et Beffort ZijboOrift getoigi um rettruen, lunot en 1331tenorliap lunot en 1331tenorliap TfTanubzttrift Triferen, 1Runst yrirnorrtop (6 frank 's jners) Prufifirrij i. 45iffer03ritt Veertiende jaargang, 1899. ?Eerste halfjaar. NAAR QUITO. EZER, gaat ge mee op reis, verre van ons alle- daagsch, doodversleten Europa, naar de Nieuwe Wereld ?.. Het noorderdeel daarvan laten wij maar onverlet, want het is ook al door de beschaving verdorven; wij zouden er op ijzeren wegen rijden, in hotels vernachten enz. Om zoo te reizen is het de moeite niet weerd ons land te verlaten. 't Is naar Zuid-Amerika dat ik u uitnoodig, waar de natuur nog in hare oorspron- kelijke wilde schoonheid en kracht te vinden is. Wij varen er op machtige stroomen om het binnenland te bereiken ; doorloopen ongebaande streken ; dringen door eindelooze, eeuwenoude bosschen, en trekken al over hemelhooge bergen. Voor confortabele herbergen, lekkeren kost en mol- lige slaping verantwoord ik daar niet, maar met zulke gemeene bekommernissen houden wij ons niet bezig. Er is maar eene vraag, waar gij met een vast ?ja ?op moet kunnen antwoorden, of anders moet ge t' huis blijven. Zijt gij een bekwaam, ervaren ruiter?.. En valt gij soms van uw peerd, kunt ge dit op fatsoenlijke wijze does, zoodat ge noch hals, noch arms, noch beenen breekt? Dat is het allereerste vereischte voor den tocht, welken wij ondernemen. Kom, wij schepen in op eene stoomboot, zoo prach- tig als groot, die ons over den Atlantischen Oceaan voert. Om ons te versterken tegen de ontberingen en vermoeie- Om ons te versterken tegen de ontberingen en vermoeie- nissen, die ons verder verwachten, maken wij onder de vaart verscheidene degen goede seer en slapen onzen buik vol... indien de zeeziekte het ons toelaat. Wij stevenen 6 NAAR QUITO. recht naar ?Amerika op zijn smalste ? de landengte van Panama, vvaar vvij in 't zvveet onzes aanschijns toekomen, want heet is het daar, en ongezond!.. Laat ons dus niet want heet is het daar, en ongezond!.. Laat ons dus niet vertoeven, maar spoedig langs den Panama'schen ijzeren weg naar de westerkust trekken. Hier schepen wij in op den Stillen of Grooten Oceaan, en volgen de kust zuidwaarts, al over de evenaarslijn; deze voorbij, op den derden graad zuiderbreedte, veranderen wij van koers om eenen zeeboezem binnen te loopen, langswaar wij Guayaquil bereiken, eene stad, waar wij aanleggen en het einde van onzen zeetocht vinden... Wat dunkt er u van, heer Lezer? Is dat niet dapper en goedkoop ge- reisd ? Op min dan eene minuut doe ik u eenen weg afleggen, die u anders eene maand tijd en eenen schrik van geld zou kosten. Laat ons voet aan wal zetten. Wij zijn op het grond- gebied van den Evenaar, eene der rep ublieken, ontstaan uit de oude bezittingen van Spanje in Zuid-Amerika. Dit land wordt zoo genoemd ?de Evenaar, Ecuador in de taal van 't land, die Spaansch is ?omdat bet inderdaad op de evenaarslijn gelegen is. Het is omtrent twintigmaal grooter dan Belgie, en, niettegenstaande de groote uitgestrektheid zijner kusten aan den Oceaan, heeft het Been andere haven dan Guayaquil, waardoor deze eenen hoogen rang als handelstad bekleedt. De hoofdstad van het land is Quito, omtrent 3oo kilometers noord-oost van Guayaquil gelegen. Onze avontuurlijke tocht gaat nu van de eene dezer steden naar de andere... Maar eerst u het gezelschap voorgesteld, waar wij ons mee op reis begeven. Aan het hoofd daarvan staat de beer Kolberg, een man van hooge geleerdheid, uit Duitschland naar Quito genoodigd, om alhier bij de Polytechnische School een leeraarsambt te bekleeden. Dit geschiedde in .1871, ten tijde dat Garcia Moreno, de roemrijke president der republiek, de edel- moedigste pogingen aanwendde om zijn verachterd land ter hoogte der hedendaagsche beschaving te verheffen... De overige personen van het gezelschap, ten getalle van tiers, zijn vrouwen... NAAR QUITO. 7 Tien vrouvveri! zal men zeggen, hoe kan zulk een sleep ooit tot Quito geraken? Lezer lief, zij moeten er door, en zij zullen er door... Het zijn nederige kloosterzusters, insgelijks door 's lands Het zijn nederige kloosterzusters, insgelijks door 's lands bestuur bijgeroepen om meisjesscholen te openen. Het bestuur bijgeroepen om meisjesscholen te openen. Het is overigens uitsluitend met geestelijke personen dat wij gaan reizen, want de geleerde Duitschman, leeraar bij de Polytechnische School van Quito benoemd, is een Jezdiet. Pater Kolberg beschreef later zijne reis, en het is aan zijn hoogst belangrijk verhaal, dat ik bier en daar eenige bijzonderheden ontleen. eenige bijzonderheden ontleen. Eene reis naar Guayaquil, 't is gelijk van welk punt der wereld men vertrekt, het mag Brussel, St-Petersburg of Calcutta zijn, dat is niets, dank aan de ijzeren wegen en de stoomvaart ; maar van Guayaquil naar Quito gaan, dat is eene zwaardere onderneming... Ook werden in de hoofdstad door de regeering alle mogelijke maatregels genomen om de lastige reis, zoo veel mogelijk, voor de zusters te vergemakkelijken. Een bijzondere commissaris werd aangesteld om ze te Guayaquil of te halen ; eene compagnie soldaten, onder commando van eenen luite- nant, moest ze op geheel de reis vergezellen en te hunnen dienste staan ; daarenboven ontvingen de gouverneurs der provincial en de overheden der gemeenten, waar zij moesten voorbijtrekken, bevelen om de karavaan op alle wijze bij te staan, hulpvolk aan te schaffen, rijdieren te bezorgen, de wegen te verbeteren enz... Lezer lief, zijt bezorgen, de wegen te verbeteren enz... Lezer lief, zijt gij mij niet dankbaar, als ik u die eenzame streek in zulke gunstige omstandigheden doe doorloopen, in gezel- schap van personen, waar men zooveel eer en gedienstig- heid aan betuigt ?.. Al die voorzorgen beletten evenwel niet dat de zusters, die om Gods wille alles verlaten hadden, met geen geringen moed moesten bezield zijn ,om de gevaren dier reis te trotseeren. + 8 NAAR QUITO. Op den Guayas. De pater en zijn gevolg verbleven nauwelijks drij dagen te Guayaquil. De regeering had haren afgeveerdigde bevolen die stad zoo gauw mogelijk te verlaten, en niet zonder reden ; men vreesde immers dat de hitte, de onge- wone voeding en de slechte hoedanigheid van het drink- water schadelijk op de aankomelingen mochten werken en hun de geelkoorts aanzetten, de groote plaag dier kusten. Er werd dus haastig gezorgd om al het gerief te verzamelen, dat men op de reis vandoen zou hebben kleeding in overeenkoms t met de luchtgesteldheid, die afwisselend beet en koud zou zijn; spiizen, gerookt vleesch, kaas, chocolade, v ijn, immers alles, waar veel kracht in steekt, zonder veel plaats te vragen ; ook voor zadels en teugels werd er gezorgd, die tot den laatsten riem en de laatste gesp goed overzien en beproefd vverden, want moest er verder breuk aan komen, er ware zeer weinig gelegenheid om de schade te herstellen of nieuw getuig te koopen. Wil de Lezer eenen oogslag op de kaart van den Evenaar werpen, hij zal zien dat de weg naar Quito over de steden Babahoyo, Guaranda, Ambato en Latacunga loopt. Tusschen Guaranda en Ambato trekt men den Chimborazo voorbij, zoo vermaard om zijne ontzaglijke hoogte. De twee eerste dagen hadden de reizigers geene ver- moeienis uit te staan, daar zij op binnenwaters mochten varen. Zij vertrokken uit Guayaquil den 22 Juni met eene kleine stoomboot, die den stroom Guayas tot Ba- bahoyo opvaart, eene dagreis verre. Met hen scheepten de cotnmissaris in en eenige soldaten; het overige van hun geleide moesten zij verder vinden, waar de nood aan hulp dringender zou zijn. Deze vaart op den Guayas was zonder twijfel het genoeglijkste deel van den tocht. De stroom heeft eene ontzagwekkende breedte en is rijk met reigers, pelikanen en veel andere?watervogels bevolkt. 'Nat insgelijks het NAAR QUITO. 9 tooneel levendigheid bijzet, zijn de menige schuiten, die met allerhande voorraad den stroom naar Guayaquil afvaren. Op de oevers ontwaart men, tusschen het groen verscholen, de armoedige hutten der inboorlingen mees- tendeels op palen boven den grond verheven, alsook grootere gebouwen, de zoogenoemde hacienda's of land- hoeven der Sinjoors, van Spaansche afkomst, de bijzon- derste eigenaars van het land. Naarmate men verder komt, ziet men zooveel en zulke machtige waterloopen toevloeien, dat het moeielijk is om zeggen welke vertakking de hoofdstroom mag zijn. In den regentijd, van December tot April, zijn hier groote overstroomingen, die te vergelijken zijn bij deze van den Niil in Egypte. Hier ook laat het water een fijn, vet slijk over het land, dat alzoo jaariijks eene krachtige mesting ontvangt: ook ware het moeielijk ergens eene streek te vinden, vruchtbaarder dan dit deel van den Evenaar. Van op hun schip mochten onze reizigers den weel- derigen wasdom der heete landen in al zijne pracht be- wonderen : afwisselende plantagen van suikerriet, rijst, indigo, tabak, ananassen, hier en daar met bosschen van cacaoboomen onderbroken, die de kostelijke boonen leve- ren, waar de chocolade van gemaakt worth. In onze Europeesche landen kunnen wij onder de boomen wel gras en wat groensels winnen, doch zij gedijen er niet, bij gebrek aan warmte en lucht. Hier, in dien rijken bodem, onder de krachtige stralen der tropische zon, ziet ge allerhande gewassen de eene boven de andere klimmen : boven koffieboomen, nauwelijks twee, drij meters hoog, groeien platanen, die acht, tien meters bereiken ; boven beide steken dan nog de mangoboomen hunne bolvormige koppen uit, en door al the verwarre- ling van groen, rijst de slanke stam van den kokosboom, die hoogst van al zijne zwierige kruin in de lucht gaat wiegen. En dan hebt ge nog de wilde zuig- en siinger- planten, die daar tusschen opschieten, de stammen op- kruipen en alles overgroeien. Op sommige plaatsen staat dat al zoo dicht het een tegen het andere geperst, dat gij er geenen hond door zoudt jagen. Io NAAR QUITO. Wat aardsch paradijs ware de Evenaar, iudien men- schenarbeid er ter hulp der natuur kwam. In onze streken moeten wij den grond geweld aandoen orn hem vruchten te doen dragen ; ginder moet er ook in 't zweet des aanschijns gewerkt worden, maar het is om den oogst tegen de groeikracht der natuur te verdedigen ; de plan- tagen van koffieboomen, bij voorbeeld, moeten drijmaal 's jaars van de woekerplanten bevrijd worden, die ze anders zouden overrompelen Ongelukkig staat de biztvol- king niet in evenredigheid met de uitgestrektheid van het land, en daarbij ontbreekt de vlijt aan de dungezaaide bevolking. De hacienda's of hoeven, welke v%ij hooger bevolking. De hacienda's of hoeven, welke v%ij hooger noemden, zien er verwaarloosd en bouwvallig ult. Op de natuurlijke weiden, Welke gij soms langs de water- oevers zoo verre ziet loopen als uwe oogen dragen, ont- waart ge kudden van runders, ja, maar op verre na zooveel niet als er daar zouden kunnen den kost vinden. Voeg daar nog bij dat dit vee daar als in 't wilde leeft; op honderd koeien worden er ternauwernood eene of twee gemolken, welke men daartoe in de nabijheid der hacien- da's houdt. Welke zee van melk ware daar niet van te bekomen, en wat overvloed van boter en kaas, daar men nu te Guayaquil kaas van Europa invoert !.. Waar men insgelijks wel voor mocht zorgen, het ware de kiokodillen te verdelgen, die den Guayas besmet- ten. Men zegt dat er geen stroom in de wereld is, waar die ondieren zoo gemeen zijn als bier, en Pater Kolberg zegt dat hij het kan gelooven, te oordeelen naar hetgene hij van op de stoomboot met eigene oogen mocht zien. In het begin der reis verschenen zij maar een voor een, maar verder werden het troepjes van drij tot zes stuk, en hoe hooger stroomopwaarts, hoe talrijker de benden werden, zoodat hij ten laatste somtijds wel 3o, 4o, 5o van die dieren verzameld zag. Die Amerikaansche krokodil, onder den bijzonderen naam van kaiman bekend, bereikt van vijf tot zes meters lengte, daar de Afrikaansche er wel den lang is. Men wil dat de kaiman doorgaans voor den mensch niet gevaar- NAAR QUITO. II lijk is, en de inwoners geven er zeer weinig acht op; onze reizigers zagen onder hun voorbijtrekken kinderen, aan hun eigen overgelaten, aan den oever in een schuitje spelevaren. Onder die menigte van krokodillen is er noch- tans somtijds eene, die het met den mensch zoo wel niet meent. Dat is een kaiman, die iets anders geproefd heeft dan visch, en op de weide een kalf of een schaap verrast heeft; dan geraakt hij op warmbloedige dieren verlekkerd, en brengt hij het, evenals de tijger, zoo verre dat hij den naam van menscheneter verdient, bij voorkeur op men- naam van menscheneter verdient, bij voorkeur op men- schen jacht makende en ze onvoorziens uit hunne schuit rukkende. Bewonderensweerdig is het hoe gemakkelijk de inboorlingen zoo eenen menscheneter onder ontelbare andere krokodillen weten te erkennen en hoe vlug zij hem van kant maker : zij springers in 't water met een mes in de hand, duikelen onder het dier en rijten hem den buik open. De kaiman, die zelfs den tijd niet gehad heeft zich op verweer te stellen, drijft welhaast boven met de pooten omhoog, en hij wordt de prooi der p.,..allinairo's, een slag van roofvogels, tot de familie der gieren behoo- rende. Deze vogels zijn zeer gemeen in Zuid-Amerika, en daar zij, gelijk al de andere gieren, op dood aas leven, zoo zijn zij van het hoogste nut voor deze warme streken , zoo zijn zij van het hoogste nut voor deze warme streken , zij bevorderen niet weinig de openbare reinigheid en de algemeene gezondheid met de lijken te verslinden, die and,.:rs de lucht zouden verpesten. Zoo lang de bevolking van het land zoo schaarsch blijft als zij nu is, moet men dus niet wenschen dat de gallinazo's zouden verdwijnen. Maar die ontelbare kio- kodillen mochten wel uitgeroeid worden. Men kan denken welke verwoesting zij onder het watergedierte aanrichten , zonder hen ware de Guayas alleen toereikend om geheel de bevolking der republiek van visch te gerieven, en dan moest men voor den vastentijd geenen stokvisch van den vreemde doen komen, ge!ijk men nu doet. Met den avond kwam de stoomboot te Babahoyo aan, het uiterste punt zijner vaart. De gouverneur kwam aan boord den pater en de zusters groeten. Het was een I 2 NAAR QUITO. zeer vriendelijke heer, die zich oprecht veel moeite voor de reizigers gaf, gelijk hem uit Quito aanbevolen was. de reizigers gaf, gelijk hem uit Quito aanbevolen was. Doch de man kon met geven wat hij niet had, en zoo kwam het dat de eerste nacht op den planken vloer van het schip moest overgebracht worden. Babahoyo is een steedje, vvaar alleman voorbij moet, die naar de hoofdstad en het binnenland gaat, of er van komt, en men vindt en het binnenland gaat, of er van komt, en men vindt er noch hotel, noch matras, noch zelfs eenen bundel stroo om op te slapen. Zoo gaat het in dat lieflijk land, en alle aanmerkingen, redeneeringen en vertoogen verande- ren daar niets aan. Even ongunstig spreekt Pater Kolberg van sommige andere plaatsen, doch sedert zijne reis is de toestand bier en daar wat verbeterd. In het woud. Een mensch overslaapt zich niet licht op eene ber- delen bedding, en ons yolk was al vroeg te been. Met het aanbreken van den dag kvvamen hen twee groote schuiten afhalen, waarmee zij eene tweede dagreis moch- ten afleggen op wateren, die voor de stoomboot onbe- vaarbaar zijn. Deze schuiten, groot genoeg om een vijftiental personen te vervoeren en nog veel pakkage daarbij, zijn nochtans niets dan u,itgeholde boom stam- men , zij doen overigens goeden dienst en waggelen zeer weinig. Op iedere vvaren twee ruwe, half zvvarte boots- gezellen, elk met eenen langen staak voorzien om de schuit voort te steken... Brave zusterkens, scheept daar nu maar in, en neemt uw gemak ; gij eet vandaag uw laatste wittebrood. En weest niet bang voor krokodillen, want ziet, de soldaten, te uwer eere in hunnen besten uniform uitgedost, nemen plaats bij u, elk met zijn ge- weer gewapend. Het schouwspel dat zij dezen dag mochten zien, is van de treffendste, Welke men op aarde genieten kan. Fl unne vaart drong nu immers in het onmeetbaar woud, NAAR QUITO. 13 reel twintigmaal grooter dan een der grootste staten van Europa, dat van den eenen oceaan tot den anderen loopt, een goed deel van den Evenaar innemend, en dan verder in het machtig uitgestrekt Brazilie de oevers van den Amazonenstroom bezettend. Aan dit woud heeft de mensch nooit de hand gestoken ; de natuur is daar alleen meester, en wonderwerken verricht zij op die gronden, de vruchtbaarste der wereld, te alien kante met ontzag- lijke stroomen, breede rivieren, ontelbare beken doorsne- den ; waar het jaar door eene gestadige warmte heerscht, en de gewassen bijna daaglijks overvloedig met de wateren des hemels hegoten worden. Bij ons is er stilstand in den groei der planters gedurende den winter, en zulks ziet men ook in de heete landen, die een droog jaargetijde hebben. Hier is die stilstand onbekend ; alles groeit maar altijd voort in wondervolle kracht. Wat then prachtigen wasdom nog kenschetst, is de weergalooze verscheidenheid, welke men er in bespeurt. In de gematigde streken vindt men eiken-, beuken-, spar- renbosschen enz., 't is te zeggen : elk uit een enkele soort samengesteld. De oorzaak daarvan is niet alleen aan den mensch toe te schrijven, die de bosschen zoo aanlegt ; zij ligt nog in den aard onzer gewassen, want ook op som- mige gebergten en midden in Azie, waar alles in 't wilde groeit, vindt men uitgestrekte plaatsen bijna uitsluitend met eene en dezelfde bout- of kruidsoort bezet, even gelijk de onbebouwde deelen onzer Kempen door de heide over- meesterd worden. Zoo gaat het in het groot Amerikaansch woud niet : de soorten schuwen er elkander niet, maar leven ondereen gemengd ; men moet niet verre gaan om er een honderdtal aan te treffen, alien zeer verschillig van uitzicht, en aan de uiteenloopendste familien van bet plantenrijk toebehoorende. Ge vindt er boomen van to meters omtrek, die ter hoogte van 4o, 5o, ja zelfs 70 meters stijgen !.. Gij ziet, beer Lezer, dat de bouwmaterialen voor groote schuiten van den stuk bier niet ontbreken... VvTaar die kolossale boomen, vat dicht tegen elkander staan, zoekt ge te 14 NAAR QU 1TO. vergeefs naar het blauw des hemels, en toch is het onder dit groen gewelf zoo donkey Diet dat er geen ander plan- ten kunnen tieren. In 't algemeen zijn de bladeren bier groot, dik en blinkend, zoodat zij werken als spiegels en het licht in alle moogliike richtingen weerkaatsen, wat door geheel het woud eene klaarte verspreidt, die wet door geheel het woud eene klaarte verspreidt, die wet wat verdoofd, maar tevens ongemeen zacht is. In de lommer der reuzen van het bosch groeien dus nog een oneindig getal andere soorten : palmen, boom- achtige varens ?bij ons zijn de varens enkele kruinen ? heesters en struikhout van alle slag, en vooral rankge- wassen of slingerplanten ?de zoogenoemde Zia/Ten ? wier dunne, lange stengels overal aankleven, de boomen oploopen, dan uit de kruinen neerhangen en eenen ande- ren steun grijpen, alzoo van boom tot boom sierlijke kransen spannende. Dan hebt ge nog de zuigplanten, die op andere groeien en den grond missen kunnen ; zulke zijn de orchideen, bij voorbeeld, wier overhedrlijke bloe- men de stammers en takken der boomen versieren. Ove- men de stammers en takken der boomen versieren. Ove- rigens zijn al die gewassen zoo dooreen gestrengeld, dat ge moeielijk kunt zeggen aan het welke de bloemen en vruchten behooren, die ginder in de hoogte hangen. Zelfs met behulp der bij1 is het onmogelijk een einde verre door soinmige deelen van het woud te drin- gen, en er zijn geheele gewesten, waar nooit een mensch den voet gezet heeft. Wil een der dun gezaaide inwoners dier woestijn op twee, drij uren afstand eenen gebuur bezoeken, hij moet met eene schuit de kronkelende water- loopen volgen, waar hij eenen ganschen dag, en soms nog meer aan besteden zal. Er is nochtans een volksken, voor hetwelk dit woud een echt Land van Belofte is... Ik spreek van het ge- slacht der apen, die bier uitnemend talrijk zijn. Zij vin- den er al wat hun apenhert maar kan verlangen : vrijheid, den er al wat hun apenhert maar kan verlangen : vrijheid, warmte en lekkeren kost; voor hen zijn ai de sappige vruchten, die in deze wildernis groeien. En waar zouden zip een dichter en hooger geboomte vinden om hunne klauterzucht bot op te vieren?.. Edoch, er is geen voile NAAR QUITO. 15 geluk op deze aarde, zelfs voor de apen niet. Zij worden menigmaal in hunne gymnastische toeren verstoord door menigmaal in hunne gymnastische toeren verstoord door den jaguar en den puma, die in Zuid-Amerika dezelfde rol spelen als de leeuw en de tiiger in Afrika en Azi, en deze bloeddorstige di,eren klauteren tot in de Loogste boomen even gemakkelijk als de apen zelf. Men vindt boomen even gemakkelijk als de apen zelf. Men vindt daar ook de harpij, eenen arend, Wiens zicht alleen ge- noeg is om de arme apen, jankend, naar het dikst gebla- derte te doen vluchten. Veel vogelen vindt men daar natuurlijk ook, en met de schitterendste kleuren versierd. De papegaaien name- lijk zijn er in groot getal, en hun bont gevederte, rood, groen, geel, blauw, wedijvert met de pracht der bloemen. groen, geel, blauw, wedijvert met de pracht der bloemen. Zij hebben echter ook hunne vijanden, niet alleen de Zij hebben echter ook hunne vijanden, niet alleen de roofvogels, maar dan nog afzichtelijke slangen, die ze op hunne nesten komen verrassen. Maar te vergeefs poog ik den Lezer min of meer een gedacht van deze onbeschrijfelijke plaatsen te geven. Onmogelijk voor eene Europeesche inbeelding, zegt Pater Onmogelijk voor eene Europeesche inbeelding, zegt Pater Kolberg, zich zoo iets voor te stellen. Die heerlijke tooneelen zagen zij geheel den dag order hunne vaart afwisselen. Zij volgden eerst nog twee wren den Guayas, maar sloegen dan opvolgens verscheidene andere rivieren in, waar het uitzicht van het woud maar altijd grootscher en wilder werd. Het bed der rivier zelf bleef van die en wilder werd. Het bed der rivier zelf bleef van die overmacht van wasdom niet vrij ; de booten bleven menigmaal in de waterplanten steken. Niet zelden zijn beide oevers ongenaakbaar, doordien zij als met eenen muur van hooge doornstruiken bezet zijn, waar echter van verre tot verre groote openingen in zijn, die aan poorten gelijken ; 't is langs daar dat de wouddieren komen drinker,. en baden. Dit is nameliik het geval voor het waterzwijn (tapir), bijna zoo groot als een ezel, en het waterzwijn (tapir), bijna zoo groot als een ezel, en hier zeer gemeen. Daar deze dieren altijd dezelfde wegen hier zeer gemeen. Daar deze dieren altijd dezelfde wegen volgen, zoo houden zij van geslacht tot geslacht den volgen, zoo houden zij van geslacht tot geslacht den doortocht naar den stroom open ; die waterpoort is veel ouder dan de gewassen, die den oever overdekken, want deze vergaan mettertijd en worden door andere vervan- gen, maar de poort blijft altijd dezelfde. 16 NAAR QUITO. Waar de rivier nauwer werd, trokken onze reizigers onder prachtige triomfbogen, door de machtige takken der boomen van beide oevers en eene menigte ranken al over het water gespannen Ongelukkig veranderden somtijds die heerlijke bogen tot een gewelf, zoo laag, dat zij zich moesten in de schuit neerstrekken om voort te kunnen, en dan weergalmde nog bijwijlen de nood- kreet : a Opgepast! Aan lien tak daar hangt eene slang! ? Zij waren te zes uren 's morgens uit Babahoyo ver- trokken; de avond viel als zij te Sabaneta aankwamen. (Wordt vervolgd.) J. B. MARTENS, Kan. c141% cr _74(ig ,247.4,0 tau mum 4kotwim BELLEROPHON. (i) Symphonisch en Lyrisch Gedicht door ISIDOOR ALBERT. Getoondicht door MARIO VAN OVEREEN. Den Weled. Hoogleeriar en Kloeken Vlaming, JULIUS OBRIE, uit hoogachting en innige vriendschap opgedragen. PERSONEN : Bellerophon, zoon van Glaucus, koning van Corinthe. Esdrade, dochter van Jobates. Jobates, koning van Lycie. Thyritithiers. Koren Volk van Lycie. Bellerophon, zoon van Glausus, koning van Corinthe, had den koning van Tiryns, Proetos, gesmaad. Prcetos wil hem dooden, maar dorst hem zelf niet treffen, omdat hij als gast ten zijnent verbleef. Hij zendt hem bij zijnen schoonvader, Jobates, koning van Lycie, met eenen geheimen brief, waarin hij bevel geeft Bellerophon te dooden. De koning Jobates ontvangt hem met zeer vcel pracht; negen dagen lang geeft hij feestmalen en icderen dag offert hij dieren. Den tienden dag vraagt hij den brief en leest het bevel. Hij draagt dan aan Bellerophon den last op, een monster te dooden, met vlammenschietenden muil, den last op, een monster te dooden, met vlammenschietenden muil, leeuwenkop, schaapslijf en draakstaai t. Met behulp der godes Athene doodt hij het monster, en Athene geeft hem een gevleugeld paard, Pegasus. Jobates herkent dan in Bellerophon den begunstigde der goden en geeft hem als bruid zijne dochter, die door Bellerophon wordt bemind. Maar zekeren dag veil de held met min paard den Olympos bestijgen, ('t is te zeggen den hemelberg of bet verbluf der goden); maar hij valt van zijn paard en sterft. Het gevleugeld paard maakt nu, volgens de mythologie, deel van het sterrenstelsel. (t) Voor de muziek wende men zich tot den beer Mario Van Overeen, componist, Boulevard Leopold, Brussel. 18 BELLEROPHON. EERSTE DEED.. De handelins grj.fit filaais in het Woud van Tiryns. Bellerophon. RECITATIEF. En ver in het versChiet daalt bloedig rood, de zonne... En 't wraakgeschreeuw stijgt op, gedragen door den wind... Geen zoete Philomeel, geen murmelende bronne... 1k dwaal door 't eenzaam woud, ik dwaal verschrikt, ontzind!... Ik roep u smeekend aan, o goden ! Vorst Prcetos heeft mijn flood geboden, Vorst Prcetos, door mijn smaad verblind! . . . . Maar 'k hoor op mijne klacht slechios de Echo antwoord geven, Esdrade zelv', de zoete, is mij niet bijgebleven !... Esdrade (die intusschen Bellerophon naa'ert). Bellerophon ! De goden hoorden mijn gebeden, Appolo richtte mijne schreden, En 'k zie u weer!... 'k Mag weer uw zoete kussen voelen, 'k Mag in uw gouden lokken woelen, Als Eools adem eindloos teer! Bellerophon. Esdrade, 'k smack het heil der goden, Wijl ge weder mij behoort... Maar het noodlot jaagt mij voort... Wordt mij wee of troost geboden? (Wraakgehiril in de ver le.) Hoor, het wraakgehuil van 't yolk Snijdt door 't angstig, jagend herte... Zie, hoe in de grauwe verte Bloedig hangt de neevlenwolk... De Thirynthiers (in de muren ran Tigns). Wraak ! o wrake ! Galme door 't heelal Luid ons wraakgeschal! Kan ons bloed den boon vergeven,... We eischen 't offer van zijn leven... Hem die koning Prcetos smaadt, Ontgaat Dimmer Tiryns haat!... BELLEROPHON. I 9 Bellerophon (wanhopiA. Het yolk op de Agora snelt toe in 't avondrood. De krijgers roepen wraak en eischen mijnen dood; ? En 'k zie me in naren Broom, als 't schichtig hert gedreven, ? Door 't moordend staal geveld, op 't bloedig schild geheven... Door 't moordend staal geveld, op 't bloedig schild geheven... De Tirynthiers (in de 7,erte). De Tirynthiers (in de 7,erte). Wraak ! 0 wrake ! Galme door 't heelal Luid ons wraakgeschal ! Bellerophon (inoecieloos). Hoor, lieve, hoor, men eischt mijn leven .. Esdrade (froostend). Neen, ban de vrees en zie me in 't oog, Of daar een valsche hope long... Uw vrijheid heeft de Vorst geschreven : Het dierbaar schrift is mij vertrouwd; En als Jobates het ontvouwt, Zal Hymenaios ons vereenen... Bellerophon. Het bloedig fibers drijft in de verte henen : 't Is liefdedauw, die 't brandend herte laaft. Esdrade lief, zoo schoon, zoo rijk begaafd, Aan uwe zij zijn vrees en smart verdwenen ! Esdrade. Aria. Wij zullen heengaan... Ver, gehefde, ver! En 't morgenrood vindt samen ons op weg Naar 't zonnig land, dat ens des liefde wijst! En vooglenzangen stijgen, waar wij gaan In reine vree. De bloemen geuren zacht Als wierookwalmen... 0, gehefde, kom! Voelt gij 't genot niet dat ons ginder wacht, Waar, rustend op mijn borst, gij 't zoete woord Van liefde laat ontglippen uit uw mond? Wij zullen heengaan, geestdriftvol omarmd... En groene mirt begroet ons langs de baan! 20 BELLEROPHON. Esdrade en Bellerophon. Van liefde spreekt ons weer het ruischend loover, Van liefde weer de zoele zomerwind; 't Is of een nieuwe dag begint, Vol weelde en glans en zilvren zanggetoover. De Tirynthiers (meer en meer in de verte, invallende in den tweezang). tweezang). En machteloozer klinkt ons woord : Moord! Moord! Bellerophon. Vrij zijn, vrij zijn in uw armen! Badend in der minne gloed... Esdrade. 't Hart door liefde voelen warmen, Kussen drinkend, honigzoet! De Tirynthiers (wegstervende stemmen). Wraak! o wrack! Esdrade en Bellerophon, Van liefde spreekt ons weer het ruischend loover, Van liefde weer de zoele zomerwind, 't Is of een nieuwe dag begint, Vol weelde en glans en zilvren zanggetoover!.. EINDE VAN HET EERSTE DEEL. BELLEROPHON. 2I TWEEDE DEEL Plaats in Lycie: Volk van Lycie (dat Esdrade en Bellerophon met zvelkom- zangen begroet). Geestdriftig khnkt de vieugdegahn I Wij wachten u met feestakkoorden, Met mirtenkrans en wierookwalm, En hymnen schoon als tooverwoorden... Het lied der gouden cythersnaar Verwelkomt u, o minnend paar! (lobate's doet zine inh e de onder de tonen der maiwch 7,an Ly ci('.) Jobates. Esdrade, kom aan mijne borst, En kus me, kus me eindloos teer... Uw bruidegom vindt hier een vorst, Een nieuwen vader weer!... Esdrade en Bellerophon. 0 zoete streeling, zalig hopen! Ons gaat een gulden toekomst open, Wen 't hart naar zoete liefde dorst! Jobates. Stijge de wierook in geurige wolk, Knielen de maagden en bidden om zegen, Strooie de jeugd nu 't gebloemt allerwegen; Ruische 't gezang van het dankbare yolk ! (De stapels worden aangestoken en de ylammen stygen o_pwaarts, terwil het yolk geknield rond het offer zingt.) Volk van Lycie. Stijg nu, vlam, in hellen glans, Stijg nu tot den hemeltrans. Draag den goden onze beden, En het loon der offerand! Zij der liefde heilig pand, Zij de vrede bier beneden!... (Deze plechtigheid wordt gevolgd door dansmuziek.) 2 2 BELL ER °PITON Vrouwen. Dat nu vreugde, Dans en liefde, Blakend verwen onze wang, Schalle luid de jubelzang... Borsten gloeien, Kussen vloeien Midden in den liefdedrang! (Jobates heeft het schrift van Prectos ontvouwd en gelezen. Het Yolk jubelt nicer en meer knell Esdrade hares vader yerschrikt aanschouwt.) Esdrade (snzeekend). 0 vader, o Koning, ik lees in uwe oogen Zoo'n wonder gevoel... En 'k smeek u zoo zoet I Ik hang aan uw borst nu en vrage meedoogen. 0 vader, o Koning, wat heeft u verwoed? Jobates (streng). Bellerophon, u treft een vreeslijk vonnis. Gij hebt den koning van Tiryns gesmaad... Zoo zult ge als straf de marteldood nu sterven... Zoo hoor 't bevel dat als een vloek u neerslaat : In 't diepste van 't gebergte schuilt een monster, Met leeuwenkop en vlammenschietende oogen; Het waart er rond en brengt alom vernieling; En wie 't gedrocht eens zag, die vluLhtte, heen ; En niemand, niemand dierf tot nu het dooden... Dit vreeslijk monster nu, Bellerophon, Zult gij bevechten tot de dood u treft! Esdrade (verschrikt). 0 genade, vorst almachtig! Zie, ik buig de knieen neer... Volk van Lycie (smeekena). Wees den liefdeband indachtig Die hen strengelt eindloos teer... BELLEROPHON. 23 Bellerophon (gebiedend). Geen wee, Geen laffe bee ! Ten strijde dan vooruit ! een vrouwenoog bespiedt me, De scherpe spies gevat, omgord het glansend schild! Den zviaren helm gedrukt... En 't schrikbaar monster ziet me Met wondren moed in 't oog, wen 't mannenharte trilt !... Met wondren moed in 't oog, wen 't mannenharte trilt !... Esdrade (zt,ankopend). 0 kom, mijn zoete bruidegom, Ik druk mij hooploos aan uw herte... Wij snellen henen naar de verte... En redding wacht ons. Korn, c kom! Bellerophon. 0, wil mij smeekend niet bekoren ! Het is een nietig toovergloren, Bij deze spotternij... Esdrade. 0 ! Medelij ! Vaarwel! Een laatste kus versmelte beider zielen. 0 laat me nog eenmaal aan uwe voeten knielen... De tied vervliegt zoo maatloos snel! Bellerophon. De scheiding komt... Vaarwel... Volk van Lycie. In gouden droomen Zal hij, den krans om 't hoofd, tot U, geliefde, komen. Esdrade (met eenen gil nitroe_pende). Vaarwel ! (Heal/Ike sidle.) _Eem vreeselik gerucht laat zich hooren. Het monster nadert, lei 70:y7 de donders in de verte groin/nen. lei 70:y7 de donders in de verte groin/nen. 24 BELLEROPHON. Volk van Lycie. (ALGEMEEN KOOR.) En voort nu! voort ! Wij hooren 't monster aakhg kreunen. Hoort! Hoort!... Paleis en hut op hun gewelven dreunen? En voort nu! voort! Het onweder zL'oedt meer en meer. Bellerophon gaal ten stride tege;:, het monster. Een wild ,9,-evecht heeft _Mats; de kreten des yolks mengen zich met het ratelen des donders. yolks mengen zich met het ratelen des donders. Volk van Lycie. En 't onweer bruist... de wilde winden loeien... De zware donder groint, en regenstroomen vloeien... De bliksem doet den heinel gloeien... Jobates. Het vreeslijk monster schiet verblindend hem nu tegen... Een vreeslijk wangedrocht, met breeden leeuwenkop, En zwavel spuwt de mull in kronkeiende wegen. Volk van Lycie (to/ Bellerophon). Bellerophon, snel toe en stort er woedend op! Esdrade Hoe razend holt en rolt de kamp! 0 ramp ! Het monster slaat mijn heil ten gronde! 0 gruwlijk feit... 0 bange stonde! Mannen. Hij stormt vooruit... vooruit... op 't hijgend monster weder, Een enkle ruk, een stoot, en 't wangedrocht stort neder; Het slaat zijn bloedig brekend oog Omhoog! De scherpe spies heeft het doorstoken... Hij is gewroken, ja, gewroken! Een oogenblik plechtige Ville. Bellerophon keen zegevierend terug. Een tziomfmarsch word/ aangeheven. Het yolk van Lycie' begroet gecstdrifti den overwznnaar. BELLEROPHON. 25 Esdrade (overgelukhg). U vrij to zien! U kussen geven! En rusten aan uw mannenhart! Bellerophon. Ik heb voor u 't gevaar getart, En ik hervind bij u het leven... Jobates. De koning schenkt u zijn genade, En gansch zijn levensheil, zijn kind... Dat Hymenaios u verbind'! De zoete Esdrade wordt uw gade!... Eene stem (lilt den hooge). Athene loont en eert den held, 't Gevleugeld paaid is hem beschoren! Bellerophon (opergelukkig). Pegasus zal mij toebehooren !... Welaan, d'Olympos opgesneldf... Esdrade. Ik smeek u, blijf, nog woedt het vreeslijk weder, Een angstgevoel beklemt me, zwakke bruid.,. Bellerophon. 0 stil uw vrees! (Bello ophon 7,11W met Pegasus, het gewleugeld paw a, aen Olvinpos op.) Olvinpos op.) Lyciers. Daar stort het ros vooruit, En snuift de winden op en slingert op en neder... Esdrade (angshg). En vreeslijk steil is 't reuzenhoog gebergte. ?0 stil uw vrees, ?dat is zijn laatste woord!.. 2 6 BELLEROPHON. Jobates (troostend). Hij zal omhoog tot bij de goden dringen, Hij wil zijn hell verkonden aan hen zelv'!... (Een vreeselijk gerucht sh.)gt op, de wolken schen/viz en een bliksemschicht treft Bellerophon, die van het gevlezz,0,-eld paard valt). Esdrade (uitzinnig). 0, zie, een straal, een belle straal des bliksems Verblindt hem 't oog! het is te laat... te laat!... Daar stort hij neer ! En 'k mag met hem niet sterven!... ALGEMEEN SLOTKOOR. Lofzang aan Bellerophon. Stralend glinstert omhoog nu het beeld van zijn grootheid, Pegasus. Eeuwig verkondigt 't gewelf zijne glorie in schittrende glansen; Dankende knielt het yolk in bewondering heft:end de blikken. Heilig, o dichter, zij 't beeld u van hem die de tijden gedenken! Liefde herschiep hem tot held; hem leidde de gunst van Athene... Stralend glinstert omhoog nu het beeld van zijn grootheid, Pegasus! EINDE. **Vt*A Malt** HET NEDERLANDSCH IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. N de maandelijksche Zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie van 19 October laatstle- den, heeft een barer werkende leden, de heer Th. J. I. Arnold, over het onderwerp dat bier voor titel dient, eene niet onbelangrijke voordracht gehouden, Welke thans bij den uitgever van Het Belfort in druk Welke thans bij den uitgever van Het Belfort in druk is verschenen. In onze hoedanigheid van Gentschen dag- bladschrijver voelen wij ons geneigd dit vlugschrift bier, eenigzins breedvoerig, te bespreken. eenigzins breedvoerig, te bespreken. De beer Arnold, vroeger buitenlandsch eerelid der Academie en, sedert zijne inburgering, tot werkend lid verkozen, is Noord-Nederlander van afkomst; vandaar dat hij voor de taal en de schrijfwijze onzer Noorder- broeders eene gansch natuurlijke voorliefde heeft, voor- liefde Welke niet door al zijne medelecien, zelfs niet door de. meerderheid der leden van de Kon. Vl. Academie de. meerderheid der leden van de Kon. Vl. Academie wordt gedeeld. Dat kunnen wij van hem zeer goed lijden, dock hij ook dient te verstaan dat wij minder dan hij ingenomen zijn met alles wat uit Noord-Nederland komt en de lessen van taal en schrijfwijze, welke het Noorden ons wil geven, niet altijd onvoorwaardelijk aannemen. De heer Arnold heeft zich voorgesteld, bij middel van aanhalingen, te doen zien dat in de Gentsche dag- bladpers een erbarmelijk Nederlandsch wordt geschreven en daarop de aandacht te vestigen van ?onze Koninklijke ?Vlaamsche Academie, een lithaam niet alleen in het o leven geroepen om prijsvragen uit te schrijven en te 2 8 HET N EDERLANDSCH ?bekronen en oude of nieuwe werken over taal- en letter- ?kunde uit te geven, maar ook om taalpolitie te oefenen. 'fa Ons dunkt dat de beer Arnold zich bier niet tot de rechte mannen heeft gewend. Zonder onze Kon. VI. Aca- demie in iets te willen te kort doen, zijn vvij van meening dat zij, als ?lichaam ?nooit de taak zou aanvaarden taalpolitie te houden onder de Zuid-Nederlandsche letter- kundigen, daar zij, zou moeten beginners met vaste taal- regels te bepalen, naar welke, eerst en vooral, al hare leden zich zouden moeten gedragen. Zoo iets bestaat bij de Academie Francaise, die een officieel woordenboek uitgeeft, bevattende al de woorden en spreek- of schrijfwijzen, welke door haar als echt Fransch worden erkend, zoodat geen vvoord of geene zinwending, in het Dictionnaire de l'Academie niet opge- nomen, in Frankrijk burgerrecht heeft. Verondersteld dat onze Koninklijke Vlaamsche Aca- demie denzelfden vveg wille opgaan en een viertal harer leden afvaardige om haar woordenboek op te stellen, bij voorbeeld : de heeren Arnold, W. De Vreese, Guido Gezelle en Edw. Gailliard, alle vier, zonder tegenspraak, geleerde taalkundigen. Wij verwedden teen tegen den, dat die vier heeren het nooit eens zullen worden, niet alleen over een eenvormig wetboek van taal- en spelregels, zinbouw en diergelijke, maar zelfs over den titel van het woordenboek. Het is immers voor niemand een geheim dat onze West-Vlaandersche taalgeleerden en letterkundigen er een hekel aan hebben aan hunne taal den naam van ?Neder- landsch ?te geven en, terecht of ten onrecht, beweren goed ?Vlaamsch ? maar geen ?Nederlandsch ?te spre- ken en te schrijven. Zelfs ingeval de twee West-Vlaandersche opstellers van het woordenboek zouden toegeven, dan zou de naam ?Woordenboek der Nederlandsche taal, uitgegeven door de Koninklijke Vlaamsche Academie ?sommigen zeg- gen liever ?Taalkamer D . .- al heel zonderling klinken. Doch, aangenomen dat men daarop overeenkome, IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. 29 niemand zal betwisten dat het een heel werk zou zijn, al de leden der Academie eene eenvormige schrijfwijze te doen aannemen. Hoe wil de heer Arnold dan aan de Gentsche dagbladschrijvers taalregels opleggen, waarover de leden der Academie het onder elkander niet eens zijn, en die regels dan nog onder de bescherming van die geleerde vergadering stellen? De beer Arnold kan het maar niet verkroppen dat soms ?zelfs door Gentsche dagbladen ?aan de Neder- landsche drukpers wordt verweten dat zij, zonder de minste noodzakelijkheid, hare kolommen vol Fransche bastaardwoorden stopt. Gelukkiglijk verdedigt hij dit gebruik niet ?waaraan hij, wij erkennen het gaarne, zichzelf ook niet bezondigt ?doch als verschooning voert hij aan : de nabijheid van Belgie, waar het al Fransch is wat de klok slaat. Wij herinneren ons nochtans gevallen waarin het Nederlandsch franskiljonnism zich op die verschooning niet kon beroepen. Zoo, bijvoorbeeld, lazen wij eens in de nieuwsbladen dat, op een festival of muziekfeest in eene Vlaamsche stall, bij de ontvangst der deelnemende maatschappijen, door iedereen Vlaamsch of Nederlandsch werd gesproken, behalve door den voorzitter eener Hol- landsche maatschappij, die alleen Fransch sprak. Zoo ook kwam eens een letterkundige van Noord- Nederlandsche afkomst, thans lid der Koninklijke Vlaam- sche Academie ?en die de beer Arnold niet is ?op het bureel van het Handelsblad, van Antwerpen, aan de medewerkers van den beer Snieders, in 't Fransch naar hunnen hoofd-opsteller vragen. Er zijn meer ander?. voorbeelden van Noord-Neder- landsch franskiljonnism , waatvan wij, heel dikwijls, mooie staaltjes aantreffen in de Hollandsche Couranten, die ongetwiiteld de taal vo2ren Welke, daar te lande, bij het beschaafd publiek in gebruik is. Vandaar de talrijke 3o HET NEDERLANDSCH Fransche bastaardwoorden welke men dagelijks op elke bladzijde, in elke kolom van die bladen aantreft. De heer Arnold heeft gelijk te zeggen dat sommige woorden, zooals robe-tailleur en andere, in 't Neder- landsch onvertaalbaar zijn en dan ook maar in hunnen oorspronkelijken vorm moeten behouden worden. Doch, wat zou hij zeggen van Het Centrum dat, in een zijner laatste nummers, vertelde van ?eenen Nederlander, die te Weenen verbleef om zich in het tailleursvak te be- kwamen? ?Zou dat ook goed Nederlandsch zijn? Waarschijnlijk wel want, te oordeelen naar de taal der couranten, is een ?kleermaker ?de man die voor Jan en Allemqn werkt, terwijl een tailleur een soort van artiste schijnt te zijn, die alleen talent genoeg bezit om de costumes te vervaardigen van de gedistingueerde Noord- costumes te vervaardigen van de gedistingueerde Noord- Nederlanders. De beer Arnold schijnt het ook euvel te hebben opge- nomen dat een Gentsche konfrater erover juichte, toen de stedelijke tooneelcommissie besliste dat het voortaan uit zou zijn met jij, jou, u bent, heusch enz. al woordjes welke in Zuid-Nederland onbekend zijn. Hij beweert dat het blad daarbij den wensch,zoo niet uitdrukte, ten minste liet verstaan, die woordjes te zien vervangen door wul- der, gulden, hulder, jaei, enz. Dat kan wel zeker het inzicht van het bedoelde blad niet geweest zijn, aangezien tot hiertoe niet een Viaam- sche tooneel- of romanschrijver het gewaagd heeft, zelfs in den gemeenzamen of in den boertigen trant, die woordjes in zijne samenspraken te gebruiken, terwijl jij en jou, jullie, bent en heusch volop gebruikt worden in de Hollandsche tooneel- twi zelfs roman-letterkunde. IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. 31 Eindelijk komt de beer Arnold aan zijne voorbeelden van het slecht Nederlandsch der Gentsche dagbladpers. Deze beslaan, met zijne opmerkingen, niet minder dan 51 bladzijden. Zijn de opmerkingen van het geacht Academielid nu gegrond? Over het algemeen, ja. De voorbeelden welke hij aanhaalt zijn meest alien ofwel gebrekkige vertalingen uit het Fransch, ofwel onnederlandsche, zelfs onvlaam- sche zinwendingen. Voor eenige nochtans vragen wij verschooning. De beer Arnold wraakt, onder andere, het gebruik van ?eene partij aankleven ?in plaats van ?zich bij eene partij aansluiten ? Het Fop is bier, dunkt ons, de kool niet waard. Hij verwerpt ook ?labeurpaard n, uit hoofde van het Fransch labeur en meent dat ploegpaard beter is. Onz?boeren, echter, zeggen wel ploegen, maar noemen het gedane ploegwerk labeur en het paard, dat daarvoor gebruikt wordt, labeur-paard. Hij wil ons ook het Hollandsche ?pandjeshuis ? opdringen, dat Kier door niemand verstaan wordt. ?Betalende scholen, ?zegt hij, is slecht; 't zijn niet de scholen, maar de leerlingen, die betalen. Zeer juist, maar dat is zoo -.vaar in 't Fransch als in 't Vlaamsch en toch is dcoles payantes goed Fransch. Ook zijn het de Gentsche dagbladschrijvers niet die de benaming ?be- talende scholen ?hebben uitgevonden en het is soms zeer moeilijk tegen eene bestaande en door het yolk aange- nomen benaming op to komen. Zoo is het ook met ?briefwisselaar n. 't Is waar, de briefwisselaar van een dagblad wisselt geen brieven, want hij schrijft en krijgt noch verwacht antwoord. Doch correspondant is niet beter. De beer Arnold raadt ?be- richtgever ?of ?briefschrijver ?aan. Voelt hij niet dat die benamingen ook de zaak niet uitdrukken? De Noord-Nederlanders schrijven noch ?berichtgever ?noch ?briefschrijver ?maar ?correspondent ? Wij schrijven < briefwisselaar ? omdat het woord algemeen aangeno- 32 HET NEDERLANDSCH men is om den persoon aan te duiden dien wij daarmede bedoelen. Een briefwisselaar is een persoon, meestal een dag- bladschrijver van beroep of ten minste een letterkundige, die aan een dagblad, uit eene andere stad of uit een vreemd land, artikels of verhandelingen zendt, hetzij over een bepaald onderwerp, hetzij over politieke of andere toestanden. Die man zendt dus Beene bloote berichten en wat van hem in het blad verschijnt heeft, zeer dikwijls, zelfs den vorm niet van een brief. Wij weten wel dat o briefwisselaar ?niet juist uit- drukt wat Kier wordt bedoeld, doch het geeft zulks ten minste zoo goed weer als heusch, bij voorbeeld, het denk- beeld van ?waarlijk, waarachtig ?of ?'t is gemeend ? weergeeft. Wij nemen aan dat ?geschiktmaking ?van eenA gebouw of lokaal eene slechte uitdrukking is en schrijven dan ook gewoonlijk ?inrichting ? Doch de beer Arnold heeft bet mis voor, als hij beweert dat ?geschiktmaking ? de vertaling is van arrangement. 't Is gewoonlijk het woord appropriation dat men daardoor wil weergeven. Het geleerd Academielid heeft ook geen vrede met ?de kinderen waren reeds slapen ?en meent dat het zijn moet ?de kinderen waren reeds te bed D . In Noord- Nederland gaan de menschen misschien te bed, doch in Vlaanderen gaan zij slapen. Niemand kent bier ?te bed zijn ?maar iedereen kent ?slapen zijn ?en wij weten niet waarom die uitdrukking, al wordt zij in het Noor- den niet gebruikt ?wat wij nog betwijfelen ?uit de algenieene Nederlandsche taal zou moeten verbannen worden. Zij is noch een gallicism noch een wanvorm en niemand kan zich aangaande hare beteekenis vergissen. ?De kinderen zijn slapen ?is, dunkt ons, veel duide- lijker dan, bij voorbeeld ?hij rijdt op een fiets o of ?hij is gaan fietsen N. Wij kunnen ook niet instemmen met den eisch van den beer Arnold, dat men altijd morgen en niet morgend zou moeten schrijven, onverschillig of men IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. 33 daarmede het begin van den dag of den eerstvolgenden dag wil beteekenen. Wel is waar is de Neer Arnold niet alleen van zijne meening. Nochtans zijn wij van gevoelen dat die onschuldige d in het eerste geval zou moged behouden worden, aangezien zij ons een kostbaar onderscheid bezorgt tusschen morgend (matin) en morgen (demain). Zulk een onderscheid, dat de taal verduidelijkt, is, dunkt ons, niet te versmaden. Zoo zijn er, in de lijst van den beer Arnold, nog al opmerkingen welke wij niet kunnen bijtreden en andere welke, alhoewel min of meer gegrond, tot het ras der zifterijen behooren. Wij verhaasten ons echter erbij te voegen dat het werk van den achtbaren geleerde vele nuttige wenken bevat, waaruit onze dagbladschrijvers groot voordeel kunnen trek ken. Tot verschooning dezer laatsten moeten wij nochtans ook zeggen, dat zij niet, gelijk hunne Fransche konfra- ters, eene schaar voor hoofdopsteller hebben, maar, uit hoofde van het gering getal Vlaamsche dagbladen, meer vertaalwerk moeten leveren dan er, met studie en berede- neering, kan worden afgelegd. Zij moeten dus met overhaasting werken want, zoo- als de beer Arnold het zelf bekent, c hun blad moet om zooveel uur en zooveel minuten op de post zijn ? Vandaar dus dat zij niet altijd verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor zekere fladders of lichte fouten, welke ook al eens aan de zetters te wijten zijn. Wij mogen daarbij nog vaststellen dat onze Vlaam- sche dagbladschrijvers gewoonlijk eene betere taal schrij- ven dan sommige letterkundigen of boekenschrijvers. De opstellen van deze laatsten, welke de dagbladschrijver nu en dan verplicht is in zijn blad op te nemen, vragen dikwijls zooveel verbetering, dat hij meer dan eens, hij die voor een onkundige in de taal wordt gehouden, er el moet op zw eeten om er kop aan te krijgen. Wij spreken 34 HET NEDERLANDSCH dan nog niet van de ?letterkundigen ?misschien wel academiekers, die hunne werken aan dagbladschrijvers te verbeteren geven. Het grootste deel onzer dagbladschrijvers zijn letter- kundigen, die als dusdanig gunstig bekend staan. Dag- bladschrijvers en gewezen dagbladschrijvers zijn leden der Koninklijke Vlaamsche Academie en bekleeden er eene plaats die de minste niet is. 'Ware het niet zonder- ling dat dezelfde mannen die, buiten de drukpers, goede letter- en taalkundigen zijn, er niets meer zouden van kennen zoodra zij in hunne dagbladen schrijven ? * Nog een punt, waarvan de heer Arnold geene reke- ning schijnt te houden, is dat de dagbladen, zoowel die van Antwerpen en Brugge, als die van Gent, min of meer verplicht zijn aan hunne taal eenigzins den vorm te geven van de spraak der bevolking, in wier midden zij verschijnen. Zonder die toegeving loopen zij maar al te dikwijls het verwijt op te hoog, dat is : te letter- kundig geschreven te zijn en daardoor onverstaanbaar kundig geschreven te zijn en daardoor onverstaanbaar te worden. Dit is zoo waar dat, toen de schrijver deter regelen eenige maanden te Antwerpen, als medewerker aan Het Handelsblad, in bediening was, de achtbare heer Snieders ?aan wien hij bier gelukkig is hulde te mogen brengen, als zijn meester in het dagbladschrijven ?hem toesprak met de woorden : ??Jongen, gij kept tamelijk goed uwe taal, maar dat is niet voldoende : gij moet leeren Handelsbladsch schrijven. ? Kortom, de voordracht van den beer Arnold kan met veel vrucht geraadpleegd worden door jonge dagblad- schrijvers, die wenschen, in het volbrengen hunner lastige dagelijksche taak, zooveel mogelijk het schrijven van dagelijksche taak, zooveel mogelijk het schrijven van taalkemels te vermijden. Doch, indien het achtbaar Aca- demielid denkt dat hij een dagblad beter zou opstellen IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. 35 dan dezen die er thans hunnen tijd aan besteden, durven wij hem zeggen : wij zouden er u eens willen zien voor zitten! Hii zou kunnen varen gelijk de twee groote letter- kundigen, die eens op zich namen aan een Vlaamsch blad van Antwerpen ?dat thans niet meer bestaat ?een ander en beter aanzien te geven. De gewone opstellers mochten nog de nieuwskens vertalen, onder toezicht van die heeren, welke zich met het opstellen der artikels gelastten. De verbetering was zoo weinig zichtbaar dat, na eene proefneming van eenige weken, de twee groote letter- kundigen de pijp aan Marten gaven en de oude opstellers in hunne eer en in hun gewonen werkkring herstelden. De heer Arnold zou zijn eigen en de Nederlandsche taalkunde eenen slechten dienst bevvijzen met dergelijke procf te wages en zich daarvoor aan zijne geleerde en -vruchtbare studien te onttrekken. Gent, 28 November 1898. A. V. BULTYNCK. ZEMEIVEZEMES ?DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. ? VER een jaar kwam te Antwerpen eene nieuwe instelling tot stand. Eenige dames richtten' eene Universiteits uitbreiding voor vrouwen, in, en deden een oproep aan de professors onzer hoogescholen. De eerste die dezen oproep beantwoordde, en die, door het verleenen van zijnen naam en van zijn gezag, het nieuwe werk, om zoo te zeggen, stichtte,. was Prof. Godfried Kurth, van Luik. Hij, de beroemde geschiedschrijver, de diepe denker,. de geniale man, achtte het niet beneden zijne weerdig- heid op te treden voor een gehoor van vrouwen en, in eene reeks van zes lessen, de hoogste bespiege- lingen voor te dragen over de philosophie der historie,. over den rol der Kerk, bij al de ?Keerpunten der geschiedenis. ? Den beknopten inhoud dezer voordrachten vvillen, wij aan de lezers van 't Belfort mededeelen en genietbaar maken. Zeker zullen zij door deze omwerking veel verliezen, al ware het maar het aanschouwen van den spreker zelven, zijn edel gelaat, het hooge denkersvoor- hoofd door vergrijzende zwarte lokken orngeven, den, diepen vorschersblik der donkere oogen, en dan 't getoover der meeslepende stem, de gloeiende, warmbekleurde taal, der meeslepende stem, de gloeiende, warmbekleurde taal, die de innigste snaren der ziel komt roeren, de be- geesterende overtuiging, die alles overheerscht. Hier gelds het Lacordaire's verzoek aan te halen, toen hij zijne voordrachten uitgaf : ?Je publie aujour-- d'hui les paroles que je disais. Elles arriveront au lecteur froides et decolor6es ; mais quand, au soir de l'automne, les feuilles gisent et tombent par terrep DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. 37 plus d'un regard et plus d'une main les cherchent encore, et, fussent-elles dedaignees de tous, le vent peut les emporter et en preparer une couche a quelque pauvre dont la Providence se souvient du haut du ciel. ? In deze vluchtige lessen, koos Mr. Kurth, als hoofdgedacht, als leitmotiv, de houding der Kerk op alle kritieke tijdstippen der samenleving. Hij toonde aan zijne hoorderessen de wonderbare wijze waarop de Bruid van Christus altijd den rechten weg wist te volgen, die naar den zegepraal leidt, die de maatschappij redt : hij toonde hoe zij, bij iedere kruisbaan, met onfeilbaar gevoel, den weg des vooruit- gangs vond en aan 't menschdom deed inslaan. Voor den denker is er een diep verschil tus- schen het tijdvak voor Christus en dat na het ver- verschijnen des Zalignriakers. De geschiedenis is als in tweeen verdeeld door eene bergketen, dragende op haren top het Kruis van den Verlosser. De heidensche en de Christene volkeren hebben eene gansch verschillige levensopvatting. Gene beoogen maar een doel : Het leven genieten ! de dood is voor hen eene onherstelbare ramp ; de gelukzaligen die Elysiums tuinen doorwan- delen zuchten van verlangen naar het aardsche leven. De Christenen integendeel aanschouwen het leven met zijne smarten en tegenspoeden, enkel als een korten weg, die ze naar een ander, glansrijk leven moet leiden. Hun eenig doel is dat toekomende leven door deugden te verdienen. Die wijziging der gedachte is niet het gevolg eener langzame ontwikkeling. Eene ware omwenteling werd door Christus' leer te weeg gebracht. Wat was de Kerk van Christus in den beginne? De vergadering van eenige geloovigen, allen tot het jodendom behoorende Deze geloovigen waren de strengste Joden; het waren die Joden, die al de MozaIsche wetten onderhielden, die de besnijdenis ondergingen, die da 38 DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. levensmiddelen verdeelden in rein en onrein, die aan- raking met heidenen als eene bezoedeling aanzagen. En die Joden, leerlingen van Jesus, apostelen zijner leer, waren overtuigd dat die leer voor Israel alleen bestemd was, en Israel alleen redden moest. Geen vreemdeling zou . aan die redding deel hebben, tenzij hij eerst Israeliet werd. Dan, maar dan alleen, was het hem vergund het doopsel te ontvangen en Christus te volgen I Wat moest er, in zulke omstandigheden, van de Kerk worden? Zij zou niets anders meer zijn dan eene Israelietsche sekte, verwezen, gelijk alle sekten, tot eenen vroegtijdigen dood. vroegtijdigen dood. Maar Gods inzichten waren niet die van het Joodsche yolk. De leer van Jesus was niet voor Israel alleen bestemd, maar voor de gansche wereld. Ze mocht niet aan de lotgevallen eens yolks geboeid blijven : haar yolk mocht niet a Israel ?heeten, maar wel ?Humanitas. D Een klein voorval, nietig in den schijn, kwam dit veropenbaren. Iedereen ken t het gezicht van Petrus te joppe : Petrus stond op het dak van Simons huis, verslonden in zijn gebed. Na eenigen tijd kreeg hij honger en zag een visioen. Een engel kwam voor hem een groot ammelaken openspreiden : daarop waren allerlei dieren : viervoetige dieren, vogels der lucht, visschen der wateren en kruipdieren der aarde. En de engel sprak : ?Eet ! ?Tot viermaal toe zag Petrus hetzelfde gezicht en toen verdween het (i). En eensklaps werd Petrus gewaar wat dit beteekende. Hij begreep dat het doopsel niet alleen voor Israel bestond, maar voor alle volkeren der aarde ; hij begreep dat maar voor alle volkeren der aarde ; hij begreep dat bet bloed des Zaligmakers niet voor enkele uitverkorenen, maar voor gansch het menschdom had gevloten. Eenige oogenblikken later vroeg de heiden Cornelius om gedoopt te worden, en Petrus doopte hem, zonder hem eerst in de Israelietsche gemeente in te lijven. Het wonder was bewerkt, de Kerk van Christus gered. ! (I) Hand. der Apost. X, 9-16. DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. 39 Bij deze gelegenheid gaf de Kerk den eersten biijk van dat onfeilbaar gevoel, dat haar voortaan als trouwe leidsman moest bijblijven. Met stille schreden vervorderde rle nieuwe leer haren weg. Achter de Romeinsche legioenen drong ze Rome en het reusachtige Romeinsche rijk binnen. Eeuwen ver- liepen eer zij het keiz-errijk meester werd ; eeuwen van stillen, hardnekkigen strijd, eeuwen van volharding en taaien moed, eeuwen van beproeving en vervolging. Aan Wilde dieren gelijk gesteld, werden de Christenen verdrukt en gefolterd ; met duizenden gedood, boden zij geenen wederstand. En toen die drie eeuwen van gruwe- lijke martelie voorbij waren, stond het rijk zoo vol Christenen, dat met hen diende afgerekend to worden. Het bloed der martelaren is een vruchtbaar zaad. Nog eene eeuvv vervloog; toen was de leer van Christus rijks godsdienst geworden. De afgoden lagen ten gronde, Jesus zegepraalde. Maar de Kerk stond voor een nieuw en dreigend gevaar. Rome had de verstgelegen landen veroverd en. tot Romeinsche provincien gemaakt. Aan hunne bewo- ners had het zijne burgerschap gegeven, zijne verfijnde beschaving medegedeeld. De barbaren welke het tot zich lokte, rnaakten grootendeels zijne legers ult. Ja, de hoogste ambten werden hun in de regeering toevertrouwd. Maar Rome had niet bemerkt dat die barbaren allengskens het rijk meester werden, dat de Romeinen langzamerhand door de vreernde- lingen werden achteruit geschoven. Met de vierde eeuw ontstond eene algemeene gis- ting in de Romeinsche wereld. Van alle kanten kwamen de Barbaren op ; uit het Oosten stormden zij met ontelbare legers toe. Daar stonden zij, de Hunnen, de Gothen, de Westgothen, de Alanen, de Wandalen ! Rome sidderde. Met recht sidderde het, want zijn uur was gekomen. Vallen ging zij, de trotsche stad der Cesars, en met haar zou met alleen de beschaving, maar de wereld zelve vergaan ! 40 DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. Zoo dachten de Romeinen, zoo dachten ook de Christenen. Met schrik luisterden zij naar de nakende stappen der veroveraars ; met immer stijgenden angst verwachtten zij het dreigend gevaar. De storm kwarn, ?Rome viel, maar de wereld verging niet. Wat is de val van een rijk in de lotgevallen des menschdoms? Wat voor den tijd ? Wat voor de eeuwigheid? Ook de Kerk van Christus verging niet. Wederom ontsnapte zij aan het gevaar haar lot vast te hechten aan het lot eens yolks, en met dat yolk te vergaan. Zij begreep dat ook die Barbaren, onder hunne ruwe schors, eene ziel hadden, eene ziel die gered moest worden. Ze ging tot hen, zij nam ze in haren schoot op, en, 6 wonder ! bier ook vond zij den zegepraal. Vier eeuvven nog, en de Barbaren zijn christenen! Wotan, Thor en Freya vluchten uit het Walhalla; de Walkuren en de Kobolden verdwijnen, het Kruis alleeri staat : ?Stat crux dum volvitur orbis. ? Het zijn de zonen dier dappere veroveraars, dier strijdlustige volkeren, dier ruwe Barbaren, die de kloos- ters zullen bevolken, en der wereld groote geleerden, groote pausen en groote heiligen geven. De leer van Jesus is zegevierend over heel Europa gegaan. Nu scheen de Kerk voor immer gered, your immer in vrede. De beschaving der middeneeuwen had in het leen- roerig tijdvak haren vollen bloei gevonden. Doch neen, nog kende de Kerk geenen vrede. Ditmaal kwam het gevaar niet van buiten. In haren eigen schoot droeg de Kerk hare vijanden ; het waren hare eigene kinderen, hare eigene priesters. Als van zelf was dit aangekomen. De jonge samen- leving van de beginnende middeneeuwen had de Kerk lief gekregen, en am haar die liefde te bewijzen, schonk zij haar zilver en gaud en land ; ja zelfs erfleenen werden haar zilver en gaud en land ; ja zelfs erfleenen werden haar afgestaan. Armen en rijken wedieverden in mildheid. Zoo werd de Kerk rijk, zoo rijk zelfs, dat de mild- DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. 41 dadige leenheeren van weleer voordeel zochten te trek- ken uit den rijkdom, dien zij zelven hadden geschonken; de hooge kerkambten hielden zij over voor hunne schepsels en zoo werd de Kerk langzamerhand de toevlucht der jongere, onbedeelde zonen. Ook nam de vorst allengskens de gewoonte aan, de kerkambten aan den meest biedende te verkoopen. De rijke bisdommen, de abdijen, de canonnicaten wer- den vurig begeerd en nagejaagd , men verkocht ze duur; en, die ze met veel geld had ingekocht, verkocht op zijne beurt de mindere ambten of de heilige zaken, om het ingeschoten geld terug te krijgen. Leeken alleen behielden het recht der kerkelijke benoemingen. Ook werden de plaatsen niet meer gegeven aan diegenen, die ze door hunne deugden of bekwaam- heden verdienden, maar aan dezen, die de grootste diensten konden bewijzen aan den vorst. De toestand der geestelijkheid werd dan ook erbarme- lijk. Het gedrag der priesters was schandelijk. Niets kon hunne losbandigheid verhinderen. Zij leefden open- lijk in den huwelijken staat, of, erger nog, met minna- ressen. De gewijde zaken verkochten zij op schaamtelooze wijze. Heel de geestelijkheid, van de lagere standen tot de hoogere, was door deze dubbele schandvlek besmet. Middelerwiii groeide onder 't yolk eene algemeene verontwaardiging tegen deze on beschaamde priesters. De tijd was rijp voor ketterijen. Van alle kanten sprongen ze ook op, en werden met vieugde begroet door duizenden menschen, die smacht- ten naar eenen reineren godsdienst. Wat men in de Katholieke Kerk niet meer vond, ging men zoeken in ketterijen, somber, bitter en hopeloos, als die der Albi- genzen. ?VVat moesten ze geleden hebben, die menschen, hoe hopeloos moesten ze zijn, om zulke leer aan te kleven, uit haat voor de bezoedelde leer van Christus! ? En toen alles verloren scheen, toen de losbandigheid en de onzuiverheid tot in het merg der geestelijkheid waren gedrongen, toen de onwaardige dienaaren Gods 42 DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. door de algemeene verachting gebrandmerkt stonden, toen de Kerk naar den afgrond scheen te hellen, toen kwam ook de redding. Die redding kwam uit de kloosters. Daar was nog zuiverheid te vinden, dadr nog christelijke deugden, daar nog heiligheid en vernuft. De monniken hadden het verval der Kerk gade geslagen ze voelden dat de redding om vruchtbaar te zijn onmiddellijk moest komen, dat eene kuische, eene onbaatzuchtige geestelijkheid alleen de achting des yolks kon winnen. Over welke middelen beschikten de hervormers? Een enkel redmiddel bestond nog. Het recht van benoeming moest den vorsten ont- trokken warden, en weer aan de kerkelijke overheid toevertrouwd ; de geestelijke macht moest onafhankelijk blijven van de wereldlijke macht. Dit ontwerp was stout, maar de monniken lieten zich niet afschrikken. Hevig, onverzoenlijk was de strijd: hij woelde lange jaren, en degenen die hem begonnen, hij woelde lange jaren, en degenen die hem begonnen, zagen er het einde niet van. Maar de Kerk zegevierde op den duur, en herwon haar recht van pausen en bisschoppen aan te stellen. De hervorming was in haren schoot gebeurd. Nu stond zij, groot en luisterrijk, aan het hoofd der beschaving, in deze XI IIe eeuw, het roemvolste tijdstip, het bloeipunt der middeneeuwen. Had zij dan eindelijk de kalmte gevonden, de Kerk van Christus? Nog niet. Die zal zij nimmer vinden. Altijd strijdende, zal zij zich door de eeuwen eenen weg banen. Met de groeiende beschaving, ging de groeiende weetgierigheid gepaard. De vroegere tijden werden met vlijt bestudeerd. De kunsten, de letterkunde der oud- heid, en vooral het Latijnsche recht trokken de aan- dacht der geleerden. Voor deze middeneeuwsche volkeren, aan het bar- baarsch Germaansch recht gewoon, was het uitgezochte recht der Romeinen een kunstgewrocht van boven- natuurlijke schoonheid, zonder weerga op de wereld. Daarom brachten de wetgeleerden de wetten en. DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. 43 regeeringsvormen der oude Romeinen al meer en meer in zwang. Zoo ontstond de rampzaligste aller instellin- gen : het alleenheerschen des konings. Alle de staats- instellingen van 't Roomsche keizerrijk rustten op dat beginsel ; maar niets was meer in tegenstand met den geest der middeneeuwen, waar alles ingericht was om de macht des konings in te toomen. Medegesleept door hunne bewondering voor het Romeinsche kunstgewrocht, zagen de rechtsgeleerden de gevolgen hunner bewondering niet in. Het Latijnsche recht wettigde het absolutism; de regeeringsvormen van het oude Rome waren vol- maakt; ieder yolk moest het voorbeeld van Rome volgen. Zoo redeneerden de wetgeleerden. Zij dachten er niet aan dat in Rome zelf het absolutism dikwijls verfoeid werd, dat die Cesars, meesters en alleenheerschers van hun yolk, afschuwelijke monsters waren. De vorsten leenden een al te gewillig oor aan deze lessen. Doch het duurde ruimen tijd alvorens zij hun doel bereikten. In Duitschland mislukten Frederik Bar- barossa en Frederik II. Aan den koning van Frankrijk, Philips den Schoone, w- het behouden het absolutism in te voeren. Philips had oorlog aangegaan met den koning van Engeland. Paus Bonifacius VIII wilde tusschen de vorsten treden om den vrede te bekomen. Het pausdom koesterde ten alien tijd den droom van alle katholieke landen in een slag van geestelijke republiek te ver- binden, waarvan de paus de scheidsrechter zou zijn, om zooveel mogelijk den vrede te doen eerbiedigen. Philips lies Bonifacius A eten dat hij zi)ne tusschen- komst alleen zou dulden, indien hij niet als Paus optrad, maar als Benedictus Gaetani, als een eenvoudige mensch. Om des vredenwille gaf de paus toe, en gelukte er in een tweejarigen wapenstilstand te doen sluiten. Maar ondertusschen had Philips zijn recht gestaafd, het recht van oorlog te voeren tegen wien, en wanneer hem goed docht, onbezorgd voor de menschen en de belangen zijns yolks, en in versmadiug van de geestelijke macht. 44 DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS.•••••^•••^ De eerste stap was gezet op den weg der konink- lijke alleenheerschappij ; vveldra zouden de koningen geen anderen gids meer kennen dan hun willekeur. Het pausdom daarentegen was eenen stap achteruit geweken ; en eenige jaren later vluchtten zelfs de pausen naar Frankrijk, waar ze under de bescherming des konings verbleven. De macht der Kerk had eene merke- lijke vermindering onderstaan ; zij kon de oorlogen van yolk tot yolk niet meer beletten of doen ophouden. Dit getuigt de honderdjarige oorlog, die korts na die gebeurtenissen losbrak. De toekomst was rijp voor verderen val en grootere rampen. Maar de tijd snelt vooruit. De middeneeuwen zijn voorbij. Hier is de Renaissance, die schitterende bloei- tijd van wetenschap, handel, kunst en letterkunde. Al de pogingen der middeneeuwen ontluiken eindelijk in eene wonderbare pracht. Vasco de (.lama en Columbus wijzen den weg naar West- en Oost-Indie. De drukkunst opent voor iedereen de schatten der Oudheid. Waar geleerden vroeger met een gering getal Latijnsche werken moesten voortkunnen, worden de humanisten nu even goed thuis in de Latijnsche als in de Grieksche letter- kunde. De ingenomenheid met de letterkunden en kunsten der oudheid kent weldra geene palen meer, en vvordt eene ware vergoding. De zoo rijke schat der midden- eeu wsche letteren wordt geheel en gansch verwaarloosd, ja, vergeten. Niemand kent hem meer of bekommert er zich om. Wat niet Grieksch of Latijnsch is, wordt verfoeid en veracht. De humanisten lezen geene andere dichters meer dan Homerus of Virgilius, Sophocles of Seneca, Anacreon of Horatius. De Gothische bouwtrant, die zulke prachtige kerken had geschapen, wordt ver- vangen door flauwe navolgingen der Grieksche bouw- kunde. De bewondering voor de oudheid ontaardt eindelijk in eene slaafsche naaping. De geest der heidensche maat- schappij doordringt de Christene wereld. Van 't levee genieten ! schijnt de algemeene leus. De losbandigheid DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS 45 breekt alle boeien. In menigte vallen de geloovigen de Kerke af. Alle rangen der maatschappij worden door dien geest vergiftigd, ja, tot de Kerk, de cardinalen, tot den paus toe. Voor wien is Alexander VI een on- bekende? Voor wien Cesar Borgia en Macchiavel? Nochtans, in die heidensche maatschappij der XVIe eeuw, waren er nog oprechte Christenen die de algemeene losbandigheid der zeden betreurden, en die tegen den stroom in wilden roeien, om het kwaad met geweld tegen te gaan. Zoo een Savonarola, wiens poging om Florenci6 tot inkeer te brengen, met den flood werd beloond. Ook bier getuigde de Kerk van haren verrezienden blik. Ware zij in haar zelve opgesloten gebleven en alleen toeschouwster, dan was de vooruitgang haar voorbij gegaan, dan had de nieuwe beweging haar alleen en verwoest laten staan, de Katholieke Kerk zou weldra niets anders meer geweest zijn dan eene kapel, zooals er zoo- vele zijn. Gansch anders was hare houding. De Kerk greep in handers de teugels der beweging op kunstgebied. Ze had nog eens begrepen dat ze niet de Kerk van een klein getal moest zijn, de Kerk van een yolk, van een tijdstip, maar de Moeder aller volkeren, aller tijden, aller beschavingen, aller samenlevingen. Dat wisten de groote pausen der XVIe eeuw, en wie van Julius II en Leo X boort spreken, denkt aanstonds am de bescherming die zij aan de kunstenaars verleenden. Indien Rome niet eene vervallen hoofdstad is, aan Jerusalem, Cordova of Bagdad gelijk, is dat te danken aan de pausen, die haar met zoovele liefde door de grootste kunstenaars der XVIG eeuw lieten versieren. Maar al stond zij aan het hoofd der kunsten en letteren, toch was de Kerk verminderd in haren zede- lijken invloed. Het concordaat van 1516 kende aan den koning van Frankrijk de volmacht toe, van 's rijks bis- schoppen te benoemen. Voor de Kerk was die maatregel eene ramp. De koning gaf den bisschopstaf aan hove- 46 DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. lingen. De bisdommen werden veilige toevluchtsoorden voor de jongere zonen der adellijke geslachten. Geene onadellijken konden er nog aan geraken. De afstand werd al grooter en grooter tusschen de hooge geestelijkheid en de lage, tusschen de hooge geestelijkheid en het yolk. Zoo ging langzamerhand de invloei der Kerk op het yolk verloren. Wel zag de XVIle eeuw eenen bloei van godsvrucht, die van dat tijdstip het schoonste der Fran- -sche geschiedenis maakt ; maar reeds op het einde dier eeuw verslapt het geloof. Eenige vrijdenkers komen te voorschijn ; weldra, onder den Regent, zijn zij een leger. Overal, in de hoogere kringen, dringt het ongeloof; overal Overal, in de hoogere kringen, dringt het ongeloof; overal met de verflauwing der godsvrucht, komt de verflauwing met de verflauwing der godsvrucht, komt de verflauwing der zeden. En wien is het onbekend tot welken staat van schaamtcloosheid de zeden gedaald waren onder de regeering van een Regent en van een Lodewijk XV ? Her verderf had echter de hoogere klassen der maat- schappij niet alleen aangerand ; het was ook in de lagere klassen, in de burgerij, in het yolk gedaald. Heel het land was besmet met dien geest van ongeloof en zedeloos- heid. Uit het hof daalde het voorbeeld onder 't yolk. De A philosophen ?schreven tegen de Kerk, en evenals de geleerden der Renaissance, zochten zij hunne voor- beeldan in het oude Rome. De rechtsgeleerden der middeneeuwen hadden onder- wezen dat Philips de Schoone een alleenheerscher was, door goddelijk recht. De ?philosophen ?der XVIIIe (,euw verklaarden dat de vorst koning was, alleenlijk door den wil des yolks, zooals het in Rome gebeurde. Het yolk moest vorst zijn, de koning enkel zijn vertegenwoordiger. Condorcet, Diderot, d'Alembert en bovenal J. J. Rous- seau, prentten die gedachte diep in het hart des yolks. De omwenteling was nader; ze moest komen. Maar wie kon er de schielijkheid van voorzien ? Wie kon er de gruwelen van voorzeggen? Iedereen voelde dat er hervormingen moesten gebeuren, iedereen was gereed die te does. Vele waren reeds volbracht; de andere zouden komen. Om ze .tot stand te brengen riep Lodewijk XVIe DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. 47 de Staten-Generaal bijeen. Wat schoone dag toen die lange stoet door de straten van Versailles naar het paleis trok. Hoe juichte het yolk die mannen toe, die het land geluk en vrede en voorspoed kwamen brengen ! Welke schitterende toekomst ging er voor aller oogen op ! De gouden tijden waren voor Frankrijk gekomen, voor nie- mand bestond er twijfel. En met de eerste zitting reeds was de omwenteling volbracht, en van dien oogenblik af, snelt ze vooruit met vreeselijken spoed. Het is ons inzicht niet al de euveldaden, al de gruwelen te herinneren welke die ongelukkige tijden mearachten. Het yolk was lange jaren onderdrukt ge- weest, had koude en honger geleden, de diepste ellende doorstaan ; het moest zijne wraak vonden, het moest al dat lange lijden betaald zetten aan hen, die er de oorzaak van waren. Die wraak was schrikkelijk. Geen hinderpaal stond haar in den weg. Haat en afgunst vonden vrije baan. Het yolk, door eenige belhamels opgehitst, werd als een woedend dier, dat door het zien van het bloed wilder en woester wordt. In zijne blinde vergeldingszucht voor de geledene smarten, in zijne bloedige woede, trad het voor geene schanddaad achteruit. De eenige hinderpaal die het yolk hadde kunnen terughouden, de Kerk, bleef sprakeloos. Sedert eeuwen had zij den koning moeten gehoorzamen, was zij de dienares des troons geworcien. Haar invloed over het yolk was al kleiner en kleiner geworden. Op het uur des gevaars had ze geene macht meer om op te treden. Toen er zoovele verschillende wijsgeerige leeren uitk wa- men, zweeg de Kerk van Christus. Hare stem, zoo lang sprakeloos, werd vergeten en versmaad, haar rol werd niet geteld. In stele van de omwenteling het hoofd te bieden, van ze terug te doen deinzen, zwichtte zij voor de omwenteling. Vreeselijke les voor de voorstanders van het abso- lutism der koningen , absolutism dat alles, zelfs de Kerk, wilde doen buigen, en voor zich zelve daardoor een ijse- lijk graf delfde ! 48 DE KEERPUNTEN DER GESCHIEDENIS. Eindelijk is die Kerk uit haar lang slapen toch ont- waakt. Niet langer meer is zij gescheiden van het yolk door eene kloof. De Kerk heeft hare liefdezending voort- gezet. Zij heeft de kloof gevuld, zij is met uitgebreide armen tot het yolk gegaan, tot dat yolk, 't welk ellende, ergernis en wanhoop gedeeltelijk van haar verwijderd hadden, maar dat zij toch beminde en redden wilde. Nog eens werd zij gedachtig dat zij de Kerk van Jesus is, van Jesus, den vriend van kleinen en armen, den trooster der bedroefden, den beschermer der verdrukten. En, de toekomst met klaren blik aanschouwende, heeft zij, barer tending getrouw, de leiding der sociale beweging weer genomen ten voordeele van kleinen, van werklieden, van verdrukten. In dozer opvoeding ligt de toekomst. De Kerk heeft bet begrepen, en naar dat doel zullen hare- pogingen streven.L. DUYKERS. Antwerpen, den 5en November 1898. ErIZZE *MEM EEN LAATSTE WOORD. TRAKS zal het juichend feestjaar verdwenen zijn, verdwenen, maar niet vergeten. De bloemen zijn verslenst en de bladeren gevallen, maar de oogst is opgedaan en in de schuren getast. Wat dit jaar door Vlaanderen liep, was geen stroo- vuur, dat in twee stonden ontvlamt en uitbrandt ; het was een machtige golfslag, die in kringen van jaren zal voorthuppelen langs het onbegrensde bed der zee. Wij willen, ja, koel en koud genoemd worden door hen die bij het eerste woord in geestdrift ontsteken ; wat zeker is, 't is dat, wanneer het pert van ons yolk geroerd zeker is, 't is dat, wanneer het pert van ons yolk geroerd is, het zijn vuur niet in woorden uitbluscht, maar door is, het zijn vuur niet in woorden uitbluscht, maar door werken gaande houdt en aanstookt.... Het gold voor de Vlamingen dankbaar te zijn en dankbaarheid te stichten. 't Was over honderd jaar een ellendige tijd. De onbeschaarndheid der uitbuiting, de dwingelandij der ver- drukking, de razernij der goddeloosheid wogen zoo zwaar op het yolk en vernederden het zoo diep dat daar waar geen tegenstand kwam, de nakomelingen over hunne voor- ouders zouden blozen en liefst die bladzijde uit hunne geschiedenis wegscheuren. Hier kwam de tegenstand edelmoedig en heldhaftig nevens den Sansculot verscheen de Boer, nevens den ver- drukker de held, nevens den goddelooze de rnartelaar! 5o EEN LAATSTE WOORD. En bier terugblikkende op die bloedige, maar moe- dige dagen En hier staan wij 't hoofd omhooge, vuistend trillend, kokend bloed. vlam in 't herte, vlam in d' ooge en ons naam ons trillen doet. .. Daarom heeft Vlaanderen dit jaar de Boeren weerdig en plechtig herdacht. Oude schriften en papieren werden van onder het stof opgehaald en de namen der helden ver- duldig ontcijferd en eerbiedig opgeteekend En waar zij streden, waar zij vielen, daar ?'t was henen hier, 't was morgen ginder, 't was hier en overal ?daar riep en klok morgen ginder, 't was hier en overal ?daar riep en klok en bazuin het yolk ten hooggetiide, daar trok een dichte stoet met waaiende banier in bedevaart henen, daar bad de priester met de knielende menigte als op gewijden grond, daar zong en koor en dichter hunnen lof, daar beitelde de beeldhouwer hunne namen voluit en diep in marmeren blokken, die de tijd noch verteren noch beschadigen zal. Het gebeurt op eenen zomerdag dat de vier hoeken van Vlaanderen dreunen door de machtige stem des don- ders, terwij1 gansch de hemel door den bliksem in heldere vlamme staat, zoo trilde dit jaar heel het land van edele vlamme staat, zoo trilde dit jaar heel het land van edele trotschheid op het verleden, en blaakte ieders hert van trotschheid op het verleden, en blaakte ieders hert van liefde, van vurige liefde voor twee; twee, klein in getal, ja, maar groot in weerde ; twee, maar die onze heiligste ja, maar groot in weerde ; twee, maar die onze heiligste schatten zijn ; twee, maar die ons leven en onze liefde verdienen ; twee, maar die helden en martelaars maken ; twee, het geliefde en aangebeden tweetal der Boeren : God en Vaderland ! De moeder zal gaan wandelen langs de groote baan met den knaap aan de hand. Terwij1 hij langs den boord de bloemekens plukt, zal de kleine het groote kruis be- merken. ?Moeder, voor wie is dit kruis? En de moeder zal aan 't vertellen gaan : Niet een heeft het hoofd voor den kogel gebukt. Zij vielen, het kruis aan hun lippen gedrukt. Het kruis op hun borst was wel rood van hun bloed Doch sterven voor 't kruis, dat is Vlamingenmoed. EEN LAATSTE WOORD. 51 En het oog van den knaap zal flikkeren, en straks zal de meester in de school het verhaal van moeder be- vestigen. En de knaap zal groeien en, wanneer hij het kruis voorbijgaat, zal hij krachten vragen voor 't our van nood, en in 't uur van nood zal hij er krachten vinden en. hij zal doen wat onze helden deden, gewekt en gesterkt door het woord dat moeder en meester hem spraken Sterven voor 't kruis, dat is Vlamingenmoed. AM. Joos. *41: 1; 10 0,4 PA; 41 epi to4 4'4 t 614 ,v4 to.S t$,*4 84 04 -11r -gar' "Ir 1r ler oik . , CI '') , 44 ? II HELENE LAPIDOTH SWARTH, Stille dalen. P. N. Van Kampen en Zoon. Amsterdam. 0 vredekoele aanminnig-stille dalen Van jonge idylle en kinderprent en sproke, Waar vroom een lam, in roze en lelieroke, Geliefden volgt die saamgestrengeld dwalen! 0 laat mij, hoe de zee van 't Leven spoke, Valleien kalm, waar blanke duiven dalen, Bij diepe waatren zalig ademhalen, Wandlend zoo zacht dat ik geen riethalm kroke. In teedre boschjes en fluweelen weien, Laat mij vergeten hoe gij werdt herschapen In donkre Schaduwen-des-Doods-Valleien. Laat me, in uw lommer, ál de olijven rapen Die rijpten risk in nacht van wanhoopsschreien, En, vrij Nan droomen, laat me in leinheid slapen. Dit eerste sonnet van den laatsten bundel gedichten van Helene Lapidoth Swarth, is als de synthesis van den geest van gansch het bock. Als een stroom was het leven van Helene Swarth : kalm vloeiend eerst in stille breede weiden, dan hotsend en botsend door streken vol rotsen en diepe vallen, dan een oogenblik weer rustig vloeiend in zonnig licht, om dan in stille, doch tragisch stille somber2 dalen, kalm te stroornen. Zoo was l-et leven van die dichteres die, van haar jongste jaren, te midden van den lust der iente een, HELENE LAPIDOTH SWARTH. 53 onbestemde droefheid reeds in het hart droeg, voorbode van de wanhoop die later haar hart zou overweldigen. En wie dat Leven gevolgd heeft, met, na de dagen van wee, de hoop op rustige dagen in kalme liefde, en nu plots valt in die tragische stemming van Salle dalen, voelt een aangrijpenden angst om het hart, want Helene Swarth is een der zeldzame schrijvers in Noord en Zuid die oprecht is, die waarheid spreekt, die in haar hart laat lezen gelijk in een open boek, die niet liegt, niet veinst, niet fantaseert. Dat boekje, Stine dalen, van een honderdtal blad- zijden, gansch verborgen in een mannenhand, is de vrucht van gansch een jaar : het is weinig als hoe- veelheid, maar veel als hoedanigheid en als dus over- treft het de geheele massa der pennevruchten van tal van onze dichters, schrijvend, de omne re scibili... et quibusdam aliis, met veel brio soms, met weinig oprecht heid zeer dikwijls. Hoe blijft de poezie van Helene Swarth immer jong! Ze is meer dan jong, ze is modern zelfs Zekere dichters kunnen niet evolueeren, ze blijven versteend in een vorm, hun zwanenzang gelijkt op hun eerste gedicht, en klinkt als een verre naklank uit een andere eeuw, vooral wanneer er genialiteit ontbreekt ?en er zijn helaas zoo weinig genien ! ?andere maken karpelspron- gen van den eenen dichter ?a succes ?naar den anderen dichter ?a succés ? en bootsen hunne manier na met een waar talent. Helene Swarth doet noch het een noch het ander : zij blijft zich zelf, maar evolueert. Zij ondergaat den algemeenen invloed van haar tijd, zonder in eenige buitensporigheid een bijval te zoeken , daar door schijnt zij soms den invloed gevoeld te hebben van personaliteiten die zich uiterst intens in een bijzonder moderne richting ontwikkelden. Niet den van haar eigenschappen van vroeger is verzwakt : alien hebben zich geleidelijk ontwikkeld en ontluiken nu in prachtige heerlijkheid. Zooals vroeger weet ze nog een landschap of een vereeniging van voor- 54 HELENE LAPIDOTH SWARTH. werpen, met een fijnen pentrek op een typische, bijna definitieve wijze to delineeeren, en hare scherpe opmer- kingsgave wordt nu opgewekt door meer gloed en meer kingsgave wordt nu opgewekt door meer gloed en meer brio. Lentestraat. Hoe lacht zoo jent de blanke lentestraat Met Al haar gladiolusroode daken Op lehewitte huizen, waar, schaarlaken Vlekje aan een venster, vaak een bloempot staat. Hooguit, in rcodgekwaste kooien, slaken Felgele vogels schelle jubelmaat. De blonde melkhond kwispelstaartend gaat De klanten langs ; de koopren kannen blaken. Een hemelspiegel lijkt de lentestraat, Zoo louterblauw, na lichte regenstroomen, Als dichterdroom in frisschen dauw gebaad. In zonnegoud wenkt me een plek voor lentedroomen, Waar, feestlijk blij, in sneeuwblank Meigewaad, Een bogerd lacht, Al kerse- en appelboomen. zooals vroeger is zij geheel en al muziek, harmo- nieus als een harp door zachte hand bestreken en de muziek is bij haar in de beteekenis der woorden, die zoo welpassend aan elkander zich schakelen, en in de- woorden zelf, als klank en rythme. In mijn droomen. In mijn droomen bewoon ik een huiverig huis, Met een dolhof van zonlooze gangen, En zoo kil dat ik beef en zoo stil dat gedruisch Van mijn eigene kleed mij doet bangen. In mijn droomen doorkruis ik een marmeren stad, Met veel zwijgende stijgende straten En met ledige pleinen van boomen omvat, En ik dwaal er in maanlicht, verlaten. In mijn droomen omdocl ik den zoom van een meer Vol azuur en vol zilveren vonken. En dan zweef ik zoo licht als een vogeleveer, Wijl de hemel op aarde is gezonken. HELENS LAPIDOTH SWARTH, 55 En dat huis van mip droomen, die nachtlijke stall, Die voorspellen wat zwaar is te dragen, Maar dat nicer van mysterie, dat hemelbad Is belofte van zahge dagen, En dat meer zal ik weerzien den dag na mijn flood, Zoo mien wandel door 't levee ik heilig, En, eismolten atoom in der Nv at e re n schoot, Zal ik een zip met Al, o zoo veilig. Doch vooral treedt bier in ?Stille dalen n weer op den voorgrond die kentrek, reeds vroeger zoo eigen- aardig bij haar : de onverzaadbare begeerte naar reinheid, een smachtende hijging van haar ziel om, loswringend uit het aardsche hulsel, op te stijgen in puur azuur. Meer dan ooit verwekt het stoffelijke, walging in haar, meer dan ooit weent zij onder de ketens die haar ziel aan het materieele klinken, en het geheele laatste werk der dichteres, is als een kreet naar zielsvrijheid. En zoo komt ceder werk, met immer aangroeiende kracht, den hoogen voorrang bevestigen van Helene Swarth, tusschen Noord- en Zuid-Nederlandsche dichters. Het schijnt dat vvij bier in Zuid-Nederland een dichter bezitten die, schrijvend in den acrd van Helene Swarth en Willem Kloos, alle dichters overtreft ?zoo beweert de jonge school van Brussel. ?Doch een diep mys- terie hangt om de afwezigheid van productie van onzen Zuid-Nederlandschen held. ?Il fait son petit Stephane Mallarme U. In afwachting dat het uur der Apoca- lypses van dien dichter slaat, mogen Willem Kloos en Helene Swarth gerust nog den roem genieten, dat zij in de Nederlandsche literatuur, de uitdrukkiug van het zielswee tot het hoogste en heerlijkste punt gedreven hebben. H. DE MAREZ. DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. KUNST EN LETTEREN. Helene Lapidoth-Swarth. Schildetachtig heet een onzer vrienden de hedendaagsche letteren en uitnemend vaardig in 't ver- rassen van schilderschoone toestanden en in het teekenen met de fijnste klank- en kleurschakeeringen der taal. Sommigen scheppen hun behagen in de onuitputbare en wel- luidende vloeienciheid hurner veizen. Anderen schilderen vlug met 'nen krachtigen trek ; aldus HIlLENE LAPIDOTH-SWARTH in heuren nieuwen bundel Stille Dalen, in deiiwelken ons een ruiker van prachtige sonnetten aanbiedt. Onze vriend beklaagt ook dat de hedendaagsche dichters zoo weinig to zeggen hebben. In allerhande symbolen uit ons HftkNE LAPIDOTH-SWARTH heure onbestemde dtoomen, heur stillen, veel verstilden weemoed in deze Stille Dalen 0 wondre wonde waar 'k uttbloeden moet Den diepen weemoed van dit aarde zijn I Hoe werdt ge een purpren liedren springfontem, Zoo tiouw door al mijn levenskracht gevoed I Zij werd door 'nen engel met eene lans doorboord en heur lijden werd de bron van heure poezie. Jozef Janssens. ?Bij den uitmuntenden schiider, bij den godsdienstigen kunstenaar JozEF JANSSENS erd de Vlaamsche lezer in de Dietsche Warande binnengeleid door onzen medewerker EUG. DE LEPELEER. Met echten kunstzin en fijne pen deed hij ons de ontwikkeling van dit kunstvermogen kennen en leerde hij ons de tafereelen van den Vlaamschen meester gemeten en bewonderen ?Te Monte-Cassino keen de JANSSENS meer dan eens terug en kwam er in aanraking met de monniken kunstschilders der Bene- dictijner-orde van Beuron, namelijk met Doiu DESIDERIO, Dom GABRIEL en Dom Lucas. Zij waren even aan het schilderen der gangen en kapellen van S' Benedictus' Toren, het oudste deel der eerbiedweerdige abdij. De diepgestudeerde kunst der Beuron- sche school wekte in hooger mate JANSSENS' belangstelling, door de zuivei held en zachtheid barer innig christelijke uitdrukking, aan behagelijken ernst gepaard. Edoch, meer dan naar de Egyp- tische en cudere Grieksche meesters ?op wier slam de Beuron- DRIEMAAI\ DELIJKSCH OVERZICHT. 57 sche monikken hun sappigen christelijken telg entten bleef JANS- SENS, met bewondering en liefde, zin en heite wenden naar GIOTTO, die hij to Assisi, naar FRA ANGELICO, BOTTICELLI en GHIRLANDAJO, die hij te Florentie bestudeerd had. Dezen, met MEMLINC, waren sedert lang en bleven altijd JANS- SENS' gelielde schilders, met buiten, maar ver boven de schilders, ook de betoemdste, uit ons Noorden. Niet buiten hen, daar JANS- SENS te veel zin en zicht heeft om door het krachug bruisend levee, om door de machtige wet keliikheid met geroeld en bekoord te worden ; maar boven hen, daar ziine eigene geaardheid voller en vromer bevrediging vindt in fimer zielsgevoel, met nauw- gezette waat herd gegrepen en door hoogedele, keuiige vormen gedragen... ? Vondel. ?Te New-York verscheen het volgend werk : VONDEL'S Lucifer, translated from the Dutch by LEONARD CHARLES VAN NOPPEN, illustrated by JOHN AARTS 1898. Continen- tal Publishing Company, New-York and London. Daarover lezen win in den Gzds van December : Het blijtt voor ceder wien de eer onzer iiteratuur ter harte gaat, een heuglijk verschwisel, indien een Nedetlandsch dichtwerk waarmede wij voor den dag mogen komen, in eene der NA ei eldtalen worth overgezet. Hoeveel te meer dan, waar dat het geval is met een pronhjuweel onzer literatuur : VONDELS Lucifer. Het spreekt van zelf : is zulk eene vertaling middelmatig of slecht, dan hebben v‘ij reden te wenschen dat zij maw lievei achter wege wale gcbleven. Beier met bekend dan miskend Hier echter is dat met het geval. Wie VONDELS stuk vergelijkt met de vertaling er van gedicht door een jong Amet ikaansch letterkundige L. C. VAN NOPPEN, zal reeds spoedig zien, dat Vt ij in dit fraai uitge- voerd boek te doen te hebben met uitetst nauwgezet en in menig opzicht voot treffeliik wetk. Het goed vetstaan van VONDELS konink- hik stuk is zelis voor Nederlanders, lang met overal even gemak- kelijk, te meer dan voor v,eenideling, die, hoewel Hollander van afkomst, zich onze taal door studie heeft moeten eigen maken. Overal waar ik (Jig:fleet en vertaling xergeleek ? en dat geldt het giootste dee! van hot stuk ?wend ik getroflen door de juistheid waarmede VONDLLS poezie is gevoeld en begre- pen, door het talent waar rnede zij in het Engelsch is weergege- ven. Over den aard en de waarde der Engelsche vetzen wil met oordeelen men most heel veel of heel weinig verstand van Engelsche taal en Engelsche poezie hebben, om hiet met eenige beslistheid zijne meening te c,utven zeggen. Doch wanneer men weet dat de vertaling in de Engelsch sprekende wereld over het algemeen zeer gunstig woidt beootcleeld, dan zullen w1j daatom- ttent wel gerust kunnen zijn. In Amerika heeft VAN NOPPEN'S werk gt ooten opgang gemaakt , in tal van voorname en minder voor name tijdschriften en couranten is het beoordeeld en gepre- zen, al geldt die lof natuutlijk vooral de vetzen van den vertaler, al ei kennen zij over de juistheid der vertaling weimg of met te kunnen oordeelen. Ook Engelsche critici pliizen de vertaling..., De pi achtige koren van Lucifer zijn door den vertaler overgezet met behoud van het ootspionkeliik metrum. Te recht, want zoo ergens zou hier in deze muzikale lyriek het o14.,ev en van het oor- spronkelijk metrum kunnen schaden. De geriimde alexandrijnen zijn weergegeven in het rijmlooze blank verse.- 58 DRIEMAANDELIJKS CH OVERZICHT. Ook het VONDEL-MILTON vraagstuk, de vraag of en hoevcel MILTON voor zim Paradise Lost en andere werken te danken heeft gehad aan VONDELS Lucifer, wordt door VAN NOPPEN in zijne Inleiding te beide gebracht. Hij toont zich bier een aanhanger van de zienswijze van Dr EDMUNDSON voor wren MILTON'S afhan- kelijkheid in dezen vaststaat lk voor mij acht deze gansche vraag met zoo heel gewichtig ; MILTON blljft toch MILTON en VONDEL bli)ft VONDEL, doch voor de Engelschen en in mindere mate ook voor de Amei ikanen schijnt dit nog altijd een gevoelig punt... ? De Ned. Spectator spreekt ook van deze vertaling in zijn van 17 Dec. : U Een prachtige uitgaaf van VONDELS Lucifer komt tot ons uit Amerika. Waarlijk, de hieronder genoemde ultgevers-firma heeft nets ongedaan gelaten Orll het boek een ulterlijk te geven, den gi ooten dichter en' zijn groot treurspel waardig, het treur- spel waarin hij zoo meesterlijk de hand legt op things unat- tempted yet in prose or rhyme. . Ibsen. ?Is. VOGELS schrijft in de Studien LI, 3 over de familiedramas der laatste periode van IBSEN. Zijne stelling is de volgende : ?Zoo lag het genre, waaraan IBSEN zich wijdde, gedeeltelijk boven zijne kiacht. Dit velsta men echter wel. Niet ging het IBSEN'S' gaven te boven een verdienstelijk familiediama te schrijven, de middelmaat te bereiken, nu en dan te overtreffen ; van den beginne ontzegden we hem dichterlijken aanleg ncch di amatisch talent. Dit is echter tegenover de overdreven loftuigingen zljner bewon- deraars met het punt in kwestie. De vraag is, of de negentiende eeuw in hem een vernuft heeft voortgebracht, gelijk de zeven- tiende er een aanschouwde in SHAKESPEARE, de gouden eeuw der Grieken in SOPIIOCLES. Wie kalrn en onpartijdig oordeelt, alleen de talenten des ee,en vergell)kt met die des anderen, verdiensten met verdiensten, we: ken met wei ken, wat toch wel de eerng ware weg ter oplossiiig zal wezen, kan, stet ik mij voor, na ingesteld onderzoek moeillik in zijn besluit wankelen. Groote gebreken, die IBSEN'S familiediamas ontsieren en geenszins door groote ver- diensten worden opgewogen, maken elke vergelijking schier onmo- gelijk. Schrijver meent de volgende gebieken in IBSEN'S familiedramas aan te treffen 1' ?Zoolang zijne personen menschen der conventie blijven, kent hij hen van buiten en van binnen tot in de diepste hoeken ; dat behoot t erkend te worden. Zoo moesten zij zich gedragen, langs dien kronkelweg het doel beretken, onder zulke vormen en woorden hunne gedachten verbergen, aldus met den stroom van het gebruik worden meegevoerd. Maar hoe zulke karakters, wanneer zij een volslagen verandering ondergaan, daartoe geraken, is voor hem een geheim. Een woord, een enkele gebeurte- ni, acht hij voldoende our remand plotseling te winnen voor met zijn vroeger voikomen strijdige beginselen, hem te doen breken met ingewortelde gewoonten; te onttrekken aan den drang van heerschende neigingen. Wat een gebrek aan menschenkennis en ? als die meening in een tafereel belichaamd NNordt wat een schreeuwende onnatuuthikheid!... DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 59 2??Wat is eene groep personen, zij mogen zich nog zoo ongedwongen bewegen, de vcoorden mogen hun nog zoo natuut- lijk van de lippen vloeien, als die bewegingen slechts opgernerkt worden door het oog, de woorden door het oor, maar gene noch deze doordringen tot de ziel? Hoe kan een gesprek belangstelling wekken, waar geen hart in ligt, onbeduidend als het is van in- houd ? Wie in de weikelijkheid getuige is van een dergehik onder- houd, verliest zijn geduld en verwijdert zich van verveling, 21s de welvoeglijkheid het toelaat. En IBSEN NA, 11 ons, die naakte wet ke- lijkheid ten tooneele voeren, er door boeien, er de belangstelling voor inboezemen, et door in verrukking brengen?... Zoo daalt met zelden de geheele natuui lijkheid van IBSEN'S kunst tot het getrouw weergeven van een gewoon gesprek. Een felt, eerie geschiedenis wordt verhandeld en uitgeput gelijk dat gebeurt in een gezellige bijeenkomst gedurende de large winter- avoncien of op eene naaischool ; eene geschiedenis, waarbij men den inhoud raadt bij de eerste woorden. Niets dat verde' belang wekt, nets dat boeit. Een vloed van woorden voor een enkele gedachte... ? ?Atmoede aan gedachte dethalve ; en bij al de natituilijk- held door zijne vereerdeis in IBSEN geroemd, armoede aan vorm. Nauwkeuriger toetsing verraadt die oogenblikkelijk. Acht men het laatste voor al een kiasse bewering onzeizijcis? Neem dan, bid ik u, een der tarniliedramas ter hand en let et.ns op de eenvormig- heid, eentonigheid der samenspraken. IBSEN blijkt 'olsttekt met te zijn tHgewijd in het gehetrn van den dialoog, in welks kennis SHAKESPEARE b. v. het zoo wondetink vet heeft gebracht. Vve vragen geen aannemen op gezag, maar alleen dat men ook in dit punt vergelijke bender gaven, voordat men aangaande IBSEN beslist. Hoe voeren zijne personen in een of ander zijner famihedrama's geen geregeld gesprek, geen gesprek dat meenvloeit, maar dat gapingen vertoont ! Het zijn geen menschen, die wat men noemt, kunnen praten. Zij antwoorden juist zooveel als gevraagd wo,dt om dan bedaard een volgende kwestie at te wachten. Aileen met dit onderscheid, dat de roller, van tijd tot ti)d worden de stomrne spraak terugkrijgt naarmate de andere ze verliest. . ? 40 ?De schrilver van het familiedrama, de schilder van het burgerlijk leven mijde nog eene andet klip, wit hij zich eene plaats in de eerste rijen der kunstenaais veroveren. Hij onderkenne scherp het nederige, kleine, alledaagsche van het onooglijke, ordi- naire, het gewone in zijn ongunstige beteekems. Htl vlachte zich de grens tusschen beide oo:t te overschrijden. Dat verraadt in den dichter, ik zeg niet gebrek aan smaak, maar gemis aan fijnen smaak, dat alleen ontzegt hem teeds den toegang tot het bii.nen- ste heiligdom der kunst. . Bijna in ceder stuk ontmoet men een of andel en trek, een of ander tooneel, waar IBSEN zijne zwakheid verraadt, zijn kunstenaarsoog beneveld blijkt... ? Victor Hugo. ?In het Lzteraturblatt fur g. and r. Philo- logic, nr van October, staat et een bock ontleed van SOURIAU over VICTOR HUGO'S inleiding tot Cromwell. In die beoordeeling lezen wij kort en goed : ?De vruchtbare bodem waarutt HUGO'S geloofsbelijdenis van 1827 trapsgewijs gewassen is, is het letterkundig en msthetisch christendom van CHATEAUBR1AND, wiens schildknaap hij zich in 1819 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. vetklaarde. De besliste afval van het Classicismus werd in Juli 1824 voltiokken. (Opstel over VIGNY's Eloa en verklaring in het Journal des Dthats). Van nu of vvordt in hem een bijzonder tooneelkundig ptogiamma ontwikkeld, meest under den invloed van WALTER SCOTT'S romans, bij dewelke NODIER hem binnenleidde en wier wonderbaren en schitterenden levensovervloed hij in de tooneel- stukken van SHAKSPEARE wedeivond en leerde bewonderen. De letterkundige en bijzondeilijk de tooneelkundige leeistelln.gen van Vrouw de Stael verlichtten hem op deze nieuwe baan en 't voorbeeld van CHENIER vertoonde hem een vrijer vers voor de nieuwe kunst. ? Dante. ?Wij lezen in den Ned. Spectator van 22 October : ?Tweemaal komen er in de Divina Commedia toespelingen voor op de Nederlanden en hun bewoners. In den Inferno XXXI wordt gezinspeeld op den krachtigen, forschen lichaamsbouw der Friezen om een denkbeeld te geven van den Nimrod, den reusachtigen wachter aan den negenden omgang der Hel. De tweede maal maakt DANTE een toespeling op de zeeweringen der Nederlanders, wier naam dus in 's dichters tijd reeds vermaard was om hun worsteling met de dreigende zee. In den Inferno XV vergelijkt DANTE de zoumen longs de rivier Phlegeton, die hij met zijn geleider Virgilius volgt, met de dijken waardoor de bewoners der lagere vhikten zich tegen de woeoende golven beveiligen tusschen Brugge en Guzi-Tante. De laatste plaatsnaam heeft got geheel wat geschri)t aanleiding gegeven. Vroeger meende men algemeen, dat daarmee bedoeld werd Wzssant, thans een onbeduidend plaatsje in Ft ansch Vlaanderen. In de middeleeuwen was het echter een bekende haven in het veikeer tusschen Engeland en het vasteland; de wol- en lakenhandel in Vlaandeten had jaten lang deze havenplaats tot punt van uitgang. FROISSART noemt het nog, une grosse ville. Nadat de stad door Eduard III verwoest was, verviel dit middeleeuwsch Oostende, en Boulogne, nog later Calais werd de groote haven in het verkeei met Engeland. De nieuwere commentatoren hebben met die verklaring geen vrede. Zij beweren dat DANTE zal bedoeld hebben het ons welbekende CadTand. Hoe is men daartoe gekomen ? TOYNBEE'S Dictionary of Proper Names and notable Matters in the works of DANTE (Oxford 1898) licht ons volkomen in. Dat Cadzand, naam van een dorp en ingedijkt eiland in Zeeuwsch Vlaanderen, moet bedoeld zijn, zoo beweert men, blijkt duidelqk uit een plaats bij GuiccIARDINI, die in zijn beschrijving der Nedetianden zegt : Questo Cadzand e quel medesimo luogo, del quale it nostro gran poets DANTE fa menzione nel quintodecimo capitolo dell' Inferno, chiamandolo scorrettamente, toise per errore di stampa, Guivante. Ziedaar dun oorsprong van de strijdvraag. Ze is er echter niet geheel door opgelost. De variant van enkele Mss., GuzTante, bewijst niets, door opgelost. De variant van enkele Mss., GuzTante, bewijst niets, tenzij men met sommigen voor de u eene a wil lezen. Nu is tegen hen die met GUICCIARDINI Cadzand willen bedoeld hebben, aan te voeren, dat de welbekende Istorze Florentine van VILLANI van beide plaatsen melding maken, en dat deze nauwgezette kroniikschrijver Wissant in den Norm Guizzante en CadTand in den vorm Gaggiante geeft, tn dat zoo ko:t na DANTE. Behalve FROISSART maken ook BERTRAN DE BORN van Guissan, en de Chanson de Roland van Quitsand melding en becoelen daarmee het Italiaansche Guizzante, dus Wissant. TOYNBEE helt dan ook blijkbaar over tot de ouae verklaring, schoon de meeste nieuwere uitgevers zich voor Cadzand DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 61 vetklaren. vertrouwende op het gezag van GU1CCIARDINI. Diens nice- ning wordt ook sterk gesteund door de plaatselijke gesteldheid, dunkt mij, en dat is een argument van eenig gewicht. De Vlaamsche kust van Brugge naar Cadzand zal hier en daar veel meer behoefte gehad hebben aan zeewet ingen dan die tusschen Brugge enWissant. ? Hegenscheidt. ?Wij lezen in 't Verslag van den Driejaar- lijkschen Prijskamp voor Ned. Tooneelletterkunde : ?Wat HEGENSCHEIDT'S Starkadd betreft, dit staat hooger, vooral als dichtwerk. De twee eerste bedrijven zijn uttmuntend geslaagd : De schrijver heeft SHAKESPEARE goed begrepen, aangezien hij in deze twee bedrijven lets waarlijk Shakespeariaansch heeft weten te geven. Daar tegenover staat het niet gering te achten gebrek, dat de hande- ling in het derde en het vierde bedrijf nagenoeg stil ligt (eerst op het einde van het vierde bedrijf vet neemt Starkadd, dat koning Froth eigenlijk door Ingel en Saemund vermoord werd); dat sommige toestanden onaannemelijk zijn (b. v. dat Starkadd niet reeds veel vroeger de waarheid over Froth's dood zou begrepen hebben : uit het eerste bedrijf zou men immers vermoeden dat de skald den sluwen Saemund dooizien heeft, enz.), ander e niet nieuw, zooals het spel met de kroon op het einde van 't tweede bedrijf, al kan men met ontkennen dat het daar zeer goed aangebracht is. De verzen ?vijfvottige jamben ?zijn vol zwier, maar talrijk zijn die, welke door den hengel niet kunnen, 't zij er in tegen het metrum gezondigd wordt, 't zij ze door fouten tegen het Nederlandsch taaleigen, name- lijk door pallicismen, ontsierd worden. In zuiverheid van taal staat HEGENSCHEIDT zelfs bij MELIS achter. Gelet op dit alles, kon dus ook aan dit werk de palm met toegewezen worden. ?(Verslagen der K. VI. Academie '98, bl. 400. Tolstoi. ?Vele tijdschriften zijn bezig met het werk van TOLSTOI : Wat is de Kunst? TOLSTOI breekt de gewone kunstbegrippen af. Schoonheid is niets anders dan vermaak. De kunst, die het schoone betracht, betracht dus het vermaak. Indien de kunst wellust betracht, 't is een teeken dat zij epicurisch is en in hooge mate verachtelijk. Wij moeten dus, volgens TOLSTOI, die opvatting van de kunst als valsch verwetpen. Welk is nu het doel der kunst door ToLs-roi voorgesteld ? ?De kunst is eene vaardigheid van den mensch, welke hem toelaat met zekere uttwendige teekenen op zijne medernenschen te wet ken, oai in hen dezelfde gevoelens te verwekken die hem eerst bezielden. ? Dadruit vloeit er dat de beste en verhevenste kunstwerken deze zijn, welke door een groot getal menschen genoten worden zooals bijvoorbeeld de mengelwerken van veel verspreide centenbladen 1... Die man begint te sullen... Nu, als men pantheist is... Volgens den SAR PELADAN is TOLSTOI een trainard des Huns qui vient salir les matches sublimes des Parthenons et des Sixtines. Kloos en Cyrano de Bergerac. ?W. KLoos heeft Cyrano- de Bergerac vertaald. De Gids wil de vertaling niet beoordeelen. De Ned. Spectator schrijft : e Men zendt ons de vertaling van Cyrano' de Bergerac door den heer WILLEM KLoos ter beoordeeling en legt ons daardoor de verplichting op t.! erkennen dat deze in geen enkel opzicht voldoet aan de eischen, die men aan zulk een overzetting 62 DRIEMAA NDELIJKSCH OVERZICHT. moet stellen. De heer KLoos geeft Been blink het Fransch voldoende machtig te zijn, het eigenaardige van EDMOND ROSTANDS komediestuk volkomen te begi ijpen en in staat te wezen wat schitterpoezie als equivalent aan ons tooneel te kunnen schenken. ? Pol de Mont en Alfons De Cock. ?Wij lezen in een groot fransch tijdschrtft van Parijs : ?Dit Tijn Vlaamsche Vertelsels, uit den volksmond opgeschreven door POI. DE MONT en ALFONS DE COCK. Met 3o teekeningen van KAREL DOUDELET. Gent, Van der Poorten. Dit bock is eene bekoor- hike lezing voor iemand die de ziel van 't Vlaamsche yolk begriipt en de poezie van dit eenvoudig yolk genieten kan. Meer dan i5o vertellingen hebben de beide boekstellers verza- meld en heel keurig onder de volgende verdeelingen gerankschikt : Ophoopende Vertelsels. Kwelvertelsels. Leugenvertelsels. Dieren- sprookjes. Plantensprookjes. Grappige Vertelsels. Duivels en Spoken, Heksen, Kabouters en Zeemetminen. Hekel- eu Spotvertelsels. Ge- mengde Vertelsels. Sedert jai en werden ze vergaderd in al de gewesten van het Vlaamsche vaderland, van de zeeduinen tot de Maasboorden, meest tusschen Zenne en Dender in het oud en schilderschoon Payottenland. 't Zijn wel de echte, smakelijke volksrnaren, zooals ze dagelijks nog door de Vlaamsche buitenlieden verteld worden. Die vertellingen spe'en eene groote rol in 't leven dier eenvoudige menschen ; ze verzachten en vergeestigen de lange en lastige uren van den ploktild, verblijden en verkorten de wintersche avondstonden rond den haard. Bij de lezing meent men prenten te aanschouwen, echte yolks- prenten, van die slechte houtsneden met de hand gekleurci, vreemd aan alle kunst, maar zoo oprecht in hare Vlaamsche eenvoudigheid. Beneveng de liederen zijn 't wel deze vertellingen en deze prenten, die best den Vlaamschen geest kenschetsen. Men moet de eene kennen om de andere te gen;eten. Men moet ze kennen evenals de werken van eenige teekenaars, die den internationalen en gelijkmakenden zwier verlatend, de oude overleveringen wederom opnemen en ver- jongen, kunstenaars zooals DOUDELET, MELCHERS en STEVENS. 't Is ons dubbel aangenaam dit werk aan te kondigen, omdat de verhalen met nauwgezetheid medegedeeld worden, ja met weten- schappelijken indien dit woord met afstak bij den geur van poezie die het werk door wasemt... ? De wetenschappelijke waarde der folklore behoeft niet meer bewezen; 't is een der takken van de beschavingsgeschtedenis ; nooit meer dan in onzen tijd wend de oorgeschiedenis van den mensch opgespoord; geplogenheden en sagen spelen in de menschenkunde eene belangrtjke rol. In wetenschappelijk opzicht heeft deze verzameling onze aanbe- veling met vandoen ; Litt de geleerde voorrede blijkt het dat de opstellers in de folklore volkomen bevoegd zijn en uit den inhoud dat hunne rijke zante voor geene enkele vreernde verzameling, zelfs niet voor de meest vermaarde en bekende moet ondeidoen. Wie zou het gelooven? D2 oudste sages van het Oosten, bekende zeisen van de klassieke oudheid leven voort op de lippen onzer dorpsver- tellers en worden sedeit eeuwen, in veel meet dorpen nog dan de schrijvers kunnen waarnemen, van mond tot mond overgezet. Waarom die verzameling ons vooral bekoort? De tooverroede der kunst heeft dit werk aargeraakt en het tot letterkundigen arbeid herschapen. DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 63 De iikdom van de vervenprachtige N.rolkstaal, de oorspronkelijke tinten van de volkspoezie zijn ong,eschonden bewaard peen enkel vet haal werd gewijzigd of bedorven en toch tiekt ieder klein epos en iedei klein drama u aan door de sietiijkheid en de zuiverheid der taal. De prenten van KAREL DOUDELET moet ge ver van uwe oogen houden en langzaam, langzaam bezien ?indrinken, zouden wij zeggen. Neernt bij voorbeeid de teekening bij 't getnoedeliik verhaal van het 0.-L. Vi ouwe-Glazeken, ook in Le Spectateur Catholzque medegedeeld : het indrukwekkende van de personen, de groepeertng van de voorwerpen, de frischhetd van het landschap, de dichter- lijkheid van het lieve tafereel moet ge traagzaam in u iaten opgaan. Deze teekeningen verhoogen met weinig de waarde van het werk, dat in de boekerij van een beschaafden Vlaming met :nag ontbreken. Stephane Mallarme. ?Iedereen heeft deze laatste maanden wellicht veel over MALLARME gelezen. De schoonste letterkundige bijdrage over dien zonderlingen dichter vonden wij in den Gas van October, waaruit hier 't een en 't ander : ?Toen VERLAINE gestorven was, dien de Jongere Fransche dichterschool als haar hoofdman vereorde, werd STEPHANE MALLARME tot haar chef geproclarneerd, de tnan dien VERLAINE genoemd had, ce pur poete qut restera tam y aura une langue francaise pour temoic2-ner de son effort gigantesque Waarin bestond die effort gigantesque van den dichter, die, voor weinige weken, in het begin van September, zes-en-vijftig jaar oud, onverwacht gestorven is? Wat VERLAINE niet nader verklaarde hebben anderen trachten uit te leggen, Wie hem het vroegst cekend heeft en hem het eerst in wijder kring bekend heeft ge7naakt is CATULLE NI ENDS, de geschied- schrijver van den Parnasse Contemporain, cujus pars magna fuit. Want MALLARME zoo goed als VERLAINE, begon als Parnass,en, als lid van de groep jonge dichters, die omstreeks 1865 zich ten doel stelde voor de dichtertaal den zuiver sten, kunstigsten vorm te smeden, haar beurtelings den schoonsten en teersten klank te ;;even, en die daarin zoo goed slaagde dat van haar een vet t ijkirg zoowel van den dichtetlijken woordenschat als van het timbre der Fransche poezie uitgini, welke als een blijvende winst verdient te worden beschouwd. Uiterst fijn voelend, zich vermeidend in de wat gekuhstelde uitingen van zijn tiroomleven, geeft N1 ALLARAIf] in zijn eerste gedichten aan het dichterlijk beeld den bekooiiijksten muzikalen vorm... Op deze eerste gedichten volot de eglogue L'apres-midi d'un faune, waarin de dichter zich reeds een Iastig schrijver toont.. Maar de constructien, de uitdiukkineen, de heelden en syrnbolen worden in de volgende gedichten steeds inge\Nikkelder, zondet linger. Ik zeg niet gezochter, \\ ant her is zeet goed aan te nemen. dat MALLARME met gezocht heeft, maar dat het voor ons bizarie beeld dat zijn gedachten moet verdtchtet ltjken zich van zelf aan hem heeft opgedrongen. De betrekkingen tusschen de zienlijke en de onzienlijke dingen, tusschen de weteld om hem en de wereld in hem kunnen hem zoo voor den geest hebben gestaan dat hij ze terstond door dat en geen ander symbool moest weergeven. Dat voor anderen dit beeld die betrekking niet, of niet terstond, zou vertolken, is waar- schijnlijk met bij MALLARME opgekomen... ? Doarna drukt VAN HALL in den Gids het bekend klinkdicht aan R. WAGNER met zijne eigene overzetting en de omschrijving van DE WYZEWA. 64 DRIEMAANDELIIKL;CH OVERZICHT, Hier volgt nu dit sonnet : Le sil,mce deja funebre d'une moire Dispose plus d'un pli seul sur le mobilier Que doit un tassement du ptincipal piper Precipiter avec le manque de memoire. Notre si vieil ebat triomphal de grimoire, Hieroglyphes dont s'exalte le miller A propager de l'aile un frisson fami!ier, Enfouissez-le mot plutOt dans une armoire ! Du souriant fracas originel hat- Entre elles de clartes mattresses a iailli Jusque vets un parvis ne pour leur simulacre. Trompettes tout haut d'or pame sur les velins, Le dieu Richard Wagner, irradiant un sacre Mal to par l'encre meme en sanglots sybillins. VAN HALL schrijft verder ?Maar nu komt het merkwaardige. In een derde, veel later geschreven studie, aan MALLARME gewijd, bekent DE WYZEWA dat hij, die nog zeer jong, de verzen van zijn dichter terstond begreep en, hoe duister ze voor anderen mochten wezen, woord voor woord hoe duister ze voor anderen mochten wezen, woord voor woord wist te verklaren, thans niet meer zoo zeker van zijn zaak is. Hij zou er niet voor durven instaan dat de verklaring die hij destijds gaf de juiste is, en er geen andere even gewettigde naast zou kunnen staan. Hij vat volkomen de algemeene beteekenis van de gedichten, telkens ziet hij details die hem in verrukking brengen, maar daarnaast staan andere, waarvan hij de uttlegging met meer voor zijn rekening zou durven nemen. Hij moet er voor uitkomen : de podzie van MALLARME lijkt hem niet meer zoo duidelijk verklaarbaar als vroeger, maar ?voegt hij er bij ?nooit daarentegen leek zij mij nog zoo schoon, nooit trof zij mij zoo diep. En dan geeft DE WYZEWA deze verklaring : Indien MALLARME in zijne latere gedichten niet duidelijk meer is, dan is dit omdat hij met de poOzie een hooger doel heeft dan vroeger. Hij wil een podzie waarin de meest verschillende aandoeningen en gedachten harmonisch samengesmolten zijn. Elke versregel ?zoo is zijne bedoeling ?behoort tegelijicertijd te bevatten een plastisch beeld, de uitdrukking van een gedachte, de uiting van een gevoel en een wijsgeerig symbool; bovendien moet de versregel een melodie zijn en tevens een fragment van de geheele melodie van het gedicht ; dat alles onderworpen aan de meest stricte regels van de prosodie, ? zoodat het een volrnaakt geheel vormt, als het ware de artistieke transfiguratie van een volledigen zieletoestand. Zoo opgevat krijgt de poêzie, volgens DE WYZEWA, een hoogere wijding, een hoogere roeping, en indien onder zooveel schakeeringen, de beteekenis van meet- dan een schakeering ons ontsnapt, de bekoor- lijkheid, de fijne geur, de grootheid van het geheel kunnen wrj zeker genieten... Er ligt, wanneer men ze als algemeene opmet king en waarschu- wing gelden laat, in deze woorden van DE WYZEWA veel waarheid. In elke kunst is een element dat tot het onbegrijpelijke behoort, omdat elke kunst uiting tracht te geven aan hetgeen men het onuit- sprekelijke genoemd heeft. De dichter die zijn diepste aandoeningen, DRIEMAANDELIJK.SCH OVERZICHT. 65 die de geheimzinnige betrekkingen tusschen de zienlijke en onzienlijke dingen tracht te vertolken, moet dat vaak doen met middelen, door beelden, symbolen, die misschien voor hem alleen die mysterieuse betrekkingen, die innige emoties met volkomen duidelijkheid weer- geven. Dat onbegrepene intusschen is het dikwijls wat aan het kunstwerk zijn eigenaardige bekoorlijkheid geeft, het aanttekkelijke van het au-dela , en wie daarvoor geen zintuig bezit, late gerust negen tienden van de geschreven poezie ongelezen... Maar men onderscheide wel. De dichter die zich niet tevreden stelt met zijn poezie ongeschreven in zijn binnenste te bewaren en er alleen van te genieten als van geheimzinnige muziek, maar die haar onder woorden brengt, en ook die woorden meer niet enkel voor zichzeiven houdt, maar ze het licht laat zien, heeft rekening te houden met den eigen aard van zijn kunst. Poezie is nu met enkel klankexpressie, poezie is niet vcor alles muziek. Met 'outer klankwiegeling om de klankwiegeling, al wordt dit verkregen door, uiterst kunstig substantieven en andere woorden te verbinden met vreerncle bruggen van werkwoorden, bruggen die veelal hangen over afgronden, waarin geen licht ooit zal schijnen, zoolang de menschelijke intelligentie in het tegeawoordige stadium blijft, schept men geen poezie. En het gaat met aan, de mogelijkheid om van M ALLARAICS verzen te genieten te verschuiven tot den tijd dat de menschelijke intelligentie een ander stadium -- Welk? ?zal zijn ingetreden... Met M ALLAR%ig is een van nature rijk begaafd dichter gestorven die, na in zijn ecrste gedichten zuivere poezie gegeven te hebben, ten slotte door in dien gigantesque effort, waarvan VERLAINE sprak, van de poezie te eischen wat zij niet geven kon, grootendeels on- vruchtbaar vverk heeft verricht. ? Durendal van September heeft ook zijne pen over M ALLARMg gescherpt en M. DULLAERT ontwikkelt in eerie fijne bijdrage dezelfde oordeelvelling. ?ST. MALLARME blijft voor alttjd een vraagstuk. ? G. Rodenbach. ?In La Lutte van i5 October staan er eigen- aardige verzen van G. RODENBACH uit zijn werk Le miroir du ciel natal. Lees nu over dien nieuwen bundel de beoordeeling van FR. LAPIDOTH in den Ned Spectator van 3 December : . Franschen smaak. En tevens kenschetst het den smaak van den dag. Ik zou durven aannemen om te bewijzen dat, voor zekere eischen, die men voor typisch fransch had kunnen houden, geheele andere in de plaats gekomen zijn en dat eigenaardig fransche factoren van tegenzin vet dwijnen. De poezie van RODENBACH is antifransch, want zij is germaansch in haren aard, zoo in wezen als in vorm. Zij heeft niet het klare, preciese, vereenvoudigende of generaliseerende, dat we in fransche verzen zoeken. Zij heeft evenmin het rhetorieke, maar tevens over- weldigend rijke der verzen van een VturoR HUGO. Zij paart aan eene betrekkelijke vaagheid, een zekere armoede en RODENBACH'S verzen- muziek klaagt meer dan zij zingt. Het is een heel zacht stemmetje als van een teere vrouw. Die vrouw is heelemaal vervuld met kleine indrukken van allerlei din,en, die een lorscher aangelegd mensch ter nauwernood waarneemt. Zij blijft daarbij stil staan en gaat er over mijmeren. Zij symboliseert ze bijna met eens en, waar ze dat doet, trekt ze haar beeldenkring niet wijd. Naar den geest 66 DRIEMA ANDELIJKSCH 0 VERZICHT. bijziende, hecft zij alle, wel eens bekoorlijke schuchterheid en onhandigheid van iemand, die met dan met veel inspanning op zekeren afstand kan zien. Het verre maakt haar bang. En gelijk het teere, zachte vrouwtje oplettF2nd neerzitten kan on' te turen naar een lampekap of om, met vingerkens bloode en blank, wat naaldwerk te ontrafelen, zoo tuurt de poezie van RODEN- BACH naar lichtjes klein en luistert zij naar geluiden van ver en plukt zij schuchter aan den sluier van des levees geheimenissen. zij schuchter aan den sluier van des levees geheimenissen. In de muziek van RODENBACH'S gedachten boort men een lang- zamen maat, heel, heel langzaam en sleepend. Het tijm is vaak alleen bij benadering aldus te noemen. De dichter hecht er misschien niet veel aan of wel zijn oor neemt de gevonden rijmen anders waar dan dat van iemand, die verzot is op de voile, weeiderijke klanken, die andere Fransche poezie ons te genieten geeft. Langzaam gaan ook de gedachten. Ze gaan gelijk kapelletjes door een bloemenhof, warrelend om eeu marguerite en dan weer wat verder, dock zonder nog afscheid te nemen van 't eerst gekozen bloempje. Ze zetten zich daar nog eens op neer; wiegelen op het steeltje, rusten op een blaadje, plooien de vleugeltjes Litt over een knop... Nu zullen ze opfladderen, de lucht in, het tuinhek hoog over I Neen, ze komen terug. Ze willen het somber hoveken niet uit. Er zijn zooveel mooie bloemetjes in en zooveel mysterie schuilt onder het gebladerte. Laten de groote sijsjes en muschjes maar vliegen van turn tot turn, de kapelletjes vinden hun heelal met alle geheimenissen binnen de muren van een klein stukje gt onds. Zoo gaan de gedachten van RODENaACH : fladderend om de kleine dingen uit een eng leven, om daarin te vinden de aandoeningen, die zij zoeken... ? E. De Bruyn en Huysmans. ?M. E. DE BRUYN heeft de belooning van ziin schrijven tegen HUYSMANS untvangen : hij wordt door Charbonnel goedgekeurd !... De vrijdenkers kunnen de bekeering van HUYSMANS noch verklaren noch verktoppen en zij nemen het opstel van M. DE BRUYN te baat om den nieuwen katholteken schrijver te lasteren en te bespotten. Waarin wij echter noch DE BRUYN noch HUYSMANS kunnen goedkeuren, 't is dat zij het laatste slecht en lasterend werk van den bekeerden schrijver, Liz-bas, bltjven aan- kondigen en aldus eenigszins aanbevelen. Fr. Coppee. ?Lees eene schoone studte van G. LEGRAND over FR. COPPEE in de Revue Generale van Novembet. COPPEE is Parijzenaar van geboorte, van leven en van hart. Hij bemint vooral het werkzaam leven der voorsteden. Wat den vorm betreft is hij een parnassien. De waarneming der uiterlijke zaken neemt eene groote plaats in deze poezie en zij is vooral beschrijvend en wetenschappelijk. Wat den inhoud aangaat, is zij realist in den goeden zin van 't woord. COPPEE is bekeerd door het lijden en 't lezen van 't Evangelie. Hij zou de christene zanger der nederigen moeten worden. Pitthem 18 Dec. J. CL. 14% raccaraccacc . DE SPELEN VAN CORNELIS EVER..A.ERT (0. AN de uitgave del. spelen van Cornelis Everaert, door alle beoefenaars der Nederlandsche taal- en letterkunde met belang- stelling te gemoet gezien, is de eerste aflevering verschenen. De eer het bestaan van deze spelen en dat van hun schrijver bekend gemaakt te hebben, komt toe aan den onvergetelijken Jan- Frans \Villems, die zooveel schrijvers en werken aan de vergetel- heid onttrokken heeft. Reeds in 1842, al meer dan een halve eeuw geleden, plaatste h.i in zijn Belgisch iliziseum een kort arti- kel, nauwelijks elf bladzijden groot, waarin hij de hjst van Everaert's vi,erken opgaf zooals die te vinden waren in een handschrift, dat toen pas in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel was aangeland, en tot nog toe is deze zelfde codex voor verreweg het grootste deel dezer werken de eenige bron. Er komen 35 stukken in voor. Daaronder vindt men, zoo verzekeren de uitgevers in hun zeer lezenswaardig prospectus, 4, nagenoeg alle toenmaals gangbare soorten van dramatische poèzie vertegenwoordigd : spelen van sinne (sommige zuiver allegorisch, andere ter eere van heiligen of hij gelegenheid van kerkelijke en andete feesten gedicht), wagenspelen, tafelspelen en esbatementen. De bundel vormt gedicht), wagenspelen, tafelspelen en esbatementen. De bundel vormt alzoo eene belangrijke bijdrage tot de vollediger en jutster kennis der rederijkers uit de e ers t e helft dier eeuw, waarvan betrekkelijk zoo weinig stukken bewaard zijn gebleven. Die spelen van sinne en esba- tementen mogen als kunstwerken den hedendaagschen smaak niet altijd bevredigen, er is toch genoeg in dat niet alleen voor eene historische beschouwing waarde heeft. ? Beter dan de uitgevers het in hun prospectus doen, kan ik het belang van EVERAERT'S werken niet in het Hat stellen; laat mij er dus nog een en ander uit aanhalen. (I) Vanwede de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden met inleiding en aanteekeningen uitgegeven door Dr J. W. MULLER en Dr L. SCHARPE. Eerste aflevering. ?Leiden, Bock- ,handcl en drukkerij voorheen E. J. Brill, 1898. IV, 264 blz. 68 SPELEN VAN CORNELIS EVERAERT. . Maar vooral ? zoo luidt het verder, zijn deze dramatische voort- brengselen voor ons belangrijk, omdat zij ons een tafereel ophangen van den toestand der Nederlanden, inzondeiheid van Vlaanderen, onder de regeering van Karel V. Wij gevoelen ook in die veelal gekunstelde verzen het leven van dien tijd, wij hooren er de stem des yolks. De klachten over den oorlog, waardoor landbouw en nijverheid zich onrusttg en gedrukt gevoelen, over dOnghelycke Monte, waardoor de burgerij de middelen mist om te leven en den S:aemeien Aerbeyder . te laten leven, lossen zich op in het telkens opnieuw geuite verlangen naar Pays ? die alles weer tot bloei zal brengen. Wij zien bovendien in de esbatementen het huiselijk leven der smalle gemeente afgebeeld en hare ondeagden, vooral de echtelijke ontrouw, bespot, in de ernstige spelen de zelfzucht van het yolk, maar ook de hebzucht der geeste- lijken gegispt. Toch, al durft Everaert niet alleen klagen over de toestanden en gebreken van zijn tijd, maar ze ook scherp hekelen ?zoo onbewim- peld en stout was zijne taal, dat hij van een paar stukken zelf mede- deelt dat het hem was verboten te spelene omdat jc (er) te veil de waerheyt jn noopte . hij blijft een gehoorzaam onderdaan des Keizers, een getrouw zoon der Kerk. Hij vermaant het Yolk tot gehoorzaamheid en lijdzaamheid, en helpt met hartelijke vroomheid de kerkelijke feesten van geestelijke personen en broederschappen opluis- teren ; < Luthersch is voor hem, evenals voor Anna Bijns, beteekenencl met ongeloovig, wereldsch, hebzuchtig Omtrent het belang voor de taalkunde zegt het prospectus . middeleeuwen even x6Or de groote omwenteling der zestiende eeuw, de worm is hiermede in oveieenstemming. De taal is in hare gram- niatische vormen nog die der middeleeuwen, met eene steike West- vlaamsche tint. Everaert's taal verdient bestudeerd te woiden, in hare betrekking tot die van zijn gewestgenoot Maeilant, tot die zijner oudere en jongere tijdgenooten (het Westvlaamsch van De Roovere en De Dene, het Brabantsch van Anna Bijns enz.) en tot de heden- daagsche spreektaal Nan West-Vlaanderen. Voor die studie, en ook voor die van den versbouw, den rhythmus, de iijmkunst der rederijkers onderzoekingen, welker grondslagen nog nauwelijks gelegd zijn levert deze bundel een schat van bouwstoffen, Niettegenstaande dit onwaar3eerbaar belang, is van Everaert's werken voor de kennis onzer taal- en letterkunde uit de laatste jaren der 15" eeuw nog nauwelijks partij getrokken. Van de 35 stukken, die het Brusselsch handschrift bevat, zijn slechts 6 geheel en 3 gedeeltelijk in verschillende tijdschtiften en verzamelwerken, uitgegeven. Oorzaak daarvan is in de eerste plaats zeker, dat het weten- schappelijk leven tot voor weinig jaren op het Middelnederlandsch gecon- centreerd bleef, zooals overigens begrijpelijk was. Wie, zooals De Vries, eene nieuwe wetenschap sticht, haar iecht op 't bestaan verdedigen SPELEN VAN CORNELIS EVERAERT. 69 en haar voortbestaan verzekeren moet, kan niet aan alles gelijke aandacht schenken. De omvang der taak heeft er zeker ook iets toe- gedaan : men vindt moeilijk uitgevers voor een werk dat weinig of geene winst afwerpt. En misschien ook wel de nogal slechte faarn, welke Willems aan Cornelis Everaert bezorgd heeft : wel ioemt hij tie gee.;tig- en kluchtigheid dezer esbattementen, maar hij voegt er toch onmiddellijk bij : . Jammer maer, dat zy meestal losbandig, ja op sommige plaeAsen zelfs obsceen zyn, zoo dat ik het met zou durven wagen dezelve in haer geheel te laten drukken. , Het blijkt nu, dat Willems wel wat overdreven heeft : zoo erg is het niet. Het toeval wil, dat deze eerste aflevering bijna alle esbatementen bevat, zoodat we dus nu reeds met zekerheid kunnen weten, waar het op staat. In de laatste jaren heeft de Nederlandsche liteiatuur werken opgeleverd, die nog heel wat vetter zijn. De goede Willems had overigens vergeten, (fat al die stukken geschreven zijn met een streng zedelijk doel, en dat de zedeles op het einde van 't stuk nog eens met klern wordt uitgesproken en uiteengezet met eene soms overweldigende uitvoerigheid. Daareaboven, men was in de I5 eeuw nog lang zoo kieschkeurig niet als thans ?overigens bij het eigenlijke yolk is daar al weinig verandering in gekomen ? en een uitgever kan in geen geval aansprakeluk gesteld worden voor gedachten en gezegden, die hij in de eerste plaats als historische dingen beschouwt, die voor hem stof zijn voor het historisch wetenschappelijk onderzoek. Daaromtrent is men het nu vrijwel eens. In de laatste jaren is de alleenheerschappij der Middelnederlanclsche taalstudie wel wat aan het tanen gegaan, en is men zich met de studie van het Nederlandsch der I6de eeuw wat meer gaan bezig houden ?Men denke maar aan KLUYVER'S Proeve eener crztiek op het woordenboek van _lizlzaan (1884), aan LUBACH, Over de verbuigzng van het werkwoord in het Nederlandsch der zestzende eeuw (1891), aan KOLTHOFF, Ilet substantuf zn het Nederlandsch der 16" eeuw (1894), tot op zekere hoogte ook aan HEINSIUS' Ii lank- en Buzgiz-zgsleer van de Taal des Statenbybels (1897), aan de uitgave van A. Bins, door Bogaers, Jonck- bloet en V. Helten, aan de uitgave van het Spel van den helschen SchWere, aan den herdiuk der gedachten van Jonker Vander Noot, door niemand minder dan Verwey bezorgd, enz. Het is dus begrijpelijk dat men eindelijk ook aan de werken van Cornelis Everaert heeft gedacht, vooral nu men in Noord-Nederland erkent, dat de taal der zuidelijke gewes- ten veel meer bestanddeelen heeft geleverd voor de tegenwoordige alge- meene taal, dan men lang gemeend heeft. In een bekend artikel, Spreek- taal en Schrjftaal, in den eersten jaargang van Taal en Letteren verschenen, heeft Dr J.W. Muller dit overtuigend bewezen. Niets vreemds dus, dat juist hij aan de Maatschappu der Nederlandsche Letterkunde te Leiden heeft voorgesteld, eene uitgave der werken van Cornelis Everaert, in alle opzichten voor de stud:e onzer taal en letterkunde zoo geschikt, onzer hare hoede te nemen. Zijn naam alleen was er ors borg 70 SPELEN VAN CORNELIS EVERAFRT. voor, dat het degeiijk werk zou zijn. Wie ooit in 't Woordenb. d. Nederl: Taal de artihels van zijne hand gelezen heeft, is zeker getioffen geworden door zijn diepe geleerdheid, critischen zin en tot aciibie g:.-.dreven accuratesse, eigenschappen tie elke hij overigens ook in alle zijne andere werken getoond heeft te bezitten : reeds in zijne disser- tatie, De oude en jongere bewerking van den Reznaert, later in zijne verhandeling De Taalvormen van Reznaert I en II, rn zijne uitgave van Die Hzstorze van Reznaert die Vos, alles . vorarbeiten voor eene nieuwe uitgave van den Reznaert, het juweel onzer Middel- nederlandsche literatuur. In al deze werken heeft het kenmerkend verschil en overeenkomst tusschen de taal van Noord en Zuid steeds zijne aandacht bezig gehouden. Men mag dus wel zeggen, dat hij de aangewezen man is om de uitgave van Everaert's werken te onder- nemen. Dr J. W. Muller is daarbij op den gelukkigen inval gekomen,_ zich de medewerking te verzekeren van Di L. Scharpe, een der beste leerlingen van Prof. Vercoullie. De beer Scharp?is, zooals bekend is, Westvlaming van geboorte; hij houdt zich daarenboven sedert ver- scheidene jaren met de studie der Vlaamsche rederijkers uit den aanvang der 16" eeuw bezig, zoodat de uitgave door zijne medewerking zeer zeker aanmerkelijk zal gebaat worden. Daardoor heeft Dr Muller aan zijne landgenooten een wijs voorbeeld gegeven, dat, het is te hopen, navolging zal vinden. Wil de Nederlandsche taalkunda voideringen maken, dan is grondige studie der Zuidnederlandsche dialecten eeu eerste vereischte. Die studie is veor ons, Vlamingen, Brabanders en Limburgers, Licht : die dialecten zijn voor ons levende talen, aan de Noordnederlanders onbekend, en moeilijk om te kennen. De geschriften uit vroeger tijd, dank zij het conservatisme onzer dialecten, verstaan wij vaak met weinig moeite, daar waar een Noordnederlander met veel mocite er gewoonlijk nog niet in slaagt ; daartegenover staat, dat hij het tegenwoordig Nederlandsch zoo oneindig beter kent (zijne taal is niet besmet met Nederlandsch zoo oneindig beter kent (zijne taal is niet besmet met tallooze gallicismen), en dat hij als wetenschappelijk man beter geoefend is : ons zit het dilettantisme nog te veel in 't bloed. Van samenwerking van Noord- met Zuidnederlandsche geleerden is dus het beste te verwach- ten. Ook in deze uitgave. De tekst wordt zuiver diplomatisch (alleen met verbetering der blijkbare schrijffouten) afgedrukt, met behoud der oude lees- en scheiteekens van het handschrift, en verder alleen voor zoover n o o d i g voorzien van leesteekens. Hij zal worden voorafgegaan door eerie inleiding over het leven en de werken des dichters, zijne- taal, zijn versbouw enz., en gevolgd door Aanteekeningen, waarin vooreerst het weinige dat bekend is omtrent de bronnen of de historische- aanleiding tot het schrijven van elk stuk zal worden medegedeeld, en verder zooveel mogelijk al die plaatsen toegelicht zullen worden, welke ten opzichte van den zinsbcuw of uit hoofde van toespelingen op personen, plaatsen, gebeurtenissen, toestanden, verklaring behoeven. Het voornemen bestaat, na de voltooiing der uitgave, er een afzon- derlijk verkrijgbaar glossarium aan toe te voegen, als bijdrage tot een. SPELEN VAN CORN ELIS EVER AER.T. 71 woordenboek van de taal der i6de eeuw, icts waaivan het gemis reeds sedert lang gevoeld wordt. Doch nog in een ander opzicht is d-ze uitgave belangrijk : zij is een vrucht van den nieuwen geest, die in de laatste wren in de Leidsche Maatschappij gevaren is. Er is een tijd geweest, dat al wie de peal hanteeide met fierheid op het titelblad zijner werken schreef : Lad van de Maatschappij Baer Nederlandsclie Letterkunde te Leiden. Maar die tijd is lang voorbij. Ten eerste, omdat in Noord-Nederland dergelijke maatschappijen eenigszins in ongenade gevallen zijn, ten tweede door de schuld der Maat.,,chappij zelf. Ze was zachtjes aan ingedommeld. Er heerschte onwerkzaamheid, scherp afstekende met den werklust, waaraan de uitgave van Maeilant's Slieghel Historiael door De Vries, van Die Rose en van Hillegaersberch's werken door Verwijs, van den Segheliin door Verdam te danken zip; de maatschappij was, vooral na 1880, het jaar waarin De _Nieuwe Guts opgericht werd, zachtjes aan de incarnatie van de oude garde geworden, ?of werd althans zoo beschouwd. Ten onrechte, blijkt het nu. Er heeischt nu . reges leben.. De Theutonista is uitgege‘en, de weaken van Cornelis Everaert veischijnen, een herdruk van de Vele Geneuchlzke Dichten en van de Eluchten van Piet Hooft, eene uitgave van de Reis van Mandeville, van de brieven van Huygens, van \Villein van Afflighem's Leven van S. Lutgardz, zijn op het getouw ; over enkele weken \ ersch ii n t een werk van Dr. liesseling over het Afrikaansch Nederlandsch, alsook de eerste aflevering der taalkaart. Gedachtig aan het felt, dat in Noord- Nederland kunst geen regeerzngszaale is, streeft de Maatschappij naar de hooge eer, daar te woiden eon middenpunt N an wetenschappelijk leven, eene ofhcieuse Academie. Ik geloof met dat ik overdrijf, als ik zeg dat we hier den invlocd bespeuren van den werklust en de werkkracht, welke de Koninklijke Vlaamsche Academie sedert twaalf jaar ten too- spreidt, en dat deze geen beter belooning voor haar streven zou kunnen untvangen, dan hetgeen haar bier geboden wordt door haar voorbeeld anleren tot navolging van haar doen opgewekt te hebben, WILLEM DE VREESE. ?- , cagwwoewzneaau.6v,xwraesmua.qzwwahwss4z1irvms 7.sqomti76r.,:gieeg=,sag6-,.Ks.....VgZfi6N DOODSANCTJE van den jongen heer ANTOON BUSSCHOTS van St. Gillis (Waas), student in wetenschappen ter Hoogeschool van Leuven, na eene zeer kort- stondige ziekte overleden binnen het loopende Nieuwjaarsverlof. Ons leven bier is niets! 'T lijkt naar de bloem der lent'; Het gaat als rook voorbij, 't bedriegt cis ijdle droomen... 't Bestendig goed, dat schok noch wissling kent, Zal eerst in ons genot na 't aardsche leven komen. S. CHRYSOST. - EPIST. AD THEOD. De dood heeft niets ontzien ?den fiisschen bloei van jeugd, De blijde levenshoop, de rein bewaarde deugd... Die zijner oudren kroon en 't hat was hunner oogen, Hun zoon en cenig kind, wordt plotslijk hun onttogen. Hij bracht in 't vadethurs zijn blijden nieuwjaarsgroet, Doch kwam er rillend reeds met koorts van dood in 't bloed... Geen liefdezorg, noch wat nu kunde en raad verzonnen, Noch bede en traan, nets heeft 't gem, eld des floods verwonnen. Wien zulke wonden 't harte slaan Gelukkig zijn ze die gelooven. Het is ons Vader van hierboven Die 't zoo gewild heeft en gedaan. Hij geeft en neemt ; Hij weet aaiom ; Hid is de. Heer... Geloof herkent zijn hand en buigt aanbiddend neer. H. C., pr. ,4 to% t ;,/4 41, t.i4; *-3 kirit tl,"4 c), ovii...141$ 19 ONS LIMBURG. Ons Limburg is ons jongste kind; Het wordt door moeder 't meest bemind, Ons aller Dietsche moeder. En wij, wij slaan al lonkend ga, Hoe 't met zijn tukjes, vroeg en spa, Het halt bekoort van moeder. Ons Limburg is , zoo frisch en jong : Geen vrees noch vaar het ooit bevong In de armen onzer moeder. Het zingt met klinkend kiare stem, Op d'ouden toon, met de eigen klem, De liedjes na van moeder. Ons Limburg is ons toch zoo lief! Het is een schalksche hartedief : Het heeft zooveel van moeder... Het is een slim, een aardig ding; Wat of het kazel', spreet:', of zing', 't Is 't kakenest van moeder. Ons Limburg is in vollen groei : Het gaf al teekens van zijn bloei Gansch naar den zin van moeder. Reeds zingen kan het, luid en hel, Ook werken wil het, hard en fel, Tot roem van onze moeder. Ons Limburg speelt ons eens den baas! Het is wel jong, maar lang niet dwaas, Dat troetelkind van moeder. Ons jongste komt aan 't hoofd to staan! En... zouden wij 't benijden gaan? 't Is immers 't kind van moeder! HILDA RAM. Catersheide, Mei 1898. ***Att** A** KERSTLIED. 't Is middernacht! Wat toonen zoet en zacht, Wat grootsch en lief akkoord Wordt er op eens gehoord Van op deez' aardschen grond In 't stile hemelrond ? Een lied dat schokt, Een lied ontlokt Aan gouden tooversnaren Het lied der hemelscharen, Dat klinkt voor 't Kindje Jesus. 't Is middernacht! Bij hunne kud ter wacht, Verneemt een herdersschaar De blijde, blijde maar, Die zangrig stroomt en zoet Uit 't englenhert vol gloed. Die wondre zang Verwekt een sprank Van liefde, en zij ook zingen Vol vuur met de englenkringen Voor 't godlijk Kindje Jesus. 't Is middernacht! De herders trekken zacht Op de englen hun gebod Naar 't stalken waar hun God In eene kribbe ligt Gelijk een acme wicht. KERSTLIED. 7 Naar Bethlehem! ? Zoo klinkt hun stem; ?Aanbeden 't uitverkoren, ?Dat is aldaar geboren! ?Aanbeden 't Kindje Jesus! ? 't Is middernacht! Het minzaam Kindje lacht, En 't hoofdje heeft een krans Van heldren hemelglans; Het spreidt zijne armkens naar De blijde herdersschaar, En 't wenkt hen blij : ?Komt alien bij! ? Zoo spreekt het hemelsch Wichtje Met zijn zoo schoon gezichtje! Zoo spreekt ket Kindje Jesus! 't Is middernacht ! Komt alien : Jesus wacht! Hij roept, Hij roept u luid, Hij steekt zijne armkens uit; Komt bij, knielt alien neer Voor uwen God en Heer! Komt bij, en galm' Uw lied, als psalm Van glorie! Lof en eere Den God-mensch, onzen Heere, Het god'lijk Kindje Jesus! Opoloip, A. M. V? WOORDENBOEK PER NEDERLANDSCHE TAAL. ET mag niet onopgemerkt blijven, dat van ons Taalmuseum (zooals De Vries zijn werk zoo gaarne noemde) dezer dagen de twaalfde aflevering van het tweede deel verschenen is, omvattende de woorden van Belust tot Berispelyk, bewerkt door Dr. A. KLUYVER. ?Dit Tweede deel moet omvatten de woorden van Akant tot Bo- : op dit punt is eenige jaren geleden door den heer MULLER een begin gemaakt met het Detde Deel, waarvan tot dusverre acht afleveringen zijn uitgegeven. Doch bet is gebleken, dat de voor het Tweede Deel bestemde inhoud te groot is voor vijftien afleveringen, en een boek- deel van meer dan vijftien afleveringen zou al te onhandig worden. Daarom is het raadzaam geacht de nu voltooide twaalf afleveringen van bet Tweede Deel tut te geven als Eerste Stuk, waarbij dan later een Tweede komt, stellig van geringer omvang, zoodat de woorden van Akant tot Bo- in ongeveer twintig afleveringen zullen worden behandeld. Aldus de Redactie in het Voorbericht, dat bij due slotaflevering is gevoegd, en waarin, zooals naar gewoonte, uiteengezet wordt hoe de arbeid aan het Woordenboek verdeeld is, sedert het tiende deel in November 1893 gereedkwam. Dr. Kluyver, die dit deel samen met Dr. De Vreese ten einde gebracht had, begaf zich dan aan het tweede, en Dr. De Vreese begon aan het elfde ; hij had daarvan t\see afle- veringen bewerkt, toen hij in December 1895 ten gevolge zijner be- veringen bewerkt, toen hij in December 1895 ten gevolge zijner be- noeming aan de Gentsche Hoogeschool Leiden moest verlaten. Sedert dien tijd is hij werkzaam gebleven als correspondeerend lid van de Redactie; hij is adviseur voor de taal van Zuid-Nederland, leest elke aflevering voor zij wordt afgedrukt, en zorgt er voor, dat de taal der oudere Zuidnederlandsche schrijvers en die van onzen tijd zoo goed mogelijk in het Woordenboek vertegenwoordigd blijven. Zijne plaats werd ingenomen door Dr. Boekenoogen, die, na een jaar onder leiding van Dr. Muller te hebben gewerkt, nu sinds 1897 het elfde deel voortzet, en daarvan dan ook in dit jaar eene aflevering (de derde) heeft voltooid. Intusschen hebben de heeren Muller en Beets respectievelijk den arbeid aan het derde en aan het vijfde deel voortgezet ; het derde is tot over de helft gevorderd, het vijfde zal met nog drie afleveringen geheel gereed zijn. Het aantal afleveringen, WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL. 77 tusschen November 1893 en December 1898 uitgegeven, bedraagt in het geheel drie en-twintig. Terecht noemt de Redactie dezen loop van zaken genstig, en niet minder terecht brengt zij deswege haren dank aan alien die op een of andere rnanier haar arbeid vergemakkelijkt hebben, bovenal aan de Commissie van Btjstand, die th Redactie van alle financieele zorgen vrij gemaakt heeft, en ? wier bemoeiingen minder eenvoudig zijn dan men zou kunnen denken. Allen, wie de zaak van het Woorden- boek ter harte gaat, zullen zeer zeker met die dankbetuiging instem- men, maar niet gebonden door de plichten welke de bescheidenheid aan de Redactie oplegt, zullen zij zich zeker veioorloven te meenen, dat een niet gering aandeel in de verdiensten toekomt aan de Redac- teuren zelven. Wel is de wetenschappelyke lexicographic rijk aan genot, maar er mag nog wel eens met nadruk op gewezen worden, dat de heeren Kluyver, Beets, Muller en Boekenoogen aan ons Taal- museum werken niet alleen met groote zorg en vlijt, maar ook met groote zelfverloochening, veelal in zeer ongunstige omstandigheden : het materia21 waarover zij beschikken, beantwoordt bijlange niet aan den materia21 waarover zij beschikken, beantwoordt bijlange niet aan den eisch, daar het voor 99/too bijeengebracht werd in een tijd, toen er van een historisch Nederlandsch Woordenboek, van de 16de eeuw tot op onze dagen, nog geen spraak was. Ook, omdat er tegenwoor- dig zulke hooge eischen gesteld worden aan de wetenschappelijke lexi- cographie. Die eischen zijn buiten den engen kring der vakgeleerden weinig bekend, en zoo wordt de som arbeids, door de Redacteuren aan ons Woordenboek besteed, dan ook licht onderschat : van eene over- groote welwillendheid vanwege het beschaafde, belangstellend (?) publiek vooral hier in Zuid-Nederland, heeft het w2rk van De -Vries nooit vooral hier in Zuid-Nederland, heeft het w2rk van De -Vries nooit last ehad, en het is zeker een gelukkige gedachte geweest van Dr. Muller, op het eerste Nederlandsche Philologen-Congres, dat in April van dit jaar te Amsterdam werd gehouden, te spreken, ?over eenige eischen der 7vetenschappelifiee lexfrographle ? Zijne voordracht kan iedereen lezen in de Handelingen van het Congres, en wie het kan iedereen lezen in de Handelingen van het Congres, en wie het doet, zal daardoor het juiste besef krijgen van de groote ?zoowel materieele als intellectueele ?inspanning, die van een woordenboek- schrijver, en des ook van de Redactie van ons Taalmuseum, geeischt wordt, en zeker instemmen met Prof. Cosyn, toen hij op het Phi- lologen-congres zegde, dat er over te debatteeren zou zijn, of de lexicographie ?geen eeisterangswerk ?is, zooals Dr. Muller het had genoemd. Na diens voordracht, werd door de sectie voor Gerrnaansche en Rornaansche philologie, naast den dank aan den spreken, aan de samenstellers van het Woordenboek eene warme, spontane hulde gebracht. Nu opnieuw een deel van het reuzenwerk is voltooid, is ook voor een verder afstaand publiek het oogenblik geschikt, om aan de Redactie op hare beurt een woord van dank te brengen, en haar met cI2 voltoo i ig van dit deel geluk te wenschen. ZEITEENSTEM BOEKENNIEMS EN KRONUK. Bloemen en Vruchten. Dicht- en prozastukken, practische en zedelijke lessen voor de meisjes, door MARTA DU CAJU, met teekeningen van Ronner, Duyck, enz. In-18.300 bladz., fr. 1,25. Voor de degelijkheid en waarde van dit werk, is de naam der schrijfster reeds een waarborg. Onvermoerd ijverde zij, in boek en vlug- schrift, om de vrouwelijke opvoeding en onderwijs beter in overeenkomst te brengen met de eischen van het werkelijk leven. Niet alleen droeg Naar streven reel bij tot de meer praktische richting, welke de vrouwelijke opvoeding in den laatsten tijd kreeg, maar zelfs buiten de schoolwereld en in den vreemde vonden hare denkbeelden weerklank. Gansch nieuw en zeer e/genaarchg is de strekking van dit leesboek, dat voor de meisjes uitmuntend geschikt is. De schrijfster wil deze, bij middel van het taal- en letterkundig onderricht, bepaald tot hare huiselijke taak en gewichtige levensplichten voorbereiden. In 't voorbericht van haar werk drukt zij zich uit als volgt : Er ligt in den vrouwelijken aard eene geestdrift, eene behoefte aan poezie, die zich ongelukkig licht door uiterlijkheid en valschen schijn laat misleiden, en vaak tot overdrijving en dweperij ontaardt. Waarom zou men niet trachten, die gave van geestdrift te voeden met natuurlijk gevoel en ware poezie, niet pogen haar te ontwikkelen in de richting van het werkelijk leven, van de vrouwelijke roeping en plichten ? Niet alleen op stoffelijk gebied heeft de taak der huisvrouw waarde en nut ; zrj kan ook gezelligheid, gemoedsrust en wederzijdsche genegenheid aankweeken, den hurselijken kring bezielen en veredelen; ?dat moest men willen zien, en ernstig streven om het den meisjes rn te printen... Wrj hebben getracht, onze lezingen the, te kiezen en te schikken, dat zij in Karen samenhang een gemeenzamen leergang van huiselijke zedenleer en levenswijshPid vormen. Wij hebben vooral gewezen op de alledaagsche plichten en deugden der vrouw, die al te dikwijls in de zedelijke opvoeding minachtend voorbijgezien worden, hoewel van hunne beoefening alle huiselijk geluk afhangt. Wij stelden ons ten doel, den meisjes gezonde gevoelens in te boezemen : eerbied voor den arbeid, voor een werkzaam leven, waardeering van het degelijke en nuttige; bevallig- heid en goeden smaak zonder ijdelheid noch praalzucht. Wij wilden eindelijk dat ons boek recht Vlaamsch zij : dat bet den huiselijken zin, de eenvoucbgheid en degelijkheid, en ook de gehechtheid aan taal en zeden van den waren Vlaamschen aard trouw weerspiegele.. In het eerste deel : Het Huisgezzn, wordt het huiselijk leven in poezie en beeld verheerltjkt, en we treffen daar menige van de zuiverste parelen van den Nederlandschen letterschat aan. Het tweede deel : BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 79 Huiselyke plichten en vrouwelijke deugden, handelt over de practische vaardigheden, de degelijke hoedarngheden en de vriendelijke deugden der vrouw ; het wijst op de ernstige werkelijkheden en zware plichten des levens; het leert de mogelijkheid om in alle standee gelukkig en geacht te zijn. Zeer bezorgd is de schrijfster, om haar werk aan de huidige behoeften en eischen te doen beantwoorden, om de heerschende ver- keerdheden te bestridden, om zekere maatschappelijke vraagstukken vatbaar te maken, die tegenwool dig aller belangstelling boeien. Dat bewijzen, under andere, de lezingen over de kleederpracht en valsche weelde, de spaarzaamheld en 't vooruitzickt, den arbeid, de stryd der vrouw tegen de dronkenschap, enz. Een deel van dit recht Vlaamsch boek is ook gewijd aan Vaderland en teal. Het werk is versierd met vele lieve teekeningen van Duyck, Ronner, Gailliard, enz. Wegens zijne practische strekking is 't een allernuttigs, boek, dat onze meisjes zal helpen opleiden tot degelijke Vlaamsche huisvrouwen. Wegens de literarische waarde en gepaste verscheidenheid van den inhoud, mag deze keurige bloemlezing een waar leesboek heetent wat eene niet geringe en vooral niet gemeene verdienste is. Als lees- eli prijsboek voor de meisje,scholen zal het ongetwijfeld door de onder- wijzeressen zeer gewaardeerd worden. Ook in alle Vlaamsche yolks- boekerkjen moest men aan dit nuttige en aangename werk eene plaats inruimen. L. C. I?Sophokles' Antigone in het metrum van het oorspronkelijke vertaald door Mr J. DERMOUT. Amersfoort. Slothouwer 1896. 20 Antigone. Tragedie van Sophokles, metrisch vertaald door J. VAN LEEUWEN Jr. Leiden. Sijthoff. Het is algemeen bekend dat, bij onze Noorderburen, de jongeling na zijne humaniorastudieën vrij wat meer weet van latijn en grieksch dan onze Belgische knapen die, na zes jaren studie, het kollegie of bet athenaeum verlaten. Wellicht wordt er daar aan de andere vakken niet genoeg aandacht en tijd besteed ; de grondige kennis der klassieke talen is het hoofddoel, bijna het eenige doel. Of die opvatting de goede, de wijze is zullen wij bier onaangeroerd laten; loch een onbetwistbaar gevoig van dien geest, van die richting der humanio- rastudieen is dat, in Noord-Nederland, de meesterstukken der oude talen meer als bij ons gekend en bewonderd worden. Is het geen bewijs daarvan, bet feit dat in het laatste twaalftal jaren ten minste vijf Nederlandsche vertalingen verschenen van Sophokles' meesterwerk, Antigone, waaronder de meeste bewerkt door mannen die zich eenen roemrijken naam hebben verworven of door de studie der klassieke taalwetenschap of op het gebied der Nederlandsche letterkunde. ? Buiten de twee hierboven gemelde, waarvan de tweede uit de pen vloeit .van eenen Leidschen hoogleeraar, kunnen wij nog melden die van Opzoomer, van Van Herwerden, vroeger verschenen, en eene andere die onlangs het licht zag, van den dichter Willem Kloos. Ruime keus was er dan, wanneer onlangs de Koninkhjke Veree- niging (< Het Nederlandsch Tooneel ?het besluit nam de Antis-one van Sophokles op te voeren. Van Leeuwen's vertaling kreeg de voor- keur. Daaiover ontstond dan een pennetwist die niet altijd vrij bleef van overdrevenheid noch ook van bittere woorden die men nergens meer ontmoet dan in dusdanige omstandigheden, maar die ook nergens meer dienden vermeden te worden. De keus van het . Neierlandsch Tooneel ?werd aangevallen door dezen, verdedigd door anderen. Althans scheen de strijd beperkt tusschen de vertaling van Van Leeuwen 8o BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. en die van Kloos; beider zwakke zijden werden aangetoond, beider verdiensten opgehemeld. Het yak buiten ons inzicht ons met lien strijd in te laten. Onze beoordeeling moet zich beperken tot de twee hooger gemelde verta- lingen. Beide zijn in het metium van het oorspronkelyke gemaakt; toch bestaat tusschen hen een hemelsbreed verschil dat voorkomt uit de verscheidenheid van het standpunt waarop zich de vertalers geplaatst hebben. Dermout houdt er aan ?len griekschen tekst dicht nabij te blijven; en daarin lukt hij doorgaans; dat is zijne verdienste. Toch heeft hij het gevaar, dat nit zijne opvatting eener vertaling voortvloeit, niet altijd kunnen vermijd.en. Is de zin nauwkeurig weergegeven, de taal is soms kunnen vermijd.en. Is de zin nauwkeurig weergegeven, de taal is soms duister, de wending gewrongen, de volztn ingewikkeld. Van Leeuwen vertaald losser, vrijer. Soms komen gedachten voor die in 't oorspronkelijke niet zijn nitgedrukt; somwijlen ook vergenoegt zich de vertaler alle'e'n de gedachten van den griekschen schrijver weer te geven. Hier en daar zelfs neemt de vertaling den schijn van eene verklaring die dan ook wel aantoont hoe wondergoed de schrijver met den oorspronkeluken tekst vertrouwd is. ?Bij Van Leeuwen is de nitdrukking klaar, de taal zuiver en sierltik, de volzin steeds vloeiend en welluidend. Ondanks de grootere vrijheid in het overzetten moeten wij bekennen dat de Leidsche leeraar op merkweerdige wijze in den g-eest van het oorspronkelijke is ge.treden, dat hij Sophokles' Antigone door en door verstaat. Dit bewijst ook de voortreffelijke inleiding van het werk. ?Den Nederlander, die het grieksch onmachtig is, en die met Antzgone wil kennis maken door eene ver- taling, goed verstaanbaar en gemakkelijk te lezen, durven wij het werkje van Van Leenwen in voile vertrouwen aanbevelen. Die zich voort wil helpen, in de studie van den griekschen tekst, bij middel eener Nederlandsche vertaling, bediene zich liever van Dermoat's arbeid. Verder, daargelaten de vertaling van Kloos die ons slechts door uittreksels gekend is, mag het ook onbetwistbaar heeten dat Van Leeuwen's overstelling volkomen geschikt is voor de opvoering. Dr SENCIE. Menschen en Boeken. ?Verspreide opstellen van Dr H. J. A. M. SCHAEPMAN, derde reeks, Utrecht, Wed. Van Rossum, 1898. ?Dit boek is eene omschrijving van 's doctors leuze : Credo pugno. Wat de dichter in poezij Heist huldigt : den pans en het pausdom, dat doet de pen van den polemist het hevigst trillen. De opgenomen stukken dagteekenen nit het beruchte tijdvak der jaren 187o, en staan in betrekking met het algemeen Concilie en de inneming van Rome. In zijn woord ter inleiding ontleent Schaepman aan de Musset dit gezegde : Ce livre est toute ma jeztnesse. Het is het boek van zijnjeugd, omdat het zijn boek is van Rome. En, zoo getuigt de schrijver, Rome is de Heide, die de eerste liefde is, de oudste liefde wordt en die de jongste liefde bhjft, de eeuwige. Korter : Roma-Amor. Met eenen kreet van hoop Post tenebras lux vangt hij aan ; met een Seriamo besluit hij. Tusschen aanvang en slot, vier verhande- lingen van verschillige gehalte. De Piusfeesten te Rome is het om- standig dagboek der feestelijkheden bij het gouden priesterjubile van Pius den IXe, op I t. April 1869. Geleerd en leerrijk is, onder den titel van Dztitschland en het Koncille van het Vaticaan, de weder- legging van het Tagebuch, waehrend des Vatzcanischen Concils gefuehrt von Dr J. riedrich, te Munchen. Zelfbedrog of Ydelhezd ? is gericht BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 8i tegen het artikel van Gladstone : Italy and her Church in de Church Quarterly Review n?1, over het Vatz,anzsme, Het welsprekende en soms lyrische Rome is de perel a.1 den bundel. Zulke bladzijdeu leest men nog in de Civitate Del en in den Discours sur l'histozre universelle. Dit opstel roept Byron's vers uit Childe Harold (C. IV st. 145) in het geheugen : And when Rome falls ?falls the world. Dr Schaepman mag aanspiaak maken op aller dank bij het ver- zamelen dezer veispreide opstellen tot een blijvend document, vooial omdat het goed is de gEbeurtenissen N an '7o, met de sternme des getuigen, te melden Moor het jorgete geslacht. Schaepman, niet zune rnachtige g-eestvermogens en Line giondige %an Ketk- (.11 wereldgeschieienis, vermeldt die feiten met ton en die sullen dicunen zoolang er eene Nedeilandsche taal zal gespioken wouien, en die tranen van aandoening sullen veru ekken zoolang er een xonhj geest- drift voor Petrus en your Rome zal smeulen in het hart der Nedcr- 'ander,. Ktêma eis aez Dr C. J. A. M. C. Unsere Hochschulen and die Anfirderungen des zwanzigsten jahunderts, von A. RIEDLER, Kán. geh. Reg Rath rind Professor Vierte Auflage, Berlin, A. Seydel, 1898. 120 bl. in folio. Een Frank 25 centiemen. Dit werk heeft van den begin af zoo grooten opgang gemaakt en de uitgevers zijn zoo bang geworden your hunne clandzsze dat verschillende, die de uitgave wilden ondernemen op 't laatste oogenblik zich ervan af hebben gemaakt. Want de hoogleeraien der hoogescholen stonden met hunne gart geieed um den aanranders van hunne monopool- wetenschappen den rug aan bloed te slaan. Seydel nu heeft des te meer voordeel daarbij behaald. De uitgave werd drie, viermaal herhaald en ten laatste in dtiemaal het geNA one getal exemplaren. De oude inrichting der hoogescholen, met hate ptuiketige vakken, heeft zich overleefd, zegt de schrijver. Hare wetenschap is volstrekt niet meer voldoende voor de eischen van den tegenwoordigen tijd. Dat ziet men wet aan het toenemen der technische . scholen. Daaroni zijn er in het Oosten van Piuisen met minder dan seven steden, welke naar het bezit eener technische Hochschule streven. Algemeen wordt gevoeld dat de gioote uitbreiding welke zekere speciale wetenschappen aan de hoogescholen verkiegen hebben, aan de algemeene studie, niet gunstig is ; waarbij ons het woord in de gedachte komt, wat aan J. J. Rousseau in den mond wordt geleg-d : A nous former bel et bien l'Universite n'entend rien De technische wetenschappen Ivo/den door Riedler als inleiding der natuurwetenschappen en als grondslag del moderne volksbeschaving aan- bevolen. De schrijver beweert, dat de houding der tegenstrevers van het fabriekwezen in tegenstrijd is met de eischen der hedendaagsche beschaving. Met veel nadruk wordt aangetoond, dat het ingenieurswerk tot de edelste geestontwikkeling leidt. Uit deze algemeene beschou- wingen wil de schrijver bewuzen, hoe nood,akelijk .het is dat de hoogescholen van verschillenden aaid in eerie algemeene hoogeschool zouden moeten overgaan, waarvan het eerste grondbeginsel de natuur- wetenschappen zouden zijn. De schoone kunsten konden op deze wijze in dergelijke hoogescholen eene gevoeglijke plaats innemen. 82 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. De schrijver beweert geene moeilijkheden te kennen voor het verwezenlijken Jezer centralusatie; wanneer echter deze mochten bestaan, dan meent hij ze door grondige bewyzen oft den weg te kunnen tuimen. Mocht evcnwel het verwezentlijken van des sehryvers Joel onmo- gelijk wezen, clan wil hij toch bijzonder op dit punt aandringen, dat de techniche hoogescholen op eene meer algemeene en weten- schappelyke wijze zouden ingericht worden. Merkwaardig vooral zijn de opmerkingen des schrijvets omtrent de noodzakelijkheid der kunstlieoefening tot eene algemeene en edele beschaving. De ikunstacademien, ingesloten de hoogere muziekscholen, ten minste de muziehhistone en de compositieleer bonden aan de Universiteit toegevoeg1/41 worden. Ten slotte maakt de schrijver nog deze opmerking, dat aan de viaag der stichting eener hoogeschool in het Oosten van Pruisen, waar twee povincién nog geene hoogeschool bezitten, nog nooit is gedacht, en alzoo het veld geheel voor eene technische school in bovengenoemden zin vrij staat. (Dietsche Tnrancle.) Loaeus. Hoogleeraar A. ROERSCH heeft uitgegeven bij A. Suffer, de briefwisseling van Jan Van Loo (Correspondence inedite de Loaeus, abbe d'Eversham) volgens een handschrift dat berust op de boekeiij onzer Gentsche hoogeschool. Van Loo was een der geleerdste huma- nisten der 16e eeuw, en een der beste latijnsche schrijveis van dien tijd. Ook is bet met een waar genoegen dat men die brieven leest, met enkel daar zij in eene fijne taal opgesteld zijn, maar ook omdat zij ons het dagelijks leven en het werken van onze Vlaamsche geleerden laten kennen. Het boekje bevat 51 brieven en is met eene bijzondere zoig door deer Heer Suffer gediukt geworden. De uitgever doet ons een onzer beste geleerden kennen en de drukker hcrunnert ons aan die zoo schoon gedrukte boebjes der 16e eeuw die door al de liefliebbers tot heden toe zoo gewaardeeid worden. In eon deter latijnsche brie- yen vinden wij een Vlaamsch recept tegen de jicht. Wij schrijven het liter neer daar het wellicht aan do lezers aangenaam zal zijn te weten met welke middelen men tiachtte in de ihe eeuw de jichtlijders van hunne kwaal te genezen. Als taal is bet ook heel aardig. ?Neempt een half Pinte nieumolcken melcq, de crume van eon nieubacken wit- tebroot, de doore van een eij, zes (een onleesbaar woord) soffraen, twee oncien olie van loosen, een oncie van mastickt, al tsamen ghezoon in een half pinte potge. Daarof een plaester ghemaeckt van alzoo fijn lynwaet alsmen crijghen can, en dat alzoo groct, dat men de handen of de voeten, daer de pijne in is, daar in gheheel wijnden can. Tplaester alzoo beet opgheleijt, alsment verdraghen can. ?Het geneesmiddel is Met heel werkzaam geweest, daar de uitgever aanneemt dat de abt van Eversham niettegenstaande deze plaaster, van de jicht gestoiven is (13 Oct. 1594). A. DE CEULENEER. Maatschappelijk Redmiddel is de titel van een vlugschriftje door Fr. IGNATIUS BEAUFAYS, Mindetbroeder, in het licht gegeven en gediukt te Mechelen bij Fr. Frantzen. Het is reeds de 2" uitgaaf, bewijs dat het boekje met groote gunst onthaald is geweest. Pater Ignatius schrijft flank en onderhoudend en met den Paus predikt hij als redmiddel der maatschappij aan den terugkeer tot het geloof en de christene levenswijze. Nog met Zijne Heiligheid wijst hij als middel van een voorbeeldig leven op de Derde Orde van den H. Franciscus. Dit nuttig en grondig werkje zij warm aanbevolen. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 83 Boete, treurspel in 6en bedrijf van Tu. KORNER, vertaald door JEF HINDERDAEL (tweede uitgave). Gedrukt bij den uitgever dezes en te bekoinen bij den schrijver te Temsche. Prijs fr. 0,6o. Dit werk, eerst in het Belfort verschenen, wordt volgenderwijze bij het Duitsche publiek ingeleid door de Deutsche Zeitung Ein junger strebsamer Vlaame : Herr J. Hinderdael aus Temsche (Tamise) hat die vldmische Litteratur urn ein prachtig uberzetztes KOr- neesches Werk Die Suhne bereichert. Der Feuergeist des grossen deustehen Freiheitsdichters hat gezundet in dem Herzen des Vlaamen und es erfullt mit germanischem Hochgefuhl. Hinderdael's Versuch in die Fusstapfen seines Lehrers und Vorgangers Dr J. Haller zu treten, dem u. A. die Uebersetzungen von KOrnei's iom . und Zrini zu danken, ist bestens gegluckt. Mage er so fortfahren un,.1 seinen Stammesgenossen das SchOne und (lute unseres Dichterwaldes Duch weiterhin ubermittein. Solche Gaben sind dazu angethan, Vlaamen und Deutsche einander zu ndhern. (Deutsche Zeitung, 5- 1 I Juni 1898.) Luke's Geschiedenis der beeldende kunsten, vert. door WEISSINIAN (eerste aflev.), nieuwe uiti ave in 52 wekelijksche afleve- ringen it 25 centiemen per aflev. Te Gent bij Ad. Hoste, en bij alle soliede boekhandelaren. Nutteloos den lof te maken van dit standaardwerk dat in handen van alle ware kunstliefhebbers is of meet zip. Het is het klassiek kunstwe;k in Duitschland en is vertaald in alle beschaafde talen. Deze goe lkoope uitgave stelt het in 't bereik van alle belang- stellenden. Zeggen wij nog dat het werk versierd is met vele pracli- tige platen. K. VI. Acad. ?Zzltzng van 21 December. Na het verslag der vorige bijeenkoinst, lei engt de heer Coopinan verslag uit over de ver- gadering der commissie van nieuwere taal en letteren. Deze commissie heeft haar bestuur voor 1899-1900 als volgt samengesteld oorzit ter, de heer Hansen, ondervoorzitter, de heer J. Oboe en secretans, de heer Coopman. Tevens biengt de beer Cooprnan verslag uit over de belangiiike w erkzaamlieLien der buzondere commissie voor het WoordezzOoek o'er Nederlandsche Vervolgens vestigt de heer Broeckaert de aandacht der _Academie op eene onbekende dichteres Elizabeth Van Hove, echtgenoote van Hendiik Bruynincc, apotheker te Goes, die op 14 Mei 1857 te Den- dermonde overleed. Door den beer W. De Vieese wordt aan de Academie aange- beden bet werk van den beer Alfons Roeisch, docent aan de Gent- sche Hoogeschool, getiteld : Correspondence znL'b'ite de Loacus, abbe d'Eversham. De heer J. Obiie biedt aan de Academie het lyrisch gedicht Bellerophon van den beer Is. Albert aan. De lezing van den heer Hiel wordt op zip verzoek tot eene latere ergadeiing vci schoven. Davidsfonds. ?Petrie. Bij de opvoeling te Gent van dit nationaal drama door Baron Kervyn de Volkaersbeke, bood de eerw. beer Dr H. Claeys, order de toejuichingen van het publiek, eenen palmtak aan den sciniiver, en sprak in dezer voege ; Ilc heb de eer, aan ons edelen eere'voorzitter van het Gentsche 84 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Davidsfonds, Baron Kervyn de Volkaersbeke, den palm onzer hulde erkentenis aan te bieden, met ons vaderlandsche gelukwenschen mer zijn treffend drama en over lees feestelijken kunstavond. kniet verzwijgen dat het mij bijzonder aangenaam is, door het Davidsfonds aangeduid te zijn, om u, edele heer Voorzitter, in diens naam deze hulde te betoonen : u bier begroeten doet mij herdenken hoe ik, tot het voorlezen mijner eerste, kinderlijke dicht- proeven, aan uw vaderhaard uitgenoodigd, en door uw edelen kunst- lievenden varier met onderscheiden vriendelijkheid aangemoedigd werd : dit herdenken gaat in mtin eigen leven zoo ver terug, dat waarschijn- lijk uwe herinneringen mij tot daar niet volgen, waar ik u, een spelend naapje, zag. Bij het eeuwfeest van den Boerenkrijg heeft het Davidsfonds elke betooging geleid en bestuurd of bijgewoond, opgeluisterd, onder- steund. Van in het jaar 1891, op het Katholiek Congres van Mechelen, mocht ik aankondigen dat het Davidsfonds, in het bereiden en inrichten der Jubelfeesten, eene eerste plaats zou innemen. Maar dan reeds was ons eere-voorzitter ons voor : in den zomer van 1880, had hij in de opene lucht, op het breed tooneel der velden en bosschen van Sint-Andre bij Brugge, een mirnodrama, een levende verbeelding van den Boe- renkrijg opgevoerd met manncn en paarden, geweervuur en grof geschut. De Boerenkrijg is de hcldhafttge strijd die ons alouden roem heeft gestaafd, die onze nationale eei heeft gcred; want, dank aan den Boe- renkrijg, is er tegen het vreemd, woedend geweld van verdrukking, to,if en heiligschendenj verzet aangeteekend met het zuiverste en eer- lijkste bloed der natie. Met gansch uw hart, edele beer Baton, zijt gij dit glorierijk tijdvak onzer geschiedenis te gernoet gegaan ; daar waart gij te huis, daar vondt gij uw lust, gij, met uw geestdriftige iefde N o or Godsdienst en Land, voor onze overleveringen van 'eaten en zeden, met uw fieren haat tegen onrecht, ongeloof, verdrukking, laagheid, gij, wiens jongelings- hand gegiepen had naar den degen van zouaaf en die u schaardet bij de laatste wachteis van 's Pausen aangevochten tioon ; gij, die in uw burgerlijk leven heilige rechten verdedigend, den voet niet achter- uittrokt, el wetende nochtacs waar de ingttreden baan uitkomen zou. Meetmaals heeft bet Hoofdbestuur van het Davidsfonds over uw drama gehandeld, en is u zeer dankbaar geweest, toen gij toelating halt gegex en het werk, gelijk het zelf vraagt en eischt, in het Vlaamsch te vertalen, utt te green en te riven opvoeren. Dit is dan ook geschied bij tusschenkomst van bet Dax idsfonds de vertaling, bezorgd door den eerwaarden heer Van Britsom, professor aan de Normaalschool van Sint Nicolaa,,, wend aan al de leden van het Davidsfonds gezonden en werd opgevoerd reeds in Vlaamsche steden en gemeenten. Zoo hebt edele beer Voorzitter, een gewichtigen dienst aan onze Vlaam- sche Katholteke beyolktng bewezen; zoo sticht gij goed onder ons yolk. in liefde en zorg voor zijne oprechte en hoogere belangen. Tot u oak mag ik de woorden richten waarmede Dr Schaepnian op het laatste Nedetlandsch taal-Longres p an Gent den edelen beer Baron de Maere toesprak : n in u staat 'oor ons een edelman, die weet wat echte adel is, adel die zich met het yolk in verbinding houdt en tegenover het yolk zijne plichten doet; in het yolk is immers de kracht die het schild van den adel omhoog heft. ?Den 12 December laatst hield het Gentsche Davidsfonds de plechtige prijsuitdeeling aan de leerlingen bekioond in zijne jaarlijksche Vlaamsche prijskampen. Vlaamsche prijskampen. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. De uitslag van den prijskamp mag als zeer bevredigend aan- schouwd worden; het Vlaamsch komt meer en meer in eer en wij mogen met genoegen vaFtstellen dat in onze vrije scholen, middelbare en lagere, de moedertaal zeer ernstig onderwezen wordt. Wij hebben opstellen in handen gehad die waarlijk puck waren, zoowel in opzicht van stij!, gedachte als van taal. zTer gelegenheid van het schoolfeest, dat opgeluisterd werd met muziek en zang, had de eerw. heer Dr H. Claeys wel op zich willen nemen eene voordracht te houden over het Davzds-Fonds, zijn doel en ijn nut. De redenaar somt de werkzaamheden op en de aanzienlijke diensten waarover ons genootschap met recht en reden fier mag zijn. Het Davuls-Fonds geeft niet alleen boeken uit, aan hoevele heeft het ook de pen in de hand niet gegeven, die anders voor onze bewe- ging verloren zouden zijn geweest ? Zoo b. v. de zeer eerw. heer Kanunnik Martens, thans een der beste wetenschappelijke schrijvers van Noord en Zuid. De weiken wJke het Davids-Fonds aan zijne inschrijvers zendt dragen de namen van eenen David, Martens, Snieders, Hilda Ram, de Potter, Pieter Danco en anderen, dat zegt genoeg. Het nut door zijne bibliotheken gesticht, is ook onmetehjk, en, wat heeft het Davids-Fonds niet gedaan en wat doet het nog met op maatschappelijk gebied? Wat zou de Katholieke Vlaamsche denkwijze zijn zonder bet Davids-Fonds ? Het droeg ook machtig veel bij, zoowel zedelijk als geldelijk, tot de oprichting der standbeelden aan Van Duyse, Ledeganck, David en Willems. Na gewezen te hebben op het verval der jeugd, en bewezen te hebben dat dit verval toe te wijten is aan de eenzijdige, materiahs- tische richting van het onderwijs, waarin de kinderen gedreven worden, ontleedt de geleerde redenaar de spreuk van het Davids- Fonds : voor Godsdzenst, Taal en Vaderland. En, op de taal drukkend, haalt hij erzen aan Nan Gezelle, Tollens, De Bo en anderen, om te bewijzen dat men de taal van den geboortegiond boven alle andere talen moet lief hebben en beminnen. In deze orde van gedachten wijst spreker op de redevoering . school uitgesproken; hij haalt de woorden aan van den Duitschen Riel die zegde dat de nalsonaliteit leeft door de taal en dat waar de taal sterft ook de nationalit€it sterft. Beminnen wij ooze taal en wezen wij er fier op, gelijk de Romei- nen, die alhoewel allerbest vei trouwd met het Grieksch, nooit deze taal wilden gebruiken wanneer zij als yolk met Griekenland te onder- handelen hadden. Uit beginsel huldigden zij hunne moedertaal en dwon- gen de Grieken taalmannen aan te stellen. Zorgen wij ook voor eene beschaafde en gekuischte uitspraak ; inutatis mutandzs moeten wij het voorschrift van Quintillianus ons voor oogen houden : aan de kinderen niet aanleeren wat zij later moeten afleeren (slechte taal). Hoed u voor kindermeiden welke geen goed Latijn spreken. Onnoodig te zeggen dat deze boeiende, zaakrijke en grondige rede met geestdrift en medesleepende welsprekendheid voorgedragen, met stormachtige toejuichingen onthaald werd. Het Bel fort zou gelukkig zijn ze te mogen afkondigen Wilde de gevierde redenaar ze schrijven. Zulks doende zou hij een waren dienst 86 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. bewijzen aan het Davids-Fonds, aan de Vlaamsche katholieke zaak, en aan de fijnproevers van schoone letteren. Meermalen is gebleken dat, wil men voor ontwikkelde en deftige toeschouwers een blijspel zonder vrouwenrollen opvoeren, men de grootste moeite heeft om een stuk te vinden dat daarvoor dienen kan, dit wil zeggen : dat ook aan de vereischten der kunst voldoet. In deze leemte willende voorzien, schrijft de Gentsche afdeeling van het Davids-Fonds eenen wedstrijd nit voor het leN e'en van een hoog blijspel (comêdie, niet te verwarren met kluchtspel.) De ol gelid e prijzen zullen toegekend worden : Eene som van 300 fr. en eene medalie voor het bcste stuk ; eene som van I so fr. en eene medalie voor het rabeste. VOORWAARDEN : 1?Het blijspel mag uit twee of Brie bedrijven bestaan ; het moest wader vrouwenrollen zijn. 20 De keus van het onderweip is gansch vrij. Alleenlijk mag er geene de minste zinspeling in komen tegen den Godscherst en de goede zeden. 30 De voor den prijskamp bestemde werken mogen niet reeds gedrukt, vertoond of anderzins bekend zijn. Zij moeten zeer leesbaar, aan eerie zijde van het blad geschreven, vrachtvrij besteld worden aan M. F. DE POTTER, vooizitter van het Gentsche Davzds-Fonds, voor Maart 1899. De schrijvers mogen zich niet laten kennen op straf van uitsluiting. leder handschiift moet eene kenspreuk dragon, welke herhaald wordt in een bijgevoegd gesloten onislag, dat den naam en het adres des schrijvers zal bevatten. Dc afdeelingen van het Davids-Fonds zuHen de bekroonde stukken mogen opvoeren zonder schrijversrecht te betalen. Fen keurraad, door het Davit's-Fonds aangesteld, zal de inge- zonden stukken beoordeelen en voor I Mei 1899 den uitslag van den prij:kamp doen kennen. Monument aan Jan Frans Willems. ?De zegepraal is behaald. In de jongste zitting van den gemeenteraad is met eenparige stemmcn de gevraagde toeiage van 7500 frank toegekend en met 34 tegen die stemmen de plaats voor den nieuwen Nederlandschen Schouw- burg aangeduid geworden om daar het gedenkteeken, dat de Vlaam- sche Beweging en Tan Frans Willems moet verheerlijken, op te richten. Wij verheugen ons over dit feit, dat ooze kracht en ons recht bevestigt. De moeilijkheden waren groot de hinderpalen vermeerder- den dagehjks; al het reogelijke was uitgedacht om ooze onderneming tegen te werken. Wij rekenen bet ons ten plichte hulde te brengen aan den heer Sider, die in den gemeenteraad de voorstellen van het comiteit zoo krachtig heeft verdedigd. De grondige beweegredenen en bewijsvoeringen, de verklaringen van de kunstenaa s De Rudder en De Vigne, den bouwmeester van den nieuwen Schouwburg, de beteekenis der vereering van Willems, die de heer Suffer, zoo tieffend uiteenzette, dit alles maakte een grooten indruk, zoo op de leden als op het talrijk publiek en lokte een warm indruk, zoo op de leden als op het talrijk publiek en lokte een warm handgeklap (Het Volksbelang) Een nieuwe leerstoel te Amsterdam. ?De Amsterdamsche Universiteit is een leerstoel rijker geworden : door het Dagelijksch Bequur der Nederlandsche hoofdstad is vergunning verleend aan Dr. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 87 J. Ph. Vogel om als privaat docent college te houden over de Oud- indische literatuur en geschiedenis. Men weet dat de heer Vogel in December 1897 geprornoveerd is op een dis,ertatie Het leemen Wagentje, Indisch tooneelspel urt Sznskrit en Prdkrzt in het Nederlandsch ver- taald, die overal zeer gunstig beoordeeld werd. Daar in Noord Neder- land het Sanskt it tot nog toe veel meer, ja buna uitsluitend uit een linguis- tisch oogpunt wordt onderwezen, zal een leerstoel, waar het uitsluitend uit een literair oogprInt gedaan wordt, zeker geen overdaad zijn. Den i8 November 11. heeft Dr. Vogel zijne lessen geopend met eene oratie over De Beoefenins der Ozti-indische Litteratuur in Nederland. Het blijkt dat door een Hollanthr het eerst over de Oudindische hteratuur bericht werd, t. w. door ABRAM ROGER in zujne Opene Deure tot het verbors-en Hezdend,m, in 1651 verschenen en in 1663 zed., in het Duitsch vertaald. Van dit werk, en van dergehjke, die later verschenen, vooial van de beter bekende van Francois Valentijn en Jacob Haafner, geeft de heer Vogel een zeer aardige karakterustiek. Daarna bespreekt hij, nogal beknopt in verhoudmg tot het overage, het aandeel dat Nederland nam in de studie der Oudinduseae lutera- tuur sedert 1784, in walk jaar te Calcutta de bekende Asiatic Society werd opgericht, waardoor de geregelde studue een aanvang nain. Ten slotte betoogt hij met warmte en overtuigung de wenschehjkheid, dat der Oudindische luteratuur meer bela.ngstelling worde betooncl, zoo om haar zelve, als oin haar nut bij de studio der vergeltjken le mytho- logic en letterkundige geschiedenis. Den heer Vogel zuj veel bujval bij zijn onderwijs toegewenscht. W. d. V. Leesgezelschap, Hasselt. ?Pr!jskamp. ?Er wordt gevraagd eene lijst van hedendaags in goede woordenboeken voorkomende Fran- sche woorden, due eenen Germaanschen oorsprong hebben. Aan de beste woordenlijst worsen toegekend : ii) Een gedenk- penning ; 2?Letterkundige werken, ter waarde van ruim so frank. Voorwaarden. ?Enkel handschriften wooden aanvaard, goad lees- baar geschreven. De schrijver zet op zijn werk eene kenspreuk, welke huh, met opgave van naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. De mededingende stukken moeten vrachtvrij ten huize van den schrijver (den heer Eug. Leen, Nieuwstre4at, Hasselt), ingezonden zijn vOOr den I Juli 1899. T Georges Rodenbach, schrijver van Les Foyers et les Champs, Les Trzstesses, La mer ads-ante, Bruges-la-morte, Le Voile, La Jeu- nesse blanche, Le ragne du Silence, enz. Hij werd geboren te Door- nijk in 1854 doch bewoonde Gent van zujne eerste jaren af. De schrijver dezer regelen herinnert zich met ontroering, bij deze onver- wachte dood, hoe hij getuige was van het ontluuken van Roden- bach's dichtertalent, in de i< Esperance ? de toenmalige letterkundige maatschappij der katholieke studenten aan de hoogeschool te Gent, en hoe hij, op aanvraag van den dichter zelf, dezes eerstelingen recen- seerde in de dagbladen van dit tijdstip. Reeds gunstig bekend in de letterer trok Rodenbach naar Parks in 1884 en verwierf zich aldaar door zujne gedichten, zijne romans, zijne tooneelspelen en zijne ?chroniques luttêraires ? een zeer gewaar- deerden naam. Dezer dagen nog werd hij, door een referendum in een 88 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Parijzer blad, door menigeen als de eerste dichter van Frankrijk opge- geven. Lang was hij de Parijzer bri?fwisselaar van ?journal de geven. Lang was hij de Parijzer bri?fwisselaar van ?journal de Bruxelles . en nu schreef hij als zoodanig in ?Le Patriote .. Georges Rodenbach, een der prinsen der Fransche letterkunde, was een bloedverwant van Albrecht Rodenbach, ook een pins in de Vlaamsche letteren. Deze laatste had voor hoofdtrek in zijne werken de mannelijke kracht, de eerste de vrouwelijke week- en bevalligheid. t Konrad Ferdinand Meier, dichter en novellist, na Gottfried Keller, met wren hij veel gelijkenisstukken heeft, Zwitserlands meest populaire schrijver. Hij behandelde veel historische onderwcrpen. populaire schrijver. Hij behandelde veel historische onderwcrpen. t De beer volksvertegenwoordiger Joris Helleputte, voorzitter van het Davzds-Fonds, en de peer Fr. Schollaert, Minister van Binnen- landsche Zaken en Openbaar Onderwijs, ondervoorzater van het Davzds- Fonds, ondergingen den 2g December laatst een gevoelig verlies door het afsterven van Mevrouw Weduwe Schollaert, hunne wederzijdsche schoonmoeder en moeder. Het Belfort biedt hun zijne innige deelne- ming aan. Dat hare ziel in vrede ruste. .s. rantrzammt NOORSCH EN VLAAMSCH. I. EER opmerkenstvaardig is het dat de Vlaming die de Noorsche vertellingen van Bjornson of Mag- da glene Thoresen leest, zelfs de latere tooneel- spelen van Ibsen, in den waan verkeert, dat hij zijn eigen Vlaamsche yolk zijn, dialect hoort spreken, voor wat betreft de eenvoudige manier van zich uit te drukken, zonder gezochtheid, noch het minste verlangen geleerd te schijnen. Die Noorsche schrijvers schijnen niet van gevoelen te zijn iemand onbeschaafd te heeten, omdat hij zich uitdrukt zoo natuurlijk mogelijk, trots alle regels van rhetorica, trots alle beweren van taalgeleerden die daar, gelijk elders, het gebruik van woorden bestrijden, die zij als ?provincialismen ?beschouwen en niet in de letter- kundige taal willen opnemen. Juist alsof een letterkundige taal door taalgeleerden zou geschapen zijn, in stede van uit dialecten gegrocid en door dichters en schrijvers verfijnd en beschaafd te zijn. \Vat dichters en schrijvers vroeger deden, moet hun thans nog toegelaten zijn. Jammer genoeg dat zij in onze verschoold literatu- ren te veel naar <: boekenwijsheid luisterden, haar stelden boven waarheid en oorspronkelijkheid, en eenvoud en natuur miskenden ?(I). 2Ie jgg. nr 5.(1) TACO H. DE BEER. Poct als Natzturdichter. Noord en Zuid. 90 NOORSCH EN VLAAMSCH. Intusschentijd heeft die boekenwijsheid dikwijls heel veer kwaad gesticht op het gebied der letteren en men zal nooit kunnen berekenen hoeveel talenten de school- meesterij heeft verminkt. In ieder van ons zijn gewoonlijk twee menschen aanvvezig : de natuurmensch en de ontwikkelde of geleerde mensch. Heel dikwijls zijn beiden met elkander in strijd. Bij den eerste is alles individualiteit, bij den tweede alles meest conventie, die dikwijls alle individualiteit zoekt te vernietigen. Op conventie is de beschaving gebouwd, en de bescha- ving houdt gees rekening noch met de natuur, noch met den tijd, noch de plaats. Iedereen heeft zich te schikken naar degenen, die den toon aangeven en aln autocraten willen heerschen. Dat kan alles zeer goed en voordeelig zijn in staat- en huishoudkunde, voor wetenschap en alles wat door conventie moet bestaan; maar op de kunst, en bepaald op de letterkunde, heeft het den nadeeligsten invloed. Wat de Noorsche literatuur betrof, met Oehlen- schlager, Andersen en anderen, stond zij onder Duitschen invloed. Konden nu de Noren van tusschen hun Bergen en hun fjords met die Denen naar het land blikken van waar het ?licht der beschaving ?kwam? Deden zij niet beter, ofschoon zij dezelfde taal schre- ven als de Denen, zich een eigen kunst te scheppen en hun woorden en zegswijzen bij honderden in de algemeene Noorsche taal te doen opnemen, gelijk vooral Bjornson en Ibsen gedaan hebben? Juist omdat zij eenvoudig, natuurlijk en oorspron- kelijk wilden zijn, hebben zij de aandacht der beschaafde wereld geboeid, die in de laatste tijden in de Noorsche letteren een verfrisschend bad kwam nemen. De indruk dien men ontvangt bij het lezen der ver- tellingen van genoemde schrijvers, als van de romans van Jonas Lie, Alexander Kielland, Lars Dilling is gansch anders als degene, welken de Deensche schrijvers nalieten, die onder den letterkundigen invloed van Duitschland die onder den letterkundigen invloed van Duitschland stonden. NOORSCH EN VLAAMSCH. 91 Doch vooral is het voor den Vlaming opmerkens- waardig, zeg ik, dat hij in een taal, die vijf, zes honderd mijlen hooger in 't Noorden gesproken wordt, woorden en wendingen kan hooren, die door ons Vlaamsche yolk gebruikt worden. En als wij die woorden in de letterkundige taal gebruiken, zegt Inen ons dat wi) ?provincialismen ?wij invoeren, die men in Noord-Nederland niet verstaat. In Noord-Nederland zou men niet verstaan of liever niet willen verstaan, wat men in 't hooge Noorden begrijpt ! IL Het woord snel heeft in Zuid-Vlaanderen de betee- kenis, die het in het Noorsch heeft, narnelijk die van vriendelijk, bevallig. ?God og snil imod alle menesker ??Goed en vriendelijk tegen alle menschen. (Ibsen : FRUEN FRA HAVET, De vrouw der Tee). Het woord deerlijk wordt in Zuid-Vlaanderen gebruikt in de beteekenis, die het in de Nederlandsche boekentaal niet heeft. Van Dale geeft het op als e gewestelijk ?in de beteekenis van Tiekelijk. ?Hij ziet deerlijk, hoort men hier gelijk in Nocrvvegen. a Hun var daarlig; bun var i det hele ikke frisk. ?Zij was deerlijk, zij was in het geheel niet frisch. (Bjornson : FORTAELLINGI-,TR, Vertellingen). Pijnten zegt men in Zuid-Vlaanderen voor tooien, versieren, zich fraai kleeden. Huizen en straten worden gepijnt, als de processie voorbij gaat. In het Noorsch beteekent at ivynte kleeden, versieren gelijk bij ons. (( BOrnene maa endelig faa se det for iaften ; naar det er pyntet ' zegt Nora van den kerstboom. De kinderen mogen hem eerst to zien krijgen, als hij getooid is. (Ibsen : ET DUKKEHJEM, Het poppenhuis). 92 NOORSCH EN VLAAMSCH. Stif of stilt worden hier alle dagen gebruikt voor sterk of veer. a Se mig stivt i ojene, ?zegt Helmer tot Nora in hetzelfde tooneelspel. ??Zie mij stijf in de oogen. ? Tijlik (tijdelijk) hoort men in Zuid-Vlaanderen altijd in de beteekenis van vroeg, die het in het Noorsch heeft. ?Han havde tidlig laert at skaere met Haandsag. ? Hij had vroeg geleerd met de handzaag to werken. (Bjornson : ARNE.) Een want is een handschoen in Zuid-Vlaanderen als in Noorwegen. ?Gamic Ekdal er klaedt i en luvslidt kavaj; uldne vanter; 1 haanden en stok og en skindhue. ? De oude Ekdal is gekleed in een afgesleten mantel; wollen wanten; in de hand een stok en een pelsmuts. (Ibsen : VILDANDEN. De wade Eend.) Spoken wordt rond Oudenaarde gehoord in den zin van spotten, lachen met iemand. Hij is een ?spoker ? een (( beslagmaker n. Zoo wordt het ook in het Noorsch gebruikt. At spop,e is schersten, spotten. (( Helmer tar hende spogende i Oret ? Helmer neemt haar schertsende bij 't oor. (Ibsen : ET DUKKEHJEM). Stanken zegt men in Vlaanderen voor een gracht of een beek afdamnzen met slijk of goor. At staenke heeft in het Noorsch nagenoeg dezelfde beteekenis. At staenge beteekent versperren. Stuipen in den zin van buigen geeft Van Dale op voor Zuid-Nederlandsch en verouderd. Het wordt nog alle dagen gehoord. In het Noorsch heeft het nog de beteekenis van buigen, gelijk in 't Engelsch to stoop; mPar ook die van neerstorten. ?Da stupte Faderen ned of Baenken met et start Hug i Nakken. ??Daar stortte de vader neder van de bank met een hevigen scoot in den nek. (Bjornson : ARNE). Voor een handvatsel van een bij1 of zoo iets, zegt men in Zuid-Vlaanderen nog altijd een handtaoke, ? uitgesproken gelijk gewoonlijk de a in de streek. In het Noorsch is het Haandtag. NOORSCH EN VLAAMSCH. 93 ?Han gik; der var ikke Klinke i Doren, men Haand- tag of Messing. ??Hij ging; daar was geen klink aan de deur, maar een handvatsel van geel koper. Ons taoke is als het Engelsch to take, het Noorsch at !age. Aangaande de uitspraak van onze a als ao, moet ik hier aanstippen, dat dit de uitspraak is van vele woorden in 't Noorsch, welke wij met a schrijven en ginder met o geschreven worden. B. v. kort, vogn, voxen = kaart, wagen, volwassen. De v spreekt men iv uit. Onze eigenaardige klank van oo in boom, dat wij nagenoeg buum uitspreken, is aanwezig in het Noorsch. Zoo luidt hun woord by, dat bloo beteekent, als het onze op zijn Zuid-Vlaainsch uitgesproken; bluu. De Noorsche y heeft gewoonlijk lien klank. In het Noorsch zijn skierne stukken hout, gekloven uit boomstammen, wat wij in de streek van Oudenaarde scheiers noemen. Pigger zijn doornen of stekers, wat bij ons piekers beet. Fele noemt men ginder de vedel, en wij -zeggen vele. Knippel zeggen de Noorsche boeren voor een kluppel, juist gelijk de onze. Krop is bij hen de strot, gelijk hier. At rusle, zegt men van de droge bladeren, gelijk wij reuTelen. Desschen zeggen wij voor dorschen gelijk zij at taerske. ?Han er kommen ? hoort men daar, gelijk bij ons h hij is kommen ?voor gekomen. Bestellen in den zin van aan het verlangde helpers of gerieven, geeft Van Dale als ?gewestelijk. 4 \Vij hooren in Vlaanderen zoo dikwijls spreken van de koeien te bestellen. In Noorwegen ook zoo. ??Han har vel meget at bestille paa Granliden. ?Hij heeft veel meer te bestellen op Granliden, zegt men in BjOrnsons FORTAELLINGER, sprekende van het werk op een hoeve. Bescheid weten hooren wij bij ons, of Bever bescheed. ?Han vil jo gerne vide besked om verden. ??Hij wit gaarne bescheid weten omtrent de wereld, wordt er in DE VROUW VAN DE ZEE van Ibsen gezeid. Tot zelfs onze opeenhooping van werkwoorden in de onbepaalde wijze ontmoeten wij daar. 94 NOORSCH EN VLAAMSCH, ?Om nogen skulde ville ha' ??Om jets te zullen willen hebben. Als Ballested in hetzelfde stuk van Ibsen zegt : a Naa, ved De hvad? ?meent men iemand uit Zuid-Vlaanderen ved De hvad? ?meent men iemand uit Zuid-Vlaanderen te hooren 7 a Nou, weet-te wat? ?De is het meervoudige bij in 't Noorsch, beleefdheidshalve, voor den tweeden persoon gebruikt, gelijk in het Duitsch. Is daar de oor- sprong niet van ons, zoo veel gebruikte Tul-de? Ivil-de? sprong niet van ons, zoo veel gebruikte Tul-de? Ivil-de? voor zult ge? wilt ge? voor zult ge? wilt ge? Wij zeggen mommelen in plants van n2ompelen. Daar is het at mumle. Wij zeggen nog turren voor durven. In Noorwegen is het at turde. De d wordt in dergelijke woorden niet uitgesproken, ook niet in pinde en mand (pin en man). Wij zeggen ook ?op een boom, klaveren ?voor klauteren. Het Noorsch heeft at kravle, met de verspringing der r. Doch niet alleen ontmoet men die gemeenschap in de woorden, maar in de wijze van zich uit te drukken : bondig en pittig, zonder omhaal van woorden, ?niet gelijk wij het in onze boeken lezen, of van den kansel of katheder hooren ; doch gelijk wij het uit den mond des katheder hooren ; doch gelijk wij het uit den mond des yolks vernemen. Maar wat wij bij het yolk gehoord hebben, hebben wij ook door de verschoolde taal te dikwijls verleerd. Wij zullen zooeven een heele bladzijde uit een Noor- schen schrijver lezen, doch eerst zullen eenige uit- drukkingen duidelijk maken, wat ik door de Noorsche bondigheid en pittigheid bedoel. Korte zinnen als de volgende, ontmoet men bij Bjornson en Ibsen in menigte. ?Hun er borte, taenkte Gutten. ??Zij is voort, (heengegaan) dacht de jongen. a Solen stak. ??De zon stak. ?Markene stod grOnne ? ?De velden stonden groen. a Gutten sag sig om, da smat en grOn stak bort mellem Buskene. Han efter. ??De jongen keek om ; daar sloop een groene rok tusschen het kreupelhout. Hij er achter. Is dat han efter kort genoeg, als zin in een verhaal? a Det blev Sengetid, og hver gik til sit. ?Het werd beddetijd en ieder ging naar het zijne. NOORSCH EN VLAAMSCH. 95 En als een Noorsche schrijver naIef en eenvoudig zijn wil als een kind, neernt hij zijn toevlucht tot herha- lingen, zoo lief als schilderachtig. Twee kinderen zingers een riimpje, waarbij zij samen moeten dansen; c Han tog ham om Halsen, og han tog hende om Halsen ? (Bjornson : SYNNOVE SOLBAKKEN). ---- Zij nam hem om den hals en hij nam haar om den hals. Om te sluiten, zullen wij, in den oorspronkelijken tekst, een lieve, eenvoudige vertelling mededeelen uit het verhaal ARNE van Bjornson. Zi) werd door Pol de Mont in verzen gebracht, onder den titel van De Distelvink. Zonder iets te kort te doen aan het talent van onzen dichter, kunnen wij niet nalaten te verklaren, dat wij het eenvoudige Noorsche proza boven zijn verzen verkiezen. Bjornson had nauvvelijks een bladzijde noodig om uit te drukken, vvat de Zuid-Nederlandsche dichter in een twaalftal bladzijden berijmde. Een voorbeeld te meer om te staven, wat eens de keurige Vosmaer zei over den breedsprakigen Bilderdijk : g Hij dacht, dat het hem in de woorden zit. ? Er zijn er op onzen tijd velen, die denken dat het hem in de woorden zit. Daarom stapelen zij maar alles opeen, wat zij links en rechts aan uitdrukkingen en woorden, die schilderen, hebben opgeraapt. Dit geldt vooral voor de jongste richting, die ?macaque flam- boyant ?schrijft. Zonderling is het; maar nu wil de muziek vooral, ja, uitsluitend schilderen ; sommige schilders loochenen haast lijnen en kleuren en de dichters der nieuwe richting willen nu toonkunstenaars en schilders al te zamen en niets dan dat zijn. Wordt iedereen het spoor bijster? Doch geven wij liever de vertelling van Bjornson : In. ?En Jente og en Gut gik sammen paa en Vej. ?Nej, se den Trosten, son folger os, sagde Jenten. 96 NOORSCH EN VLAAMSCH. ? Det er mig, den folger, sagde Gutten. ?Kan lige saa godt vaere mig, svarede Jenten. ? Det er smart at se, mente Gutten; nu gaar du den nedre Vejen, og jeg den Ovre, og vi modes deroppe. De saa gjorde. ? Fulgte den saa ikke mig? spurte Gutten, da de mtidtes. ? Nej, den fulgte mig, svarede Jenten. ? So, maa de vaere to. De gik sammen igjen et Stykke; men da var der blot en; Gutten mente, den flOj paa bans Side; men Jenten mente, den flOj paa henries. Jeg bryder mig Fa'n om den Trosten, sagde Gutten. ? Ja, jeg ogsaa, svarede Jenten. Men strax, de havde sagt det, kom ogsaa Trosten vaek. -- Det var paa din Side, sagde Gutten. ? Nej, du skal have Tak ; jeg saa tydelig, det var paa din. ? Men der! ? Der er han kommen igjen, raabte Jenten.i ? Ja, det er paa min ! raabte Gutten. Men nu blev Jenten sins. ? Nej, om jeg vvilde gaa med dig laenger, soo gid jeg maatte for alle Plager ! og hun gik sin egen Vej. Da kom Trosten vaek for Gutten, og det blev saa studsligt, at han gav sig til at raabe. Hun svarede. ? Er Trosten hos dig? raabte Gutten. ? Nej, men er den hos dig? ? Ak, nej ; du faar komme hid igjen, saa kanske den folger med. Og Jenten kom igjen ; de tog hinanden ved Haanden og gik sammen. ? Kvit, kvit, kvit, kvit 1 sagde det paa Jenten Side. ? Kvit, kvit, kvit, kvit ! sagde det paa Guttens. ? Kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit ! sagde dit til alle Sider, og da de skulde til, van der hundre Tusend Millioner Troster rundt om dem. NOORSCH EN VLAAMSCH. 97 ?Nej, boor rart ! sagde Jenten og saa op Gutten. ?Aa, Gud velsigne dig! sagde Gutten og klappede Jenten. En nu de vertaling zoo letterlijk mogelijk : ? Een meisje en een jongen gingen samen op een weg. ? Nu, zie de lijster, die ons volgt, zei het meisje. ?Het is mij, (I) dien zij volgt, zegde de jongen. ?Het kan zoo goed mij zijn, antwoordde het meisje. ? Dit is seffens te zien, dacht de jongen; gij gaat nu den weg af, en ik den weg op, en wij zullen elkander ginder boven te gemoet komen. Zij deden zoo. ? Volgde zij mij niet ? vraagde de jongen, als ze elkaar ontmoet hadden. ? Neen, zij volgde mij, antwoordde' het meisje. Zij gingen een stuk te zamen ; daar was er bloot een-, de jongen meende, dat zij op zijn zijde vloog en het meisje meende, dat zij op haar zijde vloog. ? 1k bekommer mij gees streek om de lijster, zei de jongen. ? Ja,- ik ook zoo, antwoordde het meisje. Maar straks, als zij dit gezeid hadden, kwam ook de lijster weg. ? Het was op uw zijde, zegde de jongen. ? Neen, gij zijt bedankt ; ik zag duidelijk, dat het ,op de uwe was. ? Maar daar ! ? Daar is zij teruggekomen, riep het meisje. ?Ja, het is op de mijne ! riep de jongen. Maar nu werd het meisje boos. ? Neen, indien ik met u langer Wilde gaan, zoo zou ik alle plagerijen moeten voor lief nemen! en zij ging haar eigen weg. Daar kwam de lijster weg van den jongen, en het werd hem zoo benauwd, dat hij begon te roepen. (I) In Zuid-Vlaanderen zou men zeggen : 't Is zk . 98 NOORSCH EN VLAAMSCH. Zij antwoordde. ?Is de lijster bij u? riep de jongen. - Ach, neen ; gij zoudt weer moeten naar bier komen, dan zou zij u volgen. En het meisje kwam terug ; zij namen elkander bij de hand en gingen te zamen. - Kvit, kvit, kvit, kvit, zei het op dien van den jongen. - het te alle kanten en dan konden zij zien, dat er we! honderd duizend millioenen lijsters rond hen waren. ?Nu, hoe raar ! zei het meisje en zag naar den jongen. ?0 ! God 'zegene u ! zei de jongen en streelde het meisje. Iv. Niet alleen voor vertellingen in dien aard, of verhalen uit het volksleven zijn de Noorsche schrijvers bondig; maar in alles, wat zij voortbrengen. Zoowel Bjornson in zijn socialen roman PAA GUDS VEJE (op's Heeren wegen) en zijn laatste drama OVER IEVN E (Boven de krachten), als Ibsen in alles wat hij in de laatste jaren heeft voort- gebracht. Het beeld, dat zich vooral in den geest moet vormen, ?en dat vergeten de schilders met woorden ?lijdt dan niet onder d2 overtollige woordenpraal. Het juiste woord geven is het middel, dat zij gebruiken om hun doel te bereiken; dat doel is den lezer treffen door flunk voor- gestelde handeling met zoo weinig woorden mogelijk. Iets wat ons verwondert is, dat wij in sommige tijdschriften dikwijls de namen van die Noorsche schrijvers te zamen zien met die van kunstenaars :net Wier streven zij in het geheel niets gemeens hebben. Och, kom1 er zijn zooveel critici, die den snob uithangen, als zij zoo een rij merkwaardige mannen noemen, van Welke zij dikwijls geen letter gelezen hebben. NOORSCH EN VLAAMSCH. 9g Dat is op onzen tijd van overhaasting meer dan eens gebleken. Er wordt b. v. zooveel over Ibsen gespro- ken, en ik heb hem nog niet eens oprecht goed vertaald gezien, zelfs in 't Duitsch niet. Men moet een ware vriend van 't eenvoudige, het natuurleven zijn om te wenschen, dat zijne uitdrukkingen ons zouden gegeven worden, gelijk de Noorsche schrijver ze ons geest. Wij, verschoolde menschen, vinden dat te weinig ingewikkeld, te een- voudig. Dan doen wij er onzen nutteloozen omhaal, onze salontaal bij en al het oorspronkelijke verdwijnt. Of liever wij maken er literarische werken van met veel, veel woorden, als het onderwerp toch zoo weinig woorden behoeft en toch zulke lieve beelden voor den geest roept. Lezers, met de Noren ben ik voor 't eenvoudige en 't natuurlijke! OMER WATTEZ. Doornik, juli 1898. MUtt*AtIttl NAAR QUITO. (Vervolg.) Een halsbrekende rit. ABANETA bestaat in eene rii ellendige hutten. 1 Onze reizigers maakten hier kennis met de gast- hoven, welke zij voortaan zouden betrekken : niets dan eene zoldering, en Welke zoldering!... Op vier, zes of acht palen, volgens de grootte van het gebouw, rust een dak van riet, op droog gebladerte ; om muren bekreunt men zich doorgaans niet in een land, waar het altijd beet is; ten halve de hoogte der paten hangt een vloer vastgehecht, waar men met eene gebrekkelijke ladder naartoe klimt. Daar die vloer van buigzaam riet is, slaapt men er toch wat zachter op dan op planken, slaapt men er toch wat zachter op dan op planken, maar hij is meestal in zoo slechten staat, dat men zeer voorzichtig moet zijn om er niet door te vallen en langs den kortsten weg een bezoek bij de peerden en koeien te brengen, die daaronder huizen. Vuur mag men natuurlijk in zulke woning niet maken ; glen moet ergens buiten eene haardstede van twee, drij steenen aanleggen om te koken. Het spreekt van zelf dat men in zulke hotels geenen rijken voorraad aan mondbehoeften vindt ; de reizende passant mag op weinig meer rekenen dan wat hij meege- bracht heeft. Dezelfde bemerking geldt voor het tafel- gerief ; op de boomen van dit land groeien immers geen teljooren, lepels, vorken, noch messen. Laat men aan de bazin der herberg de zorg van de spijzen te berei- MUSA .(11.1iTr.); niter verdorven. De zusters moestenp. wikle .nien iets ' bebben dat eet-- n tocht van vijf, zes wren waren zij salt men op de peisterOlaats aan- der wat fang zoekett:. ch, de rijst, water onbruikbaar- r ander ..... Dear .er ontstoken... Eilaas t- ? den ainhoudenden iegen en wit met bratuktni.- , . v"rchoi peen:ten achter din rein, en wi nioeten nog Beschikken de plaatselijke overheden van den Evenaar over geen bethlegoeds, hunne heerschappij is te uitge- strekter over menschen en beesten. Al de rijdieren van Sabaneta en omtrek werden samengetrommeld; het waren muilezels, die in de slechte wegen vaster vooruitstappen dan de peerden. Zij werden in oogenschouNN genomen, sommige afgewezen, de kloekste en vurigste voor het mannevolk bestemd, en de zachtmoedigste voor de zusters. Daarenboven werd aan eenige mannen het bevel gege- ven met spaden en bijlen mee te gaan om de soldaten 4it kost4urn , van is- de poncho, ten stuk--; 't tnidden gene wee ut 7 )4 '; haofd doer de spite;,, ,sfro sF 102' NAAR,:QUITO lot den giooten 4,04 n bieei4e -plooien over de arms enseheel het ciiif **gen., Dat is een allerbeste kleeding; stuk orn te peerde: te riiden, en' anders als te peerde reist men bier niet, want het is ',eene algemeene opinie bii de Zuid-A.merikaen '4at de twee beenen den mensch etik1gegeven zlin-om hem op een,rijdier vast te klampen. Were miter, als hij_eenen.langen weg af te leggeniheeft, stalk hier het gev0 .was, neemt ten minste,drii -poncho's Mee eenen lichten, voor de heete landstreek ; eenen ;waren, voor ihet gebergte, waar het vinnig koud kart zijn, en eenen waterdichten, tegen de geweldige stort; regens, die bijna daagliiks van den hemel nederplassen. 's, Avonds strekt men die poncho's open, en met den zadel van uw peerd daarbij voor hoofdkuskn, is uw bed gemaakt. De nonnekens waren in roode poncho's gehuld, en met den strooien hoed daarbij, waar een wasdoek over getrokken was tegen den regen, zagen zij er oprecht koddig uit. In alle andere omstandigheden zou die vreemde kleedij hun zonder twijfel veel stof tot schertsen gegeven hebben, maar nu waren de arme schapen weinig tot lachen gestemd. Al de toebereidsels, waar zij tot hiertoe getuigen van geweest waren, lieten hun genoeg zien in wat voor een land zij geleverd waren, en als de oogenblik daar was op de rijdieren te stijgen, konden sommige nen .schrik niet overwinnen ; alleen het overwegen van bet liefdewerk, waarvoor zij kwamen, was in staat hun de gevaarvolle onderneming door te doen drijven. Zij waren te vijf uren opgestaan, hadden 4 urea neerstig aan het inpakken gewerkt, en nu duurde het nog twee voile uren eer zij alien vast in denzadel gezeten waren. Om elf uren brak karavaan eindelijk op, in twee kOrpsen verdeeld : bij het terste waren, een twintigtal, muilezels en een viiftigtal personen-, het tweede bracht- de-?z*T. aarite pakkage achterna,met vijttien lastdieren. Iedere zuSter kreeg twee scildaten bij haar eenen aan den zuSter kreeg twee scildaten bij haar eenen aan den tom van ',Oen, :Inuit, den , anderen op zijde,, met Jiet cog Qp de rifdster, ,om ze in gevai van flood- 'in den NAAR QUITO. r o3 zadel te houden. Bewonderensweerdig was de luitenant, die het bevel voerde ; het was een kloek man, met krijgs- haftig voorkomen ; een volmaakte ruiter, voor wien een haftig voorkomen ; een volmaakte ruiter, voor wien een tocht van Guayaquil naar Quito maar een speelreisken was; doch nu had hij een diep gevoel zijner verantwoordelijk- doch nu had hij een diep gevoel zijner verantwoordelijk- heid; hij was uiterst heusch en eerbiedig voor de zusters, en vol oplettendheid om ze van alle gevaren te bevrij- en vol oplettendheid om ze van alle gevaren te bevrij- den. Wat zijn yolk aangaat, hoe wild het er ook uitzag, het lies niets te wenschen in het opzicht van gehoorzaam- heid aan den commandant en van zelfopoffering voor heid aan den commandant en van zelfopoffering voor de reizigers. Uit Sabaneta vertrekkende, was Pater Kolberg voor- uitgereden, nieuwsgierig om den weg te zien; hij bleef welhaast staan, daar hij volstrekt geenen weg ontwaarde... Van drij tot vierhonderd jaar geleden is hier eens Van drij tot vierhonderd jaar geleden is hier eens eene betide Spanjaards door het bosch naar het binnen- land gedrongen, met sabel en bijl alles neerhakkende, dat den doortocht belette. Later zijn nog twee, drij benden daardoor getrokken, en men heeft zelfs eenige boomen afgezaagd ; daarmee was de weg gebaand en klaar, en heden is hij nog alzoo. Die boomers... had men ze nog aan den grond afgezaagd, rn,ar neen, er blijven stronken van staan, waarvoor de ruiter, nu zijn rechter, dan zijn linker been moet opheffen, terwij1 hij zich verder, om eenen zwaren tak te zwichten, op den hals van zijn Bier moet strekken, en soms zou hij wel al die bewegingen terzelfder tijd moeten maker,.. Reeds na een half uur rijdens was er een ongeval. De grond was nat en slibberig en men moest door groote waterplassen waders, vvaar men niet altijd de diepte van kent ; men verzinkt er gemakkelijk tot aan den zadel in... Op eene bijzonder moeilijke plaats moesten de zusters, eene voor eene, overgeholpen worden, en niet- de zusters, eene voor eene, overgeholpen worden, en niet- tegenstaande de zes man, die daar hulp bij boden, werd er eene bijna uit den zadel geworpen. Men was gedwongen stil te houden om voor haar een zekerder rijdier uit te kiezen. Zoo ging het voort, dag op dag, door zulke afschuwe- 104 NAAR QUITO. lijke wegen, dat een Europer er zich even onmoge- lijk een denkbeeld van maakt, als van het grootsch tooneel der tropische gewassen. Er was bier nu overigens weinig der tropische gewassen. Er was bier nu overigens weinig sprake van de schoonheden der natuur te bewonderen, maar enkel van den hals niet te breken. Men ontmoette sons andere karavanen met zwaar geladen lastdieren, en om daarmee te kruisen, waren meer dan eens zeer gevaarlijke sprongen noodig. Wonder genoeg : als men dat yolk vroeg hoe de weg verder lag, was het ant- woord onveranderlijk : ?goed, zeer goed ?en nader- hand werd hij altijd even verfoeielijk bevonden. Het schijnt dat de bewoners van den Evenaar den weg goed vinden, zoo lang zij er niet in blijven steken, wat het geval is in het regenseizoen. Toen waagt niemand de reis dan de postboden, waartoe men de onversaagdste ruiters van het land kiest. Het spreekt vanzelf dat men, bijzonder alsdan, te Quito niet veel staat mag maker op regelmatige bestelling van brieven uit Guayaquil of den vreemde, en zeer dikwijls komen zij besmeurd en beslijkt toe, niettegenstaande de maal van caoutchouc, waar zij ingesloten zijn. Daar de luitenant en de beer Kolberg eens vooraan feden, kwamen zij aan eene helling, die schrikkelijk stijl veertig meters nederliep ; het was eene soort van trap met breede treden, waarvan iedere zoo hoog was als eene gewone tafel. ?Moeten wij Kier beneden ? ) vroeg de pater. ??Zeker, er is geen andere weg. 1k zal u eens laten zien dat het mogelijk is. ?En daar- op lies de luitenant zijnen weerstrevenden muil de sporen voelen ; het dier sprong en in ee:ne vlucht was het in de diepte. Tegen dat de luitenant den trap weer opge- klauterd was, kwamen de zusters aan... Meer dan eene wierd doodbleek, het nieuw waagstuk ziende, waarvoor zij stonden. De manschap verzuimde niets om ze uit hunnen schrik op te beuren. De brave luitenant liep nogmaals tot beneden en dan weder omhoog; na hem gaven nog andere ruiters het bewijs dat dit doenlijk was, zonder er het leven bij in te schieten. NAAR QUITO. 1 o5 Wat schouwspel als de zusters, bevreesd in de diepte starend cn bijwijlen de oogen ten hemel opslaande, op hunne beurt het gevaarlijk spel moesten aangaan !..... Nu words het rijdier met aangeprikkeld, maar aan zijne ingeborene omzichtigheid overgelaten Snuivend en stenend, trekt het traag vooruit, den grond met de pooten toetsend... Daar voelt het den rand der trede, neemt stand en springt... Het groot gevaar is nu dat het in 't vallen door de knieen zal zakken, en zit de ruiter niet heel vast, hij vliegt al over den kop van den muil. De wakkere soldaten wisten dit gevaar te voorkomen. Zij stonden over de verschillige treden ver- deeld, en bij iederen sprong werd het dier door t wee man vastgegrepen en krachtig ondersteund om het recht te houden, terwijI nog eene menigte arms naar de rijdster uitgestrekt waren om ze te vangen, in geval zij uit den zadel vloog. Zoo geraakten de zusters, de eene na de andere, zonder onheil over die gevaarlijke plaats. De pater was zoo gelukkig niet ; daar hij een goed ruiter was, liet men hem maar betijen ; doch al zijne rijkunst belette hem niet hem maar betijen ; doch al zijne rijkunst belette hem niet eens neer te ploffen. Zulk een ongeval maakt overigens wei- nig ophef in dit land, en het words niemand schande gesproken; tot de ervarenste toe moeten er op tijd door. Eenen anderen keer was het eene uiterst steile helling op te klitnmen, vijfiig, zestig meters hoog, met eenen afgrond op zijde. De muilezels trokken stap voor stap kloek vooruit. Maar ziet... halverweg komt er van voren stremming, zoodat geheel de stoet tot stilstand gedwongen werd. De hoogte opklimmen was doenlijk, alhoewel lastig; maar op de helling blijven staan, dit ging zoo slecht dat de dieren in geheel bun lijf begonnen te schudden en te boven. Zij werden onrustig, steigerend en zoekend om te keeren of op zijde boven te geraken... Ziet ge daar de zusters aan de maneii dier woelige dieren vastge- klist, op den boord van eenen diepen kuil? De luitenant bracht daar spoedig orde in. Bij iedere zuster werden drij man geplaatst : een van voren om den muilezel voort te trekken, een van achter om hem zoo NAAR QUITO. voort te stooten, een ter rechter zijde ten behoeve der zuster. Al de andere soldaten werden links op rij gesteld, tot schutsmuur tusschen den stoet en den afgrond. Een dies kloeke, brave mannen tuimelde zelf achterover naar de diepte, maar gelukkig genoeg kon hij zich onder den val vastklampen en weder omhoog klauteren. Wij spreken daar van dalen en klimmen ; dit laatste kwam veel meer voor dan het eerste, want men moest over eene eerste bergketen, waarvan het toppunt ? orntrent 3,000 meters boven de zee --- na vier dagen rijdens bereikt werd. Daar was het oprecht koud ; ook waren het bier geen opene huizen meer, enkel een dak op palen, maar het dak rustte op muren, waar echter de vensters aan ontbraken. Het groot woud hebben zij nu achter den rug ; voor hen ligt een lieflijk, breed dal, met dorpen en steedjes bezaaid, en daarover rijst eene andere bergketen, veel hooger dan de eerste, waar de ontzaglijke Chimborazo deel van maakt ; hij draagt zijnen eeuwig besneeuwden kop 6,3 ro meters boven den waterspiegel der zee. Nog twee dagreizen, en zij trekken daar voorbij, ter hoogte van 4,28o meters, op eene uiterst slecht befaamde plaats... Maar waarom te voren op zwarigheid gemaakt, en de voldoening verdorven van de lekkere maaltijd, welke de zusters bier mochten bereiden? Pas uit het woud gekomen, vonden zij immers gelegenheid om zich aard- appelen, eieren en gevogelte aan te schaffen. + Over den Chimborazo. Onder het nederdalen van hunnen eersten berg vielen zij op den ?Camino real ? 't is te zeggen : den koninklijken weg, aangelegd ten tijde dat het land nog onder het beheer weg, aangelegd ten tijde dat het land nog onder het beheer der koningen van Spanje stond. 't Is mogelijk dat deze weg vroeger zijnen heerlijken naam verdiende, maar heden is hij zoo aanstootelijk verwaarloosd, dat er onze reizigers NAAR QUITO. 107 niet min tegenspoed ontmoetten dan in 't woud. Een enkele bijzonderheid zal genoeg zijn om er den Lezer over te laten oordeelen. Zij stonden eens voor eene doorspoeling van drij meters diepte ; de grond was kleiach- tig, en tot overmaat van ongeluk had het even geregend, tig, en tot overmaat van ongeluk had het even geregend, zoodat de rijdieren in het slijk uitglibberden, alsof zij in de zeep gingen Gelijk altijd in zulke ornstandigheden wilde de luite- nant eerst door die ontzettende groef, en hij gaf zijnen muil de sporen, maar het dier draaide wat in 't ronde zonder vooruit te gain. Het gehoorzaamde evenwel aan eenen nieuwen duchtigen spoorslag, en sprong in de .diepte, maar het was ijselijk om zien wat geweld het moest doen om den overkant op te klimmen... ?Ja, dacht Pater Kosberg, daar geraakt onze luitenant loch over... Maar ik?. . en de zusters?.., ?Het hulpvolk werd aan 't werk gesteld om den grond trapsgewijze uit to graven, en, niettegenstaande die voorzorg, moch- ten de soldaten zich nog atbeulen om de zusters, de eene na de andere, over te brengen. Verder in het dal was de weg beter, en werd de rit oprecht aangenaam Het land is bebouwd, en brengt vooral aardappelen en Spaansche tarwe, maar toch ook andere graansoorten op. D-,2 akkers zijn van den weg en van elkander gescheiden met hagen van aloe' en cactus, wier puntige stekels zeer geschikt zijn om eenen onge- noodigden bezoeker af te weren. Men vindt hier een echt Amecikaansch cher, te weren : de lama, eene soort van kleinon kernel, maar zonder butt, bij de Indiers van, overouds als lastdier gebruikt, maar nu meestendeels door het peerd en den ezel vervangen, die vroeger in Amerika niet bekend waren . Eene verrassing verwachtte de karavaan bij het toe- naderen von Guaranda ; daar zaten eenige muziekanten hen af te wachten, die zich aan het hoofd van den stoet stelden, en het was met trommel, fluit en viool ,dat zij in de stad aankwamen. Het gaf hun evenwel nog meer voldoening dat zij bier voor de eerste maal 108 NAAR QUITO. sedert het vertrek uit Guayaquil eene soort van hotel vonden, waar zij eindelijk eens op matrassen mochten slapen. De gouverneur, een statig, doch vriendelijk man, bracht hun een bezoek, en liet hun weten dat er hier versche rijdieren voor hen gereed waren, alsook eene nieuwe compagnie krijgsvolk met eenen anderen comman- dant aan 't hoofd. Deze laatste verwisseling stond shun zeer weinig aan, en zij maakten door hun aandringen dat hun eerste aanvoerder, die hun voile betrouwen verworven had, hen zou begeleiden tot Quito toe. Aan Guaranda vonden zij weinig aardigheid; het is eene kleine stad, gelijk zij daar al zijn, rnet bouwvallige, slordige huizen... Het was van hier dat zij over de slordige huizen... Het was van hier dat zij over de tweede bergketen moesten langs eenen pas, die op zijde van den hemelhoogen Chimborazo loopt. Wij hebben reeds gezeid wat slechten naam die plaats heeft. ?Ik ben mijn leven lang, zegt Kolberg, verzot geweest op bergpartijen. Hier had ik nu gebergten, zooveel ik er wenschert kon, boven mij, rechts en links ; valleien, duizelend diep ; dreigende rotswanden; steile, wilde groc- yen ; nederstortende beken, en over al deze heerlijkheden troonde in trotsche majesteit de koning der sneeuwbergen, de wondervolle Chimborazo!... Daarbij was het weder heerlijk, de weg volkomen droog en op verre na zoo moeielijk niet als ik mij voorgesteld had. Wij gingen waarlijk vlug omhoog ; hadden wij eenen berg van 600 meters beklommen, zoo begon een andere van 1,000 meters, totdat wij eindelijk de paramo's bereikten. a En dat was nu die bergtocht, zoo ter kwader naam en faam bekend?... Wacht nog wat, beer Lezer; in den paramo zal het er zoo lustig niet meer gaan. Men verstaat onder dien naam uitgestrekte weiden, welke men op ,het gebergte aantreft ter hoogte van ongeveer 4,000 meters. Doch men moet die weiden niet vergelijken met de Doch men moet die weiden niet vergelijken met de vriendelijke weiden der Alpen, waar een mensch licht- voets over stapt ; hier staat ge tot aan de heupen, en soms tot aan de schouders in een hoog, grof struik- gras, waar men, het zij te voet, het zij te peerd, maar NAAR QUITO. log zeer moeielijk door kan. De warmtegraad is er uiter- mate cfwisselend , als de hemel klaar is, kan het er onder de loodrechte zonnestralen onverdraaglijk heet zijn, maar men verkeert er dikwijls in eenen kouden, vochtigen nevel, en bijna daaglijks komt er van den ijskouden Chimborazo een storm gezweept, met ontzettende regen-, sneeuw- en hagelbuien. Op deze heillooze plaatsen zwerven kudden van halfwilde stieren en koeien rond. Tot welken graad van elleude moet hij niet gebracht zijn, de India-, die om den kost te verdienen, het toezicht over die dieren aanneemt, en zich daar met vrouw en kinderen gaat vestigen ? De hutten dier veehoeders zijn de eenige mensche- lijke woningen, welke men in deze woestijn aantreft, lijke woningen, welke men in deze woestijn aantreft, en dan nog zijn zij zoo klein in getal, dat zij geheele dagreizen van elkander verwijderd zijn. Door die beruchte paramo's liep de weg, langswaar ons yolk over het gebergte moest. Het landschap werd steeds wilder en onvriendelijker. Al wat zij zagen was heel geschikt om iemand eene rilling over het lijf te jagen ; zij ontmoetten talrijke geraamten van muildieren, peerden en ezels , of de beenderen daarvan in 't ronde opengezaaid en weggesleurd door de gieren, die aan de lijken kermis gehouden hadden. Eenige dier reus- achtige vogels zweefden in heerlijke vlucht boven de afgronden ; midden in den weg lag voor hen een nieuw feestmaal gereed, een muil, wren het afglijden van eenen rotsblok het leven gekost had. Maar vvat nog dieperen indruk tnaakte, waren de doodshoofden, bier en daar in roishollen weggelegd, die hen met hunne ledige oog- holten schenen te bekijken, alsof zij wilden zeggen ?Wij gisteren, gij heden. )) Op het eerste zicht, schijnt deze weg nochtans niet slechter te zijn dan zooveel andere, welke zij nu ach- ter den rug hadden... Wat hem echter gevaarlijk maakt, zijn de hevige stormen, welke wij even noemden. Zij woeden soms met de razernij van eenen orkaan, die boomen ontwortelt. Dan strekken de muilezels zich neder, met den kop van den wind afgekeerd en tegen den grond IJO NAAR QUITO. gedrukt ; zij lieten zich nu nog liever doodslaan dan eenen voet te verzetten, zoodat de reiziger niets kan doen dan nevens zijn fijdier nederhukken en wachten totdat de storm bedare. Het ware overigens eene roeke- looze onderneming voort te rijden, twee stappen van eenen afgrond, en aan eenen rukwind blootgesteld, die alle oogenblikken man en peerd ten gronde kan wer- pen. Die stormen breken meest los bij dage, als de paramo na eenige uren zonneschijn overheet geworden is. Derhalve verkiezen veel reizigers bij nachte over den bergpas te trekken, maar dan bedreigen hen andere gevaren. In de duisternis kunnen de rijdieren eenen misstap zetten, struikelen of uitglijden, en zooveel te min mag men op hunne gewone zekerheid rekenen, dat zij van vermoeienis duizelig worden ; de peisterplaatsen zijn immers al te ver van elkander gelegen, en nergens voelt men meer dan hier het gemis aan goede herbergen. Ons gezelschap beklom het gebergte bid dage ! Na verscheidene uren rijdens, kwamen zij aan het gevaar- lijkste deel van den weg, op den rand van een rots- gevaarte, dat loodrecht uit eene diepe vallei oprijst.... Maar hunne aandacht werd ook omhoog getrokken.... Wat beteekent die donkere muts, welke de Chimborazo, op zijnen besneeuwden kop trekt? Het zijn wolken... wolken, die steeds lager en lager dalen. Welhaast zijn er de reizigers zelf van omhuld, en verliezen zij het zicht des hemels en der omliggende bergen. Een storm. scheen daar niet te moeten uit voortkomen, maar wel regen, en dit was genoeg om hen in zeer slechten toestand te brengen. c Genadige God, bad de heer Kolberg in den angst zijns herten, laat het regenen rechts en links zooveel het u belieft, maar moge het toch droog blijven vvaar wi) zijn en waar wij nog voorbij moeten, opdat wij in, geen slibberige wegen blijven steken en bijtijds ons nacht- kwartier bereiken, zonder doornat te zijn. ?De bede kwartier bereiken, zonder doornat te zijn. ?De bede werd verhoord; het regende links en rechts, maar zij, vingen er maar eenige droppels van. Het dreigement I\AAR QUITO. III bleef dus bij eenen nevel, die hun eer voor- dan nadeelig was, want hij spaarde hun den duizelenden aanblik der diepe vane', welker steilen boord zij volgden. Zij waren om tien uren uit Guaranda vertrokken en hadden maar altijd voortgereden, zoo snel als 't maar mogelijk was; desniettegenstaande was het avond als zij eindelijk hun logist ontwaarden, eene hut, bijna op het hoogste van den pas, met ver van de grens der eeuwige sneeuw, op zijde van den bergtop, die van hier nog 2,000 meters hooger rijst. Het was tijd dat zij eene schuilplaats mochten betrekken; de koude was bijtend, en nu borst een vreeselijk onweder met sneeuw- jacht uit. De herberg ?indien zoo een kot eene herberg mag heeten ?was te klein voor de 5o personen der karavaan. Wat gedaan met de mannen van het geleide, die geLeel den dag nevens de rijdieren geloopen had- den, hergop, Brij, vierduizend meters bov'n het waterpeil der zee, waar de lucht te dun vvordt voor vrije ademhaling? Plaats of geen plaats, zij werden alien binnengenomen, maar welke onvergeteliike nacht !... Een reisgezelschap, dat nog later toekwam, moest buiten in de sneeuw kam- peeren... Wat er hier moest zijn, het ware een gasthuis, door monniken gehouden, gelijk het Sint-Bernhardskloos- ter op het Alpisch gebergte ; en niet alleen op den bergpas van den Chimborazo, zou zulk een Godshuis voor de reizigers van onschatbare weerde zijn, maar men mocht er eene geheele reeks oprichten van hier tot Guayaquil. (Vervolgt.) J. B. MARTENS, Kan. 1 ,Zig rdiri; .211r ra"404 ,--40,,?N0-101ft,1,4 INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCH1LDERS. I . LEO VAN AKEN. Geboren te Antwerpen, den in December 1857. EO Van Akens vverk winkel geeft uitkijk op de Antwerpsche Verkensmarkt, eene markt die dezen naam sinds lange jaren niet meer verdient, daar er bij menschengeheugen geen enkel verken meer op verkocht werd. Langs een schoonen, breeden trap komt men tot dat werkhuis. Die rijke trap voorspelt u eene prachtige schilderzaal, met keurige behangsels, fijne schrijnen, fraaie pleisterbeelden en eene macht breedgelijste schilderijen. Die trap liegt echter, want in Leo's ruime werkplaats zijn de muren naakt lijk gevels, en zij en dragen 't minste spoor niet van de kunst huts meesters. Geen enkel beeldeken is er te zien, want het eenige dat er aan- wezig is, een houten Sint Michielken, staat verborgen achter een schutsel; geen brokje sieraad, geen stukje wonders, geen briezeltje ouderwets is er te bespeuren, want wat er is, dat ligt in een groot koffer opgesloten, en 't komt raar of zelden voor de pinne. Stoelen en zetels, die zijn er echter in overvloed : zij noodigen u, met hun achttienen te gelijk, tot rusten uit. Och, Leo heeft ook doorgaans zoo weinig uitstal noodig voor zijne onderwerpen ze zijn meest alien in INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. 113 zulk eenvoudig, zuinig midden geplaatst! Hij schildert bij uitstek oude vrouwtjes, en bij dien arbeid zal hij heel zeker geen gemis voelen aan degens, hellebaarden, snaphanen of al zulk gesnor. ?Een spelleken kaarten of een doofpotje, dat is wat anders! Van Aken is de schilder van vrede en stille berusting. Hij schildert de oude vrouwkens met diezelfde liefde daar Eliza Belpaire ze mée beschrijft. Door zijne tafe- reelen ruischt een blij-droeven toon, lijk van een oud, slepend volkslied, of van 't k wijnende neuren des thee- moors in eene stille, halfdonkere kamer. C. Waegner, in zijn gedicht op Leo's ?Godshuis ?zegt het goed : 4: De tijd is heen van tobben en van zwoegen en van angst in 't pert. Het is of, bij uwe entree, kalmte u tegenwaait, een zoet, een veeemd genot, een zacht gesuis, in de onzichtbare atomen van de lucht gezaaid. >, Van Akens bijzonderste werken zijn : ?In 't Gods- huis ?aangekocht door 't muzeurn van Praag, ?Mensche- lijke Ellende ?aangekocht door 't muzeum van Barcelone, ?Smart ? ?De Zieke ? ?Gebed in 't Godshuis ? ?De Boogschutters ?en ?VOOr den strijd ? Al deze tafereelen zijn onwillekeurig gezien met het oog eens maatschappelijken wijsgeers; ernst van opvatting, karigheid van toon en strengheid van lijn zijn er de kenmerken, de uitmuntende hoedanigheden van. Leo Van Aken is een groot letterliefhebber, goed bekend met de werken onzer Vlaamsche dichters en schrijvers. ?Hij is begaafd met een bijzonder sterk geheugen. II. TE J. B. L. VAN LEEMPUTTENS. Kiekens en schapen, ddarin heeft B. L. Van Leem- putten het gezien. Indien hij geen honderdduizendtal van die zachtaardige diertjes geschilderd heeft, dan schil- 114 INKIJKJES BD ANTWERPSCHE SCHILDERS. derde hij er geen een ! ?'t Is maar altijd kiekens en schapen, en schapen en kiekens, en dan nog weer kiekens en schapen. Hij kan die nog al aardig te poot brengen, in een bevallig landschapje, en een goed getal zijner schilderijkens zijn van een zeer bevredigend geheel. B. L. Van Leemputten heeft twee zonen, beiden schilders, waarvan de oudste, Jef, gevormd door Verlat, een oogenblik hopen deed van 's meesters weerdigen opvolger te worden. Inderdaad, zijne ?Vosseklem ? zijne ?Kudde ? zijne ?Koeien ? zijne ?Martelares ? hadden spieren in. Eilaas, de jonge kunstenaar verloor eensklaps zijnen moed en gooide Verlats penseel op den scheerzolder. Waar zit hij, wat doet hij thans? ?Was hij laatst te Turnhout niet, bezig met eene groote zaal te versieren? Jef schilderde ook ?De Burgemeester van Luik ? een groot tafereel, in den aard der regentenstukken uit de jaren zestien nonderd. Als samenstelling is het goed, doch de figurers missen dat karak ter waarin juist de weerde zulker stukken gelegen is. J. B. Leopold Van Leemputten werd te Werchter geboren den 12 Juli 1831. Hij is de broeder van J. F. Van Leemputten, die met zijne zonen, Frans en Corneel, gunstig bekend staat in de kunstenaarswereld. HENDRIK RUL. Geboren te Antwerpen, den 2n Juli 1862. De wijde heme!, waarin de wolken drijven, der boo- men kruin, waarin de vogel wipt, dat zijn dak en zolde- ring van Ruls schilderzaal, die bestaat nit de vrije natuur, met haar licht en hare schaduwe, hare wegels, grachten, met haar licht en hare schaduwe, hare wegels, grachten, struiken, stammen. Benevens dit paleis, waar hij in arbeidt, heeft hij nog eene bergplaats, een pakhuis, daar hij zijne afgewerkte schilderijen heenbrengt. INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. i 15 Rul is ruig van opzicht, bruin van oog, zwart van haar en baard. Wonder ! wanneer gij hem aanspreekt, die verdwijnt, als bij tooverslag, het laatste spoor der ruigheid van zijn wezen, en tervviil hij u antwoordt, dan bewondert gij reeds in hem eene gemoeizame zacht- aardigheid. Rul heeft twee soorten van schilderijen gemaakt : eene soort die hem doen ker,nen als knap schilder, en Gene andere soort die hem doen kennen als kunstenaar, als ware kunstenaar bij Gods genade. De eerste soort zijn landschappen, die hij op zijne tochten vond en schilderde : heigezichten, hoeven, bos- schen, boomgaarden, huizekens, gepenseeld met die beval- lige kundigheid die zoovele schilders bezitten. De tweede soort zijn boomen, zijn hoekjes, kantjes, grachtjes van uit den omtrek zijner woning, van op tien, twintig stappen afstands van zijn huiselijken heerd. Dat zijn de echte Ruls. In die vverken verdwijnt de schilder, en de kunst, de kunst alleen blijft tegenwoordig, met hare ziel, hare waarheid. -- Och, 't goede, 't schoone ligt ons altiid zoo dicht bij de hand ! Doch de hooveerdige loopt het voorbij, in niet te verwezenlijken droomen rennend achter en grijpend naar jets dat noch in te haler noch te grijpen is, en al ijiend kreten aan 't uitwerpen, die gemeend wellicht, doch waanzinnig zijn. ?Aileen de eenvoudige bemerkt Gods wonder voor zijn' voet, blijft staan, denkt, voelt en laat verrukt het lied hooren, dat ongedwongen uit zijn herte springs, helderklingend, sparkelend van leven cn trillend van begeestering. De ?echte ?Ruls blijven in 't geheugen. ?Wat ze vertegenwoordigen, dat bemachtigen de zinnen, ze bemachtigen het voor lang, lang... Men hoort de stem- men die de stilte breken, men ziet, zoover het oog maar draagt, men voelt de wéergesteltenis, men riekt den onbepaalden houtreuk, men smaakt de lucht des stondes. Rul kept den toover van het halt en halve, de macht van 't geheimzinnige : bij hem is het zelden vollen dag of vollen nacht, vollen zomer of vollen winter. Hij 116 INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. mint dat verteederend gevoel, dat, onbegrepen, de ziel bevangt, bij de vaalheid van een regenachtigen dag, bij den schemer van den avond of den morgend, bij den twijfel van den herfst of de lente; hij mint dies plech- tigen grijzen stond waarop de lerke 't veld ontrijst, stij- gend ten hoogen hemel op, het rustig uurtje iat het gend ten hoogen hemel op, het rustig uurtje iat het wild konijn zijne pijp verlaat en spelemeit in 't gras. Zie zijnen ?Natten Dag ?, ?'t Verbeeldt eene hoeve, half verborgen achter het kreupelhout, dat een omrin- genden wal bezoomt. Wat droeve aanblik ! Om die schil- derij volop te kunnen genieten moet men van den buiten zijn ; men moet ooit langs de slijkerige wegen van 't hout- land naar huis gekomea zijn, zonder duit op zak, met land naar huis gekomea zijn, zonder duit op zak, met vochtige kleeren, vermoeid, hongerig, bedroefd, terend op eene verkropte beleediging. ?De regendroppels tok- ken eene doodenmarsch op uwen doorweekten scherm en vallen tjoelpend in 't water der voile grachten ; een zware damp drijft tusschen 't naakte kreupelhout, en op de hoeve bomt het doffe geluid van het stampen des beestenvoeiers. Zie zijnen ?Mooien Herfstdag ? ?De gele blb.'ren spekelen het pad en zitten met hoopjes tusschen de bruine heesters gevallen. Geen windje doer ze reuzelen, en 't zon- licht sluipt tusschen de boomen en struiken door, zacht, licht sluipt tusschen de boomen en struiken door, zacht, kalm, prachtig, aan alles eene eerbiedweerdige, oude kleur verleenend. ?Het herte klopt van hoop en zwelt van verleenend. ?Het herte klopt van hoop en zwelt van weelde : wat is er veel, danig veel op 't aardrijk dat te zien is voor arm lijk voor rijk 1 Gelukkig de met smaak begaafde, want zijne genietingen zijn oneindig! Zie zijne ?Boomstammen ? zijn ?Licht op de kruin ? Hoe grootsch, hoe statig ! Eene hooge, breede drijluik van Rul is de eigen- dom geworden van eenen Amerikaan; te Londen en te Edimburg zijn bijzonderen in 't bezit van een aantal zijner schilderijen. Rul ! lieve dichter met het penseel, ik zoek uwen evenknie in de rij onzer Vlaamsche landschapschilders! INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. I17 IV. EUGEEN WOLTERS. Water- en landschapschilder ; geboren te Venloo (Holland) den 22n Oktober 1844 ; ?hier te lande ingeburgerd in 't jaar 1894. Eugeen Wolters heeft zijnen werkwinkel in een achterhuiE. ?Schrikt niet : 't is een aardig, net, teerling- vormig achterhuizeken, in mooien, rooden klinkaard, met vormig achterhuizeken, in mooien, rooden klinkaard, met een hupsch dakje en eene heldere venster, ?'t is een nieuwerwetsch gebouwtje, dat doet denken aan sommige dier bevallige spoorhalletjes die men, in den buiten, langs onze iizerenwegen voorbijstoomt. Een padje van blauwe tegels, slechts breed genoeg voor een paar voeten, leidt u, al onder eenige perelaars door, tot aan de deur. Een trapken. ?Tik ?op de deur, ?en ge duvet die zelf open, omdat eene malsche stem uw geklop dadelijk met een ?Binnen ?beantwoord heeft Wat al potjes en pannetjes, wat al doosjes en schijf- jes, wat al ditjes en datjes er daar op kasjes en schabjes staan en aan den muur hangen, dat is niet om zeggen ! 't Is een echt rommelnest van kleinigheden, deels ver- borgen achter de groote schilderijen, op de ezels, en waarvan eene kooi kleine vogeltjes, allerhander soort, het levende deel uitmaakt. Bijzondere aandacht verdienen eene kasklok, die een heel jaar gnat zonder opwinden, en een rekje met de volledige werken van Vader Cats. En daar te midden in hebt ge den schilder, een man levendig als kwik, met zijne onmisbare pijp in den mond en zijne penseelen ter hand. Die man heeft de Schelde gezien en bewonderd op alle uren van den slag en den nacht, heeft duizendmaal de weelde genoten van het rijke kleurenwisselen, daar onze Vlaamsche stroom in baadt : het purper, het rood, het blauw, het oranje, dat onzen noordschen wolkenhemel met water, land en i 18 INKIJ KJ ES BIJ ANTWERPSCH E SCHILDERS. struik versmelt. ?0, onze Schelde kan zoo schoon zijn, vooral tegen den avond, in dat bekoorlijke tweelicht dat de schitterendste tonen tot een zacht geheel smijert en het oog onvermoeid doet turen ! Wolters telt menigen vriend onder de schippers. a Het portret van mijne boot! Hoe gaaf! ?riep eens een schipper uit, die even aan strand kwam kijken, nadat Wolters eene schets gemaakt had, waar des ?veerders ? boot opstond. (< 'k Geef er u vijf guldens voor. ? ?Wolters lachte en schuddebolde. a Vijf guldens! 't Is vet betaald, want gij hebt er juist vijf kwartuurs aan gcwerkt ! ?riep weer de schipper. ?Ge zijt nog al een aardige kerel ?zei de schilder. a Ik zal u even een ander portret van uwe boot maken; en dat voor niets. ? En in ties, twintig vegen was 't ding gelapt en de verheugde schipper trok Tangs zijne voetplank naar de kajuit terug, om aan zija huisgezin het mooie portret van zijne boot te laten zien. En toen Wolters, in een schuitje, van de plaats wegvaarde, toen kwam de schipperin met hare dochters op het dek om den schilder na te zien, en toen deze, onbewust, het hoofd omdraaide, wuifden de vrouwen, voor afscheid, met den zakdoek en ze riepen nog : ?Ge schildert mooi, hoor ! a Die hollandsche schipperinnen hadden juist geen ongelijk : Wolters' werken voldoen goed, en, zijn som- rnige ervan wat oppervlakkig, andere daartegen zijn goed gegrepen. ?Eene zijner leste en ook zijner beste schil- derijen, ?Terugkeer der kudde ?was dezen zomer in de tentoonstelling van Berlijn. ('t Vervolgt ) E. DE GRAVE. LE' DEN VAN HET GEZELSCHAP JEZU, te Kortrijk gestorven. I. E jammerlijke beroerten der XVIe eeuw hadden te Kortrijk groote verwoestingen aangericht, niet het minst op zedelijk en godsdienstig gebied. De schepenen oordeelden, dat het noodig was, ?drie so vier gheleerde, godvruchtighe personai- gen van den ordre van Jesu ?te ontbieden, en hun ?een jaerlijcx zeker ,ende redelic inkommen ? te verschaffen. De paters zouden ?duer huerlieder deuchsaemich, exemplair leven ? alsook door hunne ?sonderlinghe predicAtien, de bruyt van Jesus-Christus bescermen en mainteneren in heure majesteyt, eere ende cieraet ? Later zouden zij ook ?de joncheyt onderwyzen in de vreese Gods, goede zeden ende manieren, de Latynsche spraeck ende andere goede consten ende scientien. >De Jezuieten kwamen te Kortrijk toe in 1583. Zij bleven er tot aan de afschaffing hunner orde, in 1,-73. II. De bibliotheek van wijlen J. Goethals, ten Stad- huize, behelst een Necrologium, dat op deze plaats onze aandacht verdient. De titel luidt als volgt : Dies anniversarii eorum omnium qui ab anno 1553 mortui 120 LEDEN VAN HET GEZELSCHAP JEZU, sent in Flandro-Bel,ica Provincia societatis jesu. Pro memento quotidiano ut si in ccelis sin/ invoces, si in j5urgatorio juves. Het handschrift is twintig- centimeters lang en vijftien centimeters breed. Het eigenlijke doodboek telt 187 bladzijden ; de Index alphabelicus beslaat er 64, op twee kolommen dicht beschreven. Op de eerste bladzijde alleen tellen wij 65 namen. Wij laten hier de namen volgen van al de leden des Gezelschaps. die to Kortrijk stierven. Wellicht zal deze of gene lezer van het Belfort er geliefde voorzaten onder ontmoeten. Om der volledigheid wille voegen wij bij iederen naam den dag van het overlijden. Arnold jacobceus (27 Juli 1588). Willem Quatre (27 januari 1593). jan Morhuet (3 A ugustus 1597). Jan Haghius (19 juli 1598). Alfons Pauvant (8 Augustus 1606). Jan du Bois (3 December 1608). Frans Bauwens (27 December 161o). Philip Sweveseel (2o Juli 1613). Geleen Diserinus (ro Juli 1615). Adriaan Arborius (3 October 1615). Hieronymus Paffenrode (11 November 1616). Frans Bonte (4 November 1618) Nicolaas Susius (3 Februari 1619). Philip Hontsocht (6 November 1619). Jan Winckel (28 Februari 1620). Geeraard Canisius (25 Augustus 1620). judocus Bonte (25 Mei 1623). Jan Francisci (7 Januari 1624). Herman Hermanni (8 October 1625). Geeraard Kerckhoven (30 September 1626). Nicolaas Lansel (3o October 1626). Gillis de Groot (13 Mei 1628). judocus Gillis (4 Februari 1629). Florens Tennier (31 Augustus 1629). Jan Princen (2c, October 1629). judocus Jerley (14 September 1630). T F. KORTRIJK GESTORVEN. 121 Everard ab Embda (6 December 1632). (I) Valentijn Bisschop (15 Mei 1636). Boudewijn Paffenrode (15 April 1637). (2) Willem van der Meer (2 Juni 1637). -fan Joostens (17 Augustus 1639). Christiaan (le Schildere (29 October 164o). Simon van Hove (24 October 1641). Jan van Wyck (28 October 1641). Jan Gandarus (7 Januari 1642). Jan Claerhout (14 Februari 1643). Karel de Tollenare (1 Augustus 1643). Stephanus Persijn (I November 1645). Lancelot du le Roy (2 December 1645). Geeraard Groenschilt (12 October 1646). Jacob de la Royere (1 Juli 1647). Andries de Riet (io Juni 1648). Lieven de Clercq (22 Februari 1652). Nicolaas Adelare (io Januari 1653). Andries Cambier (10 Januari 1653). Everard Brunincx (25 September 1653). Alois Molinareus (4 Januari 1654). Judocus Kerckhove (3 Maart 1655). Frans de Se,c1vn (8 Maart 1655) Frans Callant (8 September 1656). Jacob van Neste (29 September 1656.) Pieter Pardo (30 October 1656). Hendrik Isenbeeck (io Maart 1657) Jan de Jaghere (24 April 1658). Sebastiaan Scrrarens (16 September 1658). Stephanus Stapels (22 Maart 1659). (3) Jan Colpart (18 November 1660). Pieter de N Ae (6 October 1661). Lodewijk Jacobi (8 December 1664 (4) (I) Doorgehaald ;net bleeken inkt. (2) Van den 8 litli 1635 tot den 25 Mei 1637 overleden er to Kortrijk niet min d ,ti 1572 personen. Register m. s. der contagiezise sieckte. (3) Pater Stapels, van Herkenrode, was provinciaal der Jezuieten geweest. (4) Deze pater ri htte in 1656 de broederschap der goede Dood op. 1 2 2 LEDEN VAN HET GEZESCHAP JEZU. Andries Bogaert (II September 1662). Jan Ipoels (4 September 1664). Karel Isenbaert (6 Mei 1666). Jan van Hoorn (3o October 1666). Martijn Vliege (27 Maart 1667). Richard van der Sterren (31 October 1667). Bernard Winckelde (28 Mei 1668). Jan de Vriese (io October 1668). Jan van de Putte (18 Januari 1670). Antoon Frances (io Februari 1670). Pieter Hooghen (15 September 1670). Karel Huver (5 September 1671). Pieter Woestwinckel (23 Maart 1672). (I) judocus van der Mersch (17 December 1674). Frans Rouveroy (16 Juli 1675). Jan-Baptist van Obberghen (12 September 1675). Daniel van den Enden (22 Juli 1676). Jan-Baptist de Hont (26 October 1677). Melchior de Swaert (27 Augustus 1678). judocus de Back (7 September 1678). Antoon van Torre (8 Maart 1679). Jan Vramout (25 Juni 1680). Balthasar Engelgrave (lo Januari 1684). Jacob Foblets (r1 November 1687). Pieter Letten (27 October 1688). Gillis Hebbelinck (9 Februari 1689). Martijn Cuypers (31 Mei 169i). Pieter Martens (26 Juni 1693). Alexander Bieren (2 Augustus 1695). Frans Wasteels (21 April 1699). Ernest Cortewille (3o Mei 1702). (2) (i) P. van Woestwinckel was getuige van eene wonderbare gene- zing in de kerk der abdij van Wevelgem : ?Infrascriptus societatis Jesu sacerdos attestor me curationem harm subitaneam et miraculosam supradictam domince Clarx de la Biche, religiosx in monasterio Wevel- ghemensi coram vidisse, decima septima maii anno millesimo sexcen- tesimo trigesimo nono. Archief der abdif. Petrus van Woestwinckel. a (2) Den 13 April 1702, zijnde Witte Donderdag, gingen de paters 4: voor de eerste reyze de processie , 's avonds om acht ure. TE KORTRIJK GESTORVEN. 123 Frans Verhaghe (23 Mei 1703). Philip van Torre (17 December 1703). Jacob Delvael (7 Mei 1706). Frans de Roore (II April 1707). Adriaan Cosyns (14 Maart 1710. Jan van den Eynde (25 December 1712). Joris van der Schuren (20 Maart 1714). Cornelis Terlinden (3r Mei 1717). Frans de Munck (18 Augustus 172o). Ignatius de Grave (2 Juni 1724). Jacobus van Tieghem (27 Februari 172a). Honorius Jacquet (26 Juli 1725). Ignatius de Clerck (31 October 1726). Martijn van Susteren (2 Augustus 1727). Hieronymus van Essen (9 Februari 1731). Jan-Baptist der Kinderen (8 Februari 1733). Albert de Vos (13 Juli 1733). Ignatius van der Plancken (19 Juni 1734). Jan-Baptist Diaz (24 October 1737). Jacob Marquis (24 Maart 1738). Frans Verdesteldonck (3 Juli 1742). Geeraard van Kempen (8 Mei 1745). Ignatius du Toict (r4 Maart 1754) Cornelis Mertens (19 April 1755). Tan-Baptist Dey (3o December 1755). Frans de Neef (I Maart 1756). Adolf Meskers (17 Februari 1760). Pieter Haeverals (13 Augustus 176o). Jan van Diest (9 Mei 1761). Frans de Decker (3o Mei 1761). Arnold Wynants (5 Augustus 1762). Ignatius Hermen, vice-rect. (2 April 1763). Geeraard Semael (21 juli 1763). Jan-Baptist de Roo (8 Mei 1769). III. Het klooster der Jezuieten wercl to Kortrijk den 20 September 1773 gesloten. Goethals-Vercruysse schreef alsdan : ?Dese zoo schielycke, dogh lanck verwachte Teran deringhe baerde cent groote droefheyd ende 124 LEDEN VAN HET GEZELSCHAP JESU. ontsteltenisse, zoo aen de religieusen als aen de bor- gers deser stad. ? En verder : ?Het is sedert dese vernieting, dat de studien ende leeringhen der Latynsche tael veel hebben ver- loren; en het is ook sedert desen ongelukkingen tyd, dat de vrijgeesten hunnen vollen toom bekommen hebben. ? Korti*, 6 Mei 1898. THEODOOR SEVENS. EZEZTEMZEMI Gedichte Ihrer Durchlaucht Frau Prinzessin Ernst von Arenberg geb. Prinzessin SOPHIE VON AUERSPERG. Geboren 8. Janner 1811. ?Gesam- melt von deren Tochter Ihrer Durchlaucht Frau Herzogin VON ARENBERG geb. Prinzessin ELE0- NORA URSULA VON ARENBERG. ?Salzburg, 1898. Im Selbstverlage der Verfasserin. E bevoorrechten, wien deze verzameling onder het oog komt, zullen ze niet doorloopen zonder door den afwisselenden inhoud meer dan eens geboeid, en ook meer dan eens geroerd to worden; en ze zullen 't boek stellig niet sluiten zonder een gevoel van diepe vereering voor de hoogbejaarde adelige dichters wier beeld ?een kalm, innemend wezen, met iets droomerigs in de oogen en goedheid in de plooien van den mond ?reeds bij 't openslaan van 't lijvige werk een eigenaardige aan- trekkelijkheid uitoefent. Nu ligt het boek toe nevens mij ; hier en daar kijkt alleen een papierstrook uit, voor de aanhalingen van straks. En terwijl ik me een oogenblik bezin, komt het mij voor als werd ik zooeven rondgevoerd door al de zalen en kamers en lusthoven van een uitgebreid prachtslot : van de wapenschilden boven de poort werden mij zin en oor- sprong geduid; de onbezorgde jeugd zag ik er tusschen bloemenparken stoeien ; de liefde hoorde ik er juichen, hoorde ik er klagen, de moederlijke ' bezorgdheid klanken stamelen van hoop en van vrees; door eerbied en liefde omgeven decide er de grijze ouderdom zijn lessen van levens- wijsheid mede, onze hoogere bestemming ons herinnerend ..... wijsheid mede, onze hoogere bestemming ons herinnerend ..... Hoeveel meer zal dAs de indruk zijn voor hen aan wie Hoeveel meer zal dAs de indruk zijn voor hen aan wie de uitgeefster het eerst en het meest heeft gedacht : I 2 6 PRINZESSIN ERNST VON ARENBERG. voor den kring der huisgenooten, der kinderen en kleinkin- deren en gansch de onmiddellijke omgeving. Hoeveel meer zullen voor al dezen lied en leerdicht klank en zin Bergen, en eene opwekking zijn tot edel denken en edel doen. Een zekere verwarring in de volgorde der stukken zal wel to wijten zijn aan de omstandigheid dat de druk al aan gang was toen nog immer 't zamelen links en rechts werd voortgezet. Spoedig wordt het den lezer nochtans duidelijk, veelal aan den toon alleen reeds, dat de dichterhjke bedrij- vigheid der adelige schrijfster in twee wijd van elkaar aflig- gende tijdperken vervalt : een romantisch tijdperk, de uitboe- zemingen van 't jonge meisje, van de jonge bruid, van de jonge moeder, en dan jaren later, met nauwelijks enkele vi rsjes tot overgang, een bespiegelend tijdperk, de overwe- gingen en bedenkingen der oude vrouw, rijk aan ervaring, en bij wie het klimmen der jaren zoomm de innigheid van 't gevoel dooven kon als den geest zijn frischheid ontroo- ven. En stappen we nu eerst maar wat Fransche rijmspe- lerijen voorbij, en de vele acrostichen, albumbladen, opdrach- ten en gelegenheidsverzen die voor familieleden en vrienden veel, doch voor ons zeer weinig belang bezitten, dan blijft nog immer een rijke keus van gedichten over, waaruit eenige aanhalingen hier ongetwijfeld welkom zullen zijn. Zoo, uit de << reiche Jugendzeit ? stamt het schoone Warum. Warum ich liebe, kannst Du mich das fragen? Ich liebe Dich, wie man die Sonne liebt, Doch das Warum ?kann keine Sprache sagen, Weil es daftir in keiner ?Worte gibt. ? Wenn hell die Sonne sengend niederblicket, Ihr strahi den Thau von feuchten Blattern kiisst, Fragst Du, warum Ihr Licht Dein Herz entziicket, Warum die Brust so selig sich erschliesst? Die Liebe ist die Sonne unserm Leben, Doch frage nie, warum ?woher sie kam, Wer sie geflihlt, dem hat sie Gott gegeben, Nur der ist arm, dem Gott die Liebe nahm. Doch lass sie siegreich jeden Kampf bestehen, Lass rein and Fromm sie, ohne Reue sein, Dann kann sie mit den Engeln fur dich flehen Und schliesst im Herzen ihren Himmel ein. PRINZESSIN ERNST VON ARENBERG. 127 En op de twee daaropvolgende bladzijden, east een roerend klaaglied : Ergebung. Gebt mir meine Kindheit wieder, Meinen leichten frommen Sinn, Meine heiti en, hellen Lieder ? Alles ?alles ist dahin. ? Liegt so duster da das Leben, Und die Zukunft gilt mir gleich, Sie hat nichts meter mir zu geben, Bin so arm, war einst so retch.... Het slot is een innige bede : Und dann knie' ich betend nieder ?Herr, mein Gott ! Du hast 's gewollt ?Zurne nicht, wenn immer wieder ?Heiss herab die Thrane roilt! ?Will ja tragen bis aus Ende ?Still den Kummer in der Brust, Opfern frei in deine Hande ?jeden Wunsch nach Gluck und Lust. Waarna, onmiddellijk de bondige en hoofsche kleine ballade Der junge Krieger. ?Kriegstrompeten h6rst du schallen ?Scheiden muss ich, ach, von Dir ; u Du die ich geliebt vor alien, u Gib die Rose mir. Kannst mir nicht die Rose schenken, U Gib, 0 Liebchen, mir den Kuss, u Sag', Du wollest mein gedenken, u Wenn ich scheiden muss. ?Willst den Kuss mir auch verwehren, ?Sprich was bleibt der Treue Lohn, u Wenn ich auf dem Feld der Ehren ?Fall', ein Heldensohn ? - ^ * Dann bring' ich zum Lohn der Treue u ?Kuss und Rose auf Dem Grab, a a Jeden Tag komm' ich aufs neue, ? Trag' die Schuld Dir ab. 128 PRINZESS1N ERNST YON ARENBERG. Gaarne schreven we meer af, zoo, b. v. <, Sehnsucht ? op bl. 38, het treurig gestemde ?Die Tanne ? op bl. 41, of, op bl. 43 het weemoedig afscheidslied van de 25jarige verloofde tot hare bloemen. Hoe weemoed de grondtoon is bij de stukjes dezer eerste periode, blijkt ook duidelijk uit het gevoelvolle en met enkele trekken zoo sober afgewerkte gedichtje, op bl. 59. Am Kamin im Krankenzimmer Aussen rauscht des Winters Stimme, Innen sitzt die Mutter bang', Laut der Sturm in seinem Grimme Heulet einen Klaggesang. In dem Raum zwei kleine Hammer Schlagen ihren Takt so gleich, 's Ist die. Uhr im Eck der Kammer, Und das Herz, an Weh' so reich. Trtib ihr Aug' statrt in die Gluten, Auf den sengend roten Brand, Dessen helle Purpurfluten Bilden eine gold'ne Wand. Knisternd lodert's, aufwarts strebend, Wirft die Funken hoch empor. ?Hoffnung D, ruft die Mutter bebend, ?Hoffuung, die ich nie verlor ! * In dem Augenblick die Flammen, Wie sie diese Worte sprach, Sturzen in rich selbst zusammen, Schaudernd blijkt sie ihnen each. Noch sass sie am selben Orte, Dunkel war es urn sie her, Und sie murmelt leise Worte, Betet, ?aber hofft nicht mehr. ? Tot de schoonste gedichten uit deze jaren behooren mede de gedachten op Oudejaarsavond van 1841, op bl. 6o en 61, waarmede de jonge vrouw afscheid neemt van al het wel en wee barer vervlogen jeugd : PR1NZESSIN ERNST VON ARENBERG. 129 Sinke nieder, schOne Sonne, Holdes Bild von Licht and Wonne, Dumpfe Glocke, laute Du Diesen letzten Tag zur Ruh'. En nadat ze zich overgeleverd heeft aan den weemoed van haar herinneringen roept ze 't verleden, met zijn hjden en zijn wee haar (< lebewohl ?toe : Jugend ist dahin gezogen, Ihre Traume rind verflogen, Jene erste, sel'ge Wonne Sank wie Du heut', goldne Sonne. Was an Gluck ich einst genossen, Stunden, die mir froh verflossen, Nennt mein Herz mit stiller Lust, Fest verschliesst sie meine Brust. Was an Weh' ich hab' getragen, Mag ich nimmer wiedersagen, Und Neujahrstags Morgenlicht Finde mach bei meiner Pflicht. Lautet immer dumpfe Glocken, Vorwarts blick' ich unerschrocken, Nur ein einz'ger letzter Blick, Altes Jahr, ?schweift noch zurtick. De gedichten uit den ouden dag beslaan een veel grootere plaats, zeker wel boo blz., zij alleen. Bijna alle dagteekenen uit de vijf, zes laatste jaren. Het valt met te bewimpelen dat voor onzen smaak menig stukje al te zeer den wijzen Catsiaanschen leertoon huldigt, dat men verwonderd is een vrouw op zulke wijze als bier meermaals gebeurt zich met politische rijmpamfletjes te zien bezig houden, en dat men spijt gevoelt ook al eens verbitterde en onbillijke uitvallen aan te treffen, zooals, op bl. 296, 't vers over 't onderscheid tusschen den demokrauschen en den echten Priester. Ook zijn vele stukjes niets meer dan uitboezemingen van persoonlijke genegenheid en achting. Niettegenstaande dat alles dringt zich al spoedig een gevoel van eerbied ons op, en voelen we ons tevens verrast over dergelijke frissch- heid van gdest op zoo hoogen ouderdom. Hoe vriendelijk weet de bejaarde slotvrouw nog in 1894 I 30 PRINZESSIN ERNST VON AR ENBERG. de zwaluwen als lenteboden op Btirgelstein welkom te heeten ! Hoe neemt het ons in voor haar, wanneer zij in een stukje, gedagteekend van 2n September 1895, (bl. 230), zich hoogeren troost weet te verschaffen, daar, met blindheid bezocht, zij voortaan 't heldere daglicht moet ontberen, of wanneer zij ons, in een stukje van 2n November 1897 (bl? 132), de toebereidselen bezingt tot haar laatste reis Leise, leise, ernst und weise Riiste ich zur letzten Reise. Ordne sorglich all mein Haben, Dank e Gott far alle Gaben, Die hienieden ich besessen, Will die Kisten dazu messen. Das Gepack liegt hier zur Wahl, Gluck und Freuden olme Zahl. Doch wie ich so sorglich wahle, Mich beim Packen mude quale, Siehe, da en tfallt der Hand, Was ich unentbehrlich fand ! Da kommt mich mein Schutzgeist fragen : a Willst du all das mit Dir tragen ! a Ratend sagt er Mahnungsworte : El Eh' Du trittst zur Him melspforte, u Will ich heute noch einmal a Priifend steh'n Dir bei zur Wahl. a All der Flitter und der Schimmer a Passt zu dieser Reise nimmer, a Lasse liegen all den Tand, / Ziel ist das gelobte Land. a Bleibe dein em Gott ergeben, 4 Sammie sorgsam all Dein Streben, a Wage alles, was Dir wert, a Und was je dein Herz begehrt'. a Erinn'rung treuer Lieb' allein, a Darf zur Reis' Begleiter sein. 4 Nicht die Rechnung abgeschlossen, g Nein , die Lieb', die Du genossen, g Immer treu and immer gleich, a Nimm mit Dir ins Himmelreich. a Blicke auf, Du musst mich kennen, a Nichts konnt' uns bis jetzt je trennen, 4 Oft kam meine Hand Dich fassen, a. Wenn den Weg Du hast verlassen. ?Mich hat Gott Dir mitgegeben, a Durch Dein langes Erdenleben. PRINZESSIN ERNST VON ARENBERG. 131 a Oft bin ich Dir beigestanden, a Wenn nur Triibes Dir vorhanden. a Treu nun bleibe ich bei Dir a Bis zur gold'nen Himmelsthiir'. z Dus treedt ons 't vriendelijke beeld der adelige dame in dezen bundel voor oogen. En naast haar, ook het beeld van de dochter, welke liefdevol de taak van uitgeefster op zich nam. Reeds in de Opdracht van de verzameling had haar de verzekering tegengeklonken StOsst Du im Blattern auf der Mutter Zeilen, Gedichtet in der reichen Jugendzeit, ? So lass Dein Herz mit Liebe drauf verweilen ; Das Beste drin sei meinem Kind geweiht. En op haar 50en geboortedag, in 1895, had de blinde moeder zoo hartelijk haar toegezongen Du bliebst, geliebte, Sonne mir und Licht ; Wollt' gtitig Gott auf Erden gluck mir schenken, Fur mich fiirwahr begehrte Gluck ich nicht. Du warst mein ganzes Fiihlen und mein Denken, Der Zweck des Strebens, der Gedanken ziel.... Du bist mein Alles ?flinfzig Jahr gewesen..... Zelden wandelt de Poezie onder ons ii mantel van zijde of satijn. Zelden sluimerden haar vooibe3temde lievelingen onder een wiegekleed gestikt met zilver en goud. Ze verkiest het luchtige dakkamertje boven de pracht van ruime slotzalen. Het leed en de smart zijn haar trouwste kameraden, en hoe zeer zou hij dwalen die zoo maar den dichter vroohjk ging wanen wijl er ook lichte snaren op zijn vedel zingen.... De bundel die nu weer gesloten naast ons ligt, is dan ook reeds darom iets ongewoons, al zijn de stukjes zoo bont toch van verdienste, al zijn vele stukjes toch wezenlijk nog geen dichterl9ke uitingen.... De vele uitstekende bladzijden echter geven ons het recht om te verklaren dat de edele vrouw, weer beeld aan het hoofd prijkt, eene bevoorrechte is geweest onder de bevoorrechten, en dat zij van een voorrecht all een verstoken bleef, een smartelijk voorrecht, om een plaats te verwerven in de eeiste rei van Duitschlands dichteressen. ?dat van jammer, ontbering en nood. L. S. MAAtt*AAItt DE JAARGETIJDEN KINDERTO WV EEL. (Met rang en begeleiding.) DE LENTE (koor). (I) Hoe lieflijk glanst de zonnestraal, (2) Hoe lieflijk kweelt de nachtegaal, Hoe lieflijk bloemt de groene wei; Hoe lieflijk lacht de frissche mei! Meilied. De mei is geplant, De vreugd is in 't land. Komt, kinderen al, In 't jeugdige dal ; Vlecht bloemen tot kransen, Komt jub'len en dansen ; Komt bij in de rij. De mei is geplant, De vreugd is in 't land. (1) Koor, geplaatst op de zijkanten, vOOr het eigentlijk tooneel. (2) Het landschap is eene weide, met verregezicht. ?Een groep kinderen, in kleurige kleedij, versieren en planten eenen meiboom, zij dansen er rond in afwisselende kringen. ?Eene tweede rij komt opt dansen er rond in afwisselende kringen. ?Eene tweede rij komt opt met bloemen en kransen. DE JAARGETIJDEN. 133 De merelen fluiten in 't groenende bout, En de ekster heeft hoog ginds haar neste gebouwd, De zwaluwen scheren al frazelend om, En schapen en la mmeren huplen in drom. Het lentegetij ( I) Gaat spoedig voorbii ; En vreugde verdwijnt, Als onschuld verkwijnt. DE ZOMER (koor). Zomer, met zijn laaie zonne, (2) Zomer, met zijn winst en wonne, Zomer, met zijn gouden graan, Brengt ons Godes zegen aan. Oogstlied. Wie kent er niet Het ruischend lied Van 't golvend korenveld ? Wie kent er niet Het ruischend lied Dat Godes goedheid rneldt ? Het graan, het graan, het voedzaam graan Wie gaf er was- en rijpdom aan ? ..... ?De landman knielt, en slaat het oog (3) Aanbiddend naar het hemelhoog. (1) Langzaam speelt de muziek, en de kinderen gaan weg met den meiboom. (2) Het eerste lanaschap wordt opgetrokken, en nu ziet men een akkerveld met graan, en in de verte een dorp met toren en huizen, ?Rechts komen de maaiers op, gekleed in witte bazeloenen, met rooden sluier, en met den strooien hoed op het hoofd. ?Zij dragen 'Heine zichten op de schouders, en eenige schooven. Met bloemen versieren zij de garven, en houden deze staan op den achtergrond. ?De maaiers nemen plaats in twee groepen, links en rechts, err zingen het oogstlied mede. (3) Allen knielen, in biddende houding, met ontblooten hoofde. 134 DE JAARGETIJDEN. Maaierslied. De maaier heeft zijn taak volbracht, (I) De maaier zingt, de maaier lacht, De maaier zingt, De maaier springt. Juchheisa! he! Juchhee! Bij vedelkiank En vreugdezang : Juchheisa I he! Juchhee ! (2) DE HERFST (koor). De velden staan nu kort en kaal, (3) De blaadren vallen geel en vaal. Nu komt de vlugge jagersstoet, Die luid de horens schallen doet. Jagerslied. De jachttijd is daar, De jagers zijn klaar. Trara 1 Laat wouden en dalen Het vroolijk herhalen ! Trara! Patrijzen die duiken, Fazanten die stuiken! Trara! En hazen die rollen, En herten die bollen ! Trara! ( I) Al dansende, twee en twee, herhaaldelijk 3 of 4 stappen weg en weer. en weer. (2) Eenige maaiers nemen schooven en gereedschappen weg, en de andeie volgen al zingende en springende. (Links of ?Landschap opgehaald). opgehaald). (3) Achtergrond : Bosch, deels ontbladerd. ?Horengeschal in de verte. ?De jagers komen op, in 't grijs gekleed, en met kleine verte. ?De jagers komen op, in 't grijs gekleed, en met kleine geweren op de schouders. Zij gaan weg en weder over het tooneel, staan op rij, met de geweren aan den voet. ?Twee jachthorens. staan op rij, met de geweren aan den voet. ?Twee jachthorens. DE JAARGETIJDEN. 135 KLEINE FRITS. Ach vader, mag ik medegaan, (I) Met mijnen nieuwen boog? Ach vader lief, is 't toegestaan, Met mijnen nieuwen boog? VAD ER, Laat zien dat gij iets raker kunt, Dan wordt het u vergund. KLEINE FRITS. Dien appel daar, Beziet hem maar! ..... (2) JAGERS. Ja, Fritsken mag wel medegaan, Met zijnen nieuwen boog, Dat wordt hem zeker toegestaan, Met zijnen nieuwen boog I De jachttijd is daar, De jagers zijn klaar. Trara! Laat wouden en dalen Het vroolijk herhalen ! Trara ! (3) DE WINTER (koor). De Winter! De Winter ! (4.) 't Wordt kil, het wordt koud (I) Kleine Frits komt toegeloopen. (2) De pijl vliegt achter de schermen, eu Fritsken brergt hem terug, met een doorschoten appc.1 aan de punt. (3) Links af. (4) Hetzelfde landschap blijft. ?Er valt sneeuw. ?Eeki arm kind verschijnt, dragende eene houtbussel. Het is afgemat en bezwijmt. Daar komt een rijk kind, warm gekleed, ziet het liggen, bedekt het Daar komt een rijk kind, warm gekleed, ziet het liggen, bedekt het met zijnen mantel, en gaat spoedig hulp roepen. Zijn oudere broeder komt mede en geleidt nu het arme wicht. Het rijke kind neemt de houtbussel en volgt. 136 DE JAARGETIJ DEN . De sneeuwvlokken vliegen Door 't bladerloos woud. Winterlied. En ziet ze nu rijken, (f) En ziet ze nu glijden, De joelende jeugd. En ziet ze maar slieren, En ziet ze maar zwieren, In leutige vreugd. En rijken die tiegen In sleden, die vliegen Langs glibrige baan ; Maar bij die genuchten Zijn armen die zuchten; Act', denkt er ook aan ! Kerstlied (boor). Kerstmis ! Kerstmis ! (2) Kerstmis, heilge winternacht, Die de zaalge tijding bracht. Armen, hoort der englen stem : (3) Herders, komt naar Bethlehem 1 Gloria in excelsis Deo ! Rijken, met uw pracht en luister, Komt, door 't nachtelijke duister, (4) (I) Schaatsenrijders komen op, zingen het Winterlied mede en doen op maat hunne zwierige bewegingen ; ?sommige hand in hand met 2 of 3. ?Af. Het landschap wordt opgeheschen. (2) Klokken. ?Op den achtergrond verschuift eene gordijn. ? In de diepte een helder licht op -azuurblauw behangsel. ?Op een altaar staat een lieflijk kindje, dat zegenend. onbeweeglijk, zijn rechter- handje in de hoogte steekt. Vier engelen zitten geknield op de treden. handje in de hoogte steekt. Vier engelen zitten geknield op de treden. (3) Eenige herderkens komen het goddelijk kind aanbidden. (4) De Brij Koningen met hun gevolg. DE JAARGETIJDEN. 137 Hulde brengen, in den stal, Aan den Schepper van 't heelal! Gloria in excelsis Deo! Lente, Zomer, Herf3t en Winter, ( I) Aarde, sterren, zon en maan, Hitte, koude, Licht en donker Brengen hunne aanbidding aan! Gloria in excelsis Deo! (2) Antwerpen. A. VERHEYEN. (I) Al de spelers uit Lente, Zomer, Heitst en Winter komen terug binnen. (Tafereel.) (2) Gloria in excels,s worth de twee eerste malen gezongen in de Nerte door fijne stemmen, met begeleiding van harmonium. MAU** *MU* DRIEMAANDEL1JKSCH OVERZICHT WETENSCHAPPEN. Begraafplaats van Emelgem. ?G. KURTH zei eens in 't oudheidkundig Congres van Charleroi dat het te verwonderen was dat men geene frankische oudheden ontdekte in de vlaamsche streken, in 't eigen land der Saalfranken. Sedert heeft men hier en daar frankische begraafplaatsen gevonden. De merkwaardigste is deze van Emelgem, in West-Vlaanderen; het grlfgerief aldaar opgeraapt gelijkt wel degelijk de oudheden bewaard in de belangrijke verzamelingen van Charleroi en Namen, alsook deze die de menig- vuldige opzoekingen. dit laatste tiental jaren, op de boorden van den Rijn bij onze frankische stambroeders aan 't licht hebben gebracht. De beschrijving der begraafplaats van Emelgem, reeds bewoond tijdens de Kelten en tijdens het Romeinsch tijdvak, staat te lezen, in het tweede deel der Verslagen van 't oudheidkundig Congres van Mechelen. Vrijheer K. GILLES DE PgLICHY heeft deze begraafplaats ontdekt en te Mechelen kenbaar gemaakt. Bijbelwetenschap. ?Dr. POELS schreef in den Katholiek ?Ach, waarom altoos voor onze poorten een vuur van oude takken ontstoken, als de leeuw der dwaling bruit? Waarom den vijand niet te lijf?... Hoevelen sluimeren nog in de zoete rust der overtuiging van ongestoord in het veilig bezit der waarheid te zijn! Hoe weinigen zijn er onder de Katholieken, die aan dezen nieuwen kruistocht deelnemen! Hoe weinigen, die de oproeping van Paus Leo reeds met een God wit het hebben beantwoord ! De onverschilligheid der soldaten van Christus is slechts verklaarbaar door hunne volslagen onbekendheid met de stellingen van den vijand. Zij weten niet, hoe ver reeds de vijand zijne loopgraven geopend en zijne batterijen vooruitgeschoven heeft! Zij weten niet onder hoevele hunner buitenposten het buskrutt der kritiek reeds is aange- legd! De belegerden vertrouwen te zeer op de sterkte hunner vesting, die de machten der hel nooit zullen overweldigen. Ongestraft treedt de Goliath der dwaling tot voor de poorten en drijft den spot met de soldaten van jehova I De toeschouwers wanen de stad van Christus verloren. Ja, zij zien wel de vuurpijlen, die bij gelegen- heid der theologische toornooien de lucht doorklieven! Zij hooren heid der theologische toornooien de lucht doorklieven! Zij hooren wel de eindelooze schtetoefeningen met de in vroegere eeuwen veroverde kanonnen! Tot hun oor dringt het gekletter wel door der zwaarden, waarmede de jonge soldaten zich oefenen in den ouden tijd tegen de schimmen van Arius, van Pelagius, van Luther DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. j 39 en Calvijn I Maar het blijft bij de oefeningen en exercitien, en de krijgers van den Christus rukken de poorten niet uit, om den vijand te bevechten, die voor de poorten ligt en hen braveert ! Daarop schrijft pater VAN KASTEREN in de Sludien LI, 3 : Het valt sterk te betwijfelen of iemand in den lande het optreden van den jeugdigen geleerde op het gebied der bijbelsche geschiedents met warmer ingenomenheid begroet heeft dan onder- geteekende. Sinds lang was het mij eene eer hem onder mijne persoonlijke vrtenden te mogen rekenen... De gloeiende woorden, waarmede hij onlangs de jonge en strijdbare priestess te wapen riep tegen de ongeloovige Bijbelwetenschap waren mij uit het hart gesn,den... Maar... men ontmoet overal maar's. Het kwam me voor dat bier niet alleen een koen Machabeer zich voor de wallen vertoonde, een krijger van Christus, en een der vurigste en best gewapende, de poort uitrukte, doch ook dat hij zich noodeloos op glibberig en gevaarlijk terrein waagde. Het kwam me voor dat bier oude kanonnen vernageld werden, voor het nieuwe geschut, dat de plaats moest innemen, voldoende beproefd was en dat het buskrutt der kritiek, onder een der buitenposten aangelegd, door het vuur van een verdediger dreigde te ontvlammen. Epistula Eucherii. ?In het Museon van Augustus wordt de echtheid verdedigd der Epistula Eucheriz. St EUCHERIUS stierf als bisschop van Lyons tusschen 45o en -155 en verhaalt de marteldood van het Thebaansch legioen van Agaune. Hulsterloe. ?In de Dietsche Warande, nr 5 en 6 van 98, staat er eene schoone studie van Is. TEIR,LINICK over Hulsterloe in Reinaert de Vos. Schrijver sluit als völgt : Het Hulsterloe van den Reinaert lag op Kieldrecht; het gehucht heet nu Kouter. De volgende redenen nopen ons iit besluit te nemen : Dit Hulsterloe lag in bet oostende van Vlaanderen ; 2. Het lag in het land van Waas, int soete lant van den dichter; 3. Het was eene vermaarde bedevaartplaats in de Mid-Ieleeuwen ; 4. Daar vond men de Kreke, eene beek, welke in de Wester- schelde bij Saaftingen vloeide; men vindt er nog een 12,ehucht, de Krekelmurte; en in beide namen heeft men het eerste deel van het Kriekeput van den Reinaert; 5. In de 15e eeuw (1442) vond men op Kieldrecht nog een stuk land, genaamd den Simon, een ander de Woestone, en een derde, de Wzldernesse drie namen, welke men in de teksten van den Reznaert ontmoet; 6. Emdelijk spreekt eene oorkonde van 1269 van eenen Willelmus Clerzcus, die te Hulsterloo woonde, en men weet, dat de dichter van Reznaert I, Willem heette : Willem, die Madock maecte. Ben Etymologisch Woordenboek. ?Wij lezen in den Ned. Spectator van 12 Nov. : 4, Prof. UHLENBECK verstaat bij uitnemendheid de kunst b-eken te schrijv-:n, die als handleiding kunnen dienen bij zijn onderwijs. ZOO gaf hij in 1894 uit een handboek der Indische klankleer, dat aan de studenten, die in de klassieke en Nederlandsche letteren 0 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. studeeren, onschatbare diensten bewijst door de groote helderheid, waa mee de dikwijls lastige problemen der vergelijkende taalstudie zijn uiteengezet. Vooral zij, aan wie het handboek bekend is, zullen de uitgave van dit Indtsch etymologisch woordenboek met vreugde begroeten... Laten wij als voorbeeld nemen het Etymologische Worter- buch der Griechischen Sprache van PRELLWITZ, dat hoe beknopt ook, door hem, die het Gi ieksch bestudeert, niet gemist kan worden. Verdwenen is die omhaal van woorden en beteekenissen, welke men in de gewone lexica vindt, waarin geen systeem is te bespeuren. Zij heeft plaats gemaakt voor eenige -,voorden uit verwante talen en een of twee grondbeteekenissen... Het woordenboek van prof. UHLENBECK is op dezelfde leest geschoeid als dat van PRELLWITZ... De indo-germaansche grond- vormen worden alleen gereconstrueerd, waar het bepaald voor de duidelijkheid nuodig is, en dit bevordert zeker het practisch nut. Mij is het reconstrueeren der oertaal steeds even onvruchtbaar voorgekomen, als het zoeken naar het land, waar die Indo-Europeanen zouden gewoond hebben, aan welke nu eens eene woonplaats wordt aangewezen in de buurt van de Caspische zee, dan weer in het noorden van Europa. Het is een tasten in den blinde. Wanneer ik op een tweede voordeel mag wijzen, is het dit, dat prof. UHLENBECK met groote omzichtigheid te werk gaat en geen gewaagde vergelijkingen zoo vermeldt, alsof geen twijfelen aan de waarheid mogelijk ware. Wat niet wettig bewezen is, worth of niet opgenomen of, als er vefl voor pleit, onder voorbehoud meegedeeld. Het is de Hollandsche degelijkheid, die hierin zoo gunstig afsteekt bij de oppervlakkigheid van onze naburen, die alles verklaren en voor geene moeilijkheden staan... . De Oude Belgen. ?Waar woonden de oude Belgen? Die vraag beantwoordde de beer J. FREDERICHS in het oudherdkundig Congres van Mechelen en zijn stelsel kwam hierop uit dat hij de standplaats sommiger stammen meende aan te treffen binnen de palen onzer middeleeuwsche bisdommen. Volgens die meening waren de volkeren in Cesars tijd gevestigd als volgt : 10 De Morinen woonden tusschen de Aa en de oostelijke grens van den pagus van Teerenburg. 2?De Menapiers op den linkeroever der Schelde, in Zeeland en Holland tot over den gewezen Rijn. d, 3?De Nerviers op den rechteroever der Schelde in 't bisdom van Kamerijk. 4?De Aduatteken tusschen den Samber en de Maas in den Lommepagus. 5?De Condrusi in Condroz. 6' De Pcemani in Famenne. 7?De Eburonen tusschen de vijf laatste volkeren, tusschen de mondingen van de Schelde, de Maas, de Waal, den Rijn en de scheiding der bisdommen van Trier en Reims. 8' De Trevieren in 't bisdom van Trier tot aan den Rijn. 0?De Segni rondom de monding der Semois. Men kept de woonplaats der anderen niet. Edda. ?In de Nederlandsche K. Academie besprak prof. SYMONS de afleiding en de beteekenis van het woord Edda. Spreker DRIJMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 141 herinnerde er aan, dat onder den naam Edda twee geschriften der Oud-Noorsche literatuur worden begrepen, het door den IJslander SNORR1 STURLUSON (1178-1241) vervaardigde handboek der Skalden- kunst, als Snoira Edda bekend, en de verzameling Eddaliederen in 1643 door den brsschop BRYNJOLF SVEINSSON ontdekt en door hem Saemundar Edda beriteld. Spreker toonde het onhoudbare aan van de gewone verkiaringen van Edda als overgrootmoeder en als ars poetica en meent dat het woord met meer recht moet worden afgeleid van Odd', eene hofstede in het zurderkwartrer van II sland, door SAEMUNDR SIGFUSSON en zijne nazaten bewoond, welke in de Middeleeuwen een der centra der IJslandsche geleerdhetd was, waar ook SNORRI zijn oplelding genoot. Vermoedelijk heeft hij voor zijn handboek der Skaldenkunst met materraal uit de school van SAEMUND te Oddi zijn voordeel gedaan en daarom zijn werk Edda, het boek van Odd', genoemd. Langen tijd heeft men op IJsland den naam van SAEMUND in verband gebracht met het boek van SNORRI. Daaruit ontstond de hijpothese dat SAEMUND de grondlegger van SNORRI'S werk zou zijn. Meer en meer won de meening veld dat de prozaische Edda een uittreksel moest zijn urt een verloren gegane oudere Edda ; daarbij dacht men aan SAEMUND als den auteur der oudere r econstructie, terwiji SNORRI de bewaard geblevene jongere geschreven zou hebben. Bisschop BRYNJOLF meende in 1643 dien ouderen Edda gevonden te hebben en noemde de verzameling naar SAEMUND. (N. Spectator.) Wij zien Been verband tusschen de woorden Oddi en Edda en hechten meer geloof aan den ultleg der bevoegde Noorsche geleerden die den zrn van poetielc taalkundig bewezen hebben. Humaniora. ?In ons land wordt er ook wel eons gesproken over de regeling der humanzora. In eene cede van Dr. VAN OPPENRAAY, verachenen in de Studien LI, 4, lezen wij daarover het volgende : 6, In 1871 ontvingen GEORGIEWSKI en STEINMANN van het Russisch gouveinenaent de opdracht om te onderzoeken welke de rneest geschikte opleiding was, niet voor het Academisch onderwijs in het algemeen, met voor de letter en, met voor de rechten, maar uitsluitend voor de hoogere technische stuires. De beide afgevaar- digden her eisden Durtschland, Oostenrijk, Hongarije, Zwitser- land, Fr ankrijk, Belgie en Amerika. Zij ondervroegen bijna uitsluitend directeuren of hoogleeraren van Polytechnische en Industrieele scholen, v is-, natuur- en scheikundigen, mechanici en architecten van grooten naam. Zou rnen met geneigd zijn van die zijde den iaad te verwachten : de Leste voorbereiding voor technische studies b oefemng van de vakken, die daarmee onmiddellijk verband houdeii? Meer dan 5o autoriteiten op \yrs en natuurkundig, op technisch en industrieel gebied verklaarden in de meest krasse bewoor- dingen, da: verre boven vroegtijdige beoefening der natuur- en wiskundige vakken te verkiezen was goed geleide studie der klassieke Wen._ Het groot Kanon van Gent. ?In den bulletijn der maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, nr 7, lezen wij eene schoone verhandeling van M. A. VAN WERVEKE over het groot kanon van Gent en namelijk over zijne geschiedenis, zijnen naam en zijnen .00rsprong. Aldus, verre van dat het groot Kanon ?in 1578 ?zege- vierend zijnen intocht deed te Gent, heeft men alle moeite gehad 142 DRIEMAANDELLIKSCH OVERZICHT. om een schipper te vinden, die het naar Gent wilde brengen ; verre van de eerewacht van meer dan 200 soldaten, bracht de schipper een brief van verontschuldiging over het lang wegblijven merle. Stelt men ons nu de vraag Waarom werd het groot Kanon naar Gent gevoerd ? De wijze, waarop dit geschied is, heeft ons geleerd, dat het met was, zooals het algemeen wordt geloofd, om eindelijk weer te krijgen, wat men sedert meer dan een eeuw terug verlangde, omdat het als een onderpand van de viijheid werd aanzien. Daar blijkt inderdaad niets van : er beslaat geen enkel bewijs. dat de Gentenaars een oud recht op dat stuk declen gelden, noch dat die van Oudenaarde zulk recht hebben eikend... Men bemerke overigens, dat men niet alleen het kanon, maar ook nog 6 kogels medevoert... Als men mij tegenwt.rpt, dat de Groote Griete in 1578 Beene diensten meer kon bewijzen, dan zr-1 ik antwoorden, dat de stad zich de fantaisie van het onnoodig overbrengen van een gi oot stuk gcschut niet veroorloven kon, getuige daarvan het overgroot tekoi t in de rekeninghe vander fortificatie... Waarom, vraagt men ons weer, werd dan het Groot Kanon naar Gent gebracht : het kon toch geen diensten meer bewijzen? Volgens onze bescheiden meening was men in 1578 wel overtuigd dat het kon gebruikt worden... Vanwaar komen de namen van het groot kanon? Slaat men ha Woordenboek der Ned. Taal van DE VRIES en TE WINCKEL op bij het Nx oord Griet, dan vindt men het opgegeven als eene verkorting van den vrouwennaam Margaietha, Mai griet. Het wordt gebruikt in toepassing van eene booze vrouw, of als en personificatie van een kwaad wijt. Vaak met eene nadere bepaling ; booze, kwade Griet... Mij dunkens is de toepassing van Griet, den naam eener booze, geruchtmakende vrouw, op een dondei brakend kanon gemakkelijk te begrijpen... ? Welk is nu de oorsprolig van dit kanon ? ?Het groot Kanon of de groote Gnete is niet de Gentsche Groote Griete, welke in de Middeleeuwen zuike vermaaiodheid had verkregen, het werd omstreeks het midden der XVe eeuw misschien te Bergen gesmeed, behoorde tot het geschut der het togen van Burgondie en werd van Oudenaarde naar Gent gebracht in 1578. )) Friesch Naamboek. ?Daar is een nieuw werk van JOHAN WINKLER in 't licht gekomen. Het beet Friesche Naamlifst (Onoma- sticon Frisicum) en wierd te Leeuwarden bij Meijer en Schaafsma uitgegeven. Het beslaat XVI-46o bladzijden in filnen, keurigen druk en ieder bladzijde is in twee kolommen verdeeld of sponden, zooals JOHAN WINKLER zegt. Hoe dit boek opgesteld is? Een voorbeeld zal 't aa,schouwbaar maken M. ADE, ADO, Ada, Aedo, Aede. V. ADA, Ade, Aad, Aed, Aedie, Aedjen, Aedken. G. ADAMA, ADEMA, ADES, Adingha, Aedinga. Adena, Aden, Oostfriesch. Adink, Ned, Adisson, Ading, Eng. P. Adema-polder in Haskerland. Adinghem, dorp in Artesier Frankrijk. Adeghem (Adinga-hem) dorp in Oost-Vlaanderen. Adin- kerke (Adink-kerke, Adinga-kerke, in 959 Adingahem) dorp in West-Vlaanderen. Gij hebt eerst den voornaam onder M en V : de oude Germanen droegen een bonten schat van namen, met al de schakeeringen en, DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 143 uitingen van hunnen levenslust en hunnen levenswandel doortinteld ; de Friesen hebben al die namen in overvloed bewaard en met de eigene tinten hunner krachtige en schilderachtige sprake gekleurd. Onder G staan de geslachtsnamen en onder P de oordnamen ; de voornamen gelijken bronnen : een vloed van maagschapsnamen en plaatsnamen komen als schitterende waterstralen uit die vruchtbare namenwellen gesproten. Met blijheid begroeten wij de voltooiing van dit friesch Naamboek, dat den geleerden Standfries jaren arbeid gekost heeft en dat de navorschei s eene echte goudmijn verschaft op het belangwekkend gebied van namenkunde en beschavingsgeschiedenis. Pitthem, 18 December. J. CL. I 476 4 tat $IP$ P Z : 3" s'iltitiP it PELGR1MS. Lumen ad revelationem gentium. (Uit bet officie van Lichtmis.) De wereld is een wijde baan, Waarover jaar aan jaar, Sinds duizende eeuwen peigrims gaan, De Hoop tot beukelaar. Ontelbre volken, vreemd in taal, Ontmoet men op dien tocht, Den lijdensweg ter zegepraal, Door Christus zelf bezocht. De weg is lang en ver het doel, Verpoozing kort en schaarsch, Een onweerstaanbaar heilsgevoel Bezielt de wande!aars. Zij blikken in het vergezicht Op de ongeschapen zon, Die alle nation verlicht, Den baaiaard overwon. Maar velen van den dichten drom Bezwijken onder weg, Bereiken nooit het Heiligdom : Zij vallen van de steg, PELGRIMS. 145 Waarbij Volharding en Geduld Tot wachters zijn gesteld, Het flikkrend lemmer, rijk verguld, Op ieders borst geveld. De zwakken wijken voor het zwaard, De sterken zijn verblind Door goud, dat, uit het slijk vergaard, Zoo vele aanbidders vindt. Een klein getal dringt moedig door, In ether uitgedost, Zij worden in den zonnegloor Der Lichtbron opgelost. Hun lichaam was een Chrysaliet, Een vluchtig vlindergraf; De ziel onttrok zich aan het Niet En lei haar stofkleed af. De wereld is een pleisterplaats Op weg naar de Eeuwigheid; Een doortocht, waar de geest des kwaads Zijn hinderlagen left. Aanhoudend daagt van wijd en zijd Het woelend huisgezin Der Adamskindren op ; de Tijd Haalt de achterblijvers in. Ook zij verlangen naar het licht, Dat hun van jongs af aan Als Blijde Boodschap wend bericht; Miljarden zijn gegaan. 146 PELGRIMS. Maar velen van de lange rij, Ontgoocheld, levensmoe, Gaan zitten in die woestenij En luiken de oogen toe. Gelijk een bergstroom, rolt en bruischt De zielverhuizersstoet De zielverhuizersstoet Onstuimig voort, geen rotswand sluist Den bonten menschenvloed, Bij drommen, legers, een voor een Op de uitgestrekte baan, Maar ieder met zijn leed alleen, Onpeilbare oceaan, De ontwaakten steken de armen uit En roepen : ?Wacht ons, wacht! De weg wordt eenzaam, geen geluid Verstoort den langen nacht. Alleen verwijderd, dof gerucht Weerklinkt het pelgrimskoor Gelijk een stervende afscheidzucht Verwijtend in het oor : K Het leven is een bedevaart; Wie afschrikt voor de reis, Ziet nimmer, werd door God verklaard, Het Hemelsch Lichtpaleis. Verdwaalden, glanst een liefdestraal, Waar Hoop gebannen is; Uw naam prijkt nimmer in de zaal Der nagedachtenis! ? KAREL QUAEDVLIEG. 010 .416, WeiWri VOIZM JACOB CATS. ET is zeer merkwaardig hoe de Nederlandsche literatuur langza- merhand in den vreemde begint door te diingen, hoe zij bij de naburige volken belangstelling verwekt, en, even als de Deenscde ?ook een klein-volk literatuur ?eene plaats inneemt in de algemeene geschiedenis. Onze middeleeuwsche letterkunde mocht natuurlijk niet onbekend blijven aan den geleerde en vooral onze Reinaert was een epos, dat, behoorend tot de standaardwerken der middeleeuwen, zoo ook tot den voorraad van den geleerde behoorde. Doch ooze zestiendeeuwsche letter- kunde, en vooral onze moderne letterkunde, bleven fang buiten hct alge- meen belang van den vreemde. De Duitschers hadden wel werken van Ruusbroec vertaald, later vertaalden de Engelschen brokken uit J. Cats, doch die kennismaking met onze letterkunde bleef in een engen kring beperkt. Later vocht de vertaling van den Havt/aar een bres door de onver- schilligheid tegenover onze moderne literatuur, en sindsdien won de belang- schilligheid tegenover onze moderne literatuur, en sindsdien won de belang- stelling immer veld. In a the Athenceum verschijnt nu ieder jaar stelling immer veld. In a the Athenceum verschijnt nu ieder jaar een verhandeling over de Nedellondsche letterkunde in Noord en Zuid ; in de Revue des deux Mondes, en in de Revue Encyclopêclique Larousse, maakte Th. de Wyzema zich verdienstehik door talrijke studies over Nederlandsche schrvers; werken van Louis Couperus werden in het Dnitsch vertaald, nu onlangs geleden verscheen te New-York een rneester- lijke vertaling van Vondel's Lucifer, dcor Leonard Charles van Noppen en eindehjk promoveerde voor korten tijd een student uit Fransch Vlaanderen, de heer G. De Rudder, met een Latijneche thesis over Tesselschade Roemer en liet tegelijker tijd een uitgebreid Fransch werk verschijnen over het leven en de gedichten van J. Cats. Vroeger reeds, in de Revue des deux Mondes, had Albeit Rêville, een zeer onderhoudend artikrl geschreven over J. Cats : ?Un moraliste Nc'erlandais JO, doch enkel uit een oogpunt van moraal den dichter beschouwend. De heer G. De Rudder heeft het onderwerp (I) G. DE RUDDER ; Un poête We'erlandais, Cats. Sa vie et ses oeuvres. Calais, 1898. 1 48 JACOB CATS. uitgebreid en J. Cats onder alle oogpunten beschouwd : als man in het privaat leven, als dichter, als moralist, als geleerde immer met een uiterste nauwkeurigheid die overal getuigt van grondige studie en groote ingenomenheid met het onderwerp. Jacob Cats is een der zeldzame Noord-Nedeilandsche dichters die in Zuid-Nederland lopulan- werd, en de overlevering heeft tot heden toe de herinnering aan ?Vader Cats D bewaard onder het oudere geslacht, dat vaak nog een opinie bevestigt met een spreuk nit Cat's gedichten. De populariteit van Cats in Vlaanderen ligt vooral in de didactische richting van den geest van ons yolk, dat, gedurende eeuwen bijna geen andere dichters dan didactische gekend had : Maerlant, Van Velthem, Boendaele, Van Heelu, hadden alien een didactischen toon aangeslagen, in een taal die alles behalve dichterlijk was. Later kwamen de rederijkerkamers nog dien toestand verergeren : de rijmelarij was in vollen bloei : Apollo, Melpomeen, Momus, Pallas, Clio, gansch de Parnassus was herboren op Vlaamschen grond en gansch die prachtige Gneksche mythologie zoo fijn en zoo vol geest was herschapen in een hoop lompe boeren en boerinnen. Aan die pseudo klassieke rijmelarij deed Cats ook mede, en zoo, door den didactischen inhoud van zijn gedichten., en door hunnen rederijkersvorm, werd Cats een lieveling in Vlaanderen. Hij was overigens, in persoon, in Vlaanderen bekend, waar hij dikwijls kwam : hij bezat in het noordelijk gedeelte uitgestrekte polders die hi] droog gemaakt had door bedijkingen ?dit was zelfs een zijner meest geliefkoosde en meest winstgevende bezigheden. Hij was een practische dichter. ?Die bedijkingen van polders in Vlaanderen, biachten hem in betrekking met de abdij van St-Baafs die uitgestrekte goederen bezat. Zoo kwam hij to Gent, en reisde zelfs door Vlaanderen, tot aan Ieperen, waar hij luisterlijk ontvangen werd doer een rederijkerskamer, en een ongehoorden bijval genoot met een rijmende rede die hij toes voor de hand uitsprak. Cats had nog een andere populariteit `.- de vnje toon van enkele zijner gedichten, deed hem soms wel beschouwen als een liederlijk man en zoo kwam het dat zijne gedichten in den Index geschreven stonden voor kinderen. Wat men er ook van zegge, Cats was een epicurist, maar een protestantsche epicurist : het erotisme zijner gedichten gaat gepaard met preekachtige moraal, die soms wel een indruk veroorzaakt van veel schijnheiligheid. Zijn epicurisme en zijn erotisme hebben niets gemeen met die van Horatius. Deze negeering van dichterlijke of letterkundige waarde bij Cats en van oprechte, reine moraal, zooals die alleen kan aangenomen worden door iemand die in den Nazareaan het zinnebeeld ziet der moraal, namelijk dat de daden gelijk staan met de woorden, deze negeering, zeg ik, schijnt in stt ijd met den lof dien il, tot hiertoe den heer De Rudder toezwaaide voor het lijvig boekdeel dat hij aan J. Cats wijdde. Niet toezwaaide voor het lijvig boekdeel dat hij aan J. Cats wijdde. Niet om de verheerlijking van Cats zelf was het dat die woorden van lof geschreven werden, maar om de gevolgen van die verheerlijking, namelijk, JACOB CATS. 149 dat de beer De Rudder, door de grondige studie die hij van Cats' tijdstip maakte, een treffend tafereel schetste van gansch een periode der Nederlandsche letterkundige en politieke geschiedenis en zoo den uitheemschen lezer in betrekking bracht met mannen die andere pluimpjes op hun hoed dragen dan wader Cats doet. op hun hoed dragen dan wader Cats doet. De poezie was niet voor Cats het hoogcte doe] en hij offerde graag aan meer wereldsche zaken hij was er erg op uit op verza- meling van schatten en zijn Borst naar eervolle doch ook winstgevende ambten, wierp hem m een karakterlooze, butgi i ,re pouttek, die, juist omdat hij niet een man was van karakter zooals een Barnevelt of een De Wit, maar een a homme a tout faire in de handen van Frederik Hendrik en later van Willem II hem tot de hoog,te betrekking in den Staat bracht, namelijk tot die van Groot-Pensionaris. Het serhaal der parasitische opstijging van Cats tangs dien jongen, wilden die Willem II was, zou te onbeduidend geweest zijn : hij was te veel een i comparse u om gansch alleeo het tooneel te kunnen vullen met zijn kleurlooze personaliteit, co de indruk is zoo geweest bij me, gedurende de lezing van den beer De Rudder's werk, dat ik maar heel weinig van Cats meer gezien heb op dat letterkundig en politiek tooneel, dat de man achter de schermen geduwd werd met zijn langdradige rijmelarij, en dat de ware hel len van de eeuw, gansch het voorplan innamen. Mainix, Frederik Hendrik, Willem II, Olden Barnevelt en de gebroeders De Wit, in de politick, Hooft, Huygens, Vondel in de letterkunde. Vootal Vondel schtjnt me immer heerlijker en giooter nog, telkens ik weer zie, hoe Cats met vuile handen, die reine figuur aangreep. Zelfs geen godsdienst!ge verbittering mocht den rijken tats veroorloven, Vondel met walgelijke taal te bemorsen, want Vondel was arm, eerlijk Vondel met walgelijke taal te bemorsen, want Vondel was arm, eerlijk en geniaal. Zijn armoede alleen moest voldoende geweest zijn om hem te vrijwaren tegen smaad, want de arrnen staan net dichtst bij God, en dat mocht Cats niet vergeten, die het goddelijk wezeo immer en overal aanriep, zelfs in zijn erotische gedichten! Die daad, zijne politieke weekheid, en het afstootencl mengsel van erotisme en schijnheiligheid in zijn werken, zijn feiten die mij Cats immer antipathiek gemaakt hebben, zonder te rckenen dat zijn lang- dradige en ondichterlijke taal nog de belangloosheid eterguen die de onderwerpen van zijn gedichten in mij verwekken. Toch beschouw ik het work van den hoer De Rudder als een uiterst belangiijk en nuttig work, omdat hij zich niet bepaald bij zijn onderwerp gehouden heeft; het uitgebreid heeft tot een heele brok onderwerp gehouden heeft; het uitgebreid heeft tot een heele brok nit de Nederlandsche politieke en letterkundige geschiedenis en op die wijze veel bijgedragen heeft tot kennismaking van den vreemde, met een tijdstip uit ons geestelijk Leven, en wel met een der belangrijkste de levendige, bloeiende periode van het einde der XVI en het begin der XVII eeuw. HENDRIK DE MAREI. Hoe zou een u ecole payante in het Nederlandsch wel heeten ? In zijne voordracht over het Nederlandsch in de Gentsche Dagbladpers heeft de heer Arnold o. a. de uitdrukking betalende scholen ofgekeurd, en. andere benamingen aanhevolen. Met deze voorstellen heeft de heer Bul- tynck geen vrede ; hij neemt betalende scholen in bescherming. Met hun verlof gezeid : de heeren hebben allebei gelijk ?en ongelijk. De heer Arnold heeft als hij betalende scholen afkeurt ; want zooals hij zeer ten:Tilt zegt, die scholen betalen niet, maar het daarin gegeven onderwjs wor It betaald. > Dit kan men nizt ontzenuwen door te antwoorden, zooals de beer Bultynck doet .Zeer juist, maar dat is zoo waar in 't Fransch als in 't Vlaamsch en toch is ecoles payantes goed Fransch.. Omdat een wending in een taal onberispelijk is, daarom is de letterlijke vertaling dezer wending het nog met in een andere taal. Men moet steeds rekening houden met het taalgebruik. En nu is het er zoo mede gesteld, dat een gebruik van het tegenwoordig deelwooid, zooals dit in een uitdrukking als ecole payante voorkomt, in het Nedeilandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is. De beer Bultynck heeft als hij weinig lust betoont, om de door den beer Arnold voorgestelde benamingen aan te nemen. Niet d it deze op zich zelve onjuist zijn, iutegendeel; maar ze passen weinig of met voor Belgische toestanden. Daa.r1/4mboven schijnt het me weinig in overeenstem- ming met den tijdgeest, om volksschool te gebruiken voor scholen waar kosteloos onderwijs wordt gegeven, eu bjzondere school voor die, waar, voor hetzelfde onderwijs dient betaald te worden. Maar hoe deze laatste soort van scholen dan te noemen? Me ducat, het is heel eenvoudig.Noch de beer Arnold noch de heer Bultynck schijnt er aan gedacht te hebben hoe het eigenlijke yolk, dat van het Fransch weinig afiveet en door zijn nog zoogoed -Is onvervalscht taalgevoel gezeid wordt, die scholen heet. \Vie te Gent luistert naar de taal van de spraakmakende gemeent zal wel vaak hooren spreken van betalende scholen, want dat is nu eenmaal de officieele naam ; maar met minder vaak zal hij hooren betaalde scholen, en de menschen mogen daar nu too gekomen zijn, doordien in de vlugge volksspraak betalende licht betaalde wordt, of door het minder of meer duidelijke besef, dat betalende scholen volmaakte on= is, hetzij door beide oorzaken samen, ?dat betaalde << ECOLE PAYANTE ? 151 scholen alleen juist is, zal Loch wel onbetwisbaar zijn : die scholen betalen niet, ze worden betaald. Maar het yolk, althans het Gentsche yolk, kent nog een andere benaming, to weten Fransche school, en deze is niet minder juist. Van- ouds wordt in onze Nederlanden een school benoemd naar het voornaamste yak, waarin daar onderwijs gegeven wordt. Wie kent niet, al was het maar uit het guitig vers van De Gênestet, den naam Laqnsche school, tot voor korten tijd in Holland de benaming voor 't geen daar thans een Gymnasium heet, een Athenaeum, zooals men in Belgie zegt ? Met dit Latbinsche school komt Fransche school voortreffelijk overeen; en niet alleen is deze laatste benaming juist met het oog op het taalgebruik, maar ook met het oog op de werkelijkheid : onze betaalde scholen zijn Fransche scholen bij uitnemendheid! Het dagelijksch Bestuur onzer stad heeft dus keus genoeg, als het de onnederlandsche benaming betalende school do'r eene betere wil vervangen. Moge dit weldra geschieden, dan zal niet alleen de onjuiste uitdrukking verdwijnen, maar ook het dwaze betaalschool, dat op de deur der school in de Casinostraat, en misschien ook op die van andere, . prijkt ? Daar is dus een school gevestigd, waar de kznderen leeren betalen. Want wat moet betaalschool antlers beteekenen. in 't Nederlandsch, aangezien b. v. een teekenschool een school is waar men leert teekenen ? Januarz 1899. WILLEM DE VREESE. tartr.221,,Ent BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, door J. VERCOULL1E. 2e verbeterde en zeer vermeerderde uitgave. Gent, J. Vuylsteke, 1898. De eerste uitgaaf van Prof. Vercoullie's Etymologisch Woorden- boek , dagteekent van 1890; dat nu reeds een herdruk was noodig geworden, bewust genoegzaam dat het boek aan velen is nuttig geweest, en werkeluk ?hoe alledaagsch het ook klinken moge ?een leetnte heeft aangevuld. Nerd de eerste uitgaaf gunstig onthaald, deze tweede verdient niet minder warme aanbeveling. De melding ?verbeterd en zeer vermeerderd, n die op den titel voorkomt, staat er niet zonder grond. ?De inhoud van de eerste uitgave, zegt de schrijver in zijn bericht is zorgvuldig nagezien en van onnauwkeurigheden gezui- verd ; eenige onjuiste etymologi6n zijn terecht gewezen; vele twijfelach- tige hebben aannemeluker oplossingen gekregen... Bij de hoofdwoorden tige hebben aannemeluker oplossingen gekregen... Bij de hoofdwoorden zijn thans ook de beteekenissen vaker aangegeven; de quantiteit der klinkers is aangeduid en de Grieksche woorden komen in Grieksche letter D. Wat de vermeerdering betreft, zij bestaat hierin dat, ten eerste, de tekst met ruim 23 blz. is aangegroeid door het opnemen van woorden die in den eersten druk ontbreken, en dat, ten tweede, de verschillende bijvoegsels, door den auteur in 1890 beloofd, er nu wezenlijk staan, zeer zeker tot groot genoegen van de gebruikers van het werk. Die bijvoegsels bevatten den etymologischen inventaris van de Nederlandsche taal (bl. 344-396), de lijsten der in het boek voorkomende Grieksche, Latijnsche, Fransche, Duitsche en Engelsche woorden (bl. 392-464), waarvan die der Fransche woorden aan de Ger- maansche tales, en inzonderheid aan het Nederlandsch ontleend (bl. 411 en vlgg.) afzonderlijk dient vermeld te worden. Dat die verbeteringen en aanvullingen de waarde en bruikbaarheid van het werk nog vergroêt hebben, zal geen vender betoog behoeven, en onnoodig is het ook er bij te voegen, dat deze herdruk volkomen op de hoogte van de tegenwoordige wetenschap is. Verbazend mag het heeten dat de schrijver er in geslaagd is ons, in dit handig boekje, in klein 8?en nog geen 500 blz. tellende, zoo een riike schat van vaak elders niet te vinden inlichtingen aan te bieden. Niemand zal het hem euvel duiden, als hij, met rechtmatigen trots, daar in zijn e bericht r op wijst : met nog meer recht dan bij de eerste uitgave meent hij thans te mogen zeggen dat zijn boek meer stof bevat dan de andere werken van dien aard, waarmede inzonderheid de bekende woordenboeken van Franck en Kluge bedoeld worden. Vergeleken met die werken geeft het niet alleen de etymologie van veel meer- woorden, maar duidt nog, zooveel mogelijk, de etymologie aan van BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 153 de vreemde woorden welke in het Nederlandsch werden overgenomen. Ik wil het, in deze weinige bij een eenvoudige aankon- diging van de tweede uitgave laten. Itnmers, voor een bespreking van de opgegeven etymologien zelf is het noch de pleats noch het oogenblik; van den anderen kant is het Etylonzogzsch IVoordenboek van den Gentschen hoogleeraar te geed bekend aan al wie zich op de studie van de Nederlandsche taal toelegt, dan dat het noodig weze nor eens te herhalen dat het een kostbaar, ja onmisbaar hulpmiddel bij die studie is. Ik wensch dezen herdruk veel bijval. De uitgever verdient veel lof voor de goede typographische uitvoering; er zijn betrekkelijk weinig diukfouten. Leuven. C L. Dictionnaire francais-neerlandais des termes de droit, par PAUL BEI LEFROID, allocat-al one. juge ,uppleant au Tribunal de Hasselt, charge de cours l'Universite de Liege. ?Prix : 5 fr. ?Hasselt, imp. et lith. Ceysen,, rue du Denier, no 1897. Practisch is M. Paul Bellefroid's bock voorzeker in dezen dat het den zoeker toelaat aanstonds voor een fransch woord of eene fianc,che uitdrukking eenen gelijkstaanclen vlaamschen term to vinden, en 't zal als dusdanig in de laamsa e rechtswereld een geed onthaal genieten. Of het geschikt is om onze tegenwoordige iechtstaal, die over 0.0 in Nederland met het harde doch jniste wooid karikatuur a bestempeld werd, tot eene degelijke nederland,che en tevens strenge rechtskundige taal te herscheppen, ti alt te betwijfelen. at was ook zijn doel niet, zegt schrijver ons in zijne inleiding, en is ook zijne taak niet, zou hij er kunnen bijvoegen. Inderdaad hij biedt geen didaktisch werk aan, doch enkel eene verzameling der woorden en teimen in de heden- daagsche rechtstaal tevinden. Is nu die rechtstaal onbestemd en onvolniaakt, dan zal de wooi,lenlust natuurlijk van denzclfden aard In den grond mangelt het den vlaamschen rechtsgeleercle, voor 't vaststellen zijner woorden, aan inaatstaf. De vertalingen in onze woordenboeken te vinden zijn onvoldoende, en die welke voor eenige wetboeken bestaan, zecr uiteenloope.id. 0 ze Vlaamsche Academic heeft tot nu toe nog geene woordenlijst van rechtstermeia uitgegeven. Even teleurstellend is 't dikwijIs bij onze Noorderburen op zoek te gaan, daar in vele gevallen begrippen en termen, in onze wetbocken vooikomend, in de hunne niet te vinden zijn. Als enkel voorbeeld diene de vertaling onzer belangrijke tiilogie 1) (issas,sznat, 2) meurtre, 3) homicide, die Bellefroid vertaalt door i) bera,tmde /word, //word met voorbedothien rode, 2) moord, 3) doodslag-, manslog. Het Nederl. Strafwetbock gebruikt met meer juistheid moord voor assassznat en cloodslap,- voor meurtre. De derde term komt er met in veer. NI Obrie stela voor dezelfde terminolw,ie aan te nemen en voor homiczde een meuw woord in te voeren, bijv. het nude ?enthivinA, ? Hoe onvast onze rechtstaal oak zij, bet ware nochtans op vele plaatsen den schrijver mogelijk geweest meer juistheid in de keus der woorden en uitdrukkingen, ineer beperktheid in het opgeven van syno- niemen aan den dag te leggen. ?Hij schijnt zi(h inderdaad meer bekommerd to hebben om den belanghebbenden cone groote keus van woorden op te disschen, dan wel om hem altoos 't gepaste woord aan te, duiden, hetgeen hij 't gebruik twijfel en aarzeling moet te weeg brengen. Ons dunkt, dat de schrijver ook te veel houdt van de gesmede woorden en uitdrukkingen, die nooit door welkdanige spreker zullen 134 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. gebruikt worden. Dat spruit meestal rut de in Belgi?yr-1j algemeene zucht om fransche woorden en uitchukkingen, in al hunne deelen, letterlijk te vertalen, in plaats van in het taaleigen op zoek te gaan. Zoo bijv. de fr. undrukking de plein drort wordt allerbest door van reclitswege weergegeven (1). Bellefroid heeft ongelyk vho plein) die uitdrukking te vertalen door van vollen rechtswesie, lets wat hem overigens met belet by droll dezelfde uitdrukking kortaf door van rechtswege weer te geven Gevaarhjk is 't ook alle woorden van vieemden (meestal franscheal oorsprong te willen vervangen door een nederlandsch woord ; negen- maal op teen is dan 't nederlandsch woord eene onjuiste vertaling en is 't op voothand eroordeeld om in den mil, waarm de purist het zou willen doen doorgaan, ongebruikt te bhjven. ?In zijne inleiding geeft schrijver zelf toe, dat een aantal vreemde woorden burgerrecht gekregen hebben in 't nederlandsch en moeieltjk kunnen ter zijde gelaten worden. Waarom ze dan ru( t, kort en goed, alleen bewaard ? Waarom ze slechts gegeven naast, dik wyls achter eene reeks onbekende en ongepaste? In algemeenen regel 't vrees voor spotternij die ons weerhoudt in 't gebruik Bier woorden, vrees on7e vlaamsche taal te doen aanzien als arm en ontoereikend. Instinkmatig rust dan het spook te voorschijn van zeker fransch dagblad der hoofdstad, meester rn 't jokken. Zal echter de lachlust zich minder deugd doen aan woorden, vlaamsch van tooi, loch ellenlang of onjuist, en alleen verstaanbaar voor den smid ? Lafontaine schreef eens eene fabel ?Le paysan, son fils et Pane, ? en er bestaat een vlaamsch spreek'voord << Doe wel en zie niet om ? ?Wie lachte ooit om 't fransch voorkomen van engelsche woorden als constitution. prohibition, importation, waaraan 't werk van 't engelsch taaleigen zoo diep ingedrukt word, dat ze btj 't uitspreken voor een franschman onkennelijk ztjn geworden. Ms eenige voorbeelden gelden Credit = vertrouwen, handelsvertrouwen, crediet. Fabrique werkplaats, mjverheidsgesticht, fabriek. =-- minister, landschepen. Contrat = I) overemkomst, 2) schriftelyke overeenkoinst, 3) voor- waarde, 4) contract. Elk dezer vier woorden heeft eenen zin op zich zelf, en enkel 't laatste geeft volledfg het fransche contrat weer. Met de grootste omzichtigheid moet men te werk gaan in het opgeven van synoniemen. Te licht aanziet men als eensbeteekenend woorden die een zelfde slag van zaken ultdrukken, underling verschillend door eene kleine bijzonderheid, die er vencheidene soorten van maakt. In rechtstaal, waar elk begrip eene goe le bepaalde beteekenis heeft, dient daar vooial op gelet. Bt.] acquerczir, hetgeen schrijver door verkryker vertaalt (verwerver ware misschien juister) geeft hij als tweeden zin kooper, waarschijnlijk omdat Ledeganck in art. 1601, 1607 en andere van 't Burgerl. Wetb. onjuist kooper gebruikt heeft, waar de fransche tekst acquereur heeft. Het burgerl. wetb. onderscheidt uitdiukkehjk tusschen aque'reur en ache- tear. Er dient dus in 't vlaamsch ook onderschetd gemaakt. Emancipation vertaalt Ledeganck door zelfmalerzz; hij steunt het (1) Zoo ook gebruikt door Ledeganck in art. 16o I, 1607, et andere van 't Butgerl. Wetboels BOEKENNIEUWS EX KRONIJK. I55 woord op 't gebruik van vetwante uitdrukkingen, die in oude kostumen voorkomen, zooals zijns zelfs zijn zips zelfs worden en zelfs makers Hij geeft redenen waarom ontvoogdzng en handlichting hem met verkieshjk schijnen. M. Paul Bellefroid, in plaats van een keus te doen, geeft de drie voorbeelden. Welk van de drie zal rechter of advokaat nu bezigen? Met gemelde onvolmaaktheden aan te stippen, willen wij geenszins de verdiensten des schrijvers vermindeten. Ons inzicht is enkel, overeen- komstelijk met schrijvers verzoek in zijn voorvk ooi d uitgedrukt, hem eenige wenken te geven, die hem wellicht liil eene volgende uitgave van nut kunnen zijn. Wij herhalen het : de Dictionnaire des termer de droit is \an groote practische waarde ; in algemeenen regel geeft hij naast 't fransche, het gepaste vlaanische wooed, dat vioeger slechts in de verspreide woordenlijsten, die enkele ettalmgen van wetboeken versierden, te vinden was. En daatom zal iedereen die vlaprnsch in rechtszaken gebutikt, den schniver (lank weten. IVarande). A. C. adv. Die Kunst im Hause Ceschichtliche and ki Studiea uber die Decoration and Au3stati uiv der TUohnung, lon JACOB VON FALKE. Sechste Autlage Wien, Call Getold's Sohn, 1397. P1* : Mk. 7.20 k r. 9. Dat cr reeds zes uitgavcn van (lit weik verschenen zijn, bewijst dat het aantrekkelijk is. Het heeft tot doel ons aan te moedigen onze woningcn harmo- nisch in te richten, met een esthetisch oog, ?dat met minder nit- gaven een schooner geheel weet tot stand te biengen dan de soms recht onsmakelijhe kunst van den behanger. Het werk behandelt in elf hoofdstukken de volgende onderwer- pen : Het gtieksch-romeinsch woonhuis ; de woning der middeleeuwen en der i6de-18de eeuw ; sttil en harinonie; stijl der muurschilderingen ; de mut en en zoldcringen ; de xloeren; de vensteis en hunne ver- stermgen ; de meubelen ; het dekken dcr tafels, enz. Wat betreft het iersieren der meubeleii, zijn wij het met den g6'erden schrijver op bl. 287 niet geheel en al eens. Naar de begin- selen van moet t an een ebouw of voorwerp het ver- sietwerk niet alleen constructif zijn : het mag ook wei decorciV. heeten. Maar er moet loch altoos een innetlijke samenhan2, bestaan tusschen de twee elementen. Men mag niet a tort et a tra7,,'I var- sieren, al bhp men ook in den soil van het orn-werp. Last not least beschrijft Falke de rol der V1 OUW in het hui,eltjk Leven. Bravo! Wu zijn evenens een vijand der \ ou w en- emancipane. De vrouw behoort in bet huisgezin. Zoo \ cr,tond Milton bet ook /tin Paradise Lost : Nothing lovelier can be found In women, than to study household good ; And good works in her husband to promote. (D. Warande). V. N. Een Zonnestraaltje. tht Logeeren T\N ee ool,pionhebike - halen voor meisjes, door JOHANNA \ AN HERD' N. Amersfeort, G. J. SlothouNker, 1898. Dit boekdceltje is, in ons ttjdperk pan \ ou wc n-em an cipa ecn aangenaam verschijmel cn bew ijst hoe diep de s_chi ijfstet oNertuigd 1 5 6 BOEKENNIEUWS EN KROXIJK. is dat de roeping der vrouw daarin bestaat de zonnestraal van het huisgezin te zun. Ook leeren wij er uit dat meisjes naar een kost- school te zenden sours een gevaarlijke zaak is. Gelukkig is het karakik_er der heldin van het eer3te verhaaltje, Eva, van then aard, dat het niet door slechten invloed van makkertjes kan worden bedorven. De twee verhalen, voor jonge meisjes bestemd, zijn volstrekt niet vervelend of flauw, ofschoon er geen befdesgeschiedenis in voorkomt. Misschien just daarom ! Ik ken een meisje van meer dan twee en twintig jaren, dat het Zonnestraaltje met diepe aandoening gelezen beeft. De tweede novelle is misschien een weinigje overdreven. Maar wij zien er met genoegen eene waarschuwing in tegen het, voorna- melijk in Holland, zoo zeer in twang zijnde urt logeeren gaan der jonge meisjes. Het geheime doel hiervan is toch eigenhjk de meisjes zoo spoedig mogelijk aan den man te brengen. Hoeveel beter echter zal een man eene jonkvrouw leeren kennen, als hij haar aan den huiselgken haard, In haar eigene omgeving ziet te werk gaan. Menigmaal ontstaat door uit logeeren gaan een weder- zijdsch huwelijksbedrog ? V. N. De Gedichten van Constantijn Huygens, naar zijn handschrift uitgegeven, door Dr J. A. WORP. Deel VII, 14f-1671. Deel VIII, 1671-1687. Groningen, J. B. -Wolters 1898. Wij vestigen de aandacht van den lezer op bet artikel over deze b2langrijke verzameling in den jaargang 1896, bl. 78 en 1897, bl. 181, ons tijdschrift, Wat wij toen geschreven hebben komt ook nu weer te pas, Dr Worp zet zijnen arbeid met onvermoeiden ijver en ondige kenms der zaak voort. Ook de uitgever verdient een . pluimpje >>, voor het even fraaie als piaktische kleed, waarin de Gedzehten prijken. Le dossier d'un brigand (Brussel, 1898, 77 bl.). Onder dezen titel geeft Theod. de Lantsheere een boekje uit dat eerie be!angrijke bijdrage is voor de geschiedenis van den Boeren- krijg. Reeds in 1895 had Em. Hiel de gevangenneming van Wilm de Lantsheere als onderwerp van een vaderlandsch gedicht gekozen (Dietsche IVarande 5895, b'. 439). De H. de Lantsheere veihaalt thans omstandig geheel die geschiedenis. Ter gelegenheid van den aanval door de Brio-ands van de woonst van de Roose te Opwijk ' op 22 October 1793 werd de Lantsheere even gelijk Seghers en De Laustioy als opstokers aangeklaagd. De Lantsheere werd in den Keist- nacht van ir798 te Lebbeke aangehouden, naar Brussel vervoerd en van daar naar Parijs; en het was slechts in Juli 99 dat hij weer in vrijheid gesteld werd en naar Opwijk terug kon komen. Na vele moeillikheden bekwam de gemeente Opwijk aan de Roose slechts 5000 fr. te moeten betalen in plaats van 42,374 fr. 35 die aan De Roose door de Rechtbank van Dowai toegekend waren geworden. De veischillende stukken in het boekje medegedeeld geven ons een k'aar gedacht van de toestanden in dewelke men in die droeve tijden bier ten lande verkeerde, en van de dwingelandij die het Fransch regiem bier zoo hatelijk maakte. Het volgende is hier ook aan te stippen. De vrouw van de Lantsheere had aan haar man te Parijs geschreven, maar de brief was onderschept geworden. In de onder- vraging die de Lantsheere onderging, vroeg men hem Welke die citoyen Uel was van wien zijne vrouw hem schreef ; en de Lantsheere had het zeer lastig om aan den rechter te doers verstaan dat die Uel of Ue enkel vous in onze taal beteekent. A. D. C. BOEKENNIETTWS EN KRONIJA, 157 Koninklijke Vlaamsche Academie. Vergadering van r8 fanuarz: De heer Van Even, bestuurder, houdt eene toespraak, waarin hij een overzicht geeft van de voornaamste werkzaamheden gedurende 't afgeloopen jaar en tevens hulde brengt aan zijnen voorganger Prof. Alberdingk Thijm. Deze beturgt zijn hartehiken dank voor deze vriendelijke woorden. Na de lezing van het verslag wordt overgegaan tot de benoe- ming der jury voor het beoordeelen der mtgeschreven wedstnjden. Een ingekomen antwoord op de prijsvraag betreffende de mid- deleeuwsche eigennamen wordt als geheel onvolledig ter zijde gelegd. Voor de beoordeeling van het ingezonden antwoord op de prijs- vraag betreffende de Geschiedenzs van Belgz? van 7792 tot 1814 worden benoemd de heeren Coopman, Broeckaert en Sermon. Tot leden der Commissie van rekendienst worden herkozen de heeren Claeys, de Pauw en - Obrie. De beer Thum, verzoekt het bestuur aan de orde der eerst- komende vergadering te willen stollen, een voorstel tot inrichting eener afdeeling van Schoone Kunsten. Tot lid der Commissie voor het vaststellen der Terminologie in de Nederlandsche Spraakkunst, wordt benoemd de heer Claes. De aangekondigde lezing door den heer E. Hiel, wordt op zijn verzoek tot eene latere bijeenkomst verschoven. Studie over het Leven en de Werken van Karel Van Mander, dichter, schilder en kunstgeschiedschrijver, 1548-1606. Prijs fr. 5,00. lVelen kennen ongetwijfeld ?Le livre des peznires de Van Mander traduit it y a quelques annees par Henri Hymans Doch kennen zij den kunstgeschiedschrijver, zij zijn misschien min bekend met den dichter en den schilder en in dit opzicht vult de heer Plettinck waara rjk eene leemte aan. De uitgave is zeer verzorgd en behelst verscheidene schoone platen, Het werk is opgedragen aan Minister Beeinaert, (lie nine medehulp beloofd heeft aan bet eomiteit dat ijvert om aan Van Mander een standbeeld op te richten te Meulebeke, zijne geboorteplaats. Worterbuch der Elsdssischen Mundarten, door E. MARTIN en H. LIENHART, te 2e en 3' ail. Strassburg Karl J. Trubner, 1897 4 m. Het -werk, waarvan \A/1j liter melding maken, is uitgegeven als teestgeschenk der professor en der hooggeroe m de universiteit van Straatsburg . De bewerker s, Dr Mai tin en Dr Lienhar t, hebben tien jaren lang, in alle deelen van het land, in alle verschillende kringen der bevolking de oorkonden, welke de stof van bet werk uitmaakt verzameld. In ro vellen druks worden de vokalen e, o, en het grootste deel der letter f behandeld. De woorden worden in de gewone schnifwijze gedrukt; daarneven worden hunne ver- schillende klanken, ?olgens (le klankleer van den taalvorscher Ktduter, weergegeven. Niet alleen voor taalvorschers is dit werk van buitengewone waarde, maar ook de folkloristen en zedegeschiedschrijvers vinden in dit woordenboek onuitputtelijke bronnen om hunne studiën uit te breiden en op to helderen. Geloof, ongeloof, zinspreuken, spreekwoor- den, kinderrijmen, raadsels : alles toont ons van nabij den volksgeest van voorheen in zijn onvermoeibaar voortbrengen. Getuigen der groote belangstelling van een aantal letterkundigen bij het verschijnen van dit werk, zijn de gelukwenschen, welke uit 158 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. alle oorden van de bewerkers werden gestuurd. Reeds voor dertig jaar werd het vooinemen opgevat een woordenboek der eigenaardigheden der landeluke taal te verzamelen, doch te vergeefs. Thans is die wensch toch verwezen]ijkt. Jaarboek van de Scalden. ?Beier laat dan nooit. Mocht die spreuk onze verontschuldigmg zijn niet eerder op dit praclitig boek gewezen te hebben. Ik zeg boek, er zijn er twee, een met verzen en proza, opgeluisterd met penteekeningen en een ander vol met afbeeldingen in similigravuren van de tentoongestelde kunststuli- ken : beeldhouwwerk, decoratiewerk, plakkaten, teekeningen, boek- binderij, grafzerken, kunstsmeewerk enz. enz. Deze boeken zijn uitgegeven ter gelegenheid van de tweede ten- toonstelling van monumentale, decoratieve en toegepaste kunst te Antwerpen, in Juni-Juli laatst door de maatschappij t De Scalden In het letterkundig deel komen bijdiagen voor van V. De Meyere, Pol de Mont, Dirk De Vos, Fritz Hamo (Fransch), L. Mot telmans, L. Outrop, Pauw 111. Rudelsheim, Jef Thijs, K. Van de Woes- tune, T. Van Eylen (Fransch), Edm. Van Offel, L. Verhee. Aan het prentenboek hehhen medegewerkt : AV. Albrecht, J. Anthone, J. Baetes, A. Boggen, J. Bascourt, H. Colen, K. Colen, S. Deckers, E. Deckers, E. Declercq, De Decker, F. De Vriendt (monument van den Boerenkrijg, te Hasselt), J. Dupon, J. Evrard, J. Gelem, Fr. Gogo, J. Hassall, J. Hofman, Fr. Joris, J. Junes, A. Kels, Fr. Koch, II. Koklien, P. Libcit, J. Mees, Fr. Mortel- mans, L. Muller, J. Posenaer, Fr. Proost, E. Pellens, E. Romme- laere, L. Rothier, A. Strymans, L. Stynen, 0. Van De Voorde, K. Van Havermaet, A. Van Mechelen, H. Van Perck, L. Verhees. Beide boeken zijn prachiig geprent op de persen van De Vos en Van de Groen, 22 Jezusstraat te Antwerpen. Gedenkbladen van Willem Rogghe. Met eene znlezding van Mix ROOSES. - Willem Roggh6 was een bekwaam schrijver en oprecht Flamingant. Hij leverde enkele goede dichtstukjes en was gedurende een aantal jaren opsteller der Gazette van Gent. Eene aanzienhilie rol in den Vlaamschen kamp vervulde hij niet, en zijn invloed op de leiders der staatkundige partij, welke hij diende, schijnt zeer gering geweest te zijn. In zijn ouden, zieke!iiken dag oordeelde hij bet nuttig een sooit van Memo/res te schrijven, welke thans door partijgenooten (het Vlaarnsch Toalverbond) in het licht zijn gegeven. De Gedenkbladen behelzen eenige bladzijden, welker mhoud aan het thans heengaand geslacht herinnerd mochten worlen, naast vele andere, die, als zonder eenig belang, het jongere geslacht doodonver- ,,chillig zullen laten. Roggh?vertelt zijn levensloop in voile oprecht- heid, maar men begrijpt met waarom hij zoozeer uitweidt op zijn politiek geschrijf. Dit, ja, kon, in den tijd waarop Baas .1(1mibe ver- sac6.'s hebben gevonden bij de leden der vrijmetselaarsloge le .S`eltentrzon en bij de krcegpolitiekers, maar hoe kon de schrijser, die, in den giond, een biaaf man schijnt geweest te zijn, er aan denken een blad te herinneren, dat hij wist Diets dan schimp en ]aster, in gemeene taal, tegen zijue andersdenkende stadsgenooten te hebben uit- gebracht? Zim weinig loffelijk gediag o. a. tegenover den opsteller van den _Yozivellzste de Gaud, die hem een gemeenen, valschen trek, weken lang, met scherpe pen op bet duurst betaald zette, zou Roggh6 hebben moeten overtuigen dat bet beter ware geweest _Baas Eimpe in (;c: tc NN ;gar dit blad sedert zoo lang in gezonken lag. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 159 Duikalmanak. ?Met bijzondere ingenomenheid verdient begroet te worden de thans voor de I4de maal verschijnende Duikalmanak, uitgave van A. Siffer te Gent, prijs fr. T,00. De verdienstelijke samensteller Dr. Guido Gezelle zorgt er voor dat in elken nieuwen jaargang van dezen wandkalander, waarvan het blok ook in boekformaat te verkrijgen is, veel nieuws staat, keur van aanteekeningen op folkloristisch gebied. De verschillende namen der maanden, de beteekenis der dagen, gebruiken en geplagentheden op deze in zwang, spreekwijzen en spreekwoorden, ernst en boert, 't een wisselt het ander af. Naast de schuirn-wootden mode, familie, queste, profijt, cito, leeren wij het thetsce snot, maagschap, Nader, bate, varings ; naast . al te goed is buurmans gek en e krukkenie wagens duren 't langst leeren wt.) bier het synonieme die te goed is, word t begekt en piepende kerre, rijdt verre Een beetje ondeugend is de parodic op . honi soit qui mal y pense t. w. hongersnood maakt smalle pensen ? Nu dit zijn slechts enkele voorbeelden, die mogen pleiten voor den rukdom van inhoud van dezen eigenaardigen kalander. (Hollandsche Le/ie.) Jaarboek van Vrede . te Antwerpen. Het verslag door den Voorzitter den heer P. J. Backx voorgedragen, nu ernstig en dan luimig en alttjd belangrijk en zaakrijk, hangt een volledig tafereel op van de werkzaamheden van then bloeienden en steeds groeienden werkmanskring. Het overzicht over de verschillende npichtingen op sociaal gebied in die maatschappij werkzaam zal met belangstelling gele- zen worden door iedereen die niet onverschillig bluff aan de zedelijke en stoffelijke opbeuring van den werkmansstand. M. J. A. van Droogenbroeck, de dichter van Dzt zzin Zonne- stralen, een bekwame toonkundige, heeft op zes liederen van Kinderlust door Th. Coopman eene eigenaardige muziek geschreven, geheel in het ka- rakter der gedichten en volmaakt in het bereik der kinderstemmen. Deze liederen met begeleiding van piano of harmonium zijn getiteld I. Mei- liedje, 2. Zoete zonne, 3. Mezdans, 4. Het Rurtertie, 5. Marschlied en 6. Ben Ainbackt leeren. De zang wordt ook in cijfermuziek opge- geven zooals in de merkwaardige verzameling Daninarks Helodzer tr7 Bran- for Skolen os- Hjernmet. De zes muziekstukken, in groot formaat en op sterk papier gedrukt, zijn bij inschniving te bekomen tegen 40 centimes per nummer of fr. 1.75 per verzameling. Kinder- lust tegen 2 fr. per exemplaar. De H. Gittee die sedert lange jaren in het Walenland verbbjit heeft reeds verschillende werken uttgegeNien ont het aanleeien onzer taal aan onze Waalsche broeders te vergemakkehiken. In zijn boekje Premedres legions de ne'erlandazs parle'ci l'usage des wcllons (Namur, 80 223 p.) geeft iii eenige lessen nit die met als eene spraakleer aanzien mogen worden maar als eenvoudige lessen die aan de Walen het Nederlandsch zullen leeren gelijk het gesproken wordt. Dit gewrocht kan aldus niet als leerboek voor Middelbare scholen aange- nomen worden; maar het zal groote diensten bewijzen voor de Walen die het Vlaamsch in hun ambt moeten gebruiken. Men lean het ten sterkste aanbevelen aan al de Waalsche ambtenaars die in Vlaanderen werkzaam zijn. Zelf voor zulke Walen die grondig ooze taal geleerd hebben zullen deze lessen dikwerf van nut kunnen zijn om hun het verschil te doers kennen tusschen onze goed gesprokene en onze geschrevene taal. Enkel zouden wij gewenscht hebben dat de H. Gittêe 160 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. een of twee hoofdstukken zou gewijd hebben aan de samengestelde werkwoorden met afscheidbaar en onafscheidbaar voortzetsel. Ik neem heel goed aan dat dit een der moeilijkste zijden onzer spraakleer is voor niet geboren Vlarningen; maar bet is onmogelijk onze volzinnen te verstaan indien men dit gedeelte onzer spraakkunst niet kent. In eene tweede uitgaaf zal de H. Gittêe goed doen deze leemte te vullen. A. D. C. Davidsfonds. Veschenen : Gedenkboek der Davidsfeesten te Lier op 22 en 23 Augustus 1897. Zondag 21 Januari hield de afdeeling Brussel hare jaarlijksche alge- meene vergadeting vereerd met de tegenwoordigheid van Mgr. Jacobs. De voorzitter de heer H. De Windt en de secretaris de heer Peeters versiag doende. bestatigen den bloei der maatschappij en van de letterkun- dige afdeeling in hunnen schoot gesticht. Dit jaar zijn vlaamsche leergangen ingericht, door het publiek met gretigheid gevolgd, en gezien het toenemen ingericht, door het publiek met gretigheid gevolgd, en gezien het toenemen der aanhoorders uit alle rangers der samenleving zal men vragen aan Staat en Stad, even als het Willemsfonds, door hulpgelden geholpen te worden. Er werd besloten alle jaren eene mis voor de afgestorvene leden te doen lezen in de Zielen-Octave. Mgr. Van Aertselaer, de nieuwe deken van Sinter-Goedele, is tot eerevoorzitter gekozen. De uitgaande leden van het bestuur worden herkozen behalve M. Berger, die vervangen word door M. Deridder. Standbeeldennieuws. ?Te Warschou had de onthulling plaats van een standbeeld van den Poolschen chchter Michiewiez. ?Beeldhou- wer Mignon wordt to Luik herdacht door een monument op de place d'Avroy.—Te Brugge zal aan Roodenbach, schrijver van Bruges-la-Monte een gedenkteeken opgericht worden. ?Het katholieke Frankrijk ievert voor een standbeeld aan Bossuet. ?Te Tunis werd verleden maand een gedenkteeken opgericht aan Mgr. Lavigerie. 1- Pater Jan Badeni, provinciaal der Jezuieten to Krakau, schrijver en redenaar van talent, nauwe bloedverwant met den gewezen voorzitter van den Oostentijkschen ministerraad. ?Generaal Annekoff, de ver- maarde militaire R.ussische ingenieur, strategist van den Turco-Russischen oorlog en de ontwerper en bouwer van den transcaspienschen en transiben- schen ijzerenweg.?Gerard Keller, Hollandsche letterkundige, romancier en reisbeschrijver. ?Andre Le Pas. Fransch-Belgische schrijver van zekeren naam. ?d'Ennery, de bekende Fransche tooneelschrijver ; hij won met zijne pen rond de to millioen, hij had den ouderdom van 86 jaar bereikt. ?Pater Croonenbergs, S. J. schrijver van belangrijke mode- deelingen over zijnen missietocht in den Zambêze. ?Frans Nizet, taalgeleerde, werkzaam aan de koninkiijke bibliotheek. ?Edward Temmerman, to Eekloo, toonkundige aan wien Ledeganck zijn gedicht u Het Klavier n opdroeg. ?Edouard Herve, bestuurdet Nan le Soleil koningsgezind blad to Parijs. ?Xavier Olin, hoogleeraar to Brussel, gewezen minister van spoorwegen, schrijver van verscheidene werken over onteigening en verzekering door de gemeenten, ook, in samenwerking met zijnen schoonbroeder Edmond Picard, van . Trait?des brevets d'in- vention et de la contrefacon industrielle ? HET WATER (Naar een gebed van het Pontificale romanum E H. Kerk is de teergeliefde Bruid van Christus, dien zij in heilige, volmaak te, nooit geschonden en immer vruchtbare Liefde wedermint. Alles wat van de schepselen hier beneden, 't zij bezielde of onbezielde, naar den hemel henenjaagt, vaart eerst te zamen in den boezem dier wonderbare Bruid; daar wordt het gelouterd in den gloed, geadeld in den glans van den heiligenden, scheppenden Geest, die in haar woont, haar eigen wezen doordringt en bovenna- tuurlijk maakt. Wat wonder, indien men hemelklanken hoort, wanneer zij, tolk der aardsche wezens, God looft of dankt of smeekt of bidt ? Wat wonder, indien de gebeden en de gebaren, hij de kerkelijke plechtigheden gebruikbaar, zoo breed alge- meen en toch zoo innig eigen ; zoo eenvoudig en toch zoo grootsch ; zoo lichtelijk vatbaar en toch zoo vol van hoogen zin; zoo goddelijk, in een woord, en zoo men- schelijk sevens, klinken en bewegen? Enoch een wonder is het, dat vele geloovigen zorgeloos en zonder na te denken den balsemgeur der kerkelijke plechtigheden met de walmen van den wierook vervliegen laten, en aan den vluchtigen indruk des oogenbliks genoeg hebben; tervvij1 zoovele niet-geloovenden, door de schoon- held van onzen openbaren kerkdienst aangelokt, naar held van onzen openbaren kerkdienst aangelokt, naar het geheim zijner kracht vragen en zoeken, en jubelend 162 o HET WATER. ? terecht komen in de armen en op den liefderijken boezem onzer Heilige Moeder, de Bruid van Christus, God en Mensch. Naarmate men zelf met grooter ingenomenheid iets bewondert, groeit het spijt om de onverschilligheid der andren, groeit de zucht om ook dezer koeiheid in gloed te zetten. Zoo komt het, dat ik voor de lezers van het Belfort, uit den schat der kerkgebeden van het Pontifi- cale romanum een perel heb opgehaald, een deel namelijk van het gebed, vvaarmée de Bisschop het water wijdt, dat gebruikt wordt in eene plechtige kerkwijding. Wie het latijn machtig is. Believe mij te vergeven, dat ik, ten gerieve van min bevoorrechten, eene vertaling beproefde, die niet enkel den zin, maar klank en gang van 't oorspronkelijke tracht na te streven. ?Sanctificare per verbunz Dei unda caelestis ; sancti- ficare aqua calcata Christi vestigiis ; quae montibus pressa non clauderis ; quae scopulis illisa 72012 frangeris ; quae non clauderis ; quae scopulis illisa 72012 frangeris ; quae terris ditfusa 77011 deficis. ?Tu sustines arid am, tu terris ditfusa 77011 deficis. ?Tu sustines arid am, tu portas montium pondera, nec demergeris ; tu caelorum vertice contineris ; tu circumjusa per totun2, lavas omnia, nec lavaris. ?Tu fugientibus populis Hebraeorum in nec lavaris. ?Tu fugientibus populis Hebraeorum in moleni durata constricta es : tu rursuni salsis resoluta vorticibus Nili accolas perdis, et hostilenz gli)bum freto saeviente persequeris : una, eademque es salus _fidelibus et ultio crirninosis. ?Te per Moysen percussa rupes evomuit, neque abdita cautibus latere potuisti, cum majestatis imperio jussa prodires : tu gestata nubibus imbre jucundo arva foecundas. ?Per te, aridis aestu corporibus, dulcis ad gratiam, salutaris ad vitanz potus infunditur : tu intimis scaturiens venis, aut spiritum inclusa vitalenz, aut succum fertilem praestas, ne siccatis exinanita visceribus solemnes neget terra proventus : exinanita visceribus solemnes neget terra proventus : ?per te initium, per te finis exultat ; vel potius ex Deo est, tuum ut ternzinunz nesciamus ; ?aut tuorunz, onznipotens Deus, cujus virtutunz non nescii, dune aquarum merita prominus, operum insignia praedicamus. ? ?HET WATER. ) 163 Zij geheiligd, Bij 't woord van God, den Heer, 0 hemelsch nat! Zij geheiligd, 0 water, dat weleer Des Christus voet betrad. Al prangen u der bergen wanden, Gevangen blijft ge niet; Al hort ge, op klip gesmakt en stranden, Gebroken wordt ge niet ; Al stroomt gij om en door de landen, Verarmen doet ge niet. ? Den drogen bodem schraagt gij, Der bergen vrachten draagt gij, Doch zelve nooit verzinkend; In 's hemels trans getast, gij, Omspoelt ge 't al en wascht gij, Zelf, ongewasschen, blinkend. ? Gij, bij 't vlién van Jacob's volken, Tot dam gehard, bleeft staan gestold Gij, ontlaten weder, rolt Uw brakke wentelkolken En spoelt de Nijlbewoners ()rider; Des vijands drom, die vluchtig spoedt, Met forschen, fellen vloed Vervoigt en vangt gij : wonder! Gij deelt, in e6ne en zelfde taak, Den goeden heil, den boozen wraak. U, toen ze Mozes sloeg, u lies De rotse springend spruiten; Neen, Langer kunt ge, u duikend, niet In 't ruw gesteente sluiten ; Der Majesteit bevel gebiedt : Ge spoedt naarbuiten. 164 ( HET WATER. ? Gij, uit wolk bij wolk geboren, Baart, met blijden zegen, In de akkervoren, Graei en zegen. ? Door u, in lijf en leden dorgeschroeid, Zoet en streelend, Kloek en heelend, De laafdronk binnenvloeit. Gij, uit aders diep ontsprongen, Vat en vezels ingedrongen, Wekt er weelgen levenstocht, Wekt er vruchtbaar sap en vocht ; Zoo weigert nooit, met drogen schoot Verkwijnend en ontmacht, De moederaarde wat ze, in nood, Ons jaar op jaren bracht. Van u gaat uit, Door u besluit, In blijdschap alles opgewonden; Of liever dat, dat komt van God, Dat wij, te onwetend en te bot, Nooit paal noch perk u vonden. ? Gij, Gij, almachtig God, zult al de glorie halen !' 0 Uwe kracht en werk, o peen, ontgaat ons niet; Daar wij der watren weerde onthullen in ons lied, Is 't Uwer wei ken glans, dien wij in 't licht does stralen, EUG. DE LEPELEER. , EUG. DE LEPELEER. WAWA ,; V' UM M` NAAR QUITO. (Vervolg.) De hoogvlakte. MORGENS om halfacht uren, gaat het reis- verhaal van den Jezui& voort, zaten wij weder in den zadel. De sneeuw van den avond te voren was reeds verdwenen, en boven onze hoofden was de tropische hemel zoo blauw en zoo helder tot den versten horizont, als Wilde hij zeggen : Ik ben nooit boos geweest, noch katl het in der eeuwigheid worden... Na geweest, noch katl het in der eeuwigheid worden... Na zijne wilde gebaren van gisteren avond was het eerste eene grove leugen, maar de belofte van voortaan braaf te zijn, hield hij, want van bier tot Quito begeleidde hij ons met zijn heerlijkste weder. ? Om hun laatste nachtkwartier te bereiken, waren zii sedert het ontschepen 4280 meters geklommen. Het nederdalen van den Chimborazo liep op verre na zoo deep niet, want zij vielen nu op de zoogenoemde hoog- vlakte van den Evenaar, die middelmatig lets meer dan 2.500 meters boven de zee ligt. Hoog mag zij beeten? gelijk men ziet, maar is het wel eene vlakte?... 1k wil het beproeven den Lezer Pen gedacht dezer streek te even die als het herte van 't land is. Gij kept de Ancles-cordillere, de machtige bergketen, die geheel de lengte der westerkust van Zuid-Amerika inneemt. Zij loopt over het grondgebied van den Evenaar, 166 NAAR QUITO. rnaar splijt er in twee, zoodat men bier meer dan hon- derd uren verre eene wester- en eene oostercordillere heeft, diemiddelmatig vijftien uren van elkander ver- wijderd blijven. De ruimte nu tusschen doze twee ketens is wat men de hoogvlakte noemt, maar zij is heel verre van vlak te zijn. Wij gaven haar zooeven omtrent 2,50o meters hoogte, maar dat was eene middelmaat, waar sommige plaatsen bijna eenen kilometer onder blijven, terwi;l er andere even zooveel boven stijgen. Voeg daar terwi;l er andere even zooveel boven stijgen. Voeg daar nog bergketens van tweeden rang bij, die de twee cordil- leren aan elkander verbinden, en gij zult bekennen dat zulke vlakte niet heel geschikt is om er ijzerenwegen aan te leggen. En wat al machtige spitsen ziet men op die verschillige ketens uitsteken !... De Chimborazo maakt deel van de westercordillere, en zoohaast men naar de hoogvlakte nederdaalt, ziet men te alien kante reuzen, die voor hem niet veel moeten onderdoen. Dit land die voor hem niet veel moeten onderdoen. Dit land words, in 't vak van hooge bergen, alleen door Indie met zijne Himalaya's overtroffen. Wij zijn bier in het hert van het land ; 't is op de hoogvlakte dat men het grootste getal dorpen en steden vindt, waaronder de hoofdstad Quito, en nog mag er vindt, waaronder de hoofdstad Quito, en nog mag er de bevolking schaarsch heeten, als men de uitgestrektheid inziet. Wat aangaat de deelen, die van wederzijds buiten inziet. Wat aangaat de deelen, die van wederzijds buiten de twee cordilleren leggen, daar zijn geheele provinci6n, als Esmeraldas en Manabi, aan de wilde groeikracht als Esmeraldas en Manabi, aan de wilde groeikracht der tropische gewassen prijs gegeven, gelijk wij overigens ook gezien hebben in een goed deel der provincie, die ook gezien hebben in een goed deel der provincie, die haren naam aan de stad Guayaquil ontleent. De warmte neemt of naarmate men hooger in de lucht klimt, en tot bewijs daarvan de sneeuw, die, zelfs tusschen de keerkringen, gansch het jaar de hoogste bergen bedekt. Daaruit volgt dat het op de hoogvlakte zoo stikkend beet niet is als in de provincial, aan de zee gelegen, en daar die vlakte zelve zeer ongelijk is van hoogte, zoo moet er de warmtegraad afwisselend genoeg zijn om alle soorten van groensels en vruchten te laten gedijen. Men vindt er menschenwoningen van NAAR QUITO. 167 1,800 meters boven de zee tot 3.600. Dat is een verschil groot genoeg om daartusschen alle soorten van klimaten te vinden. Veronderstel eenen bergboer, wiens hacienda aan de onderste grens der paramo's gelegen is, waar hij zoo ongelukkig moet Leven als een Laplander. Wil hij een luchtje scheppen, gelijk wij in Mei genieten, op twee uren tijd vindt hij dat, met van zijt, hooge woonplaats neder te dalen. Heeft hij liever de lucht- gesteltenis van het noorden van Italie, hij heeft maar eenen halven kilometer lager te dalen, van waar een nieuwe rit van een paar uren hem tot het laagste punt der hoogvlakte brengt, en hier zal het hem zijn alsof hij in Sicilie of het noorden van Afrika ware. l)aar zijne hoef hem geen ander voedsel verschaft dan het vleesch en de melk zijner beesten met wat slechte patatten, zal hij op zijne eerste standplaats even goede groensels vinden als de onze ; op de tweede zal hij zich aan vruchten mogen vergasten, zoo fijn als deze die in Italie groeien, en in de diepte zullen hem de lekkere voort- brengsels der heete landen opgedischt worden... En zoo gaat het daar gansch het jaar. Uit hoofde der ligging op den evenaar en zoo hoog boven den waterspiegel der zee, hebt ge hier het verschil van zomer tot winter niet ; het is er in de eeuvvigheid lente en herfst te gelijker tijd, tot zoo verre dat ge op denzelfden boom tevens tijd, tot zoo verre dat ge op denzelfden boom tevens bloemen en vruchten met. Zoo eet men in den Evenaar gansch het jaar versche bananen, eene der kostelijkste vruchten die men vinden kan. Zij groeien in overvloed op een prachtig gewas, waar wij den naam van banaanboom aan geven; doch het is eer een kruid dan een boom, maar een kruid met overgroote, uiterst sierlijke bladeren, zoo hoog, dat het voor veel boomers niet moet onderdoen... Een vreem- deling gaf eens aan Garcia Moreno den raad van de banaanboomen tot den laatsten te doen uitroeien ? Wat wilt ge daarme?zeggen? vroeg de president. ?Dat uw yolk te lui is, was het antwoord: het ware hun zalig geene banaanboomen te hebben ; zij zouden toen wat meer moeten werken om aan den kost te geraken. I 68 NAAR QUITO. Maar zou ik soms bij den Lezer de goeste niet verwekt hebben om die wondere hoogvlakte te bewonen, waar men zich op eenige uren de voldoening kan ver- schaffen, welke de rijke lieden van ons land gaan zoeken te Nice, Napels, of zelfs in Egypte?... Lezer lief, het is toch zeker bij dien paramo-boer niet dat gij uwen intrek zoudt nemen? En eer gij vertrekt om aldaar uwen t'huis ten halve der hoogte te kiezen, luister naar verdere inlichtingen over dit land. inlichtingen over dit land. Er is gecne streek in de wereld zoo bedreigd met uitbersting van vuurbergen en met aardbevingen als de hoogvlakte van den Evenaar. Menige der hooge spitsen, die boven de bergketens uitsteken, zijn vulkanen. De Sangay, meer dan 5000 meters hoog, zendt gestadig uit zijnen top eene vurige kolom, die in de hoogte gelijk de kruin van eenen boom opengaat ; dit braken gaat gepaard met donderslagen, welke men soms tot op den afstand van dertig uren en nog meer hooren kan. Dit vuurwerk duurt alzoo maar altijd voort sedert veel meer dan eene eeuw. Het spreekt vanzelf dat de Sangay eerbiedige vrees inboezemt, en dat zijn omtrek eene onbewoonde woe- stenij is. Andere Bier vulkanen liggen menige jaren lang inge- sluimerd, maar wee aan geheele provincien in 't ronde als zij wakker worden ! Zulk een is de Cotopaxi, bijna 6 000 meters hoog ; als hij in zijne done woede schiet, stijgt uit zijnen mond, tot eene verbazende hoogte, eene dikke rookzuil, van onder vurig, waar gloeiende steenen doorvliegen, die over de omstreek nederploffen, menschen en beesten doodslaan, gebouwen in brand steken enz. Op die steenen volgt eene fijne assche, die de lucht zoodanig verduistert, dat de dag in nacht verandert, zelfs te Quito op twaalf uren afstand. In hunnen schrik gaan toen de inwoners der hoofdstad, bij fakkellicht, in boetprocessie van de eene kerk naar de andere. Een andere geesel zijn de overstroomingen, door de gloeiende lava teweeggebracht, als zij over het machtig ijs- en sneeuwbekleedsel van den berg loopt. NAAR QUITO. 169 Nog schrikkelijker zijn de gevolgen der aardbevingen.? Een enkel voorbeeld daarvan : noordwaarts ligt de stad Ibarra in de verrukkendste ligging, Welke een mensch kan uitdenken. Den i5 Augustus 1868, dag van O.-L.-V. Hemelvaart, was het weder overheerliik, en het yolk, licht van aard, gaf zich nog meer als naar gewoonte aan verlustigingen over, weinig met de lieiligheid van den dag overeenstemmend. Op straat hoorde men niets dan zang en muziek, en in huis waren het lange drinkpar- tijen Prachtvol was de avond ; helder en frisch de lucht ; grootsch het gebergte, op ziine onwankelbare grondvesten ; wolkenloos de hemel, waar van oogenblik tot oogenblik, naarmate de duisternis toenam, meer en meer sterren zoo vriendelijk en zoo glanzend vonkelden. Middernacht was voorbij, en nog hoorde men hier en daar spel, zang en dans .. als eensklaps twee snel op elkander volgende aardstooten de gansche stad te gronde werpt... Duizenden dooden stonden in eens voor het Opperste gerecht, om te vernemen welk hun lot voor alle eeuwigheid zal zijn. En wie ware wel in staat den schrik der overle- venden te beschrijven, en de martelaarspijnen van deze, die gekwetst en half verplet:erd onder de puinen lagen ?... De tooneelen der eerstvolgende dagen waren zoo gruwelijk, dat ik ze liefst onder de oogen van den Lezer niet breng. Ibarra was overigens niet alleen door de ramp getroffen. Otavolo, ook een zeer lief steedje, lag insgelijks in gnus, alsook Atuntaqui en Catocachi. De hacienden in gnus, alsook Atuntaqui en Catocachi. De hacienden te lange werden niet min vervvoest. Men verhaalt iets schrikwekkend van eene, deer landhoeven. Zij behoorde aan eene fan-filie, die den naarn had van zeer goddeloos te zijn. Er waren daar v,e1 magen en vrienden vergaard, die den hoogdag op hunne manier vierden en geheel het gezelschap was in staat van dronkenschap, als zij plotslings alien door de dood verrast werden, ter uitzon- dering van een klein onschuldig kind, dat juist buiten gegaan was eer het huis instortte. Er wordt geschat dat deze aardbeving in 't geheel 170 NAAR QUITO. en al aan 3o of 35 duizend menschen het leven gekost heeft. Geerde Lezer, mijn plicht is gekweten ; ik heb u den voor en den tegen der hoogvlakte van den Evenaar voorgedragen. Nu kunt ge met kennis van zaken beslissen of gij Binder gaat wonen of liever t' huis blijft. Aankomst te Quito. Maar waar zijn onze reizigers gevaren? Wij hebben ze uit het oog verloren daar zij van den Chimborazo in de hoogvlakte moesten nederstijgen. Zij zijn voortgereden terwijl ik u daar eene les van aardrijkskunde voordroeg, en daar de web beneden den berg goed was, hebben zij het op eenen drat gezet, waarmee zij nu reeds te Ambato aangekomen zijn. Zij vonden er het aangenaamste hotel van gansch hunne reis, zoodat zij de schade aan slaap van den voorgaanden nacht, op het gebergte, mochten herstellen. Zij werden nacht, op het gebergte, mochten herstellen. Zij werden er ook tot hunne vreugd verrast door de ontmoeting van vriendelijke heeren, uit Quito tot hier gekomen om ze te ontvangen. Een Ili van zeven uren bracht ze den volgenden dag, die een zaterdag was, te Latacunga Zij hadden nu acht voile dagen in den zadel overgebracht, en waren het rijden ten uiterste beu. De zusters waren uitgeput van krachten, en vooral de overste, een mensch van jaren, was in oprecht bedenkelijken staat. Daarbij de weg was was in oprecht bedenkelijken staat. Daarbij de weg was bier nu bruikbaar voor rijtuigen ; waarom nog op den rug dier vermoeiende muildieren voortgesukkeld? Er werd dus besloten dat men den zondag te Latacunga in rust zou overbrengen, en naar Quito werd een bode gezonden met de kondschap dat, indien de overhead er aan hield de zusters levend te zien aankomen, koetsen daar veel konden toe helpen. De kleine steden der hoogvlakte, gelijk Ambato en Latacunga, met hunne rechte straten en hunne talrijke springbronnen, waar meestendeels eene bonte menigte NAAR QUITO. 171 van yolk rond wemelt, zouden op den vreemdeling eenen aangenamen indruk maken, ware het niet dat de huizen zoo ldag en vooral zoo slecht onderhouden zijn. Men bouwt er woningen, ja, maar eens dat zij opgericht zijn, zelden of nooit brengt men er herstelling aan, wat zelden of nooit brengt men er herstelling aan, wat nochtans dikvvijls zou moeten gebeuren ; ten gevolge der aardbevingen staan veel muren geborsten of uit hun lood. huizen mochten Kier geen metsel-, maar uitslui- tend timmerwerk zijn ; van bout gemaakt,- zouden zij veel beter aan de beweging van den grond wedei staan ongelukkig is het hout daartoe te duur. Het 'lout te duur ! boor ik den Lezer zeggen, waar men die eeuvvenoude bosschen heeft!... LezA- lief, het woud, waar wij doorgetrokken zijn, ligt nu reeds machtig verre achter onzen rug Ginder boomers vellen, om ze al over twee bergketens, langs de wegen, welke gij kept, over te brengen, dat is eene louvre orimogelijkheid. De hoogvlakte is bouwland en verschaft zeer weinig timmerhout. Dit maakt dat de daken der huizen ook zeer gebrekkig zijn, daar men te spaarzaarn is op de balken en de kepers. Order hun kort verblijf te Latacunga, hoorden Kolberg en zijne gezellinnen in hunne herberg eens dc .n nood- kreet : ?Vluchte wie kan !... Het dak stoot in ! .. ? Iedere.en sprong op straat, waar men duidelijk kon zien dat de voort-nuur hem begeven had en dat de vorst nog krommer geworden was dan te voren. De muur werd met twee balken onderschraag en daarmee rekende men dat het huis svederom al voor eenen tijd goed was. Dat die balken de straat belemmerden, char werd geen acht op gegeven... Als nu eene aardbeving komt, is het te verwonderen dat van den eersten schok heel de stad te gronde ligt? Het voorbeeld dat ik hooger te Ibarra zocht, kon ik ook te Latacunga vinden, die tot twee- maal toe vernietigd werd, in 1698 en 1757. Bij de twee rampen werd Ambato ook deerlijk gehavend; na den tweeden stoot stond er geen enkel huis meer recht. \Vie nog in leven was en zich niet spoedig van onder de 172 NAAR QUITO. puinen kon redden, stierf eene andere schrikkelijke flood ; van het gebergte kwam een vloed van slijk afgerold, die de stad overstroomde. Aan het redden der veronge- lukten viel er niet te denken ; allernan die nog te been was, moest in allerijl naar de naburige hoogten vluchten. Deze dag van rampzalig geheugen, 20 Juni 1698, kostte aan Latacunga 2.000, en aan Ambato 3.000 hunner inwoners... Maar genoeg daarover; laat ons tot onze reizigers teiugkeeren. 's Maandags vroeg kwamen voor hunne herberg ? die, dank aan de twee steunbalken, nog altijd recht stond, ?twee omnibussen aan, uit Quito gezonden om ze of te halen. Groot was hunne blijdschap dat zij op zulke gemakkelijke wijze de 20 laatste urea der reis mochten afleggen. Doch die vreugd verminderde wat als zij aan gang waren, en hadden zij goed op alles acht gegeven, er was, van eer zij vertrokken, reden tot achter- docht. Bij iederen wagers waren drij koetsiers, daar bij ons een alleen gemakkelijk die taak kwijt. Waarom hier zooveel yolk? Zij werden het welhaast gewaar. Wij hebben hooger gezeid dat men in den Evenaar doorgaans niet anders reist dan te peerd of, waar de wegen bergop en bergaf gaan, met muilezels. De rijtuigen zijn er bijna onbekend; nauwelijks zijn er een klein getal in Quito. Daaruit volgt dat de peerden, zeer goed onder den man, in 't algemeen ongeschikt zijn om te trekken. Men moet dan nog in acht nemen dat deze dieren in 't vvilde opgroeien, en met eenen strik moeten gevangen worden, welken men hun road den hals of de beenen slingert. Dan worden zij afgericht, en daar hun leertijd niet heel lang duurt, zoo blijven zij dikwijls zeer moeielijk om mennen. Dit was bier het geval met de peerden, die om mennen. Dit was bier het geval met de peerden, die ons yolk moesten vervoeren; bij den minsten zweepslag was het een steigeren alsof zij naar de maan moesten, en als zij dit moe waren, dan namen zij stand op de voorpooten om de achterste achteruit te slaan. Drij man waren hier niet te veel cm de orde te handhaven of .te herstellen, als zij gestoord was. Als het gespan eens NAAR QUITO. 173 aan gang geraakte, dan vloog het vooruit zoo snel als .. de wind, alsof de peerden, door het gerammel der koetsen verschrikt, er in dollen loop aan zochten te ontsnappen. En die wilde vlucht liep steile hellingen af, en nevens afgronden, waar noch boomen noch leuningen aan stonden om ongelukken te voorkomen. Zij reden eenen ruimen tijd door eene eenzame, onvruchtbare streek, die vroeger de rijkste opbrengsten gaf; nu ligt zij begraven onder sinders, puimsteen en vulcanische assche, daarover uirgebraakt door den vervaar- lijken Cotopaxi. Rond den middag hielden zij stil in het open veld, op eene plaats, van waar zij den vuurberg in al zijne glorie mochten aanschouwen. Zijne kegel- vormige gedaante, eigen aan de vulkanen, is zoo regelmatig als ware hij op eene draaibank afgewerkt. Van zijnen top tot verre naar beneden ligt hij in een blank gewaad van ijs en sneeuw gehuld. Zijne hoogte bedraagt 5994 meters, 524 meters meer dan de drij vuurbergen van Europa op elkander geplaatst, te weten : de Etna, 3304 m., de Vesuvius, 1186 m. ; en de Stromboli, 980 m Rustig en vreedzaam rijst hij ten hemel op, de reus, zonder zelfs het lichtste fibers van wolken rond zijnen hoogen kop. Hoe frisch en hoe lichtend staat hij daar als zilver in den zonneglans te schitteren !... Is dat die woedende vuurberg, de schrik van twee provincial ?... Hoe lang zal zijn slaap nog duren?... Hoe lang?.. Nog zes jaar nadat Pater Kolberg bij het zicht van den berg deze vragen stelde. In Juni 1877 ontstak de Cotopaxi weder in woede met al de gewone gevolgen : gebulder van grof en minder geschnt; rookzuil acht, negen duizend meters hoog , asscheregen en volledige duisternis tot in Quito toe; de weg naar de boofdstad wend op eene lengte van zeven tot acht uren veidorven ; uit den vuurmond vloeide de gesmoltene, gloeiende lava al over de ijslagen van den berg, ‘‘aar schrikwekkende struomen uit volgden, die veel honderden menschen verzwolgen... Na hunne nieuwsgierigheid aan den ontzagwekkenden 174 NAAR QUITO. berg voldaan te hebben, hernsmen de reizigers hunne woeste, gevaarlijke vaart, die hen voor eene der bergketens bracht, dwars door de hoogvlakte loopend. Traag en moeielijk moest men zeven-, acht honderd meters opklim- men, maar hoe duizelend daarna het nederdalen, langs krinkelende, hellende wegen, in stormachtige vlucht met jonge, Wilde peerden, roekelooze koetsiers, en wagens zonder wielprangen!... Zij kwamen niettemin tegen den avond levend te Machache toe, hun eerste dorp deeszijds Latacunga, en vonden er een goed nachtverbitif. Den volgenden morgen, den laatsten der gansche reis, mochten zij het prachtigste panorama bewonderen, dat een liefhebber van bergen wenschen kan. Zij rijzen te alien karate op rondom Quito, ontzagliik van omvang, en niet min ontzaglijk van hoogte; 't is een wood van bergen, zoo kolossaal als de Wine Berg, en menige stijgen hooger. Daartusschen liggen valleien zonder einde, verschillig van klimaat en van voortbrengsels, ei ij k vroeger gezeid is, naar mate hunner hoogte. gezeid is, naar mate hunner hoogte. Quito werd eerst erkend aan den Panecillo, eenen koepelvormigen heuvel, 2C0 meters hoog, die de stad ten zuiden begrenst. Welhaast ontwaarden zii zelfs eenige straten, waarvan de huizen gelijk zwaluwnes) en tegen de hoogten geplakt waren... Eindelijk den Dinsdag 4 Juli, oral Jo uren voormiddag, deden zij hunne plechtige intrede in de hoofdstad, onder grooten toeloop van yolk, maar toch niet zonder ten slotte eeri der duizend ongelukken te hebben, waarmee zij deze twee laatste dagen bedreigd geweest waren. Aan den ingang der stad werd door de opvliegendheid van het gespan en de onkimde van den koetsier een der wagens tegen eenen rotswand gewor- pen, zoodat er eene zuster uitvloog en op den gron d plofte. Gelukkig kwam zij er van of met den schrik, zonder ernstige schade of Iced. Daar waren zij nu ter plaats hunner bestemming... Hoe bevonden zij zich er?... Niet goed. Zij waren en bleven eenen ruimen tijd afgebeuld van de vermoeienissen der reis, en ontsteld van de afwisseling van hitte en koude, NAAR QUITO. 175 welke zij ondergaan hadden. Eens te Quito, konden zij zich niet goed verzorgen. Men gaat er in alles zoo onachtzaam te werk, dat een Europe& zeer moeielijk de levenswijze van het land gewoon wordt. Het vleesch wordt reeds bij den slachter, het brood bij den bakker, het rneel bij den mulder verdorven, en wat er nog goed blijft, wordt door de Spaansche kokkunst ten gronde geholpen ; daarover klagen alle vreemdelingen Voeg daar nog bij dat het drinkwater der stad de beste faam niet heeft; het is gesmolten sneeuw van den Pichincha, op Wiens laagste belling Quito gebouwd is. Al deze omstandigheden werkten schadelijk op de pas aangeko- menen. Zij werden alien oprecht ziek, en voornamelijk leden de zusters. Drij verkeerden lang in bedenkelijken staat, en de overste stierf... Gij ziet, beer Lezer, dat de republiek van den Evenaar voor landverhuizers niet zeer bekoorlijk moet zijn. Garcia Moreno was de man om het land uit zijn verval op Moreno was de man om het land uit zijn verval op te beuren. Hij heeft veel gedaan voor de zedelijke en stoffelijke welvaart van zijn yolk. Onder zijn bestuur werd er veel aan de wegen gewerkt, en zelfs het aanleggen van spoorwegen voorbereid. Al de scholen, van de hoogste van spoorwegen voorbereid. Al de scholen, van de hoogste tot de laagste, werden door hem verbeterd en vermenig- vuldigd, om door de jeugd het land te vernieuwen... Men weet welke belooning hij voor zijn edelmoedig streven ontving : hij werd vermoord !... De vrijmetselarij werd ontving : hij werd vermoord !... De vrijmetselarij werd het land meester, en er ontstond tegen de Katholieke Kerk eerie hevige vervolging, waaronder de zusters even- wel stand hielden, en heden nog besturen zij er scholen en weezenhuizen. J. B. MARTENS, Kan. ssi CHRISTEN 1DEAAL ,EEN historisch felt volt minder te loochenen dan de hervorming der wereld door het Christendom ; g een springt meer in 't oog, noch is van meer algemeene beteekenis. De leer van Christus heeft alles met een nieuwen geest doordrongen zeden, instellingen, gebruiken, al de vakken en kanten van het zoo afgewisselde, ingewikkelde aardsche Leven. Ja, dit nieuw idea 11 is zoodanig in merg en been, van onze hedendaagsche maatschappij gedrongen, dat de tegenwooldige godloochenaars zelve er mee bezield zijn, zonder dat zij het weten, en onbewust handelen en denken volgens christene beginselen. Welke zijn deze christene beginselen? Het Christendom bracht aan den geest des menschen het licht der waarheid, aan zijnen wil het ideaal eener nooit bereikte volmaaktheid. Had het voor zijn hart ook eene bijzondere veropenbaring? ?Het ware voorwerp der liefde is de schoonheid; en daar het Evangelie het juist gemunt had op de liefde, in de liefde de voile ontluiking aller vermogens vindt, moest het noodzakelijk der wereld een jong ideaal van schoonheid biedeit. De tegenwoordige studie heeft voor doel dien begeeste- renden adern der christene kunst, zijnen oorsprong, zijne uitwerksels te ontleden en te verheffen. De bezwaren der onderneming vallen niet te ontken- nen ; want Let geheim der kunst is even deep en duister als het geheim des levens, als dit mysterieus verband van ziel en lichaam in den mensch. CHRISTEN IDEAAL.177 Ook de kunst is ziel en lichaam, ingeving en vorm, ideaal en werkelijkheid. Doch voor den Christen rijst een hooger raadsel, dat eene hooger oplossing eischt. Zijne ziel huldigt het hoogste geheim des levens in de Menschwording van Gods Zoon. Moge Zij dan aan wie het ongeschapen Woord zijn stoffe- lijk hulsel te danken h2eft, de Maagd, die door de godde- lijke bevruchting der Liefde het Schoone heeft ontvangen, de zwakke pogingen zegenen, die voor doel hebben de veneering der christene kunstbeginsels ! Kiesch en ingewikkeld inderdaad is het gebied der schoonheid. De waarheid, het eigen voorwerp des verstands, biedt een licht, dat, eons ontstoken, niet vei flauvvt ; het goede yin& in de inwendige stem des gewetens een onvvrikbaren getuige ; 'mar voor de schoonheid bestaan geene onveranderlijke wetten, geene onfeilbare leidregels. Aan dtn smaak - dezen subjectieven scheidsrnan ? blijft het slotwoord, dat alles beslist God, wel Is waar. is het opperste Schoone, zoo wel als het opperste Ware en Goe,de; maar voor de twee laat,te eigendommen alleen geldt zijne veropenbaring ; en het rija der schoonheid werd door Hem, even als dat der aarde, aan de twisters der menschen overgeleverd. Wie nochtans zoo durven beweren dat de rol der schoonheid bier beneden van gering belang is? Vermits zij het voorrecht bezit de liefde op te wekken, is Naar invloed beslissend op 't rnenschelijk hart. Immers hart gewonnen, alles gewonnen. Plato zegde : flet schoon is de luister der waar- heid. ?Deze luister inderdaad is het, die de waarheid beminnelijk maakt ; zon ler dit hulsel van licht zou de, hoogste waarheid ons ongevoelig laten. Het goede insge- lijks verinocht ons niet te roeren, kleedde de schoonheid het niet in bovenaardschen glans. Doch ijdel is deze veronderstelling. Niet meer kunnen gevoel, verstand en wil van elkander scheiden, dan deze geheimvolle drieyuldighei& 178 CHRISTEN IDEAAL. van Waarheid, Schoonheid en Liefde, beeld en uitvloeisel der aanbiddelijke Drie-eenheid Gods. Het ware is schoon uit zijnen aard en wekt dus liefde op. De schoonheid bestaat uit eene waarheid, waarop zij ons verlieft. De liefde is de rijpe vrucht, gegroeid op den stengel der waarheid, uit de geurige schoonheidsbloem. Zoo teelt, in de eindelooze omhelzing der eeuwig- heid, de opperste Waarheid den luister des Woords, in de Liefde, die ze beiden verbindt. ?Splendor gloriae, figura substantiae ejus. ,Klaar en duidelijk schijnt dit alles, wanneer men op de hoogten verwijit, in het stralende licht von 't goddelijkeleven, waar duis!ernis en zonde peen deel hebben. Dan, ja, riep men volgeerne met Petrus uit : a Domine, Dan, ja, riep men volgeerne met Petrus uit : a Domine, bonum est nos hic esse! ?op den Thahor der zalige beschouwing. Doch, even als hij, dient er van den berg neerge- daald, teruggekeerd naar het gedruis en gedrang van 't aardsche leven, met zijn mengsel van goed en kwaad, van waarheid en dwaling ?eene dwaling waar sporen van schoonheid blijven aankleven, uit hoofde der waarheid, die zij nog behelst en waaruit zij slechts bestaat. die zij nog behelst en waaruit zij slechts bestaat. Hoe moeilijk valt die arbeid ?de eigenlijke arbeid der ziel ?: het onderscheiden tusschen waarheid en logen, tusschen goed en kwaad, in het zoo dicht ineen gegroeide bosch van 't aardsche leven ! En dat toch is de blijvende taak van 's menschen geest. Zooals hooger gezegd, neemt deze taak in moei- lijkheid toe, waar het de schoonheid gelds. Daarbij komt nog dat het schcone, uit zijn wezen zelf, gevaarlijker is voor zijne becefenaars, dewij1 het meer met gevoel to doen heeft. Terwij1 de denker, de geleerde, met kalm geduld de waarheid opspoort en najaagt, en alleen de klip des h oogmoeds moet ontzien, houdt de kunstenaar zich niet bev redigd, vooraleer hij het hart Yerovere. Verliefd op CHRISTEN IDEAAL. 179 .de schoonheid, zoekt hij der anderen liefde voor haar te winnen. Ook zijn, bij hem, de gaven des gemoeds steeds fijner en gevoeliger, dan de geestvermogens ; maar daarom ook wordt hij lichter verleid door elken schijn van schoon- heid, die opdoemt, en geraakt gernakkelijk van het rechte spoor. Meest alle kunstoefenaars zijn oppervlakkig, mede- gesleept als zij worden door het glansrijke hulsel der zaken, zonder zich erg te bekomrneren of der waarheid kern er onder schuilt. Volgt daaruit dat de kunst eene onedele zaak zij? Verre van daar ! Hoe edeler, hoe kiescher een vermogen, hoe gevaarlijker soms deszelven uitoefenen. Niets gaat de liefde te boven, maar niets ook brengt tot dieperen val : en de kunst hlijft steeds eene liefclezaak. Zij spreekt tot den geest, maar om den weg des harten te vinden en in deszelven overwinning te berusten als in haren hoogsten zegepraal. Hoe belangrijk dus is hier beneden de zending der kunst, hoe gewichtig haar invloed ! Het is dan niet te verwonderen, dat de Kerk zich met kunst bemoett; het volgt van zr;lf dat het Evangelie, niet alleen eene nieuwe zedewet veropenbaarde, niet alleen een onfeilbaar licht voor ons verstand deed oprijzen, maar ook der wereld een jong ideaal van schoonheid bood. Welk is dat ideaal? De kunst is de schitterende, maar trouwe weer- kaatsing van den geestelijken en zedelijken toestand der samenleving. Ozanam zegde met recht ?Les pates révent ce que !es peuples croient. ?Om de kunst te herscheppen, moest het Christendom dus niets (Anders doen dan eene nieuwe leer prediken en invoeren. De begeesterende kracht der christene kunst zou bijgevolg in de leering zelve van den godsdienst berusten, en dit -valt niet te betwisten. Doch er is meer : Het schoon- heidsgevoel, zijnen aard getrouw, streeft steeds naar bet hoogste ?Excelsior ! i8o CHRISTEN IDEAAL. Waar is dit toppunt van den godsdienst, die hoogte onder de hoogten ? ?Niet in de effene vlakte der geboden, voor alien bestemd, maar wel op den steilen berg, waar voor alien bestemd, maar wel op den steilen berg, waar Christus de weinigen, de uitgelezenen, de minnaars der volmaaktheid lokt. Om kort te zijn, de beknopte inhoud van 't christen ideaal bestaat, voor de kunst gelijk voor de heiligheid, in de Acht Zaligheden. Het zal er velen bevreemden de kunst met de heiligheid vermeld te hooren ; en nochtans is hun verwant- schap veel nauwer dan men denkt. schap veel nauwer dan men denkt. Wat zijn inderdaad heiligen ? Slechts logieke kunste- naars ; kunstenaars, die het ideaal najagen, niet alleen in de voortbrengsels van hun gernoed, maar in het leven, in de maatschappij, in hunnen eigen persoon; kunstenaars, zoo verliefd op de bovenaardsche schoonheid, dat zij voor haar alles veil hebben : rust, eer, rijkdorn, ja, tot hun eigen leven ! En dat werd bun geleerd in het levenscheppend woord, dat eens vveerklonk onder Palestina's bevoorrechterr woord, dat eens vveerklonk onder Palestina's bevoorrechterr hemel, dicht bij het blauwe Genezareth-meer, op de hemel, dicht bij het blauwe Genezareth-meer, op de delling van eenen heugelijken berg. Niet de zedelijke wereld alleen werd door dit woord herschapen ; ook in ontelbare kunstbloernen kvvam het achtvoudig zaad der zaligheden op. Het ontkiemde in 't bekoorlijke beitelwerk, dat steenen weefsels en sluier& slin,erde om de middeneeuvvsche torens onzer kathedralen. slin,erde om de middeneeuvvsche torens onzer kathedralen. Het bloeide op de doeken, waarop 't penseel eens Memlings of Fra Angelico's verrukkelijke engelen en maagdenbeelden tooverde. Het kionk in de hemelsche toners eens Palestrina's en smolt als met de gewelven saam, luchtig, verheven, rein, stijgend met de zuivere lijnen van beuken en bogen, gedragen op de, vleugels van 't gebed Het bezielde gansch de rij der christene koningen van de gedachte Dante, Vondel, Shakespeare, Calderon, danker hunne grootschheid aan de nederige leer der acht zaligheden ; en deze zaligheden zelven zijn maar weelderige ranken van denen levensboom, ?den boom des Kruises CHRISTEN IDEAAL. 18f Het Kruis ! ?Ziet daar den standaard, die de christene kupst hoog boven de heidensche verheft, den grond waaruit de christene ingeving is gesproten, de veropenbaring dc r diepste en fijnste geheimen van 't menschelijk hat t. ?want de oudheid genoot de voile kennis des menschen niet, omdat zij de kennis der Godheid had verloren. - - Het Kruis! met al wat van zijn milde armen op het lijdende menschdom afdrupt van leven- bre geed bloed, zalvend medelijden en troostende levens- vreugd ! Doch daar deze boom des levens ook een boom des lijdens is, worden er velen door afgeschrikt. Wij zullen hem dus eerst in zijne rankers en vruchten bestudeeren, en pogen te toonen hoe het ideaal der heiligheid ook het ideaal der schoonheid is geworden, in eene wereld, die, zelfs tegen dank, het goddelijke figuur van Golgotha niet rneer kan vergeten : Une immense esperance a traverse la terre : Malgre nous vers le ciel it faut lever les yeux! (I) L Beati pauperes spiritu, quoniam ipsorurn est regnum coelorum. Voor het optreden van het Christendom, was de arme een verworpeling. Zonder rechten, zonder vrijheid, zonder aanzien, mocht hij op niets aanspraak maken in deze wereld, behoorende aan de machtigen. Wie geen middel had om te leven, had geen recht op het leven (2), en de rnaatschappij was verdeeld in twee groote klassen : de rijken en de slaven. (c) MussET. (2) Zoo is het nog ?het worde ter loops vermeld ?in de heidensche streken , in China hij v., waar de mission narissen alle kin- deren niet kunnen °propel), die hunne ouders aan een wissen dood deren niet kunnen °propel), die hunne ouders aan een wissen dood over ler eren. 182 CHRISTEN IDEAAL. De komst van Christus veranderde dezen toestand, maar nog veel meer de opvatting der armoede. Vroeger was zij een vloek geweest, nu was zij de hoogste eer. Vroeger werd de arme als een verworpeling aan- schouwd, nu aanschouwde men in hem het beeld van Christus zelven, een tweede sacrament zijns lijdens. Voor zijne voeten, gelijk voor den voet des altaars, knielden vorsten en koningen, priesters en pausen. Eri deze voeten, gelijk weleer de voeten des Zaligmakers, ontvingen de zoenen der brandende liefde, de tranen der boetveerdig- heid, de reuken eener onsterfelijke hulde. De Kerk is een steeds levende Christus. Zij is niets anders dan de voortduring van Christus' sterfelijk leven. Wat Hij gedaan heeft, doet zij ; wat Hij geleerd heeft, leert zij ; wat Hij geleden heeft en bemind, bemint en lijdt, door alle eeuwen been, de trouwe Bruid van Christus. door alle eeuwen been, de trouwe Bruid van Christus. Deze innige liefde voor de armoede had dan de Zalig- maker in zijn leven vertoond, vooraleer ze als kenmerk en voorrecht aan de Kerk over te laten. En inderdaad, als trouwe gezellin, was Hem de armoede bij gebleven op gansch zijne aardsche loopbaan. Zij ving hem in hare armen op, in de ontbering van Bethlehems krib ; in hare armen gaf Hij den geest op 't harde, naakte Kruis ; en nog heerscht zij met Hern in de vernedering van het tabernakel. Na Hem, ontvlamde de armoede de harten zijner heldhaftige navolgers. De apostelen, de martelaren, de monniken, waren arm of armenvereerders ; maar uit deze bonte rij, komt een figuur te voorschijn, als de vereerder bij uitmuntendheid, de kampioen, de onsterfe- lijke verloofde der Armoede. ?Het is de ridder des Gekruisten, de onvergetelijke Franciscus van Assisi. Lang was Franciscus' Bruid, de kuische Armoede verlaten gebleven, toen hij, als een tweede Christus optrad, bloedende van de zelfde wonders, omringd met de zelfde twaalf gezellen, bezield met de zelfde liefde. Lang had Mevrouw de Armoede, als eene versmade CHRISTEN IDEAAL. 183 maagd van edelen geslachte, in vergetelheid gezucht, wanneer haar ridderlijke Bruidegom aan Karen uitge- mergelden vinger den ring stak zijner kuische liefde. Maar nu werd hun huwelijk vruchtbaar en gezegend. Nu brachten zij kinderen voort, ?niet alleen de ontel- bare kinderen in den vleesche van Sint Franciscus' orde, maar kinderen volgens den geest, geestelijke bloemen van schoonheid, van poezie, op alle gebieden der kunst. Hoe kon het anders, wanneer Franciscus zelf het voorbeeld gaf. Hij, stichter van de orde, was ook de eerste dichter eener zoo dichterlijke orde. ledereen kept zijnen lofzang aan de Zon, de hymne waarin hij de gevoellooze natuur aanzet om, met Hem, ons alley Schepper te loven en te danken. Als een echte verliefde, doolde Franciscus rond, spre- kende van zijne Liefde aan al wat hij tegenkwam, aan zon en maan, aan water en vuur, aan vogel en visch. Bij hem blijkt eens te meer dat de taal der liefde niets anders is dan de taal der poezie. Doch deze poezie stierf niet met hem, die haar in 't levee had geroepen. Als van zelf ontloken, na zijne dood, onder het Yolk, de Fioretti, deze echte dicht- bloemekens, deze reine legenden zoo eenvoudig en aan- doenlijk, dit episch gedicht der armoede, waar de redder der armoede, Franciscus zelf, de held van is. Gansch eene school van dichters vormde zich ook onder Franciscus' navolgers (1), en vond haar bloeipunt in Jacopone de Todi, den vreemden, begeesterden heilige, den ascetieken, vurigen dichter. Zijn Stabat Mater dolorosa is overbekend. ledereen heeft deze strophes in zijn oor en in zijn hart hooren klinken en vallen, als kristalheldere peerlen of tranen. Iedereen heeft de Moeder van smart, met Jacopone, onder het Kruis zien staan. Minder bekend is een tegenhang van dit smarten (1) Zie Ozanams meesterwerk : Les Poetes Eramiscains. 184 CHRISTEN IDEAAL. beeld, zijne volkomene tegenstelling, het Stabat Mater speciosa. I)it laatste pareltje schildert ons de jeugdige maagd in de eerste verrukking harer goddelijke Moeder- maagd in de eerste verrukking harer goddelijke Moeder- schap. Zij staat nevens de schamele krib, waarin de zoon des Allerhoogsten, op hooi en strooi, ligt uitge- strekr; in den hemel jubelen en juichen de Engelen de grijze Sint Jozef bewondert de blozende Maagd, en de dichter heeft den os en den ezel niet vergeten, ?deze gemoedelijke dienaars, die het yolk geerne zag deelnemen in de vreugden van Kerstmis. a (i) Doch de geest van Franciscus bezielde niet alleen de dichters ook eene schilderschool had hem haar ontstaan te danken. Wij bedoelen de school van Ombria, die met Giotto vverd geboren, in Perugino haar bloei- punt vond en zelfs op Rafael, in zijne eerste periode, mag aanspraak maken. Op de muren van Assisi's heiligdom, schilderde Giotto gansch het levee van Sint-Franciscus, en deze reine teeke- ningen, vol diep en innig gevoel, moeten enkel voor de ningen, vol diep en innig gevoel, moeten enkel voor de serafieke beelden van eenen Fra-Angelico ondeidoen. Overigens was het bij de Franciskanen niet alleen, dat de armoede bijval en guest vond ; gansch de bloei- periode der middeneeuwen was met hare vereering door- drongen. De menschen leefden in stulpen en kluizen, maar was er spraak een tempel op te bouwen, den Gode der armoede ter eere, moest men zijne lijdende ledematen in gast- of godshuis herbergen, dan was niets te rijk, te schoon, dan rezen pijlers en torens in de lucht, dan ontlokcn de steenen bladeren en bloemen ; dan fonkelden de glazen rozen met duizende kleuren in het donkerend verschiet der statige beuken ; en het tabernakel werd een tempel op zijn eigen, om de armoede van Bethle- hem en van Calvarie te vergelden, te vereeren. Zoo rezen iuit den grond de slanke zuilen der 1i) Ozanam. CHRISTEN IDI-.:AAL. 185 kathedralen, dragende op hunne gewelven het gebed van gansch een yolk ; of, waar zij ontmoetten, elkander als zusterbeden, omhelzende : c Uit deze omhelzing is 't ogief geboren. ?(I) Zoo hieven de torens naar den hemel den onop- houdelijken kreet eener nooit verzadigde liefde ; want die liefde dacht nimmer genoeg gedaan te hebben. Daarom spraken, dachten, leefden de steenen ; daarom ontloken bloemen op bloemen, bladeren op bladeren ; daarom leefden de vensters met kleinooden in glas, en de muren met glanzende kleuren. Een gevoel bezielde alle harten en alle kunsten. De adem der hefde had alles doorzweefd en overal de bloemen der poezie wakker gekust. En nochtans is de statigste kathedraal dezer geloof- voile tijden niet eene kathedraal van steep en ijzer. Een dichtwerk beheerscht de middeneeuwen, statig en indrukwekkend als eene kathedraal, verheven als de luchtige gewelven, zuiver van lijnen en omtrek als de zuilen en beuken, vvemelend van levee en aardsche voor- werpen gelijk de nissen en portalen, en, als de kathedraal, gansch op het Kruisplan gebouwd. ?Het is de Divina Comedia van Dante Alighieri. Dante is een reus tusschen de reuzen der gedachte, een adelaar, die de zon der eeuwigheid vlak in het aan- zicht staarde, en met met blindheid werd geslagen, maar op aarde tei ugdaalde om het geziene aan zijne tijd- genoten mede te deelen. Zijn somber genie wist uit de diepten der Hel op te stijgen naar de zachtere lucht- streek van 't Vagevuur, en zelfs de stralende vizioeneii van 't Paradijs terug te geven. Zoo rusten de zware, rondo zuilen in den donkeren grond, maar tillen de krullen en festoenen hunner kapiteelen naar omhoog, om eindelijk te ontluiken in het gewelf, door het avondzonnegoud verlicht. (t) Montalembert. 186 CHRISTEN IDEAAL. Zoo schiet het kruis van 't grondplan, in weelderige takken, door de wrens en pijlers, of bloeit in schitterende kapellen rond het zonnige koor. kapellen rond het zonnige koor. De Divina Comedia is zoodanig op de strenge leer van verloochening, van uitboeting en armoede, op het ideaal van Franciscus en van de zaligheden geboetseerd, dat het derde paait van 't werk ?Purgatorio ?op de zaligheden berust. Het Vagevuur, ,,olgens den dichter, is verdeeld in zeven kringen, waar de zielen van de zeven hoofdzonden gereinigd worden. Telkens dat Dante, onder Vergilius' geleide, een Bier kringen verlaat, zingt eene hemelsche, eene troostende stem eene der acht zaligheden. Ozanam bekende eene voorliefde to koesteren voor het Vagevuur, omdat het menschelijker is, dan de twee andere deelen. Volgens hem, schildert het Vagevuur den toestand van den mensch op aarde, overgeleverd aan den strijd tusschen goed en kwaad. De Hel is het vol- strekte kwaad en de Hemel het volkomen goed. Belden gaan ons zoo zeer niet aan, die nog in den tijd zijn? die nog de keus hebben. De strijd integendeel trekt ons aan ; en in het Vagevuur heerscht eene frischheid van kleur, eene zacht- heid van toets en teekening, zweven er middentinten, die het menschelijker maken. Het is een volmaakter kunstwerk, daarom dat het menschelijker is. De kunst blijft inderdaad eene bij uitstek aardsche, menschelijke zaak. Beantwoordende aan onze mensche- lijke natuur, heeft zij de twee elementen : geestelijke kracht en stoffelijke kracht, ziel en lichaam, bezielende gedachte en boeienden vorm, teeken en beteekenis. Daarom heeft het Protestantisme zoo weinig ver- stand van kunst. Missende het juist begrip van de ver- houding van ziel en lichaam in den mensch, van 't ongeschapene en het geschapene, 't goddelijke en 't men- schelijke, 't geloof en de rede in den godsdienst, houdt schelijke, 't geloof en de rede in den godsdienst, houdt deze drooge leer zich enkel onledig met kunst door een gebrek aan logiek. Doch hier ook is dit gebrek felix culpa ! CHRISTEN IDEAAL. 187 ?De Hel is de logiek in het kwaad, ?hoorden wij Dr. Schaepman eens zeggen. Nooit gaat de dwaling zoo ver als die helsche logiek, en zoo blijft zij bestaan, bestaan uit het spoor waarheid dat Naar nog aankleeft en in 't wezen houdt. Wil men overtuigd zijn van de onvruchtbaarheid der valsche moeder ?het Protestantisme dan trede men een tempel ?binnen : Naakte muren, banken, een koude preekstoel, 't is alles wat men te zien krijgt, waar, bij de Katholieken, de muren met tafereelen stralen, de zuilen met heiligbeelden prijken, de pijlers naar omhoog schieten, de melodie weerklinkt, en het koor, als het middenpunt van den godsdienst, alles tot zich trekt. Ja, het koor is het punt waar alles toegaat, en waarom? Omdat daar het H. Sacrament berust, het Sacrament God en Mensch, ziel en lichaam, gratie en uitwendig teeken, waarheid en zinnebeeld. Door het Sacrament te verwerpen, heeft het Pro- testantisme de kunst verworpen en vernietigd; want ook de kunst is een sacrament, vereischt eene uitwendige gedaante voor de levende gedachte, huwt den vorm aan de ingeving, paart het lichaam met de ziel. Immers wat, voor 't kerkelijke Sacrament, het uit- wendig teeken is aan de inwendige gratie, dat is de vorm, in de kunst, aan de bezielende gedachte een boei en een steun, een kluister, maar eene voorwaarde des levens. Doch, om tot Dante terug te keeren, moet men zich niet verwonderen, zoo deze machtige geest door- drongen was met Franciscus' begrippen. Hij kende immers zijne orde, ja, was er zoo innig mee bevriend, dat hij in de nederige kleedij der broeders wilde begraven worden. Zijn Paradiso behelst een luistervollen lof van den Seraphijnschen Vader. Dante legt lien in den mond van eenen Dominikaan, den grooten Thomas van Aquino, terwijI een Franciskaan, de H. Bonaventura, den roem van Sint Dominicus bezingt. i88 CHRISTEN IDEAAL. Gansch het leven van Sint Franciscus wordt aldus in onsterfelijke verzen beschreven : zijne geboorte in het schilderachtige Assisi, het stichten zijner orde, het ontvangen der stigmaten op berg Alverno, maar vooral zijn mystiek huwelijk met de kuische Bruid Armoede : Che per tal donna giovinetto in guerra Del padre corse, a cui, corn' alla morte, La porta del pincer nessun disserra; E dinanzi alla sua spintal corte, Et corm patre le si fece unito; Poscia di di in di l'amo piu forte. Questa, pnvata del primo manto, Mille e cent anni e pia dispetta e scura Fino a costui si stette senza invito; Ne valse esser costante ne feroce, Si che. dove Maiia rimase giuso, Ella con Cristo salse in sulfa croce. Ma perch'io non proceda troppo chiuso, Francesco e Poverty per questi amanti Prendi oramai nel mio parlay diffuso. La for concordia e i for lieti sembianti, Amore a ?inaraviglia ?e dolce sguardo Faceano esser cagion de' pensier santi (I). . (i) ?Als jonghng zag hij 's vaders gramschap uiten Om eene vrouw, voor wie geen stervelingen, Zoo min als voor den dood, hun deur ontsluiten. ?Hij waagde 't naar 't verbond met haar te dingen Voor 't geestelijk gerecht et coram patre ; Om daáglijks met meet- liefde haar te omringen. CHRISTEN IDEAAL. 189 De lof der armoede door Dante bezongen : Geen ander bewijs is noodig om de macht der zalighedenleer over kunst en gedachten te toonen. Maar, zal men zeggen, d4t was goed in de midden- eeuwen, toes het geloof merg en been der samenleving doordrong Een ander ideaal is voor onze moderne tijden, vooral voor onze negentiende eeuw, gerezen. Wij denken juist het tegenovergestelde Onze eeuw is meer dan al de andere met menschenliefde doorkneed, en hare letterkunde bijgevolg berust op eene juistere waardeering, op een inniger medelijden met de smarten der armen. En waar spraak is van armenvereering, van armen- liefde, van pazie bij de armen, daar komt een naam als van zelf op de lippen, onder de pen : het is de naam van den onvergetelijken Dickens! Wij zegden het hooger op : Door een weldadig gebrek aan logiek -- De logiek is het kenmerk niet der Engelsche ras ?hebben de Protestanten de kunst niet opgegeven, en Kier rnag deze protestante schrijver optreden als een type van medelijdende voorliefde voor armen en kleinen, als de dichter bij uitmuntendheid van ?Van d'eeisten echt:enoot beroofd, ontvloden En stee IS veiacht. ruin elf mall honderd jaren, Heeft zij gewacht dat hid haar nit kwam nooden. ?? a ?? ?Het help met, dat 7ij moedig was gebleven En tieuw, dat. waar omlaag Maim beidde, Zij zich n et Christus heeft op 't kruis geheven, ?Opdat '1: u met te tang in 't duister leide, 'k dat., in 't innmend haar der AA eidsche rede, Men de Atmoecie en Franciscus onderscheide. ?Hun eendracht, hun gelaat vol blijden viede, Run zachte blik, waarin de liefde gloeide, Bracht heilig peinzen met bewond'ring merle. ? Paradise XI, 58. Vertaliag van J BOHL. 190 CHRISTEN IDEAAL. 't volksleven, als de verpersoonlijking van de echt katho- lieke opvatting der armoede. Dickens! ?de naam alleen brengt al de hartver- mogens in roering, wekt een glimlach in eenen traan, lokt een gebed uit het innigste van 't gemoed. Is het kenmerk van 't genie de scheppingskracht, wie was meer schepper dan deze schrijver, die eene gansche wereld figuren in 't leven riep, figuren zoo rein, zoo edel, zoo verheven, dat ze gekend to hebben alleen eene wijding is, figuren die het menschdom eigen zijn geworden, alsof zij waarlijk hadden geleefd. Ja, zij leven van een hooger, onsterfelijker leven dan het gewone leven, van het leven der kunst. Hoevele menschen hehben geleefd, gezwoegd, gestreden, en zijn in 't graf gedaald, in 't afdoende graf van vergeteiheid en dood ! Maar deze scheppingen van Dickens zullen in onsterfelijke frischheid en gratie blijven bestaan, zoolang de wereld wereld is. de wereld wereld is. En waarom? Omdat de schrijver waarlijk dichter is, het leven neeint in zijnen hoogsten zin, in het licht van 't ideaal. Niet dat hij de werkelijkheici niet kenne. Niernand is meer rPalistisch dan hij, tot in het nauwkeurigste toe. Maar zijn werk is het ware leven, met zijn hoog en laag, zijn vreugd en leed, met de pathetiekste, tragiekste toestanden nevens de komiekste. Midden in de aandoenlijkste tafereelen, borrelt weer bij Dickens het fijnste humor op. Men smelt in wel- dadige tranen, en moet een oogenblik daarna losbars- ten in den gulsten, hartelijksten lach. ?Een hartelij- ken lach ! ja, Dickens kept er geen anderen. Zijne ironie is altijd welwillend, medelijdend, vindt hare bron, gelijk alles bij hem, in het hart. Daar put hij zijne hoogste ingevingen, en zelfs zijne diepst wijsgeerige opvattingen. ?Getuige daarvan The haunted man. In Dickens wordt het diepe woord van Pascal" bewaarheid, dat ?de grootsche gedachten uit het hart komen n. CHRISTEN IDEAAL. 191 Daarom buigt en neigt hij zich bij voorkeur over de lijdenden en armen ; daarom schetst en schildert hij met voorliefde zijne tafereelen uit het yolk en houdt voor deze de zaligste ingevingen van zijn genie, de zoetste kleuren van zijn palet. Wat men bemint, kent men het beste. Ook heeft Dickens eene grondige kennis van het leven der armoede en verraadt ze in het aandoenlijke woord uit Bleak House : ?What the poor are to the poor is little known, excepting to themselves and God. (i) Eere aan dezen vereerder der armoede, die in het volksleven zijne reinste figuren, zijne hoogste ingevingen, zijne onsterfelijkste scheppingen vond ! Ere aan dezen dichter, die voor het volksleven zijne zoetste, streelendste pazie behield, die op de lippen zijner lezers het innigste .gebed doet stijgen, bij de aandoenlijke beschrijving der armoede volgens God! Eere aan dezen schrijver, dien het Christendom en de Zaligheden-leer zoo hoog boven de Oudheid verhieven, dat hem noemen alleen genoeg is, om den afstand to teekenen tusschen den geest van 't heidendom ea den nieuwen geest van Christus ! (Vervolgt.) M. E. BELPAIRE. (r) Wat de arme voor den ar see is, is weinig bekend, uitgenomen van hem zelven en God. r 4. 4* 'I* 'tIt VC '1* 4* P* 4* 2,;1L REISINDX U K K EN 0). E Karlsruhe zullen we ons niet lang ophouden. Niet dat dit bevallig stadje, met zijne breede straten, welke ten getale van negen, van het Slotplein waaiervormig vertrekken, minder onze aandacht verdient, maar wel omdat de tijd ons ontbreekt. Zoo luiden toch vele verontschuldigingen. Hier merken wij nogmaals die voorliefde op, welke de Duitschers voor het groen aan den dag leggen. Overal treft men plaatsen aan, beplant met fraaie, lom- merige bopmen; voor de ineeste drankhuizen prijken oranjeboomen, roze-laurieren, enz. Bewonderen wij ter loops die uitgestrekte, wel be- schaduwde en wel onderhoudene ?Schlossplatz ? dit ruim hertogelijk ?Schloss ? paleis zou men bier zeggen, waarachter zich de K Schlossgarten ? het Terkameren- waarachter zich de K Schlossgarten ? het Terkameren- bosch van Karlsruhe, uitstrekt. En daar links van het slot, achter den schouwburg, den kruiAtuin, met zijne rijke verzameling oranje-, laurier-, vijgen-, palmboomen en geurige oleanders. Men denke niet dat dit kleine, verneutelde boompjes zijn, zooals wij die meestal to aanschouwen krijgen, neen, bier gelijken velen aan echte boomen. Te Karlsruhe bestatigen wij met innig genoegen, met welke zachtheid in Duitschland de dieren, inzon- derheid de vogels behandeld worden. In den ?Schloss- garten )i zijn ze half tam. De vink, onder andere, die (i) Zie Belfort, vorige jaarg. bl. 758. REISINDRUKKEN. 193 in ons Belgie zoo menschenschuw is, springt daar nevens u den weg op, komt de broodkruimels oppikken, die men hem toewerpt. We konden niet nalaten aan onze Brusselsche bengels te denken, toen we in dit uitgestrekte bosch Brie kin- deren bezig zagen, met eenen koek te morzelen om met die kruimelkens de vogeltjes te voeden. Onze ver- nielzieke jeugd, die men volgens onze teergevoelige en bezorgde overheden en kamerpaedagogen niet zacht genoeg behandelen kan, die zou zoo ook handelen, dachten we, en we trokken verder... We kwamen te Heidelberg, in die oude universi- teitstad, te recht vermaard en voor het aantal geleerden, die er werkzaam zijn of waren en gevormd werden, voor hare bekoorlijke omstreken en haar thans in puin liggend slot. In de XVIe eeu vv was deze stad de zetel van 't verstandelijk leven en 't bolwerk van 't Pro- testantismus in Duitschland. Flare vermaarde universiteit, in Duitschland de oudste, na die van Praag en Weenen, werd in 1386 gesticht. Haar bloeitijd valt in het laatst der 16e en in het begin der 17e eeuw. De dertigjarige oorlog, die zoovele onheilen teweegbracht, maakte ook een einde aan haren voorspoed In onzen tijd bezit zij weer hoogleeraren, met eene Europeesche vermaardheid. Wat hare faam duidelijk bewijst is, dat de 2/3 harer studenten gewoonlijk vreemdelingen zijn. De rijke bibliotheek, aan Heidelberg's hoogeschool gehecht, heeft eveneens vele lotsverwisselingen verduurd, Na de verovering der stad in 1622, door hertog Maxi- miliaan van Beieren, werd ze als oorlogsbuit beschouwd, aangeslagen en aan den paus geschonken, 't Volgende jaar verhuisde ze naar Rome, waar ze eene afdeeling vormde der Vaticaansche boekerij. Zij bevatte toen 3,522 handschriften, doch het aantal gedrukte boeken was betrekkelijk gering. Na den vrede van Parijs, 1815, 194 REIS1NDRU KR EN. kwamen de oude Duitsche handschriften naar Heidelberg terug. Wat de overige onderwijsgestichten betreft, daar is in deze, even als in alle andere Duitsche steden, ruim voor gezorgd. Laat ons nu wat hoover klimmen. ?We trekken den Geisberg op, ?gedeeltelijk met de ?Zahnradbahn ?? naar de ?Molkenkitr 1) (3o r in. hoog); achter ons strekt zich het heerlijk Neckardal uit, verder door de breede zich het heerlijk Neckardal uit, verder door de breede Rijnvallei , we klimmen nog hoover, tot den KOnigstithl (568 m ); schouwen bewonderend rond in al die fraaie vergezichten, welke zich links en rechts uitbreiden en in 't verschiet verdwijnen. Wat eene hoogte is, daarover oordeelen we moeilijk met eenige nauwkeurigheid. Men moet in de bergstreken wonen, om er zich eenig denkbeeld te kunnen over vormen, om ze te kunnen schatten. ?De berg nu, waarop de KOnig- of Kaiserstithl staat, is wel driemaal zoo hoog als hij ons van aan den voet toescheen. Hij bestaat, om zoo te zeggen, uit Brie verdiepen. Elk verdiep op zich zelve, is ten minste zoo hoog, als 't geheel ons van beneden voorkwam Het geschiktste middel, onzes inziens, voor ?oningewijden ? orn eenig begrip van die hoogte te bekomen, is de berg steil of te dalen, zonder de zaclitafhellende gebaande wegen te volgen. Doet men dit, en blikt men dan van tijd tot tijd Bens terug in de richting van den afgelegden weg, dan staat men verbaasd over de hoogte. Wij houden heel veel van hoogten ; wij schouwen gaarne rond van op eene verhevenheid ; misschien des te liever, daar we tot de lage en effene Vlaamsche streek behooren. behooren. Een woordje nu over het oude keurvorsteli)k slot. Het zijn de Franschen, welke het in puin hebben gelegd, zooals ze overigens een groot gedeelte van Duitschland met puinen hebben bezaaid. De heersch- zuchtige Lodewijk XIV, beweerde recht te hebben op de Palts. Men weet dat die onverzadigbare dwingeland, REISINDRUKKEN. 105 ,onzer hetzelfde voorwendsel, een aanzienlijk deel onzer gewesten heeft binnengepalmd, waarvan Fransch-Vlaan- deren ons wel het nauwst aan 't haste ligt. In October, 1688, kreeg de Fransche veldheer, graaf Melac, de stad Heidelberg en het slot in zijn bezit; hij behield ze gedurende den volgenden winter. Maar toes het Duitsche leger aanrukte, besloot hij tot den terugtocht. Alvorens echter de afreis te ondernemen, deed hij al de verschansingen in de lucht springen, en het vuur steken zoowel aan de stad, als aan het rijke en vermaarde vot stelijk verblijf. Wat van dit laatste recht bleef, werd vier jaar later, opnieuw door de Franschen verwoest en gansch de stad met een ongehoorde wreedheid verdelgd. Zoo gedroegen zich die edelmoedige Franschen, zij die anderen zoo gaarne van barbaarschheid beschul- digen zullen verder over die veelgeprezen groot- moedigheid meer bijzonderheden mededeelen. Alhoewel wij ons beperken, en eene znenigte merk waardigheden onaangeroerd laten, mogen we evenwel niet nalaten een woord over het Heidelbergervat te reppen, 't Is in den kelder van 't slot, dat die reus- achtige ton ligt. Haar inhoud bedraagt niet minder dan 212 m'; als ze gevuld is, dan kan men er 283,000 gewone flesschen uit voitappen. Ze werd in 1751 ge- maakt en is het vierde groote vat, dat doze plaats inneemt. Wij kornen te Frankfort-aan-Main. Het eerste wat ons bier treft, is het overgroote ?Neue Rahnluf We dachten dat Brussel's Noorder Spool !lane, met de nieuw bijgevoegde zijvleugels, reeds iets buitengewoons was als uitgestrektheid ; maar stond ze nevens de Frank- fortsche, ze zou er door in de schaduwe gesteld worden. 't Is niet zoo zeer de pracht, Welke bier verbazing wekt, maar wel de afmetingen -- de ruimte der zalen. ,de diepte der zijgangen, in het eigenlijk gebouw en 196 REISINDRUKKEN. dan de breedte en hoogte der halfcirkelvormige glazen gewelven, der halle. Zoo in andere steden, die grootsche opvattingen, in het oprichten van gebouwen of op elk ander gebied, in 't oog springers, in Frankfort is dit nog meer het geval. Men ontziet er geene opofferingen, wanneer het de verfraaiing der stad geldt. De prachtige standbeelden aan GOthe en Schiller gewijd, die elk op eene open- bare plaats prijken, zijn wel de schoonste en indruk- wekkendste, die men zich kan voorstellen. Onnoodig hier bij te voegen, dat ze niet tusschen, koude muren staan, maar wel met sierlijke boompjes omringd zijn. En dan die wandelingen, die ?Anlag-en? rond de stad, tot zelfs langsheen de Main; die ?Thier- garten ?aan 't eene uiteinde en die voortreffelijke ?Palinengarten D aan het andere; wat is er meer noodig, om het verblijf in eene stad aantrekkelijk te maken. Frankfort bezit cen ?Opernhaits ? een echte kunst- tempel, waarbij onze Brusselsche muntschouw burg leelijk zou afsteken. Mqar dit is niet alles: nevens het ?Bahnhof P, het ?Opernhalis ? komt nog een nieuwe beurs en een, het ?Opernhalis ? komt nog een nieuwe beurs en een, nieuw gerechtshof in aanmerking. Dit laatste is opge- trokken in dies fiinen, geelrooden steen, die aan het geheel een hoogst schilderachtig voorkornen geeft. Vergeten we daarbij niet het stadhuis, den ?Romer ? gebouw der XVe eeuw, met zijne rijke ?Kaisersaal ? waarin de geschilderde portretten hangen, van al de Duitsche keizers In geschiedkundig opzicht is de ?ROmer? het merkvvaardigste gebouw der Mainstad. We moeten eveneens de onschatbare kunstverza- meling van ?Staedel ?vermelden, waar, in een iantal zalen, de voornaamste I Iollandsche, Vlaamsche, Duitsche en andere schilders vertegenvvOordigd zijn. De edelmoedige en kunstlievende Staedel, naar wien die verzameling genoemd wordt, schonk dit alles aan zijne geboortestad, benevens zijne huizen en eene som gelds van ruim 2 5oo.000 fr. Zullen we iemand verwonderen als we zeggen, dat REISINDRUKICEN. 197 in Frankfort veel drukte heerscht ? Men moet de Zeil en de Neue Zeil bezoeken, twee lraaie en breede straten, om zich een gedachte van die beweging te kunnen vormen. De Dude straten zijn eng en daarbij donker, ter oorzake der vooruitspringende, lage verdiepen. Frankfort is eene bloeiende stad. Het is algemeen bekend dat hare beurs tot de toongevende behoort. Over de Main liggen drie bruggen, elk van ruim 3oo m. lengte ; een steenen boogbrug, rustende op zestien pijlers, eene spoorwegbrug en eene hangbrug van gesmeed ijzer, voor voetgangers. De stad Frankfort heeft een geschiedkundig verleden, dat niet van belang ontbloot is. Sedert 1866 heeft ze opgehouden als vrije rijksstad te bestaan. Hare bevol- king, die toen rond de 80.000 inwoners bedroeg, is thans van ruim 200.000. Van in de oudste tijden zijn er de Joden talrijk; zij zijn er in bezit van twee syna- gogen. De Katholieken hebben er verscheidene kerken en eveneens de Hervormden. De Rijnstreken bevatten veel aantrekkelijks. Het verblijf in die verschillende steden is in meer dan e'en opzicht belangwekkend en leerzaam. Alle verkeeren in een bloeienden toestand. De kleinste zoowel als de grootste breiden zich uit, worden verfraaid, trekken grootsche gebouwen op, zijn omringd met aangename wandelingen en dik wijls door een weelderigen krans van landgoederen, villa's, tuinen, wijn- en boomgaarden omgeven. In de streek, die we bezochten, heerscht overal welstand; niet zelden treft men er gemeenten aan van twee- drieduizend zielen, waar geenszins vreemde be-. zoekers ontbreken. We zouden nog veel mede te deelen hebben, moesten we al de steden, al de plaatsen, waar we afstapten, afzonderlijk behandelen; maar dit zou ons te verre leiden. 198 REIS1NDRUKKEN. We willen daarom MainT, KoblenT, Bonn, Keulen, Aken. enz,, stilzwijgend voorbijgaan. Nog verscheidene andere plaatsen, waaronder zeer merkwaardige, reden we maar voorbij, we noemen Darmstadt, Manheim, Kreuznach, Wiesbaden. Deze laatste lokt jaarlijks, naar 't schijnt, de meeste vreemdelingen van al de Rijnsteden. Duitschland is fier en dit met voile recht, op bet bezit van den Rijn : ?Duitschland's stroorn, niet Duitsch- land's grens ? zooals we te Bonn lazen. land's grens ? zooals we te Bonn lazen. Men houdt er zeer van, bij onze Oosterburen, om alle gesvichtige voorvallen levendig in 't geheugen van 't yolk te bewares. In alle steden ziet men denkmalen. We telden een drietal standbeelden van Gutenberg, we noemden reeds die van Schiller en Gcethe te Frankfort. 't Is ook daar, dat nog altijd ?Gcethes Vaterhaits ? met bezorgdheid onderhouden wordt. Maar nevens die talrijke beelden, welke door vereerende stadgenooten of het dankbare vaderland aan de meeste Duitsche beroemd- heden opgericht worden, ontbreekt het eveneens niet aan gedenkzuilen of -steepen, ?ter nagedachtenis der gevallenen en ten voorbeelde der levenden ? vooral der gevallene krijgslieden in 't heugelijk jaar '7o. Doch al deze afzonderlijke, plaatselijke gedenkteekenen, zijn onbe- duidend, in vergelijking met de reusachtige ?Germania ? duidend, in vergelijking met de reusachtige ?Germania ? op den Niederwald geplaatst, ter vereeuwiging van den algemeenen en 'egehaftigen opstand van 't Duitsche yolk en der herstelling van 't KeiTerrijk, in 187o-'71. Zulk beeld verstrekt een machtig rijk tot eer. Het is io,5o m. groot en rust op een voetstuk van 25 m. hoogte. De kosten, die ruim een millioen mark bedroegen, zijn bestreden door het Duitsche yolk. Dat het vele bezoekers lokt, bewijzen ons de twee tandradspoorwegen, de eene te Rudesheim, de andere te Assmannshaiisen, waarmede men den berg, den Nieder- tvald, gedeeltelijk kan opstijgen en afdalen. Bevalliger oord kon men bezwaarlijk uitkiezen. Niet alleen is het uitzicht van op die hoogte over- heerlijk, maar men bevindt er zich in 't midden der vermaardste wijnbergen Duitschland's. REIS1NDRUKKEN. 199 Wie heeft ten minste niet hooren gewagen van de Rheingau, van den Riaesheimer, , enz. ? En ofschoon de bevolking hier niet vtij talrijk is, zou men zich echter in 't midden eener bloeiende stad wanen, wanneer men en woningen en ingezetenen beschouwt. Bierhallen zijn zeld- zaam , 't is de wijnhandel, die hier welstand verschaft. Gewoonlijk is 't van ?eigen gewin, ?wat men in die groote ?Weinstnben ?of ?Weinhandlimgen ?opdient. Aan weelderige streken als Rudesheinz, A ssnzanns- haizsen en Bingen, roept men met vaarwel toe, maar tot wederziens. Men verwijdert er zich ongaarne van. Gelukkiglijk laren de Rijnboorden van Bingen tot Koblentz weinig tijd over tot mijmeren ; gedut ig, onafge- broken krijgt men bier de prachtigste, de ontzettendste natuurtafereelen to bewonderen. Links en rechts verrijzen ontzagwekkende rotsgevaarten, steken steile bergen hunne spitse punten honderden meters hoog. Niet zeiden dragen de ongenaakbaarste rots- of bergtoppen de overblijfselen van een verwoest mildeleeuwsch slot en dle verlaten bouwvallen, die verbrokkelde torenspitsen maken vvellicht het aangrijpendste, het indrukwekkendste uit der zoo wijdvermaarde Rijnboorden. Wie bewoonde die burchten? Dienden zij tot ver- drukking der bevolking of tot bescherming van den stati- gen, machtigen vloed? Puinen ontbreken bier niet. De meesten zi)n het werk der Franschen Gedurende den Paltsoorlog werd de Rijn- streek geheel en al verwoest. Wij willen eenige namen van steken en burchten mededeelen, welke in gruis werden gelegd, enkel door de Franschen. Te Haizsach greep in 1643 de verwoesting plaats van 't slot der prinsen van Ffirstenberg en in 1668 die van 't slot Ortenbitrg , in 't dal der KinTig. Zes jaar later deed Turenne dit van Auerbach springen, terwijl een ander, Dagsburg genoemd, in de Vogeezen, in 1676 werd plat geschoten. Te Hagen toont men de bouwvallen van 't slot Roetteliz (1678) ; ook die van Wegelburg, Scharfenst ein , Alley werden verwoest. Te Badenweiler 200 REISINDRUKKEN. werd een oud slot, dagteekenende uit den tijd der Romei- nen, tot eenen puinhoop geschoten. KoblenT werd gebombardeerd. Spier viel in de han- den der Franschen, doch deze moesten haar het volgende jaar ontruimen. ?Vooraf echter werden er de vesting- werken gesloopt en zij zelve aan de vlammen prijs gege- ven. ?Bijna niets van de prachtige dom bleef recht; ? zelfs de praalgraven van acht Duitsche keizers, aldaar ter aarde besteld, werden opengescheurd en hun gebeente verstrooid. Na die vervvoesting kwam Spier niet meer tot haren voormaligen bloei. Doch 't is vooral het jaar 1689 dat een groote voor- raad van verwoeste steden en sloten oplevert. Bingen werd door Lodewijk XIV bijna gansch verdelgd ; hetzelfde gebeurde met Stahleck, Schoenburg, Ahrweiler. Deze laatste stad had reeds in 164.6 eene belegering onderstaan. Baden en haar slot werden in 1689 zoo deerlijk gehavend, Baden en haar slot werden in 1689 zoo deerlijk gehavend, dat het regeerend huis genoodzaak was zich te Rastadt te vestigen. Gingenbach en Oppenheim, twee kleine steed- jes, werden ook in asch gelegd. Worms, die eens 70,000 inwoners telde en nu maar ongeveer 22,000, kreeg den grootsten slag, toes de Franschen ze in genoemd jaar plunderden en daarna of branclden. In 't begin dezer eeuw (1815), overschreed hare bevolking niet de 5000 zielen. Durkheim werd aan het vuur prijs gegeven ; KreuTnach geplunderd en verwoest, terwijl haar slot Kazqenberg sprong. Niet verre, van daar liggen de puinen van twee andere sloten. De burcht en een gedeelte der brug over de Nahe, te Bingen, sprongen insgelijks de lucht in. Geheel die streek, een der bevalligste yap Duitsch- land, was met puinen bezaaid; de Franschen verwoestten opzettelijk, moedvvillig; zij wilden het land ten onder brengen. Wij zouden nog eene heele bladzijde kunnen mede- deelen enkel met namen van verdelgde sloten. We willen ons echter bij de voorafgaande bepalen. Wie zal 't vernielingswerk beschrijven, door de Fran- schen aangericht in den Zevenjarigen Oorlog? Wie zal REISINDRUKKEN. 201 ons zeggen wat al verdaan werd door de legers der Repu- bliek of gedurende de verdelgingsoorlogen van 't keizerrijk? Doch waar zijn de landen, die niet door de Fransche legers hebben te lijden gehad ; waar is, in onze gewesten vooral, de stad of 't dorp, waar de Franschen nooit hunne roof- en vernielzucht aan den dag legden? Waartoe zou het strekken, eene beschrijving van de Rijnboorden trachten te geven? Om hierin eenige kans tot welslagen te hebben, zou men moeten kunnen schil- deren met de pen, zou men wezenlijk dichter moeten zijn. Daarom bepalen we ons met te zeggen, dat men de Rijnboorden moet gaan zien, met eigene oogen gaan bewonderen. Nevens het schoone, het heerlijke, het wilde en woeste, in de natuur, bewondert men de vlijt van den mensch, in de aangelegde wijnbergen. Welk een werk- zaam, geduldig, volhardend yolk moet daar wonen? Als men vaststelt hoe die hellingen, waarvan enkele steil nederdalen, met wijnstokken beplant zijn; als men be- denkt, wat al zweet het moet kosten, zoo met kleine verdiepen, van aan den voet tot boven op te klrrn men ; hoe lastig en afmattend het moet wezen, die muren van ongelijke, ruwe steenen te bouwen en recht te houden, tot bescherming der dikwijls dunne aardlaag, dan voelt men z:ch getroffen door zooveel aanhoudende, onveiz-makte vlijt, dan begrijr men dat de lang- en wijdvermaai de Rijnwijn een dubbel kostbaar nat is. Maar ook in de oogen der Duitschers is hij dit wel; want niets laten zij verloren gaan, geen hoekje gronds, hoe klein het zij, hoe ongenaakbaar gelegen, waar men niet de druiventeelt beproeft. De Rijnboorden en Rimsteden worden druk bezocht, en geen wonder. 't Is natuurlijk Duitschland, dat de meeste bezoekers oplevert. Het ontbreekt er ook wel niet aan Engelschen. De Belgen leeren meer en meer den weg 202 RE1SINDRUKKEN. naar deze bevallige streek kennen. 't Is te hopen dat ze steeds in grooter getal naar Duitschland zullen reizen en andere stieken bezoeken. Er moet daar voor hen veel te leeren zijn. Dit zou ook veel bijdragen om de verkeerde begrippen, welke bier nopens Duitschland en 't Duitsche yolk nog veelal bestaan, te doen verdwijnen. Nu toch verneemt men bier weinig goeds over dit land en die bevolking. Onze Fransche dagbladen niet alleen, maar zelfs onze Vlaamsche deelen slechts nieuws, en welk nieuws ! over Duitschland merle, dat hies langs onze zuidelijke grenzen words binnengesmokkeld. Dat onze zuiderburen niet naar de Rijnboordcn gaan, dit verstaat men gemakkelijk : immers hunne mis- lukte wandeling naar Berlijn zit hun nog altijd in de beenen. Fransch boort men in genoemde steden en gewesten niet spreken ; met Fransch alleen kan men Duitschland moeilijk over de baan. Te nauwernood treft men eenige gasthofbedienden aan, welk die taal gewoonlijk op eene schromelijke wijze radbraken. Dit vast te stollen was voor ons eene niet onaangename verrassing. We zouden wel wenschen, dat onze dwaze verfran- schers eenigen tijd in Duitschland verbleven. Le zouden wellicht min dwaas, min verwaand terugkeeren. Men weet dat die heerschappen zich gaarne laten voorstaan, dat alle beschaafde lieden het Fransch machtig zijn of nog beter, dat buiten het Fransch geese ware beschaving mogelijk is. Of in Duitschland beschaving, of er geleerdlieid bestaat? Waar vindt men meer hoogescholen ? Gedurende ons uitstapje teekenden wij die van Straatsburg, van Karls- ruhe, van Heidelberg en Bonn aan. Kortom, over het ruhe, van Heidelberg en Bonn aan. Kortom, over het Duitsche rijk zijn twintig hoogescholen verspreid. Overal zagen we nieuwe werken van Duitsche schrij- vers in de boekvk inkels voorliggen ; in de aanzienlijkste drankhuizen zijn gansche hoopen dagbladen voorhanden. Of de Duitschers beschaafd zijn? Zij pralen niet met Fransch vernis, met Fransche manieren : zij hebben hunne REISINDRUKKEN. 203 eigene beleefdheidsvormen. Geen Duitscher komt in een koffiehuis, zonder zigi hoofddeksel van aan de ingangsdeur of te nemen en het, bij het uitgaan, eerst daar weer op te zetten. Zij staan niet bij elkander te liflaffen, noch ?wissewasjes ?te verkoopen ; maar wenschen elkaar een 0 Gun Abend ?of nog korter : n'Abend ?toe. Dit trof ons, omdat het zoo juist overeenstemt met den aard en doenwijze der minst verbasterde Vlamingen. Over hunne herbergmeubelen hoef ik niet te spreken ; iedereen kent die. Terwijl het Kier de gewoonte is, alles in 't voile licht te stellen, houdt men ginder minder van hel verlichte zalen ; voor de drank- en eethuizen staan gewoonlijk oranje- of laurierboomen. Zit men bui- ten, dan is men nog meer met groen omringd. Wat ons, ons halve of driek wart Brusselaars, bij onze Oosterburen niet weinig verwondert, is de gemeen- zaamheid, de vrijheid of Dever de vertrouwelijkheid, die tusschen personen van beide kunne bestaat. In onze steden is zoo lets niet denkbaar. Dit bewijst nogmaals dat de zuidelijke invloed bier allernadeeligst werkt. De eerbied voor de vrouw is eene Germaansche eigensehap, eene Germaansche en Angelsaksische deugd. 4 Komt men in Frankrijk, dan treft men vele zaken aan, die ons toeroepen : bier woont een groot yolk ; noch- tans die indruk bekomt men nog meer, nog levendiger in Duitschland. Men zou zeggen dat zelfs de natuur daar meer dan elders, meer dan ten onzent, meévverkt, om alles een grootsch, een indrukw ekkend uitzicht te geven. Inderdaad, het zijn niet de bloeiende steden, de ruime, reusachtige gebouwen alleen, welke ons die aandoening mededeelen, maar nog de menigte bergen, meer nog de breede stroo- men; want voor ons zijn het stroomen, die breede rivieren van den machtigen reus, den vermaarden Rijn ! Wat mede in Duitschland onze aandacht verdient, 204 REIS1NDRUKKEN. is de groote orde, die overal heerscht, is de Duitsche tucht. Bestonde bij ons maar een weinig van die tucht, dachten we meer dan eens. 't Is er verre af, dat daar by. in een ?Bahnhof ?al dit geschreeuw en geloop waar te nemen is, waarvan de reizigers bier maar al te dikwijls getuigen zijn. Onze Walen hebben er een' ?aardje ?van. getuigen zijn. Onze Walen hebben er een' ?aardje ?van. Bij onze oosterburen bemoeit zich vooral een enkel man met den <, Zug ? De overste ziet toe. Zijn rol schijnt zich te bepalen bij het zien aankomen en verirekken der treinen. Roepen doet hij niet; fluiten nog minder. der treinen. Roepen doet hij niet; fluiten nog minder. De inrichting der groote Duitsche spoorhallen komt den oningewijden nochtans lastig voor. Menigmaal stapt men af langs den linker vleugel en vertrekt langs den rechter. ?Juist als bij ons ? zal men Licht aanmerken. 'Foch niet, want die twee vleugels zijn doorgaans afzon- derlijke, alleenstaande gebou wen. Om niet op den doolweg te geraken, om niet te sukkelen is 't noodig, den naam van den weg te kennen, dien men volgen moet. Aangaande de -aankomst en het vertrek der treinen, is het de zoogenaamde ?Thgfiihrer ? die alles regelt. VVe zegden reeds, dat de Duitschers veel houden van reizen. In alle spoorhallen van eenig belang is de bewe- ging groot en ze is het niet minder op de talri)ke sworn- booten, welke den Rijn op- en afvaren. Op een uitstapje in den vreemde, al zij het nog zoo kort, komt men toch altijd opmerkelijke zaken tegen , deze geven ons stof tot nadenken, overwegen en verge- lijken. Wanneer we vaststelden, dat de Duitschers goede woorden bezitten voor zaken, welke wij met een vreemden en vreemdklinkenden naam aanduiden, stelden we ons de vraag, waarom wo niet liever bij onze Germaansche naburen te leen gaan, aan Germaansche bronnen putten, om zekere leemten in de taal aan te vullen. Dit ware ten minste redematig, want de Germaansche tales hebben denzelfden oorsprong, zijn zustertalen. Daarbij die woor- den zou men beter verstaan, en ze zouden in ieder geval minder gevaar loopen onkennelijk gemaakt te worden, REISINDRUKKEN. 205 door eene verkeerde, doorgaans bespottelijke uitspraak. Dit is nu maar al te dikwijls het geval met de ontleenin- gen, die we doen aan het Latijn, het Grieksch en het Fransch. Men bedenke maar eens hoe nu door ontelbare lieden de naam ?velocipede ?verminkt wordt. Tevens ware dit Pen uitmuntend middel om verlost te geraken en te blijven van tal van woorden en uitdrukkingen, die met ons taaleigen niets gemeens hebben, door vele personen niet onthouden worden, altijd vreemd klinken, altijd basterdwoorden of wel gallicismen zullen blijven. Wij wenschen dit des te meer, daar we aldus onze Franschgezinden zouden beletten ons nog Langer te bespot- ten ?dikwijls niet ten onrechte, helaas ! ?over woorden en uitdrukkingen, welke we aan het Fransch ontleenen. Geene wapens gegeven aan de Fransquiljons, maar wel ze onmapend !.... Zoo liep ons reisje ten einde. Moge een toekomend uitstaptje oils even aangenaam verrassen. C. CORTEBEECK. 1NKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. (Vervolg.) V. JEROOM MEES. Geboren to Hingenen, op Allerheiligen 1866. EN aardig schildershok is dat van Jeroom Mees. ?'t Is in de kapel van het godshuis Vander werd als toevluchtsoord voor zestien oude vrouwkens. Biest dat, in 1505, op de Falkonrui gesticht In de huisjes der stichting wonen thrms nog altijd mee'kens, ?wie weer de hoeveelste sedert vijf .eeuwen ?doch het tempeltje des Heeren is een tempeltje der kunst geworden, gelukkiger dan vele andere kapellen en kerken van dien tijd, die tot stallen en schuren verlaagd werden. Mees betrekt het bovendeel, dat hij naar zijne hand inrichtte en voorzag van een glazen dak. Nog toonen daar echter de ruige balken en nokken stout en fier hunne eiken gestalten, in Welker schaduvve steeds de geest van vroeger schuilt, -- en 't is of de aide Friessche wandklok, Wier wijzer het geboorte- en sterfuur wees van verscheidene geslachten, met haren sidderenden tik voortdurend van de snelheid des tijds frazelt. ?Stille !Doyen, vol aantrekkelijke rust, vol heilige ingetogenheid, wat pleit gij voor den srrkaak van hem, die u tot werk- plaats koos! INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. 207 Mees is een ernstig kunstenaar, vol afschuw voor het oppervlakkige, en zoodanig gesteld op iets degelijks, dat hij voor zich zelven te streng wordt, en dikwijls, dat hij voor zich zelven te streng wordt, en dikwijls, als studieen, doeken terzij zet, die met een twintigtal borstelstreken bijzaaks ferme schilderijen zouden zijn. Hij is een portretmaler van groote verdienste, en wanneer de begrippen eens bestellers er hem niet toe dwingen de begrippen eens bestellers er hem niet toe dwingen gelikt en gepuimd te zijn, dan bewondert men in hem die vurigheid, dat spel van vlakke tonen, daar Frans Hals de oudvader van is. ?Naar de doening der meeste groote portretschilders, geeft hij zijne koppen weer, niet overweldigd door den drift des oogenbliks, maar met die kenmerkende eigene trek ken, verkregen door card, gewoonte, levenswijze. Altijd zijn zijne vleeschtonen kunstig, is zijne teekening vast. Ongeteld de portretten die Mees voor bijzonderen schilderde, moeten van hem de volgende stukken gerneld worden : ?De slapende Grijzaard ? ?eene groote naaktstudie a Pater zijnen Brevier lezend ? ?De Vroolijke Meid ? ?Overpeinzing ? ?Jakob van Maerlandt ? ?Seheepsman Jef ? ?De Bierdrinker ? portretten ?en ?De Hekelaarster ? ?De Spin- ster ?en ?De Les van Grootvader ), binnenzichten. Mees is een warme Vlaming, die meer dan eens in openbare redekuvelingen, kalm weg een afdoende woordje in 't voordeel Onzer Zaak gezegd heeft. - Hij eet geen vleesch, drinkt geen bier, doch is nogal liefhebber van een rookstokje. van een rookstokje. Jeroom Mees! indien gij u ooit aan iets dronken zwelgt, dan zij 't aan de kunst der Hollandsche meesters van het Groot Tijdvak. Gij hebt iets van hen in uwe van het Groot Tijdvak. Gij hebt iets van hen in uwe knokels! Laat het ons genieten, of anders snauwt u de toekomst bitter toe : gij gaaft met wat gij beloofdet !.. 208 INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. VI. ROMAAN STEPPE. Geboren te Antwerpen, den 13n Januari 1859. Romaan Steppe, ?ziedaar de echte type van den- braven, lieftalligen burger, naar den ouden Sinjoren- stempel. Zijne wieg stond op de Sint Pietersvliet, en 't zal, naar zijne eigene getuigenis, de nabijheid der Schelde geweest zijn, die in hem den lust van 't water- Schelde geweest zijn, die in hem den lust van 't water- schilderen deed ontstaan. Steppe schildert slechts met goesting wanneer hij den bewolkten hemel, het golvende, klotsende water op groote doeken brengen kan. Sommige zijner zeegezichten zijn van eene verrassende waarheid, vol ontzag en tooverachtig- lichtspel. lichtspel. Steppe is thans op veertigjarigen ouderdom gansch grijs; doch hij heeft tot op dezen dag al het eenvoudige, al het bedrijvige, al het zenuwachtige behouden van een goeden jpngeling van achttien jaar. ?Hij arbeidt in eene gezellige kamer op 't eerste verdiep. Buiten zijne schilderdoos en ezel met paneel, is er daar niers aan- wezig dat van :le gewone versiering eener ontvangstkamer afwijkt Van smaak getuigen er een paar borstbeelden, waarvan een in marmer en 't ander in pleister, alsmede een twintigtal schetsen, gevat in een enkel raaui. Zijne Majesteit koning Leopold II bezit een van Steppe's schilderijen : ?VOOr den Storm ? de Russische afgezant te 's Gravenhagen kocht van hem ?Eene baar x, en een groot petal zijner doeken zijn Duitschland in- gereisd. Romaan Steppe hield, tot nu toe, zeven persoon- lijke tentoonstellingen : eerie te Brussel, en zes te Antwerpen. De zes laatste hield hij gezamentlijk met beeldhouwer Van Beurden. INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. 209 VII. KAREL OOMS. Geboren te Desschel, den 27' Januari 1845. Karel Ooms' schilderzalen zijn ruim, rein, helder. Men bespeurt er overal orde, regelmaat, schikking, rijk- dom, smaak. Ondanks het vele er aanwezig, is er tot dom, smaak. Ondanks het vele er aanwezig, is er tot het minste stukje toe verzorgd, hangend of staande op zijne gepaste plaats. De overvloed dringt er overal door, ondanks zich zelve, loch de spaarzaamheid omlijst er ondanks zich zelve, loch de spaarzaamheid omlijst er de weelde, en de eenvoud tempert er de pracht. ? Schoone plaatsen, met deugdelijke meubelen, schilderijen van Ooms zelf en schilderijen van oudere en nieuwere van Ooms zelf en schilderijen van oudere en nieuwere kunstenaars. In de kunst is Ooms een geest van het stellige. Van zijn allereersten tijd af, bemerkt men bij hem eene buitengev‘one meesterschap in de teekening, een wonder gemak van samenstelling, eene nipsche nauwkeurigheid, eene vaste, uitgebreide kennis van geschied- en oud- heidskunde. ?Zie zijne 0 Opvoeding der Grakken n. ??Mijne twee zonen zijn mijne schoonste sieraden ! ? riep Cornelia uit. ?Niets meer, niets minder dan dezen volzin, dezen uitroep geeft die schilderij weder, met hare drij figuren die zoo rond zijn, zoo regelmatig van lijn, en geplaatst in 't voile licht. Het tafereel is bondig als de spraak der Spartiaten, en de lichamen bondig als de spraak der Spartiaten, en de lichamen zijn op zijn Grieks,:h geboetst. ?De Opvoeding der Grakken ?legde al Karel Ooms' eigenschappen en hoedanigheden aan den dag. Zonder aan een zijner andere, lalere werken te gelij- ken is het toch aan alien verwant. Voor Ooms, de felle teekenaar, hebben die smijerige, smeltende, nauw afgebakende omtrekken van ons Noor- den geenen aantrok. Hij moet krachtige lijnen hebben, voile licht, straffe schaduwe, hevige onderwerpen, typen met getaande wezens, bepaalde trekken. Zie, onder met getaande wezens, bepaalde trekken. Zie, onder anderen, zijne ?Voorzegging , ?Vlaamsche Vrijbui- 210 1NKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. ters ), a Spaansche Furie ? a Onderzoek in Plantijns Drukkerij ? ?Een Bohemer ? ?breede scheppingen, van tel. ?Zijn geest is vlug en zijne verbeelding stout, zijne hand is veerdig en zijn oog ziet klaar, doch zelden is zijn hert ontroerd, zelden ontsnapt hem eenen kreet van zielsverrukking. In de schaarsche oogenblikken van begeestering trillen er echter edele tonen in zijn lied, zijn palet is weelderig, zijn penseel spreekt, de kteur wil de lijn overmeesteren : hij wordt Vlaamscher. Zie a Verboden Lezing ? doch vOOral ?Waar Geluk ? Zoon onzer Kempen, heeft Ooms in zijne kinder- jaren dikvvijis de vlakke hei doorkruist, waar de zonne des zomers zoo barnen kan; als jongeling, droomde hij van het wonnige Zuiden, met zijn schitterenden hemel, zijne blauwe waters, zijne heldere vergezichten, zijne bruine menschen. Zij die de teekengaaf in ruime mate ontvangen hebben, gelijken zelden de magneetnaald ! Karel Ooms sleet zijne beste jaren in noeste vlijt, doch hij oogstte gouden vruchten. Zijn nederig geboorte- huisje werd zijn eigendom; benevens zijn prachtig verblijf en zijne werkplaats te Antwerpen, bouvvde hij zich een en zijne werkplaats te Antwerpen, bouvvde hij zich een landgoed te Cannes, in het weelderige Provence, het land der olijven, de streek van Mistral; hij is door zijne werken vertegenwoordigd in de Muzeums van Ant- werpen, Brussel, Praag, in den Belgischen Senaat en 't Antwerpsch Gerechtshof. Voor hem wordt het geen winter meer, want nauw komen de grauwe dagen of hij steekt naar 't Zuiden over, om slechts naar Antwerpen terug te keeren wanneer de zonne warm schijnt. Ooms is thans bezig aan eenen tegenhanger van zijn doek ?De laatste Dagen van Rubens ? dat zich in Amerika bevindt. INKIJNJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. 211 VIII. PIET VAN ENGELEN. Geboren te Lier, den I2n Mei i863. Een uitsprong der Lange Leemstraat, een straatje zonder einde ?en zonder naam. Een blind muurken, waarover hijfteranken, vloer- en acaciatakken hangen, een drijtal geslotene burgershuizen, eene hoop. linde, en in dezer schaduwe een hoeveken, met witgekalkte muren, groene deuren en groene vensterluiken. De blares rollen er over het pad en 't is er stil, stil..... Hoeveel beer en gezelliger is 't daar dan in die pralerige Lange beer en gezelliger is 't daar dan in die pralerige Lange Leemstraat, waar de inenschen der hooge of schijnhoogc wereld elkaar voorbijstappen, stijf lijk stokken en fier lijk hanen! In een der drij burgershuizen is Piet Van Engelen's werkwinkel. Langs een tamelijk donkeren gang, over eenen vloer met pleisterplekken op, al tusschen kassen en bakken en stukken beeldhouwvverk door geraakt ge aan een trapken. Klim op ! ?Ge loopt eene deur voorbij, waarop een kaartje van schilder Willem Al- bracht, ge kijkt door een venster en bemerkt dat er op den achteruit beeldhouwers aan den arbeid zijn. Is 't daar dan een heel kunstenaarsnest? ?Nog een wip- ken en ge zijt bij Piet Van Engelen. Eene spleetgordijn door, ?die onmisbare, zware spleetgordijn, die de werkhuizen onzer Antwerpsche schilders van ouds gemeen hebben met de liollandsche drinkhuizen, ?en ge bevindt u te midden van hanen, kalkoenen, rashonden, patrijzen, fezanten, hoenders, otters, smirreltjes..... en menschenkoppen. Piet Van Engelen schilderde eerst figuren en barna beesten. Weelde en geestdrift geven thans, in dit laatste vak, den Loon bij hem : hij aanbidt de kleur en baadt vak, den Loon bij hem : hij aanbidt de kleur en baadt met wellust in de afwisselende, rijke tinten van het bonte gevedert der huis- en wildvogels; hij kent de hondsoorten en staat in bewondering voor een mooien 212 INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCIIILDERS. pels, een geraamte der type van een of ander slach dezer dieren. ?Over 't algemeen zijn Piet Van Engelens beesten in goeden staat : niet verarmoeid. Zij eten, drin- ken, loeren, springen, vechten, ?doch lijden niet. Er zit overvloedige kundigheid in die schilderijen, opmer- kelijke adelsgezindheid, veel dat ruim de oogen, doch niet het hert voldoet. En hij heeft nochtans een hert, en kan het herte rakes, die Piet, want zie zijn ?Weesje ? dat lieve, innige stuk uit zijn eerste tijdvak. Dat dingt dat lieve, innige stuk uit zijn eerste tijdvak. Dat dingt naar 't hoogste, dat beefs van aandoening, dat blijft onuitwischbaar in het geheugen geprent : 't is eene brok leven, daar de bezieling den gulden toon op wierp. Uit het bestaan der dieren zijn ook tragiszhe, inni- ge tafereelen te schilderen : stervensnood, ziekte, armoede, verlatenheid, pijn, wee zelfs zijn het aandeel der dieren, verlatenheid, pijn, wee zelfs zijn het aandeel der dieren, zoowel als dat der menschen. ?Een hond zal erbarme- lijk stenen en klagen bij het afsterven zijns meesters, en hij zal trouwhertig blijven waken naast eene sponde daar geen mensch toe nadert. ?Wie heeft nooit ge- zien wat droeve blikken het vrachtpeerd werpt naar de deur der herberg, waarbinnen zijn vo, rman toeft, hem, 't arme dier, vergetend, zoowel als he, huisgezin, ginds verder? Kome er voor u ras een derde tijdvak, o Piet, een tijdvak dat gij diep en vorschend schouwen zult in 't leven der dieren, lijk gij vioeger in 't leven der menschen staardet, en dan bewaart de rechtveerdige toekomst eene kroon voor u. Bij de beste onder Piet Van Engelens talrijke schilderijen tellen : een stuk zijnde in 't Muzeum van Luik, een bij den schilder K. Ooms, een in de ver- zameling Huybrechts en een in de verzameling Osterrieth te Antwerpen. E. DE GRAVE, 4,*4*4r**4itpi.,;****4* vzg.zg.zgzkzw.zvzgzgzvz WAARHEEN ? J reizen naar een ander land gaan er, blij van hart : Daar slaat geen koude 't beekje in band ; Daar ligt de grond niet zwart ; Daar speelt de zon in stroomend nat En kabbelenden vliet, En strooit een bonten bloemenschat Op 't groene grondtapiet. Daar loopt men niet met de oogen dicht En opgestoken kraag, Gebukt, uit vrees dat in 't gezicht U 't Noord zijn jachtsneeuw jaag' ; Daar waait het Zuid dat bot en knop Met milden adem streelt, En om uw recht gedragen kop In frissche tochtjes speelt. Daar zit de Boer niet in den hoek Gedrongen van den haard, Maar 't landvolk armen vlug en kloek ? Zet, buiten, 't werk in vaart. 't Vee slaat op stal niet aan den band Noch treurt in d'engen bocht, Maar 't springt door 't hoog begraasde land En weidt in vrije locht. En weidt in vrije locht. 214 WA ARHEEN ? Daar staat geen boom met kale kruin En takken naakt en bloot , Daar tooien zich de gaarde en tuin Met bloesem wit en rood. Daar prijkt de zon in hoogen gloor En wekt, in veld en woud, Van 't zangerige vooglenkoor De stemmen honderdvoud. Daar valt de nacht zoo gauw niet in Noch slaapt de dag tot laat, Maar vroeg rijst aan de hemeltin De wakkre dageraad En treedt de 'Lon uit de oosterpoort En drilt haar gouden speer, (Reuzinne fier, die 't grimmig Noord Versloeg met gansch zijn heer.) Zij stapt, gekroond met zegekrans, Haar breede lichtbaan door En alles baadt zich in haar glans En jubelt op haar spoor ... Wij steevnen naar dit heerlijk strand : Roeit aan met forsche hand! Wij reizen naar een ander land ? Naar 't schoone Lenteland. 28 Februari. Dr H. CLAEYS, pr. ,--41igc:jrcatit t 14:•frAfir 3111:1 HOOGLEERAAR PIETER WILLEMS (0. E tijd is met verstreken om volkomen hulde te bewijzen aan den verchenstelyken man die voorwaar niet spoedig zal vergeten zijn. De verdiensten van P. \Villeins in zijn huiselyk leven, in zyne vriendschapsbetrekkingen, aan de hoogeschool van Leuven, in de beide koninklijke Akademien, in het Studenten-Genootschap, aan het hoofd van het Davidsfonds, in de hooggeleerde wereld van gansch Europa ?van Madrid tot Moskow kunnen den dag van heden nog niet samengevat worden. Haast brengt ons het Annuatre de Universite' de Louvain pour 1899 dc hulde \ an de hoogeschool; haast verschijlit zijn levensbericht het Avirbock der Koninklyke Vlaamsche Academie; haast zullen byzundere vriendeu ons trekkers en daden aanbrengen van zijn welgevuld openbarir keen. Ondertusschen heeft de Koninklijke Academie van Brussel alree,' gesproken door dtn mond van een barer leven, M. Victor Brants, hoogleeraar te Lem en en Willem's owl-leerling, waardige lecrling `an zu1k eenen meeAer. Men beseft alhcht dat M. Brant-, in zijne hoedamgheid van academie- ker, den hoogleeraar Willems meest bespreekt als taal- en oudheid- kundige, als latinist en philoloog, in een woord als geleerde. 't Is echter niet dat hij ongevoehg blijve aan een al te vroegtijdig afsterven; integendeel, ziehier den gemoedehiken aanvang zijner geleerde Notice : ?[)en 7 Februari 1898 keerde ik met Pieter -Willems huiswaarts na de gewone zitting der Klas van Letteren. 1k was in een hoekje van wizen reiswagen tusschen hem en ons medehd M. Kurth gezeten. Ons gesprek rolde over het gicot vraagstuk der classieke en der moderne humaniora ; de betwisting was heusch, zelfs vriendelyk, maar hevig. Nadien viel onze spraak op die duizende nietigheden die in schijn de lengte van den weg afsnijden. vertelde ons met opgeruimd- heid hoe men hem onlangs in eene plechtige vergadermg besproken had (i) Notice seer la vie et les travaux de Pierre Willems, par VIC 1 OR BRANTS. (Extrait de l'annuaiie de l'Academie royale de Beig (Jae.) Bruxelles, Hayez, 1899. Hoogleeraar Pieter Willerns. HOOGLEERAAR PIETER WILLEMS. 2 I 7 als zijnde een tijdgenoot van Jan David. ?Men denkt dat ik een tachtimariger ben, ?zegde hij met een welgemoed lachje. En ik ter sluik, ik bestatigde als on-willekeurig de verwoesting op dat schrander hoofd alreeds aangericht door een vroegaanbrekenden ouderdom ! Eene treurige maar zou welhaast mijn voorgevoel bevestigen : nauwelijks waren veertien dagen verloopen of de dood ontiukte aan de Academie en aan de Hoogeschool den vromen, werkzamen geleerde, die eens Pieter Willems heette. ?Het was den woensdag 23 Februari : wij vernarnen de tijding bij 't uitgaan der middeleeuwsche Sint-Pieterskerk, te Leuven, alwaar Willems, secretaris der Hoogeschool, zoo dikwijls in zijne doctorale toga had neergeknield voor den God der -Wijcheid. Het was Assche- woensdag. Daarcven klonken aan mijne ooren de plechtige woorden welke de Kerk op dezen boetdag tot de katholieken richt: Memento, honzo, quza pulvzs es et in pulverem reverterzs. Ei, deze plechtige woorden waren op eene onverwachte en jammerhike wijze bewaarheid. Pieter -Willems was gevallen in de voile kracht zijner jaren, in al de glorie van zijnen wetenschappelijken room, to midden van eon arbeid- vol professoraat, te midden van eene rijkbevruchte levensbaan. Voorzeker wij zullen den beer Hoogleeraar Brants onzen welge- meenden dank niet sparen wegens de openbare hulde door hem bewezen aan onzen betreurden vriend, -voorzitter en lcider, in Wiens edel figuur hij niet alleen de grondige wetenschap veiheerlukt, maar tevens het Studenten-Genootschap, het Davidsfonds, de koninklijke Vlaamsche Academie en de Vlaamsche Beweging. Echter met het oog op ooze Vlaamsche vaderlandsche instellingen en huone geschiedenis, achten wij 't niet ten onpas bier eenige terechtwijzingen te doen betrekkelijk Willem's vroegste verbluf in Leuven. Pieter Willems voleinde zijne humaniora aan bet Athenceum van zijne geboortestad, Maastricht, als Przmus perpetuus, (met de Byzondere bekroonen,;), den 30 juli 1857. II partit ensuite pour Louvain, zegt M. Brants, oil. it fit de brillantes etudes. Des lors it se signalait l'atteution et prouvait son activite par sa participation aux traNaux de deux florissantes societe, d'etudiants : la Soczc'te' littera/re franfazse, alors prèsidee par Laforet, et la Soczrtc Met Tyd en vlyt, fondee et presidee par J. B. David. ?David, des lors, parait-il. lui predisait un brillant avenir scientifique. ?A Louvain, it habitait le College du Pape Adrien VI dont le memo David etait le president. ? Er is in der waarheid geen erg bij, maar dat is alley volkomen mis. Na een veertienjarig voolzitterschap, verliet de Hoogleeraar J. David het Paus-Collegie in 185o en betrok min eigen huis in de Maria-Theresiastraat, na zijne dood aangekocht door Professor Edw. Maitens-Delcour. ?Van 1850 tot 1864 bleef het Paus-Collegie bestuurd door N. T. Laforet, die geroepen was om na het overlijden van Mgr de Ram de tweede Rector Magnificus der Hoogeschool to worden 2 18 HOOGLEERAAR PIETER WILLEMS. Zijnde Willems' voorzitter in bet Collegie, zijnde tevens voorzitter van het Fransch Genootschap, heeft de toekomstige Mgr Laforet dezen het Fransch Genootschap, heeft de toekomstige Mgr Laforet dezen ingeleid in de Socze'te litteraire. -- Pieter Willems had van zijn leven geene andete betrekking met Jan David als deze van leerling tot geene andete betrekking met Jan David als deze van leerling tot leeraar, gedurende zijn eerste studiejaar en enkel voor den curses van Vaderlandsche Geschiedenis. Het is klaarblijkend dat Willems zich nooit ernstig ophield met de Historie des Vaderlands : hij was en bleef integendeel de volgeling der beroemde otientalisten, latinisten of hellenisten, Felix Neve, Arendt en Baguet, van welken laatste hij de hellenisten, Felix Neve, Arendt en Baguet, van welken laatste hij de opvolger werd, niet alleen als latijnsch philoloog, maar tevens als geheimschrijver der Hoogeschool. ?Pieter Willems bleef in het Vlaamsch Studenten-Genootschap, ?dat, 't zij ter loops gezegd, Jan David met stichtte, ?volstrekt onbekend en bijgevolg onbemind, tot op den dog dat hij aldaar z/ne eerste intrede deed, ALS VOORZITTER, in October 1866. Deze bewering mag zonderling, zelfs ongelootbaar heeten : de destijdige secretaris van Met Tijd en Vlit staat voor de waarheid in. Wij, hebben in onzen levensloop honderden genootschappen zien opkomen, te niet gaan, soms onder verschen naam verrijzen, doch eindelinge het lot deelen van dag- en weekbladen die vallen en ver- zwinden gelijk de bladeren der boomen. Hoe komt het dan dat eene vereeniging van jonge, levenslustige, soms woelige studenten, na twee en zestig jaren, mag roemen op een onafgebroken bestaan, onder enkel twee vereerde voorzitters, Jan David en Pieter Willems? Kan wel iemand ter wereld een echteten bijenkorf verzinnen als eene Hoogeschool, wiens deuren jaat-in jaar-uit voor in- en uitgang, wijdopenstaan ? wiens deuren jaat-in jaar-uit voor in- en uitgang, wijdopenstaan ? Ziehier in enkele bewoordingen de gehetmenis ontsluierd. Bid 't stichten van zijn genootschap (het eerstbestaande aan de hoogeschool van Leuven), had Emm. Van Straelen in 1836 de voor- zorg van den vlaamschgezinden Rector de Ram op de hand te krijgen en zijne instelling onder den schutsmantel der Alma Mater te plaatsen. De Rector Magnificus aanvaarde het eere-voorzitterschap, doch voor- behield zich het recht een bestendigen voorzitter aan te stellen; in de standregelen werd bepaald dat de voorzitter, buiten alle vetkiezing, standregelen werd bepaald dat de voorzitter, buiten alle vetkiezing, mocht twee bestuur- of raadsleden aanwijzen ; men werd het mondeling eens om een schatbewaarder te benoemen die oud-leerling der hooge- school, een deftig ingezetene van Leuven zou zijn. M. Jos. Van Linthout, drukker der hoogeschool, bediende dat lastig postje gedurende meer drukker der hoogeschool, bediende dat lastig postje gedurende meer dan veertig jaren,... en nooit heeft een haan er over gekraaid dat een of ander rezzende passant zou vergeten hebben zijne contrzbutie te betalen. Men spreekt dikwijls in de politiek van . bewarende maatregels v, . genomen worden als bij de stichting van een Studenten-Genootschap, dat van of zijne geboorte mocht rekenen op een kosteloos lokaal en op de geldelijke toelagen der Hoogeschool? Nu zouden, ja moesteli HOOGLEERAAR PIETER WILLEMS. 219 de leden, de eene na den anderen, het werkelijk seven intieden niettemin het moeder-genootschap bleef immer standvast op de rots van Leuven, onder de schuts der bloeiende Alma Mater. Ziedaar waarom Met rtjd en Vljt, na Willems onvoorziene dood, altoos jong en spring4evend, zonder slag noch stoot, zgn derden voorzitter mocht inhuldigen, den gevierden hoogleeraar Paul Alberdingk-Thijm; ziedaar hoe 't gebeurde dat de Rector Magnificus Mgr Laforet, in 1866, van zijn voorrecht gebruik maakte, om na David's dood, den jongen hoog- leeraar Pieter Willems aan het hoofd van het Genootschap te benoemen. Willems lande in 't Genootschap aan op zijne 26 jaren, weinig of niet ouder zijnde dan de werkzaamste leden, volstrekt onbekend in de Vlaamsche letterwereld, in de taalbeweging, in de destijdige ruchtbare meetings der Antwerpenaars. Echter wilde het toeval dat hij op eene huwelijksplechtigheid in vriendschapsbetrekking geraakte met M. Max Bausart, de zoo bezadigde, zoo gestrenge, soms zoo krachtdadige Max, dien, bij de weet van elkeen, de beroemde Jan David ?mijn jonge vriend, IVIijnheer Bausatt. hectte. De vriend van Mr Max Bausart was haast allemansvtiend, en Pieter Willems schreef nooit aan zijne medebestuurders in 't Genootschap als onder het op- schrift van llicjnheer en Vrzeni. Wat Pieter Willems later geworden is op het Nederlandsch taal- en lettergebied, ja in de voile wetenschappehike wereld, zal eene meer bevoegde pen uiteenzetten, deze namelijk van den Gentschen Hoogleeraar M. Adolf De Ceuleneer, nog al een van Willems' oud-leerlingen, nog al eon perel van zijne al te vroeg verdorde lauwerkroon. Dr R. MOROY. *** *****tfritt DON LORENZO PEROSI. AT wij den Lezer aanbieden is eene zeer belangrijke verhandelrng uit de Grego, zusbote, ( to jaarg. No I), Beilage zum Gregorius- Blatt, tot opschrift voerende : Don Lorenzo Perosi and sell! neues Oratorium s La Risurrezzone di Christo ? Bladen van alle richtingm hebben in den laatsten tijd met zooveel lof over Don Lorenzo Perosi gesproken, dat het den getrouwen Lezer van het Belfort niet onaangenaam kan zijn ook in dit maandschrift lets van den Maestro der Muziek te vernemen; te meer, will het overgenomen is uit het Gregorius-Blatt, een orgaan hoog in aanzien. 1k twijfel niet, of eenieder, die een beetje gevoel voor muziek of poezie bezit, talent en kunst gaatne huldigt zal het vergaan even als mid, en 't met deze eerste kennismaking hoog op hebben. Het stuk, onderteekend door Karl Busch, wordt ons meegedeeld uit Rome, 20 December 1898, en luidt als volgt : Een nieuwe star is opgegaan aan den kunsthemel der Muziek en vervult geheel de omgeving met haren luister. Het reeds lang vurig- gewenschte en lang voorbereide Oratorium van Don Lorenzo Perosi . gehad, en de verwachting, die men had voor de toekomst van het nieuwe werk, is niet beschaamd geworden, en is wellicht ye/re overtroffen. Don Lorenzo Perosi, de componist van het nieuwe Oratorium, zag het eerste levenslicht te Tortona bij Aiexandrie, 20 Dec. 1872. Zijn vader is dirigent van het dOnichoor aldaar, en de twee broeders van Don Lorenzo, Don Carlo en Marziano zijn Professoren der Muziek, zoodat men met alle recht mag zeggen : ?z figli del Perosi nascono colle elite sulla tastiera ? (Perosi's zonen werden geboren met den vinger op den toets ) In Don Lorenzo schijnt echter dat erfdeel zijner familie geheel en al tot den hoogsten bloei gerijpt te zijn. Het eerste inuziekonderricht genoot de knaap, die van of zijne prilste jeugd hart en smaak had voor al wat goed en edel is, in het huis zijns vaders. Spoedig echter trok hid opwaarts naar het eeuwige Roma, om bier zich verder in de edele muziekkunst te vormen, Te Rome werd hij lid van het Cecilia-instituut, en, na korten tijd, organist in het heer- DON LORENZO PEROSI. 221 lijke Beuediktijnerklooster Monte Cassino ; hier componeerde hij zijn Pange lingua (1890), dat voor 't eerst te Chicago werd uitgevoerd. Te Monte Cassino op 't graf van den H. Benedictus legde de zeventien- jarige Lorenzo de gelofte af, zijn leven in eeuwige maagdelijke reinheld uitsluitend ter eere en in den dienst van God te wijden. In gevolge den raad mins vaders was Don Lorenzo alsnu (1892) gedurende twee maanden aan het Conservatorium te Milaan. Zijne liefde en bezieling voor de Gregoriaansche choraal spoorden hem aan, naar Duitschland te reizen, waar hij bij den grondlegger en leader der kerkmuziekschool te Regensburg, Professor Haberl, allerbelangrukste studien deed. Hier componeerde Don Perosi verschillende heerlijke motetten, die ten voile getuigenis aflegden van zijn talent en van mine scheppingskracht. Terug- gekeerd in Italie werd Don Lorenzo dirigent van San Marco te Venetie. Van hier uit verbreidde zich hoe Langer hoe meer de roep over den buitengewoon begaafden jongen Maestro, en de eerste vrucht van zijn onvermoeid werken en streven, was het nieuwe Oratorium ?La Risur- rezione dz Lazzaro, dat niet weinig bijdroeg tot zijue hedendaagsche beroemdheid ? Voor eenige weken werd de cerste uitvoering van dit Oratorium te Florence gegeven, en voor ettehike dagen is hetzelfde stuk ook uitgevoerd te Rome in 't theater Constanzi. Ook het nieuwe Oratorium La Risurrezzone di Christ? waarop wij aanstonds meer in 't bijzonder terugkomen, zoo in hetzelfde theater uitgevoerd worden. Wij1 echter Don Peiosi zijn werk zelf zou dirigeeren, was evenwel Hoogeerwaarde Kardinaal-Vicaris Pairochi om zekere redenen met recht tegen de uitvoering van het nieuw stuk in een theater, en op ver- langen van zijne Heiligheid den Paus Leo XIII en van den componist zelven had de eerste uitvoering plaats den 13 December in de Basilica dei SS. Apostoli. Te 4 ure in den namiddag was de Basilica zoo vol menschen, dat het verkeer op de piazza dei SS. Apostoli gestremd was en met levensgevaar gepaard ging. Alle toegangskaarten waren terstond verkocht; aanhoudend stroomden nieuwe menschenmassas toe; loch menigeen kon weer naar huis trekken en wachten tot de tweede uitvoering, die Donderdag 15 December plaats had. In een onbegrijpellik gedrang werkten zich degenen, die gelukkig in 't bezit 'Araren van een toe- gangskaart, de prachtig versierde, en door electriciteit verlichte kerk binnen. Bij den aanbhk der onoverzienbare menschenmemgte dacht men ofiwillekeurig aan de woorden des dichters : Wie telt de volkren, noemt de namen, Die feesthik hier te zamenkwamen Het leek wel, als of geheel Italie naar Rome was toegestroomd : 16 kardinalen, 50 Aartsbisschoppen en Bisschoppen, ontelbare Priesters, de Heeren Studenten der verschillende Seminarien, kerkelijke vereeni- gingen met hunne vaandels, kortom, ongeveer 7000 personen vulden de ruime tempelbogen der Eetwaardige Basilica en verwachtten in de grootste spanning den aanvang van het nieuwe Oratorium. 222 DON LORENZO PEROSI. Wie is die jonge Priester, die met bescheiden, neergeslagen blik, in rustige houding het podium betreedt, nauwelijks acht slaande op den ongehoorden bijval, waarvan de groote kathedraal weergalmt ? ? Don Perosi ! ? Klokke 5 5/2 neemt de jonge Maestro in bange verwachting zijne dirigeerplaats na eerst door eene kleine, bescheidene buiging de bijvals- betuigingen der Evviva Don Perosi ! ?roepende menigte tot stilte gebracht te hebben. Hij, die op weg naar de kerk zijnen begeleiders bemerkte componeeren is gemakkelijk, dirigeeren echter moeielijk ? grijpt met bevende hand den maatstok. Plotselinge stilte ! Een dofklinkend prcelu- dium bereid ons voor op bet eerste deel van het Oratorium en brengt ons in diepe, godsdienstige stemming. Wij voelen ons verplaatst naar het heilig oord, waar het grootste schouwspel der wereld voltrokken werd ; wij meenen de laatste woorden des stet vendee Zaligmakers te vernemen. De aardc beeft onder het immer machtiger doorklinkende orkest; geheel de natuur siddett en beeft bij het vreeseltjke treurspel, dat hemel en aarde biedt Consumnzatunz est! Jesus... clanzans voce magna emzszt spzrztunz ? zoo eihaalt ons in een eenvoudig recitatief de Evangelist. Nauwelijks zijn zijne woorden ten einde, of de scherpe toon der tromba verkondigt ons de opstanding dcr lichamen van vele heiligen, die daar rustten. Met vrees en angst bekennen de Romeinsche soldaten in bet geheel choor met machtig aangrijpende sonans Vere _Ftlzus Dez erat iste! Vervolgens zingt een dameskoor, na een kort overgangsspel van 't orchest, den heerlijken hymnus (cf. Offic. de Venerdi Sancto) Crux fidelis inter onznes arbor uzza nobths ? Het publiek kan zich on- mogelijk langer bedwingen zijn bijvalsbetuigingen niet te uiten, die de gewijde bogen aanhoudend doorschallen, zoodat Don Perosi een tweede maal dit choornummei dient ten beste te geven. Het zou ons te ver voeren, wilden wij alle afzonderlijke wondersehoone momenten weer- geven, waarin choor en orchest de geniale opvatting en kunstvolle bewerking van het Oratorium zeer duidelijk doen uitkomen. Een tweede donderend applaus weerklinkt na het duetto der beide Maria's, die aan het graf des Heeren, het schoone, aangrijpende responsorium : Flange, plange qztasz virgo uitvoeren, waarbij het aangeboren vibreeren der Italiaansche zangeressen zoo ten voile tot zijn recht komt en ook joist ter plaatse is. Verder mogen we niet onvermeld laten het heerlijke choor der vrome vrouwen aan het graf des Zaligmakers . Recessit pastor bonus, fons aquae vzvae ? met den wonderbaren baritonsolo, die niet beter is weer te geven. Het eerste deel wordt besloten door het motette : Ecce quomodo moritur Justus,.. et erzt in pace memoria ejus! De muziek, die tot hiertoe, op enkele uitzonderingen na, zich in moll bewoog, gaat allengskens in een dur over en in een gevoel van toe- komstige vreugde over de weldra volgende verrijzenis des Heeren eindigt zij in een stemmingsvol accoord, hier en daar onderbroken van het motief, dat wij aanstonds bij het Alleluia terugvinden. Het proeludium tot het tweede hoofddeel brengt ons in de stemming DON LORENZO PEROSI. 223 van den heiligen Paaschmorgen. Nog rust de natuur in stil, treurig zwijgen. Daar hooren wij het allengskens luider en altud sneller wordend, ons alien zoo bekende blijde Paasch-alleluia (versione dal Gregoriano). Een engelenkoor, onophoudelijk den verrezenen Heiland lof toezingend, verkondigt onder het N, reug de v o 1 geschal der horens na het aangehaald Alleluia de vetrijzenis des Heeien, welke ons de Evangelist in kort recitatief meedeelt. Maria Magdalena's aria aan het graf des Heeren, ?Tulerunt Dommum de monurnento houdt ons nog steeds in eene ietwat droevige stemming, waarvan we echter weldra door het zich herhalende krachtige Alleluia van het engelenkoor ontdaan worden. Marta Magdalena schijnt echtr in hare onnoemelijke droefheid den vreugdevollen verrijzenisgroet niet te vetnemen. illulter quid ploras ? en andermaal weerklinkt de droevige solozang Quia eulerunt Dominunz meunz D. Daar zet het orgel in, en een kort smart- en vreugdedeelend inter-indium verbindt den overgang tot het hoogtepunt van het tweede deel. Marra Map/alma yidit Jesitin stantem : et non sezebat quza Jesus est. Al giooter en grooter wordt hare droefheid, terwiji van den anderen kant de Paaschvreugde altijd meer en meer doordringt. Dica ez Jesus: Illarza! Nu eerst erkent zij Karen Meester, en met een uitdrukking van verwondering, smat t en overgrootc vreugde tegelijk, roept zrj 1?abbonz ! Terstond valt het koor der H. Engelen in met een veelmaals herhaald Alleluia, waarmee het koor der H. Apostelen blade insternt In eene onvergelukeluk schoone aria brengt Christus hen den vrede : Pei. Se itt nrisit me Fait/- et ego mztto vos D... Et ego yobiscrtrn 31/1/1 omnibus drebus usque ad eonsummationem saeculz D. Nu volgt het heerluke Paaschlied victimae pascalr laudes D, met den schoonen wisselzang : s Die nobts Marra, quid vidistz in via: in koor en solo. Bij scrinits- Christum surrexzsse ?maakt de componist weer gebruik van den canto fermo als letmotief en besluit zun werk met een alleluia in vierstemmige fuga a la Bach. De indruk, dien het nienwe oratottunt maakte, is onmogelijk te beschrijven; aan de bijvalsbetuigingen kwam maar geen einde ; het geheele Paaschlied victimae pas, alt /cocks met het grootsche Alleluia als finaal moest herhaald worden. De tnt\ °cling was voortreftelijk, wat het orchestreele gedeelte betreft, dat ook het leeuwenaandeel in het werk is ; het vocale gedeelte bevredigde. Het auditorium verlangde stormachtig, dat de jonge Maestro voor het voetlicht trad ; en deze, na een paar malen beleefd gebogen te hebben, trok zich bescheiden terug. Alle kerkevorsten omringden later den veelbelovenden componist en wenschten hem allerhattelukst geluk. Buiten echter werd Don Perosi door het yolk opgewacht, dat den jongen Priestcr stormachtige ovaties bracht. Er is bier maar een roep over den Maestro Don Lorenzo ?crosi. De Heilige Vader cntving den 26 jarigen s Meester der Muziek ? 224 DON LORENZO PEROSI. in afzonderlijke audientie, sprak hem vaderlijk toe over de toekomstige verblijdende scheppingen, schonk hem een dirigeerstok van ebbenhout verblijdende scheppingen, schonk hem een dirigeerstok van ebbenhout met brillan ten, en benoemde hem in perpetuum tot dii ettore della catella Szstzna naast den beroemden Mustaffa. (Wat deze verheffing resp. benoeming beteekent voor later, zal de jonge Maestro als waar voorstan ler van de echte Gregoriaansche choraal toonen !) Zoo hebben we dan ook hier weer een bewijs, dat de Kerk en haar Opperhoofd het bevorderen van kunsten en wetenschappen gees hinderpalen stellen, doch waar, degehjk werk weet to beloonen. Wij sluiten ons bericht en vereenigen onze heilwenschen met de wenschen, die heel Italie den jongen veelbelovenden Maestro Don Perosi toeroept. Moge hij, die voorloopig zijne plaats aan San Marco to Venetie bhift betrekken, steeds verder wet ken tot verheffing der menschen, tot eere van God en tot roem der Heilige Kerk. <, Quod det Deus ! . eere van God en tot roem der Heilige Kerk. <, Quod det Deus ! . A. M. 1"2.01222222222 HET NEDERLANDSCH IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. NZE bijdrage, onder bovenstaande titel ver- schenen in de Januari-aflevering van Het Bel- fort, was het voorwerp eener vleiende beoor- deeling in Het Handelsblad. Dat dagblad, waarvan het achtbaar academielid Dr. Aug. Snieders de hoog- gewaardeerde hoofd-opsteller is, meende met ons dat, alhoewel vele der kritieken van den heer Arnold over de taal der Gentsche dagbladen niet geheel en al ongegrond zijn, de Vlaamsche dagbladschrijvers toch eenen verkeerden weg zouden opgaan met in Noord- Nederland en zelfs bij den heer Arnold les te gaan nemen. Wat ons in die meening bevestigt is de lezing der Noord-Nederlandsche ?kranten ? Wij lezen er weinig, 't is waar, doch dit weinige is genoeg om ons te overtuigen dat iemand die in een Vlaamsch blad zoo schrijven zou als in die ?kranten ) ge- schreven wordt, er niet zou in lukken zich van zijne lezers te doen verstaan. Als voorbeeld nemen wij het enkel nummer van Het Cenfrztm, van i Februari 11., en geven de uittrek- sels welke wij bier laten volgen den heer Arnold sels welke wij bier laten volgen den heer Arnold ter overweging. In zijne voordracht ter Academie beknibbelde de heer Arnold het woord ?aankleven ?door een Gentsch blad verkeerdelijk gebruikt voor c bijtreden ? 226 HET NEDERLANDSCH \\Tat zou hij zeggen van dezen volzin uit Het Centrum? ?Dat wij aan deze Opmerkingen gaarne onze adlzaesie ?Dat wij aan deze Opmerkingen gaarne onze adlzaesie hechten, behoeft nauwelijks gezegd. ? In hetzelfde nummer van hetzelfde blad lazen wij nog : Alleronverklaarbaarst is de houding der Spaan- sche regeering, die nu een allerzotst figuur dreigt le slaan.? slaan.? K< En na eenige gronden te hebben aangehaald besluit onze Rotterdamsche confrere : ? ?Dit alles is de bodem van werklieden-pension- neering-. Hiermede "(last men Been socialistische Laden Wellicht weet men in Noord-Nederland wat de schrijver bedoelt met een zot figuur slaan en laden opyagen; in Vlaanderen is de beteekenis van zulke uitdrukkingen volkomen onbekend. Ook schrijft men er colyrrater, al moge dit voor een bastaardwoord gehouden worden, liever dan confrere, hetwelk zuiver Fransch is. In het laatste nummer van Het Be lfort heeft Dr. Willem De Vreese zich in de betwisting gemengd, alleenlijk om te zeggen hoe, volgens hem, e'cole fiayante in het Nederlandsch moet heeten. De heer De Vreese aarzelt niet ex-cathedra uit- spraak te doen, zeggende dat de heer Arnold en de heer Bultynck allebei gelijk -- en ongelijk hebben Misschien zullen anderen wel van gevoelen zijn dat, waar er twee kunnen gelijk- en ongelijk hebben en ook plaats is voor drie. Laat ons nu eens zien hoe de heer Dc Vreese zijne uitspraak verrechtvaardigt : ?De heer Arnold heeft gelijk ?zegt hij als hij belalende scholen afkeurt, want, zooals hij terecht zegt, ( die scholen betalen niet, maar het daarin zegt, ( die scholen betalen niet, maar het daarin IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. 227 gegeven onderwijs wordt betaald. Dit kan men niet ontzenuw en door te antwoorden zooals de heer Bultynck doet : ?Zeer juist, maar dat is zoo waar in 't Fransch als in 't Vlaamsch en toch is e'coles payantes goed Fransch. ?Omdat eene wending in eene taal onheris- pelijk is, daarom is de letterlijke vertaling het nog niet in eene andere taal. ? Dat hebben wij ook niet beweerd. Het doel onzer opmerking was enkel te doen zien dat indien belalende school een onzin is in 't Vlaamsch, ("col(' !,ayanle het niet minder is in 't Fransch, maar dat het gebruik soms al heel zonderlinge taalwendingen wettigt. Wij voegden er, immers, onmiddellijk bij : Ook zijn het de Gentsche dagbladschrijvers niet die de benaming < betalende scholen ?hebben uit- gevonden en het is soms zeer moeilijk tegen eene bestaande en door het yolk aangenomene benaming op te komen. Indien er geen voorbeelden zijn van wendingen welke juist van denzelfden aard zijn als belalende school, toch zijn er wel van uitdrukkingen waarop de toetsteen, door den hoer Arnold op deze laatste aangewend, even verkeerd zou werken. Zoo zegt men : (K de boom hangl vol peren, de zaal zit vol menschen, de kuil ligl vol aardappels en niemand zal betwisten dat deze drie uitdrukkingen echt Nederlandsch zijn, alhoewel het niet de boom is die hang t, noch de zaal die zit, noch de kuil die Lig/. 't Zijn immers de peren die haywn, de men- schen die zitten en de aardappels die lzken. De opmerking, ?'t is niet de school die betaalt, 't zijn de leerlingen die betalen, kan dus niet in aanmerking komen, als toetsteen am de juistheid der gebezigde uitdrukking te beproeven. Dr. De Vreese ondervincit alras zeif de moeilijk- heid waarvan wij hooger spraken, als hij op zoek gaat naar eene andere benaming, welke beter de beteekende zaak weergeeft. Vooreerst verwerpt hij 228 HET NEDERLANDSCH de benamingen door den beer Arnold voorgesteld, daar het hem met den tijdsgeest niet schijnt over- een te komen, om ?waartoe dat woordje ?om ) ? ? volksschool te gebruiken voor scholen waar kosteloos onderwijs wordt gegeven en bizondere school voor die, waar voor hetzelfde onderwijs dient betaald te worden. Dr. De Vreese meent dat het eigenlijke yolk ? dat van het Fransch weinig afweet ?betaalde scholen zegt en dat dit, bijgevolg, het goede woord is. Wij nemen de vrijheid die meening van den geleerden taalkundige niet te deelen. Volgens hem zijn de menschen tot die benaming gekomen, ofwel doordien in de vlugge volksspraak betalende licht betaalde wordt, ofwel door het minder of meer duidelijk beset dat betalende scholen volmaakte onzin is. onzin is. Wij betwisten vooreerst dat de menschen tot die benaming gekomen zijn. Dat een stotteraar betaalde zegt, terwijl hij betalende meent, dat is nog geen zegt, terwijl hij betalende meent, dat is nog geen bewijs dat betaalde het algemeen gebruikte woord is. De ?vlugge volksspraak ) verminkt zeer vele goede Nederlandsche woorden. Doch men gaat deze verminkingen niet te rade om te weten hoe men schrijven moet. Neen, men herstelt, in de schrijftaal, de woorden in hunnen echten en goeden vorm. de woorden in hunnen echten en goeden vorm. Wat nu den onzin betreft, volgens de eigen logica van de heeren Arnold en De Vreese is ?betaalde ? school al even groote onzin als ?betalende ?school. Wij bewijzen : Als de heer Arnold ?volgens dr. De Vreese terecht ?zegt : ?die scholen betalen niet maar het daarin gegeven onderwijs wordt betaald ?dan beteekent het woord ?scholen ?bij hem de lokalen, de oebouwen waarin het onderwijs gegeven wordt. Als men nu betaalde scholen op die gebouwen toepast, dan beteekent het dat die gebouwen betaald zijn, terwijl kostelooze scholen zou beteekenen school- IN DE GENTSCHE DAGBLADPERS. 229 gebouwen die kosteloos, zonder vergelding, werden opgericht. Zooals men ziet komt men niet zeer ver met de logica, in taalkunde. Wanneer nu dr. De Vreese verzekert en voor onbetwistbaar houdt dat betaalde scholen alleen juist is en zegt : die scholen betalen niet, zij worden betaald, dan wijkt hij af van de beteekenis door den heer Arnold aan het AN oord ?scholen ?gehecht, om betalcnde te veroordeelen. Bij hem beteekent school niet meer het gebouw, maar het onderw Nu, het woord school heeft nog eene derde betee- kenis, namelijk het gezamenlijke, de collectiviteit der schoolg-aande leerling-en, want het is meer dan eens gezegd : Noch de meester, noch het gebouw, maar de leerlingen maken de school uit, zooals de geza- menlijke kristenen de Kerk uitmaken. Ook, als men zegt de strijdende Kerk, de l'ciende Kerk en de zegejiralende Kerk, bedoelt men daarmede niet drie verschillende gebouzeyn, maar wel het gezamenlijke der geloovigen op aarde, der zielen in het Vagevuur en der gelukzaligen in den Hemel. Indien men nu die beteekenis aanneemt, dan is bc/alende school de volmaakte onzin niet meer dien dr. De Vreeze erin ziet, maar wel zeer juist, als zijnde het de school, 't is te zeggen de collectiviteit der leerlingen, die het onderwijs, aan haar gegeven, betaalt. Dr. De Vreese kent nog eene andere benaming, die niet minder juist is, namelijk : Fransche school. Daarover willen wij niet verder uitweiden : het zou er nog aan te kort zijn dat wij, Vlamingen, aan de franskiljons dat wapen in de hand gaven, om tegen ons te bewijzen dat het Fransch waarlijk de taal der beschaafde standen in Vlaanderen isP,aangezien de scholen waar het onderwijs betaald wordt er den naam van Fransche scholen dragen. Eindelijk keurt dr. De Vreese ook het woord betaalschool af, dat op de deur der school in de 230 HET NEDERLANDSCH. Casinostraat en misschien ook op die van andere c prijkt ? Wij treden die afkeuring bij, doch niet om de reden welke dr. De Vreese daarvoor opgeeft, om de reden welke dr. De Vreese daarvoor opgeeft, namelijk : ?dat dit woord noodzakelijk moet betee- kenen : eene school waar de kinderen leeren betalen, kenen : eene school waar de kinderen leeren betalen, aangezien b. v. feekenschool eene school is waar men aangezien b. v. feekenschool eene school is waar men leert leekenen.? leert leekenen.? Als die afleiding juist is dan beteekent bewaar- school ook noodzakelijk eene school waar de kinderen leeren bewaren. leeren bewaren. Wij denken genoeg gezegd te hebben om te bewijzen dat het echte woord om betalende school te vervangen nog niet gevonden is. A. V. BULTYNCK. Gent, 12 Februari 1899. 44, 4,4? 5'? zwww,frii tiot 11111111,1111111111111EUZIMMz BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Cats. ?Un poi2te ne" rlandazs. Cats, sa vie et ses alivre.s- par GUSTAVE DERUDDER. Imprimerie des orphelins, 1898. De Tessela Romeria. Thesis 757 oponebat facultati litterarum nanceiensz GUSTAVUS DERUDDER. Caleti, apud orphanos typographos MDCCCXCVIII. Wij waren gansch verra,t en vol bewondering bij het ortvangen dezer boekdeelen in groot 8'; het eene van 477, het tweede van 140 blz., gesteund op den volledigen Cats van het jaar 1712 en verder beweikt naar een aantal oude en nieuwere studièn, waarvan de naam- reeks twee, drie bladzuclen volt De schrijver heeft in eerstgenoemd werk Cat,' levensbeschrijving in vier hoofddeelen naar tijdsorde gesplitst: I?tot 1603, 2?tot 1623, 3" tot 1b51, 4?tot aan den dood des dichters. De beschouwing zijner werken bevat zeven hoofdstukken als : 10 Zijne dichtwerken in 't algemeen, 2?de zinnebeeldige dicht- stukken, 30 de herderhike poezie, 40 Minnedichten, 5?Godsdienstige verzen, 60 Realistische stukken, 70 Neerlands letterkunde in betrekking tot het buiteriland. AVij ontvangen hierdoor een volledig oveizicht der werken van den . Vadet ? i\Iaar dat met alleen. De auteur gaat verder. Ook de esthe- tische zijde, zoowel als de ethische waarde der werken wordt met onafhankehjken sin beschouvtd en daarbg in 't licht gesteld, welken invloed de heerschende smaak der Ile eeuw, de neiging tot lichtzmnig- heid, tot wansmaak toe, op Cats' werken uitoefende. Dit wordt toegelicht door voorbeelden, als de becchruving van het aardsch paradijs, enz., die to zeer wellust ademt ow edel te ofschoon ook Vondel, zegt de schuiver, in het eerste bedruf van Lucifer van dergelijke al te zinne- hjke beschnjving niet vrij is. De beer Derudder Lreidt echter zijne studie op Cats nog aan- merkelijk uit, door zune vergelijkingen met andere letterkunde en de voorbeelden hoe deze op Cats in de nedeilandsche letteren der 17e eeuw in 't algemeen van invloed is geweest. Hij toont ons den engelschen zoowel als den spaanschen invloed aan en spreekt van Gryphrus' en Opitz' werking op Cats. voert ons Sidney voor en de bibliotheek der Arcadia's zijner dagen, wijst op Sully's Euphues en de gemaaktheid welke zich zoo- nit Frankrijk als uit Engeland in Nederland een' weg baande. Order aanwending der schriften van de meeste onzer welbekende schrijvers over nederlandsche letterkunde, klimt hij zelfs op tot Walter v. d. Vogelweide, tot de sage van Pyramus en Thisbe, tot Willem die Nt adoc (I) maakte, om den geest der letteren van latere eeuwen te kailditeriseren. Alle deze bijzonderheden zijn met kennis van taken behandeld, waarvoor wij den geleerde oprechtelijk te prijzen hebben, die met zulk gemak zich op het Atld eener vreemde letterkunde beweegt, (I) NB. Niet Willem di Madoc a en niet Walter von Vogelweide. 232 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Zoo hebben wij dan bier niet alleen eene beschouwing van den . Grootvader ., maar wel een beeld van de letterkunde zijils tijds met eenen verzienden blik op hetgeen aan hem vooraf is gegaan. Bijna geen van Cats' tijdgenooten blijft onbesproken en de werking van den dichter zelven wordt van alle zijden toegelicht. Eindelijk wordt 's mans karakter en zijn doel op geestige wijze beschreven : hij minde het geld, maar slechts als middel; hij was zedelijk en godsdienstig, doch met zor der hoop cm daardoor aan in- vloed te winners; hij was oprecht calvinist, en meende dat dit tot Neil van den staat en van zijn eigen persoon kon dienen. Hij was spaarzaam uit wijsbegeerte ; hij was voorzichtig, want hij beminde . het juiste midden >>. In alle zijne gevoelens was hij oprecht en natuurlijk ; maar hij beminde zich zelven en den roem meer dan de kunst. Doch zijn piactische geest en zijne zachte gemeenzaamheid ?zijn in volkomen overeen- stemming met het vlaamsche yolk . en verzekeren hem . den duur van den goeden naam . dien hij zich reeds bij zijn leven heeft ver- worven, en welke hem tot den populairsten der dichteren heeft gemaakt. De Thesis door den heer Derudder N ooigesteld, heeft natuurlijk hare eigenaardige belangrijkheid, bijzonder voor fransche gelcerden en studenten, welke van den toestand der nederlandsche dichtkunst in de Ile eeuw niet op de hoogte zijn. Maar deze studie is ook niet zonder belang voor een grooter en nederlandsch publiek. Wel worden daarin geene gewichtige ontdekkingen gedaan, maar de wijze waarop de gebeurtenissen zijn gegroepeerd en de daaruit voort- vloeiende schilderachtigheid van het verhaal, zullen ook den nederlandschen lezer niet ongevallig en zelfs leerrijk toeschijnen. De schrijver schetst vooraf de waarde der nederlandsche schrijfsters van de \roegste tijden af, op het voetspoor van hetgene Brunetiêre voor de fransche vrouwen heeft gedaan. Vervolgens wendt hij zich in 't bijzonder tot Maria Roemer Visscher. Zij en hare omgeving worden ill velerlei bijzonderheden geschetst. Tessela's geest, Tessela's zeden en alledaagsche bezigheden worden uit de bronnen opgehaald. De schrijver heeft daartoe de Brieven van Hooft en van Baerle, de schriften van J. Alberdingk Thijm, Everts, v. Vloten, van Lennep, enz. grondig doorgewerkt. Een groot getal aanhalingen bevestigen de waarheid van zijn schrlderstuk, hetwelk bier en daar zoo stork gekleurd is van lof en geurt van een wierook, gelijk de mannen der zeventiende eeuw gewoon waren die elkander naar het hoofd te zwaaien. Zoo woidt dan ook hier de op end' op x erheerhjkte , Mui- derkring ?met altoos nog gebruikelijken stralenkrans versierd, welke, naar onze overtuiging, nevens de werkelijkheid droevig zou verbleeken. De menigte aanbidders, welke Maria heeft gehad, en die natuur- lijk allen genoopt waren de jonge, vriendelijke, lustige en begaafde jonge dochter in den hemel te verheffen, heeft aanleiding gegeven tot de verhc:erlijking van de plaats waar zij bier en daar op bezoek kwam, het Muiderslot, wat in die dagen, van Amsterdam nit, met in, een mil tie te bereiken was. Wat er ook van zij, de heer Derudder heeft ook met dit boek een zeer nuttig weak veriicht, wat alleszins geeigend is om dezen toe- stand onzer letterwereld in de zeventiende eeuw aan vreemdelingen,, welke geen nederlandsch verstaan, te doen kennen. Hij is een zekere en bekwame gids voor de zaken die hij mededeelt. Deze schets is bovendien zoo helder en zoo kleurrijk, dat ze gene recht aangename lectuur oplevert en tevens het verstand voldoet door de nrilaigte bewijzen die als noten er zijn bijgevoegd. De drukfouten zijn niet talrijk, zij komen natuurlijk meest in de _aanhalingen voor, zoo wel in Cats als in Tersela. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 233 De beide werken heeten wij hartelijk welkom. Wij bevelen ze alien zoogenaamde beschaafden aan, die, en daar zijn er in Noord en Zuid nog genoeg, tot heden ooze letteren slechts kennen van hooren zeggen. A. T. Schema's en Wenschen, als bijdrage tot de practzsche kennzs der nieuwere Pleciagogzek (Cultuurhistorische Trapper], Coucentratie, For- meele Leertrappen, e Opbouwend ?Onderwijs), doar POL ANRI. - Gent, A. Suffer en Ad. Hoste, 1899 ; 275 bl., 2,5o fr. Behalve de studien van Prof. F. Collard in La Pedagogie a Giessen ,> en Prof. P. Hoffmann in . Une visite au gymnase de Giessen is dit het eerste uitgebreid werk (275 blz. in 8? over de nzeztwe rzehtzng in de opvoedkunde, ook wetenschappelyke rtclitzng crenoemd, in Zuid Nederland verschen(n. Hierin wordt het Herbartiaanscl7e opvoedkundig stelsel in breede trekkers en tevens in eene sierlijke taal kundig uiteengezet. De Zuidnederlandsche schoolliteratuur, en al wie op den ruimen akker der paedagogiek rijkelijk wil oogsten, zullen den Schrijver danig dank weten voor _zijne welgeslaagde poging, den adspirant-kandidaat-schoolopziener zal dit werk ook nuttig en welkom wezen. (De Opvoedills2-, maandschrift, uitgegeven onder het bestuur van J. MELCHLOR, hoofdinspecteur lager onderwijs; I5' j., nr 2, Febr. '99, blz. 46.) Een grondig bestudeerd, einstig werk, dat in Vlaamsch-Belgie gunstig zal worden onthaald. Het is eene bijdrage tot de practische kennis der nieuwere richting in de opvoedkunde, waarvan Johann Friedrich Herbart de baanbreker is geweest en het vult eene bestaande leemte aan, omdat tot hiertoe in Belgic geen enkel werk over het stelsel tan Herbart werd geschieven. Opvoeders en kinderen echter hebben er het grootste belang bij, dat de paedagogiek eindelijk op vaste, wetenschappelijke gronden gesteund weze. Met oprechte vreugde lazen wij in het boek van P. Ann, dat het stelsel an Herbart de persoonlijkheid des leerlings ontwikkelt en ten goede leidt. Veider troffen wij er voor den zoekenden, opmerkzamen onderwijzer de volgende gulden regels aan : Het onderwijs moet belangstelling opwekken. ?Belangstelling is de brug tusschen u eten en willen. Alle leer\ akhen zullen harnionisch samenwerken. ?Het onderwijs zij in overeenstemming met den gra-id der geestelijlce, lievei der heisenontwikke- lm ,111 bet kind De zao actische typen van lesser, door den sclirut er gekozen in eik ondeii1( htst ale, dragon v eel bij om het meow, opvoedingsstelsel aanschou- welijk, bijget olg hlaar en 1,ex attelijk to maken ooi jeugdige onderw, Deze laatsten kutmen wij het degelijke met genoeg aanbevelen. Zij zullen et met alleen over de paedagogiek, maar ook °vet de geschiedems der opvoedkunde nuttige weaken in vinden, gesteund op de waaineming en ondervmding des sehtijvers. Hopen wij dat het bock al spoedig eene plaats zal vinden in de endertt uzersbibliotheken onzcr stad en van het geheele land.Volksbela lig. L. D. Het Bock van Spaarzaamheid en Vooruitzicht door MARIA Du CAju. Gent, A. Suffer. but werk verworf een gouden eermetaal to Brussel 1897, een eersten prijs en gouden eeremetaal in den wedstrijd der Provincie Ifenegouwen 1897, en wordt in het Belgische Staatsblad van 15 Juni 1898 zker eervol vermeld in het verslag van den keurraad voor den prijs Guinard. Die bijval zal niemand veiwonderen, daar de werken van 234 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Maria Du Caju, door het Belgisch ministerie van Nijverheid en Arbeid, de verbeteringsraden van het Lager en het Middelbaar Onderwijs, enz. goedgekeurd werden, daar zij in 1895 door de Parijzer Socze'te" natio- nale d'encouragement au bzen bekroond werden, daar in 1891 reeds de Koninklijke Academie van Belgid hun den prijs de Keyn toekende. Tien belooningen in tentoonstellingen gewonnen, maakten de werken der schrijfster gunstig bekend in den vreemde. Die werken zijn in twee reeksen afgedeeld : 1. Vooruitzicht door de school, waartoe bovengemeld werk behoort. II. Vrouwelijk onderwijs, bestaande uit degelijke verhandelingen en lezingen over huishoudkunde, gezondheids- leer, enz. Mee,,tal de werken bestaan ook in het fransch. Hun prijs is uitermate gering (fr. 1,25), en hun nut oprecht groot. Ten bewijze van dit laatste gezegde, gelde het opgeven der deelen van het Boek van Spaarzaanzhczd I. Spaarzaamheid en vooruitzicht in het algerneen. (Sparen, middelen om te sparen, hin- derpalen tot het sparen.) II. De lijfrentkas. (Doel en voordeelen der lijfrentkas, der pen- sioenkas,) HL De onderlinge bijstand. (Doe], voorwerp, inrichting der maat- schappijen van onderlingen bijstand.) IN/. De levensverzekering en do werkmanswoningen. V. De eigendom. Arbeid en Kapitaal. Zielaar tal van maatschappelijke vraagstukken in het bereik gesteld van schoolkinderen, jongens en meisjes, van 12 a 14 laar, op zulke behendige wijze (door samenspraken, verhalen, voorbeelden) behandeld, dat het boek een blijvendeii indruk in den geest van den jeugdigen lezer zal laten. Zulke boeken verveerdigen is een hoogst verdiensteiijk werk, dat de erkentenis van ieder weldenkend man afdwingt. Zulke boeken voor prijsuitdeelingen en volksbibliotheken aanbevelen, ze doen kennen aan het on,,trwijzend personeel, is eene taak die wij geerne vervullen. Op de 250 bladzijden van het boek zijn er luttel dingen welke ieders goedkeui ing met zouden meedragen. Het zij vrij gezegd, het werk bevat goiLlen lessen, lessen die goud weerd min, en den arbeider meer dan geld en goed zullen verwerven, namelijk achting voor -Lunen stand en ontzag voor de maatschappij. Y. X. Dit zijn vlaamsche Vertelsels uit den volksniond opgeschreven door POL DE MONT en ALFONS DE COCK. Gent, Van der Poorten; Deventer, Kluwer en Cie, 1898, 452 biz. Een zeer aanbevelingswaardig bock, leerrijk voor jong en oud, om alle avonden op de tafel van 't huisgezin teruggevonden, geopend en gelezen te worden, dan hier en dan daar. Het titelblad is met onaardig, met losse hand en trek ?eene grootmoeder tusschen hare kleinkinderen, in de verte een aantal pignons, geteekend door Karel Doudclet, erg los van de hand, evenals de overige e 30 teekeningen van binnen. De schrijver geeft in zijne voorreden een goed overzicht van den groei des boeks, hoofdzakelijk wel uit reeds gedrukte vertelsels be- staande, doch met minstens 8o nieuwe daarneven. Hij wijst ook de overeenkomst aan deter vertelsels met die uit andere landen, zelfs tot in de giieksche oudheid toe. Wanneer hier en daar nog eenige meerdere kritiek ware uitge- oefend, b. v., door aanwijzing hoe bier de aloude regel weder doorkomt, dat het yolk verschillende sagen aan een pleegt te knopen, dan ware het werk misschien te zwaar geworden. 't Is nu reeds een lijvig boekdeel op prachtig papier, zeer smakelijk gedrukt. De teekenaar BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 235 heeft bepaald talent en vermaakt menigmaal met zijne voorstellingen. Edoch moeten wij hem waarschuwen tegen jacht naar na1veteit. De Duitschers zeggen Man merkt die Absicht and ist verstimmt ? Gebreken in teekening komen zelfs op meesterwerken voor, maar gebre- ken met opzet ten papieie gebracht ontstemmen den kunstkenner bitter. Men kan in onzen tijd van vele buitenlandsche kunstenaars leeren, hoe rap en fijn en natuurvol men au trait kan teekenen, zonder gemaaktheid. Doudelet heat te veel talent, dan dat men hem dit niet zou zeggen. A. T. De Duik-Almanak, door Dr. GUIDO GEZELLE. Legio kalenders zien wij jaarlijks verschijnen, vaak valt het moeilijk uit elt ze een?onberou- welijke keuze te doen. Niet weinigen laten zich bij die keus leiden door de uitvoering ' an het schild ? zonder zich Perst op de hoogte te stellen van bet blok d. w. z. zonder zich te bekommeren om hetgeen de blaadjes >> te zeggen hebben. Voor dezulke no ?wien het alleen te doen is om door een mooie wandversiering bun huiskamer aan gezelligheid te doen winnen ?zijn deze regelen met geschreven, wel voor hen, die hoogere eischen stellen aan den in onzen tijd onmisbaar geworden scheurkalender. Onder de velen dan, die ook nu weer van de pers kwamen, is er een, (deze) die zeker in ons land nog maar bij weinigen bekend is, en die toch inderdaad de kennismaking ten voile verdient. Van welken aard de inhoud is? De samensteller, Dr. GUID0 GLZELLE, hear gezorgd voor at wisseling. In de eerste plaats vinden wij hier natuurlijk d ig en clatuni, din den inzonde!en naam, then deze r,f the dig draagt of wel den heilige, aan Wien hi] is gewijd. Voorts worden vermeld gebruiken en geplogentheden op zulk een dag in zwang. Venter tieedt de Duik als taalzuiveiaar op, door te laten zien, hoe, in de plaats van vele in zwang zijnde vreemde woorden, Hollandsche gebruikt kunnen worden; zoo diem bet schuimwoord czto ‘ervangen door het dietsche ?71(11-//G'S, adleu door Godevolen, mode door snol,famz1/ e door maagschap, pro/Zit door bate, queste door Nader of twist, enz. enz. lezen wij bier menig spreekwoord, maar in andreli vorm dan wij het kennen : naast ons krukkende wagens Buren lang ? staat piepende keire rijdt verre naast al te goed is bum man's gel; staat die te goed is, wordt begekt ,, en naa-t : << de appel valt met \ er van den boom 't Vlaamsche : < Zoo de \\Tulle is, zoo is 't Laken ? Gedachtig aan 't oude varietal delectat wisselen ernst en boert elkacir af, waarvan als vocibeeld dienen kan de Nermelding van deze parodie : . honi soit qui mal y pence, hongersnood maakt smalle pensen Ik mag niet te uitvoerig worden ?moge deze weinige regelen voldoende zijn ter aanbeveling van den Duik-Almanak (mtgave van A. Suffer to Gent ?prigs fr. 0,50), die op geen studeerkamer mag ontbre- ken, die welkom zal wezen aan ieder, die belang stelt in de taal en de zeden van onzen Stem ! (HOornsche Courant.) F. W. DRIJVER. Gedenkteeken aan J. Fr. Willems. ?Redevoering uitgesproken in den Gemeentetaad van Gent, den 19 December 1898, door den heer A. Suffer, Gent, drukkerij V. Van Doosselaere. De politieke omstandigheden hebben ons tot hiertoe verhinderd deze redevoering te bespreken, welke de heer Suffer wel gedaan heeft in 236 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. vlugschrift uit te geven. Het is de volledige, afdoende en tevens humoristi- sche weerlegging van al den onnoozelen praat die, in de drukpers en in sche weerlegging van al den onnoozelen praat die, in de drukpers en in zeker gedeelte van het publiek, is verteld geworden over het bekroond ontwerp van den beer De Rudder en over de plaats aan het gedenkteeken van den Vader der Vlaamsche beweging toe te kennen. Alwie, onbevooroordeeld, de redevoering van den beer Suffer leest, moet erkennen dat niets ongegronder is dan de beknibhelingen welke tegen de allegorische voorstelling van den beer De Rudder werden uitgebracht. Daarenboven heeft de heer Suffer zich terecht beroepen op de uitspraak van den keurraad, alleszins meer bevoegd dan de naamlooze vitters die hunne gal tegen het ontwerp hebben uitgespuwd. Ook heeft de gemeenteraad zich eenparig bij de zienswnze van het achtbaar lid aangesloten en zal de stad Gent, zooals de beer Siffer het zegde, fier mogen zijn over het meesterlijk kunstwerk dat weldra op het St-Baafsplein zal oprijzen en dit middenpunt van Vlaamsche kunst tot een echt sieraad zal verstrekken. (Fondsenblad.) M. H. de Marez, in het voorgaande Belfortnummer JACOB CATS besprekende, teekent als merkwaardiv.. aan << hoe de Nederlandsche littera- tuur langzamerhand in den vreemde begint door to dringen, hoe zij bij de nabulige volken belangstelling verwekt, en, even als de Deensche ?ook een klein-yolk litteiatuur ?ecne plaats inneemt in de algemeene geschiedenis. Dat herinnert mij de Nouvelle biblzotlilque populazre, a dix centi- mes : collection des oeuvres les plus remarquables de toutes les lztteratures, sedert lang verschijnende bij Henri Gautier, to Parijs. leder net gedrukt , sedert lang verschijnende bij Henri Gautier, to Parijs. leder net gedrukt vijfcentenboekje beslaat 32 bladzijden, en veeltijds volstaat een enkel numrner om een beroemd dichtwerk in zijn gehe'21 mode to deelen, zooals b. v. Hamlet, ?Macbeth, ?Childe-Harold en de Gevangene van Chillon, ?Evangeline, ?Herman en Dorothea, ?-Mignon, ?Willem Tell, enz. 't Is mu echter niet to doen om eene Franschc uitgave aan to bevelen, maar wel out to bestatigen dat de twee hooger aanroepen litteraturen in de collecue vertegenwooidigd zijn door : Litterature hollandaise. Vondel (Lucifer). J. J Cremer (Interieurs hollandais) Alberdingk-Tbum (Les chroniqueurs hollandaise. Hildebrand (Prose et poesie). Bilderdijk (Poemes neerlandais). C. Busken-Huet (Por- traits du temps). Erasme (Ce quo les femmes pensent de lours saris). Late' rature scanclinave. Essaie Tegner (Frithiof). ?Andersen (Contes choisis). Madeleine Thorezen (Dans les Fiords). Henri Hertz (La fille du roi Rene). Blicher (Une cause criminelle). Holberg (Le potier politicien). Brandes (Th. Gautier, Ste Beuve). Frederika Bremer (Le voyage de la Saint-Jean, En guerre et en paix). De Russische letterkuncle piijkt met de namen van Tourguenieff, Dortoiewski, Lermontof, Nicolas Gogol, Leo Tolstoi, Les poetes russes. Het spreekt van eigen dat, in doze uitgaaf van meer dan 500 books- kens, het paart van den leeuw voor de Franschen is. Niettemin is de verzameling met uiterste zorg en bescheidenheid gedaan, hoOgstdenkelijk door een katholieken Belg van Vlaamschen oorsprong. De naam van den bijzondersten voorrede-schrijver, Alfred Ernst, verspreidt immers den geur van onze Limburgsche Kempen. Wat er van zij, ik stond aangenaam verrast toen ik onder den wereldberoemden rouwzang van Lord Byron over Griekenland vond aangestipt dat de Vlaamsche dicbter Karel Lode- gamic daarin zijne begeestering had geput bij den aanvang zijner Ode aan Brugge : BOEKENN1EUWS EN KRONIJK. 237 K Wie ooit een doode maget zag ..... . Dees laatste alleen bewijst dat . de Nedcrlandsche litteratuur in den vreemde langs om meer doordringt R. M. Gedachtenis der eerste H. Communie of duurzame herinne- ring vaw hetgeen de kinderen en hunne ouders toen gehoord, gezien, gevoeld en voorgenomen hebben, door D. B., pastoot, met kerkelijke goedkeuring. Drukker, De Smedt, te Ukkel. Het boekje bevat to eene aanspraak van den herder der parochie tot zijne eerstcommuniekanten; 2?de voornaai-nste middelen van lolherding na de eerste communie; 3?eenige woorden tot de ouders om hunne kinde- ren voor het bederf te behoeden; 4?eene opwekking, gevolgd van de schoone gebeden om gezamenlijk de beloften des Doopsels te vernieuwen en de Eeistcommuniekanten onder de machtige bescherming der atterh. Maagd Maria te stellen. Dit alles is kortbondig vervat in i6 bladzijden, fraai gedrukt err bestemd om in het Gebedenboek der eerstcommuniekanten geplaatst, bewaard en dikwijls herlezen te worden. Alwie er belang in stelt dat de kinderen, na hunne eerste communie braaf en deugdzaam blijven, is verzocht, te dien einde, dit boekj, te helpen verspreiden. Prijs : 8 centiemen het stuk ; 3 fr. de So; 5 fr. de mo. Het oude Oostende en zijne driejarige Belegering (1601-1604). Opkomst, Bloez en OnlerArang met de beroerten der XVI" ett7t7., door VLIETINCK (met teekeninger., plattegronden, zichten enz.). Oostende, J. Vlietinck, uitgevfr. De wetenschap gaat met reuzenschreden vooruit, alle vakken van de menschelijke kennis worden dooigrond en in die bedrijvigheid staat zeker de studie der geschiedems op den laatsten rang nict. Nuttig en goed is het te weten wat onze voorouders deden want, daargelaten de ingebnren en veredelende zucht naar kennis, is zeer dikwijls het verleden de school van het heden. Alle arbeid op dit gebied moet dus aangemoedigd worden en lof gesproken, en dit lofspieken wordt een waar genoegen wanneer men een degelijk werk als dit aan de openbare aandacht mag aanbevelen. Oostende is, zoomet door hare uitgestrektheid en groote bevolking, eene onzer nicest bekende steclen, waar met alleen een groot deel onzer bevolking imar zelfs de N. eemde henen gaat gedurende het badscizoen. De Driejarige belegering (tool Albrecht is eene der grootste gebeurtenissen onzer rationale geschtedems; immers met Oostende viel de laatste sterkte van het protestantisme m onze landen. De schrijver weet de ,,zebeurtenissen klaar en duidclijk your te stellen in eene aangename en sic; luke taal, en hij schetst ons plastisch en aan- schouwelijk de toestanclen De talnike platen weike het boek opluisteren en welker uitvoering alien lof verdient, brengen op hunne beurt het hunne brj om alles in het klaarste daglicht te stellen. Wie dus zijne bibliot heck met een schoon en nuttig boek wil yen-liken en eene nuttige en aangen,me studie doen, koope dit werk van den heer Vlietinck, die overigens op historisch gebied aan zijn proefstuk met meer is. 23 8 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK Toponymische studie over de oude en nieuwere plaats- namen der gemeente Bilsen, door JEF CUVELIER en CAMIEL HUYSMANS, mtgegeven door de Koninkl Vlaarnsche Academie te Gent, A. Suffer, 1897. Dit werk schiint ons zeer volledig en verdienstelijk te zijn, anders zou het ook niet door de Vlaamgche Academie ter uttave ztjii aangenomen. Die Kritik in der englischen Literatur de, 17. und 18 Jahrhun- derts, von PAUL HAMELIUS. Bruxelles, Societ? beige de Libratrie, 1897. Dit werk behoort tot de verzameling uitgeveven door de philoso- phische Faculteit der hoogeschool te Luik, en we' d haar destijds door den schrnver aangeboden om den doctorstitel in de germaansche phi- lologie verwerven. Hier in 't kort de thesen, die de jonge geleerde op lofwaardige wijze behandelt I. Burger's Lenore staat onder den nycloe I ll,,ch van Percy's Bal- laden illarNaret's Ghost en William and :11a,Ta?et, noch van het gedicht Lenore in Des Knaben Tkunderhorn. 2. Klopstock, alhoewel hij Gerstenberg ten opziehte der duitsche Mytholog,te nabootste, heeft deze niet verstann. K. 's opvatting der germa'insche oudheid heeft hij uit Ossian, uit T,,cttus en andere latijnsche schrijvers geput. 3. Leisewitz behoorde slechts uiterlijk tot (1,-_n Hainbond. Hij moet als een leerling van Lessing worden beschouwd. 4. De vlaamsche dichters onzer eekiw ien meestal de fransche, de duitsche en engelsche Romantieken nagebo,t,t. Van Holland hebben zij slechts weinig overgenomen. Die bemalten romanischen Holzdecken im Museum zu Metz, door A. SCHMITZ, in-80, met platen, I u-s, 1 iorf, Schwann 1897, prijs fr. 3.75. Deze romaansche houtzolderingen wetde eenigen tijd in een particulier huis te Metz ontdekt en naar overgebracht. Het hoofdsieraad bestaat uit gestyliseertle er n, die met grooten zwier en verscheidenheid zijn aangebracht. "ele bouwmeesters van onzen tijd, die hunne zolderingen met ?stile ver-ieren, waarvan maar te dikwijls brokstukken op onze tape t recht komen, zullen hunne plafonds binnen boo jaren niet in rnuseu is zien prtjken. V. N. Kleine Schriften zur Zeitgeschichte und Politik, von GEORG. FREIHERRN VON HERTLING, Freiburg i. I l r te,, 1897, 673 bl., in-80, fr. 6,25. De Munchensche hoogleeraar von Herding, die kortelings den tweeden doctorstitel honorzs causa ter Leuvensche hoo.,es verwierf, is Been onbekende voor ons. Wij lazen dus met itibbele belangstelling de opstellen, die de schnjver onder bovenstaanden titel tot een lijvig boekdeel vereemgde. behandelt de beginselen van Wier gezon.le opvatting geheel het politisch-sociale leven afliangt : Vrijheid, gelijkheid, democratie, monarchie absolutisme. De geleerde hoogleeraar toont vooral zijne gron lige kennis der middeleeuwsche wijsbegeerte in zijne weiei ping van Ritschl, die reeds vroeger ter perse kwam. Dan moeten vij ook het stuk _Ara- turrecht und Soczalpolitzk, als behoorendo tot het belangrijkste gedeelte van het werk, nog bijzonder vet^I'd ien. Evenzeer als den inhoud moeten wtj sierlijken stip roemen, waarin de uitstekende geleerde zijn diepzinnige kleedt. V. N. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 239 Duimpjesblad. . Fen stem uit het Woud >> door VICTOR DE LILLE, drukkenj, V. De Lille, Nialdegem. Een werkje, oorspronkelijk en frisch van opvatting, waarin de sehi ijver wont hoe een klein volksjongen ook kunstenaar worden kan. Het verhaal heeft een echt geschiedkundigen grond, waarop dan ook alles berust. Vele historische bijzonderheden die tot nu toe om zoo te zeggen gansch oi,bekend bleven. Jammer dat de taal van den schrijver nog al wat te wenschen overlaat. Koninkl. Vlaamsche Academie. Ver,;,-adering van 15 February; ?Na voorlezing van 11, t verslag der vorige bileenkomst, deelt de besteodige sekretaris mede d tt op io Februari nog een handschrift, in antwoord op de prijsvraa, van geschiedenis, is ingekomen. De ver- gadeiing beslist dat het handschnft aan de jury van beoordeeling zal medegedeeld worden, en dat deze later over het in aanmerking komen van dat stuk zal beslissen. Uit naam der Commissie voor nieuwere taal- en letterkunde, doet de heer Coopman het voorstel dat door de Academic zal uitgegeven worden het Liederboek van Dokkum. Deze uitgave /eu bezorgd worden door de heeren J. Bois en Hon van Duyse. DIL voorstel wordt aangenomen. Vervolgens leest de !leer Gailhard een uitvoerig verslag voor over de werkiaamheden der Commess,e van Middel Nederlandsche lettei en, van hare oprichting of tot op heden. De heer Coopman deelt, namens de bijzondere Commissie voor het Woordenboek der ATederiandscheTaal, een schnjven mede van de Redactie van het Woordenb',ek, waarbij deze haren dank betuigt voor het toezenden van uittrekstls. Deze brief zal in de Verslagen en Mede- deelingen worden opgenome.i. Door den heer Broeck,,ert worit medegadeeld dat de Commissie van geschiedenis heeft verkozen tot voorzitter, den heer Sermon, tot ondervoorzitter, den beer Bois en tot secretaris, den heer Broeckaert. Op voorstel dyer Commissie besluit de Academie tot het uitgeven door den beer de Potter, van eene ?Histonsehe bibliographic der Belgische steden en dorpen. Verder wordt besloten tot het uitgeven van een handschrift, door den beer P. Tack ingezonden, dat bevat eene Bibliographic van de Oudnedefrfrankische broniz 'n en Ge,chzedenrs van de studie dezer bronnen. Een voorstel strekkende °In eene kunstafdeeling in te richten zal in de volgende zitting besproken worden. Groote prijskamp van toonzetting van i8gg. ?De Minister van Landbouw eu Openbate Weri,en brengt ter kennis der belanghebbenden dat een dubbele prijskamp wordt geopend voor een gedicht in Nederland- sche taal en een gedicht in Fransche taal, om op muziek gebracht te worden voor den prijs van toonzetting v iii 1899 (prijskamp van Rome). Een prijs van 300 frank een gouden medallic van dezelfde waarde, zal aan de schrijvers der beke oonde gedichten toegewezen. De gedichten zullen met meer dan drie muziekstukken van verschillend karakter, onderbroken door zengverhalen, behelzen, niet meer dan twee honderd verzen bedragen, en behooren tot het lyrische of tot bet drama-. tische vak. Het is onnoodig dat zij geschikt wezen voor de tooneelopvoe- ring. De schrijvers mogen naar believen eene alleenspraak inaken of verscheidene personnages does optreden. De Belgische schrijvers die aan den prijskamp willen deelnemen. 240 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. moeten, voor den re?April 1899, hun werk zenden naar het secretariaat der koninklijke Belgische Academie van wetenschappen, letteren en schoone kunsten (Brussel). De handschriften mogen gees enkele aanduiding- dragen, die den schrijver kan doen kennen. Zij zullen veigezeld gaan van een gesloten briefje, bevattende den naam en de woonplaats van den schrijver. Het is verboden, op pene van verbeuring ‘aa den prijs, een valschen naam te gebruiken. Woordenschat, verkiaring van woorden en uitdrukkingen onder redactie van Taco de Beer en Di Laurillard. Van deze nuttige en practische uitgave is thans aflevering 17 verschenen, gaande van _Rogy-Itiones tot Silk. Davidsfonds. Vergadering van het Hoofdbestuur, to Februari Davidsfonds. Vergadering van het Hoofdbestuur, to Februari 1899. ?Het Hoofdhestuur hield donderdag i6 Februari zijne gewone zitting onder het voorzitterschap van den eerw. heer Dr Claeys, ondervoor- zitter. De heer Helleputte, voorzitter, verhinderd in de Kamer . an yolks- vertegenwoordiger-, kon slechts op het einde der zitting aanwezig zijn. De vergadering was talrijk : 22 leden waren aanwezig. Het versiag der laatste zitting werd goedgekeurd, alsmede de reke- ningen van het dienstjaar 1898 en de begrooting voor 1899. Het budget bedraagt ongeveer 26,000 fr. De volgende werken zijn in bereiding : jaarboek, lliengeling-en, Platen van den Boerenkry;, Oude Geestelike liederen, door Fl. van Duyse, Rers naar Congo (met platen), door P. de Mey, Vaderlandsche historze, van David, Verhalen nit het Meetjesland, door pr. Edg. Pattijn, een wetenschappelijk werk van kanunnik Martens. Men heeft overvloed van handschriften en is om zoo te zeggen geriefd voor twee jaar. Een lid vraagt, meer en meer eischend te zip in het aanvaarden van nieuwe werken. Tot bereiding der jubelfeesten voor ons 25 jarig bestaan, in 1900, wordt eene commissie benoemd bestaande nit de leden van het bureel en de beeren Peters, Duclos, Ossenblock, Suffer en Van Geel. Eene afdeeling zal gesticht worden te Ath ; men neemt akte van den brief van bedanking geschreven door hetWillems-Comiteit voor de gestemde som van moo fr. ; de quaestie van het hulpgeld voor het gedenkteeken op Groeningekonter woidt verschoven tot de volgende zitting ; onze uitgaven zullen geschonken worden aan het studentengenootschap der Germanisten te Leuven. Verdere maatregelen van louter bestuurlijken aard worden nog genomen. ?Zondag [2 Februaii speel le met groot welgelukken de verdienste- lijketooneelkundige afdeeling van het Davzds-Fonds van Heist-op-den- Berg, het vaderlandsch drama < Een jonge held . door De Wagenaere. Dit stuk is ontleend aan den Boerenkrit. T Frans Van Herzeele, Gentsche toondichter; hij vervaardigde de muziek your ver,chillende tooneelstukken van H. Van Peene en Nestor de Tiêre. ?Frans van Havermate, te Antwerpen, beeldhouwer, geboren te St-Nicolaas. ?Montigny, dierenschilder te Tervuren. ?Graaf de Chambrun, stichter van het lliuse'e Social te Parijs, en schrij- ver van vele werken over de arbeidersqustie. Hij was een echt katholiek en zijne liefdadigheid kende geene paten : ook heeft Frankrijk, met de Regeering aan het hoofd, hem koninklijk begraven. ? Dr Robert Fruin, hoogleeraar te Leiden, lid der Kon. Vlaamsche Academie, een van Nederlands eerste geschiedschrijvers. tlt*AttMAMt A* STUDIES VAN HEDENDAIGSCHE NEDE.RLANDSCHE LETTERKUNDE. HENRI BOREL. De Chineesche filosophie. I Rh 'oen,o, Foe tsz. TPIshezd en schoonhezd urt China. Ewan Yin, ma boek N an de Goden en de hel. Het Jongetje. P. N. Van Kampen en Zoon. Amsterdam. E naam van Henri Borel is zeer weinig bekend in ons land, alleen zij die zich, uit dilettan- tisme of uit vak-noodwendigheid op de hoogte houden van de Noord-Nederlandsche letterkunde, kennen de werken van den uitstekenden ethnographischen schrijver. ?En nochtans verdienen zij buiten dit centrum bekend ?En nochtans verdienen zij buiten dit centrum bekend te zijn, vooral in ons land en in den huidigen toestand. Ge.durende deze laatste tien jaren is er in den ceconomischen toestand van Belgi, een zeer gewichtige verandering gekomen : aan de belangrijke redevoering die de hertog van Brabant, heden Leopold II, ter gelegen- heid van zijne intrede in den Senaat uitspraak, en waarin hij aan de Belgen de noodzakelijkheid aanwees om in het buitenland en vooral in het Oosten markten te zoeken voor hunnen handel en hunne nijverheid, is er eindelijk een gevolg gegeven geweest. De koppige 242 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE hardnekkigheid en de geldelijke opofferingen van onzen vorst, openden voor ons land het Afrikaansche hart ; de ondernemingsgeest van enkele nijveraars en de officieuse bijstand van den koning bracht onze nijverheid in betrek- king met het mysterieuse China, het land waarop king met het mysterieuse China, het land waarop Leopold II vroeger, met prophetische wijsheid gewezen had. En zoo is in ons land de geest voor uitheemsche ondernemingen herboren. Ik zeg met opzet herboren, omdat we vroeger lien geest bezaten. Er was een tijd, dat uit Brugge, en nadien uit Oostende en Nieuwpoort, schepen vertrokken, ons paviljoen dragend en door Belgen bevracht, die naar het verre Oosten, naar China en Japan, ladingen koopwaren gingen halen, om die op onze markten te verkoopen ?Wie zegt dat we niet ?l'esprit colonisateur ?hebben, spreekt wellicht waar- heid, doch dat we vroeger den geest bezaten van den verren handel, is buiten twijfel, en even onbetwistbaar is de herboorte van dien geest : van daar tot het besturen en benuttigen van colonial is er slechts een stap, dien en benuttigen van colonial is er slechts een stap, dien de handel ons zal leeren te doen en dien we doen moeten, omdat we hoe langer hoe meer gespannen zitten in ons eng landje, omdat we in het nauw geraken met ons yolk en met de opbrengst van onze nijverheid, en dat, nu de tijd langzamerhand komt, dat wij ook buiten onze grenzen een plekje grond moeten zoeken om te bebouwen, of een markt voor onzen handel, het biter is te mogen treden op den bodem van een nieuw vaderland, de colonial, dan te moeten loopen in vreemde streken, waar men rondom zich de anti- pathie der inboorlingen gevoelt, Overigens in welke streek men zich ook begeeft, het gevoel van den inboorling is immer antipathiek tegenover den indringer, doch de kunst van het coloni- seerende yolk bestaat hierin, dat het zijn indringen dragelijk maakt. En laat ons met het oog op de werken van Henri Borel, het voorbeeld van China nemen. Het is bier NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 243 zelfs niet te doen om het bekomen van colonial, het geldt Kier alleen het aanknoopen van handeisbetrek- kingen, en zie hoe lang het geduurd heeft, vooraleer de Europeesche volkeren, een vasten voet in dat land konden zetten, en zie hoe moeilijk de betrekkingen met dat land heden nog zijn, Van waar die moeilijkheid ? Natuurlijk eerst en vooral uit den aard van het yolk zelf, dat door een eeuvvenlange richting van zijn beschaving wars is voor alle inmenging van vreemde invloeden, en dan uit de wijze waarop die vreemde invloeden zich ',doen gevoelen. Indien wij in China zoo op eens binnenvallen met onze beschaving, met onze zeden en gewoonten, totaal verschillend van de beschaving en de zeden der Chineezen, dan is het natuurlijk dat deze, verschrikt, zich tegen deze indringing zullen verzetten, en handelaar, nijveraar, geleerde of missionnaris zullen terugdrijven als lieden die de basis zelf van hunnen staat en van hunne regeering aantasten. Va 1 daar, voor welk mensch ook die in betrekking wil kon-L.-n met een vreemd yolk, de noodzakelijkheid zich grondig op de hoogte te brengen van de ethnogra- phie vane' dat yolk; alles is van belang vooral bij een yolk ils het Chineesche ; de minste verwaarloozing van een htleefdheid, de kleinste inbreuk op den godsdienst, kan een poging doen mislukken, en daarom zijn werken als die van Henri Borel over China, van het hoogste gewicht voor ons Belgen die in dat land zulke groote belangen hebben. + De inleiding bij het Chineesche yolk behelsde onver mijdbaar een inleiding in zijn verleden dat onafscheid- babr is van zijn moderne leven, door de talri*e over- leveringen in zeden en gewoonten die onveranderd door de etuwen been bleven bestaan. Henri Borel schetste een zeer levendig tafereel van 244 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE dat verleden in zijn werk : De Chineesche Filosophie; toegelicht voor niet sinologen, I Kh 'oeng Foe tsz' (Confucius), waarin hij na eenige bladzijden inleiding en historische ophelderingen het leven verhaalt van den, beroemden Chineeschen philosoof en de vertaling geeft van drie werken waarin de leer van den grooten Chinees bevat is. Confucius is de prototype van het Chineesche yolk. De legende heeft zich gewenteld om het leven van den. wijze en op verren afstand gezien, neemt de man de proportie van een bijna goddelijk wezen, doch treedt men wat nader in kennis met het leven van den man, dan verliest hij wat van zijn godsdienstige reuzengestalte, en wordt in zijn volkomen gewoon menschelijk karakter en wordt in zijn volkomen gewoon menschelijk karakter als de synthesis van het Chineesche yolk. Confucius werd geboren 551 voor Christus en de voorspelling in de droomen zijner moeder luidde, dat hij eenmaal Koning zonder troon zou wezen. Dit werd hij ook een oogenblik. Rondloopend door het land, zijrr leer pre likend aan de talrijke discipelen die hem volg- den, werd hij in zekere staten goed aanvaard en verhief zich tot de hoogste ambten en paste daar practisch zijne philosophie toe. Deze was gesteund op de volgen- de principen : De mensch is oorspronkelijk goed, alle menschen zijn dus oorspronkelijk gelijk. Zijn doel moet zijn zich moraal rein te houden en zijn medemenschen te helpen tot het bereiken van dit doel. Vorsten en ministers, en welke ambtenaren ook, hebben dus alleen recht tot deze verheffing in gezag en macht, door het voorbeeldig rein zijn van hun leven. Zoodra zij daar- van afwijken moet men hen dit gezag en die macht ontriemen. De toepassing van die principen had in zekere staten prachtige gevolgen en Confucius mocht zich verheugen in het feit dat hij wat dichter gekomen was bij den idealm staat, doch zijn eigen menschelijke gebreken en de kuiperijen van ambtenaren die door zijn schuld en de kuiperijen van ambtenaren die door zijn schuld van hun ambt ontlast geweest waren of boven Wier hoofd NEDERLANDSCH 1-4, LETTERKUN DE. 245 die bedreiging hing, brachten hem in ongenade bij de vorsten en sindsdien begon voor hem een leven van rond- zwerven door het land, verstooten door iedereen. Eindelijk keerde hij naar zijn geboorteland terug en stierf er in 478 voor Christus. De man had weinig geschreven : 0 Lente en Hoist annalen ?die geheel van hem zijn ; al de andere werken waarin zijn leer gevat is werden door zijn discipelen opgesteld, aan wie hij de gegevens daartoe bezorgd had, en namelijk in : i??Choeng Yoeng ? geschreven door zijn kleinzoon, 2?Ta Hioh, waarvan de schrijver niet met zekerheid gekend is, en 30 Loen YD. ?of Confucianistische fragmenten. ?Van deze drie werken geeft Henri Borel zeer interessante vertalingen, die in lapidaire, korte maar ook soms zeer duistere volzinnen de leer en het karakter van Confucius schetsen. Wanneer men het verhaal van Confucius' leven vergelijkt bij de beschrijvingen die Henri Borel ons geeft van het moderne Chineesche leven in ?Wijsheid en schoonheid uit China ?en in ?Kwan Yin ?dan is men verbaasd over de onwrikbare immuabiliteit van dat yolk, zoodat een Chinees van vijf eeuwen voor Christus bijna geen verschil oplevert met den deter eeuw ; het is dat de Chineezen als basis van hunne moraal twee principen bewaard hebben door alle tijden been : de vereering der ouders en een ongewone gehechtheid aan het decorum, aan een ritueel in hierarchie en ceremonie. Confucius zelf die door de geniale gaven van zijn geest nochtans in geen feiten zou moeten vallen die ons klein- geestig schijnen, was een volkomen slaaf van het decorum. Toen zijn liefsten discipel stierf, Yen Hwoeg, wilden de andere discipelen hem een schitterende begrafenis geven. Doch Confucius verzette zich daartegen omdat Yen uit een arme familie was en geen recht had op eervolle lijkstaatsie. En zoo is nog de Chinees van heden. Alles moet gebeuren volgens vaste regelen die sinds eeuwen gevolgd worden en van geslacht tot geslacht overgeleverd worden. 246 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE K Wifsheid en schoonheid uit China ?en a Kaman Yin D leiden ons in het moderne Chineesche leven : in de straat ; op het tooneel ; in de huizen, bij het lijk van een dooden mandarijn of in de bruidkamer van een jonge verloofde ; in den tempel en zelfs tot op de flower- boats, to Canton, die eigenaardige bootjes die gansch een buurt vormen waar ?la vie de plaisir ?gevierd wordt. In een fijn geobserveerd hoofdstuk ?De Schijn der Chineezen ?teekent Henri Borel een treffend portret van dat vreemde yolk, dat eeuwen lang het mysterie van zijn leven verholen hield en nu nog met hardnekkigen wederstand, aan de nieuwsgierigen zijn geheimen betwist ; vreemd yolk dat al de andere volkeren in beschaving zoo ver vooruit liep en plots bleef stil staan en waarvan de zeden als een anachronisme zijn in de beschaatde wereld; vreemd yolk, dat onder een kleed van fijnbeid, behoort tot de grofste barbarie. Voor een zier, vallen daar nog heden de hoofden der hooge mandarijnen onder het zwaard van den beul. Wie gister opper- minister was, en vverkte tot de herboorte van het land, ligt morgen met het hoofd op den blok. Die barbaarsche ruwheid begrijpt zich bij de kleurlingen van midden Afrika die door hun uiterlijk een zekere bestialiteit ver- raden : die sombere kleur, dat naakte lichaam, het hoekig gelaat met dikke lippen en walgende tatouages, alles spreekt van ruwheid. Maar wie zou in die kleine Chineezen, ventjes in kostelijke zijde gedost, zacht loopend als beeld_ jes van porselein in huizen waar alles getuigt van fijnen jes van porselein in huizen waar alles getuigt van fijnen kunstsmaak, wie zou in die broze schepseltjes de barbaren vermoeden die het leven van hunne medemenschen geen zier achten ? Een Engelschman ?de Times-zorrespondent ?schreef : g the Chinese are, after all, human at heart, if one can but penetrate through the pile of hereditary corruption which has covered up the divine spark. ? De gruwelen die heden nog in deze XIXe eeuw gepaard gaan met elke verandering van regeering, bewijzen alleen dat de goddelijke sprankel zeer diep ligt onder een NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 247 dikke laag ?hereditary corruption ? En dit bewijst ook hoe noodzake4ijk het is, voor welk yolk ook dat het zoo rijke Chineesche veld voor zijn handel of zijn nijverheid wil benuttigen, diep door te dringen in de ethnographie en de psychologie van die mysterieuse bevolking. Henri Borel trachtte plastisch den geest van den Chinees voor het oog van den vreemdeling te brengen. Hij verwijlde niet in lange abstracte ontledingen, doch deed de Chinees handelend optreden. Zoo toont hij ons hem, als toeschouwer van of als speler op het tooneel, zoo brengt hid ons, in de hoofdstukken : Van een dooden mandarijn, Een begrafenis en Een braid, in kennis met het decorum, het gecompliceerde ritueel waaraan de Chinees verslaafd is, en verhaalt ons sevens hoe ongewoon weinig bang de Chinees is voor den dood. Kwan Yin, De Godin der genade, leidt ons in de Chineesche kunstwereld, en met een zekere voorliefde beschrijft Henri Borel de Ku'an Yin beeldjes, die in China zijn, vvat de Maria beeldjes your ons yolk zijn. ?Dit beeldje is wel een van de grootste wonderen van kunst, gemaak t uit materie, die ik ooit heb gezien., Het is blank en transparant als een sneeuwvvitte wolk waarachter maanlicht schijnt. Het li)kt geknstalliseerd uit lichten tether en sterrenglans. Het heeft een zacht, puur schitterend licht, als scheen werkelijk door dat broze porselein die goddelijke ziel, die van Kwan Yin is. Het zit zoo lucht op de blanke bladen van den lotus als ware het enkel lichte schun, zonder zwaarte, als maneglans op een lelie. In het doorzichtige porselein beeft heel even een vaag weifelend, teer roze licht, als op het moment, als het eerste morgenlicht zich zacht beweegt in den nacht. De dunne armpjes lijken wel stengels van lotussen, zoo fijn, het gewaadje is om de knieen en langs de beenen geplooid met teere vouwtjes, rein wit, en lucht als golfjes licht. Dit wondere beeldje heeft een eigen Leven van 248 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE mysterieuse essence ; er schijnt door zijn pure vormen een licht als van maneschijn en sterrenglans, droomend door ijl-blanke wolken Het is een sublieme benadering van materie tot zuiver zielelicht, het is op de grens van de verdrooming der essence. Dit Peh Ting porselein is als van ziel gemaakt. ? In het hoofdstuk 43( De Chineesche Hel ?geeft Henri Borel cen zeer uitgebreide studie over de voorstelling die de Chineezen hebben van de hel ; het is onmogelijk het verzinnen van barbaarsche folteringen verder te drijven dan gedaan wordt door de Chineesche schrijvers die dan gedaan wordt door de Chineesche schrijvers die over de gruwelen van de hel schreven. Er is waarlijk lets ontzettends in dat Chineesche yolk dat in zijn taoistische philosophie zich waarlijk tot de hoogste en zuiverste .poezie verheft, dat een leer aanpreekt van rein leven in afwezigheid van al verlangen, van alle begeerte ; een drijven op wieken in een nirvana ; een leven in oppersten eenvoud, en dat dan op eens in de uiterste barbarie vervalt. Dit belangrijke hoofdstuk over de hel ?belang- rijk omdat het karakter van het yolk zich weerspiegelt in het karakter der goden, naar zijn beeld geschapen ?is versierd met een aantal oorspronkelijke Chineesche teekeningen van een uiterste eigenaardige factuur. Kortom deze drie werken van Henri Borel geven aan den lezer een zeer klaar denkbeeld van het Chineesche yolk evenveel uit een physisch oogpunt als uit een moreel : het intiem en het openbaar leven van dat yolk, de bijzondere richting van zijn geeft, zijn hoedanigheden en zijn zwakke zijden, worden den lezer helder, en wijzen hem, die met dat yolk in betrekking moot komen, den waren weg aan om die betrekking eerst mogelijk te maken en daarna duurzaam. De superioriteit van Henri Borel op veel andere ethnographische schrijvers is in het oog springend : Henri Borel zoekt niet alles en zelfs ook niet de voor- naamste dingen te beschrijven, maar wel de kenschetsende feiten. Hij zoekt vooral niet veel droge geleerdheid aan NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE 249 den man te brengen, maar in een vorm die immer volkomen kunstvol is en zelfs in zekere hoofdstukken tot de reinste poezie behoort, zooals in ?De Bruid ?, deelt hij al het belangrijke mede dat uit grundige vveten- schappelijke kennis kan spruiten. Daardoor zijn zijne werken aantrekkelijk ; de afwis- selende hoofdstukken over allerlei onderwerpen, hebben niet die dorheid die voor den gewonen lezer in een zuiver wetenschappelijk werk is ; ook niet de langdradig- heid van het grootste gedeelte der ethnographische schrijvers die alles willen beschrijven vindt men in zijn werken niet, en wat vooral hunne vvaarde ver- meerdert, is de artistieke verzorgdheid van hun stijl, en de dichterlijkheid van hun vorm. + Henri Borel hield zich niet uitsluitelijk bij ethno- graphische letterkunde. Een roman : Het jongetje, en eenige gedichten, verschenen in den Gids, bewijzen dat hij ook kan meedoen aan zuivere fantaisie letterkunde en zulks, op een manier die te benijden is. Het Jongetje is een studie van autobiographie uit de kinderjaren, of beter, een studie van kinder-psycho- logie. Multatuli, in zijn hoofdstukken van de geschiede- nis van Woutertje Pietersen, verspreid in de Ideeên, had het reeds ver gebracht in de ontleding van de kinder- ziel, doch Multatuli hield zich het meest bij de bijzon- heden van kinderlijke handelingen, liet meer het kind leven met de omgeving, in een woord was meer naturalist: de voorwerpen staan in nauw viciirband met de handelingen van het vvezen, handelen om zoo te zeggen mede, zijn geen dood decor. In het verhaal van Henri Borel, staat het Jongetje meer op zich zelf, meer buiten de decors, die daar slechts zijn om het Jongetje niet volkomen in het niet te laten hangen en alles handelt om den geest, dat is, om het zieltje van het kind. Door kleine wissel- valligheden van het kinderleven leidt Henri Borel dat 250 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE......^•••••• zieltje, tot het oogenblik dat het, uit de wereld van droomen, zijn intrede doet in de werkelijkheid, dat is, tot het oogenblik dat de eerste ontgoocheling gansch het prachtig opgebouwde slot zijner illusies doet instorten. Het handelt alles om het liefdegevoel van een klein Jongetje dat mooie droomen doet van een gelukkig leven met zijn uitverkoren meisje en eenmaal door dat meisje verlaten wordt, voor een ouden brutalen officier. Het is uiterst eenvoudig, het schijnt zelfs alledaagsch, ?vieux jeu ? maar het is met zulk een fijnheid van psychologische bijzonderheden behandeld, dat men het eigenlijke onderwerp vergeet om met passie de ontwik- keling van dat zieltje te volgen. In dit boek vooral veropenbaart Henri Borel zich als een der eigenaardigste meesters der Nederlandsche proza, naast Frederik Van Eeden, naast Kloos, naast Couperus. Zijn volzinnetjes zijn kort, misschien soms wat te veel verbrokkeld of wat te laconiek, maar die afwezig- heid van veel woorden die niet volkomen noodzakelijk zijn, maakt zijn stijl kloek levendig. Een voorbeeld. ... 's Middag aan het strand, op Scheveningen, veel menschen, in lichte pakken en japonnen, en overal kleuren, blij in de zon. De dag was goud, en de zomer- zon hield de zee. Prettige warmte in de lucht ... Heel ver alles zoo licht en vol vreugde, en een groot zeal op het water, goud in de zon. ? Dat is een tafereel van brutaal, maar met een. grondige kunstkennis, gelegde kleuren. De moraal van deze studie is, dat wij Zuid-Neder- landers er belang in hebben, een schrijver als Henri Borel niet onbekend te laten. Uit een kunstoogpunt, behoort hid tot die pleiade jongeren die voor de Neder- landsche letterkunde het bloeiende ?Nieuwe Gids ? tijdstip, zoo zal men het eenmaal noemen, bewerkt hebben. NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 251 Uit een practisch oogpunt zijn zijn werken, voor ons Belgen, van het grootste belang : de strijd van onze nijverheid op den Chineeschen markt en de vermoede- lijke inval van de Chineesche Coolies in den Congo- staat zijn twee redenen die ons moeten aansporen zoo grondig mogelijk in kennis to treden met het Chineesche yolk. HENDRIK DE MAREZ. DE KLEINE PLANETEN. OND de zon loopen op verschillende afstanden groote bollen, de zoogenoemde planeten of dwaal- sterren, waar de aardbol eene van is. Zij worden verdeeld in groote, ten getalle van vier ; middelbare, insgelijks vier in getal ; en kleine, waar er een geheele hoop van zijn... De middelbare ?Mercurius, Venus, de hoop van zijn... De middelbare ?Mercurius, Venus, de Aarde en Mars ?loopen naast de zon, terwijl de groote -- Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus ?er in hunnen omloop heel ver van blijven. Het klein gespuis loopt tusschenin, buiten de banen der middelbare, en binnen die der groote. De kleine planeten, alleen met den verrekijker zichtbaar, waren vroeger onbekend, en tot in het jaar i800 als men de planeten naar orde van afstand tot de zon noemde, kwam Jupiter, de binnenste der groote planeten, onmiddellijk achter Mars, de buitenste der middelbare. Er was iets in die volgorde, dat niet voldeed : Jupiter was meer dan drijmaal zoo ver van de zon dan Mars, en zulk groot verschil vindt men nergens anders tusschen twee op elkander volgende planeten. Dit stootte de sterrekundigen zoo geweldig tegen de borst, dat zij van in de jaren 1700 reeds ,zeiden : er bestaat in het planetenstelsel, voor zooveel het ons bekend is, eene leemte tusschen de loopbaan het ons bekend is, eene leemte tusschen de loopbaan van Mars en die van Jupiter ; hoogst waarschijnlijk loopt daar eene planeet, die tot hiertoe nog nooit van een menschenoog gezien werd... DE KLEINE PLANETEN. 253 ja, waarlijk, het was alzoo... Den i Januari i8o1 ?joist den eersten dag der negentiende eeuw ?werd bij middel van den verrekijker eene planeet gevonden, die juist in de leemte liep. Maar... wat klein ding was mij dat ! . De geleerden stonden er zoo verbaasd op te kijken, alsof zij, in plaats van eenen olifant, welken zij meenden te vangen, de hand op een wild konijntje zouden geleid hebben... En wat niet min wonder voor- kwam, is dat men korten tijd nadien, omtrent op denzelfden afstand van de zon, eene tweede, eene derde, eene vierde planeet ontdekte, altijd even klein. Het bleef nu eene zoo lange reeks van jaren bij die vier, dat men meende tot het einde dier ontdekkingen gekomen te zijn. In 1845 werd men uit die dwaling getrokken Alsdan leefde te Driessen, in 't noorden van Duitschland, een zekere Hencke, die aldaar de peerden- posterij hield. De man had eenen verrekijker, waarmee hij sours naar den hemel keek, en zoo hevig werd hij met sterrekunde ingenomen, dat hij, in eenen pels ge- wikkeld, de heldere koude winternachten onder den blooten hemel doorbracht, bibberend van koude, maar toch in zijne geliefkoosde studie versionden. Zijne kloek- moedige volherding werd beloond : den 8 December 1845 ontdekte hij eene planeet. Het was wederom eene kleine, en haar omloop rcnd de zon was ook tusschen Mars en Jupiter; bij de keten der ontdekkingen, sedert zoo lang gebroken, werd aldus eene nieuwe schakel gevoegd, waar er nog machtig veel andere gingen op volgen. De onvermoeibare Hencke vond twee jaar later de zesde van de kleine planeten .. De sterrekundigen, be- schaamd over den neus, hun door eenen eenvoudigen postmeester genet, stelden nu hunne beste middelen in 't werk om de overige van die bollekens te vinden, in geval dat er nog mochten zijn .. Of er nog vvaren! Er liep van dan of geen jaar voorbij zonder dat men er verscheidene betrapte, en die ontdekkingen volgden, zoo dapper op elkander, dat er van die kaboutermanne-1 kens, alle tusschen Mars en Jupiter loopende, ten huidigen, 254 DE KLEINE PLANETEN. dag (1899) reeds vierhonderd en veertig bij de sterre- kundigen geboekt staan... Wat onvoorziene uitslag! Men zocht naar een schoon, groot vijffrankstuk, en in plaats daarvan is men op eenen hoop nikkeltjes, centen en halve centen gevallen .. Het woord ?hoop x dat ik daar gebruik, moet evenwel den Lezer niet doen denken dat de kleine planeten, in eenen troep verzameld, rond de zon trekken. Hunne banen loopen niet heel wijd uiteen, maar zij kunnen op die banen zeer ongelijk gevorderd zijn; daar sommige in hunnen loop eene bepaalde plaats bereiken, zijn andere reeds verder, of op den overkant der zon, of op den terugkeer naar de bedoelde plaats. Zij gaan processie rond de zon, en aan die processie is er noch hoofd, noch steert; zij is tot ring gesloten. En al dat volksken loopt daar in eene streek, die vroeger voor eene woestijn aanzien werd ! De sterre- kundigen hebben echter dien schitterenden uitslag met veel slapelooze nachten betaald. Als zij den verrekijker naar den hemel richten, ontwaren zij een oneindig getal sterrekens, welke men met het bloot oog niet ziet. De vraag is nu : zijn dat altegaar vaste sterren, die wegens elkander op denzelfder afstand blijven, of zou er soms elkander op denzelfder afstand blijven, of zou er soms eene bij zijn, die van plaats verandert, en bijgevolg tot de dwaalsterren behoort? De oplossing dier vraag is een zoo langwijlig werk, en de waarnemer moet er zijn hoofd zoo bij spannen, dat men met reden vraagt of het wel de moeite weerd is zich alzoo of te tobben om het getal dier reeds gekende planeetjes met nog eene eenheid te vermeerderen. Gelukkig werd dit doodvervelend werk in deze laatste jaren veel verkort en vergemakkelijkt... De sterrekundigen hebben heden te hunnen dienst een kunstmatig oog, dat hebben heden te hunnen dienst een kunstmatig oog, dat in sommige opzichten het menschenoog overtreft. Ik spreek van het photographisch toestel, dat, noch aan verstrooidheid, noch aan vermoeienis onderhevig is, gelijk wij, en voor altijd op de lichtprent vastzet, wat het wij, en voor altijd op de lichtprent vastzet, wat het eens gezien heeft, daar ons zocht maar een voorbijgaande DE KLEINE PLANETEN. 255 verschijnsel is. Een ander voordeel, nog grooter : als jets voor ons oog niet duidelijk is, zien wij het er niet te beter om, indien wij er lang op kijken. Voor de photographic is het antlers, is het licht te flauw om aanstonds indruk op de plaat te maken, ge kunt tot den gewenschten uitslag komen, mits het langer op de plaat te laten werken, en alzoo kan men tot de kleinste sterrekens photographeeren. Het is gemakkelijk om begrijpen dat er bij zulk eene langdurige werking eene voorzorg te nemen is. De sterren zijn in beweging naar het westen, of eer, om heel nauwkeurig te spreken, het instrument is, uit hoofde van de omdraaiing der aarde rond hare a-, in beweging naar het oosten. Om de lichtstralen van iedere ster ge- stadig op hetzelfde punt der photographische plaat te houden, is het dus noodig het toestel even snel in tegenovergestelde richting te doen draaien. Het wordt daartoe met een kunstwerktuig verbonden, wiens gang even regelmatig is als van een uurwerk, en uren lang de photographische plaat in denzelfden stand tegenover de stern: houdt. Laat ons nu zien hoe dit van dienst kan zijn om dwaalsterren te vinden. Lezer lief, gij hebt nog wel lichtprenten gezien van eene groep personen, waar de eene of de andere met een drollig wezen op staat, veel te breed en onduidelijk geteekend ; die spotprent is een onwederlegbaar bewijs dat die persoon, terwij1 het licht werkte, niet stil gebleven is. Welnu, juist op dezelfde wijze verraadt eene planeet hare natuur op de licht- prent : daar de vaste sterren op de plaat niets dan stipjes teekenen, is zij onder de urenlange werking lets verscl-oven, wat voor gevolg heeft dat haar portret, in plaats van een punt, een streepje geworden is... De jacht op de kleine planeten is daardoor zoo bespoedigd, dat zij maar het zestiende deel van den tijd kost, welken men er vroeger aan moest besteden ; ook zijn er zoo- veel nieuwe bijgekomen, dat een half dozijn te meer heden bijna het spreken niet meer weerd zijn. 256 DE KLEINE PLANETEN. Er is nochtans laatst eene ontdekt, die in de- sterrekundige wereld opschudding teweeggebracht beef t... De beer Witt, van Berlijn, nam in Oogstmaand 1898 De beer Witt, van Berlijn, nam in Oogstmaand 1898 eene lichtprent van een hoeksken des hemels, en ont- waarde er met genoegen een streepken op... Maar als hij er goed acht op gaf, was er iets bijzonders aan dit streepken : het was langer, ja, wel nog zoo lang als, de linie, welke de gewone kleine planeten op denzelfden tijd teekenen... Dit was genoeg om te besluiten dat de nieuw betrapte tot de familie der kaboutermannekens niet kon behooren, die hunnen omloop buiten de baan van Mars en binnen die van Jupiter hebben. Die langere streep was een bewijs dat de nieuwe sneller liep, wat overigens door de waarnemingen der volgende dagen bevestigd werd ; en die snellere loop op zijne beurt bewijst dat zij nader de zon loopt, in eene andere streek van het planetenstelsel, want hoe nader de zon, hoe vlugger de planeten loopen. Men was dus zeer nieuwsgierig Welke baan de planeet van den Neer Witt ging volgen. De sterrekundigen hebben niet veel tijd noodig om zulk vraagstuk op te- hebben niet veel tijd noodig om zulk vraagstuk op te- lossen; als zij drij opvolgende standplaatsen der planeet kennen, is het hun niet moeilijk geheel hare loopbaan kennen, is het hun niet moeilijk geheel hare loopbaan daarvan of te leiden. Die rekenkundige oplossing plaatst de loopbaan der nieuw ontdekte, niet tusschen Jupiter de loopbaan der nieuw ontdekte, niet tusschen Jupiter en Mars, maar tusschen Mars en de Aarde, zoodat het eene geburin van ons is, waar wij tot hiertoe niets van wisten. Als men in 't vervolg de planeten volgens hunnen afstand van de zon zal noemen, moet Mars, zijne plaats, onmiddellijk na de Aarde. aan de planeet van den beer Witt afstaan. Er valt evenwel aan te merken, dat zij iets van, de manieren heeft van een schichtig peerd, dat soms, eenen zijsprong maakt. Laat ons daar een woord uitleg over geven. De banen der planeten zijn geen cirkels, waar de zon het middelpunt van zou hekleeden, maar ellipsen. Deze zijn wel kromme, geslotene lijnen, gelijk. de cirkel, maar ze zijn langvverpig of uitgerekt, zoodat de cirkel, maar ze zijn langvverpig of uitgerekt, zoodat ^.^ DE KLE[NE PLANETEN. 257 de figuur, Welke zij omschrijven, larger is dan breed. De ellips, waar de aarde inloopt, verschilt echter zeer weinig van den cirkel, waaruit volgt dat onze afstand tot de zon ook maar weinig verandering ondergaat, en dit is ook het geval voor het meeste deel der pla- neten. De laatst gevondene maakt daar uitzondering aan; de ellips, welke zij in den hemel trekt, is zeer uitge- rekt, zoodat zij eenen naasten en eenen versten stand tot de zon heeft, die veel van elkandea verschillen. In den naasten stand komt zij tamelijk dicht bij ons, waarna zij in hare langwerpige ellips zoo ver wegloopt, dat zij niet alleen de loopbaan vein Mars bereikt, maar er zelfs een weinig over loopt. De Lezer zal nog beter die buitengewone a fwijking begrijpen, indien ik hem zeg dat de planeet in dezen laatsten stand meer dan 75 millioen kilometers verder van de zon is dan in den eersten... De cijfers welke ik daar neerschrijf, herinneren mij dat ik in deze verhandeling veel van groot, middelbaar en klein gesproken heb, zonder iets te bepalen. Laat ons dit verzuim herste1len met de betrekkelijke grootte van eenige planeten te geven. Wij zullen natuurlijk in onze vergelijking de Aarde bijbrengen, welke wij zoo goed kennen, eenen bol van 40,000 kilometers omtrek. Welnu, ge zoudt (.230 zulke bollen van doen hebben om eenen te maken zoo groot als Jupiter, die onder de groote planeten den baas speelt... Is Jupiter reeds zoo machtig groot, hoe groot moet dan de Neer en meester zijn van de planeten, de zon, die ze door hare aantrekkingskracht alle in den teugel houdt, en in hunne banes doet blijven?.. De zon, Lezer lief, is meer dan duizendmaal grooter dan de lijvtge Jupiter... De Aarde nu, zulk een klein bolleken, als zij bij Jupiter vergeleken wordt, is op hare beurt een reus, en een ontzaglijke reus tegenover de kleine planeten, die nog veel verder onder haar blijven, dan zij onder Jupiter. De grootste daarvan heet Vesta, en er waren 36.000 Vesta's noodig om eenen Aardbol te maken !.. \Vat dunkt 258 DE KI.EINE PLANE- TEN. er u van?.. Is het onderscheid der planeten in groove, middelbare en kleine niet gegrond? En bemerk nu nog dat wij daar tot vergelijking de grootste nernen van de 440 planeetjes, die tusschen Mars en Jupiter loopen. Denk eens dat de middellijn der en Jupiter loopen. Denk eens dat de middellijn der kleinste -- dat ding beet Agatha ?maar op zeven kilometers geschat wordt !. De omreis van dien wereldbol kan bijgevolg maar iets gewillig 21 kilometers bedragen, kan bijgevolg maar iets gewillig 21 kilometers bedragen, een onbeduidend wandelingsken voor eenen aardbewoner, een onbeduidend wandelingsken voor eenen aardbewoner, zooveel te meer daar hij op dat bolleken ongelooflijk licht zou vooruitstappen. Hoe weinig stof moet er daar immers in steken, en hoe zwak bijgevolg moet er de zwaartekracht zijn !.. Zonder twijfel sprongen wij daar gemakkelijk eenen kilometer hoog, zonder vrees van ors in 't neervallen te bezeeren... De planeet van den beer Witt, door haren omloop zoo verschillig van de kaboutermannekens, die over Mars processie gaan, wat is zij : groot, middelbaar of klein? Het antwoord is gemakkelijk om raden : had zij wat Het antwoord is gemakkelijk om raden : had zij wat grootte gehad, daar zij in onze gebuurte loopt, zou zij zoo lang niet onbekend gebleven zijn. Alhoevvel iets grooter dan Agathatje, is zij nochtans ook klein, bitter klein; hare middellijn wordt op 27 kilometers geschat, klein; hare middellijn wordt op 27 kilometers geschat, daar die van Vesta, hooger genoemd, 370 kilometers bedraagt. Wij hebben daar even, Vesta met de Aarde ver- gelijkende, aangemerkt dat de kleine planeten hunnen naam niet gestolen hebben. Edoch, onder al dat klein volksken, wat ontzettend verschil weerom van grootte !.. Vergelijk eens ?voor oogen houdend dat twee sferen Vergelijk eens ?voor oogen houdend dat twee sferen onder elkander in dezelfde verhouding staan als de ku- biekmachten hunner middellijnen ?vergelijk zeg ik, Vesta, (37o km.) met Agatha (7 of eer 7,1 km.) en ge zult vinden dat Vesta meer dan 140.000 maal grooter is dan vinden dat Vesta meer dan 140.000 maal grooter is dan Agatha I De Almachtige heeft in den hemel in 't groot en in 't fijn gewerkt, evengelijk in al de deelen der Schepping. Bij het dierenrijk, bij voorbeeld, is Hij niet DE KLEINE PLANETEN. 259 even bewonderensweerdig in den reusachtigen olifant en de krieldiertjes, die met honderden in een droppeltje water zwemmen, en keeren, en wenden, evengelijk de snoeken, karpels en blieken in eenen grooten visch- vijver? En hoeverre schieten de krachtigste telescopen en microscopen niet te kort, om het allerfijnste van des Heeren werken te laten ontwaren ? J. B. MARTENS, Kan. INKIJKJES BIJ ANTWERPSCHE SCHILDERS. ( Vervo/g) IX. FRANCIS NYS. Landschapschilder, geboren te Antwerpen, den 24 Oogst 1863. PAANSCHE type , zwart haar, donkere gelaatskleur,, puntbaart. Zenuvvlijdend. Veel gereisd en veel gelezen. Een geschrift lijk dat van eenen Engelsch- man. Werkwinkel : geschikt, vvat eentonig, vandeeg ver- warmd 's winters; voorzien van eene kussenbank en meer tafels dan stoelen; met een vOOrzaaltje dat er erg fransch uitziet, ter oorzake van een veelkleurigen divan, eene gekleurde lamp, een rood-blauwen waaier en eenige klierekleurige plakkaarten in pastel, met fransche aan- duidingen. Francis Nys betracht het werkelijke, ?soms te veel, ?en schijnt overal de moeilijkheden te zoeken, om ertegen te worstelen. Zijne uitdrukking is kort, hoekig, vast, eigenaardig, doch wel eens wat hard Hij schildert veelal in 't voile Licht der zon. Het verouderde, vervallene, droomerige schijnt hij niet te zien; hij zoekt, noch kiest droomerige schijnt hij niet te zien; hij zoekt, noch kiest noch geeft het weer, doch vat steeds het meest nieuwer- wetsche aan : blakend roode daken, effene muren, houten stellaadje, planken beschutsels die versch geverfd zijn, INKIJKJES BD ANTWLRPSCHE SCHILDERS. 261 parken schitterende prachtbloemen, groepen boomen en planten van onversmolten groen, gezien in den best verzorgden hof. ?Hi) staat vooral stil hij plaaisen waar de mensch, onlangs nog, de hand aan gelegd heeft. Nys schilderde eene heele reeks landschappen uit Veere, in Zeeland. ?In wat land zou Tijn smaak ook meer keus hebben clan in Holland, het stellige, orde- lijke, geboende, puntige, lijnige hedendaagsche Holland! Onder de beste stukken van Francis Nys tellers : g Het Wilrijksche plein, ?- ?De ophooging der spoor- baan te Antwerpen, ???De stuiken in den oogst, ? ? fleemt hij en moedigt haar aan met een stootje van zijnen elleboog. ?Ik zou wel kunfien aan erger geraken, peinst Token luidop en begint te blozen gelijk een krieksken. Maar.... 't is te zien, wat moeder zegt ! ? En het woord is nog niet koud, of daar idinkt moeders harde stern ?Wat is dat allemaal ? ? ?Ja, moeder, zegt Token, zie.... Toon zal het u zelf wel zeggen. ? En Toon begint op staanden voet zijne pleidooi. Hij werkt hij tegenwoordig op het arsenaal en wint daar eene ferme pree (I), en die zal nog vergrooten. En hij heeft aleens gedacht op trouwen; en Token staat hem goed aan..- en... en.. Wat kan moeder er tegen hebben, als hij nu bij haar kwam wonen en Token haar bleef helpen, juist gelijk vroeger ? ?Ja, ja, zegt moeder. Ge zult gij het wel schoon uitleg- gen. ?En ze blikt van ter zijde naar Token, die niet eens opziet en breit, breit, of de kous vandaag nog moest afzijn. ?Ja, zucht het menschken, ik moet al niet vragen wat er Token zelve van denkt. En als de boter in de pan is, moet de koek maar gauw gebakken worden ! Hoor eens, jongen, als het altemaal waar is, wat gij vertelt, zullen wij maar ineens de zaken regelen. Slechts een ding moet ik u zeggen ' nrn ? van lang of straf vrijen houd i.;,--. niet! , ?Ik ook niet, moeder, onderbreekt haar Toon, laat ons maar seffens trouwen. Niet waar, Token ? En Token bijt op hare lip en werpt hem een oogsken toe, dat toch niet neen zegt. ?Wel, spreekt moeder, dan gaat ge morgen naar Mijnheer Pastoor en naar het stadhuis. Zes weken is genoeg om alles Maar te spinnen tusschen menschen, die sinds jaren geburen zijn en malkander kennen. 's Avonds kunt gij hier bij ons komen zitten ; maar in den dag blijft gij in de verte, hoort ge? Token kan harm tiid gebruiken. ? (1) Dagloon. TOKEN EN TOON. 271 (coed, moeder, zegt Toon, goed, menschken I Gij zult nu eens gaan ondervinden hoe gehoorzaam ik ben !... Maar zeg, ginder, op den overkant van de straat, mag ik aleens voorbijtrekken, niet waar ? 'k Moet toch geenen omweg doen om naar mijn werk te gaan ? ,, En hij pinkt eens tegen Token en ziet acliterom en roept : ,S Och moeder! uwe kat is daar binnen huis aan 't houden ! Ze sprmgt tusschen de koffiekommekens op de kas! ,> En moeder loopt binnen. En Toon pakt Token in zijne forsche armen en zegt : Och kind! wat ben ik nu toch gelukkig ! En gij toch ook, niet waar ? Maar... daar hebt ge moeder al terug : ci was geene kat te zien i Toon houdt haar den geheelen avond aan den klap; want Token weet geen woord te zeggen. Het woelt en het klopt toch zoo aardig in haar liartje ! En nog erger wordt het iederen keer dat zij opkijkt; want, het nog erger wordt het iederen keer dat zij opkijkt; want, het wil zoo treffen, dat Toon haar dan ook joist beziet met zijn schelmachtige oogen. Eindelijk krijgt Toon zijn afscheid. Moeder sleurt met moeite de stoelen naar binnen. Dat liet Token haar vroeger niet doen ! Maar er komt zoo licht verandering.... 4, Dag Token, mijn Token, zegt Toon, heel stil. Slaap wel, en droom nu maar eens van mij, hoort ge 't ? Dat is nu geen zonde meer ! ? Een fermen handdruk nog en... hij is weg. En dAt is Tokens verloving ! En gelijk de verloving, zoo loopt het huwelijk af. 1k kan er niet langer bij verwijlen, mits clat alles maar inlei- ding is Nu eerst gaat het spel beginnen ! of Deter gezegd : ding is Nu eerst gaat het spel beginnen ! of Deter gezegd : nu gaat de kat op de koord komen. Een kerstenkind bij Token! ,c, Alweer een? Dat zijn er drie op twee jaar en half t Als die menschen zoo voortgaan, zullen ze wel rijk worden ! , , Wat geeft het, een meer of minder! Ze winnen immers , Wat geeft het, een meer of minder! Ze winnen immers goed hun brood ? Een man, die eene schoone pree naar huis brengt en eene vrouw, die zooveel geld wint1 Want, zijt maar zeker, Token kent het geheim van de vodden ! Ze verkoopt ze niet meer, gelijk in moedeis tijd, in het grof aan den eenen of anderen groothandelaar Zij houdt 272 TOKEN EN TOON. er meisjes op na, die ze sorteeren in haren kelder, en ze bent er 't fijn van, alles om het meeste te doen opbrengen ! ? er 't fijn van, alles om het meeste te doen opbrengen ! ? ?Hoe is het mogelijk daar tijd voor 1e vinden, als ge uw huishouden onderhoudt gelijk zij, en ak uwe kinderen de zindelijkste zijn van he& de buurt ! ja, ja, de eenc inenscli kan meer dan de andere, ?besluit luie Trees, die, alhoewel Jong en gezond, den ganschen dag luie Trees, die, alhoewel Jong en gezond, den ganschen dag op haren stoel zit. <, Dat zeg ik ook, antwoordt Mie de Sneb. De eene mensch kan wasschen en schuren en stoppen en naaien tot een goed eind in den nacht, en dan nog 's anderendaags vroeg opstaan; terwill de andere bij dag zelfs met de handen ovcreen zit ! :> Nu, wat men er ook van zegge, Token heeft het druk, heel druk! Moeder helpt haar nog altijd, ja; maar moeder wordt alle dagen een dag ouder, en ze kan niet goed om met het geschrei en gewoel van de kinderen. Toch, Token klaagt niet. Token werkt en slaaft, en nooit komt haren man thugs van den arbeid, of hij vindt een vriendelijk gezicht en alles in orde. Maar eene enl:ele maal heeft hij opgespeeld, en dat was, toen hij zijnen jongsten zoon in de wieg vond liggen met nog een anderen daarbij, eenen, lien hij niet kende. Wat zijn dat voor kuren, To ? ,> vroeg hij. 't Was de eerste maal dat hij To zegde, en hard dat het klonk ! hard! ?Och ja, Toon, wees nu niet kwaad, smeekte ze. Men moet aleens wat doen voor een ander. Netteken haar man ligt op sterven en ik heb hunnen kleinen bij ons genomen. Hij is toch zoo braaf en schreit nooit! ? Maar 's nachts begon hij te schreien en voor goed! Token kon een uur of twee met hem rondwandelen. En 's anderendaags zag Toon heel zuur, en hij gaf zijn Token geenen kus, eer hij naar zijn vverl: ging. Nu schijnt het of Toon en Token bijzonder met afstam- melingen zullen gezegend worden. Zeven hebben zij er reeds : zeven zonen. De koning is van den laatsten peter geweest : hij beet Leopold. Welke eer voor de familie! Wederom is er spraak van een afstammeling, een achtsten! . zijn. 't Zou me zoo tot hulp dienen, later! ? TOKEN EN TOON. 273 Toon antwooi dt niet; hij denkt maar op het getal, dat vergroot. Of een jongen is toch ook goed, gaat Token voort, die niet gaarne haren man zoo droomen ziet. jongens, dat zijn altemaal broodwinners voor later ! \> ?ja ! broodwinners! grimlacht Toon. 1k zou er maar niet te veel op rekenen. Weet ge, waar ik mijn hoofd mee breek? Hoe ik het op zolder moet schikken! Daar staan nu langsheen den muur drij bedden met twee man in ieder. Maar wat aanvangen als nummer acht in de wieg ligt? Dan moet nummer zeven ook naar haven. En, waarlijk, er is geese plaats meer! ,< Och, man, zegt Token, gij zult gij wel middel vinden : zoo'n slimme kerel! Tokens achtste kind ! Een meisje ! Wat geluk! Token lacht hare zeven jongens toe, die op de teenen moedeis kamer binnenkomen, al len achtereen gelijk de broerkens van Duimken, om hun zusterken te zien. leder gaat er van door met zijn pak suiker in de hand, en de baker ziet zoo zuur als azijn : zoo'n volksken geeft met. Maar Token fluistert haar toe : ?Ga maar gauw een pond suiker bijkoopen; hier is geld. > En het gelaat van het mensch heldert op al bij too- verslag. Vader Toon houdt beneden toezicht over de jongens, en het huishouden, en de vodden zelfs. Want Tokens moeder is sinds weken in 't gasthuis en ze zal er niet meer uit- komen, och arme ! Hij moet nu uitgaan. Hij heeft daar juist zijne jongens de les gespeld : ieder weet wat hij te docn heeft, terwip vader weg is. Maar, eer hij uitgaat, wil hij nog eens zijne vrouw spreken. Daar zit hij aan 't bed, in gepeinzen verzonken. De baker is om suiker. ?Maar, Toon, vraagt Token, gij doet mij verdnet aan1 Wat is er nu toch ? ? ?Wat er is ? Wel, dat ik geen peter vied, en te achter- noen moet ons kind gedoopt worden. 1k heb al sedert weken al mijne makkers in 't arsenaal de mouw gestreken; maar, de rakkers, ze zegden tegen malkander : Laat u 27 4. TOKEN EN TOON. door dien niet vangen, hoort ge? of ge moogt peter zijn! Hij heeft er al Brie van ons zoo beet genomen ! Och! man lief, troost hem Token, is dat nu al ? 1k weet al seffens middel! Ik heb in bet ouclmannenhuis een kozijn van het achtste knopsgat. Die is blip als hij eens mag uitg,aan. Hij heet Petrus Verstrepen. Ga er algauw naartoe en haal hem! En de wond is alweder gezalfd! Tokens dochter, zij noernt ze nooit anders dan /11#/1e dochter ?is eenige maanden oud. Als 't zoo nu maar blijft! zegt Token; niet met die mistroostige stem, waarmede vele huismoeders te kennen geven hoe druk zij het hebben; neen, met ware vreugd en genoegen zegt Token dat. En toch, druk genoeg heeft zij het! 's Morgens komt nog de dag niet in de lucht, of Token is op en bezig met kuischen en keren en koffie opschenken. Toon blijft nog wat boven en maakt zijne jofigens wakker, een voor een, met den grootsten te beginnen. Zij kleeden zich aan en komen beneden. Daar volgen zij elkander op aan de pomp; er valt met met zwart gezicht of vuile handen aan tafel te komen ! Die niet proper is, moet terug naar de pomp en, wee dan voor zijne boterhammen! Want in dit geval is het stelen den anderen geoorloofd. Ziet ge, ze hebben dikwijls niet genoeg met het paar sneden van vier vingeren dik, dat moeder elk hunner voorsnijdt. Al te smakelijk blijkt zulk paarken : 't is van het zwaarste brood, half tarwe, half rogge, bestreken ?met boter niet, neen, dat ware niet om bij te houden ?met het beste, zuiverste spekvet. Elk heeft zijn blikken beker met koffie gevuld. Denk niet, dat de koffie daar slecht uit smaakt. Neen, neen! de bekers en al 't ander tafelgerief blinken als zilver. Daar maken 's Zaterdags de jongens hurl werk van. Na het ontbijt moeten zij naar school. Van thuisblijven wil Token niet weten. ?Ik ondervind maar al te goed, zegt ze, hoe een einig geleerdheid 'nen mensch te pas komt! In den gang heeft Toon een grooten kapstok geslagen : ieder heeft daar zijnen haak om klak en frak te hangen. Daaronder, juist op rij, staan de schoenen. Token wil niet dat hare kinderen op klompen loopen buitenshuis, zij wil TOKEN EN TOON. 275 ze deftig opbrengen : 't molten geene bengels worden. En ze zijn 't ook niet, al bakken ze poetsen met de macht. Zijn ze weg en is Toon naar zijn werk, dan begint Tokens zwaarste arbeid. De voddenleursters komen met hunne wagens aan de deur en Token schat en biedt, en d'ngt en koept. 't Is niet gemakkelijk met dat volksken om te gaan : men moet haar op de tanden hebben en ciurven spreken en toch met maat en rode te werk ;aan. Token is eerlijk, dat weten de voddenwijven, en daarom komen er al Langer hoe meer bij haar met hunne waren Dan ook, Token heeft een hart, zeggen ze. Komt er al eens eene arme sukkel haren flood klagen, dan weet Token altijd raad en hulp te schaffen. Zoo gaat de morgen om Tusschen in moeten nog de bedden opgemaakt, en het busselkind verzorgd, en het middagmaal bereid worden Slameur genoeg! zegt Token, maar dat weert de lamheid nit de beenen. 's Middags aan tafel valt er toe te zien, dat ieder 't zijne krijgt Voor vader de beste brok; voor deze hier, die wat bleek en mater is van 't groeien, een schepje meer; voor gene;, eenen kleinen eter, een uitgezocht stuksken, enz. enz. zaodat Token begint, als al de anderen Nina gedaan hebben en er niet vefel goeds meer overschict. En als Toon daar tegen opkomt en zegt : ? Maar, Token, gij hebt weer, UNV paart vleesch weggedeeld ! clan lacht ze en zegt : , \Veet ge nu nog niet, dat liever pataten met saus eet, dan vleesch? Maar als de eene of de andere wat laat liggen op zijne telloor, dan merkt Toon wel, dat Aloeder het ook mag En iii heeft schoon te zeggen : 't Is opdat het met verloren gd IToon gelooft het toch niet Afwasschen en bet huis uitkeren gaan als de jongens weg zijn. De kleinste doers dan bun slaapje in de wieg en Token kan eens even nederzitten Nict met ledige harden toch. Breien en naaien valt er altijd to doers. En toch, om half twee reeds komen de werkmeisjes, die in den kelder de vodden sorteeren. Daar valt, zoolang zij er zijn, een oogjc in 't zeil te houden en goed toe to luisteren, of er ;een gemeene klap wordt verkocht. Dit duldt Tokeil niet. Wie daarop wordt betrapt, vliegt seffens de deur uit Om vier men hebben de meisjes een prinsen-kicarizer zij liouden op met werken, eten hunnen boterham en drinken 276 TOKEN EN TOON. hunnen koffie. Token kan dan ook voor bare broodwinners zorgen, die straks thuis komen van de school. Daarna wordt er gespeeld, op straat, ja; maar Token zit aan de deur het na te zien op haren stoel. Zou 't niet dienzelfden stoel zijn, waarop zich haren Toon Pens zoo vrijpostig neder- zijn, waarop zich haren Toon Pens zoo vrijpostig neder- liet?.. Zoo droomt ze aleens; maar houdt daarom niet op met broeken lappen en hemden voorzien. 0 die jongens ! die jongens ! die kunnen wat verbalemonden! Later komt varier thuis en om 7 wren gaan de kleinen naar 't bed. De kleinen, dat zijn die onder de 12 jaar, die nog hunne eerste Communie niet deden. De grooteren hebben nog hunne eerste Communie niet deden. De grooteren hebben 't voorrecht van op te blijven : zij doen hun schoolwerk, kuischen ?ieder heeft zijne week -- de schoenen van heel de familie; halen kolen en bout aan, opdat moeder morgen vroeg wat minder last hebbe ; kleuteren en frutselen aan allerlei dingen, die den vernuftigen stielman van later ken- merken en die de fierheid der ouders op voorhand wekkcn. merken en die de fierheid der ouders op voorhand wekkcn. Zoo gaan Tokens meeste dagen voorbij ; goede, welge- vulde dagen. Ook droeve dagen moet Token beleven. Wie is daarvan ontslagen ? Eerst was het rnoeders afsterven, dat Token in stilte menigen traan kostte. Dan later kwam Token in stilte menigen traan kostte. Dan later kwam nogmaals de gruwzame dood in huis en Token ondervond, wat het is kinderen te verliezen ! Maar och ! Token moet, het hoofd omhoog houden ; zij mag immers voor de dooden de ievenden niet te kort doen ? Ze droogde dan hare tranen af, het moedige Token, en ze werkt, en praat en lacht als- vroeger, al wringt haar soms iets in de keel. (Veivolgt) HILDA RAM. DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. KUNST EN LETTEREN. WDe herboorte der katholieke letterkunde in Bohemen. ? ij leven in Le Spectateur Cathohque IV ni i : Bezield met de liefde tot Jesus, vol afkeer voor de platheid hunner geloofsgenooten, aangewakkerd door den toenemenden bijval van het godsd,enstic,, gevoel in de letteien van Europa, gaven eenige Cechsche pliesters elkander de hand in 1895 om de katholieke letterkunde in pliesters elkander de hand in 1895 om de katholieke letterkunde in Bohemen te does herleven. Die jeugdige en godsdienstige strijders schaar- den zich random pater BOUSKA 0. S. B. Door zijr.e navorschingen over ROUMANILLE, VERDAGUER, MAETER- LINCK, VERLAINE en HELLO, door de vertaling hunner voornaamste werken, baande deze jonge piiester den weg voor de nieuwe beweging. Vail h:m ontleende de jonge school hale zoete geaardheid, hare lachende kleuren, de schakeeringen van een teeder inysticismus. Hy opent dagelijks nieuwe gezichteinders van waar het licht en 't verfrisschend water te voorschijn korneri. Eens dat de jonge strijders eenen hoofdman gevonden hadden, konden zu hand aan 't werk slaan; aanstonds werd er eene katholieke biblioiheek gesticht, Welke eigene werken en ert alin g en uitgeeft. In 1896 begrepen zij de noodzakelijkheid een eigen tijdschrift te bezitten, een katholiek, modern ttjdschrift, tot bewijs dat onze godsdienst modern zijn kan en in alle strevingen der hedendaagsche kunst medevoelen, zonder in iets het oud geloof te schaden. Novy Ziz'ot, het Nieuw I even, werd gesticht. Bossuet ?Lees in den Correspondant van to Maart eer. schoonen brief Nan bisschop ToticHET van Orleans om onder mine geestelijkheid eene inschryN ing te openen voor het standbeeld van BOSSUET. 't Is eene welgelukte schets van 't leven en de werken van BOSSUET. Fr. Coppee. ?E. P. JANSSEN TSIAEIJNEN veihaalt in den Katholrek van February en Maart de bekeering van FR. COPPEE. Daaruit zullen eenige regelen met genoe;.,,en gelezen worden Einde October, tegen het feest van Allerzielen, bezegelde hij zijn velzoe:::ing met God, door Nol geloof en vurige dankbaarheid deel te nerren aan het Lichaarn des Heeren. Geheel. Lyn binnenste was nu vernieuwd, en ofschoon zijn vrienderi in zyn tuterlyk gediag weinig verandering bemerkten, was hij voor zich overtuigd, dat hyj anders dacht en anders beminde clan voorheen; en mochten er al eenige twijfelingen en dorheden overblijven, toch genooc de teruggekeerde een te voren ongekende zoetheid : 278 DRIEMAANDELIJKSCH 0 VERZICHT. Humblement j'ai 1 011 ett au Dicu de mon enfance Mon Cline, cet asile impur et tenebreux. Il y daigna descenche et, maitre geneteux., Our meme a l'ouvrier tardif donne un salaire 11 y iêgne aujourd'hui, la parfuine et l'eclaire. Dat is de geschiedenis van COPPEE 's bekeering, gclijk ik ze nit vcrschillende plaatsen van zun laatste boek heb kunnen bijecnbrengen ; want in het boek zelf wordt zij niet iegelmat4.,, beschreven. La bonne Souffrance is geen samenhangend geheel. Het zip artikclen door COPPEE geplaatst in het Journal en op aanraden zuncr vrienden vet zameld. Daar de meesten dagteekenen an den tijd omstreeks zrjn bekeering, loopend over alles, wat den dichter iii die nagen voor den geest kwam, bieden zij een vrij getrouw beeld van de gesteltenis des schrijvers in lien tijd. Aan de herleving van den christelijken geest, gelijk die zich in de allerjongste tijden openbaart, als een terugwerking tegen het platte mate- rialisme, ook een hoofdstuk gewijd, dat tesens een woord van rialisme, ook een hoofdstuk gewijd, dat tesens een woord van vetweer is tegen de vijanclen, die Copp(5e zich door zun bekcet ing natuur- lijk moest maken. lijk moest maken. Dc godloochenende tegenpartu, ongerust o?er den terugkeel \ an zulle een invloediuk man, spaaide geen spot om den indiuk door deze bekeering gemaakt, weg te nemen. De toestand van Fitivs_uANs en van COPPEE werd geschetst als lafatrsue de vleux-gars:ons blase's, en Datum- lijk was er ne'vrose in 't cpel. Met recht voert COPPEE daartegen aan, dat niets minder passend is, nets meer grotesk en belacheluk dan een lion met gl lye haren. juist wul de grijsheid nadert wordt het tijd zich met God te verzoenen. En dan die ne'vrose op bijna 6o-jarigen leeftijd! Venter wijst COPPEE op FERDINAND BRUNETIERE, volgens hem bestemd cm op ernstige en ver- standige lieden den in‘loed te oefenen van een BONALD. Ook dezc keert terug tot godsdid-nst en geloof; in hem zal men toch wel geen chchter, mysticist of neurasthenicus willen zien? Vondel. ?In de Dietsthe [Varande, nr I van dit jaar plaatste de heer G. SEGERS een schoon opstel om te bewuzen dat VONDEL van geaardheid een Zuid-Nederlandsch, kunstenaar was. Hier N'olgen nu eenige uittreksels dezer lezens,,vaardige bildrage De groote dichter onderging niet alleen den invloed van zijne voorouders, doch ook van zijne stad. Antwerpen is, zondcr den minsten twijfel. eene der beioemdste kunst- steden der weield. Het is onmogeh2k te loochenen, dat hare school eene eigenaardigheid, een scherp afgeteekend karakter bent, dat zeer zelden wordt geevenaard. QUINTEN MASSIJS, VAN NOORT, VAN VEEN, RUBENS, VAN DYCK, JORDAENS, TENIERS, SNYDERS, SCHUT, SEGHERS, BOEYER- :MANS en ontelbare anderen, zun de vertegenwoordigers dezer school. Niet alleen heeft deze een koloriet, dat Om zijne weelderigheid wereldberoemd is : de aaid \ an hetzelve is zoo kaiakteiiijk, dat de minst geoefende er zich met in bedriegt. Ook de opvatting van het Leven, welke deze school kenmerkt, de wijze, waarop zij de kunst beracht, is door en door eigenaardig. VONDEL was vol bewondering voor de reuzen der Antwerp- sche school : hij was daar zelf een der allergrootsten van. Zijne werken zun de wederga van die onzer meesters, vooral van den beroemdsten van alien, PETER-P.AUWEL RUBENS. Het Antwerpsch bloed vloeide oveivloedig in de aders des dichters. DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 279 De Antwerpsche ON ei evering2n, de geest, die in de Antwerpsche lucht zweeft, vervulde hem geheel en al Hij was dan ook Antwerj-sch in zijnen handel en wandel, in zijne geaardheid, en aldus, in mine kunst... De zuidelijke geaardheid van Vondel ontsnapte niet aan de schran- dersten zrjner vereerdeis. Enkelen onder hen gingen daann zelfs te ver. VAN LENNt:P, IONCKBLOET en na hen J. ALBERDINGK THVM meenden dat de gtoote man de onafhankehikheid der Repubhek betreurde. Zij gaN en zich alle moette om te bewijzen, dat zijn meesterstuk hem slectits tot VO )m end sel zou gediend hebben, om aan zijnen afkeer jegens den opstand der zesnende eeuw lucht te ge?en .. 1k zle dit met in, en blijf diep overtuigLi, dat de groote man steeds poor den toem der Repu- bliek blaakte, hoewel onbewust, geheel Zmd-Nederlandschgeaard was... lh kom dus tot het besluit, dat VONDEL van karakter, van natuur en aaid cen Zuid-Nederlander was en bleef Het beste bewijs, dat tk hiervoor aan te voeren heb, is zijn suit. Verre van aan te nemen, dat de eigen- dige Zudnedeilandsche kleut zijnet taai na Pa/al/leeks meet veidwijnt, bhp ik (wet tingd dat de teal van onzen grooten dichter cen Laid-Netter- landsch ‘oorkomen heeft, dat elkeen moet treffen... ? A. Nettement. ?Iedeieen weet dat E. EIRE mtmunt 't snuisteren in oude 1 apieren. Voor korten tijd kwamen er een aantal stukken in ?Ape harden uit de nalatenschap van A. N ET1EMENT ; deze schieef letterkundige kiitieken in de dagbladen en hreeg daarop yen groot getal brieven \an voorname letterkundigen, o. a. van CHATEAUBRIAND, MICHE- LET en BALZAC. MICHELET was zeer gevleid door hem de katholieke geschiedschn.), et genoemd te worden en BALZAC was mtnememl gelukkig te midden der algemeene miskenning, door N-ErfEMENT mine ‘euhensten etkend te zien. Deze belangwekkende bneven zijn te lezen in den Corre.spnciant van 10 Januari. Perosi. ?Ge zoudt wel doer in pure/Ida/van Febtuan de schoone schets te lezen van Dom LAURENT JANssENS over DON LORIA:NZO PEROSI. Dan wordt ge door een kenner en cen kunstenaai over die heden- daagsche beroemdheid ingelicht. Bevallen u eenige regelen daaruit? Zune melocirjen ademen lentegeuren uit en nine maten palestri- niaansche, ja gregotiaansche bevalligheid. De maestro bemint het kerk- muziek net geestunft. De gt aduale en het antiphonal-aim Nan Solesmes zip nine gehefkoosde boeken. Hij heeft het ‘iaagstuk van den grego- naanschen zing doorgiond en de benedictipsche kloosters bezocnt die om de muwkeut Then' hunner uitvoering belcend , Solesmes, Benton, Seckau, Maredsous kenncn en schatten hem als den vtiend die de lucht hunner Lloosters met ininge voldoening heeft geno,en. Deze xoodielde \ our de eciste en echte gedaante aer grcgonaansche melo,luen is zoo veel to nicer op te meiken, daar de maestro eenigen tijd te Regensburg geleerd heeft... \Vat het model n muziek bets eft, \ eikiest PEROSI de Duitscln mees- teis boveii alle anderen. Buiten Duitschland is TINFL yen del hoogst geschatte toondichters xan den maestro; in dezen kunstemtai bemint bij de steike en gespieicie be\N erking, de rechtzmnige en unspattende bezie- ling, het innig en godsdienstig gevoel... En v aarachtig, in menig opzicht g,elijken TINEL en PEROSI De Hulst ?Waar dire, vier jongelingen zip) die in lets belang stellen, die kunst en letteien bemmnen, beschaving cn ontwikkeling betrachten, dat zij bijeenkomen, dat zij elkander 't heihg \ mu mededeelen, dat zij ekander onderst_unen en aanmoedigen. 280 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. Ja, jonge Hu1st van Mechelen, wij begroeten u, wij begroeten de keurige uitgaaf van uw jaarboek met eene welgemeende en dtepgevoelde voldoening! Wij verlustigen ons in die frissche teekeningen; wij verblijden ons in die tonen; wij verwachten jets van die gemoedelijke verzen. Wellicht worden die jonge dichters 't bekoorlijk maaksel van 't heden- daagsch vers meer en meer gewoon, met zijn innig gevoel, zijn zwierigen maatgang, zijn overvloedigen rijkdom van klank- en kleurschakeermgen. N. de Tiêre. ?Wij lezen in Durendal van Januari : Het opera van BLOCKX begint zijne ronde in Frankrijk te doen. Zooveel te beter, indien onze zuiderburen er smaak in vinden, maar dat zij er geene karakterschets, geene openbaarmaking in aanschouwen van de belgische ziel en den vlaamschen geest; dat zij zich met inbeelden dat onze toondichters gewoon zijn urt zulke bronnen te putten en herberg- tooneelen te bezielen. Wij kunnen op andere kunstenaars bogen welke beter onze ziel vertolken en tusschen de ocrspronkelijke werken van BENOIT, TINEL, MATHIEU, HUBERTI, GILSON, LEKEU zou men te ver- geefs eerie schepping zoeken van zulken lagen aard als de Herbergprznces. De voorgaande werken van BLOCKX zelf deden niet voorzien dat zijn vernuft eens tusschen dcze vernederende lotgevallen zou verdolen... Wij stonden reeds op een slecht blad door BREUGHEL en TENIERS, VERHAEREN en ii-EKHOUD helper) onzen naam niet verbeter en. Nu wordt ons wederom door de vertaling van Herbergprznces een kleed naar de laatste snede gepast. Daartegen is de beer BRUIJN op luimige wijze in verzet gekomen in de Revue Blanche. Het is in de herberg nie, dat men ons yolk meet gadeslaan, maar in de stile en mystieke uitingen Nan zijn hutselijk en godsdienstig leven. Wij bezitten nochtane schrijvers die gemoedelijk waarnemen en dich- ters die de fijnste spelingen van lucht en licht verrassen, even vlug als het dichterlijk penseel van CLAUS : loch clit blijft onbekend en onbespro- ken in dc cosmopolis der hedendaagsche letteten. Ibsen. ?Wij lezen in de Studien LI 5 over IBSEN'S zedenleer e IBSEN als voorman der vrouwenbeweging, als bevorderaar van d: zaak der vrouwen, als degene wien bet feminisme Neel dank heet ver- schuldigd te zijn, is niemand anders dare de met GEORGE SAND en DUMAS derde lender van den steeds aangroeienden bond der struders voor de viije liefde. IBSEN als de hervormer van het huisgezin, als de stichter eener nieuwe echtelijke vereeniging, op waarhezd en vryhezd gegrondvest, is eenvoudrg de prediker van ontrouw en zedeloosheid op minder ruwen toon clan ZOLA of NIETZSCHE, maar niet minder onbe- schaamd, niet minder gevaarlijk. Dit wordt iii een uitvoerig opstel door voorbeelden gestaafd. Huysmans en de Vlaamsche kunst. ?In n" 8 en 9 van de Vl. School XI, onlangs verschenen, bespreekt POI, DE dONT La Cathe- drale van HUYSMANS; hij doet vooral uitschijnen in welke verhevene taal HUY5.-MANS zijn oordeel over de vlaamsche kunst uitspieekt : Biezonder aantrekkelik zijn, voor ons, Zurd-Nederlanders, de blad- zijden gewijd aan de verheerlijking van de ernstrge, diep wezenlike, tec ens hoog religieuze kunst van ROGIER van Brussel. Na hoger De Sakra- menten uit het van Ertborn-zaaltje alhier beschreven te hebben, bestudeert hij ditmaal het wonderbaar Stalletje van Betlehem nit het muzeum te Berlijn. Jamais Verge, zegt hij terecht, ne fut et plus extraterrestre et plus vivante. Ni VAN EYCK, avec ses types un peu populaires, laids en DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 281 tout cas, ni MEMLING, plus tendre et raffine, mais confine danc son re‘e de femme a front bombe, n'ont atteint cette noblesse delicate de formes, cette purete de la femme que l'Amour divinise et qui, meme retiree du milieu ou elle se trouve, meme privee des attributs qui la font recon- naitre, ne pourrait pas etre une autre quo la mere d'un Dieu. Verder noernt hij deze Nativite, l'exoration coloree la plus pule de Part mystique demeurant encore sur la terre, ne se passant plus settlement en plein ciel; en hij voegt cr bij Jamais la Teophanie n'a ete plus splendidement celebree et, Ion peut dire aussi, plus naivenaent et plus simplement rendue; le chef-d'oeuvre de la Noel est a Berlin de meme que le chef-d'ceu‘re de la descente de croix (lees l'Ensevelisserneht) est a Anvers, dans la dou- loureuse, la splendide page de QUINTEN METsYs ! Eindeirk willen wij noch, en vooral, dit besluit ten besten geven : les primitifs ont êt?les plus grands peintres du monde... HuYsmANs verdient er onze dank voor, dat hij ?Frans letter- kundige en kunstenaar ?eindelik cens, van de gehele hoogte Nan zijn mooie faam, deze onbetwistbare, schoon noch zo dikwels betwiste supe- rieorieteit van de Vlaamse middeleewers heeft tutgeroepen.. H. Lapidoth-Swarth. ?M. G. VAN NOUHU S beoordeelt Eden in den .Ved. Spectator en shut als volgt : , Het is ni€t meer noodig na al mijn aanhalingen nog in het bijzonder te wyzen op taal-schoonheid. Ook in dezen bundel ,s de dich- teres wee/ teens de virtuoze. En het merkwaardige, een benijs to meer voor het cchte van haar dichter-zijn, wel dat er steeds een eenheid is, een haimonie tot stand Lomt tusschen gedachte, gevoel, rythme en klank, zoodat nowt het een aan het ander wordt opgeofferd. Et is een zekeiheid, een maathouden, een beperking nog in weeldigen overvloed, een kmchtige beheersehing in onsturmige zeggensdrang, die de compozities tot giootsch, sterk werk maken. Da.irdoor winner] deze gedichten steeds bij herlezen. Want telkens ontdekt men na den totaalindruk ondergaan te hebben, tal van detailsehoonheden, die de aitieste heeft weten onder- geschikt te lion ten en dienstbaar aan het schoonheidsgeheel. De groote gaaf van Alin. LAP1DOTH-SWAICI H_ komt my voor Inerin te bestaan, dat na een spontaan opwellend sentiment geheel doorvoeld te hebben, dit met de door haar fantazie als van zelf gesuggercerdc vcrwante asso- ciaties van gek‘aar wording en ziening, als object buiten zich plaatst, en bet dan olkornen in de lyrische stemming van het conceptie-moment, objectief als een stcompoznie weet te behandelen.. Vet der lezen wij in den Gass van February . < HEIENE LAPIDOTH-SWARTH heeft zich nooit bij eene letterkun- dige coterie aangesloten, noon ba cene party gezworen ; zij heeft nooit andeien nagezongen, maar is rustig en ernstig haar weg gegaan, steeds haar eigen werk volinakencl. Wie haar van eentoonigheid beschuldigden bleven aan de opper‘lakte van haar werk hangen; want geen dichteres west met grooter verscheidenherd haar zieleleven nit te beelden. Na den diepsten hartstocht van het liefdelijden in hare zangen te hebben nit- gestort met eene eerlykheid en tevens met een zelfbeheersching die gelijken eerbied eischen, rs zij in deze verzen can Karen ryperm leeftijd, aan het dieper opgevat en breeder uitgewerkt symbool eene grootere plaats gevend dan in hare vioegere gedichten, het dichterlyk motief breeder uitspinnend, zij het ook in een met zoo onmiddellijk tot ieder sprekenden vorm, de krachtigere kunstenares met het breede gebaar, wier dichterlijke blik een wijcler horizon omvat en meer doorchingt tot der dingen diepste beteekems. 282 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. Gerhart Hauptmann. ?Tooneelkunst poogt nu de werkAiikheid zoo dicht mogelijk te naderen. De kunstenaar neemt een gewoon drama tut het dagehjksch leven. Zonder vetwikkeling, zorder erbeelding of schetsing van den strijd der diiften ttacht hij de werkelijkheid nauw- ketnig na te bootsen en de toestanden, zooals ze door iedeteen waar- neembaar zijn, zoo echt mogelijk of te schildeien. Dit deed HAUPTMANN in zijn meuw tooneelspel : Veer/flan Henschel. Daarover schruft de (lids van Februari : Als het dramatisch pi oduct van een schnixer, aan wien men oor- speld heeft dat de toekomst Nan het Duitsche tooneel zal behooren, en lien men begtoet heeft als epigoon van niemand minder dan GOETHE, staat in mijn schattmg Voerman Brizschel niet hoog, althans met hooger dan een verchenstelijk melodrama met twee oortreffehjk getypeerde hoofdpersonen. ? Hegenscheidt. Enkel als inlichting deelen wij hot N olgen de mede nit den Nederlandscken Spectator : ?Een .lugschrift N an JEF }TALLER over 't verslag van den Wiejaar- hjkschen Prijskamp van Nederlandsche Tooneelletterkunde in Vlaanderen is voornamelijk geiicht tegen Dr WILLEM DE VREESE. De aanmetkingen op den stiji van dat et slag zijn oor 'n deel a rij gezocht en overdreven, maar w at het mezen N an de zaak betreft. NN aa o?Er ook 'n aitikel van GUST VERMEYLEN in Uan Nu en Straks als het waar is dat Starkadd van HEGENSCHEIDT met is bekroond tut haat tegen de ion nu en Straks- gtoEp, dan hebben we bier met een meikwaaidig staaltje ti an odium Aadenzicum te doen. ? G. Rodenbach. ?Men was in zekele Fransche kringen, vrij algemeen van gevoelen, dat RODENBACH er Biel toe sou komen zich te laten naturahseeren en dat het daarna met lang zou drum a nor men hem tot een der veertig on'teifelijken maken sou Zyn vetzen Nielen zeer in den smaak Nan hen, die eel imloed hebben op het hooge gezelschap. Of RODENBACH zelf aan het een ( n het ander gedacl t hecit, kunnen wij met zeggen. In elk geval, erliezen alien, die zees corspionkelijke en bekoothike erzen kunnen genieten, in hem een dichter Nan groote begaafdheid. (Ned. Spectator.) Albert Verwey. ALBERT -VER \VEY taf een nieuwen bundel verzen tut : De A'zeuwe ruin. De Gads van Februari drukte de volgende bcoordeehrg : < Wat heeft de dichter In zijn nieuwen bundel, aar titel en inleiding op een nieuwe geestes- en kunstrichting schijnt n te wuzen, ons te zeggen ? Is het een meuwe, diepe hartstecht die zijn aiel N en ult ? Geeft liij ons een nieuwen dichterlijken bilk op de natuur ? Trilt in zijn lied lets van den nieuwen tijd. een hart c or de levende men,chheid Klaagt en steunt hij het iced van zijn eigen zoekende ziel of jubelt hu zijn geluk tut in met te vergeten zangen? En, hetzij dan het een of het ander. doer hij dit op een wijs waatdoor hij in den schoonst mogeltiken votm, door rijkdom en diepte van beeld en klank, de hoogste macht van aandoening ?... Op geed Nan al die Niagen kan ik bevestigend antwoorden.? Hier zijn eenige ei zen tut den Nieuwen Tom: Huisjes en Hagen, hek en hooischelf staan Op witbeitipte bolleland en weiden Veel zichtbaat&T. De sthume stralen cpreidcn Fluweelen schaduw tegen 't rijpwit aan, DRIEMANNDELIJKSCH OVERZICHT. 2S3 En elders : De gele blaren ieegnen ? De loovets hanger los ? De ver% en, jong,tverkreegnen. Steiven in 't bosch. In stifle grachten druven Zwanen in ranke tocht : Hun lange haizen bluven Roerloos in slanke bocht. Geschoren eiken schragen De lucht, heifstlijk livreid ? Trompet en flint beklagen Die scluille heerh:,kheid. W. G. VAN NOUHUVS schiijft in den .led, Spectator : Overal io zijn veizen lien wij het Hollanosche Iandschap voor ons oprven. Hij heeft het hij leeft er mee, hij besp,edt het Ian den moigen tot den avond, in winter- en zomertij. IIIJ kent het met zijn morgen- en axon:In-listen, met zijn zilverlinuge arten, zijn vlakke weiden, onder den hoogen, van wolken doorzeildeu hemel. Hij kent het to guisheid en zongou I, in sneeuw en re,en. En Nan de duintoppen ,taart hij met \ reugde in het open zeevlak, luisterend naar het gedaver der golven. Hij is als een gewoiden mat den pond waarop hij leeft, en 't is met de minste verdienste van zip at bead dat we dit v oelen, telkens en telkens weer. ,) Verhaeren. ?Over den laatsten bundel van VERHAEREN, Les I'Lsages de la Ire, lezen wij in den Ned Spectator : ?De Belgiscbe dichter bcwijst ook in dezen kundel weder dat hij een eigen prosodic heft en met het fransche taaleigen niet meer i ekening wenscht to 'louden dan tot recht begtip zajner gedichten ook v oor een zeer oplettend lezer volstrekt noodzakelijk is. Het rijm voor hem geen dwingeland, integendeel, hij kent het maar weinig rechten toe en de beteekenis der wooiden ja, damaan stoort VERHAEREN zich zoo \venlig dat m:sschien Nootal hij, die maar ten naaste bij Fransch verstaat en voornamelijk zich to vieden stelt met het zoo bij bern-Aermg raden naar (len zin van een iegel nog het vlotst deze veizen zal kunnenlezen. leder ander maakt zich teikens ongerust over ziju taalkenms en vraagt zich of : wat is dat no v nor een \\ 001 d ? \Vat kan het beteekenen r Gaat hij zoelien in Li ri dan koint hij bedrogen wt. Denkt hij aan Latiin of Grieksch dan denkt hij zich vast, Hu nioet lee:en raden van den lezer, die rnaar zoo ongeveer Fransch verstaat aan het gissen naai den ‘ennoedeliiken zin der woorden gewoon noemen slechts een ‘oorbeeld. VERHAEREN gebruikt een keer of due het woord Tre"mit're. In verband met het Latije, kan het beduiden bey end, loch er is geen enkele Fransehe uttdrukking, waaiin 11,A aldus x‘oidt gebezigd en in 't welbekende rose tre-mh're is 't wellicht (zie LiurRE) een \eibastering van outre-mer. Ga uw gang nu maar, als zoo'ii geraden beteekenis niet klopt met het zinsveiband! Jammer is het zeker dat VERHAEREN 's meuwe bundel niet bevat die zeer bijzondere beelden, visies, gedachten, die het minder schoone \ an zulk een taaketklachting doen ergeten. De gedichten tut Les Visages de la Vie zouden maar heel gets oon zijn zonder dergelijke opval- lende knutselarijtjes.. Pitthem, 20 Jlaart 1899. J. Cr.. CHRISTEN IDEAAL. (') II. eati mites, quoniam ipsi possidebunt terram. De heidenen kenden geene grootere weelde dan de weelde der wraak. ?De wraak is het genot der goden ? geldt nog het spreekwoord ; en inderdaad voor den natuurlijken mensch is de behoefte naar wraakneming bijna onverwinbaar. Het voorbeeld van den eenigen, levenden God was er noodig om ons de zoete weelde der vergiffenis te veropenbaren. Eens, in de bosschen, die Firenze bekronen en als met eenen heuvelkrans omslingeren, dwaalde een man rond. Somber, sprakeloos, verdiept in de bitterste gedachten, wachtte hij iemand af, die zijnen broeder had vermoord, en dien hij, op zijne beurt, wilde vermoorden. Het pad was eng; ontkomen, ontwijken kon de plichtige niet, die daar wapenloos en onverzeld aankwam; en reeds hief Joannes Gualbertus zijn degen in de hoogte om zijnen vijand te doorsteken. Op eens sloeg het drie uren aan eene naburige kerk. Die dag was de Goede Vrijdag. De plichtige was op zijne knieen gezonken en smeekte zijnen bedreiger, door het Bitter Lijden des Zaligmakers, zijn leven te sparen. Joannes Gualbertus, werd getroffen zijn leven te sparen. Joannes Gualbertus, werd getroffen ; ; (I) Zie Belfort, vervolg van blz. 192. CHRISTEN IDEAAL. 285 hij hief zijnen vijand op en trad met hem de naburige kerk van San Miniato binnen. Daar, voor het altaar, werd de verzoening gesloten en, ten teeken van goed- keuring, neigde het Christusbeeld zijn hoofd over de vroegere vijanden. De macht, die Joannes Gualbertus van eenen bloed- dorstigen mensch in eenen heilige veranderde, heeft insgelijks de kunst herschapen en hervormd. De kunst der oudheid, der ouden tragedie, was bezield en beheerscht door het begrip des fatum's. En zeker had die opvatting des noodlots grootsche beelden opgeleverd. }Eschyles, Sophocles, Euripides, staan als Brij reuzen in de geschiedenis der letteren en het is te betwijfelen of hunne grootschheid overtroffen werd. Aihoewel behoorend tot een zoo ver verleden, roeren hunne werken ons nog als een werk van heden, door de natuurlijkheid der gevoelens, ?de mensch is de zelfde in alle tijden ? door eene frischheid die met tijd en eeuwen lacht. Hunne scheppingen schemeren in het morgenlicht der 7uventus- mundi, zooals Gladstone deze eeuwen zoo gelukkig betitelde. Ook was alles niet valsch in de opvatting des [alum's. Gelijk alle dwaling bestond zij uit eene gedeeltelijke waarheid. Het noodlot was eene ontaarde herinnering aan eene der grootste gebeurtenissen van 't menschelijk geslacht. In deze wraakzuchtige goden had de oudheid het begrip der rechtveerdigheid Gods verpersoonlijkt. Zoo was Gidipoes een plichtige, een slacht- en zoenoffer zonder het te weten. De grootsche gedachte van den val, van de eerste zonde, van den rechtmatigen toorn Gods, was den mensch bijgebleven. Uit deze herinnering rezen de grootsche fatumbeelden, somber en onverbiddelijk, reusachtig en verpletterend. Doch de keerzijde des tafereels bleef der oudheid vet borgen. Waar de heidensche dichters, in noodlottige wraakgerichten, slechts een onverbiddelijk opperwezen erkennen, huldigen de christene schrijvers, zoowel in de geschiedenis der wereld als in de geschiedenis van iedere 286 CHRISTEN IDEAAL. menschenziel, de bermhertigheid, de langmoedigheid eens eeuwigen Gods, die zijne strafoordeelen liefst in zege- ningen zou veranderen. Het Christendom is veel menschelijker dan het heiden- dom, juist omdat het goddelijk is. Ook werd het den christenen schrijvers gegeven de voile toonladder der menschelijke gevoelens te doorloopen, terwijI de heidenen zich tevreden moesten houden met eenige algemeene, eenvoudige en onveranderlijke gevoelens. Daaruit spruit de eentoonigheid der Grieksche typen. Grootsch, statig, zuiver van lijnen, voor alien verstaan- baar en genietbaar, herinneren zij aan de schoone marmerbeelden, die Rome's musea ons be,_varen. Echt menschelijk in den grond, is die grond, bij de heidenen, toch wat bloot en bar. In duizenden schakeeringen integendeel ontluiken de weelderige bloemen der jongere kunst; en dat heeft zij te danken aan de fijne en diepe kennis van 't menschelijk hart, die 't Evangelie medebracht. De tweede zaligheid is er een voorbeeld van : Na Christus, dood, bestaat de hoogste macht niet in het verdrukken, maar in het verdragen, niet in de heerschappij over anderen, maar in de heerschappij over de omstan- digheden, over de rampen, over zich zelven. Deze wereld is eene wereld van strijd. ?Militia est vita honzinis super terrain, zegde reeds Job, -- en in dien strijd vindt de kunst hare bontste ingevingen. Maar, strijd vindt de kunst hare bontste ingevingen. Maar, met het verschijnen van 't Christendom, veranderde de schouwplaats van dezen strijd : van uitwendig werd zij inwendig. Niet met vreemde toevallen, met uttvvendige omstan- digheden alleen, niet met de blinde macht van 't noodlot, heeft de mensch te worstelen , maar van binnen woelt de strijd tusschen natuurlijke hartstochten en onveranderlijke plichten, tusschen het genot van eenen stond en de plichten, tusschen het genot van eenen stond en de eeuwige wetten van vvaarheid, schoonheid en liefde, tusschen het vergankelijke en het onsterfelijke, tusschen den dood en bet leven. CHRISTEN 1DEAAL. 287 Dr. Schaepman somt deze worsteling op in een zijner meesterlijke verzen In 't zelfbeh:erschen zegepraalt de man. De grootschheid der christene kunst bestaat in deze zelfbeheersching, in deze zegepraal. Zelfs de heden- daagsche letterkunde van Frankrijk, hoe ontaard, hoe verwijfd ook, is er een bewijs van. Daar waar de plicht onderdoet voor de driften, blijft toch de psychologische beschrijving van den strijd eene vrucht der katholieke veropenbaring. Doch deze strijd werd niet altijd in Frankrijk ten voordeele der laagste driften gevoerd. Wel integendeel. Heel de letterkunde der XVII" eeuw berust op de over- winning van 't plichtgevoel boven den hartstocht. Dat is de bezielende gedachte van al de meester- werken van Corneille en Racine : Le Cid, Horace, Polyeucte, Andromaque, Britannicus, Phedre, de onster- felijke Athalie. Corneille en Racine hdbben, wel is waa-i, de oude holden der tragedie doers herrijzen, maar deze holden hebben uit het heidendom, sleehts hunne namen behouden. Hunne gevoelens, hunne gedachten, hunne levensop- vatting zijn door en door christelijk ; en daarom zijn zij zoo afgewisseld, zoo veelzijdig, zoo echt menschelijk. Nochtans moesten zij iets boeten aan het artificieele van deze verplanting van heidensche figuren op katholieken grond ; en dat was het gemis van natuurlijkheid, van naieviteit, dat zoo treffend is, wanneer men de meesters der XVIIe eeuw bij de ouden vergelijkt. Maar waar spraak is van den innigen g,nvetensstrijd, dan stiigen de Fransche schrijvers onmiddellijk boven hunne grootsche voorgangers. Ja, zij voeren de kracht tot het bovenmenschelijk toe. Komt ons Horace, bijvoor- beeld, niet bijna onmenschelijk voor ? Overigens is Corneille's ideaal buiten het bereik van gewone krachten. Zijn verheven genie streeft altoos naar de steilste hoo,c;ten , zijne poezie is steeds heldhafti.;-. 288 CHRISTEN IDEAAL. Bij Racine is er meer menschelijke hartstocht, een mildere inborst, alhoewel de kracht hem niet vreemd blijve; maar hij bereikt die kracht niet met enkele forsige vleugelstooten. Het is de vlucht des adelaars niet. ?Er vleugelstooten. Het is de vlucht des adelaars niet. ?Er zijn meer genieflitsen bij Corneille ; er is meer talent, meer arbeid, bij Racine, maar ook meer yolk omenheid van vorm. En hoe volkomen is die vorm! In Athalie zou het zonde zijn den woord te veranderen, te vervangen, zoodanig is het kunstwerk tot een geheel gegroeid. Sprekende over de zaligheid der zachtmoedigen, mag men ook het zoete figuur van Esther met in het donkere laten, die ideale vrouw, vol echte zielekracht, voor dewelke de woede van Assuerus, den brieschenden leeuw, bedaart en breekt. De hartstochtelijke tonen van Phedre, van Hermione zijn overbekend. Hier woelt de storm in zijne voile kracht, bier zwalpen de golven der menschelijke driften in woede bier zwalpen de golven der menschelijke driften in woede op tegen de onbeweeglijke klippen en rotsen der eeuwige beginselen. Heel de tragedie der XVII?eeuw berust dus op den strijd tusschen plicht en hartstocht en deze strijd heeft voor schouwplaats het menschelijk hart. Dat is de tragieke kracht die ze boeiend maakt, belangwekkend voor toe- kracht die ze boeiend maakt, belangwekkend voor toe- hoorders en denkers. De kracht der levenstragedie is geen andere en daarom is het schouwspel der wereld zoo aandoenlijk in de oogen van God. Het is de aloude tragedie der bekoring, reeds vertoond onder de schaduw van den levensboom, in het Aardsch Paradijs, die in de wereld voortduurt. ?Zoo betitelde Vondel zijn ?Adam in ballingschap ? met den zinrijken naam van ?Aller treurspelen treurspel a. De Fransche klassieken hebben de kracht gekend, De Fransche klassieken hebben de kracht gekend, wij hebben het bewezen, maar bij hen gaat zij altijd in statigheid, in verhevene schoonheid gekleed. Wil men de kracht in hare voile oorspronkelijkheid vinden, het leven in zijn vollen omvang, met zijn mengsel van tragiek en komiek, van hoog en laag, van ideaal en trivialiteit, met zijn natuurlijkheid en naieven eenvoud, dan sla men Shakespeare open. ....... ^•^^^••••?..CHRISTEN IDEAAL. 289 Hier treft men beelden aan, di,: in sornbere grootsch- heid, in schrikverwekkende realiteit, voor geene Grieksche beelden moeten onderdoen, maar die altijd menschelijk blijven. King Lear wordt ook door een zeker fatum, door het noodlot vervolgd, gelijk der heidenen Oidipoes. Hamlet staat bijna in de zelfde netelige stelling als Orestes En gelijk Oidipoes Antigone heeft, zoo straalt met milde schoonheid, nevens King Lear, Cordelia, zoo staat aan Hamlets zijde, niet eene zncterlijke Elektra, maar het zoete figuur van Ophelia. Shakespeare's ruw genie wordt zoet en streelend, waar hij vrouwenbeeldeli schept. Getuigen daarvan : Juliet, Desdemona, en zoovele anderen, die bij een familietrek van kuische schoonheid, toch bont en afge- wisseld blijven. De ware kracht gaat altijd met milde schoonheid gepaard. Wij zeggen dat een zeker fatum Shakespeare's grootsche gewrochten beheerscht, maar het is een christelijk fatum, het fatum van begane fouten. King Lear heeft zijne dochter onmeedoogend verjaagd. Ten slotte dwaalt hij ook, verlaten, verstooten, ten prijs aan onweer en winden, aan zinneloosheid en ellende in 't rond. Zijn verward grijs haar is het beeld der verwarring in zijne zinnen, en het is de zoete, verstooten Cordelia, die hem moet aantrekken. Macbeth heeft, in zijn hart, ingang verleend aan de eergierigheid. Deze eergierigheid neemt den vorm aan der Brie spookachtige tooverheksen, deze eergierigheid worth zijn fatum, fluistert hem vleiende voorzeggingen in, wordt belichaamd in Lady Macbeth, en drijft hem, bijna noodlottig, tot den moord van zijnen koning. En die moord, op zijne beurt, wordt zijn fatum, eischt nieuwe moorden, vraagt, gebiedt, beheerscht en foltert, zit aan tafel met Macbeth en vergiftigt al zijn vermaken. Dat zijn de spooken, die aan het feestmaal oprijzen. 290 CHRISTEN IDEAAL. Lady Macbeth is meer versteend en verhard dan haar man; ?vrouwen gaan altijd verder in de boosheid ? haar geweten kent de bezwaren, de twijfelingen niet van Macbeths ; zij wordt er lastig in en zou eerder de bloed- daad zelf begaan. Doch haar ook vervolgt een wrekend noodlot ; zij ook heeft haar beul. Zie slechts het meesterlijk tooneel, waar zij in hares slaap wandelt, vruchteloos aan hare hand wrijvend om er de bloedplek of to wischen. All the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand! Haar geneesheer en hare kamerjuffer betrappen haar geheim, terwijl zij aldus, in haar slaap, raast en dwaalt, en een diepen zucht slaakt. ?Wat een zucht 1 ?zegt de geneesheer, ?haar hart is zwaar beladen ! ? ?Voor de weerdigheid van heel het lichaam, mocht ik zulk een hart in mijn boezem niet dragen, ?meent de kamerjuffer. Welke tragieke kracht in al die scheppingen ! Bij Othello, wordt zijne jaloezie het noodlottige fatum, dat hem eindelijk de aanheden vrouw doet vermoorden. Men ziet het, Shakespeare heeft, gelijk geen andere, de tragieke kracht gekend, maar bij hem is de mensch niet alleen tot speelbal aan vreemde toevallen overgele- verd ; ook van binnen woelt de strijd met innige, machtige vijanden. Dit zegt hij zelf in zijne grijpende taal ?This is the excellent foppery of the world ! that, when we are sick in fortune (often the surfeit of our own behaviour,) we make guilty of our own disasters, the sun, the moon, and the stars ; as if we were villains by necessity ; fools, by heavenly compulsion ; knaves, thieves and treachers, by spherical predominance ; drun- kards, liars, and adulterers, by an enforced obedience of planetary influence ; and all that we are evil in, by a divine thrusting on ?r). (I) King Lear, Act. I. Sc. II, .........w...CHRISTEN IDEAAL. 291 En verder : ?The gods are just, and of our pleasant vices make instruments to scourge us (1) ? In een woord, waar de Grieksche klassieken slechts met eenige grootsche lijnen en diepgegroefde trekken, de hoofdgevoelens van 't menschdom teekenden, schildert Shakespeare den vollen omvang van het borate en afgewisselde, van het tragteke, aardsche leven : tragiek uit zijn wezen, daar het zweeft en dobbert tusschen goed en kvvaad, tusschen het leven en den dood, tusschen den hemel en tusschen de hel. Er is nog eene andere wijze van het fatum op te vatten, dat is als werking der Voorzienigheid, en dat komt als hoofdtrek te voorschijn in het oude Testament. Welk machtig fatum, welk aangrijpend beeld, is niet die hand, die verschijnt bij 't feestrnaal van Belzassar, en op den blooten wand de geheimzinnige woorden schrijft : Mane, Thekel, Phares! Die hand zonder hoofd, romp of arm, wien hoort zij toe? ?Eenen wraakzuchtigett God, eenen God schrik- kelijker dan de valsche goden der oudheid ?Non irridebit Deus. Het oude Testament is vol van die grijpende, ijzing- wekkende tooneelen en levert der kunst eene onuitputbare bron. Onze Vondel heeft daar zijne schoonste ingevingen gevonden. Om slechts een treurspel aan te halen, wat is tragieker dan zi.inc a Gebroeders, D dit heel nageslacht van Saul verdoemd tot een wissen onvermijdelijken dood, deze schoone, onnoozele jongelingen, aan een schandpaal geklonken en tot den laatsten toe ten prooi geschonken aan raven en gieren. Sprekende van tragiek, kan men zich moeilijk iets roerenders voorstellen, dan de oude grootmoeder Rispha, zittende onder de galg barer kinderen om de roofvogelen of te weren. ?Et noluit consolari, quia non sent ....................................,........................? (I).A:ing Lear, Act. V. Sc. III. 292 CHRISTEN IDEAAL. Dit fatum is rneer het fatum der ouden, het onver- biddelijk fatum der Voorzienigheid, het eindoordeel des Scheppers chat aan het oog des schepsels ontsnapt en waarvoor het enkel moet buigen en aanbidden. (Vervolgt.) M. E. BELPAIRE. "44L "frik "4? AI* 14-* -I- FRANS VAN HERSEELE. iJ kunnen 't van ons niet verkrijgen den vet- 1renstrijken rnan, Wiens naam Her ten hoofde staat, zoo rnaar met een paar _ regelen order de necroloog of te schepen. De volksjongen, die alles aan zich zelven, aan studie en vlijt, te danker had, en wiens faam als kunstenaar ongelijk gtooter zou geweest zijn, hackle hij er ooit kunnen toe beslutten meer gerucht te maken en ,„„ zijn etgen lof in gazetten en tij Ischillten Litt te bazumen, mag hier wel aan de talmke vrienden in het Vldarnsche Lamp herdacht worden. De loopbaan van Frans van llerseele begon nederig Na de medaille te hebbtn behaald in de stadsschool meester Steyaeit, werd hij als hulpnnderwijzet aangesteld in de school dei Kapuctenen- straat. Te den nj.ie \vas zo() 'n post, in gelielijk opztcht van weinig waarle : eenige honder.le franken 's en (lax mede rnoest de ondervkijzer maar zien d-it hij vow tsukktIde, jai en fang aan hetzeltde loon ! Frans van flerse,le zag \\ el, dat char geen toekomst Noor hem open lag, en daar hij op de NI uzic kschoo!, bij mecster Dobbelaere, de klarmet had geleerd, wilke hij bespeeLle, nam hij 't besluit op het gebiei der toonkunsz zich eenen bt_teren weg to banen. Eetst bestuulde hij de zangvereenigmg de K.1.2uw..zcrh., intiar \vat kon dit opbrengen? Weldra nam 1.ij dtenst bij het \\eid gagist, nadten als solist aanvaatd, en volgde aan het Conservnturtum de lessen van harmonie en contra punt. Sno,d'g oleek her, dat hi; grooten aanleg had Moor de compositie ; zijne eerste ne\\ rochten beloofden veel, en het duurde met tang of hi; \Nerd muziekbeswtti der bij het 12' limetegiment, t. Gent in bezettinyf,. Flans telJe t, en nauo etijks 23 par. 't Was op het einde der jiren '5o, zoo woelig in ons land duo de werking der geheime genootschappen, die de aanbiedirg yin het wetsontwet p op de I. efdadigheid, door het minister Decker, b iat named OM het Yolk op te ruten. 01) den Koute-, te Gent, werd des avonds aan 't at-me fabriekvoik geld ungedeel 1 cm rurnoer te maken en bij eene politteke betooging tegen genetaal CapLutnont die, als trouw soldaat, zijne zen,liag om de orde te handhaven 294 FRANS VAN HERSEELE. ernstig opnam, was Frans van Herseele onder eene troep jonge lieden, die onder de vensters van den generaal gingen roepen : a Weg met Capiaumont I ? Men raadt wat het gevolg was dier onbezonnenheid. Niet zoodra was het gekend, dat de muziekmeester van het 12e bij de manifesteer- (leis was geweest, of hij kreeg -zijn ontslag... Nu was de jonge man zonder positie, en meer nog : van zijn ontworpen huwelijk met mejuffer H..., eene deftige burgersdochter, zou niets komen. De politieke opruiers, voor wie Frans van Herseele, onbedachtelijk, geijverd had, bezorgden hem peen bestaan, en \vij zouden meer dan een katholiek, in Gent, kunrien noemen, die, hem beter keurende dan zijn gek bedrijf in eene koorts van opge- wondenheid kon laten veronderstellen, hens ondersteuning gaven. Overigens, in de politiek heeft hij, uit eigen beweging, nooit rneegedaan ; en hij was zoo weinig fanatiek, dat hij als kunstcriticus van de katholieke Beurzen-Courant meer dan Bens zijne artikels met zijn naam onderteekende. Edoch, te Gent kon Frans niet Langer blijven. Hij zocht en void weldra eene betrekking te Veurne, waar hij bestuurder was benoemd der Harmonie en Pan begoede burgetskinderen de muziek onderwees. Toen to Gent de Gemeentelijke Harmonie tot stand gebracht was vi oeg Van Herseele de plaats van bestuurder, en ver- kreeg die, te zamen met den post van leeraar der solfege aan het Conservatorium en bestuurder van den zarg in de stadsscholen. Nadat hij zijn ontslag had gegeven als bestuurder der Harmonie, bekwam hij de plaats van orkestmeester bij den Nederlandschen Schouwbutg, eerst te Gent, dan te Brussel, in Welke laatste betrek- king hij werkzaam bleef tot de laatste dagen zijns ]evens. Tijdens de NNintermaanden te Brussel gevestigd, verbleef hij in den zomer te Gent, zijne hem bovenal dierbare geboortestad. Het getal compositien, door Frans van Herseele geleverd, is zeer aanzienlijk. Naast romancen, koren, liederen, arias, op woorden van Van Peene, Van Kerckhoven, de Potter, de Tiere, Destanberg, Rogghe en anderen, componeerde hij kleine operas, die den grootsten bijval vet wierven, en muziek voor een tiental blijspelen en draws, voorts schikte hij een overgroot getal ouvertures, fantazijen, marchen enz. voor het krijgsmuziek, die op het repertorium gebleven marchen enz. voor het krijgsmuziek, die op het repertorium gebleven zijn. Hij werd te Gent, in 1858, bekroond voor de Jubelcantate der Soczeie des Beaux-Arts et de Litterature, en bekwam te Londen, in een internationalen wedstrijd voor eene phantasie, insgelijks den eersten lauwer (5000 fr.). De muziek van Fr. van Herseele is vol uitdrukking, eerder teeder en zacht dan driftig, altijd zangerig. Frans van Herseele had, ja, eene dichterlijke ziel. van Herseele had, ja, eene dichterlijke ziel. Hij werd ieder jaar geroepen om deel te rneken van de jury in de groote muziekschool, door Gevaert, zijnen oudschoolmakker aan het Gentsch Conservatorium, bestuurd. Ook te Gent zetelde hij meermaals in den keurraad van dit gesticht. FRANS VAN HERSEELE. 295 Hij was ontegenzeggelijk een man van veelzijdige kennis en groote verdienste, een hat tstochtelijke liefhebber van schoone kunsten; hij toonde, bovendien, een groot halt te hebben. Tcen zijn broeder Karel, te Aalst, overleden was, eene weduwe met verscheidene kinderen achterlatende in weinig benijdbare omstan- digheden, trok hij zich die aan en schonk hun het weinige, dat hij geven kon. Hij Ieefde sober, eenvoudig, met de uiterste regelmattpheid. Te Brussel vond men hem schier elken dag, road 5 uur des avonds, in het Caf?du Grand Hotel, met vier, vtjf vrienden, onder welke een gepensionneerd generaal. Te Gent ‘N as 't hem een oprecht genoegen een waardeetenden vriend tilt vroeger Laren op de wan- deling te ontmoeten, met wien hij zich de dagen der jeugd vol- gaarne placht te herinneren. Zija leven had evenwel icts tieurigs Het afspringen van zijn huwe- lijksplan met mejuffer H..., die hij oprecht lief had, scheen op zijn hart een pak te hebben gelegd, dat niet weg kon. Mogelijk had de man zich in zijne dichterlijke jongelingsdroomen een heel ander lot en leven voorgespiegeld dan hetwelk hem te beurt was gevallen. Gevolg van eene enkele onbezonnenheid ! Flans van Herseele was pas zijn 7o' jaar ingetieden toen, na enkele dagen ziekte en verpleging ... in het hospitaal, ?onverrnrjdel!)k lot van den uitgeweken ouden jonkman, ?zrjri levensJraad we, d gebroken. Hij scheen nauwelijks Go jaar te tellen. Do stil heengaan, zonder een laatsten handdruk van zijne Neste vrienden, zal zijn jongste uur met innige droefhetd hebben vervuld. Te Brussel werd hij ter aarde besteld Meer dan Bens beturgde hij ons zijn verlangen, voor den langen slaap te Gent te mogen neer- gelegd worden. F. D. P. ZEZZEZZEIVIEZ HUGO VERRIEST TE LEUVEN. ET Vlaamsch Sint Thomasgenootschap dat, verleden jaar, in de Predikheerenkerk, onder de studenten der Leuvensche Hoogeschool tot stand kwam, heeft besloten, ieder jaar, in Maart, met het Patroonfeest een der beste kanselredenaars van Noord en Zuid uit te noodigen om voor die katholieke jeugd geestelijke voor- drachten te houden. Dr Schaepman heeft ze, veileden jaar, met onge- meenen luister geopend, en op meesterlijke wijze voor een schitterend gehoor, den H. lhomas Nan Aquino als Staatsrechtleeraar, als wijsgeer en godgeleerde, eindeluk als dichter en heilige afgemaald. Zijne voorlezin- gen werden bij We Van Rossum te Utrecht gedrukt, en mogen drij werken van hooger vlucht heeten. Dit jaar viel deze eer aan den E. H. Hugo Verrzest te beurt, die in zipie taak allerbest gesiag, n is, en vooral door duidelijkheid en beval- ligheid van taal en vooidracht, in êên woord, door de aangenaamste wel,prekendheid heeft uitgemunt. ?In afwachting dat de voordrachten gedrukt worden, zal een bekno verslag bij alle lezers welkom zijn. Da eerste vooidracht dan, hande!de oNer het bovennatuurly'ke leven, over het leven der vero penbatinu. Iedere meusch, zoo sprak hij, ' behoeft een boN,ennatuurlijk Licht om den Nval en God te erkennen en orn het ware en het goede na te streven. Dit geldt voor den ongeleerde : de landbouw er, die zijne spade in den giond steekt, 1,indt overal tegen- s'and, lets dat hem ontsnapt en overhc,..erscht; en bij het nadenken over deze geheime krachten en machten, rijst allengskens de gedachte der godheid en van den godsdienst in zijn geest op : aan ziln eigen overgelaten, zou Lill evem?el stoffehjke onbezielde voorwerpen aanbiddeli en \ eeren , de zon, de maan, de sterren en soortgelike zaken, kwam niet de Presbyter, de priester tot hem die zegt Vriend, hetgeen gij aanbidt en eert, moet gij met aanbidden en eeren dit alles is maar eene afstraling en weerspiegrling van een hooger wEzen, voor u nu onzichtbaai . Deze vet openbaarde waarbild heeft reeds hale eigene klaat blukelijk- held, rnaar wcrdt hem daarenboven door het deugdelijke leven van den priester bevestigd, die zijne daden naar zijne woorden voegt. Dit geldt ook voor den geleerde hij vermag wel de Palen der kennis wijder tut te zetten; vele verschuningen, raadsels voor den landman, zijn het voor hem niet meer loch het getal der onuitgelegde zaken blijtt ont- zaglijk groot en zal dit altoos bluven, of clanks alle outdekkingen, geleerden ook vallen in afgoderij ?in eene wetenschappeluke afgoderij indien zij naar de stem der veropenbaring niet luisteren om een uezen te erkennen en te huldigen, dat de gansche schepping beheerscht, het wezen der wezens, de reden van alles, bij wien de eerste wording van dit alles is. 't Is Hij, God, de bron alter goedheid, waa:heid en schoonheid HUGO VERRIEST TE LEUVEN. 297 Hem moeten alien najagen en betrachten, willen zij zich verheffen en veredelen; die daarbuiten gaat, zinkt en daalt; in Hem is alle Licht voor het verstand, is de bran van alle deugd en grootheid. In de tweede voordracht sprak Pastor Verriest over het krzstelijke leven en beschreef, in keurige bewoordingen, de standvastigheid van het geloof odder het Vlaamsche yolk en wees ook op de klippen waar het zich moet voor hoecien. Het Vlaamsche yolk leidt een dicht gesloten leven, met nauwen kring van gedachten, gevoelens, kennis en godsdiensti2hcid: zijn gods- dienst wordt door dageluksche gebeden, godvruchtige gebruiken en geplo- genheden gevoed; bet is gewend aan den trijri, en hieidoor aan de overwinning : zoovele omstandigheden die zip geloof beware!), zijn gods- dienst versterken en zijne driften leeren over winnen : De keerzude bestaat hienn dat het yolk, bier en daar, wankelt door bijgeloof of superstitie, een overblufsel van het vrocgere wangeloof dat, als onkruid, altijd opnieuw tracht op te gtoel'en, door mistrouwen, daar het gelcerden tinders ziet denken dan zij en xooral anders handelen en leven ; door eerie zekere misroegdheid ook, als alles hen tegenspant; ten slotte door al te groote oppenlakkigheld in den godsdienst. Bij het hoogere \olk, waaraan de studenten der Hoo..)eschool toebe- hooren, is (lit andeis gelegen ; bun gedachten en ge\ oelenskring is zoo nauw met gesloten, inaar rs daar,m ook voor ttllerhanden in‘loed open. Bouwt u een paleis, zegt spieker, met wijde gangen, cleuren en xensters, maar zoigt dat gij ze desnoods ook, voor nadeeligen invloed, goed dicht hunt sluiten. Het geestehjk voedsel van clit hoogere olk mm kristelijk, en zij schamen bun sours de oude goede en cteugdeliji.e gebrulken 'arr hun yolk te onderhouden. Het hoogere Volk is ook aan minderen strijd onderworpcn : de leering wordt ?blatijc \ oat bladje ?toegebracht, do godsdiet st bekleedt ook allengskens eerie kletnere plaats rn hun ley en. Da_utegen heeft Pastor Vet-nest de Vladmsehe studeezende jeugd gewaatschu\vd. In de laatste N ooidracht \vakkerde (le welspi ekende priester de jeugd aan, einstig, stand\ astig en hardnekkig arbeiden um, v_etje voor oetje, wetenschap en keno's, mannelukbeicl en karakter aan te \\milieu, der spieuk indachtig , Poet wat gij doet ? Duet \Vat gij moet Gebaien r5 niLt goed AVil de jeugd tot een "I1_> 17 lert.stely/e yolk opgroeien dan most zij aan aan ,le bakermat der wetenschap hoogere nay, Jandiell tun s ri \ en waarilooi zi bestan I is oni hoogere diensten aan hi t olk te hew-114CA ; v 1,,,ttn,,cii inoet nj daartoe \NUM zij ;net al-, vieeindenng onder het olk ley, ottb(k\\ Liam on met het yolk in a,ntLiktit,4 to komcn; kustelljk moet zij ten slotte bhj‘en tot in den gloiid vati ha it hixt um het Vla unsche elk overal tot \ ourlyeeld to kunnui strAko:,. VounliaLhten, ioual,, dozen, zouden in alle Co!legien en Seminarian verspreid en ter lezing aanbevolen moeten \%otclen; veel zouden zij bijdragen our in de harten der jeugd een edel geestesleven te ontsteken. VALCKE. "C;112L4riir UttteMint MUT ECOLE PAYANTE. . Hoe men wel een q Ecole payante in het Nederlandsch kan heeten. Geachte Heer Bestuurder, Zoudt gij in het eerstverschijnend nummer van het Belfort een plaatsje willen verleenen aan de volgende oprnerkingen ? Mij dunkt, de uitlegging van den Heer Bultynck om a betalende school ?tegen de beschuldiging van onzin te verdedigen, is onjuist. u School ?beteekent soms, wel is waar, de collectiviteit der schocl- gaande leerlingen; ?voorbeelden : ?heel de school is gestraft gaande leerlingen; ?voorbeelden : ?heel de school is gestraft geworden ?: ?t is de school der Zusters, die gaat wandelen, D enz. ?maar nu is het de vraag, of het wcord juist die beteekenis heeft in de besprckene uairukking? Dit schijnt mij met het geval te zijn. In ?betalende school ?beteekent ontegensprekelijk het Vk oord e school ?onderwijsgezticht en geenszins denkt men daar- bij aan de leerlingen. Als nu de Heer Bultynck hiermede vergelijkt ?de strijiende Ket-k ??de lijdende Kerk ?en ?de zegepralende Kerk ? dan wordt door hem eens te meer de waarheid van het spreekwoord : comparaison West pas raison, bewezen. lk ben het echter eens met den achtbaren hoofdopsteller van het Fondsenblad, wanneer hij meent dat ?betalende school ?niet is of te keuren om de reden, die door de Heeren Arnold en de Vreese aangegeven worth. ?Die uitdrukking, zegt de Beer Arnold, is onjuist; 't zijn niet de scholen, maar de leerlingen die betalen. ? ?De Heer Arnold heeft gelijk, ?bcvestigt de Heer de Vreese, ?De Heer Arnold heeft gelijk, ?bcvestigt de Heer de Vreese, ?als hij betalende scholen afkeurt; want, zooals hij zeer terecht zegt, die scholen betalen niet, maar het daarin gegeven onder- wijs wordt betaald. ?Maar hoe komt het dan, zullen wij vra- gen, dat u betalende scholen ?zich heeft weten in te dringen in onze spreektaal met den zin van het Fransche u ecoles pay- antes ? en dat alien, ja zelfs weinig geletterde lieden, ?wij hebben er de ervaring van -- die uitdrukking goed verstaan? Zou het er de ervaring van -- die uitdrukking goed verstaan? Zou het ?ECOLE PAYANTE. ? 299 niet zijn, dat wij hier met eene figuurlijke wending te doen hebben, en dat ons yolk het minder of meer duidelijk besef daarvan heêft? Het gevoelt, dat het woord ?betalende ?hier in eenen overdrachte- lijken zin wordt gebezigd en beteekent : ?waar men betaalt ?of ?waar betaald wordt ? Trouwens, men bemerke het wel, die figuurlijke wending bezit niet alleen het Fransch, waar wij aan- treffen rue passante, robe vorante, injustice criante, maar ook het Nederlandsch kent ze, getuige ?eene drukke straat ? a eene schreeuwende onrechtvaardigheid ? ?krijtende schulden ? de vallende ziekte, eene loopende kraan, loopende oogen, een zittend leven, enz. Is nu daarmede het gebruik der benaming ?betalende. scholen ? gewettigd ? Ik meen bevestigend te mogen antwoorden. \Vel zegt de Heer de Vreese dat het gebruik van het tegenwoordig deel- woord, zooals dit in eene uitdrukking als ecole payante voorkomt, in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is, maar die opwerping mist haar doel. Immers, waarom zouden wij in a betalende ?geen bijvoeglijk naamwoord mogen zien, zoo goed als in ?schreeuwende ? ?krijtende ? ?vallende ? ?loopende ? ?zittend ? van bovenstaande ultdrukkingen ? (i) Nochtans indien men met ?betalende scholen ?nu nog geen vrede mocht hebben, dan veroorlof ik mij de volgende aanduiding te geven, die ons wellicht alien tot akkoord zou brengen. WaTanneer wij van het yolk willen afluisteren, hoe het ecole payante en 6-ole gratuite in zijne tail weergeeft, zoo zullen wij hooreg spreken van ?arme school ?en ?rijke school ? Voor- zeker zijn die benamingen, al te strijdig met den geest onzer tijd2n, niet aan te nemen. Laat ons echter oprnerken, dat bier alweer figuurlijk gesproken wordt : ?al me school ?is gelijk aan ?school voor de armen ?en ?rijke school ?aan ?school voor de rijken ? Zou nu op dien weg de geijkte Nederlandsche uitdiukking voor ecole gratuite en ecole payante niet te vinden zijn, en 4ouden wij nitt mogen zeggen : ?school voor onvermogenden ?en ?school your vermogenden? ?Ofwel, ?iemand mocht sours vinden, dat die benamingen nog te veel duiden op persoonlijke toestanden en daarom kwetsend zijn, ??school voor betalenden ?en ?school voor nietbetalenden? ? Aanvaard, Heer Bestuurder, de verzekering inijner hoogchting. Hasselt, ii Maart 18,9g. A. ROEGIERS. (I) Deelwoorden geven te kennen, dat eene handeling of toe- stand een persoon of zaak eigen is op zekeren tijd ; ?wordt dit nu als eene blijvende eigenschap aan iemand of lets toegekend, dan wordt het deelwoord bijvoeglijk naamwoord. 300 ?ECOLE PAYANTE. ? Nog een woord ?a propos ?van betalende scholen. In de Februari-afleveting van Het Belfort wordt gezegd : cc En nu is het er zoo mete gesteld, dat een gebruik van het teg. deelw., zooals dit in een uitdrukk. als Ecole pay-ante voorkomt, in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is ? Eene betalende school is, volgens den heer ARNOLD, eene, waar het onderwijs betaald wordt en niet eene die betaalt. De heer DE VREESE keutt insgelijks de uitdr. af, want, zegt 111j, d;e school betaalt met, zij wordt betaald. De heer BULTINCK verdedigt ze, daar school ook de schoolgaande leerluzgen beteekenen Lin ; dus, zij betaalt. Het komt er niet op aan, wie gelijk of ongeltjk zou hebben ; zeker is het, dat de uttdr. betalende school Vb11 dagelijksch gebruik is. Ook btstaan er, gelijk de heer BL LTINCK zi gt, in onze taal . Ook btstaan er, gelijk de heer BL LTINCK zi gt, in onze taal uitdrukkingen, ?wt atop de toe tssteen, door den heer ARNOLD op betalende school aangewend, even 1, erkeerd zou werken ? als : de boom hangt vol pal en, de zaal Tit vol menschen, de kuil ligt vol aardappelen In de Bijdrage tot een flagelandsch Idioticon van j.-F. TUER- LINCKX vindt men tal van ww. ?die hun voor were of hunne bepalini als een onderw. bij zich nemen. Dat bed slaapt goed. Die grond akkert goed, graaft licht. Die steenweg rijdt dof. Dat ijs ritst goed. Die inkt schriaft slecht. Die koord wil ;act benden. Klam graan wil met dorschen, niet malen. Die Tetel Tit gemak kelijk. Die Taal Tingt slecht. ? In een oud hieu\N jaw sliedie beet het : Mijn kot fie wil niet sluiten... Mijn koordeken wil niet knoopen.. In de 2* uitg. van DE Bo's Idioticon, bl. 408 staat : ,' •De Vlatrungen gebruiken veel bedrijvende werkw. in zoo eene onzijchge beteekenis, b. v. Pillen Twelgen gemakkelijker, als zij met appelmoes onyx onden zijn. Die harde grond delft moeilijk. De tarwe moet droop zijn orn wel to dorschen. Die vetzen leeren moetlijk van buiten. De groote klok luidt met Brie man. ? DE Bo geeft nog veel leer voorbeelden, als : met diin4-en, drukken, kuischen, no(mczi, naaien , overtrekken, ontizaaien, pollen, sluiten, spiiznezz, verkoopen, wasschen, weven, Bingen, en ve-der : onthozcden, Twingelen, enz., enz. Dat bewijst nu nog niet heel veel voor de geld,gheid der uitdr. betalende school; maar dergelijke uitdrukkingen, waar het naamwoord, door bet bedrijvend deelwoord bepaald, niet het ?ECOLE PAYANTE. ? 301 bedrijvend onderwerp van dat deelw. is, zijn in onze taal toch zoo heel zeldzaam met. Zoo zegt men alle dagen : met slaande trom, ofschoon men zeer goed ziet, dat het de trommelaars A ijn, die slaan. Bij katholieke Vlamingen is 't gebruikelijk to spreken van eene le,ende mis en eene Tzngende mis. d. i. eene mis die gele'en of geTongen wora't . ?DE Bo, Idiot., bl. 551, geeft ook lei-ende mis en bl. 1239, i-zzzgende mis. Hij bewijst zelfs de oudheid dezer uitdrukking door de aanhaling uit N. Despars : ?Fonderencie een zeer solemneel Tinghende lof binnen der kercke van St. Donaes. ? Stamelende klanken of woorden, een prevelend gebed zijn van dagelijksch gebruik, zoowel als eene Twygende overeenkomst, eene stitrwijgende voorwaarde, eene stilTwijgende toestemming. Deze drie laatste voorbeelden wijken wel wat van het eerste af; zij beteekenen eene overeenkomst bij welke men de voorwaarden niet uttdrukt enz; maar zij verdienen toch onze aandacht, zoowel als een wanhopende (d. i. ?ige) toestand. En wie kent er niet de vallende Tiekte, eene slepende ,iekte, eene kwelezzde, etende -iekte, eene ijlende koorts? Inkomende redden, in- en uitgaande rechtezz (des droits d'entree et de sortie) zijn geijkte uitdrukkingen, die, hoop tk, ten minste zoolang zulten bestaan, als die rechten zelven. Tot deze soon behooren ook een waggelende gang, een kruipend gedrag, eene liggende houding, een aanmatigende toon. Wie kent er nog? Namen, 8 Iviaart 1899. D. CLAES. S*A**Ittz.t.ttt DE KUNST. I. 1k dwaalde door het leven, om mij suizend, 1k zocht alom naar voedsel voor mijn ziel; Zij hoorde naar de klanken, haar ombruisend, En drukte zacht in de eenzaamheid haar hiel. Zij hoorde naar het beekje, murmlend ruischend, Het fluistrend loof, dat in het najaar viel; Zij zwalpte rond op 't leven, woedencl druisend, Zooals, bij storm, op zee de wrakke kiel. Ach ! zij begreep van al die wilde klanken, Die klanken als orakels, nooit gehoord, Van al dit zij n, van al die levensspranken, Wegspattend uit haar zelv', Been enkel woord. Zij voelde kracht en moed in haar reeds wanken, Zij bukte 't hoofd en ging door 't leven voort. II. Steeds vloog zij toch naar 't idealeneden, Ondanks het stof, haar kluistrend aan den grond; Zij was zoover, zoover vaak heengegleden, Dat zij verdwaalde en dompelde in het rand. Het droomenrijk met al haar wondre steden, Heur harpgetril, haar zang uit sylfenmond, Lag daar voor heur ; toch kon zij niets ontleden. Zij zocht naar de elpen Tier, die zij niet vond. Zij zocht naar de elpen Tier, die zij niet vond. DE KUNST. 303 Zij had vergeefs! gezucht, vergeefs ! gebeden, Vergeefs! getoond de diepte van haar wond; Zij vroeg wat troost, zij had zooveel geleden ! 't Bleef echter stil en eenzaam waar zij stond. Doch eindlik kwam een maagde toegetreden, Die haar verzorgde en liefderijk verbond. Zij sprak tot mij : , Daal neer, blik in u zelven. ? De mist verzwond, 't werd fielder, 't waterblad, De mist verzwond, 't werd fielder, 't waterblad, Weerkaatsend zacht de blauwe luchtgewelven, juweelen van den rijken hemelschat. En uit der droomen grond deed zij me delven Gedachtengoud. Ik dook in 't spiegelglad, Zocht in de diepte, alleen en met mij zelven, De paarlen die het zielemeer bevat. Zij wenkte mij naar zilverige verte, Zij sprak tot mij in 't nilen van het riet. De wind gleed tangs de snaren van mijn herte, Er suisde zacht zoo menig, menig lied; Ik zong mijn hoop, mijn vreugd, mijn groote smerte. Begreep ik wel de kunst?... Ik weet het niet! HUIBRECHT HAENEN. Bassett, Janiuzri P899. BOEKENNIEUWS EN KRONUK. Verzekens. Siffer, Gent, 1899. Prijs 3 fr.; prachtuitgave 4,50 fr. Het is rnij zeer aangenaam den -cliiijver, den dichtcr August Cuppens bij ons yolk te mogen inleiden. \Vat ik over een paar maanden in een gemeenzamen brief 'chreef, duif ik heden luidop herlialen : Cuppens wordt een kleine Gezelle. Ik bedoelde natuurNk de kunst- veiwantschap tusschen beidcn. Teen wrist ik nog met, ?vat ik sindsdien Nernan?dat pliester Cuppens inclerclaad sedcrt each ke jaien in kennis en in vnendschap leeft met den West-Vlaamcchen meester. Wie, al was bet maar eens, ire beti(kl,ing komt met den bestuurder der Zusteikens der Armen te Link, draagt den indruk mede dat hid een oprecht kunsthefhebber en keurig letterkui dige voor had. De keurige vertalinc, van Montalembeit's Histoire de Ste Elisabeth, Cuppens' elingsbeilige, is in velei handen. De lezers ' van het Belfort hebben een goed gedacht bewaard van de Dines en dates uit de aflevering van October 1898, en vooral van de %el- dienstelijke be,cbrijving der kunstuitgave van Hilda Ram's Tat wat zong dat kwezellje. In de aflevering van November kwam cene proeve vcrif (de Heerboer) uit eenen dichtbundel die in 't begin van 1899 zou verschijnen. Thans geeft priester Cuppens, in een handig. netgecirukt bundeltje van 200 bla,dzijden, zijne Verzekens uit. Uitgaven van gedichten, van dezulke vooral, zijn geen alledaagsch verschijnsel aan onzen kunst- en letterhemel. Weinigen hebben den moed, het vermogen naar de dichterpen te grijpen, licht beseffende dat de gemoederen heden schier enkel geroerd worden door de stem die haar van stoffelijke belangen en van burgerlijke rechten spreekt. Terwiil de kunsten op den achter- grond gedreven worden, en de ware dichter aleens zijdelings belonkt wordt als een verlichte, als een mystieke; terwij1 de veder moedeloos aan menige hand is ontvallen, doet bet deugd aan bet hart cenen man aan te treffen die kracht genoeg bezit om ?tegen den laad van Van Beers ?naar de dichterpen te grijpen, en in echt vlaamsche taal, echt vlaamsche verzen te schrijven, dat moil zeggen echt vlaamsche gedachten te uiten, echt vlaamsche gevoelens te vertolken, echt vlaamsche indrukken weer te geven. Buiten een half doziin stukken Juvenzlza getiteld, welke nit het studietijdvak van den dichter dagteekenen, werden de gcdichtjes de laatste jarer, vooral verleden jaar, verveerdigd. Die .Juvenilia Lunen den lezer, n.ar mien bescheiden oordeel, min bevallen flan het overige. Mij evenwel brachten zij eene blijde verrassing. Bij het lezen van Alvendans, Draazorgellzedeken, Vervallen groothezd viel mij te binnen dat ik die stukken van 1882 en 1883, te dien tide toevallig in BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 305 een studentEntijdschrift aantrof. Zij moct-n den twaalfjarigen knaap niet onwelkom geweest zijn, vet mits ik ze na zoolangen tijd nog herken.... Slechts enkele gedichtjes stip ik aan : 0 A-elk ! Drze vierlings- kens voor de Decadenten. Vii-71112 decus. Och! vergeeft het In Belfort 1898 n?7, zegt Kanunnik Mrtyldermans over Hoe Sznte Odrade ter bedevaart reed van Cuppens, in Wonderland : vierde reeks verschenen : Hij gaf mij dit vroeger al in dicht te lezen, echte poezij, loch welk der twee opstellen bovenligt, kan ik nu niet zeggen. Welnu, bedoeld gedicht is in de Verzekens overgedrukt. 1k betreur dat de schrijver het in Wonderland in proza liet opnemen : daartoe immeis moest hij den vorm breken van zijn gedicht dat op- recht in vo!kstrant opgesteld en voor elken lezer volkomen gcnietbaar is. 1k stel het gedicht boven het verhaal nit IT77nderland. Tot de gemoedelijkste deelen behooren de ypdracht aan vader, aan nzoeder, en de ROWit'bloemekens op Moeders Graf. Om iets van de Verzekens te laten genieten en tevens de beschuldi- ging te ontwijken met opzet het schoonste aan te halen, schrijf ik het begin van den bundel over : Vader, onbewuste dichter, die wel nooit een vers en sloegt, maar zooveel onuitgesproken zangen in uw ziele droegt! Vader, die mijn blijde kindsheid overgoot met poezij, als ik, vragend-plagend knaapke, danste en dobberde aan uw zij, met u meeliep langs de velden, over 't reine heidezand, door de diepe dennenbossehen van ons droomziek Loonsche Land... Treft men in de taal eenige provincialismen (achter in het boek opgehelderd), het is ten gunste van het stifle en vrome Limburg, van de Limburgsche Kempen, het geboorteoord van priester Cuppens. Klinkt de titel wat nederig, de dichter werft des te gewliliger de genegen- heid van den lezer. Die genegenheid bliift den dichter verzekerd, ofschoon een veertigtal Veizekens ten laatste wat eentonig zouden worden. De poezij van Cuppens is in den aaid van die van Gezelle, van Janssens, van Hilda Ram hier en daar; maar er ligt ook iets eigenaardigs en zelfstandigs Die sidle, heitelijke Verzekens veikwikken den lezer en doen den opsteller eer aan, Wij tellen een dichter meer. CH. C. Vaderlandsche Geschiedenis, door LODEWIJK MERCELIS, Dio- cesanen Schoolopziener, oud-leeraar van Geschiedenis in de Normaalschool van Mechelen. Schoon boekdeel in 80, 266 blz., 42 platen en 8 gekleurde landkaarten. Drukkerij van J. Van Inn, te Lien Prijs fr. 2. 5 Het boek, dat wij aan onze Vlaamsche landgenooten aanbieden, bevat de voornaamste feiten der Vadei landsche Geschiedenis. Wij wilden het geschikt maken als leesboek voor school- en volksbiblio- theken en tevens als handboek by' het onderwils. Naar onze opvatting zou het den Onderwijzers dienen bij het voorbereiden hunner lessen van Belgische geschiedenis, en kon het ook als handboek gebezigd 306 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. worden in de Normaalscholen en in de hoogste klassen der Humaniora. Wij schreven als Vlaming en voor Vlamingen. Was dan een echt Vlaamsche stempel geen vereischte voor ons book ? Wij hebben ge- poogd het dien te geven. Een woord over den inhoud zelven. Wij denken dat het onder- wijs der geschiedenis niet bestaat in eene koude opsomming van eigennamen en datums, en dat het iets beters moet zijn dan een onafgebroken verhaal van bloedige twisten en langdurige oorlogen. Het onderwijs der Vaderlandsche Geschiedenis moet leerend en opvoedend ztjn. 't Aloet benevens de feiten, ook den godsdienstigen, staatkun- digen en stoffel!jken toestand, de zeden en de gebruzken, den geest en den card van ons yolk door de eeuwen heen getrouw afschetsen. Daarenboven moet het opwekken tot beoefening der chrzstelcike en burgerliike deug-den En tot liefde voor Godsdienst, Taal en Vader- land, dry' groote zaken, die elk rechtschapen hart diep roeren, opbeuren en verheugen ?(t). Voor elk der voornaamste tijdvakken plaatsten wij eene samen- vattende tcrfel met tjelrekening en eene gekleurde landkaart. Aard- rijkskunde en tijdrekening zijn immers de onafscheidbare gezellinnen en als de oogen der geschiedenis. Wij durven verhopen, dat het zal bijdragen tot verspreiding der kennis van de Vaderlandsche Geschiedenis. Daar het ons te doen om nuttig te wezen en goed te stichten, zullen wij alle gegronde aanmerkingen in dank ontvangen, en ?mocht ons werk eene tweede uitgave beleven ?volgaarne in acht nemen. Dit zal het beste bewtjs zijn dat wij voor 't goede werken, en in de verspreiding van 't goede onze belooning zoeken. De schrijver heeft ten voile zijn doel beicikt, en het is met een waar genoegen dat wij zijn bock aanbevelcn. Betere woorden dan de zijne konden wij niet aanwenden, daarom drukten wij hierboven de regelen waarmede hid zijn bock inleidde in zijn prospectns. De beloften hierin gedaan zijn met alleen gehouden maar zelfs overtroffen. Der Ursprung der Gothik and des altgermanische Kunstcha- raktes, von CARL LIMPRECHT. Elbeifeld, im Selbstverslag des Verfassers. Hofkamp, i6. Prijs mk 41 blz. 80. De schrijver beoo,yt in dit schriftje aan te toonen, dat dezelfde geest, welke de gothische kunst deed ontstaan en weder opleven, ook in de letterkunde zich doet gelden. Hij wil niet onderzoeken welke streken, volgens de tijdrekenkunde, aanspraak erop kunnen maken bet eerst den spit sb oo g te hebben zien verschtinbi, want deze werd, op oostersch voorbeeld, reeds lang voor het ontstaan van de gothische kunst gebrulkt. Zonder eenigen twijfel is de ontwikkeling van hetgeen wij plegen . Gothik te noemen aan duitsche strekken te danken en is de geest van dezen bouwstijl een duitsche geest. En bovendien berust het begmsel der Gothik niet op een spitsboog, maar is deze daarvan een natuur- lijk gevolg, een onderdeel. Oneigenaardig schijnt het ons hierbij dat de schrijver als karaktertrek der Gothik het Chaotische (I) Kardinaal GOOSSENS, in eene vergadering van het DavidsOnds, te Mechelen, op ioden November 5891. BOEKENNIEUW S EN KRONIJK. 307 noemt en zelfs den Keulschen dom als voorbeeld aanhaalt; uit welke chaos of mengelklomp zich dan, in de veite gezien, zware, groote, doch harmonische lijnen ontwikkelen. Hoogst treffend zijn de gedachten des schrijvers, waar hij in 't Licht stelt, hoe de duitsche, middeleeuwsche kunst op 't yolk en niet uitsluitelijk op een gedeelte der maatschappij berekend is, en hoe bijvoor- beeld de voorstellingen der lijdens-geschiedenis van Jezus, vergeleken bij de c aristokratisirte . Niobe en Laokoon, als uit den volksgeest schijnen gewassen. Waaruit dan volgt, dat, door de zoogenaamde Renaissance, welke dat aristocratisme nabootste, eene dubbele zonde is begaan, io door het volkskarakter van 1200-1500 niet te raadplegen en te miskennen, en 20 door zich met slechte nabootsing van dat aristocratisme hoogmoedig tevreden te stellen. Voor de bevoorrechte gees' en onzes yolk., zegt de schrijver 4 7), verbergen zich achter ultdiukkingen als national en ?populair (volksthiimlich) gedachten welke den kern, het middenpunt van alle ware, groote kunst bevatten. Ofschoon wij niet met alles kunnen instemmen, waar de schrijve, de voortbrengselen der moderne dichtkunst in naam der Volksthum. lichkeit aanprijst, zoo bevat dit werkje in weinige bladzijden zooveel merkwaardigs, wat op gezond oordeel en zuiver esthetischen zm berust, dat wij het aan het ontwikkeldste deel onzer lezers, dat belangstelt in de toekomst der sociale kunst, warm aanbevelen. (Thetsche Warande). A. T. Letterkundige Voordrachten. ?In 1892 vergaderden in bet ?Caf?des Trois Arcades Van Ertbornstraat, 3, te Antwerpen, eenige vurige kunstminnaars, die ciaar, tusschen pot en pint, over kunst en wetenschappen keuvelden. Uit dezen vriendenkring ontwikkelde zich stilaan eene eigenaardige vereeniging, die heden onder bovengemelden naam bekend staat. Wat deze vereeniging vooral kenmerkt, is dat tegen alle gebruiken in, bestaat en bloeit zonder voorzitter noch bestuur. Nochtans indien zij dien uitwendigen vorm mist, bent zij toch de ziel ervan in den persoon der heeten : Karel Stessens en EL Ossenblok. Geen bestuur zou krachtiger hunnen werken, om eene maatschappij te doen bloeien, dan deze hceren tot hiertoe deden. Een algemeen overzicht van bet gedane work zal dit best bevvijzen. De naam ?Letterkundige voordrachten , zou ons soms doen denken, dat er over niets dan letterkunde zal gesproken zijn. Neen, de muziek en de wetenschappen ook bekwamen een mini deel. I. Zoo gaf men voor MUZIEK 1?Den trio van Callaerts, uitgevoerd door de hh. : Minne, De Heidt en Seghers. 2?Oorspronkelijke liederen van den heer Aug. Matthijs. 3?Een piano-concert, door den heer Minne. 2. Onder de rubriek WETENSCHAPPEN kunnen wij de volgende verhandelingen schikken a) Ge schiedenis : I?De Brabanische omwenteling, door den heer Van Herendael. 2?De Nederlandsche beroerten, door den heer Schumers. 3?De brag van Alexander Parncse over de Schelde, door den beer Winkeler. 4?Eene wandeling door de straten van Antwerpen, door den heer De Vos. 308 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 5?De ontsnapping der Jongens ?tit Dies!, Cyders den Boerenkrj.g, door den heer Di Martinelli. 6?Don Juan van Oostenriik, door den heer H. Sermon. b) Rechtskunde. De Doodstraf, door den beer Schiltz. e) Politiek. 10 De Czeeksche Taalstryd, door den beer Van Menthen. 2?De Toekomststaat von Bellainy, door den 'leer Alf. Henderickx. 3?De bevolking, door den beer Lebon. 4?Het Socialismus in 't verleden, door den beer Alf Henderickx. d) Dierkunde. lets over de haaien, door den heer Vet schueren. 3. Niet minder uitgebreid was echter de werking op LETTERKUNDIG GEBIED. Zoo gaven ons te hooren : I?de beer Vermandere : Oorspronkelt/ke novellen; 2?de heer Heuvelmans : Jan de Blokker; 3?de heer P. Danco : De Congo ; 4?de heer J. Bouchery : Oorspronkely'ke novel/en en gedichten; 5?de beer De Saedeleer : a) Brzeven, en b) Mulder Marcus; 6?de beer Van der Vooi t : a) De koopman van Venetic; van Sheakespeare, en b) Mignon van Gcethe ; 7?de beer De Mev : a) Reis near 't Noorden, b) Reis Haar Congo, en c) de fritjois Saga van Isaias Tegnèr, d) Goliath, van Weber; 8' de beer Ossenblok : a) Max Havelnar, van Multatuli, b) Gedzchten, van (Hilda Ram, c) De Dtrtien Linden, van Weber, d) IVaarheid en Droomen, van Jonathan, e) De Tras,,edie van den .11ensch, van Emerich Madach, f) OorspronXellike Novellen, ) Ahasverus in Rome, van Robert Hamerling, 11) Liu ijer, \ an Vondel, 1) De Vereering van hct Eriiis, van Calderon de la Ruca. De besprehing van bet laatste werk is, dunkt me, het geschiktste middel om een geciacht der N,00rdiachten te hebben. Na, in 'torte woorden, de le‘ensgeschiedenis N an den Spaanschen dichter X erhaald te hebben, en ons, om zoo te zeggen, ingewijd te hebben met den geest der eeuw van Philips IV, weerlegt de spreker op mee,terlijke wijze de hatehike aantugingen der protostantsche kritiekers, die veelal Caldeions 11, u ken eenzijdig en vooringenomen bespreken en die veelal Caldeions 11, u ken eenzijdig en vooringenomen bespreken en afkeuren. Haat en fanatism kan met antlers dan bet uordeel misleiden en het zijn vooral die twee ondeugden, die men, um zoo te zeggen, bij hen, tusschen elken regel ziet doorschijnen. Daarna leest ons de spreker nine omweiking van : ?De Veleering van het Kruis ? Zooveel mogelijk in verhalenden trant doorloopt hii met ons al de schoortheden van het stuk en weet gedurende ander- half uur onze ziel te onttrekken aan bet stoffelijke om met die des dichters samen to gevoelen, te jubelen en to lijden. Elke aangnipende episode uit het giootsche treurspel word gelrotiw weérgegeven en de mindere door con kort verhaal behendig aan dose vastgesnoerd. Voor- waar men behoeft geen ailedaagsch talent, orn dit ondankbaar werk met zulken goeden uitslag te voltrekken. Zoovls men ziet heeft de ?Letterkuodige Voordrachten . schoon en degelijk werk geleverd en het ware te weip,chen, dat men in onze Vlaamsche streken dusdanige instellingen sneer % erspreidde. L. D. C. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 309 Geschiedenis der Beeldende Kunst, naar Dr. WILHELM LuBxE, door A. W. WELssmAN, Gent, Boekhandel van Ad. Hoste van de 52 aflevetingen a 25 c. ontvingen wij maar de r le en de rte afl. : de Romeznsche beeldhouwkzinst, de Romeznsche schilderkunst, de antzeke Kunstmjverizeld en de gedenkteekenen van Rome. Tal van houtgravuren luisteren den tekst op. Koninkl.Vlaamsche Academie. ?De heer Van Even, bestuurder, spreekt den lof uit van het pas overleden lid, den heer Gênard. Hij vereert hem als geleerde, als historiekenner, als trouw lid der Academie, als voottreffehiken burger, als man met een goed en edel hart. De heer G. Segers bedankt in naam der familie Genard, voor de bewijien van verkleefdheid, Welke de Academie aan den overledene betoond heeft. Hij, die den stervende tot zijne laatste dagen had bijge- staan, wees er op hoe de heer G6nard met hart en ziel aan de konink- hjke instelling N,erkleefd was. Er zal een brief van rouwbeklag, namens de Academie, aan de familie van den overledene gezonden worden. De heer de Vreese maakt eene opmerking over de uitgaaf van Froissart, door Jhr. Nap. de Pauw bezorgd. Bij de commentarien in het tweede deel zal er nota van geliouden worden. Men bespreekt het punt van ruchtbaarheid te geven aan de werk- zaamheden der Academie. Nederlandscb. Congres : Den laatsten zondag van Augustus en drie volgende dagen zal het XXV"' Nederlandsch Congtes te Gent gehouden worden. Het zal tevens een zilverel en gouclen jubelcon- gres zijn, immers het is het 25'te en het zal 5o j tar geleden zijn dat voor het eerst Zuid en Noord te zamen kwamen om over de belangen van onze taal en letteren te handelen. Het eetste congtes had oak plaats te Gent en order de tegenwoordige bestuurleden zetelt een lid dat het congres van 1849 be woonde. Ongetwijfeld zal in de plcchtigheid die jubtlaris ook herdacht worden. Buiten andere feestehikheden zal tudens het congtes het Willems- gedenkteeken onthuld worden en de Nieuwe Vlaamsche Schouwburg ingewijd. Een schitteiend feest zal van wege de Provinciale Tentoon- stelling, in hare hoven, aan ere leden aangeboden worden. De iegelingscommissie bestaat uit de heeren : Baron de Kerchove d'Exaerde, Gouverneur der Pio‘incw en E. Braun, burgemeester der Stad, Eerevoorzitters; baron A. de Maete van Aertrijcke, vootzitter, die reeds voorzitter was der Nederlandsche Congressen te Gedt in 1867, te Brugge in 1884 en te Gent in 1891 ; G. D. Minnaert en J. Obrie, hoogleeraar, ondervoorzittet., 0. Van Hauwaert, leeraar aan het kon. athenaeum, sectetarts ; Prof. Boucqu? Pasteur II. Claeys, Eg. De Backer, Prof. De Ceuleneer, De Ken, griffiei der provincie Oost-Vlaanderen, E. Fabri, ingemeur, Prof. Paul Fredericq, Pieter Geiregat, tooneel- schrijver (een der laatst overlevende leden van het eetste Nederlandsch Congres van 1849), Kai& Lybaeit, dagbladschniver, Prof. H. Loge- man, Prof. J. Mac Leod, H Meert, leeraar aan het kon. athenaeum A. Slfer, gemeenteraadslicl, Flor. van Duyse, krijgsauditeur, Emiel Van Goethem, tooneel schrijver, Prof. J. Vercouillie, en Julius Vuylsteke, ultgever. Het hooge beschermschap zal aangeboden worden aan zijne Majesteit den koning van 13elgie en hart Majesteit de koningin van Holland, den Prins All-Hecht van Belgie die uitgenoodigd zal worden het con- gres met zijne tegenwoordigheid te vereeren en aan de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken der beide Nederlanden, 3 10 BOtKENNIEUWS EN KRONIJK. De minnaats van taal en letteren worden verzocht van nu of reeds hunne bijtreding te zenden. De bijtreders betalen fr. 5,00. Davids-Fond3. ?Op Zondag 29 Januari beleefde de Mechelsche afdeeling een heerlijken kunstavond. Het Davids-Fonds van Borgerhout gaf er een luisterrijk muziekfeest, dat onder opzicht van programma en uitvoering de moeilijksten moest voldoen. De Ciiferzstengilde, afdeeling van het ?Mechelsche Davids-Fonds ? onder de leiding van M. Alois de Smet, opende het feest door eene opwekkende uitvoering van een mannenkoor door Gackstatter : Ons Hart behoort aan '1 Vaderland. Al het overige was overgelaten aarl de vrienden van Borgerhout. Zij hebben zich meesterlijk van hunne taak gekweten. Zeggen wij vooraf dat hunne koorafdeeling haren goeden naam staande gehouden en onze verwachting verre overtroffen heeft. Zoo goe,1 immers waren al die stemmen een veertigtal ?tot een geheel versmolten, zoo keurig en fijn was de uitvoering der koren, zoowel voor gemengde als voor vrouwenstemmen alleen, dat het scheen alsof men geenen lieihebbers- kring, maar wel een uitgelezen kunstgezelschap bocrde. Ook werden den uitvoerders geene toejuichingen gespaard, vooral niet na het lieve Koor der Spinsters uit Wagners V liegende Hollander Natuur ten Tempel van Matthijs en na de Madrigalen Hosanna, van G. Kruis en Vaarwel, min Broeder van Huib. Waelrant; het levendige lustige Klokkelzed van Seward viel ook bijzonder in den smaak. Mej. P. de Herdt zong met veel gevoel en smaak liederen van Van der Stukken en van onzen gevierden Meester Benoit, en niet minder bijval genoot de heer Collignon met Kerlentrots van Stordiau en Artevelde's Geest uit het oratorio <, De Schelde van Benoit. De heer Edmond de Herdt toonde zich in het gekende 4e con- certo voor viool van Vieuxtemps en in de Mazurka van Wieniawski waarlijk meester van zijn instrument, doch vooral na zijne dichterlijke uitvoering van Robert Schuman', wonderschoone Traumerei schenen de toejuichingen niet te zullen eindigen, zoo waren al de aanwezigen door 'a kunstenaars meesterlijke vertolking meegesleept. Een woord van lof ook verdient Mejuffer M. de Herdt die zich met veel kunst van hare nederige maar zoo verdienstelijke taak van begeleidster kweet ; ook de beer Smit, die voor 't sluiten bet Lzed van 't Davids-Fonds, woorden van Ossenblok, muziek van Stordiau, zong, waarvan het refrein door al de aanwezigen met vuur herhaald werd. Na een woord van vurigen dank van den Z. E. H. kanunnik van Caster richtte de beer Ossenbiok eenen oproep tot de aanwezigen om kloek te werken voor den bloei van het Davids-Fonds. Alvorens dit verslag te eindigen drukken wij den wensch tut de onvermoeibare strijders van Borgerhout nog dikwijls in Mechelen te mogen toejuichen. ?Het Davids-Fonds heeft aan zijn leden verzonden Mengelin- gen en jaarboek. Inhoud van Men;elingen: Acht dagen in Limburg, door Th2o- door Sevens. ?Strijdlied. ?Gister en fleden. Te Gent... en elders? door 0.-Pm Erker. ?Noodlottige gevolgen der dronkenschap door D. Ter gedachtems van den E.-H. Godfried-Sebastiaan Adtiaenssen, mede- stichter van het Davids-Fonds, Voorzitter der Naamsche Aftteeling, den 21 Juni 1898 te Namen overleden, door D. Claes. Inhoud van jaarboek Standregelen. Voorstel in de Bestuur- vergaderingen van 19 Januari 188o en 15 Maart 1894 aangenomen. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 3 I I ?Algemeen bestuur. ?Afdeelingsbesturen. ?Getal leden. Verslag namens het hoofdbestuur voorgedragen op de algemeene vergadering te Loven. ?Verslag over den toestand der afdeelingen gedurende het afgeloopen jaar 1897/98. ?Geldelijke toestand van het Davids- Fonds. ?Vlaamsche katholieke Bibliographie voor 1898. ?Het Davids-Fonds van Antwerpen het voorbeeld van Brussel volgende heeft, op het initiatief van den eerw. heer Verheyen, in zijnen schoot eene letterkundige afdeeling gesticht die ongetwijfeld de beste vruchten zal dragen. ?Op 2den Paaschdag feest te Zele, opvoe- ring van c Priesterkleed . en c De Antiquair ?Donderdag 13 April om 12 uur zal de jaarlijksche plechtige vergadering plaats hebben in de Promotiezaal der Halle van de Hooge- school te Leuven. Dagorde : Verslag van den algemeenen secretaris, Rekeningen van 1898 en begrooting voor 1899, Bespreking der gedane voorstellen, Jubel- feesten in 1900. Ter gelegenheid deter jubelfeesten van 25 jaar bestaan is er spraak een gulden boek uit te geven, waarmede de 7,003 inschrijvers der maatschappij zullen besteken worden. Het zou een prachtboek zijn in 4? in rijken band en met talrijke platen opgeluisterd. Het zou eene hulde zijn aan het Vlaamsche yolk en een overzicht bevatten van al hetgeen onze voorouders roernnjk gemaakt heeft op het gebied der geschiedenis, der kunst, der wetenschap, der maatschap- pelijke en staatkundige instellingen, der zeevaart, der coloniseering, der zendingen, der oorlogsfeiten en in zake van handel, nijverheid enz. Het schrijven dier verschillende verhandelingen zou aan onze beste specialisten opgedragen worden. Volgens het ontwerp, dat in bespreking gelegd zal worden, zou het eigenlijk jubelfeest bestaan : 's zondags voormiddag uit eenen optocht, eene plechtige ontvangst en een concert met verlichting en vuurwerk ; 's maandags uit eene plechtige mis, waaronder aanspraak door een ver- maarden kanselredenaar, eene letterkundige zitting en een banket. Op (lit soot t van congres zouden onze beste sprekers uitgenoodigd worden om de belangen der katholieke Vlaamsche Beweging te bestudeeren. In 1898 bedroegen de inkomsten van de maatschappij fr. 26,481,65 en het budget voor 189? wordt beraamd op fr. 25,000,00. 1- Pieter Genard, eere-archivaris der stad Antwerpen, lid der K. Vl. Academie, der Belgische Academie, der Kon. Commissie van Geschiedenis en meer andere geleerde genootschappen. Hij werd in 1830 geboren. Pas negentien jaar werd hij te Ant- werpen, zijne geboortestad, tot hulpbibliothecaris benoemd in 1849 en in 1865 verkreeg hij het ambt van stadsarchivaris. Tevens nam hij deel aan den Vlaamschen taalstrijd. In 1853-54 was hij met Prof. Heremans medebestuurder van het tgdschrift Het Taelverbond en in 1855 stichtte hij met Zetternam, Dujardin, de Geyter en van Rotter- dam De Vlaamsche School, die nog bestaat. Onder zijne talrijke werken acht men vooral het Antwerpsch Archievenblad (1864-1896), waar hij zooveel belangrijke oorkonden in uitgaf, de belangrijke Aanteekenzngen over P. P. Rubens (1877) en Anvers a travers les dges, groot geillustreerd werk in twee quarto- d eelen . Voegen wij er bij, dat Genard een groot getal geschriften heeft uitgegeven, zooals levensschetsen van vele beroemde landgenooten, ge- chiedkundige verhandelingen over kloosters en andere instellingen : 3 1 2 BOEKENNIEUW S EN KRONIJK. opzoekingen over de geboorte van Quinten Metsys; werken over wapen- kunde, edele familien, enz. enz. Om een bewijs te geven van de ongemeene werkzarimheid van Genard, wijzen wij op de lijst zijner weaken in het Jaailx)ek 1897 der K. Vl. Aca- demie verschenen, deze hjst bediaagt 164 nummers en se,lert is zip demie verschenen, deze hjst bediaagt 164 nummers en se,lert is zip letterkundige arbeid nog veel verrijkt. Melden wij uit dezen laatsten tijd : De zinnebeeldige taal der oude rederj'kers (met plaatjes de zinnebeelden voorstellende), Hof- mann von Fallersleben en Consczence, Aanteekeningen over den bouw der hoofdkerk van Antwerpen, _Rekening van de verdediging der Schelde gedurende het beleg in 1583-85, Vol-ming van Vlaamsche eigennamen, Aanteekezzing-en over de Antwerpsche Gilden en Ambczch- ten, Levensschets van Dr D. Delgeur, De patriot Paztwels als gelegenhezdsdifhter herdacht, De collegiate kerk van de II Catlzarzna te Hoogstraten, Coenraet Ale_yt beeldhortwer der 16e eeuw, enz. enz. Met Genard verciwijnt een der meest sympathieke en geleerde figuren in de Vlaamsche beweging. Als mensch en als christen verdiende hij niet min waardeering. t Herman Van Duyse, kunstcriticus en oudheidkundige te Gent. Vroeger was hij politieke opsteller van verschillende liberate bladen, thans leverde hij enkel nog bijdragen over kunst, wapenkunde, geschie- denis en oudheidkunde. In het algemeen werden zijne studien zeer gewaardeerd, loch zijne cataloog van het museum der Hallepoort te Brussel, moest bittere critiek verduren van wege de bekwaamste deskun- digen. De overledene was zoon van dichter Piudens van Duyse, dock volgde de vlaamschgezinde beginselen niet van zijnen vader en van zijnen broeder, den bekenden musicoloog Florimond van Duyse. Hij was een der eerste leden van het franschgezind genootscriap dezer dagen te Gent gesticht onder den naam van a Societe flamande pour la vulgarisation de la langue francaise Bijzonderste werken : Gand monumental et int- langue francaise Bijzonderste werken : Gand monumental et int- toresqzte (met platen 1885), L'hOtel de yule de Gand (r888), Le azdteau des comtes de Gond (1892), Les cosaqztes a Gand (1895), Le Goedendag., Anne gamande, sa legende et son hislozre (1896). Hij laat in handschrift achter de Fransche vertaling van de zestiend- eeuwsche kronijk van Marcus van Vaernewijck en rijke bouwstoffen voor een prachtweik ?Ganda travers les ages. ? t Ad. Dechamps bestuurder van het Staatsblad, gewezcn hoofd- opsteller van het Journal de Bruxelles en schrijver van menage vlug- schriften over verschillende onderwerpen. Hij was de zoon van wijlen den staatsmimster Dechamps en neef van wijlen Kardinaal Dechamps. ?Henri Robbe, schilder. 92 jaar; hij was de jongste broeder van den dierenschilder Louis Robbe. ?Edmond de Schampeleer, Brusselsche landschapschildei , in Beiel en om zoo te zeggen te hues geworden. ?Nicolas Vilain, beeldhouwer te Parijs. ?Guidon Von Weiss, leeraar aan de hoogeschool van Gratz, een der beroemdste geleerden an de katholieke Ondei nine wer- ken : eene algemeene geschiedenis in 22 bd. en eene geschiedenis van Byzance, welke beide door vriend en tegenstreser als standaard- werken beschouwd woiden. ?E. Erckmann, die root A. Chatrian, in 1890 gestorven, zoovele Ionians in de wereld zond. De schrijvels- firma Erckmann-Chatrian werd in 1889 ontbonden, en ten vermaard geding werd tusschen de twee vengenooten gepleit. zrztErztrztoztz HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. I. ?Invloed der Straat bij de Opvoeding, IJ, die eenen oogslag op de bevolking onzer steden werpen wil, is licht overtuigd dat de opvoeding onzer volkskinderen nog veel te wenschen over laat. Duizenden lieden werken en zwoegen in de fabriek en slag-en er niet altijd in hunne kinderen het onontbeerlijke te bezorgen. Ook de moeder is verpficht zich op te offeren, en, ofwel in de fabrieken, ofwel zich op te offeren, en, ofwel in de fabrieken, ofwel in de burgershuizen eenige franken te verdienen, om de lastige taak van den vader gedeeltelijk te ver- minderen. Reeds v6Or het dag wordt hebben beiden het huis verlaten, om slechts laat in den a,vond weder te keeren. Het natuurlijk gevolg van dezen toestand is de verwaarloozing der opvoeding hunner kinderen . Deze arme kleinen, die zoo zeer de leidende hand en de goede zorgen eener moeder behoeven, blijven den ganschen dag aan zich zelven overgelaten, zoo niet eene goedhartige huurvrouw zich om hen bekom- mert. Wel gelast zich de school met de bewaking gedurende een gedeelte van den dag; wel geeft de onderwijzer zich alle moeite om bij hen de verstande- lijke en zedelijke vermogens te ontwikkelen : doch lijke en zedelijke vermogens te ontwikkelen : doch wat baat zulks! ?Die Schule lehrt, aber die Praxis daheirn verkehrt, 314 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. Nauwelijks is de school ten einde of alle kindcren snellen de straat op. In het ouderlijk huis wacht hen niemand; geen enkel vriendelijk woord wordt hun toegeroepen; alley is er koud en stil. Aileen wan- neer moeder van het werk terug naar hare woning snelt, laat in den avond, ongerust en het hart vol angst of niet haar kleinen schat een ongeluk is over- komen, dan alleen vindt de kleine knaap met zijne zuster voldoening en genot in het ouderhuis. Op straat daarentegen heerscht leven en bewe- ging, daar is men vrij, vrij als een vogel in de lucht, daar vindt men makkers met wie elk zich vermaken daar vindt men makkers met wie elk zich vermaken kan. Het is dan ook heel natuurlijk dat jongens en meisjes, na de school, hun hoofdkwartier opslaan in de straat. Een onzer meest gevierde Zuid-Nederlandsche dichters schetst ons een tooneeltje van het kinder- leven op straat. In zijne ?Levensbelden ?zingt Van Beers : De school is t( n einde : hoezce ! hoerah ! Woest stormen de knapen naar buiten, Klapwiekend als vogelen, wien men op eens De deur Kanner kooi komt on tsluiten . 0 zie, wet gewemel, en hoor wat geraas ! Wat vret4_, d zich weer vrij te gevoelen ! Te loopen , te springen , te smtj ten, te slaan, In een stofwolk dooreen te ktioelen ! Zie ! wat blos op die wangen, wat gloed in elk oog, Waar de bende, met vliegende Karen, Bhj-schallend of ernstig, naar d'eisch van het spel, Op het plein u voorbij komt gevaren ! 0 ! gelukkige jongens, wien 't leveusgenot In elk lid, in elk vezeltje spartelt, Wen ge uw krachten ontwikkelt in 't woelige spel, Wen ge als veulens herombriescht en dartelt ! Jammerlijk leert ons de ondervinding dat vele onzer schoolknapen, vooral die der groote steden, niet tot deze ?gelukkige jongens ?behooren. Op straat wordt hunne opvoeding voortgezet, doch eerie HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. 315 opvoeding die meermalen leidt tot de verbeterings- school of het gevang. Alle heilzame invloed der school wordt langzaani, maar ook zeker, afgebroken en ver- nield. Regelmatig elken dag vereenigen de makkers zich in de eene of andere straat, op dezen of gindschen hoek, om daar te beramen met welke po:atsen en kwade streken men beginnen zal. Al te dikwijls bevindt er zich onder hen minstens 6en kwajong-en, die zijne gansche ople;ding op de of bij ruwe en zedelooze ouders heeft genoten, en die meer dan genoeg kennis bezit om in de school voor verbe- tering opgenomen te worden. De raadgevingen, voor- beelden en lessen van zulk eels bengel moeten nood- zakelijk vruchten dragen. Men begint met voorbij- gangers en huisgenooten lastig te vallen. De burgers zijn er sedert lang aan gewend door de straajeugd gestoord te worden : het wegjagen van deuren en vensters is hun reeds in die mate gewoonte geworden, dat zij al gauw niet beter zullen weten of het hoort zoo. Slechte voorbeelden, onzedige gesprekken, vuige Slechte voorbeelden, onzedige gesprekken, vuige lasteringen en dubbelzinnige liederen hooren en zien de kinderen al te dikwijls bij de volwassenen, en de kleine guiten wachten niet zich dat alles eigen te maken. Men vergeet al te licht clat de kinderen er aan houden te doen gelijk groote menschen. Zij kiezen niet altijd het beste, maar hetgeen gemakkelijkst op te nemen hetgeen in de oogen springt of in de ooren klinkt. De grove scheldwoorden, teekens van spot, bedreigingen. uitdagingen, welke men bij de kinderen nict zoeken zou en die tusschen zweepslag, geroep en geraas weerklinken, slat alles rapen de stadskinderen op, ten grooten nadeele hunner zedclijke vorming. Onnoodig hies bij te voegen dat zij zich haasten dien gevonden woordenschat te gebruiken bij elke gelegenheid, 316 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. Wie zich wil overtuigen in hoeverre do zede- lijke misvorming der straatkinderen geschiedt, hoeft slechts eenige oogenblikken te verwijlen voor de uit- stallingen, waar men, onder den deknaam van kunst, de zedelooste gravuren en boeken ten toon spreidt. De grootste bewonderaars dezer kunstwerken (!) zijn dikwijls de straatbengels. Reeds in de zitting van den Senaat, op io Mei 1882, verzocht de heer senator Lammens den heer minister een besluit te willen nemen, waar- door het verboden werd deze zedelooze boeken en illustration in onze standplaatsen te verkoopen. In dezelfde zitting haalde hij de volgende woorden aan van Fr. Passy : c, Nous cherchons, par l'Oducation de l'ecole, a elever, a eclairer, a fortifier les gene- rations nouvelles. Et par l'education de la rue, it semble que nous n'ayons autre chose en vile que de les pervertir et de les abrutir. Soyons consequents, et ayons done une bonne fois le courage de dire que la rue au moms doit etre respectee ; et parmi les libertes dont nous sommes jaloux, ne craignons pas de compter la liberte d'aller et de venir sans etre constamment en face d'outrages publics a la pudeur. ? Reeds meermalen vroegen onze katholieke dag- bladen dat men maatregelen nemen zou tegen de uitverkoopers van boekwerken en gravuren die strijdig zijn met alle grondbeginselen van zedenleer en wel- voegelijkheid. Of we echter sedert dien tot den gewenschten uitslag zijn gekomen, is te betwijfelen. Dat er verbetering is, is onbetwistbaar. Minister Vanden Peereboom verbiedt dit vuil goed over de grenzen Peereboom verbiedt dit vuil goed over de grenzen te laten komen, de stedelijke raad van Brussel, op voorstel van den heer Wauwermans, laat de uitstallin- gen niet meer toe aan de aubetten der dagbladverkoo- pers. Toch zullen deze maatregelen niet voldoende zijn om het kwaad behoorlijk te keer te gaan. Tot verspreiding van een ander kwaad -- natuur- HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. 317 lijk gevolg van den toestand op onze dagen ?is toch de straat een geschikte werkkring. Meer en meer ontwikkelt zich bij de straatjeugd de kiem van ontevre- denheid en haat tegenover de bezitters en de beschaafde lieden. Dikwijls, bijna altijd, richten hunne handelingen en hunne uitdagingen zich tegen hen, die door hunne geleerdheid, hunnen welstand of hunne werkzaamheid t, zich meest boven den maatschappelijken stand hunner ouders wisten te verheffen. En jammerlijk komt hier nogrnaals het voorbeeld van volwassen lieden. Zekere politieke partijen maken van elke gele- genheid gebruik om in de straat af te dalen en openlijk. hunnen spot en hunnen haat te laten blijken tegen al wat goed en schoon en edel is; tegen overheid, familie, kerk en vaderland. Wij vragen ons af, of er niet een dag komen zal dat het bekende woord : ?Wie de school heeft, heeft de toekomst ?worden zal : ?Wie de straat heeft, heeft de toekomst. ? Men vergeet al te veel dat onze kinderen niet altijd onderscheiden wat goed en wat slecht is; zij begrijpen niet waarom zij niet zouden mogen doen wat hon- derden hun hebben voorgedaan. Het kind moet aan de straat ontrukt worden tot welzijn van het kind, tot welzijn der familie, tot welzijn van het vaderland. In ?Het Volkskind, zijne Opvoeding en zijn Onder- wijs ?schrijft Mevr. Lievevrouw-Coopman : Grotheid is het kenmerk van alle kinderlijke straatvergade- ringen, het kind heeft er de gelegenheid zijne onbe- redeneerde vernielingszucht den vrijen teugel te vieren ; op straat leeren de kinderen tuischen, rooken, vloeken ; en al te dikwijls zijn ze er ooggetuigen van ergerlijke tooneelen, gegeven door dronkaards of baldadige voorbijgangers. En zij besluit : ?Honderden door de natuur goed bedeelde kinderen gaan verloren, worden in verbeteringsscholen opgesloten, omdat zij op straat bedorven werden. ? 318 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. Nog onlangs vroeg men in de Fransche Kamers (I) dat men de kinderen tegen verderfelijke voorbeelden beschermen zou. Wanneer men de lijst nagaat dergenen welke vcor de rechtbanken gedaagd worden, dan is men verwonderd over het groot getal jeugdige misdadigers die elk jaar worden geoordeeld. Volgens de statis- tieken in Frankrijk, is dit getal in een tijdver- loop van zes jaren (1885-189o) met de twee vijf- den vermeerderd, Dezelfde verschijnselen doen zich in meest al de andere landen voor. Reeds dikwijls hebben meerdere onzer Kamerleden, vooral de Heeren Kervyn de Lettenhove en Lejeune de aandacht hunner collega's op den spoedigen aangroei der jonge misda- digers getrokken en er op gewezen Welk gevaar deze groote vermeerdering voor den Staat opieveren kan. Wat zal er geworden uit die lieden, ?die kinderen welke reeds op twintigjarigen ouderdom zoover ontwikkeld zijn als het vroeger de voiwassen booswichten waren. Wel kan men voor hen gevangenissen, tucht- huizen bouwen en ze daar maanden en jaren opsluiten ; toch is het heel waarschijnlijk dat dit niet het geschikste middel is om het kwaad uit te roeien. Een beter middel ware het kwaad bij den wortel aan te tasten om daardoor zijne ontwikkeling te vermij- den. Men onttrekke het kind zooveel mogelijk aan alle invloeden, die nadeelig zijn of kunnen zijn aan zijne zedelijke vorming. En onder die welke de grootste gevolgen hebben mag te recht de straat genoemd worden. Hier hoeft een dam opgericht te worden om het kind tegen dien verderfelijken invloed te vrij- waren. Wel bestaan er een groot getal inrichtingen (1) Si Pon veut proteger, que l'on protege l'enfant contre les exemples d'ivrognerie, d'immoralite, contre l'obscenite des rues. (Aynard, 25 juin, d'ivrognerie, d'immoralite, contre l'obscenite des rues. (Aynard, 25 juin, 1896.) 1896.) HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. 319 van alien aard, die het kind min of meer aan de straat onttrekken; doch alle nemen de arme kleinen slechts gedurende een gedeeltc van den dag onder hunne leiding, zoodat de opvocding van vele werk- manskinderen aan verwaarloozing is blootgesteld, Hoe noodlottig zij werkt bij de opvoeding der kinderen hebben wij hicrboven genoegzaarn bewezen. II. ?Een Kijkje in den Kinderheerd Reeds sedert een vijftiental jaren bestaan in Duitschland instellingen, gekend onder den naam van ?Kinderheime , of ?Kinderhorte ?die voor doel (I) hebben de schoolgaande werkmanskindercn, na het eindieen der klassen, aan den slechlen invloed der straat le onttrekken en ze /evens le Kezvennen aan orde, werkcaamheid, belee/dheid, reinheid, gemanierd- heid, gehoorzaamheid, menschenlicfde,vaderlandsliefde en goa'sdienstzin. Ofschoon er vroeger in een tweetal steden wel jets, in dien zin, voor de arme schoolgaande kinderen werd verricht, is het slechts sedert 1881 dat, dank aan den onverpoosden ijver en de taaie volharding der heeren Jung en Reddersen, deze nuttige instel- lingen eene zoo groote uitbreiding hebben genomen. Doch vooraleer over de geschiedkundige ontwik- keling van den kinderheercl verd.cr uit te weiden, ••••••••••^ (I) Wig vercorloven ons her olgende bepaling te treliken uit eenen zeer belangrnken brief, die Fiau Alinisteliehath von Diiisy ons nit Straatsburg het toekomen : Die Horte verfolgen alle den gemeinsamen Zwcck, die iirmsten Kinder des Volkes in den schulfreien Standen in Sdiutz zu nehmen, and sie innerhalb dieser Zeit mit so vie/ Liebe uric/ Sorilalt erzieheiz als ob es unsre eigenen Kinder waren. Am- die sera Grunde sieht es in als ob es unsre eigenen Kinder waren. Am- die sera Grunde sieht es in unsren Madchenhorten ungefihr aus wie in einer groszeien Familienstube, 320 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. willen wij onze lezers met deze liefda&ge instellingen nailer bekend maken en met hen een kijkje werpen in den heerd. Juist is de school ten einde. De kleine bengels springen lustig dooreen, roepen elkander nog eenige hartelijke woorden toe en dan op weg, de eenen naar vader en moeder, de anderen, deze wier ouders slechts laat in den avond uit de fabriek terugkeeren, naar den kinderheerd. Deze is, evenals moeders keuken, heel eenvoudig ingericht. Eenige lange tafels, eenige banken, eene groote kast, eenige bloempotten, eene kachel, ziedaar al het gerief dat in den heerd te vinden is. In den meisjesheerd ziet het er wel wat prettiger uit en wordt er wat meer van opsmuk en bloemen- kweek gehouden; doch overal vergt men orde en. netheid. Bij het aankomen worden boeken en schrijf- boeken zorgvuldig op de daartoe bestemde plaats geborgen ; en, terwijl eenige grootere jongens de tafels in gereedheid brengen en voor koffie en boter- hammen zorgen, spelen de kleinen buiten op de speel- plaats. Niet zoohaast is alles in regel, of de heerdleider geeft een teeken en elkeen begeeft zich op zijne geeft een teeken en elkeen begeeft zich op zijne plaats. Het is een waar genoegen te zien met hoeveel smaak boterham en koffie worden verslonden. Het lust wel tienmaal beter als men zoo al pratend naast zijnen makker koffie drinken mag. Is het laatste kommetje binnen, zoo wordt aan eenigen den tijd gelaten de tafels te zuiveren en daarna alien vlug aan 't werk voor den dag van morgen. Netjes wordt het huiswerk afgemaakt. Nu eischt de leider stilte, evenals in de school, opdat niet een gestoord worde in het maken van zijn opstel in het oplossen van een vraagstuk. Aan de lange tafels wordt gerekend, geschreven, gelezen, geleerd. Hij die voor de anderen gereed is of die voor de school niets te verrichten heeft, krijgt een leesboek, de kleinen meest een prentenboek. Vele knapen teekenen en schilderen HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPV0EDING. 3 21 gaarne en zulke liefhebberijen worden natuurlijk niet tegengewerkt. Nauwelijks zijn de schoolopgaven afgemaakt, of in de jonge schaar komt leven en beweging. Nu wordt er gezaagd, gesneden, getimmerd, gelijmd, geplakt, gevlochten, geteekend, geschilderd, enz. Allerhande voorwerpen uit bout, karton, doek, papier, worden vervaardigd, waarmede men varier en moeder op hun feestdag verrassen zal. Gedurende het gure jaargetijde wordt er veel tijd aan 't handwerk besteed en het is een lust te zien met hoeveel ijver zich al deze kleine snaken aan het werk hoeveel ijver zich al deze kleine snaken aan het werk zetten om toch maar zoo goed mogelijk een begonnen korfje of een doosje of iets dergelijks of te rnaken. Echter is er in den heerd niet alleen voor het nuttige, maar ook voor het aangenarne gezorgd. Allerlei spelen heeft men bij de hand en een klein beleefd vraagje aan den meester is voldoende om zich eenen geruimen tijd met het dominospel of de bouwkassen te kunnen bezig houden. Hier zit een achtjarige kroezelkop met zijn zevenjarig broertje. Reeds meermalen hebben zij getracht eenen Eiffeltoren gansch op te bouw en en toch gelukt het hun niet. De kleine Frans nevens hen jubelt over de schoone kerk, die hij daar juist met zijne legsteentjes heeft opgemaakt. Heel stil, in gindschen hoek, zit heeft opgemaakt. Heel stil, in gindschen hoek, zit een andere knaap en leest de vertelling van Duimke, die hij gisteren niet had kunnen eindigen. Hij is zeer benieuwd te weten hoe het met dat kleine ventje benieuwd te weten hoe het met dat kleine ventje afloopen zal. VOOr hem zitten twee grootere jon- gens, die heel aandachtig eene natuurlijke historie met schoone prenten doorbladeren. Zij kunnen het maar niet begrijpen dat er op de wereld toch zooveel verschillende soorten van dieren te vinden zijn. Tot afwisseling wordt er niet zelden een spel gespeeld, eene kleine geschiedenis voorgelezen of verteld, een schoon raadseltje opgelost, een vroolijk 322 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. lied gezongen. Te recht zegt men dat het zingen ons in goede stemming brengt en daaruit weet de heerdleider dan ook veel nut te trekken. Soms wordt een nieuw lied aangeleerd, en telkens zingen de kleinen met evenveel lust en welbehagen. In het betere jaargetijde wanneer het weder niet zoo ongunstig is, dan vliegt men naar buiten, verre weg uit het gewoel der stad, in het lommerrijke bosch of in de groene weide. 0 wat een leventje voor de snaken! Zij kenden niets van de omstreken der stad ; ? en nu is niet een hoek-je hun vreemd ; zij wisten niet dat er toch zooveel schoons buiten de stad te zien dat er toch zooveel schoons buiten de stad te zien was en dat men er zich zoo goed vermaken kan ; nu vragen zij niet beter als berg op, berg af, bosch in, bosch uit te loopen, te draven en hier of daar, onder eenen grooten eik, na het weldoende tochtje te mogen uitrusten. Niet elken dag echter besteedt men aan de wan- deling. Van tijd tot tijd wordt de badplaats bezocht; ook voor den hof dient gezorgd. Met doet de jongens waarlijk deugd zoo in de open lucht te mogen zaaien en planten en spitten en delven. Elkeen beijvert zich, op het bed dat hij bezorgen moet, de schoonste groenten en vruchten en bloemen te kweeken, die men in den hof maar vinden kan. Omtrent zeven ure begint de terugtocht naar den kinderheerd. Bij de aankomst wordt nog een vroolijk lied gezongen, eene kleine geschiedenis ver- teld en nauwkeurig onderzocht of alles wel op zijne plaats geborgen is. Nadat godvruchtig het avond- gebed is opgezegd, worden de knapen naar huis gezonden, waar reeds vader en moeder sedert eenige oogenblikken zijn terug gekeerd. In den meisjesheerd wordt eene veel grootere plaats gelaten aan het handwerk en alles wat dochters van den werkersstand kan nuttig zijn. Hoe groot de opvoedkundige waarde van den HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. 323 kinderheerd is, laat zich licht begrijpen. Niet alleen onttrekt hij het arme kind aan den verderfelijken invloed der straat en ontneemt hij aan de ouders alle bange zorgen ; ook voordeelig werkt hij op de lichamelijke en zedelijke vorming van het kind. Hij laat het verwaarloosde volkskind niet afdalen tot op den weg, die leidt tot de verbeteringsschool of tot het gevang; hij vergt het kind vooraleer slechte voor- beelden het van de rechte baan hebben geholpen. Hij wil meer voorkomen bewaren, dan genezen. + III. ?De Kinderheerd en zijne Geschiedenis De gedachte, voor de arme schoolgaande kinderen te zorgen, is niet nieuw. Reeds in het jaar 1828 werd in Darmstadt eene ?Knaben-Arbeits-Anstalt in het Darmstadt eene ?Knaben-Arbeits-Anstalt in het leven geroepen die aan de arme schoolgaande kinderen werk verschaft. In den zomer houdt men zich vooral met hofbouw en in den winter met stroovlechten bezig. De jongens bezoeken het gesticht alle dagen der week van 4 tot 7 ure namiddag. Eene kleine vergoeding wordt hun toegestaan. In 1828 met 6 kna- pen begonnen vermeerderde zich het petal allengs zoo- dat het gesticht in : 183o door 5o 185o door 81 1870 door 173 1876 door 248 188o door 368 jongens bezocht werd. De instelling van Darmstadt alsmede de ?Garten- arbeitschule ?in Weimar en de ?Knabenarbeitsantalt ? in Heilbronn hebben echter voor doel de kinderen zekeren arbeid te doen verrichten tegen vergoeding. Ofschoon deze inrichtingen de knapen aan de straat onttrekken en hen aan arbeidzaamheid gewen- nen, Loch missen zij een hoofddoel : de opvoeding der kinderen. Instellingen van dezen aard moeten 324 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. er vooral naar streven als plaatsvervanger der familie op te treden, en tevens de lichamelijke, verstandelijke en zedelijke vorming van het kind beoogen. Hierop steunde de heer leeraar Schmid-Schwar- zenberg (I) wanneer hij in 1871 den eersten kinder- heerd in Erlangen oprichtte en die hij met den naam c Sonnenblume ?doopte. Spoedig werd zijn voorbeeld gevolgd door den heer Droszbach, eigenaar der vlasspinnerij in Bdumenheinn, die eenen heerd inrichtte ten voordeele der kinderen wier ouders in zijne fabriek arbeidzaam waren. Sedert zijnen dood (1884) wordt de heerd bekostigd door zijnen zoon. Eenige jaren verliepen vooraleer deze nieuwe instelling in grooteren kring besproken werd. In November van het jaar 188o schreef de heer Schmid- Schwarzenberg een artikel in de ?Niirnberger Presse >> over de Erlanger-vereenig,ing en wakkerde tevens de stedelijke bevolking aan in den gegeven zin voor de arbeiderskinderen te zorgen. In Narenberg, bleef zijn oproep dat jaar onbeantwoord. De heer Jung, konig- licher Rat in Munchen, kreeg kennis van dit artikel en was weldra overtuigd van de hooge waarde dezer instelling. Na zich de noodige inlichtingen te Erlangen verschaft te hebben, besprak hij de zaak met eenig-e vrienden; een komiteit werd benoemd en een onder- zoek ingesteld. Uit dit onderzoek bleek dat men tusschen de schoolgaande kinderen 685 moederweezen, 209 dubbelweezen en 902 onwettige kinderen telde. De ouders van 7587 schoolkinderen behoorden tot den werkmansstand. De stichting v-in eenen kinderheerd voor jongens werd dan ook besloten. Hij werd geopend op 24 Mei 1881 met 5o knapen. Nu volgden spoedig een tweede, (I) Hem werd in 1892 een gedenkteeken in Erlangen opgericht. Op het voetstuk leest men : c Schmid-Schwarzenbeig, Begiunder des ersten deutschen Knabenhortes, 1819-1883. ? ersten deutschen Knabenhortes, 1819-1883. ? HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. 325 een derde, enz. zoodat men in 1887 reeds het getal 18 bereikt had. Thans bestaan er niet min dan 3o in de enkele stad Munchen. Weldra volgden Furth, Bremen, Berlijn, Barn- berg, Hannover, Erfurt, Potsdam, Dresden, Gera, Hamburg, Keulen, Stuttgart, Frankfurt, Straatsburg, Nurenberg en vele steden meer. Volgens een onderzoek in 1890 ingesteld op het congres van Leipzig (i) bestonden er dat jaar kinder- heerden in 63 steden : 89 voor knapen, 32 voor meisjes en 5 gemengde ; 65 dezer Horte waren in lokalen der scholen ingericht, 23 hadden gehuurde en 38, eigen lokalen. In 1887 telde men er slechts in 41 steden (54 voor jongens, io voor meisjes, 5 gemengde) . In een tijdverloop van 3 jaren hadden deze zoo nuttige instellingen dus in 22 steden ingang gevonden en was hun getal met 58 vermeerderd. Sinds 1890 is dit petal nog merkelijk aangegroeid. De beweging beperkte zich echter bij Duitsch- land niet. Reeds in 1885 volgde Oostenrijk. Het vorige jaar was in Weenen de maatschappij ?Verein flit- Erziehung and Volksbildung in Wiener-Neustadt ? gesticht. Op eigen kosten zond zij eenen leeraar naar Munchen om daar de stelling te leeren kennen. De ?Wiener Knabenhort ?is dan ook gansch naar het voorbeeld der ?Miinchener Horte ?ingericht. In 1887 stichtte de St-Vincentiusvereeniging van Reichenberg (in Bohemen) twee kinderheerden, waar- van de onkosten gedeeltehjk door gemeente-toelagen (moo fl.) gedekt worden. De stad Praag telde reeds in 1888, vier heerden voor meisjes en drie voor jongens. Andere steden, zooals St-Pollen, Bielitz, Linz, Troppau, Marburg a/ D, enz. hebben insgelijks het werk aangevat. (t) Reeds in 1887 werd te Frankfurt a. M. eene vergadering gehouden door de voorstanders der kinderheerden. gehouden door de voorstanders der kinderheerden. 326 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. In Zwitserland werd de eerste ?Knabenhort ? in Winterthur opgericht. In October 1885 bezochten de heeren Weber (fabrikant) en Wirth (leeraar) de instellingen van Erlangen en Bamberg, om zich inlichtingen daarover te verschaffen. Op aandringen der genoemde heeren gelastte zich het comiteit voor schoolkolonien met het inrichten van twee kinder- heerden (een voor knapen en een voor meisjes). Zij werden nog voor het einde van het jaar geopend. Hun voorbeeld werd spoedig daarop door St-Gal- len, Zurich, Ausserzihl, Basel, Bern, enz. gevolgd. In Denemarken waren het de heeren Hennigs, kabinetsekretaris zijner Majesteit en Graaf Scheel, lid der tweede Kamer, die het eerst de hand aan het werk sloegen en er in gelukten in Kopenhagen kinderheerden onder den naam van Voortzettings- asylen in het leven te roepen. Thans heeft de hoofd- stad van Denemarken reeds zeven heerden die elk stad van Denemarken reeds zeven heerden die elk honderd tot honderd vijftig kinderen bevatten. + Wanneer men nagaat Welke groote uitbreiding deze instellingen in eene tijdruimte van tien jaren hebben genomen, begrijpt men licht hoezeer zij door elkeen werden gewaardeerd. Niet alleen de arme, werkzame bevolking, maar ook de onderwijzers en de hoogere standen zagen met welgevallen deze inrich- tingen ontstaan. Vele ?Horte . hebben reeds milde giften ontvan- gen, zoodat hun bestaan verzekerd is. Vooral de groote fabriekbezitters onderscheiden zich door het toekennen van belangrijke sommen. De zoon van den heer Caesar Scholler, groot nijveraar in Duren, nabij Aken, bestemde eene som van 150,000 mark (187,500 fr.) voor het oprichten van Norte in zijne stad. De heeren Ernst en Flentje liete Norte in zijne stad. De heeren Ernst en Flentje liete HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDTNG. 327 voor hetzelfde doel, de eerste 50,000 (62,500 fr.) en de tweede 5,000 mark. In Frankfurt a. M. kwamen het bestuur 20,000 mark toe uit de kas van Freifrau von Rothschild en 5,000 mark van wege eenen onbe- kende. Bij zijn afsterven liet de heer Benzino, konig- licher Hofrath in Munchen, 5,000 mark aan den licher Hofrath in Munchen, 5,000 mark aan den ?Verein far Knabenhorte ?en de heer Anton Bauer nit Bad-Kissing-en 75,000 mark voor hetzelfde gebruik. In 1885 schonk de heer Dr Konigswarter 1,800 mark In 1885 schonk de heer Dr Konigswarter 1,800 mark aan den kinderheerd te Furth. Ook in Keulen liet de heer Graneberger eene som van 12,000 mark tot het stichten van eenen heerd in het zuidelijk deel der stad. In het begin van 1896 gaf de ?Badische der stad. In het begin van 1896 gaf de ?Badische Anilin- and Sodafabriek Ludwigshafen ?aan het stedelijk bestuur eene som van io,000 mark, dienende tot het oprichten van eenen Knabenhort, met de belofte van het volgend jaar insgelijks eene som van 10,000 mark voor hetzelfde doel of te staan. De Nurnberger Jugendhort bezit een kapitaal van meer dan roo,000 fr. Vele andere rijke giften kwamen de verschillende ?Horte ?toe. Niet honderden maar duizenden en tien- duizenden worden jaarlijks vrijwillig aan het welge- lukken der zaak besteed. Ook de openbare overheden rekenen het zich tot plicht deze liefdadige instellingen te ondersteunen door jaarlijksche geldbijdragen en het afstaan van door jaarlijksche geldbijdragen en het afstaan van lokalen. In sommige steden heeft het openbaar bestuur zelf de inrichting van kinderheerden ondernomen. Wat vooral bijdroeg tot de uitbreiding der ?Kinderheime waren twee omzendbrieven (1883) welke de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken uit Pruisen en Baden aan de verschillende overheden lieten geworden. Slechts weinige dagen na hun verschijnen werden reeds in Munchen door verschei- dene steden inlichtingen gevraagd, o. a. door Berlijn, Bonn, Bremen, Dresden, Erfurt, Frankfort, Milhlheim Bonn, Bremen, Dresden, Erfurt, Frankfort, Milhlheim a/Rh., enz. enz. 328 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. In 1888 werd ook door den heer Minister van Wurtenberg een omzendbrief rondgezonden die sluit als volgt : ?Daar deze instellingen (kinderheerden) de school grootelijks ondersteunen, er toe bijdragen om de ver- waarloozing der opkomende jeugd tegen te werken, de kinderen tot bruikbare menschen opleiden en de gedane ervaringen bewijzen dat zij zegenrijke gevol- gen hebben en eene ware behoefte zijn in onze groote steden, zoo zien wij ons verplicht de inrichting dezer kinderheerden aan te bevelen in die steden waar een kinderheerden aan te bevelen in die steden waar een beter toezicht der jeugd noodig geoordeeld wordt. De overheden zullen niet nalaten de onderne- mingen, in dezen zin, zooveel mogelijk te onder- steunen. ? De zaak der kinderheerden is dus gewonnen in Duitschland. Mochten wij zoo ook besluiten voor ons dierbaar Belgie! IV. ?De Kinderheerden in Belgie. Wie met den toestand der werkliedenbevolking, niet alleen onzer groote steden, maar ook der steden van tweeden rang bekend is, wie van nabij naging hoe de opvoeding van ons yolk voltooid wordt, zal, hopen wij, het nut der kinderheerden niet betwisten. Veel, zeerveel werd er in Belgie reeds ondernomen om de lagere klassen te verheffen. Overal zien wij de private liefdadigheid bijspringen waar lichamelijke en zedelijke smarten te lenigen zijn. Zien wij niet ons genootschap St-Vincentius a Paulo jaarlijks eene som van een millioen uit deelen? Honderden instellingen zouden wij kunnen opnoemen die niets anders dan bet geluk en het welzijn onzer bevolking beoogen. helaas worden, bij ons misschien meer dan HET VOLK SKINT) EN LUNE OPVOEDING. 329 elders, de beste inzichten soms heftig bevochten. Men rekent veel, te veel op den heilzamen invloed der school. Op de vraag : hoe hoog beloopt wel de invloed der school in zake van opvoeding, antwoordt een huidige schoolopziener volgenderwijze : De dag telt vier en twintig uren. De school duurt gemiddeld vijf uren per dag. In de veronderstelling dat de leerlingen twaalf uren met slapen en eten door- brengen, blijven er nog zeven uren aan straat, bosch en wei om te slopen wat de onderwijzer heeft opge- bouwd. Met welk genoegen zouden de kinderheerden door onze werkliedenbevolking onthaald worden! En wie begrijpt niet hoe deze nieuwe installing de eerste, de voornaarnste stap zijn zou en zijn moet om onze zondagpatronages en onze werkliedenvereenigingen te doen bloeien. Konden daarom eenige volksvrienden de hand aan het werk slaan om in onze fabrieksteden kinder- heerden in te richten, zoncier twijfel zouden zij bij de bevolking ondersteuning en help vinden om de zaak bevolking ondersteuning en help vinden om de zaak te doen gelukken. Voor familie, school, kerk en maatschappij kunnen de kinderheerden slechts de heilzaamste vruchten afwerpen. Dat men hier niet inbrenge dat de onkosten der inrichting te groot zijn zullen. Eene jaarlijksche som van 16 a 1800 fr. is voldoende om eenen heerd van 6o a 8o kinderen te doen bloeien. Te meer de opvoe- ding van ons yolk mag niet van eene kluitenrekening afhangen. Trachten wij in elke stad een man te vinden die invloed en wilskracht genoeg bezit om de zaak te bepleiten en den eersten spoorslag te geven, de rest zal volgen. Eene welverzorgde opvoeding voor onze yolks- kinderen is eene eerste behoefte ter oplossing van het ingewikkelde maatschappelijk vraagstuk. Talmen 330 HET VOLKSKIND EN ZIJNE OPVOEDING. wij niet meer en vergeten wij niet wat Duitschlands groote dichter schreef : Wit haben keine Zeit zit zOgetn and zit warten. Noch ist es Tag, da ruhre sich der Mann Die Nacht trist en], wo rnemand wirken kann. ilicencn, Novembermaand, 18 98. Louis ZELS. CHRISTEN IDEAAL (1). eati qui lugent, quoniarn ipsi consolabuntur. Het rijk der smart binnen treden, ?dit rijk waar en liefde en leven hunne diepste, heiligste geheimen vieren, hunne felste strijden leveren, hunne hoogste zegepralen behalen, ?het wereldwijde rijk der smart binnenti eden, dat werd het voorrecht der kunst maar eerst, na dat een God in zijn persoon het hoogste ideaal van liefde en smart aan het kruis had veitoond. De smart is zoo oud als de zonde, en nochtans mag men zeggen, dat hare echte veropenbaring van het kruis dagteekent. Te voren bestond zij wel, maar zij werd niet begrepen ; zij was een voorwerp van schrik en afgrijzen; men kende ze slechts als straf; men had er geen eerbied, geen medelijden, geen liefde voor. In dien eerbied voor de smart, in dit ideaal van 't kruis, in die liefde voor 't sacrificie ligt de grootste gunst, die 't Evangelie van de kunst medebracht. 't Evangelie van de kunst medebracht. Eene nieuwe wereld was, om zoo te zeggen, voor haar geschapen, eene rijke mijn van ingeving geopend; de diepste geheimen van 't menschelijk hart werden nu maar eerst blootgelegd, en, daar de kunst vooral met menschelijkheid te doen heeft, is het Licht te begrijpen 0) Zie Relfort, blz. 292. 332 CHRISTEN IDEAAL. hoe gewichtig de veropenbaring der derde zaligheid voor haar was. Op het voorhof der tijden, was een God verschenen, met de smartenkroon van doornen, het purperen kleed van zijn bloed en van zijn lijden. Hem had men aan het yolk getoond, zeggende : Ecce homo ! - ?0 mensch ! aanschouw in dien God den mensch ! aanschouw u zelven, in uwe ellende, in uwe vernedering, in uwe verworpenheid ! Aanschouw u in uwe smarten en in uw bloedig lijden Heb deernis met uw lijden I Eerbiedig uwe smart! ? En nog was dat niet genoeg : ?Die zelfde God had willen sterven, sterven in de uiterste folteringen van liefde en smart, sterven aan een kruis ! Nimmer zou dat ideaal verdwijnen van voor het oog van 't lijdende menschdom, nimmer zou deze smartgewone aarde ver- geten dat het kruis van Golgotha eens in haar werd geplant. En als of het geheim van hoogst menschelijke liefde in de Godheid nog niet menschelijk genoeg was, verscheen nog een ander beeld nevens het kruis van den stervenden God. ?Eene louter menschelijke figuur, zij, eene vrouw, eene moeder. De Mater dolorosa stond onder het kruis, gereed om het levenloos lijk van haren God-Loon tegen onteering te beschermen. Zij staat er nog, om de kunst onder haren blauwen mantel te verschuilen, om te beletten dat eene valsche spiritualiteit het menschelijke in den christen verniele, en zoo alle kunst onmogelijk in den christen verniele, en zoo alle kunst onmogelijk make. De Moeder der smart is tegelijker tijd de Moeder der vreugd. ?Wie tocli kon deze tweelingskinderen, smart en vreugd, in 't hart des menschen scheiden? Zeker niet de kunst, dit hooger leven. Over hunne verhouding valt veel te zeggen. Onaf- scheidbaar verbonden, worden zij, om zoo te zeggen, uit elkander geboren, en leven van hunnen gedurigen strijd. De vreugd is de oudste, de eerstgeborene, want de smart bestaat alleen uit haar verlies. Dus zonder CHRISTEN IDEAAL. 333 vreugd, geen smart. Maar weldra neemt de smart weer de overhand en wordt, op hare beurt, de moeder eener hoogere, heiligere vreugd. ?Gelijk het leven uit den flood, zoo kiemt ook de vreugd uit de smart. Geene echte levensvreugd dus zonder heilige 'evens- smart. Ook geen echte, eerlijke smart zonder waardeering der levensvreugd. Daarom zaten Jesus en Maria aan het feestmaal van Cana, aan den zinnebeeldigen disch der bruiloft, dit zoetste feest van liefde en vreugd. Daarom bad Maria om wijn. Hier laten wij het woord aan Dr. Schaepman : ?Wij zouden ten slotte weer komen op de vraag of kunst en Protestantisme ooit samen kunnen gaan. De kunst van het Protestantisme bestaat nog niet. De dorre bodem heeft nog nimmer deze heerlijke bloem voort- gebracht. Het ontaarde kloosterleven heeft geeii begrip van den Verlosser op de bruiloft te Cana en verstaat zich allerminst met een Maria die haar zoon toewenkt ?Heer, zij hebben geenen wijn meet- ! ?De wijn der levensvreugd is in het Protestantisme evenzeer verboden als het druivensdp in den Koran van Mahomet. Zonder die levensvreugd echter, zonder dat hemellicht hier in deze aardsche dreven, geene kunst. ?In het katholiek leven vindt het schoonste kind der menschheid, de kunst, de gewilde en geliefde ruimte, de door haar geschapen atmosfeer. Daarbuiten prijkt zij nimmer in voile pracht. ? Zegden wij niet met recht dat de kunst onder Maria's mantel schuilt, daar het Protestantisme, bij voor- keur, het menschelijke in den godsdienst verdoemt, en, om te beginnen, Gods aardsche Moeder verbande ? In korte woorden, de voile veropenbaring van smart en vreugd, de voile veropenbaring van 't mensche- lijk hart. behoort alleen aan de voile waarheid, aan het katholiek geloof. Hoe belangrijk was dan die veropen- baring voor de kunst, die leeft van liefde en smart, van de kennis van 's harten geheim ? 334 CHRISTEN IDEAAL, Bijna ijdel is het daarop te drukken nu dat onze kunst ?en vooral onze negentiende eeuwsche kunst -- doorkneed is met medelijden en smart. Heeft de jongste letterkunde, de Russische, de smart niet tot godsdienst willen verheffen ? Hebben al hare groote schrijvers, Dostdievski, Toergenieff, Tolstoi, haar niet gehuldigd in zuivere meesterwerken, gelijk a het Doodenhuis ? ?een Edelliedennest ? ?Oorlog en vrede ?? De christene kunst leeft van echte vereering der smart. Van het Stabat Mater of tot den jongsten roman, gisteren eerst uitgekomen, hebben de schrijvers geen beteren weg tot het hart gevonden dan den weg der smart. Lacordaire zegde in zijne koninklijke taal : ??Le malheur est le roi d'ici-bas, et tot ou tard tout coeur est atteint de son sceptre. ?En elders : ??Il y a des larmes atteint de son sceptre. ?En elders : ??Il y a des larmes dans tout l'univers, et elles nous sons si naturelles, dans tout l'univers, et elles nous sons si naturelles, qu'encore qu'elles n'eussent pas de cause, elles couleraient sans cause, par le seul charme de cette indefinissable sans cause, par le seul charme de cette indefinissable tristesse, dont notre ame est le puits profond et mystdrieux. D De macht der tranen, de weelde der tranen, wie heeft ze niet gekend? Zij wellen uit dit gevoel van 't eindelooze, dat iedere menschenziel in zich draagt, en waarvan Musset het onsterfelijke vers dichtte : Je ne puis, malgre moi l'infini me tourmente. Hetzelfde gevoel bezielde hem, wanneer hij bekende : Dieu pule, it faut qu'on lui reponde. Le seul bien qui me reste au monde Est d'avoir quelquefois pleur6. Zelfs de heidensche dichters werden soms door dien weemoed geraakt. Zoo het gekende vers van Vergilius : Stint lacrymae rerum ; mentem mortalia languid. Doch waaruit die weemoed, waarom die tranen ? Hoort den grooten Augustinus, hij zal niet anders spreken dan Musset : u Fecisti nos ad te, Deus, et inquie- 'turn est cor nostrum, donec requiescat in tel ) CHRISTEN IDEAAL. 335 Voor het geluk gemaakt van eenen gelukkigen Maker, wendt de ziel zich natuurlijk naar het geluk ; maar de teleurstelling is ook des to wranger. Het is Dante die het zegt. (I) Het is altijd die oude verbroedering van smart en vreugd in het menschelijk hart, in het leven, in de kunst. Ook, al zings Keats zoo streelend als waar : A thing of beauty is a joy for ePer, heeft Musset niet minder gelijk, als hij spreekt : Les plus desespe;r6s sont les chants les plus beaux, Et j'en sais d'immortels qui sont de puss sanglots. Heel de kunst is vol van die smartkreten, uitdrukking der hoogste liefde. Van Shakespeare's Queen Constance : Grief fills the place up of my absent child, tot Vondels Jacob : Och ! d'ouders telen 't kind, en maken 't groot met smart : Het kleine treedt op 't kleed, de groote treen op 't hart, van Dickens' Copperfield tot Conscience's Lambrecht Hensmans, overal heerscht de smart als bijzonder aan- doeningsmiddel, overal acht de kunstbeoefenaar alles gewonnen, wanneer hij tranen heeft doen wellen, vvel wetende dat de tranen een teeken van liefde zijn, en dat de kunst, bij laatste ontleding, eene zaak der liefde is. Doch, in het rijk der smart, mag een genie, als koning, opstaan : ?Het is Beethoven. Anderen hebben de smart gekend, Beethoven heeft door de smart, met de smart geleefd. Zij is zijne muze, de kuische zuster zijner ziel, de in wendige stem zings harten. Waar Dante eene Beatrix vond, had Beethoven tot schutsengel en geleidster : de smart. (t) L'anima simplicetta, che sa nulla, Salvo che, mossa da lieto Fattore, Volentier toina a ciO che la trastulla. Purg. XVI, 88. 336 CHRISTEN IDEAAL . Zij geeft hem die toonen in, die gaan tot in de heiligste diepten der ziel om ze te ontroeren ; zij maakt zijne muziek menschelijk tot in het innigste toe ; Ty verheft het gemoed op zangen, of liever gedachten en gevoelens vol heilige eenvoudigheid en diepgevoelde liefde tot de hoogste hoogten, die het menschelijk genie kan bereiken. En waaruit was die smart in Beethovens hart geboren? ?Uit de grootschheid zijner ziel. Hij ook voelde, gelijk AUgustinus, gelijk Vergilius, gelijk Musset, dat de mensch voor 't eindelooze is geschapen, dat zijn hart te groot is voor deze wereld, voor dit leven. Hij ook haakte naar volkomenheid, en leed van het vergan- kelijke ; hij ook was dorstig naar rijkdom, naar pracht, naar voortduring, en was gefolterd door de ellende, door 't gebrek, door 't gemis. Zijne ziel zocht naar licht, en duister kwam hem plagen. Zijn hart beminde de schoon- heid en moest op te kortkoming spijzen. De liefde was hem verschenen, deze liefde die 't leven is; hij had haar lied hooren klinken in 't diepste zijner koninklijke ziel, in 't heiligste van zijn menschelijk hart, --- en het tijdelijke omgaf hem t' alien kant, hield hem geboeid, verslaafd, omgaf hem t' alien kant, hield hem geboeid, verslaafd, gebonden! ?Dan slaakte hij zijne onsterfelijke smart- kreten, dan wilde hij zich losrukken, vrij worden, vergeten soms, doen gelijk andere menschen, die minder lijden omdat zij minder groot zijn, die de kroon verwerpen, omdat zij vroeg of laa t eene doornekroon wordt ; maar te vergeefs ! ?De smart, die hem gemaakt heeft, die zip genie heeft gevoed, gekneed, gevormcl, de smart, die zijne plaagster en redster is, die over hem waakt en in hem bidt, die smart wil hem niet loslaten, en voert hem hooger en steeds hooger, tot op de heiligste hoogten, waar niets meer bestaat, dan alleen God en de aanbid- dende ziel. Dat vertolken onophoudend de grootsche tonen van Beethovens muziek. Zij is eene enkele, lange, onvertrooste klacht, omdat het geeindigde onvoldoende is; een enkel, smartelijk, hartstochtelijk verlangen naar het onbereik- bare : het eindelooze. CHRISTEN I DEAAL. 337 De aloude vriend van 's menschen hart, het eindelooze, is het, dat in Beethovens hart roept en kermt, klaagt en weent, smeekend om verzadiging en nooit verzadiging vindend. Al wierp men haar alle goederen dezer aarde, alle macht en pracht dezer vergankelijke natuur, alle liefde en schoonheid van alle schepselen, nog zou de ziel, dorstende naar 't eindeloos, roepen : ?Nog ! nog ! ? immer : ?Nog ! ?Daartoe werd ik niet geschapen, maar voor het onbegonnene, het oneindige : God ! ? Men kan andere muziek makers dan die van Beethoven, maar dieper dalen in den afgrond van 't menschelijk hart, hooger stijgen in de verhevenheid der menschelijke ziel, zal aan geen aardschen toondichter gegeven worden. Beethoven blijft vorst op zijn gebied, vorst tot aan der eeuwen skt , want zijn gebied is dat van 't hoogste aardsche leven, veredeld door de liefde, geheiligd door de smart. IV. Beati qui esuriunt et sitiunt justitiam, quoniani ipsi saturabuntur. De voorgaande zaligheid had voor tooneel het innigste des harten, de heiligste geheimen van 't menschelijk gemoed , zij huldigde bij voorkeur de passieve kracht des lijdens. Met de tegenwoordige zaligheid wordt men verplaatst op het breede schouwspel der wereld, in de hitte des kamps, in den vollen dag, den vollen gloed der historie, Welk is die figuur, die hare eeuw beheerscht, die alleen zuiver, fier, onwrikbaar staat, wanneer alles in verrotting, in onkuischheid, in simonie vervalt? Het is een man, een Paus, een heilige, Gregorius de VIP. En 't zij hij to Canossa den trotschen nek des Keizers doe buigen, 't zij hij in ballingschap wegsterve, met de weemoedige woorden op de lippen : ?Dilexi justitiam 338 CHRISTEN IDEAAL. et odivi iniquitatem, propterea morior in exilio (I) ?steeds beheerscht hij al het omgevende door eene onweerstaan- beheerscht hij al het omgevende door eene onweerstaan- bare grootschheid. Hij vertegenwoordigt de zielskracht tegenover het brutaal geweld, den geest tegen het vleesch, het recht tegen het onrecht. Op hem, bij uitnemendheid, mag men de vierde zaligheid toepassen. Ook de kunst kan in de strenge lessen der historie grootsche ingevingen putten. De kunst is immers, gelijk de heiligheid, een hooger leven. Belden streven het ideaal na. Het ideaal der rechtveerdigheid in de geschiedenis huldigen, is de edele taak geweest der grootste christene dichters : Dante, Calderon, Vondel, Shakespeare, Schiller. Wij hebben reeds van dezen voorlaatste gesproken, doch hoe zijn naam verzwegen, waar spraak is van historische tafereelen, van het verheffen der zielskracht tegenover het geweld? Zou gansch eerie rij edele vrouwen- gestalten niet opstaan om ons zulks te verwijten? Waar zijt gij, koninklijke Constance, hartscheurende klaagster, die uwen zoon ?een kind ?uit de klauwen van een monster, King John, zoekt te rukken, die zoo hartstochtelijk zijt, aan eene ontketende leeuwin gelijk, in uwe beroemde tirade : I and not mad; this hair I tear is mine... en zoo statig in uwe stillere smart : I will instruct my sorrows to be proud; For grief is proud, and makes his owner stout. To me, and to the state of my great grief Let kings assemble ; for my grief's so great, That no supporter bat the huge firm earth (i) De rechtveerdigheid heb ik bemind en het onrecht gehaat; daarpm siert' ik in ballingschap. daarpm siert' ik in ballingschap. CHRISTEN IDEAAL. 339 Can hold it up : here I and sorrows sit : Here is my throne, bid kings come bow to it. Act. III. Sc. 1.(t) Waar zijt gij, statige Queen Catherine, die, in Henry VIII, met minder hevigheid en hartstocht, maar even ingrijpend, even aandoenlijk, de rechten van wette- lijkheid en deugd, de koninklijke rechten der ziel, doet gelden tegen de vleeschelijke driften van uw gemaal? Die in uwe nederlaag toch de onsterfelijke macht der deugd, der edele gemoedskrachten doet zegevieren ? ?In u teekende Shakespeare voor alle eeuwen den type der alles overwinnende, alles bestierende zielegrootheid. Niet in vrouwenbeelden alleen huldigde Shakespeare de hooge wet der historie, den rol der Voorzienigheid in de aardsche wisselvalligheden. Al zijne historische tafereelen zijn meesterwerken van onwaardeerbaar belang ?getuige Richard III --- en overtollig is het daarover uit te wijden. Maar sprekende van aandoenlijke vrouweufiguren, mag men Schillers Maria Stuart niet voorbijgaan. Welk prachtig werk ook, dit treurspel 1 Hoe edel, hoe pathetiek is de gestalte der ongeluk- kige koningin ! Hoe hatelijk en verachtelijk komt ons de zegevierende Elizabeth voor ! Hier ook blijft de overwinning aan de zielskracht, gaat de sympathie tot de verdrukte, en men juicht met haar, wanneer de onbe- schaamde vervolgster, ondanks hare wereldsche pracht en macht, toch vernederd wordt voor de vrouwenfierheid van Maria. Vondel moet niet onderdoen voor zijne voorgangers (i) Ik zal mijn smarten leeren fier te zijn ; Want leed is fier, en maakt hem stout die Iijdt. Voor mij en voor de staatsie van mijn leed, Laat koningen vergaren ?leed zoo groot, Dat de aarde stevig, vast, alleen Het dragen kan : hier zitten smart en ik : Hier is mijn troon, waar koningen voor buigen. 340 CHRISTEN IDEAAL. of nazaten, waar het grootschheid van opvatting geldt op historiek gebied. Om met zijn meesterwerk te beginnen, wij worden door zijn Lucifer verplaatst in het begin der tijden, bij het gewichtigste feit in de geschiedenis van 't menschdom : dien val der engelen, die aanleiding gaf aan den val des dien val der engelen, die aanleiding gaf aan den val des menschen. De eeuwige worsteling tusschen good en kwaad, heeft Vondel in zijne verzen even meesterlijk behandeld, als Michael Angelo in zijn grootsch tafereel der Sistina. Bij de twee kunstenaars heerscht dezelfde breedheid van opvatting, forsigheid van bouw, beweging en leven in de groepen. Maar de schilder verwijlt liever bij de sombere, strenge toonen, het helsch bestanddeel treedt meer te voorschijn. Bij den dichter integendeel hebben de hemelsche kleuren, de edele lijnen, het goddelijk licht overal de bovenhand. Men zou zeggen een bovennatuurlijk weefsel van licht en klaarheid, dat doorschijnend hangt over de heele schepping, een doorzichtige sluier, waardoor het oog kan dringen tot op de Godheid zelve. ?Wie is het, die zoo hoog gezeten, Zoo diep in 't grondelooze licht, Van tijd noch eeuwigheid gemeten, Noch ronden ... Bijna onstoffelijk vangt zoo de eerste rei aan, en even hemelsch klinkt de tegenzang : Dat's God. Oneindig eeuwig Wezen Van alle ding, dat wezen heeft! Vergeef het ons; o nooit volprezen ... totdat de twee reien in een smelten in den goddelijken toezang : Heilig, heilig, nog eens heilig, Driemaal heilig ! eer zij God ! Buiten God is nergens veilig Heilig is het hoog gebod. ? CHRISTEN IDEAAL.341 Zulke pazie is boven de aarde verheven en herinnert aan de hemelsche toonen van Dante's Paradiso. Lucifers tegenhanger, de ?Adam in ballingschap ?is menschelijker van opvatting en bêwerking, even grootsch van ontwerp en uitvoering. Moeilijk ware het te bepalen wat, bij Vondel, meest te bewonderen is, van zijne verhevene behandeling der Godheid, of van zijne frissche tafereelen onzer eerste voorouders, voOr den val. De figuur van Eva, bij voor- beeld, is in beide treurspelen geteekend met eene reinheid, eene gratie, eene bekoorlijkheid, die Milton zelf niet evenaart. Zoo heeft men in ?Adam in ballingschap a het tooneel tusschen Belial en Eva : Geluk, o bruid, aanstaande moeder Der eeuwen : heil in d'echte staat. De hemel zij en blijve uw hoeder, De bruidegom uw toeverlaat. De roos en lelie luiken onder Uw voeten schooner op. 0 bloem Der schoonste bloemen... Zoo in Lucifer de verrukkelijke beschrijving der eerste vroll w : Nu blinkt Been serafijn, in 't hemelsch heiligdom, Als deze, in 't hangend hair, een goude nis van stralen. Die twee reuzenwerken van Vondels genie staan niet afgezonderd. Onmogelijk ware het al zijne treurspelen op te sommen. Palamedes, Ghijsbrecht van Aemstel, Maria Stuart, de gansche reeks bijbelsche tafereelen : Jozef in Dothan, David, Saul in de ?Gebroeders ?trekken voorbij in priesterlijk of koninklijk gewaad, in statige majesteit of aandoenlijke gemoedelijkheid, en leveren beelden op, die den geest opbeuren en verfrisschen, de ziel veredelen en verfijnen. Op gewijd en ongewijd gebied, munt de dichter uit door den ernst van zijn genie, zijne diepe kennis des 342 CHRISTEN IDEAAL, menschenharten, zijne grootsche opvatting der levens- worsteling. Zijn gansch theater zou kunnen dienen om de vierde zaligheid in onsterfelijke beelden aanschouwelijk te maken. Nooit misschien kende het tooneel zulke christene te maken. Nooit misschien kende het tooneel zulke christene idealen. idealen. Wij zegden misschien : Inderdaad Calderon wettigt dien twijfel. Bij hem ook heerscht de voile christene opvatting van de wereldaanschouwing, en wel met de zelfde grootschheid en breedheid ; maar in zijne verschei- denheid heft hij meer naar de middeneeuwen toe, dan denheid heft hij meer naar de middeneeuwen toe, dan naar Vondels statige majesteit. Calderons kunst is de echte middeneeuwsche kunst, katholiek tot in den grond, doorkneed met katholieke gevoelens en gebruiken. Het katholiek geloof is zijn element; men voelt dat hij er geen ander kent, dat hij in een land leeft, dat vreemd aan alle ketterij of twijfel is gebleven. Ook beweegt hij zich met losse gemakkelijk- is gebleven. Ook beweegt hij zich met losse gemakkelijk- heid in dogma's en theologie, onbezorgd of men hem begrijpen zal, of liever overtuigd van begrepen te worden door zijne geloofvolle landgenooten. Ook het komiek element, dat in de middeneeuwsche mysterien nooit ontbrak, is bij Calderon aanwezig. Zoo, bij voorbeeld, in de ernstige, bijbelsche autos, speelt het een of ander personaadje den rol van den zot, en herinnert aan deze potsierlijke figuurtjes, die in de gestoelten onzer kathedralen de zetels schragen. Daarin bestaat de grootschheid van dit theater, dat ernstig, overtuigd is, en toch gemoedelijk blijft. Gelijk Dante, kent Calderon de katholieke theologie, het katholiek symbolismus, en gebruikt ze met kwistigen rijkdom, ?getuige daarvan zijne schoone vertalingen der kerkhymnen. Gelijk Shakespeare peilt hij de geheimste diepten van 't menschelijk hart. ?Zijn El mayor monstruo del mondo mag sevens Othello staan als meesterlijke beschrijving der jaloezie ; ?het menschelijk leven, met zijne verhevenheid en gemeenzaamheid, met zijne tragische en komieke zijde, is hem, even als aan Shakespeare, en komieke zijde, is hem, even als aan Shakespeare, CHRISTEN IDEAAL. 343 bekend ; maar in deze bonte afwisseling weet de geniale dichter, op echt katholieke wijze, de hoogere wetten der historie, de hoogste wet eener goddelijke Voorzienig- heid te huldigen en te doen huldigen. Daarin staat Vondel met hem op eene hoogte, maar met minder lossigheid en gemoedelijkheid, met meer statigheid en deftigheid, in een woord meer doordrongen met den geest der Renaissance en hellende naar de majes- tueuze schoonheid van Corneille en Racine, terwiji Calderon heel en al de middeneeuwsche kunst blijft aankleven. Men ziet het : niettegenstaande het verschil in den vorm, heeft eene en dezelfde gedachte de grootste tragieken begeesterd, en deze gedachte was eene christene, eene katholieke ingeving. Het is misschien niet overtollig hier terloops op te merken hoe de grootste genieen in alle kunst- vakken, tot de katholieke Kerk behoorden en met diep godsdienstig gevoel bezield waren. Om ons bij de dichters te bepalen, wie doemt eerst voor den geest op, wanneer men klassieken wil noemen? Is het niet, voor Itali, Dante, de groote theologant ; voor Spanje, Calderon, de priester; voor Nederland, Vondel, de bekeerling ; voor Frankrijk, Corneille en Racine, echt christene schrijvers ; voor het protestante Engeland, Shakespeare zoo doordrongen van katholieken geest, zoo bevriend met katholieke gebruiken en instel- lingen, dat het nog erg twijfelachtig schijnt of hij inderdaad niet tot den katholieken godsdienst behoorde. Tegenover al die namen, komt slechts Duitschland op met Goethe en Schiller. Al deze geniea), al deze meesters der wereld, al deze kneders van den menschelijken geest en van de mensche- lijke taal hebben de rechtveerdigheid in hunne gewrochten gehuldigd en gediend. Zou het daarom niet zijn, dat, volgens het woord des Verlossers, ?al het overige hun toegegeven werd ? ? (Vervolgt.) M. E. BELPAIRE. 1521022EMEME TOKEN EN TOON. (I) OEN Token eene dochter had, wenschte zij, dat het zoo mocht bhjven; ja, ze meende al dat haar wensch waarheid was. Och arme ! Token heeft niet weinig misrekend. 't Is Zondag achtermiddag. De groote kinderen zijn naar de Zondagsschool, de kleine spelen in huis. Token en Toon genieten een rustig uurtje. ?Maar, zegt hij,Token,waarom spreekt gij met ? Is er iets ? >> En als zij hem ernstig beziet en ja knikt, loost hij een En als zij hem ernstig beziet en ja knikt, loost hij een diepen zucht en zegt : ?Wel, wel ! zal dat nimmer ophouden ? ? Hij heeft geenen uitleg noodig : 't is 't oude liedeken. Hij zal nog meermaals moeten zuchten, de arme man. Doch Token spreekt ?Zie, Toon, laat ons maar niet lamenteeren; daar komt toch geen goeds van. Wat mij doet nadenken is dit. Wij moeten vooruitgaan, Toon ! Ik wensch dat onze kinderen 't beter hebben dan wij. >, c Wat, roept Toon, vooruitgaan ! Me dunkt, dat het al wel is, zulken hoop kinderen op to brengen, gelijk wij doen. Vooruitgaan ! Vindt gij, dat ik niet genoeg werk ? Geen enkelen dag verlet ik! Nooit drink ik eene borrel. Mijn plezier vind ik in huis, bij u en de kinderen ; ik bezoek zelfs 's Zondags geene herberg. K< Zwijg, Toon, zwijg ! onderbreekt hem zijn vrouwken. Er is in heel de wereld geen man gelijk gij ! Ik zou het op de daken willen uitroepen, zoo de menschen 't van zelf niet (I) Zie Belfort, biz. 276, TOKEN EN TOON. 345 wisten. Gij werkt genoeg, te veel zeif; maar toch zou ik u van 't arsenaal willen weghelpen, om u nog meer te doen verdienen. ? ?Maar Token, zijt gij nu van uwen draad ? Waar zou ik meer verdienen ? <, Hier in huis, Toon, bij rnij! Ja, ja, lath maar; doch luister, eer gij antwoordt. Ons huis is te klein gewordeii voor den handel in vodden. Wij zouden dat hierneven moe- ten bij huren ; de huisbaas zal tevreden genoeg zijn ons tot huurders te liebben. Dan krijgen wij een grooteren kelder, kunnen meer werksters in gang 'louden, met grootere koop- lieden onderhandelen en zitten ook zoo verne- pen. Ge lacht al niet meer, he ? En nog andere belangen weet ik, die gij alleen kunt verzorgen. Die stootwagentjes, waar de voddenraapsters mede rcndleuren, kosten omtrent de 3o fr. Zij huren die aan zoowat 2 fr. per maand. Zoo w.11 nu eens zelven zulke wagentjes opkochten en ze verhuurden? Dat zou vrij wat meer opbrengen, clan Antwerpsche loten! Gij kondet die op de standplaats voorzien, er. lierstellen waar 't noodig is. Gij kondet tiler in huis over de werksters het oog houden, en Gij kondet tiler in huis over de werksters het oog houden, en geloof me, meer zoudt ge verdienen, dan op 't arsenaal! ? Wel, gij heks ! lacht nu Toon, ik geloof dat gij alweder gelijk hebt! En op het bewijs, dat Token gelijk heeft, moet Toon niet lang wachten. Hij wordt een aanzienlijk burger, cell ware koopman... de menschen zeggen dat hij eraan kan. Hij glim- lacht dan eens, maar ontkent het toch niet. Token staat nog altijd aan 't hoofd van de zaken, maar hij is de eerste uitvoerende minister. Hij speelt timmerman, schrijnwerker, smid, opzichter, humbaas, ontvanger, raadsheer, en wat niet al! Maar als 7,(ider overtreft hij al zijne bedieningen. In zijne jongens weet hij iederen aanleg te onderscheiden. Hij weet hun den stiel aan te wijzen, en ze op te leiden tot den arbeid, waaitoe zij bekwaamheid hebben. Wie een teekenstift kan houden, moet op de teekenschool; alien volgen de avondlessen en zondaglessen. En niets merkwaardigs gebeurt er in de stad, niets, waaruit wat te leeren valt, of Toon gaat er henen met zijne zoons. 's Zondags is heel de dag op voorhand geregeld. Van vroeg in de Lente tot laat in den Herfst begint de Zondag met Gene zwempartij ; want kleinen en grooten zwemmen gelijk de ratten. Wandelinpn, bezichtiging van. muzeums, gebouwen of groote 346 TOKEN EN TOON. werken, volgen op de hoogmis: niets dat zijn jongens den geest kan openen, verwaarloost Toon. En daarom gaan zij alien zoo vooruit en warden ze zulke kleppers. Maar daartusschen in : ?Een kerstenkind bij Token ! \> De menschen schokschouderen, of zijn verwonderd dat het jongste reeds Pieicii maanden oud kan zijn... Toon heeft er ditmaal een borreltje op gezet. Hij heeft antlers geen last meer met de peters : de oudere kinderen kunnen nu gevoeglijk clit ambt vervullen. Hij gaat ten stadhuize met zijn trouwboekje om den boorling te laten opschrijven. ?Ja, zegt de klerk al twijfelend, ja... maar gij ziet toch, dat uw boeksken vol is ! Er is maar plaats voor tien, waar ga ik dien elfden opschrijven? Hij kon er nog wel bij, bier onder aan 't bladje, maar... er komen er misschien nog, niet waar? ?Wat zijn dat voor grappen! valt Toon uit, en hij wordt waarlijk rood van kwaadheid. Maar plaats voor tien? Zou dan een ordentlijk mensch niet meer dan tien kinderen mogen krijgen ? 't Zijn mij bier de mannen op het stadhuis ! ? Maar de klerk komt terug met een tweede trouwboekje; zoo is toch alles in orde. En niet alleen voor Ilr t i dient dat trouwboekje. Neen, neen, zoo ver komt het, dat op den duur op Toons een meisjesnaam staat met zeven jon- gensnamen voor en zeven jongensnamen arhter. En zoo ge twijfelen mocht, ziehier de namen : joannes, Franciscus, Jozef, Edmond, Stanislas, Petrus, Leopold, Maria, Hendrik, Frederik, Paulus, Antonius, Andreas, Gregorius, Philippus. Sla daar nu de hander maar voor bijeen, en vraag hoe- lang het duurt, eer moeder Token al hare kinderen samen geroepen heeft. De praktische mensch weet voor alles raad. De namenlijst thuis is vrij wat korter dan op de plechtige stad- huisboekjes. Aldus klinkt het : Jan, Frans, Jef, Mon, Stan, Peer, Pol, Mie, Rik, Fritz, Pauw, Toon, Dries, Goor en Flip. Is dat nu zoo schrikkelijk? Maar ik noem Flip en vergeet zijne geschiedenis te vertellen. Met meer angst dan naar gewoonte werd zijne geboorte verwacht. Zoo 't weer een zoon mocht zijn, dan was de koning voor de tweede maal peter. Dat zou wat zeggen ! Waarschijn- lijk is 't nooit te voren gebeurd. En ja, daar klinkt het : ?Een jongen, een jongen! ? Gauw een telegram naar den koning! Heel de stall is vol TOKEN EN TOON. 347 van het nieuws ; 't wordt in alle gazettch vermeld. Maar wat de gazetten niet vermelden, is het antwoord van zijne Majesteit! Daar weten de geburen wel jets van. Ze mogen alien het schoone bronzen borstbeeld van Leopold II komen bewon- deren, dat hij genadig zcnd aan de ouders van zijn tweede petekind. Het zal heel hun leven prijken op de schouw van hunne schoonste kamer. Maar wat de geburen zoo max als iemand anders weten, is, dat met dat beeld een gesloten omslag werd besteld aan Toon, bevattende een papier ?een papier, ja, dat hij al seffens bij zijne vrouvi ging aflezen. 't Was ee:i _lukwensch en... nog wat daarbij, dat Token de handen ineen deed slaan en zeggen deed : Wel, Toon, nu zijn wij er uit! Nu kunnen wij al seffens gaan bouwen ! ? Over dat bouwen, later. Het jaar waarop het gelukskind, Philippus, geboien werd, is ver van ten einde. rijke men- schen, die u verveelt, omdat uw eentonig, gemakkelijk leven zoo heel en al van afwisseling verstoken blijft, luistert, of ge geen reden hebt om Token te benijden. Nog is het kerstenkind in de bussel, en er dient al gezorgd te worden voor Miekens eerste Communiefeest. Want feest moet het zijn. Token houdt er aan, dat zulke gebeurtenissen plechtig gevierd worden, in den huiselijken kring Geen overlast, geene beslommeringen brengen Naar van die gedachte af. En het geluk, op lien eenen dag gesmaakt, loont dan ook rijkelijk hare moeite. Maar nauw is het genoeglijke feest voorbij, of daar komt angst en kommer der ouderen hart bestormen. Stan moet loten dees jaar! ?Maar hij zal toch met opgaan, zegt Token, hij zal geen soldaat worden, mijn jongen. 1k vrees te veel, dat hij bedorven terugkome ; er is daar te veel gespuis in 't Leger ! ? Nu, gelukkiglijk, hij lot eruit. Maar, zoo ze dezen zoon al behouden mogen, een andere zal hun ontstolen worden ; en dat door twee guitige meisjesoogen, die hem in 't net der liefde weten te vangen. Jan, de oudste zoon, is bakkersgast bij eerie weduwe. Hij is daar in weinige jaren goed vooruit gegaan. De bakkerij der weduwe Cremer beleeft een altijd klimmenden bloei. Toon beweert, dat het aan zijnen zoon te danken is, die dat soort van nieuwe suikerbroodjes bakt, welke op geen enkel koffievisiet nog mogen ontbreken. 't Kan wel zijn ; want om geeaen prigs zou de weduwe haren meestergast 348 TOKEN EN TOON. laten gaan! Maar 't wordt zoo dikwijls gezegd : waar de eer en de roem is, daar is ook 't gevaar ! 't Is weer Zondag namiddag, de eenige tijd, waarop er bij Token en Toon een geheim verhoor te bekomen is. Dan zitten ze samen in de huiskamer, bespreken en regelen alles, maken hunne plannen, hunne ontwerpen klaar... Jan komt onverhoeds binnen. Hij keert en draait, opent, en suit eene kas, verzet een stoel ?Wel, jongen, wat is het ? ?vraagt Token, die in 't gemoed van hare kinderen leest, als in een open bock. ? moeder... ik zou u wel eens moeten spreken, u en vader, over iets bijzonders. ? ?Dan zou ik maar seffens beginnen ? voegt hem Toon toe. ?Ja, vader, ziet ge, ik kom ik stillekens bij jaren. Zes en twintig... Men is dan geen kind meer. Ik heb al eens gedacht... ? ?Dat ge op uw eigcn kosten eene bakkerij zoudt willen in- richten ? onderbreekt Toon, daar het toch zoo langzaam vooruitgaat. Geen slecht gedacht, jongen ! naar gasten of leerjongens moet ge niet zocken, die kunnen wij u wel be- zorgen. ? ? Neen, vader, neen, zoo meen ik 't niet, zegt Jan, mijne bakkerij is al in regel. Ik zou uwe schoone centjes niet willen wagen aan 't inrichten van eene nieuwe. Ik heb alles voor niet, zoo ... ge mij trouwen laat ! ? ? Ziet ge, Token, roept Toon, verontwaardigd, daar begint het spel! Ter nauwernood beginnen onze broodwin- ners wat thuis te brengen, of ze ‘liegen 't nest uit. Hij had al tang moeten weg zijn uit lien winkel. 'k Heb het gezegd ! Och toe! vezelt Token, gij hebt het immers ook gedaan! ? En den jongen, die, uit schrik, zich heeft omgekeerd en met zijnen neus tegen de ruit is gaan staan, roept ze toe : ?Hoor, Jan, gij hebt het zoo slecht niet voor ! Eene eenige dochter, eene schoone broodwinning... Maar zeg eens, wat denkt hare moeder erover? ? En Jan krijgt al zijnen moed terug en spreekt nu ferm door : ,< Wel, rechtuit gezegd, het heeft bij haar nog al inoeite gekost 't begin. Maar wat kan ze anders wenschen dan haar Fanieken gelukkig te zien ? Hoor, zegde zij, omdat gij een brave, werkzame jongen zijt, die mijn Fa- nieken gelukkig zult rrtaken, wil ik toegeven. ?En ik TOKEN EN TOON. 349 zegde : ?Reken daarop, gij zult u niet bedrogen vinden! Dat ik braaf ben, dat heb ik aan mijne ouders te wijten; die hebben rnii van jongs of deftig en eerlijk opgebracht. 1k zal het voorbeeld van mijn vader volgen ; dan kan Fanieken met niemand gelukkiger zijn dan met min >> Toon kucht eens even. Hij zict al bijlange zoo zuur niet meer. En nu Token hem aanstoot en zegt : ?Laat ons dan onzen Jan gelukkig maken en ja ?weet hij er niets meer tegen in te brengen. Hij drukt de hand van zijn jongen, en die valt moeder aan den hals en snikt : ?Dat hebt ge niet voor niet gedaan. Dat zal ik u vergoeden, moederken lief ! , Zoo is het beslist. Nog meer uitleg wordt gevraagd en gegeven. Jan prijst zijne bruid, als van deftige afkornst en als hebbende een rond fortuintje! Dc looze gust! Hid weet wel, dat hij bier niet van blozencle kaakskens en van vriende- lijke oogjes moet spreken. lijke oogjes moet spreken. En eer het oar ten einde is, dat zelfde jaar van des konings tweede peterschap en van Mariekens Eerste Communie, en van Stalls loting, eer dat jaar rut is, heeft Token eene schoondochter! Geluk er me\e, Token! Nog eens Zondag namiddag! Weclerom zetelen Token en Toon in hunne verhoorzaal. Een hoer is met hen, die op tafel teekeningen en plannen uitrolt, en hen inwijdt in de moeilijkheden, welke grondplan, en doorsnee, cn voor- en achtergevel (alles in 'linen cn trekken voorgesteld) aanbieden. Maar Token heeft het gauw op en helpt bet Ilan Karen man uitleggen. Ondertusschen wordt er gefluisterd in de geburen. Zou 't nu toch waar zijn ? leder weet, dat Toon een aanzienlijk stuk grond gekocht heeft in eene der nieuwe straten van de stall. Maar dat hij bouwen gaat, een eigen spekspaan nieuw huis bouwen, wie hadde zulke Bingen ooit durven clenken? En 't moet toch waar zijn; die heer, die bij hen is, en die vroeger al menigen keer hunnen drempel betrad, is een bouwmeester en aannemer; hij is bier allerbest ge- kencl! En de vrouwen besluiten, dat ze nu zekerheid willen hebben, dat ze Token zelve zullen aanspreken aangaande 't nieuwe huis. Maar vandaag wordt hun de gelegenheid niet gegund hunne nieuwsgierigheid te voldoen. Al is de heer weg met 3.50 TOKEN EN TOON. zijne plannen, Token en Toon blijven in onderhandeling. Er zijn eenige punten te bespreh-en, waarover ze 't niet geheel eens waren. Onder andere, de plaats voor 't sorteeren. Toon beweeit, dat dit, even als vroeger, in den kelder kan gebeuren. Token spreekt hem tegen, en hare pleidooi is vol warmte en overtuiging. ?Neen, Toon, neen ! zegt ze, ik kan het met verdragen dat die jonge meisjes in eenen kelder zitten. Denk Bens, zoo ons Mieken eene van hen was ? Zij moeten eene groote plaats hebben, waar licht en lucht inkomt; nog erg genoeg hebben zij het dan met den vuilen reuk en het harde werk. Zeg het dan met den vuilen reuk en het harde werk. Zeg niet : Wij doen genoeg met voor onze eigene kinderen te zorgen. Neen, Toon ! dat is niet genoeg. Ook voor ander- mans kinderen moeten wij zorgen, als wij kunnen. Zie eens, dat arme Netteken van de Vliersteeg. Alle dagen staat het daar tegen den muur geleund. Hebt ge nooit gezien, als ge de deur opent, 's morgens, hoe mager en bleek het wordt ? Het gaat, och arme! zijne zuster na ; 't is de dood in burgerskleeren ! Ik steek het al dikwijls wat toe : een goeden boterham en een glas bier; maar dat kan niet hel- pen. Ik heb al eens gezegd : ?Netteken, het werk is te zwaar voor u; ge zoudt moeten thuis blijven! >> Maar dan antwoordt ze : ?Ja, Token, en NNie zal dan mijnen kost verdienen ? ?Een arme mensch is toch dikwiils een martelaar! En daarom, Toon, moeten wij voor hen zorgen. Ik ben En daarom, Toon, moeten wij voor hen zorgen. Ik ben ook arm geweest. Dat zal ik nooit vergeten, al werd ik zoo rijk als 't water diep is. Neen, die dagen vergeet ik nooit, als we, moeder en ik, soms heel vroeg slapen gingen, om toch maar het knagen van den honger niet te voelen. Een mensch moet hart hebben, Toon ! >> En Toon denkt : ?Ja! maar geen mensch op de wereld heeft zulk hart als 't uwe ! >> En hij voelt het zijne geheel verweeken. verweeken. Token en Toon zijn aan 't verhuizen. Geen mensch in de buurt, of hij is al eens, 's Zondags, Tokens nieuw kasteel gaan bewonderen. En zij vinden Beene woorden om er de schoonheid van te beschrijven. ?Nu zult ge gauw uwe vroegere geburen vergeten ! 3. voegt franke Beth Token toe. Maar Token schudt het hoofd en zegt : > De voddenraapsters vinden 't nog al wijd om hunne TOKEN EN TOON. 351 wagens te halen 's morgens Want Toon heeft tegenwoordig over de dertig wagens te verhuren Toch zal niet 6ene elders gaan met hare klandizie. ?Naar men goed is blijft men, ? zeggen ze alien. En hunne getrouwheid wordt hun geloond. Nauw is de nieuwe woon in orde, of alien worden verzecht op een groot feest; de klanten en bedienden, vodderaapsters en sor- teersters, komen het huts inhuldigen (begieten, noemen zij dat) met chocolade. Voor de suikerkoekskens heeft bakker Jan gezorgd. Of het een vrolijk feest is ! Ge moest ze daar eens zien zitten aan tafel, al die dames en juffrouwen! Nooit zoudt ge denken, dat ze 't minste uitstaans met vodden hebben. Hun gelaat schittert van reinheid, ?als ze zich eens was- schen, weet ge, dan zien ze niet op wat zeep of wat geweld. Hun hoofd staat in de krul en niet een haarken ligt verkeerd. Die zijn trouwkleed nog heeft, haalde 't voor den dag; de anderen hebben splinteinieuwe katoenen jakjes aan en geruite katoenen voorschooftn, die nog in de vouw staan. Menigeen heeft voor dezen heuglijken (lag haor )(),7(/' uit den berg van barmhartigheid gehaald Lange oorbellcn uit den berg van barmhartigheid gehaald Lange oorbellcn en uitgewerkte brochcn schitteren allcrwege. Token en hare dochter Mieken gaan rond, met gedurig opnieuw gevulde schenkpotten chocolade. De suikerkoeken zij n op de tafels gestapeld in bergen En komplimentjes worden cr op de tafels gestapeld in bergen En komplimentjes worden cr niet verkocht : <, Het staat cr om te eten' heeft Token gc- zegd. Zij heeft, och arme 'al weik genoeg met het inschcnken : zij en Micken hebben geen oogcnblik rust : het zweet staat zij en Micken hebben geen oogcnblik rust : het zweet staat bun op voorhoofd en wang,n; maar dat bclet toch niet, (IA ze mede schetteren en lachen. Haddet ge maar een dochter meer, niet waar, Token? roept Netteken Pluim, dan zoudt gt: 't zoo di uk met hebben! ? dat kan nog komen ! antwoordt vieze Ttien in dat kan nog komen ! antwoordt vieze Ttien in Tokens plaats. men moet nooit den mood opgeven ! En alien aan 't lachen, aan 't lachen! ?Ja, ja, schreeuwt fianke Beth, die overal Naar woord weet te doen. Spoed u maar, Token ! of ge WO nog met al uw mannevolk alleen zitten... Die Mijnheer uit den kruide- nierswinkel, die kan toch wei vriendelijk pinker, he Mieken? ? En Mieken loept de deur uit, zoo rood als een krieksken. En Mieken loept de deur uit, zoo rood als een krieksken. Wat wil die Franke Beth nu zeggen ? Ei ! wat frank stuk, die Beth! En waar haalt ze 't toch ? 352 TOKEN EN TOON. 't Wordt stillekens laat. Er is al gezongen van : Vivat onze To en ze mag er wezen! Vivat onze To en ze mag er zijn ! Hip, hip, hoera ! hoera ! hoera! 't Ware tijd dat de gasten huiswaarts keerden ! ... Zij wachten misschien naar een druppeltje must?.. Maar dat krijgen ze niet ! daar wil Token niet van hooren : geene walle- bakkerii in haar huis. Het kostte niet weinig moeitc en last, eer de nieuwe woning en de vergroote handelsinrichting heel en al in regel waren. ?Wij zouden bijna eenen klerk moeten nemen! ?had Toon al eens uitgeroepen. Stielmannen had hij genoeg aan zijne zonen, en kierken hadde hij er ook wel tusschen gevonden maar 't scheen later, dat die geleerde bollen wat anders in hun schild voerden, dan voddenhuisklerk te worden! Nu, alles is eindelijk geschikt en geordend op zijn best. ?Nu zullen we wat rust gaan hebben, zegt Toon. ? Hij is juist de huiskamer ingekomen, waar Token aan den naad zit. ?Gij antwoordt niet, Token? Hemel! wat is dat! ?Want ja, hij ziet het wel, 't. is aan haren kindskorf, dat Token werkt. ?Gaat ge hem weggeven, Token ? 't Is misschien voor onzen ?Gaat ge hem weggeven, Token ? 't Is misschien voor onzen Jan ? ... >> Maar Token blijft al zwijgen, en ziet eindelijk eens omhoog, en schudt haar hoofd, en zegt : ,K Neen, neen; niet voor Jan ! voor ons! ? << 't Is God geklaagd! ?roept Toon en, met de handen in zijne haren, loopt hij de deur uit. Token zucht eens. ?Dat mannevolk leert toch nooit geduld en onderwerping! En dat biijkt maar al te waar, wanneer er zekeren dag een geroep rondgaat. ?Token heeft eenen tweeling! Twee meisjes ! ? Toon kan er maar niet over; hij staat als versuft en versla- gen. Token moet hem aanzetten de kinderen een kruisken en een kus tot welkomsgroet te geven. c Dat zet er nu de kroon op ! D mompelt hij. ?Wie weet, man, fluistert Token, of gij de profeet niet speelt, ache twee meisjes waarlijk de steun en de vreugd van onzen ouden dag niet worden ! ? TOKEN EN TOON. 353 joze fa en Celine, of liever,Feken, en Ceken, moeders hoop zijt gij, en moeders Benjamins. Zoudt ge kunnen hare verwach- ting te leur stellen ? ?Och ! zegt iernand, zoover gekomen met lezen, och ! wat onniogelijke dingen ! Zeventien kinderen en dan tweemaal opvolgend zeven jongens. En al dat geluk en al dien voorspoed, en niets dat tegengaat ! och ! wat onmogelijke dingen ! ? Ik moet mij verdedigen, of liever, ik moet de waarheid ver- dedigen. Wat de kinderen betreft, ga zien ten stadhuize van Antwerpen, gij zult er de lijst vinden, zooals ik ze aangaf; maar... nevens vier van die namen, staat er : overleden den ... Hoe gaarne nevens vier van die namen, staat er : overleden den ... Hoe gaarne ook zou ik in onze bedrijvige Scheldestad u straat en nummer aanduiden ! Dan kondet ge zelf Token gaan opzoeken ! Maar zij houdt aan geen roem of faam. Die schoone dingen vertaalt zij met de veelbeteekenende omschrijving : op straw' gebracht worden. Token wil niet op straat gebracht worden! Dus moet ik zwijgen. En wat betreft al dat geluk en dien voorspoed, weet, dat die niet onvermengd waren. Weet, dat Token en Toon hun deel hadden van smart, en angst en droefheid. Noch ziekte, noch dood bleven buiten hunne woning. Zwarte, droeve dagen hebben zij doorleefd : die zendt de Heer over ieder huisgezin. Ook in het dagelijksch leven ontbrak het Token niet aan kommer en overlast. 't Is geen spel zeventien kinderen groot te brengen en te zorgen, dat onder dien hoop niet 66n zich misloope. Ook de voorspoed kwam niet alleen. Dagelijks gedwongen zijn met gemeene straatleursters om te gaan, hunne grofheden en onbeschofte spreuken met onbewogen gelaat aan te hooren, hunne genegenheid te winnen, zonder hunne slechtheid goed te keuren, dat alles vraagt beleid en overtuiging. Maar Token had moed en vlijt en iever. Token kwam alles te boven. Dan ook lustte het mij bij het blijde te verwijlen, en het droeve in de schaduw te laten. Is er niet reeds genoeg zwart- galligheid en ontmoediging in de wereld? Waarom dan nog met het verhalen van meerder droefheid de lezers ontzenuwd ? Er wordt tegenwoordig genoeg zwart gebrouwen. 1k vvilde doen zien, dat achter de wolken de zon toch schijnt ! Heb ik het getroffen ? Neen ? Weldan ! zie bier nog een blijde dag uit Tokens leven, de gelukkigste dag misschien, dien de Hemel haar gaf. 354 TOKEN EN TOON. 't Is morgen, en vroeg nog, en toch staat Token reeds vaardig op hare kamer, gekleed in zijne en fluweel. Zij helpt Toon den nieuwen zwartlakenen frak aantrekken en handigt hem zijn gouden uurwerk over met de zware gouden ketting een geschenk zijner kinderen. Feken en Ceken zijn al eens komen vragen, of ze moeder van dienst kunnen zijn. ?Ze zijn alternaal daar ? hebben ze gezegd. En moeder heeft eens vriendelijk geknikt, maar niet gesproken; haar hart is te vol... Daar komen de rijtuigen voor de deur stilhouden. ?'t Is tijd, Toon, zegt Token, koin nu ! >: En zijlie met hun tweeen, en Feken en Ceken daarbij, stijgen in 't eerste rijtuig ; de andere kinderen en schoon- kinderen in de volgende. Naar de kerk rijden zij en worden gelmerd op het hooge koor. Schoone tapijten liggen daar en. 't glanst er van luchter- en kaarslicht. Het orgel gaat aan 't zin- gen en ... een jonge priester wordt naar 't autaar geleid. gen en ... een jonge priester wordt naar 't autaar geleid. Mijn Pol! mijn Pol! snikt Token. Dank U, Heer, dat Gij me dit beleven laat! En, ja, Pol, de kioon, de glorie van het huisgezin, Pol doet heden zijne eerste mis. Hij, met eigen hand, bleek van ontroe- ring, en bevend van zaligheid, hij reikt aan zijne ouders en broeders en zusters, het hcilige levensbrood. 0! wat tranen worden daar gestort Reine, onschatbate tranen van heilig geluk, die de cngelen in gouden schalen den Heer aanbieden. Zalig deger.en, die 't gegeven is er zulke te weenen! Ook al de aanwezigen weenen uit louter medegevoel : de kerk is te klein om al de vrienden en belangstellenden plaats te gunnen; en als de dienst ten einde is, en Token en Toon, gevolgd door al de hunnen, in stoet de kerk verlaten, clan gaat daar een gemompel op van goedkeuring en blijdschap, dat alleen de plechtigheid der plaats onderdrukken kan. En er wordt gefeest vandaag! En de armen varen er goed bij I Deel maar uit! zegt Token, niets is er vandaag te vecl! ? En als ze met Pol en met vader alleen is, dan gecft ze voor goed haar harte lucht. Zie, mijn jongen, zegt ze, nu mag ik sterven; want het g,rootste geluk, dat op aard is, heb ik beleefd. En van al mijne kinderen ben ik zeker : gij zult op hun letten, beter en liefde- rijker dan ik het doen kan. En wil er een den slechten weg op, gij zult tot hem gaan en zeggen Zijt ge vader en moeder TOKEN EN TOON. 355 vergeten en al wat ze deden voor ons? En van u zullen zij de vermaning aannemen. Wij belasten u met die taak. ? ?Och! antwoordt Pol, het zal zoo zwaar niet zijn, mijn moederken, dit ambt, dat gij mij oplegt. En daarbij zult ge 't zelve nog Lange jaren vervullen, gij en vader! Maar te lang reeds zijn ze uit de feestzaal weg. Feken en Ceken, de lievelingen, komen ze alle drij dagvaarden. Nauw treden ze binnen of luide klinkt het bun toe : Zonder vaderlief willen wij niet wezen! Zonder moederlief willen wij niet zijn ! Een machtig koor, waarin nochtans geene andere stemmen klinken, dan die van kinderen, schoonkinderen en kleinkin- deren. Een machtig koor, dat, ja, tot in den hemel weerkiank vindt ! Want, al heeft moeder haren uitverkoren zoon op dien schoonen dag met het ouderhjk ambt bekleed, het schijnt toch, dat ze 't hier op aarde to goed vindt, om zoo !mar seffens te sterven. Jaren komen en gaan en... Token en Toon zitten als gelukkige oiikens bij malkander, in de eens zoo wel gevulde huiskamer. Al de zoons zijn tot staat gekomen. Sinds lang ook maakt Mieken dien beer uit den kruidenierswinkel gclukkig, then. waan an franke Beth over vele jaren sprak. En Tokens N,00rzegging na de geboorte der tweelingen is volbracht. Zij zijn hunner oncicrs steno en vrcugd! Vader en moeder weten 't wel hunner oncicrs steno en vrcugd! Vader en moeder weten 't wel die twee zullen zij nooit moeten afstaan. Zij hebben het immers bekend ? Moeten ze eens bonne ouders verliezen, dan willen ze niemand tot bruidec,om dan Onzen Lieven Heer! /. In den huwelijken staat is ci anciers ook wel geluk te vinden, kinderen! zegt Toon en hij beziet zijn Token in haren leunstoel. aan de andere zijde van het vuurken. ?Ja, zegt Token, dat is zeker ! Maar beter is beter ! Doet gijlie maar uwe goesting, kinderen. Gij zult is geen geval slecht varen : \Vie zijne ouders lief heeft, die zegent de Heer ! varen : \Vie zijne ouders lief heeft, die zegent de Heer ! Nu gij, socialisten en anarchisten, gaat het ook zoo toe in uwe huishoudens ? Neen, want gij verguist de heiligheid van 't huiselijk Leven. Gij werkt het tegen, dat slaven en streven om vooruit te komen in de wereld, om kinderen in eer en deugd vooruit te komen in de wereld, om kinderen in eer en deugd groot te brengen. Onder uw beheer hadden Token ea Toon, 356 TOKEN EN TOON. hun doel niet kunnen bereiken ; zij handen hun levensdroom niet vervuld gezien. Hunne kinderen waren geene van die deftige, eerlijke burgers geworden, regel en tucht toegedaan, die de kern uitmaken van onze onverdorven burgerij. Gij halt het hun ontroofd, hun zuurgewonnen geld, en 't verdeeld tusschen honderden. Het ware in de handen gekomen van allerlei gespuis, van dronkaards en slempers, van luiaards en verkwisters. God behoede dat ooit uw onmenschelijk stelsel de bovenhand krijge! Antweipen, Februari 1896.HILDA RAM. 444ctc?rmtan IIMONIIIIIIONOWINOMMOMMINVIMMNIP Ix . v V iiftigiarig pritottvocilap ell Wirtz'. ttuintigiarig 4 trber oamfit ft dutratin VAN DEN Weleerwaarden Heer R. De Smet. ?...-sznaSIP 31t6tthroon De Smet heeft eene kroon gesmeed ? Een gouden kroon van jaren... Wel hem wiens levensarbeid weet Een kroon als h ij to garen ! Wij weten 't wat hij stichtte en deed In 't vruchtbaar priesterleven; De Smet heeft kostbaar goud versmeed.. Hem lof en eer gegeven! Wie de eer verdiende, de eere haal'... Viert hem in jubelvreugden! Hij smeedde 't koninklijk metaal Van hooge priesterdeugden. Waar is 't dat hij de goudmijn vond?. In 's Heeren heilig Harte, Het liefdevlammend Hart, gewond Van diepe liefdesmarte, 358 JUBELKROON. Hij drong de voile goudmijn in Die toegang biedt ter zijden, (i) En groef er hedge menschenmin En kracht, your God to lijden. o Liefdegoud! o goud van God! o Ede1st goud der aarde, Dat ?uitgedeeld Ons blijvend ?tot Zinn Jubelkroon vergaarde ! Die kroon, een koningswerk, ontvouwt De vlijt van gansch zijn leven... Hoe kunstrijk heeft hij 't smijdig goud Gehamerd en gedreven! Hij heeft den gouden kroneband Omzet met edelsteen en Geslepen door zijn meesterhand, Die glans en glinstring leenen. Zoo glanst in 't looverwerk de piacht Die hem Gods outers danken; De zorg, in 't Liefdesticht gebracht Ilan grijsaards en aan kranken, En die een moederschoot verleent En 't wiegje spreidt aan weezen; Die, waar de rouw in zielangst weent, Gaat 't bloedend hart genezen; Die, waar den arme hoop en moed Met Neil en heul ontzonken, Den uitgedoofden haard weer doet In hoop en vreugd ontvonken ; Die 't afgedoolde schaapje vindt En weerbrengt op de schouders; Die liefdrijk 't hart der jonkheid wint En leidt in 't spoor der ouders. (1) Ad hoc perforatum est latus tuum ut nobis pitescat introftus, S. 13,rn. y. off. SS. C. ) y. off. SS. C. ) J(JBELKROON. 359 Heft, School en Zondagsschool, uw vlag Met fierheid hoog gedragen ; En siert voor uw Sint-Pietersdag Uw bonten zegewagen. o Parelsnoer, o looverwerk, Die 't goud der kroon omkransen! Hoe blinkt ge in 't oog van Jezus' Kerk Met eeuwig glorieglansen! Daar glanst de moed in elken strijd Vuor God en Kerk gestreden ; De traan van elken hjdenstijd Door 't vaderhart geleden ; Daar glanst de godsvrucht, stil geknield In vuurge vaderbeden ; Dc trouwe wacht die 't yolk behield In de oude Christne zeden. Wat heerlijk hoogfeest, zijner waard, Zal straks hier 't lotlied zingen : (I) 't Volk, dat hij vormde en heeft bewaard, Komt juublencl hem ornringen Bij eerestoet, gedrang, gejoel In straten dicht behangen, Wen een en 't zelfde dankgevoel Zich uit in koorgezangen, Fanfarenspel, kanonnenschot, En aller klokken toners : Wat wil hem danken, loon' hem God ! ?W ij kunnen 't nooit beloonen... o Levenskroon des priesters, uit Gedegen goud gewonnen, En die uw ring zoo eervol sluit, Als ge eervol hebt begonnen ! (1) le Juni a s, 360 JUBELKROON. God was de blijdschap zijner jeugd; Hij woonde in 's Heeren woning; Hij heeft er 's Heeren Hart verheugd... Dees dag brengt de eerste looning. Moog' nu de Heer hem in het loon Des Jubels lang bewaren Zijn Jubelkrone past zoo schoon Op zijne grijze hares. De Smet heeft eene kroon gesmeed Met hulp, ja, van hierboven; Laat ons, voor wat hij stichtte en deed, Met hem d'Algever loven. o Looverwerk! o parelkrans ! o Gouden Jubelkrone! Hoe zult gij glinstren in uw glans Bij 't licht der hemelwone! 17 April 1899. H. CLAEYS, past. st, *tet*Mt**Att* NOG EENS BETALENDE SCHOOL. E bedenkingen, door den beer Bultynck in een tweede artikel tegen mijne beschouwingen over betalende school ingebracht, geven mij aanleiding om op mijne beurt nog eens op het twijfelstuk terug te komen. Dit niet, omdat ik verlang te bewijzen dat ik wel degelijk gelijk heb, en rnijn geachte tegenspreker wel degelijk ongelijk, zooals deze wellicht zou meenen, maar om mijn eerste ai tik el te verduidelijken. Gedi even door de zucht om het ding met buiten verhouding lang te maker, door de zucht om het ding met buiten verhouding lang te maker, ben ik niet genoeg indachtig geweest, vrees ik, voor welk publiek ik schteef, en heb, zoo doende, minder of meer het verwijt ver- diend, ?ex-cathedra uitspraak te doen ? terwijl nets minder in mijne bedoeling lag : de tijd is lang voorbij dat de beoefenaars der taalstudie meenden het recht te hebben, den taalgebruiker wetten voor te schrijven; de regels, die zij uit het gebruik afleiden, zijn geene geboden, maar aanbevelingen. zijn geene geboden, maar aanbevelingen. Daarenboven heb ik op een belangrijk punt mijne bedoeling minder juist uitgedrukt (al heeft de beer Bultynck dit niet opge- merkt), en ik gelegenheid niet laten voorbijgaan, om de fout te verbeteren. Bij het schrijven van mijn eerste artikel werd ik beheerscht door de voigende gedachten : 10 de benaming betalende school is in ooze gewesten niet in- heemsch, en wordt dan ook door het eigenlijke yolk verre van algemeen gebruikt, maar is eene officieele vertaling van fr. ecole payante, hoofdzakelijk in gebruik in de oflicieele wereld; 2?als men een aequivalent voor een vreemde uitdrukking noodig heeft, is het verkieslijker met de volkstaal te rade te gaan, in plaats van eene vertaling te smeden, waarin ieder woord letterlijk overeenkomt met een woord van het voorbeeld; 3?aangezien het yolk eene ecole payante noemt betaalde school en ook Fransche school, en deze benamingen wel degelijk uit- drukken, wat ze moeten uitdrukken, is het derhalve beter die te gebruiken, in plaats van ecole pay-ante letterlijk te vertalen door betalende school, dat, streng genomen, onzin is. Alles hangt er dus van af, of betalende school algemeen gebruikt wordt, want het gebruik beslist, daar is Diets tegen te zeggen. Nu heeft de heer Bultynck beweerd in zijn eerste artikel, dat betalende school ?eene bestaande en door het yolk aangenomene benaming ?is, en hij heeft deze bewering in zijn tweede artikel met nadruk herhaald. Ik ben zoo vrij dit zeer beslist tegen te spreken, en ik hoop dat men er geene aanstel. 362 NOG EEL'S << BETALENDE SCHOOL. >, lerij zal in zoeken, wanneer ik beweer, in dezen waarschijnlijk beter bevoegd te zijn dan de heer Bultynck, orn te kunnen zeggen hoe het cr mede gesteld is. Gentenaar van huts tilt, behoor ik tot dat gedeelte der bevolking dat het rninst den invloed van het Fransch heeft ondergaan ; oud-leerling der Gentsche stadsscholen, weet ik, of meen ik te weten, hoe ?wij ?in lien tijd de ecoles pay-antes noemden ; sedei t ben ik uit mijne geboortestad maar gedurende een klein getal j iren afwezig geweest, en nooit heb ik opgehouden mijne aandacht te wijden aan de Gentsche volkstaal, die mij, niet alleen omdat ik mij met taalkunde bezig houJ, steeds de grootste belangstelling heeft ingeboezemd. Daarentegen is de heer Bultynck geen Gentenaar, en eerst nadat hij een groot gedeelte van zijn leven elders had doorgebracht, is hij in Vlaanderens hoofd- stad een betrekking komen bekleeden. meestal zonder er te wonen. Omtrent het gebruik in andere steden heb ik de noodige inlich- tingen ingewonnen. Steunende op een en ander, durf ik staande houden, dat betalende school gebruikt wordt door de officieele wereld en door hen die er veel mede in aanraking komen, in casu door onderwijzers en dagblacischrijvers, en verder door lieden weer taal sterk onder den invloed van het Fransch staat: maar dat de uitdrukking nog verre, ja zeer verre van alo,emeen is onder het yolk, ddt, zooals ik reeds in mijn eerste artikel mededeelde, gewoonlijk betzalde school of Fransche school bezigt, waarbij nog komt, dat betalende school in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is Het is te veel gezegd, zooals in mijn eerste artikel staat, dat ?een gebruik van het tegenwoordig deelwoord, zooals dit in een uitdrukking als ecole pay-ante voor- komt, in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is ? maar dit was dan ook eigenlijk mijne bedoeling niet. Iedereen kent immers de uitdrukking vallende Tiekte, die reeds in de 15de eeuw ,voorkomt; wat de Oostvlaming een gele,en en ecn ge- de 15de eeuw ,voorkomt; wat de Oostvlaming een gele,en en ecn ge- Tongen mis hcet, noemt de Westvlaming een le-ende en ,ingende mis (1), en ook die benamingen waren reeds in het Middelriederlandsch bekend (2); DE Bo haalt zelfs een zin uit Despars aan, waarin 'ingende lof voorkomt; verder uitdrukkingen als Tittend leven, d. i. het leven van iemand die veel zit; een blijvende plaats, waar men blijft; een ijlende koorts, waarin de zieke ijlt ; een staande receptie, waarbij de ontvangenden en de bezoekers staan; een wandelende boterham, de ontvangenden en de bezoekers staan; een wandelende boterham, een bijeenkomst waarbij men, niet op waste plaatsen gezeten maar staande of wandelende, eenige meer of minder eenvoudige spijzen nuttigt ; een raTende pijn, die den lijder i azend maakt; een duiTelende vaart ; een stilyvijgende voorivaarde; een ontwijkend, toestemmend, bevestigend, bevredigend, ontkennend, weigerend, of- unj,rend antwoord, een schertsend geTegde, een schertsende opmer- king ; en wellicht nog een paar andere, die me met invallen. Maar betalende school is nooit in gebruik geweest; het is ge- vormd ter vertaling van fr. ecole pay-ante, en ik durf beweren, dat het onze plicht is, dergelijke uitdrukkingen niet te gebruiken, als de volkstaal er andere kent, die het bedoelde begrip behoorlijk (1) Zte DE Bo, Westvl. Id. op LeTen en Zingen. (2) Zie VERDAM, ..linl. Wdb. op Leven. NOG EENS ?BETALENDE SCHOOL. ? 363 uitdrukken. Wat waarde heeft onze vlaamschgezindheid, als we bij de eerste de beste gelegenheid eene Fransche uitdrukking gaan vertalen, al is die vertaling door analoge vormen ook nog te verdedigen, in plaats van het vaderlijk erfgoed te gebruiken, dat door het yolk onvervalscht wordt bewaard ? Want zoo mag de ultdriikking Fransche school genoemd worden. Het bezwaar, dat de beer Bultynck tegen deze benaming heeft, acht ik ongegrond. ?Het zou er nog aan te kort zijn zegt hij, ?dat Vla- mingen, aan de franskiljons dat wapen in de hand gaven, om tegen ons te bewijzen dat bet Fransch waarlijk de taal der be- schaafde standen rn Vlaanderen is, aangezien de scholen waar het onderwijs betaald wordt er den naam van Fransche scholen drngens ? 1k zie niet in, hoe bet feit, dat sommige scholen Fransche scholen genoemd worden omdat ze in zcoverre van andere ver- schiller, dat het Fransch er het hoofdvak is, zou kunnen dienen om te bewijzen dat de taal der beschaarde standen in Vlaanderen het Fransch is, Toolang dzt laatste nzet Too zs; er zou veeleer uit blijken, meen ik, dat de Viaming:n het Fransch met haten alleen maar orndat het Fransch is. Maar tevens weik vet make- Itik, bij Vlaamschgezinden telkens wedeikeeiend zelfbedrog ! Tot welke ontwikkeling de Vlaamsche beweging reeds moge gekomen zijn, noch de liberale r.och de katholieke tiaminganten zijn er tot nog toe in geslaagd orn in hiinne betaalde scholen bet Fransch zijn alles overheerschende plaats te ontnemen, maar uit oogverblinding mag de naam met de weikelijkheid met overeen- komen! Wat nu betaalde school betreft, de beer Bultynck ontkent dat dit gebruikt wordt, en meent verder dat het al even groote onzin is als betalende school. lk kan niet anders doen, dan nog eens bevestigen, onder verwijzing naar het bovenstaande nopens het gezag dat rk in dezen aan den beer Bultynck toeken, dat betaalde school wel degelijk leer veel gebezigd wordt. De beer Bultynck vergist zich schiornelijk, als hij meent dat alleen stotteraais betaalde zeggen terv<111 zij betalende meenen; met alleen kan Iht:dende in de vlugge volkstaal betaalde worden, ik zou bijna durven zeggen dat het dat moet \Norden, hoe vreenid dit den beer Bultynck moge vow komen. Even naiet is diens bewereri, dat men in de schiljltaal de woorden In hunnen echten en go:_den vorm het- stelt.\\ie betalende school goedkeurt, omelat hct yolk het L;ebruikt, moet ook betaalde school goedkeuren, als bet yolk het gebruikt, wat de ooisprong er van moge wezca. 1m-hen beti,calde school afkeui ing verdient, omdat bet ontstaan is uit betalende school, en we in de schrijttaal den oorspronkcli;ke:i vorm moeten ber- stellen, dan moeten we hetzeltde doen met alle woorden die in den loop der eeuwen op dergelijke en vele andere manieren uit andere zijn ontstaan; dan dienen wij niet te schriiven zooals \Nij doen, maar behooren wij onze taal te gebluiken in den vorm, die zij in de middeleeuwen had, of vve kunnen tot nog oorspi on- kelijker vormen opklimmen, en bet Oudneder frankisch, \vat zeg ik, het Gotisch bezigen, want wat is de ontwikkelin der taal, van een zeker standpunt bezien, anders dan een altoos verder- gaande ?veiminking van vioeger vormen? En hoe ru de oor- sprong van betaalde school ook zijn moge, hetzij men de benaming afkomstig achte van het yolk, hetzij von ze is geen onzin. De 364 NOG EENS (< BETALENDE SCHOOL. ? heer Bultynck beredeneert met eenigen ophef dat in betaalde school het woord school volgens mij moet beteekenen onderwijs, en dat ik dus afwijk ?van de beteekenis door den beer Arnold aan het woord a scholen t- gehecht, om betalende te veroordeelen ? Wat het eerste punt betreft, geen haar op mijn hoold heeft er ooit aan gedacht school anders op te vatten dan in den zin van onder- wijs, zoowel in betalende school als in betaalde school, zooals duidelijk blijkt uit mijn gezegde in mijn eerste artikel : ?die scholen betalen niet, ze Borden betaald -,, waarmede ik bedoelde : het in die lokalen gegeven onderwijs betaalt niet, het wordt betaald. Wat het tweede punt betreft, ik meencie, dat er tusschen den beer Arnold en mij geen verschil van gevoelen bestond, en eerst nader- hand heb ik bemerkt, dat mijn geachte collega met school eigen- lijk het gebouw bedoelt, daar hij schrijft : ?die scholen betalen met, maar het daarin gegeven onderwijs wordt betaald. ' De beer Arnold stelt dus inderdaad de school tegenover het onderwijs, wat me sedert ook bleek uit zijne tot mij gerichte mededeeling, dat hij betaalde school met kon goedkcuren, daar ?een betaalde school is een ecole payee, wat uitdrukt dat de school vrij is van schulden. v Maar deze redeneering zou alleen dan opgaan, indien het woord Maar deze redeneering zou alleen dan opgaan, indien het woord school in de eerste plaats, of althans met anders, beteekende dan : gebouw waarin ondel wits wordt gegeven. Maar dit is toch zeer zeker zoo met. In de eerste plaats beteekent school toch wel : eene intichting, waar, hoe dan eok, onderwijs verstrekt wordt; en hoezeer het begrip tegenwootclig verbonden is met dat van een gebouw, dat in verschillende ruimten, al. klassen, verdeeld is, toch mag men niet vergeten, dat dit bijkomende zaken zijn : men kan immers ook school houdeiz in de open lucht, en hoezeer het begrip van het onderwijs op den voorgrond staat. blijkt wel uit woorden en uitdrukkingen als hoogere, la gere , middelbare, Latijnsche, Fransche, izentrale, openbare school : het is toch niet het gebouw, Fransche, izentrale, openbare school : het is toch niet het gebouw, dat hoog, laag, middelbaar, Fransch, Latijnsch of neutraal is; zegt men die school is goed, dan bedoelt men toch niet dat het gebouw goed is, maar dat de kinderen er flunk leeren ; evenmin denkt men aan het gebouw in secteschool, dogmatische school, school fonder God, school met den bijbel; de school duurt tot 12 nut-, de school is nit, de school begint, het schoolgeld dient met om het gebouw te betalen, maar het genoten onderwijs ; het school- jaar is geen war van een gebouw ; een schoolmeester geen meester van een gebouw, maar remand die onderwijs geeft. Zoo zou men bladzijden vol kunnen doorgaan, maar dit is niet noodig; het is genoeg bekend dat de beteekenis : gebouw waarin school gehou- den wordt, met de eerste maar eene afgeleide opvatting is, zoo- dat het slechts natuurlijk is betaalde school op te vatten in den zin vain betaald onderwijs. De beer Bultynck heeft ten slotte een argument voor beta- lende school, dat met veel gelukkiger is dan diegene welke hij deed Belden tegen betaalde school en Fransche school. Hij wijst er op, dat het woord school ook nog beteekent : ?het gezamen- lijke, de collectiviteit der schoolgaande leerlingen ? en dit is juist, maar wat niet meer juist is, is zijne gevolgtrekking : i Indien men nu die beteekenis aanneemt, dan is betalende school de vol- maakte onzin niet meer dien dr. De Vreeze (sic) erin ziet, maar wel zeer juist, als zijnde het de school, 't is te zeggen de collec- tiviteit der leerlingen, die het onderwijs, aan haar gegeven, betaalt. ? NOG EENS ?BETALENDE SCHOOL. ?365 Dit is in het oog loopend verkeerd geredeneerd, want niet ?de collectiviteit der leerlingen o betaalt voor het genoten onderwijs, maar ieder leerling op rich refl. De verkiaring van betalende school is dan ook elders te vinden, en lang zoo ver niet te zoeken. In den regel noemt een bijvoeglijk naamwoord eene eigenschap die in het geheel van eigenschappen, door het substantiet vertegen- woordigd, opgenomen is, en alzoo direct met de bepaalde zelf- standigheid in betrekking staat : een gezond mensch, een boos mensch. In sommige gevallen wotdt nu dan een zelfstandigheid een eigenschap toegekend, die er slechts op indirecte \xijze merle in betrekking staat, zoo b. v. geronde kost, d t. kost, :tie den gebtuiker gezond maakt; op bone wezen, ci. i. waar booze dingen gebeuren ; eene droevige geschiedenzs, die droet held verwekt ; eene vroolUke vergadering, \Naar de aanwezigen vroolijk zijn; een geleerde ver- handeling, waaruit de geleerdheid van den schtijver bliikt; een benauwd vertrek, dat iemand benauwd maakt ; de Fransche les, de les in de Fransche taal ; de Fransche, Latijnsche school, waar (hoofdzakelijk) Fransch, Latin ondei wezen wordt, enz. enz. Een kosteloofe school werd in Holland vroeger genoemd haveloore school, d. i. school voor havelooTe (d. i. onvermogende) kinderen. Dergelijke wijzen van spreken vinden hun oorsprong in een begrij- pelijk verlangen om iets zoo kort mogelijk uit te drukken, en het doel wordt bereikt door op een begrip een eigenschap toe te passen die niet aan het genoemde, maar aan een ander inhaerent is. Met andere woorden : het is een metonymisch gebruik der adjectieven. Dit gebruik is zeer uitgebreid ; maar het minst komt het voor bij tegenwoordige deelwoorden (i), want niet antlers is -ittend leven, vallende riekte, 'ingende en lerende mis, ijlende koorts, blijvende plaats, staande receptie, wandelende boterham, rarezzde pijn, stilTwzjgende poorwaarde, ozztwijkend antwoord, schertsend geregde enz., en dus ook betalende school te verklaren ; op levezz, rzekte, mis, koorts enz. wordt toegepast een eigenschap, die ze niet bezitten, maar die eigen is aan den persoor die leeft, die ziek is, die mis doet, die koorts heeft, enz. Zoo is betalende school niet anders dan : school, onderwijs waarvoor degene, die het geniet, betaalt. Op dezelfde wijze zijn in het Fransch ecole pay-ante, couleur voyante, chemzn roulant, rue passante, seance tenante, cafe chan- taut, soiree dansante, the dansant, in het Engelsch dining-room en sleeping-car te verklaren, en zoo ik betalende school afkeut, dan is het met omdat tk de benaming, als zijnde streng genomen onzin, onver- klaarbaar achtte, maar omdat in do geval het metonymisch gebruik van het adjectief met uit het yolk komt, met spontaan is geweest, en het naar mijn meening onnoodig is het in gebruik te brengen, aangezicn onze taal termen kent die op zijn minst even geschikt ztjn. Ten slotte nog een woord naar aanleiding van betaalschool. De beer Bultynck keurt evenals ik dit woord at, otschoon niet op den- zelfden grond (hij noemt rzjn beweegreden echter met), maar zegt toch, dat, als mijne redeneering juist is, bewaarschool noodzakelijk (i) In het Middelnederlandsch was het nog zeer zeldzaam. Behalve szngende mis en vallende sieckte kent STOETT, Mnl. ..Syntaxis ?419, slechts twee voorbeelden. 366 NOG HENS ?BETALENDE SCHOOL ? moet beteekenen eene school waar de kinderen leeren bewaren. Daar kan ik niet anders op antwoorden dan dit. Een school een inrichting zijnde waar onderwijs wordt gegeven, zoo moet een samenstelling met dat woord ncodzakelijk te kennen geven op welk yak van kennis het daar gegeven onderwijs betrekking heeft : een teekenschool is een school waar men leert teekenen , een muTiekschool is een school waar men muziek leert. In enkele gevallen is echter een der bestanddeelen van het begrip school, nl. het leeren, op den achtergrond gedrongen, zoo b. v. in speelschool, waarmt e bedoeld wordt een school waar de kleinen niet hoeven te leeren, maar mogen spelen ; evenzoo in bewaar- school, d. i. een school waar men de kinderen brengt veeleer om ?bewaard ? dan om onderwezen te worden. Vergeleken met deze samenstellingen ?want men mag niet vergeten dat alle nieuwe afleidingen en samenstellingen steeds gevormd worden naar het voorbeeld van reeds bestaande woorden ? moet betaalschool op een eenigszins ontwikkeld taalgevoel een vreemden indruk maken. Vergelijkt men het met teekenschool, dan moet het beteekenen : een school waar men leert betalen ; vergelijkt men het met speel- school en bewaarschool, dan moet het beteekenen : een school waar men gaat om te betalen of om betaald te warden. Maar niets van dit alles wordt er mee bedoeld. De bedoelmg immers is : een school waar men betaalt om het daar gegeven onder- wijs te mogen bijwonen. Voor mijn gevoel drukt de samenstelling dat echter met uit, en meen ik ze te mogen afkeuren. WILLEM DE VREESE N aschrift. Dit al tikel was t eeds geschreven, en bestemd om in de voorgaande aflevering opgenomen te worden ; maar daar nog twee andere stukjes over hetzelfde onderweip ingezonden waren, werd het verkieslijker geacht die te laten voorgaan. lntusschen heeft noch de heer Roegiers, noch de heer Claes lets in 't midden gebracht, dat mii noopt om in het bovenstaande eenige wijziging aan te brengen. Integendeel. Wel heeft, volgens den eersten, betalende school ?zich ... weten in te dringen in onze spreektaal ? en is, volgens den tweeden, de uitdrukking ?van dagelijksch gelgulk ? maar geen van beiden bedoelt daarmede, geloof ik : bij het eigenlijke yolk. De beer Roegiers althans zeer zeker Met, want anders zou hij toch met vragen hoe het komt, ?dat alien, Met, want anders zou hij toch met vragen hoe het komt, ?dat alien, ja zelfs weinig geletterde lieden ... die uitdrukking goed verstaan? ? Dit is overigens zeer eenvoudig : de uitdrukking is niet zoo onbegrij- pelijk, of men kan de beteekenis met een minimum van overleg wel raden. Behalve in het Belfort, is de zaak sedert nog ter sprake gekomen in het Fondsenblad. Een ongenoemde uit Brugge deelt mede dat hij ?eene Vlaamsche vrouw, die geen Fransch kent en die over meer dan eene halve eeuw ter school ging op een dorp in het hertje van West- Vlaanderen ? ?als proefneming ... eene vraag gesteld ?heeft, en van die vrouw ten antwoord kreeg, dat zij ?nooit lets anders gehoord ? had ?dan betaalschool als onderscheid met Arme School. ,) lk kan aan de verklaring van die vi ouw geen gewicht hechten, zoolang niet het bewijs geleverd is, dat ze waarheid sprak, wat me meer dan twijfelachtig voorkomt. NOG EENS ?BETALENDE SCHOOL. ?367 Veel belangrijker is een ander artikel in het nummer van 8 Maart verschenen, van de hand van niemand minder dan den beer Juul Van Lantschoot, cc professor te Dendermonde en bestuurder van het tijd- schrift Jong Dietschland. ?Volgens hem beteekent school ?ook eene vereeniging van personen, onderwijs gevende. Dus kan betaalde school geen anderen zin hebben dan betaalde onderwilTers, onder- wifteressen, leeraars, en'. ; hetgene geen onderscheid te ken nen geeft, daar toch in alle scholen het onderwijzend wezen betaald wordt. Betaalde school voldoet dus niet aan de vereischten van eene goede benaming, zij bediedt niet : eene inrichting waarin vele personen tegelijk onderwijs ontvangen en met hunne eigene penningen dit onderwijs betalen. ? Dit is zeker zeer vernuftig geredeneerd, maar nog vernuftiger, ja buitengewoun is het besluit : ?Moeste men ons vragen : Wat is eene betalende school ? We zouden antwoorden : 't Is eene onderwijsinrich- ting waar veel personen tegelijk onderwijs ontvangen, gegeven door de betaalde school, en dit onderwijs met hunne eigene penningen betalen. o Me dunkt : commentaar is overbodig. Bij zulk een schitterend taalkundig genie, dat, ja T mer genoeg, tot nog toe onbekend geble- ven was, moet niet alleen de ondergeteekende, maar zelfs de beer Bultynck het afleggen. Maar toch kan ik de b2tuiging niet inhouden, dat ik van ganscher harte de kinderen beklaag, die van die ?betaalde school ?hun taalonderwijs moeten ontvangen. W. D V. )44*!4*- $$$"-Mil$ 1$,,,441$ AAN MIJNE MOEDER, I. 'k Zag twee rozen op een Stengel En een knopje haar ter zij, Lieflijk schoon bij 't uchtendgloren, Geurend nog bij avondtij. Welig tierden beide rozen, Ook het knopje kwam tot bot, Groeide, bloeide zonder zorgen, Onbekend met 's levens lot, Vlinders kwamen haar bezoeken, Lispten van geluk en deugd; Meer en meer kreeg 't knopje kennis Van de ware zielevreugd. 't Rozenpaar, van vreugde dronken, Zag toen bij het dagend Licht, Hoe het knopje was veranderd, Parels tooiden 't aangezicht. Ook zij weenden reine parels, Fonklend in Aurora's schoot; Doch, was 't vreugde of zielesmarte, Wat het rozenpaartje bood? Vreugdetranen stortten allen; 't Knopje was Been knopje meer, 't Was de bloem in voile schoonheid, Smetloos rein VOW: God, den Heer, AAN MIJNE MOEDER. 369 Onschuid sprak uit 't geurend roosje, Liefde lag op 't rein gelaat; Ach ! Hoe lang was 't teder bloempje Met die schoonheid nog gebaat?... Al te welig leefde en streefde 't Lievlingsbloempje naar omhoog ; Al te streelend was de omgeving Die het rozenpaar bedroog. Valsche vrienden slopen binnen 't Hartle van 't onschuldig kind; Toen de lente was verdwenen, Was 't niet meer door elk bemind. Kwamen somtijds lieve vlinders Voor wie 't hart steeds openstond, 't Was met meer dz zuivre leefde, Die er kwam uit rozenmond. Veel, veel goeds was nog in 't roosje Doch zijn schoonste tooi verdween, Jong nog was 't te zeer gekoesterd, Onschuld trok van 't roosje heen. o Thans zag 't zijn dwaze leefde Voor de wereld beter in, Smeekte en bad, verlangde vurig Naar een nieuw en goed begin. (8 Deeembei 1888.) II. Gods voorzienigheid bracht hulpe; Hij, die 't musken niet verlaat, Zal den arme nooit verstoten Die zijn blikken tot hem slaat. 370 AAN MIJNE MOEDER. Ziet, daar kwam een hand van boven Plaatste 't roosje ver van 't paar. In een hof vol vreemde bloemen Groeide en biocide 't zeven jaar. Frischer zag weer 't tenger bloempje, 't Vond er ras een waren vrind; Veel had 't de and'ren afgekeken, 't Was gevormd in weer en wind. Was 't beschut door hooge muren, Toch kwam soms de ruwe hand Van den storm, en boog zijn Stengel Doch het roosje bleef gestand. Eens kwam daar uit de oudrenwoning Van ons roosje een vlindertje aan, Roosje, roosje, lispte 't treurig, 't Is met vaderlief gedaan, Sinds dien tijd was 't hoofdje droevig Naar den kouden grond gericht, Naar den kouden grond gericht, Nooit begreep ons roosje beter : 0 Bidden is een zoete plicht ? Telkens als de zon het 's morgens Zachtkens wakker had gekust, Stroomden paarlen langs de wangen, 't Treurend harte vond geen rust. God had deernis met de kranke, Plaatste 't weer naar milder oord; Daar begon een beter leven, Geestlijk leven, ongestoord. Gave God der moeder-roze, Dat zij 't nog gebeuren ziet, Hoe haar liefling, 't eenig roosje, Zich geheel den Heere biedt. AAN MIJNE MOEDER. 371 o! Hij Het die vreugd haar smaken Zichtbaar heeft Hij haar beschermd; Dat de Heer nog vele jaren Over beiden zich ontfermt! In den wijngaard onzes Heren, Zag zij dankbaar 't roosje weer, Daar wil 't bloeien heel zijn Leven, Bloeien tot Gods lof en eer! Geve God dat 't lang nog prijke Tot elks heil en tot Gods lof, Dat 't met oudrenpaar eens bloeie In het hemelsch Palmenhof! (21 April 1895.) THEODOROSA. Er,,,Itzrzrzrzz DRIEJAARLIJKSCHE PRIJSKAMP VAN TOONEELLITERATUUR. ET onweder veroorzaakt door het verslag van den heer Willem De Vreese over den driejaarlijkschen prijskamp van tooneel- literatuur, is hevig geweest en tot heden toe stijgen nog donderende vermaledijdingen uit het troepje hunkerende drama- turgen die de 3000 frank van den prijskamp in het oog hadden als een kunstideaal. Het moet waarlijk een ontgoocheling gevveest zijn voor al onze pseudo-Ibsen, met meer de lamme toegevend- heid gevonden te hebben van vroegere verslaggevers die zoo maar aan het eerste Boudewijn Hapken het beste, de 3000 franken toe- kenden. Het verslag van den beer Willem De Vreese heeft afgebroken met die weekheid en indien men er een verwijt mag aan doen, dan is het dat het wellicht niet streng genoeg was tegenover al de knoeierij die de juryleden te lezen kregen. Men zou kunnen betreuren dat zooveel enecgie door den verslaggever gebruikt werd juist op het oogenblik dat men in Hegenscheidt's Starkadd een glinste- ring van hoop zag, loch integendeel hoop ik dat de beer Hegenscheidt zich fier buiten het troepje bedelaars zal houden en in eigen waarde alleen ing zal zoeken voor zijn kunstarbeid. Luid juich ik het verslag van den heer W. De Vreese toe en strenger Dog dan hij was, zou ik eenvoudig de afschaffing gevraagd hebben van den driejaarlijkschen prijskamp voor tooneelliteratuur en van alle officieele premien die sinds jaren de oorzaak zijn van de erbarmlijkheid onzer tooneelletterkunde. Na veertienmaal drie jaar, en na veertienmaal drie duizend frank i. e. 39.000 fr. ver- teerd te hebben, bezitten wij geen enkel stuk dat op de hoogte staat van wat in Noord-Nederland of in Duitschland of in Denemar- ken voortgebt acht werd. Wij bewonderen te Gent een praalgebouw, tempel vow het tooneel, en trots de colossale sommen sinds jaren ver- teerd, hebben wij niet een enkel waarlijk geniaal oorspronkelijk stuk om ei in vertoond te worden ik vraag zelfs geen Ibsen, geen Fulda, geen Hauptmann, ik zou me vergenoegen met een Van Nouhuys of een Mirbeau of een Rostand. En welke is nu de oorzaak van die erbarmlijkheid van onze tooneelliteratuur? Doodeenvoudig de noodlottige inrichting van den D RIEJA A_RLIJICSC E PRIJSKA.M P. 373 driejaarlijkschen prijskamp en het nog noodlottiger stelsel van de premien. Schaf het een en het ander af, en ik ben overtuigd dat na een aantal jaren oprechte talenten zullen te voorschijn komen die onze tooneelletterkunde met goede stukken zullen ver- rijken. De jonge schrijvers zullen niet meer schrijven met het oog op den driejaarlijkschen prijs, dc knoeiets zullen in bet leven met meer gehouden worden door de staatsmanna onder vorm van premien ; het zal de dood zijn van veel onkruid, maar de tarwe zal opschieten. Eens dat een schrijver een p, ijskamp in bet oog heeft, is hij niet meer vrij in zijn schrijven : hij bevindt zich onder allerlei invloeden die zijn vlucht belemmeren ; hij zoekt door allerlei middelen de guest te winnen van officieele lieden hij zal geen republikeinsche denkbeelden ophemelen in ons koninkri,k, of evenmin dythyram- bisch zijn voor de Bourbons in Frankrijk ; ook uit t en godsdien- stig oogpunt zal hij binnen zekere palen moeten blijven ; integendeel zal hij zoeken rozen te vlechten rondom zekere politieke toestan- den : in ons land zal de Congo eene groote rol spelen voor wiel ookvat ; in Frankrijk ?l'Armee Francaise ?; in 1)uitschland, e De Keizer ? Van daar een letterkunde die kluisters om zich heeft, die niet vrij en trotsch gaat, die niet durft, en van daar een ongehoorde reeks middelmatigheden waarvan het bestaan slechts mogelijk gemaakt wot cit door het toekennen van premien. Schaf de premien at en aanc,tonds verdwijnen een aantal knoeieis die geen anjer ideaal hebben dan de briefjes van honderd en duizend, maar die zich weinig bekommeren om roem en om die heerlijke zeltvoldoening die men gevoelt wanneer men lange dagen en lange nachten rn hardnekkig weiken op een stuk doorgebracht heeft, wanneer men, ver van alle lage geldbegeerten, het kind van zijn geest gekoesterd heeft met die diepe kunstprobiteit die het grond- beginsel moet zijn van elk kunstenaar. En wees gel ust, het yolk zal u met miskennen : de miskende genien bebooren tot de praatjes der knoeiers. Shakespeare, Moliere, Goethe, Schiller, Ibsen, Haupt- mann, Fulda, en ik noem er u nog honderd, zijn met miskend geweest. Het yolk heeft luid hunne stukken toegejuicht en noch- tans werden zij voortgebracht zonder de hulp van Staatspremién. 1k heb bier voor me liggen een statistieke lijst van de premien die in den loop van teen jaar aan de Vlaamsche schniveis uitgedeeld werden. Aan vijftig schrijvers werd 1.16522,50 fr. plus driemaal drie duizend franken van den driejaailijkschen pi ijskamp, dus te* sarnen 125522,50 fr. betaald, ik zeg wel honderd vijf en twintig duizend, vijf honderd twee en twintig frank en 5o cent. zonder te rekenen de toelagen die door de steden aan de schouwburgen toegekend zijn en de premien die in wedstrijden door steden of bijzondere maatschappijen ingericht, uitgedeeld worden. lk vind op die lijst schrijvers die in teen jaar vijf en twintig duizend frank 374 DRIEJAARLIJKSCHE PRIJSKAMP. opstreken, een jaarlijksche rente van twee duizend vijf honderd frank, ik vind er drama's, treurspelen, blijspelen, comedies, op, maar te vergeefs zoek ik in die opeenstapeling van bedrijven, een enkel stuk van waarde, iets dat men aan den vreemde mag toonen als een proef van onze tooneelletterkunde, iets dat, als het Goudvischje bijvoorbeeld, in een leergang der Hoogeschool ?zooals te Gent gebeurde ?kan ontleed worden. De 125522,50 fr. Staatspremien hebben ?Aangebrande hutsepot ? voortgebracht! Proficiat. In naam der eerli)ke Vlaamsche beweging die niet wil dat de Walen ons met recht ?al zijn zij zelf schooiers ?den naam van Flamandiants toezwaaien, vraag ik aan den heer Minister de afschaffing der Staatspremien voor tooneelletterkunde, tot eer der Vlaamsche beweging en tot welzijn der Vlaamsche letterkunde. Ik hoorde dat E. Hegenscheidt, zich eenigszins gekrenkt voelde door het niet toekennen van den driejaarlijkschen pills. 1k denk integendeel dat hij den heer W. De Vreese erkentelijk moet zijn, dat hij hem niet gerangschikt heeft bij die op het lijstje figureeren en dat de verslaggever genoeg kunstgevoel had en vooral veel eerbied voor Starkadd, om het drama niet te plaatsen naast de reeks draken en walgelijke grove bhjspelen dle onze tooneelletter_ kunde zoo laag doen dalen. Laat Starkadd gansch alleen op een lijst staan, zonder cijfer van premie ernaast, maar als het eerste stuk der herboorte van onze Zuid-Nederlandsche tooneelletterkunde : het stuk heeft gebreken, maar bezoedel het in godsnaam niet met het grootste gebrek : laat het niet schooien. De heer Omer Wattez, in het voorwoord tot zijn tooneelspel in drie bedrijven : Het Witte boek, bekent ook dat het waardepeil van onze tooneelletterkunde zeer laag ligt en met een goed en loffelijk inzicht, poogt hij door het leveren van een tooneelspel dat peil wat te doen stijgen : hij ook vindt dat we uit de erbarmelijke banaliteiten moeten komen waarin ons tooneel plast, uit den schreeuwerigen moeten komen waarin ons tooneel plast, uit den schreeuwerigen melos, uit den bombastischen pathos die, zoo men onze tooneelletter- kunde moet beschouwen als een spiegel der zeden van ons yolk, even veel onze voorvaderen uit vervlogen eeuwen aantasten als onze tijdgenooten. De druiden in de oerwouden (confer Belsama) huilen en pathetiseeren en spreken bovendien nog als sans-culottes van Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid, juist alsof ze mede hielpen de Bastille innemen ; en dat gaat zoo over Boudewzjn Hapken, Genoveva van Brabant, RoTe Kate, tot op den dag van heden toe. Men zou zeggen dat een Vlaming geen twee woorden kan zeggen zonder dat hij de linker hand op het hat t lest, en de rechter boven het hoofd uitsteekt ?(Bevende stem en viool achter de schermen !) Is het een microob die de Vlamingen aantast zoodra zij de pen in hand nemen om lets voor het tooncel te schrijven? Ik heb DRIEJAARLIJKSCHE PRIJSKAMP. 375 zulke Vlaamsche stukken gezien (De Wulpsche vrouw) waar een personage geen sleuter uit zijn zak kan te voorschijn halen zonder aanstonds zich tot het stukje staal te wenden in eene pathetische cede De personagen spreken zulk een onmogelijke taal, even veel voor wat den vorm en de grarnmatica, als voor wat het glossarium betreft. 1k weet wel dat de tooneeltaal oneindig reel verschilt van de dage- lijksche taal, maar zij moet toch een schnn van natuurlijkheid hebben, en geen mensch in Noord of Zuid zal nog zeggen b. v. : grj hebt den naam mijns vaders beleed:gd. En waarom in Gods naam dien vorm bij verschillende schrijvers aangetroffen ?aanzien a voor het verleden deelwoord, in plaats van aangezien? Indien in een hoogere Athe- naeumsklas een leerling moest schr ilven ?Je ne vous al pas croye ? hield gansch de klas hem voor den gek, maar professors zelven schrijven zonder aarzelen aanzien voor aangezien, wat even gek klinkt als croye ? Nogrnaals herhaal ik bier wat ik reeds zoo dikwijls herhaalde c'est toujours la meme chose parce que c'est toujours la méme chose, -- zei Moliere : Zoolang onze schrijvers uit Zuid-Neder- land er niet sullen maar streven den vorm van hunne taal te zuiveren en te verfijnen, sullen zij geen blijvend werk stichten : Conscience's roem sterft uit trots al de apotheose die zijn naam omringde en het kleine boekje van Tony : Ernest Staes, beleeft druk na druk. Conscience genoot den trjdelnken roem van een goed feuilletonist, als een d'Ennery, een Merouvel, een Dumas vade:, die de gunst want van het yolk door het boeiend verhaal, door de ervarenheid waarmede een aantal personen in beweging gebracht worden; Tony won de onsterflijkheid door de sierlijkheid van den vorm. Verfijning in de taal zal verfijning in den vorm bijbrengen, verfijning in den smack, in het gevoel. En daarbij geen premien meer werkeri voor de kunst. ?Die \Vildente ?van Ibsen is er gekornen zonder Staatspremie. `'Nees gerust, het yolk neeft kunstsmaak genoeg en zal stroomen in de tooneelzalen den dag chit een Vlaamsche schrijver zijn \Vildente laat opvoeren. Ik zit met in waarom wij hon,rerd vijf en twintig duizend fianken moeten betalen oindat draken voor ledige banken gespeeld worden. Laat de Staat voor de tooneelletterkunde een vijfjaarlijkschen prijs inrichten van 5000 fr. gelijk voor de zui,ere letterkunde, laat een commissie dien pals toekennen aan het belie werk dat gespeeld of gediukt werd. Maar geen veiplichting van inzenden, geen wedstrijd meer, maar de bekroning van een roem die in den loop van vijf jaar gevestigd werd, en door het yolk en door de kunstenaars algemeen erkend \Nerd. Dit zou ten minste wat edeler zijn. Doch het edeiste ware : alles of te schaffen, vijfjaarlijkschen prijs van letterkunde, pi-1)s van Rome, en welke prijzen ook en aan e.et genie van de kunstenaars alleen de kracht te laten ze te verheffen boven de algemeenheid. HENDRIK DE MAREZ. C:011-2?'4(0'4 P '41-45'24 ^114:P`dOir4034'01*ZigC10g'4144 "Ng 1 cg aft BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Barthold Meryan, door CORNELIE H UYGENS. Tweede druk, P.-N. Van Kampen en Zoon, Amsterdam. Wij hebben in Zuid-Nederland slechts een vrouw die aan eigen- lijke romanletterkunde doet, Mejufler Virginie Loveling, en het is waarlijk jammer, want die vrouwelijke pennen, volledigen de literatuur van een yolk, scheppen een zekere categoric van werken die noodzakelijk zijn in de letterkunde. Op het aanverwant gebied der sprookjes mogen de juffrouwen Belpaire en Hilda Ram zich in het beste gelukken verheugen. In Noord-Nederland is het getal vrouwen die een goede pen voeren veel grooter en zij genieten daar een vrij ongemeenen bijval. Laat er mij slechts twee noemen : Mevrouw Van Wermeskerken- Junius, schrijvend onder den pseydoniem van Johanna van Woude en Cornelie Huygens Van de eerste verscheen onder andere werken dat lieve boekje : Torn en zk, dat reeds in 1893 zijn derden druk en heden waaischijnlijk reeds een viLrden beleefde, van de tweede zagen : Hoogenoord; Zomer; Regina (derde druk) Een Huweltjk en Ellen, het Licht, en nu onlangs : Barthold itiery-an. (tweede druk.) ) In Barthold Meryan wordt de brandende vraag van den dag : het socialisme, onder vorm van roman behandeld. Het is dus een brok uit ons hedendaagsch leven, en wel uit het meest bewogen deel van dat 'even, uit den hardnekkigen klassenstrijd, waarvan wij bier te Gent vooral staalqes te zien kregen, en die met minder hevig in Noord- Nederland gevoerd wordt. Barthold Mery-an, is de ontleding van een jongelingsgemoed, dat van aristocratie naar socialisme overgaat. Het bock is zeer onderhoudend, boeiend soms, maar lijdt onge- lukkiglijk aan eenige langdradige deelen, die wat te zwaar zijn in evenredigheid met de fijne ontwikkeling en ontleding van den geest van Barthold Meryan, den held van den roman. Daar waar Cornelie Huygens de socialistische denkbeelden uiteenzet en hunne weerleg- ging, onder vorm van voordrachten en meetings met voor- en tegen- sprekers, verwijlt zij soms in wat al te overvloedige bijzonderheden. Er is in dit opzicht waarlijk disproportie in het bock. Trots clAt, is het wei k van zeer onderhoudende lectuur, wat de Brie opvolgende drukken stellig komen bewijzen. H. DE M. De lijfrentkas of iedereen rentenier, door Osw. RoB-yNs, pr. Het is al lijfrentkas dat de klok slaat, en hoe weinigen nochtans hebben een duidelijk begrip van die instelling, die rnisschien de oplossing van het maatschappelijk vraagstuk bevat, toch zeker de BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 377 verwezenlijking van de brandende quaestie der wet krnanspensioenen ? Daarorn heeft de schrijvet van dit boekje een zeer nuttig werk gedaan met dat gewichtig vraagpunt eens to korte en klare bewoor- dingen utt te leggen en aan iedereen aan het vet stand te brengen. Niet alleen geeft hij de bepahngen, somt hij de voordeelen op, wederlegt hij de mogelijke opwerpingen, hij maakt alles zonneklaar en tastbaar door sprekende voorbeelden en toepassingen, en drukt op het eincle eene tabel van de renten, opgebracht, het zij door v001behouden of afgestaan kaproal, door verschillende sommen gestort op ver schillenden ouder- dom en genietbaar op verschillende tijdstippen. Dit nuttig schriftje van 32 bladz., dat slechts 3o centiemen kost per stuk, 3 fr voor 12 en 20 fr. voor too, moest rn iedereens handen komen en met honderdduizenden onder de Wei ker sbevolking vet spreid worden. Te verkrijgen bij den dt ukker, M. Van der Donclsa, te Maaseik, bij den schriFer, te Exel, en bij alle boekhardelaars. Emmanuel Quaetfaslem par JEAN BROECKAERT. Tel monde De Schepper-Philips, 12 blz. 8? Pater Bruynincx door JAN BROECKAERT. Dendermonde. De Schepper-Philips, 16 blz. 8. met porti et. In deze twee overdrukken uit de ?Gedenkschrtften van den Oudheidskundigen Kring der stmt en des Nioormaligen Lands van Dendermonde ?wot den ons eemge bijzonderheden medegedeeld over twee verdienstelijke mannen die te Dendermonde het eerste levenslicht hebben aanschouwd. De eerste, Emm. Quaetfaslem, geb. io Nov. 1785, verwierf zich een goeden naam op het gebied der bouwkunst en der schoone kunsten en geraakte tot hooge waardigheden in het yoormalig konulgrijk. Hannover, alwaar hij het grootste gedeelte van ziln leven doorbnicht en waor hij ook te Nieudort den 2" Juli 1851 overleden is. De tweede, Frans Lucas Bluynincx, geb. 18 Oct. 1- 33, trad in de or de der Augustijn,n en weld te Leuven, 21 Oct 1766, plechtig als doctor in de godgeleerdheid uitgeivepen, eene eer, welke tot dusveri e nog geen Dendermondenaar WdS te beurt gevallen. Hi) stied aan eene beroer te, 13 Jan. 1779, in Lie S. Pietersabdij te Gent. Bij deze laatste levensschets zijn afgedr ukt : blz. 4-6, 't Besluit, waarbrj door de schepenen van Dendet monde aan pater Bruynincx eene sour van 700 gulden woi dt toegestaan. ten etude in de on- kcsten zijner prvmotie tot d-ctor te our/ten ; blz. 7, 't doctors- diploma van 21 Oct. 1766 en blz. 8-13, een Latijnsch loidicht, volgens den knutselenden trant dyer dagen vetvaardigd, 't Welk aan Dr. Bruynincx namens de studenten der faculteit van godgeleerdheid werd aaneboden. Den schtijver komt lof toe voor de zorgende nauwkeurigheid, waatmee hij bij 't opstellen dezer levensschetsen Is te werk gegaan. R. W. G. Op een rijwiel de wereld rond. Naar bet Engelsch van THOMAS STEVENS bewerkt door LOUISE STRATENUS. Geillustreerd. N. J. Boon, Amsterdam. Prijs 5o cent. Bit leesboek votmt no 1 van eene ?Geillustteerde Bibliotheek voor Jongens ? Als zoodanig verchent het alle aanbevehrig. Voor- 378 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. eerst is het onderwerp voor de jongens zeer aantrekkelijk. Immers in de laatste tijden dioomt Ceder jongen van een tijwiel en, eers in het b.2zit ei van, behooit het ?fietsen ?tot zijne voornaamste en meest geliefkoosde uitspanningen. De lotgevalltn van een wiel- rijder, die op zijn ?machien ?een refs om de wereld doet, moeten zijne belangstelling gaande maken en zijne nieuwsgierigheid prikkelen. Vervolgens is het verhaal aangenaam geschreven, en, wet wij vooral moeten plijzen, het boeit met alleen door zijnen rijken en afwisselenden inhoud, het is tevens nuttig en leerrijk voor de jongens. Daarbij is ook zooveel mogelijk alles vermeden, wat voor jeugdige harten minder geschikt is. Wij hopen dan ook dat het onder de jongens een uitgebreiden kring van lezers moge vinden. NN . G. Aus Welt and Kirche, Biller raid Skizzen von FRANZ HET - TINGER. Vierde urtga‘e, 2 deelen, Freiburg, Herder, 1897 ; 665 en 697 bl., prijs Mk. to. Dit werk van den gevierden schrijver, prelaat Hettinger, behoort tot het beste, wat el in die soort lectuur bestaat. Het mag ?klassisch genoemd worden. In bet eerste deel bevinden wij ons in Italie, weer natuur- en kunstschoon Hettinger reeds in zijn jeugd door en door leerde kennen. De eeuwige stad beschrijft hij, zoowel onder het pontificaat van Gregorius XVI als onder dat van Pius IX, met heerlukc, frissche klemen. Het tweede deel brengt ons naar Duitschland en Frankruk. De grootsche alpen van Zwitserland en Stiermarken heeft H. herhaaldelijk bezocht, ook het Zwaite -Woud, enz. Last not least : Parris en de K.oninklijke graven van St. Denis. Vooraan prijkt het pertret des schrijvers : een prachtige kop. Het werk is met een aantal schoone platen veisieid. Dat H. alles wat hij heschrijft zelf gezien en ondervonden heeft, is duidelijk. Laat ons slechts een voorbeeld geven : Wij zijn in een heerluke streek van Tirol. De prelaat heeft met den dorpskapelaan, die alle wegen kent, een klein uitstapje in de bergen ondernomen. Maar de kapelaan d€nkt niet dat er menschen bestaan, die met gewoon zijn te klimmen. Len uur na het andere verloopt, men is er altrjd bijna maar kan er nooit komen. De kapelaan ziet met eens om, als men op een smal wegske komt : aan den rechter kant een hemelhooge rots, aan den linker kant de afgrond.... Nu kan de prelaat niet meer voort. Het duurt met lang ! ? troost hem de kapelaan, . maar gij moet zien dat ge niet duizelig wordt, want dan zou 't ungemuthhch kunnen worden. Ik ging, eenige maanden geleden, met den koster langs dezen weg remand bedienen, en de koster het plotselijk de lantaarn in de diepte vallen. Nu wordt het allengskens donker. De prelaat ziet zuh gedwon- gen, daar men niet terugkeeren kan, den weg .. op handen en voeten al kruipend vooit te zetten. Op den duur geraken zij boven. Maar de lezer NA, ordt zeker ook al duizelig, daarom zullen wij maar afbreken. Het zij ons nog geoorloofd eene opmerking van materieelen aard hieraau toe te voegen, Herder's papier, druk, unvoering der platen, enz. zijn prachtig, maar waarom vallen de boeken, zooals tevens vele duitsche boeken, uiteen, als men ze opensinidt? En waaiom moet men ze van boven en van onderen opensnuden ? BOEKENNIEUWS KRONIJK. 379 Men heeft meer dan een uur noodig om aan het weik van Het- tinger dit minder aangename werkje toe te voegen Tune zs money ! Ten slotte a wen wtj, nevens onze warrnste aanbeveling, nog op het woord ?vierde uitgave op den we], wat van zelf reeds eene deugdelyke aanprijzing is. Moribus paternis, von ANSGAR ALBING. Zwei Bande, 285 u. 283 bl. ?Herder, Freiburg i. B. 1898. Prijs : Mk. 4?(5 frs.), geb. Mk. 6? Ansgar Albing is een duiknaam waaronder zich verbergt eerie pen, die met alleen op belletristisch gebied ervaien is, maar ook getuigenis geeft van de geschiedkunde, godgeleeruheid en natuurwe- tenschap van den letterkunstenaar die haar voert. In ilforzbus paternis heeft de schrijver het bewijs geleverd, dat in een roman ook godsdienstige gesprekken en uitleggingen kunnen voorkomen, zonder dat de lezer verveeld wordt, indien er slechts innerlijke samenh Ing bestaat tusschen die gesprekken en den loop der gebeurtenissen en dat zij zich organisch uit deze ontwikkelen. Hoe zou men ook de hoogste en gewichtigste levensvragen buiten eenen kunstvoi rn kunnen sluiten, die het geheele menschelnke leven zoo duidelijk at-prent! Indien er aan de eischen der kritiek ov'i igens voldaan word( ! En dit is bier, zooals wij reeds zegden, volkomen het geval. Het zwaattepunt van dit bock ligt in de woorden : Morzbus pater- nzs! Hoe moat het geloof der voorvaderen gehandhaafd worden ? Met tact en zielkunde is deze viaag door den schrijver opgelost. Moor vreemcielingen is vooral de beschrijving van het leven te Hamburg zcer belano-ijk. De karaktets zijn uit het leven geput. De taal is van een verbazende waai heid van uitdrukking, zonder hare woorden aan den vai kenstrog van het realisme te ontleenen, wat tegenwoordig wivermijdelijk schijnt, aan velen die natuurlijk meenen te zijn. V. N. (Thetsche Warande). ?Groot Woordenboek der Nederlandsche taal. Eerie nieuwe afl. is verschenen bewerkt door Dr A. Beets, zij gaat van Handel tot Hanepoot. Onze plaatsnamen. Volgens de ?Section centrale ?van de Kamer der Volksvertegenwoordigers zijn onze gemeentenamen Aalter, Aalst, Waal schoot enz. enz., de vertaling van Aelter, Aelst, Waer- schoot enz. Vlaanderen heeft derhalve geen eigen namen vow zijne steden en gemeenten; deze zouden eenen Fr anschen naam hebben?..... Zulke cnzin heeft de ?Section centi ale ?laten drukken en aan de Kamerleden rondzenden. De spelling der plaatsnamen is geen quaestie van bestuur of van gebruik; 't is eene oudheid,- geschied- en taalkundige quaestie, en dient door bevoegde heden, ten onzent voor de Vlaamsche gemeenten niet door Franschgezinden, klaar getrokken. Het Fondsenblad heeft w61 gedaan, de ?Section centrale ?op de vingers te tikxen voor haar vreemd vertoog aan de wetgeving. Het blad is echter kwalijk ingehcht nopens de Gouvernements-Commissie, aan welke de herziening der gemeente amen is opgedragen. Het vraagt waarom die Commissie met in 1898 is bijeen geweest? Eenvoudig hierom : Zij heeft hare studien, wat de gemeentenamen betreft, geeindigd en verslag daarover aan de Regeering ingezonden. 38o BOEKENNIEUWS EN KRONIJK Reeds meer dan een jaar geleden hebben tijdschriften en dagbla- den medegedeeld dat de Regeering het werk der Commissie, ten advieze, gezonden had naar de ?Commission centrale de statistique, en dat deze, samengesteld uit lieden zonder bevoegdheid in zake van taal- en geschiedkunde, de voorstellen der bevoegde Corn- missie van de hand had gewezen. De ?Commission centrale ? meende het werk van langdurig en ernstig onderzoek, misschien met een enkelen pennetrek, te mogen vet oordeelen, op grand, dat de gemeentenamen het eigendom zijn der gemeenten en met ver- anderd mogen warden, evenmin als de familienamen. Onzin, met waar ? Waarom veranderen de familienamen met? Om moeilijkheden te vet mijden in zake van familie, opvolging, erfenis, eigendom enz. Geen van deze redenen kan golden voor de plaatsnamen. Verwarring, twijfel is bier niet mogelijk. Sedert de vroege eeuwen zijn de gemeentenamen gedurig veranderd en aan dit wijzigen zal wel moeilijk een einde komen. Samengesteld uit woorden, die tot de levende taal behooren, ondergaan zij de verbeteringen, welke aan de taal warden toegebracht. Wanneer de gemeentenamen het uitsluitend eigendom zijn van de gemeenten, waatom zouden deze hunnen naain met wijzigen? L van Houite, buy gemeester van Gentbrugge, eischte, dat men Gendbrugge schreef; zou zijn opvolger dan met mogen zeggen : ik dat men Gentbrugge stelle;?En wat gedaan, als een derde burgemeester komt, die wrl Gendtbrugge? De naam behoort aan de gemeente, ongetwiifeld, maar de vorm, de spelling, volgt den gang der taalkundige wetenschap. Niemand kan dit op goede gtonden loochenen. Over 5o jaar schreef men algerneen Gend, Cruyshautem, Sivr- naerde enz. Nog in het begin dezer eeuw schreef men Luyk, over een goed hondei d jaar was 't Ludzk, Cortry-ck, BruE;--ghe, enz. Moeten wij terugkeeren tot d,e verouderde spelling? Waarom zouden wij, to plaatsnamen, beeck, huy-c, schuer, lant, hey-de schrij- yen gelijk ever honderd jaar en meer, als men andeis algemeen beek,,huls, schuur, land, hezde spelt? Een punt is tot hies foe dutster gebleven : Heeft de Regeering het verslag der ?Commission centrale de stat,stique ?meaegedeeld aan de bil koninkl. beslutt ingestelde Commissie tot herziening van de spelling der plaatsnamen ? Is deze in de gelegenheid geweest de opmerkingen der eerstgemelde te veikken en te wegen, aan den toets der critiek te opderwerpen ? Ons dunks dat dit een punt van belang is, en dat men moeilijk een werk van Wen card bepaald veroordeelen kan zonder zi.)ne opstellers gehooid te hebben. In elk geval ?wat dP ?Section centrale ?voorstelt heett geen kans door de Vlamingen to warden aangenomen Geen se-hi-liver, die eerbied heett voor het Ncdellan,isch, zal nog Cruy-beke of Lapschuere schrijven ; alleen de Franschgezeneen, die er \N. Wen toe budragen om onze taal, in de spelling der plaatsnamen, belachelijk te maken, zullen met onnoozele koppigheid daarin vuortgacn ofschoon. men, wat het Fransch betreft, Chz,nai en Tournaz zal stellen in stede van 't ver- ouderde Chzmay-, Tournay- ; Bruxelles in stede van 't vt oegere Bruxelle, enz. D. Koninkl Vlaamsche Academie. ?Vergadering van 19 April 1899: De bestuurdei bi engt hulde aan de nagedachterns van den heer T. J. I. Arnold, zoo onverwacht aan de wetenschap en de genegenheid zijner medeleden ontrukt. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 38i Dr. W. de Vreese belast zich met het schrijven van het levens- bericht van den heer Arnold. Door Mr. Leonard Willems, advocaat alhier, werd het hand- schrift ingezonden van eene studie, waarin de valschheid wordt aangetoond van eene bewering van den heer Discailles, als zou Roper indertijd het ontwerp tot het oprichten van eene Vlaamsche Academie hebben opgevat. De vergadering beslist dat dit stuk aan het onderzoek van eene commissie, bestaande uit de heeren de Pauw, de Potter en Snieders, zal onderworpen worden. Door den heer bestuurder Van Even wordt aan de Academie een afdruk aangeboden van den bundel gedichten VerTelcens, door den eerw. beer Cuppens. Namens de commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde deelt de beer Th. Coopman mede dat zij, op verslag der heeren Prof. J. Obrie en Dr. A de Vos, eenparig den wensch heeft uitgesproken dat het werk ?Inleidmg tot de studie der Analytzsche Schearunde, door Dr. A. Bats is. leeraar aan het Atheneum en Dr. A. van de Velde, adsistent can de Hoogeschool te Gent, door de Academie zou worden uitgegeven. Door de vergaderino, wordt met algemeene stemmen besloten dat de Academie zich met die uitgave zal belasten. Vervolgens worit overgegaan tot de verkiezing van een werkend lid ter vervanging van widen den beer Genard. Di De Gheldere wordt benoemd. De vergadering stelt het getal leden vast, welke in de maand Juni zullen te kiezen zijn. Davids-Fonds. ?In uitvoering der standregelen hield onze rnachtige maatschappij, den i3 April, hare jaarlijksche algemeene vergader ing te Leuven. Teeken van bloei en belangstelling : nog nooit waren de afdeelin- gen uit al de gouwen van het Vlaamsche land zoo talrijk vertegenwoor- digd. Het Walenland zelfs was opgekomen, Namen en Luik hadden afgevaardigden gezonden. Na de zielmis in St-Pieters-hoofdkerk voor de afgestorven leden, opende hoogleeraar Helleputte de zitting in de Promotiezaal der Universiteit. De beer de Potter, algemeene secretaris, deed lezing van een merkwaardig verslag. waarin hij de werkingen opsomde van ons genootschap, een kapittel wijdde aan onze uitgaven, den voorspoed onzer inrichting vaststelde, eenige desiderata ter overdenkmg bracht en menige weaken ten beste gaf strekkende om meer en meet- leden aan te werden en het land als met een net van afdeelingen te over- spanner. Aan de bespt eking over de rekeningen, de platen van den Boeren- krijg, de muziekuitgaven en bet jubelfeest van 25 Laren bestaan, namen deel de heeren Vermylen, Crauwels, Helleputte, Claes, Veltkamp, de Patter, Muyldermans, Claeys en Siffer. Rekeningen en begrootingen werden met algemeene stemmen goedgekeurd. Niet alleen aan leerlingen der vrije scholen, die zich in het Nederlandsch onderscheiden, zullen boeken tot belooning geschonken warden, maar ook aan leerlingen der officieele gestichten ; de muziekstukken zouden doelmatiger moeten verspreid worden en meer beantwoorden aan hetgeen door het publiek gevraagd wordt ; het Jubelteest, dat men in 1900 te Leuven zal vieren, wordt geregeld 382 BOEKENNI'EUWS EN KRONIJK in den zin van het schetsontwerp dat wii in de voorgaande aflevering van het Belfort medegedeeld hebben; het uitgeven van het Gulden boek. het Libel- memorialzs, worth eveneens bepaaldeltik aanvaard. Na de zitting vereenigden zich het meerendeel der aanwezigen aan den disch in het Barcelona-gasthof, welks groote zaal bijna te klein was om al dat yolk te bevatten. In vriendelijk gekeuvel, in broederlijkheid en in geestdrift ver- liepen de uren Dr Van Wmckel bracht een hetldronk tilt, en de eerw. heer Dr Claeys, die het banket voorzat in afwezigheid van den beer Helleputte, door zijnen onlangs geleden rouw verhinderd het feestmaal bij te wonen, besloot de vergadering met eerie meesterlijke aan- spraak, door donderend handgeklap toegejuicht, en waarin hij het maatschappelijk en vaderlandsch nut van het Davids-Fonds uiteen- zette en iedereen aanspoorde om door jiver en door werk het genoot- schap nog hooger te doen klimmen in degelijkheid en in invloed.' ?Het bestuur van den tooneelbond Nut en Vermaak heeft van harte het Gentsche Davids-Fonds bedankt,voor het prachtig eeremetaal, welk het geschonken heeft in den tooneelprijskamp van den Burger- kring, voor de beste uitspraak, en die toegekend is geweest aan de tooneelvereeniging van Tongeren. Deze aanmoediging vanwege het Davids-Fonds zal door alle Vlaamschgezinden hong geprezen, en, hopen wij door al hare afdee- lingen in dergelijke omstandigheden nagevolgd woi den. Vlaamsche Hoogeschool. ?Ziehier ten titel van document een brief door den Burgemeester Buls van Brussel aan ?La liberte 3) geschreven, en dien -.vij zonder vertalen overdrukken om hem niets van zijne gewichtigheid te laten verliezen : Bruxelles, le to avril 1899. Monsieur le Directeur, (' La libette ?publie, a propos d'un projet (Fumy ersite flamande, un article qui contraste tellement avec le ton serieux habituel du journal, que je ne puffs resister au desir de vous obliger a examiner cette importante question d'une maniêre approfondie, en vous expo- sant avec calme des raisons qui plaident en faveur de la demande de ?certains flamingants tenaces ? Nierez-vous que le flamand soit la langue pnpulaire d'une bonne moi tie de notre peuple? Non, evidemment. Voulez-vous faire disparaitre cette langue nationale par les moyens employes par la Russie pour russifier les Polonais ou ear les Prussiens pour germaniser le Grand Duche de Posen ? Non evidem- ment. Vous direz peut-titre qu'il faut laisser mourir le flamand de sa belle mort. La terre flamande envahie peu a peu par le francais verra deperir sa langue maternelle, comme la forét africrtine est tuee par la bane parasite. bane parasite. Mais alors par quel manque de logique les journaux les plus antiflamingants se declarent-ils partisans de l'enseignement des deux langues dans nos ecoles primaires? Its prolongent ainsi inutilement la longue agonie du flamand. Si l'existence de cette langue menace notr, unite nationale et maintient notre peuple flamand dans I'isolement en l'empechant de participer a la civilisation de la grande nation francaise, pourquoi des demi-mesures, pourquot des concessions? Reclaintz tout de suite la demi-mesures, pourquot des concessions? Reclaintz tout de suite la suppression du flamand dans toutes les ecoles. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 383 Vous ne rose' iez pas, parce que vous savez que le peuple flamand est, avec raison, attache a sa vieille langue maternelle, que c'est elle qui traduit le mieux ses sentiments intimes, que c'est elle qui donne a notre nationalite bilingue un caractere national qui l'empéche de se fondre dans celle de notre puissante voisine. Des lors, sr vous ne pouvez esperer faire disparaitre le flamand, n'apercevez-vous pas que ce qui menace le plus notre unite nationale, ce n'est pas l'emploi de deux langues, comme en Suisse, mais c'est la separation intellectuelle entre le peuple et la bourgeoisie. Le peuple flamand, continuant a parler sa langue maternelle, la bourgeoisie l'oubliant des qu'elle se livre aux etudes superieures, faute d'une universite flamande oft elle puisse les potirsuivre. Consequence : manque de communion, de communication spirituelle entre les classes cultivees et les classes populaires. Voila la veritable cause de l'igno- rance, de l'isolement dans lesquels croupissent les masses, abandon- nees par ceux de levers concitoyens qui ont pu s'adonner aux etudes superieures. Combien soot pauvres, devant cette constatation, les motifs que ion donne pour repousser one haute culture en !nand 1 Manque de livres ! Comme sr les Neerlandais ne ,ossedaient pas une bibliotheque scientifique aussi complete que les Francais ! Exclusion du grand mouvement de la pensee! Mais allez donc voyager en Danemark, en Norvege, en Hollande, en Suede, en Finlande, et vous me direz si la moyenne de la population n'y a pas une education bien superieure a celle de la moyenne du peuple franca's. Quanta la contribution apportee par ces petits peuples au domaine scientifique du monde. Il faut ignorer celui-ci pour nier qu'elle est proportionnellement au moins egale a l'apport de la Francet Ce n'est pas uniquement par esprit de clocher national qu'il fau. entretenir et developper la culture de la langue neerlandaise, c'est encore au point de vue de notre position internationale. Places au con- fluent de la France, de l'Angleterre et de l'Allemagne, nous ne devons pas nous abreuver exclusivement a la source latine; nous devons puiser directement notre science dans les livres anglais et allemands et ne pas attend re que les Francais nous les aient fort mal traduits, quand ils les traduisent, car les meilleurs ouvrages de science ne le sont pas ou le sont trop tard. N'avez-vous donc pas remarque la peine qu'ont nos Wallons apprendre l'allemand et l'anglais? Regardez autour de vous, vous colistaterez que ce sont surtout les Flamands qui ont su acquerir ces langues anglo-saxonnes. Et cela n'est pas etonnant. Lisez l'excellente Etude comparee des langues vivantes d'origine germanique, par M. J Melon, et vous constaterez l'etroite parente qui existe entre le Flamand, l'Allemand et l'Anglais. Est-ce au moment ou, dans le monde commercial, industriel et colonial, le Francais recule devant ses deux rivaux germaniquts, que nous allons sottement abandonner une langue qui nous facilite a ce point Pacquisition de la langue des deux peuples qui prennent la tete de la civilisation par leer puissance commerciale et colonials? Sr vous admettiez qu'il pourralt y avoir inter& national a favo- riser une haute culture germanique dans notre pays, vous ohjecteriez peut-étre qu'il n'y a pas posszbzlite; qu'une universite flamande repeterait la vaine tentative de la defunte universite nouvelle. Je vous repondrai, avec M. Hoffman, professeur a l'Universite de Gand ?Cette espece d'irnpossibilite n'est jamais absolument insurmontable, puisqu'on peut changer la volonte en eclairant l'intelligence. ? 384 BOEKENNIEU WS EN KRONIJK. C'est a cela que j'ai voulu m'employer en vous envoyant ces reflexions. Veuillez agreer, Monsieur le directeur, l'assurance de ma consi- deration distinguee. BuLs. Varia. ?In den tienjaarlijkschen wedstrijd van philosophische wetenschappen is de prijs toegekend aan de werken van Prof. Delbceuf, in leven hoogleeraar te Luik. Eenige stemmen werden uitgebracht op den naam van Mgr Mercier, hoogleeraar te Leuven. ?Te Madrid zal het derde eeuwfeest van Velasquez gevierd worden met eene tentoonstelling der schilderijen van den meester en het oprichten van zijn standbeeld. ?In een work, te Parijs verschenen onder den naam van Morceaux choisis des litteratures etrangeres, deelt Edmond Rod verschillende stukken mede van Hooft, Cats en Vondel. - Een standbeeld aan Gcethe gaat te Straatsburg opgericht worden. Willems monument. ?De volgende gemeentebesturen hebben bijdragen geschonken : Gent fr. 7,500, Antwerpen fr. 3,000, Oostende fr. too, Roeselare fr. 5o, Gendbrugge fr. 25, Ledeberg fr. 25, Dendermonde. t Th.-J.-J. Arnold, Conservator aan de bibliotheek der Hooge- school te Gent, lid der K. VI. Academie en der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Hij schreet verschiliende wet ken van bibliographic en literartsche wetenschap ; nu onlangs verscheen van hem : ?Het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers ?een voordracht in de Academie gehouden en welke nog altijd druk in de pers besproken wordt. Met de heeren F. van der Haeghen en R. van den Berghe gat hij uit Bibliotheca Belgica, v66r een tiental jaren met den vijtjaarlijkschen prijs van fr. 5,000 bekroond. Hij was inzonderheid zeer goed beslagen op het stuk der Rederijkers-quaestie en de geschie- denis van de letterkunde der 16e eeuw. Bescheiden en geleerd, mocht de man zich verheugen in de algemeene waardeet ing. t Pater Liagre S. J. zendeling in Congo : zijne talrijke brie- von over het zwarte werefddeel, verschenen in Missions Beiges de la Compagnze de j'esus, zijn zeer merkwaardig. ?t Edouard Pail- leron, lid der Ft ansche Academie, de bekende gchrijver van zooveel opgangmakende blijspelen als : le Monde ou ion s'ennuie, le Mur mztoyen, Faux menages, l'Autre motif, l' Age ingrat, la Souris enz. Charles Friedel, beroemde Fransche scheikundige schrijver onder andere van Cours de chimie organique. ?t Declercq, gewezen pastoor van Aarseele, schrijver eener geschiedents dezer gemeente. OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. Ter herinnering aan den slag van Waterloo, x8 Juni 1815. LA BELLE ALLIANCE. AAST den steenweg bevindt zich eene tamelijk groote huizing met spierwitten voorgevel. Aan nen. In het midden leest men : Rencontre des generaux elken kant der deur, twee groene vensterblin- Wellington et Blucher lors de la memorable bataille de xviii juin M DCCCXV se saluant mutuellement vain- queurs. Estaminet. Achter de hoeve strekt zich de hof uit. .den jong veulen komt uit den stal geloopen, en huppelt heen en weer over den steenweg. Het springt den golvenden akker op, die zich aan de andere zijde van den weg bevindt, en komt in woeste vaart aange- rend, om in den stal overal rond to snuffelen. Het zoekt blijkbaar het moederpaard, dat sinds 's morgends naar den veldarbeid is vertrokken. De gelagkamer is kleiner, dan men buiten zou veronderstellen. Er braadt eene Leuvensche stoof. Het spek braadt in de pan. 't Riekt waarlijk lekker. Eene vrouw, van zoowat veertig jaar oud, eene geheel andere type dan onze Kempische boerinnen, trippelt in en uit, en draait het spek om. Haar man, stellig wel vijftien jaar ouder, komt zijn pijpken aansteken, werpt een zijdelingschen blik op ons, zegt geen woord, en verlaat het vertrek. In den hoek, onder de stoof, zit een ineengekrompen 38o OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. wezen, dat we in den beginne niet gezien hebben. Het is de moeder van den baas. Zij zit op een laag scha- belletje; en zou, zelfs als ze rechtstond, weinig boven de platte buis der stoof reiken. Ze is geel als was, en heeft een aangezichtje, niet grooter dan het Lieve Vrouwenbeeld eener dorpskerk. De oogen zijn wijd geopend, doch fletsch, verglaasd : het oudje ziet dan ook bijna niet meer. Zij houdt zich echter bezig met boonen van de ranken te trekken. Een achtjarige knaap, die naast haar zit, steekt haar, als zij begint rond te tasten, de basten in de hand, die oudje met moeite aftrekt. ?Hoe oud zijt ge, moederken ? ?schreeuw ik, zoo hard ik kan. ?Sinds St-Jan twee en negentig. ? ?Dan weet ge nog over den slag te vertellen. ? ?1k deed denzelfden morgen mijne eerste com- munie. ? ?Waar? ? ?In mijne parochie, te Plancenois. ? ?Kondet gij feesten, ook ? ? ?Ah, pardi. Nous &ions a tab'... Les soldats arrivent... Its crient, its hurlent... Ma grande sceur... Its veulent la prend' ... mais elle tap' sur la gueule... La bête prend son sab... ma sceur tombe morte sur le carreau . ? ?Et puis? ? ?Oh, tout le monde, vite, vite s'enfuire dans les bois... Je revins trois jours aprês... not' maison, depuis la cave au grenier, etait remplie de cadav' ... its puaient... ? Plancenois. Een weinig voorbij La Belle Alliance, tusschen deze hofstede en de hoeve Rosomme, tangs denzelfden leant der baan, slingert een smalle buurtweg landwaarts in. Hij bevindt zich merkelijk lager dan de omliggende akker, vooral die gedeelten van bet bouwland, welke OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. 387 aan den grooten steenweg grenzeu, steken eene mans- hoogte boven den binnenweg uit. Het was op een der hoeken van de baan en den buurtweg, dat Keizer Napoleon, in den vroegen morgen van 18 Juni 1815, uit de hoeve Rosomme, eene keuken- tafel en stoel had doen brengen. De grond was geheel slijk : eene stroowisch werd onder de voeten gelegd. De krijgsman spreidde het plan van het slagveld op de tafel uit, en zegde tot Soult : ?Joli echiquier. ? De weg slingert fel. In rechte lijn zijn we geene tien minuten van Plancenois verwijderd. Nu duurt het eene dikke halve uur, eer we aan de eerste huizen komen. Ze zijn nieuwerwetsch, en hebben het voorkornen der gewone Waalsche pachthoeven. De straat kronkelt voortdurend, en wordt van lieverlede breeder. Zij loopt in de kom van het dorp uit. Deze heeft den vorm van een halven cirkel. Ons treft vooral eene aanzienlijke hoeve. Een groote mesthoop strekt zich daarvoor uit. Een pachter is een langen wagen met vier wielen aan 't laden. Blijkbaar heeft hij reeds den geheelen dag gereden, want over het dorpsplein ligt de mest gespreid, als hadde de pachter hem over den akker gebroken. Als Kempenaar, die daarbij de Nederlandsche Meierijdorpen kent, kan ik niet loochenen, dat de Waal- sche gehuchten tamelijk vuil zijn ; als jongen eener bij uitstek magere heistreek moct ik zeggen, dat het zonde voor God is zoo met den mest te ?klassen ? Enkele, huizekens, door akkerland van elkander gescheiden, sluiten de kom af. Dan hebt ge de kerk. Weeral zien we, Vlamingen, die in onze geringste dorpen veelal prachtige bedehuizen hebben, minachtend op dit onaanzienlijk gebouw neer. Een lage, vierkante toren, met kleine spits, eene bekrompen kerk zonder stijl. Wij hooren er gerucht in, en duwen de deur open. Een allerliefste Walinneken is het autaar aan het afstoffen. Geen enkel kunstvoortbrengsel is bier te zien. Een kruis- weg in chromo, drie kleine, ellendig geschilderde ramen. Hat autaar is onlangs vernieuwd; de rnuren der 388 OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD kerk zijn herpleisterd. Het kerkhof is klein. Slechts enkele graven zijn onder het gras te zien. Het muurken is laag , het brokkelt op vele plaatsen af. Het is bijna geheel onder klimop en andere slingerplanten verborgen. Rechtover de groote boerderij treden wij eene herberg binnen : de vrouw verzekert ons, ?que la biere du pays est exquise ?wij bestellen eene pint. Fen groat raam, met kleine ruitjes, in looden lijstjes, geeft op het dorpsplein uit, waar de zwaluwen lang- zaam en met innig wel behagen over den gespreiden mest scheren. Dit zelfde dorpsplein, thans zoo vreedzaam, was in den Zondagnamiddag van 18 Juni 1815 getuige van een der ijselijkste schouwspelen, waarvan de jaarboeken der krijgsgeschiedenis melding maken. Terwij1 de hofstede Hougomont in lichtlaaie vlam stond, en de omtrek dreunde onder de hoefslagen der ruiterij van Milhaud, terwijl de kanonnendonder van vierhonderd stukken kraakte, was hier sinds Lang een gevecht aan den gang, dat in moorddadigheid alles overtrof. Omstreeks vijf uren was Lobau verplicht zich bier te versterken. De scharen van Billow drongen zoover vooruit, dat hun schroot verwoestingen in de Fransche garde-infanterie begon aan te richten, die naast La Belle Alliance had post gevat. De jonge garde, onder Duhesme, komt Lobau ondersteunen. Het Fransche leger bezet het dorpsplein, het kerkhof, de hoven en boomgaarden. De Pruisen vvijken. Blucher geeft aan Hiller bevel Plancenois, kost wat kost, te nemen. Hiller rukt in drie kolonnen het dorp binnen. Geheel het plein, het kerkhof, al de hoven en kruiswegen zijn met strijders opgepropt De rangen zijn op dertig schreden van elkander. Aldus blijft men elkander vermoorden (1), de kerk is met Franschen en Pruisen gevuld, groote plassen bloed bedekkcn den blauwen vloer. Hiller is verplicht te wijken, doch komt (1) Histare de la' Campagne de 1815. Waterloo, par le Lt Colonel CHARRAS, bl. 219. CHARRAS, bl. 219. OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. 389 weldra terug, door twee nieuwe bataillons ondersteund. De jonge garde delft het onderspit, en wordt buiten het dorp gedreven. De Pruisische veldstukken worden op zevenhonderd meters afstand van den steenweg geplaatst Doch de keizer heeft het gevaar bemerkt. Hij geeft aan Morand bevel met een bataillon grenadiers, twee bataillons jagers en twee batteries der garde op te rukken, en Plancenois te hernemen. De verschrikkelijke vieille garde, die zoo dikwijls de overwinning aan Napoleons vanen heeft gehezht, stormt langs al de kleine wegen het dorp binnen. In al de huizen, in al de schuren, in al de stallen worth gemoord en gewurgd. De Pruisen ruimen Plancenois. De keizer bemerkt het van zijne verheven stelling. Voor de laatste maal glijdt een straal van hoop over zijn marmerbleek gelaat. Doch. omstreeks acht uren, wan- neer de zon, welke zich tot dan toe verborgen had gehouden, hare flauvve stralen, door de wolkengordels schiet, gaat zijne gelukszon voor goed onder. Maar- schalk Vorwarts verschijnt aan het hoofd der ruiterij van Ziethens voorwacht. De bijna tachtigjarige held, over gansch het lichaam gewond, ijlt in stormgalop op den vijand. Twee en dertig stukken van Ziethens korps spreiden dood en vernieling in de wijkende scharen van Durutte en Marcognet. Wellington bemerkt het. Dronken van vreugde geeft hij bevel aan heel zijn leger vooruit te rukken. Doch de schok heeft geene plaats. Het Fransche leger bestaat niet meer. Als eene bruischende zee over- stelpen de Engelschen en Pruisen het slagveld. De maan rijst op achter het geboomte van Hougomont en ver- spreidt eene zoo zilverwitte klaarte over het landschap, dat de lieden van Braine en Mont Saint Jean aan een mirakel gelooven. De granen zijn platgetreden, door den hoef doorgehakt. Zestig duizend rnenschen liggen daar op de glooiende velden (I). Een zoete dauw valt (t) Cette fatale journee nous coilta vingt et quelques milliers d'hommes, y compris les 5 a 6 mille blesses, demeures aux Anglais, Les pertes des Anglais égalaient a peu pres les nOtres. (Thiers XXI-165.) 390 OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. op hunne verstijfde ledematen, ter wij1 het gerucht allengs vermindert en de stilte des nachts het gehuil van den slag vervangt. Wij zaten nog altijd door het groote raam op het dorpsplein te blikken, dat in gouden lichtgloed baadde. Recht voor ons stond een lief Walinneken met een flinken boerenjongen te keuvelen.. De zwaluwen vlogen met loomen vleugelslag over de zoden van het kerkhof, op den nok van den tempel zat een spreeuw zijn opwekkend lied te zingers. De vrouw des huizes was ongemeen vriendelijk en praatgraag. In het Waalsch zegde zij ons, dat de gemeenteoverheid had verboden zonder noodzakelijkheid te graven. Verleden week haalden de metsers, die de fondamenten voor eene schuur groe- ven in de buurt, twaalf geraamten boven. De koemeid vond, voor weinige dagen, nog een schedel, met een kogel in den rechter slaap. De geraamten bevinden zich haast tegen de oppervlakte. De kinderen vinden gedurig overblijfselen van het leger. Het is onmogelijk een oud huis te herKellen, zonder er geweerkogels in aan te treffen wanneer men het oud altaar afbrak, kwamen zij over- vloedig op den grond gerold. Wij verlaten Plancenois. De waard uit La Belle Alliance, op zijn vermoeid paard gezeten, rookt zijn kort smokkelpijpje, de rook drijft in blauwe kringetjes in de zoele lucht. Hij neemt eerbiedig de muts af, en Volgens Brialmont (Histoil e du duc de Wellington 2c deel 431) hadden de Bondgenooten 24679 dooden en gekwetsen, de Franschen 18500; 7,80o werden knjgsgevangenen genomen. Het keizerlijke leger verloor daarbij 227 vuurmonden. Maxwell, in rota bij den Belgischen schrijver aangehaald, beweert, dat de Bondgenooten 63000 man buiten het gevecht hadden daartusschen telde men 38000 Pruisen. Volgens Les Victoires et Conquétes zouds'n de Franschen van den 15 tot den 19 Juni 36,500, de Bondgenooten 50000 man hebben verloren. K Op het slagveld zelf zegt Knoop, waren de verliezen der beide partijen niet zeer ongelijk, van ceder tusschen de 25 en 30000 man ; maar bij den terugtocht verloor het fransche leger zooveel aan gevangenen, zooveel aan geschut, het fransche leger zooveel aan gevangenen, zooveel aan geschut, munitie en wat kracht aan een leger geven kan, dat men; gerust kan aannemen, dat dit leger door de nederlaag bij Waterloo zoo goed als vernietigd werd. OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. 391 weldra zien wij zijn beeld, zich ver vOor ons tegen den helderen hemel afteekenen. Wij bevinden ons in een ravijn. IX! weg is smal, de hooge kanten zijn met oude tronken schaarhout begroeid, waarboven zich jonge, frissche scheuten ver- heffen. 1)e dikke, knoestige wortels woelen allerzijds over den weg heen. Wij komen op het akkerland. Daar verheft zich eene gothische pyramide, waarop men in gouden letters leest : ?Die gefallenen Heiden ehrt dank- bahr Konig and Vaterland. Sie ruhn in Frieden. \> Over het stoppelveld en omgeploegd akkerland komen wij op den grooten steenweg terecht. La Haie Sainte Bevindt men zich aan de herberg La Belle Alliance, en Wendt men het oog in de richting van Mont Saint Jean, zoo bemerkt men, dat de steenweg tamelijk snel daalt, om dan weer te stijgen, zoodat de hoogte ons gezicht op niet grooten afstancl. afsnijdt. Achter die hoogte legerde Wellington met het gros zijner troepen. In de laagte, ongeveer even ver van de Engelsche stelling als van de Fransche voorposten, ligt de hoeve La Haie Sainte. De grond is bier donkergeel; verschei- dene straatsteenen slaan haast rood uit. Links, tamelijk ver van den weg, heeft men de boommassa van Hou- gomotit. Wij, Kempenaars, aan onze heidevlakten gewoon, hebben geene oogen genoeg, om dezen golvenden grond, met welige oogsten bedekt, Bade te slaan. Vooral de ligging van (lit pachthof, met zijn blauw dak, dat zich zoo diep beneden ons bevindt, komt ons treffend voor. La Haie Sainte was den 18 Juni door twaalf honderd man, meest Brunswijkers, bezet. ?Het is twee ure 's namiddags, toen de divisien van d'Erlon ten aanval vooruitrukken... De keizer zelf sprak de divisi6n, in korte, kernachtige woorden aan. a De linker kolonne wendde zich tegen La Haie 392 OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. Sainte, en viel de hoeve aan. Zij ondervond bier een krachtigen wederstand van Baring's buksenjagers, die echter den boomgaard, ten zuiden van de hoeve, aan den vijand moesten inruimen. In de gebouwen werd de verdediging voortgezet. Uit de hoofdstelling der Bondgenooten rukte een bataillon van Ompteda's brigade ter hulp van La Haie Sainte op. Baring sloot zich met zijne buksenjagers daarbij aan; maar plotseling aangevallen door Milhaud's kurassiers, wordt de Duitsche infanterie uiteengeslagen, en bijna geheel vernield. Een infanterie uiteengeslagen, en bijna geheel vernield. Een gedeelte van de jagers van Baring bleef zich echter gedeelte van de jagers van Baring bleef zich echter handhaven in de gebouwen van La Haie Sainte ; en die onverschrokken officier bezette de hoeve weer, Coen ook op andere punten de aanval van d'Erlon's divisiZn geheel en al mislukt was... ?Het was bij en om La Haie Sainte, dat de hard-. nekkigste worsteling plaats vond. Er was eene omstan- digheid, Welke de verdediging van die hoeve bijzonder begunstigde : zij was slechts op eenige honderden passen voor de hoofdstelling der bondgenooten gelegen, en kon voor de hoofdstelling der bondgenooten gelegen, en kon dus van daar krachtdadig ondersteund worden door geschutvuur en door het oprukken van hulptroepen. Om dit tegen te gaan, besloot de fransche keizer gelijk- tijdig met die aanvallen op La Haie Sainte, aanvallen tijdig met die aanvallen op La Haie Sainte, aanvallen te doen op de hoofdstelling van Wellington, ten einde daardoor den britschen veldheer te beletten de aange- vallene hoeve ter hulp te komen. Het fransche geschut zette zijn vuur op die hoeve voort ; het voetvolk, in kolonnes geschaard, met sterke lini6n tirailleurs voor zich, rukte daarna op tot bestorming van dat punt; en gelijktijdig daverde de grond door het vooruitrukken der kurassiers, waarmede Milhaud westelijk van den weg naar Charleroi, op de slaglinie des prinsen van Oranje aanviel... De hoeve, door sterke massas voetvolk aan- gevallen, was weldra met een kring van vuur omgeven, en van het overige der stelling geheel afgesloten; her- haaldelijk wierp zich de fransche infanterie op de heggen en muren, die La Haie Sainte omgeven, maar ondervond en muren, die La Haie Sainte omgeven, maar ondervond OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. 393 Kier, van Barings zijde, een onbezweken tegenstand en, in den strijd, die uren lang werd voortgezet, wist de dappere Duitscher steeds in het bezit te blijven van den toevertrouwden post. ?(I) Omstreeks zes uren werd de hoeve door de Franschen overweldigd. Moet men hunne geschiedschrijvers gelooven, dan waren de twaalfhonderd verdedigers, op een zeer klein hoopje na, gesneuveld. De hoeve is een uitgestrekt gebouw. Hof en boomgaard zijn groot. Eene dikke, oude haag, gelijkloopend met den straatweg, sluit den tuin af. Door een over welfden gang, als in een molen, komt men op den koer. In dien gang, op zijde, heeft men eenen put, met witsteenen kuip. Bij middel van een dalend en rijzend schepvat wordt het water opgetogen. De put is diep, en het water ongemeen koud. Men heth mij verteld, dat, wanneer de Franschen zich van de hoeve meester maakten, zij zoo verhit waren, dat eenigen elkaar omver staken, ten einde eerst hunne wonden te verkoelen en hunnen dorst te lesschen. De koer is geheel afgesloten. Op enkele plaatsen heeft men, als een bogengang, waaronder stroo is getast, en zich landbouwgerief bevindt. Een deurtje, in den zuidelijken zijgevel, geeft toegang tot den boomgaard. Het was langs daar, dat de Franschen de hoeve bin- nenrukten. Het was frisch in het ruime vertrek van La Haie. De muren zijn dan ook dik. Eene groote waschkuip stond op een driepikkel. De Waalsche wascheressen konden al zoo goed den snater roeren als onze Kempische. De meid, eene allersmakelijkste, Vlaamsche deerne, ver- stond geen enkel woord Waalsch, (Wij bevinden ons op de taalgrens). Zij werd door elkeen op flesschen getrokken. Ik 'had medelijden met haar daar zij, die er anders alles behalve bloo uitzag, zich niet kon ver- (t) Quatre-Bras en Waterloo, door M. J. KNOOP. 394 OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. antwoorden. De paardenknecht kwam binnen : een jongen, opgeschoten als een wilde boomscheut, gebouwd als een athleet. Hij liet den blik op het Vlaamsche meideken vallen, en hoewel hij geen woord van hare taal verstond, was het duidelijk, dat zij elkander wonderwel begrepen. lk had geen medelijden met het jonge boerinneken meer, en hoewel het grootste deel der spotternijen, in den Waalschen tongval van Zuid-Brabant, mij niet waren ontsnapt, kwamen zij mij thans veel duideli)ker voor dan eenige minuten te voren Hougomont. ?Op duizend passen ten zuiden van den landweg van Ohain, tusschen de beide steenwegen, maar meest nabij die van Nivelles, vertoont zich het kasteel van Hougomont; in 1815 bestond dit uit een heerenhuis en hoeve, stallen en schuren, ?hechte steenen gebouwen, met een ringmuur omgeven, en ten noorden begrensd door een boomgaard en een moestuin, ten zuiden door een boschje; het geheel maakte een rechthoek uit van 6 a loo pas lengte, en 5 a 600 pas breedte, geheel omringd door eene digte heg en eene diepe sloot ; ? een post uitnemend te verdedigen, zelfs tegen groote overmagt. )) (1) Wellington had Hougomont door een bataillon Nassouwers, verscheidene kompagnie6n Hanoveranen en vier kompagnieUn Engelsche garden doen bezetten. De bezetting bedroeg ongeveer achttienhonderd man. Onmid- dellijk bij het begin van den slag, gaf de keizer aan zijn tweede korps het bevel de stelling te veroveren. De afdeelingen Foy, Jerome en Bachelu drongen door het bosch, door eene hooge, dikke heg, en kwamen voor de muren van het gebouw. Hun voorwaartsdringen w erd op een moorddadig geweervuur onthaald. Generaal (I) KNOOP, bl. 22. OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. 395 Bauduin vond er den dood. De afdeeling Foy zwenkte links, en bemerkte eene poort, die op den koer uitgaf. De tweede luitenant Legros, door de soldaten L'Enfonceur genaamd, stormt, met eene bijl vooruit, hakt de poort aan stukken, en snelt, gevolgd van zijne mannen, voorwaarts. Doch, de Engelsche garden ijlen bij, en sluiten de poort. Legros en al zijne soldaten worden gedood. De kolonel Cubieres, reeds den i6 bij Quatre- Bras gewond, valt doodelijk getroffen neer. De Engel- schen zelven dragen hem van het slagveld. Eene Fransche batterij houwitsers is intusschen aangekomen ; zij braakt een bagel vuurbommen op de hoeve en het kasteel. De gebouwen staan welhaast in lichtlaaie vlam. Knetterend slingeren de vlammen om de balken, muurblokken storten in ; het geweervuur knalt onophoudelijk, Engelsche, Fransche, Duitsche com- mandos weerklinken te alien kanten, overschreeuwd door het geraas der strijders, en den donder van het grof geschut, dat thans over geheel het slagveld dood en verderf verspreidt. De Engelschen geven het niet op. Zij krijgen gedurig versterking, en blijven hardnekkig in eene stelling stand- houden, die zij als van het grootste gewicht ter ver- dediging van het gros van Wellingtons leger betrachten. (I) Al de pogingen, welke de Franschen aanwendden, om zich van Hougomont meester te maken, bleven vruchteloos. Zij slaagden erin het bosch en den boom- gaard te bezetten ; doch de gebouwen zelven bleven in de macht der Engelschen. Volgens den uitstekenden Belgischen krijgskundige Brialmont vonden, rond Hou- gomont, ongeveer zesduizend man van beide legers den dood. De Franschen alleen hadden bijna tien duizend dooden en gekwetsten. Brengen wij een bezoek aan de zoo treurig ver- maarde huizing. Van het Hotel du Musee volgen we (I) Zie THIERS. Histoire du Consulat et de l'Empire. XXI Deel bi. 141. 396 OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. eenigen tijd een gelen straatweg, en laten dezen weldra rechts liggen. Wij stappen over het bouvvland. Eerst hebben wij am veld van haverstoppels. Het klimt weinig. Aan onze linkerzijde, op vijfhonderd schreden van ons, verheft zich de leeuw. Tusschen die plaats en ons stoppelveld daalt de grond aanzienlijk, om recht vOor en achter ons weer to stijgen. In die daling eindigde de laatste charge van Ney ; hij verloor er zijn vijfde paard. Enkele oogenblikken gaan wij over een versch omgeploegd akkerland. Het heeft gisteren fel geregend ; doch het water bevindt zich slechts aan de oppervlakte der aardkluiten. Zij zijn hard als steen wij voelen er ons gedurig op uitschuiven. De akker wordt door eene breede, waterlooze gracht omzoomd. Wij springen er over, en bevinden ons in den boomgaard van Hougo- mont. Hij is groot. De grond glooit tamelijk sterk. Enkele schraal groeiende appelaars staan bier en daar. Een dozijn kalveren scheren het gras af, dat reeds zoo kort is, dat het vee er zich stellig niet vet aan zal mesten. Uit den boomgaard komen we op een lang, smal plein. Het is door een weinig verheven rnuur van roode bak- steenen afgesloten. Voor het plein ziet men bier en daar de overblijfselen eener hegge. De stronken zijn oud en versleten ; zij vvorden overal door jeugdige takken verdrongen, die frisch, krachtig opschieten. Op het plein verheffen zich twee appelboomen. Voor zeven en zeventig jaren stonden zij in vollen bladerdos. Thans bezitten zij haast geene levenskractit meer. Duidelijk ziet men op hunne schors de uitwerkselen der kogels nog. De muur ziet er uit als eene zeef : zoo zijn de steenen stuk geschoten. Aan den hoek heeft men de groote poort. Wij komen op den koer. Rechts vOor ons is het kleine poortje, dat Legros doorhakte. op den koer staat het kapelletje van bet oude slot, met verkoolde balken. (I) Het is nu zeven jaar geleden, dat ik het slagveld bezocht. OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. 397 De muren zijn vol namen geschreven. Vele toeristen vragen zelfs eene ladder, om aan het gewelfsel hunne aanwezigheid vast te stellen. Kiekens azen overal rond. Naast een verbrokkeld muurken hangs een koeketel over het vuur te pruttelen. Wij openen een draaihek, en komen in den voormaligen tuin, thans in weide her- schapen. Aan onze rechterzijde staat nog de roode muur, waarachter de Engelschen de eerste aanvallen afwachtten, Vcior ons strekt zich een klein bosch uit, met hooge, dikke beuken en eiken begroeid. Het gras is er niet welig; waarschijnlijk ten gevolge van de aanhoudende droogte des zomers. Op vele plaatsen is de grond onder dorens bedekt, terwij1 de distels overal tieren, en de braam- struiken, naastheen den ringmuur vooral, gulzig hunne purpere ranken heenslingeren. Eene prachtige Holland- sche koe graast in het midden van het park. Zij is de zuinige, ze is dankbaar voor hetgeen haar gegund worth. Voetje voor voetje stapt zij voort, wel zorg dra- gende nergens een bosje voorbij te gaan noch te ver- trappen. Een half dozijn rood- en zwartbonte kalveren liggen ten gronde. Zij herkauwen hun voedsel, of steken lui het hoofd in de hoogte. Zij kennen den prijs van den tijd niet. Drie melkschapen grazen daarentegen gretig voort : zij vreezen, dat men hen al te gauw dezen smakelijken disch voor den vunzigen stal zal doen verlaten. Een moederzwijn wandelt van boom tot boom. Enkele kleine kiekens zijn slechts nu en dan zichtbaar. Zij dringen onder de doornstruiken, pikken de vliegen aan den voet van den muur, of liggen met uitgestrekte pennen zich naast de kalveren te koesteren. De zon neigt ten ondergang. Zelden was de lucht zoo helder als op dezen verrukkelijken avond. Terwij1 wij ons in den tuin van Hougomont bevonden, waren de wolkjes ongemerkt uit het Westen verdwenen. De zon stond bleekgeel te glanzen. Hare stralen waren zoo zacht, zoo fluweelig, dat zij harmonie, gemoedsrust en vrede in de geheele natuur stortten Die stralen vielen op de glanzende yacht der koe en op de ruige wol der 398 OP HET WATERLOOSCHE SLAGVELD. schapen ; zij gleden over de gemarmerde stammen der beuken en over de knoestige takken der eiken. Ze zweefden over de wei en hingen over den akker. Alles kreeg eene kleur van goud. De wolkjes dreven steeds naar het Oosten ; bun zoom was purpergekleurd. Ons gelaat en onze handen straalden. Mijn vriend stond in het Westerpoortje, ik onder een lagen appelaar. De nevel verloor zijne goudkleur. Hij werd zilverachtig, en weldra grijs. De zon verdween, de schemering daalde onopgemerkt neder. De wind stak op in het hooge geboomte; de akelige tooneelen, waar- van deze plaats getuige was, vertoonden zich zoo levendig vOor onzen geest, alsof wij ze bijwoonden, terwiji we, in de kruinen der beuken en eiken de schimmen van die duizenden holden hoorden, die bier, in woedende razernij, streden, en in den bloei buns levens sneuvelden. Antwerpen. GUSTAAF SEGERS. orta4mortun C 6 OVER DE GERMANISMEN. N de laatste tijden zijn talrijke schrijvers, vooral in Zuid-Nederland, tegen de gallicismen ten strijde getrokken ; zij zijn overtuigd dat het gebruik van deze vreemde woorden en wendingen de Nederland- sche taal ontsiert en verarmt, het natuurlijk taalgevoel krenkt en verdooft, ja zelfs het grondig aanleeren van krenkt en verdooft, ja zelfs het grondig aanleeren van eene andere taal schier onmogelijk maakt. Om dezelfde reden diende er nu ook in het krijt getreden tegen een anderen, niet min gevaarlijken vijand, nl. tegen de germanismen, die te onzen dage zoo menigvuldig in onze taal binnensluipen. Wij weten het, sommige schrijvers die het overigens met onze taal wel meenen, vinden er geen bezwaar in germanismen te gebruiken, ze zelfs als taalverrijkende elementen aan te prijzen, omdat het Hoogduitsch met elementen aan te prijzen, omdat het Hoogduitsch met het Nederlandsch stamverwant is, en bijgevolg elk hd. woord onzen taalschat komt verrijken. Zulke redeneering evenwel houdt geen steek, als men bedenkt dat elke taal, hoe gelijkend ook op andere, eigen aard en karakter heeft, eigen klank en kleur, eigen vorm en rijkdom in heeft, eigen klank en kleur, eigen vorm en rijkdom in overeenstemming met het oog en het oor, met de keel- en hersenvermogens, met de geschiedenis en de ont- wikkeling van een yolk. Dezelfde vormen hebben in het Duitsch niet dezelfde beteekenis als in het Nederlandsch ; de Duitsche taal bezit eene macht samengestelde en afgeleide woorden, die het Nederlandsch op dezelfde wijze niet vormen can. Er kunnen dus iji onze taal germanismen binncn- 400 OVER DE GERMANISMEN. sluipen -- en dat geschiedt dagelijks ? die zonder genade moeten geweerd worden. Indien men ons echter de keus liet tusschen een gallicisme en een germanisme, zouden wij voorzeker aan dit laatste de voorkeur geven. Onderzoeken wij hier een oogenblik den oorsprong en de natuur van de germanismen, m. a. w. trachten wij de oorzaken te ontdekken, waaruit ze voorkomen en regels op te stellen, door middel derwelke wij ze kunnen onderkennen. De invloed van het Hoogduitsch heeft zich reeds in de i6de eeuw doen gelden, zooals men bij de lectuur van KILIAAN, HOOFT, HUYGENS en andere schrijvers wellicht zien kan ; doch sedert het einde der verledene eeuw heeft het gebruik van de germanismen schromelijk toegenomen. Zulks is, ons dunkens, aan twee voorname oorzaken toe te schrijven : ten eerste aan de studie van het Hoogduitsch, ten tweede aan het gebruik van slechte woordenboeken. Evenals het te vaak verfranschte onderwijs in Belgi6 de voornaamste oorzaak is waarom Zuidneder- landsche schrijvers, zonder het te weten, gallicismen plegen, evenzoo heeft de studie van het Hoogduitsch aanleiding gegeven tot het gebruiken en misbruiken van germanismen. Met de Duitsche taal en literatuur te bestudeeren, Duitsche werken te lezen en te herlezen, hebben onze schrijvers sommige Germaansche uitdruk- hebben onze schrijvers sommige Germaansche uitdruk- kingen en wendingen afgeleerd ; zij schrijven, onbewust, gelijkvormige woorden en zinnen, met een woord zij gelijkvormige woorden en zinnen, met een woord zij denken vaak in het Hoogduitsch. Het zal dan bij niemand verwondering baren, dat VAN ALPHEN, FEITH, BILDERDIJK, die of in Duitschland verbleven, of Duitsche werken bestudeerden, zooveel germanismen in hunne schriften gebruikten, dat onze hedendaagsche taalkundigen, door het gebruik van Duitsehe philo- logische werken, hunne taal ontsieren door stootende germanismen, als omluid, inluid, voorwoord enz. Eene andere oorzaak, die vOOr eenige jaren zeker nog veel bijdroeg tot het beschermen en het -invoer-en OVER DE GERM ANISMEN . 4o 1 van germanismen, was het gebruik van gebrekkige lexica. KILIAAN prijst reeds germanismen aan; maar vooral bij WEILAND krioelt het van zulk onkruid; deze gedachtelooze schrijver nam een groot getal germanis- men uit ADELUNG over, en, met het gezag dat iedereen hem toekende, wilde hij aldus den Nederlandschen taalschat vergrooten. Men zal ons doen opmerken dat, vermits de Zuidnederlanders deze woordenboeken weinig raad- pleegden, of althans zich op de studie van het Hoogduitsch nooit vlijtig toelegden, er op Zuidneder- landschen bodem maar weinig van die woekerplanten te vinden zijn. Men late zich echter door deze redeneering niet misleiden : zelfs in het Zuiden zou men er eene niet onaanzienlijke garve kunnen bijeenlezen, en als men alles wel inziet, vraagt men zich of of het euvel hier weldra niet veel grooter dan over den Moerdi)k zal wezen. I nderdaad, het valt niet te betvvisten, velen hebben alhier de studie van het Nederlandsch verwaarloosd ; zij hebben nooit in het Nederlandsch leeren denken, zij kennen geese enkele taal grondig en vandaar het misbruik. Voeg daarbij dat onze groote schrijvers SLEECKX, CONSCIENCE en ook die van Noord-Nederland bier gretig gelezen worden; daar deze auteurs meestal onder den invloed van het Hoogduitsch stonden, moesten ook hunne lezers, die eene oppervlakkige kennis van hunne eigene taal hadden, allengskens het voorbeeld der meesters navolgen. Uit het voorgaande blijkt thans wat er den. Nederlanders te doen staat om voortaan de germa- nismen uit de taal te wezen. Verre van ons de studie van bet Hoogduitsch, dat voor de Nederlanders na het Engelsch de tweede taal is, te veroordeelen. Zulke studie kan ons, uit haren aard, niets dan nuttig wezen : zij geeft ons de kennis van eene stamverwante taal; zij verrijkt onze verstandelijke schatten, loutert en verfijnt onzen smaak. Het kwaad komt van onze 402 OVER DE GERMANISMEN. zijde ; wij kennen niet genoegzaam ons Nederlandsch en zijn te onachtzaam bij het schrijven. Ook moeten we niet meer te rade gaan bij slordige lexica; wij bezitten het in alle opzichten voortreffelijk woorden- boek van M. DE VRIES, dat bij voorkomende gelegen- heden ons op de germanismen opmerkzaam maakt. Doch dit alles zou vooralsnu maar weinig baten, indien er geene volledige alphabische lijst van germa- nismen opgesteld werd, waarin deze vreemde termen en wendingen aan den disch gespijkerd en gebrand- merkt worden. Zulk werk heeft de Kon. VI. Academie in 1896 willen uitlokken ; men heeft hare vraag niet beantwoord; niet omdat het nut van deze studie in twijfel werd getrokken, maar omdat zelfs de mecsters in dit vak voor de moeilijkheden van dit veelomvat- tend werk terugdeinsden. Hopen wij dat weldra iemand dat verdienstelijk werk zal leveren. Bij het opstellen van deze lang verwachte studie ?en intusschen kan elke leeraar in de Ndl. taal aan athencea en colleges deze leemte aanvullen ?zal men zich noodzakelijk afvragen, wanneer een woord als verwerpelijk germanisme moet beschouwd worden. Wij antwoorden eenvoudig met Dr. KLUYVER en Kan. MUYLDERMANS (I) : de goede smaak is ten slotte de eenige rechter; ieder geval moet op zich zelf onderzocht worden. Nochtans orn bepaalder te spreken en het werk te vergemakkelijken kan men voordeelig de volgende critiekregelen toepassen. Verwer- pelijke germanismen zijn 10 al de woorden en uitdrukkingen die met ons hedendaagsch taalgebruik in strijd zijn, b. v. : aanwandelen, omklank; 2?de woorden die uit het Duitsch worden overgenomen en voor wier beteekenis we reeds gevestigde uitdrukkingen in onze taal bezitten, b. v. : voorwoord (in stede van voorbericht), 30 de woorden die zelfs in het hd. in (1) Bijdragen tot Taal- en StUlTuiverzng, Mechelen 1893. OVER DE GERMANISMEN. 403 strijd zijn met zich zelven, b. v. : begeestering. Door middel van deze regels kan de leeraar den leerling op voorkomende germanismen oprnerkzaam maken ; rnaar het is niet genoeg een woord, eene uitdrukking of te keuren; de critiek moet niet alleen of broken, zij moet ook opbouwen en daarom hoeft men naast de aanwijzing der font (met vermelding van den naam des schrijvers, van het werk en van de blz ) ook de zuivere Ndl. uitdrukking opgeven, waardoor het germanisme kan en moet vervangen worden (0. Stelt men prijs op een zuiveren echt Nederlandschen stijl, wil men de taal in eere houden als de aispiegeling van den volksgeest en het voornaamste middel waardoor het taalgevoel gesterkt wordt : men beginne met de taal zuiver te schrijven en zuiver te spreken, met cc slechte germanismen ie weren en door goede n,11. ui:drukkingen te vervangen. Maart. J. JACOBS (1) Hiei volge een voorbeeld. ?OMLUID. Is het dan met toegelaten omluid, afluid, aanluid, binnenluid te zeggen, P WILLEMS, Versl. Vl. Ac 1894,62. -- Omluzd (hd umlaut) Is in stri)d met het taaleigen gecotrnd ; want het is even als wndraaz (van omdraaien) een \ et baal znw , Cat van onzluzden, (luiden naar alle kanten) afgeleid is, maar in eene andere opvatting gebtuikt wordt Algemeen Nederlandscn is klankwz)vging. Van een woord schijnt het vreeind dat ;teen corm met ue is opgegeven ; K 1L1AAN heeft nl alleen soecken, dat volgens SCITUERMANS zoo algemeen met klankwijziging worth uitgesproken, KLUVVER, Proeve 136. tnAnt*MtAt CHRISTEN IDEAAL (r). ........^ v. eaii misericordes, quoniam ipsi misericordiam consequentur. Hoe krachtig, hoe strijdveerdig, hoe held- haftig de voorgaande zaligheid klonk, des te troostender en menschelijker suist de belofte, die de bermhertigheid en menschelijker suist de belofte, die de bermhertigheid verheerlijkt. verheerlijkt. De menschlievendheid is eene uitsluitelijke vrucht der katholieke veropenbaring. De oudheid kende geen medelijden. Hoewel een heiden het schoone woord uitsprak : Homo sum ; nihil humani a me alienum esse puto, ?toch bleef het er bij deze droge verklaring, en het heidendom, met al zijne pracht van kunst en verfijnde beschaving, kan ons op de puinen van niet den gast- beschaving, kan ons op de puinen van niet den gast- of godshuis terugwijzen. Oneindig verloor de kunst door dit Bemis aan menschenliefde. Wij zegden het hooger : de kunst is bij uitnemend- heid eene menschelijke zaak. Zeker, het ideaal is goddelijk, onbereikbaar, boven aardsche uitdrukking verheven ?God alleen kan zich zelven uitdiukken en daarom is het Woord God om God uit te spreken ? maar door kunst verstaat men de poging om dit ideaal in stoffelijke banden te vatten en te boeien ; en ..,....., (1) Zie Belfort, biz. 343. CHRISTEN IDEAAL.405 hier treedt de menschelijke zijde te voorschijn, de groote wet, de groote vraag en plaag van den vorm. Mrs Browning zegt in hare zinzwangere verzen : What form is best for poems? Trust the spirit as sovereign nature does Or else you but enslave, not embody (i). God, het oorbeeld aller kunstenaars, heeft niet anders gehandeld in zijn meesterwerk, de schepping ? ?dit verwezenlijkt ideaal, ?zooals Alfred Ne:tement het zoo gelukkig uitdrukte (2). - Daar ook wordt de levende gedachte slechts voorgehouden onder 't zichtbaar kleed der stof. Zoo ook is het met de kunst. Het raadsel, dat Naar plaagt en toch leven doet, is de geheimzinnige verhouding, de onophoudelijke omhelzing, de mysterieuze bruiloft van geest en stof, van gedachte en vorm, van bezielende ingeving en kluisterende uitwerking. De kunst moet het eeuwige doen voelen, midden in het tijdelijke, de harten dorstig maken naar het eindelooze bij middel van het geeindigde, het ideaal nastreven in de wezenlijkheid Uit deze verhouding van zoo verschillende elementen ontstaan voor de kunstbeoefenaars de innigste zielsfol- teringen bij de verrukkendste ontroeringen, dewiji deze schoonheid, die ze zoeken te boeien, hun altijd ontsnapt, altijd hooger en hooger zweeft. Met de komst van Christus, werd het geheim niet opgelost; wel integendeel groeide het dieper en fijner. De Zaligmaker toonde, in zijnen persoon, een volmaakt vow beeld dezer verbroedering en verzoening tusschen het hemelsche en het aardsche, tusschen het (1) Welke vorm is voor gedichten de be/me? Vertrouw den geest, gelijk de meesterlijke natuur; Want anders verslaaft gij maar, en belichaamt niet. (2) La nature n'est qu'un ideal realise. 406 CHRISTEN I DEAAL. goddelijke en het menschelijke; hij stelde der kunst een levend ideaal voor. Maar niet alleen een ideaal van schoonheid. Welke schatten van bermhertigheid vloeiden uit zijn meedoogend hart op de verlatene wereld ! hart op de verlatene wereld ! Met welke teederheid werden de walgelijkste wonden van 't menschdom aangeraakt en verbonden, met welken eerbied tevens ! alsof de Schepper zelf verlegen stond voor de grootschheid van zijn werk. ?0 God, verborgen in uwe daden en oordeelen, mochten de kunstenaars iets erven van den heiligen eerbied, waar- mede gij uwe schepsels behandelt, en slechts bevend de stoffelijke sluiers lichten, waar onder de levenbrengende schoonheid schuilt ! schoonheid schuilt ! Dit heilig geheim van menschenliefde heeft Christus niet, als een gesloten boek, weer ten hemel gevoerd. Hij lies het integendeel aan zijne leerlingen over, als een balsem voor iedere smart, als een zalf voor iedere wonde. De heiligen vooral kornen ons voor als uitgelezene vaten, waarin dit goddeli) k medelijden geurig en onbe- dorven voortleeft; en waar spraal, is van bermhertigheid, van liefde tot lijdenden en armen, daar klimt een van liefde tot lijdenden en armen, daar klimt een naam als van zelf op de lippen van 't dankbare menschdom, daar rijst een beeld voor aller oog als het bekoorlijk ideaal der bermhertige liefde. Elizabeth van Hongarie! ?Wie kept den naam der zoete heilige niet? Voor alien klinkt hij bevriend en geliefd, als de naam eener langbeminde, nooit- vergetene zuster. De poezie der middeneeuwen omzweeft hare reine figuur met bovenaardschen wasem en van eeuw tot eeuw ging dit beeld over, zonder iets van zijnen zachten glans to verbeuren. Op eener troon geboren, kende zij het leven slechts, door zijne rampen en wisselvalligheden. Als kind, werd zij verweesd van ouderliefde, en van haar vaderland ont- vreemd. Als echtgenoote, smaakte zij de heiligste diepten vreemd. Als echtgenoote, smaakte zij de heiligste diepten des levens in eene heilige wederliefde; maar haast werden des levens in eene heilige wederliefde; maar haast werden CHRISTEN IDEAAL. 407 die overstroomd door de zoute waters der weduwsmart. Als moeder, drank zij met voile teugen aan deze reinste bron der menschenvreugden, de moederliefde maar ook het grievendste wat deze rouwgewone aarde kan dragen, de smart der moeder in de kindersniart, moest haar lijdend hart verdragen en verduren. Gansch haar leven, in een woord, ?dit kort leven van vier en twintig jaren ?was eene aaneen- schakeling van aandoenlijke wisselvalligheden, verdragen met heldhaftige en toch kinderiijke grootschheid, ver- dragen niet alleen met godsliefde, maar met eene onverwinnelijke menschenliefde. Dat is het wat ons zoo innig met haar verbindt. Haar lot, uit het gemeene brood des lijdens gekneed, laat geen lijdensgeleerd, bijgevolg geen mensche- lijk hart ongevoelig. Wie haar eens aanschouwde in de onschuld van haar vroom gemoed, in den heiligen eenvoud van haar ergbeproefd en toch kinderrein leven, kan het verrukkelijke beeld uit zijn geheugen niet wisschen. En ook, welke tintelende peerlen van pazie, vond de kunst niet in hare naleve legende! De rozen die haar hemelsche Bruidegom in haar mantel liet ontluiken, toen haar aardsche bruidegom er brood dacht in te vinden, behelzen, onder 't roerend beeld, heel het geheim van haar leven, heel het geheim der kunst. Ook de kunst herschept het gemeene brood der waarheid, waar het menschdom van leeft, in geurige rozen van onsterfelijke schoonheid. En dit wonder geschiedt door de liefde. Wij hebben reeds van Dickens gesproken, maar hoe toch zijnen naam verzwegen, waar men gevvaagt van menschenliefde, van medelijden en bermhertigheid? Het zuiverste perelken van zijn kleinoodenschat is misschien wel zijn Cricket on the hearth. Althans nooit leverde het volksleven dandoenlijker, fris,cher tafereelen. Hier zijn al de typeri te bewonderen : de minnelijke, 408 CHRISTEN IDEAAL. snoeperige Dot, die den ouden man zoo innig, zoo trouw bemint, zoo streelend en schalksch vertroetelt ; die zulke verrukkelijke beelden van huiselijk geluk vertoont met haar Baby, met den hoed Boxer, met de belachelijke kindermeid, Miss Slowboy ; ?haar man zelf, de zware, eerlijke pakdrager, de frissche jeugdige May, zoo bekoorlijk als haar naam, haar verloofde, Edward, den ouden Tackleton, enz. enz. Maar de roerendste ingeving van het boek, de ware vondst, in die mijn van poetische vondsten, is de figuur van blinde Bertha met hares afgesloofden vader. Dit meisje leeft in het armste hutje ; de diepste ellende, de grootste ontbering is haar lot, en zij wordt het niet eens gewaar. De naakte muren barer woning prijken met kostbare voorwerpen, rijke behangsels : hare lompen zijn kleeren van fluvveel en zijde; de oude vader, in zijn pak van zakkengoed, is een flinke, rijk uitgedoschte heer. En wie toovert rond het blinde meisje die ideale wereld, die hare nacht vertroost en hare benauwde jeugd verblijdt? ? Aileen de liefde van then doodgezvvoegden vader, die in zijn hart eerie ingeving vond vol van de hoogste, aandoenlijkste poezie. Andersen heeft veel overeenkomst met Dickens. Hij ook weet de poezie in de nietigste voorwei pen en toevallen to ontdekken Hij ook verwijlt bii voorkeur in het yolks- to ontdekken Hij ook verwijlt bii voorkeur in het yolks- leven, bij kleinen en armen. Welk pareltje, onder andere, is niet zijn ?Engel ? het arme kreupel jongensken dat, op zijne krukken, het kelderkamerken rond sukkelt, dat, voor eenigen schat, eene eenvoudige veldbloem bezit, door den zoon van den gebuur eens medegebracht. Deze bloem is voor het jongensken de lente, de zonneschijn, het leven. Door hem wordt zij begoten en bezorgd ; tot haar gaat al zijne liefde, al zijne vreugd ; en wanneer de dood naakt, is het over haar dat hij het hoofd buigt en den geest geeft. Maar deze arme, verslenste bloem is het ook, CHRISTEN IDEAAL. 4? die hij, nu een engel in het rijk Gods geworden, uit het enge steegsken opraapt en ten hemel voert; want zij heeft meer blijdschap verschaft, dan de prachtigste bloem in den hof eener koningin. ?0 Maar hoe weet gij dat alles? ?vroeg het kind, dat de engel naar den hemel droeg. 0 Ik weet het, ?zegde de engel, ?omdat ik zelf het zieke, kleine jongensken was, dat op krukken ging. Mijne bloem ken ik wel. ? ... En op hetzelfde oogenblik waren zij in Gods hemel... En alien zongen, kleinen en grooten, het goede, brave kind en de arme veldbloem, die verslenst had gelegen, weggeworpen op den vuilnishoop, tusschen de rommeling van den verhuisdag, in de smalle, donkere stege ? Hoe eenvoudig is die poUzie, hoe roerend sevens! Zij schuilt in de nederigste zaken en raakt het innigste der ziel; zij is het licht van al de tintelende pereltjes in Andersens perelsnoer. Zoo is het gelegen met het Meisje met de solfer- stekken. -- Wat heerlijke tafereelen vertoonen die brandende stukskens bout niet aan het bibberende straatkind ! -- met het Madelieveken, buiten, in het stof van den hoogen weg geworpen, maar slechts na dat zij het brekend hart van den dichter -- - den leeuvverik ?vertroost heeft ; ?met den Nachtegaal, zingende van het stille kerkhof met de Witte rozen en het hangend loof, bij 't verlaten bed van den stervenden keizer; ? met den Leelijken eendvogel, tot koninklijken zwaan groeiend en des dichters leven verbeeldend, Andersens leven, bijzonder, beginnende in miskenning en armoede om in triomf en juichzangen te sluiten ; ?met de hartstochtelijke Meermin, die voor den geliefde alles veil heeft, rust, achting, leven, en die toch, door offervaardigheid en heldenmoed, de aardsche liefde overwint. Onuitputtelijk is de mijn van Andersens aandoen- lijke ingevingen, maar, gelijk Dickens, weet hij ze te 410 CHRISTEN 1DEAAL. paren met fijne scherts en uitspattend humor. Getuigen hiervan Kleine Claus en groote Claus en 's KeiTers nieuwe kleederen. De dichtbloemekens van Andersen zijn te fijn mis- schien voor kinderzielen, maar al vatten dezen er heel de diepte niet van, den wijsgeerigen zin, toch blijven die beelden voor hunnen geest zweven en geven hem later eene hoogere wijding. Xavier de Maistre was ook een dier geesten, die gemoedelijkheid weten te paren aan fijne opmerking en tintelend humor. Immers nevens den geestigen ?Voyage autour de ma chambre ? verschijnt ?le simple et doux lepreux ? zooals Sainte-Beuve hem betitelt. ?II prit place bientOt dans tons les coeurs, ? zegt de zelfde schrijver, ?et procura a chacun de ceux qui le lurent, une de ces pures emotions voisines de la priere, une de ces races demi-heures qui benissent une journee. ? Wanneer men op deze wijze van een kunstwerk kan spreken, dan is de lofspraak volledig. De kunst inderdaad heeft haar einde bereikt, wanneer zij het gebed op de lippen heeft doen klimmen. De ziel opbeuren, haar veredelen en heeft doen klimmen. De ziel opbeuren, haar veredelen en verfijnen, haar vleugelen geven om te stijgen, uit dit dal vol sprekende beelden, vol luisterrijke beloften, tot de hoogten waar men in bezit komt van de eeuwige waarheid, de stralende schoonheid, de eindelooze liefde, dat is de zending van de kunst. VI. Beati mundo corde, quoniam ipsi Deum videbunt. God zien door dezen doorluchtigen sluier, die Schepping 'beet, is het voorrecht der reinheid, ook het voorrecht der kunst. De kunst is niets anders dan het schemeren van 't ideaal door het werkelijke, het boeien van 't einde- looze in 't geeindigde, het vermoeden van 't hemel- sche onder het _aardsche. CHRISTEN IDEAAL. 4 1 1 In een vvonderbaar bock, Aurora Leigh, heeft Mrs Browning deze vvaarheid bezongen, op de dichter- lijkste wijze : Every natural flower which grows on earth Implies a flower on the spiritual side, ? Substantial, archetypal, all a-glow With blossoming causes, ?not so far away But we whose spirit-sense is somewhat cleared, May catch at something of the bloom and breath, ? Too vaguely apprehended, consciously or not, And still transferred to picture, music, verse, For thrilling audient and beholding souls By signs and touches which are known to souls. Dit meesterlijk bock is vol diepe gedachten over leven en kunst ??which means life in life. ? Overal wijst de schrijfster, achter het zinnelijk beeld, de onstoffelij ke, begeesterende gedachte Maar bier verrijst voor ons, katholieken, het reinste ideaal, de koningin der kunst, de heilige Maagd Maria. Zij immers bewerkte wat vvij, kunstenaren, vruchte- loos beproeven. Zij vvist de Ongeschapene Schoonheid in het stoffelijke te boeien, het Woord in het vleesch. In haar, in haren maagdelijken schoot geschiedde de geheirnzinnige bruiloft van 't goddelijke en 't mensche- lijke, van 't eeuwige en 't vergankelijke, van 't hemelsche en 't aardsche. Maria, mystieke Schoonheidsroos, 'droeg de hoogste Liefdevrucht, eene Vrucht goddelijk en menschelijk tegelijkertijd. Maria noemen is voldoende om den afstand te teekenen tusschen de christene en de heidensche kunst, tusschen het ideaal der oudere en dat der jongere tijden. Zoo zong onze onsterfelijke Vondel : De schoonste roode rozen groeien Op geenen Giiekschen berg, o neen ; Maar op den Kruisberg hard van steen, Daar Jesus' hoofdk wetsuren vloeien Van heilig, van onnoozel bloed, Geronnen tot een rozenhoed. 412 CHRISTEN IDEAAL Zoo schilderde Dante, met een woord, de zuiver- heid van 't Paradijs, het verbeeldende onder de gedaante eener witte roos, wier bladeren de zetels der geluk- zaligen zijn, Lit wier kelk, de engelen, als zoo vele bieen opstijgen naar de eeuwige, stralende zon der Godheid (I). Naast Maria, de maagd bij uitnemendheid, rijzen andere idealen van zuiverheid. En wel eerst Cecilia, de reine maagd, die op haren bruiloftsavond den bruidegom wist te winnen voor het geloof, voor hetzelfde ideaal van maagdelijkheid, dat haar zelve bekoorde. Ook daalde een engel uit den hemel om deze zuivere echtgenooten met eenen krans van onsterfelijke rozen te bekronen. Onder hare bescherming heeft de H. Kerk de zoetste en zuiverste aller kunsten geplaatst, de muziek. Was het om hare zuiverheid te vereeren? Of omdat haar leven in Gods ooren klonk als eene hemP,lsche melodie, omdat zij de ware harmonie had gevonden tusschen het hemelsche en het aardsche. Cecilia is geene eenzame verschijning. Zij telt zusters met honderden, Lucia, Catharina, Dorothea. De keus alleen 'evert bezwaar. Doch bij de figuur der reine, kinderlijke Agnes moet men verwijlen. Die teedere maagd, nauwelijks de kinderjaren ontgroeid, bekoort onweerstaanbaar, 't zij men haar, in het ontuchtsoord aanschouwe, haar kuisch lichaam bedekt met haar golvend Naar, 't zij zij, in den dood, den Hemelschen Brui- degom tegenlache. En waar spraak is van mystieke rozen, hoe toch den naam verzvvegen van die levende roos van zuiver- heid en schoonheid, Rosa van Lima. De hemel zelf gaf haar dezen naam ; man- die roos droeg gedurig 0) In forma dunque di candida Rosa Mi si mostrava la Milizia santa, Che nel suo sangue Christo fece sposa. PARADISC) XXXI, CHRISTEN IDEAAL. 413 eene smartelijke doornenkroon, verspreidde, zooals de H. Kerk, deze onuitputtelijke dichteres, getuigt, den ?goeden geur van Christus ? en lokte andere zielen mee naar den hof van onsterfelijke wellust. Waar zulke stralende idealen van schoonheid voor de kunst zweven, moet zij noodzakelijk eene hoogere vlucht nemen. Wil men er zich van overtuigen, dan schouwe men de paneelen eens Memlings, eens Giotto's, eens Fra Angelico's vooral, aan. Voor eeuwig hebben die meesters het ideaal der reinheid op hunne doeken geboeid, het lachend doen bloeien in kleuren vol frischheid en onster- felijke jeugd. Zoo, bij voorbeeld, de hemelsche tooneelen, die Fra Angelico ons verbeeldt, alsof hij er getuige van was. Die gelukzaligen, dansende in den ronde, op eene bloeiende weide, zijn dronken met de wellusten van 't Paradijs. Zij heffen naar den zegenenden Heiland een blij en verrukt gelaat. Die engeltjes, die blazen op trompet of fluit, die violen of harpen bespelen, zij dalen recht uit den hemel, zij dragen den hemel- glans nog op de verheerlijkte trekken. Niet onverdiend was de bijnaam den schilder gegeven. En waar vond hij zijne hemelsche ingevingen, zoo niet in de diepten van een vlekkeloos hart, in de beschouwingen van dit rein gemoed, dat, volgens Thomas aeKempis'bewering, hemel en aarde doordringt. Schildert de middeneeuwsche meester de vernede- ringen zijner goddelijke liefde, zoo is hij niet minder gelukkig, niet minder realistisch in den waren zin des woords, vermits hij de werkelijkheid terug geeft, de tooneelen die voor zijne heiligenziel zweefden. Om zich daarvan to overtuigen, moet men slechts het meesterwerk aanschouwen, waar Fra Angelico den dooden Zaligmaker verbeeldt aan de voeten zijner Moeder, Het treffendste sermoon, de aandoenlijkste beschrij- ving zullen eenen flauwen indruk laten, bij dit paneel, waar al wat eene vrome ziel kan samenvatten van 414 CHRISTEN IDEAAL.. roerende godsvrucht en aanbiddend medelijden uitge- drukt is. Zeker, de schilder heeft voor zijne oogen die goddelijke trekkers aanschouwd, schoon nog in de armen des doods, schoon door de hoogste liefde, de uiterste smart. Zeker, die Moeder-Maagd is hem verschenen, in haar innig, onuitsprekelijk lijden, maar steeds Moeder van God, aanbiddend in hare eindelooze smart, eenvoudig, vroom, gelaten, zonder die over- drijving, dit zoeken naar dramatisch effekt, die de gewone Mater dolorosa onverdragelijk makes. Beati mundo corde! dat klinkt u toe uit ieder paneel, ieder kunstpareltje van den engelachtigen meester. Verlaten wij de schilderkunst voor de muziek, zoo . Verlaten wij de schilderkunst voor de muziek, zoo vinden wij hetzeltde ideaal. Maar vreemd om zeggen, dit ideaal ontlook later ?en wel eene eeuw later ? in de muziek. Althans eene mis van Palestrina of Orlandus Lassus voeren u in de zelfde atmosfeer, brengen u in de zelfde stemming als een paneel van Fra Angelico of Memling. Het is de zelfde hemelsche reinheid, de zelfde vlucht naar omhoog, het zelfde zweven boven het aardsche en vergankelijke. Luchtig, verheven, ineensmeltend, zweven die tonen, die hemelsche akkoorden, sluitend in zalige vrede, de ziel bevleugelend en ten hooge ontvoerend, tot voor den troon van God zelf, in het onstoffeliike oord der eeuwige beschouwing. Gansch de mystiek der middeneeuwen schijnt overgevloeid te zijn in Palestrina's tonen, in Fra Angelico's tafereelen. En nochtans is dit ideaal der zuiverheid niet het voorrecht gebleven der middeneeuwen. Ook onze tijd heeft het gekend en op het gebied der muziek zelve zullen wij het vinden. De toondichter die de zesde zaligheid verdient te typeeren is : Haydn ! Indien wij in Beethoven den reus hebben gevonden op menschelijk gebied, de hoogste uitdrukking der menschelijke smart in de menschelijke grootheid, dark CHRISTEN IDEAAL. 415 mag Haydn wel Belden als de kinderziel bij uitmun- tendheid, vroom, eenvoudig, rein en groot, gelijk het kinderlijk gemoed. Hoe weldoende is zijne muziek ! ?weldoende en zuiver als het streelen eens kinds, als een kinderlach ! Hoe grootsch is zij ook, en juist door hare zuiverheid, door en in hare eenvoudigheid. De eenvoudigheid inderdaad is het toppunt der kunst, en waarom? ?omdat zij hulde brengt aan de eenheid Gods Niets is zoo moeilijk te bereiken als de eenvou- digheid, niets zoo steil en verheven, maar ook niets is duurzamer, dewij1 de eenvoudigheid in 't wezen zelf des levens schuilt. En wie, meer dan Haydn, was met dezen heiligen eenvoud bedeeld, die de grootste heiligen en de hoogste kunstenaren maakt? Het woord des Zaligmakers geldt voor de kunst zoo goed als voor de heiligheid. Wanneer men hem vroeg wie de grootste was in het Rijk des Hemels, stelde hij een kind in 't midden zijner leerlingen en wees hun dit aan als het toonbeeld der hoogste deugd. Haydn is, onder de toondichters, Gilt bevoorrecht kind, dit voorbeeld van reinheid en eenvoudigheid, die de hoogste verhevenheid paart bij het diepste gevoel. Welke brezdheid van teekening bij hem ! Welke naieve- teit in den vorm ! Het is de voile gemoedelijkheid van een zuiver hart, tevreden met alles en alien, omdat het geweten onschuldig is en argeloos. Bij hem heerscht het voile godsdienstig gevoel eener ziel, die, in de mannenjaren, de kinderreinheid bewaarde. Iemand die de kinderen niet bemint, is niet te vertrouwen. Wie Haydn niet waardeert, zijne hooge, heilige schoonheid niet ontdekt onder zijne grootsche eenvoudigheid, moet zelf iets missen aan zielegrootheid, aan reinheid van gemoed. (Verliolgt.) M. E. BELPAIRE. MEM 11222222 HET DUIVEKEN DER ZONNE. Wie weet er van het duivekijn, Dat in den hemel wilde zijn, In 't land van licht en wonne? Het was zoo minzaam en zoo mooi, Met zijneii witten vedertooi, Het duiveken der zonne! Eer 't henenreisde, zat het krank En gansch alleen, op eene rank Die bloemen droeg noch blaren. Het at niet meer, het dronk niet meer, Maar klaagde luid, en treurde zeer, Maar klaagde luid, en treurde zeer, En bleef ten hemel staren! Dan vloog het weg, g,-zwind en vlug, Met gouden glansen op zijn rug, Langs wijde azuren paden; Het vloog zoo ver, het vloog zoo hoog, Dat alle volgend menschenoog Dat alle volgend menschenoog 't Verliezen moest, en... raden... 't Verdween in 't blauw, en sedertdien Heeft niemand het ooit weergezien; Heeft niemand het ooit weergezien; Het zvou naar 't land der wonne !... Wie weet er meer van 't duivekijn, Dat in den hemel wilde zijn, Het duiveken der zonne? RENE DE CLERCQ. SCHATTEN UIT DE VOLKSTAAL. K heb de ?Schatten uit de Volkstaal ? door den eerw. heer Am. Joos, gelezen. Wat ik daar gevonden heb, heeft mij waarlijk de oogen uitgesteken. Die bekwame en ieverige werker heeft daar een overgrooten hoop schatten opeengestapeld, schatten die hij uit eene rijke mijne heeft getrokken, uit de mijne van ons yolk. 't Is al goud wat u ander de oogen valt. Gaud, de tallooze vergelijkingen, die zoo juist en klaar het gedacht weergeven, dat men wil uitdrukken ; goud, de lieve gepaarde woorden en weder- woorden, die den stijl leven en vloeibaarheid bijzetten , goud, de schilderachtige beeldspraak, waarmede als zoovele bonte en frissche bloemen het dichterlijke yolk onze taal doorzaait; goud, de menigvuldige spreek- woorden, die treffen door hunne aanlokkelijke zangerig- heid en hunne wonderbare juistheid. Het werd hoog tijd dat die kostbare schatten verzameld werden, of zij gingen onvermijdelijk verloren. De heer A. Joos heeft eerst dit lastige, maar oak verdienstelijke werk begonnen. Vele bevoegde taalkundigen hebben er reeds menig- maal op aangedrongen de breede kloof, die er tusschen de schrijftaal en de spreektaal bestaat, aan te vullen, althans merkelijk te versmallen (r). Ook de heer Joos (I) Men zie daarvoor : . Taalverarming en taalverrijking > door J. MUYLDERMANS, . Over spreek- en schrijftaal * Belfort no 4, 1898 J. MUYLDERMANS, . Over spreek- en schrijftaal * Belfort no 4, 1898 door denzelfde, enz. door denzelfde, enz. 418 SCHATTEN UIT DE VOLKSTAAL. heeft daar de volstrekte noodzakelijkheid van ingezien. Daarom heeft hij al gedaan wat in zijne macht was, om dien aanzienlijken afstand tusschen beide talen in te korten. Mochte hij zijne edele pogingen met vol- komen welslagen zien bekronen ! Niet waar, taallievende lezers, gij vormt ook dien wensch tot loon van zijnen onverdroten arbeid ter verheffing en verrijking onzer vlaamsche tale? Maar, ik zeg u, gij kunt meer dan hem vormen, gij kunt hem verwezenlijken : als gij alien in dit reuzenwerk het uwe bijdraagt, is het nagestreefde doel weldra bereikt. Deswege dienden al de taalkundigen zich de ?Sc batten uit de Volkstaal D aan te schaffen (I) en het kostelijk bock bij hun schrijven te raadplegene Onze taal zou er des te rijker, vloeiender en leven- diger door worden. Ik zegde zooeven dat de eerw. beer Joos het reuzenwerk begonnen heeft; doch dit wil niet zeggen dat hij al de schatten uit de volkstIal heeft geput, o neen ! immers hij zegt zelf dat zulk werk ?voor een gewonen man te zwaar, voor een gewoon leven te lang ?is. Daarom heeft hij op het einde van zijn werk geschreven : en Too voort, aldus de letterkundigen verzoekende ook met hem mee te werken, met al de kostbaarheden, die zij uit den mond des yolks hooren en die nog niet officieel in de schrijftaal aangenomen zijn, zorgvuldig op te teekenen. Ik ook heb eenige steentjes bijgeworven, en, al ben ik nog maar een zwakke beginneling, toch aarzel ik niet, beer lezer, ze u onder de ooger, te brengen. Vele zult gij er misschien in afkeuren, doch als er slechts eenige zuivere pereltjes weerdig worden geacht deel te eenige zuivere pereltjes weerdig worden geacht deel te maken van de kostbare schatten van den beer Joos, dan zal ik het geluk smaken ook een weinigsken te hebben bijgedragen tot de toenadering van de schrijf- en spreektaal. (I) Te veikrijgen IA Mr A. Siffer, 2.50 fr. SCHATTEN UIT DE VOLKSTAAL. 419 Vergelijkingen. A. Aardappels gelijk klompen groat. Aflo pen gelyk een rolleken : veel praten. B. Babbelen gelrjk een merktwijf veel 5raten. Beenen een steltenlooper (27U72. Behandelen. Temand gelijk eenen slaaf : slecht. Beleefd ,;eink een verken (sch.). Benauwd ai, een kieken, eene muis : zeer bevreesd. Bier iourn2-. Blauw (en kiel. Braaf e-r1 engel. Brandon yelnk (Am solferstek, papier. Brullen stier. Dun als eene leem. D. E. Eng als een muizeahol, een vin2,-erhoed. G. Gezind als eene kat. Gezicht ?Een ?hebben geltjk een doo3e bleek, deerly7e. Kloek als een reus. K. Kop. ?'Nen ?hebben gelijk eene ton, een kalf. Leelijk als eene tooverheks. L. Licht .CIS eerie pop. Liegen Schaper. M. Mager als een geraamte, een reiziger op zijn schenen. Man ?Een ?gelijk een boonstaak : lama en mater. Nauw zie eng. N. Nijdig als eene kat. 420 SCHATTEN UIT DE VOLKSTAAL. 0. Oogen gelijk een mol : zeer klezn. Opspringen gelijk een wild deer, een stekelverken. Opvliegen : zie opspringen. Passen gelijk eene bus.P. Rap als de wind. R. Rijk als het water diep is, de Vrek. S. Schitteren als de sterren. Schrijven gelijk hanepooten. Schuifelen gelijk een meerl. Slapen gelijk een os. Staan alsof hij een pak slagen had gekregen. Stem gelijk eene bel : fel. Sterk als een olifant ; ?als vergif : voor den smaak. Stijf als een oud peerd. Stom als een kieken. Vechten gelijk katten. V. Versch als een visch. Vlijtig als een bieken. W. Wegvliegen als kaf, stof, een blad. Z. Zot als eene musch, Tielebuys. Zwart als een beer. Gepaarde woorden. Kronkels en krinkels. ?'t Is de eerste en de laatste maal. ?Er met pak en zak van doortrekken. ?Iemand met huid en poot buiten werpen. ?Iemand met kop en pooten aan de deur werpen. ?'t Is suiker en honig : al wat good en zoet is. ? Vodden en beenderen. ?Van zon noch maan weten : vaa niets weten. SCHATTEN UIT DE VOLKSTAAL. 421 Beeldspraak. A. Aanstonds. daar : op 'nen wenk is hij daar. Alles zs in het fransch : 't is al fransch wat de klok slaat. B. Bedriegen Ienzand ?iemand een baardje zetten. Beginnen Ik weet met hoe ?ik kan er geenen kop aan krijgen. Benauwd. Zeer zyzz : kiekenvleesch hebben. E. Eventjes. ?Ik heb hem maar ?gezzen ik heb hem niaar met 'nen wip gezien. G. Geld. ?01 vele wiizen ?winnen zijne messen snijden langs alle kantcn. Gelegenheid. ?Ht heeft de goede ?hij heeft de pan met den steel, hij heeft de kans klaar. Gezicht. Een zuur ?trekken. H. Heimelijk lachen achtsr de hand, in zijne vuist lachen. Huis ?Er is gelnk en 7'rede 171 dot ?'t is een hemel, een paradijs. Huis ?Er zs Been gelzik zn dot ?: 't is eene hel. K Kennen. ?Van lets nzets zooveel verstand van iets hebben als eene koe van saffraan eten. Meester. ?Meester wzllen zyn : op zijnen poot spelen, den dikken draaien, den duivel scheren. N. Nooit als de maan met drij tippen opkomt. Nutteloos. ?Het is ?2 het doet zooveel als het vijfde wiel (of rad) aan eenen wagen. 422 SCHATTEN LIT DE VOLKSTAAL. 0. Onbezonnen te werke gaan : niet verder zien als zijn neus lang is. Ondervinden. ?zlij heeft veel ondervonden: hij is van alle merkten weergekomen. Ongelukkig. ?Rij wordt ?: de kaart is gekeerd. Onthoofden : Een manneken minder maken. Onthouden. ?Dat zal hi ?: daar zal hij weten van te spreken. Onzeker. ?Dat zs ?: 't is een paling met een natten steert. P. Poets. ?Iemand eene ?spelen : iemand eene pert, poets bakken. Praten. ?_Hi/ praat te veel : hij heeft te veel snaps, zijne tong staat nooit stil. R. Rechtzinnig : recht voor de vuist, zonder omwegen. S. Schuldig. ?Hij zal de schzildige zijn ('t zij terecht, 't zy. ten onrechte) : het zal op hem verhaald worden, hij zal de boter geéten hebben. Slaan : er met den ruwen borstel overgaan, afranselen, er op dorschen, er op doffen. er op doffen. Slim. ?Het is een slimme : ge zult hem geene ooren aannaaien, geene appelen voor citroenen verkoopen, geene blauwe bloemekens op de mouw speten, 't is een slimme vos, hij is den duivel te slim. SW. ?HI is nooit ?: hij is altijd aan 't fikfakken. T. Traag : 't is een trage apostel. ?De ziekten komen rap en keeren ?: komen te peerd en vertrekken te voet. komen te peerd en vertrekken te voet. Twist. ?Er is zmmer ?in dat huis : 't is er altijd harrewarre. U. Uitgeven. ?Zich ?voor eenen geus : den geus uithangen. Uitkomst, zie beginnen. SCHATTEN U1T DE VOLKSTAAL. 423 V. Verschoonen. ?Ze zy'n met to ? want ze zi/n even pli,htzg- : 't is saes naar 't koinmeken. Verwijten ?Iemand lets ?: onder den neus duwen. Vet wonderd. ?liy zal er van ?zyn : hij zal er van verschieten, aardig opkijken, aardig staan zien, een neusje trekken. ?Hy was er van ?: het stak hem de oogen ult. Vleien. ?lemand ?: siroop aan remands baard stricken, Vluchten : zich urt de voeten maken. Volherden : voet bij stek houden. Voorzichtig. ?Drees ?in uw spreken : de muren hebben ooren, daar zijn latten aan het hues. W. Wantrouwig. ?Hy is ? 't is een ongeloovige Thomas. Weerd. - By zs dzt met ?: t is geen spek voor zijnen bek. Wegloopen. ?By is weggeloopen : hij heeft zich uit de voeten ge rn aa k t. Wegwenschen : iemand naar den drommel wenschen. Z. Zat. ?Hi/ is ?: hij heeft den Rus gezien, hij heeft geheel de straat (of den ganschen steenweg) van doen, hij is geestelijk verheugd, hij heeft het zitten. heeft een stuk in zijn botten, zijne tong slaat dubbel, kadul. Zien. ?Hy ziet met wat er gebeurt : ziet de heeft van het schoon weer niet. Zot. ?Hy' is ?: heeft eene stieek weg. BI JVOEGSEL. Het woordeken zeer omschreven. BEMERKING. ?Voor ieder bijvoeglijk naamwoord of bijwoord dat in vetletters gedrukt is, wordt Teer onderverstaan, en in de uitdrukking die er op volgt, wordt het omschreven. Droevig : ge zoudt er grijs haar van krijgen. Godsdienstig : vast in zijne schoene,n staan. 424 SCHATTEN UlT DE VOLKSTAAL. Hard : ijzerhard. Heet 't is om te stikken, te braden. Goed : 't is suiker en honig. ?Hy" vzndt het ?zou zijne vingeren aflikken. Hooveerdig : met weten hoe zich houden van hooveerdij. Klaar. ?Dat is ?dat ziet een blinde ooh. Klein : ge zoudt moeten 'nen brit opzetten om het te zien. Koud : fel koud. Leelijk : ge zoudt er gaan van loopen. Licht : ge kunt het wegblazen. Nat : doornat. Rood : vuurrood, bloedrood. Het is slecht weer : het is een duivelsch, een helsch weder. 114 is een slimme kerel: het is een slimme vos. Stil : doodstil. zy- is trouwlustig heeft van 't zot kalf geeten. Versteven : veisteven tot op het beep. Vol : opgepropt vol, opgestampt vol, bodemvol. Waar : oprecht waar, 't is de zumre waarbeid. Zot : stapelzot. Spreekwoor,:en Hier vooral heeft de noeste schrijver een goeden voorraad opgedaan : voor ieder heeft hij een wijze spreekwoord, een ?vaste waarheid ?of een ?vader- lijke vermaning s ; over alles heeft hij den mensch een gulden raad te geven, 't zij met hem dit of dat aan te prijzen, 't zij met hem 't dees of 't geen of te raden, 't zij nog met hem over 't een of 't ander te vvaarschuwen. ?Ja, lieve spreekwoorden, gij zijt een vvetboek dien elkeen nuttig raadpleegt; een meester die streng verbiedt wat berispelijk is ; eene moeder die hare kinderen in het goede opkweekt; een vriend die troost en verbetert. ? Oude menschen blifven wat zy. zin oude boomen buigt men niet meer. Zotten doen zotte werken, Goed begonnen is half gedindigd. Al wat mensch is kan misseu. SCHATTEN UIT DE VOLKSTAAL. 425 Als te Lichtmis de zon schunt, dan diaait de beer voor zes weken zijn nest. Als de donder in eene kale doornhaag valt, is 't een schraal voorjaar. Men k ql geenen kei 't vel afstroopen. Veel te goed is half zot. Waar Ons Heer zijne kerk beef', heeft de duivel zijne impel. Als ceder evenveel van Lie spis kryst : ceder manneken krijgt zijn vogelken. Als zemand zes-1 nets onz de eezze of de andere valsche reden lizei te wzllen, teizvyl hy 't notlitans s-e,rne hebben zozz : de kleinste zip] de fijnste, zei 't begijntje. Als een verhaal ztzt zs : daar kwam een verken met ten langen snuit en rrnin vertelselken is uit. Werken is zalig, zei 't begijntje, en ze droegen 'nen boonstaak met tweeen. Rijden en rotsen moet ook kosten. Als ge van den duivel spretkt, ziet ge zijnen steert. Gedeeld vuur brandt met lang. Nauw teergeld doet veel spares. Kwaad kruid groeit snel Terwtil de boozen slapen, kunnen de goeden rusten. Ziet altijd eer ge slapen gaat, Of gij met God nog effen staat. Ik eindig met de woorden van den heer Joos : -4( Aan 't luisteren, aan 't zoeken en 't opschrijven !,.. Veel kleintjes maken een groot, veel beekskens maken een groot water.... Et ! ziet gij, vrij en mild, lien wijden stroom daar henendrijven ?... Ziet gij zijne baren tintelen door 't fielder licht der glansende zonne?... Hoort gij het kabbelend en babbelend, het hotsend en kiotsend lied dat zijne wateren al dansende zingen?... Die stroom is de vergaarde dichtende en schilde- rende volkstaal, los en onbedwongen als 't vloeien van 't water, zoo rijk als de zee diep is en vonkelend van leven, gelijk de Schelde op den heldersten zomer- dag. Dat lied is de taal onzer schrijvers die gansch doorweven, doordrongen en doortrokken van des yolks poezie, zoetjes en zachtjes zal zingen gelijk het beeksken langs zijn keien bed; of krachtig en machtig, gelijk de zee bij storm en onweer ! a Opdorp, 17 April. A. M00RTGAT. t*Att*A*Ant DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. WETENSCHAPPEN. Het Valkhof te Nijmegen ?Veel wordt er gesproken van het merkwaardig werk van Dr KONRAD PLATH over het keizerlijk paltsgebouw van Karel den GI oote to Nijmegen, getiteld : Het Valkhof te Nijmegen en de nieuwste opgravingen. De bouwmeester van Nijmegen J. J. WEVE schreef eene lange beoordeeling in den Kat'iolzek van januari en besluit als volgt : Wanneer wij het eindoordeel over het boek van Dr PLATH willen samenvatten, zoo moet dit, naast erkenning van het gebo- den goede, tevens een ernstige waarschuwing bevatten wegens het gewaagde van vele zijner stellingen. Zonder twijfel zijn door den arbeid van den duitschen archaeoloog nieuwe gezichtpunten geopend en heeft hij de gegevens der traditie met nieuwe bewijzen ver- sterkt. De vage denkbeelden, die bij velen omtrent kapel en burcht in omloop ware:), zijn door hem geordend, ten deele verhelderd, ten deele voor goed weerlegd. In zijne verzekeringen gaat de schrijver evenwel zeker dikwills te ver. Herhaaldelijk meent men in hem meer den roman- dan den geschiedschrijver te ontmoeten, en zoekt men vergeets die, misschien wat droge, maar voor wetenschappelijke onderzoekingen niettemin alleen betrouwbare methode, die Been besluiten neemt dan op streng bewezen gron- den en ?waar het trekken van een besluit ongeraden sctiljnt ? het voor en tegen niettemin schei p naast elkander stelt. Derge- lijke arbeid is wars van den geest van reclame, die uitPr PLATH'S werk maar al te duidelijk spreekt, en waarbij hem de groote mate van belezenheid, waarover hij beschikt, uitnemend te stade komt... ? De Vlamingen in Schotland. ?Omtrent het jaar 1147 ver- melden de kronwischrijvers met lof den naam van Theobald den Vlaming, in 't graafschap Berwick gevestigd. Om zijne begaafd- heden genoot hid daar de algemeene achting en Ai nold, abt van Kelso, schonk hem het goed van Duglas Dale, waarvan zijn oud- ste zoon den titel aannam en waar hij de stichter wierd van den slam der Schotsche Douglas. Wat er over de Vlamingen in Schotland waar te nemen is, wordt verzameld in de Annales de la Soczete d'Archeol. de Bruxelles XIII, Het Pentateuchvraagstuk ?In de Studien verschijnt van tijd tot tijd het zeer belangwekkend Scripturistisch Overzicht van pater VAN KASTEREN. Wij lezen o. a. in nr 2 van dit jaar : DRI l'_MAANDF.LIJKSCH OVERZICHT. 427 ?Pater L. MECHINEAU S J. behandelt in de Etudes, cleel 77 : La these de l'oi 'gine mosaique du Pentateuque : sa place dans l'apologetique ; son dew e de certitude. Met een gloed van over- tuiging, die soms naar heftigheid begint te zwecmen, betoogt hij eeistens, dat de chi istelijke godgeleerden, van de eerste eeu%%en af, steeds op de wondei en, in den Pentateuch verhaald, een hun- ner hoodbewiven voor het bestaan der goddelijke Openbaring gebouwd hebben, en dat ook reeds de Isreelieten in het Oude Veibond, wel niet uitsluitend meat toch mede, op de geloofs- waardigheid hunnei Thor, hen geloof op die Openbaring giond- den : Le Pentateuque jouait dans l'apologetique de l'ancienne Lot cxactement le :Ole des Evangiles dans la Lot nouvelle. En reeds de eerste dezer twee beschouwingen doet hem besluiten quand toute une methode de demonstiation a pour elle l'appro- bation des siecles et de toute on dolt y regarder a deux fors avant de declarer que cette methode de demonstration ne prouve pas et done n'a jamais rien prouve Da over de plaats die de aioude stelling van Moses' auteurschap in de apologelica inneemt Wat de stelling zelve betreft, heihaalt hij de van ouds bekende Lewilzen TegenoNer LAGRANGE houdt hij staande, dat de over- geleveide ineening, die Moses voor den schlijver houdt. geen uit- sluitend letterkm dig vraagstuk betreft, maar nistorisch ten 1131.1W- ste sarnenhangt met gebeel het godsdienstig geloof van het isreelietische yolk, ?zoo nauw, dat het ontstaan van eene zoo algemeene overtuiging omtrent een punt van zoo ingrijpend belang alleen uit ha:e objectleve waarheid verklaaibaar is. Op denzelfden grond betoogt dat de woorden van Curistus, Welke die over- tuiging bevestigen, met in dezen zin kunnen vet klaaid worden, que Jesus-Christ a simplement adapte son langage aux croyances populaii es Zelts indien slechts een zuiver letteikundig vraagstuk in het spel ware, ?zoo meent hij dan moest Ch:istus' woord nog zip natuurhiken zin behouden Jesus-Christ n'a pas sim- plement garde le silence dans la question, ,1 a pat le cornme tons et affirme comme tous que Moise a eel it la Torah, entendez : le Pentateuque. Ook het gezag eindelijk der chmstelnke over- levering woidt tegen den aan' al van LAGRANGE veideci^gd : L Eglise a toujours enseigne que le Pentateuque est l'ceuvre de Moise; les Peres l'ont dit et repete, en se fondant sur la tradition juive, mats la viaie, consignee dans les lzvz-e5 saints; en se fondant encoi e sur l'enseignement de Jesus Cnrzst et aes Ap6tres. Et ceux-la mémes pai 1111 les Pei es, qui adoptant l'histoire tabuleuse du quatrieme livie d'Esdi as, ont ciu qu'Esdias anime par l'Esprit- Saint avait dicte a ses scribes toutes les Eciitures censement perdues au temps de l'exil, ceux-la, ne cessaient pas pour cola de croire que le Pentateuque etait l'ceuvre de Moise. Le fait de la redaction du Pentateuque pal Moise releve de la 1?evelaizon et nous 'silent affirme par elle dans l'Ecriture authentique. Voila pouiquoi Ion ne peut admettre let que toute la tradition chi etienne se soil. egaree. Indien we ons echtcr met beciriegen, dan toohen de door ons gecursiveerde wool den, dat dit derde bewijs met op zich zelve staat, maar op de twee vorige rust. LAGRANGE schijnt met te betwisten dat de H. Vadets hun gevoelen in de H. Boeken en in de leer van Chi istus en de Apostelen meenden te vinden, doch hij beweert dat zij dit ten onrechte meenden, en dat 428 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. zij die z. onjuiste meening van het latere Jodendom hebben overge- nomen. Wat de moeilijkheden betreft, verwijst MECHINEAU voor de bijzon- der heden naar BRUCKER, Que.ktions actuelles d'Exegese (Etudes, 1888), en bepaalt zich verder tot een paar algemeene bemerkingen. Dat er een aantal latere glossEm in den Pentateuch bemerkbaar zijn, geeft hij gaarne toe, doch van klemigheden afgezien, is hij sinds de dagen van ESd as, d. i reeds 2400 jaar, dezelfele gebleven. Dit acht de schrijver door de crztiek bewezen. Et l'on ne volt pas, ?voegt hij daaraan toe ?pourquoi durant ces mrlle ans qui restent, le livre de Moise aurait drl necessairement s'alterer au point de n'être plus vraiment le livre qu'avait ecrit Moise. Alleinatuurlijkst vindt hij het ten slotte, dat Moses bij het schiijven !der Genesis oudere bronnen gebruikte, doch omtrent de vier overige boeken luidt het : Que l'eusemble des recits et des lois ne puissent pas etre dune seule plume et, par consequent, de Moise, c'est cc a quoi je ne saw ais souscrir e; premier ement, parce que je crois aux ternorgnages des Ecritures, de Jesus-Christ et de la tradition chretienne; secondement, parce que, a Luger directement les pieces, je ne vois aucune raison serieuse d'en - etuser a Moise la pater: rte. In den zeltden geest ongeveer srreekt Pater F. PRAT S. J., La lot de 'time, ?ses progres, in hetzelfde dell der Etudes. Doch met VON HUMMELAUER schijnt hij ..00k in de wergeving, en met name in de Pr iesterwet, bepalingen te vinden, die ouder Jan Moses zijn ; en behalve 1 tere in den tekst geslopen randnoten, titii1 hij ook wel andel e namosarsche toevoegsels aannemen, ni gezaghebbende verklaringen van een of ander voorschrift der ,vet, door rechter s, priesters of profeten gegeven, en door officieel gezag aan den tekst van Moses toegevoegd : 11 ne serart pas impossible qu'un commentait e authentiquc, fixant le sens et les limites d'une loi obscure ou tr op cc,ncise, n'eut ete d'office insei e dans l t lettre du code primitif, a till e de parenthese ou de declaration. Voor het overrge tracht hij de ontwikkeling der wetge- ving, alsmede het stijlverschil in de onderscheiden gedeeltcn, uit den langen duur en de verschillende omstandigheden van Moses' werk- zaaiiiheid te verklaren. De moeilijkheden uit de latere geschiedems van Israel, waar de Wet met1 ten deele hare oplossing in het altoos levend Techteilijk, priesterlijk of profetisch gezag, dat de Wet volgens de vei anderende omstandigheden uitlegde en tocpaste, ?mogelijk ook in bijzondere gevallen buiten werking stelde, ?ten deele ook in eenvoudige overtreding der Wet, hetzij opzettellike en schuldige, hetzij onop7ettelijke : wanneer bijv. een vvetsvoor schr itt onjuist verklaar d weld, of wellicht in onbi urk en vergetelheid ger aakte. . ? Etruscisch. ?Dr KAN schrtjlt in den Nederl. Spectator dat de eeuw de taak het Etruscisch te verklaren aan de 2oste eeuw overlaat. ?Aegypte's mummien hebben der wereld ook in dezen een onwaardeei bar en dienst bewezen. In 't museum van Agram, waar Frans Joseph voor 25 jaren eene Universiteit stichtte, bevindt zich seder t eenige jaren zulk een vroeger menschenkind, gewonden in een linnen kleed, dat gebleken is het over schot te zijn van een Etruscisch liber linteus, voorschriften bevattende omtrent de ritus var dit yolk. In 18.92 werd het linnen boek te Weenen uitgegeven door Prof. KIZALL, onder den tit(1 : Die Etruskischen Mumienbindungen des DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 429 Agramer National-Museums. De inhoud van deze windsels zal zeker voor 't Etruscisch van evenveel beteekenis worden als de tafels, in 1444 bij het oude Iguvium gevonden, voor het Umbrisch waren : men heeft voor het ee, st lange, doorloopende zit-men voor zich en kan nu door vergelijking van telkens terugkeet ende woordvor men het verder brengen )n de kennis dtr taal. Bil de Rorneinsche schrijvers kornt orntrent de taal der naburen, aan wie de wereldveroveraars met alleen in de bouwkunst veel te danken hadden, al zeer weinig voor . Een niet onaardig voorbeeld is te vinden bij SUETONIUS in 't Leven van Augustus (c. 97). De bliksem wischte de eerste letter van den naam Caesar op 's keizers standbeeld tilt en de waarzeggers verkondigden dat hid nog C dagen zou Leven om dan onder de goden opgenomen te worden, dewijl het overgeblevene Aesar in 't Etruscisch go_i beteekende. Arse verse Nxordt verklaard door averte ignem en lucumo door rex, dock 't meest vindt men eigennamen, evenals in de inscriptien. Ook bij het vet klaren van deze dient men voorzichtigheid in acht te nemen, want ook al staat er naast een Etruscrsch grafschr ift Latijn, dan behelst dit daarcm niet al ijd eene vertaling, wijl het nu en dan een afzonderlijk epitaaph is van iemand, die in later en tijd in hetzelfde graf is bijgezet. Behalve de naam van den gestorvene is die van zijn moeder, zijn leeftiici en nu en dan het ambt, dat hij bekleed heeft, er bijgevoegd. Zoo weet men dat puia echtgenoote, sec dochter, clan zoon beteekent. Vele andere inscripties op wijgeschenken, vazen, muren van graven, spiegels, cippi, defixiones (looden verwenschingstafeltjes), dobbelsteenen, munten enz. kunnen van groot nut zijn. Men hoopt echter nog steeds op de gelukkige vondst van et n inschrift in de twee talen, die meer geeft dan enkele namen, maar ongelukkig worden de opgravingen voortgezet op plaatsen, waar voor eene dergelijke ontdek- king al zeer weinig waarschijnlijkheid bestaat. ? Amerika. ?Dr LUKA FELIE, een Dalmatisch hoogleeraar, heeft door zip nasporingen in de Archteven van het Vatikaan een nieuw licht doen opgaan over de vestiging der Noormannen in N.-Amerika en betoogd, dat het Pauselijke hof en geheel Europa met het bestaan dezer kolonies in 1492 en zelfs vroeger bekend waren. Savonarola. ?In den Katholiek van Februari lazen wij eene schoone studie van F.-J. POELHEKKE over Savonarola. Het einde luidt als volgt : ?lk voor mil wilde slechts in het licht stellen, dat de studie over Savonarola met de thans verkregen resultaten nog niet volledig is. Wanneer eenmaal de belangrijke geschiedenis der boetepredikers in het Italie der renaissmce zal geschreven ztjn ?waartoe dan ook eene critische uitgave van Savonarola's predikattes behoort ?dan zal ongetwijfeld de bet oemde prediker in al zijn doen en laten nog beter begrepen en gewaardeerd worden en zal het bltiken, dat hem ?moge hil dan met tot de heiligen der altaren gerekend worden ?toch onder de besten dezer hoogst ve-dienstelijke mannen van Gods Kerk eene onbetwistbare eereplaats toekomt. ? De Vlamingen te Goerlitz. ?Al wat over de nederzetting der vlaamsche wevers te Goerlitz vroeger bekend was of onldngsleden gevonden wieid heeft R. LOEWE geboekt in het j'alzrbuch des Verezns 430 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. fur niederdeutsche SprachforschunK XXI II Nederduitsch wierd daar in de Middeleeuwen gesproken ; vele viaamsche Innwaatiwevers heb- ben zich in de 12e en de 13' eeuw in den Lausitz gevestigd en hun geheugen is tot heden te Goerlitz bewaard Roomsche Villa te Heldergem. -- De oudheidkundige maat- schappij van Brussel heeft te Heldergem, in November laatstleden, den onderbouw ontdekt eener Roomsche villa Men vond een vloer van 25 vietkante meters en op den bodem eene groote hoeveelheid vet brand hout, dakpaeschet yen, stukken van hypocausta, brokken plaastering met roode en w,tte schildering en scherven van vaatwerk. Men vond ook de overblilfselen van eenen ITILltif van 5 meters lang en 4.0 centimeters hoog. De Oorsprong van het Christendom en de Brief aan de Romeinen. ?Dr VAN MANEN loochent de echtheid van den brief aan de Romeinen om daardoor zijn stelsel over den noisprong van het Christendom te staven. Lees over dit vraagstuk eene schoone bijdrage van J. VAN OERS in den Katholzek van April. Hier volgen nu eenige uittreksels van dezen at tikel ?Ziehier in korte woorden, hoe v. MANEN zich de wording van het Christendom voorstelt. Jesus is niet de stichtei van een nieuwen godsdienst en heeft zelfs geen enkel nteuw geloofspunt geleerd. Hij vormde slechts eene nieuwe sekte onder de Joden, eene broedersch2p, die zich in handel en wandel, gunstig wenschte te onderscheiden van hare naaste omgeving. Zijne leerlingen bleven getrouw aan de Mosaische wet, zij aanbaden nog den God der Joden en waren slechts hies in van de Joden onderscheiden, dat zij in Jesus den beloofelen Messias eikenden. Bij dezen broederkring sluit Paulus zich aan. Dat hij ooit brieven van eenige beteekenis heeft geschreven, verncmen wij met en evenmin, dat ooit eenig gesehil betretiende geloof en leven met en evenmin, dat ooit eenig gesehil betretiende geloof en leven tusscher hem en de andere leerlingeg is perezen. Geruimen tijd verloopt. Het eerste geslecht, rnesschien NVCI meer dan een, is voorbij. Onder den invloed der Grieksch-Romerosc:he beschaving, niet het rninst van de rift Alexandtie oveeRebrachte schriftgeleerdheid en wijsbegeerte ontwikkeien zich bij eenft;e leer- lingen nieuwe begrippen o:-ntrent God en godsdienst. Als vtucht lingen nieuwe begrippen o:-ntrent God en godsdienst. Als vtucht deer ontwikkeling ontstaat op het einde der eerste eeuw eene bijna geheel nieuwe richting, welke naar den Apostel Paulus, het Pauli- nisme gedoopt is. Volgens haar is de Mosaische wet afeescnarr, haar God is met de God der Joden en Jesus is met meer de Messias der eerste leerlingen, maar hij is een bovennatuuilijk wezen, de Zoon Gods geworden. Deze nieuwigheid werd heftig bestreden door de behoudende rich- ting, het Judaisme genaamd. De meesten der leerlingen kozen met onmiddellijk partij, zij traden bij gelegenheid bemiddelend op en werden zoodoende de vaders van het verzoenende Katholicisrne, dat de leerstellingen van beide richtingen trachtte samen te stnelten. Het erkende in Jesus den Messias en ook den Zoon Gods, noemde zijnen erkende in Jesus den Messias en ook den Zoon Gods, noemde zijnen God eer. met den God der Joien en betuigde een hooge waardeering voor de Mosaische wet. Aan deze voorstelling der geschiecienis beantwoordt de Brief aan de Romeinen, gelijk die door v. MANEN versnippet d en gedateeni is. Het Paulinisme in dezen brief gepredikt, veigeleken bij de leer.. die v. MANEN aan de eerste leerlingen toedicht, getuigt van eene steike v. MANEN aan de eerste leerlingen toedicht, getuigt van eene steike ontwikkeling der geloofswaarheden. Jesus is daar o. a. met meer de DRI EMAANDELIJKSCH OVERZICHT. 431 Messias, maar de Zoon Gods. Voor zulk eene ontwikkeling nu is veel, zeer veel tijd noodig. Daarom kan de Brief aan de Romeinen niet geschreven zijn voor het begin der 2. eeuw.... De methode, welke de gezonde historische critiek voorschrigt, wordt echter door v MANEN met gevolgd. Voor hem is zijn wijsgeerig beginsel der geleidelijke ontwikkeling het uttgangspunt en de leid- draad van al zijne redeneefingen. In plaats van de geschiedkundige bronnen te raadplegen en volgens deze het historisch felt van het ontstaan des Christendoms te verklaren, versn:ppert en dateert hij de oorkonden op grond der theorie zelve, welke hij uit pie oorkonden wil bewijzen.... ? Schrijver bewijst tegen den Leidschen Hoogleeraar de echtheid van den Brief aan de Romeinen en sluit als volgt : ?De rationalistische critiek van onze dagen erkent dan ook de echtheid van den Brief aan de Romeinen en verwerpt eenstemrnig de hypothese van LOMAN en VAN MANEN over den oorsprong van het Christendom. Vergeefs poger: de aanvoerders der radicale school in Nederland zich te verweren tegen de nieuwere rich'ing der critiek, die een besliste terugkeer is naar de overlevering, zoonls de jongste litera- tuur getuigt en HARNACK onoinwonden verklaai t in de voori ede zijner Chronologze. Deze geleerde neemt aan, dat de inwendige criteria niet uitsluitend en onfeilbaar beslissen bij het onderzoek naar tijd en herkomst der geschriften Er was een tijd ?zegt HARNACK toen men de oud- chrtstelijke letterkunde, met inbPgrip van het Nieuwe Testament, beschouwde als een weefsel van bedrog en vervalsching. Maar die tijd is voorbij.... De geloofwaardigheid der overlevering in de eerste jaren des Christendoms staat voor hem in hoofdzaak boven alien twijfel. De tendenzkritiek van BAUR. en zijne school wijst hij van de hand ; veel minder nog wit hij hooren van de methode, welke wij door den Leidschen hoogleeraar zagen toegepast, om ten bate eener theorie en op willekeurige gronden interpolaties en vervalschingen te veronder- stellen; die critiek noemt hij sceptictsme. Een hard doch rechtvaardig vonnis over geleerden als Dr VAN MANEN, die hun systeem bouwen op versnippering en misdutding van den tekst, op verdachtmaking der over-leveling en aldus ook den Brief aan de Romeinen doen pleiten voor hunne willekeurige hypothese over den oorsprong van het Christendom. ? Bolland en Petrus ?ledereen heeft hooren spreken van het strijdschrift van Dr SCHAEPMAN tegen den Leidschen Hoogleeraar BOLLAND. Danrover lezen wij in de Studien LI I 2 : ?De ergste vijanden van de Katholieke Kerk waren ten alien tijde de afvalligen. De haat bezielt hen, vervoert hen, slaat hen met waanzin; om dien bot te vieren zijn alle middelen good, ook de meest ye. achte- lijke verdachtmaking, logen en laster. Een exemplaar van dat snort is zeker de beer BOLLAND, hoog- leeraar aan de Leidsche Universiteit. ROLLAND, die aan zijn gloeienden haat tegen de Katholieke Kerk een mateloozen eigenwaan paart, zoodat hij meent, ook waar hij onverstaanbare wartaal uitslaat ?en dit is gewoonlijk het geval, diepe wijsheid te verkondigen. Het laatste bewijs van dien ziedenden haat en blinden eigenwaan tevens, door den zonderlingen hoogleeraar in de vvijsbegeerte geleverd, was 432 DRIEMAANDELIJKSCH OVERZICHT. een geschrift tot titel dragend : Petrus en Rome, een pamflet waarin onder het masker van geleerdheid a la BOLLAND het onteilbaar gezag van den H. Petrus en zijne opvolgers met bovengenoemde oneerlijke middelen wordt aangerand. Maar de strijdbare kampioen voor recht en waarheid, Dr SCHAEP- MAN, treedt op om dien misdadigen waanzin naar verdienste te kastij- den. Hij treedt op en in het Licht der echte theologische wetenschap stelt hij BOLLAND'S ellendig broddelwerk in al zijn naaktheid ten Loon zijn onhebbelijke stijl, zijn onmogelijke methode, die geheel zijn zijn onhebbelijke stijl, zijn onmogelijke methode, die geheel zijn geschrift maakt tot een chaotische massa, waarin eigenlijk geen zweem van streven naar orde te erkennen valt, zijn wanbegrip van de van streven naar orde te erkennen valt, zijn wanbegrip van de H. Schrift en de Vaders, zijn belachelijke aantijging van Schriftuur- vervalschingen, zijn zonderlinge tegenstrijdigheden en tegenspraken en vervalschingen, zijn zonderlinge tegenstrijdigheden en tegenspraken en tal van andere onbehoorlijkheden, waarvan BOLLAND'S Petrus en Rome tal van andere onbehoorlijkheden, waarvan BOLLAND'S Petrus en Rome wemelt, ?alles komt tot zijn recht. ? Het werk van SCHAEPMAN sluit met de volgende woorden : ?Gij, de Hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit, gij zijt eenvoudig een simpele, domme, ijdele letterdief ... Van Dr KARL HASE hebt gij uw wetenschap, van Uzelven ... Uw ploertenstijl. ? Pitthem J. CL, HET WITTE BOEK. (0 IJ werden onlangs aangenaam verrast door de lezing van dit jongst verschenen werk. In onzen tijd van overbeschaving, van overspanning, van ongezonde, wufte, ja rotte letterleunde, mag het eene verschijning heeten. Niet alleen heeft de schiijver een sierlijk, een streng letterkundig werk geleverd ; ook eene stoute, kloeke, moedige daad heeft hij volbracht. moedige daad heeft hij volbracht. De titel is misschien wat vaag en niet bij eene eerste lezing toe te passen op den inhoud, maar trouw geeft hij den indruk terug welken het stuk in ons gemoed te weeg brengt. Alles is wit in dat werk, kuisch, edel, verheven. Hier geene dubbelzmnige zinspehngen, geen jacht op effekt, geen bekommernis van modepraat, toilettenbeschrijving, wielrijderskunstjes. De gewone prikkehniddeltjes zelve van onwettige liefde, echtbreuk, enz. worden eenvoudig veracht.... Ja, waarlijk het boek mag eene verschijning, eene verrassing heeten, en bijna ouderwetsch komt ons de schriper voor met zijne bezorgdheid voor enkel zielegrootheid, geestesgenot en najagen van 't ideaal. Maar hoe wint zijn werk door dit veiachten van al wat Liag is en gemeen! Hoe weet 11ij ons te boeien door de fijne ontleding der karakters, de kieschheid der behandeling, bet ontwikkelen van den knoop ! Hier laten wij het beknopt verhaal der handeling volgen : Een rijk Antwerpsch koopman bevindt zich met zijne dochter en Karen verloofde in eene kleine badplaa's aan de Noordzee. De jonge speelzieke Emilie spieekt met haren aanstaandcn bruidegom over hunne huwelijksreis. Emilie zou naar Parijs willen gaan ; Herman zou liever de schoone natuur in Noorwegen en Zwitserland gaan beschouwen. Uit hun gesprek blijkt, dat Emilie zich het huwelijk voorstelt als een nieuw leveu voor haar, een reeks feesten en vermaken. Zij spreelet ook, in lichte bewoordingen, over hare zuster Liana, die Herman niet kent, dam- zij sinds haar kinderjaren in Nederland heeft gewoond. Die zuster heeft eene zeer verzorgde opvoeding genoten, doch nit Emilie's woorden maakt Herman op, dat zij eene ?biauwkous ?eenpre'cieuse is. Tooneelspel in drie bcdrijven, van OMER WATTEZ. Gent, A. Suffer. 434 HET WITTE BOEK. In het tweede bedrijf zijn v ij te Antwerpen, ten huize van den koopman. Liana is uit den Haag ovcigekomen en Herman heeft haar leeren kennen, hoogschatten en beminnen. Hij veiklaart haar die liefde. Liana roept hem, in eene fiete taal, tot zijnen plicht. Emilie is dien Liana roept hem, in eene fiete taal, tot zijnen plicht. Emilie is dien ommekeer in het gemoed van haren verloofde gewaar geworden en van daar driftige tooneelen, die door de edele houding van Liana ten goede komen. Herman, die eenen tied Lang van zijne verloofde verwijderd bleef, komt tot inkeer; ook Emilie ondergaat door den invloed harer zuster eene totale velandering in haar gemoed. Liana, in Nederland verblijvende, werd er van jongs of verloofd aan haren neef. Deze ging naar Engeland, liet zijn verbintenis ver- breken, gedroeg zich slecht; maar veischijnt nu weer en komt terug om haie hand te vragen. Liana bekent nu aan alien, dat zij eenen schilder bemint, eenen kunstenaar, maar zulks nooit aan niemand, zelfs niet aan hem, heeft bekend. Wij zagen den kunstenaar reeds in het eerste bedrijf; nu ver- schijnt bij buiten Liana's weten bij haren varier, genoodigd om hare beeltenis en die barer zuster te schilderen. De koopman, die tweemaal is gehuwd geweest en in zijn tweede huwelijk niet zoo gelukkig was als in bet eerste, wil weten of zijne dochters voor haren bruidschat of voor haar zelven bemind worden. Een vriend duidt hem daartoe eenen list aan. Hij laat gelooven dat het hem in den handel slecht gaat, nu er juist een crisis woedt. Nu komt alles uit. Liana zal met Willem trouwen en Herman zal zijn bruidje ook niet verlaten. De koopman maakt den list bekend en belooft een goeden bruidschat en een schoon feest aan zijn kinderen. Wij willen het werk verder door eene droge ontleding voor den lezer niet ontsieren. Meer bespiegeling is er overigens in dan hande- ling ?misschien zelfs te weinig handeling voor een tooneelstuk; misschien ook is bet talent van den Heer Omer Wattez te fijn voor het theater en vindt het slechts zijn vol, vrij spel in den romanvorm. Wat wij enkel wilden doen is wijzen op een verdienstelijk werk, toejuichen waar het, zooals wij hooger zegden, eene edele daad geldt : de bedorvene, bedervende letterkunde tegenwerken, de aandacht terug- roepen op de onsterfehike verlangens van 's menschen gemoed : de zucht naar 't ideaal, de reine vreugd die de ziel vindt in het eeuwige Ware, Schoone en Goede. Dit prachtig uitgevoerde Loek moet in onze beschaafde kringen gelezen worden en als geschenk zou men moeilijk iets keurigers kunnen vinden dan het Witte Boek. Antwerpen. M. E. BELPAIRE. ttAA Mt** EEN ANT WOORDEKE. E heer Dr de Vreese neemt, in de meiaflevering van ket Be/fort, d taak op men schitterend, 11E1_11 oigekend taal- kundig genie aan genseh Vlaamsch-lIe1'2,-ie en mode aan Holland bekend te maken. 1k danke hem uitteiheite voor (hen ongevraagden en onbetaalden dienst. Den draak met iemand steken is gernakkehjk en slim weg iemand voor half slim doen doorgaan, met eenige van zijne regelen tusschen haakskens te zetten, is nog eel gem 1:keluker. Bet geiaakt elgemeen geweten, dat er m ons land maar vier of ‘ijf mannen loopen, die van het Nelerland.s.ch lets of weten, en dat dlezelfdc, mannen immer geestig den spot drijven met al die stout geaoeg is, in een tealkundig proces, nevens hen, een woordeken te plaatsen. Z6o noemt de heer Dr de Vreese 'nen onstel, in Fondsenblad van 8 Maart 11. veischenen, Feel belanArrtiker dan de \ erldaring eener ongenoemde vi ouw , en zegt dat die opstel konnt van de hand van /ire/nand minder den den heer Joel van Lantschoot ?des van mij. Dat menzand nernder wordt recht kosteiijk in de Vieese's penne- twisten (ziet Bc/fort 1895, I, bl. 203). Kan het achtbaar akademiehd geen ander begin aan zijne spotteimjeii vinden De heer de Vieese zegt dat school volgens mu beteekent ?ook eene vereemging, \ an personen onderwijs gevende ? alhoewel hij, medewerker aan Groot Nederlandsch Woordenboek, zeer wel weten moet, dat school, met volgens mu, maar volgens de woorden- boeken, die beteukenis heeft. Tiideidead op bl. 1484 van Van Dale's Woordenboek lezen ?School alle personen die in eene school n der w es oizt GENT1,2N ? Lichen school daar de beteekems met heeft, die men achtbaie heer de Vieese op menen nek schuift, oat doet clan het t-genstellend voegwoord CFin (hen zin? fedeleen zal bekennen Oat men geen groat veinuft zijn moet, om dear de iedeneering op te 'louden, die ik Meld en die mijn teg,enspreker op IA 367 tesschen haakskens zet. Dot+ men moet 'it aarlek een buitengewoon talent hebben, om te xinden, dat betaalic (ekool bekwaam is betalende te ervangen , dan wanneer zelf, geen bear op gansch den heer de Vree,e's hoofd gedacht heeft school ander, dan in den zin van onder-icit's op teBatten. 'Lou men tegenspreker soms onderwr's kennen dat met beteald wordt? De heer de Vieese vindt mijn besluit buitengewoon en hij heeft geen ongelijk 't En is maar bij herlezing dat ik beinA-kte de betee- kenissen van school veiward te hebben, en dat ik hid hoeven te schrijven : . veleeniging Nan leerlingen s, of iets dergelijks in ste? ' an s ondep,vesinrichting ...... Araar moet men gaen verwaande aanstellei zijn, om zulks iemand, op zullke wijze, aan to wrijven op Ll. 367, als men op bl. 364 zeif bekend heeft, met die beteekenissen te hebben overhoop gelegen ! en 436 EEN ANTWOORDEKE. iemand bijgesprongen te zijn die school anders opvatte. En dat deed niemancl minder dan Dr W. de Vreese, hij die de betuiging niet kan inhouden, dat hij van ganscher harte de kinderen beklaagt die mijn taalondeiwiis ontvangen. Dat is zeer menschlievend van zijnent- wege, maar ik hebbe medelijden met hem zelven en, mijns dunkens, is dat nog veel inenschlievender. Dr de Vreese, die, sichtend jaren, op alle tonen zingt dat het in Belgenland met de kennis van de taal zeer erbarmeluk gesteld is, zou ten allcrminste moeten toogen dat hij niet missen kan, dock zooverre heeft hij het nog met gebracht, want met eene stoutmoedigheid zonder weerga, zegt hij (hij, die, als medewerker aan Groot Nederlandsch- Woordenboek, met al de eigenschappen van ooze tale zou moeten vertrouwd zijn) : een gebruik van het tegenwoordig deelwoord, zooals dit in een uitdrukking als ecole payante voorkomt, is in het Neder- Iandsch van vroeger en later tijd ABSOLUUT onbekend De eerste de beste normalist hadde den heer hoogleeraar, voor zulke onwetend- heid, onmiddellijk kunnen op de duimen kloppen. 't is waar, met eene buitengewone driestheid, komt mijn tegenspreker, in de laatste afleveting. zeggen dat die bewering zoo maar niet in zijne bedoeling lag. Dit geval is heel weinig geschikt om het schitterend en atom gekend taalkundig genie van den heer de Vreese nog meer glans bu te zetten. .. en daarom hebbe ik medelijden met hem. Tot slot wil ik doen opmerken dat de heer de Vreese velandert lijk een weerhaan over de deugdelijkheid van betalende school. Op bl. 151 noemt hij die uitdrukking onjuist en op bl. 365 zegt hu, dat hij die benaming met afkeurt, als zunde streng genomen onzln, maar omdat in dit geval het metonymisch gebruik met uit het yolk komt. Me dunkt : commentaar is overbodig. Al het geschrijf van den heer de Vreese heeft niets tegen beta- lende school, als waarluk doorslaande, bugebracht, wel integendeel; zijne benaming betaalde school geeft geen onderscheid te kennen en zoolang er geerie andere en betere gevonden is, zal ik houden aan betalende school. De heer de Vreese neme niet euvel op, dat een ongekend taal- kundig genie het waagt hem tegen te spreken, en hij vergeve me het bitter woord, dat misschien mijne pen mag ontvallen zijn; hoog- leeraar ?Brabantsen en nagezeid ?las mij eene les van onbeschoft- heid voor. De lezers van het Belfort zijn ongewoon eenen toon, lijk deze waar mijn antwoord in geschreven is, aan te treffen, en ik vrage hun verschoomng : ik zong voort op den toon mij door den heer Dr de Vreese aangegeven. Het is voor ooze taal zeer te betreuren dat onschuldige zaken, als deze, niet met kalmte en weerdigheid kunnen besproken worden, en dat keer voor keer, in persoonlijkheden ontaarden. Dit is mijn allerlaatste woord. JUT I, VAN LANTSCHOOT. Dendermonde, den 24 in meinzaand 1899. fat& 6214 fw 4MV,iVi, ,ZM 11( KERKVERSIERING. De kerk van Harelbee. ERINNERT ge u, uit Maria Stuart, het di ama van Schiller, die plaats waar Mortimer vertelt hoe hij tot het Christengeloof overkwam, onder den onvergeetlijken deepen indruk die de Basiliek van St-Pieters to Rome op hem maakte, een dag van bedevaart? ? . Der Kirchen trat, und die Musik der Himmel Herunterstieg, und der Gestalten Fulle Verschwenderisch aus Wand und Decke quoll, Das Herrlichste und HOchste, gegenwdrtig, Vor den entzlickten Sinnen rich bewegte, Als ich sie selbst nun sah, die GOttlichen, Den Gruss des Engels, die Geburt des Herrn, Die heilige Mutter, die heiabgestiegne Dreifaltigkeit, die leuchtende Verklarung. . Al die pracht, die in de Basiliek, van den grond of tot in de hoogste gewelven, de ziel als het ware oprukt met de vlucht der zuilen, met de harmonie der kleuren en der lijneii, nog veel hooger op, buiten do gewelven, tot in het Hoogste, al die pracht had den jongen Mortimer aan de secte ontrukt die Allein das korpelose Wort verehrend, geen afbeeldingen, geen kleuren duldt in den tempel. Waarom zou men uit den tempel van den God dien men aanbidt die pracht bannen ? Heeft diezelfde God, in den prachtigsten zijner tempels, in dien door Hemzelf gebouwd, in de natuur, niet zelf met milde hand, het ideaal Hemzelf gebouwd, in de natuur, niet zelf met milde hand, het ideaal van kleur, vorm, harmonie, gespreid ? De tempel moet versierd zijn, dat begreep het middeleeuwsch geloof dat voor die versiering aan de kunst hare mooiste stukken ontleende : outer-tafereelen, fresken, tomben, beelden. De kerkfabrieken die heden op zulke verstandige wijze, tot ver- siering der kerk, het geld gebruiken waarvan zij het bestuur hebben, 438 KERKVERSIERING. mot men lui _le ,toejuichen, en de Staat zou in zulke zaken, vooral waar het arme kerken betreft, niet orrverschillig moeten blijven. Een moot voorbeeld werd in deze laatste tijden nog gegeven door de kerk van Harelbeke, een klein, oud stadje wilds aan de Leie. In de kerk, waarvan een gedeelte tot de oudste romaansche gebouwen van ons land behoort, werd onder den invloed van den Eei w. Heer Ferrant, de versienng van het koor aangevangen, versieting die nu volledig is, en in haar eenvoudige pracht, heerluk bewijst, hoe adequaat zij is tot den tempel, en hoe kunstverstandig de pnester is die medewerkte tot hare verwezenlijking. Aan den heer Florimond Van Acker, van Brugge, werd de taak opgelegd, het werk tot een goed erode to brengen en de talentvolle Brugsche meester heeft geenszins de verwachting teleuigesteld. In vijf paneelen verbeeldde hij de dne groote tijdstippen uit het leven van Christus. Christus in het verleden (een paneel), Chustus in het heden (drie paneelen) en Christus in het toekomende (een paneel). De dne paneelen Christus in het heden ?die gansch het middengedeelte van het koor innemen, veibeelden de Hemelvaart van den Heer : Christus in het midden, zegenend opstijgend, tusschen twee engelen, terwijl op de twee zijpaneelen, de apostelen en de heilige vrouwen, in aanbidding de hemelvaart van den Heer aanschouwen. Rechts : Christus in het verleden, verbeeld door het laatste avond- maal ; links, Christusin de toekomst, verbeeld door het laatste oordeel. Al deze paneelen werden door den kunstenaar in een brume monochrome tint uitgevoerd, met een gouden mozaYeken achtergrond, de figuren net geteekend in tamelijk zware hit:len, die op de hoogte waar de tafereelen hangen, zeer harmonisch samensmelten. Het was vooral een moellijke taak voor den schilder, met de weinige hoogte waarover hij beschikte, lets te trekken uit het voor- naamste onderwerp dat hij behandelde voor het midden van het koor, namelijk de Hemelvaart van C,hristus. Gansch de scene, die gewoonhjk in de hoogte behandeld wordt, moest hier in de lengte uitgevoerd worden, en toch slaagde de kunstenaar erin de Majesteit vatbaar te maken van die heerlijke opstijging. De zoo handige Brugsche kunstenaar die reeds zooveel bijval oogstte in andere genres der schilderkunst, namelijkin het portret waarin hij uitmuntend is en in de stadszichtjes uit Brugge waarin hij echte pereltjes leverde, heeft nu ook eens to meer zijn kundigheid bewezen in het godsdienstig yak. Hij had daarvan vroeger reeds bewijzen geleverd, namelijk in een outerstuk voor een kerkje in Westvlaanderen; de versieringspaneelen der kerk van Harelbeke staven eens to meer de goede faam van Florimond van Acker. De paneelen der kerk van Harelbeke strekken tot eer van den schilder die ze ontworp en uitvoerde en tot eer van den smaakvollen pastoor die er het denkbeeld van had en de middelen tot uitvoering vond. Mocht dit voorbeeld navolgers vinden. H. DE M. EZZEZZILVVEZ AVE MARIA. Zing mijn ziele! laat uw zangen stijgen uit uw blijde borst, ga vrij op de wolken hangen, zing cle Moeder* van uw vorst. Zing! elk schepsel wil Haar loven, polsen zwellen, herten slaan, in een kinderlijk gelooven, wijl de beden Haarwaarts gaan. Cherubijnen, Tronen, Machten, in een jubelend verbond, dragen Haar op liefdeschachten al de hemelkreitsen rond. De englen spieiden vlerk en Iokken op de wang, en zingen 't lied dat zlj uit het snaartuig tokken, en de Moeder tegenschiet. 't Zonlicht zendt in 't straalgewemel Haar den eersten morgengroet, Haar den eersten morgengroet, en de sterren aan den hemel hangen saam tot lichtenhoed. 't \Vindje fluistert in de kruinen -van de boomen Haar zijn zang, en de grashalm op de (lumen looft Haar met het baargedrang. De aadlaar laat ziin schreeuwen varen door de wolk, en filomeel door de wolk, en filomeel stuurt van uit de lindeblaren, Haar het liedjen uit de keel. 44? AVE MARIA. Wolf en boschleeuw staan een stonde stil in hun ontstuimge vlucht, groeten Haar, het hoofd ten gronde, in een eerbiedvol gezucht. En de menschen!... Vuur en dampen hangen over zee en land, storten uit hun boezems rampen op Europa's siddrend strand. Vuur en dampenkring verzwinden, 't Glorielicht straalt .uit den trans, en men mag den zege binden en men mag den zege binden aan de vlag naast Rozenkrans. Monsters stijgen uit de gronden !... 't Zuiden, dik van ontuchtdraf, wil, lick 't zwljn ?met vuige monden Godsdienst graven in een graf. Monsters vallen lam geslagen door de macht des Roozenhoeds, wijl de Kristnen offers dragen in de blijheid buns gemoeds. En de menschen!... Zeemans hangen ?weergekeerd in veilge ree ? goud en blom en looverrangen aan Haar voeten, met hun bee; binden, als zij wederschieten op der golven ingewand, 't beeld Maria's in de sprieten als een zoet verzeekringspand. En de menschen!... langs de wegen, langs de straten, op het hugs, lacht Haar beeld den wandlaar tegen, noopt hem tot het beegesuis. Vlaandren, waar geloof en zeden ingem,orteld in het bloed, heerschen zooals in 't verleden, zendt Haar ook zijn huldegroet. AVE MARIA. 441 Under statige eikenkronen, hangt het beeld der Moeder-Maagd, meiboDm, vlag, en kransen tonen lice het yolk in 't hert Haar draagt. En in 't rustige avondduisteren, komt de moeder met het kind aan den boom haar bede fluisteren en een tuil op 't bankje bindt. 0 Maria! zegen, zegen toch dit duurbaar Vlaanderland; wolven grijnzen 't huilend tegen met den roodbeschuimden tand. Wolven wi!len 't U onttukken, 't Satan werpen als een prooi, sla hun ruw gebit aan stukken, keer van ons dit stormgeloei! Steek den rooden draak in 't herte, stil zijn grollend ingewand, leid hem ?hoe hij briesche en terte ? uit zijn roofhol aan uw hand. Snoer hen, die voor Godesglorie en voor tale strijden, vast; zoo verbeidt hen de viktorie, die in 't Kristne Vlaandren wast. K. J. DE KEMPE? IK BEN DE ZANGER VAN 'T DIETSCHE VOLK. (') Langs 't lage land waar kronkelt en krult de Schelde : reuzige waterslang, de Schelde : reuzige waterslang, zoo heimlijk murmelt of bruist en bruit haar hotsebotsend golvengezang, daar zag ik, arme bloed, den eersten zonnegloed. 1k ben de zanger van 't Dietsche yolk, mijn lokken zijn lang en blond als goud, gelijk de vogel in de wolk, gelijk de vogel in de wolk, ik leve vrij en zinge stout, vol liefdebrand voor 't Vaderland! Des morgens wandelend in het woud, Ik luister naar het lieve lied van vogelen vliegend in het bout, terwijl de zon haar glansen giet in eene gulden kroon, op 't groene gras : mijn troop. Ik ben de zanger van 't Dietsche yolk, mijn lokken zijn lang en blond als goud, gelijk de vogel in de wolk, gelijk de vogel in de wolk, ik leve vrij en zinge stout vol liefdebrand voor 't Vaderland! (1) Getoondicht door EMIEL HULLEBROUCK. IK BEN DE LANG ER VAN 'T DIETSCHE VOLK. 443 Naar wingerd en wilde rozen blozend omhelzen 't lage vensterraam, en 't vrouwken onze kinderen koozend uitgalmen leert Gods grooten naam, daar zit ik welgezind bij tabakpnt en pint. 1k ben de zanger van 't Dietsche yolk, mijn lokken zijn king en blond als good, gelijk de vogel in de wolk, ik leve vrij en zinge stout, vol liefdebrand voor 't Vaderland Gendbrirgge MAX STORAIE. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Kinderlust. Zes liederen voor Huis en School, gedichten van TH. COOPMAN, muziek van J.-M -A. VAN DROOGENBROECK. Boekdeel in-4? Gent, A. Siffer. Prijs, fr. 1,75. Eenige maanden geleden gaven wij verslag over Kinderlust, verzen voor kinderen door den heer Th. Coopman. Het is uit dien bundel dat de beer Van Droogenbroeck eenige gedichten getrokken heeft om ze op muziek te stellen. Daar de keus der gedichten, die met den De Keynprijs bekroond zijn geweest en met lof aangenomen door den Verbeteringsraad, goed is, zal dus niemand betwijfelen. Overigens beide schrijvers zijt, letter kundigen van naam en werkende laden der Koninklijke Vlaamsche Academe. en werkende laden der Koninklijke Vlaamsche Academe. De beer Van Droogenbroeck, de schrijver van Makamen en GhaTellen, de dichter van de Zonnestralen, die iedereen in Belgie en Holland bezit, en die niet moeten onderdoen voor de beste werken voor de jeugd ergens maar verschenen, is zeker op de hoogte der taak. Ook zal het niemand, die den schrijver als toonkunstenaar kent, verwonderen dat de muziek goed is, de melodijen levendig en frisch en teenemaal in de hoorlte der kinderstemmenodat de bege- leiding buigzaam en voortreffelijk is, alhoewel eenvoudig en in het bereik der kleine handen blijvend. Nochtans bestaat de ware verdienste van deze uitgave daar niet alleen in : zij bestaat ook in den regel door den schrijver gevolgd, hie, in geleid door zijn schoonheids- en leeraarsgevoel. In dien zien mag het verschijnen van Kinderlust als eene kleine merkwaardige gebeurtenis aanzien worden. Inderdaad geeft de schrijver, na ons zijn werk in gewoon notenmuziek gegeven te hebben, het ons in cijfermuziek insgelijks, met de manier om ieder stuk aan de kinders te leeren. Zijne door lange ondervinding opgedane methode getuigt van kennis en van scherpzinnige waar- neming. Zijn werk behelst behalve algemeene opmerkingen over het zingen, over de houding van den zanger, over het uitgalmen der stem enz., bijzondere aanteekeningen over ieder dichtstuk, over de manier om de melodij aan te leeren, om de stukken te doen verstaan en te doen zingen door de leerlingen. Tot de kleinste kleinigheden, alles is met bijzondere zorg aangewezen; op alle moeilijkheden wordt de aandacht gevestigd met vermelding der middelen om ze te voorkomen. In opicht van schoonheids- en opvoedingsleer, is het een BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 445 nieuw en voortreffelijk werk. Onnoodig verdei uit te werden over deze uitgave die stellig grooten bijval zal bekomen, zoowel in de scholen als in de huisgezinnen. Zeggen wij nochtans nog dat ieder stuk vergezeld is van trapsgewijze en wel gekozene oefenin- gen van toonkunstige opvoering en verbetering van het gehoor. Wij drukken ten slotte ons spijt uit dat Kinderlust niet dik- lijviger is en wij verhopen dat deze eerste liederen door een groot aantal andere welhaast zullen gevolgd woiden. Dezer dagen werden beide werken aangenomen door den Verbeteringsraad voor School- en Prijsboek en voor de boekerijen der Normaalscholen en die der kantonale onderwijzers-conferencien. Dit is een suyverlyck boecxken, inhoudende Oude Nederland- sche geestelijke liederen, met klavierbegeleiding door FLORIMOND VAN DUYSE. Uitgave nr :13 van het Davids-Fonds. Gent, Drukkerij van A. Slifer Het Davids-Fonds heeft thans aan zijne 7000leden dit merkwaardig boek uitgedeeld, dat 1,1 opzicht van inhoud en stoffelijke uitvoering stout weg een prachtwerk ma g genoemd worden. Het is een bundel oude liederen uit de XVe eeuw, het glans- tijdvak van het Nederlandsch lied, en gedeeltelijk ontleend aan de ?Horce Belgicce ?van Hoffmann von Fallersleben (1854), aan W. Baumker's ?Nzederl. geislicke Lzeder ?(i888), aan ?Een devoot ende profitelifrk boecxken ?(Antwerpen 1589), dat in 1887 weer werd uitgegeven door Scheurleer in den Haag. Het meeste deel zijn godsdienstige liederen, zooals Kerstliederen, Marialiederen en Liederen der minnencie ziel, de overige, alhoewel van anderen aard, wasemen ook den liefsten eenvoud uit en de eenvoudige en zoete dichtei lijkheid eigen aan de gewrochten der middeleeuwen. leder dezer liederen is op muziek gesteld aan oude melodijen ontleend, en de bevoegde musicoloog El. van Duyse heeft er begeleidingen bijgeschreven die zullen toelaten ze uit te voeren met verschillende stemmen. Dus uitmuntende voorraad voor onze scholen, onze congregatien en onze kunstkringen, waar de oude muziek meer en meer bijval vindt. Reeds heeft in 1888, Prof. Acquoy van Leiden, een vijf-en- twintigtal middelnederlandsche liedeien met begeleiding laten ver- schijnen, doch hier is de keus veel rijker en zelfs veel rijper. De bundel bevat 40 nummers en aangezien de heer v. D. slechts streng wetenschappeliik te werk gaat, zijn zijne bewerkingen altijd vertrouwbaa r. Met deze verzameling geestelijke liederen, aangesloten bij de wereldsche liederen Welke in het ?Nederlandsch lzederboek ?van het Willems-Fonds verschenen, i ondt de schi ijver een volledigen cyclus at. Eere en goed heil aan het Davids-Fonds, dat zulke voortreffe- lijke werken ‘eispreidt. De Stijlleer in practijk, voor lagere en middelbare scholen. Verzameling van 400 oefeningen, gradelijk opgaande, met talrijke modellers door S. DE BONDT, bestuurster van het Gesticht ?Piers de Raveschoot ?te Gent. ?Gent, A. Suffer, Prijs fr. 1.25. In het Voorbericht zegt de schrijfster onuer andere : Om het moeilijk weak der stqlleer te vergemakkelijken, is in mij het 446 BOEKENNIEU WS EN KRONIJK. verlangen ontstaan de talrijke oefeningen door een dertigjarig wet ken ?opzoeken en zelfvinden ?vergaard, in druk te geven. Al de wenken en raadgevingen, mij door bekwarne schoolopzieneis en bevoegde personen medegedeeld, heb ik tevens in die ver- zameling ten nutte gemaakt. Hoewel er misschien in dit werkje gebreken voorkomen, toch hoop ik dat er veel goed in te vinden is, dat het mijne ambtgenooten tijd en moeite spat en en hunnen iever opwekken zal in een leervak, hetwelk maar al te dikwijls op den achtergrond blijit. Heb ik dit Joel bereikt, dan zal ik mijne pogingen rijkelijk beloond achten De onderstaande vleiende goedkeuting van den gekenden letter- kundige, den hooggeachten Heer de Potter, secretatis der Vlaamsche Academie, is voorwaar de beste aanbeveling van het boek. Geachte Jufvr. Bestuurster, De lezing van uw ?Stijileer ?heeft mij een groot genoegen verschaft. Vast overtuigd dat uw bock bij het onderwijs der jeugd de beste vruchten zal voortbrengen, meen ik U te moeten aanraden, het door den druk te laten verspreiden. De methode daarin gevolgd, is uitmuntend , de vooibeelcien zijn onverbeteilijk en stellen klaar in het licht het verheven doel, dat Gij voor het oog halt. In een woord. Uw werk verdient, wegens gedachte en vorm, de beste aanbevelingen. F. DE POTTER. Leven van den H. Antoninus, Predikheer, Aattsbisschop van Florence, door P. Fr. JOSEPHUS ARTS, van dezelfde orde. ?Bij A. Slifer, Gent ?Schoon boekdeel, 165 bladz. in-80 op stevig papier met keurigen omslag. Prijs : 1.25 fr. Met genoegen heb ik zoo even de lezing voleindigd van het Leven van den H. Antoninus. Merkwaardig may voorzeker genoemd worden het gewrocht van den Eerw. Dominicaan, daaiom betwijfel ik de vrucht niet die deze arbeid zal afwerpen en koester de hoop dat er velen het ingeslagen pad zullen volgen om diepe geleerdheid samen te laten gaan bij duidelijken stiji in het neer- schrijven van Gods Viienden. En inderdaad, wil men de daden van den H. Antoninus weergeven, dan is er heel wat anders noodig dan oppervlakkige schrijverij ; er client het karakter der eeuw te vatten en nauwkeurig den invloed te bepalen lien de Heilige er op uitgeoefend heeft Zulk een arbeid was den bekwamen schrijver volwaardig ; hij slaagde volkomen. Hij toont duidelijk dat een Heilige een grout man kan zijn, een fakkel zir.ner eeuw; wij leeren hoe zijne geleerdheid geschat werd en welk goed zij teweeg bracht; wij leeren hoe hij wetenschap en kunst ondeisteunde, hoe hij de onsterfelijke Fra Benedetto, Fra Angelico in hunne gewrochten aanmoedigde en alzoo, om al die redenen, nogmaals duidelijk bewijst dat de kerk de fakkel dcs lichts immer hoog verheven heeft. Kortom de Z. E. Pater Arts kon ons niet beter den H. Aartsbisschop aantoonen tegelijk met zijne betrekking tot de eeuw waarin hij bloeide en die hij tot schoonste sieraad verstrekt. Veel orde heerscht in het werk en kan aldus door iedereen met vrucht gelezen xvorden ; de plaatsen zijn wet geschilderd en werpen soms tintelenden glced over het gansche tooneel ; nu en dan doorgrondt de spitsvondige schrijver een gedacht met wijs- geetigen blik en aanschouwt met welbehagen het schoon ; ofwel is hij ontroerd als hij deeper in den geest dringt van een der roemrijkste zonen zijner roemrijke orde. BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 447 Die dit boek leest zal het liefhebben en wij raden het aan als eene bron van zekere inlichtingen; als een te geven geschenk; als een kostbaar prijsboek. ST. H. D. Per getallen wordt de prijs verrnindert : per 12 fr. 1,10 het stuk, per 50 fr. 1,00, per too fr. 0,75. Karel de Blauwer, of eene schets uit het Blauwersleven, gedrukt te Yper, bij Callewaert-De Meulenaere, in de Boterstraat, 36, 1899. Groot in 8', 344 bladz. ?Blauwen? ?Smokkelen. ?Karel de Blauwer? ?Eene lange en aangrijpende smokkelaarsgeschiedenis. ?Door wren geschreven ? ?Eerweerde heer JULES LEROY, onderpastoor te Staden in West- Vlaandet en is de opsteller. ?Een novellrst? Ja en neen. ?Die man kan wonderwel vertellen in eene spr Lnglevende, schil- derschoone taal. De woorden vonk,len in zijnen mond. kind zijnde spitste hij ziine ooren om sagen of te luisteren. De Germaansche heldenvoiken dichtten ontelbare sagenkringen. Dat ligt in de boekenzalen begraven onder 't stof; 't wordt daar door geleer de philologen van onder gehaald en op den proefsteen der kt 'trek geleid Leeft ook duizendvervig voort in den mond van 't onge- boekstaafd yolk. Die nog levende sparken van middeleeuwschen glans heeft LEROY daar in den westhoek van West-Vlaanderen, ver van alle spoorwegen afgezonderd, laistet end als een oink opgevangen, eigenaardig en een- vouciig als 't yolk naverteld. Een oude meester, jong en groot van herte, pastoor LANSSEN van Leffinge, lei hem : Jules, gij kunt schrijven, gij kunt vertellen. Schenk ons lets uit uwen eigen koker. JULES LEROY heeft het gedaan en vergast den Vlaamschen lezer met een beginsel dat een proefslag is ?Zijt ge to vreden over dit boek? ?Wij hebben dit bock met gespannen aandacht gelezen. Vele nachieliike tochten van smokkelaar s zijn zoo boeiend verteld dat men menigmaal eder naafi het boek grijpt, om 't verhaal deer zonderlinge, met uit2,edachte. maar geleefde lotgevallen met nieuw genot te herlezen. J. LEROY geeft ons gezond I ealism en dat is veel gezeid. Sommigen scheisen het yolk, maar 't is ons yolk niet; 't zijn onze werkliederr, onze boeren, ooze woningen, onze herbergen met. Andet en hebben maar oogen voor uitnemingen, voor hetgeen op een mesthcop wentelt. Alle goede gevoelens schijnen in ons yolk uit- .geJoofd. Anderen vermeien in tafereelen, die den eerbaren lezer minder bevallen. Op geene over klippen raakt onze novellist verzeild. Met onvervalschte kleuren, treedt ons yolk te voorschijn, zooals het leeft en spr eekt, met zijne deugden en gebreken. Karel de blauwer is een eenvoudige landwerkman, naar het ]even geboetsee! , die smokkelaar wor dt, door het smokkelen rijk en slecht woi cit. in het smokkelen zijnen ondergang vincit, door de beproeving .geiouter.,i, tot goede gevoelens wederkeert. 448 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Kortom een schoon boek, een bekoorlijke roman en daarbij eene stichtende geschiedenis. ?Hoeveel kost cht boek? ?Wij weten het niet. 't Staat er niet op. Schrijft naar den uitge- ver; die zal het wellicht beter weten. ver; die zal het wellicht beter weten. J. CLAERHOUT. Modernen, door M. A. P. Poelbekke, 264 blz. in-4., Nymegen, Malmberg, 1899 ,, Pessimisme en ethische cul- tuur, schijnbaar tegenstrii,:ig, zijn de hoofdkenmerken van onze mo- derne poezie. ?(Bl. 135.) De beer Poelhekke wil hier blijkbaar een beeld geven van de deels onnoozele, doch niet minder treurige en gevaarlijke dwalingen van eenige uitstekende dichters van onzen tijd. Dichters, die door hunnen aanleg naar lets hoogers, door oprechte begeerte naar het voldoen van bovennatuurlijken dorst naar de kennis der Schoonheid gedreven, den weg inslaan om die te bevredigen, maar door wereldsche lusten, door gebrek aan moed en energie en logisch denken, hunne dichterlijke, wij zouden haast zeggen goddelijke ingeving op nieuw verloochenen in onbewust, onvoldaan, teleur- gesteld terugkeeren tot vroegei e duisternis, tot toenemend onbe- vredigde wenschen. De beer Poelhekke koos om deze gedachte duideltjk te maken door voorbeelden : c Willem Kloos, 2?Paul Verlaine, 3?August Strindberg, 4?Johannes Jorgensen, 5' Frederik van Eeden, op welke alien een deel van het gezegde van toepassing is en wel het aller- meest op Johannes Jorgensen, welke door de poezij van het kerkelijk leven te Assisi zoodanig geroerd was, dat hij tot het bekennen van den christelijken godsdienst op het punt was. Wie kent er de geschiedenis van Paul Verlaine niet, welke te vergelijken is bij een mensch van gezonde constitutie, doch wiens gestel onder- tnijnd wordt door eenen lokalen kanker, die telkens weder over zijn gestel meester wordt t Van alle bier voorgestelde dichters is mogelijk Strindberg wel diegene wien het minst te helpen is om uit den poel te geraken, waarin zijn ongezonde geest zich wentelde. \Vat Kloos en van Eeden betrett ?ook hier hebben wij, wel is waar, zeer verschillende geesten voor ons, doch wier gezond- heid alweder ondermijnd wordt door de jacht naar iets nieuws, iets ongehoords, ongedachts, waardoor de eene minder, de andere meer wordt medegesleept tot het vetloochenen van hunnen gezon- den hollandschen aanleg, waaraan door den schrijver alle hulde wordt bewezen. Kloos wordt natuurliik gewezen op het ongeluk eener volgehouden zwaarmoedigheid, die, met Zoroaster-Nietzsche altoos mijmert over het ?levensraadsel ? en met Plato zoo gaarne zou ondervinden, dat het goede slechts bestaat, het kwade slechts een overgang is tot het goede ?eene zwaarmoedigheid die altoos vol is van 0 bleeke uchtenden ,), ?stroomende tranen ?! Kloos heeft door dat alles in geen van zijne latere verzen die zijner eerste door dat alles in geen van zijne latere verzen die zijner eerste jaren overtroffen. En van Eeden ? Aan hem is bl. 113 tot bl. 26_1 gewijd. Ook bier ontmoeten wij bij den dichter mets dan twijfel en, BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 449 daaruit voortspruitende tegenstrijdigheden (b1 139). Nu wordt de zedewet weggeredeneerd, dan weer is diegene, ?ziek ?welke het immoreele met schoon vindt. Van then twijfel worden de gronden door den schrijver opgezocht. Die twijfel ontspruit niet uit een oprechte, gezonde, edelmoedige ingeving, steeds denkend aan den evenmensch en zijn oorsprong, maar vooral uit het baatzuchtig ik en niets dan Ik. De hoofdstrek- king van den Kleinen Johannes b. v. is volgens Poelhekke, ?de negate van het heerschende menschengeloof ?(148), ?eene quasi- idylle, die uitloopt op de meest volkomen godloochening ?(151). En in Het lied der smart is van Eeden in 't geheel met oprechr, denkt veel te vz-..el aan zich zelven en cc poseert ?(173). Toch gevoelt hij, b. v. in yohannes Viator, dat er eene hoogere macht bestaat, en dit maakt het boek belangwekkend, maar voert tot een treurig, wanhopend slot (192). Ongelukkig is hij sedert dien met veoruitgegaan. En de slotsom : ?Deze scherpzinnige man en ware kuinstenaar sluit met een waar ?miserere )) dat alleen zelfverheerlijk ng ver- raadt ?Poelhekke besluit dat van Eedens deemoedigheid op hoogmoed uitloopt. Deze ?doet hem zich zelf weten zooveel beter dan anderen, zooveel hooger; ?hij doet hem zweven ?hoog boven menschen en hun bestaan ? Zoo spreekt de historicus den dichter na. Poelhekke heeft een uiterst leerzaam boek geschreven, wat wij alien oprechten en weldenkenden geesten hartelijk aanbevelen. (Dietsche Warande) A. T. De wonderlijke Bekeeringe van Albine, dochter van Mi- granimus, koning van Engeland, verkrijgende door het H. Doopsel den naem van Christia- a. wordende door haer H. leven patroonersse van Dendermonde. Historisch tooneelstuk van de tweede helft der XVIIIe eeuw. uitgegeven door JAN BROECKAERT, 1898. Wie van ambtswege in bestendig verkeer leeft met de cl9s- sische treurspeldichters, mag tot uitspanning en verlustiging wel eens eene proeve van volkstooneel ter hand nemen. Zoo heb ik met aanhoudende belangstelling Albine gelezen. Het i3 verrassend in onze Nederlandsche letter en, vooral in die van het Zuiden, te bestatigen hoe, in de overigens zoo arme XVIIIe eeuw, het getal rederijkerskringen in stad en dorp toenam, en hoe die tooneelgezelschappen bijval verwierven, zoodanig dat niet zelden een en hetzeltde stuk tot twintigmaal in eenen zomer werd opgevoeri. Vele handschriften onzer factors gingen te loor of te niet. Voor eenige is het jammer; een aantal nochtans zal van onbeduidende weerde geweest zijn. Het stuk dat zij voorhanden hebben is te Dendermonde, door eene der drie kamers van die stad, drie keeren vertoond geweest op het einde van Augustus 1758. Het is opgevat en opgesteld den trant van menig ander stuk van Rhetorica. Het argument der vijf deelen, waarvan het derde nog in twee vertoogen gesplitst is, beslaat schier vier bladzijden, waarin het onderwerp, uit hierbovenstaanden titel gemakkelijk in te beelden, wordt uiteengezet, en de spelende personagien ?vrij talrijk ? worden aangeduid. Het tijdvak waarin het stuk speelt bepalen valt mij lastig te bepalen ; immers, de Roomsche prins Aurelius en de bekeeringen der personen zouden aan de eerste eeuwen van het Christendom 450 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. laten denken, maar de schoten die gelost worden, werpen die ver- onderstelling omverre..... Buskruit komt trouwens in een aantal ?classische ?spelen voor. Aan eenheid van tijd en van plaats laten de schrijvers van dergelijke stukken zich weinig gelegen ; over de eenheid van han- deling in dit tooneelspel zou men kunnen vitten, tenzij men aanneme (wat inderdaad mag worden aangenomen), dat die eenheid hierin (wat inderdaad mag worden aangenomen), dat die eenheid hierin bestaat dat geheel en gansch het leven van de hoofdrol oogenschou- weiijk wordt, met hoedanigheden en gebreken, met geest en met hart. Hier wordt die rol vervuld door Albine, na haar doopsel Christiana geheeten. De katakters lijden gebrek aan eigenaardigheid ; zij zijn niet scherp afgeteekend : het zijn veeleer flauwe typen : de type van den heidenschen koning en die van de christene dochter, typen van heidenschen koning en die van de christene dochter, typen van hovelingen, raadsheeren, gouvernanten, ambassadeurs, enz. Met de namen te veranderen, zou menig deel in soortgelijke stukken kunnen ingelascht worden. Wellicht ware clich?bier duidelijker dan type. Ons stuk verraadt zijn verwantschap met de mysteriespelen : het Wonderbare (engelen en duivelen, vreemde stemmen, fonteinen die opwellen, enz.) vervult hier een belangrijke rol. Tusschen die i7- a i800 verzen zijn er enkele tooneelen en toestanden die schoon mogen geheeten worden. Onder andere, het tooneel van Albine's doopsel en dezes gevolgen, dat van de bespot- ting der afgoden, dat van den echo. Tot staving van dit oordeel, zal ik eenige verzen aanhalen. Christiana spreekt en telkens herhaalt de echo het laatste woord van den volzin. Dees stem vervroomt mijn hert, mijn ziel begint 't erleven. Echo : leven. Leven! o soet geluijt welk mijn gemoed vei verscht,... 0 goedertieien God, sal ick nog moeten strijden? Echo : strijden. Wel aen, ick ben te vre als 't immers u belieft, Maar door u macht alleen bekom ik staeg victorie. Echo : victorie. Victorie ! 't is genoeg : wel aen, wij gaen met vlijt ! Hoe ernstig het stuk ook zij, het comische is er niet uit verbannen. Recht vermakelijk is het krakeel tusschen twee armen door Albine bijgestaan, en die het maar eens worden tusschen pot en pint. Ook nog het tooneel waar de oude duivel in eremijt verkleed woidt. Wee over de rol van het Booze Beginsel op ons tooneel meerder inlichtingen verlangt, verwijs ik geerne naar de verhandeling van mijnen eerw. vriend prof. Soens, in 1893 door de koninklijke Vlaamsche Academie bekroond. Wil men in een enkel wooed doen uitschijnen hoeverre doze stukken aan den classischen vorm vreemd waren? Aanhoor het slot van Albine. Zij ligt op sterven, de, heilige, de gelootsbodin, en spreekt : en spreekt : Adieu, mijn vrienden al, het is met mij gedaen. Wil men daarnevens gadeslaan hoe godsdienstig en zedelijk dit tooneel is? Luister naar Albine's laatste zucht : Jesus, Maria, soet, 'k beveel u mijnen seest, BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 451 Daaruit blijkt hoe leerzaam en stichtend die vermaakscholen konden zijn voor het yolk. Ten slotte, eenige aanmetkingen op taal, stij1 en versbouw. Ondetscheid tusschen nominatief en accusatief van lidwoorden of bijvoegelijke naamwoorden kende onze factor niet. Leenspreuken buiten die der alledaagsche spraak, komen schier niet voor. Weinig inbeelding, weinige dichterlijke grepen. De Alexandrijnen sukkelen en strompelen onveranderlijk voort; ( Ike speler tracht, zonder onderbroken te worden, zijn paar of twee paar verzen op te zeggen. Tal van gedachten zijn uitgerekt, om een of meer voeten aan te vullen. Men net dat die factor schreef zonder achterdocht noch ijdelheid, te goeder trouw, voor zijn eiten yolk. Met den klemtoon moet hij menigmaal worstelen; de klemtoon koint nog al dikwijIs verkeerd, op eene toonlooze lettergteep, te recht. De verzen gaan sorntijds mank aan cesuren. Eindklinkers vallen of niet voor kiln- kers of voor h weg volgens de vereischten van het oogenblik. (Dietsche Warande.) Dr MAX C. Inhuldiging der 0.-L -Vrouw Kopkapel te Lokeren, 7 Mei. ?De omslag van dit vlugschtift is versierd met de verkiemning der prachtige teekening van het feestptogram, vet vaardigd door den heer Alf. De Pauw en voorstellende de kerk van Lokeren en de ingewijde kapel. Het bevat ook den tekst der cantate, ter gelegenheid der plechtigheid uitgevoerd, gedicht van H. Van Duyse en muziek van J. Opsomer, en eene korte geschiedenis van het oud-kapelleken van O.-L.-V. van den Kop, aldus genaamd omdat het, volgens de overlevering, gebouwd werd door eenen oflicier die veroordeeld was om door den kop geschoten te worden en die beloofd had eene kapel ter eere van 0.-L -Vrouw op te richten, indien hij genade bekwam. Dit iraai gedrukt boeksken komt uit de drukkerij van den heer H. Van Duyse. Geschiedenis der Beeldende kunst. ?19 handelt over de prachtigste middeleeuwsche bouwwerken in Spanje en over de Romaansche beeldhouwwerken in Noord-Europa. Vele platen luiste- ren het werk op. Koninklijke Vlaamsche Academie. ?Vergadering van 17 Mei 1899 Na de vaststelling van het verslag der vorige zitting leest de heer Th. Coopman, namens de commissie voor het 1Voordenboek, een uitgebreid verslag voor over de laatstver- schenen afleveringen van dat wet k, waarbij hij tevens eene warme hulde brengt aan de redactte. De Academie beslist dat, vetmits het koninklijk besluit, waarbij de benoeming van Dr. de Gheldere tot werkend lid wordt goed- gekeurd, nog niet is verschenen, er op dit oogenblik nog geene plaats van briefwtsselend lid openstaat. Dit jaar zal dus enkel tot de verkiezing van een buitenlandsch eereltd in vervanging van wijlen Prof. R. Fruin moeten worden overgegaan. Vervolgens wordt overgegaan tot het verktezen van een werkend lid ter vervanging van wijlen den heer Th. J. I. Arnold. Bij de derde stemming bekomt de beer Prayon 12 en de beer W. de Vreese 9 van de 21 uitgebrachte stemmen. Eerstgenoemde is dus gekozen. 452 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Door de heeren de Pauw, de Potter en Snieders wordt ver- slag uitgebracht over de verhandeling van den heer Leonard Willems, ter wedeilegging van de onjuiste beweringen van den beer Discailles, dat Rogier in 1841 eene Vlaamsche Acalemie zou hebben willen inrichten. Die belangrijke geschiedkundige bijdrage zal in de Verslagen en mededeelingen worden opgenornen. ?Aanzien ?of ?aangezien ?? ?De heer DE M AREZ schrijft in Het Belfort, Nr 5, bl. 375 : ?En waarom in Gods naam dien vorm bij verschillende schrijvers aangetroffen : ?aanzien ? voor het verleden deelwoord, in plaats van aangezien? n Ik begrijp niet, op wat grond de beer de Marez steunt om dien vorm of te keuren. Mij dunkt niet dat aanzien voor aan- geTzen even gek klinkt als croy-e voor cru, zooals hij vender bevy eert. Het werkwoord aanTien wordt door 't yolk, ?de spraeck- makende gemeent', ?zoowel onscheidbaar als scheidbaar vervoegd : ?Pilatus zei tot het yolk : Aar-Ipet den mensch I lk aanTag u voor een deftig man. Hij wordt voor den dader aanzien. ,. Zoo is 't ook met aanbzdden, aanhooren en aanroepen. Zelden zegt het yolk : aangeTien, aangehoord en aangeroepen en zeker noon aangebeden. Voorname taalkundigen erkennen de onscheid- bare samenstelling van die werkwoorden, VAN BEERS onder andere, die zelfs aan de vormen aanbeden, aanhoord, aanroepen. aan- schouwd, aanTien de voorkeur schijnt te geven, vermits hij zegt dat ze ook scheidbaar kunnen gebruikt worden (Zie zijne Nederlandsche Spraakleer, 1875, bl. 16o.)J. CORNELISSEN. Rodenbach. ?In de ?Gazette van Brugge ?in ?Bien Public ?en in ?Ons Leven ?tijdschrift der Lovensche studenten, zijn zeer gedocumenteerde artikels verschenen ten voordeele van een gedenkteeken van Albtecht Rodenbach en tegen dat, welk men te Brugge zoekt op te richten aan Georges Rodenbach. De schi ijvers verzetten zich tegen het Fransch karakter en weinige stichtelijkheid van den Franschen kozijn van den Vlaamschen Albrecht. Het Davidsfonds van Brugge heeft de zaak in handen genomen en een algemeen referendum ingericht onder de Vlaamsch katho- lieken van geheel het land. Ongetwijfeld zal de Gemeen'eraad gehoor geven aan ce stern van het Ratholieke Vlaanderen. Nederlandsch Congres ?De voorbereidende werkzaamheden loopen goed van stapel ; dit jubelcongres zal alley plechtigst zijn en van hooge belangrijkheid. Velen uit Noord en Zuid hebben zich reeds laten inschtijven (prijs fr. 5,00). De Regeering schenkt een hulpgeld van fr. 5,000. La Vulgaire. ?De ?Association flarnande pour la vulga- risation de la Langue Francaise ?onlangs te Gent gesticht oin het Vlaamsch te bestrijden, en in de wandeling ?La Vulgaire D geheeten, heeft een referendum ingericht omtrent de voertaal in het Atheneum te gebruiken Zij vraagt aan de ouders leuk weg, of zij het Fransch ofwel het Nederlandsch verkiezen. Aangezien de toestand zich z66 niet voordoet, vermits het Nederlandsch slechts in vier vakken gebruikt BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. 453 wordt en dat de Vlamingen geene meerdere eischen gesteld hebben, is die manier van handelen, die velen in dwaling moet brengen, doodeenvoudig een valsche jodentrek. Niet alleen Flaminganten, maar zelfs personen niet gunstig aan onzen strijd, brandmerken naar vet- dienste dat weinig ridderlijke en rechtzinnige boerenbedrog. ?La Vulgaire ?legt ook verzoekschriften in de koffiehutzen om protest aan te teekenen tegen het denkbeeld van eene Vlaamsche hoogeschool. En zich steunende op die ernstige herbeigconsultattes in zake van onderwijs, en op de antwoorden uitgelokt door bun dubbelzinnig referendum, vragen die heeren zeer argeloos aan de Wetgeving de wet van t5 Juni 1883 of te schaffen en nowt het Vlaamsch, die pest der pesten, in onze Hoogescholen te laten door dringen ! Willems' gedenkteeken. ?Wanneer de schets van het gedenk- teeken aangenomen is geweest en aan welker opvatting en uttvoering tedereen hulde bracht, waren er zekere punten van ondergeschikt belang welke de keurraad liefst zou gewijzigd gezien hebben. De beer De Rudder heeft zich aan het werk gesteld en verleden week waren de leden van den keurraad en die van de Commissie van Monumenten in het werkhuis van den beeldhou\Ner te Btussel vet gadei d om nu hun eindoordeel te vellen. Van den eenen kant de heeren Braun, Claus, Lybaert, Tydgat, Wante, Fredericq, ()brie, Suffer en Van Hauwaert en langs den anderen kant de heeren Bordiau, Massau, Van Wint en Vincotte. De symbolische groep stelt, zooals in hpt eerste ontwetp, de Vlaamsche Maagd voor en den Gemus. Doch de houding is gewijzigd. Vlaanderen is verpersoonlijkt door een zeer jonge, schoone Maagd, die met het zwaard in de hand klemt, maar de Vlaamsche Vlag tegen zich drukt, terwijl ze met de rechterhand een gedeelte dier vlag oplicht, die Naar eeuwen lang had bedekt. De Genius ontplooit verder de vlag, waarop een prachtige leeuw gebeiteld is. Rustig staai t hij voor zich uit, terwijl 1-nj in de linker hand het schild houdt, waarop de leus prijkt : hou ende trou. De helm is ver- dwenen, alsook de heraldische leeuw, die zich voor de voeten uitstrekte Aan de kleeding heeft de kunstenaar de grootste zorg besteed. Vlaanderen draagt een eenvoudig, maar statig gewaad ; op hare schouders hangt de koningsmantel, waarop de wapenen der Vlaamsche Provincien gebeiteld staan. De Genius draagt geen hoofddeksel meer en heeft insgelijks een mantel, die in sterlijke plooien neerdaalt. Algemeen is die groep, die uiterst indi ukwekkend is, goedge- keut d geworden. Om over lading te vermijden verdwijnt de voorste groep, en wordt vervangen door een medallion van Willems, omiingd van allerlei loofwerk, dat aan die voorzijde de noodige versiering zal geven. Achteraan wordt het beeld der vrouw vervangen, door een decoratief marmeren paneel, waarop de rnmen der strijdgenooten zullen gegrift zijn. De twee heerlijke bas-reliefs, die het Vlaamsche Lied en Reinaard den Vos voorstellen, worden behouden. De kunstenaar werkt onverpoosd, opdat tijdens het Nederlandsch Cpngres het gedenkteeken zou kunnen onthuld worden. Wie zijn steentje wil bijbrengen ?en wie zou het niet willen? ?voor de verheerlijking van den Vader der Vlaamsche Beweging, zende zonder dralen zijne jonst aan den schatbewaarder, den heer A. Suffer, te Gent. 454 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. ?Emiel Scheerlinck, pastoor van Zelzate, schrijver van Het Vlaamsche Lourdes, Bernadette van Lourdes, Levens van Benedictus Labre, Clara van Montefalco, De Rossi, Laurentius van Brindisie, H. Henrzcus, Catechismus der encyclzek Rerum novarum en andere vlugschriften op sociaal gebied. In ?Het Belfort n verscheen van hem eene studie over Galilei. De afgestorvene, die destijds onder- pastoor was te Oostakker, heeft veel bijgebracht om de godsvrucht pastoor was te Oostakker, heeft veel bijgebracht om de godsvrucht tot 0.-L.-Vrouw aldaar einde en verre te verspreiden. Te Gent, als stichter van den bloeienden Werkmanskring van H. Kerst, heeft hij het terrein voor de sociale werken voorbereid. VOOr dat de sociale crisis uttbrak had hij om zoo te zeggen een voorgevoel van hetgeen ging gebeuren op dit gebied. -1- Edmond De Bock, ondervoorzitter der Rechtbank van Eersten aanleg te Gent. Bij elke verkiezing schreef hij in het Fransch en in het Nederlandsch verhandelingen over de kieswetten. die door iedereen geraadpleegd werden en de kiezingsjurisprudence gevestigd hebben. t Charles Piot, gewezen algemeene rijksarchivaris die in 1885 Gachard opvolgde en in 1897 zelf opgevolgd werd door den heer Goovaerts. Hij schreef eene geschtedenis van Leuven, werken over de hertogen van BurgundiO, hij gaf de briefwisseling uit van Granvelle, liet verschijnen zijne Pagi enz. De man zetelde in alle wetenschappelijke genootschappen, was een onvermoeibare werker, wetenschappelijke genootschappen, was een onvermoeibare werker, zijn arbeld staat hoog aangeschreven in de geleerde wereld. Hij sterft 87 jaar oud, om zoo te zeggen met de pen in de hand, want hij werkte nog tot deze laatste dagen en laat verschillende onvoltooide boeken achter. t Paul Majunke, pastoor van Hochkirch in Silesten, gewezen hoofdopsteller van de ?Germania ?en volksvertegenwoordiger. Zijnen moedtgen strijd tegen de Kulturkampf moest hij boeten met een jaar gevang. Hij schreef studién over Luther, eene geschie- denis van den Kulturkampf en Geschitslugen (Historische Leugens). denis van den Kulturkampf en Geschitslugen (Historische Leugens). t Francisque Sarcey de Suttieres, Fransche tooneelcriticus van groot talent en algemeen erkend gezag. Hij was in 1828 geboren. Hij schreef in ?Opinion ;zationale, le XIXe Siecle, Le Figaro, Hij schreef in ?Opinion ;zationale, le XIXe Siecle, Le Figaro, Le Temps. Vroeger was hij een verwoede priesterhater, nu was hij, door de ondervinding verwrjsd, veel onpartijdiger en verdraag- zamer geworden. Zijne begrafenis was godsdienstig. zamer geworden. Zijne begrafenis was godsdienstig. t Frans Boch, geleerde oudheidkundige, die onder andere schreef Liturgische Gewander, Die Baudenkmale Reinlands, Das Hezlzge Koln enz. ?t Rosa Bonheur, de vermaarde landschap- en dierenschilderes, waarvan de ?Paardenmarkt ?en de ?Hooiing in Auvergne ?wereldvermaard zijn. ?t Emilio Castelar, Spaan- sche staatkundige en schrrjver. BLADWI JZER. Bladz. Naar Quito, J. B. MARTENS, Kan. 5 Bellerophon, ISDOOR ALBERT . . ...... . ..... ?17 Het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers, A. V. BULTYNCK . 27 De keerpunten der geschiedenis, L. DUYCKERS. . . 36 .. Een laatste woord, AM. JOGS . . .. 4. 49 Helene Lapidoth Swarth, H. DE MAREZ . . . 52 Drientaandehiksch overzicht, J. CL. 56 De spelen van Cornelis Everaeit, WILLEM DE VREESE . ... 67 Doodsanctje, H. C., pr. . . . 72 0 nS Limburg, HILDA RAM , .. . ?? ? . 73 Ketstlied, A. M? 74 Woordenbock der Nederlandsche taal 76 Kronijk en Boekennieuws : Bloemen en Vruchten, door MARIA Du CAJU. ?Sophokies, door Mr J. DERmour Antigone, door J. VAN LLEUWEN Jr. - Menschen en Boeken, door D' H. J . A. M. SC HAI•PAIAN - Unsere Hochschulen, door A. RIEDLER - Loaeus, door A. ROERSCII. - Maatschappeliik Redmiddel, door Fr I( ,NAIIUS BE kUl'AYS. ? Lhbke'e Geschiedenis der beeldende kunsten, door WEIS'‘IAN. Noorsch en Vlaamsch, OMER WATTEZ . . ?. . ..... 89 Naar Quito (Vervolg), J. B. MARTENS, Kan oo Inkijkjes bij Antwerpsche schilders, E. DE GRAVE I I2 Leden van het gezelschap Jezu, te Kortrijk gestotven, THEODOOR SEVENS 119 Gedichte Ihrer Durchlaucht Frau Prinzessin Ernst von Arenberg, L S. 125 De Jaargetijden, A. VERHEYEN . ??? 132 Driemaandelijksch overzicht, J. CL. ???136 Pelgrims, KAREL QUAEDVLIEG 144 Jacob Cats, H. DE MAREZ ..... 147 Hoe zou een ?6cole payante ?in het Nederlandsch wel heeten -WILLEM DE VREESE . ..... ? 150 Kronijk en Boekennieuws : Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, door J. VER, (MILLIE. ?Dictionr aire francals-n&erlandais des termes de droit, par PAUL BELLEFROID. ?Die Kunst im Hause, door JACOB VON FALKE - Een Zonnestraaltje. Uit Logeeren, door JOANNA VAN HERDEN De Gedichten van Constantiin Huy- gens, door Dr J. A. WORD. ?Le dossier d'un brigand, door THEOD. DI L 1N1S- HEERE. - Koninkliike Vlaamscne Academie ?Studie over het Leven en de Werken van Karel Van Mander. Worterbuch der Elsassischen Mundatten, door E. MARTIN en H. LIENHARI. - Jaarboek tan de Scalden. ?Gedenk- bladen van Willem Rogghe, door MAX ROOSES. - Duikalmanak. ?Jaarboek van Vrede te Antwerpen, door J. P. BACKX. Het water, EUG. DE LEPELEER 161 Naar Quito (clot), J. B. MARTENS, Kan. ...... . a ?a 165 Christen ideaal, M. E. BELPAIRE ......... - ??. ??176 Reisindrukken (slot), C. CORTEBEECK ..... . ... .. 192 Inkijkjes bij Antwerpsche schilders (Vervols) E. DE GRAVE . . . 206 Waarheen, Dr H. CLAEYS, pr. . . . . ?. . . . ?? . . ?2 I 3 Hoogleeraar Pieter Willems, Dr R. MOROY 215 Don Lorenzo Perosi, A. M. ???. 220 Het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers, A. V. BULTYNCK . 225 Kronijk en Boekennieuws : Cats, par GUSIAVE DERUDDER. - De Tessels Romeria, door GUS I ANUS DPRuppi R. ?Schema's en Wenschen, door Poe ANRI. -- Het Bock van Spaarzaam- heid en Vooruitzicht, door MARIA DU CAJU. - Dit zip Vlaamsctie Vertel- sets, door POL DE MONT en ALIONS DE COCK - De Dui k-Almanak , door Dr GUIDO GEZELLE. - Gedenkteeken aan I. Fr. Willems, door A. SHEER. ? Gedachtenis der eerste H. Cornmunie of duurzame hcrinnering van hetgeen de kinderen en hunne ouders toen gehoord, genen, gevoeld en voorvenomen hebben, door D. B ?Het nude Oostende en nine dritjarige Belegering (1601-1604), door EDNI. VLIKIINCK. - Toponymische studie over de oude en 456 BLADWIJZER. Bladz. nieuwere plaatsnamen der gemeente Bilsen, door JEI. CUVELIER en CAMIEL HUVSMANS. - Die Kritik in der englischen Literatur, von PAUL HAMEL1US. ? Die -bemalten romanischen Holsdecken im Museum zu Metz, door A ScHmirz. ? Kleine Schriften zur Zeitgeschichte und Politik, von GEORG. FRFIHERRN VON HERTLING. - Dutmpjesblad, door VICTOR DE LILLE. _ Studies van hedendaagsche Nt derlandsche Letterkunde (Henri Borel), HENDRIK DE MAREZ '41 De kleme planeten, J. B. MARTENS, Kan.. . . . ???. ??. 252 Inkijkjes btj Antwerpsche schilders ( Vervolg), E. DE GRAVE . . 262 Token en Toon, HILDA RAM . . . 266 Driemaandeluksch overzicht, J. CL ?.... 2284 7 6 ._._. Christen ideaal (Vervolg), M. E. BELPAIRE . .. t Frans Van Herseele, F. D. P 29; Hugo Verriest to Leuven, VALCKE ? ? . 296 Ecole payante A. ROEGIERS en D. CLAES 298 De Kunst, HUIBRECHT HAENEN . . . . 302 Kronijk en Boekennieuws Verzekens, door A. CUPPENS. - Vaderlandsche Geschiedenis, door LODEN\ I .11<1 IVIER(Fris. ?Der Ursprung der Gothik, von CARL. LIMPRECHI. - Letterkun- dige Voordrachten. -- Geschiedenis der Beeldende Kunst, door A. W. WE1`,- MAN. Het volkskind en zijne opvoeding, Louis ZELS . . . ??. . 313 Christen ideaal (Vervolg), M. E. BELPAIRE . .331 ? ..... Token en Toon, HILDA RAM . .. ? 344 Jubelkroon, H. CLAEYS, past. . . , . . .359 ? ? . Nog eens ?betalende school ? WILLEM DE VREESE ?. . . 36 t Aan mune moeder, THEODOROSA ...... . ? ? , ? Dtiejaarluksche prijskamp voor tooneelletterkunde, HENDRIK DE MAREZ 372 Kronijk en Boekennieuws : Barth old Meryan, door CORNFLIE HU\ GENS. - De Lijfrentkas of icdereen rente- nier, door Osw. ROMNS, pr ?Emmanuel yuaetfaslem, par JEAN BROE, KAPRI. ?Pater Bruynincx, door JAN BROECKAERI - Op ( en njwiel de wereld rond, door LOUISE ,..1RATENUS - Aus Welt und Kirche, N on FRANZ HETTINGER. ? Moribus pater' is, von ANSGAR A LBING. - Groot Woordenboek der Neder- landsche taal, door Dr A. BEETS. Op het Waterloosche slagveld, GUSTAAF SEGERS 379 ?Over de germanismen, J. JAcoss399 ..... ? . . ?. ,--- Christen ideaal (vervolg), M. E. BELPAIRE 404 Het duiveken der zonne, RENt DE CLERCQ 416 ?Schatten uit de Voikstaal, A. MOORTG AT 417 Driemaandelijksch overzicht J, CL 426 Het Witte Boek, M. E. BELPAIRE . ? . ????433 Een antwoordeke, JUUL VAN LANTSCHOOT . . . . 435 Kerkversiering, H. DE M. . . . ?437 Ave Maria, K. J. DE KEMPE ..... . . . . . . ????439 1k ben de zanger van 't Dietsche volk, MAX STORME?442 ? ?? Kronijk en Boekennieuws : Kinderlust, door TH. COOPMAN en J.-A. VAN DROOGENBROECK. - Dit is een suyverlycke boecxken, door FLORIMOND VAN DU1SE. - De Stjlleer in practijk, door S. DE BoNDr. ?Leven Nan den H. Antcrinus, door P. Fr, JOSEPHUS AR1S. - Karel de Blauwer, dcor JUUL LEROY. - Modernen, dour M. A. P. POELHEKKE. - De Nlonderhike bt kceringe Nan Albine, dcchter van Migra- mmus, koning van Engeland, verkrijgende door het H. Doopsel den naem van Chnstiana, door JAN BROECK tERT. - Inbuldiging der 0.-L.-Vrouw Kopkaptl tp Lokeren, 7 Nei, door ALF. DE PAULA. pct ZijhOrift gewijb atm "Mem, Taunst nt netenor4ap Taunst nt netenor4ap `Lateral, tuna Veertiende jaargang, 1899. -- Tweede halrjaar. Drufifitrii ii. ,SifferOtut EIVEMMIZE DE BURGERWACHT IN DE XVIe EEUW. EN verstond in de iniddeleeuwen onder burger- wacht de vereenigingen van burgers, die Gilden, Eeden of Broederschappen genoemd werden, en zich belastten de gemeente teg-en inwen- dige onlusten of vreemde aanvallen te verdedigen. Deze vrijwillige wachten waren in den beginne met hand- of kruisboog gewapend. Men treft ze reeds vroegtijdig in de meeste gemeenten aan. Een der voornaamste gezelschappen van dien aard was bijv. het St. Joris- en het St. Sebastiaangilde te Gent. Toen het gebruik der vuurwapenen zich uit- breidde, zag men in al de steden van Belgie nieuwe vereenigingen tot stand komen, waarin de pijlen en de schichten van den ouden tijd door deze meer g-educhte verdedigingsmiddelen vervangen werden. Ofschoon de draagbare vuurwapens uit de 1 4e eeuw dagteekenen, maakte men er echter in ons land voor de 15"e geen ernstig gebruik van. Daarenboven gingen bij deze lompe voorbrengselen eener pas ontstane nijverheid zware moeilijkheden van behan- deling gepaard met geringe juistheid en gevaar voor den gebruiker (I). (I) Zie hierover D. PONC1N, cap. du -,611i.e. Archeologie bath's- tique. De schrijver zegt dat Belgie het eerste land is in het Westen, waar het buskruid voor grof ge'chut werd gebruikt; Zie ook HENRARD, waar het buskruid voor grof ge'chut werd gebruikt; Zie ook HENRARD, Histozre de l'Artillerie en Belgique depuis son orzgzne jusqu'azt refine d'Albert et d'Isabelle. 6 DE BURGERWACHT IN DE 16e EEUW. De eerste wapenen van dien aard heetten kou- leuvren, handkouleuvren, bussen of haakbussen ; de personen, die zich er van bedienden, kolveniers en busschieters. De naam kouleuvre is afgeleid van den langwerpigen norm, die deze wapenen hadden. Zij werden ook wel veldslangen of cenvoudig slangen genoemd (1). De haakbus is haar naam verschuldigd aan de omstandigheid, dat de loop van dit wapen onder het afschieten op een hack of vork rustte, die met het ander einde in den grond E tak. De Fran- schen hebben hiervan arquebuse en arquebusiers gemaakt. In het begin der I be eeuw werd het gebruik der vuurwapenen zeer algemeen. Het is ook uit dezen tijd, dat het ontstaan der meeste colveniersgilden dagteekent (2). Het reglementsontwerp, voorgesteld door eenige ?ghesellen userende ende beminnende de conste van den engienen ende instrumenten van corlogen ?werd te Gent reeds den 16n Januari 1489 goedgekeurd (3). Te Mechelen bestaan zij reeds in het jaar 151o; dat jaar namelijk koopen zij hun lokaal. Te Hasselt treffen wij ze reeds aan in het jaar 1506. Den 7 Dec. van dat jaar belooft de Prins-Bisschop van Luik ?die broederschap te zullen onderhalden ende stoutelick in eeren te halden. ?Het is niet onwaarschijnlijk, dat het schuttersgilde te Hasselt reeds vroeger bestond, vooraleer het door den Bis- schop werdt aanerkend en onderhouden. In ieder geval de stadsarchieven maken meer dan eens mel- ding van het aankoopen en herstellen van vuur- wapenen, van het uitdeelen van lood en salpeter (I) Volgens KILIAAN beteekent kolvenier, bombardicns. (2) Zie hierover DE VIGNE : Recherches hzstorzques sur les costumes -civils et militaires des corporations et des metiers, bl. 31. (3) Zie FERD. VANDERHAEGHEN. Jaerboeker van het souvereine glide der Kolvenzers, busschieters, en kannonniers, gezegd hoofdgilde van St. Antone te Gent, bl. 2. DE BURGERWAC.HT IN DE 16e EEUW. 7 voor 1506. Het is echter slechts in dit jaar, dat wij bepaaldelijk zien gewag maken van eene 'glide van busschieters, aanerkend door den landsheer (I). Laten wij dit eerste reglement eens in bijzon- derheden nagaan : Wij zullen er de geheele inwen- dige orde van het Hasseltsch Schuttersgezelschap in terugvinden. Het getal der gezworen handboogschutters wordt bepaald op 40 (c ghezellen ? Indien een hunner zich in het vervolg- onwaardig zoude toonen nog langer deel van het gezelschap te maken, zal hij door den ?hooft- man, meesters ende koninckstavel bij den meesten gevolge van den ghesellen >> (2) mogen afgezet worden. lndien van den anderen kant iemand het gezelschap wil verlaten, zal hij aan de kas verschuldigd zijn te betalen een engelschen nobel, zijn harnas van bus- schieter (3) met toebehoor terug te geven en gehou- den zijn nog een jaar lang daarna ter beschikking van het gilde te blijven. Een ieder der 40 gezellen zal gehouden zijn zich voor te stellen aan burgemeesters en raad en den volgenden eed of te leggen ?Ick gelove ende swere van desen dach vordane, ende deze dach allegader, hout en de trouwe te zijn mijnen genaden heere van Ludick ende der stadt van Hasselt, ende der stadt eenen toust van sesse jaeren naestkomende metter hantbussen wael en de trouwelicke te dienen, en de helpen beware, nae alien mijne beste vermoghen, als een goet getrouwe gheswore handbusschutter, sae dick ter des vand (I) Den heer Anten, te Hasselt, is het gelukt over dit punt eenige gegevens in de stadsarchieven te ontdekken. (2) d. w. z. met de toestemming van de meerderheid der gezellen. (3) Wij lezen iu het oorspronkelijke stuk ?ende sijn bussen harnas ?en verstaan hierdoor c en zijn harnas van busdrager ?en niet, zooals in het werk over de gewapende gilden te Hasselt, ' zijn beste harnas. . 8 DE BURG-ERWACHT IN DE 1 üe EEUW. voirs. stadtswegen versocht sal worde ghelijck hier nae verclaert sal staen, ende mijn buscruyt nae mijner besten beware, dat mich selver noch den nabure eghene schade daervan en geschiede, en mijnen hooftman in deser officien ghehoirsame te sijne end mijner geswhore ghesellen getrauw en heijmelic te zijn in zaken der voirsz stadt dienst aengaende ; so mich Godt help end alien sijn heiligen. (i) Niemand mag voortaan op Zondag, noch op heilige dagen op de gezelschapskamer komen daa na de hoogmis, of het zou moeten wezen met toe- stemming van deken, meester of koninkstavel, of in gevallen van nood. Alleen de knaap (de bode) snag gedurende de hoogmis op de kamer komen, om alles gereed te maken, wat voor de gezellen van noode is, wanneer de hoogmis uit is, uitgeno- men den dag waarop de vogel geschoten wordt en op de twee processiedagen. Het gezelschap zal gehouden zijn ieder jaar in twee omgangen of processies tegenwoordig te zijn en dat ?sierlick int harnassche ?te weten op den. Sacramentsdag en op Onze-Lieve-Vrouwe processie- dag. Ook zullen de schutters ieder jaar den vogel of de papegaai schieten en hunnen hoofdman, meester en koninckstavel kiezen op den dag, Bien zij goed- vinden. Zij moeten zich op die dagen'?eerlick en staet- licken ende met alien redelicke manierlichheyt ? bijeenhouden, zooals het goede en eerbare mannen past, zonder buitensporigheden te bedrijven, zooals (i) Zie BAMPS en GERAETS . Les anciennes glides ou compa- gnies militaires de la Ville de Hasselt. Het is te betreuren, dat het reglement van 1506, hierin uitgegeven, zoo onvolledig en dikwijls onverstaanbaar is. Dit ligt, zeggen de schrijvers, aan het slechte schrift en g au flamand três abfitardi, comme la plupart des actes officiels de Hasselt, a cette époque: DE BURGERWACHT IN DE 1 he EEUW. 9 pekvaten branden en danspartijen te houden, tenzij de overheden er de vergunning toe gaven (1). Ook is het niet veroorloofd, 's nachts voor het huffs van den koning of van anderen gaan te roepen of te juichen, aangezien daar veel kwaads uit voort- spruit. Mocht het gebeuren, God verhoede het, dat een der gezellen op de schietplaats een anderen door een schot kwetste, verminkte of doodde door toeval en zonder opzet, dan zal die persoon door de stad daar niet voor vervolgd worden. Indien het voorviel dat burgemeester en raad de hulk verzochten van het gansche gezelschap of van een gedeelte of alleera van eenige schutters, hetzij om de stad in geval van nood bij te staan, hetzij om iemand gevangen te nemen, dan zijn genoemde schutters verplicht op te treden en te doen gelijk de raad het verlangt. Zou het zijn, dat ten gevolge vq.n dit optreden een of meer schutters daar later last or mnaer van kreeg, clan zal de stad hen daar- voor schadeloos stellen; ook zal de laster, dien zij daarbij zouden kunnen oploopen, gestraft worden juist als degene tegen den raad gepleegd. Indien v.-. den anderen kant iemand van het gezelschap iets tegen de stadskeuren deed uitvoeren, dan zal hij het gezel- schap moeten verlaten en van de lijst geschrapt worden. De deken, meester en koninkstavel hebben de macht en de bevoegdheid, om alle scheldwoorden, overdragingen en vuistslagen, die ender de gezellen op de gewone schietplaatsen of vergaderingen zouden voorvallen, te beoordeelen en er boete op te heifer', De schutter, die in 't gezelschap opgenomen is of nog opgenomen moet worden, en niet zou (1) Te Gent was het branden van pekvaten in zulke omstandig. heden een gebruik, waar men zelden tegen opkwam. In bet Luiker? land schijnt dit niet het geval geweest te zijn. 10 DE BURGERWACHT IN DE 16e EEUW. voorzien zijn van eene bus of van een harnas, zal gehouden zijn zich daarvan te voorzien binnen een jaar na zijne aanneming. Tot onderhoud van het gezelschap zal de raad der stad Hasselt jaarlijks bijdragen de som van 55 rijnsche gulden. Daaren- boven geeft de stad ieder jaar bij gelegenheid van den schuttersmaaltijd op den dag der vogelschieting eene aam wijn ( van de beste wijn, dije van binne der stadt ten tap gaen sal. ,> De knaap zal ontvan- gen alle twee jaren <, eenen eersame rocke en capruijn ? of in de plaats daarvan vier gulden. Ook zal hij vrij of in de plaats daarvan vier gulden. Ook zal hij vrij zijn van wacht en schatting. Zou het gebeuren, dat de schutters door den raad verzocht werden, om gewapend de stad uit te trekken, dan zal doze hun wagens en paarden bezorgen, om hunne harnassen, bussen en gereed- schappen daarmede te vervoeren ; zou die uittocht meer dan drie dagen duren, zoo zal de stad hen hierin redelijkerwijze schadeloos stellen, zooals dat in St. Truiden en in andere steden pleegt te gebeu- ren. Ook zullen de schutters ten dienste der stad staan, indien de geheele gemeente met klokslag en standaard het land uittrekt. leder der 40 gekozene schutters zal ieder jaar van de stad ontvangen vijf pond salpeter en acht pond lood, om er gebruik van te maken, als het noodig is, en men zal hun dit leveren op de vier hoogtijden in het jaar. Then ten gevolge zal ieder schutter verplicht zijn altijd een half pond gemaakt kruid en een pond lood bij zich te hebben en indien men beyond, dat hij die hoeveelheid niet had, dan zal hij iederen keer verbeuren zes stuivers; en indien een Bezel zijn kruid aan een vreemdeling verkocht of deed verkoopen, zal hij een rijnschen gulden ver- beuren. Ook neemt de stad maatregelen in geval, dat er gezellen in den strijd zouden doodgeschoten wor- den. Zijn zij zoodanig verwond, dat zij hun brood DE BURGERWACHT IN DE 16e EEUW. 1 I niet meer kunnen verdienen, dan verplicht zich de gemeente < in redelicker manieren ?hen naar hunnen staat te onderhouden. Deze vrijheden en voorwaarden zullen verplich- tend zijn gedurende een termijn van zes jaren. Indien na dien tijd de schutters zich niet meer wilder verbinden, zoo zullen zij dit zes weken van te voren bij burgemeesters en raad moeten aanzeggen. Deze kunnen op de zelfde voorwaarden van dit recht gebruik maken. ?Ende al des orconde der v aerheit, soe hebbe wij burgherneester, geswore en met ende ghemeijnte der stadt van Hasselt onzen zieghel bier onder doer) aen hanghen in den jaar ons heere Jhesu Christi doe men screef duijsent vijf hondert ende less, des sevende daichts der mant december. ? Ziehier het oudste schuttersreglement, dat de archieven der stad Hasselt betrekkelijk het gilde der Colveniers bevatten. Wij hebben tot nu toe bijzonderlijk gesproken over dit laatste gilde. Men moet echter daarom niet gaan denken, dat de verdediging der stad en de handhaving der orde alleen op de handbusschieters berustte. Dat zou onwaar wezen. Wij hadden in de 160 eeuw in Hasselt drie gilden, die hiermede belast waren. Het waren de handboogschutters, de kruisboog- schutters en de kloveniers en daarenboven eene keurbende van jonge lieden , genomen uit de voorgaande kamers, de jongmans geheeten. (1) De twee eerste gilden zijn zoo oud als de gemeente zelve, de kloveniers echter dagteekenen uit het einde der 15de en uit het begin der 16e eeuw. De kanonniers kunnen als eene onderafdeeling der handbusschieters beschouwd worden. In den loop der 16e eeuw zien wij langzamerhand deze laatsten (i) Zie over de Jongmans in een der jaarboeken der Melophielen te Hasselt een belangrijk opstel van den Heer H. VAN NEUSS. 12 DE BURGERWACHT IN DE 16e EEUW. in rang en voornaamheid toenemen . De hand- en kruisboogschutters treden op den achtergrond erj in de 17e en 18e eeuw zijn zij gezelschappen van verrnaak, van oefening, en van broederlijke bijeen- komst geworden. Zij hadden hun praktisch nut verloren. Ook worden zij in tijden van nood door de gemeenten voorzien van bussen en musketten, aangezien hunne oude bewapening niet meer doel- matig was. Nochtans de boogschutters bleven bestaan ?wij zien ze in de 17e en I8e eeuw menigvuldig deel nemen aan feesten, optochten en processies ?en, zooals ieder weet, leven zij nog steeds voort, fier als zij zijn op hun eeuwenoud bestaan. Om volledig te wezen , hadden wij dus even breedvoerig moeten uitweiden over handboogschut- ters, kruisboogschutters, kanonniers en jongmans. Maar vooreerst zou het ons te ver voeren en vervolgens hebben wij verkozen ons ditmaal alleen met het kloveniersgilde bezig te houden, omdat dit het gilde is, dat het meeste overeenkomst heeft met onze hedendaagsche schutterijen of burger- wachten, wier bestaan door eene nieuwe wet in een nieuw tijdvak is ingetreden. Ja, het is de wet op de herinrichting der burgerwachteri in Belgie, die ons het denkbeeld gegeven heeft eons terug te keeren tot de schuttersgilden van vroeger . En xvat beantwoordt het beste aan onze verplichte burger- wacht van heden, zoo niet de vrijwillige schutters- bonden van vroeger? Wij gaven zooeven den beknopten inhoud weer van het eerste reglement der kloveniers te Has- selt. Welnu, behoudens enkele veranderingen is er onder de standregelen der eerste handbusschie- ters in de verschillende steden veel overeenkomst te vinden. De voornaamste bepalingen over den eed, den godsdienst, de wachten, het vogelschieten, hulp en bijstand te verleenen, kruid en lood bij, zich te hebben, enz... komen in de meeste regle- menten terug. DE BURGERWACHT IN DE 16e EEUW. I3 Bet spreekt van zelf, dat die eerste verorde- ningen niet alle gevallen hadden kunnen voorzien, en zoo komt het, slat er langzamerhand bijvoegsels en veranderingen in komen. Zoo wordt te Hasselt nngeveer 40 jaar later het aantal schutters van 40 op 6o bepaald; de bijdrage der stad in de kosten van onderhoud klimt tot ISo gulden; de stad oordeelt, dat de dorst der schutters op hun feest niet meer te lesschen is met eene aam wijn , zij geeft sedert dat jaar 1 1/2 aam . De knaap heeft meer werk en krijgt niet meer zijn eerzamen rock ? alle drie jaren , maar 4 gld sjaars. Hij heeft overi- gens de keus. Ook worden er maatregelen genomen tegen zekere misbruiken, die mettertijd ingeslopen waren : ?alle dije gesellen (sullen) in die procession selffs altijd persoonlijk gaen (voor) soo verre die gesellen in der stadt sijn, en (noch) schepene, nncht onsere lievervrouwe bruders sijn , noch niemants en sal hiervan gepriveert sijn, ten weere dat hij eene wetteliche oersake hedde als van cranckheijden ende dier gelicken ',t. (I). Ter verg-elijking- en om beter den vooruit2-ang- der instellingen van de kloveniersgilden te kunnen nagaan, zullen wij een blik slaan op eene dergelijke gilde van eene andere Limburgsche stad, maar nu een 6o-tal jaren later. Wij bedoelen a de kaarte ende regle- ment der aide klovenieren cler stad Tongeren, ?een onuitgegeven stuk berustende in het rijksarchief te Maastricht (2). Eerst echter een woordje ter opheldering- en ter inleiding over de haakbusschutters te Tongeren. In den beginne bezat de stad Tongeren, evenals (I) Zie BAMPS en GERAETS 1. C. p. 59. (2) Onze vriend, de Heer DE RAS, boekbewaaider der Leuvensche hoogeschool, vestigde onlangs onze aandacht op twee registers van het rijksarchief te Maastricht, handelende over de Kloveniers te Tongeren. Het is hierin, dat wij bedoelde kaarte ontdekten. Wij betuigen den, heer DE RAS bij deze gelegenheid onzen besten dank. I 4 DE BURGERWAC I IT IN DE 16e EEUW. de meeste andere steden, slechts twee eeden of burgergezelschappen ter verdediging der stad; het waren de Handboogcompagnie en de Voetboog- compagnie. Deze bereikten het toppunt van bloei in het begin der 15e eeuw. Den Wen october 1856 richtte het magistraat van Tongeren eene afdeeling van 5o haakbusschutters op onder de bescherming van St Christoffel en St Sebastiaan ; de schutters kregen van stadswege eene jaarlijksche bijdrage van i oo gld. Vijf jaar later, in 1521, gaven ze alien hun ontslag en de burgemeesters zagen zich lien ten gevolge verplicht eene nieuwe afdeeling van 5o schutters op te richten. Deze nieuwe haakbusschut- ters ontvingen dezelfde soldij als hunne voorgangers ; ieder manschap ontving daarenboven jaarlijks 7 pond lood en 5 pond salpeter, , en eene zekere hoeveel- heid wijn bij het feest. Dat nieuwe reglement dagteekent van 26 sept. 1522. Het schijnt evenwel, dat ondanks de oprichting van deze nieuwe kloveniers, de oude toch noch met geheel en al ontbonden bleven, want bij de blijde inkomste van den prins- bisschop Cornelius van Berg, te Tongeren, zag men in den optocht twee eeden van schutters : de oude en de nieuwe kloveniers, gekleed als kruisboogschut- ters, maar gewapend met haakbussen. In 1542 verleende de stad een nieuw reglement aan de haakbusschutters en plaatste ze onder de bescher- ming van 0. L. Vr., St Lambertus en St Joris, Zij moesten den eed afleggen, trouw zweren aan de stad, en uitvoeren al wat deze van hen verlangde. De toelating van nieuwe leden en de keuze van hunne overheden kon niet plaats hebben, dan met toestemming der burgemeesters (I). Zoo komen wij eindelijk tot bedoeld reglement van 13 en 16 mei 1567. Deze ?kaarte ?bepaalt het_ (I) Zie PERREAU : Tonsres et ses monuments, 2de uitgaaf. DE BURGERWACHT IN DE 1 6e EEUW. 15 ?aantal gesworen schutterscameren > op drie, te weten de voetbogen , order de bescherming van. St Joris, de oude kloveniers onder die van St Christo- fel en de jonge kloveniers onder die van St Sebastiaan. Zij zouden voortaan op denzelfden voet staan , ieder 5o manschappen tellen , dezelfde soldij ontvangen en daarenboven ?in evenghelijcken dienst ende subiectie gehalden ende verbonden zijn ?. Zoodra de storm- of vuurklok luidde, moesten de schutters alien met hun geweer bijeenkomen en bijeenblijven, daar waar de burgemeesters hen zullen zenden ?Soo wanneer eenich ghese!le aengenomen sal worden tot schutter, dijen sal men eerstmael presen- teren der ganschen caemeren, en sijnen naem drije sondaeghen achter mallecanderen laeten schrijven op den schorsteen of op een breetgen (I), te hangen in 't laer (2) op de voorschreven caemeren en daernaer sal dieselve ghepresenteert worden den Borg,hemeisteren, ende soo verre denselven bequaem bevonden wordt, sal denselven den behoerlijcken eijdt (3) doen, ende te dienen den termijn van drije jaeren, sonder te moegen afdancken . Ende nae den termijn van drije jaeren voorschr. (indien) iemandt dancken Wilde, sal denselven behoeren te dancken (I) Bteetgen, bordje, plankje (duitsch : Bret). (2) Laer volgens KILIAAN, locus incultus. vacuus ; hier leege plaats aan den muur. (3) Ziehier den eed, dien de burgers hadden of to leggen : Den eijdt. Ick sal holt ende getrouwe sijn den Prins van Luijck, ende die stad van Tongeren, ende die vroeme aide cloveniers van Itongeren, honnen patroen St Sebastian te vieren, tot honnen taet te coemen alsmen mij gebiedt, het beste te raden, en het archste te waerschouwen, des Caemets caerte, en alien verdraeghen die verdraeghen sijn, en verdraghen mochte worden om het proffijt der cameren wille, die sal ick halden, ende doen onderhalden, soo verre in mijne macht is, soo zwere ick, soo helpe mij Godt ende alien sijne heijlighen- (Ryksarch lei Maas tricht.1 16 DE BURGERWACHT IN DE 16e EEUW. onder den voeghel ende nergens anders , overmits te betalen in handen der meesteren 12 stuyvers brab. of die weerde daer van, ende dat terstont eer den voghel sal affgeschooten sijn, of sijn dancken sal van onwaerden sijn. ?Na dat alles zal het aftredend lid nog altijd gedurende een half jaar ter beschikking van het gezelschap staan. leder jaar, en dat binnen de acht dagen na de schietfeesten, zullen de meesters der schietkamers zich op het stadhuis bij burgemeesters en gezwo- renen moeten begeven, om hunne kwartieren en woonplaatsen op te geven, opdat de stad altijd wete, waar men moet aankloppen, om ze te vinden, indien het noodig is. ?Item wanneer die stadt uitvaert met getoe- ghe (I), soo sal die stadt schuldig sijn te leveren elcken der voorschr. schutterscaemeren twee waghens, die der voorschr. schutterscaemeren twee waghens, die weicke hon bussen, victualie, harnas ende gheweer veuren sullen, ende al op der stadt cost. Item wanneer die voorschr. schutters uijttrecken metter stadt, ende sy uytblijven moeten nacht ende dach, sullen sy hebben onder nacht ende dach een ijeghelijck van hon ses stuyvers brahants, off die weerde daer van, ende wanneer sij denselven dach wederom incoemen sullen sij hebben halff soo veel. >> Ook zullen de schutters eens per jaar in de processie moeten meegaan met bloot geweer en har- nas, zelfs al regende het, en bij die gelegenheid zullen zij van stadswege wijn hebben, te weten : de keizers, de koningen, de coninkstabels, meesters en vaandragers ieder twee kwarten, de andere gezellen ieder een kwart; ook de schrijver zal voor salaris twee kwarten hebben, dat alles van den besten wijn. Op dien ommegangsdag zullen alien hun harnas (I) Getoeghe = getuijgh = arma, impedimenta. (KILIAAN). DE BURGERWACHT IN DE 16c EEUW. 7 en hunne wapenen tonnen aan burgemeesters en g-ezworenen, die alsdc-In eene buiteng-ewone monste- ring hielden, en degene die bevonden werd slecht gewapend te zijn van harnas en g-Pweer, of ook, die er een ouderwet.ch of een geschonden zou hebben, die zal door de burgemeesters van de lijst geschrapt worden en vervangen worden door een anderen schutter. Indien dL camers ontboilen werden naar andere steden, om voor juweelen of prijzen te schieten, dan moeten zij aan den raad de vergunning daartoe vragen; ook is deze vereischt voor het geval, dat de kamers eene prijsschieting in hunne eigene stad wilden hoiden. Zij zijn verplicht van te voren de kosten van zuik een feest aan den raad voor te leggen, die daarna eene bijdrage zal geven naar gelang de omstancligheden. Verder vinden wij eenige maatregelen betreffende de inwendige orde in de kamers zelve. Wij zullen ze liefst in de ceigenaardige taal van dien tijd laten staan. <, Item off gheviele, dat die ghesellen van de schutteren kijvende worden op bonne cameren, in honnen hoff, off Baer die schutterije met honnen vendelijen (1) vergadert waren met wonden of met slaghen, uijtgescheijclen (uitgenotnen) messesteecken, quetsueren, of leempten en scheuten, des sullen die schutters machtig zijn te zoenen, yonder (dat) heer of stadt ijet daar aan te zeggen hebben. Ende soo wie eenighe strijt maekt, eerstmael (2) rnessetreckt, s:hiet met kanon of eenig gheweer, om ijmanden daermede te crencken off te quetsen, werpt, stoet, off slaat ende den eersten oploep doet, sal den cameren ende den gheselschappe ten eewighen daghe beroeff sijn, ende noch staen ter correctie van den Recht. (I) Vendeliju =-. vendel, vaene, vaendel, (KILIAAN). (2) =-- het eerste. 18 DE BURGERWACHT IN DE 16?EEUW. Voortmeer en sal niemandt op de kamer dobbe- len off moemmen metten teerlinck oft ander spel, Loch oyck wedden. Sij sullen moeghen worptaeffe- len, troeven of coninckofferen neijt hoegher, dan om hon ghelach (t) off van recreatie om een half ort brab., op die pene van ses stuyvers soo dickmael sulcks gebeurt, tot behoeff suilicker cameren, daer sulicks geschieden sal, ende te panden als voorschr. Item men sal op die camer, in honnen Koff, off bergen nijet sweeren off blasphemeeren bij (iodt, sijne gebenedijde moeder, sijn gel)enedijdt lijden, off sijnen heijligen in geenerlije manieren, oft den heylschen vayendt vermanen (2). off vloecken, op de pene van een half pondt wasch coolsche (Keulsche; of drije stuyvers brab., tot profftjt der caemeren ende off iemants daerenboven anderwerff swoere, blasphe- off iemants daerenboven anderwerff swoere, blasphe- meerde, off vloekte, off meer, sal die pene meer en meer dobbeleren ende terstondt den selven panden als voorschr. ? Niemand mag een vreemden Bezel op de kamer brengen zonder toestemming van het gezelschap. In dit geval zal dat lid in moeten staan voor het gelag van dien vreemdeling, alsmede voor de boeten, die hij zou kunnen oploopen. Indien echter een vreemdeling op de kamer verscheen zcnder toestemming en indien hij iets mis- deed tegen eenig punt dezer kaarte, dan zullen de meesters hem dat misbruik doen betalen, en indien hij dat niet wilde, dan zal men hem door de stads- dienaars mogen doen vastgrijpen ende in d'ijeseren setten ?tot dat hij zal voldaan hebben. De vreemden hebben al hunne inbreuken op deze kaarte dubbel te betalen; ook hebben zij het recht niet de hulp van andere rechters gaan in te roepen, om de uit- (r) = gelag, vertezr. (2) = aanroepen. DE BURGER.WACHT IN DE 16e EEUW. I9 voering dezer kaarte te beletten of te verhinderen. De schutters zelve missen overigens dat recht ook. ?Item off geviele, dat soo in wat saecken dat bet waer, die schutters bij den anderen geroepen worden in storm, (I) strijdt off andere nootsaecken dien aangaende, ende yemant van hon Bich vluchtich maekden, die sal verbeuren harnass, buss ende geweer, tot behoeff der andere schutteren ghelijck, ende sal daertoe ghebannen worden uijter stadt ende stadt vrijeheit eenen tijt van vier iaeren sander remissie. Voortmeer wanneer dat oorloech is, ende die stormclock slaet om uyt te trecken, soo sal elck schutter schuldig sijn te coemen met harnass, cloe- -veren, (bus) en hunnen gheweer (2) aan den peroen, om te doen fives hen van de Borghemeisteren sal bevolen worden, ende so wije nijet en queme, sal breucken als in den naest voirschr. poincte sonder remissie ? Niemand mag met wapenen en uitrusting zonder vergunning der burgemeesters zich erg-ens anders gaan verhuren, om soldij te verdienen. In dat geval zal de schuldige 4 gld. brab. betalen en ten eewi- gen dage van de schutterslijst geschrapt worden. Zoo dit echter gebeurt met de toestemming der burgemeesters, dan mag de kamer, waar hij is uit- getrokken, indien zij het goedvindt, eenen anderen in zijne plants kiezen. Indien een schutter op een der drie kamers of daar, \vaar de schutters bijeenkomen, jets koopt of verkoopt, hetzij in dronkenschap of anderzins, en een van de twee partijen zou het zich daarna berouwen, dan zal doze laatste het recht hebben zich 's anderen daags voor in uren nog van die overeenkomst te kunnen ontslaan, mits betaling van vier stuivers boete Alle schutters, op hunne kamer komende, zullen op verzoek der meesters terstond hunne wapenen (I) :-_—_-_ Bijeengeroepea werden ingeval van enz. (2) = zijdgeweer. 20 DE BURGERWACHT IN DE 16?EEU W. afleggen, hetzij rapier, degen, dolk of een ander wapen, behalve de broodmessen (I), op boete van zes stuivers den eersten keer, den tweeden keer dubbel, enz. Ook voorzag de kaarte, dat zij den eersten keer niet alles had kunnen regelen en verordenen, wes- halve zij zich ten slotte uitdrukt als volgt : c Item want (aangezien) daeghelijkx nieuwe stucken opreijsen, daer op men behoeft nieuwe remedien te stellen, ende men die niet altemael overdenken kan, geven wij volcoomen maecht aen den schutteren, metten meesten verdraghe der ghesel- schappen, te moeghen op honne caemeren alle goede poincten, statuyten ende ordonnantien op te stellen op suicke pene (2), als sij ordoneren sullen, ende willen dieselve volcoemelijck gehalden te hebben, ende die onghehoorsaemen ghestraeft om alien in broeder- lijcke lieffde, mintschappe, vrientschappe ende deucht op te voeden, ende het quaet te straeffnen ? Men bemerkt terstond, dat deze Tongersche kaarte veel vollediger is dan die van Hasselt, die dan ook ongeveer 6o jaar ouder is. Indien wij de verschillende veranderingen, in deze reglementen aangebracht, van jaar op jaar, van eeuw op eeuw zouden willen nagaan, dan zouden wij zien, dat in den loop der tijden nog verschei- dene leemten aangevuld werden, terwijl andere punten vervallen of wel niet meer nagekomen worden. Wij hebben ons tot nu toe slechts bezig gehouden met de burgerwachten in kleinera steden, en hebben als voorbeeld genomen Hasselt en Tongeren in de 16e eeuw. (Word/ vervolsd). Dr A. HABETS. (I) Men had destij _Is zijn broodwes bij zich, net als wIj tegen- woordig onze pennemessen. (2) = boete, straf. MAUMA***** CHRISTEN IDEAAL ('). VII. eati pacifici, quoniam filii Dei vocabuntur. Vrede ! ?hoe vreemd klinkt dat woord in eene wereld, overgeleverd aan den woeligen, hard- nekkigen strijd van goed en kwaad, van ontheffend geluk en folterende smart, van heilige zielekracht en stoffelijk geweld. Op de hoogten van Santa Croce del Corvo, hadden eenige kloosterlingen hunne tent opgeslagen, hun huffs gebouwd. Daar leefden zij in de stilte der afzondering, in de innigheid des gebeds. Geen klank steeg uit de wereld op, om hunne zalige eenzaamheid to storen niets kwam hunne vrome rust, hunnen heiligen vrede rooven. Op zekeren dag trail een vreemdeling den rustigen pandhof binnen, en bleef sprakeloos in den ronde staren. Zijn somber gelaat, deep in de hulk gedoken, ontsnapte aan gezicht. De overste naderde tot dezen geheimzinnigen reiziger en vroeg hem, op zachten toon, wat hij verlangde. Dante wendde zich om en antwoordde ?Vrede ! ? Die kreet van Dante is de kreet der menschelijke ziel. Zij ook is hongerig, dorstig, doodbegeerig naar rust en bevrediging. (1) Zie Belfort, blz. 415. 2 2 CHRISTEN IDEAAL. Schijnt de vreugde haar te ver van haar verwijderd, een goed buiten haar bereik en het uitsluitend voorrecht des hemels, dan Loch hijgt zij naar het onderpand van 't hemelsch heil, naar de vreugde der aarde : den vrede. In meesterlijke verzen heeft Potgieter het ingrijpend tooneel van Dante's vredezucht, te midden van zijn zwervend leven, vertolkt. Die beschrijving wordt voor- afgegaan door eene vrije overzetting der zoete avondtoonen van den grooten dichter : van den grooten dichter : Aan 't heimwee is het avonduur beschoren! Wie wordt op zee de star van 't west gewaar En waant niet meer het droef vaarwel te hooren? Wie staat niet stil, die in den vreemde zwerft, Als over 't veld de klacht hem klinkt in de ooren Dat ook deez' dag met al zijn luister sterft? ? Hoe schoon die verzen ook zijen, zij geven niet de melodie van het oorspronkelijke terug, de zoete toonen van 't Italiaansch, waarin Dante al de doordringende, streelende pracht des avonds schijnt getooverd te hebben : Era gia l'ora che volge it disco Era gia l'ora che volge it disco A' naviganti e' ntenerisce it cuore Lo di ch' han detto a' dolci amici addio , E che lo nuovo peregrin d'amore Punge, se ode squilla di lontano, Che paja '1 giorno pianger che si muore. (I) Niet zonder reden verbinden de dichters den vrede met den avondstond. De avondpoezie is met vrede doordrongen ; zij ademt de zoete rust, voorgevoel en onderpand der zalige rust van hierna. Ook de Kerk ?deze dichteres bid uittnuntendheid ?heeft het gevoeld, en plaatst op het einde van den dag, bij het nijgen des en plaatst op het einde van den dag, bij het nijgen des avonds den wonderen lofzang, waarin Simeon al den (i) Purgatorio VIII. CHRISTEN IDEAAL. 23 weemoed der aarde wist te paren bij het zalige voor- gevoel des hemeis. Zoo schoon wordt dit besproken door den mystieken schri)ver, Faber, in zijn meesterwerk vol zalving, zin- rijkheid en diepe poezie : The Foot of the Cross. 0 Age after age shall take up the strain. All the poetry of Christian weariness is in it. It gives a voice to the heavenly detachment and unworldliness of count- less saints. It is the heart's evening light, after the working hours of the day, to millions and millions of believers. ?(I) ?Nunc dimittis servunz tuunz, Domine, secundum verburn tuum in pace! ? In pace! ?Dat is de groote vrucht der christene veropenbaring; ook is de poezie des vreden uitsluitelijk eene christene poezie. De hemel scheen te ver aan deze arme heidenen, Wier weemoed ons ontroert ; en hun walgen van 't aardsche stierf alleen in wanhoop of bedwelming wt. Door het kruis, werd de schat des vreden aan 't afgetobde menschdom teruggebracht. Niet het lijden werd door het bloedig sacrificie te met gedaan, maar de nuttelooze opstand, de verterende wanhoop, de martelende tvviifel, al die giei en, die onophoudelijk knaagden aan het hart van den heiden, van den gekluister- den Prometheus. In hunne plaats traden nu onderwerping en ver- zoening. Duizende zielen zochten de suite, den vrede des kloosters, en gansch eene literatuur, die men kloosterliteratuur zou kunnen noemen, ontlook in bloemen van kuische liefde en mystieke schoonheid. Pereltjes., zooals ?Het daghet in den Oosten ?en 't ?Soudaens (i) a Eeuw op eeuw zal het lied opvangen. De heele podzie der christene vermoelenis schuilt er in. Het leent eene stem aan de hemelsche onthechting en onwereldschheid van tallooze heiligen. Het is des herten avondlicht, na de becinivi8e uren van den dag, voor millioenen en milhoenen geloovigen. ? 24 CHRISTEN I DEAAL. Dochterkijn b weerklonken tot op straat en markt; en die rnystieke kunst, in de kloosters ontkiemd, bloeide onder 't yolk in honderden liederen, sagen en legenden. Op de hoeken der middeneeuwsche straten rezen de sierlijke kapellekens met puntige spitstorens; de ijzeren tampen zwaaiden voor de patroonbeelden. Kloosterpanden boden aan 't oog, het vergezicht hunner slanke zuilen, het frissche groen hunner wuivende boomers en onbe- treden zoden. De kerken stegen uit den grond en riepen de droo- mende of schuchtere zielen, die bidden of mijmeren kwamen onder hunne hooge gewelven, bij de schitterende of zachtgekleurde glasramen, terwijl de zoete gre.yoriaan- sche zang, de zang des vromen vreden, de ware Kerkzang ?onveranderlijk, plechtig, indrukwekkend als zij ? in de verte weerklonk. Al die vreedzame indrukken, heel die innige mystiek der middeneeuwen wasemt u tegen, wanneer gij een boek openslaat, dat het ?schoonste bock uit 's menschen handen, ?mocht heeten, ?vermits het Evangelic ons van God kornt. ??Wij bedoelen Thomas a Kenipis. Wie de Navoilging Christi doorbladert, worth als bij tooverslag verplaatst in eene andere wereld, de boven- natuuilijke wereld van heilig geloof en innigen vrede. Eenzaamheid, stilzwijgen, gebed omzweven de ziel, omgeuren het hert. Voor het oog rijzen de wine muren eener cel; een monnik ?is het het wine monniksken van Memlings paneel in het museum van Antwerpen? ? knielt op de bidbank voor zijn kruisbeeld, of zit to schrijven. Zou hij de verzen van den dichter prevelen : Blijf stil, mijn vredig hart, en rust! In 't celleken is zoete lust. Roep Jesus binnen, uwen vriend, En sluit uw deurken, blij gezind : Mijn hart! t'huis is de rust. (I) ( 1) Vrij Naar LONGFELLOW., CHRISTEN IDEAAL. 25 Of beantwoordt hij aan de beschrijving van Long- fellow in zijne Golden Legend, wanneer hij ons Friar Pacificus toont in het Scriptorium aan schilderen? It is growing dark! Yet one line more, And then my work for to-day is o'er. There, now, is an initial letter! Saint Ulric himself never made a better! Finished down to the leaf and the snail, Down to the eyes on the peacock's tail! How sweet the air is! How fair the scene! I wish I had as lovely a green To paint my landscapes and my leaves! How the swallows twitter under the eaves: There, now, there is one in her nest; I can just catch a glimpse of her head and breast, And will sketch her thus in her quiet nook, For the margin of my Gospelbook. De vrede des kloosters zweeft over deze rustigeverzen ; hij zweeft nog over eene gansche stad, die den zelfden Longfellow begeesterde. Wanneer de reiziger het bekoorliike Brugge binnen- treedt, deze sluimerende schoone, zoo dichterlijk bezongen door onzen Ledeganck, dan wordt hij eensklaps ver- scheidene eeuwen achteruit getooverd. Het is of het verleden op eens voor zijn oog reel, met zijn vroom geloof, zijn heldhaftigen leeuwenmoed, zijne Vlaamsche pracht van tintelende kunstjuweelen. Niets overigens zal de droomerij van den wan- delaar storen. De gansche stad is als een uitgestrekt begijnhof, een vredevol klooster. Het gras groeit tusschen de kasseien in de eenzame straten. De puntige gevels en nokken houden gemeenschap met elkander, maar Diet met de schaarsche voorhijgangers. Als een sluier, hangen stilzwijgen en rust over de stede; en, wordt deze sluier soms gescheurd, verbroken door de helder- klinkende noten van den beiaard, dan dalen daarna stilzwijgen en rust des to gevoeliger neer. 26 CHRISTEN IDEAAL. Fiet uitgestrekte plein van de Groote markt is verlaten : Hallen en Belfort alleen brengen er leven in met hunne sierlijke lijnen. Op de Burchtplaats prijkt het juweeltje van 't H. Bloedkapelleken achter de lom- merige takken der oude boomen. In de vaarten, over- hangen met loof en groen, sluimert het verzilverde water in de schaduw der gothische nokken, uit dewelke de vierkanten toren van St-Salvators en de roode spitstoren van Onze Lieve Vrouw ten hemel stijgen. Waar net oog vane of niet, het is altijd op een voorwerp van schoonheid ?a thing of beauty ?dus van vreugde, op iets dat streelt, bekoort en verheft. Maar wil men Brugge ten voile genieten, dan moot men zich, langs het rustige begijnhof met zijne hooge boomen en zijn groen grasplein, naar het Minnewater begeven. ?Het Minnewater ! Hoe toch den indruk weergeven, die daar de ziel overmeestert voor die stille vlakte, bij een eentoonig grauwen hemel, met de drie sierlijke torens van Brugge in 't verschiet, stijgende boven al die schatten van kunst en schoonheid en als ver- al die schatten van kunst en schoonheid en als ver- beeldende de grootheid, den zuiveren roem van ons Vlaamsch verlcden. Keert men dan naar de stad terug, men vergete niet, in 't voorbijgaan, aan de bel te trekken van St-Jans gasthuis, en als jongsten indruk zijn hart te laves, te vermeien aan de kleinooden van Memlings schrijn. Hier is ook de heerschende indruk een indruk van vrede. ?Vrede zweeft over die verre gezichteinders, zoo fijn afge, werkt als de voorgronden ; zweeft in den kiaren, vlie- werkt als de voorgronden ; zweeft in den kiaren, vlie- tenden hemel, in het groen der boomen en het blauw der lucht. Vrede ontluikt in de gothische bloemekens, onder den voet der kuische heiligen. Vrede lacht in de oogen van Ursula en van de ?elf dust maeghden ? bezielt haren moed, staalt hare standvastigheid en om- geurt ze met mystieke schoonheid. De benauwdheid der dood kan dien vrede niet stores, de zoetheid der verloving haar niet ontrooven. Der heilige schoon gelaat ademt steeds hetzelfde innig, bovenaardsch gevoel. CHRISTEN IDEAAL. 27 En waaruit kwam dit gevoel, dat Memling begees- terde, dat over Brugge, als een doorschijnende sluier hangt? Waaruit? ?Uit de verzoening, door den gods- dienst teweeg gebracht, tusschen het hemelsche en het aardsche ; uit de bevrediging, die hij verleende aan de heiligste drift der menschelijke ziel, de drift naar den hooge : ?Excelsior ! ?uit het hemelsche lied, eens door engelen gezongen : ?Glorie aan God in den hooge, en op aarde aan de menschen van goeden wil... vrede! ? VIII. Beati qui persecutionem patiuntar propter justitiam, quonian2 ipsorum est regnum coelorum. Bij deze laatste zaligheid, rijst het ontzaggelijke leger der martelaren voor ons oog, rijzen de ontelbare scharen van dezen, die getuigenis gaven door hun bloed, die drie eeuwen lang het vruchtbaar zaad der waarheid, volgens Tertullianus' woord, in den akker der Kerk wierpen. Gelijk de eerste zaligheid, sluit deze laatste op de belofte des Hemelrijks. Hier nogmaals warden de eersten met de laatsten op gelijken voet gesteld, wordt de zelfde zaligheid toegekend aan helden geverfd en gepurperd in hun eigen bloed en aan deze nederigen, die alleen den inwendigen, verborgen kamp streden in het binnenste hunner ziel. De triomf, die beiden verwacht is de triomf van 't sacrificie. In de laatste zaligheid wordt vooral de grootsch- heid, de weelde van het sacrificie veropenbaard. Ook de oudheid had het voorgevoel, of liever eene flauwe herinnering van de noodzakelijkheid van 't sacrificie. Het sacrificie was de ziel van alien godsdienst, hoe ontaard ook. De tragische dichters wisten voordeel to trekken uit die grootsche gedachte, bij voorbeeld in figureu zooals die van Iphigenie, van Alceste. Maar de liefde voor het sacrificie ontbrak, het voile begrip van het offer faalde. Aan het kruis alleen behoorde de voile 28 CHRISTEN IDEAAL. omvatting van dit gedacht; het bloedig sacrificie van Calvarie alleen moest de voile veropenbaring brengen Ook was dit goddelijk sacrificie het toonbeeld, de bron, de bezielende gedachte van die duizende sacri- ficieen, van die ontelbare bloedstortingen, die, Brie eeuwen lang, de wereld bevruchtten. lang, de wereld bevruchtten. Hoe bont is niet het leger der martelaren ! Hier verschijnt de maagd nevens den grijsaard, de rijke nevens den arme, de krijgsheld nevens den slaaf; geleerden, machtigen, verdrukten, ouden, jongen, ja, kinderen zelfs treden op, in vreedzaam gelid, alien juichend, stijgend, zegepralend; alien zingend hetzelfde lied, het lied der ontheffing en overwinning, het grootsche, eeuwenoude lied van 't jubleude sacrificie ?Te martyrum candidatus laudat exercitus ! Welk ideaal voor de kunst ! De heldhaftigheid, de onsterfelijke glorie, het folteren der smart, het juichen der overwinning smelters saam tot een grootsch geheel, bezielende tot het einde der eeuwen de edelste kunste- naars in de christen geworden wereld. Hier staan zij alien gelijk : alien hebben de grootsch- heid van het sacrificie begrepen, de weelde van het sacrificie bezongen. Die gedachte mag als de grondgedachte gelden der christen:: kunst. Het christen ideaal is onherroepelijk het ideaal van 't Kruis! Niet alleen de kathedralen werden op het kruisplan gebouwd; dit plan dient tot grondslag aan alle vakken der kunst : bouwkunst, schilderkunst, letterkunde of muziek. De wet der smart, het ideaal van 't Kruis, hebben alle kunstenaars gehuldigd, zoowel Dante als Vondel, Milton als Klopstock, Calderon als Corneille; zoowel Giotto als Fra Angelico, Raphael als Michael-Angelo, Rubens als Rembrandt; zoowel Beethoven als Mozart, Mendelssohn als Schumann. Geene aardsche grootheid zonder sacrificie. Die waarheid is aliedaagsch geworden, zoodanig doordrong zij het christene menschdom. Maar eene tweede waarheid spruit uit deze eerste CHRISTEN- IDEAAL. 29 het sacrificie is maar de voorhalle, de smartelijke over- gang ; in 't binnenste des tempels zetelt de onsterfelijke, luistervolle zegepraal. Zalig zijn zij die vervolging lijden, want hunner is het Rijk des Hemels! Uit den flood kiemt het leven ; uit den nacht straalt de morgen; uit den verdorden tak, sprint het bottende blad Waar de oudheid slechts een?, sterfelijke glorie kende tot vertroosting van het sacrificie, schemert voor 't oog der christene heden de onsterfelijke glorie des hemels. Hier verschijnen vvederom deze aloude vrienden der menschelijke ziel : ?het eindelooze, het eeuwige, ? en doopen de kunst met eene verhevenheid, eenen adel, die zij vroeger niet kende. Dante schildert de folteringen der hel, de reinigende straffen des vagevuurs, maar bekroont zijne trilogie met het stralende Paradijs. Vondel werpt zijn Lucifer in het diepste der Hel, maar van boven schittert de Hemel in de volheid van zijn luister ei. licht, van zijne ongestoorde, onverganke- lijke vreugd. Zoo rijzen, in de kathedralen, uit de duisternis van het Kruisplan omlaag, de slanke zuilen met hun luchtige gewelven naar den warmers, tintelenden schijn, naar den gouden gloed der avondzonnestralen. De vreugd inderdaad is het laatste woord van kunst en 'even, een eigendom der Godheid zelve. De smart is voor een tijd, de vreugd onsterfelijk. Lot dan aan dezen godsdienst, die onuitputtelijke bronnen van vreugd deed opwellen, langs deze onze aardsche dreven ! Die vreugd, zij borrelt op in den vrede, in de ver- zoening, die het christendom medebracht; zij schuilt in de sacramenten, die, als zeven stroomen, leven en liefde brengen aan het dorstende menschdom ; zij ontluikt, als schoonheidsbloemen, in de duizende kunstwerken, die het oog streelen, verblijden en bekoren : in de steenen weefseis der kathedralen, in de fonkelende kleuren -der glasramen, in de frissche tafereelen der oude meesters, 3o CHRISTEN 1DEAAL. in den zalvenden zang der kerkmuziek. Die vreugd, zij waait, als een koele adem, in het volkslied en in de pazie, in de verzen van Longfellow, Uhland of Victor Hugo; in de boeken van Dickens, Andersen of Tour- guenieff; in de landschappen van Corot, Millet of Huberti. Het Christendom alleen bracht den vollen klank der menschelijke harmonie, den glimlach in de tranen, het humor nevens den weemoed, het hooge bij het lage, de zaligheid na de smart, het eindelooze door het tijdelijke, den hemel boven de aarde, de Godheid in de menschheid. Dat is het aardsch leven, sedert Christus' veropenbaring ; dat is het leven der kunst, dit hooger leven... which means life in life. (I) ?Wij komen aan den voet van den Zaligheidsberg, uit wiens hoogten de nieuvve wet der volmaaktheid tot de verste einden der wereld uitging Wij zien de scharen der uitverkorenen naar boven stijgen, ieder in zijn gelid. Eerst de Armen, vermoeid en afgemat ; ? bier en daar, onder de groote menigte van hen, die hun brood eten in het zweet des aanschijns, verschijnt iemand, die op aarde groot, edel en rijk was, maar arm volgens den geest. De Zoetaardigen volgen, zoevend als eene duivenvlucht. Dan komen de Treurenden, op de stappen van den Man van smarten, met bedekten hoofde stijgend, langs het enge, veilige pad der droefheid. Na hen verschijnen Dezen, die naar God hongerden in de hevigheid des geestes; zij snellen naar boven en groeten niemand onderwege. De Barmhartigen volgen, hunne handen vol aalmoezen, die aan rozen gelijken. Achter hen, komen de Reinen van harte, den berg beklimmende met de snelheid des bliksems, den luister eens straals. De Vredestichters stappen aan, zoo statig in de majesteit hunner kalme blijdschap. Eindelijk, achteraan, komen (1) Mrs. BROWNING. CHRISTEN IDEAAL. 31 de Soldaten van Christus, de herauten van den Heiligen Geest in eene zondenwereld, die ze, om hunne liefde, versloeg en vermoordde. Al deze scharen stijgen naar ornhoog. )) Met deze edele lijnen, sluit Cardinaal Manning eene studie over de acht Zaligheden. Wij eigenen ons zijne woorden toe om ook deze nederige studie over kunst en heiligheid to sluiten. Men ziet het, al de reien der heiligen stijgen naar omhoog. Ook de kunst moet hen volgen , ook de kunst moet haren blik gericht houden op dat nooit bereikt ideaal van Waarheid, Schoonheid en Liefde, dat de christene leering vOor de wereld deed oprijzen ; ook de kunst moet, harer zending getrouw, deaken aan haar oorsprong, aan haar einde : het eeuwige, het eindelooze, den eenigen, levenden, aanbiddeliiken God! 6 December 1898. M. E. BELPAIRE. HET SCHAAP. Toen God Jupyn zijn bruiloftfeest met Juno vieide. Wilde ieder Bier dat 't feest naar wensch verheerlijkt wierde, Elk bracht, ten uiterste voldaan, Voor 't echtlijk paar een mild geschenk, een offer aan. Het schaap alleen deed niet gelijk al de andre dieren, Neen, 't kwam de guile feest niet vies en. Godin Juno, de schoone bruid, die 't zag Maakt ?gansch terecht hierover haar beklag En vraagt Waar mag 't ondankbaar schepsel blijven? ? ?Ach! ?zucht de Hond, ?neen, koningin, neen, wil niet kijven; ?Het arme schaap beef t veel verdriet ; ?Dan, komt het met ziju offer niet, ?Ik weet waarom ??Heer bond laat hooren ? ?De schuchterheid is 't stille schaapken aangeboren, En 't heeft geen kleeren aan, want 't beestje is kaal geschoren. Men heeft der ooi haar zoete melk ontroofd, ?Men heeft haar lam, de vreugd haars harten, wreed onthoofd. ?Hoe zal ik, sprak ze droef, voor 't godlijk paar verschijnen? ?Tot schtride van mijzelv', tot schande van de mijnen! ?'k En durve nooit! ... Dan 't schaap is naar het hert gegaan ?Naar 't hert, als offeraar en opperpriester Aloude godsminister, ?En 't sprak ?'k Ben arrem ! arrem maar geiaten, ?'k Ben arrem, en van elk verlaten ! ?Doch 'k schenk aan God Jupyn, ons aller Opperheer, ?Alsmede aan zijne bruid, miin aardsch bestaan! ? ?Dan is het zonder meer ?Als offer, zeer gedwee, naar 't offervuur gegaan ? . Plots stijgt een stille bee plechtstatig door de wolken, Verzeld van vlam en rook, die draaiend opwaarts Het offer is volbracht ... Juno smelt in getraan... ? ??? ?..... ? ?? 4 ?1 ??????. ??? ? . \Vie ooit als 't schuldloos schaap heeft zulke offrand gedaan ? EDM. DE GEEST. attnt$ alttn$$:zili5t , PLEIDOOI VOOR DEN TENDENZ-ROMAN. K heb een vriend dien ik lief heb om zijn schoone inborst en dien ik hoogacht om zijn eigenaardige en toch diepzinnige wijze van denken. Wilt ge een staaltje van zijn talent ? Gisteren vroeg ik hem welke zegging, welke voordracht hij best geschikt oordeelde om een denk- beeld te doen ingang vinden bij den medemensch, om diens geest in to nemen en de deur van zijn hart in te beuken. _ (< Het verhaal, ?viel hij in. ??1k begrijp u niet, leg eens uit. ? ??Ge weet dat ik meester ben in de zbndag- school. Alle zondagen moeten mijn leerlingen een les van den catechismus kennen. Bij den aanvang der klas onderzoek ik of eenieder den tekst vast in zijn geheugen heeft en daarna steek ik van kant met de verklaring ... Hewel, de ondervinding bij dit verklaren >> opgedaan, heeft mij de onwrikbare overtuiging gegeven dat de verhaalvorm oneindig beter is om een gedachte mee te deelen dan om 't even Welk andere vorm. 1k ben b. v. aan de vraag : ?Wat is God beminnen bovenal ? ?Zoo beminnen dat men liever zoude verlaten alle dingen, ook het leven, dan God met eene zonde te ver- grammen. ?Ik tracht het uitgedrukte beg-rip aan 't verstand inijner kinderen te brengen : ?God bemin- nen bovenal, kinderen, dat is God meer beminnen 34 PLEIDOOI VOOR DEN TENDENZ-ROMAN. dan al de rijkclommen en goederen dezer aarde, meer dan alle eer en faam, meer dan alle vermaak en genot, meer dan ons eigen leven. Iemand die God bovenal bemint, sterft liever dan God te ver- grammen doer het bedrijven eener doodzonde ? Wat is het uitwerksel van rnijn onderwijs ? Hier is er een bezig met van zijn zakdoek een muisje te maken, daar knipt er een deug-niet van de derde bank op bet oor van een knaap der tweede bank, ginds valt er een schelm, schijnbaar zonder opzet, op den vloer, en uit het geheel stijgt er een geroe- zemoes dat in omgekeerde verhouding is met den intensiteitsgraad der oplettenclheid Vruchtbaar onder- richt ! ... Maar boor, ik verander van toon; op eenmaal ga ik aldus voort : ?Er was 'ne keer een kleine jongen gelijk gij ; zijn brave ouders waren gestorven en hij moest bij andere menschen gaan werken. Nn, zijn meester deed niet altoos gelijk hij moest doen, en vele menschen zeiden van hem dat hij een schobbejak was ... Op zekeren avond zei hij tegen Jan zoo heette die kleine jongen : ?Ga, neem een steen en smijt de ruiten uit van Boer Andries : die leelijkaard heeft mij vandaag verweten ? Jan haastte zich niet om heen te gaan en dat bevel te volvoeren en daarom vroeg hem zijn meester : Waarom gaat ge niet ? ??Het is zonde, ant- woordde Jan ; iemands ruiten uitgooien is hem beschadigen in zijn tijdelijk good, en dat heeft 0. L. H. verboden. ?De booze meester maakte zich kwaad : ?Rap, snauwde hij Jan toe, naar bed zonder eten als ge niet doet wat ik zeg, verdient ge den kost niet, en spoed u, zooniet krijgt ge nog een ranse- ling op den hoop toe ... ?'s Anderdaags als Jan opstond ?Hoor eens hoe stil : geen enkele die nog roert, de muisgeworden zakdoeken zijn verdwe- nen, de gezichten zijn alle naar mij gericht en wat belangstelling in die oogen I.. Van lieverlede hebben de knapen der achterste banken zich opge- PLEIDOOI VOOR DEN TENDENZ-ROMAN. 35 richt, en zachtjes, ongemerkt, zijn zij tot dicht bij rnij gekropen, om beter te luisteren. Ik ga voort met de gee chiedenis van mijn kleinen Jan, en toon aan hoe hij aan tal van andere zondige aanlokkingen weerstand hood, hoe hij liever slag-en, berooving en honderd kw el- lingen te verduren had dan God door een zonde te vergrammen, en hoe hij eindelijk door een liefda- digen heer, die zijn deugd had leeren kennen, in dienst werd genomen en voortaan een gelukkig, door God gezegend lever, leidde. Ik mag u verze- keren dat nooit gevierde redenaar zooveel gespannen aandacht en uitbundigen bijval kreeg van een uitge- lezeri auditorium, als mijn eenvoudig vertellingje er geniet bij mijn ongeletterd kinderpubliek ... ? ??Goed, ik neem aan dat kinderen zich door een verhaaltje laten verleiden : kinderen zijn immers niet slimmer ; maar volwassen menschen hooren liever een ernstige, geleerde verhandeling ... ? -- ?Wat ge daar zegt, meent ge niet, jong-en. Gij die even goed als ik in de hopstreek thuis hoort, en in den ?pluktijd ?de schuren hebt bezocht waar plukkers en ?plukkessen ?de frischgroene, geurige Mien een voor een of trosgewijze van de Lange, ruwe ranken trekken, gij weet zeer wel, hoe sours de een of ander uit den hoop, om het eentonig, traag vorderend \\•erk wat op te vroolijken, ai.n 't sprookjes vertellen gaat en urenlang de aandacht van oude en jonge toehoorders geboeid houdt ... Daarbij, Beef u eens de moeite van rond u te kijken. Wat wordt er schier nooit overgeslagen in een dag-blad ? Het meng,elwerk. Ik ken menschen die alleen voor 't mengelwerk een nieuwsblad koopen, en dan eerst een blik gunnen aan het politick en ander nieuws wanneer de feuilleton van den eersten reg-el tot het ?wordt voortgezet ?verslonden i,=. Dat is zoo waar, dat men gemakkelijker een speld zou kunnen ontdekken in een bussel hooi, dan een kranten- drukker vinden die niet, ingezien de aangeboren 36 PLEIDOOI VOOR DEN TENDENZ-ROMAN. gesteltenis en neiging van den lezer, met zijn feuilleton reklaam maakt voor zijn blad. Stap eens even bij' reklaam maakt voor zijn blad. Stap eens even bij' een uitgever binnen en vraag hem welke boeken meest gezocht en gekocbt worden. Hij zal u ant- woorden : ?Romans, novellen, geschiedenis, uno verbo, schriften die het verhaalkleed aangetrokken hebben. ?Werp een oogslag op de boekenkast, ik zeg niet van een geleerde of een specialist, maar van een gewoon lezer uit den burgerstand, ik wed dat er op tien werken acht verhalencle zijn en maar twee die een onderwerp didaktisch verhandelen. En dat is ook niet te verwonderen, dunkt mij. De mensch is een gezellig schepsel, een wezen dat door zijn Maker voor het maatschappelijk leven bestemd is : heeft hij niet de spraak waardoor hij met den mensch in gemeenschap treedt ; heeft hij niet gedurig den bijstand van natuurgenooten noodig ? Hieruit volgt dat de mensch zich bij zijns gelijken thuis gevoelt, een volley leven heeft. Nu, het verhaal is niets min dan de trouwe afbeelding van het menschelijk samen- leven. Moet het dan bevreemding baren dat bij de lezing van een verhaal, het vlaamsche ?Soort zoekt snort ?en het oud latijnsche ?Homo sum, et nihil humani a me alienum puto ,> zijn onsterfelijke rechten doet gelden ? Vandaar dan ook de ongetemde reuzenmacht van het verhaal. Ge kunt niet begrijpen wat een woeling de ademtocht van een boeienden roman b. v. in den schoot der volkszee kan teweegbrengen, wat stormen hij kan ontbinden. Gij kent wellicht den bloedigen strijd door de slaven van Noord- Amerika gevoerd om het pand der vrijheid aan de menschendrijvers te ontrukken. Weet ge waaraan de Noord-Amerikanen de afschaffing der slavernij grootendeels te danken hebben ? Aan ?Oom Tom ? het meesterlijk verhaal van Harriet Beecher Stowe. Doch waarom over zee steken als ons eigen Vlaan- deren voorbeelden aanbiedt? Van wanneer dagteekent PLEIDOOI VOOR DEN TENDENZ-ROMAN. 37 de geboorte onzer Vlaamsche beweging ? 1k spreek niet van die beweging ontstaan binnen de wanden van een beperkten kring dwepende minnaars van hun land, maar van de geweldige opschudding, van het algemeen wakkerworden der groote Vlaamsche volksmenigte. Zien wij niet onwillekeurig terug op het Saar, op den morgen van dien dag waarop Hendrik Conscience zijn gloeienden ?Leeuw van Vlaande- ren ?in de wereld slingerde ? Zie, vriend, die macht van het verhaal hebben ook de boozen gekend en zij hebben er hun voor- deel mee gedaan. 1k heb hier het eerste boekdeel van de ?Portraits du XIXe siecle ?geschetst door Leon Gautier. 1k- zal u eens lezen wat hij over een bijzonder slag van verhaal, over de Novelle schrijft : ?Les ennemis de la Verite, zegt hij, ont compris la force de ces contes jadis trop dedaignes et ils ont charge plus d'une fois la Nouvelle de colporter l'erreur avec son sourire engageant. De 1a tant de petits romans revolutionnaires et impies ; de 1-a, tant de recits elegamment lubriques. Dans un autre ordre d'idees, ou a vu les protestants se servir de la Nouvelle ainsi que d'un commissionnaire dont on ne sait pas se defier : de l?ces contes honnetes et ennuyeux qui se terminent par une citation de l'Ancien Testa- ment ... et par l'adresse exacte de quelque temple lutherien, calviniste ou wesleyen. Nous avons encore la Nouvelle humanitaire, la Nouvelle morale inde'- ,tendanie, etc. '> Wij kunnen er de socialistische romans bijvoegen van een Zola, van een Bellamy, van een Richter, of de liberale romans van Virginie Loveling en anderen. De roman, ziet ge, kan in de handen van een behendig schrijver de incarnatie worden van een oorbeeld, het levend en handelend lichaam van een stelsel, van een gedachte, van een strekking op welk gebied het ook moge wezen , en waar een denkbeeld zich under zoo'n schitterende, verleidende, innemende gedaante voordoet, is de 38 PI,EIDOOI VOOR DEN TENDENZ-ROMAN. instemming gauw gewonnen en het hart spoedig veroverd. Och, waarom waardeeren de katholieken niet beter den Tendenz-roman ? Waarom gedoogen zij dat er roest knage aan dat scherp en machtig wapen ? Zoowel als de goddeloozen op den wagen van dergelijk verhaal de vuilnis hunner dwalingen kunnen rondvoeren en er onze gezonde Vlaamsche streken mee verpesten, zoowel en veel beter kunnen de godsdienstigen, de christenen, de katholieken het voedzame brood der waarheid op hetzeifde T.Toertuig naar steden en dorpen kruien en het aan het honge- rend yolk uitdeelen. Ik begrijp dat eerbare letter- kundigen een hekel hebben aan romans waarvan trouwen de onvermijdelijke ontknooping is, waarvan duizend hinderpalen tusschen de liefde van Hans en Griet opgeworpen de duizendmaal hermaakte knoop zijn, en waarvan gevoelerig minnegekweel, laffe liefkoozerijen en wulpsche bijeenkomsten 's avonds in den maneschijn schering en insiag uitmaken. Doch zulke talentbezoedeling wordt van hen niet gevergd. Is er dan geen verhaal denkbaar waarin niet getrouwd wordt, of waarin althans het geduld van den lezer door geen verliefd gewawel op de proef wordt gesteld ? Voorzeker, en zulke verhalen bestaan reeds. Ik heb daareven gewag gemaakt van socialistische en liberale romans. Als voorbeelden van katholieke romans op hetzelfde terrein, kan ik daar tegenover stollen : Zonder God ?van R. Snieders en ?In Werkstaking ?van Edg. Pattijn. De letterkundige waarde van beide werken laat ik, als buiten mijn bestek zijnde, onaangeroerd. Dit echter vraag ik : Is eerstgenoemd boek, dat het ?onzijdig ?onder- wijs door de beruchte liberale schoolwet in voege gebracht zoo behendig ontkleedt en zoo bloedig geeselt, niet geroepen om zooveel goed te bewer- ken als de ?Sophie ?van Virginie Loveling bestemd is om kwaad te stichten ? En is de gemelde sociale studie van priester Pattijn niet in staat om den PLEID001 VOOR DEN TitNDENZ-ROMAN. 39 blinddoek van talrijke uogen weg te rukken, om het rag der begoocheling bij veel reeds door socia- lism aangetaste werklieden te verscheuren, of ten minste om het hollend ros van Marx, Bebel en Cie bij den teugel te grijpen en zooal niet te doen stilstaan althans te doen vertragen in zijn loop ? Tie weer of zulke schriften niet veel doelmatiger zijn dan meetings, optochten, feesten, enz. want verba volant maar K scripta, manent ? 1k ben mogelijk wat ov-erdreven ; evenwel als ik de rnacht en het nut van den tendcnz-roman wel overweeg, voel ik mijn achting voor herd zoodanig riven dat ik geneigd ben aan al die een pen kan bestieren toe te roepen : Laat de rest vlotten en beoefent den Tendenz-roman ! Hier hield rutin vriend op met spreken en staard0 mij aan als wou hij op mijn gelaat navorschen of ik zijn overtuiging decide. ??Ge hebt gelijk, ?was mijn antwoord op zijn onuitgesproken vraag, >. Ziehier een woord daar omtrent. Het bijzonderste wapen van het zwaar voetvolk was eene speer. Er volgt, uit de belangriike en menigvuldige naspo- ringen van de heeren van Malderghem en Th. de Raadt, dat in het, begin der I4de eeuw de Vlamingen verschillende soorten van speren gebruikten. Ziehier onder anderen eenige aanhalingen uit de kronijkschriivers van dien tijd . Froissard zegt : ?mais ils estoient recaciet ens de leurs ennemis a plan- cons ET a goudendars. ?mes ils furent de pies encauchie as planchons ET as bourles. < Et la chef sus piques ET planchons. ? DE SLAG DER GULDEN SPOREN, 8 Guiart heeft geschreven : ?Les godendaz ET les coingnies (cogn6es) Metent a mort es herberiages ?Chevaliers escuyers et pages. ? Maar onder dit groot aantal speren, pieken en Jansen, hoe zag de beroemde goea'endag er uit ? (i) Guiart, een schutter die den slag op den Pevelenberg (1304) heeft bijgewoond, heeft aanmerkingen van groot belang nagelaten en waarschijnlijk zeer onpaitijdig, daar hij persoonlijk gcen deel aan (lien slag heeft genomen, er enkel als toeschouwer aanwezig zijnde. EN was nog niet genezen van de wonden die hij eenigen tijd vroeger in het gevecht bij Haigneraie ?had ontvangen. Welnu, de klare beschrijving, die hij van den goedenda,,,, geeft, is hoegenaamd van geene toepassing op de speer, die de Fransche kronijkschrijvers ?plancon a picot ?noemen. Zeer vele gegronde redenen hebben de heeren de Raadt en van Malderghem aangehaald; de eerste steunt ondei meer zijn oordeel op het onderzoek van zegels der XIVde eeuw. ?Men mag aannemen dat zij bewezen hebben dat voor de landelijke strijders het _ijzer van den (oc(fenciag een echte kouter was, een ploegijzer dat zij aan eenen hecht bevestigden, en voor de stedelijke milicen een namaaksel van kouter. (Men leze hierover bl. 25 van het werk : ?La verit6 sur Je goedeudag ;> par M. J. van Malderghem ) Kouter komt van het latijn curer Hies : het ploegijzer in Vlaanderen weegt tusschen 2 I 2 tot 5 kilogr. Met de snede werd gekapt, met den stompen rugkant gemokerd en met den punt gestoken. De goca'ciza'a,, zou maar het wapen der kloekste mannen (r) Felix De Vigne, zich steunende op eene frescoschildering, die hij in 1846 to Gent in de Leugenrniete , onder een laag witsel ontdekte, beweert dat de ?Goedendag eene schacht van mannenlengte zou zijn, aan Naar bovenste deel met ijzer beslagen en voorzien van eenen punt in bet zelfde metaal. Die muurschildering dagteekent, Nfolgens De Vigne, van het einde der I3de eeuw of het begin der 14de, en zij verbeeldt de St. Sebastiaansgilde in voile wapenuitrusting ten oorlog trekkend. Hermann Van Duyse deelt het gedacht van De Vigne en de heeren Van Malderghem en de Raadt bestrijden die meening, zelfs betwijfelende of die fresco echt zou zijn. 82 DE SLAG DER GULDEN SPOREN. geweest zijn (fortissimi). Guiart schrijft over die welke van den ooedendag gebruik maakten : ?se trouvent un peu des rangs eloignes, ,> hetgeen bijna zou veronderstellen dan het keur- benden waren gelast op te treden om den doorslag, den besliss,enden slag te geven. De piek bleef een wapen voor het voetvolk nog drie et. uwen na de uitvinding van het buskruit. Van wapens gesproken en in het voorbijgaan gezegd, het zouden ook de Vlamingen zijn die het eerst de veldartil- lerie zouden gebruikt hebben en wel namelijk in den slag door de Gentenaars van Philip van Artevelde in 1382, te Beverhoutsveld, op de Bruggelingen en de mannen van Lodewijk van Male gewonnen, 5000 tegen 40000. Men leze hierover Luitenant-Generaal Renard, hoofd van den Belgischen staf. Doorgaans wordt geloofd dat de beroerten van deze tijden, (einde der I3de en begin der 14de eeuwen), een strijd waren uitsluitelijk tusschen adel en yolk, en alzoo de voorloopers van de latere staatkundige en econormsche omwentelingen. Die van de latere staatkundige en econormsche omwentelingen. Die geschiedkundige dwaling vindt hare logenstraffing in het feit dat zoovele edellieden den vaderlandschen strijd medestreden te Kortrijk, en dat zoovele anderen den Graaf gevolgd hadden naar Frankrijk om den trouwloozen Philip te verbidden. Immers, ten einde het huwelijk van Philippina van Vlaanderen met den erfprins van Wallis te beletten, had Philip zijn petekind verraderlijk naar Corbie gelokt, en liet ze genadeloos sterven in den toren van den Louvre, de eenen zeggen uitgeteerd van zielelijden, de anderen misdadig vergeven. In de twee partijen, die ons ongelukkig land verdeelden, die der Leliaarts en die der Klauwaarts, zoo genoemd, de eenen om de lelie in het wapen van Frankrijk, de tweeden om den leeuw of liebaard in dat van Vlaanderen, dienden edelen en onedelen. Zoo zien wij onder anderen het magi- straat van Brugge en dat van Yper partij kiezen voor Frankrijk, en het beruchte en tevens beroemde Negen en dertig- viraat van Gent (trigiuta novem viratus) Jan Borluut trachten te beletten met zijne 700 man naar Groeninghe te snellen. De leliegezinden waren bier tot stand gelwmen deels DE SLAG DER GULDEN SPOREN, 83 door de fouten begaan door Gwijde van Dampierre, die de aloude voorrechten der steden wilde inkrimpen en zich klein-burgerlijk eerst en vooral bekommerde met het rijk uithuwelijken van zijne negentien kinderen (I), doch bovenal door de kuiperijen van Philip den Schoone, zoo genaamd om zijnen flinken lichaamsbouw, waaraan zijn zielegehalte in geenen deele beantwoordde. Het geld van den Munte- schrooder had hier veel afvalligen gemaakt en de ?wapenin- ghen, ?de groote llioerlemay te Brugge, de Kokerulle te leper en de moeielijkheden te Gent ontvreernden aan den Graaf velen zijner onderdanen. Doch het moet gezegd dat later de snoode handelwijze van Frankrijk en het deep ongeluk van Gwijde aan velen hunnen weerzin deden afleggen en met de Leliaarts afbreken. Philip wordt door de Geschiedenis gebrandmerkt wegens zijne trouweloosheid, zijne valschheid en zijne schraapzucht. Om zich geldmiddelen te verschaffen vervalschte hij de munt en sloeg hij de goederen der Tempekidders aan, wier orde hij tot dat einde wederrechtiglijk deed opheffen, onder voorwendsel van ketterij en bandeloosheid. Paus Bonifacius VIII nam hij in hechtenis, liet hem met een ijzeren handschoen in het gclaat slaan door zijnen trawant Sciarra Colonna en hem vervolgende tot in de dood, zocht hij zijn lijk te verbranden om de assche ervan naar de vier windstreken rut te strooien. Meer dan eenig andere tier koningen van Frankrijk, deze erfvijanden van Vlaandercn, scheen hij een waren haat gemengd met afgitnst ons land toe to dragen, hierin nog versterkt door het ophitsen van zijnen raadsman den legist Pierre Flotte en het aanvuren van zijne gemalin Johanna van Navarre, die de Vlaamsche vrouwen vergeleek aan zeugen, wier borsten dienden afgesneden te worden, terwij1 men hun hondsgebroed den kop zou verpletteren. (t) Gwijde had acht kinderen bij zijne eerste echtgenoote Isabella van Bethune, vrouw van Dendermonde, en elf bij zijne tv eerie, Isabella van Luxemburg. Zijne zones waren rijk begaafd, Gwijde van Namen scheen een oogenblik aangeduid om den keizerlijken troon le beklimmen. Gwijde van Dampierre zelf was een uitmuntend ktijgsman, den H. Lodewijk van Frankrijk in de laatste kruisvaart vergezellentle, streed hij dapper te Karthago, waar Karel van Anjou de Sarazeenen versloeg. 84 DE SLAG DER GULDEN SPOREN. Als opperleenheer zien wig hem gedurig in twist met zijne 1eenmannen, inzonderheid met Eduard den Isten, Koning van Engeland en Gwijde van Dampierre. Strevende naar absolutisme zocht hij ook de baronnen van zijn eigen land te kortvleugelen. Het doel dat hij hier trachtte te bereiken was Vlaanderen onder zijn rechtstreeks bewind te brengen en daardoor niet alleen eenen leenman alle gezag te ontnemen, maar ook door het heffen van groote belastingen zich meerdere geld- middelen te verschaffen. Den wollenhandel, zoo levendig tusschen Engeland en Vlaanderen, en den uitvoer onzer schoone Vlaamsche paarden naar Groot-Britanje, wilde hij onmogelijk maken. Geene vernedering spaarde hij aan Gwijde ; hij deed hem voor het Parlement te Parijs verschijnen; roofde zijne dochter, klonk hem zelf in de boeien met twee zijner zonen en 50 edellieden, en zonder ophouden hitste hij het yolk tegen hem aan. Het eigenlijk optreden der Leliaartspartii als partij had plaats in Veurne-ambacht met den slag van Buiskamp (1297), waarm de Franschen de zege behaalden door het verraderlijk overloopen van eenige Vlamingen. In lien slag werd, van den eenen kant, de zoon van den aanvocrder Robrecht van Artois doodelijk gewond, en langs de andere zijne, de jonge prins van Gulik, kleinzoon van onzea graaf, gevangen genomen, om in triomf rond Frankrijk gereden en er doodgemarteld te om in triomf rond Frankrijk gereden en er doodgemarteld te worden. Under de aanzienlijken der Leliaartspartij treft men enkel aan, naast de magistrates van eenige steden, den bisschop van Terenburg, den abt van Dmnen, den markgraaf van Veurne,den baljuw Boudewijn Reyfin, den kastelein van Bergen, Willem De Mooschere, de heeren van Hondschoote, van Willem De Mooschere, de heeren van Hondschoote, van Ghistel, van Saint-Venant en van Orchies. Stel tegenover dat handsvol de 5o gijzelaars in Frankrijk in de boeien, en die ridders, baronnen en graven, wier standaarden wapperden op het veld van Groeninghe, onverlet de anderen van wie de namen tot ons niet kwamen, want meer nog moesten er zijn, namelijk uit Fransch Vlaanderen. Lodewijk van Velthem zingt : Ridderscap van Vlaenderen-West en die van Brugge en daer omtrent ende daerna so die van Gent. Deze en Conde men niet volprisen... DE SLAG DER GULDEN SPOREN. 85 L. Musis heeft de namen opgeteekend van de edelen die met den Graaf in Frankrijk gekerkerd lagen : De heeren van Hondschoote, van Gayer, van Sottegem, van Haveskerke, van Dudzeele. van Zomergem en van Water- vliet; MM. jan van Gent, Zeger van Kortrijk, Aarnout van Ou- denaarde, Antoon van Belle, Jan van Melle, Geeraard de Moor, Boudewijn van Knesselare, Jan van Valencijn, Allaard van Robaais, Guide van Thorhout, Geeraard van Verbois, Michiel en Jan van Lembeke, Boudewijn van Quaet Yper, Valentijn van Nieukerke, Jan van Rodes, Jan en Boudewijn van Heule, Willem d'Huysse, Wouter en Willem van Nevele, Rogier van Ghistel, Philip van Axpoele, Jan van Wevelgem, Jacob van Uitkerke, Wouter van Lovendegem, Boudewijn van Passchendale, Jan van Volmerbeke, Godevaart van Ran- siL-es, Wouter van Maldegem, Michiel van Merlebeke, Willem van Coukelare, Philip van Steenhuyse, Willem van Mortagne, Thomas en Ywein van Vaernewijck, Jan de Bondues, Diederik de Vos, Hendrik Eurebar, Rijkaart Standaart, Jan Baronaige, Willem Wenemare, Diederik de la Barre en Jan van de Pocle. Vlaamsche edelen aanwezig to Groeninghe : Boudewy n van Popperode, burggraaf van Aalst, Jan van Gent, Diederik en Jan van Hondschoote, Philip van Axel, Robrecht van Leeuwergem, Geeraard van Rodes, Michiel van Carnin, Zeger van Kortrijk, Aarnout van Oudenaarde, Staas van Maldegem, Staas en Hellijn van Kalken, Jan van de Woestine, Jacob van Lembeke, Jan van Doornik, Gillis van Poelvoorde, Pieter van Belle, Daneel van Bellegem, Boudewijn van Winendale, Gilbrecht van Beernem, Gilbrecht van Duinkerke, Jan, Pieter en Lodewijk van Lichtervelde, Jan van Coukelare, Aarnout van Beerst, Boudewijn van Raveschoot, Rogier van Ghistel, Hendrik van Pittem, Frans van Meulebeke, Salomon van Zevecote, Wouter van Deinze, alsook de Heeren van Gayer, Steenhuyse, Eine; Nokere, Ansegem, Landegem, Herzele Massemen, Vosselare, de Heeren Rogier van Rissele, Pieter van Menine, Boudewijn van Crombeke, Boudin van Hon- descote, Zeger van Gent, jan van Monine, Staas van Mei- longem, Willem de Visch, Jan Borluut, Staas Lauward, Jacob Halboud, Zeger van Belle, Geeraard Ferrant, Mijnheer van Pietersam, Philip de Moer, Geeraard van Utkerca, Wouter van Varsenere, Gillis van Morslede, Geeraard van Oudekerca, Beernaard van den Halcle, Michiel van Coudekerca, Geeraard van Merhem, Godevaart van Merham, Alexis van Hassnede, 86 DE SLAG DER GULDEN SPOREN. Jan van den Maerct, Baughelin van Erdenbosch, Gillis van Mullem en zijn broeder, Willem van Brodermersch. Uit Gent kennen wij jan Borluut, den held van Woeringen, Simoen Bette, Simoen van Vaernewijck, Philip Utenhove, Simoen Bette, Simoen van Vaernewijck, Philip Utenhove, Boudewijn de Vos, Pieter, Geeraard en Boudewijn Goethals, Zegher Loncke en de twee schepenen Boudewijn Steppe en Jan van Coieghem. Verders ontmoeten wij te Groeninghe nog Ridders der Zwaan met Willem van Boinem aan het hoofd, alsmcde drie benden Tempelridders, zwarte, witte en grijze. Uit Brabant en Limburg zien wij in het Vlaamsche leger den heer van Arckel, Tan van Cuyk, Gillis en Hendrik van Duffel, Arnold van Looz, Goswin van Gotzenhove, Hendrik van Petersen; uit Duitschland : Graaf van Katsenellebogen en den heer van Mont-Thabor; uit Henegouw Andre de Landes, en Richard du Chastel ; uit Zeeland de hecren van Borsscle en Richard du Chastel ; uit Zeeland de hecren van Borsscle en den koenen held Jan van Renesse. en den koenen held Jan van Renesse. De rekeningen van Brugge geven de volgende ridders op aan wie de stad paarden vergoedde pa den slag : Hendrik van Petersem, Jan van Meenen, 011evier van Bellegem, Willem van Petersem, Jan van Meenen, 011evier van Bellegem, Willem van der Haeghen, Franco van Zornergem, Hellijn Steelant, van der Haeghen, Franco van Zornergem, Hellijn Steelant, Bernaard del Aubiel, Everaard van Kalken, Hendrik de Paepe, Hendrik van Cruninghe, Wouter van Vinckt, Jacob van Hendrik van Cruninghe, Wouter van Vinckt, Jacob van Sevecote. Nog een-en-dertig zijn vermeld in eene rolle van 't jaar 1302, bewaard in de archievenkamer van Brugge, en die bij 1302, bewaard in de archievenkamer van Brugge, en die bij de voorgaande moeten gevoegd worden. De volkspoezie doet Robrecht van Bethune door Cons- cience ?De leeuw van Vlaanderen ?genoemd, ook medevech- ten in den slag der Gulden sporen. Hij, zip' broeder Willem en zijn vader Gwijde zaten gevangen, de eerste te Chinon, en zijn vader Gwijde zaten gevangen, de eerste te Chinon, de tweede te Issoudun en de derde te Compiegne. De luister der overwinning der Vlamingen is des te schitterender daar zij behaald werd op het schoonste en dapperste leger dat Frankrijk ooit te beene bracht, en dat niet alleen dubbel in getalsterkte was, maar ook aangevoerd niet alleen dubbel in getalsterkte was, maar ook aangevoerd werd door Robrecht van Atrecht, den doorluchtigsten kapitem werd door Robrecht van Atrecht, den doorluchtigsten kapitem van zijnen tijd. Robrccht had eene dertigjarige loopbaan van zijnen tijd. Robrccht had eene dertigjarige loopbaan achter zich, vervuld met menigvulclige ourlogen, waaruit hi DE SLAG DER GULDEN SPOREN. 87 altijd overwinnend terug gekomen was : hij streed te Karthago (127o) en elders in Afrika en doorkruiste zegevierend Zuid- Europa. Door zijnen vader Robrecht I, gesneuveld te Mansourah in 1250, had hij voor oom den H. Lodewijk, koning van Frankrijk, en door zijne moeder was hij de neef van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Hij was ook de oom van Joanna van Navarre. De twee tegenstrevers te Kortrijk waren dus rechtsweers. Robrecht van Atrecht scheen met een aangeboren haat tegen Vlaanderen bezield, en te Kortrijk streed hij met zoo veel te meer hardnekkigheid, daar hij de dood van zijnen zoos, gevalien te Bulskamp, te wreken had, en daar hem in geval van overwinning, Vlaanderen beloofd was als afhan- kelijkheid van zijn graafschap Atrecht. Het handschrift <, Minorite ? zoo genaamd omdat het opge- steld werd door eenen Mmderbroeder (uit het klooster van Gent,) schrijft van hem : ?Philippus posuit super exercitum suum, pro se, ducem Robertum, comitem Attrebatensem, cognatum suum et avunculum regine, virum fortem et nobilem et animosum, et a juventute in preliis exercitatum, et expertum in torneamentis, fuerat enim in quinque vel sex mortiferis bellis tiiumphator. ? Guiart beschrijft hem : ?Le Comte d'Artois i envoie Le plus franc le plus debonaire . ?Le plus Nardi en toutes places . . ?Qui fust puffs le tens Alixandre. . ? Het is net alleen aan hunne dapperheid, maar ook aan hun beleid en hunne krijgskundige hoedanigheden dat onze voorouders hunne schitterende overwinning van 1302 te danken hebben. In de XIIIe en XIVe eeuwen was Vlaanderen beroemd om zijne macht, zijne welvaart en den vrijheidszin die zijne moedige inwoners bezielde. Onze voorouders stonden aan de spits der Germaansche beschaving. 88 DE SLAG DER GULDEN SPOREN. Onze groote steden bezaten eene veel grootere bevolking dan nu; Gent, leper en Brugge waren brandpunten van handel en nijverheid in betrekking met gansch de bekende wereld; Damme, de voorstad van het Venetre van het Noorden, zag duizenden schepen zijne haven in- en uitvaren. Sedert de kruistochten waren de volkeren van West- Europa in de krijgskunde zeer bedreven geworden ; de der- ttende eeuw was daartoe eene goede school geweest, vooral in Engeland, in Spanje en ook in ons vaderland. De kriigsleer der Romeinsche veldheeren deed haren invloed in de maatregelen te Groeninghe door de beveihebbers genomen, gevoelen. Onze voorouders waren aan krijgsbeleid en krijgstucht gewend. Zulks was niet het geval in Frankrijk, waar eene enge toepassing van het leenroerig stelsel aan- houdend het ontluiken der vrijheid belemmerde, en de steden dwarsboomde in het op voet houden van goed geoefende gemeentelegers. Goed gedrild en eigen voetvolk had men in dit land met; men nam zijne toevlucht tot huurlingen en betaalde liever de diensten van vreemde handlangers. De ruiterij bestond bijna uitsluitend uit den addl. Men heeft te recht doen opmerken en bewezen, dat men de herschepping(i) der krijgstaktiek bij het voetvolk aan de oude Vlamingen verschuldigd is, aan onze helden van 1302. MAURITS DE MAERE D'AERTRIJCKE, Gewezen ruiterij-officier, stafadjunkt. (I) Men leze hierover : Lours abre:ge de tactique ge'ne'rale, door RENARD, 1879. qfig elig ‘aio 4‘C-1 4MMV.,2 4/7i4A REALISME IN VLAANDEREN. EN realist beschrijft hetgeen hij ziet, en ziet hetgeen er is. De realisten staan dus tegen- over de idealisten, die, als G. Gezelle, in het beschrijven der onbeduidenste zaken ons hart treffen door de fijnheid van het gevoel en onzen geest opwaarts voeren door de kracht van hunnen beel- denstroom. Wij denken er geenszins aan het realisme to veroordeelen; de waarheid is het brood van den geest, en het realisme is de beschrijving van de ?wezenlijkheid ? van hetgene waarlijk buiten ons bestaat. Maar er dient een onderscheid gemaakt. Er bestaat een realisme, een gezond realisme, zooals b. v. dat van V. Loveling, A. Snieders, H. Ram, A. Wal- grave, dat alle tooneelen natuurgetrouw teekent, dat de palen der zedelijkheid eerbiedigt, dat min zedige zaken kiesch bewerkt, met een woord, dat beschavend medewerkt tot de verstandelijke en zede- lijke ontwikkeling van een yolk. Doch er is ook een ongezond realisme, gehuldigd door een aantal schrijvers, die zich vermeiden in zinnelijke liefde en walglijke toestanden, die onkiesche aardigheden en onzedige tooneelen najagen, die de wereld en hare bewoners afschilderen als iets afgrijselijks, iets mon- sterachtigs, die bijgevolg meer het bederf dan de beschaving hunner lezers ten doel hebben. Deze strekking, door E. Zola opgehemeld, vinden we in zekere mate terug in Naar het Land van Belofte 90 REALISME IN VLAANDEREN. van Is. Teirlinck, in Het Recht van den Sterksie, in Mea Otlfia van C. Buysse, in Verslefen van Moort- gat, in De Boer der Schranse van Smits, in menig artikel van Nu en Straks. Zeker, er ligt kunst in het beschrijven van lage, obscene dingen; maar zulk rea- lisme is in strijd met zich zelf, omdat het ulisluitend oneerbare zaken uit de buitenwereld beschrijft; en daarom ook, zoolang ons yolk de zedelijkheid blijft op prijs stellen, zal hunne kunst weinig of niet bewonderd worden. Tusschen deze twee soorten van realisme is er eene derde ontstaan, wiens tendenz in den grond weinig- verschilt van die van het ongezond realisme. Zijne verdedigers ?en hun petal wordt van dag tot dag aanzienlijker -- beweren wel dat zij alle toestanden beschrijven, gelijk zij werkelijk zijn, dat zij het onzedige niet najagen ; maar wanneer we hunne werken lezen, bevinden we aldra dat hunne beschrijvingen buitensporig overdreven en onnatuur- lijk zijn, dat ze den lezer eene valsche gedachte geven van den waren toestand. We hebben bier voor ons een werk (nr 1 van Het Duimljesblad 1899) dat voor opschrift draagt Lente- leven door Stijn Streuvels. Die schrij ver is, blijkens eene nota, de eenige goede realist in Vlaanderen. We hebben het ?allegaartje ?van Streuvels vier of vijf maal aandachtig bekeken en zijn tot het besluit geko men dat de schrijver, al is hij de neef van den idealist G. Gezelle, maar een betrekkelijk gezond realist is. Zeker, zijn werkje bevat kleurig geschilder- de tafereelen; Vlaamsch zijn dikwijls de optredende de tafereelen; Vlaamsch zijn dikwijls de optredende personen, de geschetste zeden en de gewoonten , maar als ik in het hoofdstuk 075 den dool een hoop bedr onken wijven, halfnaakt op den vloer zie spartelen, een man zijne vrouw schandelijk zie voortsleuren en een man zijne vrouw schandelijk zie voortsleuren en half dood stampen, een zwarte dwerg verder een ,onn oozel meisje zie onteeren, dan vraag ik mij of of hij, realist, aan de waarheid trouw gebleven is. Heeft REALISME IN VLAANDEREN. 9I Stijn Streuvels voor zijn Vlaanderen geschreven, ? zijne dialectische taal maakt die onderstelling heel waarschijnlijk ?dan zullen de brave Vlaamsche lie- den fel staan zien bij het lezen van zulke tafereelen en natuurlijk zeggen : ?neen, zoo zijn we niet ), en hetgeen erger is, menige lezer zal zich misschien niet bij zulke beschouwing bepalen, maar zich aan- gezet voelen eenen stap verder te wagen op het pad der ondeugd en des bederfs. Misschien heeft onze Westvlaamsche Streuvels ook de verwaandheid voor de Nederlanders geschreven te hebben, ?in dit geval had hij echter de Xederlandsche taal moeten gebruiken ?en dan zullen onze Noorder- broeders vooral met verwondering opkijken of ten minste in de overtuiging gesterkt worden dat het geloof op Vlaamschen bodern wankelt en dat de goede zeden deerlijk verbasteren. Men ziet het, in beide onderstellingen bekomt de schrijver een slechten uitslag, omdat zijne schilderingen valsch en onna- tuurlijk zijn, wanneer zij ons Vlaamsche yolk als bedorven en beestachtig voorstellen. Zulke tafereelen leest men wel als eene nieuwigheid in dagbladen, maar niet in een hoek dat de zeden van gansch een yolk wil doen kennen. Ik ga verder; (IC manicr, waarop hij de heiligste zaken en daden beschrijft, is slechts geschikt om den lezer te doen twijfelen aan de rechtzinnigheid en den ernst van het godsdienstig karakter der Vlamingen. Terwij1 hij b. v. de godvruchtige gevoelens van het ?eerstecommuniekantje ?op weinig eerbie- dige wijze beschrijft, plaatst hij hier en daar een realistisch tafereel, als dit van de barbaarscheid des vaders, van de houding der bevallene moeder, van de kleeding der dochter, omstandigheden die vaak met het voorgaande niets gemeens hebben en altijd aan de goede daden den schijn geven alsof ze met lichtzinnigheid, uit schijnheiligheid of uit gewoonte gedaan waren. Nog eens -- gansch het Vlaamsche 92 REALISME IN VLAANDEREN. yolk weze getuige ?de manier van zulke zaken voor to stellen maakt een sle-Thten indruk en leidt onvermijdelijk tot valsche, overdrevene besluiten. Eene derde opmerking wil ik hier bijvoegen. Op omtrent twintig plaatsen van zijn werk, heeft Streuvels Yacht gemaakt op tamelijk plat realisme; met opzet, zou men zeggen, brengt hij het verhaal op zinnelijke dingen, die hij beschrijft en nog be- schrijft. Dit wordt bij hem zoo natuurlijk, dat men bij het lezen van den eersten regel eener bladzijde' reeds raden kan, waar hij wil op uitkomen. Eens dat die zinnelijke tloestand beschreven is, breekt het verhaal af, het stuk eindigt : Streuvels heeft zijn doel bereikt. bereikt. Aangenomen nu dat zijn boek voor volwassenen alleen bestemd is, kan het bij weinige lezers een goe- den indruk achterlaten , het vuurt weleens de driften des lezers aan, verlaagt hem, maakt hem vooral boos, omdat zijn persoon valsch afgeschilderd wordt. Hopei.). we dat Streuvels en zijne talrijke broeders in het vak het overdrevene, het gewaagde van hunne tendenz zullen begrijpen en ons voortaan wat gezon- deren kost zullen opdisschen. Boom. J. JACOBS. *A** et)** AMMA TER EERE VAN HET H. HERT I. Ecce Cor. ..... Mijn God, eens heeft uw Hert geblonken, ?Nog niet ontkleurd, nog niet gewond, ? Toen Gij, van liefde godlijk dronken, Toen Gij, van liefde godlijk dronken, Na 't laatste Paaschmaal, rechte stondt : Dan schoot uw Herte viam en vonken, In 't zicht der Twaalf, die, om u rond, Aanbiddend, op de knieen zonken, Met starren blik en bleeken mond. Nog immer staat Ge, uw Hert in gloed ?Met doornenkrans en Kruis nu ?toonend; Maar 't wufte yolk, zijn lokken kronend Maar 't wufte yolk, zijn lokken kronend Met geurig fleurgen rozenhoed, Hupt heen ten spele, licht van voet, Mijn God! uw Liefde en Lijden hoonend! 94 TER EERE VAN HET H. HERT. II. ?Prmbe, fili, .. ... ? ?Gij smeekt, mijn God? en beedlend beeft Uw hand, De almachtge hand, die weelde en wellust schiep? ??Wat troost, wat baat mij, daar mijn Herte brandt Van Borst en liefde, om een die henen liep? > ??Heer! liep hij been, hij vinde druk en schand... , ??En de afgrond ginds, onpeilbaar, donker, diep, Gedoken onder blij bebloemden rand, Hij stormde en stortte er in, zoo 'k hem niet riep. Neen, laat Me gaan en roepen, smeeken hem, 't Ellendig, ver en verder dwalend, kind, In angst gewonnen en zoo trouw bemind! 'k Wil smeeken, roepen nog met krachtger klem, Tot hij haar eindlijk toch erkent, mijn stem, En komt... en weer mijn Hert zijn liefde wint. >> ?..... cor tuum Mihi! ), ?Wee! mijn kind ligt hier, bezweken, Roerloos, bleek en koud,... niet dood : Tranen wellen nog en leken Uit zijn oog dat half ontsloot. Kent gij, hoort gij Vader spreken, Kind, en klagen om uw' nood? Kom! rust zachter, neergestreken Op mijn boezem, in mijn schoot! TER EERE VAN HET H. HERT 95 Ach! war hebben haatlijk laf, Zij, die Mij uw hart benijdden, U geschonden, u doen lijden, Beulend ziel en leden af! Moed, mijn kind : wie 't leven gaf, Heelt u 't leven in verblijden. ? IV. ?Fac cor meum..... ?0 Vader, Vader, 'k voelde, in biecht en boet? Mijn bange Borst ontlasten van bezwaren; En dan uw balsem, zalvend zalig zoet, Met kracht van hoop doordringen been en area. 0 Vader, Vader mijn, oneindig goed, Uw Brood, van goddelijke korenaren, Uw Wijn, van louter godlijk druivenbloed, Doet nieuw een leven, blij, door 't hert me varen. Mijn hert ?dat ik, bij trotsch en tergend willen, Aan U ontzegde, en, naar Uws vijands grilled, Liet stormen, ver van U, in zonde en slijk, ? Belvaar het, nu en immer, in Uw stillen, ?Ach! al to lang ontweken ?liefdewijk; En maak het, nedrig zacht, aan 't Uw gelijk! ? jUni, 1899 EUG. DE LEPELEER. rEntrAvoy,r40A WAAROM? Twintig Dierensprookjes. EEN WOORDJE VOORAF. N een vondelingshuis kwam er een nieuwe Moeder; alien naam droeg ze, al was ook niet een der kindertjes het hare! Ze had een hart vol liefde, en het pijnigde haar, dat al de kweeke- lingen een verschillend kleedje droegen : het een had lingen een verschillend kleedje droegen : het een had een rokje vol gaten, een ander bezat een harlekijns- pakje, een derde pronkte met een zijden buisje... Zekeren dag doste zij al haar lievelingen gelijk uit. En sommige lieden zeiden : De kleinen, die fluweelen kleederen bezaten, zijn er erg aan toe! ? Anderen morden : ?Nu loopen er wier plunje te wijd, velen wier plunje te nauw is! ? De Moeder sprak niet : ze werd gedreven door haar zucht om al die kindertjes de hare te mogen noemen, en te toonen, dat ze haar alien even dierbaar waren... WAAROM? 97 De vertellingen, die volgen, zou ik ook gaarne de mijne heeten. Haar echte vader is lang dood, maar ze hebben menig voedstervader (I). Dat deze mij vergunnen met hen in vrede to leven. I. DE AAP. Waarom hij geschapen werd. Langs de groote baan stond het werkhuis van den dorpssmid. Heel den dag was het vreeselijk heet geweest. Na den middag overwolkte zwaar de hemel; de wind steeg op; plots sloegen snelle regendruppels kuiltjes in 't zand... Twee vreemdelingen drongen de smis binnen. Hun kleederen glommen reeds van het water. 't Was Onze-lieve-Heer met Sint-Pieter. Ze zetten zich op een houtsblok neer en keken naar den smid en zijn knecht, die dapper voorthamerden, en weldra een hoefijzer hadden ver vaardig-d. De twee smeden kwamen een oogenblikje uit- rusten bij de bezoekers, en aanstonds viel Sint-Pieter aan het praten, en zei, dat zijn makker ook een smid was; hij vertelde er zoo wondere zaken over, dat de twee toehoorders ongeloovig het hoofd schudden... En 't regende voort. Een vriendelijk wijfje, oud en versleten, trad ook de smis binnen, groette iedereen beleefd. Onze-lieve-Heer wenkte zijn makker, en deze sprak : ?Nu zult ge eens zien, wat mijn meester kan! ? (I) A. De Cock, P. de Mont, Erckmann-Chatrian, Fulbert-Dumon- teil, Grimm, j. Haltrich, A. Joos, I. Teirlinck, enz. 98 WAAROM ? En eer iemand er aan dacht, grepen de twee vreemden het oudje vast, en wierpen haar in den oven. Toen ze gloeiend was, legden ze haar op het ambeeld, sloegen toe! Slechts eenige minuten waren voorbij, of ze toonden hun werk : het afgeleefd vrouwtje was herschapen in een bekoorlijk meisje !... . Nog waren de smid en zijn knecht van hun verbazing niet bekomen, of die wonderbare menschen waren vertrokken, en het meisje was hen zegenend gevolgd. Het regende niet meer... En juist trad de kwade eega van den smid binnen. De twee mannen blikten elkander aan, en de smid fluisterde : ?We zullen er een jong meisje van maken, en dan zal het hier uit zijn met dat eeuwig knorren en kijven! ? Ze grepen de grommelende huisvrouw vast, sleep- ten haar naar den oven, smeten er haar in... En toen ze gioeiend was, begon het smeden; bovenarms ging het er op los; maar hoe meer ze toehamerden, hoe langer, dunner, leelijker, wanstal- tiger de oude werd! tiger de oude werd! De smid, die een goede vent was, jammerde : -We hebben ze doodgeslagen! Loop, loop die vreemden achterna! Zij alleen kunnen ons helpen! ? Daar was de bode terug met Jezus en zijn apostel. Ons-Heer bezag spijtig het werk der twee Ons-Heer bezag spijtig het werk der twee knoeiers, en prevelde : Ge hebt alles verdorven! Wie zal daar nu een jong meisje van maken? Doch, zoo'n wijf verdient een straf! ? WAAROM ? 99 Hij greep den hamer, en na eenige oogenblikken mocht men zijn werk aanschouwen : daar stond een zonderling wezen met een grijnzend aangezicht, vier handen en een behaard lichaam! De vreemden vertrokken, maar eerst vroeg de knecht : c Hoe moeten wij dat schepsel heeten ? ? Sint Pieter antwoordde : <, [let is een marteko! ? De eerste aap was op de wereld. II. DE BEER. Waarom deze den mensch ontvlucht. In Finland, te midden van een woud, had een boer een stuk land ontgonnen, arbeidde er op van den morgen tot den avond ; dagelijks kwam de beer zien, of het werk vorderde, en sprak, toen de man zich bereidde om te zaaien : <, Buur, de vogels zullen uw zaad wegpikken, en schiet er iets op, dan zullen de dieren uit het bosch het komen verdelgen ! ? De man dacht eon oogenblik na, en zei : ?'t Is waar; gij, ge hebt veel vrijen tijd, bewaak mijn akker. ? ?Ik wil, ?antwoordde Bruin. ?Op een voor- waarde... ? ?Laat hooren. ? ?Gij .cult rnij, als loon, de helft van de opbrengst geven. ? De boer nam aan, en ze sloegen toe. De beer volbracht oprechtelijk zijn taak. Als het koren rijp was, maaide de landman het of op halve lengte, voerde het bovenste deel weg, en liet de lange stoppels aan Bruin. Poo WAAROM ? Deze was zeer ontevreden, doch de boer herinnerde hem de overeenkomst; het dier trok, schuddebollend, terug naar zijn hol. De herfst verliep, de winter ging voorbij, en de man spitte weer zijn akker om. Opnieuw kwam de beer dagelijks zien, en sprak, toen de boer zich bereidde om te zaaien : ?Buur, de vogels zullen uw zaad wegpikken, en schiet er iets op, dan zullen de dieren uit het bosch het komen verdelgen. ? De landman beaamde dit, en vervolg-de : ? Gij, ge hebt veel vrijen tijd, bewaak mijn akker. ? ?Ik wil, ?sprak Bruin. ?Op een voorwaarde. ? ?Laat hooren. ? ?Ge zult mij, als loon, de bovenste helft der opbrengst geven. ? ?Aangenomen, ?zei de hoer, en ze sloegen toe. De man zaaide beeten ; toen deze volwassen waren, maaide hij het groen of voor den beer, en hield de wortels voor zich. Bruin was nu grammer dan ooit. ?Ge zijt steeds te kwader trouw, ?gromde hij. In het woud leeft niet een zoo oneerlijk wezen als gij. Ge verschalkt openhartige lieden. Ik wil met u geen omgang meer hebben. Laat mij voortaan met vrede, of het zal u bitter berouwen! ? Bruin wendde zich om, liep, verontwaardigd, het woud in. Hij laat den mensch gerust, doch valt deze hem aan, dan herinnert hij zich het koren en de beeten, en wreekt zich. WAAROM ? WI DE BEER. Waarom hij schier geen staart heeft. 't Was een strenge winter. De vos dwaalde uit- gehongerd over het sneeuwveld op zoek naar een prooi, maar hij vond niets. Hij kwam bij een toe- gevroren, diepen vijver, waar een boer een bijt in gekapt had om water te putten. Reintje wist, dat de visschen naar zoo'n dakvenster komen om eens lucht te scheppen. Nu hij geen kiekens kon krijgen, zou hij zich wel met een waterzoodje tevreden stellen. Hij sloop nader, lei zich op den buik, en hap ! telkens Hij sloop nader, lei zich op den buik, en hap ! telkens er een waterbewoner voor het gat verscheen, had de er een waterbewoner voor het gat verscheen, had de vos hem beet, wierp hem op het ijs te spartelen... Aan alle dingen komt een einde, en daar bene- den werd men het spel gewaar, en Been visch ver- toonde zich nog. 't Gat vroos stilletjes toe. ?'k Heb genoeg, ?zei de vos. ?Meer zou ik niet kunnen dragen! ? Hij nam zijn buit op, en trok huiswaarts. Onder- wege ontmoette hij den beer, die de begeerte te kennen gaf ook zoo'n vangst te doen... De vos zei : ?Niets is gemakkelijker! In het ijs van den vijver is een gat, laat er uw staart door hang-en, en de visschen zullen hem vastgrijpen. Trek niet, eer ge genoeg hebt, antlers glijden alien er van. Hoe langer ge wacht, hoe meer ge vangt. ? De beer waggelde vroolijk naar den vijver, deed wat hem voorgeschreven was, en zat geduldig neer, vol verlangen... Reintje liep, zoo hard mogelijk, met zijn vangst naar huis, wierp ze neer, en snelde vervolgens naar de hoeve van den boer. 102 WAAROM ? Daar liet hij zich zien. De wachthonden sloegen aan : de bewoners kwamen uit met rieken en vorken, stormden den vos achterna, die regelrecht naar den vijvcr liep en er uit de oogen verdween... Zoo had hij aangewezen, waar de beer zat. Deze ontwaarde de gewapende boeren, mompelde: ?Wat is dat? (iunnen ze mij zelfs gees vischje! Nu moet ik opkramen, als ik zoo ferm beet heb! 2. Hij wilde wegvluchten, doch zijn staart zat vast- gevrozen ; hij ?scharrelde, trok en wrong, alles was te vergeefs. Voor een laatste maal rukte het arm dier wanhopig, was los en weg, doch zijn staart was in de bijt gebleven! Sedert is hij heel wantrouwig geworden, en groin- melt steeds. Zijn staart is nooit weergegroeid. Iv. DE DISTELVINK. Waarom hij zoo bont gekleurd werd. De Heer had de vogels geschapen ; ze waren verspreid over de vlakten, over de berg-en en de dalen. Op het eerste zicht waren ze slechts door hun grootte te onderscheiden. En de Schepper wilde zijn werk volmaken, en de vogels kwistig versieren met de schitterendste kleuren... Met het krieken van den dag, vOOr de verzen- gende hate, begaf Hij zich naar de heete streken, en verfde er vogels, die weldra fonkelden in de zon als vliegende edelgesteenten, andere geleken op prach- tige bloemen, bloeiend in smaragdgroen gebladerte... tige bloemen, bloeiend in smaragdgroen gebladerte... Zoo ging Hij van land tot land, kwam in Vlaan- deren, toen reeds de avondschemering zonk. WAAROM ? 103 Zijn taak was schier volbracht. Hij verfde en schilderde, doch de schoonste kleuren had Hij elders verbruikt ; slechts Zijn pot met grijze verf was nog goed voorzien... verf was nog goed voorzien... En alien waren eindelijk getooid, zoo goed bet ging, en alien vlog-en henen ; alien, uitgenomen een vogeltje, de distelvink, die altijd met iedereen in vrede leefde, en bescheiden in een hoekje achteraan gebleven was. De Heer Wilde vertrekken, vertrekken om niet terug to komen, toen het vogeltje wanhopig riep : ?'k Zit hier!... ? De Schepper voelde spijt, daar Hij het distel- vinkje vergeten had. Wat moest Hij coen ? Hij keek in alle pottekens. Helaas, ze waren ledig! Hij wrong zijn borsteltjes uit.... Hij lei een weinig wit op het onderlijf, op de vleugels, den staart en de wangen van het diertje; om den bek streek Hij een karmijnrood kringetje, er onder een zwart, en ook het achterhoofdje, een gedeelte van de wangen, van de vleugels en van den staart maakte Hij zwart ; bruin verfde Hij den rug, en helderbruin de zijderi nevens de borst; over de slagpennen schilderde Hij een goudgelen band; Hij vond nog een vleeschkleurig tintje voor den bek, en een lichtblauw kleurtje voor het uiteinde er van... De Heer was nu tevreden, en zei : ?'t Is voorwaar het slechtste niet, van hetgeen ik heden gedaan heb; en de nederigste vogel is hier nu de schoonste! ? V. DE EZEL. Waarom hij op de wereld kwam. Een paard leefde in vrijheid; wat hem omringde, scheen slechts voor hem geschapen, en de hoogmoed daalde in zijn hart. 104 WAAROM ? Eens op een schoonen Meimorzen, als alley geurde en fleurde om hem heen, werd het dier hoo- vaardiger dan ooit, wilde nog meer en nog beter voedsel hebben... Het stormde vooruit, stak den kop in de lucht, schudde de manen, snoof den wind op. Het kw•am bij een heerlijk bosch, hoog rezen de kruinen, doch op den grond groeiden slechts ellen- dige, van licht beroofde gewassen... Het paard ijlde verder; voor zijn blikken strekte zich een glanzend meer uit; op den oever stonden prachtige planten, doch ze waren of te hard of te bitter... Aan gene zijde van het water zou het beter zijn. Het dier liep langs den oever voort, en beyond zich eindelijk voor een barre woestijn. Schoorvoetend zette het zijn weg voort; steeds verbreedde de gezichteinder... Ten slotte vertoonden er zich eenige eenzame gewassen; het dier naderde ze; het waren distels!... Het moest er zijn honger mee stillen... Zijn schoone manen verdwenen; zijn ooren en zijn staart werden langer... Het wilde henniken, en kon slechts een gebalk laten hooren... De eerste ezel was op de wereld! ( Vervo/gt.)REIMOND STUNS. rtrztrzrzettntrz ULTIMA THULE. Tell(' est, 17021S le croyons, la vraie explicatzon de la _plus fameuse e'nigme que renferme la gecogra_phie ancienne, MALI E-ER UN. E bespreking van dit in schijn nietig onderwerp zal misschien meer dan een weetgierigen lezer ___) bevredigen. Hoevelen zijn er niet die het heimelijk woordeken Thule in hunne lezingen hebben ontmoet, zonder het goed weten t'h-uis te brengen? Althans dat was mijn wedervaren in eene afgewils- selde avondlectuur. Doch toen het tooverwoord beur- telings te voorschijn gekomen was bij VIRGILIUS en telings te voorschijn gekomen was bij VIRGILIUS en TACITUS, bij GEETHE en WALTER SCOTT, bij den Franschen FONTENELLE en den Luikschen GODE- FROID KURTH, moest het er aan met oorsprong en verwantschap, -vat moeite het ook zoude kosten. Handboeken van aardrijkskunde en algemeene ge- schiedenis werden vruchteloos geraadpleeg-d, Vlaam- sche, Fransche, Latijnsche en Grieksche woorden- sche, Fransche, Latijnsche en Grieksche woorden- boeken vergeefs opengeslagen, toen eindelijk de oude PITISCUS den sluier eenigszins oplichtte. ?In het PITISCUS den sluier eenigszins oplichtte. ?In het Lexicon Latino-Belgicum, accurante Samuele Pitisco (Amsterdam, 1737), kan men inderdaad lezen : ?Thule. Virg. G. I, 29. Island. Een eyland in de Noorder-Zee. ? 't Is weinig ja, doch nu was het doodeenvoudig, in het eerste boek der Georgica, het overheerlij k apostroof aan Cesar-Augustus na te gaan : Io6 ULTIMA THULE. Tuque adeb, quern mox qztce sint habitura Deorum Conczlia, zncertum est ; urbisne znvzsez e, Ccesar, Perrarumque vela curam ; et to maximus orbzs Auctorem frugum, tempestatunique potentens Acczpia, czngens maternd temj5ora myrto : An Deus zmmenszs venias marls ac tua nauta, Numzna sola colant : tzbi serzilat ultzma Thule.... ?En gij bijzonder, o Cesar, die 't nog onbewust zijt wat de raad der Goden over u beslissen zal : zult gij over steden en landouwen reg-eeren ; ofwel een zorgvolle vader voor de vruchten der aarde zijn; ofwel met kloeke bootsgezellen de baren der zee doorklieven tot in 't zicht van het uiterste Thule... (I) ? Een oudbakken uitgave van Virgilii Maronis opera (Bruxellis, 1778), geeft van het woordje Thule deze wijze uitlegging : ?Het uiterste punt der aarde van de Ouden gekend en het verst in 't noordwesten gelegen. ORTELIUS denkt dat het eene landstreek is van Noorwegen, door de bewoners Tilemark geheeten. CAMDENUS (William Cambden) vindt het in de Shet- land-eilanden van den Caledonischen Oceaan, onder 't gebied van den koning der Denen, en door de zeelieden Thylenfel genaamd. Anderen wijzen op IJsland, het verste noordendeel van het Deensche rijk, alwaar een vuurspuwende berg bestaat, altoos met sneeuw bedekt. ,> Ziedaar ondertusschen het raadselachtig Thule gelegen in IJsland, in Shetland, in Noorwegen, of, zoo wij haast zullen zien, in Ierland of in Denemarken. De worst der geschiedschrijvers, TACITUS, maakt ons niet wijzer met deze enkele woorden in Agricola c Wij ontwaarden ook Thule dat de ruwheid der luchtstreek tot dan toe onder eeuwigdurende sneeuw verborgen hield (2). \> (I) Vertaling van een zeer vrij Latinsch commentaar ; . matelots et qui sera invoque jusqu'aux rivages de la lointaine Thule? . Vertaling van Nisard. (2) Dispecta est et Thule, quam hactenits nix, et hiems abdebat. ULTIMA THULE. 107 De ty,eleerde FONTENELLE (1657-i 737), eigen neef van P. CORNEILLE, zegt spottenderwijze in zijne Bistoire des oracles : ?Thulis fut un roi d'Egypte, dont l'empire .s'etendait jusqu'A l'ocean. C'est lui, ce qu'on dit, qui donna le nom de Thule a qu'on appelle presentement Islande. Comme son empire allait apparemment jusque-1A, it etait d'une belle etendue. ? GODEFROID KURT, in Les origines de la civilisation moderne, vindt wel degelijk Thule in Terland, zooals blijkt uit deze woorden : e L'autorite de Rome n'avait d'autres limites que celles du monde connu, puisqu'elle etait bornee seulement par les sables bralants du Sahara et par les Hots qui battaient les rives de Thule. ???L'Islande, Ullima Thule des poetes, venait tout entiere au devant de Jesus-Christ, et, baptisee par Saint Patrick, allumait, au milieu des solitudes de l'ocean, un foyer de civilisation chretienne qui devait bientOt rechauffer le continent lui-merne. Wij ontmoetten nog het eeuwig woordeken Thule bij den Franschen novellist CHARLES NODIER, en bij den Engelschen of Schotlandschen ROBERTSON in zijne Geschiedenis der ontdekkzng- en dci' veroveringvon Amerzka door de Spanjaards. Deze wijst op ?IJsland, het Thule der Ouden ? gene opent zijn verhaaltje Trilby in deze bewoording-en : IL n'y a personne par/id woos, vies chers arts, qui n'ait enicnclu 5arler des DROWS de Thule et des ELFS ou lutins familie?rs de Ecosse... Nu ligt GOETHE aan de beurt, die in zijn wonder- bare Faust de ballade zingt van den Keying van Thule. 't Is echter bij den gcnialen dichter niet dat wij moeten to rade gaan om aardrijkskundige inlichtingen. Niet- temin wordt de vertaling van zijn zang gespaard voor het slot van deze droge, stroeve mededeeling : leste moet het beste zijn. De prins der romanschrijvers, WALTER SCOTT, is wijzer om raadplegen. Hij was meer clan een dichter io8 ULTIMA THULE. en een verzinner, zijnitle onbetwistelijk een der geleerdste geschied- en oudheidkundigen van zijnen tijd. In het roman De Zeeroover (The fiirate) staat er : ?Dees lang, smal en hoekig eiland, gewoonlijk Maitland genoemd, dat is het vasteland der Shetlanden, loopt uit op de Kaap Sumburg, zooals de zeelie heel goed weten die gewoon zijn de onstuimige zee te bevaren die het Thule der Ouden omstroomt. >> ?Daar lag inderdaad het noordelijk Uitersle Thule (V,. Ziedaar, verhoop ik, bewezen dat deer zonderling onderwerp noch nietig, noch bespottelijk is : acht roemrijke mannen komen getuigenis te geven. Nogtans niet alle aardrijkskundigen hadden of hebben er vrede mee dat Thule in Shetland te vinden ligt : de bekwaarnste, misschien de bevoegste van alien, namelijk MALTE-BRUN, verdedigde hardnekkig en met zijn gewoon talent een geheel ander stelsel, plaatsende Thule in 't Zuidwesten van Denemarken, in Jutland, zijne eigene geboorte-streek. In deze twee laatste woorden ligt het geheim besloten van des geleerden mans vooringenomenheid. Ziehier in korte trekken zijn leven. MALTE-BRUN was Deen van oorsprong, met echte naam Malte Koenraad Bruun, geboren te Thisted, in Jutland, ten jare 1775. Om reden van staatkundige bemoeiingen nam hij de wijk naar Zweden in 1796, en ging van 1800 tot zijn sterfjaar 1826, Parijs bewonen, alwaar hij de mede-opsteller bleef van het berucht Journal des &bat's. Zijn groot en bijzonderste werk : Precis de la seos-rathie univer- selle, ou descripion de Mules les tartics du monde, verscheen te Parijs in 1810-1829, in 8 deelen, in 8? (I) In een ander van zijne geestesvoortbrengsels, Robrecht van Parris, (Count Robert of Paris), verklaart WALTER SCOTT : ?In den Kruisvaarttijd aanschouwden de toenmalige Grieken Groot-Brittanje en Denemarken als uitmakende het Thule der Ouden, welke benaming en Denemarken als uitmakende het Thule der Ouden, welke benaming alleen toepasselijk is op de Shetlanden en de Orcades ? ULTIMA THULE. 109 Aan het eerste deel, behelzende de geschiedenis der oude aardrijkskennis, ontleen ik ,passim, hier en daar, de volgende noodzakelijke opklaringen : I?De eerste aardbewoners, in een engen omtrek besloten, kenden van de wereld al niet veel vender dan de lengte van hun zichtbereik. 2?Bij de oude Grieken, bijzonder in HOMERUS' tijd, was de wereld eene platte schijf, door den stroom Oceaan omspoeld, en in twee gesplitst, ten oosten door de rivier Phasis in Armenie, ten westen door de pilaren of zuilen van Hercules. 3?Volgens den lateren HERODOTES was de aarde eene vlakte van onbepaalden omvang. 4?Nog later onderwees ARCHIMEDES, na SOCRA- TES en PLATO, dat de wereld een aardbol ?van bolronde gedaante ?is. Op 't aanzicht van den kloot, daar de oceaan omspoelt, Waarzn zoo menzg slack van zeeg-edrochten woelt. (V oNDEL, Lucifer.) 5?In de IVe eeuw vOOr de kristene tijdrekening, waagde een sterrekundige, met name PYTHEAS, uit Marseille te stevenen de kolommen van Hercules voorbij, en alzoo 't noorden in, alwaar hij aanlandde op het vroeger onbekende Thule. Van dan of waren de Phasis, die zich ontlast in den Po ntum Euxinurn of Zwarte Zee, en de Herkules-pijlen of latere Kaap van Djebel-al-Tarik (Gibraltar) onttroond als uiteinden der wereld : het waren voortaan noordwaart Thule en, naar 't schijnt, de Sandwich-eilanden in 't zuid- oosten, welke laatste nogtans eerst ontdekt werden door COOK in 1773. Wat er van zij of niet, sindsdien ontstond bij de geleerden van Europa de groote strijd om te weet te komen waar eigenlijk het noor- delijk Ulthna Thule der Ouden gelegen was. Ziehier in welke bewoordingen de beroemde Malte-Brun zijn eigen stelsel verdedigt : ?In zijne refs ten noord-oosten voortvarend, of, 1 10 ULTIMA THULE. zoo hij meende ten noorden, ontmoette Pytheas na zes reizensdagen boven Albion een deel van de Jutlandsche kust, nu Thy of Thyland genoemd, en Thiuland in Oud-Schandinaafsch. Hij veranderde dien naam in Thule of Thyle ... De beschrijving van het natuur- en landgewest is van treffende gelijkenis. Jutland's zavelachtige duinen, het drijfzand dat naar de gril der winden heuvelen opwierp of wegdreef, de moeren met een bedrieglijk zeezand bedekt waarin de onvoorziclitige reiziger verzwond, eindelijk het grauwe, eigenaardige zwerk dat het daglicht het grauwe, eigenaardige zwerk dat het daglicht doofde, ziedaar wat al wonderheden aan Pytheas deden verklaren dat in Thule's omtr3k de aarde, de zee en de lucht tot een enkel element versmolten. De nachten duurden slechts twee of Brij uren met lang morgend- en avondschemerlicht; men teelde in 't noorden gierst, in 't zuiden koorn ; de honing was er in overvloed, de boschmede van dagelijksch gebruik, en men was gewoon het graangewas te droogen in ruime schuren; heel dat beschrijf van Thule, door Pytheas nagelaten, beantwoordt volkomen aan door Pytheas nagelaten, beantwoordt volkomen aan de westerkust van Jutland. ? Spijt genoeg voor den doorluchtigen Malte-Brun, doch het opgehangen tafereel schijnt heel en al toe- passelijk op de Shetlanden. ?Althans om gedaan te maken met deze schijnbare nugoe difficiles, kinder- achtige moeilijkheden, ontleen ik enkele regelen aan een Fransch Dictionnaire de biografilzie, d'histoire, de ge'ographie, etc. ?Thule is de naam door de Ouden gegeven aan de verstafgelegen streek welke zij in 't noorden kenden. Pytheas die er de eerste van gewaagt, heeft niet vastgesteld of het een eiland of een vasteland was; het ligt, volgens hem, op zes dagen zeereizens boven Brittanje; doch ingezien hij dees eiland slecht orienteerde, wiens westelijk uiteinde (de kaap Cantitim of Kent), hij als 't noordeinde aanschouwde, kunnen of Kent), hij als 't noordeinde aanschouwde, kunnen de zes dagen zeevaart hem gevoerd hebben naar ULTIMA THULE. III Shetland, alwaar de hedendaagsche kritieken het eens zijn om Thule te vestigen (oU les critiques modernes s'accordent a placer Thule"). Waarmede genoeg daarover. Thans blijft er nog de beloofde vertaling mede te deelen van G OETHE'S ballade De Koning van Thule. Zij is ontleend aan : Faust, een tragedie door J. W. VON GOETHE, vertaald door L. VLEESCHOUWER. Brussel, b!). C. Muquardt, 1842. De lezer zal zelf oordeelen of de Fransche overzetting, hierachter afgeschreven, nauwkeurig is of niet. I. Er was een Koning van Thule Getrouw tot aan het graf, Wien stervend zijn geliefde Eenen gouden beker gaf. Er ging hem wets daarboven, Hij leegt hem bij ieder maal; Zijne oogen liepen hem over Bij 't vatten der bokaal. En als hij kwam te sterven, Gunde hid en stad en rijk Aan die het moestm erven, Den beker niet te Hij zat bij 't koningsmale, De riddren rondom neer, In de hooge vadrenzale, Ginds op het slot aan 't meer. Daar stond nu de oude drinker, Dronk laatsten levensgloed, En wierp den heiligen beker Beneden in den vloed. Hij zag hem storten, drinken En zinken diep in 't meer. Zijne oogen sloten, zonken, Hij dronk geenen druppel meer. I I 2 ULTIMA THULE. II. Jadis un vieux roi de Thule, Fidele jusques au tombeau Recut a la mort de sa belle, Une coupe d'or cisele. La coupe ne le quittait guêre, Dans ses fetes les plus splendides, Et lorsqu'il y portait les levres Les larmes coulaient de ses yeux. A la fin de ses jours, le monarque Legue ses domaines a son fils, Ses villes, son or, son palais, Excepte la coupe adoree. Puis a sa table it fait asseoir Et la cour et ses chevaliers Dans le vieux château de ses peres, Baign?par la vermeille mer. Il sent venir sa derniere heure. Son bonheur supreme est de boire Encore une fois dans la coupe, Pais it la jette dans les Hots. Le vase clans l'eau fi emissante, Tourne et disparait a jamais. Le vieillard frIssonne et s9upire : Il ne boira plus. 11 est mort (1). La chanson du roi de Thule voorkomende in het opera Faust van GouNoD is nog heel wat anders. De vierde en laatste strofe luidt armoedig : c Et puis en Phonneur de sa dame, 11 but une dermere fois. La coupe trembla dans ses doigts, Et doucement it rendit l'Ame. ? (1) Van een onbekenden vertaler. ULTIMA THULE. I13 IV. Ziehier ten slotte, uit de Bibliolheek voor zangers van De Seyn-Verhougstraete, to Aalst, De Koning van Thule, gedicht van P0L DE MONT, getoonzet door FLORIMOND VAN DUYSE : Een grijze Koning droomde Op den oever van het meer, En rond hem wandelden statig De ridders heen en weer. Hij zat op fulken kussens Op zijn ivoren troon, En zilveren haren daalden Onder zijn gouden kroon. . Schenk mij den zoetsten wijn ; 1k wil nog eenmaal drinken Ter eer der liefste mijn.. En de nude grijze Koning, Een traan in ieder oog, Verhief met magere handen Den Beker traag omhoog. En then hij had gedronken Daar wierp hij hem in het meer, En zag hem zinken, zinken Al dieper en dieper neer. Verzwonden was de beker. Des K.onings hoofd zeeg neer. Hij look met een zucht nine oogen En ontsloot ze mmmer meer. Dr. R. MOROY. "Zg c4: VAPAVV 4VMMVAAMM DE BURGERWACHT IN DE XVIe EEUW (I) JJ achten het niet overbodig een vluchtigen blik te slaan op de regeling en de inwen- dige orde eener dergelijke wacht in eene groote stad. Hiertoe nemen wii als voorbeeld gedu- rende dezelfde eeuw het St. Antoniusgilde te Gent (2). In de opene brieven, den 17 Jan. 1611 door de aartshertogen Albrecht en Isabella aan de Gentenaars verleend, lezen wij, dat het Gilde van St. Antonius van ouden en immemorialen tijde een schoon, groot en edel Genootschap is geweest, dat het uitstekende diensten aan de overheid heeft bewezen, en 's lands bestuur, de stad en hare instellingen met moed en ernst tegen hunne vijanden heeft verdedigd, dat het steeds als vrij en bevoorrecht gilde werd be- schouwd en aan geen ander onderhoorig was; ja, dat de andere gilden, in hunne twisten of geschillen, tot deszelfs bemiddeling hunne toevlucht plachten te nemen en aan zijne onpartijdigheid, bekwaam- heid en gegronde kennis in het omgaan met de vuurwapenen voile recht lieten xveervaren. In het algemeen zij gezegd, dat zoowel in de groote als in de kleine steden onder de gewapende gilden dat der kloveniers het meest geteld, het meest geacht was. De voornaamste ingezetenen maakten er deel (I) 'Lie Belfort, blz. 5, zde halfjaar, 1899. (2) De jaarboeken van dit gilde, waaruit wij eenige bijzonderheden, die hier gaan volgen, putten, zijn uitgegeven door F. Verhaeghen, die hier gaan volgen, putten, zijn uitgegeven door F. Verhaeghen, in de Maatschappij der Vlaamsche bibliophilen. DE BURGERWACHT IN DE XVI' EEUW. I 15 van, zoowel adelijken en geestelijken als burgers. In Hasselt werd zij in tegenstelling der ?voetboeghe ? en der c handboeghe Camer >> de ?groote camer ? en der c handboeghe Camer >> de ?groote camer ? genoemd. Al de leden maakten evenwel van het gilde geen actief deel uit ; de meesten waren wat men zou kunnen noemen eereleden en betaalden eene jaarlijksche bijdrage. De elkander opvolgende ver- beteringen, Welke in den loop der jaren in het schietmaterieel moesten aangebracht worden, verfraai- ing der lokalen, waar dikwijls veel zorg aan besteed werd, veroorzaakten noodzakelijk groote uitgaven, die het Gilde moeielijk kon dragen. Het jaargeld der leden en de opbrengst der boeten waren soms ontoereikend om daarin te voorzien. Buiten de bij- drage der stadsoverheden, bestond er dan ook eene aanmerkelijke bran van inkomsten in de doodschulden. De doodschuld was een geschenk, dikwijls eene som gelds, die elk lid op den dag zijner aanvaar- ding aan het gezelschap afstond. Dit heette dood- schuld, omdat de betaling er van tot den dood van bedoeld lid kon uitgeschoven worden. Het minimum der doodschuld werd door de verordeningen bepaald. Het gebeurde nochtans, dat gegoede per- sonen aanzienlijke sommen schonken. In de opbrengst dezer doodschulden vonden de gilden dikwijls hun- ne voornaamste hulpmiddelen. Van den anderen kant ging het innen dezer gilden, juist door de omstandigheid dat de betaling zoo lang kon ver- schoven worden, soms met groote moeielijkheden, ja met processen tegen de erfgenamen gepaard. De deken der gilde was belast met het innen dezer doodschulden en nooit werd een gildebroeder van de betaling hiervan ontheven. Zelfs degenen, die in twee of drie gilden waren ingeschreven, of- schoon zij slechts gehouden waren in een_ daarvan wezenlijken dienst te doen, moesten toch hunne doodschulden betalen in al de gilden, waar zij deel van maakten. 116 DE BURGERWACHT IN DE XVI' EEUW. Een woord over de waardigheidsbekleeders en de voornaamste instellingen eener groote schuttersgilde : Reeds in het jaar 1488 werd het St Antonius- gilde te Gent bestuurd door een deken en 6 pro- viseurs, wier getal later op tien werd gebracht en zelfs tot 12 kon worden verhoogd. De schutters kozen de proviseurs en deze kozen op hunne beurt den deken en den griffier. Zij bleven slechts twee jaar in dienst. De proviseurs werden eerst dan van hun ambt ontslagen beschouwd, wanneer hunne op- volgers, die zij zelve kozen, den eed hadden afgelegd. Hij, die proviseur benoemd werd, was verplicht dit Hij, die proviseur benoemd werd, was verplicht dit ambt te aanvaarden. De deken had, behalve de inning der doodschulden, het recht nieuwe reglementen voor te stellen of de oude te wijzigen. In optochten en andere plech- tigheden beyond zich de deken, te paard gezeten en door vaandeldragende busschieters omringd, in het midden van den stoet. De waardigheid van koning van 't gilde ont- moeten wij voor de eerste maal in 1497. In verga- ringen bekleedde hij de eereplaats. Hij bleef twee jaar in dienst en na zijn ontslag bleef hij gedurende zeven jaar verschoond van de bediening van proviseur. Alle leden waren gehouden tegenwoordig te zijn bij den lijkstoet van een overleden medelid, alsook op het feestmaal, dat ieder jaar op St Antonius- dag plaats had. dag plaats had. Eene andere waardigheid was die der tiende- mannen. In den beginne telde het gilde er tien. Elk dezer had tien mannen onder zijn bevel staan. Zij werden benoemd door deken en proviseurs en door den engienmeester der stad. Zij oefenden de gewone schutters in het schieten met de << handcoleuvre ? en waren daarenboven met den engienmeester ge- zamenlijk belast de stadswapenen en het grof geschut viermaal 's jaars nauwkeurig na te zien. Zij genoten daarvoor zekere voordeelen. In 1541 werden deze DE BURGERWACHT IN DE XVI' EEUW. 117 tiendemannen door het Gentsche magistraat afge- schaft. De engienmeester, ook wel busmeester genoemd, was een door de stad betaald beambte, een man van veel kennis en ervaring, die in de steden aan het hoofd stond van de kanonniers of armentarii. Zooals wii reeds zeiden, vormden deze kannoniers te Hasselt Beene bijzondere gilde, maar zij werden beschouwd als eene onderafdeeling der kolveniers. Te Hasselt bestond de bewapening in 1516 uit 65 haakbussen, 6 slang-en en eene steenbus. De bus- meester had ook te zorgen voor de vervaardiging van het buskruid. De stad bezorgde hem de daar- toe benoodigde grondstoffen, werktuigen en helpers. Zij verzekerde hem zelfs de middelen van bestaan in geval dat hij door een of ander ongeluk in de onmog-e- lijkheid gesteld werd zijn brood te verdienen (i). lijkheid gesteld werd zijn brood te verdienen (i). Een ander ambt was dat van schrijver of klerk van het gilde. Hij werd benoemd door de proviseurs. Zijne voornaamste taak was de nieuwe leden in te schrijven, waarbij wel eens gemis was aan eerlijk- heid en onomkoopbaarheid, naar het scheen. Luidens het reglement van 1497 bestond er ook een ceremoniemeester of hofmeester. Hij was belast met het inzamelen der boeten. Voor twee jaar benoemd, was hij daarenboven verplicht de feestelijkheden te regelen in geval van gaaischieting of bij feestmalen. Krachtens beslissing van den Eed van het jaar 1612, mocht de nieuwbenoemde hofmeester die bediening niet van de hand wijzen, op straf van dubbelen inleg. Bij feesten en plechtigheden waren het de hofmeesters, die te zorgen hadden voor de versiering van straat die te zorgen hadden voor de versiering van straat en lokaal, voor het noodige aantal trornmelaars, fluit- spelers, trompetters en andere personen, die zij noodig spelers, trompetters en andere personen, die zij noodig oordeelden. Ook was het den hofmeester opgedragen oordeelden. Ook was het den hofmeester opgedragen (I) Zie BAMPS en GERAETS 1. C. p. 10. 118 DE BURGERWACHT IN XVIe DE EEUW. pektonnen voor het huis van den nieuwen koning te plaatsen en ze 's avonds te doen aansteken. De baljuw van het gilde werd benoemd door den koning en den Eed. Bij vogelschietingen ver- vulde hij om zoo te zeggen de rol van politie-commis- saris en gezamenlijk met den blazoendeken handhaafde hij de orde in de zaal. Indien een der gezellen de hem opgelegde boete niet op tijd betaalde, dan was de baljuw belast met de inbeslagneming van zijne bus of van ander tuig. De blazoendeken, van wien wij zooeven melding maakten, was belast met de eendracht en de goede verstandhouding ander de burgers te bewaren. Door blazoen verstond men in de schutterstaal van dien tijd het doel, waar de gezellen naar schoten. De blazoendeken was dus een hoofdman, die den deken verving, indien er schijf geschoten werd. Alle geschil- len, welke bij schietingen oprezen, moesten hem ander- len, welke bij schietingen oprezen, moesten hem ander- worpE_,,n warden en men behoorde zich naar zijne uit- worpE_,,n warden en men behoorde zich naar zijne uit- spraak te schikken. De kapitein, vaandrig en standaarddrager waren belast met het inrichten van optochten of andere openbare plechtigheden. De constabels verzorgden en bestuurden de kanonnen, wanneer er vreugde- salvos te vuren waren, of in andere buitengewone omstandigheden. Het onderhoud van het lokaal, van het schiet- blazoen en van de aarden doelen was de taak van den bode of knaap. Deze moest ook de waskaarsen, welke de gezellen in de processie droegen, opschikken en weer naar hunne waning- terugbezorgen. Hij moest altijd ten dienste staan van overdeken, deken, koning en proviseurs. De aanteekenaar van het glide was belast met het aanteekenen der schoten van elk schutter. Bij ieder meesterschot kreeg hij een buitenkansje als loon. Hij was bij eede verplicht al de geloste schoten Hij was bij eede verplicht al de geloste schoten door den griffi.er of door zijn plaatsvervanger te DE BURGERWACHT IN DE XVI' EEUW. 119 doen opschrijven. In geval van twijfel kon alleen da blazoendeken eene beslissing nemen. Later had het gilde, behalve een knaap en dienstboden, eenen poet- senmaker, recreatiefrneester genoemd, die men bij alle fee:Aen en plechtigheden zag optreden. In het begin was de St-Antoniusgilde gehouden getrouwheid te zweren aan den graaf van Vlaanderen, aan het 1VIagistraat en aan de Staten. Het moest bij eerie beloven de oude en nieuwe voorrechten van Vlaanderen te handhaven, de bondgenooten der Gentenaars te verdedigen en wacht te houden aan de poorten der stad. Dezelfde eed van getrouwheid werd ook geeischt door Keizer Karel V in zijn charter van 1515. lntusschen had de hervorming onrust en tweedracht teweeg gebracht, zoodat later de Aarts- hertogen er reden toe vonden de Hoofdgilden buiten- dien te doen zweren den Roomsch-katholieken en apostolieken godsdienst voor te staan. Het handhaven der goede orde en der openbare veiligheid was den schuttersgilden eene dure plicht. Reeds in 1488 zweren de busschieters van St-Antonius de wacht der stad op zich te nemen en deze desnoods te verdedigen. In geval van brand waren zij belast met het blusschen. De keizer, als graaf van Vlaanderen, mocht hun, indien de omstandigheden het vereischten, mocht hun, indien de omstandigheden het vereischten, den krijgsdienst opleggen. Hunne voornaamste plicht was echter de stad te bewaren en bij nacht, zoo- wel als bij dag, ter beschikking te staan van het stadsmagistraat. Zooals wij reeds hebben doen opmerken, had ieder gilde in de 16e eeuw haren beschermheilige of patroon. Zoo stonden de Gentsche busschieters onder de bescherming van St-Antonius, die van Dendermonde vereerden St-Andreas, die van Rousse- laere St-Michiel, die van Kortrijk St-Barnabas, die van Aelbeke, Zwevighem en Yperen St-Barbara, die van Nieuwpoort en Bikschoote St-Andreas, die van Brussel St-Christoffel, die van Bergen in Henegouwen 126 DE BURGERWACHT IN DE XVIe EEUW. Ste-Christina, die van Hasselt St-Joris, die van Looz en van Tongeren St-Sebastiaan. Daarenboven was aan de groote gilden, zooals aan dat van St-Antonius te Gent, een proost of kapelaan verbonden. 's Zondags las hij eene mis, welke in den beginne door den deken en de proviseurs moest bijgewoond worden. Ook nam de proost deel aan de oefeningen der gezellen, was lid van den eed, bekleedde de eerste plaats onmiddellijk na den koning, was vrij van inleggeld voor banketten en betaalde was vrij van inleggeld voor banketten en betaalde geen jaargeld. De eed was gehouden jaarlijks op St-Antoniusdag de plechtige mis in de St-Michielskerk bij te wonen, in voile uitrusting, en de vespers, welke daags te voren in dezelfde kerk werden gezongen. Volgens een besluit van 1529 waren de proviseurs, op straf van boete, gehouden alle zondagen de mis gewapend en in voile uitrusting bij te wonen. Later werden alle gezellen gehouden in de gildemis tegenwoordig te zijn, die den 2den Pinsterdag gelezen werd, alvorens tot de koningschieting over te gaan. Een gedeelte der boeten werd bestemd om de kosten dezer kerke- lijke diensten te betalen. Om goede scherpschutters te vormen, was niets doelmatiger dan prijskampen in te richten. Hierdoor werden innige betrekkingen met dergelijke instel- lingen van andere steden aangeknoopt. Ook traden de kloveniers herhaaldelijk op, indien vorstelijke personen een bezoek aan de stad brachten. Zij dienden dan tot eerewacht en hadden gewoon- lijk den voorrang boven de andere gilden. Voor zulke buitengewone kosten kregen zij van de stad. eene bijdrage, dikwijls echter slechts bestaande uit bier of wijn. (Vervoigt.) Dr A. HABETS. HET GEDENKTEEKEN VAN JAN FRANS WILLEMS. FEESTLIED (I). Heil hem die 't nieuwe leven Verwekte in Vlaanderens schoot! Heldhaftig was zijn streven! Zijn zege en roem zijn groot! 't Is meer dan huide zingen, Het is ons zegelied, Dat galmt tot al de kringen Van 't Neerlandsch taalgebied. Wij zijn niet weggevallen Uit Neerlands Volkenkroon ..... Wien dankt ge 't, duizendtallen, In deez' uw zegetoon? Heil! Willems heil! die 't leven Weer wekte in Vlaandrens schoot! Heldhaftig was zijn streven! Zijn zege en roem zijn groot! (I) De eerw. heer Dr. H. Claeys heeft, op aanvraag van het Comiteit, voor de plechtige onthulling van Willems' gedenkteeken een gelegen- voor de plechtige onthulling van Willems' gedenkteeken een gelegen- heidslied gedicht, waarop de heer 0. Roels thans de muziek componeert. Wij zijn gelukkig dit gedicht to kunnen mededeelen aan onze lezers. Wij zijn gelukkig dit gedicht to kunnen mededeelen aan onze lezers. 122 HET GEDENKTEEKEN VAN J. F. WILLEMS. . Toen Schelde en Lei' bier hoorden Zijn levenwekkend woord En 't voerden langs hun boorden Door 't luistrend Vlaandren voort, Dan is die strijd begonnen Van taaien Vlaamschen moed... 't Volk heeft zijn ziel herwonnen, Zijn taal en erflijk goed. Heil hem enz. Omsluierd was de luister Van Vlaandrens fiere Maagol, Gedoofd in nachtlijk duister De lichtkroon die zij draagt, Die glanzend, ja, nu weder Haar vorstlijk hoofd omstraalt. Het sluierfloers viel neder ..... Haar schutsgeest zegepraalt. Heil hem enz. Hier, vOOr den weidschen drempel Der Vlaamsche kunstenwoon, Naast d'eedlen grijzen tempel Van Vlaandrens Landspatroon, Waar Roeland 's yolks victorie Luidde over 't machtig Gent, Rijst nu zijn beeld van glorie En 't zegemonument. Heil hem enz. Elk Dietsche gouw treedt nader En legt een bloemkroon neer : Ons Vlaandren noemt hem vader En wijdt hem dank en eer. HET GEDENKTEEKEN VAN J. F. WILLEMS. 1 23 Uit Willems is 't herboren : Bij t' zegefeest onz' eed Aan taal en yolk gezworen Voor welk hij streed en leed! Heil hem enz. De strijd zal lauwren deelen Tot vollen zegekrans, Dan zal de Beiaard *len Van R oelands torentrans , Dan groeten duizend monden Deze eerzuil van graniet, Die wacht pier ongeschonden Op 't groote zegelied. Heil hem enz. 't Wordt door geen' tijd ontbonden, Door (Teen geweld geslecht, Wat Willems' handen grondden Op Waarheid en op Recht. 01.***14tAIM**Ma MMOMEMMISEM- - ZOMERNACHT. Allengs verzwakt, versterft de schemerklaarte, Die alles toetst met bleeke, blauwe tint; Het avondduister zijpelt door 't geblaarte; De verte weifelt, grijst en grauwt, verzwindt. Een kwijnend rood doorstreept, karmiint de kimmen, Als waar 't de weerglans van verwijderd vuur; De zonnegoudklomp, bij het laatste glimmen, Versmolt daar in den kroes van 't luchtazuur. Nu dalen donkre draperijen neder Van fijngesponnen draden, licht als zij, Die, zwevend, al omwikklen, lijze en teeder, Die sleepen tangs het brume gras der wei. Hier staan, met loofwerk als ult brons gehouwen, De boomed, torschend hunne trotsche macht ; Daar zijn het massas, die onvatbaar grauwen, Of schimmen Binds, wegzwijmlend in den nacht. In 't donker loopt de breede baan verloren. Gelijk een vlakten, eindloos uitgebreid, Deint langzaam weg het hooggewassen koren, Dat men betreden zou door 't oog misleid. Z()MERNACHT. 125 Het westen okert nog; na lintel stonden Worth alles in den ether uitgewischt. Doorzichtig fibers houdt bosch en veld omwonden, Zij sluimren zacht, door koeltjes opgefrischt. Daar heldert ginds de donzen hemel, dauwend Van parelemoer. "t Rivierken kronkelt voort En mengt zijn inkt met golfgewel, blank-blauwend; De wilgen dommlen, droomen (Ian zijn boord. Het alles zwijgt een zwijgen, deep en treffend, Een zwijgen, dat de ziele spreken doet, Als of zij, uit haar zelve zich verheffend, Zich aan heur zelf veropenbaren moet. De suite kan men met de harden gi iipen ; Zij nadert, looze sluipt ze voort, ze omvat; Gij voelt haar armen zacht, heel zachtjes nijpen ; Zii lost u weer en strijkt latigs bloem en blad. Door 't luchtmysterie wuiven .harmonieen, Als ruischte stil 't verkreuknd nachtgewaad, Als suisden stemmen toovermelodieen, Die slechts de ziel bij zomernaclit verstaat. Gesluierd is "t azuur, waar ,t,trren weemien Dwaallichtjes in de vlakten van de lucht. Den geest, naar 't verre, waar geheimen scheemlen, Ontvhén gedachten en aan 't hart een zucht. Hassell. HUIBRECHT HAENEN. rutrztrzErtm BOEKENNIEUWS EN KRONUK. Een Hollandsch Pantheon. ?Maar al te dikwijls leeft een groot gedeelte van het yolk niet genoegzaam het leven merle van zijn land. Die geestehike afzondering moet natuurlijk zijne ontwikkeling in den weg staan, dock die onwetendheid is aan het publiek zelf juist niet te wijten aangezien die, welke de cultuurmiddelen in handen hebben, er sores te weinig op bedacht zijn om het daarvan deelachtig te maker.. In die orde van gedachten heeft de firma Nijgh en Van Ditmar van Rotterdam, het goede idee opgevat van boekjes uittegeven waarin met portretten en levensberichten alien voorkomen, die zich verdienstehik of bekend gemaakt hebben op het gebied der politiek, der kunsten en der wetenschappen. Dat hunne onderneming zal slagen, daaarvoor spreken borg de groote belangstelling welke zich allerwegen meer en meer veropenbaai t, de zorg Lesteed aan die soort van galerti van vermaarde mannen en de genadelijke prijs waaraan die werkjes verkocht worden. In der waarheid, deze uitgave rnag een Hollandsch Pantheon genoemd worden, Pantheon waar alien die op den voorgrond staan hun borstbeeld hebben, Pantheon omdat die lieve boekjes in het bereik stain van ledereen. Wanneer volgt een uitgever van bier dat voorbeeld en sclienkt hij ons op zijne beurt een Belgisch Pantheon? Wij hebben ter recensie ontvangen Onze Mitszcz (f. 1,40), Onze tooneelspeler5- (f. 1,60), Onze Hoogleeraren (f. 1,90), Onze ufgevaardsgden (1. 1,40), Onze Ministers (1. 0,50), de vier eerste elk met ongeveer 15o por- tretten. In het eerste werkje hebben wij met genoegen b. v. het levensbericht tretten. In het eerste werkje hebben wij met genoegen b. v. het levensbericht gelezen van den meester Richard Hol; its het tweede, waarin van het meeste gelezen van den meester Richard Hol; its het tweede, waarin van het meeste deel de afbeelding ook staat in de rol die zij geschapen hebben, maakten wij nader kennis met eene Beersmans, met Bouwmeester en Van Zuylen ; nader kennis met eene Beersmans, met Bouwmeester en Van Zuylen ; het derde, waarin al de mannen van wetenschap voorkomen der viif Hollandsche Universiteiten : Leiden (gesticht in 1575), Groningen (1614), Utrecht (1636), Amsterdam (1877, atneneum illustre 1632), de vrije hooge- school van dezelfde stad (1880) en de Iniische Instelling van Delft (1864). Onze schrijvers en Onze schilders zijn ter pers. Om een staal der bewerking te geven, ziehier b. v. de berichten rechtover de portretten geplaatst van Dr Ten Brinck en van D' Schaeprnan. Deze laatste zal ongetwijfeld als letterkundige besproken worden in de reeks die aan de belletrie zal gewijd worden. t Dr. JAN TEN BRINK werd 15 juni 1834 te Appingedam geboren. Na de lagere school te Tjamsweer, de Fransche school en het gymnasium te Appingedam te hebben bezocht, werd hij in 1853 student te Utrecht en breeg daar uitsluitend prof. Opzoomer tot leermee,ter. BOEK ENNIEUWS EN KRONIJK. 127 Na in 1860 gepromoveerd te zijn tot doctor in de theologie op een proefschrift, getiteld : Over de Zedeleer van D. V. Coornhert, werd hij benoemd tot leeraar aan de H. B. S. m. 5 j. c. te 's Gravenhage, nit welke betrekking hij in Mei 1885 zijn benoeming ontving tot hoogleeraar in Geschiedenis der Nederl. Letterkunde en Aesthetische Critiek aan de universiteit te Leiden. Ztjn ambt aanvaardde hij in Juni, met een rede : De Geschiedenis der Nederl. Letterknnde en hare leerwcize. Prof. Ten Brink, die R. N. L., L. K. V. A. en L. A. 0. G. is, was meermalen vertegenwoordiger der Nederl. regeering bij verschillende con- giessen. Van zijn hand verscheen een Geschiedenis der Noord-Nederl. Letterkunde in de XIX. eeuw (Amsterdam 1889) ; Oost-Indisclze Dames en Heeren (roman); Kleine Geschzedenzs der Nederl. Lettere/1 (1877; 3' dtuk 18911; Ooze HedendaaNsche Letterkundigen; Lzterarzsche Sclzetsen en Kritzeken ; De Oude Garde en de Jongste &Loot; tal van novellen, historische-, aesthetische- en letterkundige studién, critteken, enz.. De beer SCEIAEPMAN werd geboren teTubbergen,provincieOverijssel, den 2" Maart 1844. Zijn varier was burgemeester van Tubbergen. De beer :-Lchaepman genoot zijne opvoeding aan het gymnasium te 0I'lenzaal, aan het seminarie te Kuilenburg, aan dat te Rijsenburg, Drie- beigen, en werd den I sen Augustus 1867 tot priester gewijd te Utrecht. Dr. Schaepman vertoefde van 1868 tot Juni 1870 te Rome en werd aldaar doctor in de theologie in het jaar 1869; in 187o werd hij aangesteld als hoogleeraar te Rijsenburg. In 1888 werd de beer Schaepman door het district Breda afgevaaidigd naar de Tweede Kamer. en in 1888 tevens te Wijk-bij-Duurstede gekozen; hij opteetde voor Wuk-bij-Duutstede, doch weid daar in 1891 met herkozen. Kurt daarna vaardigde het kiesdistrict Almelo him af, dat bij de Juni-verkiezingen van 1897 zijn mandaat vernieuwde. ? S. F. De Tuin.-----Kunst. Letterkunde. Tooneel. Muziek. Pohtiek-Sociologi- sche wetenschappen en Maatschappelijk werk. Uitgevers Kleinmann en C'e : Haarlem. ?Pte jaargang, 1-te aflevermg. (Mei 1899 ) Dit eerste 'milliner van een meuw kunst- en letterkundig tijdschrift uitgegeven door de HH. Kleinmann en Cle, te Haarlem, is NI el een der mooiste tijdschriften die in Noord-Nederland het Licht zien. Het formaat, dat buitengewoon grout laat aan de uagevers toe de platen int te voeren op groote schaal en in doze eerste aflevering komen er waathik meester-- hike platen V001 . Een fragment, teekening van de Foreron, (Verhaeren) van Johan Thorn Pricker. Een studie van Jan Toorop. ?Een reproductie van de Lezende viouw ‘an Johannes Vermeer in het Ruksmuseum te Amsterdam. ?Twee platen van Flotis Venter en een van Matthys Maris. Dit ailes onb-rispelyk als mtvoeting. De HH. Kleinmann en Cie zijn immers wet notices >> in het uitgeven van prachtwerken. Hunne mtga?en ; Teekenin - gen van Dude meesters der Hollandsche school. -- Sterkwatei platen naar Rembrandt-teekeningen uit de 15,16 en 17 eeuw, en een prachtige uitgave van photographische afbeeldmgen der werken van Hans Memling, waarover we wellicht later eens breedvoenger spreken, hebben reeds de proef gemaakt van wat de HH. Kleinmann en 0? op gebied van kunst-ntgaven kunnen leveren. Wat het letterkundig gedeelte van De Min betreft, het is jong en stout. Zoo moet het ook. Enkel wil iii aanstippen dat Stijn Streuvels, onze \Vest-Vlaamsche novelltst, medewerkt aan het meuwe tijdschrift. H. DE M. 128 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. Aardrijkskunde voor Middelbaar en Lager Normaal ondei wijs. I. Europa, door A. VERMAST, I. Vanderpoorten, Gent. Een oprecht nuttig werk, dat de warmste aanbeveling verdient, even als al de ernstige wetenschappehjke Nederlandsche werken die het Licht zien. Men kan nooit genoeg de leeraars die de Nederlandsche taal machtig zijn, en een goede wetenschappeluke basis bezitten, men kan ze nooit genoeg aansporen om hunne krachten te xyyden aan het aanyullen van den voorraad Nederlandsche wetenschappehjke wet ken, veeleer dan dat ze hun tijd verliezen in bet aaneenflansen van rampzalige versjes. Dtt eerste deel der aardrijkskunde, dat Europe behandelt, is uiterst volledig, zonder verwarring, en met veel methode opgesteld. De schrijver heeft er vooral near gettacht zooveel mogelyk de dorheid der cijfers weg te nemen; zoo b. v. in de opgave der oppervlakte der Linden, gebrutkt hij de nemen; zoo b. v. in de opgave der oppervlakte der Linden, gebrutkt hij de vergehjking : b. v. Italie. Oppervlakte : 9 l meal Belgic . Elders, voor de studie van den ceconomischen toestand det streken gebtuikt hij schemas studie van den ceconomischen toestand det streken gebtuikt hij schemas die de waarde der cijfers vatbaardet doen uitkomen. Een zeer groot getal platen, behalve de kaat ten en de schema's, versie- ren het bock, en ge‘en van ieder land of de kleedij der inwoners, of een ren het bock, en ge‘en van ieder land of de kleedij der inwoners, of een belangrijk monument, of een typisch landschap dat aanstonds gansch de streek kenschetst. Dit v2rdiensteluk welk wordt tot een algemeen gebruik geroepen in bet middelbaar onderwijs, en ook door lieden die met meer ?school gaan maar die toch willen weten waar ze wonen en wie et op dit klem aardbol- letje naast hen woont, zal dit werk van den heer Vermast, niet genoegen geraadpleegd worden. H. DE IV. De verdwijning der Alvermannekens, door J. LENAERTS, Antwerpen, Buschmann, prys : 2.5o fr. ; ptachtungave : 5 fr, Een work van eetsten tang in eon keurig kleedje gedost. Men weet niet wet meest te bewonderen den mhoud of de omlystmg. De heer Buschmann heeft een echt artistiek werk geleverd, met het sierhjk drukken en illustreeren van (lit sierlyk en puck gedicht. De teekeningen werken vervaardigd met dezen geestdritt, die een mengsel is van lief-de en vereering. Hier geen spraak van gewone prmtjes ter brood-winning door gewone drukkers mtgegeven, maar een echt kunstwerk, wa3rdig van den inhoud. Doch wat gezegd van Wen inhoud ? Hoe die frischheid van toots, van opvatting, van verbeelding niet ontglansen ? Hebben wij waarlyk te doen met een schrijver van deze naar verval hellende eeuw, en staat met voor ons een d;chter van de eerste, ootspronkeluke tuden, vol morgenlicht en glansgetoover ? Toen, over eemge jaren, bet werk van den reeds gryzen en nog onbekenden Weber, Drezzehnlznden, to 't hcht imam, ging een lange kreet van verbazing, van geestdrift, van bludschap door geheel Deutsch- land. In eens was een flier wetken ontloken, die eeuwig bloeten in de bekoorlijkheid hunner frissche jeugd. Niet beter kunnen wij De verdw_ijmng der AlTermannekens kentee. kenen dan met ze by Drezzehnhnden te vergeluken. Een zelfde adem waait door de twee boeken, een koele tocht vol oorspronkeluke, geurige, ongekunstelde podzie, eene zelfde lachende frischheid. Hier ook, gelyk in Webers werk, hebben wij het epos van gansch een yolk, de beschruving tot in bet nauwkeurige toe ?en in de dichterlukste taal ?van de zeden en gebrutken van die yolk, het samensnoeren van al de overleveringen, sagen, legenden van een ras, en dit ras is het onze, dit yolk is ens yolk. BOEK_ENNIEUWS EN KRONIJK 12 9 Eere dan aan den schrijver, die zulk een standaard-werk kon teveren en onder het dichterlijke kleed zulke schatten van geleerdheid en belezenheid verbergt ; ja, die met de bescheidenheid van het echt talent, met eens duldde dat zijn naam op zijn bock zou staan ! Moge deze naam des te meer in eere komen onder het yolk, en niet een kenner onwetend bluven dat in den heer Lenaerts een groote dichtet schuilt ! (Thelseke IVarande.) M. E. B. Schema's en wenschen als bijdrage tot de practische kennis der nieuwere paedagogiek door P0L ANRI (Gent, Sifter en Hoste, 1899). Onder de eerste rubriek worden de verschillen le kenschetsende punten der menwere paedagogiek gebracht, eigenlijk met met mtvoerige of ingewikkelde theoretische beschouwingen, maar met eenige ptactische voorbeelden als toelichting. Onder de tweede tubriek worden de toepassingen aangestipt, die den schniver in 't onderwijs hier te lande zor) goed als onmiddellijic uttvoerbaar voorkomen. Vomit' spreekt hij een woord over Herbart, zijne voolgangers en zijne voornaamste volgelingen ; daarna over de gedachte die aan Het bartiaansche opvoed- kunde ten grondslag ligt. De stelhngen der meuwere iichting kunnen tot drie groepen gebtacht worden ; de eene heeft betrekking op het leer plan ; de andete op de zdnderlinge verbmding der leervakken, die te zamen cen organisch geheel dienen te vortnen ; de detde op den leergang die moot worden doorloopen bij het volkomen toe6igenen en gt ondig verwerken van de kleine afdeelingen, waarm men de leetstof client te splitsen. Na een hoofdstuk over opbouwend onder- wijs, boutschriiver in het tweede gedeelte van zijne verhandeling eenige wenscheltike toepassingen aan, waar ei ti olgens deze aag- 'mitten o. a beschouwd worden : cultuurhistorische tiappen, concen- tratte, aanschouwing, inductie, zelf werkzaamheid, practisch formeele leert tappet], kai aktervorining. Eene verdienste die nieniand den heer Ann betwisten zal, is dat in de Zuidnederlandsche school-litteratuur ziju bock het eerst zoo volledig het Het bartiaansche stelsel mteenzet. flag ik bier ook de at tikels vermeiden nit het <, Bulletin bibliographique et pedagogigne du 1ltusee Beige del twee laatste maanden van 1898 en der twee eer',tc Nan 1899, getneld , Les prmeipes didactiques de Pewit: d'Herbai t ? opplicatIon une ode d' Harm e, par J. KREKELBERG, prCfet de, etudes a Louviêre e De card van dit tudschtift btengt niet mole hier over methode- lee' nit to weiden ?daarom ook is hut overbodig bier aan te geven Ns at al voor of tegen Heibart plea. Hut bock van Poi Anri Nerzoekt eu vc/dient studie van al wie met het onderwijs en de op‘oeding intstaans Daar Het bat t's systeem zoo openiuk affireekt met den traditionneelen ',tenter, en ook liter en daar met goedgekent de methoden, client de gulden spt tut: :all den 11. Paulus tot vei ?Beproeft alles, behoudt wat goodMij deed 's schrijvers icclitzinnige hulde aan de verdiensten imps ineesters, Hglr. Collard van Leuven, innig genoegen. (Thetsche IVat-antic.) Dr C. C. De Bloedschuld of Philips van Artevelde, drama in vierbediij- von (Antwerpen, Bouchery, 1899), door M. BRANTS, leeraar 't Atheneum van Doornik. Da drama is als het vervolg van Conscience's Jacob van Artevelde. Psychologisch en hartstochtehjk is het drama, niet vaderlandsch 130 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. bovenal. In het eerste bedrijf zip de toestanden en de karakters zeer wel afgeschetst ; maar of de aandacht en bet gemoed, bij de opvoering, gedurende de drie volgende bedrijven gestadig zouden gespannen blijven, daar sta ik niet voor in : zoo weet ik niet of er na het derde bedrijf nog wel een climax in de toestanden mogelijk is. Lijdt ditzelfde bedrijf ook Been gebiek aan waarschiplijkheicl ? Het slot is indrukwekkend. Verscheidene tooneelen aangrijpend. De samenspraak is doorgaans welgeleid. De vereerende onderscheidmg, door den sohrijver in den derden driejaarlijkschen wedstrijd der stad Antwerpen genoten, zal door de lezers of toeschouwers der Bloedschuld bekrachtigd worden. M. Zelf help en Vooruitzicht is een aardig boekje van Joz. MOULCKERS, met 25 plaatjes, leefregels en weaken met zedelessen voor de jeugd. Gulden spreuken, briefjes, verzen, vaderluke raadgevingen, moe- derhike vermaningen en dat alles opgeluisterd door wekkende prentjes dat is schering en inslag van het mooie werkje. Het weze warm aanbevolen. Prijs fr. 0,25. Esquisses flamandes et hollandaises, par L. VAN KEYMEULEN. De heer Van Keymeulen is een Vlaming die het goede denkbeeld opgevat heeft onze letterkunde in Frankruk te doen kennen en daartoe Nederlandsche studien afkondigt in de groote Fransche tijdschriften, zoo als 4 Revue des Deux mondes a, Revue encyclopêdique a, ti Nouvelle Revue a. 4 Revue des Deux mondes a, Revue encyclopêdique a, ti Nouvelle Revue a. Het zijn deze artikelen in bundel vereenigd, Welke het voorwerp uit- maken van deze . Esquisses. >> Hij bespreekt Willems, Van Ryswyck, Van Beers, Pol de Mont, De G-eyter, Vuylsteke, Hiel, Lovehng, Van Dioogenbroeck, Antheunis, De la Montagne, De Vos, Helene Swarth, Multatuli, Louis Couperus en levert drie schetsen getiteld . Un village flamand a, Le Zuyderzee a en Le Pays Hollandais a. Later komen wij op dit uitmuntend boek terug, loch zeggen van nu of dat de schrijver met gezag en met talent zijn oordeel uitspreekt, dat hij vol waardeering is voor onze geestesproducten, zonder nochtans zich door het chauvinisme, een weinig eigen aan de Vlamingen, to laten misleiden en alles te aanzien als opperbest in de opperbeste wereld. Zijn verschenen, en te verkrijgen bij St Augustinus' Maatschappij, te Brugge, Gent, Antwerpen, Rijssel enz. 10 Levensschets van den H. Franczscus van Asszsi? door twee Minderbroeders, in-8? met 17 platen, allerschoonste prijksboek, 128 blad- zijden, geldende slechts 0,34 frs. per dozijn voor alle kloostergemeenten, onderwijsgestichten, kollegien en scholen. 20 Kern van de Geschzedenzs der drze Orden van den H. Francis-ens van Assisi? door twee Minderbroeders, insgelijks met 17 platen versierd, In-8? netjes ingenaaid, 128 bladzijden tegen 0,34 frs. per dozijn ten gunste van dezelfde kloostergemeenten, onderwijsgestichten, kollegien en scholen. van dezelfde kloostergemeenten, onderwijsgestichten, kollegien en scholen. Koninklijke Vlaamsche Academie. ?Zztting van 19 juli. Op voorstel van den beer de Pauw wordt nog eens beslist de uitgaven der Academie naar de Provinciale Tentoonstelling te zenden, de brief door het Buieel aan het Bestuur der Expositie gezonden tot dit Joel, onbeantwoord gebleven zijnde. Worden benoemd tot leden der commissie belast met het vow- BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. I3 stelien van prijsvragen : de heeren Coopman, Broeckaert, de Vos, Sermon en Bois. Door den heer ayon wordt gewezen op de noodzakelijkheid der benoeming van eenen hulpsecretaris, immers door het toenemen der werkzaamheden wordt de taak van den bestendigen secret iris met den dag zwaarder en meer uitgebreid. De heer de Potter zal de Academie vertegenwoordigen bij het aanstaande Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, te Gent. De heer Simons houdt eene vaordracht over ?De kleine Johannes van Frederik Van Eeden. Davids-Fonds.—Worden heden aan de inschnivers verzonden vier platen over den Boerenkrijg. Zij zullen met vrucht, tot stichting en verheerlijking, in de huizen aan de wanders gehangen worden. In den ganc, gestoken door het vieren van de helden van den Boeren- krijg, hebben flit jaar meest al de afdeelingen van het Davids-Fonds zich beijverd om feestelijk onze helden van '302 te herdenken. Den 1 r Juli wordt meer en meer een nationals dag. Zele hield de dezer gelegenheid eene algemeene vergadering waarop den heer Van Hemelryck het woord voerde. 1- Mgr. Ridder de Harlez, prof. van Oostersche talen aan de Universiteit van Leuven. Zijne bevoegdheid was zoo groot dat pries- ters van Zoroaster, oneens op de verklaring van 7ekere teksten van hunne gewijde boeken, Mgr de Harlez tot scheidsman namen. Chineesch, Mandchousch, Japansch, Sanscrit, Zend, Pelvi, Malgache, hadden geene geheirnen xoor hem. Een honderdtal werken, studien, memo- nen, spraakkuusten enz. zijn van hem verschenen, waaronder : La religion en Chine et Poe'szes chinoises bij den uitgever dezes. ?Mgr de Harlez was te Luik gebpren in 1832, hij was ook Di in de rechten. ?Zijn oom, de kanunnik de Harlez, schreef letterkundige stukken in 't Waalsch (Hypocundes) en was de eerste om Gretry aan te moedigen en vooruit te helpen. t Pieter De Mol, eere bestuurder der Muziekschool en kapel- meester van Sint Marten te Aalst. In 1853 behaal,le hij den tweeden prijs van Rome met zijne cAntate Le dernzer jour d'Herculanunz. Hij schreef nog een opera comique Quenten Metsys, een Te Deum, de cantdte Festin de Balthazar, een oratorio Sinte Cecilia en twaalf quatuors your snaarspeeltuigen. Fetis, Samuel en Guillaume schi-even over de werken van De Mol met zeer veel waardeering. Emiel De Beule, een veel belovend jonge Vlaamsche letter- kundige. Hij schreef in verschillende tijdschrtften, onder andere in het Belfort, novellen die zeer opgemerkt werden en bewijs gaven van grooten aanleg. Wanneer de flood hem komen verrassen is, legde hij de hand aan eenen bundel schetsen die met vaardigheid en schran- deren opmerkzaamheidsgeest van het leven afgekeken waren. Hij was pas 30 jaar en hij was de broeder van den gekenden beeldhouwer Alois De Beule, met wien hij overigens samen arbeidde. Hij gaf ook uit bij den drukker dezes : De noon van den boerenknecht en De Werkstaking. t Remi Moroy, geneesheer te Moorsel, oud 58 jaar. Van zijne jongelingsjaren of was hij voDrstaander van de moedertaal en beoefenende hij de Vlaamsche letteren. Te Leuven was hij leerling en vriend van Nader David. 1 3 2 BOEKENNIEUWS EN KRONIJK. In het bestuur van Met Ti/ d en Vliit, aan de Alma Mater, en later als lid van het Hoofdbestuur van het Davzdsfonds, bewees hij de beste diensten aan de katholieke Vlaamsche zaak. Het Davidsfonels eeiien prijskamp uitgeschreven hebbende over Kanunnik David, werd het well- van den beer Moroy, met dat van Prof. J. Van de Weghe, bekroond. Beide studien verschenen in êen boekdeel in de reeks van de uitgaven van het Davzdsfonds onder den titel : Het leven en de werken van Kanunni k J.-B. David. De overledene schreef in verschillende tijdschriften en liet onder andere in Bet Belfort artikelen verschenen over de abdij van Affligem, den Boerenkrijg enz. Ultzma Thule, dat in deze aflevering verschijnt, werd hem in proef gezonden gedurende de ziekte die hem den 7 Juli laatstleden hem in proef gezonden gedurende de ziekte die hem den 7 Juli laatstleden ten grave bracht. Wij bevelen zijne ziel in de gebeden van de lezers van Het Belfort. t Pater Duboe, algemeene overste der Paters van Lourdes, opstel- ler van Annales de Lourdes en schrijver van eene geschiedenis van 0. L. Vr. van Lourdes. t Heyrmans, van Bornhem, die in Amerika te Depere (Wisconsin) den Deperestandaard, Onze Szandaard en De Volksstem gesticht heeft. Deze Vlaamsche blades \Norden Binds door duizenden Vlamingen en Hollanders gelezen, en onderhouden bij hen den natioralen geest. t Chesnelong, onafzetbare Fransche Senator, groote katholieke redenaar, rechtsschrijver van gezag en hoog aangeschreven staatkundig man. Hij was 8o jaar oud. t Ridder Leopold von Blumenkron, opsteller aan het Fremden- blad te Wien, de nestor der gazetschniveis, hij was 96 jaar oud. %lc 'Zig, cltigIfig‘tilt' -Itis ,-Atir .-Z;( ,-/fig,-aid .2zig IS SAVONAROLA DE VOORLOOPER VAN LUTHER. I. anneer men het standbeeld van Luther te -Worms bezichtigt, ziet men op de linkerzijde van het voetstuk het beeld van Savonarola, den Dominicaner monnik van Florence. De beeld- houwer beschouwde hem eveneens als Jan Hus, de Valdo en Wiclef als een der voorloopers van den vader der << hervorming ? 1k herinner mij nog zeer goed, dat Savonarola dezelfde treurige eer genoot in een der schoolboekjes, waaruit wij, op eene neutrale school, de algemeene geschiedenis moesten leeren. Wanneer ooit de geschiedenis is verkracht, wanneer coit der waarheid geweld is aangedaan, dan is het hier. Daar mogen schaduwen vallen op het leven van (< den Profeet van Florence ? daar molten zaken voorkomen in dat xvoelig en veelbewogen leven, welke wij liever anders hadden gezien, Been enkele zijner daden geeft den Protestant het recht hem een voorlooper van Luther te noemen. Geheel het leven van Savonarola, zoowel zijn bizonder als openbaar, is lijnrecht in strijd met het leven van den vader van het Protestantisme; zijne leer was de leer der katholieke Kerk en in zijn tragischen dood toonde hij zich meer clan ooit een waar toonbeeld te zijn van deugd; in zijn bloed zijn de vlekken afgewasschen, 134 IS SAVONAROLA DE VOORLOOPER welke hem mochten ontsieren, zoodat Paus Bene- dictus XIV getuigde : ?hij heeft heilig ge!eefd en zijn faam van heiligheid, welke hem gedurende zijn leven omringde, is niet met hem ten grave gedaald ? In eenige artikelen zal ik trachten aan te toonen, hoe weinig overeenkomst er is tusschen Savonarola en Luther. Luther verliet de wereld, getroffen door den plot- selingen dood van zijn vriend. Na een feest met zijne vrienden, bij wijn, cytherspel en lied trad hij in het klooster. 't Was geen daad van rijp beraad, na vurig gebed en diepe overweging genomen; de gewichtige stap was het gevolg- van een plotselingen schrik, welke het verstand niet verheldert, niet verlicht, maar veel- eer verduistert. K< Indien Luther Thomas a Kempis had geraad- pleegd, ?schrijft Dr. Schaepman, ?hij had den gang niet gedaan. Die intrede in het klooster was voor Luther de eerste stap naar den afgrond. ? Niet aldus was de intrede van Savonarola in de Orde der Predikheeren, welke hij bizonder liefhad, om zijn eerbied voor den Engel der school, den H. Thomas van Aquine. Na rijp beraad, na vurig gebed ontvluchtte hij de wereld. Hij had strijd moeten voeren en hevigen strijd. ?Gelooft gij, ?aldus schreef hij aan zijn vader, ?gelooft gij, dat ik geen hevige hij aan zijn vader, ?gelooft gij, dat ik geen hevige droefheid gevoelde, wanneer ik mij van u scheidde? Nooit, van het oogenblik mijner geboorte af, heb ik diepere gemoedssmart ondervonden, dan in het uur, dat ik mijn eigen vader ging verlaten, om aan Jesus Christus het offer mijns lichaams te bieden en mijn wil te leggen in de handen van personen, die ik nooit had gezien. Doch daar ik, aan God denkend, mij herinnerde, hoe Hij zich-zelf tot een dienstknecht heeft willen maken onder ons, aardwormen, had ik geen vermogen meer om niet te luisteren naar Zijne lieflijke stemme; de stem van mijn Heer Jesus Christus, die mij zeide : ?Komt alien tot mij, gij die belast- VAN LUTHER. 1 35 en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u, en gij zult vrede voor uwe zielen vinden. ? Zoo gij nietternin u over mij beklaagt ter oorzake van mijn heengaan, ik zou bijna zeggen, ontvluch- ting : weet het dan, u te verlaten, baarde mij zoo grievende smart, dat, zoo ik u mijn hart hadde ge- opend, het zou gebroken zijn geworden voor mijn vertrek en mij gedwongen hebben mijn voornemen op te geven. Daarom laat het u niet verwonderen, dat ik gezwegen heb; nochtans heb ik, achter mijne boeken, aan het venster eenig geschrift nagelaten, om u te berichten hetgeen ik deed. ?Droog dus uwe tranen, waarde varier; verdubbel niet mijne smart en mijne droefenis. Voorzeker, ik heb geen berouw over hetgeen ik gedaan heh; ik zou niet terugkeeren in de wereld, al meende ik grooter te kunnen worden dan Caesar Augustus; maar toch, ik ben vleesch als gij, en mijne zinnen voeren strijd tegen mijne rede. Het vleesch begeert tegen den geest. Daarom moet ik bloedige worste- lingen doorstaan, om den Satan te beletten, dat hij mij overwinne, dan vooral, wanneer ik van u hoor spreken. Weldra zullen ze vcorbij zijn, die eerste, moeitevolle dagen, en ik hoop dat wij dan vertroost zullen worden, gij en ik, door de genade in deze wereld en door de heerlijkheid in de andere. Nu blijft mij niets meer over dan u te verzoeken, u die een mij niets meer over dan u te verzoeken, u die een man van karakter zijt, dat gij mijne moeder vertroost. Verleent mij beiden uwen zegen. Immer zal ik vurig Verleent mij beiden uwen zegen. Immer zal ik vurig bidden voor het hell uwer zielen. ? Waarom dan Savonarola de wereld verliet? In denzelfden brief geeft hij de reden : ?De beweeg- reden, die mij doen besluiten tot de omhelzing van den geestelijken staat, zijn deze : de groote ellende der wereld en de boosheid der menschen. ?Dan treedt hij meer in bizonderheden en vervolgt aldus : ?God heeft mij, toen het Zijner oneindige barmhartigheid behaagde, dien weg gewezen, en ik ben dien inge- 136 IS SAVONAROLA DE VOORLOOPER slagen, hoezeer ik ook zoo groote genade onwaardig ben. >> Vervolgens troost hij zijn vader : ?Alzo mijn welbeminde vader, wel verre van tranen te storten, moet gij den Heere Jesus danken : want hij heeft u eenen zoon geschonken; Hij heeft u dien behouden tot op twee-en-twintig jarigen leeftijd, en daarmede niet tevreden, heeft Hij zich gewaardigd dien op te nemen onder Zijne ridderlijke kampioenen. Zeg mij, erkent gij het niet als eene bizondere genade, dat een uwer zonen ridder van Jesus Christus mocht worden? Of, gij bemint mij, of gij bemint mij niet. Gij zult niet zeggen, dat weet ik, dat gij mij niet bemint. Gij bemint mij dus, en daar ik samengesteld ben uit twee deelen, d. ziel en lichaam, welk van beiden hebt gij meer lief, het lichaam of de ziel? Gij kunt., niet zeggen het lichaam; gij zoudt mij niet liefhebsbn, als gij alleen mijn lager deel bemindet. Gij voedt alzoo meer liefde voor de ziel; maar waarom zoudt gij dan niet Naar welzijn zoeken? Veeleer rnoest gij u verblijden en deze zegepraal hoogst feestelijk vieren. 1k weet het wel, dat men het vleesch niet kan verbieden eenige smart te onder- vinden ; maar men moet die beteugelen door de rede : dat is de plicht van een wijs man, eener grootmoedige ziel. ? Men verhaalt dat Savonarola uit liefde tot ver-- necleringen, verzocht als leekenbroeder to worden aangenomen; doch de oversten hadden spoedig zijne groote geestesgaven bemerkt, en in 147o volgde hij na zijne professie de klassen der wijsbegeerte. Hier kunnen wij al dadelijk de vergelijking doorzetten. Luther heeft in het klooster geleden, zijn zielelijden moot vreeselijk geweest zijn. Timmer vond hij de rust, waarnaar hij verlangde, totdat hij eindelijk het voor hem ondraaglijk geworden juk van zich het voor hem ondraaglijk geworden juk van zich wierp, huwde met eene afvallige non, het klooster- level met zijn bijtenden spot, zijn vlijmend sarcasme VAN LUTHER. 137 belachelijk trachtte te maken en alle religieuzen ,aanraadde zijn voorbeeld te volgen. Savonarola daar- entegen vond het geluk in den kloosterlijken staat. ?Ik herinner mij, toen ik nog in de wereld was, duizendrnaal gezegd te hebben, dat ik nooit monnik zou willen worden; en niettemin heb ik de pij moeten aantrekken, toen zulks Gode behaagde. Ik had alien lust verloren, en weet niet waartoe ik besluiten zou. Als de gedachte opkomt, verdrijft zij den slaap ; maar nauwelijks heeft men haar gehoor gegeven, of men leeft in kalme voldoening. Thans nu ik monnik ben, zou ik met niemand van staat willen ruilen. ? Nooit had hij spijt over dezen gewichtigen stap; nooit gevoelde hij bekoring het klooster te verlaten, en op het oogenblik vOOr zijn sterven, toen hij zich moest ontdoen van het heilig habijt, mocht hij uit- roepen : ?0 heilig kleed, dat ik tot aan dit uur zuiver heb bewaard van elke vlek, vaarwel ! Omdat men nu wil-, dat ik mij van u scheide, vaarwel ! ? Het geluk, dat Savonarola vond in het klooster, kwam enkel voort uit het nauwkeurig onderhouden van de plichten van zijn verheven staat. Vreesde ik niet den lezer te vermoeien, ik zou bier de zeven regelen aanhalen, welke hij zich-zelf voorschreef, en die ons eene duidelijke gedachte geven, hoe hoog Savonarola het religieuze leven opvatte. In die regelen, welke de pen van een heilige waardig zijn, en welke de wegwijzers zijn tot de hoogste volmaaktheid, teeken- de hij zich-zelf. Op zijn persoonlijk leven viel nimmer een enkele vlek. Dit getuigen al zijne geschied- een enkele vlek. Dit getuigen al zijne geschied- schrijvers, zelfs zijne hevigste vijanden. Wanneer hij in de gevangenis zat, wisten de kloosterlingen van St-Marco zich niet beter bij Paus Alexander VI te verontschuldigen, dan dat het zuiver en onbesmet leven en de godsvrucht van hun Prior hen in dwaling hadden gebracht. De heiligheid van zijn leven wordt ten voile er- 138 IS SAVONAROLA DE VOORLOOPER kend door de volgende heiligen en gelukzaligen : Philippus Nerius, Catharina de Ricci, Barthelemy, Catharina de Raconigi, Columba de Rieti, Franciscus de Paula, Sebastianus de Brescia. Die hooge eer is Savonarola gegeven door Pausen, als Paulus III, Benedictus XIII, Clemens VIII, en het yolk bewees hem meermalen een eerbied, welke men slechts aan heiligen bewijst. Voorwaar, vreemde voorlooper van Luther, die de verdiensten der goede werken loochende en enkel de zaligheid zag in het geloof, het geloof alleen ; wiens geheele leer berust in het zoo verschrikkelijke : zondig geheele leer berust in het zoo verschrikkelijke : zondig krachtig, maar geloof nog krachtiger. Ockerse, een krachtig, maar geloof nog krachtiger. Ockerse, een predikant van Wyk-by-Duurstede, schreef in 1790 : ?Maarten Luther, een man vrij geleerd voor zijn tijd, eerzuchtig, heethoofdig van aard, en wellicht niet ongenegen, om den echt met de Kerk te verbreken, teneinde die met de hand van Catharina Boria, destijds een non, naderhand zijne vrouw, te verwisselen .... > Beschouwde Luther Savonarola als zijn voor- looper, dan heeft hij hem al heel slecht nagevolgd. In den beginne werd de dominicaner monnik naar de verschillende steden van Lombardije gezonden, om er te onderwijzen of te prediken. In 1482 beyond hij zich te Ferrara , zijn geboortestad, doch tij dens de belegering der Venetianen vertrok hij naar Florence. Florence, met een yolk, vatbaar voor geestdrift, voor ontmoediging en weer voor heldenmoed, een yolk dat men kan roeren en besturen door het machtig woord, Florence moest het strijdperk van Savonarola zijn. Het klooster der Dominicanen had aldaar reeds een roemvol verleden. Niet enkel heiligen, als Anto- ninus, later aartsbisschop der stad, hadden de heilige gewelven gevuld met den zoeten geur hunner ver- hevene deugden, onder de pij dezer nederige mon- niken klopte meermalen het hart eens kunstenaars. VAN LUTHER. 139 Fra Angelico had met zijn machtig penseel de muren van het klooster doen leven ; overal, tot in de cellen, spraken de prachtige fresco's van den lijdenden of verheerlijkten Christus, en de geest van dien of verheerlijkten Christus, en de geest van dien engelachtigen kunstenaar leefde voort onder de broeders. Baccio del Porta, als monnik Fra Barto- lomeo, nam met Andrea del Sarto den eersten rang in onder de Florentijnsche meesters. Luca en Paulo Della Robbia hadden wel aardsche glorie vaarwel gezegd, maar 't was of zij in de eenzaamheid des kloosters beter de idealen aanschouwden, naar Welke zij hunnen beelden in mariner het leven gaven. Spoeuig ontving dit klooster eene nog grootere vermaardheid door den beroemden prediker Savo- narola. Van <: 82 tot 86 ?nam hij aldaar met nauw- gezetten ijver het ambt van novicen-meester waar, vertrok voor eenige jaren naar Lambardije, doch keerde alsdan voorgoed naar zijn geliefd Florence terug. Spoedig werd hij om de heiligheid van zijn leven tot prior verkozen, en nu had hij slechts een verlangen : het klooster te maken tot eene ware leerschool van de hoogste volmaaktheid. ?Wij heb- ben, ,> schrtjft hij aan de Prioresse van het klooster te Pisa ; , Been andere levenswijze , noch in het te Pisa ; , Been andere levenswijze , noch in het drinken, noch in het eten, -.loch voor eenige andere vormen, dan die onzer orde en onzer instellingen; doch waar is het, dat wij eenige overtolligheden hebben opgeheven , die strijdig waren met de leer onzer vaderen. Alzoo hebben wij besloten, zeer eenvou- dige kloosters te bouwen, ons te kleeden in grove dige kloosters te bouwen, ons te kleeden in grove stollen, oude en verstelde kleederen te dragen, matig te zijn in eten en drinken ; in navolging der heiligen, arme cellen te bewoner, zonder eenige weelde; het arme cellen te bewoner, zonder eenige weelde; het stilwijgen in acht te nemen en te leven in beschou- wing en afzondering. ? Ook bepa.alde hij, dat de bedden moesten bestaan uit een stroozak met een enkel laken gedekt; dat 140 IS SAVONAROLA DE VOORLOOPER de boeken met afbeeldingen en rijke versieringen, waarmede men ze overlaadde, zouden worden afge- schaft; eindelijk, opdat de broederen zich niet zouden hechten aan aardsche goederen, deed hij hen dikwijls hechten aan aardsche goederen, deed hij hen dikwijls van kleederen, boeken en cel verwisselen. Ondertusschen predikte hij zelf door zijn voor- beeld. Hij legde den anderen geen lasten op, of hij droeg ze zelf met moed en blijdschap. Gelijk al de andere bestond zijne cel uit twee kleine vertrekjes. Van geheel de gemeenschap was hij het eenvoudigst gekleed. Hij had een vasten regel gemaakt, schrijft Perrens, voor het gebruik van zijn tijd en niets was noodwendiger ter oorzake van zijne veelvuldige bezig- heden. Hij vergenoegde zich met vier uren slaap; heden. Hij vergenoegde zich met vier uren slaap; het overige van den dag wijdde hij aan het bestuur der Gemeenschap, aan de briefwisseling, die zijn faam van wijsheid en heiligheid hem noodzaakte te onder- van wijsheid en heiligheid hem noodzaakte te onder- huuden met de aanzienhjkste personen, welke hem raad vroegen, en eindehjk aan de studie, aan het gebed, aan de meditatie, aan de voorbereiding zijner predication. Legde hij anderen vernederende bezig- heden op, om hunnen ootmoed te versterken, zelf koos hij die, welke het meest der menschelijke natuur tegenstaan. Zijne enkele vrije oogenblikken bezigde tegenstaan. Zijne enkele vrije oogenblikken bezigde hij tot het bizon ler onderhoud met de jongste reli- gieuzen en de novicen, die hij zeer lief had en wier licht ontvlambare gemoederen openstonden voor zijne minzame raadgevingen. 't Is waarlijk schoon de beschrijving van zulk eene uitspanning te lezen, zooals dit gedaan is door pater Burlamacchi. Menig lezer zal glimlachen bij zooveel eenvoud, doch men vergete niet, dat die kinderlijke eenvoud de gave der heiligen is. Te meer zal ons dit tafereel ver- wonderen, wanneer wij weten, dat Savonarola drie leerstoelen stichtte, waar onderricht werd gegeven in de H. Schrift, de Moraal-theologie, de Canones, het leerstelsel en de Controverse; dat hij eene school oprichtte in de Oostersche talen, waarin Grieksch, oprichtte in de Oostersche talen, waarin Grieksch, VAN LUTHER. 141 Hebreeuwsch, Turksch, Moorsch en Chaldeeuwsch werd onderwezen. Dezelfde man, dien wij kind zullen zien worden met de kinderen, boeide zeven jaar lang geheel eene stad aan zijne lippen, hervormde Flo- rence door zijn machtig woord, was de raadsman van koningen en vorsten, trok de blikken van geheel Europa tot zich. Waarlijk, het weder kind worden, zooals Christus dit verlangde, zien wij ten voile in Savonarola bewaarheid. Nergens komt het verschil van Savonarola met Luther meer uit dan in hunne levenswijze als kloos- terling. Terwiji Luther door eigen schuld in het klooster niets vond dan zielsangst en zielesmart, vloeide het hart van Savonarola over van kinderlijke blijdschap en vreugde. Beschouwen wij een oogen- blik het tafereel, dat Pater Burlamacchi ons schildert van eene uitspanning in San-Marco. van eene uitspanning in San-Marco. ?De monniken begaven zich naar eene afge- zonderde en eenzame plaats; na aldaar het heilig officie te hebben gezegd, spraken zij met elkander over God. Na het middagmaal namen zij een oogenblik God. Na het middagmaal namen zij een oogenblik rust: daarna vereenigden zij zich blijde om den Pater, die hun eenig gedeelte der Goddelijke geschriften die hun eenig gedeelte der Goddelijke geschriften uitlegde; vervolgens deden zij eene kleine wandeling. Na die wandeling zetten zij zich neer onder de lommer. Alsdan stelde de Pater weder eene schoone plaats uit de H. Schrift aan hunne overweging voor, en ondervroeg voornameliik de novicen ; hij liet hen een godvruchtig lied zingen ter eere onzes Heeren, of liet hen een of ander schoon punt ver- halen uit het leven der heiligen, waarvan hij dan, als van zijn tekst, uitging, om hun wijze lessen mede te deelen. Bij wijlen noodigde hij hen tot eenen rondedans met begeleiding der stem, waarna men zich weder op weg begaf. Weldra opnieuw rustend, verzocht Girolamo (Savonarola) elken broeder hem een vers uit de schriftuur te verklaren naar ieders bizonder inzicht... Eens gingen zij een vijgeboom 142 IS SAVONAROLA DE VOORLOOPER ......^....^•^•^ voorbij. De Pater plukte kleine takken af, die aan den voet van den boom uitgroeiden. Dan behendig de pit er uithalende, maakte hij daarvan volmaakt gevormde Witte duifjes en gaf er eene aan elk zijner tochtgenooten, waarover zij zeer verblijd waren. Hij verzocht hen daarop de hnedanigheid der duiven aan te wijzen, en na hen het woord nemende, legde hij hun die uit in den geestelijken zin, tot groote voldoening van alien... Dikwijls, in den avondstond, zongen zij psalmen en lofzangen met bizondere innige godvruchtigheid; zij deden een novice komen, die het kind Jesus moest voorstellen, en gingen in een kring om hem heen zitten. Iedereen gaf hem zijn harte over en vroeg hem eene gunst voor zich zelf of anderen : bijvoorbeeld dat deze of gene jongeling uit de wereld in het klooster mocht komen. Somwijlen kozen zij onder de aanwezingen eenen afgezant, en deden als zonden zij lien tot God, om van Hem eenige genade te erlangen ; meermalen omringden zij het beeld der zoete Moedermaagd, die zij in kinderiijken eenvoud hunne moeder noemden. Zij verhieven haren lof en brachten hair dank. Van tijd tot tijd welden er uitroepingen van liefde uit hunne ziel, als : mijn Jesus! Jesus, Heer der Heeren ! 0 schoone Maagd! 0 Maagd, Moeder Gods! Maagd vol barmhartigheid.! en ieder in het rond bracht zijne hulde. Zoo gebruikten zij den tijd, en maakten hunne ontspanningen nuttig zoowel voor het lichaam als de ziel. Eens beyond de Prior, met een groot aantal zijner kloosterbroederen, zich in ' San Dominico te Fiesole ; men had zoo pas eenige godvruchtige liederen gezongen, tot ontspanning na den avondmaaltijd. -- ?Welbeminde kinderen, ?sprak hij, ?om ons bezig te houden, doe elk uwer mij twee vragen, de eene betrekkelijk het paradijs, de andere over de hel. ? De verscheidenheid en het fijne der opgeworpen vragen, zoowel als de treffende antwoorden en geleer- de oplossingen van den Pater, gaven eene verwon- VAN LUTHER. 143 derlijke genoeglijkheid aan dezen avond. Het was verrukkelijk zulke schoone gedachten te hooren uiten; men zou gezegd hebben, dat het Paradijs op aarde was neergedaald, en dat men zich beyond in het gezelschap van Engelen, met een menschen- lichaam bekleed. ? Zoo, schrijft zijn levensbeschrijver Perrens, was Savonarola in het midden zijner broederen en z(56 was de tucht, welke hij op zachte wijze had inge- voerd en doen liefhebben. Het klooster van San-Marco werd spoedig een zeldzaam model van heiligheid. De zonen der aan- zienlijkste geslachten stroomden toe, om zich onder Savonarola's leiding te stollen, en binnen korten tijd was het getal religieuzen van 7o tot 250 toe- genomen. Niet enkel San-Marco, maar een groot aantal andere kloosters omhelsden de hervorming van Savonarola. Het eerste van alien was dat van San Dominico te Fiesole. Dit voorbeeld werd gevolgd door San Dominico di Prato, Sancta Maria della Rocca, San Romano te Lucca, San Spirito te Siena. Ook vele vrouwenkloosters verkozen onder Savo- narola te staan en hem tot geestelijken leidsman te hebben : onder anderen dat van San Niccolo te Lucca, Santa Lucia en Santa Cattarina te Siena. Die zucht naar hervorming Lstrekte zich zelfs tot de kloosters van andere orden uit. Zoo vroegen de Camuldulen van het klooster te Florence als guest het habijt te mogen ontvangen van den H. Dominicus, om aldus te leven onder leiding van Savonarola. Hier rijst onwillekeurig- de vraag : waar zijn de kloosters, welke Luther heeft hervormd? Heeft hij er ooit een enkel middel voor aangewend? Het klooster- leven viel hem te zwaar, daarom verbrak hij zijne ge- loften, en gal eenieder den raad zijn voorbeeld te volgen. Zoo men de handelwijze van Luther goedkeurt, mag men Savonarola nimmer zijn voorlooper noemen. (Word/ vervolgd) FR. BERNARDINUS METS. WAAROM? Twintig Dierensprookjes VI. I)E HAAS. Waarom hij de lijfeigene van den vos is. De haas was dik en vet; zijn pels blonk in de zon, en fier stak hij de ooren op. De vos was mager en uitgehongerd ; verward en vuil was zijn haar; hij liep met hangenden kop en ingetrokken staart. De twee viervoeters ontmoetten elkander. De haas jubelde om de ellende van den vos; hij schuddebolde van vreugde; scharrelde dol uitgelaten den grond op; wipte en sprong; stelde zich aan als een gek ! De vos keek eerst vol verachting toe, doch kon zich eindelijk niet meer bedwingen, en zei : ?Dadelijk moet ge met mij vechten! ? De haas durfde nieti weigeren, en kon het niet meer ontspringen. De andere voer voort : ?Wie verliest blijft de lijfeigene van den winner ! ? Dat moest nu wel zoo... Dat moest nu wel zoo... Ze grepen elkander vast. (I) Vervolg van blz. 104. WAAROM ? 145 Op een oogwenk vloog het haar van den bloo- daard in vlokken door de lucht; hij kreeg een slag, dat hij suizebolde, en meteen lag hij uitgestrekt op den grond den grond De vos beet hem een deel van den staart af, voegde dit aan den zijne, en sprak : ?Zoo een eereteeken moogt ge niet dragen!... ? Onverwachts scharrelde de haas zich op, ont- vluchtte. De vos schreeuwde hem achterna : ?1k zal u later wel herkennen; ge hoort mij toe met vleesch en knoken!... ? En waar nu een vos een haas ontmoet, doodt hij dezen : 't is zijn lijfeigene, zegt hij. Reilitje heeft een wit uiteinde aan den staart dit heeft hij aan den haas ontnomen. VII. DE HAAS. Waarorn hij een gespleten lip heeft. De zon klorn boven de kim; een windje liep over het groen, en hevig verschrikte de haas in de weide! Hij zag op eens zijn schaduw nevens zich, sprong weg, rende ademloos door veld en bosch. Plots, in het koren nevens hem, kraaide een haan vreeselijk schel; de haas ijlde verder en verder, en snel ging zijn staartje op en neer... en snel ging zijn staartje op en neer... En heel bang was hij onder de hooge boomen; hier en daar kraakte er iets, en soms vloog er, on- verwachts, slaande met de vleugels, een groote vogel op uit de dichte takken... De vluchtende wist niet meer waarheen ; onvoor- ziens was hij in een omheinden tuin, en daar stond een jager met geveld geweer! De haas spande al zijn krachten in, wipte over de haag, en liet een deel zijner yacht aan de doornen hangen... 1 46 WAAROM ? Hij werd toch zoo moe, geraakte op een stillen zandheuvel; hij zette zich recht op een molshoop, spitste zijn ooren, om het minste gerucht te vatten, keek in alle richting-en... Er liep hem een rilling door de aderen : Binder ver, tusschen de vier hagen, stond nog die jager, maar nu zag onze haas allerbest, dat het een vogel- schrik was met een stok in de hand!... Dit zicht gaf hem moed, en hij dacht, dat zijn vrees wel kon overdreven zijn; hij blikte in een ander richting, en ontdekte een hreede weide, waarover vlinders rustig fladderden. Daar zou hij zich van den doorstanen schrik herstellen, en een weinig eten... In het midden van de weide lag een diepe gracht; in geval van flood zou de haas er over springen, en indien de vijand volgde, dan zou deze in het water ploffen, en jammerlijk verdrinken! De haas liep door het lange groen, en bleef nu en dan eens zien, of de vlinders steeds rustig voortflad- d erde n. Hij bereikte den boord van de gracht, wou zich neervleien. ?Plets! ?klonk het in 't water. De haas was als versteend van schrik. Hij keek wezenloos toe. Wat zag hij ! Een groene puit, verschrikt en bevreesd, was in de gracht gesprongen, en zwom, zoo ras hij kon, door het helder water, naar de diepte... ?Ho, ho, ho! jubelde de haas. ?Hij is bang voor mij! ? Hij lei zijn voorpooten op zijn buik, keek scheel van genot... Eindelijk zou hij het nu uitschateren van lachen, toen plots zijn bovenlip opensprong door Tgeweld, dat hij gedaan had om zich te bed wingen ... Met zijn spotten was het uit. Sedert loopt hij rond met een gespleten lip. ? 147 DE HONDEN. Waarom ze elkander oversnuffelen. De honden waren niet tevreden over hun lot ; ze kwamen daarop samen, en beslisten, dat men een klaagschrift zou opstellen om het den Schepper aller wezens aan te bieden, en dat men een wakkeren, wet opgebrachten hond zou kiezen, om de belle aan den grooten Meester te dragen. En het vervaardigen van het schrift viel waarlijk niet gemakkelijk ; alien verklaarden, dat ze nooit nog zoo een tweede work zouden ondernomen hebben om wat ter wereld ook. De uitverkoren werd gestuurd, rende weg- ; hij hield het papier in den muil, en, o wee, adem halende, slokte hij het in! ... Niemand zag hem terugkomen ; maar een hond had bemerkt, wat er gebeurd was.Veel ontroering verwekte dit verdwenen in gansch de hondenwereld ! Boden werden uitgezon- den ; alle honden liepen rond en vroegen : ?Waar zou hij zijn ? Heeft niemand hem g-ezien ? Wie is hij ? Hoe zullen wij hem kennen ? En de wijzen voegden er bij : ?Hij heeft dat papier ingezwolgen, maar eens toch moet het te voorschijn komen... Zoekt, zoekt !... ?) Helaas, den verdwenen bode heeft men tot nu toe nog niet weerg-evonden ! En als de honden elkander ontmoeten, dan ver- denken ze elkander; ze snuffelen, of ze den bode niet voor hebben, en of het gewichtig papier maar niet komen wil. 148 AVAAROM ? IX. DE KOEKOEK. Waarom hij op de wereld kwam. Zevengestarnte, giet troost in mijn ziel ! In het diepe van het wouJ, weemoedig, roept de koekoek zijn naam. Onze-lieve-Heer is met Sint-Pieter niet alleen dik- wijls in Vlaanderen gekomen, maar ook in Bohemen. wijls in Vlaanderen gekomen, maar ook in Bohemen. Eens, dat ze samen op reis waren, hadden ze honger, en traden voorbij een bakkerij. Sint. Pieter werd door zijn meester gezonden om een der lekker geurende brooden te bekomen. De bakker morde : ?1k verkoop, wat ge wilt : maar geven, dat doe ik niet ! ? De vrouw en de zes dochters van den onbarm- hartigen man hoorden dit, en ze voelden medelijden ; toen de bakker het niet zag, staken ze den grooten apostel een brood in de hand. Onze-lieve-Heer keerde terug, trad in den winkel,. en sprak ?Gij, meedoogende moeder, zult met uw liefde- rijke dochters tusschen de starren aan den hemel blinken En dit geschiedde ! Zie naar het Zevengestarnte : dat is de moeder en haar kinders. De Heer veranderde den bakker in een vogel, veroordeelde hem om, waar hij zich ook zou bevinden, zijn eigen naam te roepen, zoolang als het Zeven- gestarnte aan het uitspansel zal schitteren... Weemoedig, in het diepste van het woud, roept de koekoek zijn naam. Zevengestarnte, giet troost in mijn ziel ! WAAROM ? 149 X. HET KONINGSKEN. Waarom het zijn naam kreeg. Er werd een algemeenen landdag- belegd door de vogels : ze wilden een koning hebben. Veel en lang werd or geredetwist, tot men besloot, dat hij, die zich het hoogst kon verheffen, scepter en kroon die zich het hoogst kon verheffen, scepter en kroon zou bekom en. zou bekom en. Meest alien wilden meestreven, daar meest alien een weinig hoogmoed hidden. Den volgenden morgen, juist toen de zon haar eersten straal boven de kim zond, stegen alien op. 't Was als een klimmende wolk van allerlei pluimgedierte ! Er hing een groot gedruisch van waaiende vleugels in de lucht, met een verward gepiep, gefluit, geschreeuw en gezang. De fiere haan geraakte slechts tot in de takken van een tronkwilg. Weldra daalde, onbehendig en lomp, de musch naar beneden, gevolgd van de vink ; daarna viel er als een regen van vogels neer... Nu zakte ook de leeuwerik ; de zwaluw en de duif vlogen wanhopig in alle richtingen... Aileen de arend steeg hooger en hooger, tot ook zijn krachten afnamen. Hij wierp een blik rond, was gansch alleen ! Hij wilde, alhoewel vermoeid, toch met forsigen vleugelslag terug naar de aarde keeren, bleef een poos fier op zijn machtige pennen zweven, toen hij een vroolijk ,gezang hoorde... Een klein vogeltje schaterde het uit boven zijn hoofd! De arend wou nog opwaarts, kon niet meer, streek naar beneden. 15 0 WAAROM ? Nu vernam hij, dat hij zelf den zegevierenden guit meegevoerd had ; deze had zich, bij het vertrek, liclit als een veder, op den rug van den arend geplaatst, en was slechts opgevlogen, toen de machtige vogel, die hem droeg, niet hooger meer kon ... vogel, die hem droeg, niet hooger meer kon ... De handelwijs van den schalk werd voor oneer- lijk uitgekreten, en de arend ontving kroon en scepter. Hij nam plaats op den troon, en sprak : Hij nam plaats op den troon, en sprak : ?Ik ben koning en zal het blijven! Hij echter, die door list mij wilde overwinnen, zal voortaan koningsken genoemd worden. ? XI. HET KONINGSKEN, Waarom de Winter het koningsken met vrede laat. De Winter vierde feest ; over het veld wierp hij een hermelijnen mantel, en over alle daken een blanke pels ; zachtjes lei hij op elk takje een rij edelgesteenten ; de waters dekte hij toe met kristal... Hij ontstak zijn hemellamp ; alles glinsterde, Hij ontstak zijn hemellamp ; alles glinsterde, straalde, en fonkelde op ! Lange gloeistrepen schoten uit van de toegedekte weiden; duizenden en duizenden prisma's op de daken hadden cen zevenkleurig, schitterend kleed, en alle boomen droegen parelen, robijnen, topazen, smaragden, cn zooal meer. En de Winter zweefde over het lanschap, zweefde er over in groote majesteit ; alles beefde, zweeg, deinsde terug voor hem : hij was de meester ! Maar een vogeltje vloog op, vroolijk, levens- lustig, of al die pracht voor hem align was , het zette zich op den forsigen eik, en met zijn pootja wierp het een regen van juweelen neer... ?Wie zijt gij ? ?vroeg de Winter verstoord. Het antwoord klonk lustig : WAAROM ? 51 ?Men heet mij koningsken ! ? En waar waart gij verleden nacht ? ? ?Op de groote hoeve waschten de meiden gansch den dag ; de warme damp steep er op ; ik zat boven op den hanebalk, en ben daar gebleven tot den morgen. ? De Winter dacht Daar ook moet men mijn majesteit erkennen ! ? Hij hing de hemellamp weg achter den horizon ; een oogenblik g-loeide er het g-ewelf, en daarna ontvlamden de starren. De Winter lift zijn orgel ruischen, zijn orgel uit het noorden ; de tonen vlogen over het land op de vleugels van een verscheurenden wind. De machtigste boomen kraakten, bogen het hoof d; het droge grachtlisch in de weiden vloog weg in stukken. De Wilde harmonie huilde om de bange huizen Toen de waschvrouwen den ketel lieten koken, viel de damp in vlokken neder Alle daken lager bloot gevaagd ; de boomen stonden naakt ; dikke kegels hing-en aan de pompen De Winter keek toe ; niemand durfde hem nog trotseeren, zich nog vertoonen. Weer hing de hemellamp uit, en het orgel speelde de slotakkoorden van een vreeselijk morgen- lied. Nu was de monarch tevreden, doch daar verscheen weer het vog-eltje, streek neer op een gebroken eik, trippelde er vroolijk op rond, stak zijn kuifje op, en floot De Winter vroeg- ?Waar waart ge verleden nacht ? ? De kleine vogel antwoordde welgemoed (< 1k zat order den staart van de koe ! ? De vorst sprak ?Hoe kon ik u daar vinden Ge zijt een schalksch en vroolijk diertje ; ge zijt waarlijk een koningskind, en met u wil ik voortaan in vrede leven ! 152 WAAROM ? XII. DE MIER. Waarom ze gekorven werd. Bijen, horzels, wespen, spinnen, enz. zijn op de wereld gekomen, zooals ze nu nog zijn ; de mier niet : zij was niet gekorven. 't Was op een namiddag bij een boschje. Heel den dag was het schoon weder geweest, maar er hing verandering in de lucht, en voorzeker zou de wind opsteken. De mier had haar eiers boven gebracht in de zon, doch droeg ze nu ijlings naar beneden. De spin had haar nest uitgespannen ; ze hield zich in het midden ervan, en deed het bengelen, om te zien, of het sterk genoeg was om aan een vlaag te weerstaan. De schaapherder had gansch den dag zijn grazende kudde bij het hout bewaakt, keek naar het westen, waar snel een wolkje klom ; hij zette zich denkend neer ... Helaas, 't was juist op het nest van de mier!... Deze kwam woedend te voorschijn ; ze zou den roekelooze aangevallen hebben, maar hij was haar te groot ; ze wilde echter naar geen verontschul- digingen luisteren, en trok naar Onzen-lieven-Heer om zich te beklagen ... ?Die lummel vervolgt mij altijd, ?zei ze. ?Nu wilde hij mij dooden ! ? Ze beriep zich op de getuigenis van de spin, die sprak : ?1k heb alles gezien : de mensch was verstrooid, en het speet hem, wat hij gedaan had. De Heer, vergramd, snauwde de mier toe : ?Ge zijt een strijdlustig en twistziek dier... Maak u weg ! ? Hij sloeg er met zijn zwaard naar, trof ze juist in het midden ... Hei, zoo na, of ze was in twee !... ZOO komt het, dat ook de mier gekorven is. (Vervoigt). REIMOND STUNS. razz rzzazitzEzEz _...._____,...._,..,_,....__ STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE NEDERLANDSCHE LEI TERM E\ DE. LOUIS COUPERUS. Elzne Vere. 4de diuk. P. N. Van Kampen en Zoon, Amsterdam. Noodlot. 3de druk. Extaze. 2de druk, Een zlluzze. L. J. Veen. Amsterdam. N een voorgaande studie aan Louis Couperus gewijd, beschouwde ik den schrijver als dichter _ van Een lent van Vaerren, Orchideeén en Williswinde en als den gevierden schrijver van de zoo- gezegde keizerromans : Majesteit, Wereldvrede en Hoog e Troeven, ?Onbesproken liet ik de reeks romans die deze laatste voorafgaan, en die van het genie van L. Couperus een gansch nieuwe en eigenaardige zijde veropenbaart. Met Eline Vere, begon die reeks romans die Louis Couperus in eens aan het hoofd der Nederlandsche schrij- vers bracht, want hij trad in eens op den voorgrond met een werk dat meer was dan het eenvoudig verhaal eener intrigue, meer dan een kundige aaneenschakeling en ont- wikkeling van feiten, meer zelfs dan de ontleding van een karakter : hij schilderde met de levendigste kleuren gansch een maatschappij, hij leverde een document waaraan hij een maatschappij, hij leverde een document waaraan hij door leven en beweging al de dorheid ontnam , hij liet, 154 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE als het ware in een cinematographe van beschrijving de hoogere Haagsche maatschappij van onzen tijd zien, en tevens roerde hij een der gewichtigste vraagstukken der psychologie aan, vraagstuk dat heden in zijn gevolgen in de theorien van Lombroso, het onderwerp is van hevige discussie : namelijk het determinisme. Voeg daarbij de meesterlijkheid waarmede Couperus zijn vorm en taal behandelde, en ge zult aanstonds in al deze oorzaken den oorsprong vinden van den overgrooten bijval die van den beginne af Eline Vere te beurt viel en die onophoudend het boek begeleidt tot den vierden druk onlangs ver- schenen. Louis Couperus koos het onderwerp van zijn roman uit de wereld die hem het best bekend was, uit die waarin hijzelf zich bewoog : de hoogere burgerklas : een meisje, kind van haar tijd, product van de maatschappij waarin ze leeft, laat hij als speelbal van het noodlot door het leven rollen, speelbal van feiten die haar sterker schijnen dan haar wil, speelbal van zekere voor haar onbestrijdbare dan haar wil, speelbal van zekere voor haar onbestrijdbare invloeden die haar vrijen wil breken en haar in een noodlot- tig, tragisch einde werpen. Eline Vere is een wees, wonend tig, tragisch einde werpen. Eline Vere is een wees, wonend bij haar gehuwde zuster Betsy, zij bezit al de mondaine hoedanigheden die men in die bizondere wufte wereld van een vrouw eischen kan en die haar zouden toelaten in deze wereld te schitteren, doch haar ziekelijke roma- neske en fantaisistische geest, maakt haar platonisch ver- liefd op een opera -tenor ; zij koopt zijn portretten in allerlei tooneelkleedij en verzamelt ze in een album dat als een heiligdom van haar liefde wordt, zij dweept met een heiligdom van haar liefde wordt, zij dweept met haar tenor en droomt van allerlei gekheden, tot den dag dat zij haar ideaal ziet, op een concert, in een zwarten rok, dik, vollijvig, onelegant, lomp, en dan stort gansch haar illusie in. Niet voor eeuwig toch, want als eenigen tijd nadien een barer vrienden, Otto Van Erlevoort, naar hare hand dingt, antwoordt zij toestemmend op zijne vraag. Van dit oogenblik af veropenbaart zich het nood- lot dat bedreigend boven Eline Vere 's hoofd hangt en dat niets anders is dan hare moreele zvvakheid, gevolg van haar NEDERLANDSCH E LETTERKUNDE. 155 zenuwziek gestel : het geluk is nabij voor haar, enkele dagen scheiden haar van het huwelijk, en plots stort haar droom in; en die instorting heeft ze met eigen handen bewerkt, met volkomen besef van hare daad : niet na een vluchtige beslissing, niet met rasse woorden in een oogenblik ‘ran opgewondenheid heeft ze Otto afgezegd, maar met langzaam geschreven woorden heeft ze een einde gebracht aan hunne liefde. Zij zelf weet niet waarom ze zoo handelt, ze beseft alleen al de gevolgen die op haar zullen vallen, loodzwaar, noodlottig, en toch heeft dat hare beslissing niet verhin- derd. Een kracht die buiten haar schijnt te zijn, die op haar drukt, die haar wil breekt of leidt, dwingt haar zoo te handclen. En het is diezelfde kracht die haar sindsdien onver- biddelijk vervolgt, die haar ontrukt aan de kalme ma ar kloeke wilvolle liefde van Laurence St Glare, die door zijn sterke wilskracht misschien haar geluk zou stichten, en het is weer diezelfde noodlottige kracht die haar toch het glas doet uitdrinken waarin er vijf druppeltjes morphine gevallen zijn, wanneer ze zeer wel weet dat ze ?om rust voor haar gejaagd gestel te bekomen ----- er slechts twee mag innemen. Zoo is, saamgetrokken tot weinig woorden, het hoofdverhaal van Eline Vere; want de twee boekdeelen die het werk uitmaken, bevatten meer dan de geschie- denis van het noodlottig leveri van Eline : zij zijn een spiegel van het hoogere Haagsche leven, zij bevatten de taal, de ideeen, de zeden, de gewoonten van een klas der Haagsche maatschappij, en die taal, die ideeen, die zeden, die gewoonten leven in de beschrijvingen van soirees, van diners, van recepties, van concerten, van huwelijks- aanvragen en van huwelijksfeesten, en dit geeft aan het werk een ongewone levendigheid, dit ontneemt het dor karakter van slepend verhaal, dit plaatst de lezer in het midden der personages, doet hem meeloopen van de eene straat naar de andere, van den eenen salon naar den anderen, zoodanig, dat Eline Vere zelf soms wat vergeten 1 56 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE geraakt in al de wuftheid van dat Haagsche leven, dat nochtans als een sterk aflijnende achtergrond, het nood- lottig karakter van Eline doet uitkomen. Het wordt waarlijk tragisch, het leven van dat meisje, dat gaat in een midden van ?brille ??om een weinig geslaagd woord van den schrijver te gebruiken ?in een midden van zenuwachtige bedrijvigheid om nietigheden, om prul- letjes, terwijl een noodlottige kracht haar leidt, haar vrijen wil vernietigt. Deze deterministische theorie, die de leer is van Schopenhauer, en waardoor de vrijheid van den wil ont- kend wordt en alle handelingen beschouwd worden als het gevolg van omstandigheden, veroorzaakte een hevige discussie tegen het boek, discussie die zich in voordrach- ten en in brochuren uitte. Het is hier de plaats niet om gansch dat determi- nistisch stelsel te, bespreken, doch, met het oog op het werk van Couperus, kan men de vraag stellen : is het karakter van Eline Vere waar, ontmoet men in de werke- lijke wereld zulke wezens, die zwakker zijn dan de omstandigheden en die zich door hen laten leaden ? Het feit is niet te ontkennen, men kan het slechts betreuren. Iedereen heeft in zich een gedeelte willoosheid, deze meer dan gene, en het doel van het menschdom zal zijn het deel determinisme dat door de schuld van dat individu zelf op ieder individu drukt, zoo klein mogelijk te maker,. Op moreel gebied is de eene zwakker dan de andere Op moreel gebied is de eene zwakker dan de andere voor de omstandigheden, gebiedt de eene beter aan zijn wil dan de andere wanneer de toestanden tegenstrijdig zijn, en is de theorie van het determinisme niet volkomen waar, even als alle theorieen die uitgaande van een afzon- derlijk geval, het onherroepelijk algemeen maken, toch kan ze waar zijn in dat afzonderlijk geval, en meer heeft L. Couperus overigens ook nooit beweerd. Heeft hij zulke deterministische gevallen in twee boeken : Eline Vere en Noodlot, bestudeerd, hij heeft er geen kwestie van vast, onverbiddelijk stelsel van gemaakt, en een zijner helden, Laurence St Clare, wellicht wel zijn ?porte paroles ) NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 157 staat tegenover Eline Vere, als de man die denkt dat de wil als eene plant is die men aankweekt, die men ont- wikkelt. Het ?mondaine ?gedeelte van het werk, dat als een lijst ligt om den roman van Eline Vere, is met een weer- galoozen brio behandeld. Zelden ontmoet men bij een schrijver zooveel leven en levendigheid, zooveel beweging, en de talrijke tafereeltjes die L. Couperus beschrijft zijn echte cinematographische voorstellingen : het is echt tooneelspel, zoodanig dat daar zelfs waar de schrijver niemand rechtstreeks aan het woord laat, de wending van den zin zoo is, alsof een der personages sprak of vertelde. Vooral wanneer kinderen optreden is het een dolle pret, en het boek tintelt waarlijk op die plaatsen van jeugd en vreugd en zonnig licht. Deze kindertafereeltjes en de prestige avontuurtjes van jongelui ?hunne partijtjes, hunne engagementen, hun huwelijk ?maken den tragischen roman van Eline Vere wat minder somber; het boek heeft zoo naast scha- duwzijden, zijn zonnige plekjes Noodlot integendeel, de tweede roman van L. Cou- perus is een tragedie van het begin tot het einde. Staat Eline Vere onder den invloed van Paul Bourget, door de mondaine zielsontleding en door de overvloedige bizonderheden van het mondaine leven, Noodlot staat meer onder den invloed der Russische moderne school door de wreedheid van het verhaal. Dit bock is een prachtige studie van een kwaal die gelukkiglijk zeer zeldzaam is in onze inaatschappij : het parasitisme. Soms ziet men in het plantenrijk een sterken, gezonden boom, waarrond langzaam een liane o-pstiigt, De sterke boom geeft steun en voedsel aan de bane die immer hooger klimt, stam en takken omwindt, het licht ontneemt aan den boom, die weldra uitsterft en niets anders meer is dan een steun voor de liane, tot den dag dat, uitgeput en rot, de stam neth:rstort, de parasiet medesleurend in zijn val. Soms ziet men wel een jonge- ling die door een vrouw op die wijze teneder geholpen i58 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE worth, maar zeldzamer is het feit van een jongeling die door een ander zich zoo laat omwinden als door een parasitische plant en zich van fortuin en geluk laat be- rooven, gedeeltelijk uit apathie, gedeeltelijk omdat de fei- ten zich zoo noodlottig aaneenschakelen. Zulke twee ten zich zoo noodlottig aaneenschakelen. Zulke twee personages brengt Louis Couperus op het tooneel van zijn roman Noodlot, en gansch het belang van het werk wordt onophoudend gevestigd op die twee typen, die met een ongewone intensiteit immer in handeling of in ontleding zijn. Frank Westhove, een riik jongeling te Londen gevestigd, heeft een vriend bij zich opgenomen, die terugkomend van Amerika, zich zonder eenig middel van bestaan bevindt. Bertie, die vriend, evenveel als Frank, dacht dat die gastvrijheid slechts enkele dagen zou duren, tot Bertie een betrekking had, doch Frank, die niets doet en geld verteerd zonder tellen en onbezorgd goed is, vindt het een aangenaam tijdverdrijf, dien ouden schoolmakker van Bertie wat bij zich te 'louden, hem te laten leven in zijn huis, niet als een beschermeling, maar als een gelijken vriend. En Bertie, die in Amerika zuur brood at, en zoo op eens valt in de weelde, schikt zich in dat bestaan van niets doen, en als een parasitische plant, schikt h'j wortelen in het leven van Frank. Lang- plant, schikt h'j wortelen in het leven van Frank. Lang- zamerhand verveelde dat leven van niets doen Frank; hij had afwisseling noodig, en daarbij, zijn fortuin werd ontoereikend om aan dit dubbel high-life bestaan te Lon- den te voldoen, en op aanraden van Bertie vertrekken zij samen naar Noorwegen. Zij ontmoeten er een Engelsch- man, Sir Archibald Rodes met zijn dochter Eve, en tusschen Frank en Eve ontstaat de eeuwige liefderoman, eenvoudig in zijn ontstaan, maar tragisch in zijn gevolgen. Zoodra Bertie de Heide ontwaart tusschen Frank en Eve, Zoodra Bertie de Heide ontwaart tusschen Frank en Eve, grijpt hem een onizettende vrees aan : het huwelijk van Frank is het einde van zijn klaploopersleven, het terug- keeren tot zijn ellende, het loopen op den dompel, het onzeker leven van heden brood en morgen geen, en al wat slecht is in hem, al wat vicieus, schijnheilig, valsch is, al de kvvade hoedanigheden spannen samen in hem om NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 159 dat huwelijk onmogelijk te maken : tweede Jago, giet hij gift in het hart van Frank en van Eve en verbrijzelt het brooze huisje van geluk dat ze gebouwd hadden. Dan loopt Frank de wereld rond met zijn Bertie en brok na brok gaat het fortuin van Frank te loor en kennen zij dagen van armoede. Dan komt Westhove terug naar zijn land, ontmoet er Eve, en plots wordt alles helder : de brieven die Frank aan Eve geschreven had op het oogenblik der scheiding, brieven die alles weer goed zouden gemaakt hebben, waren nooit terecht ge- komen, een knecht was uitgekocht geweest : en dat alles had Bertie gedaan, Bertie had dat verricht met het geld van Frank. Dan ontwaakt voor het eerst de wil in Frank, Hij slingert de parasiet van zich of : verwurgd volt Bertie voor zi)ne voeten Twee jaar gevangenschap straffen die daad, doch Eve blijft Frank getrouw en het geluk zou wellicht deze twee wezens eenige jaren kunnen toelachen, ergens ver weg in een verborgen plekje, indien niet het noodlot zijn zware klauw op hen sloeg. Het noodlot is Kier, de rechter die iedereen in zich draagt : het geweten. Alle wereldsche wetter hebben naast zich de ge tiak.le : lies geweten is onverbiddelijk. Frank ziet het ontzettende van zijn daad in, doorgrondt het gedrag van zijn vriend Bertie, en tot zijn schrik wordt dat gedrag hem helder. Is Bertie niet geweest als een kind dat hij opgevoed heeft, heeft hij zijn vriend niet geleid in een laf leven van niets doen, heeft hij zelf met, met noodlottige handen, alles zoo geschikt dat Bertie nets anders kon doen dan dat hij deed, en waarom zou hij dan recht gehad hebben op het leven van Berne? Bertie staat tusschen hem en Eve en nooit kan die verschrikkelijke schim van tusschen hen ver- dwijnen. De flood alleen kan een einde brengen aan dit ontzettend visioen. Frank neemt gift in , en Eve, die vrouw is, sterft met hem. Noodlot, geeft een voorbeeld van wat een geniaal schrijver kan trekken uit een melodramatisch onderwerp. Zoo meesterlijk is het onderwerp behandeld, dat de lezer i6o STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE niet de tentatie gevoeld eerst eens aan het einde van het boek naar het laatste ?feit ?te gaan kijken, maar met gespannen geest de geleidelijke karakterontwikkeling van de helden volgt ; en wat men het meest in Noodlot moet bewonderen, is de strenge logica waarmede de hel- den in hunne handeling naar het noodlottig einde ge- dreven worden. In dit opzicht ?uit een zuiver kunstopzicht ? staat Noodlot boven Eline Vere : de conceptie en de uitvoering zijn eenvoudiger ; het is als een teekening met groote, eenvoudige lijnen, waarvan het oog gemakkelijk de harmonie volgt, maar die juist daarom veel moeilijker zijn om trekken , ter wij1 er in Eline Vere, door de talrijke bijfeiten, veel meer inwikkeling is, dus minder zuiverheid, bijfeiten, veel meer inwikkeling is, dus minder zuiverheid, minder eenvoud. Uit een psychologisch oogpunt staat Eline Vere hoo- ger dan Noodlot, omdat Eline een type is die waar is en waarschijnlijk, die algemeen is bij welke volkeren ook, die meer tot het menschdom behoort, terwijl Frank Westhove, alhoewel gansch zijn karakter in logische ont- wikkeling den schijn der waarheid heeft, toch een zeld- zame uitzondering is. Iedereen kent wel ergens een Eline Vere, iedereen gevoelt in haar den medemensch ; Frank is een zeldzaam specimen. Eline Vere en Noodlot deden niet alleen de discusie ontstaan op philosophisch gebied, maar vooral op dat der moraal, voor de gevolgen die het aannemen van het wijsgeerig stelsel van Schopenhauer op dit gebied na zich kan slepen. De Heer C. H. Den Hertog wijdde aan deze twee romans een voordracht die nadien in brochure verscheen onder den titel ?Noodlottig Determinisme ?en waarin hij deze romans aanvalt om hun moreelen invloed die volgens hem noodlottig is. Ik geloof dat de beer C. H. Den Hertog het mis op heeft over de wijze waarop een roman een moreelen invloed kan uitoefenen op de algemeene massa van de lezers. Een lezer die zich genoeg ontwik- keld heeft om bekend te zijn met het systeem van Scho- NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 161 penhauer, zal op de romans van Couperus niet gewacht hebben om zijn moreel gedrag te vestigen ; een lezer die lust heeft zich te ontwikkelen, zal zich niet uitsluitelijk hou- den bij Eline Vere en Noodlot als bij een Codex. De overige lezers weten zelfs niet wat een moreel-systeem is, zullen dus niet eens aan Determinisme denken bij de lectuur, en het eenige wat invloed op hen zal hebben, zullen de ?gevolgen ?zijn. Bestaat de moraal dan uitsluitend in het aanduiden van het goede? moet men ook sours niet met den vinger wijzen op het kwade, aantoonen wat te vermijden is? Eline Vere en Noodlot, die een kwaal onzer maatschappij bloot leggen : afwezigheid van wilskracht, toonen er de noodlottige gevolgen van. Werken zij zoo niet mede tot de mbreele ontwikkeling van het yolk? Werkt het tra- gische einde dezer twee romans niet heviger op het ge- moed van den lezer dan al de brave Hendrik's histories, waarin arme brave jongetjes ministers worden en schatrijk. Dan moeten alle menschen die braaf zijn en wilskracht hebben, minister worden en schatrijk. Is het niet een moreelvolle taak te laten zien hoe men zijn wilskracht moet gebruiken om niet te vervallen in het noodlottige einde van Eline Vere of van Frank Westhove? Eline Vere en Noodlot werden ongeveer tegelijker tijd geschreven, en dit bewijst hoe buigzaam het talent van Louis Couperus is, dat zulke twee romans gesteund wel is waar op een zelfde philosophisch beginsel, maar uiteenloopend door hunne opvatting en door hunne uit- voering, ten goed einde bracht. + Extau, een roman en Een IlluTie, een reeks novel- len, vormen een tweeden groep in het romantisch werk van Louis Couperus, en alhoewel ExtaTe voor Een IlluTie verscheen, toch behooren de drie voornaamste novellen uit dit laatste werk, ?Een zieltje ?(Aug. 89); ?Een Illu- 162 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE zie ?(Juli go) ; ?Een verlangen ?(Dec. go) voor Extase, geschreven tusschen ,tanuari en October 91. Ze.lfs zonder de aanduiding van datum is de priori- teit van conceptie van Een illuiTe vatbaar. Het zijn proeven, waarvan enkele, zooals UitTic:hien en Kleine raad- sels, slechts de waarde hebben van nota's die men voor sels, slechts de waarde hebben van nota's die men voor zich houdt : Uit,ichten ?het stuk wereld, dat men ergens veilig uit eene kamer ziet, wijd achter glas, tusschen een lijst van gordijnen, ?zijn vluchtige beschrijvingen die wellicht heel juist zijn, maar die slechts voor den schrijver alleen het belang van herinneringen hebben. Kleine raadsels, verhaaltjes waarin het toeval van feiten, a l'dtrange coincidence ?de hoofdzaak is, hebben niet veel meer waarde dan eenvoudige salonpraatjes : de schrij- ver nam ze op, niet om wat er mede te doen was uit een kunstoogpunt, maar om het onuitlegbare dat er in zit, en juist in dit opzicht zijn die feitjes zonder waarde, omdat er, ofwel niets onuitlegbaars in is, dat het alleen toeval is, ofwel omdat de menschelijke geest nog die grenzen der positieve wetenschap niet bereikt heeft, die door vaste wetten het vroegere onuitlegbare helder maakt : de benauwdheid, de angst die een persoon overvallen, terwijl op- een verren afstand een familielid sterft, kan eenvoudig toeval zijn, maar ook een natuurlijk wel te bepalen feit van telepathie. Het kleedje waarin men zulke verhalfm steekt geeft hun een kunstwaarde. en voor Kleine Raadsels is dit niet het geval, zelfs niet voor ?Epiloog ? ten meer uitgebreide novelle, waarin de schrijver de ten meer uitgebreide novelle, waarin de schrijver de manie behandeld van een jong schrijver, die absoluut wil slapen in het bed waarin de markiezin van Yemena, den nacht van haar huwelijk zich zelfmoorde. Hij sliep in dat bed en niets gebeurde, niets dan dat een doek verschoven was dat een spiegel bedekte. De novelle laat volkomen koud en onverschillig. Dit vermindert geenszins het talent van L. Couperus, maar bewijst alleen dat de schrijver een verkeerd pad wou opgaan. Het is niet gegeven aan eenieder Edgard Poe te zijn, en de wet van Taine bracht Louis Couperus, in de keizerromans en in Metamorfose, NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 163 terug naar het pad der twee eerste novellen van Een Illu Een Zieltje en Een 111uTie. ?Een Zieltje ?vooral verdient de aandacht, want naast zijn psychologische, heeft het ook cen moreele waarde. Geschiedschrijver der zeden van de klas der maat- schappij waartoe hij behoort, spaart L. Couperus aan die kias de zweepslagen niet die ze verdient : in Eline Vere en in Noodlot toonde hij hare werkeloosheid, hare willoos- heid, hare wufte bekommernis om onbeduidende Bingen, in Een Zieltje wijst hij op de onverschilligheid die zekere ouders der hoogere burgerij koesteren tegenover hun kroost, en diep roerend is het levensverhaal van dat rijk kindje, dat zoo zelden mag spelen gelijk andere kindereii doen, wiens moeder het zoo druk heeft met haar mondaine leven dat ze met eens den tijd vindt om haar kind eens stevig in de armen te drukken, zoodat het verlaten wezentje zekeren dag aan moeder vraagt of het soms een vondeling is. En het wichtje dat zich zoo eenzaarn voelt, zoo verlaten, zoo vondeling, loops in vertwijfeling en wanhoop een sloot in, na een onverdienden uitval van een oom die het kind onrechtvaardig beschuldigd had een antiek marmeren beeld gebroken te hebben. Getrouwe spiegel van zijn tijd en zijn midden, toont Louis Couperus ons dien tijd en dat midden met zijn hoedanigheden en zijn zwakheden, en zijn eenvoudig ver- haal, zonder donderenden uitval, werkt dieper op het gemoed dan alle predicaties. De novelle Een illuTie die haar titel gaf aan gansch het boek, is meer een poeem in proza dan een novelle; het is de kreet van den dichter die wil gaan buiten de wereld in hooge sfeer, die vlucht wil geven aan zijn ideaal-hongerigen geest, die wil gaan buiten de zoo vermoeiende onophoudende opmerking en studie van wat hem omringt, om eens te zweven boven het alle- daagsche wereldsche Tot de poezie behoort inderdaad het onderwerp van Een een dichter is dien held die slechts rein beminnen kan, die afscheid neemt van zijn geliefde omdat hij niet haar man kan zijn, om- 164 STUDIES VAN HEDENDAAGSCHE dat zijn denkbeeld van liefde in strijd is met alles wat werkelijkheid in liefde is. De schri)ver schijnt zelfs groot belang in dit onderwerp gesteld te hebben, want hij belang in dit onderwerp gesteld te hebben, want hij behandelde ongeveer het zelfde in ExtaTe. Het boek is volstrekt niet aan te bevelen aan iemand die in een roman veel diepschokkende feiten zoekt of ingewikkelde toestanden. Die zou gees smaak vinden in het zoo doodeenvoudig verhaaltje van twee lieden, een jonge weduwe en een jongeling die op elkander verliefd geraken en die zelfs niet samen trouwen. Ze scheiden van elkander omdat zij het geluk niet zouden vinden in het huwelijk ell willen blijven bij de eenvoudige beken- tenis die zij zich deden in voile reinheid. Meer niets. Het is volstrekt noodzakelijk dat men zich bij de lezing van ExtaTe wat afzondert van alle voorgaande lec- tuur, dat men zich wel overtuigt dat er in den mensch nog jets meer is dan een dier. Het dier is in ons, maar ook de ontwikkelde geest, en het gebeurt wel soms bij de dierlijkste lieden, dat de geest zegepraalt. Ook is het een ontmoedigend symptoom als de lieden dat niet meer begrijpen, en zij, die hun binnenste vezeltjes voelen tril- len bij de lezing van een boek als : Les Vierges aux len bij de lezing van een boek als : Les Vierges aux rochers van d'Annunzio en ExtaTe van Couperus, mogen zich verheugen : het is een teeken dat het abrutissement van het tegenwoordige leven hun geest nog niet gevat heeft. Zoo is Quaerts, den der twee helden uit ExtaTe, een jongeling die vveelderig leeft in genot, bij buien soms baldadig zelfs, maar nooit gelukkig in zijn baldadigheid. baldadig zelfs, maar nooit gelukkig in zijn baldadigheid. Over zijn weg loopt een jonge weduwe Cecile ; ze hebben rondom zich kringen die sympathiseeren, die elkander dekken : 't is liefde tusschen hen beiden. En voor het eerst gevoelt Quaerts het geluk, het geluk in het bijzijn van iemand die hem lief is, zonder iets meer. Dat geluk geniet hij zoo zelden mogelijk, karig over bi;eenkomsten met zijn geliefde, tot het oogenblik dat hij zelfs voor een lange reis de stad verlaat uit vrees dat de omstandig- heden of de verzwakking van zijn wilskracht hem tot NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. 165 een huwelijk mochten dwingen, alleen het zuivere oogen- blik van extaze in de liefde wit hij genieten, omdat dat oogenblik alleen het geluk is. lk weet wel, zoo lets is een uitzondering : begeerte en geldzucht, de menschelijke natuur of het moreel ver- derf spreken antlers soms. De jonge Engelsche lord die, zonder liefde zijn goederen van hypothekea ontlast bij middel van een huwelijk met een jonge Amerikaansche millionaire of met een oude Engelsche douairiere, is dich- ter bij de werkelijkheid onzer dagen, en Quaerts schijnt een gekke uitzondering. Maar boeit zij u niet die uit- zondering, is er niets in u dat trilt in sympathie met dies jongeling die nog het gevoel heeft van den heiligen sprankel die in hem is; vindt gij het met heerlijk, zoo wat meer te zijn dan een gesvoon mensch, een kracht te bezltten die het dier temt, en vrije vlucht laat aan den geest; zoudt gij ook met kunnen zitten naast iernand die u lief is en gelukkig zijn in het eenvoudig uiten van reine woorden, of in die harmonic die speelt in die lange stonden van stilzvvijg2ndheid ; kunt gij de dualiteit van uw wezen niet scheiden, zijt gij niet vatbaar voor wat poezie, lees dan ExtaTe niet. (Slot volgt). HENDRIK DE MAREZ. SSrt St4 N.,ILV ec.:1\fr_ STEPHANUS DE EERSTE IlLOEDGETUIGE. Handel ir gen, VI. vii I. Te Jerusalem, in eene straat, niet verre van de gerechtszaal. SAULUS. Hoe?! ligt ge en luierikt, Nu ieder schudt en schrikt? Tot op den heilgen drerripel Van Synagoog en Tempel, Staat Mozes' eer, in nood, Aan schimp en schande bloot Is 't waarheid? Wierdt gij, leeuwen, Nu lammeren, Hebreeuwen? Valt, vrij en voort, Stefaan De Wet en Mozes aan? VER SCHILLIGE STEMMFN. Wie is die jongeling? ?'t Is Saulus, de geleerde! Geen die, zoo hou en trouw, ooit Wet en Vadren eerde!? Stefaan werkt wonderen Bij duivels macht verricht; Zijn preek en praal heeft uit : hij staat voor 't hoog gericht. SAULUS. Vergeefs! Zijn tong betoovert De rechters en 't gehoor ! Zoolang hij leeft, verovert Of helpt hij 't yolk van 't spoor; Zoolang hij leeft, zal God Gelasterd en bespot ! STEPHANUS, DE EERSTE BLOEDGETUIGE. 167 VERSCHILLIGE STEMMEN. Dat zal niet! ?God is g-root! SAULUS. En wie, verwaten, God lastren durft en haten, Zal 't boeten met den dood! KOOR. Ten dood! Hij sterve, Aan Mozes eer! We staan to weer Voor Jacob's erve! Saulus leidt ons aan! Dood, ten dood, Stefaan.