~E E INGEN BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN N VAN IiET HISTORISCH GENOOTSCHAP GEVESTIGD TE UTRECHT). . DERTIGSTE DEEL. AMSTERDAM, JOHANNES MULLER. 1909. INHOUD. .....,,,,-../,-.*,-...,-,...,-....,, Bladz. VERSLAG VAN HET BESTUUR OVER HET DIENSTJAAR 1908. . 1 BIJLAGEN VAN HET VERSLAG : A. NAAMLIJST DER LEDEN VAN HET GENOOTSCHAP . . XXIII B. GENOOTSCHAPPEN, WAARMEDE HET GENOOTSCHAP IN BETREKKING STAAT XL C. OVERZICHT VAN DEN STAAT DER KAS VAN HET GENOOTSCHAP .. XLVI D. LIJST DER VAN JANUARI 1908 TOT JANUARI 1909 DOOR SCHENKING, RUILING EN AANKOOP VOOR HET GENOOTSCHAP VERKREGEN WERKEN. . . XLVII E. JAARVERSLAG VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORISCH-STATISTISCHE KAARTEN VAN NEDER- LAND OVER 1908 . . LXVIII F. VERSLAG VAN DE VERGADERING DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP, GEHOUDEN OP DINSDAG 21 APRIL 1908 IN HET GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN TE UTRECHT • . • • LXXXII DE KERKELIJKE RECHTSPRAAK IN HET BISDOM UTRECHT V66R HET CONCILIE VAN TRENTE. Voor- dracht gehouden door MR. J. G. C. JOOSTING . . LXXXII ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN NOPENS DE BERENNING EN DE OVER- GAVE VAN AMERSFOORT IN 1629, medegedeeld door W. E. VAN DAM VAN ISSELT . . . . . . . . . . . . . . 1 UTRECIITSCIIE KOUT VAN 1769, medegedeeld door A. M. CRAMER 75 EEN MEMORIE OVER DE REPUBLIEK UIT 1728, medegedeeld door DR. TH. BUSSEMAKER .. • • • 9G TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN UIT DE 12e EEUW, medege- deeld door wijlen MR. C. PIJNACKER HORDIJK. . 198 BRIEF OVER EEN OP DEN 17den NOVEMBER 1572 TE DELFT GE- IiOUDEN VERGADERING VAN DE STATEN VAN HOLLAND, mede- gedeeld door DR. L. A. KESPER .. 231 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN, SENTENTIËN EN NOTARIEELE ACTEN BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, medegedeeld door MR. DR. S. VAN BRAKEL .. 255 VERSLAG VAN I3ET BESTUUR OVER HET DIENSTJAAR 1908. Sedert jaren hadden wij niet zóó vele en zóó in- grijpende veranderingen in de samenstelling van ons Bestuur te boeken als thans. Moesten wij in het vorige Verslag melden , dat onze Penningmeester het voornemen te kennen had gegeven af te treden , doch dat wij de benoeming van zijn opvolger nog hadden aangehouden , kort daarop bereikte ons de mededeeling, dat de gezondheidstoestand van Mr. Baert van dien aard was geworden, dat onmiddellijke voor- ziening in de vacature veenschel jjk scheen , wilde niet juist in het begin van het boekjaar het beheer onzer geldmiddelen in het ongereede raken. Aan- gezien wij met het definitief vervullen van het penningmeesterschap liefst wilden wachten , tot Mr. Muller, van wiens tijdelijke afwezigheid uit het Bestuur wij in het vorige Verslag gewaagden , daarin was teruggekeerd , werd het waarnemen der opengevallen functie , tot. een blijvende vervulling ervan zou ge- schied zijn , aan onzen 2den Secretaris opgedragen, die zich van die opdracht gekweten heeft tot in den zomer, toen er een algemeene verandering in de verdeeling der bestuursfuncties plaats greep en onze 2de Bibliothecaris, Dr. Singels, zich bereid ver- klaarde de niet gemakkelijke taak op zich te nemen opvolger van Mr. Baert als schatbewaarder van het Pijdr. en Meded. XXX. I II Genootschap te worden. Laatstgenoemde heer immers, wiens gezondheidstoestand inmiddels tot onze vreugde aanmerkelijk verbeterd was , had toch gemeend van zijn plaats in het Bestuur, die hij gedurende meer dan dertig jaren met zooveel eere had ingenomen, voor goed afstand te moeten doen en had zijn ontslag genomen. Wij meenden onzen waardigen oud-Penning- meester, die op onnavolgbaar nauwgezette wijze de aan zijn zorgen toevertrouwde penningen had beheerd en doen gedijen en wiens gezelschap ons en vroegeren bestuurders zoo lang en zoo veel genot had ver- schaft, geen beter bewijs van onze waardeering te kunnen geven dan door hem het honorair-lidmaat- schap van het Bestuur aan te bieden in de hoop den heer Baert zoodoende nu en dan nog eens in ons midden te mogen zien. Tot onze blijdschap nam onze nestor gaarne dit huldebewjs onzerzijds aan. Wij hopen , dat hij nog lange jaren , zij het dan ook door een losser band dan voorheen , aan het Bestuur van het historisch Genootschap moge ver- bonden blijven. De Mei-vergadering bracht ons de tijding , waarop wij reeds zoo lang hadden gewacht , dat onze iste Secretaris, Mr. S. Muller Fz., besloten had na de vacantie zijn actieve medewerking aan onze bestuurs- zaken te hervatten. Onze vreugde over dit heuchelijk bericht werd echter aanmerkelijk getemperd , toen de Voorzitter, die het ons bracht , ons verdere mede- deelingen deed, die wij in hooge mate moesten betreuren. Toenemende drukke werkzaamheden van allerlei aard hadden reeds lang bij hem het voornemen doen ontstaan zijn plaats in ons Bestuur aan een ander over te laten en, nu toch ook om andere redenen aanvulling van het Bestuur noodig bleek, meende hij , dat thans het tijdstip gekomen was om heen te gaan Pogingen, door ons aangewend om Ilr den heer Kernkamp ten minste in de minder tijd- roovende functie van ambteloos lid voor ons te behouden, mochten niet slagen en zoo moesten wij wel in het onvermijdelijke berusten. We behoeven niet te zeggen, hoezeer ons het besluit van Prof. Kernkamp leed deed en hoe ongaarne we hem zagen gaan. Immers gedurende een lange reeks van jaren heeft hij het Genootschap als 2de Secretaris , toen als ambteloos lid en ten slotte als Voorzitter met toewijding gediend , doch vooral zullen we zijn heldere en scherpzinnige adviezen missen en de wijze, waarop en scherpzinnige adviezen missen en de wijze, waarop hij, wanneer het debat somtijds op zijpaden dreigde af te dwalen, het weder in het goede spoor wist terug te brengen en niet het minst ook zijn aangenaam, opgewekt gezelschap nog dikwijls gedenken. Het Bestuur van het Genootschap zal den heer Kernkamp niet vergeten en beveelt zijnerzijds de kolommen zijner uitgaven in zijn voortdurende wetenschappelijke belangstelling aan. Hoewel wij na het vernemen van dit onverwachte nieuws reeds enkele voorloopige besprekingen voerden met het oog op de thans ontstane nieuwe vacature, stelden we de regeling van deze aangelegenheid liever uit tot de eerste vergadering, dat Mr. Muller weder in ons midden zou zijn. Ook, opdat de leden nader hunne gedachten zouden kunnen laten gaan over een in die Mei-vergadering geopperd voorstel om van de vereenigde functiën van lsten en 2den Secretaris en Penningmeester een bezoldigde betrekking , een soort van administrateurschap , te maken. De heer Baert immers had thans ook zijn reeds bovenvermelde aan- vrage om ontslag en décharge ingezonden. In de eerstvolgende vergadering zagen we deze quaesties ernstig onder de oogen. Van het scheppen van een bezoldigd secretaris-penningmeesterschap zagen we ten slotte na rijp beraad af. Toen bleef Iv over de vervulling der bestaande vacatures. Daar het wenschelijk scheen de leiding der vergaderingen op te dragen aan dengene onzer, die door jarenlange ervaring het meest op de hoogte was der genoot- schappelijke aangelegenheden, droegen wij het voor- zitterschap op aan onzen juist in ons midden terug- gekeerden penvoerder, Mr. S. Muller Fz , die tot blijdschap zijner medeleden zich die benoeming liet welgevallen. In zijn plaats van lsten Secretaris trad de 2de, de heer Bannier. Dat de heer Singels zich de 2de, de heer Bannier. Dat de heer Singels zich op ons verzoek met het penningmeesterschap be- lastte , is reeds boven vermeld. Ter vervulling van de thans vaceerende posten van 2den Secretaris en 2den Bibliothecaris benoemden wij twee stadge- nooten , van wie wij meenden , dat zij wel daarvoor in aanmerking zouden willen komen. Een hunner, de heer Dr. A. J. van der Meulen , ons als voortzetter der Hardenbroek-publicatie reeds niet onbekend , gaf der Hardenbroek-publicatie reeds niet onbekend , gaf aan onze roepstem gehoor en zag zich met de zorgen voor ons leesgezelschap in de plaats van den heer Singels belast. De andere meende evenwel voor de op hem uitgebrachte benoeming te moeten bedanken, zoodat we na de vacantie weêr opnieuw voor een vacature stonden , doch we waren zoo gelukkig toen voor het 2de secretariaat een zeer gewenschten titu- laris te vinden in den heer Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, den sedert kort benoemden adjunct- commies aan het Rijksarchief in de provincie Utrecht. Nog steeds was intusschen de plaats onbezet , die voor eenige jaren was opengevallen door het overlijden van ons buitenlid Prof. Dr. P. L. Muller. De Amster- van ons buitenlid Prof. Dr. P. L. Muller. De Amster- damsche hoogleeraar Dr. H. Brugmans, die voor het Genootschap sinds lang geen vreemde meer is , ver- heugde ons met op ons verzoek om in liet Bestuur plaats te nemen een toestemmend antwoord te geven. Wanneer ten slotte nog vermeld is, dat bij gelegen- Y heid van deze groote veranderingen in de samenstelling van ons Bestuur, liet voorstel werd gedaan en aan- genomen om aan den aftredenden 2den Secretaris, die gedurende vrij langen tijd naast deze functie, die van lsten Secretaris en van Penningmeester bad waargenomen , als bewijs van waardeering een grati- ficatie uit de kas van het Genootschap toe te kennen, staken wij hiermeê onze bijna onbescheiden lange mededeelingen over ons zelf. Iet getal onzer leden wijst sedert het vorige jaar eenigen vooruitgang aan. Door overlijden en be- danken voor het lidmaatschap verloren wij in 1908 1 honorair en 24 gewone leden, terwijl van de door ons benoemde gewone leden er een 35ta1 het lid- maatschap aannamen. Naar gewoonte volgt hierachter als Bijlage A de lijst der 31 honoraire en 476 gewone leden , die het Genootschap op 1 Januari 1909 telde. In den loop van het verstreken dienstjaar knoopten wij, deels tengevolge van verzoek onzerzijds deels op aanvrage van de betrokken genootschappen, ge- regeld ruilverkeer aan met de Allgemeine Geschicht- f orschend e Gesellscha f t der Schweiz , te Bern , de Society di Storia patria per la Sicilia orientale , te Catania, de Royal Historical Society , te Londen en met de Gesellschaft fiir Lothrinyische Geschichte und Alterthumskunde, te Metz. De lijst van de 107 ge- nootschappen , redacties , archieven en bibliotheken, waarmede het Genootschap in ruilverkeer staat, volgt hierachter als Bijlage B. In dit verband, hoewel van eigenlijk ruilverkeer geen sprake is, zij vermeld , dat in den loop van het jaar het Genootschap zich als in den loop van het jaar het Genootschap zich als lid van de voor kort opgerichte Linschoten-vereeni- ging, wier doel als bekend mag verondersteld worden, liet inschrijven. Van den toestand onzer geldmiddelen geeft achter- staande Bijlage C getuigenis, Hoewel onze drukkers- VT rekening buitengewoon hoog was, kan de toestand der kas toch niet anders dan gunstig genoemd worden. In het laatst van het jaar vroeg onze nieuwe Penningmeester ons machtiging van de gelden , die hetzij in prolongatie uitstonden hetzij in deposito waren geplaatst , een bedrag van f 5000.— nominaal in effecten te beleggen , aan welk verzoek wij met het oog op de hoogere te winnen rente gaarne voldeden. oog op de hoogere te winnen rente gaarne voldeden. Indien zooeven de toestand der geldmiddelen be- vredigend genoemd kon worden, mag dit zeer zeker aanleiding geven tot voldoening en gerustheid voor de toekomst , daar aan onze kas binnen kort heel wat hoogere eischen , dan tot nu toe het geval was , zullen gesteld worden. Leert ons toch de ervaring, dat het bedrag onzer drukkosten en dat onzer admi- nistratieve uitgaven een vrij regelmatige neiging tot toeneming vertoonen , in 1909 zullen wij bovendien toeneming vertoonen , in 1909 zullen wij bovendien voor het eerst ook voor andere , nieuwe uitgaven komen te staan. Aan het einde van ons vorig Jaar- verslag kondigden wij aan , dat het belangrijke vraagstuk van het honoreeren onzer medewerkers door ons in ernstige overweging zou genomen worden. Inderdaad hebben wij dan ook aan deze quaestie in het afgeloopen jaar vele en langdurige besprekingen gewijd. Waar de motiveering van onze houding in deze reeds in de bedoelde bewoordingen van het Verslag over 1907 werd medegedeeld , meenee wij hier te kunnen volstaan met een samenvatting van het resultaat onzer besprekingen. In beginsel dan is vastgesteld, dat het Historisch Genootschap voortaan aan hen, die hetzij in de Bijdragen en Mededeelingen , hetzij in de Werken historische bescheiden uitgeven, hetzij in de Werken historische bescheiden uitgeven, honorarium zal betalen, te beginnen met die bundels of deelen, die in den loop van het jaar 1909 ter perse zullen worden gelegd. Dit beginsel zal in de Wet van bet Genootschap worden opgenomen; doch VII wij achtten het niet verkieslijk in onze grondwet, die wij door de omstandigheden gedwongen toch al dikwijls genoeg aan wijziging moeten onderwerpen, ook het bedrag van het honorarium vast te leggen. Met het oog op de betrekkelijke wisselvalligheid onzer inkomsten en uitgaven werd besloten telken jare in dit Verslag dat bedrag ter kennis der leden te brengen. Voor 1909, -- en wij hopen in de eerst- volgende jaren hierin geen verandering te behoeven brengen —, bepaalden wij derhalve het toe te kennen honorarium op f 10.— per vel voor inleiding op en noten bij een uitgave en op f 5.--- per vel voor den tekst, welk laatste bedrag het tot nu toe facultatief verleende afschrijfloon bedoelt te vervangen. Wij verleende afschrijfloon bedoelt te vervangen. Wij geven toe , dat het honorarium niet groot is, maar onze geldelijke verplichtingen zijn dikwijls zeer be- zwarend voor onze kas , indien onze pers, zooals in zwarend voor onze kas , indien onze pers, zooals in den laatsten tijd het geval was , met werk overladen wordt; onze inkomsten zijn in hoofdzaak afhankelijk van de belangstelling van hen, die het nuttig weten- schappelijk streven van het Genootschap wenschen te steunen en ten slotte , wij hopen nooit tot verlaging van dit bedrag over te moeten gaan , wel , als het van dit bedrag over te moeten gaan , wel , als het mogelijk is, het te verhoogen. Het voor kort bij ons ingediende Verslag van onzen asten Bibliothecaris van den staat der boekerij en der handschriften had, behalve de telken jare terug- handschriften had, behalve de telken jare terug- keerende verblijdende mededeeling, dat die staat niets te wenschen overliet, nog meer en belangrijkers ter kennis van het Bestuur te brengen. Wij van ter kennis van het Bestuur te brengen. Wij van onzen kant rekenen ons gelukkig aan onze leden te kunnen mededeelen, dat de reeds zoo dikwerf in uitzicht gestelde verhuizing van onzen boekenschat naar den nieuwen , nog niet geheel in gebruik ge- nomen aanbouw der utrechtsche universiteits-biblio- theek, eindelijk heeft plaats gevonden. Onze boekerf, VIII waarvan de omvang thans meer dan vroeger in het oog valt , is nu geborgen in een volkomen brandvrij lokaal , terwijl wij binnen niet al te langen tijd ook onze handschriften en ons archief in gelijke veilige onze handschriften en ons archief in gelijke veilige haven hopen te kunnen binnenloodsen. De door deze verhuizing vrijgekomen , aan het Genootschap toebe- hoorende boekenkasten konden wij gelukkig ten bate van onze kas te gelde maken. De na de verhuizing aangevangen en sedert afgeloopen collationneering onzer boeken leverde niet onbevredigende resultaten op; slechts zeer enkele boekdeelen bleken te ontbreken. Een zeer gewenschte aanwinst voor onze bibliotheek Een zeer gewenschte aanwinst voor onze bibliotheek vloeide dit jaar voort uit het aanbod van de Veree- niging van Archivarissen in Nederland , om een aantal in haar bezit zijnde periodieken en boekwerken in bruikleen aan het Genootschap af te staan en deze inbruikleengeving , voor zoover het vervolgwerken betreft, in de toekomst voort te zetten. Na over eenige quaesties van formeelen aard het spoedig met de Vereeniging eens te zijn geworden , aanvaardden wij het aanbod met groote dankbaarheid. Wij bevelen het denkbeeld der archivarissen met warmte aan anderen ter overweging aan. Onder Bijlage D hierachter vindt men de lijst der werken , waarmede in 1908 onze boekerij tengevolge van schenking , ruiling of aankoop is verrijkt. Op een paar aanwinsten zij met een enkel woord de aandacht nader gevestigd. Spraken wij in ons vorig Verslag van een verzameling excerpten uit de Opregte Haarlemsche Courant, betrekking hebbende op M. Az. de Ruyter, die ons ter uitgave waren aangeboden, doch die wij tot ons leedwezen gemeend hadden te moeten afwijzen, met voldoening namen wij er later kennis van, dat deze collectie, waarvan wij het belang overigens in het geheel niet over het hoofd hadden gezien, toch onder den titel ,, De Oprechte Ix Haarlemsche Courant en Michiel Adriaenszoon de Ruyter" door den druk was openbaar gemaakt. Den uitgever, Dr. C. F. Haje te Haarlem , die het Genootschap een exemplaar van dit bundeltje aan- bood , wonde op deze plaats daarvoor onze beleefde dank gebracht. Ook de belangrijke schenking van ons medelid, Mr. S. van Gijn te Dordrecht, van het door hem uitgegeven plaatwerk „Dordracum illustratum" wijden wij gaarne een waardeerend woord. Hetzelfde moge gezegd worden van een geschenk van Prof. Mr. J. C. Naber, onzen stadgenoot , dat wel niet aan onze boekerij ten goede kwam , maar een zeer welkome aanvulling vormde van de oplage onzer werken , waarvan sommige nummers maar uiterst schaars vertegenwoordigd zijn. Aangaande ons Leesgezelschap, zoowel dat te Utrecht als de filialen te Amsterdam en Middelburg, valt niet veel bizonders te zeggen. Het ledental nam een weinig af. In Arnhem werd een nieuwe tak opgericht. Intusschen blijven wij deze nuttige instel- lingen in de belangstelling onzer leden, inzonderheid lingen in de belangstelling onzer leden, inzonderheid van die te Utrecht , dringend aanbevelen. van die te Utrecht , dringend aanbevelen. Van de werkzaamheden van de Centrale commissie voor de Historisch-statistische schetskaarten legt het hierachter als Bijlage E afgedrukte Jaarverslag ge- hierachter als Bijlage E afgedrukte Jaarverslag ge- tuigenis af. Wij verheugen ons erover, dat het tot stand komen van een Historischen atlas van Nederland en zijn Koloniën, waarvoor wij ons steeds hebben geïnteresseerd, blijkens dat Verslag minder dan vroeger een illusie kan geacht worden. Van de op 21 April van het vorige jaar gehouden Algemeene Vergadering der leden van het Genoot- schap geven wij ook ditmaal geen afzonderlijk Verslag uit. Een der sprekers toch in die vergadering, Dr. uit. Een der sprekers toch in die vergadering, Dr. H. T. Colenbrander, deelde ons mede, dat de door hem gehouden voordracht later verschenen was in X „de Gids" van Juli 1908 en het scheen ons minder gewenscht haar in een afzonderlijk deeltje, zooals wij dat vroeger wel gaven , opnieuw te laten afdrukken. Hierachter echter vinden onze leden onder Bijlage P in een verslag dier vergadering het kort résumé van des heeren Colenbranders voordracht, alsmede die van den heer Mr. J. G. C. Roosting in haar vollen omvang. Thans gaan wij over tot de hoofdschotel van dit Jaarverslag : onze uitgaven. Evenals het vorige jaar deden wij aan onze leden behalve de Bijdragen en Mededeelingen twee uitgaven toekomen. Van de ver- zending van die van Dr. M. Schoengen , Jacobus Trajecti alias de Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Z vollis, met akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis , konden wij nog in ons vorig Jaarverslag melding maken. Doch eerst op het einde van 1908 zagen wij ons in staat het werk van den heer A. Hotz , Journaal der reis van den gezant der 0. 1. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzië in 1651-1652 , gehouden door Cornelis Speelman , in het licht te zenden. Waar wij verleden jaar de hoop uitspraken , dat deze uitgave nog afgedrukt zou kunnen worden vóór den laten Mei 1908 , den datum waarop de heer Hotz naar het buitenland dacht te vertrekken , is de fatale termijn , waarvoor wij bevreesd waren geweest, dus wel aanmerkelijk overschreden; maar ook de heer Hotz kon door een samenloop van omstandigheden zijn vertrek uitstellen , zoodat ten slotte het Journaal, zij het dan ook later dan wij gedacht hadden maar toch zonder de gevreesde be- lemmering in den druk , kon verschijnen. De be- werker, die gaarne aan zijn arbeid nog meerdere illustraties had willen toevoegen, — op welk verlangen wij zoowel uit beginselredenen als om onze kas niet te zeer te bezwaren niet hadden kunnen ingaan, -- XI heeft daarop op eigen kosten nog eenige platen laten vervaardigen en die met ons goedvinden toegevoegd aan die exemplaren onzer publicatie , die bestemd waren voor de Genootschappen , waarmede wij in ruilverkeer staan, alsmede voor een aantal onzer leden, door hem met name aangewezen. Daar wij van eenige zijden geïnterpelleerd zijn , waarom deze illustraties niet door alle leden ontvangen zijn, meenden wij de toedracht der zaak hier te moeten openbaren, hoewel zij eigenlijk buiten de bemoeiingen van het Genoot- schap heeft gelegen. Aan een in het voorjaar door den heer Hotz tot ons gericht verzoek om voor zijn rekening nog een 900tal afdrukken van het plan en de plaat van Persepolis te laten vervaardigen boven het getal , dat voor onze oplage noodig was , meenden wij te kunnen voldoen, nadat wij de zekerheid ge- kregen hadden, dat het doel , waarvoor hij deze afdrukken noodig had , niet met een publicatie, het Journaal betreffende , in verband stond. Nog éénmaal moeten wij op onzen ouden vriend Aernout van Buchell terugkomen met het oog op hetgeen wij in het vorige Jaarverslag omtrent de uitgave van zijn drie duitsche reisjournalen schreven. In het afgeloopen jaar toch hadden wij de voldoening een aantal overdrukken te mogen ontvangen uit de Annalen des historischer Vereins fier r den Nieder•rhein , inhoudende de thans volledige uitgave van Die drei inhoudende de thans volledige uitgave van Die drei Reisen des Utrechters Arnoldus Buchelius nach Deutsch- land, insbesondere sein Kolner Ary fenthalt. Wij wenschen den bewerker en vertaler , Dr. Hermann Keussen te Keulen , van harte geluk met den goeden uitslag van zijn volhardend streven en onszelf met het einde van onze omvangrijke en langdurige I3uchell-campagne. Dit wat het afgedane werk betreft, doch veel is nog in voorbereiding. Het geheele jaar door is er gedrukt aan het tweede XII deel der Brieven van de Witt en het derde van de Gedenkschriften ten van Gijsbert Jan van Hardenbroek. Beide uitgaven zijn thans zoover gevorderd , dat we de twee deelen in den loop van het jaar aan onze leden hopen te kunnen toezenden. De heer Dr. Japikse liet ook weder in 1908 op onze kosten een aantal brieven van de Witt ten dienste zijner uitgave op het Algemeen Rijksarchief afschrijven. Zooals wij verleden jaar in het vooruitzicht stelden, gaven wij in den zomer aan de heeren Feith en Brugmans de gelegenheid met den druk van de Kroniek van Abel Eppens te beginnen. Deze gaat thans vlot van de hand en wij zijn den heeren bewerkers dankbaar, dat zij zoo lang geduld hebben willen oefenen. De reeds sedert jaren ons in uitzicht gestelde index op de Brieven van de gebroeders Van der Goes, waarop de verzending van het tweede deel dier brieven wacht, schijnt in gereedheid gekomen te zijn; maar wij zien nog steeds niet zonder verklaarbaar ongeduld de toezending ervan tegemoet , terwijl het bezwaar, dat van de vertraging het gevolg moet zijn en waarvan wij in ons vorig Jaarverslag ge- waagden , er sedert niet minder op geworden is 1). Een niet gering aantal uitgaven zijn ons in het achter ons liggende dienstjaar toegezegd. Dat onze gewezen iste Secretaris het Genootschap ook tijdens zijn non-activiteit niet vergat , toonde hij, toen hij in het voorjaar geheel persklaar ter uitgave aan- bood een bundel stukken, handelende over Kerk- visitaties in liet Sticht Utrecht in 1566 en volgende jaren. Hoewel wij begrepen, dat met deze uitgave een afzonderlijk deel der Werken zou gemoeid zijn, 1) Tijdens het afdrukken van dit Verslag mochten wij de kopij van den index ontvangen, doch een toegezegde genealogie der van den index ontvangen, doch een toegezegde genealogie der gebroeders Van der Goes bleef nog uit. XIII namen wij het aanbod gretig aan. Aanvankelijk waren wij met den heer Muller overeengekomen zijn kopij zoo spoedig mogelijk ter perse te leggen ; doch ten slotte gaf hij er de voorkeur aan, den druk nog eenigen tijd uit te stellen , daar onze pers nog genoeg bezet was. bezet was. Het is reeds twee jaren geleden , sinds wij iets konden mededeelen omtrent de bewerking van de Papieren van Jean Hotman. Wij schreven toen , dat deze uitgave een eigenlijk hoofd miste. Sedert evenwel is het wenschelijker geworden, in deze van veel- hoofdigheid te spreken. Dr. Broersma, thans te Soerabaja , de ontwerper van het plan , die in hoofd- zaak de papieren had bijeengebracht en reeds van een inleiding voorzien ; de heer Busken Huet te Parijs, die voor de aanvulling der kopij en de cor- rectie der proeven zou zorgen ; ons medebestuurslid Bussemaker, onder wiens toezicht een zijner studenten voor verdere redactie , interpunctie en annotatie zou zorg dragen ; zij allen zullen als peet staan over dit papieren kind. Inmiddels liet en laat de geboorte ervan nog op zich wachten , maar wij zullen de laatsten zijn dit onbegrijpelijk te achten. Op onze aanvraag deelde in het afgeloopen voorjaar Prof. Busse- maker ons mede , dat om alleszins te billijken redenen maker ons mede , dat om alleszins te billijken redenen de bewerking der Hotmanniana tijdelijk gestaakt was, doch in den loop van het jaar hervat zou worden. En zijn belofte was geen ijdele, want kort vóór het afdrukken van dit Verslag ontvingen wij het lijvige pak stukken persklaar uit zijn handen , vergezeld van een op nauwgezette studie der papieren berustend advies. Dit advies zal ons zeker dwingen de vraag te overwogen , of de Hotman-uitgave , op de wijze zooals wij ons die tot nu toe voorgesteld hadden, haar voortgang kan hebben ; het volgende jaar hopen wij nader over deze uitgave te kunnen berichten. XIV Een aantal Hotmanniana, waarvan het bekend was dat zij onder de papieren van Teylers Stichting be- rustten, maar daar nog niet waren teruggevonden, kwamen in 1908 weder aan het licht. Voor aanvulling onzer Hotman-uitgave bleken zij van den beginne aan niets te zullen opleveren. Zeer onlangs bleek ons evenwel , na een door Prof. Bussemaker ingesteld onderzoek , dat het deel ervan , waarvan wij gemeend hadden dat het voor publicatie van de zijde van het Genootschap in aanmerking zou kunnen komen, ook niet voldoende nieuws bevatte, om een op zichzelf staande uitgave ervan te rechtvaardigen. Het deel dier te Haarlem teruggevonden bescheiden , dat betrekking heeft op de guliksch-kleefsche successie, heeft echter de aandacht getrokken van ons honorair lid Prof. de aandacht getrokken van ons honorair lid Prof. Moritz Ritter te Bonn, terwijl het overblijvende door de zorgen van ons medebestuurslid Prof. Blok in de Archives du Musr'e Teler het licht zal zien. Ook bestaat aanleiding in dit Verslag terug te komen op iets , waarvan reeds in het vorige met een enkel woord werd gerept. Vonden wij verleden jaar geen aanleiding onzen leden een verzameling addenda et corrigenda op het Register op de Journalen van Constantijn Huygens aan te bieden tengevolge der geringheid van stof, thans staat de kans heel wat gunstiger, dat wij binnen afzienbaren tijd een lijvigen bundel daarvan zullen in het licht zenden. In het bundel daarvan zullen in het licht zenden. In het najaar toch mochten wij van den heer Jhr. Mr. J. H. Hora Siccama te 's-Gravenhage vernemen, dat hij een omvangrijke verzameling aanteekeningen op de Journalen en verbeteringen van het Register, de vrucht van jarenlange studie, te onzer beschikking stelde. Wel bleek de verzameling nog niet gereed voor den druk en was de tijd van den heer Hora Siccama op het oogenblik door ander wetenschappelijk werk in beslag genomen; doch hij verklaarde zich Xv tot onze niet geringe vreugde bereid , na voltooiing van den arbeid , dien hij onder handen had, het persklaar maken zijner notities ter hand te nemen. Wij stelden natuurlijk het reeds vroeger door ons verzamelde materiaal voor een verbeterblad gaarne ter beschikking van onzen boven allen bevoegden aanstaanden medewerker. In ons vorig Verslag zagen wij ons verplicht mede te deelera , dat wij voorloopig de ons ter uitgave aangeboden papieren uit het handelsarchief van den delftschen burgemeester N. Az. van Adrichem van de hand hadden moeten wijzen , doch dat wij aan den inzender een voorstel gedaan hadden, waarbij de mogelijkheid niet uitgesloten was , dat wij nog te gelegener tijd een keurcollectie bescheiden uit dat archief ter publicatie zouden aanvaarden. De onder- handelingen met hem werden in het verloopen jaar voortgezet met dit resultaat , dat hij ons een uit- voerigen en beredeneerden inventaris der aanwezige stukken met een rapport , aanwijzende wat hem ter uitgave wenschelijk voorkomt, heeft toegezegd. Wij vleien ons daarom niet al te voorbarig te zijn, indien wij deze uitgave onder die in voorbereiding rangschikken. deze uitgave onder die in voorbereiding rangschikken. Wat wij thans onder deze rubriek het laatst gaan noemen is dit slechts naar rangorde van tijd, waarin het in behandeling is gekomen. In de laatste maanden van het jaar 1908 bleek ons uit mondelinge mede- deeling van onzen nieuwen Voorzitter, dat de Alge- meene Rijksarchivaris , Jhr. Mr. Th. van Riemsdk, niet ongeneigd was een 16tal rekeningen uit den tijd der Ilenegouwsche graven van Holland en Zeeland Jan II en Willem III, aanwezig in het departementaal archief te Rijsel , in de uitgaven van het Genootschap te publiceeren. Daar deze rekeningen zich aansloten aan de reeds voor lang door ons uitgegeven Reke- ningen van de grafelijkheid van Holland en Zeeland, XVI grepen wij dit denkbeeld met ingenomenheid aan. Daar het ons evenwel bekend was , dat het Algemeen Rijksarchief nog onuitgegeven baljuwrekeningen uit den henegouwschen tijd bevatte en ons later bleek, dat ook het Rijksarchief in Zeeland nog fragmentari- sche rekeningen uit dien tijd herbergde , besloten sche rekeningen uit dien tijd herbergde , besloten wij den heer Van Riemsdijk te verzoeken deze ook in de door hem gewenschte uitgave op te nemen, indien wij het met hem eens konden worden over de wijze , waarop de uitgave der rijselsche rekeningen zou geschieden. Dit laatste kostte weinig moeite; doch de heer Van Riemsdijk bleek tegen een gecom- bineerde uitgave , zooals door ons bedoeld was, bezwaar te moeten maken. Daar zijn bezwaar echter voortsproot uit de vrees , dat deze uitgave te veel van zijn tijd zoude vorderen , begrepen we alles in het werk te moeten stellen om dit bezwaar te onder- vangen. Het was ons daarom een groote gerust- stelling, toen op ons verzoek onze 2de Secretaris, de heer De Jonge van Ellemeet , zich wel beschikbaar heer De Jonge van Ellemeet , zich wel beschikbaar wilde stellen den heer Van Riemsdijk de door dezen gewenschte assistentie te verleenen en deze met dit denkbeeld zijn instemming betuigde. Hoewel de bizonderheden der wijze van samenwerking der beide heeren nog zullen vast te stellen zijn en nog eenige andere aangelegenheden , deze uitgave betreffende , andere aangelegenheden , deze uitgave betreffende , op oplossing wachten , verheugen wij ons ten zeerste erover, dat het tot stand komen dezer belangrijke erover, dat het tot stand komen dezer belangrijke en zeker omvangrijke publicatie verzekerd is. Reeds namen wij maatregelen om te Rijsel de zich daar bevindende rekeningen te doen afschrijven. Van de in bewerking zijnde uitgave van de Brieven van den pruisischen gezant Thulemeyer vernamen wij in het jaar 1908 niets het vermelden waard. De heer Henry de Peyster, die ons reeds voor eenige jaren toezegde een verzameling Brieven van Lord jaren toezegde een verzameling Brieven van Lord XvII Auckland voor onze pers te zullen bewerken , berichtte ons op onze aanvrage, dat verandering van werkzaam- heden hem genoodzaakt hadden zijn arbeid aan deze uitgave te staken , doch dat zijn aandacht erop gevestigd bleef. Niet alles , wat ons in het laatste jaar ter beoor- deeling werd toegezonden , konden wij ter fine van uitgave aanvaarden. Het langst hebben wij geaarzeld met betrekking tot een handschrift , dat ons gesigna- leerd werd als berustende in de bibliotheek der beroemde Benedictijner-abdij Monte Cassino en dat een verhaal van den veldtocht der Franschen in de Nederlanden in 1672 van de hand van een zekeren Cesareo Giovi bevatte. Door toevallige omstandigheden bestond er gelegenheid den codex , waarin het verhaal voorkomt, te Rome door een jeugdig nederlandsch geleerde te doen onderzoeken. Deze diende op ons verzoek over de waarde van het verhaal een uitvoerig en verdienstelijk rapport in , vermeerderd tot staving zijner meening met een aantal uittreksels uit den tekst; het resultaat onzer naar aanleiding van dat rapport gevoerde besprekingen was, dat wij besloten het handschrift niet uit te geven, daar het te weinig bevatte van algemeene historische waarde dat niet reeds van elders bekend was. Wij meenden evenwel de aandacht van den Directeur van het Krijgsgeschiedkundig Archief van den Generalen Staf aan het Ministerie van Oorlog op dit verhaal te moeten vestigen. Naar denzelfde verwezen wij ook den belangstel- lende , die ons oordeel vroeg over een door hem op de Bibliothèque Nationale te Parijs aangetroffen reis- verhaal van een fransch officier, die kort voor 1672 onder meer ook de Nederlanden bereisde , doch dat ons niet voor uitgave door het Genootschap in aan- merking scheen te mogen komen. Bijdr. en Meded. XXX. H XvIYI Niet zonder ernstige overweging wezen wij ook van de hand een collectie copieën van de briefwisseling van de courantiers Abraham De Casteleyn en De la Font met den engelschen minister Williamson en van brieven van De Wicquefort, alles afkomstig van het engelsche Record Office. De eerste verzameling scheen voor ons doel niet in aanmerking te kunnen komen ; wat de tweede betreft, vroegen en verkregen wij van den inzender nadere inlichtingen. Hieruit bleek, dat het uit te geven materiaal zeer omvangrijk was en daar over De Wicquefort reeds zooveel was en daar over De Wicquefort reeds zooveel gepubliceerd is , namen wij, hoewel met leedwezen, het besluit de verplichtingen, die wij reedw op ons genomen hadden , niet nog te vermeerderen en de aangeboden copieën onder dankbetuiging aan onzen correspondent terug te zenden. Lang beraadslaagden wij ook over een verzameling aanteekeningen uit de stadsrekeningen van Sluis en Hulst , vermeerderd met een aantal bescheiden be- trekking hebbende op Philips van Kleef, die ons toegezonden werden om als een bronnenpublicatie, toelichtende den opstand van Vlaanderen tegen het oostenrijksch gezag in de laatste jaren der 15de eeuw, door ons te worden uitgegeven. Ten slotte bleek door ons te worden uitgegeven. Ten slotte bleek ons de verzameling een te weinig samenhangend geheel te vormen , doch waarschijnlijk uitstekend ge- schikt te zijn om als basis te dienen voor een artikel schikt te zijn om als basis te dienen voor een artikel over de rol, door die beide steden in dien opstand ge- over de rol, door die beide steden in dien opstand ge- speeld , vooral sedert den tod, dat Philips van Kleef speeld , vooral sedert den tod, dat Philips van Kleef zich in het kasteel van Sluis had teruggetrokken. zich in het kasteel van Sluis had teruggetrokken. In dien geest antwoordden wij den geachten inzender, terwijl wij de hoop uitspraken, dat hij aanleiding zou vinden ons advies in deze te volgen. vinden ons advies in deze te volgen. Een memorie van den utrechtschen bisschop Fre- derik van Blankenheim uit het jaar 1417, gericht aan het bestuur der stad Utrecht en handelende over XIX inbreuken op zijn rechtspraak door de stad gemaakt, welke memorie niet opgenomen bleek in de publicatie van Mr. S. Muller Fz. van stukken over geschillen der stad met de bisschoppen, voorkomende in de Bijdragen en Mededeelingen van 1886 , werd door den inzender na mondelinge bespreking met een onzer terugge- nomen , nadat ons door een opzettelijk ingesteld onderzoek gebleken was , dat de inhoud ervan nage- noeg woordelijk kon worden gereconstrueerd uit het wèl t. a. p. uitgegeven antwoord der stad op de bisschoppelijke klachten. Wanneer wij op onze werkzaamheden in het achter ons liggende jaar terugzien , mogen wij niet zonder voldoening constateeren , dat het Historisch Genoot- schap nog steeds in de belangstelling van de beoefe- naars der historische wetenschap zich mag verheugen en dat voor ons naast de Commissie van Advies voor 's Rijks geschiedkundige Publicatiën nog ruimschoots plaats is. Van deze belangstelling legt ook het nummer der Bijdragen en 111ededeelingen, waarop dit Jaarverslag de inleiding vormt, getuigenis af. Het opent met een viertal Onuitgegeven bescheiden nopens de berenring en de overgave van Amersfoort in 1629, medegedeeld en de overgave van Amersfoort in 1629, medegedeeld door den heer W. E. van Dam van Isselt , waardoor de tribulatiën worden toegelicht , waaraan eenige regenten dier stad na de bekende gebeurtenissen van dat jaar van de zijde der Landsregeering hebben blootgestaan , waarbij de waarschijnlijkheid groot is , (lat hunne remonstrantsche gezindheid hun een blijk- (lat hunne remonstrantsche gezindheid hun een blijk- baar onrechtvaardige behandeling op de hals haalde. De heer A. M. Cramer deelde in zijn Utrechtsche kout in 1769 een fragment van een brief van den orangist D'Hangest d'Yvoy aan een lid der familie Wttewaal mede , waarvan het origineel berust in de amsterdamsche Universiteits bibliotheek en waarin XX op echt 18de eeuwsche wijze over utrechtsche koetjes en kalfjes wordt gekeuveld en ook wel een beetje kwaad gesproken. Ons medebestuurslid Prof. Bussemaker maakte met den hem eigen bekwamen spoed voor onzen jaar- bundel een zeer belangrijke Memorie over de Republiek in 1728 persklaar, waarin de fransche gezant bij de Republiek, de markies De Fénélon , die in 1728 tijdelijk zijn post ging verlaten om deel te nemen aan het bekende congres te Soissons , aan zijn plaats- vervanger De la Baune de noodige inlichtingen geeft, vervanger De la Baune de noodige inlichtingen geeft, die dezen van verhoudingen en personen , waarmede hij in zijn nieuwe functie in aanraking zowkomen, op de hoogte stellen. Uit de wetenschappelijke nalatenschap van wijlen Mr. C. Pijnacker ilordijk, wiens naam ook in de werken van ons Genootschap zulke voortreffelijke uitgaven dekt , gaf onze Voorzitter Twaalf onuitgegeven oorkonden uit de 12de eeuw uit. Met een gevoel van oorkonden uit de 12de eeuw uit. Met een gevoel van diepen weemoed plaatsen wij deze herinnering aan den te vroeg ontslapen voortreffelijken nederland- schen mediaevist. De goudsche archivaris , Dr. L. A. Kesper, zond ons voor onzen bundel een brief uit zijn archief toe, waaruit het in 1572 ter dagvaart van Holland be- handelde, waaromtrent zoo weinig nog bekend is, eenigermate wordt toegelicht voor zoover het aan- gelegenheden der stad Gouda betreft. Mr. S. van Brakel leverde eenige vonnissen, nota- rieele akten en een aantal vroedschapsresolutiën , rakende de organisatie der Noordsche Compagnie , die Bene belangrijke aanvulling leveren op het reeds over deze merkwaardige handelscompagnie bekende, terwijl eene breede inleiding de resultaten dezer nieuwe bescheiden resumeert en toelicht. Moge deze korte aankondiging van den inhoud van XXI ons jaarboek voldoende zijn en het verder voor zichzelf spreken. De voorraad beschikbare exemplaren onzer Genoot- schapswet dreigde sedert eenigen tijd uitgeput te geraken. Toen wij nu in den afgeloopen zomer het besluit tot het verleenen van honorarium hadden genomen en dit beginsel in onze Wet opnamen, achtten wij het wenschelijk deze , alvorens tot den herdruk over te gaan , aan een algeheele herziening te onderwerpen. Onze leden hebben uit het exem- plaar dier herziene Wet , dat hun tegelijk met de uitgave van den heer Hotz werd toegezonden, kunnen zien , dat wij inderdaad een aantal wijzigingen hebben aangebracht ; maar behalve de honorarium quaestie betreffen zij nergens zaken van principieelen aard , doch slechts de redactie der artikels of huishoudelijke aangelegenheden. aangelegenheden. Tot slot nog een enkel woord over een en ander, dat korter of langer tijd in onze vergaderingen onze aandacht vroeg. Inlichtingen op vragen van histori- schen aard , die ons nu en dan bereikten , werden door ons naar beste weten beantwoord , al bleek het nog al eens dat vragen minder bezwaarlijk is dan antwoorden. Toen in het voorjaar een onzer leden ons er opmerkzaam op maakte, dat van de Memorias van de Real Academia de la Historia te Madrid in onze boekerij geen nummers na het in 1852 verschenen aanwezig waren, wisten wij van de Academia aanvulling der serie te verkrijgen. Met dankbaarheid gedenken wij de welwillendheid der heeren te Madrid, evenals de vriendelijke tusschenkomst van den nederlandschen vertegenwoordiger bij het spaansche hof, toen de toe- zending van het lijvige pak drukwerken oenig bezwaar scheen te zullen inhebben. Toen wij ter opheldering van de aangetroffen gaping in onze serie genootschapswerken de retroacta op- XXII slaan wilden , werd ten duidelijkste het gemis gevoeld aan een klapper op onze notulen , die een statige rij aan een klapper op onze notulen , die een statige rij registers in ons archief vormen. Wij droegen daarom registers in ons archief vormen. Wij droegen daarom aan onze amanuensis, mej. De Clercq , op om een dergelijken klapper samen te stellen ; zij heeft ge- durende een deel van het jaar haar tijd in dienst van het Genootschap, voorzoover die niet door administratieve bezigheden in beslag werd genomen, aan dien arbeid besteed en is daarmede reeds zeer ver gevorderd. Ook buiten de uren, door haar aan onze belangen gewijd, verrichtte zij werk, waarvan wij de vruchten zullen plukken, doordat zij door den heer Rijksarchivaris belast werd met het afschrijven van een veertigtal nog onuitgegeven rekeningen van het bisdom Utrecht, met welker uitgave wij ons te gelegener tijd hopen te belasten. Den eigenaar van een collectie te Nijmegen op- gegraven romeinsche oudheden, die ons te koop werd aangeboden , verwezen wij naar den Directeur van het Rijks-Museum van Oudheden te Leiden. Met de mededeeling, dat wij onze adhaesie betuigden aan een adres, door de Directie van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen gericht aan Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, aan het Bestuur der Gemeente Utrecht en aan Kerkvoogden der Nederlandsch Hervormde Ge- meente alhier, om met het oog op den onoogelijken toestand , waarin de beroemde kloostergang van den utrechtschen Dom verkeert, deze gang voor het openbaar verkeer gesloten te verkrijgen , eindigen wij ons Verslag over het dienstjaar 1908. Het Bestuur van het Historisch Genootschap, S. MULLER Fz. , Voorzitter. W, A, F. BANNIEi , iste Secretaris, BIJLAGE A. NAAMLIJST DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP'). ,,,,,,...,,../,-,....,,,,. BESTUUR. Mr. S. Muller Fz. , Voorzitter. Dr. N. J. Singels, Penningmeester. Dr. J. W. Muller, Eerste bibliothecaris. Dr. A. J. van der Meulen, Tweede bibliothecaris. Dr. W. A. F. Bannier, Eerste secretaris. Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, Tweede secretaris. Dr. P. J. Blok. Dr. H. Brugmans. Dr. C. H. T. Bussemaker. Dr. F. J. L. Kamer. Mr. J. F. B. Baert, Honorair lid. 1) Bij deze lijst is aangenomen de feitelijke toestand op 1 Januari 1909, Januari 1909, xxiv HONORAIRE LEDEN. U. Berliére, te Maredsous. W. Bode, te Berlijn. E. baron de Borchgrave , te Weenen. G. Edmundson, te Londen. M. Pardo de Figueroa, te Medina Sidonia. P. Fredericq, te Gent. J. A. Fridericia, te Kopenhagen. G. Galland, te Berlijn. J. Geddes , te Londen. Jhr. J. J. de Geer van Oudegein, te Utrecht. H. Havard, te Parijs. . H. Havard, te Parijs. J. H. Hessels, te Cambridge. E. Hubert, te Luik. E. Jacobs, te Wernigerode. L. Legrand, te Parijs. H. C. Vos Leibbrandt, te Kaapstad. E. Martin, te Straatsburg. E. Michel, te Parijs. 0. Nachod, te Grunewald (bij Berlijn). F. Nippold , te Jena. M. Philippson, te Berlijn. H. Pirenne , te Gent. 0. Pringsheim, te Breslau. F. Rachfahl, te Giessen. M. Ritter, te Bonn. D. Schiefer, te Berlijn. G. Mac Call Theal, te Kaapstad. F. Vanderhaeghen, te Gent. A. de Waal, te Rome. A. Waddington, te Lyon. E. 'Wrangel, te Lund, xxv GEWONE LEDEN. Dr. T. P. H. van Aalst, te 's Gravenhage. Mr. J. H. Abendanon, te 's Gravenhage. Dr. A. J. d'Ailly, te Amsterdam. P. Albers, te Maastricht. H. J. Allard , te Maastricht. Mr. J. P. Fockema Andreae , te Utrecht. Mr. S. J. Fockema Andreae , te Leiden. H. E. baron van Asbeck , te 's Gravenhage. Mr. J. baron d'Aulnis de Bourouill, te Utrecht. Jhr. J. A. F. Backer, te Vreeland. Mr. J. F. B. Baert, te Utrecht. Mr. C. Bake, te 's Gravenhage. Dr. W. A. F. Bannier, te Utrecht. Mej. Dr. F. E. J. M. Baudet, te Hilversum. Dr. H. Bavinck, te Watergraafsmeer. Mr. A. J. de Beaufort, te Leusden. J. B. de Beaufort, te Woudenberg. Mr. J. F. de Beaufort, te Utrecht. Mr. W. H. de Beaufort, te Leusden. Jhr. Mr. K. A. Godin de Beaufort , te Maarsbergen. Dr. H. E. Becht, te Vlissingen. Dr. H. E. Becht, te Vlissingen. A. A. Beekman, te 's Gravenhage. J. H. Been , te Brielle. Mr. N. Beets, te Amsterdam. G. J. G. C. graaf van Aldenburg Bentinek , te Amerongen. Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn, te Groningen. Mr. N. P. van den Berg, te Amsterdam. Dr. J. Bergsma, te Groningen. Mr. J. L. Berns, te Leeuwarden. A. F. van Beurden , te Roermond. J. J. Beyerman, te Utrecht, XXVI G. J. W. K.00lemans Beynen, te 's Gravenhage. Dr. J. P. de Bie , te Arnhem. Mr. A. S. de Blécourt, te Zutphen. Dr. P. J. Blok , te Leiden. Mr. D. van Blom , te Delft. Mr. P. van Blom , te 's Gravenhage. Dr. J. F. D. Blote, te Tilburg. Dr. G. J. Boekenoogen , te Leiden. P. A. M. Boele van Hensbroek , te 's Gravenhage. Dr. M. G. de Boer, te Amsterdam. Dr. M. G. de Boer, te Amsterdam. Dr. C. W. T. baron van Boetzelaer van Dubbeldam, te Weltevreden. te Weltevreden. Dr. U. P. Boissevain , te Groningen. Mr. A. C. Bondam , te Arnhem. Mr. P. G. Bos , te 's Gravenhage. Dr. A. J. Botermans , te Zwolle. Mr. L. G. N. Bouricius , te 's Gravenhage. M. ten Bouwhuys, te Utrecht. Mr. Dr. S. van Brakel, te Amsterdam. Dr. A. A. Bredius , te 's Gravenhage. Dr. J. C. Breen , te Amsterdam. D. A. Brinkerink , te Bovenkarspel. Dr. R. Broersma , te Soerabaja. Dr. G. Brom , te Rome. J. H. Brom , te Utrecht. Dr. W. L. C. Bronsveld, te Hoorn. Dr. H. Brugmans, te Amsterdam. C. W. Bruinvis , te Alkmaar. Dr. C. P. Burger Jr. , te Amsterdam. Dr. C. H. T. Bussemaker, te Leiden. Jhr. P. H. A. Martini Buys , te 's Gravenhage. W. J. J. C. Bijleveld, te Voorschoten. Dr. J. R. Callenbach , te Rotterdam. J. W. Chevallier, te Brummen. Dr. E. Cohen, te Utrecht, XXVII Dr. H. T. Colenbrander , te Voorburg. H. J. Coppens , te Schiedam. Dr. R. Corten , te Rolduc (gem. Kerkrade). H. T. Cox, te Bussum. J. Craandijk , te Haarlem. A. M. Cramer, te Amsterdam. Dr. S. Cramer , te Amsterdam. C. C. A. Croin , te Dordrecht. W. Croockewit W.Az., te Amersfoort. J. T. J. Cuypers , te Amsterdam. Dr. P. J. H. Cuypers , te Roermond. W. E. van Dam van Isselt, te Amsterdam. Dr. A. H. J. V. M. Desertine , te Eindhoven. Mr. C. T. van Deventer , te 's Gravenhage. Mr. C. T. van Deventer , te 's Gravenhage. A. H. A. C. Diegerick , te Gent. Mr. P. A. Diepenhorst, te Amsterdam. H. C. Diferee, te Amsterdam. Dr. J. J. Doesburg , te Zwolle. C. P. J. Dommisse , te Maassluis. P. K. Dommisse, te Vlissingen. P. N. van Doorninck , te Haarlem. W. J. van Douwen , te Almeloo. Dr. G. J. Dozy, te 's Gravenhage. A. Driessen , te Ilpendam. Mr. H. L. Drucker, te 's Gravenhage. H. van Druten, te Rijnsburg. Mr. W. H. F. Dubois , te Utrecht. R. Dufour, te Deventer. K. Dumon , te Amsterdam. Dr. B. Dijksterhuis , te Tilburg. Mr. C. C. D. Ebell, te 's Hertogenbosch. Mr. T. G. van Eck , te 's Gravenhage. C. P. van Eeghen Jr., te Amsterdam. Mr. J. L. M. Eggen, te Gent. J. E. Elias, te Amsterdam, XXVIII Dr. D. van Embden , te Amsterdam. Dr. H. J. E. En depols , te Maastricht. Mej. F. J. G. W. C. Engelberts , te Zierikzee. Mr. C. Enschedé, te Haarlem. J. W. Enschedé, te Amsterdam. Dr. E. Epkema, te Zalt-Bommel. N. J. A. P. H. van Es, te Arnhem. Dr. W. van Everdingen, te Rotterdam. J. Eysten, te Utrecht. A. N. J. Fabius, te Utrecht. Mr. D. P. D. Fabius, te Amsterdam. Mr. P. Falkenburg, te Amsterdam. P. Feenstra Jr. , te Amsterdam. Jhr. Mr. J. A. Feith, te Groningen. Jhr. Mr. P. R. Feith, te 's Gravenhage. Mr. E. Fokker, te Utrecht. Mr. B. de Gaay Fortman, te Amsterdam. J. A. Frederiks , te 's Gravenhage. C. G. Frentzen, te Leiden. Dr. V. Fris, te Gent. Mr. R. Fruin , te Middelburg. P. Fijn van Draat, te Utrecht. J. F. Gebhard Jr., te Amsterdam. Dr. H. van Gelder, te Utrecht. Dr. H. E. van Gelder, te Scheveningen. Dr. H. A. Geurts, te Rolduc (gem. Kerkrade). Dr. P. J. M. van Gils , te Rolduc (gem. Kerkrade) Mevr. Dr. J. Goekoop—de Jongh, te 's Gravenhage. Mevr. Dr. J. Goekoop—de Jongh, te 's Gravenhage. C. J. Gonnet, te Haarlem. C. J. Gonnet, te Haarlem. P. C. Górlitz, te Nijmegen. W. Gosler, te Hilversum. Dr. J. H. Gosses, te Amsterdam. Mr. M. L. van Goudoever, te Utrecht. J. J. Graaf, te Ouderkerk ajd Amstel, J. de Graaf, te Enkhuizen, XXIX Mr. J. Hooft Graafland , te Utrecht. Jhr. Mr. J. F. Hooft Graafland, te Utrecht. Mej. Dr. C. C. van de Graft , te Utrecht. Mr. S. Grata= , te 's Gravenhage. M. Salverda de Grave , te 's Gravenhage. D. de Groot, te Utrecht. Dr. J. V. de Groot , te Amsterdam. Dr. C. Hofstede de Groot , te 's Gravenhage. Mr. W. T. Grothe van Schellach , te Utrecht. J. baron Sirtema van Grovestins, te 's Gravenhage. P. M. Grijpink , te Amsterdam. P. M. Grijpink , te Amsterdam. Mgr. G. Gul, te Utrecht. Mr. S. van Gijn, te Dordrecht. S. Haagsma, te Sneek. Dr. S. P. Haak , te Arnhem. Dr. A. Habets, te Hasselt (België). L. J. J. Hageraats, te 's Gravenhage. H. van de Hagt, te Rotterdam. Dr. C. F. Haje , te Haarlem. Mej. Dr. M. J. Hamaker, te Groningen. Dr. J. Hania Pz. , te Steenwijk. G. C. D. d'Aumale baron van Hardenbroek, te Drie- bergen. Mr. G. C. D. R. baron van Hardenbroek, te Bunnik. Mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten , te Utrecht. Dr. J. Hartelust, te Utrecht. A. T. Hartkamp , te Amsterdam. Mr. R. E. Hattink , te Almeloo. 0. ten Have , te 's Gravenhage. Dr. W. A. A. Hecker, te Delft. J. A. J. ter Heerdt , te Utrecht. Mr. J. E. Heeres , te Leiden. Dr. K. Heeringa , te Schiedam. Dr. J. Heinsius, te Leiden. XXX Dr. L. Heldring, te Amsterdam. L. J. van Beuningen van Heisdingen, te Oosterbeek. Dr. A. H. L. Rensen , te Warmond. Dr. A. H. L. Rensen , te Warmond. J. A. Heuff Az. , te Tiel. Mgr. G. W. van Heukelum , te Jutfaas. J. H. C. Heyse , te Middelburg. J. C. A. Hezenmans, te 's Hertogenbosch. L. C. Hezenmans , te 's Hertogenbosch. J. C. Gijsberti Hodenpijl van Hodenpijl, te 's Gra- venhage. venhage. F. A. Hoefer, te Hattem. Mr. H. graaf van Hogendorp , te 's Gravenpage. Dr. C. Hoitsema, te Utrecht. A. Hollestelle, te Tholen. Dr. A. G. Honig, te Kampen. G. J. Honig, te Zaandijk. Dr. I. M. J. Hoog, te Nijmegen. A. J. J. Hoogland , te Rotterdam. Dr. S. S. Hoogstra, te Gouda. Dr. J. H. E. J. Hoogveld , te Culemborg. Dr. H. P. M. van der Horn van den Bos, te 's Her- togenbosch. A. P. H. Hotz, te Beyrouth. Dr. M. T. Houtsma, te Utrecht. A. Hoynck van Papendrecht, te Rotterdam. Dr. J. Huizinga, te Groningen. Dr. J. de Hullu, te 's Gravenhage. Dr. A. Huishof, te Utrecht. G. Huisman, te Groningen. Jhr. Mr. J. E. Huydecoper van Maarsseveen en Nigte- vecht, te Utrecht. vecht, te Utrecht. Dr. C. B. Hijlkema, te Haarlem. H. Italie, te Utrecht. F. A. R. A. baron van Ittersum Jr., te Utrecht. Dr. R. Jacobsen, te Rotterdam. XXXI Mgr. Dr. J. A. H. G. Jansen , te Bunnik. J. J. van Noorle Jansen , te Utrecht. Dr. N. Japikse , te 's Gravenhage. Mej. J. T. Jelgersma , te Apeldoorn. Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet , te Utrecht. Mr. J. G. C. Joosting , te Assen. Mr. J. G. C. Joosting , te Assen. G. C. A. Juten, te Ginneken. W. F. Juten , te Bergen-op-Zoom. J. Kalf, te 's Gravenhage. Dr. G. Kalff, te Leiden. G. M. Kam, te Nijmegen. Mr. J. Kappeyne van de Coppello , te Amsterdam. Jhr. Mr. A. P. C. van Karnebeek , te 's Gravenhage. P. H. van der Kemp , te 's Gravenhage. P. H. van der Kemp , te 's Gravenhage. Dr. G. W. Kernkamp , te Utrecht. W. J. Kernkamp , te Edam. Dr. L. A. Kesper , te Gouda. Dr. E. B. Kielstra, te 's Gravenhage. E. S. de Klerck , te Soekaboemi. J. Kleyntjens , te Katwijk a/d Rijn. B. H. Kl8nne , te Amsterdam. Dr. A. Kluyver, te Leiden. Dr. L. Knappert, te Leiden. W. L. S. Knuif, te Rijsenburg. Dr. W. P. C. Knuttel, te 's Gravenhage. F. Koch Jr. , te Rotterdam. Dr. W. C. G. T. Koch , te Tiel. H. F. Kol van Ouwerkerk , te Utrecht. M. J. Kollewijn , te 's Gravenhage. Mr. A. H. Koning , te Finsterwolde. Mr. Dr. D. A. P. N. Kooien , te Utrecht. Dr. L. M. G. Kooperberg , te Leeuwarden. W. P. Kops , te Amsterdam. Mr. J. Kosters , te Groningen. Dr. F. J. L. Kramer, te 's Gravenhage. XXXII H. F. L. Kramer, te Amboina. F. G. Kramp, te Leiden. Dr. M. A. Kreling, te Rotterdam. A. J. C. Kremer, te Arnhem. Dr. W. Brede Kristensen , te Leiden. Dr. P. J. Kromsigt, te Rotterdam. J. F. A. Kronenburg, te Roermond. B. Kruitwagen, te Woerden. Dr. R. Krul, te 's Gravenhage. Dr. A. F. Krull, te Rotterdam. Mr. H. P. C. L. de Kruyff, te Baarn. Dr. W. J. Kuhler, te Leiden. Dr. E. T. Kuiper, te Amsterdam. Mr. J. van Kuyk, te 's Gravenhage. Dr. A. Kuyper, te 's Gravenhage. Dr. H. H. Kuyper, te Watergraafsmeer. Mr. Dr. A. R. van de Laar, te Gendringen. Dr. G. J. Landweer Az., te Arnhem. Dr. L. A. van Langeraad, te Lekkerkerk. Mr. F. J. van Lanschot , te 's Hertogenbosch. Dr. K. Later, te Utrecht. W. J. Leendertz, te Amsterdam. Dr. E. C. van Leersum, te Leiden. Dr. E. H. van Leeuwen , te Velp. Dr. J. W. Lely, te Scheveningen. C. L. Levoir, te 's Gravenhage. Mr. J. A. Levy, te Amsterdam. Dr. G. J. Liesker, te Freiburg (Zw.). Mej. Dr. C. Ligtenberg, te Leiden. Dr. H. van der Linden, te Tilff. Dr. C. te Lintum , te Rotterdam. Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman, te Utrecht. Mr. H. J. Loman, te Utrecht. Mr. H. J. Loman, te Utrecht. J. C. van der Loos, te Ouderkerk a/d Amstel. Mr. J. de Louter, te Utrecht. XXXIII Mr. A. F. baron van Lynden , te Utrecht. F. baron van Lynden van Hemmen , te Hemmen. Mr. Dr. F. A. C. graaf van Lynden van Sandenburg , te Nederlangbroek. Mr. R. Melvil baron van Lynden , te 's Gravenhage. Mr. 2E. baron Mackay, te 's Gravenhage. Mej. M. G. A. de Man , te Middelburg. W. J. Manssen , te Zaandam. Dr. B. van Meer, te Leiden. Dr. R. P. Mees R.Az. , te Rotterdam. Dr. K. 0. Meinsma , te Zutphen. Mr. C. R. Merkus , te Utrecht. Dr. A. J. van der Meulen , te Utrecht. Dr. W. W. van der Meulen , te Scheveningen. Mr. P. A. N. S. van Meurs , te 's Gravenhage. G. A. Meijer , te Zwolle. Dr. W. Meijer, te 's Gravenhage. M. A. Meyjes , te Hengeloo (Gelderland). Dr. E. J. W. Posthumus Meyjes , te 's Gravenhage. Mr. G. Moll , te Rotterdam. Dr. E. C. Godée Molsbergen , te Stellenbosch. Mr. F. A. Moister , te Amsterdam. Dr. M. Monasch , te Meppel. Mr. A. M. M. Montijn , te 's Gravenhage. Dr. K. W. M. Montijn, te Vlaardingen. F. D. J. Moorrees , te Buurmalsen. Mej. Dr. H. C. H. Moquette, te Rotterdam. T. Morren , te 's Gravenhage. A. J. M. Mulder , te 's Gravenhage. Dr. W. J. M. Mulder, te Maastricht. Dr. H. P. N. Muller, te 's Gravenhage. Dr. J. W. Muller, te Utrecht. Mr. S. Muller Fz. , te Utrecht. Mr. S. Muller Hz. , te Rotterdam. Mr. J. C. Naber , te Utrecht. Bijdr. en Meded. XXX. III XXXIV Mej. J. W. A. Naber, te Amsterdam. Dr. H. M. van Nes , te Leiden. M. C. Nieuwbarn , .te Nijmegen. F. J. Nieuwenhuis , te Utrecht. Dr. W. H. Nolens , te Rolduc (gem. Kerkrade). R. P. J. Tutein Nolthenius , te Amsterdam. M. Noordtzij , te Kampen. M. van Notten , te Amsterdam. W. Nijhoff, te 's Gravenhage. Mr. J. G. Brouwer Nijhoff, te Utrecht. Mej. Dr. J. A. Nijland, te Amsterdam. Dr. H. G. A. Obreen , te Brussel. IL L. van Oordt , te 's Gravenhage. J. van Oordt tot Bunschoten , te Yelp. Dr. R. van Oppenraay, te Katwijk-binnen. Dr. 0. Oppermann , te Utrecht. Dr. J. A. F. Orbaan , te Rome. Mr. J. C. Overvoorde , te Leiden. Mr. J. C. de Marez Oyens , te 's Gravenhage. Jhr. Mr. R. W. J. van Pabst van Bingerden , te 's Gravenhage. Mr. M. J. ridder Pauw van Wieldrecht, te Utrecht. Mr. J. E. van Persijn , te 's Gravenhage. Mr. P. Pet, te Groningen. C. H. Peters, te 's Gravenhage. Mr. N. G. Pierson , te Hilversum. A. Pit , te Amsterdam. J. R. Planten , te New-York. Mr. L. J. Plemp van Duiveland , te 's Gravenhage. Dr. H. A. Poelman , te Leiden. C. J. Polvliet, te 's Gravenhage. Dr. J. W. Pont , te Bussum. Mej. M. W. Maclaine Pont , te Zetten. Jhr. J. C. C. den Beer Poortugael, te 's Gravenhage. Mr. Dr. N. W. Posthumus, te Amsterdam. Mr. Dr. N. W. Posthumus, te Amsterdam. XXXV J. Postmus , te Amsterdam. S. Postmus , te Amsterdam. Dr. J. Prinsen J.Lz. , te Nijmegen. P. A. Pijnappel, te Hilversum. Dr. F. Pijper, te Leiden. Mr. D. Ragay, te Utrecht. J. C. Ramaer, te 's Gravenhage. Jhr. Mr. F. A. J. F. ridder van Rappard , te Utrecht. Dr. W. van Ravesteyn Jr. , te Rotterdam. G. S. Reehorst , te Amsterdam. Mevr. M. van Reenen—V61ter , te Bergen (N.-H.). A. F. J. Reiger, te Meran. T. graaf de Renesse , te Bilsen (België). Mr. W. J. van Welderen baron Rengers, te Leeuwarden. Dr. H. J. Reynders , te Amersfoort. Dr. H. J. Reynders , te Amersfoort. Jhr. B. W. F. van Riemsdijk , te Amsterdam. Jhr. Mr. T. H. F. van Riemsdijk, te 's Gravenhage. Mr. L. J. Rietberg , te Utrecht. Mr. P. Rink, te 's Gravenhage. Dr. P. H. Ritter, te Utrecht. L. freiherr von Ritter zu Gruensteyn , te Rome. Jhr. Mr. J. R6e11, te 's Gravenhage. H. Roes , te Deurne. T. M. Roest van Limburg, te Rotterdam. Dr. A. G. Roos , te Groningen. A. A. J. van Rossum , te Benschop. Mr. K. J. H. Royaards , te Utrecht. Mr. W. H.:J. Royaards , te Utrecht. J. A. Royer, te 's Gravenhage. Dr. F. L. Rutgers , te Amsterdam. E. H. Rijkenberg, te Beverwijk. G. van Rijn , te Rotterdam. F. van Rijsens , te Alkmaar. Dr. B. van Rijswijk, te Dordrecht. XXXVI E. A. von Saher, te Haarlem. Mr. H. W. van Sandick , te 's Gravenhage. Jhr. Mr. A. F. 0. van Sasse van Ysselt , te 's Her- togenbosch. togenbosch. A. H. Sassen , te 's Gravenhage. Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye , te Leiden. J. H. L. van der Schaaff, te Leiden. Dr. A. C. M. Schaepman , te Rijsenburg. D. F. Scheurleer, te 's Gravenhage. H. D. J. van Schevichaven , te Nijmegen. Mr. F. D. graaf Schimmelpenninck , te Utrecht. Dr. L. C. M. Schmedding, te Nijmegen. Dr. M. Schoengen , te Zwolle. Jhr. Mr. K. J. Schorer, te Utrecht. Dr. J. Schrijnen, te Roermond. J. Schulman, te Amsterdam. Mr. W. C. Schuylenburg , te Utrecht. L. Gilliodts van Severen, te Brugge. Jhr. Mr. J. H. Elora Siccama, te 's Gravenhage. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama , te Utrecht. T. H. Siemelink , te Goes. Mr. J. A. Sillem , te Amsterdam. J. C. Singels, te 's Gravenhage. Dr. N. J. Singels, te Utrecht. Jhr. Dr. J. Six , te Amsterdam. J. C. van Slee , te Deventer. Mr. J. J. S. baron Sloet , te Arnhem. Dr. G. M. Slothouwer, te Wageningen. Dr. L. W. J. Smit , te 's Hertogenbosch. Mr. F. W. J. G. Snijder van Wissenkerke , te Was- senaar. H. Snijders, te Middelburg. Dr. C. J. Sangen, te Nijmegen. J. F. van Someren , te Utrecht. Mr. L. J. Sparnaay, , te 's Gravenhage. xxxvIi J. F. M. Sterck, te Amsterdam. Mevr. J. M. Sterck—Proot , te Amsterdam. W. P. van Stockum Jr. , te 's Gravenhage. C. A. P. van Stalk, te Rotterdam. Mr. A. L. E. ridder de Stuers , te Parijs. Jhr. Mr. V. E. L. de Stuers , te 's Gravenhage. Mr. J. P. Suyling, te 's Gravenhage. W. 0. Swaying , te Middelburg. Jhr. C. H. C. A. van Sijpensteyn , te 's Gravenhage. Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, te 's Gravenhage. Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, te 's Gravenhage. W. H. baron Taets van Amerongen van Woudenberg, te Utrecht. Jhr. Mr. D. A. W. van Tets van Goudriaan , te 's Gravenhage. Dr. J. S. Theissen , te Groningen. J. H. A. Thus , te Kralingen. J. C. Alberdingk Thijm, te Oudenbosch. Mr. G. van Tienhoven, te Haarlem. Dr. G. Tjalma, te Veen (Noord-Brabant). J. W. des Tombe, te Bilt. J. Trosée , te Nijmegen. F. L. S. F. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen, te Zuilen. W. J. Tuyn , te Edam. Mr. W. J. L. Umbgrove, te Zutphen. Dr. V. Vanderhaeghen , te Gent. F. Vanveerdeghem, te Luik. Dr. H. A. W. van der Vecht, te Middelburg. Mr. J. D. Veegens , te 's Gravenhage. Dr. J. S. van Veen , te Arnhem. J. Veersema, te Utrecht. B. P. Velthuysen , te Sneek. Dr. J. Verdam , te Leiden. I. G. de la Fontaine Verwey, te Zutphen, Mej. R. Visscher, te Leeuwarden. XXXVIII Mr. A. C. Visser van Yzendoorn, te Leiden. P. T. C. Scharp de Visser , te Gorinchem. Dr. W. Vogelsang, te Utrecht. Dr. C. W. Vollgraff, te Groningen. Dr. J. C. Vollgraff, te Utrecht. Dr. G. J. Vos Az. , te Amsterdam. Dr. W. C. A. baron van Vredenburch, te s Gravenhage. R. W. P. de Vries, te Amsterdam. J. D. Wagner, te 's Gravenhage. F. G. Waller, te Amsterdam. Mr. J. van Walré , te Utrecht. P. M. H. Welker , te Numansdorp. H. M. Werner, te de Steeg. Dr. H. A. Weststrate , te Zetten. Mgr. H. van de Wetering, te Utrecht. Dr. C. E. A. Wichmann , te Utrecht. Dr. E. Wiersum , te Rotterdam. S. Wigersma Hz., te Leeuwarden. Mr. L. Willems , te Gent. Dr. J. te Winkel, te Amsterdam. Jhr. Mr. E. B. F. F. Wittert van Hoogland, te 's Gra- venhage. venhage. Dr. M. Wolff, te Haarlem. Dr. J. Woltjer, te Amsterdam. Dr. R. H. Woltjer, te Amsterdam. Dr. J. A. Worp , te Groningen. Dr. M. Woudstra, te Welsrijp. Mr. G. Wttewaall, te Arnhem. B. W. G. Wttewaal van Wickenburgh , te Houten. Dr. G. A. Wumkes , te Sneek. W. E. A. Wuppermann, te 's Gravenhage. J. M. Wiistenhoff, te Sassenheim. C. N. Wijbrandy, te Amsterdam. Jhr. Mr. H. M. J. van Asch van Wijck , te Utrecht. Jhr. J. M. van Asch van Wijck, te Utrecht. XYXIX Jhr. Mr. L. H. J. M. van Asch van Wijck, te Utrecht. Dr. N. van Wijk, te 's Gravenhage. Dr. J. D. de Lind van Wijngaarden, te Putten. H. A. van IJsselsteyn, te 's Gravenhage. S. J. baronesse van Zuylen van Nyevelt, te 's Graven- hage, hage, BIJLAGE B. GENOOTSCHAPPEN ENZ., WAARMEDE HET HISTORISCH GENOOTSCHAP IN BETREKKING STAAT. ......",...,,,s,,,,,,...."....,,-, Redactie der Annales des Facultés de Droit et des Lettres d'Aix , te Aix-en-Provence. Aachener Geschichts-Verein , te Aken. Geschichts- and altertumsforschende Gesellschaft des Osterlandes, te Altenburg. Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Am- sterdam. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Am- sterdam. Académie royale d'Archéologie de Belgique, te Ant- werpen. Gelre. Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, te Arnhem. Historischer Verein fur Schwaben and Neuburg, te Augsburg. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen , te Batavia. Historische and antiquarische Gesellschaft, te Bazel. Verein fur Geschichte der Mark Brandenburg, te Verein fur Geschichte der Mark Brandenburg, te Berlijn, XLI Allgemeine geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz , te Bern. Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande , te Bonn. Historischer Verein fur den Niederrhein, te Bonn. Historische Gesellschaft des Kiinstlervereins, te Bremen. Société d'Emulation pour 1'Etude de 1'Histoire et des Antiquités de la Flandre , te Brugge. Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-arts de Belgique , te Brussel. Société d'Archéologie de Bruxelles, te Brussel. De Bollandisten, te Brussel. Società di Storia patria per la Sicilia orientale, te Catania. Catania. Kongelige Universitet, te Christiania. Westpreussischer Geschichtsverein, te Danzig. Oudheidskundige Kring der Stad en des voormaligen Lands van Dendermonde, te Dendermonde. Diisseldorfer Geschichtsverein , te Dusseldorp. Bergischer Geschichtsverein, te Elberfeld. Gesellschaft fur bildende Kunst und vaterldndische Alterttimer, te Emden. Historischer Verein far Stadt und Stift Essen , te Essen. Verein fur Geschichte und Altertumskunde , te Frankfort aIM. Verein fur Geschichte des Bodensees und seiner Umgebung, te Friedrichshafen. Société d'Histoire et d'Archéologie, te Genève. Koninklijke Vlaamsche Akademie voor Taal- en Letterkunde , te Gent. Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, te Gent. Oberhessischer Geschichtsverein, te Giessen. XLII Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften, te Górlitz. Historischer Verein far Steiermark, te Graz. Vereeniging Die Haghe , te 's Gravenhage. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volken- kunde van Nederlandsch-Indië , te 's-Gravenhage. Algemeen Rijksarchief, te 's-Gravenhage. Rugisch-pommerscher Geschichtsverein , te Greifs- wald. Verein fur hamburgische Geschichte , te Hamburg. Historischer Verein fur Niedersachsen , te Hannover. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Weten- schappen in Noord-Brabant , te 's-Hertogenbosch. Verein fur thuringische Geschichte and Altertums- kunde , te Jena. Badische historische Kommission , te Karlsruhe. Verein fur hessische Geschichte and Landeskunde, te Kassel. Stadt-Archiv, te Keulen. Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift fur Ge- schichte and Kunst , te Keulen. Gesellschaft fur schleswig-holstein-lauenburgische Geschichte , te Kiel. Redactie der Altpreussische Monatschrift, te Konings- bergen. Geschied- en oudheidkundige Kring , te Kortrijk. Société d'Histoire de la Suisse romande , te Lausanne. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde , te Leeuwarden. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde , te Leiden. Koniglich-sachsische Gesellschaft der Wissenschaf- ten , te Leipzig. Redactie van de Kwartalnik Jiistoryczny , te Lemberg. XL" Redactie van de Analectes pour servir a 1'Histoire ecclésiastique de la Belgique , te Leuven. Redactie van de Revue d'Histoire ecclésiastique, te Leuven. Leuven. Redactie van de English historical Review, te Londen. Royal historical Society, te Londen. Verein fur liibeckische Geschichte und Altertums- kunde, te Liibeck. Institut archéologique liégeois, te Luik. Société d'Art et d'Histoire du Diocèse de Liège, te Luik. Kongelige Universitet, te Lund. Institut grand-ducal de Luxembourg, te Luxemburg. Geschied- en oudheidkundig Genootschap in het Hertogdom Limburg, te Maastricht. Real Academia de la Historia, te Madrid. Abbaye de Maredsous , te Maredsous. Cercle archéologique , littéraire et artistique de Malines, te Mechelen. Verein fur Geschichte der Stadt Meissen, te Meissen. Gesellschaft fib! lothringische Geschichte und Al- Gesellschaft fib! lothringische Geschichte und Al- terthumskunde , te Metz. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, te Mid- delburg. K6niglich-bayerische Akademie der Wissenschaften, te München. Redactie van het Historisches Jahrbuch der Gërres- Gesellschaft, te München. Verein fur Geschichte und Altertumskunde West- falens , te Munster. Société archéologique de Namur, te Namen. Germanisches Museum, te Neurenberg. The New-York historical Society, te New-York, XLIV Oudheidkundige Kring van het Land van Waas , te St. Nikolaas. Verein fur Geschichte and Landeskunde , te Osna- bruck. Redactie van Portugalia, Materiaes para o Estudo do Povo Portuguez , te Porto. Historische G esellschaft fur die Provinz Posen , te Posen. Posen. Historischer Verein fur Oberpfalz and Regensburg, te Regensburg. Redactie der Annales de 1'Est et du Nord, te Rijssel. Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschied- kundige Wetenschappen, Taal en Kunst, te Roer- mond. Biblioteca apostolica vaticana, te Rome. Nederlandsch historisch Instituut, te Rome. Reale Societá romana di Storia patria, te Rome. Gemeente-archief, te Rotterdam. Verein fur mecklenburgische Geschichte and Alter- tumskunde , te Schwerin. Gesellschaft fur pommersche Geschichte and Alter- tumskunde , te Stettin. Kongelige Vitterhets, Historie och Antiqvitets Aka- demie , te Stockholm. Nordiska Museet, te Stockholm. Historisch-litterarischer Zweigverein des Vogesen- Clubs in Elsass-Lothringen, te Straatsburg. Konigliche Landesbibliothek , te Stuttgart. Verein fur Kunst and Altertum in Ulm and Ober- schwaben, te Ulm. Carolina rediviva. Kongelige Universitets-Bibliothek, te Upsala. te Upsala. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Utrecht. xtV Gemeente-archief, te Utrecht. Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht , te Utrecht. Kaiserliche Akademie der Wissenschaften, te Weenen. Institut fur oesterreichische Geschichtsforschung , te Weenen. Weenen. Harzverein fur Geschichte and Altertumer, te Wernigerode. Verein fur nassauische Altertumskunde and Ge- schichtsforschung , te Wiesbaden. Geschied-, taal-, land- en volkenkundig Genootschap, te Willemstad (Curaçao). Geschichtsverein fur das Herzogtum Braunschweig, te Wolfenbuttel. Historischer Verein von Unterfranken and Aschaffen- burg, te Würzburg. Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, te Zwolle. BIJLAGE C. OVERZICHT VAN DEN STAAT DER AAS VAN HET GENOOTSCHAP. REKENING VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP. 1908. ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo 1907 . f 2591.80 Drukkosten dererk n . . . . ~v e f 4595.51 Rente van het kapitaal . 1, 1441.71 Schrijfloon . ,, 55.05 Contributiën ,, 4600.04 Boekenover enomen v. h g v h. Lees- Verkoop Werken /, 374.805 gezelschap)ezelsoha ... 7, 118.26 Beleening ),2500. — Contributiën aan Genootschappen e n Ge ootscha n ppe ,, 39.725 Verkoop boekenkasten „ 186.— Bindwerk w . 116.725 Assurantie . . . . ,, 51.10 Salarissen en Pensioen s oen ,, 350.50 Administratiekosten 1, 613.825 Historische kaarten t ,, 10'7.70 Ver aderin . g g ,, 225.66 Effecten . . . . ,, 4910.52 Crediet en Deposito-kas . „ 90.61 Saldo kas 1908. ,, 419.17 I 11694.355 f 11694.355 REKENING VAN HET LEESGEZELSCHAP. 1908. ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo 1907 • f 369.47 Aankoop boeken. f 236.525 Contributiën • /7 — Bode ,, 52.05 Verkoop boeken • „ 118.26 Administratiekosten „ 24.90 Saldo 1908 . 1, f 723.73 I 723.73 REKENING VAN HET KAPITAAL. 1908. ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo 1907 . 31206.45 Nihil f — Aangekochte effecten . 4910.52 Saldo 1908 „ 36116.97 BIJLAGE D. LIJST DER VAN JANUARI 1908 TOT JANUARI 1909 DOOR SCHENKING, RUILING EN AANKOOP VOOR HET GENOOTSCHAP VERKREGEN WERKEN. .,vvw.. vv I. TEN GESCHENKE ONTVANGEN. A. VAN DE SCHRIJVERS OF UITGEVERS. H. J. All ar d, Hugo Grotius en Dionysius Petavius. (Overdr. uit: Het Jaarboekje van Jos. Alb. Alberdingk Thijm. 1908.) Thijm. 1908.) H. E. B e c h t, Statistische gegevens betreffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Ne- handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Ne- derlanden gedurende de 17de eeuw (1579-1715). L e Prince E d. de Blo c k, Armorial des Princes du sang royal de Hainaut et de Brabant. Avec annexe. K. Br a u e r, Die Unionstatigkeit John Duries unter dem Protektorat Cromwells. XL VIII G. Br om, Der niederindische Anspruch auf die deutsche Nationalstiftung Santa Maria dell' Anima in Rom. C. W. Br u i n u is, De Gevangenissen , inzonderheid het Tuchthuis , te Alkmaar. J. C r a a n dij k , Met een der stoomers van de Maat- schappij Nederland naar Genua. (Overdr. uit : De Aarde schappij Nederland naar Genua. (Overdr. uit : De Aarde en haar Volken.) ----, Iets over de oude geschiedenis van het huis Assumburg bij Heemskerk en zijne bezitters. (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1908.) ---, Wie „mijne genadige vrouw" was. (Overdr. uit hetzelfde.) ---, Het kasteel Assumburg. (Overdr. uit : Het Huis oud en nieuw. 1908, afl. 8.) W. E. van Dam van Isselt, Mr. Johan van Dam , Gouverneur van Banda 1661 en van Amboina 1665. (Overdr. uit: De Indische Gids. 1908.) ---, Het ontwerp-regeeringsreglement voor de Levant van 1673 en het formulier van 1675. (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1908.) ---, Het „huis, de hofstede en vier morgen land" te Isselt. (Overdr. uit hetzelfde.) -----, Het in train brengen van het in 1675 voor de Levant ontworpen formulier (1675-1680). (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1908.) H. C. D i f e r e e, De Geschiedenis van den Neder- landschen Handel. 3de stuk. ----, Vondel en de gouden eeuw. (Overdr. uit: Het Vondeljaarboek voor 1908.) B. D ij k s t e r huis, Een industrieel geslacht. 1808- 1908. 1908. R. Dufour, De poging tot ontzet van 's-Hertogen- XLIX bosch in 1629 , en hare afweer. (Orgaan der Vereen. ter beoef. van de krijgswetenschap. 1907-1908 , III.) J. L. M. Eggen, De Invloed door Zuid-Nederland op Noord-Nederland uitgeoefend op het einde der XVIde en het begin der XVIIde eeuw. J. Eysten, Geschiedenis der Nederlandsche Pon- tonniers. Met atlas. S. van Gij n, Dordracum illustratum. Verzameling van kaarten, teekeningen, prenten en portretten be- treffende de stad Dordrecht. 3 din. J. J. G r a a f, Van kerkbouwstijlen en eischen van onzen tijd. (Overdr. uit : De Katholiek. CXXXIII.) S. P. Haak, De Plooierijen , in het bijzonder in het kwartier van Veluwe. (Overdr. uit: Bijdr. en Meded. V. Gelre. XI.) C. F. Haj e , De Oprechte Haarlemsche Courant en Michiel Adriaensz. de Ruyter. (Overdr. uit: Opr. Haarl. Courant. Sept. 1907—Jan. 1908.) E. J. J. van der Hey den, De Ontwikkeling der Naamlooze Vennootschap in Nederland 1766r de codi- ficatie. P. H. van der Kemp, De Nagedachtenis van Mr. H. G. Baron Nahuys van Burgst , getoetst aan offi- cieele en particuliere bescheiden. (Overdr. uit : De Indische Gids. April 1908.) --, Eene bijdrage tot de geschiedenis der Re- geerings-reglementen van Nederlandsch-Indië. (Overdr. uit : Bijdr. t. d. taal- , land- en volkenk. v. Ned.-Indië. 7de volgr. VI.) ---, De geschiedenis van het ontstaan der Nederl.- Ind. Lijnwadenverordening van 1824. (Overdr. uit hetzelfde. 7de volgr. VII.) ---, F. Wappers Melis , lid van den Raad van Bijdr. en Meded. XXX. Iv L Financiën en Directeur der Inkomende en Uitgaande Rechten in Ned.-Indië 1821-1825. (Overdr. uit : De Indische Gids. Dec. 1908.) E. S. de K 1 e r ck , De Java-oorlog van 1825 -'30. V. L. M. G. Ko o p e r b e r g, Margaretha van Oostenrijk, landvoogdes der Nederlanden , tot den vrede van Kamerijk. Alp e r t u s M e t t e n s i s, De diversitate temporum and De Theodorico I, Episcopo Mettensi. Codex Hannoveranus 712A in phototypischer Reproduction. Einleitung van C. Pij n a c k e r Ho r d ij k. S. P. 1' H o n o r é N a b e r, De Ruyter's Journaal tijdens de expeditie naar Denemarken. (Overdr. uit: De Gids 1908, 1.) 0. N a c h o d . Japan. (0 verdr. uit : Jahresber. d. Geschichtswissensch. 1906.) M. Phi 1 i p p s o n, Das Leben Kaiser Friedrichs III. H. W. R o e s, Bemesting, Veldvruchten, Groente- en Ooftteelt op zandgrond. J. C. van Slee, Het necrologium en cartularium van het Convent der Reguliere Kanonikessen te Die- penveen. (Overdr. uit : Arch. v. h. Aartsbisdom Utrecht. XXXIII.) A. W ad di n g t o n, Le Grand Electeur Frédéric Guillaume de Brandebourg. Sa politique extérieure 1640-1688. II (1660-1688.) H. M. Werner , Geldersche Kasteelen. Afl. 20-26 (met band.) A. Wichmann, Joris van Spilbergen , 1568-1620. (Overdr. uit: Tijdschr. v. h. Kon. Aardrk. Gen. 2de Ser. XXV.) E. Wier sum . Een Zeeuwsche Kalender uit de 16de eeuw. (Overdr. uit : Arch. v. h. Zeeuwsch Genoot- schap 1908.) W. E. A. W u p p e r m a n n, Nederland voor honderd t1 jaren. (Eigen Haard 4 , 11 Jan. , 7, 14 , 21 Maart, 2, 9, 16 Mei, 25 Juli, 1 Aug., 24, 31 Oct. 1908.) B. VAN OF DOOR DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BE- STUUR, GENOOTSCHAPPEN, MAATSCHAPPIJEN ENZ. Van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Verslagen omtrent 's-Rijks oude Archieven. XXIX (1906). Verslag omtrent 's-Rijks Verzamelingen van Geschie- denis en Kunst. XXIX (1906). Bijdragen voor een Oorkondenboek van het Sticht Utrecht. Regesten van Oorkonden betreffende het Sticht Utrecht (694 —1301), verzameld door G. Br o 7n. I, II. E. G. Lagemans et J. B. Breukelman, Re- cueil de Traités et Conventions, conclus par le Royaume des Pays-Bas. XVI , 2. Van den Directeur van het Krij gsgeschied- kundig Archief van den Generalen Staf te 's-Gravenhage. Nasporingen en studiën op het gebied der Neder- landsche Krijgsgeschiedenis. 13de Jaarverslag. Van de Commissie van advies voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën. Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeven door H. T. Colenbrander. IV. Staatsbewind en Raadpensio- naris. 1801-1806. 2 stukken. Archivalia in Italië belangrijk voor de geschiedenis van Nederland , beschreven door G. Br o m. Eerste Deel. Rome. Vaticaansch Archief. I. LII Acta der particuliere Synoden van Zuid-Holland 1621-1700, uitgegeven door W. P. C. Knuttel. I. 1621-1633. Ontstaan der Grondwet. Bronnenverzameling uitge- geven door H. T. Colenbrander. Van het Rijks-archief in Drente te Assen. J. G. C. Jo o s t i n g, Het archief der heerlijkheid Ruinen. Ruinen. Van Gedeputeerde Staten van Friesland te Leeuwarden. Catalogus van de Burna-Bibliotheek te Leeuwarden. 5de Vervolg. Van Gedeputeerde Staten van Zeeland te Middelburg. Catalogus van de Provinciale Bibliotheek van Zee- land. I, 2; III. Van het Stedelijk Museum te Alkmaar. XXXIIIste Verslag over 1907. Van de Vereeniging „Amstelodamum" te Amsterdam. Zesde Jaarboek. Van het Gemeentebestuur van Deventer. De Cameraars-Rekeningen van Deventer, uitgeg. d. J. A c q u o y. VI. Bladwijzer. Van het Alg. Nederlandsch Verbond te Dordrecht. Het verschijnsel der tuchteloosheid. LIII Van de Commissie van beheer en toezicht over „Edam's Museum". Verslag over 1907. Van het Indisch Genootschap te 's•Uravenhage. Verslagen der Vergaderingen van 7, 28 Jan., 18 Febr., 17 Maart, 7 April, 23 Mei, 27 Oct., 24 Nov. 1908. Van het Gemeentebestuur van Kampen. Register van Charters en bescheiden in het oude archief van Kampen. IX. 1630-1635. Bewerkt door J. Nanninga Uitterdijk. Van het Gemeentebestuur van Leeuwarden. R. Visscher, Leeuwarden van 1846 tot 1906. Van het Gemeentebestuur van Schiedam. K. H e e r i n g a, Het Oud-Archief der gemeente Schiedam. Van de Commission de l'histoire des Eglises wallonnes te Leiden. XXVIIle Rapport. 1905 et 1906. Catalogue de la Bibliothèque wallonne. 5e Supplément. 1902-1908. 1902-1908. Van de Redactie van „De Katholiek" te Utrecht. De Katholiek. Jaarg. 1908. Deel 133--134. Van het Bestuur van het Historisch Genootschap te Utrecht. Bijdragen en Mededeelingen. XXIX. LIV Jacobus Traiecti alias de Voecht, Narratio de inchoatione dolpus clericorum in Zwollis, met akten en bescheiden betreffende het Fraterhuis , uitgeg. d. M. Schoengen. C. S p e e l m a n, Journaal der reis van den gezant der 0. I. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzië in 1651-1652, uitgeg. d. A. H o t z. Met bijgevoegde platen. Van de Vereeniging tot uitbreiding en . Van de Vereeniging tot uitbreiding en instandhouding der Zaanlandsche Oudheidkundige Verzameling „Jb. Honig Jsz. Jr." te Zaandijk. 16áe Verslag, over 1906-1907. Van den Verband deutscher Historiker te Keulen. Bericht ober die zehnte Versammlung deutscher Historiker zu Dresden 3. bis 7. September 1907. Van de Konferenz landesgeschichtlicher Publikationsinstitute. Bericht uber die achte Konferenz. A. Kótzschke, H. Beschorner, A. Meiche, R. Becker, Die historisch-geographischen Arbeiten im Konigreich Sachsen. Van de Smithsonian Institution te Washington. 25th Annual Report of the Bureau of American Ethnology. 1903--1901. Bulletin 33, 35. Van den heer J. R. Planten te New-York. The Annals of the American Academy of political and social Science XXX, 3; XXXI, 3 (met Suppi.). LV Year Book of the (Collegiate) Reformed Protestant Dutch Church of the city of New-York. V, 4 (1908). II. DOOR RUILING MET ANDERE GENOOTSCHAPPEN VERKREGEN. Ai x. Facultés de Droit et des Lettres. Annales de la faculté des Lettres. I , 1-4. An- nales de la faculté de Droit. I, 1— 4. A k e n. Aachener Geschichtsverein. Zeilschrift. XXIX. A m s t e r da m. Koninklijke Akademie van Weten- schappen. Jaarboek. 1907. Afd. Letterkunde. Verhandelingen. Nieuwe Reeks. VIII,5;X,1. Verslagen en Mededeelingen. Poemata (Leg. Hoeufft). Ad 4de reeks. IX, 2. Conventum Hagensem de pu- blica Pace. Accedunt quatuor AM. Natuurkunde. Verhandelingen. Eerste Sectie. poemata laudata. IX, 5-7. Amsterdam. Koninklijk Oudheidkundig Genoot- Verslagen. XVI, 1, 2. schap. De twaalf Maanden met voorstellingen uit het stadsleven. Teekeningen van Jacob us Buys, in de oorspr. kleuren weergegeven , met eenige mededeelingen over den teekenaar door E. W. Moes. LW 1 Antwerpen. Académie royale d'Archéologie de Bel- gique. Bulletin. 1907 , 3-5 ; 1908, 1-3. Arnhem. Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht. Bijdragen en Mededeelingen. XI. F. A. H o e fe r, Mededeelingen omtrent het Oude Loo en den Cannenburch. B a t a v i a. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volken- kunde. L, 2--6; LI, 1. Notulen. XLV (1907) , 2-4 ; XLVI (1908), 1. E. S. de K l e r c k, De Java-oor],og van 1825—'30. V. B a z e I. Historische and antiquarische Gesellschaft. Basler Zeitschrift fur Geschichte and Altertums- kunde. VII, 2; VIII, 1. Berl ij n. Verein fur Geschichte der Mark Brandenburg. Forschungen zur brandenburgischen and preus- sischen Geschichte. XX , 3, 4. B e r n. Allgemeine geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz. Jahrbuch fur schweizerische Geschichte. XXXII, XXXIII. B o n n. Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande. Jahrbticher. Heft 116. B o n n. Historischer Verein fur den Niederrhein. Annalen. LXXXV, LXXXVI. B r u s s e 1. Académie royale des Sciences , des Lettres et des Beaux-arts de Belgique. et des Beaux-arts de Belgique. Annuaire. 1908. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux- arts. 1907, 6--12; 1908 , 1-5, LVII Bulletin de la, Commission royale d'Histoire de Belgique. LXXVI, 3--6; LXXVII , 1. Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Ar- chéologie. XLV, 9-12; XLVI, 1-6. Biographie nationale. XIX , 2. Chartes du chapitre de Sainte-Waudru de Mons , recueillies et publiées par L. D e v i l l i e r s. III. Table chronologique des chartes et diplómes im- primés concernant l'histoire de la Belgique , par S. Bormans et J. Halkin. XI, 1. Brusse 1. Société d'Archéologie de Bruxelles. Annuaire. XIX (1908). Annales. XXI (1907), 3, 4; XXII (1908), 1, 2. Brusse 1. De Bollandisten. Analecta Bollandiana. XXVI, 4; XXVII, 1-4. C a t a n i a. Soeietá di Storia patria per la Sicilia orientale. Archivio storico per la Sicilia orientale. I , 2, 3; Archivio storico per la Sicilia orientale. I , 2, 3; III, 3; IV, 3. D an z i g. Westpreussischer Geschichtsverein. Zeitschrift. L. Mittheilungen. VII, 1-4. D e n d e r m o n d e. Oudheidskundige Kring der stad en des voormaligen lands van Dendermonde. Gedenkschriften. Tweede Reeks. XII, 1-4. D u s s e l d o r p. Diisseldorfer Geschichtsverein. H. M o s I er, Die Einfuhrung der Rheinschiffahrts- oktroi-Konvention am deutschen Niederrhein 1803-1807. F r i e d r i c h s h a f e n. Verein fur Geschichte des Bo- densees and seiner Umgebung. Schriften, XXXVI. Gen é v e. Société d'Histoire et d'Archéologie. Mémoires et documents. XXXI (2e série, XI), 1. Nouv. série, VIII, 3, Bulletin, III, 2. I., VII G e n t. Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. Jaarboek. 1908. Verslagen en Mededeelingen. 1907, Dec. ; 1908, Jan.—Nov. A. de Cock en I. Teirlinck, Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland. VIII. Th. Coopman en J. Broeckaert, Biblio- graphie van den Vlaamschen Taalstrijd. IV. 1861--1867 ; V. 1868-1872. Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten, uitgeg. d. N a p. de Pau w. II. Wereldlijke Ge- dichten. Is. T e i r 1 in c k, Zuid-oostvlaandersch Idioticon. I, 1. E. U 1 r i x , De Germaansche Elementen in de E. U 1 r i x , De Germaansche Elementen in de Romaansche talen. Proeve van een Romaansch- Germaansch Woordenboek. H. de Vocht, De Invloed van Erasmus op de Engelsche tooneelliteratuur der XVIe en XVII° eeuwen. I. G e n t. Maatschappij van Geschied- en Oudheid- kunde. Handelingen. VIII, 3. Bulletijn. 15de jaar, 7; 16de jaar , 1-11. G r a z. Historischer Verein fiir Steiermark. Zeitschrift. V, 1-4. Neujahrsblatt 1 (1008). 's-G r a v e n h a g e. Algemeen Rijksarchief. Het Rijksarchief te 's-Gravenhage. Maart 1907. 's-G r a v e n h a g e. V ereeniging Die Haghe. Bijdragen en Mededeelingen. 1908. Jaarverslag over 1907. 's- G r a v e n h a g e. Koninklijk Instituut voor de Taal- Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië. Bijdragen. Zevende volgreeks, VI, 3, 4; VII, 1-4. LIX G r e i fs w aid. Rugisch-Pommerscher Geschichtsverein. Pommersche Jahrbucher. IX. Pommersche Jahrbucher. IX. H a m b u r g. Verein fur hamburgische Geschichte. Zeitschrift XII, 3; XIII, 1, 2. Mitteilungen. XXVI (1906), XXVII (1907). 's-H e r t o g e n b o s c h. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. n Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Catalogus der Boekerij. 2de Supplement. J. Mosmans en Alph. G. J. Mosmans, Oude Namen van huizen en straten te 's-Hertogen- bosch. Supplement. G ij s b. Coe v e r i n c x, Analecta. I. Bewerkt door G. van den Elsen en W. Hoevenaars. G. van den Elsen en W. Hoevenaars. A. F. v an Beur den, Het Missale van de Kerk te Wijk bij Heusden. Dezelfde, Eenige charters betreffende Almkerk. F, Be e l a e r t s van Blokland, Eene bijdrage tot de geschiedenis van het geslacht Spiering. P. Jac. Brouwer 0. P. , Chronicon conventus Buscoducensis Ordinis Praedicatorum et Historic monasterii Worcumiensis, bewerkt door G. A. Meyer 0. P. Kar 1 s r u h e. Badische Historische Kommission. Zeitschrift fur die Geschichte des Oberrheins. Neue Folge. XXIII, 1, 2, 4. Inhaltsverzeichniss. Alte Folge. I—XXXIX. Neujahrsblatter. Neue Folge. 11. Kassel. Verein fur hessische Geschichte and Lan- deskunde. Zeitschrift. XLI (Neue Folge. XXXI), XIII (N. F. XXXII). Keule n. Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift fur Geschichte and Kunst. Zeitschrift. XXVI, 3, 4; XXVII , 1-3, LX K i e 1. Gesellschaft fur schleswig-holstein-lauenbur- gische Geschichte. Zeitschrift. XXXVIII. K o n i n g s b e r g e n. Redactie van de Altpreussische Monatschrift. Monatschrift. Altpreussische Monatschrift. Neue Folge. XLV, 1-4. Kortrij k. Geschied- en oudheidkundige Kring. Handelingen. I, 1. Bulletijn. IV (1906-1907), 6; V (1907-1908), 1-4. L e e u w a r d e n. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. 79ste Verslag over 1906-1907. Friesische Papsturkunden aus dem Vatican-Archive zu Rom herausgeg. v. H. Reimer s. L e i d e n. Maatschappij der Nederlandsche Letter- kunde. Handelingen en Mededeelingen. 1907-1908. Levensberichten. 1907-1908. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letter- kunde. XXVI, 3, 4; XXVII, 1, 2. L e i p z i g. Koniglich-sachsische Gesellschaft der Wis- senschaften. senschaften. Abhandlungen der philologisch-historischen Klasse. XXIII, 4; XXV , 3; XXVI , 1. Berichte ober die Verhandlungen d. Philol.-hist. Klasse. LIX (1907), 1-5. L e m b e r g. Redactie van Kwartalnik Historyczny. Kwartalnik Historyczny. Rocznik XXII (1908), 1, 4. Le u ve n. Redactie der Analectes pour servir a l'His- toire ecclésiastique de la Belgique. Analectes. 3e Série. III, 1-4; IV , 1, 2. Le u v e n. Redactie der Revue d'Histoire ecclésiastique. Revue, IX, 1-4, Revue, IX, 1-4, rSr L o n d e n. Royal Historical Society. Transactions. 3d Series. I. Londe n. Redactie van de English historical Review. English historical Review. N° 89-92. Lubec k. Verein fur lubeckische Geschichte and Alterthumskunde. Zeitschrift. IX , 2; met bijlage : J. C o 11 ij n , Lubecker Fruhdrucke in der Stadtbibliothek zu Lubeck. Tafeln. L u i k. Institut archéologique liégeois. Bulletin. XXXVII , 1, 2. Lu i k. Société d'art et d'histoire du diocèse de Liége. Bulletin XV, XVI, XVII, 1. Leodium. IV--VI (1905 —1907.) L u x e m b u r g. Institut grand-ducal de Luxembourg. Section historique. Publications. LV. Archives trimestrielles. Nouv. série. II, III (1907-- 1.908.) IA u n d. Kongelige Universitet. Acta Universitatis Lundensis. Nova series. Andra Afd. II, III (1906, 1907.) M a a s t r i c h t. Geschied- en oudheidkundig Genoot- schap in het Hertogdom Limburg. Publications. XLIII (1907.) Tables générales des tomes I a XL. M a d r i d. Real Academia de la Historia. Boletin. LI , 6; LII , 1-6 ; LIII , 1-6. Mare d s o u s. Abbaye de Maredsous. Revue bénédictine. XXIV, 4; XXV , 1-3. M e c h e 1 e n. Cercle archéologique , littéraire et ar- tistique de Malines. tistique de Malines. Bulletin. XVII. Malines jadis et aujourd'hui. (lste gedeelte). LXII M e i s s e n. Verein fur Geschichte der Stadt Meissen. Mitteilungen. VII, 3. Mitteilungen. VII, 3. M e t z. Gesellschaft fur lothringische Geschichte and Altertumskunde. Jahrbuch. XIX (1907). M i d d e 1 b u r g. Zeeuwsch Genootschap der Weten- schappen. Archief. 1908. Munche n. Koniglich-bayerische Akademie der Wis- senschaften. Sitzungsberichte der philos.-philol. u. der histor. Klasse. 1907 , 3; 1908, 1-6. Munche n. Redaction des Historischen Jahrbuches der Gurres-Gesellschaft. Historisches Jahrbuch. XXVIII , 3; XXIX , 1-4. M u n s t e r. Verein fur Geschichte and Alterthums- kunde Westfalens. Zeitschrift fur vaterldndische Geschichte and Alterthumskunde. LXV, 1. Na m e n. Société archéologique de Namur. Annales. XXV, 4; XXVII, 1. N e u r e n b e r g. Germanisches Museum. Anzeiger. 1907, 1-4. Nieuw- Y or k. The New York Historical Society. Publication Fund. XXXIII (1900). O s n a b r u c k. Verein fur Geschichte and Landes- kunde Osnabrucks. Mitteilungen. XXXII (1907.) Port o. Redactie van Portugalia. Portugalia. II , 4. Pose n. Historische Gesellschaft fur die Provinz Posen. Zeitschrift. XXII, 1, 2. Historische Monatsbldtter. VIII, 1-12. LXIII II e g e n s b u r g. Historischer Verein von Oberpfalz and Regensburg. Verhandlungen. LVIII , LIX. Rij s el. Redactie der Annales de 1'Est et du Nord. Annales. III, 3, 4; IV , 1-3. Roermop d. Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst. Limburg's Jaarboek. XIII, 4; XIV, 1--4. R o in e. Bibliotheca apostolica Vaticana. Studi e testi. 17. (Initia patrum aliorumque scrip- torum ecclesiasticorum latinorunn. Conlegit M. V a t a s s o. II. N--Z.) R o m e. Reale Società romana di Storia patria. Archivio. XXX, 3, 4; XXXI, 1, 2. R o t t e r d a m. Gemeente-Archief. Verslag over 1907. Verslag over den toestand van het Museum van Oudheden in 1907. Schwerin. Verein fur mecklenburgische Geschichte and Alterthumskunde. Jahrbiicher and Jahresberichte. LXXIII. Stettin. Gesellschaft fur pommersche Geschichte and Altertumskunde. Baltische Studien. Neue Folge. XI. S t.-N ik o l a a s. Oudheidkundige kring van het Land van Waas. Annalen. XXVI. S t o o k h o l m. Nordiska Museet. Fataburen. 1907, 1-4. S t r a at s b u r g. Historisch-literarischer Zweigverein des Vogesen-Clubs in Elsass-Lotharingen. des Vogesen-Clubs in Elsass-Lotharingen. Jahrbuch fur Geschichte, Sprache and Literatur Elsass-Lothringens. XXIV. S t u t t g a r t. Kónigliche Landesbibliothek. LXIV Wurttembergische Jahrbucher fur Statistik and Landeskunde. 1907, 1, 2. Wurttembergische Vierteljahrshefte fur Landes- geschichte. XVI (1907),1-4; XVII (1908), 1-3. Up sal a. Carolina Rediviva. Kongelige Universi tets- Bibliothek. Bibliothek. Svenska Landsmàl och Svenskt Folklif.1907,1--4 (95-98). Historiska Studier, tillLignade Harald Hj irne. A. Falk, Gustaf Vasas Utrikespolitik meel af seende ph Handeln. H. S c h ii c k, Studier in Ynglingatal. A. K 0 r l é n, Statwechs gereimte Weltchronik , Ms. no. 777 Hannover. Konungs Ann (ill „Annales islandorum regii ," ut- given av H. Buergel Goodwin. Urkunder till Stockholms Historia I. Stockholms Stads Privilegiebref 1423-1700. III. Utrecht. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Verslag van het verhandelde in de Algemeene Vergadering. 1908. Aanteekeningen van het verhandelde in de Sectie- vergaderingen. 1908. Utrecht. Gemeente-Archief. Verslag van den toestand der Gemeente Utrecht in 1907. I, II. Verslag over het voorgevallene in de Gemeente- verzamelingen in 1907. Utrecht. Redactie van het Archief voor de Geschie- denis van het Aartsbisdom Utrecht. Archief. XXXIII, 3; XXXIV, 1, 2. W e e n e n. Institut fur 5sterreichische Geschichts- forschung. forschung. LXV Mitteilungen. XXIX, 1-4. -- Beiblatt: Kunstge- schichtl. Anzeigen. IV (1907), 2—.4. W e r n i g e r o d e. Harz-Verein fur Geschichte and Al- terthumer. Zeitschrift. XLI, 1. W i e s b a d e n. Verein fur nassauische Altertumskunde and Geschichtsforschung. Annalen. XXXVII (1907). Mitteilungen. 1907/8, 1-4. W o 1 fe n b u t t e 1. Geschichtsverein fur das Herzog- thum Braunschweig. Jahrbuch. VI (1907). Braunschweigisches Magazin. XIII (1907), 1-12. Würzburg. Historischer Verein von Unterfranken and Aschaffenburg. Archly. XLIX. Jahresbericht fur 1906. Z wol le. Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. Verslagen der Handelingen der 100ste Vergadering. G. J. ter Kuile, Geschiedenis van den hof Espelo, zijne eigenaren en bewoners. W. N a g g e, Historie van Overijssel. Uitgeg. door F. A. Hoefer, II. III. AANGEKOCHT. A. AANKOOPEN VAN HET GENOOTSCHAP. Revue d'Histoire diplomatique. XXII, 1-4. B. OVERGENOMEN VAN HET LEESGEZELSCHAP. Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis. Nieuwe Serie. V, 3, 4; VI, ], 2. Bijdr. en Meded. XXX. v LXVÍ Nederlandsch Archievenblad. XVI (19071908), 3, 4. Bijdragen voor vaderlandsche Geschiedenis en Oudheid- kunde. 4e Reeks. VII, 1-3. Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem. XXXI, 3; XXXII, 1. -- Alg. Register op Dl. XXI--XXX. Bijdragen voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde XXIII, 1-4. Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond. 2de Serie. I , 1-5. De Navorscher 1908, 1-9. Oud-Holland. XXVI, 1-4. — Prospectus uitgegeven ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig bestaan. Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. VI (1908), 1-6. Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde. XXIII (1908), 1-4. Nieuwe Drentsche Volksalmanak. XXVI (1908.) Groningsche Volksalmanak. 1909. Neues Archiv der Gesellschaft fur altere deutsche Geschichtskunde. XXXIII, 2, 3. Deutsche Geschichtsbltter. IX (1907/1908) , 4-12. Hansische Geschichtsblatter. 1907, 2; 1908 , 1, 2. Jahresberichte der Geschichtswissenschaft. XXIX (1906). 2 Thle. Mittheilungen aus der historischen Litteratur. Red. von F. H i r s c h. XXXVI, 1--4. Historische Vierteljahrsschrift. Hrsg. von G. S e e 1 i g e r. XI (1908), 1, 2. — Nachrichten and Notizen. II, 1, 2. . XI (1908), 1, 2. — Nachrichten and Notizen. II, 1, 2. Vierteljahrsschrift f iir Social- and Wirtschaftsge- schichte. VI, 1-4. Historische Zeitschrift. 3e Folge. IV, 2, 3; V , 1-3. La Révolution franCaise. LIV, 1-6 (27e année, 7-12); LV , 1-6 (28e année , 1-6). Revue d'histoire moderne. IX, 3--5; X , 1--5. LXVÍt Revue historique. XCVI—XCIX (1908). Revue des questions historiques. 1908, 1-4. Revue beige de numismatique. 1908, 1-4. The American historical Review. XIII, 2-4. (The Scottish historical Review. 18-21) Jan.—Oct. 1908 $IJLAGE E. JAARVERSLAG VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORISCH STATISTISCHE KAARTEN VAN NEDERLAND OVER 1908. In ons vorig verslag deelden wij reeds het een en ander mede omtrent de kaarten, waarop de wijk- verdeeling der gemeenten in Nederland voorkomt. Deze arbeid werd geregeld voortgezet en vergde veel geduld en schrijfwerk. Om een denkbeeld te geven van de verkregene uitkomsten tot 31 December 1908 laten wij hieronder volgen een STAAT OF OVERZICHT VAN DE TOT HEDEN BIJ DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORISCII- STATISTISCHE KAARTEN VAN NEDERLAND INGE- KOMEN BERICHTEN OMTRENT DE WIJKVERDEELING DER GEMEENTEN IN NEDERLAND. NOORD-BRABANT. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten Aalst, Aarle-Rikstel, Alem c. a , Almkerk, Alfen c a., Op- en Neder-Andel, Asten, Baardwijk, Baarle-Nassau, Op- en Neder-Andel, Asten, Baardwijk, Baarle-Nassau, Bakel c. a. , Beek c. a , Bergeik , Berghem, Berkel, Berlikum, Bezooien, Best, Beugen c. a , Bladel c. a , LXIX Boekel, Bokhoven, Boksmeer, Bokstel, Budel, Chaam, Deurne c. a , Deursen c. a. , Dieden c, a. , Diesen, Dinteloord c. a., Dinter, Dommelen, Dongen, Drunen, Duizel c. a. , Den I)ungen , Dussen c. a., Eersel, Empel c. a. , Engelen , Erp, Esch , Escharen, Etten c. a , Panaard e. a., Gassel , Geertruidenberg, Geffen, Geldrop , Gemert, Gestel , Giesen , Gilze c. a. , Gin- Geldrop , Gemert, Gestel , Giesen , Gilze c. a. , Gin- neken c a. , Goorle, 's-Gravenmoer, Grave , Haren , neken c a. , Goorle, 's-Gravenmoer, Grave , Haren , Halsteren , Haps , Hedikhuizen, Heesbeen , Heesch, Heeswijk, Heeze, Helmond, Helvoort, Herpen, 's-Her- togenbosch, Heusden, Hilvarenbeek, Hoeven, Hooge- loon c. a , Hooge- en Lage-Mierde, Hooge- en Lage- Zwaluwe , Huiseling c. a. , Huibergen , Kapelle, Klundert, Kromvoort , Kuik c. a., Leende , Liemde, Lierop , Lieshout, Linden, Lit, Loon op Zand, Luiksgestel, Maarheeze , Maashees c. a., Made c. a., Meeuwen c. a., Megen c. a., Mierloo, Mii c. a., Moer- gestel , N ieuwkuik, Nieuw-Vosmeer , Nistelrode Nuland , Nunen c. a. , St.-Oedenrode, Oefelt, Oerle, Ooien C. a., Oorschot, Oosterwijk, Oost- en West-Mid- delbeers , Oosterhout, Oploo c. a , Os, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel, Oudheusden, Prinsenhage, Putten, Raamsdonk, Reek, Reuzel, Riethoven, Rijs- bergen, Rijswijk, Rosmalen, Rozendaal c. a., Rukfen, Sambeek, Schaaik, Schijndel, Soerendonk c. a, Someren, Son c. a. , Standdaarbuiten , Steenbergen c. a., Stip- Son c. a. , Standdaarbuiten , Steenbergen c. a., Stip- hout, Stratum, Strijp Terheiden, Teteringen, Tilburg, hout, Stratum, Strijp Terheiden, Teteringen, Tilburg, Tongelre, Uden, Udenhout, Valkenswaard, Vechel, Veldhoven c. a. , Yelp, Vessem c. a., Vierlingsbeek, Vlierden, Vlijmen, Vucht, Waalre, Waalwijk, Wanrooi, Waspik, De Werken c. a., Westerhoven, Wijk c. a., Willemstad, Woensdrecht, Woensel, Wouw, Zeeland, Zeelst , Zes-Gehuchten , Zevenbergen en Zundert. Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten: Beers, Boekel e. a., Breda, J}rongelen c, a., Eind- LXX hoven , Herpt, Litooien , Ravenstein, Sprang, Veen, Vrijhoeve-Kappelle en Werkendam. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten: Bergen-op-Zoom, St -Michielsgestel, Ossendrecht en Woudrichem. GELDERLAND. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten Aalten , Apeldoorn , Arnhem , Balgooi , Batenburg, Beesd, Bergharen , Borkeloo , Kuilenburg, Deil, Does- burg, Ambt-Doetinchem , Stad-Doetinchem , Echteld, burg, Ambt-Doetinchem , Stad-Doetinchem , Echteld, Ede, Epe, Geldermalsen, Gendringen, Gent, Harder- wijk Hengeloo , Laren , Lienden, Lochem, Millingen, Neede , Nijkerk, Nijmegen, 0ldebroek, Rozendaal, Ubbergen , Valburg , Vaasen , Varik , Vuren , Wage- ningen, Westervoort, Winterswijk, Zelhem en Zutfen. Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten: Dreumel, Groenloo, Heerewaarden, Hemmen, IJzer- doorn, Rossum en Zuilichem. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten Ammerzoden, Angerloo, Appeltern, Barneveld, Bern- mel, Berg, Beuningen, Beuzichem, Brakel, Brummen, Buren, Buurmalsen, Didam, Dingsperloo, Doodewaard, Doornspijk, Dorenwerd, Driel, Druten, Duiven, Eiber- gen , Elburg , Elst, Ermeloo, Est en Op-IJnen, Ewijk, gen , Elburg , Elst, Ermeloo, Est en Op-IJnen, Ewijk, Garneren, Gorsel, Groesbeck, Naaften, Hattem, Hedel, Garneren, Gorsel, Groesbeck, Naaften, Hattem, Hedel, Heerde, Herwen c. a., Herwijnen, Heteren, Hemmen, Heerde, Herwen c. a., Herwijnen, Heteren, Hemmen, Hoevelaken, Horsen, Huisen, Hummeloo, Hurwenen, Kerkwik, Resteren, Lichtenvoorde, Maurik, Neder- LXXI Hemert, Op-Hemert, Over-Asselt, Pannerden, Poede- rooien, Putten, Renkum, Reden, Ruurloo, Scherpen. zeel, Steenderen, Tiel, Voorst, Vorden, Waardenburg, Wadenooien , Wamel , Warnsveld , Weel , Wichen , Wadenooien , Wamel , Warnsveld , Weel , Wichen , Wisch, Zalt-Bommel, Zevenaar en Zoelen. Bladen van de topographische en militaire kaart des Rijks, schaal 1: 50000, op dun perkament-papier, werden aan bovenstaande gemeenten voor dit doel werden aan bovenstaande gemeenten voor dit doel toegezonden. ZUID-HOLLAND. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten Ter-Aar, Aarlanderveen, Oud-Alblas, Alblasserdam, Alfen, Asperen, Barendrecht, Nieuw-Beierland, Oud. Beierland , Zuid-Beierland , Bleskensgraaf, Bodegra- ven, Den Bommel, Brielle, Delft, Dordrecht, Dub. ven, Den Bommel, Brielle, Delft, Dordrecht, Dub. beldam , Everdingen , Giesendam, Gorinchem, Gouda, Gouderak, Goudswaard, 's-Gravendeel, 's-Gravenhage, Groot-Ammers , Haastrecht, Hagestein, Hazerswoude, lieer-Jansdam, Hei- en Boeikop , Heinenoord, Nieuw-Helvoet , Hendrik-Ido-Ambacht , Heukelom, Hillegom , Hof-van-Delft , Hoogvliet , IJselmonde, Kapelle-a; d-IJsel , Katwijk , Ketel , Koudekerk , Krimpen-a/d-Lek, Leerdam , Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Nieuw-Lekkerland, Leksmond, De Lier, Lisse, Loosduinen, Maasdam, Maassluis, Meerkerk, Middelharnis, Mijns-Heerenland, Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nieuwenhoorn, Nieuwkoop, Nieuwveen, Naaldwijk, Nieuwenhoorn, Nieuwkoop, Nieuwveen, Numansdorp, Oegstgeest, Ooltgensplaat, Oost-Voorne, Ouddorp , Ouderkerk-a/d-IJsel , Oudewater , Ouds- hoorn , Overschie , Papendrecht , Pernis , Piershil, Pijnakker, Poortugaal, Boon, Rijnsburg, Rijswijk, Pijnakker, Poortugaal, Boon, Rijnsburg, Rijswijk, Rokkanje, Rotterdam, Rozenburg, Schipluiden, Schoon- hoven , Sliedrecht, Sommelsdjk, Stad-aan-'t-Haring- hoven , Sliedrecht, Sommelsdjk, Stad-aan-'t-Haring- LxYII vliet, Stellendam, Stolwijk, Stompwijk, Streefkerk, Strijen, Nieuwe-Tonge, Oude-Tonge, Veur, Vianen, Vierpolders , Voorburg , Voorhout, Voorschoten , Vrijenban, Waddingsveen, Wassenaar, Woerden, Wou- brugge, Zoeterwoude en Zwammerdam. Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten Ameide, Ammerstol, Arkel, Barwoudswaarder, Bent- huizen, Bergambacht, Berkenwoude, Bleiswijk, Brand- wijk , Dirksland , Giesen-Nieuwkerk , Goedereede, Goudriaan, Hekelingen , Herkingen, Hoog-Blokland, Hoornaar, Kedichem , Klaaswaal , Krimpen-a/d-IJsel , Langerak , Meliszand , Moerkapelle , Molenaarsgraaf, Langerak , Meliszand , Moerkapelle , Molenaarsgraaf, Nieuwpoort, Noordeloos, Noordwijkerhout, Nootdorp, Nieuwpoort, Noordeloos, Noordwijkerhout, Nootdorp, Ottoland, Oudenhoorn, Peursum, Puttershoek, Riet- veld, Rnsaterwoude, Sassenheim, Schelluinen, Schie- broek, Schiedam, Schoonrewoerd, Spijkenisse, Tien- hoven , Valkenburg, Vlaardingen, Vlist, Waarder, Warmond, Westmaas, Wijngaarden, Zegwaard, Zeven- huizen, Zoetermeer, Zuidland en Zwartewaal. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten: Abbenbroek , Alkemade , Bergschenhoek, Berkel, Boskoop , Geervliet , 's-Gravenzande , Hardingsveld , Heenvliet, Hekendorp , Hellevoetsluis, Hillegersberg, Heenvliet, Hekendorp , Hellevoetsluis, Hillegersberg, Lange-Ruige-weide, Leerbroek, Lekkerkerk,Maasland, Lange-Ruige-weide, Leerbroek, Lekkerkerk,Maasland, Nieuwerkerk-ald-IJsel, Nieuwland, Noordwijk, Pape- kop , Reewijk , Ridderkerk , Vlaardinger-Ambacht, Wateringen en Zwijndrecht. NOORD-HOLLAND. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten: Alkmaar , Amsterdam, Anna-Paulowna, Assendelft, Avenhorn, Beemster, Beets , Beverwijk, Bloemendaal, LXXIII Bovenkarspel , Broek-in-Waterland, Diemen , Edam , Egmond-afZee , Egmond-Binnen , Enkhuizen, Groote- broek, Haarlem , Haarlemmermeer , IIarenkarspel, Heemskerk, Heemstede, heer-Hugowaard, Hilversum, Hoogkarspel , Hoogwoud , Jisp , Kallantsoog , Kastri- kum , Koedijk , Koog-aj d-Zaan, Kortenhoef, Kwad fik, kum , Koedijk , Koog-aj d-Zaan, Kortenhoef, Kwad fik, Landsmeer, Limmen, St.-Maarten, Marken, Medem- Landsmeer, Limmen, St.-Maarten, Marken, Medem- blik, Middelie, Midwoud, Muiden, Nederhorst-den- Berg , Nibbikswoud, Nieuwendam, Nieuwe-Niedorp, Nieuwer-Amstel, Noord-Scharwoude, Oosthuizen, Oost- zaan , Opmeer , Oterleek, Oudend jk, Ouder-Amstel, Ouddorp, Petten, Purmerend, Schagen, Schermerhorn, Schoorl, Schoten, Sijbekarspel, Sloten, Spanbroek, Terschelling, Texel, Uithoorn, Ursem, Vlieland, Waar- der, Warmenhnizen, Weesp, Weesperkarspel, Wer- der, Warmenhnizen, Weesp, Weesperkarspel, Wer- vershoof, Westwoud, Westzaan , Wieringerwaard, Wijdenes, Wijdewormer, Wijk-aan-Zee-en-Duin, Win- kel, Zaandijk, Zandvoort, Zijpe, Zuid-Scharwoude en Zuid- en Noord-Schermer. Geen wkverdeeling hebben de gemeenten : Andijk , Ankeveen, Blokker, Buiksloot, Bussum, 's-Graveland, Helder, Hensbroek, Hoorn, Krommenie, St.-Pancras, Oude-Niedorp , Schellinkhout, Spaarn- dam, Twisk, Uitgeest, Venhuizen en Zwaag. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten: Aalsmeer, Abbekerk, Akersloot, Barsingerhorn, Bennebroek, Bergen, Berkhout, Blarikum, Broek-op- Langendijk , Graft , Haarlemmerliede c. a., Heiloo, Huizen, Ilpendam, Katwoude, Laren, Monnikendam, Naarden, Obdam, Opperdoes, Oudkarspel, Ransdorp, 1)e Rijp, Urk, Velzen, Watergraafsmeer, Wieringen, Wognum, Wormer en Zaandam. LXXIV ZEELAND. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten : Aardenburg, St.-Annaland, Axel, Baarland, Bier- vliet, Biggekerke, Borsele, Boschkapelle, Breskens, Brouwershaven, Bruinisse, Burg, Dreischor, Driewegen, Duivendijke , Ede, Elkersee, Ellemeet, Ellewoutsdijk, Filippine , St.-Filipsland , Goes , Grauw, 's-Graven- polder , Grijpskerk , Groede , 's-Heer-Abtskerke, 's-Heer-Arentskerke , 's-Heerenhoek , Heinkenszand, Hengstdijk , Hoedekenskerke, Hoek , Hontenisse, Iluist, Ierseke, IJzendijke, St-Janssteen, Kadzand Kapelle, Kats , Kattendijke , Kerkwerve, Klinge, Koewacht, Kolijnsplaat, Kortgene, Koudekerke, Krab- bendijke, Kruiningen, St.-Kruis , St.-Laurens , St,- Maartensdijke, Meliskerke , Middelburg, Nieuwerkerk, Nieuw- en St.-Joosland , Nieuwvliet, Nisse, Noord- gouwe, Noordwelle, Oostburg, Oosterland, Oostkapelle, Oost- en West-Souburg , Ossenisse, Oudelande, Oud- Vossemeer, Ouwerkerk, Overslag, Ovezande, Poortvliet, Renesse, Retranchement, Rilland-Bat, Ritthem, Sas- van-Gent, Schoondijke , Schore , Serooskerke (S.), Serooskerke (W.), Stoppeldijk, Sluis, Stavenisse, Tolen, Vere, Vrouwenpolder , Waarde , Waterlandkerkje , Vere, Vrouwenpolder , Waarde , Waterlandkerkje , Wemeldinge, Westdorpe, Wissenkerke, Wolfaartsdijk, Zaamslag, Zuiddorpe, Zierikzee, Zonnemaire en Zuid- zande. Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten : Aagtekerke, Haamstede, Kloetinge, Scherpenisse, Westkapelle en Zoutelande, terwijl het gemeente- bestuur van Domburg bericht inzond , »dat het onmogelijk is de wijkverdeeling aan te geven op een kaart op zoo'n kleine schaal als het ontvangen blad der zoogenaamde Stafkaart", en van Hoofdplaat, »dat LXXV deze gemeente alsnog geene kaart bezit, waarop de wijkverdeeling is aangegeven". Van de gemeente Vlissingen wordt nog nader be- richt ingewacht. UTRECHT. Kaarten neet opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten: Abcoude-Baarnbrugge , Abcoude-Proostdij , Acht- tienhoven, Amerongen, Amersfoort, Baarn, De Bilt, Breukelen-Nijenrode , Breukelen-St.-Pieters , Bun- schoten, Doorn, Driebergen, Eemnes, Hoogland, Jut- faas , Kamerik , Kokkengen , Langbroek , Leersum, Leusden, Linschoten, Loenen, Lopik, Maarn, Maar- tensdijk, Midrecht, Montfoort, Schalkwijk, Snelre- waard, Soest, Stoutenburg, Tienhoven, Utrecht, Veenendaal, Vinkeveen, Vleuten, Vreeswijk, West- broek, Wijk-bij-Duurstede, Willeskop, Willinge-Lan- gerak, Wilnis, Zeist en Zuilen. Geen wijkverdeeling hebben de gemeenten : Benschop, Haarzuilens, Hoenkoop, Jaarsveld, Koten, Nichtevecht, Oudenrijn, Polsbroek, Renswoude, Ru- wiel, Veldhuizen, Vreeland, Woudenberg en Zegveld. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten : Bunnik, Harmelen, Houten, IJselstein, Laag-Nieuw- koop, Loosdrecht, Odijk, Loenersloot, Renen, Rijsen- burg, Tul en 't Waal en Werkhoven. burg, Tul en 't Waal en Werkhoven. Van het gemeentebestuur van haarsen en Maarse- veen kwam bericht, ,,dat zij tot hun leedwezen niet in staat waren op de ontvangen kaarten (z. g. Stafkaart) de wijkverdeeling dier gemeenten naar behooren aan te geven , omdat huns inziens , de schaal der kaarten te klein is en de aanwijzingen daarop te onvolledig zouden zijn te achten", LXXVI FRIESLAND. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten: Dokkum, Oost-Stellingwerf, Rauwerderhem, Sneek en Utingeradeel. Verder lezen wij in het schrijven van Gedep. Staten d.d. 27 Juni 1907 N° 48: „Van de gemeente Oost-Dongeradeel zal een zooda• nige kaart alsnog vervaardigd en daarna toegezonden worden. Kaarten met wijkverdeeling bestaan , volgens de ontvangen opgaven , voorts nog in de gemeenten Ilemeluiner-Oldefaart en Noordwolde en Leeuwarden en kaarten met de indeeling naar de dorpen in de gemeenten Engwirden, Baarderadeel, Doniawerstal„ Lemsterland en Opsterland. Bij de besturen der overige gemeenten in deze provincie zijn geen kaarten , als bedoeld, aanwezig. Zonder al te groote moeite en kosten zullen echter kaarten kunnen worden vervaardigd voor de ge- meenten : Achtkarspelen , Het Bilt, Dantumadeel, Ferwerderadeel, Franeker, Franekeradeel, Gaaster- land, Hindeloopen, Idaarderadeel, Kollumerland en Nieuw-Kruisland, Lemsterland, Schiermonnikoog, Sta- voren, Workum en IJlst; voor die gemeenten, waar geen eigenlijke wijkverdeeling bestaat, naar de grenzen der onderscheidene dorpen. De kosten daarvan wor- der onderscheidene dorpen. De kosten daarvan wor- den gerekend te zullen bedragen in Achtkarspelen , Franeker en Gaasterland f 25.--, in Lemsterland f 5.—, De gemeenten , waarvan niet dan met groote moeite en kosten kaarten kunnen worden verkregen , zijn: Bolsward, Ilaskerland, Hennaarderadeel, Leeuwarde- radeel, Menaldumadeel, Sloten, Smallingerland, Tiet- jerksteradeel, Weststellingwerf, Wonseradeel en Wijm- britseradeel. LXXYÍt Wij kunnen hieraan toevoegen , dat in onderschei- dene plattelandsgemeenten geen wijkverdeeling be- staat, maar ieder dorp als het ware een afzonderlijke wijk vormt en dat zelfs een juiste indeeling naar wijk vormt en dat zelfs een juiste indeeling naar ieder dorp niet dan bezwaarlijk in teekening is te brengen , om reden liet dikwijls voorkomt , dat niet bekend is hoever de grenzen van het dorp zich bekend is hoever de grenzen van het dorp zich uitstrekken. Alleen van de kadastrale gemeenten zullen de grenzen kunnen worden aangegeven". OVERIJSEL. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten : Ambt-Almeloo, Stad-Almeloo, Dalfsen, Ambt-Delden, Stad-Delden, Diepenheim, Diepenveen, Genemuiden, Giethoorn, Grafhorst , Gramsbergen, Haaksbergen, Ambt-Hardenberg, Stad-Hardenberg, Hasselt, Rel- lendoorn, Holten, IJselmuiden , Kampen, Kuinre, Lonneker, Losser, Oldemarkt, Oldenzaal, Stad-Ommen, Staphorst, Steenwijk, Vriezenveen, Wierden, Wijhe, Wilsum en Zwolle. Geen wijkverdeeling heeft de gemeente : Deventer. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten: Avereest, Batmen, Blankenham, Blokzijl, Borne, Enschede, Denekamp, Goor, Den Ham, Heinoo, Hen- geloo, Kamperveen, Markeloo, Nieuw-Leuzen, 01st, Oot- marsum, Raalte, Risen, Steenwijkerwold, Tubbergen, marsum, Raalte, Risen, Steenwijkerwold, Tubbergen, Ambt-Vollenhove, Stad-Vollenhove, Wanneperveen, Weerseloo, Zalk, Zwartsluis en Zwollerkerspel. LXXVIII Van den Heer Burgemeester van Ambt-Ommen kwam een schrijven bevattende : „Het is mij niet mogen gelukken voor de gemeente Ambt-Ommen de verdeeling der buurtschappen of wijken daarop aan te geven (nl. op een toegezonden topographische kaart), omdat mij daarvoor de noodige gegevens ont- breken en eene terreinopname in deze uitgestrekte gemeente met zeer veel moeilijkheden en kosten gepaard gaat". GRONINGEN. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten : Adorp, Aduard, Beerta, Delfzijl, Eenrum, Finster- wolde, Groningen, Grijpskerk, Hoogkerk, Kantens, Leens, Loppersum, narum, Midwolda, Noordbroek, Noorddijk, Onstwedde, Oldehove, Scheemda, Uit- huizen, Wedde, Wildervank, Winschoten en Zuidhorn. Nader bericht of toezending van kaarten wordt ingewacht van de gemeenten : Appingedam, Bafloo, Bellingwolde, Ten Boer, Groote- gast, Haren, Leek, Middeistum, Oude-Pekela, Stedum, gast, Haren, Leek, Middeistum, Oude-Pekela, Stedum, Termunten, Ulrum, Warfum, Winsum en Zuidbroek. Bladen van de topographische en militaire kaart des Rijks schaal 1: 50000 werden aan deze gemeenten toegezonden. DRENTE. Kaarten met opgave der wijkverdeeling werden ontvangen van de gemeenten : Anloo, Assen, Beilen, Borger, Dalen, Diever, Eelde, Emmen, Gieten, Havelte, Hoogeveen, Koevorden, LXXIX Meppel, Nijeveen, Odoorn, Oosterhesselen, Rolde, Ruinen, Ruinerwold, Schoonebeek, Sleen, Smilde, Vledder, Vries, Westerbork, De Wijk, Zuidlaren, Zuidwolde en Zweeloo. Terwijl bericht inkwam , dat de gemeenten Dwin- geloo, Gasselte, Norg, Peize en Roden geen wijk- verdeeling hebben. Uit dit overzicht blikt, dat in enkele provincies nog vele gemeenten ten achteren zijn met hunne in- zendingen en uit de gevoerde briefwisseling , dat sommige gemeenten denkbeeldige bezwaren opperen. Aangezien de aanvragen tot het ontvangen van bladen van de Topographische en Militaire kaart nog voortduren , hebben wij het nog niet noodig geoordeeld de tragen uit te noodigen den geringer arbeid , die de tragen uit te noodigen den geringer arbeid , die van hen gevraagd wordt , te verrichten. Binnen kort hopen wij echter hiertoe over te gaan en dit dan met te meer klem , daar Z. Ex. de Minister van Binnenlandsche Zaken ons verzocht om een van Binnenlandsche Zaken ons verzocht om een overzicht in hoever de gemeenten aan het verlangen van Z. Ex. voldaan hadden. Onze opgave onder dagteekening van 10 October 1.1. werd gevolgd door een schrijven van genoemden Minister, gedagteekend 11 December 1908 , waarin Z. Ex. ook namens den Minister van Waterstaat verzocht te zijner tijd, wanneer de berichten van alle gemeentebesturen ontvangen waren , mede te deelen of een volledig stel gemeentekaarten is of zal worden verkregen. In verband met onze uitvoerige mededeelingen omtrent een iistorischen Atlas van Noord-Nederland in ons vorig jaarverslag is het ons aangenaam te kunnen vermelden, dat Z. Ex. de Minister van Bin- LXXX nenlandsche Zaken hiervoor een post van f 1000.-- op de begrooting voor 1909 heeft uitgetrokken onder de volgende bewoordingen : »Nieuw wordt aangevraagd: k. In verband met den wensch , ten vorigen jare te ketenen gegeven op bladz. 55 van het Voorloopig Verslag op Hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor het loopende jaar, dat een bedrag zoude worden uitgetrokken als subsidie voor de uitgave van een wetenschappelijken historischen atlas van Nederland , welke zaak toen nog in onderzoek was , wordt een bedrag van f 1000 -- als eerste termijn van een over vier jaren te verdeelen subsidie van f 4000.--- hierbij aangevraagd . . . . . • • f1000.—." Als gevolg van de beschikking van Z. Ex. den Minister van Oorlog ontving het Centraal-Bureau van de Topographische Inrichting onderstaande kaarten : a. De met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen der Topographische en Militaire kaart des Rijks op de schaal van 1 :50000: 5. (Harlingen). 42. (Zierikzee). 25. (Amsterdam). 44. (Geertruidenberg). 26. (Harderwijk). 47. (Cadzand) 28. (Almeloo). 54. (Neuzen). b. Van de Ohromo-topographische kaart des Rijks op de schaal van 1 : 50000: Nieuw verschenen bladen : N° 5. (Harlingen). N° 54. (Neuzen). Met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen: N° 27. (llattem). c. Van de Chroma-topographische kaart des Rijks op de schaal van 1 : 25000: Geheel vernieuwde bladen: Nos. 5, 82, 83, 392, 393, 411, 412. Met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen: Nos. 169, 170, 189, 207, 278, 296, 304, 313, 320, LXXXI 400, 433, 434, 457, 478, 499, 511, 534, 548, 549, 566, 567, 568, 584 en 587. Namens de Centrale Commissie voor de Historisch-Statistische kaarten van Nederland, P. J. BLOK , Voorzitter. F. A. TIOEFER , 1 ste Secretaris. 13ijdr, en Meded. XXX. vi BIJLAGE F. VERSLAG VAN DE VERGADERING DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP, GEHOUDEN OP DINSDAG 21 APRIL 1908 IN HET GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN TE UTRECHT. Volgens de presentielijst zijn aanwezig de hier- onder genoemde gewone leden van het Genootschap: Mr. J. H. Abendanon. H. J. Coppens. Mr. J. P. Fockema H. T. Cox. Andreae. C. C. A. Croin. Dr. W. A. F. Bannier. Dr. A. H. J. V. M. De- Mr. W. H. de Beaufort. sertine. Jhr. Mr. Dr. E. A. van Dr. J. J. Doesburg. Beresteyn. Dr. G. J. Dozy. Dr. P. J. Blok. Dr. B. Dijksterhuis. Mr. D. van Blom. J. Eysten. Dr. J. F. D. Blóte. P. Fijn van Draat. Dr. M. G. de Boer. Dr. H. E. van Gelder. Mr. L. G. N. Bouricius. Dr. J. H. Gosses. M. ten Bouwhuys. Dr. J. V. de Groot. Dr. H. Brugmans. Dr. K. Heeringa. Dr. C. H. T. Bussemaker. L. J. van Beuningen van Dr. H. T. Colenbrander. Helsdingen. LXXXIII Dr. H. A. L. Hensen. M. C. Nieuwbarn. F. A. Hoefer. F. J. Nieuwenhuis. A. P. H. Hotz. Dr. 0. Oppernlann. Dr. J. Huizinga. Mr. J. C. de Marez Oyens. Dr. A. Huishof. Mr. L. J. Plemp van Dui- Dr. N. Japikse veland. Mr. J. G. C. Joosting. Dr. J. W. Pont. Dr. G. W. Kernkamp. S. Postmus. W. J. Kernkamp. Dr. F. Pijper. Dr. L. Knappert. G. S. Reehorst. W. L. S. Knuif. Dr. A. G. Roos. Dr. W. P. C. Knuttel. P. van Rijsens. Dr. W. C. G. T. Koch. Dr. M. Schoengen. Mr. Dr. D. A. P. N. Koolen. Mr. W. C. Schuylenburg. W. P. Hops. Dr. N. J. Singels. Dr. W. Brede Kristensen. J. F. van Someren. Mr. H. P. C. L de Kruyff. J. F. M. Sterck. Dr. E. C. van Leersum. Mevr. J. M. Sterck-Proot. Dr. C. te Lintum. J. H. A. Thus. Mr. J. de Louter. F. L. S. F. baron van Dr. K. 0. Meinsma. Tuyll van Serooskerken Dr. A. J. van der Meulen. van Zuylen. Dr. W. W. van der Meulen. W. J Tuyn. G. A. Meyer. J. Veersema. Dr. W. Meyer. Dr. C. W. Voligraff. Dr. L. J. Morell. Dr. H. A. Weststrate. Dr. J. W. Muller. Dr. E. Wiersum. Mr. S. Muller Fz. De Voorzitter, Dr. G. W. Kernkamp , opent tegen half twaalf met een woord van welkom tot de aan- wezigen de Ode Algemeene Vergadering der leden van het Genootschap. Hij verheugt zich erover, dat zoovelen zijn opgekomen en betuigt thans reeds den dank van het Bestuur aan de Sprekers , die zich bereid hebben verklaard in deze vergadering het woord te voeren. Evenzoo voegt het van dankbaar- heid te gewagen tegenover Kerkvoogden der Ned. Herv, Gemeente te Utrecht, die op het verzoek van het Bestuur den Dom voor de leden hebben toe- gankelijk gesteld en tegenover den heer F. J. Nieu- wenhuis , die bereid gevonden is bij het bezoek aan die kerk als gids op te treden. Vervolgens krijgt de heer Dr. H. T. Colenbrander het woord tot het houden van zijn aangekondigde voordracht over Napoleon en Nederland , waarvan hier een kort uittreksel volgt : 1) In het bizonder wilde Spreker, naar aanleiding zijner jongste studiën ten behoeve der Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland na 1795 , zich bezighouden met de periode tot 1806 , die in Neder- land ook minder goed bekend is dan de volgende. Spreker behandelde achtereenvolgens : den indruk en de nawerking van den 18den Brumaire in Neder- land; de geschiedenis der Staatsherziening van 1801, eerst bij het licht van onlangs uitgegeven bescheiden geheel op te helderen , vooral wat het aandeel van Bonaparte daarin betreft; de overeenkomst der rege- ling van de Nederlandsche zaken met die van Zwit- serland in hetzelfde jaar ; de periode van Schimmel- penninck's onderhandelingen te Amiens; de kort- stondige economische opleving van 1802 en 1803, gevolgd door zwaren terugslag na het weder-uit- breken van den oorlog; de herleving onder werking 1) De door den heer Colenbrander gehouden voordracht is in haar geheel verschenen in „de Gids" van Juli 1908. haar geheel verschenen in „de Gids" van Juli 1908. LXXXV der constitutie van 1801 van oude staatkundige zeden en gewoonten ; de geschiedenis van het tractaat van 25 Juni 1803, waarbij de republiek zich verbond tot medewerking tegen Engeland ver boven hare krachten; het bezoek van Napoleon aan Vlissingen in 1803 en zijn gesprekken met een Bataafsche depu- tatie te Brussel, waarbij hij aankondigde ons land voortaan nog slechts een civiele en municipale , geen politieke existentie meer te kunnen laten ; de stijgende geldnood, die een radicale voorziening noodig maakte, geldnood, die een radicale voorziening noodig maakte, welke slechts te vinden was of in inlijving met tiër- ceering der schuld, of in een verloochening van de principes van 1801 en terugkeer tot Gogel's plan van nationale belastingen. Napoleon ontbond nu inderdaad wat hij in 1801 zelf tot stand had ge- bracht en dat op een vredestoestand berekend was geweest en niet meer dienen kon onder de gewijzigde omstandigheden. Schimmelpenninck werd aan het hoofd der zaken gesteld , maar de natie bleek het eenhoofdig bestuur van een burger niet te begrijpen; bovendien werd spoedig zijn blindheid een wezenlijk bezwaar tegen zijne handhaving. Toen bij den val van Napels en de oprichting van het Groothertogdom Berg de Fransche invloedssfeer in een familiebezit werd omgezet, moest ook Nederland daarin worden opgenomen. De periode van 1806 tot 1810 heeft grootera invloed gehad op de afstomping der repu- blikeinsche zeden; het koningschap verloor zijne ver- schrikking in de persoon van den welmeenenden Louis. Eindelijk is de inlijving gevolgd, die Spreker niet als een onheil beschouwt. De zaak er nu een- maal toe liggende dat Nederland zich heeft moeten regenereeren door opneming van vreemde bestand deelen in zijn regeeringsvorm en administratie, is het als een voordeel aan te merken, dat het ten slotte die ontvangen heeft uit de eerste hand, LXXXVI Nadat do heer Colenbrander geeindigd en op de vraag van den Voorzitter niemand zich aangemeld heeft tot het vragen van nadere inlichtingen of het voeren van debat, brengt deze aan Spreker den dank der vergadering over voor hetgeen hij in zijn voor- dracht te hooren heeft gegeven en voor hetgeen hij verricht heeft om het door hem behandelde tijd- vak nader te doen kennen. De Voorzitter schorst daarna de vergadering , nadat hij nog eenige mededeelingen van huishoude- lijken aard heeft gedaan , waarop de leden zich in een der aangrenzende lokalen aan het tweede ontbijt vereenigen. Te twee uur wordt de vergadering heropend , waarna het woord verleend wordt aan den heer Mr. J. G. C. Joosting tot het houden zijner hieronder volgende voordracht over: De kerkelijke rechtspraak in hct bisdom Utrecht vóór het concilie van Trente. het concilie van Trente. M. H. Het is mijn voornemen , u eenige mededeelingen te doen omtrent kerkelijke rechtspraak , bepaaldelijk over die in het bisdom Utrecht vóór de Hervorming. over die in het bisdom Utrecht vóór de Hervorming. Verontschuldiging behoef ik hiervoor niet aan te bieden, sedert vast staat , dat de geschiedenis niet bij uitsluiting omvat de geschiedenis der krijgsbe- bij uitsluiting omvat de geschiedenis der krijgsbe- drijven , noch uitsluitend die der staatkundige aan- gelegenheden. Ook de rechtsgeschiedenis behoort gelegenheden. Ook de rechtsgeschiedenis behoort tot haar gebied; en zoo ben ik tegenover historici verantwoord. Bovendien, aan wie dit gedeelte van haar terrein betreden hebben, is het bekend , -- en aan anderen zal het, hoop ik , duidelijk worden, -- LXXXVII hangt de ontwikkeling der kerkelijke rechtspraak samen met de staatkundige verhouding der macht- hebbers, en ook op de maatschappelijke betrekkingen heeft zij haren invloed doen gevoelen. Zoo is zij te meer uwe belangstelling waardig. Wanneer gij in onzen tijd een geschil hebt, dat niet in der minne is op te lossen , weet gij alien, tot wien gij u moet richten , om vaststelling te ver- krijgen van de betrokken rechtsverhouding. Gij hebt krijgen van de betrokken rechtsverhouding. Gij hebt b.v. een debiteur, die weigert te betalen; -- men tast u aan in het genot van uw onroerend vermogen; -- gij hebt een erfenis te deelen en daarbij ontstaan moeilijkheden, tot oplossing waarvan gij rechterlijke moeilijkheden, tot oplossing waarvan gij rechterlijke hulp van noode hebt; -- in al die gevallen weet hulp van noode hebt; -- in al die gevallen weet gij, tot wien gij u te wenden hebt om recht. Doch die zekerheid heeft niet altijd bestaan. Er is een tijd geweest -- en een vrij lange tijd —, waarin twee groote machten met elkander worstelden om de heerschappij over het rechtsgebied. Sedert vele jaren is die strijd beslist. Hij is geëindigd met de overwinning van die macht, aan welke, mensche- de overwinning van die macht, aan welke, mensche- lijker wijze gesproken , de zege toekwam. Maar de geschiedenis van dien strijd is belangwekkend , en het is voor haar, dat ik het waag, eenige oogen- blikken uwe aandacht te vragen. Boven gewaagde ik reeds van kerkelijke recht- spraak , gij hebt dus al begrepen, dat de strijd is gevoerd tusschen de kerk eenerzijds en de wereldlijke macht aan den anderen kant. macht aan den anderen kant. In de eerste plaats rijst daarom de vraag : Hoe kon die strijd ontstaan? Wat bewoog de kerk, om tegen het wereldlijk rechtsgebied veroverend voor te dringen P Van welke stelling uit kon zij met hoop op goeden uitslag de wereldlijke macht aanvallen? Of is het misschien onjuist , te spreken van een aanval door de kerk ? Wordt zoodoende de ver- LXXXVIII houding wel zuiver voorgesteld ? Was het wellicht ook de staatsmacht, die in haar streven naar ver- sterking stuitte op deugdelijk verkregen en bezeten rechten der kerk , die zij als lastige hinderpalen uit den weg wilde ruimen? De kerk. De katholieke , de algemeene kerk , die volgens hare grondstelling alle geloovigen omvatte. De kerk , welke hare stichting ontleende aan Jezus Christus, die daarvoor aan het kruis was gestorven. Ter gedachtenis aan dien kruisdood werd een ,mys- » terium unitatis" gevierd , welk sacrament alleen kon worden volbracht door den priester der kerk, die ,,secundum claves ecclesiae" was geordend. Deze sleutels had Jezus geschonken aan de apostelen, en dezen hadden ze wederom aan hunne opvolgers over- gegeven. Eene belijdenis des geloofs was opgesteld als fundament der kerk. Buiten de bedoelde kerk kon niemand zalig worden. Het streven der kerk moest dus zijn, om , gedreven door den geest om te behouden wat dreigde verloren te gaan , zoovelen mogelijk te brengen tot de door haar aangenomen belijdenis des geloofs; — en verder om hun, die tot de kerk reeds behoorden , de gees- telijke verkwikkingen te schenken , die van haar werden verzocht en verwacht. Zij was dus eene geestelijke vereeniging , met zuiver geestelijke doel- einden , en had dus met rechtspraak niets te maken. Wanneer zij bestraffen zou , moest dit bij voorkeur geschieden onder vier oogen , binnenskamers. Daarnaast bestond een andere band , die ook de Germanen (evenals de Kelten) van de eerste eeuwen onzer christelijke jaartelling vereenigde : die gemeen- schappen van volks- en stamgenooten. De belangen schappen van volks- en stamgenooten. De belangen van zulk eene gemeenschap werden behartigd door het volk en den door het volk gekozen koning, die dus samen de wereldlijke macht vormden. Aan de LXXXIX uitoefening van die macht kon het volk slechts dan deelnemen, wanneer het bijeen was. En het kwam slechts bijeen —, behoudens een enkele maal 's jaars op het ongeboden ding en verder op de door den vorst bijeengeroepen geboden dingen, -- voor den krijg. In tijd van vrede vertegenwoordigde vrijwel de vorst den staat, en wees zijn persoon en karakter de grenzen aan, waarbinnen zijn macht zich bewoog. Aldus het frankische koningschap , waarin de macht des konings somwijlen zóó uitgebreid was , dat men meende erin te moeten zien verwantschap met het romeinsche imperium. Doch deze overeenstemming was alleen dan aanwezig, wanneer een bizonder krachtige figuur den troon bekleedde. En dan zelfs nog niet ten volle. De romeinsche imperator was tegenover het volk en de priesters de gepersonifieerde godheid; met den frankischen koning was dit geens- godheid; met den frankischen koning was dit geens- zins het geval , hoewel ook in het frankische rijk een bizonder sterke band werd gevonden tusschen staat en kerk. Hierop kom ik nader terug. De rechtspraak berustte in den germaanschen staat bij den lands- of Bouwvorst en het volk te zamen. De vorst leidde de rechtszittingen ; hij deed daar de orde handhaven ; doch blijkbaar in opdracht van het orde handhaven ; doch blijkbaar in opdracht van het volk , zoodat nog de vele eeuwen latere dingtalen alle zulk een voortdurend raadplegen van de in de plaats van het volk getreden bijzitters door den rechter kennen. Het volk deed recht, het volk be- sliste op de vraag van den vorst, in welken zin het vonnis moest worden geveld. De vorst -- of diens vertegenwoordiger -- was dan slechts de spreekbuis, waardoor het door het volk gewezen vonnis werd bekend gemaakt. Voor kerkelijke rechtspraak was hier dus geen plaats, èn omdat men langen tijd geen kerk kende bij de germaansche volken, én omdat het volk (en XC later de vorst) souverein was en geen macht boven zich erkende. Hieruit volgt onomstootelijk, dat , wanneer in later tijd de kerk wordt gevonden in het bezit van eene tijd de kerk wordt gevonden in het bezit van eene jurisdictie, eene rechtspraak buiten de disciplinaire bevoegdheid , die zij tegenover hare ambtenaren en bevoegdheid , die zij tegenover hare ambtenaren en leden zou kunnen doen gelden , deze rechtspraak is ontnomen aan de wereldlijke macht. Al wat de kerk ten deze heeft bezeten, is dus veroverd terrein, veroverd ten koste van het wereldlik gezag. Al moet men hierbij in het oog houden , zooals straks nader zal worden aangegeven, dat datzelfde wereldlijk gezag de eerste schreden der kerk op deze baan heeft geleid. de eerste schreden der kerk op deze baan heeft geleid. Toen het christendom in deze streken werd ge- bracht , bewoonden Friezen de kuststreken tusschen de Sincfala en den Weser, dus de geheele kust van ons vaderland. In het zuiden woonden Franken , Saksen in het Overijselsche. Van twee zijden werd de christianiseering be- gonnen : in de streken van onze tegenwoordige pro- vincie Friesland door iersch-schotsche , in het zuiden van ons land door frankische zendelingen. De fran- van ons land door frankische zendelingen. De fran- kische zending had, ten deele althans, plaats van Keulen uit. Langzamerhand schijnt deze zich noord- waarts te hebben bewogen , trachtende de grenzen tusschen christendom en heidendom meer naar het noorden te verleggen. Ten tijde van koning Dagobert I (628--638) wordt Utrecht een frankische stad genoemd. In dien tijd is waarschijnlijk ook het veel besproken houten kerkje aldaar gebouwd. Spoedig na koning Dagobert's dood evenwel schudden de Friezen, in navolging der Saksen, de frankische heerschappij van zich af, daarmede de frankische heerschappij van zich af, daarmede tevens het christendom van zich werpend. Het houten kerkje werd verbrand , en langzamerhand trok zich XcI de noordgrens van het Frankenrijk samen, terug- wijkend voor het herlevend heidendom. Na dezen tijd van reactie kwam er spoedig een nieuwe aanleiding tot actie. Eerst zien wij angel- saksische zendelingen bij toeval landen op de friesehe kust en gastvrij worden ontvangen door koning Ald- kust en gastvrij worden ontvangen door koning Ald- gild (678), terwijl de frankische maior• domus Ebroin de zendelingen tracht tegen te werken. Eenige jaren later is de toestand juist andersom, en wordt de angel- saksische zending bevorderd van frankische zijde en saksische zending bevorderd van frankische zijde en tegengewerkt of althans hoogst ongaarne gezien door den frieschen vorst. hieruit is af te leiden , dat de vorsten van dien tijd de zending verbonden met hunne politiek. Had de zending eenmaal vasteren voet verkregen, dan zou de stichting van een bisdom volgen. Werd dit gesticht in het vrije Friesland, dan versterkte zulks de macht van den frieschen vorst en kon gevaarlijk worden voor de rust der Franken. De stichting daarentegen van een bisdom in het frankisch Friesland moest de stelling der Franken versterken en een bolwerk zijn tegen den woeligen nabuur. Pepijn van Herstal was de sterkere ; het is hem gelukt, in 695 de benoeming te verkrijgen van Wille- gelukt, in 695 de benoeming te verkrijgen van Wille- brord tot aartsbisschop , met Trecht als standplaats. Van den eersten tijd van het bestaan van het bisdom Utrecht zijn slechts luttele berichten tot ons gekomen, die licht geven over de verhouding tusschen staat en kerk , bepaaldelijk voor ons onderwerp. Wij mogen echter veronderstellen , dat hetgeen in het frankische rijk heeft gegolden ook hier in deze streken niet zonder uitwerking zal zijn geweest. Fen kort overzicht van die verhoudingen moet dus volgen. Ifiervóór merkte ik reeds op , dat in den mero- vingischen tijd de oppermacht berustte bij het volk en dat in wording was een staat onder een koninklijk XCII gezag met vage grenzen. Vandaar dat de kerk stond onder het staatsgezag, hoewel zij zich in groote belangstelling en waardeering van dat gezag mocht verheugen. Van zulk eene belangstellende waar- deering getuigen de talrijke schenkingen , door de vorsten aan de kerk gedaan; --- getuigen de op- drachten door vorsten aan geestelijken ter uitvoering van belangrijke zendingen van wereldlijken aard; -- getuigen de voorrechten aan de kerk geschonken als emuniteit en asylrecht. De emuniteit, oorspronkelijk een vrijdom van belasting voor onroerend vermogen, doch zich langzamerhand omzettend in een vrij zijn van de gewone, wereldlijke rechtspraak. Het asylrecht der kerken en kerkhoven, bedoelend de gewijde plaats tegen ontheiliging te waarborgen , doch tevens ten gevolge hebbend , dat overijlde rechtsoefening van den rechter tegen den misdadiger of van den meester tegen den slaaf werd belet. In de hofkringen werden de geestelijken toegelaten, sommigen hunner bevonden zich bijna dagelijks in 's konings omgeving. Ook in zijn raad werd de stem der geestelijkheid vernomen. Maar, oefende de hoogere geestelijkheid aldus in velerlei richting een belangrijken invloed , zij moest dien ook ondergaan in een hoogst gewichtig punt. De bisschoppen werden toen ter tijd gekozen door clerus en volk , onder bekrachtiging van den metro- poliet. Doch zoodra een zetel openviel , gaf de vorst te kennen , wien bij gekozen wenschte te zien. Hij oefende daardoor op de bisschopskeuze zóó grooten invloed , dat men mag zeggen , dat de benoeming in handen was van den vorst. Immers , wanneer ook al een enkele maal door de kerk verzet werd aan- geteekend, zoo eindigde het conflict altijd (of althans bijna altijd) met de overwinning van den koning. bijna altijd) met de overwinning van den koning. Aan de bisschopsbenoemingen bleef daardoor de politiek niet vreemd. In de grenssteden werden XCIIr benoemd leden van het overwonnen volk , de Ro- meinen , om in hen een band te bezitten tusschen de overwonnenen en de overwinnaars. In andere deelen van zijn rijk deed de vorst dik- wijls leeken verheffen tot eene kerkelijke waardigheid, hetzij om zoodoende hen en hunne machtige familie hetzij om zoodoende hen en hunne machtige familie aan zich te binden , hetzij om hen te beloonen voor ontvangen diensten. Ook de landsconciliën (de frankische geestelijkheid was nog niet aangesloten bij de romeinsche kerk) werden door de Merowingen uitgeschreven en de agenda voor die vergaderingen zelfs door den koning vastgesteld. Onder Pepijn en Karel den Groote wijzigt zich 's vorsten opvatting omtrent de verhouding tusschen staat en kerk; ook zijne verhouding tot de kerk wordt eene andere; een en ander mede onder en ondanks de aansluiting , welke intusschen voor de tot dien tijd vrije landstreek aan de romeinsche kerk was verkregen. Karel was de eerste , die aan zijn titel de woorden toevoegde „bi de genade Gods". Deze formule , in den tegenwoordigen tijd vrij zin- ledig geworden, drukte toenmaals uit 's keizers op- vatting omtrent zijne verhouding tot zijn rijk. Karel was keizer »bij de genade Gods", dat wilde zeggen , dat hij zich door den Schepper geroepen achtte, om een deel der schepping te besturen naar den wil van dien Schepper. Een groote eerbied voor de kerk en wat zij wilde moest daarmede gepaard gaan. Zeer duidelijk zag dan ook Karel het hem toevertrouwd bestuur als het beheer over staat en kerk ; doch niet meer, als zijne voorgangers , als twee elementen naast elkaar, doch als twee helften van elementen naast elkaar, doch als twee helften van éénzelfden bol; dus de een zonder de ander onvol- komen , en eerst met en door elkander kunnend be- antwoorden aan het door God gestelde doel. XCIV Zoo moest dus in Karel's tijd blijven de groote waardeering voor de kerk, doch tevens moesten worden gelegd de kiemen voor andere verhoudingen als noodzakelijk uitvloeisel der door den keizer ge- huldigde leer. Inderdaad is dit het geval geweest. Ook ten tijde der Karolingen geschiedde in de praktijk de benoeming der bisschoppen door den vorst en oefende hij zijn grooten invloed op de conciliën. Doch de vereeniging der gallische geeste- lijkheid onder den romeinschen paus heeft het hare ertoe bijgebracht , dat hierin verandering kon komen en is gekomen, toen de frankische troon werd be- kleed door vorsten , die niet berekend waren te handhaven , wat zij bezaten. Karel's opvatting schijnt nog een ander belangrijk gevolg te hebben gehad. Reeds in 614 had de geestelijkheid gestreefd naar een forum privilegiatum. De zaak was toen mislukt. Wel had het concilie van Parijs in genoemd jaar eenige strafbepalingen aangenomen, gericht tegen geestelijken , die het wereldlijk gericht adieerden , en tegen rechters , die over geestelijken zouden durven rechten. Doch een concilie-besluit was geen konink- rechten. Doch een concilie-besluit was geen konink- lijk edict. Disciplinair mocht het gelden tegenover geestelijken , kracht van wet had het niet. In den merowingischen tijd en onder de eerste Karolingen was het dan ook gewoonte, dat de wereldlijke rechter den geestelijke, die misdreef, bestrafte als ieder ander misdadiger , en dat de kerk daaraan toevoegde een disciplinaire straf. De vorsten hadden tegen deze tweede berechting geen bezwaar , mits bleef gehand- haafd de competentie van den wereldlaken rechter. Toch was in 614 door de kerk een zeer belangrijk voordeel verkregen , al werd het van wereldlijke zijde nog niet als zoodanig ingezien. Een koninklijk edict had bevestigd het besluit van het parijssche concilie, waarbij werd bepaald, dat de wereldlijke rechter, vóórdat hij de berechting van een geestelijke ter hand nam , mededeeling der zaak moest doen aan den bisschop , opdat deze zou kunnen trachten het geschil in der minne op te lossen. De wereldlijke overheid , die aan de geestelijken geen forum privilegiatum wilde toekennen , heeft niet begrepen , dat hiermede de eerste stap werd gedaan begrepen , dat hiermede de eerste stap werd gedaan in de door haar niet gewenschte richting ; en even- min , dat deze eerste stap een belangrijke tegemoet. koming was aan het streven der kerk. koming was aan het streven der kerk. Toch was dit zoo. Immers aan de eene zijde mag worden vastgesteld , dat hierdoor uitdrukkelijk werd bepaald , dat de geestelijken onderworpen waren en bepaald , dat de geestelijken onderworpen waren en onderworpen bleven aan de wereldlijke rechtspraak. Doch aan den anderen kant werd voor de geeste- lijken een voorrecht geschapen , waardoor zij in eene andere positie kwamen dan de overige onderzaten. andere positie kwamen dan de overige onderzaten. De rechter was ten hunnen opzichte niet volkomen vrij ; hij moest den bisschop de gelegenheid laten , de zaak door een vriendschappelijke tusschenkomst de zaak door een vriendschappelijke tusschenkomst van de rol af te voeren. Nu behoefden de bis- schoppen slechts den eersten tijd tot eiken prijs te zorgen, dat hunne interventie vruchten droeg , om zorgen, dat hunne interventie vruchten droeg , om de meening ingang te doen vinden , dat processen tegen geestelijken door den wereldlaken rechter aan hen moesten worden gerenvoyeerd , en zoo den bodem voor te bereiden voor het gewenschte forum. Al blijkt uit de aanwezigheid van vonnissen van den wereld- uit de aanwezigheid van vonnissen van den wereld- lijken rechter tegen geestelijken , dat het forum nog niet was veroverd , toch is langs dezen weg waar- niet was veroverd , toch is langs dezen weg waar- schijnlijk het beoogde doel bereikt. Onder Karel den Groote met zijne groote sym- pathie voor de kerk schijnt het forum te zijn tot stand gekomen. In het capitulare ecclesiasticum van 793 vindt men de bepaling, dat geen geestelijke terecht zal staan voor den wereldlaken rechter. Xcvrt Aldus in theorie , en in verband daarmede sprak ik van „schijnt". Immers genoemd capitulare geeft alle aanleiding tot het vermoeden , dat het is op- gesteld door de geestelijkheid. Dat het inderdaad van wereldlijke zijde is opgevolgd , is niet aan te toonen bij gebreke van een vonnis waaruit dit blijkt. Wij hebben slechts het bewuste artikel in het capitulare. Onmogelijk is het echter niet, dat inderdaad deze . Onmogelijk is het echter niet, dat inderdaad deze bepaling heeft gegolden ; en anders mag toch worden vermoed , dat onder de regeering der latere zwakke vorsten het voorrecht is verkregen. Onder Karel's regeering zien wij nog de kiemen gelegd voor enkele andere zaken , die later van in- grijpend belang zouden blijken met betrekking tot de begrenzing van het wederzijdsche rechtsgebied. Toen nam vasteren vorm aan de bemoeiing van de kerk met de huwelijksche zaken, die sedert de Ede eeuw een onderwerp waren gemaakt van hare disci- pline. Eerst was de kerk voorzichtig opgetreden , niets verbiedend wat het wereldlijk gezag gebood , en niets gebiedend wat dat gezag verbood. Ook stelde de kerk in het eerst nog geen straffen op de overtreding van wat zij gewenscht verklaarde. Maar langzamerhand veranderde zij van houding en trachtte de behandeling der huwelijkszaken steeds meer tot hare competentie te brengen. De kerk werd hierbij gesteund door den keizer , die in 813 in het capitulare Aquisgranense den bis- schoppen opdroeg , bij den rondgang door hunne diocese toe te zien op incestus en adulterium. Al was de bedoeling slechts, dat de bisschop door ker- kelijke boete de naleving van Gods geboden zou handhaven, 's keizers opdracht zou ten gevolge hebben, dat de kerk de berechting der huwelijkszaken als tot hare competentie behoorend ging beschouwen. Evenzoo de berechting van andere ernstige mis- X CVII drijven , waarop de bisschop tevens moest toezien. Wel was de benoeming der bisschoppen in Karel's tijd vrij van politieke overwegingen ; doch ook de ijver voor hunne ambtsplichten kon hen ertoe bren- gen, in te grijpen wanneer in zulke zaken werd misdreven. En moest er hen toe brengen , wanneer in later tijden de positie der kerk tegenover het wereldpk gezag sterker was geworden en de politiek weder een belangrijke rol zou spelen bij de bisschops- keuze. Toen toch de bisschoppen zich wereldlijke macht zagen toegekend , wereldlijke grooten werden hadden zij tevens op te houden den luisterrijken staat, aan die positie verbonden. Zij moesten dus bedacht zijn op vergrooting van inkomsten. En omdat de kerk te kwader ure wereldlijken aanzienlijken het hooge kerkelijke ambt toevertrouwde , raakte maar al te dikwijls de geestelijke zijde van het ambt ten achter bij de zorgen van wereldlaken aard. De recht- spraak nu was een bron van inkomsten voor hem , in wiens naam werd rechtgesproken. Zoo streefden de bisschoppen naar uitbreiding der kerkelijke recht- spraak in dat gedeelte van het bisdom , dat niet hen als wereldpk heer huldigde. Uitbreiding der com- petentie toch hield niet alleen gelijken tred met ver- meerdering van inkomsten, doch bovendien met uit- breiding van politieken invloed. Het bovengeschetste is voldoende om u te doen begrijpen, dat, toen de invoering van het christen- dom in deze streken vaster vorm aannam , de kiemen voor eene kerkelijke rechtspraak niet alleen waren gelegd , doch reeds vruchten begonnen te dragen. En omdat de kerstening van de „lage landen bi „der zee" plaats vond van frankische zode, kan het niet anders, of de verhoudingen in het frankische rijk moesten hun invloed hier doen gevoelen. Bijdr. en Meded. XXX. vIt In het bisdom Utrecht zien wij in den eersten tijd dan ook den invloed van den frankischen vorst op de bisschopskeuze. Ik behoef u slechts te her- inneren aan Willebrord , die dank zij Pepm's be- moeiingen den mijter ontving. Doch toen het fran- kische rijk zich oploste , terwijl daarentegen de romeinsche kerk aan krachten won , is de invloed van den vorst met betrekking tot het utrechtsche bisdom verdwenen. De politiek heeft evenwel ook de keuze van de utrechtsche bisschoppen herhaal- delijk beheerscht, dank zij het feit, dat ook de utrechtsche kerkvorst eon wereldlijk gebied bezat, een gebied , dat als een buffer lag tusschen Holland en Gelderland, De graven dezer landen konden wel nimmer —, als in rang komende nh den bisschop, — de benoeming aan zich trekken ; doch dit nam niet weg, dat zij achter de schermen alles konden doen en ook deden , om een hun goedgezind candidaat gekozen te zien. In verband met het streven der kerk naar uit- breiding harer competentie werd in verloop van tijd in het leven geroepen eene verdeeling van het bisdom in kerkrechterlijke districten , welke weder waren onderverdeeld. Deze verdeeling is u bekend , ik behoef haar dus slechts kortelijk te memoreeren. Het bisdom was verdeeld in 11 archidiaconaten , aan welker hoofd stonden de proosten der 5 Utrechtsche kapittelkerken, die van 4 kapittelkerken elders en de choorbisschop of archisubdiaconus (leden van het utrechtsche Domkapittel), en ten slotte het Dom- kapittel zelf in de proosdij van West-Friesland. Ter- loops vestig ik uwe aandacht op het feit, dat het Domkapittel dus bij zeven van de elf districten geïn- teresseerd was. Onder de aartsdiakenen stonden de dekens , die niet als hun meesters voor het leven, doch slechts voor XCIX drie jaren werden aangesteld. In het vierde jaar, het schrikkeljaar, ruimde de deken zijn plaats in aan den provisor, een bisschoppelijk ambtenaar. Eene reminis- centie aan den tijd, dat de kerkelijke rechtspraak in haar geheel den bisschop toekwam , voordat hij haar met de aartsdiakenen moest deelen. Doch evenals in de wereldlijke rechtspraak de opbrengst der boeten werd verdeeld over den vorst en den ambtenaar, zoo vinden wij ook hier zulk Bene verdeeling , practischer aangebracht door den ambtstijd te verdeelen. aangebracht door den ambtstijd te verdeelen. Gaan wij na, welke uitbreiding het eerst aan de kerkelijke rechtspraak , die in het leven was geroepen ter berechting der geestelijken , zal zijn gegeven, ter berechting der geestelijken , zal zijn gegeven, dan mag worden vermoed , dat dit zal zijn geweest de rechtspraak over de bezittingen der kerk en der geestelijkheid. Deze kon zich zeer goed aansluiten aan het reeds verkregene. De graven verzetten zich hiertegen niet te zeer. Integendeel is menig privilege bewaard gebleven, dat erop wijst, dat zij der kerk zooveel mogelijk ter wille wenschten te zijn. Doch, niet in alle opzichten. wille wenschten te zijn. Doch, niet in alle opzichten. De vaststaande rechtsregel was , dat onroerend De vaststaande rechtsregel was , dat onroerend goed slechts kon worden aangesproken voor den wereldlijken rechter, in wiens gebied dit goed was gelegen. In hoofdzaak is hieraan vastgehouden en heeft men zich verzet tegen het streven der kerk, om ook hierover de competentie aan zich te trekken. Talrijk zijn dan ook de processen , waaruit blijkt dat de wereldlijke rechter in zulke zaken vonnis heeft gewezen. Doch daarnaast komen afwijkingen voor, gewezen. Doch daarnaast komen afwijkingen voor, die vermelding verdienen. Er zijn klachten en processen , ingesteld tegen personen , die het wereldlijk gerecht hadden gea- llieerd in geschillen met kerkelijke instellingen of personen over onroerend goed; — tegen rechters, die zich hadden durven onderstaan zich in te laten C met de rechtspraak over dergelijke geschillen ; -- ja men vindt zelfs een privilege , aan een kerkelijke stichting verleend, waarbij de competentie van den kerkelijken rechter in geschillen van de bedoelde natuur tegenover den wereldlijken rechter wordt vast- gesteld. Zoo had b.v. het Karthuizer-klooster bij Amsterdam het voorrecht verworven , dat alleen de kerkelijke rechter ten opzichte van hare bezittingen competent zou zijn. Doch door de kerk werden groote groepen uitzonderingsgevallen gepretendeerd. Zij vorderde uitsluiting van de wereldlijke recht- spraak , wanneer het goed in kwestie behoorde aan gasthuizen , kerken , de bisschoppelijke of andere tafels, melatenhuizen enz. enz. En dat niet alleen, maar zij meende ook -- waarschijnlijk ingevolge een frankisch capitulare — dat over tienden alleen de kerkelijke rechter bevoegd was tot oordeelen. Geschillen over tienden zijn echter nog al eens voor- gekomen , en dan zien wij -- behoudens enkele uit- zonderingen -- den wereldlaken rechter het vonnis wijzen. Een bewijs , dat van die zijde de kerkelijke competentie met uitsluiting der wereldlijke niet werd toegegeven. Ook over onroerende bezittingen, be- stemd voor gasthuizen enz., wijst de wereldlijke rechter herhaaldelijk vonnis. En wel op dezen grond , dat herhaaldelijk vonnis. En wel op dezen grond , dat het geschil niet liep over eene bezitting van een gast- huis enz. , doch over de vraag of al dan niet be- huis enz. , doch over de vraag of al dan niet be- voegdheid tot het schenken van het onroerende goed aanwezig was Men stelde zich dus op het stand- punt , dat het bewuste stuk land nog geen eigendom was van het gasthuis, en dat de opdracht van deze beslissing aan de belanghebbende kerkelijke overheid invloed zou oefenen op de rechterlijke uitspraak. Doch ook de plaats , waar het goed was gelegen, was niet zonder beteekenis. De bewoners van Zee- land ontvangen een paar malen in onze bronnen den et lof van kerkelijke zijde , dat zij trouwe zonen der kerk waren , hare rechten eerbiedigden en voor hare belangen zorg droegen. En nu zijn ons juist uit Zeeland eenige vonnissen bewaard gebleven van den kerkelijken rechter in processen over onroerend goed tusschen leeken. Men ziet , welk een voor 's graven macht hoogst gevaarlijken invloed de kerkelijke recht- spraak zich hier reeds had veroverd , een invloed, die -- wanneer hij niet was gebroken -- had kunnen en had moeten leiden tot ontneming aan de wereld- Ijke overheid van alle jurisdictie , en overbrenging daarvan in de handen der kerkelijke rechters. Een reden , die 'deze zaak van nog ernstiger aard maakte voor de wereldlijke overheid , was de ge- stadige aanwas van het grondbezit der kerk en der kerkelijke instellingen. Voortdurend was van deze zijde het oog gericht op vergrooting van het onroerend vermogen. En in die mate werden huizen en landen in de doode hand gebracht , dat van wereldlijke zijde het groot gevaar daarvan voor de gemeenschap werd begrepen , en vorsten en stedelijke besturen verbods- bepalingen uitvaardigden tegen verkoop of schenking van onroerend goed aan geestelijken en kerken. Het forum privilegiatum ratione persome gaf even- eens aanleiding tot moeilijkheden. De wereldlijke rechter erkende ten volle zijn kerkelijken ambtgenoot. De graaf ging hierin voor, door zijn rechters en onderzaten te gelasten , de kerkelijke rechtspraak te eerbiedigen. Geen wonder dus, dat van wereldlijke zijde ook erkend werd de bizondere rechtsbedeeling van de geestelijken. Maar, toen werd begrepen , dat de wereldlijke rechter eerbied had voor de geestelijk- heid en hare rechten en voorrechten wenschte te eerbiedigen, beriep menigeen zich te recht of ten onrechte op zijn geestelijken staat, wanneer hij be- trapt was op misdrijf. Dit kon uitteraard niet bestaan, CII Vandaar dat de wereldlijke rechter vorderde „habyt" en „crone", en bij gebreke daarvan den delinquent behandelde als leek. Volkomen juist , zijn wij geneigd te zeggen; immers hoe kon anders blijken van den staat van den misdadiger ? De kerk vatte het echter anders op , en her- haaldelijk zien wij hieromtrent conflict tusschen de wereldlijke en de kerkelijke overheden. Conflict , zelfs wanneer degeen, die het misdrijf pleegde, erkende, wanneer degeen, die het misdrijf pleegde, erkende, dat volkomen terecht uit de afwezigheid van tonsuur en kleed werd afgeleid , dat hij niet tot den geeste- lijken stand behoorde. Het asylrecht vinden wij eveneens terug, geëer- biedigd door de wereldlijke overheid. Een asylrecht, dat zich uitbreidde tot de geheele emuniteit , en niet meer tot de kerken en kerkhoven beperkt bleef. Ook hier moesten voortdurend moeilijkheden ontstaan. Of werd het asylrecht niet evenzeer misbruikt als het beroep op den geestelijken staat? Geschiedde het niet vele malen , dat een boef op heeterdaad werd betrapt ; dat des schouten dienaars hem nazetten; en dat hij , door de hameye , die de emuniteit afsloot , over te springen of te vluchten in de kerk of op over te springen of te vluchten in de kerk of op het kerkhof, ontkwam aan zijn vervolgers ? Som- wijlen bleven dezen op post voor den uitgang ; doch dikwijls was de boef door een anderen uitgang ont- vlucht of bleef hij geduldig toeven , totdat de wereld- lijko beambten des wachtens moede waren heen- lijko beambten des wachtens moede waren heen- gegaan. Zoo werden dus misdadigers onttrokken aan de gerechtigheid. Doch daartoe beperkte zich de zaak niet. Het kwam voor, dat een schavuit de gewijde plaats misbruikte, om van daaruit diefstal, roof , ja moord te plegen, wetende dat de eerbied van den wereldlijken rechter voor de plaats , waar hij zijn toevlucht zocht, hem voor straf beveiligde. Het is alleszins begrijpelijk , dat de wereldlijke CIII overheid zich niet kon vinden in cone dusdanige opvatting van het asylrecht , en dat zij uitlokte eene nadere regeling , waarbij werd bepaald , dat de wereld- lijke rechter de wijding der kerken en kerkhoven lijke rechter de wijding der kerken en kerkhoven moest ontzien, doch dat hij , wanneer de wijding den misdadiger niet behoorde te beschermen, volkomen vrijheid bezat om hem uit de kerk of van het kerk- hof te doen halen. Doch wanneer behoorde de kerk niet te beschermen P Dit bleef een open vraag. Exempli gratia werd daarbij gevoegd : in zaken van majesteitsschennis , of wanneer de vrijplaats moest dienen om van daaruit moord te plegen. Eene verdere bepaling werd niet gegeven. En het gevolg daarvan was wederom herhaalde botsing tusschen beide overheden. Doch ook in de onderlinge verhouding der bizondere personen greep de kerkelijke rechtspraak in , be- paaldelijk door haar streven naar de uitsluitende berechting van huwelijkszaken Zij beriep zich daarbij hierop , dat het huwelijk een der zeven door haar vast- gestelde sacramenten was. En zij had wellicht ten gestelde sacramenten was. En zij had wellicht ten dezen meer macht kunnen ontwikkelen , wanneer zij zich had opgeworpen als handhaafster der zedelijk- heid en ook hier niet de ,,auri sacra fames" haar op een verkeerd spoor had geleid. Zij sloot huwe- lijken , ofschoon zij wist , dat een der partijen aan een derde trouwbeloften had gedaan ; zij liet ook andere onregelmatigheden toe; om dan den delin- quent wegens de onregelmatigheid te vervolgen , ten einde van hem boete te innen. En de boeten in huwelijkszaken waren hoog. De kerkelijke rechter vervolgde zelfs onschuldigen , die met aardsche goe- deren waren gezegend, op zulk eene hinderlijke wijze, dat zij trachtten door betaling van een geld- som hun rust te koopen. Zulk een onrechtmatig optreden beperkte zich niet tot sporadische gevallen, CIV de zucht naar geld maakte het kwaad ver verbreid. Juist omdat hierbij betrokken was de innigste ver- houding, die tusschen twee menschen kan bestaan moest dit optreden van den kerkelijken rechter groote verbittering wekken. Zelfs in het getrouwe Zeeland was de ergernis groot. En er waren vele andere zaken , waartoe de kerk trachtte, hare competentie uit te breiden. Zoo waren er dus tal van onderwerpen , waarin geschil moest bestaan tusschen de wereldlijke en kerkelijke over- heden , bij het voortdurend streven der kerk om hare jurisdictie verder uit te strekken. Gij gevoelt het, voor den staat was de zaak eene levenskwestie. Gaf hij toe dan zou langzaam maar zeker zijne geheele rechtspraak in verloop van tijd plaats moeten maken voor die der kerk. Hij kon dus niet dulden , dat op den ingeslagen weg werd voortgegaan. Vandaar verzet bij de graven en bij hunne ambte- naren tegen de inbreuken op de wereldlijke juris- dictie, een verzet dat zich vooral moest openbaren onder krachtige vorsten. Zoo verbood Graaf Floris V op 9 Sept. 1293 den deken van Schouwen de in- woners van Zieriksee te berechten, „het ne zye van „crusegehelde, van testamente of van handeren ghees- „teliken stucken." -- Zoo verbood graaf Jan in 1297 den ingezetenen in Zieriksee zaken van wereldlijken aard te brengen voor den kerkelijken rechter. — De deken van Hoorn ontving in 1409 eene aan- maning van graaf Willem VI. Deze deken had nl. de gewoonte, de inwoners van Hoorn in rechten te vervolgen; ,,ende soo wanneer ghy hen niet ofwinnen „meught, soo besettet ghy hare koeyen ende beesten „opt veldt ende andere hare landtrechten." Een ander maal beklagen zich 's graven onderdanen bij hun vorst over de hooge boeten , die de kerkelijke rechter van hen vordert, rechter van hen vordert, CV In zulke gevallen richtte de graaf zich tot den betrokken kerkelijken rechter en deed hem in krachtige taal , die aan duidelijkheid niets te wenschen over- liet , verstaan , dat ook hij 's graven onderdaan was en dat ook hij zich moest schikken naar 's lands wetten. Of wel de graaf verleende aan de klagende onderzaten Bene erkenning van hunne rechten , en zegde hun bescherming toe , wanneer de kerkelijke rechter voortging , daarop inbreuk te maken. Het lag evenwel voor de hand te trachten bot- singen te voorkomen door bespreking der moeilijk- heden en regeling der verhoudingen bij een over- eenkomst , een concordaat. Ook hiervan vinden wij in de Utrechtsche bronnen voorbeelden. Met den hertog van Gelre is zulk een concordaat „geraempt" ten tijde van bisschop Frederik van Blankenheim. Of het ten uitvoer is gelegd , kan ik u niet zeggen , omdat daarvan alle aanwijzing ontbreekt. Wij kennen alleen de minute of het concept van het stuk uit 's bisschops diversorium , zonder aanteekening of de vaststelling ervan is ge- volgd. --- Wellicht is in 't begin der 16de eeuw nog een tweede concordaat met Gelre tot stand gekomen; doch daaromtrent kan ik U nog geen zekerheid geven. Met Holland zijn concordaten gesloten door Floris van Wevelinchoven , Frederik van Blankenheim en Rudolf van Diepholt. Misschien is ook in 1525 een concordaat tot stand gekomen. Althans van Januari 1526 zijn bewaard gebleven aanschrijvingen van de wereldlijke overheid aan de wereldlijke ambtenaren, begeleidende eene instructie omtrent de grenzen tusschen de wereldlijke en de kerkelijke rechtspraken. Dit stuk heeft den vorm van een aanschrijving van 's keizers zijde , doch wordt concordaat geheeten en is dus wellicht ontleend aan een verloren concordaat, CVI En eindelijk valt te vermelden een afzonderlijk concordaat voor Zeeland , tusschen de aartshertogen eenerzijds en den bisschop met den Domproost ander- zijds in 1508 gesloten. — Waarom Zeeland de eer genoot van een afzonderlijk concordaat? — Ik zal het u zeggen. Straks vermeldde ik reeds, dat de Zeeuwen door de kerk werden geprezen om hun trouw en volgzaamheid. Deze eigenschappen uitten zich natuurlijk ook met betrekking tot de kerkelijke rechtspraak. En zoo kon de kerkelijke rechter in rechtspraak. En zoo kon de kerkelijke rechter in Zeeland veel verder gaan dan in andere streken. In Zeeland kon b.v. een leek den anderen leek voor den deken vervolgen om schade of schuld; elders niet. En het was nu in verband met die ruimere bevoegdheid van den kerkelijken rechter in Zeeland , dat dit concordaat werd gesloten. Het is dan ook voor de kerk veel voordeeliger dan de andere concordaten concordaten Voor de andere deelen van bet bisdom zijn geen concordaten gesloten , uit den aard van de zaak. Immers het Nedersticht , Overijsel, Drente, Groningen met het Gorecht hadden den bisschop tevens tot met het Gorecht hadden den bisschop tevens tot wereldlijk heer. Met zich zelf kon deze geen con- cordaat sluiten. Dat de wereldlijke rechter in deze streken , ook ambtenaar des bisschops, voorzichtig zal zijn geweest met zijn optreden tegen zijn kerke- lijken ambtgenoot , spreekt vanzelf. En het teekent lijken ambtgenoot , spreekt vanzelf. En het teekent voorzeker de krachtige ontwikkeling der steden, wanneer wij Deventer niet ééns maar meermalen zich zien verzetten tegen aanmatiging der kerkelijke rechters ; zooals ons zulk een verzet ook van grooter rechters ; zooals ons zulk een verzet ook van grooter steden bekend is. steden bekend is. De concordaten hebben echter nimmer duurzame vrede gebracht; telkens ontbrandde de strijd opnieuw en was eene nieuwe overeenkomst noodig. Voor de en was eene nieuwe overeenkomst noodig. Voor de kennis van de verhouding tusscheri de wereldlijke CYII en de kerkelijke rechtspraken zijn die overeenkomsten van het hoogste gewicht , omdat zij de eenige bron zijn , die volkomen juist aanwijst de grens tusschen beide jurisdicties. En dan is vooral dat van 1434 tusschen Philips van Bourgondië en Rudolf van Diepholt van groot belang voor de geschiedenis der kerkelijke recht- spraak. Ik zal u niet vermoeien met eene ontleding van het lange stuk , dat blijkbaar met groote zorg samengesteld was en alle punten in geschil tot op- lossing zal hebben gebracht. Beter dan eene opsomming der daarin behandelde zaken pleit voor 's graven invloed , die hierin paal en perk stelde aan talrijke kerkelijke usurpatiën , eene rechtsgeleerde memorie van 's bisschops vicaris-gene- rechtsgeleerde memorie van 's bisschops vicaris-gene- raal Gerardus de Randen , die trachtte aan te toonen, dat het stuk niet wettig was. Het betoog kan den opsteller in onze oogen niet verheffen , al streed hij voor de kerk , wier dienaar hij was, want zijne argumenten kunnen den toets der kritiek niet door- staan. Zoo heeft hij dan ook door deze argumentatie zich de groote verontwaardiging op den bals gehaald van 's graven raad. Uit de Randen's lang vertoog, gesteld op naam der hooge kerkelijke rechters , blijkt voldoende , dat de kerk niet van het concordaat ge- diend was. Dit blijkt bovendien uit het feit , dat in 1504 de bisschop en de Domproost ook meenden hunne zaak te dienen door eene minutieuse verhandeling tegen de geldigheid van het concordaat. Evenals de Randen gingen bisschop Frederik en Philibertus Naturelli hierbij te ver, zoodat de wijze , waarop de strijd van die zijde werd gevoerd , ons in een zeer eigenaardig licht verschijnt. Nimmer echter heeft de kerk het concordaat opge- zegd; nimmer heeft zij een voorstel gedaan om bet CvIIt concordaat te vervangen door eene andere , voor haar voordeeliger, overeenkomst. De strijd werd steeds gevoerd door schending van het overeengekomene, steeds dus de guerilla-oorlog , doch nimmer een koninklijk optreden , een meting van beider krachten. Dit teekent den toestand. De kerk , wier geeste- lijkheid reeds herhaaldelijk door den bisschop had moeten worden vermaand wegens haar ongodsdienstig leven ; -- wier geestelijkheid op sommige plaatsen zulk een ergerlijk leven leidde , dat den wereldleken rechter van kerkelijke zijde was toegekend de macht, rechter van kerkelijke zijde was toegekend de macht, de misdadige klerken aan te houden , mits hen over- leverend aan de kerkelijke overheid ; — de kerk, wier hoofd zijne ernstige vermaning had doen hooren tegen de dubbele kloosters , doch zonder dat dit euvel overal was uitgeroeid ; -- de kerk zag haren geestelijken invloed tanen , langzaam maar zeker. Straks kwam de noodzakelijke reformatie van vele kloosters; de opbloei van de fraterhuizen der broeders des gemeenen levens , die de vroomheid wilden redden des gemeenen levens , die de vroomheid wilden redden van den ondergang; de uitvinding der boekdrukkunst, die den menschelíjken geest zijne groote ontwikkeling zou brengen; de ontdekking van nieuwe wereld- zou brengen; de ontdekking van nieuwe wereld- deelen; -- en wat daar meer op de uiterlijke ver- houdingen van zoo ingrijpend belang zou zijn. En daarbinnen , in die kerk van het oude Trecht , kwam een bisschop , die niet besefte , waar bet om ging, of die althans de persoonlijke kracht miste om te zijn , wat hij in die omstandigheden had moeten zijn. En Hendrik van Beyeren riep eerst de hulp in van den keizer tegen zijn lastigen Gelderschen nabuur, en wist toen niet beter te doen dan zijne wereldlijke macht aan Karel V over te geven. Die afstand had kunnen zijn een daad van grootheid ; — zij is bet niet geweest. Bij deze afstand der temporaliteit van bet Sticht CIX bleef den kerkelijken. rechters hunne kerkelijke recht- spraak , doch haar omvang werd bepaald door de opvatting dienaangaande van den zoo machtigen keizer. En hoe 's keizers opvatting was , kon den bisschop duidelijk zijn uit de talrijke memoriën in 1525, dus een paar jaren van te voren , over dit onderwerp gewisseld. Of het toen tot een concordaat is gekomen , is mij niet bekend , zooals ik U reeds zeide , maar voldoende blijkt uit de tot ons gekomen bronnen , dat voortaan de rechtspraak aan den staat zou behooren, en de kerk slechts disciplinaire bevoegd- heid zou bezitten tegenover hare ambtenaren en hare leden. Althans voor zoover de keizer daarvoor geene afwijkende regeling trof, als b. v. voor de berechting der ketterij. Erkenning der kerkelijke emuniteit, goed , — tenzij het noodig geacht werd , de woning van den Domdeken te doen bezetten door ,,cluyvers" van den Domdeken te doen bezetten door ,,cluyvers" (wereldlijke gerechtsbeambten) , om 's keizers wil uit- gevoerd te zien. En in verband met de wereldlijke vervolging der ketterij , zij het dan ook met steun van kerkelijke zijde , werd tevens afbreuk gedaan aan het forum privilegiatum. Beriep de kerk zich op hare positie, -- van 's keizers zijde werd niet minder hooghartig ge• antwoord , dat Z. K. M. de misbruiken geenszins stond te dulden, en dat hij als souverein de macht en den plicht had, de landen van herwerts over te besturen. En de ingezetenen dezer landen steunden den keizer. Het veldwinnen der nieuwe leer had aan de kerk een machtig wapen ontnomen tegenover de inge- zetenen. De vrees voor ban en interdict moest ver- dwijnen en juist deze twee straffen deden — veel meer dan geldstraffen -- de middeleeuwers zich buigen voor den kerkelijken rechter. Hoe kon 't ook anders? Ik zeide u in den aanvang , dat er slechts ééne kerk der geloovigen verondersteld werd en dat het mysterium unitatis den geloovigen ten deel viel, CX Uitgesloten te zijn uit die gemeenschap was meer dan menigeen kon dragen ; om dit te ontgaan legde hij het hoofd in den schoot. En wanneer hij dit niet deed , dan trof het interdict, de cessatio a divinis , de plaats waar hij woonde of waarheen hij zich ook plaats waar hij woonde of waarheen hij zich ook begaf. Met indrukwekkende plechtigheden ging het uitspreken van zulk een interdict gepaard , en vreeselijk was de druk ervan op de vrome geloovigen , afge- was de druk ervan op de vrome geloovigen , afge- sneden, zoolang de straf duurde, van God. Doch sedert de ontluiking der nieuwe denkbeelden op godsdienstig gebied verloren voor hunne aanhangers uitteraard deze straffen hare kracht. Zoo moest dus komen en is gekomen de ver- nietiging der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht , in den zin waarin wij haar bespraken. Ter barer uitvaart deden verder dienst de bepalingen van het concilie van Trente , die ook de positie der aarts- diakenen wijzigden , de verheffing van het bisdom Utrecht tot aartsbisdom en de stichting der bisdommen Haarlem, Middelburg , Deventer en Groningen. En ten slotte de tragische figuur van Philips II , die alles heeft gedaan om zijne nederlandsche gewesten van zich te vervreemden. Dwong de tijd mij niet, de lust zou mij leiden tot het trekken van een parallel tusschen Karel den Groote en Karel V. Dan zou opnieuw blijken , dat de geschiedenis zich nooit herhaalt , doch daarnevens , dat er niets nieuws is onder de zon. Slechts hierop wil ik u wijzen , dat zoowel in de insigniën van Karel den Groote als in die van Karel V de kerk wordt voorgesteld door de bovenhelft van den rijksappel, bekroond door het kruis. Doch dat zoowel in 800 als ruim zeven eeuwen later die appel zelf berust in 's keizers ééne hand , terwijl zijne andere hand voert het zwaard der gerechtigheid. andere hand voert het zwaard der gerechtigheid. Ik heb gezegd. cXI Nadat de heer Joosting gesproken heeft, vraagt de heer Bussemaker het woord tot het stellen van de vraag , of het ter vervollediging van het beeld niet wenschelijk ware geweest de quaestie aan te roeren , in hoeverre door de leeken aanvankelijk de kerkelijke rechtspraak werd gewaardeerd. De heer Joosting constateert, dat er ongetwijfeld bij de leeken tegenover de geestelijke rechtspraak antipathie en sympathie heeft bestaan, maar deze zijn moeilijk te controleeren , daar alles afhing van den persoon van den deken. En in dezelfde dekenie den persoon van den deken. En in dezelfde dekenie werd soms geklaagd , soms niet. Aanvankelijk was men zeker beter uit bij de kerkelijke rechtspraak dan bij de wereldlijke , omdat het geding beter vlotte en men vlugger geholpen werd , maar ook hier weer en men vlugger geholpen werd , maar ook hier weer geldt : alles hangt van persoon en plaats af. Zoo- doende kan geen algemeene regel worden gegeven. Als niemand meer het woord verlangt , betuigt de Voorzitter ook aan den heer Joosting den dank der aanwezigen voor zijn belangwekkende voordracht en sluit daarop de vergadering. Na afloop hiervan vereenigden zich een aantal leden van het Genootschap tot het brengen van het op het programma vermelde bezoek aan den Dom , waar de heer F. J. Nieuwenhuis als bij uitstek des- kundig leider toonde hoe de bouwgeschiedenis van dit schoone kerkgebouw evenmin als zijn architec- tonische détails meer geheimen voor hem bezaten. Aan den gemeenschappelijken maaltijd , te half zes in den huize Okhuyzen gehouden , nam een veertigtal der leden deel. ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN NOPENS DE BERENNING EN DE OVERGAVE VAN AMERSFOORT IN 1629, MEDEGEDEELD DOOR W. E. VAN DAM VAN ISSELT. ,-,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,w,,,,, In 1629 sloeg Prins Frederik Hendrik het beleg voor 's-Hertogenbosch. Met het doel hem tot het opbreken te nopen deed de Infante Isabella , die toen in de Spaansche Nederlanden regeerde , daarop een leger van 35 a 40 duizend man bij Turnhout verzamelen. De Graaf van den Berg werd met het bevel belast. Eerst poogde deze door een rechtstreekschen aanval op den Prins den Bosch te ontzetten. Daartoe rukte hij over Loon-op-Zand naar Helvoirt. Frederik Hendrik had zich echter, ook naar buiten , te goed verschanst en de aanval werd afgeslagen. Daarop trachtte van den Berg op indirecte wijze zijn doel te bereiken. Hij rukte bij Boxmeer en Mook over de Maas en trok op Wesel, ten einde zich te vereenigen met Keizerlijke hulptroepen, die onder Montecuculi in aantocht waren. Men zou daarna over den IJsel in de Veluwe vallen , Holland bedreigen , Frederik Hendrik nopen ter hulp te Bijdr. en Meded. XXX. 1 2 ONUITGEGEVEN $ESCHEIDEN snellen en aldus den Bosch bevrijden. Van den Berg had hierbij echter buiten den Prins gerekend, die zich met de hem eigen vasthoudendheid niet van zijn een- maal opgevat plan liet afleiden en het beleg doorzette, daar hij Holland door de Utrechtsche linie met de daarin aanwezige troepen behoorlijk beschermd achtte. De maatregelen , ter verdediging van den IJsel genomen , waren onvoldoende , terwijl de daarvoor aangewezen troepen te laat kwamen. In den nacht van 22 op 23 Juli 1) trokken de eerste vijandelijke afdeelingen bij Westervoort de rivier over en ver- schansten zich op den linkeroever. Later verlegde van den Berg zijn legerplaats en zijn brug tot tusschen Spankeren en Brummen. Nadat hij hier in het laatst van Juli door de aan- komst van Montecuculi's hoofdmacht versterkt was, begon hij maatregelen te treffen om de onderneming tegen het hart der Republiek door te zetten. Den 11den Augustus verliet Montecuculi met 10 a 12000 man voetvolk , 30 kornetten ruiterij en 12 tot 14 stukken geschut de legerplaats aan den IJsel en rukte over Ede, Lunteren en Barneveld op Amersfoort 2). Een andere colonne onder den Graaf van Salazar trok langs den linker IJseloever op Hattem Van den Berg bleef aan de rivier tot dekking van zijn leger- plaats en van den terugtocht. Montecuculi ontmoette op de Veluwe geen tegen- stand. De Grebbe-linie, niet voltooid, werd verlaten. Ongehinderd kon hij tot Amersfoort oprukken. Zijn eerste afdeelingen kwamen den 12den voor de vesting aan, de hoofdmacht den 13den. Na een korte be- 1) Alle data, waarbij het tegendeel niet vermeld is, zijn N. S. 2) Toen hij voor Amersfoort kwam, was hij nog 8000 man voet- 2) Toen hij voor Amersfoort kwam, was hij nog 8000 man voet- volk en 3000 ruiters met '11 stukken geschut sterk. OVER AMERSFOORT IN 1629. 3 schieting doorstaan te hebben gaf de stad zich reeds den 14den na de derde sommatie over. Groot was de ontsteltenis , niet het minst te Utrecht en in Holland. Te Utrecht wilden velen naar Hol- land vluchten , wat zij ook gedaan zouden hebben, had er niet een groot garnizoen gelegen. „En speelden de Pausgesinden daer dapper onder om de gemeente kleynmoedich te maken" I). Men sprak van verraad en gaf den Remonstranten de schuld. Frederik Hendrik en de Staten van Holland eischten een streng onderzoek. Eerstgenoemde schreef dienaangaande aan de Staten- Generaal: „wij mynen dat het voor den dienst van den »Lande nodig waare , dat een Exempel gestatueert „wierde over de Capiteinen die binnen Amersfoort ge- „weest sijn, , ... alsoo het eerre saecke is die met stil- „swijgentheyt niet en behoord gepasseert te worden" 2). Hij gaf in overweging hen voor den Raad van State of voor den krijgsraad in het leger te roepen. Ook werd de vraag al spoedig gesteld en be- antwoord , voor wie de voormalige regeering van Amersfoort moest terecht staan. 11/21 Augustus 's avonds om 6 uur rapporteerde een der Utrechtsche burgemeesters in de vroedschap , dat dien morgen 3) in de vergadering der Staten-Generaal de Heer van Sommelsdijk 4) namens den Raad van State mede- gedeeld had , hoe de burgemeester van Amersfoort , Mr. Willem van Dam, en de oud-burgemeester Peter de Goyer bij den uitlegger op de rivier de Eem ge- vangen genomen 5) en door de H.H. van de Admira- 1) Van Aitzema. Saecken van Staet en Oorlog, I, blz. 865. 2) Brief aan Ha. Ho. Mo. dd. 16 Aug. 3) Het verkeer ging derhalve destijds reeds vrij snel. 4) De bekende Francois van Aerssen, die hierna meermalen zal genoemd worden. 5) Zooals op blz. 61 en 62 blijken zal, waren zij niet gevangen genomen, doch hadden zij zich vrijwillig aangegeven. 4 ONU1T(lEGEVEN BESCHEIDEN liteit te Amsterdam aan den Raad van State (destijds te Utrecht resideerende) overgeleverd waren. Men wilde hen nu voor dien Raad doen terecht staan, doch de Gedeputeerden van de Provincie Utrecht in de Generaliteit hadden verzocht de zaak aan te houden, opdat men het gevoelen van zijn ,,principalen" zou kunnen inwinnen. In de vroedschap van Utrecht besloot men , als de meening »van Stadswege" te kennen te geven, „dat men om verscheyden redenen de Generaliteyt de judicature in delen zal toestaen , mits hebbende acte van non prejudicie soo ten regard vande Staten als de stadt van Utrecht" 1). Reeds bij resolutie van 21 Augustus bepaalden de Staten-Generaal, dat beide genoemde personen door den Raad van State „in bewaerder haat sullen worden gehouden oock van den anderen gesepareert om hiernae op de gelegentheyt vant overgaen van de voorss. stadt (Amersfoort) ge- examineert te worden." De Gedeputeerde Staten van Utrecht gaven toe- stemming , dat de leden der regeering van Amers- foort voor genoemden Raad zouden terecht staan , ,,midis bij deselve daerover passerende behoorlijcke acte van non preiuditie , voor zoo veel als aengaet de hoocheyt ende Jurisdictie der Stadt , Steden ende Lande van Utrecht" (Res. d.d. 12 Aug. 0. S.). De Raad van State scheen overigens slechts over krijgs- lieden te vonnissen 2). Voor de kennis van hetgeen destijds te Amersfoort voorgevallen is , staan tal van bronnen ter beschik- 1) Zie de vroedschapsnotulen van Utrecht op den genoemden datum. 2) Zie den hierna afgedrukten brief van A. van der Borre, blz. 56 OVER AMERSFOORT IN 1629. 5 king. Naast de speciaal Amersfoortsche als Ver- hoeven, Matthaeus en van Bemmel wijdt ook Bor menige bladzijde aan de overgave van 1629 1). Verder heeft men van Aitzema, van der Capellen') enz. Boven- dien zijn de beschrijvingen van hen , die bij de over- gave tegenwoordig of daarbij betrokken zijn geweest, van beteekenis. In dit opzicht trekt wel het verhaal, door Mr. Willem van Dam »in 't ruuw (in potlood) en met er haast ende vreese van interruptie gestelt in mijne gevankenisse den 20 Aug. 1629" in de eerste plaats de aandacht. Het werd eertijds door Dr. N. P. Visscher in de Berigten van het Historisch Ge- nootschap te Utrecht (1849) medegedeeld 3). Een andere belangrijke bijdrage vormen de „Stukken betreffende de overgave van Amersfoort aen den Keyserl. Generael Montecuculi in 1629", voorkomende in Dodt van Flensburg's Archief voor kerkelijke en wereidsche geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht4). Daar vindt men een brief uit het jaar 1692 van Mr. Pieter van Dam , advocaat der 0.-I. Comp1e te Am- sterdam 5), oudsten zoon van Mr. Willem van Dam aan Matthaeus. Van Dam, van Amsterdam naar Zeeland reizende , vermoedelijk om aldaar de ver- gadering van Heeren Zeventienen bij te wonen , had aan den Uithoorn Matthaeus ontmoet en van hem vernomen , dat hij een geschiedenis van Amersfoort onderhanden had. Op verzoek van Matthaeus zond van Dam hem na zijn terugkeer te Amsterdam de 1) Pieter Bor. Gelegentheyt van 's-Hertogenbosch , blz. 240 tot 274. 2) A. van der Capellen , Gedenkschriften , Deel I. 3) Tweede Deel , Eerste Stuk (1849), blz. 147 e. v. 4) Ile Deel , blz. 93 e. v. Hij heet leer ten onrechte L. van .para. 6 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN op 1629 betrekking hebbende papieren uit de nalaten- schap zijns vaders ter kennisneming. Behalve een opsomming van een zestal ter zake dienende bescheiden , die echter niet afgedrukt zijn , en enkele herinneringen van Mr. Pieter van Dam uit zijne jeugd vindt men bij Dodt van Flensburg een „naecte ende waerachtige verklaringe" van Willem van Hardevelt , in 1629 eveneens burgemeester van Amersfoort en derhalve ook gevonnisd , alsmede een stuk van diens hand „om te bewijzen dat mijn sen- tentie op opgeraepte calumnien is gefundeert." In zijne één jaar later, d. i. in 1693, verschenen geschiedenis van Amersfoort heeft Matthaeus zeer veel uit deze gegevens geput, wat o a. hieruit blijkt, dat hij 3 der 6 door Mr. Pieter van Dam opgesomde bescheiden in extenso overnam. De voorwaarden van de overgave van Amersfoort, ook door van Aitzema vermeld , werden opgenomen in Deel II van den 23iten jaargang (1867) van de Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht 1), terwijl ook de 29ste jaargang op blz. 158 e. v. nog enkele bijzonderheden uit het archief van uiten 2) bevat nopens het verzoek, in 1631 door Amersfoort aan den Prins, den Raad van State en de Generaliteit gedaan, om vergoeding voor de in 1629 geleden schade. »De overgang van Amersfoort in 1629", door Dr. B. Tideman Jz. behandeld in den jaargang 1903 van het tijdschrift »Uit de Remonstrantsche Broeder- 1) Blz. 197 e. v. 2) Antonis van Hilten , destijds secretaris der Staten 's Lands van Utrecht. van Utrecht. OVER AMERSFOORT IN 1629. 7 schap" 1), vestigde mijne aandacht op een viertal onuitgegeven brieven , dien overgang betreffende, alle kort na de overgave op schrift gesteld en dien- aangaande vele wetenswaardigheden bevattende. Twee dier brieven zijn van de hand van Mr. Willem van Dam. Daaronder is de door Mr. Pieter van Dam genoemde, doch bij Dodt van Flensburg niet afge- drukte brief, d.d. 7 Aug. 1629 2) aan zijn broeder Dr. Pieter van Dam , geneesheer, eerst te Amersfoort, later te Utrecht. Die brieven, hierachter afgedrukt 3), bevatten tal van tot nu toe onbekende wetenswaardig- heden , die een eigenaardig licht werpen op hetgeen te Amersfoort tijdens de overgave van 1629 is ge- schied en op de wijze , waarop de schuldigen door den Raad van State gevonnisd zijn. De spoedige overgave der stad is destijds en ook later door vele geschiedschrijvers streng veroordeeld. Van de nieuweren zegt Bosscha: „Amersfoort werd, na een flaauwe verdediging --- zoo het doelloos ver- schieten van vele duizenden ponden buskruid den naam van verdediging dragen mag , door de Bezet- ting , onder goedkeuring der Regering lafhartig over- gegeven" 4). De Bordes daarentegen vermeende : „dat veel ter verontschuldiging van de spoedige overgave kan worden aangevoerd" en heeft in een uitvoerige , met I) Blz. 144 e. v. 2) 0. S. Mr. Pieter van Dam schrijft ten onrechte van den brief „door mijn vader aan mijn oom zaliger geschreven den 8 Aug. 1629." Zooals hieronder blijken zal, is de brief van den Iaen Aug., alleen het P. S. van den 8sten. 3) Zie blz. 35 e. v. 4) Bosscha. Neêrlands heldendaden te land. 1834. I, blz. 457/8. 8 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN vele bronnen gestaafde beschrijving van den gang van zaken zijn meeping nader gestaafd 1). Gelet op alle omstandigheden acht hij de „regering te veront- schuldigen, dat zij trachtte een goed verdrag te „verkrijgen , zoodra de bevelhebber had te kennen ,,gegeven, dat de stad niet langer te verdedigen was »en gevaar liep door eenen storm ingenomen te wor- „den , waardoor de inwoners aan alle gruwelen van „plundering en moord blootgesteld zouden zijn" 2). Wij gelooven , dat de vier hier mede te deelera be- scheiden , wier inhoud de Bordes hoogstwaarschijnlijk onbekend was, zijn uitspraak ten volle wettigen. Uit die brieven blijkt, mede in verband met reeds bekende feiten, het volgende: 1°. Heeft Mr. Willem van Dam als ordinaris-compa- reerende in de Gedeputeerde Staten van Utrecht, aldaar, zoodra de vijand den IJsel overgetrokken was, her- haalde malen aangedrongen op ondersteuning en in het bijzonder op, het aanleggen van een »landwee- ringe" van de Grebbe naar Amersfoort (Stelling van de Geldersche Vallei). Het genoemde college was echter aanvankelijk „seer perplex en van onse (Amers- foort's) defentie despererende." Later besloot men rade landweeringe bij provisie bij Utrecht te beginnen", d. i. de Utrechtsche linie in te richten , die Amers- foort ongedekt liet. Daarna zou ook Amersfoort be- schermd worden , doch het was van te voren na te gaan , dat de tijd hiertoe ontbreken zou. De Gede- puteerde Staten waren ongeneigd op dit besluit terug te komen, waarop Van Dam namens die van Amers- foort ertegen protesteerde, dat de stad aan de ge- 1.) De verdediging van Nederland in 4629, door J. P. de Bordes, blz. 185-201. 2) Als voren , biz, 196. OVER AMERSFOORT IN 1629. 9 nade des lands werd overgelaten en verklaarde : »in alle gevalle , genegen te wesen het uyterste te willen waghen met het opsetten van goedt en bloedt; ende haer ontschuldigh te houden, van alien t'geene men aldaer , nae constitutie van tijt en zaaken , uyt hoogh dringender noodt , zoude mogen doen" 1). Terecht klaagde Van Dam , dat »wij als ledematen van een lit afgesnede en ten proye van den viandt gestelt werden." Op het allerlaatst is men nog over- gegaan tot het aanleggen van een borstwering, doch met geheel onvoldoende krachten 2), 2°, Den 25sten Juli werden de burgemeesters 3) de Goyer en Westrenen naar Utrecht en Amsterdam gecommitteerd , »die in 't wedercomen rapporteerden, dat de Staten van Utrecht gantsch geen staet en maeckten om Amersfoort te defenderen" 4). 3°. Aan de Regeering van Amersfoort werd voor en te na -- zoowel door de Staten van Utrecht als door de Gecommitteerden van Holland en Utrecht, die twee dagen voor de insluiting te Amersfoort kwamen -- voorgehouden , dat de stad »niet defen- sibel" of ,,tegens Bene belegeringe niet houwbaar en was." Den burgemeesters werd aangeraden , dat zij »sick niet op hun couragie souden verlaaten , dat sij hun eyge swakhijd niet en kenden , dat de stalt niet defensibel was , al waarender ook 4000 ia 5000 mannen in" 5). Verband hiermede hield ook het 4) Res. Ged. St. v. Utr. d.d. 24/31 Juli '1629. 2) Volgens van Hardevelt werkten er enkele dagen voor de aan- komst des vijands ongeveer 60 man aan de landwering! 3) Beiden waren in 1629 schepen, tevens oud-burgemeesters. Deze werden in schrifturen veelal „burgemeesters" genoemd. 4) Mededeeling van den burgemeester van Hardevelt bij Dodt van Flensburg, t. a. p. blz. 95. 5) Idem van Mr. Willem van Dam in zijn gevangenis. Conform het ,,Verhael vande proceduren", eia, 10 oNUITGEGEVEN BESCHEIDEN meermalen herhaald advies -- zoowel van de Staten bij monde van den ontvanger Berck als van de even- genoemde gecommitteerden -- om de vrouwen en kinderen uit de stad te brengen, alsmede het over- tollige koren, opdat de stad een minder groote aan- trekkingskracht op den vijand zou hebben. 4°. Mr. Willem van Dam en Peter de (foyer werden , ten einde ondersteuning te vragen , met „brieven van credentie" naar den Prins in het leger voor den Bosch gezonden. Deze had zijn krijgsvolk echter in de loopgraven noodig , te meer, daar de vijand zich bij Herenthals verzamelde 1). Ook vond hij het ongeraden om zijn troepen te versnipperen, waardoor zij bij gedeelten geslagen konden worden en oordeelde hij , dat zij ,,in een plaats niet defensibel welende als Amersfoort ligtelijk bij een accoordt niet welende als Amersfoort ligtelijk bij een accoordt niet t'onbruik voor de landen dienste gemaakt mogte werden" 2). Toen de burgemeesters daarop den Prins afvroegen, hoe zij zich dan moesten gedragen , wanneer de vijand voor de stad kwam, kregen zij deze merkwaardige woorden ten antwoord: „Indien ik spreken soude op sijs soldaats, of waart gij soldaaten, ik soude seggen, vegt dat gij berst, maar nu sijt gij burgers." Bij deze woorden maakte hij een schouderophalend gebaar en gaf te kennen, dat men zich met een schikking zou moeten behelpen. In verband hiermede beval ook de Prins aan , om alles uit Amersfoort in veiligheid te brengen 2), wat echter door den tegenstand der burgers niet in tijds geschied is. Dat inderdaad de ernstige wil om het beleg van 's-Hertogenbosch door 1) Van Aitzema, I, blz. 864/8. 2) Mededeelingen van Mr. Willem vane Darn in de gevangenis. OVER AMERSFOORT IN 1629. 11 te zetten de voornaamste reden voor den Prins ge- weest is, waarom hij zijn handen van Amersfoort aftrok, blijkt ook uit de „brieven van voorschrijvens", d.d. 11 Febr. 1631 door de Gedeputeerde Staten van Utrecht aan den Prins, den Raad van State en de Staten-Generaal gericht bij het verzoek van Amersfoort om vergoeding voor de in 1629 door de inname geleden overgroote schade en onkosten. In die brieven werd tot tweemaal toe gedoeld op het verband tusschen het volhouden van het beleg van den Bosch — een landsbelang -- en de schade , door Amersfoort geleden. Deze zinspeling was den Heeren in den Haag echter niet zeer aangenaam , want de Gedeputeerden kregen hunnen brief terug om er die tirade uit te doen vervallen , daar het verzoek anders veel kans had afgeslagen te zullen worden 1). 5°. De toestand , waarin de vestingwerken ver- keerden , was allertreurigst. De buitenwal tusschen de Utrechtsche en de Koppelpoort was in langen tijd niet in orde gemaakt ; men kon er met paarden tegen oprijden. Over een groote uitgestrektheid bestond de wal in het geheel niet. Ook kon de vijand de gracht aan de bergzijde bijna doen droog loopen 2). Zooals van Dam aan Naeranus schreef, waren de defecten te veel om in zoo'n korten tijd hersteld te worden 3). 6°. De bezetting was geheel onvoldoende. Zij bestond aanvankelijk slechts uit 3 vendels Amers- 1) Kronijk Historisch Genootschap, 29ste jaargang, blz.158 tot 163 2) Van Aitzema, I, 86i/8. Zie ook van Dam's mededeelingen in de gevangenis, blz. 155. 3) Bor, blz. 245/6 vermeldt uitvoerig, wat er volgens de meening van den commandant en den krijgsraad aan de vestingwerken mankeerde. 12 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN foortsche burgers , bij wie zoowel tucht als oefening veel te wenschen overlieten. Aan geschut bezat men slechts 4 metalen en een ijzeren stuk , waar- onder 64n gebarsten ; voorts 5 a 6 „haacken" 1), die bijna allen barstten. Er was geen man , die met de bediening van het geschut vertrouwd was. Kort voor de berenring zijn daarop nog eenige troepen binnen Amersfoort gekomen , te weten één Ilollandsche compagnie van den kapitein de Vries uit Amsterdam , 3 Zweedsche en 2 Duitsche com- pagnieën voetvolk, benevens een vendel ruiters van den ritmeester Chieze. Van Dam zegt , dat deze macht ,,omtrent 600 combatans" sterk was ; van Hardevelt noemt het bedrag van 4 a 500. Het voet- volk was trouwens niet in zijn geheel voor Amers- foort bestemd , doch ten deele toevalligerwijze door den vijand op die plaats teruggeworpen 2). Deze geringe macht was ten eenen male onvoldoende voor de verdediging van een vesting, in omtrek 35 a 3600 M. groot en die te voren met 5000 man „niet defensibel" geoordeeld werd. Op het allerlaatste oogenblik , den 11dell Aug., schreef Prins Frederik Hendrik aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht , hoe hij het in verband met 's vijands waarschijnlijk oprukken naar het hart des lands noodig achtte, dat eenige compagnieën onder een bekwamen bevelhebber naar Amersfoort werden gezonden. Hoewel de Gedeputeerde Staten bij ontvangst van dezen brief wisten, dat de vijand te 4) Haken waren een zwaar soort van geweren. Zij ontleenden hun naam aan een haakvormig uitsteeksel , aan de onderzijde van den loop aangebracht. Dit uitstekend gedeelte, tegen de buiten- den loop aangebracht. Dit uitstekend gedeelte, tegen de buiten- zijde van den vestingmuur steunende, ving den terugslag op. Men zijde van den vestingmuur steunende, ving den terugslag op. Men kende heele, dubbele, dubbel-dubbele en halve haken, kende heele, dubbele, dubbel-dubbele en halve haken, 2) Dodt van Flensburg, t, a. p , blz. 98, OVER AMERSFOORT IN 1629. 13 Ede en tegen Amersfoort in opmarsch was , besloten zij niettemin den terugkeer af te wachten van van Amerongen , die naar den Prins gezonden was om hem omtrent den toestand van de stad in te lichten. »Deze blijkbare onwil van de Gedeputeerde Staten om Amersfoort hulp te verleenen , oefende een hoogst nadeeligen invloed uit op den geest der Regeering en van de inwoners van die stad" 1). Ten slotte werd de kolonel Morgan met eenige sterke com- pagnieën ter ondersteuning van het garnizoen van Amersfoort aangewezen , doch die stad was toen reeds ingesloten en Morgan rukte daarop binnen Naarden. 7°. De bevelhebber, dien men voor zulk een uiterst moeielijk commando aanwees en die door energie en zaakkennis had moeten uitblinken , was in geen enkel opzicht voor zijn taak berekend. De burgemeester van Hardevelt deelt omtrent van Dorp mede , »dat hij geen dinck ter harten nam, ende na geen com- mandement en trachte, maer hem met wijn ende een pijp taback opvulde." De Bordes noemt hem bepaald ,,lafhartig". Zooveel is zeker, dat hij aller- minst de leiding in handen had en ten slotte h6n ontmoedigde , die de verdediging nog wilden voort- zetten. Er bestond geen behoorlijke afbakening tus- schen het gezag van den magistraat en dat van den militairen commandant , want na de overgave der stad was men nog in bet onzekere omtrent de vraag, wien het bewaren van de sleutels der poorten was toevertrouwd. Van Dorp had ze in ieder geval niet verzocht. Door dit gemis aan overleg werd de eerste vijandelijke parlementair buiten voorkennis van den 1) De Bordes, t. a. p., blz. 188/9. 14 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN Raad door de ruiters van Chieze binnengelaten 1). Op den dienst der burgers was niet de minste orde gesteld. Zooals dat gewoonlijk onder dergelijke om- standigheden geschiedt, nam men aanvankelijk over- dreven veiligheidsmaatregelen Alle soldaten en burgers waren „hooft voor hooft twee dagen continuelijk op de wal", doch toen de vijand zijn aanval doorzette, waren de burgers „seer vermoit", zoodat „men deselve al veel van de walle begon te misse." Onder de burgers was „groote disordre en geen absoluit com- mandement als wel over de soldaten" 2). Evenmin had van Dorp orde gesteld op het verbruik der munitie, zoodat bijna de helft van het kruit vrijwel doelloos verschoten was, voordat de vijand feitelijk nog iets ondernomen had. Ook het binnenkomen van 1500 man des vijands in den avond van den 14den , wat in strijd was met de capitulatie, getuigt van slappe tucht onder de wachten. 8°. Al, wat van Dam tijdens de onderhandelingen met den vijand gedaan heeft , geschiedde namens den geheelen Raad. Reeds den 13den 's avonds wilde men tot een accoord besluiten , toen Aert van Deu- verden 3), „die uyt sijn klederen den gantschen dag 1) Dodt van Flensburg, II , blz. 98. Ook in van Dorp's vonnis wordt de aandacht gevestigd op deze onregelmatigheden. wordt de aandacht gevestigd op deze onregelmatigheden. 2) Mededeeling van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Zie ook den hierna afgedrukten brief aan zijn broeder. 3) Aernout van Duverden was destijds schepen te Amers- foort. In de Statenvergadering van 15 April 1630 wilden Stad en Steden hem n. b. benoemd zien tot schout van Amersfoort, doch de Heeren van de twee Voorstemmende Leden waren ertegen. Na vele oneenigheden over deze benoeming werd 3 Maart 1631 Jonker Walraven van Arckel benoemd , die ook v6ór Montecuculi's komst te Amersfoort aldaar het schoutambt bekleed had. De kleine steden gingen nu met de Voorstemmende Leden mede. OVER AMERSFOORT IN 1629. 15 tot 's avonts laet toe te bedde hadde gelegen , meer gedroncken als gegeten hebbende" 1) , zich daartegen verklaarde. Daarom ging dien avond nog geen parlementair uit. Iiiertoe werd eerst den volgenden avond , »soo wel met inclinatie en goet- vinden van de crijchsraet als van de magistraet", als- mede door de bijeengeroepen 16 van de gequalificeerdste burgers ,sonder eenige oppositie" besloten , toen van Dorp verklaard had »dat men de aenstaende nacht groot perykel sonde loopen" 2). Niettegenstaande van Dam ernstig aanhield daarvan geëxcuseerd te mogen worden , werd hij »versogt en gecommitteert , omme als ostagiër in 't leger te gaan en met den viand te accordeeren" volgens eene hem door den magistraat medegegeven instructie , de ontwerp-arti- kelen der overgave inhoudende. Toen hij met Montecuculi tot een accoord gekomen was , is van Dam naar Amersfoort teruggekeerd en heeft de ontwerp-capitulatie aan den krijgsraad en den magi- straat voorgehouden. »Alles bij de heeren seer goet gevonden lijnde, ben ik met advys van de heeren weder na buiten gegaen , omme beschijt te zeggen" 2). „Alle het gene dat hier inne geschiet is, is 't werk vande magistraat en niet van mij" 3). Toen de Keizerlijken , in strijd met de capitulatie, nog in den avond van den 14deri Augustus met 1500 man binnen de stad rukten 4), bevond van Dam zich I) Dodt van Flensburg, II, blz. 99. 2) Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Conform het „Verhael vande proceduren", enz. 3) Conform Mr. Willem van Dam's brief aan zijn broeder en het „Verhael vande proceduren", enz. 4) Art. 8 der capitulatie luidde: „Dat dele Stadt niet meer sail beswaert worden met garnisoenen, dan van duysent mannen , van het beste gedisciplineeK t voick, welck geen overlast aende borgerie 16 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN bij den vjandelijken bevelhebber aan de molens buiten de Utrechtsche poort en was derhalve niet in staat, in dit opzicht iets te verrichten of te verhinderen t). Het is dan ook geheel zonder grond, dat de Bordes schrijft, hoe het ontijdig bezetten der poorten een gevolg was van het zwakke gedrag van van Dam tegenover Montecuculi en in strijd met de instructie, welke hij van den Raad had ontvangen 2). Van Dam handelde volkomen in opdracht van den Raad , die het ontwerpcontract goedgekeurd had , waarin reeds de bepaling nopens het tijdstip van het be- zetten der poorten opgenomen was. Later werd door 6 á 7 Raden dienaangaande nog de eisch gesteld , dien men van Dam nazond, dat de vijand dien avond nog niet in het bezit van de poorten zou komen. Van Dam kon echter , ondanks zijn aan- houden , in deze van Montecuculi geen uitstel be- komen. Zeer duidelijk blijkt dit uit zijn brief aan Naeranus. Van een „laf gedrag", zooals de Bordes het noemt 3) , is dan ook geen sprake. Ondanks al deze feiten velde de Raad van State een zeer streng vonnis, inzonderheid over den burge- meester van Dam en den schepen de (foyer. Dit moet , behalve aan de aanmaning van Prins Frederik sail doen , alles buyteu tosten ende lasten vande gemeente oude op haer eggen servitien" (niettemin leed de stad, voornamelijk bij den aftocht des vijands , voor ruim 80 duizend gulden schade), terwijl art. H bepaalde: „Dat siju Gen. sall sijn desen avont meester vande poorten mette sleutelen, mits datter geen soldaten inde stadt vande poorten mette sleutelen, mits datter geen soldaten inde stadt sullen tomen voor morgen avont." 1) Mededeelingen van Mr. Willem van Dam in de gevangenis. Conform zijn brief aan zijn broeder en dien aan Naeranus. 2) T. a. p. blz. 194. 3) T. a. p. blz. 196. OVER AMERSFOORT IN 1629. 17 Hendrik om oen Exempel te statueeren" 1) , aan twee redenen worden toegeschreven : 10. Heeft vooral de Raad van State aan de over- gave van Amersfoort -- dat vóór de ontworpen Utrechtsche linie gelegen was en welks val derhalve met het behoud dier linie in geenerlei verband stond -- een overdreven beteekenis voor den Lande toe- geschreven, om op die wijze de aandacht af te leiden van een zelf begaan verzuim. Waren tijdig afdoende maatregelen voor de verdediging van den IJsel ge- nomen, dan was de geheele Veluwe voor een vijan- delijken inval gespaard gebleven. Duidelijk doet van Dam dit tot tweemaal toe in zijn schrijven aan Naeranus uitkomen. 2°. Waren de (foyer en van Dam Remonstrant , welk geloof destijds te Amersfoort vele aanhangers vond. Door hen onder verdenking te brengen van met den vijand geheuld te hebben, wilde men de Remonstrantsche partij in de geheele Republiek in discrediet brengen. Ds. Tideman heeft dit in zijn bovenaangehaald geschrift nader uiteengezet. Ook op dezen grond liet van Dam in zijn brief aan Naeranus liet licht vallen. Volgens hem bleek dit ook eenigermate uit het vonnis van van Hardevelt, die , hoewel hij presideerend burgemeester was en alles tezamen met van Dam gedaan had, in vele zaken gepardonneerd werd , terwijl men aan van Dam zelfs een zwaar opgenomen zaak ten laste legde, die niettemin door van Hardevelt bedreven was , nl. het aan de Vroedschap mededeelen van de ongunstige meeping van den Prins , de Gedeputeerden van Holland en Utrecht enz. nopens de verdedigbaarheid 4) Zie blz. 3. Bijar. en Meded. XXX. 2 18 ONUITGEGEVEN VEN BESCHEIDËN van Amersfoort 1). Ook uit van Hardevelt's memorie, opgesteld om te toonen, dat zijn vonnis „op opge- raepte calumniën is gefundeert", blijkt, dat men het speciaal op de Remonstranten had gemunt. Immers daarin spreekt hij over een burgemeester, die als gecommitteerde te Amersfoort geweest was, „dan doordien hij geen Arminiaen was ofte andersins suspect, is ongemolesteert gebleven" 2). Dat van Dam en de Goyer zich geenszins schul- diger gevoelden dan ieder ander regeeringspersoon, die tot de overgave medegewerkt had, ja, dat zij overtuigd waren in de gegeven omstandigheden niet anders te hebben kunnen handelen , bewijst ook het feit, dat zij voornemens waren zich naar Utrecht te begeven om daar hun handelwijze toe te lichten en zich vrijwillig op de Zuiderzee aan de HH. van de Admiraliteit van Amsterdam bekend hebben ge- maakt 3). Uit van Dam's brief aan zijn broeder blijkt, dat hij onmiddellijk tot de Staten te Utrecht had willen gaan om zich te verdedigen, doch Monte- cuculi liet hem aanvankelijk niet vertrekken. Daar de directe weg door troepen onveilig werd gemaakt, reisden zij later over Amsterdam naar Utrecht. Ilier werden zij op last van den Raad van State in de her- berg „het Poortje" gearresteerd en -- ondanks protest, omdat zij den Staten van Utrecht en niet den Raad 1) Zie blz. 21. 2) Zie Dodt van Flensburg, t. a. p., blz. 98. 3) De Bordes , blz. 225/6, deelt mede , hoe men , ten einde den vijand te verhinderen met gewapende vaartuigen uit de Eem de vijand te verhinderen met gewapende vaartuigen uit de Eem de Zuiderzee onveilig te maken, aan de Admiraliteit van Amsterdam den last gegeven had om een of twee gewapende vaartuigen voor den mond van die rivier te doen postvatten. OVER AMERSFOORT IN 1629. 19 van State »subject" waren — op ,Hasenberch" 1) ge- vangen gezet 2). Reeds dadelijk wendden zij zich per request tot de Gedeputeerde Staten van Utrecht, opdat hun detentie mocht ophouden en zij zich voor Ha. Ed. Mo. mochten verdedigen , doch na rijp beraad be- sloten Gedeputeerden de zaak te verwijzen naar den Raad van State , behoudens de hierv66r genoemde »acte van non-prejudicie" 3). Na zes weken gevangen gezeten te hebben, dienden van Dam en de Goyer opnieuw , nu met van Har- develt , een verzoek in aan de Gedeputeerden van Utrecht. Zij verklaarden zich geen kwaad bewust te zijn ; al hun handelingen hadden slechts ten doel gehad »om hun stad en gemeente van een onver- mijdelijke ruyne en pillage ende het inleggende gar- nizoen ten dienste van den Lande te preserveren." Zij verzochten nu, dat Gedeputeerde Staten »van haer persoonen , comportementen , actiën , gedaene devoiren ende beijveringe van 't gemeene beste, favo- rabele attestatie" geliefden te geven en met dat doel enkelen uit hun college wilden afvaardigen naar den Raad van State, »ten eynde sij supplianten nevens de andere gevangene, ut haere langhe , verdrietige ende ignomineuse detentie , Balva honore costeloos mogen werden ontslagen." Bij res. van den 22sten Sept. 1629 besloten Gedeputeerden »dat extracten sullen werden gemaeckt vant gene roerende der sup- plianten gedaene goede devoiren tot conservatie der stad Amersfoort voor het overgaen vande selve wenden vijandt alhier ter vergaderinge genoteert is." Die ij Het tegenwoordige stadhuis, toenmaals stadsgevangenis,. 2) Van Aitzema , t. a. p. 3) fles. d.d. 42 Aug. 1629. 0. S. 20 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN extracten zouden aan den Raad van State worden inge- diend, terwijl tevens 4 Meeren aangewezen werden om de zaak der requestranten aldaar mondeling te bepleiten. Ondanks deze aanbeveling sprak de Raad van State den Wen October 1629 , daartoe te Utrecht overgekomen, zijn vonnis uit. De groene kamer van het stadhuis was voor deze gelegenheid door de vroedschap van Utrecht dienzelfden morgen ter be- schikking gesteld 1). Op welke eigenaardige wijze de Raad van State tijdens het onderzoek te werk ging, blijkt uit de hierna afgedrukte bescheiden op menige plaats, vooral uit den brief van van Dam aan Naeranus. Slechts twee leden van dat college hielden het onder- zoek. Ook viel men over allerlei kleinigheden. Van der Borre stelde dan ook terecht de vraag : ,Daermen soo vraecht ende op sulcke beuselingen staet, heeft men daer wel wat van gewiekte tot beswaringe ?" en kwam tot de slotsom : „Uwe E. can hieruyt sien , hoe men 't soect". En van Dam schreef: »Alles wordt ten ergste geduit" 2). Teekenend is het ook , dat van Aerssen , de bekende tegenstander van van Olden- barnevelt, het onderzoek leidde. Korten tijd daarna verschenen de ,,Sententien Vanden Raedt van State der Vereenighde Neder- landen, over die ghene die schuldigh geweest zijn aen het overgeven der Stadt Amersfoort, ende het huys ter Eem" in druk bij de erven van Wouw, ordinaris drukkers van de Hog. Mog. Heeren Staten-Generael 3). 1) Zie de vroedschapsres. van 25 Sept. 1629. 0. S. 2) Mededeeling van Mr. Willem van Darn in de gevangenis. Conform het „Verhael vande Proceduren", enz. 3) Knuttel. Pamfletten-catalogus van de Koninklijke Bibliotheek, n°. 3871. In afschrift berusten deze sententiën in het archief van n°. 3871. In afschrift berusten deze sententiën in het archief van OVER AMERSFOORT IN 1629. 21 Daaruit blikt, dat kapitein Tertulianus van Dorp, die te Amersfoort gecommandeerd had , toen de stad aan den vijand werd overgegeven en die sedert voort- vluchtig was 1), zich in zijn commandement niet ge- dragon had , zooals hij eer- en eedshalve schuldig was te doen , daarom gecasseerd werd van zijn compagnie, terwijl hij verder zijn leven lang gebannen werd uit de Vereenigde Provinciën, Mede zeer streng waren de vonnissen tegen van Hardevelt, van Dam en de Goyer uitgesproken , niettegenstaande de oude en de nieuwe magistraat zeer gunstige verklaringen nopens hen afgegeven hadden. Willem van Hardevelt , eerste en presideerend burgemeester , werd incapabel ver- klaard om voortaan eenig magistraatsambt in de Ver- eenigde Provinciën te bekleeden , omdat hij geen maatregelen getroffen had om de stad intijds van ammunitie enz. te doen voorzien , terwijl hem ook verschillende, tijdens het beleg begane vergrijpen en informaliteiten werden ten laste gelegd. De burge- meester Willem van Dam , destijds nog evenals van Hardevelt en de Goyer gevangen op den huize Ha- senberg, werd verklaard „te zijn inhabyl om voort-aen Benige Staet ofte officie te moghen bedienen. Bannende den selven uyt de Vereenighde Provinciën enz. , sin leven langh geduyrende." Hij werd voornamelijk ervan beschuldigd , een verkeerden indruk gevestigd te hebben nopens de meening van den Prins , de Staten van Utrecht en van de Gedeputeerden uit Holland en Utrecht omtrent de verdedigbaarheid van Amersfoort, voorts te zeer geneigd geweest te zijn de Hooge Militaire Vierschaar (Algemeen Rijksarchief), u°. 176. Register van partiën , 1629-1631. 1) Na met de bezetting van Amersfoort te Utrecht aangekomen te zijn, vluchtte hij over Zeeland naar het buitenland, 22 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN tot een spoedige overgave en hiertoe werkdadig bij- gedragen te hebben. Peter de Goyer , die niet naar het leger van Montecuculi gegaan was om te onder- handelen , doch wiep overigens dezelfde feiten ten laste werden gelegd als aan van Dam , werd insgelijks ,,inhabyl" verklaard en verder voor zes jaar ver- bannen. Vonnissen van geringere beteekenis kregen nog Johan Carremans, schepen en burgerhopman , die de oorzaak was geweest , dat nog op den bewusten avond van den l4den Augustus een vijandelijke macht binnen de poorten kwam , de sergeant Jan Woutersz. Cloeck , die het Huis ter Eem verlaten had , de schout van Amersfoort 1) walraven van Arckel en Benige der compagniescommandanten. Na de overgave van Amersfoort had de oude magistraat geweigerd verder dienst te doen en in- zonderheid om de bewuste 1500 man E eizerlijke troepen in te kwartieren. Ook had hij Montecuculi geen ,,vereering" willen geven. Daarom bedankte hij hem den 16den Augustus en benoemde toen een nieuwen , die gedurende zijn verder verblijf in de stad aanbleef 2). Ook deze magistraat werd gestraft 3) en wel, omdat zij zich niet alleen had laten gebruiken in den eed of dienst des vijands, doch bovendien 1) De schout te Amersfoort werd door deti Stadhouder benoemd. Zijn bemoeienis strekte zich voornamelijk over de rechtspraak uit. Destijds had de betrekking weinig te beteekenen, daar de schout Destijds had de betrekking weinig te beteekenen, daar de schout sedert de vroedschapsres. van 15 April 162f de zittingen van den Raad niet meer bijwonen mocht. Zie van Bemmel, II, blz. 518. 2) Den 30sten Aug. werd door den Prins een nieuwe magistraat benoemd. Als burgemeesters traden toen op Johan Saell en Ryck van Diest, beiden genoemd in den brief van van Dam aan Nae- ranus. Zie blz. 63; ook blz. 31, noot 3, en blz. 48. 3) Daaronder bevond zich de schepen Jacob van Dam , een nee van Mr. Willem van Dam in den vierden graad. OVER AMERSFOORT IN 1629. 23 zich niet ontzien had , der burgerij geld af te persen, om den vijandelijken generaal en diens officieren daarmede te vereeren. Gezamenlijk moest men het geld opbrengen , dat aan de burgerij ontnomen was, teneinde haar dit te kunnen teruggeven. „Doch is sulks niet geschiet , dewijle bij een yder in de Stat verstaan worde , uytgesondert weynig persoonen onredelijk te zijn, dat de Magistraat zoude betalen 't geen de noot vereyschten om alle swarigheyt te verhoeden" 1). Zooals ook uit van Dam's brief aan Naeranus blijkt , appelleerden de Goyer en hij met 2 requesten bij de Staten-Generaal, omdat hun vonnis niet geveld was op grond van hun bekentenissen , doch op be- schuldigingen , die daarvan meermalen afweken en somtijds daarmede in strijd waren. Volgens van Ait- zema zouden beiden reeds den lOden October 1629 bij notarieele acte protest tegen hun vonnis aange- teekend hebben en zou hun request op beider ver- zoek door de Gedeputeerden van Utrecht aan do Staten-Generaal gezonden zijn met een aanbeveling aan de gecommitteerden van Utrecht ter Generaliteit om hun zaak aldaar ten beste te helpen bevorderen 2). Zij verzochten ook de ,,voorschrijving" van den Prins van Oranje 3). Het eerste request van van Dam en de Goyer werd den 5den Januari 1630 in de Staten-Generaal gelezen en aangehouden 4). Reeds twee dagen later 4) Van Bemmel, I , blz. 297. 2) Vergelijk de door Van Dam vermelde verklaring van de Staten van Utrecht in zijn brief aan Naerenus, blz. 64 en 65. 3) Van Aitzema, t. a. p. blz. 887/8. 4) In Holland had men destijds reeds den Nieuwen Stijl; in 24 ONUIT(IEGEGEN BESCHEIDEN verscheen de Raad van State in genoemde verga- dering en verzocht, dat Ha. Ho. Mo. in geen geval een beslissing op het request mochten nemen , vóórdat hij in kennis was gesteld met de argumenten , die genoemde Heeren daarin aanvoerden, en met de stukken , die zij bij hun dossier hadden gevoegd, nadat de Raad van State nopens hunne zaak van advies had gediend. De Staten-Generaal stonden dit verzoek den 20sten Januari toe. Toch was de Raad van State nog niet gerust, want den 28sten d. a. v. werd in de Staten-Generaal een brief van den Raad gelezen , waarin genoemd college andermaal zijn consideratiën mededeelde , omdat men vreesde , „dat wellicht uit den inhoud der lies. van de Staten-Generaal (d.d. 20 Januari) fundament zou kunnen genomen worden om de zaak tot het aannemen van het verzochte appel te be- leyden." De Raad van State verklaarde in de zaak gedaan te hebben „soo als in recht , reden en con- scientie voor den dienst vaat Lant bevonden Boude worden te behooren." De Staten-Generaal hadden den Raad van State na het verstrekken der opdracht tot het instellen van een onderzoek „van tijdt tot tijdt aengeport om een eynde te maken , ende recht inde sake te doen" en gelast , dat het recht binnen Utrecht moest gedaan worden ; dit was het land nog op extra-onkosten komen te staan , daar de Raad van State tot genoemd doel nog eenigen tijd in compleeten getale expresselijk te Utrecht had moeten blijven. Het vonnis was op het stadhuis Utrecht werd hij door de Staten eerst ingevoerd bij plakkaat van 21 Juli 1700 (in te gaan 1/12 Dec. d. a. v.). Wordt bij een res. 21 Juli 1700 (in te gaan 1/12 Dec. d. a. v.). Wordt bij een res. der Staten of van de Vroedschap der stad Utrecht slechts één der Staten of van de Vroedschap der stad Utrecht slechts één datum genoemd , dan is dit derhalve 0. S. OVER AMERSFOORT 1N 1629. 25 uitgesproken „met volle deliberatie vanden vollen Raed." Van alle veroordeelden hadden nu alleen van Dam en de Goyer appèl aangeteekend , zich daarbij grondende op het „zonderling en valsch te kennen geven", dat zij de feiten niet bekend hadden, die hun in het vonnis ten laste gelegd werden. De Raad ontkende dit. De vonnissen waren gegrond, niet alleen op hetgeen hem gebleken was , maar ook op de vrijwillige verklaringen van de gevangenen en op hun schriftelijke bekentenissen , die zij eigenhandig onderteekend hadden. De Raad van State bad nu Ha. Ho. Mo. om niet alleen de ongegrondheid van het verzoek te overwegen , „maer daerenboven de swaricheyt die het mede sal brengen soo U. Ho. Mo. sich verder daerinne laeten." Het was h. t. 1. nooit gebruikelijk geweest appèl aan te teekenen tegen een crimineele sententie , op vrijwillige bekentenis gegrond. Ook was het nooit voorgekomen , dat »in eenige extra-ordinaire zaak , zooals deze is , appel is verzocht, veelmin toegestaan." Indien Ha. Ho. Mo. met deze zaak neen beginsel maken, soo sal 't selve van nuleken gevolge sijn , dat voortaen noyt eenige criminele sententien ter eerster instantie sullen cunnen ter executie gestelt worden , deurdyen altijdt ontwijf- felijck daarvan sal worden geappelleert." Men wees voorts nog op »het disrespect ende al te groote cleynachtinge", die het college zou worden aan- gedaan, indien de Staten-Generaal op het verzoek ingingen en zou liever zien , dat Ha. Ho. Mo. de beslissing , niet alleen in crimineele , doch ook van alle civiele zaken aan zich nam , daarvan den Raad ontlastende, „om partijen van dubbele moeiten en onkosten te ontslaan." Uit dit schrijven van den Raad van State blijkt, welke eigenaardige begrippen destijds nog nopens het recht van appèl golden , terwijl men daarin tevens 26 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN de juistheid bevestigd vindt van van Dam's woorden aan Naeranus : ,,T'eerste request is gestelt in handen van den Raedt van State , die haer seer tegens ons formaliseert ende haer reputatie daer aen gelegen het sijn" I). Bespeurende , dat de Raad van State een gunstige beschikking op hun verzoek tegenhield , dienden van Dam en de Goyer nu ook een request in aan de Staten van Utrecht, die hun van meet af beter ge- zind waren geweest. Den 5den Maart 1630 besloten deze , dat nde requeste van Mr. Willem van Dam , ge- wesene Borgemeester en Peter de Goyer, oudt Bor- gemeester, ende in de belegeringe gewesen schepen der stadt Amersfoort , verzoeckende dat zijluyden haer in deze provincie vrij ende ongemoeydt mogen onthouden , immers bij provisie , omme alsoo hare particuliere zaecken ten besten te mogen dirrigeren ende bevorderen" zou worden aangehouden. Den 8sten d. a. v. kwam de zaak ook ter sprake in de Vroedschap van Utrecht , omdat zij den volgenden dag in de Staten afgedaan zou worden. Volgens de Vroedschapsres. van eerstgenoemden dag hadden de huisvrouwen van van Dam en de Goyer per request aan de Staten te kennen gegeven, „dat zij groote schade aan hare goederen hadden geleden door den inval des vijands , dat zij ook door de afwezigheid van hare mans hare goederen niet konden redderen en daarom verzochten eenigen tijd landtwinninge voor hare mans." De twee Vóór- stemmende Leden hadden zich reeds den 5den in de Statenvergadering vóór inwilliging van het verzoek ver- klaard , doch de vertegenwoordigers van de stad Utrecht wilden daarin niet besluiten zonder voorkennis van 1) Zie blz. 72. OVER AMERSFOORT IN 1629. 27 de Vroedschap. Dit college vond nu goed het ver- zoek toe te staan , mits zulks aan den Raad van State werd geschreven, onder vermelding van de beweeg- redenen , die tot de inwilliging hadden geleid. In verband met dit besluit stonden de Staten van Utrecht in hun vergadering van 9 Maart de gevraagde »landtwinninge" voor ,,eenigen tijt bij provisie" toe. De genomen beslissing zou zoowel den Prins van Oranje als den Raad van State worden gemeld. Deze laatste droeg reeds kennis van het verzoek, nog eer dienaangaande was beslist. Den 19den Maart 1) berichtte hij den Staten-Generaal bij eene missive , die nog denzelfden dag in hunne vergadering gelezen werd. ,,Ende alsoo onses bedunckens merckelijck ,,sonde strecken tot prejuditie vande publique autho- ,riteyt, dat sinisterlyck sulcken versouck Boude geob- ,tineert werden , terwijle U Ho. Mo. de sake selffs ,,noch in deliberatie boude", vestigde de Raad van State op die zaak de aandacht der Staten-Generaal, niet twijfelende , of zij zouden het noodig vinden aan de Staten van Utrecht te schrijven. De Staten- Generaal besloten nog den 19den Maart, zonder de dien dag in de Staten van Utrecht gevallen beslis- sing 2) te kennen , aan de Staten van Utrecht to schrijven in den geest , door den Raad van State verzocht. In hunne missive d.d. 919 Maart 1630, den 12/22sten d. a. v. in de Staten van Utrecht gelezen , verklaarden de Staten-Generaal van goeder hand bericht te zijn, dat, hangende Ha. Ho. Mo. deliberatie op het request van Mr. Willem van Dam en Peter de Goyer , ge- 1) Men denke hier aan het verschil tusschen den ouden en den nieuwen stijl, dat destijds 10 dagen bedroeg. 2) NI, de res. /an den 9den Maart 0. S, 28 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN noemde Heeren een verzoek aan de Staten van Utrecht hadden ingediend , waarover deze laatsten ook van gedachten gewisseld hadden. Op grond van de overwegingen , reeds door den Raad van State aangevoerd, drongen Hare Ho. Mo. er nu bij de Staten van Utrecht op aan, niet verder in het ver- zoek te treden, of, zoo daarop buiten vermoeden reeds iets ten voordeele der requestranten mocht zijn beschikt , dit in te trekken , „opdat den gemelte beschikt , dit in te trekken , „opdat den gemelte Raedt van State, boven d'indracht inde publicque authoriteyt, door het disrespect, en al te groote cleynachtinge die se hierdoor souden meynen haer aengedaen te worden , tselve niet tonnen aen te nemen, ende daeruyt oorsaecke scheppen sick te be- slagen, nadien hare Ed. Mo. op voorgaende ver- soucke en delegatie (daerinne die van dele provincie volcomentlijck en vrijwilligh, neffens d'andere pro- volcomentlijck en vrijwilligh, neffens d'andere pro- vinciën hebben consent gedragen) sustineren yegens vinciën hebben consent gedragen) sustineren yegens de voorsz supplianten solemnelijck geprocedeert te zijn", enz. Naar aanleiding van deze missive besloten de Staten van Utrecht eerst antwoord af te wachten de Staten van Utrecht eerst antwoord af te wachten van den Heer Rode 1) nopens zijn wedervaren bij den Prins van Oranje en bij de Generaliteit, die hij in kennis had gesteld met het bewuste verzoek en in kennis had gesteld met het bewuste verzoek en de beslissing, daarop den 9den t. v. (O. S.) genomen. De Prins van Oranje trok zich blijkbaar weinig De Prins van Oranje trok zich blijkbaar weinig van de hangende geschillen aan , want den 16i 26sten Maart werd in de Staten van Utrecht een brief van Maart werd in de Staten van Utrecht een brief van den Heer Rode uit den Haag d.d. 14/24 Maart ge- lezen , waarin hij mededeelde , hoe hij den Prins het request van van Dam en de Goyer , alsmede het request van van Dam en de Goyer , alsmede het daarop verleende ,,appoinctement" had medegedeeld, 1) Deze had zitting in de Staten-Generaal, OVER AMERSFOORT IN 1029. 29 waarop de Prins »hem daer over hadde bedanckt, te weten voor de communicatie!" De brief van de Staten-Generaal werd den 15;25sten Maart in de Vroedschap van Utrecht gelezen , die besloot »te persisteren" bij hare resolutie van den 84en t. v. en dit ook aan de Staten•Generaal te schrijven. De Staten van Utrecht zwegen de zaak verder dood. Zoodra de Raad van State de te Utrecht gevallen beslissing kende , kwam hij bij de Staten-Generaal op de zaak terug. Den 16,I26sten Maart verscheen de secre- taris Huygens van dien Raad in de vergadering der Staten-Generaal met een brief van eerstgenoemd col- legie , het gebeurde in de Staten van Utrecht vermel- dende. Men liet nu Ha. Ho. Mo. oordeelen »van hoe sware consequentie het sijn sal, soo verre dit stuck daerbij gelaten worde", al was het alleen, omdat, op dien voet doorgaande, alle andere veroordeelden een gelijk verzoek aan hun provincie zouden doen. De Raad van State stelde nu de vraag, of Ha. Ho. Mo. het niet noodig oordeelden alsnog aan de Staten van Utrecht te schrijven om de verleende landwinning weer in te trekken. Hij was voorts van oordeel , dat der Staten-Generaal »authoriteyt bij eene parti- culiere provintie in desen al te seer gecrenct wort." De Staten-Generaal besloten nog denzelfden dag, om aan de Staten van Utrecht een afschrift te zenden van den brief van den Raad van State en daarbij te schrijven , dat men met verwondering had vernomen , hoe Ha. Ed. Mo., niettegenstaande Ha. Ho. Mo. voorafgaande aanmaning »de voorsz. concessie hadden verleend, ende datse de selve willen intrecken alsoo de saecke van al te groote consequentie sonde sijn." De Raad van State liet het hierbij niet , want 9 April kwam de secretaris Huygens er andermaal in de Staten-Generaal op terug. Hij stelde hun de vraag, 30 ONUITGEGEVEN OESCIIEIDEN of zij het niet noodig oordeelden , dat in deze zaak „eenige nadere devoiren werden gedaen." In de Staten-Generaal deelde daarop de Heer van Tienhoven 1) mede , onder welke omstandigheden en voorwaarden de bedoelde concessie aan van Dam en de Goyer was verleend en welke de oorzaak was, dat de Staten van Utrecht nog niet hadden kunnen antwoorden. De Staten-Generaal besloten daarop af te wachten, wat de Staten van Utrecht zouden berichten, terwijl den H.H. Gedeputeerden van die provincie verzocht werd „om de goede hant te bieden", opdat de aanschrijving van Ha. Ho. lbo. „volcomen effect mach sorteren" 2). Hiermede geraakte de zaak geheel in het ver- geetboek. De Staten van Utrecht antwoordden niet meer, en tot en met 1633 is in de Res" van de Staten-Generaal verder niets meer over het appèl te vinden. Het schijnt , dat de Staten-Generaal ten slotte zelf inzagen, dat de vonnissen van den Raad van State, onder den eersten indruk geveld, noodeloos streng waren geweest. Bij res. van den 18,Ien Februari 1631 werd aan van Dorp toegestaan , terug te keeren naar de Vereenigde Nederlanden, „milts dat hij Sup- pliant gehouden sal weesen hem in sine handel ende wandel te dragen ende comporteren in alle stillicheyt ende modestie." 4) Adriaen Ploos, Ridder, Heere van Thienhoven etc., was ge- committeerde der provincie Utrecht in de Staten-Generaal. 2) Zie voor het hier besproken appèl, behalve de Res" der Staten- Generaal , van de Staten van Utrecht en van de Vroedschap der Generaal , van de Staten van Utrecht en van de Vroedschap der Stad Utrecht nog: Lias loopende Staten-Generaal (Algemeen Rijks- archief 's-Rage). Brieven van den Raad van State 25 Jan. (rec. 28 Jan.), 19 Maart (rec. 19 Maart) en 26 Maart (rec. 26 Maat t)1630. Jan.), 19 Maart (rec. 19 Maart) en 26 Maart (rec. 26 Maat t)1630. OVER AMERSFOORT IN 1629. 3 1 Ook van Dam en de Goyer deden een poging om gerehabiliteerd te worden , doch klopten ditmaal in- eens aan bij de Staten van Utrecht. Den 3den Maart 1631 werd in dat college beider request gelezen 1). In den aanhef van hun verzoek brachten reque- stranten hun verschillende pogingen in herinnering , bij de Staten-Generaal aangewend , ,waer op door contrarie beleyt tot noch toe niet en is gedisponeert" 2) en wezen zij er op , dat „zij Supplianten alleen principalijck sin uytgekipt, ende soo rigoureuslijck getracteert, daer d'andere niet alleen niet geculpeert, maer oock in haer oude ende sommige in meerder digniteyten zijn herstelt" 3). Daarom verzochten zij »met alle eerbiedinge", om ook volkomen gerehabi- liteerd te worden, De H.H. van de twee Vóórstemmende Leden spraken zich dien dag ter vergadering vóór inwilliging van het verzoek uit , doch daar de 11.II. van de Stad en Steden nog geen instructie ter zake ontvangen hadden , werd het aangehouden. Den volgenden dag werd de zaak in de Vroed- schap van Utrecht besproken en kwam men tot de slotsom , dat de Raad van State moest worden ge- hoord, ,,lastende hare gecommitteerden 't solve voor Stads opinie ter vergadering mee te brengen. En in cas de heeren van de twee leden bij overeenstemminge in deze zaak wilden voortgaan , daartegen te prote- steeren." 1) Dit request is met het daarop verleende appoineternent in extenso te vinden bij Matthaeus, blz. 139 tot 140. 2) Ook hieruit blijkt , dat het appèl bij de Staten-Generaal tot geen gevolg geleid had. 3) (lier wordt gedoeld op Johan Saell en Ryck van Diest, beiden genoemd in den brief van Van Dam aan Naeranus. Zie blz. 63 en blz. 22, noot 2. 32 ONUITGEGEVEN I3ESCHEIDEN Ondanks dit protest, nog denzelfden Oden Maart in de vergadering der Staten uitgebracht en waarvan ter ontlasting van de stad Utrecht aan het slot der resolutie aanteekening werd gemaakt, besloten de Staten bij res. van dien dag : »De Staten gehoorrit de lecture van dese requeste ende op alles rijpelijek gelet, hebben om goede consideratiën haere Ed. Mo. gelet, hebben om goede consideratiën haere Ed. Mo. daertoe mouverende , de supplianten gestelt, ende stellen lienluyden bij desen in soodanigen etaet, habiliteyt ende vrijheydt, als zij waren voor date vande sententie bij d'Ed. Mo. heeren Raden van State der Vereenigde Nederlanden op den vijffden Octob. 1629 yegens henluyden supplianten gepro- nuncieert." De Vroedschap van Utrecht kon zich met dezen gang van zaken in het geheel niet vereenigen en nam daarom den 9de11 Maart een res. met het doel die in de Statenvergadering in te dienen. In die res. wees zij erop , hoe men inzake het verzoek van van Dam en de Goyer , inplaats van , zooals bij verschil van opinie gebruikelijk was , de twee verschillende meeringen in de res. van den betrokken dag in te schrijven , daarop appoinctement verleend had overeenkomstig de meening van de twee Vóór- stemmende Leden. De meening van de stad Utrecht was in de bewuste res. slechts aangeteekend. Het appoinctement was door den secretaris geteekend en op naam van de Staten uitgegeven, zonder dat de president in de vergadering geconcludeerd had of de notulen en het appoinctement had doen resumeeren , ja, terwijl de zaak door de gecommitteerden der stad nog in beraad gehouden was. De Vroedschap sprak nu als hare meening uit, dat »hare Stads ge- rechtigheid merkelijk sou worden geledeert door zoodanige forme en maaiere van doen" en achtte het daarom noodig, het bewuste appoinctement van nul OVER AMERSFOORT IN 1629. 33 en geener waarde te verklaren en hare afgevaardigden te gelasten ,,aan te houden , dat hetzelve weder in- ,,getrocken en geroyeert worde ten registere, of dat ,,men anders daar in zal voorzien , sulks als men »bevinden zal ter conservatie van Stads gerechtigheid ,,te behooren. Ook den secretaris van de Staten te ,,waarschuwen, dat hij zich wachte soodanige of dier- „gelijke acten meer te expedieren , tot nadeel en ,,usurpatie van de Stads gerechtigheid.” Den 10den Maart legden die van de stad Utrecht dan ook in de Statenvergadering een verklaring in bovenstaanden geest af. Hun werd daarop verzocht met de andere twee Leden der vergadering een schikking te willen treffen , onder voorwaarde , dat de beschikking ingetrokken en, op den 10den ge- dateerd , opnieuw uitgegeven werd. Zij moesten echter eerst hun principalen hierover hooren. Zulks geschiedde den 11den in de Vroedschapsvergadering. Deze -- overwegende, dat de zaak den 10den opnieuw in de Statenvergadering yin deliberatie geleid was en dat hiermede merkelijk gesterkt wordt het recht, dat deze stad tegens de kleine steden heeft", enz. — besloot »zich te conformeren in dezen met de twee Voorstemmende Leden, mits het voorbedoelde ap- poinctement ingetrokken en op heden zal gedateerd worden." De Staten van Utrecht , hiermede in hunne ver- gadering in kennis gesteld , besloten nog dienzelfden dag om de beschikking, op 11 Maart 1631 gedateerd, opnieuw uit te geven 1). 4) In de genealogie-van Dam , voorkomende in het „adelyk en aanzienelyk Wapen-Boek , enz." van Ferwerda , wordt ten onrechte vermeld, dat de Staten-Generaal het vonnis van den Raad van State vernietigd hebben. Dodt van Flensburg, t. a. p. , vermeldt l3ijdr. en Meded. XXX. 3 34 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN Hiermede waren ook van Dam en de Goyer vol- komen gerehabiliteerd. De Staten-Generaal en de Staten van Utrecht hadden daardoor de juistheid bewezen van eene opmerking, later door van Ait- zema naar aanleiding van het vonnis van den Raad van State gemaakt : »Doch men liet gemenelijck dat de Rechters in sulcke onghesteltenisse van tilden om de rasende en krijtende ghemeente te stillen veeltijds doen dat haer namaels leet is" 1). Uit den verderen levensloop van van Dam en de Guyer blijkt, dat men hun later hun gedrag van 1629 niet zeer euvel duidde. Van Dam , die zich na zijn verkregen » landtwin+ ninge" te Utrecht gevestigd had '), werd in 1631 opnieuw schepen te Amersfoort. Hij was dit ook van 1638 tot en met 1641 en zat daarna van 1645 tot en met 1673 onafgebroken in de Vroedschap van Amersfoort, nu eens als schepen, dan weer als burge- meester. Ook Peter de Goyer treft men van 1633 af wederom tal van malen in de Vroedschap van Amersfoort aan. Van Dam had tevens geruimen tijd zitting in de Gedeputeerde Staten van Utrecht. In dit college nam hij , zijn commissie verstreken zijnde, den 10den Februari 1671 afscheid 3), eraan herinnerende, hoe het 42 jaar geleden was, dat hij ten onrechte, dat het appoinctement van Ha. Ed. Mo. van den 3lsten Maart 1631 is. 1) T. a. p. blz. 887/8. 2) Hij maakte hier met zijne tweede vrouw, Johanna Hogerbeets, „wonende in Oude Munsters Trans aende Zuydtzyde" testament den „wonende in Oude Munsters Trans aende Zuydtzyde" testament den 47den Aug. 1630 voor notaris Zwaerdecroon en den 12den Maart 47den Aug. 1630 voor notaris Zwaerdecroon en den 12den Maart 1632 0. S. voor notaris Verduyn. Vermoedelijk verloor hij hier in September 1631 een jong kind, door Ferwerda niet vermeld. in September 1631 een jong kind, door Ferwerda niet vermeld. 3) Bij Dodt van Flensburg staat ten onrechte 2 Febr. 1631. OVER AMERSFOORT IN 1629. 35 aldaar als gedeputeerde der stad Amersfoort den eed had afgelegd t) in handen van den grootvader van den toenmaligen president 2). Hij bedankte nu Ha. Ed. Mo. voor alle eer en beleefdheid , in haar college genoten , waarop de president uit naam der Staten verklaarde : »den gemelten heere van Dam haer Ed. Mo. altoos seer aengenaem geweest te sin en betuygt met leetwesen te verstwen de expiratie van sijn Ed. commissie , erkennende de Provintie aen sijn Ed. verschuldigt te weeen voor de diensten in soo een reex van jaeren gedaen." Mr. Willem van Dam overleed als schepen van Amersfoort in den ouderdom van 77 jaren den 16den Juni 1673 N. S. te Leiden, waarheen hij met zijne vrouw voor de Franschen gevlucht was. W. E. v. D. v. I. De op blz. 7 bedoelde vier brieven, in chronologische volgorde opgenomen , luiden als volgt : I. COPIE VAN SEECKERE MISSIVE VAN WILLEM VAN DAM BORGEMEESTER T'AMERSFORT 3). Mon frere 4). Ick hebbe tot nogh toe gheen occasie connen vinden 1) Mr. Willem van Dam had den 20sten Febr. 1629 in de ver- gadering der Gedeputeerde Staten van Utrecht den eed als lid van dit college gedaan. 2) De Heer van Sar,denberch. 3) Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. No. 923. Het afschrift is van Wtenbogaert. 4) Deze brief is blijkbaar gericht aan Mr. Willem van Dam's eenigen broeder, Dr. Pieter, die in 1616 raad te Amersfoort was, in 1617 schepen en sedert 1637 stadsgeneesheer te Utrecht. 36 ONUITGEGEVEN $ESCHEIDEN om U E. te schrijven, daer ick veel naersticheyt omme gedaen hebbe, alhoewel het gheen aengename tijdinge is, soo veel ist dat ick wel te passe ben : mair dat ick als een verrader van de stadt uytge- creten roerde, valt mij veel swaerder als de meeste swaricheyt , die mij over comen coste, flair ick voor eerst niet gedaen hebbe als tgeene mij bij den vollen raedt belast is, dat oock metten vollen raedt be- sloten is ter instantie vande beste vande goede ge- meente, opde waerschuwinge ons soo bij de staaten meermalen als bij speciale besendinge twee daghen voor de belegering der stadt de heeren Ouerlander, Oetgens ... . . . . 1) Golsteyn, van Nederhorst 2) gedaen, nae dat onse borgers twee nachten ende een lach gestadich altemael opde wallen wasren geweest ende seer gefatigeert, behalven de disordre die onder haer was , nae dat cock den vijand op onse grachten was geapprocheert, vijff batteryen opde stad gestelt ende daer mede geschooten hadde ende voort in volle bataille opde stadt was aencomende, dat oock de derde Sommatie aenden Commandeur geschiet was, seggende de Trompetter dat hij niet meer met de Magistraet te doen hadde, maer den commandeur maer wilde sprecken , dat oock de selve commandeur verclaert hadde op onse vraghe , de stadt niet houbaer ende tegens 't datelick gedreychde gewelt niet defen- sibel was, jae oock soo dat hij verclaerde onschuldich te willen sijn van 't bloedt der burgeren , soo men wilde opiniastreren, gelijck oock suix gevolcht soude hebben, als wij nu verstaen hebben ende mij oock 1) Hier heeft vermoedelijk gestaan : van Waveren. 2) Dit waren de gecommitteerden van Holland en Utrecht. Beide eerstgenoemden waren leden van de Amsterdamsche Vroedschap. eerstgenoemden waren leden van de Amsterdamsche Vroedschap. Oetgeus was in 1629 burgemeester. OVER AMERSFOORT IN 1629. 37 mondeling geseydt werde al4ck de capitulatie maeckte dat wij wel te tijde geaccordeert hadden , alsoo de stadt all gegeven was aende soldaten tot pillage, daer en boven sonde ons oock het cruyt seer haest gemanqueert hebben , sulx dat wij genoodsaeckt waeren de moordere ende roverden van dit woeste volck met een accoort te ontgaen , twelck bij een yegelick geoordeelt sal werden vorderlick genoch te veesen. Ick hebbe alles gedaen opt goedt vinde van den Raedt, hoe well ick meerder bedongen hadde als mijn Instructie mede brachte 1). De Raedt heeft het goed gevonden ende ick ben weder naer den Grave van Montecuculi buyten gegaen, omme 't goedt vinden van den Raedt te rapporteren, Alleenlick waren er ses off seven nae't scheyden die op mij begeerden dat lek alle middelen van inductie soude willen aenwenden, dat het garnisoen noch dien avondt niet en mochte binnen comen , twelck ick niet konde obtineren, warentusschen de soldaten die aende hameyde waren inquamen , ende trocken vorder als inde poorten, twelck inde stadt alteratie causeerde, maer ten besten uytviel, dat nu dit garnisoen inde poorten ende vorder in tooch is mijn schuit niet geweest , ende werde derhalven daer mede t'onrecht beschuldicht, alsoo ick daer gheen last toe gegeven hebbe , pochte oock konde geven , dat ickse daer oock nyet ut konde waeren, alsoo ick buyten was. Dat sulx oock bij de bewaerders vande poorte , ofte den Commandeur hadde moeten geschieden. In alle geval , had men t'garnisoen dien avond niet willen admitteren , wij souden voor seecker tot gheen appoinctement hebben konnen geraecken, maer wel tot een deerlick massacre ende pillage, Om dese actie werde ick dies 2) gebla- 1) Zie hieromtrent meer uitvoerig van Dam's brief aan Naeranus. 2) Dit woord is in de copie opengelaten, 38 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN meert, hierom heb ick t'peryckel van een ruyter van Chieze compagnie genaemt Henrick Huygen in een hays moeten ontvluchten , het verdriet mij seer dat ick niet van de stadt hebbe konnen geraecken, nochte alsnoch en kan , omme mij ter vergadering vande H.H. staten te presenteren , ende mijn actien te defenderen tegens alle crijters. Ick hoope dat ick noch morgen sail konnen vuytcomen om over Am- noch morgen sail konnen vuytcomen om over Am- sterdam nae Utrecht te gaen , alsoo ick anders vreese in handen van eenige van onse ruyters te sullen in handen van eenige van onse ruyters te sullen vallen, die Hardevelt , de Goyer ende mij in stucken willen cappen. Soo dat ick aen beyden canten in swaricheyt ben , ende dat daarom dat ick soo ijverich besorcht hebbe dat de massacre vande goede ge- besorcht hebbe dat de massacre vande goede ge- meente mochte voorcomen werden. Onder tusschen eer ick come, wilt desen met eenige Heeren commu- niceren ten eynde men met gheen vooroordeel inge- nomen werde , met versoeck dat gheen calomnien sonder mijne defensie mogen aangenomen werden, Ick sonde noch mondeling hier bij konnen voegen dat niet geschreven wil sijn. In Amersfoort den 'Zen Augusti 1629. U. E. broeder, omh. W. VAN DAM. P.S. Noch hebbe ick desen niet connen utsenden, nochte can oock noch self nyet utcomen, den 8e11 Augusti 1629. Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N°. 923. OVER AMERSFOORT IN 1629. 39 II. VERHAEL VANDE PROCEDUREN GEHOUDEN BIJ DEN MAGISTRAET VAN AMERSFOORT SOO VOOR'T OVERGEVEN DER STEDE , ALS IN'T OVERGEVEN VAN DIEN, TOT YEGELICX ONDER- RICHTINGE, ENDE BEJEGENINGE VAN ALLE CALUMNIEN 1). Nadat de troupes van den Grave van den Berge op de Veluwe gecomen waren , is bij die van Amersfoort meer- maals, daer sulex behoorde namelick aen Sine Excel- lentie ende de H.H. Staten van Utrecht, groote instantie gedaen , om te hebben secours van volck ende am- munitie van oorloge met hetgene daerbij noodigh was , met aenbiedinghe , om bij behoorlick secours ende eenige waerschijnlicke hope van uytcompste , goot en bloet bij 't vaderlandt te willen opsetten. Specialick is bij haer daerop aengehouden , dat het retrenchement bij de H.H. Staten van Hollandt ende Utrecht voorgenomen, mochte gemaeckt werden van de Grebbe af na de Zuyderzee toe , als welende de cortste linie minst accessibel ende meest defensibel tot Bene gemeene lantweere, Boo voor de provincie van Utrecht als Hollandt. Ende , niettegenstaende alle mogelicke devoir, is er altgit gedifficulteert om de voorss. stadt volck toe te lenden, soo omme de ongelegentheyt, gemerct men de macht om een gros te formeren niet moeste verdeelen , als mede dat de voorss. stadt niet houwbaer wiert geoordeelt tegens eene belege- ringe , ja al waren der oock vijf duysent mannen in; maer dat de Magistraten borgera ende inwoonders der voorss. stede haerzelven alleenlick voor te sien hadde tegens een haestigh effoort ende subyten overval, met waerschouwinge datse haer op haere courage 1) Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N°. 923. 40 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN niet te zeer zoude verlaten , datse hare eygene swack- heyt niet en kenden, en soo voort. Dit is noch den voorss. H.H. Magistraten specialick aengeseyt twee dagen voor de belegeringe door de Gecommde der H.H. Staten-Generael, van Hollandt ende Utrecht, tot Amersfoort voorss. aengecomen, dewelcke met de Bor- gemeesters sprekende, oock waerschouwinge deden, om alle het goet, vivres, vrouwen ende kinderen uyt de stadt te eenden met de schepen , die te dien eynde haer souden toegesonden worden, deselve stadt in effecte alzoo stellende als eene geabandonneerde plaetze, die niet gedefendeert konde worden. Voecht hierbij , dat Beker aensienlick persoon van't collegie der H.H. Staten van Utrecht met noch een ander in sijn geselschap wesende, 'sdaechs voor de belegeringe binnen Amersfoort hem vindende, Borgemeesters ver- maenden onder andere propoosten , datse haer met de Jodische Zeloten , daervan Josephus schrijft, niet wilde laten tot haer verderf in den tempel sluyten, maer in tijts op haer swacke gelegentheyt achtnemer tot hare ende haerer borgers behoudenisse. Het is wel waer , dat het geurgeerde retrenchement, na vele ende verscheyden instaptien , geresolveert is te maken ter voorss. plaetze , waeraen de defensie van Amersfoort ende 'tgeheele landt ten hoochste gelegen was , maer vrij te spade , gelijck het oock met al te weynigh volck is aengevangen. Mid'lerwijle sijn binnen de voorss. stede tot verscheyden tijden ingecomen vj (6) compaignien soldaten, beneffens een Gompie ruy- teren , sonde deselve comp1en niet veel stercker dan ontrent vjc (600) combatans ende daerenboven ontrent yam (7000) pont buspoeder: maerdezelvestedeenconde evenwel met soo weynich volck , en soo gantsch sobere provisie van ammunitie, niet lange tegens eene vaste belegeringe gehouden werden, selfs na 't oordeel van alle crijchs-verstandinge, als wesende groot van circuit OVER AMERSFOORT IN 1629. 41 ofte binnegangh , sonde oock haar poorten , wallen ende buyten•cingulen met verscheyden hoven beset, meer tot vermaeck ende recreatie, als tot resistentie van gewelt en vijantlicken aenval geapproprieert. Op Sonnendagh den ijeu Augusti ouden stijfs (lumen verscheyden voorloopers van 's vijands troupes ontrent de stadt. Op Maendagh den iaen dito des morgens quamp 't leger daervoor ; waerop d'eerste sommatie geschiede : daervan de Magistraten voorts dadelick door eene expresse de H.H. Staten van Utrecht , als mede Sijne Genade van Brederode adviseerden , met ijverich versoeck van hoochnoodigh secours , ende dat in alder ijl : doch en bequamen noch assistentie noch antwoorde. Des namiddags wiert het geschut geplant ende op de stadt gelost. Waer op voort quam een brief van den Grave van den Berge, met vele beleefde presentatien. Hij was wel selve in eygenen persoone int leger niet : maer hadde , als Generael van 't leger van Aertzhertoginne, den geseyden brief aen den Grave de Montecuculi medegegeven , die int leger voor Amersfoort 't commandement hadde. Alle de borgere waren den gantsehen dach, als oock den voorgaenden nacht hooft voor hooft gestadigh op de wallen ge- weest en geduerich , hoewel met groote desordre op haren vijandt schietende : die diesniettegenstaende niet verre van de poorten op eenige plaetzen was ge- approcheert, ende hem in een huys, buyten d'Utrecht- sche poort staende , begeven hadde , doch daer weder door d'uytvallende soldaten uytgedreven wiert , met afbrandinge van 'tselve ende d'andere huysen daer ontrent, mit oock een molen, tot ruyne van eenige particulieren 1), door welcker ruyne evenwel de stadt, 1) In margine staat: de man, wiens molen afgebrandt wiert, leet van sijs persoon wel sAhade van xiijm (d. a. 13.000) Guldens. 42 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN als geen uytcompste noch hope van outset ofte secours voor handen wesende, niet conde geholpen worden ; te min, dewijle het buspoeder , bij continuatie van suick schieten , in seer corten tijt soude geconsumeert, daertoe oock beyde borgers ende soldaten gemattert 4jn geweest als die niet sterck genoech waren in getale om malcanderen te ververschen , maer om de wallen rontomme te besetten alle tseffens noodigh waren. Sulcx dat de Magistraten der geseyde stede, die op den brief van den Grave van den Berge te voren dilatoirlick hadde geantwoordt , met toeseggens van naerder resolutie te zullen overschrijven, geraetsaem vonden te tenteren , of men , door uytsendinge van een ander missive met een trompetter , bij provisie een stillestandt van wapenen voor dien aenstaende nacht , tot ververschinge van soldaten , borgers ende om tijt te winnen , soude hebben connen becomen , om daerentusschen den voorss. Grave te sonderen ende te verstaen wat conditien hij soude hebben willen inwilligen , en , bij mishagen vandien , te verscher tot resistentie te veesen. Dit aldus met eenparige stemmen vanden geheelen Raet der stalt goetgevonden, ende de crijchs-over- sten , die wat difficulteerden , daertoe met redenen gedisponeert zijnde , is het selve daerna gerenverseert door eersen , die bij 't nemen van dezelve resolutie niet geweest, maer , beschoncken zijnde, geslapen hadde I). Waerop men, niet als met eenparige stemmen hierinne willende procederen, de selve geprotraheert heeft tot den volgenden dagh den iiikn dito : al wan- neer men , de selve naerder overwogen zijnde, ende 1) Volgens mededeelingen van den burgemeester Willem van Hardevelt was dit de schepen Aert van Ileuvercien (Aernout van Duverden). Duverden). OVER AMERSFOORT IN 1629. 43 den crijchs-raet gevraecht, of er middel tot defensie van de stadt was , daer de vijandt onder beneficie van verscheyden batterijen tot vijf in getale van allen kanten op approcheerde , ende van haer verstaen hebbende datse genoechsaem daervan despereerde, oock soo , dat den commandeur Dorp verclaerde ont- schuldigh te willen zijn aen 't bloet der borgeren, 't welck gestort soude worden , indien se bleven opinia- strerende: soo is eenparichlick , selfs zonder oppositie van genen , die des daechs te voren de genomen resolutie hadde gerenverseert , goetgevonden de ge- dreychde ende onvermijdelicke massacre ende plan- deringe met een accoort te voorcomen , ende tot dien eynde een brief door een trompetter uyt te senden : aen weicken eenige oproerige menschen feytelick, met eene groote confusie onder de bor- gerije belet hebben het uytbrenghen van den voorss. brief, niettegenstaende hij voor de tweede mael met de Schout, Borgemeesters, ende die van den crjjchs- raet geconduiseert wiert. Daerentusschen de batterijen spelende oock met ijsers van xxiiij (24) ponden , ende den vijandt in volle bataille aencomende , soo presenteerde sich des vijants trompetter voor de derde mael, leggende, dat hij niet meer met de Magistraten van de stadt te doen hadde, maer den Commandeur alleen wilde spreken. Waerop noch voor de dimissie van den- selven , de voorss. trompetter van de Magistraet af- gevaerdicht ter poorte uytgetrocken (is). Ende , na dat de Grave de Montecuculi voornoemt verclaert hadde, dat hij twee ostagiers soude binnen senden , waertegens een Borgemeester neffens een vande crijchs-hopluyden souden uytcomen : soo sijn nevens die van den magistraat noch geroepen xvj (16) vande gequalificeerste borgers, volgens des stadts ordi- nantie van allen ouden tijde in hoochwichtige saken 44 ONUITGEGEVEN BEgCHEIllEN geobserveert t), mitzgaders der borgoren hopluyden, lieutenants ende andere officieren; de welcke te samen met de Magistraet, eenparichlick verstaen hebben, dat den onvermijdelicken overval van de stadt met een accoord behoorde voorgecomen te worden , ende dienvolgende versocht , dat de Borgmeester Mr. Willem van Dam te dien eynde wilde uytgaen , ge- vende hem daertoe eene schriftelicke instructie uyt aller name ; diewelcke daerinne eyntlick ook bewil- licht heeft. Deselve daerop uytgegaen sonde, vergeselschapt met den ritmeester Chiese en noch een lieutenant van wegen den crijchs-raet N) hebben dese van wegen 't garnizoen, ende de voorss. van Dam van wegen de stadt met den Grave de Montecuculi voorss. gehandelt, ende hebbende deselve van Dam noch eenige artikelen meerder, als sijne instructie mede- brachte, opt goetvinden van den Raet bedongen, is tegen den avond weder in de stadt gekeert, hem selven verobligeert hebbende selfs in persoone aen den voorss Grave van sijn wedervaren te sullen komen rapport doen : soo is 't beraemde accoort alsoo bij den geheelen Raet goet gevonden ende gearresteert. Daerop is de voornoemde van Dam weder uyt de stadt gegaen , sijnde hem van eenige, tot vj (6) ofte vij (7) sterck , ende dat na 't scheyden van den Raet, specialick gerecommandeert te urgeren bij den voornoemden Graven, dat de poorten vande stadt noch dien nacht van sin volck onbeset mochten blijven, gelijck oock gecapituleert was. Weder buyten gecomen wesende, heeft wel het gene hem was I) Zie omtrent dit oude gebruik te Amersfoort: van Bemmel II, blz. 493. Hij noemt evenwel deze toepassing van dit gebruik niet. 2) Dit was de ingenieur van Thije 2) Dit was de ingenieur van Thije OVER AMERSFOORT IN 1629. 45 gerecommandeert ernstelick ende instantelick ge- urgeert maer te vergeefs: want des vijants volck staende bij de poorte, terwijlen hij bij den voorn. Grave doende was, niet alleene in de stadt inne gecomen is maer oock met een merckelicke troupe gemarcheert zijn tot op de marct, directelick tegen d'expresse woorden van de capitulatie, ende tot verwonderinge van velen , dat die gene , die de poorte ende toelicht van dien bevolen was, sulcx niet en hadde verhindert. Dit is het corte ende naecte verhael van 't gepas- seerde. Alsoo nu den Magistraet wort te laste geleydt, datse niet hebben willen toelaten, dat de burgers, die haer daertoe willich presenteerden , het schip met ammunitie van Amsterdam gevonden, souden inhalen : soo wort daerop uyt gemeengin name ge- antwoort, dat se int solve verwitticht waren dat de vijandt met een tamelick aantal volex te paerde ende te voet in embuscade lagh, om de uytcomende burgers ofte soldaten te overvallen en dat se daer- omme ex officio gehouden waren sulcken gevaerlicken uyttocht te verhinderen , om hare burgers niet te laten willens ende wetens comen op een vleeschbanck. De Borgemeester van Dam wort int particulier te laste geleyt, dat hij alleen buyten met den vijant gehandelt heeft maer hij antwoort tot sine defensie dat hij dit gedaen heeft uyt last vanden vollen Raet, ende alle de gene , die noch bij de Raet ge- nomen sijn geweest tot assistentie, ende dat die van den crijchsraet hebben willen alleen handelen. Dat hij oock die commissie niet heeft aengenomen, ronder daertegen dapper gecontesteerd te hebben. Men roept seer tegen hem ende andere van de Magistraet van eenige preallable heymelicke hande- lingen met den vijant, eer hij voor de stadt quam : maer hij verclaert voor hemselven heylichlick dat 46 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN hem sulcx noyt in den sin gecomen is : dat hij ende de sine van ouder tot ouder sijn vijandt geweest van de Spaensche Regieringe , ende getrouwe pa- triotten ende voorstanders van de vaderlantsche vrij- heyt. Indien hij yet sulex onder de leden hadde heyt. Indien hij yet sulex onder de leden hadde gehadt , dat hij hemselven wel gewacht Boude hebben herwaert aen te tomen, maer sonde na d'IJssel en na Wesel hebben connen gaen , soo wel als hij her- waerts is gecomen. Dat hij met 4 schepen tseffens uyt Amersfoort is gecomen , ende hadde connen voorbij het oorlochsschip , dat aende tonne leydt, in stillicheyt geraken , maer dat hij hemselven willens stillicheyt geraken , maer dat hij hemselven willens heeft bekent gernaect, expresselick daertoe uytge- heeft bekent gernaect, expresselick daertoe uytge- comen om hem ter purge te stellen. Men heeft van Dam over eenige minuten scher- pelijck geexamineert. Ick sal eenige hier verhalen. Men heeft hem geexamineert over het inne tomen van den trompetter van den vijand : Hoe hij binnen gecomen is, van wien ontfangen , van wien inge- leydt, wie de poorten geopent heeft? dit wiert voor een effectieve preuve gehouden, men heeft hem op een dreyvoet ronder kussen doen ritten, als of hij schuldigh ware geweest, daer hij eerst mocht onder- hoort worden, ende daeruyt verstaen off hij schuldigh was. Men heeft hoog geinterpreteert dat men den was. Men heeft hoog geinterpreteert dat men den trompetter eten ende drincken hadde gegeven , oock wijn geschonken, item , dat men op sijn versoeck, aen den Generael, den Grave van Montecuculi hadde gesonden een flessche met ontrent dry cannen wijn, daervan doch al van hadde verclaert , dat men cruyt en loot voor hem hadde. Men heeft gevraecht, aengaende den commandeur, of hem de sleutelen ende de bewaringe vande poorten sijn toegestaan geweest , of men hem in sijn officie niet toegestaan geweest , of men hem in sijn officie niet heeft belet, oock om te removeren eenige huysen heeft belet, oock om te removeren eenige huysen ende item : of hij oock de wallen wel beset hadde etc OVER A1itERSFOONfi IN 1629.47 D'antwoorde was , flatmen hem geen belet hadde gedaen , dat hij de sleutelen niet versocht hadde, ende oversulcx die hem niet geweygert waren : dat de borgers willich sin geweest hare boomen af te houden, oock afgehouden hebben dat op de defecten bij hem aen de Magistraet geremonstreert, bij deselve was ge- lettet : dat zij haer oock op de militaire ordre aen- gaende het besetten van wallen , niet verstonden. Men heeft wel nauwer gesift , dat de Magistraet becommert was geweest over't schieten vande borgers ende sol- daten , terwijlen de trompetter binnen was , ende dat de Magistraet sulcx heeft verboden gehadt, het en ware dan dat de vijandt hostiliteyt daerentusschen bethoonde, men vermeende dat soo lange hij binnen was stillestand van wapenen moeste sin. Daer is oock wel gecavilleert op 't inlaten vanden trompetter ten ijn male : oock seer nauwe gesift dat men den selven 2 halve pistoletten tot vereeringe hadde gegeven daer den trompetter van de stadt buyten met een dobbelde ducaat was beschoncken ende de Magistraet meende dat het de costume was. Seer nauwe heeft men oock gevraecht over 't consent van 't overgeven van de stadt bij die van den crijchs- raet: ofse ontboden waren geworden hoe sterck , wat persoonen, ende of haer hooft voor hooft haer goet duncken was afgevraecht. Men wilde geen de minste dubitative antwoorde toelaten, men duydde alles ten archsten ende wiert te boecke gestelt hetgene men meende meest tot beswaringe van de gevangen te dienen; ende als hij ergens op de swackheyt van sijn memorie hem beriep , hem aengeseyt dat hij moeste categorice antwoorden, dat men 't hem wel Boude doen den(ken ?), dat het stukken waren die niet ongestraft moesten passeren. Men heeft hem oock seer scherp gevraecht off hij buyten sijnde met den Ritmeester Chieze ende van 48 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN Tijen , die van wegen het crijchsvolck buyten met hem gingen, hadde gecommuniceert, ende of hij oock in hare presentie met de gecommitteerde van den Grave hadde gehandelt. Daerbij hoe het toegecomen was dat des vijants volck des avonds ingelaten was daer se eerst moesten des anders daechs morgens incomen volgens d'ar- tyckelen van de capitulatie? waerop hij geantwoort heeft dat hij doe buyten wag ende over sulcx daeraen niet schuldigh , staende te versorgen bij degene die binnen waren, ende de poorten moesten bewaren dat deselve mochten gaen volgens het bespreek. Wat dunct uwe E ? daermen soo vraecht ende op suicke beuselingen staet, heeft men daer wel wat van gewichte tot beswaringe P Ick houde evenwel, dat de gevangenen niet sullen losgaen sonder brantmerck. De magistraet is nu ver- andert en heeft men tot Burgemeesters gemaect een harde kerckbroeder, niet geheel eerlick sijnde, ende dan noch een , die oock kercksch is maer wat soeter. Wat raet? Wie kan tegen ongelijck ende gewelt ? Het moet geduldelick geleden , ende Godt den hoogen Garant der onnooselheyt bevolen worden. 1.Iij sal 't richten. De Gooyer sit Bonder acces , ende is noch niet ge- examineert, off Hardevelt is geexamineert weet ick noch niet. Gisteren Sonnendagh was hier geweldige ontroert- heyt. De Denen die hier ingecomen waren op Vrij- dagh , wilden geit hebben, en men vreesde voor plunderinge 1). Hare Overste hadden eenige duy- 1) De Staten-Generaal namen in het najaar van 1629 vele goede troepen over, die in Deenschen dienst waren geweest en die vrij- gekomen waren door den vrede van Lubeck , tusscheu den Keizer gekomen waren door den vrede van Lubeck , tusscheu den Keizer en Koning Christiaan IV gesloten. OVER AMERSFOORT IN 1629. 49 senden ontfangen , ende haer evenwel niet gegeven, ende de arme soldaten hadden noch geit noch broot. Men brachte de andere soldaten , oock alle de bor- gers in wapenen, ende deselve wiert daertoe ge- bracht , datse elck een paer rijcxdaelders cregen, maer Bij wilden meer hebben. Men wacht noch xi (11) comp?« van tselve volck, ende dan sullen se lapex de Leek en d'IJssel geleydt worden , soo men seydt. Alle de burgers sin te nachs in wapenen geweest, alle kloosters ende kercken beset, ende sij sijn noch in wapenen. De voormiddach predicatie wiert afgesneden, ende des namiddachs isser, soo men mij geseyt heeft , niet geleert. IA blijve hier vast, wachtende na d'uytcompste, hoewel ick al eenige brantbrieven uyt Hollandt be- comen hebbe met sommatie van weder te comen. Dit is gene ick tegenwoordich hebbe. Uwe E. mach het discretie communiceren. Godt lij ons ge- nadigh. Groetenisse aen uwe E. schoonmoeder, huys- vrouw, oom, luster, alle bekende. 3e Septemb. 1629. Uwer E. dienaer en vrint DE VLAMINGH 1). Handschriften ten der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. NO. 923. III. SCHRIJVEN VAN A. VAN DER BORRE 2) AAN DEN EERSAME, VROME, VOORSIENIGE Sr. FRAN- 1) Volgens mededeeling van Ds. Tideman is ook deze brief van de hand van Adriaan van der Borre. 2) Adriaan van der Borre of Adrianus Borrius was een der eerste Remonstrantsche predikanten en nam een werkzaam aandeel in de vestiging van de Remonstrantsche broederschap. In 1624 werd hij predikant te Leiden en eenige dorpen. Hij overleed te Am- sterdam in 1630. Bijar. en Meded. XXX. 4 50 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN CISCUS VAN LIMBORCH, KOOPMAN TOT AM- STELREDAM 1). Seer waerde vrunt ende broeder in den Heere. Vol- gens mijne beloften in de jongsten aen mijn sone geschreven, dat ick uw E. van hier sonde schrijven , voldoe ick nu sulcx. Gisteravond arriveerde ick hier, ende vont de gantsche stadt vol vreucht. Men hadde in alle de kereken gepredict ende Godt gedanckt , ende alle straten waren beset met picktonnen om te vuyren. Ick lach tbeginsel daervan ; maer moede ende mat wesende van soo verren gangh als Utrecht van hier is , gingh na de ruste toe , latende de luyden, die beter daertoe gedisponeert waren , de vreuchde- vuyren ten eynde uyt sien , het gebeyer ende geluy van klocken horen. Ick sal hier nu bij gaen voegen het gene ick tsedert Saterdagh den 15den deler van de gevangene gehoort hebbe. Op den ge- seyden dach wiert van Dam weder geexamineert, oock d'andere twee, Hardevelt ende de Gooyer, maer hij eerst. 1. Hem wiert gevraecht, off, behalven de dry brieven aen den vijandt gesonden gedurende tbelegh, niet mede een vierde gesonden , ofte ten minsten geconcipi eert was geweest. Hierop heeft hij int eerste geantwoort dat hem wel yet daervan in confuso voorstonde, maer dat hij niet recht konde geheugen wat 'er van was. Dat sij in de uytersten perplexiteyt ende becommernisse geweest waren , en dat'er vele confuse ende vreemde voorslagen gedaen waren ; datse voor de woelende Ge- meente van binnen ende middelerwijle voor een overval- linge van buyten bevreest waren ; oversulcx , indien hier 1) Handschriften der Remonstrantsche Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N'. 770. te Rotterdam. N'. 770. OVER AMERSFOORT IN 1629. 51 yet van was, dat het een voorslagh moeste geweest zijn, die niet goetgevonden en wiert , maer was blijven steken ; immers altfijt dat hij wel wiste dat'er bij hem niet apart, maer alles met weten van't collegie van den Magistraet was geschiet, Godt een getuyge wesende van sijne innocentie. 2. Gevraecht van den inhout van sulcken brief ofte concept, ende wiste gestelt hadde , antwoorde niet seker te connen seggen , also 't hem niet alles voor- stondt. 3. Gevraecht of hij se niet selve ingestelt hadde , antwoorde cijns wetens neen. 4. Gevraecht als men hem wat op den wegh hielpe , of hem alsdan meer daervan in de memorie soude comen antwoorde , dat het konde wesen , ja, 5. Gevraecht sijnde, of het gene excuse was aen den Grave de Montecuculi , dat men den brief tot ant- woorde gestelt op den sijnen met den trompetter niet hadde connen uytcrijgen , als feytelick door de populacie belet zijnde, antwoorde dat hem daer yet van voorstoet, maer dat hij 't evenwel niet pertinent en wiste. Daerop is hem voorts gethoont een chartebel van sulcken inhoude , ronder opschrift , date , onderteec- keninge , wesende van sijne handt , het welcke, hij dadelick opt eerste aensien bekende sijn handt te veesen 1). De gelegentheyt daervan was , alsoo de trom- petter van de stalt met den brieff tot antwoorde aen den Grave de Montecuculi, was verhindert 1) Volgens van Dam's brief aan Naeranus werd bedoeld chartebel (brief van excuse) op verzoek vair de magistraat door van Dam namens haar geconcipieerd. 52 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN door het woelende grauw uyt de stadt te rijden, niettegenstaende hij voor de tweede mael met Bor- gemeesteren ende die van den crijchsraet vergeselschapt wiert , soo viert bij de Magistraet gevreest , dat de voorss. Grave qualick soude nemen het dilay van de voorss. antwoorde ; ende alsoo midderwijle des vijants trompetter weder binnen quam , begerende met den Commandeur alleene te spreken, ende niet meer willende met de Magistraet te doen hebben , soo was bij de Magistraet vreese dat haren trompetter evenwel niet uyt sonde tonnen comen, ende over- sulcx dat sij ende hare borgers te meer in ongenade souden geraken bij den voorseyden Grave ; hiervan was dit briefgen van excuse geconsipieert , dat se meenden heymelick buyten te sullen crijgen. 6. Gevraecht, waerom hij dat hadde geconcipieert, ende niet de Secretaris, antwoorde dat de Secretaris soo weeckhartigh was , dat se geen werck van hem tonden crijgen , en daerdoor wel moesten selve tot meermalen de penne in de handt nemen 1), ende dat in allen gevalle dit briefgen niet was gesonden ge- weest , alsoo de trompetter van de stadt metten brieff van de Heeren noch eyntelick uyt was geraect. Het voorss. concept van briefgen wort hooge ge- wogen , want de heeren seggen dat men daerdoor den vijandt de swackheyt vande stadt, veroorsaect door de tweespalt, die d'er binnen was , heeft te kennen ge- geven. Met dat nu van Dam hadde bekent dat het sijne handt was, ende dat daerop waren gevallen de geseyde propoosten, soo seyden de heeren voort daerop , dat 1) Dit zal mede een der redenen zijn , waarom in het Amers- foortsche archief zoo weinig te vinden is nopens het gebeurde bij de overgave in 1629. de overgave in 1629. OVER AMERSFOORT IN 1629. 53 het proces daermede uyt was , ende de heeren scheyden daerop. De fiscael Cloots heeft wesen soecken op de Se- cretarye tot Amersfoort uyt last van de heeren , om te besien , of men niet naerders tot last vande gevangens soude connen vinden , en het schijnt dat hij niet gevonden heeft als dit fijne chartabelligen ; de heereu seggen dat het de trompetter haer gegeven heeft, maer de gevangens houden dat sulcx niet waer- schijnlick zij. De Borgemeester de Gooyer is daerover oock ge- examineert geweest , die noch beter memorie daervan hadde als van Dam. Aerssens lede d'examen , die hem hart aen gingh als een leeuw, maer de Gooyer verantwoorde hem weder met groote couragie , hem vermanende gemack te doen , ende soo niet t'over- snorcken diegene, die aen sine voeten satan ende minder waren als hij , maer eens te gedencken den dagh daer sij beyde even hooge ende groot souden wesen , ende daervan onwederroepelick vonnisse soude worden gegeven vanden alderhoochsten Richter. Daerop Aerssens seyde , dat hij sprack niet als een politicus, maer als een Jesuyt. De Gooyer repli- ceerde weder dat hij sprack als eene die ontschul- digh is, ende op de suyverheyt van sine conscientie derf steunen. De Borgemeester Hardevelt isser oock over ge- examineert , ende het examen geschiede in deser manieren. Eerst wiert hem gevraecht , off hij niet meende dat die gene, die in een belegerde stadt sijnde , den vijandt te kennen geeft de swackheyt van de stadt, hemselven daermede schuldigh maect ende straffe ver- dient; hierop antwoorde hij dat een soodanige straffe verdient, al ware bijt selver. Daerna is hem gevraecht, off hij geen kennisre 54 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN hadde van het concept van excuse , waerdoor men aen den Grave de Montecuculi hadde willen excu- seren het uytstel vande antwoorde op sijnen brief, liggende het selve op de ongestuymicheyt van de populacie, die 't uytsenden van denselven brief hadde met gewelt verhindert ; het welcke was soo vele als den vijandt willen openbaren hoe qualick de stalt van binnen gestelt was , doordien de populacie tegen de magistraet stondt , ende soo sterck hadde geweest , dat het hadde tonnen verhinderen het uyt- seynden van een brief, die de magistraet sochte uyt te lenden. Hier heeft hij plat af ontkent eenige kennisse daervan te hebben gehadt ; hetwelcke uyt sijnen mont is geteeckent. De navolgende nacht , hemselven naerder over- denckende , soo is hij indachtigh geworden , datter was geresolveert geweest yet sulcx te concipieren, als het voorseyde chartabel innehielt , ende heeft uyt hemselven , ronder van yemant daertoe vermaent ofte aengeport te veesen, een brieff aen den fiscael gesonden , daerinne hij ront uyt bekent , dat hij hemselven naerder overdacht ende bevonden heeft warachtigh te wesen , dat'er was goetgevonden ge- weest , dat men sulcken briefgen van excuse soude concipieren , als 't voorss. chartabel inhielt ; waer- mede hij hemselven soo diep schuldigh maect als van Dam en de Gooyer. Ick hebbe gesien lekere verclaringe van den geheelen ouden enden nieuwen magistraet , waerbij deselve ver- claren , dat de heeren van Dam , Hardevelt en de Gooyer, sin eerlicke , vrome persoonen , dewelcke lij lange gekent , ende met deselve dickwels gebesoig- neert hebben, ende datse de selve altfijt hadden be- vonden trouwe voorstanders van t'Vaderlandt ende ijverige vijanden van de Spaensche heerschappije en OVER AMERSFOORT IN 1629. 55 regieringe , en datse in alles wat se hebben gedaen ende gehandelt int overgeven van de stadt , niet heb- ben gedaen dan met gemeen advys ende eendrachtigh goetvinden van den geheelen magistraet. Van Dam is noch gevraecht geweest, off hij Goossen de poortier belast hadde , dat , als Karreman (dit is een vande borgercapiteynen, die mede buyten de stadt was, als van Dam aen den Grave van Montecuculi was gesonden , ende die nu mede gevangen sit , een treffe- lick kercksman) soude comen met 200 mannen , dat hij hem alsdan soude inlaten ; maer hij heeft sulcx ontkent. Hem is oock aen geseyt dat hij den majoor soude gedrongen hebben de sleutelen aen Goossen te geven, waerdoor hij t'onvrede Boude hebben geweest, ende aen de Heeren sulcx willen clagen; hierop is sin antwoorde geweest , noch indachtigh te sijn , dat hij de eerstemael binnen komende , gelast hadde dat'er ordre gestelt sonde worden , dat hij weder comende mochte uytgelaten worden sonder wachten, maer niet en wiste op wat maniere , dat hij oock den majoor de sleutelen soo niet hadde afgeparst. hem wiert oock aengeseyt , dat hij de commissie om buyten te gaen willigh aengenomen, ende hemselven daertoe genoech geoffreert hadde ; maer hij hadde ge- antwoort, dat hij ter contrarien hemselven daervan gesocht hadde te excuseren. Men heeft oock de Gooyer geexamineert, alsoo hij 's daechs voor de belegeringe met seker advocaet van Amsterdam hadde gesproken, die Catholyck ge- sint was , hoedanige, dat de propoosten waren geweest die hij met hem hadde gehouden. Ick hebbe niet eygentlick verstaen wat hij daerop geanwoordt hadde. Uwe E. can hieruyt sien hoemen 't soect. Men weet noch niet recht de tot wanneer de sententie gaen sal, vele min wat die inhouden sal. Daer waren maer 2 van den Raet van State tot Utrecht , doe ick 56 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN vertoogh, van de andere waren sommige int leger, som- mige in den Hage , men meent dat se eerst alle sullen bij een sijn , eer men vonnisse sal geven. Daer wort niet getwijffelt, nae de viunicheyt van 't examen , off de sententie sal scherp sijn. De Raet van State is de sententie sal scherp sijn. De Raet van State is eygentlick gestelt over de crijchsluyden, ende over de mesusen , die daer onder vallen; sullen die nu soo over borgera mede willen sententieren ; dat soud'er hart op aen comen. Wat raet ? Tegen gewelt en vermach men niet, men moet het dragen, ende daeren- tusschen sijne goede conscientie den Heere bevelen. Hij is de garand der onnoozele. Hij wille hare onnooselheyt voorstaen , het Yaderlant, ons, uwe E. met de lieve huysvrouw , kinderen , schoonmoeder, schoonluster, ende alle de vrunden genadich wesen. Leyden 22Ste11 Septemb. 1629. Bekende handt. ADRIANUS BORRHIUS. De vijandt leyt noch in sijn foorten op d'Yssel met eenigh aental van ruyters ende knechten. Graef Hendrick van den Berge heeft , soo ick op de wegh verstont, voorgehadt een schansse op te werpen tusschen Emmerick ende Rees , ofte tusschen Rees ende Wezel , ick verstont niet recht waer , om soo den toevoer opwaerts te verhinderen , maer daer is ordre tegen gestelt. Sine Excellentie roet vele volex by malcanderen, daer- van een parthye vergaderen ontrent Moock , een partye van een parthye vergaderen ontrent Moock , een partye ontrent Heusden. Wat hij voor heeft leert de tijt. Neempt ten besten mijn haestigh gecrabbel. Handschriften der Remonstrantsehe Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. N°. 770. OVER AMERSFOORT IN 1629. 57 Iv. BRIEF VAN MR. WILLEM VAN DAM AAN SAMUEL NAERANUS I). Mijn Heere ! Ick hadde all voor delen last ge- geven om U nicht te verwittigen dat uwe boecken die men binnen Amersfoort nevens mijne meublen tweemaal heeft moeten verbItengen met de selve mijne meubelen noch behouden tot Hoorn gecomen sijn , gepact in houte kisten die ick daer toe expres- selijck hadde belast te doen maecken. Tschijnt , soe ick verneme dat de mijne ten deele onder d'uwe en d'uwe onder de mijnige vermengt sijn doordien alles heeft moeten geschieden tumultuarie en in absentie van mij ende mijn huysvrouw. Sij sullen soe lange daer moeten blijven ter tijde toe ick selfs eens te Hoorn sal kunnen comen omme d'selve te separeren. Ic kan niet anders vernemen off alle de boecken sijn bij malckanderen gepact sonder datter eenige vermist sijn , doch dit sail hem eerst bij de visitatie open- baren. Ick sail voor deselve voorts gelijcke sorge dragen als voor mijn ander goet. 't Gene voorns. is hebbe ick oock aen domino Rijckwaert 2) geseyt , die mij uyt uwen name daer nae gevraecht heeft ende met eenen uwe groetenisse mede gedeelt en hoeseer u.E. mede becommert is over tgene den burgemeester de Goyer 3) en mij overcomen is. Ick bedancke u.E. 1) Origineele brief, berustende in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Handschriften. A. 76. 2) Vermoedelijk Ds. Carolus Rijckewaert, predikant te Utrecht sedert 1607, een der mede-onderteekenaars van de Remonstrantie (1610). Afgezet en verbannen 1619. Hij stond opnieuw te Utrecht sedert 1629 en bediende van daaruit Amsterdam. Hij overleed op den predikstoel '1 Jan. 1650. Zie Tideman , De Remonstrantsche Broederschap , Tweede druk , blz. 309/10. 3) De Goyer was destijds schepen. Te voren was hij burge- meester geweest. 58 ON UITGEGEVEN BESCHEIDEN voor de vriendel jcke affectie t'mijwaerts. Ende ge- love dat u.E. alles wel met verwonderinge verstaen heeft, ende oock mede het gevoelen niet en heeft, dat wij , op dewelcke alleen de gepasseerde swarich- heden van 't gemeen landt blijven berusten , als boos- doenders ende sulcke als wij in 't eerste sijn uytge- creten geweest, dit alles sijs lijdende. 't Soude mij voorwaer al te beswaerlick vallen ten ware mijne goede ende geruste conscientie in desen mij was verlichtende en vertroostende gelijck ick oock mijne sententie hebbe opgenomen met de woorden dat ick dit liever hadde te lijden dan dat de goede gemeente swaerder hadde overcomen. Godt, die de herten kent is een getuyge over mijne onnoselheyt ende met hoe ijverigen gemoet ick bevlijticht hebbe tgene ten gemeenen besten en behoudenisse was dienende. Is dit bij iemandt beharticht soe is het bij de burgemeester de Goyer en mij gedaen. Wij hebben allenthalven met alle mogelyckheyt assistentie gesolliciteert En onse commissies ende rapporten getrouwelijck uyt- gevoert ende gedaen. Men heeft ons met geen middelen van defentie versien. De defentie van onse stadt is weynich in consideratie gecomen, men vreesde dat de soldaten die men ons soude toesenden voor 't gemeene landt onbruyckbaer souden gemaeckt werden. Eyntelick hebben wij ses compagnies te voet, qualick 600 combatans sterck sijnde 1), met een compagnie ruyters binnen gecregen waermede wij well voor een aenloop maer voor geen belegeringe be- stendich waren. Doe dele ons all toegesonden waren sijnder gecommitteerden van Hollandt ende Utrecht 1) Volgens den burgemeester van Hardevelt waren het er slechts 4 tot 500. 4 tot 500. OVER AMERSFOORT IN 1629. 59 gecomen ons -- te weten de burgemeesters Hardevelt, de (foyer en mij om aen de magistraet te relateren -- voorhoudende 1) de uytvoeringe van 't toorn ende de goederen ende de swackheyt van onse stadt , waer op wij ons beclagende dat men de defentie van de selve onse stadt soe weynich in achtinge naemt ende ons alsoe abondonneerden en iterativelijck instantie doende om middelen van defentie met presentatie als meer- maels te voren van goot en bloot bij 't landt te willen opsetten bij apparentie van uytcomste , ver- soeckende 1500 off 2000 man met andere nodige behoeften. Voor andtwoordt cregen dat onse stadt niet te houden was ('t sijn de eygen woorden) met 3000 noch met 5000 mannen 2), dat wij ons niet souden verlaten op onse couragie , dat wij onse eygen swackheyt niet en kenden , dat wij ons niet en souden laten bedriegen , dat sij onse stadt hadden doen be- sien met meer andere woorden , oock vervoeringe van vrouwen en kinderen niet afradende. De burgemeester Hardevelt seydt dat als hij seyde datt het dan beter ware dat wij alle uyt de stadt gingen , daer op geandtwoordt wierde, meent ghij dat ghij all veel versuymen soudt ? Dit geschiede des Saterdaechs nae de middach waerop den viandt sich den aenvolgenden dach tot Bernevelt ende des maen- dachs 's morgens voor Amersfoort vertoonde met vijff regimenten te voet, ses en dertich compagnien paerden ende elff stucken geschuts, waeronder vier halve cor- touwen waren. Wesende daerdoor belet de uyt- voeringe bij de H.H. gecommitteerden voorn. ge- urgeert ende bij de magistraet geconsenteert waertoe I) Volgens van Hardevelt voerde de Heer van der Horst (Neder- horst) het woord. 2) Dit zou Golsteyn gezegd hebben. 60 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN ontrent 50 off 60 schepen voor de Eem quamen doch te laet. Den viandt was na de middach all nae opte grachten ende inde huysen aen de Utrechtse ende Slijckpoort gecomen, schietende met musquetten op de onse ende oock met eenighe van hare stucken. Den aenvolgenden lach hadden sij haer geschut op vijff plaetsen geplant ende schooten daermede. Alle de burgers ende soldaten mosten gestadich hooft voor hooft sonder intermissie op de wallen sijn , waermede deselve noch niet nae behooren beset waren. De sterckte van de stadt is u.E. bekent. Den comman- deur en soldaten hebben haer dickmaels beclaecht dat sij op een vleeschbanck waren ende geen eer konden bevechten, sij en conden ons niet verseeckeren, geljck oock den Commandeur met sijn krijcbsoversten bij de Magistraet formelijck ende expresselick affgevraecht sijnde off de stadt noch te houden was daer op nae deliberatie en visitatie van de ammonitie geandtwoordt heeft dat sij ons den aenstaenden nacht niet conden verseeckeren , blijckende t selve bij sijne sententie , en off men noch all 24 uyren mochte comen te houden off men noch all 24 uyren mochte comen te houden (seyde hij) soe souden wij als dan geen appoincte- ment crijgen kunnen. Twee lieutenants van de bor- gerie quamen daernae voor de Magistraet en susti- neerden dat men soe haest niet beheerde te compo- seren, wij seyden haer het oordeel van den crijchs- raet. Ick voechde noch daer bij sij souden bij den Commandeur gaen ende overleggen off eenich middel tot defentie was. Indien iae , dat de magistraet en ick selfs geresolveert was mede te vechten; sij gingen den Commandeur spreecken en cregen tot andtwoordt dat onse muyren oudt waren en op verrotte anckers rustende, dat de stadt niet houbaer was, dat mense moste opgeven. De 7000 pondt cruydts die wij op drie reysen t'mijner ernstiger instantie becomen hadden waren den eersten avondt tot op 37 off 3800 pont OTTER AMERSFOORT IN 1629. 61 nae geconsumeert. Ick geve u E. nu te bedencken wat ons , die de sorge voor het bloet vande burgers ende andere miserien incumbeerde, in sulcken gevall toestondt te doen? De gantsche Magistraet met de gantsche crijchsraet metten officiers van de borgerie ende sestien vande gequalificeerste burgers 1) daer- toe geroepen hebben de overgevinge vande stadt tsamentlick geresolveert. T'is ons werk niet anders geweest als ledematen van deselve. T'gene bij ons ofte bij mij gedaen is , is door expresse last ende ten versoecke van de Magistraet getrouwelick ende oprechtelijck gedaen, niet buyten last maer volgende mijnen last. Men heeft te voren Amersfoort in geen consideratie genomen ende op de behoudenisse van dien geen staet gemaeckt ende daeromme ons met soe weynich middelen van defentie versien ende de cou- rage die bij ons meerder als bij iemandt was (t'is de waerheyt dat ick negge) ons benomen. Daernae was t'heele landt door t'overgaen van Amersfoort in gevaer gestelt, daer was verraderie mede vermengt etc. Een fraeye occasie om den roep over t'versuym van des viants overcomste over den Jissel te verdoven. Vexat censura columbas. De burgemeester de Goijer en ick hebben ons uyt Amersfoort begeven soe haest het ons is toegelaten geweest omme ons te verandt- woorden tegens de calumnien die principalick tegens onse personen gespreydt worden. Ende alsoe wij om veylich te gaen te water op Amsterdam trocken met vier schepen vol volcks hebbe ick selfs uyt ons schip gegaen na de Heeren van de Admiraliteyt die met twee oorlochschepen en eenige jachten voor de Eem lagen ende de gelegentheyt van alles aen haer 1) Zie van Bemmel. Beschrijving van Amersfoort. II, blz. 493. 62 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN E. verhaelt, (een evident teecken , immers , van een gemoet sich genes quaets bewust), dewelcke ons een jacht nasendende die van Amsterdam van onse comste veradverteerden , waerop , naedat onsen schipper door die van t'selve jacht belast was geen volck voor haer wedercomste aen landt te setten , den majoor Hasselaer, capiteyn Hoop met eenige musquettiers met het selve jacht aen ons schip gecomen sijn seg- gende dat sij daer gesonden waren van de burge- meesters niet om ons eenich effront ofte disrespect aen te doen maer alleen om ons voor de insolentie van t'graeuw te praeserveren ende beschutten. Ick schricke noch als ick dencke op het woeden van t'graeuw tot Amsterdam en t'perijckell da[er] wij noch doorgaens in waren om bij het graeuw ontweldicht te worden; men bracht ons voort nae Utrecht in een herberch, alwaer den Raedt van State ons door haren gewel- digen dede appraehenderen waertegens wij protes- teerden als den Raedt van State die geen jurisdictie over ons en competeerde in desen niet subject we- sende met versoeck dat wij mochten gebracht werden voor de Herren Staten van Utrecht omme voor de welcke ons te presenteren wij ons op reys begeven hadden. Ick verstae dat Aerssens en Olphert Barentss. doen ter tijdt alleen tot Utrecht waren. Men heeft ons eerst met twintich soldaten ten huyse van den geweldigen , daernae op Hasenberch strictelick be- waert sevendhalve weeck met verbot van acces van vrunden en pen en inct 1). Midlerwijle heeft men mij seer bejegent (waerinne hem Aerssens die alles 4) Vandaar, dat van Dam's meermalen aangehaalde, in de ge- vangenis opgestelde memorie van verdediging, een „met potloot geschreven en getekent verhaal" is. geschreven en getekent verhaal" is. OVER AMERSFOORT IN 1629. 63 gedirigeert heeft niet als een rechter ad indagandam veritatem maer als partie ad accusandum heeft ge- thoont) op veele vragen geexamineert ende oock off ick geen communicatie met den viande hadde ge- houden , daer nochtans geen indicien toe waren , ende naeclat men ons daerinnne onnosel heeft bevonden , ende evenwell soe t'schijnt om de harde proceduyren tegens ons aangeheven tot conservatie van hare ge- ingageerde reputatie eeniger mate een glimp te geven, heeft men alle onse actien soecken te esplucheren ende daerop sulcke sententien in dicta causa gegeven dewelcke in veele ende notable poincten van onse confessien sijn discreperende ende oock somtijdts de selve contrarierende ronder dat men ons tot onse defentie heeft gehoort off eenige openinge van ge- tuygen ofte getuychenissen, veel min eenich debath ofte reproche daer tegens vergost. Onse confessien sijn maer naecte verclaringen vande waerheyt van onse actien daerinne geen delicten gelegen sin, Wij en wisten oock niet wat men daeruyt t'onser beswaer- nisse wilde duyden te meer dewijle die geene die t'prineipaelste met ons gemeen hadden niet alleen niet gecauseert maer weder in den magistraet ende oock in hoger plaetse gestelt worden als Johan Sael die nevens Rock van I)iest al in t'eerste van onse gevanckenisse Burgemeester worde I). Doch wij waren Remonstranten, ick was aen de dochter van Hoger- beets getrout, dewelcke off sij niet genoech met haer vader geleden hadde, nu oock op t uyterste swanger sonde t'defect van t'selve lijden met haer man noch 4) Beide den 30sten Aug. 4629 door Prins Frederik Hendrik tot burgemeester benoemd, toen de Spanjaarden de stad ontruimd hadden. 64 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN moste suffleren. Dit werdt bij veelen gehouden de fonteyne te sijn van onse beswaernissen. Tschijnt oock eeniger maten uyt de sententie van Hardevelt, dewelcke presiderende Burgemeester wesende ende alles hebbende gedirigeert ende met mij gemeen gehadt, in veelen delen verschoont is , iae selfs ons te laste geleyt is tgene bij hem alleen gedaen is geweest, alsoe t'rapport vant voorgeven van de gedeputeerden van Hollandt ende Utrecht ons te laste geleyt bij hem alleen in onse absentie ende niet bij ons en is geschiet twelck nochtans de meeste verslagentheyt causeerde ende wijlieden wel gewilt hadden dat hoewel t'nae waerheyt is geschiet, wat soeter gedaen hadde geweest. De fiscaell (twelck was de bailluw van der Goude genaemt Cloot tot dit werck uytgecosen) seyde tegens de voorn. Hardevelt dat hij de brugge was daer d'~4.rminianen en de Papisten waren overgegaen, ende dat hij over sulx noch heet noch coudt wesende mede uytgespogen Boude werden. 1°. Wij werden in onze sententien belast met misduydinge van de meeninge van de Heeren Staten van Utrecht , d'ge- deputeerden van Hollandt en Utrecht als oock van sijn Extie in onse rapporten, die genoemt werden onrechte rapporten. Ick verclare dat wij in aller oprechticheyt ende getrouwicheyt onse rapporten hebben gedaen , oock deselve soe discreetelick ge- menageert als de saecke enich sints conde lijden. T'rapport vant aengeven van de Heeren gedeputeerden van Hollandt en Utrecht is in onse absentie bij Hardevelt gedaen als geseyt is waer uyt verbaestheyt ontstonde. 2°. Met nalaticheyt in t'solliciteren van poleer waer van t'contrarie al te claer blijckt. De Staten van Utrecht schrijven nu onlanx aen de Staten Generael dat haer onse actien bekent sijn ende wat goede clevoiren wij ten dienste van den lande hebben ge- daen soe haest den viandt over den Jissel gecomen was daen soe haest den viandt over den Jissel gecomen was OVER AMERSFOORT IN 1629. 65 omme met middelen van defentie geassisteert te worden 1), Die van Amsterdam doen oock andere verclaringen, 3°. T'tegenhouden dat den commandeur de bewaringe van de poorten niet is toebetrout geweest, sulx is bij ons ontkent ende geseyt dat wij den commandeur in sijn ambt geen belet gedaen hebben. Hij heeft oock in t'gene hij t'mijner instantie aen de Magistraet schriftelick heeft overgelevert des vrijdaechs voor de belegeringe tot aenwijsinge van veele defecten en t'gene hij meerder hadde voor te stellen niet verhaelt off te kennen gegeven dat hem de poorten niet ver- trout en waren. Voor sijn aencomste hebben de maioors de wachten bestelt met ordre van de magi- straet ende borgercapiteynen , nae sijn aencomste door sijn ordre. De wijn is oock niet buyten weten van de militaire door ordre van de Magistraet en niet alleen van de burgemeesters wesende een vies van ontrent drie kannen groot aen den generael op sijn ernstich versoeck gesonden als menende dat sulx als een courtosie selffs aen vianden niet behoort nochte oock gebruyckelijck is om geweygert te werden. 4°. Nae- laticheyt in reparatie van de defecten. Is dit bij iemandt benaersticht soe is het bij mij gedaen, ende alsoe ick acht dagen te voren buyten de stalt in commissie 2) belet geweest sijnde niet veel in de Magi- straet praesent conde wesen als sotntijts ter vlucht hebbe ick de reparatie vande defecten t'm~jner instantie als geseyt is bij den Commandeur aengewesen ten hoochsten gerecommandeert , gelijck oock op alles soe veel doenlick was nae gelegentheyt ordre gestelt is geweest. Maer eylacy de defecten waren te veel 1) De Gedeputeerden van Utrecht zonden een ongeveer gelijk- luidende verklaring aan den Raad van State. Zie blz. 19. 2) Naar 's-Hertogenbosch of naar Utrecht? Bijdr. en Meded. XXX. 3 60 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN als u. E. wel bekent is om in soe korten tijdt ge- repareert te werden, insonderheyt oock bij ons sonder assistentie vande Staten. 5c. Quade comportementen int beleyden van metten viandt te composeren, ende daeronder t'concipieren van een acte van decharge (soe die genaemt werdt) en van een briefken van excuse. Dus is het met de saecke gelegen. Bij de tweede sommatie ende opey schinge van de stadt worde door den trompetter een brief van Graef Henrick van den Berge aen de Magistraet gebracht van in- houden dat de graeff van Montecuculi last hadde omme ons beleefdelick te tracteren , goede conditien vergunnen ende niemant in t'een off t'ander te be- swaren , ingevalle wij geen gewelt en verwachten. In weleken gevalle den graeff geen vorder last en hadde ende dat het ons gedien soude tot iammerlijck ge- clach van vrouwen ende kinderen wier van hij on- schuldich wilde welen. De Magistraet, die in dusdanige gelegentheyt met geen ander middel haer stadt ende borgerie conden praeserveren als met een goet accoordt, ende vreesende mede dat uyt t'expres afleggen van dese praesentatie een praetext van geen accoordt te willen vergunnen ende voorts van plonderinge bij het rouw ongedisciplineert viauts voick wesende Key- sersche en ten dele Crabaten 1) genomen mochte werden , heeft collegialiter geresolveert met commu- nicatie en goetvinden van den crjjchsraet desen voor- seyden brief dilatorie te beantwoorden als wesende een saeck daer soe haest niet op conde geresolveert werden maer dat men hem nae genomene resolutie sonde antwoorden. Hier op vielen voorts als de opinien dat men behoorde te composeren aenschouw 1) D. w. z. Croaton. Zie omtrent hunne wreedheden, ook op de Veluwe, van Bemmel II, blz. 949. Veluwe, van Bemmel II, blz. 949. OVER AMERSFOORT IN 1629. 67 nemende op onse insuffisantie ende swackheyt. T'welck met den crijchsraet is gecommuniceert en in delibe- ratie geleyt. De crijchraet haer beclagende dat sij ongeluckich waren dat se in soedanigen plaetse lagen, die niet en was te defenderen , ende de Magistraet Bierhalven hare opinie te meer ergerende, waerinne ick mede als burgemeester t'woordt hebbe moeten helpen voeren , ronder nochtans te seggen van last te hebben van Sjon Excellentie etc. t'welck tegens de waerheyt en onse negative confessie inde sententie gestelt is. E jjntelijck is t'samentlijck goetgevonden , een trom- petter met een brief uyttesenden van inhouden datter eenige buyten comen souden omme met den generael mondeling te spreecken van t'gene men geresolveert was te doen. De Magistraet ende niet wij buyten kennisse van deselve, heeft den Commandeur t'sijnen versoecke een acte verleent vervatende de redenen waeromme sij verstonden dat men de gemeente niet behoorden te stellen in hasard van overvall ende sulx nodich te sijn te composeren gaerne willende de militairen te gevalle verclaren dat de Magistraet eerst van composeren gesproocken hadde. Dese acte is ten versoecke van den Magistraet bij mij in de ver- gaderinge geconcipieert, gelesen, bij haer goetgevonden ende uytten name van den selve bij de secretaris geteeckent. Evenwell is noch den brief dien avondt niet afgegaen nae datter bevonden waren bij visitatie bij ons mede doen doen 37 off 38 tonnekens cruyt elck van hondert pont. Des andere daechs is nae formele affvraginge aen den crijchraet gedaen ende hare verclaringe daerop gevolcht als vorens verhaelt is , t'samentlijck ende eenparichlick geresolveert desen voorss. brief met den trompetter uyt te senden. Aert den Emenesser met eenige cumsuis hebben feyte- lijck belet t'uytgaen van desen trompetter niettegen- staende de commandeur, officier ende burgemeesters 68 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN haer aucthoriteyt Bochten te interponeren. Den viandt quam vast met meerder troupen op de stadt aen, voor confusie waer men in de stadtbevreest ende voor een overvall van buyten , de militaire officiers waren in grote perplexiteyt nevens ons , insonderheyt doen sulx geduyrende den derden trompetter van den viant binnen gesonden worde willende den commandeur alleen spreecken ende hem affvorderende cort ant- woort off hij de stadt wilde opgeven ofte niet, ende seggende voorts dat hij mette Magistraet niet te doen hadde. De militaire officiers seyden dat sij de arme burgerie beclaechden , sij waren soldaten sij souden noch kunnen middel vinden om haer selven te redden, ende men hielt het daervoor dat men dus continu- eerende tot geen appoinctement immers altijdt met groot nadeel soude geraecken indien men den brief niet conde uytcrijgen, waerover men resolveerde de selve den trompetter van de viandt mede te geven doordien onsen trompetter niet conde uytgeraecken ende daerbij voegen een brief ken van excuse van't retardement van't andtwoordt in den dilatoire brieff des daechs te voren toegeseyt omme noch soe veel als doenlick was de inconvenienten die uyt de actien van Aert den Emenesser cum suis te verwachten stonden te soecken te praevenieren. Doch alsoedrae de comste van desen derden trompetter de humeuren veranderden ende besadichden ende onsen trompetter metten meer gemelten brieff sonder resistentie uyt de poorten quam is den brief van excuse , niet van mij maer van den magistraet geschreven maer well te haren versoecke bij mij geconcipieert opgehouden ende niet uytgesonden. T'is oock met communicatie vanden crijchsraet geschiet. Dit conceptgen (twelck oock gegrosseert en in forme van missive gestelt en bij de secretaris geteeckent is geweest) blijvende op de taeffel leggen , is , soe ick verstae , bij Willem van taeffel leggen , is , soe ick verstae , bij Willem van OVER AMERSFOORT IN 1629. 69 Deuverden 1) opgenomen ende bij Aert van Deu- verden 2), qui praecipuus tragaediae nostre author est et precium sceleris praeturam sperat et ambit, Aerssens ter handen gestelt. Niettegenstaende ick instantelick versocht hebbe dat de T-Teeren naer- stich souden willen ondersoecken wat hier van was ende dat sij souden bevinden dit te wesen t'werck van den Magistraet ende niet van mij met praesen- tatie dat ick het haer oock wilde doen blijcken, stelt men t'evenwel bij mij buyten resolutie , ordre ende last geschreven te sijn. De Burgemeester Hardevelt hadde het eerst geignoreert doch voort nae sijn examen sijn memorie ververschende ende hem beswaert vindende heeft den fiscael bij mis- sive doen weten dat t'voorss. brief ken bij mij inde vergaderinge van den Magistraet volgens haere reso- lutie geconcipieert was 3). Evenwel werdt hem de kennisse van dien niet t'laste geleyt als well den Burgemeester de Goijer waer uyt te sien hoe men't op ons gesocht heeft. Wat nu aengaet mijne actien int maecken van't accoordt (daer toe ick genoechsaem bij opdringinge de commissie heb moeten aennemen) deselve sijn oock geschiet in aller oprechticheyt. Ende met alle doenlijcke naersticheyt omme de artijckelen die mij mede gegeven waren soe nae te bedingen als 't mogelijck was , ende oock meer te impetreren. Tleste vant derde artyckle als oock 't 12 ende 15 4) sijn boven de 1) Raad te Amersfoort. 2) Schepen aldaar. 3) Dit klopt met den inhoud van den brief van van der Borre. 4) ART. 3 der capitulatie luidde : „Dat de gene die uytter stadt vertrecken willen , sullen een jaer laugh tijdt hebben , om haer goederen in ende buyten de jurisdictie deser stede te verkoopen, 70 ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN artyckelen mij mede gegeven bedongen, maer 't artyckel van dat den viandt geen volck inde stadt sonde moegen laten comen voor des anderen daechs heeft hij niet anders willen toestaen dan onder conditie dat hij noch den seleen avondt meester van de poorten souden veesen ende geen volck in de stadt laten comen voor des anderen daechs tegen den avondt 1). Ick hebbe aen de Magistraet rapport gedaen ende mijn wedervaren op ieder poinct verhaelt, sij hebben t'accoordt soe t'lach goet gevonden met een goet ge- noegen ende dat ick weder nae buyten gaen sonde omme den viandt hier van bescheyt te seggen gelijek ick belooft hadde sulx te doen voort datelijck alsoe den avondt aenquam. T'contract bij den viandt all onderteeckent worde vast int net gestelt om bij de Magistraet mede geteeckent sijnde mij naegesonden te werden. Ick konde de Magistraet soe lange niet bij den anderen houden ter tijdt toe alles noch eens na de comste van den Burgemeester Hardevelt, daer men vermidts den avondt aenquam niet langer nae ende andersints daer van te disponeeren, niet teghenstaende hij woonachtigh sij in de Geunieerde Provintien, ende dat het hem dies niet teghenstaende vrij sal staen 't sijner believen middelerlijt tot Amersfoort ofte daer ontrent, het sij alleen ofte met zijn tot Amersfoort ofte daer ontrent, het sij alleen ofte met zijn familie te komen, ende weder vertrecken sonder eenich beletsel ofte verhinderinghe, mits dat hij zijn name sal doen aengeven aende Gouverneur van de Stadt drie ofte vier dagen te voren, in welck hij sonder consent te verwachten sal mogen in komen". ART. 12. „Dat alle privilegien, coustumen ende herkomsten sullen blijven, sonder dat die in 't minste ghevioleert sullen worden". ART. 15. „De Huysluyden in de Jurisdictie van Arnersfoot t en daer ontrent leggende dorpen wonende, sullen hebben sauvegarde, om met haer goederen ende vee bij haer huysen vrij en onghe- molesteert te mogen konnen en blijven, mits haer stellende onder de ghehoorsaemheyt van Zijne Majesteyt". 1) Dit was art. 11 der capitulatie. OVER AMERSFOORT IN 1629. 71 eonde wachten , mochte geresumeert werden dewelcke hem te rusten geleyt hadde ende aen de boden meermaels om hem gesonden voor antwoordt gegeven hadde dat hij hem conformeerde met t'gene gegaen soude worden. T'is waer dat nae t'scheyden van den Magistraet bij ses ofte seven daer noch gebleven mij gerecommandeert worde nochmaels te tenteren dat de viandt noch dien avondt geen meester van de poorten mocht sij n , dat ooek Carremans bij Har- develt ende de Goser ten dien eynde mij naegesonden is twelck ick oock met alle mogelijckheyt hebbe ge- daen ende noch weder in praesentie van Carreman gereitereert doch te vergeeffs. Radde de Burge- meester Hardevelt soe verbaest ende verscrickt ge- weest hij hadde als praesiderende Burgemeester de approbatie ende resolutie van den Magistraet colle- gialiter genomen weder collegialiter moeten doen retracteren ende uyt desselfs naem last laten toe- tomen omme t'accoordt bij weygeringe van't gene voorss. is aff te seggen , indien men goet gevonden hadde t'selve artyckel soe niet toe te staen ende dat het moste verandert werden. Maer dewijle het mij maer gerecommandeert worde van eenige van den Magistraet ende geen last van 't collegie van den Ma- gistraet toequam , conde ick niet anders doen als ten uytersten daer op aenhouden maer bij refuys 't accoordt bij de Magistraet bewillicht niet opseggen. Dit hadde tegens mijn last geweest , ende soude mij grote swaricheyt geimputeert hebben kunnen werden indien daer een ongeluckich assaut op gevolcht hadde, geljck buyten twijffel geschiet soude hebben. lek ver- sochte aen Carremans te willen rapporteren dat wij het niet tonden obtineren. Dewelcke ten dien eynde nae binnen gegaen sijnde den troupe van des viandts volck voor de hameye gecomen is willende deselve opgemaeckt hebben, hij oude degene die in de Utrechtse 72 0;1UITGEGEVEN BESCHEIDEN poort waren hier over verbaest sijnde , siende de val- bruch nederleggen ende de sobere besettinge van de poorte om te resisteren hebben de hameye geopent waermede evenwel grote swaricheyt voorcomen is. Doch hierinne dede den viandt tegent accoord dat hij sin volck voort op de marckt dede marcheren t'welck hoewell t'hem qualick liet aensien noch ge- luckich tot vermijdinge van groote apparente swa- richeyt is uytgevallen. Ick was buyten , die van binnen was de wacht bevolen. Ick conde dit niet beteren. Midlerw alen most ick den heelen nacht als ostagier buyten blijven ende gaen eetera ende slapen ter plaetse men mij brochte. T'gene van den last aen den poortier om de sleutels bij hem te houden geseydt wendt is anders niet , dan dat ick binnen comende om rapport te doen , aen den maioor ende die aen de poort waren seyde dat ick wederom nae buyten sonde moeten gaen. Dat sij passen souden dat ick reeicheyt mochte vinden om uyt te raecken. T'schijnt dat de maioor daer van wat ruymer vercla- ringe tot sijner ontlastinge gedaen heeft. Ick late nu u. E. en alle verstandigen onpartij- digen oordeelen off wij met dese onse actien dus- danige proceduyren ende sententien hebben gemeri- teert, wij hebben geappelleert aen de Staten Generael met twee requesten versocht om in appel ontfangen te mogen werden tegens de sententien gewesen op gebleecken ende niet op confessie maer van de selve in veele ende notable poincten discreperende ende oock somtijdts de selve contrarierende , sonder dat ons eenich ander blijck ofte getuychenissen siju geobijcieert, ende sulx niet en sijn geconvinceert. T'eerste request is gestelt in handen van den Raedt van State, die haer seer tegens ons formaliseert ende haer reputatie daeraen gelegen laet sijn. Op t'twede request mede continerende praesentatie om or s te OVER AMERSFOORT IN 1629. 73 sisteren is niet gedaen. De provintien konden malckan- deren noch niet verstaen , eenighe hebben haer noch niet verclaerdt, eenige stonden ons versoeck toe , Groeningen stondt het toe midts dat wij eerst in hechtenisse souden gaen ende dat alsdan de saecke met der Raedt van State soude werden affgedaen. Ick sorge dat wij te machtigen partije hebben, ende derhalven alleen met gedult sullen moeten lijden ons troostende met een goede ende geruste conscientie en de rente Godt den Heere bevolen die de herten kent en t'sijner tjdt oock sail oordelen, dewelcke ons dit mogelijck t'onsen besten toegesonden heeft om met afsnijdinge van alle wegen tot de werelt t'padt ten hemel ons gladder te maecken. De traecheyt van onsen secretaris int aenteeckenen die bijnae nergens geen notitie van gehouden heeft is ons mede seer nadelich geweest , t'welck de oor- saecke was dat de Burgemeesters dickwils selffs de penne hebben moeten voeren. Daer en is niet off seer weijnich van't gepasseerde te boeck gestelt 1). Twelck indien't geschiet ware geweest gantsch tot onse decharge ende blijck van onse onnoselheyt soude hebben kun- nen dienen. T'gene voorss. is hebbe ick u E. te liever willen communiceren door dien ick uyt domino Rijekwaert hadde verstaen dat u E. verlangende was omme van de saecke onderricht te sin. Oock omme ons mede bij u E. als een vertrouwt vrient van't ongeluck en ongelijck ons wedervaren te beclagen. Mij voorders gantsch vriendelick aen u E. ende desselfs huysvrouw gebiedende met toewenschinge van alles goets nae 1) Reden , waarom er te Amersfoort in het archief zoo weinig te vinden is nopens de overgave van t629, 74 ONUITCxE(IEVEN BESCHEIDEN ENZ. siele ende lichaem. Waer toe ick u E. met u huys- gesin in des Heren bewaringe bevele U E. dienst- en vrientwillige vriendt W. VAN DAM 1630. Eerwaerdige geleerde wijse voorsienighe Heere Samueli Naerano 1) mijnen gunstigen goeden vriendt. Universiteits-bibliotheek te Amster- dam. Handschriften, A. 76. ij Samuel Naeranus, geboren te Dordrecht, was een bekend Remonstrantsch predikant en geleerde. Van 1615 tot 1619 stond hij te Amersfoort. In laatstgenoemd jaar werd hij uit Amersfoort gebannen, doch bleef in briefwisseling met van Dam. Zie omtrent gebannen, doch bleef in briefwisseling met van Dam. Zie omtrent hem van der Aa, van Bemmel I, blz. 169 en 170, alsmede Tide- hem van der Aa, van Bemmel I, blz. 169 en 170, alsmede Tide- man , De Remonstrantsche Broederschap. UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769, MEDEGEDEELD DOOR A. M. CRAMER. ~.,.,...,...,~.,..~ti.,.,.,~. Het leek mij niet zonder belang , dezen brief van den bekenden Orangist Paulus Hendrik Justus d' Hangest d' Yvoij — het begin is verloren --, waarschijnlijk aan een drager van den naam Wtte- waell , die in het buitenland reisde, gericht , in deze verzameling bekend te maken , aangezien de zoo verzameling bekend te maken , aangezien de zoo merkwaardige gedenkschriften van G. J. van Harden- broek de hier gevolgde rubrieken (overlijden , vrijen, duelleeren) niet bieden. De brief maakt deel uit van de in de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek bewaarde „verzameling Diederichs", als nummer 31 Be. A. M. C. 5) ......même temps je vous félicite, que vous en avez trouvez un , auquel vous pouvez vous fier et qui est en même temps plus robuste qu' Jsack; ce qui vous est très nécessaire pour le temps que vous voiagez d'avoir un domestique qui soit fort de constitution et pouvant résister aux fatigues, ce (lul Vest pas donné à tout le monde. J'espère 76 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. que vous aurez fait le voiage de Turyn a Gènes, et de Gènes a Milan sans fàcheuse rencontre, ce dont je ne Boute presque point , car six personnes, comme vous me marquez tres bies, inspirent du respects, et pour se conserver le lien, on se bat à merveille, au contraire des bandits ont toujours une certaine crainte qui n'est propre qu'à ces célérats [sic] et elle est bien augmentée en eux , quand ils en doivent est bien augmentée en eux , quand ils en doivent venier , pour faire une capture incertaine , à un combat; et trouvant a qui parler, ils prennent très vite la rescourse du lièvre pour la plus part du temps. Mais comme de pareilles rencontre , quand méme on a l'avantage , ne laissent que de causer une certaine émotion , it est bien plus agréable , en pouvant éviter la rencontre de ce gibier de potence. Dans un pais, mon cher cousin, ils fait plus cher vivre que dans un autre. Vous venez de la Suisse, oil on dit que tout est à fort bon marché et it me semble que là vous avez oublié que vous êtes Hol- landois. Car à en juger par les rapports des étrangers la Hollande est un des pais, oil it fait le plus cher. Joint encore à cola, que l'on a chez nous la diabo- lique coutume de faire paijer à un étranger le double de la valour des choses ; et qui sait , si a Turin on n'en agit pas de male et peutètre par réprésaille : ergo comme Hollandois doublé paye. Vous paroissez fort content de l'acceuil , que vous a fait le Roi 1) demême que toute la famille roijale ; ii me semble que se dut être une politique à toutes les cours de faire un bon acceuil aux étrangers qui y passent, en les animant par là a y faire un plus long séjours, et en y attirant aussi d'autres; car ils peuvent être i) Karel Emanuel I (1730--1773), koning van Sardinië. UTRECHTSCHE KOTIT VAN 1769. 77 introduits partout bien plus facilements que les gees du pais , aussi bien des étiquettes u'ont pas lieu à leurs égards ; et les étrangers rendent une cour encore plus brillante. Les manières lont aussi différentes , a recevoir les étrangers , auprès des roil qu'auprès des particuliers , preuve encore ce que vous m'écrivez touchant la difference de la réception que vous a fait le roi de Frances d'examiner seu- lement quelqu'un, que l'on lui présente, ne s'accorde guerre avec l'affabilité et la politesse , qui fait pour ainsi dire l'esprit de la nation francoise. Mais c'est peut être une étiquette nécessaire ; parceque la cour de France est plus fréquentée d'étrangers de toute nation qu'aucune autre cour de 1'Europe et que si le roi étoit obligé d'entretenir un chaquun en son particulier , qui lui est présenté , it n'auroit jamais fait. Vous voilà a peu prés répondue à tons les points de votre lettre , pardonnez les réflections que j'ai faire a quelques unes si elles ne s'accordent point a vos idées et pensées. A force d'écrire it a radotté; mais par là j'ai voulue vous remettre ou vous en êtes restéz à m'écrire, si vous me continués votre correspondance , ce qui me sera toujours très agréable. Nous passerons au dernier article de ma lettre , savoir les nouvelles, arrivéez a Utrecht depuis le mois de juin jusques en décembre. Comme je n'ai pas été à Utrecht durant la belle saison, vous me par- donnerez si j'en ay laisséz échaper quelques unes , que j'ai due obmettre de vous écrire , ne les ayant pas scue , ou seulement a moitié , et privé par lit de pouvoir faire des réflection , qui vous satisfisent. Je tácherai pourtant de vous les tracer en ordre et feray mon mieu pour n'en obmettre aucune. Vous saurez sans doute la mort de monsieur de Jonckheere le sénateur, qui a été remplacé par monsieur 78 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. Craijvanger 1). Jonckheere étoit de la corespondance, et mcme un matador. Aussi les messieurs ont tout d'abord songé a le remplacer par un sujet qui en premier lieu n'a eu auquun de ces [== ses} proches ou apparentées dans la magistrature, en [sic] en second lieu le bon Dieu scait d'ou ils sont venue et qui ils sont. On dit qu'ii sentant [sic] parfaitement l'architecture ainsi que de pouvoir engraisser des boeufs, et en général, tout ce qui regarde le com- merce des bestiaux. Mais j'espère, que dans ce dernier article, it réussira mieux que dans le premier, autre- ment je plain sa bourse , car pour 1'ordonnance de ces batimens, et chambre , cela est triste á voir, de sorte que s'il ne satisfait pas mieux dans les points qui regarde [sic] la magistrature, ses collègues en auront mal de ventre. Vous senten bien qui [sic] faut bruller celle ei après l'avoir lue ; point que je satirise, car ce que je vous écris est tout comme je l'ai entendue; mais á cause que je ne veux me faire des ennemis de personnes. A présent á d'autres. Monsieur Woertman 2), secrétaire de la finance , est aussi décédéz, cequi a donné une grande confusion aux messieurs de la corespondance, aussi perdent ils là, soit dit a la vérité, un grand homme. II connoissoit a fonds notre gouvernement; et quand it 1) Mr. Willem Craijvanger, advocaat. Gedenkschriften van llar- denbroek, uitgegeven door Prof. Kramer, I 396. 2) Dirk Woertman, geboren in 1713, wordt ook door van der Aa vermeld. Hij komt veel in v. II. I voor, het laatst, als nog levend, in ons briefjaar 1769 (pg. 322). Van der Aa geeft dus als het jaar van zijn dood verkeerdelijk 1764 op. Woertman was een bekend vroedschapslid en afgevaardigde der stad ter Staten-Generaal, blijkbaar niet stadhoudersch („somtijds vrij wat sterk aan stadsbelangen geattacheert” 1. c. pg. 159; 322 ; vgl. echter ook 129 noot 2). Zijn samenzijn met d'Yvoij zal dan vgl. echter ook 129 noot 2). Zijn samenzijn met d'Yvoij zal dan ook meer officieus dan wel bepaald vriendschappelijk geweest zijn. UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. 79 y avoit quelques affaires épineuse , it étoit consults de tous les membres en général. Il y a eu beaucoup de solicitant pour le remplacer comme secrétaire des finances, mais à dire le vrai , d'eux tous it y en avoit auquun qui auroit os4 se flater de l'égaler en capacité. Mais on assure que d'un emploi aussi pénible que l'étoit le sien , quand it le recevoit, et aussi dérangé , it l'a arrangé de facon que celui qui le rem- placeroit se trouveroit au fait de tout avec un peu d'aplication en très peu de temps. Les solicitans ont été le secrétaire Roel 1), Monsieur Strick l'An- glois 2), mr. Vos 3) et moi; le tour pour donner eet emploi étoit au nobles et monsieur de Zuijlen 4.) l'avoit a sa disposition; et it l'a donné á monsieur Vos (car it en avoit remis la nomination aux prince- stadhouder) qui a désisté de la magistrature , dans laquelle it a été remplacé par monsieur et maitre le baron Willem Emmerij de Perponcher de Sedlnitzkij, héritier présomtif de la couronne de Pologne 5); de 1) J. F. Men , secretaris van politie. v. II. I bijvoegsel tot pg. 488 aant. 2. 2) Misschien een zoon van Mr. J. H. Strick van Linschoten , heer van Polanen , een machtig staatsman. l'Anglois ziet misschien op een verblijf in Engeland. 3) Cornelis Anthonij Vos, stadhoudersch, was 1750 in de vroed- schap gekomen. v. H. I pg. 65 noot 3. „Een regte vos" noemde hem de Prins-Stadhouder (v. H. I 323), zeer overeenkomstig hetgeen onder volgt. 4) Diederik Jan van Tuijll van Serooskerken , heer van Zuijlen, 1- 1776. Een dergelijke samenwerking van hem en den Prins v. II. 133, 92; hij zat in den „knijpraad" pg. 53. 5) 1740-1819. Maitre , lees : docteur ès lettres (1765). Bekend als godsdienstig-zedekundig auteur. Hij stamde af van Piotr van Sedlintzkij, Moravisch rebel, die na den slag bij den Wittenberg naar de Nederlanden week , waar hij als generaal commandant van Grave was en zijne dochter Anna (-1- 1656) hare hand aan Isaak graaf de Perponcher schonk. 80 UTKECHTSCHE KOUT VAN 1769. sorte que nous avons a présent un successeur des roi , qui est commissaire de biérre à Utrecht; s'il n'écrit pas plus distinctement qu'il s'explique, je crains bien que sa signature ne fasse une énigme. Il paroit aitre [sic] un jolie garcon et it a un trés bon naturel, j'ai été en pension avec lui, et alors on s'apprend h se connattre. Monsieur Vos est done secrétaire des finances. Mais se qu'il y a de singulier, it étoit un des messieurs de la correspondance , et it a revue eet emploi par un des nobles, monsieur de Zuijlen ; et ce qu'il y a encore de plus singulier, c'es que les messieurs de la correspondance n'ont pas approuvé cette promotion; enfin en tout ceci je ne comprens rien; mais je scais bien que le choix de monsieur de Zuïjlen , ou du stadhouder, a été juste, car on dit que monsieur Vos sentant [sic] très bien les finances , ayant été plusieurs année dans le collége. Le frére de monsieur Vos 1) est aussi devenue proffesseur extraordinaire de ministro de village qu'il étoit; et jantens juger différament sur son savoir ; puisqu'il y a des personnel qui disent qu'il en suit moin que rien; mais c'est ce qui je Bois , qu'il prêche très mal, et longtemps ; et it est ik heb gebladerd in de „Anthologie uit de prozaschriften van W. E. de Perponcher" (Utrecht , L. E. Bosch & Zoon 1854). Van een duistere wijze van zich uitdrukken blijkt daar niets, wanneer men enk€le der gedachten en spreuken (bldz. 45 vg.) uitzondert. Het stukje over „het waar geluk" (bldz. 6-10), blijk- baar ontleend aan een zijner eerste geschriften, de Zedekundige baar ontleend aan een zijner eerste geschriften, de Zedekundige brieven over het geluk (1762), is volkomen helder. -- Hij was Orangist, wat misschien een en ander in de hier beschreven ver- wisseling verklaart. 1) Jacobus Albertus Vos, 1723-1795. Na de gemeenten Mont- foort en Bommel gediend te hebben, werd hij hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht, waar hij den /iaen December van het briefjaar overleed. UTRECHTSCHE HOUT VAN 1769. 81 proffesseur en théologie , ce qui ne va pas trop bien , quoique it peut être mauvais orateur , et pour cela bon théologien. Mais je ne scais si j'ai raison ou tort , mais it me semble que nous ne recevons plus un proffesseur de renom quoique depuis pea d'année on en a appellé quatre ou cinq 1) à notre académie; ce qui me fiche bien. Monsieur le sé- nateur Hengts 2) est aussi mort très subitement, Encore un de la corespondance ; on a aussi très vite rem- placé ce dernier , par la promotion a cette charge du fils de monsieur de Jonckheere, qui est devenu sénateur; je me fais vieu quand je vois de pareille personnes emploié. Pour celui ci, it n'a jamais étudié , mais on dit pourtant qu'il sentent parfaitement la magistrature etc. Je ne le connois point, et fort peu de monde le connoit. A présent, et en dernier lieu, des morts, et ceci est bien le plus riches de ceux qui sopt mort depuis longtemps a Utrecht. C'est le conseiller , monsieur et maitre Jean Jacob van Westrenen seigneur de Lauewerecht. Homme généralement regretté pour ces générosité dont ii ne cessoit journellement d'en Bonner des preuves, enfin vous le connoissez de renom , et mien que je ne puis vous le dépeindre. Enfin le générosissime et pauvre homme a été enterré avec une suite de trente quatre carosse. Le 1) Dit zijn: J. F. Henuert, hoogleeraar in de philosophie en mathesis (-I- 1813). Meinard Tijdeman , professor in 't natuur- en volkenrecht (vertrokken 1790). C. Segaar, hoogleeraar in 't Nieuw- Testamentisch Grieksch (-1- 1803). R. M. van Goens , extraordinarius voor geschiedenis en welsprekendheid (j 1810). En J. H. Voorda, hoogleeraar in 't burgerlijk recht (-r 1814). -- d'Yvoij oordeelt hier wel wat lichtvaardig. Ten aanzien van Tijdeman , en zeker ten aanzien van van Goens. 2) Tegenwoordig is de naam van Hengst. Bijar, en Meded. XXX. 6 82 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. peuple, a ce que l'on racconte , a fait des huées, l'orsque le convoi funèbre est arrivé a l'église de St. Jacob, oil it a une superbe tombe , et a crié »daar gaat nu de rijken heenen" etc. : passage trop applicable : on racconte , je vous nommerai celui qui m'a racconté le trait , suivant de Themat , c'étoit le greffier Van den Heuvel 1) qui l'avoit de millord d'Athlone 2), et celui ci l'avoit de la bouche de Themat, oil it soupoit; celui-ci donc le lamentoit et disoit qu'il perdoit tant, et un si brave père; mais ce qui lui fáchait le plus , c est de n'avoir pas pue profiter, et en même temps égaler la manièr(e), de mettre son argent à jnterent comme le défunt. Sentimens lignes pour faire valoir des pleurs qu'au- trement la nature fait verser a des enfens bien nées en perdant un père chérie. J'ai rencontré ce ladre (= — van de pokken geschondene) tandis que son père n'étoit point encore enterré, et je lui fis mon com- pliment (de félicitation) je veux dire de condoliance au sujet de la mort de son père : la filicitation sur son heureuse convalescience , car it y a été au bord du tombeau, et méme a été dérangé quelques temps, je veux dire fou: mais comme l'ivraye croft ton- jours, it en a réchappé. Mais it ne me répondit rien; aussi puil je vous assurer que je ne remarquois point la moindre émotion en lui; mais lorsque je m'informois comment se portoit son épouse c'est que le visage ne peut démentier les sentimens jaloux doet ce vilain est remplie. Lorsqu'il se trouvoit si 1) Hendrik Herman van den Heuvel , 1732-1785, Griffier van het Hof te Utrecht, 1781 Secretaris van Financiën. Oeconomisch auteur. auteur. 2) Frederik Christiaan Reinhard baron van lleede, graaf van Athlone, vrijheer van Amerongen. Vgl. v. H. 1390. IN was ge- boren in 1743, 404 noot 1). UTRECTITSCHE KOUT VAN 739, 83 mal , ce qui a duré plusieurs semaines , et que les médecins ne crurent point quil en réchapperoit, dans un moment , qu'il n'avoit point de fièvre, et qu'il étoit présent, it fit venier la femme, qui étoit á ce que des personnes qui l'a soignoit ont assuré, inconsolable. Il la fit done venier, lui demandoit pardon de tons les tors, qu'il lui avoit fait souffrir , et étoit très en paine de scavoir si elle les lui pardonnoit de bon coeur ; ce qui effectivement elle avoit fait; car des personnes, qui lui ont été tenier compagnie on dit, que cette femme devoit avoir un humeur d'ange , tant elle étoit triste et inquitté du sort d'un marie qui ne lui avoit caussé que des paines et tourments ; de sorte que l'on assure que ce n'est pas la faute de la femme si ils ne vivoiet pas bien en harmonie; mais revenons á notre sujet; it fit encore un don á la femme , étant si mal, de soixante mille florains, à ce que l'on dit; et it ne cessoit de la demander pardon de même qu`á Dieu , tant dans ces délires qu'autre moments, qu'il étoit présent. Mais à paine se remet it de sa maladie , oil son humeur diabolique le reprens; it dit á sa femme, Madame croyoit être délivré de moi, en') étoit en joye ; mais elle c'est trompé ; et ce que j'ai fait avant ma maladie, a votre égard, ne sera rien en comparaison de ce que vous me voierez faire á présent à votre sujet, et je vous feray éprouver ce que un mari a des préroga- tive sur sa femme; et ce drólle a déjà, commencer à la traiter pire que jamais, lors ce que les fraieurs de la mort l'on pressé ; it a seulement changé de paroles dans ce temps de détresse ce qui ne prouve que trop sa lácheté. Je veux bien vous avouer que sáchant toutes ces histoires, trop longue pour vous 1) Vgl. pg. 78 regel 6. 84 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. écrires et en trop grand nombre , j'ai quelquefois eu de la peine a lui rendre la sivilité ordinaire, que l'on se doit en compagnie. Il me semble qu'un dróle comme lui devoit être banis de la compagnie des braves gees. Lauwerecht a été remplacé dans la cour de justice par un monsieur Roelands, qui est très capable. Comme le sousgreffier Strick , avec raison, pensoit avoir cette place et qu'il ne la pue obtenier, il a pris sa démission de l'emploi de sous- greffier qui a été donné au jeune Monsieur van Hengts; car Strick auroit pue rester longtemps sousgreffier, vue que de Jong le conseiller 1), se trouve très mal; et quand il sera mort, le sénateur Laan deviendra conseiller en sa place N), et monsieur Oosterdijck le remplacera comme sénateur; par ces arrangements vous pouvez voir si il y a a faire quelque chose pour un autre homme de facon , quand même it voudroit se pouser dans le politique. Monsieur de Jong , comme it doft vous aitre connue, avoit trois ou quatre de ses petits emplois de restmester d'un et d'autre couvent. Ces emplois durant sa maladie , qui a déjà duré long- temps, out déjà été donnée en survivance a trois diverser personnel, qui tous sont morts avant lui. Monsieur Overmeer, qui étoit commissaire des bières, de la part de la Bourgoisie, est aussi mort, et a été remplacé par monsieur Comman 3). Voici encore quelques trail que l'on raconte au sujet du (Wunt monsieur de Laueregt, et de son épouse. Le matin 1) Mr. Everard de Jong, raadsheer in het hof en rentmeester van Sint Paulus en Sint Agnes. v. H. III 55 noot 3), en het ver- volg van onzen brief. volg van onzen brief. 2) Of dit wel uitgekomen is ? Volgens v. H. I 393 noot 2 wel d Mr. Hendrik Arnaud Laau 5 jaar later adjunct van bovenge- noemden Heer Vos. 3) Ziehier de v. H. 1103 noot 1 verlangde aanduiding. UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. 85 ii a fait un grand gain; madame étant dans la chambre oil monsieur étoit agonisant, it y avoit un valet (qui l'a servie les deux dernières années de sa vie) assis auprès de son lit. Quelqu'un d'autre qui entroit dans la chambre demande a madame comment monsieur se portoit. Mijn man lief (dit elle) gaat uijt als een kaars; et se tournant vers le domes- tique : maar jij jou duijvel, hij en zal soo de oogen niet geslooten hebben, of ik zal je de deur uijt- schuppen. Voila assez dit au sujet des morts ; mais avant que de quitter la famille de Westreenen, it faut que je vous communique que Klaasje Pesters, fils de Monsieur le Colonel, a revue la commission de Zeelande , savoir député á l'admirauté de Zee- lande pour trois ans ). Si le grand père est mort très vieux , le petit fils commence bien jeune a jouier des emplois. Quoique je ne ne puis me lasser a vous écrire , ma main á la longue refuse de tracer des caractères lisibles; ce doet vous pouvez vous appercevoir. Mais comme j'ai encore a vous dire quelques chose ii faudra un peu déchifrer, ce que je veux vous marquer. Cappelle , comme vous saurez, est mariéz à, mademoiselle van de Velde 2); it a une femme bien riche mais bien sotto , et , comme l'on dit, hij zoude er wel mede kunnen gebruijd zijn. Monsieur de Wierat est marié a mademoiselle de Rijnhuijsen 3). 1) Mr. Nicolaas Pesters, schrijver van een werk over het Neder- landsch zeerecht (Utrecht, 1770). Hij volgde in genoemde kwaliteit zeker Mr. J. A. Róell op, die dit driejarig ambt in 1748 voor het eerst gekregen had (v. H. 127 noot 4). — De vader, Willem Nicolaas P., had veel invloed te Utrecht. 2) Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch enz. Huwde Sara Jacoba van den Velden. 's Zomers waren zij te Brummen buiten. 3) Heerlijkheid van de familie van Tuijll van Serooskerke, 86 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. Le fils de monsieur Pit 1) a une demoiselle de Dorth ; monsieur le baron Heeckeren de Suderas `z), si Irons vows souvenez encore de notre premier voiage á Amsterdam d'un quelqu'un qui disoit : nl'on ne banderoit (zeilersuitdrukking) pas pour eens mille florins", vous vous le rappellerez aisénient, it se marie á mademoiselle Alida van Westreenen; monsieur Counen avec mademoiselle Ram. Monsieur le lieutenant Sigterman a fait longtemps la cour h mademoiselle Gleldsack, et it l'a aussi de- mandé en mariage mais elle ne l'a pas accepté, c'et á dire it a en un blauwtie, le haut officier Conte de Rechteren 3) l'a aussi demandé, mais aussi eu un blauwtie, quoique it recommence à lui refaire la cour , ne pouvant abandoner la citadelle 4); a présent on raconte , qu'elle a un autre adorateur , qui est un Anglois, qui est puissament riche, it est logé ici, chez Oblet 5), et paroit être un fort jolie homme; monsieur Jhonsson m'a dit que c'étoit un des plus riches particuliers de sa nation ; it se nomme monsieur Chartres 6), 1) Mr Jan Pit, geëligeerde in de Ridderschap. v. H. I 114 noot 4, 2) August Robbert baron van Heeckeren , heer van Suideras, 1743-1811, bekend Prinsgezind Geldersman. Zijn huwelijk met Aleida Jacoba van Westreenen van Sterkenburg had volgens van der Aa 1776 plaats, zoodat men aldaar wel zal moeten lezen: 4767, en hier: s'est marié. Zoons hadden zij niet. en hier: s'est marié. Zoons hadden zij niet. 3) 4) Dus waarschijnlijk Leopold Casimir graaf van Rechteren, 1717-1770, die in 1747 lauweren verwierf door verdediging van een fort bij Bergen op Zoom , en het tot luitenant-generaal bracht. 5) Kastelein van 't „Kasteel van Antwerpen." . 5) Kastelein van 't „Kasteel van Antwerpen." 6) Zeker Francis Wemyss (1723-1808), die het onmetelijk fortuin en den naam van zijn grootvader den speler en woekeraar kolonel Francis Charteris (1675-1732) geërfd had (vgl. Dictionary of Na- tional Biography). UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. 87 Mademoiselle Tine de Roosemale a eu longternps et comme vows saviez déjà pour prétendant le jeune monsieur d'Hardenbroeck, mais depuis deux mois on m'a dit que cela étoit entièrement fini 1); et que l'on disoit que le Général d'Hardenbroeck auroit défendue A, son fill de taut fréquenter la maison de monsieur Roosemale ; ce qui est de la vérité, je ne pais riep vous en dire ; comme je sors fort pea, m'amusant mieux dans ma chambre a lire qu'aux assemblées ; et ma soeur Hansje est depuis bien du temps á Schoonauwe 2), de sorte que je n'en sais pas taut a présent, que dans d'autres temps que nous fréquentons les compagnies; car se que l'un ne vous dit pas, un autre vous le dit. Mais ce que j'ay vue c'est que je vois présentement toujours mademoiselle Roosemale sans monsieur d'Hardenbroeck, quoique cela me fáche, que cela n'a pas réussi. Il sembloit fait 1'un pour l'autre. Mais it est déjà remplacé par monsieur Schreuder, jeune homme qui a bonne mine , très riche , et qui étudie ici. C'est un Indien 3) ; horsmis celui ci Titie a encore d'autres prétendans , mais je ne les connois pas. Monsieur Crofs est partie pour l'Angleterre , ce qui m'a fait plaisier, puisque it faisoit la cour à ma soeur Hansje; et qu'il étoit très assidus A, frequenter les compagnies, ou elle venoit , ce qui donnoit matièrre a resonner [sic] au monde; peut- 1) Jan Adolf baron van Hardenbroek , geboren 1739, was in het briefjaar luitenant-generaal en gouverneur van Bergen-op-Zoom geworden. Zijne tweede echtgenoote was eene gravin d'Aumale. De Ro(o)smaels waren van eenvoudige afkomst. De grootvader van Titia was schilder te Utrecht. 2) Prof. Kramer, v. H. lI pg. 45 noot 1 vermeldt Gerlach Theodoor van der Capellen , heer van Schonauwen , lid van de Utrechtsche ridderschap. 3) Misschien een zoon van Johan Julius Schreuder,1704--1761, raad van Nederlandsch-Indië, gouverneur van Ceyl)n, 88 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769, être à tort et peut être point; car les filles c'est une marchandise , oil on peut facilement être tromp4; it c'est retiré d'ici justement pas fort honnêttement, car on m'a raconté qu'il y avoit eu quelque micmack. Mais cela a € té arrangé par monsieur Braun 1). Madame la princesse d'Orange est attaqué des petites véroles et cela pour la seconde fois de sa vie, les ayant déjà eu une fois a Berlin; et elle est très mal et fort foible; aussi a t'elle la plus mauvaise sorte de petites véroles, qu'il y a, de pest pokken. Si nous avions le malheur de perdre cette prin- cesse , ce seroit un coup bien fatal car elle c'est acquis par ces manières affables les coeurs de tour ceux qui ont l'honneur de la connoitre. Ceci donne une grande consternation; et cette maladie règne ici terriblement et en général par toute les provinces, demême qu'un sorte de fièvres chaudes, qui s'an- noncent par des maux de gorges; celleci entrennent bien du monde au tombeau ; à Utrecht, ii y a depuis quelque semaines 18 morts plus que de coutume , sur la liste qu'on délivre hebdomadairement à la maison de ville. Aussi le temps est ici très malsain depuis deux inois, ne faisant que pleuvoir et faire des tempêtes ; la maladie parmi les bestiaux fait aussi des grands ravages, et ii y en a fort peu de bêtes qui restent en vie , ce qui occasionne une grande cherté. On a institué des jours de prières ; et les bals, et autres divertissement public , on été in- terdits , dans la province d'Utrecht. Le grand bal de souscription a aussi été déffendue, ce qui a fait bien 9.) Robert Brown, Engelsch agent te Utrecht; de vader van den lateren hoogleeraar William Lawrence Brown (1755-1880), toen lateren hoogleeraar William Lawrence Brown (1755-1880), toen 1~ngelsch predikant te Utrecht. v. H, I d90 moot 4, UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. 89 des mécontans , et it y a des messieurs, qui se sont expliquéz un peu fortement contre les magistrats et même des magistrats contre lours collègues. Ce qui n'est pas fort jollie, mais it est aussi resté supprimé. A présent on dit qu'il y aura des parties de dances au maisons. Mais on a dejá chanté un mois cette chanson , et it n'y en vient rien. Venous, à présent , au nouvelles, qui sont fort réscentes. C'est que Bi- manche passé, it y a eu un duel sur la place de St. can vers les six heures du soir entre monsieur Cuijpers, officier de marine , et un autre monsieur, dont jignore le nom; ils out mis l'épée à la main , et ont poussé quelques bottes, après quoi le dernier a dit, qu'il ne vouloit plus se battre ; sur quoi mon- sieur Cuijpers a dit, que s'il ne continuoit pas á lui dormer une honnêtte satisfaction, qu'il le rosseroit. L'autre n'a pas trouvé bon de continuer á se battre, a remis son épée, et a été rosté du marin d'im- portance , et jusqu'à ce qu'il a pris la fuite. Le lendemain, qui étoit lundi, le 13me, une pareille histoire a encore eu lieu entre un capitaine de hautbord , et un sénateur de la ville d'TJtrecht, de nos parents , qui c'est très mal comporté. Voici le fait. Monsieur le capitaine Smitsart I) jouoit au billard, chez Jan Steevens, avec notre cousin de Weede, et monsieur de Tuijl de Hoes en Leen 2); monsieur de Mees en Leen , ayant intention d'aller passer quelque temps a Amsterdam et comme it vouloit fréquenter les salets, et autre compagnie de dames, it demanda si ces messieurs, qui étoit connus I) Waarsehijnlijk H. Smissaert, schout te Rheuen. v. H. I 383, 884; de verderopgenoemde familiebetrekking wordt daar ook genoemd. 2) Noordbrabaudsehe heerlijkheid, 90 UTRECHTSCHE E OUT VAN 1769, a Amsterdam , ne pouvoit pas lui procurer connois- sance à des messieur qui le présenteroit a Amster- dam; sur quoi monsieur Smitsart répondit, avec plaisier : je vous donnerai une lettre pour monsieur le bourge- maitre Boudaen 1), qui est mon oncle, et qui vous procurera quelqu'un qui vous introduira partout ou it vous plaira ; sur quoi monsieur de Weede dit , je vous donnerai une lettre pour mon beau père, monsieur Straalman 2), et comme celuilá connoit beaucoup de monde a Amsterdam , it poura vous faire introduire partout ; et alors Smitsart vous don- nera des adresse voor de winekel etc. Monsieur Smitsart se fáchant, comme de raison , auroit dit : mon cousin, vous me faites lh un compliment, qu'un homme d'honneur ne peut souffrir, et cola dans un lieu public. Vous parlez á un homme , qui ne se conte en riep inferieur á un monsieur de Weede. 1gormis cela je suis homme d'honneur et officier ; je ne vous ay choquéz en rien , it faut que vous me demandiez excuse ici en public , ou it m'en faut satisfaction; sur quoi monsieur de Weede auroit répondue pour excuse : j'ai fait serment de le ne demander jamais ; l'autre a dit : it faudra pourtant vous résoudre a le faire ; et a continuti son jeu ; monsieur de Weede a quitté la partie, et a passé par la petite chambre , ou on verse la caffé , passé par l'autre chambre , et a gagné le Domskerckhof; monsieur Smitsart l'a aussitó t suivi , a la piste , et l'a attaint au coin du Domsteeg , lui disant : it me faut une excuse ou satisfaction; l'autre n'a pas voulue demander excuse , sur quoi Smitsart a dit : dégainez 1) Walter Pieter Boudaan , 1701-1781, meester in de rechten, sinds 1761 elf maal burgemeester van Amsterdam. 2) Matthijs Straalmate was eveneens burgemeester van Amsterdam UTRECHTSCHE KOUT vAN 1769. 91 et Mendez vous ; monsieur de Weede a dit qu'il faisoit trap sombre. Je puis vair le blanc de vos yeux ; it fait un beau clair de lune (comme it fai- soit effectivement). Je vois bien que de cela ii ne viendra Tien, si je vous laisse aller; retournez plutót avec moi et faites moi une excuse ; et si vous ne voulez pas faire cela, en garde , ou je vous rosse. Sur quoi Weede a dit: j'ai femme et enfan de sorte que je ne puis me battre-; et pour demander excuse , j'ai fait serment de ne le demander à personne. Sur quoi monsieur Smitsart l'a régallé d'une volée de coups de plat d'épée ; du Domsteeg jusqu'à la Place de St. Jean, Alors Weede a cryé au secours pour la garde, et Smitsart a dit : comment diable vous ap- pelei la garde et cela contre un officier. A présant vous en aurez encore plus , et it l'a convoié de la même manière jusques a sa maison; et alors Smittsart a dit: retenez bien, qu'il faut me demander excuse, ou vous en aurez encore plus , dès que je vous ren- contreray. Mais Weede a été le mardi de grand matin chez Smitsart, qui étoit encore á ce que l'on dit au lit, et it lui a demandé pardon ; après quoi Weede est partie pour Amsterdam ; voilà l'histoire comme je l'ai de deug personnes qui ont été au caffé pendant la céne [sic] ; mais it n'avoit pas vue la rossade; mais quelques chosse de cette nature qui se passe à Utrecht, au claire de la lune , a cinq heures du soir, ne peut être cachée, aussi cela fait-il la nouvelle du jour; comme je vous l'écris ici , notre cousin Cees Roosemale, qui avoit été au caffé , me Pa racconté, et monsieur Schut 1), de qui le frère avoit été au caffé, me l'a racconté paraillement; hormis 1) Wellicht Gerard Jacob Schut, geneesheer, v. II. I 1'27 noot ij, 92 UTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. qu'il disoit que monsieur Smitsart auroit d'abord répondue : ik kan hem dan beeter adresse geeven bij de winckel als uwen schoonvaader bij fatsoenlijke lieden, of denk jij dat omdat je nu geit heb , alles te seggen dat je in de mond komd; je heb dog maar een mensiste vrouw etc. mais Roosemale ma dit , qu'i1 n'avoit entendu rien de pareil, et qu'il avoit même admiréz la tranquilité de monsieur Smitsard. Il me Tache, que cela est arrivé a monsieur de Weede; non seulement il est quitte de son honneur, mais aussi la famille de sa femme est terriblement taxée par là; un chaquun donne tord a monsieur Smitzard, a cause quil a rossé un sénateur; mais je trouve qu'il a eu grand raison , quoique j'ai beaucoup de respects pour mes seigneurs et mantres, quand ils mérittent quelque chose , il faut qu'ils en rescoivent le salaire, tout comme un autre. Et j'ay eu une prévention de ce qui vient d'arriver à Weede. Car il y avait quinze jours avant que ceci lui est arrivé , que j'étois à la partie de jeudie, ou monsieur de Weede railloit un quelqu'un un peu fortement, et celuilà le traitoit en garçon ; le soir je dis a mon père: si Weede raille un chaquun de la faQon dont il s'y est pril le soir, il m'éttonnera si il ne s'attirera pas quelques affare, qui l'en fasse répentier ; et à présent ceci lui est arrivé. En voilà asset a se sujet. J'ai coupé ii y a quelque jours chez monsieur votre grand père 1), qui rajeunit; nous y fimes une ij Uit de opsomming der aanzittenden valt op te maken, dat dit de oude heer Mr. Hendrik Ahasverus Wttewaal heer van Stoetewegen is geweest. Hij was nu sinds lang uit de vroedschap, waarin hij de oppositie had aangevoerd. Zoo had hij zeer voor de waarin hij de oppositie had aangevoerd. Zoo had hij zeer voor de gekozenverklaring van een anderen d'Yvoij geijverd. v. H. I: gekozenverklaring van een anderen d'Yvoij geijverd. v. H. I: vooral 4 noot 4; 64 noot 5, UTTRECHTSCHE KOUT VAN 1769. 93 partie, et le soir y mangames des huitres. Pai été chez lui jusqu' minuil. Il avait aussi fait demander ma soeur Hansje mais elle étoit a Schoonauwen. Et si je ne pouvois venier , it avoit envoyé un billet, qu'alors le Cornet 1) devoit versier, et si celui lá n'étoit pas en ville alors le troisième monsieur, mais it marquoit bien dans son billet , qu'il ne demandoit qu'un des messieurs et la demoiselle. Et la raison étoit, qu'il vouloit une table de douse ; mais a cause que Dansje étoit à la campagne , nous n'y avons été qu'á onze, á savoir primo monsieur de Stoettweegen ; votre oncle de Stoettweegen ; le Conseiller van den Heuvel 2) et son épouse ; Monsieur van den Heuvel le greffier; madame de Gui ; ma tante ; mon oncle ; et Mitze de Nassouw 3); Mademoiselle Testas ; et moi; nous nous y sommes bien divertie et le veillard [sic] étoit très gay. Vous aurez sans doute vue l'entrée publique de sa sainteté 4) et la courbette qu'il a faite; s'aura été superbe a voir comme toutes les raretés et beaux édifices, que Von trouve dans cette ancienne mai- tresse du monde; vous y aurez aussi vue 1'ancien capitole, marquez moi si on y engraisse encore des oye de distinction, de distinction, dis je , car pre- mièrement oyes républicaine , puil roiales, impé- riales, et a présent je me trouve embarassé de leur Bonner un titre, car on ne dit pas saintales ; mais it me revient: oyes papales; et si ils lont plus grand 1) Daniel Cornelis Egbert van Hangest-Genlis gezegd d'Yvoij, kolonel van de cavalerie. '2) Mr. Jacob Adriaan , bekwaam financier, I. 1800. 3) Maria gravin van Nassau La Lecq. 4) Clemens XIV, die in dit jaar Paus was geworden. 94 UTRECIITSCIIE KOUT VAN 1679. quo les oyes ordinaire. Je m'apercois que ma plume ne peut plus me servier et n'y ayant plus riep a voos communiquer qu'á vous demander de bru(er celleci après l'avoir lue, et vous priant d'être assuréz quo je serez toujours avec la plus parfaite amitié monsieur et très cher cousin Votre très humble et obéissant serviteur et cousin Utrecht 26ëme Décembre J. P. II. YVOIJ. 1769. P.S. Vous irez peutêtre bien voir le mariage de madame la future dauphine ; et si vous allen voir sa résception vous pouriez y ren- contré votre ami de Bottenstijn '); car on dit qu'il va faire un voiage , et qu'il se propose d'aller voir cette réception; it n'a plus sa campagne 2), ainsi je crois que cela pouroit être vrai , mais je ne puis vous l'assurcr. Pour ce qui regarde le Cadet Bottenstijn, it va voiager, á ce que j'ai oui de monsieur Col 3). Adieu, portez vous bien. P.S. Dans le moment on met dit que la prin- cesse royale d'Orange est très mal. Mrs. Assembourg 4), Daniëls , 't Lam , Boet- 1) J. J. van Utenhove heer van Uottensteia. v. H. I passim. 2) Amelisweerd? 3) Waarschijnlijk Jan Kol, rentmeester van de vijf conventen. v. H. I 391 noot 2. v. H. I 391 noot 2. 4) Deutz, vrijheer van Assendelft en Assumburg. UT1IECIITSCIIE KOUT VAN 1769. 95 selaar 1), Regteren, Buddens, Stoetweegen , d'Oorschot, Dudoc, viennent de quitter le collége de musique N), on dit qu'ils seront suivie de bien d'autres 3), cela me fade. Handschriften ten der Amsterdarrische Universiteitsbibliotheek. Verzame- ling Diederichs 31 Be. 1) Benjamin graaf van den Boetzelaer, ontvanger, patriot. 1742 —1807. 2) Over dit genootschap zie men J. C. M. van Riernsdijk, Iiet Stadsmuziekcollege te Utrecht 1631-1881 (Utrecht, 1881). Op bldz. 10 wordt daar achteruitgang in dezen tijd vermeld. 3) Bijlage 2 aldaar wordt gevormd door een lijst der besturen. EEN MEMORIE OVER DE REPUBLIEK UIT 1728 , MEDEGEDEELD DOOR DR. TH. BUSSEMAKER. Het stuk, dat ik in deze Bijdragen en Mededee- lingen ga uitgeven, heeft betrekking op het meest stiefmoederlijk behandelde en daardoor ook slechtst gekende gedeelte der geschiedenis van de Republiek, den tijd tusschen den vrede van Utrecht en de ver- hefping van Willem IV in 1747. Wijlen prof. Jorissen heeft belangrijke studies over dit tijdvak gepubliceerd, maar desniettemin blijft toch nog zeer veel te doen om wat dieper door te dringen in de kennis dezer jaren, die in 't bitonder aanspraak hebben op be- langstelling, omdat zij de jaren van achteruitgang en verval zijn. Het is toch wel opmerkelijk, dat het archief van Slingelandt , ten rijksarchieve, nog zoo weinig gebruikt is, ja dat de aanwezigheid aldaar dier papieren zelfs vrij onbekend schijnt te zijn 1). En 1) Ik meen dit hieruit te mogen opmaken, dat Blok, in zijne Geschiedenis van het Nederl. volk , VI, 570, zegt: „Ook de archieven der raadpensionarissen, waarvan die van Ileinsius, Van der Heim, der raadpensionarissen, waarvan die van Ileinsius, Van der Heim, Steyn en Van de Spiegel zich thans in het Rijksarchief bevinden, kunnen veel belangrijks opleveren enz.", maar geen woord rept EEN MEMORIE OVER DE REPUBLIEK PUBLIEK ENZ. 97 hoeveel ander materiaal, gedrukt en ongedrukt , ligt voor het grijpen! Voor zoover het gedrukte aangaat, denk ik vooral aan de resoluties van Holland en van de Staten-Generaal en aan de secrete resoluties van Holland , die over de financiëele verhoudingen heel wat wetenswaardigs bevatten. En naar het mij voor- komt zijn het die financiëele verhoudingen , waarop bij het onderzoek naar de oorzaken van den achter- uitgang der Republiek in het bizonder de aandacht gevestigd moet zijn. Niet aan een plotselinge ver- slapping van het volkskarakter, niet aan het gekuip der regeeringsfamiliën , dat immers in de vorige eeuw ook reeds welig getierd had , maar aan den ellendigen staat der geldmiddelen en aan de gebreken van het belastingwezen moet het in hoofdzaak geweten warden, dat de Republiek hare beteekenis als politieke macht inboette , dat haar leger geheel onvoldoende was, dat hare scheepsmacht eene bespotting werd en dat de handel , zwaar belast, onbeschermd en aan anderer willekeur blootgesteld , hoe langer hoe minder de mededinging kon weerstaan die hem van vele kanten werd aangedaan. De schrijver van het pamflet: „Korte Schets Van 's Lands welwezen door de laatste Vrede , nevens eenige Aanmerkingen op het stuk van de Commercie en Barriere" 1) (in 1714 na den vrede met Frankrijk en vóór dien met Spanje opgesteld), die zoo vurig een krachtigen opbloei van den handel wenschte, wordt niet moe de noodzakelijkheid van voldoende convooien te betoogen , en terwijl hij weinig heil of zelfs veel nadeel voorspelt van een barrière in de Zuidelijke Nederlanden , vraagt hij een van de papieren van Slingelandt. Er zijn ook papieren van Van Iloornbeeck , doch deze hebben geringe beteekenis. 1) Knuttel, Catalogus, IV, u° 16231. Bijdr. en Meded. XXX. 7 98 EEN MEMORIE OVER DE barrière ter zee van 140 oorlogsschepen. De com- missarissen, die in 1728 aan de Staten van Holland een rapport over de financiën uitbrachten, schreven het verval van zeevaart en handel ook grootendeels toe aan de gebrekkige bescherming van de com- mercie, en de Fransche gezant , wiens memorie ik hierachter meedeel, spreekt geheel in denzelfden geest. Het groote kapitaal , dat in de Republiek aanwezig was , werd dientengevolge van den handel gedeeltelijk afgeschrikt, en tevens vond het, naar- mate de Nederlandsche koopman door beter be- schermde mededingers verdrongen werd , er geen voordeelige plaatsing meer in. De bovenvermelde pamfletschrijver geeft te kennen, dat „Holland zoo veel negotianten heeft dat Europa te klein is om den handellust te kunnen voldoen, om dat de oogst klein, en de Arbeiders veel zijn", en iets te voren heeft hij gezegd , »dat door de meenigte van hande- laers de afgeleegenste Koopsteden en Landen zoo- daanig dikmaels vervult worden met waren en goe- deren , dat er niet winst genoeg kan gedaen worden, of dat er geen waren genoeg zijn tot retouren; waardoor de Equipagien der schepen niet goet ge- maakt konnen worden, veel min winst gedaen" 1). Ook in de hier gepubliceerde memorie vindt men aanwijzingen in dien zin, en zoo is het alleszins ver- klaarbaar, dat het opgehoopte kapitaal gaarne plaat- sing zocht in de staatsleeningen, die sinds de groote oorlogen van het laatst der 17e eeuw door verschil- lende regeeringen werden aangegaan, vooral door de Engelsche, in wier snel aanwassende schuld Neder- landsch geld voor groote bedragen betrokken was. 1) Ibid. p. 34J35. R,EpUBLIEK UIT 1728.99 Dat deze financiëele belangen der Nederlandsche kapitalisten bij den gang van zaken in Engeland op de politieke overwegingen der regenten , die immers zelve tot de kapitalisten behoorden , licht invloed konden oefenen , springt in 't oog; en zooals in een latere periode D'Affry hierop de aandacht vestigde 1), deed Fénelon dit in 1728. De armoede van den staat , die niet meer bij machte was haren handeldrijvenden onderdanen be- hoorlijke bescherming te verleenen, was in schrille tegenstelling met den rijkdom der ingezetenen; die tegenstelling gaf na 1780 nog aan E. Luzac aanleiding tot eene ontboezeming: „Het ontbreekt ons Vader- land niet aan geld en middelen, en niettemin is de Republiek ontbloot van eene genoegzaame magt , om, door een harer nabuuren aangevallen zinde, eenigen weerstand te kunnen bieden. Men kan met waarheid zeggen : dat de Republiek te gelijk zeer magtig en zeer magteloos is , naar maate dat men den Staat als een ligchaam beschouwt , of wel deszelfs ingezetenen afzonderlijk genomen" 2). Maar reeds in 1724 trof hetzelfde verschijnsel de aandacht van een Fransch- man , die schreef: non peut dire que eet Etat res- semble a Tantale , car aucun Etat de l'Europe ne possède tapt de richesses en or , argent et crédit que celui-lá, mais it n'oseroit y toucher" 3). Bij een betere regeling van het systeem der belastingen en van haar beheer zou den staat van die groote par- ticuliere rijkdommen meer ten goede hebben kunnen ij Bijdragen en Mededeelingen van het Bist. Gen,, XXVII, 395, 404. 2) E. Luzac, Hollands Rijkdom, IV, 312. 3) Archives des Af. Etrang,, te Parijs. Memoires et Documents, Fonds France, ii° 1257. 100 EEN MEMORIE OVER DE komen , en ook hierover kan men , naast Van Slin- gelandt's Staatkundige Geschriften , met vrucht de genoemde resoluties raadplegen, waarin de finan- ciëele toestand van generaliteit en provincie en de gebreken van het belastingwezen zoo dikwijls ter sprake komen. Voor het ongedrukte materiaal zou ik, behalve op de archieven der raadpensionarissen van deze periode, van de Fagels en van Willem IV, vooral de aandacht willen vestigen op de 1Vewcastle-papers in het Britsch Museum 1) en nog meer op de Ar- chives des Affaires Etrangères te Parijs. Sinds in 1713 na het herstel van den vrede de markies van Chateauneuf als vertegenwoordiger van den Fran- schen koning in Den Haag was verschenen, is tot de oorlogsverklaring van 1747 de Fransche diplo- matie onafgebroken zeer werkzaam geweest in de Republiek; de Triple-alliantie van 1717 maakte haar tot bondgenoote van Lodewijk XV, en hoewel zij zich niet liet bewegen om tot de zoogenaamde Qua- druple-Alliantie toe te treden 2), bracht dit in den ijver der Fransche regeering om de vriendschap der Staten-Generaal aan te kweeken geen verandering. De elkaar opvolgende Fransche gezanten onderhielden naar verschillende zijden betrekkingen met regenten, 1) Brugmans, Perslag enz. p. 240. Ook te Stockholm zal in de omvangrijke papieren van Preis heel wat te vinden zijn. Vgl. Kernkamp, Perslag enz. '1903 pag. 22. 2) Daar, in spijt van Wagenaar en van de uitvoerige moderne litteratuur, in Nederlandsche werken met volharding de voor- stelling gegeven wordt dat de Republiek tot dat verbond is toe- getreden , is het goed nog eens nadrukkelijk te herinneren dat dit niet geschied is. Over alles wat dienaangaande is voorgevallen niet geschied is. Over alles wat dienaangaande is voorgevallen bevat het archief van Heinsius, ten rijksarchieve , uitvoerige in- lichtingen. lichtingen. REPUBLIEK UIT 1728. 101 gaven in alle richtingen hun oogen den kost en zonden zeer geregeld hunne berichten , niet alleen over diplomatieke onderhandelingen maar ook over toestanden en verhoudingen in de Republiek , naar Versailles. De verkregen ervaring van den een diende natuurlijk weer tot voorlichting van zijn opvolger en stelde de regeering in staat om een nieuwen gezant in zijne instructies uitvoerige aanwijzingen te geven over het tooneel , waarop hij zijne rol zou gaan spelen. De briefwisseling in de Correspondance Poli- tique, Hollande, en de gegevens, soms door de gezanten of andere agenten verstrekt, die in de Mémoires et Documents zijn bijeengebracht , maken dientengevolge de Archives des Affaires Etrangères te Parijs tot een rijke vindplaats van materiaal voor da. geschiedenis der Republiek van 1713-1747. Vooral voor de eerste jaren, 1714--1718, is de aanwezige massa zeer groot in de Correspondance ; deze jaren van Chateauneuf's gezantschap vullen de deelen n° 254—n° 336 , dan volgen Morville (337-344), Chambery (345-355), Fénelon (356--372), Fénelon en De la Baune (373-386), eindelijk weer Fénelon alleen tot zijn vertrek in 1744 (387-451) 1). Uit dien voorraad is ook het stuk geput dat ik hier publiceer en dat ik reeds een tiental jaren ken. Indertijd toch ben ik begonnen om over de periode , die m. i. zoo zeer om nadere bestudeering vraagt , stof te verzamelen en die te verwerken 2) ; door verschillende omstan- digheden , ten slotte ook door verandering van werk- kring, heb ik dit moeten staken en zal ik het ook 1) in het Supplément van de Correspondance, Hollande, nog bovendien de nog. 10-14. 2) Mijne opstellen in De Gids, 1899, III, in Nijhoffs Bijdragen, 4e reeks, I, II, in het Tijdschrift voor geschiedenis, land- co volkenkunde, 1901. 102 EEN MEMORIE OVER DE in de toekomst niet kunnen hervatten. Van harte hoop ik echter dat anderen dien arbeid zullen op- nemen ; het stuk , dat hier wordt uitgegeven , zal hun daarbij van dienst kunnen zijn. Gabriel Jacques de Salignac, marquis de Fénelon, was in den aanvang van 1725 als vertegenwoordiger van Lodewijk XV in I)en Haag gekomen l); in 1728 ging hij zijn post tijdelijk verlaten om deel te nemen aan het congres van Soissons , en voor den duur zijner afwezigheid werd de heer De la Baune met de waarneming der zaken belast. Te zijnen behoeve werd een iiérnoire instructif opgesteld , die hem van verhoudingen en personen op de hoogte moest bren- gen, en hoewel het nergens gezegd wordt, blijkt uit de Mémoire zelf ten duidelijkste -- herhaaldelijk wordt in de eerste persoon gesproken , als liet niemand anders dan de vertrekkende gezant kan zijn -- dat Fénelon de opsteller is. Wij krijgen dus in dat stuk, dat hier volgt, de waarnemingen en ervaringen van een bekwaam diplomaat gedurende drie jaren, die bij gebruikt had om scherp rond te kijken en van zijne relaties uitstekend gebruik te maken. Hij geeft zijnen t~~delijken opvolger eerst een karakteristiek van het volk waarmee hij te doen krijgt, herinnert hem dan aan de betrekkingen der Republiek met Frankrijk en gaat vervolgens over tot een uitvoerige bespreking van den toestand der Republiek en van de per- sonen , die er de eerste plaatsen innemen. Zoo komen achtereenvolgens te berde. 1° Financiën. 2° Leger. 30 Marine. 4° Handel. 5° Politiek van onthouding degens het buitenland. 6° Tegenstelling tusschen de belangen van Amsterdam en andere Hollandsche 1) Zijne instructie van 10 Jan. 1725 in vol. 356 der Corresp. .Politique, Rollande, in de Archives des A ff, Etrang. .Politique, Rollande, in de Archives des A ff, Etrang. REPUBLIEK UIT 1728, 103 steden, vooral in zake de belastingen. 7° Invloed van deze tegenstelling op de buitenlandsche politiek der Republiek en hare toetreding tot het verbond van Ilannover. 8° De hulpbronnen der Republiek, de rijkdom der particulieren, de geldbelegging in buitenlandsche fondsen , en de invloed van die geld- belegging op de richting der politiek. 9° De ver- houding jegens de Habsburgers , in verband met het Barrière-tractaat, 101 De verhouding tot Pruisen. 11° De twisten in Oost-Friesland en de rol van de Republiek hierin. 121 De verhouding tot Frankrijk naar aanleiding van de verschillende moeilijkheden der Republiek. 13° De partijen vóór en tegen een stadhouder , de tabalen in verschillende colleges , het belang van Frankrijk bij de kwestie van het Stad- houderschap. 14° Karakteristiek van verschillende regenten. 14° Wijze waarop in de Republiek do zaken met vreemde diplomaten behandeld worden, de conferenties , etiquette. Uit deze opsomming blijkt wel, dat Fénelon niet karig was met zijne inlichtingen, en wij danken aan die mildheid een belangrijk stuk. Waar ik kon , heb ik zone mededeelingen gecontroleerd, en zij kunnen zulk eene controle uitstekend verdragen; dit geeft vertrouwen ook in opgaven , waar deze ontbreekt. In noten heb ik inlichtingen en verwijzingen ge- geven, die ik noodig of wenschelijk achtte ; over de Europeesche verhoudingen van dezen tijd behoef ik niet uit te weiden : de hoofdzaken vindt men in ieder handboek en voor een uitvoerig commentaar is het hier niet de plaats ; trouwens , wie ze wat uitvoeriger wil kennen, kan hiervoor al vrij aardig terecht bij deel XVIII van onzen Wagenaar. ik laat nu de ]émoire iristructif voor zich zelf spreken. TH. B, 104 EEN MEMORIE OVER DE Le 25 Mars 1728. MÉMOIRE INSTRUCTIF POUR M DE LA BAUNE. M. de la Baune arrivera en Hollande dans d'heu- reuses circonstances. Néanmoins, pour maintenir et accroitre les favorables dispositions que S. M. y a fait naltre , et pour leur faire porter tout le fruit a en attendre , it aura besoin de joindre beaucoup de réflexion aux connoisances qu'il est nécessaire qu'il ait. Elles ne doivent pas se borner a une notion ordinaire du gouvernement et des intérests de eet Etat. Il est important qu'il connoisse encore le génie de la nation , qui est générallement plus uniforme qu'ailleurs ; en quoy l'état présent de la République diffère de ce qu'elle estoit autrefois ; l'esprit qui y domfine aujourd'huy ; les affections diverses et les intérests particuliers qui partagent les membres ; le plus ou le moins d'influence que cos affections et ces intérests particuliers peuvent avoir dans les délibé- rations sur les affaires générales ; quels sont les grands ressorts capables de réunir les suffrages et de mettre cette République en mouvement ou de la calmer ; les caractères - des principaux ministres , leurs affections personnelles; enfin, les diverses méthodes affections personnelles; enfin, les diverses méthodes qui se peuvent suivre pour traitter les affaires dont on est chargé. On en lira au moins asset sur ces différents objets pour indiquer ce qui demande d'estre connu. Cette nation, sous un extérieur de simplicité couvre un grand fonds de délicatesse pour s'alienner, quand on la néglige, ou quand on luy fait sentir de la hauteur. Elle est , au contraire, plus susceptible qu'une autre d'estre séduite par les égards et par la considération qu'on luy témoigne. Plus done ceux REPUBLIEK UIT 1728. 105 qui sont chargez de traitter avec elle sont envoyez par un grand Roy, plus it y a a gagner pour son service a scavoir tellement se comporter et s'exprimer taut de vive voix que par écrit, quo les bonnes raisons ne soient déduites et soutenues que d'un ton qui, sans perdre de la dignité pour le maitre, ne tienne jamais de la hauteur, ces deux choses estant, en effet, entièrement différentes. C'est un point qui ne peut estre trop recommandé. Le feu Pensionnaire I) , qui connoissoit biera sa nation , m'a souvent dit com- bien on pouvoit la mener loin , en suivant cette route. II en est des particuliers comme de la nation en général, Its veulent beaucoup d'attention dans le commerce; ils y sont même formalisten. Il y faut mettre beaucoup du sien pour les apprivoiser et recommencer souvent h leur faire des avances , sans se rebuter de ne pas éprouver un certain retour flatteur, qui n'est pas de leur caractère. Ces avances doivent, cependant, se borner a ne perdre aucune occasion naturelle de les leur faire. D'ailleurs, it faut beaucoup de patience dans les premiers temps , soit pour attendre tranquillemeut les moments d'étendre insensiblement ses liaisons , ayant seulement attention de cultiver avec soin celles qui sont une foil commencées , soit pour ne se pas inquietter, en se voyant d'abord peu recherché , du danger de n'estre pas toujours instruit des premiers de tout ce qui se passe. L'empressement n'avance- roit rien et ne serviroit qu á faire perdre de la bonne opinion pour celuy en qui on le remarqueroit; une conduitte tranquille , au contraire, imposera, et à mesure que la bonne opinion pour la personne s'éta- 1) J. van Hoornbeeck, den 17den Juni 1727 overleden, 106 EEN MEMORIE OVER DE blira, les liaisons se formeront. Quand une fois on est parvenu a former ces liaisons avec un certain hombre de membres, on est , dans le cours ordinaire, suffisament mis au fait par eux de tout ce qui mérite d'estre sou. L'appuy de S. M. est aujourd'huy si généralement regardé de leur part comme le plus grand fondement de leur stireté 1), et ils se font un point si principal de le ménager, que les ministres et les principaux lnembres de la République useront toujours d'assez peu de réserve avec celuy que S. M. charge de ses affaires , quand on sera une fois prévenu en faveur de la personne ; et , dans les occasions ou l'on méditeroit quelque chose d'important dont on se cacheroit, la réserve inusitée , les réponses envelopées, ou 1'affectation de certaines demies confidences que ou 1'affectation de certaines demies confidences que j'ay vues diverses fois mettre en pratique á mon égard , et qu'un esprit attentif appercoit aisément n'estre faites qu'en vue de détourner du véritable objet , ou de se garantir du reproche d'avoir fait mistère de ce que l'on veut cependant dérober, peu- vent estre de stirs indices pour donner lieu d apro- fondir et de tout pénétrer a celuy qui spit en même temps tout combiner. Rien ne contribuera davantage a faire que M. de la Baune se rende agréable qn'une grande simplicité dans les manières et dans la conversation, paroissant plus tost se laisser pénétrer que chercher à pénétrer les autres. Les génies élevez et étendus se trouvent rarement dans cette nation ; mais les gons sensez y Bont communs. Lette qualité leur donne un fonds de confiance dans la solidité de leur jugement, dont on peut tirer avantage, en paroissant leur déférer beau- 1) Tegenover den Keizer. REPUBLIEK UIT 1728. 107 coup ; en effet, ils ont coutume de juger fort bien des choses , lorsqu'elles n'excédent pas la portée du bon sens qu'ils ont en partage , car, générallement parlant, ils sont d'autant plus sujets à se tromper lourdement dans celles qui demandent des vues plus étendues , que la confiance secrette qu'ils mettent dans leur bon esprit fait qu'ils se deffient moins de ce qui leur manque. Ce même caractère sensé les rend encore fort entiers dans leur sentiment. Ii en résulte aussy , qu'à moins qu'ils ne soient entrainez par quelque violent intérest , ils cèdent plus que d'autres a la raison , quand on suit la leur exposer dans toute sa force , sans y rien mesler qui les in- dispose. Il est fort important en même temps , pour ne se pas discréditer auprès d'eux , de ne jamais contredire une bonne raison par une mauvaise; on ne leur feroit pas illusion , et it n'en résulteroit que le démérite d'avoir cherché a la leur faire ; ce qui est d'autant plus a éviter, que la réflexion qu'ils appor- tent a touttes choses les rend plus défiants que d'autres, et qu'ils reviennent difficillement, quand ils sont une fois prévenus. Ce qui vient d'estre dit du caractère de la nation en général conduit naturellement à parler de l'état présent de la République , bien différent de 1'idée qu'on pourroit s'en faire par la comparaison des temps passez. Ce ne fut qu'après la paix conclue à Utrecht qu'elle reconnut jusqu'oi elle s'estoit laissée écarter de ses véritables intérests. Comme 11 faut que bien des cir- constances concourent pour y réunir les suffrages et la mettre en mouvement, aussy luy est-il difficile de revenir sur ses pas , quand elle est une fois embarquée ; c'est de quoy scurent profiter longtemps les Puis- sances , ainsy que les particuliers de la République Theme, qui trouvoient leur compte à la continuation 108 EEN MEMORIE OVER DE de la guerre. L'impression de terreur qu'avoient fait les progrès de la France , surtout l'occupation du Pays-Bas Espagnol, à l'avènement de Philippe V au trSne d'Espagne ; l'animosité que cette impression et trois guerres consécutives avoient causé dans les esprits ; les succès de la dernière , qui flattoient les peuples ; enfin , l'intérest particulier que les membres les plus accrédités trouvoient dans les commissions honorables ou dans les maniements utiles , qui devoient cesser par la paix , tout cela donnoit lieu a faire valoir au den, des justes bornes les engagemens pris et á entrainer une nation , d'autant plus éblouie par les prospéritez de ses armes , qu'elle n'y estoit pas accoutumée. Tout devenoit facile dans un pays, remply de particuliers riches en argent , comptant sur les consentements nécessaires pour trouver chaque année de quoy fournir aux nouveaux efforts qui alloient toujours croissants. Le produit des impóts et de tout ce qui composoit les revenus fixes n'estoit plus que la moindre partie de ce qu'on y employoit. Des levées immenses d'argent se faisoient par voyes de négotiations , qui , se succédant les unes aux autres , fournissoient a tout et maintenoient le crédit par un payement régulier des intérests de ce qui avoit esté précédemment négotié. M. de Slingland , aujourd buy Pensionnaire 1) , nous a appris, dans une proposition secrette faire par luy au mois de Sep- tembre dernier 2) , que la seule Province de Hollande , qui avoit augmenté ses dettes particulières d'environ 1) Simon van Slingelaudt, van 1690--1725 secretaris van den Raad van State, sinds 4725 thesaurier-generaal, werd den 17den Juli 1727 tot raadpensionaris van Holland benoemd. 2) Bedoeld is Slingelandt's propositie van 11 Sept. 1727, in de Seer, Resol. /Tolland. Seer, Resol. /Tolland. REPUBLIEK UIT 1728. 109 vingt hult millions de florins , d'une part, et de deux millions quelque cents milles florins , d'une autre , pendant la guerre que termina la paix de Ryswick, les avoit acmes pendant la dernière guerre de cent vingt hult autres millions , non compris quinze millions de florins négotiez encore pendant la même guerre, pour le compte de cette même Province , sur le comptoir de la généralité. L'égarement parut done dans toute son étendue, quand , après Ia paix faite , on se trouva sans pré- texte pour continuer les mêmes levées d'argent par voye de négotiation , et lorsque , cette ressource manquant, ii falut en venir a faire la balance des revenus fixes avec les charges annuelles , chose que le feu Pensionnaire Ileinsius faisoit si peul), que les personnel les mieux instruites m'ont assuré de luy, qu'uniquement occupé des expédients pour fournir au besoin du moment présent, it ne craignoit riep tapt que de compter avec soy-même ; alors se trouvèrent justifiez le petit nombre des meetbres qui, envisa- 1) Heinsius' gebrekkige kennis van het financiewezen en zijn afkeer om zich daarmee te bemoeien worden ook herhaaldelijk vermeld in de brieven van den Franschen gezant Chateauneuf, in de jaren 1714--1718. Eveneens wordt hiervan gewaagd in een Mémoire concernant Monsieur Beinsius , conseiller Pensionnaire , te vinden in vol. 462 der Mémoires et Documents , France , der Arch. Al: +'trang. te Parijs. Indertijd heeft Blok in zijn Verslag aangaande een voor- loopig onderzoek te Parijs enz., p. 24, onder een min juisten titel dit stuk ook aangewezen en daarbij gezegd dat het is ge- schreven door een Hollander. Ik weet niet waarop deze bewering gegrond is, maar houd haar voor onjuist; naar alle waarschijn- lijkheid is de schrijver Basnage, die tusschen 1712-1720 in toe- nemende mate Heinsius ter zijde stond in diens diplomatieke cor- respondentie, zooals talrijke stukken in het archief van Heinsius (ten rijksarchieve) bewijzen. Daarenboven wijst een zinsnede als deze: „Monsieur Heinsius ne brilloit point par ce que nous ap- pellons Esprit", niet op een Hollander maar op een Franschman. 110 REX MEMORIE OVER DE geant le véritable intrest de leur patrie , mais sans force pour résister au torrent, ne pouvoient se faire kouter, ainsy que je l'ay appris d'eux-mêmes, lors- qu'ils représentoient , qu'à supposer qu'ils pussent exécuter contre la France taus les vastes projets dont on les repaissoit , its ne trouveroient plus de République , quand its reviendroient. C'est par une suitte de cet épuisement de ses finances que eet Etat a passé subitement de la figure principale , qu'il avoit soutenue jusqu' au dernier jour de la guerre , à l'autre extrémité dune foiblesse et d'une 14targie, d'ou seulement, depuis son accession a l'alliance d'llanover 1), it a commencé à se relever par quelques efforts ; mais avec une grande pente pour y retourher. Au lieu que , dans les dernières campagnes qui précédèrent la pair d'Utrecht, it avoit entretenu pour la seule guerre du Pays Bas au-delà de 130.000 hommes , a peine , après la paix , se trouva-t-il en état d'en entretenir 34.000 sur le papier, qui n'en faisoient pas 30.000 effectifs , attendu diverses Mal- cations a faire , dont le détail seroit icy déplacé '). Les garnisons des places , confiées à la garde des troupes iollandaises et stipulées a 12.000 hommes par le traitté de la Barrière , devant estre prises sur 1) Na lange aarzeling trad de Republiek den gen Aug. 1726 tot het verbond van Hannover toe. Rousset, Recueil, III, 166. 2) Het cijfer van 34.000 man is het getal , waarop de militie ge- bracht werd door de Groote Vergadering, echter onder verzet van Zeeland. `dgl. Wagenaar, XVIII, 136, die met Fénelon overeen- stemt. De Vos in Nijhoff's Bijdragen, 3e serie, IX, is niet duidelijk. In de generale petitie van 4725 (gesol, Boll. 24 Jan. 1725) wordt In de generale petitie van 4725 (gesol, Boll. 24 Jan. 1725) wordt gezegd, dat de militie, bij resolutie van 26 Mei 9717 en van 30 Mei 1718 gesteld op 31748 koppen behalve 2000 Zwitsers, zeer defectueus was onderhouden. REPUBLIEK UIT 1728. 111 ce petit nombre de troupes , les anciennes et véri- tables frontières de la République demeurèrent dé- garnies '); et ce peu de forces se trouvoit si dispersé et dans un si grand nombre de places , qu'il ne restoit pas de quay former le plus petit corps. Les chases soot demeurées sur ce pied-là , jusqu' a ce que les apparences d'une rupture prochaine firent résoudre coup sur coup des augmentations dans les troupes de terre, qui se firent à trois diverser reprises, à la fin de 1726 , et dans le commencement de l'année dernière 2). Ces augmentations les ant fait monter a 55.000 hommes sur le papier, que Von peut bien compter pour 50.000 effectifs , ce qui donneroit aujourd'huy le moyen a la Republique de mettre en campagne pour le besoin 15 a 16.000 hommes de troupes bien en état de servir, en laissant les places , tapt de la Barrière que de ses anciennes frontières , passablement gardées. Ii est vray que quelques Pro- vinces , comme Zélande, Utrecht et Frise , n'ont pas jusques icy pleinement satisfait a ces augmentations dans les trouppes de leur répartition 3) , et qu'en Hollande même , le fonds nécessaire pour fournir a vette nouvelle dépense s'avance par ce qu'on nomme les solliciteurs, sans que jusqu'à présent on ait pu convenir des moyens de le lever. Cette difficulté de 1) Hierop wordt ook in de generale petitie van 1725 gewezen. 2) Mij zijn slechts twee besluiten tot vermeerdering der militie bekend, nl. een van 9474 koppen (Besot. Roll. 5 Nov. 1726) en een van '10304 koppen (Resol. Boll. 12 Nov. 1726, 21 Jan., 14 Febr. 1727). In de generale petitie van 1727 (Resol. Boll. 2 Jan. 1727) wordt gesproken van een totaal van 539'26 koppen, die op geen 50.0000 effectief kunnen gerekend worden; in die van 1728 (Resol. Boll. 10 Jan. '1728) van 53452 man nominaal, die 5053t effectief zullen bedragen. 3) Dit wordt bevestigd door de generale petities van 1727 en 1723, waaruit blijkt dat ook Overijsel achterlijk was. 112 EEN MEMORIE OVER DE s'accorder, qui augmenteroit apparemment si les dangers dent Ia République s'estoit allarmée ache- voient de se dissiper, conduiroit aisément a une nouvelle réduction. L'épuisement n'a pas moins paru par la chute entière de la marine. Le produit des droits sur touttes les marchandises qui entrent ou qui sortent, taut par mer que par Jerre, dans l'étendue de la domination des sept provinces , et qui est spéciale- ment affecté aux amirautez , n'ayant pas toujours souffert le même déchet qu'à présent, les dépenses courantes des amirautez payées, it fournissoit encore chaque année de grandes sommes h employer aux frais de l'armemcnt des vaisseaux a mettre en mer. S'il arrivoit qu'il n'y eut pas eu d'occasion de les employer, elles se réservoient d'une année a l'autre, et par lá formoient pour le besoin des fonds consi- dérables. Les Provinces contribuoient aussy á ces armements, ou par des fournissemens extraordinaires de leur propre caisse, ou par des négociations sur le comptoir de la généralité; mais aujourd'huy , touttes ces ressources manquent a la fois. La diminution du commerce en général, et encore plus la licence de la fraude qui s'est introduite dans la perception des droits d'entrée et de sortie, que l'émulation des viltes pour favoriser leurs marchands autorise en quelque sorte, ont tenement anéanti cette branche principale du revenu de la généralité, qu'h peine suffit-il aujourd'dliuy pour fournir aux biais courants des amirautez et à Ia construction de quel- ques nouveaux vaisseaux, qui se bátissent encore chaque année, sans quoy it n'en resteroit bientost plus en état de tenir la mer 1). 1) Vgl. De Jonge, Geschiedenis v. h. NederI. Zeewezen, V,189 sqq REPUBLIEK U1T 1728. 113 Si ces amirautez envoyent encore , . toes les ans, quelques vaisseaux de convoy a une certaine distance au devant de la flotte marchande des Indes , ou pour la seureté des bátiments qui vont se charger des sela et des fruits de Portugal , c'est une comme de 400.000 florins, que la Compagnie des Indes Orientalles donne chaque année pour exempter les marchandises de sa flotte des droits d'entrée à payer, qui fournit aux frail de ces convoys 1). Les revenus des pays de la généralité soot plus qu'absorbés par les intérests des négotiations faites sur son comptoir et qui ne vont pas a moins de 70.000.000 de florins; souvent même la caisse en est en danger de se fermer, faute de régularité de la part des Provinces a fournir leur contingent de ce qu'elles doivent encore y porter, pour la mettre en état de satisfaire a tout 2). Wat Fénelon zegt van de vermindering van den handel in 't al- gemeen en van den grooten omvang van de fraude, wordt be- vestigd door getuigenissen van den Rotterdamscheti koopman Caillaud. Deze, die reeds Willem III met berichten gediend had en het op zijn ouden dag ook weer Willem IV deed (Archives de la Maison d'Orange Nassau, 4e série, I, 474 sqq.), bepleitte in 1727 en 1728 reeds het denkbeeld, dat Willem IV kort voor zijn dood trachtte te verwezenlijken , om de Republiek tot een porto- franco te maken. In een memorie van Augustus 1727 gewaagt hij ook van den grooten omvang der fraude, die de admiraliteiten van hare inkomsten berooft en het onmogelijk maakt „de pro- téger notre navigation et notre commerce, qui diminue tons les jours." (Koninklijk Huisarchief, Archief Willem 1J, n° 256). De fraude was trouwens een oud kwaad. Lie de litteratuur bij: Fruin, Gewh, der Staatsinstellingen, uitgeg. door Colenbrander, p. 309. 1) Volgens het in 1696 vernieuwde octrooi, dat van 1700--1740 zou loopen. Krachtens de conventie, den 15en Maart 1700 door de 0. I. C. met H. H. M. gesloten , betaalde zij voor den uitkoop van 's lands in- en uitgaande rechten jaarlijks 364.000 gulden , hetzelfde bedrag dus dat zij ook betaald had van 1696-1700. Zie Groot Placaetboek der Staten-leen., V , p. 1532. 2) Zie o. a. Seer. Resol. Rolland, 29 Aug. 1726. Bijdr. en Meded. XXX. 8 114 EEN MEMORIE OVER DE Enfin , les négotiations faites sur le Crédit parti- culier de chaque Province ne soot pas moins exhorbi- tantes. Celles dont la Province de Hollande est chargée en son particulier vont encore à présent beaucoup au-delà de 200.000.000 de florins, et cette Province principalle , depuis les augmentations faites dans les troupes de terre , se trouve , comme on l'a dit, courte de sommes très-considérables dans la balance de ses revenus fixes avec les charges an- nuelles 1). La Frise qui , suivant l'ancienne répartition qui règle le contingent de chaque Province , est Celle qui, après la Hollande , fournit le plus dans le cent , est encore plus obérée approportion 2). A la vérité , it n'en est pas de même de la Gueldres. Comme elle estoit exposée aux ravages des Espagnols et aux contributions qu'ils exigeoient, dans le temps que fut réglée cette ancienne répartition qui subsiste encore le même entre les Provinces , elle ne se trouve pas aujourd'huy à beaucoup près cotisée appro- Het cijfer van 70.000.000, door Fénelon hier gegeven , kan ik niet nauwkeurig controleeren. Het bekende rapport van 1790 (o. a. in de Secr. Resol, Roll. 1790) geeft voor de schuld van het kantoor-generaal in 1717 het bedrag van 58.300.697-12--5. kantoor-generaal in 1717 het bedrag van 58.300.697-12--5. 1) Volgens het financiëel rapport van 1721 (Secr. Resot. Holt. 24 Mei 1721) beliep de rente, toenmaals door Holland te betalen, 13.725.348. In 1727 was dat bedrag 14.317.130. (Rapport van 1790 in de Secr. Resol. Holland. Vgl. ook Dr. A. J. van der Meulen, Studies over het ministerie van Pan de Spiegel, p. 542). In 1728 Studies over het ministerie van Pan de Spiegel, p. 542). In 1728 was het tekort op het budget 1.404.086. (Rapport van 5 Mei 1728, zie Resol. Holt. en Secr. Resol. Holland, 5 Mei '1728). 2) Friesland's financiën waren inderdaad in zeer slechten toe- stand , deels ook ten gevolge der rampen , vooral ziekte onder het vee, waardoor het gewest bezocht was. Sinds verscheiden jaren vee, waardoor het gewest bezocht was. Sinds verscheiden jaren betaalde het ook niet de verschuldigde renten van in Holland op- genomen gelden. Hierover vrij wat in de Resol. Rolland 1715 en volgende jaren. REPUBLIEK UIT 1728. 115 portion des autres 1) Cet avantage joint a une bonne administration l'a mis en état , pendant la dernière guerre, de tirer des domaines considérables doet elle jouit , qui sont ceux des anciens Dues de Gueldres, et du produit des imposts qui depuis la paix sont fort modiques dans cette Province , de quoy fournir a son contingent aux dépenses extraordinaires , sans s'obérer par des négotiations d'argent. Mais , comme elle ne contribue que cinq dans le cent, le bon état présent de ses finances aboutit pour la cause com- mune a la mettre en situation de doneer, dans les occasions , des exemples de vigueur que les aultres Provinces sont peu en état de suivre et qui, par là, demeurent sans effet 2). Cet épuisement des finances particulières des Pro- vinces les laissent done fort hors d'état de contribuer du leur, au défaut des autres ressources , pour des armements de mer ; outre que , quand elles en auroient encore les moyens, elles ne s'accorderoient pas aisé- ment pour les employer. On a déjà vu que c'est la fraude , en quelque sorte tolérée , qui anéantit le produit des droits d'entrée et de sortie , sans quoy ils produiroient plusieurs millions de plus et fourniroient de quoy tenir un bon nombre de vaisseaux en mer tous les ans. Comme ees fraudes vont presque totallement 1) Geheel juist is dit niet. Bij de regeling van 1612 was Gel- derland gesteld op 51/2 °/°. Van 1622--34 betaalde het, wegens den druk van den krijg, maar X1/4, sedert weer ruim 51/2 °/°. 2) Vermoedelijk denkt Fénelon hierbij aan Gelderland's resolutie van 2 Nov. 1725 (Resol. Holl. 14 Nov. 1725) over de noodzakelijk- heid om den staat in beter postuur te stellen. Ook deed Gelder- land in deze jaren behoorlijk het zijne ten aanzien der militie en der financiëele verplichtingen , zooals uit de generale petities van 1725-1728 blijkt. 116 EEN MEMORIE OVER DE a l'avantage particulier des habitants de la Hollande et de la Zélande, et , dans la Hollande A celuy de la ville d'Amsterdam, les Provinces et les villes mêmes de Hollande , qui ne partagent pas le profit du désordre, ne sont pas disposées a se cotiser pour supléer au manque de fonds qui en résulte ; en sorte done que cette République se trouve sans marine, bien moins encore par le petit hombre de vaisseaux de guerre qui luy restent en état d'aller en mer, lesquels estoient au-dessous de trente , it y a deux ans, et ne passent pas aujourd'huy celuy de trente- quatre, que par l'impuissance oil elle se trouve de faire même usage du peu qu'elle en a 1). Elle a eu, cependant, jusques icy encore un moyen de faire paroistre de temps en temps son pavilion en mer. On avoit établi , pendant la guerre , sur tous les bátimens chargez qui entrent ou qui sortent un droit nommé last en veyl-geld, qui se levoit en sus et a part des droits d'entrée et de sortie, qui se percoivent par les officiers des amirautez 2). L'usage de cette levée , suivant sa première destination, estoit de l'emploier a l'encouragement des armateurs, et 1) Of het cijfer juist is kan ik niet controleeren , maar dat de toestand allertreurigst was blijkt voldoende uit hetgeen De Jonge, toestand allertreurigst was blijkt voldoende uit hetgeen De Jonge, op cit. V , pag. 201 sqq. meedeelt. op cit. V , pag. 201 sqq. meedeelt. 2) Geheel duidelijk is Fénelon hier` niet. Iiet veilgeld en last- geld , eigenlijk twee verschillende heffingen , dateeren van 1652 geld , eigenlijk twee verschillende heffingen , dateeren van 1652 (afgezien van het veilgeld, van anderen aard, in 1645 geheven). (afgezien van het veilgeld, van anderen aard, in 1645 geheven). Zie Resol. Staten-Generaal, 1652, 3 Maart. Bij placaat van 6 Juni 1702 werd een extraordinaris last- en veilgeld ingesteld, voor- 1702 werd een extraordinaris last- en veilgeld ingesteld, voor- namelijk bestemd om de kaapvaart aan te moedigen. Dit bleef ge- handhaafd na den vrede en zelfs in 1725, toen het ordinaris veil- geld werd afgeschaft (Besot. Staten-Gen. 1725, p. 583). Vgl. thans geld werd afgeschaft (Besot. Staten-Gen. 1725, p. 583). Vgl. thans ook de dissertatie van Dr. II..E. Becht, Statistische gegevens be- ook de dissertatie van Dr. II..E. Becht, Statistische gegevens be- treffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Neder- treffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Neder- landen (1579-1715), p. 163-177. landen (1579-1715), p. 163-177. REPUBLIEK UIT 1728. 117 devoit cesser avec la guerre ; mais elle s'est per- pétuée , et , par un changement de destination , que la nécessité a introduit , ce fonds , qui produit tous les ans environ 400.000 florins , est celuy sur lequel se lont levées par voye de négotiation les Bommes employées depuis plusieurs années aux armements des petites escadres , que la République a mis en mer de loin en loin 1). C'est par la vole d'une semblable négotiation sur ce qui reste encore de libre de ce fonds , que doit se trouver la comme requise pour l'armement et l'entretien en mer d'une escadre de huit vaisseaux, lont l'équipement vient d'estre con- senti aux Etats Généraux 2). Malgré l'attention qu'on a de ménager ce fonds , en profitant pour le libérer du boni des années ou on ne fait point dessus de nouvelle négotiation , cette dernière ressource est bien près d'estre épuisée 3) , et , si elle vient une fois a manquer, le plus petit armement de mer devriendra en quelque sorte impossible. On a vu l'impuissance de la plus part des Provinces du costé de l'état de leers finances et leur peu de disposition pour des fournissemens de leur bourse, qui ne seroient pas nécessaires , s'il y avoit moins de collusion dans la perception des droits affectez aux amirautez; et quant a cette collusion , qui va tous les jours croissant , on a trouvé jusques icy du costé de l'intérest particulier des difficultés insur- montables a faire convenir de quelque redressement solide. 11 est vray que M. le Pensionnaire d'aujour- 1) De Jonge, op. cit. V, 57, 58. 2) Er waren twaalf schepen gevraagd maar er werden er slechts acht toegestaan. De Jonge, V , 59. 3) In de Resol. Bolt. 11 Febr. 17'28 leest men, dat het ver- hoogde last- en veilgeld , waaruit in de laatste jaren verscheiden eskaders bekostigd zijn , dientengevolge belast is met 3 à 4 millioen. 118 EEN MEMORIE OVER DE d'huy , avec plus de confiance peut-estre que de sagesse, a voulu signaller le commencement de son ministère en formant d'abord des projets sur ce sujet 1) ; mais it paroist luy-même s'estre déjà fort ralenti dans la poursuite de son dessein. Cette République ne se trouve pas moins affoiblie par la diminution de son commerce que par 1'épuise- ment des finances taut de la généralité que des Provinces en particulier. L'on volt dans des mémoires imprimez sous le nom du Pensionnaire de Wit 2) que, de son temps, le nombre de grands bátiments, qui sortoient tous les ans des ports de Hollande pour la pêche, et surtout pour celle du harang , se comptoient par milliers. On ne compte pas aujourd'huy a beaucoup près qu'il y en ait cinq cent d'employés á cet usage 3). Le commerce que les Hollandois faisoient dans les Echelles du Levant , très-florissant autrefois , est entièrement tombé , et a peine aujourd'huy y envoyent- ils encore quelques vaisseaux. Celuy des costes d'Italie ne rest guères moins, et jusqu'au rétablisse- ment de leur paix avec les Algériens4), c'estoit même, 1) In zijne propositie van 11 Sept. 2727 (Secr. Res. Holland). 2) De in 1709 gepubliceerde Mémoires de Jean de Witt, eene vertaling, gelijk bekend, van Pieter de la Court's Aanwysing der heilsame politike Gronden en Maximen enz. 3) Wat den vroegeren omvang betreft , vergelijke men voor den aanvang der 17e eeuw Bijdr. en Meded. Hist. Gen , XIX, p. 18 sqq. Aitzema, Saken van Steel én Oorlog , III, 810, spreekt op 1653 van omtrent twee duizend haringbuizen. Bezujon, Overzicht van de geschiedenis der Nederl. Zeevisschcrijen, deelt uit den Koopman I, 236, voor het jaar 1736 mee, dat toen 219 buizen en 31 vent- I, 236, voor het jaar 1736 mee, dat toen 219 buizen en 31 vent- jagers uitgingen. In het aantal schepen, dat ter walvischvaart ging , is geen vermindering op te merken. Zie het overzicht bij Beaujon, op cit. 320. 4) De vrede van 8 Sept. 1726, zie Rousset,, Recueil , IV, 260. EEPUBLIEK UIT 1728. 119 pour l'ordinaire, à la faveur du pavilion Anglois ou en chargeant sur des bátiments Francois, qu'ils faisoient le peu qu'ils en avoient conservé dans toute la Méditeranée. Les Anglois leur out pareillement enlevé la plus grande partie de celuy qu'ils faisoient en Espagne et en Portugal 1). Autrefois , le commerce du Nord et de la Baltique estoit presque tout entre leers mains, et on comptoit que de cinq vaisseaux de touttes les nations , qui fréquentoient ces mers et qui passoient et repas- soient le Sund, it y en avoit au moins trois Hol- landois; aujourd'huy , les Anglois n'en envoyent guères moins qu'eux , et le nombre de ceux-cy augmente de plus en plus, tandis que celuy des Hollandois diminue de jour en jour. Totdat de toetreding der Republiek tot het Hannoversch verbond ge- wenscht werd, liet de Engelsche regeering kalm toe, dat de com- mandant van Gibraltar de Algerijnen begunstigde en hielp. Geen Nederlandsch schip was meer veilig en klagen baatte niet. Zie Resol, Holland 18, 25 Maart 1724, 18 Sept. 1726. Ook Secr. Res. ,Holland 6 Febr. 1726. 1) In Portugal vooral door het Methuen-verdrag van 27 Dec. 1703. (Zie Pon Noorden, Europische Geschichte im 18en Jahrh. I , 40'2). De handel op Spanje, die voor een belangrijk deel be- staan had in het aanvoeren van artikelen ten behoeve der Spaansche bezittingen in Amerika, ondervond de schadelijke gevolgen van het Assiento de negros en de daarbij bedongen voordeelen, door Engeland te Utrecht verkregen ; daarenboven concurreerde de Fransche handel sterk. Men vindt hierover het een en ander in een „Mémoire ou idée généralle du Commerce que la France fait avec les Etrangers, avec quelques observations sur la situation présente de l'Angleterre et de la Hollande". (Arch. Af Etrang. te Parijs. Memoires et Documents Fonds France , n° 1257). De Mémoire is van December 1724, en op den kant is aangeteekend: „Voilà le meilleur de tous les mémoires qui jusques à présent ont été remis à Monseigneur". De schrijver van het reedsgenoemde pamflet n° 16231 kende aan den handel op Spanje hooge beteekenis toe, „waer van" -- zoo zegt hij -- „het grootste gedeelte van 's Landts welwesen afhangt" (p 19), 120 EEN MEMORIE OVER DE Leur Compagnie des Indes Occidentalles tombe de jour en jour en plus grande décadence. Il n'y a que Ia branche de leur commerce dans les Indes Orientales qui fleurit encore , non pas cependant sans un notable déchet que luy ont (NA, causé les grands et riches retours des vaisseaux de la Compagnie établie a Ostende 1). La Frise a beaucoup perdu du trafic qu'elle faisoit autrefois par ses ports sur le Zuyderzée , et une des cinq amirautez placée chez elle á Harlingen ne fait plus aujourd'huy nombre que sur le papier 2). Enfin, les villes en Nord•Hollande y sont dépéries appro- portion de leur commerce, qui est entièrement aux abois. La ville d'Enkhuysen 3), par exemple , fort considérable autrefois par le nombre des bátiments qu'elle envoyoit a la pêche du harang, compte a peine aujourd'huy autant de ces batiments chez elle qu'elle en avoit de centaines. Une décadence si généralle 4) doit estre envisagée 1) Vgl. Buisman, La Belgique commerciale sous l'empereur Charles VI. Deze concurrentie werd echter , zooals bekend is, overwonnen, VI. Deze concurrentie werd echter , zooals bekend is, overwonnen, eerst door de schorsing van het octrooi der compagnie te Ostende eerst door de schorsing van het octrooi der compagnie te Ostende voor 7 jaar bij de preliminairen van 1727, dan door hare opheffing bij de tractaten van Weenen van 1731/32. bij de tractaten van Weenen van 1731/32. 2) De admiraliteit van Harlingen bouwde tusschen 1713 en 1748 één schip, tevens het eenigste wat zij bezat. De Jonge, op. cit. V, 206. 3) Een tastbaar bewijs van Enkhuizeus verval levert de verge- lijking van het kohier der verponding van 1732 met dat van 1632. In het laatste jaar kwamen op dat kohier voor 3615 huizen in de stad en M5 buiten de stad, in het stadsgebied; honderd jaar later was het getal 2605. Vooral het jaar '1703, toen talrijke haring- was het getal 2605. Vooral het jaar '1703, toen talrijke haring- buizen uit Enkhuizen door de Franschen werden verbrand, schijnt noodlottig voor de stad geweest te zijn. (Tegenwoordige staat van Bolland, II , 456). Bolland, II , 456). 4) De mededeelingen van Fénelon over het verval van den handel bevestigen over 't algemeen hetgeen wij van elders vernemen, REPUBLIEK UIT 1728. 121 en grande partie comme une suitte do l'impuissance de la République , devenue de jour en jour plus o. a. door n• 16231 der Pamflettenverzameling der Koninklijke Bibliotheek , waarin echter sprake is van den toestand van den handel in 1714, dus onmiddellijk na den oorlog en nog vóór den vrede met Spanje, toen hij natuurlijk nog de naweeën van den krijg sterk gevoelde; doch verbetering is er blijkbaar weinig ge- komen in de daarop volgende jaren. Ik wil hier ook nog iets meedeelen uit de hiervóór genoemde Mémoire van Dec. 1724 over den Franschen handel. Sprekend over den Franschen handel met het Noorden zegt de steller: „Notre commerce avec le Nord est entièrement perdu par les longues guerres, les Hollandais s'en sont emparez, et le font á notre détriment. Its viennent acheter nos vips, nos eaux de vie et autres fruits, ils font les porter dans ces Mers, les vendent avantageusemeiit et nous rapportent les bois de construction, les matures de nos vaisseaux, les lins, les chaiivres, les gaudrons, le snif, la cire, le cuivre et racier dont nous manquons, et nous les vendent avec profit" etc. Omstreeks 1724 zou dus volgens deze opgave de handel der Republiek nog steeds de bemiddelaarster geweest zijn bij de uitwisseling der producten van Frankrijk en die van het Noorden Wat verder zegt de Mémoire over den handel van Frankrijk met de Republiek: „Notre commerce avec la Hollande nous est avantageux , en ce qu'elle tire de nous tout ce qui nous embarasse; elle gagne beaucoup avec nous par les commissions continuelles que notre commerce lui donne; mais étant un débouché certain pour nos marchandises de l'Amérique et pour nos eaux de vie, elle est d'une grande resource pour nos négo- cians, car si on ne trouve pas a vendre les marchandises qu'on y envoie, on trouve a emprunter dessus moitié ou les trois quarts de leur juste valeur suivant leur qualité et solidité à un intérêt inodique; en ce que nous tirons d'eux , si on en excepte quelques épiceries, quelques toiles, tabac , beurre, fromage, cordages, ce qui ne va pas á trois millions par an, le reste n'est rien ou peu de chose, au lieu qu'ils tirent de nous ou que nous leur portons tous les ans pour plus de quinze millions de nos marchandises, fruits ou denrées, dont l'article de nos colonies est le plus consi- dérable". lk geef deze mededeelingen , omdat zij uit een tijd zijn dicht bij dien van Fénelon's opgaven. Uit geheel denzelfden tijd als de laatste zijn de reeds vermelde beschouwingen van den koopman Caillaud. Bizonderheden omtrent den handel bevatten deze niet , maar naar aanleiding van ontwerpen om aan de admj- 122 EEN MEMORIE OVER DE grande , de protéger le commerce de ces sujets par ses flottes. Cette expérience du désordre oil elle se trouvoit, pour s'estre trop meslée das affaires généralles de 1'Europe , avoit précipité les membres , qui avoient pris le plus de supériorité depuis la paix , dans l'ex- trémité contraire de croire que leur Etat pourroit subsister tranquilement, en s'abstenant a l'avenir de prendre part à rien au dehors. Si on n'osoit pas tout-h.-fait encore en adopter publiquement la maxime , on la suivoit dans la pratique. Cet esprit même avoit tellement prévalu dans les sept Provinces, que les premiers progrès de la compagnie d'Ostende firent longtemps murmurer bien Naut les villes de Hollande, raliteiten meerder en beter verzekerde inkomsten te verschaffen, geeft Caillaud eene raming van het handelsverkeer; hij schat het aantal schepen , dat jaarlijks de Nederlandsche havens binnen komt , op 15.000 van gemiddeld 50 last of 100 ton (voor zijne be- rekening neemt hij dan vervolgens wel is waar maar 10.000 schepen rekening neemt hij dan vervolgens wel is waar maar 10.000 schepen aan om de ontvangsten vooral niet le hoog te stellen , maar zijne aan om de ontvangsten vooral niet le hoog te stellen , maar zijne schatting is toch 15.000). Den inhoud van de vaartuigen , alles schatting is toch 15.000). Den inhoud van de vaartuigen , alles inbegrepen , die Rijn, Maas, Waal en IJsel afkomen , begroot hij op 150.000 ton. Van de vrachtwagens, die van Italië, Duitsch- land en Luik komen , wil hij voor iedere reis f 6.— heffen en hij rekent dat hieruit minstens 200.000 gulden verkregen zal worden. rekent dat hieruit minstens 200.000 gulden verkregen zal worden. Natuurlijk zijn dat zeer ruwe schattingen. Caillaud wijst, evenals anderen , op Hamburg, nagenoeg vrijhaven, als de groote con- anderen , op Hamburg, nagenoeg vrijhaven, als de groote con- current , maar hij legt ook nadruk op de mededinging, vooral ten opzichte der voorziening van de Zuidelijke Nederlanden , op Duin- kerken , waar ook alle lasten op den handel zijn opgeheven. kerken , waar ook alle lasten op den handel zijn opgeheven. Het is evenwel zeker, dat de handel op de Oostzee te lijden had, voornamelijk ook al weer door de algemeene oorzaak van den terug- voornamelijk ook al weer door de algemeene oorzaak van den terug- gang van den handel, de onvoldoende bescherming. Jaren lang gang van den handel, de onvoldoende bescherming. Jaren lang had de Nederlandsche koopman overlast te verduren van den Deenschen koning wegens vorderingen op den staat , die dateerden uit den Spaanschen successieoorlog en waarover eerst met den opvolger van Frederik IV, met Christiaan VI, in Sept 1731 een overeenkomst getroffen werd. Anderzijds deed de Russische regee- ring den Nederlandschen ]landel ook velerlei belemmering aan, REPUBLIEK UIT 1728. 123 particulièrement intéressées à en arrester le cours, sans que leur qry put firer la République de sa pro- fonde létargie. Ce fut seulement après les traittez de Vienne 1) qu'elle commenca tout de bon à s'al- larmer. Le danger de voir les intérests des sommen hypotéquées sur le Païs Bas autrichien 2) et le sub- side stipulé par le traitté de Barrière mal payés , et les mauvais traittements de la Cour de Vienne s'ac- croltre a proportion de la nouvelle supériorit6 qu'elle prendroit dans 1'Europe et dans 1'Empire par sa liaison avec l'Espagne , fit pour ouvrir les yeux ce que n'avoit pu achever le peu d'attention que l'on témoignoit faire a Vienne aux plaintes redoublées des Etats Généraux touchant l'octroy accord6 a la Compagnie d'Ostende , au préjudice des articles 5 et 6 du traitté de Munster avec l'Espagne et des ar- ticles I et 26 de celut' de la Barrière avec l'Em- pereur 3). La réunion seule de ces divers intérests donna prise á 1'alliance de Hanover pour y attirer la République. A la vérité, ii n'en estoit pas do la ville d'Am- 1) Het defensief verbond en het handelsverdrag tusschen de hoven van Spanje en Weenen werden 30 April 1725 gesloten. Zooals men weet volgden 5 Nov. 1725 het huwelijksverdrag en de offensieve alliantie , die geheim werden gehouden. Zie o. a. Syveton, Une cour et un aventurier au XVIIIe siècle (1896). Die „aventurier" is Ripperda , voor wien onlangs prof. S. A. Naber in het krijt getreden is (Nijhoffs Bijdragen, 4e reeks , VII, p. 208 sqq.), zonder m. i. te slagen. Het is jammer dat prof. Naber niet de brieven van Ripperda gekend heeft, die door Rodriguez Villa in het Bo- letin de la Real Academia de la Historia , t. XXX zijn gepubliceerd; hij zou dan vermoedelijk op blz. 265 anders geschreven hebben. 2) Die sommen waren zeer aanzienlijk ; in het Barrière-tractaat (Du Mont , Corps Diplom. p. I , 458) worden zij genoemd , n.l. 8.396.000 en 4.618.955 gulden. 3) Over vroegere onderhandelingen naar aanleiding der con- paOnie te Ostende, zie Huisman op. cit. p. 225, 124 EEN MEMORIE OVER DE sterdam comme des Provinces linies en général. En même temps que la République estoit tombée en décadence , cette ville principale s'estoit acrue d'un grand hombre de nouveaux habitants, du négoce, des richesses et des marchands des autres villen, qu'elle avoit sou attirer chez elle, quoyqu'on prétende que , depuis un temps , elle commence à s'appercevoir elle-même d'une nottable diminution de son com- merce 1). Cependant, la jalousie qui résulte de cet accrois- sement de la ville d'Amsterdam et l'opposition de son intérest particulier avec celuy des autres villes de Hollande soot aujourd'huy dans cette Province une source de division, qui dégénère en un nouveau principe dc foiblesse pour la République entière, dont les résolutions participent nécessairement au défaut d'intelligence en Hollande, attendu que c'est de cette Province principale que doit venir le mou- vement pour touttes les autres. Cette division a par lá une connexion nécessaire avec les affaires géné- rales. Elle se renouvelle touttes les foil qu'il s'agit de résoudre quelque chose d'important. Deux sortes d'impositions forment les deux bran- ches principalles des finances de la Hollande. Les impóts qui se lèvent sur tout ce qui se consomme, et les centièmes deniers imposez sur les maisons et les terres, lesquels se retiennent aussy sur les obligations. A cela près que la fraude peut avoir plus de lieu dans une ville que dans une autre, la première de I) Tien jaar later, in 1738, maakt de Spaansche consul te Am- sterdam melding van het aanmerkelijk verval van den handel der stad. (Zie mijn Verslag van een voorloopig onderzoek le Lissabon, Sevilla, Madrid enz. p. 140). Sevilla, Madrid enz. p. 140). REPUBLIEK UIT 1728. 125 ces impositions est suportée avec beaucoup d'égalité , puisque chacun n'y contribue qu'á proportion de ce qu'il consomme; mais le taux en est si haut, que le feu Pensionnaire lloornbeeck m'a souvent dit qu'on ne pourroit l'augmenter sans courir risque d'émouvoir le peuple et sans faire un grand préjudice au com- merce, qui souffriroit beaucoup , si la vie , déjà fort chère pour l'artisan , le devenoit encore davantage. La seconde de ces impositions reste done suscep- tible d'augmentation , quant a ce qui se lève sur les maisons et les terres. C'est ce qui a esté pratiqué dans les guerres précédentes, et dont it reste encore en sus du centième denier ordinaire, autrement dit verponding 1), un autre centième sur les maisons et un demi centième sur les terres. La cote-part de chaque Ville pour la contribution a ces centièmes deniers demeure réglée suivant les anciens cahiers, attendu les intérests opposés, qui ne permettent pas de con- venir du redressement nécessaire a y apporter de 1) Fénelon bedoelt de extraordinaris verponding, die voor de landen gewoonlijk een halve extraordinaris verponding bedroeg en voor de huizen een heele extraordinaris verponding. Over de verpon- ding zelve zie men : Staatkundige Academie-Verhandelingen, I, p. 233, Pan der Pot, Verhandeling over .... de ordinare Verpon- ding. Vóór 1732 bedroeg de verponding van de huizen den 8en penning van de geschatte huurwaarde, van de landerijen den Sen penning. De steden en dorpen kwamen in het kohier van 4632 voor een bepaald bedrag voor, dat zij aan het gewest te betalen hadden; elk stadsbestuur zorgde voor dit bedrag, en zoo is het duidelijk , dat de toeneming of vermindering der steden in den loop der tijden een zeer onbillijke verhouding in de verponding te weeg kon brengen, nog verergerd omdat de extraordinaris verpon- dingen ook volgens het oude kohier van 4632 geheven werden. Uit het financiëel rapport van 1728 (Res. Holl. 5 Mei 1728) blijkt ook het misnoegen dat bestond , en in 1730 werd tot herziening besloten ; in 1732/3 kwam het nieuwe kohier der huizen , in 1731 dat der landerijen tot stand. 126 EEN MEMORIE OVER DE temps en temps; en sorte que , subsistants ainsy toejours les mêmes , ils n'ont recu aucun changement depuis l'année 1670. Autant done cette ancienne répartition est favorable h la ville d'Amsterdam , qui depuis ce temps lh s'est acrue , non seulement par un nombre prodigieux de nouvelles maisons 1) mais par l'amellioration du prix des anciennes , autant les villen qui lont dans un cas contraire s'y trouvent- elles lézées ; une observation seule suffit pour faire juger de l'extrême disproportion. Dans le produit de ce que la Province de Hollande 1) Bij de herziening der kohieren voor de verponding in 1730--33 werden te Amsterdam in de lijsten der verponding gebracht 26317 huizen; in 1632 was dat aantal 15562 (Wagenaar, Amsterdam I, 50). Wat Fénelon hier zegt van eene verandering van 1670 is mij niet bekend en berust misschien op eene verwarring met een ander kohier, namelijk het personeele kohier van 1674. Ook dit gaf aanleiding tot grieven. Om in buitengewone behoeften te voorzien werden in de 17e eeuw buitengewone belastingen geheven van de bezittingen; die heffingen werden onderscheiden in reëel en personeel. De reëele extraordinaris schattingen werden geheven van huizen en landerijen (dat is de extraordinaris-verponding) en van ambten en obligatiën (een honderdste penning). De perso- neele goedschatting of personeele 200e penning werd van het geheele vermogen in 't algemeen geheven , en hiervoor was ook een kohier vermogen in 't algemeen geheven , en hiervoor was ook een kohier opgemaakt in 1674. Volgens het finantieel rapport van 1728 (Resol. Rolland en Secr. Res. dolland 5 Mei 1728) waren tot 1680 zelden Rolland en Secr. Res. dolland 5 Mei 1728) waren tot 1680 zelden reëele extraordinaris schattingen geëischt; maar sinds dien tijd werden zij in toenemende mate geheven en ten slotte bleven zij alleen in wezen , omdat het kohier van de personeele goedschatting van 1674 niet werd herzien en dientengevolge, bij de groote ver- van 1674 niet werd herzien en dientengevolge, bij de groote ver- rnogensveranderingen, onbruikbaar werd. Zoo geschiedde het dus, dat de geheele last der extraordinaris schattingen drukte op de be- zitters van vaste goederen en van obligatiën en rentebrieven, zitters van vaste goederen en van obligatiën en rentebrieven, terwijl ander vermogen vrij uitging. De vermelding van 1670 kan misschien ook hieruit te verklaren zijn , dat in 1728 een staat van de ordinaris en extraordinaris- verponding in het Noorderkwartier werd overgelegd volgens een lijst van het jaar 1670, die ter financiekamer van Ilolland be- rustte (Secr. Resol. Roll. , 5 Mei 1728 , p. 68). REPUBLIEK UIT 1728. 127 retire des accises ou impóts sur la consommation, lont les fermes se renouvellent tous les ans par voye d'adjudication, on trouve aujourd'.huy que le comptoir de la ville d'Amsterdam fournit de 33 a 34 dans le cent , au lieu que dans le verponding else ne contribue qu'environ 181); a quoy ii faut ajouter que le ressort de son comptoir s'étendant fort peu a la campagne , en comparaison de celuy de plusieurs autres villes de Hollande , sa contri- bution dans le produit des accises sur la consom- mation va de ville a ville bien au-delà de ces 34 dans le cent ; outre que , sans la fraude dans la per- ception des accises, quo l'on prétend plus en usage à Amsterdam que partout ailleurs, la difference pa- roistroit encore plus grande. C'est par cette inégalité de l'assiette du verponding que les efforts des guerres passées devenant plus onéreux pour les villes lezées, a menure qu'il sim- posoit de nouveaux centièmes deniers 2) , la ville d'Amsterdam , au contraire , s'accroissoit par la pré- férence, que les négotiants , attirez d'ailleurs par son commerce florissant , luy donnoient pour s'y trans- porter avec leurs richesses. Cette ville se fait done un intérest capital , non seulem ent d'éluder tout redressement des anciens cahiers, mais de ne laisser point admettre de nou- 4) Deze cijfers heb ik gecontroleerd naar het rapport van 1721, 24 Mei (Secr. Res. Rolland), en ze in orde bevonden. Het rapport geeft voor het totaal der verpachte middelen 8.193.079. Telt men de bedragen der verschillende middelen , die Amsterdam opbrengt, te zamen , dan krijgt men 2.820.603, dat is dus omtrent 33 O/0. Het geheele bedrag der verpondingen is 2.693 331, Amsterdam met bijbehoorend gebied brengt hierin op 501.366, dat is ruim 18 O/,. 2) Fénelon bedoelt dus de reëele extraordinaris schattingen , in de noot op de vorige bladz. genoemd. 128 EEN MEMORIE OVER bE veaux moyens d'une nature a luy faire perdre son avantage dans la répartition. C'est sur quoy elle est dans le cas d'avoir a combattre chaque année, touttes les impositions devant estre consenties tous les ans et la résistance devenant de jour en jour plus grande , pour faire continuer les centièmes deniers sur 1'ancien pied. Les villes lézées, tendant toujours de leur cost á quelque redressement, ne perdent aucune occasion d'en remettre la proposition sur le tapis , et , in- struites par leur propre expérience , eiles sont aujour- d'huy extrêmement en garde contre la politique de la ville d'Amsterdam pour embarquer tellement les choses dans les partis de vigueur, qui penvent con- duire a la nécessité de trouver de nouveaux fonds, que le besoin de pourvoir à la propre sureté et la difficulté de s'accorder sur la nature des moyens h employer réduisent a s'en tenir á l'ancienne méthode ou au moins a des sortes d'imposts , dans la contri- bution desquels Amsterdam trouveroit égallement son compte. Il a esté nécessaire de s'étendre sur cet intérieur, attendu le contre-coup qui en résulte sur les affaires du dehors. Ce fut l'opposition de ces intérests différents, qui retarda pendant plusieurs mois dans la Province de Hollande sa résolution en faveur de l'accession á l'alliance d'Hanover 1). La ville d'Amsterdam , sou- tenue des villes les plus intéressées après elle a ne pas laisser subsister le commerce de ceux d'Ostende aux Indes, et tranquille sur 1'4vénement d'une guerre doet elle n'estoit pas en peine, lorsque la République 1) Het besluit werd door de Staten van Holland den Sen Febr. 1726 genomen. (gesol, Rolland). 1726 genomen. (gesol, Rolland). REPUBLIEK UI'r 1728. 129 auroit l'appuy des Puissances unies par l'alliance d'Hanover, ne vouloit admettre aucune clause qui gesnát les compagnies de commerce dans la liberté d'agir contre les Ostendois, pour l'annéantissement de leur navigation. Les villes, au contraire , moins intéressées à 1'ex- tinction de ce commerce et plus occupées de ne pas donner lieu à un nouvel accroissement de la ville d'Amsterdam à leurs dépens , ne vouloient pas que, sans un commun consentement, on put se servir du nom des compagnies de commerce pour engager une rupture par des hostilités sur mer , secrètement con- certées avec 1'Angleterre seulement. Le gouvernement en Angleterre avoit en effet un grand intérest à une sorte de rupture , qui se seroit engagée sur ce pied-là; car, en donnant ainsy le mouvement aux affaires, et en ayant les mains libres pour se prévaloir de la supériorité de ses flottes, it se seroit vu en état de primer dans l'alliance et par M. de conduire les chores au but de son intérest particulier, et tout ce qu'il y a eu de manoeuvres sourdes de ce costé-là à combattre à la Haye a assez fait voir à quoy on tendoit 1). La defflance sur cela alla si loin, de la part des 1) Van deze „manoeuvres sourdes" en van de samenspanning der Engelsche diplomatie met Amsterdam is mij van elders niets bekend , evenmin als van den strijd der andere steden tegen Am- sterdam in deze aangelegenheid. Wel weet men , dat over 't al- gemeen de houding der Engelsche regeering veel krijgslustiger was dan die der Fransche, en dat George I in zijne woorden tot het Parlement in Jan. 1727 vrij uitdagend sprak en met name ook de oprichting der Compagnie te Ostende onduldbaar noemde; onderwijl was Fleury onvermoeid bezig om den vrede te hand- haven (zie Baudrillard, Philippe V et la cour de France, III, 255 sqq.), ook nadat feitelijk de vijandelijkheden tusschen Engeland en Spanje begonnen waren. Vgl. ook Iluisman, op. cit. p. 340 sqq. Bijdr. en Meded. XXX. 9 130 EEN MEMORIE OVER DE villes bandées contre celle d'Amsterdam , qu'elles ne voulurent jamais se départir de la demande qu'elles faisoient d'une clause, qui soumit touttes entreprises contre ceux d'Ostende à un commun consentement et a un concert préalable entre les Puissances alliées; en sorte qu'elles préférèrent de faire dépendre ainsy les résolutions de la République d'un concert, oil S. M. ne pouvoit manquer d'emporter la balance , au danger de tout ce qu'elles craignoient de lintelli- gence secrette avec l'Angleterre ; et , comme , parmi les autres Provinces , celles qui estoient les plus exposées par leur situation au ressentiment de 1'Em- pereur participoient aux mémes deffiances , et ne vouloient pas qu'on put précipiter une rupture par des hostilités sur lesquelles on ne seroit pas assuré du suffrage et du concours de S. M. , la ville d'Am- sterdam et la faction Angloise comprirent enfin , qu'une plus longue résistance ne feroit qu'augmenter les défiances, et la résolution de la Hollande se prit avec la clause demandée 1). Ce ne fut pas, cepen- dant, sans se proposer de la faire disparoistre dans le cours de la négotiation, lorsqu'il s'agiroit de con- venir de l'acte de l'accession des Etats Généraux , et c'est ce qui fut tenté á diverses reprises avec autant d'art que de persévérance. Mais cette clause devoit donner dans Valance trop de supériorité á S. M. , qui devenoit mattresse des résolutions contre les Ostendois par le consentement qu'Elle y devoit donner, et it estoit trop aisé de ne laisser pas exténuer dans la négotiation une con- dition , dont la demande estoit venue de la Hollande même et ensuitte des autres Provinces qui l'avoient adoptée, pour perdre cet avantage. Il estoit d'au- 4) Bedoeld is de clausule: „dat de middelen van nadruk en REPUBLIEK UIT 1728. 131 tant plus important a conserver que cette clause, insérée dans l'acte de l'accession de la République , est devenue un grand mobile de la facilité qu'on a trouvé á la faire concourir aux articles préliminaires, signés depuis avec les Cours de Vienne et de Madrid 1). La ville d'Amsterdam et sa faction , toute occupée de la destruction totale de la compagnie d'Ostende, et qui rapportoit tout a eet objet , voyoit de fort mauvais cell qu'on passát a se relácher a une sus- pension du commerce de cette compagnie aux Indes, et plus encore que le terme de cette suspension fut réduit a sept ans ; mais , d'un costé , S. M. trouvoit que le préliminaire d'une suspension de sept ans estoit un premier pas , après lequel ii y avoit lieu d'espérer que, sans en venir a une rupture , it seroit facile de disposer la Cour de Vienne a la révocation de son octroy ; et, de l'autre , on avoit les mains liées, rien ne pouvant s'exécuter contre les Ostendois sans avoir esté préalablement concerté. A quoy se joignoit le penchant pour la continuation de la pair des Provinces les moins intéressées au commerce maritime , et les plus exposées par leur situation aux événemens de la guerre , et qui , fondant principale- ment leur sureté contre les forces et le ressentiment feitelijkheid , dewelke tegen de Compagnie van Ostende in Indië of elders geraaden souden moogen werden gevonden by de hand te nemen , niet anders sullen werden werkstellig gemaakt als na voorgaande concert" (Secr. Res. Bolland, 8 Aug. 1726; ook Huis- man , op. cit., p. 347, 353). 1) In hoofdzaak kwamen die in Juni 1727 tot stand, doch dan volgde nog een lange onderhandeling om de bezwaren van het Spaansche hof tegen de uitvoering der preliminairen op te heffen, dat eerst den Gen Maart 1728 berustte bij de conventie van het Pardo. (Baudrillart, Philippe V et la cour de France, t. III, p. 255-405). 132 EEN MEMORIE OVER DE de 1'Empereur dans l'appuy de la France, ne croioient pas qu'on dut allienner S. M. en hésitant à suivre la route qu'Elle jugeolt la meilleure. Tout plia done pour souscrire aux articles préliminaires , et la Répu- blique ainsy nécessairement entramnée , it ne restoit plus a délibérer à 1'Angleterre, a qui it convenoit moins dans cette conjuncture que dans toute autre de faire bande a part. Il a esté nécessaire, pour l'instruction de H. de la Baune , d'entrer dans ce détail, parce que ce qui a esté un principal mobile pour le passé devra encore l'estre pour l'avenir. Comme il pourroit même arriver qu'on voudroit luy faire un argument de la clause du concert préalable, en la luy faisant valoir comme une déférence , pour laquelle la République s'en seroit remfis à S. M. de ses intérests les plus chers , it est encore á propos pour ce cas-lá qu'il soit instruit , que la seule manière de répondre sur ce sujet est de rapeller que S. H. n'a fait que concourir avec plaisir a une précaution salutaire, demandée par la Hollande même et par les autres Provinces á son exemple. Ces intérests opposés de ville a ville en Hollande , et ceux qui se trouvent pareillement de Province á Province, ayant une si grande influence sur les réso- lutions par rapport aux affaires générales , doivent done entre attentivement étudiez. Cependant, pour donner une juste idée de la situation présente de cette République , it ne suffit pas d'avoir peint l'état d'extrême foiblesse oil elle estoit tombée depuis la paix d'Utrecht, et ce qu'a- joutent les jalousies domestiques à la difficulté qu'Elle trouve a s'en relever; il faut aussy parler de ses trouve a s'en relever; il faut aussy parler de ses ressources. Ices sept Provinces, et surtout la Hollande, sont peuplées d'une multitude d'habitants riches en argent. REPUBLIEK UIT 1728. 133 Cette abondance d'argent, la diminution du com- merce, qui fait qu'on ne trouve plus les mêmes faci- litez qu'autrefois de l'y employer utilement, et la préférence que ces peoples donnent aux occasions de le placer dans le pais , sont la source d'une sorte de crédit qui ne se ooit point ailleurs. L'intérest des obligations sur la Hollande est réduit de quatre pour cent á deux et demi, par la retenue que l'on fait d'un et demi pour la contribution aux centièmes deniers, quoyqu'il eut esté expressément stipulé dans la création de ces rentes qu'elles no seroient sujettes a aucune réduction 0). Ce manque de fidélité et la modicité de l'intérest n'empêchent pas qu'elles ne se soutiennent en telle faveur dans le public, qu'à deux ou trois près pour cent on trouve tant qu'on veut á les négotier au pair. Il en est de même de la pluspart des autres Pro- vinces, avec cette différence que, dans quelques-unes, comme dans cello d'Utrecht et d'Overyssel, l'intérest y est de trois pour cent , ce qui donne une aug- mentation de faveur a leurs obligations. En Guel- dres même , l'intérest y est a quatre. La raison de cette différence est que les obligations sur cette Pro- vince , qui sont en petite quantité , attendu le bon état de ses finances, appartiennent toutes aux Régents, qui ne les laissent point sortir de leurs mains, et qui , par conséquent, sont particulièrement intéressés à ne pas laisser faire de réduction a l'intérest. Si les propriétaires vouloient les négotier, on les pren- droit avec empressement bien au-dessus du pair. En Frise , a la vérité , le crédit de la Province n'y I) In 1714 werden de 100 en 200e penning ook gelegd op de nieuwe obligatiën, in spijt van vroegere beloften. Resol. Rolland 24 Febr. 1714. Zie ook 2 Jan. en 15 Nov. 134 EEN MEMORIE OVER DE est pas sur le même pied. Le mauvais 6tat de ses finances l'a obligé de réduire à deur l'intérest de ses obligations , et eiles ne se négotient qu'avec perte obligations , et eiles ne se négotient qu'avec perte de trentre à quarante pour cent. Trois pour cent est done aujourd'huy le plus fort intérest que les Provinces ayent besoin de Bonner pour les nouvelles sommes qu'elles seroient dans le cas d'emprunter sur leur crédit, et lorsque, depuis la paix , la Hollande s'est vue de temps en temps dans le besoin de faire des emprunts sur ce pied, l'empressement à porter son argent a toujours esté tel que des sommes considérables se sont trouvées avec la plus grande promptitude. Les ressources seroient done encore très-grandes de ce costé-là, si un danger pressant , dont la Ré- publique se verroit menacée , faisoit coder les consi- dérations particulières à l'intérest de pourvoir a la sureté commune, ou si le Pensionnaire d'aujourd'huy pouvoit parvenir a faire gouter ses projets , tapt pour remédier aux abus qui anéantissent le produit pour remédier aux abus qui anéantissent le produit pour les amirautez des droits d'entrée et de sortie , que pour apporter un solide redressement dans les inoyens qui, tell qu'ils sont établis aujourd'huy dans la Hol- lande , forment le fonds des finances de cette Pro- vince, avec un nottable déchet de ce qu'elles seroient, si la répartition estoit rendue plus égalle et la per- si la répartition estoit rendue plus égalle et la per- ception plus fidèle. Lette amellioration de ses revenus luy procureroit des fonds à affecter dans le besoin luy procureroit des fonds à affecter dans le besoin au payement des intérests des nouvelles sommes , qu'elle auroit la facilité de négotier a trois pour cent; et si les finances de cette Province principalle estoient ainsy une fois redressées, it en résulteroit un rétablissement général pour la République entière, car, outre que les autres Provinces ne sont pas touttes obérées a proportion de la Hollande, comme elle contribue cinquante-huit dans le cent , et par REPUBLIEK UIT 1728. 135 conséquent plus olie seule que touttes les autres ensemble , du bon ou du mauvais état de ces finances particulières Upend le plus ou moins de facilité pour les partis , qui demanderoient de nouveaux efforts. Rien ne pourroit taut contribuer a ce redresse- ment que le danger ou l'on mettroit cette Répu- blique. Nous l'avons vue après plusieurs années de vaines délibérations, sans pouvoir convenir d'une augmentation dans ses troupes de 6.000 hommes seulement 1), passer subitement à en faire dans peu de mois trois consécutives, qui les ant augmentées de plus de 20,000 hommes 2). Ce fut l'effet de l'al- larme que les Provinces prirent, lorsque l'Empereur eut détaché le Roy de Prusse de l'alliance d'Ha- nover 3). I1 en avoit est6 de même des mémoires menacants délivrés par le Comte de K6nigsegg, ministre de l'Empereur a la Haye 4); rien n'avoit taut avanc6 la résolution de la Province de Hollande, qu'il prétendoit empêcher, et M. de Slingland auroit pu se promettre beaucoup plus de succès de ses projets de redressement, si les difcultés survenues avec 1'Espagne sur l'exécution des préliminaires eus- sent abouti a une rupture; au lieu que le retour des espérances d'une conciliation des différents qui ij Nog 29 Jan. 1724 (Resol. Bolland) was een vermeerdering met 7000 man voorgesteld; Gelderland consenteerde maar het consent der andere gewesten liet zich wachten. 2) 'Lie hiervóór p. 111, noot 2. 3) Frederik Willem 1, die zich eerst bij het Hannoversch ver- bond had aangesloten , liet zich door den Keizer winnen en sloot het verdrag van Wusterhausen , 12 Oct. 1726. Forster, Friedrich Wilhelm I, H 60 sqq., en Urkundenbuch , '159. 4) Bedoeld zijn de memoriën vas 's Keizers gezant , den graaf van Kónigsegg-Erps, in December 1725 ingeleverd. Roussel, Recueil, II, 231, 236, 244; in uittreksel bij Wagenaar, XVIII , 330 , 332, 136 EEN MEMORIE OVER DE menacoient la tranquilité de 1'Europe luy prépare bien des obstacles, et luy en a même déjà fait ren- contrer qu'il n'a pu surmonter jusques icy , pour faire convenir seulement d'un mogen de lever en Hollande le fonds nécessaire pour fournir á la nouvelle dé- pense des augmentations dans les troupes de la répar- tition de cette Province. Ce qu'on a dit de l'abondance d'argent qui se trouve dans les sept Provinces mérite encore une observation. L'on peut voir dans le traitté de Bar- rière de 1715 la liste des sommes négotiées sur le crédit des Provinces-Unies de l'argent de leurs habi- tants et hypotéquées sur le Pays Bas Autrichien , et qui , avant plusieurs remboursements faits depuis la conclusion de ce traitté , montoient au-dele de 13 millions de florins 1). Les sujets de la République ont des sommes considérables placées de même sur l'Ost-Frise 2); ils en ont encore en divers endroits 1) Zie hiervóór, p. 123, noot 2. 2) In een pamflet van 1728, dat „Het recht en interesse van H. H. M...., op de Stadt Embden en Oostfriesland" bepleit (Knuttel Catalogus, IV, 167M), wordt beweerd: „Het is meer als bekent, dat in deese Dagen op Onse Amsterdamse Beurse by na soo veel niet gesproken word van de Negotie, nog van den uitslag der verwerde en duistere Europische Saken als van de Oost- friesse Onlusten en (Strijdigheeden" enz. Dit zal met de noodige overdrijving gezegd zijn, althans de sommen van den staat en van particulieren, die in Oost-Friesland op het spel stonden , konden kwalijk zulk een groote belangstelling wekken. In de onder- kwalijk zulk een groote belangstelling wekken. In de onder- handelingen met Frederik II van Pruisen in 1744, toen deze Oost- Friesland in bezit nam, worden de volgende bedragen genoemd (Roussel, Recueil XIX, 123). De steden van Oost-Friesland hadden geleend in '1720 600.000, en in 1721-23 nogmaals 600.000 gulden. De vorst van Oost-Friesland : in 1705 125.000, in 1717 nogmaals 125.000 en in 1724 200.000 gulden. De stad Emden was omtreeks dezen tijd vermoedelijk ongeveer 500.000 gulden aan de Republiek en bizondere personen in de Republiek schuldig. REPUBLIEK UIT 1728. 137 d'Allemagne et jusqu'en Hongrie 1), ou le produit des mines de cuivre leur a esté hypotéqué ; mais un article bien plus considérable que tout le reste est celuy des sommes immenses , que les particuliers out dans les fonds publics en Angleterre, puisqu'on prétend qu'ils y sont intéressés pour plus de 100 millions de florins , qui doivent estre regardez comme appartenants en principale partie á la Province de Hollande , et, dans cette Province, à ce qui y est le plus acrédité 2). Il est aisé de juger par taut de millions plaeés chez l'étranger, ou négotiés sur le crédit soit des Provinces en particulier, soit de la générallité, qu'à mesure que la République a perdu de son commerce, le nombre des riches rentiers s'est prodigieusement acru. Ces sommes placées au dehors font aujourd'huy un objet si interressant pour la plus part des mem- bres , que c'est un point qui entre en principale 1) Tot leeningen in Duitschland behoorde o. a. een leening van 500.000 gulden , in 1703 door den keurvorst v/d Paltz genegotieerd (Weeveringh, Handleiding tot de Geschiedenis der Staatsschulden, I, 13, naar het bekende rapport van 1790). Over de kwikzilver- en koperleeningen van het Oostenrijksche huis , zie Elias, De Vroedschap van Amsterdam , II, 1146 sqq. 2) Wat rénelon zegt van het bedrag, waarvoor Nederlandsch kapitaal in Engelsche fondsen betrokken zou zijn, geeft hij als een vage raming. Meer dan ramingen zijn natuurlijk ook niet de mededeelingen voor vrij wat later tijd van Hardenbroek, op gezag van den bankier Boas (Kramer, Gedenkschriften van G. J. van .Hardenbroek I, 217), die in 1762 tot een bedrag van omtrent 300 millioen kwam, als Nederlandsch kapitaal uitsluitend in En- gelsche staatsschuld belegd, waarbij dan nog kwamen zeer aan- zienlijke bedragen in de Engelsche 0.-Indische Compagnie en de Zuidzee-Compagnie. In 1782 raamde Van de Spiegel op zijn beurt het Nederlandsche kapitaal in Engelsche leeningen op 280 millioen. .Rlok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk , VI, 366, noot 2, 138 EEN MEMORIE OVER DE considération dans la fagon dont ils envisagent les affaires du dehors. Les fonds hypotéqués sur le Pays Bas et le sub- side de 1.250.000 florins , stipulés par le traitté de Barrière , sur quoy les Provinces Unies avoient à Barrière , sur quoy les Provinces Unies avoient à compter avec 1'Empereur, luy donnoient un mer- veilleux moyen de tenir cette République dans une sorte de dépendance; mais it en est arrivé tout autrement, depuis que la Cour de Vienne 1'a mis dans le cas de tout craindre de sa part. C'est cette crainte qui l'a réduitte a recourir, pour la sureté même de ces sommes hypotéquées et des droits qu'elle s'est acquis par le traitté de la Barrière , à l'appuy que luy présentoient les puissans Roys unis l'appuy que luy présentoient les puissans Roys unis par l'alliance de Hanover, et a regarder ensuitte le soutien de S. M. comme le principal fondement de sa sureté contre le ressentiment de 1'Empereur. Il résulte un effet bien différent du grand intérest que les sujets des Etats Généraux ont dans les fonds que les sujets des Etats Généraux ont dans les fonds publics en Angleterre. Le maintien de son gouver- nement présent devient par là doublement cher a cette République. Elle regarde l'Angleterre sous ce gouvernement comme la Puissance qui doft faire sa sureté, en prenant parti, pour ou contre, entre la France et l'Empereur, suivant que Tune de ces deux Puissances principalles, venant à trop prévaloir sur l'autre, seroit en état d'opprimer la République. A eet intérest général se joint celuy des fortunes de ce grand nombre de principaux membres , placées ainsy grand nombre de principaux membres , placées ainsy dans les fonds publics à Londres. Comme ces fonds haussent ou baissent, à proportion que les affaires de la nation et le gouvernement prospèrent, et qu'ils la nation et le gouvernement prospèrent, et qu'ils courroient grand risque s'il survenoit une révolution, l'on peut juger combien ce double intérest forme des l'on peut juger combien ce double intérest forme des liens indissolubles pour cette République à l'égard de la Grande-Bretagne. Le gouvernement Anglois, REPUBLIEK UIT 1728. 139 de son costé , a un intérest capital de ne se pas Mather de cet Etat , nulle autre Puissance n'ayant autant de moyens que la République de traverser un Roy d'Angleterre dont elle ne seroit pas contente, et de luy susciter sa propre nation. Le maintien de cette correspondance mutuelle est done envisagé par la République comme un intérest principal, qui l'emporte au dessus de touttes les considérations particulières sur l'abus , que l'Angleterre fait souvent de son ascendant pour rendre fort peu de justice à la République dans ce qu'elles ont a démesler ensemble , et pour agraver la supériorité qu'elle a prix sur elle clans le commerce. Le mécon- tentement ne va jamais jusqu'a faire perdre de vue a la République la maxime générale de rester étroi- tement unie a l'Angleterre. Les membres même , qui avoient poussé le plus loin la deffiance , on refusant de consentir a la réso- lution de la Province de Ilollande en faveur de l'ac- cession 1) , sans qu'on y insérát la clause pour sou- mettre toutte entreprise contre la navigation de ceux d'Ostende à un concert préalable, furent les premiers a s'allarmer, dès qu'ils craignirent que la réconci- liation avec l'Espagne ne put devenir la source de quelque désunion entre S. M. et l'Angleterre. Its ne furent pas même les moins souponneux sur les dif- ficultés formées de la part de l'Espagne au sujet de l'exécution des préliminaires , pour craindre que le soin , que S. M. apportoit a amener les choses de proche en proche à un tel point que le Roy de la Grande-Bretagne ne put refuser de se prester á la conciliation , ne cachát quelque vue secrette de mettre ij Tot het verdrag van Hannover. 140 EEN MEMORIE OVER DE en embarres le gouvernement en Angleterre. M. de la Baune ne scauroit done apporter trop d'attention á écarter tout ce qui pourroit doneer lieu á des soupcons de cette espèce. Il ne laissera pas de pouvoir arriver, qu'on luy parlera de l'intérest quo la République auroit de voir mettre des bornes aux avantages dans le com- merce de l'Amérique, que les traitez d'Utrecht ant acquis à 1'Angleterre 1) ; mais c'est une matière biera délicate à traitter , et sur laquelle M. de la Baune, délicate à traitter , et sur laquelle M. de la Baune, en écoutant tout pour en rendre compte , ne scauroit estre trop en garde sur ces sorter de confidences, qui devront toujours luy estre fort suspectes. Dans le cas même, out le cours des affaires générales devroit conduire à des chases qui ne seroient pas touttes du goust de l'Angleterre , it faudroit qu'elles s'oppérassent par un progrès insensible, qui de proche s'oppérassent par un progrès insensible, qui de proche en proche fit envisager à la République comme néces- saire claque pas , qu'il s'agiroit de luy faire faire. Pour le succès même de cette vue , it ne doit jamais rien échaper à M. de la Baune , que le rende suspect d'estre venu dans un sistème de disjonction , qui put conduire la République à la nécessité de faire un choix entre S. M. et l'Angleterre. Par la même raison, ii ne scauroit trop s'appliquer á s'insinuer dans 1'esprit du ministre de la Grande Bretagne 2) et éviter, autant qu'il le pourra, de luy devenir suspect, en se souvenant cependant que, comme ils ne ten- en se souvenant cependant que, comme ils ne ten- dront pas à un même but , leurs routes devront estre très-différentes. Quand on se rappelle combien la République a prodigué de sang et de trésors dans la dernière 1) Bedoeld is natuurlijk het assiento de Wegros, 2) In dezen tijd nog W. Finch. REPUBLIEK UIT 1728. 141 guerre , it y a d'abord lieu de s'étonner, en voyant comment beaucoup de membres de poids penssent aujourd'huy sur les places de la Barrière , dont la garde confiée aux troupes Hollandoises a esté presque le seul fruit pour elle de tant d'efforts. Il y en a done plusieurs , qui regardent ce droit de garnison plustost comme onéreux que comme un avantage 1). Il faut , cependant , en excepter quelques-unes de ces places égallement reconnues pour estre extrêmement importantes à la République. Ceux qui penssent comme on vient de le dire allè- guent pour raisons: 1° L'insuffisance du subside de 1.250.000 florins, pour l'entretien des 12.000 hommes, que la Répu- blique est obligée par son traitté avec 1'Empereur d'employer à la garde de la Barrière. En effet, déduction faitte de ce qui s'employe chaque année du subside à l'entretien des fortifications des places de cette Barrière , plus de la moitié de la dépense des 12.000 hommes tombe sur le compte de la Ré- publique. 2° L'impuissance oil les Etats Généraux sont par lá de garnir suffisament leurs propres frontières '), a moins qu'ils n'entretiennent un corps de troupes plus grand qu'ils ne seroient obligés de l'avoir sans cela. 1) Zulke beschouwingen waren niet nieuw; zij waren al door sommige regeeringsleden gegeven in den tijd der onderhandelingen over het Barrière-tractaat. Zie Nijhof s Bijdragen, 4e reeks, I, 289 sqq. Ook de schrijver van het reeds meergenoemde pamflet n' 16231 uit Knuttel's Catalogus voorzag in 1714, reeds voordat het Barrière-tractaat gesloten was, van eene barrière in de Zuide- lijke Nederlanden niets dan nadeel. 2) Zie de generale petitie van 1725, Resol. Boll. , 24 Jan. 1725. Dit was ook door den pamfletschrijver, in de vorige noot genoemd, voorzien. 142 EI;N MEMORIE OVER DE 3° L'argent qui sort chaque année du pays, at- tendu ce qui se doit supléer à l'insufisance du subside pour le payement des douze mille hommes, et qui, estant employé à la subsistance des garnisons dans les villen de la Barrière , y demeure et tourne au profit des sujets de 1'Empereur, tandis que ceux de la République, dans les places appartenant en propre aux Etats Généraux , restent en souffrance par la modicité des garnisons. Ces considérations , bien solides en Blies mêmes, et de nature a le paroistre encore davantage dans un pays naturellement porté a l'oeconomie, estoient propres a doener un grand avantage à la Cour de Vienne. Après avoir allarmé la République par les progrès de la Compagnie d'Ostende, 1'Empereur avoit dans la révocation de son octroy de quoy faire l'équivalent de celle des places de la Barrière, qu'on auroit pu faire assez peu de difficulté de luy remettre, et d'une abolition ou du moins d'une grande diminution du subside stipulé. Tout estoit done a craindre de ce costé-là, si la Cour de Vienne se fut prévalu à temps de son avantage 1); mais elle le perdit sans retour , quand elle se fut une foil laissée gagner de la main par l'invitation faitte aux Etats Généraux d'accéder a Valance d'Hanover. L'ambassadeur de S. M avoit esté mis en état de l'accompagner d'éclair- cissemens si satisfaisants sur le commerce d'Ostende et sur les effets a craindre du ressentiment de l'Em- pereur, par rapport au payement du subside et des intérests des sommes hypotéquées sur le Pays Bas 4) Voorstellen in dien geest werden wel te berde gebracht, maar te laat. Huisman, op. cit. p 352. te laat. Huisman, op. cit. p 352. InErUBLIEI UIT 1728. 143 Autrichien , que la négotiation fut portée au but dès la première conférence 1). Ce fut un coup de partie, après lequel tous les mouvements, que la ministre Impérial se donna pour porter la République à se prester à des expédients sur le commerce d'Ostende, furent inutilles. Comme ifs venoient après coup , ifs ne furent plus regardés que comme un retour forcé, fondé seulement dans l'intention de faire perdre à la République l'occasion unique de l'appuy qui luy estoit offert, après quoy elle seroit demeurée á la mercy de l'Empereur, irrité par la nécessité oil elle l'avoit mis de faire enfin attention à ses griefs. La Cour de Vienne reconnut alors trop tard pour ses vues que la République luy avoit échappé, et !'affaire de l'accession ne fut plus retardée que par les obstacles, qui naissoient de la forme du gouver- nement , des deffiances dont on a parlé, qui divi- soient les villes de TIollande entre elfes, et de la difficulté de ramener à un plan de vigueur les mem- bres encore imbus de la maxime que les intérests entre les grandes Puissances de l'Europe devoient se démesler à l'avenir, sans que la République prit part a lien; mais enfin tout se réunit. En même temps, les vues s'étendirent , et les Etats Généraux firent leur principal objet des mesures a concerter pour abaisser la puissance de l'Empereur, qu'ils avoient eux-mênnes taut contribué a élever, et pour luy doener de telles bornes que la République n'eut plus rien a en craindre. Les places de la Barrière leur parurent alors d'un merveilleux usage, mais dans un sens tout opposé a la première intention. 1) Vgl, Huisman, op. cit., p. 341. 144 EEN MEMORIE OVER DE Elles faisoient craindre a 1'Empereur de se voir dépouillé du Pays Bas en une seule campagne. La République , de son costé , les regardoit comme la porte du secours, par oh la France étoit en état de luy donner la main et de la garantir de tout ce que 1'Empereur se proposeroit d'attenter contre elle. Rien n'a taint contribué a faire naure ces heureuses dispositions et a les confirmer, que le soin que S. M. a pris de convaincre cette République par touttes ses démarches et par les assurances réitérées qu'elle en a fait donner du désintéressement de ses vues, et surtout qu'elle ne vouloit aucun aggrandissement du costs du Pays-Bas. M. de la Baune doit done se faire un point principal de maintenir la confiance établie a eet égard, et it doit pousser jusqu'au scru- pule la circonspection, pour ne donner jamais lieu aux anciens ombrages de se réveiller. Touttes les raisons, que la République avoit eu de se promettre qu'une des suittes du bonheur, avec lequel elle avoit fait la guerre , seroit de luy assurer la propriété du haut quartier de Gueldres, l'ont la propriété du haut quartier de Gueldres, l'ont rendue plus sensible à la douleur de voir passer dans les mains du Roy de Prusse ce qui luy en a esté cédé par la paix d'Utrecht. A ce sujet d'éloignement pour ce Prince s'en joig- nent plusieurs autres : ses engagemens pris avec l'Empereur, dans le temps oil it estoit sans prétexte pour se détacher de l'alliance d'Hanover; son ministre a la 1=laye 1) prostitué , en luy faisant prendre part a l'invitation faite aux Etats Généraux d'accéder à l'invitation faite aux Etats Généraux d'accéder à cette alliance et a touttes les conférences tenues sur ce sujet, pour le laisser ensuitte sans plein pouvoir, 4) Von Meinertshagen.. REPUBLIEK UIT 1728. 145 au moment de la signature; ce qu'une telle conduitte a fait juger de sa disposition a se rendre l'instrument des vengeances de 1'Empereur contre la République, pour peu qu'il y trouvát quelque profit; enfin , les fréquentes violences, et toujours impunies, des offi- ciers des troupes Prussiennes , qui ant souvent enlevé a main armée des sujets de 1'Etat jusques sur les terres de la République. Tout cela rend non-seulement le voisinage de ce Prince adieux, mais fait redouter son accroissement. A quoy se joint encore l'animosité particulière des partisants du Prince de Nassau, Stathouder de trois Provinces '). Cette animosité tire son origine des dif- férents émus au sujet de la succession du feu Roy Guillaume , le Roy de Prusse s'estant porté héritier, au prejudice du testament qui avoit institué en cette qualité le Prince , père du Stathouder de Frise d'aujourd'huy 2). Dans le meme traitté d'Utrecht , qui a acquis au Roy de Prusse ce qu'il tient du haut quartier de Gueldres, it s'est engagé á l'égard des enfans de ce Prince , institué héritier par le feu Roy Guil- laume, de les satisfaire au moyen d'un équivalent au sujet de leurs prétentions sur la Principauté d'Orange 3). Non seulement cet engagement demeure 1) En van het landschap Drente. 2) Zooals men weet, beriep Frederik I van Pruisen zich op het testament van Frederik Hendrik en was Johan Willem Frio door Willem Ill als erfgenaam aangewezen. In beide testamenten waren de Staten-Generaal tot executeurs benoemd. Over den twist in de eerste jaren na den dood van Willem III vindt men vele stukken in Lamberty's Mémoires pour servir et l'histi+ire du 18me sicle, t. II, 121-123, 273-279, 359-396 en volgende deelgin , en ook in de Besot. Bolland 1702 vlg 3) Deze verplichting had de Pruisische koning aangegaan niet tegenover de erfgenamen van Johan Willem Friso of tegenover de Bijdr. en Meded. XXX. 10 146 EEN MEMORIE OVER DE sans exécution , mais ce qui a encore plus aigri les esprits est l'occupation par voye de fait des villes et Comtés de Mceurs et de Lingen 1). C'est méme un grief pour les Etats Généraux, attendu qu'en vertu de leur qualité d'exécuteur du testament du feu Roy Guillaume, l'administration de ces deux Comtez devoit leur rester, jusqu'à ce qu'il fut décidé a qui ils ap- partiendroient, et que le Roy de Prusse, pour s'em- parer de Lingen, en a chassé leurs trouppes. II est vrat' que, du costé de ces griefs qui inté- ressent le Prince de Nassau , le Roy de Prusse trou- veroit un grand support dans la Province de Hol- lande , de la part des membres qui, extant opposez au Stathoudérat, ne désirent pas de voir le Stat- houder de Frise en possession de tous les grands biens de la succession du feu Roy Guillaume , qui luy donneroient des moyens d'augmenter son crédit et le hombre de ses amis. Mais la conduitte du Roy de Prusse l'a rendu tenement odieux et suspect que cela luy fait beaucoup perdre de eet avantage. M. de la Baune verroit done les sentiments se réunir , dès qu'il seroit question de quelque agran- dissement du Roy de Prusse dans le voisinage de la République. L'intérest de religion, qui dans les premières querelles sur la succession des Etats du dernier Due Staten-Generaal maar jegens den koning van Frankrijk , wiep hij zijne rechten op Oranje afstond in ruil voor hetgeen hij van het Overkwartier van Gelder kreeg. 1) Reeds in 1702 liet de koning van Pruisen de graafschappen Lingen en Meurs bezetten. In stad en kasteel van Meurs bleef echter staatsche bezetting (Lamberty, op. cit. p. 360), totdat in 1712 de koning, gesterkt door eene beslissing van het Kammergericht de koning, gesterkt door eene beslissing van het Kammergericht te Wetzlar, het kasteel liet overrompelen en de staatsche bezetting uit stad en kasteel verdrijven. Lamberty, op. cit., VII, 571--592. REPUBLIEK trip 1728.147 de Cléves 1) fit prendre partie aug Etats Généraux en faveur des Electeurs de Brandebourg , n'empê- cheroit pas aujourd'huy que tout leur penchant ne les portát à favoriser la branche de Sultzbach , quoyque Catholique , si quelqu' événement mettoit sur le tapis la question de la succession de Berghes, de Juliers et du Comté de Ravestein 2). Lette disposition , fort généralle par rapport au Roy de Prusse, ne pouroit changer que dans le cas, oil on parviendroit à faire entrer la République en deffiance des intentions de S. M. a son égard , et oil ce qu'on scauroit lui faire craindre de ce cóté là la porteroit a regarder les engagements, auxquels le Roy de Prusse seroit admix, comme devenus 'Aces- sakes a sa seureté. Les différents qui se sont élevez et en quelque sorte perpétuez , depuis 150 ans , entre les Comtes , depuis Princes, d'Ost-Frise et les Etats da pays, et 1) Bedoeld is hertog Johan Willem, die in Maart 1609 overleed, en de opvolgingsstrijd die toen ontstond. Bitter, Deutsche Ge- achichte im Zeitalter der Gegenref ormation etc. , I I , 282 sqq. 2) Het huis Pfalz-Neuburg, dat in 1666 met de Hohenzollern een vergelijk over de Kleef-Guliksche erfenis getroffen had en in 9685 het keurvorstendom van de Pfalz gekregen had, liep ten einde; keurvorst Karel Philips had geen manlijke erfgenamen en na zijn dood zou het keurvorstendom komen aan het huis Pfalz- Sulzbach. Zou dit echter ook Berg, Gulik en Ravestein krijgen, bij het vergelijk van 1666 aan het huis Neuburg toegewezen ? Keurvorst Karel Philips meende van ja en had den erfprins van Pfalz-Sulzbach, zijn schoonzoon, als erfgenaam dier landen aan- gewezen. Doch de Hohenzollern beweerden, dat met het uit- sterven van het huis Neuburg het vergelijk van 1666 te niet ging en hunne oude aanspraken op de gansche Kleef-Guliksche erfenis weer van kracht werden. Er waren nog andere pretendenten ook. Rouseet's Recueil bevat in t. VII vgl. hierover talrijke stukken ; zie ook Forster, op. cit. en Draysen, Gesch. der P. reuszischen Politik, IV, '1, p. 415 sqq., 2, p. 19 sqq. 148 EEN MEMORIE OVER DE qui se sont fort échaufez dans ces dernières ann4es, mérittent une attention particulière, attendu touttes les raisons que la République a d'y prendre un grand intérest. C'est a la faveur de l'entremise des Etats Géné- raux pour appaiser ces différents et it ce titre de protection qu'ils se sont mis en possession du droit de garnison dans Emden et dans Liehrobrt , et s'y sont maintenus depuis cent vingt ans et plus 1). Outre que ces deux places sont de la dernière importance à la République pour couvrir ses fron- tières du costé de la Masse Allemagne , elle auroit tout h craindre pour les restes de son commerce de la situation avantageuse d'Embden , si cette ville passoit sous le pouvoir de quelque Prince , qui fat dans le sistème á la mode des établissements nou- veaux sur le commerce 2). La commodité de son 1) De inmenging der Staten-Generaal in den strijd tusschen den vorst en Ereden dagteekende reeds van 1595; in Ereden lag al garnisoen der Republiek sinds 1602 en vooral sinds 1607, in Leerort sinds 1611. 2) In 1632 had graaf Ulrich te Emden reeds een Abessinische maatschappij opgericht. die echter spoedig weer was te niet ge- gaan (Aitzema, Saken van Staet en Oorlogt1, I, 1244). Later, in 1683, was te Emden op octrooi van den grooten Keurvorst, dié zich sinds 1681 meer en meer in de Oost-Friesche zaken was gaan steken , een Africaansche compagnie opgericht, die echter ook het leven niet houden kon. Omstieeks 1720 richtten de Emdenaars leven niet houden kon. Omstieeks 1720 richtten de Emdenaars zelf een maatschappij van koophandel op, en dit eigenmachtig handelen was een der grieven, waarover graaf George Albrecht bij den keizer klachtig viel. Dit inroepen van keizerlijke bemid- deling, dat ook reeds in 1681 was geschied, was den Staten- deling, dat ook reeds in 1681 was geschied, was den Staten- Generaal zeer onaangenaam; het werd thans de aanvang der moeilijkheden tusschen de Republiek en den Keizer, die eerst bij het verdrag van Weenen van 1731/12 uit den weg werden ge- ruimd. Zie Wiarda, Ostfriesische Geschichte, VII, p. 82 sqq. Ook Rousset's Recueil, deel IV, p. 281 sqq., heeft hierover talrijke REPUBLIEK UIT 1728. 149 port et la rivière d'Ems, qui eient se décharger dans l'espèce de golfe sur lequel elle est située , la ren- droient aisément l'entrepost du commerce pour tout le Nord et pour la Basso Allemagne , et une com- pagnie des Indes qui y seroit établie le seroit beau- coup plus avantageusement qu'à Ostende. La République a , de plus, un grand intérest, pour la sureté des sommes prêtées par ses sujets et hypo- téquées sur 1'Ost-Frise '), qu'il ne soit point apporté de changement á la forme pour l'administration des revenue du pays établie suivant les accords entre le Prince et les Etats , faits a la réquisition des parties , par l'entremise et en quelque sorte sous l'autorité des Etats Généraux. Il est vray que l'on voit assez que cette réqui- sition a du entre souvent un parti forcé pour le Comte ou le Prince d'Ost-Frise, qui n'estoit pas en état de se soutenir centre les Etats du pays, que la République appuioit et avoit intérest de favoriser. C'est l'appuy que ces Etats trouvoient de la part de la République, qui fit appeler les premières trouppes Hollandoises qui furent introduites dans Embden, et qui s'y sent maintenues depuis, de l'aveu de ceux qui en font le fondement de leur sureté centre les desseins du Prince. Ii peut cependant y avoir ea des vicisitudes dans cette conduitte de prédilection en faveur de ceux d'Embden, puisque Pon voit une concession d'un Comte d'Ost-Frise pour remettre Liehrohrt a la garde des troupes Hollandoises, au lieu qu'elles ont esté stukken, en de kwestie was ook van beteekenis voor de alge- me ne verhoudingen. 1) Zie pag. 123, noot 2. 150 EEN MEMORIE OVER DE admises dans Embden a la réquisition seulement du parti bandé contre le Comte 1). Depuis l'année 1595, oil la République a com- mencé à se mesler des affaires d'Ost-Frise , tous les accords entre le Prince et les Etats, qui ont esté en grand nombre , s'estoient toujours faits par l'en- tremise des Etats Généranx , qui s'en regardoient comme les garands et se confirmoient par lit dans la possession de s'entremettre de touttes les brouilleries qui survenoient , plustost comme juges que comme arbitres. Cependant, cette possession se trouve un peu in- terrompue, attendu qu'en 1682 et dans les années suivantes ceux d'Embden et leurs adhérents , mé- contents du support a leur désavantage qu'ils crurent alors que leur Prince trouvoit de la part du Prince d Orange , depuis le Roy Guillaume, firent la faute de se départir de leur recours ordinaire aux Etats Généraux , en portant leurs nouveaux différents levant 1'Empereur, comme au juge légitime g). Il y a eu même depuis ce temps-1h quelques nouveaux accords faits sans l'entremise de la République 3), mais dans lesquels ceux d'Embden soutiennent que les anciens accords , faits sous la médiation et la garantie des Etats Généraux, ont esté rappellez et confirmez. Cependant le Prince d'Ost-Frise , avant trouvé de la protection á la Cour de Vienne, y a fait rendre 1) De bezetting van Leerort in 1611 geschiedde met toestemming van graaf Enno , die het in handen stelde der Staten-Generaal om als onderpand te dienen , dat beide partijen , de graaf en de stenden, de toenmaals gesloten overeenkomst van Oosterhuizen zouden na- de toenmaals gesloten overeenkomst van Oosterhuizen zouden na- komen. 2) Fénelon zal bedoelen de twisten van 46R0-1683, toen de stenden zich tot den Keizer wendden. Zie Wiarda, op. cit., VI,1A2 sqq. 3? 13.v. in '1678 en 4693, 3? 13.v. in '1678 en 4693, REPUBLIEK UIT 1728. 151 des décrets tout•á-fait á son avantage 1); mais leur exécution a rencontré tapt d'opposition dans le pays qu'il s'en est ensuivy des voyes de fait de part et d'autre , qui ont donné lieu a de nouveaux décrets Impériaux, dont l'exécution rigoureuse fait aujour- d'huy l'objet de l'inquiétude de la République 2). De cette exécution s'ensuivroit la perte de la vie et des bieras pour ce qu'on nomme les rénitens , et le renversement des anciens accords qui sont regardez par le party opposé au Prince comme les loix fon- damentalles du pays , et qui sont pareillement con- sidérez comme tell par les Etats Généraux. L'état de létargie oil la Rép>blique étoit tombée luy avoit fait longtemps négliger de s'entremettre efficacement pour appaiser ces nouveaux troubles 3). Elle se deffendoit même des instances des Embdenois et de ceux de leur parti , lorsque dans leur op- pression ils revenoient dans leur ancien recours a elle , en alléguant qu'ayant porté eux-mêmes l'affaire levant 1'Empereur , les Etats Généraux estoient dis- pensés de prendre fait et cause pour eux 4). Mais lorsque l'alliance d'Hanover eut fait reprendre vigueur á la République , et qu'elle se vit assuré de cet appuy par son accession , elle commenca á revenir a ses anciennes maximes. Les Etats Généraux même ne prirent plus de résolution sur ce sujet sans les corn- muniquer dans des conferences publiques a 1'Am- bassadeur de S. M. a la Haye et au ministre d'An- gleterre. 1) Keizerlijke decreten van 18 Aug. 1721, 18 Aug. 1722, 11 Juni 1723, bij Wiarda, op. cit., VII, p. 117, 142 , 174; ook vele desbetreffende stukken bij Roussel, Recueil, IV, 281-509, 2) Wiarda, op. cit , VII, p. '175 sqq. 3) Ibid. p. '214, 235, 288. 4) Ibid. p. 289 sqq. 152 EEN MEMORIE OVER DE Its continuèrent d'en user ainsy, jusqu'à ce qu'ils tombèrent dans le piége que leur tendoit la Cour de Vienne , en leur faisant insinuer qu'après s'estre conciliée sur les affaires généralles par les prélimi- naires qui , en effet, furent signez peu de jours après, it ne luy resteroit pas de plus grand intérest que de chercher à regagner la confiance de la Ré- publique, en terminant les choses en Ost-Frise d une manière satisfaisante pour elle. Les Etats Généraux done, trompez par les insinuations adroites dont le Comte de Kónigsegg-Erps shut les flatter et par les boones parolles que l'on donnoit a leur ministre a Vienne , se laissèrent induire a porter ceux d'Embden et leurs adhérents à donner l'acte de leur soumission A, la décision de l'Empereur, dans la confiance que la Cour de Vienne, une fois satisfaite par cette déférence extérieure , se rendroit facille pour terminer les choses au contentement de la République I) les choses au contentement de la République I) L'on chercha dès lors a se cacher de 1'Ambas- sadeur de S M. sur ce qui avoit rapport à l'Ost- Frise, taut pour ne pas donner occasion à l'Em- pereur de s'indisposer du recours a d'autres qu'à luy sur des affaires, qu'on regardoit a Vienne comme uniquement du ressort de la jurisdiction Impérialle, que pour reprendre le chemie d'un certain millieu entre S. M. et l'Empereur. S. M., informée de ce qui se passoit, se háta d'instruire son Ambassadeur à la Haye par une dépêche du 26 May 1727. Elle l'autorisoit, si les ministres de la République entroient dans le même sentiment, a se concerter avec le ministre d'Angle- terre, pour expliquer dans une conference qu'il pa- roissoit que la République ne pouvoit pas s'opposer 1) Wiarda, op. cit., VII, p. 366. REPUBLIEK UIT 1728, 153 directement h l'exécution des mandements , ny, par conséquent, autoriser les violences des vieux admi- nistrateurs, mais qu'en même temps elle ne pour- roit pas, sans renoneer a ses garanties et á son droit de protection , conseiller aux Etats d'Ost Frise de so soumettre aux décrets Impériaux qui effectivement estoient injustes en plusieurs points; qu it sembleroit done qu'elle auroit une chose a faire, qui seroit de déclarer encore dans une con- férence publique avec le Comte de Konigsegg qu'elle ne voulwt point s'opposer au droit que 1'Empereur pouvoit avoir comme chef de l'Empire de prononcer Sur ce qui regarde 10st-Frise, mais que , comme it y avoit entre les Etats et le Prince d'anciens régle- ,ments dont elle estoit garante , et auxquels les derniers décrets Impériaux donnoient atteinte en plusieurs points, elle ne pouvoit pas espérer de con- tenir les Etats dans de justes bornes, tant qu'elle ne seroit pas en état de leur faire voir une assu- rance d'une amnestie pour le passé , et quil seroit pourvu a leurs droits par un examen amiable des articles des décrets Imp ériaux , qui souflriroient de justes difficultez; qu'avec une telle assurance seulement elle seroit en état de faire les derniers efforts auprès des vieux administrateurs pour les porter á la soumission, les abbandonnant ensuitte à toute la rigueur des loix, s'ils n'aceeptoient pas un offre si raisonnable, et déclarant, en même temps, au Comte de Kónigsegg que, tant que l'on ne concourroit pas de touttes les parts aux moyens de conciliation, la République ne pouvoit pas estre responsable de la continuation des violences. Des conseils aussy salutaires auroient du avoir leur effet; mais les Etats Généraux avoient concus de si grandes espéranoes des é;(3.,ards, que la Cour de Vienne 154 EN MEMORIE OVER DE se proposeroit de leur faire sentir en cette occasion, qu'avant l'arrivée a la Haye de la dépêche de S. M., ils avoient déjà pris et communiqué au Comte de Kónigsegg une résolution du 23 May, par Ia- quelle ils déclaroient aux députez venus d'Embden pour réclamer leur protection , qu'au point oil les affaires estoient venues, ils ne scavoient point d'autre conseil à leur donner, ninon qu'eux et leurs princi- conseil à leur donner, ninon qu'eux et leurs princi- paux et commettans se soumissent aux décisions et décrets de S. M. I. , et qu'ils leur conseilloient en effet cette soumission ). Les Etats Généraux s'estant done déjà déterminez ainsy, quand l'Ambassadeur de S. M. recut ses con- sells pour la République, it s'abstint d'en faire usage, et se contenta de montrer la dépêche qui les con- et se contenta de montrer la dépêche qui les con- tenoit à deux des principaux ministres , pour qu'elle leur fut une preuve des favorables intentions de S. N.E. , et qu'ils se rappellassent en temps et lieu com- bien Elle avoit préveu ce qui leur arriveroit du parti, bien Elle avoit préveu ce qui leur arriveroit du parti, oil ils s'estoient laissé embarquer. oil ils s'estoient laissé embarquer. Tout s'est vériffié sur le mécomte oil S. M. avoit prévu que la République tomberoit, si olieportoit ceux d'Embden et leurs adhérents a donner l'acte de leur soumission, avant que de s'estre assurée comme quoy l'Empereur en useroit. Non seulement it a esté rejetté comme insuffisant , mais la Cour de Vienne en est devenue plus roide pour exiger une soumission spécifique aux décrets qui ne renversent pas seulement les anciens accords, mais interdisent encore a l'avenir tout retours aux étrangers et , en particulier , aux Etats Généraux , outre la perte de la vie et des biens prononcée coiitre ceux de qui on exige cette sorte de soumission 2). 1) Rousset , Reeueil, IV, 495, 497. 2) Wiarda, op. cit., VU, 373 sqq. REPUBLIEK UIT 1728. 155 Les commissaires subdéléguez de la commission Impériale ont même encore acru l'inquiétude des Etats Généraux par une lettre aux Bourguemestres et aux Conseillers de la vile d'Embden , ou, en les pressant tant pour faire la soumission illimitée qu'on exige d'eux , que pour satisfaire réellement aux décrets et aux ordres des dits commissaires et sub- déléguez, et en leur fixant a eet égard un terme court, ils ont inséré une période, par laquelle it pa- roitroit comae si le lessein seroit de Truster les Etats Généraux de leur garnison dans Embden. Lette conduitte allarmante de la Cour de Vienne, et bien propre á achever de luy alliéner cette Répu- blique , donne un grand avantage au ministre de S. M. pour la disposer h mettre de plus en plus toute sa confiance dans son appuy. Les Etats Généraux méme , pressés de pourvoir a ce que le Prince d'Ost- Frise et les commissaires subdéléguez de la com- mission Impériale ne se crussent pas en état de continuer a aller en avant , ont pris tout nouvelle- ment une résolution , qui avoit esté déjá précédée d'une autre dans le même esprit, par laquelle ils rentrent insensiblement dans la route que S. M. avoit jugé qu'ils auroient du suivre. Ce n'a pas esté sans faire sonder auparavant l'Ambassadeur de S. M. par un retour 1) a eet égard , que ceux qui en ont eu la commission ont accompagné de beaucoup d'ingénuité sur le passé. La facon , doet S. M. a autorisé son ministre a en user sur ce commencement de retour a son appuy, dans une affaire oil on avoit cru pouvoir se passer d'Elle , doit estre connue de M. de la Baune. Lors done qu'on luy a parlé sur ce sujet, ii a bien observé que la situation des chosen en Ost- I) Dit staat er; misscllien moet gelezen worden; détour. 156 EEN MEMORIE OVER DE Frise ne devenoit embarrassante que depuis que la République , s'estant livrée tout-h-fait a la bonne foy de la Cour de Vienne , avoit porté les magistrats d'Embden a un premier acte de soumission , sans s'estre assurée auparavant de la faon dont 1'Em- pereur en useroit ; mais it l'a fait , non par forme d'aucun reproche , et en rappellant seulement le méritte des conseils de S. M. ; à quoy ii a ajouté depuis, suivant l'ordre qu'il en avoit , que l'affaire ne pa- roissoit pas sans remède ; que , touttes les fois que la République , en vertu de son droit de protection sur Embden , paroistroit résolue a soutenir les ma- gistrats de cette vilie, lorsqu'on voudroit abuser de Zeur soumission pour les maltraitter , au préjudice de leurs priviléges , it y avoit lieu de croire qu'elle con- tiendroit les ministres de 1'Empereur; tiendroit les ministres de 1'Empereur; que c'estoit certainement la seule facon d'en sortir, et que lorsque les Etats Généraux auroient recours aug bons offices de S. M., Elle leur don- neroit en cela comme en tout le reste des marques de son amitié. Oct encouragement et d'autres pareils donnez a propos n'ont déjà pas peu contribué a confirmer les Etats Généraux dans des dispositions de vigueur, ca- pables de ne laisser pas mettre les choses en Ost- Frise hors de leur entier. Comme cette affaire ne pourra manquer de devenir de plus en plus un objet principal de 1 attention de M. de la Baune , it a esté nécessaire de la traitter avec étendue. On ne doft point même quitter cette matiére, sans parler du nouveau sujet d'ombrage que la Cour de Vienne a donné a la République , en associant le Roy de Prusse, pour l'exécution des décrets , à la commission Impéria e dont else l'avoit exclus au commencement, quoyqu ii eta droit d'en REPUBLIEK UIT 1728. 157 eetre comme co-directeur du cercle de Westphalie , en qualité de Comte du pays de la Marck. La maison da Roy de Prusse a obtenu , dès it y a longtemps I), des Empereurs 1'expectative de 1'Ost- Frise , au défaut de la ligne masculine des Princes régnants , qui se réduit au Prince d'aujourd'huy 2) , qui n'a qu un fils 3). Le cas pourroit done aisément arriver i et, dans cette circonstance , 1'exécution des décrets Impériaux commise au Roy de Prusse , qui pourroit l'ayder it faire valoir ses droits, a donné lieu de soupconner que la Cour de Vienne, ne pouvant ou ne s'estant même jamais proposé d'effectuer a son égard ses engagements au sujet de Berghes et de Jailers `.) songeroit cependant a le maintenir dans ses intérests par ce qu'elle luy accorderoit en Ost-frise , aux dépends de ceux de la République. L'ombrage est d'autant plus grand de ce costé-lá, qu'il n'y a point de Prince entre les mains de qui les Etats Généraux craignissent plus aujourd'huy de voir passer l'Ost-Frise , et que les Prussiens qui, depuis un temps , se sont aussy introduits dans Embden, a la vérité en petit nombre jusqu'icy , y sont cependant entrez en possession de quelque par- tage avec les Hollandois du droit de garnison 5). Le détail des engagements entre S. M. et cette 1) In 1694. 2) George Albrecht. 3) Karel Edzard, die in 4744 kinderloos overleed. Frederik II van Pruisen stelde zich toen in het bezit van het land en sloot met de Republiek een overeenkomst over de verzekering der finan- ciëele vorderingen harer onderdanen, waarop ik reeds gewezen heb. 4) Fé'ielon heeft waarschijnlijk het oog op het verdrag van Wusterhausen, van 172o, waarbij echter Frederik Wilhelm I zijne aanspraken op Gulik liet vallen en slechts toezeggingen van den Kerzer verkreeg betreffende Berg en Ravestein. 5) Wiarda. op cit., VII, '234. 158 EEN MEMORIE OVER DE République devant entre connu par une lecture des pièces mêmes , it suffira de dire icy qu'il n'en subsiste point de plus ancien que celuy de la triple alliance signée à la Haye , en Janvier 1717. On informera seulement M. de la Baune dune circonstance que cette lecture n'apprend pas. Le projet, que S. M. avoit fait dresser pour servir de réponse sur les préliminaires proposez par la Cour de Vienne 1), avant esté envoyé à la Haye pour y recevoir l'approbation des Etats Généraux, ils ne s'y conformèrent que sous la condition de quelques remarques dont ils accompagnèrent leur consentement. Its demandoient par ces remarques , qu'après que les articles préliminaires auroient esté réglez , ils fussent confirmez par une garantie solide, et, qu'après une heureuse conclusion du congrès, les alliés se garan- tissent réciproquement tout ce qui seroit convenu. Comme it a paru peu nécessaire jusques icy de passer á un nouvel engagement pour confirmer ainsy les articles préliminaires par un acte de garantie , et que les mêmes raisons d'en écarter la demande pour- roient subsister, M. de la Baune peut toujours , dans le cas ou it seroit attaqué sur cela , paroistre ignorer ce qui ne s'est point passé de son temps et qui ne se trouve point dans les actes connus , en se donnant par lá le loisir de recevoir des instructions sur la manière de répondre, si on luy en reparloit. L'inclination pour ou contre le Stathoudérat par- tage trop les esprits dans la République pour n'en pas faire un point principal de ce mémoire. 9) Bedoeld is het tweede project van de Fransche regeering, :Rousset, Recueil, III, 394. :Rousset, Recueil, III, 394. REPUBLIEK UIT 1728. 159 Indépendamment de 1'int6rest particulier du crédit à acquérir pour les uns et a perdre pour les autres par le rétablissement du Stathoudérat , ce qu'on a rapporté des mésintelligences qui divisent cette Ré- publique et de l'obstacle qu'elles mettent a un salu- taire usage des ressources qu'elle auroit encore pour se relever solidement de son état de foiblesse , suffat pour faire comprendre que ceux , qui envisagent les chosen du costé du défaut d'autorité pour réunir les esprits, favorisent le Stathoudérat, et qu'elles soot regardées d'une facon toutte contraire par ceux , qui se fondent sur l'expérience du danger oil la Répu- blique a esté plus d'une fois de perdre sa liberté sous les Princes d'Orange , qu'elle n'auroit pas con- servée apparemment, si la race se fut perpetuée 1), et de ce qui luy en a conté pour avoir été conduitte par un Stathouder absolu, qui ne respiroit que la guerre , et ensuitte par un Pensionnaire qui avoit hérité de ses inclinations, et en quelque sorte de la même autorité qu'il avoit exercé sous luy 2). Il y a environ cinq ans qu'il y eut de grands mouvements dans les Provinces, en faveur du Prince de Nassau, déjà Stathouder héréditaire de Frise et de Groningue 3). Its réussirent en Gueldres, oil it fut élu Stadhouder, a la fin de l'année 1722; mais Hs échouèrent en Zélande, à Utrecht et en Over- yssel, car pour la H ollande, non seulement son élection n'y fut pas mise en délibération, mais cette Province envoys des députations solemnelles a toutes '1) Hij bedoelt natuurlijk : indien Willen III een zoon had gehad en deze hem terstond in zijne waardigheden was opgevolgd. 2) Dat is niet zonder aanmerkelijke overdrijving; zoo groot was het gezag van Heinsius nooit, en na 1793 was het zeer gedaald. 3) Sinds 1718 van Stad en Lande, maar geen erfstadhouder. 160 EEN MEMORIE OVER DE les autres 1), qui donnérent lieu aux résolutions for- melles qui furent prises dans les Provinces de Zé- lande, d'Utrecht et d'Overyssel, pour maintenir le gouvernement sur le pied oil it se trouvoit étably. Comme l'áge peu avancé du Prince ne permettoit pas encore d'attendre de longtemps aucune utilité pour la République de l'autorité du Stathoudérat mise sur la Leste d'un enfant, l'on peut dire que ces mouvements prématurés en sa faveur servirent fort mal sa cause. Its furent un signal qui réveilla les ennemis du Stathoudérat et surtout la Province de Rollande 2), qui s'indisposa d'autant plus que la route, que l'on prenoit en s'adressant aux autres Provinces, tendoit a finir par l'obliger a en suivre le mouvement, au lieu de la possession ou elle estoit de le leur donner. Le Prince ne fut pas même dédomagé par l'avantage de son élection en Gueldres, qui fut clausulée de tant de restrictions qu'elle ne le faisoit Stathouder que de nom 3), en même temps 1) gesol. Holland, 13, 15 Oct 1722. Op 16 Oct. de brief der Staten van Heiland aan die van Gelderland; het antwoord der laatsten, die 2 Nov. den stadhouder benoemden, op 4 Nov 1722. Verschillende stekken, op de bezending der Staten van Holland betrekking hebbende, vindt men bijeen in n° 1656k van den Cat ilogus van fde Pam fiettenverzan eling berustende in de Koninklijke Bibliotheek, deel I V. Bibliotheek, deel I V. 2) De Staten van Holland eerst, dan ook die van Zeeland, van Utrecht en van Overijsel besloten, naar aanleiding van het gebeurde in Gelderland, den bestaanden regeeringsvor m te handhaven. (Resol. Holt. 31 Maart, 13 April, 13 Juni 1723, 12 en 14 Juli, 17 Aug. 1724). In Overijsel ijverde een partij onder de Ridderschap voor Willems verheffing Onder rr° 116 van het archief van Willem 1V (Kon. Huisarchief) vindt men een plechtige verbintenis van 14 l.deu der Ridderschap om de verheffing van den prins uit alle vermogen te bevorderen. 3) Men vindt Willem's instructie o. a. in Resol. Holland 1722; ook in het hiervóór genoemde pamfl. t, en in hoofdzaak in de Tegenwoordige staat van Gelderland, p. t52. REPUBLIEK UIT 1728. 161 que la facilité de son Conseil pour le faire souscrire a tout autorisoit les soubcons de ceux , qui en con- jecturoient que ce n'estoit pas avec intention de laisser subsister les choses sur ce pied-là, quand le premier pas du Stathoudérat des sept Provinces une foil fait mettroit en situation d'en reprendre toutte l'autorité. La Province de Gueldres même , qui avoit esté fort unanime dans le temps de cette élection, s'est divisée depuis peu en deur factions, dont Lune a pris parti avec beaucoup d'éclat et l'a même emporté contre l'autre , qui persistoit à vouloir faire de la nomination du Prince , en qualité d'un des généraux d'infanterie , une condition sine qua non du consen- tement de la Province à la promotion militaire qui se fit l'année dernière , et l'opposition sur ce point fut si forte de la part des Provinces qui ne font pas reconnu pour Stathouder, et surtout de la Hol- lande , que la Princesse , sa mère, prit enfin le party d'écrire aug Etats Généraux , pour leur demander que l'intérest d'e son fils n'arrestát pas plus long- temps leur résolution sur la promotion projettée , et pour se désister d'une demande dont le mauvais succès a montré qu'elle avoit été hazardée á contre- temps 1). A ce peu de progrès des dispositions prochaines en faveur du Prince de Nassau se joint une grande défiance de ses partisans à l'égard des vues du Prince Guillaume de Hessse e), son oncle , qu'ils soupcon- nent de songer au Stathoudérat pour lui même. En 1) Besot. Holland, 10 en 21 Juni en 6 Aug. 1727. 2) Willem van Hessen was in staatschen dienst en gouverneur van Maastricht; bij de promotie van 1727 werd hij tot generaal bij de cavalerie benoemd. Bijdr. en Meded. XXX. 11 162 EEN MEMORIE OVER DE effet, parmi ceux qui regardent le Stathoudérat comme nécessaire a la République, ou qui y sont moins contraires que les autres, it y a des membres de poids , qui , estant sans affection personnelle pour le Prince de Nassau , ne voudroient pas d'un Stat- houder qui le seroit des sept Provinces a la fois , et qui tournent les yeux sur le Prince Guillaume de Hesse , qui spit se rendre agréable par des manières insinuantes et populaires , et que l'acquit du costé de l'esprit , du courage reconnu et de l'application dans le métier de la guerre , fait regarder comme plus propre a satisfaire au besoin de la République, si elle se trouvoit dans la cas de ne pouvoir se passer plus longtemps d un chef, qu'un Prince qui sort it peine de l'enfance , et dont on ne peut juger que par conjecture. Mais on peut conclure , en général, que les Régens accréditez des Provinces et des villes principales , qui ont gouté de la liberté, et qui partagent entre eux toute l'autorité du gou- vernement , ne rentreront pas volontiers sous le joug d'un Stathouder. On en a vu une preuve récente dans ce qui s'est passé a l'égard de M. de Sling- land , lors de sa promotion a la place de Pension- naire. On a exigé de luy qu'il s'expliquát nettement sur le Stathoudérat et ce ne fut qu après que M. M. de Boetzelaar I) et d'Obdam 2), qui allèrent ensemble le trouver, le luy eurent fait abjurer, qu'ils luy déclarèrent que son élection estoit assurée. C'est un fait que j'ay sou de bonne main , et qui dolt demeurer dans un grand secret 3). 4) Jacob Godefroy van den Boetzelaer, heer van Nieuwveen. 2) Johan Hendrik van Wassenaar, heer van Wassenaar-Obdam. 3) De verbintenis, door Slingelandt aangegaan om op geenerlei wijze tot verandering van den regeeringsvorm mee te werken, wijze tot verandering van den regeeringsvorm mee te werken, REPUBLIEK UIT 1728. 163 Il faut compter, , cependant , que c'est une matiére qui fait plus ou moins partage dans touttes les Pro- vinces, et sur laquelle le hombre des partisans du Stathoudérat est grossi, comme it arrive toujours en pareil cas, de tous ceux qui sont mécontens de leur sort, et qui ne sont pas dans leur corps ou dans leur ville du parti dominant. Car la Régence de touttes les villes, et les nobles des Provinces ou ils font corps, se partagent toujours en deux cabales, celle qui a la supériorité n'estant jamais composée que d'autant de membres qu'il luy en faut pour s'assurer la pluralité , attendu 1'intérest que ceux qui la forment ont d'en user ainsy, pour partager entre eux plus de commissions et d'emploits recherchez, par l'exclusion du petit parti , á qui on ne laisse que le rebut. Ces cabales, au reste, sont nécessairement sujetten a de grandes vicissitudes entre ellen 1). Il est done facile de juger que, dans cette oppo- sition d'intérests et de sentimens qui partagent les suffrages, les seules conjonctures peuvent faire pen- cher la balance pour ou contre le rétablissement du werd door dezen zelf aan Chesterfield meegedeeld. Zie Jorissen, Lord Chesterfield en de Republiek der Pereenigde Nederlanden (His- torische Studien, laatste bundel , p. 29). 1) De beste toelichting dezer praktijken geeft (afgezien der con- tracten van correspondentie) Jorissen's uitgave der Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk (Werken v. h. Hist. Gen, te Utrecht, nieuwe serie n 45). Ik deel hier, ter illustratie van die praktijken, niet in een stad maar in de provincie, iets uit een briefje mee van 1717 (zonder dateering, maar misschien uit Augustus) van Wassenaar van Duivenvoorde aan Heinsius: „Wetende dat de Heeren Pensionarissen van Haarlem en Amsterdam met UWEdG. sullen spreken over de nieuwe aen te gaeue correspondentie heb ik van mijn pligt geoordeelt aen UWEdG. kennis te geven , dat ik in het seker onderrigt werde, dat men tragt mij buiten te sluiten, en dat ik onmogelijk kan leiden dat ik gemeprizeert werde" enz. (Archief Heinsius , Rijksarchief). 164 EEN MEMORIE OVER DE Stathoudérat, étant seulement certain que la qualité de Stathouder des trois Provinces peut faire plustost obstacle au Prince de Nassau que luy faciliter les doses pour arriver au Stathoudérat des quatre autres, surtout de la Hollande. Quand on considére que les raisons , qui rendent extrêmement importante a S. M. sa liaison étroitte avec les Hollandois, lont fondées sur ce qu'elle le met en état de doneer la main a la Basso Alle- magne, de contenir l'Empereur dans les Pays-Bas, et de lier l'Angleterre , qui, de son costé, a un in- térest capital h ne pas faire bande à part de la République, it est aisé de juger que tour ces avan- tages se trouveront d'autant plus dans cette liaison, quo la République demeurera dans un état, qui luy fasse sentir la nécessité de l'appuy de S. M. et de se tenir dans une sorte de dépendance a son égard, et, par conséquent, que rien ne conviendroit moins aux intérests de S. M. que la promotion d'un Stat- houder , qui par la réunion de l'autorité , surtout s'il l'estoit des sept Provinces a la foie, diminueroit la l'estoit des sept Provinces a la foie, diminueroit la dépendance a proportion de la vigueur qu'il donneroit au gouvernement. Mais c'est un point sur lequel it seroit bien dangereux de se laisser pénétrer. Le ministre de S. M. dolt , au contraire, s'appliquer A gagner la confiance des deux partis , ou au moins ne se rendre suspect a aucun. Il y a souvent un bon usage a faire , pour le succès de ce qu'on auroit a ménager, de 1 émulation de ces deux partis. C'est ce qui est arrivé dans l'affaire des préliminaires. Les trois Provinces , qui ont le Prince de Nassau pour trois Provinces , qui ont le Prince de Nassau pour Stathouder , se voyant les plus exposées pour le cas ou on en seroit venu á une rupture avec l'Empereur, avoient un intérest particulier á ce qu'on ne hésitát pas à déférer à ce qui estoit le sentiment de S. M., de qui ellen attendoient touttes leur sureté, outre REPUBLIEK UIT 1728. 165 la satisfaction qu'elles trouvoient a faire perdre du terrain h la ville d'Amsterdam , qui met en Hollande le plus grand obstacle a l'avancement du Prince de Nassau. Enfin , le maintien du gouvernement dans l'état présent ne doft estre l'ouvrage du ministre de S. M. qu'autant qu'il scaura inspirer une telle confiance dans son appuy , que la République s'en tienne assurée et en conclue qu'elle n'a besoin de rien de plus. Ce seroit avoir traitté bien imparfaitement de l'état présent de la République, que de ne pas parler du caractère d'un hombre au moins des prin. cipaux Régents. M. de Slingland, aujourd'huy Pensionnaire de Hollands, réunit un esprit supérieur a des connois- sances très-étendues en tout genre et a une expé- rience de près de 40 années dans le ministère. 11 joint it cela un caractère ferme et décidé et une activité infatigable pour le travail; mais touttes ces qualitez le rendroient plus propre pour estre le ministre d'un Roy absolu que pour remplir la place de premier ministre d'une République , oil tout se doit opérer par persuasion 1). Ce n'est pas qu'il ne Bache se replier, quand it a à coeur de gagner les gene. Sa conversation et sa manière de traitter les 1} Het verdient opmerking, hoe dit oordeel overeenstemt met dat van Willem Bentinck, die in 1718 in Holland gekomen was en dus Slingelandt ook heeft kunnen waarnemen tijdens de vol- gende jaren van diens raadpensionariaat; men vindt het wezen- lijke hieruit bij Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, II, 534. Het oordeel zelf in een Afschrift ran Willem Graaf Bentinck's eigenhandige historische en staatkundige Aanteekeningen (Handschrift der Leidsche Universiteits-bibliotheek no 734), in voce Slinijelandt, 166 EEN MEMORIE OVER DE affaires sont séduisantes, et personne n'a plus que luy l'artifice à la main , qu'il suit même colorer des apparences (Pune entière effusion de coeur. Mais quand on est une fois connu sur ce pied-là , la dé- fiance s'étend souvent jusqu'aux occasions oil on ne la méritte pas. Il a , de plus, un fonds de confiance en sa supériorité , qui luy fait trop présumer de son ascendant pour entratner les autres a ses sentimens. D'ailleurs , la contradiction l'irrite , et it est d'un ca- ractère a mettre plus qu'un autre de la passion dans les affaires , ce qui le rend capable de faire de grandes fautes et d'entreprendre avec plus de confiance que de sagesse. Ce caractère connu et l'ambition dont it est dévoré l'ont toujours fait craindre , et c'est Bette crainte qui luy donna l'exclusion , après la mort du Pensionnaire Heinsius 1). La situation des affaires du dehors l'a beaucoup favoris6 dans la dernière vacance. Les circonstances dangereuses , dans les- quelies se trouvoit la République , l'ont fait regarder comme le Beul homme capable de tenir le gouvernail dans ces temps orageux. Sa partialité même pour 1'Angleterre le rendoit plus nécessaire aux yeux de ceux qui, estant déjà entrez en quelque inquiétude sur la ruitte des préliminaires et qui ne vouloient pas que la République put estre détachée des in- térests de 1'Angleterre , croioient fort important de choisir un Pensionnaire, dont les affections perso- nelles fussent touter tournées de ce conté-lá. Enfin les villen bandées contre celle d'Amsterdam l'ont regardé comme plus propre qu'un autre a procurer ij Ook de toenmalige Fransche gezant, De Morville, had de be- noeming van Slingelandt tegengewerkt en dien van Ioornbeeck noeming van Slingelandt tegengewerkt en dien van Ioornbeeck bevorderd. REPUBLIEK UIT 1728. 167 le redressement de leurs griefs; et touttes ces consi- dérations réunis ont fait oublier son mariage honteux avec sa servante 1) , fait publiquement quelques moil auparavant, et qui sembloit l'avoir en quelque sorte dégradé. Il n'eut done contre luy que les viltes d'Amsterdam et de Horn , qui furent, à la fin, obligées de céder. L'on a déjà rapporté comme quoy on l'avoit obligé de s'expliquer sur le Stat- houdérat. Cette précaution estoit d'autant plus né- cessaire que ceux qui prétendent le bien connoistre l'ont toujours cru d'un caractère a se tourner pour ou contre le Stathoudérat, suivant qu'il croiroit ou non pouvoir s'en servir pour l'affermissement de sa propre autorité. Son dévouement pour l'Angleterre est entier, et it faut s'en défier, sans espérer de le changer. 11 entretient personnellement une correspondance réglée avec mylord Townshend 2), avec qui it a un chiffre, et it est proprement le conseil du ministre Anglois à la Haye; mais , comme cette partialité est connue, elle fournit des ressources a un ministre de S. M., qui scait faire envisager les choses du costé des véritables intérests de la République , sans néan- moins indisposer le Pensionnaire par aucune démon- stration de défiance à son égard. ij Johanna van Coesvelt, met wie hij in 1726 gehuwd was. Vgl. Jorissen, Lord Chesterfield enz. p. 226. Bilderdijk had het dus wel bij 't rechte eind , toen hij schreef dat Slingelandt zijne dienstmeid getrouwd had, maar minder juist is zijne uitdrukking, dat S1. eindigde met zijne dienstmeid te trouwen. (Geschiedenis des Vaderlands, XI, 78. 2) Die vriendschap met Towushend was al van ouden datum en dateerde reeds uit den tijd dat Townshend hier het eerste tractaat van garantie der Barrière was komen sluiten. Voor Slingelandt's betrekkingen met Townshend in dezen tijd van zijn raadpensio- nariaat, zie ,Torissen , Lord Chesterfield, enz. 168 EEN MEMORIE OVER DE M. Fagel est un ministre consommé par 1'expé- rience qu'il a acquire dans les affaires , extant depuis environ 40 ans Greffier des Etats Généraux, et ayant environ 40 ans Greffier des Etats Généraux, et ayant fait son apprentissage sous son père , qui occupoit la même place. Cette longue expérience et son carac- tère simple et modeste luy ont tellement acquis la confiance des membres qui composent les Etats Gé- néraux, qu'il en est l'oracle dans touttes les occa- sions ou it s'agit de déterminer quelque chose d'im- portant. S'il n'a pas toute la supériorité de génie de M. le Pensionnaire, it n'en a pas aussy les défauts, et it joint á un esprit droit et modéré une grande et it joint á un esprit droit et modéré une grande facilité. Les Etats Généraux ne prennent point de résolution importante qui ne sorte de sa plume , et personae ne spit mieux que luy dire en toutte douceur une vérité forte. II aime sincèrement sa patrie, et en connoist les intérests. Son inclination est décidée en faveur du Stathouder , et il ne s'en cache pas ; mais elle n'est fondée de sa part que dans la persuasion du besoin de la République. D`ailleurs, il n'est pas porté à l'intrigue. 11 spit fort se posséder , mais la hauteur et la facon avan- tageuse de traitter les affaires le roidissent, au lieu de luy en imposer , et it inspire le même esprit a de luy en imposer , et it inspire le même esprit a ('assemblée des Etats Généraux , dont it est 1'áme. En soutenant son sentiment avec modestie, it y est ferme , et on ne le fait pas aisément revenir , quand une foil it est préoccupé. Son coeur est bon et le rend sensible à cette qualité , quand it la reconnoist dans les autres, II n'est pas cependant incapable de profondeur et même de déguisement; mais it faut pour cela qu'il soit pressé par quelque nécessité d'échapper á un embarras présent, car it n'est pas d'un caractère a employer l'artifice de propos déli- béré, Il est fácheux clue M. de Slingland, avee REPUBLIEK UIT 1728. 169 qui it a eu de grandes liaisons de famille par sa speur qu'il avoit épousée I) et avec qui it a toujours été fort uni, ait acquis un aussy grand ascendant qu'il l'a sur son esprit ; mais quoyque trop facile a se laisser entrainer a ses centimens, dans les mo- ments de crise , ou it s'agiroit de se déterminer sur ce qui pourroit blesser l'intérest de la République, it pourroit luymême beaucoup contribuer à ralentir les mouvements de prédilection du Pensionnaire pour l'Angleterre. Enfin, it est par touttes sortes d'endroits digne d'une grande confiance 2). M. van der Heim , qui a succédé a M. de Sling- land a la place de Trésorier, est un homme laborietix et d'un grand sens ; mais comme it n'avoit jamais esté auparavant que dans la place de secrétaire de la Chambre des Comptes , oil it fut mis a 17 ans s), et qu'il s'estoit uniquement occupé de son employ, auquel ii donnoit toute son application , it n'a pu apporter dans la place de Trésorier les mêmes con- noissances et la même expérience des affaires du dehors et de la manière de les traitter, qui faisoient 1) Fagel was gehuwd geweest met Elisabeth van Slingelandt. 2) Het gunstig oordeel van Fénelon over Francois Fagel was algemeen en werd door andere Fransche diplomaten ook gedeeld. In een brief van 10 Dec. 1714 noemde Chauteauneu f hem : „un homme estimable autant par sa probité, par sa capacité que par son application à touttes les grandes affaires". Dubois getuigde in een brief van 30 Nov. 1716 van hem: „un homme incomparable en ce Païs-ci par la cotinoissance parfaite qu'il a de 1'estat de l'Europe et par sa droiture". En ook in de instructies, door de Fransche regeering aan de elkaar opvolgende gezanten meege- geven , wordt steeds met veel lof gewaagd van Fagel's bekwaam- heden en karakter. 3) Antonie van der Heim, geboren 1693. Hij werd 18 Juli 1710 tot secretaris vats de Rekenkamer benoemd, (.gesol. Bolland). 170 EEN MEMORIE OVER DE dans le inême employ de feu M. Hop 1), et encore plus de M. de Slingland après luy, des ministres bien principaux. Cependant, it paroist songer à arriver insensiblement à faire la même figure que ses prédécesseurs, et j'ay déjà eu lieu de remarquer que M. de Slingland, qui ne croioit point, lorsqu'il estoit Trésorier, que les affaires dussent se traitter sans sa participation, prenoit quelque jalousie du commen- cement de relation entre M. van der Heim et moy, dans laquelle je n'avois fait que répondre a des démarches assez marquées de sa part pour me re- chercher, et seulement après avoir consulté M. Fagel sur la part que je pouvois luy faire des affaires. Il n'a que 35 ans, et par là a bien du temps devant luy pour prendre du crédit. Il est neveu par sa mère du feu Pensionnaire Heinsius 2), mais je n'ay rien yea et it ne m'est rien revenu, qui puisse faire juger qu'il ait hérité de l'éloignement de son oracle pour la France. Il est gendre d'un membre de la Province de Prise 3), fort dévoué au Prince de Nassau ; mais comme dans les Etats Généraux les partisans de ce Prince et les députez de la Province de Hollande les plus opposés au Stathoudérat out 1) Jacob Hop, die 35 jaar thesaurier-generaal was geweest, was in October 9725 overleden en door Slingelandt opgevolgd. 2) Mr. Antonie van der Heim, de vader van den thesorier- generaal en lateren raadpensionaris, was in 1684 gehuwd met Catharina Heinsius, de eenige zuster van Heinsius. (Het Archief van den raadpensionaris Antonie Beinsius, uitgegeven door Jhr. Mr. B. J. van der Beim, Voorrede, p. 2). B. J. van der Beim, Voorrede, p. 2). 3) Van der Heim was gehuwd met Catharine van der Waayen, dochter van Jacobus van der Waayen, die een zoon was van den bekenden Johannes van der Waayen. Jacobus, in 1688 grietman geworden van Hemelumer Oldephaert en vervolgens met verschil- lende ambten bekleed, was bekend als een warm aanhanger van het huis Oranje. REPUBLIEK UIT 1728. 171 également concouru a son choix pour la place de Trésorier, je ne spurois dire de quel costé 11 penche sur eet article. M. de Tenhove , secrétaire du Conseil d'Etat, a esté mis dans cette place it peu près au mame Age, oil M. de Slingland avoit commencé A la remplir 1). Il est neveu par sa mère de M. le Greffier Fagel, et peut estre regardé comme son élève. Il marche absolument sur ses traces. Il a le même caractère simple et modeste ; a quoy it joint une grande appli. cation. Il a quelque chose d'heureux dans la phi- sionomie. Il suit traitter les affaires en ministre, et en paroist fort instruit. C'est un sujet , non sett- lement capable de son employ, mais encore de tous ceux oil les conjonctures pourront l'élever. Touttes ses liaisons de famille , son attachement pour M. Fagel et ce qu'il luy doft ne permettent pas de louter qu'il ne soit dans les mêmes maximes sur le Stathoudérat. M. de Boetzelaer 2), qui est a la tête du corps des nobles de Hollande et du Commiterde Raaden , fait un personnage principal dans la République. C'est un homme d'une naissance recommandable dans le pays, et qui réunit aujourd'huy en sa personae un grand nombre d emplois 3), qui le mettent fort a son 1) Slingelandt, in 1664 geboren, werd in 1690 secretaris van den Raad van State. Nicolaas Ten Hove was raadsheer in den hove van Holland, toen hij als opvolger van Slingelandt benoemd werd tot secretaris van den Raad van State (Res. &aten-Generaal, 27 Oct. 1725). 2) Jacob Godefroy van den Boetzelaer, heer van Nieuwve3n. 3) .Xuro . Mercurius 1737, 1, 172, vindt then de verdeeling 172 EEN MEMORIE OVER DE wise et qui lui donnent un grand crédit. Il n'avoit pas esté pour la promotion de M. de Slingland , quand feu M. Hoornbeeck lay fut préféré , mais it luy a esté favorable dans la dernière vacance. Ce na pas esté sans s'assurer que M. de Slingland ne luy disputeroit pas la possession du grand sceau, qu'il conserve de la dépouille du feu Pensionnaire. C'est un homme de bon esprit, et capable de mettre de la vigueur dans les affaires. Pendant la vacance du Pensionnairat , it a fait dans les Etats de Hol- lande la fonction de Pensionnaire avec beaucoup d'applaudissement. I1 s'exprime bien ; dans la con- versation familière , it s'explique assez ouvertement de ses sentiments. On ne luy accorde pas le désintéressement, et on a fort mal parlé a son égard de l'admission du fils de feu M. de Nortwick dans le corps des nobles 1) , que ses ennemis ont prétendu ne s'estre pas faite pour rien. Il n'est pas aimé , soit par la jalousie de son crédit , soit par quelque chose de dur et de brusque qui entre dans son caractére. Il s'est attiré beau- coup de contradiction par la promotion du jeune M. Hompesch, son gendre, dans le corps des nobles 2), zijner talrijke ambten na zijn dood. Hij was eerste lid der ridder- schap van Holland, grootzegelbewaarder en stadhouder van de schap van Holland, grootzegelbewaarder en stadhouder van de leenen, voorzitter van gecommitteerde raden , gecommitteerde ter Generaliteit , baljuw van Den Haag, lid van het college van admi- raliteit van Amsterdam (later van dat op de Maas), meesterknaap van Holland, bewindhebber van de 0 -Indische Compagnie, hoog- heemraad van Rijnland, hoofdingeland van Delfland. 1) Wijlen de heer van Noordwijk is Wigbold van der Does; zijn zoon is Steven van der Does, heer van Noordwijk, in 1727 lid der Ridderschap geworden. 2) Willem Vincent, baron van Hompesch. Hij was door be- middeling van zijn oom, Reynier Vincent graaf van Hompesch REPUBLIEK UIT 1728. 173 Comme ce jeune homme n'est point originaire du pays 3), les villes ont fait et font encore difliculté de l'admettre dans l'assemblée des Etats de Hol- lande 4), ce qui a esté fomenté par les nobles de la Province, qui out esté piquez de se voir préférer un étranger, et plus encore par l'ombrage que les villes ont paru prendre de l'empire qne luy, M. de Boetzelaar, M. le Pensionnaire et M. d'Obdam sem- bloient vouloir prendre dans les affaires. Son oppo- sition est entière pour le Stathoudérat, et sur cela l'intelligence sera toujours grande entre luy et les villes avec qui même it ne seroit pas d'accord sur le reste. La conduitte de l'Empereur à l'égard de la République l'a fort aliéné , et la liaison intime avec la France luy paroistra prétieuse, taut qu'elle ne devra point opérer disjonction avec l'Angleterre. M. le Comte d'Obdarn 1), en conservant a l'extérieur la simplicité d'un républicain , a un grand fonds de gloire sur sa naissance, et il est aisé de juger qu'il (generaal der cavalerie en colonel van het regiment gardes te paard) , nog zeer onlangs ritmeester geworden. (gesol. Bolland 1727, p. 595). Hij was gehuwd met Charlotte Cornelia van den Boetzelaer. 1) Hij was uit Gulik. 2) In de ReAol Holland 1728 komt die zaak telkens ter sprake, zie o. a. 48 Maart, 8, 23, 24, 28 April, 5 Mei, 24 Juni, 2 Juli, 48, 20 Augustus, 21 September. 3) Johan Hendrik van Wassenaar, heer van Wassenaar en Obdam. Op verzoek hunner moeder hield hij ook toezicht op de studies en belangen van Willem en Charles Bentinck, toen dezen te Leiden kwamen studeeren. Willem Bentinck had steeds groote vereering voor hem, en het is opmerkelijk, dat de karakteristiek, die Fé- nelon hier van hem geeft, in hoofdtrekken ook zou kunnen gelden voor Willem Bentinck. Hoe hoog deze Wassenaar stelde blijkt uit zijn brief van 4 April '1766 bij Blok, Verslag aangaande een onder- zoek in Duitachland enz. (1888), p. 243. 174 EEN MEMORIE OVER DE se fait des idées bien hautes du nom de Wassenaer. D'ailleurs, c'est un homme qui fait plus que d'avoir de la probité et du désintéressement; ii s'en pique et accorde difficilement ces qualités aux autres. Ii est de ces gees qui veulent trouver le parfait dans les hommen, en s'en faisant une idée a leur mode, qui chez M d'Obdam, ainsy que chez ses semblables, est souvent fort défectueuse. Il est aimable en so- ciété , quand it le veut, mais it arrive rarement qu'il fasse asset cas des autres pour le vouloir. Ii est fasse asset cas des autres pour le vouloir. Ii est sujet à prendre aisément feu dans les affaires, ou pour les précipiter , ou quand ellen ne vont pas a sa guise. Lorsque la conformité de centimens ne se trouve pas entière avec luy, it est trop tout d'une pièce pour avoir avec les autres une ouverture ca- pable de faire qu'on s'ouvre It son tour avec luy; je l'ay fort perdu , depuis qu'il ne m'a pas trouvé aussy Anglois qu'il le vouloit. Le grand moyen d'arriver a sa confiance seroit de luy paroistre penser entièrement. à 1'Angloise, car ses vues lont touttes tournées de ce costé-là. Sa liaison est intime avec M. le Pensionnaire , qui, connoissant de longue main comment it faut le prendre, en fait un de ses instruments. Il s'estoit donn6 de grands mouvements pour luy, dès le temps de la promotion de feu M. Hoornebeeck , et it s'est fort attribué la gloire de son choix. Dans la der- nière vacante, it s'en promettoit tout pour le réta- blissement des finances de la Hollande et pour le redressement des affaires de la République entière. Ses employs, la place de député de la part des nobles aux Etats Généraux et la déférence que l'on rend volontiers dans le pays a sa naissance luy donneroient beaucoup plus de crédit qu'il n'en a, s'il scavoit s'accommoder davantage aux autres et se rendre plus populaire. Cependant, c'est un membre, RÉPEJBLIEK UIT 1728. 176 qui doit estre fort cultiv4 et dont la délicatesse même sur les égards a luy rendre doit estre fort ménagée. Son éloignement pour le Stathoudérat n'est pas moms fondée sur son incompatibilité pour tout ce qui auroit un caractère supérieur que sur le zèle républicain. I1 seroit ardent h, avancer le succès de touttes les affaires ou 1'Angleterre marcheroit de front aver S. M.; mais on doft estre en garde a son égard' dans touttes celles ou it en seroit autrement. La ville d'Amsterdam a un poids si principal dans les résolutions de la Ilollande , et par là dans celles de la République , qu'une connoissance détaillée du caractère de ses principaux ministres seroit fort né- cessaire ; mais c'est ce qui ne pourroit s'acquérir qu'en les pratiquant, et ces Messieurs-là, à la réserve des Pensionnaires, sont fort peu accessibles aux ministres étrangers. Je diray done seulement qu'il y a toujours dans cette ville un Bourguemestre qui y posséde un crédit dominant , ce qui ne Bemande même que de vieillir , attendu que ceux qui ont esté une foie Bourguemestres, et qui sont du parti dominant, le redeviennent tour a tour, et disposent de tous les emplois pendant le temps de leur régence 1), ce qui leur donne la disposition d'autant de suffrages qu'ils se sont faits de créatures, ]'usage étant tellement a 'Amsterdam que le client doit son suffrage a son bienfaiteur, qu'un homme qui en useroit autrement 1) Zie in deze Bijdragen en Mededeelingen, XXVIII, de Lijst van ambten en o f ficiën ter begeving staande van Burgemeesteren van Amsterdam in 1749. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om aan te stippen, dat deze lijst werd opgesteld ter voldoening aan het besluit der Staten van Holland van 11 Nov. 1747 en dat in andere steden ook zulke lijsten zijn opgemaakt (Archives de la Maison d'Orange-Nassau, 4e serie, I, 205 sqq.). 176 EEN MEMORIE OVER DE se discr4diteroit sans retour. C'est par lh que M. Tripp 1) , avec une médiocre capacité , a aujourd'huy le crédit dominant. Comme M. Buys 2) passe pour avoir conservé du pouvoir sur l'esprit de ce Bour- guemestre, c'est icy le lieu de parler de luy. I1 est, de plus, beau frère de M. le Stevenon 3), autre Bourguemestre de la ville d'Amsterdam, du parti dominant. M. Buys a esté si souvent employé dans les Am- bassades 4) et dans les affaires du dehors , qu'il en a acquis des connoissances générales qui penvent le faire regarder comme un homme instruit. D'ailleurs , it n'est pas sans lumières; mais elles sont cependant touttes de 1'ordre commun. Il luy manque méme beaucoup pour sentir le mérite de la supériorité qu'il n'a pas. Il porte dans les affaires un esprit d'avocat, qui a esté sa première profession 5), qui le rend fertile en arguments, souvent peu de mise en poli- tique. Ses longues harangues dans les Etats de Hollande , pendant qu'il estoit Pensionnaire d'Am- sterdam , ont fait qu'on l'a vu avec plaisir passer à l'employ de secrétaire des Etats de Hollande 6), ou it n'auroit plus a parler. Son fils, qu'il a eu le crédit de se faire substituer en qualité de Pension- naire 7), a hérité de sa loquacité, qu'il accompagne 1) Mr. Jan Trip, heer van Berkenrode. Zie .Elias , De Vroed- schap van Amsterdam , II, 690. 2) Mr. Willem Buys. 3) Mr. Mattheus Lestevenon, heer van Strijen (Elias, II, 710). Diens zuster Elisabeth was getrouwd met Willem Buys. (Elias, Diens zuster Elisabeth was getrouwd met Willem Buys. (Elias, II, 718). 4) Men vindt die ambassades vermeld bij Elias, II, 718. 5) Elias , 1. c. 6) Hij was 8 Maart 1726 tot eersten secretaris der Staten van Holland benoemd. Holland benoemd. 7) Mr. Abraham Buys. Elias, II, 719. REPUBLIEK UIT 1728. 177 d'un air de légèreté et de suffisance qui ne parois- sent pas chez luy devoir s'imputer seulement à la grande jeunesse , et qui ne promettent pas qu'il puisse jamais avoir beaucoup de poids dans un pays, ou ce caractère est mains de mise que partout ailleurs. Quoyque M. Buys ne soit plus en place à Am- sterdam , it ne laisse pas d'estre bon a cultiver, attendu la relation qu'il y conserve encore , et ii est d'un caractère a estre sensible á la considération qu'on lay marque. Ii ne manque pas d'adresse pour arriver a ses fins , et , malgré la haine presque gé- nérale contre luy , it a toujours asset réussy dans ce qu'il a entrepris pour son avancement particulier ou pour celui de sa famille II ne passe pas même pour avoir renoncé au Pensionnairat , et la préférence donné à M. de Slingland ne contribue peut-estre pas moins que son attachement aug intérests particuliers de la ville d'Amsterdam a ne le pas rendre un par- tisan des projets du Pensionnaire pour le redres- Bement des finances. Ses vues dans les négotiations présentes ne se soot étendues que bien tard au-delà de ce qui rapportoit tout á l'unique objet de l'intérest de la ville d'Amsterdam sur le commerce d'Ostende. Personne ne pousse plus loin que luy l'éloignement pour le Stathoudérat 1). 1) Het ongunstig oordeel van Fénelon werd door anderen ge- Beeld. Heinsius noemde hem een babbelaar (Salomon, Geschichte des letzten Ministeriums Kónigin Annas von England, p. 110). Chateauneuf vond hem buitenmatig verwaand; den 23en Nov. 1713 schreef hij aan Torcy: „Toutte la conférance que Mr. Buys eut avec moy se termina à me laisser une grande idée de son esprit et de sa capacité qu'il me fit sentir estre plus grande que Celle de toes Mrs. les Etats Généraux. Bijdr. en Meded. XXX. 12 178 EEN MEMO= OVEU DE M. de la Bassecourt 1) aujourd'huy premier Pen- sionnaire d'Amsterdam , est un homme sensé , mais dur dans la négotiation, et décidé en tout par 1'in- térest particulier de sa vilie. M. Weiser 2), Pensionnaire de Haarlem, est d'un caractère bien supérieur. Sa souplesse, sa dextérité dans les affaires , et sa manière de les traitter , le font regarder comme plus capable qu'un autre de remplir un jour Ia place de Pensionnaire de Hol- lande 9; mais it s'est rendu suspect a beaucoup de membres par le caractère ambitieux qu'on luy im- pute et par le peu de fonds que ceux, qui prétendent le connoistre, croyent qu'on peut faire sur luy. Je dois cependant dire á son avantage que le feu Pen- sionnaire Hoornbeek, peu levant sa mort, me l'avoit en quelque sorte désigné comme celui qu'il jugeoit le plus propre à lui succéder. Si la faction Angloise ne se trompe point sur ses véritables sentimens , it doit estre fort tourné de ce costé-lh, car, après M. de Slingland, c'est luy pour qui elle paroist avoir le plus de prédilection. M. Ilallewijn 4), Pensionnaire de Dort, a acquis de grandes connoissances par la lecture; mais it est venu tard aux affaires. C'est un homme sans am- bition, et qui vent le bien de sa patrie. Tout ce 1) Mr, Jacob de la Bassecour, reeds pensionaris sinds 1704. 2) Bedoeld is Mr. Adolf Visscher. 3) Toen Slingelandt in 1727 ziek was, werd hij met de tijdelijke waarneming van het raadpensionariaat belast. Wagenaar, XIX., waarneming van het raadpensionariaat belast. Wagenaar, XIX., Bijvoegsels, p. 88. 4) Mr. Francois Teresteyn van Halewyn; hij was in 1723 pen- sionaris geworden. REPUBLIEK UIT 1728. 179 que les livres luy ont appris du peu de sincérifé des Cours dans les négotiations le rend extrémement soupconneux. C'est luy qui , dans l'affaire de l'ac- cession , par défiance des vues particuliéres de l'An- gleterre et de la ville d'Amsterdam , fut le grand promoteur de la clause du concert préalable ; et depuis les difficultés apportées de la part d'Espagne a l'exé- cation des préliminaires , j'ay cru voir que ses soup- cons avoient changé d'objet et qu'il n'estoit pas moins occupé du danger que la suitte des prélimi- naires ne fut de susciter des embarras au gouver- nement en Angleterre, qu'il l'avoit esté de luy lier les mains pour qu'il ne put pas embarquer a son gré la République dans une guerre. C'est un membre qui mérite fort d'entre cultivé. Il y a encore M.M. Ouft 1), de la ville de Delft, Vandenberg 2) , de cello de Leyden , Groeninx 3) , de Rotterdam , et de Conik 4), de Horn , qui sont des Bourguemestres d'un grand poids dans leurs villes et dans la Province; mais ce sont gens peu acces- sibles pour un Ambassadeur , et M. de Vandenberg est le seul d'entre eux avec qui j'aye pu faire quelque connoissance. Je ne park point de M. de Van der Dussen 5), dont la capacité dans les affaires est connue , mais 1) Mr. Willem Hooft, burgemeester van Delft. 2) Mr. Johan van den Bergli, burgemeester van Leiden. 3) Mr. Marinus Groeninx, burgemeester van Rotterdam. 4) Waarschijnlijk wordt bedoeld Mr. Albert Coninck , burge- meester van Hoorn. 5) Mr. Bruno van der Dussen , burgemeester van Gouda , die een rol van beteekenis had gespeeld in de onderhandelingen van 1709 en volgende jaren , gevolmachtigde was geweest te Utrecht en later voor de onderhandelingen over de Barrière naar Ant- werpen was afgevaardigd. 180 EEN MEMORIE OVER DE qui s'est absolument discrédité par son masque de moeurs et de tout principe et par un esprit d'intérest sordide. M. de Binkershoek 1), qui est a la Haye a la tête d'une des Cours de justice , est un grand magistrat, qui joint beaucoup de lumière á un grand sgavoir, et qui passe pour homme d'une grande probité. Il y a sujet de le croire affectionné a la maison du Prince de Nassau. Dans la dernière vacance du Pensionnairat, quelques gene le nommoient comme un sujet auquel on pouvoit songer. M.M. de Lynden z) et de Goslinga 3) lont des membres de grand poids , l'un dans la Province de Gueldres , et l'autre dans celle de Prise. Its ont l'un et l'autre part principale dans les Conseils de la Princesse de Nassau , mère du Stathouder , sur tout ce qui a rapport aux intérests de son fils , et M. de Lynden a esté longtemps gouverneur du jeune Prince, et n'a cessé de l'estre, pour remplir le Burgraviat de Nimègue , qu'en substituant a sa place un de ses proches 4). Comme M. de Goslinga est destiné pour le con- grès 5) et que M. de la Baune ne le verra que pea de temps it la Haye, ii ne sera pas nécessaire de 1) Cornelis van Bijnkershoek , de bekende rechtsgeleerde, pre- sident van het Hof van Holland, sinds '1724. 2) Adriaan van Lynden tot Ressen. 3) De bekende Sicco van Goslinga. 4) Van Lynden werd in 1726 burggraaf van Nijmegen. In zijne plaats bij den prins kwam Derk van Lynden tot de Park (if Ablaing van Giessenburg. De Ridderschep van het kwartier van Nijmegen). van Giessenburg. De Ridderschep van het kwartier van Nijmegen). 5) D. i. het congres van Soissons. REPUBLIEK UIT 1728. 181 s'4tendre beaucoup icy sur son sujet 1). Ii est bon seulement de dire de luy et de M. de Lynden, avec qui it paroist fort uni , que la chaleur avec laquelle ils s'y sont pris pour servir les intérests du Prince a plustost reculé qu'avancé ses affaires. L'employ de Burgrave, qui rend M. de Lynden Président de la noblesse en Gueldres 2), et ce qu'a- joutoit au crédit de sa place celuy qu'il a á la Cour du Stathouder, luy avoient d'abord fait prendre une supériorité entière dans la Province , mais it ne paroist pas qu'il ait scu assez en ménager l'usage. La jalousie qu'elle a exitée a fort contribué a former une faction au désavantage du crédit du Prince dans la Province ; et l'on suppose qu'elle a esté beaucoup suscitée par les membres de la Hollande, ennemis du Stathoudérat. M.M. de Welderen 3) et Torck 4), qui sont députez aux Etats Généraux pour la noblesse de cette même Province, lout de cette faction. D'ailleurs , M. de Lynden est un homme sensé, assez ouvert et rond en affaires, II a toujours fait avec moy profession ouverte de doener une grande préférence a ce qui venoit de la part de S. M. , ce que j'ay cru et crois encore vray t un certain point , 1) Men zie over hem het proefschrift van G. Slothouwer , Sicco van Goslinla. 2) Dat is niet geheel juist. De burggraaf van Nijmegen was het aanzienlijkst lid der ridderschap van het kwartier van Nijmegen, en bij vergaderingen van den landdag werd hij gewoonlijk be- noemd tot directeur der zes afgevaardigden van het Nijmeegsch kwartier voor de loopende zaken; in die kwaliteit presideerde hij dan de landschapstafel. 3) Bernard, graaf van Welderen, sinds 1724 afgevaardigd ter Generaliteit. 4) Frederick Willem Torck , burgemeester van Hattem, afge- vaardigd ter Generaliteit in 1723 (D'Ablaing van Giessenburq, op cit.). 182 BEN MEMORJE OVER DE attendu la situation de sa Province , qui demeureroit plus exposée qu'une autre , dans le cas d'une rup- ture oil le secours de S. M. manqueroit , mais je n'ay pas laissé de m'appercevoir plusieurs fois qu'il ne me disoit pas tout sur les cas qui pouvoient oppérer prédilection chez Iuy pour les insinuations de l'An- gleterre. J'en dis autant de M. de Goslinga, qui est encore plus capable que M. de Lynden de scavoir déguiser ses vrays sentiments , et dont la Province , d'ailleurs, est dans le même cas que la Gueldres, par raport á une guerre qui luy conviendroit encore moins, at- tendu le mauvais état de ses finances. M.M. de Welderen et Torcic lont de jeunes gens qui ont de l'esprit , surtout le dernier , qui paroist l'avoir assez adroit; mais le gout du plaisir les rend fort amusez. M. de Welderen en particulier , qui, dans les commencements avait tenu une conduitte propre á en faire bien espérer, s'est fait depuis grand tort par sa passion pour le jeu et pour les femmes. II s'est même rendu fort suspect a ses confrères par la grande familiarité qu'il a contractée dans la maison de M. de Kónigsegg, ce ministre 1'ayant même en- gagé a prendre le titre de Comte sur une concession de l'Empereur'), dont son père, plus sage que luy, n'avoit jamais voulu profiter. Son goust pour la dépense n'a pas commencé a paroistre dans son am- bassade a Londres 2); it en fait une a la Haye fort 1) In de eerste helft van de 18e eeuw werden meerdere Gel- dersche en Overijselsche heeren door den Keizer in den gravenstand verheven, b.v. Adolf Hendrik van Rechteren , en Adriaan van verheven, b.v. Adolf Hendrik van Rechteren , en Adriaan van Lynden tot Ressen. 2) Hij werd met Cornelis Sylvius, burgemeester van Haarlem, REPUBLIEK UIT 1728. 183 disproportionnée a ses facultez. II est fils d'un père qui scavoit se procurer des ressources pour accom- moder ses affaires, en dépenssant beaucoup. M. de Singendonck 1) est aussy député pour la Gueldres aux Etats Généraux. II y est de la part de la viile de Nitnègue, dont ii est Bourguemestre, et oil it a un crédit dominant. C'est un homme d'un grand jugement et fort appliqué aux affaires. Il a scu tirer parti du soutien en sa faveur de la Prin- cesse, mère du Stathouder , qui a cherehé a le mettre dans les intérests de son fils. 11 paroist cependant, qu'il ne s'est pas livré. Le feu Pensionnaire, qui n'estoit pas pour le Stathoudérat, avoit en luy une grande confiance. Je l'ay vu juger bien sainement du véritable intérest de la République et frapper au but , plus que les autres , sur ce qui se passoit en Espagne pour la conciliation des difficultez survenues au sujet de l'exécution des préliminaires. Comme la Gueldre est dans l'usage d'envoyer beaucoup plus de députez aux Etats Généraux que les autres Provinces , it y en a encore plusieurs, entre lesquels M M. de Wyrnbergh 2) et de Lintelo 3), qui y viennent de la part de la noblesse des guar- tiers dont ils soot, ne seront pas inutiles a cultiver. afgevaardigd om George II na diens troonsbestijging te begroeten en de tractaten te vernieuwen, echter niet in 1729, zooals D'Ablainq op cit. zegt , maar in het laatst van 4727. (Zie de concept- instructie in de Secr. Res. Rolland , 18 Sept. 9727). 1) Matthias Lambertus van Singendonck. In 9702 had Hendrik Singendonck te Nijmegen tot de Nieuwe Plooi behoord en eeii rol gespeeld. 2) Johan van Wijnbergen. 3) Christiaan Karel van Lintelo. 184 EEN MEMORIE OVER DE Le dernier a esté assez longtemp ministre de la République a Berlin 1). II est fort sujet h parler avant que d'avoir pensé. Si ce caractère connu n'est pas propre h luy donner du poids , it a aussy son avantage pour tirer de luy des lumières. M. de Wynberg est aussy grand parleur, et l'on peut tirer beaucoup de luy, en luy marquant de la considération, et en profitant de son goust pour la société de la table. Comme députez de la noblesse de Ia Province, ils sent toujours présidents des commissions oil ils as- sistent, et ils le soot a leur tour de la commission secrette. M. de Wegelin 2), député comme M. de Qoslinga aux Etats Généraux de la part de la Frise, est un membre qui mérite fort d'estre cultivé, et avec qui it sera facile au ministre de S. M. de faire liaison , parcequ'il la recherchera luy-même. C'est un con- fident de la Priucesse de Nassau. 11 est beaucoup plus instruit qu'on n'a coutume de l'estre en ce pays-cy. Il a même du scavoir et c'est un homme appliqué aux affaires. Il est parfaitement au fait de l'intérieur de la République en général, et de celuy de sa Province en particulier. Cette connoissance le rend zélé partisan de la continuation de la paix, et luy fait reconnoistre tout le mérite de l'appuy de S. M. Il est cependant die teug qui seroient emba- rassez dans le cas , oil it s'agiroit de faire un choix entre Ia France et l'Angleterre ; ii s'en est même expliqué ainsy plus d'une foie avec moy. 4) Van 1700-1716; toen was hij op zijn verzoek van dit ambt ontheven. ontheven. 2) Philip Frederik Vegelin van Claerbergeu, REPUBLIEK UIT 1728. 185 M. de Svartzembourg 1), autre (1.éputé de la Prise a l'assemblée des Etats Généraux , est un homme d'une naissance distinguée. Il est neven de M. de Goslinga, à qui ii défère entièrement. Son extérieur ne prévient pas sur ses lumières ; on ne laisse pas de le trouver sensé en affaires, mais rien au-delà. Il est sociable , et par lá it est facile de former liaison avec luy. M. de Rinsu'oude ') est d'une maison fort consi- dérable ; le feu Comte d'Athelone 3) , qui a com- mandé les armées de la République , en étoit. Il est a Utrecht Président du second membre, qui est celuy des nobles. Il est fort instruit des affaires par une longue expérience 4) et connoist bien le fort et le foible de la République et les caractères différents des divers membres , mais it donne aujourd'hui beau- coup a la vie commode , et n'a dans sa Province rien au-delà de la sorte de crédit que sa place luy donne nécessairement. Quoyqu'il juge très-bien des choses, et qu'il ait plus de connoissance que la plus- part des autres membres, ii luy manque cependant .une certaine force pour appuyer en public son sen- timent et le faire prévaloir. Il n'est pas sans adresse pour en imposer quelquefois sur le fonds de ses sen- timens, ce qu'il soit même accompagner des ap- parences d'une grande effusion de coeur. Ce n'a 1) Michael Onuphrius thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, `?) Frederik Adriaan van Reede, heer van Renswoude. 3) Godard Adriaan van Reede, baron van Ginkel , graaf van Athlone enz. 4) Tijdens zijne ambassade van 1713--18 had Chateauneuf ook reeds vele relaties met Benswoude gehad. Nijhof's Bijdr, 4e reed$ II, 168. 186 EEN MEMORIE OVER DE esté qu'après bien des temps, et fort en dernier lieu , que je me suis appercu, qu'au milieu de toutes les confidences qu'il me faisoit, et qui m'ont esté souvent fort utiles, ii entroit plus qu'il ne vouloit que je le crusse dans des démarches, que suggéroit la défiance ou on estoit entré de quelque suitte dangereuse des préliminaires par raport a 1'Angleterre. Je le crois cependant en gros fort bien intentionné, et it y a beaucoup á tirer de lay , en luy paroissant entre dans cette persuasion á son égard. Il m'a toujours donné lieu de le croire fort opposé au rétablissement du Stathoudérat. M. Damerongue 1) est du corps des élus, qui fait a Utrecht le premier membre de Ia Province. C'est un homme asset particulier et avec qui l'esprit de société ne donne pas le même lieu de lier qu'avec M. de Rinswoude; mais eest un membre qui a par luy-même un grand poids dans sa Province , et qui, outre cela, a encore son père membre du corps des nobles , oil it a le crédit dominant. II n'y a que le fill qui vienne a la llaye. Il juge fort seinement des affaires et des intérests de la République. Il pense tout au mieux sur le mérite de l'appuy de S. M., et est très-ferme pour faire valoir son sentiment. Le feu Pensionnaire faisoit de luy un cas tout particulier. Le Bourguemestre Quin 2) a eu Iongtemps le crédit dominant dans la ville d'Utrecht. Son oppiniátreté 1) Gerard Godard Taets van Amerongen tot Natewisch, kanunnik van St. Jan. Zijn vader was Joost Taets van Amerongen tot Nate- wisch, lid der Ridderschap sinds 1691. wisch, lid der Ridderschap sinds 1691. 2) Cornelis Quint, burgemeester van Utrecht, afgevaardigde ter Staten-Generaal, Staten-Generaal, REPUBLIEK UIT 1728. 187 á traverser jusqu'au bout 1'afl'aire de 1'accession, qu'on a soupconnée n'avoir pas esté sans intérest, luy a fait perdre quelque terrain , et l'on a attribué à vette diminution de crédit le parti qu'il a pris de se faire députer de la part de sa ville aux Etats Généraux. C'est un homme d'une intrigue et d'une activité ex- treme. La possession du crédit particulier, et le danger de le voir tomber par celuy que prendroit un Stathouder , t'ont toejours rendu jusques icy des plus ardents contre le Stathoudérat; mais eest un homme qui ne passe pas pour estre d'un caractère sur lequel on puisse faire de fonds bien certain. M. de Recteren 1), lont le crédit dans le corps de la noblesse d'Overyssel s'estoit vu partagé par la faction de M. de Beintheim 2), a repris une entière supériorité depuis la mort de ce rival, et it vient tout nouvellement de faire choisir un de ses enfants 3) pour venir député aux Etats Généraux , de la part de la noblesse du premier quartier. Depuis que je suis en Hollande, ii n'a pas pare a la Haye. Tout ce que je shay de son caractère est que c'est un 1) De bekende Adolf Hendrik van Rechteren , heer van Almelo. In 1705 had de keizer hem in den gravenstand verheven. 2) Zoo staat er. Volgens vriendelijke inlichting van den rijks- archivaris in Overijsel, Dr. M. Schoengen, zou met Beintheim kunnen bedoeld zijn Anthoni van Benthem, die voor het eerst in 1694 voor Kampen ter Staten-Generaal werd afgevaardigd. Of deze echter den invloed van Van Rechteren bestreed en eene partij onder de Ridderschap had, daarvan is mij niets bekend. Daar hier toch van de Ridderschap sprake is, zou men in Beintheim een lid der Ridderschap willen zoeken. Zou het een der Bentincks kunnen zijn , die ook wel eens Benthem of Bentheim genoemd worden ? In de op p. 160 vermelde verbintenis van 1724 namen vijf Bentincks deel. 3) Reinhard Burchard Rutger, graaf van Rechteren, heer van Gramsbergen (Res. Statep-Gen, 13 Mei 1728). 188 EEN MEMORIE OVER DE homme d'un tempérament fort emporté, et qui s'est attiré beaucoup d'affaires par lb,; d'ailleurs, les zélez deffenseurs de la liberté contre le rétablissement du Stathoudérat comptent beaucoup sur luy, et parlent avec grand éloge de ces bonnes intentions pour la patrie. On crut dans l'affaire de l'accession qu'il avoit esté fort dans les intérests de l'Empereur pour la traverser; en effet, it ne se reedit que tard, et le ministre Impérial s'estoit adressé á luy. D. y a en Overyssel trois viltes, qui font partage de suffrage avec les nobles des trois quartiers ; deur de ces villes sont partagées en plusieurs factions, en sorte que ceux qui viennent de leur part aux Etats Généraux ne peuvent pas estre regardez comme ayant dans ces villes un crédit dominant; mais it n'en est pas ainsy de celle de Campen, dont M. de Stembergh 1) dispose sans partage. C'est un homme très-estimable , et dont les in- tentions sont fort bonnes. Je le crois cependant dans le système de ceux qui supposent l'union avec 1'An- gleterre absolument nécessaire a la République , et it faut avouer que c'est un sistème fort général. M. de Stembergh est aussy fort opposé au Stat- houdérat. Les députez que la Zélande envoye aux Etats Généraux y sont a vie , ce qu'il fait qu'ils perdent beaucoup de leur crédit personnel dans leur Pro- vince, en venant s'établir pour toujours a la Haye. Il seroit done assez inutille de s'étendre sur le sujet de gens qui ne sont que de simples organnes des 1) Joan Beeltsnijder Steenbergen , in 1725 wederom (voor het eerst in 1704) afgevaardigd ter Staten-Generaal. (.gesol, iS sten-Gen, 27 Mei 1725). 27 Mei 1725). REPUBLIEK UIT 1728. 189 instructions , qu'ils doivent attendre d'une Province oil ils conservent d'ordinaire peu d'influence. De quatre méme qu'ils sont it en est mort deux depuis peu 1). Il y a dans cette Province un grand Pensionnaire, comme en Hollande. Comme celuy qui l'est aujour- d'huy 2) , est un homme d'un esprit fort bizare , son caractère contribue fort a ne pas faciliter de la part de cette Province les affaires oil son concours est necessaire. Il arrive asset ordinairement qu'il n'y a pas h la Haye plus d'un député aux Etats Généraux de la part de la Province de Groningue , et je n'y ay jamais vu les membres les plus accréditez. Its se tiennent chez eux , oil ils sont fort occupez des di- visions domestiques qu'entretient l'ancienne jalousie entre la ville de Groningue et les Omelandes, qui forment les deux membres de la Province. M. de Gueldermassen 3) , député aussy a vie de la part de la Zélande au Conseil d'Etat , seroit un membre a ne pas oublier , tapt parce qu'il a vu beaucoup de choses , que par la considération que son bon esprit , son application aux affaires , et sa longue expérience luy ont acquise ; mais it est tel- lement affoibly , qu'on peut le regarder comme un homme qui a au plus quelques smis, et peut-être peu de jours a vivre. 1) In 1727 waren afgevaardigden van Zeeland de heeren Noey, van Hoorn , Velters en Ockersse; de twee laatsten komen later niet meer voor en waren vermoedelijk gestorven. 2) Caspar van Citters, raadpensionaris van Zeeland van 1718-34. Zie Tegenwoordige Staat van Zeeland , I, 61 3) Adriaan van Borsele, heer van Geldermalsem. Vgl. de ka- rakteristiek van hem door Dubois, Nijho f's Bijdragen, 4e reeks', I, 291. 190 EEN MEMORIE OVER DE Son confrère, M. de Sonsbecle 1), est un homme d'un caractère qui luy attire peu d'estime. Il est de ceux dont on peut mettre la liaison de table a profit. Je soupconne qu'il n'est peut-estre pas inutille a M. le Comte de Kónigsegg, qui a sou fort l'attirer, pour le mettre au fait de ce qui passe par son colége. Ce n'est icy, au reste, qu'une conjecture. Il y a encore deux hommes á la Haye dont 11 est bon de parler. L'un est M. d'Iterson 2) qui a esté longtemps député aux Etats Généraux , de la part de la noblesse de la Province d'Overijssel , mais qui n'est plus en place. L'autre est M. de Van Leyden 3), qui a eu pen- 1) W. van Sonsbeeck. 2) Ernst Hendrik van Ittersum tot Oosterhof. Den Ten Juni 4715 berichtte Chateauneuf over hem: „M. Itersum passe icy pour un homme d'esprit et de Write. Les Estats-Généraux ont esté satisfaits des négociations dont ils l'ont chargé en Allemagne, et it n'a esté exclu des employs que par les brigues de M. de et it n'a esté exclu des employs que par les brigues de M. de Rechteren, son ennemi déclaré. Hij was tot 1711 afgevaardigd geweest ter Staten-Generaal voor Twenthe. 3) Pieter van Leyden, heer van Vlaardingen. Hij was indertijd zeer geliëerd met Chateauneuf en was dat ook geweest met den Engelschen gezant Strafford; zijne verbindingen met den laatste waren stellig niet van onbedenkelijken aard geweest, want toen, na de troonsbestijging van George I, Strafford door het nieuwe ministerie werd aangeklaagd, was Van Leyden zeer beducht; den 49en Juli 1715 schreef de agent Chaviguy aan Torcy: „M. de Leyden m'a conflé les embarras ou it se trouve et la crainte qu'il a d'estre enveloppé dans les accusations de M. le comte de Strafford." -- Dat Chateauneuf zijne bekwaamheden hoog schatte, heb ik elders reeds meegedeeld (Nijho ft's Bijdragen, 4e Reeks, II, p. 167). Heinsius en diens vrienden waren hem alles behalve vriendelijk gezind. In 1717 trachtte hij van de vroedschap van Leiden verlof te krijgen om het rentmeesterschap der domeinen van de grafelijkheid te aanvaarden zonder afstand te doen van zijne vroedschapsplaats en van de bedieningen die hieruit voort- vloeiden Het werd hem met 25 tegen 10 stemmen geweigerd; en REPUBLIEK UIT 1728. 191 dant un temps le crédit dominant clans la vibe de Leyden, mais qui l'a entièrement perdu , en sorte que , quoyqu'il soit encore membre de la régence de cette ville, it ne s'y tient quasi plus. Ce sont deux bommes capables et instructs. Le premier s'est brouillé dans sa Province avec la cabale dominante , qui l'a exclu des employs. Le second a esté perdu par une affaire d'intérest, qui luy a fait beaucoup de tort. Comme ils se trouvent l'un et l'autre fort desoeu- vrés, ils ont de la peine a renoncer a faire person- nage , au moins en quelque genre, et par lá ils re- cherchent asset les ministres étrangers, qui en peuvent tirer des lumières. Le premier est un émissaire de l'Angleterre , étant entièrement dévoué a Mylord Townshend , qui en fait même un espèce de conseil du ministre Anglois h la Haye ; en efiet, it est homme capable de bien conseiller. Il n'est pas même sans influence , attendu ses anciennes habitudes avec les principaux ministres de la République, qui ont conservé de l'estime pour luy. M. de Van Leyde n'est pas sur le même pied, attendu le tort qu'a fait a sa réputation l'affaire qui l'a perdu. Je connois moins aussy ses allures quo celles de M. d'lterson, qui est un homme moins caché. J'ay eu beaucoup de relation avec ce dernier, et souvent á mon profit. La place de Pensionnaire et cello de gref ler des Joh. van den Bergh, die dit triompheerend aan Heinsius berichtte, sprak er zijne voldoening over uit, dat „desen quaadtaardigen quandt ende vyandt soo van UWeIEd.Gestr. als van alle andere eerlycke luyden" zulk een knip op de neus gekregen had. (Rijks- archief. Archief van Heinsius). 192 EEN MEMORIE OVER DE Etats Généraux estant aujourd'huy occupées par des ministres aussy consommés dans les affaires que M.M. de Slingland et Fagel, it y a beaucoup d'avantage a se renfermer à traitter avec eux , toutes les foil qu'on a lieu de les croire égallement bien intentionnez et en état de procurer par eux-mêmes le succès de ce qu'on est chargé de ménager. Cela n'empêche pas cependant, que l'on ne puisse et qu'on ne doive en même temps profiter des occasions qu'on a d'entre- tenir les principaux membres, pour s'ouvrir avec eux, a proportion qu'on s'appercoit qu'ils sont instruits de l'affaire dont it s'agit, diversifiant les raisons à dire a chacun, suivant ce qu'on connoist des caractères a chacun, suivant ce qu'on connoist des caractères et des affections différentes. Il arrive même souvent que le Pensionnaire et le Greffier, jugeant du bon effet que peut produire la connoissance dans les Provinces de ce qu'on leur communique et voulant en avancer le succès , sont les premiers a proposer d'en faire part dans une conférence. Ces conférences se tiennent avec les commissaires des Etats Généraux, députez pour les affaires étrangères. Its sont au nombre de puit; deux de la Hollande , et un de chacune des autres Provinces. Les deux pour la Hollande sont de droit le député aux Etats Géné- raux de la part du corps des nobles de Hollande, et le Pensionnaire. Le Greffier est toujours aussy de ces conférences, et en est aujourd'huy l'áme avec le Pensionnaire. Lorsqu'on est dans le cas d'en demander une , l'on doft s'adresser au Président de semaine, en se ren- dant chez luy la veille ou le matin avant l'heure de l'assemblée. Régulièrement parlant, ces confe- rences se doivent demander par un memoire adressë aux Etats Généraux ; mais , quand ellen deviennent aussy fréquentes qu'elles font esté depuis deux ans, it suffit de le faire de vine voix. Dans les cas mêmes REPUBLIEli MT 1728. 103 ou ce qu'on auroit h communiquer ne seroit qu'une dépendance de ce qui se seroit passé dans une con- férence précédente, on pourroit s'adresser seulement au Président de la commission, qui est toujours un député de Gueldres , comme la première Province; mais le mieux cependant est de s'adresser toujours au Président de semaine , et d'en parler aussy au Pré- sident de la commission , quand c'est un membre d'un certain poids. Le Pensionnaire et le Greffier sont des ministres si principaux , surtout dans la personne de M.M. de Slingland et Fagel, qu'on ne doft point demander ces conférences sans leur en avoir parlé auparavant, autrement ils auroient lieu de regarder la chose comme un défaut de considé- ration ou de confiance. Il importe même ordinaire- ment beaucoup de les avoir entretenus d'avance de ce qu'on se propose de traitter dans la conférence, tant pour les disposer favorablement eux-mêmes , que pour les mettre en état de préparer les esprits à entrer dans de semblables dispositions. Si, cepen- dant , it y avoit des occasions ou it fut bon qu'eux et la commission ne se trouvassent pas préparez a ce que Pon se proposeroit de dire ou de délivrer dans la conférence , it y auroit toujours une manière légère de leur parler du dessein ou l'on seroit d'en demander une, qui , sans leur découvrir ce qu'on ne voudroit pas leur laisser pénétrer d'avance , ne les mit pas dans le cas de s'indisposer de ce qu'on Ia demanderoit á leur insp. Le lieu de ces conférences sera toujours pour M. de la Baune ce qu on appelle la Chambre de Trève, ou une des Chambres qui sont a costé , h moins qu'il ne dut estre de quelque une qui se tiendroit chez un autre ministre, comme par exemple celuy d'An- gleterre , s'il s'en trouve un a la Haye avec caractère d'Ambassadeur. Bijdr. en Meded. XXX. 13 194 EEN MEMORIE OVER DE Tine circonstance obligera de s'étendre icy sur la scéance de ces conférences. La Chambre de Trève , qui est une sorte de gal- lerie beaucoup plus longue que large , est occupée dans sa longueur par une fort longue table. L'on se range le long de cette table, qui est si étroitte a proportion de sa longueur, qu'il n'y a de place que pour un siége a chacun des deux bouts. L'usage de la Ilaye est done que les commissaires des Etats Généraux donnent a tout ministre de quelque Prince que se soit, qui a caractére d'Envoyé , le costé droit de cette longue table , et se placent a l'autre , en de cette longue table , et se placent a l'autre , en sorte que l'Envoy6 se trouve a la place honorable vis-a-vis le Président de la commission, le costé étroit du haut bout de la table levant alors rester sans estre occupé ; mais it en est tout autrement avec les ministres qui n'ont que le caractère de Résident, les ministres qui n'ont que le caractère de Résident, sans avoir égard au plus ou au moins de dignité des sans avoir égard au plus ou au moins de dignité des Princes qui les envoyent. Le Président de la com- mission se place done , en ce cas, au haut bout de la table , et les autres commissaires se partagent ensuitte le long des deux long costés , le Résident estant placé du costé gauche, après le Greffier, qui Pest luy-méme au-dessous des autres commissaires, et avec cette circonstance que le Résident doit encore laisser un siége vuide entre luy et le Greffier. Il laisser un siége vuide entre luy et le Greffier. Il est vray qu'il y a des Résidents qui tachent d'éluder eet usage et avec qui les conférences se passent dans eet usage et avec qui les conférences se passent dans une sorte de confusion qui Bert d'expédient, une une sorte de confusion qui Bert d'expédient, une par tie des commissaires se tenant assis et les autres debout avec le Résident. debout avec le Résident. On use encore d'un autre expédient. Le Président estant placé , comme it a esté dit , au haut bout de la table, et les autres commissaires partagés Ie long des deux costés en long, on donne un siége au Ré- des deux costés en long, on donne un siége au Ré- sident á la droite du Président , placé de travers REPUBLIEK UIT 1728. 19b vis-á-vis l'angle droit de la table , mais avec la petite distance nécessaire pour qu'il ne soit pas sens en rang parmy les commissaires. Les officiers généraux de mer ou de terre de la République sont glacés de même, quand on les appelle dans les conférences pour les consulter ; mais , quand on veut en user ainsy avec le Résident, la conference a coutume de se tenir dans une des chambree particulières qui sont à costé de la Chambre de Trève , lesquelles sont sensées plus sans céremonies , et ou les tables sont de la même forme et disposées de la même facon que celle de la Chambre de Trève. Comme on feroit apparemment difficulté d'accorder a M. de Ia Baune, qui sera sans caractère, le trait- tement que l'on refuse à tout ce qui n'a pas le titre d'Envoyé , et qu'il y auroit cependant beaucoup d'in- convénient à s'interdire la voye des conférences, it a esté nécessaire d'entrer dans ce détail, pour luy indiquer les deux méthodes qu'il peut suivre , et dont la dernière paroist la plus honorable. 11 y a encore une autre manière de traitter les affaires, qui demandent qu'on ne s'en tienne pas a passer uniquement par le canal des ministres , et sur lesquelles on voudroit cependant éviter l'éclat des conférences. On peut done le faire par un mémoire adressé aux Etats Généraux , ou par une simple déduction qu'on remgit au Président de semaine, pour eetre lu à l'assemblée ou seulement dans la com- mission secrette , suivant que l'affaire Bemande plus ou moins de ménagement. Dans le cas encore ou le Président de semaine se trouveroit un membre de petite considération, et que le Président de Ia com- mission secrette seroit au contraire un membre d'un certain poids , on pourroit ne s'adresser qu'au der- 196 EEN MEMORIE OVER DE nier, pour luy confier ce qu'on voudroit qui fut lu seulement dans cette commission, ou même au Greffier, s'il vouloit s'en charger, ce qu'il a quelquefois fait avec moy. Mais , comme it ne convient pas toujours de s'expliquer par écrit, et que c'est une chose qui demande bien de la circonspection, le plus sur en ce genre est toujours de ne le point faire, sans en avoir l'ordre et sans estre bien instruit des termes dans lesquels on doft le faire. Au reste, cette der- nière réflexion ne s'étend point aux demander a faire aux Etats Généraux dans touttes les chosen communes qui ne tirent point a conséquence, lesquelles se font touttes par un mémoire adressé aux Etats Généraux, que l'on reinet au Président de semaine. Par une concession particulière de S. M. , ses ministres , de quelque caractère qu'ils soient, doivent traitter les Etats Généraux dans les mémoires qui leur soot adressés de „Hauls et Puissants Seigneurs" et de ,,lfautes Puissances" 1). Il en seroit de même, si l'on se trouvoit dans le cas d'avoir a parler dans leur assemblée. Ii estoit autrefois en usage de s'y rendre dans des occasions importanter; mais a pré- sent la chose ne se pratique plus, et it n'y a plus que les cas de pure cérémonie ou les ministres étrangers soient admis a l'audience des Etats Généraux. On conclura ce mémoire par une réflexion de grand usage pour les occasions importartes. La République estant aussy circonspecte sur les propositions nouvelles qu'on luy fait qu'elle est facile 1) Dit was bedongen bij de Triple-Alliantie van 4717. Nijhoff's Bijdragen, 4e Re€ks, II, 267. Bijdragen, 4e Re€ks, II, 267. REPUBLIEK UIT 1728. 197 a convenir des moyens de faire réussir ce qu'elle auroit résolu par elle même, it est de la dernière importance, pour le succès des vues oil it s'agiroit de la faire entrer, de se conduire de fagon que, sentant le besoin de la protection de S. M., elle se porie de son propre mouvement á désirer ce qu'on auroit a luy proposer 1). Archives des Affaires Etrangéres, Paris; Correspondance, Rollande; Tome 373 , Fol. 306-364. 1) Op p. 125 moet de verwijzing naar de noot niet staan bij verponding, maar een regel verder, bij het einde van den zin. Op p. 166, bij de vermelding van Slingelandt's lastig humeur, is weggevallen eene verwijzing naar Coxe , Memoirs of _Horatio lord Walpole, I, 324, noot (octavo-uitgave van 1820). TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN UIT DE 12e EEUW , MEDEGEDEELD DOOR WIJLEN MR. C. PIJNACKER HORDIJK. Reeds zes jaren is het geleden, dat ik aan Mr. C. Pijnacker Hordijk signaleerde de oorkonde van graaf Dirk VI van Holland , die hierachter voorkomt onder n° 3. Het stuk , uitgegaan van een der oudste Hollandsche graven , van wien slechts ééne enkele oorkonde (van 1156) bekend is , scheen mij Bene curiositeit, die wel de aandacht zou trekken van den geleerde , die van onze vroege middeleeuwen zeker wel de beste kenner is geweest. Ik vergiste mij niet : aanstonds toonde bij zich geneigd , het stuk in het licht te geven ; eerlang verdiepte hij zich ook in het licht te geven ; eerlang verdiepte hij zich ook in de verschillende problemen , die de onbekende tekst aan de hand deed , vooral aan een geest als den zijne , die de behandelde periode goed kende en de litteratuur daarover geheel beheerschte. Den held der oorkonde , Fastraad Scheerbaard , had hij spoedig teruggevonden in eene oorkonde der abdij van Postel; maar het terrein der schenking gaf hem moeilijkheid, en toen hij ook deze was te boven gekomen, gaf de datum der oorkonde , reeds op zich zelf niet zonder UIT DE 12e EEUW. 199 bezwaar, hem weder aanleiding tot nieuwe onder- zoekingen , vooral in verband met de Annales Eg• mundani, die daarmede in strijd schenen. Aanvan- kelijk dacht hij zelfs aan onechtheid; doch zoover ik kan nagaan , is deze twijfel door hernieuwd onderzoek overwonnen. Intusschen werd de uitgaaf van het stuk steeds verschoven. En eerlang kwam er nieuwe reden tot uitstel. Mr. P. H. werd zijdelings betrokken in Dr. Brom's uitgaaf van de Regesten der oorkonden be- treffende het sticht Utrecht tot 1301, en hij ontdekte daarin al spoedig verscheidene oorkonden uit de 12e eeuw, die nog onuitgegeven waren en die dus stellig, niet minder dan de oorkonde van den Hollandschen graaf, eerre uitgaaf verdienden. Hij zette zich met ijver aan de uitvoering van dit meer uitgebreide werkplan, en in November 1905 kon hij mij zijn cahier met afschriften der uit te geven oorkonden toezenden , om ze nog eens met de origineelen te vergelijken; zijn onderzoek over de oorkonde van graaf Dirk VI was toen geheel afgeloopen , dat over de andere stukken in vollen gang. Het cahier be- vatte alle hierachter uitgegeven afschriften, behalve n°. 1 en 2 en het supplement. Intusschen bleef er nog altijd wat te onderzoeken (o. a. baarde de in 1174 vermelde comes Wilhelmus de Pule hem zorgen, die , zoover mij bekend werd , niet opgelost zijn) en onderwijl kwam er op nieuw verandering in den in- houd der collectie. Het bleek Mr. P. H,; dat n°. 7 reeds uitgegeven was (hetgeen echter, daar in die uit- gaaf de aanhef ontbreekt, een herdruk niet overbodig schijnt te maken 1)). Daarentegen bleek hem ook, 1) Eene andere oorkonde van 1188 (Brom N°. 522) verviel echter later inderdaad, daar het Mr. P. H. bleek , dat zij reeds uitgegeven is bij Van den Bergh, I N. 129. 200 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN dat de thans onder n°. 1 en 2 uitgegeven oorkonden door Brom ten onrechte als uitgegeven waren op- gegeven, daar ze vroeger alleen vermeld waren, zoodat hunne opneming in dit verband noodzakelijk werd; aanstonds werden dus afschriften aangevraagd en, met eenige aanteekeningen voorzien, bij het cahier gelegd. Ook de als supplement afgedrukte oorkonde , door Brom gissenderwijze op omstreeks 1120 ge- plaatst , werd op zijn verzoek afgeschreven; maar steeds meer werd hij toch overtuigd , dat deze oor- konde veel jonger was dan de 12e eeuw en dus niet in dit verband behoorde. Ondertusschen werden weder plannen voor nieuwe , omvangrijker uitgaven opgevat en met ijver ondernomen ; de uitgaaf van het twaalftal oorkonden , waarvoor reeds zooveel werk verricht was, geraakte dus ten slotte op den achter- grond. Zóó stonden de zaken , toen in den nazomer de studie van de middeleeuwsche geschiedenis van Ne- derland een onherstelbare slag trof door het plot- seling overlijden van hem, in wiens hoofd alles , wat op onze oudste geschiedenis betrekking heeft, sedert jaren lag opgetast en wachtte op eerre gewenschto bewerking. Zoodra ik van de ramp vernam, spoedde ik mij naar Haarlem, om te trachten uit de schip- breuk te redden wat nog te redden was. Ik was zoo gelukkig om (naast andere bijna voltooide stukken) ook het mij welbekende cahier terug te vinden , waarbij ik weldra van verschillende zijden de daarbij behoorende aanteekeningen kon voegen. De nage- laten bloedverwanten van den overledene wilden mij op mijn voorstel wel vereeren met de opdracht, om, ter eere zijner nagedachtenis en ten bate der Neder- landsche geschiedenis, de uitgaaf daarvan te vol- tooien; echter met het beding, dat gezorgd zou worden, dat niets op zijnen naam zou worden uit- UIT DE 12e EEUw. 201 gegeven , wat zijn welbekende angstvallige zorg en zijne groote grondigheid zouden misprijzen. ik heb die opdracht gaarne aangenomen ; ook het voor- behoud kwam geheel overeen met mijne voorstelling van hetgeen ik meende, dat de overledene zelf zou hebben gewenscht. De uitvoering leverde trouwens weinig bezwaren : het werk aan de voorgenomen uit- gaaf scheen inderdaad verricht te zijn, en ik had niets anders te doen dan bij zijne afschriften (waarbij hij zelf de • variae lectiones nog had aangeteekend) de aanteekeningen te voegen , die hij zelf volgens zijne kladjes daarbij gevoegd zou hebben. Het is mogelijk , dat bij zelf aan zijne uitgaaf hier en daar nog iets naders zou hebben toegevoegd; maar ik heb het mij ten plicht gemaakt, om niet te trachten dergelijke mogelijke leemten zelf aan te vullen. Zoo is deze uitgaaf geheel zijn werk, als gewoonlijk ge- tuigend van zijne uitgebreide kennis en zijne ijverige studie. Ik hoop niet , dat ik bij het overbrengen zijner aanteekeningen onjuistheden heb neergeschreven, die zijne groote nauwgezetheid zou gewraakt hebben; mocht dit echter tegen mijne bedoeling het geval zijn, dan moge de lezer bedenken, dat wel is waar de verdiensten dezer kleine uitgaaf geheel zijn van Mr. Pijnacker Hordijk , maar dat eventueele gebreken daarin niet mogen komen voor rekening van den ge- leerde , die door zijn ontijdigen dood verhinderd is, zijn werk geheel te voltooien. Indien ik bij de uit- gaaf in bijzonderheden niet geslaagd ben, dan zal men dit gewis verontschuldigen met de goede be- doeling, die mij aandreef om dit werk der pieteit te ondernemen. S. MULLER Fz. 202 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN I. BISSCHOP BURCHARD SCHENKT DE KERK VAN HERENKEM AAN DE THESAURIE DER NIEUW GE- STICHTE KERK VAN ST. MARIE , VRIJ VAN UIT- KEERINGEN, BEHALVE VAN HET SERVITIUM VOOR DEN PROOST. 1101 1). In nomine Domini Jhesu Christi et in nomine pie matris eius. (Notum sit 2)) universis fidelibus presentibus et futuris , quod ego Burchardus, Dei misericordia Tra- jectensis episcopus, ecclesiam de Herenrem deli beate Marie ad custodian ecclesie novi opals , quam predecessor meus felicis memorie Conrardus episcopus fundaverat. Ut autem commodior sit custodi ipsa ecclesia et per hoc gracior sanctie elemosina mea, dimisi earn a circatu, ab oblatis, ab omni denique reditu liberam, excepto servicio prepositi quod ipse custos persolvet. Quod ut ratum maneat , jassi per hans cartulan memorie commendari et earn meo sigillo signari. Actum est hoc anno ab incarnacione Domini M°. C°. primo, indictione nona , sub Henrico imperatore, Henrico filio ejus rege , sub testimonio Christi et ecclesie. Qui hoc infringere temptaverit, iram Summi pon- tificis incurrat, nee Matrem ejus propiciam inveniat. (Naar het Liber pilosus van St. Marie fol. CCXXI.) 1) Volgens Brom's Regestenlijst zou deze oorkonde reeds uit- gegeven zijn in: Dodt's Archief, I p. 38; dit is echter niet zoo: ze wordt daar alleen vermeld. wordt daar alleen vermeld. 2) Deze onmisbare woorden ontbreken in het handschrift, UIT DE 12e EEUW. 203 Ij. BISSCHOP GODEBOLD BEVESTIGT DE SCHENKING VAN DEN HOF VOOR DEN BURG TRECHT AAN HET NIEUW GESTICHTE KAPITTEL VAN ST. MARIE DOOR BISSCHOP BURCHARD, ALSMEDE DE VERLEENING VAN HET DAAROP GEBOUWDE HUIS IN ERFTINS AAN HEZELO. 1116 1). In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit fidelibus Christi, quod domnus Burc- bardus episcopus curtim ante castellum 2) cum censu ad se pertinente, scilicet tribus denariis singulis annis, dedit beate Marie ad novum opus, interventu Johannis sacerdotis post decani 3) , cui concessie or- dinare reditum domus ad elemosinam secundum vo- luntatem suam. Ille fratribus in anniversario suo tres uncias constituit , quatuor uncias ad lumen altaris ad sanctas virgines, sedecim denarios inter presbi- teros in ceram 4) , duos mansionario , duos servanti dormitorium. Domum ipsam accepit Hezelo de manu fratrunm et custodis in capitolio hereditario jure ad 1) Volgens Brom's Regestenlijst zou deze oorkonde reeds uitge- geven zijn in: Dodt's Archief. I p. 9; dit is echter niet zoo: ze wordt daar alleen vermeld. 2) Bedoeld wordt zonder twijfel de hof voor den burg Trecht, waarover het kapittel van St. Marie in 1196 eene overeenkomst sloot met de stad Utrecht (Regesten stad Utrecht. N°. 9), waarbij het huis en de daarbij behoorende grond verdeeld wordt tusschen het kapittel en de stad (denkelijk krachtens het van Hezelo ver- kregen recht). De hof vormde later de tinsheerlijkheid van den Omloop van St. Marie. 3) De deken van St. Marie Johannes is van elders niet bekend, zijn voorganger, de eerste deken van het kapittel Herman, wordt vermeld in 1108. 4) De woorden „in ceram" zijn onzeker. Er staat „I ceram"; de afschriften lezen meestal: sceram. 204 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN hunc censum et reditum , quia ei servierat et domum edificaverat. Hanc traditionem et elemosinam ego Godeboldus, Dei gratia Traiectensis episcopus, laudavi , et ut ratum habeatur , presens scriptum 1) sigillo meo et aucto- ritate roboravi. Facta est hee confirmatio anno Dominice incarna- tionis M°C°XVI°, indictione VIIII, sub apostolatu domni Pascalis pape, regnante Heinrico V°, anno regni ejus XI°, imperii V°, anno episcopatus domni episcopi G(odeboldi) II° z). Hi testes qui adfuerunt Clerici : Heremannus prepositus , Ruodolfus prepo- situs, Meingodus archidiaconus, Theodericus capel- lanus episcopi, Everherdus, Adelwinus , Thibaldus scolasticus , Otto custos , Elgerus, Franco. Laici : Jab scultetus, Gislebertus, Meintetus tel(one- arius), Lofridus Knif, Theodericus, Gerardus filius (?) sculteti 3), Herimannus filius Anfridi, Gerardus frater ipsius, Reinelmus, Walo, Hubertus, Remigius, Gel- dolfus 4), Lutbertus. (Naar het oorspronkelijke charter in het kapittelarchief van St. Marie 5).) 1) De woorden „et ut ratum ..... scriptum", in de vouw ge- schreven , zijn zeer onduidelijk en gedeeltelijk uit de afschriften aangevuld. aangevuld. 2) De oorkonde moet opgemaakt zijn tusschen 6 Januari en 15 April 1916: immers de annus regni XI van Hendrik V begint 6- Januari 1116, terwijl zijn annus imperii V begint 15 April 1115. 3) De laatste vier, nagenoeg onleesbare namen zijn gedeeltelijk aangevuld met behulp van het afschrift in het 16e eeuwsche register .Litterae thesaurarie etc. (M. 5) fol. 295 vs. 4) De eerste twee letters zijn onduidelijk. 5) Het oorspronkelijke charter, door Brom niet vermeld , is echter aanwezig. aanwezig. UIT DE 12e EEUW. 205 a. GRAAF DIRK VI VAN HOLLAND OORKONDT 7 DAT DE EDELMAN FASTRAD SCHEREBARD EN ZIJNE GEMALIN SOPHIA BIJ HUNNE INKLEEDING TE OOST- BROEK AAN DE ABDIJ VERSCHILLENDE GOEDEREN HEBBEN VERMAAKT , EN VERKLAART DE HEM OP- GEDRAGEN VOOGDIJ DER ABDIJ NOOIT IN LEEN TE ZULLEN GEVEN. 1125. In nomine sancte et individue Trinitatis. Nos Theodricus comes Hollandie notum facimus successure posteritati , quod quidam nobiles Fastrad Scherebard 1) et uxor ejus Sophia , filia videlicet comitis de Gulike, virtute Sancti Spiritus accensi seculo abrenunciantes et in melius vitam commutantes, quemdam locum , qui 2) Nova Bethleem vel Oest- bruch est nuncupatus , sub regulari disciplina mutato habitu ad conversandum elegerunt et possessiones suas seu eredia, in terminis subternotatis jacentia -- a Markemunde usque Overste Mere, ab Overste 1) Fastraad Scheerbaard, die zich volgens de gewoonte van zijn tijd (ik herinner aan zijn jongeren tijdgenoot, den Utrechtschen graaf Willlem den Scheele) hier huiselijk noemt bij zijn bijnaam, heette eigenlijk Fastradus de Wtwicht, -- vlg. Leroy (Not. Mar- chion. S. Rom. Imp. p. 437) thans Wtwijck in het land van Altena. Hij wordt in eene oorkonde van t173 vermeld als weldoener der abdij van Postel onder het zegel van den eersten abt van Oost- broek , waar hij monnik werd (Miraeus , Opera diplomatica. I p. 709. — Id. Not. eccl. Belgii. p. 433. — Foppens, Hist. episcop. Sylvaeducensis. p. 235. -- Oudhed. v. 's-Hertogenbosch. p. 495). Wichmans (Brab. Mariana. p. 418) verhaalt, dat hij de stichter dezer abdij zou geweest zijn in 1140, hetgeen echter strijdt met het feit, dat hij volgens deze oorkonde in 1125 reeds monnik zou zijn geweest te Oostbroek. 2) In plaats van „qui" heeft het handschrift „in". 206 TWAALF ONUITGEGEVE T OORKONDEN Mere 1) usque llalreberge, (a Aalreberge 2)) usque Durlichtervene 3) -- cur`n capella, in proprio fundo in predictis terminis sita 4) , cum. villis , censu, lito- nibus 5) , decimis tarn majoribus quam minoribus justiciis , pratis , pascuis , campis cultis et incultis, silvis, piscariis, tractibus aquarum, mobilibus et im- mobilibus, acquisitis et acquirendis, quas 6) libere possederunt, eidem ecclesie, in honore sancte Marie Dei genitricis et sancti Laurencii preciosi martyris Christi fundate 7) in perpetuum possidendas tradi- derunt. Ad hujus igitur facti testimonium corroborandum Ludolphus, ejusdem loci abbas primus 8) , cum con- ventu fratrum suorum , et predictus Fastradus , pro- pinquus noster et speciali dilectione familiaris, harum possessionum solemnem donationem sigilli nostri im- pressione muniri pecierunt et nos in advocatum harum possessionum elegerunt. Nos vero ob remunerationem eterne vite impos tcrum utilitati predictorum fratrum consulentes, jure- jurando firmavimus , quod nulli homines, neque nos neque successores nostri, earn 9) in feodum trade- remus, nullas omnino exactiones in homines eorum faceremus, set pro remedio anime nostre et omnium 4) Het handschrift heeft „Overste Overmere" in plaats van „Mere". 2) Deze herhaling (overeenkomende met N 3b) wordt door den zin gevorderd. 3) Zie over deze plaatsbepalingen hierna ad 3b, waar dezelfde grenzen vollediger zijn opgegeven. grenzen vollediger zijn opgegeven. 4) Het handschrift heeft ,,sitam". 5) Het handschrift heeft „liconibus". 6) Het handschrift heeft „quia" in plaats van „quas". 7) In het handschrift „fundatam". 8) Herhaaldelijk vermeld tusschen 9113 en 1433. 9) Nare. de advocatia. UIT DE 12e EEUW. 201 sucessorum eam in defensione et tuitione nostra fide- liter haberemus. Ut autem hee rata et inconvulsa per succedentia successorum nostrorum tempora permaneant , sigilli nostri impressione signavimus , subternotatis idoneis testibus : Walterus abbas Egmundanus j), Henricus sancti Pauli in Trajecto 2) . Meingotus major in Trajecto prepositus 3), Hermannus ad sanctum Johannem pre- positus Layci : Theodricus Weneger 5) , Riquinus de Mal- berga 6), Godefridus de Rein 7) , Ghiselbertus et alii quamplures. Acta sunt hec Trajecti anno incarnationis dominice M°C'XXV°, regnante Aenrico Romanorum imperatore, anno regni ejus XXVII, imperil vero XII°, indictione decima , feliciter 8). (Naar een afschrift in het HS. coil. Booth C. 26 fol. 130. Rijksarchief in Utrecht.) ij De Annales Egmundani (p. 33) stellen zijn optreden eerst in 1130. 2) Nl. abbas. Abt Henric wordt herhaaldelijk vermeld tusschen 1133 en 1147; vgl. ook hindeborn, Hist. episcop. Daventr. p. 434. In 1118 wordt als abt nog genoemd Wibrand. 3) Overleden 23 Augustus 1131. 4) Vermeld in 1125 en 1131. 5) Vermeld in 1129. 6) Herhaaldelijk vermeld tusschen 1093 en 1133. 7) Herhaaldelijk vermeld tusschen 1105 en 1145 (Godefr. de Riena, Rene, Beni, Rienen, Riene). 8) De dateering heeft bezwaren. Het jaar 1125 komt inderdaad overeen met het 27e regeeringsjaar van keizer Hendrik V, dat begon 6 Januari 1125, terwijl de keizer 23 Mei 4125 overleed. Zijn 12e regeeringsjaar begon echter met 13 April 1122 (in plaats van XII te lezen XV?), en het indictie-cijfer was in 1125 niet X maar III De datum kan wegens het overlijden van den keizer 208 TWAALF ONUITa1iGEVEN OORKONDEN b. ALNTEEKENING OVER DE BOVENGENOEMDE OORKONDE. 1125. Dat hebbe ic verstaen van lullen van der Niewer Vaerd , die soude ic wel doen spreken , hadde yeghes ) te doene , dat si hoirden haren vader zegghen , dat si enen brief zaghen , aldus sprekende van ouden tillen: „Ic Fastraet Skerebaerd ende miin wiif Zophie hebben ghewandelt oase leven ende siin gevallen in een beter, wairbi dat wi ghegheven hebben in ae1- mosse den cloister van Oesbroeke al dat leecht binnen desen palen , dat es van der Opperster mere 2) ten Hoghen Alderberghe, van den Hoghen Alderberghe op Dorlechten 3)-venae, van der Dorlechten-venne op Hoemairleede toten Botervleete ¢). Ende omme niet later gesteld worden ; doch hij strijdt met het bericht der An- nales Egmundani over het optreden van abt Wouter eerst in 1130, nales Egmundani over het optreden van abt Wouter eerst in 1130, terwijl graaf Dirk door dezelfde bron (p. 30) in 1121 nog wordt aangeduid als „filius pusillus" van graaf Floris, en zijne moeder nog in 1127 voor hem optreedt, hetgeen zijne minderjarigheid op dat tijdstip waarschijnlijk maakt (Galbert de Bruges, Hist. du meurtre de Charles le Bon. p. 56). 1) Aldus in E L. 24; in E L. 6: „ics". 2) Leroy (Not. marchion. p. 489) vermeldt „duos lacus, quorum unus dicitur Middelmeer." 3) In E. L. 21 staat hier „der lechten"; doch onmiddellijk daarna volgt de goede lezing. Doerlicht wordt in 1342 en '1345 vermeld: Regesta Hannonensia. p. 284, 298. 4) Aldus in E L. 6; in E L. 24: „Boterbleete". — Over het hier omschreven terrein worden wij nader ingelicht door eene limietscheiding van Breda en Bergen op Zoom d.d. 1290 (bij Van Goor, Beschr. v. Breda. p. 428). „Die eerste pael zal zijn 't huys, daer die besiecte man in woont buyten Halsteren, op Diericx huys gaende van den Dijcke; ende van Diericx huys van den Dijcke tot Doerlicht ende van Doerlicht totten Hogesten Hal- derberge, ende van den Hoghesten Halderberge toten paele, die staet tot dan Oversten maere, ende van daer ten uytersten huyse tin DE 12e EEUW. 200 die meere zekerhede hebben wi ghebeden den grave Dieric, dat hiet gheconfirmeert hevet, etc." Binnen desen palen soude legghen Gastele ende Barlebosch 1) ende die monekehof te Louvendonch 2) te Sprundele, dat Hermans is tes Falkeners, ende van daer opten Puesberge toten eygen van Akeren, ende alsoe neder ter Schelt toe gaende, dat den here van Breda toegehorich was. Dat es all mijns heer Geraerd van Wesemalen, heere van Ber- gen , uytgenomen den moer, die leeght boven Calfsdonck van Doerlicht toten wege, die gaet tot Sprundel-waer daeroff, van des moere so es die helft, dat es te verstane die noortzyde, die es mijns heren Geraerts heere van Bergen , ende dander helft van desen moer suydewaerts, die es tsheeren van Breda." Eene paalscheiding van het goed Doerlecht, gedaan door schepenen van Wouw op 2 Februari '1342 (Arch. van de comm. van sequestr. der goederen van den markies van Bergen op Zoom , in het Algemeen rijksarchief) zegt geheel hetzelfde: „Dit siin die poenten, die here Jan van Valkenborch, here van Butghibach ende van Berghen op den Zoem, ghedaen heeft ane die vier ende twintich hoeven moers ende een halve metter overmaten , gheleghen in Dorlecht. In den iersten soe lede heer Jan voernoemt verghaderen te Woude in die zale vijftich personen ende meer , scepenen, mannen ende die ouders van den outsten van den lande van Woude, diewelke alle bezonderen hande op heilighen gheleit ghesworen hebben, dat dat goet van Dorlecht voernoemt gheleghen es binnen desen pael- steden, die hierna voighende siin, dats te wetene van der hofstat, Baer die Lazersman placht te wonen, op tnortende van Halsteren palende op Diederics hofstat van den Dike, van Diederics hofstat palende op Dorlechtter-venne van Dorlecht, van Dorlechtter-venne palende op den Hoecsten Halderberch, van daer vort palende op die Middelste mere boven Etten , van daer vort palende tote Sprun- dele op Harman Valkenaers hofstat, daer hi woende, van daer palende op Pouberch, van daer vort palende op dat eyghen van Wilre. Ende alle die wildert ende moer, gheleghen binnen desen voernoemden paelsteden, die behoeren toe der heerscepien van Bergen op den Zoem. Ende ane die noertzide van den langhen dike van Rosendale, daer men te Breda-waert ghaet, daer es die zuutzide des heren van Breda ende die nortzide des heren van Berghen , dat men Dorlecht heet. Ende elck here sal rechten op tsiin van hoghen ende van leghen." 1) Zie over de parochie Gestel (Gastel) en de silva Baerlebosch (thans Oudenbosch) : Leroy , Not. marchion. S. Rom. Imp. p. 480. 2) Aldus in E L. 24; in E L. 6 staat: „Kouvendoch". Bedoeld Bijdr. en Meded. XXX. '14 210 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN etc. Ende oec es luden te ghedenken , die noch leven , dat die here van Striene dede ontsegghen die moneke , ommedat si siin goet bezaten , ende dat si haeren pais yeghen hem maecten omme CC i:, mils bede van den here van Breda ende van anderen vreenden, diet verbaden den her van Striene 1). (Naar twee afschriften in de registers EL. 6 Cas C. al. 51 vs. en EL. 24 fol. 42 vs. Algemeen rijksarchief.) IV. BISSCHOP ANDREAS VERGUNT, MET GOEDVINDEN VAN DEN PROOST VAN OUDMUNSTER , AAN DE IN- WONERS VAN TER AA , OM EENE KERK TE BOU- zal wellicht zijn „Bovendonk" bij Hoeven; vgl. echter de vermelding in de hierbij afgedrukte oorkonde van 1290 van Calfsdonck bij Doerlicht (onder Roozendaal). 1) In den Codex diplom. Neerlandicus. 2e S. IV 2 p. 62 leest men, dat de abdij van Oostbroek in 1614 vertoonde een extract uit een cartularium, vermeldende, „dat seeckere personaigen, by name Fastrad Scherebart ende Sophia zijn gemale, een dochter van den grave van Gulick was, haer begevende int clooster van Oestbrouck buyten Utrecht, in den jare 1125 de voors. abdye hadde begifticht mit seeckere haer goederen , gelegen in den lande van Althenae, ten overstaen van den grave van Hollandt in der tijt regierende, die de voors. gifte mit syne segel ende brieve hadde geconfirmeert ende by de gifters tot patroon ende beschermer der- geconfirmeert ende by de gifters tot patroon ende beschermer der- selver goederen vercoosen wesende, by eede belooft de voers. goe- deren voir hem ende syne successeurs trouwelijck in syne be- scherminge te sullen houden." -- De goederen zouden door den St. Elisabethsvloed van 1421 overstroomd en in 1461 gedeeltelijk weder bedijkt geworden zijn ; vgl. eene aanteekening over het over- stroomen van den uithof Upten Doern met eene kapel (die van Fastraad Scheerbaard?) in 1421, en eene oorkonde over het ge- deeltelijk bedijken daarvan in 1461: Codex dipl. Neerl. 2e S. IV 2 p. CO/t. UIT DE 12e EEtW. 211 WEN, DIE OOK VOOR DE INWONERS VAN DEM- MERIK ALS PAROCHIEKERK ZAL DIENEN. 1138. In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit fidelibus Christi tam presentibus quam 1) (futuris , qualiter ego Andr)eas , Dei gratia Trajec- tensis episcopus , petitione et obtentu fidelium me- orum juxta lacum , qui vocatur A , commanentium 2) concessi edificare ecclesiam n(ovam) 3) , ut divinum officium, quod remotius incommode querebat(ur), in vicino commod(ius . . . . . . , . . . . con)sensu et volun- tate prepositi Veteris monasterii.4) domos eorum a 5)et omnimoda exactione et recla- matione persone ejus in posterum . . .. , et ut incole nove terre , que appellatur Denemarc 6) , et qui post . et I) Werneri et Gis- leberti accreverint , stabilem et incolvu(lsam) • • • . . . . et habeant parrochiam. Ad cujus rei confirmationem hanc cartam . . . . . . . , concessi 8). 1) Van de woorden ,,presentibus quam" is slechts het onderste gedeelte der letters behouden. 2) Van het woord „commanentium" zijn eenige letters uitgewischt. 3) Slechts de „n" is duidelijk leesbaar. 4) Demmerik behoorde tot de Proosdij van St. Jan; vlg. Van der Aa, Aardrijksk. woordenboek XI p. 701 bezat de proost van Oudmunster het collatierecht echter ook te Vinkeveen, dat eveneens tot de Proosdij van St. Jan behoorde en thans met Demmerik eene gemeente vormt. 5) Achter „a" volgen nog een paar letters , waarvan de lezing onzeker is. 6) Vgl. den Tegenwoordigen staat van Utrecht, II p. 205 be- hoorde Demmerik nog destijds in het kerkelijke ouder Ter Aa en betaalden de inwoners de helft der onderhoudskosten van kerk, pastorie en school te Ter Aa. 7) Aan „et" gaan nog eenige onleesbare letters vooraf. 8) Het woord ,,concessi" is moeilijk leesbaar. 212 TWAALF ONtITGEOEVEN OORKONDEN Actum est hoc anno dominice incarnationis mill. CXXXVIII, indictione (I) ...... ... • (Naar het geschonden origineel, inge~ plakt voor in HS. N°. 17 fol. in het Museum Meerman-Westreenen 1).) V. BISSCHOP ANDREAS WIJST VAN DE TIENDEN VAN HET KAPITTEL VAN ST. PIETER TE BROCLEDE EN OTTERSPORE, DIE DIEDERIK ZOON VAN GISLEBERT ZICH HAD TRACHTEN TOE TE EIGENEN, 213 TOE AAN HET KAPITTEL. 1139. In nomine sancte et individue Trinitatis. Ego Andreas , Trajectensis sedis per Dei miseri- cordiam episcopus , notum facio presenti scripto cunctis fidelibus presentibus ét futuris, qualiter de- cimam quandam ecclesie beati Petri in Trajecto apud villam , que Broclede dicitur, et apud Otterspore 2), quam Theodericus Gisleberti filius 3) totam apud Ot- terspore et dimidiam apud Broclede sibi injuste ad- dicere attemptaverat -- unde multe super ipsum a preposito Alberone , qui eandem decimam ad usus fratrum habebat disponere, et ab ipsis fratribus beati Petri fiebant querimonie tam apud nos quam apud principes regni , que tandem compositione consilii in nostra et nuntiorum regis Conradi presentia, quorum 1) Brom's Regestenlijst noemt daarnaast nog een afschrift vooraan in het Liber pilosus van St. Marie, dat echter niet te vinden is. 2) De Otterspoorbroeksche polder ligt ten zuiden van Breukelen. 3) Mr. P. H. teekende hierbij aan, dat dit wellicht de oorsprong was der heeren van Nijenrode; het blijkt niet, welken grond híj voor deze gissing had. UIT DE 12e EEUW. 213 hec sunt nomina : Warnerus episcopus Monasteriensis 1), Arnoldus cancellarius 2), Heinricus prepositus Monas- teriensis , Theodericus Coloniensis prepositus , sic Bunt consopite ac terminate , ut de tota decima , quam apud utramque villam predictam sibi injuste addi- xerat atque invaserat, due partes ecclesie in perpetua quiete manerent , tercia pars , qui ecclesiam contin- gebat, ipsi concederetur — 3) has , inquam , duas jam- dictas partes singulari utilitati fratrum prefate ec- clesie assignavi et in perpetuum concessi , ita ut eandem decimam predicta fraternitas libere et sine respectu prepositi sui in quos voluerit usus deputet ac disponat, sollicita ejus fructu se suosque succes- sores sublevare. Hanc autem concessionem vel constitutionem fe- cimus pro petitione fidelis nostri Alberonis ejusdem ecclesie prepositi et rogatu ceterorum meorum fide- lium, maxime vero ut ea constitutione et ipsorum fratrum sublevetur indigentia et singulis annis dili- gentius in meo anniversario perpetua ipsorum prece apud Deum mea augeatur et specialis sit memoria. Utque res gesta rata in omne futurum permaneat, signi nostri 4) impressione hanc cartam insigniri curavi et banni nostri auctoritate eandem constitutionem confirmavi. Acta hec anno dominice incarnationis M°.C°. XXXVIIII 5) , indictione II, anno regni Conradi II°, 1) Vermeld 1132-151, 2) Vermeld 1138-1151. 3) Ik heb een gedeelte van den zeer langen volzin tusschen streepjes geplaatst. 4) De laatste vijf woorden berusten grootendeels op den tekst der afschriften; in het origineel konden slechts de „p" van „per- maneat" en de „i" van „nostri" gelezen worden. 5) Het jaartal is niet geheel duidelijk geschreven; doch onge- 214 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN episcopatus Andree XI°, testibus his , quorum hee sunt nomina : Hartbertus majoris ecclesie prepositus , Lietbertus ejusdem ecclesie decanus , Otto , Ascelinus , Jo(annes), Simon. Thiemo, sancti Salvatoris prepositus, Bliterus custos, Lanfridus, Crisantius, Wilelmus. Reimarus sancti Johannis prepositus , Anselmus decanus , Petrus , Embrico custos , Arnoldus. Arnoldus decanus sancte Marie , Radulfus custos, Frabertus, Lambertus , Erembertus. Conradus prepositus Thielensis. Warnerus archi- diaconus. Heinricus abbas de sancto Paulo. (Naar het oorspronkelijke charter in het kapittelarchief van St. Pieter, hier en daar, waar het schrift onduidelijk is geworden, aangevuld naar twee oude afschriften in het cartularium van het kapittel.) VI. DE PAUSELIJKE LEGAAT ZINDO BEVESTIGT DE GIFT VAN EENE HALVE HOEVE LAND IN HET VEEN BOVEN UTRECHT EN ZEVEN MORGEN LAND TE VLEUTEN DOOR DEN KANUNNIK VAN ST. PIETER HENRIC TROIBANT AAN DE ABDIJ OLTDWIJK. 1164 9. In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti , amen. twijfeld is U39 bedoeld. In dat jaar is de indictie II. Op 13 Maart van dat jaar begon het tweede regeeringsjaar van koning Conrad. Andreas, bisschop voor 13 Juni 4128, overleed 23 Juni 1139. 1) Dit stuk is reeds afgedrukt door den heer L. P. A. Gompertz in Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, deel X (1882) bl. 258, naar een vidimus van 1389; doch de aanhef ontbreekt daar bl. 258, naar een vidimus van 1389; doch de aanhef ontbreekt daar UIT DE 12e EEUW. 215 Quae a viris pia devotione 1) fidelibus ecclesiis '2) et locis venerabilibus pro redemptione animarum con- feruntur 3), apostolico debent fulciri 4) patrocinio et summa 5) auctoritate roborari. Eapropter 6) ego Lindo , Dei gratia Sabinensis 7) episcopus et apostolice sedis legatus s), notum facio omnibus Christi fidelibus tam futuris quam presentibus , quod quidam frater Hen- rims , canonicus sancti Petri in Trajecto , qui cog- nominabatur Troibant , pro remedio anime sue con- tulit abbatisse Sophie et sororibus ejus santimonia- libus de Altwijck 9) dimidium mansum, qui est super Vene prope Trajectum in protectione et justitia sancti Martini, quem de suo argento , non de aliquo patrimonio 10) acquisierat et emerat et in vita sua legitime et pacifice sine ulla contradictione alicujus 11) et reclamatione possederat, concedente et confirmante venerabili fratre nostro Godefrido episcopo et pre- posito Majoris ecclesie Arnoldo. Contulit etiam eis- dem yi) septem jugera, que sunt apud Flutene 13) pre- 1) In het handschrift afgekort : „devot." 2) Met dit woord begint, wat reeds gedrukt werd. 3) In het handschrift: ,,confirmentur". 4) In den druk: „fulciri debent". 5) In het handschrift: „firma". 6) In den druk : „Quapropter". 7) In het handschrift : „Sabinensis dictus". 8) Lindo komt ook voor in eene bul van den tegenpaus Victor IV van '1163 (Jaffé, Regesta pontif. II p. 425 N . 14480). Hij heet daar echter nog geen episcopus Sabinensis (1. c. p. 418); voor 1162 en na 1166 komen trouwens als zoodanig voor Gregorius en Conradus (1. c. p. '145). 9) In den druk: „Aldewick". '10) In den druk: „matrimonio". 11) In den druk: „alicujus interdictione". 12) In het handschrift: „eiisdem". 13) In den druk „Slutene". Bedoeld wordt echter zeker Vleu- ten, dat inderdaad eene heerlijkheid van het kapittel van Oud- munster was. 216 SWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN posito sancti Bonifatii Jordano concedente et confir- mante , ad cujus protectionem et justitiam pertinere dinoscuntur, legitima donatione coram fratribus suis, interpositie fidelibus testibus , et ex testamento 1) per fileles manus reliquit 2). Cujus donationem 3) nos approbantes; hee eadem eiriem loco et san(c)tis sororibus, ibidem Deo servien- tibus, rogatu venerabilis fratris nostri 4) Godefridi Trajectensis episcopi pro officii nostri debito confir- mamus , ut hee sibi tradita libere et legitime idem locus in pace 5) possideat. Et ut nullus super his sanctas sorores molestare presumat , auctoritate 6) Dei omnipotentis et sanctorum apostolorum Petri et Pauli et domini pape Paschalis 7) et episcopi Godefridi et nostra interdicimus ; et si quis attemptare presump- serit, iram Dei omnipotentis et sanctorum apostolorum Petri et Pauli atque omnium sanctorum incurrat reumque se divinae majestatis esse cognoscat et a sacratissimo corpore et sanguine Domini nostri Jhesu Christi se alienum sentiat atque in extremo examine divine ultioni, nisi resipuerit, anathematizatus et excommunicatus subjaceat. Hujus legitimae donationis testes aunt : Arnoldus major prepositus, Erenwoldus 8) abbas de Oostbroeck, 1) In het handschrift staat „testo" met een af kortingsteeken. 2) In den druk vormen de woorden „legitima" tot ,,reliquit" een afzonderlijken volzin, ten onrechte , daar de zin doorloopt; hoe deze woorden echter in verband met het voorgaande gebracht moeten worden, is niet duidelijk geworden. 3) In het handscbrift : „devotionem". 4) In den druk: „Dmni" met een af kortingsteeken. 5) In den druk : „pacem". 6) In het handschrift „autoritate", doch veranderd in : auctoritate. 7) De tegenpaus Paschalis III bekleedde deze waardigheid 22 7) De tegenpaus Paschalis III bekleedde deze waardigheid 22 (26) April 1161-20 September 1168. 8) In het handschrift „Enewoldus". Deze abt wordt vermeld in 1147 en 1164, UIT DE 12e EEUW. 217 magister Heynricus, qui manu sua predictam dona- tionem scripsit, Mauritius prior et Guillielmus ) An• glicus, supprior sancti Pauli , et multi alii 2) fideler manus , Harmannus decanus sancti Petri, Odulphus canonicus ejusdem ecclesie. Acta suet hee anno dominice incarnationis M. C. LXIIII, indictione XII, regni domini 3) Frederici XIII, imperii autem4) IX, episcopatus domini Godefridi IX 5). (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) VII. KEIZER FREDERIK I NEEMT DE ABDIJ OUD- WIJK BIJ UTRECHT ONDER ZIJNE BESCHERMING EN BEVRIJDT HAAR VAN ALLE HEFFINGEN. 1165. In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit sancte ecclesie fidelibus tam futuris quam presentibus , quod ego Fredericus , Dei gratia Roma- norum imperator et semper augustus , pro remediis anime meae cenobium beati Stephani in suburbio Trajectensi situm in loco , qui dicitur Oldwijck, cum omnibus appendiciis suis , cultis et incultis , acquisitis et acquirendis , sub oostra imperiali tuitione susce- 1) In den druk : „Wilhelmus". 2) In den druk : „alii multi". 3) In den druk ontbreekt „domini". 4) In het handschrift ontbreekt „auteur". 5) Deze tijdsbepalingen komen allen uit: het 13e jaar van Frederik I's regeering begint 9 Maart 1164, het 10e jaar van zijn keizerschap 18 Juni 1164, het 9e jaar van bisschop Godefrid voor 31 Juli (denkelijk voor 14 Mei) 4164. De oorkonde is dus gegeven tusschen 9 Maart en 14 Mei (18 Juni) MI, 218 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN pimus, ut, si quis ausu temerario bona prefati cenobii invaserit , nostram offensam se incurrisse sentiat. Concedimus etiam eundem locum liberum esse ab omni exactions sive collecta , ut Domino inibi famu- lantes securius vivant et nostri memoriam frequentius in quotidianis orationibus faciant. Ut autem haec rata et inconcussa permaneant, paginam hanc scribi et sigilli nostri fecimus impres- sione confirmari. Acta stint hec anno incarnationis dominice MCXLV I), regni nostri XIIII, imperil decima indictione etc. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) VIII. HET KAPITTEL VAN ST. SALVATOR TE UTRECHT GEEFT IN ERFPACHT AAN LAMBERT VAN DER A EN ZIJNEN ERFGENAAM DEN TIEND , DEN TINS EN HET GERECHT VAN EEN STUK LAND TE EITEREN. (1165-1169 2).) In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti, amen. Pusillus grex sancti Salvatoris in Trajecto omnibus in Christo pie viventibus salutem. Notum facimus scripto presentibus et absentibus conventionis modum, quem cum Lamberto de A inivimus. 1) Lees: 1165. Het veertiende jaar van de regeering van Fre- derik I begint 9 Maart 1165, het tiende van zijn imperium 18 Juni 1164; doch dit laatste wordt ook in andere oorkonden wel eens een jaar te weinig berekend. 2) Deze datum is berekend naar aanleiding van de hierna ver- melde jaartallen over de vermelding der getuigen. Brom's Re- Festenliist zegt: 1164--1169; ik weet echter niet, op welken grond UIT DE 12e EEUW. 219 Est quedam terra in territorio ville , que dicitur Eiteren , sita inter viam , que dicitur Utweg, et inter locum , qui dicitur Hesewiger-sithwinde, cujus decima, tributum et justicia nostro juri respondent 1). Hec omnia ibidem nostre potestati attinentia predicto Lamberto singulis annis pro X solidis , ab ipso quamdiu vivit in natale sancti Martini solvendis , in pacto permisimus. Postquam vero ab hac vita deces- serit, heres ipsius pro eodem beneficio sibi in pacto relinquendo dimidiam marcam capitulo nostro annuo jure ministrabit. Si vero prefatus Lambertus vel heres ipsius de prefato pacto censum die determinato non persolverit , ipsa censualis possessio in usum fratrum sancti Salvatoris libere et absque ulla con- tradictione redibit. Hanc itaque conventionem ipsi et posteris suis , exhibito nobis annuatim pacti nostri debito , quasi hereditaria successione ratam tene- bimus. De domo sancti Martini testes aderant : decanus Arnoldus 2), magister Heinricus, prepositus Embri- aensis Thidericus 3). De ecclesia sancti Johannis : decanus Cunradus 4) , magister Walterus, Gozuinus , Jacobus , Godeschalcus. De sancto Petro: decanus Heremannus 5), Lutbertus, Luidolfus. De sancta Maria: Paridanus , Walterus , Hugo, Laici aderant : Giselbertus Haveze , de A Ilias , 1) Bedoeld worden de „bona de Merloe" in het kerspel van Yselstein, vermeld en omschreven in een charter van 1350, ge- drukt: Codex dipl. Neerl. 2e S. IV 2. p. 108. Vgl. ook: De Geer, Bijdragen. p. 56, 362. 2) Vermeld 1165-1169. 3) Vermeld H48-1172. 4) Vermeld 1155-1172. 5) Vermeld t155-1181. 220 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN Walterus 1), Wilhelmus de Schalcwig z), Heinricus et Hugo Ultra-Vech, Hildeboldus , Hergerus, Lui- dolfus, Riquinus. (Naar het oorspronkelijke charter in het Nassausche domeinarchief, fol. 2009 N°. 1. Alg. rijksarchief.) Ix. AANTEEKENINGEN OVER DE WIJDING VAN DE KERK EN DE ALTAREN DER ABDIJ OUDWIJK BIJ UTRECHT. 1173. Anno Domini 1173 ecclesia , a Wilhelmo de Vorne et uxore fundata , a tribus episcopis in magna gloria VIII Kal. Aug. dedicata est a domino Godefrido, a domino Martino cardinali episcopo Tusculano et a domino Reymondo 3) Hiporiensi episcopo. Ipso die fundator ecclesie mansum obtulit, cujus situs est juxta Marie. Nam ipse dominus Godefridus princepale altare dedicavit 8 Kal. Aug., episcopatus sui anno XVIIII4), in quo et condidit relliquias has : de sepulcro beate Marie, de cruce beati Andree apostoli , sanctorum Philippi et Jacobi , Urbani pape et martyris. Dominus autem Martinus consecravit altare in sinistra parte , in quo et condidit relliquias Timothei apostoli, Richardi regis et confessoris Mauritii et sociorum ejus, de 11000 virginum. 1) In 1156 worden vermeld Walterus de A en Albero de A, in 1159 Galterus de A en zijn zoon Helyas. 2) Vermeld H65—H86. 3) Het handschrift heeft hier „Reumondo", doch later „Reymun- dus". Bedoeld is Raimond, bisschop van Ivrea, dus". Bedoeld is Raimond, bisschop van Ivrea, 4) Lees: XVUUJ. UIT DE 12e EEUW. 221 Dominus vero Reymundus consecravit altare in dextra parte, in quo recondidit relliquias Pontiani martyris, Urbani pape martyris, Crisanti et Darie martyrum, (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) X. AANTEEKENINGEN OVER VERSCHILLENDE GIFTEN AAN DE ABDIJ OUDWIJK TER GELEGENHEID VAN DE WIJDING DER KERK. (1173.) Wilhelmus, fundator et edificator hujus ecclesie, in die dedicationis ejusdem ecclesie obtulit mansurn unum , cujus situs est prope Marre versus Rhenum , constituitque, quatenus de eodem manso in vigilia et in die dedicationis ipsius templi sororibus laute ministretur et in anniversario ipsius Wilhelmi simi- liter inde serviatur. Contulit etiam idem Guilhelmus huic loco aream unam et domum in Veteri cymiterio I), que solvit 6 uncias , constituitque , ut de duabus unciis in anni- versario fratris sui Walonis et de 2 in anniversario domini Everhardi sororibus serviatur; reliquas dual ecclesie beati Martini dedit. Idem pie memorie Guilhelmus cum filia sua Hat- wyga , que se monialem in hoc loco fecit , 40 talenta dedit, de quibus terras in Horstwerde 2) emit, et 1) Zeker de straat Oud-kerkhof te Utrecht. 2) Lees: Oostwerde, d. i. Oostwaard in de gemeente Zuilen. Wel bestond er reeds van ouds een Horstweerd (Teg. staat v. Utrecht. II p. 127); maar in latere stukken van Oudwijk komt nooit deze, steeds de Oostwaard voor, reeds in 1217 en nog in 1400. 222 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN quatuor jurnalia juxta claustrum et 6 jugera in Alt- wyca, que a Gerardo nepote pro 6 marcis in vadi- monio habuit, ita duntaxat, si Gerardus sex marcas Bederit, agros suos ipse recipiat et eisdem 6 marcis alia comparetur terra. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coil. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) XI. BISSCHOP GODEFRID BEVESTIGT DEN VERKOOP ALS ALLODIAAL GOED VAN EENE HOEVE LAND TE OUDwIJK , LEENGOED DER DOMPROOSDIJ , AAN DE ABDIJ OUDWIJK DOOR VOLFRAM VAN BERNE- VELDE. 1174. In nomine sancte 1) et individue Trinitatis. Ego Godefridus Dei gratia Trajectensis episcopus. Pietatis officium est et aequitati 2) consentaneum, ecclesias singulas in thenamentis 3), que justo titulo et bona fide possident, usquequam 4) munire et in testimonio veritatis , ubi necesse est, eis non deesse. Transeat igitur innocentia 5) universorum , quod Vol- framus de Bernevelde unum mansum terre, cujus situs in Altwijck et quern tam ipse quam anteces- sores sui in feodum a preposito Majore tenuisse dinos- 4) In het handschrift: „sancte sumrne". 2) In het handschrift : „aequitate". 3) Zie over tenamentum, tenementum, teneamenturn: Ducange i, v. „tenere". 4) Misschien is te lezen „usquequaque" in de beteekenis van „altijd" of „overal". „altijd" of „overal". 5) Voor het woord „innocentia", dat hier geen zin heeft, zal wellicht te lezen zijn: „in notitiam". wellicht te lezen zijn: „in notitiam". MT DE 12e EEUW. 223 cuntur, per nostram concessionem ac per manum ejusdem prepositi ecclesie sancti Stephani de Oltwijck cum omnibus pertinentiis et usufructibus in per- petuum possidendum pro sexaginta libris denarii 1) vendidit. Tit autem prepositus in hanc venditionem consen- tiret , ne jus ipsius in aliquo lederetur, idem Vol- framus de propria hereditate in duplum feodum re- stituit et duos mansos terre apud Amersfordiam assig- natos in ecciesiam sancti Martini, jure feodali tenen- dos , transtulit. Nos itaque autoritate Dei omnipotentis et beati Petri ac nostra precipimus et sub anathematis dis- trictione inhibemus , ne quis hoc factum in irritum ducere presumat. Ad hujus rei communitionem hoc factum scripto commendavimus et sigilli nostri im- pressions propter malorum importunitatem presentem cedulam roboramus. Et testes , qui interfuerunt, annotari fecimus. Testes : Simon major prepositus , Arnoldus majoris ecclesie decanus , Lambertus prepositus sancti Boni- facii, Balduinus prepositus sancte Marie , Gezelinus camerarius. Liberi : Florentius comes de Hollandia , Wilhelmus comes de Pule , Henricus comes de Malsen , Otto de Malberch. Ministeriales : Gosuinus de Haldolle , Jacobus de Odenhoef, Walterus , Gerardus , Albertus et alii multi. Acta sunt hee Trajecti anno dominice incarnationis MCLXXIII2), indictione VII, VI Idus Septembris, anno 1) In plaats van „denarii' zal wel moeten gelezen worden : „de- nariorum". 2) Lees : 1174, in welk jaar de indictie VII is. Het 23ste jaar der regeering van Frederik I begint op 9 Maart 1174, het 19de 224 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN regni domini Frederici imperatoris XXIII, imperii vero XVIIII, anno episcopatus domini Godefridi 1) XVIIII, ipso regente sedem hujus civitatis feliciter, amen. (Naar een afschrift van A. Buchelius in HS. coll. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht.) XII. BISSCHOP GODEFRID VERKLAART DE VOOGDIJ DER ABDIJ OUDWIJK OP ZICH TE NEMEN, BEVESTIGT HAAR IN HET BEZIT HARER GOEDEREN EN GEEFT HAAR HET RECHT , OM HARE EIGENE ABDISSEN TE KIEZEN , TERWIJL HIJ TEVENS DE STICHTING EN DOTATIE DER ABDIJ IN 1135 VERHAALT. 1174. In nomine sancte et individue Trinitatis. Ego Godefridus, Dei gratia Trajectensis ecclesie episcopus , considerans , quod ecclesias fundare , fun- datas dotare, dotatas contra improbos tueri ad cultum Dei pertinent, monasterium sancte Marie sanctique Stephani in Aitwijc cum suis pertinentiis in protec- tione mea suscepi 2) et ejus advocatus esse statui, idem successoribus meis imponens, quatenus ipsi in propriis personis ejusdem loci venerandi advocati sic existant, ut advocatiae 3) curam in nullum trans- jaar van zijn imperium op '18 Juni 1173, Ook bij deze oorkonde blijkt de „annus imperii" dus één jaar te laag. Het 19de jaar blijkt de „annus imperii" dus één jaar te laag. Het 19de jaar van bisschop Godefrid begint in 1174. 1) Dit woord ontbreekt in het handschrift. 2) Het handschrift heeft: „suscipi". 3) Het handschrift heeft: „advocatus"; men kan ook lezen „ad- vocati". vocati". UIT DE 12e EEUW. 225 ferant, sod tanquam jugum Domini in suis humeris ad honorem Dei perferant. Eidem etiam ecclesie sub anathemate firmavi uni- versa bona , quae possidet vel in posterum justo titulo possessura est I), ut si quis in abbatissam vel in fratres vel in sorores vel in servos vel in ancillas vel in res mobiles seu immobiles manum aut consi- lium in malum immiserit , anathema sit et ab omni communione 2) fidelium, donee resipiscat , habeatur alienus. Adjeci insuper, ut in ea libertate fratres et sorores illius loci consistant , quod nullum obedientie vel famulatus respectum habeant, nisi duntaxat ad Deum et ad me meosque successores , quodque 3) liberam post discessum abbatisse sue habeant secundum ti- morem Dei et regulam Sancti Benedicti consiliumque Deum timentium electionem in perpetuum. Ut autem omnia hec rata persistant , in testimonium facti presentem cedulam proprio sigillo impressi et, qualiter et a quibus predicta domus fundata est et meo tempore dotata, subscribi feel, Bicut sequens litera legentibus earn manifestis titulis declarat : Anno dominice incarnationis MCXXXV , indictione VIa 4), domina Mechtildis castellana in proprio fundo claustrum istud posuit; tres mansos in Altene dedit , quibus locum istum dotavit; duos etiam mansos in campo, qui vulgo Vene dicitur, tribuit. Otto castel- lanus , filius ejusdem, quinque mansos et octo agros juxta Alxemer et mansurn unum ac quattuor agros 1) Voor „possidebit". 2) Het handschrift heeft: „communioni". 3) In plaats van „quodque" heeft het handschrift „que". 4) In 1135 is de indictie 13. Bijdr. en Meded. XXX. 15 226 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN in Habtewolck 1) huic loco dedit , 4 etiam mansos cultos in Vene. Etiam ista possidet : juxta Vehit 2) dimidium man- sum , item in Halten dimidium mansurn, in villa Emetenhert 3) duo mansi 4), in Fletene dimidium man- sum , juxta Novum Renum 4 jugera , in Breclewelt 5) dimidium mansum , item dimidium mansum in Mi, et in Marsebroeck duo mansi , in Marsen unus manlus, in Marsen veen duo mansi, in Horstwerden r) duo mansi et dimidius , in Altwiek duo mansi, item in Horstwerden 6) tria jugera. Memento mei , Deus meus, in bonum et ne auferas miserationes tuas a me , et hanc congregationem in Altwick cum omnibus suis secundum misericordiam team in perpetuum protege. Et si qui diminuerint 7) ex his, que subscripta cunt, vel laesionem aliquam fecerint aut violentiam loco into intulerint , diminuat Deus dies eorum et deleantur de libro viventium, parsque eorum sit cum Dathan et Abyron , et terra absorbeat eivos. Amen , fiat , fiat ! Testes igitur horum hi sunt : Simon majoris ecclesie prepositus et Arnoldus de- canus ipsius. Lambertus prepositus sancti Bonifacii et Rudolphus decanus ipsius. 1) Lees „Habkewolde" of „Abekewolde", d. i. Abcoude. Het voor- afgaande „Alxemer" zal wel Aalsmeer zijn. afgaande „Alxemer" zal wel Aalsmeer zijn. '2) d. i. de Vecht. 3) Lees: Emecenkerc (Heemskerk)? 4) Hier en ook later wordt de eerste naamval gebruikt, waar men den vierden verwacht. 5) Lees : Bredevelt (onder Woerden). Het voorafgaande „Fletene" staat wel voor ,,Flutene", d. i. Vleuten. staat wel voor ,,Flutene", d. i. Vleuten. 6) Lees: Oostwerde, d. i. Oostwaard onder Zuilen. 7) Het handschrift heeft: „diminuerunt". UIT DE 12e EEUW. 227 Balduinus prepositus sancte Marie et Gezelinus camerarius, decanus ipsius. Godefridus prepositus sancti Petri ac Hermannus decanus ipsius. Albertus prepositus sancti Joannis. Hildefridus 1) abbas sancti Pauli , ac Mauritius prior ipsius. Remigius abbas in Oistbroeck , et Conradus prior ipsius. Magister Daniel. Magister Godefridus 2). Walterus capellanus. Gerardus comes de Gelre. Henricus comes de Malsen. Wilhelmus comes de Pule. Gerlagus de Renen. Ministeriales : Gerardus et Albertus ejus filius , Hellas villicus et Godefridus ejus filius, Guilhelmus de Vorne, Gerardus filius ejus , Gosewinus , Wilhelmus de Schalckwijck , Jacobus 3) et alii multi. Acta cunt autem hee Trajecti anno dominice incar- nationis MCLXXIIII, indictione YIID, regnante glorioso imperatore Frederico, anno regni ejus XXIII , im- perii autem XVIII , anno vero episcopatus domini Godefridi XVIIII, ipso regente sedem hujus civitatis feliciter. Amen. (Naar een afschrift van A. Bucheiius in HS. coil. Booth C. 63. Rijksarchief Utrecht 4).) '1) Lees: „Hildebrandus", die als abt van St. Paulus voorkomt van 1169-1188. 2) Het handschrift heeft: „Gadefridus". 3) Het handschrift heeft : „Jacobi". 4) Boven het afschrift staat: Ex libro antiquo in pergameno scripto. 228 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN SUPPLEMENT, HET DOMKAPITTEL VAN LUIK DOET AAN DE VIJF UTRECHTSCHE KAPITTELEN MEDEDEELING VAN DE ZEKERHEID , DIE DE BISSCHOP VAN LUIK VOLGENS RECHT EN GEWOONTE STELLEN MOET , WANNEER HIJ EEN KASTEEL , DOOR EEN ZIJNER VASALLEN GEBOUWD , OPEISCHT TER VERDEDIGING ZIJNER DIOCESE. (Zonder jaar 1).) Domini et amid carissimi. Receptis vestris amica- bilibus litteris et questione in eis inclusa, continente, quam caucionem episcopus facere tenetur de iure vel patrie consuetudine vasallo pro castro ipsius vasalli, constructo dicti vasalli sumptibus , quod ab episcopo (optinet in feudurn 2)), Si episcopus petat dictum 1) Mr. P. H. was van meening, dat dit stuk, — in Brorn's Regestenlijst onder N°. 293 opgenomen op het jaar 1120, alleen omdat op dit jaar een dergelijk advies van het Keulsche Dom- kapittel vermeld werd onder N°. '292 — veel jonger was dan de 12e eeuw. Hij grondde dit gevoelen voornamelijk op het niet ver- melden van den Luikschen Domproost, die dus reeds buiten het kapittel moest gesteld zijn; terwijl hij zelfs gistte, dat het noemen van den vicedeken kon wijzen op eene neiging, om ook den deken van den vicedeken kon wijzen op eene neiging, om ook den deken zelf reeds daarbuiten te stellen. Het laatste argument scheen mij niet afdoend, daar -- afgezien van de vraag, of dergelijke neiging zal bestaan hebben , — de vicedeken natuurlijk altijd vermeld werd, wanneer het dekanaat tijdelijk vaceerde. Ik houd zijn ge- voelen voor juist, ook om eene andere reden; de brief betreft gewis een zoogenaamd „open huis" van het Sticht, en hoewel dergelijke huizen reeds vroeger nu en dan vermeld worden, schijnen ze echter eerst in de 14e eeuw talrijk geworden te zijn. Indien de brief uit dezen tijd dagteekent, verklaart zich ook zijne op- neming in het ongeveer uit dezen tijd dateerende necrologium goed; terwijl het niet zeer aannemelijk is, dat een dergelijk stuk meer dan twee eeuwen zou bewaard gebleven zijn. 2) Deze drie onmisbare woorden ontbreken in het handschrift, doch kunnen aangevuld worden uit de inhoudsopgave in het begin daarvan: „Littera capituli ecciesie Leodiensis, quam caucionem UIT DE 12e EEUW. 229 castrum ab ipso vasallo pro sue dyocesis defensione , dicto vasallo se ad hoc paratum mediante caucione prestita offerente. Premissaque qualibet amicabili promptitudine in hiis et aliis quibuscumque , vestre peticioni super hoc quantum in nobis est respon- demus, quod quid est de jure in talibus faciendum scire poteritis a jurisperitis , per vos super hoc con- sulendis. Sed quantum ad consuetudinem patrie Leo- diensis complaceat vobis scire, quod in hujusmodi casu 1) illud, quod sequitur , debere fieri credimus 2), videlicet quod primo deberent ostendere domino epi- scopo vel suis pro eo castrum et omnia bona et mu- nitiones in eo existentes et legitime estimari, ad finem quod homines et persone, quos dominus epi- scopus in castro poneret, si qui ex ipsis vastarent vel consumerent aut per eorum culpam aliquid perderetur, dominus episcopus ad restitucionem tenetur, dicto suo vasallo de talibus faciendam 3). Si eciam dicti homines in dicto castro sic positi aliqua bona in carnpis seu villis aut ortis dicto castro raperent, colligerent aut expenderent aut aliqua dicti castri edificia destruerent , dominus eciam episcopus ad talium restitucionem dicto vasallo , ac aliis personis darnpna hujusmodi sustinentibus , tenetur. Et (de 4)) hujusmodi castro ac aliis predictis restituendis do- minus episcopus vasallo suo secundum estimacionem hujusmodi deberet competentem prestare caucionem, prout et secundum quod considerari posset rationabi- episcopus facere tenetur de jure vel de consuetudine patrie vasallo pro castro ipsius vasalli, constructo ipsius vasalli sumptibus, quod ab ipso optinet in feudum." I) Het handschrift heeft: casum. 2) Het handschrift heeft: credetnus. 3) Het handschrift heeft : faciendi. 4) In het handschrift ontbreekt dit woord. 230 TWAALF ONUITGEGEVEN OORKONDEN ENZ. liter et perpendi per probos homines , habentes usum et noticiam in talibus non suspectos. Et super tali caucione seu convencione fierent littere obligatorie cum obligacione ipsius domini episcopi et suorum dicteque sue ecciesie bonorum , sigillo dicti domini episcopi sigillande unacum sigillo nostri maioris , per quod tamquam per dominum transfeudalis caucio hujusmodi seu obligacio esset confirmata. Sed si hostes , ad seu circa dictum castrum advenientes , ipsum castrum in toto vel in parte diruerent seu dampna aliqua in villis domibus ortis campis et bonis predictie quoquomodo inferrent , dominus episcopus ad talia restituenda minime tenetur, postquam in ditto castro posuisset homines , qui ad defensionem patrie sue ac dicti loci sua corpora periculo in hoc supponerent atque vitas; hoc tamen in premissorum singulis attento , quod fraus dolus et quecumque decepcionis species in hiis omnibus reici deberent et bona fides plenaria observari. Posset eciam do- minus episcopus caucionem idoneam fidejussoriam prestare vasallo super premissis , si alius pretactus caucionis modus non prestaretur. Altissimus vos in sua gracia custodiat nunc et semper. Scriptum Leodii mensis Junii die XX , hora completorii. Vicedecanus et capitulum Leodienses eiris vene- rabilibus et discretis , amicis nostril karissimis, dominis Maioris, sancti Salvatoris , sancti Petri , sancti Jo- Maioris, sancti Salvatoris , sancti Petri , sancti Jo- hannis et sancte Marie Trajectensium ecclesiarum prelatis et capitulis. (Naar een afschrift voorin het necrolo- gium van het kapittel van St. Sal- vator, fol. 4 vs.) BRIEF OVER EEN OP DEN 17den NOVEMBER 1572 TE DELFT GEHOUDEN VERGADERING VAN DE STATEN VAN HOLLAND, MEDEGEDEELD DOOR DR. L. A. KESPER. vv v vvvvww~,~, ., v. De brief 1), dien de lezer hierachter vindt afge- drukt, is aan de burgemeesters van Gouda geschreven door Dirk Jansz. Lonck , gedeputeerde ter in het midden van November 1572 te Delft gehouden Staten- vergadering en bevat klachten over het zonderlinge gedrag van zijn medegedeputeerde Dirk Hoensz., die op een gegeven oogenblik weigerde aan de verdere beraadslagingen deel te nemen en zich dagen lang schuil hield, zonder dat men wist, waar hij was. Het waren dus zeker geen alledaagsche mededee- 1) Ik %ond dien , in het Archief der Gemeente Gouda, in een portefeuille met willekeurig bijeengevoegde stukken , dus niet in de door Dr. N. Japikse bij diens ook te Gouda ingesteld onderzoek naar ongedrukte resolutiën der Staten doorzochte portefeuilles met ;,ingekorven stukken". Het stuk , een handschrift in folio, heeft geleden door het uitsteken der randen buiten de portefeuille. Vandaar de lacunes. Vandaar de lacunes. 232 BRIEF OVER EEN VERGADERING lingen , die Lonck hier te doen had aan de regeering der stad, die hem afvaardigde. De houding van Hoensz. had in de Staten een groote opschudding verwekt en Lonck zelf was natuurlijk ten zeerste onder den indruk van het gebeurde. Vandaar dat de brief, zoo spoedig mogelijk na het gebeurde ge- schreven, zich kenmerkt door die bijzondere uitvoe- righeid , die eigen is aan alle mededeelingen van pas doorleefde, eenigszins schokkende gebeurtenissen. Misschien ligt juist in die uitvoerigheid, meer nog dan in de medegedeelde feiten zelf, de eigenlijke waarde van den brief. Daar Lonck zijn regeering de ware toedracht van zaken eens recht goed voor oogera wilde stellen , bevat de brief allerlei kleine, voor de kennis van dien tijd niet onbelangrijke bij- zonderheden , die men elders niet licht zal aantreffen. Hoe het zij , de schaarschheid van berichten om- trent wat er, na de eerste vergaderingen in Juli, in de Staten van Holland is voorgevallen wettigt reeds de uitgave van den brief, welks inhoud ik thans, voorzoover de Goudsche vroedschaps-resolutiën 1) en enkele andere bescheiden Q) mij daartoe in staat stelden, eenigszins nader wensch toe te lichten. Toen op den 2lsten Juni 1572 Jonkheer Adriaan van Swieten in den naam van den Prins Gouda bezet had, voelde de Goudsche vroedschap zich als een overwonnene , die zich in den nieuwen stand 1) Er bestaan van deze resolutiën , ook uit dezen tijd, twee exemplaren , nl. de minuut en het net. Resolutiën, alléén in de minuut voorkomende, zal ik als „minuut-vroedschaps-resolutiën" minuut voorkomende, zal ik als „minuut-vroedschaps-resolutiën" citeeren. citeeren. 2) Hiertoe behoort vooral de merkwaardige concept-rekening betreffende de uitgaven , die Gouda zich in de jaren 1572--1574 ygor de „gemeene saecke" getroost heeft, ygor de „gemeene saecke" getroost heeft, VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 233 van zaken zoo goed mogelijk moest trachten te schikken. Niet van die vroedschap toch was de omzetting uitgegaan ; trots ook haar hevig verzet tegen den tienden penning en ook haar afkeer van alle geloofsvervolging miste zij den noodigen revo- lutionnairen zin , om uit eigen beweging de zijde van den Prins te kiezen en was zij ook nog te veel aan het oude geloof gehecht, om niet angstig terug te deinzen voor de mogelijkheid, dat de „vrijheid van religie" ten slotte alleen aan de Calvinisten zou ten goede komen. Intusschen, de vroedschap had den eed van trouw aan den Prins moeten doen en over het geheel bleek zij meegaande en paste zij zich , als correcte regee- ring, aan de nieuwe omstandigheden aan. Maar twee zaken waren er, waarin zij van geen toegeven weten wilde. De eerste, verreweg de belangrijkste zaak, betrof de religie. Hevig en hardnekkig was de strijd, dien zij voerde , toen de bij de overgave bedongen ,liberteyt van religie van overwedersijden" inderdaad een ijdel woord bleek te zullen worden. Over deze religie-kwestie , waarover wij indertijd elders 1) eenige bijzonderheden hebben medegedeeld, wordt in den brief niet gesproken. Wèl echter over de andere zaak , die voortdurend tot allerlei conflicten aanleiding gaf: het onderhoud der in Gouda gelegde garnizoenen. Daar 't nu juist deze kwestie is, die 't eigenlijke middelpunt vormt van den inhoud van den brief, zal ik haar 't eerst en tevens eenigszins breedvoerig bespreken. 1) In de Bijdragen voor yad. Gesch. en Oudhk. , vierde reeks 4ep1 II bl. 391 vlg. 234 BRIEF OVER EEN VERGADERING Dat na de omzetting in Gouda garnizoen moest worden gelegd „voor de defentie ende bewaringhe der stede", begrepen èn de vroedschap èn de bur- gerij , die beiden zich dan ook gewillig betoonden in datgene , wat Van Swieten voor dit doel van hen eischte. Maar al heel spoedig trok 't eerre vendel na 't an- dere Gouda binnen en werd de stad met het onder- houd van veel meer soldaten belast, dan voor de verdediging der stad noodig was. In 't begin van Augustus lagen er 700 soldaten en nog dagelijks vermeerderde dit aantal 1). Al die soldaten moesten onderhouden en , waar dit noodig was , ook gehuisvest worden door de bur- gers , die naar gelang van hun vermogen voor een of twee soldaten (of een meerdere) te zorgen hadden. Welke groote uitgaven dit onderhoud van de burgerij vorderde , is licht te begrijpen. En waren 't nu alleen maar die soldaten zelf, maar al die man- schappen, van den hopman af tot den minsten knecht toe, hadden, zoo zij getrouwd waren , de gewoonte hun vrouwen en kinderen mede naar de plaats van hun garnizoen te nemen 2), en zoo leefden ook de huisgezinnen min of meer op kosten van de burgerij 3). 1)Lie vroedschaps-resolutie van 6 Aug. 1572. Er was een oogenblik geweest , ni. van 16-23 Juli, dat dit aantal zelfs ruim 950 bedroeg. Docb dit groote getal was abnormaal en slechts het gevolg van toevallige opeenhooping van elkaar afwisselende vendels. Het getal soldaten kan men , voor sommige oogenblikken althans, Het getal soldaten kan men , voor sommige oogenblikken althans, vrij nauwkeurig opmaken uit de verschillende posten in de concept- rekening, die op het onderhoud der vendels betrekking hebben. Jammer genoeg ontbreekt daar bij één vendel de anders steeds voorkomende opgave der data van komst en vertrek. 2) Zie vroedschaps-resolutie van 6 Augustus 1572 en de concept- rekening passim. 3) Vrouwen en kinderen kwamen veelal juist tegen etenstijd VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 235 Daarbij kwam nog dat meerderen zoowel als min- deren in den regel hooge eischen stelden en de burgers op allerlei manieren afpersten 1). Geen wonder, dat de burgerij , toch reeds door allerlei andere buitengewone belastingen gedrukt, klacht op klacht begon te uiten en de vroedschap op middelen zon , om de burgers van den last dier soldaten te bevrijden. Een der eerste maatregelen , die zij wilde toepassen, bestond hierin, dat zij althans één vendel niet bij de burgers ingekwartierd zou laten , doch dit , tegen betaling van soldij , op eigen kosten zou doen leven. Inderdaad werd een vendel -- dat van Hopman Beest — van de burgers wegge- haald, maar toen de stedelijke regeering daarop bij diezelfde burgers om geld kwam vragen voor de te betalen soldij, werden zij daartoe weinig bereid ge- vonden. Het gevolg was , dat de soldaten van het genoemde vendel slechts door beloften van betaling rustig konden gehouden worden en inmiddels toch weer, thans in den vorm van het maken van schulden , op kosten der burgers leefden ). hunne mannen en vaders opzoeken. In de concept-rekening staat ergens, dat het onderhoud der soldaten den burgers zwaarder viel „mitsdijn wijff ende kinderen mede quamen eten." 1) De Heeren Hoplieden eischten bijv. wijn aan tafel -- en niet een enkel glaasje ! Teekenend in dit opzicht is het feit, dat een lid van de vroedschap van de stedelijke regeering geldelijke ver- goeding eischte voor den velen wijn , die een bij hem ingekwartierd hopman opgedronken had. Zie minuut-vroedschaps-resolutie — klachten over den toenmaliger toestand werden zoo min mogelijk in het net-exemplaar opgeteekend -- van 8 Augustus. In het algemeen was 't den burgers steeds een ergernis , dat zij de soldaten moesten „traicteeren naer hoeren appetite". Z) Zie voor dit alles vooral de concept-rekening. Daar al de bijzonderheden , die ik verder omtrent 't aantal soldaten , de kosten van hun onderhoud enz. zal mededeelen , hoofdzakelijk aan die belening ontleend zijn , zal ik deze verder maar niet aalhalen, 236 BRIEF OVER EEN VERGADERING Die toestand werd onhoudbaar en daarom besloot de vroedschap op den Eden Augustus een deputatie naar Van Swieten te zenden met de opdracht, om met hem een zeker contract te maken aangaande het getal soldaten , waarmede Gouda voortaan belast zou blijven , een opdracht, die natuurlijk ten doel had het getal soldaten belangrijk te verminderen. Maar de burgemeesters, die begrepen , dat niet Van Swie- ten, maar Lumey eigenlijk hier de man was, wendden zich zonder voorkennis van de vroedschap recht- streeks tot Lumey en verzochten, dat het aldaar zeer gehate vendel van Hans Bever uit Gouda zou mogen vertrekken 1). Het verzoek werd ingewilligd en na eenige vruchtelooze pogingen , om nog een soort afkoopsom te verkrijgen , vertrok het bedoelde vendel, dat uit 350 man bestond en naar raming van de stedelijke regeering aan de burgerij , voor een verblijf van ongeveer een maand, de som van ruim f 4680 gekost had. Doch met het vertrek van dit ééne vendel was noch de burgerij noch de vroedschap tevreden. Er was nog altijd 't vendel van Hopman Beest, uit 215 man bestaande, dat thans, slecht betaald als 't werd, niet alleen voor de burgers , die maar altijd aan 't borgen moesten blijven, een last was maar ook gevaar voor de rust in de stad opleverde. En nu besloot de vroedschap wel opnieuw deze soldaten geheel „op eigen kosten" te laten leven, maar 't bleef bij het oude : het geld van het zoogenaamde ,,sol- 1) Zie vroedschaps-resolutie van 16 Augustus 1572. De genoemde hopman wordt meestal aangeduid met den naam van Hopman Hans Bever uit Trier. In plaats van ,,Bever" vond ik ook „Bijben" pn „Beveren", pn „Beveren", VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 237 datenkohier" 1) kwam zeer slecht binnen en het aantal »restanten" bleef groot 2). De vroedschap intusschen zat voor een groots moeilijkheid. Tegen dwangmiddelen — »het remedie van justicie", zooals de vroedschap zich uitdrukte — om de gelden van het soldatenkohier geind te kagen, zag zij op, waarschijnlijk , omdat zij zelve overtuigd was, dat de burgers al meer dan genoeg aan al die soldaten hadden ten koste gelegd. En toch kon de som van ongeveer f 2000, die maandelijks voor de soldaten zou moeten worden uitgegeven , natuurlijk slechts door middel van een speciaal daarvoor geheven belasting worden bijeengebracht. Niet meer dan natuurlijk was 't dus , dat de vroed- schap zich bij de Staten ging beklagen, en , toen klagen niet meer baatte , de meeping begon voor te staan , dat 't niet meer dan billijk was, dat 't gemeene land het onderhoud dier soldaten betaalde 3). In den regel lichtte de vroedschap deze meening toe door verwijzing naar de »armoede der ingesete- nen", die een betaling der soldaten onmogelijk maakte, doch niet zelden heeft 't den schijn , dat de vroed- schap zich in deze zaak tegelijk ook op meer prin. cipieel standpunt plaatste en van oordeel was , dat Gouda niet verplicht was, om zich de extra-belasting van een onnoodig groot garnizoen te laten welge- vallen. Maar consequent was de vroedschap bij 't in- nemen van dit standpunt niet; de vraag of het thans in Gouda aanwezige garnizoen te groot was voor de 1) Van een afzonderlijk „quuhier der soldaeten" leest men in een minuut-vroedschaps-resolutie van 29 Augustus 1572. 2) Zie vroedschaps-resolutie van 25 Augustus '1572. 3) Zie de vroedschaps-resolutiën van 14 Augustus en 29 Au- gustus 1572.. 238 BRIEF OVER EEN VERGADERING verdediging der stad , werd door haar in 't geheel niet gesteld. 't Hoofdpunt was en bleef dus de on- mogelijkheid, om het onderhoud der soldaten langer te bekostigen , en dit argument werd dan ook aan- gevoerd , toen men voor de eerste maal de boven aangeduide meening tegenover de Staten uitsprak. Toen op den 3lsten Augustus en volgende dagen de Staten te Haarlem zouden vergaderen, kregen de gedeputeerden, die voor Gouda deze vergadering zouden bewonen, den last, om den Staten aan te dienen , „dat de soldaten alhier liggende betaelt be- hoeren te werden bij tgemeenlandt, loet deser stede hoeren te werden bij tgemeenlandt, loet deser stede ende darme ingesetenen nyet mogelick en es deselve betaelinghe te vervallen" 1). De gedeputeerden hadden geen succes en Gouda bleef voor het onderhoud der soldaten aansprakelijk. Intusschen begonnen de soldaten , die zoo goed als geen betaling kregen , hoe langer hoe onrustiger te worden , om ten slotte aan het muiten te gaan. Zóó ernstig werd eindelijk de toestand, dat men er- over dacht, om zich rechtstreeks tot den Prins te wenden met het verzoek om, ook op deze zaak, ,ordre te stellen" 2). Men liet echter dit plan varen, toen de burgerij , door het gewelddadig optreden der toen de burgerij , door het gewelddadig optreden der soldaten ten zeerste verschrikt , ten slotte althans zooveel geld opbracht, dat de soldaten door het be- talen van telkens kleine bedragen eenigszins tevreden konden worden gesteld. konden worden gesteld. Maar 't ongeluk vervolgde Gouda. Het beleg van Schoonhoven bracht weldra tal van gekwetsten in Gouda, wier verpleging ook al weer groote uitgaven 1) Zie vroedschaps-resolutie van 29 Augustus 1572. 2) Zie vroedschaps-resolutie van 5 September 1572, VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 239 vorderde 1). Natuurlijk diende de vroedschap ook bij deze gelegenheid bij de Staten een voorstel in, ten doel hebbende om het onderhoud althans van déze soldaten op 's lands kosten te doen geschieden — zij deed dit op de in 't begin van October te Leiden gehouden dagvaart — doch ook ditmaal bereikte de vroedschap haar doel niet. Het onderhoud echter van die gewonde soldaten was een zaak van haast geen belang in vergelijking met het feit, dat in het laatst van October Lumey zelf met een vendel van ongeveer 700 man zich ge- durende een tijd van 13 dagen in Gouda legerde. Wat de burgers toen geleden hebben door de afper- singen dier soldaten en door de andere door hen bedreven wandaden , is bekend en meermalen be- schreven 2). Hier kan ik volstaan met de herinnering aan het feit, dat de burgers verklaarden , dat zij al de „onverwinlicke schaede , gewelt, overlast ende ver- driet", die zij van de soldaten geleden hadden , „in soedanighen schijn nyet weder en souden willen ver- wachten , om geen goet van de werelt, maer liever de stadt ende haere goeden verlaeten souden." Wij haalden deze woorden aan , om goed te doen zien , hoe de burgerij, wier geduld reeds bijna zoo goed als uitgeput was door den overlast, dien zij gedurende reeds ongeveer vier maanden van al die soldaten had gehad, thans, na het bezoek van Lu- mey's soldaten, ten opzichte van al wat soldaat 1) Zie vroedschaps-resolutie van 8 October 1572. De vroedschap schijnt eerst een poging gewaagd te hebben, om de zieke en gekwetste soldaten niet in de stad toe te laten. Althans Lumey verweet dit de stedelijke regeering. (Zie vroedschaps-resolutie van 17 October 1572). 2) 0. a. door Van Wijn in Bijv. en Aanm. op Wagenaar VI, 99 noot g. 240 BRIEF OVER EEN VERGADERING heette gestemd moet zijn geweest. Het verblijf van Lumey en de zijnen had den burgers niet minder dan f 4000 gekost. Bij de vroedschap , die , zooals wij zagen , in haar meerderheid nog katholiek was , had de woede van Lumey's soldaten tegen alles wat nog aan het oude geloof herinnerde, bovendien nog dit gevolg, dat zij met grootere heftigheid dan voorheen voor de be- langen der katholieken optrad en in het algemeen zich minder in den nieuwen toestand begon te schikken. De stemming én van de vroedschap èn van de burgerij was er dus thans allerminst naar, om het eenmaal opgevatte denkbeeld van betaling der sol- daten uit 's lands kas te laten varen, 4p den 11den November droeg dan ook de vroed- schap aan Dirk Jansz. Lonck op, om met Dirk Hoensz, zich naar de Statenvergadering te begeven en daar om een ordonnantie te verzoeken , waarbij bepaald werd , dat de achterstallige zoowel als de nog te betalen soldij der in Gouda liggende soldaten uit de opbrengst van den 12den en den 100sten penning betaald zou worden. Als toelichting tot dit verzoek zou dienen de onmogelijkheid , om nog langer geld voor die soldaten op te brengen en een verwijzing naar de groote uitgaven , die de stad zich reeds had getroost. Tevens werd besloten, dat, zoo de Staten het verzoek niet wilden inwilligen , een dergelijk verzoek tot den Prins zou worden gericht 1). 1) Zie minuut-vroedschapa-resolutie van 11 November 4572. Dat deze resolutie niet in het net-exemplaar voorkomt, is vreemd. deze resolutie niet in het net-exemplaar voorkomt, is vreemd. Wel bevat zij in het algemeen ook wel weer een klacht over de gevolgen van den opstand , maar de zaak werd toch openlijk in de Staten behandeld. Wellicht heeft men later, nadat het verzoe VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 241 De betaling der soldaten kon intusschen niet langer uitgesteld worden en daarom besloot de vroedschap, zonder op de beslissing van de Staten te wachten , de betaling althans van de achterstallige soldij door den ontvanger van den 12den penning te doen ge- schieden 1). Natuurlijk maakte de ontvanger bezwaar en eischte hij van de burgemeesters „in haere prive name" een acte van schadeloosstelling. De burge- meesters waren , toen de vroedschap op haar beurt verklaarde, dat zij hen zoowel tegenover de Staten als tegenover haar zelf niet aansprakelijk zoude stellen , bereid den ontvanger de bedoelde acte te verleenen en zoo werd ten slotte 't geld reeds uit 's lands kas betaald, voordat de Staten 't goedkeurden 2). Zoo stonden dus de zaken , toen het meergenoemde ver- zoek van Gouda op de Staten-vergadering van 17 November 3) in behandeling kwam. Welk resultaat deze „behandeling" toen opleverde , vindt de lezer in den brief zelf in alle bijzonderheden medegedeeld: het voorstel van de Goudsche afge- van Gouda, gelijk wij straks zien zullen, in de Staten op minder heusche wijze ontvangen was, van deze geheele zaak liever maar geen officieele vermelding meer willen maken. De heffing van den 12den penning (van de inkomsten van lan- derijen) was, gelijk bekend is, vastgesteld bij ordonnantie van de Staten d.d. 16 Augustus 1572. Tot de heffing van den 100sten penning was eerst onlangs, nl. in het begin van November, door de Staten besloten. (Verg. vroedschaps-resolutie van 4 November 1572). 1) Zie vroedschaps-resolutie van 12 November 1572. 2) Zie vroedschaps-resolutie van 16 November 1572. 3) De brief is gedateerd 18 November, welke datum in 1572 op een Dinsdag viel. Daar nu , blijkens den brief, de vergadering gehouden werd op een Maandag en deze Maandag niet kan geweest zijn de 10de (want de zaak was toen nog niet eens in de vroed- schap besproken) moet de vergadering op Maandag 17 November gehouden zijn. Bijdr. en Meded. XXX. 46 242 BRIEF OVER EEN VERGADERING vaardigden werd van alle kanten met zulk een storm van verontwaardiging ontvangen , dat een behoorlijke verdediging onmogelijk bleek. Toen nu Gouda's voorstel zoo goed als verworpen was, moest er, volgens 't besluit van de vroedschap, een rekest aan den Prins worden gezonden. Lonck stelde daarvoor een concept op, dat den 19den No- vember bij de vroedschap in behandeling kwam. Men besloot toen het bedoelde rekest voorloopig nog niet te verzenden, omdat men vreesde , dat , zoo er ongunstig op beschikt werd , er ,swaricheyt" zou kunnen ontstaan. Met die ,,swaricheyt" werd waar- schijnlijk dit bedoeld, dat bij bepaald verbod om de soldaten uit 's lands kas te betalen de gelegen- heid ontnomen zou worden om voort te gaan met die betaling voorloopig door den ontvanger der ge- meenelandsmiddelen te doen geschieden] Althans tot dit laatste werd in diezelfde vergadering het besluit genomen 1). Nu wij dus den lezer voldoende op de hoogte ge- steld hebben van al hetgeen vóór en omstreeks den tijd , dat de brief geschreven werd , in betrekking tot die soldaten geschied is , komen wij thans tot de vraag, wat toch wel de reden mag zijn geweest van de zonderlinge houding, die Dirk Hoensz. in de hier bedoelde Statenvergadering aannam en die zijn medegedeputeerde haast tot wanhoop bracht. Tot nu toe noemden wij Hoensz. wel een ,,gede- puteerde" 2), maar eigenlijk was hij dit slechts ten deele. Hij was , hoe vreemd 't ook, vooral met het oog op zijn houding , moge klinken ,Raed van sijne 1) Zie vroedschaps-resolutie van genoemden datum. 2) Ook in de tresoriersrekening van 1572 worden Lonck en Hoensz. „gedeputeerden" genoemd. Hoensz. „gedeputeerden" genoemd. VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 243 Excellentie" en had hoofdzakelijk als zoodanig de verplichting om de Statenvergadering bij te wonen. Dit laatste vereischt natuurlijk toelichting. Men moet dan weten, dat er toenmaals een Raad bestond, of althans geconstitueerd was, waarvan de leden, uit de edelen en vertegenwoordigers der ver- schillende steden op voordracht van de Staten door den Prins gekozen, niet alleen als afzonderlijk col- lege den Prins ter zijde moesten staan , doch ook de Statenvergaderingen moesten bijwonen I). Tloensz. was dus reeds als „Raad" verplicht op de bier bedoelde Statenvergadering als vertegenwoordiger van de stad Gouda aanwezig te zijn. Maar die ver- plichting wees hij van zich af, door te zeggen , dat er tot nu toe van het geheele optreden van dien Raad nog niets te bemerken was geweest, dat dat alles, 1) Zie de Commissie van den Prins betreffende de oprichting van dezen Raad d.d. 3 November 1572 bij Kluit, Hist. der Holt. Staatsreg. III b1. 419 en verder den brief. Ter vervanging van lloensz. werd door de Staten een tweetal opgemaakt , waarop Lonck als N°. 2 voorkomt. Daar er omtrent den hier bedoelden Raad verder weinig bekend is , veroorloof ik mij de daarop be- trekking hebbende vroedschapsresolutie in haar geheel mede te deelen. Zij is van 14 December 1572 en luidt aldus: „Ten voorsz. daeghe is volgende tschrijven van de voornoemde gede- puteerden genomineert meester Pieter van Asperen en Dirck Jansz. Loncq, om één van hem beyden tot electie van den Prinche van Orangiën te wesen Raet van sijuder Excellentie, dewelcke continueeren representeeren sullen een lidtmaet van de Staten , om mette anderen Staten in de gemeene landtssaecke te besongeeren". Deze „Raad" was dus min of meer een voor- looper van den „Raad nevens zijne Excellentie", die in het voor- jaar van 1573 werd opgericht. (Zie o. a. Muller, Staat der Ver. Nederl. blz. 71). De „Raetsheeren in den Haghe", van wie ook in den brief gesproken wordt, zijn natuurlijk de nieuwe leden van het Hof van Holland. Over hen zullen wij later nog even spreken. 244 BRIEF OVER EEN VERGADERING zooals hij zich uitdrukte , „noch in treyn niet ge- brocht" was. Maar niet alleen tegenover den Prins en de Staten had Hoensz. verplichting, doch ook tegenover de Goudsche vroedschap. Deze toch had op den llden November Lonck opgedragen, om te zamen met JIoensz., die dan toch de Statenvergadering zou moeten bijwonen , aan de Staten het ons bekende verzoek te doen betreffende de te Gouda liggende soldaten. Hoensz. nu meende eerst, dat zijn ver- plichting tegenover de vroedschap vervallen was door zijne opvatting van die tegenover den Prins en de Staten. Doch later liet hij zich dan toch door Lonck overhalen , om , ter voldoening aan de hem gegeven opdracht, op de vergadering te komen. Dat nu Hoensz., toch al schoorvoetend in de vergadering gekomen, onmiddellijk nadat het voorstel van Gouda op zoo'n ruwe wijze was afgemaakt , de vergadering verliet en verder niets meer van zich liet hooren, komt ons van zijn standpunt niet geheel onbegrij- pelijk voor i). Het andere punt, dat in de door ons besproken Statenvergadering in behandeling kwam , had betrek- king op de zoogenaamde geannoteerde goederen , waarover wij thans nog enkele mededeelingen wen- 4) Hoensz, werd in Juli 4573, bij de omzetting der vroedschap, niet herkozen. Of men hem toenmaals niet vertrouwde, of dat hij werkelijk zich eenigen tijd van de partij van den opstand heeft afgescheiden , is niet uit te maken. In elk geval werd hij later weer in genade aangenomen. Sinds 4575 was hij zelfs meermalen Burgemeester van Gouda. Hendrik Duyst, die zich, blijkens den brief, evenals Hoensz. aan zijn verplichtingen als „Raad" had ont- trokken , herwon spoediger het vertrouwen. Reeds in het voorjaar trokken , herwon spoediger het vertrouwen. Reeds in het voorjaar van 4573 werd hij, gelijk bekend is, gekozen tot lid van den Raad nevens zijne Excellentie. (Zie omtrent Duyst o. a. Wagenaar VI bl. 399.) VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 245 schen te doen. De aangelegenheid van de geestelijke goederen en de goederen der gevluchte en andere »de gemeene saecke" niet toegedane personen (al welke goederen later met den algemeenen naam van ,,geannoteerde goederen" werden aangeduid) was eigenlijk reeds geregeld bij de ordonnanties van den Prins van 23 en 25 Augustus 1572 1). Zoo was in laatstgenoemde ordonnantie o. a. bepaald, dat de be- doelde goederen door de magistraten der betreffende steden zouden worden geannoteerd en dat de vruchten daarvan zouden worden ontvangen door de rent- meesters der domeinen , die van hun beheer rekening en verantwoording zouden moeten doen aan een commissie uit de Staten. Doch in vele steden hadden de gouverneurs óf reeds vóór het uitvaardigen der zooeven genoemde ordonnantie óf daarna, dus met overtreding daarvan — dit is onzeker -- voor het beheer dier goederen afzonderlijke ontvangers aan- gesteld, die , zonder dat er van eenige rekening en verantwoording aan de stedelijke regeeringen of de Staten sprake was , de door hen ontvangen gelden aan de gouverneurs afdroegen. Wat er op die wijze van die inkomsten , die volgens de ordonnantie voor de gemeene zaak bestemd waren , terecht moest ko- men , is licht te begrijpen. Geen wonder dus , dat de Staten aan een dergelijken toestand een einde wenschten te maken. Op de in het begin van No- vember te Haarlem gehouden dagvaart werd dan ook bepaald , dat de stedelijke regeeringen andere ont- vangers zouden aanstellen voor de inkomsten der kloosters en de goederen van hen, die gevlucht waren, en verder, dat zij lijsten zouden opmaken van de in 1) Zie Bor I bl. 290 en i91. 246 BRIEF OVER EEN VERGADERING hare steden gelegen bezittingen van inwoners van Utrecht en Amsterdam. De uitvoering echter van dit besluit leverde na- tuurlijk voor menige stedelijke regeering bezwaar op. Waar reeds door de gouverneurs ontvangers waren aangesteld , stond een benoeming van andere ont- vangers gelijk met rechtstreeks optreden tegen die gouverneurs, van wie de stedelijke regeeringen toch in vele opzichten zoo afhankelijk waren. Zoo bad bijv. in Gouda Van Swieten een zekeren Herman Sterre, een Goudsch burger, door wiens toedoen vooral de Geuzen binnen Gouda waren gekomen, waar- schijnlijk als belooning voor zijn in dit opzicht be- wezen diensten , als ontvanger voor de hier bedoelde inkomsten aangesteld en kon de vroedschap er niet zoo gemakkelijk toe overgaan om een ander in zijn plaats te benoemen. Vandaar dat de vroedschap in hare vergadering van den l2den November besloot, er de Staten nog eens uitdrukkelijk op te wijzen, dat Herman Sterre, evenals de in den brief genoemde Jan Hendriksz. van Delft, door Van Swieten waren aangesteld. Aan Lonck werd toen opgedragen dit bezwaar in de Staten ter sprake te brengen I). Gelijk uit den brief blijkt , werd het bezwaar van Gouda, dat trouwens ook wel slechts geopperd zal zijn, om zich tegenover Van Swieten te kunnen ver- dedigen , niet geteld. Algemeen toch was men 't er over eens, dat de aangelegenheid der hier bedoelde goederen opnieuw geregeld behoorde te worden en dat die ,,calesen" van ontvangers — de eigenlijke schuldigen, de gouverneurs, durfde men waarschijnlijk 1) Zie voor alles, wat op die geannoteerde goederen betrekking heeft , de vroedschaps-resolutie en de minuut-vroedschaps-resolutiën van 12 November 1572 eng verder den brief zelf. van 12 November 1572 eng verder den brief zelf. VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 247 niet aan -- door andere behoorden vervangen te worden. Gelijk bekend is , werd de aangelegenheid der geannoteerde goederen opnieuw geregeld door de ordonnantie van den Prins d.d. 10 Februari 1573 1). Deze ordonnantie is dus waarschijnlijk het „placaet", om welks uitvaardiging de Staten, volgens den brief, den Prins zouden verzoeken. Over vele andere zaken , waarover in den brief slechts terloops wordt gesproken , zou nog wel het een en ander te zeggen zijn. Zoo bijv. over de be- noeming van zes „raetsheeren" (leden van het op 3 November 1572 opnieuw opgerichte Hof van Holland), waaruit dus blijkt , dat van de negen op genoemden datum benoemde leden er niet minder dan zes be- dankt hadden 2). Verder over Paulus Buys , die hier spreekt over „oase burchermeester", waaruit men dus zou kunnen opmaken , dat Buys toen nog pensionaris van Leiden , dus nog geen landsadvokaat was 3). Maar daar mijne inleiding reeds lang genoeg is, veroorloof ik mij voor deze en dergelijke kleine bij- zonderheden den lezer naar den brief zelf te verwijzen. De brief in zijn geheel geeft, levendig geschreven als hij is, ons een aardigen blik zoowel op de wijze, waarop het toenmaals in de Statenvergaderingen kon toegaan als op de eigenaardige moeilijkheden , waar- mede de Prins bij het organiseeren van het nieuwe bewind te kampen had. 1) Zie Resolutiën Staten van Holland 1571/74 bl. 20 vlg. 2) Over de op 3 November 1572 benoemde raadsheeren zie men Bakh, v. d. Brink, Stud. en Schetsen 12 bl. 501 vlg. (aanteekening). Uit de daar afgedrukte commissie van den Prins blijkt, dat dit bedanken eenigszins verwacht werd. .3) Vergelijk hiermede de gissing van Dr. v. Everdingen (Leven van Paulus Buys, bl. 20), dat Buys eerst in het laatst van December als landsadvokaat is aangenomen. 248 BRIEF OVER EEN VERGADERING De gedeputeerden , die den verdediger van een minder welkom voorstel met gejouw en geschreeuw ontvangen, zoodat 't volgens Loneks getuigenis ,gheen één mans werck" is , om met een dergelijk voorstel voor den dag te komen , zijn al even ken- schetsend als de pacificeerende Buys, die de Goudsche gedeputeerden , die de vergadering verlieten , nog naloopt, om hen van hun ongelijk te overtuigen. En de raadsheeren , die , na zich eerst op allerlei wijzen verontschuldigd te hebben , ten slotte hunne benoeming aannamen , omdat zij , door den Prins benoemd ,,daer niet of mochten", bewijzen zij niet opnieuw — doch ditmaal met al de duidelijkheid van een los daarheen geworpen woord — dat 't den meesten aan den innerlijken drang om iets ten bate van de ,gemeene saecke" te doen ten eene- male ontbrak en dat de Prins, behalve door enkele getrouwen als Paulus Buys, slechts omgeven was door nog maar altijd aarzelende figuren, van wie hij slechts hopen kon , dat zij, onder zijne leiding, wellicht tèch nog tot nutte dienstknechten voor de zaak der vrij- heid zouden kunnen worden opgeleid? L.A.K. BRIEF VAN DIRK JANSZ. LONCK AAN DE BURGE- MEESTERS VAN GOUDA. Eersame' wijse voorsy[nighe discreets goede vrun- den ick gebiede mij] I) zeere tuwaerts. IA mach U niet verswijgen , U in faicten te s[crijven] de sobere hulpe ende adresre, die ick hebbe an Dirck Dircksz. ij Bij de aanvulling dezer lacune maakte ik gebruik van liet adres van den brief en de gewone aanvangsformules van dergelijke brieven, brieven, VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 249 [Hoens], want hij overmits zijn zwaer hooft sustineert ende seydt gheen last te hebben om te compareeren bij den Staeten , ende dat de voorgaende nominatie om Raedt te weesen van zijnder Excellentie ende Boe te representeren yegelick zijne stadt , tselve niet geeffectueert wordt noch geeffectueert es, doer- dien zij alle noch niet bijeen geweest ofte gecompa- reert zijn , ende hebbe nochtans doer veel bidlens ende smeeckende woerden -- alsoe de conclusie van de vroetschap op hem mede spreect •— met hem in de Staeten geweest , te veeeten op Manendach smor- gens ontrent te 9 vuyren , ende den Staeten ange- dient, hoe wij ons sullen hebben mette nominatie van degheenen , die het onderwint sullen hebben over de gheestelicke goeden ende van de goeden van de geaffugeerden ende van degheenen toecomende , die van Vuytrecht ende Amsterdam , alsoe eenige des- halven doer commissie van mijnheere Van Swieten al onderwonnen hebben, es geresolveert , dat men in de Staeten Boude ontbieden Jan fleyndricxsz. van Delft, om hem naer sin reeckening te vragen, ende men sal de andere , gelijcke commissie gehadt heb- bende, constringeren ofte ordonneren , haerluyder reeckening voor de magistraeten te doen , ende oock haerluyder commissie opsegghen, ende men sal nieuwe ontfanghers stellen, volghende voorgaende resolutie van de Staeten; ende overmits die van Leyden, Ghorchom ende eenige andere steden seyden , sulcxs de saicke in den hoeren mede te staen, ende dat de penningen van deselve angeslagen goeden meest in handen gecommen zijn van de gouverneurs van de steeden , die nu weeder qualick te becommen sullen zijn, es breeder geresolveert, dat men versoucken sal an de Excellentie, om hierop een placaet gemaect te worden , om sulcke calesen van ontfangers te com- pelleren tot behoerlicke reeckening, met interdictie 250 BRIEF OVER EEN VERGADERING dat deselve penningen van nu voortaen niet sullen commen in handen van de gouverneurs , maer van de ontfangers , om geemployeert te worden in der gemeene saicke. Noopende tversouck , dat onse soldaeten betaelt zouden moghen worden van de hondersten ende 12e penning, volgende de resolutie , duchte ik, datter weynich troest es te verwachten van de Staeten, want het meerdeel van de vergaderinghe daer zeer op begoste te roupen , segghende, wij sullen yegelick in den onsen wel mede wat bijbrenghen dat wij verschooten hebben , maer overmits datter een van Dordrecht met een van de edele waren bij de rit- meesters van de Prinche, hebben zij ons gheen finael affscheyt gegeven , seggende , als de Staeten wat meer ende starcker in getaele zijn , zullen wij op u versouck resolveren ; wij hebben nochtans onse grieven bij monde verhaelt ende op haer gelijckelick roupen niet veel gepast , maer hebbent weeder met reedenen gedebatteert toeveel wij mochten. Naerdat wij dese voorst. antwoerde op ons versouck hadden , heeft Dirck Dircxs niet langher in de Staeten willen blijven sitten , daer groete confuys ende oock gheen eere voor onser stede inne gelegen was ; nochtans zeyden die van Delft ende meer andere, oock den pensionaris van Gorchom, tsegens hem , Dirck Dircxsz. , ghij zijt genomineert van de Staeten , om van weegen der stede van der Goude te compareeren als represen- teerende uwer stadt ende te volghen zijn Excellentie binnen den palen van Holland ; waer hij op zeyde : jae, Bats noch in treyn niet gebrocht , alle de andere met mijn genomineert zijn hier noch niet ; waerop Buys hem antwoerde ende zeyde : zij zijn hier alle zonder een van de Bedelen t ), waervooren onse burcher- 1) in plaats van een van de eedelen stond er eerst Dirck Jacobsx. VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 251 meester ende ick compareren ; ende Dirck Hoenss, duplicerende , zeyde : onse gecommitteerde sullen bin- nen een of 2 daghen selver commen , wij hebben gheen varder last om hier te compareeren , dan mijn- heeren dit versouck an te dienen , daer ick open- baer in de Staeten op antwoerde ende seyde, Jatter gheen ander gedeputeerden van der Goude sullen commen , want onse burgermeesters anders niet weeten hij compareert -- volgende voorgaende nominatie — daghelicxs in de vergaderinge van de Staeten. Ick hadde gehoept met sulcxs anseggen te bemorwen , dat hij van schaemte gebleven Boude hebben ; wat ich hem daertoe badt, twas al te vergeeffs ; ende, vuytgaende van de vergaderinge , zeyden de Stae ten : ghaen mijnheeren van der Goude loopes , zoe zullen wij gelijckelick scheyen ende ons doleren an zinder Excellentie van uwer onwillicheyt ; ende ons heeft terstont gevolcht Mr. Pouwels Buys, om Dirck Dircxs te inductieren , segghende : mijnheeren hebben onge- lijck ende zijn qualick bedogt, dat ghij gaet ende maect groet confuys onder de Staeten. Maar theeft niet geholpen. Dirck Dircxsz. begeerde niet te blijven ende zijn oversulcxs gescheyen. Ende tschijnt , dat Dirck Dircxsz. hem te soucken maect , sulcxs men hem vandaech niet gesien noch gevonden heeft, maer hij heeft mijn dit ingeleyt billet 1) doen gheven bij de huysvrouw van Heyndrick Duyst, daer hij gelo- geert es , seggende , dat ick den inhoude van dien zoude volcommen ende dat zij niet weet waer hij gebleven es, of hij gereyst es ofte niet. Up ghisteren waren de genomineerde Raeden ontbooden te commen van Leiden, dcch deze laatstgenoemde woorden zijn doorgehaald en door de eerstgenoemde vervangen. 1) Dit billet heb ik -- jammer genoeg — niet kunnen vinden. 252 BRIEF OVER EEN VERGADERING bij zijn Excellentie, dewelcke daer gel jckelick quamen zonder Dirck Dircxs ende Heyndrick Duyst; deur dabsentie van dese twee heeft zijnder Excellentie die weder doen vergaderen op huyden te 9 vuyren te compareeren, vuytdien Mr. Pouwels Buys ghisteren avondt tot Heyndrick Duyst was mette instructie van zijnder Excellentie , waernaer hem de raeden van s jnder Excellentie zouden reguleeren ende belaste hem te compareeren op huyden ten voorsz. vuyre, daer Heyndrick Duyst tot antwoerde op ghaff: ick zal der mijn te nacht op beslapen; ende huyden morghen zijn se gheenich van beyden gecompareert, tgunt van zijnder Excellentie niet wel genomen worde ende es oock een saicke -- soe mijn van eenige goede vrun- den int secreet geseyt es — dat wel onse stede van der Goude in een indingnatie brenghen zoude. Omtrent dier vuyre , dat hij ontbooden was bij zijnder [Excellentie]... d . bij mijnheer . asceel om te ..... acte van author[isatie] . , .. onder hem was maer es als noch [niet] gereet. Ende naerdat de Staeten van zijnder Excellentie ges . , , . waren , es bij mijn genomen Dorp ende laste mijn medebroeder Dirck Dircxsz, te compareren bij de Staeten totdatt een van onse burgermeesters ofte ander gedeputeerde van der Goude gecoomen waren , waer ick denselven Dorp op antwoerde , dat ick niet wiste , waer Dirck Zloensse was ende hij mocht naer hem sien ende die weete selver doen , want ick hem dit ingelegde billet liet leesen bij Dirc Dircxsz. gescreven, zoe heeft deselve Dorp met Buys tot Heyndrick Duyst gegaen om dese insinuatie te doen , maer hij heeft hum niet gevonden, soe heeft hij mijn gelast van weegen zijnder Excellentie alleen te compareeren op indingatie te verwachten. Hoewel nochtans ick sulcke laste van mjnheeren niet hadde, hebbe nochtans geobedieert ende mijn gevonden voormiddach ontrent VAN DE STATEN VAN HOLLAND. 253 half elven aldaer, waer dat quamen ses personen die genomineert waren tot Naeden van der Excel- lentie, om raetsheeren te zijn in den Ilaeghe 1); naer veel diversse excuusen hebben tselve geaccepteerd , want zijluyden daer niet of mochten doer oersaecke dat se genomineert waren van de Prinche van Aurangen. Laet Mr. Jan Jacobsz. burgemeester z) hem regu- leren naer dit ingeleyde billet; mijnheeren sullen oock niet laeten een ander gecommitteerde te senden, die daghelicxs mach compareren in de Staeten , want ick nootelick thuys moet zijn. Overmits dabsentie van Dirck Hoensse sal ick gheen varder versouck in de Staeten doen , om oase soldaeten betaelt te mogen worden vuyt de 12de ende hondersten penningh, want zij meest alle daer zoe tsegens roupen , dat het gheen één mans werck es alle hoer roupen te wederleggen , maer hier dient er wel een van de outste vuyt de weth ofte vroetschap om dese saicke andermael te versoucken , hoewel daer weynich troest es. Iloewel daer weynich troest es , hebbe ick met een goet vrundt van kennes dese ingeleyde requeste 3) doen maecken , om te presenteren an de Excellentie van de Princhen van Aurangen , tgunt ick alleen niet begheere te doen , want mijn last es met Dire Dirck Hoensse te besongeren, die hem nu te soucken maect; dus sullen mnheeren niet laeten andere in der plaetse van Dirck Hoensse ende mijn te senden 9) De woorden om raetsheeren te zijn in den flaegke staan in margine, doch hunne plaats in den tekst is zeer duidelijk aan- gegeven. 2) Bedoeld wordt de bekende burgemeester Mr. Jan Jacobsz. Rosendael, die door geheime briefwisseling met den Prins de om- zetting van Gouda voorbereidde. 3) Ook dit rekest -- 't was trouwens ook slechts een later niet verzonden concept r-- schijnt niet bewaard gebleven te zijn. 254 BRIEF OVER EEN VERGADERING ENZ. metten eersten dat doenlick es , of ick zal mede thuys commen. Is Dirck Dircxsz. ter Goude I), ghij moecht hem wel medebrengen ofte weeder binnen senden; al zoude ick noch een 2 of 3 dagen hier blijven , begheere ick niet in de Staeten te commen, zonder expresse last van mijnheeren. 1st mogelick, laet Mr. Jan morgen avont hier zijn, want zijn saicke ende commissie haest heeft. Wilt ghij yet an ofte of gedaen hebben in dese requeste , daer mogen mjn- heeren gelijckelick op resolveeren. Vuyt Delft met seer grooter haeste, delen 18den November A° '72. TTlieder dienaer ende vrundt, Dirck Jansse Lonck. Noopende de rentmeesters van de conventen waer zeer goet , dat se selver eenige persoonen nomineer- den ende verwillichden ende dat die bij mijnheeren geautoriseert mochten worden. Het adres luidt : Eersame wijle voersinighe dis- ereete goede vrunden den Burgermeesteren der stede van der Goude. Archief der Gemeente Gouda. (Inv. Il B No. 22 Porte f. No. 1.) I) Dat Hoensz. spoedig -- althans eerder dan Lonek — naar Gouda is teruggekeerd, zien wij uit de tresoriersrekening van 'th72 (in een der posten op „reizen" betrekking hebbende). (in een der posten op „reizen" betrekking hebbende). VROEDSCMAFSRESOLUTIËN, SENTENTIËN EN NOTARIEELE ALTEN BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, M1;DE(IF.DEEI,D DOOR MR. DR. S. VAN MAKEL. Met onze kennis van de inwendige geschiedenis en van de inrichting der Noordsche Compagnie is het nog steeds niet best gesteld. Dit kan trouwens geen verwondering wekken, daar, gelijk bij de inrichting der Compagnie bijna onver- mijdelijk was , hare archieven voor het grootste deel verloren zijn gegaan. Anders toch dan b.v. de Oost-Indische, is de Noordsche Compagnie, die van 1614 tot 1642 in het bezit was van een door de Staten-Generaal verleend octrooi voor de walvischvangst bij Spitsbergen, nimmer een corporatief georganiseerde eenheid ge- weest. Steeds is zij gebleven een combinatie van eenige, slechts contractueel verbonden, ondernemingen. Ieder 1) dier ondernemingen trad op als een „kamer" 4) Soms traden eenige ondernemingen gezamenlijk als „kamei" op; zoo b.v. bij de „tweede" kamer Delft. op; zoo b.v. bij de „tweede" kamer Delft. 256 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. der Compagnie en had als zoodanig het recht aan de walvischvangst deel te nemen. Slechts door eenige contracten betreffende de regeling van het bedrijf, die de kamers vrijwillig met elkander hadden gesloten , waren zij in hunne vrijheid van beweging beperkt. Overigens was elk der kamers volkomen vrij in haar doen en laten. Van een „archief der Compagnie" kan men dus eigenlijk niet spreken. Er bestonden slechts archieven der verschillende kamers, of -- juister gezegd -- van de verschillende onder- nemingen , die achtereenvolgens als kamer optraden. Want het was niet steeds dezelfde onderneming, die als „kamer" in een bepaalde stad optrad. De geschiedenis der »kamer Enkhuizen" is slechts zeer onvolledig bekend , maar toch onderscheiden wij vijf of zes verschillende ondernemingen , die achtereen- volgens de dragers waren der aan haar toekomende rechten. Daar deze ondernemingen niet hun kapitaal of hun bedrijf aan elkander overdeden , doch slechts het recht om als »kamer" op te treden , is het geen wonder, dat de papieren dezer ondernemingen, evenals de meeste andere koopmansarchieven , verloren zijn gegaan. Toen Mr. Muller in 1874 zijne „Geschiedenis der Noordsche Compagnie" uitgaf, moest dus als van zelf op de uitwendige geschiedenis der Compagnie de nadruk vallen. Zelfs mag het verbazen , dat het mogelijk bleek van de inwendige organisatie althans de groote lijnen vast te stellen. Een belangrijke aanvulling bracht in 1898 prof. Kernkamp , die te Enkhuizen een stuk van het archief der aldaar ge- vestigde kamer terugvond I). Jammer genoeg ver- ij Deze stukken zijn uitgegeven als: „Stukken over de Noordsche Compagnie" in de Bijdragen en Mededeelingeii van 1598. Compagnie" in de Bijdragen en Mededeelingeii van 1598. BETREFFENDE DE NOORDSCRE COMPAGNIE. 257 spreiden deze stukken slechts licht over een viertal der eerste levensjaren dezer kamer en doen zij ons, juist door hetgeen zij bieden , de leemten in onze kennis te meer beseffen. Ik zelf heb mij daarop met dit onderwerp bezig- gehouden in mijne dissertatie over de Hollandsche handelscompagnieën der 17e eeuw , waarin ik in bet bijzonder de organisatie der drie groote compagnieën besprak en onderling vergeleek. Uitgaande van en in hoofdzaken instemmende met de resultaten der beide bovengenoemde schrijvers, meende ik , mede naar aanleiding van een door mij gevonden sententie van het Ilof van Holland , enkele onderdeelen nader te kunnen preciseeren. Toen daarop het plan rees, deze sententie in de Bijdragen en Mededeelingen uit te geven , besloot ik van deze gelegenheid gebruik te maken om te trachten uit het archief van het Hof van Holland en uit enkele stedelijke archieven nog iets meer bijeen te brengen. Het resultaat van dit zoeken waren allereerst de hierachter afgedrukte sententies van 1625 en 1633. Daarbij komen de vroedsehapsresoluties en enkele brieven , die ik verzamelde uit de archieven der steden , waar kamers gevestigd zijn geweest of die ge- tracht hebben een kamer binnen hare muren te krijgen. Ik voeg daaraan toe een van het Algemeen Rijks- archief afkomstige resolutie der admiraliteit van Am- sterdam , die mij door Mr. S. Muller Fz. werd mede- gedeeld, en die over vroegere ondernemingen op ver- want gebied van twee oprichters der compagnie licht doet opgaan. Ten slotte brachten eenige notities , door wijlen Mr. N. de Roever nagelaten en mij door zijn opvolger, Mr. W. R. Veder, welwillend ter inzage verstrekt , mij op het spoor van enkele nota- rieele acten , de compagnie betreffende , die ik , voor zoover zij van belang zijn te achten , mede afdruk. Bijdr. en Meded. XXX. 17 258 VROEDSCHAPSRESOLUTIÉN ENZ. Ik mag niet nalaten hier te vermelden , dat ik de vroedschapsresoluties uit Edam , Middelburg en Rot- terdam aan de welwillendheid der gemeentearchi- varissen en de uit Veere afkomstige stukken aan den heer J. W. Perrels aldaar dank. De archiva- rissen van Delft en Vlissingen berichtten mij , dat in de onder hun beheer staande archieven niets betreffende de onder hun beheer staande archieven niets betreffende de Noordsche Compagnie te vinden was. Een per- de Noordsche Compagnie te vinden was. Een per- soonlijk bezoek aan het gemeentearchief te Harlingen leidde mij voor die stad tot gelijk resultaat , terwijl de heer Burgemeester van Stavoren mij berichtte , de heer Burgemeester van Stavoren mij berichtte , dat de stads-resolutieboeken uit den tijd der Com- pagnie niet meer aanwezig waren. De resoluties uit Amsterdam, Enkhuizen , Hoorn en Monnikendam heb ik persoonlijk uit de plaatse- lijke archieven bijeengebracht. De verzekering, dat ik daarbij niet eens een enkele resolutie over het hoofd heb gezien, kan ik niet geven. Vooral wanneer registers ontbreken , de resolutieboeken , gelijk te Hoorn, moeilijk leesbaar zijn en de tijd voor onder- zoek beperkt is , kan dit zijn gebeurd. Ik had gehoopt , dat ook het archief van Haarlem , — de stad , die omstreeks 1636 met zooveel volharding trachtte een plaats in de Compagnie te krijgen en bij de onderhandelingen tusschen de Compagnie en de opposante steden van Holland een belangrijke rol speelde , -- nog iets zou opleveren. De archivaris dier gemeente, de heer C. J. Gonnet, had de welwillend- gemeente, de heer C. J. Gonnet, had de welwillend- heid , naar het bestaan van stukken en resoluties over de Compagnie een onderzoek in te stellen , doch de Compagnie een onderzoek in te stellen , doch moest mij ten slotte een ontkennend antwoord geven. Niettemin mag ik niet nalaten , zoowel hem als den anderen archivarissen en ambtenaren , die mij bij het doen mijner nasporingen behulpzaam waren , daar- voor mijn oprechten dank te betuigen. Dat niet alle afgedrukte stukken van groot belang BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 259 zijn , ontveins ik mij niet. Evenmin ontken ik, dat ook thans nog over vele punten van de organisatie der Com- thans nog over vele punten van de organisatie der Com- pagnie onzekerheid heerscht en over geheele tijdvakken pagnie onzekerheid heerscht en over geheele tijdvakken van hare inwendige geschiedenis een sluier hangt. Doch van hare inwendige geschiedenis een sluier hangt. Doch de stukken geven althans iets , en met betrekking tot de stukken geven althans iets , en met betrekking tot verschillende punten vullen zij aan , hetgeen Muller verschillende punten vullen zij aan , hetgeen Muller en Kernkamp reeds hadden gevonden. In het bij- zonder brengen zij nieuws aangaande de verhouding der kamers tot de plaatselijke regeeringen en over de juridische constructie der kamers. Voorts ver- nemen wij eenige nadere bijzonderheden aangaande de verhouding tusschen de kamers, waaruit blijkt, dat de organisatie der compagnie steeds meer werd gecentraliseerd. Zonder toelichting zou de lectuur dezer stukken , naar ik vrees, voor niet velen belangwekkend zijn. Ik heb daarom in een eenigszins uitvoerige inleiding de conclusies van vorige publicaties over deze onder- werpen geresumeerd en tevens aangeduid , wat de werpen geresumeerd en tevens aangeduid , wat de thans afgedrukte stukken voor nieuws brengen. I, DE NOORDSCHE COMPIGNIE EN DE OVERHEID. Het ontstaan der groote handelscompagnieën met een van staatswege verleend octrooi is een der op- merkelijkste gevolgen van de gewijzigde handels- politiek, die sedert den aanvang der nieuwe ge- schiedenis door alle West-Europeesche staten wordt gevolgd. Eigenlijk kan men van een wijziging in de handelspolitiek niet spreken. De Staat toch liet zich daarmede gedurende de middeleeuwen niet in. Slechts daarmede gedurende de middeleeuwen niet in. Slechts de stadsregeeringen volgden doelbewust een economi- sche politiek. Overvloed en lage prijzen was de leus dezer colleges. Of groote winsten werden behaald was onverschillig. Zelfs werd dit ongewenscht ge- oordeeld, indien van de groote winsten, door den een 260 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. gemaakt, de economische ondergang van den ander het gevolg was. Dit veranderde, nadat de dynastieke twisten , waar- van de middeleeuwen vol waren , hadden geleid tot de welgevestigde heerschappij van één geslacht , dat gaandeweg een groot gebied aan zich wist te onder- werpen. De staat der Bourgondiers en Oostenrijkers — om ons nu tot ons eigen land te bepalen -- was goed georganiseerd , maar hield duur huis , vooral in vergelijking met vroegere toestanden. De groote geldsommen, benoodigd voor de bezoldiging van een steeds aangroeiend getal ambtenaren en voor het onderhoud van groote staande legers , moesten door het heffen van belastingen worden gevonden. Zonder toestemming der ingezetenen konden deze belastingen echter niet worden geheven en de kooplieden , die in deze belastingen het grootste aandeel hadden op te brengen lieten natuurlijk niet na , in ruil voor hunne toestemming te vragen om bescherming hunner belangen ter zee en in het buitenland. De regeering werd zoodoende gedwongen deze onderwerpen binnen den kring van hare bemoeing te trekken. Als verder gevolg werd zij daardoor echter ook tot het inzicht geleid, dat het beste middel, om de heffing van groote bedragen mogelijk te maken daarin bestond, groote bedragen mogelijk te maken daarin bestond, dat men de bevolking in de gelegenheid stelde, deze gelden zonder groote bezwaren op te brengen. Dit kon geschieden door het handhaven van orde en veiligheid maar ook, meer onmiddellijk, door het openen van nieuwe bronnen van welvaart. Daarom werden niet slechts organisaties in het leven geroepen als de admiraliteiten , die in tijd van vrede , zoowel als in tijd van oorlog voor de veiligheid ter zee hadden te zorgen , maar werd aan den anderen kant ook het introduceeren van nieuwe takken van handel en bedrijf aangemoedigd. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, 261 Wat de Oostenrijkers hadden begonnen, werd onder de republiek door de Staten natuurlijk voort- gezet. Hoe zou liet ook anders , daar sinds de revolutie de kooplieden nog beter gelegenheid hadden dan vroeger, om hunne belangen in alles den door- dan vroeger, om hunne belangen in alles den door- slag te doen geven. Vooral bestond voor de overheid gelegenheid om aanmoedigend op te treden, toen men ook hier te lande kans begon te zien direct deel te nemen aan de aanvankelijk door Portugal en Spanje gemonopoli- seerde vaart op Oost- en West-Indië, en toen men serieus aan de mogelijkheid van eigen ontdekkings- reizen begon te denken. De moeielijkheden, die daarbij te overwinnen zouden zijn , waren vele. Lang niet alle ontdekkingsreizen zijn , waren vele. Lang niet alle ontdekkingsreizen leidden tot het beoogde doel. Ook al werden onbe- kende landen ontdekt, dan nog bleef het de vraag of loonende handel kon worden gedreven. Dikwijls waren ook verscheiden reizen noodig , voordat ge- schikte aanknoopingspunten werden gevonden. Daarbij kwam, dat de uitrustingen zelf zeer kostbaar waren, daar de schepen voor zeer langen tijd van leeftocht werden voorzien, een talrijke bemanning voerden en , voor koopvaarders , zwaar bewapend waren. Het is te begrijpen, dat tot het maken dezer kosten onze kooplieven slechts te vinden waren, indien zij daar- kooplieven slechts te vinden waren, indien zij daar- tegenover ook de zekerheid hadden , dat niet van tegenover ook de zekerheid hadden , dat niet van hunne moeiten en kosten anderen de vruchten zouden plukken. Een monopolie voor de vaart op de nieuw ontdekte landen was in hun oogen niet meer dan de rechtmatige belooning voor het genomen initiatief. Dit begrepen ook de Staten-Generaal, en, om niemand over hunne opvattingen in twijfel te doen verkeeren legden zij in 1614 in het z.g. Algemeene Octrooi hunne politiek in deze vast. Ten einde de ingeze- tenen aan te moedigen „omme hen te employeeren 262 VROEDSOHAPSRFSOLUTIËN ENZ. ende verkloucken in 't ondersoecken ende ontdecken van de passagieën , havenen , landen ende plaetsen die voor desen niet ontdeckt ofte bevaren zijn ghe• weest", werd een octrooi voor vier reizen beloofd aan alien , die binnen een jaar na de ontdekking aan de Staten-Generaal konden aantoonen, een tot dusverre onbekend land te hebben bevaren. Niet alleen echter als aanmoedigingspremieën moesten deze octrooien dienst doen. Ook tot het bereiken van andere doeleinden werden zij gebruikt. In de eerste plaats werd een octrooi verleend, wanneer de concurrentie tusschen de betrokken kooplieden de de concurrentie tusschen de betrokken kooplieden de inkoopsprijzen op de vreemde markt zóó opjoeg en de verkoopsprijzen hier te lande zóó deed dalen, dat dientengevolge de handel dreigde te verloopen. In zoo'n geval — de Oost-Indische Compagnie levert ons een voorbeeld -- diende het octrooi als belooning voor de bereidwilligheid der kooplieden , om de vroeger ongebreidelde concurrentie door samenwerking te vervangen. Het was dan de onontbeerlijke sluit- steen van het door de kooplieden zelf gemetselde gewelf, daar immers de afspraken der kooplieden, om zoowel in den vreemde als hier één lijn te trekken, slechts stand konden houden , zoolang het optreden van nieuwe concurrenten onmogelijk werd gemaakt. Een andere aanleiding um een octrooi te verleenen kon gelegen zijn in de omstandigheid, dat vreemde Staten, juist door de nieuw aangeknoopte betrekkingen, hunne belangen geschonden achtten. hunne belangen geschonden achtten. Was er dan slechts een of waren het enkele weinige ondernemingen , die aan de vaart op het pas ontdekte land deelnamen, dan was de verleening van een octrooi aan deze kooplieden het aangewezen middel om den handel zelve in staat te stellen, zich tegen vijandelijk geweld te weren. Het monopolie maakte extra-groote winsten mogelijk. Daaruit konden BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 263 de kosten van een zware bewapening of zelfs van eigen oorlogsschepen gemakkelijk worden bestreden. Tevens werd zoodoende gewaarborgd , dat niet anderen van de aldus verzekerde veiligheid zouden profiteeren om hen , die door deze zware lasten waren gehandicapt, een daarom des te gevaarlijker concurrentie aan te doen 1). Deze drie overwegingen nu deden , hoewel in ver- schillende mate, hun invloed gelden bij de verleening van het octrooi der Noordscha Compagnie. Over de noodzakelijkheid om de concurrentie te beteugelen spreek ik nader. Zij trad ook niet zeer op den voorgrond , althans in de overwegingen der Staten. Des te meer was dit echter bet geval met de derde der hierboven genoemde overwegingen. De directe aanleiding tot de verleening van het octrooi gaf het geweld, in den zomer van 1613 door de Engelschen gepleegd tegen de Hollandsche walvisch- vaarders. De Engelsche regeering, die hiertoe mach- tiging had gegeven, eischte n,l, voor hare onderdanen het uitsluitend recht op voor de vangst bij Spitsbergen , zich daarbij , ten onrechte , beroepende op een ver- meende ontdekking van dat eiland door Sir Hugh Willoughby. De Staten-Generaal , niet gezind deze pretentie te erkennen, besloten krachtig op te treden en verleenden de Compagnie het door haar gevraagde octrooi. Zij achtten zich hiertoe te eer gerechtigd , omdat de Compagnie het eiland wel niet ontdekt had , --- dit was in 1596 door Jan Cornelisz. Rijp geschied — maar toch de eerste was geweest, 1) Over de andere Motieven, die de Staten er soms toe leidden een octrooi te verleenen en die hier niet besproken behoeven te een octrooi te verleenen en die hier niet besproken behoeven te worden, zie 11011. Handelscompagnieën , Bfdst. I § 10, 11,12. worden, zie 11011. Handelscompagnieën , Bfdst. I § 10, 11,12. 264 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. die vanuit Holland schepen ter walvischvangst aldaar 1) had uitgezonden 2). Geheel zonder aarzelen is het besluit in de Staten-Generaal echter niet genomen. Dit leert ons de brief van de Amsterdamsche vroed- schap aan hare gedeputeerden in den Haag , van 15 Maart 1614 3). Duidelijk spreekt daaruit , evenals uit de besluiten , in 1616 zoo door dit college als door hare Rotterdamsche zuster genomen, de afkeer van een monopolie. Ware het mogelijk geweest, men had er de voorkeur aan gegeven de viEscherij vrij te laten en de visschersvloot door oorlogschepen tegen geweld te beschermen. Doch men wilde den Koning van Engeland geen aanstoot geven. Daarom neigde Amsterdam tot de octrooieering eener com- pagnie, die zelf voor hare verdediging kon zorgen, en voor wier daden de Staten-Generaal niet aan- sprakelijk konden worden gesteld. Blijkbaar heeft deze overweging ook in de vergadering der Staten- Generaal hare uitwerking niet gemist. Toch moeten daar nog andere overwegingen inwilliging van het verzoek der Compagnie hebben aanbevolen. Immers, hoewel in 1614 de Compagnie zelve een talrijke en welbewapende vloot walvischvaarders naar Spitsbergen uitzond, voegden de Staten-Generaal daaraan toch, ter I) Uit de hieronder als n°. I afgedrukte resolutie van de Am- sterdamsche admiraliteit blijkt, dat twee der eerste bewindhebbers der Noordsche Compagnie, voor zij aalt uitrustingen ter wal- der Noordsche Compagnie, voor zij aalt uitrustingen ter wal- vischvangst deel namen, een schip op de robbenvangst hadden uit- gezonden. 2) De verzoekers van het octrooi zeiden in hun request zelfs, dat zij Spitsbergen hadden ontdekt. De Staten-Generaal wachtten zich zij Spitsbergen hadden ontdekt. De Staten-Generaal wachtten zich echter wel , dit in het octrooi te herhalen. De verzoekers bleken trouwens bij een andere gelegenheid zich zeer wel de onjuistheid trouwens bij een andere gelegenheid zich zeer wel de onjuistheid dezer bewering bewust te zijn. Vgl. Muller 88, en Ilull. lIandels- compagnieën, bl. 29 noot 1. compagnieën, bl. 29 noot 1. 3) N°. 2. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 265 bescherming, een convooi van drie oorlogschepen toe 1), hetgeen weinig strookt met de houding, die door Amsterdam was aangeprezen. Ik meen daarom ook te mogen vasthouden aan de meening , die ik elders 2) reeds uitsprak, dat bij de verlenging van dit octrooi ook zijn invloed heeft doen gelden de vrees , dat de ongebreidelde concurrentie dezen jongen tak van handel weer zou doen verloopen. Misschien is het wel aan de omstandigheid , dat de Staten-Generaal de door Amsterdam aanbevolen gedragslijn niet konden of wilden volgen , toe te schrijven , dat deze stad , evenals Rotterdam, in 1616 in verlenging van het octrooi weinig lust had. Als men toch convooischepen moest medegenen --- zoo zal men hebben geredeneerd -- deed men beter de visscherf voor een ieder open te stellen. De kosten van deze convooischepen konden door het heffen van een lastgeld van de walvischvaarders althans grootendeels worden gedekt 3). Bovendien kon men de schepen verplichten in admiraalschap te zeilen ). 1) Muller 99 goot 5. 2) Holl. handelscompagnieën bl. 28. Met de daar uitgesproken en verdedigde meening is slechts schijnbaaar in strijd, hetgeen op bldz 45 te lezen staat, dat n.l. het octrooi der Noordsche Corn- pagnie in de eerste plaats verleend werd, om haar in staat te stellen haar bedrijf gaande te houden ondanks de aanvallen der Engel- haar bedrijf gaande te houden ondanks de aanvallen der Engel- schen. Hoewel de Staten-Generaal niet ongevoelig bleken voor het gevaar, dat deze nering niet slechts door de Engelsche aanvallen, maar eok door onderlinge concurrentie in verval zou geraken, kwam dit laatste motief bij hen toch pas in de tweede plaats. De kooplieden hebben echter aan dit gevolg van het octrooi groote waarde gehecht, ook al waren zij leep genoeg , dit niet aan de groote klok te hangen. 3) Ook van de Noordsche Compagnie werd dit lastgeld geheven. Het kon echter bij lange na niet de kosten van het convooi dekken. 4) Gelijk later voor den Levanthandel werd voorgeschreven en 266 vROEDSCHIPSRESOLUTIËN ENZ. Of dit in 1616 inderdaad de hoofdlijnen van de redeneering der Amsterdamsche vroedschap zijn ge- weest, weten wij niet. Maar onwaarschijnlijk is het geenszins. Want als het grootste nadeel van mono- polies werd in de 17e eeuw beschouwd , dat zij aan de andere ingezetenen een gelegenheid benamen om winst te maken. Anders dan heden ten dage , nu men den nadruk legt op de nadeelen , die ten- gevolge van de verhooging der prijzen voor den gebruiker het gevolg van een monopolie zin, werden in de 17e eeuw monopolies vooral bestre- den , omdat zij voor andere handelaars een bron van winst verstopten. Wanneer daii ook een octrooi werd verleend , niet als rechtmatige belooning voor een gedane ontdekking, doch als een voorrecht, dat in het publiek belang aan sommigen werd verleend, meenden de Staten-Generaal dit nadeel althans eeniger- mate te kunnen goed maken, door in de voordeelen van het octrooi zooveel mogelijk alle ingezetenen te doen deelen Allereerst placht daarom de voorwaarde te worden gesteld , dat ieder die zich aanmeldde, als aandeelhouder in de compagnie zou worden toe- gelaten. Ook aan de Noordsche Compagnie werd bij de verleening van het octrooi en bij de continuatie in 1617 deze verplichting opgelegd. En toen in 1622 de Staten-Generaal het octrooi voor een jaar ver- lengden , zonder daarbij dezen eisch te herhalen, was toch , gelijk uit een der afgedrukte stukken blijkt, de Enkhuizer vroedschap zoozeer overtuigd, dat men slechts door deze voorwaarde te stellen het verleenen van een zoo groot voorrecht kon recht- na de opheffing der Noordscha Compagnie ook door de walvisch,, vaarders geschiedde. vaarders geschiedde. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 267 vaardigen , dat zij besloot althans voor de binnen hare muren gevestigde kamer te doen, wat de Staten- Generaal hadden nagelaten. De bestuurders der kamer Enkhuizen kregen het verlof om hun bedrijf verder in de stad uit te oefenen slechts onder de voorwaarde , dat in deze kamer ieder als participant moest worden toegelaten , die daartoe het verlangen zou te kennen geven. En indien een eeiiigszins belangrijk aantal personen van deze gelegenheid zou gebruik maken , zouden zelfs eenigen dier nieuwe deelnemers : „bij de H.H. Burgemeesters tot het bewint van dien (d. w. z. van de kamer Enkhuizen) den requestranten (d. w. z. de toenmalige bestuurders) worden bygevoeght." worden bygevoeght." Door voor iedereen de mogelijkheid tot deelneming open te stellen was echter , naar der tijdgenooten meening, nog niet genoeg gedaan om de nadeelen van dergelijke wettelijke monopolies binnen zoo eng mogelijke grenzen te houden. Daartoe was niet slechts noodig, dat iedereen zijn geld kon inleggen en in verhouding tot zijn inleg in de winst kon deelen, maar ook, dat zooveel mogelijk alle havensteden hun deel kregen in de uitrustingen der compagnie. Ook hiervoor moesten de Staten-Generaal zorgen. Elke compagnie toch zou er, nadat het monopolie eenmaal verworven was , natuurlijk naar streven met een zoo klein mogelijke uitrusting een, naar verhouding, zoo groot mogelijke winst te behalen en allicht haar gansche bedrijf in een der havens wenschen te con- centreeren. Niet zonder reden wilden daarom , zoo dikwijls de verleening van een octrooi ter sprake kwam, de „watersteden" daarin slechts toestemmen , indien de „watersteden" daarin slechts toestemmen , indien in elk der havens een evenredig deel der uitrustingen zou worden gedaan. Alle invloed , waarover een stad te beschikken had , werd aangewend om den zetel van een kamer binnen haar muren te brengen 268 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. en aan deze kamer een zoo groot mogelijk aandeel in het bedrijf der compagnie te verzekeren. Iet bezit van een kamer had niet slechts tot ge- volg, dat een deel der schepen daar afvoeren en aan- kwamen , doch stelde ook de plaatselijke handels- huizen in de gelegenheid profijtelijke leveranties aan de compagnie te doen , terwijl — last not least — de compagnie te doen , terwijl — last not least — daardoor aan de groote kooplieden en regenten het uitzicht op een begeerlijke bewindhebberspiaats ge- opend werd. De naijver tusschen de steden was dus begrijpelijk. Dat zij een zoo grooten invloed had was echter slechts mogelijk bij eene staatsregeling als die der republiek. Terwijl in Engeland , Pruissen en Frankrijk even goed als hier te lande geprivile- en Frankrijk even goed als hier te lande geprivile- gieerde compagnieën werden opgericht, is de verdeeling in kamers dan ook een verschijnsel , waarvan in het in kamers dan ook een verschijnsel , waarvan in het buitenland nauwelijks een spoor is te vinden. Tusschen de octrooien des Oost- en west-Indische Compagnieën eenerzijds en dat der Noordsche Com- pagnie aan den anderen kant bestaat echter dit verschil , dat bij de laatste niet , als bij de beide eerste , in het octrooi zelf werd aangegeven , waar eerste , in het octrooi zelf werd aangegeven , waar kamers zouden gevestigd worden en welk aandeel in het bedrijf der Compagnie ieder dezer kamers zou krijgen. Ik was vroeger geneigd de verklaring van dit verschijnsel te zoeken in de omstandigheid, dat bij de octrooieering der Noordsche Compagnie niet tevens een geheel nieuw lichaam werd opgericht en georganiseerd. Ik meende , dat men eenvoudig de verschillende reederjen , die reeds bestonden , door het octrooi in de gelegenheid wilde stellen zich met elkander te verstaan omtrent gemeenschappelijk op- treden tegen de Engelschen en over een onderlinge regeling van de vangst en den verkoop. De latere kamers der Compagnie zouden dan, v66r de verleening van liet octrooi, ieder geheel zelfstandig hadden ge- BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 269 vischt. De hierachter afgedrukte stukken bewijzen echter, dat deze opvatting onjuist was. Uitdrukkelijk wordt toch in verschillende resoluties 1) gezegd , dat het de kooplieden van Amsterdam zijn , die het octrooi hebben gevraagd en verkregen. Blijkbaar is daartoe dus het initiatief genomen door de beide Amsterdamsche reederijen, die zich onmiddellijk na den slechten afloop der campagne van 1613 met elkander hadden vereenigd en hebben de andere reederijen, die schepen naar Spitsbergen hadden uitgerust, zich uit dit uiterst speculatieve bedrijf teruggetrokken 2). Een ander bewijs, dat de latere kamers niet zijn de transformaties van vroeger zelf- standige reederijen, levert een Hoornsche resolutie 3), waaruit blijkt dat bij de oprichting der kamer Hoorn, in Februari van het jaar 1614 4), daar ter stede eigenlijk niemand gekwalificeerd was om de inschrijvingen der participanten in ontvangst te nemen. De vroedschap besloot daarom, dat tot tijd en wijle, dat op regelmatige wijze bewindhebbers gekozen zouden zijn , de burgemeesters als zoodanig zouden optreden. Aan deze resolutie was eene andere voorafgegaan, die ons doet zien , dat liet ontbreken zoo van parti- cipanten, als van een college van bewindhebbers voor het stadsbestuur volstrekt geen beletsel vormde om te trachten een deel van het bedrijf binnen zijne muren te concentreeren. Het is de reeds genoemde 1) Hoorn 7 Feb. 1614 (n°. 31); Rotterdam 19 Jan.1614 (n°. 38). 2) Van de Zaandamsche reederij, die in 1613 bij Spitsbergen had gevischt is bekend, dat hare schepen door de Noordsche Corn- pagnie werden overgenomen. Muller 74, noot 2. pagnie werden overgenomen. Muller 74, noot 2. 3) N°. 32. 4) Het octrooi was op 27 Januari 1614 verleend. 270 VftOEDSCHAPSRESOLt1TIËK ENZ. resolutie van 7 Febr. 1614 1), waaruit wij tevens zien , hoe bij de bepaling van het aandeel , dat men voor de nog op te richten kamer Hoorn reservearen wilde , niet in de eerste plaats werd gevraagd, welk kapitaal de Hoornsche kapitalisten bereid waren te fourneeren , doch dat er allereerst naar werd gestreefd niet bij andere steden van geloken rang achter te staan. Aangezien men vernomen had, zoo luidt de resolutie , dat Rotterdam en Delft moeite doen een vierdepart in de uitrustingen te verkrijgen zal men zich met Enkhuizen in verbinding stellen om geza- menlijk te trachten een even groot deel machtig te worden Men mag vragen, of de Amsterdammers verplicht waren, aan deze wenschen te voldoen en of zij niet hadden kunnen beweren, dat zij aan alle bepalingen van het octrooi voldeden, wanneer zij alle liefhebbers toestonden, hun geld in de Amsterdamsche compagnie in te leggen, waarbij dan hoogstens met een beroep op het octrooi de niet-Amsterdamsche participanten hadden kunnen eischen, dat ook uit hun midden eenige bewindhebbers zouden worden gekozen. De andere steden schijnen zich echter tot staving van hun eisch, dat ook buiten Amsterdam kamers zouden worden opgericht, te hebben beroepen op een, ons tot heden onbekend, besluit der Staten-Generaal, waarbij als voorwaarde voor de verleening van het octrooi zou zijn bepaald, dat aan de andere zeesteden ,contente- 1) NO. 31. 2) Vgl. de Enkhuizer resolutie van 7 Dee. 1621, waaruit blijkt, dat ook in dat jaar dezelfde naijver nog bestond. Tegen de ver- dat ook in dat jaar dezelfde naijver nog bestond. Tegen de ver- eeniging van de groote met de kleine Noordsche Compagnie had eeniging van de groote met de kleine Noordsche Compagnie had Enkhuizen bezwaar, omdat daardoor het aandeel der Maassteden dat van de kamers in het Noorderkwartier zou overtreffen. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 271 ment" zou worden gegeven 1). Wellicht ook leidde men deze verplichting af uit het octrooi zelf, door n.l. de bepaling , dat de nieuw toetredende partici- panten niet slechts recht zouden hebben op een evenredig winstaandeel, maar ook op „alsulcke noordere voordeelen, alsser sullen mogen geraecken te vallen, soowel het bewint van de voorszeide com- pagnie ende equipagie aengaende, als anders" zoo te interpreteeren, dat in de slotwoorden „als anders" begrepen waren de voordeelen, die het hebben van een kamer in de plaats zijner inwoning medebracht. In ieder geval schijnt echter de Amsterdamsche kamer zonder tegenstribbelen haar macht met andere kamers te hebben gedeeld. Niet alleen echter bij de eerste oprichting deden zich dergelijke centrifugale invloeden gelden. Ook later stond de Compagnie aan velerlei aanvallen bloot van steden en provincieën , die aan de walvischvangst bij Spitsbergen wenschten deel te nemen. Over ver- schillende van deze pogingen werpen die hierachter afgedrukte stukken nieuw licht. In de eerste plaats krijgen wij een kijkje op de voorgeschiedenis en de oprichting der Zeeuwsche kamers in 1617. De provincie Zeeland had in 1614 niet in de ver- leening van het octrooi toegestemd , naar zij be- weerde, omdat zij bevreesd was daardoor Jacobus I te zullen ontstemmen. Dit belette echter niet, dat toen in 1616 eenige Zeeuwen, door de winsten der Hol- landers aangelokt, zelve een uitrusting naar Spits- 4) Vgl. de Hoornsche resolutie van 7 Feb. 1611 (n°. 21). Dat der Compagnie door de Staten-Generaal verplichtingen werden der Compagnie door de Staten-Generaal verplichtingen werden opgelegd, ook al was daarvan in het octrooi niet gerept, kwam meer voor. Vgl. de Res. S. G. '14 Maart 1614, geciteerd door meer voor. Vgl. de Res. S. G. '14 Maart 1614, geciteerd door Muller bldz. 74 noot 2. Muller bldz. 74 noot 2. 272 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. bergen deden, de Staten niet alleen hun niets in den weg legden , doch tegenover de Staten-Generaal en Holland uitdrukkelijk voor de Zeeuwsche koop- lieden de vrijheid vindiceerden om bij Spitbergen te visschen, zonder daarin door de Noordsche Compagnie te worden verhinderd. De Staten Generaal waren trou- wens genoodzaakt aan dezen eisch toe te geven , daar formeel de Zeeuwen in hun recht waren. Wat echter op de houding van Zeeland in 1614 een nieuw licht werpt is, dat, naar de hierachter afgedrukte Middel- burgsche resolutie leert, de vroedschap dier stad reeds voor de verleening van het octrooi in 1614 onder- voor de verleening van het octrooi in 1614 onder- zocht heeft of niet in Middelburg zelf lust tot deel- neming aan de walvischvangst bestond. Hoewel blijkens den verderen loop van zaken daartoe op dat oogenblik nog geen liefhebbers te vinden waren , maakt dit feit het toch niet onwaarschijnlijk , dat de vrees voor Jacobus I niet het eenige motief was, dat Zeeland er toe leide zijn consent aan het octrooi te onthouden en dat daarnevens een rol gespeeld heeft de wensch om , mochten de Zeeuwen later aan de vangst willen deelnemen , hun daartoe op deze wijze een achterdeurtje open te houden. De geschiedenis der verwikkelingen tusschen de Zeeuwsche reederi~en en de Noordsche Compagnie, benevens die van de onderhandelingen , welke er toe hebben geleid, dat in 1617 drie Zeeuwsche kamers in de Compagnie werden opgenomen, is door Mr. Muller reeds geschreven }. De stukken uit het archief te Veere werpen daarop in zooverre nieuw licht, dat zij ons doen zien, dat de werkzaamheid der Staten-Provinciaal en der plaatse- 1} Blclz 323 e, v. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 273 lijke vroedschappen geenszins was afgeloopen , toen den 27en Januari 1617 aan de Compagnie , waarin nu ook de Zeeuwsche reeders waren opgenomen, door de Staten-Generaal een nieuw octrooi voor vier jaren was gegeven. Integendeel , ook bij de daarop volgende onderhandelingen betreffende het aandeel , dat aan Zeeland zou worden ingeruimd , hielden de Staten de touwtjes in handen. Slechts werden naast de gedeputeerden der provincie ter Staten-Generaal , die tot nu toe de onderhandelingen hadden ge- voerd, eenige kooplieden uit de betrokken steden naar den Haag gecommitteerd 1). En niet anders werd het , toen het contract tusschen de Ilollandsche kamers en de Zeeuwen gesloten was 2) en over de toepassing voor het eerste jaar moest worden onder- handeld 3). Dit is trouwens begrijpelijk , want al was voor en door Zeeland een aandeel in de walvischvangst be- dongen , nog steeds waren geen kamers in de ver- schillende Zeeuwsche steden geconstitueerd. Alleen in Vlissingen bestonden twee reederijen, die reeds sedert 1616 aan de walvischvangst hadden deelge- nomen en de kern der later aldaar zetelende kamer vormden. Maar noch te Middelburg, noch te Veere waren inschrijvers opgeroepen of bewindhebbers ge- kozen. Ook toen met Holland op alle punten over- eenstemming was verkregen en men in Zeeland er 1) Vgl. de hierachter afgedrukte stukken uit het Veersche archief nos. 44 en 45 en ook de brief van Gecommitteerde Raden aan de verschillende steden in Zeeland van 27 Jan, 1617, afgedrukt achter de Notulen van Zeeland van dat jaar. 2) '19 Maart 1617, zie het contract afgedrukt bij Muller blz. 423 e. v. 3) Stukken uit Veere , nos. 45-50. Bijdr. en Meded. XXX. 48 274 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN EXZ. aan moest gaan denken den buit te verdeelen, werd dit niet aan de participanten overgelaten , doch door de Staten geregeld. Hoewel , althans te Veere , de inschrijvingen inmiddels waren ingekomen , riepen Gecommitteerde Raden niet de afgevaardigden der participanten , doch die der drie steden van wal- cheren tot een bijeenkomst te Middelburg 1) bijeen, om te beslissen, op welke wijze de vijf schepen, die, blijkens het van de gedeputeerden ter gene- raliteit ontvangen bericht, in het komende seizoen uit Zeeland ter walvischvangst zouden uitloopes , over de drie steden zouden worden gereparteerd. Gemakkelijk schijnt de overeenstemming niet te zijn verkregen. Eerst na ,,presentatiën, debatten en contradebatten" werd ,eyndelingh" overeen- gekomen, dat twee schepen te Middelburg, twee te Vlissingen en een te Veere zouden worden uit- gereed `'). Boven zagen wij , hoe te Enkhuizen de eisch , dat ieder tot participatie in de Compagnie moest worden toegelaten, zelfs gesteld werd, toen de Staten- Generaal het octrooi hadden vernieuwd zonder deze voorwaarde uit de vorige octrooien over te nemen. Dat het niet overal zoo ging, bewijst de resolutie der Veersche vroedschap van 18 December 1617 3). 4) Brieven van Gecommitteerde Raden van 28 December '1617 en '16 Jan. '1618 (nos. 48 en 49). 2) Vroedschapsresolutie van 29 Jan. 9618. Ook later hield de vroedschap nog een wakend oog op het doen en laten der in haar gebied gevestigde kamer. Moest deze in de eerste plaats dienen om het verkeer in de stad te verleven- digen , daartegen- over was de vroedschap zich bewust de natuurlijke beschermer over was de vroedschap zich bewust de natuurlijke beschermer der Compagnie te zijn. Zie het schrijven van Gecommitteerde Raden van 18 Feb. 1620. 3) N°. 47. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 275 Deze vroede vaderen waren blijkbaar van oordeel, slat als belooning voor de moeite, die zij zich in het belang der toekomstige kamer Veere gegeven hadden, hun ook wel een voordeeltje toekwam , en toen dan eindelijk bepaald was, hoe groot Veeres aandeel in de uitrusting van 1618 zou zijn , besloten zij , dat de deelneming in de Compagnie slechts voor zij , dat de deelneming in de Compagnie slechts voor hen , de leden der vroedschap , zou openstaan. Alleen hen , de leden der vroedschap , zou openstaan. Alleen als in hun kring geen liefhebbers te vinden waren, als in hun kring geen liefhebbers te vinden waren, zou men één of twee participanten uit de burgerij toelaten, en daarbij zouden Burgemeesteren en Sche- penen dan nog de bevoegdheid hebben onwelgevallige personen te weren. Dezelfde politieke en economische toestanden, die een verdeeling in kamers noodig maakten en later tot het toelaten der Zeeuwen leidden, zijn ook de oorzaak geweest van den val der Compagnie. Toen het octrooi in 1634 afliep , volgden de Staten van Friesland dezelfde tactiek , waarmede in 1617 de Zeeuwen succès hadden gehad , en wisten te be- reiken , dat twee Friesche kamers werden opge- richt 1). Daar de markt voor traan, het hoofdproduct der Compagnie , beperkt was en met de oprichting van nieuwe kamers dus geen evenredige uitbreiding van de vangst en de traanproductie kon gepaard gaan , had deze toelating slechts dit gevolg , dat dezelfde winst over meer hoofden verdeeld werd. Voor de oude kamers was de toelating der Friezen dus zuiver verlies. Het ergste was echter , dat de met succés be- kroonde pogingen van Friesland ook in verschillende Hollandsche steden, waar geen kamers gevestigd waren, de begeerte tot deelneming aan de walvisch- 4) Vgl. Muller 336 e. v. 276 VROEDSCHAPSIIESOLUPIËN ENZ. vangst wakker maakte 1). Allerlei steden , zelfs zulke, waar geenerlei gelegenheid tot het uitrusten van schepen bestond, eischten deel aan het octrooi. De Compagnie begreep , dat toelating van zoovele pre- tendenten practisch met opheffing van het monopolie gelijk zou staan. Zij verzette zich dan ook met hand en tand. Echter zonder succes. Nadat vele confe- rentiën met de pretendenten tot geen resultaat hadden geleid , daar de voorstellen van den een geregeld door den ander werden verworpen , wisten de preten- denten in de vergadering der Staten van Holland door te zetten , dat dit college tot steun hunner eischen naar hetzelfde wapen greep , dat Zeeland en Friesland met zooveel succès hadden gehanteerd. In de vergadering van 11 December 106 ver- klaarden de Staten , de octrooiverlenging van 1634 te zullen houden „nul en van onwaarde", indien de Compagnie niet binnen 14 dagen aan de pretendenten voldoening had gegeven. Ter rechtvaardiging van hunne houding beriepen TI. Ed. Gro. Mo. zich op het feit, dat, toen hunne gede- legeerden ter Staten-Generaal in de verlenging hadden toegestemd, deze daartoe niet waren gelast 2). 1) Vgl. over het volgende uitvoerig Muller blz. 341 e. v. 2) Vgl. over het optreden van Holland bij deze gelegenheid Muller bldz. 342. Ik acht dit oordeel echter wel wat hard. Naar toch uit de Amsterdamsche resolutie van 1 Juli 1633 (afgedrukt onder n°. 4) en uit de Resolutiën van Holland blijkt, was de zaak in Juli 1633 in de Staten van Holland besproken. De resoluties in Juli 1633 in de Staten van Holland besproken. De resoluties van Edam van 4 Dec. 1632 (n°. 12) en van 18 Oct. '1634 (n°. '13) maken waarschijnlijk, dat toen reeds oppositie tegen de verlen- ging van het octrooi zal zijn gevoerd, Dit zal ook wel de reden zijn geweest, dat in Juli door de Staten nog geen besluit was ge- nomen. Daaruit volgt echter tevens , dat de gedeputeerden wel nomen. Daaruit volgt echter tevens , dat de gedeputeerden wel wat ver gingen, door zonder bepaalden last in de verlenging toe te stemmen. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 277 Hoewel Holland door het optreden der Staten- Generaal werd weerhouden zijne bedreiging uit te voeren en de onderhandelingen eerst tegen den afloop van het octrooi, in 1642 , zijn hervat, -- trouwens van het octrooi, in 1642 , zijn hervat, -- trouwens met even weinig resultaat -- heeft men zich toch in Holland gedurende het tusschenliggende tijdvak weinig meer aan het octrooi gestoord. Reeds in 1635 hadden de pretendeerende steden verklaard zich door het octrooi niet gebonden te achten. Oog- luikend lieten de Staten toe , dat in verschillende dier steden schepen ter walvischvangst werden uit- gerust , die de Compagnie op haar eigen terrein concurrentie zouden gaan aandoen. Verschillende der hierachter afgedrukte stukken teekenen ons dezen, voor de Compagnie kritieken , tijd. In de eerste plaats geven de resoluties van Mon- nikendam en Edam ons een blik in den gemoeds- toestand en de handelingen van de vroedschappen der pretendeerende steden. In Edam blijkt men zelfs van stadswege een eigen compagnie voor de walvisch- vangst te hebben opgericht, aan welke een stedelijk monopolie werd verleend , doch waarin dan ieder, die zich daartoe aanmeldde, als participant moest worden toegelaten I). Wat bij de oprichting van een dergelijk lichaam voor de stad de hoofdzaak was , blijkt uit de be- paling , dat de schepen steeds van Edam moesten uitloopen en ook aldaar moesten aankomen , terwijl de directie steeds te Edam gevestigd moest blijven, ook al kwamen de aandeelen in handen van de in- woners van andere steden. In een latere resolutie werd het monopolie , dat aan deze compagnie ver- 1) Zie nos. 11 en '15. 278 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN EN Z. zekerd werd , zelfs daarvan afhankelijk gemaakt, dat deze jaarlijks een of meer schepen in zee zou brengen. Dat dit geen ijdele bedreiging was, bleek , toen deze compagnie , na van 1635 tot 1638 jaarlijks aan deze voorwaarde te hebben voldaan , in 1639 geen uit- rusting deed. In 1640 besloot de vroedschap inder- daad deze compagnie als geliquideerd te beschouwen en de inschrijving voor eene nieuwe onderneming voor een ieder open te stellen 1). Dat de Noordsche Compagnie zich dergelijke in- breuken op haar monopolie niet kon laten welge- vallen , spreekt van zelf. In het proces z), dat in deze troebele tijden door den Enkhuizer bewind- hebber Meyn gevoerd werd tegen Cornelis Sweers, aan wiep hij zijne rechten in de Compagnie had overgedaan , wordt dan ook , in termen , die bewijzen, dat de Compagnie zich den ernst der tijden wel be- wust was, door eerstgenoemde uitvoerig verhaald, welke maatregelen de Compagnie had genomen om zich de lorrendraaiers van het lijf te houden en haar monopolie te beveiligen. Uit het antwoord , dat Sweers gaf en dat door Meyn niet schijnt te zijn tegengesproken , blijkt echter tevens, dat al hebben deze maatregelen misschien tot gevolg gehad, dat de concurrenten der Compagnie zich niet in de baaien van Spitsbergen waagden , toch de door hen aange- voerde hoeveelheden traan groot genoeg waren , om der Compagnie reeds in 1635 de handhaving van het door haar vastgestelde reglement op de vangst en den traanverkoop onmogelijk te maken. De con- currentie had tot gevolg , dat de traan in dat jaar slechts een ,,valen" prijs kon maken. In 1639 be- 1) Zie n°. 16. 2) Zie de hierachter afgedrukte sententie in deze zaak, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 279 sloot dan ook de Amsterdamsche vroedschap '), die een trouwe steun der Compagnie was , er bij de Staten op aan te dringen , dat althans voor dat jaar het octrooi zou worden gehandhaafd. Men hoopte het octrooi zou worden gehandhaafd. Men hoopte daardoor de Compagnie gelegenheid te geven, alsnog met de pretendenten tot overeenstemming te komen. Toch zou men te ver gaan door aan te nemen, dat in holland door niemand meer met het octrooi rekening werd gehouden. Immers in eene resolutie 2) uit het eerste jaar , nadat het octrooi wezenlijk was verloopen, blijkt, dat in dit seizoen een ongewoon verloopen, blijkt, dat in dit seizoen een ongewoon groot aantal walvischvaarders was uitgeloopen, zoodat men niet wist, welken loop de prijzen zouden nemen. men niet wist, welken loop de prijzen zouden nemen. Blijkbaar waren dus nog altijd velen door het octrooi afgeschrikt, om zich aan de walvischvangst te wagen. afgeschrikt, om zich aan de walvischvangst te wagen. Doch niet alleen de houding der pretendenten en der Compagnie, ook die der steden, waar kamers gevestigd waren, wordt ons door de afgedrukte reso- luties belicht. Merkwaardig is daarbij, dat Enkhuizen reeds in 1634 zich aansluit bij de bewering der pretendee- rende steden , dat het octrooi zonder consent van Holland is verleend. Blijkbaar geschiedde dit echter niet om de autoriteit van Holland tegenover de Gene- niet om de autoriteit van Holland tegenover de Gene- raliteit te handhaven, doch omdat de vroedschap van raliteit te handhaven, doch omdat de vroedschap van deze omstandigheid meende gebruik te kunnen maken, om kracht bij te zetten aan hare pretentie op een grooter aandeel in de Compagnie , dan haar was toebedeeld. Hare gedeputeerden toch werden niet geïnstrueerd er naar te streven , om van de Gene- raliteit de erkenning te verkrijgen, dat Holland ge- 1) Zie n°, 6 der afgedrukte resoluties, ;2) Resolutie Amsterdam 9,7 Juni Juni 1613 N°. H, 280 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ, rechtigd was ex post het octrooi als voor zich niet bindend te beschouwen , doch moesten alleen trachten te bewerken , dat aan Enkhuizen ,, contentement" werd gegeven. Het Enkhuizer stadsbestuur volgde dus dezelfde gedragslijn , als toen het bij de ver- longing van 1622 zijne gedeputeerden last gaf, daarin slechts te consenteeren, indien Enkhuizen met zijn ,,gebuurstad" Hoorn een even groot aandeel in de Compagnie kreeg , als de steden op de Maas. In 1635, tijdens de onderhandelingen met de Friezen 1), nam de stad trouwens een even egoiste houding aan door aan hare afgevaardigden de instructie te geven : »het octroy , ist doenlijck binnen de provintie van Ilollant te houden" 2). Anders was de houding van Amsterdam. Zoolang het octrooi gold, was het de trouwe steun der Com- pagnie. Nog in 1639 trachtte het, gelijk wij zagen, tusschen de Staten en de Compagnie als bemiddelaar op te treden 3). Nadat het octrooi was afgeloopen, veranderde echter Amsterdams houding. Ook toen werd op hand- having van het octrooi aangestuurd. Maar thans 1) Vgl. Muller 338. 2) Resolutie van 2 Juli 1635 (n°. 27). 3) Resoluties van 8 Jan. en 29 Maart 1639 (nos. 5 en 6). Ilet was, geloof ik , tot op heden niet bekend , dat, gelijk uit deze resoluties blijkt, ook in 1639 onderhandelingen zijn gevoerd en dat de Compagnie toen nogmaals verklaard heeft, de pretendenten te willen toelaten , indien werd voldaan aan drie voorwaarden , te weten : dat het octrooi voor een groot aantal jaren zou worden verlengd, dat een prohibitief invoerrecht op den traan zou worden gelegd en dat alle walvischvangst, ook die in volle zee , aan anderen dan aan de Compagnie zou worden verboden. (Vgl. Muller 344 en dan aan de Compagnie zou worden verboden. (Vgl. Muller 344 en 348.) Terwijl Amsterdam tegen inwilliging dezer voorwaarden geen bezwaar schijnt te hebben gehad, was dit wel het geval met Hoorn, dat de vrijheid der zee wilde handhaven ; zie de resolutie van 18 November 1642, n°. 35, BETREFFENDE DE I'OORDSCHE COMPAGNIE. 281 moest rekening worden gehouden , niet alleen met de pretendeerende steden , doch ook met die steden, waar kamers der Compagnie resideerden. Én bij deze laatste was met den afloop van het octrooi de onder- linge naijver weer ontbrand. Alle stadsbesturen trachtten nu bij een eventueele verlenging of ver- nieuwing voor hunne stad een grooter aandeel te bedingen. Terwijl Hoorn 1) en Enkhuizen 2) blijkbaar de kat uit den boom wilden kijken en bun gedeputeerden dus instrueerden een afwachtende houding aan te nemen, doch tevens te letten op „stads gerechtig- heden", — Enkhuizen onder bijvoeging der bepaling , dat in geen geval mocht worden bewilligd in een octrooi, dat meer zou omvatten dan een monopolie voor de visscherij aan de eilanden, die door de „gewezen" Compagnie waren geoccupeerd , -- meende Rotterdam 3) uitdrukkelijk den eisch te mogen stellen, dat het in de Compagnie zou worden gesteld „in proportie" met de andere steden van Holland, waarmede blijkbaar bedoeld is , dat in geen geval in een vermindering van zijn aandeel ten bate der anderen mocht worden berust. Amsterdam ging nog verder. Hoewel zijn aandeel in de uitrusting en de vangst der Compagnie reeds 50 O jo van het totaal bedroeg, besloot de vroedschap toch in de continuatie slechts toe te stemmen , indien door de Compagnie bewilligd werd in zekere, door de stad gestelde condities 4). Al zal zij hiermede nu wel meer be- 1) Hoorn nos. 33-35. 2) Enkhuizen nos. 23--30. 3) Rotterdam n°. 42 en 43. 4) Welke deze zijn wordt niet gezegd; zie de res. 5-7 Maart, 10 Juni 1642 en van 30 Aug. 1642 (nos. 7-9). 10 Juni 1642 en van 30 Aug. 1642 (nos. 7-9). 382 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. doelel hebben hare gedeputeerden een wapen te geven om de pretentiën van anderen af te slaan, dan gehoopt hebben, dat inderdaad Amsterdams aandeel in de Compagnie zou worden vergroot , het besluit teekent in ieder geval den geest van loven en bieden, die bij de behandeling dezer aangelegen- heid in de Statenvergadering een ieder bezielde. II. DE VERHOUDING DER KAMERS ONDERLING. De naam „Noordsche Compagnie", die aan de ge- zamenlijke kamers gegeven werd , zou tot misverstand aanleiding kunnen geven. Allicht toch kan zij de aanleiding kunnen geven. Allicht toch kan zij de gedachte wekken , dat men in de kamers slechts ad- ministratieve onderdeelen van één groot lichaam te zien heeft. Zoo was het b. v. bij de Oost-Indische Compagnie. Daar waren de kamers inderdaad plaatselijke kantoren , aan wie wel een groote mate van zelfbestuur was gelaten , doch die in alle zaken van gewicht toch slechts de uitvoerders waren van van gewicht toch slechts de uitvoerders waren van de besluiten der Heeren XVII. Bij deze XVII be- rustte in beginsel de macht om betreffende elk onder- deel van het bedrijf der Compagnie te beslissen. Dat deel van het bedrijf der Compagnie te beslissen. Dat zij feitelijk slechts een matig gebruik van deze be- zij feitelijk slechts een matig gebruik van deze be- voegdheid maakten , is een andere zaak. De Oost. voegdheid maakten , is een andere zaak. De Oost. Indische Compagnie was dus, ondanks haar verdeeling in kamers , één geheel. Behalve in de positie der XVII komt dit het sterkst tot uiting in het feit, dat de aandeelhouders van alle kamers een en hetzelfde de aandeelhouders van alle kamers een en hetzelfde dividend over hun kapitaal ontvingen , een dividend, waarvan de hoogte wederom door de XVII werd waarvan de hoogte wederom door de XVII werd vastgesteld. Al sprak men dus niet zelden van het kapitaal der kamer Amsterdam of der kamer Zeeland, in werkelijkheid waren deze kapitalen der kamers economisch noch juridisch een zelfstandige eenheid , BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 283 doch louter een onderdeel van het kapitaal der Com- pagnie, dat onder beheer van de bewindhebbers eener bepaalde stad of van een bepaald kwartier was gesteld. Anders was het bij de Noordsche Compagnie. Gelijk reeds in het begin dezer inleiding werd gezegd , was hier elke kamer een zelfstandige onderneming , met haar eigen kapitaal en haar eigen schepen. Voor de schulden eener kamer waren de andere kamers nimmer aansprakelijk ; in de door haar gemaakte winst werd slechts door haar eigen participanten gedeeld. Wat de kamers bijeenhield was het octrooi. Gezamenlijk hadden zij het genot van het mono- polie der walvischvangst bij Spitsbergen. Geen der kamers kon dus krachtens het octrooi tegenover de andere kamers een anderen of hoogeren eisch doen gelden dan deze , dat zij zou worden toegelaten tot de visscherij bij dit eiland en tot het hebben van hare installaties aan het strand. Gezamenlijk traden de kamers echter op tegen iedereen , die , zonder tot de Compagnie , d. w. z. zonder tot het medegenot van het octrooi , te zijn toegelaten, zich verstoutte zijn schepen naar Spitsbergen uit te zenden. zijn schepen naar Spitsbergen uit te zenden. Indien de kamers zich echter niet verder met elkander hadden ingelaten, dan noodig was om de concurrentie van buitenstaande ondernemingen af te weren , zou het octrooi hun weinig voordeel hebben gebracht. De concurrentie tusschen de kamers onder- ling zou de prijzen vermoedelijk evenzeer hebben doen dalen, als bij een onbeperkte concurrentie het geval zou zijn geweest. De bewindhebbers der kamers waren te goede kooplieden om dit niet aanstonds te begrijpen. Tevens echter zagen zij onmiddellijk , dat het hun gewaarborgde monopolie een schoone gele- het hun gewaarborgde monopolie een schoone gele- genheid bood, om door onderlinge afspraken de prijzen op te houden, zonder dat, tengevolge van de groote op te houden, zonder dat, tengevolge van de groote 284 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ, winsten, die zij dientengevolge zouden maken, con- currentie van niet tot de Compagnie toegelaten ondernemingen zou kunnen opkomen. Om tot zoodanige onderlinge beperking der con- currentie te kunnen komen , was in de allereerste plaats noodig , dat aan elk der kamers , die zich de moeite en de kosten van eene uitrusting getroostten, een aandeel in de vangst werd gewaarborgd. Anders toch had het kunnen gebeuren, dat de schepen van de eene kamer geheel geladen , andere slechts met een kleine lading traan terug kwamen. In zulk een geval zou de eerste kamer bij een spoedigen afzet , ook tegen lagen prijs , baat hebben gevonden , de anderen daarentegen slechts in het hoog houden der prijzen heil hebben gezien. Wilde men dus mogelijk maken, dat allen een en dezelfde prijs- politiek zouden volgen , dan moesten in jaren van een overvloedige vangst alle kamers daarin deelen, terwijl omgekeerd moest worden gezorgd, dat in een , over het geheel genomen , schraal jaar , niet een der broeders , die toevallig een rijke vangst had mede- gebracht, voor de anderen de markt bedierf. Daarom werd jaarlijks op een vergadering van alle kamers de vangst ,gereparteerd", d. w. z. van het totaal aantal kwarteelen 1) traan, waarop de vangst geraamd werd , werd aan elk der kamers een bepaald aantal toegelegd. Natuurlijk wilde deze raming niet zeggen, dat door het volk der Compagnie juist het aantal walvisschee moest worden gevangen, noodig om dit geraamd aantal kwarteelen traan te leveren. Hoeveel visschen zouden worden gevangen en hoeveel traan daarvan zou komen , was natuurlijk niet te bepalen. 1) Het kwarteel was de inhoudsmaat, waarmede in den traan- handel werd gerekend. (Zie Muller blz. 89,) handel werd gerekend. (Zie Muller blz. 89,) BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 285 Hoogstens kon men den Commandeur-Generaal ge- lasten terug te keeren , zoodra een zekere hoeveel- heid traan verkregen was. Deze repartitie diende dan ook in de eerste plaats als sleutel voor de ver- deeling der vangst tusschen de kamers. Daarom deeling der vangst tusschen de kamers. Daarom werd ook in verhouding tot het aandeel , dat elke kamer in de vangst kreeg, bepaald , hoevele schepen zij dat jaar naar het noorden zou zenden. Aan deze repartitie werd dan op de volgende wijze uitvoering gegeven. In het noorden aangekomen trachtten de schepen van elk der kamers zooveel visschen te vangen als zij konden. Het spek werd afgesneden en in groote ketels, die op het strand waren opgesteld tot traan gekookt. Aan het einde van het seizoen werden dan alle vaten traan op het strand bijeengebracht en door den „generaal-rooier" onder de kamers verdeeld in verhouding tot het hun in de repartitie toegekende aandeel. Bleek dan , dat een kamer meer gevangen en gekookt had dan haar een kamer meer gevangen en gekookt had dan haar aandeel bedroeg, dan werden de daarvoor gemaakte onkosten haar door de andere kamers vergoed. Door eene dergelijke regeling werd voorkomen, dat ieder der kamers slechts zou zorgen haar com petente portie traan binnen te krijgen om daarna den anderen den rug toe te keeren. Integendeel, van iederen gevangen visch moest aan de andere kamers een evenredig deel worden afgestaan. Om- gekeerd deelde men in elke vangst, die door het volk van een der andere kamers werd gedaan. Terwijl dus werd voorkomen , dat naijver tusschen het volk der kamers tot onnoodige conflicten leidde , bleef aan den anderen kant ieder tot het laatste toe bij een goede vangst belang hebben. Allen streefden er naar, in zoo kort mogelijken tijd zooveel mogelijk te vangen. Zonder dat hierdoor twisten en geschillen te vangen. Zonder dat hierdoor twisten en geschillen konden ontstaan werden zoodoende de kosten van konden ontstaan werden zoodoende de kosten van 286 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN EivZ. het bedrijf beperkt. Tevens echter had deze rege- ling, gelijk ik boven uiteenzette , tot gevolg, dat de basis voor een onderlinge overeenkomst betreffende de te volgen prijspolitiek werd gelegd. Ook al is het bestaan van dergelijke afspraken voor 1618 niet bewijsbaar I) , men mag toch aannemen , dat van den aanvang af dergelijke afspraken betreffende de repar- titie werden aangevuld door prijsconventies. De reeds genoemde algemeens vergadering bepaalde den prijs , waaronder geen der kamers , op straffe van een hooge boete, haar traan mocht verkoopen. Nog verder gingen de kamers , toen zij bepaalden , dat in eiken verkoop , door een hunner gedaan, al de anderen volgens een vasten maatstaf zouden deelen. Niet slechts werd daardoor bereikt, dat allen deelden in de winsten, die een van hen door een bijzonder voordeelige transactie maakte, doch tevens werd zoo- doende een waarborg verkregen , dat geen der kamers onder den vastgestellen minimumprijs verkocht. Im- mers , de kamer, die het contract afsloot en daarbij de anderen tot gemeenschappelijke levering aanschreef, moest ook rekenschap van deze transactie afleggen. Bovendien trachtte men door het verleenen van premiën voor het verkoopen van groote partijen tegelijk een zoo spoedig mogelijken afzet van het product te bevorderen. Al deze maatregelen betroffen alleen den traan. De andere producten , waarvan de balein wel het 1) Zie Kernkamp 272. In de aldaar geciteerde passage kan ik niet, met Kernkamp, liet bewijs zien, dat voor 4617 géén prijs- conventie bestond. Immers de uitlating betreft den verkoop van traan in het buitenland. En voor dien verkoop heeft een prijs- conventie , voorzoover wij weten, nooit bestaan. (Vgl. mijne Han- delscompagnieën blz. 68.) delscompagnieën blz. 68.) BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 287 voornaamste was, vielen buiten de kartelovereen- komst. Een in 1621 gewaagde poging 1) om ook de aanvoer van dit bijproduct te regelen met het oog den stand van de markt mislukte. Later echter -- en dit acht ik een der voornaamste bijdragen tot de ge- schiedenis der Compagnie, die de hierachter afgedrukte notariëele akten ons brengen — is ook ten aanzien der baarden eene regeling getroffen 2). In 1633 toch klaagde Amsterdam , dat de andere kamers nalatig waren, om hare baleinen te leveren aan de „commis- sarissen, totten verkoop van de gemeenti baerden gestelt , volgens het contract opt stuck van de baerden gemaeckt." Niet alleen het feit, dat ook de verkoop van de baleinen geregeld werd , is merkwaardig; doch tevens trekt het de aandacht , dat de wijze , waarop dit ge- daan wordt , een nieuwe stap is op den weg naar grooter eenheid. Vroeger had men wel den kamers verschillende verplichtingen opgelegd, waaraan zij bij het verkoopen van den traan gebonden waren , doch de verkoop was steeds geschied door elke kamer op zich zelf. Tegen ontduiking en prijsverlaging ten- gevolge van de onderlinge concurrentie der kamers werd gewaakt door de deelneming van alle kamers in eiken verkoop, door een hunner gedaan. Kon men echter het onderling wantrouwen en het vasthouden aan de zelfstandigheid der kamers overwinnen , dan kon dit doel op veel eenvoudiger wijze worden bereikt. Ten aanzien van den baleinverkoop bleek dit mogelijk. Daarbij werden alle baleinen door de verschillende kamers aan een centraal kantoor voor 1.) Kernkamp 345. 2) Antwoord van Amsterdam aan de kleine kamers : Notariëele akten a°. 3. akten a°. 3. 288 VROEDSCHAPSRESOLCTIËN ENZ. den baleinverkoop toegezonden. Blijkbaar was dit kantoor te Amsterdam gevestigd en werd het door eenige, daartoe speciaal gecommitteerde, bewindhebbers beheerd. Een dergelijke wijze van verkoop hief natuurlijk alle nog bestaande concurrentie tusschen de kamers op. Allen deelden in de opbrengst in verhouding tot de hoeveelheid balein , die zij hadden geleverd. Hier vinden wij , wat wij bij een modern kartel een ,Verkaufstelle" noemen. Want, ik moet er nog eens aan herinneren , door al deze afspraken ontstond wel tusschen de kamers een hechte belangengemeen- schap, doch niettemin bleef elke kamer een afzon- derlijke onderneming. Steeds bleef de winst, die de kamers maakten , ver- schillend. De eene kamer betaalde hooger loonen dan de ander, of had relatief hoogere kosten van uit- rusting. Door schipbreuk of faillissementen van debi- teuren zal de eene verliezen hebben geleden, waarvan de ander vrij bleef. Zelfs de schade, bij de verdediging van de rechten der Compagnie tegen interlopers en van de rechten der Compagnie tegen interlopers en vreemde natiën opgeloopen, is, in sommige tijdperken van haar bestaan, voor rekening van de kamer gekomen, waaraan het beschadigde schip toebehoorde. Reeds meermalen gebruikte ik het woord ,,kartel", om de organisatie der Compagnie aan te duiden. Inderdaad, sinds Mr. Muller voor het eerst op deze overeenkomst wees, kan niemand , die de inrichting der Compagnie beschrijft, het zonder deze vergelijking doen. Heden ten dage zou een organisatie als de Noordsche Compagnie ongetwijfeld worden aangeduid als een productiekartel, gecombineerd met een prijs- conventie. Maar steeds blijven twee verschilpunten bestaan. Het eerste is , dat de Compagnie door een wettelijk voorschrift tegen het optreden van concurrenten was BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 289 gevrijwaard, terwijl onze moderne kartels uit eigen kracht een monopolie moeten verwerven 1). Het tweede bestaat hierin, dat, terwijl een modern kartel ontstaat door aaneensluiting van vroeger geheel zelf- standige ondernemingen , de kamers der Noordsche Compagnie , met uitzondering der Amsterdamsche , eerst zijn opgericht , nadat het octrooi was verleend. Wel waren zij ook na die verleening tot samen- werking niet verplicht , maar het uitzicht op deze samenwerking was juist het lokmiddel , dat tot deel- neming in deze ondernemingen opwekte. Gelijk uit bovenstaande uiteenzetting blijkt, bestond de Compagnie uit eenige ondernemingen, die, behalve door vrijwillig geknoopte , c'ontractueele banden, slechts bijeengehouden werden door het gemeenschappelijk bezit van een door de regeering verleend monopolie. De Compagnie als zoodanig had dan ook geen bezittingen , ternauwernood eenige weinige gemeen- schappelijke onkosten. Alleen in de kosten van het op Spitsbergen gebouwde fort en de kerken , die te Smeerenburg en op Jan Mayen-eiland waren gesticht moesten wellicht alle kamers bijdragen. Van een „kapitaal der Compagnie" kan men niet spreken. De toelating van nieuwe kamers beteekende dan ook niet, dat het aandeelenkapitaal werd vergroot , doch alleen, dat een of meer nieuwe ondernemingen werden opgenomen in den kring van hen , die gezamenlijk het recht hadden in het Noorden te visschen. Wanneer aan deze nieuwe leden van het kartel een bepaald »aandeel in de Compagnie", b.v. 1/ of 1/s, werd 1) Over de omstandigheden , die in de 17e eeuw een octrooi noodig maakten, en over die, welke thans vele kartels in staat stellen zonder wettelijk privilege, door eigen kracht, een monopolie te verwerven , zie Hollandsche Handelscompagnieën , Hoofdstuk III. Bijdr. en Meded. X XX. 19 290 VROEDSCHAPSRWLUTIËN EN Z. ingeruimd , wilde dit dan ook alleen zeggen , dat zij in de uitrustingen, door alle kamers gezamenlijk te doen, een zoodanige fractie voor hunne rekening zouden moeten nemen , gelijk hun ook volgens denzelfden maatstaf hun aandeel in de vangst zou worden toe- bedeeld. Op welke wijze de kamer van dit haar toekomende recht gebruik wilde maken, was voor de andere kamers van geen belang. Zoo kwam het voor, dat een kamer zich in verschillende reederijen splitste , die dan volgens onderling overeengekomen maatstaf, het aan de kamer toebedeelde aandeel in de repartitie ver- deelden. Als zij slechts gezamenlijk de verplich- tingen bleven vervullen , die op hun kamer rustten , kon dit den anderen ook onverschillig zijn. Eveneens kon het gebeuren , dat de participanten van een der kamers geen lust of geen geld hadden zelf hunne rechten te blijven uitoefenen en deze aan anderen overdeden. Dit was o. a. het geval, toen in 1635 de Enkhuizer bewindhebber Jacob Meyn , die met zijn schoonvader Frederik Gerritsz. With de eenige par- ticipant in de kamer Enkhuizen was , onder goed- keuring van de algemeene vergadering der kamers, de rechten, die de kamer Enkhuizen in de Com- pagnie had , overdeed aan zekeren Cornelis Sweers , in welke overdracht tevens begrepen waren de aan- spraken , die Meyn tegen de andere kamers kon doen golden wegens het overnemen van een deel der rechten der vroegere „tweede kamer Delft" '). Sweers zou gedurende den duur van het octrooi , dat in 1634 voor acht jaar, dus tot en met 1642, ver- 1) Over deze tweede kamer Delft, zie Muller blz. 77 e.v. Wanneer verder over de kamer Enkhuizen wordt gesproken , zonder bij- verder over de kamer Enkhuizen wordt gesproken , zonder bij- voeging , zijn deze rechten daaronder begrepen. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 291 lengd was , alle rechten mogen uitoefenen , die der kamer Enkhuizen in de Compagnie competeerden. Zelfs zou hij de kamer op de algemeene vergade- ringen der Compagnie vertegenwoordigen. Slechts over zaken, het behoud en de continuatie van het octrooi rakende , moest hij het oordeel van Meyn in- winnen. Deze bleef n.l, aansprakelijk voor alle on- kosten die de kamers gezamenlijk tot dat doel zouden maken. Natuurlijk, want van eene eventueele verlenging na 1642 zou niet Sweers, doch Meyn profiteeren. Daarentegen zouden alle kosten be- treffende de equipage en de visscherij door Sweers gedragen worden. Als vergoeding voor dezen tijde- lijken afstand van rechten zou Sweers jaarlijks aan Meyn een vergoeding betalen van 471/2 stuiver voor elk kwarteel traan, dat in de repartitie van 1635 aan Meyn was toebedeeld , en dat onverschillig of bij volgende repartities Meyns »quote" zou worden ver- hoogd of verlaagd '), en onverschillig, of Sweers al dan niet van het hem toekomende recht om een of meer schepen uit te rusten zou gebruik maken. Duidelijk blijkt, dat de rechten, die hier door Meyn aan Sweers verpacht worden, niet zijn de eigendoms- rechten op schepen, fornuizen en de verdere kapitaal- goederen, die tot de uitoefening van het bedrijf noodig waren, doch dat deze overdracht uitsluitend betreft het vischrecht der kamer 'Enkhuizen. De transactie is dus te vergelijken met het over- dragen van een concessie. Dit blijkt te duidelijker, 4) Dit kon op tweeërlei wijze geschieden. In de eerste plaats kon het geheele aantal kwarteelen, waarop de vangst geraamd kon het geheele aantal kwarteelen, waarop de vangst geraamd werd, worden vermeerderd, zoodat ook het aandeel van Enkhuizen evenredig werd verhoogd. Ook echter kon de verhouding tusschen evenredig werd verhoogd. Ook echter kon de verhouding tusschen de quote van Enkhuizen en die der andere kamers worden gewij- de quote van Enkhuizen en die der andere kamers worden gewij- zigd , terwijl de totale raming der vangst dezelfde bleef. zigd , terwijl de totale raming der vangst dezelfde bleef. 292 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. omdat, naast de bovengenoemde regeling van de ver- pachting van vischrecht, geheel afzonderlijk geregeld was de wijze , waarop Sweers gebruik zou mogen was de wijze , waarop Sweers gebruik zou mogen maken van de scheepsbenoodigdheden, die de kamer hier te lande had liggen, en van de fornuizen, tenten enz., die zij op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland bezat enz., die zij op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland bezat. Het belang van het eveneens hierachter afgedrukte . Het belang van het eveneens hierachter afgedrukte vonnis uit 1633 ligt hierin, dat wij daarin , naast vele andere transacties, ook vermeld vinden , dat Antonie Monier , bewindhebber der eerste kamer Delft eenige jaren te voren aan Thijman van Vol- bergen had overgedaan het geheele »kapitaal" dat hij (Monier) in de Compagnie herideerde , „met alle de winsten ende baten van dien." In tegenstelling met de transactie tusschen Meyn en Sweers , hebben wij hier dus het geval, dat de eene participant aan den ander het complex van vorderingen overdoet, dat hij als participant tegenover een der onder- nemingen, waaruit de Compagnie bestaat, kan doen gelden. Heden ten dage zou men zeggen , dat Monier aan Van Volbergen zijn aandeelen in de kamer Delft had overgedaan. Dit was een handeling, die met het uitoefenen van het vischrecht in het Noorden niets had uit te staan , dus ook niet door de algemeens vergadering der Compagnie , zelfs niet door de andere participanten der kamer Delft behoefde te worden participanten der kamer Delft behoefde te worden goedgekeurd. Van Volbergen kreeg daardoor geen ander recht dan dat op een evenredig aandeel in de winst en het saldo, dat bij liquidatie der onderneming zou overblijven. Ook het bewindhebberschap ging zou overblijven. Ook het bewindhebberschap ging daardoor niet op hem over , al zal deze transactie allicht wel tot gevolg hebben gehad, dat Monier het verloor. Elk kartel staat bloot aan het gevaar, dat een der leden tracht de kartel-overeenkomst te ontduiken, indien hij kans ziet daardoor een extra-winst voor BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 293 zich zelf te maken. Juist in dit opzicht staan de kartels achter bij de trusts , waarbij de winst van alle opgenomen ondernemingen in één kas vloeit en aan de aandeelhouders van elk der vroeger zelfstan- dige ondernemingen gelijkelijk ten goede komt. Ook de Noordsche Compagnie bleef van dit euvel niet vrij 1). Doch zelfs zonder dat een der aangesloten kamers, te kwader trouw, het gesloten contract ontdook, moesten uit de onduidelijkheid of onvolledigheid van deze overeenkomst allerlei moeilijkheden ontstaan. Een leerzaam voorbeeld biervan geeft de hierachter afgedrukte memorie , die de Amsterdamsche bewind- hebbers in 1633 aan de gezamenlijke kleine kamers, die toen juist te Amsterdam vergaderd waren , lieten beteekenen 2). Al is dit stuk een antwoord op een klacht dier kleine kamers , welks inhoud ons onbekend is, de kwesties, waarover deze twist liep zijn er wel uit op te maken. De aanleiding was de volgende. In 1632 hadden de schepen der kleine kamers gelijk zij ook in 1631 gedaan hadden , de terugreis naar het vaderland aanvaard vóór het tijdstip, waarop hun dit volgens een „generale resolutie" der Com- pagnie vrijstond, Vermoedelijk hadden zij hun volle lading traan vroeger binnengekregen dan verwacht was 3). De Amsterdamsche schepen waren echter achtergebleven en hadden nog eenige walvisschen gevangen. Zij hadden echter geen gelegenheid gehad het daarvan afkomstige spek tot traan te kooken, doch dit spek in vaten tot het volgende seizoen op Jan Mayen-eiland achtergelaten. Toen zij echter in 1633 1) Zie de door Kernkamp gesignaleerde gevallen. (B. en M. blz. 272 en 291). en 291). 2) N°. 3 der notaricele acten. 3) Immers het gedrag der commandeurs wordt door hunne be- windhebbers ,; gelaudeert ende geapprobeert," 294 VROEDSCHAPSRESOLUTIEN ENz, dit spek wilden kookera en de zoo verkregen traan wilden inladen, hadden de Commandeurs der kleine kamers- dit belet. Waarom wordt niet gezegd , doch het is te raden. Deze traan toch was afkomstig van visschen, door Amsterdam in 1632 gevangen, nadat bij het vertrek der andere schepen de geheele vangst onder de kamers was verdeeld. De Commandeurs der Amsterdamsche schepen , die wel niet zonder last van hunne bewindhebbers zullen hebben ge. handeld , wilden daarom deze traan ook in 1633 buiten de verdeeling houden en als een bijzonder voordeeltje van de kamer Amsterdam beschouwd zien. Toen de anderen hiertoe niet gezind bleken , boden de Amsterdamsche commandeurs aan , dat in het vaderland deze kwestie door arbiters zou worden uitgemaakt. De andere Commandeurs namen daarmede echter geen genoegen en trokken bij het doen der repartitie 8939 mengelen traan af van de aan Amsterdam toekomende hoeveelheid 1). Amsterdam, dat eerst getracht had door neen vriendelijk schrijven" de andere kamers van hun ongelijk te overtuigen , ging , toen dit niet hielp , een hooger toon aanslaan en eischte , dat de zaak door arbiters zou worden beslist, doch dat inmiddels de ten onrechte onthouden traan haar zou worden terug- gegeven. Deze voorstelling van de zaak , ontleend aan het Amsterdamsche antwoord, is vermoedelijk niet geheel 1) Het blijkt niet, of deze 8939 mengelen de geheele voorraad uitmaakten , welke door Amsterdam in het vorige jaar was achter- gelaten , of slechts het aandeel , dat in die hoeveelheid, naar de andere kamers beweerden , aan hen toekwam. Alleen het laatste andere kamers beweerden , aan hen toekwam. Alleen het laatste zou natuurlijk billijk zijn geweest, aangenomen altijd de gegrond- heid der pretentie der kleine kamers. heid der pretentie der kleine kamers. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 295 volledig. Bij dezen stand van zaken toch is moeilijk in te zien, welken eisch de kleine kamers wel aan Amsterdam hadden kunnen stellen , waarop dit aanbod een antwoord zou kunnen zijn. Wellicht betrof deze eisch dan ook niet den op Jan Mayen-eiland achter- gelaten traan, doch een andere kwestie, welke in het antwoord van Amsterdam eveneens wordt aangeroerd. Amsterdam eischt n.l. ook, dat de kleine kamers alle pretenties zullen laten varen op eenige visschen , die door een harer schepen gevangen zijn op een in 1633 gemaakte ontdekkingsreis 1). Deze traan was natuurlijk niet door den generaal-rooier gereparteerd, doch bij de terugkomst van het schip geheel door Amsterdam in ontvangst genomen. Het is niet onbegrijpelijk, dat dergelijke voorvallen , waarop blijkbaar bij het aangaan der kartelovereen- komst niet was gerekend , het denkbeeld deden rijzen, om door verandering in de organisatie der Compagnie liet ontstaan van soortgelijke kwesties onmogelijk te maken. Kort na de oprichting der Compagnie vinden wij dan ook reeds pogingen vermeld om alle uitrus tingen der kamers ruit een gemeene beurs" te doen 2). Alle winst zou dan in één kas vloeien en de ver- liezen zouden door allen gelijkelijk worden gedragen. Om een dergelijke fusie, waardoor de Compagnie ongeveer de organisatie harer Oost-Indische zuster zou hebben verkregen , voor alle partijen aannemelijk te maken, moesten echter alle kamers in ongeveer gelijke mate van het euvel te lijden hebben. Juist liet ontbreken dezer voorwaarde schijnt alle pogingen in deze richting te hebben doen falen. Het machtige 4) Het was, meen ik, niet bekend, dat de Compagnie ook in deze jaren nog ontdekkingsreizen had laten doen, (Zie Muller blz. 187), á) Muller blx, 84, 93, á) Muller blx, 84, 93, 296 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. Amsterdam 1) zag er blijkbaar zijn voordeel in , den bestaanden toestand te handhaven. Aan den onwil dezer kamer wordt het mislukken toegeschreven van alle pogingen om tot inniger samenwerking te komen. De kleine kamers waren dientengevolge als van zelf op elkander aangewezen. Hoorn en Enkhuizen, die van den aanvang af in nauwe ver- binding met elkaar hebben gestaan, schijnen in 1632 tot één onderneming te zijn samengesmolten. Het- zelfde deden hunne antagonisten, de kamers aan, of, gelijk men zeide , „op" de Maas. Daarbij bleef het echter niet. Er ontstond een blijkbaar georganiseerde oppositie tegen Amsterdams hegemonie. Reeds het optreden , in 1633 , van de Comman- deurs der kleine kamers tegen de Amsterdammers verraadt een algemeene irritatie tegen het , blijkbaar uitdagend zelfbewuste, optreden der laatsten. Maar hetzelfde stuk , waaruit wij de kennis dezer kibbela- rijen putten, leert ons meer. Amsterdam bepaalt zich n.l. niet tot een eisch in zake de achtergelaten traan, maar voegt daarbij een bittere klacht over de stelsel- matige en op onderlinge afspraken gegronde oppositie, die de kleine kamers voeren tegen alles wat Am- sterdam voorslaat. Reeds lang , zoo klaagt Amsterdam, hebben de bewindhebbers dier kamer bemerkt, dat de vertegenwoordigers der kleine kamers op de algemeene vergadering verschijnen „met te vooren geconfirmeerde advysen ende gecomplotteerde stem- 1) De quote van Amsterdam was even groot als die van de andere Ilollandsche kamers te zamen. Amsterdam trad dan ook op als centraal bureau der Compagnie en was als zoodanig o. a. met het voeren der onderhandelingen met de Staten-Generaal met het voeren der onderhandelingen met de Staten-Generaal belast. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 297 men". Zij verwerpen alle voorslagen , die Amsterdam doet , welk voorbeeld door hunne Commandeurs en dienaren op S etsbergen en Jan Mayen-eiland wordt gevolgd. Dit was blijkbaar meer dan een voorbijgaande ruzie. Aan een dergelijke stelselmatige oppositie, die zich zelfs aan de dienaren der kamers had mede- gedeeld, moet een lange reeks van grieven ten grond- slag hebben gelegen. Omgekeerd spreekt uit Amster- dams woorden een opgekropte ergernis , een ergernis, die zoo hevig was , dat Amsterdam in allen ernst dreigde met opzegging van alle contracten, met de andere kamers aangegaan , indien niet in de boven- genoemde kwestie van de achtergelaten traan c. a. op staanden voet de geëischte satisfactie werd gegeven. Amsterdam wist waarschijnlijk wel , dat voor een dergelijk ultimatum de anderen zouden moeten in- binden. De uittreding van Amsterdam toch zou het kartel onvermijdelijk hebben doen uiteenspatten. Blijkbaar hebben de kleine kamers dan ook toege- geven ; wij weten .althans , dat de Compagnie nog tien jaar heeft bestaan. III. DE INWENDIGE ORGANISATIE DER KAMERS t). Gelijk ik boven reeds aanstipte , was elke kamer vrij in de wijze , waarop zij van hare rechten zou 1) In het vierde hoofdstuk mijner „Roll. Handelscompagnieën", heb ik tegenover Lehmann , die meende dat de voorcompagnieën der Oost-Indische Compagnie reederijen waren, trachten aan te toonen, dat in de organisatie dier compagnieën niets aanwezig is, wat aan eene reederij herinnert. Hetgeen hieronder volgt over de wat aan eene reederij herinnert. Hetgeen hieronder volgt over de kamers der Noordsche Compagnie, wier organisatie in hoofdzaken kamers der Noordsche Compagnie, wier organisatie in hoofdzaken overeenkomt met die der voorcompagnieën , levert, naar ik meen, nieuwe bewijzen voor deze, door mij verdedigde, stelling. 298 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. willen gebruik maken. Met de inwendige organi- satie der kamers bemoeide zich noch het octrooi, noch de algemeene vergadering. Wij zagen dan ook, dat het mogelijk was , dat een kamer zich in ver- schillende reederijen splitste. Ook kon een kamer uit één of twee personen bestaan. Als voorbeelden verwijs ik slechts naar de kamer Enkhuizen , die in 1622 en in 1635 telkens in handen van twee personen was, en naar die te Veere, welke, althans in 1635, geheel in handen van den koopman Pedy was 1). Toch bestond een normale organisatie , die trouwens niet voor of door de Compagnie was uitgedacht, doch die toen ter tijd gebruikelijk was voor alle ondernemingen , waarbij een kapitaal door vele deel- nemers werd bijeengebracht. Daar niet allen aan de leiding konden of wilden deelnemen, vormde zich uit het midden dezer „participanten" een college van „bewindhebbers", waarbij het bestuur der onder- neming berustte. Daar nu in de beide eerste octrooien, die der Compagnie verleend werden , de bepaling voorkwam , dat een ieder in deze onderneming zoo- veel geld kon inleggen als hij wilde , was een der- gelijke organisatie hier als van zelf aanwezig. In het contract, dat in 1617 door de IHollandsche kamers met de Zeeuwen werd gesloten , wordt dan ook een dergelijke inrichting der kamers stilzwijgend ver- ondersteld. Hoe het bij de oprichting eener aldus georgani- seerde kamer toeging, leeren ons eenige der afge- drukte stukken, die uit Hoorn en Enkhuizen afkomstig zijn. Nadat de liefhebbers door openbare aanplakking van biljetten 2) tot het doen van inschrijvingen 1) Muller blz. 82. ;) Zie het door Kernkamp (,blz. 330) afgedrukte aanplakbiljet, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 299 waren opgeroepen deed zich de moeilijkheid ge- voelen, dat er niemand was om deze inschrijvingen in ontvangst te nemen. Te Amsterdam geschiedde dit natuurlijk door de bewindhebbers der reeds be- staande vennootschap, die ook het octrooi hadden aangevraagd. Elders waren echter nog geen kamers geconstitueerd en waren er dus ook nog geen be- windhebbers. In Hoorn 1), en vermoedelijk ook elders 2), hielp men zich uit de moeilijkheid door de burgemeesters te machtigen voorloopig als bewind- hebbers op te treden. Terloops mag ik er op wijzen, dat de Enkhuizer resoluties eenig nader licht geven over een kwestie, die Kernkamp ter sprake heeft gebracht. Kernkamp vermeldt 3), dat van 1614-1617 als eenig bewind- hebber der kamer Enkhuizen optrad Jan Simonsz. Blauhulck, raad en schepen dier stad. Wel heeft de stadsregeering getracht nog een tweeden bewind- hebber te benoemen , doch dit is afgestuit op den tegenstand der kamer Amsterdam. Uit de hierachter afgedrukte stukken 4) blijkt nu, dat aanvankelijk wel degelijk twee bewindhebbers aanwezig zijn geweest. Behalve Blauhulck bekleedde ook Gerrit Freecks. die waardigheid. Echter schijnt deze laatste spoedig Enkhuizen te hebben verlaten. Dat de stadsregeering de aldus opengevallen plaats wilde bezetten , is te Deze biljetten, die te Amsterdam gedrukt waren en door de aldaar gevestigde kamer aan de anderen werden toegezonden , werden niet slechts in de stad , waar de zetel der kamer was, maar ook in de omliggende steden aangeslagen. Zie Kernkamp blz. 269. 1) Resolutie van uit° Februari 1614 n°. 32. 2) Hoewel het niet met zoovele woorden gezegd wordt, schijnt dit toch uit de resoluties van Edam en Veere te blijken. (Nos. 14 en 47), en 47), 3) Op. cit. blz. 299 e. v. Resolutie van 8 April 1616 (n°. 18), 300 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. eerder te begrijpen , als men weet , dat hoogloopende onaangenaamheden tusschen de stad Enkhuizen en Blauhulck waren gerezen 1) , zoodat de vroedschap niet zonder bezorgdheid moest zien , dat een in- stelling als de kamer der Noordsche Compagnie , aan welker bezit voor de stad zoo veel was gelegen, onder het uitsluitend beheer van dezen laatste stond. Den gen April 1616 werd dan ook door de vroed- schap aan Burgemeesteren opgedragen een ,bequamen persoon" te zoeken , die zich de benoeming tot be- windhebber zou willen laten welgevallen. Den 5en Mei d. a. v. kwamen Burgemeesteren met een candi- daat voor den dag. Meynert Thomasz. Buyskes scheen de geschikte man te zijn. Voordat Burgemeesteren hem echter ter benoeming voordroegen , hadden zij toch niet kunnen laten , Blauhulck over deze benoe- ming te polsen en van hem vernomen , dat hij daarin niet kon toestemmen , voor hij de kamer Amsterdam had geraadpleegd N). Het antwoord dezer kamer is door Kernkamp medegedeeld en luidde, dat men te Amsterdam uiterst verbaasd was te ver- nemen, dat de Enkhuizensche vroede vaderen er aan ij Dit bleek mij bij het doorlezen der Enkhuizer vroedsehaps- resoluties. Deze geschillen hadden op de Compagnie echter geen betrekking. 2) Dit raadplegen van Amsterdam leidt Kernkamp er toe , de vraag te stellen, of de kamer Enkhuizen wellicht slechts een creatuur, een dépendance, der kamer Amsterdam was. Men zou zich deze verhouding dan zoo moeten voorstellen, dat Amsterdam, om Enkhuizen te vriend te houden, er in had toegestemd, dat een deel van het te Amsterdam bijeengebrachte kapitaal zou worden gebruikt om te Enkhuizen een kamer te vestigen en dus ook door gebruikt om te Enkhuizen een kamer te vestigen en dus ook door eenige aldaar gevestigde kooplieden zou worden geadministreerd. In deze onderstelling schijnt het mij echter niet voldoende ver- klaarbaar, waarom Enkhuizen van den beginne af zich zoo nauw toet Hoorn verbonden heeft, BETREFFENDE DE NOORDSCIIE COMPAGNIE. 301 dachten, om een niet-participant tot bewindhebber te benoemen. Het schijnt, dat intusschen Meynert Thomasz. reeds op zijn aanvankelijke bereidverklaring was terugge- komen. Want hoewel uit de resolutie van 5 Mei schijnt te volgen, dat men van het verzet van Am- sterdam nog niet wist, eindigt deze resolutie toch met de opdracht aan Burgemeesteren om nogmaals te trachten hem tot het aannemen van een benoeming te overreden, en indien hij blijft weigeren, een anderen geschikten candidaat te zoeken. Waarschijnlijk is geschikten candidaat te zoeken. Waarschijnlijk is tengevolge van de kordate houding, door Amsterdam aangenomen, van een benoeming verder niet gekomen. Immers, toen op 19 Maart 1617 het contract met de Zeeuwen werd gesloten , was Blauhulck nog steeds eenig bewindhebber 1). Niet alleen geeft het bovenstaande ons een aan- vulling van de geschiedenis der kamer Enkhuizen , doch ook mag men , geloof ik , daaruit eenige con- clusies trekken over de wijze, waarop onder vigueur van het eerste octrooi de verkiezing der bewind- hebbers was geregeld. Muller deelt mede 2), dat de benoeming der be- windhebbers van de Noordsche Compagnie geschiedde door den magistraat der stad , waar de kamer ge- vestigd was uit een dubbeltal, dat door de bewind- hebbers der kamer werd opgemaakt en waarop slechts hoofdparticipanten dierzelfde kamer mochten voor- komen. Als hoofdparticipanten golden zij , die voor minstens f 2000 hadden deelgenomen. Waaraan deze mededeelingen zijn ontleend , blijkt niet. De oudste mij bekende bepalingen over dit onderwerp '1) Zie het contract bij Muller blz. 423. 2) Blz. 82 en 83. 302 VROEDSCHAPSRESOLUTIËv ENL, komen voor in het contract met de Zeeuwen ; een getuigenis , hoe tijdens het eerste octrooi de zaak geregeld was , heb ik nergens gevonden. De hier- boven vermelde besluiten der Enkhuizer vroedschap wijzen er nu, naar mijne meening , op , dat aanvan- kelijk op dit stuk in het geheel geen bepalingen bestonden. Alleen , dat -- naar het voorbeeld der Oost-Indische Compagnie -- de benoeming door de plaatselijke regeeringen moest geschieden, scheen door alle partijen te worden erkend. Van een nominatie, door de andere bewindhebbers opgemaakt, wordt niet gerept. Dat de bewindhebbers tevens participant moesten zijn , schijnt men te Amsterdam wel als van zelf sprekend te hebben beschouwd, en was wellicht zelfs in een interne regeling dier kamer uitgespro- ken 1); doch het schijnt de vraag , of de Enkhuizer magistraat zich daardoor gebonden zou achten. Te eerder mag men aannemen , dat op dit stuk geen voor Enkhuizen geldige bepalingen bestonden, omdat dezelfde vroedschap, die bereid was Meynert Thomasz, te benoemen , ook al was hij geen participant , later, nadat het contract met de Zeeuwen tot stand was gekomen , toonde volstrekt niet onwillig te zin, om zich aan de bepalingen te houden , die daarin betref- fende de benoeming van bewindhebbers voorkwamen. Uit de resolutie van 8 April 1617 blijkt, dat de bepalingen van dit contract toenmaals stipt werden nageleefd. In deze resolutie toch wordt bepaald , dat 8 of 10 der „hoogste participanten", daartoe door Burgemeesteren geconvoceerd , een nominatie zullen opmaken 2). Tevens leert deze resolutie ons , dat I) Amsterdam beroept zich op : „d'ordre van onse camer", die zich tegen de benoeming van een niet-participant zou verzetten. 2) Deze wijze van handelen is in strijd met de mededeeling van 2) Deze wijze van handelen is in strijd met de mededeeling van EETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 8.03 niet ieder, die f 2000 had ingelegd , door dat feit alleen het recht kreeg aan het opmaken der nominatie deel te nemen. In het contract met de Zeeuwen is trouwens niet nader gedefinieerd , wie als „hoogste" participanten zijn te beschouwen. Slechts van hen, die op de nominatie voor bewindhebber worden geplaatst , wordt gezegd , dat zij f 2000 moeten heri- deeren. Hoewel men nu in de 17e eeuw in het algemeen onder hoofdparticipanten verstond hen , die in Bene compagnie een bedrag hadden ingelegd, minstens gelijk aan dat , hetwelk een bewindhebber moest „herideeren", waren toch blijkbaar de Burge- meesters van Enkhuizen in 1617 vrij in de keuze der personen , die zij tot het opmaken der nominatie wilden oproepen , mits slechts de opgeroepenen in het algemeen tot de participanten behoorden , die het meest hadden ingelegd. De hierboven geschetste organisatie : een kapitaal van vooraf niet bepaalde grootte , bijeengebracht door een onbepaald getal deelhebbers en bestuurd door bewindhebbers , die in den regel uit de voornaamste participanten werden gekozen , gold niet slechts als normaal bij de kamers , die werden opgericht, nadat eenmaal het octrooi was verleend , doch bestond ook bij de kamer Amsterdam , die ontstaan was uit twee ondernemingen, die vroeger zelfstandig waren ge- weest , doch zich nog voor de verleening van het octrooi hadden vereenigd. Het is van belang , dit vast te stellen, omdat deze afkomst der kamer en de Mr. Muller, dat de nominatie door de bewindhebbers werd opge- maakt, doch strijdt niet met het contract met de Zeeuwen. Wie de nominatie zal opmaken, wordt daarin niet gezegd. Alleen wordt nominatie zal opmaken, wordt daarin niet gezegd. Alleen wordt bepaald, dat op de nominatie slechts mogen voorkomen partici- panten, die ten minste f 2000 in de compagnie „herideeren," 304 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. vermelding van een „boekhouder" tot het vermoeden zouden kunnen leiden , dat hier de organisatie van een reederij bewaard was gebleven. Dat echter ook Amsterdam de normale organisatie had aangenomen, bewijzen de vermeldingen van bewindhebbers en participanten , die wij ook bij de Amsterdamsche kamer meermalen aantreffen. Het kon trouwens ook niet anders , sinds de beide eerste octrooien de ver- plichting oplegden , om een ieder met zoo veel en zoo weinig penningen , als hij zelf wilde , als participant toe te laten. Dit zou onmogelijk zijn geweest in een reederij , waar de aandeelen niet op een nominaal bedrag in geld luiden, doch als een fractie van het schip met toebehooren worden uitgedrukt. Wanneer Bene met toebehooren worden uitgedrukt. Wanneer Bene reederij voor het aankoopen en uitrusten van een schip b.v. f 100.000 uitgeeft, krijgt de reeder die f 25.000 stort , niet een aandeel tot dat bedrag, doch een scheepspart voor 1/4, van het schip. Een dergelijke verdeeling in scheepsparten , die steeds luiden op 1/4, 1/8, 1/16, 1/32 of 1/64, van het totaal, ware met de toelating van een ieder, die zich aan- meldde , met een inleg , waarvan bij zelf het bedrag kon bepalen, niet te vereenigen geweest. Niet anders blijkt trouwens de Kleine Noordsche Compagnie te zijn ingericht geweest; ook in 1617 , toen zij nog een geheel particuliere onderneming was, die met de Groote Compagnie niets te maken had 1). De sententie van het Hof van Holland , waarbij uitspraak werd gedaan in het geding tusschen Van Volbergen en Monier 2), maakt waarschijnlijk , dat het 1) Zie n°. 1 der afgedrukte sententiën. 2) N°. 2 der afgedrukte sententiën. BETREFFENDE DE NOORDSCIIE COMPAGNIE. 305 niet bij alle kamers gebruikelijk was aan de partici- panten aandeelbewijzen te verstrekken. De kamer Delft deed het blijkbaar niet. Monier toch had, zoo lezen wij , aan Van Volbergen overgedaan »het geheele capitael , 't welck (Monier) in de Compagnie hadde geherideert , met alle de winsten ende baten van dien." Waren aandeelbewijzen uitgegeven , dan zou ongetwijfeld van Moniers actie of actiën zijn ge- sproken. Toen echter in 1635 te Edam tot op- richting van eene compagnie werd overgegaan , sprak de vroedschap van de mogelijkheid , dat men zijne »actie" daarin zou verkoopen 1). De reeds meerma?en genoemde sententie van 1625 geeft ook eenig licht aangaande de verhouding dezer compagnie tot derden. Ten einde dit duidelijk te maken, moet eerst een kort overzicht van den inhoud dezer beslissing worden gegeven. In 1617 hadden drie kooplieden te Delft aan de toen nog zelfstandige Kleine Noordsche Compagnie bier geleverd. Daar voor deze leveranties geen betaling was ontvangen , spraken zij twee der bewindhebbers, die in 1617 als zoodanig hadden gefungeerd be- nevens de kinderen van een derden , sedert overleden, bewindhebber in rechte om betaling aan , en eischten , dat deze vier personen hoofdelijk tot betaling der geheele verschuldigde som zouden worden veroor- deeld 2). De gedaagden erkenden de schuld , doch 1) Zie n°. 14 der resoluties. Vgl. ook mijne Hollandsche Han- delscompagnieën blz. 150 e. v. 2) Natuurlijk in dier voege, dat als de een betaald had, de ander daardoor zou zijn bevrijd. Het voordeel voor de eischers lag dan hierin , dat zij het vonnis slechts eens behoefden te executeeren, daar zij van een der vier gedaagden de gansche schuld konden iuvorderen. Deze moest dan maar zien , van de drie anderen hun aandeel in de betaalde geldsom terug te krijgen. Bijdr. en Meded. XXX. 20 306 VROEDrCAPSRESOLUTIPN EN2. ontkenden de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij boden echter aan, gezamenlijk de geheele som , dus ieder echter aan, gezamenlijk de geheele som , dus ieder 114, te betalen. Daar althans in zoover overeen- stemming bestond , veroordeelde het Hof hen om -- in afwachting van de eindbeslissing -- al vast ieder 1/4 te voldoen , mits de eischers cautie stelden voor het geval de eisch later nog mocht worden voor het geval de eisch later nog mocht worden ontzegd. In het eindvonnis werden ten slotte de gedaagden veroordeeld , ieder 1/4 van de verschuldigde som te betalen , een beslissing, waaraan zij dus door gevolg te geven aan het provisioneele vonnis reeds voldaan te geven aan het provisioneele vonnis reeds voldaan hadden, en bovendien daarovdr rente te betalen sedert den dag der litis contestatio. Uit dezen loop van zaken blijkt allereerst , dat deze Kleine Noordsche Compagnie , die , gelijk werd herinnerd, op het moment, dat deze schuld werd aangegaan, op dezelfde wijze was georganiseerd als de kamers der Groote Compagnie , niet als een rechtspersoon werd beschouwd. Om een juridischen vakterm te gebruiken, zij had geen „persona standi in judicio." Niet de „Compagnie" werd gedagvaard, doch sommige der personen, die in 1617 bewind- hebber waren geweest. En deze aansprakelijkheid der bewindhebbers hield blijkbaar niet op met hun aftreden als zoodanig, doch ging zelfs na hun dood op hunne erfgenamen over. Hoewel de beslissing niet wordt gemotiveerd , meen ik toch, dat deze sententie ook Benig licht geeft aangaande de rechtsregels , die het Hof in deze toepaste, althans aangaande die , welke het niet toepasselijk achtte. Zie ik wel, dan volgt uit de sententie althans dit, dat de aansprakelijkheid der gedaagden niet werd beheerscht door de regelen , die voor de aansprakelijkheid van medereeders in een schip golden, — eene conclusie, die van belang is, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 307 omdat zij steun geeft aan de boven ontvouwde meening , dat deze compagnieën niet den juridischen vorm van reederijen bezaten. Een der hoofdpunten immers , waardoor de aan- sprakelijkheid van reeders afwijkt van die van leden eener vennootschap van koophandel, is dit, dat reeders voor de schulden der reederij niet ieder voor het voor de schulden der reederij niet ieder voor het geheel kunnen worden aangesproken, doch slechts voor een gedeelte, evenredig aan het aandeel, dat zij in de reederij bezitten. Ware deze regeling der aansprakelijkheid hier geldig geacht , dan zouden , indien de eischers haar al over het hoofd hadden gezien , toch ongetwijfeld de gedaagden zich daarop hebben beroepen om te betoogen, dat de geheele verschuldigde som niet van hen kon worden geëischt , doch dat de andere bewindhebbers , waarvan — let wel -- de eischers melding maken, hun evenredig deel daarin zouden moeten bijdragen. Voorts zou ook het deel door elk der gedaagden te betalen niet voor allen gelijk zijn geweest , doch wederom evenredig aan ieders bezit van scheepsparten. Men kan aannemen , dat de gedaagden, die het bestaan der schuld niet ontkenden , zich door een gevoel van billijkheid lieten bewegen om de eischers, die reeds lang op hun geld hadden moeten wachten, niet met deze exceptie af te wijzen en dat zij zich daarom bereid verklaarden meer te betalen dan naar streng recht van hen kon worden gevorderd. Tegen een dergelijke onderstelling spreekt echter het feit, dat twee der gedaagden minderjarig waren. De voogden dezer minderjarigen zullen zich toch wel niet verantwoord hebben geacht , een dergelijke royale houding aan te nemen op kosten hunner pupillen. houding aan te nemen op kosten hunner pupillen. Bovendien zouden de gedaagden , indien zij meer hadden aangeboden dan waartoe zij verplicht waren, 308 VROÈfSCHAPSRESOLUUPIËN ENZ. wel niet hebben verzuimd , dit nog eens in het licht te stellen. Slechts in één geval zou , bij toepassing der be- palingen betreffende de aansprakelijkheid van reeders begrijpelijk zin, dat niet wordt gerept van het aan- deel, dat de andere bewindhebbers hadden te dragen, n.l. indien mocht worden aangenomen, dat Nicolaes Kyen , Maria Cornelisdr. en wijlen Nicasius Kyen de bestellingen voor het geleverde bier persoonlijk hadden gedaan. Elke reeler was en is toch per- soonlijk en voor het geheel aansprakelijk voor de betaling der leveranties aan de reederij , welke hij in persoon besteld heeft. Indien wij dus konden aan- nemen , dat de beide Kyens, vader en zoon , met Maria Cornelisdr. een commissie uit de bewind- hebbers hadden gevormd 1), die b. v. voor het aan- schaffen van proviand had te zorgen en die dan ook het voor de reizen benoodigde bier had besteld, zou althans verklaard zijn , waarom deze drie bewind- hebbers de gansche som hadden te betalen , zonder dat zij een deel der schuld op de andere bewind- hebbers konden afwentelen. Maar dan ontstaat een andere moeilijkheid , n.l. deze, dat in deze onder- stelling het door de kinderen van wijlen Nicasius Kyen gezamenlijk te betalen aandeel niet grooter zou zijn geweest dan 1/3 van het geheel. Er waren dan immers drie reeders geweest, die gezamenlijk de gansche som moesten betalen. Ieder zou dus 1/3 te betalen hebben gehad en, daar een van hen, Ni- casius Kyen, gestorven was, zouden zijne drie kinderen ij Het aanwijzen van een dergelijke commissie was niet onge- bruikelijk. Ook bij de Compagnie van Verre kwam een dergelijke splitsing in commissies voor. Zie mijne Hollandsche Handelscom- pagnieën blz. '100. pagnieën blz. '100. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 309 dus ieder 1/9 hebben betaald. Nicolaes Kyen zou dan hebben moeten betalen 1/3 (als bewindhebber) + 1/9 (als erfgenaam van Nicasius Kyen); Maria Cor- nelisdr. 1/3 (als bewindhebber) , en ieder der beide zusters van Nicolaes Kyen 1/a. in het aanbod , dat de gedaagden deden , en evenzoo in het vonnis be- taalt echter ieder dezer vier personen 1/4. Ook in deze onderstelling zouden dus de minderjarige kinderen van Nicasius Kyen veel meer hebben betaald dan in rechte van hen had kunnen worden gevorderd. Bovendien wordt in den eisch nergens ook maar aangeduid, dat inderdaad de vordering berust op het feit , dat de drie aangesproken bewindhebbers persoonlijk de bestelling hebben gedaan. Hoe men de zaak ook keert of wendt, de regelen voor de aansprakelijkheid van reeders schijnen niet te zijn toegepast. Helaas is echter niet dui- delijk , welke rechtsregels het Hof in deze wèl toepasselijk achtte. Men zou kunnen onderstellen , dat de bewindhebbers werden geacht aansprakelijk te zijn volgens de regelen , die voor eene vennoot- schap onder firma gelden. Daarmede verdraagt zich het best de eisch der leveranciers. Daaren- boven zouden alleen in deze onderstelling de beide minderjarige kinderen van wijlen Nicasius Kyen niet meer betalen dan naar streng recht kon worden ge- vorderd. Als Nicasius Kyen desnoods de geheele verschuldigde som zou hebben moeten betalen , zou van elk zijner drie kinderen 1/3 geëischt kunnen worden. Door voor elk der beide minderjarigen be- taling van 1/4 aan te bieden bleven de voogden daar nog onder. Dat ten slotte liet Hof, ook al achtte het de drie betrokken bewindhebbers ieder voor het geheel aan- sprakelijk, toch niet verder ging dan elk der gedaagden 310 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. tot betaling van 1/4 te veroordeelen, is zeer goed te begrijpen. Krachtens het provisioneele vonnis toch was de hoofdsom reeds betaald en daarop hadden de eischers dus niets meer te pretendeeren. Een andere verdeeling zou slechts tot geheel noodelooze kwesties aanleiding hebben kunnen geven 1). Een ernstig bezwaar tegen deze onderstelling is echter, dat de gedaagden dan , door het hierboven vermelde aanbod te doen, eigenlijk implicite de juist- heid zouden toegeven van de door hen bestreden theorie der solidaire aansprakelijkheid. IV. DIVERSEN. Onder de notarieele acten, die hierachter zijn af- gedrukt , zijn er twee, waarover hierboven nog niet is gesproken. De eerste acte, uit het protocol van den notaris Palm Matthijsen afkomstig , doet ons den inhoud kennen van een monsterrol , waarop in 1616 door de bewindhebbers van Amsterdam matrozen waren aangenomen. De wijze van belooning, hierin voort- 1) Over de verhouding van de bewindhebbers der Noordsche Compagnie tot de participanten leert ons voorts een sententie van het Hof van Holland van 31 Juli 1658, n°. 132, dat de eerstge- noemden verplicht waren aan de participanten , op hun verzoek , noemden verplicht waren aan de participanten , op hun verzoek , rekening en verantwoording te doen. Indirect blijkt hetzelfde trouwens uit het „generale contract," dat bij de voorbereiding van Houtmans reis naar Indië, door de bewindhebbers der Compagnie van Verre met de participanten dier onderneming werd gesloten. Het voornaamste punt dier overeen- komst was, volgeus de bewindhebbers, de bepaling , dat de parti- cipanten geen opening van zaken zouden vragen. A contrario volgt daaruit, dat, bij gebreke dier bepaling, de participanten dit recht wél zouden hebben gehad. (Zie Holl. Handelscompagniën bladz. 95) BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 311 komende , was , meen ik , noch door Muller, noch door Kernkamp vermeld en is merkwaardig omdat zij doet zien, dat niet slechts de eigenlijke visschors , doch ook de andere matrozen een loon ontvingen, dat eenigermate evenredig was aan den uitslag van de visscherij. De tweede acte is een interrogatoir van twee matrozen , die verklaringen afleggen aangaande de baldadigheden, door de Hollanders in 1624 tegen de eigendommen der Deensche Compagnie op Spitsbergen bedreven. Zij moesten blijkbaar dienst doen om de vertoogen te steunen, die Christiaan IV over de be- weerde miskenning zijner rechten door de Hollanders aan de Staten-Generaal richtte 1). Tevens geven zij een kijkje op de dikwijls ruwe wijze , waarop het onder het matrozenvolk op Spits- bergen toeging, en die er toe zal hebben bijgedragen, dat de Noordsche Compagnie zoo bezorgd was voor het zieleheil harer in het Noorden vertoevende die- naren dat zij in 1630 aan het consistorie te Vlis- singen „twee predikanten verzocht, voor de reyse naar Groenland" 2). V. SLOTWOORD. Bij mijn onderzoek naar stukken , die voor de 1) Vgl. Muller bh. 252, waar echter niet vermeld is, dat de klachten van den Deenschen vorst ook betroffen in 1624 gepleegde daden van geweld. 2) „Ik leeze in de consistorieacten van 6 April 1630 : ,,,,alzoo de Noordsche Compagnie twee predikanten verzoekt voor de reyse Noordsche Compagnie twee predikanten verzoekt voor de reyse naar Groenland , zal dit den Classis worden voorgestelt, om te zien of er iemand toe genegen ware."" Dit citaat uit G. Vrolikhert, of er iemand toe genegen ware."" Dit citaat uit G. Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel (1758) werd mij door den Gemeentearchivaris van Vlissingen medegedeeld. 312 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. geschiedenis der Compagnie van belang zijn, kwamen mij verschillende stukken in handen , welke dag- teekenen uit den tijd na 1642, dus na den afloop van het octrooi. Daaruit bleek mij , dat met den afloop van het octrooi geenszins de kamers der Com- pagnie ophielden te bestaan. Integendeel, nog vele jaren hebben deze ondernemingen , zij het dan ook zonder door een wettelijk monopolie tot het hand- haven van kartelovereenkomsten in staat te zijn gesteld , hun bedrijf voortgezet. Merkwaardig is het echter te zien, dat zij nog geruimen tijd trachtten echter te zien, dat zij nog geruimen tijd trachtten aan het reeds lang vervallen octrooi eenige rechten te ontleenen, die hun een boven de andere wal- vischvaarders geprivilegieerde positie zouden ver- schaffen. Een gelukkig toeval heeft voorts uit dezen tijd van het bestaan der kamer Harlingen een complete rekening van den boekhouder dier kamer doen be- waard blijven, die ons een duidelijk beeld geeft zoo van de uitgaven als van de inkomsten en bet afzet- van de uitgaven als van de inkomsten en bet afzet- gebied dier kamer. Deze stukken, alle betrekking hebbende op eene in het bovenstaande niet behandelde periode, kwamen mij grootendeels te laat in handen om ze bij de thans geboden verzameling nog te kunnen afdrukken. Naar ik hoop, zal het bestuur van het historisch Genootschap echter bereid worden bevonden, daarvoor in een volgend deel der Bij- dragen en Mededeelingen eenige plaatsruimte af te staan. S. v, B, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 313 I. RESOLUTIËN. a. ADMIRALITEIT VAN AMSTERDAM. 1. Saterdach den 13en Octobris 1612, voormiddach. Is by appostille , gestelt op de requeste van Leonardt Ranst ende Jacques Mar(chys) cum socijs, henlieden geremitteert 't recht van innen van zeeckere quan- titeyt robbevellen , by s(chipper) Pr. Haye onlangs van de Cab Bon espérance alhier aengebracht, ende dit opsienne van de zeer cleyne waerde van dien. b. VROEDSCHAP VAN AMSTERDAM. 2. Den 15 Martii 1614. Burgermeesteren ontfangen hebbende van haere gedeputeerden in Den Hage seeckere brieven, zijn d'selve metten vroetschappe deser stede gecommu- niceert, ende geresolveert, dat daerop sal worden gereschribeert als volgt : Erntfeste etc. Uwe E. brieffen van den 'Ben deser maend hebben wy- ontfangen ende den inhoudt van dien op huyden metten vroedschappe deser stede gecommuniceert. Ende gedelibereert sonde opt stuck van de vaert ende visscherie op Spitsberghe, ende is goet gevonden ende verstaen in dese gelegentheyt voor den landen best ende dienstelijck te wesen , dat van wegen het Land geene toerustinge tot defensie van de voorns• vaert worde gedaen , opdat alle oirsaecke van mis. 314 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. genougen ende offensie, die syne Majesteyt van Groot Bretaigne daeruyt soude mogen nemen , soo veel doenl dek voorgecommen worde. Ende opdat echter de voorss. vaert behouden worde ende nyet verlaten, soe is geresolveert , datter een geformeerde compagnie opperecht sal mogen worden , ende d'selve vergunt opperecht sal mogen worden , ende d'selve vergunt octroy om voor den tot van twee jaren de voorss. vaert alleen te mogen bevaren , welverstaende soe diegeene, die alrede mede op de voorss. vaert hebben geëquipeert ofte anderen haer in deselve geformeerde compagnie begeren 1) te begeven ofte daerinne te leggen seeckere somme van penningen , sal haer vrystaen sulcx te mogen doen. 3. 19 December 1616. Wat belangt de versochte continuatie vant octroy van de compagnie op Spitsbergen , is niet raedsaem gevonden, 't selffde toe te staen, maer dat men een yeder sal toelaeten derwarts te moghen varen, ende dat tot conservatie van dezelve vaert de schepen be- hoorlijck werden geëquipeert ende voorsien met geschut; dat oock daerbeneffens deselve schepen werden geassisteert met eenighe schepen van oorloge vant landt. 4. 1 Juli 1633. Opt verzoek van die van de Noordsche Com- pagnie is, nae lezinge van de deductie by haer ter generaliteyt ingelevert, ende van't vertoogh aen den Heeren Burgermeesteren ende regierders deser stede gedaen , verstaen , dat de gedeputeerde in de ver- '1) Ms.: begeven, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 315 zoghte prolongatie van 't octroy, by haer voor dezes geobtineert, noch voor vier ofte ten lanxten zes jaere zullen mooghen bewillighen. zullen mooghen bewillighen. 5. 8 Januari 1639. De requeste van de Noordsche Compagnie is gestelt in banden van de Heeren Burgermeesters Dr. Albert Coenraedts ende Drs. Andries Bicker ende Gerard Schaep oudt-Burgemeesters. 6. 29 Maart 1639. Gehoort zijnde 't advis van de Heeren Commis- sarissen opt verzoeck by die van de Noordsche Com- pagnie gedaen , bestaende in drie leeden : 1. van het octroy in questie de resterende vier jaeren niet alleen, maer oock eenighe jaeren daernae zouden mogen worden gecontinueert; 2. dat geene ingezetenen oft vreemden zich van hier derwaerts zoude mogen begeven , niet in dienst van de voorss. Compagnie zinde ; 3. daer de traenen, by de Engelschen ende anderen hier ingebracht wordende , verboden zouden worden ofte zulx beswaert , dat ze hier geen marckt zouden koenen houden: zoo is 't zelve geventileert ende nae omvraege goedtgevonden , den gedeputeerden te lasten devoir te doen ende de gedeputeerden van wegen dezelve Compagnie te seconderen , dat het voorss. octroy verclaert moge worden noch voor dit jaer gepro- longeert te zijn om midlerwyle, te moogen zien hoe men't met de voorss. geoctroyeerden ende anderen ingezetenen , die oock derwaerts zouden willen zeylen zal hebben te stellen, zal hebben te stellen, 316 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. 7. 5-7 Maart 1642. Burgemeesters hebben den Raede voorgedraeghen, dat die van de Noordsche Compagnie van meyninge zijn te versoecken continuatie van baer octroy, waerop midtsdien gedelibereert zijnde, is goedtgevonden van deser stede wegen daerin te consenteren ende dat op zekere conditien by deser stadt, alvooren consent daar in te draeghen, met haer te bedinghen. 8. 10 Juni 1642. Onder de beschrijvingspunten voor de vergadering der Staten van Holland van 17 Juni 1642 en vol- gende dagen komt voor als n° 14: (Groenlandtsche oft Noordsche Compagnie.) Alsmede op het vernieuwen des octroys over de walvischvangst oft Groenlandtsche Compagnie oft anders daerin te doen ten meesten dienste van den lande. Daarop werd besloten: In de continuacie van 't octroy der Noordsche off Groenlandsche Compagnie is geconsenteert te bewil- ligen met de geoctroyeerde te bedingen 1), by dewelcke resolutién gepersysteert roerde. 9. 30 Augustus 1642. Op het gelijkluidende punt van beschrijving voor de 1) Hier zal men wel moeten lezen: „op zeekere conditien , met de geoctroyeerden te bedingen." (Zie N°. 9.) $ETREFPENDE DE NOOlinSCHE COMPAGNIE. 317 a. s. vergadering der Staten, alsmede op de twee daaraan voorafgaande punten wordt besloten : De Heeren Gedeputeerden worden ghelast de pro- longatie van 't octroy der Oost-Indische Compagnie te vorderen , tot dat van de West-Indische Compagnie hun best te doen ende dat van de Noordsche Com- pagnie toe te staen op zeekere conditiën, by deez stalt alvooren haer consent te uyten met de geoc- troyeerden te bedinghen. 10. 19 November 1642. Wordt op een gelijkluidend punt van beschrijving besloten: Noordsche Compagnie. Commissarissen de Heeren Dr. Schaep ende Pater, om de stucken te examineeren ende rapport te doen. 11. 27 Juni 1643. Wordt op een gelijkluidend beschrijvingspunt besloten: Dewyle d'andere steden zeer veele preëminentien : Dewyle d'andere steden zeer veele preëminentien willen bedingen ende men niet weet, hoe 't met de vangst dit jaer sal leggen , doordien er zoo groot een meenighte van schepen van allen kanten der- waerts gegaen is , soo wordt goedtgevonden aff te wachten, hoe 't met deselve schepen geloopen sal wezen. C. VROEDSCHAP VAN EDAM. 12. 4 December 1632. Voorgestelt welende, dat wel mochte voorvallen , 318 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. dat die van de Groenlantsche Compagnie versochten continuatie van heurluyder (octroy) , is daerop gere- solveert, indien zulcks gebeurt , dat onse gedepu- teerden in de continuatie niet sullen consenteren voor dat ons van wegen onse ingesetenen toegestaen sal wesen seecker part in deselve compagnie mette directie ende aequippagie van dien. 13. 18 October 1634. Nopende de Groenlantsche Compagnie , welcke saecke int begin van de aenstaende vergaderinge sal dienen, is noch geresolveert , dat men van stadtswegen Boo veel in de voors. Compagnie sal soecken te be- dingen, alst doenlijck is , ende dat men daertoe alle mogelijcke devoir ende vlot sal aenwenden. 14. 6 Januari 1635. Geproponeert wesende by Burgemeesteren , dewyle onse stalt nopende de Groenlantsche Compagnie noch geen contentement gedaen en is , ende dat in de vergaderinge van de Staten van dese provincie ge- noechsaem verstaen wort , dat de continuatie vant octroy van de voors. Compagnie, by de Staten- Generael vergunt buyten kennisse van de Staten van Hollandt ende sonder approbatie van deselve , niet en mach bestaen , ende voor geen octroy en is te houden , dat men metten eersten de preparaten wel Boude eysschen te maecken, indien men hier gesint sonde wesen van dese jare na Groenlandt ter visscheryeneerringe te equipperen, is achtervolgende de voorslach van Burgemeesteren , bij eenparicheyt van alle de leden van de vroetschappe geresolveert ende goetgevonden , de saecke by der handt te nemen, $ETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 319 ende dat tot dien eynde alle degene, die van meeninge is, in de voorseyde equippagie te participeren, sulx toegelaten sal werden , des dat yeder gehouden sal wesen , binnen veertien dagen inteeckeninge te laten doen van sijn capitael , twelck hy daerinne sal willen heriderèn , met dien verstande , dat de voors. equi- pagie hier ter stede sal werden gedaen , ende dat 't schip ofte schepen te gebruycken , hier affvaeren ende oock hier weder met haere ladinge aencomen sullen. Ende dat oversulcks de administratie ende bewint van de geseyde equipagie met allen aencleven van dien hier ter stede sal blyven , al waert dat yemandt sijn actie aen enige vreemde op andere plaetsen wonende, quam te vercopen. 15. Maart 1635. Geproponeert sonde by de heeren Burgemeesteren het versoeck by enige gequalificeerde burgers deler stede aan haer gedaen by occasie , dat het octroy van de Groenlantsche Compagnie is geëxpireert ende dat de continuatie van dien by de Staten-Generael vergunt sijnde , van wegen de Staten van }Hollant op de instantie van enige geinteresseerde steden wert gecontradiceert ende van geender waerden gehouden , tenderende tzelve versoeck , ten eynde aen de ver- soeckers ende bare medeparticipanten gegunt soude worden de vryheyt ende gerechticheyt van alleen hier ter stede te mogen aequipperen ende toerusten totte visscherye ofte neringe van de walvischvangst aen ende omtrent Groenlant ende de custen ofte quar- tieren int voors. octroy begrepen , in suicke voegen als tzelve namaels by wettelijek octroy aen dele stede ofte d'ingesetenen van dien toegestaen soude mogen worden , ronder dat enige andere burgeren oft inge- 320 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. setenen alhier haer de voors. visscherye ofte neringe dan souden mogen onderwinden ; ende daerop gesien de resolutie voor desen aengaende de voors. aequip- pagie genomen ende op alles rypelijck gelet , is geresolveert ende goetgevonden aen alle burgeren ende ingesetenen deser stede te notificeren , dat een yder, die in de voors. aequippagie begeert te parti- ciperen, binnen veertien dagen na de notificatie hen aen de heeren Burgemeesteren sal moeten aengeven op pene van daervan versteecken te sijn ende blyven ; ende dat van nu aff de voors. vryheyt ende ge- rechticheyt van de visscherye ende neringe , voor so veel dese stede aengaet ende int vermogen van de vroetschappe is die te vergunnen , wert vergunt aen allen ende enen yegelijcken, die hun binnen den voors. gepraefigeerden tijt aen d'heeren Burgemeesteren sullen aengeven , midts sy de conditiën , in de voor- sullen aengeven , midts sy de conditiën , in de voor- gaende resolutie van date den lesten Januarii test- leden begrepen , subject sullen sijn ende gehouden wesen datelijck int werck te treden om een schip ofte meer te aequipperen , ende so spoedich als doenlijck is in see te brengen , op verlies van het effect van dese concessie ; welcke voors. gerechticheyt syl. privative ende met exclusie van alle anderen syl. privative ende met exclusie van alle anderen burgeren ende ingesetenen alhier, haer binnen den voors. tot niet aengegeven hebbende , sullen blyven behouden , so lange sy in de voors. aequippagie sullen continueren ende geduyrende den tijt , daeraen de continuatie vant octroy voors. gerestringeert sonde mogen worden, ende langer niet. 16. 20 Januari 1640. In deliberatie geleyt sijnde tgeen Burgemeesteren voorgecomen is van wegen de Groenlantsche Com- BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 321 pagnie hier ter stede, oft men verstaet de voorgaende concessie dienaengaende te laten by de overige per- sonen, die genegen sijn de visscherye ende wal- vischvangst te continueren , dan oft vermidts de discontinuatie van deselve visscherye , in den voor- gaenden jare gevallen, oock andere burgers in deselve Compagnie ingelaten souden moeten worden , ende daerop nagesien wesende de resolutiën van den sesten Januarii ende sevenden Martii des jaers 16c vijffen- dertich, is verstaen ende geresolveert de voors. Compagnie van nu aff tot Lichtmisse toe open te stellen voor alle andere burgeren om middelertijt te mogen verclaren hoe vele sy daerinne begeren te herederen. el. VROEDSCHAP VAN ENDHUIZEN. 17. Den laatsten Februari 1616. 't Stellen van een tweeden bewinthebber van de Groenlantsche Compagnie is uitgestelt tot op morgen. (op 1 Maart is hierover niets genoteerd.) 18. 8 April 1616. Is geresolveert en Burgemeesters sijn geauthoriseert, om opt spoedigste een tweede bewinthebber van de Groenlantsche Compagnie neffens Jan Symsz. Blau- hulck te stellen , in plaetse van Gerrit Freecks., die vertrocken (is), daertoe deselve Heeren Burge- meesteren een bequaeme persoon sullen bewegen. 19. 5 Mei 1616. Is verhaelt 't gene by Burgemeesters gedaen is int Bijdr. en Meded. XXX. 21 322 VROEDSCHAPSRESOLUTIÉN EN2. stuck van 't stellen van een tweeden bewinthebber van de Groenlantsche Compagnie ende hoe verre daerinne was geprocedeert , te weten, dat Meynert Thomasz. Buyskens , daertoe serieusljck versocht sonde, hem eyntelijk gelaten hadde gestelt, ende was Jan Symsz. Blauhulck daerop ontboden ende hem sulcx aenge- seyt sonde, ten antwoorde hadde gegeven , te weten , dat by eerst naer Amsterdam wilde schryven ende de saecke aldaer refereeren , eer by denselve Meynert Thomasz. tot sijn compaignon maeckte. Is daerop geresolveert , dat ditto Meynert Tomasz. als- noch by Burgemeesteren tottet aennemen vant selve ampt sal versocht werden , ende soe hy niet te be- wegen is, dat Burgemeesters in dien gevalle geautho- riseert werden om een ander bequaem persoon daer- toe te bewegen 1). 20. 3 September 1616. Verder is omvrage gedaen, soe de Compagnie van visscherye der walvisschee om by Noorden continuatie van octroy versouckt , dat de gecommitteerden deser stede dienaengaande als haer last voor resolutie sullen inbrengen, wel in de continuatie te consenteeren, doch met dien reserve , dat yedereen , die begeren sal, in deselve compagnie sal mogen participeeren. 21. 3 April 1617. Is voorts omgevraegt, off men de saecke van de Groenlantsche Compagnie alsnu sal afdoen, off nog 1) Deze autorisatie wordt 16 Mei d. a. v. nog eens bevestigd. fETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 323 uutstellen. Daerop verstwen de saecke tot op Sater- dage uut te stellen om alsdan aff te doen. 22. 8 April 1617. Verder omgevraagt, wat men doen sal int stuck van de Groenlantsche Compagnie, nopende 't stellen van bewinthebberen tot beleyt van deselve com- pagnie, is geresolveert, dat acht of thien van de hoochste participanten in deselve compagnie by den anderen comen ende een dubbel getal van vieren uute selven nomineeren sullen, ten eynde dat dievolgens uute selve vier twee by myne Heeren Burgemeesters tot bewinthebberen sullen werden gecoren. 23. 7 December 1621. 4p het aenschryven der gecommitteerden ter lant- daghe , omme te hebben last over 't genen ten lant- daghe wort verhandelt nopende de prolongatie van het octroy van de Groenlantsche Compagnie mitsgaders de combinatie van de Groote met de Cleine, is naer omvraghe by meest alle stemmen geresolveert , dat onse gedeputeerden in dier saecke sullen difficulteeren ende geen stemme openbaren, ten ware men dese onse ende geen stemme openbaren, ten ware men dese onse stadt neffens onser gebuirstede Hoorn gerieve (?) soo groote gedeelte als de steden van de Mase sullen gecryghen. 24. 28 February 1622. Naer lesen van de requeste, overgegeven by Wit en Exkens, inhoudende, dat het octroy van de Noor- 324 vROEDSCHApSRESOLUTIËN ENZ. dersche Compagnie was voor een jaer geprolongeert, ende dat syluyden oversulcks geerne consent hadden omme alhier toeredinghe te doen tot de walvisch- visscherye behoorend , is by allen stemmen sulcks henluyden toegestaen voor dit jaer, onder voorwaerde, dat een ieder vry sal staen daertoe mede te heri- dat een ieder vry sal staen daertoe mede te heri- deeren ende bybrengen een suffisant capitael , mede 't bewint van dien mogen hebben , mitsgaders in gevalle dat meerder participanten bycomen sullen eenige by de Heeren Burgemeesters tot het bewint van dien den requestranten worden bygevoeght. 25. 9 September 1634. Is vorder geresolveert , dat de gedeputeerden gaende ter dachvaert sullen vorderen, omme van dele stadts ter dachvaert sullen vorderen, omme van dele stadts wege te betomen behoorlijck contentement nopens de pertense prolongatie van het octroy van de Noorder Compagnie, alsoo deselve prolongatie tegen de resolutie van Hollandt is geschiedt , ende dien- volgens alles daerveur te doen wat sy tot stadts dienste ende voordeel sullen bevinden te behooren. 26. 20 September 1634. Over de praetense prolongatie van het octroy van de Noorder Compagnie ende omme behoorlijck conten- tement daervan te ontfangen is verstaen by de voorige resolutie te persisteeren. resolutie te persisteeren. 27. 2 Juli 1635. Nopens de continuatie van de Noordersche ofte BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 325 Groenlantsche Compagnie is verstaen, het octroy, ist doenlijck, binnen de provincie van Hollandt te houden ende ten behouve van de gemeene burgerye te brengen. 28. 7 Juni 1642. Op het 14e beschrijvingspunt 1) voor de a. s. verga- dering der Staten van Holland wordt besloten Het 14e, octroy van de Noortsche Compagnie be- roerende, sullen d'advysen gehoort ende, ist noot, overgegeven worden. 29. 6 September 1642. Op een gelijkluidend beschrijvingspunt besloten; Het 12e, van de Noortsche Compagnie, wort gelaten bij 't voorgaende 30. 28 Februari 1643 2). Over het versouck van de continuatie der Noor- dersche Compagnie is verstaen , dat daerinne de oude resolutiën gevolght sullen worden , ende (?) ten be- hoeve van de gantsche burgertje gesorght. I) Het punt van beschrijving is hiervoor afgedrukt bij de stukken uit het Amsterdamsch Archief (n°. 8). 2) Inmiddels was naar aanleiding van het genoemde beschrij- vingspunt den 22en November 16t2 besloten, daarover te schrij ven , Zonder dat echter blijkt aan wien, Zonder dat echter blijkt aan wien, 326 VROEDSCHAPSRESOLUT1ËN ENZ. e. VROEDSCHAP VAN HOORN. 31. 7 Februari 1614. Alsoo men verstaet, dat by de E. M. Meeren Staten aen zeekeren coopluyden van Amsterdam octroy is verleent voor eenige jaren, omme te mogen bevaren de custe van Spitsbergen , Groenlandt ende andere plaetsen daeromtrent, om walvisschen te vangen ende anderssints hare negotie drijven , mits dat deselve coopluyden in hare compangie souden moeten admit- coopluyden in hare compangie souden moeten admit- teeren alle degeene , die binnen seeckere tijdt haer souden willen bekent maeken om daerinne te parti- cipeeren ende dat oock de andere zeesteden contente- ment sonde moeten worden gedaen, ende geseyt wert, dat by de stede van de Mase zeer wert gearbeyt om een vierdepaert in deselve equipagie te mogen hebben ; 't welck geleyt (?) in deliberatie is goet gevonden ende geresolveert , dat men metten eerste die van Enc- geresolveert , dat men metten eerste die van Enc- huysen sal beschryven omme met haer een eenparige voet te ramen ten eynde onse stede en de stede van Enchuysen elck mede een achte paert Boude mogen hebben in deselve equipagie , alsoo deselve traffijcke van goede apparentie ende dienstich voor dese quartieren geoordeelt weit te wesen. 32. Den laatsten Februarii 1614. In deliberatie gestelt zijnde , off men eenige ende wien men zal verzoucken om te wesen bewinthebberen van de nieuwe voorgenomen compagnie van Spits- bergen ofte walvischvangste , is verstaen , dat by provisie Burgemeesteren billetten zullen mogen aen- slaen ende als bewinthebberen de name van de participanten aenteckenen (?). BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 327 33. Op het 14e beschrijvingspunt voor de Statenverga- dering van 17 Juni 1642 wordt besloten: Autorisatie om de besoignes by te wonen , te letten op stadts gerechtigheden ende van alles te refeeren, 't sy mondeling, 't sy by missive. 34. 1 September 1642. Op een gelijkluidend beschrijvingspunt voor de a.s. Statenvergadering wordt ,, autorisatie" gegeven. 35. 18 November 1642. Wordt op een gelijkluidend beschrijvingspunt be- sloten : Autorisatie , onder behoorlijk contentement van onse earner ende mitte de seclusie uyt crachte van octroy niet verder gaende dan over de landen by de gewerden compagnie geoccupeert , doch niet over de see, die men verstaet vry te moeten blyven voor alle degenen, die deselve sullen willen frequenteeren. f. WET EN RAAD VAN MIDDELBURG. 36. 27 April 1614. Marcus de la Palma, Burgemeester, Johan Vet en Adriaen Joossen , schepenen , een van de secre- tarissen , 't best tonnende vaceeren , Jacob de Waert , Olivier Corbault en Jan Jolijt, raeden , zijn mits desen gecommitteert om te ontbieden eenige coopluyden , schippers en andere personen , hem verstaende de bandelinge op Noorwegen en Oostlandt, ten eynde 328 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. om te sien, oft men niet en soude connen alhier op- richten seeckere compagnie van de Oostersche en Noordersche vaert omme , van alles 't selve rapport gedaen zijnde, gedaen ende geresolveert te worden als naer behoren. g. BURGEMEESTEREN EN VROEDSCHAP VAN MONNIKENDAM. 37. 3 Februari 1635. Vorder is voorgestelt, hoe onse gedeputeerde ter dachvaert gaende haer sullen hebben te dragen in de sake van de Groenlantsche Compagnie, daervan de Heeren Staten-Generael 't octroy buyten consent van de Staten van Hollandt ende West-Vrieslant hadden gecontinueert voor acht jaren. Is daerop verstaen , dat wy ons met die van Enckhuysen, Edam ende Medem- blick als daertegen opposerencle steden sullen sterck maken ende trachten voor te comen, dat de continuatie maken ende trachten voor te comen, dat de continuatie geen voortgang sal nemen , ten ware wy daer mede geen voortgang sal nemen , ten ware wy daer mede in gecombineert werden. h. VROEDSCHAP VAN ROTTERDAM. 38. 19 Januari 1614. Dat de requeste van de coopluyden van Amster- dam , daarby octrooy versogt werdt tot de vaart op de Noordkusten ende het visschen van de walvisschee aldaar is gestelt in handen van de Gecommitteerde Raaden. 39. 28 November 1616. Aangaande het versoek van de compagnie op het BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 329 vangen van de walvisschen , dat men dezelve vissery behoord te stellen in veyheit, dogh met soodanige ordre gereguleert , dat de visschers versekert mogen gaan tegens alle diegeene, die hen soude(n) willen 't onregt beschaadigen ; ende soo hetselve niet wel kan worden te weege gebragt , dat men alsdan het octroy aan de voorsz. compagnie zoo korten tijd behoort te verlengen als doenelijk sal wesen. 40. 19 December 1616. Eindelijk mede gerapporteerd sijnde , dat meest alle de leden scheersen te inclineeren om het octroy van het walvischvangen voor drie off vier jaeren nogh te verlengen , behoudelijk , dat daarinne niet Boude begreepen wesen het nieuwe questieuse gevonden eylandt'), sijn deler steede gedeputeerde gelast daar- inne mede te moogen consenteeren. inne mede te moogen consenteeren. 41. 24 December 1616. Dat het octroy van de visscherye op de wal- visschen geprolongeert is, den tijt van vier jasren, 42. 23 Juni 1642. Noopende de continuatie van 't octroy van de Groenlandse Compagnie wert verstaan , dat van ge- lijken de handt daaraan sal werden gehouden ende daarbeneevens , dat sal werden gelet , dat de stad van Rotterdam in dezelve compagnie roerde ge- stelt in proportie met de andere steeden van iollandt. '1) N.1. Jan Mayen-eilancj, 330 VROEDSCHAPSRESOLUTIiN ENZ. 43. 13 Juli 1643. Op het 15e punt van den beschrijvingsbrief voor de a. s. Statenvergadering wordt besloten : Op 't 15e point, de continuatie van het Groen- landse octroy te bevorderen. i. BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN VAN VEERE. 44. 24 Februari 1617. (Schrijven van Gecommitteerde Raden van Zeeland.) Eersame, wyse, discrete, seer voorsienige Heeren I). By den niedegaenden extracte uytte missive van de gedeputeerden in Den Hage sullen U. E. lien, wat deselve adviseren nopende de esquippage op den walvischvanck , waerop alsoo metten eersten oirboir is dat werde gerescribeert , dient dese ten fyne U. E. morgen ten thien uren Benige hare gedeputeerden ons toeseynden, matte welcke wy dyenaengaende mochten communiceren. Hiermede Eersame , wyse , discrete , seer voorsienige sit Gode bevolen. Uyt Middelburg den xxlllt February 1617. Ter ordonnantie van de Gecom- mitteerde Raden van de Staten van Zeeland t. (get.) J. Boreel. 1) Bij dezen eersten brief geef ik adres, aanhef en onderschrift volledig; bij de latere kort ik deze zooveel mogelijk af. volledig; bij de latere kort ik deze zooveel mogelijk af. BETREFFENDE DE NOORDSCE COMPAGNIE. 331 (Adres :) Eersame, wyse, discrete seer voorsienige Heeren Burgemeesteren , Schepenen ende Heeren Burgemeesteren , Schepenen ende Raden der stede Veere. (Bijlage.) Extract uyt seker missive van de Heeren gede- puteerde van Zeelant ter vergaderinge van de Ho. Mo. Heeren Staten-Generael in 's-Gravenhage, date den XvIIi Februarii 1617: Wat belangt de portie in den walvischvangh , dewelcke d'ingezetenen van den lande van Zeelant in de esquippage Boude werden toegestaen , daervan Myne Heeren van den rade begeeren by haere missive Myne Heeren van den rade begeeren by haere missive van den XIIII deser maent onderricht te werden , van den XIIII deser maent onderricht te werden , wy hebben gesproken met degene , die hier doen de saecken van de Hollantsche trafficquanten in die negotie, diewelcke met ons het expedienste vinden, -- onder correctie van Uwe Ed. Mo. -- dat metten -- onder correctie van Uwe Ed. Mo. -- dat metten eersten twee ofte drye van wegen de negotianten uyt Zeelant herwaerts werden gecommitteert , om met de andere aff te handelen van den nombre , qualiteyt ende quantiteyt van de schepen , die men voor de aenstaende teelt sal uytreeden, in welcke voor de aenstaende teelt sal uytreeden, in welcke vergaderinge over het contingent van esquippaige mede sal connen werden verdragen, met bewilliginge van Uwe Ed. Mo. , in onse bywezen. Indien het den- van Uwe Ed. Mo. , in onse bywezen. Indien het den- genen , die hier sullen mogen commen belieft ons te genen , die hier sullen mogen commen belieft ons te preadviseren twee oft drye dagen van haere comste, preadviseren twee oft drye dagen van haere comste, wy sullen debvoir doen ten eynde zyl(ieden) de ge- wy sullen debvoir doen ten eynde zyl(ieden) de ge- committeerde van Hollandt hier gereet vinden. committeerde van Hollandt hier gereet vinden. 45. 27 Februari 1617. Den pensionaris heeft rapport gedaen achtervolgend 332 VROEDSCHAPSRESOLUT1ËN ENZ. de commissie by 't volle collegie van die van der Weth op Zaterdage voorleden hem gegeven, van zijn gebesoigneerde by de Meeren van den Rade tot Middelburgh met de gedeputeerde van de andere steden van Walcheren , midtsgaders eenige gecom- mitteerde van de coopluyden derzelver drye steden , nopende het uytreden ende vangen van de `valvisschen omtrent Nova Zembla , ende 't gene van den octroye en de verdeelinge van de compagnie voorder depen- deert, ende onder ander, dat goetgevonden is, Jatter gedeputeerde van de coopluyden uyt de respective drye steden Donderdage toecommende naer Den Hage sullen reysen om aldaer met de gedeputeerde van de compagnie in Hollant op alles naerder te delibereren ende adviseren ende daernaer rapport te doen. 46. 27 November 1617. Den pensionaris is gecommitteert om by die van den Rade van Zeelant te bevoorderen de repar(ti)tie over de lasten, de provincie van Zeelandt in de com- pagnie van de Groenlantsvaert vergunt. 47. 18 December 1617. Den pensionaris voor dezen rapport gedaen heb- bende nopende de bovengemelde Groenlantsvaert hebben Burgemeesters ende Schepenen goetgevonden ende geordonneert , dat een yder uyt het collegie van Weth ende Raedt, die in de voors. voyage be- geert te participeren, hem zal bekent maken binnen desen loopenden jare 1617, ende by zooverre nyemant uyt het voors. collegie hen en openbaerde , dat alsdan een ofte twee uyt de borgerie dezer stede de plaetse een ofte twee uyt de borgerie dezer stede de plaetse BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 333 sal werden vergunt, yder met een capitael naer advenant d'andere uitreeders. Ende off Baer eenige zwaricheyt opt aennemen van de voors. persoonen wierde gemaect , zal daerover de clachte gedaen ende de dispositie blyven aen Burgemeesteren ende Sche- de dispositie blyven aen Burgemeesteren ende Sche- penen; wekken voornoemden) tijt geëxpireert sijnde en sal nyemant meer in de compagnie geadmitteert werden. 48. 28 December 1617. Schrijven van Gecommitteerde Raden van Zeeland. Eersame enz. Alsoo wy met Uwe E. hebben te communniceren aengaende de equippaige op den walvischvanck voor den aenstaende jaere 1618, dient dese ten fyne Uw. E. eenige hunne gedeputeerde by ons vervoegen tegen Donderdage , welende den 4en Januarii naest- commende. Hiermede.... enz. (w. g.) J. Boreel. 49. 16 Januari 1618. Schrijven van dezelfden. Eersame enz. By medegaende extract uyt de missiefe van de Heeren gedeputeerden in 's Gravenhage sullen Uw E. lien, in welcker voegen men in Hollant is ver- dragen op de verdeylinge van de quartieren ende equippage van den walvischvanck voor den loopenden jare 1618, welcken volgende ende in conformiteyt van 't afscheyt den 4en deler genomen, alsoo nu staet te 't afscheyt den 4en deler genomen, alsoo nu staet te letten op de particuliere repartitie binnen dese pro- letten op de particuliere repartitie binnen dese pro- 334 YROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. vintie ende 't gene meer van 't regelement van de toerustinge voor delen jare sal bevonden worden te dependeren , omme 't welcke te doen 't saisoen is presserende, dient dele ten fyne Uw E. hare gede- puteerde voor ons laten verschynen Vrydage naest- comende, welende den 19 deler, vrouch voor noene, omme met comoditeyt ende vruchtbaerlick te be- soigneren. Hiermede enz. (w. g.) J. Boreel. (Bijlage.) Edele etc. Mijn Heeren. Tot antwoorde ofte bericht op het schryven van mijn Heeren van den Rade van date den 4en Januarii sal dienen, dat de gecommitteerden van reelers op den walvischvanck uyt Zeelandt , te weten uytter steden van Middelburgh , Vlissingen ende Vere , die hier nu sijn , eergisteren verdragen sin niette cameren van Hollandt op de aenstaende esquip- page van den walvischvanck voor den aenstaenden teelt, sulcx dat , latende vooralsnu ongedisputeert de quote ofte repartitie, dewelcke de voors. gecommitteerden uyt Zeelandt instineren , dat hen behoort te volgen, geaccordeert is , dat die van Zeelandt voor dit jaer sullen moeten esquipperen vijff schepen van hondert lasten ofte daeromtrent , ende die van Hollandt ses schepen van gelijcke grootte , welck getal zij- lieden sullen mogen vermeerderen tot vijfftien sche- pen 1); op de verbeurte van dertich duysent gulden soo 1) Mr. Muller deelt mede (op. cit. bldz. 103 noot 4), dat het hem niet onwaarschijnlijk voorkomt, dat de Compagnie op hare hem niet onwaarschijnlijk voorkomt, dat de Compagnie op hare vergaderingen slechts het aantal sloepen bepaalde, dat iedere kamer voor de walvischvangst zou moeten of mogen uitrusten kamer voor de walvischvangst zou moeten of mogen uitrusten RETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 335 d'eene partije gebreckig blijft de vijffee ende d'andere de zesre uyt te maecken. Ende dat voorts de bayen in Spitsbergen in vier partyen sullen werden gestelt, ende by lotinge den Hollanderen drye ende den Zeelanderen eenen aengecavelt , met noch eenige andere conditiën 't samen in een accordt vervaet, welck accordt, alsoo het besloten werdt met noch een acte , dat hetzelve is aengegaen op goet vertrouwen ende vaste hope, dat de Heeren Staten-Generael be- lieven sal te vergunnen twee schepen van oorloge aen de gemeene compagnie , werdt daartoe jegen. woordel(ijck) vervolgh gedaen, staende te hopen, dat de aenstaende tsamencomste van de Heeren ge- deputeerden uytte collegien ter admiraliteyt de reso- lutie sal advanceeren, De gecommitteerden uyt Holland hebben uyt- druckelijck tot verscheyden reysen verclaert , dat sylieden alsnoch nergens eenige esquippage hebben aengevanghen, ende dat zy onderlinge noch nyet en hebben verdragen , hoevele schepen zyluyden sullen uytmaecken in de gemeene compagnie , nochte oock om te visschen onder Jan Meyen Eylandt, thoonende hen genegen aen de esquippagie op het eene ende andere quartier zoo cleyne te sullen aen- leggen als het hen sal mogel(ijck) wesen. Tegen de doch aan de kamers overliet, hoevele schepen zij naar het Noorden wilde zenden. Inderdaad schijnt uit het bij Zorgdrager afgedrukte contract met de Friezen te volgen, dat , althans in 4634, met de quote eener kamer in bepaalde evenredigheid stond het met de quote eener kamer in bepaalde evenredigheid stond het aantal door haar te bemannen sloepen. In de hier afgedrukte overeenkomst tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche kamers wordt echter alleen het aantal schepen verdeeld. In den aanvang, mag men aannemen , ging het dus juist andersom als later ge- schiedde: het aantal schepen wordt bepaald, over het aantal sloepen niet gesproken. 336 VfOEDSCHAPSRESOLUTIÉN ENZ. remonstranties 1) van Sr. Pieter Courten in den voorwinter overgegeven tegen de Hollantsche com- pagnie sijs deselve gereet met eerre antwoorde; dan de interesseerde van Vlissingen houden hen tot noch toe in, haere slachten tegen die voorsch. com- pagniën voor te brengen , begeerende eerst vast te gaen in hetgene de toecommende esquippage betref- fende. Hiermede enz. 50. 29 Januari 1618. Den pensionaris heeft rapport gedaen van zijn wedervaren ende (het) gebesoigneerde by die van den Rade tot Middelburg neffens de gedeputeerde der steden Middelburg, ende Vlissingen , dat, blivende ongedecideert de questie off de steden , hun nyet e ongedecideert de questie off de steden , hun nyet bekent gemaect hebbende opt schryven van de Heeren van den Rade uyt last van de Heeren Staten van Zeelant te willen medeparticeperen in de uytreedinghe totten walvischvanck, mede in de voors. compagnie totten walvischvanck, mede in de voors. compagnie zouden mogen commen ofte nyet , dat naer voor- gaende presentatiën, debatten ende contredebatten eyndelinge geaccordeert ende beslooten is, dat voor delen jare 1618 in de stat van Middelburgh uytgereet sullen worden totte voors. visscherie van de wal- sullen worden totte voors. visscherie van de wal- vischvanck twee schepen , ingel(ijks) twee schepen van de stat van Vlissingen ende een binnen der stede van der Vere, yeder van hondert lasten ofte daeromtrent, geëquipeert ende voorders gereguleert als by particulier contractti daervan is geordonneert. . I) Het HS. heeft: „remonstranten". BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 337 51. 18 Februari 1620. (Schrijven van Gecommitteerde Raden van Zeeland 1).) Eersame enz. Wy hebben becommen antwoorde op het schryven van wege de Heerera Staten gedepescheert , omme te ondervinden hoe lange mochte duyren het octroy den ontdeckeren van Jan Meyen-eylandt verleent. Ende alsoo wy daerby werden onderricht, dat het jaer 1618 is het eerste jaer van die consessie, dient desen omme U. E. van des voors. is te adverteren, ten fyne U. E. haer toerustingen op den walvisch- vanck -- voor soovele des aen desen is clevende — daerna mochten aenstellen. Hiermede enz. (w. g.) J. Boreel. Bijlage. Die Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, geleth hebbende opt inhouden van deser requeste , verclaeren, dat zy verstaen , dat voor ditmael ende 4) Haar uitsluitend vischrecht bij Jan Mayen-eiland ontleende de Noordsche Compagnie niet aan het haar in 1614 verleende octrooi, doch aan een ander octrooi, haar als ontdekster van dit eiland door de Staten-Generaal afzonderlijk verleend. Daar dit laatste octrooi was vastgesteld met medewerking der Staten van Zeeland konden de Zeeuwen het niet in den wind slaan, gelijk zij het octrooi van 1614 deden. De Zeeuwsche kamers , die ook na hunne opneming niet aan de visscherij bij Jan Mayen-eiland mochten deel- nemen , hadden er dus groot belang bij met zekerheid te voeten, wanneer dit privilege der Compagnie afliep. (Vgl. Muller 324 e. v.) [3ijdr. en Meded. XXX. 22 338 vROEDSCIiAPSRESOLIITIPN Elq. dese reyse alleene het eylandt in questie tusschen partyen werdt gehouden voor begrepen in het eerste octroy aen de remonstranten verleent, ende als ge- legen in de limiten van't selve octroy, ende dat oversulex 't voors. eylandt sal werden beseylt ende aldaer gevischt van wegen de voors. geoctroyeerde compagnie tot gemeen proffijt ende schade sonder prejudicie ende nadeel van de gemoveerde ende geïntenteerde processen, welcke processen Haere Ho. Mo. ordonneren dat gestelt sullen werden in handen van den Hoogen Rade van Hollandt, omme daerinne recht ende justitie t'administreren , gelijck Haere Ho. uytte meriten van de saecke in goede consientie sullen bevinden te behooren ; verstaende, dat de partye , die daervan sal triumpheren, het octroy daer- toe staende sal genyeten ende proffyteren den tijt van vier jaeren, innegaende het toecommende jaar 1618 voor het eerste jaer van deselve vier jaeren. Gedaen ter vergaderingha aan de Hooghgemelte Heeren Staten-Generaal op den 1 Gen Meerte anno 1617. 52. 1 Mei 1623. Den Burgemeester Barentzen , geweest zijnde in communicatie met Sr. Courte I) ende daernaer met 4);~Sinjeur: Courten , in deze resolutie genoemd, is blijkbaar de vertegenwoordiger , zoo niet de eenige bewindhebber, der kamer vertegenwoordiger , zoo niet de eenige bewindhebber, der kamer Middelburg. Blijkbaar is tusschen de drie Zeeuwsche kamers onderhandeld over een nadere overeenkomst , waardoor ook zij zich nauwer aaneen zouden sluiten , doch hebben deze onder- handelingen tot geen resultaat geleid. Over deze onderhandelingen is mij verder niets bekend. is mij verder niets bekend. BETREFFENDE DE NOORDSCRE COMPAGNIE. 339 eenige van die van Vlissingen , die mede tot Sr. Courte bescheyden waren , doch nyet gecommen, nopende de verdeelinge van de oxhoofden , die elck van de Groenlantvaerders zoude mogen medevoeren, die onder henluyden int particulier was gedaen ; doch alsoo zyl. nyet wel en tonden overeencommen is goetgevonden de statsgerechticheyt ten aensiene van de equipage, die Nicolaes Zwancke met de zyne is doende uyt de haven alhier, te mainteneren. II. SENTENTIËN. I. Gerrit Jansz. van der Eycic, Adriaen Jacobsz. van Adrichem en Bruyn Dircksz. van der Dussen hadden in 1616 en 1617 aan de Kleine Noordsche Compagnie bier geleverd, dat hen niet werd be- taald. Zij spreken thans Nicolaes Kyen, Maria Cornelisdr. , weduwe van Jan Jacobsz. Mus , die destijds, met anderen, bewindhebbers dier Compagnie waren, mitsgaders de kinderen van den inmiddels overleden Nicasius Kyen , die op dat tijdstip even- eens bewindhebber was, om betaling aan en eiseleen , dat de gedaagden veroordeeld zullen worden • tot dat de gedaagden veroordeeld zullen worden • tot hoofdelijke betaling der verschuldigde som. De gedaagden bieden aan , ieder 114 te betalen , doch ontkennen de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het Hof beveelt de gedaagden met de betaling van de door hen aangeboden gelden te beginnen en schort zijn eindvonnis op. De eischers komen nu met een nieuwen eisch en vragen ook vergoeding van interessen sedert de levering van het bier. Het Hof staat toe, dat de oorspronkelijke eisch met 340 VROEDSCIIAPSRESOLG'TIËN ENZ. deze nadere pretentie wordt uitgebreid, wijst echter bij eindvonnis slechts rente toe sedert den dag der litis-contestatie. Ook de solidaire aansprake- lijkheid wordt niet aangenomen; ieder der ge- daagden wordt tot betaling van het door hem aangeboden vierdepart veroordeeld. D'Erffgenamen van wylen Gerrit Jansz. van der Eyck , impetranten ende Nicolaes Kijn , zoo hij procedeert gedaechde. In der saecke hangende voor den Hove van Hol- lant , tusschen d'erffgenamen van wylen Gerrit Janss. van der Eyck, in zijn leven burgemeester der stadt Delff, aengenomen hebbende d'arrementen van processe by denzelven Van der Eyck te vooren geintenteert 1), mitsgaders Adriaen Jacobsz. van Adrichem ende Bruyn Dircxs. van der Dessen, coopluyden, wonende aldair, impetranten in rauactie ter eenre, ende Nieolaes Kijn, commissaris van de vivres , voor hem zelven ende als oppervoocht ende als procuratie hebbende van de medevoochden van syne onmondige zusters , t'samen kinderen van wylen Nicasius Kijn, in zijn leven mede commissaris van de vivres , mitsgaders Maria Cor- nelisdr. weduwe wylen Jan Jacobs. Mus , gedaechde ter andere zyde. 1) Hel verzoek „om de arrementen van een proces aen te nemen" wordt door Willem de Groot („Inleyding tot de practijck van den Hove van Holland", blz. 108) gedefinieerd als het verzoek, „waerby, als een van de partyen contendenten, of van de respective pro- als een van de partyen contendenten, of van de respective pro- cureurs , hangende den processe gestorven is , degene die het proces vorderen wilt versoeckt, dat sijn wederpartye, indien den procureur gestorven is, ofte soo de partye gestorven is , des- selfs erfgenamen, ghedwonghen werden het overblijfsel van het proces aen te nemen ende verders daerinne te procederen . " BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 341 Allegerende de voors. impetranten , dat zy in de jaeren 1616 ende 1617 aen de Cleyne Noortsche off Groenlantsche Compagnie geleverd hadden zeeckere groote quantiteyt van bieren, suyvers bedragende ter somme van 987 gulden 8 st. te 40 grootera t'stuk; te weten de voorn. burgemeester van der Eyck, voor de somme van 201 gulden, Adriaen Jacobss. van Adrichem , ter somme van 513 guldens 8 st. ende Bruyn Dircxs. van der Dussen ter somme van 273 car. guldens, in welcke voors. Compaignie in dyer tyden neffens Dirck Adriaensz. Leversteyn ende andere be- winthebbers waeren geweest de voors. gedaechden , wesende als bouckhouder van de voors. Compagnie gestelt , eerst denzelven Leversteyn ende daernair, naedat hem Leversteyn tvoors. bouckhouderschap by de Compagnie was opgeseyt , Aelbrecht Henricxs. Nattevelt ende Adriaen Claess. van der Maede, ende alsoo sy impetranten van haer deuchdelijcke achterwesen nyet en wierden gecontenteert, was d'voorn. Bruyn Dircxs. van der Dussen , een van de impetranten , gegaen by den voors. Aelbrecht Hen- ricxs. Nattevelt ende bouchouder van de voors. Com- pagnie , ende van hem versocht betalinge van de bieren aen de voors. Compagnie gelevert; doch hadde denzelven Nattevelt den voorn. van der Dussen aff- geslagen , zeggende dat by zich moste addresseren aen de voorn. Leversteyn , wesende oock mede een van de reeders , nademael denselven Nattevelt seyde, dat hem Leversteyn de voors. somme aengereeckent, dat hem Leversteyn de voors. somme aengereeckent, was in de reeckeninghe van den jare 1617. Dan alsoo de voors. van der Dussen , mitsgaders oock de andere impetranten ongeraden ende onge- legen was den voors. Leversteyn voor de betalinge 342 vROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ, te interpelleren , als met hem in 't particulier nyet hebbende gecontracteert, maer alleen gesyen ende regardt genomen hadden op de voors. Compagnie , die haer bouckhouders hadde gestelt , ende nyet op den voorn. Leversteyn alleen , was de zaecke onder- tusschen alsoo eenigen tot blyven staen; dan sy impetranten ziende , dat sy met genoegen tot betalinge van hair voors. achterwesen, t'sy van d'een of d'ander, nyet en konden geraecken, warden genootsaect geweest haer te addresseren aen desen Hove, ende op hair deuchdelijck ende well gefun- deert te kennen geven geimpetreert hebbende man- dament in rauactie, hadden de gedaechden vuyt crachte vandyen gedaen dachvaerden tot seeckere dage voor denzelven Hove ; concluderende ten dage dienende, dat de voorn. gedaechdens d'voors. schuit zouden kennen ofte ont- kennen ende de auctentijcke extracten vuyte byer- off brouboecken 1), van hun impetranten respective dairvan gehouden, syen affirmeren by eede, ende dyenvolgende elcx in solidum gecondemneert souden werden de voors. 987 guldens 8 st. aen hen impe- tranten respective op te leggen ende te betalen, ende by provisie , tot namptisatie vandyen, mits d'een betalende d'ander gevrijt Boude sijn, maeckende eysch van tosten , ofte tot anderen fynen ende con- clusie , hen inpetranten oirbaerlijck sonde 2); waarjegens van wegen de voorn. gedaechdens 1) M. s. broukoecken. 2) De bijvoeging der woorden: ,,ofte ... sijnde", had volgens De Groot op. cit. blz. 57 het gevolg, dat daardoor: „allerhande actiën ende alle remediën nae rechten competerende in de rechtsvorde- ende alle remediën nae rechten competerende in de rechtsvorde- ringh begrepen ende inbedonghen schijnen te werden." Den eischers kwam dit ten goede, toen zij later boven de hoofdsom der schuld ook rente eischten, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPA(INIE. 343 geallegeert es geweest, dat sylieden mede partici- peerden in seeckere toerustinge , die gevallen was op zeecker eylandt gelegen in de Noortzee, ende dat ten fyne omme aldair walvisschen te vangen ; 't scheen well waer te sijn , dat de voors. impetranten respec- well waer te sijn , dat de voors. impetranten respec- tive eenige waren hadden gelevert aen degeenen , tive eenige waren hadden gelevert aen degeenen , dewelcke in de voors. toerustinge hadden gehere- deert , ofte aen degeenen , diewelcke gecommitteert was geweest, omme de voors. geleverde waeren (zoo veel als d'selve zouden mogen weeen) te beneficieren vair behooren ; maer dat sy gedaechden off yemant van henlieden ofte van de andere participanten van de voors. toerustinge , d'impetranten elcx in solidum belooft souden hebben, de waeren, die zy respective belooft souden hebben, de waeren, die zy respective souden mogen gelevert hebben , te zullen voldoen, dat was nyet waer; gelijck oick mede dyenvolgende nyet waer en was, dat zy gedaechden elcx in solidum gehouden waeren d'impetranten van hemlieden pretense achterwelen te voldoen , derhalven d'selve impetranten met gene redene ofte fundamenten gedaechden hadden be trocken voor desen Hove , te meer alsoo sy ge- daechden noyt onwillich waeren geweest hour con- tingent int gene d'selve impetranten seyden gelevert te hebben te voldoen. Echter alsoo sy impetranten hen vervordert hadden van hen gedaechden in judicio te eysschen in solidum betalinge van t'gene dat sy seyden verstrect te hebben, zoo hadden sy gedaechden mede nochmael in judicio presentatie gedaen , van dat sy te raeden waeren elcx heure contingente portie, namentlijck een vyerde paert , te betalen , sustinerende daer- mede te mogen volstaen , ende by refuys vandyen, antwoordende , concludeerden tot vorder nyet ont- fanckelijck, ende by ordine, dat de voors, impe- tranten heurluyden vorderen eysch ende conclusie 344 VRDEDSCHAPSREsoLUTIËN ENZ, mitsgaders versochte provisie zoude werden ontseyt; maeckende mede eysch van costen ofte tot anderen fynen ende conclusie hen gedaechden oirbaerlijext sij nde ; jegens weleken antwoorde d'voors. impetranten, refuserende de voors. presentatie van de gedaechdens, persisteerden voor replijcke, zoo ten penale als by hunluyden versochte provisie; ende naerdat van wegen d'voors. gedaechdens ge- persisteert was voor duplijcke, hadde t'voors. Hoff d'selve gedaechdens gecondemneert , volgende heur- luyden voors. gedaen presentatie te namptiseren 1) in handen van de voorn. impetranten elcx een vyerde paert van de voors. somme van 987 gulden 8 st. in desen geeyscht, onder cautie souf iisant de resti- tuendo, indyen naermaels bevonden veerde sulcx te behooren , surcherende nyettemin d'executie 2) van t'selve namptisatie den tot van zes weecken, ende voorts d'voors. parthyen geordonneert de saecke ten penale 3) te beschryven by memorien ende adver- tissementen van rechten, ende daervan , mitsgaders andere alsulcke stucken ende munimenten als elcx van henluyden believen souden te exhiberen , te dienen onder denzelven Hove; 1) „Men is oock wel dickmaels gewoon in de conclusie te ver- soecken condemnatie provisioneel, dat namentlijck den gedaegde sal werden gecondemneert by provisie aen den impetrant de ge- eyschte penningen te namtiseeren, mits stellende cautie de resti- tuendo, indien sulcx van volkomen kennisse van saeckn sonde tuendo, indien sulcx van volkomen kennisse van saeckn sonde moghen bevonden werden te behooren". (W. de Groot op. cit. 54) „Namptiseren is eenige penningen, daerom gepleyt werdt , den eysscher onder borgtocht ter hand te stellen, totdat de saecke by eyndelijcke vonnisse afgedaen wert". (Ibidem 141.) 2) 1415. heeft „exceptie", hetgeen de zin onverstaanbaar maakt. 3) D. i. onder bedreiging met boete, voor het geval dit bevel niet werd opgevolgd. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 345 'tweick by de voorn. parthyen zulcx achtervolcht zijnde, alsoo d'voors. impetranten in het naerder resumeren van de stucken bevonden , dat zy naerge- laten hadden te eysschen de interesten tegens den penninck 16 van de drye respective geeyschte sommen van de penningen , dairtoe zy nochtans , so sy sustineerden , gerechticht waeren, ende henluyden tselve grootelijcx soude obsteren , ten ware zyluyden daervan wierden gereleveert, hadden t'selve de Hoghe Overheyt te kennen gegeven ende versocht requeste civile 1) , daerby zy impetranten zouden werden gereleveert van dat zy hadden naergelaten gehadt d'voors. interessen te eysschen , ende gead- mitteert, omme t'selve alsnoch te mogen doen , te reeckenen van den tijt van de leverantie van de voors. bieren tot de volle ende effectuele betalinge toe, ende dairop alvooren recht te mogen versoucken ende by ordine ten minsten à tempore litis motiae(!) mede tot de volle betalinge toe, ende dairmede haire voors. conclusie te mogen amplieren, weicke voors. requeste civile met committimus aen desen Hove adresserende, zy impetranten den- zelven Hove behoorlijck doende presenteren conclu- deerden ten interinemente van dyen naer haire forme enne innehouden, maeckende mede eysch van costen van dien incidente, ofte tot anderen fynen ende conclusie hem impetranten oirbaerlijcxt zijnde; waerjegens de voors. gerequireerden concludeerden tot rejectie van de voors. requeste civile , als incivijl, maeckende mede eysch van costen van desen inci- dente, als vooren; 1) „Indien een advocaet in zijn conclusie van eysch ofte antwoort yet heeft geomitteert , daervan kan de correctie bij relief versocht werden , bij ons requeste civile om de conclusie te amplieren ofte werden , bij ons requeste civile om de conclusie te amplieren ofte ultereeren". (De Groot op. cit, 109.) 846 vROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ, jegens welcke antwoorde de voors. requiranten persisteerden voor replijeke by heurluyden versochte interinementen. Ende naerdat van wegen de gerequireerden ge- persisteert was voor duplijcke, zoo hebben de voors. parthyen ter ordonnantie van den Hove acten van dyer dingtalen gemaect ende diezelfde mette voors, requeste civile gevoucht by den processe , omme int visiteren van dyen daerop zulck regardt genomen te werden als behooren zoude; ende 't proces daerop by den Hove gesyen sijnde, soo es by denselven Hove de voors. requeste civile geinterineert ende dyenvolgende de impetranten by interlocutoire sententie gereleveert van dat zy naergelaten hebben gehadt d'interesten , daerinne ende hiervooren vermeit, te eysschen , ende geadmit- teert d'selve alsnoch te moghen eysschen , ende de gedaechdens geordonneert daerjegens t'antwoorden, omme daernair voorts in der saecke gedisponeert te werden als naer behoorende ; ende de voors. impetranten , amplierende vuyt crachte van deselve speciale admissie heurluyden voors. conclusie , concludeerden , dat d'voorn. gedaechdens conclusie , concludeerden , dat d'voorn. gedaechdens gecondemneert zouden werden , aen hen impetranten te betalen d'interesten jegens den penninck 16 van de voors. respective somme , hiervooren ende in den processe breder gementionneert , te reeckenen van dyen tot aff, dat de bieren, waervuyt de respec- tive schulden gesproten , warren gelevert , daerop alvooren recht versouckende ende by ordine , dat d'selve interesten hen impetranten ten minsten ge- adjudiceert souden werden á tempore litis motiae(!) beyde ter voller ende effectueler betalinge toe , ofte tot anderen fynen ende conclusie , hen impetranten oirbaerlijcxt sonde. Waerjegens de gedaechden antwoordende conclu- BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 347 deerden ten fyne van nyet ontfanckelijk ende by ordine, dat d'impetranten heurluyder voors. geam- plieerde conclusie zoude werden ontseyt , maeckende insgelijcx eysch van costen als boven. Ende naerdat van wegen d'impetranten voor replijcke by heurluyder voors. geamplieerde conclusie ende van wegen de gedaechden daertegens geper- ende van wegen de gedaechden daertegens geper- sisteert was voor duplijcke, zoo hebben d'voors. parthyen , volgende den last van den Hove , daer- van mede acte gemaeckt ende gevoucht by den processe, omme int visiteren van dien dairop insge- lijcx sulck regardt genomen te worden , als behooren soude. 'T voors. Hoff, met rype deliberatie van rade deur- gesyen ende overgewogen hebbende alle t'gene ter materie dienende is , doende recht in den name ende vair wegen de Hoghe Overheyt ende Graeffe- lijcheyt van Hollant, Zeelant ende Vrieslant , condem- neert de voors. gedaechdens aen de impetranten op neert de voors. gedaechdens aen de impetranten op te leggen ende te betalen heurluyden gedaechdens contingente portien , als elcx een vyerde paert van de somme van 987 guldens 8 st., by deselve impe- tranten respective in desen geeyscht, als by de voors. erffgenamen van den voorn. Gerrit Jans. van der erffgenamen van den voorn. Gerrit Jans. van der Eyck de somme van 201 gulden, by Adriaen Jacobsz. van Adrichem 513 gulden 8 st. ende by Bruyn Dircxs. van der Dussen 273 gulden metten intereste van deselve respective vyerdepaerten, jegens den pen- ninck 16 , zedert de litiscontestatie in desen , totte ninck 16 , zedert de litiscontestatie in desen , totte effectuele voldoeninge toe ; ontseyt d'impetranten effectuele voldoeninge toe ; ontseyt d'impetranten haeren vorderen eysch ende conclusie jegens de ge- daechdens in desen gedaen ende genomen, ende com- penseert de costen van desen processe, omme redenen den voors. Hove daertoe moverende. Gedaen in den Hage, by mrs. Pr. Couwenburch van Beloys, Henrick Rosa, Andries de Wit, Johan Oom van Wijngaerden 348 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. ende Johan Loenius, raetsluyden van Hollandt, ende gepronunchieert den xxiie Decembris 1625. II. Anthonie Monier , bewindhebber der 1e Kamer Delft der Noordsche Compagnie had in 1616 een obligatie geteekend, tot een bedrag van dertien- honderd gulden , staande ten name van Mr. Rombout Hoogerbeets of toonder. Onder bijbe- taling van 61/4 °%0 rente zou de eene helft dier som betaald worden over 9 maanden, de andere helft een jaar later, beide malen uit de opbrengst van de gelden, door Monier in de uitrustingen der Compagnie gestoken , subsidiair werden voor de betaling dezer gelden alle andere bezittingen van Monier verbonden. Daar Monier in gebreke was gebleven deze schuld te voldoen en sedert naar Zweden was vertrokken , had Thyman van Vol- bergen , in wiens bezit de obligatie inmiddels was gekomen, hem in 1630, tijdens een verblijf hier te lande, doen arresteeren en eischt deze thans betaling van de hoofdsom met de inmiddels verschenen rente. van de hoofdsom met de inmiddels verschenen rente. Monier voert hiertegen aan: 1. dat Van Volbergen en hij vele zaken met elkander hebben gedaan en herhaaldelijk met elkander hebben afgerekend. Laatstelijk is den 24en Augustus 1630 door arbiters uitspraak gedaan ten aanzien van alle nog hangende wederzijdsche pre- tentiën, waarbij Van Volbergen erkend heeft, verder niets meer van Monier te vorderen te hebben. Daardoor heeft hij ook het recht verloren thans, uit een in 1616 geteekende obligatie te ageeren; 2. dat Van Volbergen zijn (Moniers) partici- patie in de Noordsche Compagnie heeft overgenomen en bij de bepaling van den daarvoor te betalen BETREFTENDR DE NOORDSCHE C0MBAONIE. M9 prijs ongetwijfeld rekening heeft gehouden met de vordering , welke hij uit genoemde obligatie nog op Monier had; 3. dat Van Volbergen de verschuldigde gelden, die immers in de eerste plaats betaald moeten worden uit de opbrengst dezer participatie , onge- twijfeld reeds genoten heeft door de winsten, welke deze participatie hem in de a f geloopen jaren heeft opgeleverd. Nadat Van Volbergen onder eede verklaard heeft, t, de verschuldigde gelden nog niet van Monier te hebben ontvangen, wordt door het Hof de eisch toegewezen. Thyman van Volbergen, Secretaris van des Generaliteits Reeckencamer, impetrant , ende An- thoni Monier 1), Commissaris-Generael, gedaechde. In der saecke, hangende voor den Hove van Hol- lant , tusschen Thyman van Volbergen, Secretaris van des Generaliteyts Reeckencamer alhier in den Hage, impetrant van appoinctement van arrest ende rauactie, ter eenre, ende Anthony Monier, Commissaris-Generael over de artillerie van Zyne Conincklijcke Majesteit van Sweeden, gedaechde intselve cas, ter andere zyden; allegerende den voorn. impetrant, dat den voors. gedaechde op den 1 6e (!) Januarii 1616 ver- leden hadde seeckere obligatie tot behouve van I) Vgl. over dezen Anthonie Monier: Muller blz. 78 en passim. Over zijn verhouding tot de Kroon van Zweden , zie men de Zweedsche zijn verhouding tot de Kroon van Zweden , zie men de Zweedsche Archivalia door Kernkamp gepubliceerd : Bijdr. en Meded. XXIX blz. 202 en 204. 350 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. zaliger de heere Mr. Rombout Hoogerbeets, off thoonder derselver , by dewelcke den gedaechde be- kent hadde , den voorn. heere Hoogerbeets ofte thoonder van de voors. obligatie schuldich te veesen de somme van 1300 ponden te 40 grooten 't pont, over gelijcke somme , die by gedaechde tot synen contentemente in goeden gelde ontfangen hadde, namentlijck 300 ponden by den voorn. heere Hoo- gerbeets zaliger tot zijn, gedaechdes, behoeve betaelt aen hem , impetrant in desen , ende 1000 ponden , aen hem , impetrant in desen , ende 1000 ponden , aen handen van den voors. gedaechde selffs betaelt, belovende den gedaechde by de voors, syne obligatie, d'eene helft van de voors. somme van 1300 ponden te betalen over negen maenden, doen eerstcomende, ende d'andere helft t'eynden een jaer daernaervol- gende, ende dat vuyt de baten, proffyten ende winsten , die hem gedaechde aencomen souden vuyt de portie , die by heredeerde in de compagnie ofte voyagie van Spitsbergen, t'elcken jare de gerechte helft van dien metten intereste jegens den penninck sesthien ; verbindende tot verseeckeringh van dien specialijck het provenue van de voors. compagnie, twelck by gedaechde te verwachten hadde, met conditie dat, oft gebeurde, dat hy gedaechde den voorn. heere Hoogerbeets off houder van de voors. obligatie op de voors. termynen vuyt den innecomen vant voors. proffijt by quade fortuyne, die de voorn. compagnie soude overtomen, niet soude connen voldoen ende betalen, dat den voorn. gedaechde alsdan belooffde de voors. penningen te sullen restitueren in voegen voornoemt vuyt syne andere goederen, roerende ende onroerende, present ende toecomende , egeene vuyt- gesondert, waer ende op wat plaetse die gelegen souden mogen veesen, deselve subjecterende allen rechten ende rechteres, renunchierende oock het $E'CREFEENDE DE NOORDSCIIE COMPAGNIE. 351 beneficium non numeratae pecuniae ende alle andere gratien ende privilegien , die hem gedaechde te bate souden mogen tomen; ende alsoo geduyrende den voors. tijt geen voor- deel ofte proffijt vuyt de voors. compagnie voor den voorn. gedaechde en was gecomen , sulcx hy ge- daechde niet alleen vuyt het provenue van de voors. compagnie op de voorn. termynen de voors. capitale penningen ende interesse van dien niet en hadde betaelt , maer was oock in gebreecke gebleven de voors. obligatie andersints te voldoen , nietjegen,, staende verscheyden minnelijcke interpellatien daer- omme by hem impetrant , als houder van deselve obligatie , gedaen, ende den voorn. gedaechde in den jare 1630 vuyt Sweeden hier te landen gecomen sijnde , ende tot kennisre van hem impetrant gecomen wesende, dat den gedaechde op den Gen September van den- selve jare weder naer Sweeden meende te vertrecken, ronder hem impetrant van lijn voors. achterwelen te contenteren , ende hy gedaechde hier te lande geen immobilia en was possiderende , soo was hy impetrant genootsaeckt geweest t'geene voors. es delen Hove te kennen te geven , ende op 't selve te kennen geven appoinctement van arrest ende van actie geimpetreert hebbende , hadde vuyt crachte van dien den voorn. gedaechde gedaen arresteren , ende voorts een lach van rechten prefigeren tot seeckeren dage voor den voors. Hove , welck arrest, onder cautie voort gewijsde affgedaen wesende , hadde hy impetrant ten voors. dage dienende eysch doende geconcludeert , dat den voorn. ge- daechde Boude kennen ofte ontkennen syne voors. obligatie ofte copie auctentijcque van dien , ende dien- volgende gecondemneert werden aen hem impetrant volgende gecondemneert werden aen hem impetrant te betalen ende by provisie te namptiseren de voors, 352 vRdEDSCHAPSRESOLUTIÉN ENZ. somme van 1300 gulden , metten intereste van dien jegens den penninck 16 , zedert den 26en Januarii 1616 totte effectuele ende volle betalinge toe , maeckende eysch van tosten, ofte tot andere fynen ende conclusien als bevonden sonde werden te be- hooren; Waerjegens van wegen den voorn. gedaechde ge- allegeert es geweest, dat den voors. impetrant ende by gedaechde met den anderen hebbende gedreven ende onderlinge vuytstaende gehadt veele ende vet- scheyden handelingen , daerover by gedaechde aen den voorn. impetrant schuldich was geweest eenige merckelijcke somme van penningen , syluyden van deselve hare handelinge van tot tot tijt successive- lijcke hadden affgereeckent ende geliquideert, ende lijcke hadden affgereeckent ende geliquideert, ende hadde by gedaechde den voors. impetrant van alle hetgeene by op hem in eeniger manieren was pre- tenderende ten vollen voldaen ende betaelt , sulcx dat den impetrant op hem gedaechde verder niet en hadde te eysschen ofte alsnoch niet te eysschen en hadde ; welende mede sulcx , dat, alsoo by gedaechde was vernemende, dat hem, niettegenstaende de voorg. affreeckeningen ende liquidatien by den voorn. impe- trant moeste werden goetgedaen seeckere somme van trant moeste werden goetgedaen seeckere somme van 5081 guldens 6 st. , ter saecke van seeckere com- pagnie ofte societeyt, die tusschen henluyden mits- gaders Beuckel Nieulant ende Julius Cesar Harinck was opgerecht noopende het solliciteren ende be- dienen van compagniën in dienste van den lande welende, mitsgaders sijn gedaechdes aenpart in de proffyten ende tractementen van de capiteynen , by de voorn. Julius Caesar, als de directie van deselve societeyt in sijn leven gehadt hebbende, bedient, societeyt in sijn leven gehadt hebbende, bedient, syluyden, te weten den voors. impetrant ende by gedaechde , hetselve different in den jare 1624 BETREFFENDE DE NOORDSCIE COMPAGNIE. 353 hadden gesubmitteert gehadt aen rechtsgeleerden volgens den schriftelijcken compromisre daertoe op- gerecht ; achtervolgende hetwelcken by gedaechde syne pretentie hebbende ingestelt ende by synen eysch, aen de geëligeerde arbiters overgeleyt, gededuceert, soo hadde den voors. impetrant by syne antwoorde, daertegens overgelevert, selffs geposeert ende bekent ende daerop wel het principaelste fundament van syne defentie gemaeckt, dat hy gedaechde als vooren aen hem impetrant veele merckelijcke duysenden hebbende moeten voldoen , daervan tusschen hen- luyden was vereffent, eerst op den lesten Aprilis 1614 ende daernaer op den 21en Martii 1616 ; dat by deselve liquidatie hy gedaechde aen hem impe- trant hadde in betalinge gegeven wel 23500 guldens, dat daerenboven by gedaechde wesende schuldich gebleven een somme van 2872 gulden 16 st. 6 d. , daervan op den 20en Julii 1618 ten behouve van hem impetrant in desen hadde gepasseert een obli- gatie ter somme van 3472 guldens 17 (!) st. 6 d., als daeronder hebbende begreepen een obligatie van 600 guldens , die een derde op hem gedaechde hadde spreeckende ende daervoor den impetrant hem als borge hadde verbonden , dat hy gedaechde jaer ende lach daernaer daer- op eenige penningen hebbende betaelt, deselve obli- gatie hadde ingetrocken ende een ander verleden ter somme van 2700 guldens , waerop hy gedaechde naederhant vuyt Sweeden aen den voors. impetrant by wissel hadde overgemaeckt de somme van 600 guldens , ende dat by gedaechde in den voors. jaere 1624 met den impetrant in alle vrienschap hadde vereffent seeckere recckeninge van 14183 gulden 17 st., ende noch 300 guldens metten intereste van dien, die den voorn, impetrant tot laste van rijn Bijdr. en Meded. XXX. 23 354 vEOEDSCHAPSEESO ~LUTIÉN ENZ. gedaechdes vader hadde spreeckende , mitsgaders dat by gedaechde hadde ingetrocken de voors. zyne obligatie van 2700 gulden , ende daernaer in plaetse ende in voldoeninge van hetgeene by gedaechde schuldich wierde bevonden , aen den voors. impetrant gegeven hadde een assignatie op Louys de Geer, coopman tot Amsterdam, sulex dat (sooals den impetrant by de voors. schriftuyre van antwoorde was verclarende) sijns im- petrants meyninge was , van hem gedaechde abso- luytel jck ende volcomentlijek af te wesen , gelijck mede daernaer in de voors, instantie den voors. im- petrant by syne duplijcque wel vuytdruckelijck hadde bekent ende geposeert gehadt , dat tusschen hem ende de gedaechde veele seer groote liquidatien , soo van 'slants wegen als in het particulier, gehouden , vereffent ende geslooten sijnde geweest , by impetrant ronder Benige calangie ofte contradictie by hem ge- ronder Benige calangie ofte contradictie by hem ge- daechde was voldaen ende betaelt van hetgeene hy gedaechde aen hem mochte schuldich geweest sin , hebbende den impetrant by deselve middelen aldaer gesustineert , dat by gedaechde niet en ver- mochte op hem impetrant yetwes meer te eysschen ofte te pretenderen ; waerop oock gevolcht was vuyt- spraecke van arbiters in date den 24en Augusti 1630, daerby by gedaechde, aldaer eysscher, was verclaert niet ontfanckelijck nochte gefundeert te sijn tot synen eysch ende conclusie, by hem ter saecke voors. op eysch ende conclusie, by hem ter saecke voors. op den impetrant in desen (aldaer verwerer) gedaen ende genomen , mits weleken alhoewel(!) ook den voors. impetrant niet en conde gerechticht wesen omme yetwes te eysschen ofte pretenderen tot laste van hem gedaechde , ende sonderlinge niet vuyt saecke van zodanigen obligatie als by seyde tot laste van hem gedaechde in handen te hebben, ende daervuyt desen by hem nEmREEEENDE DE NUOEDSCIiE COMPAGNIE. 355 wierde geageert, welcke obligatie by hem gedaechde in den jaere 1616 op den 26eri Januarii soude sijn verleden geweest ten behouve van de heere Mr. Rombout Hoogerbeets ter somme van 1300 gulden hooftsommen , ende daerby by gedaechde soude heb- ben belooft gehadt deselve somme met de' interesten van dien op seeckere termynen te betalen vuyt de baten , proffyten ende winsten , die hem aencomen soude vuyt de portie, die hy gedaechde was heri- derende in de compagnie ofte voyagie van Spits- bergen , anders genaemt de Noortsche Compagnie, alsoo aen den impetrant al over eenige lange jaren by hem gedaechde was getransporteert geweest, ende by impetrant selffs in handen hadde gehadt het geheele capitael , twelck hy gedaechde in deselffde voyagie ofte compagnie hadde geherideert, met alle voyagie ofte compagnie hadde geherideert, met alle de winsten ende baten van dien , ende dat dienaen- gaende al over lange tusschen den impetrant ende hem gedaechde was final eken affgereeckent ende geliquideert; dat oock sedert date van dien nochte den voors. impetrant nochte riede den gemelten heere Hooger- beets offte desselffs erfgenamen noyt van de voors. obligatie hadde vermaent ofte daervuyt in rechten ofte daerbuyten tot laste van hem gedaechde ge- eyscht, maar den impetrant de voors. sijn gedaechdes portie in de voors. Noortsche Compagnie overgenomen ende daarvan transport versregen hebbende , onge- twijffelt daeraen de voors. obligatie gecort ende inne- gehouden hadde met alle de interesten van dien; gehouden hadde met alle de interesten van dien; alle welcke nochthans nietjegenstaende den voors. impetrant alleen vuyt rancouer tegens hem gedaechde opgenomen ende omme hem onbehoorlijcker wyse te bejegenen hadde onderstaen, geheel weynich dagen naer het doen van de voors. vuytspraecke tusschen hem ende den gedaechde hiervooren gementioneert, 356 VROEDSCNAPSRESOLUTIÉN ENZ. sich te addresseeren aen desen Hove omme te hebben voldoeninge van de voors. pretense obligatie , ende op ongefondeert te kennen geven t'obtineren man- dament van arrest op de persoon ende goederen van hem gedaechde alsoock gansch onbetamelijcker wyse hetselve mandament te werck te doen leggen, mits- gaders hem gedaechde vuyt crachte van dien te doen dachvaerden tot seeckeren dage voor den voors. Hove, seggende wyders by gedaechde, dat de voors. pre- tense obligatie , daervuyt by den voorn. impetrant in desen wierde geageert , alhier in questie , expres- selijck medebrachte , dat de capitale somme ende selijck medebrachte , dat de capitale somme ende intereste daerinne begrepen (dewelcke ten deelen by den impetrant van wegen hem gedaechde selffs ge- nooten waaren) op de termynen , in deselve obligatie geëxpresseert, hadden moeten werden betaelt vuyt de baten , proffyten ende winsten, die hem gedaechde naer date van dien souden aencomen vuyt de portie, die by was heriderende in de voors. compagnie ofte voyagie van Spitsbergen , ende dat, oft gebeurde , dat de voors. capitale somme ende interesten op de de voors. capitale somme ende interesten op de bestemde termynen vuyt den innecomen vant voors. proffijt by mal fortuyne, die de compagnie soude mogen overcomen, niet soude tonnen werden be- taelt , dat in sulcken gevalle eerst de persoon ende vordere goederen van hem gedaechde daervooren verbonden souden wesen ende aengesproocken mogen werden, van alle welcke baten, proffyten ende winsten, mitsgaders de geheele parthye, die hy gedaechde was mitsgaders de geheele parthye, die hy gedaechde was heriderende in de voors. compagnie ofte voyagie van Spitsbergen, anders genaemt de Noortsche Compagnie, den voors. impetrant naerderhant transport betomen hadde; ende was dienaengaande al over lange tus- schen den impetrant ende hem gedaechde affge- reeckent ende geliquideert , sulcx dat den voors. impetrant ter saecke van de voornoemde obligatie BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 357 op hem gedaechde met recht niet te eysschen en hadde; by alle welcke voors. middelen by gedaechde ant- woordende concludeerde , dat des impetrants voors. mandament van arrest sonde werden verclaert sub- reptijf ende obreptijf, ten fyne van niet ontfancke- lijcken, ende voorts by ordine, dat den impetrant synen voors. eysch ende conclusie Boude werden ontseyt, voors. eysch ende conclusie Boude werden ontseyt, ende datter voor hem geen provisie en behoorde te vallen, sijnde niettemin tevreden te compareeren voor Commissaris van desen Hove, omme aldaer, by den voors. impetrant geëxhibeert werdende de reeckeninge van de voorn. Noortsche Compagnie metten gevolge ende aencleven van dien , geëxamineert te werden , off de voors. obligatie vuytte winsten , baten ende proffijten , hem gedaechde voor syne portie daerinne gecompeteert hebbende , niet en was voldaen nochte voldaen hadde connen werden ende wat daeraen te cort Boude mogen comen ; sustinerende in allen ge valle daermede te mogen volstaen 1); maeckende eysch van costen ofte tot andere fyne ende conclusie hem gedaechde oirbaerlicxt sonde; welcke voors. presentatie den voorn. impetrant refuserende als captieux ende insouffisant , persis- teerde voor replijcque soo ten principale als by zyne versochte provisie ; ende naerdat van wegen den voorn. gedaechde ge- persisteert was voor duplijcque , soo hebben de voorn. parthyen , in conformite van de appoinctemente dis- positijff van den voors. Hove, geschreven by memorien ende advertissementen van rechten ende daeraen, mitsgaders andere alsulcke stucken ende munimenten 1) M,S, ., verstaeu, 358 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN EN2, als elcx van henluyden belieft heeft te exhiberen, onder denselven Hove gedient ende recht versocht. Tvoors. Hoff met rype delibera tie van rade deur- gesien ende overgewogen hebbende alle 'tgeene ter materie dienende es, doende recht in den name ende van wegen de Ho. Overheyt ende Graeffelicheyt van Hollant, Zeelant ende VriesIant, gehoort d'affirmatie van den voors. impetrant , daerby by by eede ver- van den voors. impetrant , daerby by by eede ver- claert heeft, dat by vuyt de baten , proffyten ende winsten , die den gedaechde naer date van de obli- gatie , daervuyt in desen geageert werdt, souden aen- comen voor syne portie, die by was herederende in comen voor syne portie, die by was herederende in de compagnie ofte voyagie van Spitsbergen in de- selve obligatie vermelt, niet en es voldaen van de penningen in deselve obligatie begreepen , maer dat hem deselve noch deuchdelijck sin competerende; condemneert den gedaechde aen den impetrant op te leggen ende te betalen de Somme van 1300 Carolus guldens , by hem impetrant in desen ge- eyscht , metten intereste van dien jegens den pen- ninck 16 , zedert den 26en Januarii 1616 date van de voors. obligatie totten effectuele betalinge toe, ende compenseert de costen van desen processe ende compenseert de costen van desen processe omme redenen den Hove daertoe moverende. Ge- daen in den Hage bij meesters Nicolaes Cromhouct, heere van Vryhouve, president, Johan Oom van Wijn- gaerden , Johan Loenius , Abraham van der Meer, Huygo Blocq ende Gerard Cromman, raetsluyden van Hollant, ende gepronunchieert den 2Oen Julii 1633. III. Op 16 Maart 1635 waren Jacob Mean , be- windhebber en notabel participant in de kamer Enkhuizen der Noordsche Compagnie , en zijn schoonvader, die eveneens participant in genoemde kamer was , met Cornelis Szveers overeengekomen, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMFA(INIE. 359 dat deze gedurende de 8 jaren, waarmede in 1634 het octrooi der Noordsche Compagnie verlengd was , in de Compagnie de rechten zou uitoefenen, die daarin aan Meyn met zijn schoonvader com- peteerden. Sweers zou op zijn eigen risico uit- rustingen ter walvischvangst mogen doen, overeen- komstig de quote, die aan Meyn in de Compagnie competeerde en thans 106834 kwarteelen bedroeg. Daarbij moest hij zich houden aan de besluiten , door de algemeene vergadering der Compagnie ge- nomen. Hij nam voorts tegen taxatie over alle gereedschappen, sloepen, victualie, tenten, fornuizen enz., die Meyn zoo hier te lande als op Jan enz., die Meyn zoo hier te lande als op Jan Mayen-eiland had. Van de getaxeerde waarde dier goederen zou hij 61/4, '7. rente betalen, ter- wijl hij voor de rechten, die Meyn aan hem over- deed , aan dezen een vaste recognitie zou betalen van f 2538-5-8 per jaar. Alle onkosten, tot behoud van het octrooi gemaakt, zouden door Meyn moeten worden gedragen , de eigenlijke be- drijfsonkosten echter door Sweers. Deze zou ook de kamer Enkhuizen op de algemeene vergaderingen der Compagnie vertegenwoordigen en slechts ge- houden zijn , in zaken , het behoud en de ver- lenging van het octrooi betreffende, het advies van Meyn in te winnen. Nadat het contract door de Compagnie was goedgekeurd, had hij, Meyn, het getrouwelijk uitgevoerd; Sweers echter had wel over 1635 en 1636 de verschuldigde gelden betaald, doch in 1637 de betaling geweigerd, waarom Meyn thans in rechte betaling van hem eischt met rente. Sweers antwoordt , dat Meyn zijnerzijds de overeenkomst niet had nageleefd, daar hij niet had belet, dat sinds 1635 van uit Holland en Friesland interlopers waren uitgevaren , waarvan 360 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. het gevolg was geweest, dat de Compagnie den traan niet op prijs had kunnen houden. Voorts had de Compagnie de Friezen toegelaten, terwijl de houding sedert 1636 door de Staten van Hol- land aangenomen het octrooi geheel waardeloos had gemaakt. Sweers had dan ook bij Meyn ge- protesteerd tegen het niet-weren van de interlopers en het toelaten van de Friezen. Hij weigert voortaan te betalen en vraagt restitutie van het reeds betaalde. Dit verweer voorziende, had Meyn reeds in zijn conclusie van eisch gesteld , dat Sweers bij het af- sluiten van het contract geweten had van het be- staan der oppositie tegen het octrooi. Het Hof veroordeelt Sweers dan ook tot naleving van het contract en veroordeelt hem in de kosten 1). Jacob Meyn 2) impetrant ende Cornelis Sweers gedaechde. In der saecke hangende voor den Hove van Hol- lant tusschen Jacob Meyn , wonende tot Enckhuysen, voor hem selven ende van wegen Frederick Gerritsz. With, sijn schoonvader, impetrant in rauactie ter eenre, ende Cornelis Sweers , mede wonende aldaer , ge- daechde in tselve cas, ter andere zyden : I) Blijkbaar waren Meyn en zijn schoonvader de eenige parti- cipanten der kamer Enkhuizen. (Zie hierover mijne Hollandsche Handelscompagnieën, blz. 58 en 59 en noot 2 op blz. 60.) 2) In het handschrift staat Meun. Ik volg echter de lezing van Mr. Muller, die mededeelt, dat Meyn de meest voorkomende spel- ling van dezen naam is. De spelling Meyn houd ik ook daarom voor juister, omdat soms ook de naam Meim ter aanduiding van dezen persoon voorkomt, een lezing, die zeer goed te verklaren is, als de grondvorm Meyn is geweest, doch minder gemakkelijk als een ver- grondvorm Meyn is geweest, doch minder gemakkelijk als een ver- bastering van Meun kan worden beschouwd, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 361 Allegerende den voors. impetrant , dat die van de Noortsche ofte Groenlantsche Compagnie , houdende hare cameren in verscheyden steden van Hollant , Zeelant ende West-vrieslant , van over lange jaren tot haere groote costen ende periculen d'eerste ont- dect ende gevonden hadden de custen van Nova- sembla , Fretum Davidts , mitsgaders zeen , rivieren ende eylanden , ende namentlijck het lant Spits- bergen , Bereneylant ende het eylant Mauritius 1), ende aldaer geëxcerceert de visscherie van walvis- schen ende andere zeemonsters , ende die gekoockt tot traen ende de neeringe van dien gebracht in dele landen , t'welek alsoo mede wierde onderwonnen by Engelsche, Fransche, Deenen, Vlamingen ende andere natien , hadden die van de Noortsche Compagnie haer jegens deselve mette wapenen ende andere middelen gedefendeert ende haer vercregen recht ge- conserveert, omme waerin oock niet gecontrariemeert (!), ver- hindert noch beleth te werden by ingesetenen van de Geunieerde Provinciën , de respective heerera Staten , van dewelcke ter voorschreve plaetse , verre van hier gelegen , geen souvereiniteyt nochte juris- dictie tonden hebben noch pretenderen , hadden de Ha. Mo. Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden die van de voors. Compagnie geoctroyeert, alleen , met secluysie van andere ingesetenen ende ondersaten deser landen , de voors. walvisschee- ende zeemonsteren-visscherien ter plaetse voors. te mogen exerceren , ende hadden die van de voors. Compagnie tot conservatie van haer vercregen recht ter voors. plaetse gemaeckt forten, huysen ende logien 2) ende jaer- I) Jan Mayen-eiland. 2) Zie hierover Muller, Geschiedenis der Noordsciie Compagnie, 362 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ, liex derwaerts gesonden wel gemonteerde schepen , ende oock eenige van haer aldaer laten wonen ende overwinteren 1); ende alsoo door de voorschreve visscherven de veeringen ende innecomen deser landen grootelicx wierden gebeneficieert, ende ter contrarie beschadicht ende vercort soude werden, indien deselve neeringe in andere landen wierden gediverteert , ende dat het laesie verleende octroy expireren Boude niet den jare 1634, hadden de gemelte Ho. Mo. Heeren de Staten Generael den 24en October van den voors. jare 1634 de voorgaende octroyen gecontinueert voor den tijt van acht jaren, inganck nemende met d'ex- piratie vant jongste octroy; dat by impetrant in desen was bewinthebber ende met sin schoonvader, vuyt wiens name by ageerde, noetabel participant in de voors. Compagnie ter Camere van Enckhuysen , den voorn. gedaechde in desen hem getoont hadde genegen te vn eren , voor een tijt van jaren over te nemen sijn, impetrants, ende desselffs schoonvaders actie in de voors. Com- pagnie, ende daerover gecomen wesende in onder- handelinge , hadde hy impetrant ter begeerte van den voorn. gedaechde den 17en Martii 1635 in schrifte gestelt de conditien ende voorwaerden, daerop by in de qualiteyt, soo by in desen procedeerde, pre- Hoofdstuk IV: De vestigingen der Noordsche Compagnie. Iedere kamer had haar eigen etablissement op eenigen afstand van dat der andere. De kerk, de forten en batterijen waren voor alle vestigingen of „kokerijen" gemeenschappelijk. De „loge" of „tent" was het voornaamste gebouw in elke kokerij; het was een groote, meestal houten, loods , met pannen gedekt, die tot verblijf van het aan den wal werkzame volk en tevens tot magazijn van proviand aan den wal werkzame volk en tevens tot magazijn van proviand en gereedschap diende. Later worden nog afzonderlijke pakhuizen, schuren en „hutten" voor het volk vermeld. ij Zie over deze overwinteringen Muller blz, 1.53 e, v, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 363 senteerde aen gedaechde te cederen voor den tijt van acht doen eerstcomende jaren , het gebruyck vant recht, hetwelcke hem impetrant in de voors, qualiteyt competeerde in de voors. Compagnie ter Camere van Enckhuysen; inhoudende de voors. conditiën onder anderen , dat den gedaechde gehouden soude wesen naer voor- gaende tauxatie van neuterale persoonen , hen des verstaande , aen te nemen alle de gereetschappen, victualie , vaten ende anders , onder hem impetrant alhier te lande berustende , alsmede alle de tenten , chaloupen , furneysen , coelbacx 1) , capbacx ende anders, ter voors. plaetsen van de visscherie wegende, volgens de tauxatie van de commandeurs aldaer, dat mede den voorn. gedaechde soude advoyeren ende hem sterck maecken soo voort contract , met de geassocieerde camers aengegaen , alsmede met de Camere van Amsterdam 2) , bevrydende hem im- petrant, soo hy procedeerde, vant selve, 1) Koelbakken, vgl. Muller p. 107 en F14. Wat kapbakken waren , is mij niet bekend. 2) Blijkbaar wordt hier gedoeld op het op blz. 378 genoemde contract: „tot gemeene visscherie tusschen eenige leden." Allicht zou de kennis van den inhoud van deze overeenkomst licht brengen in het vraagstuk der verhouding van de kamers Enk- huizen en Amsterdam. Uit het feit dat hier alleen Amsterdam genoemd wordt en van een samengaan met Hoorn niet meer wordt gesproken, mag men, naar ik meen, concludeeren, dat het door Muller (blz. 84) vermelde contract van 1632, waarbij Hoorn en Enkhuizen zich verbonden , voortaan de uitrustingen voor gemeene rekening te doen , in 1635 niet meer bestond. Blijkbaar werden dergelijke contracten dus nu eens met deze, dan met gene kamer gesloten en slechts voor een of voor enkele jaren. Wellicht wijst deze laatste omstandigheid er op, dat ook toen nog de participanten laatste omstandigheid er op, dat ook toen nog de participanten hun geld niet voor onbepaalden tijd , zelfs niet voor den geheelen duur van het octrooi , inlegden. (Zie mijne Hollandsche Handels- compagnieën blz. 56 en 101 e, v.) 364 VROEDSCHAPSRESOLUTIÉN ENZ. dat den gedaechde voort vuytgaen van de schepen gehouden sonde wesen aen hem impetrant te be- talen de somma, daerop de voors. gereetschappen , vivres ende anders souden werden getaxeert , als- oock 471/2 stuyver voor quarteel, pro rato van 24000 quarteelen equipagie, jaerlicx geduyrende voors. acht jaren, tware dat by gedaechde equipeerde dan niet, ende t'ware dat de taux van equipagie , alsdoen welende, wierde vermeerdert ofte vermindert, dat den voorn. gedaechde d'extimatie van de voors. gereetschappen ende goederen geduyrende de voors. acht jaren onder hem soude mogen houden op interest jegens den penninck 16, dat nae de expiratie van de voors. acht jaren hy impetrant weder naer hem nemen soude de voors. gereetschappen, tenten ende anders onder tauxatie als voorent dat alle d'oncosten , die loopende de voors. acht jaren souden moeten gedaen werden tot mainctine- ment , defentie , arnpliatie ende prolongatie vant voors. octroy 1) , gedragen soude worden by hem impetrant, dat alle vordere oncosten, vallende over d'equipagie als anders , staen soude tot laste van den voorn. ge- daechde, Bonder dat by impetrant daerin yet dragen soude, ende dat de decisie van de differenter daer- over vallende staen soude aen de vergaderingti van de voors. Compagnie , dat den gedaechde geduyrende de voors. acht jaren tot defentie ende mainctienement vant voors. octroy op alle bijeencomsten van de voors. Compagnie ge- kent ende daerover directie soude hebben , ronder 1) Over deze onkosten zie mijne Hollaudsche Handelscompagnieën blz. 63, noot 3, blz. 63, noot 3, DDTREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 365 geduyrende de voors. acht jaren yemant anders aen te nemen , dat by impetrant, soo hy procedeerde, geduirende deselve acht jaren geen andere equipagie ter walvis- vanck soude mogen doen, noch daerinne participeren directelijck noch indirectelijek; op alle welcke conditien parthyen alhier verdragen waren door vuytspraecken, by de vergaderinge van de voors. Compagnie gedaen den 16en Martii 1635. Ende was by deselve vuytspraeck geseyt, dat daervan dien conform extentie soude werden gemaeckt in behoor- lijcke forma. Sulcx was geschiet by acte van den 4en Aprilis van den voorschreve jare , by parthyen in delen geteyckent, inhoudende onder anderen : dat by impetrant aen den gedaechde cedeerde ende toestondt, om by hem gedaechde voor den tijt van acht jaren loopende 't voors. octroy der Noortsche Compagnie ter walvischvanck te mogen equiperen tot synen proffyten ofte schade , ende dat op de actie ende recht, twelck hy impetrant ende sijn voorn. schoonvader int voors. octroy ende Compagnie vuyt den hooffde van de Camere van Enckhuysen ende andersints 1) was competerende , welende de juiste quote van hem impetrant naer advenant van den taux van 24000 quartelen , voor den voors. jare 1635 beraemt de equipagie te doen , de nombre van 106834, quarteelen, ende dat op alsulcken voet, ordre ende reglement als de poincten opt reglement vant voors. octroy van October 1634 voors. mits- 1) De kamer Enkhuizen had een deel van het recht der 2e kamer Delft, de voormalige Kleine Noordsche Compagnie , over- genomen ; een ander deel was door Meyn persoonlijk overgenomen. Op de pretenties, die Meyn en thans Sweers krachtens deze trans- Op de pretenties, die Meyn en thans Sweers krachtens deze trans- acties kon laten gelden , ziet blijkbaar het woord: „andersints. acties kon laten gelden , ziet blijkbaar het woord: „andersints. 366 vROEDSCHAESR,ESOLUTIËN E10. gaders der respective resolutiën ende t'accort van de gemeene visscheryen van date den Hen Martii 1635 gemeene visscheryen van date den Hen Martii 1635 tot gemeine visscherie tusschen eenige leden alles melden ende medebrachten , daernaer den gedaechde hem hadde te reguleren ende by impetrant, soo by ageerde, daervan te indemneren; hadde voorts den gedaechde tot tauxatie als boven aengenomen alle gereetschappen , victuaelien , cha- loupen , vaten ende anders hier te lande berustende, alsmede alle tenten, chaloupen , furneysen ende alle andere goederen, niet vuytgesondert, Bande ter plaetsche van de visscherie; ende de somme daerop de tauxatie soude worden gedaen te betalen ter expiratie van de voors. acht jaren, ende ondertusschen daervan interest jegens den penninck 16 int jaer; hadde voorts den gedaechde aengenomen ende belooft voort recht ende gebruyck van de voors. equipagie geduyrende de voors. acht jaren aen hem impetrant te betalen de somme van 2538 gulden 5 s. 8 penn., ende dat t'elcken jare voor het vuyt- gaen van de schepen ter neeringe , veesen de 471/2 stuyver per quarteel van de voorseyde quantiteyt van 10683/4 quarteelen , tware by gedaechde equipagie t'elcken jare daerop dode dan niet, ende niet- jegenstaende den voors. taux van 24000 quarteelen by de generale Compagnie off de quote van de voors. camer van Enckhuysen by resolutiën jaerlicx ver- meerdert off vermindert soude mogen werden, met conditie dat alle de oncosten , die geduyrende de voors. acht jaren gedaen Boude werden tot mainc- tiennement vant voors. octroy ende defentie desselffs, mitsgaders de ampliatie ende prolongatie van dien, mitsgaders de ampliatie ende prolongatie van dien, gedragen soude werden by hem impetrant, die ge- houden bleeff sulcx aen den voorn. gedaechde te vergoeden; $ETREFFENDE DE NOORDSCIÏE COMPAGNIE. 867 ende wat oncosten vielen over d'equipagie , volck te laten overwinteren op de plaetse van de neeringe ende anders , dattet selve soude weeen tot laste van den gedaechde, sonder dat hy impetrant ende sijn den gedaechde, sonder dat hy impetrant ende sijn schoonvader daerinne yet souden dragen ; dat den voorn. gedaechde geduyrende de voors. acht jaren de persoonen van hem impetrant ende van sin schoonvader soude representeren , ende op alle byeen- comsten ende voorvallende saecken tot defentie ende comsten ende voorvallende saecken tot defentie ende mainctienement vant voors. octroy daervooren werden gekent , ende by hem gedaechde alles ter goeder trouwen werden gedirigeert buyten yemants toedoen, doch dat by gedaechde noopende alle de poincten der beschryvinge ofte byeencomsten , raeckende t'voors. octroy, aen hem impetrant communicatie sonde doen ende sijn advys nemen, sonder dat by impetrant endo sijn schoonvader gesamentlijcken noch yemant van henluyden yder vermogen souden geduyrende de voors. acht jaren eenige equipagie ter walvisvanck te doen; dat den voorn. gedaechde geduyrende denselven tijt op 't recht van hem impetrant, soo by ageerde, hebben soude het gebruyck ende besittinge van de plaetschen ende commoditeyten , alwaer de Camere van Enchuysen soo aent eylandt als Spitsbergen was , met haere tenten ende goederen; ende hadden parthyen ten wedersyden belooft hen naer den inhouden van de voors. vuytspraecke ende accordt te reguleren , onder verbant van haere per- soonen ende goederen ende onder submissie van alle rechten ende rechteren , gelijck parthyen haer oock daernaer hadden gereguleert; waren de voors. gereetschappen getauxeert op 5328 gulden , daervan den interest jegens den pen- ninck 16 int jaer beliep 333 gulden , deweleke, gelijck mede de voors. 2538 guldens 5 st. 8 pene, 368 VROEDSGHAPSRESOLUTIPiY ENZ. den voorn. gedaechde over de jaren 1635 ende 1636 aen hem impetrant hadde betaelt , daerjegens by gedaechde wederom in conformite van de voors. vuyt- spraecke ende accordt sin, impetrants, part ende deel in de voors. Compagnie , equipagie ende neringe mitsgaders gebruyck van de voors. gereetschappen aenvaert hadde ende noch was besittende ende ge- bruyckende, gelijck by gedaechde mede op alle beschryvinge ende vergaderinge van de voors. Compagnie in plaetse van hem impetrant bekent , geadmitteert ende ge- compareert was, selve in persoon ofte door gemach- tichde; nietjegenstaende hem gedaechde al voor date van de voorst vuytspraecke ende verdrach volcoment- lijck bekent was, dat verscheyde ingesetenen, soo van Hollant, Vrieslant als andere sochten mede part ende deel te hebben int voors. octroy ende Com- pagnie 1) ende op de voors. visscherien equipeerden , daeroveral op den 2Oen Mey 1634 in de verga- deringe van de Groot Mo. ileeren Staten van Hol- lant ende Westvrieslant was geproponeert , dat eenigen tij t geleden vuyt goede consideratie ten dienste van deselve provinsien het voors. octroy ter vergaderingti van de Ho. Mo. Heeren Staten Generael voor acht jaren was gecontinueert, ende de leeden van de voors. vergaderinge der Groot Mo. Heeren Staten van Hollant ende Westvrieslant , derwelcker ingese- tenen int voors. octroy participeerden off daerop pretendeerden , malcanderen dienden te verstaen off vereenicht te werden ; 1) Vgl. hierover Muller bldz. 326 e. v. De Staten van Friesland hadden zelfs in 1634 aan een Friesehe Compagnie octrooi verleend: Muller t. z. p. Muller t. z. p. BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 369 ten eynde tvoors. octroy te beter mochte werden gemaincteneert , was naer deliberatie verstaen ende geresolveert , dat de leeden als vooren, wegen haere ingesetenen participerende ofte pretenderende , met den eersten byeencomen souden, om elckanderen te bejegenen ende verstaen aengaende de participatie ende verdeelinge respective in de voors. Compagnie, tot conservatie vant voors. octroy ende van de nee- ringe van dese provincien ; ende indien de voors. participanten ende preten- denten onderlinge niet en souden connen accorderen, dat eenige vuyt de voors. vergaderinge souden worden gecommitteert omme de geinteresseerde leden daer- over te versenigen. Dat dienaengaende verscheyde byeencomsten ge- houden wesende ende parthyen den anderen niet kunnende verstaen , by de Bewinthebbers van de voors. Compagnie ende onder deselve namentljck mede by den voors. gedaechde in delen in haere vergaderinge van den 30eri October 1635 1) was ver- claert, verdragen ende geresolveert, dat, alsoo sy- luyden d'eerste waren geweest, die de neeringe van de walvisvanck in dese landen hadden gebracht ende d'eerste vinders , occupateurs ende possesseurs van de plaetschen in de Noortsche quartieren , daer deselve neeringe ende visscherie wierde gepleecht, ende daervan hen by de Ho. Mo. Heeren Staten- Generael verleent was het voors. octroy , ende men metterdaet bevonde , dat verscheyden persoonen in Hollant als Vrieslant trachten hetselve octroy met 1) Gelijk boven werd herinnerd , waren in den zomer van 1635, ondanks de bepalingen van het octrooi, ook Hollanders die buiten de Compagnie stonden bij Spitsbergen begonnen te visschen. Muller 343. Bijdr. en Meiled. XXX. 24 370 ATROEDSCHAESRESOLEtTIËfi ENZ. indirecte middelen te ondercruypen ende oock daertoe sochten te vercrygen de publieke authoriteyt der Staten deser Landen , daerornme de respective earners van Hollant, Zeelant ende Westvrieslant geresol- veert hadden de plaetse van haere possessie soo aen landt als in baeyen ende eylanden onder het octroy behoorende te maincteneeren, behouden ende defen- deren tegens alle ende eersen igelijck, die op deselve plaetsche yet souden willen attenteren ofte aen landt plaetsche yet souden willen attenteren ofte aen landt comen omme haere visscheryen te beneficieren ; dat deselve neringe ende defentie geschieden soude generaljcken met gevoechde macht van alle de earners ter plaetsche present wesende , daervan niemant hem soude mogen onthouden noch weygerich stellen ; ende oft gebeurde , dat yernant om te bewaren ende defenderen van deselve plaetschen eenige schade quame te lyden , deselve schade int gemeen by alle de cameren soude werden gedragen; ende soo eenige processen over deselve ongelegent- heden quame te ontstaen , d'oncosten ende schaden daervan mede by het gemeen soude werden ge- dragen, alwaer het schoon saecke, dat eenich schip ofte scheepen van eenige eamer ofte cameren niet present ware geweest ter plaetsche , alwaer ter cause als vooren eenige questie ofte ongelegentheyt voorge- vallen soude mogen sin; ende dat men niemant buyten het octroy wesende eenige inruyminge ter voors. plaetse soude doen. Ende alsoo de heeren Staten van Vrieslant in regarde van haere ingesetenen mede versochten voor eeniep gedeelte int voorschreven octroy ende Com- pagnie geadmitteert te werden, was daerover tusschen deselve Heeren Staten off haere Ed. Mo. gecommit- teerden ende die van de voorschreven Compagnie BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 371 gemaeckt accordt ende verdrach van date den 25en Julii 1636; ende alsoo meest alle de steden van Hollant , alwaer geen cameren van de voors. Compagnie en waren , oock die ter zeevaert niet gelegen waren , buy ten redenen mede Bochten voor haere ingesetenen in deselve Compagnie ende octroy van dien part te hebben ende geadmitteert te werden, dat mede soo wtheemsche als ingesetenen van dele landen haer onderstonden de voors. visscherie te onderwinden ter voorschreve plaetse, by de voors. Compagnie alvooren gevonden, geoccupeert, tot noch toe gemaincteneert ende onder t'voors. octroy begreepen , daerjegens den Alen Martii anno 1633 by de Gr. Mo. Hoeren Staten van Hollant placcaet was gemaeckt ') ende alomme in de Geunieerde provincien ende namentlijck in Hollant gepubliceert, hadden die van de voors. Com- pagnie aen haere Ho. Mo. versoctet vernieuwinge vant solve placcaet ende maintienement vant voors. octroy, namentlijcken jegens de pretenderende steden van Hollant ende de ingesetenen van dien; daerop haere Groot Mogende by apostille van den 1 December 1636 vuyt elck van de seven provincien, compareerende t'haerder vergaderinge , gecommitteert hadde een van de hoeren omme de saecke te exa- mineren ende in de vergaderinge rapport te doen. Ondertusschen op de instantie van de voorschreve pretenderende steden van Hollant, maeckende tmee- rendeel van de stemmen compareerende in de ver- gaderinge van de Gro. Mo. Heeren Staten van den- 1) Dat het placcaat door de Staten van Holland zou zijn uit- gevaardigd is eene vergissing, gelijk trouwens uit de volgende zinsneden blijkt. Het is een placcaat der Staten-Generaal, te zinsneden blijkt. Het is een placcaat der Staten-Generaal, te vinden in het Groot-Placcaatboek (I, 680). Zie Muller blz. 90. 372 VROEDSCIIAPSRESOLUTIÉN ENZ. selven lande, den 11en December van den voors. jare resolutie genomen was, dat die van de voorschreve Compagnie voor Kersmisse doen eerstcomende ree- Compagnie voor Kersmisse doen eerstcomende ree- del jck contentement souden hebben te doen aen de leden des versoeckende, ofte by faulte van dien, dat het voors. octroy naer de expiratie van denselven tijt soude veesen nul ende van onwaerden ende dien- soude veesen nul ende van onwaerden ende dien- volgende datelijcken soude comen te cesseren. Welcke resolutie hoewel onder reverentie ende correctie niet en mochte bestaen in prejudictie van de voors. Compagnie , dewelcke oock niet gehouden was de voors. pretendeerende steden int voors. octroy te laten off eenich paert toe te staen , hadden nochtans die van de voors. Compagnie de voors, nochtans die van de voors. Compagnie de voors, pretendeerende steden meer dan billicke ende rede- lcke presentatie gedaen. Dan deselve daermede geen satisfactie nemende, hadden die van de voors. Compagnie tselve by requeste geremonstreert aen de Ho. Mo. Heeren Staten-Generael, die by Naere apostille van den 22en der voors. maent December hadden verclaert , dat deselve, gehoort het rapport van de voors. seven heeren gedeputeerde, naer voorgaende deliberatie goet- vonden ende verstonden, dat het voors. octroy wierde vonden ende verstonden, dat het voors. octroy wierde gecontinueert volgende sijn forme ende inhouden , ende in cas de Heeren Staten van Hollant yetwes gelieffden te seggen tegens 't salve octroy, dat sulcx ter vergaderinge van de Ho. Mo. Heeren Staten- ter vergaderinge van de Ho. Mo. Heeren Staten- Generael soude werden gebracht , omme te hoorera de redenen, die souden mogen strecken tot cassatie vaat voors. octroy , daerby de saecke voorts ge- bleven was. Ende den tijt aenstaende dat de schepen van de voors. Compagnie equiperen ende in zee gaen soude, waren alle de leden van de voors. Compagnie jegens den Ten Martii 1637 beschreven binnen Amsterdam, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 373 omme aldaer onder anderen te delibereren ende resolveren over t'geene als vooren was gepasseert ende in de vergaderinge, soo van haere Ho. Mo. als Ed. Mo. ; oft mochte gebeuren dat eenige particuliere , staende de voors. dispuyten haer souden mogen ver- staende de voors. dispuyten haer souden mogen ver- vorderen eenige equipagie op de walvisvanck te doen binnen de limiten van het octroy , hoe men hen hierinne soude hebben te dragen jegens diegeenen, die contrarie t'voors. octroy ende de landen by de Compagnie geoccupeert ende tot noch toe gepossideert yet sonde willen attenteren ; ende volgens dien te maecken ende formeren d'instructie voor de Com- mandeurs , gaende op de visscherie. Dat dienvolgende de gedeputeerde van de voors. Compagnie ende namentlijck mede den voorn. ge- daechde op de voors. vergaderinge binnen Amsterdam gecompareert welende, ende op de equipagie ende vuytrustinge van de schepen ende visscherie voor den doen loopenden jaere 1637 genomen hadden verscheyden resolutien , ende namentlijcken dat Willem. Symonssen als gecommitteerde van de stadt van Har- Symonssen als gecommitteerde van de stadt van Har- lingen in Vrieslant vuyt crachte vant voors. octroy, met die van Vrieslant gemaeckt, sessie als een lith van de voors. Compagnie soude werden toegestaen, ende dat tselve accordt stadt grypen zoude soo lange als het voors. octroy soude blyven in sijn ge- heel, maer cesserende t'octroy de voors. Compagnie als haer vry eygen geacquireert goet souden be- houden de plaetsen onder tselve accort begrepen; was voorts int generael geresolveert, dat men deselve plaetsche ende landen soude beschermen ende niemant buyten het octroy sijnde aldaer gedogen, maer met gevoechde macht alle enterloopers van daer houden ende weeren, ende alle swaricheden ende tosten die daervuyt souden mogen resulteren ende ontstaen int gemeen dragen 374 VROEDSCHAPSRESOLUTIRN ENZ, was voorts by de voors. gemeene cameren aen de commandeur van de voors. Compagnie , in den voors. jare 1637 gaende op de visscherye , gegeven een schriftelijcke instructie, inhoudende onder anderen : dat soo haest de scheepen soo aen het eylant als Spitsbergen soude veesen gearriveert, regard genomen sonde werden op de batterien , int voorgaende jaer gemaeckt, deselve te repareren ende soo met ge- schut, cruyt ende yser te versiep als het lie articule inhielde ; inhielde ; dat tot bewaringe van den overtoom alsulcke ordre met retrenchementen ende anders Boude werden gestelt als men noodich vinden Boude; ende alsoo beducht wierde, dat eenige, van de Compagnie niet wesende , om die neeringe te exer- ceren ende affbreuck te doen soude mogen ver- schynen , dat men met gemeenderhant ende gevoechde macht het recht van de visscherie deser Compagnie Boude maincteneren ende defenderen , ende op thien mylen aen't eylant als die van deselve Compagnie niemant anders toelaten , maer van daer weeren alle die daer souden mogen comen , ende niet gedogen, dat deselve eenige walvïsschen ofte andere zeemon- steren in zee sochten, maer haer trachten te ver- driven , daertoe de schepen van de voors. Compagnie malcanderen souden moeten assisteren, ende ter plaetsche van de visscherie soo nae by den anderen houden alst lyden conde , diegeene , die de Compagnie in haere neeringe wilde beschadigen t'hooft te bieden in haere neeringe wilde beschadigen t'hooft te bieden met gevoechde macht, ronder dat de schepen by met gevoechde macht, ronder dat de schepen by aenval van de vyanden malcanderen souden mogen be- geven , maer tot den vuytersten malcanderen moeten bystaen; ende dat de Commandeurs ende bevelhebbers ver- dacht souden sijs, dat al t'geene by hen wierde be- richt ende verhandelt geschiede ten bywesen van BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 375 eenige gelooffwaerdige getuygen , ende daervan ge.. houden werden notitie; ende bevindende eenige enterloopers deser landen binnen de limiten vant voors. octroy, denselven souden affhandich maecken ende benemen alle Naere cha- loupen ende gereetschappen , ladingen van traen ende balenen, ende alle tselve onder behoorlijcke inventaris overleveren aen de Generale Compagnie, omme gea- overleveren aen de Generale Compagnie, omme gea- pliceert te werden als naer behooren; volgende welcke voors. resolutien ende op de voors. instructien de schepen van de voors. Com- pagnie ter zee ende visscherye vuytgevaren wesende , hoewel den voorn. gedaechde voor het vertreck van deselve schepen naer inhouden van den voors. ac- corde , tusschen parthyen alhier aengegaen , schuldich ende gehouden was aen hem impetrant te betalen de voors, 333 gulden over den interest van de voors. somme , daerop getauxeert waren de gereetschappen tot de voors. visscherie behoorende, ende noch de voors. 2528 gulden 5 st. 8 pene. over de 47 stuyvers ende een halve per quarteel , naer inhoudt van den voors. accorde, ende hem voorts daernaer in alles te reguleren , van welck te doen by bleeff onwillich ende in gebreecke , sulx dat by impetrant genoot- saeckt was geweest hem t'addresseren aen desen IIove ende op sij n deuchdelijck te kennen geven geobtineert hebbende mandament van rauactie , den voorn. gedaechde vuyt crachte van dien te doen dach- vaerden tot seeckeren dage voor den voors. Hove. Concluderende ten seleen dage dienende , dat den voorn. gedaechde sonde kennen ofte ontkennen het contract, breder heervoren geroert, ende gecondem- neert hem voortsaen te reguleren naer den voors. contracte , ende dienvolgende geduyrende de reste van acht jaren, mede hiervooren gementioneert , aen hem impetrant in de voors. qualite jaerlicx te be- 376 VROEDSCH.APSRESOI,UTIËN ENZ, talen eerst de voors. 333 gulden over den interest van het getaxeerde gereetschap , ende noch 2528 gulden 5 st. 8 penningen over 471/2 stuyver per quarteel, alles mede hiervooren breder geroert , ende dat t'elckens eer de scheepen van de voorschreve Compagnie vuyt dese landen souden gaen , ende voorts te presteren alle de conditien ende voorwaerden, int voors. contract begreepen, tot laste van hem gedaechde staende, ende goet te doen de costen , schaden ende inte- resten , die by impetrant door gebreck van dien al- reede hadde gehadt ende geleden ende noch soude mogen hebben ende lyden , ende by provisie te namptiseren de voors. comme van 333 guldens ende van 2528 guldens 5 st. 8 penningen als mede verschenen , maeckende eysch van costen ofte tot andere fynen ende conclusie als bevonden soude werden te be- hooren. Waerjegens van wegen den voorn. gedaechde ge- allegeert es geweest : dat tusschen hem gedaechde ter eenre ende den voorn. impetrant in de voors. qualite ter andere zyden op den 4en Aprilis 1635 was aengegaen seecker accort door tusschenspreecken van de vergaderingti van de Noortsche Compagnie , daerby den impetrant in de voors. qualite cedeerde ende toestondt aen ende ten behouve van hem gedaechde , dat by ge- daechde voor den tijt van acht jaren loopende het octroy der Noortsche Compagnie , alsdoen wesende, ten walvischvangst soude mogen equiperen tot synen proffyte ofte schade, ende dat op de actie ende recht, dat den impetrant ende den voors. Wit, sin schoon- dat den impetrant ende den voors. Wit, sin schoon- vader, int voors. octroy ende Compagnie vuyt den hooffde van de Camere van Enckhuysen ende anders was competerende, wesende de juste quote naex BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, 377 advenant van den taux van 24000 quarteelen, voor den voors. jare 1635 beraemt d'equipagie te doen, de nombre van 106834 quartelen, ende dat op sulcken voet, ordre ende reglement, als de poincten opt regle- ment vant voors. octroy van October 1634 , mits- gaders de respective resolutien ende t'accort van de gemeene visscherye van date den 16eri Maart 1635 voors. tot gemeene visscherie tusschen eenige leden 1) alles medebrachten , daernaer by gedaechde hem sonde hebben te reguleren ende den voorn. impetrant ende With daeraff indemneren, onder conditie dat by gedaechde gehouden soude blyven van den impetrant over ende aen hem te nemen alle de gereedschappen , victualie , chaloupen, vaten ende anders , onder hem ende den voorn. synen schoonvader hier te lande berustende , alsmede alle de tenten , chaloupen , fourneisen , coelbacx , capbacx ende alle de verdere goederen, niet vuytgesondert, sonde ter plaetsche van de visscherie soo sent eylant als Spitsbergen, ende dat alles ter tauxatie van neuterale Commandeurs , daertoe ten wedersyden te verkiesen; ende sooveel sulcx ondervonden soude werden te bedragen , t'selve soude hy gedaechde mogen onder hem behouden op interest den penninck 16 , met belofte van te betalen ter expiratie van de voors. acht jaren , mits middelertijt jaerlicx geldende ende vol- doende denselven interest. Soude voort hy gedaechde gehouden sijn tot synen laste te nemen drie Fransche ende drie Duytsche arpoeniers met haere stuyrluyden ter visscherie ge- huyrt ende de gereedschappen daertoe van Baione 4) Waarschijnlijk het op blz. 363 vermelde contract met Am- sterdam. sterdam. 378 vROEDSCHAPSRESOLUTIRN ENZ. de France ontboden, mitsgaders de vishouwers, strant- snyders ende alle het andere volck soo tot de plouch ende anders, die alreede gehuyrt ende aengenomen waren , mits restituerende ende betalende alle t'gunt int huyren te cost gemaeckt ende op de kant ge- geven was 1) , nemende by gedaechde mede aen hem ende tot synen laste de bevrachtinge vant schip genaemt de Neptunis, by den impetrant ende den voors. de Wit alreede gehuyrt , ende de oncosten daerop gedaen , daeraff by gedaechde de conditien was belovende naer te tomen ; ende hadde hy gedaechde belooft ende aengenomen voort recht ofte gebruyck van de voors. equipagie geduyrende de voors, acht jaren te betalen de somme van 2538 gulden 5 st. 8 penn., ende dat t'elcken jare voort vuytgaen van de scheepen ter neeringe, wesende 471/2 stuyver per quarteel over de voors. quantiteyt van 10683/4 quartelen; mits conditie dat alle d'oncosten , die geduyrende de voors. acht jaren gedaen wierden tot mainctiene- ment van de octroyen ende defentie derselver, mits- gaders d'ampliatie ende prolongatie van dien ge- dragen soude werden by den impetrant ende sijn voorn, schoonvader, die gehouden souden blyven alle deselve aen hem gedaechde te vergoeden; ende wat oncosten souden vallen over het equi- pagievoick te laten verwinteren op de plaetsen van de neeringe ende anders, soude sijn ten laste van hem gedaechde; 1) Over de vreemde en de Hollandsche visscliers en matrozen , die de Compagnie placht te gebruiken , en de wijze, waarop zij betaald werden , zie men Muller blz, 106 e. v., de door Kernkamp afgedrukte stukken blz. 365 e. v. en de eerste der hierachter af- gedrukte notarieele acten, gedrukte notarieele acten, BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 379 ende soo daerover different quame t'ontstaen , dat de vergaderinge van de voors. Compagnie de vuyt- spraecke ende de decisie daervan doen soude ende naergecomen moeten werden; ende soude hy gedaechde geduyrende de voors. acht jaren de persoonen van den impetrant ende den voors. Wit representeren op alle byeencomsten, ende (by) voor- vallende saecken tot defentie ende mainctienement vallende saecken tot defentie ende mainctienement vant voors. octroy daervooren werden gekent, ende by hem alles ter goeder trouwen werden gedirigeert buyten imants toedoen ; doch soude alle de poincten van beschryvinge , dependerende vant voors. octroy den impetrant werden gecommuniceert , ende sijn advys daervan nemen, Bonder den voorn. impetrant ende den voors. Wit gesamentlijck noch yemant van henluyden vermogen souden geduyrende de voors. acht jaren eenige andere equipagie ter walvischvangst te doen ofte daerinne te participeren , directelijck noch indirectelijck in Beniger manieren ; Beniger manieren ; ende sonde hy gedaechde geduyrende de voors. acht jaarera opt recht van den impetrant ende den voorn. de Wit hebben t'gebruyck ende besittinge van de plaetsen ende commoditeyten, alwaer de Camer van Enckhuysen alsdoen soo aent eylandt als op Spitsbergen waren, met haer tenten ende goederen, ende daervan naer d'expiratie van deselve tijt dien- aengaende weder ontruyminge doen tot behouve ende proffijt van den voors. impetrant ende synen schoon- vader, als wanneer syluyden gehouden souden zijn van hem gedaechde weder aen off over te nemen alle de voors. off andere sijn gedaechdes gereetschappen ende goederen van victualien , vaten ende anders hier te goederen van victualien , vaten ende anders hier te lande, mitsgaders de tenten , chaloupen , fournaisen, coelbacx , capbacx ende alle de verdere goederen niet coelbacx , capbacx ende alle de verdere goederen niet 380 VROEDSCHAPSRESOLUTIÉN ENZ. vuytbesondert , ter plaetse van de neeringe soo sent eylant als Spitsbergen alsdan mede sijnde, tot tauxatie als vooren ; doch souden deselve goederen niet mogen excederen soodanigen somme, daerop de voors. goederen by hem gedaechde by tauxatie aengenomen waren, als alles naerder by den voors. contracte , tusschen de voorn. parthyen aengegaen, naerder te sien was. Ende hoewel den impetrant in de voors. qualite wel behoort hadde tvoors. contract aen sij n syde naergecomen ende gepresteert te hebben, sulcx dat hy gedaechde het effect vaat voors. octroy ende alle de voors. conditien soude hebben mogen genieten, soo wast echter gebeurt dat diennietjegenstaende tvoors. octroy in veele poincten was gecontravenieert, doordien contrarie derselven octroye terstont daernaer verscheyden enterlopers van Vrieslant ende van Edam 1) niet alleen haer hadden bemoeyt met het visschen van walvisschee in zee 2), daerdoor den handel van den traen soo seer bedorven was , dat de Com- pagnie geen prijs op deselve hadde connen stellen , maer dat daerenboven in den voors. jare 1636 de voors. Vriesen noch was toegelaten portie ende ge- 1) Muller (blz. 343) zegt , dat „de pretendeerende steden" in 1635 bij Spitsbergen begonnen te visschee. Uit deze passagie van bij Spitsbergen begonnen te visschee. Uit deze passagie van Sweers' antwoord mag men, geloof ik , opmaken , dat de Edamsche compagnie de eenige wezenlijke concurrent is geweest. Als er meer waren geweest, zou Sweers wel niet hebben nagelaten die te noemen. 2) De tegenstelling, hier gemaakt tusschen de interlopers, die „in zee" vischten, en de Friesche kamers, die niet alleen in de Compagnie werden toegelaten , doch die tevens consent kregen om aan land te mogen kooken, schijnt er op te wijzen, dat de eerste slechts de z. g. zeevisscherij bedreven en het spek der gevangen visschen eerst hier te lande tot traan kookten. Het argument is echter zonderling, daar deze z. g. „zeevisscherij" nimmer onder het octrooi begrepen is geweest en dus ten allen tijde door een ieder octrooi begrepen is geweest en dus ten allen tijde door een ieder kon worden uitgeoefend, (Vgl. Muller blz. 115.) EETREFFENDE DE NOORDSCHE COMFAGNIE. 38 deelte in de voors. Compagnie met consent van aen tlant te mogen koocken, ende dat oock op den lien December anno 1636 voors. het octroy van de voors. Compagnie by de Heeren Staten van Hollant ende Westvrieslant t'ene- mael was te niete gedaen ende geannulleert , waer- door de voorschreve visscherie was opengestelt, alles strydende jegens het octrooy, by den voors. impetrant in de qualite als vooren aen hem gedaechde vercocht ende gecedeert , ende jegens het voors. contract dienvolgende gemaeckt ende d'intentie van dien ; alles hetweleke gestreckt hebbende tot sin ge- daechdes excessive schade , costen ende interesten, daerdoor gehadt ende geleden , ende noch grooter voor de expiratie van de voors. tot nootsaeckelijcken moesten ontstaen ende resulteren, jae sulcx alreede waren ontstaen, dat tsedert het voorschreve laetste octroy, by de Ho. Mo. Heeren Staten-Generael in Martio 1635 off daerontrent verleent , van weynich off geender waerde en was geweest , immers ge- houden waren geworden , vermits de Compagnie niet en hadde connen houden ordre ende reglement, by haer in voorgaende jaren gebruyckelijck ; ende dat door de voors. enterlopers van diversche steden ende van de provincie van Vrieslant, die by- sondere equipagie hadden gedaen tot Staveren ende Harlingen, ende daerop octroy van 25 jaren hadden vercregen 1), eyntelijck oock tot naerdeel van de () Hier wordt gedoeld op het octrooi, door de Staten van Fries- land aan de in hunne provincie opgerichte compagnie verleend. Deze compagnie werd daarop in de Noordsche Compagnie opge- nomen als de kamers Harlingen en Stavoren. (Zie Muller blz. 338.) Ten onrechte zegt Sweers echter , dat dit octrooi voor 25 jaar was Ten onrechte zegt Sweers echter , dat dit octrooi voor 25 jaar was verleend; de duur bedroeg slechts 20 jaar. (Zie Muller ibidem.) verleend; de duur bedroeg slechts 20 jaar. (Zie Muller ibidem.) 882 VROEbSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. Compagnie in deselve waren ingeruymt; dat ook de voors. enterlopers jaerlicx continueerden tot groot naerdeel van de voors. Compagnie , die daerdoor geen repartitie noch prijs tonde houden in traen ende baleinen , dewelcke tsedert daerdoor merckelijck affgeslagen ende tot een geheelen vylen prijs ge- affgeslagen ende tot een geheelen vylen prijs ge- comen waren , sulcx dat de participanten in de voors. Compagnie deselve moesten verlaten , als daervuyt Compagnie deselve moesten verlaten , als daervuyt geen prof fijt off voordeel meer te verwachten heb- bende ende tot groote schade belast bleven met haer gereetschappen totte selve Compagnie behouvende. Soo was by gedaechde genootsaeckt geweest , op den Sen Januarii 1637 jegens den impetrant in de voors. qualite te doen protesteren van dat hy niet en hadde geweert de enterloopers van verscheyden plaetsen , item het innelaten van de Vriesen jegens den text van den voors. octroye van de Ho. Mo. Heeren Staten-Generael, by den impetrant in de voors. qualite hem gedaechde gecedeert , welcke octroy den qualite hem gedaechde gecedeert , welcke octroy den impetrant niet en hadde tonnen maincteneren , noch oock het voors. contract voldoen ende presteren , ende dat hy gedaechde voortaen niet van mey- ninge en was vuyt crachte vant voors. contract eenige penningen meerder te tellen, maer van de betaelde penningen meerder te tellen, maer van de betaelde penningen restitutie metten intereste van dien te vorderen , ende voorts van allen tosten , schaden ende interesten , by hem gedaechde ter oorsaecke van alle hetselve tot dien dage toe gehadt ende ge- leden ende noch te hebben ende te lyden , omme die aen den impetrant in de voors. qualite te verhalen ende doen verhalen soo hy te rade werden sonde ; ende hoewel daeromme den voorn. impetrant in de voors. qualite geen actie vuyt crachte van den voors. contracte en competeerde, hadde echter hem geaddresseert aen desen Hove, mandament van rau- actie geimpetreert, ende hem gedaechde vuyt crachte BETREFFENDE DE NOOI,hSCHE COMPAGNIE. 383 van dien gedaen dachvaerden tot seeckeren dage voor den voors. Hove, by welcke voors. middelen by gedaechde antwoor- dende concludeerde ten fyne van niet ontfanckelijck ende by ordine dat den impetrant synen voors. eysch ende conclusie soude werden ontseyt ende Jatter geen provisie en behoorde te vallen, maeckende mede eysch van costen ofte tot andere fynen ende con- clusie als bevonden soude werden te behooren; jegens welcke antwoorde den voorn. impetrant persisteerde voor replicque soo ten principalen als by syne versochte provisie. Ende naerdat van wegen den voorn. gedaechde gepersisteert was voor duplicque, soo hebben de voorn. parthyen in conformite van den appoinctemente dispositijff van den voors. Hove geschreven by me- dispositijff van den voors. Hove geschreven by me- morien ende advertissementen van rechten , ende daervan mitsgaders andere alsulcke stucken ende munimenten als elcx van henluyden belieft heeft te exhiberen onder denselven Hove gedient ende recht versoctet. T'voors. Hoff met rype deliberatie van rade deur- gesien ende overgewogen hebbende alle 't geene ter materie dienende es , doende recht in den namen ende van wegen de Hoge Overheyt ende Graeffe- licheyt van Hollant , Zeelant ende Vrieslant, con- demneert den gedaechde sich te reguleren naer het contract, tusschen hem ende den impetrant gemaeckt, van date den 4en Aprilis 1635, int mandament ge- roert ende in den processe by den impetrant onder de lettere F. geproduceert, ende dienvolgende ge- duyrende de rente van 8 jaren, in denselven con- tracte gementioneert, aen den impetrant in de voors. qualite jaerlicx te betalen, eerst 333 gulden over qualite jaerlicx te betalen, eerst 333 gulden over den interest van het getaxeerde gereetschap, ende noch 2528 gulden 5 st. 8 pene, over 471/2 stuyver 384 VROEDSCHAPSRESOLUTIËN ENZ. per quarteel, alles mede in den mandamente ende den processe breder geroert, ende dat t'elckens eer de schepen van de Compagnie vuyt dese landen sullen gaan; ende voorts te presteren alle de conditien ende voorwaerden int voors. contract begreepen , tot laste van hem gedaechde staende; van hem gedaechde staende; ontseyt den impetrant synen vorderen eysch ende conclusie, op ende jegens den gedaechde gedaen ende genomen, ende condemneert deselve gedaechde in de costen van delen processe tot tauxatie ende moderatie van den voors. Hove. Gedaen in den Rage by Meesters Niclaes Crom- hout , Heere van Vryhouve , president , Pieter Cou- wenburch van Beloys , Reynier van Persij n , Johan Loenius , lluygo Blocq ende Sebastiaen Francke, raetsluyden van Hollant, ende gepronunchieert den 17eri November 1638. III. NOTARIEELE ACTEN. ITIT HET PROTOCOL VAN NOTARIS PALM MATTHYSEN TE AMSTERDAM. 1. 13 September 1616. De bewindhebbers van de kamer Amsterdam der Noordsche Compagnie doen aan de bemanning van het schip „de Waterhond" een aanbod betreffende de betaling van het haar verschuldigde loon. In den artikelbrief was bepaald , dat , indien het schip half vol (met traan) terugkeerde, het maandgeld half vol (met traan) terugkeerde, het maandgeld BETREFFENDE DE NOORDSCIiE COMPáGNIE. 385 van het scheepsvolk met een derde , en indien het met een volle lading terugkwam met de helft zou worden verhoogd. De bewindhebbers bieden aan thans het maandgeld uit te betalen , dat in ieder geval verschuldigd was 1). Op huyden den 13en September anno 1616 hebbe ick Palm Matthijsen , openbaer notaris , tot Amster- damme residerende , by den Hove van Hollant op nominatie der voorschreven stede geadmitteerd , ter presentie van de ondergeschreven getuygen my ter requisitie ende versoecke van de Heeren Bewint- hebbers van de geoctroieerde compagnie van Nova- Sembla , residerende binnen deler stede , getranspor- teert (?) 2) ende gevoecht (?) neffens Volckert Janssen, hoochbootsman , Vincent Janssen , schieman 3), Frans Henricgs., constaepel , Ariaen Willemsen, oppercuyper, soo voor bun alsmede in den naem van d'andere gemeene bootsgesellen 4), gevaeren hebbende met 't t.) Het is niet volkomen duidelijk of de bewindhebbers bedoelden de bedongen verhooging later uit te betalen , nadat de aangevoerde traan verkocht zou zijn , dan wel of zij door dit aanbod te doen, -- waarin dan door de bemanning al of niet kon worden berust, — wenschten te doen uitmaken , dat de bemanning op de betaling der verhooging geen recht had. Het laatste komt mij echter het meest waarschijnlijk voor. Uit den datum van het stuk blijkt, dat het aanbod werd gedaan kort na de terugkomst van het schip. Wilden nu de schepelingen beweren op uitbetaling der verhooging recht te hebben, dan zou thans, voor het schip ontladen was, nog gemakkelijk door onpartijdige arbiters kunnen worden op- genomen hoeveel traan inderdaad was aangevoerd. Later zou dit natuurlijk niet meer mogelijk zijn en bij een eventueel proces zou men dus minder vasten grond onder de voeten hebben gehad. 2) Het stuk is door vocht aangetast en dientengevolge hier en elders zeer moeilijk leesbaar. 3) Een schieman was een matroos, aan wien de zorg voor en de behandeling van het touwwerk was opgedragen. 4) Over de bemanning van een walvischvaarder, zie men Muller blz. '107 e. v. en Zorgdrager blz. 340. Bijdr. en Meded. XXX. 25 386 VROEI)SCHAI3SRESOLUT1ËN E. schip genaemt den Waterhont, ende aen hen gedaen de naevolgende presentatie , insinuatie ende protest : De Hoeren Bewinthebberen van de geoctroieerde De Hoeren Bewinthebberen van de geoctroieerde compagnie van Nova Sembla, residerende binnen deser stede, doen leggen, soo dat by U gemeene matroosen , aengenomen by schipper Claes Joosten , schipper van 't schip genaemt „de Waterhont", afge- vaeren van Delfshaven naert Noorden om walvissen te vangen, besworen is sekere arfyckelbrieff,inhoudende oudere andere , dat ingevalle 't voorschreven schip oudere andere , dat ingevalle 't voorschreven schip thuys compt met sijn halve ladinge gekoocte traen , dat een ygelijck sijn maentgeld verbetert sal werden een derde deel; ende ingevalle 't selve schip vol comt met gecocte traen , dat yders maentgelt ge- dubbeleert alsdan sal werden, namelijck van de maenden , die 't volck aen den Heer sal hebben. Als de schepen thuys comen ende 't selve schip, daermede ghy wtgevaeren zijt, tot binnen deser stede gecomen (is), soo sijn de voorschreven Heeren Bewinthebberen tevreden ende staen overbodich , U datelijcken in conformite van denselven artyckel- brieff te willen betalen soo veel maenden als ghy- lieden aen den Heer staen hebt. Ende zoo ghy eenige actie meer te pretenderen hebt als de artyckel- brief medebrengt, dat ghy deselve meucht institueren brief medebrengt, dat ghy deselve meucht institueren daer ende soo ghylieden dat te raede meucht vinden; doende U mede by desen uwen dienst opseggen , ende dat de maentgelden van desen tyde af sullen cesseren ende ophouden. Ende by refuys, afslach van de deuchdelijcke presentatie protesteren sy insi- nuanten alle costen , schaden ende interessen , die sy door U toedoen alreede hebben geleden ende noch voorder sullen comen te lyden, deselve op U persoon ende goederen te sullen verhaelen, daer ende soo sy dat te raede sullen vinden. Alle 't welck henluyden geinsinueert ter presentie van Govaert (?) $ETREFFENDE DE IsTOORDSCHE COMPAGNIE. 387 Jacobsz. ende Pauwels Jansz. Blay, als getuygen hiertoe versocht. UIT HET PROTOCOL VAN JAN WARNAERTS, NOTARIS TE AMSTERDAM. 2. 14 November 1624. 1'nterrogatoir van Lucas Gerritsz. , kuiper, en Huybert Jansz. van Amsterdam , eveneens kuiper, betreffende de baldadigheden in het laatstverloopen seizoen gepleegd tegen de tenten en andere goederen, seizoen gepleegd tegen de tenten en andere goederen, die de Denen op Spitsbergen hadden achtergelaten 1). die de Denen op Spitsbergen hadden achtergelaten 1). Het protocol bevat eigenlijk twee afzonderlijke Het protocol bevat eigenlijk twee afzonderlijke interrogatoiren van denzel f den dag. Daar echter zoowel de aanhef als de vragen geheel gelijk- luidend waren , meende ik ter vereenvoudiging aanhef en vragen slechts eens te mogen afdrukken en bij de vragen de beide antwoorden te mogen vermelden. De voor elk antwoord geplaatste letters L. G. of H. J. wijzen uit, van wien de ant- woorden afkomstig zijn. Op huyden den 14eri Novembere anno 1624 com- pareerde ter (myner) presentie Lucas Gerritsz. van Hasselt in Overijssel, cuyper, out omtrent vyer en dertich jaeren , ende heeft by waere woorden , in plaetse ende onder presentatie van eede , ten ver- soucke van den heere Cornelius Vinck, Raedt ende Agent van Sijn Coninklijcke Majesteyt van Dene- mercken, verclaert, getuycht ende geattesteert tgeene 1) Zie over deze baldadigheden Muller, blz.143. 88$ VROEDSCHAPSRESOLOTIËN Egt in margine van yder van de navolgende articulen gestelt ende geannoteert is, waerheyt te sijn Interrogatoir , gemaect ten versoucke van de heere Cornelius Vinck, Raedt ende Agent van Syne Coninklijcke Majesteyt van Denemercken , omme daerop verhoort ende geëxamineert te werden den persoon van Lucas Gerritsz. van Hasselt in Over- ijssel, cuyper. (L. G.) Verclaert jae. Off hy getuyge in desen loopende jaere 1624 niet (H. J.) Verclaert jae. geweest heeft in Spits- bergen in dienste van de Noortsche Compagnie bin- nen deser stede ? (L. G.) Seyt met den Met wat schip ende schepe genaemt De Ver- onder wiens commande- guide Meulen ende ondert ment ? commandement van Wy- brant Janss. van Staveren. (H. J.) Seyt opt schip van Cleyn Dornet van Serdam en onder des- selffs commandement. (L. G.) Verclaert jae , Off by getuyge aldaer desen articule waerheyt niet en heeft gesien staen te sijn. een tente van Syne Ma- (H. J.) Verclaert jae, jesteyt van Denemercken, ende dat er dertich sloepen met ocxhoofden ende waeren. hoepen , alsoock noch by de tente opt lant seeckere sloepen? BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, 389 (L. G.) Deposeert jae , Off geduyrende de tij t, desen articule mede waer dat hy getuyge in Spits- te sijn. bergen geweest is , oock yemant in de voorsz. tente (II. J.) Attesteert als geweest , de voorsz. ocx- voorgin , jae. hooffden ende hoepen mitsgaders sloepen ge- roert ende gebruyct heeft? (L. J.) Attesteert sulcx Wie ofte wat personen gedaen te sijn by volck in de tente geweest ende in dienste van de Com- de voorsz. ocxhooffden pagnie hier te lande ende hoepen, mitsgaders wesende , ende dat de sloepen geroert ende ge- Engelsen drie van de bruyct hebben ? sloepen gebruyct hebben. (H. J.) Deposeert, dat de deelen van de tente vertimmert sijn aen andere tenten ende dat eenige vaeten verbrant sijn by 't volck wt dese landen, maer meest by 't volck van Willem Pedy van Rotterdam, ende heeft by getuyge hem selffs oock daerby gewarmt. Van ge- lycke , dat de speckback gedestrueert ende dat twee van de sloepen tot speck- sloepen gemaect ende ge- bruyct sijn , ende dat de Engelsen drie sloepen ge- bruyct hebben. 390 VROEDSCHAPSRESOLUTIiN ENZ. (L. G.) Deposeert, dat Ende ten tyde van sijs de tente heel gedestrueert getuygens vertreck van ende de staecken daer- Spitsbergen, in wat staet van maer sijn blyven staen, ofte gestaltenisse by de ende de ocxhooffden ende voorsz. tente, ocxhoofden hoepen dat die waeren hoepen ende sloepen ge. wechgevoert. laeten heeft? (H. J.) Verclaert dat de tente heel vernielt is, wt- genoomen de staecken , ende dat eenige vaeten verbrant sin ende dat by- nae alle de hoepen ende is yets gebleven maer weynich waerdich. Gedaen binnen de voorsz. stede van Amsterdamme ter presentie van Symon Stem ende Thijs Janss. Coe- bergen , burgers deler stede , ge- tuygen hyertoe versocht. Dese is in de mienuyte geteeckent. 3. 21 November 1633. Antwoord van de bewindhebbers der kamer Am- sterdam op eene insinuatie van de andere kamers der Compagnie , betreffende de verdeeling van het spek , afkomstig van eenige visschen , in 1632 door de schepen van Amsterdam gevangen na het vertrek der schepen van de andere kamers , als- mede van het spek afkomstig komstig van eenige visschen, gevangen door een schip der kamer Amsterdam, BETREFFENDE DE NOORDSCIIE COMPAGNIE. 391 gedurende een ontdekkingsreis voor rekening dier kamer gedaan. Tevens wordt geëischt , dat de baleinen, die de andere kamers onder zich hebben, aan het verkoopkantoor zullen worden toegezonden, terwijl ten slotte de eisch wordt gesteld , dat de stelselmatige oppositie , die de andere kamers tegen Amsterdam voeren, zal worden gestaakt. Voor het geval aan deze eischen niet wordt voldaan, zegt Amsterdam alle contracten met de andere kamers op. Op huyden den 21 en November 1635 , ick Jan Warnaertsz. , openbaer notaris tot Amsterdam resi- derende , by dën Hove van Hollant geadmitteert, versocht s Jn(de) te compareeren ter vergaderinge van de E. Heeren Bewinthebberen van der Noorder Compagnie , ter camere binnen deser steede , ende aldaer weesende hebben de voorn. Heeren Bewint- hebberen my ter handen gestelt seeckere geschrifte, antwoorde ende contraprotestatie , versoeckende dat ick met twee getuygen sulcx aen de bewinthebberen van deselve compagnie ter camere tot Delft, Rotter- dam , Hoorn , Enchuysen , Middelburch , Vlissingen ende ter Veere sonde insinueeren ende Haer Edele daeraff ende van de antwoorden daerop te volgen sonde leveren acte ; luydende 't selve geschrifte , ant- woorde ende contraprotest aldus : woorde ende contraprotest aldus : De bewinthebberen van de geoctroyeerde Noordsche Compagnie ter camere van Amsterdam gehoor ende gesien hebbende de insinuatie ende protestatie , die de bewinthebberen van deselve compagnie van de cameren van Delff, Rotterdam , Hoorn , Enchuysen mitsgaders van de cameren Middelburch , Vlissingen ende ter Veere op den 1 8e November deses jaers 1633 door den notaris Abraham van Vliet aen hun- lieden hebben doen insinueren, 392 VIIOEDSCHAPSRESOLUTIgN ENZ, seggen voor antwoorde , dat waer is , dat de camer van Amsterdam in den verleden jaere 1632 op den visscherye van den walvisch aen het eyland Maurit- tius gehouden hebben twee schepen onder de com- mandeurs Wybe Jansen ende Cors Janss. , met ex- pressen last en ordre om de voorengemelde visscherie aen 'tselve eyland beneffens de scheepen van de aen 'tselve eyland beneffens de scheepen van de andere earners te plegen , die volgens de voorgaende generale resolutie, by alle de leden van deselve generale resolutie, by alle de leden van deselve compagnie getyckent, vandaer niet te vertrecken nochte naer huys te keeren voor den 28en Augusti, ten waere weder en wint anders veroorsaeckte ; dat oock de waerheyt is , dat de bommandeurs van de insinuanten, buyten ordre , tegen haere expressen last ende commissie, sonder noot van weder ofte last ende commissie, sonder noot van weder ofte wint op den Gen Augusti van denselven jaere haer vervordert hebben vandaer te vertrecken , latende de schepen van Amsterdam aldaer alleen , gelijck hetselve by de voernoemde commandeurs buyten ordre in den jare 1631 oock is geschiet, de scheepen van Amsterdam alsdoen meede aldaer alleen latende, van Amsterdam alsdoen meede aldaer alleen latende, waerdoor de camer van Amsterdam genootsaeckt is geweest , een notable somme te spenderen tot premien, om deselve hare schepen ende ingeladen traen te om deselve hare schepen ende ingeladen traen te doen verseeckeren , welcke schaede de bewintheb- beren van Amsterdam oock in meyninge zijn aen de andere cameren te verhaelen; seggen oock waer te sijn , dat de scheepen van Amsterdam naer het ontydig vertreck van de andere schepen in den verleden jaere 1632 eenige visschen hebben geschooten ende geloot, het speck afgesneden ende in vaeten ende backen geleyt, voor dien tot aen het eyland gelaeten, welck speck by de com- mandeurs van Amsterdam in den verleden saysoene 1633 aldaer tot traen gecoockt is , ende met kennisse van de respective commandeurs , aldaer sonde, in van de respective commandeurs , aldaer sonde, in BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, 393 de schepe van Amsterdam ingeladen , met aenseg- ginge, dat de questie met den eygendom van den- selven traen by de meesters int generael wel Boude werden vergelecken ende geaccordeerd; dat de commandeurs van de insinuanten daerop geen contentement nemende , haer vervoordert heb- ben , de commandeurs van Amsterdam met gewelt affhandich te maeken 8939 mengelen traen, de earner van Amsterdam by repartitie aengedeelt , ende dat met maniere van doen geheelijcken strydende jegens de societeyt, daermeede verbreckende het contract, soo solemneelijcken tusschen de respective cameren gemaeckt , stellende door sulcken middel het leven van veele persoonen in perijckel, soo dien van Am- sterdam alsulcken potoor gewelt feytelijcken hadden willen wederstaen leggen oock warachtich te sijn , dat soo haest de bewinthebberen van Amsterdam (de schepen wtter zee thuya gecomen sijnde) hetselve exes ende gewelt vernomen hebbende, aen de insinuanten int vrinde- 1 jjcken hebben geschreven en versocht, dat hetselve attentaet mochte werden gerepareert ende dat den- attentaet mochte werden gerepareert ende dat den- selven traen tot Amsterdam aen de geinsinueerde mochte worden toegesonden, vertrouwende dat de voorsz. insinuanten alsulcken enorme procedures niet en souden toestaen , presenterende die van Amster- en souden toestaen , presenterende die van Amster- dam de questie van de eygendom over het speck ofte traen , daervan gecomen , 'twelck in den jaere 1632 by die van Amsterdam na het ontydig vertreck van de andere scheepen was becomen , int vriende- lJeken te willen laten decideren, haerlieden onder- werpende de wtspraeck van neutrale goede mannen, daertoe te verkiesen doch in plaets van dat de insinuanten alsulcke onbehoorlijcken manieren van procederen Boude desavoyeren , soo hebben deselve insinuanten het 394 VROEDSCHAESREBOLUTIRN EN2, doen van haere commandeurs gelaudeert ende geab- brobeert, ende tot noch toe die van Amsterdam de voorss. 8939 mengelen traan onthouden. Het is oock sulcx , dat de bewinthebberen van Amsterdam van over langen tijdt metter daet be- vonden hebben, dat de insinuanten van tijt tot tijt met te voren geconformeerde advysen ende gecom- plotteerde stemmen verschynen op de ordinaris ver- gaderingen , verwerpende alle goede ende de com- pagnie dienstige propositie , dewelcke tot ver- scheyden teyden by die aan Amsterdam gedaen lijn, welck voorbeelt ende exempel de commandeurs en de ministers van de insinuanten aen de plaetsen van de visscherie oock naervolgende en zijn plegende, tot naerdeel ende schade van de gemeene sociteyt; tot naerdeel ende schade van de gemeene sociteyt; waerover de camer van Amsterdam genoechsaeme ende suffisant reden hebben om haer te separeeren van alsuicke schadelijcken ende sedicieuse societeyt, doch insiende het gemeene beste van deselve com- doch insiende het gemeene beste van deselve com- pagnie ende dat door onderlingen twist ende vordere te ontstaene onlusten tusschen de respective leden den stant van de compagnie Boude comen te ver- vallen in een irreparabele schade ende confusie, soo sijn de bewinthebberen van Amsterdam even- wel tevreden te continueren voor den aenstaenden jare in een goede ende oprechte societeyt op desen naervolgende conditien : dat de insinuanten aen de bewinthebberen van Amsterdam preciyselijcken sullen hebben te resti- tueeren alsulcken traen, als de commandeurs van de insinuanten in den verleeden saysoenen met gewelt die van Amsterdam hebben ontnomen, mits dat die van Amsterdam sullen beloven ende tevreden zijn, dat de questiën van het speck, in den jaere 1632 by hunlieden naer het vertreck van de jaere 1632 by hunlieden naer het vertreck van de andere schepen becomen, sal worden afgedaen staende BETREFFENDE DE NOORDSCHE COMPAGNIE, 395 dese vergaderinge by drie onpertydige coopluyden, daertoe te verkiesen , dat de insinuanten oock sullen betaelen elcks haer portie in de bodemerie ende monteringe van vier sware stucken extraordinaris, op het schip van den Generael Cornelis Ys geleyt, tot defentie van de ge- meene vloote ende visscherye in den verleeden say. soenen aen Spitsbergen; dat de respectieve cameren oock sullen gehouden sijn sonder uitstel te leveren alle de ballynen , die syluyden onder haer sijn hebbende, in handen van de commissarissen, totten verkoop van de gemeene baerden gestelt, volgens het contract opt stuck van de baerden gemaeckt; ende alsoo de bewinthebberen van Amsterdam in den verleeden zaysoene hebben wtgemaeckt een schip, om naerder ondeckinge ende possessie te nemen van seecker lant ofte eylant, by hunluyden voor desen ondeckt ende opgedaen , ende onderweezen op de- selve reyse eenige walvisschen by het volck van het- selve schip in zee zijn geschooten ende betomen, ende de insinuanten voorgeven eenighe pretensie daerop te willen maecken, doch sonder eenige reden ofte fondament, soo sullen de insinuanten van al- suicken voornemen desisteren ende die van Amster- dam in toecomende daerover ongemoeyt laten; presenteren vorders die van Amsterdam alle voor- dere questiën ende misverstanden , die tusschen de respective leden souden mogen wesen , te willen helpen beslissen ende nederleggen, ofte die (te) willen submitteren voor sooveele hunlieden aengaet onder submitteren voor sooveele hunlieden aengaet onder de arbitragie van drie neutrale coopluyden , niet- tegenstaende alreede eenige questiën soude(n) mogen voor andere arbiters sijn gebracht; ende in cas van weygeringe derselver conditiën , soo verclaeren de bewinthebberen ter eamere van 396 VROEDSCH9.PSRESOLUTIËN ENZ. Amsterdam met de insinuanten geene voordere societeyt ofte gemeenschap te connen houden , pochte met deselve niet (te) connen besoengeeren oft eresol- met deselve niet (te) connen besoengeeren oft eresol- veeren opt stuck van de aenstaende equipagie , maer veeren opt stuck van de aenstaende equipagie , maer mogen de insinuanten haerlieden daerin gouverneeren naer haeren raedt gedraegen sal, gel jck de bewint- hebberen van Amsterdam oock sullen doen; protes- terende voorders van alle schaden ende interessen, alreede geleeden ende noch te leyden. Volgende welck versoeck hebbe ick (my) tenselven daege mette getuygen naegenoemt getransporteert ten huyse van de weduwe Coesart, alwaer bewinthebberen van de voorsi. compagnie ende vuyten cameren vooren- gemelt, excempt Hooren, byeen warren, ende 't vooren- gemelt, excempt Hooren, byeen warren, ende 't vooren- staende antwoort ende protestatie H. E. duydelijck staende antwoort ende protestatie H. E. duydelijck voorgelesen ende geinsinueert , die daerop door be- winthebberen van de camere van Delft seyde : „levert ons copie , omme daernae daerop te antwoorden." ons copie , omme daernae daerop te antwoorden." Gedaen binnen Amsterdamme ter presentie van Jan Snider ende Cornelis Corbault , als getuygen, hierover gestaen. NASCHRIFT. Toen de voorgaande stukken op het punt stonden afgedrukt te warden, ontdekte ik , dat het door Mr. Muller meermalen geciteerde arrest van den bogen Raad van 4 April 1637 betrekking had op een ge- schil tusschen de kamers Hoorn en Enkhuizen , ont- staan tengevolge van dezelfde gebeurtenissen , die aanleiding gaven tot de geschillen tusschen Amsterdam en de andere kamers , waarop de laatste der nota- en de andere kamers , waarop de laatste der nota- rieele aeten (die van 21 November 1633) betrekking nSCHRIFT. 897 heeft. Daar in het arrest de voorstelling van zaken, in deze acte gegeven , op een enkel punt wordt aan- gevuld , terwijl deze andere geschillen ons weder een nieuw ontwikkelingsstadium van het kartel te aan- nieuw ontwikkelingsstadium van het kartel te aan- schouwen geven , meen ik daaraan alsnog het vol- gende te mogen ontleenen. In het arrest wordt geen melding gemaakt van de walvisschen , die door de schepen van Amsterdam, na het vertrek der andere, gevangen zijn. Wel wordt erkend , dat Amsterdam traan heeft aangevoerd, doch deze wordt gezegd afkomstig te zijn van de voorraad , die in 1631 op Jan Mayen-eiland was achtergelaten. Het een zoowel als het ander kan zijn gebeurd. Het spek van de in 1632 gevangen visschen is toen immers ongekookt op het eiland achtergelaten en eerst het volgende jaar afgehaald. Begrijpelijk is dus , dat in dit proces tusschen Hoorn en Enkhuizen, dat in het najaar van 1632 begonnen en Enkhuizen, dat in het najaar van 1632 begonnen werd, daarvan nog geen melding werd gemaakt. Niet alleen echter tusschen Amsterdam en de andere kamers rezen moeilijkheden. Het vertrek der schepen vóór den daarvoor gestellen dag blijkt nog tot andere geschillen aanleiding te hebben gegeven. geschillen aanleiding te hebben gegeven. Niet alle kamers toch hadden in 1632 bij Jan Mayen- eiland gevischt. Het contract van 3 November 16301) had n.l. niet slechts elks quote voor de komende vier jaren vastgesteld, doch blijkt ook ten aanzien van jaren vastgesteld, doch blijkt ook ten aanzien van elke kamer te hebben bepaald of zij bij Spitsbergen, dan wel bij Jan Mayen-eiland zou visschen. Slechts Amsterdam zond naar beide eilanden schepen uit ; de andere kamers bepaalden zich, ter vermijding van onkosten , die voor het bedrijf der Compagnie trouwens niet vereischt waren, tot één dier visch- 9) Zie Muller blz. 82, noot 1. 898 NAgaiRIFT. terreinen. Echter werd tevens bepaald , dat de vangst op elk eiland verdeeld zou worden niet slechts tusschen de kamers, die aldaar hadden gevischt, doch tusschen alle kamers der Compagnie. Zoodoende werd gewaarborgd, dat als aan een der eilanden de vangst mislukte, de kamers , die daar hadden gevischt, toch een zekere hoeveelheid traan zouden binnen- krijgen, n.l. hun aandeel in hetgeen aan het andere eiland was gevangen. Slechts moesten zij dan voor deze hoeveelheid traan kookgelden vergoeden en vracht betalen aan de kamers, die deze traan hadden aangevoerd. Toen nu in 1632 de schepen der kamers Enk- huizen , Delft en Veere onverrichterzake van Jan Mayen-eiland terugkwamen, eischten zij hun deel in de traan, die de andere kamers op Spitsbergen hadden gewonnen en evenzeer in die, welke door Amsterdam van Jan Mayen-eiland was aangevoerd. De andere kamers wezen echter dit beroep op het generale contract van 1630 af, en beweerden , dat de kamers, wier schepen te vroeg van Jan Mayen- eiland vertrokken waren, daardoor het contract ge- schonden en hun recht op een deel der bij Spits- bergen gemaakte vangst verspeeld hadden ; strikt genomen zouden deze kamers zelfs tot schadever- goeding verplicht zijn, omdat zij door dit te vroege vertrek zich de kans hadden laten ontgaan nog een lading traan binnen te krijgen. Dat zij -- gelijk hunne commandeurs volhielden — door voortdurend slecht weer tot dezen terugkeer vóór den daarvoor bepaalden dag zouden gedwongen zijn geweest, viel niet vol te houden, daar immers het gebeurde met de Amsterdamsche schepen bewezen had, dat langer blijven niet alleen mogelijk, maar zelfs voordeelig zou zijn geweest. zijn geweest. Bij deze betoogen der kamers Hoorn, Rotterdam, rtAsOHRtFT. 399 Middelburg en Vlissingen sloot natuurlijk Amsterdam zich aan. Alle processen te vermelden , die ter beslechting van deze geschillen gevoerd zijn, is voor ons doel onnoodig. De mededeeling, dat, voorzoover uit het arrest kan blijken, de pretentie van Enkhuizen c. s. werd toegewezen en de kamers, die bij Spitsbergen hadden gevischt tot afgifte van een evenredig deel der aangevoerde traan werden veroordeeld , moge volstaan. Ook over het contract, dat 11 Maart 1632 tusschen Hoorn en Enkhuizen, naar het schijnt voor één jaar, werd gesloten, leert ons het arrest nog iets naders. Daarin was bepaald , dat Hoorn in het komende seizoen met één schip bij Spitsbergen zou visschen en aldaar zes sloepen zou ter zee brengen, terwijl Enkhuizen een even groote uitrusting naar Jan Mayen-eiland zou zenden. In het generale contract van 1630 was ten aanzien dezer beide kamers niet bepaald, waar zij zouden visschen , vermoedelijk juist om hun het sluiten van een dergelijke overeenkomst mogelijk te maken. Voorts was bepaald, dat elk der beide kamers aan de andere de helft van haar vangst zou uitkeeren en deze hoeveelheid traan kosteloos zou kooken en ver- voeren. Uit deze bepalingen blijkt , dat , ook al mag men wellicht met Mr. Muller 1) daaruit afleiden, dat deze kamers overeenkwamen hunne uitrustingen gezamenlijk te bekostigen, men toch niet mag aan- nemen, gelijk ik boven deed , dat de beide kamers tot één vennootschap waren versmolten; blijkbaar hebben zij slechts beoogd door dit nadere contract over en weer hun bedrijf te vereenvoudigen. 4) Op, cit. blz. 84. 400 NASCHRIFT. Ten slotte brengt het arrest , naar ik meen, de oplossing van een reeds hierboven besproken questie. In de inleiding op de hiervóór afgedrukte stukken wees ik er reeds op , dat Mr. Muller het vermoeden uitspreekt , dat niet het aantal schepen , maar bet aantal sloepen van elke kamer evenredig was aan haar quote in de vangst, doch dat uit de stukken uit het Veersche archief blijkt , dat, althans in 1618, alleen het aantal schepen werd verdeeld. De onder- alleen het aantal schepen werd verdeeld. De onder- stelling van Mr. Muller wordt nu door ons arrest voor de latere jaren van het bestaan der compagnie echter in zooverre bevestigd , dat in het generale contract van 1630 blijkt te zijn aangegeven , hoe groot de quote van elke kamer zou zijn , waar deze kamer zou visschen en hoevele sloepen zij daar ter zee zou brengen. Zoodoende was dus verkregen , dat een zekere evenredigheid bestond tusschen de kosten, die de kamers voor het betalen der harpoeniers en de overige sloepbemanning moesten maken en hun aandeel in de vangst. Echter werd het aantal schepen , dat elke kamer zou uitrusten toch ook bepaald. Daarbij deden echter nog andere omstandigheden hun invloed gelden , b.v. deze of al dan niet traan moest worden meegenomen, die in het vorige jaar was achtergelaten. Daarom geschiedde deze bepaling dan ook elk jaar opnieuw, n.1. bij het vaststellen van de instructie voor de commandeurs, bij welke gelegenheid natuurlijk het »plan de campagne" voor het komende seizoen werd opgemaakt. S. v. B. UITGAVEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT. KRONIJK. 1846-1875. 2e jaargang.(*) f (5.-) 1.50. 17e jaargang . f (5.80) 1.50. 3e jaargang . - (2.70) '1.50. 18e jaargang . - (6.60) 1.50. 4e jaargang . - (3.70) 2.50. 19e jaargang . - (7.40) 2.-. 5e jaargang . - (6.-) 2.50. 20e jaargang . - (7.20) 2.-. 6e jaargang . • (6.-) 2.-. 21e jaargang . - (7.60) 2.-. 7e jaargang . - (6.40) 'i -- , 22e jaargang • - (7.20) 2.-. 8e jaargang . - (5.80) 3.-. 23e jaargang . - (9.20) 2.50. 9e jaargang . • (6.80) 3.-. 24e jaargang . - (9.40) 2.50. 10e jaargang . - (6.80) 3.-. 25e jaargang . -(10.70) 3.-. 1 le jaargang . - (3.20) 1.-. 26e jaargang . - (8.00) 2.50. 12e jaargang . - (3.601 1.-. 27e jaargang . - (8.20) 2.50. 13e jaargang . - (4.80) '1.50. 28e jaargang . - (6.2W 2.50. 14e jaargang . - (5.10) 4.50. 29e jaargang . - (8.30) 2.50. 15e jaargang . - (4.60) '1.50. 30e jaargang . -(10.30) 3.-. 16e jaargang . • (5.40) 1.50. 31e jaargang . - (3.40) 2.50. BERIGTEN. 1846--1863. le deel. P e stuk. f (3.40) '1.50 1 4e deel. 2e stuk. f (2.50) 1.50. le deel. 2e stuk. - (2.20) 1.50. 5e deel, le stuk. - (3.20) 1.50. 2e deel. le stuk. - (2.20) 1.50. 5e deel. 2e stak. - (2.50) 1.-. 2e deel. 2e stuk. - (3.80) 3.80. 6e deel. le stuk. - (2.50) 1.-. 3e deel, le stuk. - (3.-) 1.50. 6e deel. 2e stuk. - (2.10) 1.-. 3e deel. 2e stuk. - (3.-) 1.50. 7e deel. ie stuk. - (5.50) 4.50. 4e deel, le stuk. - (3.--) 2.- . 7e deel.2e stuk. - (6.50) 2.50. CODEX DIPLOMATICUS. EERSTE SERIE. (IN 4°) 1848. 1 deel. M. 9.60 f 5.20. TWEEDE SERIE. (IN 8°.) 1852-1863. le deel. le afd. (3.75) 2.50. 3e deel. 2e afd. f (3.40) 1.50. le deel. 2e afd. - (3.10) 2.50. 4e deel, P afd. - (3.10) 1.50. 2e deel. le afd. - (6.20) 3.50. 4e deel. 2e afd. - (5.20) 1.50. 2e deel. 2e afd. - (3.20) 2.-. 5e deel . . . -(12.00) 4.-. 3e deel, l° afd. - (#) De eerste jaargang is niet in druk verschenen. EIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. 1878-1906. 1 e deel . 16e deel . 2e deel • - (5,20) 2.50. 17e deel - 4.-. 3e deel - 18e deel - 5.75. 4e deel • (8.80) 4.-. 19e deel - 5.25. 5e deel - - 6e deel , . f 6.-. 21e deel - 7e deel . • 5,--. 22e deel • - Se deel . • 3.60. 23C deel - 9e deel - 6.10, 24e deel - 10e deel - 5.80. 25e deel - 11e deel - 6.60. 26e deel • 4.50. 12e deel - 4.10. 27e deel . • 6.50. 13e deel - 5.-. 28e deel - 14e deel - •- 5.25. 15e deel • - 4.90. REGISTER op de Kronijk van 1846-1854. 1857. f (5.80) 1.50, REGISTER Op de onderwerpen , behandeld in de Kronijk , de Berigten en den Codex diplo- maticus (1877). .. . . . . . . . . - (1.80) 4.50. WERKEN. NIEUWE SERIE. 1. Annales Egmundani . . . . 2. Verbaal van de ambassade naar Engeland. 1685. . . . . . . . . . - (1.80) 1.-. 3. Memoriën van Roger Williams . - (2.10) 1.--. 4. Kronijken van Emo en Menko . . . - 5. HORTENSIUS, Opkomst en ondergang van Naarden . . . 6. Kronijk van Holland van den Clerc uten laghen landen bi der see . . . . . . - (2,30) 1.--. 7. Kronijk v.EggerikEggesPhebens.1565.1594 - (2.40) 4.-. 8. VERWIJS , De oorlogen van Albrecht van Beieren met de Friezen . . . . . . . - (9.80) 2.50. 9. Verbaal van de ambassade naar Dene- marken, enz. 1625 . . . . . . . . - (2.30) 4.--. 10. Verbaal v. d. ambassade n. Engeland. 1625. - (1.90) 4.-. 11. Brieven van J. Wtenbogaert. I. (1584-1618) - (4.00) 4.50. 12. Brieven v. J. Wtenbogaert II 1. (1618-1621) - (2.80) 4.-. 13. Memorials of P. P. J. Quint Ondaatje . . - (4.00) 1.50. 14. Verhooren van Hugo de Groot . . . . - (4.80) 2.-. 15. Brieven v. J. Wtenbogaert. II 2. (1621-1626) - (5.50) 2.-. 16. Meiporiën van Cornelis Pieterszoon Hooft. - (4.90) 2.-. 17. Brieven v. J.Wtenbogaert. III 1. (1626-1627) f (6.50) 2.-. 18, Onderzoek omtrent de Middelburgsche be- roerten van 1566 en 1567. . . . . . - (3.40) '1.50. 19. Brieven v. J. Wtenbogaert. Ill 2. (1628-1629) - (8.20) 2.50. 20. Brieven v. Joh. Wtenbogaert. III 3. (1630). - (6.10) 2.-. 21. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. I. . . . - (5.80) 2.50. 22. Brieven v. J. Wtenbogaert. 111 4. (1631.1644) - (4.50) '1.50. 23. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696 I. . . . . . 24. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. II... . • . - 25. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696. II. • . • . (7.90) 7.90. 26. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. III. . .. - (6.20) 2.50. 27. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll . . . . . . . . .. -(10.80) 3.-. 27b. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll. (Aanhangsel.).- (1.40) 1.-. 28. BOMELIUS , Bellum Trajectinum . . . - 29. De rekeningen der grafelijkheid van Zee- land. I. - (6.80) 3.-. 30. De rekeningen der grafelijkheid van Zee- land. Il. . . . . , . . . - (5.30) 3.-. 31. MULLER, Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken . . . . . . . - 32. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673-1678 - 33. Négociations de D'Avaux a la cour de Suède. 1693-1693. I. . 34. Négociations de D'Avaux. II. . . - (5.40) 2.-. 35. Négociations de D'Avaux. III 1. - 36. Négociations de D'Avaux. III 2. - 37. Brieven van Lionello en Suriano en ver- slag van Trevisano aan den Senaat van Venetië. 1616-1620 .. . 38. Brieven aan R. M. van Goens. I. . . 39. Dagverhaal van Jan van Riebeek. I. (1652- . 1655. . . . (7.80) 7.80. 40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. . - (5.00) 2.50. 41. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk. 1649-1650. . . . , . . - (5.40) 2,50. 42. ltijmkroniek van Melis Stoke. 11. . . . f (4.80) 2.70. 43. Brieven aan R. M. van Goens. II. . • - (4.60) 1.50. 44. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. I.. . - (6.60) 3.- 45. Memorien v. Mr. D. v. Bleyswijk. 1734-1755 - (4.50) 3.-. 46. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680--1682. . • • • • , • • - (2.20) 2.20, 47. Correspondentie van Lodewijk van Nassau - (2.90) 2.90. 48. Kroniek van Sicke Benninge . . . .. - (2.40) 2.40. 49. Narracio de Groninghe , de Thrente et de Covordia. . . • • • . . . . . . - (2,10) 2.10. 50. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. 1I. . • (7.80) 2.50. 51. Documents concernant les relations entre le due d'Anjou et les Pays-Bas. I. (1576-1578). • 6.80. 52. Resoluti6n van de vroedschap van Utrecht betreffende de akademie. 1632--181 2 . . - 7.-. 53. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1'325---1336. I..... . • - 7.30. 54. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325-1336. II.. . . . . . - 8.-. 55. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. II. (1578-1579) - 6.25. 56. Brieven aan R. M. van Goens. III . . . - 3.-. 57. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas.1I1. (1579-1581) - 8.90. 58. Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. II. (1656.1658) - 8.-. 59. Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. III. (1659-1662) - 8.--. 60. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. IV. (1581-1583). 4.50. 61. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. V. (15834 584) - 8.50. DERDE SERIE. 1. FR. DUSSELDORP, Annales. 1566-1616 . 7.50. 2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284-1424. . • • • 2.40. 3. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht 4.60. 4. Brieven van Willem V aan Van Lijnden van Blitterswijk . . • • • • . 3.50. 5. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort. 1668-'1674 . . - 5.25. 6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438-1600 . . . . . . . . . 2.80, 7. H. BONTEMANTEL , De regeeringe van Amsterdam. 1653-1672. I. . . f 5.50. 8. H. BONTEMANTEL , De regeeringe van Amsterdam. 1653-1672. II. . . - 6.-. 9. Rekeningen d. stad Groningen u. d. 16e eeuw. - 4.-. 40. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes. 1659-1673. I.... - 0.--. 42. Diarium Everardi Bronchorstii. 15 91-1627. - 2.40, 13. Jacobus Traiecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis met Akten en Bescheiden betreffende dit Fraterhuis . - 8.75. '14. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. '1747-1780. I.. • • - 6.50. '15. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot . . . . . - 7.50. '16. Collectanea van Gerardus Geldenhauer Noviomagus. . . 47. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1780-1781.. II. . . . - 18. Brieven van Johan de Witt. 1650-1657. 1. - 6.50. 19. Notulen der Staten van Holland , gehouden door Hop en Vivien. 4671-4675. . - 5.50. 20. Willelmi, capellaui in Brederode, postea mo- nachi et procuratoris Egmondensis Chronicon. - 24. Diarium van Arend van Buchell . . . - 7.-. 22. Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr. . . Y - 23. Journalen van de admiralen Van Wassenaer- Obdam en De Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deensche wateren 1658--4660 . - 26. Journaal der reis van den gezant der 0. I. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzië in 46M-1652, gehouden door Cornelis Speel- man . . - ABRAHAM DE WICQUEFORT, Histoire des Provinces- Unies Iles Pais-Bas. 4 vol. . . - BULLARIUM TRAJECTENSE. 2 tom. .. - 24.-. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 16 April 1895 . . - 0.60. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 20 April 1897 .. • 0.90. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 14 April 1903 .. . . . . f 0.90. BEPALINGEN over de uitgave van handschriften . . - 0.25. BEPALINGEN over het uitgeven van handschriften , betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis . - 0.20. CATALOGUS der boekerij van het Historisch Genoot- schap. 3e uitgave. (1872) .. - 1 e SUPPLEMENT op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1882) .. - 2e SUPPLEMENT op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1895) .. - 2.10. UITGAVEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE 'UTRECHT 1). Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken , met opgave van bestaande handschriften en litteratuur. Door S. Muller Fz. 1880 . . . .. f (1.40) 1.—. Volledige lijst van alle Noord-Nederlandsche kronijken en weg- wijzer door de bestaande handschriften van uitgegevene en onuit- gegevene kronijken. Annales Egmundani. 1863. . . . . . f (1.20) 1.--. Oudste bron voor de geschiedenis van het graafschap Holland. Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W. G. Brill. 2 deelera. 1885. . . . . . . f (9.80) 5.—. Belangrijk verhaal van een grafelijken klerk omtrent de geschiedenis van de laatste tijden van het Hollandsche en het optreden van het Henegouwsche huis. Willelmi, capellani in Brederode , postea monachi et pro- curatoris Egmondensis Chronicon. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk. 1904. . . . . . , f 3.90. Nieu we uitgaaf van deze belangrijke kroniek (vervolg der Egmon- dische kronieken) volgens het eenig bekende handschrift. Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen landen bi der see). 1867 . . . . . f (2.30) 1.—. Bronijk, waarvan de tekst nauw verwant is aan de Hollandsche vertaling der belangrijke kronijk van Beka. HENRICUS BOMELIUS , Bellum Trajectinum. 1878. f (1.40) 1.—. Verhaal van de gebeurtenissen , die aan de annexatie van het sticht Utrecht door Karel V voorafgingen. Kronijken van Emo en Menko. Uitgegeven door Feith en Acker Stratingh. 1866 . . . . . f (3.70) 1.50. Belangrijkste bron voor de oudste geschiedenis van Friesland vooral voor de sociale historie. 1) Deze inhoudsopgave der uitgaven van het genootschap bedoelt alleen den hoofdinhoud, niet den volledigen inhoud der werken te vermelden, Quedam narracio de Groninghe , de Threrite, de Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis Trajecten- sibus. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk 1888. f (2.10) 2.10. Belangrijk voor de geschiedenis van Groningen en Drente in de 12e en 13e eeuw. Uitgaaf volgens een handschrift, dat aan de uitgevers der Monumenta Germaniae onbekend is gebleven. De kroniek van Sicke Benninge. le en 2e deel (kroniek van Van Lemego). Uitgegeven en met kritische aan- teekeningen voorzien door J. A. Feith ; met eene inlei- ding van P. J. Blok. 1887. . . . . f (2.40) 2.40. Verhaal van een hooggeplaatst getuige van de gebeurtenissen te Groningen in de 15e en het begin der lee eeuw, hier voor het eerst op betrouwbare wijze uitgegeven. Ook de hier overgeno- mene kroniek van Lemego over de 15e eeuw is het werk van een tijdgenoot. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitge- geven door S. Muller Fz. 1892. . . . . . f 4.60. Bevat alle keizeroorkonden van het sticht Utrecht en alle andere giftbrieven uit de oudste tijden van het bisdom. Bullarium Trajectense. Romanorum Pontificum diplomata usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. Edidit Gisb. Brom. 2 tomi. 1891, 92 . . . . . . . . Volledige verzameling van de in het pauselijk archief aanwezige oorkonden, betrekking hebbende op het bisdom Utrecht. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 3 deelen. 1875-78 . . . . . . , f (19.20) 7.50. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 2 deelen. 1879, 80. . . . . . . f (12.10) 6.—. Oudst bewaarde rekeningen van de Hollandsche graven, overrijk aan bizonderheden betreffende de geographische, administratieve en sociale toestanden van Holland in de veertiende eeuw. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325— 1336. Uitgegeven door S. Muller Fz. 2 deelen. 1889, 91. f 15.30. Eenige bron voor de kennis van de administratie van het bisdom Utrecht in het begin van de veertiende eeuw. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284-1424. Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 . . . . f 2.40. Bevat o. a. de eenige stadsrekeningen uit de dertiende eeuw, die in Nederland bewaard zijn. Jacobus Trajecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis, met akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis, uitgegeven door Dr. M. Schoengen. 1908. . . .. f 8.75. Belangrijke bron voor de kennis van de Broederschap des Gemeenen Levens. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438-1600. Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . . f 2.80. Eenige bewaarde middeleeuwsche rekeningen van Nederlandsche gilden, van belang voor de kennis van de inrichting dezer cor- poraties. Rekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. Uitge- geven door P. J. Blok 1896. . . . . . f 4.—. Geven een volledig overzicht van de administratie der stad Gro- ningen in de eerste helft der zestiende eeuw. E. VERWIJS De oorlogen van hertog Albrecht van Beieren met de Friezen in de laatste jaren der XIVe eeuw. 1869 . . . . . . . Bewerking van deze belangrijke episode der Nederlandsche ge- schiedenis, voornamelijk getrokken uit de grafelijkheidsrekeningen van Holland. G. GELDENHAUER NOVIOMAGUS, Collectanea. Uitgegeven door J. Prinsen J.Lz. 1901 . . . . . . . f 3.75. Aanteekeningen en opstellen van den bekenden humanist, be- langrijk voor de kennis van zijn tijd , vooral voor de geschiede- nis der hervorming en voor de gebeurtenissen in het bisdom Utrecht. Onderzoek van 's Konings wege ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven door J. Van Vloten. 1873 . . . . , f (3.40) 1.50. Zeer belangrijke bron voor de geschiedenis van de hagepreeken, den beeldenstorm en het eerste gewapende verzet tegen de Span- jaarden in Zeeland. Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau en andere onuitgegeven documenten. Verzameld door P. J. Blok. 1887. . . . . . . . f (2.90) 2.90. Bevat o. a. de onuitgegeven apologie van Lodewijk, de rechter- hand van zijn broeder prins Willem van Oranje, en eerie corres- pondentie betreffende zijne onderhandelingen met het Fransche hof. HORmENSIUS, Over de opkomst en den ondergang van Naarden. Uitgegeven door Peerlkamp en A. Perk. 1866. .. f (4.50) 1.50. Dit geschrift van Lambertus Hortensius, rector der Latijnsche school te Naarden, is vooral merkwaardig om de mededeelingen over het begin van den 80-jarigen oorlog en het uitvoerig ver- haal van het uitmoorden van Naarden door de Spanjaarden (1572). Memoriën van Roger Williams. Uitgegeven door J. T. Bodel Nyenhuis. 1864 . . . . . . f (2.10) 1.—. Merkwaardig voor de oorlogsgeschiedenis der jaren 1572-1574; de schrijver was ooggetuige der gebeurtenissen in de eerste jaren van den opstand tegen Spanje. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. N. ridder De van der Schueren. 2 deelen. 1887, 88. f (14.40) 5.50. Papieren van een handlanger van prins Willem I, belangrijk voor de intieme geschiedenis van den opstand tegen Spanje. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. (1576-1584.) Publiés par P. L. Muller et Alph. Diegerick. 5 vol. 1889-99. . . . f 34.95. Volledige bronnenuitgave betreffende de tusschenkomst van den hertog van Anjou , broeder van Hendrik III, in de zaken van den Nederlandschen opstand en de aanneming van de souvereini- teit over de Nederlandsche gewesten. Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565-1594. Uit- gegeven door H. 0. Feith 1867. . . f (2.40) 1.—. Groningsche kronijk van een onpartijdigen hervormingsgezinde, bron van Emmius. Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales. 1566-1616. Uitgegeven door R. Fruin. 1894. . . . , f 7.50. De geschiedenis van den opstand, door een katholiek tijdgenoot geschreven. Diarium van Arend van Buchell. Uitgegeven door G. Brom en L. A. van Langeraad. 1907 . . . . . . f 7.—. Zeer belangrijk voor de kennis der oudheden, der zeden en gewoonten in het laatst der 16de eeuw, voornamelijk te Utrecht. Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium quae gesta sunt in academia Leidensi, 1591-1627. Uitgegeven door J. C. Van Slee. 1898. . . f 2.40. Curieuse aanteekeningen over bet onderwijs en het leven aan de Leidsche academie. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge en Senaat van Venetië in 1616-1618, benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne zending naar Holland in 1620. 1883. . . . Merkwaardige brieven van de bekende Venetiaansche diplomaten over de geschillen tijdens het bestand. Memoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft. 1871. . . . . . . . . . . Belangrijk voor de geschiedenis van Amsterdam in de jaren 1578-1620 en voor de houding van deze stad in de godsdien- stige geschillen. Verhooren en andere bescheiden betreffende het rechts- geding van Hugo de Groot. Uitgegeven door R. Fruin. 1871 . . . . . . . . . f (4.80) 2.—. Belangrijk voor de kennis van den strijd tusschen de twee groote staatspartijen in het begin van de republiek , waarbij Grotius eene belangrijke rol vervulde. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wten- bogaert. 1584-1644. Uitgegeven door H. C. Rogge. 7 deelen. 186874. . . . . . f (37.60) 12.50. Deze correspondentie van den bekenden Remonstrantschen hof- prediker van prins Maurits is in de eerste plaats belangrijk voor de geschiedenis van de kerkelijke woelingen tijdens het bestand. Verbaal van de ambassade van Aerssen , Joachimi en Bur- mania naar Engeland. 1625. 1867 . . f (1.90) 1.—. Bevat de onderhandeling over een verbond van onderlinge be- scherming na het afspringen van het huwelijk tusschen den zoon van den Engelschen koning en eene Spaansche prinses. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bij den koning van Denemarken , den Neder-Saxischen kreits en den koning van Zweden. 1625. 1867 . f (2.30) 1.—. Behelst de onderhandelingen over een verbond tegen den keizer en den koning van Spanje in het begin van den Dertigjarigen oorlog. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot. 1902. . . f' 7.50. Belangrijk voor de geschiedenis van De Groot; bevat voorts eene reeks van gewichtige berichten over de toestanden in Nederland in de jaren 1622-1643. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie. Uitgegeven door J. A. Wijnne en Lucie Miedema. 1888, 1900 . . . . . . . . . f 7.—. Met een uitvoerige inleiding over de inrichtingen van hooger onderwijs te Utrecht vóór 1636. ABRAHAM DE WICQUEFORT, Histoire des Provinces-Unies des Païs-Bas, depuis le parfait establissement de cet estat par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. II. 1864. III. 1866. IV. 1874 . . . . . . . . . f 26.—. De beste gelijktijdige geschiedenis van de Nederlanden in de tweede helft der zeventiende eeuw door een diplomatiek agent. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650. Toegelicht door J. A. Wijnne. 1885. . f (5.40) 2.50. De bekende geschillen van het jaar 1650 worden hier toegelicht uit onbekende stukken uit het Huis-archief van H. M. de Koningin. Brieven van Johan de Witt. 1650-1657(1658). I. Bewerkt door Robert Fruin , uitgegeven door G. W. Kernkamp. 1906 . . . .. f 6.50. Zeer belangrijke bron voor de binnen- en buitenlandsche geschie- denis van de Republiek gedurende de eerste stadhouderlooze periode en voor de kennis van het particulier leven van den Raadpensionaris. Journaal der reis van den gezant der 0. I. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzië in 1651-1652, gehouden door Cornelis Speelman , uitgegeven door A. Hotz met route-kaart en plattegrond en plaat van Persepolis. 1908 . . . . . . . . Belangrijk voor de kennis der handelsbetrekkingen der 0. I. Compagnie met Perzië in de 17de eeuw. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop. 1652---1662.3 deelen.1884--93. f 23.80. Merkwaardig verhaal van d-'n stichter der Kaapkolonie omtrent de geschiedenis van deze kolonie. H. BONTEMANTEL , De regeeringe van Amsterdam , soo in 't civiel als crimineel en militaire. 1653-1672. Uit- gegeven door G. W. Kernkamp. 2 dealen. 1897. f 11.50. Gedenkschriften van een Amsterdamsch regent uit den tijd van Jan de Witt, belangrijk voor de kennis van de regeering en de regeeringsintriges van Amsterdam. Journalen van de admiralen van Wassenaer-Obdam en de Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deensche wateren , 1658 —1660. Uitgegeven door G. L. Grove. 1907 . . . . . . . . . . f 3.50. Eigenhandige journalen der beide admiralen behelzende het dagelijksch relaas van het voorgevallene gedurende hun verblijf in de Deensche wateren, waar zij den koning van Denemarken in den Noordschen oorlog assistente kwamen verleenen. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort. 1668-1674. Publiées par F. J. L. Kramer. 1894. f 5 25. Brieven van P. De Groot, den zoon van Hugo De Groot , voor- namelijk loopende over de Keu'.sche vredeshandeling in 1673. Notulen , gehouden ter Staten vergadering van Holland door Hop en Vivien. 1671--1675. Uitgegeven door N. Japikse. 1904 . . . . . . . . . . f 5.50. Uitvoerige mededeelingen over het voorgevallene bij het nemen der resolutiën in de Staten-vergadering van Holland gedurende deze belangrijke jaren. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673-1678. 1881. . . . . . . . . . Journalen van Constantijn huygens den zoon. 168O-1682 en 1649-1650. 1888. • • • . • • f (2.20) 2.20. Journaal van Constantin Huygens den zoon. 1688-1696. 2 deelen. 1876 . . . . . . . . f (14.60). 14.60. Journalen van den secretaris van Willem III, hoogst belangrijk voor de kennis van personen en de zedengeschiedenis van de laatste helft der zeventiende eeuw. Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr. Onmisbaar bij het gebruik der Journalen.f 3.90. Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland in 1685. 1863 . . . . .. f (1.80) 1.—. Gewichtig voor de kennis van de verhouding der republiek tot koning Jakob II na diens troonsbestijging en den opstand van Monmouth en zijne aanhangers. Négociations du comte D'Avaux , ambassadeur á la cour de Suède, pendant les années 1693, 1697, 1698. Publiées par J. A. Wijnne. 4 volumes. 1882, 83 . f (22.90) 8.—. Belangrijk voor de geschiedenis van de diplomatieke betrekkingen der mogendheden ten tijde van den Negenjarigen oorlog. Memoriera van Mr. Diderik van Bleyswijk , burgemeester van Gorinchem. 1734-1755. Uitgegeven door Theod. Jorissen. 1887 .. . . , f (4.50) 3.—. Belangrijk voor de geschiedenis van de familieregeering en de regentenintriges in de steden van Holland. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, 1747-1780. I, II. Uitgegeven door F. J. L. Kramer. 1901,2... .. . . f 14.—. Dagboek van een hooggeplaatst edelman, aan het hof der stad- houders verkeerende en dagelijks met alle invloedrijke personen omgaande. Brieven van en aan Joan Derek van der Capellen van de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aan- hangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. f (12.20) 4.—. Brieven van den bekenden adellijken patriotschen leider, hoogst belangrijk voor cle geschiedenis van de jaren 1763-1784. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. 3 deelen. 1884-90. f (14.20) 8.—. Belangrijk voor de autobiografie van R. M. Van Goens en voor de kennis van zijne verhouding tot de stadhouderlijke partij. Bevat bovendien eene uitgebreide correspondentie met buiten- landache geleerden. Brieven van prins Willem V aan baron Van Lijnden van Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Bas. 1893 . . . . . . . . . . . . . Vertrouwelijke brieven van den prins aan zijn vertegenwoordiger als eerste edele in Zeeland. Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint On- daatje. By Mrs. Davies . . . . . . f (4.—) 1.50. Biographie van den bekenden Utrechtschen patriot van 1784 en volgende jaren. KRONIJK. EERSTE SERIE. Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen.) IIe jaargang. 1846 .. .. f (5.—) 1.50. Behelst tal van bijzonderheden over historische personen, kerke- lijke zaken, universiteitswezen enz. — Inventaris van brieven uit het archief der voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1380- 1513). — Kleine historische mededeelingen enz. enz. IIIe jaargang. 1847 . . .. f (2.70) 1.50. Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief der voor- malige vijf kapittelen te Utrecht (1514, 1515). — Vele wetens- waardigheden over archaeologie, genealogie, archiefwezen. — Verklaring van spreekwijzen (dialecten) en spreekwoorden enz. enz. IVe jaargang. 1848. . . . . . . , f (3.70) 2.50. Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Merula (min- nebrief), Wtenbogaert e. a. — Vervolg van den inventaris der 5 kapittelen (1516, 1517). — Mededeelingen over Czaar Peter en zijne vrouw e. a. -- Toestand der archieven van Nijmegen, Utrecht, Groningen, Dordrecht en andere steden enz. enz. Ve jaargang. 1849. . . . . . . . f (6.—) 2.50. Inventarissen van verschillende stads-archieven. — Brieven van David van Bourgondië, Philips II, prins Willem I, Hugo De Groot, e. a. — Bijdragen tot de geschiedenis van het Neder- landsche zeewezen en krijgswezen (1618) enz. enz. TWEEDE SERIE. VIe jaargang. 1850 .. f (6.—) 2.—. Inventarissen van verschillende archieven van steden, gerechten en gasthuizen. — Brieven o. a. van Adolf en Karel van Gelder (1456--1477), Christiaan II van Denemarken (1525), Karel V (1537), Philips II (1561, 67), E. Leoninus (1581), prins Wil- lem I (1582), Maurits van Nassau (1600) e. a. -- Bijzonderheden over Utrechtsche bisschoppen , hertogen van Gelre e. a.; over den vredehandel te Utrecht (1713); over aflaatgelden, papiermerken enz. enz. VIIe jaargang. 1851 . .. f (6.40) 3.—. Inventarissen van archieven. -- Academie te Franeker. — Middel- eeuwsche kerkgebouwen in Friesland en Groningen. — Graftombes in Germaanschen smaak en in dien der Renaissance. -- Tien brieven betreffende de Geldersche aangelegenheden in '1535-- 1537. -- Brieven van bekende personen ; genealogiën enz. enz. VIIIe jaargang 1852 . Reproductie van den „Almanach nae den nieuwen ende ouden stijl. Opt Jaer ons Heeren M.D.XCVIII", in 12° te Delft bij Bruyn Harmansz. ---19 brieven van Anna van Egmond aan haren broeder Maximiliaan. -- Keuken-rekening van de grafelijkheid van Holland en Zeeland. 1401. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. -- Emigreerende families uit Antwerpen naar Mid- delburg. '1586 enz. enz. IXe jaargang. 1853 . . f (6.80) 3.—. Belangrijke onderschepte Portugeesche briefwisseling. 1634. — Stukken van Jan Pietersz. Coen over den handel in Indië. 1622, 1623. — Fragmenten van oude kronieken. -- Journaal, gehouden te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart. 1636. -- Chro- nologische opgave der oorkonden over de 13e en 14e eeuw in het stads-archief te Harderwijk. -- Bijdragen tot de geschiedenis van het geschutwezen (1491-1528). -- Brieven ; genealogische mededeelingen enz. enz. Xe jaargang. 1854 . . . . f (6.80) .3.--. Uiterste wil van prins Maurits. -- Eenige merkwaardige von- nissen. 1524-1645. •-- Handel op Perzië en de golf van Ben- galen. '1633. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. -- 109 Brieven van Maria van Nassau. 1605-1615. — Charters in het stads-archief van Harderwijk. 1402-92 enz. enz. DERDE SERIE. XIe jaargang. 1855. . . . . f (3.20) 1.—. Betrekking tusschen de Nederlanden en Genève in 1589, 1590. — Stukken over de West-Indische Compagnie. Geslachtswapenen en rouwborden in kerken. -- Stukken betreffende de krijgsgeschie- denis. — Brieven enz. van en aan Anna Maria van Schurman. — Onuitgegeven gedichten van Const. Huygens enz. enz. XIIe jaargang. 1856. . .. f (3.60) 1.—. Rechtstoestand in het begin der 15e eeuw. -- Rechtsgebruiken in de middeneeuwen. --- Eenige merkwaardige vonnissen uit den tijd der geloofsvervolging te Amsterdam in de 16e eeuw. — Bijdrage tot de geschiedenis van den bouw van den Dom te Utrecht. — Autobiographie van den gouverneur-generaal P. A. van der Parra. -- Grafsteden der oudste bewoners van Denemarken enz. enz. XIIIe jaargang. 1857. . . . Oorkonden betrekkelijk den twist tusschen den bisschop van Utrecht en den• heer van Wisch in 1490. — Inventaris van het stadsarchief te Oudewater. -- Begiftigingen en bezittingen van het Carthuizer-convent bij Utrecht. -- Charter van 1368, be- vattende een overzicht van het bisdom Utrecht in 1278. XIVe jaargang. 1858. . . f (5.10) 1.50. Stukken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1672. -- Oude doopvonten (met afbeeldingen). -- Stukken betrekkelijk de her- vormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567. — Expeditie naar Portugal in Sept. 1657 enz. enz. XVe jaargang. 1859. . f (4.60) 1.50. Brieven van prins Willem van Oranje aan zijne vrouw Anna van Egmond. -- Liefdadige stichtingen te Utrecht. — Charters uit het stads-archief te Harderwijk, 14e en 15e eeuw. -- Ge- vangenneming van Paulus Buys, 1586 enz. enz. VIERDE SERIE. XVIe jaargang. 1860. . . . . . Aanteekeningen betrekkelijk het beleg van Haarlem. — Overland- reis van Indië naar Europa in 1757. •-- Stukken voor de ge- schiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz. XVIIe jaargang. 1861 . . , f (5.80) 1.50. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1588 en 1589. -- Ver- dedigingswerken van de IJssel. 1672. -- Brieven van Willem van Liere. — Onkosten der judicature van Oldenbarnevelt. — Onkosten der Dordsche synode enz. enz. XVIIIe jaargang. 1861. . . Stukken voor de geschiedenis der jaren 1590 ea 4591 enz. enz. XIXe jaargang. 1863. . . . . . . f (7.40) 2.—. Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1592. — Wicquefort's Mémoires. — Heinrici ab Hovel Speculum Westphaliae enz. enz. XXe jaargang. 1864 . . . . . . , f (7.20) 2.—. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. -- De benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder van Gel- derland. — Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van Banjermassing in het jaar 1790. — De bekostiging der voor- malige fortificatiewerken der stad Utrecht enz. enz. VIJFDE SERIE. XXIe jaargang. 1865 .. . Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. -- Thysius Leere en Order der Ned. Geref. Kerken. — Rapport faict par Monsieur de St. Aldegonde au Conseil d'Estat de sa négociation en France. 1581. — Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene en andere behangseltapijten , vooral in Denemarken enz. enz. XXIVe jaargang. 1866 . . . . . . . f (7.20) 2.-- Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610. — Verbaal van de legatie van Leoninus, van Loozen, Valcke en Franckena naar Engeland in '1596. — Stukken betrekkelijk de Remonstranten enz. enz. XXIIIe jaargang. 1867. . . Concept van eene Compagnie van assurantie en van haar octrooi. 1628, 29. — Brieven van Joh. Heinsius over den in 1632 aan- geknoopten vredehandel. -- Eene bijdrage tot het leven van Onno Zwier Van Haren. — Over den geest en de strekking van het Amsterdamsche patriciaat enz. enz. XXIVe jaargang. 1868 . . . Brieven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Witte Cornelisz. De With. -- Brieven van Bilderbeck , Nederlandsch agent te Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen oorlog. -- Aegidius Daalmans, Indiaanse aanteekeningen enz. enz. XXVe jaargang. 1869 . . f (10.70) 3.—. Stukken betreffende den vrijen handel op Brazilië. 4637. -- Origi- neele brieven van H. Doedens aan Ant. Van Hilten betreffende de West-Indische Compagnie. '1641-1648. --- Journaal van Joh. Van Kerkhoven, beer van Heenvliet , hofmeester van de princes- royaal, over de ziekte en den dood van prins Willem II en de kwestiën omtrent de voogdij van den jonggeboren prins. — Geheime correspondentie uit Engeland. 1659, 9660 enz. enz. ZESDE SERIE. XXVIe jaargang. 1870 ... Geschillen te Nijmegen. 1617. -- Het Geusen Liedboek. -- Ver- volging van de Remonstranten in Land en Stad van Utrecht. 9619 enz. -- Eenige aanteekeningen wegens het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787, — Reisjournaal uit de 17e eeuw naar het Heilige Land enz. enz. XXVIIe jaargang. 1871 .. .. f (8.20) 2.50. Aanteekeningen betrekkelijk het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787. — Stukken rakende de Quadruple Alliantie. — Grondig verhaal van .Amboyna. 1621. — Verhaal van eenige oorlogen in Indië. 1622 enz. enz. XXVIIIe jaargang. 1872 .. .. f (6.20) 2.50. Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Corn- pagnie. -- Brieven van R. Hoogerbeets. -- Doleantiën over mis- bruiken in de regeering van Friesland. 1627 enz. enz. XXIXe jaargang. 1873 . . . . . . f (8.30) 2.50. Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en eenige volgende jaren. -- Reformatie van 's Hertogenbosch. Bijdr. en Meded. XXX. 27 4630. -- Classicale acta van Brazilië. 1636--1644. -- Brieven van Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. — Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. — Aanbevelingen voor scheepskapitein enz., ingekomen bij Johan De Witt. 1653-1672 enz. enz. XXXe jaargang. 1874. . .. f (10.30) 3.—. Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot onderhoud van predikanten. 1590. — Politieke brieven uit de jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeels van den heer Maxim. D'Yvoy. -- Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost- Indische Compagnie. -- Verhaal der gevangenschap van Olden- barnevelt, beschreven door zijn knecht Jan Francken enz. enz. XXXIe jaargang. 1875 . . .. f (0.40) 2.50. Rapport der geheime staatscommissie nopens de toekomstige in- richting en huishouding van den staat. 4818. — Journaal van Splinter Helmich , soldaat en later hopman in dienst van den lande. 1572-1598. — De magistraatsbestelling te Utrecht ouder de republiek. — De vorming van het Oversticht. -- Brieven van prins Willem V. 1786-1793 enz. enz. BERIGTEN. Ie deel le stuk. 1846. . . Dodt van Flensburg over Valerius Andreas. — Visscher over Jan van Rode , vertaler der Somme le Roy. — Dodt van Flensburg over Adam en Paul van Vianen. — 13trechtsch handschrift der Snorra-Edda. -- Eyck van Zuilichem , Bouw- en beeldhouw- kundige voortbrengselen in ons land. Ie deel 2e stuk. 1848. . . Nederlandsche handschriften in de Keizerlijke bibliotheek te Petersburg. — Asch van Wijck , Schuttengilden in Nederland. IIe deel le stuk. 1849 . . . Verblijf van Christiaan II van Denemarken in Nederland. 4521. — Beroerten te Gent onder Karel V. Iie deel 2e stuk. 1849 . . . f (3.80) 3.80. Verhooren van Oldenbarnevelt. IIIe deel le stuk. 1850 . . f (3.—) 1.50. Geschiedenis van het geslacht Van Mathenesse. -- Catalogue de documents manuscrits relatifs á l'histoire de la Hollande dans les bibliothèques de Paris. IIIe deel 2e stuk, 1851 .. .. f (3.--) 1.50. Journaal omtrent de vredehandeling te Utrecht. IVe deel le stuk. 1851 .. . . Geschiedenis van het geslacht Nyenrode. IVe deel 2e stuk. 1851. , . f (2.50) 1.50. De Upstalboom bij Aurich. — Bescheiden over het eerste tijdvak van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 1524-1566. Ve deel le stuk. 1853 . .. f (3.20) 1.50. Rapport van den gouverneur generaal Loten over Makasser. — Rapport van den heer van Sommelsdijk over zijne legatie naar Venetie in 1620. Ve deel 2e stuk. 1856 . . f (2.50) 1.—. Rapport van ecne reis naar liet hof van Candië. 1671. — Auto- biografie van den gouverneur generaal Rijklof van Goens. 1678-1681. — Memorie betreffende het eiland Ceylon door R. van Goens Jr. 1679. VIe deel le stuk. 1857 . . . f (2.50) 1.—. De Wicquefort, Memoires sur la guerre de 1672. VIe deel 2e stuk. 1857 . . . f (2.10) 1.—. Dagelijksche aanteekeningen over het verblijf der Franschen te Utrecht in 1672 en 1673. VIIe deel le stuk. 1861 . .. f (5.50) 1.50. Stukken betrekkelijk de verovering van Malakka. 1641. VIIe deel 2e stuk. 1863 .. .. f (6.50) 2.50. Verbaal van de Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618-1619. — Rapport van het gebesoigneerde te Tunis en Algiers. 1622-1623. CODEX DIPLOMATIC US. EERSTE SERIE (IN 4°). Ie deel le stuk. 1848 . .. f (2.60) 2.60. Oorkonden betreffende het voormalig handelsverkeer van Utrecht. — Oudste kameraarsrekeningen van Deventer. 1337--1347. Ie deel 2e stuk . . . . . . . . . f (2.60) 2.60. Brieven van Leibnitz en Cuperus o. a. over den Utrechtschen vrede. TWEEDE SERIE (IN 8°). Ie deel le stuk 1852 . . . Rekening van de testamentoren van Jacoba van Beieren. Ie deel 2e stuk. 1852 . . . Lettres de Paul Choart seigneur de Buzanval. 1600. IIe deel le stuk. 1853 . . . Oudste burgemeestersrekening van Middelburg. 1364. — Oudste kameraarsrekening van Utrecht. 1330. — Rekening van de brui- loft van Jan van Touraine. 1406. — Bisschoppelijke rekening van 1377. IIe deel 2e stuk. 1853 . .. f (3.20) 2.—. Verbalen van Van Grijspere en Van Lent, commissarissen in de troubles van 1567 en 1568. IIIe deel le stuk. 1855 . . Oude kroniek van Brabant. IIIe deel 2e stuk. 1856 . . . f (3.40) 1.50. Verbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de Engelsche en Nederlandsche Oost-Indische Compagniën. 1618. IVe deel le stuk. 1859 . . f (3.10) 1.50. Lettres inédites du comte de Boussu. — Oudste rekening van Antwerpen. 1324. — Rekening van Lier. 1377. IVe deel 2e stuk. 1800 . . . . . . f (5.20) 1.50 Lettres de Marnix de St. Aldegonde et de Jean Casimir, comte Palatin. — Briefwisseling met Don Jan van Oostenrijk. 1576- 1577. Ve deel. 1860 .. . f (12.—) 4.—. Toe Boecop, Bronijk der bisschoppen van Utrecht. VIe deel. 1863 . . . . . f (1.20) 1.—. Kronijken van Brabant, Holland en Vlaanderen. BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. late deel. 1878 . . . . . . . . . f (5.60) 2.50. Sautijn Sluit, Utrechtsche courant. — Boele van Hensbroek, Guicciardini. Ilde deel. 1879 . f (5.20) 2.50. Rapport van Aubéry du Manlier. 1624. IIIde deel. 1880 . f (5.20 2.50. Rekeningen der Buurkerk te Utrecht , 15de eeuw. — Brieven aan den hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel. IVde deel. 1881 . . . . . f (8.80) 4.—. Verloren van Themaat , Geschiedenis van de vicariën in de pro- vincie Utrecht. Vde deel. 1882 . . .. f (5.40) 3.—. Staatkundige berichten uit Frankrijk. 1650-1653. -- Stukken over de lichting der waardgelders te Utrecht. -- Relaas van 't gepasseerde op Alsen. 1658. Vide deel. 1883 . . Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het oosten. — Steven Van der Haeghen , Avonturen. 1575--1597. -- Trois arrêts du Grand conseil de Malines. VIIde deel 1884. . . f 5.—. De Bas, Overgaaf der Bataafsche vloot 1795. — Verslag van Fr. Michell. 1638. — Visitatie der kerken in het Sticht Utrecht. 1593. VIIIate deel. 1885 . .. f 3.60. Dagboek over 1672. --- Apologie van Lodewijk van Nassau. IXde deel. 1886 .. .. f 6.10. Stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht. — Stukken over den tegenstand der Utrecht- ache katholieken tegen de Unie van Utrecht. Xde deel. 1887 .. .. f 5.80. Buehelius, Observationes ecciesiasticae sub presbyteratu meo. — Zending van Dirk Van Hille naar Spanje. -- Onbekende kroniek van het klooster Windesheim. XIde deel. 1889 . .. f 6.60. De Wicquefort, Mémoires sur la guerre de 1672. — Drie Briefe der Stadt Londen an die Stadt Dordrecht. 1359. -- De Bye, Gedenkschrift betreffende het bewind van Oldenbarnevelt. — Drie Utrechtsche kroniekjes v66r Beka's tijd. XIIde deel. 1890 . f 4.10. Politiek journaal van 1795. -- Bijdragen tot de geschiedenis der Hervormde kerk te Gent. 1578-1584. XIIIde deel. 1891. . . . . . . . . . f 5.—. Gedenkschrift van Don Sancho de Londono. — Vervolg op het Recueil de Hopperus. XIVde deel. 1892 . . . . .. f 3.80. Resolutien der Staten van Holland. 1577 en 1578. — Stadsreke- ningen van Dordrecht. 4323-1399. — Reisjournaal van Jhr. Coenders van Helpen. XVde deel. 1893 . . . Journaal van Const. Huygens' reis naar Venetië. 1620. -- Sommaire de la forme du régime des Provinces Unies. 1647. -- Memorie van den gouverneur Van der Graaff over de gebeur- tenissen aan de Kaap de Goede Hoop. 1780-1806. XVIde deel, 1894 .. . I 4.75. C. Block , Kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht. — Buyck, Aanteekeningen over het geus worden van Amsterdam. XVIIde deel. 1895 . . . . . f 4.—. L. Reael, Amsterdamsche gedenkschriften. 1542-1567. -- Ma- gistraatsverandering te Utrecht in 1618. XVIIIde deel. 1896 . . . Fragment van de autobiografie van Const. Huygens. — Notulen en munimenten van het College van commercie te Amsterdam. 1663--4665. — Simon Van Leeuwen's Bedenckingen over de stadhouderlycke macht. XIXde deel. 1897. . .. f 5.25. Mémoires de M. De B. sur la cour de Guillaume III. — Memorie van Byam over de overgave van Suriname. — Stukken over de Noordsche Compagnie. XXste deel. 1898 . .. . f 3.25. Kroniek van het Goudsche fraterhuis. -- Notulen van de Patriot- tische partijdagen. 1783-1787. — Reisebericht des Mgr. Garampi in Holland. 1764. XXIste deel. 1899 . .. f 4.50. Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener Com- pagnie van assurantie. 1629-1635. — Opgaven omtrent inkom- sten, goederen, hoorigen , dienstmannen en rechten der abdij Egmond. 1130-1161. -- Reisverhaal van Jacob van Neck. 1598---1599. XXIIste deel. 1900 . .. f 4.90. Brieven van Sorbière over den toestand van Holland in 1660.— Het oude register van Graaf Florens. — Correspondentie tus- schen Prins Maurits en Reynier Pauw. 1617-1619. XXIIIste deel. 1901 . f 4.90. De kroniek van Aduard. -- Memoriën van Th. Rodenburg over verplaatsing van industrieën naar Denemarken. -- Correspon- dentiën in steden van Zeeland. XXIVste deel. 1902. . .. f 5.25. Mémoire d'Abraham de Wicquefort. — Mémoire touchant le négoce des Hollandois. — Contract tot oprichting van een Zweedsch factorie comptoir te Amsterdam. XXVste deel. 1903. . .. f 5.90. Qtrechtsche kroniek over 1566-1576 — De oudst-bewaarde stadsrekening van Gouda (1437). De confiscatie der goederen van Gillis van Ledenberch. -- Das Guterverzeichniss Graf Hein- richs von Dale (1188). — Rekening van de kosten van het rederijkersfeest te Leiden in 1596. — Beschrijving van eenige Westindische- plantageleeningen. XXVIste deel. 1904. . . .. f 4.50. De gebeurtenissen op den Amsterdamschen Doelen in 1748. — Armenzorg te Leiden in 1577. — Correspondentiën te Middel- burg en te Goes. -- De inventaris van het archief van Filips van Marnix. — Memoriën van den Zweedschen resident Harald Appelboom. XXVIIste deel. 1905. . . ,......f 6.50. Journal de G. K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787. — Arnoldus Buchelius , Trsjecti Batavorum descriptio. -- Uittrek- sels tilt de brieven van D'Affry aan de Fransche regeering (December 1755—Mei 1762). -- Journalen van den stadhouder Willem II uit de jaren 1641-1650. -- Brieven van Sylvius en Buat. XXVIIIste deel. 1907. . . .. f 6.50. De tegenpaus Clemens VII en het bisdom Utrecht -- Brieven van J. D. van der Capellen tot den Pol. -- Bescheiden be- treffende de Doelisten-beweging te Amsterdam in 1748. — Rekeningen van schilderijen en muziekinstrumenten , door Dr. Jonas Charisius in 1607 en 1608 in de Nederlanden gekocht. — Lijst van arnbten en officiën ter begeving staande van burge- meesteren van Amsterdam in 1749. XXIXste deel. 1908 . .. f 5.25. Brieven van Samue. Btommaert aan den Zweedsehen Rijks- kanselier Axel Oxensticrna , 1635-1641. — Brieven van Louis de Geer , 1618--1651 -- Varia betreffende Lofins de Geer. REGISTER op de Kronijk van 1846-1854. 1857. f 1.50. Minder goed bewerkt dan het latere register, doch veel uitvoe- riger , daar alle voorkomende namen vermeld worden. REGISTER op de onderwerpen , behandeld in de Kronijk, de Berigten en den Codex diplomaticus. 1877. f 1.50. Voortreffelijk register, bewerkt door Dr. P. A. Tiele; bevat alleen de onderwerpen , waarover de artikelen handelen. BEPALINGEN over de uitgave van handschriften. 1894.f 0.25, BEPALINGEN over het uitgeven van handschriften, betrek- king hebbende op de nieuwe geschiedenis. 1896. f 0.20. Deze regels , gedeeltelijk gesteld naar Duitsche voorschriften, wor- den gewoonlijk gevolgd bij de uitgaven van het Historisch Genootschap. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap • ter gelegenheid van het 50- jarig bestaan van het genootschap op 16 April 1895. 1895 f 0 60 Bevat o. a. een uitvoerig verslag van de rede van prof. Fruin over den veldtocht van het jaar 1572. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap, op 20 April 1897. 1897. f 0.90. Bevat de op deze vergadering gehoudene voordrachten der heeren De Beaufort, Hofstede de Groot en Muller. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap, op 14 April 1903. 1903. f 0.90. Bevat de voordrachten van prof. Bussemaker over de opleiding van historici, van mr. Fruin over schot en bede in Zeeland en van historici, van mr. Fruin over schot en bede in Zeeland en van dr. Brom over het onderzoek der archieven te Rome van dr. Brom over het onderzoek der archieven te Rome CATALOGUS der boekerij van het Historisch Genootschap. (3e uitgave.) 1872. Met 2 supplementen dd. 1882 en 1895.3 deelera . . . . . . . . . . , f 4.80. Bovenstaande werken zijn , voor zoover zij voorhanden zijn, voor de leden tegen de helft van den prijs te bekomen. Men wende zich daarvoor direct tot den uitgever JOHANNES MULLER te AMSTERDAM. 201330 004 bij005190901 Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel