 1820 trad hij in 't Groot Seminarie ; op het einde van 1821 werd hij tot onder-regent benoemd van het Athenceum van Antwer- pen, en vervolgens in September 1822 tot leeraar van groote figuur aan het Klein Seminarie van Mechelen. Daar verbleef hij tot het jaar 1825, wanneer het gesticht gewelddadig gesloten werd. Ondertusschen, den 20 Augustus 1823, was hij priester gewijd door den prins-aartsbisschop de Wan. Eens het Klein Seminarie gesloten, was David van zijn ambt ontslagen en volkomen vrij; doch wat baatte hem de vrijheid, als de openbare oefening van zijnen godsdienst belemmerd of van de noodige bescherming verstoken bleef! De opgedrongen rust werd hem een tijd van zonderlinge werkzaamheid ... Het was alsdan, dat in Mechelen eene vereeniging ontstond van ieverige en geleerde priesters, die voor doel- wit had ontbrekende godsdienstige werken aan het Vlaamsche volk te bezorgen... De vereeniging werd -ingericht onder de bescherming van den toenmaligen plebaan der O.-L.-Vr. kerk van Antwerpen, later Mgr Sterckx, aartsbisschop van Belgi?en primaat van Belgi? en telde - onder hare leden kanonik Jan van Gils en de eerw. heeren Willem Huys- mans (pastoor van S. Pieterskerk, te Mechelen, overleden in 1863), Gabriël Hermans (oud-leeraar van 't Klein Seminarie, vervolgens pastoor te Leest, overleden in 1854), doch inzon- lijk j. David en zijnen onafscheidbaren vriend P.-F.-X de (i) Zie Het leven en de werken van 7.-B. David, door Dr MOROY en prof. J. VAN DE WEGHE. 368 AANSPRAKEN VAN JAN DAVID. Ram, die op twintigjarigen ouderdom zijn medeleeraar aan het Klein Seminarie geworden was (I). Na tijdverloop van drij onstuimige jaren besloeg de Bibliotheek der versprei ding van goede boeken niet ' min dan drij en dertig deelera (Meche- len, 1826-1829) .. . Ondertusschen hadden de herhaalde klachten der geeste- lijkheid en meer dreigende voorteekens -- te laat, eilaas! ? eenigszins de oogen opgeklaard van Koning Willem I; en den 1 Mei 183o mochten de geestelijke scholen heropend worden en professor David zijne lessen hernemen in het Klein Seminarie. Nu echter werd hij met het onderwijs der rhetorika belast. Korten tijd nadien was het stedelijk college van Meche- len tot een zoo volkomen verval geraakt, dat de regentie dier stad de noodwendigheid gevoelde van het in 1831 onder toezicht van het aartsbisdom te plaatsen, wat ook gebeurde. Van dit oogenblik tot het jaar 1836 bleef de eerw. David aangesteld als Bestierder van het college van Pitsemburg, en hij kon op korten tijd het vervallend gesticht op eene hoogte brengen, die later door weinig instellingen van onderwijs bereikt werd. Hier volgt nu eene der redevoeringen, aldaar ter gelegen- heid eener prijsuitdeeling door David uitgesproken : MESSIEURS, En prenant aujourd'hui Ia parole, je n'ai d'autre but que de stimuler l'ardeur de mes chers élèves et de les engager a par- courir courageusement et jusqu'au bout la carrière littéraire dans laquelle un grand hombre d'entr'eux se Bont signalés 'par les succès les plus biillants. Je n'ai pas, it est vrai, attendu jusqu'? ce jour pour exciter dans mes élèves le zèle et l'assiduit? pen-, ce jour pour exciter dans mes élèves le zèle et l'assiduit? pen-, dant tout le cours de l'année, je n'ai cess?de leur donner tout ce que mon devoir et mon amour pour eux, ont pu m'inspirer de bons conseils et de paroles d'encouragement; mais pourrois-je laisser passer cette occasion solennelle, oit tout ce qui les entoure e (i) Zij vonden ook moedige medewerkers in M. Barret, vikaris- generaal van Luik, en M. van Bommel, sedert bisschop derzelfde stad, z. bl. 123 van vermeld werk. AANSPRAKEN VAN JAN DAVID. 369 est propre ?graver profondément dans leurs coeurs les avis qui sortent du fond du mien? En effet a la vue de ces nobles mar- ques qui vont devenir la récompense du travail ; en présence de ces lignes magistrats qui prennent tant d'intérêt ?la prospérit? de notre établissement, de ces professeurs instruits et infatigables qui trouvent dans les succès de leurs disciples leur plus douce récompense ; en présence de ces parens dont le coeur palpite de joie dans I'attente des couronnes qui vont orner les fronts de leurs enfants Bien aimés, de ces nombreux arnis qui prennent une part si vive au triomphe de leurs jeunes concitoyens, quel est le jeune homme, au milieu de tout cela, qui pourroit rester sound ?la voix qui lui crie sans cesse de mettre ?profit les beaux jours de la jeunesse pour acquérir par le zèle et le travail les connoissan- ces qui dolvent lui mériter des distinctions si honorables? Quel est celui qui, en ce moment, ne se sente enflamm?dune noble émulation pour remporter dans la suite de nouvelles victoires, ou pour disputer, par des efforts soutenus, la palme ?ses concur- rents? Car voil? mes chers élèves, le premier fruit de vos études, ces médailles d'honneur qui vont orner la poitrine des premiers d'entre vous, comme les trophées d'une innocente victoire. Ces productions littéraires qui vont récompenser leur zèle et par dessus tout les applaudissements de cette assemblée qui prend _ part a votre gloire et qui conservera un éternel souvenir de vos succès, ah vous voil?sans doute amplement dédommagés des peines que vous avez du vous Bonner pour devancer les autres, voil? sans doute de quoi racheter ces heures d'études que votre Age auroit préfér?employer au jeu et aux divertissements. Mais ce fruit, quoique déj?si doux, si précieux, n'est pas le seul, ce n'est que le commencement et le moms considérable des fruits que vous retirerez de vos études, car la science ne doit pas seu- lement vous mériter des honneurs en des jours de solennit? elle doit faire l'ornement et concourir au bonheur de votre vie toute entière. Les lettres, dit Cicéron, nourrissent la jeunesse, charment nos vieux ans ; elles servent d'ornement au bonheur, d'asile et de consolation ?l'adversit?; elles récréent sous le toit domestique, et n'embarrassent point au dehors; elles veillent avez nous; en voyage, ?la campagne, elles se retrouvent avez nous. Voil?l'écla- tant témoignage que l'orateur romain rend en faveur des belles lettres, qu'il cultivoit, avec tant de succès; et ce qu'il en dit s'applique également aux autres sciences qui font l'objet de vos études, telle que l'histoire, la géographie, les mathématiques. L'agrément et 1'utilit?en sont également incontestables, et quel est l'homme, pour peu qu'il soit initi??ces connoissances, qui n'éprouve pas tous les jours le fruit qu'il en retire ? Quelle que soit la carrière dans laquelle it est engag? non seulement la science ne pèse pas, mais alle lui procure une Poule d'avantages lont 370 AANSPRAKEN VAN JAN DAVID. celui qui ne l'a pas cultivée dans sa jeunesse reste a jamais priv? 3e conviens, mes chers élèves, qu'il vous en coûte des efforts, 3e conviens, mes chers élèves, qu'il vous en coûte des efforts, que vous avez même des dégouts ?surmonter, et ?faire de grands sacrifices pour vous livrer au travail avec toute l'assiduit?qu'exi- gent les études sérieuses auxquelles vous vous appliquez; j'avoue gent les études sérieuses auxquelles vous vous appliquez; j'avoue qu'?votre Age, ou l'homme aime a se répendre au dehors, ou tout vous invite au jeu et au plaisir, vous avez a subir beaucoup de contrainte pour vous concentrer au dedans de vous mêmes et fixer votre esprit sur des objets qui demandent son attention toute entière ; mais outre qu'on vous accorde et même avec largesse des heures de délassement et de récréation, ou mettant de cót?vos occupations sérieuses, vous pouvez vous livrer aux divertissements qui sont propres a votre Age, est-ce trop, je vous le demande, est-ce trop payer une vie entière de jouissance par quelques années de travail I La jeunesse est la saison des semailles; le tems de la moisson, ce sont toutes les années qui suivront, et les fruits que vous recueillerez ne s'épuiseront lamais. Ces con- sidérations ne suffisent-elles pas pour vous enflammer tous d'une noble ardeur pour l'étude, et pour vous exciter a vous lancer de nouveau avec un surcroit d'émulation dans la carrière des sciences, après les jours de repos dont vous allez jouir? Vous ne sauriez •être tous vainqueurs aujourd'hui; mais parmi les vaincus, le nombre n'est pas petit de ceux qui ont suivi de bien près tels de leurs condisciples qui sont maintenant victorieux. Vous pouvez donc tous ou presque tous prétendre aux honneurs qui sont aujourd'hui le partage de ceux qui ont remport?la palme. Its auront par la suite a combattre avec courage pour se maintenir a la hauteur ou les a glacés leur zèle, et pour s'élever plus haut encore; les autres cédant aux aiguillons dune noble ému- lation, tacheront par des efforts soutenus de les atteindre, et s'il est possible de les surpasser; mais tous rivaliseront de zèle pour parvenir au but des études, je veux dire pour s'enrichir des connoissances qui doivent faire l'ornement et le charme de leur vie. Mais je ne vous aurais pas dit, mes chers élèves, tout ce que mon coeur et mon devoir m'inspire pour votre bien-être, si, en vous engageant a cultiver avec ardeur les lettres et les sciences, je ne vous exhortois en même tems a pratiquer la vertu avec non ne vous exhortois en même tems a pratiquer la vertu avec non moins de zèle. Sans elle on peut bien être savant, mais on ne sauroit être heureux. La vertu est comme le sel de la science, Melle dolt empêcher celle-ci de se corrompre. La science en effet est une arme ?deux tranchants l'homme vertueux s'en sert pour défendre la vérit?et la justice; tandis que chez l'homme méchant elle re sert qu'?propager l'erreur avec plus de succès et a faire souvent le mal impunément. ,'ajouterai même que de tous les êtres celui que je crains le plus, c'est l'homme aux grandes AANSPRAKEN VAN JAN DAVID. 371 connoissances mais qui ne possède pas la vertu. Si donc vous voulez être heureux et vivre en même tems pour le bonheur de vos semblables; si vous voulez devenir un jour des citoyens utiles ;a notre chère et belle patrie, ne séparez jamais ces deux choses lui vont si bien ensemble et qui se prêtent mutuellement un si ferme appui, la science et la vertu. C'est alors que dans les diff? -rentes carrières qui s'ouvriront levant vous, aimés de Dieu et des hommes, vous opérerez votre félicit?ici-bas et préparerez celle infiniment plus grande qui vous attend dans l'autre vie. C'est alors que vos concitoyens, témoins aujourd'hui de vos triomphes, se rappelleront avec plaisir ces premiers succès, et voyant que vous aurez réalis?les belles espérances qu'ils ont concues de vous, ils vous feront trouver dans l'estime générale la digne récompense des travaux de votre jeunesse. 0~~~~~~ (a~i ?~i w~ w ~Á~w~i~w ~i~ 4.m qmpA ~~...W?..~~ ~?,.,~nr~+? WENKEN EN VRAGEN. De heer E. Spanoghe vestigt op bl. 8o van het Tijdschrzf( voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde (Leiden, 189o) de aan- dacht op de uitdrukking hou sick'; en hij oppert de gissing dat dit hou sick wel de zelfde uitdrukking zal zijn als het hou, Tek = hou, heg ik, van de Antwerpsche melkboerinnetjes die hunnen hou, heg ik, van de Antwerpsche melkboerinnetjes die hunnen hond willen doen stilstaan. Volgens den heer J. W. Muller (bl. 244 van het zelfde Tijdschrift, 1892) wordt die verklaring bevestigd door het woord sek (sekgras), een der namen van de' plant die men gewoonlijk 'egge heet (carex). In Castelein's Const van Rhetoriken komt eene plaats voor? die, alhoewel zelf niet gansch in orde, allen twijfel wegneemt-, ren ook in andere opzichten merkwaardig is : 119. Ghelijck dees termen, haudtse vut uwen beck Biedt hemlien, vertrec, wilter niet naer vraghen Maesscip, bonnespaeis, altoos, tes gheck, Vastelauent, esse, wijnwatere, hau seck, Mellecanderen, keermesse, voerbough, cordewaghen, Auerecht, watse lief, met meer ander saghen Diemen abuseerd als eyst ons moeders tale : Een goed orthographiste sal sulck dijngh wanhaghen? Dus wildse veriaghen alle teenen male. 120. Seghd weeck schoe vuer weescoe, met lettel delaies, Redent wat fraeis, eer hu schande ouerpesse : Charte vuer quaerte, 'onder veel ghecraeis Maerctscip : voerboergh : altijd : behauwens paeis Vastenauend : ghewijd water : wats u lief, keercmesse : Vuer auerecht (onthaudt dit vuer een lesse) Contrarie of omme : vuer auseck, Teghd, au seghd Elc anderen : curte waghen : es zu vuer esse : Vuer gheck, tes gheckijnghe vte leghd. (Uitgave van 1555, bl. 40.) ?Daarstellen. ?Dit woord ?een schrikbeeld voor onze` taalkundigen -- geraakt allengs' eenigszins uit de mode, sinds men het meer dichterlijke in het leven roepen te pas en te onpas is, het meer dichterlijke in het leven roepen te pas en te onpas is, gaan bezigen. WENKEN EN VRAGEN. 373 ?Vroeger ?-- schreef Dr.' Jonckbloet in den Nutsalmanak voor 1862 (bl. 32) --- ?werd een monument epgerigt, eene woning gebouwd, eene gracht gegraven, een park aangelegd, eene brug geslagen, een beeld gebeiteld, men sprak van een kunstwerk scheppen, een geleerd werk schrijven, eene vereeniging vormen, een fonds tot stand brengen, eene gemeente stichten, iets maakte ons geluk, iets anders het schoone uit, enz., enz. ~ w ?Maar dat was veel te omslagtig : die omhaal van woorden werd overboord geworpen, en thans word alles daargesteld... ? Ofschoon het, vooral in de eerste helft dezer eeuw, nog wel door goede schrijvers werd gebezigd, is men het er thans alge- meen over eens, dat het onvoorwaardelijk afkeuring verdient. Van daarstelling geldt natuurlijk het zelfde. ?(Mr. C. Bake : Taal- politie (Noord en Zuid, 1886, blz. 27o)). * Waar mag het woord blaffeture (= vensterluik) wel vandaan komen? Etre en vogue = in zwang, in gebruik zijn. Niet weer te geven door in voege rijn, dat geen Nederlandsch is. Au mogen de = door middel van; bij middel van is ins- gelijks geen Nederlandsch. Men kan zeggen : vijftig jaar geleden, ofwel, vóór vijftig jaar. -- Over vijftig jaar beteekent integendeel hetzelfde als binnen vijftig jaar, na vijftig jaar ; over vijftig jaar heeft in het Neder- landsch nooit den zin van : vijftig jaar geleden. De Vlaamsche schrijvers gebruiken en misbruiken veel het voorzetsel onder. Sous ce rapport wordt door hen vertaald : onder dit opzicht; het moet zijn : in dit Opzicht. -- A ce point de vue wordt door velen vertaald onder dit oogpunt ; het moet zijn : uit dit oogpunt; wil men standpunt gebruiken, plaatst men zich op dit of dat standpunt, men spreke bijgevolg van dit of dat stand- punt uit, van dit ot dat standpunt. * En van standpunten gesproken, is het te betreuren dat ink Belgi?de boekbeoordeelingen te weinig gedaan worden van een louter letterkundig standpunt uit. In het Nederlandsch Museum schreef de heer Leonard Willems eeneuit gebreide be- en veroordeeling van het werk Prudens van Duyse, van den heer J. Micheels. Eenige dagen geleden nu plaatste, in den Spectator, niemand minder dan Prof. Moltzer zijn naam onder eeoe insgelijks uitvoerige, toch wa,ardeerende bespreking van hetzelfde werk; hij vindt geene- woorden genoeg om er den lof van -'te maken. 374 WENKEN EN VRAGEN, Eenige Rijmspreuken uit het liederboekje van Katherine Wynckelmans (bi. 15 en ib ; aO 1543; stadsarchief van Brugge) a Alst alomme ende omme es ghecomme dan en esser niet dan den cost ghewonnen by besteet wel sinen arebet die winct den cost der salichyt amen bedwynct hu kient in zijnen thyden heer hem die jaren houerlieden een ceeen roedeken laet hem booghen maer enen groetten boom en zalt niet ghedooghen hebt dit voor ooghen amen conste gaet bonen alle dinghen conste can den man ter heeren bringhen als goudt ende zeluer den man afgaet dan zal hem const in staede staen amen dyet tiet eef en de tiet laet lyden selden corn hem die tyt ten tyden ic hatte den diet en die ys leden gheleden dyt mat min omfreden Een twee drie viere vijue zesse leert al wel hu lesse ende hoort alle daeghe messe want messe te horen en verleet niet onrechtvaerdich goet en rict niet ende een leughenare en bediet niet fondert hu altoijs in der duecht ende schuedt quat gheselchap waer ghy meuch verkeert altoes metten wroeden dan ziidy gerekent metten goeden geen beter dinck dan weel doen ende blide zijn want van wel doen somt grootte duech ende van den quaden en es niement verheuch daer omme arbeit altyt om deuch dan meught ghy ziin daerby sijn verheuct hoort siet ende verdrach zooe en veet nyement waet ghij jaech jc horde ende jc verdroch als mijnen tijt quam jc louch die can hooren en verdraghe die zal gode wel beaghen can jc altoos wel verdraghen amen DE VULGAAT. Twee artikels der Revue théologique. ~;EIDE artikels doelen op 'tzelfde oogwit : den zin bepalen van de twee vermaarde decreten der Vergadering van Trenten over de authenticiteit der Vulgaat, (Latijnsche vertaling der h. Schrift). Het eerste decreet luidt dezer wijze ?Indien iemand die volledige boeken (hooger opgesomd) met al hunne deelen, gelijk ze in de katholieke Kerk gewoonlijk gelezen worden en zich bevinden in de oude Latijnsche Vulgaat, niet erkent voor heilige en canonische boeken.., hij zij gedoemd. ? Het tweede decreet verklaart dat, onder al de latijnsche uit- ? Het tweede decreet verklaart dat, onder al de latijnsche uit- gaven der h. Schrift, deze oude en alom verspreide Vulgaat, door 't lang gebruik van zoo veel eeuwen goedgekeurd, als authentiek moet genomen worden in de openbare lessen, redewisselingen, predikatiën en uitleggingen ; en dat niemand besta dezelve te verwerpen 't is gelijk onder welk voorwendsel quovis prcetextu. Daarna volgen de twee regels die de schriftuuruitlegging vast- stellen, bijzonderlijk voor de plaatsen die het geloof en de zeden betreffen. betreffen. De eerste regel is dat de h. Schrift niet mag uitgelegd worden tegen den Tin bepaald door de h. Kerk, wier ambt het is over de ware beteekenis en de uitlegging der h. Schrift oordeel te strijken ; De tweede regel is het eenparig gevoelen der kerkvaders. Alle katholieken gelooven dus aan de authenticiteit der Vul- gaat, 't is te zeggen aan hare overeenkomst met den oorspron- kelijken tekst door den H. Geest ingegeven. Maar hoe nauw moet men die overeenkomst bepalen? Hoe ver is de Latijnsche Vulgaat de trouwe en juiste vertaling van den oorspronkelijken tekst? Hier beginnen de gevoelens uit een te lcopen. De naamlooze schrijver van 't eerste artikel der Revue theo- 376 DE VULGAAT. logique, verleden jaar verschenen, is streng en nauwgezet, hij houdt vast aan de meening van den Roomschen theologant, kardinaal FRANZELIN, die gelooft dat al de dogmatische teksten, in de Vulgaat- voorkomend, de echte vertaling moeten zijn van den Hebreeuw- schen of Griekschen grondtekst. Om zijn gezegde te staven bei oept - zich de doorluchte theolo- gant op den context en bijzonder op het doelwit der Tridentijnsche verklaring; hij toont zich nochtans zoo streng niet als de naamlooze- schrijver in 't veroordeelen eener breederer denkwijze. Hij zegt schrijver in 't veroordeelen eener breederer denkwijze. Hij zegt dat sommige geleerde mannen het decreet van Trenten uitleggen in eenen te wijden zin, Tijns dunkens, ten minste, ut nobis quidem vifetur; ?en verder : wat ons betreft, wij meenen putamhs dat ons gedacht het beste is. Gansch zijne redenering heeft voor grondslag het onderscheid tusschen dogmatische en niet dogmatische teksten ; maar van dit onderscheid gewaagt het Concilie niet. Geheel de h. Schrift en al hare deelen worden canonisch verklaard en van God ingegeven. Overigens, de bewijzen getrokken uit het doelwit der kerkvaders zijn te rekbaar om daarop een vast oordeel te grondvesten; en gelijk kardinaal Franzelin het zelf zegt aan 't einde eener noot, uit de verdediging der pauselijke Legaten tegen de aantijging dat de Vulgaat zou falen, blijkt het grondbeginsel, gezamenlijk te Rome en te Trenten aangenomen, .dat er in de Vulgaat geen dwalingen zijn c, in zaken die 't geloof aangaan, dove import la fede ? Dat zegt ook de schrijver van het tweede artikel der Revue, de E. H. VAN DE PUTTE, leeraar van h. Schrift in 't Seminarie van Brugge; en hij bewijst breedvoerig met 4 of 5 redenen dat de zin der Tridentijnsche decreten die niet kan zijn welken kar- dinaal Franzelin aanwijst; maar dat de Vulgaat verklaard wordt authentiek en canonisch, oindat 10 zij geene dwaling bevat in zake van geloof; en 20 zij in 't algemeen den zin van den oorspronkelijken tekst getrouwelijk vertaalt. Aan de opwerping van FranTelin dat het Concilie zou ver- klaren, als van God ingegeven zijnde, teksten die inderdaad een. menschelijken oorsprong hebben, antwoordt de professor met een. subtiel distinguo : van - menschelijken oorsprong uit 't oogpunt van critiek of uitlegging, ja ; ?uit hoofde van de waarheid die ze uitdrukken, neen. Immers, al de geloofswaarheden. in _ die teksten der Vulgaat uitgedrukt, behooren wezenlijk aan de goddelijke Openbaring en staan op andere plaatsen der h. Schrift te lezen. Men mag dus, zoo het blijkt, de tweede denkwijze vólgen. die aan den schriftuuruitlegger en vertaler de noodige vrijheid toekent. D VULGAAT. 377 Inderdaad (om van geen andere plaatsen te gewagen) als men leest in de Vulgaat, in 't boek van job : Quis Potest facere .mundun de inmundo concepturn semine? Nonne tu qui solus es? Wie kan zuiver maken hetgeen ontvangen is van een onzuiver zaad? Zijt Gij (God) het niet alleen? Op 't lezen van dien tekst moet elkeen zeggen : hier heeft Job het geloofspunt der erfzonde klaar uitged, ukt, Maar als men dan den Hebreeuwschen tekst nagaat, vindt men dus algemeen en onbeduidend gezegde : ?Wie kan het zuiver trekken uit het onzuivere? Niemand ? Moet men op deze plaats niet toepassen hetgeen de h. Hiero- nymus zelf zegt over zijne vertaling van vers to kap. XI van lsaïas, waar wij lezen in 't Hebreeuwsch : ?en zijn verblijf zal luisterrijk zijn ? en de kerkvader vertaalt : ?en Tijn graf zal luisterrijk zijn, omdat hij dacht dat de profeet hier sprak van de dood des Zaligmakers en zijne glo!ieuze verrijzenis ? De vertaler, dood des Zaligmakers en zijne glo!ieuze verrijzenis ? De vertaler, gelijk hij zelf zegt, heeft klaar uitg,e drukt hetgeen hij duister gelijk hij zelf zegt, heeft klaar uitg,e drukt hetgeen hij duister wond in 't Hebreeuwsch : ut manifestum legenti sensum faceremus. wond in 't Hebreeuwsch : ut manifestum legenti sensum faceremus. Op deze plaats van Job heeft hij hetzelfde gedaan ; maar welke onpartij iige uitlegger zal bekennen dat hier in den oor- spronkelijken tekst het geloofspunt der erfzonde wordt uitgedrukt? Des te meer, de aangehaalde woorden bshooren aan den grond- tekst niet, ze zijn er door eenen of anderen copist bijgevoegd. Inderdaad, ze komen onpas in de versmaat; het boek is geschre- ven in strophen van vier verzen, twee paralleele distieken; -- en die regel bevindt zich daar gansch alleen en afgezonderd, zonder 't minste zinverband, tusschen twee strophen die spreken over de kortheid van-'t merschelijk leven. Dezelfde bemerkingen moeten gedaan worden voor de beruchte schriftuurpla,nts, waar Job spreekt van zijne verrijzenis en zelfs van 't zaligmakend aanschouwen : Scio quod Redemptor meus van 't zaligmakend aanschouwen : Scio quod Redemptor meus vivit etc. ??Ik weet dat mijn Verlosser leeft, en dat ik op den jongsten dag uit de aarde zal opstaan ; ik zal weerom met_ mijn vel omringd zijn, en in mijn vleesch zal ik mijnen God zien. Ik zelf zal Hem zien, mijne oogen zullen Hem aanschouwen, en niet een anderen. Deze hoop berust in mijn boezem. a Dit alles is klaar en duidelijk. Job drukt zijn vast geloof uit in zijnen Zaligmaker, in de verrijzenis van zijn lichaam, zelfs in 't goddelijk aanschouwen, ?en misschien, gelijk de H. Augus- 't goddelijk aanschouwen, ?en misschien, gelijk de H. Augus- tinus zegt, in de mer,schwording van den Zoon Gods, die in menschelijk vleesch zal verschijnen, en van de uitverkorenen daarin }erkend worden. }erkend worden. Maar dit alles is onmogelijk om vinden in den Hebreeuw- schen tekst, die luidt als volgt : ?Ik weet dat mijn wreker leeft, En later zal hij op het stof rechtstaan ; 378 DE VULGAAT. En na mijn vel (?) hebben zij dit verscheurd, (?) En uit mijn vleesch (?) zal ik God zien, Dien ik zal zien voor mij, En mijne oogen zien hem, en niet een ander. Mijne nieren versmachten in mijn binnenste, Omdat gij zegt : ?Hoe zullen wij hem vervolgen? ? Het eerste vers gewaagt van geer.en Verlosser of Zaligmaker, maar van God die machtig is Job te wreken over zijne vijanden; doch Job hoopt niet dat te zien binnen zijn leven ; in latere tijden, boven 't stof van zijn graf zal die wreker oprijzen. De Duitsche ischriftuitlegger Allioli beweerde dat de twee ver- zen : en later zal Hij op het stof rechtstaan, -- en : op den jongsten dag zal ik uit de aarde verrijzen ?een en hetzelfde betee- kenen, omdat 800 jaren later Paulus heeft gezegd dat de verrijze- kenen, omdat 800 jaren later Paulus heeft gezegd dat de verrijze- nis van Christus de oorzaak is van onze verrijzenis. -- Uit deze verbazende overeenbrenging ziet men in welke moeielijkheden men geraakt met aan te nemen dat al de dogmatische teksten der Vulgaat de echte vertaling zijn van den oorspronkelijken tekst. De volgende verzen zijn in 't Hebreeuwsch onverstaanbaar men kan er dus in vinden al wat men begeert ; en de h. Hiero- nymus die meende dat er hier spraak was van de verrijzenis en 't eeuwig leven, heeft die geloofspunten klaar en stoutweg. uitgedrukt. Een katholieke hoogleeraar van Weenen, Dr Bickell, heeft gepoogd die verzen te herstellen; ziehier zijne gissing : en mijn getuige (d in plaats van r) wacht dat dit alles voorbij zij; En God zal mijn onschuld zien, Welke ik zie voor mij, Welke mijn oogen zien, en niet een andere. Wat er ook van die gissing zij, eene zaak is zeker, te weten dat de oorspronkelijke tekst niet spreekt van de eeuwige zaligheid na de verrijzenis. na de verrijzenis. Inderdaad, indien de zalige vergelding op deze plaats van Job staat uitgedrukt, dan heeft het gansche boek geene reden meer van bestaan. Job kan niet begrijpen hoe, God rechtveerdig zijnde en hij zelf geen misdadiger, zulke verdrukkende rampen op hem neer- storten. Dit raadsel verbaast en verstomt hem, het ontrukt hem de hevigste klachten tegen de Voorzienigheid. Maar de verrijzenis tot een eeuwig leven, als hij daarvan een klaar gedacht had, moest dit somber raadsel teenemaal opklaren. Job weet ook niet wat antwoorden op de betichting-zijner vrienden, die hem als plich- tig aanzien vermits hij ongelukkig is; die mannen hebben ook de tig aanzien vermits hij ongelukkig is; die mannen hebben ook de DE VULGAAT. 379 minste gedachten niet van eene vergelding na dit sterfelijk leven; en eindelijk, als Jahve zelf verschijnt, wordt er geen woord gerept van belooningen of straffen in een ander leven. God is almachtig en rechtveerdig, de goede wordt beloond en de kwade gestraft; de mensch moet de goddelijke raadsbesluiten aanbidden, zelfs als hij dezelve niet verstaat : Ziedaar de leering van 't boek Job. Moet men dan eenen duisteren en vervalschten tekst te baat Job. Moet men dan eenen duisteren en vervalschten tekst te baat nemen om er eene gedachte in te lasschen die strijdt met den inhoud van gansch het boek en hetzelve nutteloos maakt? De Grieksche vertaling der Zeventigen heeft daar evenmin de verrijzenis in gezien ; zij luidt als volgt : Ik weet dat hij eeuwig is, hij die mij kan verlossen, Op de aarde mijn vleesch herstellen dat deze dingen lijdt; Want 't is door God dat mij deze dingen zijn overgekomen, Welk ik voor mij weet, Welke mijn oog heeft gezien, en niet een andere : Want ze zijn allen in mijn binnenst volbracht. Job spreekt hier van zijne mogelijke genezing; later, in som- mige handschriften en in de oude Vulgaat is het gedacht der verrijzenis er in geslopen : hij kan mijn lichaam herstellen, resur- get cutis mea. get cutis mea. 't Is dan niet te verwonderen dat niet één der Grieksche Kerkvaders dien tekst heeft gebruikt om de verrijzenis der dooden te bewijzen : er bijgevolg kan men niet zeggen dat er daaromtrent een eenparig gevoelen der Kerkvaders bestaat. Uit al die groniredenen blijkt onbetwistbaar dat het eerste artikel der Revue théologique mis slaat, en dat de meening van professor Van de Putte de goede is. Aalst. A. l)AENs, F. PVIZIMIZIEE, ,e7,4 , LEVENSTAAK. Aan Mejuffrouw M. E. B. 4t -' ELUKKIG, die een werk te doen, (~~ een last te dragen heeft; A 0 Wiens dagen zijn gevuld met zorg, ,, die weet waarvoor hij leeft; Die zonder rust maar voortgaat, voort, hoe hij ook zwoegt en zweet; Die altijd maar oh andren denkt, en zoo zichzelv' vergeet; Die 't vol bewustzijn in zich draagt van een bepaalde taak Die toch zijgt nimmer moedloos neer, al zucht en kreunt hij vaak. Hoe duister hem het leven zij, hem schijnt toch steeds een licht Het doel dat hij voor oogen heeft, 't vervullen van zijn plicht. Hem vallen nooit de handen af, hem durft geen twijfel aan Hij weet, dat, zoo hij zwicht of wijkt, er anderen vergaart. Zijn zelfverzaking sterkt hem 't hart en houdt hem kloek en recht, Al noemt hij in zijn ootmoed zich een nuttelooze knecht. .HILDA RAM. Antwerpen, Meert '93. 4144' 444t _ nittittnZISVI 14 IN DE DUINEN. RAAGZAAM zinkt de zonne in 't Westen Over Duine en Zandhil heên; Nijgend verft ze d'hemelvesten 9: En bepurpert 't vlak der zeën. Daar in 't dorpjen rijst de toren Grijs en grouw, en 't haantje blinkt, Wen de zonne, in 't avondgloren Hem een laatste vaarwel winkt. 't Duister daalt uit zwijgend' hemelen : Stilte en vrede dalen me? In het luchtruim sterren schemelen, Kalme rust aamt land en zee. Poperinghe. NINO. '‘e ~ ~to~ ? ~~ 4.tit~ ~ ~ ~J ftftg.~gBldprC„dw`. ``~ BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Jaarboek der Gilde van St.-Lukas en ,St,-Jozef te Gent, Groot boekdeel in-4? Gent, A. Suffer. Dit merkwaardig boek is reeds sedert eenigen tijd vetschenen en wij zijn waarlijk een mea culpa schuldig over onze nalatigheid er nog niet over gesproken te hebben, want het verdient het in de hoogste maat. Doch, daar gedane zaken geenen keer meer hebben, zeggen wij : beter laat dan nooit. Iedereen weet hoe de uitgever er naar streeft en er in gelukt, met den ouden slenter af te bieken en zijne uitgaven een artistiek uitzicht te geven. Ons dunkens heeft hij zich `hier overtroffen en mag dit werk, opzichtens druk en platen, onder zijne beste gerekend worden Zooals het betaamt , voor alle jaarboeken,` geeft men eerst de wetenswaardigheden betrekkelijk de maatschappijen waarvan er spraak is, en die zooveel kostelijke herinneringen zijn voor de leden. Zoo komen hier de Keure der Gilde, de naamlijst barer leden, de reke- ningen, een woord over het doel der instelling, over hare studieafdeelingr over de prijskampen der Sint-Lukasschool, en eindelijk een overzicht van de werkzaamheden. In dit alles treft men veel bijzonders en belangrijks aan, en .waaruit veel nut te trekken is. Onder de artikels van meer algemeen belang, stippen wij aan Levensschets van wijlen Pieter Van ,Kerckhove, eersten deken der Gilde, en eene heerlijke studie, als voordracht gegeven door den heer Leo Bressers : Een kort overzicht der nïiddeleeuwsche muurschildering. De eerste' bijdrage leer t ons den verdienstelijken bouwkundige kennen en wijst ons op zijne hooggewaardeerde gewrochten; eene afbeelding van het middeleeuwsch kasteel van, Lovendegern, door den heer Van Kerckhove hersteld, en eene plaat van het stadhuis van Sint-Nicolaas, zijn meesterstuk, luisteren deze schets op. Zij is ook vergezeld van het portret van den aflijvige, geteekend en gesteendrukt door een aankomeling van talent, S. Sey s; het portret, alhoewel goed van factuur en uitzicht, is misschien een weinig te hard, doch laat ons het beste verhopen van den jeugdigen kunstenaar. De studie van den heer Bressers meldt ons menige wetenswaar- digheden over die bijna vergeten en verloren kunst der muurschildering. Zij is puik geschreven en ' gewetensvol bewerkt, zij moet veel opzoe. kingen gekost hebben en verraadt veel kennis van het vak. Deze verhandeling is opgesierd door medaillons en platen van groot kunst- en historisch belang. 384 BOEKENNIEUWS EN KROMIJK. Vooieerst vier fragmenten van Romaansche beelden (zie plaat), ontdekt in de puinen der Sint-Baafsabdij , alhier, in de kerk van Sint Macarius, den gewezen rifter van gezegde abdij. De tweede plaat bewaart ons eene muurschildering twee jaar geleden ontdekt in Sint Baafs, in de kapel van den H. Jozef, vroeger kapel van 0. L. Vrouw ter Engelen. Zij verbeeldt Jezus ter dood veroordeeld door Pilatus en eene kruisafdoening. Ongelukkiglijk heeft dat staalken van middeieeuwsche muurschildering geene genade gevonden voor den krabber, onder i oor- wendsel dat er te weinig van overbleef. Verder, in een ander artikel, komen wij insgelijks eene merk- waardige plaat tegen : Verheerlijking van 0. L. Vrouw door de zegepralende Keek. Het is eene compositie uitgevoerd door een jeugdigen artist vol toekomst, den heer Frans Coppejans, en waarmede hij in de Sint-Lukasscllool bekroond is geweest; het gedacht ervan is grootsch en verheven en de opvatting en uitvoering zijn breed en stout. Deze artistieke bladzijde in, hare bijzonderheden beschrijven bracht ons te ver, zeggen wij dat zij eere doet aan den .leerling en aan zijne meesters De titel zelf van het werk zegt het, deze uitgave zal periodiek zijn. Mocht het tweede jaarboek niet lang uitblijven, want deze proef voorspelt veel goeds en doet de kunstliefhebbers watertanden naar nieuw artistiek genot. G. VAN DEN GHEYN. Vóór en na Christus, door FELIX COENErJ, onderpastoor van Sint-Andries, te Antwerpen. ?In-8', 95 bladz. Antwerpen, Van Os- De Wolf, 1893. Een boek dat in overvloed zoude dienen onder de kb deren, zoo wel onder de kinderen des volks als der burgerij, verspreid te worden. Weinige jaren geleden dachten, hier in Gent, Benige wakkere katholieke studenten onzer hoogeschool, tot de begoede klassen behooren ie, dat men aan de christen-plicht niet had voldaan met in vrije scholen den kin- deren des volks hen lager onderwijs te geven, en dat het een erge fout is ze vervolgens, zonder gids of bescherming, aan hun eigen zelven over te laten; en om deze redenen is het, dat zij een onderwijs hebben gesticht voor volwassenen, ten einde de zedelijke toekomst der wer- kers te verzekeren en hun geloof te vrijwaren tegen de aanvallen van godverloochenaars, vrijdenkers en socialisten, die satanische drieheid onzer beroerde tijden. Dit is er k het grootsche doel welk de Eerwaarde Heer Coenen betracht in Vóór en na Christus. ?Ik geloof niet, schreef hij ons onlangs, dat wij hoeven te wanhopen de godsdienstige opvoeding te verwezentlijken der kinderen die zelfs in onze gemeentescholen hun eerste onderwijs ontvangen hebben; en om te dien einde eene poging aan te wenden heb ik eene reeks voordrachten opgesteld over de kerkelijke geschiedenis vóór en na Christus, bijzonderlijk voor de jeugd bestemd, die men heden stelselmatig ongodsdienstig wil oplei- den. Ik heb de katholieke waarheid op de ondervinding der geschie- BOEKENNIEUWS EN KRONIJK,385 denis willen staven om ze, door de lessen van het verleden, in volle licht te stellen. Doch hier is de' geschiedenis slechts als een goedge- schikte lijst : de lof der Kerk verkondigen was mijn hoofddoel. ?Het heerschende begrip van mijn nederig boekje is dus : Christus in de geschiedenis, en, rond Hem, de Menschheid. Ik bekommer mij ernstig en angstig om onze jeugdige arbeiders, die, in goddelooze werkhuizen opgenomen, ten prooi aan hevige bekoringen, blootgesteld zijn aan eene misdadige propaganda, en ik koester de hoop dat dezen welke mijn boekje zullen lezen een beredeneerd geloof zullen verwerven. ? Deze regelen bevatten eene verklaring van grondbeginselen. Overi- gens vervult, onzes inziens, priester Coenen's gewrocht eene leemte het voldoet aan eene dringende noodwendigheid en is op tijd en plaats gekomen. Ontelbare zware boeken heeft men gewijd aan de geschiedenis der Kerk. Een, edoch, ontbrak er, een bondig werkje, in de volkstaal geschreven, vatbaar voor de nederigsten, en waarin de wisselvalligheden van Godes meestergewrocht, op volledige wijze, ver- toond, uitgebreid en verklaard zijn. Thans is het aan ons, katholieken, veroorloofd te zeggen dat wij eene echte volkskerkgeschiedenis bezitten. En wij wenschen dat deze geschiedenis aan allen kenbaar worde gemaakt en verhopen dat het boek in onze vrije scholen zal aange- nomen worden, en, bijzonderlijk, dat men het met milde hand ver- spreiden zal in onze werkersgenootschappen en patroonschappen, waar het, overigens, tot thema van menigvuldige stichtende en nuttige voor- drachten kan dienen. De godvruchtige poging van den Antwerpschen priester is waardig rijkelijk beloond te worden : hij heeft een knap werk geschreven en eene loffelijke daad verricht, en ons aller plicht is het hem ter zijde te staan om zijne vrome gedachten hard en diep in het hart der kinderen des volks te doen dringen, ten einde de samenleving, heden zoo erg bedreigd, te redden. In een ?aanhangsel ?verhaalt de E. H. Coenen de boet-dood van Jezus-Christus, zijne zegenpralende verrijzenis en verschijning aan de apostelen en de vederdaling des Heiligen Geestes : drie groote bladzijden, rijk in kleur, meesterlijk geschetst, en overvloeiend van geloof en liefde. Het boek van priester Coenen is niet alleen stichtend en schatrijk in edele, vrome en godsdienstige gedachten, het is een onderwijs bestemd om zoowel aan de gelukkigen als aan de beproefden der aarde. hunne plichten te herinneren, om de geloovigen in hun geloof te versterken, de twijfelende gerust te stellen, en, dit is onze overtuiging, de ongeloovigen op het spoor van ons heilig geloof terug te brengen. Wat schrijftrant betreft, deze is zuiver en welluidend; en, alhoewel eenvoudig in de uitdrukking der verhevendste gedachten; toch eenig- zins edel en breed, en der , grootsche feiten waardig door den schrijver verkondigd. `En is het boekje nederig, even nederig is zijn koopprijs, zooals 386 BOEKENNIEUWS EN KROMIJK: overigens betaamt aan schriften voor 'het volk bestemd : I frank per afdruksel en, voor hoeveelheden, vermindering van prijs in evenredigheid G. J. B. G. J. B. Gebruik der naamvallen, tijden en wijzen in den ?Heliand ? door J. VAN DE VEN, S. J. ?Gent, A. Sifter, fr. 3,00. Wederom heeft zich -de Kon. Vl. Academie verdienstelijk gemaakt met het bekroonen en uitgeven van dit werk, dat eene wetenschappe. lijke studie levert van een der oudste gewrochten onzer algemeen Nederduitsche letteren. De k Heliand ?(Heiland) is de Germaansche Messiade der IX' eeuw en is in Saxischen tongval geschreven. Het is eene der eerste vruchten die de christelijke beschaving op Germaan- schen bodem voortgebracht heeft. De dichter van Dreizehnlinden doet den ongekenden schrijver des Heliands voorkomen in zijn tafereel van het pas ingewortelde christendom onder de regeering van Lodewijk den Vrome, in de jaren 820-825. Het belang dier gewrochten, uit geschied- en oudheidkundig oogpunt is lichtelijk te beseffen. Maar voornamelijk de taalkundigen houden, in onze tijden, en wel terecht, het oog op die stukken gevestigd. In Duitschland hadden reeds Behaghel, Pratye en menige anderen, vooral in afzonderlijke studiën, of monographieën, de taal van den K Heliand ?op den keper beschouwd. De prijsvraag der Academie was van wijfleren omvang : al de naam- vallen, wijzen en tijden moesten in oogenschouw worden genomen. De schrijver van het bekroonde werk heeft zich gewetensvol van zijne taak gekweten. Iedere naamval, iedere wijze, iedere tijd wordt nauwkeurig in al zijne beteekenissen nagespeurd en iedere regel met een groot aantal voorbeelden uit den tekst zelven bevestigd. Tevens geeft ook de schrijver zeer dikwijls de overeenkomstige regels en voor- beelden uit bet Grieksch, Latijn, Gotisch enz. Hier ligt voor de ver- beelden uit bet Grieksch, Latijn, Gotisch enz. Hier ligt voor de ver- gelijkende taalstudie een breed veld van opzoekingen open. Meermaals wordt men, bij het lezen dier oude teksten, getroffen door die oude Germaansche woorden die nu soms of verouderd zijn of in het geheel niet meer bestaan in de Nederlandsche taal, maar die men nog terug- vindt in verschillige andere taaltakken van den Germaanschen stam. Deze studie viel wel buiten het bestek des schrijvers, doch door eene getrouwere vertaling, welke overigens in zijne bedoelingen was, had hij hier en daar beter den' gemeenschappelijken oorsprong der woorden in het daglicht gesteld. Eenige voorbeelden zullen dit verklaren en ons een staalben geven van het Oud-Saksisch der IX' eeuw : Bl. 52 : togian im hluttran hugi : toog hem zuiveren (louteren) zin. Bl. 5 : that im thie suno licode best : dat hem de zoon het best beviel (gel( a). Bl. 56 : woldun waldand Krist alédian them liudiun : wilden den machtigen (geweldigen) Christus den lieden onttrekken (ontleiden). Bl. 57 : walda , hat barn godes fiendan antfuorian : wilde het kind (den gebooine) Gods den vijanden ontvoeren. It. : that hie is barma brodes aftihe : dat hij zijnen kinderen BOEKENNIEUWS EN KRO\IJK. 387 '(geboornen) brood onttrekke (verouderd woord : aftiege, tieg, toog, getogen). Elders heeft de schrijver deze vergelijkingen zelf gedaan ; doch .dit was voor hem bijzaak. Een groot aantal andere woorden geven aanleiding tot taalkundige beschouwingen, zooals bl. 44 : odigen man = rijken man (voorkomend in fe-od, klein-ood), bl. 52 : lerda mid wordon godes willeon gomon = leerde met woorden Gods wil aan de menschen (gom komt voor in bruidegom, teuzegom), enz., doch dit alles valt buiten het bestek van den schrijver en het zij alleenlijk gezegd om het belang der studie meer te doen uitschijnen. De heer Van de Ven ontvange onzen dank en onze hulde voor zijne belangrijke studie, en moge de Kon. Vl. Academie nog meer ,zulke werken uitlokken, opdat wij niet altijd verplicht wezen naar den vreemde uit te zien, wanneer het wetenschappelijken arbeid geldt. Gent. E. Handleiding voor den Uitvinder en den Fabrikant, door II. JACOBS, buteeloverste bij het provinciaal bestuur, te Antwerpen. --- Antwerpen, drukkerij Ch. Thibaut. Prijs fr. 1,25. Dit boek van ruim 170 bladzijden, bevat de uitlegging der wetten, zoo die van Belgi?als van alle vreemde landen, op de Uitvindings- brevetten en op de Handels- en Fabriekmerken, benevens modellen van akten van verkoop en va afstand van brevetten, alsook modellen van aanvragen voor het bekomen van uitvindingsbrevetten en fabriek- merken. Behalve belangrijke inlichtingen over den duur der brevetten en de taksen, die van land tot land verschillen, behelst het boek de aanhaling eener reeks vonnissen en arresten van tribunalen en beroeps- hoven, wier keuze alleszins van aard is om den lezer op de hoogte te brengen van de rechtsleer die in zaken van uitvindingsbrevetten en eigendomsrecht wordt toegepast. Een ander deel van bet boek handelt over de tijdelijke bescher- ming die, krachtens de internationale overeenkomst den 20 Maart 1883, te Parijs tusschen Belgi?en de vreemde mogendheden gesloten, ver- leend wordt voor den duur der oficiëele of als officiëel erkende tentoonstellingen. Dit laatste deel levert dus een belang van actualiteit op, daar het aan de nijveraars of fabrikanten, die met ongebreveteerde voor- werpen of met niet gedeposeerde merken aan de wereldtentoonstelling van Antwerpen, in 1894, zouden willen deelnemen, den weg aanwijst dien zij te volgen hebben, om hunne nieuwe uitvindingen en pro- dukten onder wettige bescherming te stellen, voor geheel den duur der tentoonstelling, ja, tot drie maanden na de sluiting derzelve. Men ziet het, het werkje van den heer Jacobs is allerbelang- wekkendst. Daarenboven is het met vei kennis en prakti3chen zin samengesteld, hetgeen er de waarde nog aanzienlijk van vermeerdert. Het boek dat wij hier warm aanbevelen, is het eerste dat in de Vlaamsche taal over de wetgeving betrekkelijk de uitvindingsbrevettea en de fabriekmerken geschreven is. 388 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK, Hendrik Lovendale, drama in vijf bedrijven, door ROGER DE- GOEIJ. -- Brussel, J. Lebègue, 1893. Het stukje is beter dan wij verwacht hadden, na de 'onnoozelheid welke staat te prijken op de eerste bladzijde van het boekje : Aan- alle Priester- en Pajenhaters vriendelip toegewijd, door R. de G. Nu, de verbittering van den heer de Goeij, onlangs afgesteld als leeraar van Engelsch op het Atheneum van Oostende, is misschien- hieruit te verklaren. Het stukje zelf staat boven het middelmatige : het zit vrij goed- ineen, de taal is vrij zuiver, het gesprek vrij levendig doch niet- altijd zeer natuurlij,, de strekking zedelijk. Wij vergenoegen ons om, met de waarheidsliefde van een echten Paap, zoo rechtvaardig mogelijk ons oordeel uit te spreken. Doch met zijn zonderlinge opdracht heeft de schrijver zelf ons den lust benomen eene grondiger bespreking van zijn arbeid te leveren. De kritiek van bijzonderheden schenken wij hem. Het werk heeft geenszins waardeering genoten vanwege de liberalen :- zoo besprak de Flandre libérale het in een zeer ongunstigen zin. zoo besprak de Flandre libérale het in een zeer ongunstigen zin. Onze lieve Vrouw van Scherpenheuvel. Met 3 platen. Te Brecht bij Lodewijk Braeckmans, 1893. Een klein boekje van 64 blz., bevattende het kort begrip van de geschiedenis der vermaarde Bedevaart, van de wonderen en mirakelen te Scherpenheuvel geschied, van de aflaten aan de Bedevaart verbon- den, en daarenboven een toevoegsel van verscheidene aanbevolene- gebeden. De taal is zuiver en het werkje in eenvoudigen duidelijken trant- geschreven, vol belangwekkende bijzonderheden, en uiterst geschikt om de vermaarde Bedevaart te doen kennen en waardeenen. Zoete en zure herinneringen (1865-i8go), door J. M. BALLINGS,- voorzitter van het Davidsfonds te Brée. -- Maeseyck, J. Hougaerts. Prijs fr. 1,00. De verzen die in- dit bundeltje bijeengezameld zijn, werden oor spronkelijk - enkel voor het Maeseycksch weekblad geschreven, en het zal dus wel niemand verwonderen indien er onder zijn die zich juist niet door hooge poëtische vlucht onderscheiden. Het bundeltje, ten andere, werd uitgegeven met het doel eene school te ondersteunen.- Overigens zullen het de Limburgers zelf zijn, die bij het herlezen van deze gelegenheidstukjes, nog eens hun hart zullen kunnen ophalen aan deze gelegenheidstukjes, nog eens hun hart zullen kunnen ophalen aan al dat zure en zoete dat er in ?bezongen ?wordt : en wij drukken den hartelijken wensch uit, dat de soms aardige gedichtjes veel bijval mogen genieten. mogen genieten. Geschiedenis der gemeente Schelle door de heeren Stock-- mans en de Raadt. Dit werk is uitgedijd tot niet min dan 208 blad- zijden en bevat, nauwkeurig, in klaren stijl, weergegeven, naar echte bronnen, alles wat in verband met de voormalige bestuurlijke en- BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 389 kerkelijke inrichting, de zeden en gebruiken der bevolking meldens- waardig is. Zeven platen luisteren dit boek op, dat zijne plaats nemen zal naast de vorige dorpsmonographieën betrekkelijk de provincie Ant- werpen, door den heer Stockmans geleverd. Van bl. I7o tot 189 komen sagen, sprookjes en vertelsels, onder welke er nochtans zijn, die overal in den mond liggen, reeds elders verscheidene malen gedrukt zijn en dus hier gemist konden worden. Het boek is net gedrukt en op goed papier, bij de heeren Van In en C18 te Lier. D. P. Veertig Geestelijke liederen op nieuwe zangwijze geschikt, door ACHILLE VAN WASSENHOVE, priester. ?Bij Suffer, prijs : fr. 0,75; per 25 exemplaren fr. 0,50 't stuk. Dit boekje zal zeer nuttig zijn voor congregatiën, patroonschappen, scholen, enz. Over woorden en muziek wordt met veel lof gesproken, en daar waar de bundel reeds ingevoerd is, wordt hij, met gemak en genoegen aangeleerd en uitgevoerd. Catalogue des éditions de Ch. Poelman, imprimeur de l'évêch? a Gand. 1893. ?Te Gent, bij den drukker, 8? 62 bl. Bij de voornaamste der in deze cataloog vermelde boekwerken, alphabetisch gerangschikt, komt eene beoordeeling, in het Vlaamsch of in het I+ransch. Van de verschillige oplagen eens boeks wordt de laatste vermeld, echter niet het jaar der uitgave. Verzorgde, zeer nette druk. La Belgique paroissiale verdient de aandacht van elkeen die de katholijke kunst genegen is, en belang stelt in de godsdienstige geschiedenis van ons vaderland. Het is de beschrijving van al de kerken van het Aartsbisdom Mechelen, met eene schoone plaat voor elke parochie, en de prijs is nauwelijks io centiemen per hoofdstuk. Vergelijke men bij deze geringe som den arbeid, de reiskosten, den prijs der platen, de weerde van het papier en het drukken, dan blijkt het klaar dat men aan de weinige lief hebbers van kunst en geschiedenis geen enkel zoo belangrijk werk, aan zulke geringe voor- waarden kan bezorgen. Nochtans de so centiemen per hoofdstuk verzekeren aan elke parochie eene voorname plaats in de volledige lijst van al de kerken des Aartsbisdoms. Het werk wordt vrachtvrij gezonden in 83 afleveringen (welke op liet einde drij boekdeelen, groot in-4, zullen uitmaken, elk van 500 bladzijden) voor 6o frank, te betalen in zes stortingen van io frank bij het ontvangen der nummers, i, 54, 28, 42, 56 en 707 De vlaamsche vertaling van dit werk, wordt den inschrijvers aan- geboden voor io frank. Bestier : 76, Trooststraat, Brussel. 390 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Nieuw verschenen letterkundige werken van beteekenis Dagkrans, bundel onuitgegeven gedichten van Dr Guido Gezelle (fr. 3,5o), Monodramen en andere gedichten van Emanuel Hiel (fr. 3,00), Ver- zen van Hélène Swarth (fr. 7,35), Poëzie van dezelfde (fr. 7,5o), Majesteit, roman van Couperus, Idylen en Een vonkje van genie, beide door Virginie Loveling. Van Pol de Mont gaat er in 't kort een bundel verschijnen : Claribella; juffrouwen M. E. Belpaire en Mathilde Ramboux Hilda Ram) bereiden insgelijks een bundel verhalen. Volksraad. ?Den Ien November vergaderde de Volksraad te Brussel, .onder het voorzitterschap van den heer de Maere-Limnander. Veel gerucht is er gemaakt rond die nieuwe instelling, en stellig is het gansch ten onrechte dat men de inzichten der inrichters willen verdacht maken heeft, als gehoorzaamden zij aan partijdige bedoelingen. Doch, ik vraag het mij af, welk nut die inrichting zal stichten één of tweemaal 's jaars vergaderen, schoone redevoeringen uitspreken, een soort van parlement uitmaken,.., neen ik denk niet dat de Vlaam- sche Beweging daar veel, zal mede gebaat zijn. Maatschappijen en bonden zijn er niet te kort doch, mijns dunkens, versnippert men te veel zijne krachten in het houden van plechtige zittingen waar men menschen bepredikt die geene bekeering meer noodig hebben. Men moest meer tot het volk gaan en er den nationalen Vlaamschen geest meer opwekken want, wij mogen het ons niet ont- veinzE n, het valk neemt geen werkdadig aandeel in onzen strijd en in het algemeen blijft het onverschillig. De kiezingen naderen met rasse schreden, men heeft zooveel ver- hoopt van de uitbreiding van het stemrecht en zie, buiten in een paar plaatsen spreekt men zelfs de nieuwe kiezers niet aan. Ook is het te vreezen dat men zal blijven gros Jean comme par devant. De Student herinnert in zijn nr van halfoogstverlof 1873, wat Pater Beckx XXIV' Generaal der Societeit van Jezus, in 1842 schreef wanneer hij na 23 jaren afwezigheid in zijn vaderland terugkeerde (Hij was immers geboortig van Sichem bij Scherpenheuvel.) Vertaling. Oorspronkelik. C Eene beklagensweerdige veran- ?Gravis mutatio facta est : quod dering is er gebeurd : bijna overal nunc fere ubique gallica lingua pro- wordt de Fransche taal verspreid... pagatur . , . Existimo hanc muta- Ik ben van gevoelen dat deze ver- tionem non esse proficuam, maxime andering niet voordeelig is, vooral religioni... Atque etiam constat eas voor den godsdienst niet... Het regni pal tes, ubi Belgica lingua adhue blijkt overigens dat de gouwen van magis est in usu, magis etiam reli- 't rijk, waal de Belgische taal nog gioni esse addictas et melius servare meest in voege is, ook meest aan den nativam simplicitatem, morum puri- godsdienst verkleefd zijn en beter tatem et patrice pacisque amorem. ? hunnen ooispronkelijken eenvoud, hunne reinheid van zeden en hunne vaderlandsliefde bewaren. ? BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 391 Davidsfonds. -- In zijne zitting van i6 November LL heeft het Hoofdbestuur uitspraak gedaan in den wedstrijd door hem uitgeschreven voor een werk rakende de maatschappelijke quaestie. Vier handschriften waren ingezonden, dat van den heer Em. Vliebergh, van Eernegem, thans student in de rechten te Leuven, en secretaris van ?Met tijd en vlijt ? droeg den prijs weg. De heer Vliebergh is geen onbekende in de letteren; hij schreef verleden jaar een boekje dat overal gunstig onthaald werd : De Vlaamsche jongen en zijne vijanden en dezer dagen : Dc Nieuwe kieswet en de kiezers. Zijn bekroond werk is getiteld De Boeren en de maatschappelijke zaak, eene verhandeling over het opbeuren van den landbouw. Een handschrift, ?Het Socialismus ? geschreven door Th. Sevens, van Kortrijk, kwam ook in aanmerking en zal insgelijks, mits eenige wijzigingen, uitgegeven worden. De keurraad bestond uit de heeren Brants, hoogleeraar te Leuven, L. Mathot en Dr H. Claeys. In 1894 zal het Davidsfonds uitgeven : Jaarboek, het bekroonde werk van den heer Vliebergh, een socialen roman van den heer Buurbaum en een nieuw deel van de Vaderlandsthe historie, door David. In 't kort geeft wellicht het Davidsfonds ook -een dichtwerk uit van de begaafde Antwerpsche dichteres Hilda Ram. Het zal een nieuw ?Klaverken ?zijn. De zeer eerw. heer kanunnik Martens is gemachtigd geworden onmiddellijk eenen nieuwen druk te doen van zijn merkwaardig en boeiend gewrocht : Het Water, dit jaar door het Davids-Fonds uitgegeven. In eene volgende zitting zullen de voorwaarden besproken worden van eenen wedstrijd voor novellen en verhalen op sociaal gebied. Een schrijven van de heeren Goal en Reynaert, namens het Vlaamsch Nationaal Verbond, wijzende op de wenschelijkheid dat de honderdste verjaardag van den Boerenkrijg- door de Vlamingen van alle richtingen zou medegevierd worden, wordt naar het bijzonder comiteit, met dir eeuwfeest gelast, verzonden. Het Davidsfonds wenscht niet beter en wil, voor zoo ver het in dezen eene beslissing nemen kan, in het herdenkingsfeest graag plaatsen inruimen voor het Natio- naal Verbond, op voorwaarde nochtans dat het katholiek karakter aan de plechtigheid behouden worde, vermits de Boerenkrijg gesteund was niet alleen op een nationaal, maar ook, ja voord, op een gods dienstig princiep. Den 29 October was het voordracht in de afdeeling-Waregem, de heer Buyse, van Rumbeke, sprak over Onverschilligheid. ?Den 20 November hield de afdeeling-Stekene een concert met voordracht door E. Van der Mensbrugghe, Vlaanderengewapend ,met ,het stemrecht,, den 27 November die van Oostende een feest waarop de beer Arthur Verhaegen sprak over de volkszacie en den 26 hield Zele een liefdadigheidsfeest. ? Antwerpen bereidt eene spreekbeurt, waar de eerw. beer Dr Claeys zal óptreden. ?Den 17 December viert Gent de plechtige prijsuitreiking aan de bekroonde leerlingen in zijne prijskampen : het woord zal er gevoerd wolden door den eerw. heer F lamen, pastoor van Meetkerke. 392 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Men schrijft ons uit Borgerhout : Het 25s" avondfeest door deze ieverige afdeeling ingericht, is buitengewoon prachtig geweest. En geen wonder ! meester Wambach had er de leiding van op zich genomen. De ruime feestzaal van 't Kattenliof, die veel te klein wordt, was door de zorgen van den heer E. J. Ossenblok, smaakvol ver- sierd. Te midden van 't tooneel, met allerlei planten als in eenen lusttuin herschapen, prijkte het borstbeeld van David, waarachter een trophee van nationale vlaggen. De Symphonische Kring van Antwerpen, vertolkte op onberispe- lijke wijze, onder de leiding van, meester Wambach, vier stukken van . J. Haydn en Pietro Mascagni. Mej. Maria Crets, eene befaamde Mechelsche zangeres, wist het publiek in begeestering te h: engen door het voordragen van Weemoed van Van Durme, Gondellied, van Tinel, Ei! Bezinne de Mei! van Frank Van der Stucken, en Zij lachten, van Peter Benoit. Om de zuiverheid, de doordringendheid harer schoone stem en hare gevoelvolle zangwijze, oogstte zij de \velverdiendste toejuichingen. De gekende Borgerhoutsche pianiste, jufvrouw Maria Oyen, leerlinge van meester Wambach wierd om haar kundig spel ook dapper toegejuicht. En wat zullen wij zeggen van den alomgekenden kunstzanger M. Julius van Cauteren, den gevierden orkestmeester van St.-Paulus- kerk te Antwerpen ? Hij bracht zijne toehoorders in verrukking door het voordragen van liederen van P. Benoit, Lodewijk Mortelmans, Wambach en Van Hoof. Welk eene fijnheid, welk eerie methode, ligt er in zijne meeslepende voordracht opgesloten ! Mochten wij het genoegen smaken dezen kundigen zanger nog dikwijls te mogen toejuichen. Verder genoten de heeren C. Dircx (baryton) en Crab (fluit) ook veel bijval. De gebruikelijke voordracht wierd gehouden door den eerw. heer A. Van Speybrouck. Hij sprak ons over het vaderland, en wist zoo gemakkelijk de snaar der vaderlandsliefde in ons aller herten te doen trillen. Ten slotte wenschen wij de wakkere inrichters van dit kunstig en smaakvol feest van harte geluk ; wij zijn er hun dankbaar voor en wachten met ongeduld naar het 26"e avondfeest, waarop het bloeiende Borgerhoutsche Davidsfonds zijne talrijke ledenschaar vergasten zal. Kon. Vl. Academie. •— Vergadering van 22 November : Na de voorlezing en goedkeuring van het verslag wordt door den heer Coopman, namens de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde verslag uitgebracht over de door haar gehouden vergadering. Daaruit blijkt o. a. dat zij voor 1894 tot voorzitter heeft benoemd den heer E. Hiel en tot ondervoorzitter den heer J. Micheels. Daarna gaat de Academie over tot het verkiezen van haar bestuur voor het aanstaande jaar. Met algemeene stemmen wordt tot bestuurder verkozen, NI. K. Stallaert ; tot onderbestuurder de eerw. heer Dr 1-I. Claeys. Vervolgens wordt aangenomen het voorgedragen ontwei p tot samen stelling van het Biographisch Woordenboek. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK,393 Onderscheidingen. -- De koninklijke Academie van Belgi? heeft de gouden medalie van acht honderd franks toegekend aan eene memorie, welke de heer Florimond van Duyse, de gekende toon. dichtér en muziekkenner (zoon van Prudens van Duyse), heeft geschre- ven over de volgende prijsvraag : De geschiedenis schrijven, onder muzikaal oogpunt van het eenstemmig wereldsch lied, 't zij Fransch of Vlaamsch, in de Belgische provinciën sedert de elfde eeuw tot op onze dagen. -- Jozef de Ras, medewerker aan Het Belfort en schrijver van Eerste Klanken en Nieuwe Bloemen, is bibliothecaris-archivist benoemd van Maastricht zijne geboortestad. Hij volgt er wijlen den eerw. heer Habets op, onlangs gestorven. Habets was buitenlat dsch eerelid onzer K. VI. Academie. -- Mgr Everts, oud-bestuurder van het College te 's Hertogenrade ' en buitenlandsch eerelid der K. Vl. Academie, is lid gekozen der Tweede Kamer van de Staten-Generaal in Holland. Le cas du Père Loriquet. -- In 1824 drukte de heer Mar- tial de la Roche-Arnault in een satirisch blad, dat Pater Loriquet, om den Koning te believen, in een handboekje van vaderlandsche geschiedenis, Napoleon I genoeind had Markgraaf de Buonnaparte, algemeenen veldoverste van de koninklijke legers. De regeering van Lodewijk XVIII zou zonder tusschenruimte begonnen zijn geweest in 1795 onmiddelijk na den dood van Lodewijk XVII. Auster- litz, Moscou, Waterloo en geheel de Napoleonsche legende zoude plaats gegrepen hebben onder Lodewijk XVIII. Men lachte, doch de kwakkel vloog en bleef in leven tot zoover, dat iedereen, van de grootsten tot de kleinsten, nu schrijft en spreekt van de historie ??la facon du père Loriquet ,>. De uitvinder van de klucht, die er enkel op uit geweest was den draak te steken, trok zijn gezegde in .... niets te doen; men vroeg om toch een afdruksel te berde te brengen waarin de bedoelde zinsnede te lezen stond,., onmogelijk, doch de kwakkel vloog steeds voort. In 1850 liet men in de Débats eene advertentie drukken waarin fr. 30,00o beloofd werden voor alwie een dergelijk exemplaar zou kunnen vertoonen... Niemand bood zich aan om de som te verdienen, en niettegenstaande dat gaat de fabel haren gang voort en gebruiken de liberalen die machtspreuk zonder zelfs te weten waarvan er sprake is. t Andries De Weerdt, de volkslievende en volksgeliefde Ant- werpsche volksdichter, wiens liederen, op muziek gesteld en voorge- dragen door den klachtzanger-toondichter Alfons Janssen, het Vlaamsche land dóór gekend, gewaardeerd en toegejuicht werden. De Weerdt was een simpel douanier, geklommen tot het ambt van vérificateur; hij was 68 jaar oud. Zijne liedjes onderscheiden zich niet zoozeer door hunne letter- kundige waarde als wel door hunnen lossen zwier, hun echten volks- toon en hunne echte vlaamschgezindheid. t De Engelsche schrijfster Baronnes Tautphoes, geboren Mon- thomery, is den 13 November te Munchen overleden, 69 jaar oud, 394 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Zij is bijzonder bekend om hare romans Quiti en Initials. Zij was de nicht van Florence Monthomery, schrijfster van Misunderstand (verkeerd begrepen). t Cornelus Eliza van Koetsveld, hofprediker in Den Haag en schrijver van ?Schetsen uit de pastorij van Mastland ,). Zie hoofd- artikel in deze aflevering. t Karel Stallaert, werkend lid der Kon. VI. Academie, gewe- zen archivaris der Burgerlijke Godshuizen en leeraar aan de krijgsschool en aan het Atheneum te Brussel. Hij was geboren te Merchtem in 1820 en aan het Atheneum te Brussel. Hij was geboren te Merchtem in 1820 en pas bestuurder gekozen der Kon. VI. Academie voor 1894. Hij laat verschillende werken achter over geschiedenis, kunst, letterkunde ei onderwijs. Zijn Cours de langue flamande beleefde i t uit- gaven ; zijn hooggewaardeerd Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen, uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, uitgegeven door de Maatschappij der Nederland- sche letterkunde te Leiden, is nog niet gansch gedrukt, maar toch geheel geschreven, schijnt het. Hij leerde bijdragen in menigvuldige tijdschriften zooals de De Broederhand, Bulletin de la Commission royale d'hzstoire, zooals de De Broederhand, Bulletin de la Commission royale d'hzstoire, Revue trimestrielle, Nederlandsch Museum, Taelverbond, Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken, Revue de Numismatique, Verslagen der Kon. Vie Academie, Belfort, enz. enz. Stallaert was een edel en rechtschapen man, een gewetens- en talentvolle werker en een echt deugdzaam Christen. Eene zeer talrijke schaar van vrienden en vereerders des overledenen waren in den lijkdienst te Schaarbeek aanwezig. In het sterfhuis werden twee lijkreden uitgesproken; eene namens den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwip, door den heer J. van Droogenbroeck, Afdeelingshoofd bij 't gezegd Ministerie, de andere door den heer Th. Coopman, namens de Koninkl. Vlaamsche Academie. Hebben wij wel begrepen, dan is er, op last der Regeering, een soort van verschooning uitgebracht over eene vergetelheid ten opzichte van den heer K. Stallaert... De verdienstelijke man was, sedert jaren naar het schijnt, voorgesteld om het kruis der Leopoldsorde te bekomen, en nu eerst was er weer aan gedacht hem de welverdiende onderscheiding te verleenen ... Hetzelfde had, bijna een veertigtE1 jaren geleden, plaats met den dichter der Drie Zustersteden, K.-L, Ledeganck, nopens met den dichter der Drie Zustersteden, K.-L, Ledeganck, nopens wien, daags na zijn overleden (de groote dichter had lang geleden aan eene sleepende ziekte) in alle dagbladen gemeld werd, dat de brief, waarbij aan Z. M. den Koning Ledeganck's benoeming werd gevraagd tot ridder der Leopoldsorde, in het Ministerie ... gereed lag. ? Is het niet zonderling, dat dergelijke vergetelhelen enkel gebeuren ten opzichte van Vlaamsche schrijvers ? Hoe het zij, het wordt door velen den heer Minister lof gesproken dat hij het lijk van den zedigen geleerde niet heeft laten ter aarde bestellen zonder een openbaar blijk te doen geven van zijne hooge waardeering van Stallaert's groote verdiensten. BLADWIJZER. (Tweede halfjaar van 1893) Blz. P. M. Bots' Van Erasmus naar Vondel, B. . . 5 Lijkbegraving en lijkverbranding, MATTHIEU, S. J. . ... 59 Het prijsboek, E. X. PERTUS, pr. 26 Driemaandelijksch overzicht, J. CL. 38 Poëzie, SIMON OVERMEER . . 45 Bij 't afscheid der Zusters Frauciskanersen, niissionarissen in Argentine, Dr H. CLAEYS 48 De Dichter en het Beekje, J. F. VAN DROOGENBROECK .. ??49 De schepping der roos, E. RIGAUX 50 Op Garcia-Moreno's graf, A. LAMBO . . .. 55 Ter gelegenheid der eerste mis van den eerw. heer Philemon Coppieters, E. VAN DEN BOSSCHE ?. 52 Kronijk en Boekennieuws . .. 53 Christoffel Colomb. en Pater Joannes Forest, door P. ILDEFONS. - Zuid en Noord, door P. EVARISr BAUWENS, S. J. ?Uitlegging der wetten en der koninklijke besluiten over het Lager onderwijs en over de Pensioenen der gemeenteonderwijzers, door Ridder A. DE CORSWAREM. - Practische hand- leiding voor het opstellen der kiezerslijsten, door denzelfden. ?Huiswet, door J. ROMMENS. - Eene handvol Schetsen, door G. DIELEMANS. - Leven van den H. Petrus, door ALF. VAN Loo. ?Verslag der vergadering van den Onderwijzersbond. ?Het ontstaan van den Mensch, door J. VAN MIERLO. Erasmus, B.............. 65 Beleediger en beleedigde, E. PAUWELS 76 Over den toren van Babel, A.-M.-J. VAN MEEL, pr. . . ?. . 87 Romans, L. SCHARP? 98 Gilde en corporatie, A. VAN DEN BROECK, S. J. . . . ?. . . 507 Zaterdag achternoen in Engeland, W. RITER 126 Vragen en wenken, X 129 De grootmoeder, THEODOOR SEVENS 132 Kindertale, GUIDO GEZELLE .... ' 134 Kronijk en Boekennieuws .. ... . 135 Bibliographie de l'histoire de Belgique, par H. PIRENNE. - Waarheid en Droo- men, door JONATHAN. - Kortrijk in 5302 en de Slag der Gulden Sporen, door THEODOOR SEVENS. - Victor Nickmans : Eerstelingen in dicht en proza. ?Le Minimum de Salaire, par ARTHUR VERHAEGEN. - The literary reader for the young, par J. KAUFMANN. Hypnotism, J. VAN CAMPEN 145 .m De christelijke geest in man en kunstenaar, M. DE BAETS 174 Het ontzet van Sint-Bertewin's, EUG. DE LEPELEER .. i86 .i . Gilde en corporatie, A. VAN DEN BROECK, S. J.. . . .. 193 Vacantiefeesten, Y. en Z. . ......211 .1:-Wenken en vragen, L. S. .... , . .... 258 De Godsdienst, zijne vijanden en onze plichten, J.-M. BEI GMANS, S. J. 221 Tehuis van Arnhem, Dr H. CLAEY, pr. , 224 30 BLADWIJZER. Driemaandelijksch overzicht, L. CL. . .. 226 Kronijk en Boekennieuws .... . . . 234 Le pasti catholique beige, son a:enir et ses moyens d'action, par GUILLAUME VERSPEYEN. - Coup d'ceil sur 1'histoire des études linguistiques au XIXe siècle, par G. LECOUTERE. - L'église cathédrale de Saint-Bavon a Gand, par A. GOETGHEBUER. - Proeven van bewerking met Voorbericht en Pros- pectus van een, van wege de provincie Friesland uit te geven ?Friesch Woordenboek ?en van eene ?Lijst van Friesche eigennamen ? ?Kalen- der en gezondheidsregel, door P. ALBERDINGK THIJM. Heraclius of de kruisverheffing, J.-W. VAN GENCK, pr.. . . . 241 ,_ . Eenige woorden over kerkschildering, CONSTANT VAN POKSEELE 253 Gilde en corporatie, A. VAN DEN BROECK, S. J. z63 De H. Franciscus van Assisi? fr. BERNARDINUS METS . . . ?276 De zondag in Engeland, W. RITTER 286 Inkomrechten, A. DAENS . . . . , . ' ... ?... .. 289 Gheluwe, J. CLAERHOUT , . , . . . . . . . . . 293 Versjes voor Anneken, H. DE MAREZ ... .... .. 296 L Wenken en vragen, L. S. 299 Kronijk en Boekennieuws 302 Duik. ?31/2 maand Fabriekarbeidster, door MINA WETTSTEIN-ADELT. - Geschie- denis van de Orde der Minderbroeders, door P. fr. BERNARDINUS METS. ? Postel's biographisch Woordenboek van de XIIe tot de XIXe eeuw, door Tu. IGN. WELVAARTS. - Quinze jours au pays des cédules, par X. -- De verborgen schat of het verborgen leven van O. Heer Jezus-Christus op eene eenvoudige en praktische wijze overwogen door P. FR. GERIVIANUS VERLEYEN. ?Zeisels en Vertellingen van S. LEROY. - De geheimen der vrijmetselarij, door Pater SCHOUPPE. De tempel der wetenschap, J. B. MARTENS, kan. ??.. . 309 Ai, mijne oogen, A. J. M. JANSSENS 319 Van Reinaerde, L. SCHARP?. . .. 325 Sluimerlied, KAREL QUAEDVLIEG 336 C. E. van Koetsveld, A. J. OOSTDAM ?. . . ???. - 341 Een Kerstnacht, A. V. BULTYNCK ... . 352 Ernst Wante's ?H i; heeft voor ons geleden ? EUG. DE LEPELEER . 360 Onuitgegeven Fransche aanspraken van Jan David, *** , 366 Wenken en vragen, *** 372 De Vulgaat, A. DAEMS . ... . . 375 Levenstaak, HILDA RAM . . . . . . . . .?^ .? . 380 In de Duinen, NINO . . Kronijk en Boekennieuws . Jaarboek der Gilde van St.-Lukas en St. Jozef te Gent. —• Vóór en na Christus, door FELIX COENEN. - Gebruik der naamvallen, tijden en wijzen in den ?Heliand ? door J. VAN DE VEN, S. J. ?Handleiding voor den Uitvinder en den Fabrikant, door H. JACOBS. - Hendrik Lovendale, door ROGER DE GOEIJ. Onze Lieve Vrouw van Scherpenheuvel. ?Zoete en zure herinneringen (1865-1890), door J. M. BALLINGS. - Geschiedenis der gemeente Schelle, door STOCKMANS en DE RAADT. - Veertig geestelijke liederen, op nieuwe zangwijze geschikt door ACHILLE VAN WASSENHOVE. - Catalogue des éditions de Ch. Poelman. ?La Belgique ,paroissiale. Philologzsche Bijdragen : Klankstand der Westnederfrankische eigennamen der Chartes de Saint-Bertin van het jaar 648 tot I ioo, A. DASSONVILLE 33 Eerre Sandhiverandering, J. CLAERHOUT .... . .... . 54 Valut, JOZEF TRUYTS . . . . . . . . 60 Bekendmakingen. Varia, J. CL. 63 ~~M~~p~ M 0,260-1r cl~~~~ ig,-...M ,-.11ig~~1"M~,~.~ÍM fr:` ~ ~ ~ AM -;Vi 4 M 4 KLANKSTAND DER WESTNEDERFRANKISCHE EIGENNAMEN DER CHARTES DE SAINT-BERTIN VAN HET JAAR 648 TOT I 100. Een woord vooraf. ET middeldietsche letterkundig tijdvak begint, zooals algemeen geweten is, in de tweede helft der 12e eeuw, met Hendrik van Veldeke. Om over den staat onzer tale, voor dat tijdstip, te oordeelen, moeten wij onzen toevlucht nemen tot de Wachtendonksche Psalmen en de Glossce Lijsiance, die tot het einde der 9de of het begin der tiende eeuw behooren, en in het oostelijk gedeelte van het Nederfrankisch taalgebied ontstaan zijn. Van het westelijk Nederfrankisch bezitten wij geene letterkundige gewrochten. Willen wij een gedacht hebben over de tale, zooals zij in onze streken gesproken was, in die verre tijden, die onze letterkunde voorafgaan, zoo zijn wij gedwongen de oude oorkonden te doorsnuisteren, die in 't Latijn geschreven zijn, en daaruit te nemen wat tot onze taal behoort, te weten, vooral en bijna uitsluitelijk eigennamen van personen en plaatsen, soms ook een gemeen naam- of werkwoord. Het onderzoek dezer woorden levert weinig nut op, in vergelijking met hetgeen wij uit een breedvoerig gewrocht, in de volkstale geschreven, zouden kunnen putten; doch, bij gebrek aan zulke gewrochten, moet eene studie over de disjecta membra der tale, die wij kunnen achterhalen, hoogst belangrijk genoemd worden. Natuurlijk moet dit onderzoek, wil de wetenschap er staat op maken, met de grootste nauwkeurigheid uitgevoerd worden ; alleen, wanneer de daadzaken, zoo 't behoort, vastgesteld zijn, is het toegelaten tot gevolgtrekkingen over te gaan. Bijblad van 't Belfort. Philologische Bijdragen. ?2e Jaar n" 3 en 4. Juli 18g3. - Eene studie van dien aard is het die wij hier aangaan. Wij hebben ondernomen eer statistisch overzicht te geven van de klanken der stamlettergrepen in de eigennamen die voorkomen in : Les Charles de Saint-Berlin, publiées ou analysées par M. l'abbe Daniel Haigner? Tome I Dit boekdeel begint met het jaar 648 en reikt tot 1240; wij eindigen met het jaar I zoo De oorkonden, die hier in betref komen, zijn getrokken uit ?Le Grand Cartu- laire ? opgesteld in de vorige eeuw door Dom Ch.-Jos. Dewitte, laatsten Archivist van St Berstens klooster. Met welk eene zorg Dom Dewitte de stukken die hij onder handen had afgeschreven heeft, kan men zien in de inleiding van het genoemde werk, dat zelf ook met de meeste nauwkeurigheid afgewrocht is. Wij bezit- ten hier dan eene bron, waarop wij in dit opzicht, volkomen mogen betrouwen; ongelukkiglijk had de afschrijver niet altijd met oorspronkelijke stukken te doen, zooals haast blijken zal. De Iao oorkonden, die strekken van het jaar 648 tot I ioo, zijn, volgens halve eeuwen, op de volgende wijze verdeeld : I tot 10 van het jaar 648 tot zoo; II ? 18 ?? ?700 ?750; 19 ?24 ? ? ?75o ?800; 2,5 ?40 ?? ?Soo ?850; 41 ?55 ? ? ?85o ?900; 56 ? ? ?900 ?91o; 57 ?66 ? ? ?950 ?IOoo; 67 ?72 ? ? ?Ioco ?I050; 73 ?I00 ?? ?I050 ?1I00. Zijn uit het oorspronkelijke afgeschreven : I, 3, IS, 35, 49, 52, 63, 64, 66, 7o, van 72 tot 77, van 79 tot 83, 85, 86, van 89 tot 96, 98, Ioo. Zijn getrokken uit het Cartularium van den diaken Folcwinus, opgemaakt in het jaar 962 : 2, van 5 tot 8, van Jo tot 17, van 19 tot 24, van 26 tot 34, van 36 tot 48, 5o, 51, van 53 tot 62, 65. Zijn getrokken uit het Cartularium van den Abt Simon I, dat het voorgaande werk voortzette tot 1095 67, 68, 69, 71, 88. Zijn opgesteld volgens oude afschriften : 25, 78, 84, 87, 88, 97, 99. Zijn ontleend aan den Abt en Chroniek- schrijver Iperius (I2de eeuw) : 4 en 9. De getallen die wij hier aangeven, en in de navolgende verhandeling bij de namen voegen, wijzen op de nummers der oorkonden, zooals zij in het werk van den Heer Haigner? voorkomen. Wij hebben vooral de persoonsnamen behandeld ; onder de plaatsnamen, meest deze die van persoonsnamen afstam- ?35 ? men, daar vele andere een al te twijfelachtig uitzicht aanbieden, en niet genoegzaam uitwijzen of zij wel eigentlijk van germaan- schen oorsprong zijn of niet. Waar het doenlijk was, zijn de bestanddeelen der namen tot hunne oud-germaansche stamgedaante teruggebracht. Wat twijfelachtig is, of toch mij twijfelachtig scheen, wordt als zulk- danig aangeduid, of, waar gegronde redenen ontbraken, gansch danig aangeduid, of, waar gegronde redenen ontbraken, gansch verzwegen. De uitgaande stamklinker wordt ook weggelaten, waar hij niet als volkomen zeker mag 'aanzien worden. Om praktische redenen, is de verbeelding, door bijzondere teekens, der oorspronkelijk germaansche klanken, niet gansch getrouw doorgevoerd. KLINKERS. A. I?A = Germ. a komt voor in menigvuldige woordstammen : Ay- : Ag-olfus z, Ac-hartlus ioo. Aldo- : Alde-bertus I. Am-l- : Amla-charius 3; Amal-fridus 6, -garius I, -ricus 96; Amel-bertus 37. Anso-, Ansu- : Ans-chiddus 1, -helmus 53, -elmus 8o, -kerus 7o. Arn-oldus 8o, -olfus 55, -ulfus 56. : Ada 75 ; Atzo 66 ; Adal-ardus 39, -baldus I. -charius 1, -fridus 6, -uinus 53; Adel- ardus 36, -elmus 64; Athela 73, Athelaidis 96; Al- ardus 87, -bertus 72, -cherus 98, -elmus 73, -ulfus 73, -olfus 87 ; Adlingeem loc. 69. Badwo- : Ger-badus 26, Baddonus 1. Bal~o- : Als eerste lid : Balde-t-hramnus 6; Bald- ricus 87, -uinus passim, -ulfus 72 ; Bladringehem loc. 88 ? --- Als tweede lid : Adal-baldus 1, Clarem- I o2 r Er-55, Grim-48, Huc-55, Rad-i, Ted-91, Tet-98, Tiodo-i, Thid-g I, Trud-43, -- Wine-d-baldus 55; Clar-boldus 7o, Clare-8o, Grim-7o, Tit-boldus 82; Ege-boldo J3. Blanko- : Blanc-ardus 8 z. ,Brand : Hilde-brandus 57 - Dayo- : Dag-maringahem 39. Gas/i- : Bur g astus 1, Lon-asto loc. 24?, Lon-astin- gahem 31? Hardu- : Als eerste lid : Hard-radus 20, -uinus 69; Ardo 73, Art-aldus 95, -oldus 94, Ard-ulfus 70. -- Als tweede lid : Ac-hardus Jo? Evor-64, Ger-64, Grim-26, Gunt-41, Marc-55 ; Sèc-hardus 72, Adal- ardus 39, Adel-36, A1-87, Blanc-8 t, Boz-81, Eln-75, Ever-7o, Grer-7 r, Tein-87, Vulf-ardus 72. Harjo- : Als eerste lid : Char-ricus i (= Hari- rik?). - Als tweede lid : Adal-charius 2, 13; Chlotha- carius 8; Elf-harius 26, Erl-26, Hlot-63, Nant- 1 8, Rot- harius 70. harius 70. Habw-- : Hadw-idis 87 ; Saro-adsclusa 12? Hrabno- : Als eerste lid : Ramne-bertus 3, Cra- vangerus 3, Ravengarius 98. - Als tweede lid : Balde-t-hramnus 6, Eber-t-ramnus 1, Ingel-ramnus 71. Karlo- : Karolus 19 sqq. Lando- : Als eerste lid : Lande-bertus i, Land- bertus 72, Lan-bertus 8o, Lam-bertus 85. - Als tweede lid : Berto-landus 1, Grim- 70, Her- 70, Od-landus 23. Mann- : Nor-mannus 81, Wine-95, Here-mannus 81. Mark- : Marc-hardus 55. Maiblo- : Madal-aulfus 1, -gisilus 1, -lebus 22; Mal-gerus 70, -trudis 94. Nanb- : Nant-harius 18. _Rayno- : Ragn-ulfus I. Rando- : Rant-wigus 26. Sarwo- : Saro-adsclusa 12. Swan- : Suaninus 72. Iraso- : Tras-waldus 1. Wakro- : Aud-acer 25, alias Aud-ather 51. Walo- Walu- : Walo 8o, Wal-bertus 4, 77 (of Wald-), Gal-andus 82? TV-ald- : Waldo 61. Als eerste lid : Walde-gisi- lus 1 ; Wald-bertus 21, 64, -marus i Walt-erus 64, Galt-erus 98. - Als tweede lid : Horod-waldus 47, Hruad-41, Hruod-42, Osoro- 1, Tras-waldus 1; Adr- oaldus I, Dan-oaldus 1. - Twijfelachtig is het of het tweede lid in de namen Arn-oldus 8o, Art- - 3' - oldus 94, -aldus 95 tot den stam Wald- of Hald- behoort. War- : Warinus 73, Garinus 98. Verder moeten de volgende, alleenlijk in geogra- phische benamingen voorkomende, stammen nog beschouwd worden : Ard- : Suin-ard 76; Bakjo- : Wid-baci 24; Mar-zsko- : Marisca, loc. 31, in marisco 51, Mars-beke (= Marisk-?) 54 ; Dak- : Brattinga-dala 28, Pascan-dala 40. Andere a's meest van twijfelachtigen aard, doch in 't algemeen wel beantwoordende aan eene Germ. a, komen voor in menigvuldige namen, : Abbun- fontana, fluv. 34, Appiliaco, loc. I2 (beide behoorende bij Got. aba = vir ?) ; Adr-oaldus I (met ? k- ehoo- rende bij ader, dat eertijds ook gemoed, geest, zin beteekende?); Ango 36, Angan-bertus 6, Aganes- berga, loc. 30 ; Asilendus 1, As-ricus 85 (Ans-?), Babbinus I, Babonus I, Bavo 37; Baginus 22, Baginga- tun 28; Basinus 1; Brattinga-dala 28; Dan-oaldus I, J oh-than 27 ; Dar-mundus 12 ; Dur-andus 32, Gal- andus i2 (behoorende bij Oudhd. Anto = zelus?); Gammo 49 (Ohd. Gaman = Gaudium?); Grampinga- ham 40, Ciampinga-ham 51; Hamma, loc. 54, Hamen- sis 98 (Ham = pascuum ?); Clar-boldus 70, Clare- boldus 8o; Stapulas loc. 68 (bij Stalel); Tatinga- villa I ; Vrasc-olfus 31; Waga 66, Wachun-villare 58 ; Wastina, loc. 91 (afklankende vorm behoorende bij woest); Wazo (bij wad- in waden?). 2?A = Germ. ? westgerm. ? in : Mêr- : Audo-marus 1, Chrod- I . Er-i, F olc-alias Jlole-41, Gisle-55, Here-9, Her-98, Lot-66, Regem-41, Regen-72, Ut-21, Wald-marus 1. Redo- : Razo 85. - Als eerste lid : Rad-bal- .dus I, Ra-bolus 89. -- Als tweede lid : flard-ra- dus 20, Hild-55, Sighe-2o, Thiod-53, Win-radus 79. Wêr- : Riq-uara 87. 30 A schijnt te beantwoorden aan germ. ai, in .den uitgang -hair, die nevens -hem, in eenige plaats- namen voorkomt : Ciampinga-ham 51, Grampinga- ham 40, Huolinga-ham 40, Widinga-ham 39 - 38 - E. 1?E = Germ. e in : Bey-n- : Bere-woldus 99, Bern-ulfus 98, Ber-- minga-hem 40? Berhto- : Als eerste lid ; Berto-landus i, Bert inus 1, Bert-ulfus 103, Bertruda 41. Als tweede lid : Alde-bertus I, Aude-3, Chune-1, Ermen-1,r Gisle-i, Ingo-1, Is-bertus 1 en menigvuldige andere. Ebul,- Ebr- : Eber-t-ramnus i, Ebro-gerus 26, Ever-ardus 7o, Evor-hardus 64. Erkno- : Erkem-bodo 16, E,rlo- : Erle-bertus 11, Erli-fridus 12, Erl-harius 26, Erl-uinus 98. Ermeno- : Ermen-bertus 1. Helmo- : Ans-helmos 53, Adel-elmus 64, Al-73r Ans-8o, Will-elmus 81, Tot eenen anderen stam behoo- ren de namen : Ele-bertus 94, Elem-bertus 95 Hele-berus 81, Ellen-fridus 83, Eln-ardus 75, Helli- nus 70. De stam Beryo- komt voor in plaatsnamen Bergis 87, Aganes-berga, loc. 30, Gruonom-berg 39, Gruonon-berg 43; evenzoo de stam West- : Guest- kerke 93, West-leerka 69. Moeilijk te beoordeelen e's komen voor in : Be-- borna, Be-brona loc. 26, Bre-ulfus i, Fleterna fluv. 50, Fletrinio loc. 26, Fresinga-hem 22, Fresinnio 24, Gezo (bij yebd- of yaizo-?), Gueserna 93, = Weserna 7o, Weserinio 40, = Wesarinio loc. 39 (wisselend met i: Wiserna 91), Mellinga-sele 39, Hebben-curt 51, Requio 33, Squerdia 39 (later Suerdes, Swerdes), Stem 39, Terts-tornus 50. 2?E = Germ. i in : Asi-lendus 1 (= limp); in Frede-ricus 79 (in eene oorkonde komende uit het Roomsche Hof), Rein-guenescura loc. 94 (= Ragin-- wim); voor r in : Gode-verhd 85 (-- - fuii-), West- kerka 69, Guest-kerke 93 (ouder kirika). In Sec-hardos 72 ,hebben wij wel den stam seyoz- of seyu (bestaande' nevens si:yiz- of siyyi ). - 39 - 3?E = omgeklankte a : Al + I - afleiding : Ege-boldo 33. Albz- : Elf harius 26. Angilo- : Engel-gotus 55. Ab-l- -I- mg- : Hetlinge-hem 92 (nevens Adlinge- rem); + in- : Hetzelinus 72 (nevens Acelinus 94). Bakjo- : Crum-peke 58, Mars-beke 54. Harjo : Als eerste lid : Her-ricus 55, Ilerlandus . 70, -marus 98 ; Here-Bertus 55, -mannus 81, -marus 9, .94, Heri-bertus 44; Her-oaldo lugo 18, Her-allo luco 20, Her-vethingehem 85. -- Als tweede lid : Wini-t-herius 78, Al-cherus 98, Got-erus 72, Galt-erus 98, Walt-64, Rain-7o, Regen-64, Sig-erus 72? (of Si-gerus, bij yaizo-). Mayin- : Megen-fridus 47. Rayin- : Regeno 55, Regen-erus 64, -marus 72, Regem-marus 41. Sall- : Heinga-sele 45, Mellinga-39, Ostra-sela 8o, Selis 30, Selem 40, Strat-sele 50; Ostra-seld 75 (met aangevoegde d, of te vergelijken met Oudsaks, Selida). Stadi- : Ho-stede 39, Wandilo?: Wendel-bertus 55. 4?E = a voor r in : Merki fiscum 30, Merke fiscus 56, Merch villa 99. 5?E beantwoordt misschien aan eene germ. ? Westgerm. ?in : Leod-redingas mansiones 16 (stam redo-), Rot-nedh 85 (= náj- < nêib-? of behoorende bij nip?) 6?E = Germ. ai: Aizd-Aiz-n- : Er-marus 1 (of uit Erm-marus), Er- baldus 55 (of behoorende bij Harjo-), Erem-boldus 66, -fridus 70. Gailo- : Magni-geleca 1? Gailo- : Gerla 92. - Als eerste lid : Ger-ardus 71, ihardus 64, -badus 26, -bodo 66, -oldus 70. - Als tweede lid : Ebro-gerus 26, Mal-7o, Rod-71, Wini-gerus 1; Si- gerus 72? Ans-kerus 76. Haim- : Chen-ricus 21, Hen-ricus imperator 67, Hen-rikingahem (of deze beide laatste behoorende bij Hayin-), Hemma-wic loc. 39 ? Hierbij de talrijke - 40 - plaatsnamen uitgaande op hem, zooals : Aldom-hens 40, Buosinga-hem 18, Ricolvinga-hem 39, enz. enz. Staino- : Stena-ecclesia 70, Sten-kerka 92, Sten- kerca 98. Of hier ook de e van Hethenas-berg 39, Helices bruna fluv. 44, behoort, kan betwijfeld worden. 7?E = Ayi : Men-olvingahem 52 (= Mayin-). 8?E = Germ. eu in : Leb-drudis 27, Madal-lebus, 22, Led-winus 7 i, Ted-baldus 91, Tet-baldus 98, Teds 73 I. 1?I = Germ. 2 : Fri ju- : Als eerste lid : Fride-gisus 25, Frido-gisus- 25, .Fridu-gisus 32. Als tweede lid : Adal-fridus O. Amal-6, Ellen-83, Erem-7o, Erli-i 2, Gun-72, Hein-95, Hrod-5o, Hum-41, Liod-55, Megen-fridus 47. Giljo- : Gil-bodo 80. Miljo- : Als eerste lid : Child-olfus 11, Childe- ricus 17, Hilde-bertus 9, -brandus 57, Hild-radus 55, -uinus 43; Hild-waldcurt loc. 24, Hildincurtis loc. 55, Hilsferod loc. 40, - Als tweede lid : Chrode-childis 8, Chrothe-childis 8, Ric-hildis 64. : Chilpe-ricus 13. Siya(z)- : Sige-berta 22, -bertus 55, Sighe-radus 20, Si-woldus 82, Si-gerus 72? Wi jon- : Wille-boldus 70, Will-elmus 81. Als eerste lid : Wini-gerus 1, Wini-t-herius- 78, Wine-burga 31, -mannus 95, Wine-d-baldus 55, Win-radus 70, Winninga-hem 39. -- Als tweede lid Fole-winus 26, Gund-55, Hlot-3o, Od-37, Liob-winus 55 ; Adal-uinus 53, Bald-passim, Erl-98, Folq-35, Fulc- 98, Hard-uinus 69, Seoq-uinus 1. Kort is ook de i in Ingo-bertus 1 (Inguio, heidensche godheid), Ingel-ramnus 7I (Angil- of Ingi1),, Igel-bertus 27 (deze i kan verschillig beoordeeld worden), Sinninga-hem 39, Siningehem 87 (Sin-),. Wist-kirka 51 (Kirika), Ans-chiddus 1, Hiddigareca loc. 31, Middelhem loc. 3o. Wat is zij in Milo 70,. Miln-hem loc. 39, Mighem loc. 39? - 2°I- Gem. 1: Gïso- : Fride-, Frido-gisus 25, Fridu-gisus 32, Leod-gisus 55. Gislo- : Als eerste lid : Gisle-bertus 1, -narus 55, ,Gisel-bertus 55. Als tweede lid : Ful-gislus 20, Madal-gisilus 1, Walde-gisilus 1. Grzmo- (of ook Prim in- ?) : Grim-baldos 48, -bollus 7o, -hardus 26, -landos 7o; Od-grimus 36. Lso- : Is-bertus 1. Rïkjo- : Als eerste lid : Ric-hildis 64, Rigo-bertus I, Rike-linus 61, Riq-uara 87, Ric-olvingahem 39. - Als tweede lid : Amal-ricus 96, As-85, Char-I, Chen-21, -Childe-17, Chilpe-13, Chune-i, Hen-67, Her-55, Rode- -Childe-17, Chilpe-13, Chune-i, Hen-67, Her-55, Rode- ,68, Ro-64, Theode-5, Ube-7o, Vulf ritus 80. Liod-ric 45. Wido- : Wido 83, Widinga-ham loc. 39, Wid-baci . Wido- : Wido 83, Widinga-ham loc. 39, Wid-baci flue. 24. Wïgo- : Wibezo 64, Rant-wigus 26, (Hludo-vicus imperator 29). Wik-: llemma-wic loc. 39, Salper-wich loc. 95, Q cent-wico J9. Lang ook is de i in Suin-ard loc. 76, Vol-wif 87, waarschijnlijk in Ivo 82; zij kan zoowel lang als kort zijn in Ida 99, Hadw-idis 87. 3?I.= e in het eerste lid van Wist-kirka 5i, ook wel in Wiserna 91, nevens Weserna 7o. 4?I = Germ. eu in : Lid-bertus 82, Nivacio 6?, Thid-baldus 91. Tit-baldos 82. 0. I?0 = germ. u, o : 1?udon-Bodon- : Gil-bodo 8o, Ger-bolo 66, Erkem- bodo 16, Ra-bolus 89. Bod-ningahem 40. Gudo-Godo- : Gode-verhd 85, Got-erus 72? .Hludo-Hlodo- : Chlodo-charius 2, Chlotha-carius 2, Chlodo-vees 8, Hlot-harius rex 63, Hlot-winus 3o, Lot-marus 66; - doch Hludo-vicus imperator 2y in eene oorkonde uitgaande van het keizerlijk hof onder, Louis le Débonnaire. - Hulto-Holto- : Ru-holt silva 76, Junc-hold loc. 51. Nurb-Norb- : Nord-bertus 72, Nor-bertus 86, Nurb-Norb- : Nord-bertus 72, Nor-bertus 86, Nor-mannus 81. In de volgende stammen, voor eene liquida, vooral voor 1, wisselt o met u : Brunnon- : Be-borna, Be-brona loc. 26, Kose- brone loc. 82, Helic-bruna fluv. 44. Fulko- : Folc-marus 41, Folc-winus 26, Folq-uinus 35, Fulc-uinus 98. .Fullo- : Fol-bertus 28, Vol-wif 87, Ful-gislus 20. Wulfo- : Als eerste lid : Vulf-adus 72, -ritus, 8o, Wulfa-haldus 6. - Als tweede lid : Al-ulfus 73, Ard- 7o, Arn- 56, Bald- 7 2, Bern- 98, Bre- 1, Rod- ulfus 53 ; Arn-ulphus 86 ; Ag-olfus 1, Al- 87, Arn- 55, Child- 11, Vrasc-olfus 31; Roth-ulfus S5. Eens komt o voor in den stam bury- : Brod- borch 83 (nevens Broburg, enz.). Hebben wij eenen stam bur j5ur-n in : Dur-andns 32,Turringahem villa 52, Thor-bodeshem 4o, Thorn-bodashem 51, Tor-bo- deshem 7o, Tur-bodeshem 92, Tur-bodessem 98, Tur- boteshem 92, Terts-tornus 5o? Verwisseling van o en u komt ook voor in Un- : On-gyr 99, Un- rocus 35, Hun-rocus 38, Hum-fridus 41? Hils-ferod loc. 40 (= fund-, -ford-). Pupurninga villa 4o, wordt later ook Poparin- gehem 7o, Popringahem 92, Popelingehem 98. Eene korte o hebben wij nog in Drogo 70 (got. driugan = militari). De o in Bozardus 81, Engel-gotus 55, Rain-gotus 8o (Got-erus 72?), Gozelinus 72, Goscelinus 98 kan verschillig beoordeeld worden. 2?0 = germ. ?: Hroj50- .. Chrodo-boldus 1, Chrode-childis 8, Chrod- marus I, Chrothe-childis 1, Horod-waldus 47, Rod- marus I, Chrothe-childis 1, Horod-waldus 47, Rod- bertus 72, -gerus 71, -inns 53, -ulfus 53, Rode-ricus 68, Rot-bertus 98, -harius 7o, -hardus 85, -nedh 85, 68, Rot-bertus 98, -harius 7o, -hardus 85, -nedh 85, Roth-ulfus 85, Ro-ricus 64. Roth-ulfus 85, Ro-ricus 64. Kóni- : Cono 87. Opy, DO-l- (zoo verre niet Audo- in aanmerking -- 43 -- moet genomen worden) : Odo 7o? Odelo 27, Otto 59? Hottinga-hem 87 ? De o is ook lang in Bovo 7o, Bofri-hem g8, Dodo 7o, Dodolinus 64, Dodsolo 55 ?, Broch-burh loc. 70, Hrochas-hem 18, Hrocas-hem 20, Morini passim, Morninge-hem 40 (of bij Maur- ?), Hokninga- -hem 39? Totinge-tun 27? 3?0 = germ. au : Audo- .?Odo 7o ? Od-bertus 48, -grimus 36, -lan- Aus 23, -winus 37. Aus- : Os-muntlus 7o. Aus-ro- : Osoro-waldus i (Vgl. Wesarinio, met Wes-r bij Wes-/-r, gelijk Aus-r- bij Aus-t-r?). Hauho- : Ho-stede 39. Launo- : Lonasto 24? Lon-astingahem 31, Lon- ingaheimo 21, Lon-ingahem 40. 4?0 -- a voor 1 + tandklank in de stammen balpo- walt` (Bald ?) : Chrodo-boldus 1, Clar-boldus 7o, Clare-bollus 8o, Ege-boldo 33, Erem-boldus 66, 7o, Clare-bollus 8o, Ege-boldo 33, Erem-boldus 66, Grim-bollus 7o, Tit-boldus 82 ; Arn-oldus 8o, Art- oldus 94, Rum-oldus 64. 5?0 = w in walre voorkomende als tweede lid der samenstelling, achter eenen medeklinker, in de namen : Adr-oaldus 1, Dan-oaldus 1; alsook in Saroadsclusa 12 (= Sarwadsc-, stam sarwo-). 6?0 = Svarabhakti in Moron-waldos 47 (-= Hróbo-). U. Voor de u afwisselend met o = germ. u, o, zie onder o. I?U = - germ. u . Bury-, Buryi : Burgastus 1, Liod-burgan 37, Wine-burga 31, Broch-burh loc. 7o. Gunpo- : Gund-bertus 21 -winus 55, Gunt-bertus 33, -hardus 41; Gun-fridus 72; Gummarus 103, Gundel- bertus 36. bertus 36. Mund- : Dar-mundus 12, Os-mundus 7o. ?44 ? Verder beantwoordt u nog aan eene germ. zt in Mummo-linus I, Crumbeke 58, Junc-hold 51. 2?U = germ. it' : Hity- (of ook Hfiyi -?) : Hugo 58, Hug-bertus 41, Huc,bertus 41, -baldus 55, Hu-bertus 70. Ube-ricus 70? 1-14ni- : Chune-bertus 1, Chune-ricus 1, Hum- baldingahem 3, Hum-bertvisin loc. 65, Hum-fridus 41 ?' Hun-ulfi curtis 6. Irf/tdo- : Als eerste lid : Trud-baldus 43, -bertus- 55, -gaudus 66. ?Als tweede lid : Leb-drudis 27, Maltrudis 94, Ber t ruda 42. rim- : Baginga-tun 28, Diorwaldinga-tun 41, Totinge-tun 27, Vertuno 52. De u in Ru-holt 76 zal ook wel beantwoorden aan eene germ. CI (ri:tho-); zoo ook in Ut-marus 21.- 3?U ...--- germ. 8 in : Rum-oldus 64, Rum-in- gahem 40 (firdmo-), lido 98, ( 0J-?). 4?U =-- w in wini-, voorkomende als tweede' lid der samenstelling, achter eenen medeklinker : Adal-uinus 53, Bald-passim, -Enl- 98, Fulc- 98, Hard- uinus 69. 69. Zoo ook in Suin-ard 76, Suaninus 72. Y. Y komt voor in On-gyr 99 (behoorende bij gierig, midnedl. ghere uit yir, of bij geer uit yaizo- ?), Ymmo 88 (= Immo, vleinaam behoorende bij Ermeno- Irmino- ?). AI. 1?Ai komt voor in Bainus I, Haimo 70. 2?Ai . ay. in Rain- = Rayin- : Rain- aldus- 87, -erus 81, -gotus 80. 3?Ai germ. al in Athel-aidis 96 .= (Hazitu-).. AU. I?Au . germ, au in : Aueto- : Aud-acer 25, alias Aud-ather 51, Aude- alias Audo-bertus 3, Audo-marus i. .- 45 ? Launo- : Laun-ardiaca villa 1. Verder in Maurilio i, Mauritius 81, Trud-gaudus, 66, 2?Au = u, o in Madal-aulfus 1. 2?Au = u, o in Madal-aulfus 1. 3?Au = al .-}- tandklank in Auden-fort 81. EI. 1?Ei = germ. Ai in Loninga-heimo 21. 2?Ei = Ayi in Hein-fridus 95 (ffayin-), Rein- guenescura 91 (Rayin-), Beinga villa (= Baginga, vgl. Baginge-tun 28), Heingasele 45 (_= Hag inga). 3?Ei -, ey- : Tein-ardus 87 (leyno-) ? EO. 1?Eo = germ. eu in Leod-gisus 55 (leudi-), Theode-ricus rex 5 (16eud?), Jeodo 30, Eode-bertus I I (Oudnoordsch iod -= proles). EU. Eu = germ. eu in Leudo-lenus i. IO. Io = germ. eu in : Liob-winus 55 (leubo-), Liod- burgan 37, ?fridus 55, ?ric 45, Thiod-bertus 87, ?radus 53, Tiodo-baldus i, Dior-waldingatun_ 41. Niopa, fluv. 50? OI. Oi komt te voorschijn in Goi-bertus 30 (= Gaude-?) en Goizlenus 49, Gois-lenus 51 (= Gauz-goz- ? vgl. Goze-linus 7 2, Gosce-linus 98.) OU. Ou = al -}- tandklank in Ouden-fort 82 (= Al- deficit) en Ouden-hem 82 (=- Alden-). --46- UA. Ua -= germ. ?in : Hruad-waldus 41. U0. Uo = germ. ?in : Hruod-waldus 41, Buosinga- hem 51 (Bóso), Huolinga-ham 40 ( Odilo 2), Gruonom- berg 39, Gruonon-berg 43 ( Gróni-). ?Guo-bertus a ,(== Guod-beríus 2 stam Gódo-). t, MEDEKLINKERS. B. I?Ingaande B, zoowel in het eerste als in het tweede lid : = germ. b, onder andere in de stammen : badwo-, bakjo-, balco-, beryo-, berhto-, ber-n-, blanko-, brand-, brok-, brunnon-, budn-, bury- : Bald-ritus, Bern-ulfus, Berto-landus , Burgastus, Grim-Baldus Aldebertus, Erkem-bodo, Ger-badus, Wine-burga, enz. Verder in Babbinus, Babonus, Baddonus, Bagi- nus, Bainus, enz. 2?Binnen de woorden : a) Enkele b = = b in : Babonus, Eber-t-ramnus 1, Ebro-gerus 26, ' - Ube- ricus ?- Madal-lebus. b) Dubbele b, in afleidingen van vleinamen : Abbun-fontana fluv., Babbinus, Hebben-curt. 30 Uitgaande b in het eerste lid = b : Leb- drudis 27, Liob-winus 55. P. 1?Ingaande P in : Pupurninga villa, Poparinga- hem ; Pascandala. 20 Binnen-fi = p in Chilpe-ricus, Niopa fluv.? Waarschijnlijk moeten wij verscherping eener in- gaande b van het tweede lid en versmelting met -?47 - den slotmedeklinker van het eerste lid zien in de fi van : Ciampingaham, Grampingaham, Lampanessa., Dubbele o hebben wij in Appiliaco, loc. (behoo- rende bij Abo, A bbo 2) PH. Ph = f in Arn-ulphus 86. F. I?Ingaande F, zoowel in het eerste als het tweede lid = germ. f, vooral in de stammen FrOu-, Fulko-, Fullo- : Fride-gisus, Folc-marus, Ful-gislus, Adal-fridus, enz. Verder in Fletrinio loc., Fleterna Adal-fridus, enz. Verder in Fletrinio loc., Fleterna fluv., Fresingahem, enz. fluv., Fresingahem, enz. 2?Binnen -f a) = f in Wulfo- : Ag-olfus, Arn- ulfus, enz. b) Verscherping van v voor r in Bofrihem. 3?Uitgaande f .--------aa) b in Vol-wif 87, Elf- harius 26. b) = f : Vulf-ardus, Vulf ricus. V. I?Ingaande V : a) in Vrasc-olfus. `b) = f, in het eerste lid : Vol-wif; in het tweede lid : Gode-verhd. lid : Gode-verhd. c) = zo, voor u, in : Vulf-hardus, Vuif ricus. 2?Binnen-v : a) = b in : Evor-hardus 64, Ever- ardus 7o (Ebur-, Ebr-), Cravan-gerus 3, Raven-garius 98 (Hrabno-). Verder in Bavo, Bovo, Ivo. 98 (Hrabno-). Verder in Bavo, Bovo, Ivo. b) = f in Ricolvingahem. W. Komt alleenlijk voor als ingaande klank, zoo- wel in het eerste als het tweede lid = germ. zo, ouder andere in de stammen : Wals-, Wal-, Wan- dui-, War-, Wibo-, Wigo-, Wïdo-, Wi fon-, W k-, ,Wint-, Wulfo- : Wal-bertus, Walde-gisilus, Wari- 48 ? nus, Wendel-bertus, Gund-winus, Tras-waldus, enz. Verder in Wago, Wazo, Wastina loc. enz. De lettergrepige verdeeling van Hadwidis zal wel zijn Had-witlis. Over de verandering van w in o, u, als tweede lid der samenstelling achter eenen medeklinker, zie onder o en u. In het tweede lid, is de w, achter den slot- medeklinker van het eerste lid, regelmatig wegge- vallen in wulfo- : Ag-olfus, Bern-ulfus, Ragn-ulfus, enz. Zoo is zij ook weggevallen in Aud-acer (wakro-), enz. Zoo is zij ook weggevallen in Aud-acer (wakro-), Her-aldo luco 20, nevens Her-oaldo lugo 18. Of Her-aldo luco 20, nevens Her-oaldo lugo 18. Of de namen Arn-oldus, Art-aldus, -oldus, Ger-oldus, Regen-oldus, Rum-oldus, bij den stam walct-, of bij den stam halt- behooren, kan niet beslist worden. Soms kunnen namen op -inus bij wind= behooren. M. 1?Ingaande M, zoowel in het eerste als in het tweede lid, = Germ. m, vooral in de stammen : Mayin-, Mann-, Mark-, Marisko-, Map-, Mer-, Mund : Megen-fridus, Marc-hardus, Madal-aulfus, Nor- mannus, Os-mundus, Er-marus, enz. Verder in Mau- mannus, Os-mundus, Er-marus, enz. Verder in Mau- rilio, Milo, Mum-molinus, enz. 2?Binnen de woorden : A) Enkele m z in vooral in de stammen : Amlo,- Ermeno-, Grimo? Helmo- : Amla-charius, Amal-fridus, Ermenbertus, Od-grimus, Will-elmus, enz. B) Dubbel in vleinamen en de woorden daarvan afgeleid : Gammo, Ymmo, Mummolinus, Hemma- wic loc. ?Alsook in Hamma loc. C) Mn = bn in Balde-t-hramnus 6, Eber-t-ram- nus I, Ramne-bertus 3. 3?Uitgaande m : A) . m, zoowel in het eerste als in het tweede lid, vooral in de stammen : Grïmo-, Haim-, Helmo-, Hromo- : Grim-baldus, Rumobus, Haim-, Helmo-, Hromo- : Grim-baldus, Rumobus, Dagmaringa-hem, enz. B) Als uitgaande klank van het eerste lid voor eene ingaande b, f, m van het tweede lid, ~, n 49 Erem-boldus, Erkem-bodo, Hum-fridus, G-um-marus, Regem-marus, enz. Daarnemens bestaan ook niet ingelijkte vormen. D. 1?Ingaande D : A) in het eerste lid = germ. d, in : Dag-maringahem, Dior-waldingatun, Drogo. Verder Dag-maringahem, Dior-waldingatun, Drogo. Verder hebben wij nog d. in : Dan-oaldus (1 ?), Dar-mundus, Dodo, Dur-andus (lb?) enz. B) In het tweede lid, = 16 in Leb-drudis 27. 2?Binnen de woorden : Enkele d, A) = d (of d, achter n) , komt menigvuldig voor, onder andere in de stammen : Aldo-, Audo-, Bud-n, Brand-, Gudo-, Hludo-, Haidu-, Hardu-, Hildjo-, Lando-, Leudi-, Mund-, Redo-, Sladi-, Theudd-, ibrido-, Wald-, Wanda-, Wido-,: Alde-bertus, Audo-marus, Leudo- lenus, Walde-gisilus, Hard-radus, Lande-bertus, Os- mundus, enz. B) ---- 1, vooral in de stammen : AI-, 4b-l-, J3albo-, Frihu-,' Gunp-, Hrdibo-, Link-, Mayo-; Adal-ardus, Chrodo-boldus, Amal-fridus, Rad-bal- dus, enz. C) D ----- j5 uitgevallen in A dal, Madal : Al-ber- tus 72, Al-ulfus 73, enz. Mal-gerus 70, Mal-trudis 94. D) D ingelascht in Wine-d-baldus. Dubbele d in : Ans-chiddus, Hiddigareca loc., Baddonus, Middel-hem loc. 3?Uitgaande d in het eerste lid A) ---- d (d) in de stammen : Audo-, Hzldjo-, Hardu-, Lando-, Leudi-, stammen : Audo-, Hzldjo-, Hardu-, Lando-, Leudi-, Theud?, InIdo-, Wald-, Wide- : Aud-acer, Child- olfus, Hard-radus, Land-bertus, Leod-gisus, Thiod- bertus, Trud-baldus, Wald-bertus, Wid-baci fluv. enz. B) = ib, in de stammen Ballo-, Gunlo-, Ha6(w+, Hrobo-, Nor .fi- : Bald-uinus, Gund-bertus, Hadwidis, Chrod-marus, Nord-bertus, enz. (;) In het tweede lid : -. d in Hils-ferod (=ford), =1 in Gode-verhd, = 1 in June-hold (Holto-1. D) Uitgaande din het eerste lid uitgevallen voor den ingaanden medeklinker van het tweede lid : Gil- 50 - bodo, Gum-marus, Gun-fridus, Lam-bertus, Lan-berd tus, Nor-bertus? Nor-mannul? Ra-bodus, Ro-bertus, Ro-ricus, -- Guo-bertus ? DS in Dodsolo, Tedso. T. I?Ingaande T : A) in het eerste lid : Terts tornus, Tatinga villa, Totingetun, enz. `B) =1 in leud?, braso-, frudo- : Tiodo-baldus, Tras-waldus, Trud-gaudus, enz. Ook in Tein-hardus, (keyno-) Tor-bodesl em, nevens Thor(n)bodeshem, Tur- ringahem ? C) in het tweede lid : _?1 in Mal-trudis, _ 1 in den stam Tuno- : Baginga-tun, Diorwaldinga- tun, enz. 2?Binnen de woorden : Enkele T, a) = t: Ber- to-landus, Bertinus, Al-bertus, enz. B) Verscherping van d (= j) voor l in : Hetlin- gehem, nevens Adlingeam. C) = If ( = 1.1) in Bertruda. D) Ingelaschte t in Balde-t-hramnus, Eber-t-ram- nus, Wini-t-herius. Dubbele t in Otto, rex orientalis Galliae, en Hottingahem. 3?Uitgaande T in 't eerste lid : A) = t: Bert-ulfus B) = d (d, d, 13) voor den ingaanden medeklinker van het tweede lid, ook voor h, zelfs als deze (of ook w?) uitgevallen is : Stammen : Hardu-, Hludo-, Hrobo-, Gunbo-, Nan j-, Rando-, Theud?, Wald- : Art-oldus, Hlot-harius, Rot:bertus, Gunt-hardus, Nant- harius, Rant-wigus, Walt-erus, enz. harius, Rant-wigus, Walt-erus, enz. T met klankweerde ts in Mauritius. Tz in Atzo. TH. i?Ingaande TA -= I in Thid-baldus, Theode-ricus, Thiod-bertus, -- radus; -- Thorbodeshem, Thornbod dashem nevens Torbodeshem? 51 -- 2?Binnen Th : A) ib in Chrothe-childis, Athela 73, Athelaidis 96, Hethenes-berg 3o. B) = d in Chlotha-carius. 3?Uitgaande Th -=4 in Roth-ulfus. Z.' Z, met de klankweerde ts, meest in vleinamen en daarvan afgeleide vormen : Bozardus, Gezo, Goze- linus, Goizlenus, Hezelinus, Razo, Wazo, Wibezo. N. 10 Ingaande N = Germ. n : Nant-harius (Nana-), Nord-bertus, (Nor 5), Nor-bertus. Nor-mannes. 2?Binnen de woorden : Enkele : A) = n, onder andere, in de stammen : Angil-, Ans-, Brand-, Blanko-, Gunbo-, Lando-, 114und , Nanb-, Rando-, ; Huni-, .Kdnz-, Launo-, T42ini= : Engel-gotus, Ans-chid- dus, Gund-bertus, Chune-ricus, Berto-landus, Os-mun- dus, enz. B) = nn in Brunnon-; Bebrona, Beborna, Helic- bruna, Kose-brone. Dubbele n = nn in : Nor-mannus, Wine-mannus, Here-mannus. Verder hebben wij nog nn in Sinnin- gahem 39, nevens Siningehem 87, Winningahem 39. 3?Uitgaande n in het eerste lid : A) = n, in de stammen: Am -, Ier-n-, Ernzeno., Erkno-, Un-,.Marino-, Mayin-, Ray(i)no-, Wint= : Arn-olfus, Ermen-bertus, Un-rocus, Hein-fridus, Ragn-ulpus, Win-radus, enz. B) == n2 voor r? in C en-ricus, Hen-rikingahem, Eene uitgaande n in het tweede lid hebben wij in den stam Lhno- : Baginga-tun, Totinge-tun, enz. G. 1?Ingaande G, zoowel in het eerste als in het tweede lid, A) - Germ. y, onder andere in de stam- men : yaizo-, Yïs-1--, yunj5o-, Ger-Nardus, Gund- winus, Ebro-gerus, Od-grimus, Madal-gisilus, enz. Verder in Gezo, Guc-bertus, Gruonomberg, enz. 52 - B) Germ. IV : Gal-andus ? Gar-inus nevens War-mus, Galt-erus nevens Walt-erus. C) Reeds is door Grimm. bemerkt geworden dat- de ingaande g van gast in het tweede lid soms weg- valt achter eenen medeklinker; zouden wij dit ver- schijnsel niet hebben in Lon-astingahem, Lon-asto bc.? 2?Binnen-G; y, g : Baginus, Drogo, Wago, Ege-boldo, Rant-wigus, enz. Is altijd bewaard geble- ven achter n : Engel-gotus, Ingo-bertus, Angan-bertus, enz. Is soms bewaard gebleven in ayi Megen-fridus, Regen-oldus, enz. Over hot veranderen van ayi in ai, ei, e, zie onder ai, e. B) = c(k) in Rigo-bertus. C) = igg in Burgastus. 30 Uitgaande G : A) y in Ag-olfus. B) Uitgevallen in Hu-bertus, Si-woldus, Si-gerus ? GH y in Sighe-radus. GU = Germ. w in : Gueserna nevens Weserna, Guest-kerke nevens West-kerke, Rein-guenescura K. ^^^ I?Ingaande K A) in het eerste lid = Germs k : Karolus. B) in het tweede lid : k : Guest-kerke, West- kerke, = g (y) in Ans-kerus. 2?Binnen K ------ k : Erkern-bodo, Rikelinus, Crum-beke. C. C met de klankweerde k. I?Ingaande C : A) k : Cono, Clarboldus, Crum-beke. B) h in Cravan-gerus, Chlotha-carius. 2?Binnen C Germ. k : Aud-acer (wakro-), Amal-ricus, As-ricus, enz. 30 Uitgaande C : A) k : Blanc-ardus, Folc- marus, -winus, Fulc-winus. B) = g (y) in : Ac-hardus, Sec-hardus, Huc- baldus. -53-..- C) Weggevallen in Bro-burg (Brôc-, Brok-), Mars-beke (mctrisko-) ? Het is twijfelachtig of de namen Fol-bertus, Vol-wif, Ful-gislus van den stam Fulko- of van den stam Fullo- moeten afgeleid werden. C met de klankweerde is (tz, z) in Acelinus. QU. Q u. kw in Folquinus, Riquara. ?Seoquinus? Requio? (O.H.d. Recheo, Reccheo ?). Squ = sw in Squerdia loc. 39, nevens de later voorkomende vormen Suerdes, Swerdes. CH. I?Ingaande Ch = H, zoowel in het eerste als het tweede lid, in de stammen : Hallo-, Haim-, Hildjo- (Hield ?), Hilijo-, Hludo-, HMI6o-, HU' ni- : Char-ricus, Chen-ricus, Child-olfus, Chlodo-charius, Chrode-childis, Aus-chiddus, Chune-bertus, enz. 2?Binnen Ch = k in Hrochas-hém 18, nevens Hrokas-hem 2o, Hrokas-hem 5 i. -- Wachun-villare? 3?Uitgaande Ch = k in : Broch-burh, Merch villa, Salper-wich. H. I?Ingaande H, zoowel in het eerste als het tweede lid : A) = h, in de stammen : Haim-, Ha.16w-, Hrabno-, Hardu-, Havino-, Helmo-, Hilcdjo- (Hield?), Hludo-, Hrdbo-, Huy-: Had-widis, Hard-radus, Hlot- winus, Heri-bertus, Hugo, Erl-harius, Ans-helmos, Balde-t-hramnus, enz. B) zoowel in het eerste als in het tweede lid is de H dikwijls weggevallen : Ard-ulfus, Lot-mdus, Rod-gerus, Ramne-bertus; Adal-ardus, Adel-elmus, Walt-erus, Eber-t-ramnus, enz. C) soms wordt zij gevoegd voor namen waarbij zij niet behoort : Hezelinus nevens Acclinus, Hunrocus nevens Unrocus, Hetlingehem nevens Adlingeem. ? Hum-fridus? (UZ-?) -- 54 -- 2?H tusschen twee klinkers in Wulfa-haldus; uitgevallen in Ho-stede. -- Tusschen twee mede- klinkers altijd uitgevallen in Berkto- : Bertinus, Aude-bertus, enz. 3?Uitgaande H = g (y) in Broch-burh. HD = d () in God e-verhd. J. J = Germ. y in Junc-hold loc. ?Jeodo (mis- schien = jodo 182) kan zijn voor Eodo, Iodo (met Germ. eu, vgl. Eode-bertus, Oudnoordsch me = proles). ?Jolithan ? S. S in alle stellingen : A)' = Germ. s : Sige-bertus, Suaninus, Tras-w aldus, Ostra-sela, enz. Suaninus, Tras-w aldus, Ostra-sela, enz. B) = z (Es) in Gois-lenus 31, nevens Goiz-lenus 49. SU = sw : Suaninus, Suin-ard. SU = sw : Suaninus, Suin-ard. SC : A) = sk : Pascan-dala. B) = Is (tz, z, ds) : Goscelinus. L. 1O Ingaande L, A) zoowel in het eerste als in het tweede lid Germ. 1, onder andere in de stammen : Lando-, Launo-, Leucti-, Leudo-, Lin j- : Laude-bertus, Laun-ardiaca villa, Leudo-lenus, Liob- winus; Asi-lendus, Berto-landus, Mádal-lebus. winus; Asi-lendus, Berto-landus, Mádal-lebus. B) = hl in Lot-mares 66. 2?Binnen de stammen : Enkele L. A) = 1, in Blanko-, Hludo-, Amlo-, Rik- ; Albi-, Aldo-, Balpo-, Fvlko-, Gildjo-, Go-, Hildjo, Hilfjo-, Wald- (Hale-), Fvlko-, Gildjo-, Go-, Hildjo, Hilfjo-, Wald- (Hale-), Wulfo- : Sala-: Blanc-ardus, Chlodo-charius, Amla- Wulfo- : Sala-: Blanc-ardus, Chlodo-charius, Amla- charius, Erle-bertus, Osoro-waldus, Ans-helmus, Ag- olfus, enz. B) = r in Popelingehem 98. Dubbele 1=- li in den stam Wi jon- : Wille-boldus, Will-elmus. _ Mellinga-sele 39? Will-elmus. _ Mellinga-sele 39? 3?Uitgaande L : A) = l: vooral in de stammen : ?55 ? Anil- (Inoil-), Ab-1-, Erlo- Hallo-, GIslo-, Walu- (-o J, Wandil- : Adal-charius, Erl-harius, Madal-gisilus, Gisel-bertus, enz. Gisel-bertus, enz. B) ll in den stam Fullo- (zooverre de volgende namen niet tot den stam Fulko- moeten gebracht worden) : Fol-bertus, Ful-gislus, Vol-wif. R. I?Ingaande 1?, in het eerste zoowel als in het tweede lid : A) = Germ. r, vooral in de stammen : Ray(i)no, Rando-, Rêdo-, Rikjo- : Regen-oldus, Rant- wigus, Rad-baldus, Amal-ricus, Hard-radus, enz. B) = hr in Hrabno-, Hro jo-, Hrdmo- : Ramne- bertus 3, Raven-garius, Rod-ulfus, Rum-oldus, Eber- t-ramnus, Ingel-ramnus, enz. 2?Binnen R : A) = r, onder andere in de stammen : Brand-, Fri~u-, Grïmo-, Hrabno-, Hr?jo-, frûdo-, jraso- ; Ard-, Arn-, Ber-n-, Berhto-, Beryo-, Bury-, Ermeno-, Erlo-, Erkno-, Ebur-, Ebr-, Hardu-, Mark-, Sarwo-, Marjo-, Mér-, Marisko-, War- : Fride-gisus, Cravan-gerus, Chrodo-boldus, Ebro-gerus, Erkem- bodo , Erli-fridus, Here-bertus, enz. Met en zonder metathese in Be-borna, Be-brona (Btunnon ). ?Metathese in Gode-verhd. -- Metathese en Svarabhakti in Hils-ferod (?-- ford). ?Svara bhakti in Horod-waldus. B) = z in de stammen aiz?aiz-n- en yaazo- : Erem- boldus, Erem-fridus, Ger-badus, Ger-bodo, Cravan- gerus, enz. 30 Uitgaande R. r, vooral in de stammen Ebur- Ebr, Marjo-: Evor-hardus, Her-landus, enz. A. DASSONVILLE. E'VEZMIErt ., EENE SANI)HIVERANDERING. S, zegt De Bo, staat aan 't hoofd veler woorden, die ook zonder die letter gebruikt zijn. Wij staan hier, zoo antwoordt de spraakwetenschap, voor een verschijnsel der satiphonetik. In 't Grieksch hebt ge zoogenomen de dobbel- vormen a'ceyo; en tiE,'os, dak. Elke vorm hong af van de klanken waarmede 't voorafgaande woord in 't zinverband gesloten was. Een der vormen kwam dan later algemeen in voege en zoo gebeurde het dat de oorspronkelijke s van den wortel, die voor een consonant stond, ver- loren ging. 't Wegvallen der s geschiedde om den overgang tusschen twee woorden te verlichten, te vergemakkelijken. Vele zulke tweevoudige gedaanten met en zonder s worden in de Indogermaansche talen waargenomen . Men leert dat de wortels met s -E- consonant reeds in het tijdperk der Indogermaansche grondtaal hunne oorspronkelijke s verloren hebben. Wij zullen hier enkele voorbeelden aanhalen Ierl. slath, Oudhoogd. latta, Bort. laT; Got. slaupjan, Ags. slupan, Ohd. sliofan, Lat. lubricus. ?Ohd. smelTan, Gr. µiXAw, Ags. meltan, Ohd. mals. v Ohd. snura, Kiliaan snurre, Oudind. snus? Lat. nurus, Gr. vu?. ?Oudind. sthdgaini, ik dek, Gr. aTsyoc, Lit. stu8as, Lat. tego, Oudh, dah, Vl. dak. - Wij meenen dat die s wel eene ndere rol zou kunnen gespeeld hebben. Men spreekt van 't wegvallen der s. Is die afval zeker ? Hebben wij hier waarlijk met eene Sandhi- verandering te doen? Wij zijn genegen eene andere meening heel voor- zichtig aan te bieden. Wij gissen dat s hier als een slach van voorvoeg- sel te voorschijn komt, dat die klank geen deel miek van den oorspronkelijken wortel. De eerste reden die ons aanzet om geene Sandhi- verandering in 't spel te bespeuren is dat wij het verschijnsel dezer dubbele gedaanten met en zonder s in de levende spraak nog kunnen gaslaan en dat op de lippen van 't volk geene s wegvalt maar voor sommige woorden veel eerder wordt ingeschoven. Men weet met welke kundigheid de taalgeleerden de oude spraken ontleden, met welke fijngevoeligheid zij vormen en klanken, wortels en suffixen van verleden tijdperken achterhalen ; maar nergens worden de taal- wetten beter nagespeurd dan op de lippen van 't volk, vaar men gestadig het spel van kleuren en klanken, met een overvloedigen rijkdom van teêrgevoelige scha- keringen kan vernemen. Eene taalwet die vroeger werkzaam was, die men door diepgrondige navorschingen en kundige verge- lijkingen kan vaststellen, oefent nu nog dikwijls den- zelfden invloed en kan in de levende spraak gemakkelijk waargenomen worden. Laat ons sommige dobbelvormige gedaanten in acht nemen. Gij hebt zoogenomen het woord modderig; bij geene enkele der verwante gedaanten zult gij eene s opspeuren ; die klank kan dus niet weggevallen zijn ; hij heeft waarschijnlijk nooit van den wortel deelgemaakt. Nochtans bestaat er eene tweede gedaante met s, te Nochtans bestaat er eene tweede gedaante met s, te ?58 ? weten smodderig. Is die klank niet geneigd om als voor- voegsel hier dienst te doen? De geslachtsnaam Tubbe bestaat te Brugge ; hij be- teekent : eene kuip die veel wijder dan hoog is ; als tweede gedaante kennen wij den geslachtsnaam Stubbe, nogmaals met voorvoegsel s. Schakel, oorsprong onbekend, zegt Johannes Franck; -- uit haak, van dezelfde bediedenis met s aan 't hoofd antwoordt De Bo. Zoo hebben wij nog, benevens andere voorbeelden, tronk nevens stronk, -waar hetzelfde verschijnsel heel duidelijk verneembaar is. Men kent het Hoogd. woord linse dat nergens met ingaande s wordt opgemerkt; in 't Wèstfaalsch, is daar- mede verwant het w. slenseken, met knopen spelen. Men zegt nog : s valt niet weg als een sonant volgt, die den klemtoon draagt. Wij kunnen ook dubbele gedaanten aanwijzen, die men volgens de laatste ontdekkingen als verwant aan- schouwt, de eene met de ingaande s, de andere zonder dien klank, alhoewel s van geenen medeklinker gevolgd is. Zoo kennen v< ij bij voorbeeld den wortel ap, water, nevens ons woord sap, dat waarschijnlijk mits voorvoegsel s tot denzelfden stam behoort. s tot denzelfden stam behoort. Verschillige gevallen kan men aantreffen in de merk- weerdige studie van hoogl. Ph. Colinet : Essai sur la formation de quelq ues groupes de Racines Indo-Euro- péennes. (Gent, Engelcke.) 4 Eene derde reden die ons opwekt om den s-klank, als een slach van voorvoegsel te aanschouwen, 't is dat wij nog andere klanken aantreffen, die benevens s als wortelversterking, als voorvoegsel schijnen gediend te hebben. ?59 __ Gij hebt het woord loke, Dietsch Fransch loque, dat slons beteekent en ons yerlokeren, verslensen, heeft gegeven ; mits s wierd het sloke en van daar het meer gebruikte verslokeren. Nevens loke en sloke komen wij nog een ander woord tegen van dezelfde bediedenis. 't Is het woord vloke, Hd. flocice, Wvl. flokke; 't is eenecht Germaansch woord, maar de taalgeleerden weten niet wel naar welken stam het woord gewezen. De afleiding schijnt ons niet moeilijk : 't is dezelfde stam van lok, loke, locke met voorvoegsel f. Nog andera voorbeelden zullen ons het spel van dit voorvoegsel in de woordvorming laten vermoeden. Wij, kennen flank nevens lanke; het Westfaalsch woordenverband, lapps, flabes, twee woorden die lobbes beteekenen en van denzelfden stam afkomstig zijn ; lebbe geslachtsnaam en neerhangende lip, nevens flabbe van dezelfde beteekenis in 't Westf.; limpe nevens flimpe in De Bo. Het dunkt ons dat het opsporen der etymologie van de woorden aan 't veranderen, aan 't herworden is en dat men van dag tot dag dieper in de vorming der woorden poogt te dringen. J. CLAERHOUT. VALUT. ?Valut ? ziedaar een woord, dat mij lang onver- teerd op de maag gelegen heeft ! ?Eens slechts kwam ik het tegen, in ?Van der zielen ende van den Lichame ?(uitgave van Blommaert, 65ste vers). Zou het maar eens geboekt staan? 't Schijnt, Oudemans toch verwijst alleen naar deze plaats. Wat is nu dat woord ?Valut ? Blommaert in zijne ?Lijst der verouderde woorden en spreekwijzen ? op het einde van zijne uitgave van Theophilus (Gent, bij Duvivier, 1836) schrijft : ?Valut, (valk?) zinnebeeld der jacht ! of van het Fr. value, (valk?) zinnebeeld der jacht ! of van het Fr. value, valeer, waerde, schat ? Oudemans neemt het woord in den zin van ?weerde ? 't zou dan een bastaardwoord zijn. -- Doch de heer ?Lambin, archivist der regeering van Ypre ?liet in het 2de deel, I ste aflevering van het Belgisch museum, 1838, een fragment drukken ?van der ziele ende van den Lechame ? dat hij ontdekt had. In de plaats van het vers : ?Valut, scat, huus ende scuere ? zooals Blommaert geeft, staat in Lambin's fragment : ?Lant, zant, huus ende scure ? Zijn wij nu iets gevorderd voor de beteekenis van het woord ?valut ? ?'t Schijnt van neen. Nochtans; zoo ?- valut ?weerde of schat betee- -61 -- kent, dan schreef de dichter tweemaal 't zelfde.... doch, zult ge zeggen, in ?Lant, zant ?is het ook zoo. --- 't Is waar, niettemin kan ik ?valut ?voor geene weerde aannemen. Wat zegt Kiliaan? Niets. ?Wat schrijven de idioticons? Zij zwijgen. ?De glossaria van andere werken? Valut, niet gevonden. Wackernagel in zijn ?Altdeutsches Handworter- buch ?(Basel, 1861) geeft voor valli ; ?Valke, valk, -falcho, falke ?... wij laten dus het vraagteeken van Blommaert staan. Doch zien wij verder : ?Valwisch, valwiske, vel- wesche, velwesge, felwersche, falewische, falawisca, fala- wisga, valewisk : asche, aschenstaubchen, mit Gr. ir&X , lat. pulvis, zu val adj. (waar hij van zegt : ?....Sub- stantivum stark schwaches masculinum. Kumane, 1. Flavus aus slay. Polow Flachenbewohner : dat. plur. Valwen Landsname.) oder aus it. falavesca, d. i. favillesca von 1. favilla ? Zou dan ?Valut ?misschien hetzelfde zijn als : ?Lant, zant ?van Lambin's fragment? 't Schijnt ver gezocht, niet waar? Verder : Walten, walden, althochdeutsch waltap starkes verbum (mit genitiv) Gewalt haben, herrschen; besitzen, haben ; .... ? ?Waltesare althochdeutsch, starkes mascul. Herr- scher. ? ?Waltesón, waltisón althochd. schwaches verb. Gewalt haben. ? Zou ?Valut ?dan heerschappij beteekenen? Ten Kate ! Tweede deel zijner ?Aenleiding ?bladz. 476. Onder ?het worteldeel : veel ?. . . ?waer uit dan onze naeen véld, n : A-S, feald, feld, fild, F-TH, veld, N,H-D, feld, N, angl : felde, fielde, campus, alter, rus, planities; overdragtelijk, met gelijk regt als het bovengenoemde T vélt, rupes; kan ont- leent geweest zijn ; . nog ook, vermits eene afgeschotene geheim 6z __ plaets . het A-S, feltun, latrina; alsmede, vermits eene- bewaerplaets voor 't vee, het A-S, faked, falud, fald, falde, stabulum, ovile, bovile.... Wat zal ?valut ?nu beteekenen? -- Zal het voor- ons als voor Blommaert en Oudemans een bastaard- woord zijn? Ik voor mij aanzie het als eenen echten Dietschen perel, dien wij, ei zoo na, verloren hadden. ?Wel neem ik het niet voor eenen veestal, maar voor ons tegenwoordige ?veld ?zonder nochtans te ontkennen dat hier er een gedacht van heerschappij in begrepen is. En zoo houd ik ook dat het vers van Lambin's fragment ?Valut ?vertaald heeft in ?Lant, zant ? terwijl in Blommaert's handschrift het vers Valut, scat, huus ende scuere beteekent : Landerij, (landgoed, bezittingen in grond waar gij ook over heerscht, misschien ?leen ? schat, huis en al zijnen aanhang. Wellicht hebben anderen op denzelfden weer geze- ten, hebben op hetzelfde woord geknauwd om het te verdouwen.... en mogelijk zijn zij beter is staat den weg te toonen om dit woord klaarder op te helderen., Drogenbosch. JOZEF TRUYTS. Eartn102122 BEKENDMAKING EN. J. TE WINKEL en J. FRANCK voerden een pennestrijd over het Etymologisch Woordenboek van den laatste. ?Het tijdschrift Germania verschijnt niet meer. -- VIETOR's Phonetische studien gaan voort onder den naam : Die Neueren Sprachen. -- In de Beitrdge XVII, 3, Gram-. matisches van VAN HELTEN ; verders geene merk weerdigheden. Hoogleeraar VERCOULLIE beoordeelde DE Bo's Idioticon in het Litera- iurblatt van BEHAGHEL (afl. van Maart). ?Bij de la Montagne te Antwerpen verscheen : Oorsprong der Namen van Gemeenten en ,Gehuchten der Provincie Antwerpen van H. PEETERS. 1411*..0 VARIA. Valut is een Nederduitsch woord. Het staat in de Woordenboeken : Mittelniederdeutsches Handw.Yrterbuch van AUGUST LUBBEN : Valt, valt, m. abgezaunter Platz, bes. Hofplatz, Mistplatz and Viehgehege. 2?Wórterbuch der Westfe lischen Miindart van FR. WOESTE : Falle in mistfalle = grube, in welche der mist fallt. Anderwarts ist dafiir fald, m., gebrauchlich. Dies bezeichnet wie ags. failed eigentlich einen fald, m., gebrauchlich. Dies bezeichnet wie ags. failed eigentlich einen unizaunten raum, hofraam, einen pferch, daher auch schafhurde. De naamreden ware nu op te zoeken. Welke is de oorsprong van Watou? SANDERUS spelt Watouw, benaming die wij ontstukken in Wat .en ouw. Ouw beteekent eene plaats waarrond water vloeit : een eiland en een weiland. Dit woord komt onder menigvuldige gedaanten in de Nederduits _64? sche dialecten te voorschijn : ouwe, owe, awa, awe, auwe, ewa, egia9 eye, ei (van daar eiland), 6, ogza, oye, oi. In 1159 schreef men Watawa. Daar hebt ge : awa. Mits de' klankverschuivingen heeft men o. a. het consonantenpaar : h-w ; zoo hebben wij nevens aha, water, awa, bewaterde plaats. Wat beteekent in KILIAAN en ook van ouds en eeuws : wade,. doorwaadbare plaats. Zoo dat de dorpsnaam Watou aan een doorwaadbaar weiland zijnen naam zou kunnen te danken hebben. ROORDA in zijne klankleer en J. TE WINKEL in den Grundriss der Germanischen Philologie wijzen beiden eene lverschillige uitspraak aan van ui volgens BELL-SIEVERS' vocaalstelsel. aan van ui volgens BELL-SIEVERS' vocaalstelsel. Laat VERCOUILLIE of DASSONVILLE, COSIJN of VAN HELTEN elk hunne verschillige tafel van klinkers opstellen en dan hebben wij de volkomene eenheid... gesteund op de hegemonie van Noord-Nederland J. CL.