BIEKORF WESTVLAAMS ARCHIEF VOOR GESCHIEDENIS, OUDHEIDKUNDE EN FOLKLORE 1949 50 JAARGANG 1949 BIEKORF VITFT IGSTE TAAR VIJFTIGSTE JAAR 1949 Oiettorf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's j a ars. NULLUS OTIO PERIT DIES APIBUS ic korf JAAR BIEKORF zijn vijftigste jaar en, 't niet twee oorlogen, hij zou in zijn zestigste wilden die belang ei gen taal, kunst en letteren : ontwikkelde, Zij schuwden angstvallig elk schuimwoord aldus draagt Biekorf een geboorteplek op zijn in dat ongeschonden van zijn « verstandige Vlamingen D. Biekorf kan zijn ouderdom niet Gezelle een merkteken den tijd laat onverwacht Biekorf's vijftigste samenvallen met de vijftigste verjaring van Gezelle's afsterven. « Hoe zeere vallen ze af de van den Meester. En Biekorf leeft « en hem. Hoe kon hij anders dan jong kindsbeen af, het volk steeds, lijk Gezelle in zijn Roeselaarsen portierstijd, met oor straat lag. lDitkorf Dat is een leer· en leesblad voor I alle verstandige Vlamingen. uitkomende 12 maal 's jaars = tegen 75 frank = Voor 'I Buitenland 100 Frank Nullus otio rerit dies apibus. $~~~~~~~~~~~~~*~~~~~~$ ~~~~~~~~~~~~~~~~~ 50·te Jaar. 1. In Nieuwjaarmaand. 't jaar 1949. BIEKORF VIJFTIG JAAR 10IEKüRF begint zijn vijftigste jaar en, ware 't niet D van de twee oorlogen, hij zou in zijn zestigste staan. Onze stichters wilden mensen bereiken die belang stellen in eigen taal, kunst en letteren: ontwikkelde. geleerde Vlamingen. Zij schuwden angstvallig elk schuimwoord en aldus draagt Biekorf een geboortepiek op zijn voorhoofd in dat ongeschonden diets van zijn «ver· standige Vlamingen ». Biekorf kan zijn ouderdom niet loochenen, Guido Gezel1e zelf gaf hem een merkteken mee. Het spel van den tijd laat onverwacht Biekorf's vijf. tigste jaar samenvallen met de vijftigste verjaring van Guido Gezel1e's afsterven. « Hoe zeere vallen ze af» de laatste getuigen van den Meester. En Biekorf leeft «en heeft nog jeugd in hem» Hoe kon hij anders dan jong blijven, hij die, van kindsbeen af. zo dicht bij het volk stond en steeds, lijk GezelIe in zijn Roeselaarsen portierstijd, met één 00. op de straat lag. — -- Biekorf heeft van alles aangepakt, over allerlei kennis en wetenschap geschreven in eigen taal, in een tijd dat de verstandige Vlaming nog zijn eigen universiteit moest zijn. Hij was en bleef altijd een luisteraar, hield van vertellen, niet van preken, en was een « vraagsteert » zonder einde. Gezelle bleef ook hier steeds de wegwijzer hij dichtte, verzamelde vertelsels en wetens waardigheden, zantekoorn en mengelmaren, en deelde zijn eigen onderzoekingen, vondsten en vindevogels en die van anderen mede in Rond den Heerd en Loguela, zijn eigen stichtingen, en ten slotte in Biekorf, het pleegkind van de jaren zijner voleinding. Zijn werk wortelde in het volk, groeide uit de schatten van taal en overlevering en niemand meer dan Gezelle besefte dat het volksleven is « ook na ons en zonder ons » in nieuwe planten van geluid en gebruik verder bloeit. Biekorf heeft in den geest van zijn « Medevader voortgewerkt. Gezelle.apotheosen noch Gezelle-belangen hebben hem daarvan doen afwijken, geen Gezelle-archief kon hem in dienstbaarheid vangen. Hij bleef vrij man, aan zijn eigen hoek gehecht meer dan ooit, open hof houdend voor jong en oud die uit en voor eigen volk iets over en ten beste hebben. En zo Biekorf het nu eens tot honderd jaar moest brengen ?... Dan zal dat Uw werk zijn, beste Lezers en Medewerkers, tegenwoordige en toekomende, zoals zijn vijftig jaar het werk zijn van de afgestorvene God gedenke hun ziel — en de tegenwoordige ; dan zal dat de zalige schuld zijn van de liefde van veel oprechte Vlamingen tot hun eigen taal en eigen aard. In wel en wee heeft Biekorf het zijne gedaan om al het ons zo dierbare te bewaren, en bekend en bemind te maken. En hij kan en zal dat nog lange voortdoen, zo het Hem belieft die geeft, dat al leeft. BEREK -2- van alles aangepakt, over allerlei taal. in een tijd dat verstandige Vlaming zijn universiteit moest al tijd luisteraar. hield van niet van preken, en was een «vraagsteert » einde. GezelIe bleef hier steeds de wegwijzer: hij dichtte, verzamelde vertelsels en wetens zantekoorn mengelmaren, deelde onderzoekingen, en vindevogels en van anderen mede in Rond den Heerd en Loquela, stichtingen, en ten slotte in Biekorf, het pleegkind van de jaren zijner voleinding. Zijn werk wortelde volk, groeide uit de schatten van taal en overlevering en meer dan GezelIe besefte : dat volksleven leven is dat « ook ons en zonder » in planten van geluid en gebruik verder heeft den geest van zijn « Medevader » GezeIle..·Gezelle..belangen hem daarvan doen afwijken, geen Gezelle..in dienstbaarheid vangen. bleef vrij aan zijn eigen meer dan open jong en uit en voor eigen ten beste hebben. Biekorf het nu eens tot honderd jaar moest ~... zal dat Uw zijn. beste Lezers Medewerkers, tegenwoordige en zoals het werk zijn van de afgestorvene - - en de tegenwoordige ; dat van oprechte tot taal en eigen wee heeft Biekorf zijne gedaan het ons zo dierbare bewaren. bekend en zal dat nog lange zo het Hem geeft, dat 't 'T BEREK EEN VERDWENEN UITVAARTGEBRUIK SLEUTELS DEN PUT LEGGEN Ehet daadwerkelijk gebaar, dat oorspronkelijk op de letter moest uitgevoerd worden, is ook het gebruik van deze uitdrukking uit den volksmond verdwenen (1). Eertijds was de sleutel het symbool van de macht bij de huisvrouw ; zo droeg de bruid, bij een huwelijksinzegening, den sleutel. Het commentaar bij de Costume van Chalons (1615) bepaalt zeer duidelijk : « Lorsqu'on ostoit les clefs à la femme, c'était signe de divorce ». Deze plastische uitdrukking is geboren uit een zeer oud gebruik, dat in de rechtspraak aanvaard werd en op de letter moest uitgevoerd worden : inderdaad de vrouw die destijds aan de erfenis van haar echtgenoot verzaakte, moest bij het ter aarde bestellen den sleutel op de kist of op het toegedekte graf leggen. Zo bestaat in Vermandois de volkszeg : Que certaines femmes enferment leurs manfis a la clef dans leurs fosses ! Alfons De Cock beweert dat in het begin van de jaren 1900 de uitdrukking nog algemeen verspreid was. Oude Bruggelingen en meerdere personen van jaren uit de Westvlaamse gouw kennen haar niet en beweren haar nooit in den volksmond van hun streek gehoord te hebben. 1) A. Viaene heeft reeds de aandacht op die curieuse uitdrukking gevestigd : Uit den ouden taalschat : De slotelen up den put leggllen, in Biekorf 1931, blz. 313-344. Vgl. Biekorf 1932, blz. 43. — L. De Bo, zegt terecht : « De erfenis niet aanveerden, maar aan de schuldeischers overlaten ,,, Westvlaamsch Idioticon. s. v. Sloter. — Een gelijklopend gebruik (teruggeven van macht aan een dode) is loet breken van een staf door de bediende op het graf van den dienstheer. - 3 _. VERDWENEN UITVAAHTGEBRUIK DE SLEUTELS OP DEN PUT LEGGEN VENALS daadwerkelijk gebaar, dat oorspronkelijk op de letter moest uitgevoerd worden, is gebruik van deze uitdrukking den volksrnond verd\venen (1). was sleutel het symbool van de macht huisvrouw ; de bruid, bij een huwelijksinzegening, Het commentaar de Costume Chalans (1615) bepaalt zeer duidelijk : « ostoit à la femme. c'était signe de ». is zeer gebruik, in de rechtspraak aanvaard werd en de letter moest uitgevoerd worden: inderdaad de destijds aan de erfenis van haar echtgenoot moest ter aarde bestellen den sleutel de kist of op het toegedekte graf leggen. Zo bestaat Vermandols volkszeg : Que certaines femmes maris à la I De Cock beweert het begin van de de uitdrukking algemeen verspreid was. Bruggelingen meerdere personen van jaren haar niet en beweren den volksmond van hun streek gehoord hebben. reeds de aandach t op die curieuse uitdrukking lJit den ouden taalschat: De slotelen legghell, in Biekorf 1931, blz. 3..13·344. ·Vgl. Biekorf blz. 48. - L. De terecht:" erfenis niet aanveerden, n1aar de 8chuldeischers overlaten '" \Vestvlaamsch v. Sloter. - gelUklopend gebruik (teruggeven macht aan een dode) is het breken van een staf door bedi.cude op het graf \'au den dienstheer. Het gebruik was, in den beginne, voorbehouden aan de dames van den adel : rechtsgeleerden uit dien tijd zeggen dat zij dit voorrecht hadden verkregen : « à cause des dépenses extraordinaires que leurs maris faisaient dans les voyages a la Terre Sainte » (I ). Nadien werd dit voorrecht veralgemeend en mochten al de weduwen er gebruik van maken. Hoewel het voor een vrouw, wier man bij zijn overlijden tot over de oren in de schulden stak, een hele verlichting was ontheffing van al die schulden te verkrijgen door een eenvoudig gebaar, was het zeker niet aangenaam bij de uitvaart de sleutels op de kist, of op den toegedekten put te moeten leggen, in het bijzijn van verwanten en vrienden (2). Het bezwaar van dit gebruik werd ingezien en weldra evolueert het voorschrift : de weduwe moet enkel nog, als bij de uitvaart de schrijne ofte doodkist uit het sterfhuis gedragen wordt, den sleutel op de deur laten steken. (3) 1) Magasin Pittoresque, 1835, p. 394 " Cérémonie de renonciation des veuves à la communauté entre époux, dans le uroyen Age ,,. Zo legde Margareta van Male, douarière van Filips de Stoute. hertog van Burgondië, haar gordel, beurs en sleutels op de doodkist van haar gemaal, om te beduiden dat zij de erfenis aan de schuldeisers overliet. 2) De bijdrage in Le Magasin Pittoresque zegt : " La veuve qui voulait renoncer A la communauté était obligée de se rendre sur la tombe de son mari, accompagnée du bailli et des parens du défunt. Là, sur cette terre qui recouvrait les restes de son époux, elle jetalt ceinture ; c'était un signe de séparation. Ensuite elle jetair ses ce qui signifait qu'elle ne devait plus rentrer dans la maison mortuaire. Puis enfin jetait sa bourse et ses bijoux, témoignant ainsi qu'elle n'emportait rien de la communauté ; si elle en eut pris quelque chose, elle eut perdu le droit de renoncer. 3) Het aangehaald artikel uit Le Magasin Pittoresque zegt : « On trouve plusieurs arrêts du parlement de Paris, qui an des renonciations a la communauté, dans lesquelles les-nu lent veuves, a cause de leur haute condition, avaient cru pouvoir se dispenser de se rendre elles-mêmes sur la fosse de leurs maris ,,. Een proces verbaal uit le Coustumier général du Verman- -4- gebruik was, den beginne, voorbehouden aan den adel: rechtsgeleerden uit dien tijd zij di t voorrecht hadden verkregen : à dOes dépenses extraordinaires leurs maris voyages à la T erre Sain te » (1). N 1dien werd dit voorrecht veralgemeend mochten al weduwen er gebruik van maken. voor vrouw, wier man bij zijn over.. lijden tot over de oren in de schulden een hele ontheffing van al die schulden te ver.. krijgen door een was het zeker niet bij de de sleutels op de kist, of den toegedekten put te moeten leggen, in het bijzijn verwanten vrienden (2). 1-let bezwaar dit gebruik werd ingezien en wel· dra voorschrift: weduwe moet enkel als bij de uitvaart de schrijne ofte doodkist uit sterfhuis deur steken. (3) 394" Cérérnonie de renonciation à la communauté entre époux, dans Ie nloyen àge". lpgde douarière van Filips de Burgondië, gordel, beurs en sleutels van gemaal, om te beduiden dat zij de de schuldeisers overliet.. Le zegt: I.Ja veuve voulait à la communauté de la tombe deson du et parens du défunt. Là, sur cette recouvrait les de sa ceil1ture; UD elle jetait ses clefs, qui signifait qu'eHe plus rentrer dans la maison mortuaire. Puis enfin elle sa bourse et n'emportait rien de la communauté ; ~i eût eût Ie droit de renoncel'. ,~ 3) Le l\1agasin zegt: " parlement de Paris, qui a1luu/ ent renonciations à communauté, lesquelles les à baute cru pouvoir se elles·SUl' maris ". proces Ie Coustumier général du Verman— 5 — Later nog zal het gebaar bescheidener worden ; weldra mag de vrouw den sleutel afgeven aan den burgemeester, aan den pastoor of aan twee notabelen, aan den schouteet en de schepenen, en de renonciatie moet dan te boeke worden gesteld. Keure, Brugse Vrije, 1619 : « Dies wordt de selve weduwe binnen veerthien daghen naer het overlijden van haren man ghehouden te scheeden vuytten sterf huyse, ende de selve renunciatie te doen inde presentie van twee hooft-mannen ofte notabele persoonen vande prochie, oft voor de Wet daer onder sy woont, ende aen hemlieden geven de sleutelen vanden huyse, om die voorts over gelevert te worden in handen vande Clerck van de becommerde : welck verclaers de voornomde weduwe ghehouden sal sijn te verversehen in persoone, ofte by procuratie speciale ter camer van desen lande. Te weten : die woongin in 't landt vanden Vrijen, appendantsche ende contribuable, ende inde steden, ende plaetsen daer in gheinclaveert, binnen ander veerthien daghen, ende de ghone daer buyten woonende, binnen veertich daghen, om de goedinghen van het selve sterf-huys alsoo by haer geabandonneert te laten inventarieren ende administreven by den Clercq vande becommerde soo hier vooren gheseyt is ». Keure, Broekburg, 1615 : « (de weduwe) sy sal moeten doen ende verclaren anden Pastoor, oft twee notabele Parochianen terstont naerde begravinghe, met overl veringhe van de sloteten., Keure, Kasterlee, 1548: « (zij moet) draghen den sleutel vanden sterfhuyse in handen vanden schouteeth ende schepenen » en laten hare renunciatie te boeke stellen. » (Hetzelfde in de keure van Diest, 1701.) dois (begin 160U) bepaalt : `` l'aucienne solennité de Tetter les clefs sur la fosse, dont l'ou souloit vser le passé, a esté par l'advis des dits Estats (de drie standen) abrogée, comme barbare et déraisonnable. ,, De costume van Leuven (l6 22) bepaalt : " Eeue vrouw mach het sterf-huus van haeren man wel abandoueren, stekende den slotel op de Bore, al sy metten lyske uytgaet oft legghende dies obt mans graf, als hy begraves wordt. „ ; hier wordt dus nog de keus gelaten, zoals ook in de costume van Nieupoort, 1615 : " legghende de slotels vanden sterf-huyse op 't lijck, ofte graf, oft die leveren in handen van de wet op den solven dach datmeu lyck uyt den huyse draeght. — 6 — Daarentegen verklaart de keure van Roeselare, van 1624 nog uitdrukkelijk : « ...'t sterf-huys van haeren overleden man begeerde te abandonneren, 't welck sy sal vermoghen te doen, mits verlatende alle de goedinghen van beede sijden gecommen, legghende den sleutel den put. (Hier moet dus het gebaar nog letterlijk uitgevo erd worden). De vrouw echter mag beschikken over haar beste kleed en een bed (1). De keure van Oostende (1611) is zeer uitvoerig ; het artikel luidt : « Eene weduwe vermach naer 't overlyden van haren man by faute van hoir (erfenis) 't sterf-huys te abandonneren ende renuncieren indient haer belieft, midts alle 't goet vanden selven sterf huyse latende inde handen vande Burch-meester vanden cornmunne ten profijte vande crediteuren, uyt gheweert een tamelyck cleet, midtsgaders een coetse en bedde met syn toebehoorten, 't welcke sy sal vermoghen te behouden legghende den sleutel vanden selven sterf-huyse op 't graf ende dien bewegende inde handen vanden selven Burch-meester binnen derden daeghe naer 't overlyden van haeren man (dubbel ritueel dus !), ende dat doende is ontlast ende onghehouden van alle schulden, daer inve wylent haeren man ghelast was, alwaert oock soo dat sy ten versoeke van haren man voor de selve schulden haer oock mede verobligiert hadde, ghereserveert alleenelick de schulden bij haer ghecontracteert ter causen van haeren coop-handel, daer-vooren sy niet jeghenstaende dierghelycke renunciatie sal verbonden blijven, emmers tot haerder helft. » De Costume van Brugge (1619) laat de keus tussen de twee handelingen... « legghende ten dien fijne de slotelen vanden sterf-huyse op 't lyck ofte graf, ofte emmers die beweghende in handen vanden Clerck 1) ...(vrouw) sterfhuijse gaen, gekleet als ob den ier kercke ende brengende den sleutel den sterfhuijse den gerichte op den stadthuijse „ (Cos Herentals, 1559). -tume, -6 de Roeselare, van uitdrukkelijk: « •.• 't sterf..huys van haeren overleden man begeerde te abandonneren, 't welck sal te de goedinghen sijden gecommen, den sleutel op put. dus het gebaar nog letterlijk uitgevoerd worden). vrouw echter mag beschikken haar beste een bed ( 1). Oostende (1611) is zeer uitvoerig ; het luidt «weduwe vermach naer 't overlyden haren man van hoir (erfenis) sterf.huys abandonneren ende renuncieren indient goet sterf inde handen Burch·communne ten profijte gheweert tamelyek eleet, een bedde met 'welcke behouden den sleutel sterf..op dien bewegende inde handen meester binnen naer 't 1), ende dat doende is ontlast ende onghehouden alle schulden, daer inne haeren ghelast was, alwaert oock 800 haren de schulden haer mede verobligiert hadde, ghereserveert de schulden bij haer ghecontracteert ter causen coop..handel, daer.vooren jeghenstaende renunciatie blijven, haerder » Costume (16J9) keus tussen twee handelingen ... « legghende ten dien fijne sterf..huyse op 'lyck ofte graf, ofte beweghende in handen " ...(de vrou\v) moet uyt den sterfhuijse gaen, gekleet ais sy op Paesdagh ter kercke gaet ende brengende den sleutel van den sterfhuijse den gerichte op den stndthuijse " Costume, 1559). vande becommerde sterf-huysen, op den selven dagti datmen het lijck uyt den huyse draeght, ende dit doende is de selve weduwe vrij ende quijt van alle schulden ende commeren vanden sterf-huyse, uytghedaen de ghone daer in sy haer selven expresselick verbonden ende verobligiert heeft ». Zo komt het — en is het verklaarbaar — dat op onze dagen in dergelijk geval de geschreven verzaking aan de erfenis moet ingediend worden op de griffie van de rechtbank van eersten aanleg van de omschrijving binnen dewelke de gemeente van de echtelingen. gelegen is, en niet, wat logischer zou schijnen, dat deze verzaking zou geschieden door het ambt van een notaris : wat wel het geval is voor al de andere kwesties van erfenissen of trar sactie van roerende of onroerende goederen (1). Ook bij de begrafenis van een straatarme man, zal men dit gebaar volbracht hebben, als de familie aan de erfenis (lees de schulden !) verzaakte. Of haalde men dit volksgezegde aan om te wijzen op de armoede van de teraardbestelde ? In 1520 overleed te Veurne, een man die zo arm bevonden werd « dat de slotellen upden put geleyt waren » (en op het Sint Jacobskerkhof te Brugge, werd in Augustus 1495 een « arem cuper » begraven « daer de slotel up 't graf was » --- (3). VAN COPPENOLLE 1) Ter vergelijking citeren wij dat b. v. te Frankfurt een verordening van 1451 bepaalt, dat de vrouw van schulden van haar man ontslagen is, als zij... " ihren manlel und fialernosier „ op het graf van haar man legt. 2) Biekorf 1931, blz. 343. 3) Brugge, parochiaal archief, Sint Jacobs. Kerkrekening over het jaar 1495, in het register der rekeningen 1495 1525, f. 4 v. (Medegedeeld door den heer A. Schouteet). Verder werden meerdere van de hier aangehaalde uittreksels uit de Cosiumen ons medegedeeld door Prof. Dr. E. I. hoofdman de Bond van Westvlaamse Folkloristen. -7- vande becommerde sterf..huysen, op den selven dagh datmen het lijck uyt den huyse draeght, ende dit doende is de quijt van alle schulden commeren vanden sterf.uytghedaen de in sy haer sel ven expresselick verbonden end e verobligiert heeft)}. komt - en is het verklaarbaar - dat op in dergelijk geval de geschreven verzaking erfenis moet ingediend worden op de griffie de rechtbank van eersten aanleg van de omschrijving dewelke de gemeente van de echtelingen. is, en W3t logischer zou schijnen, dat deze zou geschieden door het arnbt van een notaris: wat wel geval is voor al de andere kwesties trarsactie van roerende of onroerende (1). bij de begrafenis van een straatarme man, zal gebaar volbracht de familie aan (lees de schulden !) verzaakte. Of haalde men volksgezegde aan de armoede de teraardbestelde In 1520 overleed te \'eurne, zo arm bevonden werd «dat put geleyt » (2), en op Sint Jacobs... kerkhof 8rugge, werd in Augustus 1495 een «arem » « daer de slotel up 't graf was» - (3). MTS. VAN COPPENOLLE citeren wij dat v. epu vrou \v van schulden haar lnan ontslagen is, als zij ... " i/treil tJlilll/el lUId paltY. nos/er" g'raf van haar man }Pgt. 1931, blz. 343. al·chief. Sillt Jacobs. I{erkrekening' O\'~r in reg'ister der rekeningen 1495-1525, f.heel' A. Schouteet). ,verden 11leerdere de hier aangehaalde uit· treksels de COS/UJlliJl medegedcfdd Dl'. E. I. Strubbe, hoofdtnau van de Bond van \Vestvlaamse Folkloristen. 8 `^7 ^• f^^ ^ ^ w ^ ^í^ ^^1^ ,51,@^^^ % ^^C^ .^^^ ; , `^ (,)16:3 `^^^^ ^^1L ^?^^ I. HET STEVENISME TE GITS IN DE JAREN 1817-20 Naar een gelijktijdige briefwisseling IN het archief der Pastorij van Gits vond ik enkele merkwaardige gegevens over het Stevenisme aldaar in de jaren 1817-20, in de briefwisseling tussen pastoor Simons (1814-20) en zijn vriend Jacob van de Walle, den gewezen griffier van Gits. (1) Pastoor Simons houdt zijn vriend geregeld op de hoogte van wat er te Gits gebeurt, vooral betreffende het bouwen van de armenschool, waarvan het bestuur vroeger aan Van de Walle zelf toevertrouwd was, en over het Stevenisme. Het schijnt zelfs dat J. van de Walle invloed moet hebben gehad op de Stevenisten, want eenmaal (in een brief van 26 Sept. 1817) vraagt pastoor Simons hem te schrijven aan een Stevenist, die op sterven ligt, om hem aan te wakkeren tot de eenheid terug te keren. De gegevens over het Stevenisme betreffen vooral den ex-Karmeliet Pater Zilliez, (2) die te Gits de heilige bedieningen kwam verrichten ten voordele der scheurmakers. Hetgene we uit de voorhanden zijnde gegevens kunnen samenrapen, is tevens een aanvulling van de bijdrage van J. Bernolet, Het Stevenisme in Vlaanderen, 1) Toen pastoor Simons te Gits toekwam in 1814, trof hij er 800 Stevenisten aan ; met zoveel ijver werkte hij aan bun bekering, dat er bij zijn weggaan in 1820 maar 166 sneer overbleven. (Volgens den tekst op het doodsbeeldeke.) Jakob van de Walle werd geboren te Lichtervelde den 14 Juli 1740; hij was griffier van Gits en hem was ook het bestuur over de armenschool aldaar toevertrouwd ; later (rond 1813) ging hij rentenieren naar Brugge, waar hij den 28 Mei 1826 als jonkman overleed in de Zwaluwstraat. Daar pastoor Simons slechts in 1814 te Gits aankwam, moet hij Van de Walle wellicht reeds van vroeger gekend hebben. 2) Pastoor Simons spelt dien naam Zillit'z (ook wel 1.ilitz). liet hoogervertneld artikel in Biekorf spreekt van Sillier. — 9 — (Biekorf, 32e Jg , 1926, blz 55-60) waar ook, voornamelijk aan de hand van officiële stukken, gehandeld wordt over het apostolaat van Zilliez te Gits en de vervolging die daarop tegen hem werd ingesteld. In zijn schrijven van 19 Mei 1817 bericht pastor Simons aan J. van de Walle « met smerte » dat een zekere pater Zilliez is komen wonen te Gits, ten huize DE HOFSTEDE VAN CANNEYT TE GITS Het keukengebouw (ten dele zichtbaar links) staat op de plaats van de gewezen « kapel der Stevenisten ». Helemaal links het dak van het Lourdes-kapelleke. van Jan van Canneyt : (I) « Alhoewel hy klaerblykelyk intrus is en zonder eenige zending, myne ongelukkige jongens volgen hem met raezernye en dulligheyd. P. Vreye (2) is over al zynen leydsman. » Doch in pastoor 1) Deze Jan van Canneyt (ook wel Pieter-Jan), was de vader van de gezusters Barbara en Theresia van Canneyt, waarover vroeger reeds in Biekorf geschreven werd. Na de bekering van Theresia tengevolge van haar Rome-reizen in 1852, is ook gans de Familie van Canneyt tot de R. K. Kerk overgegaan. In haar ijver heeft de familie alsdan de kapel, waar de Stevenistische priesters de goddelijke diensten verrichtten, laten slopen : de keuken der hofstede staat op de plaats, waar vroeger de kapel was. Als dank werd het Lourdes-kapelleke gebouwd, waarvan hiernaast een afbeelding. 2) Van dezen P. Vreye berust in 't archief van de pastorij - 10- Simons, uit wiens optreden en brieven ZIJn onstuimig en ijvervol gemoed spreekt, had Zilliez een niet gerin... gen tegenstander gevonden. Pastoor Simons was geen kat om zonder handschoenen vast te pakken en hij trof onmiddellijk drie maatregelen tegen dien « Pater Lupus », zoals hij Zilliez noemt. Hij liet eerst op de kerkdeuren verscheidene teksten aanplakken uit conciliën en decreten met de volgende vermanIng: « Besluyt hier uyt, wat schroornelyk boosheyd pater Zilliez bedrijft met, tegen den dank van den Bisschop, eenen autaer te durven op regten ten huysse van Canneyt, die ook zeer grootelyks zondigt door deze ge... doogzaemheyd. » Vervolgens had hij in den predikstoel «klaer gepro... beerd» dat «Zilliez is dien wolf. dien dief en moor... denaer, dien valsehen propheet. daer jesus van spreekt in 't Evangelie ; eenen intrus zonder eenige zendinge. » En eindelijk zond hij 10 à 12 brieven naar de voor... naamste « dwalende kinderen », die hij, om Zilliez tot schriftelijk antwoord aan te zetten, steeds op dezelfde wijze doet eindigen : « P. S. Mr. Anckaert, (1) noch pater Zilliez en zullen hier op niet schriftelyk durven antwoorden; zy zullen zig vergenoegen met agter den rugge wat prullekens te vertellen om d'eenvoudige te payen. (2) te Gits een brief van 5 Jan. 1815 aan J. van de Walle, waar.. uit blijkt dat Vreye zich verdienstelijk maakte voor de arme kinderen van Gits. 1) C. Anckaert was pastoor te Passchendale van 1784 tot 1811, toen hij zijn opstand begon. Hij stierf in de scheuring in 1819. 2) In 't archief der Pastorij van Gits berust een ongedagtekend stuk van pastoor Simons : Korte bemerkingen tegen pater Zilliez te Gits. Verschillende teksten, die in de vermelde kerkwetten voorkomen, alsook dit P. S., komen in dit vak voor. Wellicht een specimen van een der brieven, die hij naar de voornaamste Stevenisten zond. 11- pastoor Simons « den te schryuen , rnaeken gehuyl absurditeyten moordenaer hy ft I droogelyk, verderfelyken bereyd by publyke h r i ttel e hy dat konde w orden hy 13 bezwe s h r i f orga hy zeyd 1) Hier laten we pastoor Simons zelt aan het woord in Het viel uit lijk p:lstoor Simans verwacht had: (1) Het is ook zoo geschied: d~n pater en zoekt niet schrY1'en: maer om zyn volk content te stellen heeft men my laeten weeten, dat Zilliez alle dagen spreekelyk was ten huyse van Jan van Canneyt. Weetende wat misbruyk zy maeken van de saemenspraeken, dezelve vervalschen, en het en getier van en ketteryen victorie noemen, heb ik geantwoord, dat ik geen woord en wilde spreeken met dien intrus en moorde' naer myner schaepen : dat nu werk genoeg had om de brieven en myne aenplakkingen aen de kerk deuren s c h r i e y k te beantwoorden. Hier over zongen zy gisteren (dus 18 Mei 1817), doch droogeIyk, victorie ; dat ik niet durvde gaen in de presentie van Zilliez, en ik wierd wederom aenzogt ten huyse van Canneyt. Ik heb my gehouden aen myn gedagt van geen woord te willen spreeken aen dien intrus : maer om het welzyn myner kinderen, ik heb hun laeten weeten, dat ik was te koomen dien pater in eene puhlyke plaetse. ja zelfs ten huyse van Canneyt, op conditie van geen woord te spreeken aen elkande:-, maer om te maeken een e s c rif· tel y k e con f u s i voor my of voor hem. Ik heb hem den keus gelaeten van eersten of tweeden te schryven, met boeken of zonder boeken, en in de taele die hem belieft: want hy is een Waelken, dat zig beroemd, hy bisschop wor· den ten tyde der revolutie, had willen organieke priester zyn. Nota bene: organyk zyn, eer de artikels organyk ge' maekt waeren. Mr den Onderpastor had den dezer aen Canneyt eenen dringenden brief geschreven hem bezwt irende van dien te toonen aen zynen ongelukkigen priester, en vraegende c rif· tel y k e antwoorde. Het stout paterke en wilde den brief niet geheelleezen, geene gemeenschap willende met orga' nyke priesters, en zeyde, dat dien onderpastor wel stout was van zoo te durven schryven: indien ik hem overdroeg aen 't gouvernement, zoud weéten waar voor, het pater' ken. De Organyk artikels gemaekt zynde in 1801, en Mr Anc.. SiInons zijn pittige taal. De tekst is duidelijk. -12- kaert, Priem (t) en 't paterke dienst gedaen hebbende tot over 5 jaer, zy fingeeren en houden staen, dat wy alle eenen eed gedaen hebben in 'r stille aen de artikels organiques over 5 a 6 jaeren: met zulke leugens verleyden zy myne parochiaenen, en boezemen hun in eenen ketterschen geest, by zoo verre, dat Canneyt voor 2 getuygen tot 4 mael toe heeft uytgebraekt in een disput de volgende Iasterketterye : Dat Christus gelogen heeft, als hy zeyde dat er alle de dagen tot het eynde der eeuwen in de waere kerke zouden Bisschoppen zyn. Ik ben met uL alle de dagen etc. » Pastoor Simons eindigt met zijn hoop uit te drukken dat er uit al deze miseriën goed mag voortkomen voor zijn parochie. W"at hem zelf aangaat, « ik vreese min dat paterken als eenen krieksteen : maer ongelukkig voor myne kinderen ! » Nog geen maand later, den 5 Juni 1817f schrijft hij aan J. van de Walle, dat de intrus het opgesteken is, « maer hy heeft deenvoudige zoodanig opgemaekt, dat het gelyk raezende menschen geworden zyn. » 't Ware echter voorbarig geweest te denken dat Zilliez niet meer zou terugkeeren naar Gits. In zijn schrijven van 26 Januari 1818 maakte pastoor Simons aan den onder..intendant van Ieper bekend dat Zilliez zijn voornaamste verblijfplaats had te Gullegem, doch rondging bij de Stevenisten om er de godsdienstoefeningen te verrichten. (2) Reeds voor dien datum, en na zijn vertrek uit de woning van Jan van Canneyt, keerde hij nog naar Gits terug. Zoo zegt o. a. pastoor Simons in zijn brief van 26 September 1817 aan Jacob van de Wal1e, dat Putteman of Vande Putte zeer slecht wordt en dat de intrus er geweest is, en sindsdien heeft hij « nouwelyks de courage, en kan byna 1) Jan Priem was pastoor te Gits sedert 1R03 en begon zijn opstand op Allerheiligenavond van 1811. Hij stierf in 1815 te Brugge, verzoend met de Kerk. 2) Biekorf, 1926, blz. 59; in ditzelfde artikel, blz. 58-59, wordt er gesproken over huwelijken van Stevenisten, die Zilliez te Gits inzegende zonder voorafgaande burgerlijk huwelijk en zonder toelating van den pastoor. — 13 -- niets doen uyt vreeze, dat hy in de scheuring zal ster. ven... » (1) Hij vraagt zijn vriend Vande Walle met klem dat hij aan Van de Putte zou schrijven, om den intrus te laten varen en te sterven in de Katholieke Eenheid. J. van de Walle aarzelde niet een brief op te stellen, waarin hij Van de Putte « uyt eene besondere genegentheyd en vriendschap » bidt tot de eenheid te keren. Eindelijk heeft zich op 10 Januari 1820 een toneel afgespeeld tussen de beide geestelijken waaruit duidelijk de ijver van pastoor Simons en de hardnekkigheid van pater Zilliez blijkt. Daar het tevens een goed beeld geeft van den pijnlijken toestand te Gits, delen we hier dit zeer merkwaardig schrijven in zijn geheel mede : Gits, den 25 January 1820. Zeer beminden en geachten Heer, Naer UE. gewenscht te hebben het Nieuwjaer vol heyl en zegen naer ziel en lichaem, heb ik de eer u mede te deelen... Den voorval met den intrus den 10 dezer hebt u voorzeker gehoord : Catharine Debeuckelaere Wwe Dekemel, die wel 1) J. van de Walle noemt dezen Putteman " Eersamen Vande Putte ,,. In 't Pastorij-archief van Gits berust een brief van pastoor Simons, geschreven aan " Vader Vande Putte „ den 3 October 1818, en dien we terugvinden bij Kenis, Eene Godsdienstsecte in België of het zogezegde Stevenismus, blz. 139- 143. Ook in dien brief is sprake van pater Zilliez Deze Vande Putte stierf te Gits den 17 October van hetzelfde jaar, om 4 u. in den morgen ; den 18 October werd hij begraven om 3 u. in den namiddag ; de Stevenisten poogden hem te ontgraven en te begraven tussen de Katholieken. Uit het artikel van J. De Smet, " Begrafenis van Stevenisten te Gits in 1814 en 1818 „, Biekorf, 1946, blz. 181-83, blijkt dat pater Zilliez te hits nachtelijke bijeenkomsten hield, niet alleen bij Jan van Canneyt, maar ook bij We Van de Putte. Hier is niet de weduwe van onzen Van de Putte bedoeld, daar deze stierf den 17 October, terwijl Maarten van de Putte, waarvan sprake is in gemeld artikel, op blz. 182, stierf op 16 December. — 14 — zeven à aght croonen van myn geld gehad heeft, deed my, den 9, tweemael ontbieden ; maer J acoba, haere zuster, van de brabantsche secte, wilde my de deuren sluyten ; ik ging door alles en wy reguleerden voor 's anderdags haere biechte, — circa middag hoorde ik dat de intrus daer binnen was, en ik wilde absolutelyk weeten of zulks niet kwam door dwang van haere zotte zuster ; met genoeg te tempeesten, en aen deur en venster te trommelen ben ik binnen geraekt, en met den intrus handgemeen geworden. Hy zegde zynen dienst te doen uyt naem van den Paus, maer hy en kon zyne bewyzen niet toonen. « In de arke van Noë en waeren er maer 8 zielen, eene mindere kerke als de zyne... ; alle de bisschoppen en priesters hadden de Organyke Artikels aen - gesworen, en ze waren alle geëxcommuniceerd in 1802 (zegde hy). (Priem, Anckaert en Bracke liggen ook al by den hoop) (1). Dit en vele andere kinderachtigheden spouwde hy uyt, met eene stoutheyd en geweld, dat ik twyfelde of hy zot was of van den duyvel bezeten. — Gy weet dat ik hem buytengesteken heb. Anthone de Ceunynck was ziek ; het was processie om hem te gaen bekeeren ; ik zelve stelde my borge voor de echtheyd der Breven van den Paus aan onzen Bisschop, en van den brief van Cyamberlani aen Mr. Braeke ; (2) en wilde er Louis Soete naer toe zenden, ten koste van ongelycke (3). — Hy en konde niemand hebben voor zyne berechting, sedert dan den Meuninck Boutens zyne casakke gekeerd heeft 1) De gedachtegang van pastoor Simons is duidelijk ; vol gens Zilliez zijn alle bisschoppen en priesters in 1802 geëxcommuniceerd ; de 3 hier vel melde Westvlaamse pastoors hebben slechts hun opstand in 1811 begonnen. Dus liggen ze ook bij den hoop van de geëxcommuniceerden. 2) Karel Bracke (° Kalken 1747), was pastoor van Oostrozebeke van ' 1802 tot 1811, toen hij zijn opstand begon. Hij over.. leed te Kalken in 1827, verzoend met de Kerk. Den 17 Febr. 1816 zond de Nuntius Cyamberlani een brief aan E. H. Bracke, waarin hij hem bad tot de Eenheid terug te keeren. Er berust te Gits in 't Pastorij archief een ongedagtekende nota van pastoor Simons over E. H. Bracke, waaruit blijkt dat hij ook de Stevenisten van Gits bezocht. 3) Nog op andere plaatsen uit pastoor Simons' geschrifteli blijkt dat deze Louis Soete gebruikt werd om de Stevenisten te bekeren. (In een brief aan een onbekende,.) -- 15 -- met de Brabantsche secte ; (1) dit niettegenstaende wierd hy wederhouden door zyn zoon Tone, en hy zeyde te willen sterven zonder iemant. Maar zynen schoonzoon Joseph De Grendele en anderen hebben hem verkeerd, en den 17 is den intrus verzeld met 2 vremdelingen, en bewaerd door mannen met stokken daer ingetrokken, en heeft daer zoo veele verdoemenissen uytgedeeld tegen den Paus, de Bisschoppen, de priesters, etc. sedert 1802 ; De Ceuninck's dogter Christina is kwalyk gevallen, en door geweld van medecynen maer 's anderdags haer verstand heeft wedergekregen. Het grootste deel helt naer de brabantsche secte en is woedende. Denk, hoe 't hier gaet. De weduwe Kemel is gestorven, en met eene leeder naer het kerkhof gedraegen omdat de partye van Mr. Priem de schraege niet wilde geven (2). Maer Anthone De Ceuninck betert. Met alle mogelijke achting en liefde, heb ik d'eere van te zyn, zeer lieven en geachten heer, Uw zeer toegenegen dienaer, J. Simons, Pastor in Gidts. Het is niet te verwonderen dat dit dramatisch voorval het gemoed van den kalmen en bezadigden Van de Walle bezwaarde ; lijk ook blijkt uit zijn antwoord aan pastoor Simons van 25 Februari 1820 ; « Verstaen met misnougen de werkingen vande Intrusen die even wel sullen eyndigen, dog onderwijlen bidde believe te sorgen dat evenwel den eerwo heer pastor onderwijlen alle personnele affronten soude vermiden. dit is wel de voornaemste (der) beswaernissen van mijn gemoed. » Zilliez was al vervolgd geworden door de burgerlijke overheid. Reeds op 11 Januari 1818 was hij veroordeeld geworden wegens het inzegenen van een huwelijk zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk, en in Maart 1818 werd het plan opgevat Zilliez aan te houden. (3) 1) Arnold Boutens van Zonnebeke, monnik van de St Pieters Abdij van Oudenburg, wien het behoud van de kronieken van de Abdij te danken is. Hij ging van dorp tot dorp om de Stevenisten te steunen, tot aan zijn dood, in de omgeving van Ieper. 2) Uit de gezegden nopens de " brabantsche secte „ en uit dit voorval blijkt dat er ook in 't Stevenisme zelf scheuringen waren. 3) Biekorf 1926, blz. 59-60. — 16 — Op 1 Maart 1820 werd hij bij verstek veroordeeld tot drie maand opsluiting, acht gulden boete en de onkosten van het proces. Pastoor Simons was, met de toelating van zijn overheid, gaan getuigen en had Zilliez begunstigd voor zoover zijn geweten en de waarheid dit toelieten. Hij had gewenst dat Zilliez vrijgesproken werd, op voorwaarde dat hij geen voet meer stelde op Gits of Passchendale, op straffe van « 99 jaeren ysers ». Het verloop van dit geding schrijft hij aan J. van de Walle in een brief van 2 Maart 1820 : Geciteérd als g et u y ge voor het tribunal van Ieperen in de affaire van den intrus alhier, met autorisatie van myne overheyd, heb ik gisteren gecompareerd : niet tegenstaende dat ik hem gefavoriseerd heb voor zoo verre de waerheyd en myne conscientie my toelieten, is hy nogtans par contumace, als niet compareérende, gecondemneerd tot 3 maenden opsluiting, 8 guldens boete en d'oncosten. Had ik mogen de sententie naer myn goeste hebben, hy had vry geweest, mids geenen voet meer stellende op Gidts of Passchendaele op pyne van 99 jaeren ysers. Ik heb ontfangen 50 st. voor dagheure, voor den armen, en er circa 150 verteird : daer waren nog 2 andere getuygen, Jan en Therese Lenoir. » In zijn antwoord van 10 Maart 1820 aan pastoor Simons zegt J. van de Walle : « In antwoorde van de geerde 2e deser, dient myn genougen te vernemen dat den Intru eenera stock becomt die hem sal verwyden van UE. eerweerde gemeente, ten waer misschien van eenige nacht visiten ». In Juni 1820 werd Jan Simons benoemd tot pastoor van het rechtgelovige Pittem en daarmee eindigt dan zijn bittere strijd in het kerkelijk verscheurde Gits. RIK VAN ONLEDE LTA 4^ Gi T T1^^ J l^ i^^l(^ `' • 1C^ G_1.@ 7 C) G)_C@ )C0 Gj^ U l^ GLANS. " G'en hebt daarvoor geen zeepo wandoen. Ge schuurt dat af met een beetje vette zavel, ge spoelt dat met regenwater en 't zal blinken gelijk 'n mol tusschea zijn liesgin ! Stasege rm. G. P. B. -- 17 -- t. ^^C^^^C^ EEN NAAM IN DRIE LETTERS EERST een kleine herinnering aan hetgeen we leerden in de Gewijde Geschiedenis en ook in onze Nederlandse Letterkunde ! Wie weet er niet, — onder de « verstandige Vlamingen », voor wie Biekorf uitgegeven wordt, — dat Jacob, bijgenaamd Israël, de onmiddellijke stamvader van dat wonder volk, dat wij « de Joden » noemen, twaalf zonen had, die de oorsprong geweest zijn van de z. g. twaalf stammen van Israël ? Eén ervan — dat weet toch iedereen en dat tragisch gebeuren wordt telken jare op een meesterlijke wijze voorgesteld in onze H, Bloed-processie -- was Jozef, die door zijn broeders verkocht werd en terecht kwam in Egypte, waar hij op een wondere wijze gepromoveerd werd tot onderkoning van dat machtig land. — En wie weet er niet dat de grootste Nederlandsche dichter, Joost van den Vondel, een onsterfelijk toneelwerk schreef over dat wangedrag van die broeders ten opzichte van Jozef, — toneelwerk, dat den titel draagt van : Jozef in Dothan ? Een werk, dat regelmatig uitgelegd wordt in de hogere klassen van onze humaniora en ook weleens op de planken opgevoerd. En alzo komen we ter zake. Mijnheer — laten we zeggen Mijnheer X — leraar van Rhetorica in een van onze West-Vlaamse colleges, zou dat jaar f ozef in Dothan uitleggen. Heel goed. Maar — zoo dacht die wijze heer Professor, en daar kwamen rimpels van bekommernis op zijn ernstig voorhoofd — onder die twaalf zonen van Jacob is er daar één, die zo een naam dramt -- hoe zal ik het zeggen ? — zo een naam in drie letters, zoals er ook een bestaat in onze Vlaamse taal -- alle dingen moeten — 1g— toch een naam hebben ! — maar met een lettertje verschil : GAD. Die brave Gad zal daarover wel nooit verder nagedacht hebben, en zijn broeders ook niet, en zijn vader en zijn moeder ook niet ; want die allen waren toch geen Vlamingen en die zullen wel een Hebreeuwsen naam gebruikt hebben om datzelfde lichaamsdeel aan te duiden ! -- Maar -- zo dacht onze wijze Professor, — onze studenten, « mijn jongens », zullen — dat kan niet anders -- aan dien Joodsen naam een klein veranderingske doen ondergaan, ze zullen de letter D veranderen in de letter T... ; en die jongens gaan danig, heel het jaar door, op hun ongemak zijn : zij zullen wel eens willen monkelen of lachen om dien ongelukkigen naam, en zij zullen denken dat Mijnheer de Professor zulk lachen of monkelen zou kunnen kwalijk nemen... Enfin, die goede en wijze Professor zat zelf ermede in nesten, en hij dacht na, en dacht na, en dacht na, en Eurèka ; hij had het gevonden ! De eerste les over Jozef in Dothan vangt aan. Al de jongens hebben hun boek vóór zich open liggen en hebben een schrijfboek en pen en inkt om de geleerde uitlatingen van den Heer Professor ter eeuwige ge dachtenis op te schrijven. — « Mijn dierbare studenten, vooraleer wij het meesterstuk van Joost van den Vondel uitleggen, zal het goed zijn eerst kennis te maken met de personagen, die er in optreden. De lijst van die spelers staat op bladzijde 5 van uw tekstboek ; neemt ze ter hand ! En gij, 1'Elève Untel -- ge moet weten, dat die wijze Professor gaarne nu en dan eens een woordje Frans gebruikte, — lees eens, traag en duidelijk, de namen van die spelers. En -- zo voegde hij er nog aan toe — houd u gereed, om de lezing te onderbreken, als ik het u zeggen zal ! l'Elève Untel begon zijn lezing : «Jacob, de Vader ; Ruben, Juda, enz. » — En juist als hij ging den naam uitspreken van dien broeder met zijn drie letters : « Sta ! » zo klonk, kort en kranig, het bevel. l'Eléve — 19 — Untel zweeg en al de jongens keken hun Professor de woorden uit den mond. — Mijn goede studenten, vooraleer wij verder gaan. moet ik u iets vertellen van in mijn jongen tijd. En gij, l'Elève Untel, houd u gereed om uw lezing voort te zetten als ik het u zeggen zal ! ». Nu was de aandacht, natuurlijk, geweldiger opgewekt dan dat ooit te voren. — « Wel — zo begon nu de vertelling van den Heer Professor -- als ik nog een jongen was, was het eens de grote jaarlijkse kermis in onze stad, -- een stad, die ook een buiten had en waar wij, 't is te zeggen mijn ouders, op dien buiten. een hofstede beboerden. En dat jaar was er — dat was nog nooit gebeurd — een grote menagerie — een beestekot, zo zegden wij — gearriveerd, met onder meer een olifant ! Hoe het gebeurde heb ik niet kunnen achterhalen, maar in den nacht, die de opening van de kermis voorafging, was die olifant uitgebroken en was hij de stad uitgegaan en, door den honger gedreven -- zo denk ik toch — was hij, op een van onze stukken land waar rapen stonden te groeien — het was in het najaar — met die rapen zijn honger gaan stillen. En nu gebeurde het dat, in den vroegen morgen, onze z. g. koeier met paard en kar naar het veld ging om een verse lading rapen binnen te halen. En daar ziet de jongen — hij kon zo een vijftien jaar oud zijn — almeteens dien olifant, gedurig bezig, op zijn olifants, met die rapen met zijn langen snuiter uit te trekken en die heel smakelijk binnen te spelen. De jongen, die nooit een olifant gezien heeft, is van de hand Gods geslagen ; hij kijkt, en kijkt, en kijkt, en met een geweldigen Djuuk ! heeft hij paard en kar omgetrokken en rijdt hij in aller haast naar de hofstede terug. — « Boer ! — zo roept hij — Boer ! -- « Wat scheelt er dan, jongen ? Een ongeluk gebeurd ? En g'hebt geen rapen mede ? » — « Boer ! 't Is verschrikkelijk ! » -- 20 — — « Wat dan, jongen ? Wat hapert er ? » — « Daar, ginder, in het rapestuk, zo'n lelijk grote beeste ! Gij hebt dat van uw leven nog niet gezien! En ze doet niet anders dan gedurig rapen uittrekken met hare steert en ze steekt ze in haar... — L'Elève Untel, zet uw lezing voort ! — zo klonk nu almeteens het bevel. — « Gad ! -- las 1'Elève Untel. — « Juist ! — zo onderlijnde de Heer Professor, en een donder, een orkaan van schaterlachen brak las onder al die studenten, en de Heer Professor loech toch zo hartelijk mede. En heel den tijd dien de Heer Professor dat jaar besteedde aan den uitleg van Jozef in Dothan, eiken keer dat die broeder met zijn naam in drie letters, in het toneelstuk iets te zeggen had, monkelden en lachten de studenten en dachten aan ...olifanten die op zulke wondere wijze rapen eten. N. L. SEIZOENPRAAT GROTE NOOD IDE grote herfsttrek van de vogels ligt achter de rug en is al enkele maanden vergeten en 'k heb mijn bezien en mijn deernisse in de sukkelaars die bleven. De Winter is de angsttijd van de mensen die 't in deze kommervolle dagen maar schrap 'n hebben, dat ze van de arme vogels slachten. De grond is hard en 't gers geraakt versleten. Al de vogels die konden trekken, 'ii zijn daarom niet weg. Sommige bleven omdat hun trekdrift was voorbijgegaan toen ze hier uit het Oosten aanlandden, andere omdat hun voorraad aan trekkracht te kort schoot, en een toeveel die van de zomerveelte al zo vet niet meer 'n stonden om, door weer en wind, de grote reizen aan te pakken. Ze zochten in 't Vlaamse land een bosselken, een goed beschutte dellinge, vrij van Noordse wind en uitkijkend op de flauwe zuiderzon. Tegen de aanvallen van 't nijpen van de koude, zet de - 21- vogel he:-:'l te were door een eerste natuurlijk gebaar : hij stelt zijn pluimen rechte. Dat doet hij om de warme luchtlage te verdikken die ligt tussen zijn warm lijf en de koude van buiten. Het lastig geval met de vogel is zijn hoge lichaamswarmte, want hij heeft een warmere lichaamstemperatuur dan een ziek mens kan hebben bij de hoogste koorts. Daardoor is de vogel tot die eeuwige slavernij en dwangarbeid gedoemd van maar gestadig zijn voorraad brandstoffen te moeten vernieuwen omdat zijn lichaamsvuur standvastig moet aangekoterd en gelaaid worden. Daarom is honger en dorst, voor de vogel, dodelijker dan de fel nijpende koude. Daarom is zijn jacht op levensate zo groot en zonder pardon' De merel heeft al de beziën van 's rijkemans hof al binnengespeeld. De koolmeze is op zoek naar al dat haar kan helpen en bijstaan tot vulling van haar maag. Zij 'n heeft het nog zo kwalijk niet gevonden, want daar zit ze neerstig te peuren in de witte nest van de rupsenpop. Zij scheurt de zijden zak vaneen, waarin de donzen larven van de rupsen zitten en ze vindt het goed van de boomgaard te kuisen van al zijn toekomstig fenijn. Voor elk-end-een onder de vogelbende 'n is 't zo wel en zo smakelijk niet. In de meersen waar het gers rost is geworden van het danig vriezen en dooien achtereen, komen de sukkelaars om hun grote miserie te gare te smijten. De grond is hard, maar verderop heeft de wind wat met de droge blaren gespeeld en ze bij de grachtkant op een hoop te zamen geschuurd... Daaronder - bij neerstig zoeken - kan een spreeuwe nog een tettingje vinden, als 't wel gaat, of een kleine worm die bezig is met zijn leven te redden onder de warmte van die blaren. Als de vorst het een dag of drie uithoudt, 'n kunnen de vogels met die schamele peuzelinge niet meer voort in bende leven en algauwe trekt elk op zijn eentje een ander gat in, droef, gelaten en de kop tussen de schouders. Van nu voort is 't moeder-ziel-alleen om doen. Het lijden van die sukkelaars heeft ook hun zeden en gewoonten veranderd. Waar ze vroeger samen konden leven « gelijk God in Frankrijk », al te zamen op 't zelfde land waar t'eten was voor iedereen, zijn ze nu gedwongen te scheiden om te zoeken en te vinden elk op zijn maniere en naar zijn bekomste. 't Is gelijk in den oorloge bij de mensen: «'t is elk voor zijn eigen », zei de garde van Eecke, « 't is weglopen of te gare sneuvelen », en hij liet zijn wijf zitten. -- 22 -- 't Kan zijn dat ge langs de boord van een niet bevrozen beke nog een sneppe geware wordt die wormen zoekt langs de waterkant, maar in 't algemeen is 't te zien dat bij de vogels een gelatenheid en een gemeenschappelijke droefheid heersen om 't bestaan van de grote wintermiserie. Bij felle vorst in 't wintergetij zoekt elk zijn ate zonder die vechtlust die vroeger bestond om naar een brokke van een ander te snakken. Waarom nog vechten en krakelen, al dutsen ondereen ? Maar, zo ze daar almeteens een schone buit gevonden hebben, halen ze weer de vogelnature boven en vechten om de brokken gelijk kloeke strijders om hun levensrecht. De miserie van de Winter is voor de vogel geen klein bier, maar bij vorst en ijzel 'n is 't nog maar een lachedingen vergeleken bij het andere drama. Erger kan het worden bij sneeuwval. 't Beschrijf van die dompelaars is al een troost bij 't beschouwen van d'andere miserie, van die lange pijne die weer aan de gang is en die de mensen hun eigen aandoen. G. P. BAERT 61@fi • dc; 4t' ^^nn^s 1n1jj/^'^ 4f; ^^^^/' ^^^ ^1C ^..^? ^^^ ^1C^ ^^^ ^1C^ MENGELMAREN UIT DEN TIJD VAN DE LOTING. — " Nog een die geen soldaat meer moet zijn „ : zo hoort men nog zeggen door treffelijke menschen, als er iemand van het gezelschap hoorbaar den gezondheidsregel volgt van " beter in de wijde wereld of (dan) in een nauwen buik ,,. Deze spreuk komt uit den tijd dat liet loten bestond voor de soldaterij. Van een die in de loting een goed nummer trok en dus geen soldaat moest zijn, zei men : " Hij is er nit ,,. Wie een slecht nummer trok was " er in „ en moest naar den troep. Onze spreuk is aldus een eerbare paraphrase voor : " Nog een die er uit is ,,. Meulebeke. ALLFRHEILIGEN-ALLER'LIELEN. In Biekorf 1948, blz. 234, vraagt B. H. Dochy waar de Nieuwmarktenaars te Roeselare 't gebruik der kaarsen op de graven vandaan hebben gehaald. En daar is sprake van een Hoi - — 23 — gaarse dame, voor wie, op Allerheiligen, brandende kaarsen werden geplaatst. In Februari 1937 bracht ik enkele dagen door in een Tyroolsch bergdorpje, nl. Galtur. Rond het kerkje ligt het kleine kerkhof. Op ieder grafterp zag ik een gelijkaardige kruisversiering in gesmeed ijzer. Grote kruisen van de begoeden, kleinere van de mindere klasse, maar alle van hetzelfde maaksel. En aan haast ieder grafkruis bemerkte ik een soort pot in ijzer, die vastgehaakt hing. En ik vernam dat, gedurende de Paasdagen, op do Hoogdagen en op Allerheiligen- en Zieltjesdag, in deze potten olie werd gegoten en lichtpitjes te branden werden gezet, voor de zielerust van de afgestorvenen . t J. F. EEN BEDELAARSLIED VOOR DRIEKONINGEN. Rond Nieuwjaar (1949) kwamen de driekoningen op ronde door Ardooie : een volwassen vent, wat gegrimeerd en met een paar kleurige vodden gepareerd, zijn vrouw met een papieren mutse op en een klein kind met een gele sjaal aan. Ze droegen geen ster maar een kribbeke verscholen in dennengroen, vastgeklonken aan een ijzeren staandertje. Ze zongen volgend, denkelijk onvolledig, liedje : Ze vonden dat kindeke op hooi en stroot, Op Maria heur ne schoot. Ze vonden dat kindeke heel verblijd, dat dient voor onze ziel en zaligheid. Vrienden laat ons toch niet te lange meer staan, We moeten van 't één na 't ander gaan, Om te gaan zoeken ons gerief, Bij die goe' mensen, als 't ulder belieft... L. V. A. MARIAVERERING TE GENT. In een kleine brochure : De Gebuurtekajelletjes en Gevelbeelden te Gent (8 blz. ; met afbeeldingen) schetst E. H. G.Celis, bestuurder van " Gent aan Maria ,,, de oorsprong en verspreiding vooral van de kapelletjes, versiering en viering, in de volksbuurten. Van al deze nederige stichtingen bestaat er geen archief : Schr. heeft de mondelinge overlevering geraadpleegd en veel wetenswaardigheden kunnen verzamelen. Het geheel geeft een goede kijk op de ontwikkeling van een volksdevotie in de grote Vlaamse industriestad. B. DE FAMILIE VERBRIGGHE. Ter gelegenheid van het gulden huwelijksjubileum van August Vandermaliere en Emma Merlevede (gevierd te OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening 2335.37 - 24 -- Beveren-Roeselare op 10 Jan. 1949) liet E. H. C. Den orme, neef van de jubilarissen, een blad drukken met de lijn van de Verbrigghe's (opgaande tot omstreeks 1600) uit de stamtafel van zijn familie. Gedrukt op 50 exemplaren. Een zinrijk geschenk voor de feestvierenden en een voorbeeld van eenvoudige uitvoering voor de liefhebbers van familiegeschiedenis. B. DOORLUCHTIG. Gesproken van " kaffie waar ge 't jaargebed kunt deure lezen „ (Biekorf 1948, blz. 240)... : zoo hoorde ik van een man van Stasegem nu onlangs, toen ik hem liet opmerken dat hij zijn afgedragen frak aanschoot : " Ja, 'k wete 't wel. Hij begint van den bisschop te slachten, hij wordt doorluchtig. „ SCHERP ZITTEN. Hier is 't antwoord van een man van wien men een pijpe tabak schooide (te Brugge) : " Met den besten wille van de wereld, jongen, maar 'k en kan niet, 'k zitte zoo scherp of Scherpeetje zelve. Kende gij Scherpeetje ? Dat is 't deurwaardertje uit de Span j aardstrata. „ G. P. B. ZEI-SPREUK. 't Is rijke, zei Pier Bauwens. Deze zei-spreuk opgeteekend in Biekorf 1900, bl. 109, is niet volledig, want onlangs hoorde ik te Stavele van een zestigjarige persoon, geboortig van Oost-Nieuwkerke : — 't Is rijke, zei Pier Bauwens, met z'n Zegelen heerd en z'n eerden vloer. WAT ZEGGEN DE LELIËN ? Bij landsche menschen vindt men nogal dikwijls een of meer hutten leliën in een bloemperkje vóór de deure. Benevens de gekende remedie met " lelieblaadjes „ dient dat nog tot entwat anders, luistert maar : " Als de leliën opengaan (beginnen bloeien), binnen zes weken is 't oegst. „ " Als de leliën fortigen (vorten, rotten), den oegst gaat fortigen „, zeggen ze. A. B. Stavele Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge In Schrikkelmaand, jaar 1949. HET ONTSTAAN ANK zij de steun van het « Instituut ter aanmoe- ` wetenschappelijk onderzoek in Nijverheid en Landbouw » (I. R. S. I. A.) in van 1947 aanvang een systhematisch bodemonderzoek en een daarop volgende kartering van de gronden in verschillende gebieden van het land. Hoewel het doel van deze karteringen op bodemkundig- landbouwkundig gebied ligt, blijkt het toch steeds meer dat tijdens een dergelijk onderzoek zeer veel feiten en gegevens aan het licht komen die kunnen leiden tot de reconstructie van de natuurlijke en kunstmatige ontwikkeling van het betreffende landschap. De kartering van het Veurne Ambachtse poldergebied, welke in de loop van 1949 vrijwel voltooid zal zijn, is hiervan een duidelijk bewijs. Uit de verkregen gegevens werd een geheel nieuw beeld verkregen over I tlitkorf '------ ~uIlI1R otill pel'it dies Apibus. SO·te Jaar. 1. In Schrikkelmaand. 't jaar 1949. OVER HET ONT5TAAN VAN HET VEURNE AMBACHTSE POLDERGEBIED 1f\ANK steun van het « Instituut ter aanmoe· .u diging van wetenschappelijk onderzoek in Nij. verheid LandbouwA.l werd in de loop van 1947 een aanvang gemaakt met een sys' thematisch en daarop volgende gronden in verschillende gebieden land. doel van deze karteringen op bodemkundig. gebied ligt. toch steeds dat tijdens een dergelijk onderzoek zeer veel feiten gegevens licht komen die kunnen leiden de reconstructie van de natuurlijke en kunstmatige van betreffende landschap. kartering van het Veurne Ambachtse poldergebied, de loop van 1949 vrijwel voltooid zal zijn, duidelijk bewijs. de verkregen gegevens werd een gehe-el beeld verkregen over -- 26 — het ontstaan en de natuurlijke landschapsvormen van dit gebied. Wij willen hier enkele hoofdlijnen geven van de nieuw verkregen inzichten. Het Veurne Ambachtse poldergebied -- waaronder de mariene alluviale afzettingen moeten worden verstaan -- omvat een aantal verschillende landschappen, die elk hun eigen ontwikkelingsgeschiedenis kennen, en die ook tegenwoordig nog goed zijn te onderscheiden. Wij onderscheiden zodoende vier landschappen. Het DROOGMAKERIJLANDSCHAP van de « Moeren » is gelegen aan de beide zijden van de Frans-Belgische grens, ten westen van de stad Veurne. Dit landschap wordt begrensd door een kunstmatige afwateringsvaart het « Ringsloot ». Het OUDE POLDERLANDSCHAP omvat het poldergebied ten westen van de « Oude Zeedijk », met uitzondering van het genoemde gebied van « de Moeren». Voor de loop van deze zeedijk van Oostduinkerke tot aan Fort Knockehoek verwijzen wij naar publicaties van Blanchard, Briquet en Loppens. Het OVERDEKTE POLDERLANDSCHAP ligt ten oosten van de genoemde dijk. Wij onderzochten dit gebied tot aan de rivier de Yzer. HEt NIEUWE POLDERLANDSCHAP omvat een aantal kleinere poldertjes in de buurt van de Yzermonding bij Nieuwpoort. De grootste hiervan zijn : Grote Noord Nieu=wandpolder, Bamburgpolder, Groenendijkpolder en Hemmepolder. De hier gegeven indeling vindt zijn rechtvaardiging in de ontstaansgeschiedenis van de verschillende landschappen. Hoewel de tertiaire en pleistocene voorgeschiedenis zeer zeker van belang is geweest voor de vorming van het huidige landschap, willen wij niet zo ver teruggrijpen in de historische evolutie. Wij beginnen onze beschouwing pas na het eerste Holocene tijdperk ; dus — 27 — na het zg. Boreaal, dat de moderne geologen tussen 5000 en 6000 jaar vóór Chr. laten eindigen. Het Boreale tijdperk wordt opgevolgd door het Atlantische. (Van ongeveer 6000 tot ongeveer 2000 jaar vóór Chr.). Omstreeks het begin van het Atlantisch valt het begin te constateren van een stijging der zeespiegel, waaruit een transgressie van de zee ten opzichte van het vasteland resulteerde. Deze transgressie is in de Belgische litteratuur bekend onder de naam van « Flandriaanse Transgressie ». Tijdens de transgressie vond de doorbraak plaats van het Nauw van Calais. Het gevolg van deze doorbraak was onder meer, dat de getijdewerking in de Zuidelijke Noordzee zeer versterkt werd, en dat er een massaal transport plaats vond van materiaal, afkomstig van de weggerodeerde en vergruisde gesteenten uit de landbrug tussen Engeland en Frankrijk. De afzetting van materiaal door de zee langs de Vlaamse kust werd hierdoor versterkt. Door de voortgaande stijging van de zeespiegel kwam ook het niveau van de afzettingen of sedimentatieniveau steeds hoger. Wij waren in staat om het maximum sedimentatieniveau van deze afzettingen te berekenen. Dit ligt op ongeveer 3 m. boven het Oostends nulpeil. De opvattingen, als zouden grote delen van zandig Vlaanderen tijdens de Flandriaanse transgressie zijn overstroomd, zijn dan ook geenszins juist. Opmerkelijk is het feit, dat niet overal de afzettingen van deze transgressie even hoog liggen. Inderdaad vonden wij in het Veurne Ambachtse gebied grote verschillen in de hoogte van sedimentatie. In de polders rond de gemeente Adinkerke liggen de afzettingen tussen de 2 en 3 meter boven het Oostends nulpunt. In de buurt van het dorp Lampernisse komen ze echter aanzienlijk beneden ditzelfde nulpunt (1 tot 3 meter) voor. Reconstrueren wij het landschap van de huidige polderstreek, zoals dit er omstreeks het einde van de Flandriaanse transgressie uitzag, dan blijkt dit het best te vergelijken met het huidige waddenlandschap zoals — 28 ._ het wordt aangetroffen tussen de Friese eilanden en het vasteland. (I) Voor onze kust, die toen werd gevormd door het hogere pleistocene achterland lag een waddenlandschap, hetwelk het Atlantisch waddenlandschap wordt genoemd. Dit waddengebied bestond uit losliggende platen, die steeds hoger werden. Tussen deze platen echter had de sedimentatie de stijging van de zeespiegel niet of slechts ten dele gevolgd, en hier stond dus de ondiepe kustzee zowel bij lage als bij hoge waterstand direct tegen het pleistocene achterland van « Zandig Vlaanderen ». In het Veurne Ambachtse ligt een dergelijke plaat in de omgeving van Adinkerke. Verder naar het oosten toe werden de afzettingen uit deze periode veel dieper aangetroffen. De techniek van de materiaalsedimentatie op deze platen is in Nederland goed bekend geworden door bodemkundige studies van Edelman en zijn leerlingen. In het Veurne Ambachtse konden wij deze sedimentatietechniek in het veld en aan de hand van luchtfoto's bestuderen op die plaatsen waar het Atlantische waddenlandschap vlak bij of zelfs aan het huidige polderoppervlak voorkwam. Dit laatste was het geval in het gebied van « De Moeren ». Hierover later meer. Het blijkt, dat de zee bij elke vloed de wadden overstroomde via talloze zich vertakkende en sterk kronkelende kreekjes of getijdegeultjes. De afmetingen van deze getijdegeultjes varieren in het door ons onderzochte gebied van ongeveer 40 tot minder dan 1/2 meter breedte. Op luchtfoto's van de betreffende gebieden zijn de kreekjes zeer fraai te zien. De zee voerde door deze geultjes behalve water ook slib aan, dat op het wad tot bezinking kwam tijdens de vrij rustige waterstand tussen eb en vloed. Vlak langs de geulen en ook gedeeltelijk erin bezonk zandig materiaal.Tussen 1) Deze reconstructie is een uitwerking van enkele, nog niet gepubliceerde opvattingen van Prof. R. Tavernier van do Rijks Universiteit Gent. O;•;A:qV4 cod cSujp - La na Schap eJle LE1;E1Y13li Oud potd4u4andschaP ko sfronden. 7,1/4 711 Overdeht pde.r.iandsc.h.ip Lad a „4 4 efic1e. LtuJcjôp van het yzafrestuarsvm / •• / • / / • / St roonde, sfronvietb met Ondoep"At/antisc4 WacidettLandschap N.N I' Dr.004'maKery - lani44s chae van tlogran Da rloor.er) Ai\ A A A it ,1 A A ./ 2' \i'7( . E .4641 *, ollf/PS. si / 7 11. igqe4g4, , A ." -De PO. tine ' .1/**• " *- /. /, *•"! :1 "/// / I / ////) •*/ / /// 1/ /**• • ' " 11/ J . °.‘ .-. ' !..!....- 7 1 .7 ' 1.11 /*••—• . ,tamoiereisse , 1 ..,/,,..! .dA / '* , / , — --` ..•/*. / / /,,/ • // • - -.4./i/:.4 ,44, ,19----...!!" • 1 11 1-:::: -/ i.• /*/' / ....... :/ //// ,-... , `•\ . '.-7 1 •.,/ // i ii •-...- ..; .. •,//// / 1 •- • / ,, tH, .1 • 1- -''' *•// /I.t %.,/ / / 1 ;VV." / • • /, //°- •-....••• • // I / 1- • / /// . ,/ • / / ./i% • 1 J/ , ".•: /// r;"/•,/- %.* // t•* •// /, . ", / • " . / / : / //G H outh ern / " / • • • . // •••• 1/ / / 9 ." Jo' ci Duin- Lan ci sc. 11 :/sZtetertae'le gig !.k// • / // 7, *7; : ew a a ,. .. ... 1/ // / Veurne -/A prz baehts A A ^ 1,,c3rayde .! .•• •771 .“ • : "A"St.e. enktr k•e. // • Ocit-DulteAca Rams o //// Pt/Open ,// • •‘/ /, // :'/'/ // // // / / / IRioitsh if .•*/.7 ;- // • . / • 0 % L. Ave ka'pe fi e. Pe Stuiv Y Yle 0 sae rke /2/ A A A A /n ht A J.P.3.J.A'C.V.B Un ivr . - e 0/o.p.sc h Sc tskaar-Ve.- -- 29 — de geulen vond echter sedimentatie van kleiig materiaal plaats. Tenslotte werden de eigenlijke geultjes tijdens een periode van vertraagde sedimentatiesnelheid meestal opgevuld met klei. Dit ingewikkelde sedimentatiepatroon komt ook nu nog tot uiting in de sterke variatie van de bodemkundige gesteldheid in de betreffende gebieden. Wij nemen aan, dat tijdens het Atlantisch de Flandriaanse transgressie tot stilstand kwam, en dat er mogelijk zelfs een regressie of daling van de zeespiegel optrad. Deze kentering, welke ongeveer 4000 tot 3500 vóór Chr. plaats vond, wordt ingeluid door de vorming van een of meerdere duinengordels aan de zeezijde van het Atlantische Waddenlandschap. De oudste van deze duinengordels werd in het Veurne Ambachtse gebied teruggevonden. Een brokstuk hiervan zijn de zogenaamde «interne duintjes van Adinkerke-Ghyvelde » . Deze duintjes zijn dus niet zo oud, als door de meeste Belgische en Franse geologen wordt verondersteld. In de Franse litteratuur worden ze namelijk als pleistocene duinen beschreven. Een ander brokstuk werd aangetroffen bij het gehucht « Oosthoek » bij De Panne. Hier lopen echter de oude duintjes door onder het meer recente duingebied — waar ze moeilijk zijn te volgen. Het blijkt, dat de toenmalige kustlijn zeker niet ver buiten de huidige was gelegen, Aan de landzijde van de beschreven duinengorclel of schoorwal werd het milieu door de verdwijning van het zoute water en de overmaat zoetwater gunstig voor de vorming van een intensieve moerasachtige vegetatie. Uit de niet verteerde organische afval van deze vegetatie ontwikkelde zich veen, dat met de naam oppervlakte veen wordt aangeduid. Het veen ontwikkelde zich oorspronkelijk als laagveen, maar groeide naderhand grotendeels tot hoogveen uit. Behalve in de onderste horizonten bestaat het veen of daring uit het Veurne Ambachtse voornamelijk uit sphagnum of mosveen en in de hoogste horizonten ook uit bosveen. — 30 — De veenontwikkeling begon op plaatsen waar het milieu voldoende vochtig was. Lag het landschap te hoog, dan trad geen veenvorming meer op. De topographische hoogte waarboven geen veenvorming meer werd gevonden, noemden wij de kritische hoogte van de veenvorming. Het blijkt, dat wanneer het oorspronkelijke landschap hoger lag dan ongeveer 3 1/2 meter boven het Oostends nulpunt, er geen veenvorming optrad. Zodoende was tegen het einde van de veenvorming de uitbreiding van het veengebied minder groot dan de uitbreiding van het huidige polderlandschap. Het blijkt bijvoorbeeld, dat vrijwel het gehele oppervlak van de poldergemeente Loo nooit bedekt is geweest met veen. Rond het begin van onze jaartelling moet het Veurne Ambachtse veengebied een continu bebost gebied geweest zijn, met plaatselijk vrij moerassige plekken waar sphagnum groei overheerste. Door het veenlandschap liepen een aantal beken die zorgden voor de afwatering van het hogere pleistocene gebied en van het veengebied zelve. Dat dit gebied niet in zijn geheel moerassig was, blijkt wel uit het feit, dat op het veenoppervlak veel Romeinse bewoningsresten werden gevonden. ('t Vervolgt) Ir. F. R. MOORMANN r.. ^ r^^A ^ i .^s n n r.' s r. ^► 1 ^. ^s r i ^^^` 1 /' ../,. F^^ ^^^ ^^^ ^2^ ^i^ ^^ G.1@_^_?iC^ (.11@ ^^^ .^l^ c^^^ ^^% ^j c ^ ^^ ^_ VAN DE WIEG TOT HET GRAF. IV. TROUWEN IS HOUWEN WANNEER het eerste kennismaken juist begon, is voor veel gehuwden maar moeilijk uit te maken. Sommigen beweren immers dat ze « al een oogslee op malkaar hadden » van in de grote lering ; Fredje van de plaatse had toen een liefdebriefje gefoefeld in den hals van Kollevientje — - 31 - Silvietje van 't hof - zijn kleedje: - « Dat is van Alfred voor Silvie », - meer niet op dat stukje papier. Pol, die blazer was, gaf dit anders te kennen: aan een fijn snoertje liet hij, van over de leuning van 't doksaal, het koperen kruisje van zijn paternoster lichtjes dansen in Leentjes nek - die daar devoot van achter wachtte - totdat ze omhoog keek. Gewoonlijk werd het bedoelde meisje getrakteerd vóór de ZondagschooI, in het spekkewinkeltje van Babe Siere, waar de kinderen zich rond de spekketafel ver.. drongen om hun zondagpree - een eens - te verdoen. Hij, de jongen, weerde zich ook om, al drummend rond den emmer water, - te midden van de vloer - dat meisje een slokje water uit de spoelkom te bezorgen; hun mond plakte immers van de siroopstokken, babbe.. laars en stampers. Grote mensen noemden dàt «spe]{keliefde », De meisjes deden geen moeite, hoewel zij argeloos van toekomstplannen zingen in de springtouw: «Met wie zal zij trouwen? - Met een edelman, bedelman, dom, pastoor, Keizer Karel, stutemandoor (of voddemanszoon). Tegenwoordig meer : « Met een schelen, krommen, rechten, bulte! of de beginletters van een naam: A, S, C ... » Andere liedjes gaven meer uitleg: om maar deze refreintjes aan te halen: (vgl. Biekorf 1947, bI. 38,62, 115): Moeder, mag ik trouwen, 'k heb toch al een' ring, Is het maar een koperen, als h~j maar en blinkt. Wadde ~ zei ze ; trouwen ~ zei ze. Met wie ~ zei ze ; met een langen ! zei ze, Hup! zei ze, onder je rok! zei ze, Dat's trouwen, zei ze ; met een langen, zei ze. Hij heeft een piek op mij, 't Is van jaloerzigheid. En 'k heb hem laten staan, 'k Zijn d' er van door gegaan. Hij kan niet dansen, Hij kan niet zwansen, En hij loopt alhier al dansen. 'k Zou niet geren, zei dat meisje, Trouwen met die lompen boer I — 32 -- Grotere meisjes zouden 's zomers ook wel de kroonblaadjes van het madeliefje of de pluimpjes van de pissebloem (paardebloem) afblazen, en de jaren tellen dat ze nog wachten moeten. Andere gehuwden houden staande, dat zij reeds van elkaar hielden als zij naar de spellewerkschool ging. Deze liefdeblijken werden veel ruwer geuit : zij, de jongens van de avondschool, zaten met veel lawaai de spellewerksters achterna ; allemaal broers, zusters en gebuurs uit één zelfde gehucht. Op die « kalverliefde » werd ook niet veel acht gegeven. Nog andere beweren het tegenovergestelde ; van af de eerste ontmoeting waren ze beslist. Vandaar : Trouwen en pacht komen op één nacht. Op « soldateliefde » wordt ook niet veel betrouwd ; immers « een soldaat draagt zijn liefde waar hij gaat. » Gewoonlijk als de jongen voor goed thuis kwam van den troep, begon hij ernstig aan de toekomst te denken. Het was soms nogal reschierlijk om over de dorpsgrens te gaan « vrijen » ; dat betekende zoveel als je bloot stellen aan een aftakeling van de dorpsgezellen aldaar. De timmerman van Beernem die naar Lovendegem ging vrijen, vaarde precies alzo, doch hij wilde het niet geweten hebben. 't Beernemse mannevolk vond er toch iets op uit : zij kochten 't gazettevintje uit, dat altijd luidkeels de laatste gebeurtenissen riep. Roepend « Nieuws van Lovendegem ! » kwam hij alzo voorbij Kapaards smidse gegaan, waar de timmerman stond ; de verraste vrijer sprong toe om 't vintje de mond te snoeren ; toch bleef hij de bijnaam « van Lovendegem» behouden. In het Noorden, spraken ze met weinig achting over een « zuwerling » : — zuiden of zandstreek -- « zo'n papzak » (veel pap eten). Als een Noorderling een meisje van 't Zuiden vrijde, gingen ze gewoonweg « de weg afzitten » -- « Zeg ! er zijn hier ook hondjes die brood meugen ! » Er waren verschillende gelegenheden voor het jong -- 33 — volk om bijeen te komen. Dat begon reeds na de nieuwjaardagen, met « Toontjes zaterdag » — een boeremesdag bij uitzondering — nog volop in 't putje van de winter. Het zwermde dan, op het plein vóór O. L. Vrouwkerk (Brugge), van de boerekoppels die drummend het portaal in- en uitschoven, om daar rond die zware vierkante pilaar de « viggenommegang » te doen, ter eer van St Anton;us. 't Moest veel schelen eer ze thuis bleven, want dat was een enige gelegenheid voor « teentje tert ». Dan hadt ge in 't voorjaar de vespers van de veertigdaagse Vasten. Volgens een ongeschreven overeenkomst ging het jong volk ieder zondag naar een ander naburige parochie om de vespers bij te wonen ; maar de derde zondag kwamen ze van uren ver naar de kerk van Donk, die daarom « de jaarmarkt van Donk » genaamd werd. Elk trachtte hier een « meilief » op te doen ; de jonkheden trakteerden met vijgen, en die « bek op een meisje hadden », zouden haar zelf tegen wil en dank een vijg in de mond geduwd hebben. In de herberg werd het lief nogmaals getrakteerd, maar nog al schra perig : -- « Santee ! drink je een beetje mee ? » — Ze kreeg het eerste teugje, en mijn kozen labberde verder de pint alleen uit. (1) Op « Kapellekesdag », O. L. Vrouw Boodschap — 25 Maart — gingen zowel jonkheden als jonge dochters de naaste bedevaartplaats bezoeken en O. L. Vrouw smeken om « op je schik te komen » en een goed huwelijk aan te gaan. Ze hielden er niet aan om naar de meifoor van Brugge te gaan zonder lief. Met H. Bloeddag en Ommegangzondag moest het meisje d e jongen onderhouden van eten, --- gewoonlijk eiers — zelfs een gewone boeremeid kreeg haar 26 eiers mee, om naar de pand te gaan. Vingertje en vingertje kwam 1) Dit was toen volop het gebruik : die een pint bestelde, reikte ze terug aan de herbergbaas of -bazin, en zij dronken do eerste teug. Vandaar het nog levend gezegde : " A vous-ss konfrater, God zegene je, zei Pier Klutter. en hij dronk de pint alleen uit. „ (Vive-Kapelle, St Kruis). 34 -- zo'n boerevrijazie aan de hoek van de petattemarkt gewandeld, bij 't Beertje van de loge. Zij : « Narden, wa' voor een heiligen is dat hier ? -- Hij, onbeholpen. naar het beeld opkijkend ; -- « 'k He' mijn vader nog horen zeggen, dat' geen kwaad kan, als we hem aanroepen voor een goed menazie ». (1) Een meilief werd niet altijd ernstig opgenomen, vooral als ze ver woonde ; voor sommigen was dat maar vrijen tegen de vaak, totdat ze op hun schik kwamen ; en ondertussen hadden ze toch « een zomerlief » om 's zondags naar de dorpskermissen te gaan. 't Was ook daarop dat die kortwoner zinspeelde : « -- Als 't meeslaat, zei Blomme, mijn dochter wordt boerin » -- (gekend gezegde). Ze vertellen ook nog 't geval van die vader die er korte metten mee maakte en met zijn dochter « te trope liep » : hij reed met zijn «gangbare dochter» op een kortewagen en riep .0 Mensen, mijn dochter is huwbaar I » en 't meisje : « Ja't, vader, t is waar ! » Voor een huwbare boeredochter was een grote venditie een van de meest gezochte gelegenheden, om zich midden 't mannevolk te tonen. 's Zondags, na de mis, werd de koopdag afgeroepen, aan de kerkstichel of van op de kerksteen, en 't plakkaat werd in de staminees uitgehangen. (2) Wannes Bakkers, de boer van de Blauwe Zale, die verlegen zat met zijn zes dochters, liet geen een venditie voorbijgaan. Opgepint van 't hoofd tot de voeten, met hun kofferkleeren aan, en glinsterend van 't goudewerk met diamanten, werden ze er met de wijtewagen naar toe gevoerd. Daar was de keuring en kans om verkocht te worden. Venditie op een hofstee zonder « blijver » was bui- 1) Werd in het Noorden verteld : Stalhille, Zuienkerke. 2) Gewoonlijk rond de maand Juni ; een tweede venditie voor de vruchten te velde had plaats vóór den oogst. In 't volle Zuiden, lijk to Wingene, bij d'Oostvlaamse grens, hielden ze rekening met de Kerstdagpacht ; daarom hield boer Vincents van aan 't Raakske, venditie rond Kerstdag. — 35 — tengewoon vermaard ; — er werd immers niets ingekocht dit was het geval bij burgemeester Van Damme op Sarepte, langs de Brieversweg. Ze kwamen van ver en bij, zowel van 't Noorden als van 't Zuiden ; zelfs van Aardenburg en Oostburg in Zeeuws-Vlaanderen. 't Hof zag er precies uit als een kermisplein ; reeds aan het hofhekken zat er een « bolzak » met drogevis en nootjes en verder liepen er nog wel drie, vier rond al roepend. Schaapstal of schuur en wagenkot, geruimd en gevaagd, waren herschapen in kermistent ; (en als 't nood deed, sloegen ze er nog een tente naast) planken, rustend op tonnen en schragen, dienden voor tafel. Een herbergbaas uit het dorp kwam er tappen en ze droegen het bier met « kitten » rond. « Waar een boer uitscheidt van weelde is er eten voor mensen en beesten ». Verwanten, vrienden en kopers werden binnenhuis verwelkomd aan de koffietafel. Midden het hof stond de wagen voor notaris en roeper, en Jaarrond al dat taterend en schaterend jongvolk, al even « koopziende » als de opgekuiste beesten op stal, want : — « Met de blaaie, schiet men de gaaie. » — Eenmaal dat paarden en koeien verkocht zijn, wandelt het jong volk de schuur op, ze trachten in klaps te komen met iemand, waar ze bek op hebben : er wordt gedronken, gevrijd en gedanst. 't Was alzo dat zij, Moneka, niet meer naar de venditie ging, zij was immers al verkocht en de ondertrouw was al gedaan. Hij. Mieltje, haar toekomende ging wel; kwa gezellen maakten hem steendronke en jaagden hem op tegen Moneka, zodat hij, de schuur rondslingerend, schreeuwde : — « Neen ik, 'k en trouwe bij Jantje Taps dochter niet ! » -- Moneka liet er geen gras overgroeien : 's anderendaags ging ze naar de pastoor haar gebo8n opzeggen. — « Maar, dochter, gij zijt wat overhaastig...» -- « Tut, tut, Mijnhere paster, zei Moneka, er zijn nog moeders die zeuntjes kweken ». Na den oogst, op de laatste kermissen van Septemter en Oktober, kwam het er op aan je keus te doen, — 36 — vóór de nakende winteravonden. Meninge of geen meninge, de meesten zochten om 's winters « een thuuzent en tonzent » te hebben ; ze gingen daar een partijtje kaarten, een koutertje slaan en een wafel eten. Ook was « het winterlief » veel zekerder van haar slag, immers : — « Een goed paard wordt op stal bezocht en met waarde thuis verkocht. » Ze overlegden alles heel goed : keken naar de stand, naar de hofstee of « het postje », als het goê volk was en er niets op te zeggen viel ; en zoals het wel meer gebeurt, was 't gezegde hier ook van tel : « de stoutste wezels, zuipen de beste eiers.» Sukkelaars, gelijk Guustje, werd voor den aap gehouden. 't Was op Vastenavond : -- « Maar be ja'k, zei ze, 'k zie jen algelijk nag geren ! » — en meteen aaide ze met haar zwart gemaakte handen over zijn kaken ; ons Gustje was van toen af als « Molle » De Blare gekend. Schuchtere vrijers deden wel wat onhandig, maar ze kwamen er toch. Om de veertien dagen kwam hij bij de twee gezusters, op 't hof te Middelburg : « Elk eentje ! » — zei hij, bij wijze van goên dag en klapte verder over 't boerenbedrijf ; dat duurde zo heel de winter. Met den uitkomen wilde hij er een einde aan maken en schoot uit : — « 't Moet hier eens of anders zijn ! Hoe scheidt dat hier ? Wanneer gaan we nu naar de pastoor ? » - De gezusters bekeken elkaar, en de stoutste vroeg : — « E ! ja maar ? Voor wie is 't dat je komt ? » — Hij zonder aarzelen : — « Wie heeft er d'eerste 't hektientje opengedaan ? » - Elodie schoot een roodje : « Hewel, moeder, 'k ga ik maar die keure meepakken, hij heeft toch veel geld ! » Emma, de oudste, werd alzo « op den oven gezet ». Berten, de boomsnoeier, schreef liever eerst een liefdebriefje en vroeg een bijeenkomst op de zaterdagmarkt te Brugge. Hij wandelde zenuwachtig over end' weer; de schareslijper kreeg « perzonktie » dat die grote, streuse kerel op « een sliert stond. » (1) Om de aandacht 1) Nog anders gezegd : " Hij heeft op een slekke getorten,— — 37 -- van de kommersanten te trekken, begon hij oorverdovend te slijpen en zong luidkeels : « Slijpt hem, slijpt hem ! » (1) Bij zover dat de politie moest tussen komen. Kwestie van die liefdebrieven, dat ging vroeger zo gemakkelijk niet ; de gewone mensen waren weinig of niet geleerd. Alleen maar als ze niet verder konden, riepen ze de hulp in van een geletterde uit 't dorp. Van 't bestaan van boekjes « Voor Verliefde Harten » wisten ze niets in de verre buiten. Ze bestelden meestal hun komplementen per persoonlijke bode, gelijk Mille den Hond en Hinten Pek — geen schooiers, doch mensen die maar een halven thuis hadden. Deze gingen van hof tot hof en vaarden bijzonder wel als ze ergens in 't duikertje met zo'n komplementebriefje afkwamen. Alzo vrijde de dochter soms buiten de wete van de ouders. Vrienden of gebuurs die een serieuse vrijagie van deze of gene misjeunen, zeggen : « Wacht, we gaan er een spelletje voren steken ». Te Oedelem zeggen ze : « Wacht, we gaan daar algauw een spietje voren steken !» Wie eerst rekening wil houden met de bruidschat, informeert : « Is er daar geld » -- (voor krot en kompagnie). — Ja't, geld gelijk hooi, maar 't is zo lang niet !» Met geld, dat overal de hoofdrol speelt, wordt nogal rekening gehouden bij trouwplannen, want : « Met geld koopt ge zepe ! » Om te zeggen dat iemand boven zijn stand wil trouwen : Hij schiet te hoge. Hij springt verder dan zijn stok lang is. Zijn broek hangt veel te kort. Van iemand die te zindelijk is in haar keus : « Zij zal zichten en 't gruis houden. » Van late trouwers : « Late gezaaid komt ook nog boven », ofwel : « Als een oude schuur in brande schiet, is er geen blussen aan. » Hij heeft een blauwe scheen gelopen. — Hij heeft zijn schinkel verstuikt. „ 1) Om een gezellinnetje uit te lachen, slijpen de meisjes de rechter wijsvinger over de linker en roepen : Slijpt ze, slijpt ze — 38 — Een ongehuwde jonge dochter « schiet op voor zaad » of is « een oude vrijster. » Ongehuwden houden er hun zienswijs op na : « Geen gewin, geen sagri n . » Als een jong meisje een bejaarden man huwt : « Met een oude pot, koopt ge een nieuwe zot. » Als het meisje een in 't oogspringend lichaamsgebrek heeft : « Er zal wel een schelen recht naar haar kijken » (het gebrek niet zien). Er ligt minachting in 't gezegde ; « 't Is pot met pollepels. » En om niemand te ontmoedigen « Op ieder potje past er een schijvetje. » In sommige gevallen werd de tussenkomst van een makelaar ingeroepen ; hij moest de weg banen bij iemand waar « ze schote op hebben » of soms ook op « goed valle het uit » ; makelaarsloon is een panen broek, maar de meeste vinden dat nu oudewets en stellen hoger voorwaarden. Als ze er geen kans aan zien, weigeren ze : « Neen, neen, elk moet zijn aas zoeken ! » ('t Vervolgt) M. CAFMEYER 1 ^ •^ di*@_ n ^ ^ ^ ^ ^^^ DE GULDENSPORENSLAG Volgens de jongste studie van Lt. J. Verbruggen (1) I. N de militaire geschiedenis is de 1 1 ,Juli 1302 een keerpunt. Sedert tien eeuwen had de ruiterij de hegemonie op het slagveld. Deze hegemonie werd te Kortrijk verbroken door het Vlaamse voetvolk. Het Vlaamse leger bestond uit de milities van de 1) De Slag bj. Kortrak (11 Juli 1302), in « Het Leger en de Natie ,,, 1948, n. 7 (Juli), bl. 17-22 ; n. 8 (Augustus), bl. 17-22. — De Schrijver, Lic. in de Geschiedenis, is repetitor in de krijgsgeschiedenis aan de Koninklijke Militaire School te Brussel. Zijn te weinig bekende studie brengt heel wat nieuwe gegevens over den roemrijken veldslag, voornamelijk op het gebied van de taktiek en de militaire betekenis. — 39 -- stad Brugge, van het Brugse Vrije en van de kleine steden uit Westelijk Vlaanderen. leper, waar de Fransgezinden aan de macht waren, zond 500 man en enkele boogschutters. Gent, een ander bolwerk van de Fransgezinden, liet Jan Borluut ontsnappen, samen met 700 man, die te Kortrijk medestreden. De milities van Oudenaarde en het omliggende waren ook te Groeninge, maar de afdelingen uit de Vier Ambachten en uit het Land van Waas waren belast niet de belegering van het kasteel te Rupelmonde, dat bezet was door een Frans garnizoen. Alleen het aantal Brugse strijders is gekend ; het beliep tot 2380 man. De Bruggelingen vormden een van de drie grote afdelingen van het Vlaams leger, dat dus een 7500 man moest tellen. Indien we er nog de 500 leper- Tingen aan toevoegen, die het Franse garnizoen van het kasteel van Kortrijk moesten bedwingen, dan mogen we het Vlaamse leger op 8000 man schatten. De Vlamingen werden aangevoerd door Willem van Gulik, een kleinzoon, en Gwijde van Namen, een zoon van de in Frankrijk gevangen gehouden graaf Gwijde van Dampierre. De aanvoerders werden bijgestaan door enkele Vlaamse en enkele vreemde ridders uit Zeeland, onder het geleide van Jan van Renesse, alsook door ridders uit Limburg, Brabant en Rijnland. De Franse effectieven worden berekend op 2000 ridders en een duizend boogschutters. Het Franse voetvolk nam geen deel aan het gevecht. De Vlamingen waren dus veel talrijker dan de Fransen. Maar de kern van het Franse leger bestond uit 2000 zwaar gepantserde ruiters, en in dien tijd was een zwaar gepantserde ruiter zoveel waard als tien man voetvolk. Dit neemt niets weg van de verdienste der Vlamingen, aangezien hun zege een volledige ommekeer heeft teweeggebracht in de taktiek. De prinsen en de ridders die aan het hoofd van het Vlaamse leger stonden, hadden aan hun strijders opgelegd een zeer strenge tucht te onderhouden : vóór de zege geen buit noch gevangenen te zoeken en eerder — 40 — te slaan naar de paarden dan naar de ruiters. Dit was het beste middel om te weerstaan aan den aanval der rui term . Het slagveld zelf was met zorg gekozen op een eiland waar de Vlamingen in de rug gedekt waren door de Leie. Voor hun front lagen twee beken ; de Groeningebeek en de Grote beek, die een hinderpaal vormden voor den te verwachten ruiteraanval. De linkerflank van het leger was beschermd door de gebouwen van de abdij van Groeninge en de rechterflank leunde aan tegen de stedelijke vestingen. Op dit eiland moest het Vlaamse heir pal staan en overwinnen of sterven. Bij een gebeurlijke nederlaag was een ontkomen onmogelijk. Het Vlaamse leger was opgesteld op zekeren afstand van de beken en buiten het bereik van de vijandelijke boogschutters. Het bestond uit drie korpsen. Rechts, tegen de stadsvestingen, stonden de Bruggelingen opgesteld, in het midden de milities van het Brugse Vrije en van de kleine steden uit Westelijk Vlaanderen, en links, aangeleund tegen de abdij van Groeninge, de mannen uit Oost-Vlaanderen. Achter de hoofdstrijdmacht bevond zich een reservekorps onder het bevel van Jan van Renesse, waarbij zich de grote leeuwenvlag van het leger bevond. Op 8 Juli was het Franse leger vóór Kortrijk toegekomen en legerde op den Pottelberg. De twee volgende dagen trachtte het vruchteloos één van de stadspoorten te overweldigen. Op 11 Juli besloot de Franse opperbevelhebber, de graaf van Artesië, het Vlaamse leger aan te vallen. Door twee van zijn maarschalken liet hij de Vlaamse slagorde verkennen. Enkele Franse ridders stelden voor eerst de Vlamingen te laten bestoken door de boogschutters en door het voetvolk, en te wachten met den aanval tot's anderendaags wanneer de Vlamingen zouden vermoeid zijn. De graaf van Artesië echter, zeker van de overwinning, wilde terstond aanvallen. Hij belastte zijn kruisboogschutters voeling te nemen met de vijand. Weldra riep hij zijn boogschutters terug en viel aan met zijn ruiterij. — 41 — De Franse linkervleugel geraakte in wanorde door het oversteken van de beek en kon de Brugse gelederen niet inbeuken. De ruiters konden echter een langeren aanloop nemen tegen het korps van het Brugse Vrije en er diep in de rangen dringen, waar ze paniek verwekten. De Franse rechtervleugel kon niet binnendringen in de gelederen van de Oostvlamingen. Jan van Renesse, met het Vlaams reservekorps, snelde ter hulp van het centrum ; hij kon de wijkende mannen uit het Brugse Vrije medeslepen in een aanval waardoor de Fransen tot tegen de beken teruggeslagen werden. De graaf van Artesië kwam met een kleine reserve het centrum ter hulp. Hij geraakte tot bij de Vlaamse legervlag, waarvan hij een stuk kon afrukken. Zijn paard werd gedood en hij zelf werd door de Vlamingen gedood. De Franse achterwacht kwam toen vooruit tot aan de oevers van de twee beken om den aftocht van de ruiterij te dekken. Haar verschijnen bracht een paniek teweeg in de rangen van de Oostvlamingen. Maar de 500 Ieperlingen, die juist een uitval van het Frans garnizoen uit het kasteel van Kortrijk hadden afgeslagen, zonden de vluchtende Oostvlamingen terug naar het slagveld. De Brugse militie trok dan de beek over om de Franse achterwacht aan te vallen. De Franse ridders sloegen op de vlucht, gevolgd door de Franse boogschutters en het Franse voetvolk. De Vlamingen zetten de achtervolging in van de Fransen die weken in de richting van Rijsel en van Doornik. Deze Vlaamse zege verwekte een geweldigen indruk op de tijdgenoten. Een wilde paniek ontstond bij de overlevende Franse ridders. De Vlaamse milities konden Rijsel en Douai veroveren vooraleer de Franse koning een nieuw leger op de been had gebracht. Wanneer hij dan, na vele moeilijkheden, een nieuwe strijdmacht had bijeengekregen, kwam hij ermede naar Flines, waar hij door de Vlaamse troepenwerd opgewacht. Hij durfde echter niet aanvallen en op het einde van — 42 — September, nog altijd onder de indruk van de nederlaag bij Kortrijk, sloeg het Franse leger op de vlucht, JOS. DE SMET 411 aid .^^ ^ ^, ^^ ^ ^^ • n ^ '/s ^ ^ /^ . ` /^ c:91.@ ^G^.l^^ c _ ' ^' c 7 `?^^^ ^l^ `^ ^^- ^^^^ ^ , ^; ^ ..^..•_ _,1^ ^^._ / ^. EEN APOTHEKER LIJDEN IN DE SCHEPENBANK TE GERAKEN. — Brugge 1511 0 P Mei 1511 waren te Gent de patentbrieven uitgevaardigd waarbij Louis Le Maire, voorheen apotheker te Brugge, tot schepene van het Brugse Vrije aangesteld werd ter vervanging van Antoon de Baenst, overleden. schepenen van het Vrije waren ontstemd en ontsteld door deze benoeming. Op 23 Juli hielden zij een zitting waar ook de souverein baljuw en andere aanzienlijke personen uitgenodigd waren. wilden alles in het werk om deze benoeming ongedaan te maken en verder het hof bewerken om, in het vervolg, zowel de burgemeesters als de schepenen steeds uit eigen midden aangesteld te zien. Wat zij aan Louis Le Maire ten laste legden was dat hij « de vlaemsche tale niet en can » ; zij steunden echter meer op een andere reden, namelijk dat hij geen « man van eeren » was, immers hij was apotheker geweest « stellende clisterien » en doende andere « vile » werken eigen aan dat beroep. Hier volgt het verslag van hun beraadslaging. (1) vorseiden woensdach 23 in hoymaent xve xj, byden voorseiden scepenen ende wethouders van beede Daneel van Praet, vander Moerwede, souverain balliu van Vlaenderen, J oos Vlaenderen Willem van Grysperre, Roeland van Maldeghem, J ooris Boidins, Wilsins, Severyn van Grysperre, Pie- Ferieboek van het Vrije 1510-1515 te Bruge Reg. nr. 16.603, v.) - - nog altijd onder de neder-laag Kortrijk, sloeg de vlucht, Jas. DE SMET WAT EEN APOTHEKER TE LIJDEN HAD OM IN DE SCHEPENBANK TE GERAKEN. Brugge 1511 O22 Mei 1511 waren te Gent de patentbrieven Maire, voorheen te schepene van het Vrije aangesteld werd ter Antoon Baenst, overleden. De schepenen het Vrije waren ontstemd en 23 Juli hielden zij zitting waar ook de souverein baljuw en andere w~ren. Zij wilden in het werk stellen om deze benoeming ongedaan maken en verder het hof bewerken het als schepenen steeds eigen midden aangesteld te zien. aan Louis Le Maire ten laste legden was dat niet en cao; zij steunden een andere reden, namelijk hij geen van eeren » was, immers hij was apotheker ge~ weest «clisterien» doende andere« vile » aan dat beroep. het verslag van hun beraadslaging. (1 ) De vorseiden woensdach 23 jn hoymaent xve xj, Voort zo es byden voorseiden scepenen ende wethouders den saisoenen, metgaders mer Daneel van Praet, heere vander Moerwede, souverain balliu van Vlaenderen, Joos van Vlaenderen ghezeit van Praet, Willem van Grysperre, heere van Eedeghem, Roeland van Maldeghem, ] ooris Boidins, Joos vanden Rine, Andries Wilsins, Severyn van Grysperre, Pie- 1) Fericboek van het Vrije 1510-1515 (Staatsarchief te Vrije. Dr. 16.603, 79 v.) -- 43 — ter de Momblera, Jan vander Hecke, Cornelis Roels, Symon de Commanderre, Cornelis Ondermaerc, Jan van Gossy ende Colaerd Belle, ghesloten datmen Loys le Meere alsnoch niet ontfaen en zal ten scependomme vanden Vryen, daertoe niet nut noch ydoine, omme dieswille dat hy de vlaemssche tale niet en can, ooc mede dat hy es ende ghezyn heift een ambachs man te Brugghe, apotecaris stellende clisterien ende andere zaken doende den ambachte angaende, dat vile gheweerken ende officien zyn ; nemaer datmen hem poghen zal by allen weghen ende middelen te wederlegghene ende wederstane ende te dien fine thove te vervolghene ende vrienden te makene, niet alleene omme den voorseiden Loys maer ooc omme den toecommenden tyt, emmers gheduerende de onbeiaerthede van onsen gheduchten heere,jnde vachierende scependommen ghestelt thebbene mannen van eeren, vrylaten, aldaer woonachtich, bekent ende ghegoedt. Ende jnsghelycx datmen ooc van zulke personen voorzien wille vanden buerchmeesterscepe vander commune, mids dat nu onlancx vele vanden zelven buerchmeesters zulc ghezyn hebben als dat zy naer 't expireren van heurer jaerschare, niet meer ten Vryen en converseren zo dat de suppoosten noch secours. raet, noch advis van heurlieclen en hebben, ter destructie vanden zelven lande ende vanden suppoosten ende edele mannen daerjinne ghegoed ende ghezeten. Uit een verder verslag blijkt dat de wethouders in beroep zijn gegaan bij den Groten Raad te Mechelen : deze had nog geen uitspraak geveld op 8 November 1511, dag waarop Louis Le Maire « comparerende ter camere » verzocht om krachtens zijn « commissie die hij exhibeerde... inde possessie ghestelt te zyne vanden scependomme vanden Vryen ». De wethouders lieten hem toe onder voorbehoud van de uitspraak van den Groten Raad en « naer lecture van zynen vervremdene ende veryssuwene van zynder poortrye van Brugghe ». (1) Daarop volgde de eedaflegging in de handen van Jan van Praet, heer van Oenlede, baljuw van Brugge en van het Vrije. 1) Alleen inwoners of laten van het Vrije mochten tot schepene benoemd worden. Louis Le Maire heeft dan ook zijn poorterijschap van Brugge opgezegd om als vrijlaat ingeschreven te worden. — 44 — Louis Le Maire zetelde voor het eerst als schepene op 6 Februari 1512 en behield het ambt tot aan zijn dood in 1529. (1) J. D. S. t(D ^.1^ ID `^ 1n n i+1^^ n, (^`^ 1 ^^s ^` i^ s ^ ^ ^^ ) ^n ^^,^ 4$ ,41 ^ ' ^ , ° Jl^ ^ \^ J^^ ^^^^ ^^^ ( J^` ^^^ t `Jl^ DOKKE EN DODDE Na de interessante volksgeneeskundige bijdragen over dokkeblaren, die wij hier (1948, blz. 117 volg.) gelezen hebben, zijn wii ook benieuwd geworden naar de oorsprong van het woord dokke. Maar de woordenboeken stellen ons te leur : oorsprong onbekend. Laten wij nochtans eens nader toekijken. Het is niet moeilijk om een woordfamilie te vinden waarin wij aanstippen : 1. Dokke. Dokkeblaren zijn de grote, stompe of ronde blaren van zurkelsoorten (paardezurkel, Rumex obtusifolius), van klein en groot hoefblad, e. a. Het woord kennen de Engelsen ook ; dock (uit docke) voor dezelfde Rumex-soorten. 2. Een dok is een stomp, een doffe stoot (vandaar dokken stoten = en ook betalen). Nedeiduits en Fries duk. 3. Een dok is ook een strowis om de spleten tussen de dakpannen dicht te maken. Dus een prop, een bundel, evenals Duits Docke (prop, bundel garen). 4. Eng. dock (Middeleng. dok, uit Oudnoors dokkr = staart) betekent stompstaart (vandaar dock = kortstaarten). Het ligt voor de hand dat al deze woorden onderling verwant zijn. De grondgedachte is : stomp, afgerond, bol. Wegens voorkomen in de verschillende Germaanse talen moet de wortel gemeen Germaans erfgoed zijn. Zijn verschillende klinkerwisselingen leiden tot duuk en duik, deuk, dook, dok, en met nasalering donk. De oergedachte nochtans zal wel niet bolvormig stomp maar hol geweest zijn. De wisseling van tegengestelde betekenissen als hol en bol, hoog en diep e. a. is een gewoon verschijnsel. Wij krijgen aldus naast dok ook nog : duiken en deuk; hier wel dok (voor schepen). 1) In het vermelde Ferieboek, f. 107 v. en 128. — F. Priem . Documents des Archives de la Fl. Occidentale. 2e série, t. 7, ad annos 1512-1529. (Brugge, 1850). --- 45 - (ank: zowel hoogte als laagte (Zweeds dank : moeras). )e Zuidgermaanse wortel is dheug: dh wisselende klinker suffix. 1. Met velaarsuffix : de dok groep. Met labiaalsuffix : a) I, G. dheub ; Ned. dieft ; Oudiers domzin (uit dubno = diep, wereld) ; Litaus disbus (hol). Hier ook : doffen, dofs, D. Toef (pot), Oudn. doofta (merk). Met genasaleerde klinker : domp (domgen, dompelen), e. a. b) I. G. dheuft : Eng. dive (duiken), D. Tiimfiel (poel), Russisch doefilo (holte), Lit. duf>ti (inzinken). 3. Met dentaalsuffix wellicht dot en dodde (in plantnamen : lisdodde, doddegras, vlasdodder). Aldus zouden de plantnamen dokke en dodde met elkaar verwant zijn. J. D. L. ^. i.^^s ^ ^ 1 /' ^ ,. i^ . ^^^ ;. 1 n . r. ^^. ►^ ^^^ C'l^ ^^^ '^^^ a@ ;31(6 ^^1 '.^?^ ^c ^Jl@ MENGELMAREN EEN SLAG VAN DEN MOLEN HEBBEN Deze spreuk is in Noord en Zuid onder verschillende varinten bekend, in de betekenis : niet wel bij het hoofd zijn, ran lotje) getikt zijn. Vgl. Stoett n. 1534. Dat dit gezegde reeds in de 16e eeuw bekend was, blijkt it een vers van Jan David (1545-1613) die, in een werkje van 606 (vgl. Biekorf 1936), zijn berijming op " Het sotteken kijckt it de mauve „ afsluit met den regel : " Die den molen te nae gaet, krijght van den molen ,,. Een zelfde wending hoort men bij Smetius : " Hy en heeft ;heen goet hooftvleesch, by is te naer by de meulen gheveest ". AAN DE GALGE OF AAN DE RIEM HANGEN. Jan David geeft in hetzelfde werkje van 1606, de volgende rijmen ten beste : De kleyne aen de galghe, de groote aen den riem. Kleyn diefkens hanght men aen de galghe, Maer de groote werden aen den riem gehanghen. Van sulcks te sien krijgt men de walghe, Als ghiften en gaven Iustitie praanghen. In Ghelderlandt de blinde de siende vanghen. De grote dieven worden aan den riem gehangen : 't is daar - 46 - dat men de geldbeurs vastmaakte. Jan David moraliseert tegen rechters die zich laten omkopen en van hun land een " Ghelderlandt „ maken, waar het geld " dat stom is, maakt recht dat krom is ,,. E. N. VIERE-VIERE VOOR NEN DIKKEN. Er was sprake van trakteren op de " foore „ : voor ieder een blad makrons — als er nog te krijgen zijn. " En, zo voegde er iemand bij die van de jongste niet meer is, voor elk ne viere-viere voor nen dikken. „ " Nen dikken „ dat verstaat iedereen nog al 't Kortrijkse, waar men met dikke stuivers telt en rekent. Maar die " viereviere „ was voor de meesten onbekend. Men vroeg en kreeg den uitleg. " Viere-viere voor nen dikken „ dat waren stukken peperkoek aan de kramen van de Paasfoor te koop gesteld per vier stuk voor 10 centiemen (een dikken). Het waren platte lang. werpige stukken van taaie " panepesse „, omtrent zo taai als de peperbollen van " peperbollenommegang „ (op Sinksen). De kramers riepen en riepen : " Alhier, alhier! viere-viere voor nen dikken ! „ En met opgeheven armen sloegen en klabetterden zij met de koekestukken op malkaar. Dat is wel vijftig jaar geleden en was dan algemeen gekend en gegeerd op de Paasfoor te Kortrijk. L. R. HEEFT GUIDO GEZELLE KARAMELLEVERZEN GESCIIREVEN ? In een brief van 6 Juli 1865 doet A. van de Maele van Tielt aan Guido Gezelle te Brugge het volgend aanbod : " Een tweede zaeke is deze : Overtyd een persoon komt my vragen naer goede stigtende en vermakelyke briefkens voor in caramellen, kleine dichtjes van twee verzekes, gelijk gy weet. Ik zende ze bij eenen katholijken drukker te Kortrijk in hope dat zij voor zooveel mogelijk wel zou bediend geraken. Maer tot mijne groote verwondering bemerkte ik naderhand dat men haer niets dan fransche liefdebriefkens in de hand gesteken had. Met zekere verontweerdiging droeg ik die briefjes zelve weder naer den drukker die zich verontschuldigt zeggende dat hij geen betere gevonden had en dat de min slechtste van al waren, en dat hy zeer geern eenen oorspronk van betere zou kennen. Ik belastte eenera heere van Brugge die my na eenigen tyd antwoord dat hy, by de verscheide drukkers die hij daartoe was gaen vinden, niets anders gevonden had dan onstigtende en minneverzekes, zoo dat dit een weg is die, my dunkens, tot hier toe weinig of niet door - 47 - goede menschen beloopen is geweest en nogtans een krachtige middel kan wezen om vlaemsche tale en vlaemscue zeden te verspreiden. Want, zoo my dien persoon zegt, vele menschen zijn zot achter die karamellen somtyds daervoor alleen en lezen die briefjens met gretigheid en zouden er geene koopen 'waren er geene dichtjens in. Dat "'Y dan voor voedsel hunner nieuwsgierigheid en leeszuchtigheid in plaets van iets ontstigten d en wcreldsch een stig,tend en geestely k benevens verzettelijk gedacht konden krijgr n : het zou hun groote deugd aen 't herte kunn en doen. Ik hope dat deze tot nu toe voor het goed nog ongebaende w eg u we ae ndacht zal aentreff'en en wie weet of gy den tyd niet zult hebben van er in te voorzien, wy zouden dan met hulp van die persoonen de propagande doen en voorzeker aen vlaemscue tule en vlaernsche zeden waren dienst bewijzen ". Tot dusver het vriendelijk aanbod. Of Gezelle op dit aanbod is ingegaan, weten we niet. Doch als GezelIe ooit "kararnelleverzen " genlaakt heeft, dan zou toch waarschijulijk niemand durven beweren dat het karame lle-ve rzen zijn! R. V. SCHAAPJE LANGSTEERT. ZO noemden we het volgende kinderspel - jongensspel dat wij rond 1880 speelden te Reningelst. D~ jongens staan in twee groepen tegenover malkaar, gescheiden door een streep. De hoofdrnanncn van elke groep ontmoeten elkander dichtebij de groepen, handen op den rug. De een zegt tot den andere: V. - Wat doet gij hier? A. - Houtje rapen. V. - Waarom dat houtje? A. - Om een viertje te maken. V. - Waarom dat viertje? A. - Om watertje te koken. V. - Waarom dat watertje? A. - Om mijn mesje te wetten. V. - Waarom dat mesje? A. - Om een schaapje te vlaän. V. - Vanwaar dat schaapje? A. - Vanuit uwen troep! Hierop leggen de voormannen de beide handen ineen terwijl de jongens van beide rijen, als ketens aaneengesloten rond. om het lijf, trekken om schaapjes over de streep te krijgen. De schaapjes aan elke zijde over de lijn getrokken, moeten " gedood" worden. De laatste overblij vende zegeviert. A. C. - 48 - WAT ZEGGEN DE LELIËN ? Hierboven op blz. 24 van Biekorf spreekt A. B. Stavele, over de gekende remedie met de lelieblaadjes. Welk is die remedie ? Ik ken de volgende uit de streek van Waregem, wijk ter Biest. Moor het uitzuiveren van een steenzweer : een veenmol eén half jaar laten trekken op een " maatje „ fransen en daarin lelieblaren laten weken. Een blad op de zweer leggen, goed omwinden en tweemaal daags verversen. Idem voor brandwonden. Veenmol olie van olijven en lelieblad, maar geheel de vee mol tot zalve gestampt. Is dat de in Stavele gekende remedie ? G. P. B. VERLATEN HOF. Te Kemmel, aan den kant van Klijte, was er in mijn jonger tijd (d. i. rond 1890) een hof en een schuur die verlaten stonden. Niemand wilde daarop gaan wonen. De peerden wilden de schure niet binnen. De boer van daarnaast gebruikte de schuur, maar ze moesten de voeren lossen buiten en de schoven binnen dragen, de peerden kon men niet doen binnenrijden. S. M. VAN DEN PRIESTER DIE WEERKEERT. Als mijn moeder zaliger nog een jonge dochter was en bij haar ouders woonde te Westvleteren (dat was rond 1870), zag ze eens licht in de kerke 's avonds, verscheidene malen achtereen. Ze spraken daarvan aan den Pastor. Hij wilde niet gaan zien, maar zeide : " 't Is voorzeker een priester die weerkeert om er missen te lezen. „ K. V. KRAKEN DE BEENTJES, 'T HERTE IS GOED. — 'k En ben maar een krakende wagen, zei een oude vrouw die zwakkelijk te been is, maar kraken de beentjes, 't herte is goed. En zij is nog jong van herte. Is het niet meest in deze toepassing dat men nu de spreuk hoort ? Bestaat ze nog in haar oorspronkelijke toepassing nl. bij het vingerspel met de kinderen : als men hun vingeren rekt en de gewrichten een kaakje hoort geven, 't is teken van een gezond hart. B. P. OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschi krek ening : 2335.37 Druk. Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge ^l ^ _ ^ ^^ ^^^ )^^^ J `CJ^^ ^1CJ ^Cl ^^t^J.)1 •^ ^^9j J^T C^?^C ^^^^ r^ ^Ja ^, a ^.• c ^ < < ^•. ^v 3fV ^. 3 ^3 .. r n,n i^ ` y^n ^ t ^ ^ ^ n, /. ^ n ii 's ^ ^^» ^ ^ - ^^1,. ^ ,,,,.^-^. I►^^ ï ^ n^^^^(^^L 3?^^ ^)l^c^L^G1 e ^1,^ -- ^.^^. .,` ^ •^^ c ^ c ^` J^. ^^^ ^^..U^^^Cc^^^vG 3^, \^v ,. ^, •^ 3 CC^^G^C^^^L^CT .é. à'%^G^^ v 3 \: `^ ^• 3 ^.J 3 `? 3 v icktirf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars tegen 75 frank Voor 't Buitenland 100 Frank Nullus otio pent dies apibus. .-^js^ r,^^ ^^ n :1,A .11/. .^^n ^^/ t ^ . ^ 117.. ;'.0 ^n^^1CJ 1^'^(^ ).0 ^ 'a ' ^J j, . c? c. 76J :^^T^^JT^ ^^ U P.:CS J ^JTC^ JTC^J J^e ^^ ^. 3 3' ^\V. 33^^ \V. ^V L' V 3' V t'qV L J ti J • J l^ ^V ./ ^V .i V 3 ,V V V !/ V a./; i J 1. V v J l^ J ^v 3T 3^^. 3/. .* 3^ ..^`. 3#v .ijv ^v 3^^. 3^v .^^. .'^. ./^ 3^^. 31^. ^. 50ste Jaar. 3_ In Lentemaand, 't jaar 1949. DE VRIJDAGMARKT TE BRUGGE IN 1744 NU het oude station te Brugge sedert enkele tijd afgebro k en is, vormt d e Vrijdagmarkt en het Zand opnieuw één enkel groot plein. Deze uitgestrekte plaats wordt thans door de zorgen van het Brugse stadsbestuur opgeschikt. Benevens nieuwe wegen, gaanpaden en een dubbel tramspoor, wordt ook een plantsoen aangebracht, dat hoofdzakelijk uit lindebomen bestaat. Dientengevolge zal Vrijdagmarkt en Zand weldra totaal van uitzicht veranderd zijn, hetgeen onge z twijfeld zijn weerslag zal hebben op het doen en laten van vele Bruggelingen. Het is echter niet de eerste maal dat dit plein wordt verfraaid en met lindebomen beplant. Ook in het jaar 1744 -- dus ruim tweehonderd jaar geleden -- was de Vrijdagmarkt het voorwerp van grondige veranderingen. Toen werd aldaar een fraai gebouw in Renaissancestijl opgetrokken, dat bestemd was voor wachthuis van het leger en meestal met de Franse benaming van corps dc garde betiteld werd. Overigens — 50 — werd dit plein in een plantsoen van lindebomen herschapen (1). Deze opschikkingswerken wijzigden het uitzicht van de Vrijdagmarkt al evenzeer als nu het geval is. En ook op het Brugse volksleven oefenden de veranderingen van 1744 een niet te onderschatten invloed uit. Was de Vrijdagmarkt vroeger een uitgestrekt zandplein, waar op bepaalde dagen van de week de veemarkt gehouden werd, nu zag men er nog de soldaten oefeningen doen of wetsovertreders naar het wachthuis opbrengen. Daarenboven speelden kinderen en jongelui er geregeld met de bal. 's Zomers boden de lindebomen een heerlijk overlommerde plek. Géen wonder dan ook, dat veel Brugse wandelaars bij voorkeur hun stappen naar de Vrijdagmarkt richtten. Ook door de vrijende paartjes werd het nieuw-opgeschikte plein druk bezocht. Zelfs de welgestelde burgerij, die voor de dagelijkse uitstapjes gebruik maakte van een koets, achtte het niet beneden haar waardigheid dikwijls heen en weer over de Vrijdagmarkt te rijden. Met één woord : de opschik met lindebomen viel in 1) In zijn 7aer-boecken der stalt Brugghe (2e druk, dl. III, blz. 358 - Brugge, 1765) tekent CH. CuSTIS het volgende aan betreffende de opschikkingswerken van de Vrijdagmarkt : " Ten seleen jaere (1744) wierdt gemaeckt de nieuwe corps de garde op de Vrydag-marckt, waarvan den eersten steen geleydt was op dein 23 Mey, en in het laetste van November daernaer wierden alle de lindeboomen daer rondtom geplant ,,. — J. GAILLIARD geeft een afbeelding van deze corps de garde in zijn Revue fiittores, ,ue des monuments qui ucoraient autrefois la ville de Bruges et qui n'existent plus aujourd'hui (Brugge, 1850 tegenover blz. 67). — Van de Vrijdagmarkt bestaat ook een tafereel, waarop corps de garde en lindebomen voorkomen, gereproduceerd in A. DUCLOS, Bruges histoire et souvenirs, blz. 108 (Brugge, 1910). Dit schilderstuk. dat toebehoort aan Mej. De Queeker te Brugge en dagtekent van omtrent 1750, wordt door DucLOS verkeerdelijk als een stuk uit de 16e eeuw betiteld. Vgl. ook Stad Brugge. Tentoonstelling van oude stadsgezichten in de groote zaal der Halle, December z92/ Februari 5923, blz. 44, nr. 206. 51 -- de smaak van het merendeel van de achttiendeeuwse Bruggelingen, zoals blijkt uit een liedje, samengesteld naar aanleiding van de voornoemde verfraaiingen en waarvan de tekst hierna volgt. Dit liedje vonden wij opgetekend in een langwerpig register van het Brugse stadsarchief, bevattende aantekeningen van de meest uiteenlopende aard, die voor het grootste gedeelte meer op penneproeven en schrijfoefeningen dan op eigenlijke aantekeningen gelijken. Hierop maken echter uitzondering een reeks annotaties over diensten gedurende de jaren 1707-1720 in de Sint-Gilliskerk te Brugge gecelebreerd, waarschijnlijk geschreven door een zekere Frans Van Damme, die organist schijnt geweest te zijn, alsook de teksten van een tiental liedjes of gelegenheidsgedichten, die met een enigszins jongere hand geregistreerd werden, doch niettemin waarschijnlijk door dezelfde Van Damme zouden kunnen geschreven zijn. Over de auteur van de laatstgenoemde teksten zijn ons geen bijzonderheden bekend. En of de afschrijver met de vervaardiger mag vereenzelvigd worden, blijft een vraag waar omtrent zelfs geen veronderstellingen mogelijk zijn. Zoveel is althans zeker, dat de liedjes ons geen hogen dunk geven van de taalgeleerdheid noch van de dichtkunst van de auteur. De teksten zijn inderdaad door velerhande taalfouten ontsierd, terwijl de verzen van gering allooi zijn. Ver van de waarheid zullen wij dan ook niet af zijn, wanneer wij vooropzetten dat de auteur geen eigenlijk letterkundige, zelfs geen rederijker zal geweest zijn, maar dat wij de maker van de voormelde gelegenheidsdichten veeleer onder de gewone man moeten zoeken. A. SCHOUTEET [LIEDEKEN DE VRIJDAGMARKT] Stemme Foy (1) ,Snuiftaback. 1 Wat groote vreucht 't voor ons Brugghelingen, Ghelyck men siet, veel schoone fraye dinghen, 1) Moet waarlijk worden foei. - 51 - de smaak van het merendeel van de achttiendeeuwse Bruggelingen, zoals een liedje, samengesteld naar aanleiding van de voornoemde verfraaiingen en waarvan tekst hierna volgt. Dit liedje vonden wij opgetekend in een langwerpig van het Brugse stadsarchief, bevattende aan.. tekeningen de meest uiteenlopende aard, die voor meer op penneproeven en schrijfoefeningen dan op eigenlijke aantekeningen gelijken. maken echter uitzondering een reeks annotaties diensten gedurende de jaren 1707·1720 de Sint·Gilliskerk Brugge gecelebreerd, waarschijnlijk een zekere Frans Van Damme, die zijn, teksten van tiental liedjes of gelegenheidsgedichten, die rnet enigszins hand geregistreerd werden, doch door dezelfde Van Damme zoud en kunnen geschreven zijn. auteur van de laatstgenoemde teksten zijn of de afschrijver de vervaardiger mag vereenzelvigd worden, blijft vraag waar geen veronderstellingen zijn. Zoveel is althans de liedjes geen hogen dunk geven van de taalgeleerdheid dichtkunst van de auteur. De teksten zijn door velerhande taalfouten ontsierd, terwijl allooi zijn. de waarheid ook niet af zijn, wanneer wij voorop.. zetten de auteur geen eigenlijk letterkundige, zelfs rederijker zal maker de voormelde gelegenheidsdichten onder man moeten zoeken. A. SCHOUTEET [LIEDEKEN VAN DE VRIJDAGMARKT] Stemme : Foy Snuiftabac~. Wat is 't voor ons Brugghelingen, Ghelyck siet, veel schoone fraye dinghen, 1) Moet waarlijk gelezen worden foei. -- 52 — Ons oude Vrydachsmart die wort soo schoon gemackt Door dese edel heeren van ons Brugsche stadt, Door hun verstandigheydt, die sy hebben beleydt, Twelck gheel Iropa doore wort verspreydt. 2 Comt en besiet dees loffelycke wercken, Fray om t'aensien en wilt se wel bemercken. Men siet die schoon splenaet (1) met dese cordigaet (2) Onder een vanghenesse voor diegheen doen quaet, De sonnewyssers schoon die staen daer oock ten toon, Twelck is den oorsprong al van een persoon. 3 De beestemart siet men fray reguleeren, Gheel rondt de mart can men fray diverteeren. Ons beestemart staet schoon eenydereen ten toon, Die Vrydaghsmart die spant noch bovenal de croon. Ro(e)mt Brugghelingen nu, al met een groot plesier, Wandelt de Vrydaghsmart met grooten swier. 4 Men siet aisnu van dagh tot dagh passeeren De coetsen, schoon, commen daer promineeren. 11 vient là tout le jour pour faire un peu l'amour, Om oock alhier te ryden desen nieuwen toer. De lindebomkens schoon die staen daer oock ten toon, Dewelck oock maecken dese plats seer schoon. 5 De Vrydachsmart mach dan wel syn ghepresen, S'is eventwel veel schoonder als voor desen. Men siet de jonckheydt hier daer nemen hun plesier Met bollen ende caetsen, fray al uyt den swier. Ons Brughsche borgerij commen dat al aensien. 't Is voor ons Brughsche stadt een groot plesier. 6 Laet voor het lest eens de trompetten clincken En wil nu eens op haer ghesontheydt drincken, Van die de oorspronck was van dese schoone plats, Om soo te commandeeren op het selve pas. Leeft langhe metter daet, bevriet van alle quaet, En blif t wys, verstandigh oock, in uwen staet. 1) Afgekort van esplanade. 2) D. w. z.: corps de garde. -- 53 — t ^^^ ^^^ ^^^ OVER HET ONTSTAAN VAN HET VEURNE AMBACHTSE POLDERGEBIED (Vervolg en slot van bl. 30) 0 MSTREEKS het begin onzer jaartelling wordt een nieuwe phase ingeluid in de ontwikkeling van het poldergebied. Dan namelijk valt het begin te constateren van een verhoogde activiteit van de zee. Deze nieuwe transgressie staat bekend als de Duinkerkiaanse transgressie. Bij ons onderzoek Week de verhoging van de zeespiegel niet continu, maar schoksgewijs te zijn geschied. Tussen deze schoksgewijze verhoging traden rustigere perioden op. Wij onderscheiden drie phasen in de Duinkerkiaanse transgressie. De Duinkerke 1 transgressie dateert van het begin der jaartelling. Op het eiland Walcheren, waar deze transgressie voor het eerst werd gevonden, kon de datering vrij nauwkeurig geschieden aan de hand van archeologische vondsten van Romeinse oorsprong. De Duinkerke 2 transgressie is ongetwijfeld voor het door ons besproken gebied de meest belangrijke geweest. Het begin van deze phase wordt algemeen geplaatst in het begin van de 4e eeuw na Chr. De Duinkerke 3 transgressie moet in het begin van de 1 1 e eeuw na Christus zijn begonnen, en ongeveer een eeuw hebben geduurd. Jongere overstromingsphasen, die belangrijk zijn geweest in de meer Noord-oostelijk gelegen poldergebieden en in de Nederlandse poldergebieden, worden aangeduid met de term historische inbraken. In het Veurne Ambachtse poldergebied speelden ze geen rol. Van de Duinkerke 1 transgressie werden in het besproken poldergebied slechts enkele sporen gevonden in de gemeenten Veurne en Wulpen. Deze bestaan — 54 — uit enkele getijdegeulen die met zandig materiaal zijn opgevuld, en die daarna weer met veen werden overdekt. De veengroei werd door deze transgressie dus slechts zeer plaatselijk en zeer tijdelijk onderbroken. De plaats waar de zee het veenlandschap binnenstroomde lag op de grens van de huidige gemeenten Oostduinkerke en Koksijde. Op deze plaats moet de uitmonding geweest zijn van enkele beken die door het veengebied heen stroomden. Wij willen er hier op wijzen, dat door deze beken, en ook door de kleine rivier de Yzer en haar zijtakken, slechts weinig materiaal werd afgezet. Inderdaad is vrijwel al het kleiige en zandige materiaal dat in de polders boven het veen werd aangetroffen van mariene oorsprong. Wel bleken de beken en riviertjes van belang, inzoverre zij de beschermende duinengordel verzwakten op de plaats waar zij in zee stroomden. Met de Duinkerke 2 transgressie, die bijna het gehele veengebied . en delen van het aangrenzende pleistocene landschap overstroomde, werd de veenvorming in het grootste deel van het Veurne Ambachtse veengebied afgesloten. In de eeuwen na 400 werd daardoor dit gehele overstroomde gebied onbewoonbaar. Uitzondering hierop maakten enkele verspreide pleistocene eilanden (b. v. in de omgeving van het stadje Loo), gespaard gebleven delen van de duinengordel en een bepaald deel van het veengebied, waar het veen zo hoog was opgegroeid, dat het niet meer werd overstroomd. Dit gebied valt samen met het huidige droogmakerijland schap van « De Moeren ». Wij komen hier nog even op terug. De techniek van de afzettingen tijdens de Duinkerke 2 transgressie werd in Nederland bekend door het werk van Vlam, Veen en de school van Edelman. Wij bespreken deze techniek hier aan de hand van onze waarnemingen in het Veurne Ambachtse gebied. De steeds hoger komende zee stroomde bij vloed met grote kracht het veengebied binnen. Bij eb werd weer — 55 — veel water afgevoerd. Door de erosiekracht van het snel stromende water werden in het veen getijdegeulen of kreken uitgeslepen, die na enige tijd tot aan de rand van het veengebied en het hogere pleistocene achterland doordrongen. De oorsprong van deze inbraak lag bij de reeds genoemde smalle onderbreking in de duinen, op de grens van de huidige gemeenten Koksijde en Oostduinkerke. In dit inbraakgebied werden de duinen door de grote kracht van het in- en uitstromende water over een breedte van enkele kilometers volkomen opgeruimd. Ook het veenlandschap dat achter deze verdwenen duinen lag, werd volledig weggeslagen. Zo ontstond er hier dus een inham van de zee, die bij haar grootste uitbreiding een groot deel N an de huidige gemeente Kok sijde, en delen van de aanpalende gemeenten heeft omvat. Vanuit deze inham stroomde het water tweemaal daags in en uit de kreken, die het achterliggende veen landschap doorsneden. De afmetingen van deze kreken, die zich meer en meer vertakten, varieerde sterk. Wij vonden geulen van meer dan 1000 meter breedte, waarin het veen geheel was opgeruimd. Maar ook werden er geultjes van 1 meter breedte aangetroffen, waarin het grootste deel van het veen gespaard was gebleven. Tussen deze twee uitersten zijn alle variaties aanwezig. Tussen de kreken lagen de gespaard gebleven veen eilanden, varierend van grootte en vorm, die slechts bij de hoogste vloedstand werden overstroomd met zeewater vanuit de geulen. Door het binnenstromende zeewater werd veel slib aangevoerd, waarin materiaaldeeltjes van varierende grootte voorkwamen. Dit slib kwam tot sedimentatie in het doorsneden veenlandschap. De zwaarste, grove deeltjes werden afgezet in de kreken. Deze werden dus opgevuld met zandig materiaal. Op de veeneilanden zetten zich de fijnste deeltjes af, zodat deze dus werden overdekt met klei. Deze selec tieve sedimentatie is te verklaren door het feit, dat de stroomsnelheden in de kreken veel groter was dan op — 56 — de veeneilanden. Hoe kleiner de stroomsnelheid, des te fijner is het gesedimenteerde materiaal. Na verloop van tijd werd de ophoging door sedimentatie zo groot, dat er steeds minder water door de kreken ging stromen. Deze werden dan ook steeds smaller : ze verlandden, doordat de zijkanten met een kleidek werden gevuld. Tenslotte werden vele kreken vrijwel geheel met klei dichtgeslibd, zodat ze niet meer waren te onderscheiden van de omringende met klei overdekte veeneilanden. De maximale sedimentatiehoogte van de Duinkerke 2 transgressie ligt tussen de 4 en 5 meter boven het Oostends nulpunt. Ook de inham bij Koksijde vulde zich op met zandig en plaatselijk met kleiig materiaal. Het gat in de Duinengordel sloot zich steeds meer door hernieuwde duinenvorming. Deze duinen worden aangeduid met de term : JONG DUINLANDSCHAP. Het « Schipgat », dat door Loppens wordt beschreven, is de laatste, historisch bekende rest van dit geweldige gat. Omstreeks &10 na Chr. was dus het hele huidige poldergebied van Veurne Ambacht een grote schorre, waarin wellicht nog enkele kleinere kreekjes liepen. Vanaf die tijd werd dit schorre practisch niet meer overstroomd. Er ontwikkelde zich dan ook een vegetatie die in het begin alleen geschikt was voor schapenteelt, maar waarop later wellicht ook andere vormen van veeteelt werden bedreven. Wij nemen aan dat zich omstreeks die tijd een begin van bewoning ontwikkelde, welke rond het jaar 1000 na Chr. vrij belangrijk geweest moet zijn. Omstreeks het begin van de 1 i e eeuw wint de zee het voor de derde maal van het land. Bij deze derde stijging van de zeespiegel brak de zee weer door de duinengordel van het jonge duinlandschap. Nu lag echter deze doorbraakplaats niet meer bij het huidige Koksijde, maar ten oosten van de stad Nieuwpoort. De juiste plaats werd nog niet vastgesteld ; waarschijnlijk echter lag deze tussen Nieuwpoort en Westende. Bijblad van Biekorf 1949-3. Binder : in te vouwen rechtover bi. 56- Biekorf 1949·1 Tot p·m 300 no. Chr : vorm in(j/ vo.n hiZ t oppe,. ",fa. k te - veen. 2 Erosie v~n de. vee.n vlo. k te. 3 Tot ~.m 1900 : Se ledieve. en verlanding van sed i men ia. tie de krekel1. lt VQ ,., a. f p. m "00 : I n ver S Ie reJ;ef. I '<- ka,.,., grond va.n hel. I I I -.-stroomcfrond Be nQ den$le Polderklei vev/ de k rel>. Op Dee (Eede, Holland) staken ze een strooien pop, met een beurs keien om de hals, op de hoogste boomtop bij het huis, en wentelden doorns rond de stam om het afhalen te bemoeilijken ; haag en gloriette hingen vol klodden. Omdat Natje van de Breele (Barreel), die Deenaar had laten staan om een rijken Maldegemnaar van over de « schreve » (landgrens) te trouwen, werd er een vint schrijlings aan « de pale » (grens) gezet. Er waren natuurlijk ook andere voorwendsels oni te belen, dan geldkwesties ; de pop bezorgde de nodige uitleg. Op de Gevaarts hadden ze komplot geslegen bij de barbier. Graeve vrijde met Minaatje 't Zaalrugske en Rochus, een boereknecht, die met een « natte konzee » (1) van de troep naar huis was gezonden, deed ze hem af. Minaatje trouwde in nieuwjaarmaand ; 's morgens vond ze de lemen voor haar deur en in de perelaar zat een pop met uithangende vervrozen hemdeslip. Waken hielp niet, de tegenpartij waakte immers veel langer. Te Zwevezele zou de bruidegom die langs de tramroute woonde, heel de nacht waken ; maar die sloebers hadden de stoker van de stoomtram uitgekocht ; wel vijftig meters ver, langs de tramrillies, lagen de lemen gestrooid. Maanden voordien moest er aan de uitzet van de bruid gewerkt worden ; vroeger werd een deel van het vlas op 't hof zelf gesponnen en geweven — grauw 1) omdat hij in zijn bedde deed. — 62 — grof lijnwaad, maanden gebleekt. -- De trouwster kreeg voor uitzet : een dozijn lijnwaden hemden met mouwen, een sjetten gebreide baai en rok, en hoogblauwe wollen onderrokken voor de winter, gestriepte katoenen rokjes voor s zomers ; een beste witgebloemde onderrok (lijk een bedsprei) en een zwart satijnen ; ook nog blauw lijnwaden schorten en twee kapmantels. Ze zaten er ook danig mee in, om naar de pastoor te gaan ; 't was niet van dat... maar 't was van die ondervraging. De peerdeknecht van Timmermans te Sijsele was zodanig verbauwereerd dat hij uit zijn gebeden niet gerocht. Mijnheer pastoor zei nog gezapig : — « Laat ons een keer herbeginnen : Akt van geloof... • « verloren moeite, Mijnhere pastoor, doen lijk gewente ! zei de knecht met een snok : en daar zat hij al geknield op de grond , ellebogen op de stoelzate en klip voor de ogen : -- « Mijn Heer en mijn God, ik geloof... » 't ging al spelen, alle vier de akten in asem. kwamen ze « in de geboSn » en werden geroepen. Zodra ze, te Dudzele, de trouwbeloften of de banen van de huwelijke stat afriepen, begonen ze — zowel aan de mannenkant als aan de vrouwkant — te hummen, te hoesten en tekens te doen van weerskanten, totdat ze allemaal (de trouwers) « van de preekstoel gerold waren En lijk of dat wel meer gebeurt... : toen die boerezoon met de meid zou trouwen, hing er die Zondagmorgen aan het kerkhekken van Sijsele het volgende spotrijmpje : Menschen, ge meugt uwe stoel niet veel laten grollen, want 't gaan er nu drie van de trappen rollen D. Je moet eigenlijk maar trouwen om beklapt te worden ; elk wist er het zijne van en de toekomende bruid werd gewikt, gewogen en gekeurd : 't is een snelle poeze -- een djente — een felle teve — een ferm vrouwmens of een gildig vrouwmens, er zal veel op een vrouwmens lijk een slagpeerd,. - - - De trouwster kreeg uitzet: een dozijn lijnwaden hemden met mouwen, gebreide baai hoogblauwe wollen de winter, gestriepte katoenen rokjes '8 zomers ; een beste witgebloemde onderrok bedsprei) een zwart ook nog en twee kapmantels. zaten er ook danig mee in, om naar de pastoor gaan 't was niet van dat. .. maar 't was van die peerdeknecht Timmermans te Sijsele was dat hij gebeden niet pastoor zei gezapig: - « Laat keer herbeginnen: van geloof... » - « Al moeite, Mijnhere pastoor, doen lijk gewente! » met en daar zat hij al geknield de grond, de stoelzate en klip ogen: - « Mijn Heer en mijn God, ik geloof. .. » spelen, alle vier de akten in één asem. Daarna kwamen ze « in de geboon en werden te Dudzele, de trouwbeloften of de ·bannen van de huwelijke staat afriepen, begonnen ze - aan de mannenkant als aan de vrouwkant te hummen, hoesten en tekens te doen van weerskanten, totdat ze allemaal (de trouwers) « de gerold waren». :Jf dat wel meer gebeurt. .. : toen die boerezoon de meid zou trouwen, hing er die Zondagmor. gen het kerkhekken Sijsele het volgende : « grollen, gaan er nu drie van de trappen rollen ». je moet eigenlijk maar beklapt te wor.. den ; elk wist er het zijne van en de toekomende gewogen en gekeurd : 't een po eze - een djente - een felle teve - een gildig vrouwmens, zal veel verwas op zijn ; een een slagpeercl. — 63 -- een deure vul ; — of het tegenovergestelde een dilteperse, en ook : te kort geblokt ; te l elijk om t'helpen donderen ; onverschillig : ze mag in de reke staan. (1) Voor de bruidegom zijn ze zo veeleisend niet : 't is een gladde vint — een knappe vint -- een vetlegger ; en 't moet al onziende zijn dat er aan is, eer dat ze zeggen : een echte St Pieterskop (2). Ten anderen, 't komt er niet op aan want : « die zijn wijf vermoord had en met haar vel op zijn rug liep, zou nog een ander krijgen ». Op de vooravond van het huwelijk van een boeredocnter of een begoed meisje werden de kanonnetjes van 't Gildenhuis afgevuurd, en de molenaar liet 's achternoens van de trouwfeeste een ballon opgaan die aan Spijkersdreve viel. Te Middelburg en op den Hoorn zorgden de jonggezellen van 't gebuurte wel zelf voor het geschut in de zandputten : telkens drie vreugdeschoten en dan laten afkoelen. Op Dee was het Kareltje Dhondt, de smid van aan de Zwan.e, die zich daarmee gelastte voor zijn beste klanten. Hij vuurde niet alleen 's avonds maar ook 's morgens ; zodra de « faaitom » in de verte kwam aangereden, liep hij met de gloeiende stave naar de kanonnetjes. Daarna bood hij het gebruikelijk huwelijksgeschenk aan : een vorkje en houweeltje met koperen hals, waarin naam en datum gegrift stonden (3). Te Beernem schoten ze met geweren en al schietend 1) Die nuchtere boeremensen kunnen onbarmhartig een vrouw uitschilderen ; een voorbeeld van portret : " Een groef gekapte, roste gesproet, grauw van vel, een echte schinkel lijk een zwijn dat niet en termt ,,. 2) Ze hebben het wat meer op de benen gemunt ; hij heeft een kot — er kan een zeuge doorspringen — je kunt er met een kortewagen doorrijden. 3) Steeds had hij (de boer) dit klein alaam, kenteken van zijn waardigheid, op de schouder als hij zijn werkvolk op het land bezocht ; het stond bij de hand in de keuken. Tot vóór de jongste oorlogsvernieling prijkten vorkje en houweeltje van grootvader zaliger in de gang van het molenaarshuis te Eede. --- Over de boerenmakke zie nog Biekorf 1948, blz, 21. — 64 — naderden ze het hof van de trouwfeeste ; ze werden getrakteerd met een schel hesp en bier. Hoe beter dat ze vaarden, hoe meer dat ze schoten, soms tot een gat in de nacht ; niemand moest er aan slapen denken Te Oekene (Rumbeke) schoten ze 12 en 12 om de beurt. Een nijdige vrouw liet dit knallen door de garde verbieden. Maar pas was hij de rug gedraaid of « pief ! paf ! » nog een knal ; daar er geen verklikkers te vinden waren, werden ze alle 24 gestraft en moesten een dag te Roeselare zitten. Ze maakten er een refreintje op en nog nooit waren ze zo zat geweest als de dag van hun loslating. ('t Vervolgt) M. CAFMEYER G^^ n'n ^ n r, ^ h ..^íi. I^`.` i ^^^ f'•'^^ ^G^^`^^?^^C^7^C^G^^?^^ 1 EEN HEKSENPROCES TE NIEUWPOORT 1611 EEN vrouw van Leke, Katelijne Graeve, stond in 1611 terecht voor de wetheren van Nieuwpoort. Het vonnis, voorkomend in het Sententie Bouck van de schepenbank (1), steunt er op dat Katelijne alles zelf bekend heeft : « volgbende uwe kennesse », « in ghevolghe van u verclaers ende belydt », « volgbende u vrywillich verlyt ». Katelijne is een ongehuwde, betrekkelijk jonge heks : 45 jaar in 1611, en de « feiten » hebben zich voorgedaan zes, acht en meer jaar geleden, toen ze dus rond de 35 jaar oud was. De sententie is overigens classiek van vorm en inhoud : schriftelijk verbond met een jongen duivel (Clays met name) in passende kledij ; een grauw poeder 1) Brugge, Staatsarchief. Kasselrij Veurne n. 1236 bis, f. 63 v. -65. — 65 — om koeien en kinderen te beheksen tegen een vastgestelde premie ; deelneming aan een heksendans. (1) Het toverpoeder gebruikte zij met sukses op drie koeien te Oostduinkerke en een klein kind van haar gebuur in de Kokstraat te Nieuwpoort. Een andere proef op een klein kind mislukte door tijdige onttovering. Het « poederken » was in haar huis aangeslagen « verborghen up een balcke in de achtercamee » ; het werd haar medegegeven op den brandstapel en ter plaatse van de strafuitvoering, nl. op de markt van Nieuwpoort, samen met haar « pulver » gedolven. A. V. [SENTENTIE VAN KATELIJNE GRAEVE] « Omme dieswille dat ghy Chatelyne, de dochter Caerle Graeve, ghebooren van Leeke, oudt inden candt van vyf en veertich jaeren, contrarie den gheboode van God Almachtich, verghetende den onsprekelicken weldaet by u ontfanghen van ons Lieven Heere Jesus Christus, hooft onzer heyliger moeder der Christenen Chatholicke Appostolicke Romsche Kercke, u vervoordert hebt, duer uwe goddelooze boosheyt hem af te gaenen (tweicke te beclaeghen es) over de acht jaeren ofte bet, ende anne te hanghen uwen boozen gheest ende duyvele ghenaemt, volghende u verlyt, Clays, ghecleet int zwarte Iaeken in het Langhe Les (2), wezende Gendt laeken ongheboort met eenen zwarten boet, in zwarte ondercoussen, schinghende eenen jonckman te wezen van twee ende twintich ofte drie ende twintich jaeren, hem ghevende u hanteec ken in papiere byden zelven uwen boozen Clays met penne ende ijnt u anghedient, ende alzoo int gheven van tzelve hanteecken u heylich doopsel verzaeckt ende afghezwooren hebt, volghende uwe kennesse, den zelven u ter handt doende zeker grau pouderken in een grau papier ontrent de Doornekens in zelve Langheles, omme alle het zelve te smyten upde beesten ende kynderen tot huerlieder bederfvenesse, ontfanghende van elcke bedorfven coe vichthien stuvers, tweicke ghy ghestroyt hebt up drie distincte coyen van Andries Christiaenss., pachter ter Labeure, (3) merckelick volghen- 1) Men vergelijke het proces van Tanneken de Potters te Nieuwpoort in 1652. La Flan dre, V, 1873, bl. 38-40. 2) Het Langelis : de waterloop te Oostduinkerke, Koksijd e , e. v, 3) Hofstede te Oostduinkerke, eigendorp van de Duinenabdij. - 66 - de uwe confessie ende kennesse over de jaeren zesse, up eene witrickte roode metghaeders twee gryse int zelve Langheles, loopende neffens het waeter, die daer duere de moort ghesteken zijn ; zoo ghy vanden ghelicken ghegheven hebt een appelstick an het kyndt van Jooris van Steenlant bespreyt met tzelve pouderken, u alhier ghetoont bij u verborghen up een balcke in de achtercamer, ende dat buyten de wille ende weete van zyne moedere, tzelve up 'haeren aerm hebbende, twelcke terstonts thuus ghebrocht wezende, zeere haestelick zieck woordende ende grootelicx quellende was, nemaer belezen wezende van zekeren gheestelicken persoone ende niet sterfvende, en hebt van uwen boozen Clays in ghevolghe van u verclaers ende belydt niet danof ontvanghen ; hebt daerenboven ghecommen zynde ten huuse van Hendrick Goffens ongheropen omme vier ten tyde als hy woonachtich was inde Cocxstraete ende uwen ghebuer, schar delynghe terdende over Mayken Douffay, zyne huusvrauwe, met haer kyndeken voor de viere zittende, hebbende tzelve kyndeken met tvoorseyde pouderken bestroyt, danof tzelve ghestorven es, waervooren ghy volghende uwe kennesse ontfanghen hebt van uwen boozen Clays vyf schellynghen dertich stuvers, ende over de drie voorseyde bedorfven coyen toebehoort hebbende Andries Christiaens vyf ende veertich stuvers in drie stucken van vichthien stuvers met twee hoofden, u laetende twee maele abominabelick ende vleeschelick bekennen by uwen boozen Clays ontrent het Vuernestraetken up het lant van Michiel van Schoore, uwe vergaderynghe detestabele ghehouden hebbende in het voornomde Langheles, aldaer dansende sleckewys, ghy met uwen snooden boel Clays, aldaer inde booze vergaderynghe wezende met vichthien ofte zesthien persoonen, onder dewelcke met u waeren drie vrauwe persoonen, de spyze zonder taefel ende zout ghestelt wezende up daerde, den dranck wezende bier ghedroncken uuyt cannen ende glaezen, niet wetende, volghende u vrywillich verlyt, by wien tzelve betáelt wiert, zoo ter rechte omme ghenoughen gebleken es. Alle welcke bovenschreven horribele, execrabele, goddelooze ende detestabele quaede wercken bevonden zynde van quader consequentien ne ghensins lydelick nochte verdraeghelick in alle goede goddelicke politien zonder condigne punitie naer de gelegentheyde vanden onverdraghelicken uwen delickte, anderen in exempele. Zoo eist dat Burchmeesters ende Soepenen doser stede vander Nieupoort up den heesch, calaingne, ynen ende conclusien by J o r Robert De Clercq huerlieder f aailliu, tuwen laste ghenomen ende ghecooren, oock daer— 67 -- jeghens ghehoort uwe defensie ende andtwoorde (niet zonder groote vehemente ende pregnante suspicie van dat ghy meer persoonen beschadicht hebt tzy in lyfve ofte goede) hebben u ghecondemneert ende condemneeren over recht mits dezen, gheleet te worden up de mart dezer stede tusschen twee dienaers omme tusschen elfve ende twaelf bueren aldaer van levende lyfve ter doot ghebracht te wezen metten viere, met het zelve pouderken ende ter voorseyden plaetse ter pulver verbrant ghedolven te worden. Condemneeren u voorts in uwe vanghenesse costen, metghaders alle mysen van justicie dezen anneghaende ghedoocht ende ghesupporteert, adjugierende ten surpluyse alle uwe goederen waer die ghestaen ofte gheleghen moghen wezen anden ghonnen die daerinne recht es pretendeerende. Prononce den thiensten Septembris xvIc elfve in oppen vierschaere, ter presentie van heere ende wet upden eedt vergaedert wezende. » .@ ^^^ D't (fit ^ ^ ^^^ ?^^ 4 ^ ^^^ BOEKENNIEUWS SERAPHYN DEQUIDT 1858-1911 Met vreugde begroet Biekorf het nieuwe, keurig uitgegeven boek van ERNEST M. A. DE SPOT. Een groot Westvlaming .• Serajhyn Dequidt, Opvoeder en Letterkundige. Tielt, J. Lannoo, 1949. 15 x 21, 212 blz., 3 figg. Prijs : ing. 72 fr. ; geb. 92 fr. Een levensbeschrijving en een bloemlezing uit de schriften van hem die, met het gedicht bietjes, onzen eersten jaargang in 1890 ingezet heeft en jarenlang medelid was van ons berek. Reeds in 1911 vroeg Biekorf (blz. 227) : " Zal 't waar zijn dat alles (leven en schriften) in een boek zal uitkomen ? „ Emiel Vliebergh nam het op zich (bijgestaan door J. Persyn, zoals voor K. 0. De Laey's werk) de nagedachtenis van zijn geliefden studiemeester van Veurne te eren door een uitgave van zijn verspreide gedichten en opstellen. Dit plan k wam niet tot uitvoering. Deze uitgave nu brengt vooreerst een goed verantwoorde en keurig geschreven levensschets van S. D. -- geschreven con amore door een opvoeder en letterkundige die de begaafdheid en toewijding van den studiemeester in levendige her-- 68 - innering draagt. In de colleges van Veurne en Brugge (St Leo) heeft S. D. zich 25 jaar lang geheel ten beste gegeven aan de vorming van de jeugd en daarnevens, meer dan zijn krachten het toelieten, zijn letterkundige gaven en zijn redenaarstalent in ruimeren kring besteed aan de belering en ontwikkeling van het volk. In de korte jaren dat hij in De Panne stond, heeft hij nog verwonderlijk veel met zijn gebroken kracht weten te woekeren. De opgenomen gedichten zijn ten dele onuitgegeven. Uit de verdienstelijke opstellen is een rijke keus gedaan. In dit Gezelle- jaar 1949 heeft Kan. de Spot aan zijn uitgave een treffende actuële betekenis gegeven met S. Dequidt's uitstekende studie over Guido Gezelle in haar geheel op te nemen. Wie hier t' onzent houdt van eigen aard en eigen waarde zal dit werk willen lezen en bezitten. A. V. LODEWIJK -VINCENT DONCHE 1769-1857 Aan het veelbewogen leven van L. V. Douche, een geboren Bruggeling en alhier meest bekend als " de man die het Heilig Bloed voor de Fransen heeft weggestoken ,,, heeft P. A. Marlier S. J. een uitstekend werk gewijd. Boeiend verteld, stevig gedocumenteerd, keurig uitgegeven (Leuven, 1948 ; 430 blz. : met platen. Fr. 135). Lodewijk is het jongste kind van een rijke en vrome koopmansfamilie. Doorloopt zijn humaniora in drie colleges : verlaat zijn tweede seminarie voor het Patriottenleger (1790) ; wordt weer theologant en priester in het oude bisdom Brugge. Nu zijn de Fransen daar, die een regelmatige geestelijke bediening jarenlang onmogelijk maken : de Beloken Tijd. Lodewijk werkt als geheim missionaris te Brugge en te Torhout (1797-1802). Hier is hij in zijn klavergras zolang hij zelfstandig kan werken, naar eigen zin ; zodra hij echter, na het Concordaat, met anderen moet medewerken geeft hij het op voor een nieuwe roeping : hij trekt naar Frankrijk, naar de Paters van het Geloof. Als deze d. d. Jezuieten hun colleges zien opheffen, vestigt Lodewijk zich bij verwanten te Kortrijk als vrij missionaris. Anti-Franse uitlatingen op den kansel, rigorisme in lering en leiding maken een amotie van den vinnigen volkspredikant noodzakelijk : Mgr. de Broglie bevordert hem naar Gent, waar nieuwe verwikkelingen niet uitblijven. Zijn militante, volijverige, doordrijvende aard vindt het gedroomde onderkomen in de herstelde Jezuietenorde (1814). P. Donche werkt een tijd - 69 - te Amsterdam : zijn oninschikkelijke methode van apostolaat geeft nogmaals aanstoot en voert hem, uit de , rangen van de Orde, naar Antwerpen. Hier verspeelt hij zijn laatste kans op de St Carolusparochie : een onverbiddelijke suspensie van predicatie en biechthoren zal hem ten slotte uit de Scheldestad verwijderen. Wel poogt hij, koppige vrijschutter, Rome diplomatisch te bewerken om als " apostolisch missionaris „ buiten het makke concordataire kader erkend te worden. Te vergeefs. Daarop trekt hij zich terug in de afzondering en leeft twintig jaar als kasteelheer in de Antwerpse Kempen (Itegem, Zandhoven) : hij leidt er de inrichting van dorpsscholen naar het model van de Vlaanderse " werkscholen „. Aldus wordt hij de stichter van de Congregatie van de Zusters der Christelijke Scholen van Vorselaar. In al die jaren van veelzijdige, zelfstandige werkzaamheid bleef L. Donche Jezuiet van begeerte ; hij besloot zijn beweeglijke levensloop met een uitzonderlijk privilege : een tweede maal in de Sociëteit van Jesus opgenomen te worden. In zijn 74e jaar werd hij novice te Drongen en vulde nog veertien jaren van actief kloosterleven. De levensbeschrijving is meesterlijk in het historisch kader van het Ancien Regime, de Franse en Hollandse tijd en de verdere 19e eeuw ingelijst. Opmerkelijk is dat de heroïsche " Donche van het Heilig Bloed „ legenden van den Beloken Tijd op zijn naam samentrekt : hier zou de Schr. de nota's en herinneringen, in de late levensjaren door P. Donche neergeschreven en medegedeeld, strenger moeten schiften. De voorstelling van de herhaalde stribbelingen te Kortrijk, Gent, Amsterdam en Antwerpen is niet geheel overtuigend : het ongelijk zal zeker niet immer op de " andere „ zijde geweest zijn. A. V. 4'6 .•^Ittt r,^^^^^^.^^/^^ ^^ ^^^C ^^^ ^`^C ^^iC^ ^^Í^ ^^^ ,D^ MENGELMAREN EEN AVOND VAN BRUGSE KINDERLIEDJES Op Maandag 14 Februari laatstleden bezorgde de Bond van de Westvlaamse Folkloristen in 't Keerstje een speciale auditie van de fonoplaten met Brugse kinderliedjes, die verleden zomer opgenomen werden (Zie Biekorf 1948, blz. 142.) Niet alleen de leden van den Bond, maar ook de .kinders, die de liedjes gezongen hadden, en hun ouders waren uitgenodigd. En of zij gelukkig waren, die ouders, ook een keer naar " 't kinder- 70 - feestje „ te komen en naar " heur stemmetje in de radiouw t' hurken ,,. Zo werd deze auditie een uitzonderlijke, levendige folkloristische avond, van 't begin tot het einde. Nauwelijks was de eerste plaat met de St Maartenswijsjes afgedraaid, of heel het kindergezelschap kwam in beweging. Dortig lachende kinderkopjes draaiden zich om, al de vingertjes wezen in dezelfde richting en ingehouden stemmetjes fluisterden halfluid : " Godelieve ! ,,. En de stralende moeder van Godelieve lachte tranen van geluk. Alzo " hurkten „ ze heel den avond en al de stemmetjes werden herkend. Toen één van de meisjes een pas beluisterd vooizetje zelf bevallig en ongekunsteld kwam voorzingen, wilde elke aanwezige moeder hàar kind, dààr " in levende lijve „ op die trede, zien en horen zingen. En alzo beklommen ze allen die kleine trede, — als soliste of in groep — : het podium werd nu een kleine speelplaats, tot grote voldoening van ouders en folkloristen. De hoofdman, Prof. E. I. Strubbe, die op gemoedelijken toon een woordje uitleg gaf, wist zich bijzonder goed aan te passen aan dit ongewoon publiek : hij nodigde de kinderen vriendelijk uit, volgde het rythme met hoofd en schouders, en komplimenteerde al de zangeresjes. Stilaan zweefde er een kinderlijke stemming over de aanwezigen : kinderen, moeders, mimmees en folkloristen — bewust of onbewust — ze vooisden en wiegden allen min of meer bescheiden mee. Om te sluiten werden de kinderen getrakteerd met een stuk chocolade en de gelukkige ouders gaven luidop hun voldoening te kennen : — " En z'halen der pertankten wel ere van „ — " 'k en h'en 't mij niet beklaagd, was me da' een geestigen avond ! „ — " He' me een traantje gelachen ? wien had er da' gepeisd ? „ — " En hij moet hij daarvoren wel pasentie he'n, om dat al t'hope t'houden en te rapelleren ! „ — Ach ! ja, dien here da' van voren ! è was me dat een komplizante mens, enn e wa ? „ — 'k stonden ik da' vergapt op te kijken, hoe dat dien here alzo met de jongens kost ommegaan ! „ — " Ja ! en alzo met die liedjes opgaat „ — " Ja ma', en dan op den hoop toe, die karetate van die sokola ! „ — " Ala w'en een geestigen avond gepasseerd, en als 't nog gebeurt, 'k zijn ik nog een keer te trekken ,,. C. Een folklorist van den Bond moet hier, om der waarheid wille, iets bijvoegen, te weten : dat hij dien avond, met zijn eigen oren, in 't uitgaan, de ouders eigenlijk meest hoorde klappen van " d'Ieffrouw „ en heur " pasentie ,,... Nu 't eene sluit het andere niet uit, Biekorf gelooft dat het verslaggevend - 71 - lid en onze mondelinge zegsman van den Bond alle twee op hun kant goed gehoord hebben. B. BEKLAPPEN Een oud moederke uit de streek van Leke-Keiem lag op sterven. Tot ieders verbazing werd zij in haar hemelvaart nog voorafgegaan door een oudje uit de buurt. Waarop dat van Leke-Keiem zich angstig afvroeg : " Zij (bedoelende het afgestorven oudje) gaat me toch niet beklappen, zeker ? „ Doch twee dagen later lag Moederke over eerde. W. G. KEERSETER Zo noemt men te Poperinge een priester die traag mis leest (en dus ondersteld wordt tijd uit te winnen, opdat het was rapper zou opgeraken !). DE DUIVEL HOUDT DE KEERSE We treffen deze spreuk aan bij De Bo met de betekenis : " de duivel bemoeit er zich mede, de duivel verhindert de zaak, er is duivelsche begoochelinge bij, fr. le diable s'en mêle.,, Ik hoorde te Poperinge dat gezegde in een enigszins anderen zin. 't Ging over iemand uit de familie die zich al lang op straat niet liet zien : " Irma moet alleszins ziek zijn, of den duivel houdt de keerse „ ttz. of wat onmogelijk is, is toch waar. Zou de oorsprong en de betekenis van die spreuk hier niet liggen : men houdt de keerse bij 't doopsel, bij 't sterven, bij een beproeving, enz..., maar altijd als een teken van zegen, van geloof, van vroomheid. Zodus : " de duivel die de keerse houdt „ ware zoveel als : 't onmogelijke dat waar wordt, de wereld die op haar kop staat ? EEN POPERINGSE WASTE Dit woord staat aangetekend in Biek. 1931, blz. 55, als gehoord zijnde te Westnieuwkerke met de betekenis : " een hemde aan en een op d'hage ,,, ttz. een arme-liedenwaste. Die uitdrukking wordt echter te Poperinge zelf meer gebezigd in den zin van : een kledingstuk na een zekeren tijd omkeren en dan zo dragen tot het vuil is. Zo zegt men : 'k ga miin schorte een Poperingsche waste geven ,,. (dus : ze buitenste binnen dragen) ZEUVELEN d. i. fikkelen, zagen. " Sta daar toch niet te zeuvelen met dat mes ,,. " 'k Mochte zeuvelen al da'k wilde, 'k gerochte deur dat hout niet ,,. (Poperinge) OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 - 72 - KALUT Heeft te Poperinge de betekenis die De Bo er aan geeft : " Dit woord gebruikt men om een welkdanig voorwerp aan te duiden dat geenen naam heeft of wiens naam men niet kent of herinnert, bezonderlijk als dit voorwerp uit samenhangende deelen bestaat ; fr. machine. „ Te Veurne echter heeft het woord een minachtende betekenis nl. iets dat versleten is of ouderwets, of niet veel waarde heeft. L. D. V. WAT ZEGGEN DE LELIËN De bereiding en gebruikswijze van de remedie met lelieblaadjes is, te Stavele, dezelfde als deze hierboven blz. 48 beschreven, met dit verschil nochtans dat er geen veenmol noch veenmolzalve bij te passe komt. A. B. Stavele VEEMOL - VAGEMOL - VAGEWULF Nu de veenmol ter sprake komt : bij mijn weten is de benaming " Veemol „ (Gryllo-talJa) te Stavele en ommeland in den volksmond onbekend. Beter bekend is de naam " Vagemol „ ; in het zuidwesten van Wvl. heet hij ook nog " Vagewulf „. Wanneer men op wilgen of populieren de schade vaststelt aangericht door de Wilgenhoutboorder (Cossus ligniferda) of door de Grote Eikenboktor (Cerambyx heros), dan zegt men eenvoudig weg : " De vagemol zit er in ,,. A. B. Stavele De Bo zegt (zonder plaatsbepaling) dat de worm waar . de veemol van voortkomt ook " Wulf „ geheten wordt. Gezelle in Loquela geeft een zantekoorn uit West-Vleteren " De vagemol oekert geerne in 't bul van de olms, maar bezonderlijk van den schaljaard ,. en tekent hierbij aan dat deze Vagemol (Cossus) een ander dier is dan de Veemol van De Bo. Wie brengt er nog het zijne bij, uit andere hoeken van onze gouw, om de veemol - vagemol in de volkstaal verder te leren kennen ? B. Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge ^, ti-^^^ti•^ ,^Ífllt^ll^++.^ r^, ^Y^ . ` • •^ ,;^^ (Or , ^ .)>. 0,, <Ø^`^^^' ^ I 11 ^ - ^^^^(^.. ))))0. • ' (tik , • (f .4 .• E ^ii , ^. • /^ ^^3^ OP -^ ^^\ ,^^ ^^^; ^ t@_11%'; 'l^,t^? I^^Ci ^^ ^^G^1^^^ ^ v^ ^^^^ 3^ ^^ .4. -. -.^,.. Awn@ ^ ^^ ^^V ^^2 {^^_J ^ 3^ ^ ^^ ^V v^^ I3iekørf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars — tegen 7.5 frank Voor 't Buitenland 100 Frank Nullus otio perit dies apibus. lec' D ^ ^^^^ tr^^n.^r^r^7^^7Te)I^^h,w^^^1Te) n^^j1.^rn 1 ^^^^ ^ ^^i^^ ^^C^ ^^^ ^^^ 1^ „^• ^^^^^^ ',^^^rl<^^,^,^,^^T^ ^^^ ^IC^ ?)Tr ,Yx^,^^^^^^^.^^^^^ ^ ^ ^^^C^^G^C^^^CJC^ ^31^ .. ^. 3^V 3^V ^ 3^^ 3^^.^ v^ ^ ^^ . 3^V ^^ s v^^ 3. i 3 r 3^^. 3 v' ai ^s v v v V ei 3 v 3 v 3 ^r ^ ^. r ^^. 3 V ^. 3^i ^. 508te Jaar. 4.. In Grasmaand, 't jaar 1949. IN DEN TIJD DER PATRIOTTEN. KEIZERSGEZINDEN IN HET BRUGSE VRIJE GEDURENDE de Brabantse omwenteling, die duurde van Dec. 1789 tot Dec. 1790, werden veel lieden op het platteland alhier wegens hun antirevolutionnaire gezindheid aangeklaagd en vervolgd. Deze Keizersgezinden waren meestal verbitterd tegen de geestelijkheid die den opstand tegen Oostenrijk openlijk voorstond en bevorderde. Het Crimineel Register van het Brugse Vrije van 1789 1791 (Rijksarchief Brugge, Acq. nr 1772) bevat een hele reeks veroordelingen, waarvan wij een samenvatting -- met verwijzing naar de folios van het Register — laten volgen. Te AARTRIJKE werd, op 17 Februari 1790, de 21 jarige schoenlapper Pieter Bruynooghe aangehouden omdat hij « slegte discoursen » hield tegen de Patriotten, die hij bedreigde met de nakende terugkeer van de keizerlijke legers. Hij beweerde dat de Patriotten niet streden voor het algemeen welzijn maar voor hun — 74 -- beurs, « ende dat de paepen oock hunnen interest daer in hebben ». De keizer had, volgens Pieter, nooit kwalijk gehandeld. Aan den pastoor en den onderpastoor zond hij schimpbrieven, en toen het « Manifest van Vlaenderen » van den kansel afgelezen werd, toonde hij openlijk zijn mistevredenheid. Pieter immers was geletterd : hij was een wees, oud-leerling van de Logaercdeschool te Brugge ; te Aartrijke hield hij, zonder toelating, school. Op 19 Februari werd hij veroordeeld tot 14 dagen gevangenis op water en brood, en het werd hem verboden nog verder school te houden. (f° 44 v.) Op 23 Februari werd de 43 jarige graankoopman Augustin Verheyde te MOERE aangehouden. Hij was vader van 9 kinderen. Zijn keizersgezindheid stak hij niet onder de banken. Hij dreef den spot met den hoofdman der parochie en had aan Pieter De Cock een goede rammeling beloofd indien hij nog durfde uitkomen voor de Patriotten. De schepenen zonden Verheyde naar huis met een « scherp vermaen » (f° 46). 's Anderendaags werd een herbergier uit Wijkhuize onder HOOGLEDE binnen gebracht. Het was de 34 jarige Fran cois Nevejans, wiens herberg « de Rotse van Orep » de vergaderplaats was van de keizersgezinden. Hij had in het openbaar beweerd « dat de afjonstigheyd der paepen ende die der groote van onse landen de eenige oorsaecke syn van de ongeluckige revolutie ». Hij werd vrijgelaten na onder eed beloofd te hebben zich voortaan beter te zullen gedragen (f° 51 v.). Te KOOLKERKE, in de herberg Den Hert, had de 21 jarige timmerman Pieter Ouvry, uit Lichtervelde, op. roerige « discoursen » gehouden tegen de geestelijke en wereldlijke overheden. Hij beweerde dat de geestelijken de absolutie weigerden aan de keizersgezinden, en verklaarde dat « alle de geestelycke waeren verdoemt » met nog een sleep van scheldwoorden. De schepenen zonden hem op 8 April 1790 naar huis met een « scherp vermaen » (f° 67). Erger was het geval van den 21 jarigen wever Karel -- 75 — Sabbe uit OEDELEM, die op 13 Juli 1790 in het terugkeeren van Brugge, te Beernem, te Sint-Joris-ten-Distel en te Oedelem, vertelde aan al die het horen wilden, dat de Fransen op het punt stonden Brugge te overrompelen ; wat grote onrust verwekte op deze drie parochiën. Reeds vroeger, op Vastenavond, had hij te Oedelem herrie verwekt door de Patriotten uit te dagen, waarbij hij deze met de gemeenste woorden uitschold. Door zijn schuld durfden veel van zijn dorpsgenoten de driekleurige kokarde niet meer dragen. Hij werd op 27 Juli 1790 veroordeeld tot twee jaar opsluiting in het Provinciael Correctiehuys te Gent (f° 77 v.). Te ZWEVEZELE was een der ergste vijanden van de Omwenteling de 30 jarige timmerman Joannes Vanden Abeele. Vanaf het begin der Omwenteling beloofde hij, bij den terugkeer van den keizer, de Patriotten te helpen plunderen en in stukken kappen. Volgens hem waren de geestelijken de oorzaak van de Omwenteling. Overal deelde hij groene kokarden uit, die hij zelf ver. vaardigde. Deze kokarden waren het kenteken van de aanhangers van Vonck, alsdan overal vervolgd door de reactionnaire aanhangers van Van der Noot, die zich van het landsbestuur hadden meester gemaakt. Op zijn borst droeg hij in het openbaar den keizerlijken dubbelen adelaar. Op 1 September 1790 werd hij veroordeeld tot drie dagen opsluiting en zou daarna door de maréchaussée naar Zwevezele geleid worden om er vergiffenis te vragen aan de wethouders (f° 81 v.). Op 29 Augustus werd er te ARDOOIE herrie gestookt door den 44 jarigen wever Pieter De Snouck. Deze beschimpte de vrijwilligers van het vaderlands korps, een soort burgerwacht die op iedere parochie bestond, met de gemeenste namen. Overal riep hij, ter ere van den opvolger van Jozef II, « vivat Leopoldus i ». In een herberg vertelde hij « dat hy hadde gelesen in boucken van over de hondert jaeren oud, dat er noyt geen patriotten syn gevonden geweest tensy Lucifer, seggende dat dien patriot hadde geweest omdat hy jegens synen Heere ende Godt hadde opgestaen ». In een -- 76 -- andere herberg las hij een « vervalscht ende oproerigh gebed » « Onsen Vader, die in de hemelen syt ; Godt sy gelooft, wy syn de Patriotten quydt. Geheyligt sy uwen naeme ; 'k wensche dat den keyser wederquaeme ». Hij werd op 28 September veroordeeld om door de maréchaussée naar Ardooie geleid te worden, om er op zijn knieën vergiffenis te vragen aan de Wet en zijn « excusie » te doen aan den chef van het plaatselijk « vaderlandsch corps der vrywillige ». (f° 97 v.) ie RUDDERVOORDE had Francis Vande Walle, 43 jaren oud en smidsknecht, den kapitein van de vrijwilligers J. B. Lezaire geslagen en gezegd dat de volontairen de klederen van den duivel en van Lucifer dragen. Hij had ook gedreigd den baljuw in zijn huis te verbranden. Hij werd op 15 November veroordeeld door de maréchaussée, en begeleid door bereden dragonders, naar Ruddervoorde geleid om er vergiffenis te vragen aan de Wet en aan Lezaire (f° 103). De 44 jarige landbouwer Francois Heese was te SLIJPE een van de ergste vijanden van de Omwenteling. Hij dreigde de Patriotten in hun « cot » te verbranden en beweerde dat deze 'a avonds niet durfden alleen te lande gaan. Hij werd op 1 December naar Brugge gebracht en losgelaten met een « scherp vermaen ». (f° 106 v.) De laatste betichte, die op 2 December voorkwam, was de 36 jarige « peerde-ende-coeymeester » Antone Hoet van MITS, die de « abominabelste scheltwoorden ende injurien » had uitgesproken tegen den aartsbisschop van Mechelen en tegen zijn eigen pastoor. « Hadde hy meester geweest. hy soude alle de paepen den cop hebben afgevrongen ». Hij bedreigde al de Patriotten van zijn dorp (f° 108). Hij werd zonder vonnis vrijgelaten, daar de Oostenrijkers terugkwamen. Op 6 December waren ze te Gent, en op 9 December te Brugge. Daarmede was de Brabantse Omwenteling afgeloopen. — 77 — De ergste zaak was echter vroeger voor de schepenen gekomen op 17 en 24 Februari 1790, namelijk deze van Philippe Ketele, zoon van Joannes, 50 jaren oud en molenaar te ZERKEGEM. Hij was een verstokte calvinist, die nog dezelfde geestesgesteldheid had als zijn Vlaamse geloofsgenoten uit de jaren 1580. Dat hij keizersgezind was, kon niemand verwonderen, immers Jozef 11 had door zijn tolerantie-edict van 1781, de protestantse godsdienst vrij verklaard. De Brabantse Omwenteling, die onder meer een reactie was van de geestelijkheid tegen de hervormingen van Jozef II, had dit edict, met de andere hervormingen van den keizer, afgeschaft. De molenaar en zijn familie stonden bekend « van quade leeringen ende valsche ende erroneuse opinien » aan het volk voor te houden. Langs de straat schold hij de geestelijken uit, en namelijk zijn eigen pastoor. De pater capucijn, terminaris van de parochie van Aartrijke, had in een sermoen de Patriotten opgehemeld. Ketele, die hem ontmoette, dreigde hem van kant te zullen maken. Overal in de herbergen voorspelde hij den terugkeer van den keizer, die « noyt qualyck en heeft geagiert ». Hij beweerde dat de Patriotten vochten voor hun beurs en dat de geestelijken daarin ook voordeel hadden. In zijn omgeving trachtte Ketele de mensen van het waar geloof af te trekken door valse leringen : betreffende de Sacramenten, de H. Maagd Maria, het kruisteken. In een bijbel die hij te Sluis deed aankopen, toonde hij dat men op Vrijdag en Zaterdag mocht vlees eten. Hij bofte ermede dat hij nooit te biecht ging en met Pasen een oud biechtbriefje voorlegde. Wanneer hij met Pasen te communie ging om den pastoor te voldoen, « dat hy eerst wel synen buyck vol was etende » ; dat het nachtmaal der gereformeerden veel beter was dan de H. Communie, en meetandere grove beschimpingen. Zijn huisgenoten verplichtte hij op Vrijdag en Zaterdag vlees te eten en zijn jongste kind mocht zijn eerste communie niet doen. - 78 - Zijn godslasterend en heiligschennend gedrag werd dan ook zwaar gestraft; op 25 Februari 1790 werd hij veroordeeld tot tien jaar opsluiting in de provinciale gevangenis te Gent (fo 62). los. DE SMET BOERENSPREUKEN UIT VLISSEGEM Gusten drinkt 'nen dreupel bij Mijnheer Pastoor. De dreupel is nogal goed vol en Mijnheer Pastoor zegt: " Pas op, Gusten, dat gij niet en sturt!" - "En of ik opletten zal, zegt Gusten, 't ware beter dat de kerke ommeviele dan dat er hier 'nen dreupel zou stutten ". Gusten is bij de nonnekens naar de kermis geweest. " Was 't er goed?" vraagt men. Gusten zegt: Bè, 't was er toch in ieder geval beter dan op Asschen Woensdag. ,~ G. B., Vlissegem DE VREDEKAPPER Bij de Indianen bestaat de vredespij p. In Gits, en wellich t ook elders, bestond voor den anderen oorlog een gelijkaardig gebruik: de vredekapper of vredespinte. Iemand moest in de herberg (het gebruik bestond echter ook in private huizen) een pinte bier bestellen, die dan rondgegeven werd en waaruit al de aanwezigen een teug dronken, om hun vredelievende gevoelens lucht te geven, zodat de pinte, als ze bij den rechtmatigen bezitter terugkwam, meestal ... uitgedronken was. R. V.O., Gits NIET AI.. TE FIJN - 't Fijnste is heur haar, en 't is nog dikke lijk koolzaadstoppels (of ook: lij k stoppel van koolzaad). Gezeid van eene die niet veel verstand heeft. Heule. Vgl. Biekorf 1947, bI. 257. DIKKE SMOOR Ons Heere heeft weere zijn groote puipe ontsteken. Geluwe. ZIJ~ HAAR KAMMEN Op sommige tijden van den dag en op sommige plaatsen is het afgeraden zijn haar te kammen, wil men het niet spoedig verliezen. Wie weet er dit volksgeloof nader te bepalen? L. M. — 79 ._ t r ^,In ;1;.^1 /'n n^^i^^1 n ^`,^^i^ 1 ^ ^.^i^^^nfc:_ ^ ^ J^^ G^iC^ n^^ ^Í^? ^^^ ) ¨ ^^,^ ^^^ DOOPNAMEN TE BRUGGE IN 1948 OOR de vierde maal hebben we de mededelingen over de « Geboorten » te Brugge bijgehouden, zoals voorgaande jaren, uit de speciale rubriek, die hiervan in de plaatselijke bladen, naar de officiële gegevens, wordt uitgegeven. Hetzelfde voorbehoud dient gemaakt als voor voorgaande jaren (Biekorf 1946, 108 volg. ; 1947, 56 volg. ; 1948, 49 volg.). We mogen niet ontkennen dat er een zekere belangstelling bestaat voor hetgeen men noemt : « de populairste namen ». In de dagbladen kon men onlangs hierover een klein bericht aantreffen, waarin werd medegedeeld dat in Engeland gedurende het verlopen jaar (1948) de meest geliefde meisjesnamen Suzanna en Elisabeth waren. Ver hierna volgden Johanna, Jennifer, Patricia en Penelope. Voor de jongensnamen gold de voorkeur John, David, Richard, Peter en Michel. Deze enkele gegevens, hoe ze verkregen werden weten we niet, mogen wel even vergeleken worden met hetgeen te Brugge gedurende het voorgaande jaar de voorkeur genoot. Daarin zal de voorkeur John-Jean waarschijnlijk niet verbazen. Een plaatselijk weekblad hield te Brugge een « Voorkeurwedstrijd » onder zijn lezers en in de zopas uitgegeven uitslagen kan men ook de voorkeur aangeduid vinden voor doopnamen. Men kon kiezen onder de tien volgende jongensnamen : Albert, Fernand, Frans, Gilbert, Guido, Jacques, Jan, Jozef, Roger, Willy. Als de flinkste jongensnaam werd hieruit Albert verkoren. Bij de meisjesnamen mocht men kiezen onder Anna, Cécile, Christiane, Godelieve, Irène, Jacqueline, Marie-Louise, Monique, Nicole, Thérèse. Hier werd Christiane als de bevalligste naam aangeduid. Die aanduiding van de voorkeur van een naam, die niet geschiedt door mensen, die in het geval ver— 80 — keren een geboortenaam aan een kind te moeten geven, komt in tegenspraak met de nuchtere cijfers van een voorkeur, die bij de geboorten zelf wordt uitgedrukt. Men lette op de cijfertaal 1948 van onze statistiek, waarbij Albert het povere cijfer 5 haalt. Gelijkt het niet op hetgeen gewoonlijk enerzijds theorie en anderzijds practijk genoemd wordt ? Voor het jaar 1948 beschikten we over een groot aantal namen ; met een algemeen totaal van 1949 namen hadden we er ruim 200 meer dan het voorgaande jaar. Doch dit is niet te danken aan het feit dat de ooivaar Brugge en de Bruggelingen meer dan ooit bezocht, maar wel omdat, zoals dit sedert meerdere jaren het geval is, vele dames uit de omgeving de Brugse moederhuizen als ideale oorden beschouwen in dergelijke omstandigheden. Aldus mogen we slechts spreken over doopnamen K te » Brugge, en niet over de Brugse voor keur bij doopnamen. Het grote aantal namen waarover we beschikken, dwingt ons slechts met de voorkeurnamen rekening te houden, en, zoals dit in voorgaande jaren ook het geval was, beperken we ons aldus tot die namen, die tienmaal, zij het dan ook onder verschillende vormen, werden gebruikt. DE VOORKEURNAMEN. A. long ensnarnen. 1. JEAN (122 en 12 o/o) komt onder de volgende vormen voor : Hans 2, Jan 11, Jean 53, Jean-Paul 1, Jean-Pierre 1, Johan 29, Johannes 1, John 3, Johnny 8, Yvan 15. Jean blijft voor de vierde maal op kop bij de jongens, en ditmaal bereikt die naam het hoogste aantal verschillende vormen. De twee dubbelnamen kwamen tweelingbroeders toe. Er schijnt een voorkeur te bestaan voor tweelingnamen met éénzelfde klank of met éénzelfde beginletter. We tekenden o. a. de vorm op : Martin en Martine. 2. Willy 43, met vormen Willy 40 en William 3. 3. Jacques 35, met vormen Jacques 34 en Jacob 1. 4. Dirk 29, met vormen Didier 4, Diederik 2, Dirk 20 en Thierry 3 ; Robert en Roland 29. — 81 — 5. Paul 27, met vormen Paul 23 en Pol 4 ; Luc 27. 6. Freddy 26, met vormen Freddy 25 en Frederik 1 ; Rony 26, met vormen Rony 13, Ronald 7 en Reginald 6. 7. Marc 25. 8. Eric en Daniel 24. 9. André 22. 10. Fernand 21 ; Joseph 21, met vormen Joseph 15 en Josef 6. 11. Frank 19, met vormen Francis 1, Francois 5, Frank 5, Franklin 1, Franky 4, Frans 3. 12. Guido 17, met vormen Guido 14 en Guy 3 ; Roger 17. 13. Gilbert 15. 14. Michel 14, met vormen Michel 12, Michiel 1, Miguel 1. 15. Pierre 13, met vormen Pierre 12 en Peter 1 ; Eddy 13, met vormen Eddy 12 en Edward 1. 16. Carlos 12, met vormen Carlos 9, Charles 2 en Karel 1 ; Wilfried 12 ; Marcel 12. 17. Christiaan 11, met vormen Christiaan 8 en Christian 3 ; Ignace 11. 18. Norbert 10 ; Philippe 10 met vormen Philippe 9 en Filip 1. Beter dan ellenlang betoog spreken bij dergelijke statistiek de cijfers zelf. Na vier jaar gaat het reeds om de stand van de eerste vijf gerangschikten gedurende de drie voorgaande jaren, naast elkaar te vergelijken. 1945 (totaal 660) 1946 (totaal 466) I 1947 (totaal 883) 1. Jean 67 2. Jacques 31 3. Eddy 26 4. Eric 25 5. Willy 24 1. Jean 58 1. Jean 94 2. Eddy 18 2. Willy 36 3. Jacques 3. Marc 35 Robert 17 4. Eric ) 31 Freddy , Dirk ) B. Meisjesnamen. 1. MARIE (146 en 14 °/o) komt onder de volgende vormen voor : Marijke 1, Maria 40, Marianne 4, Marie 91, Marie- Claire 1, Mariette 2, Myriam 7. 2. ANNIE 86, met vormen Anita 9, Anna 11, Anne 30, Annette 2, Annie 33, Anne-Marie 1. Beide namen blijven stand houden, al merken we dat Annie als zijvorm de stamvorm voorbijstreeft. Dit is wel, en dit blijkt ook in andere namen, het typisch verschijnsel van de hedendaagse naamgeving. .^. 82 — 3. Monique 43. 4. Rita 39. De stijgende voorkeur voor die naam is aan te strepen. We reven hierbij tot staving de plaats in de rangschikking der drie voorgaande jaren : '46, 8 ; '47, 6 ; '48, 5. Geldt hier invloed van de stijgende verering voor de H. Rita van Cassia ? 5. Rosa 35 , met vormen Rosa 14, Rose 12 en Rosette 9. 6. Christiane 30. 7. Nicole 28. 8. Jeannine 27, met vormen Jeanne 2, Jeannette 1, Jeannine 15, Jenny 4 en Johanna 5. 9. Godelieve 19. 10. Cathérine 18, met vormen Catherina 1, Cathérine 7, Cathleen 2, Katelyn 1, Katharina 6 en Katrien 1. 11. Cécile 16, met vormen Cécile 14 en Cecilia 2 ; Christine 16, met vormen Christine 13 en Christina 3. 12. Claudine, Ingrid en Sonja 14. 13. Magda 12, met vormen Madeleine 1 en Magda 11. 14. Suzanne 11, met vormen Suzanna 2, Suzanne 8 en Suzette 1 ; Lena 11, met vormen Helena 1, Hélène 3, Lena 6 en Nelly 1. 15. Carine 10, met vormen Carina 4 en Carine 6 ; Elisabeth 10, met vormen Elisabeth 7, Elsje 2 en Betsy 1. Zoals voor de jongensnamen geven we hierbij een tabel van de topvoorkeur gedurende de drie voorgaande jaren. En daarin nu zal men opmerken dat de voorkeur voor meisjesnamen gedurende die periode veel steviger stond dan bij de jongens. Ieder jaar is er slechts één naam die niet in de lijst voorkomt. 1945 (totaal 615) I 1946 (totaal 439) I 1947 (totaal 854) 1. Marie 71 1. Marie 56 2. Annie 46 2. Annie 36 3. Christiane 42 3. Christiane 21 4. Monique 32 4. Jeannine 19 5. Nicole 21 5. Monique 15 1. Marie 108 2. Annie 87 3. Christiane 34 4. Monique 33 5. Rita 29 H. STALPAERT ALGEMEEN OVERLICHT. 1. jongensnamen, Achiel 1, Aimé 2, Alain 4, Albert 5, Alfonse 1, Alfred 1, André 22, Antoine 6, Antoon 3, Armand 1, Arnold 2, Arthur 2. Baudouin 1, Benjamin 1, Benoit 4, Bernard 6, Bertrand 3, Bruno 1. - 83 - Camille 2, Carlos 9, Charles 2, Christiaan 8, Christian 3, Christophe 1, Claude 2. Damien 1, Daniel 24, Delphin 1, Didier 4, Diederik 2, Dirk 20, Dominique 2, Donaat 1, Donald 3. Eddy 12, Edward 1, Elie 1, Emerik 1, Emmanuel 1, Eric 24, Etienne 6. Felix 1, Fernand 21, Filip 1, Firmin 2, Florent 1, Francis 1, Francois 5, Frank 5, Franklin 1, Franky 4, Frans 3, Freddy 25, Frederik 1. Gabriël 5, Gauthier 1, Geert 1, Geoffroy 1, Georges 8, Gerard 4, Germain 2, Ghislain 3, Gilbert 15, Gillis 1, Godfried 1, Guido 14, Guy 3, Guillaume 2, Gustaaf 1. Hans 2, Hendrik 1, Henri 2, Herman 7, Hervé 2, Hippoliet 1, Hubert 6, Hugo 6. Ignace 11, Ivo 1. Jacob 1, Jacques 34, Jan 11, Jean 53, Jean-Paul 1, Jean-Pierre 1, Jerome 2, Joël 3, Johan 29, Johannes 1, John 3, Johnny 8, Joost 1, Joris 1, Joseph 15, Jozef 6, Julien 1. Karel 2. Laurent 1, Leo 5, Leopold 1, Lionel 1, Lodewijk 2, Louis 5, Luc 27, Lucien 4, Ludovicus 1. Marc 25, Marcel 12, Marnix 1, Martin 3, Matthieu 1, Maurice 4, Michel 12, Michiel 1, Miguel 1. Nello 1, Nicolas 1, Noël 6, Norbert 10. Octaaf 1, Olibert 1, Olindor 1, Olivier 1, Omer 3, Oswald 1. Pascal 1, Patrick 6, Paul 23, Peter 1, Philippe 9, Pierre 12, Pol 4. Rafaël 2, Raoul 1, Raymond 2, Reginald 6, René 7, Rigobert 1, Robert 29, Rodrigue 1, Roger 17, Roland 29, Ro main 6, Ronald 7, Rony 13, Rudy 9. Serge 1, Stefaan 1, Sylvère 1. Thierry 3, Trudo 1. Urbain 1. Victor 1, Vincent 1. Walter 6, Werner 4, Wilfried 12, Willy 40, William 3. Xavier 2. Yvan 13, Yves 3. Zeger 1. 2. Meisjesnamen. Adrienne 1, Agnes 6, Alfonsine 1, Alma 1, Andrea 4, Angelina 1, Anita 9, Anna 11, Annals 1, Anne 30, Anne-Marie 1, Annette 2, Annie 33, Arlette 7, Astrid 1. Béatrice 1, Beatrys 1, Bérénice 1, Bernadette 7, Betsy 1, Blanche 1, Blondine 1, Brigitte 4. - 84 - Carina 4, Carine 6, Carolina 1, Catharina 1, Cathérine 7, Cathleen 2, Cécile 14, Cecilia 2, Chantal 6, Christa 8, Christiane 30, Christina 3, Christine 13, Clara 1, Claudine 14, Colette 3. Daisy 6, Daniella 1, Danielle 2, Denise 7, Diana 2, Diane 3, Diedelinde 1, Dina 4, Dominica 1, Dora 2, Doreen 1, Doris 1, Dorothéa 1. Edith 3, Elfrida 1, Eliane 5, Elisabeth 7, Elise 1, Elsie 1, Elsje 2, Elza 2, Estelle 1, Erika 2, Ermelinda 1, Erna 3, Ernie 1, Eunice 1, Eveline 1. Fernande 1, Flora 2, Francine 9, Francoise 1, Frederika 1, Frieda 2. Gabrielle 2, Geertrui 2, Geneviève 2, Georgette 4, Gerarda 1, Gerda 1, Germaine 2, Gertrude 1, Ghislains: 3, Gilberte 1, Ginette 7, Gisela 2, Gisèle 1, Godelieve 19, Greta 6, Griselda 1. Hedwige 6, Helena 1, Helène 3, Helga 1, Hendrika 3, Henriette 1, Herlinda 1, Hilda 7, Hilde 1, Hildegard 1, Huguette 4, Hyacintha 1. Idalie 1, Ilona 1, Ingeborg 1, Ingrid 14, Iréne 5. Jacqueline 5, Jeanne 2, Jeannette 1, Jeannine 15, Jenny 4, Jocelyne 1, Johanna 5, Josée 4, Josephine 1, Josiane 7, Julienne 1. Karina 1, Katelyn 1, Katharina 6, Katrien 1. Laurence 1, Laura 1. Lauretta 2, Laurette 2, Lea 1, Lena 6, Leona 1, Liliane 16, Linda 1, Lisette 2, Lucienne 5, Lucrèce 3, Lutgarde 3, Lutgardis 3, Lydie 1, Lysiane 1. Madeleine 1, Magda 11, Marcelline 1, Margaretha 1, Marguerite 1, Marijke 1, Maria 40, Marianne 4, Marie 91, Marie-Claire 1, Mariette 2, Marina 2, Marion 1, Martine 8, Maureen 1, Melitina 1, Michèle 3, Micheline 4, Mireille 5, Monika 1, Monique 42, Myriam 7. Nadine 6, Nelly 1, Nicole 28, Ninette 1, Noëlla 3. Odette 3, Olga 1, Olinda 4, Olinde 1, Oscarine 1. Patricia 3, Paula 2, Paulette 4. Rachel 2, Regina 3, Reine 1, Renata 1, Renée 1, Rita 39, Rosa 14, Rose 12, Rosette 9. Simonne 1, Solange 2, Sonja 14, Suzanna 2, Suzanne 8, Suzette 1. Thérèse 4, Tanny (?) 1. Vera 9, Veronica 1, Veronique-6, Vinciane 1, Violette 1, Viviane 8. Walburge 1, Wilhelmina 1. Yolanda 2, Yolande 3, Yvette 8, Yvonne 2. tAtt I 4t'^ ^^ ` 1^ d$ ^^^ ^^^ — 85 — TROUWEN IS HOUWEN (Vervolg en slot van blz. 64) 15 OERETROUWERS kwamen per sieze naar de kerk gereden, spanden uit op de plaatse en gingen al overhoop naar de kerk ; de bruid was gewoonlijk in de zwarte zijde gekleed. Als de trouwers hun jawoord aan het altaar gegeven hebben, wensen pastoor en koster proficiat ; de bruidegom duwt dan de koster drinkgeld in de hand : hoe groter toen de gifte was, hoe schoner het orgelspel (1). Te Oedelem hoorde men aan 't spel, als de koster de trouwring had mogen leveren. Arme meisjes droegen een koperen ring (2). 't Is het gebruik dat de man trouwring en mis betaalt, de vrouw zorgt voor de trouwfeest. Na de mis sloten de karolletjes (misdienaars), het portaal af met een wit zijden stroplint, voor wat drinkgeld (3). Met de trouwers voorop, gingen nu al de genodigden stoetsgewijs herberg in herberg uit, tot aan de afspanning waar ze nogmaals gestropt werden ; daar bestelden ze beschuit en de wijnkom (4). Onderweg werden ze nog wel meer gestropt door de gebuurs, 1) Vooraanstaande trouwers begeerden " een entrée en een sortie „ bij het binnenkomen en verlaten van de kerk. 2) Met de trouwring kunt ge de katrienewielen (ekzema) aftekenen, maar 't moet een vreemde trou wring zijn om goed te gelukken ; daarbij 9, 8... 2, 1 weesgegroetjes al afdalend, ter eer van de H. Katerina. Wie zich van het leven wil brengen moet eerst zijn trouwring afdoen ; dat is een gewijde zaak en belet het lukken van uw boos voornemen. " Louitje „ kan u zulk een geval vertellen, met man en stuk, van iemand die zich wilde verdoen. 3) Dit stroplint wordt zorgvuldig geborgen tot de volgende gelegenheid. Onlangs zagen we dit stroplint heel bevallig doorknippen door pas ingeburgerde trouwers, tot grote ontsteltenis van de misdienaars. Te Stalhille stroppen de misdienaars aan de sakristie en de klokluiders aan het portaal. 4) Eenvoudige mensen zamelden geld rond in de hoed, om gezamenlijk de onkosten van wijnkom en beschuit te dekken. — 86 — maar zeker aan de hofdreef en aan de balie door het dienstvolk met een gepinte koeieband. Aan tafel werd er gewoonlijk een trouwdicht afgelezen — op ieder dorp waren er zulke specialisten ; — naderhand werd de trouwdicht omlijst en in de beste kamer gehangen. Onder het eten zongen ze van : 0 Sefje is getrouwd... ; of : En als men pas getrouwd is... Minder gekend is het volgende liedje : Als de zurkel schiet, 't is in de maand van Meie Al de brave boerkens schieten in een lach. Witte hutsepot, karoten en pareie, De gestampte taatjes komen voor de dag. En als men rond het potje staat, 't Boerinnetje aan het roeren gaat, Het boerke haalt het fluitjen uit, En zingt maar overluid Van rommele, pon, pon, pon, pon, pon, pon, pon, pon, pon. In veel dorpen — gelijk te Dudzele — wandelen ze in de achternoen nog eens het dorp rond, om hun benen te rekken en al hun beste kleren te tonen. 's Avonds werd de rest opgediend, men danste en speelde allerlei poetsen ; vooral het huwelijksbed had het te verduren : beddelakens toenaaien of toebinden ; doornbladeren, distelbolletjes of gesneden paardshaar onder de lakens strooien ; of ook wel een bel aan de beddebak hangen. Op ieder parochie waren er dan nog van die rijke, zeldzame huwelijken, waarvoor heel het dorp in rep en roer stond ; meestal als een dochter van het kasteel trouwde. De timmerman van Male was gekend voor het opstellen van zijn prachtige poorten ; tussen de groene 8parretakken was er zelfs plaats uitgespaard voor de maagdekens met de bloemenruikers. Heel Male was te been, en de pachters wedijverden om het schoonst hun huis en hekken en haag te pareren met kleurige papieren bloemen en vendeltjes. Op het kasteel de Spijker werd het huwelijk in de huiskapel ingezegend. Voor het kasteel Rooigem was heel de Bisschopsdreef -- 87 -- versierd en er hingen papieren lantaarns aan de bomen. Bij regenachtig weer werd er zelfs glei gelegd van aan het gemeentehuis naar de kerk ; de schoolkinderen vormden de haag. De middengang van de kerk was met banken afgezet, om de kijklustigen op afstand te houden ; het orgel speelde een verzorgde « entrée » en « sortie Iedereen werd voor die moeite en eerbetuigingen mild beloond (1). Elders speelde de dorpsfanfare haar best ingestudeerde stukken in de stoet en voor de kerkdeur, en was heel de dag op zwier met « pardeblees ». In de verre buiten, gelijk te Beernem, reden boerezoons te paarde het bruidspaar op het kasteel afhalen ; ze kregen elk een schild aan de arm, en werden getrakteerd met een glas oude wijn en een cigaar ; eerst in de late avond keerden ze huiswaarts. Miel, van de Kasteelhoek, was met het kachtelpaard uitgereden en 's avonds was er geen houden meer aan ; het liep gedwongen naar zijn veulen in een grote vlucht, dwars door al de stukken. Miel, met zijn zatte kop slingerde wippend, weg en weer ; van al dat schokken laaide de half opgerookte cigaar, in zijn weer en brandde dwars door al zijn kleren, zodat Miel vloekte : « Djie ! dien oude wijn is sterk, hij brandt hoe langer, hoe meer, 't komt al aan mijn heupe I » De bruiloftsdag verliep niet altijd even rustig. Sommige kenden een angstige morgen. Hij die een meisje « laten zitten had » (een olieplek had), mocht zich aan alles verwachten bij het uitkomen van het gemeentehuis of aan de kerkdeur. Verwanten van het verlaten meisje wachtte hem op, smeten met blauwsel of zwaaiden met een klutterspaan ; andere hielden een 1) Zangers en orgelist werden met wijn en gebak getrakteerd ; al de kerkbedienden werden afzonderlijk met drinkgeld bedacht : volgens traditie kreeg de koster een goudstuk van 20 fr. ; de schoolkinderen kregen koeken en chokolade ; in de er prijsbolling. - 87 - en papieren lantaarns aan de bomen. weer werd er zelfs van aan gemeentehuis naar de kerk ; de schoolkinderen haag. De middengang van de kerk was met banken afgezet, om de kijklustigen op afstand te houden; verzorgde «en « sClrtie ». werd voor die en eerbetuigingen mild J). Elders de dorpsfanfare in stoet kerkdeur, en was dag op zwier «de verre buiten, gelijk te Beernem, reden boerezoons te paarde het bruidspaar op het kasteel afhalen; kregen een schild aan de arm, en werden getrakteerd met een een cigaar ; de late avond keerden ze huiswaarts. Mie}, de Kasteelhoek. was met het kachtelpaard uitgereden en '8 avonds was er geen houden meer aan ; liep gedwongen naar veulen in een grote al stukken. Mie!, met zijn zatte wippend, weg en weer ; dat half opgerookte cigaar, in zijn vestezak, weer op en brandde dwars door al zijn kleren, vloekte: Djie r oude wijn is sterk, hoe komt al aan mijn fbruiloftsdag altijd even rustig. Sommige een angstige morgen. een meisje «zitten had:t (een olieplek had), mocht zich aan uitkomen van het gemeentehuis of aan de kerkdeur. Verwanten van het verlaten hem smeten met blauwsel of klutterspaan ; andere hielden een gebak getrakteerd; kerkbedienden werden afzonderlijk met drinkgeld bedacht: volgens traditie kreeg de koster een goudstuk van fr.; chokolade de herbergen was er prijsbolling. — 88 _. gebunselde pop in de armen en schreiden « pa-pa » ! Als het volop in de mond liep, dat het meisje « een pintje voor de vespers had gepakt » durfden ze soms ook wel « een fokke » aan de fentenelen hangen (1). De Zondag nadien werden de vriendinnen van de bruid uitgenodigd op « de natrouwfeeste » of « meisjesfeeste » of « meisjeswederjonste ». Elk bracht zijn bruiloftsgifte mee : een kruisbeeld, een O. L. Vrouwbeeld onder globe, een wijwaternatje, een koppel blin kende kandelaars met bollen en allerlei menage-artikels : een kinkee met blaker, een vierpotje, een melkkan, spoelkommen, enz. Alles werd in de beste kamer en op de commode tentoongesteld ; « het nieuwe nest » werd goed besproken en daarna werden ze onthaald op koekestuiter met hesp. Op sommige plaatsen gaven ze de voorkeur aan een herberg in 't dorp en sprongen op de voois van : « Vivat dat me nog jong zijn ! » Te Oekene en te Rumbeke werd dit feest « Huwave » geheten ; te Aarsele en in het Tieltse spreken ze van « kloeringe ». In ieder dorp waren er ook mensen te vinden, die er op uit waren om « een slecht menazie » te brandmerken en heel de parochie op stelten te zetten met hun « scherminkelen ». 's Avonds laat — om niet ge- 1) Die buitenmensen waren er op uit, op de vingers te tellen, en om niet te vergeten, schreven ze de datum op de balken, naast de burgerstand van koeien en paarden. Prochiekommeren, die " den haai en de draai „ van heel het dorp kenden, gingen veel verder : ze rekenden precies uit of het voorgevallen was met " de pand „ of " de kerremesse ,,. Voor wat ze noemden " een stoppelweeuwe „ waren ze nog wreder : dat was nu al het tweede kind van die jonge dochter en de krepelaar, " de stulte „ (— houten been) had de naam ; een strooien vint (pop) op de lariks naast haar huizetje maakte het ruchtbaar : Hikkepetjik, Springt over de rik, Dat hij het ander been brikt ,,. -- 89 — zien te zijn — trok de bende tuitend en schreeuwend door het dorp al scherminkelend met potten, ketels en schijven en al dat geruchte kon maken. Te Ruddervoorde, aan 't Vanneken, reed de karre met de windmolen piepend en ruttelend voorop, gevolgd van de djakkende koeiwachters. Volgens de gezegden vinden de mensen geen graten in een vechtpartij onder gehuwden : — « 't Is stille waar dat 't nooit en waait D. -- « Je moet je vuil hemde thuis wassen ». — « Liefde op strate is ruzie in huis ». — « Man en vrouw zijn één, en als ze vechten zijn ze met tweeën ». Pier, de beerboer, ondervond dat seffens als hij ze wilde « scheên » : « En hij mag hij mij slaan, hij is mijne vint ! » Zij beweren zelfs : « Een vrouw zonder slagen is lijk een soepe zonder zout. » De volgende gezegden zinspelen ook op slagen : — « 't Zal meer bijten of niet », zei de vint, en hij smeet met een doón hond naar zijn wijf. -- « Alles voor God », zei de vint, en hij sloeg zijn wijf met 't krusefiks. — « Een goên aanleg is een goe begin », zei Jan, en hij lei zijn wijf aan 't vier. En de vrouw moet daar 't beste uitrapen : « Elk moet zijn zot kennen ! » Als ze « haar op beur tanden » heeft, weet ze ten slotte wel haar rechten te doen erkennen ; 't is immers geweten : « Den eersten trek van de koffie, de sloters van de kasse en 't laatste woord » dat is vrouwenrecht. Van daar : « Het vrouwvolk draagt de broek ». En als we de sprookjes moeten geloven, dan zou Ons Here dat zelf ondervonden hebben, als hij met Sinte Piete rondwandelde (1). Voor weduwen is men wat achterdochtig : 1) Over dat sprookje, zie Biekorf 1947, blz. 49 volg. — 90 — Weeuwen trouwen en worsten knauwen, Je weet niet, wat daar is ingedauwen. En algemeen gekend is de stem van de ondervinding : Trouwen is geen kinderspel, Die getrouwd zijn weten het wel. M. CAFMEYER DE OUDE WINDMOLENS VAN BRUGGE EN LIEF JANSZ ANDRIES VAN MOERBEDE IDAT onze windmolens eerst in 1573 konden kruien is niet algemeen aanvaard. C. Visser (1) aanvaardt zelfs het bestaan der vaste windmolens niet, daar er inderdaad geen enkel bewijs voorhanden is dat hun bestaan aantoont. Nochtans menen we te moeten aannemen dat er vaste windmolens geweest zijn, alleen maar om de ontwikkeling in de molenbouw te kunnen uitleggen. De meeste schrijvers (2) zijn dan ook van mening dat kort na het uitvinden van de windmolens ook de krui-constructie werd uitgedacht. Dit gebeurde, ten laatste, in het begin der 14e eeuw. De voorstelling in het oude Renteboek van Oudenaarde (14e eeuw) geeft ons klaarblijkelijk een kruibare staakmolen. In 1430 immers werd reeds te Schoonhoven (N. H.), met toelating van Jacoba van Beieren, de eerste wipmolen gebouwd. Een wipmolen is, bij definitie, een kruibare staakmolen waarvan de staak uitgedraaid is om een vaststaand scheprad (later, bij uitzondering, maalstenen op den grond) te bewegen. Hij is dus het 1) C. Visser in " Hollandsch Molenboek ,,, bijdragen en brochures, o. a. bij de molententoonstelling te Leiden in 1946, blz. 9. 2) Citeren we slechts de overtuigende bewoording van H. A. Visser in " Zwaaiende Wieken ,,, blz. 4. — 91 -- tweede molentype, reeds een uitgroei van de staakmolen (1). Derhalve eiogen we geredelijk aannemen dat men de Brugse staakmolens op het stadsplan van Marcus Gerards, in 1562, kon eerwinden. Ze zijn ook juist gebouwd als onze huidige windmolens (2) en hebben zelfs loopschoren, wat men duidelijk kan zien aan de molens op 't einde van de Ganzenstraat. Deze constructie ware bij vaste windmolens niet verantwoord. Wat gebeurde dan eigenlijk in 1568, 1573 of 1582 ? (Zijn we zeker dat Karel Van Mander eerst in 1583 te Haarlem aankwam, van Andries weten we alleen dat hij eerder moet uitgeweken zijn en gissen het jaartal van zijn uitvinding.) Citeren we eerst ooggetuige Leeghwater, Nederland's grootste molentechnicus : « De aldereerste vierkante wind Oly-molen die in Holland quam, die is uit Vlaanderen gekomen, regt na de Troubel ; die heeft doen zetten Lief Jansz Andries van Moerbeek, op 't Noordooster Bolwerck tot Alkmaar... » Deze vierkante molen zal een staakmolen, misschien een wipmolen, geweest zijn. Wat ligt nu verscholen achter het woord « allereerste » ? A. Ronse neemt aan dat « de windmolens draaibaar gemaakt werden » (3). Schr. verdedigt zijn zienswijze tegen hen die beweren dat Andries alleen de wipmolens derwijze veranderde dat de werktuigen voortaan in 't bovenhuis stonden, waar deze vroeger op den grond werkten. Schr. geeft niet op wie die stelling verdedigen. Die dit doen, komen terug tot de eerste staakmolens, waar reeds altijd boven werd gewerkt. J. Fraeyman heeft alhier (Biekorf 1948, blz. 93) de tegenovergestelde uitvinding voorgehouden in 1573 1) Chr. v. B. in « de Belgische Molenaar 1939 blz. 54 en H. A. Visser. Zwaaiende Wieken, blz. 35. 2) A. Rovse in " De Windmolens „ blz. 10. 3) Aldaar, blz. 66. — 92 — werden de molens versteekbaar gemaakt, met als gevolg dat voortaan de werktuigen in een stampkot konden worden overgebracht. Zo brengt Schr. als 't ware de uitvinding van de wipmolen 150 jaar later op naam van een Vlaming. C. Visser (1) veronderstelt dat Andries de eerste was die een wip- of standerdmolen tot oliemolen inrichtte en alleen daaraan zijn roem dankt ; de draaibare molenkap komt niet van hem. H. A. Visser neemt wel aan dat van Moerbeke de eerste molen bouwde met draaibare kap en tevens de eerste oliemolen in Holland (2). Hij citeert echter dat de eerste oliewindmolens in Friesland zijn gebouwd (3). Een onbekend genie deed dus de eerste uitvinding : de draaibare staakmolen. Een tweede miek, eveneens onbekend, de eerste wipmolen : alleen het ledige molenhuisje draait. De derde uitvinding : alleen de molenkap te draaien staat op naam van een Vlaming. Zo bereidde Lief Andries den bouw van onze eigenlijke stenen molens voor, die dus op een natuurlijke wijze uit de staakmolens zouden zijn ontstaan. Bij nieuwbouw werd het vaste molenhuis met duurzamer materiaal, steen, opgebouwd. De meeste houten molens werden in steen omgebouwd, met gebruik van het oude draaiende werk. Toch duurde het nog lang vooraleer onze molenbouwers steen gebruikten : de meeste onzer Westvlaamse stenen molens dateren van de verleden eeuw, enkele, zeer uitzonderlijke, van het einde der 18e eeuw. Wat mogen we dus aan onzen molenbouwer uit Moerbeke toeschrijven ? Kwam hij er werkelijk op de 1) Hollandsch Molenboek, blz. 74 en 97. 2) H. A. Visser, a. w., blz. 88. 3) Nl. te Harlingen in 1566 op aanvraag van K. Jelles en J. Lieuwes, volgens citaat van W. J. Pekelharing in zijn " Amsterdamsche Oliemarkt ,,. H. A. Visser, a. w., blz. 87. Uit deze teksten mogen we veronderstellen dat Vlaanderen toen ook reeds oliewindmolens had, Leeghwater laat ze immers uit Vlaanderen komen. - 93 - draaibare molenkap bij het zien der wipmolens die in Vlaanderen onbekend waren? Bracht hij naar Holland wat hier reeds een tijd gekend was, of heeft hij de olieslagerij alleen maar aangepast aan de windmolen.. techniek? Bij gebrek aan documenten zal dit wel een twist.. punt blijven. CHH. DEVYT MENGELMAREN KATTlDFEEST TE IEPER Met veel bijval werd dit jaar weer, op 13 Maart (2e Zondag van den Vasten) het Kattefeest gevierd. Het overzicht van de feestelijkheden van verleden jaar (Biekorf 1948, bl, 70) moet met enkele bijzonderheden aangevuld worden. Do Heraut die, rond den middag, de " Mare vander Feeste" brengt, berijdt een wit paard en is vergezeld van een groep trommels en thebaanse trompetten. Hij verkondigt zijn" Mare " op St Pieters, bij de Dikrnui depoort e n onder het Belfort. In den historischen stoet 's narn iddags treden nu ook op, een groep "lustig dansende, miau wende zwarte katten, door de schildknapen in toorn gehouden »: ZU worden gevolgd door den Nar en de kat Freya, in bedwang gehouden door den Beul. liet toneel onder het Belfort onderging geen verdere ontwikkeling tenzij misschien in de oratorische fantasiën van den Stadsbaljuw : in zijn strafeis tpgen de kat wordt nu een zekere dosis folklore van 'het huisdier ingeweven. De Ieperse kat is een zinnebeeld van de godin Freya geworden, het Venus-dier "oorzaak van al onze rampen en ongelukken ". Hier vooral gaat het Kattefeest nieuwe wegen op. In den naam Kattefeest is '~katte " een meervoud, en historisch is het feest steeds geweest het werpen van verscheidene - twee of meer - katten. Het feest krijgt nu echter ook zijn vedette in de kat Freya. De andere zusterkatten en kleine katjes vormen een naamloos gevolg van Freya. De Kattefeestfoor op de Markt duurde dit jaar tot den volgenden Zondag. B. DE ZONDAGSMIS VEREJ;'FENEN Sommige volksmensen onderhouden godsdienstige praktijken 'waarmede zij menen het verzuimen van de Zondagsmis te " vereffenen ". Ziehier enkele voorbeelden. — 94 — -- Naar het Lof gaan den Zondag namiddag. Brugge. — Den Dinsdag naar de mis gaan bij de Capucijntjes. (Boeverie, Brugge) ; in Toontjes-Kerke (St Antoniuskerk der Passionisten, Kortrijk). — Naar 0. L. Vrouw van Assebroek gaan. Brugge. — Een " doze keersen „ (bougies) naar een klooster dragen. Kortrijk. Deze praktijken moeten eigenlijk een gemeend wettig verzuim goedmaken. Doch bij sommige volksmensen gelden zij als een tegenwaarde, een aequivalent, waarmede men in elk geval het kerkelijk gebod onderhoudt. In Brugse volksbuurten kent men ook een grote vereffening voor heel het jaar : naar Varsenare gaan dienen voor den H. Mauritius, aldaar driemaal al biddend rond de kerk gaan : " dat vereffent voor een geheel jaar ,,. E. N. ROND DE LOTING In Biekorf 1948, blz. 210 lees ik dat men kon een " remplansant ,, kopen tegen 1600 fr. Ik was in de overtuiging dat hij 600 fr. kostte. Wie heeft gelijk ? Mijn vader trok n° 3 bij de loting. Hij was er dus " in „ tot over het hoofd, maar hij was onderwijzer en zijn ongeluk had dus voor hein geen gevolgen, want de onderwijzers en de geestelijken moesten niet optrekken. Een der jongens met een " twijfellot „ heeft dat moeten bekopen. De twijfelloten hingen tussen " er in „ en " er uit „ en de slachtoffers die ze trokken, wisten voorlopig niet of ze zich moesten scharen bij de bende die zong van " de troep is goed, hij kan niet beter wezen... „ Dat liedjeu werd telkeu jare gezongen door een lange reke gearmde lotelingen die, al slungelende en zigzaggende, heel de straat nodig hadden. En 'k zie nog in verbeelding de loshangende lange vesten van die vrolijke of triestige bende, die af en toe een hoed opstak waar de " nurnero „ van de loting was vastgemaakt onder het Iintje. De straat was dan ook wel wat onveilig. De sampetter hield goedig een oog in 't zeil, maar liet zijn gezag slechts gelden bij gevecht. 't Was een tijd " a la bon-papa ,,. Wat zijn de straattonelen veranderd ! Ons stampitje was ten tijde van de loting altijd druk bezet. Toch weet ik niet of daar plaats was om er meer dan één klant tenegare te laten ontnuchteren. Y. C. St Michiels Van een bejaard man van St Michiels vernam ik het volgende over de loting Sommige lotelingen hadden een duif mede. Trokken zij een - 95 - goed nummer, dan schreven zij dat op haar slagpenne of hingen een briefje aan haar poot en lieten ze vliegen. Trokken zij een slecht nummer, dan wrongen zij humt duif de kop af. G.F. DE SLEUTELS OP DEN PUT LEGGEN De beschrijving van dit oud rechtsgebruik (hierboven blz. 3 volg.) kan met het volgend voorbeeld uit Nieuwpoort nog nader toegelicht worden. Jaspar Verschoore, een man van Nieuwpoort, in dienst van Philips, koning van Spanje, was in Frankrijk gestorven. Zijn weduwe Gillyncken werd nog in 1609 door schuldeisers van haar man lastig gevallen. Het geval kwam voor de schepenbank te Nieuwpoort. Gilly ncken verklaarde " gheen goet van haeren mans sterfhuuse... achterghehouden thebben ten nadeele vande crediteuren, nemaer dat zou •lieheel aerm van daer [Frankrijk] ghekeert wezende, ende thuus ghecommen zynde alhier, heeft tsanderdaechs daernaer ten buffecte [de vierschaar] dezer stede wettelick de slotelen van haerlieder domicilie overgheleyt, daerby verclaersende te renunchieren van haeren voorseyden mans sterfhuuse... „ Door sententie van 10 April 1609 werden de schuldeisers afgewezen. — Sententie Bouck 1606-1623, f. 28 (Staatsarchief, Brugge. Kasselrij Veurne n. 1236 bis). V. ALS HET VROUWVOLK DE BROEK DRAAGT... Van een man die niets in de pap te brokkelen heeft in 't menage, zegt men te Stavele : " Hij meugt God zeegje zeggen als de zeuge niest. „ Die beenhouwersvrouw van het Westland (Biekorf 1932, bl. 348) zei hetzelfde op haar manier : " De man 'n mag maar spreken als de zeugen niezen. „ ZWICHT U VAN VRIENDEN Wanneer men van zijn vrienden of nare familie " bij 't vier gezet wordt „ (bedrogen wordt), zegt men in 't Westland : Met je familie wangelen (wandelen) en met vreemde hangelen (handelen) dat is 't mantje. BEDACHTZAAMIHEID 't Is geweten dat lieden van te lande doorgaans niet erg nieuwsteertig of nieuwloopte zijn, en bijzonderlijk als 't geld doet, eerst nauwkeurig het voor en tegen wikken en wegen, want (zeggen ze) : " Beter ne kwahn loop dan ne kwaán koop. „ A. B. Stavele OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 - 96 - UIT DE KIEKENWERELD " Een henne, 't is zulk een teer ding, 't en mag daar niet aan komen of dat houdt zijn gat toe „ (ttz. houdt op met leggen), zo zei me een gewezen kiekenkweker uit Sint Eloois Winkel, die 't ondertussen op iets anders verleid heeft. VREKKIG VOLK Van mensen die geweldig zien op hun geld : " Ze gaan al den Gieregaard deure en ze keeren al den Bendigaard weere. „ Sint Eloois Winkel. L. D. V. DE SECTOR VAN Loo 1914-18 De " Sector van Loo „ was overal bekend onder de naam van " Le secteur Canard „ of " du Canard „. Maar bij ons te Stavele spraken de soldaten van " de secteur Kwèk-Kwèk. „ A. B. MET HET TROMMELKEN GEWONNEN De spreuk " Met het trommelken gewonnen, met het fluitje verteerd „ d. i. rap gewonnen, rap verteerd, is voor Oost- Vlaanderen opgetekend (Joos, Teirlinck) en door Vandale overgenomen. Leeft ze in den volksmond ook in West-Vlaanderen? Eigenaardig is de inversie van de franse — en ook de italiaanse — vorm van deze spreuk. " Ce qui vient de la flute, s'en retourne au tambour „ zeggen de moderne woordenboeken (Vercoullie), terwijl Les Proverbes Divertissans van Juliani (Parijs 1668) op blz. 103 de spreuk opgeven " op zijn vlaams „ n. 1. " Ce qui vient du Tambour, s'en va a la flutte. „ Waar ligt de oorsprong van dit spreekwoord dat niet verder dan de 16e eeuw schijnt op te klimmen ? E. N. " KRIJSCHEN „ VAN HET DOOPKIND Als het . borelingske in de doopplechtigheid zout op de tong krijgt, dan moet het " krijschen „ : dat is een teken dat het zal blijven leven. " 't Is ne levaard ,,, zeggen ze dan. Zo hoort men nog te allen kante in West .Vlaanderen. Het schijnt dat men op sommige plaatsen het tegendeel zegt : Als het krijscht, zal het niet lange leven. Wie weet er daarover iets meer ? C. N. Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge 3ickorf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars _ = tegen 75 frank Voor 't Buitenland 1!:0 Frank ^ ^^ ^^^ r •^ ^1 i+ i ,^^^^(e,^)^^^)^^'^^c n^l^ I^ GG ^\^ r ^;\^ _ (c1 ^ ^ i ^i^^cl `^^rC L.'^\.. ^\,T^ N )1 ^ ^' J `J ^..J ^i' ¨ ^} ,J `^1q V^J ^^ ^^.í.. ^/^\V V,7^ V l` ^,J lJ ^ +I Y^ 3 ••^a ^ v Nullus Otis pent dies apibus. . ` r.. ^^A 1^^ ^ ^ ^ ^ c.^^. gt^ ^,:17. ^ . r;,. . ^^- •..+. ; ,.. ^ .. .\^ ..^ .'^ ^ ^ /` ^ ^ r`. n is n n n n r n .. ,^ r. , ..s r. ^ is ^ ^ ^.^ r,i r.^^ r .• ^,-s ^., ^^ n^ ,, ^/+ ^^ ^ ^c 1C ? ° ^^ 1^:@ :) (D • l\ ^,^^ T ^^C^ J^C^ Jc ^^; , ^^ •^T ác 1 c c ^' 'v . ^. 3 . 3 \. . 3 ,. \. ^. 3 ^. 3 ^: `3 ' . 31'^ 50ste Jaar. 5_ In Bloeimaand, 't jaar 1949. PASTOOR DESIDERIUS VAN ACKER 19 E pastoor is het begin en het einde van het dorpsleven. De blik van het volk staat blijvend op hem gericht en, daar deze blik scherp is, vat hij spoedig het eigenaardige. Als bovendien het volk zijn eigen aard in een pastoorsfiguur weerspiegeld ziet, wordt dat kijken een genot. Dan veelal komt hij in de kroes der volksverbeelding terecht en stijgt daaruit omhoog naar de sfeer waar de legenden beginnen. Zo kennen wij een pastoor van Lapscheure, een pastoor Vanhaecke en andere meer, waarvan veel verteld wordt. Zij blijven echt, zelfs als er legende mee gemoeid is. Het volk waarborgt de echtheid. Anders is het dikwijls gesteld met de pastoors die de literatuur schept : die hebben veelal niet bestaan. Een « echte » was pastoor Van Acker : een geweldig temperament, ruw soms, en toch joviaal, begrijpend, edelmoedig, goed als versgebakken vlaams terwebrood, een man Gods. Deze hartelijke man had prachtige blauwe druiven in zijn serre, maar tot enige flauwig— 98 — beid, als bijvoorbeeld een voorbedachte poëtische gedachte, was hij niet in staat. Hij was natuurlijk en spontaan in alles, zonder halfheid, zonder gemaaktheid, zonder leugen. Over hem, den pastoor mijner kinderjaren te Vladsloo, wil ik wat schrijven. Desiderius Van Acker was zoon van Desiderius en van vrouw Anna-Theresia De Laey en was geboren te Keiem op 21 April 1835. Zijn vader was afkomstig van Bovekerke. Zijn moeder was een groot-tante van den dichter Karel-Omer De Laey. Deze verwantschap verklaart enigszins de causticiteit van geest die onze pastoor eigen was, ofschoon er bij den dichter heel wat meer fijnheid mee gemoeid was. Hoe de kinderjaren van onzen Desiderius of Dies kortweg verliepen, kan ik maar gissen. Hoe groeien boerenjongens op ? Maar dat er een pastoor uit groeide, was toch niet alledaags. Het wijst op een opgroeien in een treffelijke, door en door christelijke familie, waar eer en deugd de wet en de regel was. Dies Van Acker studeerde humaniora te Roeselare. Daar eindigde hij zijn rhetorica in 1856. Hij heeft er Gezelle gekend, zonder tot de groep der Gezelle-leer Tingen te mogen gerekend worden. Het was immers in 1857 dat Hugo Verriest, Karel Callebert, Eugeen Van Oye in de poësis zaten bij meester Gezelle. Maar al deze figuren waren vrienden van Dies. In dat jaar 1856 vierde het Roeselaars Klein Seminarie zijn vijftigjarig jubileum. Geen wonder dat vijftig jaar later Pastoor Van Acker er fel heeft aan gehouden ook op het honderdjarig jubileum (1906) tegenwoordig te zijn. Meer dan een oude kennis trof hij er aan, en zijn vreugde was groot. Over zijn studententijd sprak hij nog graag in zijn lateren leeftijd. Hij had de gave zich geheel opnieuw in het verleden te kunnen indenken. Dan voelde hij zich weer te Roeselare op de banken, als student van de kleine of van de grote figuur, of van de grammatica of de syntaxis, zoals hij die leergangen nog immer betitelde. Wij twijfelen er niet aan, of hij zal vlijtig gestudeerd — 99 — hebben. Maar dat hij ievers in uitblonk, valt sterk te betwijfelen, tenzij in het vak geschiedenis. Het speculatieve lag immers niet in zijn aard. Voor geschiedenis had hij niet alleen de nodige memorie, maar tot op hogen ouderdom bewaarde hij de memorie der poetsen en mystificaties waaraan hij had deelgenomen of waarvan hij ooit slachtoffer geweest was. En die memorie was zo levendig dat, telkens hij er een vertelde (die van de aaneengebonden indispensables b. v.) het hem zadanig aan het lachen bracht, dat hij dreigde erin te zullen blijven en het wel een kwartier kon duren eer hij wat gezapiger kon hutsen. Werkelijk dat was geen vertellen dat hij deed, maar hij was weer bezig de poets te bakken. Wat deed het ons, jonge studenten, deugd dien ouden pastoor zo te horen en te zien lachen. In het Groot Seminarie te Brugge verbleef hij, met ernstigen ijver zijn onstuimigheid bedwingend, biddend en studerend. Het is genoeg geweten dat, in dien tijd, er nog geen sprake was van centrale verwarming, noch van electrisch licht. Siberische koude, halve duisternis, killigheid in den winter... Veelal geen zonnelicht in den zomer... Maar daar kon het temperament van Dies tegen op. Hij wou priester worden, en God zou het hem wel verlenen.. In 1861 had hij dat groot geluk. Hij werd gewijd door Monseigneur Malou en zijn vreugde kende geen grenzen. Zijne oerkrachtige, geweldige natuur ware best maar dadelijk ingezet voor den goeden strijd in de arena van de wijde wereld, zo moet zijn Bisschop geoordeeld hebben. Eerwaarde Heer Van Acker werd dus achtereenvolgens coadjutor te Mannekensvere en kort daarop te Ramskapelle. Op 8 Juli 1863 werd hij onderpastoor benoemd te Rollegem-Kapelle. Wat hem wat meer onafhankelijkheid schonk. Hoe kloek en sterk hij was als jonge priester, kan blijken uit het volgende. « Kort na zijn priesterwijding, zo relateerde een nicht later, was ik tegenwoordig als kozijn zijn mis deed en hij was zo forsig, dat ieder— ioo — maal hij knielde, ik meende het ouderwets altaarke te zien omkantelen. Alles kraakte en zuchtte onder den druk van zijn bewegingen, en ik moest er mijn hart bij vasthouden. » Te Rollegem zijnde kwam onderpastoor Van Acker op zekeren avond moedermens allene van Winkel naar huis. En zie, daar sprong een vent uit de gracht om hem aan te randen en hem zijn schamel geld te roven. Die kerel nu was alleszins gemist van adres. « Ik heb hem vastgegrepen — vertelde Dies — en zonder ommekijken heb ik hem over mijn hoofd weggezwaaid. Ik hoorde hem zelfs niet vallen. Zo ver vloog hij. Zonder mijn hoofd omme te draaien ben ik naar huis gegaan. 's Anderdaags begon ik ongerust te worden. Men kan nooit weten wat er backten eens al kan gebeuren. Ik pakte mijnen brevier en ik ging kwansuis ne keer gaan wandelen tot aan de plaats van de misdaad om te zien of die struikrover daar niet ievers levend of dood in de bomen was blijven hangen... » Op 17 Maart 1869 werd Desiderius Van Acker on derpastoor benoemd te Ichtegem. Daar heeft hij zijn volle maat gegeven voor het geestelijk en stoffelijk welzijn van deze uitgestrekte landelijke parochie. Hij deed het op zijn eigen volkse manier. Hij kreeg voor zijn paart den wijk van den Engel, van den Geuzebusch en van 't Veld. Dat alles lag op een uur afstand van het dorp en het volk woonde daar eenzaam en armtierig in schamele lemen hutjes. Bos en zandige grond gaven niet veel gewin. De mensen van die wijken waren eenvoudige en diepgodsdienstige mensen. Maar van ver verachterde levenswijze. Hoe braaf die liéden nu ook waren, toch had de een of de ander wel zijn zwakheden. De nieuwe onderpastoor had gauw zijn manier gevonden. Hij liet zijn volk niet los om het gaaf en schoon zoals het was te bewaren en het kwaad in de kiem te kunnen smoren. Hij kon hun taal spreken, vrank en vrij, en wist bij zijn mensen den moed er in te houden. Maar als er ievers kwade wil mee gemoeid was, greep hij naar zijn middel, en dat was zijn --- 101 — stok. Waar hij wist dat er een botterik van een jongen woonde of een lichtzinnig meisje, kwam hij als de donder in huis. Onder de verschrikte ogen van vader en moeder simuleerde hij me daar een coleire van belang. Dreigend kwam de stok boven het hoofd der nietsweerds hangen en de jongen of het meisje, van de hand Gods geslegen, konden niet beter of pardon vragen en beternis beloven... Over het algemeen is een onderpastoor die pastoor benoemd wordt, een gelukkige vogel. Een bevordering kan hij best verdienen. Zo zal Desiderius Van Acker met vreugde zijn benoeming tot pastoor te Booitshoeke ontvangen hebben. Maar zou er geen tikje weemoed bij geweest zijn ? Hij moest toch zijn gulle Ichtegem verlaten om in het kille Noorden zijn tenten te gaan opslaan. Dit gebeurde in 1884. Napoleon op St Helena. Een leeuw in een kooi. Aldus gevoelde zich Van Acker op zijn nieuwe post. Want Booitshoeke betekent eenzaamheid. Een dorp in een polder en zonder kalsijden. In den zomer heeft het zijn charme, maar in den winter ! ... Dan kwamen de overstromingen en maakten schier alle verkeer onmogelijk. Dan zat hij op zijn pastorij geblokkeerd en stookte er duchtig de voorraad kolen op die hij 's zomers had opgedaan. Bij helder weer waagde hij zich wel buiten naar zieken en kranken en om een koutertje te gaan slaan met zijn brave schaapjes, maar door het nat gers lopen geeft toch maar koude voeten. Hij had een lief kerkje en daar was zijn troost. Daar onder het eenzaam gewelf kwam hij dan zijn Meester smeken om bijstand en courage, en als heel de wijde omtrek onder water stond, of met sneeuw en ijs bedekt lag, klom hij tot opluchting op den kerktoren om tot bij de klokgaten te komen. Dan stak hij zijn berenkop naar buiten en bekeek den grij 'en zwijgenden hemel met daaronder de huisjes en verre koevetjes als knutselwerk verspreid over deze wijde witte sprei van winterse desolaiie. « En ik was blij, vertelde hij later, — 102 — als ik dan in de verte de torens van Veurne ontwaarde, want dan had ik de zekerheid dat de wereld nog bestond, en daarover gerustgesteld daalde ik dan weer naar beneên. Bij slecht weer en binst de lange winteravonden zat hij in zijn studieplaats te brevieren, te mediteren, of onder het roken van menig pijpje, snuffelde hij in oude papieren en verplaatste zich met de verbeelding naar den Spaansen, Oostenrijksen en Fransen tijd, zoekende met het geduld van een Benedictijn, om de onvindbare rol te vinden welke Booitshoeke ooit in de wereldgeschiedenis mocht gespeeld hebben. De Booitshoekenaren wisten al spoedig zijn bijzondere welsprekendheid op prijs te stellen. Het ging zo ver dat des Zondags de helft van Veurne-Ambacht naar zijn sermoenen kwam luisteren. Zoveel vrankheid en ongekunstelde, direkte, zoveel gezonde ironie op den preekstoel, dat beroerde die stille mensen. En later als hij te Vladsloo stond, kwam nog menig Booitshoekenaar eens stiekem tot daar om te weten of Van Acker nog dezelfde was. Hij kwam naar Vladsloo in 1888. Het ligt niet in mijn bedoeling hier een volledig relaas te geven van dit pastoorschap dat duurde tot 1914. Ik stel hier liever Pastoor Van Acker voor, zoals hij nog leeft in mijn verbeelding. Daartoe moet ik hem beschrijven zoals hij rond 1900, reeds een oud man geworden, nog steeds met kranigheid zijn herderschap waarnam, en bepaaldelijk hoe hij hoogmesse deed en leringe gaf. Het was schoon om zien hoe trouw en deftig al zijn parochianen des Zondags naar de messe kwamen. De hoogmesse, dat was hun messe, de parochiemesse. En ze kwamen van den Dijk, van Doeveren, van de Kotjes, van 't Fort, van 't Stikske, van de Kortekeer, tot van den Langenhoek toe. De mannen statig, landelijk stappend, zelden neveneen, meest individueel op hun eigen, met conversaties op afstand, en de dampende pijp in den mond. De vrouwen en kinderen, meer — 103 — groepsgewijze. Benevens hun kwetterende gesprekken waren het de vele kleurige bloemen op de hoeden die de aandacht trokken. Ieder zou vóór het sermoen wel trachten binnen te zijn, want met pastoor Van Acker kon er altijd iets gebeuren. Aldus vulde de kerk zich stilaan. Die wat vroeg waren, hadden den pastoor zien binnenkomen. Dat binnenkomen was men altijd seffens gewaar. Er kwam een eerbiedige tocht van aan de endeldeur tot vooraan in de kerk gewaaid. Onze pastoor kwam aan. gedreven, ietwat gebogen stappend om zijn capote te beletten van zijn schouders te glijden. Zijn drietuit stond lichtjes scheef op zijn stekelige rosse pruik geplant en hij keek vervaarlijk lodderachtig door zijn gouden bril. Meest hing zijn mond daarbij wat open. Hij had intussen al een paar stoelen, met de mensen erop, op de ordelijke plaats gezet en aldus een kleine tumulte verwekt alachter in de kerk. Heimelijk hield hij eraan, de schalk, om de mensen te doen verschieten. En velen waren gesteld op zo een avontuurke met den pastoor. Maar niet allen i Aan den communiebank gekomen wreef hij zijn deugdelijke grote schoenen herhaaldelijk over het matje. In de week droeg hij veelal geen schoenen, maar reusachtige, met wol gevoerde pantoffels, want met de jaren was de jicht gekomen. Zondag weekdag droeg hij ook een zware sajetten pelerine om de schouders. Dat was de reden waarom hij nooit zijn capote aantrok. Voor het altaar nam hij eerbiedig den drietuit af, knielde halvelinge en lastig, en verdween sleepvoetend in de sacristie. Als het nu tijd was en het binnenkloppen ophield, kon de hoogmis beginnen. Bij 't signaal van de grote bel, barstte het orgel los. Baljuw, misdienaars, onderpastoor, pastoor waren verschenen. De laatste kerkheer stapte in de zittens. Alachter in de kerk, tussen de dichte, sjiekende, spuwende, rochelende, gonzende menigte stond de suisse, glaciaal, met zijn ministersteek op het hoofd en met een raadselachtige decoratieve pieke, — 104 — bereid om den eerbied in Gods Huis te handhaven. De koster, die op het doksaal in zijn orgelspiegeltje het gebeuren aan het altaar goed in 't oog hield, had, toen de bel schelde, al de registers uitgetrokken, en zijn preludium kwam als een benedictie over de mensen. Het orgel, hoe asthmatiek ook, gaf zijn maximum. Het gaf goed de melodie, maar parasitair daarbij hoorde men het geklabetter der toetsen als een geratel met ijle okkernootschelpen, alsook het gepiep van inwendige mechanische verschuivingen, met daarbij het olympisch verzuchten van den nooit vermoeiden blaasbalg. Hartversterkend om horen hoe koster en zangers de Missa aanpakten. Zij bereikten in de zielen daarmee een benijdenswaardige graad van gemeenschappelijke ontroering, een climax van zaligheid, waaraan de mensen zich gewonnen en verloren gaven. Als in een droom zaten of stonden de gelovigen en keken naar den pastoor. Toen zagen ze hoe hij zich omkeerde en hoorden hem heel duidelijk zingen : Dominus savabiscum. Lezer, gij hebt wel verstaan : savabiscum. Waarom zong hij dat altijd alzo ? Niet gemakkelijk te verklaren ! Een opneemste, zult gij zeggen. Goed. Maar hoe kan een pastoor, die latijn kent, er toe komen zo een onmogelijk woord te zingen ? Een opnemen' komt niet vanzelf. Hoe dat opnemen gebeurd is, kunnen we maar gissen. Waren we van de wetenschap, we zouden zeggen : Pastoor Van Acker was een slachtoffer geworden van de onverbiddelijke wetten der phonetiek. Hij zal in zijn eersten ijver altijd getracht hebben de s van dominus zeer duidelijk te zingen. Maar alzo is hij er toe gekomen die s te veel rechten te geven. Eens met die gewoonte behept of behekst, wilde hij het overtollige van de s naar vobiscum over hevelen, en dat heeft hij gedaan bij middel van een onzijdige zucht die stilaan kleur heeft moeten bekennen en een a-klank is geworden. A is immers een primaire, een spontane oerklank. Globaal nu wordt èn die s èn die a als sa vernomen. Die a nu van so was zeer ge— 105 -- steld op verdubbeling en wenste in een echo na te klinken. Zo kwam de tweede a tot stand, die de o van vobíscum uit haar nest gooide : en het woord savabiscum was geboren, dat cabalistisch woord, dat de parochianen, een kwarteeuw lang, den pastoor in al zijn missen hebben horen zingen. Als de assisterende onderpastoor het evangelie gezongen had, kwam onze pastoor aan den rechterkant van het altaar staan en trok daar zeer behoedzaam den kazuifel over zijn herderlijk hoofd. Op dat gebied had hij meer dan een ondervinding opgedaan. Voorzichtigheid was hier geboden want... hij droeg een pruik. Zelfs twee. Niet te gelijk natuurlijk. Hij had er een rosse voor de gewone dagen, de gewone zondagen inbegrepen, en een zwarte voor feest- en hoogdagen. Aldus veranderde hij van haar volgens de solemniteit. En het was er hem natuurlijk zeer aan gelegen dat die pruik, ros of zwart, altijd op haar plaats bleef. Want een paar keren is ze op den grond gevallen, bij 't afnemen van zijn kazuifel, en toen was er ieder maal grote beweging gekomen in de kerk. De mensen waren op de sporten van hun stoelen geklommen om zijn kletskop te zien. Dat waren van die dingen die hem een beetje van streek brachten. Want daarop moest hij toch direkt, dwars door het volk, naar den preekstoel. ('t Vervolgt) K. S. ^^^ ,• . .?1 ^ f"@ ^ ... p ^n .^ n is n 1^ ^ ^., ^• ^ 1^ cf.@ GI@ Gi@ ^^^ caC@ ^Í^ G a.n VADERLANDSE SCHIETOEFENINGEN TE ARDOOIE -- 15 JUNI 1 790 -- ZOALS overal, werd er ten tijde van de Brabantse Omwenteling ook te Ardooie een « corps van g'exerceerde voluntaire jonghe waere vaderlanders » opgericht. I-let Ardooise korps telde rond de 80 leden. Bij de oprichting kocht men 30 geweren met koperen beslag en bajonetten te Kortrijk bij sieur J. Jacguin, « coopman in oorloghswaepenen ». Later, in -- 106 -- April, nog « vyftigh militaire fusicquen met hunne bayonetten gheordonneert van het land van Luyck ». Hun wapens, eigendom der prochie, stonden in een nieuwgemaakte houten kast in « de Swaene », afspanning en wethuis. Ze hadden ook een vaandel (1) en een koperen trommel. Het plaatselijk korps der vrijwilligers had zich voorgenomen op 15 Juni 1790 een « waepenoeffenynghe ende exercitie in het vuur » te houden met enkele korpsen van naburige gemeenten. Het gerucht hiervan was ook tot in het College van het Vrije doorgedrongen. Hier had men zelfs vernomen dat buiten het Ardooise ook de korpsen van Beveren, Lichtervelde, Rumbeke, Moorslede, Ledegem, Dadizele, Passchendale, en meer andere, zelfs uit Oostvlaanderen, zouden komen ! Aldus zouden er te Ardooie meer dan 1.000 man verenigd zijn ! De burgemeesters van het Vrije, bij brief van 12 Juni 1790, drukten hun « vreeze ende ombragie » uit tegenover die wapenoefeningen, daar ze niet verzekerd waren « van Ul. vigilantie ofte publicque veyligheydt alsmede van de oprechte vaederlantsche sentimenten waermede Ul. zyt bezielt. » Zij gaven toe dat in geval van goede mening, zulke oefeningen nuttig waren en daarom vroegen ze « t' inviteren d'heeren voluntairen van de dry vaederlantsche hoofdgilden binnen dese stadt aen wie het sekerlyk plaisir zal doen de selve te mogen by woonen ». Daags daarop zond greffier Hil. Fr. van Coquelaere de speciale bode terug met de mare dat de Ardooise « voluntairen hebben uitghenoodigt die van Oostcamp, Cortemarcq. Lichtervelde, Beveren, Iseghem, Rousselaere en Passchendaele », samen hoogstens 3 a 400 man, bezield met de beste vaderlandse geest en dat de wapenfeiten alleen tot doel hebben die geest nog meer aan te wakkeren. Ardooie nodigde meteen de Bruggelingen uit. Op 15 Juni gebeurde alles naar wens. Men heeft 1) 30 Juni 1790 werd hun vaandel gewijd. -- 107 -- alleszins meer gefeest en geparadeerd dan er « waepenoeffenynghe ende exercitie in het vuur » gehouden werd, want acht « speelieden » kwamen van Roeselare om het feest op te luisteren, de klokluiders werden speciaal vergoed voor hun werk op die dag en te Roeselare leverde men voor de patriottentrommel twee nieuwe vellen ! Voorzeker nog vol vaderlands vuur, opgedaan enige dagen voordien, hielden « diversche vrywillighe patriotten » in de nacht van 20 op 21 Juni een klopjacht (1) op een zekere « Joannes Meurisse, deserteur vande vaderlantsche troepen D. Gekomen aan de herberg « het Eeckelynck » vielen ze er binnen en Francois van den Berghe fs. Pieter, 22 jaar oud, riep naar de buitenvluchtende deserteur : « Meurisse loopt, de patriotten komen », op welk geroep de patriotten vanden Berghe « in ghyselynge genomen ende gehouden hebben ». Deze was echter niet bang en riep zelfs « Vyvat den Keyser, vyvat Leopold ». Hij werd niettemin zonder verdere gevolgen vrijgelaten. Pieter de Snouck, die ook kwaadwillig geweest was en in Augustus het korps beschimpte (2), werd in « extraordinaire vergaderinghe der wet op 1 Oct. », present de chefs van het vaderlands korps onder bewaking van vier « dragonders der voluntaire der stadt Brugghe » binnengeleid. De Snouck heeft in aller tegenwoordigheid, na voorlezing van het vonnis « op syne knien ter aerde en ongedeckten hoofde overluyt vergiffenisse gevraegt over syne stoerynghen van de publicque rustti midtsgaders aen de chefs van het vaderlants corps der vrywillighe van dese prochie, aen hun excusie ghevraegt over de injurien ende insulten door hem aen het selve corps aengedaen. » (3) L. V. A, 1) Het is de enige maal dat het korps 's nachts klopjacht houdt. Vanaf 15 Juli stelde de prochie nachtwakers aan. 2) Zie J. De Smet, in Biekorf 1949, bl, 70 71. 3) Stukken in Rijksarchief Brugge, Tr. de Liasses, nrs. 10, 215 en 309 (naar nota's van t Dr. P. Allossery). — 108 — AI tG^^^ ^i`^C^ ^^C^ ^^ ^ ^Í^C^ ^^^ t t ^i^C^ ^ C^ WESTVLAAMSE LEEFAARD EtIF.KORF hierboven bl. 96 : «'t Is ne levaard, zeggen ze dan », roept een oud spellingsvraagstuk op. Wat moeten we schrijven : levaard of leefaard ? En wel krachtens de spelling van de Vries en te Winkel, die nog altijd de geldende is. Iedereen weet dat de zgn. « nieuwe spelling van '46 » ten hoogste een lichte verlichting is van het spellingsysteem, dat we sedert 1864 volgen. Wat schrijven : levaard of leefaard ? De eerste schrijfwijze is ons bekend, de tweede zagen we wellicht nog nooit. De eerste bovendien kent verschillende lezingen. Het volk weet er blijkbaar geen raad mee. Onder den oorlog — dien leefaardtijd ook weer i — bloemleesden wij in de kijkramen : levaard, levaart, levaert en zelfs een keertje leevaard ! Nooit leefaard. Het volk trok met emmers en schoppen op beevaart om leefaard, maar de winkeliers en Winterhulpen stonden radeloos tegenover de schrijfwijze van dien welkomen oorlogsheld. Toch moet het o. i. leefaard wezen en nooit anders. De woordenboeken ten spijt. De Bo, Idioticon (1873 en 1892) geeft « levaard », zonder vermelding van de spreekwijze bovengenoemd. Gezelle, Loquela (1890, hlfz. 93) : « levaard », doch niet in de betekenis van 'verse haring, maar wel van : libbe, zo, hutse. « Als men den kop van een zwijn ziedt, om er hoofdfake ofte hoofdvleesch van te maken, dan verkoelt het verdikte ziedwater tot een levende en bevende gesteventheid, die men libbe heet » (wij onderstreepten). De betekenis bij de Bo is uitsluitend : levaard, verse of nieuwe haring ; bij hutse verwijst hij niet naar levaard. Noch Samyn, noch Craeynest hebben de gegevens bijgewerkt, op dat punt althans. Koenen, Verklarend Woordenboek (1923 en 1946) : « levaard : (Z. N.) vers(ch)e haring ». Van Dale (Groot — 109 — Wrdb. 1924) geeft « levaard » (Zuidn.) ; (Handwrdb. '48, herwerkte uitgave), niet vermeld. Verschueren (Verkl. Wrdb. 1938) : « levaard, levende visch : Z. N. versche haring ». Vercoullie, Beknopt Etymol. Wrdb. (1925) geeft : « levaard m., met suffix -aard van leven, zooveel als levende visch. » Zelfs in verband met de twee verschillende zaken, haring en hutse, is de oorspronkelijke gedachte, volgens Vercoullie en Gezelle, dezelfde : een « levend » ding. De begripswaarde dus van het gekozen woord « levaard of leefaard » is dezelfde. Klaarblijkelijk krachtens diezelfde begripswaarde is bovengemelde volksspreekwijze ontstaan betreffende een levenskrachtig kind, dat krijt bij den eersten korrel levenszout en belooft te blijven leven ! Zelfs moest de spreekwijze enkel op het lawaaimaken slaan, nog zou de afleiding uit het woord leven te verdedigen zijn, want in 't Wvl. is lawaai maken : leven maken of leven houden. Betreffende den vis zelf, is het al even duidelijk. Spreekt men niet van « levende verse vis » en zelfs van een « levende verse handdoek » Vooraleer de spellingsmoeilijkheid nu op te lossen, merken we terloops op bij Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, de weifeling tussen de schrijfwijzen leefachtich of levachtich, met betekenis levend, leven hebbend. Toevallig komt hier het achtervoegsel -achtig om den hoek gekeken, wat samen met avgs. waard, in onze huidige spelling, een uitzonderlijk geval is. Krachtens dit achtervoegsel -aard juist, krachtens die afleiding, dien begripsinhoud en ons spellingssysteem, dienen we uitsluitend leefaard te schrijven en niets anders. Waarom niet anders ? -- Niet levaard, met enkele e : de scheiding der lettergrepen is le(e)v/aard, omwille van het achtervoegsel -aard; een lange klank in gesloten lettergreep ('t is lang geleden dat wij het leerden !) wordt dubbel geschreven. -- Niet leevaard, met v : het zgn. onechte f-geruis van bvb. leven, beven, loven, laven, enz. wordt aan het einde van een lettergreep, van een woord, vóór een rust of zelfs voor de stemhebbende d, nooit anders — 110 — afgebeeld (in ons huidig schrijfsysteem) dan met een letter f. Bvb. leef/wijze en leef/baar ; beef om je leven ; dat ik U loof ! ; gelaafde (dorst). Bijgevolg menen we, is de enige goede spelling leefaard. Storen wij ons niet aan de schrijfwijze f, waar we v horen ! leder « verstandig Vlaming » (cfr. Biekorf) kent dit normale Nederlandse verschijnsel, wat de eerste Sandhi-wet derwijze uitdrukt : de f (en s) wordt stemhebbend voor een klinker, bvb. kleefachtig, olijfolie, grijsaard. Lafaard is een uitzondering (laf, laffe). Hoe het nu te verklaren valt dat alle woordenboeken, zelfs Vercoullie (en Gezelle), op wiens woordafleiding heel onze beredenering tenslotte steunt, toch levaard spellen, is een niet zeer belangrijk maar een moeilijk raadsel. Hebben ze niet eenvoudig de Bo's spelling, enigszins klakkeloos, overgenomen ? Leefaard is vermoedelijk wel een uitsluitend Zeeuws-Westvlaamse benaming voor verse haring ; ons Idioticon zal de anderen in 't ootje hebben genomen. Dat de Oostendenaar Vercoullie leefaard het behandelen waard achtte, is niet te verwonderen ; maar dat de Gentse hoogleraar zo'n levaard uit de mouw van zijn doctorstoga schudde, wel. Of Gezelle, zoals Homeros, toen even heeft gedut, hij die nochtans zijn « Doolaards » tot in Egypte toe, het recht op een dubbele o liet wedervaren, is niet helemaal uitgesloten. Dat allen (en wij) ons gemakkelijk verzoenden met het schrijfbeeld levaard (en zelfs levaart of levaert), vindt best zijn verklaring in de schrijfwijzen van geslachtsnamen als Gevaert, Lavaert, Govaert. Anderzijds bestaan er, bij ons weten, geen soortgelijke gevallen in onze taal als leefaard. Kent er iemand een afleiding op -aard van een stam op -eef ? Leve tot besluit de leefaard, hij alleen is leefaard ! Wij onzerzijds kunnen, als echte Wvl. « leegaards », in de Ieperlee-vaart gaan leefaard vangen, of gelijk serieuze beevaarders op beevaart trekken naar Geeraardsbergen, waar ze vroeger Sinte Gheraert dienden, maar nu den H. Geeraard... die bergen verzet. K. d. B. Torhout ^f%.. .17-. ;IA GIP C ?l^ a@ .Q ^ n^^ ► :ft.! ^^^41) CG1-' ^`é r^.,^ ^c OP DE EERSTE MEINACHT... OT de Meiavondgebruiken uit vroegere tijd behoort het planten van de meitak of meiboom. Dit kon minstens op twee manieren gebeuren : vooreerst ter ere van notabelen, met de hoop, dat hiervoor een fooie zou afdruipen, en daarna ter ere of ter schande van de meisjes van het dorp. Beschrijvingen of documentatie uit vroegere tijden zijn daarover zeer zeldzaam. De beschrijving in verzen, die hierna volgt, hebben we aangetroffen in « Den Vermaekelijken Brugschen Almanak voor het jaar 1779, » gedrukt te Brugge bij C. De Moor en berustend op de Brugse Stadsboekerij (Nr 4/682). (Stemme : Gelijk gij wilt) 1. Op den eersten Mey-nacht swieren Veele Boerkens t'allen kant, Om den nagt met vreugd te vieren land, Hier gaen veel jonge kwanten, Heel verheugd en wel gezint 't Zaem den groenen Mey-boom planten Elk voor 't lief dat hy bemind. I I M'hoord hun zoete duyntjens kweelen Op dien aengenaemen Moezel, bas en Vedel speelen en elk schind op 't hoogst verblyd ; Veele danssen daer in ronden, of alleen, of op een rey, En roepen aen die zy 't jonden Veels geluks met deze Mey. III. Elk gaet daer zyn jonst besteden, Op zoo vroyelyken nagt, -111- DE EERSTE MEINACHT... TMeiavondgebruiken uit behoort planten van de meitak of meiboom. minstens op twee manieren gebeuren: ter van notabelen, de hoop, dat ter ere meisjes van het dorp. of uit vroegere tijden daarover zeer zeldzaam. De beschrijving in verzen, hierna volgt, hebben we aangetroffen « Den Brugscben het jaar 1779,» Brugge C. De Moor en berustend op Brugse Stadsboekerij (Nr 4/682). gij wilt) J. Op den eersten Mey-nacht swieren Veele Boerkens t' allen kan t, Om den nagt met vreugd te vieren Naer gewoonte van het land, Hier gaen veel jonge kwanten, Heel verheugd en wel gezint 't Zaem den groenen Mey·boom planten Elk voor 't lief dat hy bemind. IJ. M'hoord hun zoete duyntjens kweelen Op dien aengenaemen tyd Moezel, bas en Vedel speelen en elk schind op 't hoogst verblyd ; Veele danssen daer in ronden, of alleen, of op een rey, En roepen aen die zy 't jonden Veels geluks met deze Mey. 111. Elk gaet daer zyn jonst besteden, Op zoo vroyelyken nagt, -- 112 — (Vol van Boere-plichtigheden) Aen al die men 't weerdig agt ; En om nog meer vreugd te maeken Hoort men met een groot geluyd, Zelf de donder-bussen kraeken, By den Trommel, Lier en Fluyt. Zedeles : Die niet beminnen hebben zelden groote vreugd En die beminnen hebben doorgaens groote droefheiyd. De Liefde is de eenigste ziekte Daer men niet van wil genezen zyn. Slechts even ter vergelijking geven we ook een uitgegeven stukje uit de Nederlantschen Sterre Kycker ofte Almanach (Gent M. Graet 1663) te vinden bij Van der Haeghen (Bibliographic Gantoise, II, 237.) Claes gaet met den . Trommel raesen Jackje moet op 't Fluytje blaesen Herders Mey die wort geplant. Siet die boertige Gesellen Die Boerinnekens staen quellen Om te dansen hant aan hant ; Nu myn lieve Treusel-doosen Danst om diën Hoedt van Roosen ; Neeltjen, Teunis geeft de Crans, Herders ende Herderinnen, Treckt eens al te saemen binnen Want het Veeltje roept ten dans. In het Westvlaamse gedicht (!) vindt men een aanduiding van het bestaan op Meiavond, en waarschijnlijk ook in andere omstandigheden, van een buurgemeen. schap van de jonge mannen. Evenals het scharminkelen, maar wat zachter uitgedrukt. is de symbolische meitak een uitdrukking van het volksgerecht over het gedrag van de huwbare vrouwen. Definitief is het onderwerp in de folklore-literatuur nog niet afgehandeld. In de Westvlaamse sector valt te vergelijken : de korte beschrijving van M. Cafmeyer in « 't Was in de blijde Mei... » (Biekorf 1946, 97) alwaar ook Meiliedjes worden medegedeeld ; over de — 113 — betekenis van de meitakken in WVL. maakt L. De Wolf een inventaris te Beselare (Biekorf 1914, 227) en (waarschijnlijk J. Claerhout) te Dentergem (Biekorf 1892, 144). Vgl. ook de algemene, niet altijd verantwoorde gegevens van G. Celis in zijn Volkskundig Kalender voor het Vlaamsche Land (Gent 1923) : Meiavond (162-165). Gewaagde theoriën werden uiteengezet in Gebruiken op Sinxen » door E. Van Cappel (Biekorf 1902, 161 en vlg. ; 1903, 241 en vlg.). Het beste overzicht zijn we nog altijd aan A. De Cock verschuldigd in zijn Spreekwijzen en Zegswijzen afkomstig van oude gebruiken en volkszeden (Gent 1908, 167-185), als commentaar bij Mei, meiboom, de meiboom planten en vellen. H. STALPAERT r^ 1^ ^. r 1/n r n s^\ /► .^► ^.1 ^'l^ ^^ L";1^^ ^^^ ^^ ^_iC ^^C ^^C ^^ t^ `^i•^ '^^ ^^^ DE LAATSTE SINT-MAARTENSHEREN VAN IEPER DE proost van Sint-Maartens, Jan Snick, ging in 1557 op zijn zeventigste jaar en verlangde een coadjutor. Einde Januari 1557 werd in de proosdij de gebruikelijke informatie gehouden, in het vooruitzicht van de nieuwe benoeming. Het verslag geeft ons een beeld van de samenstelling van de Ieperse kloostergemeente op den vooravond van haar opheffing (1). Immers in 1560 zou de aloude proosdij versmolten worden met het kapittel van het nieuw opgericht bisdom Ieper (2). De proost stond alleen met zijn candidaat, Georges Petit. Heel het convent verlangde als coadjutor met recht van opvolging den eigen neef en naamgenoot van den proost : Jan Snick, ofwel een van de jongste klooster- 1) Algemeen Rijksarchief, Brussel. Papiers d'Etat et de l'Audience, Reg. 899, f. 100-126. 2) Daarover E. Feys-A. Nelis, Les Cartulaires de la Prévóté de Saint-Martin a Ypres, I, biz. 239 vlg. (Brugge, 1884). -- 114— Tingen : Paschasius Navigheer. Was dat een mise-enscène om het nepotisme van den proost te dekken ? Het heeft er alleszins den schijn van (1). Het convent was als volgt samengesteld : 1. Livinus Bertini, deken ; alias Lieven Benin. 2. Petrus de Sceppere, « prochiepape ende cureyt » van St. Maartens sedert ongeveer 10 jaar ; te voren 11 jaar pastoor van St Pieters. Oud 58 jaar. 3. Guyssaert van Belle, kelderwaarder sedert 12 jaar. Studeerde 4 jaar te Gent en te Leuven. Oud 46 ; profes 28. 4. Guilliame de Man, pastoor van St Niklaas sedert 12 jaar. Was te voren deken 1 1/2 jaar, kelderwaarder 6 jaar. Oud 40 ; geprofest in 1530 (sic). 5. Jan de Cotere, « prochiepape van S. Jans buyten Ypre ». Geboortig van Oostvleteren. Oud 46 ; geprofest in 1531. 6. Jan Selverin, pastoor van St Pieters binnen. Geprofest in 1537. 7. Mailliaert (Malin, Malen) le Roy (alias de Roy, de Conync), « prochiepape van S. Jacobs D. Resideert in de pastorij van St Jacobs sedert 8 jaar. Hij zendt een schriftelijke verontschuldiging aan de commissaris sen, kent weinig • of niets van den toestand in het klooster. Oud 34 ; geprofest in 1542. 8. Willem vander Smesse. Oud 36 ; geprofest in 1539. 9. Mattheus de Rayinakere, « pasteur van onser Vrauwen in Brielle » sedert 9 jaar. Studeerde 5 jaar te Gent en te Leuven. Oud 33 ; geprofest in 1542. 10. Adriaen Hix. Oud 30 ; geprofest in 1546 ; priester in 1551. 1) Aan dit argeloos nepotisme van den oom-proost zijn de slappe slotverzen van zijn grafschrift gewijd : Germano de fratre nepos nihil inde petenti Sufficitur, patruum nomine et ore ferens. Atque ita post mortem magna sum parte superstes, Namque meo patruus vivo ncpote. Vale. Feys-Nelis, a. w. blz. 231. -- 115— 11. Woulter Moens. Oud 36 ; geprofest in 1546 ; priester in 1549. 12. Jooris Petit, geboortig van Fleurbaix in de Pays de l'Alleu, oud 36 ; geprofest in 1548. Hij is « visiteerdere ende stedehouder vanden prochiepaepe » van St Maartens sedert 8 jaar en tevens wijnwaarder aldaar. Hij promoveerde te Leuven « in artibus » ; hij kan goed prediken in drie talen « hebbende ghedaen collatien in latin ten diverschen stonden in synodo Morinensi ». Hij behoort tot de « tafel en familie » van den proost en heeft weinig of geen gemeenschap met de andere kloosterlingen. De proost wil hem tot coadjutor hebben. 13. Franchoys de Scildre. Oud 26 jaar ; 7e jaar profes. Studeerde 4 jaar theologie te Leuven « apud magistrum nostrum Asselt et in collegio theologorum. » 14. Jan Glorie. Geprofest in 1550 ; priester in 1555. 15. Theodericus Tector (Couvreur). Oud 26 ; 8e jaar profes ; priester in 1556. 16. Franchoys Lane, geboortig van Komen. Hij studeerde een jaar philosophie en vier jaar theologie te Leuven. Hij is nu 23 jaar, deed zijn profes een jaar geleden « ende binnen acht daghen daernaer zyne eerste messe. » Twee kapittelheren, beiden geboortig van Ieper, zijn op studie te Parijs « omme walsch te leeren » n. 1.: 17. Jehan Snick, neef van den proost. Oud 29. Hij studeerde te Leuven in artibus en theologie ; hij disputeerde aldaar « publice in collegio theologorum » en was er « commensael van magister noster Johannes Hasselt. » 18. Paschasius Navigheer. Oud 33. Hij staat in geleerdheid boven Snick en Petit. Hij was pastoor van S. Jans « buuten der stede ende vaste ande veste van Ypre... eer hy te Parys reysde omme walsch te leeren ». Hij is zeer welsprekend en was als pastoor zeer gegeerd « hebbende graciam verbi omme twordt Gods den volcke te vertooghen. » Er waren buitendien nog drie studenten te Leuven — 116 — die geen orden hadden, namelijk : Rogerus Fasaens, Johannes Canis en Petrus de Wilde. Enkele maanden na de informatie, in Juli 1557, werd de jonge Jehan Snick tot prelaat van Sint-Maartens aangesteld en gewijd. De oude proost, zijn oom, stierf den 9 November van hetzelfde jaar. (1) Na de versmelting met het kathedraal kapittel van Ieper behielden de seculier geworden kanunniken nog enigen tijd hun conventuele levenswijze in het St. Maar . tensklooster. Uitgezonderd de stadspastoors van St. Pieters, St. Jacobs en St. Niklaas die, zoals vroeger steeds, hun eigen residentie hadden, Jehan Snick, laatste proost van St. Maartens en eerste deken van het lepers kapittel, overleed in 1589 en werd nevens zijn oom bijgezet. Hij schijnt enigen zin voor humor te hebben gehad, want, nevens de latijnse kenspreuk Sine querela, voerde hij de volgende vlaamse : Peynst op den laetsten Snick. Een van de laatst geprofeste « Martiniani », of Sint- Maartensheren, Theodericus Couvreur, overleefde bijna zestig jaar de opheffing van zijn klooster ; hij overleed als kanunnik der leperse kathedraal in 1617. A. VIAENE &^á.^@ ^^_ ^ ^^^^ '_.^^,^^ ^^ ^ -^^.^ ^ ^ AVI*,t,tItt ^^ TROUWEN IS HOUWEN• — Een Nalezing Met folklore-dingen mag men niet lichtzinnig ommespringen ! 0 P het stuk : Trouwen is houwen, (hierboven blz. 86) moet ik even de volgende bemerkingen maken : Op een boerenbruiloft worden aan tafel wel liedjes gezongen — gelegenheidsliedjes meestal — en daarna gedanst en spelen uitgevoerd tot laat in den nacht, of liever tot s morgens vroeg. Het lied van de Zurkel is hier in de streek zeer wel gekend doch het hoort niet bij een boerenbruiloft, het wordt meestal 1) Daarover FeyS-i\iTelis, a. w., blz. 232 ; 239-243. — bij voldoening », bij de of van het Het zurkellied hoort ander geenszins de folklore, het is gedicht door Bultynck. lk opgenomen in De Oogst (12 uitgaven met een gezamenlijke oplaag van 200.000 ik van den dichter eene nog al bitsige opmerking omdat foute beter, den tekst opgeteekend had gelijk hij gezongen de volgende Oogst den tekst te wijzigen gelijk hij dichter werd voorgelegd. lk die tekst in Houwen geradbraakt is dan ik het had Ter vergelijking laat ik hier de officieele versie volgen : BOERELEUTE (heet het zurkel schiet de maand van Meie, boeren grooten lach. hutsepot poreie, gestampte taten dag de ketel overgaat, stamper uit, overluid : rompel, pompel, po rn , (bis.) volgen nog vier klauzekes. de folklore boerenbruiloftfeest ook feest ; dat hier op de streek nog in zwang is en eere gehouden. bruiloft wordt huis der tot een gat nacht ; eens de trouwers vroeg in den morgen, de sieze naar hun nieuwen thuis, vergezeld door de — betrekken hun Daar helpt een hand toesteken om huisraad, beestenstallen en schuur in orde te brengen. de feestviering aan die Fransch wordt « Pendre la Crémaillère » prof. Vercoullie vertaald : nieuwe woning inwijden, en door Littré : repas pour célébrer son installation dans un logement Crémaillère is de haal, of hangel in 't West- Vl. Het ijzeren tuig met tanden waaraan men den ketel -- 117 - gezongen bIJ de- « voldoening », bij de najaarsche dricht, of bij het feest der slijting van het vlas. Het zurkellied hoort ten ander geenszins tot de folklore, het is gedicht door August Bultynck. Ik heb het opgenomen in De Oogst (12 uitgaven met een gezamenlijke oplaag van 200.000 expl.) en ik kreeg van den dichter eene nog al bitsige opmerking omdat ik, bij foute van beter, den tekst opgeteekend had gelijk hij hier gezongen werd. Ik heb mij dan ook gehaast in de vol· gende uitgaven van De Oogst den tekst te wijzigen gelijk hij mij door den dichter werd voorgelegd. Ik zie dat die tekst in Trouwen is Houwen nog meer geradbraakt is dan ik het had gedaan. Ter vergelijking laat ik hier de officieele versie volgen: (heet het lied.) Als de zurkel schiet Al in de maand van Meie, Schieten al de boeren In een grooten lach. Weg de hutsepot Karotten en poreie, De gestampte taten Komen voor den dag En als de ketel overgaat, Haalt de boer den stamper uit, En terwijl hij stampt en slaat Die zingt hij overluid : Van de rompel, de pompel, de pom, pom-pom. (bis.) Daarop volgen nog vier klauzekes. Bij de folklore van het boerenbruiloftfeest hoort dan ook nog het na-feest ; dat hier op de streek nog in zwang is en in eere gehouden. Op de bruiloft zelf wordt in het huis der bruid gedanst en gezongen tot een gat in den nacht; eens de vierders afgedruipt, rijden de trouwers vroeg in den morgen, met de sieze naar hun nieuwen thuis, vergezeld door de naastbestaanden - jonkheden en meisjes. Ze betrekken hun nieuwe hofstede. Daar helpt iedereen een hand toesteken om het huisraad, beestenstallen en schuur in orde te brengen. Tegen den avond dan vangt de feestviering aan die in 't Franseh genoemd wordt : «Pendre la Crémaillère» door prof. Vercoullie vertaald: de nieuwe woning inwijden, en door Littré : Donner un repas pour célébrer son installation dans un nouveau logement. Crémail1ère is « de haal, of de hengel of hangel in 't West\ 11. Het ijzeren tuig met tanden waaraan men den ketel — 118 — hangt in den heerd. Hier te lande heet dit traktaat of traktatie : de nieuwe bewoners INVIEREN (inbranden). Met dit gebruik is een zekere plechtigheid gemoeid. De geburen — jonkheden en meisjes — brengen stroobussels mede naar 't hof waar de nieuw aangekomenen hun intrek nemen, spreiden ze open vóór de deur over de werf en steken er 't vuur aan. Als het stroo opgelaaid is, komen bruid en bruidegom naar buiten met de flesch, worden welkom geheeten en er wordt op de gezondheid geklonken en gedronken. Daarop volgt het eigenlijke traktaat binnenshuis, met ate en drank, dans en gezang, weeral tot laat in den nacht. Van een jong koppel dat zonder traktaat of zonder ingevierd te worden, zijn nieuwe doening betrekt, heet het dat ze « al 't gotegat zijn binnengekomen. » Zulk een heeft hier zijn leven lang genoemd geweest : « Boer Gotegat » . Aan de philologen nu om uit te maken of dat « vieren » met stroobussels in betrek staat met « feest vieren » in 't algemeen ; omdat feest vieren meestal met vuur of brand te maken heeft ? STIJN STREUVELS Deze zakenrijke mededeling raakt terloops een kwestie van opvatting en methode aan. Men begrijpt niet goed hoe de maker van het " Zurkellied „ zich niet gelukkig acht omdat zijn klauzekes bij het volk inslaan en, natuurlijk, door mondelinge overlevering geradbraakt worden. Daarin ligt juist de triomf van een stukje als Boereleute : het is volksgoed geworden, verbonden met het leven van eenvoudige lieden, en ondergaat dan ook de vervormingen van de levende traditie. Stijn Streuvels had m. i. ongelijk zijn eigen opgetekende versie in latere uitgaven van De Oogst prijs te geven voor de officiële versie : daardoor verwijderde hij een echt volkskundig gegeven uit zijn werk. Ook de versie van M. Cafmeyer is een document van folklore : het is een staat „ op een bepaalde tijd en plaats van een schlager in het volksleven. Zowel M. C. als Stijn Streuvels deden echt folkloristisch werk met " wilde „ vormen van Boereleute op te tekenen. Geen rijker kroon voor A. Bu lty n ck dan dat verlies van meesterschap en controle over zijn eigen schepping. Het is niet omdat men den oorsprong en den maker van een liedje kent, dat dit niet tot de " folklore-dingen „ zou kunnen behoren. Naamloze, verbasterde en onzinnige liedjes leven nog op den kindermond bij spel en lust : ook die liedjes zijn ergens ontstaan en hebben eens hun maker gehad. Karel de Gheldere wist met een overzetting van een Engels kindei - -119 — liedje " Herte Vrouwe zat in de schouwe „ (in zijn Landliederen van 1883) zo goed den volkstoon te treffen, dat het stukje vijftig jaar later (Biekorf 1932, bl. 31 en 64) opduikt met varianten als een deuntje bij 't kaartspel te Poperinge. Door vergelijking kan men hier weer vaststellen hoe met een liedje wordt omgesprongen : en dat is zeker folklore. A. V. 11. MENGELMAREN OLTDE ZERKSTEEN UIT 1398 Verschillende onzer lezers zullen deze maand in hun krant gelezen hebben dat men te Gits, bij het opbreken van oude plaveien, de graftombe terugvond (althans 2 gedeelten van de in 1578 bij de vernieling van Gits-kerk vernielde graftombe) van Jan van Halewijn en zijn gemalin Janne van der Burcht, heren van de plaatselijke heerlijkheid Onlede in Gits, en die allebei stierven in 1398. Spijtig genoeg werd het voornaamste gedeelte van de tombe, door de onervarenheid van een paar mensen, grotelijks geschonden. Gelukkig hoopt men nog op een aanvullende ontdekking en op volledig herstel van de tombe. Een beschrijving van dien grafzerk vinden we bij Baron Bethune, Epitaphes et Monuments des Eglises de la Flandre au XVIe siècle (Brugge, 1900) op blz. 233. De vondst komt helemaal overeen met de beschrijving. De wapenschilden zijn inderdaad deze van de familie van Halewijn (in zilver drie leeuwen van sabel, getongd en gekroond van goud) en van der Burcht (op een veld van hermelijn drie roskammen van keel). Ed. Dhondt-Wapenaert, in zijn Quartiers Généalogiques des families flamandes (Brugge, 1871) geeft wel de wapens der beide families aan, doch vermeldt de personen niet, waarvan we de tombe terugvonden. Ook nopens de heren van Onlede tasten we op dit ogenblik in het duister. Zijn er wellicht geen lezers van Biekorf, die ons over deze personen wat nader kunnen inlichten ? RIK VAN ONLEDE VREKKIG VOLK - Hierboven blz. 96. Te Roeselare hoort men : " Ze gaan al den Droogen deure en ze keeren al den Gierigaard weere „. BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 - 120 - LOTING - Hierboven blz. Toen mijn grootmoeders broeder loten moest in 1884, betaalde men 1800 fr. (3 jaar dienst) voor een " remplassant „ bij 't voetvolk en 2000 fr. (4 jaar dienst) bij de cavalerie. Beveren bij Roeselare. VAN HET HOOI EN DEN WAGEN Nog een variante, te Roeselare in zwang, om te zeggen dat, als een meisje den vrijer achterna loopt, zij hem niet en krijgt (vgl. Biekorf 1946, bl. 14) : Als 't hooi naar den wagen wilt, de vorken zijn goedkoop. „ WAT IS VASTEN ? Te Roeselare klinkt het antwoord (te stellen nevens de vele andere in Biekorf 1946, blz. 48 en 70) : " Vasten is zich wachten van zeven koekestuiten t'eten en achtre d'achtste te wachten (of : te tasten.) WILDE GEBEDEN Uit Roeselare. Om te stellen bij de andere in Biekorf 1946, blz. 95: a. Wees gegroet, de pap is goed. Vol van gratie, aan de static. De Heer is met u, nondedju. b. Akte van berouw, Potjie met blauw, Potjie met blink, Joen ollegie stinkt. D. GEESTELIJK KAN ENTWAT... 't Was rond 1895 te Westrozebeke. De pastor was Samper en de kapelaan Stamper, toen dat gebeurde. Op een Zondag onder de hoogmesse werd er brand geklept. Veel menschen wilden uit de kerke en de pastor zei dat ze zouden blijven, maar nogal vele gingen weg. De kapelaan ging er ook rap naar toe : 't was op den Kathoek. Hij ging daar al lezen (bidden) door het vuur : de wind keerde, en de brand ging niet verder. — Geh. van een bejaarde inboorlinge van Westrozebeke die toen, als kind, in de kerk was en van dien brand alzo heeft horen vertellen. M. B. Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, 120 - ROND DE LOTING - Hierbo7.Jcn blz. 94. mijn grootmoeders broeder loten moest in 1884, betaalde 1800 fr. jaar dienst) voor een " remplassant " voetvolk en 2000 fr. (4 jaar dienst) bij de cavalerie. Beveren bij Roeselare. HET HOOI EN DEN WAGEN variante, Roeselare z,vang, om te zeggen dat, meisje den vrijer achterna loopt, zij hem niet en krijgt vg!. 1946, bI. 14) : " Als 't hooi naar den ~T~gen wilt, de vorken zijn goedkoop. " WAT IS VASTEN? antwoord (te stellen nevens de vele in Biekorf 1946, blz. 48 en 70) : is ,vachten van zeven koekestuiten achtre d'achtste te wachten (of; te tasten.) WILDE GEBEDEN Roeselare. bij de andere in Biekorf 1946, 95 : goed. de statie. met u, nondedju. van berou\v, blauw, blink, J oen ollegie stin kt. D. CRACCO 'T GEESTELIJK KAN ENTWAT... rond 1895 Westrozebeke. pastor was Samper en kapelaan Stamper, toen dat gebeurde. Op een Zondag onder brand geklept. Veel menschen ,vilden de kerke en de pastor zei dat ze zouden blijven, maar vele gingen ,veg. De kapelaan naar toe: 't was op den Kathoek. Hij ging daar al lezen (bidden) vuur: de wind keerde, en de brand - bejaarde inboorlinge van Westrozebeke die de kerk was en van dien beanel alzo heeft vertellen. 1\'1. B. OPSTEL EN BEHEER : 76, Brugge. : 2335.37 Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, Brugge 13itkorf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars _ — tegen 75 frank Voor 't Buitenland 100 Frank .^ is ^^ í^ ^^i i•^ 1 1 n i '^^^^^1CD ^^1L^ a ^ ^^^^r- -s Yl ï^" ,;E:,5?) 4J ,. ^•^ ^^ r--; ^1 (^ /-^"A(;',)(;)"1-7 `/^^ (^ w ^ ^ .. ^ ^ J^l^^J^IQJ^ ^\ J^^^ ^J^`,G^\.J^^J^^ ^ Gi` ^^^^^^27 e ^ ^T^ .^" ^.. ^ ^.^ ^ .: ^,►`' ^, ^.,- Nullus otio perit dies a pibes. .^_^.C^^? ^^^• ^^ ^ ^^^ ^^\^c `- ^ \ _ ^,^^nJ ^^^ ^ ^:l ^^ ^^ n^e\ ^.1 r^^^^ n^_^^^ ^ ^^ ^\ ^^^ni ^cn ^ ^^^ ^ S 5Oste Jaar. 6_ In Zomermaand, 't jaar 1949. BEDEVAART NAAR HET GEBOORTEDORP VAN DEN H. BENEDICTUS LABRE IN 1787 49 E wonderbare Doolaard was in 1783, pas 35 jaar oud, te Rome gestorven in roep van heiligheid. Zijn geboortedorp Amettes (bij Bethune) stond nu opeens in de belangstelling. In de eerste jaren na zijn dood trokken talrijke vrome en nieuwsgierige gelovigen van verre en dichtbij naar het verloren dorpje in Artesië. Het werd er een echte toeloop. Pieter Cuvelier, de koster en schoolmeester van Reningelst, bleef niet ten achter. Met een wagen vol Cuveliers en Camerlyncks reed hij, in den zomer van 1787, over Hazebroek en Ariën, naar het jonge bedevaartsoord. De herbergiers waren aan het bouwen en timmeren om de toestromende bezoekers « te voet en te paard » te kunnen voldoen. In zijn Memorieboek schreef P. Cu ., velier het volgend relaas van zijn reis en zijn ervaringen in het ontluikend hotelbedrijf van het nederige dorp. D. -- 122 — [REYZE NAER AMETTE] « Den 2 augst 1787, ben ik vertrocken 's morgens ten 3 uren met myne moeder ende zoon, met den waegen van Pieter Jacobus Camerlynck met syne huysvrauwe naar de prochie van Boeschepe, en aldaer mede genomen hebbende Martinus Camerlynck, syne huysvrauwe ende een e mynder moeyen, hebben wy gereden op Godsvelde, Eeke, van Eeke naer Hofland om de calchiede te hebben tot Hazebroek, van aldaer heeft men de calchiede tot Morbeke, zeer recht op malkander en schoon beplant aen twee canten met jtaliaensche peuplieren ; buyten Morbeke vervolgt men nog zoo eenen beplanten aerdeweg een quaert verre, die leyt langs Steenbeke naer Boesingen, naer Arien ; van Arien neemt men de calchie van Atrecht al Lambre naer St Hilaire, men verlaet aldaer de calchiede en men neemt den weg van Leire langs een smesse, en den grond is gravié ; van Leire passeert men altyd door gebergten totdat men de prochie van Amette ontdekt. Hoe naerder men tomt vande kerke, hoe meer men moet soeken. Ontrent die prochien . het is beplant dat de zonne op 't gars niet en can schynen ; al d'huyzen en de boomen staen rondom de kerke, en de beken loopen door de straeten. Men draeyt altyd rondom het kerkhof voor dat men huyzen vynd. De kerke is op eene hoogde, zeer kleyn en zonder cieraet, wat grooter als een tamelikke cappelle, met een hooggin autaer en twee wat achter-uytstekende autaerkens ; de kerke gevausseert gelyk men dickwils in cloosters siet. De vonte is van agter aen d'ander cant alwaer de clocken hangen die een kleyn accoort maeken. De vonte en beteekent niet veel, maer om dat Benoit Labre aldaer is gedoopt geweest, wilden vele menschen daer af eene gedagtenisse mee draegen, en wy vonden het deksel en den boord bykans opgesneden. Wy quaemen daer aen 's avonds ten 9 uren en logeerden in d'herberghe : Au Cceur Joyeux, bewoont by sieur Terelle, alwaer de caemers zeer armelik getimmert en opgestelt waeren : voor dien toeloop was het waer— 123 -- schynelik nog veel slegter, want men zag dat zy nog altyd timmerden. Alles lag in wanorder in de caemers met aerde vloeren, die in langen tyd niet hadden gevaegt geweest : de bedden bestonden in eenen stroysak en eene harde matrasse, en den slaep wiert verhindert door eene menigte vloyen die aldaer van alle canten van de weireld vergadert waeren, en van d'inwaonders niet vernielt en wierden, by gebrek van tyd. Het bier is er seer slegt, en men moet sig voorzien van jets mede te draegen om t'eten wilt men geene slegte daegen hebben. Den wyn was er gheel goed a 16 stuyvers den bottel. Des anderdaegs misse gehoort hebbende en onse gebeden gedaen zynde voor ons, onse vrienden en onse gedeputeerde naer Weenen, (1) zyn wy vertrocken 's morgens ten thien uren langs den celven weg, en zyn komen slaepen naer Boeschepe alwaer wy aenquaemen 's nagts ten 12 1/2 uren. Des anderdaegs ontrent den noen tot Reninghelst. Men zoude nouweliks connen uytleggen wat getal van menschen aldaer dageliks aenkomen en dese capelle bezoeken ; men quam altyd voyturen, waegens en peerden tegen ; terwyl wy naer de misse gegaen waeren, quamender in d'herberge negen peerden aen. De lieden zynder zeer oodmoedig en zonder pragt, hunne huyzen zyn meest al geplackt van aerde ende stroey, een weynig effen gedaen met d'hand, want de printen van de vingers staender overal ingedruckt. D'andere huyzen zyn van wit calcksteen en keyen gemetst, sonder vensters op straete ofte in den daeke. De ouders van Benoit Labre woonen in het sincken van het kerkhof, in een boeren hof, die al schietende nederwaerts gaet tot in hun huys ; vele vreemdelingen uyt nieuwsgierigheyd gaense groeten : wy hebben de moeder gevonden met dry logters berig met naeyen, zeer beleeft tot alle menschen ; men padde ons gezeyd 1) In Aug. 1787 voerde de deputatie van onze provinciën in de Oostenrijkse hoofdstad onderhandelingen met keizer Jozef II. — 124 — dat het hun geen plaisier en dede te handelen van hunnen zoone ; aldaer een weynig verbleven hebbende, hebben wy ons afscheyd genomen. Van ontrent Arien zyn het allemael open velden en door gheel Artois, alle het hout en huyzen zyn rondom de kerke, en innewaerts en zyn gheen. Het koorne stonter schoon, zoo ook het sucryoen, het ruy-koorne swartachtig. De canten der wegen ontrent Amette zyn vol welrieckende kruyden, die onder den voet een zeer aengenaemen geur geven. Het slot vande reyze was dat ons volck den gheelen morgen gezogt hadden naer een vertreck, en weg gekomen zyn zender te weten of er een was. » ^^^ "^ ' .. ^ ^. . ^ ^ ^^ /' .. 411 .^.^/'n,^^a^^ ^^^^^^^L^^^^^^^^ ^^^^^G^^^l^^^^^^G5^ . ^ D PASTOOR DESIDERIUS VAN ACKER (Vervolg van blz. 105) 19 ASTOOR Van Acker trachtte dus altijd in goede form te blijven om op den stoel der waarheid te stijgen. Daar stond hij dan, recht, in die hoge kuipe van den barokken Vladjeelsen preekstoel, met aan zijn voeten het oudtestamentische beeld van Elias en zijn wonderbaren raaf en, boven zijn hoofd, het paviljoen door zwevende engeltjes gedragen. Na de orde der goddelijke diensten en een kilometerlang jaargebed, begon hij dan te preken in dezer voege : « Beminde Parochianen, het evangelie van dezen Zondag handelt over de valsche profeten... Ze zijn, zegt onze Goddelijke Zaligmaker, als wolven in schapevel. Ze spreken en preken zeer schone, maar zijn er alleen op uit om de kudde van Christus te verscheuren. 't Is dus van kijkt uit uw ooggin I En van past op I Van ge moet weten, Beminde Parochianen, Onze Lieven Heer en heeft dat niet gezeid alleene voor de Joden van zijnen tijd. 't Is ook op den dag van -- 125 -- heden dat men er overal tegenkomt, van buiten schoone gekleed met een schijnheilig schapevel op hunne rugge, maar van binnen ze stinken, en hun herte zit vol boosheid tegen God en de Kerke. 't Zijn de valschaards van vandage Komen ze naar de kerke ? Jaa's. Maar niet te verre van voren. Dat kunt gij wel verstaan. Ze blijven liever vanachter. Niet te verre van de deure. (gekuch van achter aan de deure). Ze komen naar de kerke ? Jaa's, maar ze willen niet gezien zien al lezen, ze hebben hunne kerkeboek en hunne paternoster vergeten. 't Wijf heeft hem mee gedaan ! (Geestigheid in de kerk). En wat doen ze dan ? die helden, die flauwe kuls ? Ze steken bulder bachten de pilaren. Dat doet den duivel ook. Hij steekt hem geerne bachten de pilaren. (Gelach). Men zou zeggen dat hij daar weeral zit ! (Gelach). En daar is er nog een erger soorte, die ook naar de kerke komen om te pronken, met een col aan en een krottedekker met plastron, en op de strate met een hoed aan, om schoone te salueeren, maar zwicht u, het zijn sprinkhanen. Want ze peinzen zeker dat ze al het verstand in pachte hebben en meer weten dan de Paus, de bisschoppen en de priesters. En met hun schoone manieren trachten ze zand in de menschen bunder oogen te strooien, en waar dat ze komen, z'en doen niets anders dan kerk en geloove bespotten. Het zijn die mannen die slechte gazetten lezen en verspreiden in de genre van dat hondeblad (1) (Rumoer in de kerk). He ? Wat moet er gedaan zijn, Beminde Parochianen, als er zulke farceurs komen aanzetten om u te dwingen mee te doen met den duivel, om de religie te bekampen ? Ik zal het u zeggen. Het is zeer eenvoudig en gemakkelijk. Ge zegt : Daar zi, en ge toogt hun het gat van den timmerman en ge zegt : Foert ! Gaat weg van hier, Satan. (Gelach). 1) Hondeblad : een smalende woordspeling op het toenmalige " Ons Blad „ van Oostende. — 126 — Maar ongelukkig, Beminde Parochianen, er zijn tegenwoordig jammer genoeg, te veel sukkelaars, die luisteren naar die wolven. 't Is waar, 't en zijn de slimste niet. 't Is ongelukkig, maar 't is alzoo, 't zijn dikwijlen dom. pelaars, sukkelaars, die hulder geluk willen gaan zoeken bij wat niet en deugt. Z'en hên 't verstand niet en 't is zooveel te jammerder ! Ze laten hulder naar die staminees treefelen en daar zi, ze zijn verkocht. Maar 't zijn de gevolgen, Beminde Parochianen, 't zijn de gevolgen !... Het worden luiaards, dronkaards, onkuischaards. Ze vluchten de kerke en 't worden alzo van die Paaschbeestjes. En hoe staat het dan tehuis ? Moeder de vrouw zit met de miserie. Maar als ze ook van de soorte is, dan is 't geheel gedaan. Als ge daar binnenkomt, ge ziet het seffens : ge weet niet waar u gezet ; de stoelen liggen vol slunsen, hond en katte lekken uit de tellooren, de kiekens springen op de tafel, en op de kave. bank kun je schrijven : Hier woont Vuile Moeie ! Wat wil je ? Ze zijn te lui geworden, dat ze werken. Ze hebben nooit niets en nooit genoeg. 't Vergaat al in den drank of in truntemarterije. Ook zulke men. schen zijn ne ware last voor geheel de parochie. En ze rijden van grootvader tot vader, zeune en kleinzeune, allemaal scherrelinge op den Disch En de kinders dan, Beminde Parochianen, is dat niet beweenlijk ? Na al die schoonti voorbeelden van vader en moeder, 't is niet te verwonderen, dat ze niet meer willen luisteren ! De ouders hebben ze verkept en hun gezag niet willen gebruiken, en als het dan al te verre gaat, is er geen gehoor meer in Israël. Maar 't en zou met mij geen waar zijn i Als ik vader ware des huisgezins, ik zou ze zetten waar dat den bezem staat ! (gelach).., Is dat om mee te lachen ?... In 't geheele niet. Als het te laat is, komen die menschen dan te finitieve naar Menheere Pastere. Ze schreemen dan tranen met tuiten. En Menheere Pastere alhier en Menheere Pastere aldaar en dan moet Menheere Pastere den put gaan vullen waarin dat 't kalf verdronken is ! (gelach) —• 127 — Dat is niet verstandig, Beminde Parochianen. Voor zulke ouders zijn de kinders waarlijk de nagels van hun doodkiste, Zwicht u dus, Beminde Parochianen, van die wolven in schapenvel, die de menschen het kwaad willen leeren. Er zijn er ook op de parochie i (gekuch in de kerk). Hm, hm, hm... : dat kan ik ook ! (gelach). Dat is gemakkelijk. De parabel, Beminde Parochianen, is voor iedereen. Die niet besnot 'n is, moet zijn neus niet vagen (gelach en gerucht in de kerk ; de oppositie murmelt). Alla, 't is goed, 't is goed, Wij zijn hier om God te dienen. Beminde Parochianen, 't is voor uw geluk hier en in het hiernamaals. De tijden gaan voorbij en de Heer zal komen. Weest steeds kristen in handel en wandel, en uw loon zal eeuwig duren, hiernamaals in den schonnen hemel. Amen ! » Tevreden daalde Pastoor Van Acker van den preekstoel, met eenige dreupelkes zweet op zijn voorhoofd. De mis ging verder. Zijn laatste Dominus savabiscum zong hij gewijzigd. Het klonk ditmaal : Dernminus savabiscum. De o van Dominus was dus e geworden en hij verdubbelde de m. Dat was om zijn tevredenheid en dank uit te drukken. En dat miste nooit. Na de mis trok het volk naar buiten. In de staminees werd bij pot en pint het sermoen duchtig be• sproken. De menschen die den kruisweg deden, zagen dan Pastoor Van Acker een wijle bidden en met zware passen naar de heiligen komen. Hij droeg een bosje sleutels en een paar beurzen, een witte en een geparkte, Was er een gleuf van de offerblokken verstopt, dan gebruikte hij gauw een pennemes en, ging het niet, dan gromde hij met humor en kwinkslagen totdat een godvruchtige ziel hem een haarspelle presenteerde om er aan te verhelpen. — 128 — Zat er soms een kapmantel-wijf buiten aan het kerkekruis met haar armen open, dan kon hij roepen : Hef u weg ! Ga kook uw pot 1 — En de kapmantel sloeg op de vlucht. Hoe Pastoor Van Acker leringe hield ? 's Vrijdags, na de mis, hoorde men in de kerk een hevig geklabetter van kloefen. De kinderen van de lering kropen op hun banken. De knechten van voren, de meisjes achteraan. Zij waren wel luidruchtig, maar vol onbehagen en in de verwachting van vreselijke dingen. Bij het merendeel zat de Twaalfde Les er niet diep in. Ze droegen geheel het gewicht van de Hei. lige Kerk op hun herte en ze bleek niet goed getimmerd. En de pastoor, was die niet een der twee en zeventig discipels van Christus in eigen persoon ? Ze zagen eerst een jongen met schoenen aan, een misdienaar, die een schoon mandeken droeg naar de sacristie. Daar at Menhere Pastere nu witte stuiten met kaffie. Intussen las zuster Philomene het gebed en begon de les af te vragen... Daar piept de deur al. Daar sleept hij al zijn grote voeten over de vloer. Is hij vies of lacht hij, of wat ? Gepruikt en gebrild, met om zijn schouders de warme pelerine, met zijn snuifdoos en zijn katekismus, komt Pastoor Van Acker op de leringe af. Hij kijkt zelf nogal dom met zijn mond wat open, afgestemd op de hele situatie. Hij staat nu zeer dicht bij de jongens, die de knoppen van zijn soutane kunnen tellen. De pastoor zijn handen schijnen vervrozen. Er ligt ook wat snuif op zijn buik. Hij doet zijn beduimeld katekismusken al open. Vreselijk ogenblik ! Een koud rillingsken loopt over de jongens hun rug. De meisjes slaan hun neusdoeken voor den mond. Maseur op haar bewakings-stoel bidt en bibbert. — Beernaert, zegt de Pastere met een grijns, sta rechte ! en zijn bril op zijn voorhoofd schuivend heft hij zijn — 129-- katekismus een handbreed omhoog en, zijn berenkop neerbuigend, kijkt hij opwaarts naar de Twaalfde Les. Daar staat Beernaert nu i -- Wat... wat... wat... stottert de jongen. De pastoor kijkt al scheef. — Wat... wat... probeert Beernaert weer, wat is de heilige kerk ? Eene ver... ver... vergadering... van... van... -- Alla, een beetje rap, zegt Van Acker, als je gij 's avonds kerrepap eet, Beernaert, is dat ook alzo al ure ne lepele ? -- Neen't, menhere pastere, zegt de jongen naief. — Ewel dan, doe voort met de pap. De jongen ziet niets meer dan pap. Hij smaakt pap. Hij gaapt, doet pogingen om te zwelgen. 't Koud zweet komt op zijn voorhoofd. -- Pa... pa... pa..., zegt hij. -- 't Is goed, pap, zet u nere, zegt de pastere, gij grote looi, 'k zou beschaamd zijn. De kinderen lachen. Er trekt iemand alachter aan Beernaerts veste en hij valt dankbaar op zijn zit. -- De volgende, gromt de pastere. Dat is Bruyne. Bruyne staat op en tegen alle verwachting de lesse loopt uit zijn mond lijk 't bier uit de krane. -- Hoort ge dat, gij daar, met uw pap. De volgende ! Wat is de paus van Rome ? Op den tweeden bank hoort men gefrutsel, lijk van een muis die nest maakt. Daarop bonkt een bollekette op de vloer en loopt tot onder de stoelen van de middenbeuk. Het is Riviere die ze wilde tonen aan zijn maat en hij heeft gebabbeld. De pastoor heeft het gezien en om nog beter te zien laat hij zijn bril op zijn neus vallen. Hij bekijkt den plichtige en ziet hem rood worden als een gloeiende stovepot. — Kom hier, gij babbelare, speelveugele, droeve pleute, ge weet gij zeker niet dat ik vier ogen heb. Kom hier, zeg ik. Op de jongen zijn hoofd springen de haren recht van verschot. Riviere strompelt naar voor. Hij is geleverd. — 130 — — Wat moet ik doen met u, buldert Van Acker, in 't kot steken, doodstampen of wafels ? — Astjeblieft, Menhere Pastere, wafels, snottert de jongen. — Wat ? Astjeblieft, wafels ? Kom hier, zeg ik u, kom hier. Leg je nere ! Dat ik u doodstampe ! De jongen ligt er al, zonder aarzelen. Plat op de kerkevloer. Al de jongens staan rechte. De meisjes slaken gilletjes. Zuster Philomene is van haar stoel opgestaan en smeekt - Je gaat het niet meer doen, Menhere Pastere, je gaat het niet meer doen. — Dat wil ik eerst zien, zegt Pastoor Van Acker, en hij heft zijn ontzaglijke gepantoffelde voet boven het hoofd van den belijder en martelaar, moet ik stampen of wat ? — Zeg dat ge 't nooit meer gaat doen, zegt de zuster, zere joengen, haast je zere. — 'k Gaan 't nooit meer doen, 'k gaan 't nooit meer doen, bleitert de jongen. De pastoor is onverbiddelijk. De pantoffel klimt schrikwekkend als een eendelijk dreigement, met de dikke jichtige reuzevoet erin, boven den veroordeelde. De godsstamp zal gegeven worden. Het wordt donker in de kerk. De kinderen houden hun adem op. -- Ge moet zeggen : K asteblieft, Menhere Pastere, astjeblieft », gij 'n onbeleefderik, insisteert de zuster. — Menhere Pastere, astjeblieft, zegt de jongen met zijn neus tegen tegels, geen vim zich roerend. — Gaat 't waar zijn ? vraagt de Pastere die op één poot staat. — Astjeblieft, jaa't. — ...Menhere Pastere, verbetert de zuster. - jaa't 't gaat waar zijn, Menhere Pastere. Er valt een blek van de zonne op de pastoors gelaat. Hij blinkt. Geheel zijn kop is verguld. Hij is gelukkig. Zijn pantoffel zegepraalt. --- 't Is goed Riviere, sta rechte. Ga naar uw plaats. -- 131 -- Van Acker staat weer op twee voeten. De jongen schiet olijk naar zijn plaats. — Ik heb de pastoors broek gezien, zegt hij zuutjes tegen zijn maat, en 't is ne gestriepten. Hij zal de les onthouden. Daarvan is de pastoor zeker. Hij kent zijn schavuiten. Hij moet geweldig zijn, maar is nooit brutaal. Zonder te slaan, gebruikt hij slaande middelen. Als hij toch slaat, dan is dat maar « wafels » geven. Zijn kletsen zijn smakelijk. Ze klakken en klinken zeer vaderlijk. Als hij zegt : Kom hier achter ne wafele, is er nooit niemand die aarzelt om zijn kake te presenteren. Menhere Pastere verstaat ons, denken de kinderen. Hij is ook een groot kind. Hij is van ons ras, een rakker, zo gezond en zonnig als wij zelf. Hij kan alles vergeven. — Maar wat zijn dat nu voor manieren ?... Alzo ommekijken naar de meisjes P... Ha ! Gij daar, Juul, roept hij, wat heb ik u de laatste maal gezeid ? Gij moet nog pandoer krijgen. Waar blijft ge met uw stok ? Juul staat rechte. Hij woont verre, al de busschen. Op zijn herte kruisen de koorden van zijn male met stuiten en van het keteltje rijst. Want 's noens eet hij in 't schole. Hij schopt zijn pulle omver en de kaffie stroomt over de vloer. Hij maakt zijn foulard los, zet zijn male en zijn keteltje neer, doet de knopen van zijn bovenveste en van zijn panen onderveste open en trekt een dikken versgesneden elzenstok van onder zijn roden baai en uit zijn broek naar omhoog. De laatste maal had hij moeten beloven dien stok mede te brengen om zich te laten aftroeven. Omdat niemand hem zou pakken, heeft hij hem weggesteken. — Breng hem hier, zegt de pastoor. Juul komt uit zijn bank en gaat met zijn stok naar voren. Hij ' gga at er van krij)gge n, wie weet, denken ze allemaal. Maar inwendig, diep inwendig, de pastoor is er van gedaan. Een vranke jongen met een stok ! Maar dat is 't liefste dat hij ziet op de wereld. En die stok brengt hij zo maar aan, getrouw aan zijn woord ! Hij — 132 -- zou die rakker nu wel willen omhoog steken met zijn eigen kloeke vuisten, — Juul, zegt hij, legt hem daar, en hij wijst naar de trappen van den autaar. Daar hoog in de bloemen en keersen staat het Heilig Hart. Juul gaat met zijn kloefen aan tot bij den autaar en legt daar zijn stok, als een hulde van de leringe en van den pastoor, aan de voeten van den groten Kindervriend. Nu zijn de kinderen allemaal braaf en oplettend. Het lesopzeggen gaat vlotten. Niemand geeft nog domme antwoorden. Menhere Pastere is kontent, zeer kontent. Zelfs zuster Philomene zit te lachen onder haar kappe. Zo eindigt de lering. (Slot volgt) K. S. DE ABDIJ TEN DUINE EN HET DUINENHUIS TE NIEUPOORT IN de stadsrekeningen van Nieupoort vonden we een paar teksten die onze vroegere mededeeling (Biekorf 1947, blz. 232) over het verdwijnen van de puinen der abdij aanvullen. « Nicolas Clement, voerman, van met syn waghen ende peerden ghevoert hebben van het clooster ten Duyne tot an de uuterste vierboete eene grote hoop houde steenen, es conforme de voorwaarden. » Anno 1596 ; n. 3129. De partij steenen diende om de « cleene vierboete » te herstellen die reeds sedert 1414 in steen gebouwd was. Later gebruikte de stad nog meer steenen van het bouwvallig klooster om openbare werken uit te voeren. Dit blijkt uit een overeenkomst van 1618 waarbij de stad haar schulden betreffende de steenen en de pacht van het Duinenhuis delgt door het aanbieden van een kostbaren kelk aan de abdij. -- 133 — t Olivier van Steenlandt, goudsmid binnen Brugghe, over leveringhe van een nieuwe zelveren vergulden kelck ghepresenteert aan myn eerweerde heere de prelaet vanden Duyne, daermede dat gesmolten zyn alle de pretencien die de zelve heer prelaet ende de religieusen hadden ten laste deser stede zoo van het Duynenhuuse daer inne dat diversche jaeren inne ghelogiert is gheweest den gouverneur Sr Diego Rodrigo Dolivares, midsgaders van diversche steenen die het voorseyde clooster ghelevert hadde om te legghen op den duyckere ende calsie tot verzekeren van ryswercken ende de straete van Lombartsyde ; es per ordonnantie ende acquit den vj . meye betaelt 573 lb. 5 sc. par. » Anno 1618-1619 ; n. 3705. Deze tekst bevestigt een overlevering die in sommige oude Nieupoortsche familiën bekend was. Désiré Bolliez van Nieupoort, die van Spaansche afkomst was, heeft ons menigmaal verteld dat het Duinenhuis bewoond was geweest door een Spanjaard, dien hij noemde een nobele sinjoor ». Algemeen bekend is dat de aartshertogen gedurende het beleg van Oostende (1601-1604) langen tijd verbleven te Nieupoort in het Duinenhuis, dat in de rekeningen het « Pallais van haerlieder hoocheden » genoemd wordt (1). Twintig jaar later kwam Isabella, op doorreis naar Duinkerke, nog eens te Nieupoort (2) en vernachtte in het huis (12-13 Aug. 1625) van den gouverneur, dat nog het Duinenhuis was. Daarvan spreekt de volgende post in de rekening van 1626-1627 ; n. 3713: Thomas de la Cour, slotemaecker, over de leveringhe van diversche slooten, grendels ende clyncken zoo inde refugie vanden Duyne daer haere hooch. gelogiert was ten huize van myn heere den gouverneur als elders. » (3) Het Duinenhuis was niet het eerste refuge-huis dat de abdij in Nieupoort bezat. Volgens een kadastraal register van 1313 (Rijksarchief te Brussel) hadden de monniken dan reeds twee eigendommen in Nieupoort, 1) C. Wybo. Nieuport Ancien et Moderne, bl. 120. - E. Vlietinck. Het Oude Oostende, bl. 295. 2) Biekorf 1929, bl. 208. 3) De tekst van 1618 werden ons vriendelijk medegedeeld door Dr. L. Desnick, bewaarder van het Archief van Nieupoort. — 134 — maar deze waren niet gelegen in de Oostendestraat (waar het Duinenhuis staat), want dit gedeelte van de stad was dan nog niet bebouwd. Inderdaad, volgens hetzelfde register eindigde de stad aan de tegenwoordige Langestraat, die dan nog niet bestond en genaamd werd de Dam. Al de straten tegenwoordig gelegen ten noorden van de Langestraat bestonden nog niet. Dit terrein was aangespoelde grond van de Yser en geen duinzand zooals het overige stadsgedeelte. Deze aangespoelde grond werd eerst later bebouwd, waarschijnlijk op het einde van de xtve eeuw. K. LOPPENS G31@1t d't ttaf. ^^C^ Da@ Pt 1:a ^J^^^^^ JAN BASSENS VERTELT... EEN van de flinkste ouderlingen van Sint-Andries is ongetwijfeld Jan Bassens. Niettegenstaande zijn hoge leeftijd --m Jan telt nu reeds meer dan tachtig lentes — hij in het seizoen nog dagelijks maaien en pikken bij de gat grote boeren. Deze weten Jan's diensten zeer te waarderen en doen dan ook graag beroep op hem. « Ik zou er nog velen leren werken, » zegt Jan met rechtmatige fierheid, en inderdaad, deze kranige grijsaard moet voor geen boerezoon onderdoen. Hoe kan het ook anders ? Jan Bassens is afkomstig van Nieuwwege, een wijk van Varsenare, gelegen aan de brug over het kanaal Brugge-Oostende. Als lid van een gezin van dertien kinderen moest Jan onmiddellijk na zijn Eerste Communie mee met vader naar het veld. Samen wrochten zij dan in de « Panneschuur », een hofstede ietwat voorbij « Speien », eveneens langs het kanaal Brugge-Oostende. Vader Bassens verdiende er 1 fr. daags en de kost, zijn zoon had 50 ct. en de kost. Als nieuweling in het vak kende Jan geen geluk ; immers, hij debuteerde in 't jaar 1879, een uiterst slecht aardappeljaar. In de « Panneschuur » bestond het eten uit roggebrood en aardappelen met papsaus, d. i. een saus van karnemelk opgeroerd met roggemeel. Het spreekt . vanzelf dat dergelijke schrale kost Vader Bassens en zoon niet lang kon bekoren. Zij zegden de boer vaarwel en trokken naar Houtave. Daar had Jan 13 fr. per — 135 — maand ; de kost was er veel beter dan te Varsenare, het roggebrood maakte plaats voor onvervalste tarweboterhammen. Toch was Vader Bassens niet tevreden. Hij had gehoord dat er met maaien en pikken meer te verdienen was ; zij verlieten Houtave en zwierven nu van hof tot hof om den oogst af te doen. Dat was zwaar werk, zegt Jan. 's Morgens om 4 u. beginnen, knapzak met brood en koffie mee, tot 's avonds 10 u. 't Was een harde, maar schone tijd. De oogstarbeid heeft Jan gedaan tot aan de loting. De loting ! Hierover raakt Jan maar moeilijk uitgepraat. Een paar maand tevoren kregen de lotelingen hun oproepingsbevel. De « gardesjampetter » droeg de brieven thuis. Vol enthousiasme vertelt onze zegsman nu over de beruchte strijd tussen Noorder- en Zuiderlingen. Tot de « Noordkant » behoorden o. a. de dorpen Houtave, Nieuwmunster, Zuienkerke, Meetkerke, Damme en ook Nieuwwege ; de « Zuidkant » omvatte Sint-Andries, Varsenare, Jabbeke. Het Noorden kwam af met vaandels, stokken en knuppels, Het Zuiden trok op met bezems. Steeds kwam het tot hevige vechtpartijen ; vooral Damme en Jabbeke genoten in dit opzicht een slechte faam. De petten der lotelingen waren met bloemen en groen getooid. Er werd gezongen van « Vivat 't Noorden » en « Vivat 't Zuiden ». Hier komt Vrouw Bassens, geboren Romanie Deprez. tussen en herinnert eraan hoe bedrogen meisjes op straat stonden, hun spruit op de arm, en zongen van : « En als papaatje eruit is, Dan gaan we trouwen ». Rijke boerezoons kwamen naar de loting, vergezeld van een knecht te paard. Van zodra het lot bekend was en ingeval de zoon er zich uitgetrokken had, sprong de knecht te paard en ging in zeven haasten het goede nieuws melden aan de familie van de loteling. De loteling zelf immers keerde pas 's avonds laat huiswaarts, na • er duchtig op los gevierd te hebben. Soms vervulden kleine jongens de rol van de knecht te paard en liepen het nieuws aankondigen. Jan Bassens had het geluk aan zijn zijde en trok er zich glansrijk uit. Na de loting wrocht hij bij burgemeester Van Acke van Houtave. Deze was een rijke boer, hij slachtte vier tot vijf zwijnen per jaar, doch Jan moest zijn kost betalen : één schelling daags, d. i. één halve frank en twee cent. Moeder Bassens, die vreesde dat haar zoon daar zou gaan trouwen, -- 136 -- vertrok met de hele familie naar Hoeke. Het was daar een zeer slechte streek, zegt Jan, en na drie jaar keerden zij terug naar Nieuwwege, waar hij op 29 jarige leeftijd huwde. Over zijn vrijage laat Jan maar weinig los. Doch Romme, zijn echtgenote, staat ons dadelijk te woord. Gelegenheden tot vrijen waren eerder schaars, zegt ze. Romme diende op een boerenhof en werd vanwege haar ouders erg kort gehouden. Een enige gelegenheid deed zich voor bij de bedevaart der Nieuwwegenaars naar Dudzele, waar men naast Sint-Applonia, ook Sint-Leenaart diende tegen de pijn in de « leên ». 's Nachts verzamelden zich de bedevaarders om tijdig de vroegmis te Dudzele te kunnen bijwonen. De « vrijages », waartussen zich ook Jan en Romme schaarden, kwamen natuurlijk achteraan. Of er meer gebeden dan gevrijd werd, laten wij hier in het midden. Zoals gezegd diende men te Dudzele ook Sint-Applonia tegen de tandpijn. Heimelijk werd er afspraak gemaakt en op Kermiszondag vonden de geliefden elkaar terug aan Dudzelekerk. Zekere keer, vertelt Romme, was er in en rond de kerk een zodanig rumoer van babbelende paartjes dat de pastoor tijdens zijn sermoen verontwaardigd uitvoer tegen de jonge dochters : « Gij zoudt beter allemaal thuis blijven, want in plaats van Applonia is het Applonius die gij komt dienen. » Romme was afkomstig van Houtave en als Noorderlinge had zij, tot grote afgunst van de Houtavenaars, lange tijd gevrijd met een jongen van Sint-Andries, dus een Zuiderling. Toen deze het echter op het laatste nippertje af maakte, hing er op Nieuwjaarmorgen in een boom vóór Romme's woning een « stroman », die volgend opschrift droeg : « 't Is van een meisje vol van malheur 't Is de dochter van ons naaste gebeur. Ze vrijde met veel herte en zin 't Was ook de ouders hunnen gril. En ze blijft nu in de rouw Want hij had afgevraagd de trouw. Wij wensen u al te gaar En geven u dat voor Nieuwejaar. Dit is voor Romanie Deprez Als ze gaat, beur gat schudt mee. » Eigenaardig is het hoe het vrouwtje, dat reeds de tachtig nabij is, de verzen aan haar adres gericht, nog vlot weet op te dreunen. En als wij haar feliciteren met haar goed geheugen, zegt zij met een ondeugend glimlachje : « Ja, dat zijn dingen - 137- die een mens niet vergeet. al word ik honderd jaar oud. » Dit is dan ook hetgeen wat wij beide oudjes vurig toewensen. WALTER GIRALDO ANNAATJE VAN 'T PITJE 'tW üRDT in 't nieuwe gestoken. daar op den hoek van de Karmersstraat en de Korte Speelmanstraat: al de ambachten -- loodgieter. plakker. timmerman en schilder -- zijn moeten tussenkomen om de eigenaardigste muurkapel van Brugge te herstellen. 't Was broodnodig, zowel de kappe als de beelden gingen te kwiste. Dat Annaatje nog bereidwillige vrienden heeft buiten zijn kwartier en het kunstminnend Engels Klooster, daarvan getuigen ten overvloede de jongste verslagen van den Bond der Westvlaamse Folkloristen. Al klappend met de gebuurs daar in 't ronde, kunt ge 't sentiment van 't kwartier jegens Annaatje een beetje benaderen. Aan wien is dat, dat Armaatje ~ ... - « E-ja maar zie, 'k zou 'k ik dat ook maar moeilijk kunnen zeggen, wien dat er da' nu voor de moment den eigenare van is ! » - «Dat spreekt van zelfs dat' t vroeger beter opgepast was of nu, en da' ze d'er meer kas van maakten; maar ja met àl dien oorloge. en we gaan een keer zeggen dat er daar ook met den tijd slete op komt ; en lijk van de joengers... e wel ze zijn ook niet meer lijk vroegere ... » - « Maar 'k wete alleszins zekers dat den autaar, met St Annapersessie, daar op 't hoeksje opgetimmerd staat». - «' t Engels klooster hield hem meer bezig met dat kapelletje - van O. L. Vrouw - daar neffens ; en de Witte kouse, daar op 't hoeksje aan «'t Pitje », ontstak de keersj es. » En de Witte kouse - de burgemeester van de St Anna.. vierders van dat geweste -- was seffens gereed om al te vertellen wat dat hij over die kwestie wist. - « Ba jak, 'k ontstaken ik de Ïanteerntjes, als de mensen uit dhoog huizen, hier voorbij, keersen brochten ; dat is wel mijn eigen huis, maar 'k en he(k) ik niet meer te zeggen aan Annaatje van 't Pitje of dander gebeurs ». - En dan van d'historie van da beeldetje Î ... « 'k hen ik -138 - altijdzen horen vertellen dat er daar een steenpit lag : - waar dat nu die riole is - 'k en ik zelfs daar nog weten een pompje staan. Zo Annaatje, dat meisje, 't wilde een keer tellen hoeveel emertjes water dat' uit dat pitje kost scheppen; en als 't nu alzo ten vullen aan 't pitten was, 't kreeg al met een keer een draaiïnge en 't viel in dien gematsten pit... En ze zou'n 't lijk per mirakel da' nog levend uitgehaald he' n ; en 't is daarom dat ze Annaatje hier gesteld hen, nevens dien gekruisten God, om te bedanken. Maar dat's al van vóór mijn tijd, ziee ! » - «En 't stond er al onder te lezen... » - « A ja. van die begravinge met St Annetje ! (Ieeste) 'k En zegge niet, d'er zijn wel van die « members » die alzo een keer voor de leute lachen : - « We gaan Annaatje in 't Pitje verdrinken! » - maar der zit daar geen kwaad in we'e ! dat wil zeggen: 't geld is al verdronken en 't leeg vat moet nu 't water in. Ginder aan de Karmersbrugge, daar is de zinkinge s , Tegen « Sint-Armetje » zal Armaatje nu vers en proper zijn, en onder den voet van het kruis - waarop het ingesneden jaartal 1760 bovengekomen is - zal men weer het oude catechiserende opschrift kunnen lezen Dit hout ghesneden beeld als beeld aenbidt men niet, maer wel den Godt van wien men hier het afbeeld siet. Niets weerdigher als het heylig Kruys, Want tis de schroom van 't helsch ghespuys. C. IN DE GRAFKELDERS VAN DE SINT·DONAASKERK TE BRUGGE I N d e. jaren 1805-1806 was de Sint- Donaaskerk reeds geheel afgebroken ; alleen de grondvesten met de gemetselde grafkelders moesten nog verder uitgebroken worden. De kunstschilder J. K. Verbrugge geeft in zijn gedenkschrif. ten een nauwkeurig relaas van een opgraving in 1805 aldaar uitgevoerd. (1) Hier volgt de tekst. « 1805. 5den Augusti. Op dezen dag wierd tot Brugge ontbloodt 1) Gedenkweerdige Aenteekeningen, blz. 125 (Handschrift ; privaatbezit), — 139 — en geopent op de ruïnen van St. Donaeskerke (waeraen men gedeurig vroght om de steenen te weêren) het graf van — volgens sijn grafsteen — : Messire Jean de le Delft chevalier, receveur general de flandre qui trespassa 1359. le 5. jour d'octobre, et Dame Marie van Broucke sa femme, trespassa 1358. le 10. d'avril, priez pour lame de cy. (1) Sedert die epoque en hadde dit graf niet open geweest, den meur was geheel beschildert met zyne waepen en slegte cieraeden, doch het goud was nog blinkende en de couleuren schoon. Zy was in een zydscapelle by de vonte, zuydwaert in de voorkerke, (2) zyne kiste was van waegeschot, nog in goede staet, zijn lichaem was verteirt, het doodshooft lag op verteirt stroo, 't welk nog zyn kennelyke forme hadde. Den delver meynende het doodshooft op te nemen 't welk by geheel zag, moest met verwonderinge zien, als dat het geheel in asschen viel, zoo by het aenraekte. De kiste van de vrauw was nog geheel en wel toe ; hy en wilde die niet open doen en heeft het graf opgevult, brengende t' mynen huyse een gedeelte van den beschilderden meur, en Nebbe dien uijtgeschildert voor 't cabinet van Mr. Joseph van Huerne. Dit relaes heeft my den werkman vertelt, staende met hem op het opgevult graf ». In een bundel gelijktijdige aantekeningen (1780-1813) van een Brugs patriciër lezen we nog het volgende : « Den 9 October 1806 in St. Donaeskercke in Brugghe vond men, de kerk afgebroken zijnde, veel zeldzaemheden in de graven : een lichaem met eenen keten aen zyn been, eenen in het harnas, diversche schoone geschilderde grafsteden met lelien, een onder andere met een tinne kandelaerken (of van loodt) met een kruys, en vele waren met pijcken begraven. In den ommegank of pand van St. Donaes bij t'huys vanden Deken vont men in een geschildert graf met een dootshoofdt een geel vernist aerde canneken met tinne dekel, en een stuk hout waer aen 2. groote koper bockslooten waeren in een niche. 1) De naam en de sterfdatum van de vrouw stemt niet volledig overeen met de opgaven van J. Gailliard (Inscriptions funéraires I, blz. 201 ; Bruges et le Franc, II, blz. 430). 2) Deze kapel dzoeg de naam : Kapelle van der Haghen ; ook nog Snouckaert kapel en Metale kapel. — 140 — In een ander graf vond men gedrukte brijcken met verbeeldingen van t'oude testament. Die kerke was eertijds geheel geschildert, overal, met lelien, zoo ook St. Salvators kerke was en die van 0. L. Vrouwe, in schilderinge met couleuren » . A. V. MENGELMAREN EEN WOELIG PESTLIJDER TE NIEUWPOORT. 1609 Lucas Taghet van Nieuwpoort was door de wetheren van zijn stad reeds tweemaal, in 1598 en 1602, veroordeeld geworden tot " honorable am©nden „ wegens allerlei " quaede wercken ende delicten ,,. In 1609 moeten de wetheren vaststellen dat Lucas " daghelycks van lancx te meer „ volhardt in zijn " boos ende onghereghelt leven... houdende uproerighe propoosten ende maeckende beroerten ghenouch snachs ende ten ontyde „. Hij had een zekere Cathelyne Helle, weduwe van Jan Muelenbreker, lastig gevallen en Andries Durlen, die bij deze vrouw inwoonde, gekwetst. Daarna was Lucas door de pest aangetast. Het vonnis van 1609 beschrijft als volgt zijn ergerlijk gedrag als pestlijder : " Daerenboven hebt u noch vervoordert ghedurende uwe infectie ofte contagieuse ziecte te slaenen met u widt roedeken (kenteken van den besmette) den persoon van Maeyken Nates, huusvrauwe in heur leven van Jan van Hessem, haer grootelix iniurierende ende verbaesende voor haer eyghen huuse, occasie wezende ghenouch van haer te doen cryghen de zelve lastighe ende smettende ziecte, danof God Almachtich eenen yeghelic beschermen wille ,,. Een ander pestlijder, Jan van Clichove, had alsdan " zyne hutte ter cause van zynder infectie up het Casteellant ,,. De onverbeterlijke Lucas had de " sarge „ van dezen zieken man weggenomen, onder het uitbrengen van " quaede proposten tot nadeele ende lasterynghe van goede ende eerbaren wethouderen „. Het vonnis van 6 November 1609 bedroeg een uur schavot op de markt " ghebonden zynde, handen ende voeten besteken te worden met scherpe roeden ,,. Daarenboven de verbanning uit het graafschap voor zes jaar, te beginnen na de verbanning van tien jaar tegen Lucas door den Raad van Vlaanderen enkele maanden te voren uitgesproken. — Sententie Bouck van Nieuwpoort 1606 -- 1623, f. 37-38. V. - 141 - EENTJE VAN PASTOOR VANHAECKE Bij 't lezen van Pastoor Desiderius Van Acker „ in het vorig nummer, schiet mij een echt gebeurde " historie „ te binnen van Pastoor Vanhaecke. Op zekeren dag moest E. H. Rafaël Van Eeckhoutte (overleden te Roeselare 9 Jan. 1944), die toen seminarist was te Brugge, Vanhaecke's mis dienen. In de sacristie, na de mis, zei Vanhaecke : — Hoe is uw voornaam ? — Rafaël. — Hebt gij een relikwie van uwen heiligen patroon ? — Neen... ? — Wel, ge zult moeten wachten totdat hij muit. D. CR. Roeselare GEWIJD GELD Bij een trouw in de kerk alhier legde de bruidegom naast de trouwringen in de " teele „ een vijffrankstuk om mede gewijd te worden, en stak het na de wijding weigerlijk weg. Wie weet er daar meer over te vertellen ? L. V. Ichtegem DE DOOD BUITEN DRAGEN Bij een sterfbed vond ik aan het hoofdeinde een emmer water staan. Toen de vrouw overleden was, moest de emmer rap buiten en uitgegoten, anders ware de dood in huis gebleven : immers de laatste adem van de vrouw was op het water gevallen. L. V. Ichtegem WAS 'T ZWIJNTJE BEDORVEN ? Marie was gestorven en Oscartje, die in 't zelfde kotje huizenierde, had juiste 'n zwijntje geslacht. 't Zat lelijk in de put en 't kwam het afgetrapt naar 't geestelijk. " Meneer... zoude 't waar zijn dat mijn zwijntje bedorven is omdat Marietje van de nacht subiet gestorven is ? „ — " Oscartje jongen, luistert, als je gij d'r nie durft van eten, bringt gij maar da' zwijntje naar hier, 'k zal d'er 'k ik wel voor zorgen „. Moet ik zeggen dat de raadsman de gelegenheid niet gekregen heeft om er van te proeven. L. V. Ichtegem OUDE ZERKSTEEN UIT 1398 Hierboven blz. 119 werd reeds gewag gemaakt van de oude graftombe van Jan van Halewijn en Janne van der Burcht, die onlangs te Gits teruggevonden werd. — 142 — Ik ben blij zelf reeds een paar bijzonderheden te kunnen meedelen over deze twee personen en wel uit het archief der familie van der Burcht : Pieter van der Burcht huwde rond 1310 met Maria van Kortrijk of " de Courtroisin „ (op zilver 4 kepers van keel). Hij stierf te Jerusalem de 15 Maart 1368, werd gebalsemd en overgebracht naar St. Rij kers, waar hij begraven werd in den grafkelder van zijn voorvaderen. Uit dit huwelijk sproten kinderen, waarvan het jongste een meisje was, Janne, die huwde met Jan van Hallewijn, heer van Honelede, zoon van Margriet van Gruuthuyse. Zij stierf den 12 Oogst 1398, en haar echtgenoot den 1 Lauwmaand 1398. „ Hier moet ik echter een paar vragen stellen : Bij E. Dhondt-de Waepenaert, Quartiers généalogiques des Familles flamandes (Brugge, 1871) wordt op blz. 71 deze Pieter van der Burch vermeld, doch hier sterft hij in 1365, en zijn moeder Maria de Courtroisin, heeft als wapenschild : op een veld van goud 5 kepers van keel. Volgens bovenstaande tekst sterft de vrouw op 12 Oogst, de man op 1 Lauwe ; in den tekst bij Bethune is het juist Ik heb " St Ricquiers „ verstaan voor St Rijkers in Veurne- Ambacht, waar Romaanse kerkje in 1812 gesloopt werd, en niet voor St Rikiers aan de Somme. Zijn er wellicht lezers van Biekorf, die weten of er in St Rijkers nog monumenten overblijven van de familie van der Burcht ? 4) Hoe kwam Jan van Halewijn in het bezit van de heerlijkheid Onlede ? In 1388 vinden we een " Catelyno van loonlede „ en in 1509-17 " Joncker Jan van Vlanderen, here van Honnelede „. We weten niet hoe de familie van Halewijn in de heerlijkheid kwam. we hierop een antwoord verwachten. Er een zeer oud geschilderd hout, dat beide personen voorstelt. R. V. 0. Gits. TOVERESSESPUUG Van ten uitkomentijde tot in 't achterjaar (najaar) gebeurt het niet zelden dat men in de oksels van struiken en planten bemerkt. de vloeibare uitwerpsels van een diertje in het ndl. Schuimbeestje Aj5hroj5hora Sfiuraria of Ceroltis ,S5unraria. Te Stavele en omliggende heet dat in de volkstaal " Toveressespuug ,,. Elders in 't ook " Koekoek- - 142- ben blij zelf reeds een paar bijzonderheden te kunnen over personen wel uit het archief der van der Burcht: van der Burcht huwde rond 1310 met Maria van " de Courtroisin " zil ver kepers van keel). stierf te Jerusalem de 15 Maart 1368, \verd gebalsemd en Rijkel's, waar hij begraven den zijn voorvaderen. Uit dit huwelijk sproten 7 kinderen, waarvan meisje was, Janne, die van Hallewijn, heer van Honelede, zoon van Zij stierf den 12 Oogst 1398, en haar den 1 Lauwmaand 1398." echter een paar vragen stellen : 1) E. Dhondt-Waepenaert, des flamandes (Brugge, Pieter der Burch vermeld, doch hier sterft hij in 1365, en zijn ~laria de heeft als wapenschild: op een goud 5 kepers van keel. 2) bovenst}1ande sterft de vrouw op 12 Oogst, man op 1 Lauwe; in den tekst bij Bethune het juist omgekeerd. 3) heb" öt Ricquiers" verstaan voor St Rijkers in VeurneAmbacht, ,vaar het Romaanse in 1812 gflsloopt voor St Rikiers aan de Somme. Zijn er \vellicht lezers Biekorf, weten of er in St Rijkers nog monunlenten familie van der Burcht? kwam Halewijn het bezit van de heerlijkheid Onlede ? In 1388 vinden " Catelyno van Hoonlede" en in 1509..17 " Joncker Jan van Vlanderen, here van ". "Ve ,veten niet farnilie Hal~w~jn in het bezit van de heerlij k heid kwaIn. Wellicht mogen we hierop een ant\voord Er bestaat nog een zeer oud geschildrrd tweeluik in hout, dat deze beide personen voorstelt. R. V. O. Gits. TOVERESSESPUUG ten uitkomentijde tot in 't achterjaar (najaar) gebeurt zelden dat men in de oksels van struiken en planten een soort wit schuim bemerl{t, Dit schuim komt voort van de uitwerpsels van het ndi. Schuitnbeestje genaamd, lat. Aphrophora SpuJ11aria Ceropis SpulJzaria. omliggende de volkstaal " Tovcressespuug ". Elders in Jt Vlaamse Land ook nog " Koekoek· - 143-- spog „. De fr. volksbenaming Crachat de Coucou is er de letterlijke vertaling van. Vermoedelijk hebben deze volkse benamingen hun ontstaan te danken aan een volksgeloof van vroeger. A. B. Stavele De Bo heeft voor Westvl. alleen Koekoetspuige, Koekoekspuig opgetekend ; ndl. Kikkerspog. De Cock (Spreekwoorden : Volksgeloof I, blz. 20 en 126) beschrijft het kindergeloof : dat schuim is het speeksel van den koekoek. Vgl. Teirlinck, Zuidoostvl. Id. die het schuimbeestje vereenzelvigt met de Ptyelus sØumarius L. Stavele staat met zijn Toveressespuug niet alleen : in Noord- Nederland komt de naam Heksensy5eeksel voor en in het Groothertogdom Luxemburg : Crachat de sorcière (De Cock). Waar in Westvl. hoort men nog Toveressespuug ? Eigenaardig is de verwarring opgegeven in Loquela waar Koekoekspeeksel (gehoord te Oudenaarde) staat voor Kraaisnot (fr. gomme de prunier, de cerisier) ; elders : Koekoekspot, Koekoeksnotte (Schuermans). V. ENGELSE CLUB TE BRUGGE. 1814 In 1814 bestond er te Brugge een " English Society of Emulation ,,. Het was een club of " Estaminet „ die zijn lokaal (Assembly-room) had in " Den Hollander „ op de Huidevettersplaats. De leden betoonden zo weinig ijver dat, op 1 Juli 1814, een buitengewone vergadering de volgende beslissing nam om de Society van den dreigenden ondergang te redden : drie leden moesten om de beurt op de gewone vergaderingen aanwezig zijn, zoniet verbeurden zij 50 cent wanneer zij na 6 uur kwamen, 1 frank na 7 uur en 1,50 frank na 8 uur. Een keurig gedrukt briefje — waarvan ik een exemplaar in een private verzameling aantrof — werd voortaan aan de leden rondgezonden met aanduiding van den verplichtenden dag en de namen van hun twee partners. Is de Society de crisis te boven gekomen ? Hoe lang bestond ze reeds vóór 1814 ? Blijkbaar was het iets meer dan een eenvoudige vreemdelingenclub : welke gemeenschappelijke idealen zouden de Brugse Pickwickians hebben nagestreefd ? V. ROND DEN BRAND TE WESTROZEBEKE - Hierboven blz. 120 In 1895 waren pastoor Samper en kapelaan Stamper inderdaad te zamen te Westrozebeke. Bij de inhaling in 1894 van pastoor Samper (Achiel ; geboortig van Loo, 1837 ; gestorven als pastoor van Ruiselede in 1910) had een dichtlievende parochiaan den volgenden welkomgroet uitgehangen OPSTEL EN BEHEER : A. 76, Brugge. Beschikrekening -- 144 - 't Geluk is waarlijk met ons mee : Wij krijgen STAMPER zonder T, Want met twee Stampers in een reke, 't Ware al in gruis in Rozebeke. Kapelaan Stamper (Hector ; geboren te Zonnebeke, 1856) werd pastoor te Zuienkerke in 1908 en is gestorven te Westrozebeke in 1937. B. BEVEREN TEGEN ROESELARE De Roeselarsche pieten, De luizen die bieten, De vlooien die kraken, Ze kommen no Beveren om van hundre ... te maken. — Vgl. Biekorf 1947, blz. 96. Rond 1875 zong men ook : Roeselaarkooige Droogenbrood, Wilj't niet eten : Stikt de moord. PEERD EN EZEL IN KINDERRIJMEN Peerd Moeder met een kind op den knie zingt : Ju ! ' ju ! peerdegie, Naar IJpre om een steerdegie HA geene mostaard ? thuizewaart. — Biekorf 1916, De Cock-Teirlinck, Kinderspel, IV, blz. 308. Ezel Vroeger zong men ook te Roeselare het aftelrijnike : Ouden, ouden ezele, Zijn ooren zijn zoo lang ; Wuk gaan w'hem t'etene zijn leven lang ? Hooi, strooi, fteerdc•lamooi, gaan, kasre kan niet verder gaan, ! ju ! de karre gaat voort ! Wie kent er de betekenis van peerdelamooi ? CR. Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge - 144- t ,vaarlijk ons mee: krijgen STAMPER T. t\vee Stampers tlen reke, t WarQ gruis in Rozebeke. (Rector; te Zonnebeke, 1856) te Zuieukerke in 1908 en te West. rozebeke in 1937. B. BEVEREN TEGEN ROESELARE Roeselarsche pieten, D.e die bieten, die kraken, hundre ... te maken. - 1947, blz. 96. zong ook: eten moord. PEERD EN EZEL IN KINDERRIJ)IEN met een kind op den !, ju! IJpre Oln een steerdegie Hê goê mostaard? Djikke, djakke, thuizewaart. Roeselare. - Vgl. Biekorf 1916, blz. 15 en De Cock-Teirlinck, IV, blz. 308. men ook te Roeselare het aftelrijn1ke : lang ; gaan w'hem geven t'etene Voor heel z\jn leven lang? jJèfrdtltllJlooi, Meisje, wilje daaraf gaan, Mijn karre kan niet verder gaan, Ju ! ju! karre gaat voort! "Vie kent er de betekenis van peerdelamooi ? D. CR. EN BEHEER : VIAENE, Annunciatenstraat, Beschikrekening 2335.37 Poelvoorde, Beenhouwersstraat, iekørf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars --- - tegen 75 frank - Voor 't Buitenland 1C0 Frank Nullus otio merit dies apibus. 1 /' 1 ^ 1^/' ^. ;IA ,.. n /^ r /1 +n :1%; r^ /► r^ /i /f ,1 .- i1 I^. 1 h -74(D , (-@ ^^^r^ ,,^^ ^,^ ,^^ : ,^^ ^:^ r,å:^ ."^^ "; • °^ ^ -^^ : `l^ ^ l 1 l 1 ^ ^ ^ ( , e ^e, , ' j,^ ^ c7 ,,. ^ ^ i- - , ^ ^ ^ -^ ^ -. J^J ?^J ^^^(^^^^^TL ?^T^^^ ^Tc^ Ti^r.T ^^ ,^^ ^^) ^J ^^ ^c;J^^ C^J (^ V/' J ..^ 3; V l/ V 3 37V L V ^^ l J 3 •V i J !i' ^V ^,.. J 3; ^1 i V 3 V 3 V 3i ^ 3 V • J ^.. . 3 ,. 3 ,. 3j . 3#,. t.^. .^. 3 , . ..^. ^^ ^,. 3^,. ^ 5O ^te Jaar. 7-11. In Hooi- en Koornmaand, 't jaar 1949. ROESELAARSE VOORNAMEN Sept. 1944 — 31 Dec. 1945 IJ het opstellen van dit bondig en beknopt overzicht, hebben in grote trekken de werkwijze gevolgd van H. Stalpaert in zijn bijdragen over Doopnamen te Brugge (hierboven bl. 79 en vorigen). Wij verkiezen echter het woord te gebruiken, daar sommige van die narden bij het doopsel niet aangewend kunnen worden, omdat de « patroon » geen heilige is, doch wel een filmster of een andere fantasie. Het zijn wel de voornamen die in aanmerking komen, want wij hebben enkel de voor namen opgetekend van deze kinderen, die te Roeselane zijn geboren uit ouders, die in de Rodenbachstede woonachtig zijn. Al de overige hebben wij ter zijde gesteld. Nauwkeurig hebben wij de registers van den Burgerlijken Stand nagegaan. omdat het weekbladoverzicht van de geboorteaangiften nooit volledig is (1). 1) wij een oprecht woord van dank aan de ! t\itkorf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, . uitkomende 12 m81:l! 's jaars i . . tegen 75 frank V:JCJr 't Rnit(lr.:cl1;l leo J'rcnÏ'. ~ulln~ Dtin pr.rit dilld npibll~. SO'te Jaar. 1.8. In Hooi· en Koornmaand, 't jaar 1949. VOORNAMEN 8 1944 - 31 Dec. 1945 tD IJ opstellen bondig en beknopt overD zicht, wij grote trekken de werkwijze van H. zijn bijdragen over de Doopnamen te Brugge (hierboven bI. 79 verkiezen het waord voornamen gebruiken. van die namen bij het doopsel aangewend kunnen worden. omdat de « patroon )} g.~en is. filmster of een andere zijn wel de Roeselaarse ao.nmerking komen, hebben enkel de voor deze kinderen. die te Roeselare zijn geboren uit ouders. die de Rodenbachstede zijn. AI de hebben wij zijde hebben registers den BurgerIijken nagegaan. omdat het weekblad overzicht Vi.m geboorteaangiften nooit volledig is (1 J. 1) Hier brengen wij een oprecht woord van dank aan oe — 146 — Dit overzicht neemt een aanvang op 8 September en loopt tot en met 31 December 1945. Roeselare werd laat in den vooravond van het feest van Maria Geboorte door de Eerste Poolse Geblindeerde Divisie bevrijd. Onze bedoeling is vergelijkingsmateriaal te verzamelen, met daarnevens den wens dat de andere ste den en dorpen uit West-Vlaanderen eerstdaags de hand zouden slaan aan deze belangrijke studie gewijd aan de naamgeving in onze Vlaamse gewesten. Reeds bij de eerste lezing zal de lezer kunnen opmerken, dat te Roeselare, zoals trouwens ook te Brugge, de naamgeving onder den invloed stond van de bevrijders. In den loop van de behandelde tijdsruimte werden er te Roeselare levende geboorten opgetekend, waarvan 728 jongens en meisjes. Van 808 dezer kinderen, 431 jongens en 377 meisjes, waren de ouders op het grondgebied Roeselare gehuisvest. Te Roeselare werden kinderen geboren van ouders, die buiten de stad verblijven. DE VOORKEURNAMEN. Enkel de voornamen die minstens 10 maal voorkwamen, zij het dan ook onder verschillende vormen, werden als voor - keurnamen beschouwd. A. J ongens : 212 op 431 = 49,07 0/ 0 1. Jan (60 en 12,73 o/ o) komt voor onder de volgende vormen : Johny 18, Johan 9, Jean-Pierre 8, Ivan 7, Jan 7, Jean 3, John 3, Hans 1, Jean-Claude 1, Jean-Jacques 1, Jean-Marie 1, Yvan 1. 2. Freddy 19. 3. Frans 18, met volgende vormen : Frans 13, Frank 3, Francis 1, Francois 1. 4. Marc 17. 5. Gilbert 16 ; Joseph 16, met nevenvormen : Joseph 7, Jozef 3, Josef 1, José 5. twee " stadhuisratten „ van bureel HH. A. Billiau en P. nodige inlichtingen hebben — hopen zo gauw mogelijk 1946, 1947 en 1948 hebben. - 146- een aanvang op 8 September 1944 en loopt met 31 December 1945. Roese· lare in den vooravond van het feest van Geboorte door de Eerste Poolse Geblindeerd e Divisie bevrijd. bedoeling is vergelijkingsmateriaal te verzame· len, daarnevens den de andere steden dorpen uit West~Vlaanderen eerstdaags de slaan aan deze belangrijke studie gewijd naamgeving in onze Vlaamse gewesten. Reeds eerste lezing zal de lezer kunnen opmerken, trouwens ook te Brugge, de invloed stond van de bevrijders. loop van de behandelde tijdsruimte werden te Roeselare 1369 levende geboorten opgetekend, 728 jongens 641 meisjes. Van 808 dezer jongens en 377 meisjes, waren de ouders het grondgebied Roeselare 561 kinderen geboren van ouders, die de stad verblijven. DE VOORKEURNAMEN. voornamen die minstens 10 maal voorkwamen, zij dan ook onder verschillende vormen, werden als voorkeurnamen Jon gen s : 212 op 431 == 49,07 % 12,73 %) vormen: Ivan Jan 7, Jean 3, John 3, 1, Jean-Claude 1, Jean..Jacques 1, Jean-Marie 1, Yvan 1. 19. vormen 1, François 1. 17. 16; 16. 7, 1, "stadhuisratten " van bureel 4, HH. A. Billiau en P. Pruim. die ons bereidwillig alle nodige inlichtingen hebben bezorgd. - Wij hopen zo gauw mogelijk 1946, 1947 en 1948 gereed te hebben. - 147 - 6. Roger 12, met vormen : Rogier 9, Roger 3 ; Willy ook 12, met vormen : Willy 11, William 1. 7. Luc en Norbert elk met 11. 8. Erik 10 ; Jaak 10, met vormen : Jaak 2, Jackie 2, Jacky 1, Jacques 2, Jimmy 3. B. Meisjes : 142 op 377 380/. 1. Anna (43 en 11,43 / s ) komt voor met volgende nevenvormen : Annie 24, Anna 8, Anita 6, Anne-Marie 3, Anne 1, Anny 1. 2. Maria (37 en 9,84 0/ 0) met vormen : Maria 10, Marie-Rose 10, Marie-Claire 3, Mariette 3, Marleen (= Maria-Magdalena) 3, Maria-Louisa I, Maria-Therese 1, Marie-Anne 1, Marie- Laure 1, Marie-Paul 1, Marie-Paule 1, Mariska 1, Mia 1. In tegenstelling met Brugge verkiest men te Roeselare Anna boven Maria. Annie 24 kaapt op zichzelf reeds den allereersten prijs weg. Maria neemt een eervolle tweede plaats in. Bemerk de 8 dubbelnamen. Ook onder Jan komen 4 dubbelnamen voor 3. eanne 20, onder de vormen : Jeannine 8, Jeanne 1, Jeannette 1, Joanna 1, Johanna 1, Jenny 8. 4. Magdalena 19, met vormen : Magda 14, Lena 4, Magdalena 1. 5. Christina 12, met nevenvormen : Christina 5, Christine 3, Kristien 2, Kristin 2. 6. Christiana 11, met vormen Christiana 10, Christiane 1. Volledigheidshalve nemen ook de voornamen met middelmatige belangstelling hier hun rechtmatige plaats in. Voor beide geslachten tekenden wij de voorkeur op van 9 tot 5. Hier geven wij alleen een hoofdvorm. A. JONGENSNAMEN : 9 : Noël, Roland. 8 : Andreas, Karel, Ronny. 7 : Geert, Paul, Wilfried. 6 .: Daniel, Eddy, Herman, Raymond. 5 : Donald, Michiel, Raphaël, Robert, Rudi. B. MEISJESNAMEN : 9 : Francine, Godelieve, Monique, Rita. 8 : Nicole. 7 : Jacqueline, Rosa. 6 : Arlette, Yvette. 5 : Beatrijs, Brigit(te), Diana, Frieda, Margareta. DOM. CRACCO -- 148 - ALGEMEEN OVERZICHT. A. 7ongena name n . 431 Adolf (1945) 1, Alain 1, Albert 3, Albrecht 1, Alfons 1, Amaat 1, André 1, Andreas 6, Andries 1, Antoon 1, Armand 1, Aureel 1, Aurel 1. Bart 3, Berry 1, Boudewijn 1. Carlos 1 (zie ook K), Charles 1, Christiaan 4, Claude 1, Cyriel '2. Daniël 5, Dany 1, Dirk 2, Donald 5. Eddy 6, Edwin 1, Egied 1, Elie 1, Erik 10, Etienne 3, Eugeen 2. Felix 1, Fernand '2, Francis 1, Francois 1, Frank 3, Frans 13, Freddy 19. Gabriel 2, Gaspard 1, Gaston 1, Geert 4, Godfried 1, Georges 2, Gerard 3, Gilbert 16, Guido 1, Gustaaf 2, Guy 1. Hans 1, Hector 1, Hedwig 1, Hendrik 1, Herbert 1, Herman 6, Herwig 1, Honoré 1, Hugo 2. Ignaas 1, Ivan 7 (zie ook Y). Jaak 2, Jacint 1, Jackie 2, Jacky 1, Jacques 2, Jan 7, Jean 3, Jean-Claude 1, Jean-Jacques 1, Jean-Marie 1, Jean-Pierre 8, Jimmy 3, Joël 1, Johan 9, John 3, Johny 18, José 5, Josef 1, Joseph 7, Jozef 3, Julien 1. Karel 3, Karlos 3, Kenneth 1. Laurent 1, Leon 1, Leopold 4, Lieven 1, Luc 11, Luciaan 2, Ludo 1. Marc 17, Marcel 4, Marien 1, Mario 1, Maurits 3, Michiel 5, Nico 1, Noël 9, Norbert 11. Omer 1, Oscar 1, Oswald 1. Patrick 4, Paul 6, Petrus 1, Pierre 1, Piet 1, Pol 1. Raphael 5, Raymond 6, Reginald 1, Remi 1, Renaud 1, René 1, Robert 4, Robrecht 1, Roger 3, Rogier 9, Roland 1, Ronny 6, Rony 1, Ruddi 1, Rudi 3, Rudy 1. Silveer 1, Stanley 1. Thierry 1, Tommy 1. Victor 1. Walter 3, Werner 4, Wilfried 7, William 1, Willy 11. Yvan 1. B. Meisjesnamen : 377 Adel 1, Adriana 1, Adrianna 1, Agnes 2, Agnes 1, Alice 1, Anaïs 1, Andrea 2, Andrée 1, Anita 6, Anna 8, Anne 1, Anne- Marie 3, Annie 24, Anny 1, Antoinette 2, Arletta 1, Arlette 5, Astrid 1. Béatrice 1, Beatrijs 4, Bernice 2, Bianca 1, Brigit 2, Brigitta 1, Brigitte 2. -- 149 - Carmen 1, Cécile 1, Christiana 10, Christiane 1, Christina 5, Christine 3, Claudine 1, Colette 1. Daisy 1, Denisa 3, Denise 1, Diana 5, Dina 2, Dolorès 1, Dominique 1, Dora 1, Dorothea 1. Eleonora 1, Erika '2, Erna 2, Eulalia 1, Evelyn 1. Francine 4, Francinne 1, Fran:oise 4, Frieda 5. Geertrui 1, Gerda 1, Germana 1, Gertrude 1, Gilberta 3, Ginette 4, Gisèle 2, Godelieva 3, Godelieve 6, Greta 2. Hedwig 1, Hendrika 1, Henriette 1, Hilda 2, Huguette 1, Irena 1, Ivonna 2. Jacinta 1, Jacqueline 7, Jeanne 1, Jeannette 1, Jeannine 8, Jenny 8, Jessie 1, Joanna 1, Johanna 1, Josée 1, Julia 1. Katia 2, Katrien 1, Kristien 2, Kristin 2. Laurette 2, Lena 4, Leona 2, Leontine 1, Lesley 1, Lia 1, Lidwine 1, Liliane 10, Linda 1, Lorraine 1, Louisa 1, Lucette 1, Lucretia 1, Ludwina 2, Luitgarde 2, Lydia 1. Magda 14, Magdalena 1, Maggy 1, Maria 10, Maria-Louisa 1, Maria-Therese 1, Margareta 2, Marie-Anne 1, Marie-Claire 3, Marie-Laure 1, Marie-Paul 1, Marie-Paule 1, Marie-Rose 10, Mariette 3, Marleen 3, Mariska 1, Mia 1, Michelline 2, Mireille 3, Monique 9, Muriëlle 1 (Zie Biekorf 1947, blz. 142). Nadia 2, Nadina 2, Nadine 1, Nera 2, Nicole 8, Noëlla 3. Odette 4, Olivia 1. Paulette 1. Raymonda 1, Regiana 1, Regina '2, Regianna 1, Ria 1, Rika 2, Rita 9, Rosa 4, Rosina 2, Rosette 1. Sabina 1, Simonna 1, Sonja 2, Suzy 1, Sylvia 1. Veerle 1, Vera 2, Viviana 1. Winifred 1, Winnie 1, Winstona 1, Wivine 1. Yvette 6. .*.i.^.i^ ^ s^ ^ ^ ^^ n^^ 1^ ^^ ^^^ ^^.12. y^^ Jl? Jl^ `^^^ ^•.^ ,a.@ ^^^ ^^^ a@ ,._;)4.@ ^^1C^ ^ ^ 1^? Jl^ PASTOOR DESIDERIUS VAN ACKER (Vervolg en slot van hlz. 132) pASTOOR Van Acker heeft, op zijn manier en met zijn middelen, de zending van priester van zijn tijd volbracht. Was hij in zijn jeugdige priesterjaren niet gekend als een ijverig missionaris ? In dien tijd was het nog de gewoonte dat de priesters op vreemde parochies missies preekten. Van Acker was er bij geweest. Hij stond ook altijd te weer om het voorvader— 150 — lijk geloof van zijn volk te helpen verdedigen en bewaren. Het geestelijk welzijn van zijn kudde was zijn hoogste wet : als dienaar van het woord Gods nam hij geen blad voor den mond. Hij heeft medegewerkt om op zijn parochie de maatschappelijke inrichtingen op te richten die de tijd vereiste. Het was onder zijn pastoorschap dat te Vladsloo, door Baron de Crombrugghe en den heer Karel Van Hevel de eerste bond tot stand kwam van geheel België tot ontwikkeling en leiding van den kweek van dat geprezen dier dat men, te Vladsloo en elders, de « koe van den werkman » heeft geheten. In zijn huis was hij een vriendelijk man. Hij had zijn half-zuster die bij hem inwoonde, Juffrouw Julie. Zijn maarte Eugenie was meegekomen van Rollegem-Kapelle. De vierde huisgenoot was Cunos, de witte waterhond. Op zijn wandeltoeren had de pastoor altijd een stok mede en zijn Cunos. Maar Cunos was, in tegenstelling met zijn meester, eerder een bangerik. Als iemand aan de pastorij aanbelde, vluchtte hij altijd dadelijk naar den hof en rende dan als een bezetene rond den tuin totdat de bezoeker vertrokken was, en Juffrouw hem met een klontje wist te paaien. Pastoor Van Acker leefde verstorven. Hij apprecieerde op tijd en stond een kermis, maar de kernepap en de boterham waren zijn lievelingskost. « De kernepap verwekt een obstructie in het Bisdom, placht hij te zeggen, daar hij de pastors gezond houdt en aldus de benoemingen tegenhoudt ». Behalve in de kerk en binst zijn ziekte heeft men Pastoor Van Acker nooit in een zetel zien zitten. De eerste lange stenen pijp die ik van mijn leven heb zien stoppen, aansteken en smoren, was deze die Pastoor Van Acker, bij ons studentenbezoek, uit zijn pijpenrek nam en van een goeden truis voorzag om ze dan met een waar genoegen op te roken bij de conversatie. Zoals bekend, was hij een liefhebber van plaatselijke geschiedenis. Hij bezat de volledige verzameling van « Rond den Heerd ». Over Vladsloo had hij een heel — 151 -- dossier. Hij kende grondig zijn parochie, maar hield heel bijzonder van den uitgestrekten noordelijken sektor waar de bossen lagen, en de Langen hoek, tegen Keiem, zijn geboortedorp. In den winter van 1912 was Pastoor Van Acker ernstig ziek gevallen. Hij kreeg E. H. Carbonez, zijn neef, tot coadjutor. Toch was hij weer op de been nog eer zijn neef ter plaatse was en hij kondigde van den preekstoel af, dat het Monseigneur behaagd had hem een knecht te zenden, maar dat het wel te verstaan was, dat hij de baas bleef. Daar hij berecht geweest was en een tijdeken aan de poort van den hemel met Sinte Pieter over Vladsloo gepraat had, waren er verscheidene parochianen, zei hij, over wie Sinte Pieter niet al te kontent was. Hij moest veel complimenten doen, dat ze moesten hun leven beteren. Dat waren zijn laatste sermoenen. Zijn gezondheid verslechterde stilaan. In 1913 werd E. H. Carbonez vervangen door E. H. Warenburgh. Deze laatste moest wegens zijn wankele gezondheid zelf al spoedig rust gaan nemen, zodat op 1 Oogst 1914, toen de onderpastoor naar het leger opgeroepen werd, een paar leraars met verlof en later de Paters van Diksmuide moesten hulp komen bieden. In het werkje « Uit Donkere Dagen » van de hand van E. P. Florentius staan enige bijzonderheden over de eerste oorlogsmaanden te Vladsloo ter pastorij beleefd. Toen kwam de tragische 15 October 1914. Op den vooravond waren de Belgen in de richting Werken opgetrokken. Nu kwamen de Franse fusiliers manins door Vladsloo, om Diksmuide te dekken. Vluchtelingen van ten alle kante kwamen door het dorp. De Duitsers naderden. Rond den middag vertrokken een schoon aantal jonge Vladsloonaars van de dorpplaats, langs het Paddegat, naar Diksmuide, en vandaar naar Frankrijk. Weldra was de vlucht op de dorpplaats algemeen. Het was immers overduidelijk. Een grote slag zou aan den IJzer geslegen worden. -- 152 --- Half lam lag Pastoor Van Acker en hoorde van al deze verschrikkingen spreken. Nooit in zijn leven had hij op zo iets kunnen denken. Vluchten ? Hoe zou hij vluchten. Waar zou hij vluchten ? Hoe zou hij dat kunnen overleven ? Zou hij voor goed en voor altijd zijn dierbaar Vladsloo moeten verlaten ? Pastoor Van Acker was nooit een truntaard geweest, maar ditmaal was hij van weemoed overstelpt en tranen rolden uit zijn ogen. Zoals het gaat op zulke keren, iedereen tracht eerst zichzelf te redden. Op zulke ogenblikken leert men ook de goede mensen kennen. Zulk een goed mens waart gij, zuster Vincentia En ik verhoop dat gij, van uit den hemel, deze regels kunt lezen, wanneer ik hier schrijf dat gij een ware heldin waart. Toen « Eerweerde Pastor » u heeft gevraagd, hem, en zijn zuster, en zijn maarte, nooit te verlaten, hebt ge dadelijk, zonder aarzeling, kloekmoedig aanveerd. Gij zijt naar Wayaerts gelopen -en zijt bij die goede, inschikkelijke mensen op uw knieën hulp gaan vragen, opdat een der zonen met peerd en rijtuig, den pastoor en huisgenoten, naar Diksmuide zou willen voeren. En Hector heeft aanveerd. Hij is gekomen met zijn voiture. In doodse stilte werden de pastoor en zijn lotgenoten opgeladen. Over Beerst kwamen ze in Diksmuide aan... Verschrikkelijke dagen en nachten hebben ze hier overgebracht. In Diksmuide sukkelden ze van 't een naar 't ander, den ene kelder in, den anderen uit, terwijl de stad, ten gronde uit, in brande werd geschoten. Indien zulke dingen al erg zijn voor jonge en gezonde mensen, wat dan gezegd van die zieke en oude sukkelaars die alzo te Diksmuide in het vuur terecht gekomen waren. Zuster Vincentia is de moedige vrouw, de heldin, die met Gods hulp, haar Pastoor heeft gered. Zij is met hem, toen de ontruiming bevolen werd, langs brandende huizen en omkantelende muren, onder een hemel van vuur, doorheen de ontploffingen, gesukkeld, ®— 153 — hem schragende en steunende en slepende schier, terwijl hij kreunde en zuchtte en bad en weende om dat einde van de wereld, om die ellendige ineenstorting van al wat hem dierbaar was, om al dat lijden, om dat bloed dat overal vloeide. Nabij de Weststraat gaf een Belgisch officier soldaten bevel om ze te helpen de Hoge Brugge te bereiken en ze daar, eer het te laat was, over te brengen. Toen hebben de soldaten den half-lammen, doodafgebeulden pastoor van Vladsloo op een kruiwagen gezet. Een soldaat, om hem gemakkelijker te kunnen voeren, gaf zijn uitrusting af aan zuster Vincentia. Deze, als een ander soldaat, wierp het geweer over haar schouder, sleepte den ransel, en, terwijl juffrouw en de maarte, twee oude sukkels, de pakken sleurden, stapte zij nevens de kortewagen waarop de pastoor te kreunen lag. Zo passeerden ze den IJzer. Daar gerochten ze op een wagen en reden verderop. En toen gebeurde, terwijl de wagen ievers tot verpozing halt maakte, de ellendige wandaad, een overmaat van beproeving in deze uiterste miserie : de pastoor werd daar zijn schamel geld gestolen... Een tijdje is Pastoor Van Acker, met zijn zuster en meid en zuster Vincentia, in Veurne kunnen blijven. Toen werden ze gezamenlijk naar de Zwarte Zusters te Hondschoote overgebracht. Daar stierf Juffrouw Julie op 1 December 1914 (1). Daar stierf Desiderius Van Acker, pastoor van Vladsloo, veertien dagen later, zijnde den 15 December 1914... De Heer weze hem genadig ! Intussen hadden de Duitsers te Vladsloo al de boeken en de papieren van de pastorij en van het Gemeentehuis op het kerkhof op een hoop gegooid en in brand gestoken. Drie dagen lang, heeft alles gesmeuld en gebrand. Het verleden van Vladsloo is er in vlammen opgegaan... K. S. 1) Eugenie, de maarte, stierf insgelijks te Hondschoote in 1926. - 154- VAN DE WIEG TOT HET GRAF v. DOOR DE WERELD GERAKEN EENMAAL getrouwd moest het « jong koppel » op eigen voeten staan, de handen uit de mouwen trekken en het lood uit de schoens schudden ; «ze lagen in 't gareel en waren ingespannen». (1) Zij die in « een gestrooide stal» kwamen, waren de uitzondering ; voor begoede boeren en burgers met « een uitzet » ging die eerste stap al spelend. Een boerekoppel die een hofstee in een ander dorp ging bewonen, werd zelfs geholpen en verwelkomd door al de boeren uit 't gebuurte (2). De boeren van Scheewege reden dagen achtereen, met eigen wagen en een koppel paarden, naar Oostkamp om de verhuizing van den jongen boer aldaar, op Raapsgoe te helpen installeren: huisraad, boeralaam, hooi en strooi, veevoeder en vruchten, 't werd al geladen en getast op wagens met een groenen elzentak voorop. Koeiwachters dreven het vee achter die hutsende. klutsende wagenstoet, langs de zandstraten. meer noordwaarts op (3). Op ieder dorp waren ze ook: telbaar, die een eigen hof beboerden ; en dan nog hadden die bevoorrechte 1) Nog anders gezegd: " Ze waren te schepe en moesten varen ". 2) Kleine boertjes met een kroostrijk gezin, die naar een groter hof verhuisden om zich te verbeteren, werden op dezelfde wijze gehoJpen: alzo verhuisde boer Van de Woestyne met zijn 16 kinderen van Hertsberghe Daar het groter hof te Marke, 3) 't Ging lastiger als de verhuizing door Noorderse boeren gedaan werd; het " Noorders speur" verschilt met " het Zuwers speur" : breder wagens, hoger wielen en zwaarder beslag. Bij uitzondering kwam een Noorderse boer Daar 't Zuiden ; ze konden zich moeilijker aanpassen bij de " Zuwerse papboeren " en 't was veel lastiger. In 't Noorden hebben ze het gemakkelijker; moeten veel minder kuisen (het land) en zaaien geen rapen, en dat is veel arbeid en moeite gespaard in 't najaar. -- 155 — meestal « uitpacht », zodat bijna al de boeren min of meer rekening moesten houden met de gezindheid van groter eigenaars en een goede pachtbrief. Ze pachtten gewoonlijk voor 3-6-9 jaar en sliepen maar op hun twee oren als ze een nieuwe pacht gemaakt hadden, want je kon nooit weten... Daar was ook nog die scherpe kiesstrijd die een heel dorp in twee ploegen tegenover elkaar stelde. 't Was alzo dat die Moerkerkse boer, met zijn 20 gemeten uitpacht, dat gelijk had voelen aankomen ; hij kwam bij « zijn here » te Brugge met een presentje en sprak meteen over een uitweg : — « Ja, mijnhere, zie 'k kom ik misschien ongelegen, maar 't is vandage een onverlette dag voor mij, met dat het « mestdag » is ». -- « Miestak, miestak, wat ies dat ? 'k ben daar niet mee bekend ! » — had mijnheer koelweg gezeid. Toen nu onze boer in de gemeenteraad gekozen was, kreeg hij met S. Jansdag daarop de deurwaarder op 't hof, en hij mocht de 20 gemeten uitpacht laten liggen. Er waren ook van die olijke boeren, die zulks voorzien hadden en er gebruik van maakten om 't laatste jaar « het gras te breken » (1), en te bezaaien met de minste onkosten. Die Sijseelnaar deed het nog anders : dit laatste jaar werd heel de hofstee in boekweit uitgezaaid, ten kleine koste ; en het was even winstgevend. Die buitenmensen zijn ook nooit uitverteld over de slechte boerejaren en de aardappelplaag van de jaren 40, maar vooral van die slechte jaren 70. —«Wel mens, dat was dan een miserie te lande : 't ging al spotgoedkoop en je maakte van je goed geen geld ; hoe kon dat anders ? de boeren moesten te niete gaan, ze bleven hun pacht ten achteren en die geen « ponke » zitten hadden om voort te doen, wierd uitgeschud ». En ze sommen ze op die uitgeschudde boeren : die twee op Raapsgoe, en Sissen kon het ook niet houden ; en Bruun en Kootje van 't Lapscheurse gat enne... 1) Weiland bezaaien : er is geen meststof van doen ; ten ware de pachtbrief zulks uitdrukkelijk verbood. — 156 — Sommige van hen trachtten in Brugge een bestaan te vinden met kleine cornmersie, andere weken uit naar Amerika om er hun geluk te beproeven, en de refreintjes kwamen in zwang : « We trekken naar Amerika... » • of : « Wie gaat er mee naar den Argentien ? » (1) Andere vluchtten met have en goed in de donkere nacht ; te Middelburg was het zelfs spreekwoordelijk geworden, als ze ergens in den avond een kar hoorden dokkeren : « Hoor een keer ! de garnizeiren zijn daar ! » — Dit volgende gezegde geeft meer uitleg : « 't Is overal entwat, zei de vint, uitgeweerd t' mijnent ; en als hij thuiskwam de garnizeiren lagen d'er ». In werkelijkheid waren die garnizeiren — die het ook niet te breed hadden — zo onhandelbaar niet ; en ze vertellen dat ze zich gemakkelijk de ogen lieten blinddoeken voor twee scheutels vlees. Kwestie van dat vluchtten in de laten avond « met de lanteern aan den dissel », dat was de gebruikelijke manier om de schuldeisers te ontlopen ; dat boertje van St Kruis had het zelfs op een raadselachtige manier voorspeld : — « Wantje », zei hij alzo in de herberge, « Wantje, er gaan twee dagen komen zonder nacht » -- en die eigenste nacht was hij gevlucht met heel zijn boel, en de schuldeisers mochten er achter schuifelen. In diezelfde slechte boerejaren was er ongelooflijk veel ellende onder de arme huisgezinnen ; gelukkig 1) In de springkoord zingen de kinderen een soortgelijk refreintje : Wie gaat er mee naar Amerika, Daar moeten wij niet `verken. Eten en rusten op ons gemak, Slapen gelijk de verkens. Je moest eens zien hoe lekker dat het gaat, Als ze met de blokken op de deure slaat. Allee piot, je moet kapot, jen he' geen haar meer op je kletsekop. Kletsekop • 157 — waren er op ieder parochie menslievende, begoede families te vinden die zich om hun ellendig lot bekommerden. Op de Gevaarts deelde Zeentje Roetsens -- een kominersant die van de Siestjes was — dagelijks een koeiketel soep uit en een snee roggebrood aan ieder behoeftige. In het volksgeheugen van de oude St Kruisenaars blijft nog altijd de herinnering aan de liefdadigheid van de familie Visart : dagelijks werd er op 't kasteel soep uitgedeeld aan al de noodlijdenden, en op haar kosten mocht elk arm gezin in de meisjesschool een schep rijst halen (1). Sommige jonggehuwden betrokken een van die nieuw gebouwde huizetjes, maar 't huisgerief stond er zo dun, « dat een blind peerd er voor geen kluite zou gebroken hebben » zij die moesten « inwonen » werden gewoonlijk beklaagd (2). Toen begon men die rijen werkmanswoningen van 8, 10 huizetjes te bouwen, zoals « de Acht Zaligheden » aan Duivelsdoorn te St Kruis ; elders waren het « de Tien Geboden ». Naarmate de bevolking aangroeide, werden grotere vervallen huizen in kleinere ingedeeld en verbouwd ; zo verging het met de oude hoeve Avignon : het huidige armhuis : « Avejoengen », (3) en meer oude herbergen rond de stad. Oude ingezetene weten nog van het rijstkotje te vertellen. Het was ook de familie Visart, die hier de eerste kerstboom met korstgeschenken in de school bracht. 2) Voor een nieuwgebouwd huis hadden die buitenmensen hun eigen bouwkundige beoordeling : de deur op een zijde en de vensters daarnaast was maar „ ; de deur in 't midden was een " heel huis „. 3) maar bij de parochie St Kruis te blijven : aan de oude grensherberg Altena St Hubrecht, herinnerden die 3 huizetjes dwars van straat, het oude klooster ; ter plaats van drie huizetjes aan de overkant, naast de Smulstraat, stond weleens andere paalherberg : " het Barderen Wambaais „. de oude herbergen langs de Antwerpse heerweg (Mal; --steenweg) ondergingen in de loop van de 19 e en 20e eeuw hetzelfde ; denken ave maar aan de Schroobak te Sprietwege, de - 157- op ieder parochie menslievende, begoede te die hun ellendig lot bekommerden. Op de deelde Zeentje Roetsens - een komlnersant van de Siestjes was - dage.. lijks soep een snee roggebrood ieder behoeftige. In het van oude Kruisenaars blijft herinnering de de familie Visart : dagelijks werd er t kasteel soep de noodlijdenden, arm gezin in de meisjes.. school schep rijst halen (1). jonggehuwden betrokken van die nieuw maar 't zo dun, « een er voor geen kluite zou gebroken ; « » (2). begon men die rijen werkmanswoningen van 10 te bouwen, « de Acht Zaligheden» DUlvelsdoorn Kruis; « de ». Naarmate de bevolking aangroeide, grotere kleinere ingedeeld verbouwd ; verging de oude hoeve huidige armhui~: « , en veel meer oude herbergen rond de stad. 1) het te vertellen. ook Vis art, de eerste kerstboon1 met kerstgeschen ken de school brach t. V00reennieu \vgeb0 u wcl h u is hadclendie huiten mensen eigen bou wkundige beoordeling: op een zij de en vensters daarnaast \vas rnaar " een half huis ,,; de deur 't midden was een " heel huis ". Om lnaar bij de parochie St Kruis te blUven : aan de oude Altena of St Hubrecht, herinnerden die 3 huizetjes cl \vars van de strnat, bachten he,t oude klooster; ter plaats van die drie huizetjes aan de ov(~rkant,-naast de Stn ulstraat, stond wel eeII s een a tl d(~re paa Iherbel'g': ., het Barderen vVambft a is" . Al oude hürbergen langs de Antwerpse heel'\Y8g (l\fal(~stern' weg) in de loop van de 19t~ en 20e eeuw hetzelfde lot ; denken we lnaar aan de Schroobak te Sprietwege, --- 158 — Voor het grootste deel van die jonggehuwden bleef nog alles te doen en bijeen te vergaren ; — stukje voor stukje — doch met een beetje Vlaams geluk en de leus van « God schept de dag en we • gaan er deure » kwamen ze er ook bovenop ; we moeten maar even rondkijken, sommige hadden zelfs geen twee generaties van doen. 's Achternoens van haar trouwfeest, gingen Pia en de genodigden -- een keer voor de leute — de won• derheden van « de stad » Male bezien ; andere gingen liever op « speelvaiazie » naar Brugge « onder de lindekes » ; dat is zelfs een volksgezegde te Beernem gebleven (1). Na de trouwfeeste legden bakkertje en zijn bruid hun spaarcentjes bijeen : nauwelijks genoeg om één zak meel te kopen ; die jonge beenhouwer, te Brugge, was al gelukkig dat hij met een half zwijn kon beginnen en hij zou een grote « zwijnebake » worden ; en dat buitenmeisje, met een schilder getrouwd, moest den eersten dag wachten van brood te kopen totdat ze, in haar klein winkeltje, gehandgift werd. Ja, ja, er zijn nu oude treffelijke mensen die beweren dat ze begonnen met minder dan een stuiver ; en ze voegen er aan toe met een vermanende vinger : « maar hadden we moeten al onze goestjes voldoen, lijk de mensen van vandage, we zouden niet gekomen zijn waar dat we nu zijn !» Al die mensen hadden maar juist een « menazietje » om voort te doen, en dat er bij kwam was per « okazie » : de geschenken van de meisjesfeeste ; blinkende bollen en beelden, spoelkommen en kannen van 't draaikraam op de kermis ; een « Geloofd zij Fortuin, (huis Wittebrood), de Drie Koningen, (in de vorige eeuw als Nieuw Schaak herdoopt en nu ten onrechte als Schaak beschouwd) het Schaak (oude stokerij Mabezoone). Wie zou er nog in de drie huizen van het Oud Gemeentehuis, het vermaarde Schuttershof ten Proossche of St Sebastiaan vermoeden ? 1) Zie Biekorf 1949, bl. 50. — 159 — Jesus Christus » en andere kaders afgedeeld van Amelie moeie. Sommige vrouwtjes hunkerden soms zodanig naar meer, dat ze zelfs een stresse uit hun weelderig haar lieten knippen ; met de opbrengst konden ze een en ander kopen om de schouw te garnieren. Met den uitkomen gerochten ze wel voor « een appel en een ei » aan een geit- of een schapelammetje ; overal stonden ze geschakeld, die schapen en geiten van de « kortwoners » : langs de vaartdijk en kanthagen, doch meest langs de graskant op straat ; ook zij die op een « koeieplekje » woonden, hadden geiten of schapen geschakeld. Op de schamele brok land, bij het huizetje, deden ze aardappelen en het noodzakelijke groensel op ; en de meesten onder hen beschikten over een ovekotje om brood te bakken. Reeds van 't eerste jaar zaten ze volop in 't slameur ; en 't was werken en wroeten om er te komen en sparen en spiekeren om een centje over te leggen. Zij die geen bepaalde stiel uitoefenden, waren sjouwers, of gingen — hier in onze landbouwstreek --- ergens werken bij de boeren ; ze hadden daar altijd daghuren van doen, zowel vrouwvolk als mannevolk (1). 't Was juist daarom dat ze in de nabijheid van die oude hoeven meestal een tweewoonste hadden, voor die daghuren van 't hof bestemd : zo was het bij de Spikere, 't Prieel, de Blauwe Zale, Raapsgoe en veel andere. Ze hadden daar altijd hun bezigheid. 's Winters waren « scheuredesschers » en zwingelaars aan den arbeid. Andere arbeiders werkten liever in « entreprise » ; voor de rogge kregen ze 1/2 cent per kilo en de kost, en de dag was goed gevuld als ze 150 Kg. gedorsen hadden (2) ; in 't Noorden verdienden ze één cent 1) 't Mannevolk verdiende 's zomers 14 stuivers, voor 't vrouwvolk kwam dat ongeveer op de helft, 8 stuivers ; 's Winters was dat een kleiner dagloon. 2) Het graan werd toen nog gemeten per vat ; vier vaten in een zak of 75 Kg. rogge. Een goed dorser had 2 zakken per dag ; de tarwe weegt wat zwaarder. — 160 — per Kg., maar de tarwe is veel duller om dorsen — het graan zit dieper in zijn kaf -- en het loon kwam ongeveer overeen ; de zwingelaar kreeg 1 fr. per steen (hij zwingelde 3 steen op 2 dagen) ; een baal vlas telde 27 steen of 102 Kg. Grote boeren hadden 's Winters ook altijd beervoerders in 't werk met een koppel peerden en een beerbak op vier wielen, en dat was een stiel op zijn eigen. Met den avond kwamen de voerders de stadspoorten binnengereden en stalden in de naaste afspanningen waar ze over een « beerkamer » konden beschikken — om te huizenieren. Beerzoekers, lijk Jantje de Taldere — een slavetje van een vintje — en heerproevers, lijk een Diezen de Schijtere, gaven de nodige inlichtingen over « de pitten en pitjes » ; de baas van de afspanning bezorgde de vereiste biljetten geldig voor bepaalde hoeveelheden (1). 's Zomers mochten ze eerst na 10 uur beginnen laan, zodat ze altijd in den donkeren en overnacht moesten pitten en zwanselen ; vóór de nuchtend gaven ze hun biljetten af in de afspanning of aan de poortier, en reden klutsend en stinkend de stadspoorten uit om geledigd te worden in de grote beerputten naast het hof (2). Ze konden vertellen, die 1) Witte biljetten -- in den omgang strontbiljetten genaamd -- betaalden 12 et. per hl. ; groene biljetten — alias zekebiljetten — betaalden maar 6 et. ; deze laatste waren geldig voor koei-ale — gelijk later bij Verstraete aan de Dampoorte — of om te laan in de gestichten, gelijk bij de Arme Nunnen (Oudmannenhuis). De hoveniers hadden rode biljetten en betaalden maar 3 et. ; zij haalden zelf den beer en beschikten over kleine heerbakken. Grote beenbakken werden op 30 hl. gerekend, zodat het de moeite was om zulk een biljet te " blauwen „ buiten de wete van de " pliesie ,,. Ze moesten ook nog de houders van de " pitjes en pitten „ betalen : 1 fr. tot 1,50 fr. voor een gewone put. 2) In het voorjaar was er bijzonder veel vraag in die kommersie ; de beerzoekers spraken dan van " forschen „, : tot de kleinste boertjes toe wilden dan een bakje vullen en de poortier moest niet veel aan slapen denken. Dulle boeren reden dan ook nog naar Steenbrugge om Guano om hun land te bemesten. -- 1 61 — nachtelijke beervoerders, van spoken en katten en al dat gruwelijk was ; 't was alzo dat die poetsebakker met dat wit laken er haast zijn leven bij verloor. Op zijn duizende gemakken kwam die Malenaar daar 's nachts met zijn heerkar gedokkerd, toen er daar al. meteens « entwatse wit » schemerde op zijn weg ; in zijn alteratie greep hij naar de «< aarnsing » en sloeg schruwelend toe : -- « Spook of geen spook ! naar den duivel zeg ik ! » 't Schol weinig... ; gelukkig kwam die farseur er van af met een gezwollen blauw oog en de naam van « 't Spook ». Enkele dulle boeren haalden nog schardijn naar Blankenberge om in die putten te smijten ; zo straf was die vette dat ze het een half uur ver in 't dorp roken als er gebeerd werd (1). Oude Sijseelnaars kunnen u van zo'n aalput vertellen, van ten tijde dat vader zaliger werkte in de landbouwstokerij van Ver. straetens op het Oude hof, bachten Sijsele kerk. Veel arbeiders hadden daar hun broodwinning met « vlagge stoken » (2) of met het land te bewerken van die uitgestrekte boerderij : -- boven de 300 gemeten — niet minder dan 5 koppels ossen werden bij het labeuren gebruikt. Later toen de stokerij zich te Brugge aan de Bassin vestigde en uitbreidde (3) kwamen Malenaars en Sijselenaars een uur ver te voet, om daar hun brood te verdienen. ('t Vervolgt) M . CAFMEYER 1) Zie Biekorf 1930, blz. 123. — Als die put vol was, werd hij uitgesmeten op 't laud ; een volkszeg herinnert aan die wijze van bemesting : " Altijd maar rondgaan, lijk een boer stront slaan ,,. 2) We hoorden ook " vlagge stoken „ d. i. voorloop van jenever. 3) De boeren van 't omliggende kwamen daar 2 tot 3 maal per week, — naar de Dampoort — om spoel voor de koeien. Het was toen ook het gebruik dat grote boeren jaarlijks naar Normandië gingen om ossen. De schaapboer van Hostens was er ook voor gekend. Die bleke ossen met lange horens staken ze dan in de vette weiden van 't Noorden om ze te beleggen. -- 162 -- 1 • 1 ,. t^ R ^\/' .1^/'/' ,^,^t 41, ^•..^.. ^ ^^ ^^^ ^IIC^ ^^C^ ^i^ ^^C^ G511 LEGENDE VAN HET BEVERHOUTSVELD j9EN 10 Mei 1813 bezocht de Brugse kunstschilder J . K. Verbrugge het Beverhoutsveld om tekeningen te maken 0. m. van den Oranje-molen. Hij ontmoette daar een bewoner van het veld « die geheel de historie van zyne woonplaets van buyten wiste ». In zijn Gedenkweerdige Aenteekeningen (Handschrift, blz. 186) tekende Verbrugge de le - gende van den oorsprong van het Veld op zoals hij deze van zijn zegsman ter plaatse gehoord had. « Volgens oude overleveringe en ook eenen act van testamente, was er eene famillie die den naem voerde van Heere van Beverhoutsvelde. Daer en was in dat huysgezin maer eene eenige dochter. Dit kind, zeer jong zynde, verloos zyne ouders, en de famillie zorgde voor haer opvoeding. Maer aengezien deze zorgers niet ryck waeren, en dit kind groote ryckdommen bezat, zoo namen zy het besluyt van dit meysken (welk Juffrouw van Beverhoutsvelde was) onvruchtbaer te maeken ; hetwelk zy ook geëffectueert hebben. Dit dochterken, groot geworden zynde, quam in kennisse met andere jonckvrauwen, die haer te kennen gaven de macht van haere ryckdommen. Zy antwoordde daer niet van te weten. De eerste vroegen haer of haere famillie zulks niet gezeijd en hadde. Zy zeyde : neen. Daerdoor een licht gehad hebbende, is zy dit gaen onderzoeken, en zoo is alles tot haere kennisse gekomen, alsook de boose daed die zy in haer persoon bedreven hadden, om naer haere dood zeker te zyn van haere goederen. Deze Jonkvrauw dan, om hun hierover de welverdiende straf te doen smaeken, heeft zy een testament gemaekt, by welke zy haere machtige goederen aen den Armen liet naer haere dood, op deze volgende maniere : « dat alle arme gebruyckers die paelden tegen haer goed (het Beverhoutsveld genaemt) al ware het maer met één voet land, vermogten hunne beesten op dit veld te laeten weijden, en zoo ten eeuwigen dage voor de naerkomelingen daer woonende ». De geschiedschrijver van het Beverhoutsveld, A. Van Speybrouck, noteerde in de jaren 1880 de standvastige overlevering betreffende den oorsprong van den Vrijdom : een zekere Juffrouw van Beveren, soms ook Mevrouwe genoemd, heeft het Veld bij testament geschonken (1). 1) Le Beverhoutsveld blz. 12 (Brugge, 1885 ; overdruk uit de — 163 — Deze algemene, zo goed als officiële, traditie lijkt ons danig zakelijk en bondig vergeleken met de optekening van J . K. Verbrugge in 1813. Onze Brugse kunstschilder was gewetensvol en nauwgezet in zijn notitie's : « Ik hoorde dat vertellen den 10 Mei 1813, zegt hij verder, en heb het denzelfden dag opgeschreven ». Is het mogelijk dat zulk een vertelling over de stichteres van het Beverhoutsveld in den loop van een goede vijftig jaren zou verloren gegaan zijn ? De beste kenner van het verleden van het Beverhoutsveld -- en van heel 't geweste daar ! — zal misschien wel den vinger opsteken en meer nieuws daarover brengen ? A. V. D.@ ^^^ ^^^ ^^^ Id@ DI@ DI@ _^, WEGEN P Witten Donderdag (14 April)1. 1. werd op de St Baafsparochie (gemeente St Andries) op initiatief van Pastoor L. Vanden Berghe, geboortig van Roeselare (voor zijn geboortehuis, aan de splitsing van den steenweg op Brugge, staat een prachtig straatkruis) en onderpastoor J . Deleu, geboortig van Meenen -- dus beiden uit de streek van de straatkruisen ! een Bruggeling of St Andriesenaar zou kwalijk op deze gedachte komen, het Brugse is immers de streek van de Mariabeelden en -kapelletjes — een statig straatkruisbeeld gewijd. Na den dienst van Witten Donderdagavond trok een talrijke schaar parochianen, al biddend, naar de plaats van het nieuw opgerichte kruis : een viersprong op de provinciale Torhoutse steenweg (kruispunt met de Madeleine-, Hertogenen St. Sebastiaanstraten). Na de wijding werd, in een treffend sermoen, herinnerd aan de « brigands » die 150 jaar geleden voor Outer en Heerd » in den omtrek aldaar samenkwamen. Deze eigenaardige en ontroerende plechtigheid, besloten met een kruisgebed, gebeurde in het schijnsel van brandende fakkels. Het kruis is 5,50 hoog en werd geleverd door de firma J onckheere ; het Christusmotief stamt uit de werkplaats van Annales de la Soc. d'Emulation t. XXXIV). Vgl. Rond den Heerd XXIV (1889), blz. 205. Nog jaarlijks werd in 1884, op den laatsten Dinsdag van April, in de parochiekerk van Oedelem, het jaargetijde voor de weldoenster gehouden. En ook heden nog misschien ? - 163- algemene, zo goed als officiële, traditie lijkt ons danig bondig vergeleken met de optekening van J. K. Brugse kunstschilder gewetensvol nauwgezet zijn notitie' s : « Ik hoorde dat vertellen 10 1813, zegt heb het denzelfden dag ». zulk een vertelling over stichteres in den loop een vijftig jaren zou verloren gegaan zijn? beste kenner van het verleden van het Beverhoutsveld - en van heel 't geweste daar! - zal misschien wel den en brengen? KRUISEN LANGS ONZE WEGEN Op Witten Donderdag (14 April) 1. 1. werd op de St Baafs.. parochie gemeente St Andries) op initiatief van Pas' toor L. Vanden Berghe, geboortig van Roeselare zijn aan steenweg op staat een prachtig straatkruis) en onderpastoor J. Deleu, geboortig Meenen - dus beiden uit de streek van de ! een St Andriesenaar zou kwalijk komen, Brugse is immers de streek van Mariabeelden en ..kapelletjes - een statig straatkruis.. beeld gewijd. den dienst van Witten Donderdagavond trok een tal .. rijke al de het een viersprong de provinciale (kruispunt Madeleine.. , Hertogenen Na wijding werd, in een treffend aan «brigands » die 150 jaar geleden « Heerd » in den omtrek aldaar samenkwamen. ontroerende besloten met kruisgebed, het schijnsel brandende is werd geleverd door de firma Jonckheere; het Christusmotief uit de werkplaats van la Soc. d'Emulation t. XXXIV). Vgl. Heerd blz. jaarlijks in 1884, op den laatsten April. in de parochiekerk van Oedelem, het jaargetijde heden nog misschien ? — 164 — beeldhouwer Dupont en werd in wit imitatiesteen uitgevoerd door den parochiaan Van Severen. Rond het kruis is een klein parkje aangelegd. De grond werd afgestaan door de familie Hilaire De Slypere. Hier staan we dus voor een parochiale samenwerking naar de aloude traditie. De uitgekozen plaats heeft een passend geschiedkundig verleden in verband met den Boerenkrijg. Immers, volgens een mededeling in het parochieblad, door Elooi van Stuyfzandt, staat in een vergeeld handschrift te lezen : « Ende wi kwaemen voor 't eerst bijeen, een einde vóór 't Gerechte van Brugge; in derwelke bosschen vele conscripts waren weggedoken en vooral in de verlaten Cacktstratc, voor de vergadering van de Goudblomme .> . De Cackstrate was « verlaten », daar in 1751 de brede steenweg op Meenen, alover Torhout, Roeselare aangelegd was waarin de Cackstrate gedeeltelijk was opgenomen. De « Goudblomme » was de naam van de geheime verzetsbeweging uit het Brugse tegen den Fransen veroveraar. Daarom vraagt de correspondent van het parochieblad terecht dat men rond het kruis goudbloemen zou planten, en dat anderzijds het gemeentebestuur van Sint-Andries een van de nieuwe straten, die aldaar doorheen de eigendom van de firma Sanders aangelegd worden, de Boerenkrijgstraat zou dopen. M. V. C. D-@ ji^`^^41$ *. ^^^ t Kanttekeningen bij een Tentoonstelling GERARD DAVID TE BRUGGE IDE tentoonstelling loopt op haar einde... En de vraag mag nu gesteld worden : Bracht zij eer of schande ? Noblesse oblige ! Brugge heeft op het gebied van occasionele (tienjaarlijkse ?) tentoonstellingen van OudeVlaamse Kunst een verworven wereldfaam te handhaven. Voor de eerste maal, in 1949, moet de aandachtige bezoeker in zijn dagboek het woord der teleurstelling neerschrijven : « Er was een tijd... » Als een arme edelman gaat zijn Catalogus een plaats innemen nevens de glorieuze voorgangers van 1902, 1907, 1927 en 1939. Welk een onverdiende vernedering treft Meester Gerard en zijn Stad, in diezelfde heldere Museum-zalen waar Memling tien jaar geleden een weergaloze triomf vierde. — 165-- Geen enkele grote David van over de grenzen is naar Brugge mogen komen. De Belgische museums hielden niets terug, maar met den besten wil kunnen zij, evenmin als de dienstvaardige Nederlandse, een stuk aanbrengen dat een van de drie grote David's van ons Stedelijk Museum evenaart. Van de historische kern van David's werken verscheen geen enkel stuk : zowel Rouaan (de Virgo inter Virgines door den Meester zelf aan het Sionklooster te Brugge geschonken) als Londen (het Mystiek Huwelijk en Kanunnik de Salviatis van de National Gallery) bleven hier achterwege. Van de beste werken die door stijlvergelijking op den naam van Gerard David gebracht zijn, was één enkel aanwezig : de gave Madonna met den Paplepel (vroeger ITraumann-, nu Pannwitzcollectie, Heemstede) kwam de verdienstelijke Brusselse repliek in de schaduw stellen. De Louvre bleef zijn Bruiloft van Cana schuldig. Geen spoor van de merkwaardige David's uit Amerika, met name New York (Metropolitan Museum) en Washington. Twijfelaars en halfbroeders, pretendenten uit paracommerciële verzamelingen en uit den kunsthandel konden het schreeuwende tekort niet vergoeden. Wat zou een Critisch Catalogus van een Hulin Redivivus overhouden van het halfdozijn aangenomen Pieta's ? Zou Brugge nu wel opeens machteloos geworden zijn om enig voornaam en onmisbaar stuk uit het buitenland over te krijgen ? Waarlijk een averechts loon voor de bijna overdreven bereidwilligheid waarmede de beste van Eyck — de Madonna van der Paele zelf — nog verleden jaar aan Parijs uitgeleend werd. Of staan we voor een ommekeer in het rijk der artistieke uitwisselingen ? een lusteloosheid wellicht, ook bij de bezitters, verzadigd van certificaten van attributie ? Brugge, help u zelf ! dat weze het besluit. Houd voortaan uw eigen schaapjes binnen. Ga een volgende maal niet meer aankloppen aan buurmans deur. Gij bezit intra muros echt kunstwerk genoeg, van David tot Garemijn, om een aantrekkelijke en vruchtbare tentoonstelling in te richten. Dat zou dan lang moeten voorbereid worden met het oog vooral op de broodnodige herstelling van talrijke waardevolle stukken uit het Brugse patrimonium. Met een wakker oog op de uitvoering van de herstelling. Want een stage waarschuwing is daar nu Isenbrant's Onze Lieve Vrouw van de Zeven Weeën (uit de O. L. Vrouwkerk), die het werk van Meester David in deze tentoonstelling is komen aanvullen : dit heerlijk werk bestaat — 166 — niet meer. De jongste restauratie heeft het oorspronkelijk stuk eindelijk geheel gedoofd. Een vlijtig vakman zal voortaan een evenwaardige copie van het ontzielde paneel maken. (Is het soms uit eerlijke schaamte dat men het schilderij nu opsluit achter de onhebbelijke wand van de Kapel der Toeristen in de 0. L. Vrouwkerk ?) Men huivert bij de gedachte dat ooit de twee Justitie-stukken van Gerard David het beklagenswaardig lot van Isenbrant's Madonna zouden ondergaan. De onbevangen belijdenis van den aanslag op Isenbrant voorkomt nu echter dit gevaar : de opoffering van den leerling zal den Meester redden. En zo worde deze tentoonstelling ten slotte een zegen voor Gerard David's werk te Brugge en voor zijn vereerders van heden en morgen. A. V. n• r.. ^ ^^^ ^^^ ^^^ ^^^ t@ 4t. ^^^ ^ ^ ^C^ t ^^' ^^ dl MENGELMAREN LIEFDADIGHEID TE IEPER IN DE XIV° EEUW De Commissie van Openbaren Onderstand en het Stadsbestuur van Ieper hebben hun bibliothecaris en archivaris, den heer 0. Mus, in de gelegenheid gesteld om een nieuwe reeks geschiedkundige publicatiën in te zetten, onder de benaming Bijdragen tot de Geschiedenis van de Liefdadigheidsinstellingen te Ieper. Het pas verschenen Eerste Deel (Signor 7ehan Pascaris, cajellains ; in - 8°, 118 blz.) is gewijd aan stichtingen uit de eerste helft van de XIVe eeuw betreffende voornamelijk het Godshuis der Dertien Arme Weduwnaars door kapelaan Jan Pascaris gesticht. In een Inleiding brengt Schr. al de gegevens samen die hij over den persoon, het leven en het werk van den stichter uit de oorkonden kon opdiepen. De Documenten zelf vormen het lijf van deze zeer verzorgde en methodisch bewerkte uitgave ; zoo wel de stukken uit het Cartularium der Weduwnaars als de oorspronkelijke charters zijn met wetenschappelijke nauwgezetheid uitgegeven. De onderneming van den Iepersen archivaris verdient allen lof : zijn Bijdragen beloven op waardige wijze te zullen aanknopen bij de traditie van de Ieperse Annales, van de Diegorick's en de De Saegher's, — hoewel hij de schatkamer van het vernielde stadsarchief moet missen. Zoveel kostbaarder zal' alles zijn wat hij " van allenthenen ,, kan bijeenbrengen. In een volgend deel zal Schr. niet nalaten een overzichtelijken bladwijzer en vooral een repertorium van de documenten nevens den Algemene Index mede te geven. A. V. - 167 - LIET DORY IN BRAND TE PROVEN. 1802 In Mei-Juni 1802 werden, na de afkondiging van het Concordaat, de kerken weer voor den eredienst in gebruik genomen. Do plechtigheid van de heropening werd bijna algemeen gevierd op Sinksen (6 Juni) of op een der Zondagen omtrent dezen hoogdag. Te Proven werd de blijde viering door een grote brandramp gestoord. De schuur die, in den Beloken Tijd, tot kerk gediend had, schoot in brand door de laatste kaarsen die men er ontstoken had. Het vuur sloeg over op twee andere hofsteden, op een groep huizen en ten slotte op de kerk waar men het Te Deum van de heropening aan het zingen was. In de Ware Vlaming II (1883), blz. 37 wordt deze brandramp vermeld zonder datum en met weinig nauwkeurige gegevens. Een Brugs patriciër, tijdgenoot van het onheil, heeft daarover het volgende op een wit blad van zijn ComptoirAlmanack aangetekend: " 23 meye [1802] sondaghs, soo isser een grooten brand ontstaen in de parochie van Proven over Ypre, door het verwaerloosen van de keerssen die in quantiteijt brandende gelaten waeren in een hofstede bij een grootti casse, waer uijt solemneel het Alderheijligste Sacrament gehaelt wierd, en weer den dienst geschiede in de ongeluckige vervolginghe, omme dan in de kereke den dienst te ernemen ; al t'volk was mede, en daer bleef maer op die hofstede de boerinne, die te laete den brand gewaere wierd ; twee andere hofsteden sijn daer bij ook gebrand, ende den oosterschen windt sloeg de vlamme in den thoren der kercke, die eertijts in loodt gedekt was, maer nu seker in stroeij (want het laodt was aentreckelijk aen de legerschaeren) soo dat de kercke, en nog 16. huijsen daer bij ook verbrandt sijn ; t'volk hadde den tijd schaers om na den Te Deum te vluchten uijt de kercke. Van welk onheijl Godt ons gelieve te behauden ,,. A. V. GEWIST Deze week kwam ik thuis en mijn moeder vroeg iets. Ik antwoordde : " 'k Ben er gewist „ (geweest). En ze zei dan een spreuk van haar moeder : Gewist goed is mandewerk, en dubbel gebreid is nog zo sterk. Veurne. — Vgl. een variante te Torhout, Biekorf 1947, blz. 95. KOEIWACHTERSROEP Koeiwachter dikvel, hoe hoge zit de zunne wel :? - 168 -- Drie uren in een minute. Geeft de koeiwachter een stuite, geeft 'n nen oorlap tegen zijn kop dat hij al schreeuwen naar zijn koeien lopt. Alli Allo Aloep Alouw Allierlaho ! Gehoord van mijn moeder en opgetekend in 1948, Veurne. Hetzelfde gebeurde te Ardooie en Beveren. De koeiwachters zaten achter een elzenhaag en riepen het naar malkaar. Voor de omstreken van Brugge vgl. Biekorf 1946, blz. 41. C. D. VOLKSREMEDIES Remedie tegen de oogziekten. Wassen met Godelievewater en daarna bestrijken met eiwit. Ichtegem. Om een brand te.blussen. — Een Goede-Vrijdag ei in het vuur werpen. Opgetekend te Gistel. 'k Wierde over tijd een paasnagel gevraagd als voorbehoedmiddel tegen " voorvallen ,,. Ichtegem. Om ratten te verjagen. Bloemblaadjes rapen langs den weg gevolgd door de H. Sacramentsprocessie en thuis overal rond leggen. De ratten worden er door verschuwd en slaan op de vlucht. Ichtegem. L. V. RIJMGEBEDEKES VOOR DEN GOEDEN DOOD (Vgl. Biekorf 1940-45, bl. 31) Als klein kind leerde mijn grootmoeder volgende gebedekes uit den mond van haar moeder (Beveren bij Roeselare) Heilige Barbara, schoone maagd, Die de kroone van glorie draagt Boven alle maagden en martelaressen, Bid aan God om vergiffenesse, Dat Hij mij van dezen nacht niet laat sterven Zonder biechten of zonder berouw, Eer dat ik van deze wereld scheiden zou. Heilige Maria, schoone roos, Bid voor de arme ouderloos (= wezen) Bid voor ons gelijk, Opdat ons arme zieltje zou mogen komen in 't schoon hemelrijk. Roeselare D. CRACCO OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 Druk. Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge 13idtorf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars tegen 75 frank Voor 't Buitenland 100 Frank 411=1•=111•111111. Nullus otio perit dies apibus. fy. _ 9• - 5 Oste jaar. 9.. eve e-a.z(.9 .2ze4AT,&-le — In Herfstmaand, 't jaar 1949. ,Bij een honderdvijftigste. verjaring HET EINDE VAN EEN KATHEDRAAL DE SINT-DONAASKERK TE BRUGGE VERKOCHT EN AFGEBROKEN 0 NDER het Frans Bewind onderging de stad Brugge een beroving die geen andere Vlaamse bisschopsstad heeft getroffen : haar kathedraal, de aloude Sint-Donaaskerk, werd verkocht en afgebroken. Algemeen werden de kathedralen — evenals de parochiekerken — als eigendom van de Franse Natie aangeslagen en verkocht ; meestal verloren zij daarbij van hun bekleding en meubilering, doch het gebouw bleef bestaan. Te Brugge werd, evenals te Luik, de kathedraal met den grond gelijkgemaakt. Het gesloten aanzicht van den Burg werd daardoor verbroken. Een brede straatweg verbindt nu, over den grond van kerk en kerkhof, het Burgplein met de Philipstokstraat ; alleen de rustbanken onder de bomen, waar ouden van dagen het administratief en rechterlijk leven van stad en provincie komen gadeslaan, roepen nog het beeld -- 170 — op van de prebendarissen die eeuwen lang in en rond de koorzitsels van de kapittelkerk den gang der dagen hebben gemeten. Het was in den Beloken Tijd onder het Directoire. De grote meerderheid van de Brugse geestelijken had den eed geweigerd. Sedert 19 September 1797 was de openbare eredienst verboden, door de wet van 5 frimaire VI (25 Nov. 1797) was het kapittel opgeheven en weldra zouden de kerkgebouwen te koop gesteld worden. De beruchte « kruisduivel » zette zijn onzalig werk in met de kathedraal : den 3 November 1797 haalde hik het torenkruis naar beneden. Het koor werd toegesloten ; de voorkerk en de kapellen werden in 1798 door het militair bestuur gebruikt « voor logement » van gevangenen. Den 21 Mei 1798 werden ongeveer 1500 Engelsen, daags te voren bij een landingspoging te Bredene gevangen, in de kerk ondergebracht. In December diende de kathedraal als opsluitingsplaats van « requisitionairen » : de opgeleide jongens vertrokken vandaar, onder militair geleide, naar Rouaan en dieper in Frankrijk. (1) Het jaar 1799 was een jaar van verdrukking en terreur zonder weerga. Opstandige burgers worden opgeleid en samen met gevangene « boeren » in het Augustijnenklooster opgesloten (2). De priesters worden opgezocht en naar de eilanden verbannen ; de oude 1) Buiten de bekende werken van Gailliard, Verschelde (Sint-Salvators), Rembry (Sint-Gillis) en andere aan te halen uitgaven, benuttigden wij de volgende onuitgegeven handschriften : Dagboek (of Brugsche Chronijcke) van J. Van Walleghem over de jaren 1799-1801, berustend op het Stadsarchief te Brugge. Als ooggetuige laten wij hem herhaaldelijk aan het woord. -- Eigenhandige aantekeningen van den Brugsen patriciër Joseph van Huerne over de jaren 1780-1813 ; privaatbezit. — Uit het Staatsarchief te Brugge gebruikten wij de stukken in Reg. 31, Nieuw n. 644 (Biens nationaux. Verkoping van domeingoed) met het plan van verkaveling. 2) J. v. Huerne, n. 57. -171 - en ziekelijke geestelijken blijven In het Seminarie (tegenwoordig Bisdom) geïn terrieerd . Wagens en nog wagens voeren van overal uit het departement grote en kleine klokken aan, die gelost worden in het beluik van de Proosdij: en daar, onder de muren van Sint-Donaas. dreunen de hamers op «de clocken die sij in stucken slagen» om het metaal « na Vrankrijk te voeren». (1) De municipale administratie. een groep actieve Jacobijnen, met Joseph van Huele als president, had begin 1799 een plan van urbanisatie van het Burg-kwartier ontworpen, dat hierin bestond: Sint-Donaas af te breken en Burgplein met Malleberg (Philipstokstraat) door een brede straat te verbinden. Den 22 Februari zenden zij aan het Centraal Bestuur van het Leie d epartement een getekend plan van de kerk met tracé van de straat. In het begeleidend schrijven wijzen zij erop dat, volgens hun plan, de kleine huizen die tegen de Sint· Donaaskerk staan, moeten verdwijnen en bijgevolg samen met de kerk, in eenzelfde toewijzing, behoren verkocht te worden - ten minste de huizen die in de lijn van de straat liggen. Zij wensen een breed te van een derde meer dan op het plan aangegeven is, daar de nieuwe straat een van de drukste van de stad zal zijn. Zij rekenen op de tussenkomst van het Centraal Bestuur, daar de uitvoering van dit plan veel zal bijdragen tot verfraaiing van de stad (2). Tegenover deze onderneming stond de kathedraal weerloos. Geen kerkheren, 'geen familiehoofden konden hier, 'zoals voor de parochiekerken, optreden en gebouw en meubels inkopen (3). Sint~Donaas was geen parochiekerk en de Bruggelingen besteedden al hun geld en 1) J. v. Walleghem, blz. 52..n3. - J. v. Huerne, n. 76. 2) Brugge. Staatsarchief t. a. p'} met als bijlage een getekend plan. 3) Dit gebeurde wel b.v, voor de S. Salvatorskerk. Verschelde, blz. 176 volg., is daarover uitvoerig. Veel nauwkeurige bijzonderheden bij Rembry, Bekende Pastors van S. Gillis, blz. 250 volg. — 172 -- moeite om ieder zijn eigen kerk zijn parochiekerk, te redden (1). De verkoping van de kathedraal, die in vier percelen verdeeld was, werd ingesteld den 4 floreal (23 April) in de oude Proosdij en geschiedde, naar oude rechtsgewoonte, met het uitbranden van de kaars. Bij de eerste kaarsbranding bleven drie burgers aan het bod : Maeyens, Renier en Pierras. Vijf dagen later — 9 floreal (28 April), een Zondag — bij de tweede kaarsbranding, werden de percelen gecumuleerd : op de totaliteit boden de burgers Vermeulen 3 millioen en Renier 3,7 millioen (in bons) ; het bod bleef ten slotte aan den Brugsen meester-timmerman Dominique Maeyens met 4 millioen frank (2). Daags voor den toeslag waren de volgende aanvullende voorwaarden bij de verkoopacte gevoegd geworden : 1. Het « gat van St-Donaas » (de doorgang Burg-Philipstokstraat) mocht onder geen enkel voorwendsel gedempt of gewijzigd worden. Wordt echter een straat getrokken, dan moet deze eerst, volgens het goedgekeurd plan van de municipaliteit, voltooid en geplaveid zijn, eer de kopers over het gat van St-Donaas mogen beschikken. 2. In de verkoping van de gebouwen zijn niet mede begrepen : de marmeren vloeren, de opschriften en grafzerken, de gestoelten, de orgelkast, de tribunes, de ijzeren en koperen deuren, de wapenschilden, de schilderijen, de biechtstoelen, de klokken 1)Sint- Donaas was wel nog steeds „ parochiekerk „ voor eigen bedienaars en hun gezin, en ook voor de grafelijke ambtenaren. Dit laatste was lang een fictie geworden ; de prebendarissen waren gevlucht of gevangen, en konden niets ondernemen. 2) Buiten de kathedraal kocht Maeyens nog het klooster der Zwarte Zusters in de Kastanjeboomstraat, de Bakkerskapel in de Zwarte Leertouwersstraat, het huis van de Schippers op de Langerei, een huis van de Metsenaars en een ander van de Augustijnen. Brugge. Staatsarchief t. a. p. -- Maeyens moet een heftig Jacobijn geweest zijn. Hij was het die in 1795, bij een optreden in de Duinenabdij, een monnik kwetste. In 1814 kwam de volkswoede tegen hem los. Hierover Biekorf, 1924, blz. 76-77. — 173 — « ainsi que tous les objets d'essence mobiliaire, d'art et de sciences, soit qu'ils soient patents ou cachés (1) ». Den 30 April begon in de kathedraal zelf een « beeldstorrige verkopinge » die tot 's anderendaags duurde. Alles kwam onder den hamer « tegen contant geit in fransche livres : alle de autaeren, doixal, predikstoel, biechtstoel en boseringen (boiseries) gelijk ook alle het ander kerckegewaet zoo autaerkleeren, casufels, cruijsen, kandelaers, posturen en generaelijk alles wat er in dees overschoone kercke die den roem dezer stad was, is bevonden geworden ». Tot slot werd de kostbare marmeren kerkvloer verkocht. De kopers hadden acht dagen tijd om de gekochte voorwerpen uit de kerk weg te halen ; de mogelijke schade hadden zij zelf te dragen. Dit was het teken tot een vernieling zonder weerga in de geschiedenis van Brugge, een verwoesting « welke voorseker aan geen beeltstormerijen der voorgaende eeuwen kan vergeleken worden » : zo noteerde onze Brugse ooggetuige, J. Van Walleghen. Nog in de avonduren van den laatsten verkoopdag, den 1 Mei 1799, gingen de kopers, meestal « burgers deser stadt » er op los. Echt verwoed gingen zij te werk om alles af te rukken en weg te slepen « zoo te lyve als per waegens, die als in een peerdestal de kerk uyt en in liepen en reeden... » (2) Het hoogaltaar was gekocht door een zekeren Ancke, zoon van den gewezen ontvanger van de \Vateringe van Camerlyncks Ambacht. Bijgestaan door Francois de Serret, officier van de municipaliteit, haalde Ancke het zilveren reliekkastje uit het altaar ; Serret brak de zegels : dat is « pape-wijnkel », zo spotte de Jacobijn, en het « gewijd » is niets anders dan « wolle en keersse ». Ancke was een van de groep « geestelyk goetkoopers » genaamd de « compagnie van Duynkerke ». De marmeren vloer werd gekocht en uitgebroken 1) Brugge. Staatsarchief. Los blad bij de aangehaalde stukken. 2) J. v. Walleghen, blz. 84-85. — 174 — door de steenhouwers Bruloy, Marlier « en schoone geassocieerde, al van Brugghe ». Een Gentse oud-kleerkoper, een Jood, Vos genaamd, kocht het orgel met het groot kruis en de beelden van Maria en Joannes. Met koorden werden deze beelden afgetrokken ; het kruis viel in zes stukken ; de houten Christus was niet zeer geschonden : de Jood liet hem tegen 6 schellingen aan den baas-timmerman Feys (1). De koper van de gebouwen, Dominique Maeyens, wachtte ondertussen zijn beurt af om de grote afbraak te beginnen. Er is een aarzeling geweest ; het liep in den mond dat de compagnie Maeyens insolvent was en dat men de kerk opnieuw te koop zou stellen (2). Het schijnt eerder dat de municipaliteit zelf een tijdje verlegen zat met liet plan van de nieuwe straat. Den 21 October 's morgens kwam een ploeg werklieden ter plaats met het nodige materiaal ; ladders werden tegen de muren opgesteld. Nog in de voormiddag werd het werk stilgelegd. Eerst vier dagen later, den 25 October, werd de afbraak voorgoed ingezet. De onderneming vorderde in den beginne tamelijk snel. Den 18 en 19 November werd een eerste openbare verkoping van allerlei materiaal gehouden. De kathedraal geleek alsdan reeds « behalvens nog de kuijpe van het gebouw, aen geene kercke meer. ». Een maand later was geheel het opperdak reeds afgebroken : het gebouw zag er uit als « eene woeste ruïne ». Den 20 December begon men den toren af te breken : dit werk werd ondernomen door enige werklieden tegen een som van 160 gulden. Ondertussen werden de klokken stukgeslagen. J. Van Walleghem besluit zijn Dagboek van 1799 met de volgende pathetische aantekening : « Op den 30. en 31 December hoorde men als door 1) J. v. Heurne, n. 66. 2) Aldaar n. 66. — 175 — een droevig truergeluijt het eynde van het jaer 1799 en het laetste van de agtthiende eeuw uijtgalmen door het in stukken slaen en breken met ijzeren hamers, dat door de geheele stad t gehoort wiert, van de groote klokken, hangende in den thoren van St. Donaeskercke, die om de grootte niet konden afgelaeten worden en als door de handen der buelen met gewelt in stukken geslegen wierden... » (1) Nog enkele weken te voren had J. Van Walleghem hoopvol de « aangename » berichten van de staatsgreep van Brumaire in zijn Dagboek genoteerd. Het volk had gemeend dat de vervolging ten einde was, dat de gevangen priesters zouden geslaakt worden, en was in overgrote massa vóór het Seminarie in de H. Geeststraat samengelopen. Allerlei geruchten deden de ronde. Zou de afbraak van Sint-D3naas en van kloosters en kapellen nu ook niet stilgelegd worden ?... De Franse uitvoerende macht had echter korte metten gemaakt met de ongeduldige houding van het volk. (2) Eerst enkele maanden later zou een zekere ontspanning op godsdienstig gebied intreden. Ondertussen werd de kathedraal verder afgebroken. Den 28 Januari 1800 vielen de zware romaanse pilaren van het koor en de absis. De werkwijze « met hout en vuur » wordt als volgt door een van de talrijke ooggetuigen beschreven : « Men hadde sedert ' eenigen tijdt, de pilaeren van den choor en agterkercke van St. Donaes onderkapt, en tusschen de zelve zwaere houtten ingelaeten, bestreken met pek en terre en andere brandstoffen, welke desen naermiddag rondom met kleen hout beleijt zijnde, heeft men het vuur daer 1) J. v. walleghen, blz. 133-149 passim. -- De grote klok van 13.000 pond poogde men ook stuk te slaan. Te vergeefs. Ten slotte heeft men op 24 Jan. 1800 „ de zelve van boven neder door de vaute in de kercke laten vallen, welke Benen overgrooten slag veroorsakte, terwijl de zelve ongeschonden en diep in een der graeven vande kercke gevallen is. „ Aldaar blz. 132 2) Daarover J. De Smet in Annales de la Soc. d'Einulation, LXXIV (1931), blz. 125 volg. — 176 -- ingesteken ontrent den 3 uren en half van desen naermiddag, en eer dat het vier uren was, heeft men ten aensien van menige aenschouwers die van verre afstonden, het heele swaer gebouw zien instorten, zonder ongelucken te veroorsaeken : voor welke men niet zonder redens bevreest geweest hadde met den tooren, van welke nu ook alle het houttewerk ingestort is. En met de voorkercke zal op gelijcke wijse Behandelt worden. » De kerk geleek nu op een « verwoesten steenen hoop ». Regelmatig werd de afbraak geveild. De verkoping van 6 Februari 1800, die ging over ontzaglijke hoeveelheden metaal, hout en steen, bracht weinig geld op : de goede burgers onthielden zich uit afkeer van deze « goddeloose kerkstormerijen » ; darenboven was er op het terrein een steeds groter gevaar voor instortingen. De afnemers waren meestal van het geringste volk. (1) Einde Mei 1800 betrok de Viry, eerste prefect van het Leie-departement, de Proosdij op den Burg. Hij werd de naaste gebuur van dat treurig « veld van afbraak » waar hij nog langen tijd het kappen der slopers en het instorten van muren zou horen. Ook Serret, nu tot burgemeester van Brugge aangesteld (29 Mei 1800), kon van uit het stadhuis de afbraak vervolgen die hij als Jacobijnse « municipael » had helpen inzetten. Den 20 September tegen den avond werd heel Brugge in opschudding gebracht door « eenen slag als aerdbevinge ». Het kwam van Sint-Donaas, waar men nog steeds « met hout en vuur » aan het werk was. Van Walleghem beschrijft het voorval als volgt : « Een groot gedeelte van den overdikken muer welke men besig is met af te breken van de ruine van de kercke van St-Donaes reeds onderkapt zijnde, om bij middel van brandstoffen te laeten nedervallen, is op 't onvoorsiens langs den kant van het Vrije van zelfs nedergevallen, dusdaenig dat, hadde den muer niet reeds leeg afgekapt geweest, een groot gedeelte van het gebouw van 't Vrije zoude ingestort hebben. Want den 1) J. v. `Valleghem, blz. 153-156. -- 1 77 — val was zoodaenig dat twee huijsekens, staende tegens den zelven muer, teenemael in spaenders en stukken zijn geslaegen . » Einde 1801 was de afbraak van de kerk nog steeds aan den gang ; de ommegang, het kapittelgebouw en het kerkhof waren geheel gesloopt. Met verontwaardiging tekent Van Walleghem aan dat men op den 14 October, feestdag van Sint Donaas en te Brugge steeds geboden heiligdag, voort gewerkt heeft « aen de ruine » van de kerk, hoewel er door heel de stad, zoals vroeger, « zondagrust » werd onderhouden : men zag niemand werken, de winkels waren toe, er was geen enkel kraam opgesteld (1). Toen, na het Concordaat, de parochiekerken van Brugge plechtig heropend werden (Sinksen 1802) was de oude kathedraal zo goed als verdwenen. Toch was men nog in de jaren 1805-1806 bezig aan het uitbreken van de grafkelders (2). Het terrein van de oude kathedraal werd, onder burgemeester de Croeser, den 28, December 1807 door de stad aangekocht (3). Aan beide zijden van de straat werd naderhand het plein met bomen beplant ; langen tijd zou aldaar de bloemenmarkt gehouden worden. De aanleg van dit plein heeft echter nog heel wat tijd gevergd. Advocaat Alfred Ronse (1835-1914), vader van den tegenwoordigen Voorzitter van den Provincieraad, wist in zijn tijd te vertellen dat zijn vader, als kleine jongen, op de puinhopen van St-Donaas gestaan had om Napoleon en Marie-Louise te zien in het stadhuis gaan (4). Dat was in Mei 1810. De geschiedschrijvers van Brugge die van de verdwenen kathedraal gewagen, hebben steeds herhaald dat men de kerk begon af te breken op den 14 October, 1) J v. WallQgharn, blz. 228 en 313. 2) Biekoif 1949, blz. 138. 3) Gilliodts van Severen. Bruges ancienne et moderne, blz. 53 (Brusel, l 800). 4) Medegedeeld door Weled. Heer L. Rvelandt. -- 178 — den feestdag zelf van Sint Donaas. Felix De Pachtere, een oud-choraal van het Kapittel, schreef en drukte dat reeds in 1829 in een onvoltooid gebleven werk over de Brugse bisschoppen. B. J. Gailliard wist er nog bij te voegen dat men den 14 October de afbraak begon « met het luiden van de werkklok ». Hiermede ontstond een traditie die zelfs door A. Duclos nooit herzien werd. E. Rembry, die anders nauwkeurig over den ondergang van Sint-Donaas heeft geschreven, nam eveneens de traditie over, met de toelichting : dat men dien dag had uitgekozen « par esprit de sacrilege ». Br. Firmin, door het Dagboek van Van Walleghem beter ingelicht, was in 1940 de eerste die den juisten datum : 25 October, naar voren bracht (1). Wat mag de aanleiding tot deze letterkundige « legende » geweest zijn ? Feitelijk zou men de afbraak beginnen den 21 October, octaafdag van St-Donaas, zoals hierboven gezegd is ; dit werd verdaagd tot 25 October. De sloping is dan toch « rond » het feest van St-Donaas begonnen : De Pachtere zal den datum afgerond hebben, misschien nog gesterkt door het feit dat men twee jaar later, tot ergernis van het volk, op St-Donaasfeest doorwerkte aan het opruimen van de kerkruïne. Veel afbraak van St-Donaas, hard steen meestal, werd verwerkt in kastelen rond Brugge. In zijn campagne « Velthem » te St Kruis bouwde de eigenaar Bertram een grote romantieke « rotse » met stukken arduin van de kathedraal. Zerkstenen van St-Donaas zijn te vinden te St-Michiels (kasteel de la Kethulle ; nu Witte 1) [F. De Pachtere] Bruga episcopis illustrata, blz. 41 (gedrukt in 1829). — J. B. Gailliard. Kronyk der stad Brugge, blz. 353 (Brugge, 1849). — Duclos herhaalt in zijn groot werk (1913) hetgene hij in zijn gids van 1883 (Bruges en trois jours) heeft geschreven. — E. Rembry. Le Culte de S. Charles Borromée ^L Bruges in Annales de la Soc. d'Emulation xLix (1899), blz.198-200; met plan van de kathedraal uit bundel De Molo. — Br. Firmin. De Romaanse Kerkelijke Bouwkunst in West-Vlaanderen, blz. 19 (Gent, 1940). -- 179 -- Zusters), te Beernem (kasteel Drie Koningen) en elders. Het zijn blijkbaar getuigen uit grotere hoeveelheden ongemerkt materiaal die men aldaar verwerkt heeft (1). Bij het volk zal vanzelf het geloof zijn ontstaan dat er, in gebouwen uit « kerkesteen » opgetrokken, geen geluk kon wonen. Dat was « zwart goed » en kon niet gezegend zijn. Zulk een overlevering betreffende St-Donaas werd in 1901 opgetekend door een Engels schrijver, Ernest Gilliat-Smith in zijn werk The Story of `3ruges (Londen, 1901 ; blz. 76). Hij spreekt aldaar van een kasteel gelegen tussen Steenbrugge en Loppem (2) dat zou gebouwd zijn met afbraak van de kathedraal : een liefelijk verblijf midden een prachtig park « doch de mensen uit de streek weten te vertellen dat er altijd ongeluk gehangen heeft over het hoofd van hen die het bewoonden » . Een overlevering betreffende Serret is, in kringen van den Brugsen adel, blijven voortleven. Weledele Heer L. Ryelandt deelde mij dit jaar een versie mede, die van andere traditie-vaste zijde herhaald en bevestigd wordt. Serret, baron de Serret geworden onder Napoleon, is gestorven in 1849 als kasteelheer van Drie Koningen te Beernem. Aan een kaars van de rouwkapel in het kasteel heeft zijn lijkkist vuur gevat. Dit feit moet de verbeelding van het volk zeer getroffen hebben. Het begin van brand werd vanzelf een hele brand : « Hij is verbrand in zijn kiste ! » zo werd er verteld. « Een zienlijke straffe Gods, zo ging het voort, want hij heeft Sint-Donaas op den Burg afgebroken en er 't vuur ingestoken om alles omverre te krijgen ! » (3) 1) Rond den Heerd IV (1869), blz. 367, waar een hele lijst van verstrooide overblijfsels, meest van meubilering, nog bestaande in 1869, opgesomd worden. — Een niet te controleren overlevering zegt dat de eerste golfbrekers van Wenduine met afbraak van de St.-Donaaskerk zouden gebouwd zijn. 2) Zijn opgaven wijzen op het even vermelde hasteel de la Kethulle, genaamd Levsele-Beke, op St-Michiels. 3) Fran,ois-Joseph de Serret, samen met zijn broeder een van de actieve Jacobijueu uit het Brugs patriciaat, werd den — 180 — De afbraak van de kathedraal was aldus, vijftig jaar na het gebeuren, nog niet vergeten en... niet vergeven. Vooral het vuur waarmede men de zware muren en pilaren had doen kantelen : dat was een hemeltergend werk geweest. De verbeelding van het ongenadige volk las in het vuurteken op de lijkbaar van Serret het godsoordeel over den Jacobijn van 1799, betrokken in een « kerkstormerije » die jarenlang in het hart van de stad had aangesleept. A. VIAENE GEWIJD GELD OP DEN TROUW In Biekorf (hierboven blz. 141) las ik van den bruidegom die te Ichtegem een vijffrankstuk samen met de trouwringen liet wijden. Zou deze doenwijze soms niet uit Frankrijk komen, medegebracht door vluchtelingen van den voorlaatsten oorlog ? Ziehier wat ik in de jaren 1914-1918 zelf heb weten gebeuren in een parochie van het bisdom Amiens. Een vluchteling uit Roeselare trouwde aldaar en moest een aantal — volgens mijn beste onthoud 13 — stukken geld geven in de kerk. De pastoor hield er tien en gaf er drie weer. De man gaf er een van aan zijn vrouw en hield er twee voor hem zelf. Do pastoor zei dat dit een teken was dat hij zijn vrouw zou onderhouden. De man hield schrikkelijk veel van die twee stukken : het waren kwartjes (stukken van 0,25 fr). Grote rijke trouwers geven aldaar stukken van 20 frank. Komt dat „ geld laten wijden „ nog elders voor, bij ons hier in West-Vlaanderen ? P. D. 3 April 1799 verkozen tot " officier municipael ,,. Den 29 Mei 1800 werd hij door den prefect tot maire „ van Brugge aangesteld en bekleedde dit ambt nog in Februari 1802. Zowel onder het Keizerrijk als in den Hollandsen Tijd vervulde hij voorname politieke mandaten. Hij werd baron in 1813. Zijn herenhuis was in de S. Jacobstraat. Na 1830 schijnt hij zich uit het politiek leven te hebben teruggetrokken. Hij was een groot boornliefhebber. Voor zijn kasteel Drie Koningen te Beernem liet hij verscheidene zeldzame planten en bomen komen uit de Jardin des Plantes te Parijs, die nu nog de belangstelling van de boomkenners (o. in. de Sociètè Forestière) gaande maken. — Over zijn genealogie, zie J. Gailliard. Bruges et le Franc V, blz. 175 (Brugge, 1862). — 181 — Det^^^ ^1 ^^^ '^^C >^^ ^i^ ,$)—(@.__ ^^@ ^^^ ^i^^ 51.@`%^^? J^^ at) VAN DE WIEG TOT HET GRAF DOOR DE WERELD GERAKEN (Vervolg en slot van bl. 161) ANDERE buitenmensen wrochten bij een kasteelheer in de bossen ; en 't was bomen snoeien en vellen, reunen en eeragaten uitdoen, snoei opmaken en kanthagen kappen. Dan hadt ge ook nog die talrijke scheepslossers langs de vaart, op een of ander « aard ». Te Brugge waren er altijd bruggestaanders te vinden bij de poorten, langs de Reie en de Bassin, in de nabijheid van commersiehuizen ; de baas moest maar een teken doen en ze waren daar al gezet op een loopje : mannen gelijk de Mugge en Bazaar en de Porre en zoveel andere, best gekend bij hun lapnaam. Sterke kerels, die dul waren achter een dubbel daghuur, trokken 's Zomers naar 't Franse, om daar in de « travoes » in entreprise te werken : wroeten en klauwieren van 's morgens als het begon te klaren tot dat ze er 's avonds schier bij nederstuikten ; altijd stulpend in de bieten, met dat kort kappertje, om zich t'entend elke rij eens moeizaam te rechten. 't Was juist daarom dat die mannen van 't Franse, met hun wijde panen broeken, een brede rode band rond de leên snoerden ; maar 't was een hele karwei... als ze ergens naartoe moesten. Ze begonnen die band los te winden al gaande : « Alles in entreprise ! » lachte dan de Vroeden. De Bruggelingen en de mensen van rond de stad vonden ook werk in de vellenploterij langs de Reie of 't Slunsekot van de Balsemboomstraat en 't Kromzothuisstraatje ; dan hadt ge 't Klotefabriekje vorenaan op de Maalse steenweg, en de wollefabriek aan de Mestzate, -- al op de oostkant van de stad gelegen — maar grote fabrieken waren er hier niet. — 182 — Moeder, de vrouw, sprong ook in de bres om een stuiver bij te verdienen : 't was wieden in de vruchten, of werken in 't hooi, in 't vlas en in den oogst heel de Zomer lang ; ' t jongste kruipertje lag dan, in haar nabijheid, op een wannezak te spartelen en te kraaien of te slapen. Doch de meeste vrouwen gaven de voorkeur aan werk binnenhuis : Wantje die bij haar Anne moeie langs de Leegeweg opgekweekt werd, moest 's avonds helpen vlas spinnen (1) bij het dansende licht van een koperen olielampje, dat rookte gelijk een kave ; dat gesponnen vlas werd geleverd in de Langestraat bij Scharlakens. Het volgende wiegeliedje zinspeelt op die bezigheid Dow, dow, kindje dow Slaapt enz Maar je moet al gelijk brave zijn Dat moeder zere kan spinnen Om een kantje brood te winnen. In ieder huis hadden ze ook altijd een spellewerkkussen bij de hand en een werkje opstaan, een follesientje of ouderwets : ' t pastorshoedje, de sluffere, 't blad, de pluime, de mentebolle enz. De stokken rolden en kletsten tussenin overdag, en 's avonds onder 't straal van een glazen bol gaven ze maar « dalja » totdat ze hun « pree » hadden. En 't klonk er van : ...en we gaan een krenoline dragen om de jongmans te be(j)hagen Van kletse, kletse, klipse maar. (bis) De Vrijdagavond was het dan een processie van spellewerksters, die hun werkje kwamen leveren bij de kantekoopvrouw in de Langestraat ; met dat gewin konden ze de Zaterdag een kleinigheid kopen op de markt. 1) Vroeger werd het huisweven ook nog gedaan, maar dat behoorde reeds tot het verleden ; ten minste hier in onze streek. In het Kortrijkse zagen we nog " thuisweven „ vóór de oorlog. -- 183 — Dat Brugs vrouwtje rekende haar gewin heel zakelijk uit : « Voor een elletje van 't pinnetje heb ik een roggebroodje van een stuiver en een kilo petatten van 3 cens ; een mens moet zien dat je d'er komt he, als je alzo in 't kweken van je « joengers » zijt ». Dat kweken van die « joengers » wilde nog wat zeggen in die tijden : 't ene kind volgde op 't andere, een heel boekje vol ; maar ze zaten er niet zodanig mee verlegen ; 't zou van entwaar komen : « Was 't niet van de kerke, 't was van den discti » en ze sloe. gen zich door 't leven gelijk sloeber door de vitsen. Kleinzerig waren ze niet en ze konden tegen een goede duw, die buitenmensen ; toch was er een verschil tussen een Zuiderse tafel — in de magere bosstreek met gemene weiden (velden) -- met roggebrood en zwijnspatatten gelijk waterzakken, en de tafel van het rijkere Noorden -- midden zware poldergrond en vette weiden — met tarwebrood en een pot aardappelen, een bloempot. Geen wonder dat die mensen hunkerden naar haring ; ze waren daarbij overtuigd van het gezegde : « Haring aan d'hand dokteur van kant » In den buiten leurden ze met haring op een traankarretje of per hundekar ; de armste kortwoner kon zich die weelde veroorloven : een mandetje haring voor 2 fr. 't Waren wel verarmoede kleine beestjes, maar ge hadt een haring voor een cens en daarmee was de krotte van tafel. Het Brugs volk, van de zijstraatjes van St Gillis en St Anna, kochten bij de haringroker Kootje Rau, in de Karmerstraat, een kluite « koppenharing »; en dat was nog goedkoper: achte voor een kluite, verminkte en beschadigde, al dooreen. Die haringen alzo opgediend met een stoverijtje : — zonder vlees — van 3 kilo petatten, een halve kluite vet (roet) en een ajuin, en een laurierblaadje ; dat was genoeg omzelfs de dismeester op bezoek te doen watertanden, ja bij zoverre dat hij 't schijvetje van dat pruttelend stoverijtje ophefte om zich te overtuigen. - 184- Kwestie van die kurieuze dismeesters. wel dat was dan nog volop 't gebruik dat ze de behoeftige gezinoen gingen bezoeken en eens goed rondkeken, maar ze werden algelijk bedrogen: van als Fiene wist dat ze op toer waren, legde ze seffens drie wannezakken op 't bed als dekking; zo was ze zeker van aan een sargetje te geraken (I). Tegen de winter kwamen ze ook vragen wat ze begeerden voor wintergifte: een grauwe beddezak, een katoenen sarge, enz. ; er werden ook kolen uitgedeeld en met de schommelinge was er ook kalk (wi tsel) en een « breuze » te bekomen. In stad werd er zelfs een prijs van «propertheid» gegeven van 25 tot 75 fr. al naarvolgens. - «Ja, bofte Kletje Slechting, dat was geen propertheid van boven op we'e ! 't moest al gekuist en gelekt zijn van onderste boven, 'k wete er van te spreken, 'k was er ook bij. En wij gingen om dien prijs naar d'Halle op de grote markt; en dat was daar alzo een soorte van een kerremestje met muziek: een oud wijvetje en een vintje wierden heel in 'r nieuw gestoken en de anderen kregen ook entwatse kleren; allé we waren allemale kontent en we dansten een rondetje en we zongen een liedje. en er kwam veel volk kijken en hurken. 'k Zonge 'k ik van «Kletje was de bruid» : een geestig liedje, maar 't zat geen kwaad in ; dat mens uit de Karmerstrate met heur vijf jongens zong een liedje uit de spellewerkschole. 't Was op een Witten Donderdag Als Jesus zijn avondmaal dee ' Al met zijn twaalf apostelen en zijne discipelen mee. Wie zit er hier aan mijn tafele ? Wie drinkt er hier van mijn wijn ? Die van mijn wijn zal drinken en van mijn broodje zal eten zal mijne verrader zijn. 1) Er was dan veel armoede onder 't klein volk cn ze moessen dikwijls "krebbe bijten '" want ze "hadden mccr honger of vaak " en waren "zo arm als de ratten in de ker k e ". .— 185 — Toen sprak dien valschen Judas : Och ! Heere, ik en ben het toch niet. Dan sprak den Heere Jesus : Och ! Judas, 'k en wijte 't u niet. Als Jezuken tegen zijn moederke sprak : En roept er mik morgen vroeg op, Drie uurkens voor den dage Als 't haantje zal kraaien driemaal. Dan is Jezuken opgestaan En naar de kerke gegaan. Wat vond hij onderwege ? Wel zestig mannen staan. — Wel mannen, wel mannen, Waarom blijft gij hier zo staan ? — Wij verwachten de Heere Jezus Om naar de kerke te gaan. Sint Jozef viel in eenen slaap En droomde eenen droom Dat Jezus' purper manteltje En Maria's sneewit kleedje Lag onder den palmenboom. Die palmenboom droeg palmen De takjes werden zoolang, Sint Jozef trok er een takjen af En stak het in Maria's hand (1). Te Distel hoorden we dat liedje anders zingen 't Was op een Witten Donderdag Als Heer Jezus aan tafel zat Met zijn twaalf apostelen en zijne discipelen daarbij. Heer Jezus brak het brood En Maria schonk de wijn. Wie zit er hier aan mijn tafel Die mijne verrader zal zijn ? Toch sprak er de valsche Judas : Och Heere ik en ben het niet. Toen sprak er de zoete Jezus : Judas mijn vriend, ik en zegge dat niet. 1) Het liedje is onvolledig. De rijmreken worden bij het zingen twee en twee gebiseerd. -- 186 — En daar hebben ze Jezus gevangen En gebonden aan armen en knier, Gegeeseld hoeveel en hoelange, En Maria die moeste dat zien. Maria die sprak er met tranen : Ach laat mijn zeune toch gaan, Bind mij aan die Jodes kolonne En laat mijne zeune toch gaan. Wij en binden U niet aan die Jodes kolonne, Uwen zeune en laten wij niet gaan, Uwen zeune moet morgen sterven, De Goede Vrijdag komt aan. Maria die zal keersjes ontsteken Eer de ziele van 't lichaam scheedt Keer were, keer were Ge zijt met 't pak der zonden zeer zwaar gelaan. Die uit liefde aan mijn tafel gaat Ik ben de vader der genade, Ik zal U helpen uit de gevaren Al ware het wel veertig jaar. Na een grote begraving of een jaargetijde was de dismeester ook gelast met het uitdelen van het brood aan de armen : halve stenen brood of kilotjes, al naarvolgens dat de koperen tekens donker of klaar waren ; en hoe meer kinderen, hoe meer brood. Op den buiten waren geen tekens van doen ; de dismeester kende zijn volk. De bedekte of schamele armen -- veel minder talrijk — kreeg het brood in 't duikertje (1). Ze werden ook gesteund, die behoeftigen, -- van « Fiesentius » (genootschap van de H. Vincentius). De leden kwamen 's Zondags bijeen en moesten telkens minstens 0,50 fr. in de beurs storten ; ze zamelden geld en kledingstukken in bij begoede parochianen, om het daarna in elke wijk uit te delen waar de nood het dringendste was. 1) Die mensen — meest vernederde — waren benauwd van de volksvinger, die soms onbarmhartig nawees : Hu, ze moeten zo luide niet roepen, ze trokken van den disch ! „ — Werd ook nog gehoord : " En dat is van de pastoors groot gekweekt„ — of " Ze hingen hele dagen aan de pastoors zijn belle ! „ 187 In de stad waren daar nog « de Spiezen » (hospice) ; 't aantal kinders kwam natuurlijk ook in aanmerking.'t Was alzo dat Lewiese heur explikeerde : « A wel here, mijnhere ba ja'k 'k en d'er vanzelfs vijve ; en 'k zitte daar nog met drie platte joengers en 't oudste van de vijve is nog geen zeven jaar ; alla al mussels t'hope (1), ze kunnen onder één kuipe » Zij die voorzienig waren, verzekerden zich ook tegen ziekte in een « sosseteit » van onderlingen bijstand : een gemeenzaamheid bij de hoveniers, de timmerlieden, of waar dat er geen bepaalde stiel bijhoorde, gelijk de Gemeenzaamheid (2) « de Mieren » op St Gillis ; deze had haar lokaal in Batavia. Ieder week kwamen ze rond om de bijdrage (6 cens, naar ik hoorde); in geval van ziekte, kreegt ge de zes eerste weken 1,25 fr. daags, of volgens uw bijdrage, in evenredig. heid meer of min. Wekelijks kwamen ze ook rond voor de confrerie van 't Kruise, van 't Graf van Jerusalem, van 0. L. Vrouwe, van de Berechtinge, van Magriete, enz. Die wekelijkse afrekening was voor dat stadsvolk bijna een gewoonte ; er waren zelfs huisbazen die — op afkorting van de huispacht -- wekelijks de ronde deden. 't Was alzo dat Leitje, die wekelijks een kluite steun kreeg van haar zuster Tanse, ook geregeld rekenschap moest geven van de uitgaven. Die Zaterdag kwamen ze in onverschil : — « Ja maar, neen Leitje, die laatste cens is zekers toch in geen steenpit gevallen ? » — Dat ze al peisde, dat ze wilde, ons Leitje kwam er niet op ; totdat ze 's avonds tewege 't zand rond de stove krinkelde : -- « Tanse 'k zijn d'er al 't schiet me te binnen,... dat was die cens zand » 1) Van opkomende jongens of meisjes : " Ze, zijn noch mussel noch visch. „ Als twee kleine kinderen elkaar helpen : " de mussel draagt de geernare. „ 2) Louis die zeker wilde spelen, deed mee in 3 ziekenkassen: de Mieren, de Verenigde Werklieden en de Gemeenzaamheid van de Hoveniers en de Zaaiers : deze laatste hield eerst huis, — 188 — Er waren ook altijd sukkelaars die hun brood gingen schooien van deur tot deur, dag in dag uit, door alle weer en wind ; er kwamen soms wel vijf, zes schooiers per week in 't dorp. De schooljeugd had het vooral gemunt op Machiel, een eerste zatlap, — de groten Duts bijgenaamd — en een afgod van lelijkheid ; zodra ze hem in de kip kregen, begonnen ze een schooiersgebed na te roepen : Ter ere Madame God zal 't je lonen Is 't niet in de erweten, t' is in de bonen ! En Machiel aan 't briesen, en 't vloeken en 't verwensen dat zijn haar rechte stond. De Krepelare — mager gelijk 't hout van de galge — was integendeel allemans vriend, en ze hadden veel kompassie met die slore van zijn ziek wijf ; zijn Onze Vader was nog niet t'halven of ze waren daar al, moeder en kinders, met stuiten en een half versleten rok of oud ondergoed... 't werd al in zijn mande en zak gestopt ; hij wierd ook met novenen gelast en in de dagen van Antonius deed hij dienst als derde man aan O. L. Vrouwkerk. (1) De Bulte bleef nooit in 't dorp, hij ging naar de boeren en rammelde daar, met veel gebaren, dat oud gebedeke af op zijn manier, en eindigde met 't slot van een ander gebed : Maria van « Zeruslem » was goed, Zij heeft gedragen het Heilig Bloed, Als Maria 't Heilig bloed ontving, 't Was naar den tempel dat Maria ging. In den tempel is Maria gegaan, De Engel Gods kwam voor haar staan in de Wulf, in de Ezelstraat, en kwam later ook naar St Gillis, in 't Krieken hof . In de Langestraat is er nog een herberg : „ In de Gemeenzaamheid. „ 1) Ze moesten altijd met drie personen zijn om aldaar den ommegang te doen ; er waren altijd mannen die buiten wachtten om als derde man mee te gaan en een stuiver te verdienen. - 189- Al met een druk en goed vermaan. Hij zei: Lieve maagd, verschrikt niet zoozeer, Gij zult baren een klein kind Zonder smert of zonder pijn. Het zal de meeste Heer van heel de wereld zijn. Als Joz ef dit had gehoord Dat Maria was in groot bezwaar, Hij heeft ze genomen bij de hand En geleid tot in Gods vreemde land. In Gods vreemde land is Hij verkoren In Jeruzalem stierf God de dood Daar zij den Heer hadden gebonden Aan eene kolonne zoo groot. De slagen die zij aan God gaven Was tot duust en zes en zestig slagen. Ze waren zeer groot des Heeren wonden En zoo gekneusd zijn gebenedijde voeten zoet, God had gezegd, ik weet dat ik sterven moet. Het tweede bezwaar gaat boven a], Ik weet niet waar mijne ziel varen zal. Ik hoor de klokke der zeven Sakramenten slaan. Ik mag in de kerk noch komen noch staan. Ik zag voor mij eerst mijn bloed En voor mijn geest de kelk voor de wijn. Zoo waarachtig moet het zijn Dat God uitspraak doet En aan zijne discipelen gaf, 't Was op een Witten Donderdag avond Eerst moet wezen, de eeuwige zaligheid. Amen. Zo vond elk een uitweg in de strijd om het bestaan. In het kweken van «de joengers » hadden de ouders het dubbel lastig; maar eenmaal dat de oudste kinders aankwamen, een handje konden toesteken en een centje bijverdienden - dat begon al na de eerste kommunie - kwam er stilaan welstand in 't gezin. De oudste dochter sakrifieerde zich veelal om de jongste te helpen opkweken; het is geweten: «een meisje tussen veel jongens is een slave. en een jongen tussen veel meisjes is een grave ». Elk kind brach t het zijne mee en moeder verzuchtte wel eens: - «Je kunt ze wel minnen, maar je kunt ze niet zinnen », maar ze waren allen overtuigd van — 190 — het gezegde : — « Elk huistje heeft zijn kruistje. » (1) Als de kinders meesloegen kwamen de ouders, die met een beetje « verzei » en overleg alles goed wisten te « begazzen » er bovenop ; ze begonnen met 't sparen van « dat appeltje tegen de dust » voor den ouden dag. M . CAFMEYER MENGELMAREN BINNENSCHEEPVAART Bij de lieden onzer binnenscheepvaart bestaat de gewoonte, bij het afsterven van een " naar „ familielid een rouwvlag te voeren in plaats van de nationale vlag. Deze gewoonte bestaat in Vlaams België en ook in Nederland. Er zijn twee soorten van rouwvlaggen : een zwarte langwerpige driehoek ; in het midden een witte ronde waarin ofwel enkel een zwart kruis ofwel een zwarte treurboom met zichtbare wortel, op een grond die volgens mij een kerkhof verbeeldt. Een schipper zei me dat de vlag met treurboom voor de rouw van de schipper zelf of van een naaste familielid gebruikt wordt ; de vlag met het kruis voor rouw van verdere familieleden. Andere schippers zeiden dat het gebruik van de soort rouwvlag geschiedde naar willekeur. Wie weet wat meer — plaats, tijd en benaming — van dit rouwgebruik ? G. N. SIAMESE TWEELINGEN TE OESELGEM. 1809. De Brugse tekenmeester en kunstschilder J. K. Verbrugge tekent in zijn Dagboek (blz. 144 van het Handschrift), onder 1) Ze kenden heel 't rijmpje van buiten : " Elk huisje heeft zijn kruisje Ook kluis en cel, Maar elk huisje, gebruikt zijn kruisje Niet evenwel. Die dat kruisje wel ontvangt En minnelijk onthaalt Zal voor dat kruisje worden bedankt En rijkelijk betaald. ,, -- 191 - den datum 5 Februari 1809, het volgende aan : " Dezen dag zyn tot Hoeselgem over Wakken geboren twee kinderen aen malkanderen, buyck aen buyck. Den vader was genaemd Bernardus Verbeke, de moeder Joanna Karpentier, oud 34 jaeren. Dese kinderen zyn gedoopt geweest, en hebben geleeft elf daegen min vuijf ueren. Deze menschen waeren t' mynen huyse gekomen op myn verzoek, met de doode kinderen, die alreede in sterck-waeter waeren, en ik hebse naergemaekt in myn Attellier. Deze kinderen waeren frisch en gezond naer hunne geboorte, en deden alle beweegingen van ander kinderen. Zy en hebben malkanderen maer van een eenige minuten overleeft. Deze geboorte heeft gedeurt circa 3. quart, sonder groote tourmunten. Het was aen de ouders toegestaen, van ten tyde van een jaer rond te gaen van de eene stad naer de ander, naer welk verloop, zy die kinderen leveren moesten in het Museum tot Parys. Dit is al volgens de bekentenisse van de moeder t'inynen huvse „ V. LANTEERNLIEDJE Hier volgt een Lanteernliedje „ dat de knechtejongens van Meesen in stoet zingen op Allerheiligenavond. Ze trekken door 't stadje, na de schole, in den donkeren en ze zingen dat 't galmt. Ze zijn gepint en dragen een kleurigen " keerselanteern ,,. 't Is altijd hetzelfde liedje : Vlaams, maar doorspekt met wat Meesens Frans. En dat jongensgebruik vindt men misschien elders in Vlaanderen niet ? Lanteernman, Lanteernman ) bis Aleye, aleye, polle, polle. ) Vivent les allumet(tes), ma mere Vivent les allumet(tes), la dis, la dis, la dère. Et on s'en fou, la dis, la dis, la dère, Et on s'en fou, la dis, la dis, la don. Ze steunen vooral goed op 't eerste. J. L. RAPEN LAAIEN De volgende regel gehoord te Waardamme en Ruddervoorde : Een zaadje in 't zand is een rape in d' hand (var. : is eene in d'hand). W. D. - 192 --- HONDEKOT — Hij heeft zijn hondekot aan, den hond gaat bassen. — Hij heeft zijn hondekot aan, den hond gaat weer van zijn duivels droomen . Hondekot in deze zegswijzen — gewoon te iCoolkerke en te Oedelem — is een bolhoed. De bolhoed is aldaar -- zelfs op een kwartier van Brugge ! — alleen in het gebruik aanvaard op doopfeest, trouwfeest en begrafenis. Wie anders met een " hondekot „ zou uitgaan, wordt uitgelachen en hoort woe ! woe ! langs waar hij voorbijkomt. Komt er een " van buiten „ met een bolhoed aan, dan is de vraag: " Vanwaar zou die kerel zijn, hij heeft een hondekot aan „. De Bo geeft het w. hondekot op met de betekenis : grote onfatsoenlijke mannenhoed, en een enkele zegswijze : Een hondekot dragen. W. D. LEGENDE VAN BEVERHOUTSVELD. - Hierboven blz. 162. De legende van Juffrouw van Beveren is tegenwoordig nog gekend door sommige mensen van Oedelem en daaromtrent. Te Moerbrugge (Oostkamp) weet men te zeggen dat Juffrouw van Beveren zou gewoond hebben op het Blauwkasteel aldaar. Het jaargetijde voor Juffrouw van Beveren in de parochiekerk van Oedelem werd onderbroken in 1941. Dit jaar 1949 wordt het gebruik weer hersteld ; de dienst heeft plaats den derden vrijdag van September te 9 uur. " De gemeente betaalt den dienst, want de gemeente trekt de pachten „ — zo zei me een aanborger. V. AFSTAAN AAN DE ROLLE Wanneer een jonge dochter een kind heeft en het wordt uitbesteed of afgestaan tot adoptatie, dan zegt men : " Z' hén 't afgestaan aan de rolle ,,. Geluwe. De rolle in deze zegswijze is blijkbaar de oude rolle of " toer „ van de vondelingen, waarover Biekorf 1946, blz. 249. E. N. OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge , t'V'N'Ttif,T® 50.te Jaar. 10. In Zaaimaand, jaar 1949. , tf Ç .14 , te, Nullus otio pent dies apibus. tekerf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal jaars tegen 75 frank Voor 't Buitenland 100 Frank VAN ZILVEREN KROEZEN HET moet in de gewoonte gelegen hebben in het Sint- Janshospitaal te Brugge, dat de zusters hun eigen zilveren kroes mede hadden, bij hun intrede of profes, ofwel ook nog dat zij bij de eene of andere gelegenheid een zilveren kroes ten geschenke kregen. Zo kreeg Zuster Marie Ysenbaert, die in 't klooster getreden was in 1520, een gift van haar ouders van 5 ponden groten « beleit int maken van 3 Silver Croesen ». Enkele oude drinkkroezen zijn nog bewaard en nog voort bestaat de gewoonte dat de intredende zuster bij haar uitzet een zilveren kroes heeft of er een krijgt bij haar profes. Enige van die kroezen willen we hier nader onderzoeken en bespreken. De oudste drinkkroes in het hospitaal bewaard is van 1632. Hij draagt het opschrift S. M. I. 1632. Aan wie hij behoord heeft, is niet gemakkelijk uit te -- 194 — maken daar die initialen op meer dan één zuster uit dien tijd kunnen passen. Het is ofwel de kroes van « Suster Marie lonnaert » ingekomen in 1598 en overleden in 1640, ofwel « Suster Marie d' Irlandaise » heeft hem gebruikt ; deze kwam binnen in het Sint Janshospitaal in 1610. Naar de stempels uitwijzen, werd hij gemaakt door Francois Canneel, een Brugse zilversmid. Drie stempels zijn nog tamelijk goed te onderscheiden : de grote gekroonde leeuwenkop en de gothische gekroonde b van het Brugse gild, alsook de naamstempel van Canneel (1). Die stempel is te vinden op de plaat, in het Gruuthuuse Museum ; verso 2e kolom, de 17e. De Dekenletter is uitgesleten. Een andere kroes draagt het opschrift « Suster Marie Anne Fatou anno 1708 ». Zij was uit Izegem, trad in 't klooster den 30 Juli 1694, werd gekleed 9 September 1696, geprofest 10 September 1697, overleed 6 November 1759, oud 88 jaar. Van de vier stempels is er maar één meer zichtbaar, namelijk de Dekenletter W die overeenkomt met het dienstjaar 1709-1711. Zij heeft dus dien kroes gekregen 11 jaar na haar profes. Een schoon ziekendrinkbekertje van 1714 is ook nog bewaard. Het draagt de letters S. P. M. 1714. Een van de twee medaillons, die de H. Petronilla voorstelt, laat toe de zuster te vereenzelvigen : « Suster Petronilla Maes » heeft dit ziekenbekertje gekregen. Zij was van een Brugse familie, trad in 't klooster in 1685, overleed er 19 October 1739, was 28 jaar Prioresse (2). Vier stempels zijn bewaard, doch die van den zilversmid is half uitgesleten en laat maar een kleine hoofdletter B meer zien, terwijl hetgene links stond 1) Zie Gailliard. Ambachten en Neringen, blz. 118, Nr 145. 2) Volgens het overlijdensregister. — Mijn dank aan Mevrouw Overste van het Sint Janshospitaal, die mij toegelaten beeft de oude zilveren kroezen te onderzoeken en mij alle gegevens ter beschikking heeft gesteld. — 195 -- niet meer leesbaar is. Twee andere zijn van het Brugse gild ; de laatste is de dekenletter B voor het dienstjaar 1715-16. Het is dus enkele jaren na haar aanstelling als Overste dat zij in bezit gekomen is van dien drinkbeker. Ziekenbekertje van Z. Petronilla Maes. 1714. Tot nog toe or,trnoetten we geen opschriften in verzen op de kroezen. De oudste die er een heeft is de kroes van « Suster Marie De Smidt » van het jaar 1737 (1): Den Heer geeft my stercte en gratie In liden en tribulatie. Het overlijdensregister zegt dat zij uit Brugge was, in 't klooster kwam in 1696 en overleed 29 Augustus 1741 ; verongelukt op een wagen en dood naar huis gebracht. In een aantekenboekje van een Zuster uit dien tijd vind ik het relaas van het ongeluk : « Op den 29 Augustus 1741 zyn wy ghereden naer onse Vrauwe in het boomken, smorgens te thien en alf lans de vaert van Oostende, ende neder kommende vanden dick is het perd ghevallen, daer Andries Braecke op sat, ende het wiel commende op het pert, heeft hem willen oprechten ende den baecwaegen 1) Ten gevolge van herstelling zijn de stempels van deze kroes verdwenen. — 196 — is omghevallen tot onse groote droefheid, waer van eenige ghequest waeren ende Suster Mary de Smidt een alf ure daer naer ghestorven is in den selven waegen, soo wy menden naer huys te commen. Ende men heeft het doodt lichaem ghestelt in de steene kaemer aide raeme, waer naer den eerw. heer pastor die oock daer present gheweest was, gegaen is naer den bisschop om de saecke te kennen te geven; opden selven avont heeft men raport laeten doen aen den heer greffier vande kaemer, denwelcken sanderdacs is ghekomme om infermatie te doen met heere scheepenen; waernaer raport is ghedaen aen den Colige ; waernaer sy is aenscauwt ende begraeven. In vrede moet sy rusten ». (1) Suster Clara Vervaecke kreeg haar kroes bij haar zilveren jubileum. Zij was den 11 April 1 71 0 in 't klooster getreden, den 8 Mei 1713 geprofest ; zij overleed 8 Mei 1760. Haar kroes dagtekent van 1738 ; hij draagt de beeltenis van haar patrones, de H. Clara, met monstrans in de hand en daarrond is het schone versje geschreven : En drinckt niet om de smake Suster Clara Vervaecke 1738. Die kroes werd gemaakt door den Bru gsen zilversmid Maarten Logghe (2) in het dienstjaar 1738-39, volgens den Dekenletter W. De kroes van Suster Eleonora Verbeke draagt het opschrift : H. Augustinus B.V.O. 1743 De liefde tot Godt doet al quaet breken Suster Eleonora Verbeke. Zij was geboren te Brugge, trad in 't klooster in 1732 en overleed er 12 Januari 1786, 73 jaar oud, 1) Dit moet geschreven zijn door Zuster Mary Josepha Potvliet, want op 't einde van 't boekje schrijft zij : "Mijn Vaeder Pieter Potvliet is overleden den 26 maerte 1747, oudt 80 jaeren ende getrauwt 55 jaeren „ 2) Zie Annales Emulation, 1913, blz. 257. : " Poincons inédits d'orfèvres brugeois „. — 197 — waarvan 54 jaar in 't klooster. Haar kroes draagt de vier stempels ; twee van het Brugse gild, een ander I. P. gekroond : de zilversmid Joannes Petyt. De Dekenletter is uitgesleten. Dit zijn de oudste kroezen, die bewaard zijn. Ongetwijfeld zijn er veel verdwenen in den Fransen Tijd Negatief A. C. L. Stempels op de zilveren kroes van Zuster Clara Vervaecke. 1738. en ook enkele versleten. Maar het grootste deel zijn van jongeren datum. Het zou ons te ver brengen al de overige nog te beschrijven. lk wil enkel een greep doen uit degene van 't begin van de jaren 1800 en dan voor de jongste enkel de schoonste rijmen vermelden. De kroes van « Suster Anna Cuvelly » is van 1820 en draagt in medaillon haar patrones met het volgend opschrift : « Die uyt desen Croes drinckt, bid voor my niet sonder stryd D. Zuster Anna was uit Brugge, trad in 't klooster in 1779 en overleed 21 December 1833 in den ouderdom van 76 jaar, 54 van religie en 5 Jubileum. Zij was 18 jaar « Costerinne » (1) Met den kroes van Zuster Benedicta De Smit raken we een fijne anecdote uit de Brugse geschiedenis. Haar kroes met het jaartal 1820 heeft ook een medaillon 1) Overlijdensregister. — 198 — met den H. Benedictus en de bekende rijmspreuk : « Naer lyden Comt verblyden ». Zuster Benedicta De Smit was uit Brugge, in 't hospitaal ingekomen in 1780 en er overleden in 1823. Lang heeft ze haar beker niet gebruikt ; ze was 65 jaar oud en « Apothekeresse D. (1) Het was aan haar dat de Franse commissaris Descamps in 1794 kwam vragen naar de « Chasse D. Zij hield zich kranig en zeide : « Maar, citoyen, een « chasse » ? dat en hebben wij niet. » Als hij weg was, hebben ze seffens de Rijve van Sinte Ursula in verzekerde bewaring gebracht. Zo heeft zij Memling's werk gered. (2) Zij zelf werd geschilderd dat mocht wel voor iemand die zulk een schilderwerk gered heeft ! Haar portret is nog bewaard. Zuster Brigitta Mussche uit Assenede trad in het klooster in 1793 en overleed er 31 Augustus 1853. Zij was er 37 jaar « Dispensierige » en haar kroes, die dagtekent van 1830, draagt een medaillon van de H. Brigitta en een medaillon met allerlei keukengerief en het opschrift « Dispensierige ». Als zodanig had zij natuurlijk veel werk. Het versje op haar kroes leert ons ook hoe zij haar arbeid verdienstelijk maakte : Laet uwen arbeyd, zorg en pyn Voor alles tot Gods glorie zyn. De kroes van Zuster Francisca Van Becelare is van 1831. Zij was geboortig van Luik, kwam in Sint-Janshospitaal 31 Mei 1799. Haar kroes draagt het medaillon van den H. Franciscus van Assisi en een tweede medaillon met mortier pilon en spuit : zij was immers 24 jaar « Apothekeresse ». Zij wist wel wat gedaan met haar tijd en het versje op haar kroes past eveneens wonderwel : 't Leven is kort, de tyd loopt snel, Daerom gebruykt uw daegen wel. 1) Overlijdensregister, 2) Baron van Neverberg, Ursula, prinsesse van Engeland, bl. 145. .. ,..... — 199 — In 1832 kreeg Zuster Xaveria Van Haecke haar kroes. Zij was uit een Brugse familie geboren in 1786, trad in 't klooster 13 Maart 1807, werd gekleed 25 Juli 1809, geprofest 31 Juli 1810 en overleed 17 December 1864. Haar kroes draagt een medaillon met haar beschermheilige : St Franciscus Xaverius en het versje : De liefde is 't hoogste lot Wie in de liefde blijft Blijft eeuwiglijk in God. Negatief A. C. L. Zilveren kroes van Z. Brigitta Mussche. 1830. Zuster Justine Vanderplancke uit Desselgem kreeg haar drinkkroes bij haar kleding in 1837, Zij was 31 Juli 1835 binnengekomen en 12 Juni 1838 geprofest. De kroes draagt een medaillon met de H. Justina en het versje in de spelling van dien tijd : Eerd uwen regel, mind de deugd Zoo heb g'hier en hiernamaels vreugd. De kroes van Zuster Teresia Willaert uit Hooglede werd haar gegeven bij haar profes op 20 Juni 1843. Hij heeft een medaillon met haar patrones, de H. Teresia, en de gekende spreuk van de grote Carmelietes : « Of lijden of sterven ». Het versje is ook Teresiaans -- 200 -- Dat Jezus' liefde uw hert bewoon En vlekkelooze deugd bekroon. Zuster Teresia was 16 jaar Overste. De statuten van het Hospitaal zeggen : « Wij ordonneeren dat er een Overste zal wezen.... die naar oude Costume genaamd zal wezen Prioresse of Vrouwe ». Tot in 1826 werd de naam Prioresse bewaard in de registers : sedertdien wordt ze genoemd « Overste » en tot op den dag van heden wordt ze aangesproken met den naam : Mevrouw. Van de overige kroezen geven we, zonder levensbeschrijving, enkel de liefste rijmen op : Luster Seraphine Ottevaere, 1842 ; met medaillon van haar patroon : Doet al u werken voor Godts min Met een goed hert en blyden zin. Zuster Coleta Verstraete, 1865 ; medaillon met haar patrones : Hy heeft het al die Jesus heeft Die in Hem blyft en in Hem leeft. Zuster Constantia Vincke, 1868 ; medaillon van de H. Constantia : Weest Jezus mynen troost in pyn Die naermaels mynen troost zult zyn. Zuster Elisabeth Mullie, 1868 ; medaillon H. Elisabeth : Laat ons leven zonder klagen Willen wij aan God behagen. Zuster Marie De Vos, 1868 ; medaillon O. L. Vrouw : Die Jesus eens heeft wel gesmaekt Noyt meer naer eenig schepsel haekt. Nog enige van de allerlaatste, waarin gezinspeeld wordt op de naam of op daden van hun patroonheilige : Zuster Damiana, 1930 : Gods goedheid schiep het wonder kruid, Wij trekken er genezing uit. Zuster Donatiana, 1930 : Patroon van Brugsche gouw en stede, In 't herte mijn zend ook Gods vrede. Zuster Raphaël, 1931 : Raphaël, Gods medicijn, Tracht uw name Wel bekwame Ook een Raphaël te zijn. -- 201 -- Zuster Bernadette, 1931 : Elk Bernadetje, elk simpel kind, Wordt door Maria teer bemind. Zuster Mechtilde, 1932 : Wees rein en rust aan Jezus' borst, Die drinkt van Hem heeft nooit meer dorst. Negatief A Beker van Z. Elisabeth Rouffelet. 1619. Zuster Columba, 1932 : Duifjes simpel, lief en rein, Jezus' beste vriendjes zijn Zuster Scholastica, 1932 : Bid, gebied, betrouw met kracht, De hemelen buigen voor uw macht. Zuster Jean- Bap tiste, 1932 : Word van geen tel, ja gansch verdwijn, Dat Jezus groot in u zou zijn Zuster Beatrijs, 1933: Voor and'ren 't leven vreugdig maken, Vraagt veel en vrome zelfverzaken. c IJ — 202 — En de twee laatste Zuster Catherine, 1938 : Brengt gij de zon in 's naasten leven, Zij zal op u haar weerschijn geven. Zuster Clemence, 1940 : Met dulden en minnen 't meest te winnen. Nu blijft nog over de schoonste kroes, namelijk de vriendschaps- of erebeker die men kan bezien in het Memling Museum. Duclos in « Bruges - Histoire et Souvenirs » geeft er een afbeelding van op blz 403. Hij is m. hoog en gemaakt volgens de oude erebekers, met deksel en beker. Boven op het deksel staat het beeldje van den H. Joannes de Dooper, eerste patroon van het hospitaal. de kom van den beker zijn drie medaillons gegraveerd : de H. Augustinus, waarvan de zusters den Regel volgen, de H. Joannes Evangelist, de tweede patroon, en de H. Elisabeth, de patrones van de zuster. Binnen in 't deksel is er een opschrift : S. E. R. 1619. d. i. Suster Elisabeth Rouffelet 1619. Zij trad in 't klooster in 1577 en overleed 14 Maart 1630, 73 jaar oud ; zij was 14 jaar Overste. Het is dus 3 jaar na haar aanstelling als Overste dat zij den beker gekregen heeft. Boven op de kom van den beker staan de vier stempels geslagen : D J C met kroon er boven, d. i. Jacques De Cantere, Brugs zilversmid geworden in 1617 ; 1) de twee stempels van het Brugse zilversmedengild, nl. de gekroonde leeuwenkop en de gekroonde gothische b; de Dekenleter is kleine gothische « L » die overenstemt met het dienstjaar 1618-19. Jacques De Cantere is een gekende Brugse zilversmid, die voor het hospitaal schoon werk gemaakt heeft, o. m. de cylindrische reliekhouder van de H. Apollonia 1) Zie Gailliard a. w. N. 109. en plaat Gruuthuuse Museum, verso le kolom, stempel. - 202- de twee laatste : 1938 in 's naasten leven, op u haar weerschijn geven. 1940: minnen Is meest te winnen. over de schoonste kroes, namelijk de vriendgchaps.. of erebeker die m~n kan in het Museum. in « Bruges .. » geeft er een afb~elding van op 403. 0,335 m. gemaakt oude met deksel beker. Boven op het deksel beeldje van den H. Joannes de Dooper, p3troon het hospitaal. Op de kom van beker zijn drie medaillons gegraveerd: Augustinus, waarvan zusters den de H. Joannes Evangelist, de tweede en de 1-1. Elisabeth, de patrones de 't is er een opschrift: R. /6/9. Suster Elisabeth Rouffelet 16' 9. 1577 overleed 14 Mlart 1630, 73 jaar oud ; zij 14 jaar Overste. Het dus 3 jaar na haar als Overste zij den beker gekregen van den beker staan de vier stempels geslagen: D J C met kroon er Jacques De in 1617; (t) de twee het Brugse zilversmedengild, nl. de de gekroonde gothische de Dekenleter is de kleine gothische « L » die overeenstemt het dienstjaar 1618·19. De is gekende Brugse zilversmid, voor het hospitaal schoon werk gemaakt heeft, cylindrische reliekhouder de H. Apollonia plaat Gruuthuuse Museum, te 18e -- 203 -- in 1619-20 en de cylinder met relikwieën van meerdere heiligen ook in 1619-20. Hij maakte ook de grote monstrans van Nieuwpoort in 1620-21. Deze beker werd vroeger gebruikt bij de aanstelling van een nieuwe Overste. De zusters hebben in 1889 van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen de toelating gekregen om hem te gebruiken bij grote omstandigheden of bijzondere plechtigheden, als er door de Overste een aanvraag zal gedaan worden (1). Na al die kroezen en bekers en de vele die nog overgeslagen zijn, moeten we 't versje onthouden op den kroes van Zuster Stanislas (1921) : Hij die wil gelukkig zijn, Doet steeds water in zijn wijn. C. DENORME ^^ ^ ^:^%s ^•,^ ^^n .\^ ^.^ ^. G `^^é^ are) ar@ ^ n g.@^^c G^Cc; KCJ G^ GD1 K@ K@ LOTDAGEN. Van een boer van Gits vernam ik het volgende De lotdagen zijn de twaalf dagen tussen Kerstdag en Nieuwjaar [Driekoningen ?j En ieder dag geeft het weer aan van de maanden van het volgend jaar. Is 't op 26 Wintermaand goed weer, heel Lauwe zal goed weer hebben. Is het 's voornoens goed weer en 's achternoens slecht weer, dan zal de eerste helft van de maand goed, de tweede helft slecht zijn enz.... R. v. 0. — De overlevering van de lotdagen leeft dus nog taai voort. De berekening is bij dezen man nogal onvast geworden. Over dat onderwerp zie Biekorf 1947, blz. b7 88. ONT•TROUWEN. Uit een gesprek te Brugge : — Er zijn hele dagen mensen die trouwen, en die 't bulder lelijk beklagen als ze getrouwd zijn. Moest er te Rome iemand zijn die kan ons- trouwen — Ja, dan zouden er zeker meer zijn die out-trouwen of (dan) die trouwen. -- Wel, dan zoudt ge nooit den weg naar Rome moeten vragen. Ge zoudt maar de stroom van 't volk moeten volgen..... A. C. 1) Brief N. 310. Extrait du procès verbal de la Commission des Hospices Civils de la ville de Bruges. Séance du 28 mais 1889. Archief hospitaal. — 204 — '^. A/1— ^ ; ^^^ ^?í^ ^^L `^ ^ ^,C^ ^^C^ ^ ^ ^ C^ ^ ^ "^^^ ,^^^ "-,)P c1@ KEIZER ALEXANDER EN DE PASTOOR VAN ZEVEKOTE EINDE Juni 1814 keerde tsaar Alexander terug van de Conferentie van Londen, waar de geallieerde mogendheden o. m. onze gewesten met Holland verenigd hadden onder den prins van Oranje (1). Men verwachtte hem te Brugge den 28 Juni tegen den avond. « Geheel de stad was op de been, de militairen in de waepens, den generael en Etat major te paerde gingen hem te gemoed buyten de Smede-poorte. Den Meyer en Municipalen par koets trokken ook naer buyten ». Om 7 uur droop heel die « cortege » weer binnen, zonder den Keizer. Men vernam dat « Zyne Majesteyt den Keyzer aller Russen » te 1 uur Duinkerke verlaten had ; te Gistel aangekomen had hij gevraagd hoever het was naar Oostende. Toen hij hoorde dat het maar een paar uren vandaar was, had hij gezegd : « Ik moet Oostende zien ». Ondertussen was het laat geworden en de Keizer reisde niet verder ; hij vernachtte te Oostende. 's Anderendaags vroeg was hij te Brugge. Door een ooggetuige wordt de ontvangst als volgt beschreven : « Op Sint Pieters en Paulus dag, wezende woensdag, 's morgens al heel vroeg waeren de soldaeten in de waepens, en de stad geraekte in roere door den trommel. Om 7 ueren begonnen de canons te ronken, het zeker teeken van zyne naedering. En schielyk verscheen heel de cortege. Om 7 ueren een detachement van paerde-volk voor zyne lijfwagt in 't bleek blauw • gekleed, daer naer twee opene voituren waer in den keyzer in 't eene was, in 't hoog groen gekleed, met een capote als surtout, hoog grijs, en een witte pluijm op zynen hoed. Zynen doctoor zat nevens hem. Hy ryde langs . de Vrydagmert, Zuydzandstraete, Steenstraete, op 't midden 1) Over deze overgangsperiode leze men J. De Smet. Het einde van het Fransch Bewind in West- Vlaanderen, in Biekoif 1933, blz. 225- 231. — 205 — Mert De daer waeren groote - gingen . qwam eenen geweldigen regen, waeren naer prefecture vluchten, keyzer de chocolat, is al de Cruyspoorte Gend » Den (2 was de van Zevekote, P. Vervecken, gast bij de Paters Discalsen Brugge. vertelde wat hem den voren in pastorij overgekomen was. De kunstschilder K. Verbrugge denzelfden de » van den in Dagboek neergeschreven. Het luidt als volgt Op 28sten Juny [ 1814] ontrent 5 den den keyzer Alexandre onbekent SEVECOTE. Springen[de] uyt zyn sweefde plaets sonder mantel, die gelaeten voiture al de rechterzyde keyzer ontmoette doofachtige hy vraegde waer den woonde. Deze hy zeyde. Den keyzer erhaelde het, al den keyzer ontrent het buys van den hy de vrauw Gy klinken ! teeken de belle), want meyd quam keyzer in de zat, den lezen den verlegentheyd, want voor `'er eenen Caen op zynen waerom het cruijs. Den zeer verwon Jae. -dert over den malkanderen met ge -vauwen ermen. al catholyken waeren. Den pastoor « Jae, en land. » vroeg hy in pruijssenschen was. van hy geweest was. « gy naer toe ? » « Naer Oostende. » -205 - van de Mert voor den middelbauw met den Dom. De militaire defilleerden voor hem, den beyaerd speelde, de triompheklokke en alle de klokken der stad luyden ; daer waeren groote toejeu · gingen. Ten zelven tyde qwan1 eenen geweldigen regen, zoo dat zy genoodzaekt waeren naer . de prefecture te vluchten, waer den keyzer naer de complimenten ontfangen te hebben, dronck een tasse chocolat, en is om 8 ueren al de Cruyspoorte al Gend vertrokken en om Antwerppen te gaen bezigtigen. » Zaterdag daarop Juli) pastoor Zevekate, P. J. Verveeken, te gast bij Paters Discalsen te Hij vertelde wat den Dinsdag te voren zijn pastorij overgekomen De Brugse kunst.. schilder J. K. heeft dag « attestatie » van den pastoor zijn Dagboek neer.. geschreven. verhaal luid t als volgt: « Op den 28sten Juny [1814] wezende Dynsdag, ontrent 5 ueren naer den middag, is den keyzer Alexandre onbekent gekomen tot SEVECOTE. Springenlde] uyt zyn rijtuijg sweefde hy rond de plaets sonder mantel, die gelaeten hebbende in de voiture by zynen doctoor, die al de rechterzyde zat. De keyzer ontluoette eene oude doofachtige vrauw, aen wie hy vraegde waer den pastoor woonde. Deze vrauw vroeg wat hy zeyde. Den keyzer erhaelde het, ol roepende ontrent haer oor. Zy leyde den keyzer ontrent het huys van den pastoor, waer hy klopte, maer de vrauw riep : Gy moet klinken! (waerschynelyk teeken gevende naer de belle), want klonck seffens. De meyd quam opendoen, en den keyzer liep reght naer binnen, tot in de kamer waer den pastoor zat, bezig met den bevelbrief te lezen van den bisschop. Zy groeten malkanderen, den pastoor met verlegentheyd, want hy niet wist wat voor eenen dezen was. Alexandre vroeg in 't frans, of 'er eenen haen op zynen toren was, en waerom het cruijs. Den pastoor, zeer verwon ~ dert over deze vraeg, antwoorde : Jae. Den keyzer en den pastoor bezaegen malkanderen met ge· vauwen ermen. Alexandre vroeg of het al catholyken waeren. Den pastoor zeyde : «J ae, en geheel het land. » Den pastoor vroeg of hy in pruijssenschen dienst was. Alexandre zeyde van neen, maer dat hy 'er in geweest was. Den pastoor : «Waer gaet gy naer toe ? ~~ Alexandre : « Naer Oostende. » -206 - Hy vraegde aen den pastoor of hy Gistelle moeste passeeren om naer Oostende te gaen. Den pastoor zeyde : «Gy moet den kruys·steen-weg nemen al den linken kant », Alexandre nam de hand van den pastoor en omhelsde het bovenste (de hand omdraeyende). Alexandre boog een knie en vroeg de benedictie aen den pastoor. die hem den zegen gaf. Den keyzer verdween in alle haeste naer zyn rytuijg, den pastoor laetende in zyne reflectien, die verblyd was over zyn vertrek, niet wetende wie hy was.. Het lijtuig van den Keizer had natuurlijk he el de parochie en niet het minst de jeugd van Zevekote in beweging gebracht. De Keizer volgde den weg naar Oostend e , zoals de pastoor hem had aangewezen. Toen hij aan den «Kruis-weg» kwam, zag hij «dat de kinderen aldaer tummel..boomen en waege..wielen (1) maekten, zooals zy in ons land gewoon zyn te doen om eenen co peren penninc te krygen ». De Keizer wierp hun dadelijk stukken van vijf frank. gehele en halve Franse kronen toe (2). Voor de rakkers van Zevekote was het een felle dag geweest I Pastoor Verveeken stond te Zevekote van 1772 tot 1815, met een onderbreking van een paar jaar (1803~ 1805). Gedurende den Beloken Tijd hield hij zich schuil op zijn parochie en bediende Zevekote « in den duik », 1) Zie De Bo. Tuilnelbomen maken: op het hoofd staan mèt de benen in de lucht. Wagen wielen maken, ook: wieltje smijten; het lichaam over armen en benen doen voorttuimelen gelijk een molen, De Ho vcrmeldt het gebruik: " De arrn e jongens smijten wieltje langs de baan, om centen van de voorbijgangers te krijgen." 2) Geheel het verhaal volgens J. I{. Verbrugge, Gedenk weerdige Aenteekeningen, blz. 246-2J9 (Handschrift; privaatbezit). - K. De Vos, Beschrij ving van Zevecote, blz. 120 (Brugge, 1879) heeft slechts een verbleekte overlevering uit een dagblad van 1876 overgenomen: " De E. H. Pastor Verveeken bevond zich op het kerkhof met zijn parochianen om den keizerlijken stoet te zien voorbijtrekken. Alexander k wam bij den Pastor, viel op zijn knieën en vroeg hem zijn priesterlijken zegen ". -- 207 -- Hij ontsnapte aan de opzoekingen van de Fransen dank zij de toewijding van Hippolytus Van Dorpe (1) en de eensgezinde medewerking van de Zevekotenaren. A.V. ^ „ ^ /' . !' .^ !' .^, ^. ..^ ^. ,^,1^`,^ ^^^^^ u>^^^^^ ^?C^ DI@ r;',43_ GM_ DI@ ^?q@;14 " ^^C^ DE WELSTAND TE BRUGGE IN DE 17e EEUW IN 1947 gaf Prof. H. van Werveke, in een bondig maar belangrijk werkje. een volledig overzicht van de sociale en economische geschiedenis van de stad Gent (2). In zijn inleiding merkt de schrijver op dat de 17e eeuw, en vooral de tweede helft van deze eeuw, door onze geschiedschrijvers beschouwd werd als de « ongelukseeuw », ten gevolge van de talrijke oorlogen die ons Land teisterden. Maar de c'jfers van de Gentse bevolking in de tweede helft van deze eeuw tonen dat, gedurende deze vijftig jaren, Gent een zekere welstand heeft gekend. In het begin van de 14e eeuw telde Gent ongeveer 56.000 inwoners en was toen een der meest bevolkte steden van West-Europa. In 1610 vindt men er een 31.000 inwoners, in 1690 een 52.000 en in 1740 een 38.000. De eerste officiële volkstelling van 1796 geeft 54.537 inwoners. Daarover schrijft Prof. van Werveke : « De volledige curve over de 17e en de 18e eeuw brengt ons een beeld voor ogen, dat van de algemeen aanvaarde voorstelling sterk afwijkt, en als volgt kan worden samengevat, Na de scherpe daling, die ongetwijfeld op de overgave van de stad aan Farnese (1584) was gevolgd, steeg het bevolkingscijfer weer, eerst snel 1) Deze Van Dorpe's van Zevekote behoren tot de bekende Kortrijkse familie Van Dorpe. Zie L. Slosse. Rond Kortrijk, blz. 642 en 1018. 2) Gent. Schets van een Sociale Geschiedenis (Gent, 1947 ; uitgave van het Willemsfonds). - 208- van 1610 tot J660, dan langzamer van 1660 tot 1690. Van deze datum af, tot omstreeks 1740, daalde het sterk ; daarna kwam er weer gestadige verbetering, zodat, omstreeks 1790, het maximum van 1690 was bereikt, en weldra overtroffen» (I). In de jaren 1660-1700 ziet men te Gent de grootste opeenhoping van bevolking in de moderne tijd. En gedurende de eerste helft van de 18e eeuw, in een tijdperk van vrede, verliest Gent een vierde van zijn bevolking. Te Brugge, waar de 17e eeuw ook als de «onge... lukseeuw » wordt aanzien, gebeurt hetzelfde als te Gent: We bezitten nog geen studie over de ontwikkeling van de Brugse bevolking vanaf J 600, maar andere inlichtingen laten toe een zekere welstand vast te stellen, ondanks de talrijke vijandelijke invallen, die de onmiddellijke omgeving van de stad onveilig rnaakten. Voor de jaren 1675 tot 1698 bezitten we volledige gegevens over de goeJerenbeweging van de Brugse haven, die door het kanaal van Oostende in verbinding stond met de zee. In het jaar 1675 voerde Brugge 32.-594 ton koopwaar in, en voerde er slechts 14.903 ton uit. In het jaar 1698 bedragen invoer en uitvoer respectievelijk 22.827 en 10.155 ton (2). ~le mogen dus besluiten dat de helft van de ingevoerde koopwaren te Brugge bleef. De stad was dus een belangrijk centrum geworden van plaatselijke handel, wat· een zekere welstand laat veronderstellen. Een ander bewijs van betrekkelijke welstand is het aantal Godshuizen die in deze eeuw te Brugge werden gesticht voor arme en bejaarde lieden. De 17e eeuw telt er zeventien, tegen zeven in de J4e eeuw, tien in de 15e , zeven in de 16e en tien in de 18e eeuw (3). I) Ibidem, blz. 6 7. In 1584 k wam een ei nde aan het Cal vin ist isch bewind te Gent. De stad keerde terug onder het gezag van de koning van Spanje. 2) J. De Sm et, Tables du commerce et de la navigation du port de Bruges, J675~1698. In " Bulletin de la Commissiou royale d'IIistoire". 1930, bI. 156-201. 3) A.. l\laertens. Gids der Brugse g odshnizen . (Brugge, 19ctO:, — 209 — Een derde bewijs dat het zeventiendeeuwse Brugge niet in volle verval was, zijn de talrijke particuliere woningen die in deze eeuw te Brugge werden gebouwd. Onder de meest kenmerkende Brugse gevels zijn deze uit de 17e eeuw het talrijkst vertegenwoordigd. De oudste Brugse huisgevels zijn opgetrokken in gothische bouwtrant. Maar rond 1600 komt er veran. dering, de gothische stijl wordt vervangen door een plaatselijke aanpassing van de Renaissance, waarin de horizontale lijnen vervangen worden door verticale. (1) Te Brugge vinden we nog zes gothische gevels uit de 17e eeuw ; al de andere gevels uit deze eeuw zijn in de Renaissance-stijl. Van deze laatste zijn vele versierd met halfverheven beeldhouwwerk. Onder meer de huizen nre 14 (de Vier Jaargetijden) en 16 (de Vier Werelddelen) in de Academiestraat ; nr 25 der Vlamingstraat (de Vier Jaargetijden). Ambachten worden afgebeeld in de beeldhouwwerken der huizen nr 148 in de Langestrast (hoefsmid), nr 93 in de Noordzandstraat (brouwerij) en nr 7 in de Braambergstraat (korendragers). De Zeven Werken van Barmhartigheid staan afgebeeld op de gevels nr 23 in de Molenmeers en nr I op de Rozenhoedkaai. De gevel nr 91 in de Steenstraat draagt de Zeven Dagen van de week. Het nr 28 der Wollestraat toont de gevechten rond de Dampoort in 1631 (2). Dit beeldhouwwerk op de zeventiendeeuwse Brugse gevels is zeker een teken van welstand, dat men niet zou vinden in een tijdperk van armoede en verval. Deze talrijke weelderige bouwwerken, het groot aantal stichtingen van godshuizen en de grote hoeveelheid koopwaar die te Brugge werd verkocht laten ons toe te besluiten, dat ook Brugge in de 17e eeuw een « herleving zonder glans of roem » heeft gekend. JOS. DE SMET 1) Over de Brugse bouwtrant, zie A. Duclos. L'art des faCades k Bruges (Brugge, 1902). 2) De historische Brugse gevels staan vermeld bij A. Duclos. Bruges, Histoire et Souvenirs, bl. 493-588 (Brugge, 1910). — 210 -- ..,e• , ^^ ^r r r. n r i► r, PIA '^ f • ^i A iy^ •. ^ ^^ ^ ^ -p^^ ^ n `^^ ^ . I^ cJ ^- 1 n n (^ ^1^ n `/'^' J A 4 ^i^` ,^^ i^i ^ ^^ 1.^ ^ F?J `^^^\. ^^ l= J^^ ^ ^^ ^^^ í^^ J\` J^\= J^^ SINT-SALVATORS TE BRUGGE HEROPEND 8 FEBRUARI 1801 IVEER dan een jaar vóór het Concordaat en de officiële heropening van de kerken alhier (Sinksen 1802) werd de Sint-Salvatorskerk te Brugge weer in bezit genomen. K. Verschelde vertelt uitvoerig (De Kathedrale van Sint Salvator, blz. 177 volg.) hoe de kerk openbaar verkocht werd (1799) en voor de kerkmeesters ingekocht, en ten slotte aan de parochianen teruggeschonken. Het gebouw had schade geleden, al de glasvensters waren gebroken ; de altaren, zitsels en bekleding waren echter op hun plaats gebleven. Inderhaast werd het nodigste hersteld en op Zondag 8 Februari 1801 had een theatrale muziekuitvoering — een Missa en een Te Deum — in het versierde kerkgebouw plaats. Groot was de toeloop naar deze feestelijke « droge misse » in de heropende kerk. Een van de kerkmeesters heeft het heugelijk feit als volgt in zijn Memorieboek (Handschrift ; privaatbezit) beschreven. « De vreugt sag men op d'aenschijnen vande inwoonders deser stadt uijtschijnen, waer men door de sorgh der kerkbestierders alles op het cierlijkste vont opgedosschen. De solemniteijt begon om elf uren voor noen, de musicque in groot orchestre bragt ten uijtvoer een misse op d'oxael, waer na Te D21m dan en daertusschen t' orgelspel en sonaten op de blaes- en snaerinstrumenten. Men kont den toestant van t'volk qualijk meester wesen die, door de goede zeden begaeft, hun in alles selfs buijten gewoonte schickten. De gens d'armes vande Republike stapten vooruijt in de kerk gewapent om t'goet order te houden. Na de Gloria quam de militaire musick binnen op hun beste gekleed al speelen met hun turckx musiek, voorgestapt door den tambourmajor, waer naer den stoet der stafofficieren volgden, alsook den maire Serret met sijne adjointen Mrs. Dufillée, Busschaert, Heene. Wat daernaer quam in d'adjointen vanden prefect — 211 -- Van Praet, De Coninck. Alsoo den prefect geseijd had te komen, soo hij ook gedaen heeft, was sijn vrauw met mevrauwe en mijnheer de Carnin daer ook gekomen. Op de komste van den prefect Mr. de Viry, die met den borgher Hennissart arriveerde, speelde wederom t'militair muziek, nogeens daertusschen ook, en dan in t'weghleijden van al de Cortège als het gedaen was. Aen den offerblok in t' midden der kerke soo hangde de selve uijtgeschildert uijtvoerigh door Jan Beerblock, om de aenschauwers te bewegen van daerin hun miltheijd te storten tot erstellen de schaede die deselve kercke geleden heeft. Den prefect was geplaetst al den repten kant van den authaer waer een lessenaer ofte knielbank was overdekt met een cramosij tapijt met sijde (ringen ende kussen met goude fringen en quasten of quispels. Hebbende een fauteuille van rood fruweel met vergulde nagelen, kussen van t'selve met roode quispels. Van alle welke hij geen gebruijk makende, bleef recht staen den geheelen tijd op die plaetse sonder sitten nogte knielen, maer in een sedelijke gesteltenisse. » (1) De rechtgeaarde en vrome kerkmeester spreekt ten slotte de ergernis uit die veel goede burgers met hem moeten gedeeld hebben : met Bonaparte was de wind aan het draaien, en de Brugse Jacobijnen draaiden zonder blozen mee « uijt pollitique ». Onze zegsman noteert : « In dees kerck vond sig Joseph van Heule-Daugis die in een schrift aen den prefect geseijd had dat dees natie door baijonetten moest geleijd worden ; en menige andere kijsijge jacobijnen, vergalt van den septembriseurisme, welke loegen en klapten, benevens veel van de adjointen en militaire. » A. V. 1) De prefect DE Vixv was een vroeger titré (marquis) en diplomaat (gezant in Engeland) ; men zag in hem een typisch Voltairien, hoewel het in den mond liep dat hij " in stilte in zijn woonste deed messe lesen ,,. Onze zegsman kent de Viry door persoonlijken omgang ; elders beschrijft hij hem als een man van veel weireld, maer vreesagtig in sijn bewerking, en omringelt door volk die hem geleijden volgens hun dwinglandige begeerten. „ Zijn groote en aenvallende figure „ maakte indruk in de hogere kringen te Brugge. Naar gelijktijdige aantekeningen van J. van Huerne. — Over de Viry zie J. De S ujet, L'Administration du Département de la Lys... in Annales de la Société d'Emuiation Lxxix (1931), blz. 137. - 212 - &@ ^^ ^R 4i`^C ^ MENGELMAREN EEN BAKKERSWINKEL ALS SPIEGEL VAN HET VOLKSLEVEN. In een keurig uitgegeven en rijk geïllustreerd werkje : Brood- en Banketgebak te Deinze (44 blz. en 7 buitentekstplaten, eerst verschenen in Bijdragen tot de Geschiedenis der stad Deinze xv, 1918) behandelt G. P. BAERT op een oorspronkelijk plan de geschiedenis van een Vlaams bakkersbedrij f tussen 1860 en 1900. Wat het receptenboek van een bakkersfamilie leren kan ! niet alleen over de bereiding van brood en koeken en taarten allerlei, waar over het huiselijk leven van de verbruikers : burgers, boeren en werklieden. De Schr. geeft, na een pittige inleiding, een methodisch overzicht van de gebakkeu — Broodbakkerij en Banketbakkerij afzonderlijk geschikt — die te Deinze en omliggende genuttigd werden. De baksoorten uit het receptenboek worden er niet een buitengewoon rijke kennis van de overlevering uitgelegd. Niet minder belangwekkend is de blik in de " boekhouding „ van bakker Callebaut en in de werkplaats van dezen eerlijken vakman en kunstenaar in zijn vak. Een " uitvinder „ in zijn wereld van zoetigheid, al te bescheiden voorzeker om te durven denken dat de uitvinding van een nieuwe taart meer doet voor het gelul( van den mens dan de ontdekking van een ster. En toch ! hoe is zijn werk een ware " blijdagwijzer „ geweest ! — Liefhebbers kunnen het boekje verkrijgen bij den Schrijver, Beenhouwersstraat, 95, Brugge ; prijs 40 fr. V. STAMREEKSEN VAN WESTVLAAMSE FAMILIËN. Door E. H. C. Denorme werden in de laatste maanden — na zijn hierboven op blz. 23 vermelde stamtafel van de familie Verbrigghe — nog verscheidene stamreeksen in beperkte oplage gedrukt op losse, genummerde bladen. Vooreerst een stamtafel van zijn eigen familie, opklimmend tot de tweede helft van de 16e eeuw, waar de Ieperse stamvaders als de Worm voorkomen ; de overgang de Wormede Norme gebeurde in het begin van de 17e eeuw. Ter gelegenheid van de aanstelling van E. H. Alfons Van den Berghe van Ardooie tot pastoor van Adinkerke (1 Mei 1949), stelde hij een voorouderstafel op die aan vaderszijde tot Kortrijkse poorters van het einde der 17e eeuw opgaat, aan -- 213 - moederszijde de Tieltse familie Goethals tot omstreeks 1700 vervolgt. Van de familie Jonckheere van Beveren (Roeselare) reikt de voorouderstafel (gedateerd 31 Juli 1949) tot een stamvader Passchier of Paschasius de 77nck/ieere uit de 16e eeuw. Op het einde van de 17e eeuw verschijnt de familienaam gewijzigd tot 7onckheere. Beveren bleef steeds de woonplaats, met één onderbreking in de jaren 1700-1750 (Gits). Hierbij aansluitend is de gedachtenis (met portret) van Mevrouw Pierre 'T Jantele, geb. Marie Lievens, moeder van Mevrouw Jozef Jonckheere, begraven te Beveren den 7 Februari 1949. Op de binnenzijden van dit " doodsant,je „ staat een stamtafel van de Lievens van Beveren, doorgetrokken tot de 17e eeuw. Door een ander familiekundige, Heer A. Vanhuyse, werd een voorouderstafel aangeboden (gedrukt op 30 exemplaren) aan Heer Maurice-Victor Vanhuyse ter gelegenheid van zijn huwelijk te Nieuwpoort (8 Sept. 1949) met Juffrouw Elodie-Maria Vandenbussche. De Vanhuyse's komen uit Rumbeke en Langemark, terwijl de tak Vandenbussche van Nieuwpoort rond 1700 te Wulpen gevonden wordt. V. DE ABDIJ 'S HEMELSDALE Het verdwenen Cisterciënser vrouwenklooster 's Hemelsdale vond zijn geschiedschrijver in fr. M. DESIDERATUS, monnik der Cisterciënserabdij Sint-Sixtus te Westvleteren. Al te bescheiden wordt dit werk als een verzameling van " geschiedkundige aantekeningen „ voorgesteld. Dit boek van 224 blz., keurig gedrukt en geïllustreerd, is een voortreffelijke beschrijving van het bewogen verleden van het klooster, gesteund op een grondige studie van uitgegeven en onuitgegeven bronnen en werken (waaronder een Geschiedenis van Werken, Handschrift, van B. Slembrouck), Wij volgen liet klooster in zijn stichting en verplaatsingen te Eesen (1237-1270), te Zillebeke (1270-1295), te Werken (1295-1575), te Diksmuide (1607-1671) en te Brugge (1671-1804). Van de uitbreiding van het domein wordt blz. 70- 89 een bondig overzicht gegeven. Uitvoerig wordt de geschiedenis van het kloosterleven behandeld, namelijk van de regeltucht en de vroomheid. Al te dikwijls werd dit gestoord en bezwaard niet alleen door de oorlogen, maar ook in vredestijd door de politieke en fiscale inmenging van de vorsten. De Schr. zorgde voor een goed Register van Plaatsnamen. Een Register op de persoonsnamen, beperkt tot de familienamen van de kloosterlingen, ware niet zonder nut geweest. — De - 214 -- Schrijver, een kind van Werken, kiest met opzet de benaming 's Hemelsdale (en niet Hemelsdale) en verrechtvaardigt (blz. 35) zijn keuze : dat was de traditionele benaming te Werken, zowel in den volksmond als op het uithangbord van een oude herberg. — Alwie belang stelt in locale en Westvlaamse geschiedenis, zal dit werk willen bezitten dat ook nog uitmunt door zijn voordeligen prijs. (Te bestellen bij : Paters Trappisten, Klooster Sint-Sixtus, Westvleteren. Prijs : 60 fr.) A.V. ONZE LIEVE VROUW VAN ISENBERGE. Een boekje in zakformaat voor de bedevaarders, sierlijk gedrukt en met prenten verlucht, vertelt boeiend van Izenberge's kerk en van de kapel gesticht door pastoor Joost Reyphins (t 1672) ter ere van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid ; en beschrijft al het merkwaardige van dat Veurne- Ambachtse heiligdom met een kennis en smaak en piëteit die een handtekening overbodig maakt. B. VIJFTIG JAARGANGEN VOLKSKUNDE. In hetzelfde jaar als Biekorf bereikt het tijdschrift VOLKSKUNDE zijn vijftigsten jaargang. Het werd in 1888 gesticht door Pol de Mont en A. Gittée als een " tijdschrift voor Nederlandsche Folklore ,,. Na enkele jaren werd A. de Cock de spil van het tijdschrift dat, onder zijn leiding, den weg heeft gebaand tot de wetenschappelijke beoefening van de folklore in onze gewesten. In 1938 werd de uitgave onderbroken. Dank zij vooral M. De Meyer werd weldra een " Niéuwe Reeks ,, van Volkskunde ingezet. Als " Driemaandelijks Tijdschrift voor de studie van het Volksleven „ onder de redactie (voor Vlaanderen) van Dr K. C. Peeters, uitgegeven door de N. V. Standaard-Boekhandel, is Volkskunde geroepen om een grote traditie voort te zetten en de folklore als wetenschap te bevorderen en erkenning te doen vinden. B. LANTEERNLIEDJE. - Zie hierboven blz. 191. Te Deinze luidt het lanteernliedje van de jongens die meegaan in de maand October, bij 't eerste ontsteken van de lanteerns bij 't korten van de dagen : Jantje komt, Jantje komt, Jantje de lanteirenman, Vroeg en laat Op de straat Om te zien hoe alles gaat. -- Dat komt zeker omdat de lanteernman enkele jaren proeve deed als nachtwaker, en 's avonds de veldwachter wat afloste om in donkere hoeken te speuren. HONDEKOT. - Vgl. hierboven bl. 192. Ook in de Leiestreek geldt " hondekot „ voor bolhoed. " Baron ! In uij kot ! „ : deze uitroep was in mijn kinderjaren de grootste smaad aangedaan aan een eerste-communiekant die na de dagen van de plechtigheid nog met zijn bolhoed dierf verschijnen. Het bolhoedje werd tot over de randen over de oren geslagen om de maat diets te maken dat een bolhoedje geen dracht 'n was, al moest de jongen zijn eerstecommuniehoedje afdragen om tijdens de Winter een zondagmuts uit te sparen. TROIS FRANCOIS „. In de jaren tachtig werd de bolhoed, of hondekot, ook genaamd " trois franCois „ omdat de hoedenmakers die seriehoeden verkochten, toen al een " eenheidsprijs „ bedongen, en voor van eender welke grootte. De " trois francois „ was een zinspeling op drie frank zestig en er zijn een paar uithangborden uit die jaren : " Au trois f rancois „. NOG VAN HOEDEN. in 't algemeen, is tuig dat spot de Stond overnaast de ingang Kortrijkse en 'k vroeg om een inlichting. 'k helft " van 't schoon weêre ,, en 'k zei de kaartjesknipper : " Zou niet beter die sigaret uit halen als ge je klanten aanspreekt ? „, waarop hij in vroede coleire schoot en mij — tot mijn innig plezier —, toesnauwde : " J' hier niemendalle te zeggen, schonen jon op ! „ keek beschedelijk naar mijnen ik had verwacht dat hij mij eerder zou toegeslingerd hebben : met je schonen hoed op ! „ vriendelijke kaartjesknipper gebruikte " schonen here „ verachtelijke mijn hoed verachtte hij als dusdanig. AFSTAAN AAN DE ROLLE. - Vgl. hierboven bl. 192. van een jonge dochter wordt in de Leiestreek van Vijve genaamd " kind van 't drinkgeld „ of 't anderszins 't kind, --- voor den tweeden keer — lutten en tutters in --- 215 - omdat lanteern man proeve 's a vonds de veld wachter ,vat afloste donkere hoeken te speuren. HONDlnKOT. - Vgl. hierboven bI. 192. de Leiestreek g'eldt "hondekot" voo: bolhoed. Baron! In kot! " ,vas in mijn kinderjaren grootste aangedaan aan een eerste-comrnuniekant plechtigheid met zijn bolhoed versehijnen. over de randen over de maat diets te maken dat een bolhoedje ,vas, moest de jongen zijn eerste" communiehoedje afdragen om de Winter een zondagmuts sparen. " TRûIS FRANÇOIS ". de jaren tachtig werd de bolhoed, of hondekot, ook genaamd françois" de hoedenmakers die serie. hoeden al e.en "eenheidspr~js " bedongen, en wel fr. 3.60 voor een bolhoed van eender ,,,elke grootte. "françois ') was een zinspeling op drie frank zestig zijn uithaligborden uit die jaren: " Au trois françois ". NOG VAN HOEDEN. De hoed, in 't algemeen, is nog altijd een tuig dat spot verwekt bij de gewone man. 'k Stond overnaast aan de ing'ang van de Kortrijkse statie en 'k vroeg om een inlichting. 'k Verstonde maar de helft " van 't sch oon weêre~, en 'k zei tegen de kaartjesknipper : " Zou je niet beter die sigaret uit den bek halen als ge je klanten aanspreekt?", waarop hij in een ,vroede coleire schoot en mij - tot mijn innig plezier -, toesnauwde: "J' 'n hebt hier niemendalIe te zeggen, schonen here, met jen hoed op! "Hij keek beschedelijk naar mijnen nieuwen hoed en ik had verwacht dat hij mij eerder zou toegeslingerd hebben: " Here met je schonen hoed op! " De vriendelijke kaartjesknipper gebruikte" schonen here" in verachtelijke zin, en mijn hoed verachtte hij als dusdanig. Al!~STAAN AAN DE RÛLLE. - Vgl. hierboven bI. 192. Een kind van een jonge dochter wordt in de Leiestreek van Deinze tot Vijve genaamd" een kind van 't drinkgeld" Bij 't uitbesteden of 't anderszins verdonkeren van 't kind, worden - voor den tweeden keer - lutten en tutters in d'hage gehangen. OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENC;, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 - 216 - WOORDSCHAKERING. Overnaast hoorde ik door een bekende van Kortemark tweemaal in vijf minuten naar " 't juiste woord „ zoeken. " Nooit 'n is 't woord niet „, zei hij, " 'k wille zeggen weinig of niet „. En verder " Scheén is 'n woord dat te vet staat, want we. 'n zijn eigenlijk nooit te gare in zaken geweest. „ EEN OESELGEMSE TWEEBOK. - Vgl. hierboven bl. 190. Die bok betekent hier zeker " bonke „, en " Oeselgemse tweebok „ is zeker een nalevering van die Siamese tweelingen van 1809. Mijn vader had van zijn grootvader, die uit Oeselgem stamde, altijd horen vertellen dat er alzoo twee aaneengegroeide en verknoopte kindertjes geboren waren. Vandaar dat, bij 't halen uit de hof van een tweelingswortel, ot' een verstropte aardappel, of een verknoopte dubbele rape, mijn vader altijd zei : " 't Is een Oeselgemse tweebok „. G. P. BAERT. SIAMESE TWEELINGEN TE ZUIENKER.KE. 1772. In aansluiting met de Mengelmare van blz. 190, betreffende de geboorte van Siamese tweelingen te Oeselgem in 1809, kan nog medegedeeld worden, dat ook te Zuienkerke dergelijke tweelingen ter wereld gekomen zijn ten jare 1772. Deze gebeurtenis wordt aldus beschreven door een zekere M. J. Allaert, die een Ghedinckbouck heeft bijgehouden van de [Bijzonderste ?] geschiedenissen in en omtrent de stad Brugge, gedurende de jaren 1713-1787 : " Op den 2 Septembre [1772] is op de progie van Zuenkerke, by den calsiewegh naer Blanckenberghe, op de hofstede genaemt Het Noorthof, bewoont door Martinus Verscheure, zyn vrouwe verlost van een kint van dese gedaente [schets], beyde gedoopt, en zyn genaemt Jacobus. Sy waeren een elle lanck, fris en wel te passe en de moeder wel verlost, hebbende maer eennen afel, één fondament en één partie. Sy syn gestorven den 9 dito snavens ten 9 euren, 3 a 4 minuten naer malkanderen en begraven in de kercke „ A. S. Druk. Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge ,. ^^ .^ ^ .; ,^^C^"^ ^ , 1^^^ ^L^ )^jG ^^^ ai v 3;^ +3 n ^1 ^„,. //-^ ;? ^ ^ r• ,.• ^i ^^ q r• ' ie;^^^G^CD :^ ^ ^ ^.^c'G^ J1^C^^ ;^^ e.s^ ^Z^^ C^^^ ^3^^^^ C7 e ^)^^^ "*'C^ .oe G^ I3ickørf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars tegen 75 frank Voor 't Buitenland 1C0 Frank Nullus otio petit dies apibus. ^^, ^ ^ ^^yy^ ^• r ..^^' ' ^^^-^^^^..^^^ ^ '?C^ ^^C^ ^^ ^;C^ ^.C^ ^- ?I^ ^^^C^ ^ _^ ^I^ ^^^ ^^^C? J ^^ ^,^. y^^ ^ ^^ ^ C^ ^;^^^ ^.^^^I^.;^^C^^,^ ti C^ ^^^^ GJT ^^^G^T^^ * ^^ ^ *. ^C^^^C ^^^ 50ste Jaar. 11. In Slachtmaand, 't jaar 1949. GUIDO GEZELLENUMMER. Met bijblad GUIDO GEZELLE TE ROESELARE TOEN Hendrik Van Doorne in 1903 zijn herinneringen uit den Roeselaarsen tijd van Guido Gezelle begon neer te schrijven,was hij vooraan de zestig. Na een werkzaamheid van meer dan dertig jaar in Engeland was hij naar zijn vaderdorp Poeke teruggekeerd waar hij, op het ouderlijk erfgoed, tot aan zijn dood (13 September 1914) als rustend priester verbleef. Langer en intiemer dan veel Gezelleleerlingen heeft Van Doorne zijn geliefden en bewonderden Meester en Vriend te Roeselare en te Brugge gekend. Gezelle was juist van de poësis ontslagen, toen Van Doorne in 1859 in deze klas aankwam. Toch heeft de jonge notariszoon, die in 1854 te Roeselare zijn pensionaat begon, van den beginne af veel omgang gehad met den nieuwen surveillant en leraar. Gezelle werd een vriend van de familie Van Doorne en liet Hendrik niet meer los : toen hij Roeselare verliet, trok hij den jongen humanist naar de Engelse school te Brugge mee. Met -- 218 -- Gezelle als onder-rector ging Hendrik weldra over naar het Engels Seminarie (1) . Van Doorne had letterkundigen aanleg en ambitie. Gezelle zelf ontdekte in hem « een nieuwen schoonen dichter », zoals het luidt in een brief aan Van Oye (1860). Met Verriest bereidde Van Doorne de uitgave van Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862) ; naderhand werkte hij jarenlang mede aan `bond den Heerd. In 1881 gaf hij te Gent een driedeligen zedenroman uit, Jan Van Noorde, sterk eigenvlaams getint en met kennelijk autobiographischen inslag. In zijn rustjaren te Poeke zou hij zich nog bezighouden met de voorbereiding van een critische tekstuitgave van Kerkhofblommen (2). Heeft Van Doorne zijn Gedenkboek uit eigen beweging ondernomen of heeft een van zijn vrienden, wellicht Hugo Verriest, hem daartoe aangezet ?... Alleen de Roeselaarse tijd is afgewerkt. De ontworpen voortzetting over Brugge bleef bij een paar losse bladen. De bewerking van het handschrift en een paar zinsneden wijzen er op, dat de schrijver zijn Gedenkboek voor publicatie wilde geschikt maken. Van Doorne was gesteld op nauwkeurigheid ; hij betrouwt niet altijd zijn geheugen en waarschuwt soms den lezer wanneer hij onzeker is. Wel schijnt hij op een paar plaatsen geneigd om « Poucke » als inspiratiebron van gedichten van Gezelle te overschatten. Op zijn geheel is het Gedenkboek van Van Doorne een betrouwbaar anecdotisch document. (3) Aloïs Walgrave heeft het in zijn tijd (vóór 1914) bij den schrijver te 1) Over Van Doorne, zie Gedichten, Gezangen en Gebeden II, blz. 116-117 in de Jubileum Uitgave (= VW). 2) Voor het titelverhaal en meer nog voor de Zielgedichtjes heeft Van Doorne in de jaren 1905 en volgende ijverige navorsingen gedaan. A. Walgrave heeft blijkbaar veel biographi^ sche gegevens voor zijn editie van Kerkhofblommen (in VW) bij Van Doorne gevonden. 3) Het Handschrift bestaat uit vier schrijfboeken " scholierformaat ,,. Samen met de documentatie van Kerkhofblommen — 219 — Poeke ingezien en fragmentarisch benuttigd in zijn Leven van Guido Gezelle (1923). Beter zal het nu tot zijn recht komen in deze tekstuitgave. Enkele minder zakelijke bladzijden mochten hier wegvallen. De spelling van het handschrift is, op enkele verbeteringen na, behouden, de soms wat vreemddoende stijl bleef ongewijzigd: A. VIAENE GEDENKBOEK VAN HENDRIK VAN DOORNE. Eerste ontmoeting in 't Pensionaat Indien ik mij op mijn geheugen mag betrouwen, was het in den zomer van 1854 dat mijn Vader en mijn Moeder naar Rousselaere trokken, om mij plaatse in 't Klein Seminarie te bespreken en ik ging meê. Mijn Eerwaarde heer Bethune ontving ons. De schouwing van het gesticht begon met de kerke, zalen en gebouwen, en eindigde met den hof en de pachthoeve. In den hof werd Mr. Bethune om bezigheidredens van ons weggeropen, maar hij en liet ons niet alleene. Daar wandelde daar weg en weder onder de schaduwe van de boomen. een jonge priester zijne getijden al lezen, en dezen stelde hij aan om al dat ons verders 't ziene weerd was, af te toonen, Deze nieuwe Gids en Geleider was de Eerw. Heer professor Guido Gezelle. Vader had er hem alligte een gedacht van gemaakt, want hij gaf er Moeder in 't naar huis rijden zijn beoordeeling over als : « Een minzaam en zeer aantrekkelijke jonge priester, die veel kennissen bezat ! » Vaders woorden groeven indruk op mijn gedacht, omdat hij er aanstonds bijvoegde, dat «Rousselaere 't bijzonderste Collegie van 't Bisdom zijnde, Zijne Hoogweerdigheid er van zelfs de uitgekozenste mannen naartoe zond ! — 't Beste Collegie, de merkweerdigste leeraars, peisde ik, en IK daar naartoe ! » De zoele warme avondlucht, Vaders gezelschap, Moeders liefdebetuigingen, de lange nieuwe reize met eigen ros en rijtuig, die groote schoolgebouwen en 't gewoel der ontelbare leerlingen in den speelgrond : alle die gebeurten en voorvallen kookten, krielden, kroezelden in mijnen jongen schedel en plantten er hun zoo vrom en zoo vaste dat zij er nu nog geworteld staan lijk over acht en veertig jaar ! werd het zeer onlangs door erfgenamen van Van Doorne aan het Gezelle Museum geschonken. — 220 — Aldus in 1854 luidde er alreede uit de lippen van eenen wijzen verstandigen man die de wereld en menschen kende een oordeel over Guido Gezelle dat in alle de dagen en daden van zijn leven staande waarheid gebleven is. Moeder was op dat eerste zigt van haren toekomenden vriend en raadsman niet min diepe doch op eene verschillige wijze aan 't harte geraakt. Hij had haar moederlijk gemoed gewonnen, want als hij ons terug naar Mr. Bethune's kamer geleid had en afscheê ging nemen, greep Moeder hem vurig bij de hand en smeekte hem van mij een beetje bijzonders gá te slaan, omdat ik teêr en zwak was en buitengewone zorgen vereischte. Dit beloofde hij geerne en, zoolang ik hem met mij liet gewerden, voerde hij die belofte op de stipstelijkste wijze uit. Vader ook volgde met zijn woordeke dankbaarheid op Moeders verzoek en hoopte dat hij ons binst het aanstaande verlof zou geweerdigen eens te komen bezoeken, 't geen hem ook schijnelijk aangenaam viel. Als Vader zei dat wij te POUCKE woonden, trok eene soorte van mompel over den jongen priesters gelaat, alsof 't geluid van 't woord « Poeke zijn lachvlieske ketelde. « Poucke ! Poucke ! Poucke ! » herhaalde en hernam hij. Later doopte hij mij met den bijname « Poucke » die mij geheel mijn studentenleven aangelapt bleef bij zooverre dat er mij buiten mijn klasse weinig medeleerlingen anders wisten te noemen. Als hij een jaar of twee naardien Poucke bezocht, liep 't woord nog op zijn lippen : Poucke, Poucke duizend werven komt mij nog dien naam weerom... 'k Heb hoogerop bestatigd dat Moeder mij aan zijne waakzame zorgen bevolen had. Dit eerste gunstverzoek, dat zoo dadelijk en zoo volkomenlijk beantwoord wierd, leidde alligte tot nadere gemeenzaamheid des herten en der gevoelens, want iederen keer dat Moeder, na mijn besteed, mij naar Rousselaere kwam bezoeken, zocht zij ook immer hare hulde aan Mijnheer Gezelle te bewijzen en een klapperke met hem te doen. Van de eerste onderhandeling waardeerde hij haar. Hare vroegste overkomste naar 't Collegie was langs Brugge rond, met den spoorweg. Aldaar moest zij terug. Ik begeerde haar naar de statie te vergezellen en verkreeg het, op voorwaarde dat een der meesters medeping om mij terug te brengen. Mijnheer Gezelle aanveerdde deze taak met liefdevolle berei dwilligheid. 's Anderdaags zond hij Moeder een — 221 -- dichtje daar zij grooten prijs aan hechtte, want zij hield het haar leven lang in haren alledaagschen kerkeboek zitten : 'k Heb u, Moeder, Moeder, Moeder, 'k heb u eens, 'nen keer gezien, en 'k en zie U, Moeder, Moeder, nimmer weder meer misschien, dan in 't hert, o Moeder, Moeder, en den edelen oogestraal van uw kind, o Moeder, Moeder, in zijn herte en in zijn taal. (1) In de vakanse die op onze eerste reize naar Rousselaere volgde, kregen wij 't bezoek van Mijnheer Bethune. Hij verbleef een paar dagen en van hem, onder verscheidene andere inlichtingen deswegens, vernamen wij dat de jonge priester aan wien hij ons in 't schouwen van 't collegie overgelaten had, de schrijver van de « Treur Wilge op den Manderstroom » was. Dit verheugde Vader, die 't stuk met veel genot gelezen en herlezen had als het eerstmaals in het Nieuwsblad verscheen c2), en hij aanzag het als een meester stuk van ware dichtkunde. Vader was in hert en ziele Vlaming en niet onbeduidend in letterkundig oordeel. Vriendschap Alle de omstandigheden die ik hierboven vermeldde, had ik te zamen in mijne dertienjarige hersenpan versmolten en Bene gedaante aangegeven die mij het met regt verbeeldde van Mijnheer Gezelle als eenen bijzonderen vriend te aanzien, en als ik naar Rousselaere geleid wierd, en daar eindelijk moedermensch alleene gelaten door vreemde en onbekende trappen en gangen naar de speelzaal van 't Pensionnaat geleid wierd, daar stak een klom? van weedom in mijne keel, tranen zwollen uit mijne oogen en wanhoop woelde in 1) Over dit Kleengedichtje vgl. GGG Ii, blz. 234. -- Het gedichtje is dus van 18:5 en niet van 1860 (datum van inschrij ving in het Album). Vau Doorfile geeft deze lezing (met varianten !) uitdrukkelijk als de oorspronkelijke. 2) Bedoeld is De Mandel6eke (uit Dichtoefeningen) gedateerd van 1848. Men weet van elders niet dat dit gedicht zo vroeg in een dagblad zou verschenen zijn. Zie D. in VW., blz. 272. - 222- mijn herte. Het eenlig] schemerstraalke van mogelijke hope dat nog in mijn ziele schong, was. 't gedacht dat ik ieverst Mijnheer GezelIe zou kunnen ontmoeten. God gaf dat ik hem seffens speurde, want hij bekleedde dan een laag professor· schap « Handel en Nijverheid» dat onder de schoolafdeelingen als een vijfde wiel aan de wagen gold, en hij was onder- of hulpsurveillant van 't Pensionnaat. Aan deze laatste ornstandigheid heb ik het dank te wijten van hem dien eersten avond daar seffens gevonden te hebben. Mijne betrouwende natuursgesteltenis dreef er mij zonder vertoeven naartoe, 'k en ging niet, 'k en liep niet, maar vloog hem aan d'hand en drong mij digt en dapper bij zijne zijde. Eerst stond hij verbaasd, maar met ne vliegende slag dier rappe ooge verstond hij alligte de gelegendheid en hij groette mij met zulke liefdevolle en verwelkomende stemme en maniere : «Ah Pouckske 't is gij ! » Mijnheer Gezelle wierd nu oprecht mijne vriend. Weinig dagen verliepen er dat ik aan zijne hand niet 'n hing, wel waarschijnlijk tot verveling en last van dien braven man, alhoewel hij er nooit iets van gebaarde, maar tot mijnen troost en hertsgenoegen . In den speeltijd kwam hij ons gadeslaan. Hem ieverst in een verdoken hoekske of bachten een half geloken venster wegduiken ': om onze kwade perten te bespieden, ons alzoo door schijnbare afwezigheid tot kwaad aanmoedigende om ons te kunnen betrappen, dat 'n deed «hij» nooit. Hij was daar te regt vooren. Zijne «surveillance» en verveelde ons niet, wij vreesden ze niet, maar verlangden éér naar zijn komste, want als hij onder ons was, vermengelde hij hem onder ons, nam deel in onze spelen en stak vier en gang in alles dat er gaande was. Hij stond over ons als Overste, maar wierd alligte gezel en maat in al dat leute en leven maakte. Dan alreeds waren die eigenaardige trekken van zijn minnelijk gemoed, liefde en dienstwilligheid jegens alleman, in sterke voege en ontwikkeling in hem, en dan besteedde hij die gaven in vollen gang en geute op dezen die,zoo men zegt, minst in state zijn van zulke gaven te waardeeren, een bende jonge knechtejongens. Op Gezelle's kamer 'k Loop nu ten tijde nog beschaamd als ik overpeize wat al ruize en moeite ik hem dikkels aandei met alle de wen schen en begeerten die ik hem dierf vragen, en die hij nooit 'n weigerde als z' eertigzins mogelijk kannen verkregen of toe' gestaan worden... Hij leidde rnij veeltijds mede naar zijne kamer en liet mij daar werken en wroeten naar mijne beliefte. — 223 — 'k Doorsnuisterde zijne boeken om « sanctjes », 'k keek naar zijne beeldekes en 'k doorsmeet en verwerrelde zijne papieren zonder dat hij mij ooit bekeef of kloeg dat ik kwaad of kwalijk dei. 'k Zie hem daar nog met zijn hoedje verre naar achter gesteken, 't wijd geknobbeld voorhoofd over zijne schrijftafel geleund, met den rugge tegenover de lucht, tusschen de twee vensters van zijn kamerke zitten. Letter sprak hij, vele las en schreef hij, en met ruize ontvloog hem zijne aandacht tenzij er iemand op zijne deure klopte. De kamer zag er uit lijk een prondelkot. Alles lag overhoop overende. Bij zijne zijde stond er eene soorte van houten ratel die uit veelvoudige vierkante kotjes of kluizekes of cellekes bestond waarin hij zijne zantekoorens en andere vondsten en vindevogels stak. Zijne boekkasse vervulde 't meeste deel van den noordwand der kamer en d'overige muren hingen met eenige aardrijkskaarten en onbelangrijke beelden of prenten bekletst. Rondom `t beslag der muren, tot zeker hoogte , lagen en stonden er reken en stapels boeken, rollen, papieren en andere behoeften van of zonder weerde, zulks als spel-, wandel-, of kunst- en werkgerief. De boeken in de boekkasse woonden er vrij en vredig, staande of steunende, liggende of leunende, scheunsch of scheef, rept of links, en zaten dikwijls van onder te boven. Zoo ook bestond het met zijne schrijftafel die een onbeschrijflijk meesterstuk van « beau désordre » verwezentlijkte. Wat er daar al te vinden lag ! Overvloedige oude pennestokken en potlooden, lakken en lappen, zand en sanctjes, stukken paternoster en beroeste medaaldekens, brokskes papier, endekes koorde en tuitjes was, met boeken en bondels, met zijn Crucifix in den midden, en zijnen zwarten ronden inktepot, die op oudewetsche wijze in een zwart inktbespatterd rond beuken schotelke stond. Al die eenigzins den weg in Gezelle's kamer of aan zijne tafel wisten, kennen dit oud gediend inktvat. Het mat .... centimeters en .... van doorsnee. De stoffe schijnt er gebakken eerde uit te zien, en benevens de fonteijne staken er nog twee andere openingen in zijnen afrondenden top, eene waarschijnelijk voor 't uitkuischen en d'andere om den pennestok in te steken. Nooit, tot achter het uitgeven van zijne « Gedichten, Gezangen en Gebeden » 'n had hij uit eenen anderen pot geschept ; en dan, om mijne medewerking in 't verveerdigen der uitgave te erkennen en beloonen, schonk hij mij dezen willekom en dierbaren pand, dien ik hoogachte•.. (1) 1) Over deze medewerking van Van Doorre, zie GGG II , blz. 7. — 224 — Bezoek le Poelde 't Duurde eenigen tijd éér hij naar Poucke kwam. Moeder viel hem lastig om 't lijf, maar, elks slave en dienstbode, 'n vond hij geenen tijd. 't Laagste en onbeduidendste werk wierd hem binst 't schooljaar opgeleid, en in de vakanse belastten hem zijne Overheden met den oppas en toezicht der Engelsche studenten die in 't Collegie overbleven. Hij ging toch eindelijk kunnen afkomen, want, als Moeder kwam te begrijpen wat er hem weerhield, noodigde zij zijne drij vier Engelsche jongens met hem mede, en wij genoten dien keer zijn bezoek gedurende vijf dagen ! In 't eerste zag hij er wat bloode en beschaamd uit ; hij scheen zijn pas en zijne scheute te zoeken, en hij viel er algauwe op. Zijn schijnbaar wantrouwig en afstandig voorkomen smolt weg bij 't vriendelijk onthaal dat hij op ware vlaamsche wijze ontving. Geen minzamer, zoeter, betergemanierde gast zoudt gij kunnen in huis houden dan Mr. Gezelle. Geestig, leutig, eenvoudig, liefdadig en gevoegzaam van gemoed, won hij aller harten en wierd hij aller gunsteling. Meissens en knechten waren er van ingenomen, en de Meesters van den huize betoonden hem hunne volledigste waardeering en betrouwen. Wij beminden hem buitenmate. Hij wandelde, speelde, klapte en praatte met ons, alsof hij ons' gelijken in tel van jaren en bekwaamheid van geest ware geweest. Met Vader ook trok hij meermaals op gang, en ik herinner mij dat zij 't zamen eenen nami-dd ,: g te Aelter, in de bosschen van « 't Oud Leike » overbragten en dat Vader bij hunne thuiskomst, als de priester zijnen brevier gaan lezen was, aan Moeder de gevaarten van dien achternoen verhalende, zei: « Dien bliksem van die vent heeft overal kennisse van, en als er entwat is daar hij aan twijfelt, hij vraagt en hij taalt, totdat hij er 't hert en het sap uitgezogen heeft !» Van de tweede Misse die hij in de parochiekerke las, liep P oucke vol van dien vreemden priester die zoo stichtend en godvruchtig messe doet. Eilaas ! dat die gelukkige, gezegende dagen moesten ten einde komen ! Zijn vertrek bragt rouw en weemoed over 't huisgezin, en wij liepen dagen verloren om zijn verlies. Hij ook verliet ons niet leed en zieldruk. Twee dagen later kreeg Vader, met hertelijkste bedankingen, den dicht op Poucke, die hem veel genoegen verschafte : Poucke, Poucke, uw boomgewelven deên zoo'n deugd aan 't herte mijn ... (1) De jaren liepen voorbij en mijn broeder Joseph kwam ook 1) In : Gedichten Gezangen en Gebeden. -- 225 -- naar Rousselaere. Hij was een dier zenuwachtige kinders die buitengewone, zoowel geestelijke als lichamelijke zorgen vereischen. 't Had lang in beslis gelegen of dat hij naar Rousselaere ging komen of naar Gent gaan. Rousselaere was zoo verre voor ons en ongelegen ; maar wij bezaten twee goede vrienden in 't Westvlaamsch stedeke en die twee vrienden wonnen den strijd : Mr. Bethune en Mr. Gezelle. Van als hij te Poucke verbleef, had Gezelle voorkeur aan 't Sepke betoond (als hij hem noemde). De priester-dichter met zijn zacht zuiver vrouwenhert en die kloeke struische mannelijke ziele verstond het jongetjes noodwendigheden, en poogde die op alle wijzen te verzadigen.'t Kind wierd den appel van zijn ooge, en als het ziek viel en met de roókoorsen gestegen lag, bezorgde hij hem met ware moederlijke liefde. Sepke genas, en is het aan Mijnheer Gezelle schuldig ! Hij was zoo verre op beterhand als Moeder van zijn ziekte mare kreeg en er op heetere dade naartoe gevlogen kwam, dat hij alreede kon wandelen en ons in stad vergezellen. Zij bedankte Mijnheer Gezelle, die hem verweerde dat hij niet met alle gedaan had, en dat God 't kind hersteld en genezen had. Moeder was ingespannen gekomen en, Mijnheer Gezelle er in toestemmende van een endeke wegs mede te rijden, kwamen wij dan met hem al zoetjes wandelende naar 't Collegie terug. Dien avond zond hij mij het welbekend verzeke, dat ik van stonden af naar Moeder stuurde. Hoe zoet is 't tusschen broederen twee te wandelen, te wandelen, bemint men van de twee den een, den een gelijk den anderen ; bemint men ze alle twee, en zij, beminnen zij malkanderen lijk broederen ; o ! 't is zoet erbij te wandelen, te wandelen. (1) Ongetwijfeld hadden wij bij Mr. Gezelle een holleke voordeel, maar hij was zoo ten volle elks vriend en hulpe dat hij er nooit iemand door te kort 'n dei. Woeling in 't College In 1857 ging ik van 't Pensionnaat naar 't Collegie over. 't Wierd dan veel moeilijker voor mij om bij Mr. Gezelle te geraken, en mijne bezoeken naar zijne kamer verminderden 1) Ook hier komt Van Doorre den knoop van de gissingen betreffende den datum (GGG, II, bl. 233) doorhakken. -- 226 -- grootelijks. Bij de studenten van 't Collegie verscheen hij weinig. Zijne bezigheden bragten hem immers langst daar niet, en zoo gebeurde 't dat zijn invloed er weinig ontwikkeld was. Maar de zaken veranderden zeere als hij in 1857 professor van Poësis genoemd wierd... Ik schrijf mijne persoonlijke ondervindingen en indruk, en daar ik hem nooit eigentlijk voor professor te Rousselaere gehad heb, behoeve 't mij daarover te zwijgen... Maar nog een jaar te jong om onder zijne klasse te rekenen, kan ik getuigen van 't gene dat stelsel onder de studenten veroorzaakte... Men hoorde den geheelen ganschen dag geen anderen klap noch klank meer dan « Gezelle ! Gezelle ! Gezelle ! » overal en altijd « Gezelle ! » 't Was voor Gezelle en 't was tegen Gezelle. Zijne eigene studenten riepen, meestal, ten toppen uit : Hoerrah ! en lang leve ! ! en zouden hunnen held rond het speelplein in triomphe op hunne schouders gedregen hebben. Zulks was de macht die de man bezat over zijne leerlingen, en zulks was de begeestering die de herten zijner jongelingen wegens hem bezielde. Andere volgden eene geheel andere denkwijze. Zoo hoog klom het tij der gevoelens dat het onder sommige groepen studenten tot veete en vijandschap rees, en 't was genoeg van als vriend van Gezelle gekend te staan om uit zekere gezelschappen gebannen te worden. De tweestrijd bleef niet langer tusschen de vier muren van 't Klein Seminarie van Rousselaere genepen. Westvlaanderen weergalmde alligte van 't gene Rousselaere in rep en roere zette ! Oostvlaanderen ook wierd van de kwale gekwollen, en daar ik Oostvlaanderaar van woonste en verblijf was, botste ik dagelijks, gedurende mijne vakansen, tegen de tegenstrijdige gedachten van mijne landgenooten. En iedere ontmoeting, iedere bijeenkomst begon en eindigde immer in strijd en in streven over Gezelle ! bij zooverre dat die eentonige en eenstoffige woordenoorlog onzè ouders en bejariger vrienden begon te verleén, en wij ons elders moesten wenden met onze overdrevene twisten en vervelende « vogelke éénzang » ! [Gezelle wordt inmiddels uit de poësisklasse verwijderd.] Poeke : Gezelle's toevlucht Ondertusschen kregen wij hem meermaals te Poucke. Moeder had op den eersten oogslag zijn herte verstaan. Zijn eerste bezoek duurde maar 'nen dag. Hij was in Brugge en hij « kwam ne keer naar huis », zeide hij. Of wij allen blijde waren van hem te hebben ! Hij ontwaarde algauwe dat zijne nederbots hem zijne oude vrienden niet ontvreemd had. 227 — hertskloestering, en voedden en om keer en wereld treden, drukte « goeden vaarwel » zei, zoo en sprak, in al hunne intieme eenvoudigheid, die zielrakende woorden die jaren naardien in zulke gingen opgereesemd hangen : « 'k Ben 'n keer voor 'n tijdje goed ! » en hij stapte half weenend half lachend 't rijtuig 'k voerde hem naar Aelterstatie. Dunkt 't op dit bezoek was dat ik hem eenige « ik waarhier waardaar onder 't volk had. 't Had er hem iemand ook eene handvolle hij ging ze mij zenden. Moeder zat bij en dat hij niet mocht doen, alzoo alles weggeven . Zij wist dat zocht zonder hem in zijne eerzuchtigheid en zij deed er mij hem vooren voldoen of ten weerde wedergif te weigerde dat onze vriendschap hem rijkelijk die prulle schilderijtjes dat ze handen overgingen. Daarin had hij gelijk, want ik Nebbe sedert met de meeste zorgvuldigheid bewaard. Van af zijner thuiskomst z' hij mij en op 't één een perkamenten van St. Joseph, stond er in geschrifte, als 't ware met elsen . met kort gebed, En geeft liefst wat toe, mij, o vriend, is t onverdiend, Geef « God » uw harte doe ! St. Albinusdag A. D. 1859 hield ik in zooveel eerbied dat ik het in een glazen kaderke deè zit het in nog zekerder zate in zijdenen kasken onder mijne nagedachtenissen van Guido Gezelle. Op kan mogelijks tijdstip niet bepalen of achterhalen, wierd er 's avonds late ----- 't was half — aan de belle getrokken. Een laat bezoek alledaagsche en beeld u onze vreugd en ooren 't mei- - - Liefde, hertskloestering, medegevoelen warmden en voedden dat hongerig gemoed, en als hij ons verliet om nog 'ne keer dien harden en eigengierigen wereld binnen te treden, drukte hij, als Moeder hem « goeden moed en vaarwel» zei, zoo vuriglijk haar hand en sprak, in al hunne intieme eenvoudigheid, die zielrakende woorden die jaren naardien in zulke lief- en sierlijke bloemen gingen opgereesemd hangen: « 'k Ben nu nog 'n keer voor 'n tijdje goed! » en hij stapte half weenend half lachend' t rijtuig op, en 'k voerde hem naar Aelterstatie. 't Dunkt mij stijf dat 't op dit bezoek was dat ik hem eenige oude «sanctjes » toonde die ik \-vaarhier waardaar onder' t volk verzameld had. Had er hem iemand ook eene handvolIe opgedregen, zei hij, en hij ging ze mij zenden. lVloeder zat bii ons en beweerde dat hij dat niet mocht doen, alzoo alles weggeven. Zij wist dat hij niet rijke was, en dacht en zocht hoe hem nuttig te zijn, zonder hem in zijne eerzuchtigheid te pijnigen, en zij deed er mij hem vooren voldoen of ten minsten eene weerde wedergifte schenken. Regt af weigerde hij en hield er hem aan dat onze vriendschap hem rijkelijk voor die prulle schilderijtjes beloonde, en hij wist dat ze tot goe' handen overgingen. Daarin had hij gelijk, want ik hebbe ze seder! met de meeste zorgvuldigheid bewaard. Van stonden af zijner thuiskolnst verzond z' hij n1ij en op' t één daarvan, een perkamenten beeldeke van St. Juseph, stond zijn alderschoonste geschrifte, als ·t ware met een eIsen geëtst : Betaal mij met Een kort gebed, En geeft gij liefst wat toe, Voor mij, 0 vriend, is 't onverdiend, Geef «God » uw herte doe! St. Albinusdag A. D. 1859 Dit hield ik in zooveel eerbied dat ik het in een glazen kaderke deê steken, maar nu zi t het in nog zekerder zate in een zijdenen kasken onder mijne nagedachtenissen van Guido GezelIe. Op een ander maal, 'k en kan mogelijks 't tijdstip niet meer bepalen of achterhalen. wierd er ·s avonds late - 't \vas wel acht en half - aan de belle getrokken. Een laat bezoek en was precies geen alledaagsche gebeurte, en beeld u 0nze en begeestering in, als onze scherpgezette ooren ·t mei· -- 228 -- sen in verwondering hoorden uitroepen : « Oh Mijnheer Gezelle... » Op 'nen blik vlogen zetels en stoelen hoop over 't joop en wij hingen hem om 't lijf, de vingers in de vuist. Daar en was geen gissen noodig dat hij wel- en willekom was ! « Ben ik verwacht ? » was albij 't eerste woord dat hij sprak als hij de zitzale binnentrad. Moeders antwoorde : « Gij zijt altijd verwacht, Mijnheer Gezelle I » en voldei hem niet. Hij wenschte te weten of wij hem verwacht hadden I Hij bleef tot 's anderdaags namiddag en vertrok nogmaals met een pakske moed naar zijn vriendeloos geweste weer, waar hem nog zulken ergen diepen beker weemoed te drinken stond. Wij ontvingen nogmaals zonder lang vertoeven een dichtje van hem, dat Vader dezen keer als 't zijne besprak en zoo wel weten weg te steken heeft dat wij het na zijne dood nooit meer ontdekt hebben. 't Sprak op dankbaarheid en al dat ik er van onthouden heb, zijn de twee slotverzen : 't Is vele dat men schoonheid heet, Maar dankbaarheid is schoon. 't Zal 't misschien iemand nog gelezen hebben en er mij afschrift van willen bezorgen (I)... Kleengedichtjes In deze herinneringen kan ik den echten tijd niet meer stellen van vele der gebeurtenissen die ik aanhaal. Ik zat immers bij Gezelle's elbogen en zou vele voorvallen van groot belang kunnen aanteekenen hebben, had het mij ooit in 't gedacht gerezen van er te kunnen gebruik van maken. Maar wij leefden dag in dag uit, gelijk God die dagen schiep, en ik bekommerde mij op weinig zoo lang ik met hem mocht leven. Ik en heb nooit niet veel brieven van Gezelle gekregen (2). In het schooljaar was ik te naar en te dik met hem verbonden, en gedurende 't verlof hadden mijne zinnen andere bezigheden te beleggen ; daarbij sliep de studentenpenne geerne binst de vakanse. Hij kwam toch zelve gemeenlijk ne keer af, en de aankondigingsbladeren die daar vóór — en 't dankwoord dat der achter -- kwamen, wierden misleid, verloren en metter tijd vernietigd. 'k Heb nochtans gelukkiglijk eenige overblijfsels van den 1) Vgl. GGG. II. blz. 259. 2) Van Doorne spreekt hier alleen van den Roeselaarsen tijd. Nadien ontving hij talrijke brieven van den Meester. Zie VW, Brieven II, blz. 93 volg. - 229- geëerden vriend uit de schipbreuke gered. Meer, veel meer bezat ik er over een twintigtal jaren, onder mijne verzameling van merkweerdige « sanctjes ». En meer nog, twintig jaren der voren ! 'k Meene wel dat hij mij ieder der XXXIII Kleengedichtjes op zulk een beeldeke geschreven had (en vele andere in verscheide Album-boekjes die eilaas ! uit mijn bezit verdwenen zijn). De prentjes waren allemaal even gelijk. Ons Heere staat er op, half geknield en half gevallen onder een zwaar kruis dat op zijne schouders ligt. Langs alle kanten rondom hem, onder en boven en zijds' Hem, veel· vuldig dikke en diepe opeengetast, liggen en staan er, op alle slag van houding en ligging, ontelbare kruisen met opschriften van alle de kwalen en krankheden die 't menselijk leven kwellen. Had hij hem die met opzet bezorgd omdat zij zijne eigene veelvoudige zwarigheden verwezenlijkten? Waar zijn deze mijne kostbare schatten en relikwieën naartoe belanden? ... Onder deze die mij nog gebleven zijn, noem ik : — 230 --- 0 vrije Vlaamsche poësis En sprankel van de dichterziel Die brandend uit den hemel viel Gij bloeme en blinkend veldgewas, Gij orgeltaal en wierooktas, Gij !... al wat ik niet zeggen kan, Men kent U niet in 't eigen land Der vrije Vlaamsche poësis. (1) Aan Hendrik Van Doorne v. Poucke Rousselaere Sti Innocentis. P. A. D. 1860. Daarbij nog schreef hij het bovengemelde dichtje in mijnen Album, die hij mij in 1 860 (?) van Londen medebragt verrijkt met vele denkweerdige namen. Cardinal Wiseman staat op het eerste blad met eenen « totius libri dedicatio » en zulke namen als Cardinalen Pitra, Manning, Vaughan, Gibbon, eerweerde professors David, Beelen etc... hebben er een gedacht op gezet. Gezelle voegde er op mijn aandringen nog een ander dichtje bij : 0 Lied ! o Lied I Gij helpt de smert Wanneer de rampen naken... dat mij bijzonderlijk aanstond om de scheurende hertspijne daar ik hem zoo dikwijls van aangedaan zag. (2) Nu nog een laatste onder de prentjes, omdat hij het voor mij en in mijn bijzijn geboorte gaf : Dichten is geen kunste kom, Geen kunste ! Dichten is een gunste Gods Een gunste ! (3) 1) Zie VW. GGG. II, blz. 211. -- Walgrave heeft de datering bij Van Doorne slecht gelezen : " in festo SS. Innoc. „ (Onnozele Kinderen). Uit het Gedenkboek blijkt dat het van 28 Juli is (feest van den H. Paus Innocentius I) en dus behoort tot de reeks Kleengedichtjes door Van Doorne afgebedeld in de laatste dagen te Roeselare. Daardoor vervalt de interpretatie van het gedichtje in de VW. t. a.. p. alsook het bezoek van Gezelle te Roeselare op Onnozele Kinderendag 1860 door Walgrave (Leven I, biz. 276) uit dezen verschreven datum afgeleid. 2) Gezelle dichtte " 0 Lied... „ voor Polydor Demonie en schreef het nadien in het Album van Van Doorne. GGG, II, blz. 77. 3) Zie GGG. II, blz. 81. — Gezelle schreef soms een zelfde — 231 — In Mr. Hendrik Van Doorne's tegenwoordigheid en vcor hem gemaakt. Rousselaere ff. SS. Cyriaci et Soc. A.D, 1860. In de eerste uitgave van zijne Kleengedichtjes dat ik zeer net doen verbinden had, schreef hij mij een woordeke tot gedenkenis : Hendrik Van Doorne van Poucke Sta geschreven in dezen boeke Op dat men wete hij behoort hem toe En dat hem niemand mede 'n doe. Op mijn boekdeel der Dichtoefeningen zette hij ook mijnen name: Van Doorne Van Doorne Van achter en voorne Van buit-en van bin Van herte en van zin Blijf altijd Van Doorne. (2) Vóór de groote vakanse van 1860 miek ik veel gebruik van zijne kamer. 'k Was dan student van Poësis, de klasse waaruit hij 't jaar te voren zoo schandelijk verbannen geweest had. Zijn opvolger was op alle wijzen 't om- en overgekeerde van G. Gezelle. Ik proefde veeltijds om hem den gang en werking van zijnen opvolger over te dragen. En 't pakte niet. Hij en deed mij wel niet zwijgen, maar hij gaf mij zoo letter. aanmoediging, dat ik van 's zelfs zweeg. Met ijzerslaande tonge en gezwollen oogen sprak hij mij 't laatste woord dat ik ooit van hem tot Roesselaere ontving : « 'k He 's wonder wat dat ze van de vakanse met mij gaan doen ! ?... » en wij zeiden vaarwel. Hij had mij toegestaan van een merkelijk deel zijner vakanse te Poucke over te brengen, maar hij en kwam niet. Hogere wil had andere schikkingen gemaakt. gedichtje -- meestal met een lichte wijziging -- op sanctjes bestemd voor verschillende jongens : a. w. blz. 246. 2) Deze exemplaren werden door erfgenamen van Van Doorne geschonken (October 1949) aan het Gezelle Museum, samen met Van Doorne's exemplaar van Gedichten Gezangen en Gebeden ; op het schutblad van dit laatste schreef Gezelle de volgende versjes : Die dezen boek geschreven heeft Zal is 't dat God hem 't leven geeft Gedenken wie hem hielp daer an Eu hem helpen waer hij hein helpen kan. -- 232 -- *. . .^ ^^^^ ^ ^^^^^^ ^^^'.'-^^7^^^^^^^^^^^^^L DE DUIKALMANAK VAN GUIDO GEZELLE TOEN in 1886 de eerste Duikalmanak verscheen, was G. Gezelle niet aan zijn eerste almanakproeve. Reeds in 1867 werd, zonder vermelding van de opsteller, een almanak uitgegeven, die door G. Gezelle was samengesteld en bedoeld als eenvoudige en goedkope volkslectuur. Hij droeg als titel : « Voor Jan en Alleman. Spokers Almanak of de Lacher van Brugge. Behelzende al dat goed is, niet dat niet en deugt, benevens nog andere dingen. Te verkrijgen bij alle treffelijke drukkers en boekverkoopers, ten prijze van « nen dikken ». — 1867 -- Eerste Jaar », en hij was gedrukt ter Boek en Steendrukkerij van Edw. Gailliard (1). De inhoud is geput uit de Dagklapper van R. D. H. Als prenten vindt men er o. a. een aapje op een stokje (blz. 2), de berg Libanon (blz. 26) en het wapenschild van België met kenspreuk « Union fait la force » (blz. 68). Op de kalender volgt een dagklapper per maand, die talrijke volkskundige gegevens bevat. Er is ook een opsomming van de leden van de koninklijke familie en van de kerkelijke overheden (blz. 69). Dan komt er spijze voor ieder maag : volksvertelsels als « Jan Slimbrouck » en « Waan van Waantje Wekkers » (R. D. H. I, Blz. 6) ; een gedicht : « De lof der Vlaamsche boeren » ; een nieuwjaarsdeuntje en een kerstliedje. Zoals 't past, eindigt ook dit almanakje met een « Waar 't vliegen wil », lijk in R. D. H. Het is het eerste en enige jaar van die Spokersalmanak. Gebeurlijk was de uitgave geen meevaller, misschien kan er gewezen worden op het gebrek aan 1) Formaat : B. 9,5 bij H. 13,5, 80 blz. -- Ex. in het Gezelle Museum, vroeger ook in de verzameling Allossery, maar niet in de catalogus van de boekenveiling opgenomen. — 233 — handelsgeest van de opsteller, en mogelijks nog is het voortzetten ervan belemmerd geworden door de zware verantwoordelijkheid bij het samens tellen van R. D. H. gedurende de volgende jaren. Gezele moet nochtans dit almanakje beschouwd hebben als de voortzetting van het christen-vlaams ideaal van R. D. H., met bijbedoeling een lezersschaar, die H. om velerlei redenen niet las, op die manier te bereiken. Eerst heel wat later waagde G. Gezelle zich aan een nieuwe almanakuitgave. Hoe de gedachte van een Duikalmanak bij Gezelle is gerijpt, en wat eigenlijk het meest Gezelle heeft beïnvloed, kan slechts met weinig kans van zekerheid gegist worden. Misschien waren Vlaamse plukalmanakken te dien tijde zeldzaam. Zeker is het dat het Vlaamse land met Frans maakwerk werd overstroomd. In ieder geval beantwoordde geen enkele aan de ideale almanak, die rond iedere Vlaamse haard pastte. In « Het Pennoen », een tijdschrift voor Kunst, Letteren en Vlaamse Beweging, onder de leiding van dichter-folklorist Pol de Mont, wordt enerzijds geklaagd over het ontbreken van degelijke Vlaamse almanakken en anderzijds geboft op de « Maria Almanak » van Pater Daems en de studentenalmanak « Driesken de Nijper », die beide in boekvorm verschijnen. De bijdrage eindigt betekenisvol : « Men vulle voortaan de leemten die nog bestaan, men verbetere wat heden reeds bestaat, en men neme voor richtsnoer, zoo in nuttige als in 't boertige, een diepen eerbied voor al hetgeen een deftig man eerbiedigen moet : gods dienstigheid, reine zeden en nationaliteit » (I). Mogelijk is het wel, dat G. Gezelle die tijdschriftbijdrage heeft gelezen. Indien dit niet zo is, vindt men ongeveer in het besluit de sleutel tot de Duikalmanak. Voornoemde hoofdkenmerken van een goede Vlaamse almanak vallen in de Duikalmanak op ! Uit nietige zaadtjes wassen groote boomen. Het Pennoen III, 1880, blz. 37. - 233- van opsteller, mogelijks is het door de zware bij samens van R. D. H. gedurende de volgende jaren. GezelIe moet nochtans beschouwd hebben als de voortzetting het christen..vlaams ideaal van H., de lezersschaar, die R. D. H. ~m velerlei op die manier te bereiken. wat later waagde G. Gezelle zich aan nieuwe almanakuitgave. de gedachte van een bij Gezelle gerijpt, en wat eigenlijk GezelIe heeft beïnvloed, kan slechts met kans van zekerheid gegist worden. Misschien Vlaamse plukalmanakken dien tijde zeldzaam. het dat het Vlaamse land met Frans maak.. werk overstroomd. In ieder geval beantwoordde enkele aan de ideale almanak, die rond iedere haard pastte. « Het Pennoen », een tijdschrift voor Kunst, Vlaamse de leiding van folklorist Pol Mont, word t enerzijds geklaagd het ontbreken van degelijke Vlaamse almanakken anderzijds geboft op de « Maria Almanak » van de studentenalmanak « Driesken de », beide in boekvorm verschijnen. De bijdrage betekenisvol: « Men vuIle voortaan de die bestaan, men verbetere wat heden en voor richtsnoer, in 't als een eerbied voor eerbiedigen gods. en nationaliteit» (I). is dat G. Gezelle die tijdschriftbij. drage Indien dit is, vindt men beslui t de sleutel tot de Duikal n1anak. van goede Vlaamse Duikalmanak ! 1) Fulcard. zaarljes boOlnen. Het 111, 1880, blz. 37. — 234 — Want het eenvoudige plukbladje van de Duikalmanak is het werk van iemand, die jarenlang de Dagwijzer van R. D. H. op heel oorspronkelijke wijze opstelde, en door enkele steekwoorden de bijzonderheden ophaalt uit het leven van de heiligen, tevens de volksgebruiken opsomt, de familienamen afleidt, de volksnamen van de kruiden opspoort in verband met de kalender, en de beroemdheden uit vroegere tijden vereert met de aangifte van hun geboorte- of sterfdatum. Daarbij brengt ieder blad een spreuk of een rijm, geput aan de onuitputtelijke bron van de volksoverlevering en de volkstaal. Een paar voorbeelden slechts kunnen volstaan. Op het Kerstblaadje van 1889 vinden we aldus opgesomd « Kerstdag — Nativitatis D. N. J . C. — Eerste dag van't jaar, van 1313 tot 1575. Hoogtijd, hoogdag van Kerstdag, Kerstnacht, Kerstmesse, Wijnacht, Messenacht, Moederennacht, de eerste van de twaalf heilige nachten, joeltijd, joelvrede, joelblok, kerstblok, kerstzeelen, kerstelingen. enz. Kerstlelie = Helleborus niger. L. Eerste van de 12 nieuw-tel-dagen, van de 12 lotdagen, van de 12 merkeldagen, waaraan het lot, het luk van de toekomende 12 maanden te merken was, na 't oud wangeloove. 't Godsdeel. St. Anastasia. De Kerstheiligdagen .beginnen. Groene Kerstmesse, witte Paaschen ». Begrijpelijk levert niet iedere dag zulk een oogst van volkskundige gegevens. Toch is er steeds iets te vinden, Gezelle beschikt immers over een overvloed van allerlei materiaal. Een tweede voorbeeld uit de Duikalmanak van 1889 kan dit bewijzen : « 25 Oest. — S. Hlodwig — S. Ludovici R. Fr. C. — 1 1 e Zondag na Cinxen. Deus in loco. — Hlodwig, (gelatijnd Clodovoeus, Ludovicus, fr. Clovis) is een heilige van dietschen name en stam, behoorende tot het volk van de Franken, die in Vrankrijk, met zuidersche oorijen verbasterd, nu nog bestaan, onder den name France, Francais, enz. Vl. namen : Lodewijk, Lodden. Sterfdag van zaliger Deken De Bo. t Owi I » zei Karel, en hij kostte maar dat fransch I » -- 235 -- Veel komt jaar op jaar terug, de kalender is nu eenmaal een eeuwig herhalen. Maar de verzameling spreuken verschilt telkenjare en maakt de Duikalmanak tot een gedurige bron van genoegen. 't Was in 1886, dat de eerste Duikalmanak verscheen... Een brok geschiedenis van die uitgave kan men heden terugvinden in een schrift, dat op het Gezelle Museum berust in de tooglade van de Duikalmanakken. Dwars over het portret van Guido Gezelle, dat de kaft van dit schoolschrift « De Vlaamsche student » versiert, loopt een band met een titel in handschrift : « een gedacht van de ruize en 't werk van Duikalmanak ». E. H. Allossery heeft er indertijd bijgeschreven : « Nota van Cord. Van de Wiele ». Dit schrift werd volledig door Gezelle's trouwe secretaresse te Kortrijk samengesteld. Daarin zijn niet alleen enige van Gezelle's steekkaartjes bewaard, maar ook delen van de persklare kaartjes door Juffrouw Van de Wiele overgeschreven, drukproeven van de latere schild kalender, reclamekaartjes van de uitgever en een hele reeks briefkaarten van de Brugse drukkerij Desclée-De Brouwer over het toezenden van drukproeven. Die enige verzameling van snipperlingen, die gewoonlijk de scheurmand verrijken, bewijst dat Cordelia Van de Wiele een groot aandeel heeft gehad in de moeizame stoffelijke voorbereiding van de Duikalmanak. Zij stelt het voorontwerp op, schrijft het 400-tal steekkaartjes, rangschikt ze en maakt aldus de almanak persklaar. Wat al last en miserie dit werk van 1886 af kost, wordt klaar geuit door het woord « ruize » in de titel van het schrift. Doch dank zij haar gegevens, kan men nu het ontstaan, de werkwijze en de druk van de Duikalmanak gedurende meerdere jaren volgen. Heel tijdig begon men in 1885 aan de Duikalmanak voor het volgende jaar. De uitgever was L. Beyaert — 236 — Storie (1) te Brugge, maar er werd gedrukt door de « Société de St. Augustin, Desclée, De Brouwer et Cie. Imprimerie polyglotte et classique » te Brugge. De brief wisse'ing van die firma werd gevoerd in het . Frans. Op 13 Juli 1885 wordt het « drukveerdig » met ongeduld verwacht en men dreigt zelfs het werk opzij te schuiven zo dit niet dadelijk gebeurt. Zo luidt de tamelijk scherpe tekst van het drukkerskaartje. Doch wat Gezelle later in 1887 in zijn Nieuwjaarbrief aan de Flou schrijft, is niet minder scherp : « Voor Duik(almanak) 1886, die my met veel beloften afgedwongen wierd door B... en « S. A » en heb ik geen rosten duit gekregen, in tegendeel arbeid, onkost van boeken, etc. toegeleid. » (2) En dit is wel weinig troostvol na de zorgvuldige voorbereiding door de eerste uitgave van een heel oorspronkelijke almanak gevergd i Toch dient de Brugse uitgever geprezen om de stoffelijke afwerking van de eerste Duikalmanak. Samen met de plukalmanak wordt ook een schild (kartonblad) uitgegeven op hetwelk smaakvolle versiering is aangebracht o. a. met wapenschilden van de vier Vlaanderen en de krijgsleuze « Vlanderen den Leeuw ». En de almanak zelf wordt ook als « boek » te koop geboden, om er in te lezen, zoals in de andere boekalmanakken (3). 1) Fr. De Potter. Vlaamsche Bibliographie 1830-1890 (Gent, 1893-1902), blz. 739, vermeldt die drukker van 1885 tot 1890, naast Leliaert Siffer, maar hier dan zonder opgave van data. Die gegevens zijn misleidend. G. Zech-Du Biez. Les almanachs Beiges. (Braine le Comte,1902-03) geeft eveneens weinig betrouwbare jaartallen en een onnauwkeurige vermelding van de uitgevers. 2) Jos. De Smet. Brieven van Guido Gezelle aan Karel de Flou. Biekorf 1935, blz. 70. De namen van de Brugse uitgevers worden er niet vermeld. 3) Ook de uitgever Beyaert schrijft dat hij " geen vette zoppen „ gehad heeft aan de almanak. Zie: Caesar Gezelle. Guido Gezelle. (Amsterdam, 1918), blz. 206. — In R. D. H. XXI (1885- 86) blz. 23-24, neemt A. Duclos een bespreking van de Duikalmanak over uit de Gazet van Merchtem, waarin talrijke bijzonderheden worden vermeld. — 237 -- In 1887 is de Duikalmanak niet verschenen. (1) Na de lotgevallen van de eerste uitgave, moet er een zekere spanning zijn ontstaan tussen Gezelle en zijn uitgever. Dit vermeldt hij in dezelfde brief aan de Flou : « Duik(almanak) 1887 bestaat in H(and)s(chrift) werd aangekondigd buiten en zonder my door B... ; dan buiten en zonder my door zelfsten B... weer boden en weer zeil... Misschien herbeginne ik in 1888 ! » (2) Zo zet Gezelle zich in 1887 opnieuw aan het werk. Bij het samenstellen van de kalender ondervindt hij enkele moeilijkheden met verplaatste en plaatselijke feestdagen, daarom schrijft hij naar F. De Haene- Wante te Brugge, de uitgever van de Almanak van het Bisdom, die hem het gevraagde bezorgt. (3) Na het avontuur van 1886.87 verandert Gezelle van uitgever. Van 1888 af wordt de uitgave van de Duikalmanak verzekerd door de firma S. Leliaert, A. Siffer en AN, op de Hoogpoort te Gent, (4) maar de drukker blijft dezelfde. Van nu af lopen uitgave en druk vlot van stapel. Bij het drukken en verwerken van de drukproeven is de briefwisseling heel wat gezapiger. In 1888 wordt Gezelle in de bloempjes gezet : « Si vou-: voulez bien mettre a la correction des épreuves le même ernpressement que l'an dernier, nous pourrons actiever le travail sans interruption. » Drie weken later is de almanak klaar en Gezelle wordt bedankt voor zijn stiptheid en regelmatigheid tijdens het proeflezen.(5) Snel, goed gedrukt en tijdig, tw. in September, op de markt, dit verzekert ten dele de bijval van een almanak ! (6) 1) Zie Biekorf 1903, blz. 350, en R. D. H. XXIII (1887-88) blz. 41. 2) Jos. De Smet, o. c. ibid. 3) Brief van 4 Juni 1887 in het schrift. Over de data van 0. L. Vrouw Boodschap, Kerkwijding en HH. Engelen. 4) Bij dezelfde uitgever verschijnt in 1888 de vijfde vermeerderde druk van Kerkhof blom men. 5) Brieven van 13 Juli en 7 Oogst 1888. 6) A. Duclos neemt in 1888 de gegevens van de Duikalmanak als Dagwijzer over. Zie R. D. H. XXIII (1887-88) biz. 41. — 238 — In volgende jaren schijnt de verkoop in zulke mate verzekerd, dat de drukker zelfs later op 't jaar de almanak afwerkt. Van 1889 tot 1893 begint men pas in September het proeflezen, in 1894 is het al in October, en van 1895 tot 1898 gebeurt het slechts in November. Naderhand bezorgt ook de Gentse uitgever de variante en het plakschild, zoals bij de eerste Brugse uitgave. Het eigenlijke plukblaadje blijft steeds onveranderd. In 1889 meldt de uitgever, dat op het verzoek van enkele inschrijvers, de Duikalmanak niet alleen zal verschijnen als gewone plukkalender, maar « ook ingenaaid gelijk 'nen boek. » Slechts wie het aanvraagt, krijgt hem aldus toegezonden. De omslag van die boekjes is een veelkleurig plaatje, nu eens een zichtje of een landschap, dan weer een mooie papegaai. In 1893 komt nog een laatste verbetering. Nu wordt een rijkversierd en groot schild bijgevoegd, op hetwelk een beknopte kalender is afgedrukt. Daar kan dan de plukalmanak opgeplakt worden. Ondanks de hogere kosten, stijgt de verkoopprijs niet, wat laat veronderstellen dat de Duikalmanak algemeen burgerrecht in Vlaanderen heeft verworven. (1) Zo verscheen in Vlaanderen de Duikalmanak van Guido Gezelle van 1886, 1888 tot 1899. Na Gezelle's dood, en voor het eerst in 1903, heeft zijn neef Caesar Gezelle, « De Nieuwe Vlaamsche Duikalmanak » met oorspronkelijke gegevens van G. Gezelle in gereedheid gebracht. De Nederlandsche Boekhandel (Gent-Antwerpen) is er de uitgever van. In dat jaar wordt ook een nieuw schild in kleurendruk, naar een oorspronkelijke tekening met zichten van Brugge en Kortrijk, de steden waar G. Gezelle geboren is, geleefd heeft en gestorven is. (2) 1) Zendkaartjes van Siffer : 1889, 1890, 1893 1894-, 1896. 2) Aankondigingsbulletijn 1903 in het schrift Cvd W iele. Vgl. Biekorf 1903. blz. 366. -- 239 — Caesar Gezelle heeft de Duikalmanak van 1886 gangbaar en dienstig gemaakt voor 1903. De herdruk geschiedt heel nauwkeurig, doch volgens J. Craeynest (1) zouden de maandnamen, die bij voorkeur door G. Gezelle onderaan op ieder plukblaadje worden herhaald, moeten herzien worden door de heruitgever en in overeenstemming gebracht met de maandnamen, die na 1892 door Loquela, Biekorf en Duikalmanak, als de bruikbaarste worden aangenomen. Caesar Gezelle aanvaardde die opmerking en heeft de volgende jaargangen ook in dit onderdeel aangepast. De heruitgaven van 1904, '05, '06 en '07 komen overeen met de Duikalmanakken van 1888, '89, '90 en '91. Mogelijks verbreekt de uitgever hierna zijn verbintenis en er mag vermoed worden, dat de verkoop geleidelijk achteruitliep. In ieder geval neemt de uitgever Jules Vermaut van Kortrijk de jaargang 1908 voor zijn rekening en kondigt van eerstaf merkelijke prijsverlaging aan naar gelang het aantal bestelde exemplaren. Dit is bij de voorgaande uitgevers nimmer geschied. Wel werd er propaganda gevoerd in « Jong Dietschland » en « Dietsche Warande en Belfort » en schonk dit laatste tijdschrift de Duikalmanak als premie aan zijn lezers tegen de verminderde prijs van 0,80 frank. Winstgevend is de uitgave niet meer, want voor het volgende jaar is het door een noodoplossing, dat de Duikalmanak nog gedrukt wordt. In 1909 wordt hij door V. Delille van Maldegem als Nr 71 in de Duimpjesuitgaven opgenomen en in 1910 als Nr 79. (2) Maar het is dezelfde Duikalmanak niet van weleer. Nu wordt een boekje uitgegeven, en men moet de blaadjes omdraaien omdat ze langs beide zijden zijn bedrukt. Een laatste poging van heruitgave waagt de uitgeverij J. Lannoo te Tielt in 1946 en 1947 (3). Zeer verzorgd komt 1) Zie Biekorf 1903, blz. 111. 2) De jaargang 1909 komt overeen met 1893, en 1910 met 1894. 3) Uitvoerig besproken door Mts. Van Coppenolle in De — 240 — de almanak van de pers, doch zoals in de Duimpjesuitgave is ook ieder blad langs beide zijden bedrukt. Van een Duikalmanak is het een keeralmanak geworden. Vergetelheid na een lange tussenpoos en twee Wereldoorlogen, hedendaagse kosteloze almanakovervloed en algemene onverschilligheid bleken te zware hindernissen voor de gemoderniseerde succesalmanak van Guido Gezelle. Reeds na Gezelle's afsterven, en ondanks de poging van Caesar Gezelle om het werk van zijn oom voort te zetten, kwam de Duikalmanak in verval. De sierlijke en afzonderlijke rood-zwarte plukblaadjes, eertijds door Desclée verzorgd, worden door de laatste uitgevers effen zwart gelaten en zelfs langs beide zijden bedrukt. De laatste nadrukken zijn effenaf slordig, ze missen het prettige uitzicht van de oorspronkelijke reeks, en door he t groter formaat en de boekjesvorm wordt de nieuwe Duikalmanak slechts een van de vele Vlaamse volksalmanakken. Men teerde op eengrote naam, maar wat uitgegeven werd, was de naam Gezelle nietmeer waardig. Thans is de Duikalmanak niet alleen een gezochte herinnering aan G. Gezelle maar ook een voortreffelijk memento van de volkskundige. Er steekt veel meer wetenschap in dan men op het eerste zicht vermoeden zou en door het eenvoudig vermelden van een volkskundig feit voelt men zich tot de studie ervan aangespoord. In de Duikalmanak ligt de basis van de Vlaamse volkskundige kalender. En door alwie de volksspreuken heeft behandeld, werd Gezelle's Duikalmanak eenvoudig in de loop der tijden leeggeplunderd (2). H. STALPAERT Gazet van Antwerpen (N r v. 14 Jan. 1947). De almanak van 1891 werd voor 1916 aangepast, 1892 voor 1947. 2) Het boekje " Vlaamsche Spreuken verzameld uit Guido Gezelle's Duikalmanak „ bij Lannoo te Tielt verschenen zonder datum [1943] is een herdruk met gewijzigde titel van " Vlaamsche Spreuken en luimige gezegden verzameld door Guido Gezelle, en heruitgegeven door Karel Van Vlaenderen „ : dit boekje van 54 blz. verscheen in 1900-1901 te Oostkamp en Gent ; de schuilgaande zanter overliepnegen jaren van de Duikalmanak. — 241 — ,w ^^,,nn.. h 7 n hX11 h^ ^ ^^ h? /1 h tD.n^r^. /1 ¨ ^^FF • ^ yy ^^9^^^^ ^^^^ 1^^C^^^^I^^^^ J^ ^^ ^^^^^ GUIDO GEZELLE EN KAREL DE FLOU AREL DE was een schoolgaande bengel van ten hoogste 12 jaar, toen hij voor het eerst Guido Gezelle leerde kennen. Hij verhaalde later, de dichter dikwijls van op straat te hebben zien zitten studeren en schrijven in de grote voorkamer, die Gezelle in het Engels Seminarie tot in 1865 betrok. Hij herinnerde zich bovendien bezoeken bij hem aan huis, waar Gezelle in de winkel van oude boeken en prenten, die vader de Flou openhield, onder andere een exemplaar ontdekte van de uitgave van van de Instructie over de pest, waarvan hij de tekst in 1866 heruitgaf (1). Toen vader de Flou in 1866 overleed werd de handel in oude boeken en prenten opgeruimd, en verdween Gezelle uit de gezichtskring van de toen dertienjarige knaap. Zo de leergierige de Flou, ongetwijfeld niet zeer lange jaren later, kennis met het letterkundige werk van Gezelle heeft gemaakt, toch raakte hij niet nader met de dichter persoonlijk bekend. De omstandigheden waren daartoe inderdaad alles behalve gunstig : er was vooreerst het verschil in leeftijd, er was dan het vertrek van Gezelle naar Kortrijk, in 1872, op een ogenblik dat de Flou 19 jaar oud was, en er was vooral het feit dat beide in kringen leefden en werkten, die onderling zo goed als geen betrekkingen met elkaar onderhielden. In 1879 en 1880 had de Flou weliswaar aan « Rond den Heerd » meegewerkt, maar op dat ogenblik had Gezelle zich geheel uit de kring van dat weekblad, 1) K. de Flou. Guido Gezelle. — Jaarb. VI. Acad. 1901), blz. 127 en 130-131. -241 - GUIDO GEZELLE EN KAREL DE FLOU ~~AREL FLOU was een schoolgaande bengel van ~ 12 jaar. toen hij eerst GezeIIe kennen. Hij verhaalde dichter dikwijls op straat te hebben studeren en schrijven in de grote voorkamer. GezeIIe het Engels Seminarie tot in 1865 Hij herinnerde zich bovendien bezoeken bij aan huis. GezeIIe de winkel van oude prenten. de Flou openhield. onder de uitgave van 1632 van de Instructie over pest. waarvan hij de 1866 heruitgaf (I). Flou in 1866 overleed werd de boeken en prenten opgeruimd. en de gezichtskring van de toen knaap. Zo de Flou. ongetwijfeld niet jaren later. kennis me t het werk GezeIIe heeft gemaakt, toch nader met de dichter persoonlijk liekendo De omstandigheden waren daartoe inderdaad behalve gunstig : was verschil leeftijd. was dan het vertrek van GezelIe naar Kortrijk. in 1872. op een de Flou 19 oud was. en er vooral dat beide in leefden werkten. onderling goed geen betrekkingen met elkaar onderhielden. In de Flou weJ-iswaar aan « Rond den » meegewerkt. dat ogenblik had de kring van dat weekblad. K. de Flou. Guido GezelIe. - K. VI. Acad. XV (Gent, 127 en 130-131. — 242 — dat toen onder leiding van Ad. Duclos stond (1), teruggetrokken. De werkdadige belangstelling van de jonge de Flou ging ten andere meer naar de kring van de « Halletoren », waarvan J. Sabbe de ziel was (2). Tussen Gezelle, die te Kortrijk eerder afgezonderd leefde, en de Flou, die zich te Brugge in de kring van Sabbe ophield, was er aldus vóór 1 880 niets dat hen kon samenbrengen. En nochtans, het was uit de omstandigheden van de jaren 1880 dat de gelegenheid tot persoonlijke kennismaking zou groeien. Op dat ogenblik inderdaad begon de Flou zich in de studie van het Nederlands te verdiepen, terwijl Gezelle met de « Loquela » (1881) van wal stak. Beider belangstelling ging aldus op hetzelfde ogenblik dezelfde richting, die van de taalstudie, op ; daardoor waren de voorwaarden voor een persoonlijke toenadering geschapen ; er moest alleen nog een aanleiding ontstaan om de eerste stap te doen. Die eerste stap ging van de Flou uit. Hij had grote belangstelling voor het Westvlaams en de volkstaal, niet zoals de taalparticularisten, omwille van het Westvlaams, maar eerder als taalkundige, omwille van het Nederlands ; in « Loquela » vond hij een rijke bron van Westvlaams studiemateriaal, en van den beginne af las hij iedere aflevering met de ernst van een taalvorser, optekenend wat hem onbekend was, aanstippend wat er in ontbrak. Hij had ten andere zelf reeds volkswoorden en wendingen opgetekend en ging daarmee zo ijverig voort, dat hij in 1885 een aanvulling op De Bo's Idioticon kon uitgeven. (3) Van die uitgave zal hij niet nagelaten 1) Vgl. P. Allossery. Kan. Adolf Duclos (1841-1925), met een kijk op den zoogenaamden taalparticularistenstrijd (Brugge, 1930), blz. 14-16. '2) Vgl. K. de Flou-Gedenkboek (Gent, 1930), bl. 19. 3) K. de Flou. Woorden en Vaktermen uit West-Vlaanderen. -- Onze Volkstaal. III (Kuilenburg, 1885), blz. 1-40. — 243 -- hebben een overdruk aan Gezelle te zenden ; is het die toezending die eindelijk het persoonlijke contact tussen beide tot stand bracht, of is het daarentegen de uitgave van die aanvulling, die de Flou er toe aanzette voortaan zijn Westvlaamse « vondelingen » rechtstreeks aan Gezelle voor « Loquela » mede te delen, en aldus de briefwisseling tot stand bracht ? Uittemaken is het niet. Zoveel is echter zeker dat de Flou in 1885 voor het eerst met Gezelle in briefwisseling trad, en wel in verband met « Loquela D. Zodra die eerste stap gedaan was, en het antwoord van Gezelle vriendelijk en tegemoetkomend klonk, werd vooral vanwege de Flou druk gebriefwisseld. Die briefwisseling duurde tot in 1893, maar was vooral in de jaren 1889 tot 1890 overvloedig (1). De reden van de verslapping in de briefwisseling na 1890 is misschien te zoeken in het feit dat de Flou zich in die jaren meer in het bijzonder op het verzamelen van plaatsnamen ging toeleggen (2), en dat Gezelle, wellicht tengevolge van het werk dat de zo pas gestichte « Biekorf » voor hem medebracht, minder regelmatig « Loquela » kon laten verschijnen. Wat er van weze, de brieven van na 1390 zijn als het ware de aanvulling van de gesprekken, die beide te Gent hadden ter gelegenheid van de vergaderingen van de Kon. Vlaamse Academie, waarvan Gezelle sedert de stichting (1886), en de Flou, sedert 1887, lid 1) De bewaarde stukken van die briefwisselirfgen zijn : 1°) 4 brieven van Gezelle, in bezit van dr. J. De Smet te Brugge, daterend, de 3 eerste van Januari 1886, 1887 en 1888, de laatste van tussen 11 en 14 Mei (niet van rond 10 April) 1888, uitgegeven : J. De Smet. Brieven van Guido Gezelle aan Karel de Flou. Biekorf XLI (1935), blz. 67-72 ; 2°) 33 brieven en kaarten van K. de Flou, op het Gezelle Museum, daterend : 11 van 1886, 7 van 1887, 7 van 1888, 4 van 1890, 2 van 1891, 1 vau 1892 en 1 van 1893 ; onuitgegeven. Zoals men ziet, zijn de brieven van 1889 niet voorhanden. 2) Vgl. Eg. I. Strubbe. De Wording van de Flou's « Woordenboek der Toponymie ,,. — Album prof. dr. Frank Baur, II (Gent, 1947), bl. 280-281. — 244 --- waren. In ieder geval kwamen ze te dier gelegenheid samen, reeds in 1888 ook buiten de Academie, daar de Flou meer dan eens Gezelle schijnt te hebben afgewacht bij de aankomst van de trein uit Kortrijk in het station te Gent (1). Misschien is het geen toeval dat de laatste bewaarde brief van de verzameling een schrijven is van de Flou aan Gezelle om hem te vragen zijn benoeming tot werkend lid van de Academie te ondersteunen « voor zoveel echter door U geen verbintenis ware aangegaan ten voordele van een ander briefwisselend lid » (2). De briefwisseling tussen Gezelle en de Flou droeg het kenmerk van de omstandigheden waarin zij was ontstaan ; zo een hartelijk woord er bij gelegenheid niet in ontbreekt, toch liep zij uitsluitend over taalkundige aangelegenheden, het meest over woorden, wendingen en uitdrukkingen, die de Flou had gelezen of gehoord, en vatbaar waren om in « Loquela » te worden verwerkt. In het algemeen is het de Flou die aan Gezelle ongeboekt materiaal meedeelt, soms zonder taalkundig commentaar, meestal echter met beschouwingen over verwantschap, herkomst of afstamming van het medegedeelde. Weliswaar had Gezelle soms om die inlichtingen verzocht, maar meestal schreef de Flou uit eigen beweging en in de regel na kennis genomen te hebben van de laatste aflevering van « Loquela ». Die briefwisseling beperkte zich echter niet uitsluitend tot de mededeling van ongeboekte woorden en wendingen. Af en toe raakten beiden in hun brieven andere onderwerpen aan. Zo wint de Flou Gazelle's mening in over het Nederlandse karakter van de 1) " Woensdag zal ik U voorzeker te Gent zien, en over " gehuchte ,, kunnen spreken. Gij komt zeker met den trein die rond 2 ure (Staatslinie) te Gent aankomt ? Ik zal U wel in de spoorhalle afwachten ,,. (K. de Flou aan Gezelle, 14 Mei 1888, in antwoord op de brief van Gezelle in : Biekorf, XLI (1935), blz. 72). 2) Brief van 10 Augustus 1893. — 245 --- Wachtendonkse Psalmen en het Hildebrandslied,vraagt hem titels van boeken over het IJslands, de franse dialecten en het Zuid-afrikaans, verzoekt hem om mededeling van Grimm's Geschichte der deutschen Sprache en andere boeken, houdt zich op de hoogte van de uitgaven van De Bo s Kruidwoordenhoek en van de heruitgave van het Idioticon, raadpleegt hem over de bewaarplaatsen van de handschriften van Lucas De Vriese, roept zijn hulp in voor een uitgave van het Testament van Ed. De Dene, waarvan het handschrift in bezit van apotheker A. De Wolf was, en komt vooral herhaaldelijk terug op de wenselijkheid van een index op de reeds verschenen delen van «Loquela ». Dat index schijnt hem nauw aan het hart te liggen. Op 25 April 1890 schrijft hij, met blijkbare vreugde, aan Gezelle : « Zoudt Gij gelooven dat er iemand in 't Gouvernement, te Brugge, begonnen is met de tafel van Loquela op te maken ? De heer Noterdaeme (1) heeft dat aangegaan en zal er U waarschijnlijk zelf over schrijven, als hij 't nog niet gedaan heeft. Om de liefde Gods. kottert hem wat aan en geeft hem wat moed !» Dat de Flou zelf tot het samenstellen van het index heeft aangezet, blijkt uit de brief van 19 Juli 1891, waarin hij aan Gezelle meldt : « Ik verhaast mij U een nieuws te spreken, dat Gij ongetwijfeld met geen ongenoegen vernemen zult : de Heer Noterdaeme, van Brugge, over wien ik U reeds gesproken heb, heeft op mijn aanraden (en zoo volledig mogelijk) een alfabetische tafel opgemaakt van al de letter- en klankverwisselingen, assimilatiën, enz , die in de 10 jaar van Loquela aangestipt of besproken staan. Die tafel zou uiterst wel plaats vinden in 't laatste nummer van het 10e jaar, want, naar onze berekening, zou zij juist vier 1) Bedoeld is Jer. Noterdaeme (1862-1933), die collega van de Flou op het Provinciaal Bestuur was. Vgl. over hem : H. Priem. Jerome Noterdaeme. — In : Hendrik Persva, Achiel Denys, Jerome Noterdaeme. Uitgave van den West Vlaamschen Gouwbond van liet Davidsfouds (Brugge, 1937), blz. 19-48. -- 246 — sponden of een half blad van Loq. vullen. — Zeg mij eens wat gedaan om best te doen ». Gezelle langs zijn kant onderwerpt hem moeilijkheden over uitleg van woorden, schrijft hem over de Duikalmanak, vraagt hem inlichtingen over personen of tijdschriften, en verzoekt hem op zijn beurt om mededeling van boeken. Aangelegenheden van persoonlijke aard blijven echter langs beide kanten zo goed als geheel onaangeroerd. Wel wenst de Flou Gezelle op 1 Augustus 1886 geluk met zijn benoeming in de Vlaamse Academie, en vraagt hij, in Mei 1888, naar zijn gezondheidstoestand, wel laat Gezelle telkens mevrouw de Flou groeten, maar meer dan hartelijke beleefdheid is dat eigenlijk niet. Het kon ook moeilijk anders ; de Flou was van huis uit, van karakter en van levensopvatting, zo verschillend van wat Gezelle op dat gebied altijd geweest was, dat het tussen beide niet tot onderling begrijpen en aanvoelen kon komen. Misschien hebben beide onbewust dat hun betrekkingen het best zouden gedijen, wanneer zij bleven wat zij van beginne af geweest waren : hartelijk en collegiaal, en daarom beperkt tot het eenige wat hun gemeenzaam was : de studie van hun moedertaal. EG. I. STRUBBE TI:YIPE TOMPE TERELINK N de laatste XXXIII Kleengedichtjes door Guido Gezelle 1881 uitgegeven komt het volgende rijmpje voor : Timpe. tompe, terelink, vliegt van hier na Derelijk, vliegt van hier na Rompelschee, koper kop stalen tee ; wilt hij op zijn been niet staan ; moet er met de zwepe op slaan : Timpe, tompe, terelink. Dit Kleengedichtje heeft voorgeschiedenis die ten dele zijn latere, glorievolle lotgevallen verklaart. Het verscheen eerst in de Vos van 16 November 1862 in den volgenden vorm : - 246- of half blad van - mij te doen,.. zijn kant onderwerpt hem moeilijkheden woorden, schrijft hem over de Vuikalmanak. over personen of tijd ... ~chriften. en verzoekt hem zijn om mededeling boeken. van persoonlijke aard blijven echter beide kanten zo goed als geheel onaangeroerd. GezelIe op.Augl1stus 1886 geluk de Vlaamse Academie, en vraagt Mei 1888, naar zijn gezondheidstoestand, wel GezelIe telkens mevrouw de Flou groeten, maar dan hartelijke beleefdheid is dat eigenlijk niet. moeilijk anders de Flou was van huis uit. karakter van levensopvatting, zo verschillend GezelIe gebied altijd was, dat tussen beide niet tot onderling begrijpen en aanvoelen kon komen. Misschien onbewust gevoeld dat hun betrekkingen het best zouden gedijen, van den beginne af geweest waren: collegiaal, en daarom beperkt tot eenige wat hun gemeenzaam was: studie van moedertaal. EG. I. STRUBBE TIMPE TOMPE TERELINK I Nde o-uido GezelIe in komt het volgende rijmpje voor: tOlnpe, terelin k, van h h~r na Derelijk, van hier na Romprischee, en stalen tee; 'v il t hij 0 P zij n be r nnietsta an ; 'k nlet de zwepe op slaan Tin1 pe, tornpe, terelink. Kleeugedichtje heeft een duistere voorgeschiedenis die dele zij n latere, glorievolle lotgevallen verklaart. verscheen eerst in Reinaert de Vos van 16 Novctnber in volgenden vorm: -- 247 - le RAEDSEL Tippe toppe teerlink, Gaet van hier na' Deerlyck, Gaet van hier naer Rompelscheê, Koper kop en stalen tee : Wilt hy op zyn been niet staen, K' moet er met de zwepe op slaen : Tippe toppe teerlink. In 't 7aer 30 van 19 Mei 1866 daagt het rijmpje op in een gewijzigde versie : Timpe tampe têrelink, Vliegt er meê na' llêrelyk, Vliegt er meê na' Rumpelschêe Koper kop en stalen tee ; Wilt'en op zen been ni staen, 'k Moe der met de zwepe op slaen : Raedt : wie kan der dat verstaen ! Het volgende 7aer' 30 brengt de oplossing : " een IJstop „. In Rond den Heerd van 21 November 1868 (III, blz. 416) liet Gezelle het drukken als volgt : Timpe tompe terelink, Vliegt van hier naar Derelyck, Vliegt van hier na Rompelschee, Koper kop met stalen tee : Wilt hij op zijn been niet staan, 'k Moet er met de zwepe op slaan, Timpe tompe terelink. Dal is nen ijstoj. Het rijmpje, door Gezelle tot nu toe steeds als een raadsel voorgesteld, verscheen dan twaalf jaar later in de bovenstaande lezing van de Kleengedichtjes (1881) die de definitieve lezing van het gedichtje in de volgende uitgaven zal blijven. Niets meer wijst erop dat het een raadselgedichtje is. Toch verschijnt het nog eenmaal als raadseltje in de Raadsels van het Vlaamsche Volk door Amaat Joos in 1888 te Gent uitgegeven. Daar staat het als Raadsel 23 op blz. 38. De oplossing is : " een ijskegel „ ! In zijn Inleiding (blz. 26) getuigt A. Joos dat Gezelle hem 300 raadsels gezonden heeft (op de 3500 van zijn verzameling). Voorzeker zal Timpe tompe terelink een van de nummers uit Gezelle's " zende „ geweest zijn. De fijnproever die Hugo Verriest was, hield veel van dat gedichtje en heeft het, na Gezelle's dood. aan zijn persoon gehecht. Zijn voorstelling komt hierop neer : Timpe tompe terelink is een gelegenheidsgedichtje ontstaan te Roeselare in 1855 ; de kleine Verriest was aan 't spel met den " ijstop „ in het Klein Seminarie en Gezelle dichtte dat rijmpje " voor mij, die van Deerlijk ben ,,. Volgens Verriest (Voordrachten, blz. 201 ; Roeselare 1904 ) is het dus, naar den oorsprong, een spelliedje, - 248- geen raadsel. En het is een eigen schepping van GezelIe . Verriest heeft dat Roeselaars toneeltje in zijn voordrachten in Holland telkens weer" gespeeld '" men weet met welk een meesterschap, en de legende alom verspreid. In de JubileumUitgave (1930) van Gedichten Gezangen en Gebeden 11, blz. 280, noteert Dl' P. Allossery bij 't gedichtje als besluit van zijn critisch onderzoek: " 't Is een gekend volksraadsel dat hier GezelIe in 't hoofd zal gespeeld hebben, en dat hij op zijn wijze heeft uitgewerkt ç. In de Inleiding van dezelfde uitgave verschijnt het rijmpje echter in een heel ander literair kader. Daar handel t U. Van de Voorde over " GezelIe en de zuivere poëzie" en ontdekt in Timpe tompe terelink een" cubisme avant la lettre ". Dit versje waaruit GezelIe de idee geweerd heeft " met een volkomen heid die de huidige avant-garde poëten hem kunnen benijden.; kondigt reeds b.v, Van Ostayen aan ". Aldus Van de Voorde. Prof. F. Baur nam het algerneen bewonderde rijmpje op in zi.jn Bloemlezing (Gedichten van Guido Gezel le ; Antwerpen, 1946) onder de rubriek " Heimwee naar Kinderland ". Zeker be .. schouwt hij het ook niet als een schepping van den dichter, doch als" alweer een herdichten van reeds bestaande volkspoëzie" zoals hij elders (VW. Laatste Gedichten, blz. 350) aantekent bij Dit voetie, dat 'voetie. Het rij mpje was oorspronkelijk een " raadsel" - dat staat vast! - hetzij dool' GezelIe opgetekend uit den volksmond, hetzij dool' hemzelf nagedaan. Is de eerste vorm" Tippe toppe teerlink " de oorspronkelijke optekening? In de volgende uitgaven wordt tijJjJe topjJe genasaleerd tot timpe tomjJe en de eerste twee versregels worden met een heffing verlengd. Gezelle zal dat volksgoed schoon genoeg' gevonden hebben om het te slij .. pen en dan op zijn naam te nemen en te behouden. Misschien ging zijn vinderschap verder. In Reineert de VOJ van 1862 zij n de " raedselkes " ondertekend: " Spoker inv, et del. " Is deze formule van graphisch auteurschap hier weer .ernst of scherts? Ons Kleengedichtje, aanvankelijk een raadsehij m, was nooit een liedje" dat door spelers met den drijftop g'ezollgen wordt" (De Cock-Teirlinck, Kinderspel V, blz. 169). Gedurende het leven van den Meester zou Hugo Verriest het wel nooit gewangd hebben om met zijn ingeklede versie van Tlmpe tompe teer" link voor den dag te komen. A. V. OPSTEL EN BEHEER : A. VIAE~E, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge Bijblad (vervolg) van Biekorf 1949, n. 11 Biekorf vijftig jaar 8 IEKORF staat in zijn vijftigste jaar : twee oorlogen hebben hem tien jaar jonger gemaakt dan hij werkelijk is. Hij werd gesticht in 1889 : zijn eerste jaargang is 1890 en Guido Gezelle, « medevader » van de stichting, heeft er tien jaar lang — tot in zijn sterfjaar — als hoofdopsteller aan medegewerkt. Feitelijk is Biekorf een voortzetting van Rond den Heerd, het weekblad van Gezelle, dat hij, na zes jaar redactie, aan Duclos had moeten overlaten. De Westvlaamse Gilde van Sinte Luitgaarde (1874-1880) die Rond den Heerd zou beheren en spijzen, was uiteengevallen (1). Rond Gezelle ontstond een nieuwe en jongere groep, de Dietsche Biehalle, die in 1887 vergaderde te Gent bij Siff er (2). Oostvlaamse leden. - LEZING gehouden door E. H. A. VIAENE voor de Oostvlaamse en Westvlaamse Folkloristen op hun verbroederingsdag, 25 September 1949, in de Raadzaal van de Provincie te Brugge. 1) Biekorf 1R30, bl. 131. Over haar plannen van stichting van een tijdschrift, zie Biekorf 1914, bl. 13. Nog in 1896 dacht Gezelle aan een heroprichting van deze Gilde. (Brief van P. Baes aan G. G. in het Gezelle Museum). 2) Gezelle die, als lid van de Kon. Vlaamse Academie, regelmatig naar Gent kwam, had, langs Bethune, goede betrekkingen met de St-Lucasschool. Hij hoopte de vergaderingen van de Biehalle te kunnen houden in de ruime lokalen van de St-Lucasschool ,, en die Broeders wittelappen zouden alzoo vervlaamschen en apostels van 't Vlaamsch worden 't land deure, zonder te weten ,,. Biekorf, 1930, blz. 132. -- 250 — bijna even talrijk als de Westvlamingen, waren : Fr. Cap van Sint-Niklaas (later te Geeraarsbergen), Eugeen De Lepeleer, Alfons Janssens, Amaat Joos, Alfons Van Bogaert, Theodoor De Decker, Achille De Meester (van Belsele). De mannen van de Biehalle wilden een eigen blad stichten. Gezelle zag in de Biehalle het middel om den kwijnenden Rond den Heerd te redden en — douce revanche ! -- weer in handen te krijgen. Met Duclos kon men echter niet overeenkomen. En zo werd te Brugge een nieuw tijdschrift gesticht, door Gezelle gedoopt : « Biekorf ». De stichters van Biekorf — West- en Oostvlamingen — staan alle op de ledenlijst van de Biehalle. Een van de drie adressen waarop toekomstige medewerkers mogen inzenden is — benevens Kortrijk (Guido Gezelle) en Wingene (Notaris Persyn) — Alfons Janssens te Sint- Niklaas (1). De titel van het nieuw blad « Biekorf » wordt in de hoofding zelf duidelijk toegelicht : « Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen ». West-Vlaanderen wordt niet genoemd : opzettelijk. « Hoe min gesproken van West-Vlanderen, hoe beter » schrijft Gezelle zelf aan de stichters (2). Men wilde « verstandige », intellectuele lezers bereiken in heel het Vlaamse land — Limburg, met zijn 't Daghet in den Oosten, niet uitgesloten (3). Biekorf zou leerzame onderwerpen van allen aard in een goed leesbaren vorm behandelen. Het mocht geen strijdblad zijn ; Gezelle wilde volstrekt geen « krijgvoerderij ». En hier verstond hij ' eerst en vooral de Vlaamse 1) Voorboodschap van 1889 (gedrukt prospectus) ; vgl. Biekorf 1890, blz. 1-3. 2) Biekorf 1930, blz. 134. 3) 't Daghet, met raad en daad van Gezelle in 1885 gesticht, had een nauwer omschreven programma. Zie Brieven II, blz. 177 volg, in de Jubileum Uitgave van Guido Gezelle's Werken. Vgl. J. Droogmans, Guido Gezelle en de Limburgers in Miscellanea J. Gessler I, blz. 421 volg. — 251 — Beweging, de Blauwvoeterie : men mocht niet te werk gaan « met strijdroeperije en te wapentrommelarije, van bloed en klauwen en leeuwen... : dingen, zaken, waarheid , wezentlijkheid ! » (1). Het positief programma van het nieuw blad is zeer uitgebreid : het beperkte zich niet tot een inhoud die streng van « eigen aard » zou zijn. Oak allerlei algemene onderwerpen van geneeskunde, natuurwetenschappen, aardrijkskunde worden er in opgenomen. De stichters stelden immers voorop : « het navorschen, het handhaven en het gebruiken van al de rechten onzer Dietsche Volkstale » (2) m. a. w. aan men, over gelijk welk vak va het Vlaams kan schrijven te gelijk welke andere taal. De praktische uitvoering redactie van Biekorf werd n n te tonen metterdaad dat kunst en wetenschap, in minste even goed als in verliep tamelijk vlot. De waargenomen door een groep leraars van « Saint-Louis », het Bisschoppelijk College, te Brugge. Guido Gezelle las de drukproeven tot in zijn laatste dagen. In alles raadpleegde men den Meester, zo bvb. voor het opstellen van de inhoudstafel van den eersten jaargang. Dit « bestier » of « berek » vormde een soort werkgemeenschap (3). Men vergaderde iederen Zaterdag en elk lid moest telkens zijn « mingelmare » mede hebben. Deze mingelmaren — kleine verscheidenhe- 1) Op dit punt was en bleef Gezelle stug ; naderhand zal hij zich — buiten Biekorf — eenmaal in bittere verzen uitlaten tegen de democratische ijveraars te Kortrijk. 2) Standregelen van de Biehalle. C. Gezelle, Guido Gezelle, blz. 270 (Amsterdam, 1918). 3) Verscheidene bijzonderheden in onze lezing verwerkt, ontlenen we aan de korte en ultra-korte nota's in een verslagboekje (Juni 1890-Mei 1893) van het Berek. — Emiel De Monie, leraar aan de Rijksnormaalschool, de vertrouwensman van Gezelle en de " grondsteen van het getemmer ,,, overleed bij de verschijning van het tweede nummer. Edward Van Robaeys was in de eerste jaren de spil en het " trekpaard van de redactie. — 252 — den — werden op de wekelijkse zitting gekeurd en geschift. De berekkers zelf werkten hoofdzakelijk op gedrukte bronnen leder had een tijdschrift na te gaan (1). Het Berek had ook « papieren » dat waren o. m zantingen van de leden van de Biehalle. Zij bevatten aantekeningen uit den volksmond ; in 1891 wordt erin gezocht naar een legende « over het kapelle ke van Rumbeke » en kort daarop beslist men : « Elk moet zijn deel hebben van onze papieren en er de legenden uit verlezen » (2). De berekkers keurden de ingezonden stukken, elk in zijn aangewezen vak. Voor vertellingen werd ernstig nagegaan of zij een persoonlijke schepping zijn ofwel « van het volk komen ». Zo ontstond er een twijfel betreffende de vertelling Hij is om zeepe van J. Leroy. Men schreef hem om verantwoording : zij kwam wél van het volk, was het antwoord. Daarop leidde het Berek de vertelling in met de volgende regels (1891, blz. 378) : « 'k En zal noch dag noch stee noemen, maar 't gene ik hier vertelle hebbe ik bij het vlaamsche volk gehoord. » Nadere verantwoording van tijd, plaats en persoon werd niet medegedeeld. Toch wijst dit klein geval op den ernst waarmede men, onder Gezelle's waakzaam oog, kunst- en volksvertelling wilde uiteenhouden. In latere jaargangen worden wel eens de plaatsen van opname aangewezen. Aldus voor de vertelling Van den Wonderharen Ee/ee (1897) : zij werd « uit verschillige zeisels over dezelfde stoffe volledigd en opgemaakt, namentlijk uit zeisels van Brugge, van Moerkerke, van Kortemarck en van andere dorpen in 1) Op het gebied van taal en folklore volgde men regelmatig : Ons Volksleven, Volk en Taal, 't Daghet in den Oosten, De Student, Het Belfort ; het tijdschrift Volkskunde werd in stilte " bijgehouden ,,. 2) De papieren van de Biehalle berustten bij E. De Monie. Uit dezes sterfhuis gingen zij in Januari 1890 over naar het Berek van Biekorf. (Brieven van Van Robaeys aan Gezelle in het Gezelle Museum). De verdeling in 1891 zal de papieren voorgoed verspreid hebben. -- 253 — West-Vlaanderen ». De plaatselijke varianten, die voor den folklorist tegenwoordig een grondstof van wetenschappelijk onderzoek uitmaken, gingen in den smeltkroes van de redactie verloren. Biekorf werd aldus een « afspanning » voor zanters van volkszeg en volksgebruik. (I) Methode beoogde men niet, verspreiding in geografischen of socialen kring ging men niet na : het verzamelde behoorde tot het Vlaamse volk en was een reden te meer om dat volk te achten en te eren. Van het begrip « volk » huldigde men de romantische, idealistische voorstelling van de Blauwvoeterie (2) — de meeste medewerkers hadden deze beweging meegemaakt — : al het eerlijke en goede in zegging en doening getuigde voor de heidens-germaanse en christelijke beschaving van onze voorouders en was een adelbrief van eigen stam en grootheid ; al het ruwe en onwelvoeglijke was een verbastering die uit het Zuiden over het volk gekomen was en derhalve niet tot ons « eigen goed » kon behoren. Vandaar een bewuste afsluiting van sommige belangrijke gebieden en uitingen van het volksleven (3). 1) Een van de verdienstelijkste inzenders uit de eerste jaren is de heer ANTOON VERWAETERMEULEN, ere - hoofdman van den Bond van Westvlaamse Folkloristen, de oudste medewerker van Biekorf hier tegenwoordig, die nog steeds met jeugdige belangstelling het volksleven gadeslaat. Zijd eerste bijdragen werden meestal door Gezelle zelf nagezien. 2) Op dit gebied was en bleef Gezelle zelf, onbewust, de volkomenste romanticus. " Schrijft van zaken die bestaan of bestaan hebben, niet veel van 't geen bestaan moeten ,,, zo luidt zijn raad aan A. (Juppens brief van 1884). En toch, terwijl hij tot realisme aanmaant en elke toekomstvisie schuwt, bouwt hij zijn geluksdroom in een verleden an Taal en Volk, zoals deze " moeten bestaan hebben ,,. 3) Aldus de besnoeiïngen in de belangrijke en met zorg bewerkte bijdrage over het Vrij busch (1892). —aan de Limburgse Gilde geeft Gezelle een raad voor de eerste nummers (Jan. 1885) van 't Daghef, die hij ook aan de berekkers van Biekorf zal herhaald hebben : " Geen een van die verskes [reet een plat woord], noch " lief „ noch iets van al dat. 't Zou er luien — 254 — De belangstelling ging, in die eerste jaren, vooral naar de taal, het woord. Zolang Loquela verschijnt (tot 1895) wordt betrekkelijk weinig « Zantekoorn » van woorden en zegswijzen aan Biekorf afgestaan. Rond 1895 neemt Biekorf de zending over van Loquela, « een blad voor eigenvlaamsche taalliefhebberije en eigenvlaamsche taalgeleerdheid », zoals Gezelle het vanaf Juni 1888 had genoemd. Met Loquela ging ook samen de strijd tegen de schuimwoorden door Gezelle begonnen en door Jan Craeynest, een der actieve medewerkers van Biekorf, overgenomen (1). Zo Biekorf buiten Westvlaanderen bekend staat als een particularistenblad, dan is dit in grote mate te wijten aan zijn vlijt en ijver op het gebied van verdietsingen. « Puristenblad » is hij een hele tijd geweest, nooit een particularistenblad in den zin van taalparticularisme. De leiding van Gezelle was de beste waarborg om hem daarvan af te houden. Doch hij heeft geijverd voor taalschut en taalzuivering. Wie van de medewerkers had echter het taalgevoel en de beheersing van den Meester ? Zijn beste leerling, Craeynest, ging zelfs verder dan Gezelle het wenste. Te velen achtten zich geroepen om stelselmatig de zgn. schuimwoorden te verdietsen. Men ontging geen enkele moeilijkheid : noch de philosofische en theologische taal, noch de technische termen van het turnen (Gezelle zelf had de hand in de « Bevelen voor Lijfoefenaars » (2) waar de chefs de peen beieren op onzen torre ! Zelfs zulke dingen waarbij een vergezochte toespeling mogelijk is, moeten nog binnen blijven. Bewaart ze zorgvuldiglijk. „ Brieven II, blz. 193. Gezelle schijnt hier wel de ontvoogding van de folklore te hebben voorzien. 1) De Kon. VI. Academie had een wedstrijd van Taalzuivering uitgeschreven. Gezelle was er de eerste verslaggever van. Twee werken werden in 1887 bekroond : van Jan Broeckaert en Jan Craeynest. De Academie besloot de twee werken te versmelten en uit te geven, doch Gezelle moest ze eerst overzien, verbeteren en aanvullen. Biekorf 1930, blz. 9. — Craeynest was taalkundig zeer onderlegd en vol strijdlust voor zi jn verdietsingen ; over hem Biekorf 1929, blz. 157.158. 2) Biekorf 1893, blz. 237. — Voor de philosofische en theolo-- 255 -- loton, de section et d'escouade heten : Schareman, Dromman, Ploegman, en de gelederen bewegen op het bevel : Eenreekte linkswaarts, Tweereekte rechtswaarts), noch de administratieve en commerciële taal. Men putte uit eigenvlaamse taalkennis en taalberedenering, zonder voldoende rekening te houden met de praktische bruikbaarheid. En men beschouwde als « gelukt », verdietsingen die heel wat indivuduele inspanning van geest, verbeelding en spreekorgaan ver eisten (1). Een gelukkiger perk in den taaltuin van Biekorf way* dat van de taalgeleerdheid. Craeynest werd in het Berek opgevolgd (1892) door een geleerde die een roem van de plaats- en personennaamkunde geworden is in Vlaanderen en buiten onze grenzen : Alfons Dassonville. Veertig jaar lang met onderbreking door zijn verblijf te Madrid (1900-1906) en door de ballingschap van den wereldoorlog 1914-1918 — zou deze aan Biekorf medewerken. Gezelle voelde alsdan dat hij zelf als taalgeleerde niet van de jongste school was : in stilte erkende hij de grootheid van dezen genialen philoloog en linguist die speelde « met de mathematieke van de taal », en liet het Berek verscheidene bidbladen met studiën van Dassonville toegeven. Aldus verschenen zijn Nomina Geographica Flandro-Gallica (1894) en zijn meesterlijke ontleding van Kurth's Frontière Linguistique (1896), waar hij reeds de grondslagische termen, zie de tafel van de jaargangen 1-X. Gezelle was in die jaren bezig met de vertaling van de Meditationes Theologicae. 1) Typisch is hier een passus uit een brief van Craeynest aan Gezelle (20 November 1890 ; in het Gezelle Museum). " Wat zoudt ge zeggen van het woord zelfmerke (vr.) om constateur automatique [van de duivenliefhebbers] te vertalen ? Vgl. een valle en een val, vange (vr.) en vang (m.), prange (vr.) enz. Lou het woord zelf daarin kunnen gewettigd worden ? 't en merkt eigentlijk zijn zelven niet, maar het merkt van 's zelfs, doch ja, het merkt zelve. 'k En kenne noch het maaksel noch de hoedanigheid van zulk een geding, om Benen anderen name te zoeken ,,. — 256 --- gen legde voor een nieuw critisch onderzoek van het vraagstuk (1). Met Dassonville was de « universiteit » in het Berek binnengetreden. Voortaan worden oude teksten in de oorspronkelijke spelling gedrukt. In den beginne had Gezelle zich daartegen verzet : hij wilde geen « oud Vlaamsch » in oude spelling drukken. Wel behield hij de zegging en wending van het oorspronkelijke, doch hij moderniseerde de spelling (2). Aanvankelijk keek het Berek weinig uit naar scheppend proza. Ook hierin volgde men den hoofdopsteller, Meester Gezelle, die zich, op het gebied van verhalend proza — en zelfs van verhalende poëzie —. steeds beperkt heeft tot het overzetten van vreemde werken : Engelse, Amerikaanse, en in de latere jaren liefst regionalistische literatuur als Provençaalse (Roumanille ; en zijn plan van vertaling van Mistral's Mirèio), Friese (Halbertema ; Tot nut van elkendeen) (3). Gezelle was 1) Over A. Dassonville zie Biekorf 1936, blz. 27 ; Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie X, blz. 37. -- Verdienstelijk verzamelwerk voor de plaatsnaamkunde leverden in die jaren A. Verwaetermeulen en E. Vlietinck. 2) Hij geeft zelf een tekst van 1600 " geweerd de spellinge „. Biekorf 1890, blz. 30. Hij wijzigt in dien zin (" min de spellinge „) een tekst van 1487 door Van Speybrouck uitgegeven ; aldaar blz. 214. Duidelijk spreekt hij zich op dit punt uit aldaar blz. 83, bij een gemoderniseerden tekst van 1575 : " Ik nebbe spijtsherteu de spellinge van dat schoon oud v]aamsch verhaal wat verfrischt... om het gemakkelijk lezen te bevorderen. Onze ouders spelden immers kwalijk, maar ze spraken mooi : nu spellen wij schoone 't geen dat eilaas de moeite om schoone spellen schaars weerd is ! „ 3) Biekorf 1890 ; 1894. -- In Gezelle's spoor sal A. Mervillie Longfellow's Evangeline vertalen met een overdaad van taalkundige illustratie, en onder Gezelle's toezicht werkt E. De Lepeleer aan zijn bewonderde overzetting van Weber's Dertienlinden. Ook Edda-liederen worden [uit het Daits] vertaald. Het oorspronkelijk diets heldendicht van Toussaint : Godwin -- 257 — in zijn vertaalwerk een schitterend herschepper : hij kon heel den rijkdom van zijn enig taalinstrument laten horen, het mooie woord, de eigenvlaamse zegging. En daarop kwam het aan : het onderwerp was hem in zekere mate onverschillig, als het maar « van het volk kwam ». Vandaar zijn voorkeur voor het sprookje, de idylle en volksepische scheppingen (Hiawatha). Ook hier was taalzuiverheid een gebod. De eerste schetsen van Gezelle's neef, Frank Lateur, in Biekorf 1897 verschenen, dragen den puristischen stempel van de groep. In « Een pijpe of geen pijpe » spreekt Streuvels van het spoorhuis, het baanhuis (voor station), de trein is een tog, het nummer is een talmerk (zoals de nummers van Biekorf zelf vanaf den 3n jaargang getekend werden), de koetsiers vóór het spoorhuis heten wagenaars. De geschiedenis werd in de Voorboodschap niet uitdrukkelijk vernoemd, ook niet de locale geschiedenis. Onder de stoffen die zouden behandeld worden vinden we « Volkswetendheid wegens landen, steden en dorpen » waarbij dus de volksoverlevering als bron beschouwd wordt. Daarnevens echter staat « Onuitgegevene oude oorkondschap ». Ofschoon hierin weer de taal- en naamkunde vooropstond (I), toch kon men voor de feiten, zaken en instellingen niet onver. schillig blijven. De nadruk bleef echter op het volk, men wilde volksgeschiedenis. De belangstelling ging dan ook meest naar het huiselijk leven (familieboeken), naar het gildeleven, naar de gemeente, naar en Adeltrude (Biekorf 1897) was geen aanwinst voor eigenvlaamse epiek. Delfien Van Haute beproefde zijn krachten aan een Parsifal (1896) die te zijner tijd een ongewone lofprijzing van Gezelle oogstte. 1) E. Van Robaeys doet herhaaldelijk zijn beklag bij Gezelle, dat Biekorf te veel en te uitsluitend met taalkunde bezig is : over taalkunde zijn er bijdragen genoeg, zo luidt het, over andere vakken bijna gee ', kopij. .— 258 -- de Vlamingen en hun volkszettingen in den vreemde. (1) Een heel aparte plaats heeft hier Jules Claerhout van Wielsbeke ingenomen. Deze autodidact, die persoon1 ijk contact hield met de uitgaven over oude taalkunde en archeologie in Duitsland en met de Franse « leerschool der spade », werd een pionier van de praehistorische en gallo-romeinse anthropologie en archeologie in West-Vlaanderen. In Biekorf gaf hij eerst talrijke bijdragen over plaats- en eigennamen, ook over zaaknamen, waarin veel oorspronkelijke beschouwingen voorkomen. Later zou hij vulgariserende bijdragen inzenden over de, praehistorie, waarvan hij in zijn pastorij te Kaster een locaal museum had ingericht. Het wachtwoord van Guido Gezelle : geen strijdblad, geen krijgvoerderije, werd door het Berek van het eerste decennium -- en ook later steeds — gewetensvol nageleefd. Men was zeer behoedzaam. Een gedicht over Prins Boudewijn, kort na den dood van den troonopvolger ingezonden (7. 2. 1891), wordt verworpen. Een artikel over Rodenbach wordt verwezen (17. 1. 1891). Blauwvoeterie was « ruitenbrekerij » en bleef dat voor Gezelle en zijn ploeg, Een enkele maal werd de rust gestoord. D r Claeys had in een toespraak op het 21 e Nederlands Congres te Gent (1891), handelend over Conscience een schimpscheut gegeven op de kunstwaarde van ,aekeland en zijn Bende van pastoor Huys. Een der actiefste berekkers, Cyriel De Laere, nam het op voor Huys, schreef echter een ongelukkig woord over het zedelijk gehalte van Conscience's werken. Er was een heftige reactie in Vlaamse -- vooral in de Antwerpse -- bladen. Het Berek zelf trachtte nadien het misverstand uit den weg te ruimen. 1) Gezelle ijverde steeds om al de mogelijke documentatie te verzamelen over Vlaamse zendelingen ; zakelijke missiebrieven en levensbeschrijvingen warden in Biekorf opgenomen. Naderhand werd o. m. P. L. Bittremieux, de bewerker van het Mayombsch Idioticon, een trouw medewerker van Biekorf, — 259 — Een nadere bekoring tot pennestrijd was het weekblad Nieuwe Tijd in 1896 door Hugo Verriest gesticht : « voor verstandige en geleerde Vlamingen ». Verriest staat wel samen met Dr Persyn vermeld als stichter op de Voorboodschap van Biekorf : hij heeft echter nooit aan ons blad meegewerkt, In de jaren 1885 immers was tussen Gezelle en Verriest een vervreemding ontstaan die geen toenadering meer mocht kennen. Verriest schreef in zijn blad opgetogen artikels over Gezelle : hij zou den Meester niet laslaten ! (Beter dan velen alhier erkende hij de echte artistieke waarde van Gezelle's dichtwerken, ten slotte zou hij de posthume impresario van Gezelle in Nederland worden.) Tot pennestrijd tussen de twee bladen kwam het nooit : zij noemden malkaar niet. De Nieuwe Tijd kwam het eerst met het nieuws voor den dag dat een nieuwe bundel : Rijmsnoer ter perse was. Biekorf deelde dat verheugend en verwachte nieuws mede, overgenomen, naar het heet, « uit een nieuw Kortrijks nieuwsblad » ! Deze afzijdigheid van alle beweging, ook van de Vlaamse Beweging, door Gezelle zo dringend aan zijn volgelingen ingescherpt, is misschien wel de voornaamste reden waarom Biekorf, ook in eigen Vlaams en Westvlaams midden niet immer door iedereen begrepen werd. Ik heb gemeend de eerste periode van Biekorf, de tien jaar van Guido Gezelle, wat uitvoerig te mogen behandelen steunend op minder bekende en onuitgegeven bijzonderheden, in dit Gezelle jaar : bij zijn afsterven ontviel Gezelle aan niemand meer dan aan Biekorf, zijn laatste stichting, waarin hij talrijke en van zijn beste gedichten uit Tijdkrans en Rijmsnoer liet voordrukken, en waarin een opvatting en een richting van eigenvlaamse ontvoogding als in een testament was vastgelegd. *** Op de begrafenis van Guido Gezelle was een jong priester aanwezig, alstoen student in de geschiedenis — 260 -- te Leuven. Zijn vader, apotheker Adolf De Wolf, was een van de oudste leden van het Berek van Biekorf, een vriend van Gezelle. De jonge Louis was Gezelliaan van den huize uit en wist reeds op dien grauwen St. -Elooisdag dat hij een zending te vervullen had. Nog den avond zelf van de begrafenis sprak hij in Met Tijd en Vlijt te Leuven verscheidene vrienden aan en wist er een vijftal tot medewerking aan Biekorf te winnen. In deze Leuvense jaren (19001902) ijverde hij voor de redactie van het blad — dat eens « zijn » blad zou worden, — en liet zijn Westvlaamse mannen uit de verschillende faculteiten niet met rust tot ze « iets » voor Biekorf gereed hadden (1). Aldus ontstond er, nevens de Brugse en Kortrijkse en Nieuwpoortse groep, een Leuvense ploeg van jongere medewerkers die, somtijds over het hoofd van het Berek, met historische, wetenschappelijk verantwoorde bijdragen in Biekorf binnendrongen. De vorm maakte zich hier vanzelf los van de « taalliefhebberije » ; toch bleef de grondwet van het purisme lang en vrij algemeen nawerken. In de volgende jaargangen van Biekorf (1900-1914) ligt aldus niet meer de eenheid van inhoud en vorm van den Gezelle-tijd (2). Sommigen wilden bij Gezelle stilhouden en leverden verdienstelijk werk (3). Jongeren rond De Wolf zagen echter in, dat Biekorf ten slotte « niet Gezelle zelf was, maar eerder zijn geest en zijn 1) Over L. De Wolf zie Annales de la Société d'Emulation 1930, blz. 179 volg. — Biekorf 1929, blz. 321 volg. — Een .levensschets van L. De Wolf (met bloemlezing) door M.Van Coppenolle is in voorbereiding ; vgl. Biekorf 1946, blz. 151 volg. 2) Overzicht met namen van de medewerkers door L. De Wolf in Biekorf 1914, blz. 1 volg. — De omstandigheid van deze lezing verklaart de beperking, vooral in dit tweede deel, tot de folklore. 3) Namen van medewerkers als Cesar Gezelle, Aleïs Walgrave — veel winder de Noord-Nederlander Linnebank — blijven verbonden aan de uitdieping van Guido Gezelle's leven en werk. - 261 - streving ». En dat Biekorf niet mocht vervallen in de plaag van « Gezel1e.... , und kein Ende» (1). Met de Brugse..Leuvense groep traden geschiedenis en volkskunde meer naar voren: met Emiel Van Cappel en vooral met Lodewijk De Wolf zelf. Van Cappel was een volbloed historicus die de romantische voorstellingen van Vlaanderens verleden uit zijn Blauwvoeten.. tijd een voor ee n voor het critisch onderzoek zag vervluchtigen. In Biekorf schreef hij uitmuntende overzichtelijke studiën over de Kerels en de Forestiers. Hij was de gezaghebbende middelaar die de Blauwvoeten van zijn generatie en de volksgezinde jongeren met de realistische en critische opvatting van de Vlaamse geschiedenis trachtte te verzoenen. Uit de sociaal..economische strekking haalde hij nieuw Vlaams leven, terwijl Jong Dietschland verkondigde dat van Pirenne de dood uit ging. Op de wegen van de Volkskunde speurde Van Cappel naar den eigen aard en de stamverwantschap van zijn volk, steunend op een aanzienlijke literatuur. Joel. Mei en Sinksen werden beurtelings in het licht van de Germaanse folklore door hem behandeld (2). Terwijl L. De Wolf ten volle bezig was met zijn proefschrift over de Brugse keuren, verzarnelde hij uit gedrukte bronnen en mondelinge overlevering de gegevens voor zijn merkwaardige folkloristische studie over het besteken van bomen (1900.. 1901). Men mag gerust zeggen dat het de zalige schuld van Biekorf is, zo L. De Wolf, de door Prof. Cauchie flink gevormde historicus, 1) Zelfs na de opkomst van Jong Dietschland - wiens rhetoriek en overmoed de meeste jongeren meetrok - debuteerden veel Westvlaamse letterkundige talenten in Biekorf : tot Urbain Vande Voorde toe zag er zijn eerste dichtproeven in verschijnen. Hiermede is de zwenking naar algemeen Nederlandse uitdrukking voldoende aangeduid. Middelerwijl zond Dr Lauwers voort zijn schetsen in, die den eigen vlaamsen stijl van Meester GezelIe in ons blad nog lang hebben gehuldigd. 2) Over hem zie Biekorf 1948, blz. 191. Annales de la Société d'Emulation 1948, blz. 179. — 262 — zijn bibliographische en critische methode richtte naar het bouwterrein van de folklore. Hier lag alles nog ordeloos dooreen : geen plan, geen eigen methode, geen afbakening zelfs van het terrein, geen bepaling van hetgeen de benaming folklore of volkskunde moet dekken. De dertigjarige leraar vatte het stoute plan op een periodische Biblio graphia Folklorica-Volkskundige `boekenschouw uit te geven, in het Vlaams en in het Latijn, als Bijblad van Biekorf. Na twee jaar (1908-09) moest hij dit reuzenwerk opgeven, in omstandigheden die voor den geestdrift i goennd ernemer zeer pijnlijk waren (1). De Bibliographia Folklorica was een model van opvatting en uitvoering. Toch was er een folkloristisch vraagstuk dat den opsteller scheen nader aan het hart te liggen dan de Boekenschouw, nl. de bepaling zelf van « folklore D. Hij leidde zijn Bibliographia in met een bepaling en keerde er uitvoerig op terug op het 1 e Taal- en Geschiedkundig Congres te Antwerpen (1910) met de lezing : Hoe kan Folklore tot wetenschap verheven worden ? En nogmaals in 1923 vatte hij het onderwerp aan. Daar hij geen vaste formulering van anderen kon aanvaarden, loopt zijn grondig betoog daar verloren in een doordrijvende letterkundige beschrijving (2). Zijn helder en modern inzicht in het wezen van de folklore blijkt meer onmiddellijk uit de samenstelling en de indeling van zijn Bibliographia en uit zijn eigen folkloristische bijdragen dan uit zijn studie van de bepaling. Wie echter de moeite doet om in het arcanum van zijn zegging door te dringen, ontdekt alras een volkomenheid van inzicht die tot bewondering dwingt. 1) Biekorf 1914, blz. 31. — L. De Wolf weerde koppig het Frans als tweede taal voor zijn Bibliographia. Een ogenblik had hij gemeend Esperanto te gebruiken en zich in deze zgn. " wereldtaal „ ingewerkt. Ten slotte behield hij het Latijn, dat hij met Erasmiaanse keurigheid schreef. 2) In de laatste ,jaren verviel L. De Wolf, die overigens een zeer fijne pen had, in een zekere Gezelliaanse " manier „ : niet alleen van eigenvlaamse en puristische woordkeus, doch vooral van zinsbouw en dreun die de lezing bezwaart. — 263 -- Een andere beproeving voor L. De Wolf en voor Biekorf was de wereldoorlog van 1914. Te Beselare gingen bibliotheek en documentatie van den onvermoeibaren zoeker verloren.Toen hij in 1919 uit de ballingschap in Frankrijk alhier terugkeerde, was zijn eerste werk : Biekorf weer in gang te steken. Hij deed dit alleen, uit eigen middelen. Hij was in den echten zin de tweede stichter van Biekorf, die nog tien jaar onder zijn leiding en redactie zou staan. L. De Wolf hechtte zich in deze jaren meer dan ooit aan zijn geliefd Brugge : in kleine en grote, lieftallige en brommende bijdragen koesterde hij den eigen aard, den opschik en de ziel van zijn stad. Hij is het die zijn broeder, den apotheker, ontdekt heeft, of liever tot schrijven heeft aangezet. En aldus Biekorf, Brugge en Vlaanderen verrijkt heeft met den bekenden schat van schetsen en vertellingen van en over « Brugs Volk ». (1) Karel De Wolf was de testamentuitvoerder van zijn betreurden Broer. Deze ontviel Biekorf op den vooravond van het Gezelle-jaar 1930. Uit zekeren hoek daagde het plan om van Biekorf een Gezellekroniek te maken — naar het voorbeeld van de Nederlandsche Vondelkroniek. Karel De Wolf voelde dat dit niet mocht gebeuren, dat Biekorf zijn eigen weg te gaan had in den geest van Guido Gezelle ; dat, een eeuw na de geboorte van den Meester, de taal nog immer het volk was, levend, in altijd eendere en altijd wisselende gedaante : eeuwig jonge uiting van het volksleven. Zo Biekorf sedert 1930 verder den weg van de Volkskunde is opgegaan, dan is dit in ruime mate te danken aan Karel De Wolf. Aldus is Biekorf in zijn jongste jaren niet alleen meer en meer Westvlaams geworden (nl. op het gebied van de locale geschiedenis ), maar ook meer en meer Brugs op het gebied van de folklore. Niet uitsluitend echter. De betreurde J. Filliaert heeft de zeekust van 1) De inleiding tot het aangekondigde tweede deel van " Brugs Volk werd door den spreker hier voorgelezen. - 264- den Westhoek laten meespreken, in geprezen bijdragen over de IJslandvaarders, over de Haringvisserij en de Kabeljauwvaart van Nieuwpoort, over de Garnaalvissers. Met namen van levenden wil ik zuinig zijn. De bijdragen van een onzer beste talenten over de folklore van Brugge en omstreken, voornamelijk over den levensloop: Van de Wieg tot het Graf, behoeven geen krans meer; tot verre buiten Westvlaanderen worden zij als een kostbaar en toch vlot lezend document gewaardeerd. Oorspronkelijke schetsen en bijdragen, gemerkt door een fijnen zin voor sociale folklore, hebben in Biekorf een gewest binnengeleid dat te paard zit op 008t- en Westvlaanderen nl. de roede van Deinze die steeds tot de kastelnij Kortrijk behoorde. Dit wijst er op, hoe zelfs heden nog« Oostvlaand eren», in den provincialen zin van dit woord, den weg vindt naar Biekorf. Zou een beeld passen om het vijftigjarig leven van Biekorf samen te vatten, dan ware dit misschien het bekende uithangbord van « Den Zoeten Inval ». Dat was Biekorf steeds: een zoete inval, een open hof voor alwie iets te zeggen had - korte of langere mededeling - over eigen aard en eigen volk. Deze kern van eigen goed ligt, al volgens de jaren, in mindere of meerdere mate omgeven door algemener bijwerk. Van algemeen Vlaams onder Guido GezelIe is Biekorf meer en meer WEST-vlaams geworden naar den inhoud, algemener naar den vorm. Biekorf is nooit méér «particularist» geweest dan tegenwoordig: hij heeft zich immers nooit méér op het volksleven van eigen gewest gericht dan tegenwoordig. In de vijftig jaren van zijn bestaan heeft Biekorf het zijne gedaan om alhier den grond diep te houden. Een bloem van kunst kan alleen opschieten als de grond diep is. Aan zulken grond danken wij GezelIe, De grond van eigen aard en eigen zijn wordt gestadig aangetast : wij beleven, hier zoals overal elders, de erosie van het volksleven. f-Iet is een edele taak. Folkloristen van Oost en \Vest, iets te doen om den grond van eigen land diep te houden. Daarin ligt belofte van leven en eigen schoon. i3ickørf Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars tegen 75 frank Voor 't Buitenland 100 Frank At.n ••; ^ .. ^^?^(J1 ± ^ ^ `J".. ^ 3 ^. v `'3 ^^is ^ ^ ^J^ í^^ + / ^ J ^ ' ^= /^ /n^ ` J /^1 ^ ^^^^ ^^ ► /_^ 7 \'t`'^J i1 V , ^4{•^1`^.^\__'^ ^^ ^ 1 ^^ _J•^/' _ ^-!/ L± ^^^^... '^^ " -M^ \ .Y•^^\`/ 3 ^^ ^C^>C^^C^^T-^,^r ^^C^^ C^^^J^J^^^^. ^.' v 3, -^ 3 3 v c.': .v v^ r^ i V v v3 ^ ^3 '^ 3 _ ^. 3 '.. , ^ a., .^ Nullus olio perit dies apibus. ^ 1 ^ 1 /' . 1 ^ - :.^r. ^ b . :21; ^ /^ .^+^. . ^ r. .^ r. /^ .^\ ,,je. n r "1 r r. h ^ ° 1^^ ^1^ ,^^^ ^),0^^C^ ; 11(@ -)0 ^ `^ '•^► , ,) ^(^ -^^^ `_ ^ ^^ C^ ^ C^^ G^ J C^^TC^^G .^ ^ I ^y ^ 3 , ^ •^V 3 J• `\. 3 ^ 3 V ^ ^ ^v`. 3, .i v3 ^s v3. ^v. r •. •i L ^ 3^3^11^1^ 33©Tv v ^v , .s ^ ^ ^V ^V 3A^V a,•YV v 3©^. 3 'v 3 ^. ^. 3 ^. 3'v 3©y 31^. 3 50ste Jaar. 12_ In Wintermaand, 't jaar 1949 NIEUWJAARAVOND TUSSEN de Kerst- en Nieuwjaardagen blijven er maar weinig werkedagen meer over. Met Onnozele Kinderen hadden de meisjes bovendien nog een speeldag op school ; enkele uitgelezene werden dan in een nunnetje verkleed en ze mochten zich gaan tonen in 't gebuurte of thuis in 't dorp. Oktavietje van de kosters behoorde ook tot 't getal van die uitverkorenen. Och ! 't was toch zo gelukkig en 't speelde met de handjes in die wijde nunnemouwen. 't Had wel naar huis willen vliegen, maar zuster Isabelle had haar goed vermaand en op 't hart gedrukt : « Oktavietje, nu schone deftig en zedig langs de straat gaan, dat je moeder er ere van haalt ! » 't Wilde er nu juist om doen : als Oktavietje daar aan « de Zorge » gekomen was, stormden de knechtjongens naar buiten en speelden daar aan de -266- kerkkaaie voor de school : (1) 't was speeltijd. Ze hadden seffens dat verkleed, schuchter nunnetje in de kip: dat arm schaap wierd uitgeschilderd van kop tot teen, en bedeesd als ze was, gerocht ze met moeite door die schaterende bende, langs 't hekkentja in huis. 't Was jammer van Oktavietje : al dat zalig geluk was nu veranderd in een jammerlijk snikken..... Binst die enkele overgebleven werkedagen moesten ze dubbel werken bij den schaapboer in den Broek: ze hielden immers kermis met nieuwjaar. Er moest een oven brood meer gebakken worden voor de gewone nieuwjaarders en bovendien nog enige koekebroden voor de peet... en metekinders. Met nieuwjaaravond kwamen ze uit stad weer aan de deur zingen; 't was nu van: Menschen, we wenschen u allen te gaar een gelukzalig nieuwejaar. Van den allerleegsten tot den Allerhoogsten ) Van den Allerhoogsten en God den Heer. ) bis Menschen, en laat mij niet lang meer staan Want 'k moet van den eenen naar den andren gaan 'k hen hier nog een beuzetje, 'k hen hier nog een beuzetje. 'k he'n hier nog een beuzetje en steekt er nog wat in. Die oude man van uit de Vuldersstraat kon dat nog veel schoner zingen; de mensen zonden hem nooit door: Menschen, we wenschen u allen te gaar ) Een gelukzalig nieuwejaar. ) bis En 'k wensch het u van de minste tot de meeste Van den Allerhoogsten, van den Allerhoogsten Van den Allerhoogsten en God alleen. Jezus in 't Heilig Sakrament Die d'er wel onze gedachten kent Onder de gedaante van brood en wijn Er waren duizend engelen, er waren duizend engelen Er waren duizend engelen, al in den schijn. 1) Die oude schoollokalen van St-Kruis zijn nu ingenomen. door de burelen van 't kommtssarlaat. -- 267 — De knechtjongens van 't dorp, die met hem een eindetje meegingen, wilden dat tweede stroofje altijd anders zingen : Jezus in 't Heilig Sacrament die d'er den grond van ons herte kent Daar waren duizend engelen, daar waren duizend engelen, Daar waren duizend engelen, aldaar omtrent. Als hij die twee klauzetjes traag gezongen had, begon hij een ander deuntje als eindrefrein : Zezutje was een boertje Ze trokken aan zijn snoertje Zezutje zei : Wien is er daar ? Ik 'k ken 't ikke Sanders met zijn krikke 'k Wensche dat kindetje een nieuwejaar. Bij Low De Klerk, in die huizetjes langs den Leegeweg zouden ze « Jaar uit, jaar in » vieren ; de schaper en de hofknecht van Seven Hostens waren ook van de partije. Ze hadden met enkele gebuurs uitgelegd voor een stoop jenever ; Low — die een uur ver zou lopen voor een halvetje -- ging die jenever zelf kopen bij de oude Weewe Verstraete rechtover 't kazern, in de Langestraat ; negen stuivers voor een liter en nog een halvetje voor de kalandize. Heel den avond hadden ze gekaart en gezottebold en 't was nu precies 't moment om het den schaper eens te geven ; hij wilde van niemand de les gespeld zijn, alleen van de bazinne Rooslie en van de dochter wilde hij op het hof iets gezegd zijn. Zolang als de wind in 't vriezegat zat, hield hij 't zelfde hemd aan ; -- 's zondags trok hij er een half hemd boven — en daarbij altijd en eeuwig tussen die schapen of daar omtrent, je moet niet vragen....! En ze zongen maar Gloria, doria, daar ! Hij heeft luizen in zijn haar Haal ze d'er maar uit En maakt er van beschuit. « Ja maar alzo niet ! » schudde de schaper « al te gare op mijn kappe, dat kan niet zijn ; we gaan elk alleen een liedje zingen ». Hij wilde hiermee de -- 268 -- daghure van den schaapboer — den Hane — treffen, die niet kon zingen. Hij, de schaper, zou beginnen ; met dat dicht behaard, stuur gezicht, die streuvelkop en die diepzware stem was het gelijk eene van de andere wereld die opging : Mijn naam die is Jan Klodderding, Mijn garen dat moet gesponnen zijn : Drul, drul, drul, drul ) Is dat klosje nog niet vul. ) bis Ik ben d'er langs de kwade straat gegaan En 'k vond het langs mijn wegen staan Wiege, wiege, wiege, wiege wiegetje ) Al in ons vaderland. ) bis Ze luisterden nog, als de schaper Klerk bij de schouder schudde : « Wel, wanneer ga 'je beginnen ? ^► Low, keek hem lachend aan : « 'k Ben bezig met mijn kele te schrepen, jongen ; hm, hm ! En mijn vader en mijn moeder dat zijn twee oude lién Ze zitten elk in een hoek En warmen hunder knien. Lewie — bijgenaamd den Hane van Hoorewegens — zat er mee verlegen ; gelukkig kende hij ook nog iets dat begon met vader en moeder ; zonder voois, zei hij, snakkend en grofweg : Vader en moeder vijst dat het door de kave rijst ! De hofknecht was beter gevooisd en hij moest er niet lang op dubben : Mijnheer de kramer is gekomen Wat komt die lelijke stinker hier doen ? Hij komt verkopen Naalden en spellen Klinken en bellen Kousen en schoen He' je niets van doen ? Siska, Klerks vrouw, nam het al lachend op: — « Mensen, 't is tijd om t'eten en 'k ga junder zingen : Eerappels met de pele En 'n haring van een cens Dat is kost voor 'n arme mens. — 269 -- Meteen zette ze den pot dampende kazakken en de pan met haring op tafel. « Ja maar, niet te doene ! » zei de schaper « Je zijt te vroeg aan, Siska, we 'n hên Mietje Goethals nog niet gehoord....! » Mietje die met haar ouden vader meegekomen was, ging in den halfdonkeren staan ; dat ging gemakkelijker om zoo'n lang liedje te zingen : 24 'k Ging en 'k zag daar een mannetje. Mannetje, waarom staat ge daar ? 'k Sta hier met mijn vaatje met melk. Wilt gij er wat uit verkoopen ? 20 — 'k Ging en 'k zag daar een mannetje. Wat hebt gij daar in uw kannetje ? Kerremelk met wittebrood Slaat den armen wever dood. 16 — Laat hem nog wat leven Hij zal te beter weven Hij weefde dit en hij weefde dat Hij weefde een kussen voor onder mijn g... 12 Honden met witte katten Die rollen al over de trappen Posteuren zoete van geuren Lammetjes wit van koleuren. 8 Witte zwaantjes pelikaantjes Katten al onder vier linden, Die vechten om een vogel te vinden. Reigers die 't land doorreizen Mieren die 't land doorzwieren Sneppen met lange bekken En een patrijs uit den ouden tijd. (1) Na het eten schoven ze in een halve ronde bij den heerd en de schaper vertelde, dat ze een keer op een boerenhof ook « Jaar uit, jaar in » vierden ; de oude boer, die al lang te bed lag, begon al met eens te schremen en te klagen : — « Och ! joengers ; Och ! joengers, en kan het niet meer houwen, 'k en kan het niet meer houwen ! » 1) Lootens-Feys, Chauts populaires, blz. 261. - 269 den pot dampende kazakken en pan met haring tafel. Ja niet doene!» zei de schaper «Je zijt vroeg aan, niet gehoord .... 1 }) die met haar ouden vader meegekomen was, den halfdonkeren staan ; dat ging gemakkelijker te zingen : daar een mannetje. staat ~ mijn vaatje met melk. wat uit verkoopen ~ - en 'k zag daar een mannetje. uw kannetje? wittebrood armen wever dood. - wat leven te beter weven hij weefde dat een kussen voor onder mIJn g... witte katten trappen van geuren van koleuren. zwaantjes onder VIer linden, een vogel te vinden. 4 't land doorreizen die' doorzwieren bekken een patrijs den ouden tijd. (1) eten schoven ze in een halve ronde bij den en schaper vertelde, dat ze een keer op een «uit, in}) vierden; de oude die al lang te met eens te te klagen : « Och! ; Ocht 'k kan het meer houwen, 'k kan het niet meer houwen ! Vgl. Looten8~F'eys, Cnauts populail'e~, blz. 261. — 270 — 't Vrouwvolk had verschoten ; ze kwamen op de vaute gelopen en vroegen straf compassieus - « E ! maar vader toch ? E' wa' scheelt er ? » Maar zolang als dat het twaalve sloeg, bleef de boer maar jammeren en kermen ; en na den laatsten klokslag verzuchtte hij -- « 't Is te late ! 't Is te late ! 't Oud jaar is weg ! » De « joengers » die 't ergste vreesden, waren al heel gelukkig dat ze er, met een beetje alteratie en die kluchte, vanaf waren. Het een bracht het ander bij ; Low vertelde ook van een boer : « De boer lag al weken te bedde en op een Zondag achternoene kwamen de kinders hem bezoeken. Al met eens, te midden van zijn konversatie, keek de boer sterreling in den hoek en zweeg. — « Och God-te toch ! krees de boerinne, Pier, vint, is 't meenens da' ? E' ge ga' me toch niet alleenti laten ? » Pier verroerde niet, maar zei heel trage met snokjes : « 't en-de-tje kort ! » Roza, zijn dochter, keek ook een kee r schuw al dien kant uit ; ze zag nog juiste 't uiteinde van de worst, die door de katte, dievelinge, door 't gotegat gesleept werd. « Toe, toe » onderbrak de hofknecht, « laat er ons maar aan tijden deugd van maken, 'k hên durst van dien haring ; 'k en kan het niet meer uithouden. Wanneer gaan we maar « panneke branden » ? — « Panneke branden », verbeterde de oude Goethals, bij ons zeiden ze altijd « testje branden » (1). Binst te wijle zette Siska de gekuiste smoutteste op tafel en goot er een grote liter jenever in. Dat half uurtje wachten duurde wel een eeuwigheid, meende de hofknecht, zijn tong en zijn keel waren al droog van 't danig zwelgen ; de schaper wiegelde zijn 1) De kortwoners molken de geit in een eerden teste met één oor : met de ene hand wierd er gemolken en met de andere hand hielden ze de teste vast. — 271 — loshangende kloef op en neer ; de Hane wrong en wikkelde op zijn stoel, al van louter goeste en ongeduld. « Een mensch zou d'er een verwaaidheid van krijgen he ? » Low trok de schaper bij zijn lang nekhaar. Ze stonden al gereed, hand in hand, rond de tafel en, met den eersten klokslag, werd 't testje in brand gestoken. Overluid wensten ze elkaar een gelukkig nieuwjaar en sprongen wild zingend rond de tafel : 't Was op een nieuwjaarsvond, de bakker sloeg zijn wijf Al met de hete pale zoo deerlijk op haar lijf De bleekgroene blauwendige jenevervlamrnen kleurden die dansende boeregestalten gelijk spoken, en de schaduwbeelden dansten benauwlijk over den witgekalkten muur ; ze sprongen en zongen maar altijd voort : We kwamen den eersten maand van het jaar En wat zal ik mijn zoet lief geven ? Een patrijze die vliegt, die vliegt En een patrijze die vliegt ) bis We kwamen den tweed en maand van het jaar Het laatste vlammetje was al lang uitgedoofd en nog waren ze niet uitgezongen ; alle twaalf de maanden moesten er eerst door : 2 tortelduiven, 3 vogels in den bos, 4 zwanen die zwemmen, 5 honden die jagen, 6 hazen die lopen, 7 puilen die springen, 8 geiten die bleten, 9 hennen die leggen, 10 hanen die kraaien, 11 koeien die geven, 12 paarden die trekken (1). Siska roerde seffens een beetje suiker in de teste en met ronde tinnen lepels labberden ze al de gebrande jenever binnen ; ze gloeiden en doomden van 't danig springen, zingen en drinken. Terwijl dat ze wat verpoosden om uit te blazen, vaagden ze met de mouw 't zweet van hun voorhoofd ; toen ging de hofknecht, ongevraagd, weer aan 't zingen : een herinnering aan den « dem » 1) Vgl. Lootens-Feys, a. w., blz. 262. R. Ghesquiere, Kinderspelen I, blz. 158. — 272 --- En hebt ge niet gezien Mijn dikke vette Trien, Ze is gekend van groot en kleen En och God en och Heer Ik min haar toch zoo teer, 'k en vinde mijn Trientje niet meer, Z'is weg met een ander kapoen, 'k en wete niet wat te doen. Als ze moe gefeest waren, trokken de nieuwjaarvierders elk naar zijn kluize, zonder vaar of vrees, noch van den waterduivel of zijn moere. M. CAFMEYER r • ^ ^ ^ .^ n ^ ^ ^ n .^ ^• ^` ^ I ^^ ^ ^^ c2).1@9^ `^a 42G^^ ^I^ ^1^ ^ I ^ Gl^ ^^^ BEZOEK AAN LOO I^ OMENDE van Loo-Brug al over de vaart, Weststraat af, tot aan de Westpoort. Zeg maar dat 't schoon is in Loo. Ge kijkt en ge ziet, als meegegroeid met de stenen brug, de donkere cederboom gelapt en getapt met baksteen en beton, en gesteund door drie ijzeren schoorbalken die beletten dat hij verder helt in 't vestingswalletje -- dat kronkelt langs de Westpoort om te monden in 't eerste slopgat van de vaart, richting Fortem. Langs de poort weg naar de markt, inneweerds langs 't kerkhof, om te zien staan de grote kerk van Loo en den eendelijken duiventorre van in den tijd dat d'heren alleen duiven hielden. 'k Stappe binnen in de kerke, een huis Gods dat blinkt van deugden en grondig onderhoud. Daar hangen de zware gedenkstenen van de oude abten der abdij van Loo en onder meer een Winkelman van Brugge met een toeveel winkelhaken in zijn schild. Alles om ter schoonst en om ter fraaist. In 't koor geeft de godslamp haar rood schijntje af. Nog een stapje en ik kom aan de zuidbeuk waar Van Hee's, Verlende's en Fraeyzen op muurstenen gebeiteld 273 — staan. Loo en de Van Hee's, de Van Hee van 't Mannetje uit de Mane dat lachte onvervalst en onverveerd. En naast de tafels van de familie van 't Mannetje uit de Mane is daar een okergele memoriesteen gemetseld en 't klinkt van zo verre en toch van zo dichte, met zwarten dobbelen arend van Loo op kop, en daaronder Dierbaar aandenken aan Eerweerde Moeder MARIA ARCHANGELA Karmelietes in Indië in de wereld jfr. MARIA VERLENDE dochter van heer Eduard Verlende en Mevrouw Zoë Van Hee, geboren te Loo den 26 October 1879, in het klooster getreden in 1900, naar Indië vertrokken in 1904, sedert 1926 Algemene Overste van de Indische Congregatie, overleden te Trivandrum, den 4 Mei 1944 en daaronder drie bleekblauwe sterren die lichten achter 't hemelweerds stijgende kruis ; van onder op de steen nog in goud-glazuur, twee olifanten die steigeren met opgeheven trompe en onder de snuffelende, reekende snuiten, een hoorn van overvloed en twee kleine groene hoorntjes daarlangs. En heel het steenwerk omsloten door twee pijlers, geschraagd door een koppel Oosterse monsters. Overleden den 4 Mei 1944 ; — een gebed wordt gevraagd over de ziele van Moeder Maria Archangela die stierf in 't verre Oosten één maand eer de grote ramulte begon hier bij ons in 't Westen... En voort naar 't hoofdportaal door d'oosterbeuk tot aan de dis, En daar zitten aan de muur van die dis, in 't houten bekleedsel boven de plaats waar de dismeesters plachten te tronen, de geschilderde beeltenissen van d'oude wet- en dismeesters van Loo en 'k leze gebeeldhouwd in 't schutwerk van de muurbekledinge « » en wat volgt : -_. 273- Loo Van Hee's, de Van Hee van 't Mannetje Mane dat lachte onvervalst en onverveerd. tafels van de familie van 't Mannetje uit Mane daar een okergele memoriesteen gemetseld toch van zo dichte, dobbelen arend van Loo kop, en ; Moeder MARIA ARCHANGELA Indië de wereld jfr. MARIA VERLENDE heer Eduard Verlende Hee, geboren den 26 October 1879, klooster getreden in 1900, vertrokken in 1904, 1926 Overste Indische Congregatie, Trivandrum, 4 Mei 1944 R. I. P. daaronder bleekblauwe sterren die lichten 't hemelweerds stijgende kruis ; onder op de steen nog in goud...glazuur, twee steigeren opgeheven trompe en onder re~kende een hoorn van over.. vloed en twee kleine groene hoorntjes daarlangs. En het steenwerk omsloten door twee ge.. schraagd koppel Oosterse monsters. den 4 Mei 1944; - gebed wordt ziele van Moeder Maria Archangela stierf in 't verre maand de ramuite begon hier bij 't Westen... lf lf lf voort naar 't hoofd portaal door d 'oosterbeuk tot de dis. muur dis, 't houten bekleedsel boven de plaats waar de dis· meesters te de geschilderde beelte.. njssen van dismeesters en 't schutwerk van de muur.. bekledinge « 1624 » wat volgt: — 274 -- 1. Franchois Lequieu, Dischmeester 1704. en geschilderde arme vrouwen die d'hand uitsteken en broden krijgen, gejond door welgevoede bermhertige disheren. 2. S. Omer Claey, die aan 't gieten is uit dikgebuikte baardemans-kannen, water of wijn -- 't is lastig om zien -- in de kruik gehouden door dorstige moeders en kinderen. 3. D'Heer Jooris de Sticker, Burgemeester, staat goedgunstig te kijken naar een halfnaakte vent, die neerhurkt, en een man met naakt bovenlijf, die een vers hemd aantrekt, terwijl de maarte, die 't gewassen en gestreken heeft, monkelt van voldoening. 4. Michiel Winnock, Hooftman, die twee vermoeide reizigers binnenleidt in de herberg om ze daar te slapen te leggen. 5. Benedictus Chier, Kapellaen, staat aan 't ziekbed in het hospitaal van Loo bij een jonge zieke vrouw die op een hoog bedde ligt, een bedde dat met een trap bestegen wordt. 6. Norbertus Liebaert, Baillu, zit te oordelen met pen in d'hand en is van zin te besluiten over 't verlossen van een gevangene die in kluisters geboeid zit. 7. Geen naam, zwarte streep. Hier wordt een dode Loonaar begraven en de kist staat zinkensgereed om aan d'aarde te bestellen. Daarrond staan de mensen te bidden. Schoon om zien, die dis in de kerke van Loo. Daar is wel de kerkschat van Loo, maar even schoon in zijn eenvoud is de dis met de Zeven Werken van Bermhertigheid, uitgevoerd door de wet en disheren van Loo. *** 'k Stappe buiten. 't Enden de markt, vóór 't grijs torretje, de groene bilk waar de witte was van de aangelanden te bleken ligt. De schole is uit. De non en de juffrouw van schole houden knapen en meisjes -- 275 -- omsingeld. Daarachter stapt de veldwachter in donkergroen gekleed, met rode banden op broek en muts. Op de markt Drogueries, Bank, Café- Garage, en op de torre van 't Stadhuis wikkelt de windwijzer met dobbelen arend in goud, tegen 't geluchte van appel blauw-zeegroen. Herbergen met de macht : « De Zwaan » op de hoek van Breydelstraat en Markt. In de Weststraat, ter afspanning « De Gouden Hand » met vers vergulde handschoe in de gevelmuur en vóór de deur : « O. K. American Stock. Ingang vrij. O. K. » Ter markt staat alles onder de schut van den arduinen man met helm die den Yzer toeblikt. k Keere weerom naar de Loobrugge waar de groene molen staat te draaien met onlangs geroobolde wieken. 't Is rond de vieren aan 't worden. De najaarszonne blekt aan 't Westen en zij 'n geeft geen warmte meer. Ze flikkert op de ruiten van 's bruggedraaiers keete en de draaiers, zij 'n draaien maar één keer te maande — 't hoogste — de brugge. Daar is geen vaart meer van Elzendamme op Veurne. Wat doen ze daar die twee bruggedraaiers in de keete ? Vermaken ze schoen of kerven ze toebak ? Wat zou 'n ze. Dat zijn invalieden, dat men zegt ; en daar is alleszins éénen bij « met een minke been », zei 't ventje aan Loobrugge. En de zonne zakt lijk een bleekgouden schijve die zakt achter een wolkenberg van lood, en op de kruine daarvan speelt een zilveren zoom, en de schijve zakt entwaar bachten de kerke van Alveringem. 't Tramtje is daar ! 't tramtje van Ieper met van die vierkante bakjes waar ge moogt smoren ; pane kussens op de banken en in den hoek een kachel die brandt. Een zwijgende douanier die d'een pijp na d'ander smoort, een weduwe met twee platgesletene trouwringen aan de vinger en die luistert naar twee jonge manskerels met hoge waterleerzen, mannen van de Wateringe - 276- die rond de kachel swatelen over de laatste boksmatch. En voorts naar Veurne. « In de Presende verkoopt men Drank s , Daar botsten wij zo naar op een blauwen tank van de Purfina. 're Veurne ? De avond die valt, en over de stad hangt een reuke, zoete en flets: gekookte beeten, suiker en sirope... In den half-deemsteren staat heel de Sucrerie de Warneton te dompen en te kuchen. G. P. BAERT DE WEST-VLAAMSE VVJNDMûLENS. In 1948 werd de laatste roede uitgehaald van de stenen molen te J abbek e, sedert 1878 begaan door een tak der oude molenaarsfamflie Van Kerrebrouck, afkomstig van Zadelgem (molen die door 'Vet van 17 Nov. 1919 grondgebied Veldegem werd - en nu verdwenen is). In 1895 kochten ze hem af van de familie Coucke (na het overlijden in 1894 van oud-molenaar J. B. Coucke die hem in 1852 had afgekocht van Jacobus .Iaussens, t immerman te J abbeke: deze had h em in 1848 gebouwd). De bOUJY van Jabbeke-molen verliep in zijn eeuw bestaan als per verdieping: steeds hoger. Eerst was het een staak molen op teerlingen, dan hoger-op een toren kot - dan nog hoger met alleen een kruibare kap (zie Ronse, blz. 67). De molen was gerangschikt. Op Donderdag 7 April 1949 om 8 uur in de morgen werd de Knokmolen te Ruiselede geslagen met dezelfde averij van 19·10. De molen draaide Noord-West tot een plotse hevige windbui niet meer toeliet stil te leggen of te kruien. Machteloos moest de mulder in een paar minuten de pin van de as zien lichten} het kruis tegen de kuip slaan en een wiek afwringen. Eerst werd gedacht - in afwachting - het kruis uit te halen, doch thans werd het voorlopig terug op zijn plaats gehecht. Wordt het nog hersteld? De molen is niet gerangschikt (zie Biekorf 1945, blz. 119). Van enkele molens, die verdwenen zijn, zal de rangschikking worden ontheven. CHR. DEVYT — 277 — SINT ELOOI'S PEERDEN VAN LICHTERVELDE 'k Kwam dit jaar op den eersten van de maand December bij de kinders Pollet te Lichtervelde en 'k zie daar heelder manden staan en tafels volliggen met koeken in peerdevorm, grote en kleine. Die peerden zijn gebakken in twee grootten (ongeveer 20 en 30 cm. vierkant) met manen en kop en steert met suiker gestriept : ogen in rode suiker-dragant en zadel in 't groen. De deeg is van fijne bloem, eiers en suiker, echte eierkoekdeeg, sproos en licht, bleek van kleur, en zachte gebakken in flauwen oven. 'k Zegge : Wat is dat hier met al die peerden ? « Dat zijn Sinte Looi's peerden » zei 't kind Pollet. Ze 'n eten hier niet anders rond Sint Elooi. Heren, boeren en werkvolk, zeg maar dat z'er baard in slaan, maar ze besmeren dat eerst met veel beuter ». Van die Lichterveldse peerden 'n kunt je maar eten in de weke van Sint Elooi. Anders 'n wordt dat niet gevraagd. Vieren ze Sint Elooi niet meer, ze vieren toch nog zijn peerd : dat is 't zelfde als in sommige parochies met 't zwijn van Sint Antonius. G. P. B. -- 278 -- BOEKENNIEUWS B. H. DOCHY. Geschiedenis van de stad Roeselare vanaf de oudste tijden tot heden. Roeselare, Roeland, 1949, 352 bl. ; met platen en kaarten. Fr. 350. De N. V. Bank van Roeselare zet haar werking voort ten bate van de Vlaamse cultuurgemeenschap. Onder het impuls van haar beheerder-directeur J. Camerlynck, herstelde ze te Brugge het hotel van de familie van der Buerse en gaf tevens het werk uit van Dr J. Marechal : Geschiedenis van de Brugse Beurs (1949). Nu heeft ze ook de uitgave mogelijk gemaakt van het werk van ere-hoofdinspecteur Dochy over de geschiedenis van Roeselare. In het eerste deel van dat werk behandelt Schr. op uitstekende wijze de voorgeschiedenis van de streek van Roeselare. Hij steunt echter wat te veel op de mogelijkheid dat Julius Caesar rond Roeselare een veldslag zou geleverd hebben. De wegen die na de Romeinse tijd zijn tot stand gekomen en de naam Heerweg dragen, zijn de toenmalige rijkswegen, die behoorden tot het domein van de heer, t. t. z. de graaf van Vlaanderen (bl. 52). Ze hebben niets meer te zien reet heir = leger. Het tweede deel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de stad en van haar instellingen tot aan de XVI° eeuw. Dit overzicht is oppervlakkig samengesteld. Over Pagus Mernpiscus (bl. 45) bestaat sedert 1910 een zeer goede stadie van wijlen E. Van Cappel. Hier komen enkele grove misslagen voor. Bl. 53. Roeselare was nooit de hoofdplaats van een " pagus „ en later van eeu kasselrij. Na de werken van de Gentse professoren Ganshof en Dhont houdt dit geen steek meer. Schr. liet zich in de war brengen door een kaart uit het jaar 1641, afgedrukt op blz. 54, waar een " Casselrije van Rousselare „ vermeld staat. Dit is echter louter cartographische (?) fantasie. De feodale heren van Roeselare hebben slechts heel laat de titel van burggraaf ontvangen, zoals de heren van Izegem, vanaf het einde van de XVIIe eeuw de titel voeren van prins. Geen enkel lid van de familie " van Roeselare „ draagt deze titel. Zie de lijst op bl. 58 en volg. Ze zijn ten hoogste ridder. De bewering op bl. 55 dat Roeselare vroeger afhing van de keizer van Duitsland mist alle grond. Het keizerlijk gebied werd tussen Gent en Kamerijk afgepaald door de Schelde. Zie de werken van de reeds vermelde Gentse professoren. Hier liet de Schrijver, evenals burggraaf de Ghellinck, zich misleiden --- 279 -- door de foutieve gegevens van het " Beau Traicté des Fiefs „ uit de XVIe eeuw. Schr. ziet ook niet klaar in het bestuur van stad en ambacht (bl. 176). De stad en het ambacht hadden ieder een afzonderlijk en onafhankelijk magistraat. De schepenen van het ambacht zetelden wel te Roeselare, maar binnen de enclave van de Hazelt, die niet tot het stedelijk schependom behoorde. Ze waren ook het hoofdcollege van Oostieperambacbt. Zie hun zegel op bl. 182. Onbegrijpelijk lijkt me, blz. 177, de verwarring van het stadszegel met dit van het ambacht. De randschriften op voor- en achterkant zeggen het toch duidelijk : " Sigillum civitatis „ = zegel van de stad (fra. cité). Moest het tegenzegel betrekking gehad hebben met het ambacht van Roeselare, dan zou het luiden " Sigillum officii „. Het derde deel behandelt de geschiedenis van de stad vanaf de middeleeuwen tot 1830. Dit was het moeilijkste deel omdat er zo weinig gegevens te vinden zijn over de kleinere steden vóór 1400. Het valt zoveel te meer tegen omdat Schr. zonder critiek alles overneemt wat XVIe en XVIIe eeuwse kroniekschrij vers, o.m. Despars, vertellen. Hij neemt ook te veel over uit het verouderd, romantisch werk van Kervyn de Lettenhove. Geschiedenis steunt vooral op oorspronkelijke bronnen. Hier is Schr. tekort gekomen aan zijn taak. Hij heeft het Archief van de stad Roeselare niet doorwerkt. Het volstond niet uit de vroegere geschiedenis van Roeselare door De Potter, al de gegevens te halen die deze laatste uit het Stadsarchief had opgediept, noch de opgaven te verwerken uit de gedrukte inventaris van het Stadsarchief door K. Vanden Haute. De studie op de stukken zelf van het archief zou hem met veel oorspronkelijk onuitgegeven materiaal verrijkt hebben. Op bl. 261 verwart Schr. de middeleeuwse kooplieden hanzen, met de moderne hanzen, die overeenkomsten zijn tussen steden of kasselrijen. Het gaat hier eenvoudig over de betaling van het issuwerecht. Het vierde deel schetst de ontwikkeling van Roeselare tot industrieel centrum. Dit overzicht is, alles samengenomen, het best geslaagde deel van het werk. Een zeer interessant en grondig bijvoegsel over de Nieuwmarktenaars zal in de smaak vallen van veel lezers. De Geschiedenis van Roeselare is, ondanks de ernstige gebreken, een niet onverdienstelijk werk. Bewust van zijn gemis aan voldoende voorbereiding en uitrusting heeft Schr. -- zoals hij zelf in zijn Inleiding getuigt — toch de durf - 280- gehad om de prachtige gelegenheid van uitgave aan te pakken en zijn onvolledig en ongeschitt materiaal overhaastig tot een " geschiedenisboek" van Roeselare samen te brengen. De slappe geleding van het tweede en het derde deel wijst reeds op de haast in de afwerking; de bladzijden met de opgave der" bronnen" zijn van een uitgesproken slordigheid. De illustratie is met smaak gekozen en uitgevoerd, de uitgave is een stuk keurige typographie, zeer verzorgd en prachtig ingekleed: zij strekt de uitgeverij Roeland en de N. V. Bank van Roeselare tot eer. Dr Jas. DE SMET G. P. BAERT. De Zijdewever te Deinze. Gent, Uitgeverij Fiat, 1949. In -8, 95 blz. lVIet 14 afb., waarvan 10 buiten tekst.:= Fr. 50. Een levend getuigenis over de handzijdeweverij die, een eeuw geleden, de kwijnende linnenweverij te Deinze kwam aflossen en nu op haar beurt, met man en materiaal, voor de mechanische industrie is moeten wijken. De titel wijst erop dat dit stuk sociaal-economische geschiedenis bekeken wordt van uit de cel van heel de structuur: den man aan het handgetouw ; hij is de " Ketting " van dit boeiend essay, waarvan Deinze als opgaande industriestad den " Inslag" vormt, Vooraf wordt de oude techniek met woord en beeld beschreven: een schat van oude vaktermen ligt in deze bladzijden verzameld (en is in het Register opgenomen). Na de uiterlijke typering van den wever treedt Schr. in de huiskamer: zó leefde hij met de zijnen, dat was zijn doen en derven, dat ging in het hoofd en het hart van dien rna n om. Om dit zo echt en " beleefd" te beschrij ven, moet men weversbloed in het lijf hebben. De wever zingt ... en Schr. noteerde liederen die den " zang" van het verdwenen handgetou \v in hun ritme bewaren. Een vluchtige schets van de wereld van de mode, waarvoor de zijdewever slaaft, wekt alweer een glimlach van begrijpen: hoe onbarmhartig is dit contrast en hoe inschik kend tegelijk. In de laatste hoofdstukken komt de " grote" zijdewever tot zijn recht: de pioniers van het vak, de opkomende industriëlen, de kapitein en en de vernieuwers. Al dat burgerlijk pogen, met zijn voor- en tegenspoed, maakte het moderne Deinze met zijn geschoold en ontvoogd weversvolk. Dit werk houdt buitengewoon veel in. De stijl is warm en kleurig, ook in de bladzijden vol zakelijkheden. Geest en gemoed, bezonken wijsheid en milde humor verheffen deze smaakvol geïllustreerde studie in de sfeer van het " bezielde " essay: een genre dat steeds velen zal aanspreken wanneer het zo blinkend van deugden als hier van het getouwe komt. A. V. -- 281 - KAREL DE WOLF. Hier Weerom Brugsch Volk. Brugge, Uitgaven Verbeke-Logs, 1949. Formaat 15 x 21 cm., 325 blz. Met tekeningen van Jules Fonteyne. Prijs : 150 fr. (gebonden 200 fr). Zulke wijn behoeft geen krans, allerminst voor onze lezers die de vertellingen van het eerste Brugsch Volk „ gesmaakt hebben en veel andere, hier nu gebundelde, in Biekorf mochten toetsen. De tekeningen — initialen en sluitstukken — die op het papier soms wat grijs uitvallen, geven den geest van de vertellingen sprankelend weer. Van onzen betreurden Medewerker blijft nog zijn groot werk over het Brugs dialect : ditmaal een werk van veel zoekens er► zwoegens, een aanzienlijke taalschat, methodisch samengebracht en onderzocht. Stad en Provincie zouden hier wel een handje mogen toesteken om de uitgave van dat kostbaar handschrift mogelijk te maken. A. V. 'T BEERTJE. Volkskundige Almanak voor West-Vlaanderen 1950. Uitgegeven door de Bond van Westvlaamse Folkloristen. 70 blz. Met mooie kalenderprenten. 5 Frank. Het nieuw Beertje moeten we niet meer aanbevelen, immers 't is al uitverkocht ! En 't is wel besteed. Aan 't Vliegend Peerd hebben ze bijzonder hun best gedaan. Zaakrijke bladzijden zijn gewijd aan Kinder- en Fantasiemuzieken, aan Meubels en Huisraad uit vroeger eeuwen, aan Mentekruid en Penningkeerse en aan Cyper zijn Lied. Met daartussen lekker kleingoed om de gaatjes te vullen. 't Beertje gaat omhoge ; wat zal dat zijn 't jarent, met zijne jubilé ! ? B. — Da Abdij 's Hemelsdale van P. M. Desideratus, besproken hierboven blz. 212 is verkrijgbaar tegen 65 fr. Te bestellen Sint-Sixtusabdij, Westvleteren, of in den boekhandel. MENGELMAREN SLACHTEN VAN. - Hij slacht van Pier Verbeke, de zundag lijk in de weke. -- Hij slacht van Alexandere, alle acht dagen een andere. — Hoe ouder, hoe droever, slacht den boever. ---- Alles op zijn tijd, slacht de braambeiers. Wie kent er nog meer spreekwijzen met slachten ? E. N. BIJGELOOF (van grootmoeder gehoord). Als er een vingernagel uitvalt, smijt hem over 't hoofd weg, hij zal wedergroeten, maar ge moet dat op het kerkhof doen. Hetgene door 't gotegat gegoten wordt, moeten de zielkes opeten. V. R. DESSELGEM -- 282 -- Biekorf's oudste en trouwe medewerker Heer ANTOON VERWAETERMEULEN werd den 22 van deze Wintermaand te Brugge ten grave gedragen. Als jong beenhouwer was hij, vanaf den eersten jaargang, in betrekking met onze stichters en zond kleine opstellen in die naar Guido Gezelle te Kortrijk werden doorgezonden om, na keuring en verbetering, alhier te worden opgenomen. Uitvoeriger verzamelwerk van plaatsnamen verscheen in ons bijblad van 1893. Volkszeg en volksvertelling zouden hem zijn leven lang aantrekken ; het opgetekende deelde hij gaarne mede in vriendenkring, Broederbond en — geschreven en gedrukt — in Biekorf. Nog enkele dagen voor zijn onverwacht heengaan, zond hij ons een greep zantekoorn. Hij was een geboren zanter, een man uit het volk, die geestig en ongedwongen met iedereen kon omgaan, en zijn wakkeren zin zette op het levende eigenvlaams rondom hem. Een man die zijn volksliefde ook in daden van onbaatzuchtig sociaal dienstbetoon heeft uitgesproken, Bij het graf heeft dhr. M. Van Coppenolle een ontroerend vaarwel gezegd aan den erehoofdman van den Bond van Westvlaamse Folkloristen en Medestichter van het Folkloremuseum. Zestig jaar geleden praatte A. Verwaetermeulen, in de schaduw van de Broeltorens van zijn geboortestad, met Guido Gezelle over Zantekoorn in Loquela. Nu zal dat onderbroken gesprek weer aangeknoopt zijn dààr, in den Westvlaamsen hoek van het hemels Jerusalem. God geve 't hem ! B. IN ONZEN BLOK EN VOOR BIEKORF : MVL. 75. — LVA. 5. — KJV. 25. — JFW. Ter ere van St-Sebastiaan, 25. — AVdH. Om hardnekkige te bekeren ? 25. — SVK. Een beetje asem voor volgende 50 jaar, 25. — Een toelage, wel besteed. 500. — FVS. Goed heil, Biekorf. 10. — JD. Voor reiskosten. 75. — JH. '25. — GF . 25. — ABS. Met zeem toe. 25. =-- MVL. Uit oude genegenheid. '25. — JM. Prospere procede. 25. — BdB. 25. — HS. Uit den zoeten huize. 25. — CSM. 25.-- J UR, Uit oude vriendschap. 25. — AG. Geerne gejeund. 25. -- PD. Voor het behoud onzer geliefde Westvlaamsche tale. 25. — EVC. In Memoriam L. en K. De Wolf. 25. — EdS. 25. OVR. Om te mogen wijzen op [verkeerde tegenstelling van; blz. 261 hierboven, betr. Pirenne en Jong Dietsch - land. 25. — RC. Een toemaatje voor het Jubeljaar. 25. — GB. 25. -- JR. Waarborg voor Beverhoutsveld. 25. FL. 25. — JVD. 25. -- JB. Leve 't goe Vlaams. 25. Wel bedankt. 't Helpt al leven en zwermen. En aan onze Lezers en Vrienden altemale een goe' zalig Nieuwjaar. A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37. Bladwijzer 1949 A. Opstellen Biekorf vijftig jaar 't Berek. A. VIAENE. 1, 249-264 Een verdwenen uitvaartgebruik : de sleutels op de put leggen . . . . M. VAN COPPENOLLE. 3, 95 Het Stevenisme te Gits in de jaren 1817-1820. naar een gelijktijdige briefwisseling R. VAN ONLEDE. 8 Grote nood (van vogels in de winter) G. P. BAERT. 20 Over het ontstaan van het Veurne Ambachtse poldergebied F R. MOORMANN. 25, 53 Van de wieg tot het graf (vgl. 1948, 205 en voorg.) IV. Trouwen is houwen 30, 38, 85 (vgl. 116). V. Door de wereld geraken M. CAFMEYER. 154, 181 De Guldensporenslag J. DE SMET. 30 Wat een apotheker lijden kan om in de schepenbank te geraken, Brugge, 1511 J. D. S. 42 Dokke en Dodde J. D. L. 44 Heeft Guido Gezelle karamelleverzen geschreven ? R. V. 46 De Vrijdagmarkt te Brugge in 1 744 A. SCHOUTEET. 49 Een heksenproces te Nieuwpoort, 1611 . A. V. 64 In den tijd der Patriotten : Keizersgezinden in het Brugse Vrije J. DE SMET. 73 Doopnamen te Brugge in 1948 H. STALPAERT. 79 De oude windmolens van Brugge en Lief Jansz. Andries van Moerbeke • • • . C. DEVYT. 90 Pastoor Desiderius Van Acker . . K. S. 97, 124. 149 Vaderlandse schietoefeningen te Aardooie L. V. A. 105 Westvlaamse leefaard (over de spelling van dat woord) K. d. B, 108 Op de eerste Meinacht . . . . H. STALPAERT. 111 De laatste Sint-Maartensheren van leper A. VIAENE. 113 Bedevaart naar het geboortedorp van den H. Benedictus Labre in 1787• • • • P. CUVELIER. 121 De abdij ten Duine en het Duinhuis te Nieuwpoort K. LOPPENS. 132 Annaatje van 't Pitje . . C. 137 -284 - In de grafkelders van de Sint..Donaaskerk te Brugge in 1805.. 1806 A. V. 138 Een woelig pestlijder te Nieuwpoort. in 1609 A. V. 140 Roeselaarse voornamen 8 Sept. 1944 ... 31 Dec. 1945 D. CRACCO. 145, 288 Legende van het Beverhoutsveld . , A. V. 162, 192 Kruisen langs onze wegen . . . , . M. V. C. 163 Kanttekeningen bij een tentoonstelling (Gerard David te Brugge) ..... , A. V. 164 Bij een honderdvijftigste verjaring. 'Het einde van een Kathedraal : De Sint..Donaaskerk te Brugge verkocht en afgebroken .... A. VIAENE. 169 Van zilveren kroezen (in het St ..janshospiteal te Brugge) .'...... C. DE NORME. 193 Keizer Alexander en de pastoor van Zevekote A. V. 204 De welstand te Brugge in de 17e eeuw J. DE SMET. 207 Sint..Salvators te Brugge heropend, (1801) A. V. 210 Guido GezelIe te Roeselare. Gedenkboek van Hendrik van Doorne ...... A. VIAENE. 217 De Duilcalmanak van Guido GezelIe H. STALPAERT. 232 Guido GezelIe en Karel de Flou E. I. STRUBBE. 241 Timpe tompe terelink (Kleengedichtje van Guido Gezel1e) • • • . . . . . A. V. 246 Nieuwjaaravond . . . . . . . M. CAFMEYER. 265 Bezoek aan Loo . . . . . . . G. P. BAEHT. 272 B. Vertellingen Een naam in 3 letters . . . . . . . . N. L. 17 Jan Bassens vertelt ..... W. GIRALDO. 134 C. Zakenwijzer OP DB OPSTELLEN EN DE MENGELMAREN• PLAATSELIJKE GESCHIEDENIS. Aartrijke. 73. Adinkerke, 29. 30. Ardooie, 75, 77, 105. Beernem, 32, 87, 179. Beveren (Roeselare), 144. Be.. verhoutsveld, 162, 192. Booitshoeke, 101. Brugge, 5, 6, 7, 42, 49, 79, 137, 138, 143, 164, 169, 181, 193, 204, 207,210. Deinze, 212,280. De Panne, 29. Diksmuide, 152. Donk, 33. Dudzele. 136. Gits, 8, 76, 119, 141. Gullegem, 12. Hooglede, 74. Ichtegem, 100. Ieper, 93, 113, 166, 281. Kemmel, 48. Koksijde, 54, 56. Kortrijk, - 285 - 38, 46, 105. Lampernisse, 59, Leke, 64. Lichtervelde, 277. Loo, 30, 54, 272. Male, 86. Moere, 74. Moeren, de, 59. Nieuwpoort, 5, 56, 64, 95, 132, 140, 203. Oedelem, 75, 85. Oekene, 64. Oeselgem, 190. Oostduinkerke, 54, 65. Oostende, 6, 204. Proven. 167. Reningelst, 121. Roeselare, 6, 98, 107, 144, 145, 217, 278. Rollegem-Kapelle, 99. Ruddervoorde, 76. Sint- Andries, 163. St-Kruis, 156. St-Michiels, 178. St-Rijkers, 142. Slijpe, 76. Veurne, 7, 25, 53. Vladsloo, 102, 150, Westende. 56. Westrozebeke, 120, 143. Westvleteren, 48. Ysermonding, 54, 57. Zerkegem, 77. Zevekote, 203. Zuienkerke, 216. Zwevezele, 75. Windmolens te Jabbeke en Ruiselede, 276. PLAATSNAMEN. De Cackstrate (St-Michiels), 164. Dee (gemeente Eede), 63. De Gevaerts (Beernem), 157. Krom Zothuisstraatje (Brugge), 181. Lapscheurse Gat ,155. Raapsgoe (Moerkerke), 154. Scheewege (Moerkerke), 154. Te Sint - Kruis : De Acht Zaligheden, 157. Altena, 157. Antwerpse Heerweg, 157. Avejoengen, 157. Het Barderen Wambaais, 157. De Bisschopsdreve, 86. De Blauwe Zale, 159. De Drie Koningen, 158. Duivelsdoorn, 157. De Fortuin, 158. De Mestzate, 181. 't Oud Gemeentehuis, 158. 't Prieel, 159. Rooigem, 86. Het Schaak, 158. Schroobak, 157. St-Hubrecht, 157. De Smulstraat, 157. De Spiker, 86, 159. De Spikerdreve, 63. Sprietwege, 157. De Tien Geboden, 157. ONTHOUDENSWAARDIGE MANNEN. Jan Craeynest, 254. Alfons Dassonville, 255. Karel de Flou, 241. Seraphyn Dequidt, 67. Karel De Wolf, 263. Lodewijk De Wolf, 259. Lodewijk Donche, 68. Guido Gezelle, 46, 217, 248, 249. Desiderius Van Acker, 97, 124, 149. Hendrik Van Doorne, 217. Antoon Verwaetermeulen , 253, 282. FOLKLORE. Allerheiligen-Allerzielen, 22. Almanakken. 232. Annaatje van 't Pitje (Brugge), 137. Bakkerswinkel, 212. Beervoerders, 160. Belen (verloofden), 61. Boerenmakke, 63. Bruiloft, 63, 85. Driekoningen, 23. Doopkind, 96. Doopnamen, 79, 145. Duikalmanak, 232. Gebakvorm : paard, 277. Huisgerief, 158. Huwelijk, 30, 117, 141, 180. Kattefeest (Ieper), 93. Kennismaking, 30. Kinderliedjes (op plaat opgenomen), 69. Kinderspel, 206. Kloeringe, 88. Koeiwachtersroep, 167. Kruis -- 286 - langs de weg, 163. Legenden: uitgave vroeger in Biekorf, 252. Liefde: soorten, 32. Liefdebrieven, 36. Lotdagen, 203. Loting, 22,94, 120, 135. Mariaverering, 23,33. Meiboom, 111 Meisjesfeeste, 88. Natrouwfeeste, 88. Nieuwjaaravond, 265. Pint drinken, 33. Plantnamen, 142. Rouwvlaggen, 190. Scherminkelen. 88. Sint-Maartensavond, 281. Strooman, 136. Stroppen (bruiloft), 85. Tovermacht, 120. Trouwring, 85. Venditie, 34. Volksgeloof, 141, Volksremedies. 24, 48, 72, 85, 168. Volksweerkunde, 24. Vredekapper, 78. Vrijen, 37, 136. Wilde gebeden, 120. Zondagsmis vereffenen, 93. Bijgeloof, 281. Kroniek "an de folklore: Een avond van Brugse kinderliedjes, 69. Heiligen\'erering en verbeelding : o. L. Vrouw Boodschap, 33. Anna, 137. Antonius abt, 33 Appolonia, 136. Barbara, 168. Elooi, 277. Katharina, 85. Rita, 82. Rijmgebeden : Voor de goede dood, 168. Maria van « Zeru· salem », 188. Liederen: Een bedelaarslied voor Driekoningen, 23. Boereleute, 116. Op den eersten Meinacht swieren, 111. Hij heeft een piek op mij. 31. Lanteernliedje. 191, 214. Liedeken van de Vrijdagmarkt (te Brugge), 51. Moeder mag ik trouwen ~ 31. Als de zurkel schiet, 86, 116. Wiegeliedje, 182. Spellewerkliedje, 182, 184. Kinderspel : Schaapje langsteert, 47. KinderTijmpjes: Peerd en ezel in kinderrijmen (vgl. 1946, 15), 144. Wie gaat er mee naar Amerika ~ 156. ZANTEKOORN. Volkszeg over dorp en ste~ : Beveren tegen Roeselare, 144. Zei-spreuken : Kraken de beentjes, 't herte is goed, 48. 't Is rijke, 24. Woorden en wendingen : Aamsing, 161. Een goên aanleg, 89. Aard. 181. Elk moet zijn aas zoeken, 38. Afspringen, 61. Afstaan aan de rolIe, 192,215. Metde blaaie schiet men de gaaie, 35. Bedachtzaamheid, 95. « Forschen » beer, 160. Beerzoekers, 160. Begazzen, 190. Beklappen, 71. Belen, 61. 't Blad, 182. Boerenspreuken uit Vlissegem, 78. Een bolzak. 35. Zijn broek hangt veel te kort, 37. Dalja. 182. Een dilteperse, 63. Een djente, 62. Gangbare dochter, 34. Doorluchtig, 24. De duivel houdt de keerse, 71. Niet al te fijn, 78. Follesientje, 182 Trois François. 215. 't Gaan er drie van de trappen rollen, 62 Aan de - 287 - galge of aan de riem hangen, 45. In 't gareel liggen, 154. De garnizeiren zijn daar, 156. In de geboón komen, 62. Met geld koopt ge zepe, 37. Geen gewin, 98. Gewist, 167. Late gezaaid, 37. Glans. 16. Het gras breken, 155. Zijn haar kammen, 78. Haar op beur tanden hebben, 89. Ze hangen er maar aan, 60. Je vuil hemde thuis wassen, 89. Hoeden, 215. Hondekot, 192, 215. Van het hooi en den wagen, 120. Een half-, een heel huis, 157. Inwonen, 157. Kalut, 72. Katrienewielen aftekenen, 85. Keerseter, 71. Uit de kiekenwereld, 96. Koeiplekje, 159. Koeiwachtersroep, 167. Natte konzee, 61. Koopziende, 35. Te kope lopen, 34. Koppenharing, 183. Kortwoners, 159. Hij heeft een kot, 63. Krijschen van het doopkind, 96. Ze kunnen onder één kuipe, 187. Met de lanteern aan den dissel, 156. Laten zitten, 87. Liefde op strate is ruzie in huis, 89. Onder de lindekes, 158, De mentebolle, 182. Moeders die zeuntjes kweken, 35. De mussel draagt de geernare, 187. Een olieplek hebben, 87. Ont-trouwen, 203. Een oogske op mekaar hebben, 30. Opschieten voor zaad, 38. Op den oven zetten, 36. De overname, 60. De pale, 61. 't Pastorshoedje, 182. Een blind peerd zou er voor geen kluite gebroken hebben, 157. Een pintje voor de vespers pakken, 88. De pluime, 182. Met een oude pot, 38. 't Is pot met pollepele, 38. Op ieder potje past een schij vetje, 38. Rapen zaaien, 191. Zoo arm als de ratten in de kerke, 184. Ze mag in de reke staan, 63. Altijd maar rondgaan, 161. Er zal wel een schelen naar haar recht kijken, 38. Scherp zitten, 24, Scheuredesschers, 159. Te hoge schieten, 37. Op je schik komen, 33. De schreve, 61. Als een oude schuur in brand komt, 37. De secteur Kwèk-kwèk, 96. Een echte St-Pieterskop, 63. Een slag van den molen hebben, 45. Een slagpeerd, 62. Hij heeft op een slekke getorten, 36. Op een sliert staan, 36. De sluffere, 182. Soldatenliefde, 31. Spekkeliefde, 31. Een spelletje, een spietje voren steken, 37. Noorders en zuwers speur, 154. De Spiezen, 187. Verder springen dan zijn stok lang is, 37. Een gestrooide stal, 154. 't Is stille waar dat 't nooit en waait, 89. Stoppelweeuwe, 88. Stuiken, 61. De stulte, 88. Een felle teve, 62. Uit den tijd van de loting, 22. Den eersten trek van de koffie, 89. Met het trommelken gewonnen, 96. Uitgekutst, 60. Uitpacht, 155. Een uitzet, 154. Wat is vasten (vgl. 1946, 48 en 70), 120. Veemol, 72. Er zal verwas op zijn, 62. Een vetlegger, 63. Een gladde vint, 63. Vlagge stoken, 161. Vrekkig volk, 99, 119. De vredekapper, 78. Een vrouw zonder slagen, 89. Een gildig vrouwmens, 62. Als het vrouwvolk de broek draagt, 95. Een Poperingse waste, 71. Weeuwen trouwen en worsten knauwen, 90. Die zijn wijf vermoord had, 63. Winterlief, 35. Woordschakering, 216. Zeuvelen, 7 L Zichten en 't gruis houden, 37. Zomerlief, 34. Zuwerlink, 32. Zwicht u van vrienden, 95. Slachten van, 281. VRAGEN EN ANTWOORDEN Allerheiligen-Allerzielen (vgl. 1948, 234), 22. Peerdelamooi, 144. -- 288 -- BOEKENNIEUWS G. P. BAERT. Brood en banketgebak te Deinze, 212. G. P. BAERT. De Zijdewever te Deinze, 280. G. CELLS. De gebuurtekapelletjes en gevelbeelden te Gent, 23. C. DENORME. Stamreeksen van Westvlaamse familiën, 23, 212. FR. DESIDERATUS, O. C. R. De abdij van 's Hemelsdale. 223. E. DE SPOT. Seraphyn Dequidt, 67. K. DE WOLF. Hier Weerom Brugsch Volk, 281. B. H. DOCHY. Geschiedenis van de stad Roeselare, 278. A. MARLIER, S. J., Pater L. V. Donche S. J., 68. O. MUS. Signor Jehan Pascaris, capellains, 166. [M. ENGLISH.] O. L. Vrouw van Isenberge, 214. A. VANHUYSE. Voorouderstafel Vanhuyse, 213. J. VERBRUGGEN. De slag hij Kortrijk, 38. Vijftig jaargangen Volkskunde, 214. 't BEERTJE, 281. PRENTEN In den tekst : Beker van 1619, 201. De hofstede Van Canneyt te Gits, 9. Sanctje (waarop Guido Gezelle Kleengedichtjes overschreef en rondgaf), 229. Stempels op een zilveren kroes van 1733, 197 . Ziekenbekertje van 1714, 195. Zilveren kroes van 1830, 199. Paard van S, Elooi (gebakvorm) te Lichtervelde, 277, Buiten den tekst : Schema van de vorming van het « Oude Polderlandschap », 56. Geologisch schetskaartje van een deel van het « Veurne Ambachtse » poldergebied, 28. Guido Gezelle (dodenmasker), 232. VERGISSINGEN EN DRUKFOUTEN TE VERBETEREN : Bl. 36, regel 12 werden i. p v. werd Bl. 38, regel 1 1 : pollepele i. p. v. pollepels Bl. 87, voorlaatste regel ; wachtten i. p. v. wachtte Bl. 146, regel 25 : 49,18 0/0 i. p. v, 49,07 0 /0 regel 26 : 13,92 i. p, v. 12,73 0/0 Bl. 147, regel 6 : 37,66 °/° i. p. v. 38 0 /0 Bl. 148, regel 29 : Roland 9 i. p. v. Roland 1 ; hierop volgt (bij te voegen I) : Ronald 1. — Met bijrekening van Reginald zou Ronny op bl. 147 met een eenheid opklimmen nevens Noël en Roland. Bl. 176, regel 14 : daarenboven i. p v. darenboven. Bl. 182, regel 26 : pee i. p. v. pree regel 29 : knipse i. p. v. klipse Bl. 188, regel 5 : Dust [ = Durst] i. p. v. Duts Bl. 240, regel 30: (1) i. p. v. (2) ; de overeenstemmende voetnota (2) daarop te wijzigen. OPSTEL EN BEHEER : A. VIAENE, Annunciatenstraat, 76, Brugge. Beschikrekening : 2335.37 Druk.Van Poelvoorde, Beenhouwersstraat, 35, Brugge