BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP (GEVESTIGD TE UTRECHT). - -.--,-C"----- DRIE EN DERTIGSTE DEEL. -<:>---- JOHANNES MULLER. AMSTERDAM, 1912. INHOUD. Bladz. VERSLAG VAN HET BESTUUR OVER HET DIENSTJAAR 1911. . BIJLAGEN VAN HET VERSLAG: A. NAIMLLTST DER LEDEN VAN HET GENOOTSCHAP . . XXV B. GENOOTSCHAPPEN ENZ., WAARMEDE HET GENOOTSCHAP IN BETREKKING STAAT .. XLII C. OVERZICHT VAN DEN STAAT DER KAS VAN HET GENOOTSCHAP X L VIII D. LIJST DER VAN JANUARI 1911 TOT JANUARI 1912 DOOR SCHENKING, RUILING EN AANKOOP VOOR HET GENOOTSCHAP VERKREGEN WERKEN. . E. JAARVERSLAG VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORISCH-STATISTISCHE KAARTEN VAN NEDER- LAND OVER 1911 . . LX X F. VERSLAG VAN DE VERGADERING DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP , GEHOUDEN OP ZATERDAG 1 APRIL 1911 IN HET GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN TE UTRECHT. . . LXXIV EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUP,TE NAAR DE BUITENNERINGEN RONDOM DE STAB LEIDEN , medegedeeld door MR. N. W. POSTHUMUS . . . . . ..... . 1 ONUITGEGEVEN OORKONDEN UIT DE 13de EEUW, BETREFFENDE HET KLOOSTER JERUZALEM ONDER BIEZELINGE OP ZUID- BEVELAND , medegedeeld door DR. HENRI OBREEN . . 96 OORKONDEN EN REGESTEN BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT EN HARE NAASTE OMGEVING TIJDENS HET GRAFELIJKE HUIS VAN HOLLAND, 1006-1299, medegedeeld door J. L. VAN DALEN ...... 115 AANTEEKENINGEN OVER EENE INRICHTING VAN HOOGER ONDER- WIJS TX RENEN EN HET ONDERWIJS-PERSONEEL , DAT ER AAN VERBONDEN WAS, IN DE XVIIde EN xvinde EEUW, medege- deeld door DR. R. JESSE ....... 279 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE REIS DOOR NEDERLAND IN 1762 medegedeeld door G. W. KERNKAMP ... 311 VERSLIG VAN HET BESTUUR OVER HET DIENSTJAAR 1911. Het jaar, waarover wij op deze plaats aan de leden van het Genootschap verslag uitbrengen , liet de samenstelling van het Bestuur onveranderd. Aileen misten wij gedurende zeer langen tijd den 2den Biblio- thecaris in onze vergaderingen. De ernstige ongesteld- heid , die hem verhinderde aan de bestuurswerkzaam- heden deel te nemen , is evenwel tot onze vreugde nagenoeg geweken en binnenkort hopen wij Dr. Van der Meulen weder in ons midden te zien. Mejuffrouw M. I. van Soest, van wie wij in het vorige verslag schreven , dat wij haar voor een jaar tot Amanuensis hadden benoemd , zag met ingang van 1 November jl. haar tijdelijke in een vaste aan- stelling veranderd een bewijs , dat wij over hare plichtsvervulling tevreden waren. Onder de honoraire leden van het Genootschap eischte in het afgeloopen jaar de onverbiddelijke flood meer dan een offer. In de eerste plaats vermelden meer dan een offer. In de eerste plaats vermelden wij , dat ons eenig Nederlandsch eerelid ons ontviel. Jhr. J. J. de Geer van Oudegein was de Nestor van ons Genootschap. Sedert 1847 gewoon lid , reeds een jaar later lid van het Bestuur, was hij „in enkele jaren de spil geworden; waarom het geheele genoot- II schap draaide," zooals zijn levensbeschrijver voor de leden van de Maatschappij der Nederlandsche Letter- kunde hem teekende. Doch reeds in 1853 zag hij zich verplicht den band met het Bestuur te breken , maar zijn medeleden, lettende op zijn vele verdiensten voor de toen nog jonge vereeniging , boden hem het honorair lidmaatschap aan, dat hij meer dan een halve eeuw heeft bekleed. Sedert besloten werd dit eer- bewijs voortaan alleen aan buitenlanders toe te kennen, bleef Jhr. De Geer in later jaren de eenige land- bleef Jhr. De Geer in later jaren de eenige land- genoot in de achtbare rij onzer honorairen. Het overlijden van Prof. E. Martin te Straatsburg, onder meer den geleerden beoefenaar der 1Vliddel- nederlandsche letteren , dat reeds in 1910 had plaats gegrepen , kwam eerst in het begin van het verslag- jaar te onzer kennis. Achtereenvolgens bereikten ons daarna het bericht van het verscheiden van den gewezen Franschen gezant bij het Nederlandsche hof, den heer L. Legrand, geroemd geschiedschrijver der Bataafsche Republiek, en dat van den geeerden kenner der Zuid-Afrikaansche geschiedenis, den Archivaris H. C. Vos Leibbrandt te Kaapstad. De rij onzer eereleden begint te dunnen. Meer- malen gedurende de laatste jaren overwogen wij hun getal aan te vullen en meer dan een candidaat werd ons aanbevolen; doch wij meenden dat, volgens de oude gewoonte van ons Genootschap, slechts uit- stekende verdiensten ten opzichte der vaderlandsche geschiedenis hier aanspraken zouden kunnen doen gelden , al vale het te loven, dat de historie van ons land in den vreemde betrekkelijk vele gelukkige beoefenaars vindt. Wederom toont de lijst der gewone leden een, zij het ook niet zeer aanmerkelijke , vermeerdering. De twee nieuwbenoemden 7 van wie wij in het vorig III versiag nog niet konden boekstaven of zij het lid- maatschap zouden aannemen , verheugden ons met hun toetreden , zoodat het aantal der gewone leden op het einde van het jaar 482 zou bedragen hebben, wanneer niet door overlijden en bedanken een 27-tal ons ontvallen was. Daarentegen traden op het einde van 1911 35 nieuwe gewone leden op onze uitnoo- diging toe. Evenals het vorige jaar boden wij aan eenige deelnemers der filialen van het Leesgezelschap , op wier belangstelling wij meenden te mogen rekenen , op wier belangstelling wij meenden te mogen rekenen , het lidmaatschap aan. Bijlage A tot dit jaarverslag vertoont de lijst der 25 honoraire en 490 gewone leden van het Genootschap. Het ruilverkeer met binnen- en buitenland vroeg in de Bestuursvergaderingen meer dan gewone belang- stelling. In den aanvang van het jaar deed de PO Bibliothecaris ons opmerken, dat gedurende eenige jaren sommige ruilgenootschappen ons niets hadden doen toekomen ?wat trouwens wel eens meer voorgekomen was ? doch ook dat sedert reeds geruimen tijd vele genootschappen onevenredig meer van ons ontvingen , dan zij ons daarvoor in ruil afstonden. Het geval genoot een nailer en nauwkeurig onderzoek en in de April- een nailer en nauwkeurig onderzoek en in de April- vergadering stelden wij een nieuwe regeling aangaande het ruilverkeer in. Diensvolgens gaven wij aan de Geschichts- and alterturnsforschende Gesellschaft des Osterlandes te Altenburg, het Stadt-Archiv te Keulen, en aan de redactie van de Kwartalnik Historyczny to Lemberg te kennen , dat wij het voortduren van het ruilverkeer niet Langer van nut achtten , daar of hare prestaties de onze niet geheel dekten Of om andere , voor de hand liggende redenen hare uitgaven voor ons te weinig belang hadden. Tevens, gingen wij na , welke onzer binnen- en buitenland- sche betrekkingen op de toezending onzer Bijdragen IV en Mededeelingen en der Werken konden aanspraak maken , terwip bij rondscbrijven aan een 21-tal ge- nootschappen werd medegedeeld dat zij zich uit billijkheidsoverwegingen voortaan met de ontvangst der Bijdragen en Mededeelingen alleen zouden moeten tevreden stellen en , om bijzondere redenen aan twee vereenigingen , dat wij haar alleen de Werken konden toestaan. Wij schijnen niet te hebben misgetast; immers nagenoeg geen wederwoord gewerd ons , en waar het gesproken werd , erkende men volmondig ons goad recht en verzocht voortaan de Werken tegen ledenprijs te mogen ontvangen. Aileen de Historischer Verein fur den Niederrhein te Bonn achtte het „selbstverstândlich" dat , hoewel wij tegenover het deel zijner Annalen toch twee deelen onzer Werken aanboden , zijnerzijds het ruilverkeer geheel als „auf- gehoben" werd beschouwd. Wij waren het uitteraard gehoben" werd beschouwd. Wij waren het uitteraard met deze zienswijze in het geheel niet eens , maar moesten er in berusten , dat op een zoo ongewone wijze de Verein van onze lijst verdween. De Societe d'Histoire et d' Archeologie de Geneve daarentegen , die in het vervolg slechts de Bijdragen zou ont- vangen , deed ons , ten einde bet ruilverkeer in zijn vollen omvang hersteld te krijgen , een zoo gewaar- deerd tegenvoorstel door aanbod van een aantal werken hors serie" voor nu en later, dat wij dankbaar dezen modus vivendi aanvaardden. Reeds tevoren hadden wij den Verein far Geschichte des Bodensees and seiner Umgebung te Friedrichshafen moeten afvoeren naar aanleiding van het zonderlinge antwoord op een rappel onzerzijds , dat de Verein al seder 1908 het ruilverkeer met „fremdsprachige" genootschappen had gestaakt. Geheel in der minne ontknoopten wij ten opzichte van den ruil onzer iiitgavei de vriendschapsbanden met het Provinciaa/ Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat zeer weinig in het licht zendt, terwijl het evenmin noodig scheen meer dan een dubbel stel exemplaren noodig scheen meer dan een dubbel stel exemplaren onzer publicaties in de Utrechtsche Universiteits- Bibliotheek te doers berusten. Nieuwe betrekkingen werden aangeknoopt met den Hansischer Geschichtsverein te Lubeck, die daarom verzocht had, en op eigen initiatief met de redac- ties van het tijdschrift De Katholiek te Utrecht en van de Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem te Haarlem , welke periodieken wij tot nu toe hadden aangekocht of ten geschenke ontvangen. Om verschillende redenen zagen wij ens verplicht een afwijzend antwoord te geven , toen ons weten- schappelijk verkeer werd aangeboden van de zijde der University of California te Berkeley, van de Society for nautical Research te Londen en van de Verein fur Orts- und Heimatskunde im Veste und Kreise Recklinghausen, terwijl ten slotte vermeld moet worden dat van den llistorischer Verein des Kantons St. Gallen , waarmede wij in het verslag van 1910 mededeelden in onderhandeling te staan , geen nader bericht vernomen werd. In Bijlage B vinden onze lezers als naar gewoonte een lijst der 104 genootschappen , redacties , archieven en bibliotheken , waarmede bet Historisch Genootsehap betrekkingen waarmede bet Historisch Genootsehap betrekkingen onderhoudt. In Bijlage C geeft de Penningmeester zijn jaar- lijksch overzicht van de geldmiddelen , die wederom stof tot tevredenheid opleveren. Het schijnbaar na- deelig saldo van het jaar 1909 (een gevolg van den aankoop van te veel effecten) is thans geheel inge- haald , terwijl over het verslagjaar nog eeu batig slot van f 338,46' valt te boeJen, VI Ook nu weer hebben wij Been aanleiding gevonden in het bedrag van het honorarium , dat wij aan onze medewerkers besloten uit te keeren , wijziging aan te brengen. Evenwel zullen wij binnenkort dienen te overwegen hoe te handelen , wanneer, zooals voor- komt , samenstelling en bouw van enkele onzer uit- gaven afwijken van het gewone type , waarop wij bij het vaststellen van het tarief het oog gericht haIden. Intusschen is het ons gebleken dat het toekennen van honorarium hooge eischen aan onze kas zal blijven stellen. Het verslag over den staat der boekerij en der handschriften van het Genootschap, dat onze 1 ste Biblio- thecaris in de eerste vergadering van het ingetreden jaar pleegt in te dienen , had niet veel bijzonders te memoreeren. Onze papieren schat verkeert in bevre- digenden toestand en neemt langzaam toe door ruiling, door aankoop van enkele tijdschriften en door schenking van openbare lichamen en particulieren , onder wie wij met dankbaarheid velen onder de leden van het Genootschap gedenken , in de hoop dat anderen , die bij het ronddeelen der present-exemplaren hunner werken onze boekerij vergaten , dezen zachten weak ter harte mogen nemen. In Bijlage D vindt men het jaarlijksch supplement op den catalogus der boekerij van het Genootschap. Van een der leden en van de erven van een ander mocht het fonds onzer uitgaven schenkingen ontvangen , waarvoor ons bier een woord van dank past. Evenmin behoeven wij veel te zeggen van het Leesgezelschap. Klachten bereikten ons niet meer en de nieuwe organisatie van den dienst , ten vorigen jare door den 2den Bibliothecaris aangebracht, werkte 'AO naar wensch , dat tijdens diens ziekte de Ama- nuensis gemakkelijk de taken loopende kon houden. VII De Centrale Commissie voor de Historisch-statistische Schetskaarten van Nederland biedt als Bijlage E haar jaarverslag aan. Wij verheugen ons over het feit, dat de Commissie, uit haar midden een commissie ad hoc ?de Atlas-Commissie ?gevormd hebbende , de voldoening heeft gesmaakt nog voor het einde van het verslagjaar de eerste afleveringen van den Ge- schiedkundigen Atlas van Nederland in het licht te kunnen zenden. Zooals wij dat in latere jaren tot gewoonte hebben gemaakt , geven wij van de in 1911 gehouden Alge- meene Vergadering der leden van het Genootschap geen afzonderlijk. verslag uit, doch een overzicht van het daar verhandelde in een laatste Bijlage F. wij brengen gaarne op deze plaats nog eens onzen dank aan ons honorair lid, Prof. H. Pirenne te Gent, en aan Prof. Dr. J. Huizinga te Groningen , die door hunne belangrijke voordrachten het welslagen deter Vergadering zoozeer hebben bevorderd. In de maandelijksche vergaderingen van het Bestaur wordt , zooals begrijpelijk is , de meeste tijd gewijd aan de uitgaven , die wij te bezorgen hebben of die ons te dien einde worden aangeboden , doch steeds telt onze agenda bovendien naast de gewone administra- tieve een aantal andere werkzaamheden van den meest verscheiden acrd , die somwijlen in en buiten onze bijeenkomsten aan de leden van het Bestuur niet weinig tijd en moeite kosten. Intusschen wij beklagen ons deswege niet, doch betreuren het alleen , indien wij gevraagde inlichtingen niet of niet volledig kunnen verschaffen of anderszins onze bemoeiingen zonder verschaffen of anderszins onze bemoeiingen zonder resultaat blijven. Een overzicht van de belangrijkste Bier aangelegenheden , die onze aandacht vroegen , volge hier. VIII Het Bestuur van het in den afgeloopen zomer te Mechelen gehouden Geschied- en Oudheidkundig Con- gres had herhaaldelijk er op aangedrongen , dat het Historisch Genootschap zich aldaar zou doen vertegen- woordigen. Niemand onzer was echter daartoe in de gelegenheid en wij brengen bij dezen onzen dank aan Dr. EL T. Colenbrander, , die ten slotte wel- willend bereid werd gevonden de vertegenwoordiging van het Genootschap te Mechelen op zich te nemen. Wij vonden geen aanleiding toe te treden tot de vereeniging „Heemschut", die daartoe een uitnoodiging tot het Bestuur richtte. Het Joel Bier vereeniging heeft onze voile sympathie maar ligt te ver buiten den kring onzer werkzaamheden. Inlichtingen werden, voor zoover mogelijk , ver- strekt op aanvragen naar de bronnen van de kennis der economische geschiedenis van Noord-Brabant in de 19de eeuw ; omtrent handschriften van genealogi- schen aard , waarvan in oude uitgaven van het Ge- nootschap melding was gemaakt ; omtrent zaken of personen, in die uitgaven van ouden datum genoemd ; omtrent kaarten der republiek in de 17de eeuw. Eens zelfs riep een Amerikaansch geestelijke , die van kerkelijke autoriteit wenschte te veranderen , onze tusschenkomst in ter introductie bij den door hem gewenschten superieur, maar men begrijpt dat wij daar niet op ingingen. Doch vooral dient melding gemaakt te worden van het heuglijke feit, dat wij er eindelijk in slaagden een , naar wij hopen , bruikbaar stel regels voor het bewerken van indices op te stellen. Verleden jaar moesten wij het voor ons teleurstel- lende bericht brengen, dat na veel gesehrijf en gewrijf de zaak van de baan was , voorloopig ten minste , wegens de ontslagaanvrage van mej. De Clereq. Thans zijn eindelijk geslaagd. wij gaven aan IX mej. Van Soest , onze nieuwe Amanuensis , de op- dracht een paar vel der vroeger verschenen Grafelific- heids-rekeningen te indiceeren en op grond van hetgeen het dossier , dat wij langzamerhand over deze quaestie hadden bijeengebracht, haar leerde en van haar eigen overwegingen een beknopt stel regels te ontwerpen. Zij kweet zich van die taak wij toetsten hare meeningen aan de onze en het resultaat was dat wij in enkele weken gereed kwamen met een werk, dat eenige jaren Lang er vrij hopeloos voor gestaan had. Mejuffrouw Van Soest zal nu het maken van indices op de vijf deelen Rekeningen der grafelificheid van Holland en Zeeland , die indertijd in de Nieuwe Serie der Werken verschenen, ter hand nemen, ten deele als voorberei- dingsarbeid voor de uitgave van het supplement daarop, die in ons voornemen ligt. wij zijn gaarne bereid aan belangstellenden afschrift van de gestelde regels te verschaffen; ze nu reeds op deze plaats te publiceeren scheen minder gewenscht , daar ze bij nadere toetsing aan de praktijk wellicht nog eenige wijziging zullen moeten ondergaan. In het verslag van het volgende jaar hopen wij ze op te nemen. Van het laatstbesproken onderwerp tot de uitgaven van het Genootschap is de overgang wel zeer geleidelijk. Het programma , dat wij voor het jaar 1911 op- stelden , konden wij naar behooren ten uitvoer leggen, doch ook nu weer beletten onvoorziene omstandig- lieden ons het te doen op den tijd , dien wij daarvoor hadden bepaald. Het eerste deel van de Kroniek van Abel Eppens lag bij den aanvang van het jaar gereed om op afbetaling van het vorige jaar nog verzonden te worden; doch het scheen minder wen- schelijk toen het werk den leden te doen toekomen met het oog op het gereed komen op datzelfde tijdstip van de Bijdragen en Mededeelingen. Derhaivo besloten wij na de verzending in Maart van dit jaar- boek de beide deelen der Kroniek in den voorzomer in zee te zenden , in de verwachting dat het tweede deel , waarvan in het verslag van het vorige jaar kon gemeld worden dat de tekst afgedrukt was , dan geheel zeilree zou zijn. Doch on verwacht bleek het dat mejuffrouw De Clercq, onze vorige Amanuensis , die op zich had genomen den index op de twee lijvige deelen te vervaardigen , door drukke bezigheden in een nieuwe betrekking geen kans zag tegen den in een nieuwe betrekking geen kans zag tegen den bedoelden tad met haar arbeid gereed te komen. Zoo moest deel I in Mei alleen de reis aanvaarden en eerst in de allerlaatste dagen van het verslagjaar kon het zusterschip volgen. Wij wen- schen de heeren Feith en Brugmans van harte geluk met het voorspoedig van stapel loopen van dit tweetal, waarvan de kiel reeds in de vorige eeuw gelegd was. Alles eerder echter dan de toewijding der bouw- meesters heeft deze vertraging veroorzaakt. Ter ver- mijding van misverstand deelen wij verder mede , dat de regelen voor het bewerken van den index , die de heeren uitgevers daaraan deden voorafgaan , in overleg met mejuffrouw De Clercq door hen opgesteld waren , vOOrdat het Bestuur zich zelf aan het opstellen van de bovengenoemde normaal-regels had gezet. Intusschen hadden in September de Verslag en van Kerkvisitatien in het Bisdotn Utrecht uit de 16de eeuw, uitgegeven door onzen Voorzitter voor een groot deel uitgegeven door onzen Voorzitter voor een groot deel naar materiaal , indertijd bijeengebracht door wijlen Mr. F. A. L. ridder van Rappard onze beloften tegenover de leden in vervulling doen gaan. In 1912 nemen wij ons voor twee goede be- kenden ter deure uit te zenden. In den loop van het jaar 1911 werden de Dópéches van den Pruisischen xi ezant Von Thulemeyer ter perse gelegd; Dr. Coien- brander bediende de drukkerij met bekwamen spoed en is uit eigen beweging tot nog grooter krachts- inspanning bereid , zoodat wij wel kort na het ver- schijnen der Bijdragen en Mededeelingen , die met dit verslag aanvangen , in staat zullen zijn de Depeches verslag aanvangen , in staat zullen zijn de Depeches te verzenden. Dan komt verder het derde deel van de Brieven van Johan de Witt aan de beurt. Immers in het laatst van 1911 verheugde ons Dr. Japikse , Wiens ongesteldheid tot onze vreugde geheel geweken was doch die door een nieuwen werkkring de handers niet geheel vrij had gehad , met de toezending ge- heel persklaar, van de verdere kopij voor dit deel maar meer nog deed hij dit met zijn bereidverklaring , terstond na het afdrukken daarvan met het vierde terstond na het afdrukken daarvan met het vierde deel van de brieven van De Witt voort te gaan. Door die belofte zijn wij derhalve ook reeds voor het jaar 1913 van stof voorzien. Immers naast het toe- jaar 1913 van stof voorzien. Immers naast het toe- gezegde deel der belangrijke De Witt-correspondentie beschikken wij nog over een lijvig deel Leidsche Stadsrekeningen , gereed voor de pers , die wij voor kort definitief ter uitgave aanvaardden. Een jaar geleden spraken wij nog slechts van onderhande- lingen met Mr. A. Meerkamp van Embden , die intusschen den goeden weg op schenen te wijzen thans reeds is de zaak geheel beklonken. Inderdaad, een prijzenswaardige spoed (wij zijn niet verwend , doch pleiten in vele gevallen volgaarne verzachtende omstandigheden), die ons in staat stelt den heer Van Embden niet te lang te laten wachten. Over eenige maanden gaat zijn werk ter perse. Lijvig, zeer lijvig, is ook een andere bundel kopij, doch helaas! verre van persklaar, die wij voorloopig doch helaas! verre van persklaar, die wij voorloopig in een veilige bergplaats onderbrachten. Wij bedoelen te spreken- over de Leycester-Correspondentie , waarva te spreken- over de Leycester-Correspondentie , waarva XII wij het vorige jaar zooveel en zoo weinig opgewekt hadden te berichten. Wie het jaarverslag over 1910 naslaat , zal zien dat de toon , dien wij over de toe- komst dier uitgave hadden aan te slaan sterk in mineur was , al bespeurden wij ?maar wij durfden het ons zelf niet bekennen ?bij het opstellen van ons verslag nog een straaltje van hoop. Op de hooge kosten , men herinnert het zich , van het afschrijven in Londen van de gewenschte bescheiden scheen de onderneming te zullen. stranden. Echter, in de ver- gadering waarin wij , naar wij vroeger meldden , be- sloten de Leycestriana voorloopig te laten rusten , doch „diligent te blijven ten opzichte van hetgeen deze uitgave die ons belangrijk scheen , op andere b wijze nog mogelijk zou kunnen maken ," werd deze restrictie ons ingegeven door eene onderhandsche mededeeling omtrent mogelijk te openen ons onbe- kende finantieele hulpbronnen. En ziet, eenige maan- den later kwam de blijde boodschap tot ons, dat uit de bijzondere fondsen van Teyler's Tweede Genootschap een bedrag van 500 gulden beschikbaar gesteld kon worden voor het doen afsehrijven van de in Londen berustende brieven. Vijfhonderd gulden was wel minder dan de som , die ons eerst gevraagd was , doch de afschrijver werd galukkig bereid gevonden voor het genoemde bedrag het werk aan to vatten. Gaarne grijpen wij de gelegenheid aan om ook op doze plaats onzen bijzonderen dank aan Directeuren van Teyler's Stichting en aan de leden van Teyler's Tweede Genootschap voor hun vrijgevige besehikking te betuigen. Binnen zeer kort bestek ontvingen wij reeds de afschriften van hetgeen wij op gezag van. Dr. Huges als voor ons Joel van belang hadden aan- gewezen maar nu hebben wij ook niet veel meer mee te deelen. Alles moet nog aan deze uitgave XIII verricht worden : de stukken moeten worden geschift en bewerkt wat voor uitgave in aanmerking komt moet in Londen gecollationneerd kortom , alles blijft nog te doen om van dit ruwe materiaal een be- hoorlijke publicatie te maken. Er vie' in de laatste maanden echter zoo veel te behandelen en er is zoo veel, dat in een naderen staat van voorbereiding verkeert , dat wij de Leycester-papieren tot voor enkele dagen lieten liggen. Thans zijn zij in handen van dagen lieten liggen. Thans zijn zij in handen van een bevoegd kenner van het tijdvak , die te gelegener tijd er rapport over zal uitbrengen en zijn voortvarend- heid staat ons borg , dat wij het volgende jaar zullen heid staat ons borg , dat wij het volgende jaar zullen kunnen mededeelen , hoe deze voorgenomen uitgave een heel Bind verder tot vervulling zal zijn gekomen. Voor wij hierna overgaan tot het doen van mede- deelingen aangaande nieuwe in het afgeloopen dienst- jaar ter hand genomen ondernemingen voegt het een paar woorden te wij den aan enkele in voorbereiding verkeerende uitgaven , die voor onze lezers reeds goede bekenden zullen geworden zijn , doch die ditmaal den verslaggever niet veel zorgen zullen baren. Met het maken van afschriften to Utrecht en te Rijsel ten behoeve van de uitgave der Grafelijkheids- reiceningen van Holland en Zeeland uit den tijd der .Henegouwsche Graven werd geregeld voortgegaan , hoewel het veranderen van kopiist te Rijsel eenige vertraging bracht. Over de te maken indices op de reeds vroeger door het Genootschap uitgegeven en op deze rekeningen spraken wij reeds boven. Daar wij geen gebrek aan kopij hebben , kunnen wij ons met den langzamen , doch zekeren voortgang dezer onderneming volkomen vereenigeil. Over het reeds in eenige verslagen ter sprake gebrachte koopmansarchief van den Delftschen Burge- meester Van Adrichem hoorden wij in het laatste Bijdr. en Meded. XXXIII. XIV' jaar niets. Wij vertrouwen evenwel dat Dr. Van Gelder, die ons reeds een uitvoerig plan van uitgave had voorgelegd doch door drukke ambtsbezigheden gedwongen was dit plan tot nader order te laten liggen , zoodra zijn tijd het toelaat , wel weer zijn aandacht aan de zaak in quaestie zal willen wijden. Evenmin vernamen wij naders over den bundel stukken over de geschiedenis van 's-Hertogenbosch , waarvan wij in het vorige jaarverslag met een enkel woord melding maakten. Wij berichtten den eigenaar, dat de papieren nog in onderzoek waren , zooals ons in het laatst van 1910 gemeld was. Het werk aan de Gedenleschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek bleef met het oog op den gezond- heidstoestand van Dr. Van der Meulen dit jaar geheel rusten ; doch wij hopen dat onze 2de Bibliothecaris , zoodra hij weer de voile maat van zijn krachten zal kunnen geven , de toezegging , die hij vOcir zijn ziekte deed , zal kunnen volvoeren om aanstonds , wanneer deed , zal kunnen volvoeren om aanstonds , wanneer dit noodig zal worden , een vierde deel van dit em- vangrijke werk ter perse te leggen. De Depéches van Lord Auckland kwamen in den zomer ook weer eens ter sprake , nadat wij eenige jaren achtereen er over hadden moeten zwijgen ; doch nu betrof het de verblijdende tijding , die op navrage de beer Henri de Peyster ons deed geworden, dat de brieven bijna persklaar waren. Wij willen er dus het beste van hopen. Al wat wij tot hiertoe bespraken betrof onder- nemingen van ten minste een jaar her; doch ook aan nieuw op het getouw gezette ontbrak het in 1911 niet. Zoo kwam herhaalde malen het volgende plan ter tafel , waarover wij eenigszins uitvoerig zullen hebben te berichten. Reeds sinds lang was binnen en buiten den kring XV van het Bestuur de meening gevestigd , dat de voor jaren voor het Genootschap door Mr. S. Muller Fz. uitgegeven Lijst van Noord-Rederlandsche Kronijken onvolledig en verouderd was geworden en nood- zakelijk een nieuwe herziene uitgave behoefde. Tijd en gelegenheid om dit nuttige werk te verrichten hadden evenwel tot dusver den uitgever van toen ontbroken. Hoogst welkom was derhalve het aanbod van Dr. A. Hulshof te Utrecht, dat ons in het voor- jaar gewerd , om genoemde lijst met talrijke addenda en corrigenda (voor een aanzienlijk deel trouwens reeds in den loop der jaren door den eersten be- werker der Lijst bijeengebracht) opnieuw voor den druk gereed te maken. Dr. Hulshof diende een vol- ledig plan van bewerking en een proeve daarvan in, doch voegde daarbij een verzoek om honorarium te mogen ontvangen tot een bedrag , dat het geheele plan op losse schroeven scheen te zullen geraken. Niet dat de eisch van den heer Hulshof in de verste verte buitensporig was ; wij erkenden gaarne dat het werk , dat gedaan moest worden , omvang- rijk was en de kosten van been en weer zenden van tal van handschriften naar en van Utrecht niet weinig hoog; maar de som , die gevraagd werd, ging het honorarium , dat wij mochten geven , belangrijk te boven. Wij overwogen daarop de zaak van alle kanten : met een vergrootglas bekeken scheen het dat deze uitgave, als niet omvattende tevoren ongepu- bliceerde historische bescheiden , buiten de taak vigil , die de genootschapswet ons stelde ; doch wij meenden die de genootschapswet ons stelde ; doch wij meenden over dit bezwaar te mogen heenstappen , gezien de belangrijkheid en noodzakelijkheid van wat toch in- derdaad een voorbereiding tot bronnenpublicaties kan genoemd worden , en ... er was het precedent uit den tijd , toen de Lijst zelve door de zorgen van het XVI Genootschap het licht zag. Doch niet meenden wij to mogen ingaan op de opgeworpen meening , dat wij in dit buitengewone geval ook een buitengewoon honorarium zouden mogen toekennen. Het stond bij ons vast dat voor alle medewerkers gelijk recht zou moeten gelden. Pus zochten wij naar middelen en wegen om dit plan niet te doen mislukken. Bekos- tigen uit het kapitaal en daarna voor de leden ver- krijgbaar stellen tegen betaling , zooals indertijd met het Bullarium Trajectense geschied was , scheen om vele redenen niet gewenseht. Aldus bleef een weg over , dien wij nog niet bewandeld hadden : subsidie te vragen aan andere geleerde genootschappen, daar wij de uitgave van nationaal wetenschappelijk belang achtten. Zoo wendden wij ons tot een aantal vereenigingen met het verzoek ons door een geldelijke bij drage in staat te stellen aan den heer ilulshof datgene meer te kunnen betalen , dan waarop hij naar ons tarief recht had. Van verschillende zijden ontvingen wij antwoord , dat van sympathie voor het plan van uitgave getuigde ; maar de Neder- landsche genootschappen zijn nu eenmaal geen Ameri- kaansche en men moest ons veelal ongetroost laten gaan. Toch gelukte het ons door de vrijgevigheid van de Directeuren van Teyler's Stichting te Haarlem 1) en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen alhier (dat om statutaire redenen het subsidie, waarom wij verzocht hadden , rechtstreeks aan Dr. Hulshof toekende) een bedrag bijeen te brengen , dat ons in staat stelde aan laatst- 4) Op het oogenblik dat wij aan haar ons verzoek richtten, was nog niets bekend van de milde gave, die ons nit de fondsen van Teyler's Tweede Genootschap wachtte; anders zou de be- van Teyler's Tweede Genootschap wachtte; anders zou de be- scheidenheid verboden hebben bij haar aan te kloppen. XVII genoemde de door hem gewenschte opdracht te geven. Wel ontbrak er nog wel jets aan hetgeen wij noodig hadden, loch het bleek volkomen regelmatig de ver- schotten wegens het verzenden der handschriften uit do genootschapskas te vergoeden , zooals wij dat voorheen genootschapskas te vergoeden , zooals wij dat voorheen meermalen tegenover andere medewerkers hadden meermalen tegenover andere medewerkers hadden gedaan. Vermelden wij ten slotte dat wij , hangende onze onderhandelingen , de uitgave , the op dat oogen- blik in gevaar scheen , nog aan de Commissie voor blik in gevaar scheen , nog aan de Commissie voor 's Rijks geschiedkundige Publicatien hebben aange- boden , die echter zelve wegens krapheid van middelen dit aanbod moest afslaan. wij willen niet zeggen , dit aanbod moest afslaan. wij willen niet zeggen , dat wij voornemens zijn bovengemelde wijze van doen tot een gewoonte te maken , wij zien volkomen in dat er bezwaren tegen in te brengen zijn, maar het scheen ons volkomen gerechtvaardigd in een bijzonder geval , ons volkomen gerechtvaardigd in een bijzonder geval , en dat was hier ruimschoots aanwezig , een beroep en dat was hier ruimschoots aanwezig , een beroep te doen op de concordia , zonder welke ook weten- schappelijke doeleinden het niet kunnen stellen. De heer Hulshof heeft zich aan het werk gezet en het volgende jaar verwachten wij over de vor- deringen van zijn arbeid verblijdende berichten to kunnen geven. In den aanvang des jaars kwam het ons ter oore , dat Mr. N. W. Posthumus to Amsterdam aan de Rijks-Commissie had voorgesteld een nieuwe uitgave te bewerken van Pieter de la Court's Welvaren van Leiden, een voorontwerp van diens Interest van Hol- land. De Commissie had wegens veelheid van stof, die op afdoening wachtte , bezwaar gemaakt, waarom het Bestuur, daar deze uitgave van niet grooten om- yang zou worden , het gewenscht achtte zich met den heer Posthumus in verbinding te stellen. Doze onder- handelingen leidden tot overeenstemming en ook , nadat kort geleden van andere zijde een nieuwe uit- XVIII gave van De la Court's werk verschenen was, bleven wij ens voornemen handhaven. In de eerste helft van 1912 zullen wij, zooals ons beloofd is , 's heeren Posthumus' arbeid persklaar ontvangen , maar wij konden hem nog geen toezegging doen , dat die spoedig ter perse zou gaan. Ongeveer in het midden van bet verloopen jaar ontving de Voorzitter bezoek van den hoogleeraar Knod te Straatsburg , die zich onledig bleek to houden met het uitgeven van de matrikel van de Universiteit te Orleans. Hij had daar de namen gevonden. van ?800 Noord-Nederlandsche studenten uit het tijd- perk 1440-1602 , terwiji er van na dien tijd ook nog een groot aantal namen door hem opgeteekend was. Het doel van het bezoek van den heer Knod was te vernemen, of het Genootschap bereid zou bevonden worden de superintendentie op zich te nemen van het door deskundigen terecht brengen dezer landgenooten. ook was hij niet ongeneigd het uitgeven Bier namen, voorzien van aanteekeningen , aan het Genootschap over te laten , met dien verstande dat deze uitgave dan later in zijn werk over de matrikel van Orleans zou worden opgenomen. Het plan maakte ooze belangstelling gaande en het toeval wilde , dat kort daarop in den heer Mr. J. van Kuyk te 's-Gravenhage iemand vonden , bevoegd en bereid zich bezig te houden met het verzamelen van korte biogra- fische notities bij de namen der voor 1602 to Orleans gestudeerd hebbende landgenooten. Intusschen was de heer Knod eenigszins van voornemen veranderd en Het hij aan het Genootschap alleen de namen der officiarii der Nederlandsche studenten over, terwijl hij de suppositi zelf voor zijn rekening Wilde nemen. Hij de suppositi zelf voor zijn rekening Wilde nemen. Hij zond ons een lijst der eersten toe en Mr. Van Kuyk zette zieb, aan het werk. Intusschen zal ender deze XIX omstandigheden deze uitgave , waarvan wij een deel der Gerken hadden willen makers, wel meer aange- wezen blijken veer de Bijdragen en Mededeelingen , wellicht voor die van 1913. wij waren bijzonder gelukkig ditmaal met het ontvangen van kleine bijdragen. Konden wij in het vorige verslag berichten dat wij de .Hotmanniana voor den bundel van het zooeven genoemde jaar hadden bestemd ?deze bescheiden zijn intusschen reeds afgedrukt , vermeerderd met eenige Hotman- ,brieven , die Dr. Huges ons te Londen had gesig- naleerd ?thans ligt reeds met bestemming daarvoor persklaar gereed een bijdrage van den heer Mr. J. Eysten te Utrecht , getiteld Adviezen van den Hol- landschen Kapitein-ingenieur Johan van Valckenbury on2trent de bevestiging van Rostock, terwifi Dr. A. Hulshof alhier ons eenige documenten toezegde over De Reguliere Kanunniken te Utrecht en hun Prior Johannes Passert gedurende het Schisma. Wellicht vinden wij ook iets voor de Bijdragen in een collectie afschriften van wijlen den Algemeenen Rijks-Archivaris Bakhuizen van den Brink , die ons voor kort ter kennisneming werd toegezonden. Niet Lang geleden nl. werd ten Rijks-Archieve te 's-Graven- hage een omvangrijke verzameling afschriften en aanteekeningen van den genialen geschiedvorscher teruggevonden , die , vermeerderd met een aantal papieren , door de familie Bakhuizen van den Brink afgestaan , ter ordening en nailer onderzoek in handen werd gesteld van de Commissie voor 's Rijks geschied- kundige Publicatien. De Comrnissie had er wel haar gading in gevonden, doch stond eenige dossiers, die voor haar doel minder 0.eschikt waren aan het llistorisch b 1 Genootschap of ten einde daarmee naar bevind van zaken to handelen. Het waren eenige omslagen met XX afschriften , indertijd door Van den Brink te Brussel gemaakt over den tijd der landvoogdij van Alva gemaakt over den tijd der landvoogdij van Alva en van die van Requesens , en een bundel copieen en aanteekeningen betreffende het graafschap Megen. De papieren werden om rapport en advies Megen. De papieren werden om rapport en advies door ons doorgezonden en later hopen wij aanleiding te hebben er op terug te komen. Nog eens hadden wij ons met Bakhuizen van den Brink bezig te houden. Het was toch gebleken, dat in de uitgave van diens Hecmundensia de geleerde schrijver van de excerpten uit het zoogenaamde Adal- bertsboek wel de fol. 1-9 had afgedrukt , doch zijn bertsboek wel de fol. 1-9 had afgedrukt , doch zijn voornemen om ook hetgeen voorkomt op fol. 9-15 , dus ongeveer 12 blz. , door den druk bekend te waken niet had volvoerd. wij grepen de gelegenheid , die niet had volvoerd. wij grepen de gelegenheid , die zich scheen voor te doen dat een bij uitstek des- kundige zich met de verzorging van het ontbrekende zou kunnen belasten , gaarne aan om de gewenschte aanvulling te geven. Tot onze teleurstelling bleek de historicus , dien wij op het oog hadden niet bereid , historicus , dien wij op het oog hadden niet bereid , daar zijn studien zich thans op ander gebied be- daar zijn studien zich thans op ander gebied be- wogen ; doch deze tegenspoed belette ons niet de onuitgegeven bladen uit het Adalbertsboek alvast te doen afschrijven , in afwachting dat wij een ander mediaevist vinden, die ons ter wille zal kunnen zijn. Een oogenblik hielden wij onze aandacht gevestigd Een oogenblik hielden wij onze aandacht gevestigd op een uitgave in extenso door Dr. A. Hulshof ?in aansluiting aan de door hem in onze Bijdragen van het vorige jaar uitgegeven Oorkonden in de Archives Nationales te Parijs aangaande de betrekkingen der Hollandsche Graven nit het Henegonwsche en Beiersche huis tot Frankrijk ?van een dergelijke collectie huis tot Frankrijk ?van een dergelijke collectie charters aldaar, rakende de betrekkingen tusschen de Geldersche vorsten en het Fransche koningshuis, die reeds in het verslag der heeren Huet en Van XXI Veen in regest waren medegedeeld. De afschrijfkosten zouden evenwel zeer hoog loopen en daarom zagen wij gemakkelijk van ons voornemen af, toen het bleek dat Dr. Hulshof elders op gunstige voorwaarden zijn charters onder dak kon brengen. Een ons aangeboden overzicht ten slotte der in- kwartiering van het gevolg van den Winterkoning in Renen , dat overigens misschien wel van lokaal belang was, meenden wij te moeten afwijzen, daar de alge- was, meenden wij te moeten afwijzen, daar de alge- meene beteekenis van het stuk te Bering scheen. Uit het bovenstaande zullen onze lezers kunnen constateeren , dat onze werkzaamheden vele en velerlei waren en dat het vooralsnog niet den schijn heeft waren en dat het vooralsnog niet den schijn heeft alsof , nu sedert eenige jaren bet Rijk zich op om- vangrijke schaal is gaan bewegen op het terrein der geschiedkundige publicatie , voor het Historisch Ge- nootschap geen plaats meer in de zon zou overblijven. Met het gebruikelijk overzicht van den inhoud van deze Bijdragen en Mededeelingen , de drie-en- dertigste van hare reeks , besluiten wij het verslag , waarin wij wederom den leden van het Genootschap waarin wij wederom den leden van het Genootschap rekening hebben afgelegd onzer gestie in een task, die wij wel zelf ons hebben opgelegd loch die wij zonder hunne daadwerkelijke belangstelling niet zouden kunnen volvoeren. kunnen volvoeren. Mr. N. W. Posthumus , de zorgvuldige geschied- schrijver van de Leidsche lakennijverheid , deelde in het tweede deel van zijn bronnen-publicatie daar- over reeds wat op de draperie betrekking had mede uit een register in het Leidsche Gemeente-Archief , waarin Commissarissen uit het Hof van Holland hunne bevindingen hadden neergelegd naar aanlei- ding van een door hen in 1540-1541 ingesteld onderzoek naar den omvang en den acrd der nerin- XXII gen , die binnen een afstand vaa 500 roeden buiten de stad Leiden werden uitgeoefend. Thans wordt het register in zijn geheel aan het licht gebracht. Het levert eene welkome bijdrage tot onze nog onvolledige kennis van den economischen strijd der stedelijke industrie tegen de concurrentie van het platteland. In het Provinciaal Archief te Antwerpen legde Dr. Henri Obreen te Brussel de hand op een tiental nog onbekende oorkonden uit de 13de eeuw, betreffende bet vrouwen-klooster Jerusalem bij Biezelingen op Zuid-Beveland. In den tijd der beroerten was de abdis gevlucht naar het dochter-klooster van Jerusalem, St. Margarethendal of Ter Nonnen te Antwerpen , en St. Margarethendal of Ter Nonnen te Antwerpen , en derwaarts had zij ook de kloosterpapieren in veilig- heid gebracht. De verzameling , later na de opheffing van Ter Nonnen in openbaar bezit gekomen , was niet geheel onbekend , dock joist de hierachter afge- drukte stukken waren toevalligerwijze onopgemerkt gebleven. Een gedeeltelijke inventaris door Smalle- gange van de papieren van Biezelinge en een chro- nologische lijst van uit de 13de eeuw bekende stukken betreffende dit klooster vormen twee de uitgave aanvullende bijlagen. In de derde bijdrage, die den nadere verklaring overbodig makenden titel draagt Oorkonden en Regesten betreffende de stad Dordrecht en hare naaste onageving tijdens het grafelifice huis van Holland 1006-1229, levert de Dordtsche Archivaris , de hoer J. L. van Dalen, als het ware een Oorkondenboek op bescheiden schaal van de stad , wier oude archieven hij beheert. Men zal er veel in vinden , wat reeds elders min of moor nauwkeurig of volledig is gepubliceerd , maar ook vele inedita ; om den samenhang van het ge- heel niet to verbreken vereenigden wij ons met den door den uitgever bedoelden opzet. XXIII Wij kunnen om begrijpelijke redenen van praktijk bij de samenstelling van ons jaarboek voor de daarin bijeengebrachte bijdragen geen chronologische volgorde aannemen. Toch brengt toevallig Dr. B. Jesse , die het oud-Archief van Renen bestuurt , ons in een latere periode , wanneer hij een reeks van aanteekeningen nit de vroedschaps-resolution Bier stad aaneenrijgt tot een geschiedenis harer Latijnsche school gedurende de 17de en de 18de eeuw. Het journaal door den GOttinger hoogleeraar J. Beck- mann gehouden van een reis door Nederland in 1762, van inleiding en aanteekeningen voorzien door de goede zorgen van onzen oud-Voorzitter Prof. Kernkamp , besluit onze verzameling miscellanea. Het sluit zich geheel aan bij de in 1910 door dezelfde hand te dezer plaatse gepubliceerde reisbeschrijving van den jare 1759, opgesteld door den Zweedschen geleerde Bengt Ferrner. Wij zouden hier punctum kunnen zeggen , indien niet eon gering verzuim was goed te maken. Klein , maar van principieelen acrd vandaar dit peccavimus. Wel hadden we in de inleiding gelezen , die de /leer Jos. Kleijntjens schreef op zijn Bijdrage tot de geschiedenis der Plooierij in 1702 in de vorige Bijdragen en Mededeelingen , dat het handschrift , dat hij uitgaf, en Mededeelingen , dat het handschrift , dat hij uitgaf, onder de familiepapieren berustte van een oud Gel- dersch geslacht ; doch het was ons ontgaan , dat met deze aanwijzing niet voldaan werd aan den eisch , dien wij immer stelden , dat de plaats , waar een uit- gegeven stuk zich bevindt, nauwkeurig worde op- gegeven. Het bleek ons bij navraag , dat de omissie niet onwillekeurig was geweest , daar de genoemde familie om redenen, die wij niet to beoordeelen. hebben , geen ruchtbaarheid wenschte te geven aan XXIV haar bezit van historische bescheiden. Onze mede- werker deelde ons echter mede , dat het origineel van het door hem in het licht gegeven stuk thans in zijn handers was gesteld. Daar wij het een verkeerd precedent zouden vinden bescheiden te pu- bliceeren , die niet meer te achterhalen zouden zijn , besloten wij tot deze korte uiteenzetting, waarmede besloten wij tot deze korte uiteenzetting, waarmede wij het relaas van de faits et g estes van het Bestuur van het Historisch Genootschap over het dienstjaar van het Historisch Genootschap over het dienstjaar 1911 besluiten. Bet Bestuur van het Historisch Genootschap, S. MULLER FZ. , Voorzitter. . W. A. F. RA.NNIER , lste S'ecre taris . BIJLAGE A. NAAMLIJST DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP 1). BESTUUR. Mr. S. Muller Fz., Voorzitter. Dr. W. A. F. Bannier, Eerste secretaris. Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, Tweede secretaris. Dr. N. J. Singe's, Penningmeester. Dr. J. W. Muller, Eerste bibliothecaris. Dr. A. J. van der Meulen, Tweede bibliothecaris. Dr. P. J. Blok. Dr. H. Brugmans. Dr. C. H. T. Bussemaker. Dr. F. S. L. Kramer. 4) Bij deze iijst is aangenoman de feitelijke toestand op 1 Januari 191% ?Adresveranderingen en andere correcties in deze lijst Believe men to melden aan den len Secretaris (J. W. Friso- straat 18). straat 18). kxVI HONORAIRE LEDEN. U. Berliere, te Maredsous. W. Bode, te Berlijn. E. baron de Borchgrave, te Brussel. G. Edmundson, te Londen. M. Pardo de Figueroa, te Medina Sidonia. P. Fredericq, te Gent. J. A. Fridericia, te Kopenhagen. G. Galland, te Berlijn. H. Havard, te Parijs. J. H. Hessels, te Cambridge. E. Hubert, te Luik. E. Jacobs, te Wernigerode. 0. Nachod, te Griinewald (bij Berlijn). F. Nippold, te Ober-Ursel (bij Frankfort 01 M.) M. Philippson , te Berlijn. M. Philippson , te Berlijn. H. Pirenne, te Gent. 0. Pringsheim, te Breslau. F. Rachfahl, te Kiel. M. Ritter, te Bonn. D. Schafer, te Steglitz (bij Berlijn.) G. Mac Call Theal, te Kaapstad. F. Vanderhaeghen, te Gent. A. de Waal, te Rome. A. Waddington, te Lyon. E. Wrangel, te Lund. XXVII GEWONE LEDEN. Dr. T. P. H. van Aalst , te 's Gravenhage. Mr. J. H. Abendanon , te 's Gravenhage. Dr. A. J. d'Ailly, te Amsterdam. P. Albers, te Maastricht. H. J. Allard , te Maastricht. Dr. M. A. van Andel, te Gorinchem. Mr. J. P. Fockema, Andreae , te Utrecht. Mr. S. J. Fockema Andreae , te Leiden. Mej. J. Anema , te Arnhem. Mr. J. baron d'Aulnis de Bourouill, te Utrecht. Mr. C. Bake, te 's Gravenhage. Mr. W. E. J. baron van Balveren, te Arnhem. Dr. W. A. F. Bannier, te Utrecht. Mej. Dr. F. E. J. M. Baudet, te Hilversum. Dr. H. Bavinck , te Watergraafsmeer. Mr. A. J. de Beaufort, te Leusden. J. B. de Beaufort, te Woudenberg. Mr. J. F. de Beaufort, te Utrecht. Mr. W. H. de Beaufort, te Leusden. Jhr. Mr. K. A. Godin de Beaufort, te Maarsbergen. Dr. H. E. Becht, te Vlissingen. A. A. Beekman, te 's Gravenhage. Jhr. Mr. W. A. Beelaerts van Blokland, te Wassenaar. J. H. Been, te Brielle. J. H. Been, te Brielle. Mr. N. Beets, te Amsterdam. G. J. G. C. graaf van Aldenburg Bentinck , te Amerongen. Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn, te Veendam. Mr. N. P. van den Berg, te Amsterdam. Dr. J. Bergsma, te Groningen. Mr. J. L. Berns, te Leeuwarden. A. F. van Beurden , te Roermond. 1kVitt G. J. W. Koolemans Beynen, te 's Gravenhage. Dr. J. T. Beysens , te Utrecht. Dr. J. P. de Bie , te 's Gravenhage. W. H. van Bilderbeek , te Dordrecht. Mr. A. S. de Blecourt, te Utrecht. Dr. P. J. Blok , te Leiden. Mr. A. J. Blok, te Leiden. Mr. D. van Blom , te Delft. Dr. J. F. D. BlOte, te Tilburg. J. H. Blum, te Domburg. Dr. G. J. Boekenoogen , te Leiden. P. A. M. Boele van Hensbroek , te 's Gravenhage. Dr. M. G. de Boer, te Amsterdam. Dr. C. W. T. baron van Boetzelaer van Dubbeldam , te te Dr. U. P. Boissevain, te Amsterdam. Mr. A. C. Bondam , te Arnhem. Jhr. P. J. Boogaert , te Middelburg. Dr. A. Borgeld , te Amsterdam. Mr. P. G. Bos , te 's Gravenhage. Dr. A. J. Botermans , te Zwolle. Mr. L. G. N. Bouricius , te 's Gravenhage. M. ten Bouwhuys, te Utrecht. Mr. Dr. S. van Brakel, te Amsterdam. Dr. A. A. Bredius, te 's Gravenhage. Dr. J. C. Breen , te Amsterdam. D. A. Brinkerink , te Bovenkarspel. Dr. R. Broersma , te Batavia. Dr. G. Brom, te Rome. J. H. Brom, te Utrecht. Dr. W. L. C. Bronsveld, te Hoorn. Dr. H. Brugmans, te Amsterdam. C. W. Bruinvis , te Alkmaar. Dr. C. P. Burger Jr., te Amsterdam. Dr. C. H. T. Bussemaker, te Leiden. XXIX Mr. A. le Cosquino de Bussy, , te Utrecht. Jhr. P. H. A. Martini Buys , te 's Gravenhage. W. J. J. C. Bijleveld, te Oegstgeest. Mr. R. Bijlsma , te Rotterdam. Mr. J. F. van Beeck Calkoen , te Utrecht. Dr. J. R. Callenbach , te Rotterdam. A. Cauchie , te Leuven. J. W. Chevallier, te Driebergen. Mej. E. de Clercq , te Utrecht. Dr. H. T. Colenbrander, , te Scheveningen. H. J. Coppens , te Schiedam. Mej. M. M. Com-6e , te Arnhem. H. T. Cox, te Amersfoort. J. Craandijk , te Haarlem. Dr. S. Cramer , te Amsterdam. C. C. A. Croin , te Dordrecht. J. Cuvelier, te Brussel J. T. J. Cuypers, te Amsterdam. Dr. P. J. H. Cuypers, te Roermond. W. E. van Dam van Isselt , te Amersfoort. Dr. A. H. J. V. M. Desertine , te 's Hertogenbosch. Mr. C. T. van Deventer, te 's Gravenhage. Mr. P. Dieleman, te Middelburg. H. C. Diferee , te Amsterdam. C. P. J. Dommisse , te Maassluis. P. K. Dommisse, te Vlissingen. P. N. van Doorninck, te Bennebroek. Dr. G. J. Dozy, te Zeist. A. Driessen , te Ilpendam. Mr. H. L. Drucker, te 's Gravenhage. H. van Druten, te Rijnsburg. Mr. W. H. F. Dubois, te Utrecht. K. Dumon , te Amsterdam. Dr. B. Dijksterhuis , te Tilburg. Mr. C. C. D. Ebel, te 's Hertogenbosch. Bijdr. en Meded. XXXIII. III Mr. T. G. van Eck , te 's Gravenhage. C. P. van Eeghen Jr. , te Amsterdam. Dr. A. Eekhof, te Diemen. A. G. A. van Eelde , te Amsterdam. Mr. J. L. M. Eggen , te Gent. J. E. Elias , te Amsterdam. Dr. D. van Embden , te Amsterdam. Dr. H. J. E. Endepols , te Maastricht. Mej. F. J. G. W. C. Engelberts , te Assen. Mej. J. I. D. A. J. Engelberts , te Assen. Jonkvr. C. Engelen , te Zutphen. Mr. C. Enschede, te Haarlem. J. W. Enschede, te Amsterdam. Dr. E. Epkema , te Zalt-Bommel. N. J. A. P. II. van Es , te Arnhem. Dr. L. van der Essen , te Leuven. Dr. M. A. Evelein , te 's Gravenhage. Dr. W. van Everdingen, te Rotterdam. Mr. J. Eysten , te Utrecht. Jhr. Mr. Dr. W. J. M. van Eysinga , te Groningen. A. N. J. Fabius, te Amsterdam. A. N. J. Fabius, te Amsterdam. Mr. D. P. D. Fabius, te Amsterdam. Mr. P. Falkenburg, te Amsterdam. Mr. P. J. van der Feen , te Domburg. P. Feenstra Jr. , te Amsterdam. Jhr. Mr. J. A. Feith, te Groningen. Mr. E. Fokker, to Utrecht. T. Folmer, te Hillegersberg. Mr. B. de Gaay Fortman , te Willemstad (Curacao). Dr. J. J. A. A. Frantzen , to Utrecht. Dr. J. J. A. A. Frantzen , to Utrecht. J. A. Frederiks , to 's Gravenhage. Mr. Dr. K. J. Frederiks , to 's Gravenhage. C. G. Frentzen , to Leiden. Mr. R. Fruin , te 's Gravenhage. P. Fijn van Draat , to Utrecht. ikjft A. Gaillard, te Brussel. J. F. Gebhard Jr. , te Amsterdam. H. P. Geerke, te Utrecht. Mej. Dr. T. J. Geest, te Baarn. Dr. H. van Gelder, te Utrecht. Dr. H. E. van Gelder, te Scheveningen. H. A. Geurts, te Rolduc (gem. Kerkrade). Dr. P. J. M. van Gils, te Rolduc (gem. Kerkrade). Jhr. Mr. J. J. Gockinga, te Arnhem. Mevr. Dr. J. Goekoop—de Jongh, te 's Gravenhage. C. J. Gonnet, te Haarlem. Dr. J. W. H. Goossens, te Rolduc (gem. Kerkrade). P. C. GOrlitz, te Nijmegen. W. Gosler, te Hilversum. Dr. I. H, Gosses, te Amsterdam. P. Gouda Quint, te Arnhem. Mr. M. L. van Goudoever, te Utrecht. J. J. Graaf, te Haarlem. J. de Graaf, te Delft. Mr. J. Hooft Graafland , te Utrecht. Jhr. Mr. J. F. Hooft Graafland, te Utrecht. Mej. Dr. C. C. van de Graft, te Utrecht. Mr. S. Gratama, te 's Gravenhage. Dr. J. V. de Groot, te Amsterdam. Dr. C. Hofstede de Groot, te 's Gravenhage. Mr. W. T. Grothe van Scheilach, te Utrecht. J. baron Sirtema van Grovestins, te Graven- hage. P. M. Grijpink, te Laren. Mgr. G. Gul, te Utrecht. Mr. S. van Gijn, te Dordrecht. Jhr. Mr. N. C. de Gijselaar, te Leiden. Dr. S. P. Haak, te Arnhem. L. J. J. Hageraats, te 's Gravenhage. H. van de Hagt, te Rotterdam. XXXII Dr. C. F. Haje , te Middelburg. Mej. Dr. M. J. Hamaker, te Groningen. Dr. J. Hania Pz. , te Steenwijk. G. C. D. d'Aumale baron van Hardenbroek, te Drie- bergen. Mr. G. C. D. R. baron van Hardenbroek , te Bunnik. Mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten , te Leeuwarden. A. T. Hartkamp , te Amsterdam. J. Haspers , te Arnhem. Dr. W. A. A. Hecker , te Delft. Mr. J. E. Heeres , te Leiden. Dr. K. Heeringa , te Middelburg. Dr. J. Heinsius, te Leiden. L. J. van Beuningen van Helsdingen, te Leeuwarden. Dr. A. H. L. Hessen, te Warmond. Mr. E. J. J. van der Heyden , te Rotterdam. J. H. C. Heyse , te Middelburg. Mr. J. J. Heyse , te Middelburg. J. C. Gijsberti Hodenpij1 van Hodenpij1 , te 's Gra- venhage. F. A. Hoefer, te Hattem. Mr. H. graaf van Hogendorp , te 's Gravenhage. Jonkvr. A. baronesse van Hogendorp, te 's Gravenhage. Dr. C. Hoitsema, te Utrecht. Dr. C. Hoitsema, te Utrecht. A. Hollestelle , te Tholen. Dr. A. G. Honig, te Kampen. G. J. Honig, te Zaandijk. Dr. I. M. J. Hoog, te Nijmegen. J. Hoogendijk, te Vlaardingen. Dr. S. S. Hoogstra, te Gouda. Dr. H. P. M. van der Horn van den Bos, te 's Her- togenbosch. Mr. F. R. ter Horst, te Scheveningen. A. P. H. Hotz , te Beyrouth. XXXIII Dr. M. T. Houtsma , te Utrecht. A. Hoynck van Papendrecht, te Rotterdam. F. de Witt Huberts, te Amsterdam. Dr. J. Huges, te Gouda. Dr. J. Huizinga, te Helpman (bij Groningen). Dr. J. de Hullu, te 's Gravenhage. Dr. A. Huishof, te Utrecht. G. Hulsman, te Groningen. Dr. C. B. Hijlkema, te Haarlem. F. A. R. A. baron van Ittersum, te Utrecht. Dr. R. Jacobsen , te Rotterdam. Dr. J. A. H. G. Jansen, te Jutphaas. J. J. van Noorle Jansen , te Utrecht Dr. N. Japikse , te 's Gravenhage. Mej. J. T. Jelgersma, te Apeldoorn. Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, te Utrecht. Mr. J. G. C. Joosting, te Assen. G. C. A. Juten, te Ginneken. W. F. Juten , te Bergen-op-Zoom. J. Kalf, te 's Gravenhage. Dr. G. Kalff, te Leiden. G. M. Kam, te Nijmegen. Dr. A. H. Kan , te Middelburg. Mr. J. Kappeyne van de Coppello , te Amsterdam. Jhr. Mr. A. P. C. van Karnebeek , te 's Gravenhage. P. H. van der Kemp, te 's Gravenhage. P. H. van der Kemp, te 's Gravenhage. A. 0. van Kerkwijk , te 's Gravenhage. Dr. G. W. Kernkamp , te Utrecht. W. J. Kernkamp , te Edam. Dr. L. A. Kesper, , te 's Gravenhage. Dr. E. B. Kielstra, te 's Gravenhage. E. S. de Klerck , te 's Gravenhage. J. C. J. Kleijntjens, te Nijmegen. B. H. KIOnne , te Amsterdam. Dr. A. Kluyver, te Groningen. XXXIV Dr. L. Knappert, te Leiden. F. S. Knipscheer, te Zalt- Bommel. W. L. S. Knuif, te Rijsenburg. Dr. W. P. C. Knuttel, te 's Gravenhage. F. Koch Jr., te Rotterdam. Dr. W. C. G. T. Koch , te Tiel. H. F. Kol van Ouwerkerk , te Utrecht. Dr. W. J. Kolkert Jr., te Amsterdam. Mr. A. H. Koning, te Finsterwolde. Mr. Dr. D. A. P. N. Koolen , te Utrecht. Dr. L. M. G. Kooperberg, te 's Gravenhage. W. P. Kops, te Amsterdam. Dr. F. J. L. Kramer, te 's Gravenhage. H. F. L. Kramer, te 's Gravenhage. F. G. Kramp , te Leiden. A. J. C. Kremer , te Arnhem. Dr. N. J. Krom , te Weltevreden. J. F. A. Kronenburg , te Roermond. B. Kruitwagen, te Woerden. Dr. R. Krul , te 's Gravenhage. Dr. W. J. Kiihler, te Leiden. Mr. G. J. ter Kuile , te Ambt-Almelo. Dr. E. T. Kuiper , te Amsterdam. Mr. J. van Kuyk, te 's Gravenhage. Dr. A. Kuyper, te 's Gravenhage. Dr. H. H. Kuyper, te Watergraafsmeer. Mr. Dr. A. R. van de Laar, te Gendringen. A. J. F. van Laer, te Albany (N. Y.). Dr. G. J. Landweer Az., te Arnhem. Dr. L. A. van Langeraad, te Lekkerkerk. Mr. F. J. van Lanschot , te 's Hertogenbosch. Dr. L. W. A. M. Lasonder, te Middelburg. Dr. L. W. A. M. Lasonder, te Middelburg. Dr. K. Later, te Utrecht. W. J. Leendertz, te Amsterdam. Dr, E. C. van Leersum, te Leiden, XXXV Dr. E. H. van Leeuwen , te Velp. Dr. J. W. Lely, te Scheveningen. H. J. Lenderink , te Amsterdam. Mr. J. A. Levy, te Amsterdam. Dr. G. J. Liesker, te Freiburg (Zw.). Dr. J. Lindeboom , te Berkhout. Dr. H. van der Linden , te Tilff. J. G. de Lint, te Gorinchem. Dr. C. te Lintum, te Scheveningen. Dr. A. Rutgers van der Loeff, te Utrecht. J. D. Rutgers van der Loeff, te Haarlem. Jhr. Mr. B. C. de Savornin Lohman, te 's Gravenhage. J. C. van der Loos , te Ouderkerk a/d Amstel. J. C. van der Loos , te Ouderkerk a/d Amstel. Mr. J. de Louter, te Utrecht. Mr. A. F. baron van Lynden, te Utrecht. F. baron van Lynden van Hemmen, te Hemmen. Mr. Dr. F. A. C. graaf van Lynden van Sandenburg , te Nederlangbroek. Mej. M. G. A. de Man, te Middelburg. W. J. Manssen , te Zaandam. Dr. R. van Marie, te Parijs. Dr. B. van Meer, te Apeldoorn. Mr. A. Meerkamp van Embden, te Leiden. Dr. R. P. Mees R.Az. , te Rotterdam. Dr. K. 0. Meinsma , te Zutphen. Mr. C. R. Merkus, te Utrecht. H. M. van der Mersch , te Zeist. Dr. A. J. van der Meulen , te Utrecht. Dr. R. van der Meulen, te Leiden. Dr. W. W. van der Meulen, te 's Gravenhage. A. Meyboom , te Utrecht. G. A. Meijer, te Zwolle. Dr. W. Meijer, te 's Gravenhage. Dr. E. J. W. Posthumus Meyjes , te 's Gravenhage. Dr. P. C. Molhuysen, te Leiden. XXXVI Mr. G. Moll, te Rotterdam. Dr. E. C. Godee Molsbergen , te Zaandam. Mr. F. A. Moister, te Amsterdam. Mr. F. A. Moister, te Amsterdam. Dr. M. Monasch , te Utrecht. Mr. A. M. M. Montijn, te 's Gravenhage. Dr. K. W. M. Montijn, te Vlaardingen. Mej. Dr. H. C. H. Moquette, te Rotterdam. T. Morren, te 's Gravenhage. T. Morren, te 's Gravenhage. Dr. W. J. M. Mulder, te Katwijk-binnen. Dr. H. P. N. Muller, te 's Gravenhage. Dr. J. W. Muller, te Utrecht. Mr. S. Muller Fz., te Utrecht. Mr. S. Muller Hz. , te Rotterdam. Mej. J. W. A. Naber, te Amsterdam. S. P. l'Honore Naber, te Amsterdam. Dr. H. M. van Nes , te Leiden. M. C. Nieuwbarn, te Nijmegen. F. J. Nieuwenhuis , te Utrecht. Dr. W. H. Nolens , te 's Gravenhage. R. P. J. Tutein Nolthenius , te Delft. M. Noordtzij , te Kampen. M. van Notten , te Amsterdam. C. Nuys, te Amsterdam. W. Nijhoff, te 's Gravenhage. Mr. J. G. Brouwer Nijhoff, te Utrecht. Mej. Dr. J. A. Nijland, te Amsterdam. Dr. H. T. Oberman, te Vlissingen. Dr. H. G. A. Obreen , te Brussel. M. Onnes van Nijenrode , te Breukelen. H. L. van Oordt, te 's Gravenhage. J. van Oordt tot Bunschoten , te Velp. Dr. R. van Oppenraay, te Katwijk-binnen. Dr. T. H. van Oppenraay , te Rijsenburg. Dr. T. H. van Oppenraay , te Rijsenburg. Dr. 0. Oppermann , te Utrecht. Dr. 0. Oppermann , te Utrecht. Dr. J. A. F. Orbaan , te Rome. XXXVII Mr. J. C. Overvoorde , te Leiden. Jhr. Mr. R. W. J. van Pabst van Bingerden, te 's Gravenhage. Mr. M. J. ridder Pauw van Wieldrecht , te Utrecht. Mr. H. Pelinck , te Utrecht. Mr. P. Pet , te Groningen. C. H. Peters , te 's Gravenhage. J. W. Pik, te Rotterdam. J. R. Planten , te New-York. Mr. L. J. Plemp van Duiveland , te 's Gravenhage. M. A. P. C. Poelhekke , te Nijmegen. Dr. H. A. Poelman , te Leiden. C. J. Polvliet , te 's Gravenhage. Dr. J. W. Pont , te Bussum. Mej. M. W. Maclaine Pont , te Zetten. Jhr. J. C. C. den Beer Poortugael, te 's Gravenhage. Mr. Dr. N. W. Posthumus , te Amsterdam. Mr. Dr. N. W. Posthumus , te Amsterdam. Mr. C. W. van der Pot, te Leiden. Dr. J. Prinsen J.Lz. , te Nijmegen. P. A. Pijnappel, te Hilversum. Dr. F. Pijper, te Leiden. Mr. D. Ragay, te Utrecht. J. C. Ramaer, te Middelburg. Jhr. Mr. F. A. J. F. ridder van Rappard , te Utrecht. Dr. W. van Ravesteyn Jr. , te Rotterdam. Mevr. M. van Reenen—VOlter, , te Bergen (N.-H.). A. F. J. Reiger, te Meran. T. graaf de Renesse , te Bilsen (Belgie). Mr. W. J. van Welderen baron Rengers , te Leeuwarden. Dr. H. J. Reynders , te Amersfoort. Dr. H. J. Reynders , te Amersfoort. K. Reyne , te Utrecht. Jhr. B. W. F. van Riemsdijk , te Amsterdam. Jhr. Mr. T. H. F. van Riemsdijk , te 's Graven- hage. XXXVIII Mr. P. Rink, te 's Gravenhage. L. freiherr von Ritter zu Gruensteyn , te Rome. Jhr. Mr. J. ROell , te 's Gravenhage. Mr. H. H. R. Roelofs Heyrmans , te Delft. H. W. Roes , te Kessel. T. M. Roest van Limburg, te Rotterdam. Dr. A. G. Roos , te Groningen. A. A. J. van Rossum , te Benschop. Mr. W. H. J. Royaards , te Utrecht. J. A. Royer, te 's Gravenhage. Dr. F. L. Rutgers , te Amsterdam. Dr. H. C. Rutgers , te Marken. Mej. Dr. H. J. A. Ruys , te Leiden. G. van Rijn , te Rotterdam. Dr. B. van Rijswijk, te Dordrecht. E. A. von Saher, te Haarlem. Jhr. Mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt , te 's Her- togenbosch. - togenbosch. A. H. Sassen , te 's Gravenhage. Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye , te Leiden. J. H. L. van der Schaaff, te Leiden. Dr. A. C. M. Schaepman , te Rijsenburg. Dr. A. A. van Schelven , te Maarssen. C. W. Lunsingh Scheurleer, te 's Gravenhage. Dr. D. F. Scheurleer, te 's Gravenhage. H. D. J. van Schevichaven , te Nijmegen. Mr. F. D. graaf Schimmelpenninck , te Utrecht. Dr. L. C. M. Schmedding, te Amsterdam. Dr. M. Schoengen , te Zwolle. Jhr. Mr. K. J. Schorer, te Utrecht. Dr. J. Schrijnen , te Roermond. J. Schulman, te Amsterdam. Mr. W. C. Schuylenburg , te Utrecht. L. Gilliodts van Severen , te Brugge. Jhr. Mr. J. H. Hora Siccama, te 's Gravenhage. XXXIX Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, te Utrecht. T. H. Siemelink , te Goes. Mr. J. A. Sillem , te Amsterdam. Dr. N. J. Singels, te Utrecht. Jhr. Dr. J. Six , te Amsterdam. J. C. van Slee , te Deventer. Mr. J. J. S. baron Sloet , te Arnhem. Dr. G. M. Slothouwer, te Wageningen. Dr. L. W. J. Smit, te 's Hertogenbosch. Mr. F. W. J. G. Snijder van Wissenkerke , te Was- senaar. H. Snijders, te Middelburg. Dr. C. J. SOhngen , te Nijmegen. J. F. van Someren , te Utrecht. Mr. L. J. Sparnaay, , te 's Gravenhage. J. F. M. Sterck, te Heemstede. W. P. van Stockum Jr., te 's Gravenhage. C. A. P. van Stolk , te Rotterdam. Dr. K. E. W. Strootman , te Utrecht. Mr. A. L. E. ridder de Stuers, te Parijs. Jhr. Mr. V. E. L. de Stuers, te 's Gravenhage. W. 0. Swaying, te Middelburg. Jhr. Mr. R. de Marees van Swinderen , te 's Gravenhage. Jhr. C. H. C. A. van Sijpesteyn , te 's Gravenhage. Jhr. C. H. C. A. van Sijpesteyn , te 's Gravenhage. Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, te Beekbergen. W. II. baron Taets van Amerongen van Woudenberg, te Utrecht. Jhr. Mr. D. A. W. van Tets van Goudriaan , te 's Gravenhage. Dr. J. S. Theissen , te Groningen. J. H. A. Thus , te Kralingen. J. C. Alberdingk Thijm , te Culemborg. Mr. G. van Tienhoven, te Haarlem. G. J. Timmer, te Arnhem. Dr. G. Tjalma, te Veen (Noord-Brabant). XL J. W. des Tombe, te Bilt. J. Troge , te Nijmegen. F. L. S. F. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen, te Zuilen. Zuylen, te Zuilen. W. J. Tuyn , te Edam. Mr. W. J. L. Umbgrove, te Zutphen. Dr. V. Vanderhaeghen , te Gent. F. Vanveerdeghem, te Luik. Dr. H. A. W. van der Vecht, te Middelburg. Dr. J. S. van Veen , te Arnhem. J. Veersema, te Utrecht. Dr. J. Verdam , te Leiden. Mej. R. Visscher, , te Leeuwarden. Mr. A. C. Visser van Yzendoorn, te Leiden. P. T. C Scharp de Visser, te Gorinchem. B. R. F. van Vlijmen , te Schijndel. Dr. W. Vogelsang, te Utrecht. Dr. C. W. Vollgraff, te Groningen. Dr. J. C. Vollgraff, te Utrecht. K. Vos, te Middelstum. Dr. W. C. A. baron van Vredenburch, te 's Gra- venhage. Mr. J. de Vries van Doesburgh, te Zieriksee. R. W. P. de Vries, te Amsterdam. Mr. T. de Vries , te Chicago. C. W. Wagenaar, te Utrecht. J. D. Wagner, te 's Gravenhage. F. G. Waller, te Amsterdam. Mr. J. van Walr?, te Utrecht. P. M. H. Welker, te Rotterdam. Dr. H. A. Weststrate , te Zetten. Dr. C. E. A. Wichmann , te Utrecht. Dr. E. Wiersurn , te Rotterdam. S. Wigersma Hz., te Leeuwarden. Mr. L. Willems, te Gent. XLI Dr. J. te Winkel, te Amsterdam. Jhr. Mr. E. B. F. F. Wittert van Hoogland , te 's Gra- venhage. venhage. Dr. M. Wolff, te Haarlem. Dr. J. Woltjer, te Amsterdam. Dr. R. H. Woltjer, te Amsterdam. Dr. J. A. Worp , te Zeist. Dr. M. Woudstra , te Welsrijp. Mr. G. Wttewaall, te Arnhem. B. W. G. Wttewaal van Wickenburgh , te Houten. Dr. G. A. Wumkes , te Sneek. W. E. A. Wiippermann , te 's Gravenhage. J. M. Wiistenhoff, te Sassenheim. C. N. Wijbrands , te Amsterdam. Jhr. J. M. van Asch van Wijck, te Utrecht. Jhr. Mr. L. H. J. M. van Asch van Wijck, te Utrecht. Dr. N. van Wijk , te 's Gravenhage. Dr. J. D. de Lind van Wijngaarden , te Putten. H. A. van IJsselsteyn, te 's Gravenhage. Jonkvr. S. J. baronesse van Zuylen van Nyevelt, te 's Gravenhage. Mr. Dr. W. A. van Zijst, te Utrecht. BIJLAGE B. GENOOTSCHAPPEN ENZ., WAARMEDE HET HISTORISCH GENOOTSCHAP IN BETREKKING STAAT. Redactie der Annales des Facultes de Droit et des Lettres d'Aix, te Aix-en-Provence. Aachener Geschichts-Verein te Aken. Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Am- sterdam. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Am- sterdam. Academie royale d'Archeologie de Belgique, te Ant- werpen. Gelre. Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, te Arnhem. Historischer Verein fur Schwaben und Neuburg, te Augsburg. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen , te Batavia. Historische und antiquarische Gesellschaft, te Bazel. Verein fur Geschichte der Mark Brandenburg, te Verein fur Geschichte der Mark Brandenburg, te Berlijn. Allgemeine geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz , te Bern. Xtin Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande , te Bonn. Historische Gesellschaft des Kiinstlervereins, te Bremen. Societe d'Emulation pour 1'Etude de 1'Histoire et des Antiquites de la Flandre , te Brugge. Academie royale des Sciences , des Lettres et des Beaux-arts de Belgique te Brussel. Societe d'Archeologie de Bruxelles , te Brussel. De Bollandisten , te Brussel. Society di Storia patria per la Sicilia orientale, te Catania. Catania. Westpreussischer Geschichtsverein , te Danzig. Oudheidskundige Kring der Stad en des voormaligen Lands van Dendermonde , te Dendermonde. Diisseldorfer Geschichtsverein , te Dusseldorp. Bergischer Geschichtsverein , te Elberfeld. Gesellschaft fur bildende Kunst und vaterliindische Altertiimer, te Emden. Historischer Verein fur Stadt und Stift Essen , te Essen. Verein fur Geschichte und Altertumskunde , te Frankfort aid. M. Societe d'Histoire et d'Archeologie , te Geneve. Koninklijke Vlaamsche Akademie voor Taal- en Letterkunde , te Gent. Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde , te Gent. Oberhessischer Geschichtsverein, te Giessen. Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften, te GOrlitz. Historischer Verein fur Steiermark, te Graz. Vereeniging Die Haghe , te 's Gravenhage. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volken- kunde van Nederlandsch-Indio, te 's-Gravenhage. XLIV Aigemeen Rijksarchief, te 's-Gravenhage. Riigisch-pommerscher Geschichtsverein , te Greifs- wald. Redactie van de Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, te Haarlem. Thiiringisch-sachsischer Geschichts- und Altertums- verein , te Halle a/d. S. Verein fur hamburgische Geschichte, te Hamburg. Historischer Verein fur Niedersachsen , te Hannover. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Weten- schappen in Noord-Brabant , te 's-Hertogenbosch. Verein fur thiiringische Geschichte und Altertums- kunde , te Jena. Badische historische Kommission , te Karlsruhe. Verein fur hessische Geschichte und Landeskunde , te Kassel. Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift fur Ge- schichte und Kunst, te Keulen. Gesellschaft fur schleswig-holstein-lauenburgische Geschichte, te Kiel. Redactie der Altpreussische Monatschrift, te Konings- bergen. bergen. Geschied- en oudheidkundige Kring , te Kortrijk. Societe d'Histoire de la Suisse romande , te Lau- sanne. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde , te Leeuwarden. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde , te Leiden. KOniglich-sachsische Gesellschaft der Wissenschaf- ten , te Leipzig. Redactie van de Analectes pour servir a 1'Histoire ecclesiastique de la Belgique, te Leuven. Redactie van de Revue d'Histoire ecclesiastique , te Leuven. XLV nedactie van de English historical Review, te Londen. Royal historical Society, te Londen. Hansischer Geschichtsverein , te Lubeck. Verein fur liibeckische Geschichte und Altertums- kunde, te Lubeck. Institut archeologique liegeois , te Luik. Societe d'Art et d'Histoire du Diocese de Liege, te Luik. Kongelige Universitet, te Lund. Institut grand-ducal de Luxembourg, te Luxemburg. Verein fur Geschichte und Altertumskunde des Herzogtums und Erzstifts Magdeburg, te Maagdenburg. Geschied?en oudheidkundig Genootschap in het Hertogdom Limburg , te Maastricht. Real Academia de la Historia, te Madrid. Abbaye de Maredsous , te Maredsous. Cercle archeologique , litteraire. et artistique de Malines , te Mechelen. Verein fur Geschichte der Stadt Meissen, te Meissen. Gesellschaft fur lothringische Geschichte und Al- tertumskunde , te Metz. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, te Mid- delburg. KOniglich-bayerische Akademie der Wissenschaften, te Munchen. Redactie van het Historisches Jahrbuch der GOrres- Gesellschaft, te Munchen. Verein fur Geschichte und Altertumskunde West- falens , te Munster en Paderborn. Societe archeologique de Namur, te Namen. Germanisches Museum, te Neurenberg. The New-York historical Society, te New-York. Oudheidkundige Kring van het Land van Waas , te St. Nikolaas. Bijdr. en Meded. XXXIII. Iv Verein far Geschichte und Landeskunde , te Osna- bruck. Historische Gesellschaft fur die Provinz Posen , te Posen. Historischer Verein fur Oberpfalz und Regensburg, te Regensburg. Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschied- kundige Wetenschappen , Taal en Kunst, te Roer- mond. Biblioteca apostolica vaticana , te Rome. Nederlandsch historisch Instituut , te Rome. Reale Societa romana di Storia patria , te Rome. Verein fur Rostocks Altertiimer, , te Rostock. Gemeente-archief, te Rotterdam. Verein fur mecklenbiirgische Geschichte und Alter- tumskunde , te Schwerin. Gesellschaft fur pommersche Geschichte und Alter- tumskunde , te Stettin. Kongelige Vitterhets , Historie och Antikvitets Aka- demie , te Stockholm. demie , te Stockholm. Nordiska Museet, te Stockholm. Historisch-litterarischer Zweigverein des Vogesen- Clubs in Elsass-Lothringen , te Straatsburg. KOnigliche Landesbibliothek , te Stuttgart. Societe scientifique et litteraire du Limbourg , te Ton geren. Verein fur Kunst und Altertum in Ulm und Ober- schwaben , te Ulm. Carolina rediviva. Kongelige Universitets-Bibliothek, te Upsala. te Upsala. Gemeente-archief, te Utrecht. Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht , te Utrecht. Redactie van De Katholiek , te Utrecht. Kaiserliche Akademie der Wissenschaften, te Wetnen. Institut fur oesterreichische Geschichtsforschung , te Weenen. Weenen. Harzverein fur Geschjchte und Altertiimer, , te Wernigerode. Verein fur nassauische Altertumskunde und Ge- schichtsforschung , te Wiesbaden. Geschichtsverein fur das Herzogtum Braunschweig, te Wolfenbiittel. Historischer Verein von Unterfranken und Aschaffen- burg , te Wiirzburg. Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis , te Zwolle. XLVIII P4 k. 1 es c.0 G,1 lo N 0 't X 0 0 0 t-- 't t? 0 I C:> I 10 1-0O CO Z.0 ?1 00 IC', r-i LC C.0 t--- t.- I-0 crD 1 c) -14 Z ai c6 k6 0i 6 4 IN: ,--; 6 16 N: N.: L6 aL 6 ce5 1 cNi c•icn Locrzot---N- 1-0 CYD CeD C CO 0 di c.0 00 1 N O /-4 r-i crD IrJ cYJ ,....i ,--.1 N ceD 'it ,11 10 ; N 0 O g WI .......... . 4, ,., ?0 0 CO Z ,..., ?. riZ ............ 4, . a C:?4 g a) ?(i) g cL) ? co pi gl. 41 CD _. ril p., ?Q ct .-0 0 . 61 CO <0 P'l cd a' 4 . r.C3 to tal) g ,.... . . cd •S, cl Q 0.) CI 7.5 CZ WI 4 H 4 -.9 g .. g a) . ? p., ' g ?cp 0 ;.., Q 5 cn o 0 rn o a) g CD . C7z an .4.. c ^ CD ^ g c.) r-i Z 8 (I) ?r. (-4 bi) a a al . p. . 4,, , 4 c.brm 0 - k ? ,.... ?rw cd 'ell 0 44 ,-C ,- ;D: . X a) 1-C "C/ ? C) ?(1) .4 CI) -.? Z : CP at ,--4 m, e 0 ? 1.4 ?r-4 ;.., 0 cio .' 0 ca a) ,_ 0) rn k, 'CI td) tt al ,cp?-4, -4-.., 0 ;-^ g 0 .,-, -.41.4 0 FW ;:,...i-4 , to ' g 2 .'?"2,1 7-, 4d4 .,T, C co ,,' .2 :, 2.,, t g a2 ? ri 0 ..i, ;'-' . ' n" 4 .....:1 Ci) , , : C) ?-c ^.- , ,-. , _,.... .,.,c.)'- 8 °w75c.,8,.,,1:,,q (..) 0 r-d -- topg 0-i 8 co w cd a) ? CD. :4 ".14 (-..) ''' 4 :;" 1 < Il .C4 ',I Z (..!) 0 C.40 A Irn•Z cLE-1 oo 0 1 r--1 1 :71 L6 c6 C> 6 c) Ci- 1 (X)od 1 cS) .4. 10 E-4 '-'44 c:3 csi 4t1 r.-. ,4 .1.' GO C X ~ Mw?r. CN 00 C."0 g 1-'1 "Cti 0 10 10 CI k..0 c.T. .1, cl 01 ?-, E–i ,--, ? :: t: :- := :-- .:- rip a k P.. ?rm??g Z "' C.) cd a.) PT? 41 E-I ?? :0 C) C.) rd ? 4 ? ?c) A 0 rn 0 . ••rk . ct rn 0 z .,.. ,....) v__ Z Z rbtl . g 0 0 P> -4 a) i-cl .4. 0) ril ?°g k ?r". 4t4 C4 E4 0 Ct 0 -+C3 ? M " ?' gD. 't-.4 ?Ci 15 g ,..n: r7c; (1) z co w co , E-4 P4 . ?a)a)--1.4-i'ma) -.co Zo a) r--, rw w 5 a) ,6 5 at a> k , . ,...,4 c , ,. ,.. ? -.-, - 0 a> t--1 ,c1 C,) a) rz: :0 F-1 ai c.) . a> cp .,-, a> a) a) cn 1.-4 El $.4 .4.. :(3) -4 r:: ,,. c) cp 1 OZ CD. 9"'"' Z g I (19-1 g --, 0 0 k 0 Ct Q CD w Q.) f:: r-, -P ''''' eW rt./ rt., C4 0 :: 0 k '.W r-cl ci.) o 0 :::,? cn g C. C4 ,--4 cp r--4 0., C., C,. XLIX ceD 0 LO C:) LO c I 0 0 cN1 10 10 LO GO cri LeS 1143 eA cYS 00 t.. r-4 T-4 Cf" T--1 -,-. CO ;, ? ? rn cd 'CS rn i-W r-4 . 0 clu, "1 0 , , cy . c4c) ,...; W rn ' w 'CS ct CV P.4 ?-4 44 ,--hl ?plti ?rn ?°CI) ? ?CD Crz 0 ;., 0? r- . Gel . +a . 17:5 ,L4 ?, CI) s' C1) 1-1 Pi rZ C) o 4) 0 a) 0 ,--4 mk cd ? g:11 P' 44 - 0 . 43 0 r-4 Z 0 0 0 5 7:: rd a) ;... C.) ci) 1-4 a, . . 4.) ;-1 . ?14 C.) cuti P,- A W Cr' - '4 (:-.) a3 rW 't1 0 rd ri rd m , CO r•W 4 ri ".4 g a) ?ci) ,i?..1 cd r--4 $4 ,Q w 0 ,.., 0 , 0 0 ,, ,R CI) ci.) .,-.4 Cd .,.., )E.-714 al N c..) ?Q o o 'gi to 0 CZ) ,---1 ?.. 1.•• CD CD rci , cd rw ,.. *r; .:.i 0 P,4 +8 C. 0 0 ro 0 ,-, ci, -... 0 3 0 al -e cu cf) ct ct3 0 0 .. 0 $.4 ' v CI) cr3 W '' 4'4 P:4 P-4 a' ZP's'IP4C/2 Ei I-4 g i.ct, Z H CS CO I -,..i I N I I 4'b w ,? c, 1 Qo . t,. Z c=5 g g c:7 (c.:g c.0 Cri ,--i Z 6 6 ,x3 0 1-0 CO -11 N ,-.1 Cn 1.0 CS) CO Z CO CY -i- C,0 CO ? 4a ,_, ti-- ::: ; C. on cl) I-1 cl ,., ? ?cd rw $.., H 0-, "rw ,, ,...; ? tn . c) c) W cs . r8 W H ct p . rc:$ g cl) :: ga4 tt'''/4 C%) . p... pn, ' ;: g ;.4 z _, a) 0 g ' " P ?' 2 4., o 1-4 VD := n . r-4 ", as ? 0 ,,, ?w 0 E-4 P. a) (3) z (:1) a) = ?'' O d a'. r-I rn ..?c?) o rzi T-4 o ' Q a) ci) 0 o d cd a) C71 (2) (0 -,.. cd c) ,C1 r."4 +a ,..., a) a) nr) 0 ;-, r. -r-iK 2 '4 -4- cs =4 0 z ,,,u, L.: o a) 're' ....1 . a) (1.) .. .74 4) -1-. -+a . 4 g4 0 r. k o f-w o E ? ,... „tic) 0 c?,.0 cp.,,94 0 0 C1) c.) ? 4) ? 0 rd .. tADI 0 0 ,1) ^.'t '-c't '''' al 4) 0 71 W 0 C!) (:) 0 g cr) a.; ra 0 rti$ 1 o7. oCz0N? BIJLAGE D. LIJST DER VAN JANUARI 1911 TOT JANUARI 1912 DOOR SCHENKING, RUILING EN AANKOOP VOOR HET GENOOTSCHAP VERKREGEN WERKEN. I. TEN GESCHENKE ONTVANGEN. A. VAN DE SCHRIJVERS OF UITGEVERS. W. H. van Bild erb e e k, Geschiedenis van de polders Nieuw-Bonaventura, Mookhoek en Trekdam. 2de herziene druk. G. Brom, Guide aux archives du Vatican. 2e ed. C. W. B (r uinvi s), Wandeling door Alkmaar, Heiloo, Egmond , Bergen en Schoorl. 2de herziene druk. J. Craandij k, De geschiedenis van Claes van Assen- delft. (Overdr. uit : Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oud- heidk. 1911.) H. C. Di fe r e e, Ons glanstijdperk. --- Die Okonomischen Verwicklungen zwischen England und den Niederlanden im 17. Jahrhundert. (Overdr. uit : Vierteljahrsschr. f. Social- und Wirtschafts- gesch. 1911, 1 en 2.) gesch. 1911, 1 en 2.) LI H. C. Diferee, Het leven en de kunst van den dichter Joost van den Vondel tot de voltooiing van zijn „Gijsbrecht van Amster. (Overdr. uit: Neder- land. Maart—Oct. 1909.) Belangrijke historische documenten over Zuid-Afrika. Verzameld door G. Mc C all T h e a 1. III. J. J. Graaf, Het Klauwshofje te Delft. (Overdr. nit: Bijdr. v. d. gesch. v. h. Bisdom van Haarlem. XXXIV.) S. P. Ha a k, De Plooierijen in het Kwartier van Veluwe. (Overdr. uit: Bijdr. en Meded. der Vereen. Gelre. XIV.) G. J. Honig, Van een Noordhollandsch dorp. Zaandijk. P. H. v an der Kemp , Het Herstel van het Neder- landsch gezag in de Molukken in 1817. I—III. (Overdr. uit : Bijdr, v. d. Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indio. LXV, LXVI.) --- V66r en na. E. B. Kielstr a, Indisch Nederland. Geschiedkun- dige schetsen. Drie Lofdichten op Haarlem. Uitgegeven door J. D. Rutgers van der Loeff. A. Meerkamp van Emb den, Rechtspraak te Leiden in 1392. (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk.) M. G. A. de Man, Ph. W. L. Fladt, een midden- 18de eeuwsche biograaf van beroemde stempelsnijders. (Overdr. uit: Tijdschr. v. h. Ken. Ned. Genootsch. v. Munt- en Penningk. XIX , 1.) -- Over doorgesneden munten , naar aanleiding van eenige op het strand bij Domburg gevondene exemplaren. (Overdr. nit hetzelfde. XIX, 4.) --- Eene merkwaardige historieprent. (Overdr. uit hetzelfde. XIX, 1.) LII M. de Man, Les Jetons de la Seigneurie des etats de Walcheren. (Overdr. uit: (Handel. v. h.) Congres internat. de Numismatique et d'Art de la Módaille.) R. van Marie, Bibliographie van 's-Gravenhage. ?Hoorn au moyen age. Son histoire et ses institutions jusqu' au debut du 16e siecle. --- Le comte de Hollande sous Philippe le Bon (1428-1467). IV. Meindersma, Een Bosschenaar uit de zes- tiende eeuw , Mr., Henricus Agylaeus. (Overdr. uit: Taxandria.) --- De groote kerkelijke Vergadering van Den Bosch in 1648. (Overdr. uit : Ned. Arch. v. Kerkgesch. VII, 2.) VII, 2.) --- De reformatorische beweging der XVIde eeuw te 's Hertogenbosch. (Overdr. uit hetzelfde. VII, 3, 4; VIII, 1.) ; VIII, 1.) A. J. v an der Me ul e n, Oud Malthusianisme? (Overdr. uit: De Economist. 1911.) --- en M. ten Bouwhuys, Platen-Atlas voor de vaderlandsche geschiedenis. 0. Nacho d, Japan. (Overdr. uit : Jahresber. d. Geschichtswissensch. XXXII.) Rekeningen der stall Nijmegen 1382-1543. Uitgeg. d. H. D. J. van Schevichaven en J. C. J. Kleijnt- j e n s. II. 1428-1513. G. van Rij n, Nicolaas Beets. I. N. J. Sing els, Het Alexandrijnsche Museum. (Overdr. uit: Programma van het Sted. Gymnasium te Utrecht. 1911/12.) H. Terpstra, De vestiging van de NederlanderA aan de kust van Coromandel. M. H. J. P. Thom asse n. 1847-1906. Onthulling van het borstbeeld. op 20 Sept. 1909. Redevoerin- gen enz, LIII J. W. Verbur gt, Nigtevecht. Plaatselijke en kerke- lijke geschiedenis. B. R. F. van VI ij m e n , Neerlands Volksgeest. (Overdr. uit: De Katholiek. CXXXVIII, 1910.) A. Waddington, Histoire de Prusse. I. H. M. Werner, Wandelingen door Oud-Zutphen. W. E. A. Wiipperman n, Nederland v66r honderd jaren (Eigen Haard. 28 Jan., 4 Febr., 4, 11 , 18 Maart, 22, 29 April, 13, 20 Mei, 1, 8, 22 Juli, 9, 16, 30 22, 29 April, 13, 20 Mei, 1, 8, 22 Juli, 9, 16, 30 Sept., 23, 30 Dec. 1911.) B. VAN OF DOOR DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BE- STUUR , GENOOTSCHAPPEN, MAATSCHAPPIJEN ENZ. Van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te 's-Gravenhage. Verslagen omtrent 's-Rijks oude Archieven. XXXIII (1910). Verslagen omtrent 's-Rijks Verzamelingen van Ge- schiedenis en Kunst. XXXIII (1910). Verslag over het Kon. Kabinet van Munten , Pen- ningen en gesneden Steenen te 's-Gravenhage. 1910. R. Fr uin , De Leenregisters van bewesten Schelde. 1470-1535. Van den Directeur van het Krijgsgeschied- kundig Archief van den Generalen Staf te 's-Gravenhage. Nasporingen en studien op het gebied der Neder- landsche Krijgsgeschiedenis. 16de Jaarverslag. Van de Commissie voor 's Rijks geschied- kundige publication te 's-Gravenhage. Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeveu door Ii. T. LIV Colenbr an der. VI, 1. Inlijving en opstand. Hoof& stukken I--III. 1810-1813. Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche tex- tielnijverheid, verzameld door N. W. Post humus. II. 1481-1573. Archivalia in Italie, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, beschreven door G. Br o m. II. Rome. van Nederland, beschreven door G. Br o m. II. Rome. Vaticaansche Bibliotheek. De briefwisseling van Cons tantij n Huy g e n s (1608-1687), uitgegeven door J. A. Worp. I. 1608? 1634. Van de Commissie van bestuur van het Provinciaal Museum van Oudheden in Drente te Assen. Verslag aan de Gedeputeerde Staten over 1910. Van Gedeputeerde Staten van Zeeland te Middelburg. Catalogus van de Provinciale Bibliotheek van Zee- land. V, 2. Van het Stedelijk Musetim te Alkmaar. Verslag (van het Archief, het Museum en de Biblio- theek) over 1910. Van de Vereeniging „Amstelodamum" te Amsterdam. Negende Jaarboek. Van het Gemeentebestuur van Deventer. De Cameraars-Rekeningen van Deventer, uitgeg. d. J. Acquoy. VII, 2 (1390, 1391). LV Van het Indisch Genootschap te 's-Gravenhage. Verslagen der Vergaderingen van 27 Dec. 1910, 17 Jan., 14 Febr. , 21 Maart, 27 Mei, 17 Oct., 7 Nov. 1911. Naamlijst der leden (Mei 1911). 1911. Naamlijst der leden (Mei 1911). Van de Linschoten-Vereeniging te 's-Gravenhage. De reis van Mr. Jacob Roggeveen ter ontdek- king van het Zuidland (1721--1722), uitgegeven door F. E. baron Muler t. (Werken IV.) F. E. baron Muler t. (Werken IV.) Verscheyden Voyagien van David Pi e t e r s z. d e Vries 1618--1644, uitgegeven door H. T. Cole n- Vries 1618--1644, uitgegeven door H. T. Cole n- bran de r. (Werken V.) Derde Jaarverslag 1910. Van den heer Jhr. C. H. A. van der Wyck te 's-Gravenhage. W. Moorrees, Het Miinstersche geslacht Van der Wyck. Van het Rijksarchief te Haarlem. Inventaris van het archief der vrije heerlijkheid Oosthuizen c. a. Oosthuizen c. a. Van de Commission de l'Histoire des Eglises Wallonnes te Leiden. 32e Rapport. Van de Redactie van „De Katholiek" te Utrecht. De Katholiek. Jaarg. 1911. Dee]. 139-140. Van bet Bestuur van het Historisch Genootschap te Utrecht. Bijdragen en Mededeelingen, XXXII, LVI De Kroniek van Abel Eppens tho Equart, uitgegeven door J. A. Feith en H. Brugman s. I, II. (Werken, 3de serie, nos. 27 en 28.) Verslagen van kerkvisitatien in het bisdom Utrecht uit de 16de eeuw, uitgegeven d. wijlen F. A. L. v a n Rapp a r d en S. Mull e r F z. (Werken, 3de serie, no. 29.) Van de Konferenz landesgeschichtlicher Publikationsinstitute. Bericht iiber die neunte Konferenz. Van den heer 0. Beckmann te Braunlage. Johann Beckman n's Schwedische Reise in den Jahren 1765-1766. Tagebuch mit Einl. u. Anna. hrsg. v. Th. M. Fries. Van den Verein fiir die Geschichte Schriften. X.Leipzigs. Van den heer M. Pardo de Figueroa te Medina Sidonia. Dr. Thebussem, Notas bibliograficas de Medina Sidonia, articulos varios y jeroglificos. Van de Smithsonian Institution te Washington. Bulletin (van het Bureau of American ethnology) 37, 45, 49. ?List of publications of the Bureau of ethnology. II. DOOR RUILING MET ANDERE GENOOTSCHAPPEN VERKREGEN. Aix. Facultes de Droit et des Lettres. Annales de la faculte de Droit. II, 3, 4; III, 1-4; IV, 1, 2. Annales de la facult6 des Lettres. III, 1-4. tVit A k e n. Aachener Geschichtsverein. Zeitschrift. XXXII. Am s t e r d a m. Koninklijke Akademie van Weten- schappen. Jaarboek. 1910. Afd. Letterkunde. Verhandelingen. Nieuwe Reeks. XII , 1. Versiagen en Mededeelingen. 4de Reeks. X, 3; XI, 1. Poemata (Leg. Hoeufft). Fanum Vacunae. Accedunt quattuor carmina laudata. Afd. Natuurkun de. Verhandelingen. Eerste Sectie. X, 2; XI, 1, 2. Tweede Sectie. X, 2; XI, 1, 2. Tweede Sectie. XV, 4-5. Versiagen. XIX, 1, 2. Antwerpen. Academie royale d'Archeologie de Bel- gique. Annales LIX—LXII, LXIII, 1, 2. Bulletin. 1910, 3, 4; 1911, 1, 2. Arnhem. Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht. Bijdragen en Mededeelingen. XIV. Register op de leenaktenboeken van het Vorsten- dom Gelre en Graafschap Zutphen. VIII. Augsbur g. Historischer Verein fur Schwaben and Neuburg. Zeitschrift. XXI (1894); XXXVI (1910). Batavia. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volken- kunde. LII, 3-6; LIII, 1-6. kunde. LII, 3-6; LIII, 1-6. Notulen. XLVIII (1910), 3-4; XLIX (1911), 1, 2. Verhandelingen. LVIII, 3, 4; LIX, 1, 2. INTif 13 az e 1. Historische und antiquarische Gesellschaft, Basler Zeitschrift fur Geschichte und Altertums- kunde. X, 2. Berl ij n. Verein far Geschichte der Mark Branden- burg. Forschungen zur brandenburgischen und preus- sischen Geschichte. XXIV , 1. B e r n. Allgemeine geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz. Jahrbuch fur schweizerische Geschichte. XXXV. B o n n. Verein von Altertumsfreunden im Rhein- lande. Jahrbiicher. 119, 1-3. Bericht der Provinzialkommission fur Denkmal- pflege und der Altertums- und Geschichtsvereine innerhalb der Rheinprovinz vom I. April 1908 bis 31. Marz 1909. B o n n. Historischer Verein fur den Niederrhein. Annalen. LXXXVIII , LXXXIX. Bremen. en. Historische Gesellschaft des Kiinstlervereins. Bremisches Jahrbuch. XLIII. Bremisches Jahrbuch. XLIII. Brugge. Societe d'emulation pour l'etude de Phistoire et des antiquites de la Flandre. Annales. LX (1910), 4; LXI (1911), 1-4. Brusse 1. Acadómie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-arts de Belgique. Annuaire. 1911. Tables genêrales XXXI—XXXVI. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux- arts. 1910, 7-12; 1911, 1-8. Bulletin de la Commission royale d'Histoire de Belgique. LXXIX, 3; LXXX, 1, 2. Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Ar- chOologie. XLVIII , 5-12. Biographie nationale. XX, 3. ti? J. de He mric our t, Oeuvres, publ. p. C. de Borman et A. Bay o t. I. Le Miroir des Nobles de Hesbaye. Inventaire des archives Farnesiennes de Naples au point de vue de l'histoire des Pays-Bas catho- liques. Pubi. p. A. Cauchie et L. van der Essen. Brusse 1. Societe d'Archeologie de Bruxelles. Annuaire. XXII (1911). Annales. XXIV (1910), 1-4; XXV (1911), 1. Brusse 1. De Bollandisten. Analecta Bollandiana. XXIX , 4; XXX , 1-3. C a t a n i a, Society di storia patria per la Sicilia orientale. Archivio storico per la Sicilia orientale. I, 1; Archivio storico per la Sicilia orientale. I, 1; II , 1-3; III , 1, 2; IV, 1 , 2; V, 1-3 , VI, 1-3 ; VII, 3; VIII, 1-2. D a n z i g. Westpreussischer Geschichtsverein. Zeitschrift. LIII. Mittheilungen. X, 1-4. Quellen und Darstellungen. VI. Urkunden der Komturei Tuchel. Handfesten und Zinsbuch. Bearb. v. P. Pansk e. ?VII. W. Stephan, Die Strassennamen Danzigs. D e n d e r m o n d e. Oudheidkundige Kring der stad en des voormaligen lands van Dendermonde. Gedenkschriften. Tweede Reeks. IV, 6; XV, 1. Buitengewone uitgaven. XII, XIII. Dusseldor p. Diisseldorfer Geschichtsverein. Beitrage zur Geschichte des Niederrheins. XXIII. Elberfel d. Bergischer Geschichtsverein. Zeitschrift. XLIII (N. F. XXXIII) (1910). Essen. Historischer Verein fur Stadt und Stift Essen. Beitrage zur Geschichte von Stadt und Stift Essen. XXXIII. LX Frankfort aid. Main. Verein fur Geschichte and Altertumskunde. Mitteilungen iiber rOmische Funde in Heddern- beim. V. G e n e v e. Societe d'Histoire et d'Archeologie. Bulletin. III, 5. Regeste genevois ou repertoire chronologique et analytique des documents imprimes relatifs A Phistoire de la ville et du diocese de Geneve avant Pannee 1312. Registres du Conseil de Geneve. I—III. E. F a u r e, Memorial des cinquante premieres annees de la Societe (1838-1888). L. B a u la e r e, Oeuvres historiques et litteraires. Recueillies par E. Mallet. I—II. Recueillies par E. Mallet. I—II. La municipalite de Geneve pendant la domination francaise. Extraits de ses registres et de sa correspondance (1798-1814). Avec une intro- duction et des notes (par) E. C h ap uise t. I, II. Documents sur Pescalade de Geneve. 1598-1603. G e n t. Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. Jaarboek. 1911. Verslagen en Mededeelingen. 1910, Dec.; 1911, Jan.—Nov. Th. Coopman en J. Broeckaert, Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd. IX. 1883-1884. A. de Cock en I. Teirlinck, Brabantsch Sagenboek. II. Gen t. Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde. Handelingen. X, 2; XI, 1. Bulletijn. 18de jaar, 10; 19de jaar, 1-8. Inventaire archóologique de Gand. LI, LIII, LIV. Giessen. Oberhessischer Geschichtsverein. Mitteilungen. Neue Folge. XVIII. LXI G o Hi t z. Oberlausitzische Gesellschaft der Wissen-a schaften. Neues Lausitzisches Magazin. LXXXVI, LXXXVII. Codex diplomaticus Lusatiae superioris. III (Die altesten GOrlitzer Ratsrechnungen bis 1419), 6 (Register zu 1-5). 's-G ravenhag e. Algemeen Rijksarchief. Het Rijksarchief to 's-Gravenhage. Januari 1911. 's-G r a v e n h a g e. Koninklijk Instituut voor de Taal- Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indie. Catalogus der Koloniale Bibliotheek van het Kon, Instituut voor de Taal- , Land- en Volkenkunde- van Nederlandsch-Indie en het Indisch Genoot- schap . 3de opgave van aanwinsten. Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indie. LXV (Achtste volgreeks, I), 3, 4; LXVI, 1-3. Naamlijst der leden op 1 Juli 1911. 's-G raven hag e. V ereeniging Die Haghe. Jaarverslag over 1910. G r e i fs w al d. Riigisch-Pommerscher Geschichtsverein. Pommersche Jahrbiicher. VII, X. Haarlem. Redactie der Bijdragen voor de geschie- denis van het bisdom van Haarlem. Bijdragen. XXXIV, 1. Hall e. Thiiringisch-sachsischer Geschichtsverein. Jahresbericht. 1910/1911. Neue Mitteilungen aus dem Gebiet historisch- antiquarischer Forschungen. XXIV, 3. Tharingisch-sachsische Zeitschrift fur Geschichte and Kunst. I, 1. Hamburg. Verein fur hamburgische Geschichte. Zeitschrift XV, 2; XVI, 1. Register zu Band XIII, XIV, XV. Mitteilungen. XXX (1910). Bijdr. en Meded. XXXIII. v tint Ha nnove r. Historischer Verein fur Niedersachsen. Zeitschrift. 1910, 1-4. 's-Hertogenbosc h. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. De Grafzerken in de St.-Janskerk to 's-Hertogen- bosch. I. Bewerkt door C. F. X. Smit s. A. F. 0. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, als- mede hunne eigenaars en bewoners in vroegere eeuwen. I. J e n a. Verein fur thiiringische G eschichte und Alter- tumskunde. Zeitschrift. XXVIII (N. F. XX) , 2. K a r 1 s r u h e. Badische Historische Komrnission. Zeitschrift fur die Geschichte des Oberrheins. Neue Folge. XXVI, 1-4. Neujahrsblatter. Neue Folge. 14. K a s s e 1. Verein fur hessische Geschichte und Lan- deskunde. Zeitschrift. XLV (N. F. XXXV). K e u 1 e n. Redactie van de Westdeutsche Zeitschrift fur Geschichte und Kunst. Zeitschrift. XXIX, 4; XXX, 1. Keulen. Stadtarchiv. Mitteilungen. XXXIII. Koningsberge n. Redactie van de Altpreussische Monatschrift. Altpreussische Monatschrift. XLVIII, 1-4. K or t r ij k. Geschied- en oudheidkundige Kring. Handelingen. V. Bulletijn. VII (1909-1910), 3, 4; VIII (1910- 1911), 1. L a u s a n n e. Societe d'histoire de la Suisse romande. L. Odin, Glossaire du patois de Blonay. L. Odin, Glossaire du patois de Blonay. Memoires et documents. IX. LXIII Leeuwarden. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. 82ste Verslag , over 1909-1910. De vrije Fries. XXI , 2. L e i d e n. Maatschappij der Nederlandsche Letter- kunde. Handelingen en Mededeelingen. 1910-1911. Levensberichten. 1910-1911. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letter- kunde. XXX , 1-4. L e i p z i g. KOniglich-siichsische Gesellschaft der Wis- senschaften. senschaften. Abhandlun gen der philologisch-historischen Klasse. XXVIII , 3?8 ; XXIX , 1-4. Berichte fiber die Verhandlungen d. philol.-hist. Klasse. LXII (1910), 6 --11 ; LXIII , 1-5. Leuve n. Redactie der Analectes pour servir a l'His- toire ecclesiastique de la Belgique. Analectes. 3e Serie. VI, 3, 4; VII, 1, 2. Leuven. Redactie der Revue d'Histoire ecclesiastique. Revue. XII, 1-4. Londe n. Royal Historical Society. Transactions. 3d Series. V. Londe n. Redactie van de English historical Review. English historical Review. N?101-104. Lubec k. Verein fur liibeckisehe Geschichte and Altertumskunde. Zeitschrift. XII, 2; XIII , 1, 2. Berichte Tuber 1899--1906, 1908 , 1909. L u i k. Institut archeologique liegeois. Bulletin. XXXI , XXXIX (1909). L u i k. Societe d' Art et d'Histoire du diocese de Liege. Bulletin. XVIII. Bulletin. XVIII. Leodium. VIII (1909). LIM L u n d. Kongelige Universitet. Acta Universitatis Lundensis. Nova series. FOrsta Afd. VI (1910); Andra Afd. VI (1910). M a a s t r i c h t. Societe historique et archeologique dans le Limbourg. dans le Limbourg. Publications. XLVI (Noun. ser. XXVI; 1910). M a d r i d. Real Academia de la Historia. Boletin. LVII, 6; LVIII, 1-6; LIX , 1-4. Maagdenburg. Verein fur Geschichte und Altertums- kunde des Herzogtums und Erzstifts Magdeburg. Geschichtsbliitter fur Stadt und Land Magdeburg. XLV (1910), 1, 2. M ar e d s ous. Abbaye de Maredsous. Revue benedictine. XXVII, 4; XXVIII, 1, 2. M e che 1 e n. Cercle archeologique , litteraire et ar- tistique de Malines. tistique de Malines. Bulletin. XX. M i d d e 1 b u r g. Zeeuwsch Genootschap der Weten- schappen. Archief. 1911. Munchen. KOniglich-bayerische Akademie der Wis- senschaften. Abhandlungen. Philos.-philol. u. hist. Kl. XXV, 2-4. Sitzungsberichte der philos.-philol. u. der histor. Klasse. 1910, 3-14, Schlussheft; 1911, 1-12. S. v. Riezle r, Die Kunstpflege der Wittelsbacher. G. v. Hertli n g, Wissenschaftliche Richtungen und philosophische Probleme im dreizehnten Jahrhundert. Munchen. Redaction des Historischen Jahrbuches der GOrres-Gesellschaft. Historisches Jahrbuch. XXXII, 1-4. Munster en Paderbor n. Verein fur Geschichte und Alterthumskunde Westfalens. LXV Zeitschrift fiir vaterlandische Geschichte und Alterthumskunde. LXVIII, 1, 2. Name n. Societe archeologique de Namur. Annales. XXIX , 1, 2. N e u r e n b e r g. Germanisches Museum. Anzeiger. 1910, 1-4. Mitteilungen. 1910. N i e u w-Y o r k. The New York Historical Society. Publication Fund. XXXVIII. 0 s n a briic k. Verein fiir Geschichte und Landes- kunde von Osnabruck. Mitteilungen. XXXV (1910). Pose n. Historische Gesellschaft fiir die Provinz Posen. Zeitschrift. XXV , 1, 2. Zeitschrift. XXV , 1, 2. Historische Monatsbldtter. XI, 1-12. R e g e n s b u r g. Historischer Verein von Oberpfalz und Regensburg. Verhandlungen. LXII (1910). Roermon d. Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst. Limburg's Jaarboek. XVI, 4; XVII, 1-3. R o m e. Reale Societa romana di Storia patria. Archivio. XXXIII , 3, 4; XXXIV, 1, 2. Rome. Nederlandsch Historisch Instituut. G. B r o m, Verslag omtrent het in 1910 ingesteld onderzoek in archieven en bibliotheken van Italie naar bescheiden betrekking hebbende op de Nederlandsche geschiedenis. ?G. J. Hoogewer ff, Verslag omtrent het in 1910 ingesteld onderzoek in archieven en biblio- theken to Rome naar bescheiden betrekking hebbende op Nederlandsche kunstenaars en geleerden. Rostoc k. Verein fiir Rostocks Altertiimer. Beitriige zur Geschichte der Stadt Rostock. V, 3. LXVI R o t t e r d a m. Gemeente-Archief. Verslag over 1910. Verslag van het Museum van Oudheden over 1910. Schwerin. Verein fur mecklenbiirgische Geschichte und Altertumskunde. Mecklenburgisches Urkundenbuch. XXIII. Jahrbiicher und Jahresberichte. LXXVI. Ste t t i n. Gesellschaft far pommersche Geschichte und Altertumskunde. Baltische Studien. Neue Folge. XIV. S t.-N ikolaa s. Oudheidkundige kring van het Land van Waas. Annalen. XXIX. St o c k h o 1 m. Kungl. Vitterhets Historie och A nti- kvitets Akademien. kvitets Akademien. Fornvannen. V (1910). S. Bugge, Der Runenstein von Mk in °ester- gOtland , Schweden. Stockholm. Nordiska Museet. Fataburen. 1910, 42. Antikwarisk Tidskrift for Sverige. XIX. Straatsbur g. Historisch-literarischer Zweigverein des Vogesen-Clubs in Elsass-Lothringen. Vogesen-Clubs in Elsass-Lothringen. Jahrbuch fur Geschichte, Sprache und Literatur Elsass-Lothringens. XXVI. Stuttgart. KOnigliche Landesbibliothek. Wiirttembergische Geschichtsquellen. XI , XII. Wiirttembergische Jahrbiicher fur Statistik und Landeskunde. 1910, 1, 2 ; 1911, 1. Wiirttembergische Vierteljahrshefte fur Landes- _ geschichte. Neue Folge. XIX (1910) , 3 ?4; XX (1911), 1-4. Up sal a. Carolina Rediviva. Kongelige Universitets- Bibliothek. LXVII Skrifter utgifna of Kongl. Humanistiska Vetens- kaps-Samfundet. XI. Svenska LandsmAl och Svenskt Folklif. 1910, 1-6 (108-113). Utrecht. Gemeente-Archief. Verslag van den toestand der Gemeente Utrecht in 1910. I, II. Verslag over het voorgevallene in de Gemeente- verzamelingen in 1910. S. Muller F z. , Catalogus van de bij het Stads- archief bewaarde archieven. I. De aan de stad Utrecht behoorende archieven. A. Gilden , broederschappen en godshuizen. Utrecht. Redactie van het Archief voor de Geschie- denis van het Aartsbisdom Utrecht. Archief. XXXVII, 1, 2. W a s h i n g t o n. American Historical Association. The American historical Review. XVI, 2-4; XVII,1. The American historical Review. XVI, 2-4; XVII,1. Handbook. 1911. Annual Report 1908. I. W e e n e n. Kaiserliche Akademie der Wissenschaften. Archiv fair Osterreichische Geschichte. CI, 2. Archiv fair Osterreichische Geschichte. CI, 2. Weene n. Institut fur Osterreichische Geschichts- forschung, Mitteilungen. XXXII, 1-4. ?Erganzungsband. VIII, 3. ?Beiblatt: Kunstgeschichtl. Anzeigen (1910), 2, 3. Wernigerod e. Harz-Verein fur Geschichte und Al- terthiimer. Zeitschrift. XLIV, 1-3. Wiesbade n. Verein fur nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung. Annalen. XXXIX (1909). Mitteilungen. XIII (1909-1910), 1-4. LXVIII Wolfe n b uttel. Geschichtsverein fur das Herzog- thum Braunschweig. Jahrbuch. IX (1910). Braunschweigisches M zin. XVI (1910), 12. III. A ANGEKOCHT. A. AANKOOPEN VAN HET GENOOTSCHAP. Revue d Histoire diplomatique. XXV, 1-4. Relations de Antoine de L um b r e s, touchant ses negociations et ambassades. Publ. p. G. d e L h orn e 1. I. 1646-1650. Le marquis de Pomponne. 1618-1699. Publ. p. L. Delavaud. B. OVERGENOMEN VAN HET LEESGEZELSCHAP. Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis. Nieuwe Serie. VIII, 1-4. Nederlandsch Archievenbiad. XX (1911/1912), 1. Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheid- kunde. 4de Reeks. X, 1, 2. Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem. XXXIII, 2, 3. Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond. 2de Serie. III, 6; IV, 1-5. De Navorscher. 1910, 11, 12; 1911, 1-11. Oud-Holland. XXIX, 1-4. Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. VIII (1910), 6; IX (1911), 1-3. Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde. XXVI (1911), 1-4. Nieuwe Drentsche Volksalrnauak. XXIX (1911). LXIX Groningsche Volksalmanak. 1912. Neues Archly der Gesellschaft fur altere deutsche Geschichtskunde. XXXVI, 1-3; XXXVII, 1. Deutsche Geschichtsblatter. XII (1910/1911), 4-12; XIII (191111912), 1, 2. Hansische Geschichtsblatter. 1911, 1. Mittheilungen aus der historischen Litteratur. Red. von F. Hirsc h. XXXIX, 1-4. Historische Vierteljahrsschrift. Hrsg. von G. S e el i g e r. XIV (1911), 1-4. ?Nachrichten und Notizen, IV, XIV (1911), 1-4. ?Nachrichten und Notizen, IV, 1-3. Vierteljahrsschrift fur Social- und Wirtschaftsge- schichte. IX, 1-4. Historische Zeitschrift. 3e Folge. X, 1-3; XI, 1-3; XII, 1. La Revolution frangaise. LX, 7-12 (300 annee, 7-12); LXI, 1-6 (310 annee , 1-6). Revue d'histoire moderne et contemporaine. XV , 1-3; XVI, 1-3. Table generale 1899-1909 (Tomes I a XII). Revue historique. CVI (1911). Revue des questions historiques. 1911, 1-4. Revue beige de numismatique. 1911, 1?4. The Scottish historical Review. VIII, 2-4; IX, 1 (N? 30-33 , Jan.—Oct. 1911). BIJLAGE E. JAARVERSLAG VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORIS CH- STA.TISTIS CIIE KAARTEN VAN NEDERLAN D OVER 1911. De arbeid der Commissie beperkte zich dit jaar hoofdzakelijk tot het aanvullen der verzameling ge- meentekaarten met wijkverdeeling. Den 30sten Januari 1911 ontving de Commissie een schrijven van den heer Directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek , waarin hij „met het oog op het berekenen van de bevolkingsdichtheid der onderscheidene gemeenten en hunne wijken , buurten of gehuchten , waarmede binnenkort meet worden aangevangen ," verzocht de tusschenkomst „van den Minister van Binnenlandsche Zaken in te willen roepen , ten einde van de gemeenten, die tot heden nog geen kaart met wijkverdeeling hebben ingezon- den, alsnog zoo spoedig mogelijk dergelijke kaarten te molten ontvangen." Behalve dat nog enkele andere opmerkingen werden gemaakt, werden bij dit schrijven twee lijsten °verge- legd. De eerste bevatte de namen van gemeenten, die ons bericht hadden geen wijkverdeeling te hebben, loch bericht hadden geen wijkverdeeling te hebben, loch volgens de opgaven voor de volkstelling deze wel hadden; de tweede de namen der gemeenten, die nog geen kaarten met wijkverdeeling hadden ingezonden. LXXI Bij schrijven van 7 Februari d. o. v. werd aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken de inhoud van dit schrijven medegedeeld en, toen hierop nagenoeg geen antwoorden inkwamen , den 24sten October 1.1. Zijne Excellentie aan den brief van 7 Februari herinnerd. Ten slotte werden dit jaar van onderstaande ge- meenten kaarten ontvangen : Blarikum , Katwoude, Monnikendam , Velzen, Wonseradeel en Zaandam. Deze kaarten werden aan den heer Directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek opgezonden. Als gevolg van de beschikking van Zijne Excel- lentie den Minister van Oorlog ontving het Centraal- Bureau van de Topographische Inrichting onderstaande Bureau van de Topographische Inrichting onderstaande kaarten : kaarten : a. De met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen van de Topographische en Militaire kaart des Rijks op de schaal van 1 : 50000: N? 39. (Rhenen). N? 43. (Willemstad). De met wijzigingen herdrukte bladen : N? 6. (Leeuwarden). N? 50. (Breda). N? 60. (ittard). N? 61. (Maastricht). b. Van de Ohromo-topographische kaart des Rijks op de schaal van 1 : 50000: Herdruk kwartblad N? 32. (Amersfoort Iv). Met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen : N? 43. (Willemstad). N? 50. (Breda). NS. 60. (Sittard). Met wijzigingen herdrukt blad : N? 61. (Maastricht). c. Van de Chromo-topographische kaart des Rijks op de schaal van 1 : 25000: Nieuw verschenen bladen : Nos, 639, 660, 681 en 702, LXXII Met belangrijke wijzigingen herdrukte bladen : Nos. 82, 206, 230, 231, 237, 255, 290, 354, 361, 366 , 369 , 389, 407, 409, 414, 427, 431, 432, 448, 467, 502, 523, 524, 546, 555, 564, 565, 582, 600, 602, 620, 621 en 703. Met wijzigingen herdrukte bladen : Nos. 208, 248, 254, 276, 288, 387, 525 en 693. Benevens een exemplaar schets van de nieuw ver- schenen bladen. Van Zijne Excellentie den Minister van Maxine ontving het Centraal-Bureau de kaarten : Nos. 204, 224. Omtrent de werkzaamheden der Commissie voor den Historischen Atlas - zie voor hare oprichting het jaarverslag over 1907 - deelde de beer A. A. Beekman het volgende mede: „De arbeid aan kaart N? 12, De Republiek in 1795, werd geregeld voortgezet , terwijl daarvan nog vijf bladen geteekend werden nl. de bladen 2, 4, 5, 7 en 8 , bevattende de provincien Friesland , Gro- ningen , Drente en deelen van Noord-Holland en Overijsel." , Bovendien heeft de heer Beekman , die zelf deze kaart ontwerpt, het grootste gedeelte van den daarbij behoorenden tekst voltooid. behoorenden tekst voltooid. Van Gedeputeerde Staten van Gelderland werd eene missive ontvangen ter begeleiding van de door de gemeentebesturen ingezonden antwoorden op vragen, betrekking hebbende op de samenstelling van kaart N? 12 (zie vorig verslag). Van verscheidene ant- woorden kon met vertrouwen gebruik worden gemaakt. Aan Gedeputeerde Staten van Gelderland werd de dank der Commissie betuigd. Be firma Martinus Nijhoff to 's Gravenhage deed, in afwachting van het antwoord der Regeering op txxtII de aanvrage om subsidie voor de uitgave , op haar risico reeds een viertal bladen -van kaart N? 12 drukken en verzenden aan de inteekenaren op het door haar aangeboden prospectus. Een overeenkomst omtrent de uitgave van den Atlas met de firma Nijhoff zal , naar de Commissie vertrouwt , weldra kunnen worden gesloten. vertrouwt , weldra kunnen worden gesloten. Namens de Centrale Commissie voor de Historisch-Statistische kaarten van Nederland, P. J. BLOK , Voorzitter. F. A. HOEFER , iste Secretaris. BIJLAGE F. VERSLAG VAN DE VERGADERING DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP G-EHOUDEN OP ZA.TERDAG 1 APRIL 1911 IN HET GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN TE UTRECHT. Volgens de presentielijst zijn aanwezig de volgende leden van het Genootschap: Dr. H. Pirenne (honorair). Dr. G. J. Dozy. Mr. J. P. Fockema, Andreae. C. P. van Eeghen Jr. Mr. S. J. Fockema Andreae. Dr. A. Eekhof. Dr. W. A. F. Bannier. Jonkvr. C. Engelen. Mr. W. H. de Beaufort. J. Eysten. G. J. W. Koolemans Beijnen. A. N. J. Fabius. Dr. P. J. Blok. Jhr. Mr. J. A. Feith. Dr. M. G. de Boer. P. Fijn van Draat. Mr. P. G. Bos. J. F. Gebhard Jr. Mr. L. G. N. Bouricius. Dr. H. van Gelder. M. ten Bouwhuijs. Dr. H. E. van Gelder. Mr. Dr. S. van Brakel. Mej. Dr. C. C. van de Graft. J. H. Brom. Dr. A. H. L. Hensen. Dr. H. Brugmans. Mr. E. J. J. van der Heijden. Dr. C. P. Burger Jr. Dr. J. Huges. Dr. C. H. T. Bussemaker. Dr. J. Huizinga. W. J. J. C. Bijleveld. Dr. A. Hulshof. Mej. E. de Clercq. Mej. J. T. Jelgersma. Dr. H. T. Colenbrander. Jhr. Mr. B. M. de Jonge van W. Croockewit W.Az. Ellemeet. Dr. A. H. J. V. M. Desertine. Mr. J. G. C. Joosting. txry G. M. Kam. Dr. P. C. Molhuysen. Dr. G. W. Kernkamp. Dr. W. J. M. Mulder. W. J. Kernkamp. Dr. H. P. N. Muller. J. C. J. Kleijntjens. Dr. J. W. Muller. Dr. A. Kluyver. Mr. S. Muller Fz. Dr. L. Knappert. Mej. J. W. A. Naber. Dr. W. P. C. Knuttel. Dr. 0. Oppermann. Dr. W. C. G. T. Koch. Mr. Dr. N. W. Posthumus. W. P. Kops. Dr. A. A. van Schelven. B. Kruitwagen. Mr. W. C. Schuylenburg. Mr. J. van Kuyk. Dr. N. J. Singels. Mr. J. A. Levy. W. P. van Stockum Jr. Dr. J. Lindeboom. Dr. K. E. W. Strootman. Dr. A. Rutgers van der Loeff. Jhr. Mr. D. A. W. van Tets Mr. J. de Louter. van Goudriaan. Mr. A. Meerkamp van W. J. Tuyn. Embden. J. W. des Tombe. Dr. W. Meindersma. B. R. F. van Vlij men. H. M. van der Mersch. Dr. W. Vogelsang. Dr. A. J. van der Meulen. J. D. Wagner. A. Meyboom. Dr. E. Wiersum. Dr. W. Meijer. Jhr. J. M. van Asch van Wijck. De Voorzitter, Mr. S. Muller Fz., opent tegen half twaalf met de volgende woorden de vergadering Uit naam van het bestuur heet ik U alien welkom op onze ledenvergadering. Reeds geruimen tijd is het geleden , dat wij voor het laatst samen waren. Be ervaring heeft geleerd , dat de Paaschweek voor onze bijeenkomsten het gunstigst is, en ten vorigen jare maakte het houden van het Philologencongres in dien tad het bijeenroepen eener vergadering van grootendeels dezelfde personen ongewenscht. Het is een grootendeels vernieuwd bestuur, dat U heden welkom heet. Prof. Kernkamp heeft tot ons groot leedwezen onzen kring verlaten , en uw onder- LXXVI danige dienaar is ?tot zijn niet minder groot leed- wezen ?in zijne plaats opgetreden. Ook onze penning- meester, de veteraan van ons bestuur, Mr. Baert , heeft zijn ontslag genomen en is niet tang daarna overleden , tot bet laatst toe belangstellend in de belangen van ons genootschap. Gelukkig is onze Este secretaris , die thans de ruggesteun is van ons bestuur, ons bijgebleven en gelukkig hebben ook Brie nieuwe leden , de heeren Van der Meulen , Be Jonge van Ellemeet en Brugmans , ons verheugd door hunne toetreding , zoodat wij weder voltallig voor U kunnen verschijnen. Ernstig hebben wij overwogen , of het ook gewenscht was , onze werkzaamheden meer dan vroeger to concentreeren door de aanstelling van een bezoldigden secretaris-penningmeester. Maar na rip beraad is het ons voorgekomen , dat het oude systeem van decentralisatie , waarbij ieder van ons opkwam voor een deel der werkzaamheden van het bestuur, de voorkeur verdiende, niet alleen om het belang van onze kas , maar niet minder, omdat wij antlers geheel zouden afhangen van een persoon , wiens ontstentenis door ziekte of andere redenen de zaken van ons genootschap geheel in verwarring zou brengen. Daarentegen verheugen wij ons in de hulp van een bezoldigde amanuensis : toen mejuffvrouw De Clercq , aangesteld tot bibliothecaresse der Openbare Leeszaal , ons verliet, hebben wij dan ook eene plaats- vervangster gezocht en (voorloopig tijdelijk) gevonden vervangster gezocht en (voorloopig tijdelijk) gevonden in mejuffrouw Van Soest. Nu wij den achter ons liggenden tijdkring over- zien , past hier, op deze samenkomst van bet bestuur met de leden van het genootschap , een woord van dankbare herdenking aan Jhr. J. J. de Geer van Oudegein , die onlangs , meer dan 90 jaren oud , is overleden. De heer De Geer had zich reeds zeer LXXVII fang teruggetrokken uit onzen kring maar vergeteii hebben wij niet , dat hij , een menschenleeftijd ge- leden , met andere mannen , die reeds voor zeer langen tijd zijn heengegaan, aan den spits heeft gestaan van ons jeugdig genootschap ?en ook dat hij in dien kleinen kring stellig de ernstigste en de degelijkste figuur is geweest. Hij was ons eenige Nederlandsche eerelid , en die onderscheiding ?in strijd met de tegenwoordige wet ?was met eere verdiend! De overige gebeurtenissen in onzen kring zijn door de jaarverslagen bekend geworden, ik veroorloof mij echter, U de voornaamste feiten even te herin- neren , opdat die desgewenscht aanleiding kunnen geven tot verzoeken om inlichtingen , wellicht ook tot gedachtenwisseling met onze leden. Het voornaamste feit is ons besluit , om voortaan aan onze medewerkers een honorarium aan te bieden. Dit besluit, dat door de billijkheid geboden scheen , werd bovendien althans eenigszins urgent door de concurrentie met de Rijkscommissie voor geschied- kundige publication en ook door den aandrang van eenigen onzer medewerkers. Wij hebben eene be- grooting gemaakt van de kosten , die eene dergelijke regeling bij een zeer matig honorarium van onze kas vergen zou , en wij zijn op dien grondslag de uit- keeringen begonnen. De vette jaren, die ons meestal een overschot leverden , zijn dus nu voorbij. Maar er is erger : of wij de proefneming op den door ons geraamden voet zullen kunnen voortzetten , staat nog to bezien. Want terwip volgens onze begrooting de uitgaven door de inkomsten nog juist gedekt zullen kunnen worden , is reeds dadelijk gebleken , dat de praktijk jets hoogere eischen stelt dan de theorie deed verwachten. De toestand is derhalve eenigszins precair eerst na een paar jaren zal echter kunnen Bbdr. en Meded. XXXIII. VI tXXVIII beoordeeld worden, of en in hoeverre het noodig zal zijn , ons waarlijk niet hoog tarief nog iets te verlagen. Ons ruilverkeer met andere genootschappen is . Ons ruilverkeer met andere genootschappen is weder eenigszins uitgebreid. Onze bibliotheek heeft in de nieuwe lokalen der Universiteitsbibliotheek eene veel betere en meer bevredigende plaatsing gekregen. Ons leesgezelsehap , vroeger altijd lijdende aan kleine tekorten , verheugt zich , sedert de oprichting van filialen te Amsterdam , Middelburg en Arnhem , tot onze vreugde in kleine oversehotten , die nu en dan het aansehaffen van gewenschte boekwerken mogelijk maken. Thans volge een kort overzicht van onze uitgaven, de kern onzer werkzaamheid. Vooraf de mededee- ling , dat onze verhouding tot onze jongere zuster en kraehtige mededingster, de Rijkseommissie voor geschiedkundige publication , uitstekend is. De erva- ring leert , dat de groote serie-werken , met wier uitgaaf zij zich bezighoudt , onze bescheidene krachten steeds te boven gaan , terwiji het uitgeven van kleine op zichzelf staande werken , die niet op haar pro- gramma voorkomen , steeds een goed bezet en zelfs zeer dankbaar programma vormen , met welks nit- voering wij ons gaarne belasten. De persoonlijke verhouding met de commissie is ook steeds uitstekend, zoodat onderling overleg gemakkelijk is. Vrij wat werken hebben wij aan onze leden toe- gezonden. Sehoengen's uitgaaf van de Kroniek van het Zwolsche Fraterhuis, Hotz' afdruk van het Perzi- sche reisverhaal van Cunaeus , het tweede deel der correspondentie van Van der Goes, het derde van het journaal van Hardenbroek. Het eerste deel van de kroniek van Eppens ligt gereed ter verzending. Van Fruin's nalatenschap zijn de laatste werken aan de orde gesteld : het derde deel der brieven van De Lnxfx Witt en de brieven van Thulemeyer zijn in bewer- king ; hunne verschijning wordt slechts vertraagd door ongesteldheid van hunne bewerkers. wig verheugen ons , dat de uitgaaf der nalaten- schap van Buchelius, die ons zooveel zorgen gebaard heeft , na jarenlangen arbeid gelukkig voltooid is; de uitgaaf der papieren van Jean llotman , die , al is zij veel minder omvangrijk , ons niet minder zorgen gekost heeft, ligt eindelijk gereed voor den druk. gekost heeft, ligt eindelijk gereed voor den druk. Twee belangrijke supplement-uitgaven zijn aan de orde gesteld : die van een laatste deel rekeningen van het Ilenegouwsche gravenbuis , en van eene nieuwe, belangrijk vermeerderde redactie van het register op de bekende journalen van Constantijn Huygens den noon , ?het laatste ons aangeboden door ons medelid bra Siccama. Wij hebben getracht , eenige regelen vast te stellen , waardoor ons gebied , het uitgeven van oude teksten waardoor ons gebied , het uitgeven van oude teksten met historische inleidingen , tegenover de taak van b'ruin's Bijdragen , die alleen historische opstellen met enkele bijlagen afdrukken, wordt afgeperkt. met enkele bijlagen afdrukken, wordt afgeperkt. Maatregelen zijn genomen , om de verschijning onzer Bijdragen met het jaarverslag te vervroegen. Door het bewerken van een klapper op onze bestuurs- notulen , is de reeds eerbiedwaardige geschiedenis van ons genootschap thans gemakkelijk te overzien. Ten slotte nog eene mededeeling. De door ons ingestelde commissie , die zich de bewerking onzer historisch-statistische kaarten ten doel stelde, heeft de samenstelling van een historischen atlas van de samenstelling van een historischen atlas van Nederland op zich genomen en stelt zich voor, eene veel uitvoeriger plaatsvervangster te leveren van het bekende werk van Mees. Hoewel eene dergelijke bekende werk van Mees. Hoewel eene dergelijke uitgaaf eenigszins buiten ons gewoon arbeidsveld ligt, hebben wij gees bezwaar gevonden, om de zeer hebben wij gees bezwaar gevonden, om de zeer Lxxx nuttige onderneming mogelijk te maken door onzen steun , wanneer die steun zich zou kunnen bepalen tot het uitkeeren van de administratie-kosten der commissie. Zoo ziet dus uw bestuur met voldoening terug op de laatste jaren. Het is mogelijk geweest, soms niet zonder inspanning , belangrijke ondernemingen tot stand te brengen, en de toekomst zal ons , zoover wij zien kunnen , nog een dankbaar arbeidsveld ter bewerking leveren. Mogen ook onze leden onze tevredenheid blijken te deelen ! Na het uitspreken dezer rede vraagt de Voorzitter of een der aanwezigen jets heeft in het midden te brengen in het belang van het Genootschap. Als Been der leden zich hiertoe aanmeldt, verleent hij het woord aan Prof. Pirenne uit Gent tot bet uit- spreken zijner aangekondigde voordracht over Le regne d' Albert et d'Isabelle en Belgique, waarvan hier in het Nederlandsch een kort uittreksel volgt : Spreker vangt aan met de aandacht te vestigen op de onvoldoende algemeene bekendheid van den regeeringstijd van deze aartshertogen in Belgi6. Slechts zeer weinige gegevens zijn daaromtrent bekend ge- zeer weinige gegevens zijn daaromtrent bekend ge- worden en eerst in de laatste jaren hebben zeer bekwame geleerden , als Brants , Gossart en Lonehay , eenige bepaalde gebeurtenissen van dit tijdperk nailer bestudeerd. Toch is deze periode voor de geschie- denis der Nederlanden van het hoogste belang. 'miners juist in dien tijd is definitief de scheiding tussehen de Vereenigde Provineien en Belgie tot stand gekomen, bij welke dit laatste, mede uit tegen- LXXXI strijdigheid jegens zjjn buurman , een der meest katholieke landen van Europa is geworden , terwijl het den monarchistischen regeeringsvorm aannam , welke het tot het einde van het ,,Ancien Regime" zou bewaren. De afstand van deze landen door Philips II aan Albert en Isabella had overigens niet het belang dier landen tot Joel. Neen , slechts is deze te ver- klaren door de oogmerken der Spaansche politiek , daar de koning verwachtte , dat de opstand der hier bedoelde onderdanen eerder zou beeindigd zijn wanneer hij hun onafhankelijke vorsten gaf. De onafhankelijkheid , welke hij echter den aartshertogen gaf, was slechts een schijnbare , daar hij op hen inderdaad een waar beschermheerschap uitoefende. Het besluit hiertoe kwam bovendien te laat. Het kon niet hebben , en had dan ook niet eenige uit- werking op de Vereenigde Provincien , die den oorlog zonder ophouden voortzetten , zoodat Albert en Isabella slechts door de katholieke provincien werden erkend. slechts door de katholieke provincien werden erkend. De aanvang hunner regeering kenmerkte zich dan ook door een dubbelen tegenslag. Zij slaagden er namelijk niet alleen niet in den vrede met de Ver- eenigde Provincien te sluiten , dock zij zagen zich zelfs door Maurits van Nassau in den slag bij Nieuw- poort totaal versiagen. Voorts liep het met het beleg van Oostende ook al niet al te fortuinlijk, en een en ander bracht den nieuwen Spaanschen koning Philips III ertoe , een vertrouwensman naast de aartshertogen te plaatsen , die hunne gedragingen zou nagaan. Hij vertrouwde aan Ambrosius Spinola het bevelhebberschap der legers toe en bet toezicht op de aartshertogen , die van of dat oogenblik slechts een schijnmacht hadden. Spinola op zijn beurt , welk een militair genie hij ook moge geweest zijn , LXXXII slaagde er niet in de Vereenigde Provincien ten onder te brengen. In die omstandigheden werd in 1609 te brengen. In die omstandigheden werd in 1609 het Twaalfjarig Bestand gesloten en Philips III eindigde, daartoe sterk geraden door de aartshertogen en Spinola, met de Vereenigde Provincien als „vrij en Spinola, met de Vereenigde Provincien als „vrij en onafhankelijk gebied" te erkennen. Van of het tijdstip van het Twaalfjarig Bestand begon de hooding der aartshertogen zich te wijzigen. der aartshertogen zich te wijzigen. In het volgend tijdperk namelijk koesterden zij alleen nog maar belangstelling voor de katholieke politiek in haar strijd tegen het protestantisme en toonden zich daarin de duidelijkste typen van de Contra-Reformatie. Belgie werd onder hun bewind dan ook het toevluchtsoord van de verjaagde Engelsche katholieken. In 1619 wist voorts Albert koning katholieken. In 1619 wist voorts Albert koning Philips III ertoe te bewegen zich in den dertigjarigen oorlog te werpen , waardoor hij de eigen belangen oorlog te werpen , waardoor hij de eigen belangen van Belgie totaal opofferde aan de algemeene belangen der kerk. der kerk. Na deze uiteenzetting van de algemeene politiek der aartshertogen kwam Spreker tot een beoordeeling van hun binnenlandsch bestuur. Dat bewind karak- teriseerde zich allereerst door een zuiver monarchis- tischen geest. Men vernietigde de oude instellingen tischen geest. Men vernietigde de oude instellingen niet met een slag, doch matigde en wijzigde gaandeweg de werking er van. Zoo werden na 1600 de Staten- de werking er van. Zoo werden na 1600 de Staten- Generaal niet meer bijeengeroepen. De Bijzondere Raad, samengesteld * uit directe ondergeschikten van den Vorst, deed langzamerliand den Raad van State, waarin de hooge adel gezeten was, te niet gaan, zoodat lien Raad van State alle tusschenkomst in openbare aangelegenheden metterdaad werd ontnomen. Wel werd nog over belastingen gestemd , doch die stemming was in werkeliikheid niet veel meer dan eon vonn. LXXXIII De Regeering werkte met alle kracht om de kerk te helpen geheel en al haar macht in het land to erlangen. In die dagen nam Belgie zijn innerlijk katholiek karakter aan , dat het behouden heeft tot het einde van het ?Ancien Regime" en dat zich o.a. zoo zichtbaar uitte in de Brabantsche Revolutie en in de dagen van 1830. Het patriotisme der Belgen , zoo spreken zich de geleerden in die dagen nit, bestaat in hoofdzaak en eigenlijk alleen in hunne yerknochtheid aan de kerk. De aartshertogen werden in dat werk van katholiek herstel niet alleen door de bisschoppen gesteund , doch vooral door de Jezuleten. Pier werkzaamheid in Belgie in deze dagen is waar- Pier werkzaamheid in Belgie in deze dagen is waar- lijk buitengewoon. Zij waren in Belgie in verhouding in grooter getal aanwezig dan in Welk land ook van Europa, behave natuurlijk in Spanje. In 1612 hadden zij er reeds 24 colleges en in het midden der 17de eeuw bereids 43. Zij waren het, die in het geheele land niet alleen het geestelijke , doch ook het geheele intellectueele leYen beheersch ten , zoodat b.v. het grootste wetenschappelijke werk in Belgie uit die dagen , de „A.cta Sanctorum", aan hen is to danken. Zelfs in de kunst van die dagen vindt men hun invloed terug. Zij yerspreidden door den bouw hunner kerken den barok-stijl en tot Rubens toe , den grootsten kunstenaar der katholieke kerk, heeft hun invloed in de kunst zichtbaar voort- geduurd. De vergadering betuigt door een hartelijk applaus haar dank voor het gehoorde , waarop de Voorzitter, na zich hierbij voorloopig aangesloten te hebben , op diens verzoek het woord yerleent aan Prof. Blok. Deze Ault zich bij de hulde van den Voor- zitter aan den eersteu historicus van Belgie met LXXXIV warmte aan. Met groote belangstelling heeft hij diens uiteenzetting gevolgd. Door het licht, dat de heer Pirenne op dit tijdperk heeft laten schijnen , is thans een leemte in onze eigen beschouwing dezer thans een leemte in onze eigen beschouwing dezer periode aangevuld , nu wij het 4de deel der Histoire de Belgique nog missen. Op een punt evenwel is de heer Blok niet geheel bevredigd. Bij gelegenheid van de Exposition d'Histoire et d'Art , het vorige jaar te Brussel gehouden , heeft de heer Lonchay over de kunst ten tijde der aartshertogen eene meening verkondigd , die van de opvatting van Prof. Pirenne eenigszins schijnt of te wjken. Lonchay heeft met nadruk gewezen op het groote belang, heeft met nadruk gewezen op het groote belang, dat de kunst van Rubens en Van Dijck voor dien tad gehad heeft. Hoewel de heer Blok aanneemt , dat gebrek aan tijd Spreker in dezen tot bekorting heeft gedwongen , wil hij toch vragen , of het inder- daad ook zijn meening is , dat de kunst het beste daad ook zijn meening is , dat de kunst het beste is geweest uit het tijdperk der aartshertogen. Prof. Pirenne antwoordt, dat hij zich inderdaad heeft moeten bekorten : zoo heeft hij b.v. ook moeten zwijgen over de administratie van Albert en Isabella. zwijgen over de administratie van Albert en Isabella. Intusschen is hij het met Lonchay grootendeels eens. Intusschen is hij het met Lonchay grootendeels eens. Hij wenscht er echter op to wijzen , dat de kunst dier dagen zich aanpast aan de veranderde theologische opvatting; het is niet meer de intieme , Bijbelsch opvatting; het is niet meer de intieme , Bijbelsch correcte kunstvisie van vroeger, die tot uiting komt, loch eene, meer uiterlijk gekleurde , tendentieuse loch eene, meer uiterlijk gekleurde , tendentieuse bedoeling. Prof. Bussemaker zou op twee punten gaarne meer licht wenschen. Spreker heeft naar zijn mooning de macht van Spinola , die voorgesteld wordt als eon Majordomus boven de souvereinen , overdreven voor- gesteld. Het wil hem voorkomen , dat de stukken van het jaar 1606, waarbij Spinola gemachtigd word LXXXV desnoods de aartshertogen gevangen te nemen , uit- gevaardigd worden met het oog op eventueel kinderloos overlijden. van Isabella. En in de tweede plaats: overlijden. van Isabella. En in de tweede plaats: vloeit het aandringen van Albert op het sluiten van het Bestand niet minder uit vredelievendheid voort , dan wel uit de omstandigheden , dat hij van uit Madrid onvoldoende gesteund werd ? Prof. Pirenne dankt den heer Bussemaker voor zijne opmerkingen , waarmede hij zich zeer wel ver- eenigen kan. Prof. Kernkamp zou de vraag willen stellen , of misschien niet in de economische toestanden van Belgie op het einde der 1 6de en in het begin der 17de eeuw aanwijzingen moeten gezocht worden voor dien nieuwen geest van serviliteit en dociliteit , die 30 jaren tevoren de Belgen niet kenmerkte ? 30 jaren tevoren de Belgen niet kenmerkte ? Prof. Pirenne repliceert met er op te wijzen , dat de sterkste elementen naar het Noorden waren uit- geweken en het Zuiden onder den druk der Spaansche wapenen zuchtte. De Belgische Calvinisten waren de economisch zwakkeren ; in de steden domineerde de kapitaalkrachtige bourgeoisie , welke in de 17de eeuw plaats moest maker voor den Roomschen adel. En op het platteland heeft het Calvinisme nooit wortel gesehoten. Dr. Colenbrander vraagt nadere inlichting omtrent de houding van Albert en Isabella ten opzichte van het Noorden. De heer Pirenne ziet in die houding slechts belangeloosheid ; zijn er geen aanwijzingen, dat ook de belangen van Belgie van invloed geweest zijn op de gebeurtenissen van 1609? Prof. Pirenne acht dit eene belangrijke vraag, loch moet erkennen er nog geen voldoende antwoord op te weten. Zijn indruk is deze : Belgie wilde den vrede tot elken pits en Albert en Isabella Madden LXXXVI meer dan genoeg van den strijd. Dat zij het Bestand sloten ook in het belang van Belgie , is uit Diets gebleken ; later zullen wij er misschien meer van weten. Prof. Vogelsang heeft gehoord , dat in Belgie de Jezuieten-stiji in dien tijd niet zou bestaan hebben , doch alleen Italiaansche barok ; evenwel wenscht hij er op te wijzen , dat in Belgie een paar kerken , gebouwd in z.g. Jezuieten-gothiek , als in Keulen , voorkomen. Uit welken tijd dateeren deze gebouwen; is haar stijl uit Duitschland afkomstig , of is deze autochthoon? Prof. Pirenne wil gaarne erkennen , dat o.a. in Doornik en Bergen dergelijke kerken gevonden worden doch schryt de bouw ervan aan geldgebrek toe ; beschikte men over ruimer geldmiddelen, dan bouwde men in barok. De Voorzitter vertolkt in warme bewoordingen den dank der vergadering voor de inhoudrijke voordracht van Prof. Pirenne en verheugt zich in de belang- wekkende gedachtenwisseling , die daarop gevolgd is ; hij schorst thans voor een uur de vergadering. Nadat de vergadering te ruim twee uur heropend is, wordt het woord verleend aan Prof. Huizinga tot het houden zijner voordracht over Het nationaal besef bij de g eschiedschrijvers van het huis Bourgondie 1). Indien er in de 15de eeuw een voorstelling heeft be- -1) Deze voordracht vormt het eerste gedeelte van een studie , getiteld „Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef", die in Naar gelieel in „de Gids" zal verschijnen. Naar gelieel in „de Gids" zal verschijnen. LXX,XVII staan , die dien naam mag dragen , dan is ze to zoeken in de onmiddellijke omgeving der hertogen zelven, en wel in de eerste plaats bij de gesdhied- schrijvers van het Bourgondische huis , met name bij de Brie belangrijkste Georges Chastellain officieel als zoodanig aangesteld , Olivier de la Marche, hove- ling en diplomaat , en Jean Molinet , den opvolger van Chastellain. ?In het algemeen vindt men in deze Chastellain. ?In het algemeen vindt men in deze litteratuur weinig staatkundig bewustzijn. Aan de ontwikkeling van het staatsbegrip bij de publicisten en legisten der 14de eenw zijn zij vreemd gebleven; het is de geest van Froissart , die hen beheerscht, Hun begrip van den staat is oppervlakkig en zuiver dynastisch , zij overschatten de beteekenis van den adel in den staat , de term „nation" heeft voor hen nog zeer zelden de waarde van een politieke yolks- eenheid. Evenwel, ook zonder bewust geformuleerde staatkundige begrippen ontkiemt het patriotisme op de grondslagen van primitieve sociale voorstellingen. Het gevoel van onderlinge verwantschap en van trouw Het gevoel van onderlinge verwantschap en van trouw aan een wettige leiding maken samen dien grondsla,g uit ; van aard is het middeleeuwsch volkspatriotisme sterk affectief. Aan het bewustzijn van den staat gaat als oudere phase dat der partij vooraf, dat juist in de vorming der Bourgondische eenheid zulk een in de vorming der Bourgondische eenheid zulk een belangrijke rol speelt. Voor een engere categoric van Bourgondie's onderdanen is daarnaast het element van den brooddienst van hooge ideeele beteekenis. De Bourgondische hertogen (wellicht bewuster dan andere vorstenhuizen) hebben in dat dienstverband, waarin overoude sentimenten van trouw herleefden , als 't ware een hernieuwd feodalisme in 't leven ge- roepen , dat krachtig heeft meegewerkt bij bet op- bouwen van hun macht. Men zou misschien geneigd zijn , veeleer de ideeen LXXXVIII van leentrouw en van gehoorzaamheid aan de door God gestelde overheid als de grondslagen van het nationaal bewustzijn te beschouwen , waarmee zij im- mers veel nader verwant schijnen. Voor den Bour- gondischen staat echter gaat dit niet op ; hier wezen die denkbeelden , abstract beschouwd , over den hertog been naar de Fransche kroon. Het was juist het zwakke punt van den Bourgondischen staat , dat hij Been zelfstandige reden van bestaan had , en dat een Bourgondisch patriotisme zich te ontworstelen had aan de aantrekkingskracht van de reeds zoo sterk ontwikkelde Fransche nationale idee. De hertogen zelf en hun geschiedschrijvers hebben zich niet kunnen en willen losmaken van Frankrijk. Van het stand- punt der tijdgenooten beschouwd , kan men hun staatkunde niet die van eeu vreemd en vijandelijk huis noemen ; als huistwisten ziet de tijdgenoot hun strijd met de Fransche kroon aan, en in hun geest is de tegenstelling tusschen een pathetisch Fransch loyalisme en het eigen Bourgondisch staatsbelang , gepaard aan een ontwakende geestdrift voor een Bour- gondische nationale zaak , nog niet opgelost. Vooral van Chastellain gelde dit laatste. Hoewel nit Rijksvlaanderen afkomstig en wellicht zelfs Dietsch van moedertaal , beschouwt hij zich als een zoon van van moedertaal , beschouwt hij zich als een zoon van Frankrijk, dat hij bovenmate bewondert. De feite- lijke tweedracht tusschen Karel VII en Philips den Goede beschouwt hij als een noodlottig misverstand : de edele en loyale bedoelingen van den hertog worden door 's konings raadgevers verkeerd uitgelegd. Zijn geliefkoosd denkbeeld is het herstel der eendracht , dat hij in 1461, toen Philips den dauphin naar Frankrijk terug begeleidde om gekroond te worden, nabij waande. De ontgoocheling kwam spoedig. Voor Lodewijk XI heeft Chastellain weldra niets dan haat LXXX1X en Terachting , maar ook het optreden van Karel den Stoute met de Ligue du bien public keurt hij niet goed. Die inroeping van Frankrijk's openbaar welzijn door hen , die feitelijk voor Frankrijk's heil het ge- vaarlijkste voorhadden , vindt men reeds lang voor 1465 het „bien public" is een snort leus der Bour- gondièrs voor al hun stoute politieke laden. Moet men het ten eenenmale als geveinsd opvatten P In ieder geval bedenke men , dat de scherpe grens , die wij van ons historisch standpunt onwillekeurig zien tusschen de Bourgondische macht en Frankrijk, in werkelijkheid niet bestond. In allerlei opzichten was het machtscomplex des hertogen nog een deel van Frankrijk, en gingen zjn landen ongemerkt in Frank- rijk over. Het is Lodewijk XI geweest , die hier met een klaar inzicht in bet Bourgondische gevaar de scherpe grens heeft geschapen : door een meedoo- genlooze anti-Bourgondische politiek , door het inlossen der Somme-steden , door de edelen te dwingen voor der Somme-steden , door de edelen te dwingen voor een van beide machten te opteeren. Van Fransche zijde worden de Bourgondiers ten zeerste gehaat , veel meer dan omgekeerd , gelijk ook volkomen natuurlijk is. Toch maakt ten langen leste juist die Fransche haat ook een echt Bourgondisch sentiment wakker, zooals het klinkt in het ernstigste en beste van Chastellain's politieke gedichten : Le Dit de Write. Scherper nog scheiden zich de tegenstellingen onder Karel den Stoute. Philips de Goede heeft altijd er pr us op gesteld , als goed Franschman te gelden , Karel niet meer. Olivier de la Marche en nog veel meer Jean Molinet hebben alle sympathie en eerbied voor Frankrijk verloren. De katastrofen van 1477 en de oorlogstoestand , die daarop volgde , hebben den Bourgondischen staat voor goed van Frankrijk geschei- den. Die katastrofe heeft Chastellain niet meer beleefd. x. Als Spreker geöindigd heeft , geeft de Voorzitter gelegenheid tot debat. Mr. Posthumus zou gaarne van Spreker vernemen , welken invloed naar diens meening de gedachte van het staatsbelang op de ontwikkeling van het nationaal besef heeft uitgeoefend. Hij wijst in het bijzonder op het begrip ,,res publica," zooals dat bij Philippus a Leydis wordt aangetroffen. Prof. Huizinga heeft bij zijn onderzoek naar andere factoren in dien ontwikkelingsgang gezocht , dan die door Mr. Posthumus worden to berde gebracht , intusschen is hij van meening, dat de door Mr. Posthumus vermoede invloed van geen betee- kenis is geweest. Dr. H. E. van Gelder vraagt , of het feit , dat Chastellain zich een Bourguignon noemt , een op- zichzelfstaand geval is P Vertegenwoordigt de Bour- gondische staats-idee iets antlers dan de Bourgondische rationale idee P rationale idee P Prof. Huizinga antwoordt , dat men ,bij de groote massa van het yolk met nog minder recht kan spreken van een waarlijk nationaal besef, dan bij de geschied- schrij vers. Dr. van Gelder repliceert met een enkel woord. De Voorzitter zegt daarna onder luide instemming der Vergadering den Spreker dank voor zijne zoo belangwekkende voordracht. Op zijne vraag , of iemand nog het woord verlangt , brengt Dr. Colenbrander nog het volgende onder 'de aandacht der vergadering. Een leerling der Harvard- University heeft hem geraadpleegd over bronnen , die hem van dienst zouden kunnen zijn voor zijn onderzoek betreffende de geschiedenis der handels- betrekkingen van de Vereenigde Staten met het vaste land van Europa. Reeds had hij de hand gelegd Xef op een factuurboek van het handelshuis De Neufville over de jaren 1778-1780. Spreker houdt zich voor meer- de jaren 1778-1780. Spreker houdt zich voor meer- dere gegevens van dien acrd ten zeerste aanbevolen. De Voorzitter verklaart , dat het Bestuur in deze aangelegenheid diligent is en sluit daarop met een woord van dankzegging voor de trouwe opkomst de 7de Algemeene Vergadering der leden van het Genootschap. Na afloop hiervan werd door een aantal leden onder de bij uitstek deskundige leiding van Prof. Vogelsang een bezoek gebracht aan de collectie reli- quieen en kerksieraden der Oud Roomsch-Katholieke Clerezy. Aan den gemeenschappelijken maaltijd , to half zes in den huize Okhuysen gehouden , namen ruim veertig leden deel. EEN ZESTIENDE-EEMSCHE ENQUÈTE NAAR DE BUITENNERINGEN RONDOM DE STAD LEIDEN, MEDEGEDEELD DOOR MR. N. W. POSTHUMUS. Van den strijd der Nederlandsche steden tegen de plattelandsindustrie is nog slechts weinig bekend. Onderstaande publicatie , die een onderzoek uit het jaar 1541 naar de buitenneringen rondom Leiden be- handelt , wil eene bijdrage tot dit onderwerp leveren. Wel is reeds het gedeelte , dat op de textielindustrie betrekking heeft , elders in het licht gegeven 1) , maar bet bestuur van het Historisch Genootschap verklaarde zich op verzoek bereid de uitkomsten der enquete in haar geheel in de Bijdragen en Mede- deelingen op to nemen. Het belang van het register 2) rechtvaardigt m. i. deze gedeeltelijke herhaling. 1) Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche textielnijverheid, deel II, no. 1031. 2) Het register wordt vermeld in den Inventaris van het archief der gemeente Leyden van Rammelman Elsevier , II, bl. 106 en in mijne Leidsche lakenindustrie, I, bl. 136-143. Het is gebonden in bruin leeren band en telt 39 fol. Bijdr. en Meded. XXXIII. 1 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETt. Een kort overzicht van de politiek van Leiden ten opzichte van de haar omringende landelijke nijver- heid moge hier volgen , daar de enquete van 1541 een schakel is uit den langen keten van maatregelen, die door de stad tegen de ongewenschte buiten- steedsche mededinging werden genomen. Dat een dergelijk optreden niet van localen aard, maar integen- deel tot in de zeventiende eeuw een algemeen ver- deel tot in de zeventiende eeuw een algemeen ver- schijnsel in deze gewesten was , is bekend. Men kan het verzet van Leiden in de middel- eeuwen tegen de plattelandsindustrie in vier perioden verdeelen. Het eerste tijdvak neemt een aanvang met het bekende privilege van 1351 , waarbij ver- boten werd binnen drie mijlen in den omtrek laken to reeden , behalve in de vrije steden 1). Het is de tijd van de eerste aanraking der zich ontwikkelende Leidsche lakenindustrie met de landelijke concurrentie; het zijn de eerste noodzakelijke verweersmaatregelen, het zijn de eerste noodzakelijke verweersmaatregelen, die genomen worden. Kort hierna volgt het verbod buiten de stad te woven of te vollen 2) en in het begin der iftiende eeuw vindt een korte, maar scherpe strijd plaats tegen het streven om in den omtrek weefsels van de minderwaardige Schotsche wol to vervaardigen. Er word toen een strenge keur uitgevaardigd , waarbij met de hooge boete van 25 word bedreigd ieder, die het laatste jaar poorter was geweest of binnen Leiden had gewoond en zich buiten de stad binnen twee mjlen afstands had ge+ vestigd of zou vestigen om aldaar Schotsche wol to verwerken deze zouden binnen dezelfde maand , waarin zij waren uitgetrokken, weer in de stad moeten 1) Leidsche textielnijverheid, I, no. 6. 2) Ibid., I, no. 12, 130, III, ?1. tt14 ZESTIENtot-tETJWSCHg ENQUETE. 3 terugkeeren 1). In het volgende jaar , 1415 , werd het verbod uitgevaardigd buiten Leiden eenige wol te doen kammen 2) en eindelijk verscheen omstreeks 1440 een dergelijk voorschrift betreffende het spin- nen 3). De voorhanden bronnen geven den indruk , dat deze bepalingen over het algemeen in deze periode zijn nageleefd. En voor zoover de draperie in den omtrek nog niet geheel was verdwenen , werd deze blijkbaar toch niet gevaarlijk genoeg geacht om daar- tegen door nieuwe keuren op te, komen. De volgende periode, 1450--1500, vertooiit een ander karakter. De strijd raakt dan niet meer de wolindustrie , op Welk gebied de stad meester was gebleven , maar een nieuwe concurrente, het tappers- bedrijf. De hooge belastingen hadden den prijs van het bier in de stad omhoog gedreven , zoodat het den ,,biertappen" in den omtrek mogelijk was hun bier aan de stadsbewoners , die tot hen kwamen , good- kooper aan te bieden. Het geschil was hoofdzakelijk van financieelen aard , daar Leiden door deze prak- tijken een belangrijk bedrag aan accijnzen moest derven. Vandaar dat de stad dit in 1451 zocht to keeren. In dat jaar bleek, dat op omstreeks 100 roeden afstands van de stad, in de nabijheid van het Minderbroederklooster, , verscheiden huizen waren opgesteld , waarin herberg werd gehouden en waar ,,pluseurs jeunes hommes et compaignons", als wevers, vollers en andere ambachtslieden hun Borst gingen lesschen. Dat tevens bleek, dat de bewoners aldaar verschillende ambachten , zoowel tot de draperie be- hoorende als andere , die men binnen Leiden gewoon 1) Ibid., I, no. 74 ?28, 1. 2) Ibid., I, no. 74 ?44. 3) Ibid., I, no. 132, III, 27. E'EN' ZESTIENDE-EEMSCHE ENQUETE. was te hanteeren , uitoefenden , kon slechts den tegen- zin tegen genoemde praktijken versterken bijzondere maatregelen hiertegen werden echter niet noodig geacht. Dit was wel het geval ten opzichte van de drinkgelegenheden, waartegen de stad Leiden in 1451 een octrooi wilt te verwerven , dat op een afstand van 200 roeden van de stadsgrachten accijns van bier en van andere dranken mocht worden geheven 1). In 1463 verkreeg de stad van den burggraaf , dat deze afstand voor zijne heerlijkheden tot 400 roeden werd uitgebreid 2). Het bleek in de volgende jaren , dat deze bepa- lingen in zeer sterke mate werden overtreden. Leiden heeft ter beteugeling hiervan het krachtigste middel toegepast , dat zij te harer beschikking had , door het verbod of te kondigen aan de bewoners van het bewuste gebied wol te spinnen te geven of deze in het algemeen brood te laten verdienen. Het eerst in 1469 3) , heeft de vroedschap in de eerstkomende jaren nog vele malen dit verbod herhaald 4). Deze voor- schriften hadden dus niet bescherming van de locale wolindustrie ten doel , maar zijn als represaille-maat- regelen te beschouwen tegen de accijnsontduikingen. Tijdelijk heeft Leiden hiermede resultaten bereikt. In 1476 stonden de gebroeders van Zwieten , am- bachtsheeren van Zoeterwoude , waarschijnlijk ten gevolge van de zooeven vermelde politiek van Leiden, toe, dat alien, die binnen het gebied van de Roden- burgerwetering en de Waddingsvliet woonden, voortaan van alle goederen, die binnen Leiden accijnsplichtig 1) Ibid., I, no. 247. 2) v. Mieris, Handvesten, bl. 12. 3) Leidsche textielnijverheid, I, no. 408. 4) Ibid., I, nos. 411 (1469), 420 (1470), 424, 425, 430, 432 (1471.) (1471.) EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 5 waren, aan de stall accijns zouden betalen, bovendien zou door deze personen geen poortersnering mogen uitgeoefend worden 1). En het scheen in 1494 , of Leiden op het punt van de accijnsheffing haar doel volledig had bereikt , toen zij van Maximiliaan een nieuw privilege moist te verwerven , volgens welk zjj van hen , die bier , wijn , koren of brood binnen de 500 roeden verkochten , accijns moat heffen 2). Het tijdvak na 1500, tot het jaar 1531, heeft echter het vruchtelooze van de voorgaande pogingen aange- toond. Dc concurrentie van de plattelandsnijverheid, waarvan men weinig meer hoorde , steekt plotseling het hoofd weer op ?een verschijnsel dat niet alleen van localen aard was ?, terwijl ook de accijnsont- duiking , zelfs op nog krasser wijze dan vOOr 1500 , opnieuw optreedt. Het kwaad , dat men had gemeend te verdrijven , had zich slechts verplaatst , daar de tapperijen terstond weer buiten den aangewezen af- stand worden opgericht. Het is moeilijk uit te maken of het in deze periode alleen aan het krachtiger worden van de landelijke industrie dan wel aan den vrijwel algemeenen achteruitgang der stedelijke nijver- heid toe te schrijven is , dat de mededinging van de buitensteedsche industrie allerwege sterker werd ge- voeld. Het laatste , een relatieve vooruitgang der plattelandsnijverheid dus slechts, lijkt mij volstrekt niet uitgesloten. Hoe het ook zij , de Hollandsche steden hebben tegen het volgens haar meening steeds dreigender wordende kwaad de hulp van den lands- beer ingeroepen em door middel van het octrooi van 1531 de in hun oogen gevaarlijke bedrijven te doen verdwijnen. Ook Leiden deed aan deze actie mede. 1) v. Mieris , Handvesten , hi. 13, 2) Ibid., bl. 14. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUtTE. Reeds in het jaar 1500 werden door haar een drietal maatregelen genomen tegen de haar omrin- gende plattelandsnijverheid 1). By de eerste werd bepaald , dat geen poorter voortaan door personen, binnen de vierhonderd roeden woonachtig, werk zou doers verrichten , bij de tweede , dat deze personen niet in de stad zelf eenigen loonarbeid , en bij de derde, dat zij aldaar niet als meester eenige bezigheid mochten verrichten. De talrijke overtredingen , waarvan in de voorhanden schoutsrekeningen de bewijzen zijn te vinden 2) , toonen de geringe uitwerking dozer keuren aan. Tevens bracht de kwestie der accijnsontduiking Leiden weer in conflict met Zoeterwoude. In 1524 heette het , dat binnen den afstand van ongeveer een kwart mijl langs den dijk onder de zestig huizen niet minder dan zeventien „biertappen" werden gevonden „tot ongeloofelycker schade van den bierexcijs der- selver stele," omdat de inwoners van Leiden dagelijks aldaar „zonder getale" gingen drinkers en vandaar bier in kruiken , flesschen of vaatjes binnen smokkelden , zoodat men schatte , dat de stad voor een kwart of een vijfde deel van de opbrengst van den bieraccijns werd geschaad 3). Het octrooi van Karel V in dat- zelfde jaar trachtte hieraan een eind te maken door niet meer dan twee „biertappen" binnen de vijf- honderd roeden van de stad of in het ambacht van Zoeterwoude toe te laten. Het is toen een heftige strijd geworden tusschen den ambachtsheer Gijsbrecht van Zwieten en zijn ambacht aan de eene zijde en de stad Leiden aan de andere. De eerste partij teekende 1) Hamaker, , De middeneeuwsche keurboeken van de stad Leiden, bl. 192/3, keur 88-90. bl. 192/3, keur 88-90. 2) Leidsche textielnijverheid, II, nos. 766 §§ 35- 43, 45, 49, 51-57, 60, 61; 781 §§ 23-26, 28, 29. 51-57, 60, 61; 781 §§ 23-26, 28, 29. 3) v. Mieris, Handvesten, bl, 16, EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 7 appel aan tegen de regeling bij het octrooi aange- geven en zocht de stad op alle mogelijke manieren to benadeelen , vandaar dat deze laatste als repre- saille-maatregel bepaaide , dat de burgers niet meer aan die van Zoeterwoude wol to spinnen zouden nit- geven 1). Dit conflict heeft tot 1531 geduurd , toen oak hier het bekende octrooi op de buitenneringen een nieuwe basis aan de stedelijke politiek gaf. De inhoud van dit uitvoerige stuk komt in het kort hierop neer, , dat alle metselarijen en timmerijen , alle looie- rjen en weverijen en soortgelijke ambachten voor de toekomst werden verboden en evenzoo de brouwerijen, terwijl geen bakkerijen en tapperijen binnen de zes- honderd roeden rondom de steden mochten worden opgericht 2). Als motieven voor de uitvaardiging werden o. a. opgegeven , dat „op hoop van goede koop ende tontgaan dexcysen ende andere ongelden" de stadsbewoners dagelijks poogden de waren „int heymeNck ende openbaer" op het platte land to koopen ; als tweede argument gold de trek der stede- lijke bevolking naar het land. Leiden werd in de nu volgende vierde periode niettegenstaande deze maatregelen niet van de con- currentie der buitenneringen bevrijd ; de bewoners van de omliggende heerlijkheden, Leiderdorp, Oegst- geest en Zoeterwoude, stoorden zich weinig aan de bepalingen van het octrooi, Merin gesteund door hun ambachtsheeren. Een onderzoek, door de gezworenen van het weversambacht in 1538 ingesteld naar de wolnijverheid tusschen Leiden en Leiderdorp, bracht volgens hun getuigenis aan het licht , dat in den directen omtrek der stad elf personen wol in huis 1) Leidsche textielnijverheid, II, nos. 920, 922, 2) v. Mieris, Handvesten , hi, 19. 8 EEN ZESTIENDE-EEIJWSCHE ENQUETE. hadden ten einde deze te doers verwerken, waarvan sommige met twee , drie , een zelfs met vijf weefge- touwen werkte 1). En een jaar later werd in de vroed- schap uitdrukkelijk verklaard , dat buiten de stad „veel neringen gedaen worden , soe van draperye, wollen ende linden weven , tapperye , sceepmaken ende diergelycke", alle verboden bedrijven volgens het octrooi van 15312). Het kwaad kwam niet alleen van de omwonenden. Ook Leidsche poorters zagen de voordeelen in , die de buitensteedsche productie hun kon verschaffen , en vandaar dat sommigen, hetzij in eigen person, hetzij in vennootschap met anderen de draperie-nering buiten het stedelijk gebied vestigden; anderen gingen daar zelfs voor loon arbeiden. Ook anderen gingen daar zelfs voor loon arbeiden. Ook het verhuren van poortershuizen aan de landelijke producenten kwam voor 3). Dit alles werd in 1540 bij keur verboden , met name het uitoefenen van de draperie en de hiermede verband houdende bedrijven, het weven , vollen , kammen , vellenwasschen en af- steken van de vachten. Bovendien werden , daar kinderarbeid hierbij veelvuldig voorkwam, in het vol- gend jaar, bij een keur de ouders aansprakelijk ge- steld voor het werken hunner kinderen 4), opdat het verbod niet zonder uitwerking zou blijven. Tegelijker- tijd werd door de stad de geheele handel in de grove welsoorten , van iulandsche en Schotsche herkomst, voor de poorters opgeheven, daar deze kwaliteiten bijna uitsluitend in de buitenneringen werden ver- werkt. Aldus hoopte men den aanvoer van grond- stoffen voor deze bedrijven te beperken 5). 4) Leidsche textielnijverheid, II, no. 1011. 2) Ibid., H, no. 1018, noot 3. 3) Ibid., II, no. 1018. 4) Ibid., II, no. 1025. 5) Ibid., II, no. 1026, EEN ZESTIENDE-EETJWSCHE ENQUETE, 9 Leiden trachtte zich dim op, enkele punten te ver- weren tegen de buitenbedrpen, maar wendde terzelfder tijd pogingen aan (sinds 1538) om van de landsregeering een nailer octrooi hiertegen te verkrijgen , wat Naar in 1540 gelukte 1). Ilierbij werden alle poorters- neringen binnen een afstand van vijfhonderd roeden om de stall verboden. Een nieuw argument wordt in dit stuk aangevoerd : beweerd wordt nl. , dat de omwonenden hun grove grondstoffen ook aan de stedelijke ondernemers verkochten , die door de ver- werking hiervan in conflict met de bestaande keuren kwamen , daar deze het gebruik hiervan beslist uit- sloten. Bepaald werd , dat de bedrijven , die sinds het octrooi van 1531 waren opgericht, zonder eenige vergoeding , die , Welke daar sinds de verponding van 1514 waren gevestigd , tegen schadeloosstelling moesten worden opgeheven , terwijl eindelijk zij , die hun bedrijf voor deze verponding hadden opgericht, dit tot hun flood mochten blijven uitoefenen. Daar- naast werd aangaande de tapperijen en bakkerijen nog bepaald , dat hiervan slechts zooveel mochten blijven bestaan, als voor de behoeften van de be- woners van dit gebied noodig waren. De houding der ambachtsheeren van de omlig- gende heerlijkheden was reeds tjjdens de voorbe- reiding van dit nieuwe octrooi zeer onwelwillend 2) , maar nochtans wist Leiden met dien van Leiderdorp na de uitvaardiging tot een schikking te komen. Deze verklaarde zich bereid om in Leiderdorp, „zoe verde onse ambochtsheerlicheyt streect", geen be- drijven , die met de lakenindustrie eenig verband hielden , voortaan te dulden of eenige andere poorters- 4) v. Mieris, Handvesten, bl. 23. 2) Vgl. hieronder 41, 79, 85, 10 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. nering voortaan daar toe te laten. Een gelijke be- lofte werd door hem voor de wolindustrie te Oegst- geest afgelegd 1). Deze schikking kwam de stad op 500 gouden schilden to staan „à cause de certain appointement , faict entre nous et la Bite ville , tou- chant certeyn octroye a eulx donnez de par nous", zooals het in de quitantie heet 2). De kwestie met den heer van Ligny was daarmee tot beider genoegen geregeld en de stad althans aan een zijde ontslagen van de mededinging der buitenbedrijven. Anders liep het met Zoeterwoude. De ambachts- heer hiervan teekende verzet aan tegen de tenuit- voerlegging van het octrooi van 1540 en liet zich niet tot een dergelijke overeenkomst , als met den heer van Leiderdorp was gesloten , bereid vinden. Eerst de dood van Cornelis van Zwieten in 1545 opende voor de stad de mogelijkheid haar doel to bereiken ; voor 5000 Karolus gulden verwierf zij de heerlijkheid in eigendom. Maar de voorwaarden , door den keizer voor de verleening ziiner goedkeuring hiervan gesteld , werden door de stad to zwaar ge- acht, zoodat zij zich met een belangrijk verlies in 1547 weer van Zoeterwoude ontdeed door dit tegen 1500 Karolus gulden aan Willem van Alkemade te verkoopen. Dit deed zij echter niet dan na zich vooraf vergewist te hebben , dat de nieuwe heer tot eenzelfde regeling genegen was als die van Leider- dorp 3). Tegen eene schadeloosstelling van 1340 ft verklaarde hij zich hiertoe bereid. 1) v. Mieris, Handvesten, bl. 25; bevestiging hiervan door Karel V, bl. 27. V, bl. 27. 2) Ibid., bi. 30. 3) Vgl. de resoluties der vroedschap van 1545, Maart 9, 1546, Juli 29 en 1547, Juli 17, en Leidsche lakenindustrie I, bl. 143, pot 3, EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 11 Een bijzondere regeling werd nog getroffen ten opzichte van de scheepsmakerij , die in zijne heer- lijkheid op vele plaatsen werd uitgeoefend deze zou voortaan verboden zijn 1). Wel zijn de ambachts- bewaarders van Zoeterwoude hiertegen in verzet ge- komen , maar bij octrooi van 1554 , lei 31, werd de gesloten overeenkomst bevestigd en slechts op enkele ondergeschikte punten gewijzigd 2). Hier- mede kon Leiden tevreden zijn ; de gevaren , die naar hare meening de buitenneringen met zich brachten , waren eindelijk tot een minimum teruggebracht. Eerst in een volgende periode , na het beleg , heeft zij door den aankoop der omliggende heerlijkheden haar invloed over den omtrek nog vergroot. Dit geschiedde reeds in 1582 met Leiderdorp , terwifi in het begin der zeventiende eeuw, , in 1610 en 1615, Zoeterwoude en Oegstgeest volgden. Het hieronder afgedrukte onderzoek naar de Leid- sche buitenneringen , door eenige raadsheeren van het Hof van Holland ingesteld , stond in onmiddellijk verband met de uitvoering van het door Leiden ver- worven octrooi van 1540 , October 11. Nagegaan moest immers worden, welke schadeloosstellingen door de stall aan de verdreven neringdoenden moesten worden toegekend; welke bedrijven volgens het octrooi mochten blijven bestaan in verband met den tijd hunner vestiging ; in het bijzonder nog, hoeveel tapperijen en bakkerijen ter voorziening in de plaatselijke behoeften konden blijven bestaan. Daartoe zijn de commis- 1) Vgl. Leidsche textielnijverheid, H, no. 1086 ?7; v. Mieris, Handvesten, bI. 33. 2) v, Mieris, ljandvesten, 42 en 44, 12 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. sarissen na voorafgaande meting der vijfhonderd roeden bij de bewoners dezer huizen rondgegaan om inlichtingen betreffende hun bedry. Het gelukkige feit , dat de opgestelde aanteekeningen zeer uitvoerig zijn geweest, geeft de gelegenheid een beeld te zijn geweest, geeft de gelegenheid een beeld te verkrijgen van bet leven en bedrijf dezer speciale bevolkingscategorie , die een bijzonder karakter ver- toonde wegens den invloed , lien zij onderging zoo- toonde wegens den invloed , lien zij onderging zoo- wel van de nabijgelegen stad als van het omringende platte land. In het geheel bleken in dit gebied 77 huisgezinnen aanwezig te zijn. De grootte hiervan is in bijna alle gevallen niet opgegeven , daar het aantal kinderen gevallen niet opgegeven , daar het aantal kinderen en andere inwonende personen voor deze enquete van geen beteekenis was. Vandaar dat slechts een enkel maal hierover gesproken wordt en wij ons tot onzen spijt moeten beperken tot de opmerking , dat ook hier de kinderfrequentie ?en de kindersterfte ? een hoog cijfer kon bereiken , gezien de mededeeling van een der ondervraagden , dat zij 22 kinderen had gehad , waarvan slechts een in leven. Het aantal volwassen personen , dat in de berichten wordt opge- geven. , bedraagt 127. Dit zijn de hoofden der huis- gezinnen met hunne vrouwen , terwijl een enkel maal ook een volwassen inwonende zoon of dochter kon worden meegeteld. Het eigenaardige karakter van deze bevolkings- groep is gelegen in de bijzondere beroepsstructuur, , die zij vertoont. Dit blijkt, indien wordt nagegaan , welke bedrijfstakken in dit gebied werden beoefend. Om hiervan een overzicht te verkrijgen hebben wij de verschillende beroepen in de volgende hoofdgroepen verdeeld : I. Oerproductie. II. Bereiding van aarde- werk. III. Bekleeding en reiniging. IV. Bouw- vakken. V. flout- en rietbewerking. VI. Leerindustrie. VII, Textielindustrie, VIII. Voeding- en genot- VII, Textielindustrie, VIII. Voeding- en genot- BEN 2ESTIENDE-E1IMSCITE ENQUETE. 13 middelen. IX. Handel en verkeer. X. Verschil- lende beroepen. Vooraf dint te worden opgemerkt , dat in de onderstaande staten niet alleen de z.g. hoofdberoepen zijn opgegeven , hetgeen reeds om deze reden onmo- gelijk is , dat bij de opsomming der beroepen , die de ondervraagde persoon uitoefende , in de meeste gevallen niet blijkt , wat hoofd- en wat nevenberoep is. Ten einde een zoo volledig mogelijk overzicht te verkrijgen van de veelsoortige bezigheden , waar- door deze bevolking in Naar onderhoud voorzag en waardoor zij het de stedelijke industrie lastig maakte, zijn daarom alle werkzaamheden , die de ondervraagde bleek te verrichten , in den staat opgenomen. I. Oerproductie. 1. Delven . . 1 2. Enten. . 2 3. Gardenier 1 4. Hakken . 1 5. In de hoven werken. . . 1 6. Koeien houden .. . 3 7. Maaien en hooien. 1 8. Spitten .. 1 9. Turf delves. 1 10. Veenman . 1 13 II. Bereiding van aardewerk. 11. Pottebakker. .. 3 12. Pottebakkersknecht 2 13. Tegelbakken . 1 6 14 tEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUE rt. III. Bekleeding en reiniging. 14. Laken bleeken . 1 15. Lindenaeyster . 1 16. Schoenlapper . 1 17. Snijder .. 1 4 IV. Bout/mak/ken. 18. Glaesmaicker . 2 19. Werkt in de kalkovens . 1 20. Steenplaetser . 4 7 V. Hout- en rietbewerking. 21. lloepen spouwen 1 22. Houtzagen . 3 23. Maakt kagen 1 24. Cuyper . 1 25. Lijmzieden . . 1 26. Scheepmaken 10 27. Scheepstimmerman 1 28. Schuitmaker .. 3 29. Maakt vischkorven en turfmanden 1 22 VI. Leerindustrie. 30. Franchijnmaecker . 1 31. Seemtouwer. .. 1 2 EEN ZESTIENDE-EEITWSCHE ENQUPTE. 15 VII. Voeding en genotmiddelen. 32. Bakken ... ? 2 33. Koekebakker . ? 2 34. Vleeschhouwer. . 2 6 VIII. Textielindustrie. 35. Drapenier van grof wollen lakens 36. Droogscheerder .. 1 37. Hierlantsche wol verwerken 1 38. Kaarden . 8 39. Kammen . 1 40. Linnenweven 8 41. Lijst spinnen 10 42. Schortecleetlaken reeden 1 43. Spinnen . . 10 44. Spoelen .. 1 45. Tierenteinen maken 3 46. Vellen afsteken . . . 1 47. Vlas spinnen .. 5 48. Voerlaken reeden . 4 49. Voerlaken weven . 2 50. Vollen . 1 51. Weven . . 4 52. Lijndraeyer . . 1 65 IX. Handel en verkeer. 53. Jonge boomen verkoopen . . . . 1 54. Bostelman . . 3 55. Brood verkoopen ... 4 Transport . . 8 16 LEN ZESTIENDE-EHUWSCIIE ENQUETE. Transport . . 8 56. Herberg houden .. 7 57. Roggebrood verkoopen . 1 58. Tappen ...... 11 59. Varen met de schuit . 4 60. Varen met de zandschuit . 1 61. Potaerde of kaiksteen vervoeren . 1 62. Vellen koopen . .. 2 63. Wol koopen en verkoopen . 1 64. Zoutverkooper .. 1 37 X. Verschillende beroepen. 65. Blazer van den orgel .. 1 66. Bode van het dorp . . 1 67. Dienaer op de steenplaetse I 68. Cirurgijn .. 1 69. Tolontfanger 1 70. Vroedvrouw. . 1 6 Wat in de eerste plaats opvalt , is het groote aan- tal verschillende productieve bezigheden , die de be- volking hier verricht , in het geheel 70. In een keur nit het jaar 1500 1) worden bovendien nog eenige genoemd , die in bovenstaande tabel niet ver- meld staan , n.l. timmeren , wielmaken , metselen 1 patijnmaken, schoenmaken, houtkloven, smeden, visch koopen en turf tellen. Zoo stijgt het aantal tot 79. Dit hooge cijfer vindt zijne verklaring in de talrijke nevenberoepen, soms drie, vier of meer, , die de be- 1) Leidsche textielnijverheid, II, no. 765. EtN ZESTIENDE-EEUWSCIIE ENQU1TE. 17 zochte personen uitoefenden. Uiterst zelden kwam het voor, dat een beroep de inkomstenbron was, zooals bij den handwerksmeester in de middeleeuwsche stall meestentijds bet geval was. De indruk , dien men op grond van deze beroeps- staten verkrijgt , is , dat vooral het platte land en het nabijgelegen Leiden aan deze bevolking een be- staan verschaften. Slechts een enkel maal wordt uit- sluitend door het voorzien in de behoeften der streek een bestaan gewonnen. De belangrijkste bedrys- takken blijken te zijn de oerproductie , het houden van een steenplaetse , het scheepmakersbedrijf, de draperie en linnenweverij met bijbehoorende werk- zaamheden en het biertappen al of niet gecombineerd met het herberg houden. llieromheen zijn de andere beroepen en verrichtingen gegroepeerd. Merkwaardig is de groote deelname van de vrouwen, vooral van de gehuwde , aan den beroepsarbeid , die waarschijnlijk wel mag worden verklaard uit de nood- zakelpheid van bijverdienste voor het huisgezin , dat van de inkomsten van den man alleen niet kon bestaan. Hierop wijst de afwezigheid van vrouwen- arbeid bij de economisch meest sterke beroepsgroep , de scheepmakers, van welke b. v. een kon verklaren , „dat zijn huysvrouwe gheen neringe en doet anders dan hair kinderen waerneempt , Bonder dat zy dra- peniert ofte oyt gedrapeniert heeft" 1). Van de ge- huwde vrouwen trachtten bona alle uit de een of andere deelbewerking van de textielnijverheid, hetzij het spin- nen van wol , lijstwol of vlas, het wolkaarden, kammen of vellen afsteken een loon te verdienen , terwijl enkele als zelfstandige onderneemster goedkoopere weefsels vervaardigden of lieten vervaardigen. Deze 1)Vgl.?5. Bijdr. en lIeded. XXXIII. 2 18 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. laatsten werkten dus voor eigen rekening. Ook de broodverkoop gaf aan enkele gehuwden een bijver- dienste daarentegen werd het tappers meer door zelfstandige vrouwen uitgeoefend. De kinderarbeid wordt een enkel maal genoemd zoo heet het van een schuitemaker, , dat zijn vrouw gewoon is wol te spinnen voor loon met zijn vijf dochtertjes , terwijl bekend is , dat het in 1540 nog veel voorkwam, dat onmondige kinderen buiten de stad in de draperie gingen werken 2). Voor het grootste deel profiteerde deze laatste industrie van de goedkoope werkkrachten , die in dit gebied werken aangetroffen. Slechts enkelen vonden een bestaan door den ar- beid voor of den afzet aan de omwoneuden, de meesten waren wel gedwongen op andere wijze het brood te verdienen. Zoo wordt vermeld , dat sommigen in Leiden zelf den kost gingen verdienen , zeker merk- waardig , daar nog altijd de keur van 1500 bestond, krachtens Welke het aan ieder ingezetene was ver- boden aan personen uit den kring van vierhonderd roeden om de stad daarbinnen werk te geven 3). Dit wordt b.v. verklaard door een wolwever 4), door een plootster 5), een schuitvoerder 6), twee houtzagers 7), een pottebakker 8) en eindelijk door een, die aan de stedelijke perkamentmakers kalfsvellen en dergelijke huiden verkocht 9). Ook in de omliggende dorpen werd 1) Vgi. ?50. 2) Vgl. hierboven bi. 8. 3) Leidsche textielnijverheid , H, no. 765. 4) Vgl. ?14. 5) Vgl. ?62. 6) Vgl. ?76. 7) Vgl. ??47 en 53. 8) Vgl. ?40. Deze had zich als poorter van Leiden later inschrijven. 9) Vgl. ?73. . 9) Vgl. ?73. Etg ZESTIEN1A-MUNSCHt tNQUETV. 19 wel werk gezocht , zoo door een snijder, , die op de steur te Koudekerk , Zoeterwoude en elders voor een dag- huur ging werken 1). Anderen trokken den boer op, hetzij om takken te binden 2), glazers te maken 3) , in de tuinen te werken 4), turf te delven 5), te maaien 6), schepen te dichten 7) of als daglooner voorkomende bezigheden te verrichten 8). Naar men trok ook verder. Naar Groningen en Friesland werd gevaren met boomers en daar als retourvracht wol ingekocht of met de zandschuit naar Delft 10) ; een ander trok het land door om huiden op te koopen 11). Een der vrouwen verklaarde, dat Naar man naar Oost en West placht te zeilen 12). Een nering in het gebied zelf werd in de eerste plaats gedreven door hen, die herberg hielden en tapten voor „die gaende ende comende man" 13) en die brood verkochten. Met de bakkers en vieesch- houwers zijn zij de eenigen , die voor bet plaatselijk debiet werkten. Voor een ruimer afzetgebied produ- ceerden de scheepmakers, steenplaetsers, kalkbranders, de drapeniers en de meesten van hen , die in een onderdeel hiervan werkzaam waren. Zoo blijkt dus dat op dit gebied zeer uiteen- loopende eeonomische verhoudingen voorkwamen. Aller- 1) Vgl. ?78. 2) Vgl. ?54. 3) Vgl. ?57. 4) Vgl. ?16. 5) Vgl. ?66. 6) Vgl. ?75. 7) Vgl. ?49. 8) Vgl. ?54. 9) Vgl. ?15. 10) *Vgl. ?35. 11) Vgl. ?73. 12) Vgl. ?18. 43) §§ 13, 26, 33, 37, 74, 80. 20 EEN ZESTIENDE-EEMSCHE ENQTJLIE. minst kan worden gezegd , dat het de bevolking, die het huisvest , ook onderhield ; een economische eenheid vormde deze streek in geenen deele. Een ander opvallend verschijnsel is de sterke migratiebeweging van deze bevolkingscategorie. Slechts een klein gedeelte heeft hier van oudsher gewoond, de een klein gedeelte heeft hier van oudsher gewoond, de meesten zijn van elders gekomen. Enkelen uit Leiden meesten zijn van elders gekomen. Enkelen uit Leiden zelf 1), waarvan een der ondervraagden de moeielijk- heid om aldaar een huis to huren als reden opgeeft 2). Meer dan de heeft is uit den omtrek afkomstig , uit Meer dan de heeft is uit den omtrek afkomstig , uit dorpen als Warmond , Leiderdorp, Woubrugge , Noord- wijk, Bodegraven enz. De tijdsomstandigheden hebben velen van het eene dorp naar het andere gedreven , tot zij zich eindelijk in deze streek neerzetten. Beschouwen wij thans de verschillende bedrijven, die volgens de enquete hier werden uitgeoefend , en in de eerste plaats , die uit den aard der zaak buiten de stall werden uitgeoefend , de landelijke bedrijven, de stall werden uitgeoefend , de landelijke bedrijven, de steenplaetsen en de kalkovens. De oerproductie de steenplaetsen en de kalkovens. De oerproductie hield niet vele bewoners bezig en slechts enkelen hiervan legden zich op het boerenbedrijf toe. Meestal zijn het landelijke loondiensten , waarvan in de ver- strekte gegevens sprake is. Tegen de vestiging op het platte land van de steenbakkerijen en kalkovens heeft Leiden zich nooit verzet , wegens den rook en stank , dien zij ver- spreidden 3). Hoewel dus het onderzoek hiertegen niet gericht was, ontvangen wij toch eenige niet onbelangrijke mededeelingen over deze bedrijven. De steenplaetsen verschaften aan talrijke arbeiders een onderhoud 4). Zoo wordt reeds in de Informacie van 4) Vgl. ?72. 2) Ygl. ?43. 3) Vgl. v. Mieris, Handy., bl. 36, 41. 4) Vgl. §§ 16, 27, 29, 62, 76, 82, 83. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 21 1514 door die van Leiderdorp verklaard dat uit deze plaats vijftig personen daaraan werkzaam waren 1) , terwijl in het bier besproken register der buiten- neringen zeven eigenaren van dergelijke inrichtingen in den omtrek worden genoetnd 2). Slechts des zomers werd daar gewerkt 3). Op de ovens woonden behalve de arbeiders ook nog andere personen , nl. een ?die- naer", meesterknecitt , die de knechts betaalde , met den verkoop der steenen belast was en de gelden in ontvangst nam , waarvan hij rekening en verantwoor- ding moest doen Verder de vrouw, , die voor de ge- zamenlijke steenplaetsersknechts het huishouden deed. Zij verkocht hun brood en bier , dat zij uit Leiden had gehaald en waarvoor de eigenaar van de steenplaetse bet geld had voorgeschoten , zonder iets op het eerste artikel te winnen. Maar op het bier won zij wel op elke kruik een penning , waarvoor zij de wasch van de knechts moest schoon houden , voor hen koken en naar de markt moest gaan 5). Ook blijkt een enkele knecht voor zijn metgezellen te tappen , soms daarbij voor de Leidenaars en voor den gaanden en komenden man 6). Wij komen thans tot de bedrijven , waarvan de opvatting werd gehuldigd, dat zij in de stall behoorden te worden uitgeoefend , de z.g. poortersDeringen. Ten eerste een reeks van zeer uiteenloopende beroepen , als kuiper, , houtzager, , koekbakker, , glazenmaker, , lijndraaier, , lijmzieder, , zeemtouwer enz. , die wel niet vele vertegenwoordigers telden , maar toch altijd eenige nering aan Leiden onttrokken. Verscheidenen 1) Informacie, bl. 286. 2) Vgl. ?167. 3) Vgl. ?16 en Informacie, bl. 287. 4) Vgl. ?29. 5) Vgl. ?27. 6) Vgl. ?82. 22 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. worden onder hen gevonden, die een meesterij hebben opgesteld , maar noch door hun aantal , noch door hun economische sterkte hebben zij den stadsbewoners Teel zorgen kunnen bereiden. Gevaar zagen deze laatsten in hoofdzaak van den kant van de textiel- industrie , de scheepmakers en de tapperijen dreigen. De drapeniers en de voerlakenreeders waren door hunne goedkoope en minderwaardige producten de prijsbedervers voor de stedelijke ondernemers; vandaar dat het verzet zich in de eerste plaats tegen hen richtte. Toch oogstte de stad hier slechts , wat zij zelf gezaaid had. Het was het gevolg van de nijver- heidspolitiek der Leidsche drapeniers , dat deze onder- nemers zich in de onmiddellijke omgeving der stad hadden gevestigd. Immers de stedelijke keuren ver- boden zoowel het reeden van lakens van andere dan Engelsche stapelwol in het algemeen als het drape- nieren van voerlakens in het bijzonder, omdat hiervan schade voor de z.g. ,,hooftneringe", de lakenindustrie, werd gevreesd. En het heeft tot het jaar 1562 ge- duurd , voor de stad inzag , dat de voerlakenreeders Diet te keuren was en deze toeliet, te gelijker tijd eene uitvoerige ordonnantie van 24 artikelen uitvaar- digende ter regeling van de nieuwe industrie 1). Was de voor het jaar 1541 bestaande concurrentie in de textielbranche inderdaad van lien acrd , dat de stad zich te recht ernstig ongerust maakte ? Men krijgt den indruk van niet. Eigenlijke ondernemers waren er slechts enkele, nl. voerlakenreeders en drapeniers in het geheel elf 2). En geen van alien geeft den indruk, dat zijn bedrijf een eenigszins be- langrijken omvang had. Goede stollen werden niet 1) Leidsche textielnijverheid, II, nos. 4034 (Drap. Kb. V, I, 47, bl. 452), 1143, 1173, 1174 ?3, 1178, 1179, 1181 ?5. bl. 452), 1143, 1173, 1174 ?3, 1178, 1179, 1181 ?5. 2) Vgl. ?6-8, 12, 35, 36, 48, 50, 56, 58, 774 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 23 vervaardigd; het waren grove lakens , voeringlakens , schortecleetlakens en tierenteinen 1). Een der drape- niers verklaarde slechts om de veertien dagen drie stukken te weven 2), een ander , een vrouw , dat zij „reedt een stuck voerlaickens" 3), een echtpaar, dat het „somtijts" een dergelijk weefsel vervaardigde 4). Waarschijnlijk moet dan ook niet zoozeer in een direct gevaar voor de stedelpe nijverheid van over- vleugeling door de plattelandsindustrie de verklaring van de vijandige politiek van Leiden worden gezocht ?verschijnselen als in Vlaanderen hebben zich niet vertoond 5), ?als in het felt, dat de prijzen van de betere stedelijke stoffen door het aanbod der grovere landelijke weefsels werden gedrukt , een verschijnsel, dat in sommige in.dustrieen ook nog heden ten dage voorkomt. Als tweede factor mag verder in aanmerking komen de smokkelhandel , die van het platteland naar Leiden plaats vond , waardoor een clandestiene nijverheid in de stad dreigde te ontstaan, die buiten elke regeling en contrOle zou blijven. De klachten over dezen smokkelhandel bevestigen dit 6). Het concurrentie-motief voor de particuliere bedrijven schijnt bij het herbergswezen niet te hebben gegolden, er wordt althans geen melding van gemaakt. De stedelijke gemeenschap werd door deze buitentapperijen benadeeld door de mindere ontvangsten , die uit de verpachtingen van den bieraccijns werden ontvangen. In zooverre neemt dus dit onderdeel eene andere I) Deze laatste waren lakens van inlandsche wol, met linnen ketting en wollen inslag. 2) Vgl. ?35. 3) Vgl. 36. 4) Vgl. ?48, ook ?g 50 en 53. 5) Vgi. Pirenne, Une crise industrielle au XVIe siècle. 6) VA v. Mieris, Handy., bl. 22; vender hieronder ?35 in fine. 24 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. plaats onder de buitenneringen in. Opmerkenswaard is het betrekkelijk groote aantal gelegenheden in het onderzochte gebied, waar dranken te verkrijgen waren. Eindelijk de scheepmakers. Dit is de eenige cate- gorie , die den indruk geeft de stad inderdaad eene ernstige concurrentie aan te doen. Er worden in het register eenige personen genoemd , die een be- drijf blijken te hebben , waarmede rekening was te houden; dat zijn zij , die groote schepen maken. Dat niet alien in deze conditie verkeeren is b. v. te zien uit de verklaring van een , dat hij ,,soe rijck nyet en es , dat by meesterye mach opsetten" 1), van een tweede , dat hij nooit „meesterye opgestelt heeft overmits zijn armoede" 2). Hier zijn de loonarbeiders aan het woord 3). Van de grooteren echter verklaart een , dat zijn huis wel zeshonderd gulden waard is , zoolang zijn bedrijf daarin is gevestigd , antlers de helft. Een ander, , waarschijnlijk nummer een onder alien , dat de schepen , die hij gewoonlijk vervaardigt, te groot zijn om in de stad te worden bewerkt 4). te groot zijn om in de stad te worden bewerkt 4). Wat vooral den indruk wekt van de betere econo- mische verhoudingen in dezen productietak zijn de verklaringen , die bijna alien omtrent den ouderdom van hun bedrijf afleggen. Sommigen spreken van dertig of veertig jaar geleden , toen hun ouders het reeds op dezelfde plaats uitoefenden. De verander- lijkheid van woonplaats , die voor dit gebied ken- merkend is , wordt bier dus gemist. De stad heeft met het octrooi van 1540, October 11, gewapend haar doe: grootendeels bereikt. De 1) Vgl. ?47. 2) Vgl. ?48; ook ??50 en 53. 3) Vgl. nog ?65. 4) Vgl. ?24. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 25 neringen , die binnen den bepaalden afstand ver- boden waren , werden opgeheven en werden zelfs in niet weinige gevallen naar de stall overgebracht. Maar nochtans verdwenen de buitenneringen niet voor goed , zooals ook reeds uit deze enquete is op te maken. Verscheidenen bleken naar hunne ver- klaringen te oordeelen van plan te zijn zich direct aan de grenzen van den verboden kring te vestigen, waardoor de concurreerende bedrijven slechts ver- plaatst zouden worden 1). Het schijnt mij dan ook toe, dat dit octrooi van 1540 met name voor de textielindustrie op den duur weinig uitwerking zou hebben gehad , indien Leiden niet zelf in latere jaren ?in 1562 ?er toe was overgegaan het reeden van grovere soorten binnen Naar poorten toe laten. Van dat oogenblik of was er weinig reden meer dit be- drijf op het land uit te oefenen. N. W. P. ONDERZOEK DOOR COMMISSARISSEN VAN HET HOF VAN HOLLAND INGESTELD NAAR DE BUITENNERINGEN , DIE BINNEN EEN AFSTAND VAN 500 ROEDEN OM LEIDEN WAREN GEVESTIGD. 1540, December 30-1541, Februari 2. (Fol. 1.) 1. Achtervolgende zekere brieve van com- missie , gheexpedieert up ons , Cornelis Zuys ende Willem Willems zoon , raiden in den Hove van Hollandt , hiernae van woorde te woorde geinsereert : „Kaerle , by de gratie Gods Roomsch Keyser enz. , onsen lieven ende getrouwen meesteren Cornelis Zuys, onse raidt, ende Willem van -1) Vgl. §§ 108, 109, 140, 26 EEN ZESTIENDE-EETTWSCHE ENQ-UtTE. Alckmaer, , oick onse raidt ende procureur-gene- rael in onsen Raide in Hollant , saluyt. Alzoe by zeeckere onse brieve van octroy , in datum den XIen Bach Octobris , anno XVC XL, ver- leent den burgmeesteren ende regierders onser stede van Leyden in onsen lande van Hollandt voors. , ende by denwelcken geinterdiceert is rontsomme der voirs. stadt van Leyden binnen die vijffhondert roeden gheen poortersneringe meer up te stellene , geseyt is , dat dieghene , die eenige neringen upgestelt zoude hebben zedert tjaer van veerthiene tot den jaere van een en dertich lestleden , betaelt zoude worden van huerluyder redelicke interesten ter taxatie van denghenen , die wy daertoe deputeren zouden, ende dat merle alle tavernen ende backeryen affgedaen zoude worden behalves die by denselven gedeputeerden toegelaten zoude wesen tot corn- moditeyt van den ingesetenen binnen die vijff- hondert voors. roeden, als breder in dezelve brieven begrepen is , ende dat die voorn. burgermeesters begrepen is , ende dat die voorn. burgermeesters ende regierders onser voirs. stede van Leyden , alsoe sy dieselve gaerne ter executie stellen zouden , ons oetmoedelijck gebeden hebben te committeren volgende onse voors. brieve (fol. lye.) van octroy eenige goede personaigen om tgene , des voors. is, mit diesser aencleeft te volcomene ten effecte ende executie van onse voorn. brieve van octroy ende dairup hemluyden te doers expedieren onse brieven van commissie , soe ist , dat wy, genegen wesende thuerluyder belle ende supplicatie , u ontbieden ende committeren by desen , dat voor u geroepen alle alsulcke per- sonen , alst behoeren ende van noode wesen sal, ghy overcomet ende appoincteert mitten selven van huerluyder interesten zoe verde u mogelicken EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 27 is , ende voorts ter begeerte van den voorn. sup- plianten procedeert tot executie van den voorn. brieven van octroy volgende huere tenuer ende inhouden , alst dat behoeren sal , ende zoe verde ghy dairinne zwaricheyt ofte difficulteyt bevindt, hoort alle tgene , latter geallegeert sal worded van Beene ende dandere zyde , ende , indient noot is , u dairup informeert ende u informatie mitsgaders uwen advyse up tgene , dat men dair- inne bequamelicxsten zoude mogen ordonneren, oversendt onsen lieven ende getrouwen , die pre- sident , hooft ende lieden van onsen Secreten Raide , om die gesien dairup voorts te ordon- neren , alst behoeren zal. Ende des te doene mit diesser aencleeft geven wy u volcomen macht, auctoriteyt ende sunderling bevel ende willen ende ordonneren onsen schouttet van Leyden voors. , bailluw van Rijnlant ende alien anderen onsen justicieren , officieren ende ondersaten, dat zy ulieden des doende obedieren ende verstaen , want ons alsoe gelieft. Gegeven in onser stede van Valencheins , den Xlden dach Decembris int jaer ons Heeren duysent vijffhondert ende veer- tich , van onsen keyserycke t21 e ende van onsen rycken van Spaengnen , twee Cecillien ende anderen t25e. Onder stondt gescreven : By den keyser in synen Raide , ende geteyckent aldus : Nicolai", ende ons van wegen de burgermeesters ende regier- ders der stede van Leyden gepresenteert , zoe hebben wy, , commissarissen voors., by ons genomen hebbende Cornelis Sandelin , secretaris in den Hoeve van Hol- lant , tot eenen adjunct, upten XXXen Decembris, anno XVC ende XL, (fol. 2.) ons gevonden binnen der voirs. stede van Leyden , aldaer by ons genomen ztjn Gerljt Boeckelsx, , Dirck Florins goon, Dirck 28 EEN ZESTIENDE-EEITWSCHE ENQUETE. Aelbrechts zoon ende Willem van Lochorst , burger- meesters, mitsgaders meesters Vrank Boot , advocaet voor den Hove van Hollant , Jacob de Milde , pen- cionarijs , ende Jacob Deyman, secretaris derselver stede , ende hebben versocht , dat wy achtervolgende onse commissie zekere octroye , hemluyden gegunt ende verleent by de K. Mat. , in date den Xien Octobris , anno XVc XL , nae zyne vorme ende in- houden soude willen stellen ter executie , wairop wy, commissarissen voors. , hemluyden ter antwoorde ge- geven hebben, dat wy , obedierende die voors. brieve van commissie , bereyt waeren te procederen tot executie van den voors. octroye , versouckende aen hemluyden , dat zy tot dien eynde verclaringe wilde(n) doen , wat huysen staende waeren binnen die vijff- hondert roeden , daer men neeringe dede , die men gewoenlicke was in besloeten steden te doen , mits- gaders die namen ende qualiteyt van den inwoenders van dien. 2. Hiernae , upten lesten Decembris , anno voors., zijn by ons, commissarysen voors. , gecomen die voors. burgermeesters ende regierders ende omme inspectie te namen van der plaetse ende huysen, daer men die neeringe inne doet , binnen die voors. vijff- hondert roeden staende , hebben ons geleyt die Zijl- poorte uuyt aen die noortzyde van den Rijn tot aen die brugge van Leyderdorp ende vandaen weder aen die zuytzyde van den Rijn tot die Hoechwoortsche poorte toe, verthoenende ons diversche huysen onder- wege , daer men poortersneeringe doende was, ende hebben oick gesien die huysen , staende upte Minre- broederspat , van gelycke qualite. Ende omme seker- lick te weten , wye dat men die voors. neringe soude verbieden zonder eenich interest ende wye men soude toevougen redelick interest, ende wye men oick haer neeringe haer leven (fol. 2v0.) lanck soude mogen EEN ZESTMNDE-EETIWSCHE ENQUETE. 29 continueren naer inhoudt der voors. brieven van octroye , hebben wy gelast Gerijt Barthouts zoon , duerwaerder in den voors. Hoeve van Hollant , die personen binnen die vijffhondert roeden geseten ende neeringe doende , voor ons te verdachvaerden, achter- volgende welck bevel zoe zijn voor ons, commissarysen voors., gecompareert upten voors. dach die personen hiernae genomineert , die ons verclaert hebben , tgunt hiernae volcht. 3. Ten selven daige hebben wy oick ten versoucke van den voers. burgermeesters geauctoriseert ende gelast Pieter Sluyter, gesworen lantmeter van Rijn- lant , by den cede int accepteren van zijn oflicie ge- daen , ende hem bygevoucht Jan Jansz. , Jaspar Pieters zoon ende Evert Jans zoon , metselaer, al van Leyden , die wy den eedt daertoe offgenomen hebben , omme te meten vijffhondert roeden van die stadt valbruggen ende rontsomme van der stadt van Leyden ende ons wairachtige mate ende gelegentheyt van dien , waer die offgaet , by hoeren Bede te ver- claeren ende over te brengen. 4. Achtervolgende welcken zijn upten derden Ja- nuarii , anno ut supra 1) , voor ons , commissarysen voorn. , gecomen Pieter Sluyter, gezwoeren lantmeter int quartier van Rijnlandt , oudt 26 jaeren , diewelcke by den eerie int stuck van zijnre offitie gedaen , ver- claerde , alsdat by deur versoucke van den regenten der stede van Leyden up huyden ter presentie ende bywesen van Evert Jans zoon, metselaer, Jan Jansz., lindewever, , ende Jaspar Pieters zoon , velledeelder, , gemeten heeft eerst van de uuyterste valbrugge van de Hoogewoortsche poorte , zijn coers nemende upten thoeren van Leyderdorp , lijnrecht over velde (fol. 3.) 1) 3 Januari 1541. 30 EEN ZESTIENDE-EEMSCIIE ESQUtTE. tot vierhondert ende vijf ende vijftich roeden, twelck streckende was aen een schuyertgen , behoerende streckende was aen een schuyertgen , behoerende totte huysinge , staende upten Rijn, daer eenen Velle- man de Tapper woenachtich is , ende voorts dwers man de Tapper woenachtich is , ende voorts dwers over den Rijn de lage wech langes naer een vrouwen- huysgen, staende upten voors. wech in Leyderdorp an de zuytzyde van den voors. thoeren , aldaer de vijfhondert roeden haer eynde genomen hebben , zes roeden an dese zyde van tvoirs. vrouwenhuysgen. Seyt voorts ten selven dage noch gemeten te hebben van de voors. valbrugge over velde, zijn cours nemende na de poorte van tconvent tot Rodenburch , end e na de poorte van tconvent tot Rodenburch , end e voorts rechtuuyt over velde metende na den hogen dick ende hebben hair de 500 roeden geeyndt upten voirs. dijck vierthien roeden aen deze zyde van eenen hoogen boom , staende upt landt van Heynrick Flo- rijszs erfgenamen. Seyt noch gemeten te hebben van de voors. valbrugge langes den heerwech nae Ley- derdorp toe ende dat haer de vijffhondert roeden geeyndt hebben nevens die brugge , leggende tot Leyderdorp over den Rijn , aen gheen zyde dat cleyne weechgen ofte pat ter halve sloet toe. 5, Evert Jans zoom, metselaer, , oudt 40 jairen, Jan Jansz. , lindewever, , oudt 35 jairen, ende Jaspar Pietersz. , velledeelder, , oudt 41 jaer , verclaerden Pietersz. , velledeelder, , oudt 41 jaer , verclaerden insgelijcx by haeren eeden , hiervoiren gedaen, dat insgelijcx by haeren eeden , hiervoiren gedaen, dat zy daer aen ende by geweest hebben , daer die metinge by Pieter Sluyter, , lantmeter in Rijnlant , gedaen is in der manieren gelijck als Pieter Sluyter ons gerelateert heeft , welcke relatie hemluyden voer- gelesen was ende hiervoiren geinsereert staet. gelesen was ende hiervoiren geinsereert staet. (fol. 31'0.) I. DESE NAVOLGENDE PERSOENEN WOENEN AEN TMINREBROEDERSPAT BUYTEN DIE HOOCH- WOERTSCHE POORTE. 6. Aernt Jans zoon , woonende buyten die Hooch- EEX ZESTIENDE-EETTWSCHE ENQUETE. 31 woortsche poorte aen die noortzyde van den Rijn oudt omtrent 21 jairen , drapenierder van groff wolle ende schortecleetlaicken , seyt , dat hy woent int naeste buys aen de voors. poorte , daer men neeringe inne doet , ende heeft daer gewoent omtrent vijff jaeren , soe mit zijn vader zoe alleen, zoe Jan Aertsz., zijn vader , gelycke neeringe int selve huys gedaen heeft , ende daer te voiren werde int selve huys ge- lycke neeringe van draperye gedaen by eenen Heyn- rick Jooste zoon , van wyens weduwe die vader van hem , die spreect , tselve buys gecoft heeft , welcke Heynrick aldaer timmerde een jaer, naer zijn huys verbrandt was van de Geldersche int jaer XXVIII, als zy in den Haige waeren , ende vermet hem tselve te bewysen mit die buyeren , die daeromtrent ge- woent hebben. Seyt , dat zijn vader tvoors. huys mitte neeringe cofte van de voors. weduwe voer twee- hondert gulden , te betaelen up thien jairen , daerup by betaelt heeft vijff off zess termynen. Seyt , dat hy noch wel tweehondert gulden vertimmert heeft int voors. huys, zedert dat hy daerinne gewoent heeft. 7. Claes Wouters zoon, woenende buyten de Hooch- woortsche poorte aen die noortzyde van den Rijn opte Broederspadt , oudt omtrent 32 jairen , mits- gaders Neeltgen Jans dochter, , zijn huysvrouwe, oudt omtrent 41 jaer, seggen , dat zy, Neeltgen Jans dochter, , geleden omtrent 11 jairen, verbrant wesende daer te voiren int jaer van XXVIII by de Geldersche aen de zuytzyde van den Rijn int ambocht van Zoeterwoude, buyten de Hoogwoortsche poorte ge- timmert heeft aen de noordzyde van den Rijn int ambocht van Leyderdorp een huysken , twelck zy vercoft heeft (fol. 4.) geleden omtrent vijff jaeren eenen Jan Aerntsz. , vader van Aernt Jans zoon , haer naeste buyerman , voer die somme van twee- hondert gulden up thien jair en dach. Ende nyet 82 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETi. lange daernae heeft zy , noch weduwe wesende van Heynrick Jooste zoon , getimmert thuysken , daer zy nu inne woent , ende mit Claes Wouters , haer man, die zy twee jairen geleden getroudt heeft , gedaen die neeringe van thierenteyt te maecken , twelck es te maicken wollen op linnen ende dat van hier- lantsche wolle. Ende die voors. Claes Woutersz. nopende die tim- meraige van den huyse ende anders gedraecht hem aen tgundt , dat zijn huysvrouwe geseyt heeft, soe hy daervan anders int zeker nyet en weet. Seyt die voors. Claes , dat geleden wel 20 jaeren hy knecht geweest es van Jan Aerntsz. , die altijts gewoent heeft binnen Leyden ende nochtans heeft hy zijn neeringe van thierenteyt te maicken buyten der stadt van Leyden in diversche huysen gedaen, daeroff dat hy , die spreect , zijn knecht geweest es ende twee jaeren hem gewrocht int huys , daer nu ende twee jaeren hem gewrocht int huys , daer nu Jan Aertsz. zijn zoen inne woent , eer hy , die spreeet , Neeltgen , zijn jegenwoordige huysvrouwe, getroudt heeft. Seyt, dat zy , Neeltgen , wesende oudt 18 jairen , heeft haer eersten man getroudt , genaempt Heynrick Joostez. , die de neeringe dede van thierenteyt te maicken gelijck als Joost Willemsz. , zijn vader, al- tijts gedaen hadde, ende zedert heeft zij altijts die- tijts gedaen hadde, ende zedert heeft zij altijts die- selve neeringe onderhouden , ende Heynrick Joostez. selve neeringe onderhouden , ende Heynrick Joostez. en hadde dair te vooren noyt gheen ander neeringe gedaen ende heeft van hem gehouden een soentgen , genoempt Jan Heynricxz. , die nu een spolertgen es ende noch te jonck omme te weven , ende en heeft nergens anders gewoont , zedert dat zy gehylict es geweest, dan vast buyten aen die stede van Leyden, maer es geboeren binnen Leyden , ende dat zy anders gheen neeringe weet te doen dan voors. es omme die coste te winnen ende hebben altijts hoer neeringhe openbaer ghedaen. openbaer ghedaen. 1EN ZESTIENDE-EMTWSCHE ENQUETE. 33 8. Herper Huyge zoon , oudt omtrent 34 jairen, woenende (fol. 4v0.) nu ter tijt tot Leyderdorp , seyt, dat hy een buys heeft , staende aen die Broederspat buyten die Hoochwoortsche poorte , daer hy plash te maicken thierenteyt. Seyt, dat hy van joncx up die neeringe gedaen heeft van weeven ende groff drapenieren, ende sedert dat hy oudt was 20 jairen ende hylickte, heeft hy selver die neeringe gedaen ende alsnoch doet , ende plash te woenen, zedert by gehylict es geweest ende meesterie selver gedaen heeft, buyten die Hooch- woortscbe poort in den ban van Zoeterwoude , ende thuys , daer hy zijn neeringe in dede ende gehuyert hadde , worde verbrant by de Geldersche , als die in den liaige gingen , ende zedert die tit heeft by zijn neeringe gedaen rontsomme die stadt van Leyden , uuytgesondert een half jaer ofte dairomtrent, ter- stond nae thuys voors. verbrant was, dat hy binnen Leyden wrochte. Seyt, dat geleden omtrent vijff jairen hy, die spreect, zijn huys , staende aen die Broederspat, ge- coft heeft van Gerijt Gerijtsz. 1) om vier en tsestich gulden op ses fair en Bach, dair alsnoch die helft off staet te betaelen , maer heeft omtrent anderhalff hondert gulden daeraen vertimmert , soe deep heeft van thuys nyet veel en dochte , ende zedert hy daer gewoent heeft dese naeste vijf jaeren heeft hy die neeringe daer gedaen , maer zedert dat die van Ley- den hoer octroy vercregen hebben 2) ende by gewaer- schouwet es geweest aldaer nyet te mogen zijn 1) Vgl. hieronder ?15. 2) Van 1540, October 11. Opgenomen bij v. Mieris, Hand- vesten, bl. 21. Bijdr. en Meded. XXXII'. 3 84 EEN ZESTIENDE-EEITWSCHE ENQU1TE. neeringe doen , es hy onlanex vertrocken metter woene verby die kercke van Leyderdorp. Seyt , dat die voors. Gerijt Gerijts zoon nyet en plach omme te gaen mitte draperye , maer mit enten ende jonge boomen te vercoopen, maer IJffgen Augus- tins dochter , zijn huysvrouwe , plach te spinnen , kemmen ende kaerden , dan en weet zekerlick nyet, dat zy plach laicken te maicken omme te vercoopen. Seyt , nae hy thalff jair binnen Leyden hadde ge- woent, overmits zijn gehuyert huys verbrant was als voiren , (fol. 5.) by woende vierdalff jaer tot Warmont ende als die leste vloet quam op Alresielendach , ende als die leste vloet quam op Alresielendach , quam hy weder van Warmont mitter woene aen die Broerspat ende woende lair noch drie off vierdalff jaer in een gehuyert huys ende daernae cofte by thuys van Gerijt Gerijts zoon , als vooren geseyt es. 9. Jorijs Cornelis zoon, kouckebacker, oudt 53 jaeren, ende Maritgen Panthalioens dochter , oudt omtrent ende Maritgen Panthalioens dochter , oudt omtrent 34 jaer, woenende aen die Broederspadt , seggen, dat zy omtrent elf jairen gewoent hebben opte voors. Broederspat ende hebben daer te voiren gewoent drie jairen aen die hooge zyde in den ambochte van Zoeterwoute binnen die vijffhondert roeden, aldaer zy die neeringe van kermiskoucken te backen gedaen hebben, aldaer zy by den Gelderschen verbrant zijn geweest , gaende nae den Haige. Seyt, datter gheen binnen der stede van Leyden en woent , die de neeringe van kouckebacker doet. 10. Willem Jans zoon , oudt omtrent 42 jaeren , ende Maritgen Huygen dochter, oudt omtrent 40 jairen , zijn huysvrouwe , seggen , dat zy woenen upte Broederspat naest Jorijs Cornelis zoon, kouckebacker, ende hebben alle haer levee in de voors. gebuyerte 1) 2 November 1532. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE 1NQUETE. 35 gewoent ende heeft hy , Willem Jans zoon, tambocht van lindeweven gedaen ende oick somtijts thierenteit gemaect alle zijn leeffdagen als knecht ende zedert die naeste twaelff jairen herwaerts heeft hy dieselve neeringe gedaen als meester. Seggen , dat die vader van Maritgen , genaempt Huych Huyge zoon Craen , woont in deselve gebuyerte (fol. 5v0.) aldernaest de Minrebroeders , aldaer hy over veertich jaer tambocht van lindeweven gedaen heeft , ende overmits dat hy blint es , doet nosh die neeringhe by zijn zoen, mede genoempt Huych ithyghe zoon. 11. Huych Huyge zoon, alias Craen, oudt omtrent 66 jaer , ende Alit Gerijts dochter, zijn huysvrouwe, oudt omtrent 56 jaer , seggen , dat zy by die 42 jairen gewoent hebben op die Broederspat naest die Broederspoorte , aldaer zy zedert gedaen hebben die neeringe van lindeweven ende oick somtijts wolle, welcke neeringe zyluyden alsnoch doers doer hoer zoen , genaempt Huych Huyge zoon , ende seyt , dat hy acht jaer blint is geweest. Seyt , dat Willem Jans zoon ende Maritgen , haerluyder dochter ende swager, , zedert dat zy gehylict zijn geweest, altijts gewoent hebben upte Broederspat, twelck geleden es omtrent twaelf jairen. Seyt , dat hy heeft drie kinderen levendich : Huych, Anna, huysvrouwe van Jan Florijs zoon, woenende binnen Leyden, ende Maritgen , huysvrouwe van Willem Jans zoon. 12. Jan Pieters zoon , oudt omtrent 55 jaeren , woenende upte Broederspat, seyt , dat Lichtmisse naestcomende 1) salt wordden ses en twintich jaeren , dat by comen woenen es ter plaetse voors. , aldaer hy altijts gedaen heeft die neeringe van groff wolle laicken ofte broeckens , hemden to maicken , welcke 1) 2 Februari 1541. 36 EEN ZESTIENDE-EMJWSCHE ENQUETE. neeringe hy alsnoch doende es , ende heeft hy thuys behylict mit zijn eerste huysvrouwe, genaempt Alijtgen Rombouts dochter , geboren van Waert , die al veel stercker de neeringe van hemdelaicken ende scorte- cleetlaicken te maicken lange tijt te voeren daer gedaen (fol. 6.) hadde ende was een weduwe , als by die troude. Seyt, dat by gheen kinderen en heeft, ende heeft, zedert dat hy zijn huysvrouwe troude , altijts daer gewoent. 13. Jacob Robbrechts zoon, oud omtrent 50 jairen, seyt, dat by gewoent heeft omtrent drie jairen upte Broederspat, aldaer hy gedaen ende geexerceert heeft die mast van cirurgie ende somtijts een cruyeke biers getapt voer die buyeren. 14. Neeltgen Mathijs dochter, weduwe van Direk Jans zoon , oudt 63 jairen , woenende buyten die Iloochwoortsche poorte aen Minrebroerspat , seyt, dat zy zeven jairen aen Minrebroederspat gewoent heeft ende daer te voiren aen den hoogen dijck buyten. die Hoochwoortsche poorte j egens die Minrebroeders over ende es daer opgevoet, maer es geboeren tot Woubrugge ende mit haer ouders aldaer comers woollen , als zy een jaer oudt was , als haer ouders haer dickmaels geseyt hebben , ende heeft dese leste 37 jaeren altijts lijst gesponnen, die haer uuyt Leyden gebracht werde, omme haer cost te winnen , maer gebracht werde, omme haer cost te winnen , maer en heeft noyt gereyt. Ende haer eerste man was een timmerman , die te landewaerts ginck wercken, ende haer anderde man, genaempt Yeuwout Dircxz., was een wollewever, die binnen der stadt van Leyden ginck wercken om een dachhuyere , maer en hadde hem nyet boven zeven vierdeel jaers ende was van eersten aen zieck , dat zy met hem vergairderde in echtelicke state, ende heeft zy altijts lijst gesponnen ende tselve haer kinderen geleert, daeroff noch leeft ende tselve haer kinderen geleert, daeroff noch leeft alleenlick een, ghenaempt Lijsbeth Dircx dochter. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 37 (fol. 6V0.) 15. Gerijt Gerijts zoon van Strymen , gebooren van Roeloff Aerntszoonsveen up die Brasse- mermeer, oudt omtrent 55 jairen, seyt, dat hy es een gardenierder ende gewoenlicken es mit boornen ende enten te vaeren tot Groeninge ende in Vrieslandt ende coopt wederomme Vryessohe wolle ende schafften, die hy overal verscheyden drapenierders vercofte. Seyt , dat geleden es wel 25 jairen hy troude zijn huysvrouwe , genaempt IJffken Augustijns dochter, , die doe ter tijt woende ende doende tot Warmont, ende dede by ter selver tilt lantneeringe ende woende in Roeloff Aerntsveen by zijn varier ende bleeff noch daer wel woenen mit zijn huysvrouwe vijff ofte ses jairen ende toech van daen mitter woone tot Wad- dincxveen buyten der Goude , aldaer by oeck wel ses oft seven jairen woende , ende ginek van daen woenen tot Haserwoude , aldair hy wel drie ofte vier jairen woende, doende al overal lantneeringe, gravende ende gardinierende , ende quam van daen aen den hoegen dick, daer hy maer bleef vijff off ses weecken ende vertrock van daen aen die Broederspat , daer hy tot noch toe gewoent heeft. Seyt, dat Augustijn Gerijtsz. , die glaesmaicker, , zijn eerste geboeren zoen es, die omtrent 36 jairen alsnu oudt es ende worde geboeren binnen sjaers , naedat hy zijn huysvrouwe troude 1). Seyt, dat zijn huysvrouwe gestorven es opten Hooge Lieve Vrouwe lestleden 2) , ende plach somtijts eene tonne biers te tappen ende die te haelen tot Gerijt Bueckelsz. , Quirijn Allerts. ende Gerijt Jacobsz. ende heeft tselve lange jairen gedaen ende oick lijst te spinnen ende heeft eons offte tweemael gereet. i) Vgl. ?57. 2) 2 Februari 1540, 38 EEN ZEST1ENDE-EEUWSCUE ENQUETE. (fol. 7.) Andere persoenen gehoort den eersten Januarii , anno XVC ende XL naer scriven sHoeffs van Hollandt. 16. Quirijn Claes zoon, woenende buyten die Hoochwoertsche poorte jegens Roenburgerlaen over int amboicht van Leyderdorp , oudt 40 jairen , seyt, dat hy zedert tjaer van XXVIII getapt heeft ter plaetse , aldaer hy nu woenende es ende alsnoch ge- tappet heeft ter tijt toe , dat die van Leyden geob- tineert hebben van der K(eyserlicke) 31(ajesteyt) hoer octroye 1) , ende daer te vooren , doen hy woonde in zjjn eerste huys , staende opten hoogen dijck , en plach nyet te tappen , ende es zijn neeringe somer- daechs in die steenplaetse te wercken ende op andere tyden in de hoven ende elders omme zijn cost to winnen , ende zijn huysvrouwe spint lijst zonder eenige andere neeringe meer te doene. Seyt , dat hy heeft andere neeringe meer te doene. Seyt , dat hy heeft iff jonge kinderen ende , indien hy die macht hadde omme een koe ofte twee to coopen , soude tappen wel laeten. 17. Thijs Zymons zoon , cuyper , woenende buyten die Hoochwoertsche poorte omtrent Quirijn Claesz. voorn. , oudt ontrent 35 jairen , seyt, dat geleden vijff jaeren hy hylickte aen zijn huysvrouwe, genaempt Pieterken Gerijts dochter, , ende zedert die tijt heeft hy thuys mitten boegaert gehuyert, daer by alsnoch hy thuys mitten boegaert gehuyert, daer by alsnoch inne woent, ende tambocht van cuypen gedaen, maer to voiren , eer hy hylickte, heeft binnen Leyden ende elders gewrocht als knecht ende en heeft nyet getapt noch eenige andere neeringhe gedaen, ende heeft hy Brie cleyne kinderkens , behalven dat hy een jaer lanck broot vercoft heeft, ende maickt som- 1) Octrooi van 1540, October 11. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 39 tits oick hoepen ende hercken. Seyt, dat by nergens gheen buys en weet te crygen voer Meye , maer es tevreden te wycken. 18. Symon Gerijts dochter , oud omtrent 30 jairen, woenende (fol. 7v0.) upte Broederspat naest meester Jacob , cirurgijn , buyten die Hoochwoertsche poorte , seyt , dat zy es een lindennaeyster, , sonder dat zy oyt gedrapenyert , getapt ofte eenige andere neeringe gedaen heeft. Ende Cornelis Bruynsz. , haer man, vaert Oost ende West ende onthout hem meest tot Amsterdam , maer coempt somtijts by haer, ende heeft twee kinderen. Seyt, dat zy nyet dan een jaer upte voirs. Broe- dersdijck in een gehuyert huysken gewoent en heeft, maer te vooren woende zy tot Amsterdam wel twee ofte drie jairen lanck ende noch daervooren woende zy in die rosmoelen upt Zuytoesteynde van Leyder- dorp ende heeft oick aldaer gebacken. 19. Adriaenken Lambrechts dochter, oudt ontrent 23 jaeren , woenende upte Broederspat , aldernaest Zymon Gerijts dochter, buyten die lloochwoertsche poorte , seyt , dat zy ongehylickt es , daer geboeren ende oeck alle haer leven daer gewoent heeft by haer moeder , die wel 65 jairen in deselve gebuyerte van den Broedersdijek ofte pat gewoent heeft, als zy van haer voirs. moeder gehoort heeft. Seyt, dat zy ende haer moeder alle haer leven lijst ofte wolle gekaert ende oick gesponnen hebben, tweick zy alsnoch doen, sonder eenige andere neeringe ofte werck gedaen te hebben, ende heeft haer moeder, genaempt Mencx Bouwens dochter, weduwe van Lam- brecht Maertins noon , upte selve Broederspat gewoent zedert dat zy vijff jairen oudt was, diewelcke nu oudt es ontrent 70 jairen ende heeft altijts sulcken arbeyt gedaen als vooren. 40 LEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. II. BUYTEN DIE REYNSBURGER POORTE. 20. Neeltgen Zymons dochter, oudt ontrent 47 jairen, woenende buyten die Reynsburgerpoorte, seyt, dat zy (fol. 8.) gewoenlick es somtijts een tonne biers te tappen ende heeft tselve gedaen wel 19 ofte 20 jairen int huys , daer zy noch woent, doende die neeringe van te tappen, ende haer huys staet tusschen die stadt van Leyden ende tconvent van de Poel die stadt van Leyden ende tconvent van de Poel ende es haer huys een guet stuck weechs van andere huysen ende des werckendaechs en tapt zy nyet veel biers , maer heylich daechs comen die van Leyden thaeren huyse ende alsdan vercoopt zy meest haer bier , soe zy gheen excijs en gevet, als die van Leyden doen. Ende tselve huysken heeft zy met Leyden doen. Ende tselve huysken heeft zy met haer man behylickt geleden ontrent 26 jaeren ende woent verre binnen die vijffhondert roeden nae die stadt van Leyden. 21. Aeltgen Bouwens doehter, , oudt ontrent 47 jaeren, woenende buyten die Rijnsburger poorte ter nyeuwer herberge In de Halve Mane bynoorden tconvent van de Poel , seyt , dat zy ontrent twee jairen aldaer getapt heeft ende heeft daer te voiren altijts tot Leyden gewoent , aldaer zy insgelijcx we! 25 jairen getapt heeft. Seyt , dat zy binnen Leyden 25 jairen getapt heeft. Seyt , dat zy binnen Leyden een huys gehuyert heeft omme te tappen voer die Somme van twaelff Karolus gulden ende heeft die huyere weder opgeseyt up hoepe , dat zy daer blyven sonde tappen ende dat zy nyet ontslagen en mochte worden van de huyere van tselve buys ende heeft dese somer somtijts geseten wel 14 dagen, dat zy nyet een tonne biers getapt en heeft ende op som- tyden heeft zy wel een tonne biers binnen acht dagen getapt ende somwylen wel een half tonne up eenen dach. Ende woent zy, die spreect, binnen die vjjffhondert roeden naer der stadt van Leyden. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUE(TE. 41 22. Wouter Cornelis zoon van Oestgeest , oudt ontrent 40 jairen , woenende ter nyeuwer herberge buyten die Reynsburger poorte bynoorden tconvent van de Poel , seyt , dat by daer gewoent heeft vier jairen ende aldaer (fol. 8v0.) getapt , ende te vooren hadde by getapt tot Reynsburch ende woent in een gehuyert buys, ende te Meye gaet zijn huyere uuyt, ende staet tselve huys binnen die vijffhondert roeden aen die stadt van Leyden. 23. Clara Dircx dochter, weduwe wylen Aernt Willemsz. van Delft, oudt ontrent 38 jaeren, woenende ter nyeuwer herberge buyten die Reynsburger poorte bynoorde tconvent van de Poel , seyt, dat zy zesthien jairen getapt heeft int Nuys, daer zy nu inne woent mit haeren man Aernt Willemsz. van Delft, die nu doot es , ende te vooren hadde zy met hem getapt buyten die Hoochwoortsche poorte van Leyden ende heeft zy thuys gehuyert, daer zy in tapt , alwaer men getapt heeft wel up 40 jairen, ende staet haer buys binnen die vijffhondert roeden van Leyden. III. BITYTEN DIE ZIJLPOORTE. 24. Bartholomeus Heynricx zoon , sceepmaicker, , oudt ontrent 26 jairen , woenende buyten die Zijl- poorte van Leyden in den ban van Leyderdorp , seyt, dat geleden ontrent Brie jaeren by getroudt heeft zijn huysvrouwe Trijntgen Jacobs dochter, oudt ontrent 22 jairen, wyens vader Jacop Maerts zoon int selve hugs, daer hy inne woent, die neeringe van sceepmaicken wel 25 jaeren, eer hy zijn huys- vrouwe troude, gedaen hadde ende troude zijn voors. huysvrouwe ontrent 14 ofte 15 weecken nae die doot van haere voors. vader, woonende alsnoch in haer vaders huys ende heeft zedert zijn schoenvaders neeringe contilTuelicken gedaei. 42 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. Seyt , dat men die voors. neeringe van groote schepen dicht te maecken in der stadt nyet doen en mach , bysonder (fol. 9.) als die schepen zeer groot vallen , gelijck gemeenlick zijn , die by maickt , hoe- wel by cleyne sceepkens daeronder maickt, exhibe- wel by cleyne sceepkens daeronder maickt, exhibe- rende tot dien eynde een certificatie der stede van Leyden in date den XXen Novembris , anno XVc ende XL. 25. (overt Jans noon; oudt ontrent 60 jairen, woenende buyten die Zijlpoorte der stede van Leyden, seyt , dat hy aldaer doet die neeringe van bier te tappen , die by wel zeventhien jairen aldaer gedaen heeft ende plach Baer oeck mede broot te vercoopen, maer en heeft binnen een half jaer gheen broot vercoft. Seyt, dat hy oick vaert tusschen Leyden ende Delft mit coirn , scilpen , calck ende andere waren ende comanscappen ende hout oick mede herberge omme somtijts snachs volck te logeren. 26. Pieter Jans zoon , oudt ontrent 49 jairen, woenende buyten die Zijlpoorte , seyt, dat hy werckt in de calckovens ende heeft eertijts ontrent twee jairen. getapt , maer heeft dieselve neeringe van tappen gelaten Sint Jacob lestleden ende en doet nu anders nyet dan dat hy werct in de voors. kalckovens. 27. Aeffgen Jans dochter, , weduwe van Jacob Aerts noon , woenende buyten die Zijlpoorte , oudt ontrent 55 jairen, seyt, dat zy woent up die steen- plaetse van Jacob Florijsz. ende als die knechts wercken upte voors. steenplaetse, soe vercoopt zy hemluyden bier ende broot gelijck als andere luyden doen, die up die steenplaetse woenen , sonder dat zy yemant anders (fol. 9v0.) bier ofte broot vercoopt 1) 25 Juli 1540. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 43 ofte levert ende tselve bier ende broot , dat zy ver- coopt, haelt zy uuyt die stele van Leyden , ende Jacob Florijs zoon verschiet het gelt van tbier ende broot , dat zy die knechts upte steenplaetse vercoopt, Bonder dat zy yet aen tbroot wint. Dan wint zy een penninek aen een cruycke biers , daervooren moet zy die steenplaetsers wassen ende wringhen coeken ende ter merct gaen. Seyt , dat geleden wel Brie ofte vier jairen zy daerontrent in een ander huysken wel openbaerlick getapt heeft voer een yegelicken , maer overmits dat haer man soeveel dronck ende geen prouffyte en dede , heeft tappers gelaeten ende en heeft noyt anders gheen neeringe gedaen ende heeft haer huysken andere luyden verhuyert , die daerinne gedrapeniert hebben ende heeft zy altijts getapt buyten die Zijl- poorte van een jaer ofte twee die Geldersche buyten die Zijipoorte branden 1). 28. Jan Claes zoon , franchijnmaicker, , oudt ontrent 40 jairen , seyt, dat by woent buyten die Zijlpoorte, doende aldaer die neeringe van franchijn te maicken ende lyme te zyen , weleke neeringe by wel zeven- thien jairen lanck daer gedaen heeft sonder eenige andere neeringe te doen ende dair te voiren hadde zijn eerste huysvrouwe , genaempt Janneken Jans doehter, , mit haer eerste man, genaempt Claes Pietersz. van Haserswoude , dieselve neeringe int selve huys van tjaer van seven off gedaen ende es int selve huys over die vijfftich jairen die voors. neeringe ge- daen geweest. Seyt , dat by 'loch een neeringe doet van lyme te zyen van toffval van tfranchijn , twelck by doet aen dandere zyde van den Rijn rechts tegens zijn huys over. 1) In 1523. 44 EEN ZESTIENDE-EETTWSCHE ENQUETE. Seyt, dat hy, , overmits zijn neeringe van franchijn te maicken , veel calveren moet villen , die hem by den lantluyden van alien canton aengebrocht worden, twelck nyet (fol. 10.) behoort gedaen te worden in een stadt , alsoe tselve groote vuylnisse 1) inbrengt. Seyt, dat zijn lymeziederye driemael verbrant es geweest , eens by den Geldersche ende tweemael van zijn eygen vier. Es oick zijn buys eens verbrant by den Geldersche , maer heeft altijts weder getimmert ten aensien ende welweeten van den burgermeesters ende regierders der stede van Leyden , sonder dat hem eenich verbot gedaen es geweest , ende hadde hem dat verboden geweest, soude lichtelicken ende gaerne van Jaen vertrocken hebben. Seyt, dat by poorter es van Leyden ende bout aldaer twee gildens van die franchijnmaickers , als van den meesters ende knechts , maer betaelt schot ende bede mit die van Leyderdorp ende soude wel tevreden wesen mit die van Leyden excijs te betalen ende andere lasten te dragen , als andere poorters doen , mits gevrijt wesende jegens die van Leyder- dorp. Ende tot verifficatie van tgundt , dat voors. es , exhibeerde zekere certifficatie der stede van Leyden in date den XXVIIen Novembris, anno XVc ende XL. in date den XXVIIen Novembris, anno XVc ende XL. Andere personen gehoort den tweeden Januarii , anno voors. 28a. Anthonis Claes zoon , oudt ontrent 54 jairen, poorter van Leyden, woenende buyten die Zijlpoorte upte calckoven , toebehoerende die kinderen van Florijs van Archum , seyt dieselve oven gehuyert te hebben den tijt van zes jairen voer die somme van 31 gulden ende thien stuvers sjaers ende es daerop 1) Hs.: vuynisse, EEN ZESTIENDE-EEMSCHE ENQUETE, 45 comen woonen ontrent Alderheyligen lestleden 1) ende es gewoen bier te tappers upten selven oven voer zijn werckluyden, (fol. 10vo.) veenluyden , die turf brengen , ende andere, Bier calck coemen haelen off coopen ende hen metten oven geneeren ende nyet voor andere luyden , noch en vercoopt gheen broot. Ende te voiren plach upten voors. oven te woonen Pieter Jans zoon , die openbaerlick tapten voer een yegelicken, ende heeft hy hoeren seggen , dat die oven gestaen heeft ontrent zesthien jairen , want zy Beset es by Zegher Huyge zoon ende Florijs van Archum onlancx nae die Geldersche int jaer XXIII die liuysen buyten die Zijlpoorte offgebrant hadden , ende te vooren plach daer te staen een pottebackerye ende heeft wel hoeren seggen , dat men upten selven oven getapt heeft zoe lange die daer gestaen heeft. 29. Cornelis Ulricx zoon , poorter tot Leyden , oudt ontrent 26 jairen , woenende buyten die Zijl- poorte up een steenplaetse , toebehoerende Jacob Florijsz. , zeyt , dat hy nyet en es dan alleen een dienaer van den voors. Jacob Florijs zoon, betaelende die arbeytsluyden van deselve steenplaetse , vercoo- pende die steenen ende tgelt ontfangende , daer by Jacob Florijsz. rekeninge off doet, hebbende dairoff zijn loon, sonder dat by eenich bier ofte broot ver- coopt ofte andere neeringe doet, ende heeft nyet dan een jaer daerop gewoent ende scheyt weder te vasten- avont 2) van daen , als hy anders nyet en weet, ende woent upte selve steenplaetse , daer Aeffgen Jans- dochter oick up woent , die de gesellen tbier levert, die daer wercken 3). 1) 1 November 1540. 2) 24 Februari--1 Maw t 1541. 3) Vgl. ?27. 46 EEN 2ESTIENDE-EEUWSCHE ENQIIÈTE. 30. Cornelis Meynerts zoon, oudt ontrent 52 jaeren, woenende buyten die Zijlpoorte , seyt, dat hy es een sceepmaicker van zijn amboicht ende heeft gedaen 31 jairen off daerontrent die neeringe van schepe (fol. 11.) ende schuyten mitten aencleven van dien te timmeren buyten die voors. poorte in zijn huys, dat by daer hadde staende, twelck by den Gelderschen offgebrant worde , maer timmerde tselve corts dairnae, ende heeft zijn neeringe voorts gedaen , als hy te ende heeft zijn neeringe voorts gedaen , als hy te voiren daer gedaen hadde, tot Alderheylige lestleden een jaer 1), dat hy binnen der stele quam woenen, maer verhuyerde doe ter tijt zijn huys een scheep- maicker, , genaempt Willem Hertoges zoon , die van desen somer, , zedert dat die keyser te Leyden ge- weest es , gestorven es ende zedert heeft zijn huys ende erne leech gestaen. Ende die voors. Cornelis Meynertsz. verthoende ons een besegelde scepenen- brieff van Leyden in date den XV Novembris , anno XVc ende thien , inhoudende , dat by doe ter tijt gecoft heeft een huys ende erve , gelegen buyten die Zijlpoorte in den ambochte van Leyderdorp , van Willem Gerijts zoon. Ende zedert die tijt heeft hy altijts die neeringe gedaen, ofte doen doen, als by voiren gedaen heeft, ende seyt, dat hy geen kinderen en heeft noch en es nyet in de meeninge zijn neeringe aldaer weder te doen, maar, indien hijs vermochte , soude gaern mit zijn huysvrouwe haer leven lanck coopen haeren cost. 31. Govert LTsbrants zoon , oudt 41 jairen , seyt, dat hy woent buyten die Zijlpoorte , aldaer by hout vijff ofte zes koyen , ende vaert mit die schuyt mit Steen, calck, blooten ende andere waere ende coopt van den brouwers van Leyden bostel, die hy den 1) 1 November 1539. tEN USTIENDE-EEINTSCHE ENQUtrE. 47 lantluyden wederomme vercoopt, ende vercoopt oick somtijts broot voer zijn gebuyeren ende heeft opte voors. plaetse gewoent ontrent 21 jairen, eerst doende lantneeringe alleen ende zedert vijftien ofte zestien jairen herwaerts heeft somtijts broot ende bostel ver- coft , als hy noch altemet doet , sonder (fol. 11v0.) dat hy oyt ghetapt ofte andere neeringe gedaen heeft. 32. Huych Pouwels zoon , oudt ontrent 40 jairen, woenende by die Zijibrugge , seyt , dat by daer een cleyn huysken van leem upgeworpen heeft binnen ses jairen , daer hy een erffken aen heeft ende maickt dairup kaechgens , twelck zijn cleyne schuytkens vol gaeten , daer men die visch inne onderhout , welcke neeringe men binnen der stede van Leyden nyet en doet noch oyt gedaen en heeft, dat by weet, ende daer te voeren woende hy aen de Zijlbrugge ontrent negen jairen , doende aldaer dieselve neeringe van kaechgens te maicken, maer overmits dat by den coop van tvoors. huys nyet vervallen en mochte , heeft tselve huys wederomme vercoft, noch en heeft antlers gheen neeringe gedaen, dan heeft somtijts wel een cleyn schuytgen gemaict. 33. Jacop van Dam, oudt 40 jairen , seyt , dat hy woent aen die Zijlbrugge in den ambochte van Leyderdorp , aldaer hy ontfanckt den thol van wegen den heere van Wassenaer, ende heeft aldaer gewoent Sint Jacob lestleden 1) wast negen jaire. Seyt , dat hy tvoors. huys, daer hy inne woent, behylict heeft mit zijn huysvrouwe, genaempt Meynsgen Bouwens dochter, , weduwe van Heyman Gerijts zoon, ende heeft zijn voors. huysvrouwe wel aldaer ge- woent negenthien jairen, altijts bewaerende trecht van den tholle. 1) 25 Juli 1540. 48 EEN ZESTIENDE-EEVWSCHE ENQUPTg. Seyt , dat hy tapt ende herberghe houdt voer die gaende ende vaerende man , welcke neeringe zijn voors. huysvrouwe mit haer eerste man oick gedaen heeft, alsoe zijn huys gelegen is upten rechten stroem te vaeren nae Haerlem. Seydt , dat hy oick houdt vijff ofte zes koyen tot gerieff van zyn huysvrouwe ende kinderen. Ende heeft ons die voors. Jacob van Dam geexhibeert die prin- cipael coopbrieff van zijn huys, spreeckende op Gerijt Heymans zoon, vader (fol. 12.) van den eersten man van zijn huysvrouwe , in date XVO ende XI , den XXVIII in Julio. 34. Jan Willems zoon oudt omtrent 53 jairen, seyt , dat hy woent binnen Leyderdorp aen die noort- zyde van den Ran, aldaer hy heeft twee touwen , ende als hy werck heeft , weeft linden webben , maer heeft zeer weenich te doen ende es bovendien blaser van de orgele ende bode van den dorpe. Seyt , dat hy geboeren is van Ouderkerk buyten Amsterdam , maer heeft gewoent tot Leyderdorp zynt dat by elf ofte 12 jairen oudt was ende heeft zedert altijt gespoelt ende geweven ende antlers gheen neeringe gedaen noch oyt wollen geweven. Seyt , dat geleden 24 ofte 25 jairen by gewrocht heeft als meester, , daer by alsnu woenende es, maer te voren heeft altijts gewrocht als knecht, maer heeft altijts gewrocht om een penninck , zonder oyt zijn eygen wolle ofte laecken geweven te hebben. Seyt , dat hy hem laet duncken , indien men die vijffhondert roeden soude meten van die Zijlpoorte off den wech lancx tot thuysken toe, daer by woent, dattet al boven die vijffhondert roeden soude wesen, dat hy van de stadt van Leyden woent, maer als men den Rijn ofte twater lancx van de stadt zoude willen meten, laet hem duncken , dat zijn huysken ontrent die vijffhondert roeden van de stadt soude staen EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 49 35. Jacob Cornelis zoon , oudt omtrent 48 jairen, ende Meynsken Claes dochter, zijn huysvrouwe , oudt ontrent 54 jairen , seggen , dat zy woenen bynnen den dorpe van Leyderdorp aen dese zyde de kercke by deerste brugge. Seggen , dat by , Jacob Cornelis zoon , vaert mitte santschuyt tot Leyden ende Delft ende en can antlers gheen neeringe , maer Meynsken, zijn huisvrouwe , geneert haer mit hierlantsche (Col. 120.) wolle ende heeft dieselve neeringe gedaen wel 28 jaeren , te weven als ontrent 13 jairen int huysken, daer zy nu noch in woent , ende daer te voiren dede zy dieselve neeringe iween ander huysken, staende aen die zuytzyde van den Rijn vast aen tconyent van Roedenburch te veldewaert inne van den dijck , ende plach lair oick mede eenige bier te tappen , twelck die van Leyden niet en wilden ge- liengen , want geleden wel zeventhien ofte 18 jairen hebben die van Leyden wel twintich maele eenige tonnen biers uuyt hairen huyse gehaelt , zoe voer elide nae wel tot 33 tonnen toe ende hebben haer huys dickmael opgebroecken. Seyt die voors. Meyns , dat zy gheen weefitouwen en heeft binnen haer huys , maer brengt alle huere werck te weven tot Cornelis Pietersz. , woenende binnen Leyden , ende Willem Jans zoon upte Broe- derspat , ende omme die 14 daigen doet zy weven drie stucken , twee van vourlaicken ende een van schortecleetlaicken, ende dat ten alderhoochsten; noch en heeft oyt eenige Fyne wolle binnen Leyden ver- coft , maer Gerijt Aechten , woenende buyten Leyden, heeft wel wolle van haer gecoft ende in de stadt gebracht ende als zy dat vernam , en wilde haer nyet meer wols vercoopen. Seyt, dat Bouwen Cornelis zoon, haer eerste man, wel 22 jairen doot geweest es ende seven ofte acht jairen leefde zy met hem in echtelicke state, ende BQdr. en Meded. XXXIII. 4 50 EEN ZESTIENDE-EETTWSCITE ENQUATE. soedrae zy gehylict was , begonste zy te doen die neeringe van buytewolle ende tapte oeck van eersten aen ende woende doe upt voors. huysken up Roen- burger wateringe , als vooren geseyt es , sonder dat zy andere neeringe gedaen en heeft. Seyt , dat zy dese laeste jairen meer gereyt heeft dan mitten eersten , zoe zy zoeveel geloeffs nyet en hadde , ende cofte mitten eersten tpont poortelswolle am elf pen- cofte mitten eersten tpont poortelswolle am elf pen- ninck ende nu coopt tpont om twee stuvers. Seyt , dat die hyerlantsche wolle , die heymelick binnen der stele van Leyden ghereedt werdt , maickt groote dyerte in deselve Terlantsche wolle. 36. Griete Willems dochter, , huysvrouwe van Luyt Roelofsz. , (fol. 13.) oudt ontrent 51 jaeren , seyt , dat zy woent binnen den dorpe van Leyderdorp in de ambochte van Leyderdorp , ende es haer man een vleyshouwer van zijn amboicht, die zekere beesten sjaers slaet ende vercoopt die de gaende ende comende sjaers slaet ende vercoopt die de gaende ende comende man. Seyt , dat zy hierenboven noch reedt eon stuck man. Seyt , dat zy hierenboven noch reedt eon stuck voerlaickens ende heeft haer man twee linden touwen, daer hy lindelaicken op wevet. Seyt , dat zy omtrent 31 jairen gehylict es geweest mitten voors. Luyt ende heeft zedert altijt gedaen die neeringe van wolle laicken te bereyden ende Linde te weven , maer en laicken te bereyden ende Linde te weven , maer en hebben boven ses ofte seven jairen die neeringe van vleysshouwen nyet gedaen. Ende seyt , dat zy noch vier kinderen levendich heeft, daeroff haer oudtste zoon, genoempt Cornelis, gehylickt is ende doet die neeringe van lindeweven ende werct om dachhuyeren ende woent naest haer duere , maer Roelant, haer ander zoen, leyt zieck thaeren huyse, ende haer twee dochteren zijn noch ongehylict ende haer man Luyt es altehans tot Delff. 37. Cornelis Gerbrants zoon, oudt ontrent 34 jairen, seyt , dat hy woent binnen den dorpe van Leyderdorp aen dese zyde de brugge aen die noort- ERN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQU1TE. 51 zyde, aldaer hy doet die neeringe van backen ende tappen , maer meest backen , houdende herberge ende settende alle die gaende ende comende man. Seyt, dat hy aldaer gewoent ende die voors. neeringe gedaen heeft ontrent acht jairen ende heeft zijn huys gecoft van Gerijt Boeckelsz. ende Adriaen Jansz. , poorters tot Leyden , voer die Somme van seshondert ende een Karolus guldens, up acht jairen te betaelon, ende voer die tijt en hadde noyt gebacken ofte ge- tapt als meester, , maer andere luyden , die daer te vooren inne gewoent hadden , hebben dieselve neeringe altijts gedaen. Seyt , dat hy geboeren es van Leyderdorp ende oick (fol. 13vo.) zijn huysvrouwe, genaempt Geertgen Wil- lems dochter, ende hoewel dattet thien jairen geleden sal wesen , als die vaste coempt 1) , dat hy thuys voors. cofte , nochtans en heeft hy nyet linger daer- inne gewoent ofte zijn neeringe gedaen dan Sinte Pieters in den Ougst lestleden wast acht jairen, overmits dat Geertruyt Gillis dochter, die te vooren int huysken woende , doe nyet ruymen en wilde , ende te voiren hadde hy tbacken geleert by den schout van Leyderdorp, genaempt Dirck Gerijtsz. Seyt, dat hy hem laet duncken, dat hy woent buyten die vijffhondert roeden van die stele van Leyden. Andere personen gehoort den derden Januarii, anno voors. 38. Luyt Roeloffs zoon , oudt ontrent 57 jairen , seyt , dat hy woenende es binnen Leyderdorp up een buys nae aen dese zyde die brugge aldaer ende geneert hem mit weven , vollen ende somtijts ontrent Sint Jacob 3) mit vleysshouwen ende heeft die voors. 1) 6 Maart 1541. 2) 1 Augustus 1540. 3) 25 Juli. 52 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUATE. neeringe gedaen binnen den ambochte van Leyderdorp voors. al ontrent die kerck wel 30 ofte 31 jairen ende begonst dieselve neeringe een jaer nae die groote sterffte , die binnen Leyden was , ende es ge- boeren van Bodegraven ende es comen woenen binnen tdorp van Leyderdorp int jaer XVc ende leerde aldaer zijn amboicht van spoelen ende weven , ende tselve geleert hebbende , ginck tot Noortich ende elders diezelve zyne neeringe doende , alsoe by eenloepen was , tottet jaer van thienen toe , dat hy zijn huys- vrouwe , genaemt Griete Willems dochter, , troude , zedert welcken tijt hy die voors. neeringe van vollen, weven ende somtijts vleysshouden gedaen heeft eerst zeven jairen in een huysken , staende (fol. 14.) vier ofte vijff huysen aen gheen zyde de brugge , ende daernae noch een jaer mit zijn broeder Willem Roe- loffs noon in een hugs staende aen dese zyde de brugge , ende daernae int jaer XIX heeft by gecoft thuys , daer hy noch inne woent , exhiberende ons tot dien eynden die coopbrieff van dien , in date den XXen in Januario , anno XVc XIX. Seyt , dat hy op eenige jairen wel veertich stucken beesten geslagen heeft , somtijts min, somtijts meer. Seyt , dat Cornelis Luyte zoon , zijn zoen , geleden ontrent vier ofte vijff jaeren oick meesterye opgeset heeft aldernaest zijn duere van weverye ende schereryc ende houdt oick somtijts laicken to coop ende heeft ses jairen gehylict geweest ende wrocht een jaer, naedat hy gehylict was, als knecht mit hem, die spreect. hy gehylict was, als knecht mit hem, die spreect. 39. Cornelis Luyte zoon , oudt ontrent 24 jairen, seyt , dat hy woent tot Leyderdorp aen die noortzyde van der kereke ende es een droechscherer van zijn ambocht ende heeft een linnenweefftouwe , maer en werct daer nu nyet mede , ende es gehylict geweest zes jairen ende heeft van die tijt off, uuytgesondert teerste jaer, selver meesterye opgehouwen ende EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 53 woent in een huysken, twelck zijn vader toebehoort, in welck huysken neeringe van weverye ende sceep- maickerye gedaen es geweest wel veertich jairen van andere luyden , ende heeft zijn vader daer wel inne gewrocht als knecht. (fol. 14v0.) Andere personen gehoort den derden Januarii , anno voors. W. SOETERWOUDE. 40. Geerloff Pieters noon, pottebacker, oudt ontrent 42 jairen , woenachtich buyten die Hoochwoertsche poorte van Leyden vast aen die wintmoelen in den amboicht van Zoeterwoude aen die zuytzyde van den Rijn, seyt , dat by es een pottebacker, tegelbacker ende diergelycke neeringe doende ende heeft dieselve neeringe altijt up die plaetse gedaen 21 ofte 22 jairen als meester, , dat hy den oven daer Bede setten. Ende geleden twintich jairen , doen hy gheen poorter en was , quam hy mit zijn potten binnen Leyden omme te vercoopen ende worde hem by die burgermeesters ofte wet van Leyden verboeden zijn potten aldaer to vercoopen ter tijt toe hy poorter zoude wesen van der stadt, waeromme hy poorter van Leyden geworden es ende heeft dese laeste 20 jairen die excysen be- tacit als andere poorters, blyckende by den boucke , daer die poorters inne opgescreven worden , en heeft merle betaelt mit die van Soeterwoude schot , lot ende sheeren bede. Seyt, dat gemeenlicken die potte- backers woenen buyten die steden , ende indien die van Leyden nyet hebben en willen , dat hy potten backt up zijn oeven , is wel tevreden daer anders nyet te backen dan steep ende tegelen, indient anders nyet wesen en mach. 41. Hiernae upten voors. daige es voor ons, com- missaryssen voern., gecompareert Cornelis van Sweeten, 54 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUÈTE. ambochtsheere van Zoeterwoude , verselscapt mit heer Andries Cel , priester , notaries, A nthonie Carlier ende heer Claes Jacobs zoon, priester, getuygen, ende heeft heer Claes Jacobs zoon, priester, getuygen, ende heeft ons (fol. 15.) gein.sinueert , hoe dat hy van wegen ende uuyten naem van alle die buyeren van Zoeter- woude geappelleert hadde van de concessie van tvoors. octroye by de K(eyserlicke) M(ajesteyt) die van Leyden gegundt ende gegeven ende dat hy alsnoch appel- leerde van tvoors. octroye mitsgaders van onse com- missie , protesterende van attemptaten , begerende dairoff van den voorn. notarijs gemaict te hebben een instrument in der beste vorme ende maniere. Waervan die burgermeesters ende regierders der voors. stele van Leyden by ons geadverteert zijnde, hebben doen seggen by monde van hueren advocaet, meester Franck Boot , in presentie van den voors. ambochtsheere mitsgaders die voirs. notaris ende ge- tuygen , alsdat haer octroy inhielt die clausule : „a1 nyetjegenstaende appellacie" ende dat daeromme haer octroy te wercke gestelt soude worden nyetjegen- staende oppositie ofte appellatie , versouckende aen ons tselve tot hueren pericule sulcx te willen doen , seggende evenwel , dat zoeverre die voors. ambochts- heere yet soude willen seggen ofte allegeren omme te beletten dexecutie van tvoirs. octroy , zy souden daerjegens seggen tgundt wes hemluyden guet duncken soude ter materie te dienen , navolgende die teneur ende inhouden van onse voors. commissie. Waerop die voors. Cornelis van Sweeten weder seyde, dat hy bleeff by zijn appellatie ende protestatie voors. ende onvermindert lien soude voer ons zijn redenen ende recht wel allegeren , maer en hadde zijn stucken noch munimenten nyet by hem noch oick eenich advocaet. Waerop die van Leyden seyden , dat hy wel van stonden aen een advocaet uuyten Haige mochte ont- bieden ende zijn stucken ende munimenten lichteliken EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 55 recouvreren , soe hy te voiren van toctroye gead- verteert was ende zy terstont bereyt wairen te seggen jegens zijn redenen ende motyven , mit meer andere woerden (fol. 15v0.) aen byden zyden verhaelt. Eynte- lick heeft die voors. Cornelis van Sweeten versocht tijt van twee ofte drie daigen omme zijn saicke te instrueren ende hebben wy hem by consent van den voors. burgermeesters geaccordeert den tijt van twee daigen ende hem verclaert , dat wy zouden hoeren dingesetenen van zijn ambochtsheerlicheyt van Zoeterwoude , neeringe doende binnen die vijff- hondert roeden , zonder eyntelick tvoors. octroye ter executie te stellen ter tijt toe by mit zijn bescheyt gehoort waire. Ende hebben oick voorts gehoort die persoenen hiernae volgende. 42. Theeus Cornelis zoon , oudt ontrent 40 jaeren, seyt, dat hy woent buyten die Hoochwoertsche poorte aldernaest Jan Pieters zoon , sceepmaicker , ende es een zeemtouwer van zijn ambocht ende heeft zijn amboicht geleert ende gedaen ter Goude ende dese leste zeven jairen heeft hy gewrocht als meester tot zijns selffs behouff ende twee jairen te voiren hadde hy oick aldaer gewrocht als knecht by Adriaen, zeem- maicker van der Goude, die te Haerlem om der secte wille gerecht es , zulcx dat hy gheen seven jairen meesterye gehouden en heeft. 43. Jan Pieters zoon, oudt ontrent 44 jairen, woenende buyten die Hoochwoortsche poorte, seyt, dat by es een sceepmaicker van zijn amboicht ende woent naest Theeus Cornelisz. ende heeft zijn voors. ambocht aldaer gedaen. Sacramenti toecomende 1) salt wesen acht jairen. Seyt , dat men in zijn voors. 1) 16 Juni 1541. 56 4EN ZESTIENDE-ITUWSCHE ENQUETE. huys altijts sulcke neeringe van sceepmaicken ende wielmaicken gedaen heeft. Seyt , dat hy daer te voiren binnen die stadt van Leyden gewoent heeft, doende aldaer zijn voors. neeringe , ende alsoe by uuyt het voors. huys moste ruymen , es buyten gaen woenen , alsoe (fol. 16.) by binnen Leyden gheen huys en wiste te gecrygen. Seyt , dat by eon schip heeft staende upte stapel , twelck aidaer wel thien weecken gestaen heeft ende sal tselve wel binnen acht daigen upmaicken , begerende consent omme tselve te doen. 44. Machtelt Jans dochter, weduwe wylen Cor- nelis Aernts zoon , oudt ontrent 50 jairen , seyt , dat zy woent buyten die Hoochwoortsche poorte alder- zy woent buyten die Hoochwoortsche poorte alder- naest die voors. Jan Pieters zoon , aldaer zy alle haer leven gewoent heeft , ende zynt dat zy een kint ge- leven gewoent heeft , ende zynt dat zy een kint ge- weest es , heeft altijts gesponnen ende gekaert , ende wairen haer ouders mede woenende buyten dieselve poorte drie ofte vier huysen aen gheen zyde die Minre- broeders aen die hoech zyde, doende dieselve neeringe. 45. Baernt Cornelis zoon , oudt ontrent 29 jairen, seyt , dat by woent buyten die Hoochwoortsche poorte mit Geerloff Pieters zoon , de pottebacker, , die zijn meester es , sonder dat hy eenige meesterye van zijn leeffdaigen gedaen heeft. 46. Frans llermans zoon , oudt ontrent 30 jairen, seyt, dat by woent buyten die Hoochwoertsche poorte naest Baernt Cornelisz., knecht van Geerloff Pietersz., ende vaert dagelijcx mitte schuyte tAmsterdam, tUtrecht ende vaert dagelijcx mitte schuyte tAmsterdam, tUtrecht ende elders mit bier ende andere vracht ende lijn- ende elders mit bier ende andere vracht ende lijn- draeyt oick somtijts eenich oudt want, dat hy van de scippers coopt , maer en maickt gheen nyeuwe werek. Seyt , dat hy buyten die voors. poorte ge- woent heeft ontrent vier jairen ende heeft daer te voiren dieselve neeringe van lijndrayen binnen Leyden gedaen, ende seyt, dat hy in een gehuyert huys woent, EEN ZESTIENDE-EEUWSCIIE ENQUETE. 57 (fol. 16v0.) 47. Dammas Jans noon, oudt ontrent 32 jaeren , seyt , dat hy woent buyten die Hooch- woertsche poorte ende gaet te landewaerts ende binnen die stede van Leyden hout sagen ende sceep maicken, maer en doet dieselve neeringe nyet, daer hy woent, alsoe by soe rijck nyet en es, dat hy meesterye mach opsetten , ende zijn huisvrouwe spint een pont wolle, als zijt heeft , sonder dat zy eenige andere neeringe doet. Seyt , dat by daer gewoent heeft ontrent twin- tich jairen, soe voer soe nae , maer heeft somtijts tot Delft, Wermont ende andersins gewoent , dan dese naeste negen jairen heeft hy buyten die voors. poorte staedelijck gewoent. 48. Cornelis Claes zoon , oudt ontrent 34 jaeren , seyt , dat hy woent buyten die Hoochwoertsche poorte ende es een lindewever van zijn amboicht ende en heeft daer nyet langer gewoent dan zedert Onse Vrouwe geboerte lestleden.1) ende daer to voiren heeft by altijts binnen die stede van Leyden gewoent, aldaer mede wevende. Seyt , dat by ende zijn huys- vrouwe hierenboven somtijts een voerlaicken reeden , tweick men binnen die stede van Leyden nyet doen en moet. 49. Jan Dammas zoon , oudt ontrent 56 jairen, seyt, dat hy woenende es buyten die Hoochwoortsche poorte jegens die Minrebroeders over ende es een schuytmaecker van zijn ambocht ende doet tselve meest swinterdaechs ende doet dieselve neeringe in zijn huyskcn, twelck hy heeft in eon erffpacht am een Karolus gulden sjaers , ende somerdaechs loopt hy meest in die veenen omme daer schuyten ende oude schepen dicht te maicken. Seyt , dat by ge- boeren es van Warmont ende es wel geleden 28 jairen, 1) 8 September 1540, 58 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUÈTE. dat by gewoent heeft buyten die stele van Leyden, eerst buyten die Zijlpoorte, (fol. 17.) eer Sinte Pieters thoorn van Leyden viel 1), ende worde aldaer thuysken thoorn van Leyden viel 1), ende worde aldaer thuysken verbrant van de Geldersche ende daernae woende by buyten die Hoochwoertsche poorte aen die hooge zyde , alwaer zijn goluyerde huysken oick verbrant worde van de Geldersche, als zy uuyten Ilaige quamen, ende heeft die neeringe altijts gedaen , maer binnen middelen tyden heeft hy gewoent een jaer tot Wer- mont , dat geleden mach zijn ontrent twintich jairen, ende nae die branden heeft hy oick somtijts als knecht mit andere luyden gewrocht. Seyt, dat zijn huysvrouwe spint somtjjts werck oft vlas om gelt sonder voer haerselver eenige neeringe te does. 50. Claes Reyers zoon , oudt ontrent 30 jairen, seyt , dat hy woent buyten die Hoochwoertsche poorte ende es een schuytmaicker van zijn ambocht ende es daer geboeren ende heeft zijn ambocht binnen Leyden geleert , als by zesthien jaer oudt was , ende vier jairen dairnae troude zijn huysvrouwe', genaempt Trijnken Aelbrechts dochter, ende soe dieselve Trijnken hadde een verbrant huys buyten die Hoochwoertsche poorte getimmert , quam hy, die spreect , daerinne woenen , doende zijn neeringe van schuytmaicken , ende ses jairen daerinne gewoent hebbende , vercoft tselve buys ende van stonden aen timmerden daer- ontrent jegens die Minrebroeders over een ander huys, daer hy oick zijn neeringe van schuytmaicken inne gedaen heeft, sulcx dat hy thien jairen lanek schuyten gemaect heeft buyten die voors. poorte. Seyt dat zijn huysvrouwe gewoenlick es wolle te spinnen om gelt mit zijn vijff dochterkens , die hy heeft, ende I) 5 iiaart 1512. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 59 reedt oick somtjjts scortecleetlaicken ende heeft tselve eerst binnen een halff jaer begonst te doen. Seyt, dat zijn vader plach een backer te wesen ende heeft oick gewoent buyten die Hoochwoertsche poorte in een hugs , twelck by die Geldersche verbrant worde , (fol. 17v0.) welcke backerye zijn vader in zijn levee wel achtien jairen gedaen heeft, als oick zijn moeder ende hoer vader Claes Valcke zoon , die daer mede gebacken hadden , twelck wel 50 ofte 60 jairen ge- leden es , alsoe hy thuys cofte int jaer van XIIII hondert ende LXVIII , als bleeck by een scepenen besegelde brieff van Leyden , ons verthoent. 51. Cornelis Cornelis zoon , oudt ontrent 38 jairen, seyt , dat hy woent aen den hoogen dick buyten die Hoochwoortsche poorte ende doet aldaer zijn neeringe mit Geerloff Pieters zoon , als knecht werckende om een dachhuyere, ende heeft aldaer een eygen huysken, maer en heeft noyt meesterye self opgeset overmits zijn armoede ende heeft daer gewoent acht ofte negen jairen ende heeft vier cleyne kinderkens. 52. Huych Huyge zoon Craen die Jonge , oudt ontrent 40 jaeren , seyt , dat hy woent buyten die Hoochwoertsche poorte ende es een lindewever van zijn ambocht , maer en doet die neeringe alsnu nyet in zijn eygen huys , maer heeft die aldaer weleer gedaen, aleer zijn vader, genaempt Huych Huyge zoon Craen 1), blindt worde, twelck geleden es ontrent seven ofte acht jaeren, ende heeft zedert die tijt die voors. neeringe gedaen ten huyse van zynen vader, gelijek hy aldaer noch doende es. Seyt, dat zijn huysvrouwe , genaempt Mariken Jans dochter , kaert ende spint die wolle , daer men die lijste off maict , maer en heeft tselve binnen i) Vgl. ?FL 60 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUtTE. twee jairen nyet gedaen, alsoe zy altijts sieck ge. weest es. Seyt , dat hy twintich jairen gehylict es geweest aen de voors. Marie ende heeft zedert altijts zyne voors, neeringe gedaen als meester ende en heeft van zijn Leven noyt gewrocht als knecht zedert dat by gehylict es geweest, ende heeft altijts gewoent up zijn eygen guet ontrent den Rijn buyten die stede zijn eygen guet ontrent den Rijn buyten die stede van Leyden binnen die vijffhondert roeden. (fol. 18.) 53. Joust Claes zoon , oudt ontrent 25 jaeren, seydt, dat hy woent buyten die Hoechwoertsche poorte aen den hoogen dijck in een gehuyert huys poorte aen den hoogen dijck in een gehuyert huys aldaer ende es een sciptimmerman ende houtsager van zijn ambocht ende doet die neeringe tot Leyden , Delft, ende overal , daer by zijn broot weet to winnen om dachgelden , ende en heeft noyt meesterye opge- om dachgelden , ende en heeft noyt meesterye opge- stelt, alsoe by die macht nyet en heeft.. Seyt , dat by geboeren es buyten die lloochwoertsche poorte ende heeft zijn ambocht geleert buyten die Zijlpoorte by Jacob Maertsz. , ende zijn moeder es genaempt by Jacob Maertsz. , ende zijn moeder es genaempt Beatrix tvrouwijff , die somtijts spint een vlasschen draet ende reet oick wat vourlaickens, ende zijn vader draet ende reet oick wat vourlaickens, ende zijn vader heeft wel 21 jairen int Wilde geloopen ende zijn heeft wel 21 jairen int Wilde geloopen ende zijn huysvrouwe , genoempt Toentgen Cornelis dochter, , spint somtijts een stuck wolle om gelt , maer en es soe rijck nyet, dat zy selver roeden mach. 54. Meynert Heynricx zoon, oudt ontrent 29 jairen, seyt , dat hy woent buyten die Hoochwoortsche poorte aen den Rijn ende es een sceepmaecker ende hout- sager van zijn ambocht ende gaet buyten wercken om een dachhuyere , sonder dat by oyt meesterye opgestelt heeft overmits zijn armoede , ende woent by zijn vader inne , genaempt Heynrick Heynricxz. , Vgl. ?56, EEN ZESTIENDE-EETTWSCHE ENQUETE. 61 die een veenman es , gaende veeltijts in de veenen omme tacken te binden , ende zijn moeder, genaempt Adriaen Huygen dochter , spint wolle , daer men lijst off maickt om gelt. 55. Adriaen Willems zoon, bostelman, oudt ontrent 21 jairen , seyt , dat hy woent buyten die Hooch- woertsche poorte neffens die Minrebroederssloote over ende es een lindewever van zijn ambocht ende somtijts gaet omme met bostel te coopen van den brouwers van Leyden , die by wederomme vercoopt die landtluyden. Seyt , dat by es geboeren tot Ley- derdorp aen de lage zyde tusschen die kercke ende stadt van Leyden, ende zijn varier, genaempt Willem Roeloffs zoon , die noch leeft , heeft altijts gereet thierenteyt. Ende en es boven een jair nyet geleden, dat hy zijn huysvrouwe troude (fol. 18v0.) ende mees- terye opstelde, ende zjn huysvrouwe genaempt Lijs- beth Diricx dochter, oudt ontrent 37 jaeren , die weduwe hadde geweest, plach somtijts roggenbroot te coop to houden , gelijek als hy, die spreect, binnen sjaers mede gedaen heeft. Ende Lijsbeth Dircx dochter sijn huysvrouwe, zeyde , dat zy van jongs up altijts lijst gesponnen ende gekaert hadde ende woenachtich es geweest binnen die vijffhondert roeden , ende es gehylict ge- weest 23 of to 24 jairen aen haeren eersten man. Andere persoenen gehoort den vierden Januarii, anno voorscreven. 56. Beatris tvroetwijff1), oudt ontrent 68 jairen, huysvrouwe van Claes Pieters zoon, seyt, dat zy woent neffens die broeders over aen den hoogen dijek buyten die Hoochwoertsche poorte ende es zy een 1) Vgl. ?53. 62 EEN ZESTIENDE-EEITWSCHE ENQI1tTE. vroedevrouwe ende heeft gereet groff voerlaicken ende scortecleet ende heeft vijfftich jairen lanck aen den dijck gewoent ende heeft zedert die tit gereet Zeeussche wolle , ende worde haer huysken mede verbrant van wolle , ende worde haer huysken mede verbrant van den Gelderschen , als zy uuyten Haige gingen , ende heeft een zoen levende van 22 kinderen , die zy ge- hadt heeft , ende heeft wel 46 jairen lanck vroede- vrouwe geweest ende naest die 36 jairen altijts daer stadelick gewoent. 57. Augustijn Gerits zoon, oudt 33 jairen, woenende buyten die Hoochwoertsche poorte , seyt , dat by es een glaesmaicker van zijn ambocht ende gaet wercken up het lant ende nyet binnen die stede van Leyden, alwaer by zijn glas ende loot , dat hy behouft , ge- woenlick es te coopen , ende es geleden twaelffjairen, (fol. 19.) dat hy selver winckel ofte meesterye opsette, ende maict die glasen int hugs van zijn vader, staende ende maict die glasen int hugs van zijn vader, staende achter van die wech off, ende heeft een eyghen huysken , daerinne hy woent. Ende zijn vader plach te doen lantneeringe ende met enten in Vrieslant te vaeren ende zijn moeder lijst te spinnen , ende en heeft noyt ander neeringe gedaen , ende zijn ouders hebben oick altijt aen die Broerspat buyten Leyden gewoent zedert dat zy gehylict zijn geweest 1). 58. Willem Roeloffs zoon, oudt 53 jairen, seyt , dat hy woent buyten die Hoochwoertsche poorte jegens de Minrebroeders over, ende gaet spitten ende delven om een dachhuyere ende heeft nyet dan eon jaer daer gewoent, maer dese laeste 30 jaeren heeft hy gewoent ontrent dieselve plaetse tusschen die kercke van Leyderdorp ende die stadt , zonder dat hy eenige poortersneeringe gedaen heeft, maer Jannetgen Taets ofte Waernaets , zijn huysvrouwe , die by wel 30 1) Vgl. ?15. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 63 jairen ofte daerontrent gehadt heeft , plach haer te geneeren mit thierenteyt te maicken , twelck zy plach te besteden omme te weven , maer dese laeste twee ofte drie jaeren heeft Jan , die zoen van hem , die spreect , die een wever es van ambocht , zelver ge- weven tgundt , dat zijn huysvrouwe gereet heeft. 59. Ende heeft zijn huysvrouwe die voors. neeringe gedaen wel 28 jaeren lanck , sonder dat tselve hem oyt verboeden es geweest , ende heeft acht levende kinderen ende de naeste thien ofte 11 jairen altijts in een gehuyert huysken gewoent, maer binnen sjaers heeft hy selver een huysken getimmert. 60. Aernt Cornelis noon , oudt ontrent 30 jairen , woenende buyten die Hoochwoertsche poorte jegens die Minrebroeders over , seyt, dat hy es een wever van zijn (fol. 19v0.) ambocht , als van linnen ende groff wolle voorlaicken te weven , ende heeft altijts van jongs op aldaer gewoent ende es daer gewonnen ende geboeren , gelijck zijn vader ende moeder ge- weest zijn, die oick dieselve neeringe van te vollen ende weven gedaen hebben , als by noch doet, ende heeft Cornelis Aertsz., zijn vader , 14 jairen doot geweest , ende zedert dat by gehylict geweest es, twelck es ruym thien jairen geleden , heeft hy als meester op hem selven gewrocht, ende heeft zijn huys- vrouwe, genaempt Haesken Heynricx dochter, altijts wolle gesponnen ende gekaert, ende heeft een eygen huysken, twelck hy cofte binnen sjaers ofte die twee jairen, nae die Geldersche die huysen buyten die Hoochwoortsche poorte gebrant hadden , maer drie jaeren geleden heeft daer wat meer aen getimmert. 61. Trijnken Jams dochter, weduwe van Theeus Gerijtsz. , oudt ontrent 64 jairen, woenende buyten die Hoochwoortsche poorte een stuck verby die Minre- broeders over, seyt, dat zy wolle spint ende kaert mule die cost voer haer vier kinderen te winnen 64 EEN ZESTIENDE-ERMSCHE ENQUETJi. ende haer man , die acht jaeren doot geweest es, plach mit die schuyte te vaeren ende es geleden zeventhien jaeren, dat zy van Woubrugge quam woenen, ende heeft altijts zedert buyten Leyden gewoent ende lijst gesponnen , sender dat zy eenige voorlaicken ofte schortecleet heeft gereet ofte yet anders gedaen, schortecleet heeft gereet ofte yet anders gedaen, ende woent in een gehuyert huysken , toebehoerende Adriaen Willems zoon , bostelman 1), ende gheeft alle weecke drie grooten van huyere. 62. Huych Lambrechts zoon , oudt ontrent 55 jairen , woenende buyten die Hoochwoortsche poorte rechts jegens die Minrebroedersloot over , seyt , dat by gewoenlick (fol. 20.) es to wereken opte steen- plaetse , te eaten ende somtijts een tonne biers voer die buyeren mit die pirate te tappen , ende es ge- boeren van Haserwoude , maer zedert dat hy vijff ofte zes jairen oudt geweest es , heeft by altijts aen den hoogen dijek buyten Leyden gewoent , maer dese den hoogen dijek buyten Leyden gewoent , maer dese Neste twintich jairen heeft hy eerst begonnen te tappen , maer zijn huysvrouwe en heeft noyt wollen gesponnen ende plach binnen Leyden te gaen omme vellen off te steken. 63. Symon Hercx zoon , oudt 28 jairen, woenende buyten die Hoochwoortsche poorte , seyt , dat hy es een scheepmaicker van ,zijn ambocht ende heeft zijn neeringe aldaer gedaen den ti,jt van drie jairen ende te voiren heeft hy, die spreect , zijn neeringe van te voiren heeft hy, die spreect , zijn neeringe van sceepmaicken gedaen buyten die Zijlpoorte als knecht onder zijn wijffs vader, genaempt Jacob Maertsz. maer zijn eygen vader was een verwersknecht , ende by Jacob Maerts zoon heeft by als knecht gewrocht wel vijfthien ofte zesthien jairen, soedat hy zijn dochter creege ofte troude , ende heeft oick in Zee- 1) Vgl. ?55. 1EN ZVSTIENDE-EMIWSCHE ENQUETE. 65 lant gewrocht. Ende up die woenstede van den voors. Jacob Maerts zoon woent nu Bartolomeeus die scheepmaicker, , maer up die woenstede , daer hy nu woent , es die neeringe van sceepmaicken gedaen geweest over dertich ofte veertich jairen , maer zijn ouders ofte wijff ouders en hebben tselve nyet ge- daen op die plaetse , daer by nu woent. Seyt , dat by wel bereyt es binnen der stede van Leyden te comen , waert saecke , dat by een be- quaem plaetse conste gecrygen orn zijn neeringe te doen , ende wille gaern zijn buys ofte erne daeraen vermangelen ofte geven. 64. Claertgen Jans dochter, pottebacster, oudt ontrent 40 jairen , huysvrouwe van Cornelis Jansz. , pottebacker, die in zijn olyebedde leyt , woenende upten hoogen dijck (fol. 20v0.) by Roenburgerlaen, seyt, dat haer man es een pottebacker van zijn am- bocht ende heeft dieselve neeringe gedaen daer zy nu woent veertbien jairen , alzoe zy doe ter tit van Delft quamen mitten woene , noch en hebben anders gheen neeringe gedaen. Ende heeft vier kinderkens, ende heeft tselve Nuys, daer zy inne woent , wel vijfftich jairen eon potterye geweest, maer wairen ander luyden , die deselve neeringe daer deden, ende worden uuyter stede gekuert to moeten woenen , zoe zy wel heeft hoeren seggen, ende en staen maer twee pottebackeryen buyten die voors. poorte. 65. Beer Meynerts zoon, oudt ontrent 31 jairen, seyt, dat by woont buyten die Eloochwoertsche poorte, aldaer hy van jongs up gewoent heeft, ende heeft gedaen die neeringe van sceepmaicken wel zestien ofte zeventhien jairen, maer heeft eerst meesterye van deselve neeringe upgeset buyten die voors. poorte geleden thien ofte twaelff jairen , zedert weicke tijt hy continuelicken zijn ambocht van sceepmaicken gedaen heeft uuytgesondert een vierendeel jaers, dat Bijdr. en Meded. XXXIII. 5 66 EEN ZESTIENDE-EIRTWSCIIE ENQI1TE. hy binnen Utrecht gelegen ende die keyser gedient heeft ende es gelegen acht jairen. Seyt , dat zijn huysvrouwe gheen neeringe en doet anders dan hair kinderen waerneempt, sonder dat zy drapeniert ofte oyt gedrapeniert heeft. Seyt, dat hy veel werct om een dachhuyere , nu mitten eenen sceepmaicker, mitten anderen , ende en heeft gheen verschot omme groote wercken te maicken ende woent in een ge- huyert huysken ende stopt ondichte scepen , twelck men in de stadt nyet doen en mach. Ende versochte die voorn. Beer hem gegundt te wordden oerloff om een scip , twelck by up stapel heeft leggende , to mogen voortmaicken , alsoot hijt in eenen dach wel opmaicken zoude. 66. Meynert Beere zoon , oudt omtrent 60 jairen, seydt (fol. 21.) , dat hy woent aen Roenburgerlaen naest Cornelis Jansz, pottebacker, aldaer hy visch- corven ende turffmanden voor den lantluyden maict, twelck hy aldaer gedaen heeft Heyligermisse toe- comende 1) salt wesen 30 jairen, ende en heeft zedert die tijt anders gheen neeringe gedaen anders dan zoemerdaichs , als by nyet veel te doen en hadde, plach somtijts to delven turff int lant, maer en heeft tselve delven zedert thien jairen herwaerts nyet ge- daen, overmits zijn traecheyt van ouderdom. Seyt, dat zijn huysvrouwe, genaempt Zyburch Jacobs dochter, spint lijst ofte yeff, zonder dat zy yet reedt , twelck zy gedaen heeft zedert dat hy zijn voors. neeringe zy gedaen heeft zedert dat hy zijn voors. neeringe gedaen heeft. 67. Luyt Aernt Doe zoons weduwe, oudt ontrent 70 jairen, woenende aen den hoogen dijek naest Beer Meynertsz., seyt, dat zy spint lijst, maer wylen haer man plach in zijn leven een sceepmaicker to 4) Allerheiligen: 1 November. EEN ZESTIENDE-EETTWSCHE ENQU1TE. 67 wesen , die ontrent vijfthien jairen doot es; ende heeft gesponnen ontrent thien jairen naer haer mans doot , want zy mitten eersten tselve nyet en dede , overmits dat zy by den Geldersche , uuyten Haige coemende , verbrant werde. 68. Joost Thonis zoon , oudt 28 jairen, woenende opten hoogen dijck naest Oudt Peters zoon aen deep zyde ende Ifeynrick Ileynricx zoon aen dandere, seyt , dat by es een sceepmaicker van zijn ambocht ende heeft zijn vader doot geweest tusschen die twaelff ende derthien jairen , dieweicke in zijn leven tsceep- maicken opte selve plaetse gedaen hadde , gelijck als oick gedaen hadde Gerijt Adriaens zoon , oude- vader van hem, die spreect, die oick een sceepmaicker was, sulcx dat by besterffenisse die voors. neeringe ende thuys mitten erne gecomen es aen hem , die spreect, mit (fol. 21v0.) zijn broeder, genaempt Cor- nelis Thonis zoon, die met hem innewoent ende oick tamboicht van sceepmaicken doet. Ende als haer vader doot was, heeft zijn moeder, genaempt Mariken Thonis, altijts die neeringe van sceep- maicken onderhouden mit die voorn. Cornelis , zijn broeder, ende andere knechts , sulcx dat die neeringe altijts vervolch es geweest ende noyt in vreemden handen gecomen. Andere persoenen gehoort den vjjften Januarii, anno voorscreven. 69. Trijn Outgerts dochter, oudt ontrent 36 jairen, woenende buyten die Hoochwoortsche poorte alder- naest Cornelis Jans zoon, pottebacker, seyt , dat zy kaert ende spint lijst , dat men binnen die stadt nyet doen en moet, ende heeft zedert een jaer herwaerts alleen gewoent , doende die voors. neeringe, ende daer to vooren woende by haer vader ende moeder inne , aldaer zy alle haer leven tselve spinnen ende 68 EEN ZESTIENDE-EgtiWSCHE ENQUETE. caerden gedaen heeft, ende naer haer moeder deser werelt overleden was ende haer vader een ander wijff getroudt hadde , es zy op haer selven comen woen.en ende troude haer vader zijn tweede wijff drie jairen nae haer moeders doet, genaempt:Maritgen Pieters dochter. Seyt, dat zy oick broot vercoft heeft, twelck haer gebrocht worde van der Waddinck, ma,er zedert die publicatie van toctroye ') en heeft tselve nyet gedaen. 70. Cornelis Jans zoon, oudt ontrent 40 jairen, woenende aen den hooghen dijek buyten die Hooch- woortsche poorte, seyt, dat hy anders geen neeringe en doet dan laicken bleycken ende oick somtijts vaert mit die schuyte, als hy nyet te doen en heeft, noch en heeft (fol. 22.) van zijn leeffdaigen anders gheen neeringe gedaen, ende plach hier voortijts oick bostel te coop te houden, twelck hy binnen zes jairen herwaerts nyet gedaen en heeft. Seyt, dat indien zijn buyeren wech zullen moeten, en sal zijn neeringe van bleycken nyet meer durffven doen , overmits tpericule van de dieven. Seyt , dat zijn huysvrouwe, genaempt Neeltgen Heynricx dochter, haer somerdaechs geneert mit bleycken ende swinters spint een stucke wercxs. Seyt, dat hy ontrent zeven- thien jairen daer gewoent heeft ende altijts die neeringe gedaen. 71. Cornelis Aerts zoon, oudt ontrent 28 jairen, woenende buyten die Hoochwoertsche poorte aen den hoogen dick, seyt, dat by voor den brant van tjaer XXVIII mit zijn vader, genaempt Aernt Claes zoon, woende aen den voors. hoogen dijck ende dede zijn vader die neeringe van sceepmaicken , by denwelcke by tselve =boat geleert heeft, twelck hy wel veer- 1) Octrooi van 1540, October 11. EEN ZESTIENDE-EETTWSCHE EWE' TE. 69 Lich jairen daer to voiren gedaen hadde , ende nae den brant vertrocken zy tsamen tot Alphen , aldaer zy woenden ontrent vierdalff jaer ende noch ander- half te Woubregge doende altijts tvoors. ambocht van sceepmaicken , ende daernae quam zijn vader woenen in de stadt van Leyden ende hy, die spreect, hylicte tot Zoeterwoude ende woende eerst in een gehuyert buys twee jairen , aldaer hy die meesterye van zijn ambocht eerst opstelde , ende naedemael coft hy thuys , daer hy nu inne woent , van Direk Adriaens zoon , daer hy als meester vijff jairen zijn ambocht in heeft gedaen , sulex dat hy in als die meesterye opgestelt ende gedaen heeft den tijt van zeven jairen. Seyt, dat zijn hugs, daerinne hy woende , staende die neeringe wel seshondert gulden gelden soude ende indien die neeringe daer verboden wordt, es geen driehondert gulden waert. (fol. 22v0.) Seyt , dat zijn huysvrouwe , genaempt Machtelt Dyeuwouts , spint vlas. 72. Huych Bouwens zoon , woenende aan Roen- burgersluys buyten die Hoochwoortsche poorte , oudt ontrent 24 jairen , seyt , dat hy es een sceepniaicker van zijn ambocht ende heeft tselve ambocht gedaen ter plaetsen voors. als meester ontrent vijff jairen, dat hy gehylict es geweest ende daer te voiren woende hy binnen Leyden by Aernt Walicx zoon , daer hy zijn voors. ambocht by geleert heeft. Seyt, dat zijn huysvrouwe , genaempt Marie Cor- nelis dochter, gheen neeringe en doet. Seyt, dat hy boven die driehondert roeden van der stadt nyet en woent. Seyt, dat die steden van de sceepmaickers gheen prouffijt en hebben , maer meer last ende pericule van brande. 73. Cornelis Aerts zoon , oudt ontrent 49 jairen , woenende aen die Roenburgersluys buyten die Hooch- woertsche poorte , seyt , dat hy duer tlandt gaet 70 EEN ZESTIENDE-EEUWSCIIE ENQUEIE. vachten , huyen ende calfsvellen coopen, die hy weder binnen Leyden die perchemijnmaickers vercoopt. Seyt , dat hy hierenboven tapt ende herberge hout voer alle den gaende ende comende man ende heeft beyde die voors. neeringe gedaen omtrent dertich jaeren ende troude die weduwe daer ten huyse , die daer te voiren inne tapte. Seyt , dat zijn huysvrouwe een oude vrouwe es ende int gasthuys leyt , daer hy haer die cost gecoft heeft. 74. Heynrick Arijs zoon, oudt 71 jairen, woenende buyten die Hoochwoortsche poorte aen den hoogen dijck , (fol. 23.) seyt , dat hy aldaer gewoent heeft wel een en veertich jaer ende heeft altijts, behalven een jaer ofte twee , getapt Leyds bier ende herberge gehouden voer die gaende ende comende man, twelck by alsnoch doet. Seyt, dat zijn wijff, , genaempt Geertruyt llercken dochter, spilt somtijts een stucxken lijst , dat men binnen die stede van Leyden nyet lijst , dat men binnen die stede van Leyden nyet doen en moot , maer en heeft haer leven nyet gereet noch en heeft noyt elle wolle laickens gereet. 75. Direk Dircx zoon , oudt ontrent 58 jairen , woenende by Roenburgersluys buyten die Hooch- woertsche poorte , seyt , dat hy somerdaechs gaet mayen , hoye ende coirn snyden ende oick slooten graven ende swinters spouwet hy hoepen , maer en can nyet cuypen ende en can oick alders gheen neeringe dan lantwerck , ende heeft ontrent twee jairen ter plactse voors. gewoent ende daer te voiren heeft hy gewoent binnen Schoonhoven. Seyt, dat zijn wijff, genaempt Maritgen Laurijs dochter, anders nyet en doet dan spint somtijts een pont vlas , als zijt heeft. 76. Outgaert Pieters zoon, oudt ontrent 70 jairen, woenende upten Rijn buyten die Hoochwoortsche poorte aen dose zyde Roenburgerlaen , seyt , dat hy met een aelman ofte cleyn sceepken voert potaercle EEN ZESTIENDE-EEUWSCIIE ENQUETE. 71 ende oick somtijts wat calcksteen, nae dat valt, upte dorpen rontomme Leyden ofte oick binnen Leyden, daert te doen valt. Seyt , dat hy behalven desen eertijts roggenbroot te coop te houden plach , maer overmits tcleyne gewin heeft tselve lange gelaeten. Seyt, dat zijn huysvrouwe somtijts spint ende kaert lijst, zonder dat zy eenich voorlaicken ofte thieren- teyt reedt ofte oyt gereet heeft. Seyt , dat hy upten voirs. dijck geboeren es ende heeft terffken , daer hy up woent, van zijn ouders geerft. Seyt, dat hy noyt van (fol. 23v0.) zijn leven ander neeringe gedaen en heeft , dan heeft eertijts een weenich ghesteenplaetst. Seyt, dat hy boven desen wat hostels coopt , als hy die gecrygen can. 77. Fijtgen Heynricx dochter, oudt ontrent 38 jairen , woenende buyten die Hoochwoertsche poorte, huysvrouwe van Lucas Jans zoon by Roenburger- sluys , seyt, dat haer voors. man es een scoelapper van zijn ambocht ende maect daer somtijts een paer nyeuwe schoenen onder ende zy, die spreeckt, spint zomtijts linden ende somtijts coopt zy pelswol , tpont van een groetken , daer zy groff voirlaicken off reedt. Seyt, dat zy 'haer huysken gecoft heeft Sint Jacob 1), nae die Geldersche in de vasten daer te voiren in den Haige geweest hadden , ende hadde doe noch haer eerste man, genaempt Dirck Jans zoon, die een lindewever was van zijn ambocht, die deser werelt overleedt ontrent twee jairen, nae zy thuys gecoft hadde, ende een jaer nae zijn overlyden troude zy haer jegenwoirdigen man, die een scoelapper es. Seyt, dat Sint Jansmisse lestlede 2) wast negen jairen, dat zy haeren voors. laeste man troude, 1) 25 Juli. 2) St. Jan; 24 Juni, 72 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUiTE. zedert weleken tit hy altijt zijn neeringe gedaen heeft ende noyt van daen gewoent heeft. Seyt, dat hairen voors. man somtijts oick een vel ofte yacht coopt , die by die duere gebracht werden, twelck hy weder vercoopt oft voorlaicken dairoff maid. 78. Aelbrecht Rommers noon, oudt ontrent 74 jairen , woenende buyten die Hoochwoertsche poerte aen gheen zyde Roenburgersluys int scheyt van den Rijn, seyt, dat by es een Snyder van zijn ambocht, maer en hout gheen tafel binnen zijn hays ende gaet wereken tot Koukerck , Zoeterwoude ende elders am een dachhuyere. Seyt, dat hy upte voors. plaetse gewoent heeft over (fol. 24.) die vier en twintich jairen ende troude daer een weduwe genaempt Ease, die daer wel twintich jairen to vooren gewoent hadde mit haeren eersten man, genaempt Dirck Arijs zoon , die een lantman was ende alsnoch daer woent. Seyt , dat zijn witjff spint mitter wyele yeff ende oick werp voer eenige drapenierders , woenende in den Haige , t-welck zy gedaen heeff wel vijfthien ofte zesthien jairen zedert dat haer dat tappen ver- boden werdde van wegen die van Leyden. 79. Hiernac , upten voors. vijfften Januarii , anno voorscreven, zijn voer my, Cornelis Zuys, commissarijs voorn., in absentie van meester Willem van Alcmaer, voorn., in absentie van meester Willem van Alcmaer, die by de Rekencamere in den Haige bescreven ende aldaer gereyst was, gecompareert die voorn. 1) Cor- nelis van Sweeten, ambochtsheere van Zoeterwoude, mitten voorn. l) notaris ende twee getuygen ende heeft gepersisteert by zyne voorgaende appellatie , soewel van de concessie van den voors. octroye 2) als onse eommissie , ende appelleerde hierenboven van onse eommissie , ende appelleerde hierenboven van 1) Vgl. ?41. 2) Van 1540, October EEN ZESTIENDE-EEITWSCHE ENQUETE, 73 de onbehoerlicke metinge , alsoe by seyde , by die burgermeesters ende regeerders van Leyden gedaen van den vijffhondert roeden, waerop gehoort die van Leyden deden seggen by monde van hueren advocaet meester Vranck Boot , dat toctroy, hemluyden by de K(eyserlyeke) M(ajesteyt) gegundt , inhoudende was die clausule „nyetjegenstaende oppositie ofte appel- latie" ende was commissie vermeldende was tselve octroy nae zyne vorme ende inhouden te mogen executeren , versouckende dies achtervolgende , dat wy altijts voorts zouden willen procederen. Ende nopende die metinge ontkende die by eenige onbe- hoirlicke manieren gedaen te wesen , maer duer ont- hiet ende bevel van ons , commissarysen voors. 80. Huych Huyge zoon , oudt ontrent 36 jairen, woenende buyten die Hoochwoertsehe poorte vast aen die brugge , dair men omgaet nae Leyderdorp, seyt , dat (fol. 24v0.) by bier tapt ende herberge houdt voer den gaende en comende man. Seyt , dat by int laeste van den voorleden zomer aldaer comen woenen es ende heeft getrout die waerdinne van den- selven huyse , wesende weduwe , genaempt Dirckgen Pieters dochter, dieweleke aldaer gewonnen ende geboeren es ende alle haer leeffdaigen herberge dair gchouden heeft, als oick haer ouders over die tsestich. jairen gedaen hebben. Seyt, dat by ende zijn huysvrouwe anders gheen neeringe en doen dan voors. es, dan mach somtijts eon calfshuyt vier ofte vijff coopen , alst pas geeft , diewelcke by weder tot Leyden ter merct brengt omme een pennincxken daeraen te winner), 74 LEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE, V. BUYTEN DIE WITTE POORTE OFTE HAECHPOORTE. 81. Jacop Meeus zoon , oudt ontrent 33 jairen , seyt , dat hy woent aen die Waddinek buyten die Witte ofte Haechsche poorte in den ambochte van Zoeterwoude , aldaer hy vijff ofte zes coyen pout, somtijts min, somtijts meer, nae hy lant can gecrygen. Ende bact oick merle roggenbroot om gelt , twelck Ende bact oick merle roggenbroot om gelt , twelck hy gedaen heeft zedert dat by gehylict es geweest, dat geleden es veerthien jairen. Ende zijn huys- vrouwe, genaempt Mariken Aelbrechts dochter, helpt hem tzuvel havenen ende oick backen , zonder dat zy eenighe andere neeringe ofte ambochten doen. 82. Cornelis Aernts zoon, oudt ontrent 31 jairen, seyt , dat hy woent buyten die Witte of Haechsche Poorte aen de Wadding upte steenplaetse van Zeger lluyge zoon in den ambochte van Zoeterwoude , aldaer hy steenplaets(t) ende oick tapt voer die knechts, die daer wercken , ende oick somtijts voer die van Leyden , die dair comen drincken , ende die gaende en comende man. (fol. 25.) Seyt, dat buyten die voors. Witte Poorte binnen die vijffhondert roeden anders gheen huysen en zijn , dair men tapt ofte backt , dan thuys van hem, die spreect, dair men alleenlicken tapt als voors. es, ende thuys van Jacob Meeusz., daer men bact , ende soude wel van noode wesen , dat daer een tapper bleeff voer die gaende en passe- rende man. Seyt, dat zijn huysvrouwe haer anders mit gheen neeringe geneert dan mit tappen ende die steen- plaetse waer to nemen. Seyt, dat int vijffste jaer gaet, dat hy, die spreect, daer comen woenen es) maer zijn huysvrouwe hadde daer comen woenen es) maer zijn huysvrouwe hadde EEN ZESTIENDE-EEUWSCIIE ENQUETE. 75 (her vijff ofte ses jairen te voiren gewoent ende was cen weduwe , als by haer troude. Andere persoenen , gehoort den zesten Januarii, anno voorscreven. VI. BUYTEN DIE COEPOORTE. 83. Meyns Pieters dochter, huysvrouwe van Pieter Oudte zoon , oudt ontrent 46 jairen , seyt , dat zy woent buyten die Coepoort , aldaer zy in den voer- loden somer getapt heeft, maer en doet tselve alsnu nyet , overmits dat zy die macht nyet en heeft ende haer man cranck leyt ende wel een halve jaire in zijn bedde gelegen heeft. Seyt , dat , als haer man gesont es , hy gewoente. licken es te steenplaetsen , Bonder dat hy eenige andere neeringe weet ofte can doen , maer mach somtijts wat slooten ende hacken. Seyt, dat zy maer cen jaer gewoent heeft mit haeren voors. man buyten die Coepoorte. (fol. 25v0.) 84. Jacob Lambrechts zoon, oudt ontrent 26 jairen , seyt , dat hy woent buyten die Coepoorte in een gebuyerte, genaempt Lammen, aldaer hy hout coyen ende bouwerye , ende tapt oick somwylen een tonne biers , maer nyet veel , ende set oick volek , alsoe zijn huys upt water gelegen es, Baer men verby moot vaeren nae der Goude ende Amsterdam ofte mit die schuytgens van Leyden nae Delft ofte den Haige. Seyt, dat zijn huysvrouwe, genaempt Maritgen Dircx dochter, haer mit antlers gheen neeringe en geneert dan die coyen waer te nemen ende den tap ende slijt daerenboven een tonne souts ofte twee sjaers mitte mate zynt dat zy upte voors. plaetse gewoent heeft, twelck te Meye naestcomende sal WQrden vier jairen, 76 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENVETE. (fol. 25v0-30v0) 85. VERVOLG VAN HET PROTEST VAN CORNELIS VAN ZWIETEN, AMBACHTSHEER VAN ZOETER- WOUDE, TEGEN DE BURGEMEESTERS VAN LEIDEN, EN HET ANTWOORD DEZER LAATSTEN, DIE VERKLAREN, DAT HIJ VROEGER VOLDOENDE GELEGENHEID HEEFT GEHID ZICH TEGEN DE VERLEENING VAN HET OCTROOI TE VERZETTEN. HIEROP WORDEN DOOR DE COMMISSARISSEN NOGMAALS DE 500 ROEDEN GEMETEN 1). VII. (fol. 30v0.) 86. Hiernae zijn by ons , commissa- rysen voors. , up verscheyden daighen gehoort die persoenen , ons overgelevert , die neeringhe souden doen , die men binnen beslooten steden ghewoenlick es te doen , ende die woenachtich souden wesen binnen die vijffhondert roeden rontsomme der stede van Leyden , mitsgaders oick informatie gedaen (fol. 31.) hebbende up tgundt , dat die persoenen, binnen die vijffhondert roeden geseten, tot verifficatie van haer vermeten ende allegation hebben bygebracht, van haer vermeten ende allegation hebben bygebracht, soe bevinden wy, eommissarysen , dat die persoenen, hiernae by ordine verclaert, nyet en hebben gedoceert huer neeringe upgeset te hebben voer tplacaet, ge- publiceert den XXIIIIen N ovembris, anno XVC XXXI, ende hebben hemluyden dairomme verboden navol- gende die brieven van (Ictroye , voor gementioneert , aff te doen huer begonste neeringe ende Owen meer van nyeuws op te setten ende doen. 87. Eerst buyten die Hoochwoertsche poorte der voors. stede van Leyden aen die noortzyde van den 1) Vgl, de verklaring in v, Mieris, Handvesten, bl. 24, EEN ZESTIENDE-EEMSCHE ENQUETE. 77 Rijn in de gebuyerte , genaempt Broederspat , in de ambochte van Leyderdorp , hebben geinterdiceert draperye ofte neeringe te doen Aernt 'Tans zoon 1) , drapenierder van groeve wolle. 88. Hebben noch bevonden aldaer woenachtich te wesen meester Jacob Robbrechts zoon 2) , cirurgijn , die oick somtijts plach een tonne biers to tappers, ende oick Zymontgen Gerijts dochter, lindenayster om gelde , die onlanex van buyten Baer wairen commen woenen, diewelcke wy hebben geinterdiceert haer neeringe aldaer te doen , maer by consent van den burgermeesters ende regierders van Leyden ende die voors. meester Jacob ende Zymontgen , overmits dat zy hen souden mogen versien van andere huysen ende woeninge , hebben hen geconsenteert aldaer te mogen blyven haer werck doende tot den eersten dach van Meye toe naestcomende. 89. Item Herper Huyge zoon 3) , drapenierder , gehoort zijnde ter eenre ende die burgermeesters voorn. ter andere, hebben wy entelicken by hoer beyder consent geinterdiceert denselven Herper gheen neeringe van draperye te mogen (fol. 31v0.) doen , maer alsoe hy willichlycken overgegeven heeft binnen een myle aen die stele van Leyden zijn draperye nyet op te setten ofte te doen , zoe es hem daer- jegens geaccordeert geweest , dat hy tusschen dit ende Paesschen naestcomende 4) zal mogen int huys , staende by die brugge van Leyderdorp binnen die vijffhondert roeden van der stadt , twelck by nu ge- huyert heeft, zijn wolle, die hy by hem seyt te hebben, tot duysent ponders toe affwercken. 1) Vgl. ?6. '2) Vgl. ?13. 3) Vgi. ?8. 4) 97 April 1511. 78 EEN ZESTIENDE•EETJWSCHE ENQUET11. 90. Item Jorijs Cornelis zoon 1) , kouckebacker, die wy bevonden hebben een redelick interesse te competeren van dat by zijn neeringe daer upgeset heft gehadt voer tjair XVO XXXI , hebben, partyen gehoort , tselve sijn interest getauxeert ter somme toe van vijff ende tseventich Karolus gulden , die de van vijff ende tseventich Karolus gulden , die de regeerders van Leyden hem beloeft hebben to be- talen up Lichtmisse naestcomende 2). Ende zijn par- tyen mit die tauxatie aen beyden zyden tevreden geweest ende hebben hem mitsdien geinterdiceert geen neeringe daer meer te mogen doen, naevolgende tvoors. octroy. 91. Item Claes Wouters zoon, als man ende voicht ende uuyt die name van Neeltgen Jans dochter, , drapenierster 3), zijn huysvrouwe, partyen gehoort als voiren, hebben wy haer toegetaxeert voer huer rede- lick interest off verset die somme van twee ende tsestich Karolus gulden , daer zy aen beyden zyden merle tevreden wairen. 92. Item Willem Jans zoon , linde- ende wolle- wever, ende zijn huysvrouwe Maritgen lluygen doch- ter 4) es voer haer redelick verset ende interest by consente van den burgermeesters ende regeerders van der stede van Leyden gegont ende toegeseyt , dat dieselve burgermeesters haer bestellen sullen een huysken binnen der stede van Leyden, zoe guet alst huer es, dat zy zullen ruymeu, daerinne die (fol. 32.) voorscreven Willem ende Maritgen haer beyden leven lanck om nyet inne sullen woenen , ofte , indien zy willen, sullen tendon teerste jaer van de stadt ont- fangen vijff ende twintich Karolus gulden voer haer 1) Vgl. ?9. 2) 2 Februari 1541. 3) Vgl. ?7. 4) Vgl. ?10. ESN ZESTIENDE-EEITWSCIIE ENQUETE. 79 gracelick verset ende gaen woenen , daert hemluyden believen sal. Hierenboven sullen die voors. Willem ende Maritgen haer neeringe blyven doende int buys, daer zy nu inne woenen , totten eersten dach van de vasten naestcomende 1) omme haer werck op te maicken , ende waeren die voors. partyen hiermede tevreden. VIII. 93. Item die persoenen, hiernaer verclaert, hebben wy bevonden haer neeringe upgeset ende continue- licken gedaen te hebben voer die verpondinge in den jaire XVc ende veerthien. 94. Eerst Huych Huyge zoon Craen dOude, linde- wever 2), 95. Jan Pieters zoon , drapenierder 3), 96. Adriaenken Lambrechts dochter 4) sal blyven kaerden ende spinnen lijst geduerende tleven van haer moeder, genaempt Meyns Bouwens dochter, 97. Neeltgen Mathijs dochter, weduwe wylen Dirck Jams zoon 5). IX. SIJLPOORTE. 98. Item buyten die Zijlpoorte in den amboehte van Leyderdorp (fol. 32v0.) binnen die voors. vijff- hondert roeden hebben wy, commisarisen voorscreven, bevonden te tappen ende andere poortersneeringe upgeset te hebben sedert October, anno XV?een 1) 6 Maart 1541. 2) Vgl. ?11. 3) Vgl. ?12. 4) Vgl. ?19. 5) Vgl. ?14. 80 EEC' ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQU&E. ende dertich , dese naevolgende persoenen ende die- selve bevolen off te doen die voors. tapperyen ende andere neeringe , als by namen : 99. Govert Jans zoon , tapper, 100. Pieter Jans zoon 2) , tapper, 101. Cornelis Gerbrants zoon 3), tapper ende backer, 102. Cornelis Meynaerts zoon , seheepmaicker, 103. Govert IJsbrants zoon 5) , brootvercooper, 104. Cornelis Luyte zoon, droochscherer ende lindewever 6) mits dat by sal blyven doende zijn neeringe totten eersten dach in de vasten naest- comende 7), 105. Anthonis Claes zoon 8), tapper up een calek- oven. X. 106. Item hebben oick bevonden aldaer neeringe upgeset ende gedaen te hebben voor den jaire XVC XXXI , ter cause van dewelcken hemluyden redelick interest competeert , die persoenen hiernae volgende. 107. Jan Claes zoon 9) , franchijnmaicker, denwel- cken tiny, commissarysen voorn. , partyen int Lange gehoort ende oick ons geinformeert hebbende up tgundt, dat zy aen beyden zyden geallegeert hadden, hebben voer zijn redelick interest ende verset toe- 1) Vgl. ? 2) Vgl. ?26. 3) Vgl. ?37. 4) Vgl. ?30. 5) ?31. 6) Vgl. ?39. 7) 6 Maart 1544. 8) Vgl. ?28a. 9) Vgl. ?28. 1EN ZESTIENIA-EEMOCHE ENQUETE. 81 getaxeert (fol. 33.) die somme van hondert ende twintich Karolus gulden aen gereeden gelde ende sal hierenboven die voors. Jan Claesz. poorter der stede van Leyden warden sunder yet daervooren te betalen, hoewel men anders daervoren gewoenlick es te geven dertich stuvers. Ende sal zijn neeringe van tgundt hy gecoft heeft beroerende die franchijnmaickerye blyven doende int huys , daer hy nu inne woent, tot Meydach eerstcomende , maer zijn lijmziederye zal hy buyten die stede moegen doen , overmidts den stanck , die men binnen die stede nyet en behoort te verdragen , daermede beyde die partyen tevreden zijn geweest. 108. Item Huych Pouwels zoon 1) , schuyt- ende kaerdemaicker 2) , hebben wy, partyen gehoort als voren , voer zijn redelick interest toegetaxeert ses- thien Karolus gulden aen gereeden gelde ende sal hierenboven nae die vorst tschip, twelck by op stapel heeft staende omme to calffaeten , moegen offmaicken binnen acht daigen ende sal tgebindt van tnyeuwe huysken, dat hy elders sal stellen, mogen maicken op zijn erff, daer hy nu woent ende uuytscheyden sal. Des soe heeft die voors. Huych beloeft zijn nyeuwe huysken te stellen aen gheen zyde dat but- terhuys ofte verder ende nyet naerder aen de stadt, daermede beyde partyen tevreden geweest zijn. 109. Item Jan Willems zoon, lindewever 3), hebben wy, partyen gehoort als voiren , voer zijn redelick interest ende verset toegetaxeert ses Karolus guldens, die men hem betalen sal te Pincxteren naestcomende 4), ende soe lange sal hy mogen blyven int hugs, daer 4) Vgl. ?32. 2) Ws. een schrijffout voor kaechmaicker. 3) Vgl. ?34. 4) 5 Juni 4541. Bijdr. en Meded. XXXIII. 6 82 ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. hy nu inne woent , doende zijn neeringe van linde- weven , ende sal alsdan zijn neeringe moeten (doen) buyten die (fol. 33v0.) vijffhondert roeden van der voors. stele, daermede beyde die voors. partyen tevreden gheweest zijn. X.I. 110. Item hebben aldaer gecontinueert omme haer neeringe te mogen doen achtervolgende tvoors. octroy, partyen daerup gehoort zijnde , eerst die persoenen , partyen daerup gehoort zijnde , eerst die persoenen , hiernae volgende: hiernae volgende: 111. Bartholomeus Heynricx zoon 1), sceepmaicker, man ende voicht ende uuyt die name van Katherina Jacobs dochter, zijn huysvrouwe , soe lange dieselve Katherina 'even sal , soe die neeringe van sceep- Katherina 'even sal , soe die neeringe van sceep- maicken by haer ouders over zeer lange jaeren ghe- daen es geweest. 112. Item Meyns Claes dochter , huysvrouwe van Jacob Cornelis zoon 2), es gecontinueert van te moghen drapenieren. 113. Item Luyt Roeloffs zoon , lindewever ende vleyshouwer 3), mitsgaders Griete Willems doehter, , zijn huysvrouwe, zijn beyde gecontinueert int linde- zijn huysvrouwe, zijn beyde gecontinueert int linde- weven ende reeden ende es dieselve Luyt verboden weven ende reeden ende es dieselve Luyt verboden vleys te houden ende te vercoopen , dan es hem ge- accordeert , dat hy jaerlicx ontrent Sint Jacob 4) in die Leyderdorpsche kermisse sal mogen slaen ende die Leyderdorpsche kermisse sal mogen slaen ende vercoopen een , twee ofte drie beesten Bonder meer. XII. 114. Item buyten die Hoochwoertsche poorte int 1) Vgl. ?24. 2) Vgl. ?35. 3) Vgl. ?38. 4) 25 Juli. EEN ZESTIENDE-EETIWSCHE ENQUETE. 83 ambocht van Leyderdorp upt eylant tusschen die twee Rynen ofte opt scheytsel van die twee Rynen, woenen die persoenen , hiernae volgende : (fol. 34.) 115. Quirijn Claes zoon 1), tapper ende 116. Thijs Zymons zoon 2), cuyper, diewelcke wy interdictie gedaen hebben up die voors. plaetsen nyet te mogen tappen ende cuypen, opte peynen int octroye begrepen, behoudelick dat dieselve Thijs Zymonsz. aldaer zijn neeringe van cuypen sal blyven doen tot den eersten dach in de vasten naest- comende 3). XIII. HOOCHWOORTSCHE POORTE. 117. Item buyten die lloochwoortsche poorte aen den Rijndijck ofte hooghen dijck in tambochte van Zoeterwoude hebben wy, commissarysen voorn. , be- vonden eenige tappers, backers ende oick eenige persoenen , die neeringe upgeset hebben zedert October, anno XVe een en dertich , ende hebben hemluyden bevolen van wegen der K(eyserlicke) Al(ajes- teyt) dieselve tapperye, backerye ende andere neeringe off te doen ende verboden gheen nyeuwe daer te setten , upte peynen int voors. octroy begrepen, als by namen : 118. Theeus Cornelis zoon 1), zeemtouwer. 119. Jan Pieters zoon 5) , sceepmaker, , mits dat by zijn neeringe van sceepmaicken sal mogen doen totten eersten dach in de vasten naestcomende. 120. Frans llermans zoon 6), scipper ende lin- 1) Vgl. ?16. 2) Vgl. ?17. 3) 6 Maart 1541. 4) Vgl. ?42. 5) Vgl. ?43. 6) Vgl. ?46. 84 LEN ZESTIENDE-EETTWSCHE ENQUETE. drayer , mits dat hy sal blyven doende zijn neeringe totten eersten dach in de vasten. totten eersten dach in de vasten. 121. Dammas Jans zoon 1), sceepmaicker , mits dat hy zijn (fol. 34v0.) varier sal mogen up helpers maicken die pont van heer Jan van Duvenvoirde drie maicken die pont van heer Jan van Duvenvoirde drie ofte vier daigen. 122. Cornelis Claes zoon , lindewever 2). 123. Huych Huyge zoon 3), tapper , mits dat hy mogen sal uuyttappen binnen acht daigen tgundt , dat hy heeft in zijn huys. 124. 'Most Claes zoon 4) ende 125. Meynert Heynrickz. 5) , timmerluyden. 126. Adriaen Willems zoon , lindewever 6). 127. Huych Lambrechts zoon 7), tapper. 128. Symon Hercx zoon 8), sceepmaicker, mits dat hy sal blyven sceepmaicken tot den eersten dach van de Mey naestcomende ende beloefde alsdan in de voirs. stede to comen woenen ende soe verde andere buyten geseten by de K. M. toegelaten werdt haer neeringe buyten die stadt to mogen doen , sal tselve mede genyeten. mede genyeten. 129. Cornelis Aerts zoon 9), sceepmaicker, mits dat hy sal blyven sceepmaicken totten eersten dach in de vasten naestcomende 10). 130. Huych Bouwens zoon 11), sceepmaicker. 4) Vgl. ?47. 2) Vgl. ?48. 3) Vgl. ?80. 4) Vgl. ?53. 5) Vgl. ?54. 6) Vgl. ?55. 7) Vgl. ?62. 8) VgI. ?63. 9) Vgl. ?71. 10) 6 Maart 1541. 11) Vgl. ?72. EEN ZESTIENDE-EEMSCHE ENQUETE. 85 131. Cornelis Aerts zoon 1), tapper. 132. Heynrick Arijs zoon 2), tapper, mits dat by sal blyven tappende noch veerthien daigen. 133. Fijtgen Heynricx dochter, huysvrouwe van Lucas Jans noon, schoelapper, , reenter van wolle 3). XIV. (fol. 35.) 134. Insgelijcx hebben wy die personen hiernae volgende verboden te kaerden , lijst ofte ijff te spinnen, maer sullen wel were mogen spinnen, te weeten : 135. Trijnken Outgers dochter 4), behoudelijck dat zy sal blyven doende haer neeringe totten eersten dach in de vasten naestcomende 5). 136. Mariken Pieters dochter 6), huysvrouwe van Outgaert Pieters zoon, mits dat zy sal blyven spinnen totten eersten dach in de vasten naestcomende 5). 137. Geertruyt Harcken dochter 7). 138. Trijnken Aelbrechts dochter 8), huysvrouwe van Claes Reyers , maer sal blyven werckende totten eersten dach in de vasten naestcomende 5) , als zy nu doet. XV. 139. Ende die persoenen hiernae volgende hebben wy verboden oick haer neeringe aff te doen , maer alzoe zy die begonst hebben gehadt voer October, 1) Vgl. ?73. 2) Vgl. i 74. 3) Vgl. ?77. 4) Vgl. ?69. 5) 6 Maart 4541. 6) Vgl. ?76. 7) Vgl. ?74. 8) Vgl. ?50. 86 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. anno een ende dertich , hebben haer hoer redelick interest toegetauxeert in der manieren hiernae vol- gende , partyen daerop gehoort ende informatie ge- daen hebbende : 140. Claes Reyers zoon 1) , schuytemaicker, , ge- tauxeert voer zijn interest die somme van vijffthien Karolus gulden. Des sal by mogen blyven ende op- maicken zijn werck , dat by begonst heeft , totten eersten daige van de vasten naestcomende 2). Endo dieselve Claes beloefde nyet naerder aen die stadt te comen om zijn neeringe te doen dan tot die Does- brugge toe. (fol. 35v0.) 141. Augustijn Gerijts zoon 3), glaes- maicker, , es zijn interest getauxeert tot twaelff Karolus guldens. guldens. 142. Aernt Cornelis zoon , wever 4), ende Haesken Heynricx dochter, zijn huysvrouwe , toegetauxeert twintich Karolus gulden, ende alsoe zy beloeft hebben in der stadt te comen woenen, es hemluyden toege- laeten , dat zy hoer werck , twelek zy thaeren huysen hebben, souden mogen affweven ende opmaicken tusschen dit ende vastelavont naestcomende 5), ende dat ter plaetse , dair die voors. Aernt nu ter tit zijn weefftouwen gestelt heeft. 143. Trijnken Jans dochter, kaerster ende spinster6), es toegetaxeert ses ende dertich stuvers , dies heeft zy beloeft binnen der stadt van Leyden te comen woenen. 144. Beer Meynerts zoon 7), sceepmaicker, , es 1) Vgl. ?50. 2) 6 Maart 1511. 3) Vgl. ?57. 4) Vgl. ?60. 5) 1 Maart 1541. 6) Vgl. ?61. 7) Vgl. ?65. EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 87 zijn interesse getauxeert ter Somme van twaelff Karolus gulden ende es hem toegelaeten binnen veerthien daigen , naedat tijs uuyten water sal wesen, te mogen volmaicken die begonste wercken op zijn erffken staende , mits conditie , dat , indien zijn mede- gebuyeren by de K(eyserlicke) M(ajesteyt) toegelaeten wordt binnen die vjffhondert roeden haer neeringe te mogen doen, dat hy tselve van gelycke alsdan mede doen sal mogen, behoudelick , dat hy in dien gevalle weder sal restitueren die stadt van Leyden die twaelff Karolus gulden, by hem ontfangen, mit alle welcke tauxatien ende conditien partyen aen beyden zyden tevreden zijn geweest. 145. Lijsbeth Diricx dochter 9, huysvrouwe van Adriaen Willems zoon, bostelman , kaerster ende spinster van list, es voer haer gracelick interesse toegetauxeert negen Karolus guldens. XVI. (fol. 36.) 146. Hiernae volgen die persoenen , die in haer neeringhe ghecontinueert zijn : 147. Geerloff Pieters zoon 2) , pottebacker, , die- welcke willichlick overgegeven heeft binnen die stele te comen woenen ende oick excysen te betalen van al tgundt , dat by in zijn pottebackerye sal besigen in alder manieren , off dieselve neeringe in de stadt gedaen waere. 148. Claertgen Jans dochter 3), huysvrouwe van Cornelis Jans zoon , pottebacker , zieck leggende in zijn uuyterste sacramenten , nae communicatie mit haer man hierop gehadt , es gecontinueert in haer neeringe van potters, tegelen ende mitten ancleven 1) Vgl. ?55. 2) Vgl. ?40. 3) Vgl. ?64. 88 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUÈTE. van dien te backen , mits dat zy sullen betalen excijs van bier , turff ende anders , dat zy tot haeren huyse ende oven behouven , alleleens off zy binnen der stede van Leyden woenende wairen , Bonder faulte daerinne te doen , upte verbuerte van huer continuatie. 149. Machtelt Jans dochter 1), weduwe van Cor- nelis Aerts zoon , es gecontinueert omme te mogen kaerden ende spinnen. 150. Jan Damas zoon 2), scuytmaicker, es gecon- tinueert zijn neeringe te mogen doen , als by die naeste zes en twintich jairen gedaen heeft. 151. Beatris Cuypers , alias tvroetwijff 3), reenter van grove wolle , es gecontinueert in haer neeringe. 152. Willem Roeloffs zoons huysvrouwe, genaempt Jannetgen Taets ofte Warnaets 4), is gecontinueert te mogen reeden thierenteyt ende groeve lappen ofte laickenen. (fol. 36v0.) 153. Meynert Beere zoon 5), mande- maicker ofte corffmaicker, , ende Zyburch Jacobs dochter, zijn huysvrouwe, spinster van ijff ofte lijst , zijn oick gecontinueert elcx in haer neeringe. zijn oick gecontinueert elcx in haer neeringe. 154. Joost Thonis zoon 6), sceepmaicker, es ge- continueert in zijn neeringe van sceepmaicken. 155. Haese Aelbrecht Rommers zoon snyders huysvrouwe 7) es gecontinueert Haechsche wolle te mogen spinnen. 156. Luyt Aernt Doe zoons weduwe 8), oudt 1) Vgl. ?44. 2) Vgl. ?49. 3) Vgl. ?56. 4) Vgl. ?58. 5) Vgl. ?66. 6) Vgl. ?68. 7) Vgl. ?78. 8) Vgl. ?67. EEN ZESTIENDE-EEUWSCIIE ENQUETE. 89 tseventich jairen, sal men mogen laeten last spinnen haer leven lanck. 157. Item Huych Huyge zoon Craen de Jonge 1), lindewever, ende zijn huysvrouwe, kaerster ende spinster, zijn gecontinueert , te weten dat die voors. Huych geduerende tleven van zijn vader Oude Huych Craen mit hem sal blyven werckende , gelijck by dese laeste seven ofte acht jairen gedaen heeft ende nae toverlyden van zijn vader sal zijn leven lanck blyven lindewevende mit twee weefftouwen ten hoichsten , Bonder wolle te mogen weven ofte andere neeringe te mogen doers , ende zijn huysvrouwe sal mogen spinnen werp , Bonder te kaerden ofte list te spinnen, daermede die voors. partyen wel tevreden geweest zijn. XVII. 158. Buyten die Reynsburger poorte hebben wy bevonden te woenen : 159. Neeltgen Zymons dochter 2). 160. Aeltgen Bouwens dochter 3). 161. Clara Diricx dochter 1) ende (fol. 37.) 162. Wouter Cornelis zoon 5), alle tappers binnen die vijffhondert roeden, ende hebben dieselve personen verboden nyet meer te tappen achtervolgende tvoirs. octroye. XVIII. Buyten die Witte Poorte hebben wy bevonden binnen die vijffhondert roeden woenachtich te wesen : 1) Vgl. ?52. 2) Vgl. ?20. 3) Vgl. ?21. 4) Vgl. ?23. 5) Vgl. ?22. 90 EEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. 163. Jacob Meeus zoon 1), backer, die wy ge- lycke verbot van nyet te backen gedaen hebben. 164. Cornelis Adriaens zoon steenplaetser upte steenplaetse van Zeger Huyge zoon, es verboden te tappen , maer sal men op die steenplaetse voer die- gheene , die aldaer wercken , jaerlicx molten inleggen sonder excijs te betalen hondert ende thien vaten biers in manieren , hiernae verclaert int capittel van de steenplaetsers. XIX. Buyten die Coepoorte hebben wy bevonden won- achtich te wegen 165. Pieter Outten 3) mit Meyns Pieters dochter, zijn huysvrouwe, tapper. 166. Jacob Lambrechts zoon 4), tapper ende zout- vercooper, , die wy gelycke interdictie gedaen hebben. XX. 167. lliernae , omme te beletten die fraude in de tapperye binnen die vijffhondert roeden aen de voors. stede , die men op eenige steenplaetsen plach te doen, zoe hebben wy voer ons doen comers zekere per- soenen , als Jacob Florijs zoon , Zegher Huyge zoon , heer Frans Gerijts zoon uuyt die naem ende van wegen Florijs van Stenevelt , zijn broeder, die in Brabant was , Jan Dircx zoon houtcooper, , Jan Dirck Zyburcxz. , (fol. 37v0.) Maritgen Claes dochter, weduwe wylen Zymon Garden, ende Adriaen Gerijts zoon de wylen Zymon Garden, ende Adriaen Gerijts zoon de Vrye uuyten naem van Aelbrecht Gerijts zoon de Vrye, zijn broeder, die cranck te bedde lath, alle eygenaers van eenige steenplaetsen buyten Leyden 1) Vgl. ?81. 2) Vgl. ?82. 3) Vgl. ?83. 4) Vgl. ?84. EEN ZESTIENDE-ELITWSCHE ENQUETE. 91 gelegen, mitsgaders eenige meestersknechts upte steen- plaetsen werckende , als Cornelis Jansz. Maes , Cor- nelis Adriaens zoon ende eenige andere. Ende nae wy uuyt hemluyden gehoort hadden , hoeveel biers zy behouffden jaerlicx up elcke steenplaetse voer die luyden , aldaer werckende, mitten aencleven van lien, zonder dat zy eenige andere luyden souden bier ver- coopen ofte tappen , gehoort oick die burgermeesters ende regierders derselver stele, hebben wy, , commis- sarysen voors. , bevonden , dat Been jair doer dandere die werckluyden aen de steenplaetsen hemluyden souden mogen behelpen mit hondert ende thien vaeten biers jaerlicx op elcke steenplaetse , die 1) zy zullen mogen aldaer drincken zonder excijs te be- talen , Bonder meer , maer wel min op een jaer te mogen inleggen , behoudelick dat zyluyden gheen bier en sullen mogen andere vercoopen ofte tappen , opte peynen in de voors. octroye begrepen , ende dat zy tselve bier haelen sullen tot alsulcken. brouwer, , als die regierders van Leyden verclairen sullen. 168. Hebben noch gehoort Jan van Thol, Gerijt IJsbrantsz. , Jan Jans zoon ende Heylken Willems dochter, huysvrouwe van Joachim Aelbrechts zoon, 169. NV elcke persoenen hebben calckovens ofte gaen omme mit calckbarnerye binnen die vijffhondert roeden der voors. stede , die ons verclaert hebben, dat men opte calckovens nyet gewoenlick es eenich bier inne te leggen ofte tappen ende tselve nyet en begeren , alsoe haer werck daer nyet mede gevoerdert en soude worden, maer meer verachtert ende die knechts, werckende in deselve calckovens, zijn gewoen- lijck een cruyck biers ofte weye met hem te brengen , ende men werckt aen een ghemeen calckoven omme te vollen off te branden boven twee daigen nyet. 4) In hs. is „die" herhaald. 92 FEN ZESTIENDE-EEUWSCHE ENQUETE. (fol. 38.) 170. Noch hebben wy, , commissarysen voors. , gesproecken mit Jacob van Dam 1), tapper, woenende aen die Zijlbrugge , diewelcke wy toege- laeten hebben omme binnen die voors. vijffhondert roeden te mogen tappen tot gerieve ende commodite van den ingesetenen binnen die vijfhondert roeden , maer alsoe die voors. Jacob nyet alleenlick getapt en heeft noch alsnoch en begeert te tappen alleenlick voer diegheenen , die binnen die voors. vijffhondert roeden woenachtich zijn , maer voer alle die gaende ende comende man , alsoe zijn huys een herberge es, leggende upte vaert van Haerlem , soe heeft die voors. Jacob van Dam overgegeven van alle bieren , die hy tappen sal , excijs te betaelen , gelijck off by binnen der stede woende. Ende sal mitsdien blyven binnen der stede woende. Ende sal mitsdien blyven tappende , als by tot noch toe gedaen heeft ende sal zijn bieren haelen tot een zeker brouwer binnen. Leyden , daert hem believen sal , daeroff hy die namen die burgermeesters overleveren sal ende een ceelken van den excysenaer ontfangen , als die ander poorters. Ende sal nu acht vaeten biers mogen inne- leggen , die Gerijt Aelbrechtsz. , die brouwer, hem schuldich es, sonder excijs daeroff te betalen. Ende dit es gesciet in presentie van den burgermeesters , die daermede tevreden waeren. 171. Item noch buyten die Hoochwoertsche poorte aen den hoogen dijck jegens die Minrebroeders over hebben ivy, commissarissen voors., toegelaeten Beer Meynertsz. 2) omme binnen die voors. vijffhondert roeden te mogen tappen tot commoditeyt van den ingesetenen aldaer, maer alsoe die voors. Beer ver- sochte oick te mogen tappen voer alien den gaende ende comende man , presenterende in lien gevalle 1) Vgl. ?33. 2) Vol. ?65. 1EN ZEMENDt-EEMSCHt ENQUETE. 93 excijs te betalen van zyne bieren , als men binnen der stede doet, soe es denselven Beer by consente van den burgermeesters ende regierders der voors, stede van Leyden toegelaeten ter plaetse voors. te tappen voer den ingesetenen ende gaende ende comende man mits betalende excijs , behoudelick dat hy gheen quaet ofte licht geselscap settee en sal, daerdeur eenige inconvenienten geschien mochten, up peyne in lien gevalle gedeporteert ofte offgeset te worden van zijn voors. tapperye. Des zoe sal hy eerst zes vaten biers mogen inleggen (fol. 38v0.) ende slyten sonder excijs te betalen, twelck die voors. Beer sulcx beloeft heeft te onderhouden. Ende sal al tbier, , dat hy voertaen slyten sal, haelen tot een zeker brouwer binnen Leyden, diet hem believers sal, diewelcke by die burgermeesters ofte excijs- meesters nomineren sal, nemende van deselve excijs- meesters een briefken , als andere poorters gewoenlick zijn van doen. XXI. 172. Voorts hebben die regierders van Leyden versocht aen ons , commissarysen voors. , te willen gaen up sekere plaetsen binnen der stede , die zy ons zouden verthoenen , daer die sceepmaickers , die nu buyten woenen ende hoer neeringe achtervolgende tvoors. octroy nyet en mochten doen, lichtelicken ende bequamelicken souden mogen comers woenen omme haer neeringe te doen, achtervolgende die- welcke zijn wy mit eenige van hemluyden gegaen binnen der stadt ende gecomen upte houten brugge, leggende over den Nyeuwen Rijn voor den huyse van Gerijt Jan Kerstentsz. , ende hebben van de brugge tot die Hoochwoertsche poorte toe lancx twater be- vonden aen elcke zyde van twater te staen twintich huysen ofte daerontrent. Noch gecomen upte houte 94 tEN ZEgTIENDE-EMJWSCHE ENQdTE. brugge , leggende over den Ouden Ran, die men gaet uuyt Marendorp op die Hoygraft , ende hebben bevonden van die brugge tot die Zijlpoorte toe aen elcke zyde van de graft to staen ontrent achtien huysen. Noch zijn wy voorts gegaen ende gecomen in die Steenschuyere ende Vliete , beginnende van die nyeuwe brugge voorts nae die Vliete gaende alwaer aen elcke zyde van twaeter waeren derthien huysen ofte woensteden. Noch die Viiete lancx tot twatergadt toe , leggende aen die stede grafften van Leyden , alwaer aen elcke zyde van twaeter stonden wel twintich huysen ofte dairontrent. Voorts van de nyeuwe brugge, Steenschuyer ende Rapenburch lancx twater stonden zeer veele huysen, zoet een groote distantie was. Ende noch voorts gegaen lancx twater van die Bostelbrugge , comende by die Reynsburger poorte den Rijn lancx tot die wijncraen van der stadt toe , bevonden tselve oick een groote distantie (fol. toe , bevonden tselve oick een groote distantie (fol. 39.) ende spacie te wesen ende van die wijncraen 39.) ende spacie te wesen ende van die wijncraen die geheele Maeren lancx tottet watergat toe , van deselve Macron comende in de stadtgraffte , bevonden oick tselve een guede , redelicke distantie to wesen , alwaer aen beyden zyden van twater huysen stonden. alwaer aen beyden zyden van twater huysen stonden. Ende tot eenighe van den voors. plaetsen hebben wy gesien, datter sceep- ende schuytmaickers woenden ende haer neeringe deden ende seyden ons die voors. burgermeesters , dat up alle die voors. plaetsen die sceepmaickers toegelaeten was te mogen woenen, schepen ende schuyten to maicken ende int waeter to pecken , soe daer gheen verwers ofte drapenierders en woenden, die daerby bescadicht souden mogen en woenden, die daerby bescadicht souden mogen werden, sulcx dat ons , commissarysen, dochte die voorscreven gedesigneerde plaetse bequaem ende groot genouch to wesen omme veel scheepmaickers to mogen woenen, soe daer water, erven ende huysen bequaem genouch toe wairen. 1EN ZESTIENDt-EEUWSCHE ENQUETE. 95 Aldus gedaen ende volbracht by ons, com- missarissen voor genomineert, binnen der stede van Leyden ten daegen ende jaer als voeren. In oirconden hebben wy dit mit onsse ghe- woentlicke hantteycken onderteyckent upten tweeden February XVC ende veertich , nae scriven slloofs van Hollant. (w. g.) COR. SUYS. W. WILLEMSZ. C. SANDELLTN. ONUITGEGEVEN OORKONDEN UIT DE 13de EEUW , BETREFFENDE HET KLOOSTER JERUZALEM ONDER BIEZELINGE OP ZUID-BEVELAND , MEDEGEDEELD DOOR DR. HENRI OBREEN. Toen, in de tijden der beroerten, in onze gewesten het leven voor geestelijke broeders en zusters on- mogelijk werd, trok juffrouw Catherina Meskens, abdis van het klooster Jeruzalem bij Biezelinge, naar het dochter-klooster 1) St. Margarethendal, ook wel Ter Nonnen genoemd, bij Antwerpen, om daar betere tijden of te wachten. Het zou echter nog jaren duren voor deze aanbraken en nog bij haar flood, op 17 Januari 1612, beyond de laatste abdis van Biezelinge zich bij hare Antwerpsche zusteren. Bij haar vertrek had zij onder meer met zich weten 1) 1279. 0. L. V. Hemelv.avond (14 Aug.). De officiaal van het bisdom Utrecht verzoekt, op aandringen van de magistraat van Antwerpen, aan de abdis van Biezelinge dat zij vrouw Beatrix van Everingen met drie of vier anderen zende om een klooster te stichten te Antwerpen buiten St. Jorispoort; zij ontvangt daartoe een kapel aan St. Willebrord gewijd en bij Antwerpen gelegen. (Regent van een nu verloren stuk bij Smallegange, Cronyk van Zeeland, Middeib. 1696, blz. 727); vgl.: Inscriptions funeraires de la province d'Anvers, IV, blz. 410. la province d'Anvers, IV, blz. 410. ONUITGEGEVEN OORKONDEN ENZ. 07 te nemen een houten kistje met ijzeren banden be- slagen en van Brie sloten voorzien, waarin de papieren van haar klooster geborgen waren 1). Van deze papieren is ons door Smallegange 2) een gedeeltelijke inventaris overgeleverd , lien wij hierachter, , als bij- lage I , doen afdrukken. Kluit liet zich voor zijne Historia critica van een negental stukken copieen maken 3) en meldt dat deze stukken toen berustten in het St. Victors-klooster te Antwerpen ; hiermede moet hij Ter Nonnen bedoelen , want een klooster van St. Victor bestond in die stad niet, maar wel waren de nonnen van het klooster Ter Nonnen van de orde van St. Victor of Victorinen. Laatstgenoemd klooster werd bij de revolutie opge- heven , de papieren ?dus ook die van Biezelinge ? kwamen terecht bij de provinciale regeering , waar zij lange jaren bewaard bleven , totdat zij op het midden der vorige eeuw opgenomen werden in het Staatsarchief te Antwerpen , waar nu de charters van Biezelinge in het fonds Ter Nonnen ondergebracht zijn. Merkwaardigerwijze zijn laatstbedoelde stukken aan Kluit onbekend gebleven , terwiji juist de oor- konden, welke hij opnam, spoorloos verdwenen zijn 4) en toch uit den ouden inventaris blijkt , dat alien destijds deel uitmaakten van den inhoud van het kistje der laatste abdis. Hoe het zij , het is niet 1) Dit vermeld in : [v. Heussen en v. Rijn] Oudheden en ge- stichten van Zeeland, Leiden 1722, II, biz. 435 en vlgg. 2) A. w. blz. 727 en vigg., en daaruit overgenomen door v. Heussen en v. Rijn, a. w. blz. 136 en vlgg. 3) Het zijn uit zijn cod. dipl. de nos. 436, 149, 486, 192, 232, 234, 239, 247 en 278. Zij werden overgenomen door Van den Bergh. 4) Het is mij een aangename plicht hier mijn dank te betuigen aan den behulpzamen Staatsarchivaris te Antwerpen, den heer J. Vannerus, wien geen moeite te groot is geweest om mij bij dit onderzoek van dienst te zijn. Bijdr. en Meded. XXXIII. 7 98 ONUITGEGEVEN OORICONDEN mogen gelukken dit raadsel op te lossen en bij het fragmentarische van het overgeblevene van het archief van Biezelinge , (immers de door Smallegange over- geleverde inventaris is ook slechts een uittreksel uit den completen), leek het mij dienstig hier als bijlage II een chronologische lijst der bekende stukken over Biezelinge gedurende de 13de eeuw te doers op- nemen 1). Intusschen verdienen de 13de eeuwsche stukken uit Biezelinge afkomstig en nu in het Staatsarchief te Antwerpen de aandacht onzer geschiedkundigen ten voile. Zij leveren een welkome naoogst voor het in Zee- land toch niet zoo heel rake materiaal der Privatur- kunden uit de 13de eeuw. Zij zijn elf in getal , waaronder twee die reeds eerder gedrukt zijn in een Belgis-ch tijdschrift en daaruit overgenomen in het oorkondenboek van Van den Bergh 2). Voorts behooren onder het elftal twee vidimussen , die ons twee onbekende oorkonden geven , zoodat wij door de archieven van Biezelinge tiers oorkonden der 13de eeuw rijker worden. Zij volgen hier- onder in chronologische volgorde , naar de origineelen afgeschreven. H. 0. 1) Ten overvloede zij hier vermeld, dat in Antwerpen geen car- tularium van Biezelinge bestaat en de tegenwoordige rijksarchi- varis in Zeeland zoo vriendelijk was, niLj, bij schrijven van 9? V-1911, mede te deelen dat zich in zijn depot geen archivalia van Biezelinge herkomstig bevinden. Biezelinge herkomstig bevinden. 2) I, Nos. 526 en 619, naar: Analectes pour servir a l'histoire ecclèsiastique de la Belgique I, 1864, blz. 61 en vlgg. ITIT DE 13de EEUW. 99 I. FLORIS , VOOGD VAN HOLLAND , BEVESTIGT DE GIFT VAN WOLFERD HEER VAN DE MAELSTEDE. 1258. 25 Maart. Antwerpen. Universis presentem litteram inspecturis Florentius, Tutor Hollandie , salutem et omne bonum. Noverit universitas vestry quod nos , divine remunerationis intuitu , conferimus auctoritate presentium sanctis monialibus in Beselinge decimam , quam dominus Wlfardus eis conscripserat , prout in littera sua l) super hoc confecta plenius continetur, , ipsis habendam et libere et pacifice a nobis et nostril successoribus possidendam. In cuius rei testimonium presentem litteram eis porreximus , sigilli nostri impressione roboratam. Datum in Antwerpia , anno Domini 11°C0°L?octavo, feria secunda post diem Pasche. Orig. ; zeg el afgevallen ; ook opgenomen in het vidimus van 1296, zie hier n? IX. II. FLORIS V BEVESTIGT VOOR HET KLOOSTER JERUZALEM DE SCHOTVRIJHEID OVER 60 GEMETEN DOOR ZIJN VADER AAN HET KLOOSTER GEGEVEN. 1270. 13 Maart of 1271. 5 Maart. Florentius comes Hollandie universes presentes lit- teras inspecturis vel audituris salutem. Cum dilectus 1) Gift in do. Juli 1248, gedrukt bij Kluit N? 149, naar het nu verloren orig., en daaruit Oork. I, N? 462; ook opgenomen in het vidimus van 1296, zie hier N? IX. De voogd had reeds op 24 Dec. 1257 het klooster begiftigd, zie Kluit N? 234, orig. nu verloren, en daaruit Oork. II N? 35. ? IA ONUITGEGEVEN OORKONDE1 pater noster , dominus Willelmus quondam Romano- rum rex , dominum .. abbatem et .. conventum beati Bernardi, Cysterciensis ordinis, Cameracensis dyocesis, de sexaginta mensuris terre scitis in parrochya de Score in Zutbevelandia ab omni exactions et tallia , quod scot vulgariter appellatur , exemerit , prout in. litteris 1) dicti patris nostri super hoc vidimus conti- neri confectis. Et dilecte in Christo .. priorissa et con- ventus monasterii sancti Victoris in Bieselinghe dictas sexaginta mensuras terre contra prefatos .. abbatem et .. conventum sancti Bernardi legitime, prout nobis inti- marunt comparaverunt ; Nos, inspectis donationis sue meritis , cupientes dictum monasterium de Bieselinghe ob remedium et salutem anime patris nostri eadem gratia supportari , ipsum ab omni scoto dictarum sexaginta mensurarum terre , prout dictum scotum nos contingit, duximus eximendum. In cuius rei testi- monium presens scriptum sigillo nostro fecimus com- muniri. Datum et actum apud Iersk , anno Domini 111°CC?septuagesimo , feria quinta post dominicam qua cantatur Reminiscere. Opgenomen in vidimus van 1305, zie hier n? X. AGA.THA. ARNULFSDOCHTER GEEFT 41/2 GEMET LANDS ONDER KRUININGEN EN KAPELLE AAN HET KLOOSTER JERUZALEM. 1271. 26 Augustus. Ab humana faciliter memoria elabuntur que scrip- ture testimonio non eternantur. Innotescat igitur tam Dit is het laatste stuk dat wij van den Voogd bezitten; den vol.- genden dag stierf hij tengevolge van een wond, op een tournooi genden dag stierf hij tengevolge van een wond, op een tournooi to Antwerpen bekomen (Obreen, Floris V, Gent 1907, blz. 10). I) Oork. I N. 559. UIT DE 13de EEUW. 101 presentibus quam futuris quod Agatha filia Arnulphi quatuor mensuras terre et dimidiam parum maius vel minus , de qua terra due mensure iacent in officio de Crunnicghe , residuum vero in officio de Capella in loco qui vulgariter dicitur die Wale , claustro de Jherusalem iuxta Bieselinghe , ordinis sancti Victoris, in elemosinam ac pure propter Deum donavit; addita tali conditione , quod dicta Agatha proventus memo- rate terre singulis annis ad terminum vice sue perci- piet indilate ; inposterum autem claustrum eandem terram sine aliqua contradictione ab omnibus calump- niantibus libere et quiete inperpetuum possidebit. In cuius rei testimonium sigillis rproborum virorum domini Jacobi de Halle, domini Johannis de Capella, presbiterorum , et Arnoldi , presbiteri celebrantis in Everdeisdike curati 1) , presentes litteras contulit robo- ratas. Datum anno Domini 111°C0?septuagesimo primo , feria quarta ante decollationem beati Johannis Baptiste. Oriq . ; de vier zegels aan uithangende staarten af g evall en . IV. ELIZABETH LAMSDOCHTER GEEFT 8 GEMETEN LANDS EN ANDERE GOEDEREN AAN HET KLOOSTER JERUZALEM. 1272. Omstreeks 1 October. De gestic hominum grandis emergeretur sepe ca- lumpnia nisi oblivio rerun per scripture memoriam offerretur. Innotescat igitur tam presentibus quam futuris quod Elizabet filia Lams octo mensuras terre iacentis infra parrochiam de Capella , in toestaem- 1) Deze zegelt ook het volgende stuk en N? V mede. 102 ONUITGEGEVEN OORKONDEN bocht , in Arnoudsmede , in die vierghemete et in Poppenmede , claustro de Jerusalem pure propter Deum in elemosinam sua sponte legavit. Domum suam , quam infra claustrum habet , et vaccam quam tenet ibidem , post vitam suam simili modo dicto loco rite legavit , tali conditione addita quod priorissa et conventus anniversarium suum annuatim et per- et conventus anniversarium suum annuatim et per- petue in dicto claustro sollempniter celebrarent. Item omnia bona sua quamdui vivit cum expensis ipsius priorissa et conventus fideliter ad eius usum procu- rabunt , preterea tres mensuras segetum et sesspites suos annuatim quocienscumque voluerit infra parro- chiam de Capella priorissa et conventus cum expensis claustri ei ministrabunt. Item vaccam unam pro vi- ginti quinque sol. Flandr. veteris monete annuatim nutrire tenentur eidem. Insuper dicta E. panem suum coctum habebit quemlibet achtendeel pro denario veteri Flandr. ibidem in claustro et pro tanto stopum cervisie que ibidem brassatur et domustagium cerium ubi domum struere possit infra claustrum habebit. Ne autem super hiis possit inposterum attemptari ca- lumpnia presens scriptum cum appensione sigilli do- mini Ghiselberti presbiteri de Capella 1) una cum. sigillo Arnoldi investiti de Everdeisdike 2) duxit ro- borandum. Datum et prononciatum anno Domini IFTC°LXX?secundo , circa Remigii. Orig. ; zegels aan uitgesneden strooken afge- vallen. 1) Deze zegelde ook het volgende stuk mede. 2) Deze zegelde ook n?III en V mede. UIT DE 13de EEUW. 103 V. ELISABETH LAMSDOCHTER GEEFT 21/2 GEMET LANDS AAN BIEZELINGE. 1281. 25 Allis Ic Lizabet Lamsdochter maeke cont alle dien ghenen die dese letteren suelen horen of Bien, dat ic hebbe gheven purlike omme Gode in aelmoesin broeder Willeme Pitersone van dien cloestre to Iherusalem bi Bieselinghe II ghemete lans ende een half, lettel min of me , licghende in Voghelwert in die prochie van der Capellen int Ostambacht , levet broeder Willem langher dan ic; vort van dien voer- seide lande sal na broeder Willems levee een derden- deel gaen tesente Bernardus bi Scelle, een ander derdendeel to Sente Michels tAntwarpen , terde der- dendeel ten cloestre in Middelborch in aelmoesien. Dese aelmoesine wille ic dat sonder enich weder secghen ghestaede blive ende vort ga. In oerconde dien pape van Bier Capellen den her Ghiselbrechts ende den her Arnoude dien pape van Everdeisdike , die dese aelmoesine hebben uthancghende beseghelt. Dit was ghedaen ende maect in die iaer ons Heren alsmen scrivet M°CC°LXXXI?in Sente Jacobsdaech ende Sente Kerstovers. Orig. ; zegels afgevallen. VI. SCHULDBEKENTENIS VAN FLORIS VAN BORSELEN. 1282. 29 Mei. Ic Florens van Barsele make cont alle den goenen die dese letteren sien of horen lesen dat ic sculdich bein der abbedissen ende den convente van den 104 ONUITGEGEVEN OORKONDEN clostre bi Bieselinghe vier hondert pont houder vlaemschere peneghe , seventiene pont min gheliker peneghe. Daer over hebbic hare gheven tvintich ghemete tienden littel me ofte min licghende in tam- bocht van Clotinghe , in the nemene toter tijt dat ic hare verghelde die vorseide peneghe, elc ghemet te rekene over neghene scheleghe inghels. So wat ghelde dat ic hare ghelde van desen vorseiden peneghen , van elken vichtich ponden sal men slaen vijf pont renten te goeder rekeninghen , dese vorseide peneghe ne sal men niet minderen met der vorseider peneghe ne sal men niet minderen met der vorseider renten. In orkonden deser dine hebbic Florens ghe- seghelt desen brief ende doen seghelen met den seghelen mijns here Wouters van Cruniughe ende mans here Jans van der Malsteden , in den jare ons Heren dat men scrivet dusentich tve ondert ende tve en thachtich , des vrijndaghes na der triniteit. Orig. ; zegels afgevallen. VII. TESTAMENT VAN ELIZABETH LAMS. 1289. 1 November. Universis presentia visuris vel audituris Elyzabeth dicta Lams salutem. Cum nihil sit certius morte , nichil vero incertius hora mortis, sapiens est quod in diebus sibi prestitis provide se cogitat moriturus. diebus sibi prestitis provide se cogitat moriturus. Hine est quod ego predicta E., sane mentis et ra- tionis compos , tale in nomine Domini condidi testa- mentum. In primis scilicet legavi claustro in Bise- linghen VIII mensuras terre et domum et vaccam , fratri Willelmo 1) ciphum argenteum , in claustro de 1) Zie 1?? V. UIT DE 13de EEUW. 105 Middelborgh , ubi meam eligo sepulturam , mensuram terre ad sacrariam , conventui ibidem X s. sterl. , porte ibidem V s. sterl. , subpriori XII s. sterl. , presbitero parrochiali V s. sterl., custodi X s. tur., fratribus minoribus lectum cum lintheaminibus et pul- vinari , conventui XX s. tur. , ad sacrariam X s. tur. , fratri Pe. de Meyloeskerke VII s. sterl. , fratri Jo. dicto Coppart et fratri Jo. dicto Lanshere V s. sterl. equaliter dividendos , in Nortmonster V s. tur., in Westmonster V s. tur. , curie beghinarum V s. tur., beghardis V s. tur. , hospitio V s. tur. , spiritui sancta in claustro V s. tur. , in Antwerpia in claustro sancti Mychaelis mensuram terre , hospitio ibidem X s. lov. , in claustro sancti Bernardi in Scelle mensuram terre , hospitio sancti Jo. in Brugis lectum cum pertinentiis Buis, cuidam Katerine XX s. tur. , dimidium zevo- nem tritici pauperibus in Bizelinghen et dimidium in curia beghinarum in Middelborgh. Item omnia uten.- silia que habui in domo Wiesgodis et sue sororis eisdem legavi, Marie filie Balduini pellicium conineum et sorcotium de camelot , Agathe pellicium agninum , cuidam sacerdoti lectum , Heremgardi flavam faliam et pellicium conineum , Elyzabeth par vestium de melioribus , Volhwine sorcotium, capelle V s. Cetera omnia bona mea mobilia et immobilia constituo in manus fratris W. predicti ut de eis presens testa- mentum meum persolvat antequam aliqua fiat distri- butio eorundem. Et ut ista omnia firma permaneant et inconcussa petii testamentum presens sigillari si- gillo domini abbatis de Middelborgh. Datum et actum anno Domini M°CC°LXXX°IX?in die omnium sanctorum. Orig. ; zegel aan uithangende staart met deze afgevallen, 106 ONUITGEGEVEN OORKONDEN VIII. DE GEBROEDERS VAN MAELSTEDE BEVESTIGEN DE GIFT VAN HUN GROOTVADER WOLFARDUS. 1295. Juli. Universis presentes visuris Johannes , Wolfardus , Lodewicus et Walterus filii domini Johannis militis et domini de Maelstede salutem et noscere veritatem. Noverint tam presentes quam futuri quod nos litteras illustris viri domini Wolfardi militis et domini de Maelstede nostri proavi de decimis iacentibus in terra que dicitur vroenlant infra parrochiam de Capella que dicitur vroenlant infra parrochiam de Capella vidimus. Quas decimas ob salutem anime sue et pre- decessorum suorum contulit priorisse et conventui claustri Jherusalem prope Bieselinghe in perpetuum possidendas. Unde dominus noster Johannes miles et dominus de Maelstede lesam habens conscientiam in dictis decimis sic ut dictum est ab avo suo col- latis compos sue mentis et rationis dictas decimas sicut avus suus contulerat sic pro parte sibi contin- gente quas iniuste possiderat et occupaverat dictis gente quas iniuste possiderat et occupaverat dictis priorisse et conventui in restitutionem ob remedium anime sue et predecessorum suorum contulit et do- navit perpetuis temporibus possidendas. Nos vero prefate patris nostri domini Johannis de Maelstede donationi et collationi dictarum decimarum assensum prebuimus et prebemus. In cuius rei testimonium presentibus litteras ob remedium animarum nostrarum et ad perpetuam memoriam sigilla nostra duximus apponenda. Datum anno Domini AMC?nonagesimo quinto , mense Julii. Opgenomen in het vidimus van 1296, zie pier no IX. UIT DE l3de EEUW. 107 IX. HENRICUS , GARDIAAN DER MINNEBROEDERS TE MIDDELBURG. 1296. Sabbato post Marci evangeliste , 28 April. Vidimeert : 1. Den brief Oork. I N? 462. 2. Den brief hier N? I. 3. Den brief Oork. II N? 45. 4. Den brief hier N? VIII; alien betrekking hebbend op een gift van W. van der Maelstede. Orig.; zegel afgevallen. X. GRAAF WILLEM III VIDIMEERT VERSCHILLENDE BRIEVEN VAN HET KLOOSTER JERUZALEM , BETREKKING HEBBEND OP DE SCHOTVRIJHEID. 1305. 22 November. Zierikzee. Nos Willelmus Dei gracia Haynonie , Hollandie , Zelandieque comes ac Frisie dominus universis pre- sencia visuris vel audituris salutem cum noticia veri- tatis. Noveritis quod nos nostrorum predecessorum .. comitum Hollandie privilegia et libertates monasterio monialium iuxta Biezelinghe concessa et concessas vidimus non cancellatas , non abbolitas nec in aliqua parte sui viciatas , sub hac forma que sequitur de verbo ad verbum. 1. Het stuk Oork. I N? 559. 2. Het stuk hier N? II. 3. Het stuk de Fremery Suppl. oork. N? 186. Nos igitur Willelmus predictus pro nobis et nostris successoribus .. comitibus Hollandie dicta privilegia 108 ONUITGEGEVEN OORKONDEN et libertates dicto monasterio firmamus et ratificamus secundum eorundem tenorem. In cuius rei testimo- nium sigillum nostrum presentibus est appensum. Datum anno Domini M°CCC?quinto, in die beate Cecilie virginis apud Ziericse. Op de vouw: A. Stoke. Orig.; zegel aan uithangende staart afgesneden. BIJLAGE I. Consent des Hoofts en Vicaris Generael des Bis- doms van Middelburg, om te mogen verkoopen de materialen des vervallen Kloosters van Jerusalem buiten Bieselinge. N? 21. Fundatie van eender Misse , gedaan bij de Prio- rinne van Bieselinge , in de Parochie vander Capellen , van 't jaar 1506, den 20 Januarij. N? 24. van 't jaar 1506, den 20 Januarij. N? 24. Gifte van Heer Florent, Graef van Holland , van Vryheit van Schot op twee-hondert Gemeten Lands , anno 1276. En de Confirmatie des selfs door Graef Jan van Holland en Zeeland , en Heer van Vries- land , anno 1297, met noch een Verbod van sulkers Schot niet te eisschen , anno 1299, met noch een Vidiinus van de voorschreven brie ven van Heer Florent, anno 1290 , t'saemgewonden, geannoteert , N? 25. Gifte van een Visscherie in de Vlake-sluis , anno 1271, N? 26. Gifte van vijftien Gemeten Thienden ter Capellen, in 't Vroonland , anno 1248 , in Julius , N? 27. en Confirmatie van Aleydis , Gravinne van Holland en Zeeland aan de voorschreven Gifte : noch Confirmatie van de kinderen derselver van den jare 1299, ge- annoteert , N? 27. Gifte van Graef Florent van Holland, van acht UIT DE 13de EEUW. 109 Gemeten Lands uit het Vroonland , anno 1257, N? 28. Gifte van 25 Gemeten Lands by Bieselinge , by Heer Wolfaert , Heere van Maelstede , anno 1246. Hiervan zijn twee brieven geannoteert, N? 29. Gifte van Vryheyt van Schot over t'sestig gemeten Lands, in de Parochie van Schore in Zuydbeveland , by Heer Willem , Konink van Roomen , den Orden. van St. Benedictus gegeven. , anno 1252 , en gecon- firmeert by Florent , Graef van Holland , anno 1252, en een Mandaet van denselven Graef Florent, anno 1252 , item , Confirmatie van 't selve by Graef Jan, die de verkooping derselver t'sestig Gemeten aen die van 't Jerusalems Klooster voorsz. met de voorgaende Vryheit confirmeert , anno 1297. Item , noch gecon- firmeert by Florent Graef van Holland , 1270 , alle geannoteert, N? 31. Item ses brieven t'saemgehecht in 't Francyn , ge- zegelt , van bevrijding van seker Land in verscheide parceelen zijnde van den Erfgenaem des Heeren van der Maelstede , anno 1330 , en daer ontrent , N? 37. Fundatie van eener Capelleryen in 't Klooster van Bieselinge , gedoteert met C. lib. en L. Swarten Tournoisen , anno 1301, in twee brieven : den ande- ren is geweest , van 't Klooster die penningen ont- fangen to hebben , anno 1301, N? 40. Testament van ses Gemeten Lands in verscheide plaetsen , gelegen in de Parochie van Abbekercke , gelaten aen 't Klooster van Jerusalem, anno 1346, in 't Francijn , gezegelt met ses zegelen , N? 42. Donatie van een stub Lands , gelegen in Crunin- gen , gepasseert voor Schepenen van Cruningen ; waer of zijn , vier Schepenen-brieven byeen gehecht , van de jaren 1324, 1326 en 1350. Geannoteert , N? 43. 110 0,NITITGEGEVEN OORKONDEN Testament , waermede Heer Jan , Heer van Mael- stede , maekt voor sijn jaergetye , aen het Klooster van Bieselinge , twee Gemeten Lands , in de Parochie van Bieselinge , twee Gemeten Lands , in de Parochie van Capelle , gelegen in Ver-Maynen-Moer, anno van Capelle , gelegen in Ver-Maynen-Moer, anno 1301 , en Vidimus voor Schepenen van dat selfde Testament, anno 1337 , t'saem gehecht , N. 44. Emptio celebrationis Missae , of Besetting van een- der Sondaegscher Misse in het Klooster van Jerusa- der Sondaegscher Misse in het Klooster van Jerusa- lem, van 'tjaer 1429. Geannoteert , N? 47. Gifte van vijftien Gemeten Lands , liggende in de Parochie van Capelle, bij Willem , Graef van Hol- land en Zeeland , anno 1315 , N? 59. Item , een Testament in 't Latijn van Elisabeth Lams , daer merle den Klooster gelaten word acht gemeten Lands , anno 1289 , daer van zijn drie brie- ven aen een gehecht , gedateert d'een en d'ander ven aen een gehecht , gedateert d'een en d'ander anno 1270 en 1281, N? 62. Gifte van de helft van een stuk Lands , geheeten Vyve-mete , den Klooster gedaen by Jan vander Maelsteden , Ridder, in 't jaar 1346 , N. 70. Approbatie van Graef Aelbrecht , van de Vryheit van Schote , schattingen en bede van t'sestig Geme- ten Lands , gelegen to Schore : en noch 200 Gemeten Lands, die sy hebben of verkrijgen sullen, anno 1394, N? 74. Gifte van vier Gemeten Lands en half 1 luttel min of meer, de twee Gemeten in Cruninger Ambacht, d'andere in Capellen Ambacht, in de plaets geheeten de Wale; den voorschreven Klooster gedaen, anno 1272, N? 79. Approbatie van Graef Willem van Holland , over de Giften van sijnen Vader en sijne Voorsaten den Klooster gedaen , anno 1337 , N? 83. Gifte van een Gemet Lands en 40 Roeden , tot een jaergetyde van Adriaen Gheerts , gelegen in Schore-polder, anno 1459 , den 3 Mey, N? 84. MT DE 13de EEUW. 111 Copie van een Gifte van 25 Gemeten Lands , bij den Heer Jan vander Maelstede , W. 92. Confirmatie van Keyser Karel , van den Vrydom der exactien en schattingen , anno 1520. N. B en de Copye van de selve in 't Francyn, N? B. Verkoopinge by Simon vander Maelstede den Kloos- ter gedaen , van 5 Gemeten , en 200 Roeden Lands , anno 1331 , en noch een stuk Lands van elf vierden- deelen , anno 1330 , en approbatie bij Jan de Jonge , anno 1331 , alle drie t'samen gehecht , N? L. Vidimus van de brieven. van Wolfard , Heer van Maelstede, waer mede by aen het Klooster geeft, Vijftien gemeten Thienden in het Vroonland onder Capelle, in 't. jaer 1295, N? G.G. Littera Comitis Hollandiae , donationis LX. Men- surarum Abbatiae Sancti Bernardi; of Brief des Grads van Holland, wegens de Gifte van 60 gemeten Lands, aen d'Abdie van Sint Bernard, in den jare 1250, aengeteekent met N? KK. Collatio juris patronatus Ecelesiae de Schore, Mo- nasterio de Jerusalem, of het toebrengen ',van 't Recht om 't beroep eenes Kerkkendienaers to besorgen over de Kerk van Schore aen het Klooster van Jerusalem , in den jare 1251, N? MM. BIJL A.GE II. CHRONOLOGISCHE LUST DER STUKKEN UIT DE 13de EEUW OVER HET KLOOSTER JERUZALEM BIJ BIEZELINGE, INT OUDE INVENTARIS (Inv., zie Wage I) , KLUIT 1) EN ORIG. TE ANTWERPEN (A). 1246. 21 Mei. Wolfard heer van de Maelstede geeft 25 gemeten lands. (Inv. N? 29; Kluit N? 136). 1) Uit Kluit zijn doze oorkonden weder overgenomen in het Oork. van Van den Bergh. 112 ONUITGEGEVEN OORKONDEN 1248. Juli. Dez. geeft 15 gemeten tienden. (Inv. N? 27 ; Kluit N? 149 boven N? IX). 1250. z. d. Willem II geeft 60 gemeten lands aan abdij van St. Bernard. (Inv. KK.) 1250. 3 Oct. Paus Innocentius IV neemt het klooster in zijn bescherming. (Orig. Antw.) Oork. I, N? 526 naar A. H. E. B. (Zie hier bl. 78, noot 2.) 1251. z. d. Het klooster krijgt het patronaatrecht over de kerk te Schore. (Inv. MM.) de kerk te Schore. (Inv. MM.) 1252. 11 Juni. Willem II maakt land te Schore, behoorende aan abdij van St. Bernard , schotvrij (Kluit N? 186; Inv. N? 31). Vid. Will. III 1305. (Hier N? X.) 1252. 18 Oct. Bevestiging van voorg. door Floris, broeder van Holland (Kluit N? 192 ; Inv. N? 31). 1252. z. d. Mandaat omtrent voorg. door voorg. (Inv. N? 31). 1256. 16 Mrt. Floris de voogd gebiedt zijn ont- vangers geen schatting te vorderen van 60 ge- meten door zijn broeder Willem II aan abdij St. Bernard geschonken (Kluit N? 232 noot.) 1255. 5 Oct. Paus Alexander IV bevestigt voor- rechten (Orig. Antw.) Zie hier bl. 78, noot 2. 1257. 24 Dec. Floris de voogd geeft 8 gemeten vroonlands (Kluit N? 234 ; Inv. N? 28.) 1258? 9 Fehr. ? Floris de voogd beveelt Gerard van Ostende het klooster St. Bernard in het rustig bezit te laten van de landen daaraan door zijn broeder vrij van lasten verleend (Kluit N? 232). 1258. 25 Mrt. Floris de voogd bevestigt gift van tienden door W. v. d. M. gedaan (Or. Antw.) Hier N? I. 1258. 11 Juli. Aleyd voogdes bevestigt bet klooster in de tienden gegeven door Wolfard heer van TIT DE 13de EEUW. 113 de Maelstede (Kluit N? 239 ; Inv. N? 27). Hier N? IX. 1259. 30 Jan. Aleyd voogdes beveelt Gerard v. Ostende de abdij van St. Bernard geen schot te eischen van de 60 gemeten haar door Willem II geschonken (Kluit N? 247). 1270. 13 11/rt. Floris V confirmeert gift van schotvrij- held over 60 gemeten door Willem II gedaan. (Inv. N? 31). Hier N? II. 1270. z. d. Eerste testament van Elisabet Lams (Inv. N? 62). 1271. 26 Aug. Agatha filia Arnulphi geeft land onder Kruiningen en Kapelle (Or. Antw.) Hier N? III. 1271. z. d. Gift van visscherij in de sluis te Vlake (Inv. N. 26). 1272. omstr. 1 Oct. Elisabet Lams geeft goederen (Or. Antw.) Hier IN? IV. 1276. 23 Juli. Floris V geeft schotvrijheid op 200 gemeten (Kluit N? 278 ; Inv. N? 25.) 1281. 25 Juli. Nieuwe gift van Elisabet Lams (Or. Antw. Inv. N? 62). Hier N? V. 1282. 29 Mei. Schuldbekentenis van Floris van Bor- selen (Or. Antw.) Hier N? VI. 1289. 1 Nov. Laatste testament van Elisabet Lams (Or. Antw. ; Inv. N? 62). Hier N? VII. 1290. Vidimus van Floris V van zijn brief van 1276 (Inv. N? 25). 1290. Vidimus van brief van 1276 door Jan van de Maelstede, ridder, , en den prior der Predik- heeren te Zierikzee (Kluit N? 278, noot). 1295. Juli. De vier zoons van Jan v. d. Maelstede bevestigen de gift van heer Wolfard van tienden. (Opgenomen in vidimus van 28 April 1296; orig. Antw. ; Inv. N? G.G.) Hier N? VIII. 1296. 28 April. De gardiaan der Minderbroeders to Bijdr. en Meded. X XXIII. S 114 ONITITGEGEVEN OORKONDEN ENZ. Middelburg vidimeert de brieven enz. (Orig. Antw.) Hier N? IX 1297. 13 Aug. Jan I confirmeert schotvrijheid van 200 gemeten door Floris V gegeven (Kluit N? 278 foot; Inv. N? 25). 1297. z. d. Dez. confirmeert schotvrijheid van 60 ge- meten door Willem II gegeven. (Inv. N? 31). meten door Willem II gegeven. (Inv. N? 31). 1299. z. d. Dez. verbiedt over de 200 gem. schot to eischen (Inv. N? 25). 1299. z. d. De kinderen van gravin Aleyd confir- meeren de gift van 15 gemeten a? 1248 door W. v. d. Maelstede gedaan (Inv. N? 27). 1305. Vidimus van Willem III. (Or. Antw.) Hier N? X. OORKONDEN EN REGESPEN BETREFFEND11 DE STAB DORDRECHT EN HARE NAASTE 011GEVING TIJDENS HET GRAFELIJKE HUTS VAN HOLLAND. 1006-1299 , MEDEGEDEELD DOOR J. L. VAN DALEN. In deze verzameling is opgenomen alles wat tot heden in Oorkondenboeken werd uitgegeven , benevens alles wat op het archief der gemeente Dordrecht nog gevonden werd en nog niet gepubliceerd was. De schrijvers der XVIIde eeuw, als Van der Eijck , Oudenhoven en Balen hebben alleen oog gehad voor privilegien. Van Mieris bracht in zijn Charterboek ook vele andere stukken. Van de Wall wijdde zijn uitnemend werk wederom bijna uitsluitend aan voor- rechtsbrieven. Alles wat door genoemde auteurs was bijeengebracht , werd, vermeerderd met vele nieuw ontdekte bescheiden , door Van den Bergh in zijn Oorkondenboek opgenomen , dat daarna door de ijverige nasporingen van de Fremery nog aanmerkelijk werd aangevuld. Toch bleken op het gemeente-archief werd aangevuld. Toch bleken op het gemeente-archief nog een vrij groot aantal stukken. der XIIIde eeuw to berusten , die nog nimmer zijn uitgegeven ; andere waren slechts in regent door Van den Bergh ver- waren slechts in regent door Van den Bergh ver- 116 OORKONDEN EN REGESTEN meld , te zamen circa vijftig stuks. Boyendien be- yond ik , dat sommige charters naar onnauwkeurige afschriften of slordig met vele fouten in druk waren verschenen. Een gezamenlijke uitgave van alle stukken leek mij daarom niet overbodig. Allereerst omdat alles , uit den tad vOcir 1300 overgebleven , aanspraak mag maken op de belangstelling , zoowel van den geschied- vorscher als van den taalkundige , en voorts, omdat een beter overzicht verkregen wordt, het eene het andere aanvullend , van hetgeen over een zoo belang- rijke stall als Dordrecht bestaat. In deze verzameling heb ik niet opgenomen de Rekeningen over 1284-1287 , reeds gepubliceerd door Mr. Ch. M. Dozy en aangevuld door mij 1). Hoewel de uitgave van Mr. Dozy niet in ale opzichten voorbeeldig mag heeten , vend ik een nieuwe uitgave der fragmenten nog niet gerechtvaardigd , te meer niet daar zij van aanzienlijke uitgebreiiheid zijn en geen eigenlijke oorkonden kunnen heeten. 1k heb ze eater noode achterwege gelaten. Op onge- zochte wijze konden zij de talrijke charters na 1280 toelichten; nu heb ik met aanhalingen of verwijzingen moeten volstaan. In extenso zijn opgenomen alle charters , die nog niet waren uitgegeven , of slechts in regest in de Oorkondenboeken zijn vermeld , voorts die stukken , waarvan de uitgave onnauwkeurig was. De overige , b.v. die reeds bij Van den Bergh goed zijn uitgegeven , heb ik in regest vermeld. 1) De oudste stadsrekeningeu van Dordrecht, 1284-1424, nit- gegeven door Mr. Ca. M. Dozy (Werken van het list. Gen. gev. te Utrecht, Nieuwe Serie N? 2). 's Gray. 1891. Nieuwe fragmenten van Dordtsche Rekeningen, rnedegedeeld door J. L. van Dalen in: Bijdragen en Mededeelingen van het Hist. Gen. dl. XXIV, biz, 201-220. Gen. dl. XXIV, biz, 201-220. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 117 Deze regesten zijn zoo volledig en toch zoo beknopt mogelijk gesteld , met vermelding der verschillende uitgaven van het charter; de opschriften echter zijn kort. Waar noodig , heb ik aanteekeningen en toelich- tingen toegevoegd , vooral ook om enkele meeningen , voorkomende in het werk van den heer Ramaer, , Geographische Geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen (Amst. 1899) , te weerleggen. Ziedaar het weinige , dat ik vooraf te zeggen. heb. De stukken zelf met de notifies, die ik erop gemaakt heb, moeten verder voor zich zelf spreken. J. L. V. D. I. 1006 November 18. Actum est hoc publice coram idoneis testibus in Basilica Beatae Mariae Sanctique Martini in Hohorst , ipso die dedicationis eius , id est , quatuor decimo Calendas Decembris anno ab incarnatione Domini millesimo sexto Indictione quarta regnante Henrico secundo imperii sui anno V. Ansfridus , bisschop van Utrecht , schenkt aan bet door hem gestichte Benedictijner-klooster op Hohorst , onderscheidene goederen , o. a. Swindregth. Zie de talrijke afschriften en uitgaven van dit stuk bij Dr. Bronz, Regesten en Oorkonden betreffende het Sticht Utrecht (694-1301) I n?154, benevens bij D. W. Nibbelink, Handy. en Oork. betreffende de Rechtsgeschiedenis van den Zwijndrechtschen waard , biz. 3. In dezen brief schijnt de naam Swindregth door een latere hand bijgevoegd. Bondam, Charterb. der Hert. van Gelderland, bl. 88. De voor den tijd onmogelijke spelling bewijst dit nog weer dan Bondam's betoog. De naam moet m. i. Swindriht geweest zijn, 1 8 OORKONDEN EN REGESTEN 1028 Februari 3. Data tertio Nonas Februarii, indictione undecirna Anno Dominicae Incarnationis millesimo vicesimo octavo anno autem Domini Conradi secundi , regnantis quarto , imperii quinto. Achim Traiecti feliciter, Amen. Conradus , keizer der Romeinen , bevestigt op ver- zoek van Bernoldus , bisschop van Utrecht, de giften der goederen , door Ansfridus en Adelboldus , bis- schoppen van Utrecht , aan het klooster op Hohorst geschonken. („Haec autem donatio Adelboldi ad supradictum monasterium , videlicet omnia praedia quae sibi libere Adela comitissa dedit , atrium Lienna , Windesheim , Hamerthe et juxta IMlerwede iacet unus locus , qui vocatur Swindrechtwere habens in longitu- dinem et latitudinem decem miliaria et dimidium" etc.). Zie de talrijke afschriften en uitgaven van dit stuk als boven I n?181 en biz. 5. Ook hier wijst de schrijfwijze Swindrechtwere op later tijd. In sommige uitgaven staat Swijndrechtweert voor Swindrechtwere. Was de eerste lezing de juiste, dan zou het land van Zwijndrecht reeds voor 1028 bedijkt zijn geweest , wat zeer onwaarschijnlijk is. Met were of weer wordt slechts een uitgestrektheid lands langs de rivier aangeduid, en daarvan is m. i. in het stuk slechts sprake. 1050 Juni 26. Acta suet autem publice corain ydoneis testibus etc. . . . in basilica Marie atque Pauli in Trajecto ipso die dedicationis eius , id est sexto Calend. Julii anno ab incarnatione Domini »iillesimo quinquagesimo , indictione tertia regnante Henrico tertio Imperatore secundo anno duodecimo. Bernoldus, bisschop van Utrecht, bevestigt nailer BETREFFENDE DE STAD DORDRECIIT. 119 en vermeerdert de giften der goederen , door Ans- fridus en Adelboldus , bisschoppen van Utrecht, aan het klooster op Hohorst geschonken. („Et iuxta Merwede locum qui vocatur Suindrechterwarthe , etc."). Zie de talrijke afschriften en uitgaven van dit stuk als boven I n?204 en blz. 6. De bewoordingen verschillen hier weer van die van den vorigen brief. Ook hier vindt men uitgaven met were en warthe (waard) Dr. Brom houdt blijkbaar warthe voor de juiste lezing, m. i. ten onrechte. Over „juxta Merwede" wordt verschillend geoordeeld. Van de Wall, Handvesten enz. blz. 5 houdt Merwede voor de rivier tusschen Dordrecht en Zwijndrecht zoo ook Nibbelink blz. 4. In verband met het volgende stuk, waarin Zwijndrecht niet genoemd wordt, maar wel Riede juxta Merewede, dunkt mij, dat niet de tegenwoordige Oude Maas , maar de Noord bedoeld wordt. Swindrihtwere was eeuwen lang een bezitting der abdij op Hohorst , later het Convent van St. Paulus te Utrecht. In 1323 gaf de abdij haar ondergevloeide bezittingen „gheleghen binnen den palen van Zwijndrecht ende Haren Heyenland (Heer- jansdam) ende in die lande tusschen die Merwede ende die Dubbel, streckende an Berendrecht ende tusschen Riederwaert ende Dordrecht" in eeuwige erfpacht, aan graaf Willem III, die de geheele waard in 1331 ter be- dijking uitgaf. Behalve in deze drie brieven wordt Swindrecht v66r 1300 slechts enkeie malen genoemd : le. in een charter van 1243 (zie n? 20) waar Engel- bertus de Swindrecht genoemd wordt. 20. in de lijst der leenen van Teylingen (zie n?57), waar Aper van Swindrecht voorkomt. 3e. in de Rekening van Dordrecht 1285/86 (Dozy, blz. 50), waar staat : „Janne den coe(ghe) wachtere, van den coeghen te voren achter sta ....(sca ?) Hughen ende den enen in Suindrecht te halen." Genoemde Aper van Swindrecht zal de varier geweest zijn van Schobbeland van Swindrecht, die tot de bedijkers van de Zwijndrecbtsche Waard behoorde; zijn noon Aper 120 OORKONDEN EN REGESTEN Schobbelandszoon komt voor in 1346 en 1351, terwiji diens zoon Schobbeland in 1365 met het ambacht verlijd wordt 1). In 1438 ging dit over in handen van Dirk van Zwieten, maar de familie van Zwindrecht was niet uitge- storven. Men vindt in de 15de eeuw Jan van Zwindrecht als schepen van Dordrecht. Daarna schijnt de familie zich genoemd te hebben naar de heerlijkheid Heerjansdam. Jan van Zwindrecht had een zoon Pieter, deze een zoon Hugo 2). Diens zoon Pieter Hugensz., weer heer van Schobbelandsambacht, noemde zich van Heerjansdam. Zijn dochter Adriana was gehuwd met Gerard Bogaert; zijn zoon Aert Pietersz. met Johanna Juijs en was over- leden voor 1548. Zijn zoon Jhr. Pieter was gehuwd met Adriana van Schoonhoven; hij overfeed tusschen 1590 (8 Nov.) en 1592 (Juli 7); zij werd Dec. 1613 te Dordrecht begraven. Hij schijnt slechts drie dochters: Jenne, geb. 1570, Anna, geb. 1575, en Clara, overl. Sept. 1612, nagelaten te hebben. IV. 1064 Mei 2. Data VI. Ron. Mai anno Dominice incarnationis MLXIIII, indictione II anno mac/1m ordinationis domni Heinrici 3) quarti reg is VIM, regni vero VIII Actum Werede in Dei nomine feli- citer amen. Hendrik (IV) koning, geeft aan de Utrechtsche kerk de goederen terug, haar door graaf Theodoricus en zijne zonen ten tijde van keizer Hendrik (II) en bisschop Adelboldus ontnomen. (?..... Sunt autem hoc: in loco qui dicitur Crempene IIII mansi de fine 1) Iiij leefde nog 1387. `2) Zij waren houtkoopers en korrien voor in het register der leden van het Houtkoopersgild beginneude 1416, leden van het Houtkoopersgild beginneude 1416, 3) var. fienrici, BETREFFENDE DE STAD DORDRECIIT. 121 fluminis Alblas 1) usque Merewede 2) , inde usque Menkenesdreht 3) dimidietatem totius terre cum omni districtu , item de Riede juxta Merewede 4) usque Sclidreht 5); item juxta Merewede 6) in Thuredrit 7), inde in Duble , inde in Duuelhara 8), inde in Wal 9), inde 10) iterum in Merewede 11) usque in Thuredriht 12) cum capella noviter constructa ; de Thuredriht 13) ad orientem usque Godekineshofstat 14) , quod est juxta Wirkenemunde 15), etc.") Liber donationum n?87. Zie voor afschriften en uitgaven van dit stuk Dr. G. Bronz I n?222. De grenzen van het gebied in dezen brief bedoeld, zijn reeds meermalen uitvoerig besproken, o.a. door Van de Wall Handy. blz. 5 sqq. en den heer Rarnaer Geogr. Gesch. van Holl. enz. biz. 39 sqq. Ik wil het volgende nog er over opmerken: In de uitgave van Mr. Muller staat achter mansi geen komma. Daardoor wordt m. i. de zin onverstaanbaar, , want met de fine fluminis Alblas usque Merewede kan toch niet Crempene bedoeld worden. Ik zou achter mansi een komma plaatsen. De volgende woorden tot Sclidreht geven de grenzen 1) var. Alblaes. 2) var. Merwede, Marwede. 3) var. Menkenesdret, Menkenesdrech, Mekcnesdrecht. 4) var. Merwede. 5) var. Sclidrecht, Sclidrecht. 6) var. Merwede. 7) var. Thordrecht, Thordracht. 8) var. Duuelhaer. 9) var. Wael. 40) var. ontbreekt in een afschrift. 11) var. Merwede. 12) var. Thuredrich, in Thordrecht. 43) var. Thuredrict, Dordrecht. 14) var. Godekenes-hoftstad, Godekenes-hofstat, 15) var. Werkenexpunde, 122 OORKONDEN EN REGESTEN aan van een gedeelte van de Alblasserwaard , tenminste als men a fine fluminis Alblas houdt voor wat men eigen- lijk het begin zou moeten noemen en vandaar zuidwaarts naar de Merwede gaat. De ligging van Menkenesdriht is niet te bepalen. Riede moet gezocht worden tusschen de Alblas , de Noord en de Lek. Het Riede tusschen de Noord en de Waal beet in 1283 Niweryede , daer Berendrecht sceidet. Sclidreht is eigenlijk Oversliedrecht aan den noordelijken oever der Merwede , later ook ge- aan den noordelijken oever der Merwede , later ook ge- noemd Niemandsvriend, een der drie ambachten (Lok- horst , Niemandsvriend en Naaldwijk), waaruit de tegen- woordige gemeente Sliedrecht bestaat. In de volgende begrenzingen houdt de heer Raiiiaer (blz. 40) Thuredriht voor een water tusschen Dordrecht en Zwijndrecht. Het is mogelijk , maar voor waarschijnlijker houd ik , dat, aangenomen dat Thuredriht een water is , dit de tegenwoordige Oude- of Voorstraatshaven moet geweest de tegenwoordige Oude- of Voorstraatshaven moet geweest zijn , een arm van de Dubbel , aan welks beide oevers de eerste aanleg der stad Dordrecht te zoeken is , gelijk ook blijkt uit het bekende vredesverdrag van 3 November blijkt uit het bekende vredesverdrag van 3 November 1200, waarin gesproken wordt van Dordrecht aan beide zijden. Uit de Thuredriht ging de grens door de Dubbel, door de Duvelhare (thans de Devel) in de Waal enz. De Dubbel liep dus in de Devel ; alzoo bestond de rivier de Oude Maas nog niet. Inde iterum in Merewede usque Thuredriht cum capella noviter constructa, verklaart de heer Ramaer als be- trekking hebbende op een kapel die in de Zwijndrechtsche Waard was gebouwd. Daarvoor is geen enkele reden of bewijs en het is hoogst onwaarschijnlijk, als men in aanmerking en het is hoogst onwaarschijnlijk, als men in aanmerking neemt, dat de aangeduide grens van de Waal door de Merwede usque in Thuredriht loopt en daarna aanstonds volgt : de Thuredriht. Met de kapel kan zeer wel de latere Groote of 0. L. Vrouwenkerk bedoeld zijn, daar de stichting daarvan als kerk uit het laatste kwart der 1 ide eeuw dagteekent. Ook de Nieuwe kerk onder het latere gebied der Merwede kan echter de kapel zijn ; de stichting als kerk had plaats in 1175, terwij1 zij voor dien een kapel was. Sommigen zien in de kapel de dien een kapel was. Sommigen zien in de kapel de aloude Schipluiden kapel op den Nieuwendijk aan de BETREFFENDE DE ST AD DORDRECHT. 123 Poortzijde bij de Groote brug, nu den Boom, dus staande bij de Thuredriht , of wel de kapel van de Schipluiden op den Riedijk. In verband met den naam 0. L. Vrouwen- kerk, de stichtingslegende (de H. Su-a) en de aanwezig- heid van een St. Surakapel aan de k( rk, acht ik de eerste meening de waarschijnlijkste. In elk ;eval dus een kapel te Dordrecht maar niet in de Zwijndrechtsche Waard. De heer Ramaer , die het riviertje 41e Dort door Johan Rutgers aan de hand gedaan naar aanleiding van de legende der H. Sura houdt voor een water tusschen Dordrecht en Zwijndrecht , meent in het charter van Juli 1220 (Zie n?16) een bewijs voor het bestaan er van te vinden. Daar leest men van een officium de Dortflith et de Manlande (dat hij een schriiffout meent voor Merwede !). De waarheid zal wel zijn, dat er moet ge- lezen worden Portflith en Maselande. Voorts ziet de heer Ramaer (blz. 42) een nader bewijs in de visscherij van Dortsmonde of Dordrechtsmonde. Veel kracht schuilt er echter niet in , daar de oudste verlijding van dit leen, voor zoover bekend , eerst in 1319 en dus Lang na de rampen der 13de eeuw voorkomt. M. i. is met Dordrechtsmonde niets anders bedoeld dan de mond der Oude haven, waar de visscherij begon, zooals ook de verlijbrieven duidelijk zeggen, n.l. aengaende van Dortsmonde , d.i. beginnende bij Dortsmonde. Later is deze naam op de geheele visscherij op de Oude Maas, ten Dubbel wt (d. i. tot waar de Dubbel in de Maas uit- komt) ende ten Wael toe, overgegaan. Voorshands blijf ik dus bij mijn gevoelen, dat de Oude Maas van Dordrecht tot Heerjansdam door doorbraak is ontstaan, waardoor Dubbel en Devel van elkaar gescheiden werden. Het is toch wel opmerkelijk , dat beide wateren recht tegenover elkaar in de Maas vielen. Het stuk van 20 Maart 1291, waarin gesproken wordt van Engeland tusken Dubel en Devel strijdt niet tegen dit gevoelen; het land lag tusschen de monden der beide rivieren en de doorgebroken rivier. Dit is ook zeker het geval met het land bedoeld in het charter van 23 Juli 1331. Over de Dubbel in het bijzonder lie hierachter, 124 OORKONDEN EN REGESTEN V. 1101. Actuin est hoc anno doininice incarnationis M.C.I. Indictione IX Regnante I Vto Heinrico impe- ratore Anno regni ejus XXXX V Imperil XVII Episcopatus dornini Burchardi anno H. Burchardus, bisschop van Utrecht, schenkt aan het kapittel van St. Jan te Utrecht de kerk Thiedrades- kerken, gelegen aan de Pubic , met tienden en voor- rechten en zulks tot heil zijner ziel. („Quod ego Burchardus Trajectensis sedis episcopus pro remedio anime mee sancto Johanni et canonicis ejus dedi ecclesiam Thiedradeskerken sitam juxta Pubic cum decima et omni utilitate que ad eam pertinet.") Orig. in het Archief van St. Jan te Utrecht. Zie voor afschriften en uitgaven van dit stuk Dr. G. Bronx, n? 256. Deze kerk moet in het land van Zwijndrecht gestaan hebben, daar het kapittel van St. Jan nog lang daarna bezittingen had aan de Waal en de Dubbel '). De heer Ramaer meent, dat Thiedradeskerken ter plaatse van Heerjansdam was te zoeken. Indien dit zoo is, dan pleit het voor de meening, dat in de 11e eeuw de Dubbel en de Devel met elkaar in gemeenschap stonden. Dat de plaats na 1101 nergens meer genoemd wordt, vindt zeer zeker zijn oorzaak in de omstandig- heid, dat zij bij de doorbraak , waardoor de Oude Maas (tot Heerjansdam) ontstond geheel verzwolgen werd. VI. 1105. Actum est hoe, anno dominice incarnationis inilleshno CV Indictione XIII Regnante Heinrico lillto imperatore. Burchardus, bisschop van Utrecht, doet uitspraak 1) 4ie Van den Bergh, Qorkb. I blz. 145 , stuk van 1216 BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 125 in het geschil tusschen de manners van Schlidreht en die van Hougninke over de onderhoorigheid der kerk van Botteskerke aan die van Schlidreht , en stelt de eersten in het gelijk , terwijl het beroep van Hougninke op den brief van bisschop Cuonradus ongegrond wordt verklaard. (Onder de getuigen worden genoemd : Hugo de Papendreht, Sigfridus de Duplamonde, Franco de Herradeskerke, Engelfridus de Almisvothe . . . Ravengerus de Herdingfelde , Adelhelmus de Riede (clerici).) Orig. in het Archief van St. Jan to Utrecht. Zie voor afschriften en uitgaven van dit stuk als boven n?261. De brief van bisschop Cuonradus is verloren. Met Schlidreht wordt hier bedoeld het dorp bezuiden de Merwede, waarin het huis Crayestein stond. Houg- ninke is zeer zeker Houweningen; de kerk van Bottes- kerke stond dus waarschijnlijk tusschen beide plaatsen in. Botteskerke wordt nergens elders vermeld, maar is blijk- baar genoemd naar het geslacht But of Bot, maar van reeds in 1200 een lid Zigerus But (zie n?10) voorkomt, terwijI in 1290 gesproken wordt van Botsambacht van der Eme, waarin leghet die thiende aen die Wtalme van Aelmonde upwairts. Eem of Botsambocht voerde als wapen drie zilveren botjes op een rood veld. Dit stuk is voorts merkwaardig om de vermelding van Papendreht, Herdingfelde, zeer zeker de plaatsen aan de noordzijde der Merwede, en Riede, waarschijnlijk nog het Riede ten oosten der tegenwoordige Noord. De ligging der plaatsen Duplamonde, Herradeskerke en Almisvothe is bekend. VII. 1126 Juli 8. Facta est autem hec traditio anno Dominice incarnat. MCXX V I Indict. IV Anno regis Lotharii primo Anno vero episcopatus mei XIII. Viii Id. Julii. Godebaldus, bisschop van Utrecht, schenkt de kerk 126 OORKONDEN EN REQEStEN Tiezelineskerke , onder zijn gebied in Holland , aan de kerk van St. Pieter te Utrecht. Origineel in het Archief van St. Pieter. Zie voor af- schriften en uitgaven Dr. G. Brom n?316. Tiezelineskerke lag in de Tieselinswaard , een bedijking , zeker jonger dan die in de Tieselinswaard , een bedijking , zeker jonger dan die van de Groote Waard , liggende tusschen de Dubbel (oost), de Maas (zuld) tot den Maasdam en de Oude Maas (noord). De bedijking moet hebben plaats gehad na het ontstaan dier rivier. Vroeger dan 1303 komt de Waard dan ook niet voor. (Zie _Ramaer, , blz. 105). In een charter van 1310 wordt nog gesproken van de tienden van Tiesselijnskerke of van den Oudenlande , welke aan de kerk van St. Pieter te Utrecht kwamen. Het ambacht Oudeland lag ten zuiden van Dubbeldam aan de Maas. In een charter van 1243 (zie n?20) komt de plaats voor als Tijzelskerke , en in een van 1276 (zie n?42) als Tieselinskerke. Deze tienden worden m. ook vermeld in een stuk van 1242 Juli 18 (V. d. Bergh, Oorkb. I n?387), maar daar wordt de naam abusief Scuzellinskerke (misschien voor Teuzellinskerke) gespeld. VIII. 1200 Februari. Datum aped Durdrech per Witt Not. anno Dominice incarnationis MOO mense Februario. Theodoricus (VII), graaf van Holland, en zijne gemalin , gravin Aleida , vergunnen aan de want- snijders te Dordrecht bet recht, lakens te verkoopen, met uitsluiting van ieder, die niet tot hunne broeder- schap of hansa behoort. Origineel gemeente-archief Dordrecht. Inv. n?123. (X 9; Br. I 1 n?1) Reg 1. Van de beide uitgehangen hebbende zegels zijn slechts de groene zijden koorden aanwezig. In alle uitgaven van dit zeer beschadigd charter (Van BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 127 de Wall, Handy. blz. 295 in nota; A. Kluit, Hist. Crit. Corn. Holl. et Zeel. in Cod. Dipi. T. II p. 245 sq; V. d. Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland I n?181; Smits en &hotel, Beschrijving van Dordrecht, blz. 288, met slecht facsimile tegenover blz. 282) ont- breken achter „in fraternitate et" een of twee woorden. Het charter is op die plaats zeer gescheurd, maar toch is te zien, dat het ontbrekende begint met an en eindigt met unt. De zin moet o. i. aldus gelezen worden : nisi illis qui ab hoc officio denominati sunt eo quod pannorum incisores appellati sunt et nisi in fraternitate et ansa sunt oppidanorum ad Durdrech attinentium. De aanduiding fraternitate et ansa wijst er op, dat men hier niet met een gewoon nijverheidsgilde te doen heeft, maar met een vereeniging van kooplieden. Van daar dat het charter simmer in het archief van het lakenkoopersgilde, maar steeds in de ijzeren kast der Stadsarchieven berust heeft. Ix. 1200 November 3. Acta sunt hec apud Lovanium , anno Dominice incarnationis M'C'CAII?? tercio nonas Novembris. Henricus (1), hertog van Brabant en Theodoricus (VII), graaf van Holland , sluiten een vredesverdrag, waarbij de laatste de stad Durdrech aan beide zijden, Durtreeswerde, Harredeswerde , Dusne en al het land tusschen Strine en Walwic aan den Hertog overgeeft en wederom in leen ontvangt , waarvoor hij hem hulde en manschap doet, en dat in ruil van de landen tot Seland waart, waarop de Hertog en zijn voorvaderen steeds aanspraak maakten , terwijl de graaf tevens afstand doet van zijn rechten in Breda. Gedr. Butkens, Trophees de Brabant I 53 (preuves); Van Mieri s, Charterboek I blz. 137; Van de Wall , Handy. blz. 10; Kluit, Hist. Crit. in Cod. Dipl. n?54; Van den Bergh, Oorkb. I n?183. De vertaling in : Thollen Cas K. 1322 tot 1358 fol. 12vso ; Van Mieris, 128 OORKONDEN EN REGESTEN Charterb. I blz. 138; Van de Wall, Handy. blz. 11-17. Kluit deelde een vidimus mede d.d. 1305, die lune in crastino Pentecostes. Böhmer-Ficker, Reg. imp. II n?10662, waar 1203; bij Kluit daarentegen Hist. Crit. I 415 een betoog voor 1200. Durtrech aan beide zijden wil zeggen: Dordrecht aan beide oevers van de Dubbel (of Dordrecht ), de rivier, waarvan de tegenwoordige Oude of Voorstraatshaven ge- deeltelijk , nog een overblijfsel is. Durtrecswerde is de Dordtsche waard , d. i. het land tusschen de Dubbel ?, de Merwede , de Alm ? en de Oude Maas. Harredeswerde lag tusschen de Alm en de Dussen; Dusne is het land oostwaarts van de Dussen. Het leenverband , dat bij dit stuk gevestigd werd, werd opgeheven in 1283. (Zie n?67.) x. 1200. Acta suet hec aped Thurdrecht MCC anno Dominice Incarnation is , 'indictione 11I cunt anion hii testes : Baldwinus de A ltena , Johannes de Hused en, Zigerus But, Theodorus Bokel , magister Giselbertus, Zigerus But, Theodorus Bokel , magister Giselbertus, medicus, Allinus , capellanus qui hec scripsit. Theodoricus (VII), graaf van Holland, en Aleidis, gravin , schenken aan de Kerk van S. Maria te Berna, nit hunne inkomsten te Dordrecht twee mark (zilver) 's jaars , een ter nagedachtenis van hun varier Floren- rius (III) en een tot aanschaffing van brood en wijn voor het misoffer. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?23. Zigerus But is een poorter van Dordrecht, wiens ge- slacht als But of Bot(h) nog lang daarna voorkomt. XI. 1203. Actum est anno Dominicae incarnationis MCC tertio. Theodoricus, graaf van Holland , en zijne gemalin BETREFFENDE DE STAD DO RDRECIIT. 129 Aleydis geven aan het klooster in St. Pietersdal in. Stromberg een stuk lands , genaamd Tempelveld, be- nevens de tienden tusschen dat land en Dordrecht, vijf pond jaarlijksche renten op den Nieuwen dijk , de kerk te Dordrecht, zoodra zij open komt, en de visscherij in Overslijdrecht tot stichting eener abdij van de orde des Cisterciensus. Gedr. Analect. Ant. Matthaei Tom. VI pag. 94 en Hist. seu Notit. Episc. Ultraj. Torn. I pag. 328; Van Hieris, Charterb. I , blz. 139; Van den Berg-h, Oorkb. I n?193. Deze stichtingsbrief van het klooster Heysterbach , be- hoorende tot de orde der Cisterciensers , is reeds meer- malen besproken. De schenkingen, erin genoemd , werden in 1217 door paus Honorius III bevestigd (zie n?14), een bewijs dat de stichting van het klooster was geschied. De naam Heysterbach komt tot 1421 te Dordrecht her- haaldelijk voor. In 1360 verkocht de abt van Heyster- bach aan het klooster Eemsteyn de visscherij , die de abt liggende had onder Merwede ,,bi onser stede van Dordrecht". Dat is blijkbaar de in den stichtingsbrief genoemde pis- caria in Overslydrecht. In 1411 wordt gesproken van „vierdalf morghen lants gheleghen bi Heysterbach , van gueden te Heysterbach , van Henrick Coenraetszoon van Heysterbach". Voorts wordt genoemd de Heysterbachsche dijk , nog in de stadsrekening van 1429. Nog wordt in den stichtingsbrief gesproken van neccle- siam in Durdrecht cum primum vacabit", de kerk van Dordrecht , zoo ras zij open zou vallen. Dit geschiedde reeds in 1203. In het Calendarium van Pieter Miehielsz. leest men : In dat jaar schonk de graaf van Holland aan de kloosterbroederen buiten Dordrecht de pastorij van onse kerk, daar de inwoonderen zeer over misnoegd waren en van dien tijd ging den rijkdom meest na St. Nicolaaskerk , dat ons groote schade bijbragt. De abdij heeft volgens Baleii gestaan ter plaatse , waar in 1628 op gezet is de hofstede van den heer Damas van Slingelandt , later bekend als Crabbehof. Een der stadstorens heette Heysterbachstoren , en nog thans heet een weg in de buurt van Crabbehof Patersweg. Bijdr. en Meded. XXXIII. 0 130 OORKONDEN EN REGESTEN Indien dit alles werkelijk op Heysterbach slaat, heette de grond , thans Krabbegrond genaamd, voorheen Tempelveld. Nog is opmerkenswaardig de gift van 5 ponden deniers op den Nieuwendijk , natuurlijk een rente op een der terreinen aldaar. De Nieuwe dijk wordt door Balen gehouden voor de Wijnstraat (de Poortzijde der stall). Hij meende , dat die dijk reeds in 1048 aanwezig was, en dat kan ook wel, maar niet als dijk tegen de rivier de Merwede , loch als oever der Dordrecht of Dubbel. Evenwel kan de Riedijk ook wel de Nieuwe dijk geweest zijn. Vast staat echter, dat in de Wijn- straat, waar de eerste groote steenen huizen van Dordrecht gebouwd werden, als : Henegouwen, Brandenburg, Leeuwen- stein , Blijenborg, Vranckrijk , e.a., verschillende huizen tot de grafelijke domeinen behoorden. Nog in de 18de eeuw de grafelijke domeinen behoorden. Nog in de 18de eeuw werd een Bier huizen van het oude leenverband ontheven. XII. 1206 October 14. Acturn Brugis in donne praepositi mense octobri die festo sancti Donatiani anno verbi incarnati millesimo ducentesimo sexto. Philippus , markgraaf van Namen , ruwaard van Vlaanderen , met eenige Vlaamsche edelen , doet uit- spraak in 20 artikelen over de verdeeling van IIol- land en Zeeland tusschen Ludovicus graaf van Los en van Holland en Willelmus , zoon van graaf Florens (III). (?11. „thine debet dominus Willelmus ire apud Dordrech et ad Flardinghem et ad Ledam et ad Harlem et ad quamque illarum villarum debet mandare et summonere omnes homines vicinos et adjacentes illi villae et praecipere eis , ut comiti de Los et Hollandiae hominium faciant et fidelitatem quam ei fecerant et hominio liberos et absolutes clamabit et dimittet, et, si qui rebelles fuerint dominus Willelmus ad summonitionem comitis de Los BETREFFENDE DJ STAD DORDRECHT. 131 debet eum juvare semel ad illos destruendos et fu- gandos nec eos potent dominus Willelmus retinere vel juvare quo usque ad fidelitatem et hominium comitis de Los et de Hollandia venerint et hoc pepigit dominus Willelmus comiti de Los et de Hollandia bona fide".) Gedr. Kluit n?68 naar het orig.; Van den Bergh, Oorkb. I n?206. XIII. 1217 December. Datum Laterani Nonis Dece»d.. Pontificatus nostri anno secundo. Paus Ilonorius bevestigt de schenkingen door graaf Dirk (VII) en zijne gemalin tot stichting eener abdij nabij Dordrecht aan bet klooster in St. Pietersdal in Stromberg (zie n?11) gedaan. Gedr. Matthaei Analecta, Tom. III pag. 488; Van den _Bergh , Oorkb. I , n?259. Wanneer de graven van Holland het jus patronatus , hier genoemd , weer aan zich getrokken hebben, is niet bekend. Zeker is , dat graaf Floris V het weer bezat. XIV. 1220 Juli. Datum apwl . . . . lb ..... (m)ense Julio. Willem (I), graaf van Holland, geeft aan Dordrecht eenige voorrechten , o. a. vrijdom van beden en heer- vaart , het recht aan schepenen en raden om keuren to maken , straf bepalingen en wijze van verdeeling der boeten , voorschriften tot verzekering der vrijheid van personen en goederen , enz. onder boding, dat men hem, wanneer hij of zijne gemalin to Dordrecht komt , van leeftocht zal voorzien en dat hem jaar- lijks in twee termijnen een vaste som (60 2 Roil.) zal betaald worden. 132 OORKONDEN EN REQESTEN Origineel Gem. Arch. Dordr. Inv. n?32 (X. t , Br. I 1 n?2) Reg. 2. Eenige op carton gezette fragmenten. Zegel verloren. Gedr. Kronijk van het Hist. Gen. 1867; Van den Bergh, Oorkb. I n?271. Dat dit charter van graaf Willem I is, wordt zeer waar- schijnlijk, doordat de vorst van zijne gemalin Maria spreekt en als getuigen o. a. genoemd worden: Folpert en Th. de Lecca , Symon de Wifliet , Brun de Riethe, Will, en Th. de Teilinge, Th. en Ph. de Wassenare ..... de Harlem, Will. de Egnaund , waarvan de meesten in de charters van circa 1220 voorkomen. De brief schijnt te Albrechtsberg gegeven te zijn , en is nagenoeg eens- luidend met het charter van graaf Willem II van 1252 Januari 28. (Zie n?21). De eer der ontdekking van dit charter, waarvan geen oude afschriften bestaan, komt toe aan nu wijlen Air. P. van den Brandeler, Secretaris van Dordrecht. XV. 1220 Juli. Datum apud Albrecsberghe anno grarie millesimo ducentesimo vicesimo, mense Julio. Willeimus , graaf van Holland , geeft aan zijne gemalin Maria de stad Durtricht met den tol, het ambacht van Dortflith(?) en van Manlande(?), behalve het hof van Falkenburch, benevens eenige andere inkomsten als morgengave. Orig. Rijksarchief te Brussel. Cart. B. div. privil. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I n?270. Dortflith staat waarschijnlijk voor Portflith, een grafelijke bezitting, die o. m. in stukken van 1292 Maart 21 en bezitting, die o. m. in stukken van 1292 Maart 21 en April 22 (zie nos 125 en 126) genoemd wordt. Manlande staat zeker voor Maselande, in verband met het volgende omtrent Falkenburch. Dit stuk is het oudste, waarin van Dordrecht met den tol gesproken wordt. Sedert 1200 (zie n?8) komt de plaats voor als een oppidum en had toen dus waar- schijnlijk stedelijke rechten. }3ETREFFENDE DE STID DORDRECHT. 133 Het charter onder n?14 is alzoo een uitbreiding of vermeerdering van rechten geweest. Hoe lang Maria , gemalin van Willem I, den tol van Dordrecht bezeten heeft , is onbekend , maar zeker zijn de genoemde goederen weer aan het graafschap terug- gekomen; immers de brief zegt : „Si vero filiam et non filium ex ea habuero , ipsa eadem nominata bona pro mine marchis obtinebit et eisdem perceptis redibunt libere bona ad Hollandie comitatum". Of de Dordtsche tol, ook wel genoemd de Hulec- of Zwijgende tol , door graaf Dirk III gesticht is , is geheel onzeker. Vgl. Bijdr. v. gesch. en oudh. Vierde Reeks, VIII, 349 vig. De verklaring Hulec = hulk dunkt mij niet aannemelijk. De oudere vormen van hulk en de afleiding van gr. 6Auc6; zijn er mede in strijd. In de 16de eeuw had Dordrecht dien tol in pandschap, maar hij behoorde aan de Zuizelingen, afstammelingen der familie Suys. In de jaren 1559-1570 werd door Dordrecht wegens dien tol een proces gevoerd tegen Nijmegen (Invent. Archief I, n?545). Het lijdt geen twijfel, of de tol werd geheven aan den Toltoren , die op den Ouden dijk of Landzijde der stad stond aan de Oude Haven, „zo dat men over de brug door denzelven toren ging". Het oude Stadhuis, de Schepenkamer met Vleeschhal eronder, , stond aan den Nieuwendijk van achteren tegen den Toltoren vast. Wanneer de Toltoren gebouwd is, is onbekend; het oude Stadhuis werd gesticht in 1284 (zie n?78). Beide werden afgebroken na 18 December 1544, blijkens de waarschuwing der stedelijke regeering van dien datum, ,om hem niet en te vervorderen te comen te doen onder den Torn ende Zale". De afbeelding van dien Toltoren komt voor op de groote zegels der stad (zoowel het ,,heimelike" zegel, als dat „ad causal" en dat van ,,verbande"), die na de laatste helft der 13de eeuw gebruikt werden. Voor dien zegelde Dordrecht met een zegel, waarop een kerkje stond afgebeeld; daarvan zijn in de archieven 134 OORKONDEN EN REGESTEN te Utrecht nog twee afdrukken bewaard gebleven (zie nos 17 en 24). Smits en &hotel, Beschr. der stad Dordrecht, die over dit zegel schreven (blz, 295) naar de afbeelding ervan door Buchelius in zijne aanteekeningen op Beka en Heda gegeven beweerden , dat charters met dit zegel hun niet te voren kwamen. Wat nu dien tol betreft, hij werd geheven van de schippers en kooplieden, die door de Dubbel uit het zuiden naar de groote rivier (Merwede) voeren. Het felt nu, dat hij aan den Toltoren aan de Oude haven ont- vangen werd , wijst deze haven als een belangrijken vaarweg aan. Dat de Dordtsche tol Been Merwedetol was, be- aan. Dat de Dordtsche tol Been Merwedetol was, be- wijst de tol te Niemandsvriend , die ook aan den graaf behoorde. De vaarweg, waarop de Dordtsche tol ontvangen werd, moet geweest zijn : de Oude haven , van de Merwede of (Dordrechtsmonde) tot (ongeveer) de Vischbrug, van daar zuidwaarts langs het tegenwoordige Bagijnhof, waar toen het Marktveld (de Moordhoek van 1049) lag , naar de Stadsvest , waar hij na 1271 doorsneden werd van de nieuwe stadsgracht; van daar langs de voor eenige jaren ge- dempte Beeldjeshaven naar den noordwestwaarts loopenden dempte Beeldjeshaven naar den noordwestwaarts loopenden arm van de Dubbel. Dit water moge de heer Ramaer een toeleidingskanaal noemen naar het Spui, dit bewijst alleen zijn plaatselijke onbekendheid; het Spui is veel verder op in de stad te zoeken. Bovendien eischt de naam Dubbel (Dupla) zeer zeker, , dat het water dubbel is , d.w.z. twee armen heeft. Ik meen daarom alsnog te moeten volhouden, dat de Dubbel kort voor zij aan de stad kwam , zich in twee armen verdeelde, waarvan de langste, noordwestwaarts ten zuiden der stad loopende , naar de Zwijndrechtsche Devel en later in de Oude Maas liep, en de kortste als Beeldjeshaven, Stadsgracht , Oude haven in de Merwede viel. Maar toen door doorbraken de toestand der vaar- wegen belangrijk gewijzigd was , o. a. ten westen van den. lateren Maasdam het ontstaan der Oude Maas tot Heer- lateren Maasdam het ontstaan der Oude Maas tot Heer- jansdam, toen kon de Dordtsche tol gemakkelijk langs den noordwesteliiken arm van de 1Dibbel en langs de BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 135 Maas ontdoken worden. Geen wonder dus, dat Dubbel en Maas werden afgedamd. Nu moest de vaart uit het zuiden door den arm der Dubbel , die door Dordrecht vloeide, plaats hebben. In dezen arm hebben de heemraden van de Groote Waard (niet de heeren van Merwede en van Tolloysen) in 1282 hunne sluis doen leggen. Maar door het graven der nieuwe stadsgracht, waartoe wel in 1271 verlof was gegeven, maar die in 1284 toch nog niet bestond blijkens de hernieuwing der vergunning, door de omsluiting der stad met een steepen vest , werd de toegang tot de stad langs het oude Marktveld opgeheven en zelfs gedeeltelijk gedempt naar de zijde der Voorstraat, waar het Gasthuis werd gebouwd en waar later (in de 19de eeuw) de oude walmuren nog in den grond gevonden zijn. Dit leidde natuurlijk tot benadeeling van 's Graven tol. Daarom werd de Oude haven recht doorgetrokken tot de Oude Maas wat in 1285/86 geschiedde, blijkens de uitgaven voor den bouw van twee nieuwe bruggen , de Kerkebrug en de Pelserbrug, in de rekening van dat jaar, terwijl later verschillende huizen daar ter plaatse staande moesten worden afgebroken (zie n?144). Maar dit was niet ge- noeg. Er werd voor 1307 een spui gegraven, „doir onse muere gaende al in die havene" (d. i. de Voorstraatshaven). De heer Ramaer wil , dat dat Spui geen kanaal, maar een schutsluis was. Ik zou denken , dat met Spui zoowel kanaal als sluis werd aangeduid, (o. a. het Spui in Rotter- dam, den Haag enz., de rivier het Spui i). De overblijfselen van het Dordtsche Spui zijn nog dagelijks te zien in den vorm van een grooten gemetselden boog, uitkomende bij de Spuistraat in de Voorstraatshaven. Het liep dan ook zeker achter de Spuistraat naar de Spuihaven, van daar landwaarts in naar de afgedamde Dubbel. Zoo konden dus de turfschippers uit de Groote Waard de stad be- 1) In de Stadsrekeningen van 1429, 1445, 1446 en 1450 komt een post voor van een persoon , die belast was „die spoye te be- waren en te winden , des dat te doen heeft geweest", 136 OORKONDEN EN REGESTEN reiken en door de haven naar de Merwede varen , zonder den Dordtschen tol te kunnen ontduiken. Dit Spui werd op last van hertog Albrecht (9 December 1377) af- gedamd achter de schutsluis , wegens het bezwaar van het kanaal voor de Groote Wand. Of het werkelijk toen gebeurd is een andere vraag, want door de af- damming van het Spui werd de vaart langs 's Graven tol onmogelijk. De Zwijgende tol is evenwel eerst veel later te niet gegaan. In 1389 pachtte de stad Dordrecht al 's Graven tollen dus ook dien te Dordrecht voor 10.000 oude schilden 's jaars. In 1405 beloofde hertog Willem VI den Dordrechtschen tol niet te zullen verleggen. In 1426 zou Dordrecht den tol pachten voor 400 gouden Fransche kronen 's jaars , maar dit ging niet door. In 1436 gaf Hips van Bourgondie den tol aan Pieter van Steenhuis , totdat aan dezen 2000 Engelsche nobelen zouden betaald zijn. Door de veranderingen in de rivieren na 1421 was de Dordtsche tol op allerlei wijzen te ontduiken, waarom in 1443 aan den tollenaar vrijheid gegeven werd, om wachten te mogen leggen te Heusden , op de Dieze , op den Hont en op de Schelde. Toen was het Spui te Dordrecht van geen belang meer en werd , voor zoover het niet als gracht tusschen de Groote en de Kleine Spui- straat dienst deed , door de stad verkocht. Zoo vindt men reeds 10 September 1455, dat de stedelijke regeering nom gemeen orbaer ende proffyte in eenre ewelijke huere ende erffpachte wtgegeven heeft aan Claes Cornelissoen die barbier een erve geheelic , dat Claes Cornelis voersz. leggende ende betymmert heeft voir in der strate optie leggende ende betymmert heeft voir in der strate optie Spoy" enz., terwij1 zij denzelfde 5 Januari 1458/59 in erf- pacht afstaat „eenen ganck met sinen toebehoren, gelegen pacht afstaat „eenen ganck met sinen toebehoren, gelegen an die lantzijde by der Groeter Spoystraet, Baer men van die Voorstraet plach te gaen totter Spoy ende die hij nu mode in sinen huyse tot sijnen erve tsamen betymmert heeft". In latere stukken betreffende dat huis , wordt gezegd, dat het ,,op 't Spuye" staat. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 137 XVI. 1232 Februari 28. Datum anno gratierTC°XXXII aped Leydis proxima doniinica post Mathie. Florens (IV), graaf van Holland , bevestigt de gift door keizerin Maria , weduwe van graaf Willem (I) aan de abdij van Rinsborg gedaan. Orig. in het Rijks-archief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I n?342. Deze brief is een bevestiging van den brief van Maria, weduwe van graaf Willem (I) d.d. 1223 Juni, waarbij zij „pro remedio anime mariti mei pie recordationis Wilhelmi quondam comitis Hollandie" aan de kerk der H. Maria te Rijnsburg 50 2 schonk , te betaIen binnen twee jaren, en zoolang die niet betaald waren jaarlijks 5 2 tot het lezen van een mis alle dagen aan een altaar opgericht aan den voet van zijn graf. In lien brief wordt niet ge- zegd , waaruit de 5 2 jaarlijks zouden betaald worden; zulks blijkt uit de bevestiging door graaf Floris (IV) n.I. fin officio de Dordreg, quod in vulgari scrotambatch" (lees scrotambacht), en in de vervanging deter rente door andere in 1260. Zie hierna n?23. Schrootambachten waren bedieningen , bestaande in het verwerken van koopmansgoederen uit de schepen op den wal of naar de kelders en pakhuizen der kooplieden. Daarbij werd gebruik gemaakt van een windas of kraan, die aan den Graaf toebehoorde. Deze stelde ook de personen aan , die met de becliening der kraan belast waren en den naam droegen van schrooders of schroot- meesters. De inkomsten, aan een schrootambacht of plaats verbonden, vormden een leen, dat door den vorst aan gunstelingen voor het leven werd geschonken , soms met bepaling van den opvolger. Het waren dus onversterfelijke leenen , maar in 1601 werden 12 van de 13 bestaande schrootambachten op verzoek der Dordtsche Regeering door de Staten van Holland van het leenverband ont- heven , en veranderd in allodiale goederen. Hij die met een schrootambt begiftigd was, deed den arbeid niet zelf, 138 OORKONDEN EN REGESTEN maar liet dien tegen vast loon door een ander, knaap , later kraankind genoemd, verrichten (lie Van de Wall, Handy. blz. 47, 48 en 487). XVII. 1240 Augustus (16-21). Acta suet hec anno Domini MCCXL infra octavam assumptionis beate Marie. De deken en het kapittel van S. Johannes to Utrecht verpacht zijn tienden van den hoek , gelegen aan het einde der parochie Erkentrudenkerke en langen tad door het water overstroomd , aan Hein- ricus Everwijnssoon , poorter in Dordrecht. Orig. cirograaf in het arch. van St. Jan to Utrecht met het gebroken zegel van Dordrecht in groen was, voorstellende eene kerk en tot contrazegel een rods. Gedr. tan .den Bergh, Oorkb. I n?376. Vgl. Brom, n?940. tan .den Bergh, Oorkb. I n?376. Vgl. Brom, n?940. Deze brief is allereerst merkwaardig door het zegel van Dordrecht voorstellende een kerk , hetwelk ook hangt aan het charter vermeld onder n?24. Ontwijfelbaar is dit het zegel der stad, hoewel het in het charter genoemd wordt: ,,sigillo civium in Dordrecht" en men dus ook zou kunnen denken aan een zegel van en men dus ook zou kunnen denken aan een zegel van particuliere personen , die aan Hendrik Everwijnsz. hun zegel leenden. Erkentrudenkerke, dat volgens den brief lang door het water overstroomd had gelegen, verdronk geheel in den St. Elisabethsvloed. Nog in 1322 bezat het kapittel van Oud-Munster aldaar tienden. De parochie lag in het ambacht Tolloysen, dat blijkens de onderhoorigheid van de St. Adriaanskapel buiten de Vuilpoort aan Dordrecht grensde. Erkentrudenkerke lag dus tamelijk dicht bij Dordrecht, waarschijnlijk aan de Dubbel. Tolloysen toch lag langs de oostzijde der Dubbel. Aan de westzijde lagen de ambachten Mijl, Dubbeldam en Nesse. Het ambacht Dubbeldam, niet veel meer dan de BETREFFENDE 1)E STAB DORDRECIIT. 139 omgeving van den dam in de Dubbel, strekte aan het „poortrecht (rechtsgebied) van onser poirte van Dordrecht". Hoe daarmede overeen te brengen is , dat de kapel en buurt van den H. Adriaen , ook Vulpoort geheeten, ook aan de stad grenzende , aan Tolloysen behoorde, is niet recht duidelijk. De eenige oplossing is , dat Dubbeldam westwaarts van Tolloysen aan de stad grensde , of dat Vulpoort afgescheiden lag. XVIII. 1243. Acta sunt hec primitus apud Dhurdrecht , secundario autern apud Almesvote anno Donaini M?CC°XL?tertio. Nicolaas, heer van Putten, verklaart ten overstaan van Dirk van Minnighem, baljuw(?) van Zuid-Holland, van Gerard , schout , schepenen en poorters van Dhurdrecht , heemraden en ridders , aan heer Lub- bertus, kanunnik van St. Pieter te Utrecht, op Welke voorwaarden hij de tienden in het land van Almes- vote van het kapittel van St. Pieter in erfpacht ont- vangen heeft. Origineel in het Archief van St. Pieter te Utrecht. Inv. no 236. Zegels verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. I n?400. Vgl. Brom n?995. Deze tienden waren ten onrechte aan het kapittel van St. Pieter ontnomen , maar werden bij charter van 1227 Augustus 6 (zie Van den Bergh, Oorkb. I n?360) door Zeger van Dubbelmonde teruggegeven en door Nicolaas van Putten in 1241 in erfpacht verkregen behalve den pastoorstiend (zie Van den Bergh, Oorkb. I n?383). Onder de getuigen komen o. m. voor : Wilhelmus de Strenen , Wilhelmus de Windelsnesse , Wouter de Wale , Bruno de Riden, Daniel de Merwede, Engelbert de Swindrecht , Gerard schout van Slidrecht , Cristianus en Sivardus de Tyzelskerke. 140 OORKONDEN EN REGESTEN XIX. 1250 Februari 17. Datum apud Dordrech anno Domini 2nillesimo ducentesimo quadragesimo nono (M°CC?XL? none) indictione octava XIII kalendaruni Marcii. Willem (II), Koning der Romeinen, verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van de tollen van Ammers , Moerdrecht, Niemants-Vrient en Alms voete, mits van lakenen , staal en ijzer den vollen, en van zout en mondkost den halven tol gevende. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?72. (X. M.; Br. I 1 n?3). Reg. 3. Zegel verloren. In alle uitgaven van dit charter (van Charterb. I blz. 433; Van de Nall, Handy. blz. 18, -mits en &hotel, Beschr. van Dordr. dl. I blz. III in nota, behalve v. d. Bergh, Oorkondenb. van Holl. en Zeel. I n?503) wordt het jaar 1249 aangegeven, hoewel de indictie (VIII) op 1250 wijst. Blijkbaar werd hier de Paaschstij1 of Maria Boodschapstij1 gebruikt, daar het charter te Dordrecht gegeven werd. In dat van 1252 Januari 28 (indictione decima), gegeven te Brunswijk, werd de jaarsdagstijl of de Kerststijl gevolgd. Ook in het charter van Graaf Florens V van 1284 September 14, waarbij deze de tolvrijheid bevestigt en vermeerdert en waarin dat van Willem II geheel is ge- insereerd , wordt als indictie VIII genoemd. De vier toiler), hier genoemd, lagen aan de vier groote toegangswegen naar Holland: Moordrecht aan den IJsel , Ammers aan de Lek , Niemantsvrient aan de Merwede, Almsvoete aan de Maas. De Dordtsche tol wordt hier niet genoemd. XX. 1250 April 22. Datum in Zericzee X kal. May (111?C C?L??). Willem (II), verkoren. Koning der Romeinen , ver- gunt aan de Minderbroeders te Dordrecht vrijdom van den tol te Niemansvrint voor hula bier, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 141 Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 35; Van den Bergh, Oorkb. I n?510. Dit is de eerste vermelding van het Minderbroederen- klooster te Dordrecht, dat zich van de Voorstraat langs Heer-Hendriks-Vriezenstraat tot de Sisarys of Sarisgang uitstrekte. Het werd na 1572 tot allerlei doeleinden gebruikt , tot 1799 deels als Oude-Manhuis , daarna tot school. De kerk , grooter dan die der Augustijnen , werd afgebroken en in 1910 verdween het laatste deel , dat aan het klooster herinnerde , voor den bouw eener school. Bij de opgravingcn werden alstoen groote kelders en een gemetseld graf ontdekt. XXI. 1252 Januari 28. Datum Brunsivich V kalend. Februarii indictione decima anno dontini ill'OC?I.,' secundo Regni vero nostri anno quarto. Willem (II), Koning der Romeinen , begiftigt Dor- drecht met verscheidene voorrechten o. a. vrijdom van beden en heervaart, behoudens een kogge yolks, regeling der rechtspraak van schepenen , boeten , poorterschap, panding, enz. (zie n?14), onder belling dat men hem , wanneer hij te Dordrecht komt van leeftocht zal voorzien, en dat hem jaarlijks in twee termijnen een som van 60 ?Holl. zal betaald werden. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?33 (D. 4 ; Br. I 1 n?4) Reg. 4. Met het zegel van den koning in gele was. Dit charter komt zoo in latijn als in vertaling voor in de meeste Handvest- en Keurboeken. Bij M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 420, van Mieris, Charterboek I blz. 263 en Van de Wall Handy. blz. 20, is het afge- drukt naar slordige of onvolledige afschriften. Van de Wall nam het uit het Bonte Register, berustende in de Domeinkamer van Holland , fol. 166 , gecoll. met een aut. copie naar het Houten Boek in de Ms. Privilegien en Handvesten van den heer B. van Slingelandt fol. 1-2. Air. P. van den Brandeler gaf het stuk uit naar het OORKONDEN EN REGESTEN origineele charter , ter vergelijking met den door hem ont- dekten ouderen voorrechtsbrief, Kronijk van het Hist. dekten ouderen voorrechtsbrief, Kronijk van het Hist. Gen. 1867, blz. 26-28. Hiernaar drukte Van den Bergh het of in zijn Oorkondenboek I n?550. De vertaling komt voor in de Ms. Privilegien en Keuren met roode voor- letters van den heer Meerman, bij Van de Wall, Handy. blz. 21-31. Allereerst zij bier aangeteekend, dat de Graven bij hun verblijf to Dordrecht een vaste herberg hadden. Als zoo- danig worden genoemd het groote huis Henegouwen en daarna de Poorte Maiburg, Leeuwenburg, gewoonlijk ge- noemd Mijns Heeren Herberg. Het eerste huis, op den hoek der Gravenstraat , is nog gedeeltelijk in wezen , het andere aan de Voorstraat is sedert eenige jaren afgebroken , maar een oude zand- steenen schouw (14de of 15de eeuw) bevindt zich in het Museum der Vereeniging Oud-Dordrecht. De betaling der 60 ?Roll. komt in de stadsrekeningen geregeld voor, ook in die van 1285-87. Deze grafelijke inkomsten werden sedert de 14de eeuw als leen uitgegeven aan verschillende personen. In 1500 vervielen zij weer aan de Grafelijkheid, en werden tot 1572 aan den Groyer of Houtvester van Brabant betaald; daarna tot 1808 aan den Rentmeester van Zuid-Holland. In 1822 werd bij Kon. Besl. van 10 Februari van deze rente over 1809 tot 1821 remissie verleend, en de rente zelf vervallen verklaard. XXII. 12.52 April 23. Acta sent lice apud Dordrech in cenebio patrum minorum anno domini MCC quill- quagesimo secundo feria tercia post dominicam jubilate. Florens van Holland , broeder van Willem , Koning der Romeinen , doet uitspraak in de geschillen , die gerezen waren tusschen Jan , heer van Huesdene aan de eene , en de stad Dordrecht aan de andere zijde , met betrekking tot den tol van Huesdene en regelt de rechten , die de Dordtsche poorters aldaar BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. i 43 betalen zullen, en de wijze , waarop geschillen voortaan zullen vereffend worden. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?73 (D. 3; Br. I 1 n?5.) Reg. 5. De zegels van Floris van Holland, heer Jan van Heusden en der stad Dordrecht verloren. Afgedrukt in vertaling bij M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 118-120; Van Mieris, Charterb. I blz. 265, en in het latijn met vertaling bij Van de Wall, Handy. blz. 32-35, alle naar afschriften; bij Van den Bergh, Oorkb. I n?555, naar het origineel; het latijn naar de Ms. Privilegien en Handvesten van den heer B. van Slinge- landt, fol. 2 vso en 3, gecoll. met een oud Mss. Privi- legie- en Keurboek van den heer P. C. Ponzi5e van Meer- denvoort , fol. 14 vso en 15. De vertaling naar een Mss. Privilegie- en Handvestb. van den beer Burgem. Karsse- boom , gequot. A. fol. 262 vso. XXIII. 1255 Augustus 23. Actum et datum anno Domini 31°C10°L?quinto in vigilia Bartholomei apostoli. Hendrik van Alblas neemt van het kapittel van St. Maria to Utrecht in erfpacht de helft der grove en smalle tienden ten zuiden der Alblas tot de Mer- wede in de lengte tot Gravelant in de breedte tot Papendrecht op een jaarlijksche pacht van tien ponden Hollandsch. („Et ut hec rata atque inconvulsa per- maneant presens scriptum domini Florentii de Hol- la,ndia fratris domini W. Romanorum regis illustris , Wilhelmi de Strine , Johannis de Leda, Henrici de Lecka , militum necnon opidarum de Durdrecht sigillis feci communiri. Et quia ego llenricus sigillum pro- prium non habeo , sigillum domini Willelmi de Brede- rode , militis , pro me rogavi apponi"). Gedr. naar het origineel bij Kluit, N?212, daarnaar Van den Bergh, Oorkb. I n?614. Vgl. Brom, n?1315. 144 OORKONDEN EN REGESTEN XXIV. 1255 October 27. Acturn et datum anno Domini MCCE quinto in vigilia Symonis et Jude apostolorum. Wilhelmus , heer van Wifleit 1) , erkent van het kapittel ten Dom te Utrecht voor 15 jaren gepacht te hebben de tienden in Scobbende , gelegen tusschen Wifliet en G ..... 2) , behalve den pastoorstiend aldaar. („Et ut hoc dietis decano et capitulo Tra- jectensi firmum sit et ratum et quod predicta omnia inviolabiliter a ' nobis nostrisque heredibus observa- buntur presentes litteras eis contulimus sigillis nobi- lium yirorum Johannes domini de Hoisden, Wilheimi domini de Strine , oppidanorum de Dordrecht nee non nostro proprio sigillatas et dicta quindecim anni incipient currere in festo Jacobi proximo futuro"). Orig. in het Archief van den Dom te Utrecht met de zegels van Wilhelmus van Wifliet (twee dubbel getinneerde faassen), Wilhelmus van Strine, Johannes van Hoisden (ridderzegel) en van Dordrecht (eene kerk , het randschrift vergaan.) Gedr. Van den Bergh , Oorkb. I n?622. Vgl. Brom no 1319. Dat Wifliet een sloot zou zijn tusschen dit ambacht (Schobbende) en Poelwijk , een meening van den heer Retinae,-, dunkt mij onwaarschijnlijk ; men is toch Been heer over een sloot ! In n?14 komt een Symon de Wifliet voor; in een stuk van 26 Febr. 1246 ( Van den Bergh, Oorkb. I n?416) en in een van 27 Oct. 1255 ( Van den Bergh, Oorkb. I n?622) een Wilhelmus de Wichffiet. In een charter van 1282 Maart 29 (De Fremery, Oorkb. Suppl, n?219) spreekt Gerardus de Maelstede van zijn visscherij „de Cortewiffliet jacentem in officio de Cattendijc habentem 1) Lees Wifliet. 2) Volgens een afschrift van iO Sept. 1542 in het Utrechtsche Archief berustepde heeft er .!estaan Gainmerecht. Archief berustepde heeft er .!estaan Gainmerecht. BETREFFENDE D1 STAI) DoRDREcHT. 145 ad oriente officium de Wemeldinghe ab occidente officium de Cloetinghe". Ook in de Groote Waard vond men bij Vorensaterwaard een eilandje Wiffliet. Maar deze beide kunnen hier moeilijk bedoeld zijn. Wiffliet moet geweest zijn een heerlijkheid, ten oosten van Scobbe tot den- dijk Puttershoek?Maasdam. XXV. 1260 October 12. Datum in Rinsburch anno Domini MCCLX feria quanta post festunz beati Dionisii, mense Octobri. Aleidis, gemalin van Johannes van Avesnes, voogdes van Holland en Zeeland , schenkt aan de abdij van Rijnsborgh de tienden in Wandinghen tusschen Leyden en Dodinslane en zulks ter vergoeding en vermeerdering van de vijf ponden Holl. jaarlijksche renten uit het „scrode ambacht" te Durdrecht en de twee ponden jaarlijks in aalmoezen , terwijl zij den tolvrijdom van het convent te Nimantsvrinth be- vestigt. (?..... Cum inclyte recordationis domina M. quondam Romanorum imperatrix, matertera nostra, pro incremento et salute dare memorie mariti sui W. comitis Hollandie avi nostri , in officio de Durdrecht, quod scrodeambacht vulgariter nuncupatur, abbatisse et conventui ac monasterio in Rinsborgh quinque libras Holl. annis singulis concesserit eandemque con- cessionem bone memorie pater nosier comes Floren- tius duxerit confirmandam, ac alias etiam dictum monasterium videlicet in Bogarden a comitatu Hol- landie dual libras perpetualiter habeat in elemosinam annuatim ..... Volentes insuper eisdem gratiam facere specialem , ipsis concedimus et donamus ut ante theloneum de Nimantsvrinth cum vino et frumento , et aliis rebus quibuscumque , ad ipsum monasterium pertinentibus , with.. en Meded. XXXIII. '10 146 OORKONDEN EN REGESTEN sine omni exactione thelonei lihere transeant et quiete....") Origineel in het Rijks-archief. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?68. Zie hiervoor n?16. XXVI. 1263 October 29. Datum anno Domini MCCLX tercio feria secunda ante festum omnium sanctorum. Johannes, ridder, heer van Arkele, beleent zijn neef Otto op bepaalde voorwaarden , wat betreft tienden, rechtspraak, het sterflee en apergoet enz. met de landen van Selinelant. Orig. in het Rijks-archief met het zegel van heer Jan in witte was. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?105. Dit charter wordt hier vermeld , als bewijs , dat het ge- slacht van Slingelandt uit den huize van Arkel stamt. slacht van Slingelandt uit den huize van Arkel stamt. Otto was de eerste heer en wellicht de stamvader van het beroemde Dordtsche geslacht , dat het wapen der Arkels voert (met verandering van kleur (keel in sabel) en toe- voeging van een vrij kwartier (een pot van sabel op een veld van goud). XXVII. 1266 Februari 22. Facta fuit autem hec constitutio anno domini 31°CocoLx-0 quint?in cathedra Petri et durabit usque ad festum nativitatis beati Johannis baptiste proximo venturum. De Baljuw van Zuid-Holland, benevens Reehter, Schepenen en Raden van Dordrecht, bepalen, dat Been poorter aan vreemden mag vergunnen op zijn naam to varen ter verkorting van 's graven tolreeliten. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 147 („Balivus Suthollandie , judex , scabini et consiliarii de Dordrecht in consilio consedentes de iure domini terre et honore vine tractatum habuerunt , volentes fidelitatem quam tenentur domino suo observare eon- stitution.em in presenti sedula subscripta ordinaverunt , videlicet quod nulli oppidanorum de Dordrecht licitum erit infra villam Dordrecht vendere alicui extraneo vina , ligna , segetes aut alias marces quascunque, aut super bonis Buis denarium Dei acceptare aut con- ditioner facere ducendi bona ad locum aliquem extra thelonium aut comitatum et sic nomine suo deducere vel facere deduci per thelonia , et ita dominum terre iure suo defraudare. Siquis autem hoc fecerit et exinde a tribes personis de xviij qui ad hoc electi sunt et illud fideliter considerate iuraverunt quorum nomina subsecuntur convictus fuerit solvet x lib. et amittet ius oppidanatus sui per annum et remittentur bona sua que nomine suo per thelonia duxit sive denarii de eisdem percepti. Si vero pauper sit nee bona habuerit transmittetur personaliter sub gratia domine terre si inveniri poterit. Hec eadem consti- tutio tangit equaliter illos qui receperint bona extra- neorum nomine suo versus villam Dordrecht per thelonia deducenda si exinde convicti fuerent sicut est prenotatum. Nomina autem ad hoc iuratorum et communi consensu electorum sunt hec : Ripartus , Gerardus Troest, Ghibo filius Gertrudis, Rike, Everart, Vrodo , Godekinus filius Vroden , Lambertus gener Clawardi , Petrus filius Wigeri , Sybrandus gener Johan.nis , Vrodekinus gener Th(eodorici) de 1Vrosa , varier Alardus , Fredericus et Itenricus Sus, Her- mannus de AVardis , Willelmus Dukine , Hugo filius Segerardus et Ghiselbertus filius Alye.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?200 (F. 9; Br. I 3 n?1.) Reg. 6. Zonder zegel. Gedr. in vertaling bij Smits en Schotel , Beschr. van 148 OORKONDEN EN REGESTEN Dordrecht , dl. II blz. 59 ; Van den Bergh, Oorkb, II n?132 naar het origineel. Deze keur strekt ten bewijze, dat de Dordtsche poorters, gebruik makende van de verkregen tolvrijheid , menigmaal bedrog pleegden , door goederen van vreemden op hunnen naam te laten vervoeren , en alzoo de inkomsten des graven te benadeelen. Brie personen uit de 18 aange- wezene moesten de overtreding kunnen getuigen, terwij1 de straf bestond in boete van 10 ? verbeurdverklaring der ontvangen gelden , overlevering aan 's Graven wil en genade en verlies van poorterrecht voor een jaar. Dit stuk is tevens het oudste stuk, waarin van een baljuw van Zuid-Holland sprake is. Wel begint de lijst der baljuwen bij Balen bij 1230, maar deze lijst is onbe- trouwbaar, , terwijl er personen op voorkomen, die baljuw van geheel Holland genoemd worden , en anderen ont- breken, bijv. Philippus Molendinarius (zie n?28). XXVIII. 1266 Juli 3. Datum anno Domini 111CCLX VI in crastino translationis beate Martini episcopie. Philippus, ridder, genoemd Molenaar, eertijds baljuw van Sutholland verklaart, dat hij vroeger op last van Willem , koning der Romeinen een onderzoek heeft ingesteld naar het reeht van de abdij van Mariein- weerd op de kerk van Houninghen en hevonden , dat zij die wettig bezat. Cartul. van Marienweerd. Gedr. Van den _Bergh, Oorkb. II, Suppl. n?39. Under de getuigen komt voor Daniel de Merwede. Of hij dezelfde is, die voorkomt in een charter van 20 Nov. 1243 (zie n?18) en in dat van 27 Mei 1246 (zie J. de Frernery, Oorkb. Suppl. n?89) is niet te zeggen. In laatst genoemd stuk staat : „Daniel_ et Henricus milites et fratres de Merewich". Dat deze laatste naam Merwede fratres de Merewich". Dat deze laatste naam Merwede zou zijn , is bedenkelijk , daar een Hendrik van Merwede nergens elders vermeld wordt. Merewich is misschien Meer wijk. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 149 XXIX. 1266? Zonder dagteekening. Schepenen en Raden van Dordrecht beloven aan die van Hamburg antwoord op hun schrijven to zenden, zoodra de kooplieden, die over zee naar het oosten voeren , teruggekeerd zullen zijn. Gedr. .Lappenberg, Hamburgisches Urkundenbuch I n? 714. Van den Bergh, Oorkb. II no 153. Deze brief door schepenen en raden van Dordrecht (zonder den baljuw of den schout) aan de Regeering van Hamburg geschreven is een bewijs van den uitgebreiden handel der Dordtsche kooplieden „qui per mare ad orien- tales partes undique consueti sunt velificare". Waarover in den brief sprake is, blijkt niet. De Regeering kan Naar definitief antwoord niet geven, alvorens met de kooplieden geraadpleegd to hebben. XXX. 1267 illaart. Datum anno Domini MCCL X sato (pinta feria proxiina post dominicam quasimodo de ['cilia. Rechter, Schepenen en Radon van Dordrecht geven vrijgeleide aan de poorters van Hamburg. Gedr. Lappenberg, Hamburgisches Urkundenbuch I n0 699; Van den Bergh II n?133. Wellicht is dit het finale antwoord der Dordtsche Regeering, waarvan in den vorigen brief gesproken wordt. De Hamburgsche kooplieden zullen te Dordrecht naar behooren ontvangen worden , als goede vrienden. XXXI. 1269 November 2. Deze brief was yhegheven do ons Heren was dusent jaer tvee hundert jaer neghen ende sestic jaer up allersielen clack te Dordrecht. 150 OORKONDEN EN REGESTEN Florens (V) graaf van Holland vergunt aan Aleyde Vranken Stoepsdochter, , dat zij na den dood haars vaders diens leenen in Hildegerdberge (huis , sant- werf, , land enz.) ontvangen zal. Vidimus in het Rijks-archief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?190. Deze brief is hier vermeld , omdat daarin voorkomt de naam Stoep (Stoop), een der oudste Dordtsche geslachten, waarvan reeds leden genoemd worden in de stadsrekening van 1311, n.l. Willem Stoep (Dozy, blz. 78) in die van 1386 n.l. Jan Stoep (Dozy, blz. 97 en 99) en in die van 1399 n.l. Reinier Stoep (Dozy, blz. 102). Vranken Stoep komt in den brief voor met drie dochters: Aleyd gehuwd met Gerard van Raporst (Raephorst). Margriet, gehuwd met Deric van Hoylede. N. N. gehuwd met Hendric van den Velde, die een dochter Hildegonde had. XXXII. 1269 December 14. Acta sunt hec presentibus viris nobilibus et ycloneis Amilio de Houweninge , sacerdote, domino Egidio de Berendrecht , milite Theodorico de Stolwike et ceteris viris fidedignis anno MCCLXIX in crastino Lucie virginis. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Gode- scalcus , genaamd Scriver en Volquindis , zijn edit- genoote , zich zelf en al him goed aan het Duitsche huis to Utrecht hebben overgegeven behoudens de rechten van den graaf van Holland. Gedr. De Geer, Archieven der Duitsche Orde I n?253; Van den Bergh, Oorkb., Nalezing n?49. In dit stuk worden voor het eerst Dordtsche schepenen bij naam genoemd nl. Ghiso , die wel Gysen Dukinc zal zijn , Gerardus Bertroden zoon en Henricus Friso , n.l. heer Hendrik de Vrieze , die een der eerste burgemeesters van Dordrecht is geweest , en in de rekeningen van 1284? van Dordrecht is geweest , en in de rekeningen van 1284? BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT, 151 87 veelvuldig voorkomt. Nog steeds heet te Dordrecht een straat naar hem Heer Heinrix Vriezenstraat of kort- weg Vriezestraat. Godescalcus Scriver en zijn vrouw Volquindis behoorden tot de familie Oem, gelijk blijkt uit de uitdrukking ,pro filio suo dicto Oem". Hij komt in de genealogie bij Balen niet voor, , maar de naam Godschalk is in de familie Oem later veelvuldig (zie Balen). XXXIII. 1270 Maart 28. Datum anno dornini 111°CC°LX nono feria sexta letare ierusalem. Graaf Florens (V) beveelt den tollenaar te Geervliet de poorters van Dordrecht in het genot van hun tol- vrijdom te laten. („Florentius , comes Hollandie dilecto theloneario suo de Gervliet salutem. Mandamus tibi quatinus opidanos nostros de Dordrecht specialem libertatem quam habent a dilecto patre nostro ac aliis nostris predecessoribus comitibus Hollandie et prout hactenus transire consueverunt sine vexatione transire permittas praesentium testimonio litterarum".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?74 (W 1; Br. I 1 n?6) Reg. 7. Zegel verloren. Zeer beschadigd. Voor het eerst uit- gegeven in extenso. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?195 in regest , en met foutieven datum 1270 Maart 8. XXXIV. 1270 December 21. Datum apud .Herlem anno Domini millesimo CC?septuagesimo in die beati Thome apostoli. Florens (V), graaf van Holland , verbiedt eenigen dijk op het land van eenigen poorter van Dordrecht 152 (JORKONDEN EN REGESTEN to leggen , buiten kennis van Heemraden of Schepenen met bepaling , dat de Baljuw van Suyt-Hollant en twee bescheiden knapen buiten de stad benevens twee binnen de stad woonachtig in quaestieuse ge- vallen binnen 15 dagen op hunnen eed een beslissing zullen geven. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?34 (D. 11; Br. I 1 n?7.) Reg. 8. Met het zegel van den onmondigen Graaf in witte was. Gedr. M. Palen, Beschr. van Dordr., biz. 425-427, waar in plaats van apostoli Aprili gelezen wordt; Van ilieris, Charterb. I blz. 353 (in vertaling); Van de Wall, Handy. blz. 37, naar een afschrift uit het Houten Boek Handy. blz. 37, naar een afschrift uit het Houten Boek in de MSS. Priv. en Handy, van den heer B. van Slingelandt, fol. 4 vso.-5; Van den Bergh, Oorkb. II n?208. 1270 December ,21. Datum ut supra. Florens (V), graaf van Holland , verbiedt de poorters van Dordrecht in Zuid-Holland , behoudens de vrij- held van St. Geertruidenberg en zijn recht van tollen, in hunne personen of hunne goederen to arresteeren of aan to spreken , dan alleen voor bun eigene ver- willekeurde sehulden. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?118 (D. 12; Br. I 1 n?8) Reg. 9. Met het zegel van den onmondigen Graaf in witte was. Gedr. M. Balm, Beschr. van Dordr. blz. 424-425; met dezelfde foutieve lezing als in n?34; Van Miens, Charterb. I blz. 354 (in vertaling); Van de Wall, Handy. blz. 39, naar een afschrift uit het Houten Boek in de blz. 39, naar een afschrift uit het Houten Boek in de MSS. Priv. en Handy. van den heer B. van Slingelandt, fol. 1 lvso en de vertaling naar MSS. Priv. van den heer Burgem. Karssebown, gequot. A. fol. 266; Van den Bergh, Burgem. Karssebown, gequot. A. fol. 266; Van den Bergh, Oorkb. II n?209. BETREFFENDE DE STAR 1)ORDREC1UT. 153 XXXVI. 1271 Juli 6. Datum aped Dordrecht anno Domini moo ,0 u septuayesimo primo in octant beatorum aposto- lorum Petri et Pauli. Florens (V) , graaf van Holland , verleent aan de poorters van Dordrecht vergunning, om tot versterking en verdediging , hunne stad met eene gracht te mogen omgraven , regelt de wijze van onteigening der landen, huizen en molens, en geeft vier bunders land , ge- naamd Lob(b)erssinsland, aan de stad , um, zoo noodig , daar doorheen te graven , onder terugneming van land daarnaast gelegen. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 50 (D. 9; Br. I 1 n?9.) Reg. 10. Met het zegel van den onmondigen graaf in witte was. Gedr. Aden, Beschr. van Dordr., blz. 427-429; Van Miens, Charterb. I blz. 357 (in vertaling); Van de Wall, Handy. blz. 42, naar een afschrift uit het Houten Boek, in de MSS. Priv. en Handy. van den heer B. van kSilingelandt fol. 3vso-4. Van den Bergh, Oorkb. II no 217. De vergunning door den minderjarigen graaf Florens V hier gegeven , werd 14 Sept. 1284 (zie n?84) vernieuwd. De gracht , die toen rondom de stad gegraven werd, was de haven, die thans bekend is als Riedijkshaven (de voorhaven), de Noorderhaven , de St. Jorishaven , de Vriezehaven en de Spuihayen (met voorhaven). Zij liep nit in de Merwede en in de Oude Maas , in den z.g. Born, nog aanwezig, maar werd in 1574 door een nieuwen mond door den dijk bii St. Adriaenskerk buiten de Vuil- poort in de rivier geleid , waardoor de vroegere parochie van St. Adriaan ook Vulpoort genoemd, binnen de stad werd getrokken. Het oude deel der haven werd nu ge- dempt. Van de vier bruggen en poorten aan die haven wordt in de rekeningen van 1285-1287 nog geen melding gemaakt. De oude stadsgracht, waarschijnlijk de vroegste afsluiting der stad, werd binnengracht. Zij liep voor het 154 OORKONDEN EN REUESTEN grootste deel evenwijdig aan de nieuwe gracht en de ter- reinen tusschen beide liggende bleven nog lang onbe- bouwd of werden gebruikt als tuinen , bleekvelden , ramen enz. Thans zijn al die binnengrachten met hare z.g. enz. Thans zijn al die binnengrachten met hare z.g. doode spranten gedempt. XXXVII. 1271 Augustus 5. Datum anno Domini MCCLXX 'Arno feria IV post festum Petri ad vincula. Joannes , bisschop van Utrecht, meldt aan de Regeering van Dordreigt een en ander over de door hem ter wille van maarschalk Sveder van Busenhem verleende jaarrnarkt aan het dorp Hoppenisse, met vrijgeleide voor de bezoekers , van 8 dagen te water en 3 dagen te land. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?2 (X. ... niet bij Br.) Reg. 11. Zegel verloren , zeer door brand verschroeid. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. Nalezing no 1. XXXVIII. 1273 Juni 7. Datum anno Domini 111°Ce'LXXn1o tertio feria quarta octavo post Pentecosten apud Arnescore. In cujus rei testimonium presentem literam sigillo nostro una cum sigillo venerabilis mice nostre domine Aleyd de Haynnonia predictis oppidanis dedi- mus roboraturn. Datum anno et feria quarta predicta. Florens (V), graaf van Holland, doet uitspraak in de geschillen , die gerezen waren tusschen de poorters van Dordrecht ter eene en de wijnschroeders en zoutmaters ter andere zijde, waarbij hij bepaalt, dat voor het verwerken van een vat wijn 18 deniers Holl., voor een legel wijn 9 deniers Holl. en voor een vat wijn adat met de kraan verwerkt wordt ten BETREFFENDE DE STID DORDRECHT. 155 naasteu. huize 12 deniers Ho11. zal betaald worden , en verdere arbeid , naar gelang van den omvang , en. den Schout met twee goede knapen als arbiters aan- wijst , als de schroeders en poorters het niet eens kunnen worden, terwi.j1 door schepen uit zee komende, die zelf hun wijn over boord werken , niets aan de schroeders verschuldigd zal zijn. Voorts zullen de zoutmaters van elke 100 zouts niet meer mogen nemen dan 5 schellingen meetloon en met de maten, die in het Tolhuis binnen Dordrecht bewaard worden, geen bedrog plegen , terwijl bij bewezen onrecht- matige vorderingen Schepenen uitspraak doen zullen. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 68 (D. 8; Br. I 1 n?10.) Reg. 12. Met zegels en contrazegels van den onmondigen Graaf in witte was, en van zijne voogdesse vrouwe Aleyd van Henegouwen in gele was. Gedr. Beschr. van Dordr., biz. 429-431; Van Mieri s , Charterb. I blz. 367; Van de Wall, Handy. blz. 45, naar de beide vorigen; Van den Bergh , Oorkb. II no 252. XXXIX. 1274 ? Februari 14. Datum in festo Valentinij et.... Graaf' Florens (V) beveelt aan de zoutmaters te Dordrecht per legel wijn 9 deniers te heffen. (?Floren- tins) comes Hollandie mensuratoribus salis in Dordrecht salutem innotu ...... quod(?) de lagena vini unde novem denarios recipere deberetis ..... plus debito recep- ta ..... quo circa volumus quod id ..... deceto ullatenus praesumatis sed contenti sitis ..... stipendiis consuetis"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?69 (X.. niet bij Br.) Reg. 13. Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Deze brief schijnt een gevolg te zijn van de uitspraak door den graaf in Juni 1273 (zie 4?38) gegeven, want 156 OORKONDEN EN REGESTEN ook hierin wordt van negen deniers per legel wijn ge- sproken. Vreemd is evenwel, dat de graaf zich richt tot de mensuratores salis (zoutmaters) en niet tot de vinitores (wijnschroeders). Waarschijnlijk moesten de zoutmaters (wijnschroeders). Waarschijnlijk moesten de zoutmaters het bevel aan de schroeders overbrengen , of waren zij tevens wijnschroeders. Het tolhuis binnen Dordrecht, waarin de zoutmaten bewaard werden was de Toltoren. De kraan hier genoemd, stond aan de Oude haven, thans een open plein , nog den naam Oude kraan dragende. Evenwel werden later op andere plaatsen aan de haven ook kranen gesteld en in het begin der veertiende eeuw een aan de rivierzijde, de kraan Rodermond , die op een terrein stond, belegd met molensteenen. In de rekeningen van 1284-87 komen (Dozy, blz. 47, 50 en 52) de uit- gaven voor van den bouw eener kraan. XL. 1274 Juni 2. Datum et actum wino dontini MCC LXXIIII proximo sabbatko post ociavam penthecostem. Jan , hertog van Lotharingen en van Brabant, regelt de toirechten , die de poorters van Dordrecht op zijnen tol to Litte moeten betalen. Oud MSS. Privilegie- en Keurboek van den beer P. C. Pompe van Meerdervoort , fol. 15 vso , gecoll. met een authentijke copie naar het Houten boek in de MSS. Privi- legien van den beer B. van Slingelandt, pag. 5. Gedr. Van de Wall, Handy. biz. 49. De vertaling van dit charter in: MSS. Privilegien en. Handvesten van den heer Burgemeester Karsseboom, ge- quot. A. fol. 279. Gedr. Van Mieri s, Charterb. I blz. 374; Van de Wall, Handy. blz. 50. Het origineel is verloren. XLI. 1275 Maart 18. Gegeven ende gedaen int Jaer ons Heren dusent tweehondert vier ende tseventich, daechs BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 157 nae Sinte G eertruy Ende es dese jeg enwoerdige brieff gevesticht mit den eede der poorteren van Rivier ende mit indrucking e des zeg els. Aleydt, luster van Willem, Roomsch koning, huis- vrouw van wijlen heer Jan van Avennes, geeft aan hare nieuwe stad bij het huis te Revier (Schiedam) rechten , wetten enz. („Item, in vonnissen off in recht te vuyten , off scepenen twifelde sullen zy tot den raedt der scepenen binnen Dordrecht toeloep hebben ende by hueren raede sullen zij doen, latter off te doen es"). Gedr. Van lifieris , Charterb. I blz. 373; Van den Bergh, Oorkb. II n?288. Het is een bewijs van de beteekenis van Dordrecht als stad, dat het het moederrecht verkreeg over Schiedam. Ook Schoonhoven en Geertruidenberg moesten in twiifel- achtige gevallen hun recht te Dordrecht halen '). Dat hieruit het bewijs is of te leiden, dat Schoonhoven tot Zuid-Holland behoorde, hetgeen de heer Raniaer doet , is met het oog op bovenstaand stuk betreffende Schie- dam zeker onjuist. Ik lees er alleen in, dat de Dordtschc schepenbank naar buiten als zeer kundig stond aange- schreven, en dat Schoonhoven Dordtsch recht had. MAT. 1276 Juni 27. Datum et actum anno D MCCLXX Vi sabbato post festuin vat ivi tails beat i Johannes Baptiste. Aeleidis, gemalin van Johannes van Avennes, oor- kondt, dat Johannes van Tholouse, zoon van Huge- man van Wieldrecht, de gift van een halve tiende 1) In de rekening van 140 vind ik nog een geval , dat „die goede lieden van Mei dingen" te Dordrecht kwanien ma een vonnis te halen. 158 OORKONDEN EN REGESTEN van Tieselinskerke door zijn grootvader Gerard, heer van Wieldrecht , ridder , aan de abdij Ter Does ge- schonken , heeft bevestigd. („In cujus rei testimo- nium presentibus litteris sigillum nostram duximus apponendum".) Oorspr. in het Seminarie to Brugge, met groot ovaal zegel in bruine was , voorstellende een vrouw met een arend ter rechter en een leeuw ter linkerzijde. Inven- taris n?1151. Gedr. J. de Frenzery, Oorkb. Suppl. n?183. In dit stuk wordt genoemd Jan van Tholouse , die ook in een charter van 11 December 1290 (zie n?116) Jan van Tholhusen genoemd wordt. Van der Eyck meende , dat Tolloysen (een meer gebruikelijke variant van den naam) een smaldeeling was van het ambacht Alloysen. Maar de heer Ramaer heeft afdoende aangetoond , dat Tolloysen en Alloysen namen zijn van hetzelfde gebied. Evenwel is Alloysen later in gebruik gebleven , en is het nog de naam van een der vier polders in het eiland van Dordrecht, van een der vier polders in het eiland van Dordrecht, soms ook Bovenpolder genoemd , die ongeveer ter plaatse ligt van het verdronken ambacht. Balen en Smits en S'chotel noemen het een smaldeeling van de Merwede , en Jan van Tolloysen is volgens hen een jongere zoon van Daniel van de Merwede (zie Balen, blz. 1112). Maar uit bovenstaand stuk blijkt , dat Johan van Tholouse een zoon was van Hugeman van Wieldrecht en deze een zoon van Gerard van Wieldrecht , terwijl in het charter betreffende den zoen wegens den doodslag op Clais Oem als borgen van moeders wegen genoemd worden : Willem Hughemanssone , Gherart van Wildrecht , Gilis van Wen- delnesse en Jan van Tholhusen , waarschijnlijk dus vier zonen van Hugheman van Wieldrecht. Er blijft dus van de verwantschap van Tolloysen met Merwede niet veel over, tenzij Gerard van Wieldrecht aan de Merwedes verwant was. Het ambacht Tolloysen is eerst later in het bezit van een tak der Merwedes gekomen. In 1316 werd het ver- lijd op Ricout van Nordeloes en in 1351 kwam het aan een lid der Merwedes, Daniel van Tolloysen, overleden UETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 159 1389, na wien Dirk van de Merwede ambachtsheer werd. Na diens dood, 29 Augustus 1392, werd het gegeven aan Dirk van Zulen Zwederszoon (zie .Ramaer, blz. 77). XLIII. 1276 Ali 4. Ghegheven int jaer ons Herm (lusent tvehondert ende sense ende tseventich up sente Marti j n seuddecorldach. Sellout en Schepenen van Dordrecht verleenen aan de wollewevers , die zich aldaar vestigen, het poorter- recht , benevens vrijdom van heervaart, sehattingen en beden. Naar een vidimus van broeder Jan, gardiaan der Minderbroederen to Dordrecht d.d. 1341 Augustus 7, be- rustende in de archieven van het Wolweversgild (Gilden- archief n?395). Een afschrift hiervan in de MSS. Be- schrijving van Dordrecht door C. van Someren, fol. 132. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 52; Van den BerAih, (Jorkb. IT no 317. XLIV V. 1276 September 1. Datum feria tercia poet decolla tionem beati Johannis Baptiste annoDomini MCC LAT.-Vio sexto. Graaf Florens (V) verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van tol veer wol en laken. („Florentius comes Hollandie universis presentes lit- teras inspecturis salutem. Noverint universi quod nos dilectos et fideles nostros oppidanos de Dordrecht de lana colore et omnibus aliis ad pannum laneum perem- tibus in comitatu nostro ab omne exactions nostri thelonei liberos dimittimus et immunes hoc excluso quod iidem de quolibet facto lane quam deducunt ad operand= in ditto loco de Dordrecht dabunt nohis ratione thelonei sex dena,rios sterling. Preterea sta- 160 OORKONPEN EN RE(ESTEN tuimus de consensu et consilio scabinorum dicti oppidi quod illi qui nunc ibidem oppidani exstunt pannum quern de sua Lana propria preparari faciunt ..... 1)nt singulis diebus per sue libito voluiitatis. Et textores undecunque venerint postquam oppidani effecti sint in undecunque venerint postquam oppidani effecti sint in dicto oppido qui se de panno preparando personaliter intromiserint quolibet sabbato pannum suum vendent sicut eis magis videbitur expedire , et ipsos tex- toribus quibuscunque et de quocunque loco venerint postquam oppidani diete ville effeeti fuerint predic- tam de theloneo concedimus libertatem et ipsos in nostram protectionem recipimus specialem nolentes ipsos ab aliquibus indebite molestari. Et siquis eos contra iusticiam gravare presumpserit nostram often- sam se noviter incursurum predictis omnibus per decennium ab bine in posterum duraturis"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 75. (X 8 Br. I 1 n?11). Reg. 14. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven in extenso. Gedr. Van den Be;; h, Oorkb. II n?320 in regest. Van dit charter bestaan gecn oude afschriften of ver- talingen. XI X. 1276 September 18. Datum apud Leyden , feria sextet post exaltationem sancte Crucis , anno Domini .11100 septuagesimo sexto , mense septembri. Florens, graaf van Holland, stelt voor de koop- lieden der steden Campen, Zwollen, Daventria, Wilsem en ander?plaatsen in de nabijheid , die tot dusverre in Vlaanderen in de haven het Suin zich met hunne 1) Hier is een gat in het perkainente BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 161 koopwaren begeven, zijn haven te Dordrecht en andere havens in zijn land open en stelt verschillende be- palingen vast op hun verblijf enz. aldaar, het strand- recht , tollen , waterrecht, vrijgeleide enz. Reg. E. L. 3 fol. 1, in het Rijksarchief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?321. Dergelijke brieven aan andere steden, om den handel op Dordrecht ten nadeele van dien van Vlaanderen te bevorderen , komen hierachter meer voor. Van de Wall heeft dergelijke stukken niet in zijne ver- zameling opgenomen , m. i. ten onrechte , omdat zij be- wijzen zijn van de gunstige ligging van Dordrecht en den bloei, dien de handel aldaar reeds bereikt had. De graaf spreekt hier van zijn haven te Dordrecht; in een later stuk wordt die haven de Maas genoemd (zie n?46 en 163)) waarvoor ik geen andere verklaring weet te vinden, dan dat de rivier tusschen Zwijndrecht en Dordrecht, waarin de Oude haven sedert eenige jaren uitmondde , toen soms reeds den naam van Maas droeg. Hiermede staat in verband , dat een der Dordtsche gilden heette het gilde van der Mase (o.a. in 1451), waarschijnlijk het Mazelaarsgild , dat zoowel aan de haven, als later ook aan de rivier een standplaats of gildehuis had. Eigenaardig is nog, dat Lang die twee plaatsen als het koreneind (aan de rivier) en het turfeind (aan de haven) werden onder- scheiden. Het laatste wijst er op, dat de turfschepen in de haven werden gelost. XLVI. 1277 September 21. Datum apud Leyden anno Domini MCC septuagesimo septimo in die S. Matthei apostoli et evangeliste. Florens (V), graaf van Holland , stelt voor de burgers en kooplieden van Hamburg, die tot dusverre in Vlaanderen in de haven het Swin zich met hunne Bijdr. en Meded. XXXIII. II 162 0011XONDEN EN REGESTEN koopwaren begaven, zijn haven, de Maas genoemd, te Dordrecht en andere havens in zijn land open en stelt verschillende bepalingen vast op hun verblijf enz. aldaar, het strandrecht, tollen, waterrecht, vrij- geleide enz. („In cujus rei testimonium presens scriptum sigillo nostro fecimus communiri. Presenti- bus domino Nycholao de Catz milite , Willelmo de Egmonde magistro Gherardo et Heynrico clericis nostris et quibusdam scabinis nostris de Dordrecht ac Frederico ditto Ridder borgensi de Hamborgh"). Reg. E. L. 40 fol. 3 verso in het Rijksarchief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?344. XLVII. 1277 October 28. Desen brie f/' was ghegheven jnt jaer ons Heren MCCLXXVII des donres daghes vor Alreheilighen misse. Florens (V), graaf van Holland , beveelt Coppart, zijnen rentmeester, , en Colijn, zijnen baljuw van Zuidholland , de wollewevers te Dordrecht in de hun toegekende voorrechten te helpen handhaven. Naar een vidimus van broeder Jan , gardiaan der Min- derbroederen in Dordrecht, d.d. 1341 Augustus 7. Origineel noch vidimus zijn meer aanwezig. Ten tijde van Van de noch vidimus zijn meer aanwezig. Ten tijde van Van de Wall berustte het vidimus nog onder de archieven van het Wolleweversgild (zie Van de Wall, blz. 54). Een zeventiende-eeuwsch afschrift van het vidimus komt voor in de MS. Beschrijving van Dordrecht door C. van Sonzeren fol. 132, waarnaar gedr. Van de Wall, Handy. blz. 54, fol. 132, waarnaar gedr. Van de Wall, Handy. blz. 54, Van den Bergh, Oorkb. II n?348. Colijn, baljuw van Zuid-Holland, die ook als schout in de rekeningen van 1284-87 voorkomt, wordt gemist in de lijst bij Balen. Toch waren de functien van baljuw en schout blijkens het stuk van 22 Februari 1266 (zie en schout blijkens het stuk van 22 Februari 1266 (zie BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 163 n?27) niet in an hand. Ook als schout komt hij bij Baler niet voor. Deze vermeldt wel een vroegeren schout Gerard Boot en een vroegeren baljuw Dirk van Minneghem (1243), maar in den brief van 1243 (zie n?18) is niet met zekerheid vast te stellen, of deze Dirk van Minneghem baljuw was, daar juist zijn titel ontbreekt, terwij1 „Gerardo sculteto" wel schout kan zijn, maar toch later in het stuk „Gerardo sculteto de Slidrecht" genoemd wordt. XLVIII. 1278 Maart 15. Deze brief was ghegheven in den fare ons Heren dusent twe hondert seven (ende) tseven- tich des Dinxendaghes na den Sondach als men singlet Reminiscere. Florens (V), graaf van Holland, geeft aan de wolle- wevers, die in zijn land komen, vrijgeleide benevens voor Lien jaren vrijdom van tollen voor dat zjj daar maken, en vrijdom van heervaart. Naar een vidimus van broeder Jan, gardiaan der Minderbroederen in Dordrecht, d.d. 1341 Augustus 7. Origineel noch vidimus zijn meer aanwezig, doch een zeventiende-eeuwsch afschrift van het laatste bevindt zich in de MS. Beschr. van Dordrecht door C. van Someren , fol. 132, waarnaar gedr. Van de Wall , Handy. blz. 53, Van den Bergh, Oorkb. II n?355. XLIX. 1278. Acta sunt hec aped Montem Sancte Gher- trudis teinpore festi nostre ibidem habiti presentibus fidelibus nostris domino 1Vycholao de Cats, domino Willeino de Eghmunde et domino Nicholao de Sub- burgh militibus quorum sigilla presentibus sunt appensa. Anno Domini M°CanoLXXmo octavo. Graaf Florens (V) geeft zijn gruit te Dordrecht op 164 OORICONDEN EN REGESTEN zekere voorwaarden aan de gebroeders Dukingher in leen. („Florentius comes Hollandie universis in Zuthol- landia manentibus salutem attendentes denota obse- quia que dilecti nostri ac speciales Ghyso et Willel- mus fratres dicti Dukingher nobis pluries impenderunt contulimus eisdem Ghysoni et Willelmo praedictis oppidanis nostris in Dordrecht usuatoribus presentis grutam nostram de Dordrecht ad emolumentum eiusdem quoque a nobis et nostris successoribus tenendam iure feodali , mandantes vobis singulis ac universis ne aliquos infra terram Zuthollandie presentis in villa nostra Dordrecht praedicta et in Monte Sancte Gher- nostra Dordrecht praedicta et in Monte Sancte Gher- trudis aliquam grutam faciat seu fieri procuret. Siquis autem alias grutam fecerit seu fieri procura- verit et exinde convinci poterit amittet decem libras contra nos, totiens quotiens exinde convinci poterit et qui alias quam in dictis locis earn supererit amittet quinque libras hollandenses et hoc totiens quotiens quinque libras hollandenses et hoc totiens quotiens istud factum existat. In omnis rei testimonium prae- dictis Ghysoni et Willelmo presentem cartam con- tulimus sigillo nostro roboratam.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?627 (X 1; Br. I 1, n?12). Reg. 15. Opgenomen in n?54. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?372 in regest. Voor het eerst uitgegeven in extenso. In het Rijksarchief berust een charter d.d. des Zater- daghes voer Sinte Agnietendaghe int jaer ons Heeren daghes voer Sinte Agnietendaghe int jaer ons Heeren MCC vier ende neghentich (1295 Januari 20, zie n?151), waarin Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Willem waarin Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Willem Dukinc en Jan die Vriese heeren Ghiesensone Dukinc verklaren van den graaf van Holland voldaan te zijn wegens de gruit te Dordrecht (Van den Bergh, Oorkb. II n?898). Waarschijnlijk staat met deze zaak ook in verband n?150. Ghise en Willem Dukingher (Dukinc, Dukingh enz.), BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 165 gebroeders en poorters te Dordrecht, in de tweede helft der 13de eeuw veelvuldig in stukken en in de rekeningen voorkomende, namen 's Graven gruit in pacht of in leen (jure feodali). Het gruitrecht, dat is het heffen en innen van gruitgeld was een grafelijk recht , ook wel genoemd jus fermentandi, daaruit blijkt, dat gruit een giststof was, die door den gruiter in zijn gruithuis niet alleen ge- leverd werd , maar ook bereid. Gruit kostte ten tijde van graaf Willem III in 1322 tien groote tornoyse het hoed. Streng werd toegezien, dat niemand gruit van buiten binnen de stad bracht of dat niemand in de stad zelf gruit maakte. Tegen deze overtredingen werden boeten van 10 en 3 2 Holl. bedreigd. leder brouwer moest alzoo zijn bier met grafelijke gruit bereiden; degene, die dat niet deed, beliep eveneens boete. Behalve bier brouwde men toen ook ael of hoppen- bier, waartoe blijkbaar geen gruit gebruikt werd; want wie ael brouwde, moest van elk hoed moot 8 deniers in het gruithuis brengen. Wat nu eigenlijk gruit was, is niet precies te zeggen. Volgens de etymologie van het woord (Mhgd. grilz, Ags. grat, Eng. grout, Onoorsch groutr) gaat het terug op een Germ. wortel greut (ver- want met Lat. rudus, kiezel, puin, Lith. grudas, koren), zoodat gruit een stof moet geweest zijn van graan afkomstig, die de eigenschap bezat de gisting van het bier teweeg te brengen of te bevorderen en die uit kleine korrels bestond. (Zie verder het Nederl. Woordenb.) Het charter werd gegeven te St. Geertruidenberg „tem- pore festo nostro", waarmede kan bedoeld zijn 's Graven verjaardag of naamdag. L. 1280. Datum anno Dornini MCCLXXX in vige- lia ..... Florens (V), graaf van Holland, vraagt aan Schepenen, Raden en de gemeene poorters van Dordrecht de mede-erkenning voor een geldelijke verbiutenis 7 waarin 166 OORKONDEN EN REGESTEN Albertus van Vorne en Nicholaus van K(ats) be- trokken zijn. Orig. Gem. Arch. Inv. n?2. (X ... niet bij Br.) Zegel verloren. Reg. 17. Zeer door brand verschroeid. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. Nalezing n?2. LI. 1275-1280. Extract, voor zoover Zuid-Holland betreft , uit het register van tienden van kerkelijke inkomsten in het bisdom Utrecht verzameld ten behoeve van een eventueelen kruistocht naar het Heilige land volgens besluit, door het concilie van Lyon in het jaar 1274 genomen. Registrum quarti termini , hoc est de ultimo ter- mino secundi anni. fol. lb. De ultimo termino secundi anni. Registrum decanatus Suthollandie. Presbyter de Putten. xx. s. hollandenses. Presbyter de Sconreloe. xv. s. holl. Persona de Vlardinge. xii. s. holl. Cralingen. ix. s. et iii. d. holl. Blesewic. xxv. s. holl. Sevenhusen. xxiii. s. et ii. d. holl. Presbyter de Schie. xxx. s. holl. Vlardingen. xxvi. s. holl. Gerardus presbyter de Dordrecht. xxix. s. holl. Slidrecht. xxi. s. holl. Gibo. xv. s. preposito holl. Incipit iiius annus. Registrum pro primo termino (01, 3a. tertii anni. . . . . , tercii anni, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 167 Registrum decanatus Suthollandie. Hildeghersberghe. xii. s. iiii. d. minus. holl. Slidrecht. xii. s. holl. Gibo de Dordrecht. xii. s. holl. Gerardus ibidem. xx. s. tam holl. quam hficenses. (lovan. ?) Bleswic. xx. s. holl. Ketel. x. s. holl. Vlardingen. xv. s. lovan. Putten. xx. s. holl. Gervliet. xx. s. holl. IliikeEnc. x. s. holl. Emekerke. xv. s. holl. Sconrelo. vii1/2, s. holl. Scye. xl. s. holl. Persona de Vlardingen. xxiii. s. holl. Incipit ultimus terminus tercii anni. Registrum pro ultimo termino tercii anni. fol. 13a. Registrum decanatus Suthollandiae. Scorle 1). xiii. s. holl. Blesewic. xviii. s. holl. Sclidrecht. xx. s. holl. Vlardinge cappellanus. xvi. s. holl. Hernarswart. x. s. holl. Hekelinge. x. s. holl. Emekerke. xx. s. holl. Putten. xx. s. holl. Portugale. xxv. s. holl. Gervliet. xx. s. holl. Almesvote. xxi. s. ii. d. minus holl. Incipit. iiiius annus. Registrum pro primo termino, iiiiti. anni. 1) D. i. Sconrelo, 168 OORKONDEN EN REGESTEN Registrum decanatus Suthollandie. fol. 14a. Sconrelo. xii1/2. s. holl. Hildegersberghe. xii112. s. holl. Seuenhusen. xx. s. holl. Blesewic. xx. s. holl. Primus terminus. iiiiti. anni. fol. 14b. Persona de Scie. xxiii. s. holl. Ketel. x, s. holl. Vlardingen pro toto anno persona. xxiiii, s. holl. Roderise, x1/2. s. holl. pro toto anno. fol. 16a. Ultimus terminus. iiiiti. anni. Registrum ultimi termini. Hilt'. anni. Registrum Suthollandie. Sevenhusen. xiiii. s. holl. Blesewic. xix. s. holl. Sconrelo. x. s. holl. Paulus vicarius Sancti Johannis Trajectensis. x. s. holl. fol. 17a. Incipit. Vus. annul. fol. 19b. Registrum de ultimo termino. vti. anni. fol. 20b. Registrum decanatus Suthollandie. Scyhe. xxx. s. holl. Vlardingen persona. xii. s. holl. Item persona de Vlardinghen. xii. s. boll. Franco de Dordrecht. i. i: holl. de toto quinto anno. Ecclesia de Hildegersberge. ii. ft' et. ii. s. Cappellanus de Vlardingen. xxxv. s. holl. Ecclesia de Bleswic. xxxv. s. holl. Presbyter de Abbenbroech de toto. vto. anno, xxxv. s. et. vi. d. holl. Presbyter de Scye. xxx. s. holl. de ultimo termino. vti, anni, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 169 Registrum Suthollandie. Presbyter de Slidrecht pro tribes terminis preteritis ab anno Domini. M?CC?LXV.VII? a Nativitate Domini. iii. ff holl. pro quolibet termino. xx. s. boll. Reg. E. L. 34 Rijksarchief. Gedr. J. de Frernery, Oorkb. Suppl. n?209. Bronnen voor de Geschiedenis der Kerkelijke Rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen , uitgegeven door Mr. J. G. C. posting en Mr. S. Muller Hzn., Eerste afd. n?2. Hoewel geen eigenlijke oorkonde, heb ik gemeend dit stuk hier te moeten opnemen, omdat uit dit uittreksel blijkt, dat het dekanaat van Zuid-Holland uitgebreidere grenzen had dan de baljuwage van dien naam. Be- noorden de Lek en de Nieuwe Maas behoorde slechts de Krimpenerwaard tot de baljuwage. Hoewel de heer Raynaer, blz. 93 zegt, dat ook het dekanaat van Zuid- Holland bezuiden genoemde rivieren lag, blijkt uit de opnoeming van plaatsen als Blesewic, Sevenhusen , Sconerlo, Vlardingen , enz., dat het zich ook daar be- noorden uitstrekte. In het Zuiden blijkt de Maas de grens geweest te zijn, evenals tusschen de bisdommen Utrecht en Luik. LII. 1281 Augustus 3. Dit zechghen was ghezeghet tote Dorderecht in den Minnenbroeder boemgaert, des zoenen- daeghes naer Sinte Pietersdaeghe inghanghen(de) oeghest, in den jaren ons Heeren als men scryvet duusent twee- hondert ende een en tachtigh. Rase, heer van Lidekerke, Albrecht, heer van Voorne , Sueder van Bousichem , ridders en Wisse van Coudekerke , scheidsmannen tusschen den graaf van Holland en zijne helpers ter eene en heer Florense van Henegouwen en zijne helpers ter andere zijde , doer uitspraak in de geschillen tusschen den 170 OORKONDEN EN REGESTEN graaf en zijn neef over bet huis te Arnemuyden en verdere goederen in Walgheren , over bet huis te Waermonde , over het maken van vesten door heer Florens in 's Graven land (dit slaat o.a. op de stichting van Schiedam (Schiedamme)), de gijzeling van Claysse van Schiedam (Schiedamme)), de gijzeling van Claysse van Cats, de schadevergoeding aan heer Florens en de vrouwe van Henegouwen , de kerk van Ziericxzee, het leen van Ghisebrechte enz. Gedr. Van Mieri s, Charterb. I blz. 414 ; Van den Bergh, Oorkb. II n?426, vergeleken met Reg. Copies tirees d'un registre in het Rijksarchief, fol. 252 vso. Het klooster der Minderbroeders was sedert zijn stichting dikwijls de plaats , waar de stedelijke regeering ver- dikwijls de plaats , waar de stedelijke regeering ver- gaderde of belangrijke overeenkomsten werden getroffen. Zoowel de vrouw van Henegouwen, Aleyd, dochter van graaf Floris IV, vrouw van Jan, graaf van Henegouwen, en haar zoon Florens van Henegouwen, stichters van Nieuwendam of Schiedam, bedachten het klooster in hun testament. LIII. 1281 Augustus 11. Dese brief wart ghegheven in den jaren ons Heren als men scrivet dusent tvehondert ende eenentachtich des antlers daghes na Sente Lau- werensdaghe. Florens (V), graaf van Holland , doet uitspraak in de geschillen tusschen de poorters van Dordrecht en de scroeders , n.l. , dat deze van elke honderd zouts, dat zij meten , nemen zullen zes schellingen loll. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?70. (X 5; Br. I 1 n?14.) Reg. 18. Zeer beschadigd. Zegel verloren. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr., blz. 432; Van Mieri s, Charterb. I blz. 411, naar Balen, Van de Wall, Handy. blz, 55 naar een afschrift in een Privilegie- en BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 171 Keurboek, gecoll. met een afschrift naar het Houten Boek; Van den Bergh, Oorkb. II n?429. Bij de uitspraak van 1273 Juni 7 (zie n?38) mochten de zoutmaters niet meer dan 5 schellingen (d. i. solidi of stuivers) nemen, terwijl hier 6 schellingen bepaald wordt. Hier blijken de schroeders tevens zoutmaters te zijn. LIV. 1281. In cuius rei testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum anno domini 111°CainoLXXX7io primo. De gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht geeft vidimus van een charter van 1278. („Nos humilis gardianus fratruin minorum in Dordrecht universis ad quos presentes littere pervenerint salu- tem cum notitia veritatis. Noverint singuli ac uni- versi nos vidisse litteras illustris viii domini Florentii comitis Hollandie non abolitas non cancellatatas nec in aliqua sui parte vitiatas scriptas in hec verba") 9. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?627 (X 1 Br. I 1 n?12). Reg. 19. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Het geven van vidimus geschiedde eerst bijna uitsluitend door den gardiaan der Minderbroeders; later gaven soms de prior der Augustijnen of de deken van het Kapittel der Groote Kerk zulke gezegelde afschriften. LV. 1281-1284. Leenen ten tijde van graaf Florens (V). (3) Dominus de Wassenare : .... Theloneum de I) Zie het charter van 1278 (n?49), 172 OORKONDEN EN REGESTEN Vlerdinghen in nundinis hyemalibus et estivis cum theloneo fori ebdomodalis. Theloneum etiam quod huletolne dicitur .... (143) Gerart uten Riede II morghen op ter ouder Mase. (223) Screvel van Otsorne II s. boeten , in den iiii hoeven te Leyden, te Delf, te Seye ende to Dordrecht. Reg. E. L. 5 fol. 45-56. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?228. LVI. 1283(?) Lijst der leenen van Teylingen. (11) Gilis van Wendelnesse die hevet ontvaen die helft van der visscerrie tusscen Waelsmonde ende Ghalchorde , maer III pont sal hi alle jare thevoren nemen uut alle die visscerrie , ende die III pont hout hi oec van den grave. Dit was te voren sijn leen van de here van Telinghe. (13) Haer Aper van Svindrecht hevet ontvaen in. Niweryede , daer Berendrecht sceidet , die thiende , beide groete ende clone ; die plach hi te houdene van den here van Telynghen. Dese thiende hout tusscen dertine ende viertine hoeven, daer dese tiende afgaet , so heef hi die helf van der smaelre tienden afgaet , so heef hi die helf van der smaelre tienden van al Rieder ambochte sonder aleen die thiende die Didderic van Alcmade hadde in lien ambochte. (47) Otto van Honswike vijf pont ghels jaerlikes van der thiende in Riderwert, die des heron was van Thelynghe. (48) Jan haren Aperssone III morghen lants in tseren Hienlande, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 173 Reg. E. L. 5 fol. 87 vso v. v. Rijks Archief. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. Nalezing n?3. Uit beide leenlijsten zijn slechts die artikelen getrokken, welke betrekking hebben op de onmiddellijke omstreken van Dordrecht en daarom , hoezeer geen oorkonden , in verband met andere stukken van belang zijn. Over den Vlaardingschen tol en den Dordtschen of hulctolne zie men hierachter de nos 96, 100, 101, 107 en 114. De Oude Mase is zeker de rivier , die door de Groote Waard liep , daar de rivier bij Riede Merwede heette. De hoeve te Dordrecht wordt ook in een stuk van 1291 Febr. 2 (zie n?116) vermeld. Het is zeker, dat de Graven toen te Dordrecht nog veel gronden bezaten, die zij in leen uitgayen of later verkochten. Zoo wordt be- richt , maar het kan niet bewezen worden, dat het Augustijnenklooster in dien tijd gebouwd is op een ter- rein , door den Graaf daartoe gegeven. Galchorde is het buitendijksche land of gors aan Zwijn- drecht, zoo genoemd , omdat er de galg van Dordrecht op stond. Het behoorde onder het rechtsgebied der stad, zegt van de Wall. Dat is niet onmogelijk , hoewel eer is aan te nemen , dat het slechts een bezitting der stad was, daar zij het in 1404 in erfpacht uitgaf, behoudens haar recht om er de galg te houden 1). Ware Galchorde ook rechtsgebied der stad, dan zou dat een grond kunnen zijn voor de meening, dat Zwijn- drecht vroeger aan Dordrecht vast lag. Waelsmonde , hier genoemd , wordt soms gehouden voor Alblasserdam , op grond dat de meeste plaatsen met een naam op -monde liggen tegenover den mond eener rivier, als Giesenmonde , Almmonde, Dubbelmonde , IJselmonde. Maar daartegenover zijn ook wel plaatsen te noemen , die niet over maar aan den mond eener rivier lagen , als Werkenemunde , Lexmonde. 1) In de Rekening van 1446 leest men: Wt verdrach van der neringen vercofft die noordt dair die galge op staet in lijftuchten op twee live; hier off ontfangen bij Damas Willemssoen Ile ende XC Rijnsch guld, den guld. gerekent XIX stuyv. facit XIe II ft. 174 OORKONDEN EN REGESTEN In verband met de Jigging van Galchorde, zou ik ge- neigd zijn Waelsmonde to zoeken aan den mond der Wael (Oostendam). Niweryede d. 1. de Riederwaard of een deel daarvan, daar Riederwert ook reeds genoemd wordt, lag ten westen der Noord en ten noorden der Waal, grenzende aan der Noord en ten noorden der Waal, grenzende aan Barendrecht. Misschien heet Niweryede alzoo in tegen- stelling van het Riede aan den overkant van de Noord, dat in 1064 genoemd wordt. Tseren Hienlande is Heer Heyenland, ter plaatse van het latere Heerjansdam. LVII. 1282 Maart 22. Deze brief was ghegheven jnden selven jare ons ileren ende op den selven palmesonen- dach (n.l. in dim jare ons Heren alse men scrivet M°CC?een ende tachtich palme sonendaghe.) Schepenen en Raden van Dordrecht stellen be- palingen vast omtrent de kracht van schepenbrieven. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?191 (F. 11; Br. I 3 n?2) Reg. 20. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 95 in nota; Van den Bergh, Oorkb. II n?447. Dit is de oudste acte, waarin de 9 schepenen en 5 bijzittende raden volledig genoemd worden. De meeste dezer personen komen ook voor in de stadsrekeningen van 1284-87. LVIII. 1282 Maart 22. Dese (brief was gheghe)uen tint jaer ons Heren M°CC?een ende tachtich palme daghe. Daniel van der Merwede en Jan van Tholousen stellen de poorters van Dordrecht vrij van het sluis- geld op de Dubbel. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 175 („Wi Daniel van der Mareweden ende Jan van Tholousen doen kont alle den ghenen (die desen) brief sullen sien ende horen , dat wi bi gliemeenen rade der Heemradren van (den Groten) Waerde dies te rade sijn worden , ende over een hebben ghedraghen , dat negheen portre van Dordrecht ne ghenrehande cost noch scade liden sal van sluus- ghelde also langhe alse die sluus gheduren mach, die nu niewelinghe gheleghet es bi der port ter Dubbelen ward , ende Baer of gheloven wise van alre cost van banne ende van boeten ..... scadeloes te houdene sonder die ghene die portren sijn ende land hebben in den ..... ward, ende die tote der vorseider sluus wateren , die sullen gheven mede ..... marghen ghelike. In orkonde desen dinghen, so hebben wi desen brief bese(ghelt) met onsen seghelen. Vort land, dat binnen der graft van Dordrecht le(ghet) ..., sal oec vri bliven van sluusghelt ende quite ende wi vorseide heem(radre) ..... dit onder der vorseider Daniels ende Jans seghele"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?76. (1W. 5; Br. I 1 nt) 13). Reg. 21. Zeer verschroeid en gedeeltelijk verloren. Zegels verloren. Gedr. Smits en Schotel , Beschr. van Dordrecht I blz. 70; Van den Bergh, Oorkb. II n?446 naar het vorige, beide onnauwkeurig en onvolledig. De ambachten van Daniel van der Merwede en van Jan van Tholousen grensden beide aan de stad Dordrecht. Waarom nu juist zij in overleg met de heemraden van de Groote Waard deze acte gaven, is niet recht duidelijk, daar Merwede in het geheel niet aan de Dubbel grensde; Tolloysen daarentegen wel. Het stuk dient m. i. dan ook zoo opgevat te worden, dat niet genoemde Heeren alleen de sluis bij de stad in de Dubbel gelegd hebben, maar dat zulks geschiedde op gemeene kosten van de geheele Waard. Mogelijk waren de heeren van Merwede en 1 7 6 OORXONDEN EN REGESTEN Tolloysen hoofden van het college van Heemraden. De Dordtsche poorters werden vrijgesteld van de betaling van sluisgeld, behalve zij die in de Waard land bezaten , dat sluisgeld, behalve zij die in de Waard land bezaten , dat op de Dubbel uitwaterde en die dus belang hadden bij op de Dubbel uitwaterde en die dus belang hadden bij de sluis. „Bij der port ter Dubbelen ward" wil slechts zeggen bij de stad (of stadspoort?) in de Dubbel 1), en behoeft dus niet te wijzen op een toeleidingskanaal, waarvan trouwens in het stuk ook niet gesproken wordt. De Dubbel werd in het stuk ook niet gesproken wordt. De Dubbel werd aan de stadszijde afgesloten door een sluis, zoodat naar de zijde van de Maas ook wel een sluis zal gelegen hebben, om te beletten, dat het riviertje door te veel toevoer van water schade kon doen. Jan van Tholouse houd ik voor denzelfde , die ge- noemd wordt in n?42, en niet voor een Merwede. In de rekeningen van 1284-87 komt zes malen Janne van der Marwede voor, die „den assijs ontvangt in sijns neven ambochte Daneels"; deze wordt nimmer van Tolloysen ambochte Daneels"; deze wordt nimmer van Tolloysen genoemd. LIX. (1282) Maart 31. Datum anno Dornini ecc?xxxmo secundo feria tercia post dies ..... seize. Graaf Florens (V) geeft een brief van vrijwaring aan de regeering van Dordrecht wegens een borgtocht. („Florentius comes Hollandie scabinis et consulibus in Dordrecht opidanis suis fidelibus et dilectis salutem et omne bonum tenore vobis presentis pollicemur quod a fideiussione que pro nobis fideiussistis erga Gerardum Burh de Colonia et Michaelem dictum Baceleer suum socium super vinis suis que ipsi nobis vendiderunt perfecto vos acquitabimus et promittimus imdempnes ... observare".) 1) Verg. te herevart , te Scorlewaert. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 177- Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?235 (W. 6 ; Br. I 3 n?72) Reg. 22. Verschroeid, in twee stukken. Zegel ver- loren. Voor het eerst uitgegeven. Gerardus Burh (Burch) van Keulen en Michiel gezegd Baceleer (sours Bacchelere of Baetselare) waren waar- schijnlijk wijnkooplieden, De laatste komt een paar malen in de rekeningen van 1284-87 voor als schuldeischer, , voor wien de schepenen van Dordrecht in een herberg in leisting moeten komen: „In die selve herberghe dat scepenen ende raet laghen 3 maeltijde Michiele baechelere" (Dozy, blz 31.) Hij was blijkens n?73 geboren te Rupel- monde en poorter van Antwerpen. LX. 1282 April 21. In orconde van desen brieve , die wart ghescreven in den jar ons Heren rncc ende lxxxij des dingsdaghes vor sente Marcusdagh. Graaf Florens (V) verzoekt Schepenen en Raden van Dordrecht zich voor een schuld borg te stellen met belofte van vrijwaring. („Florens grave van Hollant groet die scepen ende den raet van Dordrecht als sine truwe lude. Wi bidden u , dat ghi ver- sekert .... vor dusent of tuisken dusent pont ende even penning, so war u har Ghise ende har Willaem vermanen ende wisen, ende wat cost ende wat scale, die ghi hi deser borghtocht nemet, dat sal is scade- lees of houden"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?236. (W. 6 ; Br. I 3 n?72.) Reg. 23. Beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Met har Ghise en har Willaem worden hier bedoeld Ghise en Willaem Dukinc (Duyck). LXI. 1282 Mei 1. in orconden van desen brieve die Bijdr. en Meded. XXXIII. 12 178 OORIiONDEN 1N REGESTEH wart ghegheven in den fare ons Ileren dusent tre hondert ende lye ende tachtich des Meyendaghes. Florens (V), graaf van Holland, verzoekt Schepenen en de gemeene port van Dordrecht den brief te willen zegelen , waarbij hij zijnen tol van Dordrecht aan beer Woutre van der Spoie verpandt voor vier jaren tegen 500 E Hot!. 'sjaars , met belofte van schadelooshouding. Orig. Gem, Arch, Dordr. Inv. n?237. (W. 4; Br. I 3, n?15.) Reg. 24. Beschadigd; zegel verloren. Gedr. Vail den Bergh , Oorkb. II, n?452. TAIL 1282 Jule 18. Datum sabbato post Margarete anno Domini M°CC?octuagesimo secundo. Graaf Florens (V) verzoekt Schepenen en Raden van Dordrecht zich voor een schuld te willen borgstellen met belofte van vrijwaring. („Florentius comes IRA- landie universis presentibus ac visuris salutem. Noverit universitas vestra quod nos dilectos nostros fideles universitas vestra quod nos dilectos nostros fideles scabinos consiliarios et vniversos de Dordrecht ad quingentas libras hollandenses denariorum quo ..... se fideiussores pro nobis erga illos de Campen et erga alios mercatores constituerunt ad instans festurn beati Lamberti persolverunt tam de custu et expensis quam de summa pecunie praenotate indempnes pro- misimus et promittimus observare. In cuius rei testi- moniuna presentibus sigillum nostrum est appen- sum.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?238. (W. 6; Br. I 3 n?72.) Reg. 25. Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. BETREFFENDE DI STAD DORDRECHT. 179 LXIII. 1282 Augustus 24. Dese brieve wart ghegheven in Sinte Barthelomeusdaghe in den jaren oases Heren dusent tvehondert ende tveentachtich. Graaf Florens (V) belooft Schepenen en Raden van Dordrecht wegens een borgtocht te zullen vrijwaren. („Wi , Florens grave van Hollant , beloven mit desen ieghenwordigen lettren (onsen lieven) ghetrouwen scepene ende raetsmanne van Dordrecht , dat wise scadeloes houden sullen van (der) borchtocht ieghens Lambrechte den Vresen ende sinen erfnamen van der ..... ende tolne van Dordrecht ende van der geynne dire wise of te borghe hebben (gheset).") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?219. (W. 6; Br. I 3 n?72.) Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Ook voor deze schuld had Floris V den tol van Dordrecht verpand aan beer Lambrecht de Vriese. LXIV. 1282. In (orcunde desen) brieve ghegheven (du)sent t(ve( ..... ich iaer ..... (d)aghe te Zyrixe. Graaf Florens (V) scheldt Schepenen en Raden van Dordrecht zekere schuld kwijt. („Florens, Grave van Tiollant, die groet sine ghetrouwe lude die (scepene ende) raetsmanne ende alle (die) ghemeente van siire porte van Dordrecht omme men(ighen) trouwen dienst dien ghi ons ..... llelike ghedaen hebbet, so laten wi u ewelike quiit ende van d ..... se van. Henegou(wen) ... moien was der vrouwen van Hene- gouw(en) once ..... dadet bidden wi ..... ? Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?217. (Niet bij Br.) Reg. 27. Zeer verschroeid ; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. 180 OORKONDEN EN REGESTEN Deze kwijtschelding is te zeer geschonden om ze goed te kunnen verstaan. De vrouwe van Henegouwen is Aleida , gemalin van graaf Jan van Henegouwen , dochter van Floris IV; ..... se van Henegouwen, haar moie (tante) is mij onbekend. Het stuk schijnt over een oude schuld is mij onbekend. Het stuk schijnt over een oude schuld te handelen , van die moye afkomstig. De vrouwe van Henegouwen had eveneens vorderingen op de stad; in de rekening van 1284-85 ontving zij eenmaal 150 ?Holl. „van hare scull" (Dozy, blz. 26) en nogmaals 100 ?(Dozy, blz. 29.) Zij overleed tusschen Maart en Juni 1284. In blz. 29.) Zij overleed tusschen Maart en Juni 1284. In de rekening komt een post voor van het vervoeren van haar stoffelijk overschot : „Thieleman . . . van miere Vrouwen van Heneghouwen lechame ..... (te) voerne" (Dozy, blz. 30.) LXV. 1283 Maart 12. Dese brief was ghegheven int jaer ores Heeren dusent twee hondert Brie ende tachtich, op Sinte Greg oriusdach. Willaem , beer van Brederode , ridder, , geeft aan zijn zoon Willaem , lien hij heeft bij Margriete , wijlen dochter van heer Daniel van der Merwede , zijne tienden in het ambacht van Houweninghen en een hoeve lands in het ambacht van Berendrecht tusschen het land van de kinderen van heer Gilis van Barendrecht, ridder, , en de kerk aldaar, , tot een recht leen. Klepboek van Dordrecht (Inv. n?4) fol. 15r. Gedr. De Fremery, Oorkb. Suppl. no 218. Deze neemt bier geen paaschstijl aan. Willem van Brederode was volgens den heer .Ramaer, , blz. 257, gehuwd met Hildegonda, dochter van den Heer van Voorne, weduwe van Costijn van Renesse. Zij overleed Voorne, weduwe van Costijn van Renesse. Zij overleed 5 April 1302. Willem van Brederode stierf in 1285. Willem, de zoon, moet dus of een bastaard geweest zijn, wat niet waarschijnlijk is, daar nog in 1317 Dirk van Brederode aan zijn broeder Willaem ver Dilargrietenzoon BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 181 een tiende onder Houweningen, strekkende tot in het ambacht van Werkendam verkoopt als leen (De Fremery, blz. 163) en de toevoeging bastaard niet gevonden wordt; of Willem, zijn vader, , was twee malen gehuwd geweest. De toevoeging „wilen" zou volgens De Fremery niet slaan op Margaretha; maar op ridden Daniel van der Mer- wede 1). LXVI. 1283 Maart 28. Datum anno Domini MCC octo- gesimo secundo medio tempore quadragesime. Florens (V), graaf van Holland, erkent, dat de inge- zetenen. van Woudrichem , behoorende onder Willel- mus de Hoirne op zekere dagen vrijdom van tol genieten te Nyemansvriend , dat de poorters van Delf, Dordrecht en Zierixee vrij mogen varen naar de markt te Woudrichem en te Ghiissen en dat heer Wilhelmus (de Outenae) van hem zekere sommen uit dien tol en uit de munt to Dordrecht ter leen houdt. Rijksarchief Reg. E. L. 6 fol. 67. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 474. Uit dit charter blijkt het bestaan der munt te Dordrecht reeds tijdens graaf Floris V, hoewel men op grond van een paar muntjes met het omschrift Moneta Dord'ci , die men toeschrijft aan graaf Floris IV, beweert, dat de munt reeds vroeger te Dordrecht gevestigd was. Over sleyscat d. i. sleeschat , waarover in dit charter gesproken wordt, de som die de Graaf oudtijds voor het laten gebruiken der munt bedong (vergelijk veerschat), zie men Verdam, Middeln. Woordenb. 1) Er staat: „dat is hebbe ghegheven minen lieven zoen Wiliam dien is hebbe bi Mergriete wilen dochter eens edels mans tshereu Daniels van der Marwede des ridders." 182 OORKONDEN EN REGESTEN LXVII. 1283 October 10. Datum anno Domini MCC octo- gesimo tertio dominica post Dionysii. Johannes, hertog van Lotharingen en Brabant, ontheft Florens (V), graaf van Holland, zijn bloed- verwant , van de leenhulde wegens Dordrecht en Zuid-Holland. Orig. in het Rijksarchief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?486. Met dit charter werd de leenroerigheid van Zuid- Holland aan Brabant sedert het verdrag, tusschen Hendrik I van Brabant en graaf Dirk VII gesloten 3 November 1200 (zie n?9), opgeheven. In de rekening van 1284185 komt deze post voor : „Didden, doe hi voer an den Grave omme die pandinghe van Brabant" (Dozy, blz. 20). Didden was de stadsbode. Mogelijk is, dat deze post op de zaak betrekking heeft. LXVIII. 1284 Januari 29 (1283 Juli 3 ?) .Dese brief was ghegheven jnt jaer ons (fferen dusent) tuee hondert ende drie ende tachtich des saterdaghes na Sinte Pouwels(daghe ?) ..... Schepen en Raden van Dordrecht verklaren , aan de gebroeders Dukingher zekere som gelds schuldig te zijn. („Wi Scepene ende Raetsmanne) van Dordrecht maken kont alle den gh(enen) horen dat wi7 sculdech sijn heren Ghisen ende heren ...... portren in Dordrecht, die houders sign van (desen brieve), du(sent) . . . . ene ende tneghentich mare hollanscer penninghe (die) si ons hebben ghe(leent) tote onser ghe- meenre stede orebare ende wi hem hebben ghelouet ..... (te) gheldene in ghemeenre hant ende onghesceden binnen den naesten ..... paeschen , die nu naest coemt. Ware dat sake, dat wi hem ..... (ne) betaelden, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 183 alst yore screven staet ten vorsegheden tarmine. . ..... scepenen ende raetsmanne ter vorseider Dukingher ghe . . . . iof to haers ghewarden boden comen leeghen in ene herberghe (Dordree)ht , daer si ons wiseden, ons seluen to winnene tijdeleke maeltijdt te doene ..... den daghe gheleghen es ende die solider eneghe arghe lust , daer ute niet te scedene , wine hebben aen vorseiden ghebrodren ghenoech ghedaen , ende die vorseide penninghe ghehelike betaeld. Vort so ghelouen wi hem, dat wi dies niet laten sullen dore ghene herevard , dore heerscaps ghebot , noch dore gheenen sin , die ons letten rnochte , jof al ware dat sake , dat wi in eneghen lecghene anders hiemene comen waren , dat wi daer omme niet laten ne souden, wine souden aen vorseiden ghebrodren leesten ende legghen na alder manieren die vorscreven staet , iof elkerlijc van ons enen man yore ons doen leeghen, dien wi m leeghen mochten , ende also costenleke iof wi selve laghen ende vorscreven. Vort est also besproken , al ware dat sake , dat dat scependoem . . . . te meye pleghet te ver- niewene bi enegherande dat wi, die nu ...... seide scepenen ende raetsmanne sijn sullen , wi ne sullen der vorseider ghebrodren leeghen toter wijlen , dies hem ghenoech ghedaen es van den vorseiden (penninghen). In (or)konde van desen dinghen , so hebben wi hem desen brief beseghelt met der stede seghele van Dordrecht"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?218. (Niet bij Br.) Reg. 28. Zegel verloren ; zeer geschonden. Voor het eerst uitgegeven. De ghebrodren in dezen brief zijn Ghisen en Willaem Duking, beide aanzienlijke Dordtsche poorters, in staat groote bedragen, meer dan 1000 mare Hollandsche pen- ningen, ter leen te geven. In de rekening 1284-85 vindt men tal van posten , waarbij door de stad groote be- 184 OORKONDEN EN REGESTEN dragen aan hen worden terugbetaald (Dozy, blz. 12, 13, 16). Uit andere blijkt , dat zij wijnkoopers waren. Ook met den Graaf van Holland deden zij menigmaal zaken , met den Graaf van Holland deden zij menigmaal zaken , o. a. ontvingen zij voor den graaf de 60 ? die de stad volgens het charter van 1252 jaarlijks schuldig was. volgens het charter van 1252 jaarlijks schuldig was. (Dozy, blz. 16). LXIX. 1284 April 28. In orkonde desen brieve beseghelt met onser stele seghele. Die was yheyheven int jaer ons Heren MTC?viere ende tachtich des vriendaghes yore meye. Schepenen en Raden van Dordrecht beloven Michiel Bacheleer, , dat deze uit een door hen geconsigneerde som gelds op bepaalde voorwaarden de penningen mag verhalen , die de graaf van Holland hem schuldig is. („wi, Scepenen ende Raet van Dordrecht maken kont alle den ghenen die nu sijn ende sijn sullen , dat wi willen laten lecghen in ghewaerder hant te onsen behoef, ende te Michiels Bacheleers, die viere hondert pont vlaemsc , die wi tote Ghent hebben ghefijneerd op onsen cost alst ghesproken es. In desen manieren, est dat sake , dat wi met onsen here, den Grave van Holland, over een comen ende hi ons beseghelt, sulke voreworde alse wi met hem ghesproken hebben , so willen wi , dat die vorseide Michiel van den vorseiden penninghen opheffe ende inneme sine penningke , die hem die vorseide grave sculdech es, daer wi borghen of sijn, ende in sullen leestene ende lecghene comen sijn, ende daer hi ons ghenen dach , of heuet ghegheuen; ware oec dat sake, dat wi met onsen vorseiden here niet over een ne quamen, altoes souden wi iof wie dat scepenen ende raet in Dordrecht waren , den vorseiden Michiele leesten ende lecghen also alse wi daer in comen sijn bare thoe"), BETREFFENDE DE STAB DORDRECHT. 185 Orig. Gem. Arch. Dordr. Invent. n?220. (Y. 8; Br. I 3 n?4.) Reg. 29. Gecasseerd; zegel verloren. Van den Bergh, Oorkb. II n?499 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Over Michiel Bacheleer zie n?59. De toedracht der zaak is deze. Graaf Floris was geld schuldig aan Michiel Bacheleer en Dordrecht was daarvoor borg gebleven. Nu was de tijd van betalen verschenen, maar de graaf vol- deed zijn schuld niet en de Dordtsche schepenen moesten in leisting komen. De Dordtsche regeering had echter te Gent 400 2 vlaamsch gefineerd en dit bedrag in con- signatie gegeven, bij wien wordt niet gezegd; maar zij beloofde, dat Bacheleer het hem van den graaf toe- komende daaruit zou ontvangen, indien Floris de voor- waarden bezegelde , waarover zij met hem gesproken had, onverminderd hare verplichting van leisting. Welke voor- waarden hier bedoeld worden, blijkt niet. De schuld is wellicht die in n?59 wordt genoemd. Het fineeren (waarvan ook financie , financie zoeken , nog als uitdrukking gebruikelijk) was het zich verschaffen van geld , maar op bijzondere wijze. Een voorbeeld daar- van levert de rekening der inkomsten van 1284-1285. Toen fineerden Schepenen en Raad, „omme dat hem grote scult anquam van dien ghenen die voer heme Scepenen ende Raet waren". Zij kochten namelijk rogge van Coclike van Rostocke, betaalden die niet, maar verkochten ze voor 136 ?16 s. 9 d. Zoo geschiedde ook met wijn , enz. In de uitgaven nu vindt men de bedragen, die voor de gekochte granen later betaald werden. Men kocht dus op crediet , verkocht a contant , bekwam daar- door oogenblikkelijk een zekere bare geldsom en betaalde later bet gekochte. Dat dit meestal met verlies gepaard ging, is duidelijk. De rogge, hierboven genoemd, vindt men in de uitgaven terug als: „Dien van Rostocke van roeghe , die die stede ieghens heme cochten omme hare scult mede te verlecgghenen 138 ?8 s." (Dozy, blz. 1, 13.) LXX. 1284 April 23-30. In orconscepe ende om vast- nesse van desen sticken , soe hebben 'wij dese lettren 186 OORKONDEN EN REGESTEN beseghelt met onsen segkele van Dorderecht, die waeren ghegheven int jaer ons heren MCC viere warven twin- tech ende viere. In de weke vor inghancende mey. Ende wij verkennen ende gheorloven, dat wij nemmer- meer van deser seult quite ne moghen wesen , het ne sij dat saelce , dat wij tonswaert ne hebben dese lettre ende in onse be/tout. ende in onse be/tout. Schepenen en Raden van Dordrecht verklaren aan Janne den Groeten zekere som gelds schuldig te zijn. („Wij , Scepenen , raetsmanne ende al de ghemeente van der stede van Dorderecht maken cont ende ken- leec alle den ghenen die nu sijn ende hier nae wesen sullen , dat wij alle ende ele onser over al , sijn sculdech onsen lieven vrient Janne den Groeten , ser Jans Groeten soene was , porters van Ghent, vijf hondert lib. ende tve ende dertich lib. vlaemscer peneghe , alsulc paiement alse deen coepman den andren ghevet inde stede van Ghent , die hi ons hevet gheleent vriendelike tonser noet , ende die wij hebben bekeert in onse ghemeene nutscepe van onser stede van Dorderecht. Dewelke vorseide peneghe wij alle ende ele onser over al , sijn sculdech ende gheloven te gheldene wettelike den vorseiden Janne ser Jans Groeten soene of sinen sekeren bode, die dese lettre te hem warts heuet , van Meidaghe , die naest comt ouer eer 1) jaer, dat wart int jaer van. den incarnatione ons heren MCC viere warven twin- tech ende vive , sonder enech debat. In derre maenieren , waer dat saeke , dat dese peneghe niet vergolden ne waeren ten daghe , die hier vorseit es , dat de vorseide Jan of sijn seker bode gheven mochten elken lantshere ofte bailliu , wien soe hi wilde, tote hondert lib. vlaemscen van onsen ghelde , om ons to 1) Lees: een, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 187 bedvinghene dese peneghe te gheldene. Ende daer- toe alien cost ende alle scaede, die hire omme hadde, omt sine te ghecrighene in fraite ofte in teringhen ofte in wat manieren soet waere , bi fauten van onsen paiemente , dat waeren wij hem sculdech te gheldene ende te versettene , ghelielijc ende al , bede cost , scaede ende teringhe up sijns selves segghen , sander ander prueve , ende die hondert lib. oec mede , waer dat saeke , dat hise der omme ghegheven hadde omt tsine te ghecrighene , ende sander de vorseide scult te minderne. Ende om al dit vast ende ghestaede te houdene , soe hebben wij gheset ende gheobligiert, ons alien ende elc onser over al, ende al onse goet roerende ende onroerende , dat wij nu hebben ende Kier nae maels hebben sullen , te aller wet ende te alien steden van wette , waer soe ment vint, ende in soe wat heerscepe soet es , omme te arresterne ende up te houdene , ende elc over al de barblibkenste 1) van ons alien binnen onsen ghelede ; waer dat saeke, dat wij hier teghen ghinghen onthier, , ende hi sijn ghemoede hadde, ghelijc ende al van deser scult ende van al desen vorseiden vorewarden ; Ende wij verlochenen ende doen ons buten alre exceptien van ghedinghe ende van boesheden , dat wij niet segghen ne mochten, dat wij bedroghen waeren, of dat wij de peneghe niet ontfinghen , no hadden gead goet ende gave, ende ghedaen en hadde in onse orbore, alre hulpen van der heleger kerken ende van were- liken heerscepe alre privilegen van crucen , die ghe- gheven sijn , of die noch te ghevene sijn , ende van alien stickers, die ons helpen mochten ende den vorseiden Janne deeren jeghen dese lettre ofte jeghen eneghe van desen vorseiden vorewarden, 1) Lees: barblikendste. 188 OORKONDEN EN REGESTEN Dewelke vorewarden wij gheloven bi trouwen ende in sekerheden, ende bider trouwen, die wij sculden sijn onsen gherechteu here, den ghrave van Ho], lant, te houdene vast ende ghestaede sonder nem- mermeer enech dine der jeghen te segghene of to doene , no niemen van onsent halven , ende dit ne sullen wij laten om eneghe sticke , die ghevallen moghen of die ghevallen sijn, wijne sullen redene doen ghelijc alse hier vorseit es, sonder enech mal engien.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?219. (X. h; Br. I 3 no 5.) Reg. 30. Gecasseerd ; zegel verloren. no 5.) Reg. 30. Gecasseerd ; zegel verloren. Van den Bergh, Oorkb. II no 500 in regest. Voor het eerst uitgegeven. LXXI. 1284 April 23-30. Dese brief was ghegheven int jaer vanden inearnatione ons Heren 111°CC?viere warven tuintich ende viere in die iveke yore meye. Schepenen en Raden van Dordrecht beloven Jehanne 'sheeren Boydinszoon to zullen vrijwaren wegens zijn borgtocht voor hen bij Jehanne den Groeten. („Wi, borgtocht voor hen bij Jehanne den Groeten. („Wi, Scepenen ende Raetsmanne ende al die ghemeente van Dordrecht, maken kont ende kenleec alle den- ghenen , die nu sijn ende sijn sullen , dat wi enen bescedenen man ende enen erachteghen onsen lieven vrient den here Jehanne sheren Boydins sone ver Belen soens, portre in Ghent, die houder es van desen brieve scadeloes gheloven te houdene van vijf hondert ponden ende van tvee ende dartich ponden vlaemscer penninghe , daer hi onse borghe yore es ieghens Jehanne sheren. Jehans Groten sone van Ghent ende van alien coste ende van alien scade , die hem daer of coemt iof comen mach, na alder manieren, dat onse letteren houden, die die vorseide BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 189 Jehan sheren Jehans Groten sone van ons daerof hevet beseghelt. In orkonde desen dinghen hebben wi hem desen brief beseghelt met onser stede seghelen".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?219. (F. 3; Br. I 3 n?6.) Reg. 31. Gecasseerd; zegel verloren. Van den Bergh, Oorkb. II n?501 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Waarschijnlijk behoort deze schuldbekentenis bij het vorige charter. Janne den Groeten ser Jans Groeten soene was een geldschieter (Lombard ?) te Gent. Hij leende dan waarschijnlijk 400 ?Vlaamsch, maar verkreeg een schuldbekentenis van 532 ?VI.; alzoo met een bedrag van 132 2 aan rente, behalve de 100 2 Holl., die hem zouden vergoed worden, indien hij voor de inning kosten moest maken. Het hierboven staande charter is een brief van vrijwaring of schadelooshouding voor den borg der stad, Jehanne sheren Boydinssone verBelensoen. LXXII. 1284 Juni 7. Dese brief was ghegheven in den _Haghe int jaer ons Heren dusent tvee hondert viere ende tachtich jaer des Woensdaghes na achte daghen na Pinxtren. Florens (V), graaf van Holland , verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van de tollen te Gheervliet en te Strienmonde en overal elders in zijn graafschap , behoudens hetgeen zij op de tollen te Ammers , te 1Vlordrecht, te Nieumensvrient en te Almsvoete volgens hun daarop verkregen handvest moeten betalen , en stelt hen tevens vrij van de be- taling van brood, van hoofdgeld van wijn en van wijngeld, dat de heer van Streene en het kind van Putte plachten te vorderen, alsmede van bakengeld van geleide. Verder belooft de graaf geen recht van makelaardij of samenkoop te Dordrecht te zullen weg- 190 OORKONDEN EN REGESTEN geven , verkoopen , verleenen of verhuren dan aan een goed poorter en bij keur van Schepenen , Raad , Baljuw en Schout , terwijl hij Schepenen en Raden zal aanstellen gelijk zijn vader placht te doen. Ten slotte verleent hij den poorters het recht, dat zij schulden binnen Zuuthollant voor vier of meer Schepenen van Dordrecht gemaakt, met hulp van den Baljuw inogen inpanden aan de gereedste goederen der schuldenaars. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?77. (D. 1; Br. I 1 n?16.) Reg. 32. Met zegel van den Graaf , onkenbaar door boomwol. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. biz. 436 ; Van Mieris, Charterb. I blz. 435; Van de Wall, Handy. blz. 57 naar MSS. van de Leen- en Charterkamer uit Boni Comitis Wilhelmi 1253-1310. Pauca Collecta 1244-1325 Cas B. fol. 24; Van den Bergh, Oorkb. II n?503 , naar Balen en vergeleken met het Reg. Boni Com. Wilh. fol. 24. Betreffende dit charter en die van 8 September 1284 (zie n?75 en 76) vindt men in de rekeningen van 1284? 1285 deze posten : „Hare Heinrike die Vriese , doe hi voer an den grave omme te sprekene van den onrechte van an den grave omme te sprekene van den onrechte van Striemonde". (Dozy, blz. 19). ,,Bertelmeuse den lombarde van graven weghen 400 ? die men gaf omme tonrechte van Gervliet ter toile". (Dozy, blz. 23.) „Janne den Clerke, doe hi voer met Graven letteren an den Here van Striene ende an den monbare (voogd) van Putte". (Dozy, blz. 20.) De monbare van Putte was waarschijnlijk Willem, heer van Strijen; het kint van Putte was Nicolaas III , die zich later in 1304 zoo verdienstelijk maakte omtrent Dordrecht. later in 1304 zoo verdienstelijk maakte omtrent Dordrecht. LXXIII. 1284 Juni 24. Dese brief was ghegheven jnt jaer Heren M'CC?viere ende tachtich sente Jansinesse. Michiel Bacheleer verklaart van Janne , den klerk van Dordrecht, zekere door hem geleende som gelds BETREFFENDE DE STAR DORDRECHT. 191 terug ontvangen te hebben. („Ic Michiel Bacheleer van Rupelmonde , portre in Antwarpen , make kont ende kenleec- alle den ghenen die desen brief sullen lien ende horen , dat ic hebbe ontfanghen bi Janne , den clerc van Dordrecht , Brie hondert pont holl. van sulker sculd , alse nu die Grave van Holland sculdech was , daer die van Dordrecht borghen of waren bi haren letteren , ende lije , dat ic daermede ghehelike ende al betaeld bem van der (vor)seider sculd. In orkonde desen brieve ; daer omme so biddic iou , Willem van den Steenhuse , die mijn ward sijt te Dordrecht, dat ghi den scepenen aldaer hore letteren van Bier sculd weder gheuet , die onder iou lecghen. In orkonde minen seghele.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?220. (X. LL; Br, I 3 n?73.) Reg. 33. Beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Janne de Clerc, die talrijke malen in de rekeningen van 1284-87 voorkomt, is blijkbaar de secretaris der regeering, die met allerlei belangrijke zendingen belast werd. Van de betaling der in het charter genoemde geldsom vindt men evenwel niets dan onder de ont- vangsten: „Van Jan den Clerke, die hi wederbrochte van Michiele Baetselare 7 2 11 s. 8 d.", en onder de uitgaven wellicht: „Jan den Clerc met (Michi)ele Batselere in die Hage 14 s." (Dozy, blz. 1, 28.) Willem van den Steenhuse komt in de rekeningen eenige malen voor. LXXIV. 1284 Augustus 24. Sint Bartholoineusdag. Florens (V), graaf van Holland, beveelt aan Har- baren van der Merwede, momboir Daniels kind van der Merwede, in diens ambacht geljke accijnsen te stollen en te geven als die to Dordrecht geven. 192 OORKONDEN EN REGESTEN Origineel vermeld in den inventaris der Nassausche archieven, fol. 3078. Van den Bergh, Oorkb. II n?513 in regest. LXXV. 1284 September 8. Gegeven in t jaer oyes Heren MUG ende LXXX op onser Vrouendach nativitatis. Florens (V), graaf van Holland, beveelt aan Willem, heer van Strien , voortaan geen wijn- en broodgeld van de poorters van Dordrecht , die den tol van Strienmonde met hunne goederen voorbij varen , meer to heffen , zooals tot hiertoe wederrechtelijk door hem geschied was. geschied was. Vertaling van den Latijnschen brief, die verloren is. Gedr. Boxhornii Theatrum Holl. p. 99; Van Mieri s, Charterb. I blz. 440; Van de Wall, Handy. blz. 59, naar MSS. Privilegien van den heer Burgemeester Karsseboom, MSS. Privilegien van den heer Burgemeester Karsseboom, gequot. A. fol. 268 vso; Van den Bergh, Oorkb. II n?515 en abusief ook n?404. Zie n?72. en abusief ook n?404. Zie n?72. LXXVI. 1284 September 8. Datum anno Domini 111°C0? LXXX?quarto in festo nativitatis beate Marie. Florens (V), graaf van Holland beveelt aan Nico- laus, erfgenaam van Putten, en zijn voogd om voortaan geen wijn- en broodgeld van de poorters vau Dordrecht, die den tol van Geervliet met hunne goederen voor- bijvaren , meer to heffen , zooals tot hiertoe weder- rechtelijk door hen geschied was. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?78. (X. D.; Br. I 1 n?117.) Reg. 34. Zegel verloren; zeer door brand ver- schroeid. Een vidimus van dit charter door Schepenen en Raden van Dordrecht d.d. 1303 ..... Gedr. Van Mieris, Charterb. I blz. 441; Van de Wall, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 193 Handy. blz. 60, naar een auth. copie uit het Houten Boek fol. 124 vso. in de MSS. Priv. en Handy, van den heer B. van Slingelandt; Van den Bergh, Oorkb. II n?516. De vertaling Van de Wall, blz. 60 ?2 naar de MSS. Priv. en Handy. van den heer Burgem. Karsseboom gequot. A. fol. 269. M. Balen , Beschr. van Dordr. blz. 435; Van Mieri s , Charterb. I blz. 441. Zie n?72. LXXVII. 1284 September 8. Dese brief (wart) ghegheven in de j are ons Heren dusent the hondert ende viii en tachtich in onser vrouwendaghe als si gheboren was. Florens (V), graaf van Holland, beveelt zijnen baljuw van Zuidholland , dat hij het land , liggende binnen de gracht te Dordrecht , aan Schepenen en Raad der stall en te haren behoeve tot zoodanig bedrag in koop of in huur overdragen zal , als het door Heemraden op hunnen eed geschat zal worden. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?35. (X. E. E.; Br. I 1 n?18.) Reg. 35. Zeer verschroeid; zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?517. Hier wordt met de „graft" waarschijnlijk bedoeld de nieuw gedolven haven (zie n?36 en 82), en met het „lant" de terreinen tusschen de oude gracht en de haven. Deze gronden moesten tot den prijs , waarop zij door de heem- raden. (van de Groote Waard) geschat waren , aan de stedelijke regeering in koop of in huur afgestaan worden. LXXVIII. 1284 September 14. Datum in fest?exaltationis sancte crucis anno Domini millesirno ducentesimo octo- g esimo quarto. Florens (V), graaf van Holland , bevestigt en ver- meerdert de tolvrijheid , door Willem , koning der Bijdr. en Ileded. XXXIII. 13 194 OORKONDEN EN REGESTEN Romeinen, in 1250 aan de poorters van Dordrecht verleend. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n? 79. (D. 2; Br. I 1 n?19.) Reg. 36. Zegel verloren. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 433; Van 2Wieris, Charterb. I blz. 442 in vertaling; Van de Wall, Handy. blz. 63, naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II n?518. LXXIX. 1284 September 14. Datum anno homini millesimo ducentesimo octogesimo quarto in festo exaltationis sancte crucis. Florens (V) , graaf van Holland , geeft aan de poorters van Dordrecht onderscheidene voorrechten o. a. wegens de betaling van boeten beneden 10 S:, nadat de klager voldaan is , en wegens het poorter- schap , hij verleent tevens vergunning tot het bouwen van eene nieuwe vleeschhal met schepenkamer en gevangenis , waarbij hij afstand doet van zijn rechten op den grond. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?53. (K. BB; Br. I 1 n?20). Reg. 37. Zegel verloren. Zeer door brand ver- schroeid en in twee stukken. Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 230-232; Van Mieri s, Charterb. I blz. 443, in vertaling; Van de Wall, Handy. blz. 65, naar een MS. Keur- en Privilegieboek Handy. blz. 65, naar een MS. Keur- en Privilegieboek van den heer P. C. Ponzpe van lifeerdervoort, fol. 16, gecoll. met een authentieke copie naar het Houten Boek in de MSS. Privilegi6n van den heer B. van Slingelandt, fol. 7; Van den Bergh, Oorkb. II n?519. LXXX. 1284 September 14. Datum in festo exaltationis sancte crucis anno Domini millesimo ducentesimo octo- gesimo quarto. BLTREFFENDE DE ST ti.D DORDRECHT. 195 Florens (V) , graaf van Holland , verbiedt eenigen dijk op het land van eenigen poorter van Dordrecht te leggen buiten kennis van Heemraden of Schepenen met bepaling , dat de Baljuw van Zuidholland en twee bescheiden knapen buiten de stall, benevens twee binnen de stall woonachtig , in questieuse ge- vallen binnen 15 dagen op hunnen eed een beslissing zullen geven. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?36. (D. 1; Br. I 1 n?21). Reg. 38. Met het groote zegel en contrazegel van den Graaf in groene was. Dit charter is een bevestiging van dat van 1270 December 21, door den Graaf tijdens zijn minderjarig- heid uitgevaardigd (n?34). Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 437 in regest ; Van Miens, Charterb. I blz. 445 in vertaling; Van de Wall, Handy. blz. 68 naar het origineel ; Van den Bergh, Oorkb. II n?522. LXXXI. 1284 September 14. Datum in festo , ut supra. Florens (V), graaf van Holland, verbiedt de poorters van Dordrecht in Zuidholland, behoudens de vrijheid van St. Geertruidenberg en zijn recht van tollen , in hunne personen of hunne goederen te arresteeren of aan te spreken , dan alleen voor hunne eigene ver- willekeurde schulden. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?119. (D. 10; Y. 5 en 7; Br. I 1 n?22; WK. A. 1; Br. III 1 no 2). Reg. 39. Met geschonden zegel van den Graaf in groene was. Hiervan bestaan nog twee exemplaren zonder zegel en een vidimus van den gardiaan van het Minderbroeders- klooster in Dordrecht d.d. 1338 Maart 31. Dit charter is een bevestiging van dat van 1270 De- cember 21, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitgevaardigd (n?35). 196 OORKONDEN EN REGESTEN Gedr. Balm, Beschr. van Dordr. blz. 437 in regest; Van der Eyck, Handy, van Zuyt-Hollandt blz. 105 in vertaling; Van Mieri s , Charterb. I blz. 443 in vertaling; Van de Wall, Handy. biz. 69 naar het origineel; Van Van de Wall, Handy. biz. 69 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II n?520. LXXXII. 1284 September 14. Datum in festo ut supra. Florens (V), graaf van Holland , verleent aan de poorters van Dordrecht vergunning om tot versterking en verdediging hunne stall met een gracht to mogen omgraven , enz. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?51. (X. 4; Br. I 1 n?23) Reg. 40. Zegel verloren. Dit charter is een bevestiging van dat van 1271 Juli 6, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitgevaardigd (n?36). Gedr. Van de Wall , Handy. biz. 71, naar het origi- neel ; Van den Bergh, Oorkb. II no 524. LXXXIII. 1284. September 14. Datum in festo ut supra. Florens (V), graaf van Holland , doet uitspraak in de geschillen, die gerezen waren tusschen de poorters van Dordrecht ter eene en de wijnschroeders en zoutmaters ter andere zijde , enz. Qrig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?71. (D. 13; W. 2; Br. I 1 n?24). Reg. 41. Met geschonden zegel van den Graaf in groene was. Opgenomen in een vidimus van den gardiaan van het Minderbroedersklooster in Dordrecht d.d. 1288 April 19 (no 97). Dit charter is een bevestiging van dat van 1273 Juni 7, door den Graaf tijdens zijn minderjarigheid uitge- vaard igd (n?38). vaard igd (n?38). Gedr. Balen, Beschr. van Dordr. biz. 433 in regest; BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 197 Van Mieri s , Charterb. I blz. 444 in vertaling; Van de Wall, Handy. blz. 70 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II n?521. LXXXI V. 1284 September 14. Omme dat dese kore eivelike vaste blive ende ghestade , so hebben wi met onsen seghele ende die stele van Dordrecht met haren seghele desen brief beseghelt , die was ghegheven int jaer ons Heren M°CC?viere ende tachtich des heilighen cruses. Florens (V), graaf van Holland , stelt , in overleg met zijnen Raad en met Schepenen en Raadsmannen van Dordrecht eene keur vast op de huur en den eigendom van erven , hofsteden en huizen , die in gemeenschap bezeten worden. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?37. (X. 3 , Br. I 1, n?25.) Reg. 42. Zegels verloren; zeer door brand ver- schroeid. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?523; .Frain, Oudste Rechten enz. I blz. 352. Van de voorafgaande 7 handvesten (misschien zijn er nog veer geweest) vindt men in de Rekening 1284-85: „Omme forsine (perkament) daer men in scref die hant- vesten 2 s. 6 d." ; en „Sinte Matheusdaghe (21 Sept.), doe voer Haer Gerard van Scie , Jan Putoc ende Jan die Clerck metten niewen hantvesten to verseghelen, van teringhe 62 ?. Omtrent n?79 vindt men een vermelding (Dozy, blz, 31) : „die handvaste van den scependoeme". Omtrent n?80 zij nog opgemerkt , dat, hoewel het een vernieuwing is van het charter van 1270 December 21, in de rekening 1284-85 een post voorkomt , die er op wijst, dat het in het stuk bedoelde werkelijk plaats had. Men leest aldaar (Dozy, blz. 23): „Van den onrecht van dijke, die men steken woude op onse porteren ende daeromme lach Clais die Vrode ende Jan Putoc seven weken ende 3 daghe ende verterden soe oppe Graven huse ende op Brandenberg. 14 2 7 s." 1 98 OORKONDEN EN REGESTEN LXXXV. 1285 Mei 13. Datum anno Domini MCCLXXXmO quinto in festo Pentecostes spud Hagam. Florens (V), graaf van Holland, schrijft aan Eduard, koning van Engeland , een aanbevelingsbrief voor Wilhelmus, poorter van Dordrecht, koopman, om in zijn land handel te drijven. Orig. op perk. zonder zegel. Public Record Office te Londen. Royal letters, n?3054. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?548. LXXXVI. 1285 Juni 14. Datum anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo quinto feria quinta post Odulphi. Johannes, beer van Kuik, verblyt het geschil met Johannes, beer van Kuik, verblyt het geschil met de poorters van Dordrecht over den tol te Kuik aan de uitspraak van twee arbiters : Wilhelmus de Busco- Ducis ('s-Hertogenbosch) , lombard , en Wilhelmus Wilhelmi , baljuw van Zuidholland. Orig. in het Rijksarchief. MSS: van de Leen- en. Charterkamer. Registre der Chartres des Comtes d'Hol- lande, pag. 116 vso. Gedr. Van Miens , Charterb. I blz. 451; Van de Wall, Handy. blz. 73; Van den Bergh, Oorkb. II n?552. Dit en het volgende stuk vinden in de Rekening 1284-86 hunne toelichting. Er moest heel wat gereisd , onderhandeld en betaald worden , vOcirdat het gewenschte resultaat bereikt was. resultaat bereikt was. Tilekine ging 24 Dec. 1284 (Corsavonde) op reis naar het kasteel Tongelaar „tote Onghelare", waar de Heer van Kuik verbleef. Hij werd gevolgd door heer Heiman Kuik verbleef. Hij werd gevolgd door heer Heiman „Henemanne" Suus en Lammekine , maar deze gingen naar eden Bosche omme tonrecht van Kuke", terwijl Jan Putocke naar „die Haghe" reisde , waar de Heer van Kuik zich toes beyond. Heer (Clais) Vrode bracht, om hem zich toes beyond. Heer (Clais) Vrode bracht, om hem BETREFFENDE DE STAB DORDRECITT. 199 gunstig te stemmen, 12 2 Ho11. Maar er moest nog „een herevard te Kuke gevaren worden" en naar den Bosch gereisd, om nader te onderhandelen en ten slotte werd den Heer van Kuik betaald eerst 24 2 10 s. en daarna nog 152 2 Ho11. (Zie Dozy, blz. 21, 22, 24, 33, 36, 44, 46.) Al dat geld moest door de stad van verschillende personen geleend worden. LXXXVII. 1285 September 9. Dit gesciede tot Aelbrechsberge in ons Heren jaer twalf hondert ende vive ende tachtich des neghenden daghes in Septembri. 'Jan, heer van Kuik , sluit een verdrag met de poorters van Dordrecht, in tegenwoordigheid van den graaf van Holland en zijn Raad en volgens uitspraak van Willem van den Bosche den lombard en Willem Willemsz. van Zierikzee , baljuw van Zuidholland , waarbij de geschillen over den tol van Kuik be- eindigd en de tolrechten , door de Dordtsche poorters te geven , geregeld worden. Het origineel is verloren. Gedr. Van Mieri s, Charterb. I blz. 454 ; Van de Wall, Handy. blz. 74, naar oud MS. Keur- en Privilegieboek van den Heer P. C. Ponape van Meerdervoort fol. 23, gecoll. met de MSS. Privilegien met roode voorletters van den Heer Meerman; Van den Bergh, Oorkb. II n?564. LXXXVIII. 1285 November 1. In orconde van desen brieve die bezeghelt is met miners zeghele ende ghescreven was in die fare ons Heren als men scrift MCC ende v;ve ende tachtich in alre heylighen daghe. Henric , heer van der Lecke , verkoopt aan heer Florens, graaf van Holland, al zijn erf, dat binnen 200 OORKONDEN EN REGESTEN de gracht van Dordrecht en daarbuiten gelegen is, benevens den dijk, die op de Merwede ligt. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 75, naar MSS. van de Leen- en Charterkamer Reg. E. L. 26 1285 , 1291, Cas B. fol. 22; Van den Bergh , Oorkb. II n?574, naar Reg. E. L. 41, fol. 14 vso in het Rijksarchief. De uitdrukking „al zijn erf binnen de gracht van Dor- drecht en daar buiten met den dijk, die daartoe behoort, die op de Merwede ligt" , duidt waarschijnlijk op erven bij den Riedijk, die in 1284 reeds genoemd wordt, nl,Gilise den Riedijk, die in 1284 reeds genoemd wordt, nl,Gilise van den Riedijke". Als dat zoo is, behoorde de Riedijk niet onder het gebied der Merwedes , zoo als later altijd gemeend is. Daar werd dan ook een poort gesticht, die Florenspoort heette, en later Melkpoort genoemd werd. LXXXIX. 1285. In orconde (van) 1) desen brieve gegeven in onses .Heren jaren tvalefh(ondert)2) ende vine ende (tachtich) Florens (V), graaf van Holland , belooft de poorters van Dordrecht to zullen vrijwaren wegens een borg- tocht bij Willaem van den Bosche. („Wi Florens , grave van Hollant geloven onsen lieven 3) porters van Dordrecht, dat wise scadeloes sullen houden van der borhtoht 4) ieghens 5) Willaem van den Bosche van tveen dusent ponden the hondert ponde 6) dertien 7) ponde 8) ende tien scellinge 9) hollansker penninghe 10)"). 1) Niet bij De Fr. 9) Fr. twalefhondert. 3) Fr. liven. 4) Fr. borchtocht. 5) Fr. jegens. 6) Fr. ponden. 7) Fr. seventien. 8) Fr. ponden. 9) Fr. scellingen. 10) Fr. penning. BETREFFENDE DE STA.D DORDRECHT. 201 Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?240. (W. 6; Br. I 3 n?72.) Reg. 44. Zeer verschroeid; zegel verloren. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?238. Deze Willaem van den Bosche was Lombard en komt ook voor in een charter van 1285 Juni 14. (Zie hiervoor n?86), en in een ander van 1290 Augustus 29, waarbij hij tusschenpersoon is bij de betaling van 1000 Parijsche ponden door graaf Floris V van Holland ten behoeve van den Hertog van Brabant aan Pelegrinus de Chartres, koopman van Lucca. (De .Fremery, Oorkb. Suppl. n?272). Ook in de Rekening 1284-85 komt hij een enkele maal voor (Dozy, blz. 21). XC. 1285. Ce fut fail lan del incarnation Nostre Signeur Jhesu Crist mil deus Bens quatre ?ibis et ciunc. Florens van Henegouwen testeert en schenkt aan vele kerkelijke instellingen, o. a. to Dordrecht, giften, met aanstelling van afzonderlijke executeurs voor Holland, Zeeland en Henegouwen. („as freres meneurs de Dourderech vint solz Hollendois , as Beghines de Dourdrec dis solz Hollendois, al hoste- lerie de Dourdrec dis solz Hollendois, as Augustins de Dourdrec dis cols Hollendois et li remanans sera a le pitance de leur maison le jour de men obit"). Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?237. Te Dordrecht vond men toen alzoo twee kloosters , dat der Minderbroeders en dat der Augustijnen, een Bagijn- hof en een Gasthuis. De Minderbroeders ontvingen menigmaal geschenken in wijn; de Augustijnen ontvingen twee malen bedragen (van 20 en 5 A) „te horen capietele? dat dus in 1284 werd gesticht of reeds bestond. Van de Bagijnen vindt men , dat „de bischop haar kerk ? wihede" (Dozy, blz. 18 en 21). Van het Gasthuis leest men, dat Schepenen en Raad er maaltijd hielden, 202 OORKONDEN EN REGESTEN Heer Floris van Henegouwen, zoon van Aleyd van Henegouwen en neef van graaf Floris V was o. m. heer van Schiedam. Hij overleed na 1287. In de Rekeningen van 1284 ?287 komt hij enkele malen voor. :ACT. 1286 Juni 24. Dese brief was ghegheven int jaer ons Heren 111°CC?sesse mole tachtich te Sente &Tans- y/Jesse. Burgemeesteren en Schepen.en van Dordrecht ver- klaren aan Coline den schout zekere som gelds schuldig te zijn. (?Wi, Bor)ghermeistere ende Scepenen in Dordrecht orkonden alle den ghenen die desen brief sullen sien ende horen dat -wij sculdech sijn yore die ghemene stede van Dordrecht, in ghe(meene) hant ende onghesceiden , Coline , onsen Scoutete , die bonder es van desen brieve tvintich mare hollands, die hebben wi hem ghelovet te bethaelne in Sente Baven daghe dat naest coemt , so laden wijs niet, so souden wij tote siere maninghen iof sijns boden , comen lec(ghen in ene her)berghe , die men ons wisede binnen Dordrecht, ons selven to winnene tote (der) wilen dies wi hem vuldaen hadden van den vorscreven penninghen. In orkonde desen brieve beseghelt met onser stede seghele"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?221. (X. LL ; Br. I 3 n?73.) Reg. 45. Gecasseerd; zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Coline, de schout, die hier 20 mark Holl. aan de stad leent, komt talrijke malen in de rekeningen van 1284-- 1287 voor, maar op de lijst bij Bales wordt hij niet ver- meld. Onder de posten in de rekening 1285-86 vindt meld. Onder de posten in de rekening 1285-86 vindt men niet de betaling der 20 mark op St. Bavendag (1 October), of het zou die op biz. 47 moeten zijn, waarbij hij 20 4 ontving. BETBEFFENDE DE STAD DORDRECHT. 203 XCII. 1286 ? Action et datum anno M'CG? o sab(bato) ...... Reciter , Schepenen en Raad van Tiel geven be- scherming aan die van Dordrecht. („Universis pre- sentia visuris judex scabini consiliarii tota cumque communitas ville de Thyele salutem in omnium Sal- vatore. Noverit universitas vestra quod nos causa pacis et concordie inter nos firmiter observande omni judice scabinis consiliariis et communitate de Dordrecht ita convenimus quod nos qualiter cumque dominus poster dux Brabantie cum comite Hollandie aut comes Hollandie cum domino nostro duce Brabantie vel homines terrarum ipsorum adinvicem discordaverint aut pandaverint quamvis etiam nostri cooppidani in Hollandia pandati ..... aut arrestati fuerint nullam super vos oppidanos de Dordrecht faciernus pandationem aut arrestationem. Sed . . . . (f)irma integris et stabilis pax et concordia inter ipsos oppidanos de Dordrecht ...... nostros oppidanos erit utrinque presentem testimonio litterarum (sig)illo -vine ...... notarum"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 55. (X..... niet bij Br.) Reg. 43. Zeer beschadigd ; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Waarschijnlijk behoort deze brief tot 1286. In de rekeningen 1285/86 komen posten voor van ,,der vairt to Tyele" , d. i. van de heervaart, door graaf Floris in ver- bond met den hertog van Brabant tegen den graaf van Geire ondernomen , waarbij Tiel het doe! van den tocht was. Ook is er nog een afzonderlijke rekening getiteld : „Dit is die cost van der herevard , die men voer to Tyle", door mij uitgegeven in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap dl. XXIV blz. 208. Zie over de heervaart tegen Tiel , Arend II le ste , blz. 313 en 432, 204 OORKONDEN EN REGESTEN XCIII. 1287 Maart 29. Datum anno Domini MCCLXXXVI HIT Kal. Aprilis. Deken en kapittel van S. Jan te Utrecht ver- pachten aan Giso, gezegd Dukingh , to Dordrecht alle groote en kleine tienden , binnen- en buitendijks , de Broeken tiende enz. in het rechtsgebied van Johan Tan Toloysen en in het nieuwe land , Polre geheeten, alsmede een halve hoeve , waarin nu woont de priester der kerk van Erkentrudekerke , en zulks voor 53 jaren, te weten de eerste 13 jaren tegen 27 2 Hon. penningen en twee zalmen jaarlijks en de overige jaren tegen 32 ?en twee zalmen jaarlijks , te voldoen de pacht de eene heift op St. Andriesdag en de andere helft op Palmzondag en de zalmen tusschen Pinksteren en den feestdag der geboorte van Johannes den Dooper, , en voorts te verheergewaden met een aam wijn , ter nakoming van welke voorwaarden zich borg hebben gesteld Nicholaus , genaamd Karmere , Johannes van Strene en Johannes, genaamd Malegys , die zoo noodig te Dordrecht in gijzeling zullen gaan. Lib. Rubeus fol. 20 vso in het Archief der Bisschoppe- lijke Cleresie te Utrecht; Van den Bergh, Oorkb. II n?585 in regest. Dit stuk is van gelijken inhoud als het volgende. XCIV. 1287 Maart 29. In cujus rei testinionium dedi presentes litteras dictis decano et capitulo sigillo rneo ac etiain sigillo opidi Dordrecht publice communitas. ac etiain sigillo opidi Dordrecht publice communitas. Et nos, predicti fidejussores , promisimus omnia pre- BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 205 missa servare bona fide, sub sigillis appensis. Datum anno Dornini IIICCLXXXVI, HIT Kal. Aprilis. Gyso , gezegd Dukingh , poorter in Dordrecht, erkent van den deken en het kapittel der kerk van St. Jan te Utrecht gepacht te hebben alle groote en kleine tienden enz. , in het rechtsgebied van Johan van Toloysen en in den polder, en een halve hoeve in Erkentrudenkerke op de voorwaarden genoemd in n?93. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?246. Clais Carmer of „die Carmer" komt voor bij Dozy, blz. 38, 55 en 60; zijn wijf aid. biz. 13, 16. Hij nam deel aan de heervaart naar Tiel 1286. Johannes Malegijs vindt men nog in de rekening van 1312 en ook vele malen in die van 1284-86, evenals Jan van Strene (Striene, Strine). Zij zijn o. a. in 1306, 1307 en 1311 schepenen. Het rechtsgebied van Johan van Tolloysen is natuurlijk het ambacht Tolloysen. De tienden, die hier verpacht worden, zijn waarschijnlijk dezelfde als die van n?17. Het land, dat toen „long?tempore inundantiam aquarum" onder- vond, is blijkbaar later bedijkt en heet in bovenstaand stuk Polre, de polder en wordt in latere stukken Heer Genemanspolre geheeten. (Zie Ramaer, blz. 108, 109), XCV. 1287 (October 10). Tolrechten van 's Graven tol te Dordrecht, be- nevens het recht van der zee. MSS, van de Leen- en Charterkamer. Uit Thoilen Cas K. 1322 tot 1355, fol. 16 seqq. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 76-78. Blijkbaar hebben wij hier te doen met twee heffingen: 1 's-Graven tol bestaande uit een schiptol en den tol op de koopmanschappen; 20 een uit- en invoerrecht van goederen, die over zee uitgingen en inkwamen. Dat laatste was het recht, dat de heer van Wassenaer in leen had (no 99). 206 OORKONDEN EN REGESTEN XCVI. 1287 December 1. In orkonde desen brieve , Die ghegheven was jnt jaer ons Heren M°CC?seven ende tachtich dinxsendaghes na Sinte Andriesdaghe. Schepenen en Burgemeesteren van Dordrecht ver- klaren aan „Ghijsebrecht ver Wyfghoedensone" zekere som gelds schuldig te zijn. („Wij , Scepenen ende borghermeysters van Dordrecht, maken kont ende kenlik , dat wij sculdich sijn voer die ghemeene stele Ghijsebrechte ver Wijfghoeden sone tien pont brabands, die heb wij heme belovet jn ghemeene hant ende onghesceden te paeschen dat naest toe comende es te betaelne, Bede wijs niet, soe soude wij comen jn ene herberghe binnen Dordrecht, waer ons die vorseide Ghijsebrechte jn wiset jof sijn ghewarde boede te lecghene , alse recht es , tidighe maeltijt te done, ute der vorseider herberghe niet to varen, wine hebben die vorseide penninghe betalet den vor- seiden Ghisebrechte"). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?222. (0. 8; Br. I 3 n?7.) Reg. 46. Gecasseerd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. „Ghysebrecht ver Wijfghoedensone" had reeds vroeger aan de stad geld ter leen verstrekt. In de rekening 1284-85 leest men (Dozy, blz. 13): „Ghybe ver Wijf- godensone die men hem ofsloch van 30 , die men sculdich was heme 7 11 s. 8 d."; blz. 52 ontvangt hij 24 ? In Nov. 1286 was hij een der hoofdmannen van een heervaart. In 1288 en 1303 was hij schepen. XCVII. 1288 April 19. In huius rei testimonium nos Ghardianus predictus presentia sigillo nostro duximus sigillanda. Datum die lune ante Marchi ewangeliste anno Domini M°CC?octogesimo octavo. BETR,EFFENDE DE STAD De gardiaan van het Minderbroederenklooster to Dordrecht geeft vidimus van een charter van 1284 September 14. („Nos gardianus fratrum minorum in Dordrecht universis presentis visuris vel audituris salutem et rei subscripte cognoscere veritatem. Nove- rint singuli ac universi nos vidisse ac legisse litteras illustris principis Florencii comitis Hollandie bone illustris principis Florencii comitis Hollandie bone memorie non abolitas non cancellatas nec in aliqua sui parte viciatas in hec verbs"). Orig. Gem. Arch. Dordr, Inv. n?71a. (W. 2; Br. I 1 n?24bis) Reg. 47. Zegel verloren. Verschroeid en be- schadigd. Zie het charter van 1284 September 14 n?83. Voor het eerst uitgegeven. XCVIII. 1288 November 16. Jn orcunde desen brieve , die gegheven was int jaer ons Heren 11°C?C?achte elide tachtich iaer des dinxcendaghes voer Sinte Gregorijs- daghe. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Ghise Dukinc aan zijn broeder Willem zekere som gelds schuldig is. („Wij , Heinric die Snider ende Ghise- brecht ver Wijfgoeden sone , scepene in Dordrecht, orcunden ende kennen , dat haer Ghise, diemen heet Dukinc , sculdich is haren Willame , sinen broeder, die houder is van desen brieve , the hondert pont hollants oft tpayment van groten tornoysen, enen groten tornoysen voer X penninghe hollands , the gheldene tot paesschen , die naest thoe comende is.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (Xb. Br. I 3 n?10.) Reg. 48. a. Oorspronkelijk. Zegels verloren. b. Opgenomen in een vidimus, aangehecht aan a, van schepenen van Dordrecht d.d. 1291 September 13. Voor het eerst uitgegeven. 208 OORKONDEN EN REGESTEN. XCIX. 1289 Maart 1. In orconden van desen brieve die wart ghegheven in ons Heren jare dusent tvehondert ende achtentachtich des dinxendcghes na Sente Mathijs- daghe. Diederic van Wassenaer verklaart den tol te Dor- drecht weer aan graaf Florens (V) terug gegeven to hebben. („Ic Diederic , here van Wassenare make cont alle den ghenen , die desen brief lien solen of horen , dat mi mijn here liar Florens , grave van Hollant, also lieve ghedaen hevet ende also met hem bem over een ghedraghen , dat ic die Huelec tome , die ic tot Dordrecht plach te hebbene ende te houdene van minen here den grave van Hollant te leene quite ghescouden hebbe ende quite scelde eweleke yore mi ende mine nacomelinghe dat wise nemmermer anespreken ne selen"). Rijksarchief, met het zegel van Diederic van Wassenaer n.l. drie fasces waarover een St. Andrieskruis, Gedr. Van Mieri s , Charterb. I blz. 474; Van de Wall, Handy. blz. 79, die het stuk op 1288 Maart 2 stelt, naar MSS. van de Leen- en Charterkamer Ex Archivis Han- noniae pag. 49 verso; Van den Bergh, Oorkb. II n?642 en 652 , de eerste maal met den datum 1288 September 28. Deze tol heette later de zwijgende tol. In de lijst van leenen ten tijde van graaf Florens V (De Frernery, Oorkb. Suppl. n?228) vindt men: (?3.) „Dominus de Wassenare : Theloneuin etiam quod huletolne dicitur" , waarbij de uitgever aanteekent: ,Mis- schien staat er hulctolne, zooals Matthaeus las". Indien dat juist is, dan zal heer Diederic het recht gehad hebben „van der Zee", (zie de Tollijst, n?95); want den eigenlijken Dordtschen tol verpandde hij reeds in 1282 (zie n?61). Dordtschen tol verpandde hij reeds in 1282 (zie n?61). Dit zegt hij zeif in no 103, maar uit n?106 blijkt weer, dat dit moet slaan op den tol te Vlaardingen. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 209 C. 1289 Maart 6. In orcunde desen brieve , die ye- gheven was int jaer ons Heren, alsemen scrivet M°C°C? acute ende tachtieh des sonnendaghes na inghanghende Marthe. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Ghise Dukinc aan zijn broader Willem en diens noon Vranck zekere som gelds schuldig is. („Wij , Jan veren Diedewien sone , Jan Putoc , Heinric die Snidere ende Wolbrant die Vriese , scepene in Dordrecht, orcunden ende kennen , dat voer ons quam , alse voer scepene, haer Ghise Dukinc ende verliede ende be- kende hem , dat hi sculdich es haren Willame Dukinghe , sinen broeder , ende Vrancken heren Willaems Dukines sone , die houders sin van desen brieve , hondert pont ende tachtendich pont goeder holl(antscher) penninghe , elke tiene hollantsche pen- ninghe waert wesende even groten tornoysen pen- nine , the gheldene van half Marthe , die nu erst coemt over een jaer ; waer dat sake , dat die voer- seide haer Ghise den voerseiden haren Willame, sinen broader, ende Vranken, sinen sone, dese voer- seide penninghe tot desen voerseiden tarmine niene ghoude , alse voerscreven es, ende si omme die voer- seide penninghe cost ende scade daden , dien cost ende dien scade sal hem die voerseide haer Ghijse oprechten ende ghelden op al sijn goet , dat hi leg- ghende hevet binnen der porten van Dordrecht ende buten der porten van Dordrecht, of waer dat leghet binnen Zuthollant, ende tot haers selven segghen".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 615. (X. E. Br. I 3 no 9). Reg. 49. Zeer beschadigd , zegels verloren. a. Oorspronkelijk. b. Opgenomen in een vidimus , aangehecht aan a , van Schepenen van Dordrecht d.d. 1291 September 13. Bijdr. en Meded. XX XIII. 14 210 OORKONDEN EN REGESTEN Voor het eerst uitgegeven. Mr. van den Braudeler stelde dit charter op 1288 Juli 29. St. Martha (Maria en Lazarus) viel op dien datum; de St. Martha (Maria en Lazarus) viel op dien datum; de Sondagh daarna zou zijn 1 Augustus. Maar uit de uit- drukking „inghanghende Marthe" blijkt genoegzaam , dat hier niet een heilige bedoeld wordt. CI. 1289 Maart 20. In orkonde desen brieve, die was yhegheven int jaer ons Heren M°CC?achte ende tachtech to half vastene. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Claes die Vriese de handvest van het erf, waarop de toren staat, op hun verlangen zal wedergeven. („Wij , Clais Ome ende Henric die Snidere , scepenen in Dordrecht, orkonden ende kennen , dat Clais die Vriese . . . . ons hevet ghelovet , dat hi die hantvaste, die hi beseghelt hevet (met) der stede seghele van die hi beseghelt hevet (met) der stede seghele van Dordrecht, alse van den erne daer die Thorne op staet (bi) der kerken , dat hi die hantvaste weder op eleven sal den scepenen , est dat sijs begheren".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?616. (X. GG. Br. I3 n?11). Reg. 50. Zeer verschrompeld ; zegels verloren. Van den Bergh, Oorkondenb. van Holl. en Zeel. II n?659 in regent. Voor het eerst uitgegeven. De bier bedoelde handvest is verloren of werd ver- nietigd , nadat de Graaf zijn rechten op dat erf bij hand- vest van 1290 April 15 aan de stall had geschonken. vest van 1290 April 15 aan de stall had geschonken. In dit en in het vorige charter moet m. i. Paaschstijl gebruikt zijn, daar men, Jaarsdag- of Kerststijl aan- nemende , zou komen tot eenzelfden datum nl. 7 Maart 1288 , wat met het oog op de geheel verschillende om- schrijvingen („des sonnendaghes na inghanghende Marthe" en „te half vastene") zeer onwaarschijnlijk is. In het stuk staat duidelijk Clais die Vriese. Uit de rekeningen 1284-86 blijkt evenwel , dat bier bedoeld BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 211 wordt Clais die Vrode (Vroede); bijv. Dozy, blz. 15 : „Claire den Vroden van lanthuren an dien torre. 3 ?10 S." Blz. 36: „Vroeden f. Pollards van der huren van den torne, 3 ?10 s." „Van den torre te lanthure Clayse den Vroden 3 ?10 s." Biz. 49: „Clayse den Vroden van iarscarre van den torre 3 ?10 s." Welke „thorne" nu stond op grond , die aan Clais den Vrode toebehoorde , is niet met zekerheid te zeggen, Mogelijk wordt er de Vuilpoortstoren mede bedoeld, daar dit gebouw volgens bestaande afbeeldingen uit de middel- eeuwen dagteekende. CII. 1289 April 3. Ghegheven in den Haghe opten derden Bach van April int jaer ons Heren dusent twee hondert neghen ende tachtich. Florens (V) , graaf van Holland, verleent aan Schepenen en Raadsmannen van Dordrecht, dat zij waarheden van kwadijen bezitten mogen en die ver- beteren naar hun goeddunken. Het origineel is verloren. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 79, naar MSS. Keuren en Handvesten van Dordrecht en Zuid-holland van den Heer Griffier Van Alphen , fol. 43 vso ; Van den Bergh, Oorkb. II n?669. Uit tal van charters blijkt , dat de kanselarij van graaf Floris V den paaschstijl volgde. Neemt men dien voor dit stuk ook aan, dan bevindt men, dat in 1289, loopende van 10 April 1289 tot 2 April 1290 geen 3 April voor- kwam. Hier is dus of jaarsdag of kerststijl gevolgd of de dagteekening is foutief. CIII. 1289 April 11. Deze brief was ghegheven int jaer ons Heren M°CC?neghene ende tachtich naest na Paeschen. Diederic, heer van Wassenaar, , doet voor zich en 212 OORKONDEN EN REGESTEN zijne erfgenamen voor altijd afstand van den tol , dien hij placht te heffen van de zeeschepen , die de Maas hij placht te heffen van de zeeschepen , die de Maas uit en in komen en zulks tegen een som van 100 ? lion., aan hem door Dordrecht voor den afkoop betaald. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?388. (Xff.; Br. I 1, n?27.) Reg. 51. Zeer verschroeid , in twee stukken. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?670, waar het stub gedateerd is op 1289 April 23. Hoewel deze datum mij beter voorkomt in verband met het bevel van graaf Floris V (zie n?106) kan ik de uitdrukking „naest na Paeschen" niet anders opvatten, dan als den „naesten dach" na Paschen, dus Maandag. Mogelijk is er bedoeld naast na het octaaf van Paschen (18 April). Of ook is aan te nemen , dat de Dordtenaars reeds hadden betaald, toen het bevel van graaf Floris kwam. toen het bevel van graaf Floris kwam. CIV. 1289 April 12. In orconde van desen brieve, Ghe- gheven in ons Heren jaren tvelf hondert neghen ende tachtich des Dinxdaghes na Paschen. Graaf Florens (V) , belooft de stad Dordrecht te vrijwaren volgens een borgtocht. („Wi , Florens grave van Hollant maken cont alle den ghenen , die dese lettren sullen sien ofte horen , dat wi onse porte van Dordrecht gheloven met desen brieve quite ende scadeloes te houden van dien ses hondert ponders ende dertich , daer si borghen of sijn ieghens haren Janne Pac van Brueghe voer onse lude van Suet- hollant te gheldene te midde marte , die naest comet".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 241. (Niet bij Br.) Reg. 52. Zeer verschroeid; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. BETREFFENDE DE STAR DORDRECHT. 213 Janne Pac, een der geldschieters te Brugge, blijkt in n?109 overleden te zijn. De dagteekening van dat stuk kan echter niet vastgesteld worden. CV. 1289 April 17. Datum anno Domini MOO octo- gesimo nono in octava Pasche. Florens (V), graaf van Holland, geeft het bestuur over de school van Dordrecht aan zijne vier hof- kapellanen in den Haag. Cart. der Hofkapel , fol. 1 in het Rijksarchief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II, Nalezing n?72. De Graaf bezat het collatierecht der school te Dordrecht. Later schonk hij het aan de stad, die het op haar beurt weer aan het Gasthuis gaf; maar na den brand daarvan in 1338 schijnt zij de school weer aan zich genomen te hebben. CVI. 1289 April 18. In orconde van desen brieve. Ghe- gheven te Leyden in ons Heren jare tvelfhondert neghen ende tachtich des manendaghes na der (oct)ave van Paschen. Graaf Florens (V) beveelt de poorters van Dor- drecht 100 2 te betalen aan Pieter den Lombard wegens den afkoop van den tol van den peer van Wassenaar. („Florens , grave van Holland , doet groeten sinen Scoute ende sine Scepene ende den Raet van zire porte van Dordrecht. Wij ombieden u dat ghy Peter den Lombarde van Leyden ofte sinen ghewaerden bode die u brenghet desen brief betaelt die hondert pont die ghi sculdich ziit den here van Wassenare van zire tome die hi plach te hebbene te Vlardinghen".) 214 OORKONDEN EN REGESTEN Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 3882. (C. 16 Br. I 1 n?26). Reg. 53. Verschroeid zonder zegel. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?603, waar op gezag van den inventaris van Mr. P. van den Brandeler gelezen wordt Laetare in plaats van Octave en de brief gebracht wordt Laetare in plaats van Octave en de brief gebracht wordt op 1289 Maart 21. De nog zichtbare letters geven wordt op 1289 Maart 21. De nog zichtbare letters geven echter duidelijk te lezen ave niet are. Bovendien komt de uitdrukking Laetare van Paschen niet voor. In de lijst van Leenen ten tijde van graaf Floris V (De Fremery, Oorkb. Suppl. n?228) vindt men : (?3) Dominus de Wassenare : „Theloneum de Vlerdinghen in, nundinis hyemalibus et estivis cum theloneo fori ebdo- modalis." Zie voor dit charter n?103. CVII. 1289 Juni 5. In orkonde desen brieve beseghelt met onser stede seghele. Dese brief was ghegheven int jaer ons fieren M°CC?neghene ende tachtech te be- lokene Pinxtren. Schepenen en Raad van Dordrecht verklaren aan Gilise Ver Hadinen zoon zekere 30 hoed rogge schuldig te zijn. („Wij , Scepenen ende Raet in Dordrecht makers kont ende kenleec alle den ghenen , die desen brief sullen sien ende horen , dat wij sculdech sijn yore die ghemeene stede van Dordrecht onsen lieven ghetrouwen gheselle Gilise ver Hadinen sone , die houdere es van desen brieve, Dartech hoede goedes Rucghes, die hebben wij hem ghelovet te bethaelne te ingaende auguste , die naest coemt , jof also vele penninghe daer voren , alse danne Dartech hoede goedes Rucghes ghelden moghen. Ne daden wijs niet binnen vierthien nachten na dat hi ons ghe- maent hadde thenden den vorseiden tarmine , so soude die vorseide Gilis yore elke thien pont hol- lands , also varre , alse die vorseide Rucghe gheliepe, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 215 hebben een pont ghelds jaerleker renten te sinen vrihen heighendoeme in sulken erven van den eenen hende in waerd, alse die stede van Dordrecht hevet an die lantsyde , die ghecoft waren ieghens Niclause van Pytte".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?223. (F. 5 Br. I 3 n?12.) Reg. 54. Zegel verloren. Voor het eerst uit- gegeven. Hier hebben wij waarschijnlijk te doen met een geval van het z.g. fineeren of financie doen. De Regeering kocht 30 hoed rogge en beloofde die 1 Augustus te zullen betalen, of antlers een rente te vergoeden van 10 percent. Merkwaardig is ook de zinsnede : „in sulken erven van den eenen hende (einde) in waerd alse die stede van Dordrecht hevet an die lantsyde, die ghecoft waren ieghens Niclause van Pytte". Die koop moet tusschen 1284, toen Niclais nog minderjarig was, en 1289 hebben plaats gehad, maar er is geen bewijs weer van te vinden. CVIII. 1289 November 11. These lettre was ghegheven in opts Heren waren MCCLXXXIX in zente Mart fins- daghe in den winter in die Haghe. Florens (V), graaf van Holland, kornt met den heer van der Lecke overeen , dat deze afstand doet van het recht van nakoop van zijn landen in Zuid- holland, waartegen hij hem ontheft van de ver- plichting tot het maken van dijken , wanneer land (wegens dijkbreuk) wordt verlaten , en bepaalt, dat zulk land en de dijk zullen komen ten laste van het ambacht (hier Overslidrecht). Rijksarchief. Reg. E. L. 24, fol. 30. Gedr. Van Mieri s , Charterb. II blz. 482; J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?262. 21 6 OORKONDEN EN REGESTEN CIX. 1289 of later. Ende was ghedaen int jaer ons Heeren elhesus Karst , alse men screef sijn incarnation dusentich en des sonnendaghes na paesch- daghe. Schepenen en Raden van Dordrecht verklaren aan Claren , heer Jan Pacs weduwe, zekere som gelds schuldig te zijn. („Wi , Scepenen , Raet ende die ghemeene stede van Dordrecht , does te wetene alle den ghenen , die dese letteren 'sien sullen of hoeren lesen , dat wi ghemeenlike ende elc van ons luden over al , sculdich sijn ver Claren heren Jan Pacs weduwe , porters van Brugghe , achte ende twintich pont ende tien scellinghe goeder groeter tornoyse van sconincs sclaghe van Vrankerike , de Welke penninghe si ons gheleent hevet ter orbaren ende ter nutscepe onser stede voerseit , daerof dat wi ons wel ghepayt houden. Ende dese voerseide penninghe , die wi haer sculdich sijn, soe ghelove wi ende elc van ons over al , te gheldene deser voerseider ver Claren of den ghenen , die desen tsartere brenghet , deen Borden deel van desen voerseiden penninghen te sente Baves (daghe) eerst comende , Lander dordendeel te Sente Marien lichtemisse daer naer eerst comende , ende tarde dordendeel te paeschen daer naer eerste comende, .... waer oec dat sake , dat wi dies niet ne daden , des ons God verden moete , ende dese voerseide ver Clare ofte die houdere van desen tsartere, cost jof (scade) hadde bi der faute van onsen paymente, wart in deele , wart in al, wi Scepenen , Raet ende ghe- meene porte voerseit ende elc van ons lieden over al, sullen ghehouden sijn te gheldene dien cost ende die scade met der vormescult voerseit up pars selves simpel segghen of des gheens , die houder es van deser letteren , souder eenighen eet ofte ander proeve BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 217 te doene. Ende in dese sticken voerseit van pointe te pointe , alse wise belovet hebben , soe binde wi ons alien ghemeenlike ende ele van ons lieden over al, ende al onse ghoet, dat wi hebben ofte hebben zullen in der manieren , dat de voerseide ver Clare ofte die houder es van desen letteren , mach doen rasteren ende houden te linen vrien eijghendoeme met soe wat gherechte dat hi wille , in soe wat steden , dat meat vonde , bi watre ofte bi lande. Voert soe doe wi , Scepenen , Raet ende ghemeene stede voerseit ons buten ende ele van ons over al , van alien exceptien van der leeker wet ende van der clerke wet, alle privilegien ende alle bescerm- nessen van crusen , die ghenomen sijn ofte noch te nemene sijn , ende generalike renunciere wi ende scelden quite al dat ons te hulpe jof te staden mochte staen in soe wat manieren dat wesen mochte , omme te segghene jof te doene jeghen dese letteren. Ende wi Scepene , Raet ende ghemeene stede voerseyt scelden quite Jan Pac ende sine erfnamen van alien restoer ende van alien testamente Baer si ons of ghehouden waren tot den daghe van huden. In orkonscep van desen stucken , dat si aidus sijn , al- soet ..... (vorseit es) ende omme dat wi willen , dat si vaste ghestade bliven , ende wel ghehouden sonder eenighe cancelleringhe ende sonder eenich malen ..... hebben Wi , Scepenen , Raet ende ghemeene porte van Dordrecht voerseit dese letteren in kennessen beseghelt met ons ..... (ut)hanghende".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 224. (X. P. b.; Br. I 3 n0 3.) Reg. 55. Gecasseerd; zegel verloren; door brand verschroeid. Voor het eerst uitgegeven. Janne Pac leefde nog 12 April 1289. Het charter zal dus zijn gegeven tusschen 1289 en 1300. Waarschijnlijk volgde achter ,,dusentich" „vier warven tvintich ende dartien" (of een ander getal under 20). 218 OORKONDEN EN REGESTEN CX. 1290 Mei 22. Dese brief wart gheglteven tote Zirixe in ons heren (jaren) dusent tvehondert ende neghentich iaer des manendaghes in die pincster daghe. Graaf Florens (V) erkent aan het Duitsehe huis te Coblenz zekere som gelds schuldig te zijn , waar- voor hij zijn renten , boeten en tollen verpandt , be- halve den tol van Dordrecht. („Wi , Plorens , grave van Hollant , maken cont alle den ghenen die desen brief sien (sullen jof horen lesen , dat wi sculdech sijn gheesliken lieden ende erachtighen den) com- mendeur ende den broederen van den duisken huffs van Covelense , die houder sijn van desen (brieve) ..... wijns ende twintich bider roede van Dordrecht, die wi ontfanghen hebben ende ghebesicht (in onser) orbare , also groete summe van penninghen , alse onse brief houdet , dien si dar op hebben beseghelt met onsen seghele... (d)ese penninghe hebben wi hem gheloeft te gheldene met goeder trouwen in deser manieren , dat wi dese vorghenoemde commendeur ende broedere setten in die helft van al onsen renten ende in al onse opcominghe ende in al onse forf- a(iten ?) ... ende in al onse tolnen, sonder die tolne van Dordrecht , die ghevallen moghen ende in comen in Dordrecht , die ghevallen moghen ende in comen in Zuethollant , Northollant , (K)ennemarlant , Vrieslant , ende in Zelant , ende dat hore boden, die si dar toe setten , die renten inne te nemene , sullen wesen in onsen coste tote der wilen , dat hem die penninghe alte male sijn vergouden , ende die boden ende dat goet , die si opheffen , nemen wi in onse beseerme- nesse , ende in dese vorgheseghede renten sullen si ingaen altehant , war oec dat sake, dat si ute dien renten worden ghedaen bij ons ofte bi anders iement, ende dar bi scade namen , dien scade sullen wi hem BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 219 oprechten metten hoefstole ..... omme die merre sekerede so setten wi hem te borghe met ghesamender hant haren Ghisebrechte , den here van Am(estelle) ..... llenrike , den here aan der Lecke, haren Arnoude van ileymskerke , haren Janne , here van Arkele, haren Willeme van Egmonde, haren Diede- rike , here van Wassenare , haren ilarbaren van Haestrecht , haren Hubrechte van Everdinghen , haren Ernste van Wlvin, haren Ilenrike van Naelt- wijc haren Diederic Bokel ende haren Ogiere haren Gilis sone , ridders , Philips van. Wassenare , Gherart van Velsen, Coppart die ....ende ende Arnoud van den Damme , knapen , in deser manieren, ware dat sake, dat desen broederen jet ghebrake van desen vor- seiden vorworden, so sullen si incomen lichghen te Dordrecht, hem selven te winne, binnen acht daghen na dien, dat si vermaent worden van desen broeders of van horen sekeren boden ende die here van Arkele sal tve welgheborne knapen yore hem lech- ghen , machi selve niet lechghen ende dese vorghe- noemde borghen sullen van Dordrecht niet varen yore die male , dat wi desen broederen ghenoech hebben ghedaen. Ende wi, vorghenoemde borghen, gheloven alle dese vorwarden vaste te houdene ende ghestade desen vorseiden broederen , war oec dat sake , dat enich van ons borghen desen brief niet seghelen ne woude , so kennen wi, diet beseghelt hebben, dat wi borghe sijn ghelike oft sijt alle beseghelt hadden, ende so wie van ons vermaent wordet , die sal in comen sonder (m)arre(n) van den andren. Ende wi Florens, grave van Hollant ende wi vorghe- noemde borghen , gheloven dit yore (ons e)nde onse arfnamen desen broederen met goeder trouwen vast ende ghestade te houdene. In orconden ende ghestadicheden van desen dinghen so hebben wi Florens grave van Hollant ende wi vorghenoemde 220 OORKONDEN EN REGESTEN borghen (desen) brief doers beseghelen met onsen seghelen".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?242. (Y. 10; Br. I 1 n?30.) Reg. 57. Zeer beschadigd ; zegels verloren. Van den Bergh, Oorkb. van Holl. en Zeel. II n?711 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Graaf Floris had een hoeveelheid wijn gekocht van den commandeur en broederen van het Duitsche huis van Coblenz. Hij stelde voor de richtige betaling tot onderpand de helft van al zijn renten , boeten en tollen , behalve den tol van Dordrecht (die reeds verpand was) , terwij1 tal van heeren zich borg stelden , wel een bewijs , dat het verschuldigde bedrag niet gering was en dat Floris niet gemakkelijk aan geld kon komen. Voor de uitdrukking nby der roede van Dordrecht" zie men Fruin, Oudste Rechten I blz. 232, waar men vindt : „Dit is die rekeninge van een roede wijns binnen Dordrecht." Daaruit blijkt dat een roede tien aam was. Daaruit blijkt dat een roede tien aam was. CXI. 1290 Juni 12. .Desen brief beseghelt met onse seghelen int jaer ons Heren , als men scrivet dusent him hondert ende neghentich op sinte Odolfsdach. Florens (V), graaf van Holland , belooft Claise van cats of zijn erfgenamen binnen zeven jaren 3500 gt Hollandsche penningen te zullen betalen in jaar- lijksche termijnen van 500 ?uit zijn bede in Zee- land , waarvoor Willem , heer van Horne , Jan , beer van Kuik , Jan, heer van Arkel, Ghisebrecht, heer van Amstel, Heinric, heer van der Lek, Arnoud, heer van den Berg, Diederic, heer van Wasse- naar, Willem van Egmond, Diederic van Zand- horst , Heinric van Naaldwijk , Clais Persijn en Willem , heer Simonszoon van Haarlem zich borg stellen en beloven bij niet richtige betaling te Dordrecht in leisting te zullen komen. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 221 Oorspr. in het gemeente-archief van Schoonhoven. Het zegel van den graaf in bruine was is nog aanwezig. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 732*; J. de .Fremery, Oorkb. Supple no 267. 1290 Ali 6. In orconde van desen brieve, die wart ghegheven in ons Heren jaren tvehondert ende neghentich iaer des donresdaghes na sente Martinsdaghe in den zomer. Florens (V) , graaf van Holland, verzoekt Schepenen en de „gemeene port" van Dordrecht den brief te willen bezegelen , waarbij hij zijnen tol van Dordrecht aan ,,ver" Marie van der Spoyen verkoopt, met belofte van schadelooshouding. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 243. (W. 4; Br. I 1 no 34). Reg. 58. Zeer verschroeid en in twee stukken. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 730. In dit charter vindt men de redenen , waarom de tol van Dordrecht niet tot onderpand kon gesteld worden (zie no 110). Het deed Floris iced , dat de nood hem tot verpanding dwong, vandaar zijn deemoedig briefje. CXIII. 1290 December 4. In orconde van (desen brieve) (ghegh)even in ons Heren fare MCCLXXXX des Manendaghes na Sente Andries (daghe). Graaf Florens (V) belooft Schepenen en Raden van Dordrecht wegens een borgtocht te zullen vrij waren. („Wij , Florens, grave) van Hollant , gheloven met desen ieghenwordighen brieve onsen lieven scepenen (ende raet ende) onse ghemene porte van Dordrecht scadeloes te houdene van tvelfhondert ..... (d)aer 222 OORICONDEN EN REGESTEN sij voer ons borghen of zijn ieghens Giellise Clawarde, portre van (Brugghe ende van) (a)ilen cost ende scade, portre van (Brugghe ende van) (a)ilen cost ende scade, die hem daeraf comen mochte".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 244. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 59. Een vierde van het charter en het zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXIV. 1290 December 11. Dit secghen was gheutet ende gheseghet tote Dordrecht in ons Heren jare dusent the hondert ende neghentich des manendaghes voer sente Luciendaghe. Graaf Florens (V), doet uitspraak in zake den dood- slag op Clais Oem en eenige anderen. („Wi Florens, grave van Hollant , makers kond alle denghenen die dese lettren lien of horen lesen , dat dit onse secghen es van Clais Oemes lode , daer Got die ziele of es van Clais Oemes lode , daer Got die ziele of hebben mote. In den iersten secghen wi , dat men doen sal des Clais maghen voetvalle met tvee hondert mannen wollen ende baervote voert ses hondert mannen manscap te done voert viif hondert zielemissen , voert die cloestre te winnen tusschen die Mase ende die Sype van hore weldaet ende ghebet alse men pleghet te done ende ghewoen es. Voort secghen wi dat men desen Clais Oeme ghelden sal viirde half hondert pont Hollants , van desen ghelde so nemen wi ute anderhalf hondert pont die te ghevene daer wi te rade worden bi tveen van den maghen die wi daertoe nemen, ende die andre the hondert pont sullen ghaen daer sculdich siin te ghane onder die maghe. Pauwels haren Thylemans sone laten wi buten deser zoene , ende sine maghe sullen sveren hem nummermeer to sterkene, noch te helpene met rade ofte met lade jeghens Clais Oems maghen et ne ware in zoenlinghen dinghen also langhe alse nETREFFENDE DE STAB DORDRECHT. 223 hi balline es , ende hi en sal onse lant niet weder hebben et ne si tonsen wederropen , ende sine maghen ende sine helpers seeghen wi binnen deser zoene , maer Thyleman tseren Thylemans sone , Willem Stovenacken sone, Heine Didderics sone , Arnout Massen sone , Willekin Arnouts sone ende Thyleman, Peter Keyser sone sullen varen tonser vrouwen te Rotsemadoen voor des Clais Oems ziele , eer sy binnen onsen lande comen ende dat betoghen met goeden orconden , dat sii aldaer hebben gheweest. Voert so sal men Coppart Suus ghelden van sinen wonden acht pont Hollants , voort Didderic Rysaris broder tve pont ende een half Hollants , van desen ghelde altemale beide van den doden ende van den ghewonden die voerghenoemt siin , so siin borghen Jan die Keyser , Peter die Keyser , Peter tseren Thylemans sone , Martiin haren Thylemans Oems sone , Thyleman die Vriese veren Agheten sone, Ghisebrechts sone haren Peters sone , Gilis haren Wouters sone van den Windase die minrebroder es, Gherart van Dovere , Thyleman Fyrebras, Daniel Firenbrais , Jan ende Ghene die Smeker ende Willem van Binnen, tlse ute te reikene die zoene van des vader weghen. Voert van der moeder weghen die vorghenomede zoene ute te reikene so siin borghen Willem Hughemans sone, Gherart van Wildrecht, Gills van Wendelnesse ende Jan van Tholhusen , ende so wie dese bortochte wederseghede soude ver- boren tve hondert pont Hollants jeghens ons. Voert secghen wi dat men Henric Tater ghelden sal viertich pont Hollants van sire leemte , Martin dertich pont Hollants, llughe Pauwels broder viif- thien pont Hollants ende Blancart thien pont Hol- lants. Die borghen hieraf siin Wolbrant Gilis haren Vrederics neve van den Ryedike ende Heineman Suus dat te gheldene sii ende bore helpers. Ende 224 OORKONDEN EN REGESTEN so wie dese bortochte weder seghede , beide van den iersten borghen ende van den lesten, ende onse secghen niet ne hilde, die verboerde tve hondert pont jeghens ons ende daer toe onse lant. Voert so secghen wi dat hier bi sal siin verzoent van alien tviste ghehelike, ghenoemt of onghenoemt, die sy hebben ghehat onderiinghe tote desen daghe toe. Voert so secghen wi ende willen , dat men dese zoene ewelike vaste, ghestade ende trouwelike houde , ende waer dat sake , dat invent dese zoene brake met rade ofte met dade , die soude verliesen siin liif ende siin goet ende dat ne sal staen tenighen scependome , goet ende dat ne sal staen tenighen scependome , noch ten ghenen dinghen dan tons selves secghen ende tonser provinghen metten ghenen die wi daer toe nemen , van alien te verbeteren die wi mochten gheproven dat van desen tviste ghecomen ware , ende dat sal staen aen onse besoke wedert van desen tviste ghecomen ware oft ne ware sonder imens weder seeghen. Pit ghelt van alle deser zoene , ane beident siden sal men ghelden terdendele te vastelavont die naest cornet, dat ander derdendele te sente 'Tans- misse te mydden somer ende dat leste dordele te sente Martinsmisse in den winter daerna, so van even so van andren. Ende omme die meerre seker- heiden , dese vorghenomede zoene aen beident siden ewelike vaste, trouwelike ende wittelike te houdene, so hebben wi dese lettren van onsen secghen daer si van beident siden op ons ghebleven siin doen be- seghelen met onsen seghele ende met onser port seghele van Dordrecht. Die tve worde Daniel Firen- brais diere boven gescreven staen tusschen die lenien houden wi ghestade.") Origineel in het Rijksarchief. Zegels verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?754. Om de merkwaardigheid heb ik gemeend dit charter in zijn geheel hier te moeten opnemen. EETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 225 Clais Oem was schepen o.a. in 1281 en 1289. In de rekeningen vindt men hem talrijke malen vermeld , waar- uit blijkt , dat hij wijnkooper was en soms pachter van den wijnexcijns. In 1285-86 vindt men hem als een der hoofdmannen van de heervaart „te Scorlewaert". Of hier Schoonderlo of Schoorl bedoeld wordt , is niet duidelijk; maar ik meen de eerstgenoemde plaats. Clais Oem wordt in de genealogie bij Balen, blz. 1172, ridder genoemd; hij was gehuwd met Elisabeth Vrancken- dochter, , maar van den doodslag op hem gepleegd wordt door Balers niet gesproken. Wat er tot een verzoening wegens dien doodslag ge- daan moest worden , wordt hier nauwkeurig beschreven: 1?een voetval met 200 mannen „wollen en baervote", d. in wollen kleeren en barrevoets , voor de magen van den verslagene. 2?manschap van 600 mannen. 3?500 zielmissen. 4?kloosterwinning tusschen Maas en Zype , d. in ge- heel het graafschap Holland. 50 betaling van 350 2 Holl., n.l. 150 2 ter beschikking van den graaf en 200 2 aan de magen. 6?verbanning van Pauwel heeren Thylemanszoon, meer- malen pachter van den wijn- of bierexcijns, broeder van Jan van Striene en waarschijnlijk den moordenaar. 7?bedevaart van verwanten en medeplichtigen naar „Rotsemadoen". 8?betaling aan gewonden : Coppaert Suus 8 2, Did- deric Rysaris 21/2 Henric Tater 40 2, Martin 30 2, Hughe Pauwelsbroeder 15 2, Blancart 10 2, alles onder borgstelling van verscheidene personen. Eigenaardig is , dat in dit charter een renvooi, ni. een ingevoegde naam Daniel Fierenbrais , voorkomt , dat aan het eind van het stuk wordt goedgekeurd. CXV. 1290 December 11. Dese brief was ghegheven des manendaghes na sente Niclausdaghe (int jaer) ons Heren M°CC?neghentich. Bijdr. en Meded. XXXIII. 15 226 OORKONDEN EN REGESTEN Graaf Florens (V) verklaart , dat zijn uitspraak in zake den doodslag op Clais Oem geschied is be- houdens de rechten van Dordrecht. („wij , Florens , grave van Holland, gheloven onsen lieven ghetrouwen porters ghemeene van Dordrecht al dat secghen , dat wij hebben gheseghet van der soene van Clais Oems doet, dat wij dat hebben gheseghet behouden der (portren) recht van Dordrecht ende hoerre vriheden in alien andren sticken.? Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?174. (X. DD; Br. I 1 n?32.) Reg. 60. Zeer verschroeid. Zegel verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?755 in regest. Voor het eerst uitgegeven. CXVI. 1291 Februari 2. Datum anno Domini 31 COL XXXX in fest() - purificationis beate Marie. Florens (V), graaf van Holland, geeft aan zijne vier kapellanen in den Haag zijn hoeve, binnen de gracht van Dordrecht gelegen. Cart. der Hof kapel , fol. 1 in het Rijks-archief. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II , Nalezing n?76. In Oorkb. II, n?73, van dezelfde dagteekening, geeft de Graaf aan zijne vier hofkapellanen 500 2 Holl. 's jaars uit zijne beden. zijne beden. Over deze hoeve wordt ook gesproken in de lijst der leenen (zie n?55.) CXVII. 1291 Maart 17. Ghegheven in ons Heren fare dusent the hondert ende neghentich op Sente Gertruden- dach in den Haghe. Florens (V), graaf van Holland, verzoekt aan de poorters van Dordrecht met hem to bezegelen een schuldbrief van 400 2 ten behoeve van Gielis Cia- 13ETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 227 warde en Barde , poorters van Brugghe , met belofte van schadelooshouding. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 245. (W. 6; Br. I 3 no 72.) Reg. 61. Zegel verloren. Zeer door brand ver- schroeid en in twee stukken. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?263. Sedert 1290 doet graaf Floris ter verkrijging van geld taken met de geldschieters (Caorsini of Lombarden?) te Brugge. CXVIII. 1291 Maart 24. Deze brief waert ghegheven int iaer ons heron, als men scrivet duzent tveehondert ende neghentech des zaterdaghes yore den Zonnendach als Men zinget Oculi mei semper. Graaf Florens (V) erkent aan het Duitsche huis te Coblenz zekere som gelds schuldig te zijn onder borgtocht o. a. van tien Dordtsche poorters. („Wi, Florens , grave van Hollant , maken cont ende ken- leec, alle dien ghenen , die desen brief zien zullen ofte horen lezen , dat wi sculdech zijn gheestliken lieden ende eraichteghen , den commendoer ende den broderen van den duitschen huze van Covelense , die houders zijn van desen brieve twee duzent pont hol- lanscher penninghe te goeder rekeninghe , tuschen ons ende hem , gheliker wijs dat once brieve spreken, die wi hem hier voermaels Baer op ghegheven hebben. Ende die ene helft van desen penninghen , alze duzent pont, die zulle wi ghelden ende betalen desen voer- ghenoemden commendoer van Covelense ofte den com- mendoer van den duitschen huze van -Utrecht van zire weghe , ofte wien dien hi maket gheward boede , met sinen openers lettren binnen der port van Dor- drecht tote bamisse , dat nu naest toe comende es. Ende die andre helft van desen penninghe, die zulle 228 OORKONDEN EN REGESTEN wi hem ghelden ende betalen , alze duzend pont, tot zente Martijnsmisse daerna yore midden winter, ende oec binnen der port van Dordrecht; mare waer dat sake , dat wi des niet ne daden , dat wi niet ne be- taelden dese tvee duzent pont te goeder rekeninghe taelden dese tvee duzent pont te goeder rekeninghe tote desen tveen daghen , die bier voren ghenoemt zijn , alze tote bamisse ende zente Martijnsmisse , desen voerghenoemden commendoer van Covelense , ofte den commendoer van Utrecht van zire weghe, ofte zinen ghewaerden boede die zine opene lettren broichte, sae heb wi hem hier of te borghe ghezeth met ghezaemender hant Lambrecht den Vriese , borgher van Utrecht, ende Rycout van Nordeloes , onse knapen , dat si inne varen , zullen ligghen tote Delf in ene herberghe , zoe wanneer dat zijs ghe- Delf in ene herberghe , zoe wanneer dat zijs ghe- maent worden van desen voerghenoemden commen- doer ofte zinen ghewaerden boede , hemzelven te winnen ende daerinne te etene ende te drinken , ende des naichts te slapen , ende te blivene ende hare rechte maeltijt te houdene. Vordane Thiel- manne ver Magtilden zoene , Gherarde Wittekenne, Pieter ver Dibborghen zoene , Henrike den Vriezen , Gilize Jacobs zoene , Janne ver Dyedwighen zoene , Gilize ver Hadewighen zoene Janne den Keyzer, , Wolbrande den Vrieze ende Heinen Gheraerts Wit- tekens zoene, onse lieve ghetrouwe portre van Dor- drecht, dat zi zullen ligghen binnen tveen herberghen in die port van Dordrecht, die hem die commendoer in die port van Dordrecht, die hem die commendoer van Covelense, ofte die commendoer van Utrecht van zire weghe, ofte zijn ghewaerde boede wizen zal, ende Baer inne te etene ende te drinkene, ende des naichts te slapene , ende te blivene ende hore rechte maeltiet te houdene , ende hem zelven te winnen , maeltiet te houdene , ende hem zelven te winnen , ende ute lien herberghen zoe te Delf, zoe te Dor- drecht nieman te sceidene , noch te keren , eer desen voerghenoemden commendoer van Covelense, den voerghenoemden commendoer van Covelense, den BETREFFENDE DE STA.D DORDRECHT. 229 commendoer van Utrecht van zire weghe , ofte zinen ghewaerden boede dese tvee duzent pont tote desen tveen daghen vol ende al betaelt zijn, alse hier voren ghescreven es. Waer oec dat sake, dat enech man van desen voerghenoemden borghen alzoe ghescepen stoede , dat hi doer noetswille , ofte doer comanscap ene corte wile moeste uit wesen , soe sonde hi dan enen man voer hem doers ligghen , die alzoe coste- liech ware , alze hi tote zire weder coemste. Ende zoe wanneer dat hi weder quame, zoe zoude hi des anders daghes weder gaen ligghen in die herberghe, daer hi uit voer mit anders den borghen ende houden zine trouwe van ligghene , alze hier voren ghescreven es. Ende nieman ne mach hem onsculdeghen met andren, hive moet ligghen ende leisten Bonder merren, zoe wanneer dat hijs irst werven ghemaent wordet van desen voerghenoemden commendoer van Covelense ofte van sines ghewaerden boede. Vordane waer dat sake , dat wi niet ne betaelden die duzent pont ten irsten daghe tote bamisse alze hiervoren ghescreven es , zoe zoude dan dese voerghenoemde commendoer van Covelense ofte zijn ghewaerde boede weder treeden vrilike sonder imans weder zegghen , van onsen thalven inne tfirendeel van al onsen renten ende tolne ombecommert van imene ende die oppe Boren, alzi bier voermaels ghedaen hebben, gheliker wijs dat hone brieve spreken , die wi hem hier te voren daer oppe ghegheven hebben. Ende bier bi zoene moghen heme dese voerghenoemde borghen, die wi hem ghezeth hebben, niet onsculdeghen, dat zi hierbi quite zullen wesen , zine moeten ligghen ende leisten alzi te voren deeden , toe diere tiet dat heme hoer penninghe volcomenlike zijn betaelt. Vor- dane zoe wile wi , dat alle dese voerghenoemde vor- waerden , die hier voren ghescreven zijn in desen brieve tuschen ons ende den commendoer van Cove- 230 OORKONDEN EN REGESTEN lense ofte zinen ghewaerden boede , niet scaden noch letten moghen ane onzen irsten. brieven , die wi heme ghegheven hebben , ende ane den borghen , die wi heme daeraf ghezeth hebben , zine bliven machtich alze te voren toe diere tiet , dat wi heme hoere pen- ninghe hebben betaelt. Vordane wi, Florens , grave van Hollant , ende wi , borghen alle ghemeenlike , die hier voren ghenoemt zijn, vertien alles gheist- lijchs rechts , waerlijchs rechts , hervaerde ofte heer- scaps ghebot ofte engherhande brieve , die wi nu hebben ofte namaels ghekrighen moichten , ofte zoe wat saken , die menre toe trecken moichte , dat ons ne ghene zake helpen mach , noch bescermen , wine zullen ligghen ende leisten , alze ghetrouwe borghen in al dien maniren gheliker wijs , dat hiervoren ge- screven es. Ende wi , Florens , grave van Hollant, ende wi , borghen alle ghemeenlike , die hier voren dicke ghenoemt zijn , gheloven voer ons ende yore onze erfnamen den commendoer, , ende den broederen van Covelense ofte horen ghewaerden boede , witte- like ende trouwelike , vaste ende ghestade te houdene alle dese vorwaerden , die hier voren ghescreven ende ghenoemt zijn. In orconde ende in ghestadecheden van desen Bingen zoe heb wi , Florens , grave van Hollant, ende wi , borghen , desen brief doen be- seghelen met onzen zeghelen.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?246. (X. 1; Br. I 3 n?28.) Reg. 62. Voorzien van het zegel van graaf Floris en der borgen, behalve dat van Lambrecht den Vriese Thielmanne ver Magtildenzoene en Wolbrande den Vrieze (die verloren zijn), terwip die van Henrike den Vriese en. Heinen Gheraerts Wittekenszoene onkenbaar zijn ge- Heinen Gheraerts Wittekenszoene onkenbaar zijn ge- worden. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 690 in regest, met foutieven datum 1290 Maart 4. Voor het eerst uitgegeven, BETREFFENDE DE STA,D DORDRECHT. 231 CXIX. 1291 April 7. In orkonde desen brieve , die was ghegheven int jaer ons Heren M°CC?ende neghentech des Saterdaghes naest half vastene. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Ghijse Dukinc aan zijn broeder zekere som gelds schuldig is. („Wie, Jan (Putoc , Jan) van Strien , Gieliis sharen Jacobs sone ende Jacob sharen Ghiben swagher, , scepene in Dordrecht orkonden ende kennen ende maken kont ende kenlec alle den ghen.en , die desen brief sullen zien jof horen , dat voer ons quam alse voer scepene haer Ghijse, dien men beet Dukinc ende verliede, dat hi sculdich es haren Willeme Dukinghe, sinen broeder, die houdere es van desen brieve , hondert pont niewer inghelsche ende sevene ende tachtich pont sconinx penninghe van Inghelant ende dese vorscrevene penninghe hevet hi ghelovet te gheldene toet des voerseiden haren Willamens wille up alle dat goet , dat die voerseide haer Ghyse lecghende heeft binnen der port van Dordrecht , jof buten der port, jof waer datd gheleghen es binnen der baeliuscap van Zuutholland. Waer dat sake, dat die vorseide haer Willem siinre penninghe niet langher ne mochte noch ne woude omberen ende hi die penninghe , die hier voerscreven staen , te coste ende te scaden wonne , dien cost ende dien scade sal hem die voerseide haer Ghyse up rechten ende ghelden metten hoeftstoele.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. B. Br. I 3 n?9.) Reg. 63. Beschadigd, zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. 232 OORKONDEN EN REGESTEN CXX. 1291 (1290 ?) April 15. Dese brief was ghegheven in Dordrecht int jaer ons Heeren dusentich tveehondert ende neghentich te half Aprelle. Florens (V), graaf van Holland , verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van het vermeten van zout en koren, de begeving der school en der kosterij , doet afstand van zijn recht in den steenen toren tegen het kerkhof, vergunt aan de poorters vrijelijk hunne erven binnen de stad te mogen be- timmeren en bevestigt de vroeger verkregen vrij- heden , privilegien en handvesten. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?16. (D. 5, F. 2; Br. I 1 n?29 ; W. K. A. 2; Br. III 1 n?3). Reg. 56. Opgenomen in een vidimus van Steven , gardiaan van de Minderbroederen in Dordrecht , d.d. 1294 Juni 7 en in een dito van Bernaet van Groeninghe , gardiaan van de Minderbroederen in Dordrecht, d.d. 1326 Maart 19. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 438; Van Mieri s, Charterb. I blz. 503 ; Van de Wall, Handy. blz. 81 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II n?699. 81 naar het origineel; Van den Bergh, Oorkb. II n?699. Het jaar 1290 liep van 2 April 1290 tot 22 April 1291. De datum half April komt er dus tweemaal in voor; in De datum half April komt er dus tweemaal in voor; in verband met de handvesten, door den Graaf te Dordrecht gegeven „des Saterdaghes na den achtenden daghe na Paschen" (15 April 1290), dunkt mij voor den Dordtschen brief 1291 gesteld te moeten worden. Zie Van den Bergh, brief 1291 gesteld te moeten worden. Zie Van den Bergh, Oorkb. II n.os 696-698. Oorkb. II n.os 696-698. CXXI. 1291 Augustus 3. In orkonde desen brieve ..... ghegheven ..... (sen)te 1) Steffaens daghe int jaer ons Heeren MCC een 2) (ende) neghentich 3). Heeren MCC een 2) (ende) neghentich 3). 1) Fremery, (si)nte. 2) Fr. een(?). 3) Fr. tne(ghentich). BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 233 Graaf Florens (V) verleent aan de poorters van Dordrecht vrijdom van woonplaats. („Wi , Florens , grave van Hollant , van Zeelant ende here 1) van Vriezelant 2) maken kont alien den gheven die desen brief sullen (sien ofte) 3) horen lesen, dat wi gheven orlof alle onsen portren (van Dordrecht ?) to wonen waer dat si willen ..... die om ende ? ..... aet 4) ende dat si recht ...... en J), van alien taken die ten waer ? ..... ende schepene van Dordrecht ..... emene 6).") Opgenomen in een vidimus van Schepenen en Raad van Dordrecht did.. 12 .... „des Manendaghes na Sente Andriesdaghe". (Zie n?171.) Reg. 64. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?279. CXXII. 1291 September 13. Ende dese brief was gegheven Mt jaer ons Heren MTC?een ende neghentich des heilichen crucen avoid alst gehoghet was. Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1288 November 16. („Wij , Thielman die Vriese , Gielijs veren Hadewien. sone , Gielijs Iacobs sone ende Heinric heren Geraertssone , scepenen in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat wij ghesien hebben even brief, goet ende gave ende binnen jaers , sprekende in dusdanicher manieren , also bier na volghet.") 1) Fr. heere. 2) Fr. Vriezzenlant. 3) Fr. (sullen sien) ofte. 4) Fr. ghaet(??). 5) Fr. ende. 6) Fr. kemene, 234 OORKONDEN EN REGESTEN Zie het charter van 1288 November 16, n?98. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. B; Br. I 3 n?10.) Reg. 65. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXXIII. 1291 September 13. Ende dese brief was geyheven int jaer ons Heren M°C°C?een ende neghentich des heilichen crucenavont alst gehoghet was. Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1289 Maart 6. („Wij , Thieleman die Vriese ende Jan Putoch , scepenen in Dordrecht, orcunden ende kennen , dat wij gesien hebben enen brief, goet ende ghave ende binnen jaers, sprekende van worde to worde alse hier na volghet.") Zie het charter van 1289 Maart 6, n?100. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. E; Br. I 3 n?9). Reg. 66. Zeer verschroeid; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXXIV. 1291 October 18. In orkonde desen brieve die is bezeghelt met den clenen zeghele van der (stede D)orre- drecht, die ghegheven was int jaer ons Heren M°CC? drecht, die ghegheven was int jaer ons Heren M°CC? een ende neghentich in sente Lucasdaghe. De Baljuw van Zuid-Holland en Rechter (Schout), Schepenen en Raadsmannen van Dordrecht stellen een keur of reglemeiit in zeven artikelen vast op de makelaars en de makelaardij. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?201. (X. 7; Br. I 3 n?14 ) Reg. 67. Zeer beschadigd. Zegel verloren, Gedr. Van de Wall, Handy, blz. 83; Van den Bergh, Oorkb. II, n?787. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 235 CXXV. 1292 Januari 20. In orcunde desert brieve die ghe- gheven was int jaer ons Heren M'CCUCI?des sonendaghes vor Sente Agnetendaghe. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Ghyse Dukinc aan zijn broeder Willem zekere som gelds schuldig is. („Wi, Henric ser Gherards sone ende Gillis veren Hadewien sone , scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen , dat vor ons quam her Ghise Dukinc ende verliede , dat hi sculdich es haren Willeme Dukinghe , sinen broeder, een ende vijftich pont nuwer enghelsere ende neghen scellinghe des coninx enghelse van Enghelant ; dese vorseide pen- ninghe sal die vorghenoemde her Ghise ghelden tote ser Willems Dukincs wile sijns vorseides broeders ; waer dat dese vorseide her Ghise haren Willeme sinen broeder dese vorseide penninghe niet en goude tote sinen wille , als hier vorsproken es , so wat coste ende wat scaden so die vorseide her Willem omme dese vorseide penninghe dale, die sonde die vor- seide her Ghise up rechten met den hoeftstoele , ende dit hevet die vorseide her Ghise ghelovet haren Willeme, sinen broeder, up al sijn goet , dat hi hevet ligghende binnen Dordrecht jof der buten.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. 0; Br. I 3 n?16.) Reg. 68. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXXVL 1292 Maart 21. Dese lettere waert ghegheven in ons Heren iare dusent tveehondert ende een ende neghentich des vriendaghes na den sonnendach, als men singhet letare Herusalem. Florens (V), graaf van Holland , Zeeland en hoer 236 OORKONDEN EN REGESTEN van Friesland bekent schuldig te zijn aan Jan heer van Arkel, zijnen getrouwen man, Lambrechte den. Vriese, burger van Utrecht, en Rycoude van Norde- loes , zijn knapen , 12000 Holl. penningen onder verband van zijn renten, tollen enz. in zijne landen van Zeeland, Zuidholland, Noordholland en Friesland, met uitzondering van de goederen van Poortvliet , onder borgstelling van de steden Dordrecht, Middel- burg , Zierikze , Delft, Leiden, Haarlem en Alkmaar. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?247. (X. f.; Br. I 1 n?33). Reg. 69. Verschrompeld. Zegels verloren. Gedr. Van den Bergh , Oorkb. II n?817. °XXVII. 1292 April 22. Dese letteren worden ghegheven int jaer ons haren dusent tvehondert lye ende neghen- tich des dienxsdaghes yore sente Marxdaghe des Ewangelistes. Graaf Florens (V) erkent aan heer Lambrecht den Vriese zekere som gelds schuldig te zijn, onder verband van zijn renten , tollen enz. in zijn landen en onder borgstelling van eenige steden. („Wi, Florens, Grave van Hollant, van Zelant ende Here van Vrieslant maken cant ende kenleec alle den ghenen , die dese letteren sien sullen iof Koren lesen, dat wi sculdech sijn haren Lambrechte den Vriese dat wi sculdech sijn haren Lambrechte den Vriese van Utrecht, riddre , die houder es van desen brieve, tvaelf dusent pont hollanscher penninghe, die ghenghe ende ghave sijn. Ende dese voerghenoemde pen- ninghe bewize wi hem ofte sijnen erfghenamen, waer dat sake, dat sijns ghebrake , in te nemene in alien onsen renten ende tolne , opcominghe ende voerval binnen onsen lande, alse in Zelant, Suthollant, Noert- hollant ende in Vrieslant , uitghenomen den goede van Portvliet, dat wi behouden toete onser cost, BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 237 Ende gheloven desen voerghenoemden haren Lam- brechte iof sijnen erfghenamen, of sijns ghebrake, in dese voerghenoemden rente ende tolne, opcominghe ende voerval , daerinne te houdene , wi ende onse nacomelinghe , toe der wilen dat hi dese tvaelf dusent pont inne hevet ghenomen volcomenlike sonder engher- hande archeit. Ende hiervoren hebwi desen voer- ghenoemden haren Lambrechte iof sijnen erfghe- namen , waer dat sijns ghebrake , te borghe ghezet onse porten van onsen lande, alse Dordrecht, Middel- borg , Zyrixe , Delf, Leyden ende Haerlem , in desen maniren : waer dat sake , dat desen voerghenoemden haren Lambrechte iof sijnen erfghenamen, waer dat sijns ghebrake , ennich commer iof scade quame van desen voerghenoemden renten , tome , opcominghe ende voerval , alsoe dat hi daer ute worde ghedaen bi ons iof onsen nacomelinghen, ofte bi anders iemene, dat niet ghescien sal , of God wille , dat dan die Scepenen ende die Raet van onsen porten die hier voren ghenoemt sijn , soe wie dat si waren in dien tijden , inne souden varen , licghen , ighelijch inne hoers zelves port, inne ene herberghe , die hem dese voerghenoemde haer Lambrecht, sijn ghewaerde bode jof sijne erfghename , waer dat sijns ghebrake, wijsen sullen , ende daer inne te eetene , drinken , slapen ende hem selven te winnen ende inne die herberghe te lieghene wittelike ende trouwelike , alse licghens recht es, ende daer niet ute te varen, yore die tijt, dat desen voerghenoemden haren Lambrechte jof sijnen erfghenamen, waer dat sijns ghebrake, dese voerghenoemde tvaelf dusent pont ende die scade, die hem daer of comen mochte , vol ende al , ware betaelt, ende negheen Scepen noch Raetsman van onsen porten, die bier voren ghenoemt sijn en mach hem onsculdeghen met andren hine moet licghen ende leisten , alse goit borghe met hem selven ende 238 OORICONDEN tN REGESTEX met antlers niemene , soe wanneer dat hi ghemaent wordet van deser bortocht gheliker wijs , dat hier voren ghescreven es. Ende omme dat sake , dat dit haren Lambrechte den Vriese, riddre , jof sijnen erfghenamen , waer dat sake dat sijns ghebrake , vaste ende ghestade van ons ende van onsen na- comelinghen blive , soe hebbe wi hem dese ieghen- wordeghe letteren doen beseghelen met onsen seghele, ende ghebeden onsen porten , die hier voren ghe- noemt sijn, alse Dordrecht , Middelborg , Zyrixe, Delf, Leyden ende Haerlem , dat si dese borgtocht in al dien manieren , dat hier voer sproken es , met ons beseghelen metten seghelen van hoeren porten. Ende wi, Scepenen ende Raet van den porten , die hier voren ghenoemt sijn , doer beeden wille ons haren sgraven van Hollant , soe ghelove wi allegader dese bortocht wittelike ende trouwelike to houdene, alse goede borghen in alle den vorwaerden, dat hier voren ghenoemt ende ghescreven es , van ons ende vertien alles des rechts , daer wi ons merle weren mochten jeghen dese voerghenoemde bortocht , wine moeten leisten , als goede wittafteghe borghen alle dese vorwaerden , in al dien maniren , dat wi ghe- lovet hebben ent voren ghesproken es. Ende omme dat sake, dat wi dit vaste ende ghestade willen houden , soe hebbe wi dese letteren doen beseghelen metten seghelen van onsen porten.") Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 247. (F. i; Br. I 1 n?35.) Reg. 70. Gecasseerd; van de 7 zegels is slechts dat van graaf Floris V nog aanwezig. dat van graaf Floris V nog aanwezig. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?823 in regest. Voor het eerst uitgegeven. In dit nummer en het vorige stelt Floris al zijn renten en tollen tot onderpand behalve de goederen van Poort- en tollen tot onderpand behalve de goederen van Poort- vliet, welke plaats wij meenen, dat bedoeld wordt in het charter van 1220; zie n?15. charter van 1220; zie n?15. 13ETREFFENDE DE SPAD DORDRECHT. 239 CXXVIII. 1292 September 12. Ghegheven int jaer ons Heren 111°Ce?the ende neghentich des Vriendaghes na Onser Vrouwendaghe ter latere. Rechter, , Schepenen en Raad van Dordrecht geven de school aan het gasthuis om de zieken te laven en hun kost ermede te doen. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?608. (X. 6; Br. I 3 n?17). Reg. 71. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 86 ; Van den Bergh, Oorkb. II n?831. Na den brand van het gasthuis in 1338 heeft de stad de school weer aan zich getrokken. CXXIX. 1293 Maart 24. Ghegheven des Dynxdaghes voer Paesschen int jaer ons Heren dusent twehondert tire ende neghentich tot Middelborch. Florens (V) , graaf van Holland enz. , geeft aan de poorters van Dordrecht tot wederopzeggerts het recht dat zij , wanneer zij in anderer heeren land in per- sonen of goederen gearresteerd worden , met hulp van Baljuw of Schout en Schepenen van Dordrecht beslag mogen leggen op de personen of goederen der lieden van dat land , totdat hun verlies door den graaf berecht zal zijn. Het origineel van dit charter is verloren. MS. Handvest Chron. van M. van der Houve ad Ann. 1290. Gedr. Boxhorn, Theatr. , blz. 99; Van der Eyck, Handy, van Zuythollant blz. 107; Balen, Beschr. van Dordr. blz. 438; Van Mieris, Charterb. I blz. 501 en 546; Van de Wall, Handy. blz. 84 (naar een oud MSS. Keur- en Privilegieboek van den Heer P. Ce Pompe van Meerdervoort, fol. 20 vso , gecoll. met een 240 OORICONDEN EN REGESTEN authentieke copie naar het Houten boek in de MSS. Privilegien van den Heer Meerman Litt. B. fol. 84. Het jaar van dezen brief wordt verschillend opgegeven: 1282, 1290, 1292. Het eerste is door den titel des graven, heer van Friesland, beslist foutief. Van der Eyck en Van Mieris stellen 1290; Van den Bergh II n?768 en Van Mieris stellen 1290; Van den Bergh II n?768 heeft 1290 met paaschstijl, dus 1291, wat mij niet juist voorkomt. Van de Wall, die de oudste handschriften voorkomt. Van de Wall, die de oudste handschriften gebruikte, acht 1292 het juiste jaar. CXXX. 1293 Maart 25. Ghegheven te Middelburgh des Woensdaeghs voer Paschen int iaer ons Heren dusent tvee hondert tvee ende neghentich. Florens (V), graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland verklaart met Schepenen van Dordrecht overeengekomen te zijn , dat alle kenningen, die drie schepenen of meer met hunne zegelen Mennen, eeuwig Buren zullen. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?104. (D. 6; Br. I 1 n?34.) Reg. 72. Zegels verloren. Gedr. M. Balen, Beschr. van Dordr. blz. 439; Van Mieri s , Charterb. I blz. 546; van de Wall, Handy. blz. 85, met foutieven datum 1292 April 2; Van den Bergh, Oorkb. II n?840. CXXXI. 1293 Mei 23. Ende desen brief was ghegheven int jaer ons Heren tvalf hondert ende drie en neghentich des Wonsdaghes vor Sincsen. Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1291 April 7. („Wii , Jan die Keiser , Henric heren Ger(aerts) sone , Heine Karen Alarden sone ende Willem uten Steenhuse , Scepenen in Dor- drecht orcunden ende kennen, dat wi ghesien hebben hETREFFENbE DE STAR DORDRECHT. 241 eenen brief, goed ende gave ende binnen jaers ghe- screven, wel sprekende van worde to worde als bier na volghet.") Zie het charter van 1291 April 7, n?119. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X ... Br. I 3 n?13.) Reg. 73. Zeer beschadigd. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXXXII. 1293 Juni 14. Ende dese brief was ghegheven int jaer ons Here(n) M°CC?drie ende neghentich des Sonen- daghes na Sente Odolfsdayhe vor sente Jansmesse. Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1292 Januari 20. („Wi, Jan die Keyser, Jan Putoc ende Heine haren Alarden sone, scepenen in Dordrecht, maken cone alle den ghenen, die desen brief sullen zien of hore lesen , dat wi ghesien hebben enen brief, goed ende gave, ongheblamiert ende binnen jaers ghescreven , wel sprekende in dese worden als hierna volghet"). Zie het charter van 1292 Januari 20, n?125. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?61'5. (X. 0 , Br. I 3 n?16.) Reg. 74. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXXXII.I. 1293 Juli 13. In orcunde desen brieve die was yhegheven int jaer ons Beren M°CC?drie ende neghen- tich up Sente Margrietendaghe. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Willem Dukinc zekere in het charter genoemde erven, toebe- hoorende aan Ghyse Dukinc, gepand heeft. („Wij, Jan die Keiser, Jacob her Wiggherssone ende Gillis Bijdr. en Meded. XXXIII. 16 242 OORKONDEN EN REGESTEN ver Haedwien sone , scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen , dat her Willem Dukinc , die houder es van desen brieve ghepant hevet alsulke erven ende husinghen , als her Ghise hadde legghende binnen der port van Dordrecht, doe hi lest to live was , ende nu ter wilen sinen kinderen ende sine arfnamen ane bestorven es , vor alsulke scout , als die vorseide her Ghise den vorseiden haren Willeme sculdich es , des hi goede brieve of hevet , beseghelt met scepenen seghele van Dordrecht. In den ersten met scepenen seghele van Dordrecht. In den ersten so hevet her Willem Dukinc ghepant dat halve hues ende dat halve erve , dat vor heren Willems Dukincs leghet ter havenen waert, ende dat daertoe behoert, die helt oestwaert , ende dat halve hues ende dat halve erve , daer her Willem Dukinc nu terwilen selve in woent, ende dat daer toe behoert , in die helt van den huse ende erve , dat heren Ghisen was, westwaert. Ende dat halve hues , dat staet tusschen Brandenborgh ende den huse daer her Willem Dukinc in woent ende dat daertoe behoert , ende die helt van den huse ende van den erve van Brandenborght ende dat daer toe hoert, die helt oestwaert. Ende die helt van den Meelhuse ende dat daertoe behoert, ende die helt van den erve daert windaes up staet, van der halver straten ter havenen waert ende dat daer toe hoert, ende dat gheleghen es tusschen den Meelhuse ende Copsoeten 1) erve. Ende vort die belt van den erve, dat gheleghen es alrenaest Brandenborgh westwaert van der halver straten achter- waert , also verre alst gaet ende dat daertoe behoert. waert , also verre alst gaet ende dat daertoe behoert. Ende vort so hevet die vorseide her Willem Dukinc Ende vort so hevet die vorseide her Willem Dukinc ghepant die helt van den erve, dat naest Jan Sws 2) 1) Zie Dozy, blz. 2, 31, 36. 2) Suus. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 243 gheleghen es uetwaert daer Willem Vaniet nu ter- (wilen) een hues up staende hevet van den enen watre ten andren , dat ghelt drie tt v s. 1) min sjaers , ende dat halve erve van den enen watre ten andren daer nu ter wilen Zegher Wellinssone up woent, dat gheleghen es naest Apers huetwaert , dat rent xxxv s. jaerlics , ende die helt van den erve , daer Heinekin die linemaker up woent , dat rent xv s. jaers ende vort die helt van den erve daer Crulle- boie up plach te wonene , dat rent xvii'/2 s. jaers , ende die helt van den erve daer Crulleboyen moeder up woent , dat rent vii1/2 s. jaers ende dat halve erve daer Hildebrant up woent , dat rent xv s. jaers ende dat halve erve daer Jan die linemaker up woent, dat rent xx s. jaers. Vort die helt van alien den erven , die in die Kauwersine steghe 2) legghen , also verre alse haren Ghisen toe hoerden , doe hi lest te live was. Ende vort die helt van den erve ende van den Steenhuse , dat Luchtenborch heet , daer nu ter wilen die Lonbarde up wonen , ende al dat daer toe behoert , dat rent xiiIj2 tt jaers ende v s. Voert dat halve erve daer Willem Robrachts neve up woent, dat rent x s. jaers ende dat halve erve, daer Boudin veren Eliaerden sone up woent, dat rent xv s. jaers , ende dat halve erve daer Gillis van den Wale up woent xv s. jaers. Ende vort die helft van den erve daer llenric die cuper up woent xv s. jaers. Vort dat verendeel van den erve daer Han- nekin Gheraerds Rees sone up woent, dat rent xij s. jaers. Vort kennen wi , waer dat sake , dat haren Willeme yet ghebrake an desen husen ende erven , die bier vorscreven staen , van tuiscatte panden , dat soude die vorseide her Willem vervaen an anders 1) Scellinge of solidi. 2) Thans Nieuwstraat. OORKONDEN EN REGESTEN saren Ghisen goede , waert gheleghen es ende ment bewisen mochte ende scepenen ghewijst hebben , dat hem niet scaden mach te sinen rechte met eenen vontnesse".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. 0; Br. I 3 n?18.) Reg. 75. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. Het huis Brandenburg , waar schepenen en raad meer- malen bijeen kwamen (zie Dozy, biz. 13, 15, 23), bestond nog in de 17e eeuw. Het „Meelhuus" stond aan de havenzijde bij de plaats van „den windase" (de kraan) in de nabijheid der Wijnbrug. De „Kauwersinesteghe" is de Nieuwstraat. Zij wend alzoo genoemd naar de Caorsini of Lombarden , die er in het „Cleyn Lombaerdenhuis" (later St. Claraklooster) en in het groote huis „de Lombaert" (later de Berckepoort) woonden. De overige erven en plaatsen zijn niet aan te wijzen. CXXXIV. 1293 Juli 20. Ghegheven int jaer ons Heren , als men scrivet dusent tvee hondert drie ende neghentich des manendaghes vor sente Marien Maddalenen daghe. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Willem Dukinc beslag gelegd heeft op zekere erven en renten, als in den doorstoken brief genoemd zijn. („Wi, Jan die Keiser, Jacob her Wigghers sone ende Gillis ver Haedwien sone, Scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc, die houder es van desen brieve, verboden hevet alsulke husinghen, alsulke erven ende alsulke renten , als in desen anderen brieve bescreven staen , die dorsteken es met desen brieve".) Zie no 133. Orig. Gem. Arch. Dordr. n?615. (X. 0. Br. I 3 n?18.) Reg. 76. Beschadigd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. BETREFFENDE DE STAR DORDRECHT. 245 CXXXV. 1293 Juli 31. In or(cunde desen) br(ieve) die was ghegheven int jaer ons Heren M°CC?Brie ende (negh)ent(ich)... sinte Pieters avonde te inganghende oechste. Schepenen van Dordrecht oorkonden, dat Willem Dukinc zekere in den brief genoemde erven , toebe- hoorende aan Ghyse Dukinc , gepand heeft. („Wi , Jan die Keiser , Jacob ser Wigghers sone , Ghilles Ter Haedwien sone ende Henric haren Alerds sone, Scepenen in Dordrecht orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc , die houder es van desen brieve ghepant hevet dat erve , ghehelike , daer Willem Vaniet nu ter wilen up woent van der halver straten achter ten wateren wart , also (verre) alst gaet, ende dat halve erve , dat daer naest gheleghen es tusschen (Hen)ric Gheilincs 1) ende den vorseiden erve , daer nu ter wilen Bouden Jans Goe(den) (sw)agher 2) up woent, van der halver straten achterwart ten watere, also verre (asst gaet), vor alsodanighe scout, als her Ghise Dukinc den vorseiden haren (Willem Dukinc) sculdich was, dies hi goede brieve hevet met scepenen bese(ghelt) .... nu ter wilen sine arfnamen sculdich sijn te gheldene".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. LL; Br. I 3 n?73.) Reg. 77. Zeer beschadigd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. 1) Deze koint voor in de rekening van '1285/86. Zie Dozy, blz. 71. 2) Deze konit voor in de rekening van 1284/85. Zie Dozy, blz. 25, en in die van 1285/86. Zie Dozy, blz. 56. 246 OORKONOEN EN REGESTEN CXXXVI. 1293 Augustus 2. In orcunde desen brieve, die was ghegheven int jaer ons Heren dusent tvee hondert drie ende neghentich des manendaghes na sente Pieters- daghe to inganghende oechste. daghe to inganghende oechste. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Willem Dukinc beslag gelegd heeft op de in den doorstoken brief genoemde erven en renten. („Wi , Jan die Keiser, Jacob haren Wiggherssone , Gillis ver Haed- wien sone ende Henric haren Alerdssone , scepenen in Dordrecht, orcunden ende kennen, dat her Willem Dukinc, die houder es van desen brieve, verboden hevet alsulke erven ende renten, Ms in desen anderen brieve bescreven staen, die dorsteken es met desen brieve".) Zie n?135. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?615. (X. LL; Br. I 3 n?73.) Reg. 78. Beschadigd; zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXXXVII. 1293 Augustus 18. Datum quinto decimo kalend. Septembris Anno Domini M.CC. nonagesimo tertio. Zifridus , aartsbisschop van Keulen , geeft aan de poorters van Dordrecht eenige voorrechten betreffende de tollen op den Rijn in zijn gebied. de tollen op den Rijn in zijn gebied. Het origineel is verloren. Gedr. Van Mieri s , Charterb. I blz. 555; Van de Wall, Handy. blz. 89, naar een oud MS. Keur- en Privilegie- Handy. blz. 89, naar een oud MS. Keur- en Privilegie- boek van den heer P. C. Pompe van Meerdervoort, ge- boek van den heer P. C. Pompe van Meerdervoort, ge- bonden in hoorn fol. 21; de vertaling naar MSS. Privi- legien en Handvesten van den Heer Burgemeester legien en Handvesten van den Heer Burgemeester Karsseboom, gequot. A. fol. 275 vso. Van de Wall stelt het stuk op 1293 September 15, naar de vertaling. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 247 CXXXVIII. 1293 Augustus 23. Datum in vigelia beati Bar- tholomei (apostoli anno Domini) M°CC?nonagesimo tercio. Adolfus , graaf van Berg, verleent aan de poorters van Dordrecht en hunne goederen voor een jaar vrij- geleide door zijn gebied. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?56. (X ... niet bij Br.) Reg. 79. Zegels verloren. Zeer door brand ver- schroeid. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?283. CXXXIX. 1293 September 3. Datum feria pinta ante natum beate Marie anno Domini .111°CC?nonagesimo tertio. Theodoricus , graaf van Cleve, verleent aan de poorters van Dordrecht en hunne goederen vrijgeleide en regelt de tolrechten , welke zij op den Rijn in zijn gebied van hunne koopmanschappen to betalen hebben. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?57. (A. 1; Br. I 1 n?36.) Reg. 80. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 87 (naar het origi- neel), waar het charter gesteld wordt op 1293 September 5; Van den Bergh, Oorkb. II n?857. CXL. 1293 October 28. Ende oinme dat sake dat wi dit vaste ende ghestade willen houden, soe heb wi hem desen brief ghegheven , beseghelt met onser stele seghel, die waert ghegheven int jaer ons Heren dusent tire hondert Brie ende neghentich op Sente Symon ende Judendach der apostle. Rechter, , Schepenen en Raad van Dordrecht stellen haren Pieter ver Dijbborgensone , Thielmanne ver 248 OORKONDEN EN REGESTEN Machtilden sone , Gilyse ver Hadewighen sone en Wolbrande den Vriese aan tot het ontvangen en uitgeven der stedelijke gelden. Het origineel in het Rijksarchief. Gedr. Balen , Beschr. van Dordr. blz. 376; Van Mieris, Charterb. I blz. 556 ; Van de Wall, Handy. blz. 92; Van den Bergh, Oorkb. II n0 863. De stadsrekening van 1285-1286 begint : ,,Dit es ut- gheven van den Burghermeysters in den jare ons Heren m°cc?vive ende tachtich." En de eerste post luidt: ,,Tielemanne Fierenblase , doe men nam Borghermeystere" enz. In de rekening 1284-1285 komt de naam „borgher- meyster" nog niet voor. Of men daaruit nu mag afleiden, dat de burgemeesters eerst in 1285 werden aangesteld , is onzeker, , daar men in die rekening steeds twee per- sonen vindt belast met het „innemen en wtgheven" van der stede penningen. In bovenstaand charter worden de personen , die dezelfde werkzaamheden hebben als de in 1285-1286 voorkomende burgemeesteren , niet bij dien naam genoemd, terwiji in het charter van 1296 (zie no 157) wederom van twee burgemeesters gesproken wordt. Ik meen , dat deze aanstelling wel een bijzonderen grond moet gehad hebben, maar dat zij toch niet de eerste van dien aard was, dat er dus werd gesanctionneerd , wat reeds to voren bestond. Sommigen zien hierin de aanstelling van tresoriers, m. i. ten onrechte ; het ambt van burgemeester omvatte aanvankelijk niet veel meer dan het beheeren der stedelijke financien. Wanneer en hoe dit charter uit het archief financien. Wanneer en hoe dit charter uit het archief der gemeente is geraakt, is onbekend. Ten tijde van Van de Wall was het reeds verdwenen. CXLI. 1293 November 19. In orconde van desen brieve gheyheven tote Aelbrechtsberghe des donredaghes na Sente Martiins daghe der octave int jaer ons Heren MCCXCIH. Lambrecht de Vriese, ridden, verklaart , dat hear BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 249 Florens (V), graaf van Holland, hem niet meer schuldig is dan ,,x dusent pont seven pont xxiii1/2 d. outs ghelts" 1 zooals het charter van donderdag na Sente Martijns-octave inhoudt. Rijksarchief. Reg. E. L. 41 fol. 6 vso. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?864. Evenals op een enkele plaats in de Dordtsche rekeningen (Dozy, biz. 54) wordt ook hier gesproken van oud geld. De verhouding tusschen nieuw en oud geld is nog niet gevonden. De ponden, schellingen en penningen esterling kunnen niet bedoeld zijn. Uit vergelijking blijkt , dat het nieuwe geld ongeveer 20 ?0 zwaarder was dan het oude. In het volgende charter wordt gesproken van nieuwe penningen. CXLII. 1293 December 23. In orconde desen brieve , die wart ghegheven int jaer ons Heren dusent tvehondert Brie ende neghentich des ander daghes na Sente Thomaesdach des apostels. Graaf Florens (IT) belooft de stall Dordrecht to sullen vrijwaren wegens een borgtocht voor een som gelds, door hem aan Rijcoude van Noerdeloes ver- schuldigd. („Wij , Florens , Grave van Hollant , van Zelant ende here van Vrieslant , groeten alle die ghene (die) desen brief sien sullen jof horen lesen , ende maken hem dat coat ende kenleec , dat wij gheloven met goeder trouwen in desen ieghen,wor- dechen brieve, onser ghemeenre port van Dordrecht, die houder es van desen brieve van der bortocht , die si voer ons ghedaen heeft, Rijcoude van Noerde- loes, onsen knape , ende sijnen arfnamen , (waert dat) sake dat sijns ghebrake jofte den ghenen die Rijcouts hantveste brenghet , alse van dusent ponden nyew(er).... penninghe van Rijcouts husinghe binnen 250 OORKONDEN EN REGESTEN Dordrecht, voert van der bortocht , die si voer ons ghedaen heeft . . . . tolnare van Gheervliet , alse van tveen hondert ponde ende tsestenchen vlaemscher penninghe , dat wij die ghemene port van Dordrecht van deser bortochte scadeloes sullen houden".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?248. (X. LL. Br. I 3 n?73.) Reg. 81. Zeer beschadigd , zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXLIII. 1293. Orconde desen sticken , die vorscreven staen, vast ende ghestade (te houdene hebben wij desen) brief (doen) beseghelen met onser stele seghele , die ghegheven was (int jaer ons Heren dusent tve)- hondert drie ende neghentich jaer onser vrouwen avonde Schepenen(?) en Raden van Dordrecht bepalen , dat niemand aan de haven van de Vischbrug tot de kerk, aan de landzijde huizen mag bouwen. (? Raedsmanne in Dordrecht maken cont ende kenleke al den (ghenen die desen brief sollen sien) ende hoeren lesen , dat wi bi ghemeenen Rade ende om orbare onser ...... e te gheduren , alsoe dat niemene husinghe setten ne sal, nosh doen (setten ane di)e lantside van Claes Vroedenbure toten tome toe , die staet . . . . oeter kerken wart , op die boete van tien ponden van ....lien (de)se brief ghegheven was, ende die huse jof husinghe die nu ter (wilen) . ghetimmert staen , die sollen sijn ofghebroken , ende van der havene . . . (tot)e meydaghe , die naest comende es ende acht daghe daer na ...... , die staen voer die Mijnrebroder ter Visbrugghen toe, bleven . . . . BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 251 hose staen op die vorseide havene, die soud men ofbreken ....".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?198. (X. AA. Br. I 3 n?19.) Reg. 82. 'leer beschadigd ; zegel verloren. In dorso staat: „Up die havenne an die lantside niet te timmerne". Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II no 870. De persoon heet Claes Vroedenbure, en niet-burc of -burch. Zie Dozy, blz. 1, 4, 5, 6, 11, 15, 17, 22, 23, 36, 44, 49 en hiervoor n?101. Uit dit stuk , dat jammer genoeg, niet geheel verstaan- baar is, blijkt, dat de straat langs de .haven van de Vischbrug tot de Vuilpoort niet betimmerd mocht worden en dat huizen, die daar reeds stonden, moesten worden afgebroken. Waarom zulks bevolen werd, blijkt niet, maar ik vermoed, dat het geschiedde tot wering van brandgevaar voor de kerk , het gasthuis, het Minder- broederenklooster enz. CXLIV. 1294 April 12. Dese lettren waren ghemaect int iaer ons horen , dat men screef Dusent the hondert neghentich ende viere smanendaghes naer Palmesoen- daghe in April. Schepenen en Poorters van Dordrecht, Zierikzee en Middelburg verklaren aan Gilles Clawaert en „Jhanne ser Pieterssoene" zekere som gelds schuldig te zijn. („Wij , Scepenen alle ghemeenlike ende die ghemeente van Brien steden, nameleke van Dordrecht, van Zierixse ende van Middelborch , doen te wetene alle(n) denghenen , die dese lettren sullen lien jof horen lesen, dat wi sculdich sijn onsen lieven vrienden Gillis Clawaerde ende Jhanne ser Pieters soene, porters in Brugghe , viere ondert pont ende zestich pont goeder viewer Inghelscher peneghen , die welke 252 OORKONDEN EN REGESTEN si ons gheleent hebben ter orbaren enter nutscepen der ghemeenten enten vorseiden drien steden, daer of dat wi ons wel ghepait houden. Ende dese vor- seide penninghen , die wij hemleden sculdich sijn , so gheloven wi ende eic hover al , te gheldenne desen gheloven wi ende eic hover al , te gheldenne desen vorseiden Gielisse ende Jhanne wel te Sinte Andries messe , derste die comet , jof den ghenen , die dese lettren bringhen sal ware oec dat sake , dat wij des niet ne daden ende dese vorseide Gielis Clawaert ende Jhanne ser Pieters soene , jof die houdere es van deser lettren , (cost) jof scade hadde bi fauten van onsen payemente , wij scepenen entie ghemeente vorseide willen gehouden sijn te gheldene dien cost entie scade metter vorernscult ut hares selves simpel secchen , jof des gheens , die houdere es van deser lettren, sonder enichen eet jof andre proeve te doene. Ende in dese sticken so binden wi ons ende al onse Ende in dese sticken so binden wi ons ende al onse goet , dat wij ebben of ebben sullen in diere manieren, dat dese vorseide Giellis ende Than , jof die houdere dat dese vorseide Giellis ende Than , jof die houdere es van deser lettren , mach doen rasteren ende houden te sinen vrien eijghindomme met so wat gherechte , dat hi wille , in so wat steden dat ment vonde, bi watre jof bi lande. Vort doen wi ons buten alle exceptie van der leker wet ende van der clerke wet, alle privilegie ende alle beschermenesse van crucen die ghenomen sijn , jof noch te nemene sijn. Ende al dat ons to hulpe jof te scade mochte staen , in so wat manieren het wesen mochte, omme te segghene jof te doene jeghen dese lettren. In orconscepen van desen sticken ende omme dat wi willen, dat sij vast ende ghestade bliven sonder malengien , so hebben wij vorseide scepenen ende ghemeente dese lettren in kennessen ghezeghelt metten drien zeghelen uthanghende van desen vorseiden drien steden, name- like van Dordrecht, van Zierixe ende van Middel.- burgh") BETREFFENDt DE STA.D bOilDRECHT. 253 Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. no 227. (X. p. a. ; Br. I 3 no 20.) Reg. 83. Zeer verschroeid; zegels verloren. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?874 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Daar in 1295 Paschen viel op 3 April en „Palmesoen- daghe" in Maart, moet in dit charter niet de Paaschstijl maar de Kerst- of de Jaarsdagstijl gevolgd zijn. Op deze schuld hebben nog verscheidene charters be- trekking, dagteekenende uit de eerste jaren der 14de eeuw. (Regestenlijst n?107, 109, 110, 111, 112, 123, 126, 140, 141, 143, 144, 145, 147, 148, 149, 150, 151. Eerst 1309 Maart 22 en 24 werd te dier zake een darling getroffen. CXLV. 1294 April 12. Dese lettren waren ghemaecht int iaer ons Heren dat men screef dusent twee hondert neghentich ende viere srnaendaghes naer Palmesondaghe in Apryl. Schepen en gemeente van Dordrecht , Zierikzee en Middelburg verklaren aan Gheeraert Baerde twee honderd en dertig pond „goeder nuwer Inghelscher penningen" schuldig te zijn. Afschrift in het Rijksarchief. Gecollationneerd met het oorspronkelijke vidimus op perkament , berustende in het archief van Zierikzee. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?901. Blijkens het vooraf gaande charter van dezelfde dag- teekening moet dit stuk niet, zooals Van den Bergh doet, op 1295 Maart 28 gebracht worden. Bij vergelijking met het vorig charter blijkt het afschrift, dat van Van den Bergh gebruikte, vrij slordig te zijn geweest. CXLVI. 1294 Juni 3. In orconde van desen brieve ghe- gheven in ons heren (fare) dusent tvehondert vire ende neghentich des donredaghes yore Sinxchen. Graaf Florens (V) belooft Schepenen en Raad van 254 OORICONDEN EN REGESTEN Dordrecht te sullen vrijwaren wegens hun borgtocht voor de som gelds , waarvoor hij den tol van Dordrecht aan Gillis Clawaert heeft verkocht. („Wi , Florens Grave van Hollant (van Zelant ende) here van Vries- lant , maken cont alle den ghenen die desen brief sullen zien (jof horen) lesen , dat wi onse Scepenen ende den Raet ende die ghemene port van Dordrecht scadeloes sullen houden van den brieve , die sij met ons hebbcn gheseghelt , alse van der tolne van Dor- drecht , die wij Gielis Clawarde , portre in Brugghe , hebben vercoft drie jaer . . . . sinte Jacops daghe , die naest coemt".) naest coemt".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?249. (X. p. k; Br. I 1 n?37.) Reg. 84. leer verschroeid ; zegel verloren. Gedr. Vanden Bergh, Oorkb. II no 909 in regest, waar het stuk op gezag van den Inventaris van Mr. P. van den stuk op gezag van den Inventaris van Mr. P. van den Brandeler gesteld is op 1295 Mei 19. Er moet in het charter evenwel „vire" en niet „vive" gelezen worden. Voor het eerst uitgegeven. CXLVII. 1294 Juni 7. In orkonde desen brieve die ghe- gheven was int jaer ons Heren dusentich twee hondert viere ende neyhentech des manendaghes in die Sinx- daghe. , Steven, gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht, geeft vidimus van een charter van 1290 April 15. („Allen den ghenen die desen brief sullen sien ende horen (lesen . . .. wij) Broeder Steven, gardiaen van der Minder broederen in Dordrecht gardiaen van der Minder broederen in Dordrecht saluut in onsen Here met kennessen der waerheit ende doers u te wetene, dat wii hebben ghesien eens hedels mans lettren heren Florens sgraven van Hol- BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 255 lant , beseghelt met siinen seghele ongheblameert ende wel sprekende in desen woerden".) Zie het charter van 1291 April 15, n?120. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?16. (F. 2; Br. I 1 n?29.) Reg. 85. Zeer beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. CXLVIII. 1294 September 16. Dit was ghedaen int jeer ons .Heren dusent the hondert neghentich ende viere in sente Lambrechts avonde. Heineman Suus, „Jacob heeren Wiggherssone" en Jan Maleghijs , Schepenen in Dordrecht , oorkonden , dat „Jan ver Diedewinen sone" den baljuw van Zuid- Holland Aloude beloofd heeft , alles te beteren , wat de Graaf van Holland op hem te zeggen heeft. Les Chartres des Comtes d'Holl. etc. van de L. K. pag. 304 verso. Gedr. Van Mieri s , Charterb. I blz. 560; Van den Bergh, Oorkb. II n?884. „Jan veren Diedewinen sone" komt talrijke malen in de rekeningen van 1284-87 voor. Hij was een aanzienlijk en rijk poorter, die menigmaal aan de stad geld leende, o. a. voor den Heer van Kuik, blz. 44. In 'de rekening 1285-86 ontvangt hij van 's Graven wege de 64(?) 2 Holl., die de stad jaarlijks verschuldigd was (eigenlijk maar 60 2 Holl.) Wat nu de Graaf op hem te zeggen had , dat hij voor den baljuw van Zuid-Holland moest beloven te beteren, blijkt niet. CXLIX. 1294. In orconde van desen brieve ghegh(even).... (h)ondert vire1) ende neghentich des ander Zater- dayhes ..... 1) Fremery, vive. 256 00RXONDEN EN REGESTEN Graaf Florens (V) belooft de poorters van Dordrecht te zullen vrij waren wegens hun borgtocht voor zekere som gelds, door hem verschuldigd aan ..... en Gherart Baerde. („Wi , Florens , Grave van Hollant (van Zelant ende Here) 1) van Vrieslant maken cont alle den ghenen , die desen le(t)teren 2) sullen sien jof Koren lesen 3) , dat Zvi onsen portren van Dordrecht hebben ghelovet ..... 4) (sca)deloes te houdene , zonder 5) alle arghelist , van drie ende .. .. (vlae)mscher penninghe , die sij met onsen portren 6) (vlae)mscher penninghe , die sij met onsen portren 6) van .... (gh)elovet ende verzekert yore ons ende toet onser behoe(f) ..... dssone 7) ende Gherart Baerde, portren in Brugghe , ..... die naest coemt".) Orig. Gem. Arch_ Dordr. Inv. n?250. (X. LL; Br. I 1 n?73.) Reg. 86. Slechts twee vierden van het charter zijn aanwezig; zegel verloren. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?308, waar het stuk ten onrechte op 1295 gesteld is. CL. 1294 (?) Schepenen en Baden van Dordrecht bevelen Willem en Jan Dukingh in de clementie van graaf Florens V aan. („Eenen edelen here mijn her Florens, grave van Hollant, Zelant ende here van Vrieslant. Wij , Scepenen , Raetsmanne ende die ghemene steede van 1) Fr. ende heere van? 2) Fr. brieve. 3) Fr. (sullen sien ende lesen da)t. 4) Fr. (ende gheloven mils desen). 5) Fr. sonder. 6) Fr. porteren. 7) Fr. terssone. BETREFFENDE DE STAI) DORDRECHT. 257 Dordrecht onbieden 1) V 2) onsen dienst, ende daertoe ghereet te sine vroe ende spade , soe waer Baer ghijs begharende sijt. Lieve here , wii 3) bidden V 4) alle- gader ghemeenlike , ende oetmodelike , omme onsen dienst ewelike , dat ghi Willem Dukinghe , onsen porter, die met V 5) te doene heft, alsoe ghenade- like ende vriendelike van V 6) laet gheraken, ende Janne sijnen neve sher Ghijzen 7) sone , dat si ghe- ware worden , dat si onser bede te bat hebben. Ende dit dolt, lieve here , des bidde wi V 8) ghemeenlike doer Goeds wille ende laet V 9) ghedenken , ende aensijt , 10) die mengherhanden ghetrouwen dienst, die wilen V 11) her Ghyse ende Willem sijn broeder deeden. Here God, die beware V 12) zyele ende V 13) lijf al V 14 leven".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?609. (X. A.; Br. I 3 n?8.) Reg. 87. Zegel verloren. Gedr. Dr. G. D. J. Schotel in Handelingen der Maatsch. van Nederl. Letterk. 1881 blz. 59; Van den Bergh, Oorkb. II n?647 in regest ; J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?254, alle met het jaartal 1288 (?). De laatste brief, waarin Ghise Dukinc als nog levend genoemd wordt, is van 1292 Januari 20 (zie n?125); in 1) Fremery onbiden. 2) Fr. u. 3) Fr. wi. 4) Fr. u. 5) Fr. u. 6) Pr. u. 7) Fr. Ghysen. 8) Fr. u. 9) Fr. u. 40) Fr. aensyt. 11) Fr. u. 12) Fr. u. 13) Fr. u. 14) Fr. u. Bijdr. en Aleded. XXXIII. 17 258 OORKONDEN i t REGESTEN dien van 1293 Juli 13 (zie n?133) blijkt hij reeds over- leden te zijn. Daar ook in bovengenoemd stuk van „wilen leden te zijn. Daar ook in bovengenoemd stuk van „wilen heer Ghise" gesproken wordt, moet het stuk zeker na Juli 1293 geplaatst worden. Evenmin als van Jan ver Diedewinensone (zie n?148) kan ik met zekerheid van Willem Dukingh en zijn neef Jan Dukingh , zoon van Ghyse Dukingh , ontdekken , wat zij tegen den graaf misdreven hadden. Blijkbaar stond het in verband met de gruit , die de gebroeders Dukingh in 1278 van Floris V gepacht hadden (zie n? 49). Uit het volgende (n?151) toch ziet men, dat de brief der Dordtsche regeering op den Graaf de ge- wenschte uitwerking heeft gehad en dat hij hun van de gruit van Dordrecht „ghenoech gedaan" d.w.z. genoeg- doening gegeven had. Opmerkelijk is , dat de zoon van Ghyse Dukingh heer Jan die Vriese genoemd wordt. Hij komt o. a. in 1306 als Jan die Vriese haren Ghysensoene , schepen, voor. Daardoor wordt het zeer twijfelachtig, of alle personen, die den naam Vriese dragen , wel leden derzelfde familie die den naam Vriese dragen , wel leden derzelfde familie waren. CLI. 1295 Januari 20. Ghegheven int jaer ons Heren dusent the hondert viere ende neghentich in Sente Agnetenavonde. Heinric die Vriese , Jan ver Diedinen zoon , Heine- man Suus , Jan Maleghiis , Jacob heeren Ghiben zwager en Jacob die Keyghelare , schepenen in Dor- drecht , oorkonden , dat Willem Dukinc en Jan die Vriese heeren Ghiesen zoon Dukinc verklaard hebben van den Graaf van Holland voldaan te zijn wegens de gruit te Dordrecht. Origineel in het Rijksarchief; met vier zegels. Gedr. Van Mieri s , Charterb. I blz. 557; Van den Bergh, Oorkb. II n?898. EETItEFFENDE DE STAB DORDRECIIT. 259 CLII. 1295 Maart 4. Che fu fait enlan del Incarnation nostre signeur mil GC?quatrevins et quatourse le quartime jour del mois de march. Schepenen van Dordrecht erkennen aan Gossin de Brabant zekere som gelds schuldig to zijn. („Nous Esscevins et toute li communitets dele vile de Dur- drecht faisons asavoir a tous chiaul ki ches presentes lettres verront et orront ke nous tous et chascun de nos pour le tout devons a no boin ami Gossin de Brabant chunc cent livres et quarante et dens livres dele monoie de Flandres kil nos presta de son propre cateil en bons deniers et Bien conteis sans vilaine co(n)venenche a no requeste et a no grant besoing, les quels deniers nos avons tous eus et recheus et mis et convertis el commun pourfit apparant de no vile devandite. Et ches deniers devandis nos sommes tenu et promettons loiaument a rendre et a paier en le vile de Brugis en boune monoie de paresis ou en autre boune monoie qui ou tans dou 1) paiement courra a Brugis de coi bourgois saquitera a autre ale per- sone qui ches presentes lettres ara par devers lui quiconques li persone soit et nient a autrui au chun- kime jour del mois de march, ki sera en lan del incarnation nostre signeur mil deus cens quatrevins et quinze. Et si nos en defailliens , nos ale persone qui ches presentes lettres ara par devers li et nient(a) autrui renderiemes tous les coos et tous les damages kil iaroit en quelconque maniere que the fuist par le defaute de no paiement sur le d. . . dele persone qui ches presentes lettres ara sans autre preuve avoet tote le Bete devandite. Toute ceste ..... the pro- mettons nos en boune foi sur nos sairemens et sur le I) Au temps du. 260 WRICONDEN EN REGESTEN foi que nos devons a no signeur terrien bien et loiau- ment a tenir et a emplir .. . . persone qui ches pre- ment a tenir et a emplir .. . . persone qui ches pre- sentes lettres ara et ke chunos ne lairons pour sentes lettres ara et ke chunos ne lairons pour defense ne por destrainte de persone qui soit ne pour autre ockison nule. Et a chou fermement tenir et a autre ockison nule. Et a chou fermement tenir et a emplir mettons nos et obligons endroit et en loi et en abandon envers toutes justiches nos tous et chascun de nos pour le tout et tous nos biens ausi moebles de nos pour le tout et tous nos biens ausi moebles et non moebles presens et avenir u con les puist trover. Et volons greons et otrions et a chu nos obligons que por quitanche que li devandit Gossin ait fait ou puist faire dendroit ceste dete ne pour autre ockison nule nos ne puissons ne nen doions estre quite ne delivre en tout ne enpartie dele dete ne des convenenches devandites se nos ne ravons ches presentes lettres par devers nous. Et pour chou ke toutes ches coses devandites soient tenues fermes et estables nos avons ches presentes lettres saielees de nos saiel".) nos saiel".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?225. (Y. 6 ; Br. I 3 n?21.) Reg. 88. Zeer beschadigd; zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. CLIII. 1295 Juni 14. 1)it was ghedaen int jaer ons heren alsemen screef twelefhondert ende vive ende neghentech in sente Bazelisdaghe in wedemaent , Brugis. in sente Bazelisdaghe in wedemaent , Brugis. Schepenen van Dordrecht erkennen aan Pieter van der Spoye en Gillis Claward zekere som gelds schuldig te zijn voor Lambrecht den Vriese. („Wie , Schepenen te zijn voor Lambrecht den Vriese. („Wie , Schepenen ende ghemeente van (Dordrecht, van Zierixze) ende van Middelborch doen te verstane allen den ghenen , die dese letteren sullen zien jofte Koren lesen , dat wie sculdech sijn onsen ..... vrienden Pietre van der Spoye ser Willems sone van der Spoye , portre in den Dam ende Gielise Clawarde , BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 261 portre in Brugghe , viere dusentech ponde goeder Vlamscher peneghe , de Welke peneghe si belovet hebben den grave van Vlaendren over den her Lambrechte den Vriese , Riddre , jofte hi niet nen quame te half hoeste , die naest comende es , in ghevancnessen scraven van Vlaendren. Ende ware dat sake , dat her Lambrecht niet in nen quame, also alse hier voeren bescreven es , so beloven wie scepenen ende ghemeente van Dordrecht , van Zierixze ende van 1Vliddelborch , dat wie die vorseide viere dusentech ponde vlamscher peneghe betalen sullen Pietre vorseit , poertre van den Damme ende Gielise Clavvarde , portre in Brugghe vorseit jofte den ghenen, die houdere es van desen sartre , te haren vermane jofte hars boven. Ende dit beloven wie met samender. hant ende met goeder trouwen ende sonder alrehande harghelust. Vort so binden wie ons jeghen Pietre van den Damme ende Gielise Clawarde vorseit jofte jeghen den ghenen , die houdre es van desen Sartre, ware dat sake , dat wie dese peneghe niet nen gheven te haren vermane ent also gheviele , dat wise ghelden souden na dien dat hier boven bescreven es, so gheven wie hem des orlof, dat si onse goet antasten, nemen ende arasteren, war ende ine wat steden , dat sijr toe comen , eist in wat jofte up laude. Vort so binden wie ons jeghen hem, quame hem lieden eneghe scade der af, grote jofte cleene, in dien dat wie hem dese peneghe niet nen gaven te haren vermane ende avise te rechte ghelden souden, na dien dat hier boven bescreven es, dat wie hem jofte den ghenen, die houdre es van desen brieve , den scade al uprechten sullen, ende dat so late wie staen up hare simpel segghen. Vort si dat sake , dat ghevalt, dat Pietre ende Gielis, die hir boven ghenomt sijn den her Lambrechte vorseit borgheden te eenen langheren dage dan hier voeren bescreven es, so binden wie 262 OORKONDEN EN REGESTEN ons anderwarven met zamenderhant, to houdene hem lieden al de pointe die hier boven bescreven staen na dien daghe , nen quame hi niet inne , levende jofte doot , dit beloven wie ele van ons lieden sonder- langhe ende alle ghemeenlike , met goeder trouwen. Ende omme dat alle dese vorbenomde pointe sullen bliven vast , seker ende wel gehouden , so hebben wie van Dordrecht onser porteren zegel, wie van Zierixze onser porteren zegel ende wie van Middelborch onser porteren zegel an desen brieve gehanghen in tekine ende omme kennesse van wareiden".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?227. (X. p. c.; Br. I 3 n?22.) Reg. 89. Beschadigd. De drie zegels met een van graaf Floris V tot een klomp versmolten. Van den Bergh, Oorkb. II no 910 in regest. Zie n?146. Voor het eerst uitgegeven. In de Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen. dl. XXIV blz. 215 heb ik uitgegeven een rekening, getiteld: „Dit es tghelt, dat in Vlaendren bleven es, door der borch- tucht wille van heren Lambrechte den Vriese", bedragende 601 2 2 s. 71/2 d. esterling, behalve de 225 2 van „Clays Onderwater ende Stase die Keyers wter torne(?) ende Onderwater ende Stase die Keyers wter torne(?) ende 70 ghoudinen penningen van Colijn Everocker". CLIV. 1295 Juni 14. In orconde van desen brive ghe- gheven des dinxdayhes na sinte Odulfs daghe int jaer ons Heren dusent tvee hondert neghentech ende vive te Zirixe. Graaf Florens (V) belooft de poorters van Dordrecht te zullen vrijwaren wegens hun borgtocht voor Lam- brecht den Vriese. ?Wi Florens, grave van Hollant , van Selant ende here van Vrieslant , gheloven onsen lieven portren van Dordrecht, die houdende zijn desen BETREFFENDE DE STAB DORDRECHT. 263 brief, scadeloes te houden met (goeder) trouwen alse van den vier dusent ponden Vlaemsehe , Baer sii borghe of sin voer haeren Lambreeht den Vriese riddre , ieghens Pieter van der Spoye van den Damme in Vlaendren , ende haeren Gylise Clawarde , portre in Brugghe , ghemene met onsen portren van Middel- burgh ende van Sirixe".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?251. (S. 7c; Br. I 1 n?38.) Reg. 90. Door brand verschroeid. Zegel verloren. Gedr. Van den _Bergh, Oorkb. II n?910 in regest. Voor het eerst uitgegeven. Zie ook vorig nummer. CLV. 1295 Juli 2. Die was ghegheven int jaer ons Heren MCC vive ende neghentich , des Saterdaghes was (na?) Sente Pieters ende Pauwelsdach der apostle. Jan, heer van Hoesdenne , erkent aan den abt en het convent van Middelburg schuldig te zijn 300 pond „Lovansehe in svaerten Tornosen", en belooft die som te Kerstavond e. k. terug te zullen betalen of anders te Dordrecht in eene herberg in leisting te komen. Origineel in het Rijksarchief te Middelburg; met ge- schonden zegel van heer Jan in groene was. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppi. n?300. CLVI. 1296 Juli 30. In orconde desen brieve beseghelt met onsen seghelen , ghegheven int jaer ons Heren M°CC?ses ende neghentich des manendaghes na sinte Jacopsdaghe. Schepenen van Dordrecht oorkonden , dat Henri? heeren Gerardszoon Witkind aan Jan Bones zekere som gelds schuldig is. („Wi Jan veren Dieduien sone elide Ghisebrecht veren Wijfgoeden sone , scepene in Dordrecht, orconden ende kennen , dat Henric heren 264 OORKONDEN EN REGESTEN Gherards sone Witkinds vor ons verghiede dat hi sculdich es Jan Bones jof den ghenen , die desen brief brenghet , vive ende zeventich pont niewer inghelscer penninghe in hoedekine penninghen te gheldene van wonsdaghe die erst comet binnen acht daghen daer naest comende; ward , dat hi des niet ne dade , ende die vorseide Jan jof die houder es van desen brieve, enighen cost jof scale daer omme dade , die redenlic ware , ende schepenen kenlic , lien ghelovede hem die vorseide Henric up te richtene den cost metten hoeftghelde in goeden trouwen".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?617. (F. 4; Br. I 3 n?23.) Reg. 91. Zegels verloren. Met een transfix d.d. 1297 Juli 25. Zie n?160. 1297 Juli 25. Zie n?160. Voor het eerst uitgegeven. Gherard Witkind heet in de Rekeningen Heer Gerard die Witte (Dozy, blz. 19); zijn zoon komt voor als Heyne 's Heren Gerardssone (ibid. blz. 48 en 52). 's Heren Gerardssone (ibid. blz. 48 en 52). CLVII. 1296 September 29. In orconde desen brieve die wij Jan van Avennes , grave van FIenegouwen vorseit , beseghelt hebben met onsen seghele in kennessen ghe- gheven int jaer ons Heren M°CC?sesse ende neghen- tich int Sente Michielsdaghe. Jan van Avennes , graaf van Henegouwen , vergunt aan de poorters van Dordrecht voorloopig jaarlijks op Sint Bavendag onderling negen schepenen en twee burgemeesters te kiezen , totdat zijn neef Jan, graaf van Holland, in het land teruggekeerd zal zijn, aan wien hij verzoeken zal, deze handvest te willen be- vestigen. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?105. (R. 12; Br. I 1, n?39.) Reg. 92. Zegel verloren. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 95; Van den Bergh, Oorkb. II n?963. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 265 In dit charter staat volgens Van de Wall het woord ,,twunghe"; Van den Bergh drukte of ,,tuunghe(?)", maar er staat „tuiincghe", een afleiding van twee, met de beteekenis van tweedracht. CLVIII. 1296 November 22. In oriconde desen brieve die wij beseghelt hebben metter stede seghele van Dordrecht. In kennessen ghegheven int jaer ons Heren 111?0?sesse ende neghentich in Clementsavonde. Rechter, , Schepenen en Burgemeester van Dordrecht erkennen aan Jan den Snider 141 ?Engelsch schuldig te zijn, wegens zijn borgtocht voor de stad bij Gilles Clawaert en zijn gezelschap. („wij, Rechtre , Scepenen ende borghemeester van Dordrecht maken kont ende kenlic alle denghenen die desen brief sullen sien ende horen lesen , dat wij sculdich sijn van der ghe- meenre stede weghen van Dordrecht Janne den Snider , die houder es van desen brieve , hondert pont Inghels ende ene ende viertich pont Inghels , in hoedekine pennincghe , die ghineghe ende gave sijn, daer die viere waert of sijn neghen pennincghe niewer hollands. Van desen pennineghen voerseit 'hebben wij hem ghelovet ende gheloven elkes jaers te ghevene viertien pont Inghels ende the schel- lincghe Inghels also lancghe , als hem dese vorseide pennincghe ute staen , die ene helft te ghevene alle jare te meye , ende die ander helft te bamisse , dat altoes daer naest coemt , ende dese vorseide rente so moghen wij lossen ende quite, so wanneer dat wij willen ende moghen, emmer die tien pont Inghelsche omme hondert pont Inghels , ende dese scout die wij Janne den Snider vorseit sculdich sijn, dat es van alsulker scout ende van alsulker borchtucht, daer die stede van Dordrecht borghe of es ende daer sij hore scout of ghemaect hevet ende beseghelt es metter 266 OORKONDEN EN REGESTEN stede seghele van Dordrecht , jeghens die goede liede van Brucghe ende van den Damme , namelike jeghens heren Gielise Clawaerde ende jeghens siin gheselscap, die Baer toe behoren , van sheren Lambrechts Vriesen weghen van sire rasterineghen , ende dese vorseide voerwaerden sullen wesen behoudenlike onser stede recht in deser manieren , ware dat sake , dat wij iement vinden mochten , die dese vorseide scade sculdigher ware te gheldene metten rechte dan wij van onser stede weghen , dat wijt an hem verhalen mochten".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?226. (X. L; Br. I 3 n?24.) Reg. 93. Met zeer beschadigd stadszegel. Gedr. Smits en Sehotel , Beschr. van Dordr. dl. I blz. 305; Van den Bergh, Oorkb, II n?968, beide met vele mislezingen. Hoewel men aanneemt , dat een Engelsche penning (esterling) 21/2 penning Hollandsch was, blijkt hier, dat 4 penn. Eng. = 9 penn. Holl. (nieuwe) zijn. De nieuwe penn. Eng. = 9 penn. Holl. (nieuwe) zijn. De nieuwe Holl. penningen , „zooals men die in de Munt te Dor- drecht slaet" waren dus zwaarder dan de oude. „Hoedekine pennincghe" zijn penningen sterling , zoo genoemd naar het „hoedekine" of kransje , dat er op afgebeeld was. Janne die Snider komt in 1309 en 1310 als schepen voor. CLIX. 1297 Februari 7. Dese brief was gheyheven te Zyrixe int jaer ons Heren dusent jaer tvee hondert zes ende neghentich des Donnersdaghes na onser Vrouwendaghe Sente Marien lechtmesse. Jan (I), graaf van Holland , Zeeland en hoer van Friesland , verleent aan de poorters van Zierikzee en de goede lieden van Zeeland vrijdom van den tol te Dordrecht en bepaalt het wisselrecht aldaar. Orig. in het Gemeente-archief van Zierikzee. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?989. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 267 CLX. 1297 Juli 25. Ghegheven int jaer ons Heren M°CC? zevene ende neghentich in Sente Jacobs ende Christofers daghe. Schepenen van Dordrecht geven vidimus van een charter van 1296 Juli 30. („Wij , Heinric die Vriese sheren Wolbrants zone, Heinric die Snider ende Jacob die Keghelare , scepenen in Dordrecht, orkonden ende kennen , dat wii enen brief ghesien hebben ende ghe- hoert goet ende gave, wel sprekende binnen jaers , van woerde te woerde , als in desen andren brief ghescreven staet , die doersteken es met desen brieve".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?617. (F. 4; Br. I 3 n?23). Reg. 94. Zegels verloren. Voor het eerst uitgegeven. Dit charter is een transfix van n?156. CLXI. 1298 April 12. Datum aped Campvere sabbato infra octavam paste Anno Domini 11.1°CC?nonagesinw octavo. Jan (I) , graaf van Holland, verleent aan de koop- lieden van Kampen , die tot dusverre in Vlaanderen in de haven het Zwin met hunne koopwaren zich be- gayen , loch thans in de haven van Dordrecht of elders in zijne landen verlangen aan te komen , eenige vergunningen met betrekking tot hunne goederen , die door schipbreuk mochten stranden , met bepaling van den tol , door hen bij in- en uitvoer te betalen , en voorts met regeling van het waterrecht en een vrij- geleide door geheel zijn land, alles voor den tad van een jaar. 268 OORKONDEN EN REGESTEN Opgenomen in een vidimus van Schepenen en Raden van Dordrecht d.d. 1298 April 15. Zie volgend nummer. Reg. 95. Gedr. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?319. CLXII. 1298 April 15. Datum anno Domini M°CC?nona- gesimo octavo feria tercia post octavas paste. Schepenen en Raden van Dordrecht geven vidimus van den brief d.d. 1298 April 12. (Zie vorig nummer.) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?58. (Br. III 1, n?4.) Reg. 96. Met stadszegel en contrazegel in groene was. Gedr. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?319. CLXIII. 1298 April 29. Datum apud Hagham feria tercia post dominicam Jubilate anno Domini MCC nonage- simo Octavo. Jan (I), graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland , stelt voor de burgers en kooplieden van Groningen, die tot dusverre in Vlaanderen in de haven bet Zwin zich met hunne koopwaren begaven, zijn haven, de Maas genoemd, to Dordrecht en andere havens in zijn land open voor den tijd van vijftien jaren en stelt verschillende bepalingen vast op hun verblijf enz. aldaar, , het strandrecht , tollen, waterrecht, vrijgeleide enz. Vidimus Arch. Groningen; Rijksarchief, Reg. E.L. 40 fol. 2 vso.; Reg. Tollen Cas K. 1322-1358 fol. 9. Gedr. Driessen, Mon. Gron. blz. 576; Oorkb.van Gron. en Dr. I n?202; Van den Bergh, Oorkb. II n?1030. BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 269 CLXIV. 1299 Februari 15. In orconde van desen brieve ghegheven ende bezeghelt met onsen zeghele int jaer ons Heeren dusent tvee hondert neghentich ende achte des Sondaghes na Sente Valentijnsdach tote Zanden- borch. Jan (I) , graaf van Holland , van Zeeland en heer van Friesland , verbiedt aan ieder haver te koopen en boven Dordrecht ,,uutwaert" te voeren , met be- paling, dat de markt van haver te Dordrecht moet gehouden worden. Opgenomen in een vidimus van den gardiaan van het Minderbroederenklooster te Dordrecht, d.d. 1310 Januari 10 (Zie Inv. n?86, F. 10; Br. I 1 n?40). Reg. 97. Gedr. Van de Wall, Handy. blz. 98-99, waar ook de brief in het Latijn voorkomt naar een Perkament MS. van honing Willem van de Leen- en Charterkamer, , blz. 128, evenals bij Van Mieris Charterb. I blz. 592; Van den Bergh, Oorkb. II n?1054. Het origineel is verloren. Van de Wall stelt den datum op 1298 Februari 16. CLXV. 1299 Juli 30. In orconde desen brief bezegelt mit minen zeghele ghegheven int jaer ons Heren MCCXCIX des donredaghes na Sente Jacobsdach ende Sente Kerstoffels. Oloud , baljuw van Zuid-Holland, erkent ten be- hoeve van den Graaf van Holland van diens rent- meester, meester Louwerens, de som van 400 ?Hon. ontvangen te hebben. Rijksarchief, Reg. E. L. 41 fol. 23 vso. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?1074. Oloud , meest Aloud , van Ierseke , baljuw van Zuid- Holland, werd in 1299 met meer anderen na het innemen van het slot Crayestein door de Dordtenaars doodge- 270 OORKONDEN EN REGESTEN slagen. De zoenbrieven en betalingen deswege bevinden zich in het archief te Dordrecht. Zij dateeren tusschen 1307 Februari 8 en 1309 April 3 (Regestenlijst nos 127, 131, 133, 134, 137, 138, 139, 142). Voor den doodslag op Aloud moest 1080 2 ,,zwarte tornoyse" betaald worden, benevens 100 .2 als voorzoen , voor dien op Meeus Bod 90 ?en voor dien op Droeghe Doedekijn 25 ? CLXVI. 1299 October 4. In orkonde dezen brieve bezeghelt 'net onzen zeghele. Ghegheven int jaar ons _Heren MCCXCIX des sonnendaghes na sente Bavendagh. Graaf Jan van Avennes en Jan I, Graaf van Hol- land , doen uitspraak ter zake van den doodslag op Niclayse en Didderic van der Merwede door de Dordtsche poorters. („wi , Jan van Avennis , grave van Tienegouwen en wi Jan , Grave van Hollant , van Zelant ende here van Vrieslant taken cont alien lieden , dat dit onze segghen is , alze van den onghevalle alze van den doetslaghe van Niclayze van der Marwede ende van Didderic , zinen brodere , ende van al den twiste , die gheweest heeft tote op den dach , dat deze lettere ghemaect was , van Niclayze ende van Didderike sinen broedere voerzeyt , ende onzer poerte van Dordrecht ; des haer maghe an ons bleven zijn an de ene zide , ende onze porteren van Dordrecht an dander side. In den eersten soe segghe wi, dat die van Dordrecht sullen ghelden Niclayze van der Marwede tvee hondert pont ende vijftich , ende Didderike sinen brodere tvee hon- dert pont , in sulken payemente alze nu gaet , den sizein voer vier penninghe , deze salmen ghelden binnen dezen jare te driers tiden , de eerst dach over zeventien weken ende dander tvee daerna , alzoe alst beloept weken ende dander tvee daerna , alzoe alst beloept binnen jaers ; voert soe is onze segghen, dat Niclays 13ETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 271 maghe ende Didderic voerzeyt zullen ghelden die Brie doeden , die de poerte van Dordrecht verloes , hondert pont van den selven paymente ende ten voerseyden daghen te ghelden ; voert soe is onze segghen , dat van dien vijftalf hondert ponden , daer men Niclayze ende Didderike voernoemt merle ghelden zal , zullen ghaen hondert pont ter voersoene, daer wize wizen te ghane bi der maghe rade , die wize toe nemen voert soe is onze segghen , dat die van Dordrecht sullen gheven Merweden 1) Janssone hondert pont in den selven payemente ende ten zelven daghe alze wi de zoene gheset hebben te gheven voer den scale ende quetsinghe die Niclays ende Didderix maghe leden hebben ende die zij ghecroent hebben hier bi soe salt wesen ene ghestade zoene ende ene vaste ewelike tusschen Niclays ende Didderix maghe voerzeyt ende onzer porte van Dordrecht van alien sticker there gheschieden, beede up thuis ende daer beneden, ende te Dordrecht ende al over al, ende ghebieden elken man up zijn lijf ende up zijn goed , dat hi deze zoene wel ende getrouwelike houde ende waer dat sake , dat hare enich den anderen deze voerzeyde penninghe niet en gave ten daghen als voerzeyt is , soe kennen wi ons selven over overborghen dat wit selve sullen voldoen ten daghen alst voerzeyt is".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?270. (W. 3; Br. I 1 n? 41.) Reg. 98. Eenigszins door brand beschadigd. Gedr. Smits en Schotel, Beschr. van Dordr. II blz. 80 (gedeeltelijk en slordig) ; Van den Bergh, Oorkb. II , n?1086 , naar Snits en Schotel. Voor het eerst nauwkeurig uitgegeven. De heer Ramer noemt deze Niclays en Didderic van der Merwede jongere zonen van Daniel I (IV), maar zonder bewijs. In de genealogie bij Balen komen ze niet voor. Vreemd is, dat Daniel II, als hij hun broeder was, niet 1) Hier schijut cell naam vergeten te zijn. 272 OORKONDEN EN REGESTEN in het stuk genoemd wordt. Ik vermoed op grond van Merweden Janssone, in het charter voorkomende, en in verband met Janne van der Merwede, Daniels neef, die in de rekeningen van 1284-87 voorkomt , dat Niclays en Didderic zonen van lien Jan waren en dat ?..... Merweden Janssone" hun broeder was. Gesteld, dat zij zonen van den heer van Merwede waren, dan zou er zeker veel meer dan 250 en 200 pond moeten betaald zijn, daar voor den dood van drie Dordtsche poorters wel 100 ?moest gegeven worden. CLXVII. 1299 October 17. Ghegheven in den fare ons Heren dusent twee hondert neghentich ende neghene des Satur- daghes voer elfdusent magheden daghe. daghes voer elfdusent magheden daghe. Jan van Avennes, graaf van llenegouwen, en Jan, graaf van Holland , van Zeeland en heer van Fries- land , benevens Schepenen , Raadsmannen en al de gemeene porte van Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Leiden, Delft, Haarlem, Alkmaar en St. Geertrui- denberg, verbinden zich nooit met de moordenaars van graaf Florens (V) als : Jan heer van Kuik, Jan, heer van Ileusden , Gijsbrecht, heer van Amstel , Herman, heer van Woerden, Gerard van Velzen e. a. to zullen verzoenen, noch met hunne nakome- lingen tot in het zevende geslacht. Origineel in het Rijksarchief, bezegeld. Gedr. Van den Bergh, Oorkb. II n?1093. Er berust in het Rijksarchief nog een charter van gelijken inhoud van Zondag voor Elfduizendmaagdendag 1299. van Zondag voor Elfduizendmaagdendag 1299. CLXVIII. 1299 October 27. ..... die gegeven was op sente Symons ende Sente Judasavonden, int jaer ons Heeren dusent tweehondert neghentich ende neghene. Jan, graaf van Holland, van Zeeland en heer van BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 273 Friesland en Elisabeth , zijne gemalin , dragen het bestuur hunner landen op zekere voorwaarden voor vier jaren , en daarna tot wederopzeggens , op aan Jan van Avennes , graaf van Henegouwen , hunnen neef. („Ende omme dat wij alle dese poinete die voirscreven sijn , vast ende gestade willen houden , in alien ende in eicken poincten , alse sij voirscreven staen , soe hebbe wij dese lettre bezegelt met onsen zegelen vuythangende , ende hebben gebeden onsen lieven ende getrouwen scepene , raetsman , ende alder ghemeenre poirte van Dordrecht, van Middelborch , van Ziericxee , van Leyden , van Delft, van Haerlem, van Alckemaer ende van Sinte Gheerdenberghen , dat zij dese lettre besegelt hebben ghemeene met ons met hare ghemeene stede segel. Ende wij scepene , raets- mannen ende ghemeene poirte van Dordrecht , van Middelborch , van Zieriexee, van Leyden , van Delft, van Haerlem , van Alckemaer ende van Sente Gheer- denberghe , waken cont alien lieden , dat onse lieve heere Jan, grave van Hollant, van Zeelant ende heere van Vrieslant , ende onse lieve vrouwe Elisabeth , gravinne ende vrouwen van denselven lande , alle dese saken , die voerscreven staen , gedaen ende ge- maket hebben bij haren voerscreven rade ende bij haren vrien wille ende bij rade ende consente van ons poirten voerseyt ende hebben in orkonde ende in kenniss hier off om bede ons lieven heeren ende onser liever vrouwen voerseyt dese lettre besegelt met onser alre ghemeene stede segel ghemeene met onsen lieven heere ende met onser liever vrouwen voerseyt".) Gedr. Van Merl s , Charterb. I blz. 614; Van den Bergh, Oorkb. II n?1095. CLXIX. 1299 November 6. In orkonde van desen brieve Bijdr. en Meded,. XXXIII. 18 274 OORKONDEN EN REGESTEN ghegheven des Vridaghes na Alreheylighen daghe int jaer ons Heren MCC neghen ende neghentich. Jan (I), graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland, en Jan van Avennes, graaf van Hene- gouwen , vestigen de markt van alle koopmans- goederen , die de Merwede of de Lek afkomen , te Dordrecht ; bevelen aan de tollenaars te Geervliet en te Strienmonde , niemand te vertollen of voorbij te laten varen , indien hij niet het „litteeken" uit den wissel te Dordrecht kan toonen , dat hij de goederen te Dordrecht gekocht heeft, staan toe, dat zoo vreemde als inlandsche kooplieden vrijelijk te Dordrecht mogen koopen en verkoopen zonder pan- ding, behoudens de vrijheden der stad , en geven aan alien een vrijgeleide door geheel hun land naar Dordrecht, alley tot wederopzeggen. Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?87. (W. K. B. 1; Br. III 1 n?5.) Reg. 99, Zegels verloren. Gedr. Boxhorn , Tooneel van Hollant, biz. 77; M. Balen, Beschr. van Dordr. , biz. 441; Groot Plakkaat- boek III, blz. 552; Van Mieri s , Charterb. I blz. 616, naar een vidimus van broeder Bernaert, gardiaan der Minderbroederen te Dordrecht d.d. 1299 November 6; Van de Wall, Handy. blz. 100; Van den Bergh, Oorkb. II n?1097. Het Latijnsche stuk, dat aldaar wordt medegedeeld naar Van de Wall, die het evenals Van Mieris (Charterb. I blz. 615) afschreef uit de registers van de Leen- en Charterkamer (Register Boni Comitis Wilhelmi 1253-1310 en een ingelascht perkament in de Pauca Collecta 1244? 1325 Cas B. fol. 7 en 8) is verloren. CIAXX. 13de eeuiv (na 1284). Ghegheven int jaer ons Heren u ..... Urbaensdaghe. mo co ,,c, De Regeering van Dordrecht en de Baljuw van BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 275 Zuid-Holland bevelen , dat niemand voortaan zijn huizen met tegelen zal doen dekken. ( („Wij, Rechtre, Scepene , Raetsmanne) ende Borghermeysters van Dordrecht waken (cont) ...... hebben metten baeliu van Suitholland omme seker(hede) ..... (ew)elike , dat niement binnen der vriheit (van der 'stede) ..... (rike noc)h arme , van desen daghe vortwart mere ...... ne sal doen decken met teghelen op die (boete).... sijn huus altemale ondec (sic) liet worde ..... hi loud weder doen decken met te(ghelen) ..... (sta)et vorscreven. Op dat wijt vaste ende ghesta(de willen houden . . . . so hebben) wij desen brief beseghelt metter stele (seghele) ..... ".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?199. (Niet bij Br andeler .) Reg. 106. Fragment. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Deze merkwaardige keur, , die nimmer is uitgegeven, schijnt niet lang van kracht te zijn geweest. Althans in het keurboek van 1401, art. 54 , wordt bevolen de huizen te dekken met tegelen of met schalien, terwijl de „weegen" (wanden) van steen of van hout moesten zijn; wie met riet wilde dekken, mocht niet hooger bouwen dan „ander- half staedze". De muren , die van riet of andere stollen opgetrokken werden , moesten van buiten en van binnen geleemd zijn. Eerst na den grooten brand van 1457 werden ordonnantien uitgevaardigd , waarbij het dekken met riet of week dak niet alleen verboden werd , maar ook de bestaande door hard dak moesten worden ver- vangen. Fruin , Oudste Rechten , I blz. 308-311. CLXXI. 13de eeuw. Ende in kennesse van deser ... .dine scepen ende raet van Dor(drecht) dit utescrift gheseghelt met onsen heimeliken inzeghel. Ghegheven int jaer ens Heeren MCC ..... des (Manen ?)daghes na Sente Andriesdaghe. 276 oonKoNDEN EN REGESTEN Sehepenen en Raad van Dordrecht geven afschrift van den brief d.d. 1291 Augustus 3. (Zie n?121). Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?38. (D. 6. Niet bij Brandeler). Reg. 104. Met zeer geschonden geheim zegel van Dordrecht in bruine was. Gedr. J. de Fremery, Oorkb. Suppl. n?279. CLXXII. 13de eeuw. De stall Dordrecht verzoekt heer Herbaren van Drongelen de van Dordtsche poorters gestolen onsen te doen terug geven. (?Tote) enen edelen man ende enen edelen heren Harebaerne van der Droneghele , ridder. Wii, die ghemeene porte van Dordrecht, saluut ende al goet. Wii bidden u vriendelike , dat ghij d oskine wilt weder doen hebben uten coyen van Janne van den Sloe .... oore . . . coo . . . ende antlers onsen porters hone doen verloren hebben , dat Aloud ende Clais onsen portren namen als si ons doen te verstane , ende dat ghij pier toe also doet , alse wi ju betrouwen ende (dat ?) wijs gheware worden , dat once portren met onser bede an ju gheholpen sijn. God sij met u".) Orig. Gem. Arch. Dordr. n?610. (X. II; Br. I 3 n?15.) Reg. 105. Zeer verschroeid. Zegel verloren. Voor het eerst uitgegeven. Het eerste woord is geheel verbleekt , evenals een deel van den naam van den bestolene. Er kan gestaan hebben „tote", mogelijk ook „ane". Herbaren van Drongelen komt voor in charters van 1290 November 25 (Van den Bergh, Oorkb. II n?750) en van 1293 Mei 6 (Van den Bergh, Oorkb. II n?844). Hij stamde uit het huis Heusden en was erfgenaam van Sophia van Crayesteyn. In 1303 trad hij in de Balije van Utrecht der Duitsche orde, schonk Crayesteyn aan BETREFFENDE DE STAD DORDRECHT. 277 zijn zoon Zeger en alles wat hij bezat in Colijns-ambacht over Sliedrecht (Niemandsvriend), thans een deel der ge- meente Sliedrecht, aan de orde. Matthaeus, Analecta V, blz. 866; Ramaer, blz. 57. CLXXIIL 13rle eeuw. List van schepen. („Dit sijn die scepe, die haren Willems allene waren. In den ersten Henric Scalijp ende Henric die Roede hadden Wennemaers Scalijps scip omme xx sol. st. 1). Item hadden si Henric Straesborchs scip omme xii sol. st. Dese die hierna volghen sijn ghemene Haer Willems, Jans Maleghijs ende Adaems. In den ersten so hadden die vorseide Henric Scalijp ende Henric die Roede Sijmoens scip van Meuse omme v. pont ende vi s. outs paijments. Item hadde Henric Scalijp vorseid Warnaers Neg- ghijns scip omme ix sol. st. Item hadde Hanric die Roede Henries scip van Lovene omme iiii pont half oude. Item hadde Henric die Roede Plonis scip van den kelnare omme x sol. st. , ende hi hadde Bartoud Prince scip omme xx sol. st. , dat gaf hi Gouden Jan Maleghis dochter. Item Henric Scalip hadde Adaems scip van den Heme omme ix(?) sol. st.; dit ghelt gaf hi Gouden. Jan Maleghijs dochter. Item Jacob Halleman hadde Wijnrics scip omme vii/2 lib. oude. 1) St. sterling. 278 OORKONDEN EN REGESTEN Item hadde Heine Haer Alaerdssone Jan Specks scip ende hi hadde Gheraert Mijns scip; dese sijn ongherekent".) Orig. Gem. Arch. Dordr. Inv. n?293. Voor het eerst uitgegeven. Heine heer Alaerdszoon was schepen van Dordrecht in 1293. Hendric die Roede komt voor in een fragment-rekening van onbekend jaar (Dozy, biz. 11); Jan Maleghijs vele van onbekend jaar (Dozy, biz. 11); Jan Maleghijs vele malen in 1284-87, en als schepen. De overigen zijn malen in 1284-87, en als schepen. De overigen zijn onbekend. De bedoeling deter nota is duister. AANTEEKENINGEN OVER EENE INRICHTING VAN HOOGER ONDERWIJS TE RENEN EN HET ONDERWIJS-PERSONEEL, DAT ER AAN VERBONDEN WAS, IN DE XVIIde EN XVIIIde EELTW , MEDEGEDEELD DOOR Dr. R. JESSE. In de Vroedschap-Boeken (Policie-boecken), die in het gemeente-arehief van Renen aanwezig zijn , vond ik de volgende besluiten , die eenigszins een beeld kunnen geven van den primitieven toestand van een inrichting van Hooger Onderwijs in de gouden eeuw onzer Republiek en den daarop volgenden tijd tot ongeveer de Fransche revolutie. ?Van een later bestaan der inrichting wordt niets vermeld. In het jaar volgende op dat , waarin Piet Rein de zilvervloot vermeesterde , begon men in Renen to denken aan het nut van het onderwijs in de oude talen. Het aan het nut van het onderwijs in de oude talen. Het plan word het volgende jaar (1630) uitgevoerd , door de aanstelling van een Rector. Gedurende het geheele bestaan der inrichting is de 280 II00GER ONDERWIJS TE RENEN Rector de eenige docent geweest, die er aan verbonden was. llij doceerde Latijn , Grieksch , Geschiedenis , Wiskunde , de Nederlandsche en sours de Fransche taal. Hij leerde den kleinen kinderen lezen , schrijven en rekenen. en rekenen. 's Morgens te 7 wren begon zijn school en duurde met eenige kleine tusschenruimten tot 's middags 5 uren , waarna hij in de avond-uren nog weer onder- wijs aan de jeugd had te geven. Verder had hij eenige officia in de kerk te ver- vullen en de zorg voor het opwinden van het toren- uurwerk. Voor zoovele en zoo versehillende werk- zaamheden word hij zeer karig gesalarieerd. Uit de Stads-Cameraars-rekeningen is de als Bij- lage A bijgevoegde lijst van de opvolgende Rectoren en hunne bezoldiging getrokken. Bijlage B is een ongedateerd ms. stuk , tusschen oude bescheiden in het oud-archief der gemeente Renen aangetroffen. Schrift en papier wijzen echter op de 17de eeuw. R. J. 21 December 1629. Op huyden den 21 December 1629 is bij de Regeerders deser stede geresolveert , dat men tegens Paesschen toecomende sal aennemen midis den hogen ouderdom van Mr. Jan Portman een latijnsche school- meester , die de plaets van een Rector sal becleden tot welcken eynde metten eersten aen Dominus Hes- tius tot Leyden sal worden geschreven. 15 Januari 1630. Op huyden den 15 Januari 1630 is tot cerste IN DE XVIIde EN XVIIIde EEUW. 281 schoolmeester in de triviale schole aengenomen Wil- helmus van Schaeck ende is hem jaerlijks toegeleyt II hondert gulden, behalve huyshuer ende een dach- werck torff ende sal ingaen Petri ad Cathedram toecomende. 15 October 1630. Alsoo Jan Portman gewesen schoolmeester alhier op ten 15 October 1630 deser werelt is overleden, soo is 't dat de Magistraet uyt II hondert gulden , bij hem tot noch toe getrocken, heeft toegeleyt den predikant Diemerbroeck vijftich gulden , Willem van Schaeyck rector gelijck vigtich gulden. 28 Maart 1636. Op ten 28 Martii 1636 is bij de Magistraet gere- solveert, dat men metten eerste sal aennemen twee schoolmeesters : eene in de Latijnsche schole ende d'andere tot een Fransche schoolmeester ende dat op alsulcke condition ende gagie als men met haer sal overcomen. 27 Juni 1648. Is DnS ilenricus Bruno bij de Magistraet ende Raden tot ordinaris Rector der Latijnsche Schole alhier aengenomen op naevolgende eonditien: te weten, dat hij tot een ordinaris tractement jaerlijcx sail genieten de somma van vier hondert Car. gulden, van institutie van de kinderen van yeder alle drie maenden twee gulden, daerenboven vrij huyshuyr met een hoff ende vrij brandt , mits dat hij aen sijn sijde wederom praesteeren sail moeten, dat hij 282 HOOGER OINTDERWIJS TE REICEN de kinderen met goede bequaemheyt op de Academie sail brenge 11 . 6 April 1649. De Magistraet heeft geresolveert met de meeste stemmen , dat met den eersten sail worden getreden tot het beroep van een gequalificeert Rector in plaets van Dns Henry Bruno. 11 Mei 1649. De Regeerders hebben tot ordinaris Rector aen- genomcn Joannes Glandus omme de kynders aihier soo grote , als cline, in de latijnsche tale te in- strueren op het oude tractement van vier hondert guldens 's jaers , boven vrij wooing en brant , en voor de ordinaris institutie , van yder kijnt , jaerlijks acht guldens, ?mits dat deselve een jaer sail acht guldens, ?mits dat deselve een jaer sail vast staen. 30 Juni 1679. Ende sijn voorts versoght en gecommitteert ...... omme met Mr. Braems schoolmeester tot Lienden te confereeren ende denselven te loonen op 't aen- vaerden van het vaceerende schoolmeesterampt alhier, ende vordere dependentie van dien , ende daervan te doers rapport. 3 Augustus 1679. De Eerw. kerckeraed (gelet hebbende op de be- quaemheyt van gemelten Braems, niet alleen om de jeucht in lesen , schrijven , rekenkonste , maer oock in de beginselen der ware religie ende goede zeden IN DL XVIIde XVIIIde EEUW. 283 te institueeren , voorts om waer te nemen 't Beene tot bet voorlesers ampt gerequireert wordt , oock ingesien hebbende twee schriftelijke instrumenten , het eene met een gerichtssignaat tot Lienden in dato den 19 Junij 1677 ende het andere ex actis Classis Tilanae gehouden den 6 Aug. 1677, beyde dienende om de qualificatie van den selven Braems nailer te verthoonen) kan niet antlers oordeelen off hij Braems is tot die selve diensten admissibel , gelijck hij oock uyt cracht van lien die diensten actueel waerlieempt. Edoch eer hij Baer toe alhier soude aengenomen worden , desidereert men behoorlijcke attestatie van sijn tegenwoordigh comportement hoedanigh oock Gerardus Noest , eer tot die selve diensten aenge- nomen wierde , geexhibeert heeft..... Is verstaen , dat Mr. Braems sail werden versoght, omme aenstaende Woensdagh ende Sondagh den dienst in de kercke alhier waer te nemen. En dat huyden over acht dagen met Braems bij de Politie finalijck sail werden gesproken over de aenneming tot Rector, mits (hij) de Franse en Duytse school mede sail hebben waer te nemen ; mitsgaders tot organist en het voorsangers ampt. 19 Augustus 1679. Rapporteerde de Heer Borgem. van Hooft, dat met scheyden van de laetste vergadering van de Politie Mr. Braems sigh eodem die noch hadde ge- vonden bij hem ende in presentie van eenige andere leden van dese regeeringe het Rectors ampt, sulx en op condition , het selve hem is aengeboden , heeft aengenomen op een jaarl. tractement van twee hondert en vijftigh gulden ende is hetselve bij de vergaderingh voor aengenomen opgenomen , ende verstaen , dat er een reglement sail werden geconcipieert waer nae 284 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN den selven Braems in de bedieninge van deselve ampten sigh sail hebben aen te stellen, ende dat nopende de divisie van de urea soo tot de Latijnse I Franse, als Duytse schoole alvorens die vast te stellen, een memorie bij den selven Braems sal werden opge- een memorie bij den selven Braems sal werden opge- geven , ten eynde deselve gesien ende geexamineert sijnde daerinne gedisponeert werde sulcx men be- vinden sal te behooren. 9 October 1679. Naer 't welcke ter vergaderinge opgelesen is 't con- cept commissie een instructie voor den Rector Braems, sijnde van teneur als volght : De Magistraet der Stadt Rhenen doen te weten , dat vermits de vacature van Rector, schoolmeester, , organist, ende voorsanger ampten deser Stadt, nodigh hebben geacht wederom een ander bequaem persoon tot de voors. respect. ampten te verkiezen , ende dat haer Ed. Achtb. verseeckert sijnde van de goede qualiteyten van den persoon van Nicolaes Braems , denselven tot de executie van de voorgenoemde ampten aengenomen hebben , gelijck denselven aen- neemt bij desen op naevolgende condition , die haer Ed. Achtb. en deselver successeuren hem vollcomen effect sullen doen hebben. Eerstelijek , dat geen ander off meerder Latijnse , Franse, off Duytse schole noch door man, noch door vrouw, soo in als buyten dese Stadt onder de vrij- heyt van lien, utgesondert Veenendaell , sullen wer- den gehouden , als bij hem Braems alleen (exempt een vrouw off meughie , die de kleyne kinderen sail mogen leeren lesen totte 't Evangelic boeck excluys ende verder niet) sullende 't selve meughie , gelijck oock den persoon t' Achterbergh schoolhoudende , sigh punctuelijck moeten reguleeren naar de resolutie IN BE XVIIde EN XVIIIde 285 dienaengaende bevorders genomen. Ende sal hij Braems schole houden in deser Stadts schoole , de welcke hij Braems met sijne dependentien van dien vrij sail gebruycken , sonder eenige sijne kosten, ende sal deselve schoole bij haar Ed. Achtb. onderhouden werden in reparatie naar behoren. -chooltijden. Ende sal hij Braams des voor de middaghs soo somers als 's winters van 's morgens te seven uren tot negen uren toe de Latijnse en Franse school houden. Ende van half negen tot elf uren de Duytse schoole. Ende wederom van elf tot twaelff uren de Latijnse en Franse. Des 's naemiddags van een tot half vier uren de Duytse. En weder van drie tot vijff uren de Latijnse en Franse schoole. Edogh 's winters avonts, sail soo de loon als tijt werden gereguleert, sulcks men bevinden sail te behoren. School- Sal de voors. Braams tot vacantie hebben ijder vacantièn.weeck twee halve dagen, alsso 's woensdagh ende saturdagh 's naemiddagh. Ende jaarlijcks als Paesschen , Pinxteren , Corsse- misse off jaermerckts 't elkens die weeck ; ende soo bovendien, hem Braams yets extraordinaris voor viel om buytten te moeten sin, sal 't selve van de Bor- gemeester versoecken. Schoolgelt. Sal hij Braams tot schoolgelt hebben van ijder discipul bij hem de Latijnse tale lerende alle vieren- deel jaars een ducaton. De Franse tale lerende alle vierendeel jaars soo veel als naar redelijekheyt men sal vinden te behooren. Van ijder kindt , die bij hem coomen leeren lesen 286 1100GER ONDERWIJS TE RENEN per maendt vier stuyvers ; waarvoor soo voor als naemiddagh 't elckens tweemael sullen opseggen. Die schrijven 's maents ses stuyvers, die alleen cijfferen, 's maents twaelff stuyvers; maar die schrijven ende cijferen te gelijck ijder maandt 18 stuyvers. ende cijferen te gelijck ijder maandt 18 stuyvers. Tractament. Item sal hij Braams jaarlijcks ende alle jaren tot een seecker tractament hebben en genieten twee hon- een seecker tractament hebben en genieten twee hon- dert en vijftigh Caroli gulden , boven vrij huyshuyr, en brandt neffens de predikanten , welcker brandt hem sail werden 't hays bestelt buyten sijne kosten ; sullende het lste jaar ingaen op tijden , als alhier sijnen dienst aenvanght ; welck voorn. tractament hij Braams jaarlijcks sail ontfangen in vier termijnen , als so ijder Brie maenden 't elkens twee ende 't sestigh gulden, thien stuyvers, ende dat uyt handen van den Cameraar in der tijt deser Stadt; die bij desen eons voor all tot d'uytreycking van die penningen aen hem Braams , werdt geordonneert , van tijt tot tijd alsoo te doen , sander dat andere naedere ordon- nantie daartoe sall werden gerequireert. Item verleenen. haar Ed. Achtb. bij desen hem Braams , sijne kinderen en naekomelingen het recht van borgerschap om mede bij haar te genieten alle vrijheden , die een Borger geniet ; soo nochtans , dat den selven Braems met geene toghten , wachten , off inquartieringen van militie sail werden belast off beswaart. Ende sullen de mobilia , van hem Braams, buytten sijne kosten allier van Lienden werden overgehaelt. Vorders sullen haar Ed. Achtb. hem Braams in 't exerceeren van sijne voorschr. respect. diensten , als antlers, maintineeren tegens alle quaatwillige, ofte die hem 't effect deses niet soude willen laten ge- nieten. IN DE XVIIde EN XVIIIde EEUW. 287 Gevende hem Braams voile last en macht tot de exercitie van de voorn. ampten , invoegen voorsr. is, ordonneerende een ijder, die sulcx magh aengaen , hem Braams voor sodanigh te erkennen , ende hem te doen alle sulcx en faveur. Ende alsoo de Heeren van de Magistraet hebben goetgevonden dat provisionelijck Willem Taats soude sijn onderschoolmeester, soo sal 't selve wesen buytten laste van Mr. Braams, ende denselven Willem Taats daar voor van de Stadt genietten een tractament van vijff en twintigh gulden. Sullende des denselven Willem Taats Mr. Braams oock gedienstigh sin in de kerck, met voorsingen als antlers bij tijden als gemelde Braams door sieckte ofte andersints belet soude mogen wesen die dienst waar te nemen. Sullende den selven Willem Taats daardoor oock occasie hebben, omme sigh meer en meer te oeffenen ende te bequaemen. Ende is deselve in dier voegen eenparighlijck ge- approbeert. 11 November 1684. Be Heer Borgemr Cupius ter vergadering van de Politie hebbende gecommuniceert, dat den Rector Braems aen Sijn Ed. hadde bekent gemaeckt, dat hem onlanx een beroep tot Zutphen sijnde voorge- komen , op sodaene plausible condition, soo in aen- Bien van meerder tractament, als ontlasting der Duytse schole , dat sigh niet soude connen ontraeden het voors. beroep aen te nemen ; edogh dat Baer tegens weder bij hem in achting sijnde genomen de goede genegenheid die van tijt tot tijt in de Heeren van de Magistraet 't zijn waerts hadde bespeurt, daeromme sigh verklaert hadde, dat noch wel soude connen resolveeren het voors. beroep afteslaen , soo Haer Ed. 288 TIOOGER ONDERWIJS TE EENEN Achtb. daer toe soude willen treden van sign trac- tament alhier met vijftigh gulden jaerlijcx te ver- meerderen ; en aen desselfs soon te verleenen acte van survivance van 't Duytse schoolmeester-ampt alhier, op sodanigh tractament , profijten en nutschappen als de vorige Duytse schoolmeesteren, gelijck Mr. Rens van Schorel en Van den Hoeck voor desen hebben getrocken ; ende dat hem mede mochte gepermitteert wesen , den voorn. sijnen soon van dese tijt aff aen bij provisie als onderschoolmeester in de Duytse schoole (tot sijn dechergie , en om alsdan des te beetter de Latijnsche discipulen te connen instrueeren) te mogen gebruycken , dat hj alsdan de voors. sijnen Boone daer toe meer en meer soude bequaemen , als oock omme op den orgel en klocken te connen spelen; ende hetgeene voors. in deliberatie geleght , ende daerbij geleth sijnde op de goede qualiteyten en be- quaemheden van den voorn. Braems , is goetgevonden het voors. versoeck bij desen aen denselven te accor- deeren ; Boo nochtans dat denselven daertegens oock met beloften sigh sal moeten obligeeren , omme in toecomende door geene beroepen 't zij tot Rector off schoolmeester plaetsen , die nae desen hem soude mogen voorkomen , sigh te sullen laetten persuadeeren tot vertreck van pier elders heenen , op wat pretext het oock soude mogen wesen , ende des oock desselfs soon als voors. door alle devoiren inmiddels sigh sail moeten habiliteeren tot de bedieninge der voors. ampten. 5 September 1687. Is de Kerckmeester De Vael geordonneert gelijek den selven geordonneert werdt mits desen, omme aen den Rector Braems sijn achterstalligh tractament jaerlijcx ter Somme van promptelijck te voldoen. IN DE XVIIde EN XVIIIde EEITW. 289 2 Juli 1688. Gesien sijnde de instructie aen Mr. Braems als Rector en schoolmeester, den 9den October 1679 ver- leent, is verstaen, dat nae den teneur van lien twaelf voeder turf, soo als de predikants hebben, jaerlijcx invoege als bij deselve sijne instructie sail genieten, en alsoo worden op de lijste gebraght , om den Ca- meraer to dienen tot narighting. 9 September 1689. Gesien het reqe van Nicolaes Braems, Rector van de Latijnse schoole alhier, versoeckende uitgevinge van behoorlijcke commissie van 't stellen van 't horo- logic , vacant geworden door doode van Jerifaes van Aelwijck (portier van de Stadspoort) , waer van den suppliant verleent was acte van survivanee , is het- selve versoeck geaccordeert, des de Wede van den overleden sail trecken bet tractament van het jaer, daerinne haer man is gestorven. 10 November 1690. Den Rector Braems bij reqe hebbende verzocht , dat om de daegelijxen aenwas der studenten , tot sijn gebruyck mede hebben moght het huysken , Baer tegenwoordig in woont Cornelia de Beer, is hetselve versoeck aen hem Braems geaccordeert , gelijck het- selve geaccordeert wordt mits desen , des alvorens voor de Wed. Beer werden gedispicieert een bequaeme woninge omtrent de kercke , waertoe de heeren Bor- gemeesteren versoght sijn. Bijdr. en Meded. XXXIII. '19 290 IIOOGER ONDERWJJS TE RENEN 30 November 1691. Op 't reqe van de Wede van den Rector Braems en desselfs soon Johannes Braems , is verstaen , dat sail worden geappnt als volgt: De Magistraet der Stadt Rhenen persisteeren bij haer Ed. Achtb. vorige resolutie , op 't afschaffen der Duytse bijscholen genomen , ende het penael daerbij Duytse bijscholen genomen , ende het penael daerbij vervath , en consenteeren de voors. Johannes Braems Latijnse schoole te mogen houden , dock bij provisie , en tot weder opseggens, en sonder eenigh tractament. Sijn gecommitteert beyde Borgemeesteren en oudt- Borgemeester Klerck , Vonck , van Wijck, de Schepe- nen De Vael , Cattenburgh en Adriaen van Wijck , Raedt, omme haer te informeeren , nopende de con- duite en bequaemheyt van den schoolmeester Braems tot sine ampten, en daer van te rapporteeren. 21 November 1692. Gehoort het rapport van de lleeren , die gecom- mitteert geweest sijn tot examinatie van bequaem- heden van Johannes Braems tot het schoolmeester- ampt alhier ; dat denselven , in sonderheyt nopende de cijfferkunst , een sake soo sonderlingh nodigh voor de jeught , gantsch geene bequaemheyt en heeft , en niet minder en verstaet , dan andere daerinne te in- strueeren ; behalve dat in 't voorsingen en andere respecter aen de Heererl van de Magistraet oock gantsch geen genoegen geeft , soo is gantsch dienstig en nodigh gevonden, sonder tijtversuym na een ander bequaem persoon tot schoolmeester en voorsanger om te hooren , verklaerende vervolgens deselve ampten als nogh vacant en voor andere te sijn impetrabel. IN DE XVIIde EN X VIIIde EEIJW. 291 27 Februari 1693. Sijn gecommitteert de Borgemeester Wijekerslooth en den Raedt Van Wijck omme met de Wede Braems te reeckenen, nopende desselfs achterstalligh tractement. 10 April 1693. Gehoort het rapport van de Heeren Gecommit- teerden tot het bijsijn van de liquidatie met de Wede Braems , nopende het achterstalligh tractement van haer overleden man , soo als Rector, schoolmeester als waders en gelesen derselver advis desen aengaende schriftelijck overgelevert , is nae deliberation goedge- vonden 't selve te approbeeren , gelijck geapprobeert wordt mits dezen ; en de Cameraers en Kerckmeesters , die 't selve soude mogen aengaen , geordonneert haer Baer nae te reguleeren ; luydende 't selve advis als volght : Achtervolgende de commissie bij de Edele Achtb. Magistraet deser Stadt Rhenen op ons onder comissie in date den deser verleent , omme bij te wonen de liquidatie van de Wede van den Rector Braems ende haer soon Johannes Braems, met de resp. Cameraers en Kerckmeesters. Hebben wij be- vonden denselven Rector Braems overleden te sijn op den 4 Aug. 1691; en dat sijn tractement jaerlijcks is verschenen op den 14 October, waeromme wij van advis souden sijn, dat het jaer verschijnende den 14 October denselven jaers 1691 aen de Wede ten vollen behoorde betaelt te worden , soo van de Stadt, als de kercke, sijnde alsulx ten laste van de kercke .. . en ten laste van de Stadt .. . 292 AOOGER ONDERWtJS lit RVI4E11/41 En alsoo hij Rector op den 9den Sep- tember 1689 is aengestelt om het horo- logie to Mellen , mits dat de Wede van Jerifaes van Aelwijck soude trecken het jaer tractement, waerinne haer man was overleden, verschijnende Petri 1690, soo soude onses bedunckens de Wede Braems moeten trecken het jaer tractament ver- schenen Petri 1691 , ten laste van de kercke tot .. . 54-0-0 Item voor haer en haer soon het jaar verschenen Petri 1692 . . . 54-0-0 Item voor haer soon het jaar ver- schenen Petri 1693 .... . 54-0-0 De soon van den 14 October 1691 tot den 14 October 1692 een jaer trac- tement ten laste van de Stadt tot . . 150-0-0 Van den 14 October 1692 tot den 12 Febr. 1693 , sijnde de tijt van de komst van Titer, nae advenant destijts dus .. 50-0-0 Voor het voorsingen de soon, van den 14 October 1691 tot den 14 October 1692 , ten laste van de kerck een jaer tractement, tot ... . 25-0-0 Van den 14 October 1692 , tot de komste van Titer, geweest sijnde den 12 Febr. 1693, nae advenant des tijts, dus .. 8-6-10 695-6-10 Waer nae wij vermeynden , dat de Cameraers en Kerckmeesters de liquidatie selfs sullen connen hou- den , etc. Actum den 13 Meert 1693. IN DE XVIIde EN XVIIIde EEUW. 293 21 Augustus 1693, Heeft de deer Cattenburgh wijders gerapporteert , dat tot Utrecht met de Wede Braems, nopende de betalinge van 't achterstalligh tractement van haer overleden man en soon als Rector en schoolmeester respectievelijck, op approbatie van de Heeren van de Magistraet hadde versproocken en geaccordeert , dat het restoir (afgetrocken 78-7-0, die deselve wegens den kerckmeester Van Laer aen de voors. Wede hadde aengetelt en vorder gesuppleert soude worden tot een hondert gulden) soude werden betaelt in twee termijnen , aisse drie hondert gulden in December eerstcomende , en 't N ord ere een jaer daernae, met bijlegginge der renten tegens vier percent; dan, soo de betalingen van dien binnen 's jaers mochte werden gedaen , sullen alsdan geene renten Baer van wesen verschuldight; en is 't voors, accoordt geapprobeert en de Heere Cattenburgh voor sijne goede officien bedanckt; mits deselve Wede bij de betalinge sail hebben te caveeren voor alle namaninge in reguard van 't tractement van haer soon. 15 April 1695. Den jongen Braems hebbende versoght, dat aen hem betaelt moght worden 't geene van de Stadt nogh resteerde wegens tractement als schoolmeester, volgens reeckening met desselfs moeder gehouden; dan uyt denselven te gelijck hebbende gehoort, dat het voors. restoir aen sijne voorn. moeder hadde overgegeven ; soo is verstaen, dat ingevolge van dien, de betalinge van 't selve restant sail worden gedaen aen vrou Braems, 294 11000ER ONDERWIJS TE RENEN 30 Juli 1700. Is Sebastiaen Schellekens bij provisie aengenomen , gecommitteert en aengestelt tot Rector, schoolmeester en voorsanger alhier, op sodane tractamenten , emolu- menten , profij ten en condition als denselven monde- lingh voorgestelt en bij de instructie en reglemente , daer van uyttegeven , nailer sullen worden geexpres- seert , sijnde tot de opstelling van lien versocht en gecommitteert beyde de Heeren Borgemeesteren, mits- gaders oudt-Borgemeester en den Secretaris. 19 Augustus 1700. De Heere Borgemeester Vonck als ouderlingh in name des kerckenraets hebbende geexhibeert ver- scheydene extracten wt het kerckenboek , waer bij deden sien , dat in voortijden de Heeren van de Magistraet neffens het schoolmeester ampt , oock de begevinge van het voorleserschap hebben gedaen , niet alleen met derselver communicatie maer met derselver praeadvies aengaende de bequaemheyt tot het selve ampt , hebben goetgevonden , dat gemelde Heere Borgemeester Vonck den kerkeraedt sal aen- dienen , dat de Heere van de Magistraet den persoon van Sebastiaen Schellekens bij provisie hebben aen- genomen , tot Rector en schoolmeester , en daer bij ge- voeght het voorleserschap , in aensien den staet van. voeght het voorleserschap , in aensien den staet van. de Stadt niet en lede een bijsonder voorleser aante- stellen , to meer van de Heeren Predicanten was ondernomen , en oock bevonden desselfs bequaemheyt tot hetselve ampt, gemelde Heeren Predikanten oock bekent is , dat het horen van de bequaemheyt tot het voors. ampt, altoos met derselver communicatie geschiet is, en dat oock gebleecken is van sijn goet comportement en leven , en dat litmaet is van de IN DE XVIIde EN XVIIIde EEUW. 295 gereformeerde religie , soo wt kerckelijcke als poll- tijcque attestation; en sail hiervan aen den Heere Borgemeester Vonck extract werden wtgegeven. 14 Maart 1701. ende sail hij Schellekens schoolhouden in. deser Stadts schole , deweicke met sijne dependen- tier' magekende te samen als voors. twee hondert gulden , en dit boven vrij huyshuur, , en turff, neffens de predicanten welcken brandt hem sal worden t'huys bestelt buytten sijne kosten , sullende het eerste jaer ingegaen sijn met aug. 1700. Welck voors. tractement alle vierendeel jaers promp- telijek sal werden betaelt bij den Cameraer in der flit, die bij desen voor nu alsdan en dan als geordt wort de voors. betalinge aen den voorn. Schellekens te doen. Gelijck mede desselfs mobilia buyten sijne kosten alhier sullen werden overgehaelt. Boven 't welcke aen denselven bij desen mede ver- leent en gegeven wordt het reght van borgerschap , met alle de vrijheden Baer toe specteerende, soo noghtans, dat denselven Schellekens met geene togh- ten , waghten , off inquartieringe van militie sail werden belast. Belovende haer Ed. Achtb. wijders hem Schellekens in 't exerceeren van sijne voors. diensten respectivelijck te maintineeren tegens alle quaetwillige ofte die hem het effect deses niet louden willen laten genieten. Aen denselven vervolgens gevende voile last en might tot de exercitie van de voors. ampten in- voegen als voorseyt , lastende en ordonneerende een ijder , die sulx soude mogen aengaen , hem Schel- lekens voor sodanigh te erkennen, en hem te doen alle hulp en faveur. 296 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN 4 September 1702. Is goetgevonden den schoolmeester Schellekens te ordonneeren , gelijek denselven geordonneert wordt bij desen, dat in de maentbriefjes van 't schoolgelt sail desen, dat in de maentbriefjes van 't schoolgelt sail hebben te expresseeren den dagh van het verschijnen van ijder maendt , en voorts het selve soo te regu- leeren , dat het schoolgelt van alle de kinderen op eenen dagh off tijt telckens verschijnt , sullende als dan de kinderen in plaetse van de maniere van dan de kinderen in plaetse van de maniere van kiesen op die verschijndagh een halve dagh speel- dagh hebben. 2 October 1702. Den deurwaarder Mr. Beeck boven ontboden sijnde, heeft gerapporteert, dat in naeme van de Heeren Borgemeesteren den schoolmeester Schellekens hadden aengeseght alle de maentbriefjes op eenen datum te stellen , dus op den eersten dagh van ijder lopende maent , dogh dat gedifficulteert hadde 't selve te doen , justeerende op sijnen turf, en klagende maer 46 tonnen gehadt te hebben, waer op gecommitteert sijn de Heeren Borgemeesteren Kupius , en De Vael, Klerck oudt-Borgemeester en Syndicus , Wijckersloot oudt-Borgemeester, , van Hoeven Schepen , en van Wijck , Raedt. 30 Juli 1725. Werdende de Heeren Hooft-Officier Smissaert, van Brienen, Borgemeester, neffens de Secretaris bij desen gecommittd om sigh te informeeren off N. Steen de gecommittd om sigh te informeeren off N. Steen de Latijnsche taal magtig is en verstaet. 29 October 1729. Gehoord het rapport van de Heeren van Brienen en audere, deweleke volgens resolutie van den 18 iN DE XYHde EN XVIIIcle EEUW, 297 July 1729 waren gecommitteerd om een bekend- making in de courant op 't papier te brengen , dat de schoolmeester en voorsangers plaets alhier vacant is. Dat zij Heeren gecommdens Haer Ed. Agtb. com- municeerden , als nog geen persoon, tot de bedieninge der voors. ampten, Haer Ed. Agtb. lijkende , te sijn opgekomen. En derhalve van sentiment souden sijn, dat men wederom driemaal in de Amsterdamse cou- ranten behoorde te laten bekendt makers , indien ijmand tot de bedieninge der voors. ampten, mits- gaders die het Latijn off Frans bovendien kan in- strueeren , genegentheyd hadde , te beloven een jaer- lijx tractement van 300 gulden, boven vrij huyshuur en hebben Haer Ed. Agtb. nae deliberatie sig daer- mede geconformeert. Ende den Camp' tot dien eynde geauthoriseert de voors. bekendmaking in de couranten te besorgen. 27 April 1747. Op het versoek van Petrus van Sarn , proponent, om tot Rector deser Stad op een jaarlijks tracte- mentje to worden aangesteld ofte anders bij provisie op vrij mooning sonder tractement is geappnt : De vroedschap der Stad Rhenen committeerden bij desen de Heeren Hoofd-Schout van Brienen, Smissaert, Bor- gemeester, Menso, oud-Borgemeester, en van Deventer, om met den voorn. Proponent van Sam to spreken met authorisatie op gem. Heeren om hier inne to doen so als nodig en dienstig tot welwesen deser Stad sullen oordeelen te behooren. 19 Juni 1747. Rapporteerden de Heer Hooft-Schout van Brienen en anderen , Welke waren gecommitteerd en geautho- riseert oin den proponent Van Sarn tot Rector deser 298 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN Stad (op desselfs versoek bij Reqe gedaan) aan te stellen , hebben zij Heeren Gecommdens gem. propo- nent Van Sam aangesteld tot Rector deser Stad bij provisie op vrij wonir.g in het huys van den Raad Bouwensch, waer voor de Stad 's jaerlijks zal moeten betalen dertig GI., aanvank nemende op heeden, mits- betalen dertig GI., aanvank nemende op heeden, mits- gaders Brie karren turf , welke aanstelling voorz. gaders Brie karren turf , welke aanstelling voorz. proponent Van Sarn heeft aangenomen en de Heeren Gecommdens voor hare genomene moeyten sijn bedankt. Is verstaan de oratie welke den Rector Van Sam a1hier in de kerk heeft gedaan tot Stadskosten te laaten drukken. 11 Mei 1748. Den Raad Bouwensch ter vergadering voorgebragt hebbende dat den Rector Van Sarn (wonende tot Stadskosten in 't huys van Zen Ed.) desselfs dis- sipelen had bedankt met voornemen om van hier te vertrekken , thans occasie soude hebben om zijn huys te konnen verhuuren , waer op Haer Ed. Agtb. geresolveert hebben : gem. Heer Bouwensch te ver- soeken en committeeren omme aan den voorn. Rector Van Sam uyt naame van Haer Ed. Agtb. te seggen van sig van een ander gelegentheyd te voorsien , accorderende de verhuuringe van het selve huys, 26 April 1751. Recite van Abram van Loon versoekende om de Griekse en Latijnse taalen aan de jeugt deser Stad te leeren , en daer en boven te vereren met den titel van Rector, het borgerregt deser stall, een sortabel tractement , vrij huyshuur en geabsolveert sortabel tractement , vrij huyshuur en geabsolveert van de middelen van consumtie. Is geappnt : De vroedschap der Stad Rhenen accordeert den suppint. den titel van Rector, mitsgaders het borgerregt, IN DE XVIIde EN xviiide EEUW. 299 vrij huyshuur en •absolveert den selve van de mid- delen van consumtie , dog dit alles bij provisie , ver- staande dat in het verdere voors. als nog niet kan worden getreeden. 20 December 1751. Is aan den Rector Van Loon geaccordeert de tafel staande op het stadhuys bij provisie aan zijn huys te gebruyken. 16 October 1752. Is op het voorgebrachte desen aangaande den Rector Van Loon bij provisie vier karren turf vrij huys te besorgen toegelegt. 11 Maart 1754. Is den Camr Roghair geordonneert om aan den Koster Berent Beek voor de banken van de Franse meester en Latijnsche Rector in de kerk , welke voor- heen gemeene banken geweest zijn en waer van den voorn. koster het voordeel quam te genieten , als nu jaarlijx ten lasten van de Stad te betalen een somme van drie gulden, ingegaan zijnde 1?Jan. 1753. 11 Maart 1754. Vermits het huys van de Wede van Schepen Wi- gherts , het Welk voor den Rector Van Loon ten lasten van de Stad was gehuurt en door hem tot een vrije woning is gebruykt , als nu is verkoght om met 1?May 1754 te aanvaarden. Is het huys van Schepen Harmen Wigherts staande in de Kruysstraat naast Peter van Prattenburg op nieuw voor denselven Rector tot een vrije woning gehuurt voor f 40 Gl. , jaerlijx in te gaen 1?May voorz. op conditWn dat 300 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN de ongelden en reparation mitsgaders indien daar nieuwe bedsteeden gemaakt moeten worden alle het- selve blijft voor rekeninge van den verhuurder, , zijnde den Cameraar geordonneert de voorz. huur jaerlijx aan genoemde Schepen Wigherts te voldoen. 8 Maart 1762. Reqte van Abram van Loon, Rector in de Latijnse en Griekse Taalen binnen deese stall, versoekende wegens de slegte gesteldheyt van zijn school , dat haer Ed. Agtb. hem suppint : Een jaarlijks tracte- mentje tot subsistentie sijner huyshoudinge geliefden toe te leggen. Is geappnt: De Vroedschap der Stad toe te leggen. Is geappnt: De Vroedschap der Stad Rhenen versoekt en committd bij desen de Heeren van de finantie neffens den Cameraar om deese Reqe te examineren en daer van te rapporteren. 7 Maart 1768. Op 't geproponeerde en gedelibereerde deesen aan- gaande is geresolveert, dat den Coster Barent Beek van nu voortaan van ijder bank in de kerk , die door de Fransche en Latijnsche meester met haare discipelen beseten worden ten lasten van de stad sal genieten Eene gulden. 9 Maart 1772. En is vervolgens geresolveert, dat het huys, thans bewoond wordende bij den Rector Van Loon , aan de nieuwe te beroepene vroedvrouw tot een mooning sal worden verleent. En dat voor den gemelden Rector een ander en eenigzints grouter huys zal wer- den gehuurt, waar toe de Heeren van de Finantie den gehuurt, waar toe de Heeren van de Finantie bij deesen werden geauthoriseert. TN DE XVIIde EN xvIiide EEUW. 301 29 Juni 1772. Ter vergaderinge voorgebragt zijnde, dat door 't over- leyden van Wilhelrnus Johannes Stefanus Engelbronner, het organist en klokkenist ampt alhier is komen te vaceren. Is tot de bediening van 't selve ampt een- parig aangesteld den Rector Abraham van Loon op een tractament van Een. hondert Gulden, jaarlijks in te gaan op heeden , door den Kerkmeester in der tad te voldoen met deese speciale condition, dat gemelden Van Loon den blinders Gerrit de Bruyn het speelen op 't orgel voor niet zal moeten leeren. 11 Maart 1776. Op de requeste van Willem van Daalen , borger en inwooner deeser stad , versoeckende tot adjunct- organist en klokkenist alhier, op een tractament van f 50 Gl. jaarlijx te mogen werden aangesteld; en dat Abraham van Loon desselfs voile tractement van f 100 01. jaarlijks zoude behouden , soo lange tot desselfs moeder komt te overleyden ; wanneer den suppint. uit dat tractement nog genieten sal een Somme van f 50 Gl. jaarlijks , en dat voorts bij over- leiden van hem, Van Loon, of bij vrijwillige afstand van denselven van 't ampt, de overige f 50 Gl. meede aan den suppint. komen zullen , en hij dus als dan f 150 Gl. jaerlijx voor tractement genieten zouden , is geappointeerd : De vroedschap der Stad Rhenen versoekt en corn- mitteerd bij deesen de Heeren Hoofd-Offr, Borger- meesteren en oud-Borgemeesteren. deser Stad, omme dese reqe te examineren en Baer van te rapporteren. 6 Januari 1777. Rapporteerden de Heeren Hoofd-Officier, Borge- 302 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN meesteren en oud-Borgemeesteren , dat Haer Ed. inge- volge resolutie en authorisatie van den 16e December laatstleden, den Rector Van Loon over 't speelen op den orgel hebben onderhouden ; en aan denselven voorgesteld, om van het organist en klokkenist ampten afftezien , met behouding van het voile tractament , afftezien , met behouding van het voile tractament , gedurende het Leven van zijn moeder; en dat den- selven na haar overleyden daar van zoude missen een somma van Een hondert Gulden jaarlijks ; het- welk door voorn. Van Loon also is geaccepteerd , en op dien voet afstand van de voorz. ampten gedaan heeft; waarna door Hun Ed. tot de bedieninge van deselve op de survivance aangesteld is Willem van Daalen , op een tractement van Een hondert Gulden jaarlijx , het welk met het overleyden van gemelde moeder van Van Loon zijn aanvang nemen zal met welk rapport Haar Ed. Achtb. zig eenparig hebben geconfirmeerd , en verstaan hetselve in een resolutie te converteeren. 8 October 1779. Ter vergaderinge voorgekomen zijnde, dat Abraham van Loon woonende binnen dese stad , zig sedert eenige tijd seer onordentelijk heeft komen te ge- dragen , soo door zijn zotte propoosten als assurantie. Hebben Hun Ed. Agtb. na eenig onderhoud over Hebben Hun Ed. Agtb. na eenig onderhoud over denzelven met zijn neef Adrianus van Delwijnen , wonende in 't Rhenenze Veen, geresolveerd : Een briev aan voorn. Van Loon zijn zwager de Heer Theodorus Scholten , coopman woonende te Rotter- dam , te schrijven , en daarbij van 't geene voorz. kennisse te geven niet alleen , maar tevens te ver- zoeken , of hij zijn gemelde Broeder Abraham van Loon, niet, hoe eer zoo liever, wetter woon buiten deze stad zoude konnen doen verplaatsen, al was het IN DE XVIIcle EN XVIIide EEUW. 303 maar in 't Rhenenze veen of eenig ander dorp , wil- lende Hun Ed. Achtb. de f 50 €11. tractament, Welke hij tans nog geniet , uit consideratie hem wel laaten behouden, en daarover spoedig rescriberen, alsoo Hun Edel Achtb. door een te Lang trainissement niet mogten genoodzaakt worden andere maatregelen te mogten neemen. (Policie-boeeken 1629-1779 in het oud-arehief van Renen.) BIJLA.GE A. Petri 1630/31-1635/36 De Rector Schaeck jaerloon . . . f 200 huyshuur . . . ,, 40 1637/38 Den Rector voor 3/4 jaers ,, 225 voor sijn transport herwaarts ... ?10 voor ziein reysgelt en v er- teeringe , doen hij de eerste mael met sijn vrouwe hier quam, vol- gens ordonnantie . •” 12 1644/45-1647/48 De Rector (Franciscus Pic- kaerts ?) sijn jaerloon . ,, 300 1648/49 DeRector Bruno als vieren- deel jaers tractement , verschenen den le Dec. 17 75 1649/50 Rector Bruno sijn leste vierendeel jaers tracte- ment. . ... .. ?75 1649/50 De Rector Glandus 1). . ,, 225 1650/51-1652/53 De Rector Glandus . . ,, 300 1) Volgens aanteekening in het Trouwboeck van 3 December 1654 was due Rector „der Medicijnen docter." HOOGER ONDERWIJS TE RENEN , ENZ. 305 1659/60 De Rector Mas. . . f 150 1660/61-1667/68 De Rector Mas. . . . ,, 200 1668/69-1672/73 De Rector Alas een jaer tractement .... ,, 230 1673/74 De Rector Mas een vieren- deel jaers tractement . ,, 57-10-0 1680/81 Aan Mr. Braems, Rector ende schoolmeester sijn tractement . . . . ,, 150 1681/82 Aen Mr. Braems, Rector ende schoolmeester sijn tractement verschenen den 14 October 1681 tot .. ?150 1682/83-1684/85 Den Rector Braems betaelt zijn tractement . ??77 125 1685/86-1691/92 Aen Braems sijn Rectors ende schoolmeesters tractement verschenen den 14 October 1685 tot,, 200 (vermits de verhooging van 50 gulden bij reso- lutie van den 11 Nov. 1684 toegeleyt.) 1692/93 Aen den schoolmeester Braems of desselfs we- duwe het tractement verschenen den 14 Oc- tober 1692 . ??. ,, 200 1753/54 Aen Barnardus van Beek voor de twe bankers in de kerk, die door den La- tijnse en Franse mees- ter beseten worden, ver- schenen Primo Januari Iiijdr. en Meded. XXXIII. 1754 ? . ,,20 3 306 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN) ENZ. Aen Schepen Hermen Wi- ghers een jaer huer van 't huys, dat door den Latijnse meester bewoont word, ver- schenen Primo May 1754 ..... . 1754/55 De Latijnse meester een jaer huyshuer . . . ,, 40 1763/64 Aen Abraham van Loon een jaer tractement als Latijnsche meester ver- schenen 1 Sept. 1764 ,, 50 1764/65-1788/89 Abraham van Loon (jaer tractement) . . . . 17 50 banken geld Franse en Latijnse meester. . ?)) 5 (Stads-Cameraars-rekening en 1630?1789 in het oud-archief van Renen.) BIJLAGE B. LEGES QUAEDAM COLLECTAE IN USUM SCHOLAE RHENANAE. Curandum est inprimis, ut pueri rudibus adhuc annis et ab incunabilis honeste , pieque institu- antur, cum maximis in eo uno civium boni mores et civitatum salus constituta sit. Scholam ham studiorum causa ingressi non literis tantum sed virtuti moribusque operam danto. Deum cum primis colunto parentes ac praeceptorem vene- rantor. Quae in sacris literis de Deo et Christo filio ejus docentur certo credunto. Omnia bona ab illius benignitate proficisci persuasum habento , illique ac- cepta referunto. Gratias quotidie pro summis beneficiis agunto. Ut defendat adversus diabolum praecibus imploranto. Sacris concionibus suo tempore et loco cum summa venerentia et arrectis auribus intersunto. In templo deambulare , fabulas , strepitus , clamores et inciviles gestus edere, cavento. inciviles gestus edere, cavento. Ab omni juramento , obscaenis verbis , maledictis , du- risque increpationibus abstinento. Pretori, Consulibus, Senatoribus, Concionatori, Op- timatibus, senibus, civibus honestis eorumque uxoribus 308 IIOOGER ONDERWIJS PE RENEN seu Matronis senio venerandis via cedunto , reverentiam capite nudato exhibento. capite nudato exhibento. Quae in schola. Scholam statutis horis modeste ingrediuntor egre- diuntorque, in ludo literario mature ante horam sunto, summa cum modestia praeceptorem expectanto. Injunc- tam lectionem ogdoadis praefecto fideliter recitanto. Docentem Magistrum studiose audiunto. Libris , chartis, atramento , calamis instructi sunto, quaeque dictantur atramento , calamis instructi sunto, quaeque dictantur sedulo accipiunto. A sua nemo octuria(?) discedito, silentium a custode injunctum ne violato. Pedibus , cubito , corporisque motu nulli molestus esto , clamore et vociferatione prorsus abstineto. Epistolare Argumentum a praecep- tore exceptum constituto tempore exhibento. Dimissi a schola domum recta abeunto ; per forum , vicos, angiportus, fluminis ripam ne otiose divagantor. Quae ad praeceptorem. Praeceptorem non minus quam parentes studiorum gratia amanto , eique libenter et benevole obtemperanto. Omnibus in locis eum observanto et honore prose- Omnibus in locis eum observanto et honore prose- quuntor. Mercedem scholasticam liberaliter et sine dilatione solvunto , qui tenuis fortunae sunt , suam conditionem aperiunto et agnoscunto. Admoniti aut caesi a praeceptore ne obmurmuranto, aut obstrepunto. Quae ad domum. Domi modeste sine ulla petulantia versantor. Si quid obsequii parentibus praestandum , diligenter ob- eunto , et sive domum exeant , sive repetant , salutem illis precantor. IN DE XVIIde EN XVIIIde EEUW. 309 Discentem, scribentem, legentemve ne obturbanto. In exuendo , vel vestiendo , semper verecundiae ratio- nem habento , nihilque indecore faciunto. Aliis prae- sentibus flatum ventris emittere cavento. Vesperi hora octava cubitum eunto priusquam lectum conscendant , se Deo precibus commendanto. Lectum ingressi, verbum amplius ne loquuntor. Mane mature surgunto , et precibus ad Deum fusis, manus et os frigida abluunto. Quae foris. In locis publicis , caemiteriis ne ludanto aut alvum exoneranto. Extra remissionis tempus ne ludunto. Nummos a parentibus vel amicis in subsidium vitae datos emendis n.ucibus , pomis , aliisve rebus minus necessariis ne assumunto. Dando , vendendo , permutando , sine praeceptoris consensu nihil alienanto. Lapidibus , cultro , fuste , pugnis , libris , calamario , aliove telo neminem laedunto. Piscationem , venationem , aucupium ne exercento. Stagnum , flumes, aut 1acum lavandi causa, aestivo tempore ne ingrediuntor, glaciem vero brumali ne conscendento , niveis globis neminem impetunto. Alienos hortos , agros , pomaria , invitis dominis ne intranto , aedibus , fenestris aliisque civium bonis nihil damni inferunto. Quae ad lusum. Data ludendi facultate loco ad hoc deputato ludunto. Tam in lusu, quam in schola et domi latine loquuntor. Nudo corpore per campum ne cursitanto. Extra remissionis tempus nee domi nec foris ludunto. Post quintam horam sine mora decenter se domum recipiunto. 310 HOOGER ONDERWIJS TE RENEN) ENZ. Venientibus malis semper occurrere est optimum. Sero medicina paratur, quum mala per longas inva- luere moral. Plectentur igitur si deliquerint , lauda- buntur, si bene obtemperanterque se gesserint , minis ac verberibus a vitiis deterrebuntur. Exhortationibus ad virtutem accendentur. (Oud-archief van Renen.) JOHANN BECKMANN's DAGBOEK VAN ZIJNE REIS DOOR NEDERLAND IN 1762, MEDEGEDEELD DOOR G. W. KERNKAMP. De geleerde , Wiens dagboek van zijne reis door Nederland in 1762 hier wordt uitgegeven, heeft het grootste gedeelte van zijn leven doorgebracht te Got- tingen , waar hij in 1766 werd benoemd tot buiten- gewoon hoogleeraar in de faculteit der philosophie, in 1770 tot gewoon hoogleeraar in de oeconomie 1). W at men destijds onder dezen naam verstond, blijke uit de lijst van vakken, waarin hij college gaf: mineralogie , technologie , warenkennis en „Handels-, Polizei- and Kameralwissenschaft", d. w. z. de theorie van handel, nijverheid , land-, bosch- en bergbouw en van het financiewezen. Johann Beckmann stamde uit een oude , Neder- saksische familie. Hij werd den 4den Juni 1739 te Hoya , aan den Wezer, geboren , waar zijn varier een Mijne mededeelingen over Beckmann ontleen ik aan een artikel over hem in de Allgemeine Deutsche Biographie , aan een levensbericht, dat bij de 1OOste herdenking van zijn sterfdag ver- scheen in de Gatinger Zeitunq van 4 Fehr. '1911, aan de in- scheen in de Gatinger Zeitunq van 4 Fehr. '1911, aan de in- leiding der straks te noemen uitgave van zijne Schwedische Reise en aan inlichtingen, mij verstrekt door den heer 0. Beckmann to Di esden. 312 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE „adelich-freien Burgmannshof" bezat en tevens de ambten van postmeester en ontvanger der belastingen bekleedde. Op zijn 20ste jaar ging hij te Gottingen theologie studeeren, meer om aan den wensch zijner moeder, een predikantsdochter, gehoor te geven ? zijn vader had hij reeds op jeugdigen leeftijd ver- loren ?dan uit eigen neiging. Al spoedig trokken andere vakken hem meer aan ; hij studeerde trouwens in een tijd , toen de specialiseering van de weten- schap nog geen noodzakelijk kwaad was geworden. Aan philologie en wijsbegeerte gaf hij een deel van zijn tijd ; daardoor geraakte hij nog niet op wegen, die van de theologie afvoerden ; het voornemen om pre- dikant te worden , liet hij eerst geheel varen , toen hij in de studie der natuurwetenschappen , destijds aan de hoogescholen in haar eersten fleur, zijne levens- taak had gevonden. taak had gevonden. Nadat hij in den zomer van 1762 door het Bruns- wijksche land had gereisd om het mijnwezen te leeren kennen , en in de laatste maanden van dat jaar een bezoek aan Nederland had gebracht , om kennis te maken met beroemde geleerden en kabinetten van naturalia te bezoeken , kreeg hij , terstond na zijn terugkeer, , een uitnoodiging om in Rusland een leeraarspost te komen bekleeden. Anton Friedrich Biisching , de grondvester der nieuwe methode in de geographie , destijds predikant en rector van het Peters-gymnasium te Petersburg, verzocht Beckmann om aan zijne school leeraar in mathesis, physica en natuurlijke historie te worden. Twee jaren lang is Beckmann als zoodanig werkzaam geweest. Toen Biisching in 1765 naar Duitschland terugkeerde , besloot ook Beckmann Rusland te verlaten , trots de verlokkende aanbiedingen , die hem werden gedaan ors te blijven, Doch voordat hij naar zijn vaderland REIS DOOR NEDERLA.ND IN 1762. 313 ging , reisde hij naar Zweden , deels om meer ver- trouwd te geraken met het mijnwezen, maar vooral om het onderwijs van Linnaeus te genieten. Van Juli 1765—Juni 1766 vertoefde hij in Zweden, meestal te Upsala , waar hij onder leiding van Lin- naeus botanie en zoOlogie studeerde en vooral in den dagelijkschen omgang met den beroemden geleerde ? „meus inseparabilis socius" wordt hij door Linnaeus genoemd in het testimoniu.m , dat deze hem bij zijn vertrek meegaf een schat van kennis en ideeen verzamelde , die op zijne latere wetenschappelijke werkzaamheid van den grootsten invloed is geweest 1). Door zijne benoeming tot correspondeerend lid van. de Koninklijke Zweedsche Academie van Weten- schappen bleef Beckmann ook na zijn vertrek uit Zweden met de wetenschappelijke kringen daar te laude in aanraking. Nauwelijks in zijn vaderland teruggekeerd , werd Beckmann als hoogleeraar aan de Gottinger universi- teit verbonden. Ruim vier en veertig jaren heeft hij deze werkzaamheid vervuld. Uit de boven mede- gedeelde lijst van vakken, waarin hij college gaf, blijkt dat zijn onderwijs hoofdzakelijk de toepassing der natuurwetenschappen op handel , industrie en landbouw omvatte; zijne lessen werden dan ook door tal van mannen uit de practijk gevolgd. Hij was de eerste , die voor de wetenschap der technologie een eigen naam en een eigen gebied heeft opgeeischt ; als „Begriinder der Technologie" is Beckmann in de Duitsche wetenschap blijven levee. Zelf heeft hij de strekking zijner werkzaamheid 1) Hierover schreef J. v. Wiesner in 1907 een artikel , „Die Be- ziehungen J. Becktnanns zu Linne" , later opgenomen als 4de hoofd- stuk in zijn bock „Natur-Geist-Technik" , Engelmann, Leipziv?1910. 314 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE in zijne Anleitung zur Technologie oder zur Kenntnis der Handwerke , Fabriken und Manufakturen aldus aangegeven : „Mathematiker und Naturforscher kOnnen ihre Wissenschaft nicht hOher aufbringen , als wenn sie solche zum Nutzen der Gewerbe , deren Verbes- serung die unmittelbare Verbesserung des Staates ist, bearbeiten. Dann fallen sie den groszen Abstand der Gelehrsamkeit von dem , was im gewohnlichen Leben gebraucht werden kann , aus Dann wird der Gelehrte in den Werkstatten , als in einer neuen Welt , Gegenstande finden , welche ebensoviel Witz , Kenntnis , Nachdenken , Scharfsinn zu ihrer Beurtei- lung und Erklarung verlangen, als immer nur ein gelehrtes Problem verlangen kann." In een reeks van werken , waaronder zeer omvang- rijke , heeft Beckmann de bewijzen geleverd van zijne veelomvattende kennis en van zijne tot in hoogen ouderdom bewaarde werkkracht 1). Hier worden slechts genoemd zijne Grundsatze der deutschen Land- wirthschaft , Anleitung zur Technologie, Entwurf der allgemeinen Technologie, Beitrage zur Oekonom,ie , Technologie, Polizei- und Cameralwesen (12 deelen) , Physilealisch-oekonomische Bibliothek (23 deelen) en Beitrage zur Geschichte der Erfindungen (5 deelen). Tot de nalatenschap van Johann Beckmann be- hoorden ook twee handschriften , een dagboek van zijne reis door Nederland en een dagboek , door hem gedurende zijn verblijf in Zweden gehouden. Zij zijn thans in het bezit van zijn achterkleinzoon , den 1) Over de wetenschappelijke beteekenis van Beckmann kan men raadplegen: F. W. Exner, Johann Beckmann , Begrander der technologinhen Wissemchaft , Wien, C. Gerold, 1878. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 315 ~onigl. Sachs. Artillerie-Hauptmann Oscar Beckmann , te Dresden. Bij de 100ste herdenking van Beckmann's sterfdag, in 1911, heeft Prof. Th. M. Fries , te Upsala , de scherpzinnige en onvermoeide navorscher van alles , wat op Linnaeus betrekking heeft , het Zweedsche dagboek in opdracht der Koninklijke Universiteit te Upsala uitgegeven. Het draagt den titel : „Johann Beckmann's Schwedische Reise in den Jahren 1765? 1766" en bevat de volgende opdracht : ,,Der Univer- sita t Gottingen anlasslich der 100en Wiederkehr des Todestages Johann Beckmanns , des beriihmten Got- finger Gelehrten, des hervorragenden Schiilers Lin.ne's, gewidmet von der Universitat Upsala 1)." Zoowel voor de kennis van het wetenschappelijk levee in Stockholm en Upsala als van de persoonlijkheid van Linnaeus en den aard van zijn onderwijs bevat het veel merkwaardigs. Door bemiddeling van den Amsterdamschen hoog- leeraar Hugo de Vries bood de heer Oscar Beckmann het dagboek van de reis door Nederland aan het bestuur van het Historisch Genootschap ter uitgave aan. Door dit bestuur aangezocht om mij met deze uitgave te willen belasten , heb ik dit gaarne gedaan, te weer daar de publicatie van Bengt Ferrners dag- boek van zijne reis door Nederland in 1759 (in het XXXIste deel dezer Bijdragen en Mededeelingen) mij reeds op hetzelfde terrein had gebracht. Beide dagboeken toch ontleenen hunne waarde hoofd- zakelijk aan wat zij bevatten over de geleerden- geschiedenis van die dagen , aan de beschrijving van academische inrichtingen , kabinetten van naturalia 1) De Schwedische .Reise is opgenomen in Upsala Universilets 4rsskrift, 19H, maar oak afzonderlijk verschenen. 316 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE enz. Ferrner's reisverhaal biedt ontegenzeggelijk meer verscheidenheid aan ; hij verkeerde o. a. ook in de kringen van aanzienlijke Amsterdamsche bankiers en kooplieden en was daardoor in de gelegenheid veel te zien en te hooren , dat voor iemand als Beckmann , die alleen bij hoogleeraren en predikanten introducties had , verborgen bleef. Ook vertoefde hij vhf maanden in ons land , Beckmann slechts twee; maar van die twee maanden heeft de jonge Duitsehe geleerde een goed gebruik gemaakt : in de elf dagen , die hij te Leiden doorbracht , vond hij zelfs nog den tijd om zich te laten opnemen in een vrijmetselaarsloge ! In Beckmann's reisverhaal is de theoloog-philoloog , ! In Beckmann's reisverhaal is de theoloog-philoloog , die hij in het begin van zijn studietijd was , dikwijls aan het woord : een ibis in het kabinet-van Hoey aan het woord : een ibis in het kabinet-van Hoey herinnert hem aan het gelijknamige smaadvers van Ovidius , in de trekschuit tusschen den Haag en Leiden verdrijft hij zich den tijd met Boethii De consolatione philosophiae. Te Leiden zet hij met Schultens en Ruhnkenius lange gesprekken op over Oostersche talen en Grieksche codices ; te Utrecht en te Groningen nemen Wesseling en Saxe , Schroder en Gerdes hem in beslag. Maar daarnaast komt de beoefenaar der natuurwetenschappen voor den dag in zijne van vakkennis getuigende opmerkingen over kabinetten van naturalia , in hetgeen hij weet te ver- halen over de colleges en de personen van Albinus, Gaubius en Lulofs te Leiden , Hahn te Utrecht. Het zwaartepunt van dit reisverhaal ligt in de mededeelingen van den jongen geleerde over Leiden en Leidsche hoogleeraren; maar wat de tourist door Nederland opteekent , is dikwijls niet zonder belang. Waar het dagboek alleen het honderd maal be- schrevene in herinnering bracht , heb ik het niet woordelijk afgedrukt 7 maar den inhoud met enkele REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 317 regels aangegeven ; ook het begin en het slot zijn door mij zeer verkort , omdat de reis , die daar be- schreven wordt , buiten ons land valt en bovendien de inhoud van dit gedeelte van het verhaal nOch voor ons , nOch voor anderen veel belang heeft. De lezer behoeft nooit in twijfel te zijn, wanneer Beckmann zelf aan het woord is , of wanneer zijn dagboek door mij wordt geresumeerd , daar het verschil van taal hiervoor de aanwijzing geeft. In de noten zijn de enkele aanteekeningen , die hij zelf later aan den rand van zijn dagboek heeft geplaatst , om dezelfde reden gemakkelijk te onderscheiden van de aan- teekeningen , die ik aan de uitgave heb toegevoegd ter contrOle of ter toelichting van den tekst. Bij die plaatsen uit Beckmann's dagboek , waarin dezelfde onderwerpen als in Ferrner's reisverhaal behandeld worden , heb ik telkens naar het laatste verwezen , daar zij elkaar meestal aanvullen ; gelijke verwijzing heb ik gemeend mij te mogen veroorloven ter toe- lichting van het medegedeelde omtrent personen en taken , die reeds bij Ferrner voorkomen. Onbe- duidende verschrijvingen en spelfouten , die vooral bij Nederlandsche namen herhaaldelijk worden aange- troffen, zijn door mij altijd stilzwijgend verbeterd. Ten slotte mijn dank aan alien, die mij van dienst waren bij het verzamelen van gegevens ter waar- merking of verduidelijking van het reisverhaal. G. W. K. Den 2lsten October 1) 1762 aanvaardde Beckmann 1) Op blz. 1-6 van het ms. schrijft hij steeds „November" in plaats van October; eerst blz. 6 onderaan herstelt hij zijne font; ook op het schutblad van het ms. staat „Reise durch die Nieder- lande, von Hoya ab, den 21 Nov. bis den 23 Dec. 1762", lees: 21 Oct.-23 Dec. 1762. 318 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE de reis naar Nederland op aanraden van zijn oom 1) en van den abt Jerusalem te Brunswijk 2). „Meine Absicht dabey war um in dieser Zeit, die ich loch zu Hause miiszig zugebracht hatte , Holland und seine Gelehrten, nebst den tibrigen Merkwurdigkeiten kennen zu lernen, als wozu ich von Jugend auf eine bren- nende Begierde gehabt hatte. Ich entschlosz mich 1) Deze oom ?de „oracle", van wien in het vervolg eenige males sprake is ?was zijn oom van moederszijde, de „Burger- meister und Land-commissair" Johann Schiller, te Scheppenstadt, zooals inij door den heer Oscar Beckmann te Dresden wordt mede- gedeeld. 2) Johann Friedrich Wilhelm Jerusalem (1709-1789), een be- kend theoloog uit den tijd der Aufklarung, door Goethe geprezen als „ein frei- und zartdenkender Gottgelehrte", de varier van den legatie-secretaris te Wetzlar Karl Wilhelm Jerusalem, wiens zelf- moord voor Goethe de aanleiding werd tot het schrijven van zijn „Leiden des jungen Werthers". ?J. F. W. Jerusalem was sinds 1742 hofprediker van den hertog van Brunswijk-Wolfenbiittel en werd belast met de opvoeding van den erfprins en het godsdienst- onderwijs van de jongere prinsen; hij kreeg allerlei eere- of winstgevende waardigheden , werd achtereenvolgens abt van Maria- thal en van Riddagshausen en in 1771 vice-president van het consistorie van Wolfenbiittel. Ook voor de organisatie van arm- en schoolwezen maakte hij zich verdienstelijk. ?Zijn bekendste, in allerlei talen , ook in het Nederl. overgebracht werk , is zijne „Betrachtungen fiber die vornehmsten Wahrheiten der Religion", een bij vrijzinnige Christenen destijds zeer gezochte stichtelijke lectuur; ook van zijne preeken zijn sommige in het Nederl. vertaald (All- ook van zijne preeken zijn sommige in het Nederl. vertaald (All- gemeine Deutsche Biographie). ?Beckmann had met den abt Jerusalem kennis gemaakt op het reisje, dat hij in den zomer van 1762 door Brunswijk had gedaan, zooals uit den inhoud van zijn reisverhaal blijkt, had hij van hem allerlei wenken voor zijne reis naar Nederland en aanbevelingsbrieven voor geleerden mede- gekregen. Jerusalem had nl. van 1732-1734 in Nederland ge- woond , te Leiden colleges gevolgd bij den orientalist A. Schultens , den historicus en philoloog P. Burman, te Utrecht bij den natuur- kundige Musschenbroek; hij had verder Amsterdam en de voor- naamste steden van ons land bezocht en met allerlei geleerden daar kennis gemaakt, en ook een tijdlang het ambt van Luthersch predikant te 's Gravenhage waargenomen. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 319 also , diese Reise auf meine eignen Kosten zu thun , da alle angewandte Miihe , als Gesellschafter mit einem jungen Herrn auf Reisen zu gehn , vergebens gewesen war. Ich nam also 185 Reichsthaler in Golde mit mir, wovon ich 150 Reichsthaler in Ducaten auf meinen Antheil von unserm Hofe lieh , das iibrige aber aus meinem Familienstipendio hatte." Op den genoemden dag vertrok hij 's morgens om 10 uur met de post uit lloya , en kwam 's middags te 3 uur in Nienburg. ,,Hier muszte ich iiber 24 Stunden auf die ungewisse Ankunft der Hamburger Post warten , weil eher nicht die Hollandische ab- gehen konte." Om zich den tijd te verdrijven , had hij een bezoek willen brengen bij den superintendent Ernst Ludwig Rathlef , maar deze was nog ziek ; ,,ich hatte ihn sonst gern gesprochen , weil er durch einige Abhandlungen bey den HannOverischen Intelli- genz-bleittern die Historic des Grafen. von Hoya zu erlautern gesucht , worinn er um desto glucklicher seyn kan , weil auf dem Rathhause zu Nienburg das .Archie der Hoyaischen Landschaft liegt." ,,Das unerwarteste und unangenehmste , so ich in diesen miiszigen Stunden erfuhr, war dasz man mit der vorletzten Hollandischen Post verbothen , Geld oder Kostbarkeiten nach Holland zu senden , indem die Franzosen unvermuthet nach Lingen und Bentheim geckommen 2) und die Posten so gar angegriffen hatten. Zudem war die letzte Hollandische Post gar nicht geckommen. Diese Nachricht hatte wohl meine Reise 1) E. L. Rathlef (1709-1768), theoloog, sinds 4751 superintendent te Nienburg aan den Wezer; hield zich ook met historische studien bezig; gaf in 1766-1767 eene „Geschichte der Grafschaften Hoya und Diepholz" uit (Ally. D. Biogr.) 2) Het was in het laatst van den zevenjarigen oorlog. 820 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE ghnzlich verhindern kiinnen , wenn nicht die eben damals ankommende Post versichert hatte , dasz die Feinde , nachdem sie aus den dortigen Gegenden Geiszeln mitgenommen , zuriick gegangen waren , so dasz man nun das zuriick gehaltene Geld sicher absenden kiinte." Zoo ging hij dan Vrijdag 22 October, 's avonds te vijf uur, met de post uit Nienburg. „Der Herr Post- commissaire Teuto hatte die Gewogenheit fur mich, mir die Post bis Osnabruck frey zu geben , ja , er zeigte mir so gar ein Mittel, meine Briefe aus Hol- land frey nach Teutschland zu schicken 1), dessen ich mich hernach auch bedient habe. Ich hatte gar keine Gesellschaft , auszer noch 3 Beywagen , die in allen 27 Tonnen theils Mecklenburger Geld, so die Hamburger und Bremer nach Holland zum Ein- schmelzen senden , theils bereits in Teutschland ein- geschmolzen Geld geladen batten. Diese schlecht- haltigen Mecklenburger 1/3 Stiicke gehen. gegenwartig 15 Reichsthaler auf 1 Louis d'or, , und beym Ein- schmelzen giebt jedes 1/3 Stuck dennoch 101/2 grote Gold , dasz also die Wechsler dabey ansehnlich ge- winnen , ja, durch dieses Einschmelzen ist in Holland der Preisz des feinen Silbers merklich gefallen" 2). 1) Over dit smokkelen van brieven vgl. Mr. Dr. J. C. Over- voorde, Geschiedenis van het postwezen in Nederland vOjr 1795, blz. '137, 138; zie ook hierna, pag. 103 van het ms. 2) Ter toelichting van bovenstaande regels heb ik de hulp inge- roepen van 's Rijks Muntmeester, Dr. C. Hoitsema, te Utrecht, aan Wiens welwillend verstrekte inlichtingen ik het volgende ont- leen. In 1762 wad op groote schaal zilver hier te lande inge- leen. In 1762 wad op groote schaal zilver hier te lande inge- voerd. Uit de notulen der vergadering van Raden en Generaal- meesteren der Munte van 19 Juni 1762 blijkt , dat toes op alle munten hier te lande zoowel goud als in 't bijzonder zilver wend gemunt; ook leest men daar: „gelijk den dagelijkschen aanvoer van groff zilver uyt Duytsland ook hope gaf, dat de muntslag aan REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 321 Langs het dorpje Esstrup komende , „hOrten wir , dasz die Nacht vorher eine Rauberbande von 20 Per- sonen theils zu Pferde , theils zu Fusze , die eine Uniform gehabt, fast das gauze Dorf ausgepliindert hatten. Mir and meinen Postilions machte diese Nachricht einige Furcht wegen des vielen Geldes , so wir bey uns hatten". Zij kwamen echter 's avonds te 10 uur behouden te Leese aan , waar het geld moest a,chterblijven wegens gebrek aan paarden. In een stormachtigen nacht ging het verder ; bij Stolzenau met een veerschuit over den Wezer. Zondag 24 October 's morgens te 4 uur, aankomst te Osnabruck, waar hij Brie dagen vertoefde. Hoorde in den Dom een Dominikaner monnik prediken en uitvaren tegen guldens nog wel eenige tijd zoude aanhouden , hoezeer het fineereii van het zilver op de gulden aan de muntmeesteren veel moeyte, tijd en kosten verschafte"; ook op 19 November 1762 is in de genoemde vergadering nog sprake van „den continuerenden invoer van groff zilver". Tevens blijkt de groote aanvoer en verwerking uit de oprichting in die dagen van verschillende affineer- inrichtingen buiten Amsterdam en de muntplaatsen , b.v. te Weesp, Amstelveen, Heemstede; ook nit de busopeningen blijkt, dat er in lien tijd te -Utrecht, Enkhuizen , Harderwijk , Dordrecht en Mid- delburg veel gemunt is, ook veel zilver. Wat de in den tekst genoemde Mecklenburger stukken betreft, de muntvoet op den louis d'or gebaseerd (,,Pistolenfusz") gaf in Bremen en omgeving aanleiding tot de berekening: 1 louis d'or = 5 thaler a 72 grooten a 5 schwaren. De in den tekst genoemde 1/3 Stiicke zijn thaler, die men dan zoo laag verhandelde, dat er in plaats van 5, 15 thaler aan die munt op 1 louis d'or ging. Zij moesten dus Haar schatting driemaal minder zilver inhouden dan ten grondslag lag aan de prijsverhouding goud tot zilver in louis d'or en thaler. Nu werd 1/3 thaler = 24 grooten, het slechte Mecklenburger stuk, voor 1/3 der eigenlijke waarde verhandeld, dus = 8 grooten. Toch was dit slecht geschat, want in plaats van 8 kreeg men er nog zilver nit tot een waarde van 101/2 groot per stuk, uitgedrukt in den goudprijs van het zilver nit den handel. Dit verklaart dus, afgezien van vervoer en affineerkosten , dat, zooals Beckmann bericht , „die Wechsler dabei ansehnlich gewinnen". Bijdr. en Meded. XXXIII. 21 322 JOHANN BECKMANN'S DA.GBOEX VAN ZIJNE de Gereformeerden. Bezocht o. a. het stadhuis , met den vredeszaal. „Es hangen daselbst beckantermassen die Bildnisze der damals gegenwartig gewesenen fiirstlichen Personen und Gesandten , unter denen auch die KOniginn Christina von Schweden ist. Es scheint aber, , als ob diese kostbaren Stiicke nicht gut genug in Acht genommen werden ; das Zimmer war von von Brod fur die HannOverische Garnison und die Stiicke selbst batten schon ziemlich vom Staube und Rauch gelitten". Bezag het kabinet van naturalia van den apotheker Meyer ; „ich fand darunter auch einige artige Stiicke aus dem Herculano" 1). Bezoek aan den Dom met zjne talrijke reliquieen ; aan een Jezuieten-college ; aan Prof. Nahmacher , rector van het Luthersche gymnasium te Osnabruck, en als zoodanig opvolger van Hellmann, die prof. theol. te Gottingen was ge- worden ; Nahmacher was tevens Luth. predikant. „Kurz vor meiner Abreise aus Osnabruck kamen die Franzosen wieder ganz nahe bis vors Thor , so dasz rich auch die gar zu kleine Besatzung" ? Osnabriick was door Hannoversche troepen bezet ? „den 26en October nach Munster zog. Inzwischen giengen die Feinde unvermuthet zuriick , so dasz loch die Post den 27en October, als um Mittewochen , abgehen konte. Mit dieser fuhr ich Mittags urn 1 Uhr aus Osnabruck". Zijne reisgenooten waren „Herr Andreas Kaurath , ein Teutscher, , der in Amsterdam mit Rauchwerk handelt und daselbst bey Joh. Georg Wadel in der Nieuwstraat wohnt", die hem op de verdere reis met den postwagen in bescherming nam „wider die Be- 4) De opgravingen te Herculaneum waren reeds in 4738 op groote schaal, maar zonder systeem, begonnen. groote schaal, maar zonder systeem, begonnen. RtIS DOOR NED1RLAND IN 1762. 323 triegereyen der Hollander; es ist unleugbar, , was mir mein Herr Oncle schrieb : „le Hollandois est extre- mement serviable , mail un etranger est ordinairement attrape et la dupe". Mein zweyter Reisegefarte war der reiche jiidische Kaufman Gumpel Samson aus Wolfenbiittel mit seinern Bedienten , der auf der Rapenburgerstraat in Amsterdam wohnt. Der dritte war Herr Schnyder, den ich als Studiosum medicinae in Gottingen Behr gut geckant hatte. Er gieng nach Groningen zuriick, um hernach in Leyden zu promo- viren" 1) ; daarom reisde hij slechts tot Deventer mee. „Gemeiniglich hat die Hollandische Post bedeckte Wagen ; well sie aber bey elendem Wetter and Wege zu leicht umfallen , so durfte man sie jetzt nicht nehmen" , zoo moesten zij dus van Osnabruck tot Naarden op een open postwagen reizen , under voort- durenden regen en stormachtig weer ! „Es ist eine Bequemlichkeit , dasz derselbige Postwagen , ohne umgepackt zu werden , ganz von Osnabruck bis Narden geht. Sie werden von dem Herrn Heshuysen am letztern Orte gehalten". Over Ibbenbiihren, Rheine , Schiittorf ging het verder naar Bentheim. „Hier muszten wir zuerst Hollandisches Geld be- zahlen , wie denn auch schon alles auf Hollandischer Art in den Hausern ist". 28 Oct. te middernacht kwamen zij te Delden ; over Goor , Deventer („auf 1) Noch in de Naamlijst van de studenlen , sedert de opriehting der hoogesehool to Groningen ingesehreven, noch in het Album studiosorum Academ. Lugd. .Bat. komt in deze jaren een Schnyder voor; een vergissing in den naam schijnt uitgesloten , daar Beckmann hem reeds als student te Gottingen gekend had; vermoedelijk had hij zich dus niet laten inschrijven als student, wat toen vaak verzuimd werd: zie Dr. G. J. Loncq C. J.z., Bistorische sehets der Utrechtsche ffoogeschool blz. 254-257. 324 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE dem Gymnasio 1) zu Deventer sind viele Reformirte Teutsche, aus Bremen sonderlich"), Apeldoorn, Voort- huizen (ram Wege batten wir bestandig lange Ge- baude , in welchen Taback gedrocknet wird , als mit lessen Bau und Handel sich sehr viele erna,hren"), Amersfoort naar Naarden , waar zij 30 October, 's namiddags te 5 uur, , aankwamen. Den volgenden dag met de schuit over Muiden naar Amsterdam. Op raad van zijn medereiziger Kaurath nam hij logies bij „Jan Frederik Grim , in 't Wapen van Hamburg of in het Haagsch Veerhuys , op 't Rokkin" ; „der Wirth ist nebst seinem Bedienten selber ein Teut- scher, und es versamlen sich auch daselbst viele Teutsche." nIch hatte vor meiner Abreise aus Hoya die Ehre einen Brief von des Herrn Abt Jerusalem Hoch- wiirdigkeit zu erhalten, worinn Selbige unter andern schrieben : „In Amsterdam kdnnen sie das merk- wiirdige , was alle Reisenden zu besehen pflegen , in 2 bis 3 Tagen sehen; die Gelehrten machen daselbst keinen ansehnlichen Theil aus und sind dabey eben nicht von dem leichtesten Zutritte." " Dieses fand ich v011ig richtig." Voor nauwkeurige beschrijvingen van Amsterdam's bezienswaardigheden verwijst hij naar „Les deuces des Pays-Bas 2)" en „Le Guide ou description d' Amster- dam 3)"; voor het stadhuis naar de afzonderlijke beschrijvingen daarvan. 1) Hiermede bedoelt hij het Athenaeum, zooals hij ook later (pag. '117 van het ins.) de Illustre School te Amsterdam „gymna- sium" noemt. 2) De titel luidt voluit: „Les Deuces des Pays-Bas ou description g&graphique et historique des XVII provinces belgiques", 5 deelen , een veel gebruikt reisboek , waarvan in 1769 een 6de druk uitkwarn. 3) „Le Guide ow nouvelle description d' Amsterdam" etc., waarvan REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 325 Bezoek aan het stadhuis. „Vierzehn Tage vor meiner Ankunft war in einem der Obersten Zimmer durch Unvorsichtigkeit der Maier, die etwas darinn verbessern solten, Feuer in der Nacht ausgekommen. Weil das gauze Gebaude aus Quadrat-, Marmor- und Jaspis-Steinen besteht , war eben keine grosze Gefahr gewesen. Allein es ist dem ungeacht een Schade von 100000 fl. an den Tapeten und Tableaux ge- schehen. Ein Matrose hat sonderlich mit Lebens- gefahr geholfen. Wie er sich hat eine Belohnung ausbitten sollen , hat or nichts wie einen jas (Ueber- rock) verlangt, weil er morgen nach Ostindien gehen. miiszte. Die Compagnie hat ihn aber zum Officir gemacht 1)". [pag. 29.2)] „Die grosze BOrse bewunderte ich des Mittags. Man findet daselbst alle Nationen an ik een uitgave uit het jaar 1753 ken, „á Amsterdam, chez Covens et Mortier". 1) De hier bedoelde brand had plaats in den naeht van 12 op 13 October 1762 en teisterde de derde verdieping, boven de secretaries vgl. Nederl. Jaerboeken 1762, blz. 1369-1371. Van de schade aan schilderijen enz., waarvan Beckmann gewaagt, wordt daar niet gerept; men leest daar: „de brand heeft meest gewoed in oude, minst aanmerkelijke papieren voor de stad, die sedert, zooveel mogelijk, weder uit de verbrande stoffe gezocht zijn". ? Het schoone verhaal van den onbaatzuchtigen matroos wordt helaas niet bevestigd; het Vervolq op Wagenaar's Amsterdam, zeventiende stuk, blz. 22, weet wel van een onversaagden varensgast , die langs den buitenmuur naar boven klauterde, de glazen van het brandende vertrek stuk sloeg en de pijp van de eerste spuit naar binnen bracht, maar voegt daar dan discreet aan toe: „voor deezen dienst werdt hij reeds 's anderen daags door Heeren Burgemees- teren naar genoegen beloond." 2) Daar van nu of het dagboek grootendeels in extenso wordt gegeven, vermeld ik voortaan de paginatuur van het ms. aan den rand, 326 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE ihren angewiesenen Platzen. Die Persianer haben gemeiniglich lange braungelbe Kleidung mit sehr vielen kleinen silbernen KnOpfen und viereckten 1VIiitzen. Einige von ihnen sind hir wohnhaft und haben Europaische Tracht angenommen wenn sie aber in ihr Vaterland zuriick zu kehren denken , dOrfen sie solches vermOge ihrer Gesetze nicht thun. Das Gieszhaus der Kanonen und das Schmieden der groszen Anker ist sehenswerth. Der grOszte von denen , die fertig waren , wog 9000 tt. Ich habe auch folgende Probe angesehn 2). Wenn die Anker zu den groszen Kriegsschiffen fertig sind , werden [pag. 30] sie vor der Stadtwage perpendiculair gestelt. Quer vor ihnen , in der Distanz von der halben Lange der Anker, wird eine Kanone auf die Erde gelegt. Alsdann werden die Anker auf die Kanone umgestoszen. Die nicht gut sind , werden dadurch schadhaft oder zerbrechen , die aber die Probe aus- halten , werden auf der Wage gewogen und mit einem Stempel gemerkt, da sie denn fur giiltig liOnnen verkauft werden. Unter den Kirchen ist die neue Lutherische artig. Sie ist ganz und gar rund gebauet , so dasz der innere Raum ein v011iger Cirkul ist die Kanzel und iiber ihr die Orgel ist iiber der Kirchthiire, Altare sind gar nicht in Hollandischen Kirchen. Man hat sie noch grOszer machen und ihr auch lurch Ab- 1) De geschut- en klokkengieterij stond aan het einde van de Karthuizers- of Gietersstraat, aan de Baangracht, tegenover de Zaagmolenspoort: Wagenaar, Amsterdam II blz. 46; de groote ankersmederij was op de Admiraliteitswerf: ibid. II, 81. 2) Zie de beschrijving van het beproeven der ankers bij Wagenaar, Amsterdam II blz. 34; de „proefplaats" lag vlak bij de St. Anthonie- waag. waag. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 327 brechung eines zu nah stehenden Privathauses eine freyere Aussicht geben wollen ; aber der Besitzer dieses clauses hat es auch nicht fur doppelten Preisz an die Ketzer verkaufen wollen. Das Kupfer zu dem Dache hat der Konig von Schweden geschenkt 1); es ist aber unter Weges von den Franzosen wegge- kapert worden. Tie aber der liOnig von Frankreich gehOrt , dasz das Kupfer zu einer Lutherischen Kirche bestimmet gewesen , hat er es auch der G-emeine wieder geschenket 2). Die Reformirten haben nicht weit vom Stadthause eine schOne Kirche and an ihr einen Behr hohen and kostbaren Thurm setzen wollen, der auf vier Pfeilen hatte ruhen sollen , unter die [pag. 31.] man durchgehen kOnte. Man hat aber gefunden , dasz der Grund auf dem morastigen Boden nicht gut genug gelegt gewesen , deswegen man mit dem Bau einhalten miissen 3). Jetzt stehen nosh die vier Pfeiler mit einem flachen Dache. Die 3 prachtigen. Synagogen der Juden sind beckant genug. Sie haben hier eben die Rechte , 1) Karel XI van Zweden gaf het koper Diet ten geschenke , maar stood alleen toe, dat het tolvrij werd uitgevoerd: Wagenaar, , Amsterdam II blz. 186, en F. J. Domela Nieuwenhuis, Geschiedenis der Amsterdamsche Luthersche gemeente blz. 121. 2) Dit verhaal vind ik nergens vermeld. Het klinkt ook zeer onwaarschijnlijk. In October 1668 werd de eerste steep gelegd voor de Nieuwe Luthersche Kerk; op eersten Kerstdag 1671 werd het gebouw ingewijd. Gesteld al, dat het verhaal van het kapeu juist is, dan moet in de genoemde jaren Lodewijk XIV toch weinig neiging hebben gevoeld om den Nederlanders vriendelijkheden to bewijzen; en dat hij een bijzonder zwak voor de Lutherschen had, was tot dusverre onbekend! 3) Niet om deze reden , maar om financieele en aesthetische redenen is de toren van de Nieuwe Kerk onvoltooid gebleven : zie D. C. Meyer , Amsterdam in de zeventiende eeuw, Groei en bloei der stad, blz. 196 , 197. 328 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE die die Christen haben. Man rennet sie durchgehends „koopman." Sie kOnnen hier auch Proselyten machen 1) ; allein der oberste Rabbiner, der ein Polacke ist 2) , sagte mir selber, dasz sie kein ander Exempel hütten , als wenn Spanier kamen , die unter den Christen heimlich daselbst gelebt and nun hier rich beschneiden lieszen. Ungefehr mitten in der Stadt steht ein alter Thurm , der, weil er ehemals ein Stadtthor gewesen , einen Beweis ihrer ansehnlichen VergrOszerung giebt 3). In einer Strasze beym Hafen sah ich ein kleines steinern Buhl an einer Mauer eines Hauses 4), woriiber „Scrayer 1) In margine teekent Beckmann hierbij aan: „In Petersburg hat man vor etlichen Jahren den Exempel gehabt, dasz ein Jude (deren doch nur einer daselbst seyn darf) einen Ruszen zu seiner Religion verfiihrt gehabt. Weil beide nicht beckennen wollen, dasz es sie reue, sind sie bey der griinen Briicke am alten Winter- es sie reue, sind sie bey der griinen Briicke am alten Winter- palais beyde verbrent worden". Dit verhaal, dat Beckmann natuurlijk tijdens zijn verblijf te Petersburg heeft gehoord, kan ik Diet controleeren. Wat zijne mededeeling betreft, dat er te ik Diet controleeren. Wat zijne mededeeling betreft, dat er te Petersburg maar een Jood mocht wonen, daaromtrent blijkt uit The Jewish Encyclopedia IX biz. 240, 340, 598, X blz. 521, 641 het volgende. Aan de Joden was het aanvankelijk verboden in Petersburg te wonen. Onder de regeering van Keizerin Elizabeth Petrovna (1741-1762) woonde er een Spaansche Jood, Antonio Sanchez, die geneesheer was aan het hof en lid van de Academie der Wetenschappen; in beide qualiteiten moest hij echter zijn ontslag nemen, toen de Keizerin ontdekte, dat hij een Jood was. Catharina II (1762-1796) ontzag de vooroordeelen der orthodoxe Grieksche geestelijkheid in zooverre, dat zij het verbod aan de Joden om in Petersburg te wonen in naam liet bestaan; maar in haar tijd waren daar toch drie of vier Joden gevestigd. Sedert is er langzamerhand een Joodsche kolonie ontstaan. er langzamerhand een Joodsche kolonie ontstaan. 2) Saul LOwenstam (geboren te Rzeszow = Lemberg) was in 1762 te Amsterdam opperrabbijn van de Hoogduitsche en Poolsche Joden (The Jewish Encyclopedia I blz. 541). 3) Hij zal den Regulierstoren of de Munt bedoelen. 4) NI. in den muur van den Schreierstoren, waar de geveisteen nog te zien is, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 329 Houck 1569" steht. Es wurde mir gesagt, dasz dies der Mann ware , der den weg nach Ostindien ge- funden hatte , und dasz seine Frau auf dem Platze todt nieder gefallen ware , weil sie ihn nicht hatte bewegen kOnnen , zu Hause zu bleiben 1). In einem Weinhause , der blaue Jan 2) genant, worden viele auslandische Thiere unterhalten. Ich sah unter andern 2 LOwen , die in demselbigen Zimmer waren , worinn der Wirth wohnt , nur dasz sie durch Latten abgeschoren waren ; imgleichen einen Wolf , Katzen aus Madagaskar und Surinam, Casuarius , den [pag. 32.1 einige fur den Greiff der Alten halten, Strausz, Cacadu 3) , der ein Ambonesischer Vogel ist und fast bestandig seinen Namen rufet , auch noch eher als ein Papagey reden lernt ; Pawaris 4) , Manilie 5), wel- cher letzter Vogel bereits an den Konig von Frank- reich fur 36 Ducaten war verhandelt worden. Mehr Thiere zu geschweigen. Ich machte auch eine Visite bey einem von den 6 Hochteutschen Lutherischen Predigern , dem Herrn Klepperbein 6) , der aus Jeverlande geburtig ist. Er 1) De overlevering, die het yolk aan den iiaam Schreierstoren verbond, is hier al zeer bedorven, men leze haar bij Wagenaar, Amsterdam II blz. 54, 55. Zie verder D. C. Meyer, Amsterdam in de zeventiende eeuw, Groei en bloei blz. 99. 2) In margine: „Linnaeus in Amoenitates academicae III p. 451 lobet diese Samlung lebendiger und seltener Thiere gleichfals".? Over Blauw-Jan vlg. Ferrner's dagboek (Bijdr. en Mededeel. XXXI) blz. 332. 3) In margine: „Er wird bey Klein „Kakatocha" genant und ist von dem Marggraf zu Brandenburg fur 100 Louis d'Or als der einzige, der damals in Holland gewesen , gekauft worden: Klein's Bistorie der Fogel, 1760, 4?p. 27". 4) Misschien = pauwies? Zie Ferrner's dagboek blz. 440, mot I. 5) Bedoeld zal zijn Manilia pulchra: vgl. Dr. C. G. Giebel, Thesaurus Ornithologiae (Leipzig, Brockhaus , 1875) II, i. v. manilia. 6) Wilhelm August Klepperbeiri was van 1738-4779 predikant 330 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE erzahlte mir, dasz die beyden Walch's , der professor philologiae in Jena and der professor theologiae in. Gottingen auch auf ihren Reisen bey ihm ge- wesen waren. Sie hatten nach England gehen wollen wie sie aber zu Scheveningen gewesen , ware der letztgenante dermaszen aber den fiirchterlichen. An- blick der See erschrocken, dasz er durch keine Vor- stellung zu der Reise ware zu bewegen gewesen 2). Herr Klepperbein hielt es gar nicht fur gut , dasz teutsche Candidati um Informatoren 3)-Stellen in Holland rich bewiirben , indem zwar viele vigil Geld beckamen , aber loch keine Bedienung 4) hoffen kOnten. Zudem waren die vornehmsten Hollander Reformirt , die deswegen keine Lutherische Informatoren nahmen. Die Lutherischen Prediger-Dienste in Holland gab er fiir Behr schlecht aus. Die Einlander, die nur etwas Geld hatten , hielten deswegen auch ihre Kinder zu gut, als dasz sie Theologie studiren solten. Deswegen [pag. 33.] aber ware auch ein Mangel an Candidaten , and eben deswegen warden auch oft Behr junge Leute bij de Evang. Luth. gemeente te Amsterdam: zie F. J. Domela Nieuwenhuis, Geschiedenis der Amsterd. Luth. gemeente, Bijlagen blz. '123. blz. '123. 1) Johann Ernst Immanuel Walch (1725-1778), sinds 1755 hoogleeraar te Jena, eerst in de logica en metaphysica, later in de welsprekendheid en pazie, en zijn broeder Christian Wilhelm de welsprekendheid en pazie, en zijn broeder Christian Wilhelm Franz Walch (1726-1784), sinds '1753 hoogleeraar in de theologie te Gottingen. (Allgem. D. Biogr.) te Gottingen. (Allgem. D. Biogr.) 2) Inderdaad bleven de broeders op hunne studiereis (tusschen 1747 en '1750) op bet vastelaud: zij bezochten Duitschland, Hol- land, Frankrijk, Zwitserland en Italic (Allgem. D. Biogr., 40er land, Frankrijk, Zwitserland en Italic (Allgem. D. Biogr., 40er Band, blz. 647). Band, blz. 647). 3) Informator = gouverneur, zooals ook bierna, op pag. 117 van het ms. 4) Nl. als predikant, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 331 Prediger, wie jetzt Herr Heumann 1) , mit dem ich in Gottingen studirt hatte. Wie wir eben von diesem sprachen , kam er herrein. Er solte den folgenden Abend ordinirt werden , ich hedauerte daher, dasz ich schon meine Abreise fest gesetzt hatte. Herr Klepper- bein ist sonst ein etwas verdrieszlicher und finsterer Mann. Er sagte mir auch , dasz der Danische Graf Einar 2) neulich sein Bild verlangt , weil er mit ihm studirt hatte. Beym Weggehn bath er mich , ihn bey meiner Rackreise wieder zu besuchen. Die iibrigen Lutherischen Prediger sind Herr Tisteyn , Boon , Hagemann und Mulder 3). Was ich sonst noch in dem weitlaufigen Amsterdam. gesehen , ist von dem , was man in alien Reisebe- schreibungen lieset , wenig oder nichts unterschieden. Einen Nachmittag gieng mein guter Wirth , Herr Grim , mit mir herrum und die andere Tage nahm ich einen Kroyer, , dem ich wenige Stover gab. Alles , was man sieht und hurt, betrifft die Hand- lung, wobey ein Reisender eben nicht so viel lernen kan. Doch ist es eine Zeitlang angenehm , wenn man in Offentlichen Hausern verniinftige Leute von alien Nationen reden hOren kan. Will man aber nicht von Handlung mit ihnen reden, so wollen sic einem nicht lange Zeit widmen. 1) Bedoeld moet zijn de proponent Johannes Hooyman; volgens den Maandel. Nederl. Mercurius voor Aug. 1762, iste stuk , blz. 50, werd hij echter op 30 Juli 1762 in de Nieuwe Kerk to Am- sterdam tot het predikambt ingezegend, welke datum niet klopt met de mededeeling in den tekst. 2) Vermoedelijk bedoelt hij Graaf Lynar, , een Deensch diplomaat, die van 1751-1765 stadhouder van Oldenburg was (Dansk Biogr. Lexikon). 3) Deze namen zijn juist; alleen vergeet hij den zesden , ni. Hermanus van Garel: zie F. J. Domela Nieuwenhuis t, a, p., blz. 123 van de Bijlagen. 332 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Den Abend vor meiner Abreise both sich eine Gesellschaft an , mit mir in die Offentliche Bordelle [pag. 34.] zu gehn , die man hier wegen der Musik zum Tanzen Spielhauser nennet 1). Meine Neugierde nahm solches an und ich dachte dabey : dem Reinen ist alles rein ; zu dem gehen sehr viele Reisende auch vom Stande dahinn , um einmal das Leben an zu sehen ; und mein Wirth sagte mir fur die Gesell- schaft gut. Wer ein solches Bordell anlegen will, bezahit dafiir an den Magistrat 500 fl. Ein solcher Wirth halt theils die Madgen selber, theils rind alte Weiber, die sie halten und die dem Wirthe jeden Abend ein gewisses bezahlen , dasz sie ihre schand- liche Wahre auf seinem Saale ausbiethen dOrfen. Wie wir in das erste Hans , die Fontaine genant , kamen , foderten wir ein Flaschgen Wein , so man bier theurer, namlich mit 1 fl. , bezahlen musz. Wir fanden auf dem Saale wohl 40 Madgen , die zum Theil sehr schOne Kleidung trugen , die die alten Weiber fur sie miethen. Sie tanzten unter sich bey einer elenden Musik , Weil sie sich nicht unterstehen dOrfen , Fremde zum Tanze auf zu fodern ; doch finden sich gegen Mitternacht immer einige , die mittanzen und die alsdann die Zeche bezahlen miissen. Wie ich mit meiner Gesellschaft eine Zeitlang das Leben am Kamin angesehn hatte , wagte sich ein Madgen im Amazonen Habit mit Golde an mich. Sie redete fertig Teutsch , FranzOsisch , Englisch und Italianisch. Wie sie merkte , dasz ich ein Teutscher war, sagte [pag. 35.] sie mir, sie sey aus Bielefeld , da mir hin- gegen andere versicherten , sie sey aus einem I)orfe 1) Over deze „speelhuysen" of „rnusicos" zie ook Ftrrner's dag- hek , blz. 368, 369. hek , blz. 368, 369. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 333 unweit Hannover. Es ist genug diesen saubern Gasten ein Paar Worte geantwortet zu haben , so wissen sie einem schon Geld ab zu nOthigen. Es werden einem so gleich Confitiiren , Gurken , Austern etc. zu kaufen angebothen , da sie dean mit artiger Manir sich die Erlaubnisz aus zu bitten wissen , davon nehmen zu dOrfen , wofiir man gut bezahlen must. Sie nOthigen hernach einen zu sich in ihr Logis , wo sie zwar pro nocte wenig , aber desto mehr fur Wein und dergl. nehmen. Wehe dem , der sich hier be- sudelt Wie aber das sonst wohl gewachsene Mad- gen , so sich an mich wage , merkte , dasz sie bey einem unrechten ihre Nachstellungen angewand hatte, hiesz sie mich einen Galanterie-Herrn und darauf verliesz mich dieser unsaubre Geist. Fraget man ein Madgen , warum sie dieses schandliche Handwerk ergriffen , so bekOmt man zur Antwort , wie ich auch selbst, dasz sie bey Anverwandten in Amsterdam ge- wesen ware , die gestorben , wodurch sie in Schulden gerathen , zu deren Tilgung sie sich an die alte Frau vermiethet hatte. Sonst fand ich hier Kaufleute, Officire, Weinhandler, Juden, Matrosen , Bediente etc. etc. , die theils aus Neugierde hier waren , theils sich an diesem schandlichen Orte zu vergniigen suchten. Die Wirthe werden zwar nicht fur honet gehalten , sie gewinnen aber viel Geld. Es ist schandlich, aber gewisz , dasz einer von ihnen ein [pag. 36.] gewesener Lutherischer Prediger aus dem Preussischen ist. Ich wolte mit ihm Latein reden er schamte sich aber mir zu antworten , da er loch sonst nicht ungeschickt seyn soll. Ich wolte Nie- manden rathen , die Madgen im Tanzen zu stOren , oder sonst Moquerien zu zeigen , indem die Wirthe Bediente haben , auf deren Starke sie sich allenfals verlassen kOnnen. Hingegen dOrfen auch die Madgen 334 JOHANN BECKMANN'S DAG-BOEK VAN ZIINE keinen auch nur das geringste beleidigen , indem sie sonst alle , sobald jemand klaget, ohne weitere Unter- suchung zur Stadt hinnaus massen. Deswegen braucht man auch bier nicht so Behr wegen seiner Taschen besorgt zu seyn , wie an anderen Offentlichen Ortern nOthig ist. Von diesen Inusern finden rich viele in einer kleinen Gasse , die desfais der Teufels-Hoek 1) (Ecke , Winkel) genant wird. Damit diese Bordelle (deren iiber 100 in Amsterdam Sind , von denen wir die Fontaine, die Hohe Schule , die Bremer Bier- tonne in Geschwindigkeit besahen) so wenig Schaden als mOglich verursachen mOgen , werden alle Madgen von bestellten Chirurgis alle IVIorgen visitirt. Drei Tage in der Woche thirfen sie ihre Schandthaten treiben , nicht Ofter, auch nicht die letzte Woche in jedem Monate , Weil in selbiger by den Reformirten das Abendmal ausgetheilet wird 2). Wer mehr hier- von wissen will , lese „Le Putanisine d' Amsterdam," 3). 1) De Duivelshoek is eigenlijk niet een straat, maar een com- plex van straatjes en steegjes tusschen de Reguliersbreestraat en de Vijzelstraat. de Vijzelstraat. 2) Zonder overigens voor de juistheid van dit bericht in te staan, merk ik op , dat althans de laatste mededeeling onjuist is. Destijds wend in de Herv. Kerk te Amsterdam om de twee rnaanden, Destijds wend in de Herv. Kerk te Amsterdam om de twee rnaanden, twee Zondagen achtereen , avondmaal gehoudeu; de eerste maal in de Oude-, Nieuwe-, Zuider-, Wester-, Noorder- en Amstelkerk en in de twee kapellen , op den laatsten Zondag der maand; de tweede maal in de overige kerken , op den eersten Zondag der volgende maand: Wagenaar, , Amsterdam II blz. 142. 3) Van dit thans zeldzame boekje verscheen in 1883, te Brussel, bij J. J. Gay, een herdruk, onder den titel: „Le putanisme d'Am- sterdam, livre contenant les tours et les ruses dont se servent les putains et les maquerelles; comme aussi leurs manières de vivre, leurs croyances erronees et, en general, toutes les choses qui sont en pratique parmi ces donzêles". Volgens het voorbericht qui sont en pratique parmi ces donzêles". Volgens het voorbericht van denen herdruk dateert de eerste uitgave van 1681. In de van denen herdruk dateert de eerste uitgave van 1681. In de bibliotheek vau het Amst. Gem. archief vond ik ook een Duitsche REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 335 Ich habe dies anmerken wollen , weil man auswerts oft davon redet , und einige gar alien groszen Stadten [pag. 37.] solche Offentliche Bordels angerathen haben. Mir kostete inzwischen diese Neugierde 3 fl. Den folgenden Morgend , als den 3en November Mittewochs , bezahlte ich die Rechnung meines Wirths mit 7 fl. 19 st. Fur eine Mittagsmahlzeit war 10 st. und fur eine Bouteille Wein 12 st. und furs Logis jeden Tag 5 st. gerechnet , welches alles noch billig war. Meinen Koffer liesz ich meinem Wirthe , der mir ihn mit dem Nachtschuyt nachsendete , welche Fracht wohlfeiler ist. Ich fuhr also Morgends um 9 Uhr aus Amsterdam. Ich hatte im Schuyt ange- nehme Gesellschaft an einem jungen Kaufmann , der auf den Kanarischen Inseln von Spanischen Kaufleuten gebohren war und der jetzt , um fur die Englander sicher zu seyn , mit Hollandischen Schiffen nach Africa zu gehen dachte. Auch hatte ich das Ver- gnagen von einer artigen Demoiselle aus Frankfurt , die sich aber im Haag aufhielt , mit gebratenen Tauben und Wein tractirt zu werden. Wir kamen durch Haarlem, woselbst ich gleich die eine vortrefliche Kirche , die eine schOne Orgel , auch ein schOnes Monument hat , besah. Ich wolte meine Aufwartung bey dem gelehrten Prediger von der Aa machen , als der Secretaire der Societat der Wissenschaften ist 1) ; er war aber eben damals ver- vertaling: „Das Amsterdamer Huren-Leben" etc. „zur Warming und Abschreckung aus dem Holländischen ins Deutsche iibersetzt. Leyden , auf Kosten einer Compagnie, 1754". Ook een Nederl. tekst heeft dus bestaan. 1) C. C. H. van der Aa (1718-1793), Luthersch predikant , eerst te Alkmaar, sinds 1742 te Haarlem, waar hij de rest van zijn leven sleet. Hij was, in 1752, een der oprichters van de Holl. Maatsch. van Wetensehappen, en werd haar secretaris. (Nieuw Nederl Biogr. Wdbk.) 336 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE reiset. Das Haus des L. J. Koster, wovon Basching redet 1), konte ich in der Eyle nicht auftragen , denn wir hielten nur 1/4 Stunde, fuhren weiter, kanien durch Leyden , wo wir Kaffee trunken , und endlich [pag. 38.] Abends um 8 Uhr in den Haag. Ich hatte unterwegens an Fracht bezahlt 71/2 st. , 13 st. , 7 st. Mein Wirth in Amsterdam hatte mir hier wieder einen guten Wirth zugewiesen , namlich Herrn Holz- ziegel im Hoff von Friesland 2), der aus Hannover ist, und bey dem ich ein gutes Logis fand. Ich besah den folgenden Tag diese sch8ne Stadt und ihre unvergleichliche Environs. Ich glaube nicht, dasz eine Stadt ist, die so viele schOne Pallaste hat, wie der Haag. Jede Provinz , ja jede grosze Stadt in den Niederlanden hat hier auf eignen Kosten einen Pallast auffiihren lassen 3) , unter denen wohl das Logement van Amsterdam am besten in die Augen fait, ungeacht es inwendig nicht zu regelmassig aus- gebauet seyn soil. Ich machte so bald als mOglich meine Aufwartung 1) Busching spreekt hiervan in zijne „Neue Erdbeschreibung", 4er Theil, 8er Band, p. 77. ?Over Coster's huis zie Ferrner's dagboek , blz. 448 , 449. 2) In het „Buurtboek van het Binnen- en Buytenhof, mits- gaders de Cingelbuurt" (Gem. archief 's Gravenhage) vindt men under N?72: „Het huys van de weduwe Van der Wert nu [nee?) Lun6e, genaemt het Hoff van Vriesland, zeedert 1767 de Caste- leneye, wert bewoont door Johannis Holtsiger en door hem atm? 1767 gekogt". Uit een register met aanteekeningen uit het „Trans- portregister van het Hof" (Gem. archief 's Gravenhage) blijkt , dat Johannes Christiaen Holtzsiegel, logementhouder, op 1 Mei 1767 Johannes Christiaen Holtzsiegel, logementhouder, op 1 Mei 1767 het huis en erf; genaamd „het Nieuwe Hoff en Logement van Vriesland", aan de zuidoostzijde van de Hofstraat of Singel, voor f 11000 kocht van Jean Baptiste Nunez. ?„Het Hof van Fries- land" is dus de oorspronkelijke naam van het logement „De casteleuye van den Hove", over welk laatste men vgl. R. L. de Haes , Van Baagsche Koffiehuizen, in Die Ilaghe 1908 blz. 316-318. 3) Bedoeld zijn de „logementen" van de Hollandsche steden. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 337 bey dem HannOverischen Agenten dem Herrn Bilte- meister, der Bach des Herrn. Laurentii Tode Resident werden wird 1). Ich gab ihm den Brief von meinem Herrn Oncle und dankte fur die Millie , welche er sich ehemals fur mich gegeben hatte. Auch brachte ich dem Herrn Baron von Deneken, aus Bremen , das Compliment von meinem Herrn Uncle. Es ist dieser Herr ehemals Resident vom Herzoge ,zu Braunsweig gewesen , wegen seiner Schulden aber jetzt nicht mehr, sondern nur noel). Resident der Hanse-Stalte 2). Er empfing mich als ein artiger und dienstfertiger Mann iiberaus hOflich. Auch be- suchte ich gleich die grOszten Buchladen , des Herrn Pierre Gosse 3) und des Herrn van Dalen , tiber lessen 1) Ernest Laurenzy (ook wel Laurentius genoemd) werd in Maart 1738 agent van Brunswijk en Luneburg bij H. H. Mog.; in 1745 kreeg hij den titel van resident. Wilhelm Biitemeister, sinds 1757 agent van Hannover en als zoodanig aan Laurenzy toege- voegd , volgde dezen na zijn overlijden , in 1763, als agent voor Brunswijk-Luneburg op. Dit alley blijkens Resol. St. Gen. 7 Maart 9738, 14 Januari 1745, 27 Mei 1757, 20 Januari 1761 en 19 April 1763 (Mededeeling van den Algem. Rijksarchivaris). ?Volgens het Heerenboekje van 's Gravenhage voor 1762 woonde Batemeister destijds ten huize van Laurentius. 2) Nicolaes Deneken van Nieulande, tot dusverre legatieraad, werd in 1748 door H. H. Mog., na herhaald overleg, erkend als resident van den hertog van Brunswijk-Wolfenbiittel, in 1761 werd hij als zoodanig door dien hertog teruggeroepen (Resol. St. Gen. '13 Juni 1747, 1 Febr. 1748, 1 Mei 1761). Hij schijnt toen te 's Gravenhage gebleven te zijn als iesident van de steden Lubeck en Bremen; herhaaldelijk werd hij wegens schulden aangesproken, blijkens Resol. St. Gen. 19 en 28 Mei, 16 en 23 Juni 1762. 9 Maart 1763 kwam een brief van Lubeck in, meldende dat hij ontslagen was; zie ook Resol. St. Gen. 7 Febr. 1763. (Mededeel. v. d. Algem. Rijksarchivaris). ?In het Heerenboekje voor 1763 wordt dan ook de syndicus Klefeker, , tot dusverre resident van Hamburg en Danzig, genoemd als minister-resident der Brie vereenigde Hanze-steden Lubeck, Bremen en Hamburg, en van Danzig. 3) Pierre Gosse was destijds een bekend uitgever en boek- Bijdr. en Meded. XXXIIL 22 338 JOHANN BECKMANN/8 DAGBOEK VAN ZIINE [pag. 39.] Vorrath und Artigkeit man sich verwun- dern must. Ich nahm von ihnen die Catalogos, mit denen ich mir den Abend vertrieb ; ich kaufte auch einige Stiicke , doch fand ich alles theurer wie in Teutschland. Den Ten November besah ich alle Kirchen ins Haag. Die Lutherische ist nach der neuesten Manir gebauet 1) , ohne Pfeiler und Portiken. Neben der Kanzel fiber ist unten der Stuhl des Herzogs Ludwigs Durchl. mit einem Himmel, doch ohne vielen Schmuck. Den Morgen wurde Tionandisch , und des Abends bey Lichte von Herrn Sander 1 fochteutsch gepredigt 2). Die Predigt des letztern war ganz historisch und handelte von dem Namen der Christen; unter andern erzahlte er die gauze Geschichte der Stadt Antiochia. In der groszen Reformirten Kirche 3), die nicht weit davon ist, ist das vortrefliche Denkmal des beriihmten Hollandischen Admirals von Updam , der sich mit seinem Schiffe in die Luft gesprengt und dadurch viele feindliche Schiffe beschadigt hat 4). handelaar te 's Gravenhage. In een artikel van P. A. M. Boele van Hensbroek „lets over den Baagschen boekhandel" enz., in Die Haghe 1905 wordt op blz. 275 P. F. Gosse genoemd [een zoon van den voorgaande?] als de voornaamste boekhandelaar van 'sGraven- hage, ?s Prinsen boekverkooper", sinds 4781 gevestigd in de Eerste Wagenstraat, later in de Spuistraat. Wagenstraat, later in de Spuistraat. 1) Zij was dan ook pas voltooid; den 13den December 1761 was zij ingewijd: zie Nederl. Jaerboeken 1762 blz. 9-14. 2) Uit het doopboek van de Luth. Kerk (Gem. archief 's Graven- hage) blijkt, dat er in dezen tijd drie Luthersche predikanten te 's Gravenhage waren, Van der Heyde, Torner en Sander. ?De „Hoogduitsche" predikant bij de Ned. Herv. Kerk te 's Gravenhage was in dezen tijd, blijkens de lleerenboekjes voor 's Gravenhage, Friedrich Carl Engels. 3) De Groote of St. Jacobs-kerk. 4) Een beschrijving van de graftombe van Wassenaar-Obdam REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 839 Auch 1st in dieser Kirche ein Monument fur einen Landgrafen von Hessen-Philipsthal , so aber nur klein ist 1). Die Klosterkirche hat auch kleine Mo- numente. Fast alle Kirchen in Holland sind mit Wappen ganz und gar inwendig behangen , die zwar zum Theil kostbar sind , aber in meinen Augen keine Kirche verschOnern. Sonderlich findet man deren viele in der Klosterkirche, die sonst eben nicht grosz ist. In der Schlosskirche habe ich Mons. Chais 3) franzOsisch predigen gehOrt. Er bag. 40.] ist bereits alt 4) und Reset seine Predigten , die loch allemal Behr gelobet werden , durch einen Brill. Man spricht hier durchgehends das letzte sin seinem Name' hart aus. Er ist der vornehmste Verfasser der Bibliotheque des sciences et des beaux-arts, von welchem vortreflichen Journal schon einige Theile bey Pierre Gosse in 8?herraus gekommen sind. Nachst ihm arbeitet auch der Engli- sche Prediger 5) im Haag daran und in dem letzten vindt men o. a. in Tegenw. Staat van Holland III blz, 78, 79. Zie ook C. Gijsberti Hodenpijl, Het van Wassenaer-gedenkteeken in de St. Jacob-Kerk, in .Haagsch Jaarboekje 1895 blz. 73 vlg. 1) Vgl. J. G. Frederiks en M. G. Wildeman , Bet grapnonument voor .Philips van .Hessen-Philipsthal in Haagsch Jaarboekje 4895 blz. 156 vlg. 2) Nl. de Fransche Kerk op het Binnenhof, vroeger de hof- kapel van de graven van Holland: Tegenw. Staat van Rolland III blz. 88. 3) Volgens het Heerenboekje waren er destijds vijf predikanten bij de Waalsche gemeente; een van hen was Charles Chais, sinds 1728 als zoodanig werkzaam. 4) Volgens v. d. Aa , Biogr. Wdbk. was hij in '1701 geboren , en is hij in 1788 overleden ; in '1778 nam hij zijn erneritaat. 5) Archibald Maclaine werd in '1747 benoemd tot tweeden Engelschen predikant to 's Gravenhage ; eerste predikant was zijn oom Robert Milling. Na Milling's overlijden , in 1749, bleef Maclaine, tot aan zijn emeritaat , in 1796, de eenige Engelsche predikant. 340 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Theile hat Herr Prof. Ruhnkenius in Leyden die Critique fiber Comedies grecques d'Aristophane tra- duites en Francais, avec des notes critiques par Dacier geschrieben 1) , wie ich selbst von ihm gehiirt. Auch ist Mons. Chais der FranzOsische Uebersetzer des Englischen Bibelwerks 2) ; sein Sohn ist auch sehr gelehrt und Secretaire de la Republique 3). wie ich bey ihm war, mochte ich ihm wegen seines Alters nicht lang beschwerlich seyn. Man erzahlte mir irgendwo , dasz ein Remonstrantischer Prediger von einem Madgen beschuldigt worden, dasz er sie ge- schwângert habe. Solche Beschuldigung ist vorm Ge- richt falsch befunden worden und alle Vermuthung Zijn voornaamste werk was een vertaling van Mosheim's Insti- tutiones historiae ecclesiasticae antiquioris et recentioris in het En gelsch, waaraan hij zulke belangrijke aanteekeningen toevoegde, dat zijne waaraan hij zulke belangrijke aanteekeningen toevoegde, dat zijne vertaling weder in het Nederl. is overgebracht. Zie M. G. Wilde- man , Bijdrage tot de geschiedenis der .Presbyter. kerk te 's Graven- hage, in De Navorscher 1895, blz. 176-178 en 246; Diet. of Nat. Biogr. i. v. Maclaine, en BjOrnstahl , Beize enz. V blz. 361. 1) Het hier bedoelde artikel heb ik in de Bibl. des sciences et des beaux-arts niet kunnen terugvinden. 2) Chais heeft nl. uitgegeven: „La Sainte Byble ou le vieux et le nouveau testament, avec un commentaire lateral, compose de notes choisies et tirees de divers auteurs anglois. La Haye , 1743? 1790. 8 tomes in 4?, en „Sens litUral de l'Ecriture Sainte, defendu contre les principales objections des anti-scriptuaires et des incre- dules modernes , traduit de l'anglais de Mr. Stackhouse. La Haye, 1738, 3 vol. in oct." Behalve dat hij medewerkte aan de in den tekst genoemde „Bibliotheque des sciences et des beaux-arts", ver- schenen ook artikels van hem in de „Bibliotheque raisonnje", de „Bibliotheque brittannique", de te 's Gravenhage uitgegeven „Nou- velle bibliotheque" en de door Luzac te Leiden uitgegeven „Biblio- theque impartiale". (v. d. Aa , Biogr. Wdbk.) 3) Mr. Jan Anthony Chais was secretaris van de Generaliteits- Muntkamer (lieerenboekie). '12 Juli 1761 was hij gehuwd met Cornelia Bastiana van Swieten (Legger op de trouwboeken , Gem. archief 's Gravenhage). REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 341 fait darauf, dasz die Gemahlinn des Herrn Chais diese Magd mit Gelde daze erkauft hilitte , um diesen. Prediger abgesetzt zu sehn 1). Den 1 3en November 2) besuchte ich den Lutherisch teutschen Prediger Herrn Sander, der ehemals bey der verwittweten Herzoginn zu Braunsweig Hofkapellan gewesen and mit dessen Briidern ich in Gottingen studirt habe. Er rieth mir, mich in Amsterdam beym [pag. 41.] Lutherischen Consistorio als Proponent, das ist als Kandidat anzugeben, da ich alsdann ganz gewisz wegen Mangel der Kandidaten in einem halben Jahre gleich eine Bedienung von wenigsten 500 fl. im Anfange hoffen kiinte. Einige Abende habe ich auch in den Franzôsischen Comoedien zugebracht , wo ich furs Parterre 1 fl. bezahlen muste. Diese ComOdien werden nicht auf Offentlichen Kosten unterhalten , sondern der Hof must so wohl als jede andere Privat Person bezahlen. Dies ist auch wohl die Ursache , warum sie mir fur den schOnen Haag nicht schOn genug schienen 3). 1) Op de „Rolle 176t en 1762" (Gem. archief te 's Gravenhage) komt deze rechtszaak niet voor , ik kan het bericht dus niet con- troleeren. Remonstrantsch predikant te 's Gravenhage was destijds Jacob Jonkbroer, blijker*s het doopboek dezer gemeente. 2) Beckman verhaalt wat hij te 's Gravenhage zag en beleefde niet in chronologische volgorde, hierna , op blz. 342, volgt by. een bericht van wat hij op 8 November zag. Zijn verblijf te 's Graven- hage duurde van den avond van 3 November tot 18 November, en werd afgebroken door een reisje naar Delft, Rotterdam en Gouda op 9, 10 en 11 November. 3) De Fransche comedie was destijds in de Casuaristraat. Direc- trice van de troep , die treur- en blijspelen, kleine opera's en balletten opvoerde, was Made. Batiste. Vgl. Jhr. Mr. J. de Witte van Citters , Eobservateur des spectacles 1762, in De Nederl. Spec- tator van 30 Mei 1868, blz. 170-173, en Dr. D. F. Scheurleer, Het muziekleven in Nederland in de ttveede helft der 18de eeux , blz. 29-30, 342 JOHANN BECKMANN'S DAG130EK VAN ZLENE Die Decoration war zum Theil sehr schlecht. Unter den Sangerinnen war noch die Rosette gut 1). Der Prinz von Oranien sitzt auf einem Throne zur rechten Seite des Theaters and neben ihm sitzt in der Loge der Herzog Ludwig 2). Neben ihm tiber, , zur linken Seite des Theaters , sitzt der Furst von Weilburg nebst seiner Gemahlinn , die Prinzessinn von Oranien. Das artigste ist, dasz man daselbst alle Gesandten mit ihren Gemahlinnen sehen kan. Den Ben November besah ich die Staatenkammer, auf welcher sich die General-Staaten versamlen. Es ist in einem Gebaude neben dem Schlosze iiber. Das schOnste sind die vortreflich gemablten Bildnisze aller Stadthalter ; such sind daselbst ungefehr 20 kleine Stiicke von Holbein, auf Holz gemahlet , welche ROmische Historien vorstellen 3). Der ehemalige En- 1) Rosette, een dochter van de directrice Made. Batiste, was de ster van het gezelschap: Scheurleer t. a. p. blz. 45, 46, 79-81, op welke laatste bladzijde men haar conterfeitsel aantreft. Chevrier, welke laatste bladzijde men haar conterfeitsel aantreft. Chevrier, de redacteur van L'observateur des spectacles ?over wien meer de redacteur van L'observateur des spectacles ?over wien meer bij pag. 120, 121 van het ms. ?schreef over haar, in zijne critische opmerkingen over „le tableau de la troupe": „Batiste (Rosette), les premiers roles dans le chant et quelques seconds roles dans les deux genres. C'est aprês Madlle. de Nesle le meil- leur sujet de ce genre qui snit ailleurs qu'a Paris; encore doit- on dire pour ne pas afficher de partialit?que Madlle. Batiste chante beaucoup mieux que Madlle. de Nesle, mais qu'elle ne joue pas si bien qu'elle" (de Witte van Caters, t. a. p.). 2) Ziehier dus een geloofwaardig bericht over de voor den Prins in de Fransche cornedie bestemde plaats: vgl. Scheurleer, t. a. p. blz. 30. blz. 30. 3) De hier bedoelde schilderijen ?het waren er niet ongeveer twintig, maar twaalf ?worden oak vermeld in Tegenw. Staat van Rolland III blz. 37, waar men leest van „de twaalfschilderstukken van Hans Holbein, waarin de bedrijven van Claudius Civilis zijn geschetst"; zij hingen toen (1746) in het zoogenaamd „Hollandsch kamertje," mast de Trèveszaal. Toen de Poolsche reiziger Michel Mnizech den Haag bezocht (in 1764 of 1766), hingen zij weer in REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 343 glische G-esandte Bolingbroke hat der Republik in [pag. 42.] Namen seines Hofes 20.000 ii Sterling daft:1r gebothen 1). Er hat aber zur Antwort bekom- men , jetzt hatten die Staaten kein Geld nOthig, wenn sie es aber einst nOthig hatten , solten die Englander die ersten Kaufer seyn. de zaal van de Staten-Generaal; hij zag daar: „douze tableaux historiques sur les guerres des Romains avec les Bataves, peints par Holbeck d'Amsterdam." (Zie Jhr. B. W. F. van Riemsdijk, Schilderijen-Kabinetten in de XVIIlde eeuw , in Oud-Tolland X, 1892, blz 219-228). Holbein is daar Holbeck geworden en tot Amsterdammer gemaakt! Wauneer in 1799, bij de ontruiming van de gebouwen der voormalige Staten-Generaal, de inventaris wordt opgemaakt van de meubelen en schilderijen, die zich daar bevonden, noemt deze inventaris weer, thans „in de geweeze Admiraliteytskamer," „twaalf schilderijtjes van Claudius Civilis, door Hans Holbeyn , in vergulde lijsten." (E. W. Moes en E. van Biema , .De nationalekonst-gallerij en het koninklijk museum, blz. 23). ? Gedurende de achttiende eeuw heeft zich dus de traditie gehand- haafd, dat Holbein de „schilderijtjes van Claudius Civilis" had ge- maakt. In werkelijkheid waren zij echter van Otto Vaenius of Otto van Veen ; op 26 Januari 1613 besloten de Staten-Generaal om van Mr. Pieter van Veen, den broeder van den schilder, voor j 2200 to koopen „tN,vaelff stucken schilderien, by zynen broeder gemaect van de oorloge ende daden Civilis tegen de Romeyneu , tot een ciraet van Hare Hoog Mog. camere van vergaderinge." Jhr. van Riemsdijk heeft dit t. a. p. blz. 224, noot 1, het eerst bericht; de verdere geschiedenis van deze schilderijtjes, die thans in het Bijksmuseurn hangen, vindt men uitvoerig vermeld bij Moes en van Biema t, a. p. blz. 173 en 174, Bijlage IV. Dank zij de suggestie van den naam Holbein , werden de stukjes in de 18de eeuw door alle reizigers bewonderd; thans trekken zij minder de aandacht ! Hoe de naam Holbein aan deze schilderijtjes verbonden is geraakt, blijft intusschen nog onopgehelderd. 1) Dit verhaal vindt men oak ?alleen is het bod daar tot de heeft gedaald! ?bij Fell, in zijn Tour through the Batavian Repu- blic during the latter part of the year 1800 (aangehaald bij Moes en van Biema, t. a. p. blz. 174), die verhaalt dat de bewuste schilderijtjes zoo uitstekend waren, „that the great Lord Boling- bi oke, a man whose judgment in whatever relates to the elegant arts few will be inclined to suspect, offered to purchase them at the extraordinary price of ten thousand pounds," 344 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Es ist water, dasz dieses Zimmer fur eine so illiistre Republik nicht schOn genug scheint. Wie einst der Danische Kronprinz gegen einen von den Staaten dieses Gestandnisz gethan , hat er zur Antwort erhalten : dies ist die Kammer, worinn beschlossen worden , ob euer Vater KOnig von Danemark bleiben solte oder nicht, und eben deswegen musz sie each schiin genug seyn , weil damals auch euer Gluck entschieden ist. Dies zielt ndmlich auf die Zeit , da die Hollander den von den Schweden gesperreten Sund Ofneten 1). Auch besah ich den so genanten groszen Saal, in welchem die von den Feinden der Republik im Kriege eroberten Siegeszeichen , als Flaggen , Standarten , Fahnen , Pauken, Trommeln und dergleichen auf- gehangen sind. Unter jedem steht an der Wand das Datum. Das Holz , womit dieser Saal getafelt ist, soil keine Gewiirme und Spinnen leiden. Es werden hier auch die groszen Bucher-Auctionen gehalten und die Lotterien gezogen 2). Ich hatte bereits taglich seit meinem Aufenthalte im Haag einige mal urn die Erlaubnisz das Naturalien- Kabinet des Prinzen von Oranien zu sehen 3), ange- halten , war aber bestandig mit lerer Hofnung hin- [pag. 43.] gehalten. Endlich , nachdem ich selbst einige Wege vergebens gethan hatte, erhielt ich den 1 4en November die Erlaubnisz. Herr Vosmaer, der Directeur desselben , war eben nach Amsterdam , seine Verwandte zu besuchen , dasz ich ihn also selber nicht kennen lernen konte. Ein junger Mensch , den 1) Tocht van Wassenaar-Obdam in 1658. 2) Vgl. Ferrner's dagboek , blz. 487, noot 2. 3) Bij de hier volgende beschrijving van het „Natuur- en Kunst- Kabinet" van den Stadhouder vgl. men Ferrner's dagboek, blz. Kabinet" van den Stadhouder vgl. men Ferrner's dagboek, blz. 352-354 en 488-489. Ook de Pool Michel Mnizech bericht er jets over; Qud-Rolland X, 1892, blz. 224, noot L REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 345 die Geschicklichkeit etwas stolz zu machen schien 7 zeigte es mir also in seiner Abwesenheit. Die Prin- cesse Royale , als die Mutter des jetzigen Stadthalters, hat in ihren Zimmern eine Samlung von Korallen gehabt und ist iiberhaupt eine gelehrte Liebhaberinn solcher Seltenheiten gewesen. Wie darauf die Ge- mahlinn des Bruders des Herrn Vosmaers den jetzigen Prinzen von Oranien gesaugt 1) , hat sie ihn kennen gelernet , hat ihm auch seine eigene Samlung abge- kauft und selbige durch Ankaufung mehrer Samlungen vermehret. Darauf hat Herr Vosmaer auf ihre Kosten reisen mflssen und dadurch ist dieses Kabinett ge- stiftet worden. Das Schlosz , so der Stadthalter bewohnet , besteht aus 2 Fliigeln , die einen rechten Winkel machen , in welchem Winkel des Obersten Stockwerkes das Kabinet aus 5 Zimmern besteht. 'Ober demselben ist ein kleiner Thurm , der dem Prinzen zum Observatorio dient. Der grOszte und vollkommenste Theil dieses Kabinetts besteht in der Korallen-Samlung, die wohl nicht ihres Gleichen in der Welt hat. Ich land davon 300 ganz verschiedene Arten, wovon die wenigsten den Auctoren beckant [pag. 44.] sind. Sie stehen in Schranken , vor denen Vorhange sind , die man aufziehen kan. Es waren Zweige darunter, die der Mlle des Zimmers gleich kamen. In der Samlung von V Ogeln findet man nebst den einlandischen die mehrsten Arten von Ost- und Westindischen Gefiiigel , von denen unten die Nester und Eyer liegen. Sie sind alle sehr schlin ausgestopft und man hat weiter kein Kunststiick zu 1) Bijna in elke lofrede op Prinses Anna wordt vermeld, dat zij hare kinderen zelf zoogde; v. d. Aa, Biogr. Wdbk. schrijft echter, dat zij het zogen van haar zoontje, na het een pons be- proefd to hebben, moest staken. Het bericht dat pries Willem V gezoogd is door Mevr, Vosrnaer, een schoonzuster van Arnout 346 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE ihrer Erhaltung angebracht, als dasz man sie sorg- faltig vor der Sonne bewahret und Kampfer dazwischen gelegt , der die Feuchtigkeiten der Luft an sich ziehen must. Ich sah daselbst auch einen Paradiesvogel mit Ftiszen , welcher etwas seltnes ist , indem ihnen die Indianer die Fiisze abschneiden , um sie desto be- quemer als Zierathen auf den IVIiitzen tragen zu kOnnen. Es ist beckant , dasz weil die Fiisze so kiinstlich weggenommen sind , sich einige iiberredet haben , dasz sie gar keine Fiisze hatten. Die Insecten- Samlung zeigt so wohl auslandische als einlandische Arten , welclie erstere man wohl schwerlich in Teut- schen Samlungen finden wird. In Holland kan man dergleichen wegen der Schiffahrt und Handlung eher erhalten. Man hat auch hier nur Kampfer in die Auszage gelegt. Es befand sich darunter eine sehr grosze Samlung von Spinnen , unter welchen auch die wahre Tarantul war. Man zeigt gemeiniglich in Teutschen Samlungen die grosze herigte Spinne unter diesem Namen. Hier wurde mir aber versichert , dasz man diese falschlich Tarantul nennete , indem [pag. 45.] sie aus Surinam kame und gewisz nichts von dem Gifte der Tarantiile an sich hatte. Ja, die Surinamer aszen ihre Ftisze als eine Delicatesse. Hingegen wurdp mir eine andere Spinne fur die wahre und einzige Tarantul aus Italien gezeiget. Sie war von unsern gemeinen groszen Spinnen nicht unterschieden , sah gelb aus und hatte donne Beine ohne Hare. Unter den Mineralien war die Samlung von Gold aus alien nur beckanten Gruben das schOnste. Vosmaer, den directeur v. h. kabinet van naturalia v. d. Stad- houder, kan dus waar zijn. De Directeur van H. Mts Huis-Archief deelde mij echter mede, dat in de stukken betreffende de prille deelde mij echter mede, dat in de stukken betreffende de prille jeugd van Willem V niets vermeld wordt omtrent een voedster jeugd van Willem V niets vermeld wordt omtrent een voedster van het kind. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 347 Ein groszes , sehr kiares Stuck Krystall war durch und durch mit Goldadern bewachsen , so ganz vor- treflich ins Auge fiel. Unter den Sceletten groszer auslandischer Thiere waren Renthiere , Gemsen , etc. Ein kleiner brauner ausgestopfter Hund , von der GrOsze einer Maus, sah artig aus. Er war von einer groszen lliindinn geworfen und hatte lang gelebt. Von Chinesischer Arbeit ist eine grosze Menge, z. E. Modelle ihrer Wohnha,user, von Chinesern selbst ge- macht , mancherley KOrbe [9] , unter andern einer, der ihnen statt des Backofen dienet. Dasz die Con- chylien-Samlung alle Teutsche weit iibertreffen miisse, ist leicht zu gedenken. Eine von den so genanten Teufelsklauen 1) war iiber 4 Ellen lang. Von Crystallo Islandica waren grosze und schiine Stiicke vorhanden, die wie beckant die Objecta verdoppeln. Inzwischen kan man genug sehen dasz er zum Frauen-Eise 2) und nicht zum Crystall gehore. Diese Samlung , in deren Betrachtung ich iiber 4 Stunden zubrachte , ist wie oben gesagt noch nicht lang angefangen ; sie wird taglich durch weitla,uftige Correspondence ver- [pag. 461 mehret und daher bald zu einer erstaun- lichen GrOsze anwachsen. Man findet gar keine Stiicke doppelt darinn , sondern die Dubletten werden alle in besondern Zimmern zum Vertauschen aufge- hoben. Jeder Fremder, der hinnauf gelassen wird , musz seinen Namen, sein Vaterland und seine Wiirde aufschreiben. Denn es kOmt jahrlich eine Fortsetzung von den Namen derer herraus , die das Kabinett besehen haben. 1) en 2) Teufelsklaue (Pteroceras lambis) is een slak uit den Indischen Oceaan, maar kan, wegens den aangegeven lengtemaat, bier niet bedoeld zijn; misschien bedoelt Beckmann de Tridacna , een schelp van groote afmetingen; Maridnglas of vrouwenglas is een kleurloos, kristallijneu gips (Mededeel. van Prof. Wichmann). 348 JOHANN BECKMANN'S DA GBOEK VAN ZIJNE Den folgenden Tag erhielt ich die Erlaubnisz die schLine Samlung des Herrn Cornelius van Hoey zu bewundern. Dieser Herr ist ein sehr gelehrter und gliicklicher Doctor Medicinae , aus einer sehr ansehn- lichen Familie , aus der bereits viele unter den General Staaten gewesen , und einer van Hoey war bey dem Utrechter Frieden als Gesandter 1). Er ist sehr reich und angesehn und kan daher auf eine gliickliche Art an seinem Cabinette arbeiten. Vor 20 Jahren hat er zu samlen angefangen. Weil er zu Kranken ge- rufen wurde , hatte ich nicht lang die Ehre mit ihm zu reden , seiner Frau Bruder aber zeigte mir alles mit groszer 118flichkeit. Die Insecten-Samlung soil gar nicht ihres gleichen haben. Sie waren wie ge- wOhnlich mit Nadeln in Auszugen fest gesteckt , welche Ausziige aber umgekehrt wieder in andere Auszuge gesetzt warden , so dasz man , wenn man einen Auszug herraus zog , den darinn umgekehrt gesetzten Auszug, an dem die Insecten. sind , herraus [pag. 47.] nehmen und umkehren muszte. Mir wurde versichert , dasz diesel viel zur Erhaltung beytragen solte , da doch leicht bey dem herraus nehmen ein zarter Papillon verderbet werden kan. Man hatte sonst auch zu eben dem Endzweck aromatische Sachen angebracht , welches ich aber nicht ganz erfahren konte. Die Insecten selbst waren erst in einlandische und auslandische getheilet. Hernach waren sie wieder nach verschiedenen Charakteren abgetheilt 2), z. E. 1) Aan de vredesonderhandelingen to Utrecht nam, voor zooverre ik weet, geen van Hoey deel. De bekendste staatsman uit dat ge- slacht is Mr. Abraham van Hoey (1684-1766), die van 1727-1747 gezant onzer Republiek in Frankrijk was (zie over hem: Jorissen , Memoria van Mr. Diderik van Bleiswijk , blz. 3, 4). Memoria van Mr. Diderik van Bleiswijk , blz. 3, 4). 2) In margine: „Diese Eintheilung war von dem Herrn Doctorn selbst gemacht und gieng von den beckanten ganz ab. Sie schien lair der Linn4ischen obgleich zu kouuneu". REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 349 die stechenden , die 2 runde Fliigel haben , die doppelte Fliigel haben , etc. Hier sah ich gewisz eine grosze Menge von Fliegen und Papillons , die noch nie abgezeichnet noch be- schrieben waren. Manches Stiick war auch mit 15 bis 20 Ducaten bezahlt. Unter den praeparatis ana- tomicis fanden sich ganz unvergleichliche Stiicke und injicirte Sachen , unter andern das gauze systema arteriosum. Embryonen waren von einem Monate bis zur v011igen Reife. Ich bewunderte auch die Scelette 1), nicht allein von BlAttern , sondern so gar von Kirschen , Pflaumen , Rettigen , Zwiebeln und einigen auslandischen Wurzeln , die alle nach des Ruyschs 2) Erfindung durch Maceration gemacht waren. Man hielt aber die Bereitung geheim. Unter den Vogeln waren mir die 2 Ibis sehr angenehm , die sich, wie beckant, grOszentheils am Nil-Strom auf- halten. Sie sind den StOrchen sehr ahnlich. Der eine war ganz hell roth 3) , der andere aber hatte etwas untermischtes weisz. Dasz Ovid von ihnen die beiszenden Satyre entliehen , ist beckant 4). Die Samlung von Fischen und Schlangen war sehr zahl- reich , auch die von Land- und See- Eideren. Beym [pag. 48.] Weggehn wurde mir angebothen Petre- 1) In margine: „Diese Scelette von Frilchten sind eben so schwer nicht zu praepariren. Seba hat schon in seinem Thesauro vortrefliche Stiicke davon abgezeichnet". Bedoeld is: „Locupletis- simi rerum naturalium thesauri accurata descriptio" etc. Amsterdam, 1734 seqq., van den apotheker en natuurkundige Albert Seba. 2) Frederik Ruysch (1638-1731), de beroemde Amsterdamsche hoogleeraar in de ontleed-, verlos- en kruidkunde. 3) In margine: „Dieser ist ohne Zweifel: scolopax rubra, Lin- naeus 77, 1, Haller p. 530, n. 625 der Purpurreiher. Ich habe ihn auch im Kaiserlichen Kabinet zu Petersburg gesehn, wohinn er aus Surinam gebracht war." 41 Ibis is de titel van een smaadvers, door Ovidius in zijne ballingschap gemaakt. 350 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNt facta und Mineralien gegen animalische Stiicke zu vertauschen , als an welchen sie eben noch keinen Uberflusz hatten. Auch besitzet Herr Pieter Lyonet 1) , Advocat voor de Hoven van Justitie , eine prachtige Samlung von Naturalien , dock grosztentheils von Papillons. Er ist ebenwohl wie Herr van Hoey Mitglied der Har- lemmer Societat der Wissenschaften und ist eben derjenige , der diejenigen Holzwiirmer -weitlauftig beschrieben hat , die vor einigen Jahren 2) die Pfale der Teiche durchlOchert oder bereits salon abgefressen gehabt , wodurch Holland in die grOszte Not ge- ckommen ware, wenn es nicht zeitig genug ware entdeckt worden. Es ist aber dieser Herr etwas eigen , deswegen ich ihm zwar meine Aufwartung machte , aber nichts wie die obrigen Wiirmer zu sehn beckam. Gegen Norden liegt nape am Haag der Haagsche Bosch , ein sal dichtes und angenehmes GehOlz , in welchem Rehe , Hirsche , wilde Schweine und dergl. gehalten werden. Des Sommers sieht man des Morgends friih die vornehmen Damen darinn im neglige spatziren. Durch dieses GehOlz geht ein iiberaus angenehmer Weg each dem am Ende stehenden Huys im Bosch, ein vortrefliches Lustschlosz , so der 1) Mr. Pierre Lyonet (1706-1789), advocaat to 's Gravenhage , bekend natuuronderzoeker, vooral entomoloog , lid van the Royal Society, eigenaar van een kabinet van naturalia en van een groote verzameling schilderijen. (Mr. S. C. Snellen van Vollenhoven, Levens- schets van Mr. Pierre Lyonet, in Album der 1Vatuur1880 blz. 1-44). schets van Mr. Pierre Lyonet, in Album der 1Vatuur1880 blz. 1-44). 2) De paalworm-misêre was al van ouder datum; in 1730 en vlg. jaren was dit onderwerp aan de orde (Wagenaar, radert. llistorie XIX biz. 90-93). Beckmann zal den paalworm verward hebben met de wilgenhoutrups , waarover Lyonet in 1760 een verhandeling in het Licht had gegeven: „Traite anatomique de la chenille qui rouge le bois de sf,ule" (v. d. Aa. Biogr. Wdbk. i. v. Lyonet). REIS DOOR, NEDERLAND IN 1762. 351 Oranischen Familie gehOrt. Amalia , Tochter des Grafen Johanns Alberts zu Solms und die Ge- mahlinn des Stadthalters Heinrich Friderichs hat solches zu erst angelegt , die , wie beckant, 1675 ge- storben. Das Corps de logis hat eine hohe Kuppe [pag. 491 und zur Seiten viele Pavilions , alle ganz mit Kupfer gedecket. Unter der groszen Treppe , die ins Gebhude ftihret , ist die Kiiche. Das Ess- zimmer, , auf welchem die Mutter des jetzigen Stadt- halters, die eine Englische Prinzessin war , den Englischen Gottesdienst halten lassen 1), ist vortreflich von de Witt 2) blau al fresco bemahlet. In dem Familien-Saale findet man die Vorfahren aus dem Oranischen llause. In einem andern Zimmer findet man die von der eben gedachten Englischen Prin- zessin gemahlten Stiicke mit Olfarben , die so vor- treflich rind , dasz sie alle Vermuthung ubersteigen 3). Das Bette dieses Ehepars mit seinem schOnen Himmel zieret ein andres Zimmer. Urn dem Bette geht ein Geldnder von bronce, kiinstlich mit Perlmutter aus- gelegt und mit Golde emaillirt, so iiber 44000 fl. gekostet hat. Ein andres Zimmer ist mit Chinesischer Arbeit getafelt. Das allerschOnste aber und kostbarste in diesem Schlosse ist der sogenante Oranien-Saal , in welchem 1) Volgens Teyenw. Staat van _Holland III biz. '146 was de Engelsche kapel niet in de eetzaal, maar „boven het voorhuis." 2) Jacob de Wit (1695-1754), bekend, behalve door zijne schil- derijen in de raadkamer van het Amsterdamsche stadhuis , vooral als schilder van plafonds, behangsels, schoorsteenstukken en van de zoogenaamde grauwtjes (van Eynden en van der Willigen, Ge- sehiedenis der Vaderl. Schilderkunst II blz. 43 vig.) 3) Deze lof zal wel to hoog gestemd zijn , van Eyndeu en van der Willigen, t. a. p. III, blz. 415, noot 1, berichten alleen : „Prinses Anna beoefende mede de kunst , sehilderende zelfs in olieverf.'' 352 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE man theils mythologische , mehrentheils aber Stiicke aus der Oranischen und Hollandischen Historie findet , die von den beriihmtesten Meistern gemacht sind , namlich von Honthorst , die Cyclopen von Rubens 1) , so ein wahres Stuck von ihm ist (es ist sehr hoch und steht am Kamin) , ferner einige von Jordaens , andere von van Dick, von van dem nide , die Europa von Greben, die andere Welttheile von Tiillen2), einem Schiller von Rubens, der auch die erste Einnahme von Hertogenbosch gar vortreflich geschildert , da er die [pag. 50.] Stadt unter einer fast nackten Jungfrau vor- gestellet , die beraubet wird. Oben sieht man in diesem schOnen Zimmer durch das GewOlbe die Kuppe, in deren Mittelpunkt das Bild der Amalia , der Stifterinn dieses Schlosses ist. In dieser Kuppe ist eine Gallerie, auf welcher die Musikanten stehn , wenn auf dem Saale getanzt wird. Vor dem Kamin stehn die Bild- nisse der Ahern des jetzigen Stadthalters , sehr schOn von weissem Marmor gehauen , en buste. Der Kiinstler hat seinen Namen Baran gehauen : J. B. Xavery fecit , 1736. Von diesem Zimmer hat man eine unver- besserliche Aussicht in den Busch und in die schOnen 1) Niet van Rubens, maar van zijn leei ling Theodorus van Tulden: zie Mr. D. Veegens, De stichting der Oranjezaal , in .71istd- rische Siudi?n I blz. 270-274, en Jan van Dijk , Beschrijving der schilderijen in de Oranjezaal van het vorstelijke huis in 't Bosch enz., in 's Hage, bij de Wed. 0. van Thol en Zoon , MDCCLXVII. ? in 's Hage, bij de Wed. 0. van Thol en Zoon , MDCCLXVII. ? Deze Jan van Dijk had, blijkens de inleiding van zijn geschrift , in opdracht van Prins Willem V „de schilderijen in de Oranje- zaal in haaren eersten luister mogen herstellen." 2) In de Oranjezaal zijn geen schilderijen van van Dijck en van der Velde; evenmin vond ik bij van Dijk de Europa van Pieter de Grebber (zooals men zal moeten lezen in plaats van „von Greben") en de overige werelddeelen van Theodorus van Tulden (in plaats van „Tiillen") genoeind. Misschien somt Beckmann bij zijne be- schrijving van de Oranjezaal bij vergissing tevens schilderijen op, die hij in andere vertrekken van het Huss ten Bosch heeft gezien. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 353 Garten. Nicht weit davon ist auch eine zahlreiche Phasanerie , wo sehr viele kOstliche auslandische Vogel gehalten werden , von denen neulich noch die Mad. Pompadour ein ansehnliches Geschenk erhal- ten hat. Den yen November gieng ich zu Fusz nach Scheveningen , welches Busching 1) unrecht Scheve- lingen schreibt. Es ist ein Dorf, so an der See liegt und wohin aus dem Haag der angenehmeste Weg ist. Es ist eine gepflasterte Allee mit zwei Neben-alleen , so dasz man auch im Winter zu Fusze unbeschmutzt dahin gehen kan. Man kan auch vor ein billiges mit einer Chaise dahin fahren , als die bestandig vor dem Haag halten. Am Wege liegen einige schOne Palliiste , von denen ich eines , so dem Teutschen Baron von Golding 2) , der aus Hollstein [pag. 51.] geburtig ist und anfangs Balbirer 3) ge- wesen , in Ostindien aber viel Geld gewonnen haben soil, gehOrt, besehen habe. Es lebt dieser Herr hier als Privat-Person. Weiter nach Scheveningen zu liegen an den Seiten I) In zijne Neue Erfiesehreibung , 4er Theil , 8er Band, biz. 96. Schevelingen is de oudere naam. 2) Deze naam is onjuist; bedoeld is Seneca Ingersen , Baron van Geltingen (ook wel „Vrijheer van Geltingen en Rijksedelman"), oud-resident van Cheribon. 20 December 1758 kocht hij van Vrouwe Maria van de Velde, vroeger weduwe van Jan Daniel van Portz en destijds gehuwd met Herman Lodewijk , graaf van Grons- veld Diepenbroek , de huizinge Rust en Lust, aan de westzijde van den Scheveningschen weg, voor 1 8000. N a zijn overlijden , op 29 Dec. 1786, werd het huis verkocht aan G. J. de Hochepied (Transportboek , 20 Dec. 1758 en 10 Sept. 1787, Gem. archief 's Gravenhage; in de transporten van 28 Januari 1788, en in ver- band daarmede 4 Mei 1767, kan men een en ander vinden over de dochters en schoonzoons van den Baron van Geltingen). 3),Balbirer, oudere vorm van Barbirer = barbier, chirurgijn. Bijdr. en Meded. XXXIII. 23 354 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE der Aileen viele Sandhiigel , die die ruhigen Woh- nungen der Kaninchen sind , deren man hier eine erstaunliche Menge findet. Es ist aber niemanden erlaubt , sie zu schiessen oder zu tOdten , weil dazu ein eigner Mann gesetzt ist , der sie an den Hof liefert. Sie machen eins der besten Gerichte auf vornehmen Tafeln aus. Wer aber ein Vergniigen daran findet , kan er sie schiessen , wenn er jeden Schusz mit etwas gewissem bezahlet , da ihm denn das geschossene gehOrt. An diesem Wege liegt auch eine der kostbarsten Win.dmablen , deren Flagel er- staunlich hoch in die Wolcken gehen ; sie ist neulich fur 80000 fl. verkauft 1). Zu Scheveningen sieht man die See , bey deren erstem Anblick man erschrickt. Ein eben damals entstandener Sturm zeigte sie mir in ihrer ffirchter- lichsten Gestalt. Wenn Ebbe ist, findet man am lifer stellas marinas und einige Conchylien. Bey meinem Daseyn aber war eben Fluth. Ich konte also nur etwas von den Schifferjungen kaufen. Doch ist daselbst auch ein Burger, der fOrmlich mit Con- chylien handelt und sie vor den Fenstern zum Verkauf ausgestellt hat. Er hatte aber wenig oder nichts [pag. 52.] besondres und war zudem mit seinen. Muscheln unverniinftig theuer, so dasz man sie wohl- feiler in Teutschland haben kan. Fur ein Exemplar der gemeinen Windeltreppe 2) forderte er 10 st. Wie 1) Bedoeld is „de Noord Koorenmolen, staande en gelegen even buiten den Hage, vooraen op de Scheveningse weg." De koopprijs was echter veel lager; bedoelde molen met toebehooren werd, met was echter veel lager; bedoelde molen met toebehooren werd, met vijf tiende parten in drie andere molens en twee vijfde parten vijf tiende parten in drie andere molens en twee vijfde parten in twee woonhuizen verkocht voor f 6000 en een kustingbrief van in twee woonhuizen verkocht voor f 6000 en een kustingbrief van f 30000, behalve de lasten (Transportboek, 23 Aug. 1762 , Gem. f 30000, behalve de lasten (Transportboek, 23 Aug. 1762 , Gem. archief 's Gravenhage). archief 's Gravenhage). 2) Wenteltrap, een slakkenhoorn. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 355 ich das zweite mal. in Scheveningen war, fand ich einige stellas marinas, die die See vor meinen Augen auswarf and die also noch lebten. Ich konte aber loch keine andre actiones vitales an ihnen bemercken , als dasz sich die aussersten Spitzen der radiorum und in der Mitte ein kleiner Punkt , der dem Puls ahn- hell war, bewegte. Sie sahen ganz hell roth aus. Ich nahm sie alle mit , weil ich sie aber nicht aus- geweidet hatte , fingen sie an unterwegens zu faulen. In der Kirche liieselbst liegt der Obere Theil eines Wallfisches , der daselbst vor vielen Jahren gefangen worden 1). Diese Kirche hat , wie auch schon Biisching anmerket 2) , ehemals mitten im Dorfe gelegen , jetzt liegt sie nur noch wenige Schritte vom Meere. Die Geschichte dieses Dorfes ist dieses Jahr genau untersucht worden, weil der Bailliuw vom Haag einen Process, der viele 1000 fl. gekostet , wider einen Kaufmann, namens Kohlgartner, angefangen , weil selbiger kein Zettul fur 4 Deute genommen , als er Steinkohlen aus dem Haag nach Scheveningen fahren lassen , wowider der Kaufmann eingewant , dasz Scheveningen zum Haag und nicht zum Amte Delft- land gehOret , welches denn auch endlich filr wahr ge- [pag. 53.] funden worden 3). Das gauze Dorf bestehet sonst aus Schiffern , die ihr tagliches Geld auch taglich 1) Vgl. Ferrner' s dagboelc blz. 342. 2) Biisching t. a. p., blz. 96. 3) Van het hier bedoelde proces van den baljuw van 's Graven- hage tegen Kohlgartner is noch in het gemeente-archief van 's Gravenhage, noch in de archieven van het Hof van Holland (Algem. R. A.) eenig spoor to vinden , volgens mededeeling resp. van de heeren Dr. van Gelder, gemeente-archivaris van 's Graven- hage, en Dr. Colenbrander. ?Ook de Nederl. Jaerboeken en de Maandel. Nederl. Mercurius vermelden er op het jaar 1762 niets over. 856 JOHANN BECKMANNIS DAGBOEK VAN ZIJNE herdurch bringen. Wenn man wieder aus Scheve- ningen zuriick komt , musz jeder 1/2 st. Weggeld bezahlen. Den 9en November reisete ich in Gesellschaft des Herrn Golls , lessen ich unten erwiihnen werde 1), aus dem Haag um 3 Uhr Nachmittags nach Delft, zwischen welchen Ortern alle halbe Stunde Schuyten gehen. Wir kamen 41/2 Uhr in Delft, we wir in der Stadtherberge vor dem Thore einkehrten. Wir besahen gleich nach unserer Ankunft die wegen ihrer Monumente beramten Kirchen". ?Volgt een be- schrijving van de monumenten in de Nieuwe en de Oude [pag. 54.] Kerk. ?„Ferner ist daselbst [in de Oude Kerk] ein Monument fur eine Grafinn , die in weissem Marmor mit aufgehobenen Hamden liegt 2). Ihr Vater soil Commandant zu Antwerpen gewesen seyn. Als ihre Mutter mit ihr hoch schwanger gewesen , ist sie vom Donner erschlagen worden , da denn diese Grafinn glileklich ausgesehnitten worden. Man findet dieses alles sehr genau abgebildet in Deuces des Pays-Bas." [pag. 55.] ,,Diese Kirchen worden taglich von Frem- den besehen , deswegen sie auch bestandig offen sind. Ein armer Mann musz auch immer darinn seyn , um die Fremden an den Armenkasten zu erinnern. Das Rathhaus in Delft liegt der einen Kirche nebeniiber und macht eine vortrefliche Parade. Ferner verdienen auch die hiesiegen Porzellan-Fa- briken die Aufmerksamkeit der Reisenden. Man nennet sie hier Platielbakkerij und jeder Burger kan sie anlegen. Ich besah die grOszte. Der Thon kiimt 1) Zie hierna, pag. 67 van het ms. 2) Bedoeld is de graftombe van Elisabeth van Marnix, dochter van Philips van Marnix van St. Aldegonde, echtgenoote van den van Philips van Marnix van St. Aldegonde, echtgenoote van den kolonel Morgan. Zie Tegenw. Staat van Holland I blz. 458. kolonel Morgan. Zie Tegenw. Staat van Holland I blz. 458. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 357 aus . 1). Es wird derselbe erst gemahlet. Man hat nämlich einen aufrecht stehenden hOlzernen Cy- linder, in welchem ein anderer solider Cylinder, der mit Messern besetzt ist , von einem Pferde herrum getrieben wird. Der feuchte Thon wird oben hinnein gethan und auf die Art zu einem feinen Brey ge- mahlet. Hernach wird er gewaschen und alsdann auf einem gemeinen Topferstuhle zu Geffiszen gebildet. Selbige werden anfdnglich in einem Ofen von schwacher Hitze etwas getrocknet. Darauf miissen einige mit Kohlenstaub durch ein nach den Figuren durchge- stochenes Papir die Zeichnung hinnaufbringen, so wie sich das Frauenzimmer die Figuren auf Leinwand vorzeichnet. Nachdem mahlen wieder andere mit Bunten Farben die Figuren vollig aus. Wenn selbige [pag. 56.] trocken geworden , werden die Gefasze mit Omer Composition von Bleyweisz etc. besprenget; als- dann werden sie in einen gliihenden Ofen geschoben , in welchem sie vollig gliihend werden miissen , da denn die aufgesprengte Composition schmelzet und sich iiberall ausbreitet , und auf die Art die Glasur giebt. Urn 6 Uhr Abends fuhren wir noch mit dem letzten Schuyt aus Delft nach Rotterdam , wo wir Abends urn 8 Uhr ankamen und in den Doelen logirten , in welchem auch ein Teutscher Wirth ist. Von den Doelen ist zu merken , dasz Doelen so viel als Zielen heiszt und diese Hauser ehemals dazu gedienet, dasz die Biirgerschaft davon nach der Scheibe geschossen , anftinglich mit Armbriisten und hernach mit Gewehr, 1) Niet ingevuld in het ms. Vierderlei aarde werd your het Delftsche aardewerk gebruikt: Doorniksche of Brabantsche, Miihl- heimsche, zwarte en Delftsche aarde. Vgl. bij het volgende Tegenw. Staat van Holland, I biz. 474v1g. en Ferrner's dagboeic blz. 351. 358 JOHANN BECKMANN'S DIG-BOEK VAN ZIJNE dasz sie also Schiitzenhauser gewesen , desfals sie auch am Ende der Stadt liegen. Jetzt vermiethet sie der Rath fur die yornehmsten Logements , doch behalt er einige Zimmern zu gewissen Zusammen- ktinften fur sich. Ich Weis nicht ob nicht der Schtit- ting 1) in Bremen eben ein solches Gebaude gewesen. Den 10en November besah ich diese angenehme Stadt, in der man aber nichts als Kaufleute und Waren antrift. Sie hat vor Amsterdam den Vorzug , dasz sie susses Wasser hat und dasz die grOszten [pag. 57.1 Schiffe den Kaufleuten vor die Thiire kommen litinnen. Die BOrse hier ist welt schOner, wie die in Amsterdam ; das Rathaus aber ist alt und verfallen ; man hat aber jetzt den Vorschlag , ein neues zu bauen." ?Beschrijving van het standbeeld van Erasmus, en van het monument van Witte Corn. de With in de Groote of St. Laurens-Kerk. ?„Ich wolte gem den beriihmten Herrn Meerman, der sich [pag. 58.] mit der Untersuchung der Erfindung unsers Papirs beckant gemacht 2) , wovon die GOttingischen Gelehrten Anzeiger 1762, Stuck 41, Nachricht gege- ben , kennen lernen. Ich wurde aber aus Irthum zu 1) De „Schiitting", tegenover het Bremer raadhuis , is het vroegere gildehuis der kooplieden. 2) Mr. Gerard Meerman (1722-1771), van 1748-1766 pen- sionaris van Rotterdam, beroemd als geleerde, o. a. door zijne in 1765 verschenen Origines Typographicae. Beckmann's mededeeling 1765 verschenen Origines Typographicae. Beckmann's mededeeling in den tekst doelt op Meerman's poging om den oorsprong van het papier op to sporen, waarvoor hij een prijsvraag uitschreef; men vergel. daarover Gerardi Meerman et doctorum virorum ad eum epistolae ague observationes de chartae vulgaris seu lineae origine, Hagae corn. 1767. (Nieuw Nederl. Biogr. Wdbk.) ?Over Meerman's boeken en zijne verzameling handschriften zie BjOrn- stethl, Reize door Europa enz. V blz. 355-359, 362-363, 372- 374, 380-381. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 359 dem Biirgermeister Meerman gebracht , der mich auch hOflich empfing , dabey aber versicherte , dasz der Rathspensionaire Meerman durch wichtige und weit- lauftige Geschafte von den gelehrten Arbeiten schon seit einiger Zeit ware abgehalten , daher er mir schwer- lich einen Augenblick wiirde schenken kiinnen. Solches fand ich auch , wie ich zu ihm kam. Er ist der an- gesehenste Mann in ganz Rotterdam , und wird von den General-Staaten 2) zu den wichtigsten Geschaften ge- braucht. Den Herrn Bichon 3) , dem ich von dem Herrn Abt Jerusalem einen Brief zu geben hatte , und der Secretaire de la Republique ist, fand ich auch nicht zu Haus. Er war mit seiner Familie nach Helvoetschluys gereiset. Sonst ist auch in Rotterdam der Doct. Medic. Salomon de Monchy 4) beckant , als der in vorigem Jahre aber eine Frage wegen der Seekrankheit bey der Harlemer Societat der Wissen- schaften den Preis erhalten. Er war bestandig bey Kranken , so dasz ich ihn nicht zu Hause antreffen konte. Herr Bischop besitzt ein auserlesenes Kunst- und Naturalien-Kabinet 5). Es hat dieser mit seinem 1) Mr. Johannes Meerman (1702-1775), sinds 1732 lid der vroedschap van Rotterdam, en tusschen 1746 en 1771 herhaalde- lijk burgemeester (Nieuw Nederl. Biogr. Wdbk.) 2) Lees: Staten van Holland. 3) Bedoeld is (blijkens Bronnen voor de gesehiedenis van Rotter- dam, I. De .Regeering van Rotterdam) Mr. Nicolaas Cornelis Bichon , die van 1761-1784 secretaris der Vredemakerskamer was. 4) Salomon de Monchy (1716-1794), geneesheer te Rotterdam, in '1760 door de Holt. Maatsch. v. Wetensch. met goud bekroond wegens zijne verhandeling over „de oorzaken der gewone ziekten van ons scheepsvolk , hetwelk naar de West-Indien vaart" enz. (V. d. Aa en Nieuw Nederl. Biogr. Wdbk.). 5) Jan Bisschop (1680-1771) en zijn jongere broeder (die in 1758 overleed) Pieter, waren Doopsgezinde kooplieden te Rotterdam en dreven handel in garen en lint, in 't groot en in 't klein. De 360 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Bruder, der nun todt ist , einen Handel mit Garn [pag. 59.] und Zwirn getrieben , den er auch noch fortsetzet , wodurch sie grosze Reichthiimer erworben , den sie beyde , weil sie unverlieurathet gewesen , auf diese Samlung verwant haben. Herr Bischop ist aber ein Mennonist , und ein sehr eigner Mann , der sehr selten Fremde seine Schatze sehen lasst. Ich wagte es inzwischen zu ihm zu gehn , da er mich denn ganz ernsthaft , nachdem ich einige mal ab- gewiesen war, empfieng. Er entschuldigte sich lang , endlich zeigte er mir doch einige vortrefliche Schilde- reyen und einige Ausztige von Conchylien. Ich gab ihm zwar sehr fein zu verstehn , dasz ich lieber statt letzerer, lehrreichere Stiicke zu sehn wiinschte , allein es war keine ErhOrung , ich empfohl mich also, und trOstete mich mit dem ahnlichen Schicksale eines ge- lehrten Englischen Lords, der ihn um gleiche Gewogen- heit lange ersucht und endlich doch die schlechtesten Stiicke seiner Samlung zu sehn beckommen. Weil ich nun in Rotterdam nicht sehr gliicklich war, so gieng ich den andern IVIittag urn 12 Uhr nach Gouda. Ich ware gern vorher nach Loevestein ge- gangen um die ungluckliche Wohnung des groszen beide broeders bleven ongehuwd en besteedden het geld, dat zij met hunne zaak ruimschoots verdienden, aan het aanleggen van een verzameling van schilderijen, prenten, munten, porcelein, naturalia, rariteiten enz. De collectie-Bisschop was zoo beroemd, dat de Fransche minister de Choiseul, toen in 1767 te Parijs een dat de Fransche minister de Choiseul, toen in 1767 te Parijs een loos bericht van den dood van Jan Bisschop was verbreid, aan den Franschen zaakgelastigde te 's Gravenhage opdracht gaf, een en ander uit de collectie machtig te worden. Vgl. Jhr. B. W. F, van Riemsdijk, Schilderijen-kabinetten in de XVIIIde eeuw (Oud- Holland X, 1892, blz. 219-228), Dr. E. Wiersum, Het Schilde- rijen-kabinet van Jan Bissehop te Rotterdam (Oud-.Holland XXVIII, 1910, aflever. 3) en Dr. E. Wiersum, Jan Bissehop (Rotterd. Jaar- 1910, aflever. 3) en Dr. E. Wiersum, Jan Bissehop (Rotterd. Jaar- boekje 1910 blz. 50 vlg.). boekje 1910 blz. 50 vlg.). REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 361 Hugo Grotius zu sehn. Allein da Wagen dahin nicht regulirt sind , so gieng ich gleich nach Gouda. Es gehen zwischen diesen beiden Ortern keine Schuyten, ausser einem Pack-Schuyt 1). Hingegen gehen alle um die andre Stunde Wagen ab. Diese Wagen sind [pag. 60.] Behr leicht und geschwind. Sie sind mit blauem Wachstuch iiberzogen , so dasz man vor Regen und Wind sicher ist , dabey macht aber dieser Ueber- zug ein solches Lerm , dasz man auch nicht einmal mit seinem nachsten Nachbarn reden kan , deswegen sie auch bollerwagens 2) genant werden. Die Pferde werden an die erste Ars unmittelbar angespannet , weil die Wagen keine Deichsel haben. So geschwind diese Wagen sind , so leicht fallen sie auch um. Die Wege aber sind hier wie gepflastert. 8 bis 10 Personen kOnnen darinn sitzen , Kuffer aber milssen mit dem Pack-Schuyt fortgebracht werden , wie wohl ich alle meine Sachen im Haag gelassen hatte. An der einen Seite hat man unterwegens Fliisze oder auch Locher, aus denen ehemals Torf gestochen , die aber nun mit Wasser zum Schaden des Landes voll geloffen sind. An der andern Seite hat man die angenehmsten Lust- und Gartenhauser. Wir kamen durch Moordrecht , ein Dorf wo viele Ziegelbrennereyen sind , fiber deren Menge man sick uberhaupt in Holland verwundern must. Um 31/4 Uhr Nachmittags kamen wir zu Gouda, so gemeiniglich Ter Gouw genant wird , an. Wir traten bey dem Commissaire , der fiber diese Wagen gesetzt ist , ab. Wir liessen uns so gleich I) Pakschuit = vrachtschuit. 2) Bolderwagen, Nnd. bollerwagen, in 't algerneen rammelende, hortende en stootende wagen, in 't bijzonder de benaming van de overhuilde boerenwagens, die niet op veeren of riemen hangen, en van de ouderwetsche postwagens ( Woo/ denboek der .Nedei.l.taal). 362 JOIIANN BECKMANN'S DA.GBOEK VAN ZIJNE nach der Kirche St. Johanns bringen , die wegen der vortreflich bemahlten Fenster weltberiihmt ist. Ein jeder, der hinnein will, musz 3 st. bezahlen. Man [pag. 61.] kan auch bey dem Duster kaufen : „Expli- cation de ce qui est represents clans le magnifique vitrage de la grande et belle Oglise de St. Jean a Gouda, pour la satisfaction tant des habitans de cette ville que des strangers qui viennent pour admirer cette merveille , a Gouda. 8?" [pag. 6163.] Beschrijving der glazen 1). „Christofle 1) In margine teekent Beckmann hierbij aan: „Ich finde in Biographia Britannica vol. VI p. 4051, im Leben des George Vil- liers, eine weitlduftige Beschreibung eben so kiinstlicher Fenster, die der Magistrat zu Dort dem Konig Heinrich VII zu der von ihm erbaueten Kapelle in Westminster geschenkt." ?De aange- haalde plaats in de Biographia Britannica kan ik niet controleeren; nOch in de Koninkl. Bibliotheek, nOch in de vier universiteits- bibliotheken is dit boekwerk aanwezig; te Leiden heeft men alleen den 2den druk, waarvan slechts 5 deelen verschenen zijn, loopende tot het einde van letter F. ?Balen, Beschrijvinge van Dordrecht, heeft er niets over; doch in De Navorscher I (1851) blz. 65 vindt men er niets over; doch in De Navorscher I (1851) blz. 65 vindt men een uitvoerig bericht over dit geschilderde raam, dat de kruisiging afbeeldt. Daar leest men , omtrent het motief tot het aanbieden , alleen: „De overheden van Dordt lieten een venster schilderen om er den Britschen Koning Hendrik VII mee te vereeren maar dewij1 hij stierf in 1509, voordat de schilder zijn werk had vol- bracht, werd het in de abdij van Waltham geplaatst." Ten slotte kwam het te recht in St. Margaret's Church te Westminster. ? Inderdaad noemt Baedeker's London bij de beschrijving van de genoemde kerk „een geschilderd raam , met de kruisiging, to Gouda vervaardigd, naar gezegd wordt een geschenk van de stad Dordrecht aan Hendrik VII." Beckmann's aan de Biographia Britannica ontleend bericht, dat Dordt het raam aan Hendrik VII ten geschenke gaf voor de door hem gebouwde kapel in de Westminster-abdij, maakt het mogelijk den datum nader vast to stellen, met den bouw dezer kapel is in 1502 een begin gemaakt: zie Diet. of Nat. Biogr. i. v. Henry VII. Daarom heb ik den heer J. L. van Dalen, gemeente-archivaris van Dordrecht, ver- zocht, voor mij te willen nazien, of in de rekeningen uit dozen REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 363 Pierson hat von jedem Fenster eine sehr sch8ne und genaue Abzeichnung auf Parchamen gemacht 1) , die wohl werth ist, dasz man sie sick in dem Archiv der Kirche zeigen laszt". „Dasz Gouda der Ort ist, wo die vielen Pfeiffen- Fabriquen sind, welche ganz Teutschland versorgen , ist beckant. Ich gieng in eine , worinn 18 Manner und ungefehr 24 Weiber arbeiteten. Soicher Fabriken, die jeder Burger anlegen lean, sind jetzt iiber X00 2), tijd jets te vinden was over de aanbieding van het raam. Hij antwoordde mij, dat over de jaren 1500-1520 slechts vier thesauriersrekeningen bewaard zijn, nl. van 1501, 1503, 1506 en 1512, en dat daarin niets omtrent de bedoelde zaak voorkomt; ook in het actenboek van 1468-1532 trot hij niets aan , dat er betrekking op heeft. Zoo is het mij dus onmogelijk , de historie van het raam verder na te vorschen. ?Ten slotte zij nog ver- meld, dat in De Navorseher I (1851) blz. 228, 229 de heer C. W. Bruinvis een gissing waagt omtrent de reden, die Dordrecht kan hebben bewogen aan Hendrik VII een geschenk te vereeren, nl. dankbaarheid voor het in 1496 tusschen Engeland en de Nederlanden gesloten handelsverdrag (den bekenden Intercursus Magnus) en om zich ook voor 't vervolg de gunst van den Koning te verzekeren. Een bezwaar tegen deze gissing is echter, dat een in 1509 nog niet gereed geschenk wel wat laat komt, wanneer het dank moet bewijzen voor een in 1496 bewezen gunst. 1) „De patroonen der glaazen zijn, in en na 't jaar 1673, door Christoffel Pierson, Arend Lepelaar en Julius Cezar Boetius, ieder op een blad pergament, in 't klein getekend geworden": Tegenw. Staat van Holland II , blz. 202. 2) Tegenw. Staat van .Holland II blz. 209: „Men heeft nu [dit deel kwarn in 1744 uit] in Gouda een groot getal van tabakspijp- maakerijen , 't welk van sommigen tot op omtrent 300 begroot wordt". -- Volgens C. J. de Lange van Wijngaerden , Geschiedenis en besehrijving der stall van der Goude II blz. 414, 415, stond de pijpenfabricage in Gouda tusschen 1720 en 1751 in haar volsten bloei. In 1751 waren er nog 374 het gildegeld betalende pijpma- kers; in 1754 was dit aantal reeds verminderd tot 319; in 1815 was het gedaald tot 123. De reden van den achteruitgang deter industrie sedert het inidden der achttiende eeuw was alweder, 364 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE wie wohl ehemals aber 500 gewesen. Man kan daraus sehen , wie viele Leute in diesen Fabriken ihr Brod linden. Der Thou dazu kOmt aus dem Dittichschen , sonderlich von Maastricht. Er wird erst gemahlet und gewaschen 1). Zuerst wird er mit [pag. 64.1 den Handen langlich gerollet, darauf von andern in eine langliche messingene Form gedriickt. Alsdann ziehen andere einen messingenen Faden dadurch und der Kopf wird mit einem andern Instruments, in welchem auch der Faden paszen musz , von der andern Seite geformet. Alsdann schneiden alte Weiber das iiberfitisziose von denb KOpfen weg und andere von ihnen poliren diese noch weichen Pfeiffen mit einem Zahne , zeichnen sie am Kopfe mit einer Marke und tragen auf die , welch e glasiirt werden sollen , die Composition dazu hinnauf. Alsdann werden sie in erdene Tiegel gethan , und zwar so , dasz sie darinn urn einen erdenen Cylinder schrage herrum gesetzt werden. In diesem Tiegel werden sie in den Ofen gesetzt. Das Einpacken geschieht in grosze Kisten, in welchen sie horizontal liegen , und zwar so , dasz ein stratum Hillsen von Buchweitzen und ein stratum von Pfeiffen abwechseln. Wenn sie auf diese Art eingepackt sind , kOnnen sie alle Ungemachlichkeiten der Reise aushalten. dat men ook in het buitenland er zich op toe ging leggen en dat daarom in Silezie, Brandenburg en Engeland de invoer van pijpen achtereenvolgens verboden, in andere landen zwaar belast werd. I.) Vergelijkt men de beschrijving van het pijpenmaken, welke Beckmann geeft, met die van de wijze, waarop tegenwoordig dit bedrijf wordt uitgeoefend ?zie daarvoor het artikel van den beer J. van der Want, zelf pijpenfabrikant to Gouda, getiteld „Goudsche pijpen", in De Natuur, 26ste jaargang, 1906, blz 13-16, met afbeeldingen ?dan bemerkt men, dat in de techniek zoo goed als geen verandering is gekomen. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 365 Es sind zuweilen einige Teutsche gewesen , die bier das Pfeiffenmachen v011ig gelernt , die aber hernach in ihrem Vaterlande wiirklich auf eben dem Fusze Fabriken angelegt haben, dadurch die Goudaer gegen [pag. 65.] Fremde mistrauischer geworden. Diese fruchtbaren Pfeiffenfabriken machen dasz die Pfeiffen in Holland fast gar keinen Werth haben. Man be- zahlt sie the an Offentlichen Ortern, z. E. in Wein- hausern , gesetzt man zerbrache auch sechs, denn solche Kleinigkeit wird mit zum Gewinn gerechnet. Gouda selbst ist gar kein schOner Ort und ich babe hier aus der Erfahrung gelernet, dasz es an solchen Orten , wo nicht viele passage ist , sehr viel theurer ist als in den grOsten Stadten von Holland. Nachdem ich nun alles besehen hatte , so trat ich den 11 en November Morgends um 8 Uhr meine Riickreise an. Mittags war ich in Rotterdam, Nach- mittags wieder in Delft und Abends urn 5 Uhr wieder im Haag. Ehe ich hier den Haag verlasze , will ich noch einige Binge anmerken. Den Prinzen von Oranien , als den Erf-Stadhouder, , babe ich zu verschiedenen Malen gesehen. Er ist noch ein junger, aber wohl- gewachsener Herr, zu dessen Auffiihrung unter der Aufsicht des Herzogs Ludewigs von Braunsweig alles angewant wird. Sein vornehmster Informator ist b der Prof. Weiss aus Leyden 1). Die Hollander tadeln fast durchgehends an den erstern , dasz er gar zu ernsthaft und nicht leutselig genug ist; dasz er in Abwesenheit des Herzoges entweder gar nicht, oder doch nicht artig genug griiszet , etc. Sie sind das [pag. 66.] Gegentheil gar zu sehr an den Vater 1) Vgl Ferrner's dagboeic biz. 483, hoot 1. 366 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE gewohnt gewesen. Der Herzog Ludewig hat sehr viele Liebe. Er ist zwar etwas hitzig , aber nach verflogener Hitze wieder sehr leutselig und gutherzig. Um nicht eigenniitzig zu scheinen , laszt er sich allemal , wenn er wegen Geschafte oder Bequem- lichkeit auf dem Hofe des Prinzen speisen will , sein Essen von seinem eigenen Hofe hinbringen. Der Stadthalter speiset gemeiniglich allein , der Herzog aber in Gesellschaft seines Baths , des Herrn Hanichen 1) , und eines jungen Braunsweigischen Edelmanns. Der Furst von Weilburg hat als Hollan- discher General gar keine Vorztige , so bald aber die Gemahlinn , die Prinzessinn von Oranien , bey ihm ist , welshes man an den Laufern erkennet , werden die Trommeln geruhret und die Fahnen geschwenket. Wer die samtlichen Bedienten , auch Gesandten im Haag wissen will , kan sich dazu des Bushes be- dienen , so jahrlich in 12?herraus komt : „Bericht ivegens de gesteltenisse der Hooge Vergaderingen en Collegien in 's Gravenhage 2)" etc. Daselbst findet man auch den ganzen Titul des jetzigen Stadthalters. Solches Buch komt in jeder Provinz , ja , in jeder groszen Stadt jahrlich herraus, und hat eine Aehn- lichkeit mit unsern Staatskalendern. Dasz die Lebensart durch die vielen vornehmen [pag. 67.] Fremden im Haag viel artiger werde, als an andern Orten, ist leicht zu denken. Meine tiberfliiszige Zeit brachte ich in der Gesellschaft der teutschen Courir zu, die nach der alliirten Armee gehen und die in 1) ileinecke, wiens naam dikwijls Heeneke geschreven werd, was secretaris van den hertog van Brunswijk (mededeeling van prof. dr. Kramer). prof. dr. Kramer). 2) Het zgn. Heerenboekje. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 367 meinen Logis einkehrten amlich Herr Nissel, Herr Schmiedel, Schlitte etc. Auch hielt sich daselbst Herr Goll aus Colmer zu seinem Vergnagen auf. Ich lieh auch aus der Bibliotheque publique , die aber eine Privat Person hat , einige da ich einen Du- eaten ad depositum gab und fur jedes Stuck 2 St. bezahlte. Wer eine genaue und gelehrte Beschrei- bung von diesem angenehmen und beramten Orte verlangt, der kan die des Herrn de Riemer lesen , in 3 vol. in folio. Endlich muste ich mich entschlieszen , Haag zu verlaszen. Ich bezahlte meinem Wirthe 27 fl. und gieng den 18en November , als am Donnerstage , Nachmittags urn 41/2 Uhr , aus dem Haag nach Leyden , bis Mrohin ich fur mich und meinen Kuffer 131/2 Stiiver Fracht bezahlte und fur Uberbringung meines Kuffers aber den Leydschendam 2 Stayer woselbst ein kleines Dorf ist , aus dem die Ein- wohner den Durchfahrenden gebratnen Ahle und etwas Brod zum Verkauf bringen. Wir waren Abends Urn 6 Uhr daselbst. Weil ich der einzige im Roef des Schuyts war , so las ich Boethii librum de consolatione philosophiae lurch , bis wir Abends urn 71/2 Uhr in Leyden ankamen. Die Thoren waren zwar schon gesperret, allein fur einen Spargroschen wiirde jeder eingelaszen. Diesen Abend [pag. 68.] lernte ich den dicken und iibelriechenden Nebel, der im Herbst und Winter, ja fast bestandig des Nachts in Holland ist , recht kennen. Man konte zwar die Sterne sehen , allein an der Erde konte man kaum die Laterne, die man trug , sehen. Ich logirte im Hoff van Holland up der breede Strasse , worinn der Wirth auch ein Teutscher war. Den 19ten November nahm ich einen Lohndiener, der mich nach den vornehmsten Ortern der Stadt 368 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE herrum fiihren muste. Ich gieng also erstlich nach der Akademie , so ein sehr altes Gebaude ist, auf dem ein kleiner Thurm 1) das Observatorium heist. Nahe darann ist der schOne hortus medicus , lessen erste Halfte den medicinischen und seltensten Kra,u- tern gewidmet ist , die andere Halfte aber kan wegen der schOnen Hecken und Aileen einen Lustgarten. abgeben. Von den Krautern ist ein Catalogus ge- druckt zu haben , so dasz ich aus dem nichts anzu- fiihren brauche. An der Seite sind die Gewachs- und Treibhaiuser, , in denen alien ich ein schOnes Fahrenheitisches Thermometer fand. Ein groszer Dattelbaum 2) hatte in selbigen schon iiber 120 Jahre gestanden. An das letzte Gewachshaus stOst ein Zimmer, worinn ein Schatz von antiquen Inscriptionen, Statiien und Altaren verwahrt wiirden , die Gerhard Pape- broek , urbis Amstelodamensis scabionum praeses, 1745 [pag. 69.] der Universitat geschenkt hat 3), wie an der Wand eine dankbare Inscription meldete. Die Stticke sind mehrentheils aus weiszem Marmor. Kaiser Augustus war daselbst en buste , Ceres, Apollo und Venus aber in ganzen Stattien. Viel- leicht ist der Altar das seltenste Stuck. Die Urnen habe ich nie schOner gesehen. Sie sind von unge- wOhnlicher GrOsze , alle mit sehr zierlichen Figuren en bas-relief, einige noch mit Inscriptionen , einige fasciatae 4) , so wie ich sie in Braunsweig gesehen. 1) Juister: twee houten torentjes; vgl. Ferrner's dagboek blz. 468-474. 2) Vgl. Ferrner's dagboek blz. 467. 3) Vgl. hierbij Siegenbeek, Geschiedenis der Leidsche Iloogesehool II blz. 122-124. II blz. 122-124. 4) Onder de door Oudendorp in zijue Descriptio als „urnae" REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 369 Einige waren auch viereckt , mit hohen schOnen Deckeln. Ein groszer Fusz zeigte auf das deutlichste die Schuh der alten 'Omer. Doch ich will hie- von nichts mehr anmerken , da der selige Prof. Franciscus Oudendorp 1) in Leyden davon eine genaue Beschreibung mit Kupfern gegeben hat 2). Von da wurde ich in das Naturalien-Kabinet 3), so in einigen groszen Zimmern steht , gefuhret. Es ist Behr reich und vortreflich , ungeacht es nicht in alien Theilen gleich vollstandig ist. Von den Con- chylien will ich nicht ein mal etwas melden , auszer dasz sie mit Recht far eine der vollstündigsten ange- sehen wird. Nie babe ich so grosze und saubere Nautili 4) gesehen. In der Samlung von Versteine- runaten fand ich so viele Stiicke aus den andern der Welt , als wohl nicht leicht anderswo [pag. 70.] gefunden wird. Ich bewunderte sonder- lich eine ungeheure grosze versteinerte Schale , die ich nicht zu benennen Weisz. Sie war ganz unbe- schadigt und der Ort , wo sie gefunden war, machte sie sonderlich merkwiirdig , sie war nämlich vom beschreven voorwerpen bevinden zich o. a. twee marmeren vazen met deksels, benevens verscheidene ronde en vierhoekige Romeinsche aschkisten; op alle zijn reliefs en inscripties, welke bij eenige door banden omlijst zijn. Deze laatste zullen bedoeld zijn met „urnae fasciatae" (Mededeeling van de Directie van het Rijks Museum van Oudheden te Leiden). 1) Franciscus van Oudendorp (1696-1761), sinds 1740 hoog- leeraar te Leiden in de welsprekendheid en historian (Siegenbeek , t. a. p. II blz. 196 van de Toev. en Bijl.). 2) Bedoeld is: „Brevis veterum monumentorum ab ampl. vino Ger. Papenbroekio Academiae Lugd. Bat. legatorum deseriptio .... opera Fra. Oudendorpii. Lugd. Bat. 1746. 4?" ?Van Franc. Oudendorp is er oak eene „Oratio de veterum inscriptionum et monumen- torum usu legatoque Papenbroekiano .... Lugd. Bat. 1745. 4?" 3) Vgl. Ferrner's dagboek blz. 466, 467. 4) Nautilus is een inktvisch, een weekdier. Bijdr. en Meded. XXXIII. 24 370 JOHANN BECKMANN1S DAGBOEK VAN ZUNE Berge Caucasus. Ich glaube , dasz sie fiber eine Elle breit war. Ein groszer versteinerter Korallen- baum. Eine ganze Samlung von Stalactiten aus ganz Europa uud Asien. Alle Arten von Asbest und daraus Papier und Leinen. Eine Seestaude 1) ver- diente betrachtet zu werden; es war ein Chaos von allem was in der See ist. Eine Schlange hatte sich auf eine wunderbare Art darinn verwickelt. Es hiengen daran verschiedene Arten von Conchylien und andern Seethieren , welches Stuck sonderlich hoch geschatzet wird. Aus versteinertem Idolze waren die schOnsten Gefasze gemacht. Von gediegen Gold, Silber und sonderlich Eisen waren vortrefliche Stiicke, nicht weniger auch von dem schOnsten Crystall, unter andern war aus Crystall ein Eszliiffel von ansehnlieher GrOsze daselbst. Unter dem Gefliigel wurde ein gefliigelter Drache gezeiget. Wie ich dawieder einwandte , dasz dergleichen gar nicht in. der Natur sey , wurde mir gestanden , dasz man ver- muthete , dieser sey aus einer Maus lurch Kunst gemacht 2). Man hatte vorne etwas Haut abgeloset, damit solches die Fliigel vorstellen kOnte. Die Hare [pag. 71.] waren ganz weggenommen. Kopf und Ftisze , auch die GrOsze kam auch vollig mit einer Maus tiberein. Es hatte noch einen kleinen Drachen bey sich , der noch keine Fliigel zeigte , welches eine kleine Schlange seyn mochte. Unter den vielen aus- gestopften Thieren , die alle auf Brettern mit Rollen 1) Eene „Staude" is een kruid, dat met een wortelstok in den grond overblijft. Wat Beckmann precies bedoelt met „Seestaude", is moeilijk uit to maken. (Mededeel. van Prof. Went). is moeilijk uit to maken. (Mededeel. van Prof. Went). 2) In margine: „Auch Linnaus in System naturae N'. 104, wo er Draco volans, hat, gedencket in der Note eines ahnlichen Betruges." REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 371 gesetzt waren , war ein ungebohrner Hippopotamus, so ein Thier von fiirchterlicher GrOsze ist , ferner Wolfe , Baren , LOwen , Renthiere , Waldesel , Tiger, Vielfrasz, Casuarius , ein ungebohrner Elephante, Camelopardalis etc. etc. Ein Hermelin , der des Sommers gefangen war , und also etwas rOthlich aussah ; ein anderer aus dem Winter, der ganz schneeweisz war ; verschiedene Arten von Philandern 1) etc. Das seltenste in dieser Samlung war ein Manis 2) oder Teufelchen , deren es 2 Arten giebt. Die eine ist mit runden , die zweyte mit dreyeckigten Schuppen versehen , und diese letztere ist eben die aller sel- tenste. Dieses bier im Cabinet ist das einzige , so viel man weis, in ganz Europa , und ist hier schon seit 100 Jahren aufbehalten. Sein Leib ist ungefehr ein Fusz lang ; es hat einen ziemlichen Schwanz; die Farbe der starken Schuppen ist gelbbraun und am Ende weis und sie lauffen sehr spitz zu. Sein Rachen ist klein unter dem Bauche ist er nicht gepanzert, sondern hat daselbst eine Haut , die hin und wider mit Haren besetzt ist. Diese Thiere heben die [pag. 72.] Schuppen in die Mile, wenn sie erziir- net werden. Die erste Art hat 5 Zehen, die andere aber 4. Sie freszen auch Eydechsen. Herr Prof. Allemann 3), mit dem ich davon sprach , zweifelte ob Brisson 4) diese Thiere mit recht unter die Vivi- 1) Waarschijnlijk bedoelt Beckmann met „Philander" een buidel- dier uit Amerika; de naam „Philander" daarvoor is juist uit 1762 afkomstig, van Brisson (Mededeel. van Prof. Nierstrasz). 2) Manis is het schubdier. 3) J. N. S Allamand (1713-1787), sinds 1749 hoogleeraar in de wijsbegeerl.e en de wiskunde te Leiden, en directeur van het kabinet van naturalia. Vgl. over hem Ferrner's dagboek blz. 464? 466, 479, 486, 489. 4) Brisson (1723-1806), beroemd Fransch natuurkundige, schrij- 372 JOHANN I3ECKMANNIS DAGBOEK VAN Wilt pera rechnet, indem ein Spaniseher Auctor erzhhlt, dasz ihre Eyer so grosz wie iiinereyer wren 1). Hier fand ich auch ein Stuck von den von Wiirmern durchlOcherten Pfahlen der Teiche, wobey auch einige von diesen gefahrlichen Wiirmern , die Lyonnet be- schrieben 2), gezeigt wurden. Der Alraun 3) , der hier in einer bleyernen Schacbtel verwahret wurde , glich vollig dem , den ich auf der Helmstadtischen Bibliothek gesehen. In einem andern Zimmer war fast eine vollstandige Japanische und Chinesische Garderobe , ich meine eine Samlung von ihren Kleidungen und Hausge- rlithen: Schuhe , Stiefeln , ROcke , Ringe , Stiihle, Tische , etc. Die Schuhe und Pantoffeln scheinen zum Gebrauche unmOglich zu seyn, weil sie so klein send , dasz ich kaum 2 Finger hinnein stecken konte. Inzwischen beschreiben uns die Reisebeschreiber in der That die Fiisze des Chinesischen Frauenzimmers so klein. Runde Scheiben aus terra sigillata mit Charakteren dienen ihnen statt der Calender. Bogen ver o. a. van „Le refine animal", en van een „Ornithologie", resp, verschenen in 1756 en 1761, zoowel met een Latijnschen als met verschenen in 1756 en 1761, zoowel met een Latijnschen als met een Franschen tekst. Van beide werken liet Allamand, ten be- hoeve zijner studenten, een nieuwe Latijnsche uitgave verschijnen, deels verkort, deels vermeerderd, resp. in 1762 en 1763. Zie deels verkort, deels vermeerderd, resp. in 1762 en 1763. Zie daarover G. C. B. Suringar in Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde, 2de reeks, 3de jaarg., 2de afdeel., blz. 270, 271. 2de reeks, 3de jaarg., 2de afdeel., blz. 270, 271. 1) In margine: „Bey dem Linnaeo gehOrt Manis unter die ma- malia bruta, und hat daselbst den 9en Platz (p. m. 36). Er hat aber nicht diese 2 Arten unterschieden. Haller beschreibt sie p. 397. Sie stehen bey ihm unter die Vierzenigen, da er loch bey N? 13 sagt, dasz er 5 Zene habe, und Linnaeus nennet sie auch pentadactyla." 2) Zie hierv6Or, blz. 350, noot 2. 3) Airuin of heksenwortel; wortel der mandragora, waaraan tooverkracht werd toegeschreven. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 373 und Kocher mit vergifteten Pfeilen waren auch vor- [pag. 73.1 raithig , im gleichen alle Gerathe zur Chinesischer Zauberey. An ihren GOtzenbildern, die theils aus Thon , theils aus Metall sind , musz man die tollen Posituren und Gesichter belachen. 2 schOne Runenstabe , die bier gezeigt wurden , waren viel- leicht das beste. Alit was fur Wahrscheinlichkeit man in dieser Samlung ein Paar starke Stiefeln , deren Sohlen wie eichene Bretter waren, fur die Stiefeln des Kaiser Carl V ausgeben konte , weis ich nicht. Kurz, die Menge von merkwiirdigen Dingen ist zu grosz , als dasz man vermogend seyn solte alles zu behalten und zu erzahlen. Willem Bentinck , einer von den General Staaten der Provinz Holland 1) , ist Curator van 's Lands Universiteyt te Leyden und dieser sparet keine Miihe diese Samlung 2) zu be- reichern. .U.eberhaupt wer in den ganzen Nieder- landen curiosa verschenken wil , sendet sic hider als legata, woriiber man sonderlich in Utrecht gar nicht gut zu sprechen war. Von da gieng ich each der Anatomic, die wegen 1) Lees: lid van de ridderschap van Holland; sinds 1745 was hij curator der Leidsche hoogeschool (Nieutv Nederl. Biogr. TVdbk.) 2) In margine: „Man hat von diesen Samlungen einige Beschrei- bungen, nami. Index Musei Indici (D. Paul Hermanni) in ambulacro horti Academici Lugd. Bat. 4? and Bes curiosae et exoticae ibidem conspicuae 1692. 4'. Aus diesen ist ein sehr magerer Auszug in "lamb. Magazin Th. 27, p. 437." ?De genoemde Paul Hermann (1646-1695) was een Sakser van geboorte; deed in 1672 en vol- gende jaren een reis mar Afrika, Indio en Ceylon om merkwaar- dige planten en gewassen te verzarnelen; was sinds 1680 hoog- leeraar in de genees- en kruidkunde te Leiden: Siegenbeek t. a. p. blz. 74-78, en blz. 152, 153 van de Toev. en Bijl. ?Daar de Oostersche rariteiten in een vertrek in den hortus botanicus waren opgcsteld, had Hermann ook daarover de directie, 374 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE ihrer vielen Seltenheiten weltberilmht ist 1). Das Zimmer ist ziemlich dunkel , loch wird darauf nicht praeparirt , sondern die praeparata werden nur da- selbst aufgestellet. Fur mich waren die beyden 1VIumien das beste Gericht. Sie lagen in besondern Betten , waren noch sari gut aufbehalten , und eine [pag. 74.] dabey liegende lateinische Beschreibung zeigte , dasz alles viillig mit den Nachrichten des Herodots und der iibrigen Alien iiberein lame. Hier trift man wohl die grOszte Samlung von ausgestopften und sceletirten Spitzbuben , MOrdern , Dieben an , die auf dem Theater herrumgesetzt sind und eine lather- Eche Aussicht machen. -tinter diesen war auch der- jenige , so einst Leyden den Feinden verrathen hatte. Ausgestopfte Moren , Tiirken , Amerikaner und andere Auslander hatters ein ehrwiirdiges Ansehn in dieser Versamlung ! Ein Kerl hatte einen Schein in der Hand , dasz er einst ohne Schaden ein Messer ver- schluckt hatte. Alle Arten von Kleidung waren hier aus Menschenleder gemacht, Handschuhe , Stiefeln , Schuhe , Pantoffeln , Unterkleider etc. Aus dem cranio war ein schOnes Trinkgeschirr gearbeitet , so mit Silber eingefaszt war. Auch hat man Menschen- haut zu Pergament gemacht. Einige KOrper hatte man nach Art der Alten zu balsamiren gesucht. Von sceletirten Thieren ist auch etwas da , sonderlich ein wohl gearbeitetes Gerippe von einem ungebohrnen Walfische. Man zeigt hier auch ein halbes verstei- nertes Brod ; es ist aber ein Bimstein 2) , dem man diese Form gegeben. Wenn man ein Kupfer von 4) Over het anatomisch kabinet vgl. Siegenbeek t. a. p. II blz. 98-108 en Dr. P. C. Molhuysen , Geschiedenis der Univer8iteit$- 98-108 en Dr. P. C. Molhuysen , Geschiedenis der Univer8iteit$- bibliotheek to Leiden, blz. 9, 10. bibliotheek to Leiden, blz. 9, 10. 2) Puirnsteen, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 375 diesem Zimmer sehen will , so findet man es in Deuces des Pays-Bas 1). Sonst must man gesteben , dasz [pag. 75.] ein Reisender zwar daselbst viele Curiosa zu sehn beckiimt , man zeigt ihm aber nicht leicht die lehrreichesten Stacke , daher auch einige alles far Spielwerk halten. An der Schniekamer oder Anatomie 2) ist die Biblio- thek , die einen sehr reichen Schatz an manuscriptis hat , sonderlich die von Vossio , Perizonio , Scaligero, Papebroek 3), etc. Sie sind aber alle in verschlos- senen Schrânken mit eisernen (bittern. Es sind daselbst ilber 2000 Stuck allein Arabischer manu- scripts. Die Samlung aber von neuern Biichern ist eben nicht grosz , and zudem stehen sie sehr schleeht. Mir wurde die Hollândische Uebersetzung der Bibel gezeigt , die Czar Peter I bey seinem Aufenthalte in Amsterdam in 5 vol., in folio, 1721 drucken laszen 4). Die Seiten sind in 2 Columnen getheilet , 1) Meer toegankelijk voor den lezer is de afbeeldiug bij P. L. Muller, Onze gouden eeuw (1ste uitgave) III blz. 339, 2) In margine: „Man kan diese Anatomie aus folgendem kennen lernen: Catalogue de ce qu' on volt de plus remarquable dans la chambre de l'anatomie publique dans l' Universitj de la vine de Leyden, par Gerard Blanken, 4? 1713." ?Deze Blanken was custos van de anatomie: Molhuysen t. a. p. blz. 10. Ook een zijner opvol- gers, Joh. Eisendragh, heeft de verzameling beschreven in een „Catalogus van alle de principaalste rariteiten , die op de Anatomie- kamer binnen de stadt Leyden vertoont worden. Leyden, Willem de Groot, 1761." 3) Scaliger liet in 1609 een collectie Oostersche boeken en hand- schriften aan de Leidsche bibliotheek na; de beroemde verzameling boeken en handschriften van Isaac Vossius werd in 1690 aange- kocht; Perizonius vermaakte in 1715 aan de bibliotheek het „legatum Perizonianum" en de Amsterdamsche schepen Papenbroek lega- teerde haar in 1743 zijne collectie marmora en handschriften: Mol- huyzen t. a. p. blz. 21, 28-33, 35, 38. 4) Over doze uitgave van den bijbel, in het Nederlandseh, met 376 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE wovon die eine nur bedruckt ist , die andre aber ledig gelaszen , und zwar ist dieses aus der Absicht geschehen , weil der Czar in Petersburg die Rus, zische Uebersetzung dabey setzen laszen wollen. Es ist aber das Schiff, das diese Exemplaria hat nach Ruszland bringen sollen , untergegangen, daher die Seltenheit dieses Bushes selbst in Holland sehr grosz ist 1). Vogt musz sie gar nicht geckant haben , weil er sie gar nicht in seinem Catalogo libr. rar. 2) angemerkt hat, welshes sie gewisz verdienet. Die Buchstaben sind lauter capitale. Es war eben erst ein Catalogus von den Arabi- schen manuscriptis im Escurial hinnaus geckommen, als ein Geschenk vom liOnige in Spanien., Madrid , de bedoeling er den Russischen tekst later naast te drukken, vgl. J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden HI blz. 395-398 en verder Bijlage VIII. Het eerste deel, het Nieuwe Testament, verscheen in 1717, bij Johannes van Duren, boekverkooper te 's Gravenhage; de vier volgende deelen, Het Oude Testament met de apocryphe boeken, in 1721, gedrukt door Daniel van Leeuwen , te Amsterdam. 1) Het bericht over het verongelukken van de lading bijbels wordt door Beckmann verbeterd in deze kantteekening „Ich babe auf der Bibliothek in Petersburg gehOrt, dasz die Exemplare alle richtig nach Petersburg iibergeckommen , und dasz auch wiirklich angefangen worden die Ruszische Uebersetzung dabey zu drucken; dasz aber nach Petersburger Mode die Arbeit liegen geblieben und dasz noch alle Exemplaria bey dem Senat liegen. Ich babe auch auf der Bibliothek ein Exemplar gesehen , wobey das Ruszische schon gedruckt war. Man hat ndmlich mit den Briefen Pauli und einem Evangelisten angefangen; weiter aber ist man nicht ge- ckommen. Der Druck enthdlt viele Abreviaturen, die selbst den Ruszen schon unbeckant sind. Reichard hat in seinem Gegenweir- tigen Staat von Ruszlard p. 654 die richtigste Nachricht von dieser Bibel ertheilet. Er fiihrt auch die falschen Nachrichten davon Bibel ertheilet. Er fiihrt auch die falschen Nachrichten davon an." ?Over de zeldzaamheid van dezen bijbel in Nederland zie Scheltema t. a. p. III blz. 465. 2) J. Vogt, Catalogus historico-criticus librorum rariorum, Ham- burg, 1753 (ode uitgave). REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 377 [pag. 76.] fob , 1762 ein Italianer, , Costeri 1), der bey den Maroniten in Rom studirt hat , verfertigt selbigen. Man findet gauze Exeerpta aus den ma- nuscriptis darinn und man hoft , dasz mit der Zeit auch ein Catalogus von den dortigen Griechischen manuscriptis folgen wird, als unter dentin viele sind , die man bisher fur ganz verlohren gehalten. Man findet auch auf dieser Bibliothek viele Original-Por- traits der grOszten Hollandischen Gelehrten. Wer die Bibliothek nailer kennen will, kan den Catalogus lesen , der davon gedruckt ist 2). Beckantermaszen ist daselbst auch die grosze sphaera armillaris vom systemate Copernicano , die noch ganz richtig geht und alle 3 Wochen aufgezogen wird 3). Man hat 1) Lees: Casiri. ?De titel van het bedoelde boek , nog aan- wezig in de Leidsche Univers.-bibliotheek , luidt: „Bibliotheca Ara- bico-Hispana Escurialensis, sive Librorum omnium Mss. quos Ara- bice ab auctoribus magnam partem Arabo-Hispanis compositos Bibliotheca Coenobii Escurialensis complectitur, Recensio et Expla- natio opera ac studio Michaelis Casiri Syro-Maronitae Matriti, 1760-70, 2 volt. f?. 2) Vgl. Ferrner's dagboek blz. 485, noot 2. 3) Ten onrechte spreekt Beckmann hier van sphaera armillaris (ringglobe, hoepelsfeer) d. een samenstel van ringen , die de voornaamste denkbeeldige cirkels aan de hemelruimte voorstellen. Zulk een instrument was destijds wel op de Leidsche sterrenwacht aanwezig : zie Kaiser, „Verzeichniss der Instrumente der Sternwarte in Leiden", in Annalen der Sternwarte in Leiden, Erster Band, S. LIII, waar „eine kleine sphaera armillaris" genoemd wordt , wschl. aangekocht in 1667. Maar nit hetgeen Beckmann verder er aan toevoegt , blijkt dat hij iets anders bedoelt , en wel een sphaera movens of een sphaera automatica , d. w. z. een planetarium. In 1710 werd, bij testamentaire beschikking van Willem Bastiaansz. Scheepers, in leven luitenant-admiraal van het Collegie van de Maas en burgemeester van Rotterdam, zulk een sphaera movens aan de Leidsche universiteit vermaakt: Siegenbeek t. a. p. I blz. 257, 258. Kaiser t. a. p. S. X geeft een nadere beschrijving van dit „grosze and wirklich sehr kiinstlich verfertigte Planetarium." 378 JOHANN BECKMAININ'S PAGBOEK VAN ZIJNE davon verschiedene Beschreibungen und man sieht sie auch genau abgebildet vor der Teutschen TJeberset- zung des Feneions Gespr(iche von inehr cols einer Welt. Die Bibliothek ist wUchentlich 2 Tage einige Stunden offen doch ist der Gebrauch derselben sehr eingeschrankt 1). Man liiszt sie sich von dem beckanten Leydenschen Buchhandler Cornelius Hake zeigen , der nicht weit davon wohnt und eh' gelehrter und sehr feiner Mann ist. Er verschaft auch auswertigen Gelehrten die kostbarsten und seltensten Werke. Ich lernte ihn bey dieser Gelegenheit kennen , und war hernach Ofter bey ihm. Unter der Bibliothek ist eine kleine Kirche , worinn Englisch gepredigt wird; ihre Gemeine ist jetzt nicht 20 stark. [pag. 77.] Von da gieng ich in die Peters Kirche , worinn erst in diesem Jahre dem beriihmten Boer- have ein Monument aufgerichtet worden. Es besteht aus einem schwarzen Piedestal aus Marmor, darauf eine weisze marmorne Urne ruhet , die mit vortref- lichen Figuren en bas-relief gezieret ist. Man lieset Baran das Geburth- und Todes-Jahr diesel groszen Mannes. Man hat davon die Beschreibungen in alien Zeitungen gelesen 2) sonst ist auch davon eine be- sondere in 4?herraus. Die Kosten dazu hat seine Toen het gerepareerd was, lieten Curatoren der Leidsche academie het in 1712 in de bibliotheek opstellen. Het planetarium bleef het in 1712 in de bibliotheek opstellen. Het planetarium bleef steeds een troetelkind van Curatoren, hoewel het voor de astro- nomen geheel nutteloos was en herhaaldelijk kostbare reparatuur nomen geheel nutteloos was en herhaaldelijk kostbare reparatuur noodig had. In 1823 werd het van de bibliotheek naar de sterren- noodig had. In 1823 werd het van de bibliotheek naar de sterren- wacht overgebracht. wacht overgebracht. 1) Nog in het begin der negentiende eeuw was de bibliotheek alleen op Woensdag en Zaterdag van 12-2 geopend: Molhuysen t. a. p. blz. 45. 2) Men vindt ze o. a. in „Maandetijkse Nederl. Mercurius" van October 1762, Ile stuk, blz. 169-170. Op 4 September 1762 was bet monument onthuld. REIS DOOR NEDERLA.ND IN 1762. 379 Familie hergegeben , die ansehnlicher sind als das Monument selbst. Sonst musz ich nosh von Boer- have anmerken , dasz sein Namen bereits unter den Gelehrten selbst in Leyden in Vergessenheit gerathen. Sie fiihren ihn nur an um seine Fehler and Irthitmer zu erzahlen. Der Namen des jetzigen Albins 1) ver- dunkelt den Ruhm des in seiner Leben fast gOtt- lich verehrten Boerhavens. Auch ist in dieser Kirche der beramte Cocceius begraben. Man findet aber nur blosz eine Inschrift 2), die mir gar nichts merk- wiirdiges zu enthalten schien. Fast mitten in der Stadt liegt die so genante Burg, am Ufer des Rheins 3). Diese soil von den ROmern erbauet seyn , wenigstens soil sie die Stadt an Alter iibertreffen. Es ist eine ansehnliche Mlle, die auszen. [pag. 78.] herrum angenehme Garten hat. Oben ist dieser kleiner Berg mit einer hohen Mauer umgeben, auf welcher man herrum gehn kan. In der Mitte ist ein Irgarten angelegt, der in der Mitte einen tiefen Brennen hat. Von der Mauer hat man die vortreflichste Aussicht iiber die Stadt bis in die See 4). Nahe an dieser Burg liegt das Heeren-Logement 5), welches die Benennung der vornehmsten Wirths- hhuser in den Hollandischen Stadten ist. Aus diesem Wirthshause wird ein jeder, wer rich auf der Burg belustigen will, fur Geld bedienet. Der Bediente fordert beym weggehn einige Stover als Trinkgeld ab. 1) Vgl. hierna, pag. 91 van het ms. 2) Men kan dit opschrift lezen bij van Mieris I blz. 58-59. 3) Vgi. hierbij Ferrner's dagboek blz. 462-463. 4) In margine: „Die See schien mir in dieser Entfernung, da die Sonne darauf schien, sehr helle, das Land aber dunkler. Dieses bestätigt des Herrn V. Justi Meynung, dasz die Flecken im Monde Land, das helle aber [Wasser] ist. Sieh seine Neun Wahrheiten zur Naturlehre, p. 326." 5) Zie 1errner',5 da,9boek blz. 462 en 463, Hoot 1, 380 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Nachdem ich diese Merkwiirdigkeiten besehen , gab ich mir Mahe die Herren Lehrer dieser welt- beriihmten Akademie kennen zu lernen. Ich hôrte also einige Standen den alten , ehrwtirdigen Hem- sterhuys 1) Aber Theocriti Idyllen lesen. Er hatte sehr wenige ZuhOrer, indem die Studenten glauben , von ihm nur blosz Etymologien lernen zu kOnnen. Er ist aber bereits so sehr alt , dasz man ihn kaum noch verstehen kan. Ich empfohl mich ihm , konte aber weiter nichts mit ihm reden , als von des seligen [pag. 79.] Herrn Hofrath Gesners 2) Tode. Die iibri- gen Professoren sehen ihn als ihren communem prae- ceptorem an. Den 20en November, als am Sonnabend, gieng ich zu dem beriihmten Schultens , der seines .Vaters Ge- schicklichkeit and Ruhm geerbt hat 3). Er empfieng mich aufs Bflichste. So bald er hiirte , dasz ich von Gottingen kam , fragte er, was Michalis 4) machte ? Es ist beckant , dasz er auf diesen gar nicht gut zu 1) Tiberius Hemsterhuis (1685-1766), beroemd Graecus, achter- eenvolgens hoogleeraar te Amsterdam, Franeker en sinds 1740 te Leiden in het Grieksch en de vaderlandsche geschiedenis. (Siegen- beek t. a. p. II blz. 196-198 van de Toev. en Bijl.). beek t. a. p. II blz. 196-198 van de Toev. en Bijl.). 2) Johann Matthias Gesner (1691-1761), philoloog, sinds 1734 hoogleeraar te Gottingen. (Allgem. D. Biogr.). 3) Joannes Jacobus Schultens (1716-1778), zoon van Albertus Schultens en vader van Hendrik Albert S., alle drie Orientalisten. J. J. Schultens was eenige jaren theol. hoogleeraar te Herborn en J. J. Schultens was eenige jaren theol. hoogleeraar te Herborn en sinds 1749 hoogleeraar in de godgeleerdheid en de Oostersche tales sinds 1749 hoogleeraar in de godgeleerdheid en de Oostersche tales te Leiden. In 1750 word hij ook interpres legati Warneriani en te Leiden. In 1750 word hij ook interpres legati Warneriani en directeur van het Staten-College. (Siegenbeek t. a. p. II blz. 204-205 van de Toev. en Bijl.). 4) Johann David Michaelis (1717-1791), Orientalist, theoloog en polyhistor. Op een studiereis mar Nederland en Engeland in 1741 vlg. vertoefde hij ook te Leiden en leerde Albertus Schultens kennen. Van 1745 of was hij verbonden aan de hoogeschool te kennen. Van 1745 of was hij verbonden aan de hoogeschool te Gottingen, sinds 1750 als gewoon hoogleeraar (Allgem. .D. Biogr.). REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 381 sprechen ist , sondern dasz er ihn oft in seinen Vor- lesungen den Goettingischen „windverkooper" nennet. Wie ich ihm sagte , dasz ich mir die Freyheit nehmen wiirde ihn lesen zu hOren , so fragte er, was ich in aller Welt daran hOren wolte ? Was ich von ihm zu lernen dhehte ? Ich wurde fiber diese Ant- wort bestiirzt und sagte , dasz ich freylich nicht glaubte , Geschicklichkeit genug zu haben in seinen Collegiis profitiren zu kiinnen , dasz ich aber dock gem die Ehre haben wolte , ihn lesen gehort za haben. Hierauf antwortete er auf sein Hollandisch : 1/Nein , Briiderchen , so meyne ich's nicht. Ich lese am Montage die Polemik, in der ich euch unmOglich crefallen kan. Wollet ihr mich nicht erziirnen so 7 bleibet weg". Er bath mich darauf, weil ihm dieses mal die Zeit fehlte , auf den nachsten Dienstag. Ich [pag. 80.] bediente mich dieser angenehmen Erlaub- nisz und gieng um 5 thr mit dem Herrn Nonne, von dem ich unten reden werde 1) zu ihm. Er empfieng uns eben so artig wie das vorige mal. Wir setzten uns mit der Holla,ndischen Vertraulichkeit am Kamin , trunken ein Paar Bouteillen Wein , und rauchten einige Pfeiffen guten Kanaster. Weil er uns erst urn 81/2 Uhr von sich liesz , so hatte ich Zeit genug die Leutseligkeit dieses groszen Mannes zu bewundern. Unsre Gesprâche waren ungefehr folgende. „Wie ist es mOglich", sagte er , „dasz die Lutheraner als addicti confessioni Augustanae des Herrn Michalis Dogmatik billigen kiinnen ?" Es sey ein rechtes Scandal, ungeacht zwar hin und wieder etwas gutes sey. UnmOglich kOnte der alte Michalis 2), als ein welt griin.dlicher und bescheidener 1) Zie hierna, pag. 102 van het ms. 2) Christian Benedict Michaelis (1680-1764), sinds 1713 hoog- 382 SOHANN BECINANN/S DAGBOEK VAN ZIJNE Mann, seines Sohns Lehren billigen. Auch fragte er mich, ob wohl Gesner ein Freund von Michalis ge- wesen ware ? Wie ich sagte , dasz Gesner sein Exemplar von Michalis' Dogmatik ganz beschrieben gehabt hatte, wiinschte er nichts mehr, als solches einmal zu lesen und ab zu schreiben. Wie er Michalis Commentar fiber die Briefe an die lielweler gelesen , habe er lachen milszen , dasz Michalis gemeynet , [pag. 81.] dieser Brief sey noch von niemanden , als von Paulus und ihm verstaiiden worden. „Michalis ist", sagte Herr Schultens, „animal scribax, impu- dens", der einen gewaltigen pruritum nova parturiendi hatte und der unverschamt genug ware , andern zu pliindern , wenn er selbst keine nova finden kOnte. Er besorgte, dasz Michalis famae et laudis superstes seyn miichte , so wie viele Gelehrte in Teutschland , die alles anfanglich anwendeten, gelobet zu werden. Michalis hatte einen sehr ahnlichen Mann an Ken- nicot 1) in England. Diese kiinten sich mit der Zeit wechselsweise loben. Kennicot hatte wenig Kenntnisz 'NM Hebraischen. Sonderlich seven seine 2 Disser- tationes 2) sehr elend ausgedacht. Von der Reise nach Arabien versprache er sich auch wenig 3). Die Gesellschaft sey zu klein und leeraar to Halle in de philosophie, later oak in de theologie en de Oostersche talen (Ali's. D. Biogr.). 1) Benjamin Kennicott (1718-1783), Hebraicus, van 1747-1771 fellow at Exeter College; zijn voornaamste werk is: „Fetus Testa- mentum llebraieum cum variis lectionibus", 2 deelen in fol?(Diet. mentum llebraieum cum variis lectionibus", 2 deelen in fol?(Diet. of Nat. Biogr.). of Nat. Biogr.). 2) Bedoeld zijn „The slate of the printed Hebrew text of the Old Testament considered, a dissertation", 1753; in 1759 gaf hij eeu Testament considered, a dissertation", 1753; in 1759 gaf hij eeu tweede verhandeling uit over hetzelfde onderwerp (Diet. of Nat. Biogr.). 3) De hier bedoelde onderzoekingsreis naar Arabie was beraamd REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 383 ohne Zweifel wiirde Danemark auch nicht Geld genug hergeben kOnnen. Er glaube fur gewisz , dasz der Konig diese Reise angestelt urn zu versuchen , ob er nicht etwa am sinu Arabic?, etwa zu Mocca , emu Handlungs-Comptoir anlegen kiinte , so mit Tran- quebar 1) correspondiren kOnte. Er habe solches gleich gedacht, weil auch die vorgeschriebene Route v011ig dazu geschickt ware. Manuscripta warden auch wenig meter in Arabien seyn. Sie waren wohl eher im [pag. 82.] Escurial and in Born zu suchen. Ohne Nutzen warde inzwischen die Reise nicht seyn , indem geschickte Leute dazu gewahlt waren. Mehr hoffe er von der Reise each Persien , die jetzt einige Englander thaten (siehe die letzten Theile vom Journal des Scavans 2) ) , wozu sie lurch door Michaelis en werd uitgevoerd met fivancieelen steun van koning Frederik V van Denemarken, daartoe overgehaald door ziju. minister von Bernstorff. Michaelis stelde de instructie op, in den vorm van vragen tot de reizigers [men kan deze o. a. vinden in de Bibliotheque des sciences et deg beaux-arts, Tome XX, le partie, juillet—sept. 1763, p. 148 suiv.: „Recueit des questions proposdes a une societ?de savans voyageurs en Arabie, par M. Michaelis"] en koos zelf de deelnemers aan den tocht, waartoe zoowel natuur- vorschers als orientalisten behoorden. Vgl. hierover uitvoerig Allgem. D. Biogr, i. v. Michaelis (J. D.); ook in Johann Beckmanns Schwe- dische Reise, 1765-1766, ed. Th. M. Fries, p. 101 vlg., 154 vlg. vindt men hierover een en ander, dat betrekking heeft op Forskahl en Kramer, resp. een Zweedsch en een Deensch natuurvorscher, die de expeditie medemaakten. Een der deelnemers was de Deen Karsten Niebuhr, de vader van den geschiedschrijver; hij was de eenige geleerde, die van den tocht terugkeerde. 1) Tranquebar was een Deensche kolonie aan de Z. 0. kust van Voor- In die. 2) In de inhoudsopgaven achter tomes LXV—LXXII (janvier- decembre 1762) van het Journal des Scavans vind ik geen artikel vermeld, dat over deze nieuwe onderzoekingsreis naar Perzie han- delt; misschien wordt echter over dit onderwerp gesproken in de door het geheele Journal verspreide „Nouvelles litteraires." Wel bevat het Journal des Scavans van 1762 enkele artikelen, die ver- 384 JOHANN BECKMANN'S DIGBOEK VAN ZIJNE eine neue Edition von Hyde , De religiose Persarum , waren bewogen worden 1). Die Persische Sprache hielt Herr Schultens far die aller angenehmste ; sie hatte gar keine Anomalien , wohl aber nomina appel- lativa aus der Teutschen Sprache , wovon er einige Beyspiele anfiihrte. Die Perser batten diese WOrter beckommen , wie unter einem der Dariorum eine Scytische Colonie nach Persien gekommen ware, wovon Herodot Nachricht gabe 2). Es studirt jetzt ein Persianer in Leyden 3) , von dem Herr Schultens viel gelernt. Er zeigte mir auch seine Collectanea zu einem Arabischen Lexie?, welches er vielleicht einmal herraus geben warde 4). Wie ich aber bey ihm war, kam ein Arabischer Prinz zu ihm , der vor vielen Jahren einem Hollandischen Kaufmann in Arabien ansehnliche Summen vorgestreckt , die er jetzt zu heben kam. Herr Schultens hatte ihm die Obligation iibersetzt. Herr Schultens bezeigte auch eine besondere Liebe band houden met het in den tekst door Beckmann medegedeelde, nl. een recensie van de 2de uitgave van het boek van Hyde (zie volgende noot), in de aflevering fevrier 1762, p. 289-300, en een „Relation abregee du voyage que M. Anquetil du Perron a fait dans 1'Inde pour la recherche et la traduction des ouvrages attri- hues a Zoroastre", in de aflev. juillet en aOut 1762, resp. p. 324? hues a Zoroastre", in de aflev. juillet en aOut 1762, resp. p. 324? 359 en p. 55-115. ?Prof. Houtsma deelde mij mede, dat hem 359 en p. 55-115. ?Prof. Houtsma deelde mij mede, dat hem niets bekend is van een wetenschappelijke reis van Engelschen Naar Perzie omstreeks 1762 en dat ook Dr. A. G. Ellis, van het India Office, daarover . door hem geraadpleegd , antwoordde: „No record appears to exist, either manuscript or printed, about English travellers who visited Persia about 1762." 1) Thomas Hyde (1636-1703), orientalist; zijn beroemdste werk is de „Historic religionis veterum Persarum etc.", Oxford, 1700, waarvan in 1760 een tweede uitgave werd gepubliceerd door Dr. Thomas Hunt. (Diet. of Nat. Biogr.). 2) Dit alles blijve voor de verantwoording van professor Schultens! 3) Zie hierna, bij pag. 102 van het ms. ! 3) Zie hierna, bij pag. 102 van het ms. 4) Prof. Houtsma deelt mij mede, dat dit nooit is geschied. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 385 Mr Gesner, als den man in Gottingen und I[elm- stedt? Holland ?] nicht genug zu sehatzen gewuszt. Er trug mir auf, 30 Exemplare von dessen Isagoge [pag. 83.] oder Priinis lineis 1) etc. nach Leyden an den Buchhandler Le Maire kommen laszen , der in Leyden mit theologischen Biichern handelt 2). Dieses kleine Buch , so Herr Schultens fiir einen Inbegrif aller Gelehrsamkeit hielt , wolte er im Staaten-Col- legio 3) gebrauchen , als wovon er Director ist. In diesem Collegio werden Jungeleute , die meiarentheils aus Polen und Ungarn Sind , ganz frey unterhalten , 1) Bedoeld is „Primae lineae isagoges in eruditionem universaletn", een door Gesner in 1756 uitgegeven leiddraad bij zijne colleges over de encyclopaedic van zijn yak. 2) Le Maire was destijds vooral bekend als uitgever van werken over Oostersche taal en letterkunde: zie Bjiirnstahl , Reize enz. V, blz. 387?388. 3) Het Staten-College was een voor rekening van de Staten van Holland bij de Leidsche academie opgericht instituut, waar behoef- tige studenten kost en inwoning genoten en opgeleid werden tot predikant; zie Siegenbeek t. a. p. I blz. 59-61, 110-113, II blz. 1M-153, en blz. 282-290 van de Toev. en Bijl. ?Aan- vankelijk waren de bursalen alleen Nederlanders; maar Siegen- beek t. a. p. II blz. 152 bericht: „Door eene gunstige beschikking der Staten werden in het collegie niet slechts Nederlandsche, maar ook eenige jongelieden uit Hongarijen , Polen , Litthauwen en Silesien tot de predikdienst opgeleid." Siegenbeek noemt geen datum van deze resolutie , maar zij moet van omstreeks 1715 zijn; immers, in het straks aan to halen artikel van Teutsch vind ik voor het eerst „alumni collegii Ordinum" uit Hongarije en Zevcn- burgen genoemd op het jaar 1715. ?Wie het bericht van Beck- mann, dat in 1762 de meeste bursalen van het Staten-college Polen en Hongaren waren, wil controieeren , kan dit doen met behulp van het Album Stud Acad. Lugd. Bat., waar de k weekelingen van het Staten-college van de overige ingeschrevenen zijn onder- scheiden door de woorden „coll. ord. alumnus" achter hun naam. De Hongaren en Zevenburgers zijn al vast uitgezocht door F. Teutsch, in zijn artikel Die studirenden aus Ungarn und Siebenbirgen an der Univers. Leiden, 1575-1875, in Archie. des Per. fir Siebenb Lan- deskunde , 4880, N. F. Band XVI, S. 204-226. Bijdr. en Meded. XXXIII. 25 386 JOHANN 13ECICNIA.NN/S DA_GBOEK VAN ZUNI um die Reformirte Theologie zu studiren , um her- nach im Vaterlande Prediger-Bedienungen beckleiden zu kOnnen. Den Hernn Abt Jerusalem in Braunsweig hielt Herr Schultens fur den verniinftigsten und hOflich- sten Lutherischen Theologen, den er gern von Person kennen mOchte. Er habe auf Bitte des Herzogs Ludewigs , wie selbiger in seiner Gegenwart des Hernn Abts Leben des Prinzen [Albert] Heinrich von Braunsweig bewundert , selbiges ins Hollandische iibersetzt 1), wie wohl die Uebersetzung , wegen der unnachahmlichen SchOnheiten des Originals, nicht zu gut gerathen sey. Ich solte ihn dem Herrn Abt empfehlen. Den Herrn Schubert 2) in Helmstdd hielt er fur eingebildet und eben nicht grtindlich. Unsre Kirche 'Atte nie einen grOszeren Mann gehabt als Mosheim 3). Dieser Mann hdtte auf das schOnste sein ingenium philosophicurn in der Kirchen-geschichte angewandt. [pag. 844 Er miiszte aber seine Bibliothek sehr un- ordentlich gehabt haben , wenn man nach dem Catalogo urtheilen milszte , in dessen Vorrede stiinde , dasz er ihn selbst jemanden in die Feder dictirt hatte. Er wiiszte aus Erzahlungen , dasz Mosheim sein Gluck seinem Schachspiel zu danken habe, indem er da- durch bey einem Edelmann in Holstein geckommen , der durchaus einen Hofmeister bey seinem Sohne 4) In de lijst der werken van J. J. Schultens bij v. d. Aa, Biogr. WM., wordt deze vertaling niet genoemd. 2) Johann Ernst Schubert (1717-1774), hoogleeraar in de theo- logie, van 1748-1764 te Helmstedt, van 1764-74 te Greifswald (Allgem. D. Biogr.). 3) Johann Lorenz Mosheim (1694-1755), Luthersch theoloog, kerkhistoricus en kanselredenaar, van 1723-1747 hoogleeraar in de theologie te Helmstedt; Binds 1747 bekleedde hij het voor hem gecreeerde ambt van kanselier der universiteit en professor hono- rarius in de theologische faculteit te Gottingen (Allgem. D. Biogr.). REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 387 haben wollen , der vollkommen Schach spielen Dieser Edelmann babe ihn hernach am Braunswei- gischen Hause recommendirt 1). Den 22en November hOrte ich in dem alien und unansehnlichen Auditorio die Antrits-Rede des Prof. Ewald Hollebeek 2). Dieser hat bisher in Groningen als Prediger und Professor gestanden , und ist ein Schwiegersohn des dortigen prof. Gerdes. Er war nach Leyden an die Stelle des verstorbenen gelehrten Alberti 3) gerufen. Das Auditorium war ganz voll , auch war der ganze Stadtrath daselbst. Die Rede handelte „de theologo non orthodoxo , nisi vere pio." Herr Schultens und alle ZuhOrer glaubten , er wiirde sich durch diese Rede bey den rechten Orthodoxen nicht sonderlich beliebt gemacht haben 4), indem er etwas nachgebender gegen die andere Religions- [pag. 85.] Parteyen war, als sonst in Leyden ge- wOhnlich. Herr Schultens billigte seine 1Vleynungen , aber hielt seine Offenherzigkeit fur gefahrlich. 1) Dit verhaal kan juist zijn, daar Mosheim in zijne jeugd gou- verneur was geweest bij Holsteinsche families, en een paar Hol- steinsche edellieden hem in staat hadden gesteld, te Kiel te gaan studeeren. ?Beckmann teekent in margine nog aan: „Mir fält hier ein, was mir ehemals von einem Prediger, der mit Mosheim studirt gehabt, erzdhlt worden , näml. es sey ihm in Kiel so elend ergangen, dasz er auch mit allem Fleisze, aber vergebens, gesucht zu Neumtinster, einem kleinen Flecken bey Kiel, Rector zu werden." 2) Ewaldus Hollebeek (1719-1796), sinds 1762 hoogleeraar in de theologie te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 208-209 van de Toev. en Bij1.). 3) Joannes Alberti (1698-1762), sinds 1740 hoogleeraar in de theologie te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 194, 195 van de Toev. en BT.). 4) Inderdaad kwam Hollebeek Wiens inaugurale rede ook in Nederl. vertaling Nerd uitgegeven, met een lofdicht van Betje Wolff ?in den roep van onrechtzinnigheid: zie Chr. Sepp, Johannes Stinstra en zyn tijci II blz. 13, 14. 888 JOHANN 13ECKMANN1S DAGBOEK VAN ZIJNE Den Herrn Allemann oder Ahleman hOrte ich die Naturlehre iiber Musschenbroeks kleines Compendium 1) lesen. Er besitzt einen vortreflichen apparatum , der des Musschenbroeks semen , der hier verauctionirt worden , weit tibertreffen soil 2). Er hatte eben die Lehre de viribus obliquis. Ein andermal hOrte ich ihn in dem Naturalien-Kabinet der Akademie die Naturhistorie lesen , iiber seinen lateinischen Auszug aus dem Brisson , den er drucken ldszt 3). Dieses Collegium aus zu hOren wird das kurze akademische Leben wenigen Studenten erlauben. Herr Allemann ist von Geburth ein Schweizerischer Franzose 4) und scheint eben nicht das Latein in seiner Gewalt zu haben. Er ist sonst ein Mann , der wegen seiner Artigkeit beliebt ist. Den Herrn Prof. Rucker 5) hOrte ich die Pandecten lesen. Er hat ein starkes Auditorium und einen muntern Vortrag. Er ist ein Anverwandter von dem seligen Gesner, von dem er auch oft Briefe erhalten. Der weltberiihmte Scheltinga 6) las auch iiber die Pandecten. Er war im Schlafrock und hatte einen sehr einschldfernden Vortrag. Den vortreflichen Lulofs hOrte ich mit innigem 1) Bedoeld is Ph. van Musschenbroek, Compendium physicae experimentalis, Lugd. Bat. 1762. 2) Vgl. Ferrner's daghoek blz. 479. 3) Zie hiervOOr, blz. 371, noot 4. 4) Hij was te Lausanne geboren. 5) Joannes Conradus Rucker (1702-1778), in 1733 lector, sinds 1734 hoogleeraar in de rechten te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 191 van de Toev. en Biji.). 6) Gerlacus Scheltinga (1708-1765), hoogleeraar in de rechten, sinds 1730 te Deventer, sinds 1738 te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 193 van de Toev. en Hip.). Over zijne beroemdheid vgl. Dr. G. D. I Schotel, De academie te Leiden, blz. 203. 7) Johannes Lulofs (1711-1768), sinds 1742 te Leiden hoog- REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 389 [pag. 86.] Vergniigen einige Stunden iiber sein kleines Compendium der Theologiae naturalis 1) lesen. Ich kan die Griindlichkeit , Deutlichkeit und Ordnung , die dieser groszer Gelehrter in seinem Vortrage beobachtet , nicht genug loben. Aus seinen Schriften ist seine griindliche Gelehrsamkeit jedem beckant. Er lobte von ungefahr Hollmanns Institutiones theolo- giae naturalis 2) , welches Buch aber selbst in Gottingen schon selten ist. Er bewies damals : aeternitatem esse sine omni successione momentorum 3), welches dock Hollmann (im Metaphysica 4)) und andere leugnen. linter seinen ZuhOrern waren Persianer und Grie- chen 5). Noch neulich hat er des Reimari Buch von den Trieben der Thiere iibersetzt 6). Herr Lulofs sieht sehr wohl aus ; ihm gleicht aber gar nicht das- jenige Kupfer, so vor seinen Schriften steht. Noch kan ich's mir nicht vergeben , dasz ich nicht noch mehr Mahe angewandt ihn naher kennen zu lernen. linter den Theologen hOrte ich such den prof. du leeraar in de sterren- en wiskunde, sinds 1744 ook in de wijsbe- geerte. 'Lie over hem Ferrner's dagboek , blz. 468-474, 480, 486, 493. 1) Bedoeld is: Joh. Lulofs, Primae lineae theologiae naturalis theoreticae etc. Lugd. Bat. In 1768 verscheen een tweede druk daarvan. Over Lulofs' verdiensten voor de „natuurlijke godge- leerdheid" zie Sepp t. a. p. II blz. 194, 195. 2) Samuel Christian Hollmann (1696-1787), philosoof en natuur- onderzoeker, sinds '1734 hoogleeraar to Gottingen. Hij schreef een reeks van philosophische leerboeken, o. a. Institutiones pneuma- tologiae et theologiae naturalis, '1747. (Allg. D. Biogr.). 3) In margine: „Diese Frage ist schon beym Cicero, De natura Deorum, lib. II, im Anfange." 4) Vermoedelijk is bedoeld: S. Chr. Hollmann, Philosophia prima sine metaphysica, 1747. 5) Zie iiierna, pag 102 van het ins. 6) Niet vertaald, maar er een voorrede bij geschreven: H. S. Reimarus, Algemeene besehouwinigen van de driften der dieren en voornaamelijk van derzelver konstdrif ten enz., uit het Hoogd. door J. W. van Haar, met een voorrede door J. Lulofs. - Leiden, 1761. 390 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Bois 1), der v011ig theologisch aussah , im Kanzelton docirte und wohi eben nicht viel vorstellet. Den Herrn Ruhnkenius 2) hOrte ich die Historie fiber des Turselins Compendium 3) lesen. Er war eben im Leben des Alexander des Groszen , da er alles mit Curtii Worten erzahlte , oder vielmehr [pag. 87.] selbige aus seinem Manuscripte her las. Ich bin zweymal bey ihm gewesen , und zwar das letzte mal von 5 Uhr bis 10 Uhr, da er mir, nebst dem Prof. Nonne 4), Wein, Confect und Taback vor- setzte. Er ist ein noch junger Mann, von Geburth ein Obersachse 5) und ein echter Schuler von Hem- sterhuys 6) , als lessen nachgeschriebene Collegia er, wie er sagte, noch gebrauchte. Er redet aus Gefal- 4) Pieter Couwenburg du Bois, van 1762-1764 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 208 v. d. Toev. en Dip.). 2) David Ruhnkenius (1723-1798), beroemd Graecus, sinds 1757 lector in het Grieksch, sinds 1761 gewoon hoogleeraar in de historian en welsprekendheid te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 206-208 en welsprekendheid te Leiden (Siegenbeek t. a. p. II, blz. 206-208 v. d. Toev. en Bijl.). 3) Horatius Tursellinus, Historiarum ab origine mundi usque ad annum 1598 epitomae libri X, cum accessione usque ad annum 1642. In de Utr. Univ. bibliotheek vond ik een edit. correct. van 1703 en een van 1710. ?Over Ruhnkenius' colleges over de ge- schiedenis vgl. Vita Davidis Ruhnkenii a Daniele Wyttenbachio scripta, pag. 95 sqq. Ook daar wordt medegedeeld dat Ruhnkenius, op het voetspoor van Perizonius, die daarbij eveneens een oud gebruik volgde, bij zijne colleges over geschiedenis als leiddraad gebruikte het boekje van Tursellinus, „probatissimae quidem illo Latinitatis et orationis, sed in ratione et rnateria non item pro- bando." Vgl. over dit compendium van Tursellinus ook hierna, pag. 108 van het ms. 4) Zie hierna, pag. 102 van het ins. 5) Hij was te Stolp , in Achter-Pommeren, geboren. 6) Ruhnkenius had verscheiden jaren de colleges van Hemster- huis gevolgd; hoe hoog hij zijn leermeester steide, blijkt uit zijn beroernd Bonsterhusii .E logium. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 391 ligkeit gegen die Hollander gar kein Teutsch mehr. Die Universitat Leyden hat ihn auf ihre Kosten nach Frankreich reisen laszen. 1). Er ist 5/4 Jahr in Paris gewesen , und hat alle Aliihe angewandt manuscripta graeca zu kaufen, zu copiiren, oder zu conferiren , worinn er auch sehr glacklich gewesen. Sonderlich hat ihm der Titel : membre de l'Academie des In- scriptions, vielen Zutritt verschaft. Des Morgends hat er bestandig geschrieben und studirt , und gegen Abend ist er in Gesellschaften gewesen. Wie er im Catalogo der liOnigl. Bibliothek gefunden : ?„Lexicon Graecum manuscriptum in auctorem nescio quern"", hat er selbiges aufgesucht und gesehen, dasz es ein noch unbeckantes Lexicon in Platonem sey , dessen. Auctor einige jetzt uns unbeckante Auctoren, auch fragmenta aus verlohrnen Auctoren anfahrt. Herr Ruhnkenius [pag. 88.] arbeitet jetzt an der Ausgabe desselben 2), und that mir die Ehre es mir zu zeigen. Sonder- lich hat er auch auf dieser Reise viele Scholiasten , die noch nicht beckant gewesen, in Homerum ge- funden ; auch viele Varianten zu diesem Auctori , die or zwar dery Herrn Ernesti 3) offerirt , der aber 1) Dat Ruhnkenius voor rekeniug der Leidsche academie naar Parijs zou zijn gegaan , wordt niet vermeld bij Wyttenbach t. a. p., p. 64 sqq., nit wiens verhaal alleen is op te maken , dat Ruhn- kenius voor eigen rekening reisde. Zijn verblijf te Parijs viel in de laatste maanden van 1755 en in het jaar 1756. 2) Ruhnkenius heeft lang het voornemen gehad , een nieuwe editie van Plato uit te geven; later veranderde dit plan (zie ook BjOrnstahl , Reize enz. V blz. 352) en wilde hij , onder den naam Pla- tonica, uitgeveu: 10 een herziene editie van zijn Timaeus ; 2?Scholia Platonica ; 3' Miscellanea Platonica. Ook dit plan is niet volvoerd. Eerst na zijn dood verschenen zijne Scholia in Platonem en codi- cibus multarum bibliothecarum, Lugd. Bat. 1800. Cf. Wyttenbach t. a. p , p. 186 sqq. 3) Johann August Ernesti (1707-4781), theoloog en philoloog, 392 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE selbige nicht brauchen kOnnen , Weil seine Beschhf- tigungen ihm nicht so vigil Zeit erlaubten. Auf mein Anfragen sagte er auch , dasz er einige Varianten zum Pindaro gesamlet hatte. Audi an Gesner hat er acht Wochen vor dessen. Tode vieles aus Manu- scripten zur Orphicis gesandt 1). Er dachte noch eine Reise nach Frankreich zu thun , um noch etwas genauer nach zu sehen 2). Vornehmlich hatte er die- jenige Bibliothek nicht genug durchsehen kOnnen , aus der er schon vorher das Lexicon in Timaeum 3) vor seiner Reise edirt , als welches er heimlich aus dieser Bibliothek lurch einen guten Freund erhalten 4). Wie er davon dem Bibliothecario ein Exemplar ge- geben , sey selbiger dadurch auserst verdrieszlich ge- worden und hatte ihm viele Hindernisse gemacht. Weil er in seinen Epistolis eruditis hin und wieder den Olearium 5) getadelt und selbigen fur keinen ge- schickten Criticum gelten lassen wollen , habe man [pag. 89.] solches in Actis eruditorum getadelt, ungeacht man sonst die Epi8tolas sehr gelobt 6). rector van de Thomasschool, later hoogleeraar te Leipzig. (Allg. D. Biogr.). 1) Vgl. Wyttenbach t. a. p. p. 83, 84. 2) Hiervan is niet gekomen. 3) Niet Lexicon in Timaeum, maar Timaei Sophistae Lexicon vocum Platonicarum, Lugd. Batay. 1754; vgl. ook Wyttenbach t. a. p. p. 52 sqq. en Nova acts eruditorum Sept. 1755. p. 52 sqq. en Nova acts eruditorum Sept. 1755. 4) Van „heimelOk" weet Wyttenbach niet, die alleen vermeldt: „accuratius ex ipso vetere codice descriptum exemplum nancis- cebatur beneficio Gallyi, canonici Norvicensis, quocum ad fontes Spadanos notitiam amicitiamque contraxerat, cuiusque nomini item postea Timaei editionem inscripsit." 5) Gottfried Olearius (167'2-1715), sinds 1699 hoogleeraar te Leipzig in Grieksch en Latijn , later ook in de theologie. (Alta. D. Biogr.). 6) De bedoelde Epistolae ziin: Day. Ruhnkenii Epistola critics prima in Tioneridarum Hymnos et floiodum, ad vir. clan. L. C, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 393 Weil nun Ruhnkenius gedacht , man wiirde ihn des- wegen noch hurter angreiffen , habe er sich die 1.11iihe gegeben , den Philostratu,n des Olearii mit ma- nuscriptis und codicibus zu vergleichen , da er dean tausend Stellen gefunden , wo dieser vermeynte grosze Criticus geirret ; zumal er hin und wieder ganze Perioden und Reihen ausgelaszen , deswegen er in. Ermangelung der codicum einen ganz fremden Ver- stand herraus gebracht. Weil aber niemand den Olearius weiter zu verteydigen gesucht , so bedaure er, dasz er die Zeit , die er in Paris niitzlicher an- wenden kiinnen , angewandt habe , diese Waffen zu samlen , indem auch Philostratus eben nicht der beste Griechische Auctor sey. Inzwischen besasze er bereits mehr manuscripts inedita als er in seinem Leben zu ediren vermOgend ware, deswegen er auch vieles an Gelehrte verschenkt habe. Jetzt suche er aus dem Escurial ein manuscriptum zu beckommen , so den Titul hat: J arnblichii historia Babylonica 1). Er habe in den manuscriptis des Vossii, die auf der Leydenschen Bibliothek sind , einen Catalogum von den vornehmsten Manuscripten des Eseurials gefun- Valckenarium, Lugd. Bat. 1749, en Day. Ruhnicenii Epistola critica secunda in Callimachum et Apollonium Rhodium , ad vir. clar. J. Aug. Ernesti, Lugd. Bat. 1751. ?De bedoelde recensies dezer Epistolee vindt men in Nova acts eruditorum , resp. van Aug. 1750, p. 469-476 en van Oct. 1752, p. 613-623. 1) Jamblichos schreef, ten tijde van Lucius Verus, BezgvAawitexoC in 35 boeken, de wonderlijke lotgevallen van een minnend paar; slechts een droog uittreksel uit de eerste 16 boeken door Photios is bewaard. (W. Christ, Gesch. der griechischen Litteratur, 3e ed. S. 817). ?Ruhukenius heeft den begeerden codex van Jamblichos zeker niet uit het Escurial kunnen krijgen, of, zoo dit hem al gelukt is, heeft hij het voornemen tot de uitgave laten varen; bij Wyttenbach vond ik er althans geen gewag van gemaakt, evenmin bij Hubner, Bibliographic etc. 2e ed. III S. 94, Zie oak NOrnstahl, .Reize enz. V, blz. 351. 394 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE den , den sich Vossius von dem damaligen dortigen Bibliothecario senden laszen. In diesem Catalogo habe er auch dieses Werk des Jamblichii gefunden , [pag. 90.] wie es denn auch von den Alten ange- fiihrt werde , wie wohl es die neuern fiir 'angst verlohren gehalten. Ferner erzahlte er mir, dasz die GOttinger ihn in. Gesners Stelle gerufen hatten , welches er aber ab- geschlagen , weil er sich der Leydenschen Univer- sitdt zu sehr verbunden erkennete 1). Er glaubte auch schwerlich in Gottingen so vergniigt leben zu kOnnen , wie in Leyden , weil dort ein Professor immer mehr als der andere bey der Regierung zu gelten suchte. Er habe aber den GOttingern den Herrn Heyne vorgeschlagen , der bisher in Dresden bey der Briihlischen Bibliothek gewesen 2). Dieser beasze eine grosze Griechische Gelehrsamkeit. Er habe ihm auch alle collectanea aus manuscriptis zum Appollonio Rhodio geschickt 3), als den er herraus- geben will. Heyne sey wohl gerathener Schiller von Ernesti. 1) Over het bedanken van Ruhnkenius om te Gottingen de opvolger van Gesner 1761) te worden , vgl. Wyttenbach t. a. p. p. 112. 2) Christian Gottlob Heyne (1729-1812), philoloog, sinds 1753 copist aan de Briihrsche bibliotheek, later gouverneur bij een edelman. Hij leefde in zeer armoedige omstaDdigheden , totdat in 1762 Ruhnkenius den Hannoverschen minister Gerlach Adolph von Miinchhausen, die zocht naar een opvolger van J. M. Gesner aan de GOttingsche hoogeschool, op hem opmerkzaam maakte. In Maart 1763 werd Heyne professor in de welsprekendheid en directeur van het philologische seminarium te Gottingen, tevens bibliothecaris. (Allg. D. Biogr. en Wyttenbach, t. a. p. p. 113). ?Over dezen (Allg. D. Biogr. en Wyttenbach, t. a. p. p. 113). ?Over dezen Heyne schreef Carlyle een merkwaardigeu essay: Thomas Carlyle, Miscellanies II p. 75 sqq. 3) Vgl. Wyttenbach t, a. p. p. 68, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 395 Er verlangte von mir auch einige Nachricht von Herrn D. Heilmann 1), den er eben nicht zu hoch schützte , well er in seinem Thucydides Fehler be- gangen , die llemsterhuys und Wesseling angemerkt. An der Memoria funebris des Herrn Michalis auf Gesner 2) tadelte er sehr vieles. Vieles hielt er auch fur erdichtet , sonderlich auch die Stelle , da Gesner gesagt hatte : „Si fas sit poetas ex diverso genere comparare , recentiorum se optimos ut Hallerum 3), Virgiliis llomerisque praeferre." Er hielt dieses fur [pag. 91.] eine von Michalis fur Haller gemachte Schmeicheley. Inzwischen gefiel ihm auch des Herrn Ernesti Leben 4) nicht. Er glaubte, dieser hatte in seinem besten Freunde den grOszten Philologen schildern wollen , so wie ehemals Cicero einen vol- kommenen Redner. Er wiinschte sonderlich dasz Herr Hamberger 5) den natiirlichen Gesner schildern miichte , vornehmlich auch seine Erziehung , seine Art zu studiren , seine Streitigkeiten mit seinen Col- legen , und sein Betragen gegen seine Discipuln. In letzterm glaubte er die Ursache zu finden , warum Gesner nicht so viele grosze Schuler hatte wie Ernesti. 1) Johann David Heilmann (1727-1764), theoloog en philoloog, sinds 1758 hoogleeraar te Gottingen; bekend is zijne vertaling van Thucydides (Aulg. D. Biogr.) 2) J. Day. Michaelis Memoria J. M. Gesneri, Gottingen, 1761 (in Biographia academ. Gottinq. I p. 245-276). 3) Albrecht von Haller (1708-1777), Zwitser, natuuronder- zoeker en dichter, studeerde te Leiden bij Boerhave en B. Albinus, van 1736-53 hoogleeraar te Gottingen in de genees- en heelkunde, anatomie en botanie; na 1753 bracht hij zijn !even verder in Zwitserland door (Allg. D. Biogr.) 4) J. A. Ernesti Harratio de J. M. Gesnero ad Davidem Buhn- kenium, Lisp. 1762, (in Biographia academ. (dotting. I p. 277-338.) 5) Georg Christoph Hamberger (1726-1773), sinds 1755 hoog- leeraar te Gottingen in de philosophie en de litteratuurgeschiedenis (.411g. D. .Bio,gr.) 396 JOHANN 1BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Den letzten Brief, den er von Gesner erhalten , war von lessen niece geschrieben und nur von Gesner hin und wieder geandert , so wie ich es auch selbst beurtheilte , als er mir den Brief zeigte. Als ich von Herrn Ruhnkenius Abschied nahm , gab er mir seine Orationern de doctore umbratico , welches seine Antrits-Rede gewesen , als er die Stelle des verstorbenen Oudendorps erhalten. Den groszen. Albin 1) babe ich auch einige mal lesen liken. Er ist auch von Geburth ein Teut- scher 2). Er ist nie verheurathet gewesen 3), aber 1) Bernhardus Siegfried Albinus (1697-1770), sinds 1719 lector, sinds 1721 gewoon hoogleeraar in de ontleed- en heelkunde aan de Leidsche hoogeschool Toen zijn jongere broeder Fredericus Bernhardus hem in 1745 als lector in de ontleed- en heelkunde werd toegevoegd, kreeg hij zelf den titel van hoogleeraar in de geneeskunde: vgl. Ferrner's dagboek blz. 482. 2) Toen Beckmann te Leiden vertoefde (18-30 November 1762), waren er te Leiden 16 hoogleeraren, naar ancienniteit van benoe- ming in deze volgorde [de lijst is opgemaakt naar de gegevens bij Siegenbeek]: B. S. Albinus (medicus), A. van Royen (medicus), J. C. Rucker (jurist), H. D. Gaubius (medicus en chemicus), G. Scheltinga (jurist), T. Hemsterhuis (litterator), J. Lulofs (wis- en sterrenkunde, later ook wijsbegeerte), B. de Moor (theoloog), A. sterrenkunde, later ook wijsbegeerte), B. de Moor (theoloog), A. Weiss (jurist), F. B. Albinus (medicus), J. N. S. Allarnand (wis- en natuurkunde, natuurl. historie), J. J. Schultens (theoloog en orientalist), D van Royen (botanicus), D. Ruhnkenius (litterator), P. Couwenberg du Bois (theoloog) en E. Hollebeek (theoloog), dus zeven medici (daaronder begrepen botanici, chemici enz.), vier theo- logen , drie juristen en twee litteratoren. Van deze zestien waren logen , drie juristen en twee litteratoren. Van deze zestien waren er vijf Duitschers van geboorte (B. S. Albinus, J. C. Rucker, H. D. Gaubius, A. Weiss en D. Ruhnkenius) en den Fransche Zwitser (J. N. S. Allarnand); B. S. Albinus was echter reeds op zijn 5de jaar met zijn vader naar Leiden gekomen , en H. D. Gaubius was wel te Heidelberg geboren, rnaar had te Harderwijk en te Leiden ge- studeerd. ?De verhouding voor de Nederlanders is te Leiden dus gunstiger dan te Utrecht, waar in 1759 van de 16 hoogleeraren 9 Duitschers waren en 1 Italiaan: vgl. Femmes dagboek, blz. 416, noot 4. 3) B. S. Albinus trouwde eerst op zijn 68ste jaar (8 Dec. 1765) REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 801 auch nie gegen das schOne Geschlecht unempfind- lich. Er lieset jetzt blosz die Physiologie und wird von seinen Zuhrern ganz vergOttert. Sie wollen auch nichts als Albin lesen und hOren. Unter seinen Schiilern ist ehemals Haller gewesen , den er beson- [pag. 92.] ders lieb gehabt. Nachdem aber Herr von Haller angefangen selbst Entdeckungen zu machen und in einigen Dingen von Albin ab zu gehen , so ist dieser auf ihn ganz- erziirnet geworden. Wer den Streit wissen will, kan Albini Annotationes 1) und die Glittingisehen Gelehrten Zeitung en lesen. Albin sagt oft im Collegio : „quae vera habet Ilallerus , sunt Albini, quae failsa Halleri 2)." Seit diesem Streite mit Haller hat er keinen Schiller wieder einer sehr genauen Vertraulichkeit gewardigt. Er statuirt im Menschen 3 Theile : corpus, animam sive mentem , actuosum 3). Ich fiihre dieses hier an , Weil met de 41-jarige Clara Magdalena du Peyrou, weduwe van den Amsterd. regent Mr, Lucas Trip, die een vermogen van f 558.000 had nagelaten: vgl. Elias, De Froedschap van Amsterdam, II, biz. 554 en 834. 1) Bedoeld zijn: B. S. Albinus, Academicarum annotationum libri PHI, etc., Leidae, J. et H. Verbeek , 1754-4768. Over den twist tusschen Albinus en Haller vgl. men deze Academ. annot. lib. III, cap. XVI , lib. IV, cap. XIV, lib. V, cap. I et II. 2) In margine: „Ebenso sagt Cicero, De finibus, vom Epicuro: „quae mutat ea corrumpit, quae sequitur stint tota Democriti?? De aangehaalde woorden van Cicero zijn te vinden in De finibus bonorum et malorum I , 6, 21 (mededeeling van prof. Damste). 3) Uit hetgeen Beckmann in de volgende regels mededeelt , blijkt weder dat Albinus in dezen tijd op zijne colleges over physiologie de irritabiliteitsleer van Haller voordroeg , zonder dezen, van Glisson en Haller afkomstigen naam te gebruiken. Reeds 30 Sept. 1753 werd nit Leiden aan Haller geschreven : „[Albinus] in prae- lectionibus suis physiologicis revera irritabilitatem docet eamque ex tuis propriis experimentis probat , teque autem non allegat": Epistolarum ab eruditis viris ad Alb. Hallerum seriptarum , Bernae 398 JOHANN BECKMANN'S DAGEOEK VAN ZIJNE er selbiges noch nicht Offentlich in seinen Schriften vorgetragen hat. Das actuosum bringt die Bewegung hervor, an der die Seele keinen Antheil hat , zum Exempel das plOtzliche Auffahren und dergleichen. Fin Muskul , der von einem noch lebenden KOrper abgesondert ist , beweget sich noch die Theile eines zerstiickten Ahls bewegen sich gleichfals nicht we- niger die ausgerissenen Beine der Spinnen 1). Diese Bewegung kOmt von dem actuoso welches er auch so gar in der Bibel findet. Die alten Philosophen haben dieses actuosum, so er auch vis ciens , vis animans nennet , geckant 2). Ich will bier einige Tiandlungen von ihm erzah- len , woraus man vielleicht den Charakter dieses groszen Mannes errathen kan. Er redet in seinen tn [pag. 93.1 Collegiis mit sehr Leiser Stimme und kiimt in selbige erst , wenn es bereits halb geschlagen. Alsdann lieset er so lung, dasz dadurch die Stunden der iibrigen Professoren in Unordnung gerathen. Denen , die sich bey ihm hiertiber beschwert , hat er den Rath gegeben , keine Collegia bey ihm zu hOren. Als rein Bruder, ein noch junger Mann , auf der Riickreise von Paris gewesen , sagt er im aka- 1774, Pars I Vol. III, p. 418. Men vgl. hierover verder G. C. 13. Suringar, De school van Bernhard Siegfried Albinus , in Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde, 2de reeks, 3de jaarg., 2de aflever., blz. 13 vlg. 1) In margine: ,,phalangiorum, Linnaeus." 2) In margine: „Hieher gehOrt ohne Zweifel 1 Thess. V 23, IrvEtliza, tlivx$1, (755tzte. Bey den Platonikern, Pythagor. und Stoikern war der Geist die verstdndige Seele, 4,vx$1 aber die sinnliche Seele, der Sitz der untern Krafte. Vielleicht war diese Meynung bey den Thessalon., und Paulus sieht ihnen darinn nach, ohne wohl an dieses actuosum zu denken, oder er ist auch selbst dieser Meynung vor seiner Bekehrung zugethan gewesen." REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 309 demischen Rathe , er liesze seinen Bruder nach Leyden kommen, und wolte er ihm die Anatomie abtreten. Wie man ihm zu verstehn gegeben , man kenne seinen Bruder noch nicht, fodert er, statt der Ant- wort , seine Demission ; man hat also den jungen Albin zum prof. anatomiae machen miiszen 1). Wie man ihn vor einigen Jahren nach Gottingen ziehen wollen und ihm den Adel angebothen, hat er dar- tiber hanisch gelacht 2). Einst 'Liszt ihn der Stadt- halter, wie selbiger ein kleines Geschwuhr hat, nach dem Haag holen. So bald er ausgestiegen und das Geschwuhr gesehn , sagt er: „Ihr habt mich umsonst bemiihet, Prinz, dieses gehOrt fur einen Chirurgus."" Darauf steigt er wieder in seinen Wagen und fart so gleich zuriick. Ms einst der Herzog Ludewig zu 0 i 0 ihm kiimt, spricht Albin eben im Garten mit einem Arbeitsmann. Wie ihm rein Bedienter den Herzog [pag. 94.] anmeldet, friigt er den Arbeitsmann , ob 1) Zie hiervO6r, blz. 396, noot 1. F. B. Albinus, in 1745 als lector in de ontleed- en heelkunde aan zijn ouderen broeder toe- gevoegd , werd eerst in 1748 gewoon hoogleeraar in dezelfde vakken. Wanneer het verhaal in den tekst ?dat Albinus met zijn ont- slag gedreigd heeft, wanneer men zijn broeder niet benoemde ? juist is, heeft dit vermoedelijk betrekking op de benoeming tot lector; dit zou men althans afleiden uit de mededeeling, dat de jonge Albinus toen uit Parijs terugkwam. 2) Siegenbeek t. a. p. II, blz. 184 van de Toev. en Bijl., vermeldt alleen , dat B. S. Albinus in 1743 naar Halle beroepen werd, maar maakt geen gewag van een poging om Albinus naar Gottingen te halen. Dat men zich in 1753 daarvoor te Gottingen moeite gaf, blijkt uit Epistolarunz etc. ad Alb. .Hallerum Pars I, Vol. III, pag. 418, waar men, in een brief van J. H. de Brunn aan Haller, (Leidae, 30 Sept. 1753) ieest: „Dominus de Miinchhausen [Hanno- versch minister] ipsi [Albino] scripsit , an sub certis conditionibus GOttingam venire vellet, tuncque ipse eas proponat conditioner; Albinus autem statim id recusavit". Van een aanbod om hem in den adelstand te verheffen wordt daar dus niet uitdrukkelijk gerept. 400 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE er nicht waszte , ob der Hof zuweilen auch geringe Leute warten liesze P Wie ihm jener antwortet , dasz einige dariiber klagten , sagt Albin : „wohlan , so mag der Herzog auch nun auf mich warten."" Darauf geht er noch einige mal den Garten auf and nieder, ehe er zum Herzog hinnein geht. Das Bildnisz , so man von Albin hat, gleicht ihm sehr. Er hat etwas majestatisches , aber lachendes an rich. Der Herr Prof. Gaubius lieset die Chemie im laboratorio academico. Ich hOrte ihn das Gummi der Baume erklaren , als welches er fur primum succum hielt , aus dem hernach die partes solidae entstanden. Er verglich es mit der Gallerte , die man erhalt , wenn man Fleisch kocht. Ein ander mal sah ich bey ihm die Platina dell' Pinto, die Marggraf so genau beschrieben 2). Herr Gaubius ist - schon ein ziem- 1) Hieronymus David Gaubius (1704 of 1705-1780), sinds 1731 lector in de scheikunde, sinds 1734 hoogleeraar in de genees- en scheikunde aan de Leidsche hoogeschool: vgl. Ferrner's dagboek blz. 418 en 480. Na den dood van den Leidschen hoogleeraar Winter (in Nov. 1760) werd hij oak lijfarts van Prins Willem V: G. C. B. Suringar in Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde, 2de reeks, 2de jaarg., 2de afdeel. , blz. 273. 2de jaarg., 2de afdeel. , blz. 273. 2) In margine: „Es bestand aus kleinen grauen KOrnern. Ich habe sie auch bey dem Herrn Bergrath Lehmann in Petersburg gesehn". ?Ter toelichting van het door Beckmann in den tekst medegedeelde heeft Prof. Wichmann de welwillendheid gehad mij het volgende to berichten : Het metaal platina werd in 1735 het eerst mar Europa gebracht; het was gevonden in stofgoud uit de Rio Pinto, in Columbia (Z. Amerika). Het werd in 1750 door Watson als nieuw metaalachtig element beschreven (Philosophical Transactions, London 1750, p. 584) en nauwkeuriger door Scheffer (Akadem. Handlingar, Stockholm, 1752, p. 269). De onderzoekingen van A. S. Marggraf, waarop Beckmann in den tekst doelt, ver- schenen het eerst in de Histoire de l'acadjmie royale des sciences de Berlin, annee 1757, Berlin, XIII, p. 31-60, onder den titel: de Berlin, annee 1757, Berlin, XIII, p. 31-60, onder den titel: „Essais concernant la nouvelle espece de corps mineral connu sous le nom de Platina del Pinto", herdrukt, onder den titel REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 401 lich bejahrier Mann , der einige erwachsene Rater hat, die aber eben nicht zu gut erzogen zu seyn scheinen. Hier must ich Hoch eines Menschen gedenken, der kurz vor meiner Ankunft in Leyden unter diesem Gaubius promovirt hat und gleich darauf wieder weg- gereiset ist. Er hat sich Johann Heinrich Cruwel genennet , und ist seines Vorgebens nach eines Hand- werks Sohn aus Hannover und jetzt ungefehr etwas [pag. 95.] fiber 30 Jahre alt 1). Er hat durch viele Proben eine tiefe Einsicht in der Chemie und Medicin gezeiget und wunderbare experimenta in Gegenwart der gelehrtesten Manner gemacht , wovon er einige Gaubius gelehrt, z. E. den Schwefel zu decompo- niren. Er hat wenig gelesen gehabt, dock vornehm- lich hat er den Paracelsus 2) und dergleichen Schrift- steller geliebt und gesagt , es ware thOricht , dasz neuere solchen Mann, den sie nicht verstiinden , ver- lachten. In der Bibel hat er dergleichen Geheimnisze auch gefunden. Er hat einige Jahre in Einniklen , sonderlich in der Schweiz und in England mit linter- suchung der Natur zugebracht, ohne weiter einen „Versuche mit dem neuen mineralischen KOrper Platina del Pinto genannt", in Mineralogische Belustigungen zum Behuf der Chymie und Naturgeschichte des Mineralreichs I Leipzig 1768, S. 436-472. 1) In het Album stud. Acad. Lugd. Rat. staat op 16 April 1761 ingeschreven: „Johann Heinrich Cruwel, Hanoveranus [aetatis] 41, medicus." ?Over dezen Cruwel ?of Krulle, zooals Beckmann later zegt dat hij eigenlijk heet ?is het mij niet gelukt iets uit te visschen. Noch in de Allgem. D. Biogr., noch bij Poggendorff, Biographisch-literarisches Handwürterbuch zur Geschichte der exacten Wissenschaften wordt hij genoemd. 2) Paracelsus (1493-1541), arts, alchymist en wonderdoener, bracht zijn leven meestal zwervend door, was van 1526-1528 leeraar in de artsenijkunst aan de hoogeschool te Bazel (Poggen- dot ff, Biogr. liter. Bandworterbuch etc.) Bijdr. en Meded. XXXIII. 26 402 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Lehrmeister zu haben. Wie man ihn fur einen Gold- macher gehalten , hat er gelacht und gesagt , diesel ware das wenigste fur den , der die Geheimnisze der Natur wiiszte. So lange er bey Menschen ware, kOnte er auch und wiirde er nie ohne Geld seyn. Wie man ihn gefragt, warum er diese Geheimnisze nicht deutlicher entdeckte, ist seine Antwort gewesen: er miisze , um selbige deutlich zu machen , erst zu viel gefahrliche Wahrheiten beckant machen , die man auf vielerley Art misbrauchen kOnne. So thkicht auch diese Reden scheinen, so hat er sich doch ganz verniinftig aufgefiihrt und sich bey alien [pag. 96.] beliebt zu machen gewuszt. Auch hat er mit seinen Wissenschaften gar nicht gepralet und auch nur davon gesprochen , wenn er dazu beredet worden. Er hat niemanden etwas lehren wollen , sondern einem jeden angerathen , statt der Bucher die Natur selbst zu studiren. Unser Weg zur G e- lehrsamkeit ware ganzlich der unrechte. Wenn man erst die Natur kennete , kOnte man leicht die Ailey- nungen anderer lernen. Der einzige Boerhave sey zu weilen auf guten Wegen gewesen , allein er habe sich doch von dem Strome zuriick reiszen laszen. Er hat viele Stunden bey Gaubius im Laboratorio zu gebracht und ist in seinem Examine so gut bestanden, dasz man ihm den Doctor-Gradum nicht weigern kOnnen. Seine Dissertation hat den Titul : „De ignis analysi ac potestate in corpus humanum", fiber die er den Nen Sept. 1762 disputirt 1). Es ist fast nichts verstandliches darinn. Alles lauft auf seine '1) In margine: „Von dieser Dissertation handelt Vogel's Illedicin. Ribliothek Band V, Stuck V". ?Cruwel's academisch proefschrift Ribliothek Band V, Stuck V". ?Cruwel's academisch proefschrift is in Been onzer groote bibliotheken to vinden; ik heb daaroin de straks volgende aanhaling er uit niet kunnen waarmerkeu. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 403 terra ignis hinnaus , die er zum principio setzt. Ich will hier den 1 2en Paragraph zum Exempel hersetzen. Er antwortet in selbigem auf Tachenii 1) Meynung, quod multa per ignem graviora fiunt, e. g. plumbum calcinatione. Darauf sagt er : „Haec sententia veri similis esse videtur , plumbum enim post calcina- tionem fit gravius. Auctor vero , si ignis atque [pag. 97.] terrae ignis naturam rite cognovisset, hanc qualitatem terrae ignis , non vero materiae acidae adscripsisset. Partes enim XIX plumbi , terrae ignis 11/4 habent , si calcinatione vero terra ignis dissipata est , plumbum calcinatum habet pondus XX1/4 par- tium ; facta rursus huius calcis cum 11/4 parte ignis terrae reductione , pondus acquiret pristinum. Hoc experimento intelligitur, terrain ignis calci accedentem levius reddere corpus, qua vero sublata , gravius fieri" ". So widersinnisch auch dieses scheint , so hat er die Moglichkeit dem Herrn Gaubius durch Versuche gezeiget , der also gezwungen worden , die Dissertationem fur verniinftig zu erklaren. Er hat auch viele Briefe von den grOszten Chemisten bey sich gehabt , unter andern einige , worinn ihn Wallerius 2) in den schwersten Dingen urn Rath gefraget. Er ist von Leyden wieder nach England zuriick gegangen , alwo er unbemerkt leben will. Er hat vor einigen Jahren auch seine Mutter aus Hannover dahin kommen laszen 3). 1) Otto Tachen (Tachenius, Tackenius), Westfaal van geboorte, omstreeks 1640 apothekersbediende in Kiel, Danzig enz., ging 1644 naar Itali?, promoveerde te Padua tot doctor in de medicijnen , woonde sedert in Venetie, auteur van geschriften over chemische en medische onderwerpen (Poggendorff i. v.) 2) Johan Gottskalk Wallerius, van 1750-1767 professor te Upsala in de mineralogie en de chemie (So. Biogr. Lexilcon). 3) In margine: „Ich habe mich in Hannover bey vielen nach diesem Manne erkiindigt, allein auch der Namen ist nicht einmal 404 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Ich wurde von ungefehr in Holland mit einigen angesehenen und verniinftigen Leuten beckant , die Freymaurer waren. Ich unterredete mich oft mit ihnen von ihrer Gesellschaft und endlich trieb mich meine Neugierde so weft, dasz ich mich unter sie aufnehmen liesz. Dieses geschah am 26en Nov. Abends [pag. 98.] um 6 Vhr zu Leyden in den Doelen , in einer sehr zalhreichen Loge. Mit mir wurde zugleich ein Seeofficir und ein Doctor medicinae aufgenom- men. Ich bezahlte in alien dafiir wie gewohnlich ????1) Ducaten. Ich wurde aus besonderer Gefallig- keit gleich apprentif und compagnon. So viel ich konte , bekammerte ich mich um die Geschichte dieser weltberiihmten Gesellschaft. Ich habe folgendes erfahren. Einige finders schon unter Salomons Regierung unsre heutigen Freymaurer. Ich vermuthe aber, dasz diesel ein Einfall eines lustigen Freymaurers oder auch eines so genanten Profanen ist , der gern etwas vom Ursprunge dieser Gesell- schaft sagen wollen. Andere setzen den Anfang unter Heinrich VIII' Regierung in England und ver- sichern dabey dasz die iiiiniginn Elisabeth sich viele Miihe gegeben , das Geheimnisz zu erfahren. Andere , und diese scheinen mir die Wahrheit getroffen zu haben , glauben , dasz unter Cromwell die ersten Freymaurer aufgekommen; wenigstens ist es in England geschehen. Ihren grOszten Zuwachs und Ruhm er- hielten sie 1721, da die Logen sich in England sehr vermehrten. Hernach haben sie sich dergestalt aus- gebreitet , dasz fast kein Ort mehr ist, wo nicht einige Freymaurer seyn solten. Sie haben in Rusz- daselbst beckant; vielleicht hat er Krulle geheiszen und seinen Namen nur iu England verdudert." Daaraan is later toegevoegd: Namen nur iu England verdudert." Daaraan is later toegevoegd: „diese Vermuthung ist wahr." 1) Het getal is niet ingevuld. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 405 land , in Bengala und iiberhaupt in beyden Indien [pag. 99.] ansehnliche Logen. In Frankreich sollen sie erst 1736 Offentliche Logen angelegt haben , doch anfanglich mit vielem Einreden der Obrigkeit. Die Englander, die sich in Paris aufhielten , hatters in- zwischen weit eher daselbst Offentliche Logen mit Einwilligung der Obrigkeit gehabt. Es ist aber nicht zu laugnen , dasz die Schwatzhaftigkeit der Fran- zosen dieser Gesellschaft vielen Schaden gethan. In Italien soil sich diese Gesellschaft anfanglich la Cucchiara , dat ist, ein LOffel oder Maurerkelle genant haben. Zu Florenz hat der Lord Earl Sackville , Herzog von Midlesex 1), ein Sohn des Englischen Herzogs von Dorset, die erste Loge 1733 angelegt. In Holland stifteten sie sehr friih einige Logen. Wie sie aber zu sehr viel Reden und Aufsehen machten , wolten sie 1735 die General-Staaten ganzlich ab- schaffen , doch endlich erhielten sie Erlaubnisz Logen zu stiften 2). Alle Logen in Holland Standen an- 1) Bedoeld kan zijn Charles Sackville, second duke of Dorset (1711-1769), die in 1731 en volgende jaren in Europa reisde (Dict. of Nat. Biogr.) 2) Het eerste authentieke bericht omtrent een loge in Neder- land is van Sept. 1734; 24 Oct. 1735 werd een loge te 's-Graven- hage geopend. De Staten van Holland [zoo moet men in den tekst lezen in plaats van „General-Staaten"], die in de magon- nieke bijeenkomsten een gevaar voor den staat zagen, be- sloten in November 1735 het Hof van Holland en burgemeesteren der steden aan te schrijven, dat zij de genootschappen der vrij- metselaars hadden te doen ophouden. In 1744 werden de loges te 's-Gravenhage weder geopend, successievelijk ook in andere steden; in December 1756 kwam er samenwerking tusschen een tiental Nederlandsche loges en kort daarna werd de eerste groot- meester-nationaal verkozen. Vgl. Wagenaaar, raderl. llistorie XIX blz. 167-170 en B. Heymans, Beknopte geschiedenis der vrij- nzetselarij (Utrecht, A. W. Bruna en Zoon, 1901) blz. 85-89. ? Over het verbieden van vergaderingen der vrijmetselaars in Gel- 406 JOILINN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE fanglich unter der groszen Loge in London. Aber mit deren Bewilligung wurde im Haag selbst eine grosze Loge angelegt und ich vermuthe , dasz solches 1757 geschehen .1). Sie haben , wie beckant , sehr angesehene Mitglieder gehabt , z. E. einen Groszher- zog von Toscana, Prinzen von Wallis, einen Herzog von Lotharingen , den jetzigen KOnig von ...... 2) , den verstorbenen Stadthalter von den Niederlanden, etc. Von ihren Constitutionen hat man folgende auf- [pag. 100.] richtige Ausgaben. Die erste besorgte Bruder Anderson, ein Englischer Prediger, 1722 3), die 1738 wieder nachgedruckt wurde. Er hat sie auch seiner Historic der Freymaurer angehangt. Nach dieser Ausgabe machte Bruder de la Tierce 1742 seine Frangsische Uebersetzung. Die letzte und schOnste Berland (1752) vgl. De Navorscher, , jaargang XXVI (1876), blz. 278-281. Toen Ferrner in '1759 to Amsterdam vertoefde (zie Ferrner's Dagboek blz. 357), verkeerde hij ook onder vrijmetse- laars , Haar het schijnt werden zij destijds hoofdzakelijk gere- cruteerd uit de kringen der intellectueele dissenters. 1) 'Lie de vorige noot. 2) Misschien moet hier worden ingevuld ;,Schweden". In Johann Beckmann's Schwedische Beise blz. 130 leest men althans: „In keinem Lande sind wohi so viele und vornehme Freymaurer als in Schweden, und nirgend haben sie auch wohi so viele Freyheit. Es ist gar kein Geheimniss , dasz der KOnig [Adolf Frederik] oft die Loge besucht." 3) Toen in 1721 , bij de herleving der vrijmetselarij in Engeland, de groote loge besloot tot een authentieke uitgave van de grond- regels , werd deze taak opgedragen aan broeder James Anderson, een predikant. In 1723 was het werk gereed: „The Constitutions of the Free Masons, containing the History, Charges, Regulations etc. of that Most Ancient and Right Worshipful Fraternity. For the Use of the Lodges. London. In the year of Masonry 5723, Anno Domini 1723". Dit eenige malen herdrukte werk was langen tijd het standaardwerk voor de vrijmetselarij (Diet. of Nat. Biogr.). Deze „Constitutions" enz. zijn het „zeker boekje", bedoeld bij Wa- Deze „Constitutions" enz. zijn het „zeker boekje", bedoeld bij Wa- genaar, , Vaderl. .ilistorie XIX blz. 169. REIS DOOR NEDERIAND IN 1762. 407 Ausgabe ist die , welche Bruder Entink 1) 1756 in London besorgte. Sie ist in 4?von 339 Seiten , sehr prâchtig gedruckt. Als darauf 1757 die grosze Loge im Haag ihre erste grosze Zusammenkunft hielt, gab deren Groszmeister eine neue Samlung von ihren Constitutionen herraus. Diese kam 1761 in 's Graven- hage in 4?wieder neu herraus , unter dem Titul: „Les Devoirs , Statuts , ou Regimens genóraux des Francs Masons , mis dans un nouvel ordre et ap- prouves par la grande Loge des VII Provinces-Unies des Pays-Bas." An der ein.en Seite ist FranzOsisch und an der andern. Hollandisch. Diese Constitutionen enthalten nichts falsches und jeder Neugieriger kan sie in den Buchladen in Holland kaufen. Es ist nichts darinn , was nicht jeder Profaner , wie sie reden , wissen darf. Man hat auch noch La Lire Maconne ou Recueil de Chansons des Francs Macons , par les freres de Vignoles et du Bois, a la Haye , 1763, 8?" Die Arien sind zum Theil sehr artig und sonderlich gefallen die beygedruckten Melodien vielen. Die Loge , in welche ich aufgenommen w.urde [pg. 1011 nennet sich L'age d'or, und fiihret urn ihren Siegel , so aus einigen Freymaurer-Instrumenten besteht, diese Worte : „Sans autre Guide." Der Groszmeister im Haag ist ein Herr von Butzlaer, der in dem hohen Collegio eine der ansehnlichsten Be- dienungen bekleidet 2). Ob etwas der Religion oder den guten Sitten oder dem Staate nachtheiliges bey 1) Niet Entink, maar John Entick (1703?-1773); zie Diet. of Nat. Biogr. 2) Grootmeester-nationaal was van 1759-1797 Karel, baron van Boetzelaer, sinds 1779 lid der ridderschap van Holland, dezelfde, die zich in 1793 bij de verdediging van Willemstad heeft onder- scheiden (v. d. Aa, Biogr. Wdbk. en B. Heymans, Beknopte Gesehied. der vr(metselarij t. a. p.). 408 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE dieser Gesellschaft sey, brauche ich nicht zu ent- scheiden , indem solches kein verniinftiger mehr ver- muthen wird. Ob aber ihr Geheimniss wichtig sey oder worinn es bestehe , dariiber darf ich vermiige meiner gegebenen Versicherung nicht urtheilen , un- geacht man in Holland keinen fiirchterlichen Eyd verlangt , wie man vorgiebt. Es studirt jetzt in Leyden auch ein junger und noch kleiner Prinz Georg August von Mecklenburg- Strelitz 1). Herr Prof. Ruhnkenius giebt ihm in seinem Hause Lectiones. Leyden ist, wie beckant , die beste Akademie in den Niederlanden. Der Ort ist auch sehr gut dazu , weil die Kaufmanschaft daselbst nicht so stark , wie an andern Orten bliihet, und folglich die Stadt ruhiger ist. Sie ist aber gar zu grosz. Der Student verliehrt sich darinn und must auf den weiten Wegen von einem Prof. zum andern zuviel Zeit verliehren. Ich lernte bald einige von den Teutschen kennen. Vornehmlich genosz ich viel gutes von Herrn Nonne, dessen Vater der beckante gelehrte Prediger in [pag. 1021 Bremen ist. Er ist bereits als professor philosophiae an das Reformirte Gymnasium illustre in Bremen gerufen und hielt sich in Leyden auf, um daselbst zu promoviren. Des Herrn Probst Zim- mermann in Ulzen Sohn studirt daselbst Medicin (sup die Rhijn, in de gouse tau-winkel"). Herr Kauf- mann, dessen Vater Amtmann zu Ratzeburg , Herr Schuster, dessen Vater Amtmann zu Uslar gewesen , 1) In het Alb. Stud. Acad. Lugd. Bat. staat op t8 Oct. 1762 ingeschreven „Georgius Augustus, princeps Strelitio-Megalopolita- nus", met gevolg en bedienden. Hij was de jongste broeder van nus", met gevolg en bedienden. Hij was de jongste broeder van de toenmalige Koningin van Engeland. Over zijn verblijf hier to lande vgl. Maandel. Nederl, Mercurius, October 1762, 2de stuk, biz. 169. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 409 jetzt aber zu Bokelohe ist , Herr Muller , Sohn von der London-Schenke in Hannover, Herr Kessler, dessen Vater prof. theol. in Bremen gewesen , Herr Knobloch , dessen Vater in Liefland beriihmter Doctor medic. ist, Herr Wikhof in Petersburg. ?Tinter den Hollandern beckam ich folgende Freunde : mijnheer Dornik und sonderlich der geschickte Herr van Rh n, der beydes in Medicin und der hohen Mathematik sehr geschickt ist. Ich werde mit ihm fleiszig cor- respondiren 1) (mijnheer van Rhijn , bij de Wde P. Boonhof, te Leiden). Mons. Saumaise, ein Franzose von Geburth , den ich auch daselbst kennen lernte , ist der Menin des jetzigen Stadthalters. Mons. Ge- nevreux ist auch ein Franzos 2). Ungeacht ich suchte die dort studirenden Griechen und Persianer nailer kennen zu lernen , so konte ich dock darinn nicht gliicklich seyn 3). 1) De hier genoemde Duitsche en Nederl. studenten zijn alien in het Alb. Stud. Acad. Lugd. Bat. terug te vinden , als inge- schreven op den achter hun naam te noemen datum: N. J. van Rijn, Ultrajectinus, chemicus (9 Dec. 1755); Johannes Nonnen [moet zijn: Nonne], Bremensis, theol. (21 Juli 1758); G. L. Knobloch, Revalia-Livonus , medicus (14 Sept. 1761); F. G. Kauff- mann, Ratzeburga-Lauenburgensis, jurist (19 Oct. 1761); Christian Muller, Hanoveranus, jurist (19 Oct. 1761); E. A. W. Zimmermann, Ultzena-Luneburgensis , medicus (19 Oct. 1761); Chr. E. Schuster, Hanoveranus (26 April 1762); J. A. Wiekhoff, Petropolitanus , medicus (23 Aug. 1762); H. Kesler, Bremensis, jurist (20 Sept. 1762). De in den tekst genoemde „mijnheer Dornik" moet of Damiaan Johannes van Doorninck, of Martinus van Doorninck Rijn, beiden jurist en nit Deventer, de eerste ingeschreven 15 Sept. 1759, de laatste 14 Sept. 1761. 2) Saumaise en Genevreux kornen in deze jaren niet in het Leidsche Album Stud. voor. Van den jongen Saumaise kau men in de Gedenkschriften van G. J. van Hardenbroek I blz. 259 lezen, dat hij „de beste maat" van den jongen Prins was; zijn vader was de kolonel Charles de Saumaise, opperjagermeester aan het hof van Willem IV (t. a. p. noot 1). 3) Perzen komen in dezen tijd niet als ingeschrevenen in het 410 JOHANN BECKMA.NN'S DAGI-BOEK VAN ZIJNE Die Leydenschen Tuch-Fabriken habe ich auch besehen. Die Laken-Halle ist eins der schOnen Ge- [pag. 1031 Wade in Leyden. Wer iibrigens diese Stadt nailer kennen will , lese die schOne und weit- lauftige Beschreibung, die davon Frans van Mieris, eine gelehrte Privat-Person in Leyden, in fol. jetzt herraus giebt. Der erste Band , welcher fertig ist, kostet 6 fl. Ich schrieb auch aus Leyden an meine Ver- wandte nach Teutschland , und zwar muszte mir der beckante Gazettier Luzac 1) auf Empfehlung des Herrn Post-Commissaire Teuto in Nienburg, den Brief ein- legen 2). Er ist eben derjenige , welcher in Gottingen den Buchladen gehabt 3), und mit der dasiegen Leidsche Alb. Stud. voor, wel Turken en Grieken. Het aantal vreemde studenten is in dezen tijd te Leiden nog groot; alle Europeesche studenten is in dezen tijd te Leiden nog groot; alle Europeesche natiên zijn er bijna odder vertegenwoordigd; ook veel Polen en Russen komen your , niet alleen Duitsche Russen uit de Oostzee- provincien , maar ?blijkens de namen ?ook onvervalschte Russen, op 12 Sept. 1761 b.v. acht tegelijk , alien medici, op 5 Juli 1762 wederom twee, insgelijks medici. 1) In de volgende mededeelingen schrijft Beckmann aan een persoon toe, wat op twee personen betrekking heeft, nl. op Elie en Etienne Luzac. De „gazettier" is Etienne Luzac (1706-1787), sinds 1723 medewerker aan , sinds 1738 eigenaar van de Fransche Leidsche Courant , die verscheen order den titel „Nouvelles extra- ordinaires de divers endroits" en gewoonlijk „Gazette de Leyde" ordinaires de divers endroits" en gewoonlijk „Gazette de Leyde" genoemd wordt. Zie Mr. W. P. Sautijn Kluit , De Fransche Leidsche Courant, in Handel. en Mededeel. der Maatsch. v. Letterk. 1870, blz. 21 vlg. en 36 vlg. 2) Vgl. hiervOOr, , blz. 320. Dit was dus een der middelen , waardoor bij de post werd gesmokkeld. Etienne Luzac had groote pakketten couranten naar het buitenland te verzenden en was voor de spoedige bezorging , zoowel daarvan als van de vele brieven , die hij van zijne correspondenten in het buitenland kreeg , afhankelijk van de goede gezindheid der postmeesters; op de aanbeveling van den postmeester van een eenigszins belangrijk station als Nienburg had hij dus wel te letten. 3) Dit is onjuist. Wat nu volgt , slaat niet op Etienne Luzac, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762, 411 Soeietat der Wissensehaften wegen ihrer Commen- tarien den weitlauftigen Process angefangen, deswegen jetzt keine welter arfen gedruckt werden 1). Er hat in Leyden das kleine Buch l'Homme plus que machine maar op Mr. Elie Luzac , wiens vader een oudere halfbroeder was van Etienne Luzac. Mr. Elie Luzac (geboren in 1723 ?niet 1721, zooals het Nieuw Nederl. Biogr. Wdbk. heeft ? overl. 1796) is en als auteur, en als uitgever en boekhandelaar bekend; hij was ook advocaat. Vgl. H. C. Cras, Berigt wegens het leven en de geschriften van .Elie Luzac in Algem. Konst- en Letterbode 1813 II blz. 387 vlg. , 404 vlg., 422 vlg. ?Dat Elie Luzac ook te Got- tingen een uitgeverszaak en boekwinkel heeft gehad , blijkt ? behalve uit het in de volgende noot mede te deelen geval ?b.v. hieruit , dat de Bibliotheque impartiale (waarover Potgieter zoo geestig schreef in De Gids 1864 II blz. 362 vlg.) van 1754 tot 1758 werd uitgegeven „A GOttingue et a Leide , chez Elie Luzac, ills, impr.-libr.": zie Mr. W. P. Sautijn Kluit , Opmerkingen en mede- deelingen omtrent .Fransche dagbladen en tijdschriften in Nederland uitgegeven, in Nijhoff's- Bijdragen enz. N. R. IV blz. 234. 1) Van de ?Commentarii Societatis .Regiae Scientiarum Gottin- gensis" verschenen tomus I et H (ad annos MDCCLI en MDCCLII) te Gottingen, „apud viduam Abrami van den Hoecki", tomus III et IV (ad annos MDCCLIII et MDCCLIV) „Gottingae, sumtibus Eliae Luzac." Daarna is de uitgave geruimen tijd gestaakt. Eerst in 1771 verscheen een nieuw deel van de serie , die voortaan .Novi Commentarii heette (sinds 1778 Commentationes, sinds 1808 Commentationes reeentiores, sinds 1838 Abhandlungen der KOnigl. Gesellsch. der Wissensch. zu Gottingen). In dit eerste deel der Novi Commentarii, dat niet langer bij Elie Luzac uitkwam , maar „Got- tingae et Gothae , apud Joan. Christ. Dieterich", leest men, op blz. VII der inleiding, het volgende omtrent de staking der uitgave: „Prodit tandem ex tanto temporis intervallo, quippe sedecim annorum interjectu , novus Commentariorum societatis nostrae tomus; quartus enim, qui anni LIV commentationes continebat, anno LV exierat; excepturus autem hunt et iam prelo subjectus ultraque dimidiam profligates, tomus quintus, infelici et poeni- tenda lite cum librario enata , abrupta et mox penitus intermissa opera, ad tenebras detrusus, nondum claustra, sub quibus tenetur, refringere potuit." Daaruit blijkt dus de juistheid van Beckmann's bericht; van welken aard het geschil tusschen de lion. Maatsch. v. Wetensch. te Gottingen en haren uitgever was, blijft overigens in het duister; in de Luzac-litteratuur vond ik er niets over. 412 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE geschrieben 1), und schreibt noch bis jetzt die be- ckanten Franzasischen Leydenschen Zeitungen 2). Aus den Teutschen Gelehrten Zeitungen iibersetzet er wiichentlich die vornehmsten Articul und nennet solche Ubersetzung ,,Geleh[r]te Courant" 3) ; sie wird aber nichts geachtet , so wie auch selbst der Ver- fasser gar kein Ansehn hat 4). Den 30en November, als am Dienstage , verliesz kb Leyden und bezahlte meinem Wirthe 18 fl. 13 st. , wofiir ich wenig oder nichts genossen hatte. Ich 1) Elie Luzac heeft verschillende wijsgeerige verhandelingen , ook politieke brochures geschreven , verder is hij de auteur van het bekende werk ,,La richesse de Jiollande." ?In 1748 drukte hij, als uitgever, Lamettrie's L'homme machine, dat echter zonder den naam van den schrijver uitkwam. Toen hij, zoowel in zijn persoon als in zijn bedrijf, last kreeg van deze uitgave, verdedigde hij zich tegen zijne aanvallers door het schrijven, eerst van „L'homme plus que machine", 1748, toen van „Essai sur la libertd de produire plus que machine", 1748, toen van „Essai sur la libertd de produire ses sentimens", in 1749. Vgl. Cras t. a. p. blz. 389 vlg., 406 vlg. 2) Dit deed Etienne Luzac: zie blz. MO, noot 1. 3) Dit geldt weer van Elie Luzac. Van 1760-1764 gaf hij uit de „Nederlandsche Letter-Courant" [niet „geleerde" of „geleerden- courant", zooals Beckmann aangeeft] „doende kortelijk versiach van de nieuwe boeken en geschriften , welken van tijd tot tijd, zo in de Vereenigde als andere gewesten , uitkomen , als ook van 't voor- naarnste nieuws, dat er in de geleerde werreld voorvalt. Uitgegeven onder de zinspreuk „Nec Temere, Nec Timide." 10 deelen [niet twaalf, zooals Cras t. a. p. blz. 406, en in navolging daarvan het Nieuw Nederl. Biogr. TVdbk. heeft] zijn daarvan verschenen ; het eerste loopt over Januari—Juni 1759, het laatste over Juli—December 1763. Het werd uitgegeven in afleveringen , die tweemaal per week verschenen. Aan het slot der laatste aflever. (van 23 Dec. 1763) deelt Luzac mede, waarom de uitgave werd gestaakt; de gissing van Cras t. a. p., die de staking der uitgave in verband brengt met den bekenden strijd tusschen Elie Luzac en Wagenaar, schijnt mij niet aannemelijk. 4) Dit oordeel , zoowel over de Letter-Courant als over de persoon van Luzac ?door Beckmann's verwarring van Elie en Etienne Luzac staat bovendien niet vast, wien hij eigenlijk bedoelt ? blijve voor rekening van onzen dagboekschrijver. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 413 liesz ihm meinen Kuffer urn ihn an meinen vorigen [pag. 104.] Wirth , Herrn. Grimm , nach Amsterdam zu senden. Ich selbst fuhr mittags urn 12 Uhr mit dem gewOhnlichen Schuyt nach Utrecht. Zur Ge- sellschaft hatte ich einen Prediger emerit. aus Delft, mit Namen van Vianen , ein Behr artiger Mann , dessen Frau eine gebohrene Le Brun aus Bremen ist. Wir kamen lurch folgende kleine DOrfer : Leyder- dorp , Koudekerke , Alphen , Zwammerdam , woselbst die Einwohner noch von den daselbst 1672 von den Franzosen ausgeubten Grausamkeiten zu erzahlen wuszten, Bodegraven, Woerden, so eine kleine Stadt ist. Zwischen diesen beyden Ortern liegt die Wieriker Schans; die 1673 errichtet worden 1), um auf selbiger die von den Hollandern gefangenen Franzosen zu bewachen , wozu auch dieser Platz gut ist, Weil alles voller Wasser ist. Man findet an alien diesen Orten eine grosze Menge Ziegel- and Kalkbrennereyen , letztere namlich von Muscheln. Abends um 8 Uhr karn ich in Utrecht, wo ich bey Herrn Oblet im Casteel van Antwerpen logirte 2). Ich fuhr den folgenden Tag mit einigen Freunden nach Zeyst, een kleines Dorf, 2 Stunden von Utrecht. Der Weg dahin ist einer der angenehmsten in Hol- land. Er ist mit den angenehmsten Aileen besetzt. Das Dorf hat ehemals dem Hause Nassau zugehOrt, [pag. 105.] von dem es etwa vor 20 Jahren ein reicher 1) Over de Wierikkerschans zie Tegentv. Staat van Holland IV blz. 21, 22. 2) In de „Tappersboeken" van 1759 en 1767 (Gem. archief Utrecht; de tusschenliggende jaren ontbreken) wordt Jan du Bois genoemd aIs waard „in 't Casteel van Antwerpen", op de Oude Gracht, bij de Bakkerbrug (zie Ferrner's dagboek blz. 393) en Jan Oblet of Jan Hendrik Oblet als waard „in het Casteel van Antwerpen of de Plaats Royaal", op de Ganzenmarkt. 414 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Amsterdamer Kaufmann , mit Namen Schellinger, ge- kauft 1). Dieser war ein Herrenhiiter und erboth rich alle Herrenhiiter hieselbst frey auf zu nehmen. Er liesz darauf mit Hillfe vieler andern reichen Glaubens- verwandten daselbst einige schOne Hauser auffiihren. Seine eigene Wohnung ist schon gebauet und steht in der Mitte , hat 2 Pavilions, deren eine die Kirche ist 2) , hinter einen sehr wohl angelegten Garten und vorne die angenehmsten Aileen. Er nahm darauf den Namen Herr von Zeyst an. Die iibrigen Ge- baude , welche alle ganz gleich gebauet, bewohnen die Herrenhater, und zwar an der einen Seite der Allee die Briider, und in den Gebauden der andern Seite die Schwestern. Urn in letztere zu kommen musz man schon einige List anwenden 3). Sie arbeiten alle, was sie gelernt haben , und zwar mit einem aufrichtigen Fleisze. Wenn man in das erste Ge- baude der Briider geht , fiihret einer von ihnen den Fremden lurch alle Zimmern. Man findet darinn alle Handwerke und Kiinste , sonderlich Gold- und Silber- Arbeiter, Seidenband-Fabriken und dergl. Wenn ein Herrenhiiter ankOmt , wird ihm Gelegenheit gegeben zu arbeiten, oder ein beliebiges Handwerk zu lernen. [pag. 106.] Alle fertige Arbeit wird in besondern Zimmern zum Verkaufe aufgestellet. An jedem Stiicke 1) Odijk , een kleinzoon van Prins Maurits, had het huis te Zeist weder laten opbouwen, de daaromheen liggende landerijen bijeen- weder laten opbouwen, de daaromheen liggende landerijen bijeen- gekocht en er een groot landgoed van gemaakt. Zijn kleinzoon Willem Adriaan, vrijheer van Bergen, verkocht in 1746 de heer- lijkheid Zeist aan Cornelis Schellinger. Vgl. Tegenzv. Staat van Utrecht II blz. 346-349. Zie hierbij en bij het volgende ook Ferrner's dagboek blz. 402 en 403. 2) VOOr 1770 kwam de broedergemeente bijeen in den linker- vleugel van het huis te Zeist, die sedert tot orangerie werd inge- richt: Tegenw. Staat van Utrecht II blz. 343 en 345. richt: Tegenw. Staat van Utrecht II blz. 343 en 345. 3) Vgl. .Ferrner's dasioek blz. 403. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 415 steht der Preis geschrieben , der unveranderlich ist. Will man also etwas kaufen , so lieset man den Preis und giebt ihn gleich, ohne weiter zu dingen, an den Bruder, dem die Reihe ist , die Ankommenden herrum zu fiihren. Die Preise sind gar nicht iibertrieben und alles ist aufrichtig gemacht , daher die Waare haufig genug von Fremden abgeholt wird. Ich bedauerte , dasz mir meine damaligen Umstande nicht erlaubten, von dem Buchbinder eine gauze vorrathige Herren- hiitersche Bibliothek zu kaufen. Die Bucher waren alle Teutsch und entweder zu London , oder zu Barby , im Seminario theologico 1) gedruckt. Die Schwestern arbeiten alles , was sich fur das Frauen- zimnier schickt , auf das beste. Das erworbene Geld komt alle in eine gemeinschaftliche Kasse , und un- geacht die Anlage einige Millionen erfodert hat , so soil sich doch jetzt dieses Geld gut verinteressen. Man vermuthet mit Grunde , dasz aus diesem Guthe mit der Zeit eine Stadt werde und zwar eine Teutsche Stadt, denn alle diese Herrenhiiter sind Teutsche. Sie bemiihen sich auch eben nicht so sehr, Proselyten zu machen. Vor wenigen Jahren ist auch ihr Kassenmeister mit [pag. 107.] einer ansehnlichen Summe durchgegangen , wodurch sie vielleicht etwas scheu geworden. Die sie aber annehmen , mii.szen so gleich arbeiten und teutsch lernen. Gegen Abend wurde Kirche gehalten in einem langen Gebaude ohne alle Zierrathen. Doch war alles reinlich und ordentlich. Die Schwestern saszen allein, und die Bruder auch. Sie sangen ganz leise , wozu eine kleine Orgel spielte. Hernach wurde ge- predigt. Der Prediger sasz auf einem Stuhle und predigte seinen sehr aufmerksamen ZuhOrern teutsch 1) Te Barby, aan de Elbe, dicht bij den mond der Saale, hadden de Hernhutters een soort van academie: zie BjOrnstahl , Reize enz. V biz. 284. 416 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEI VAN ZTJN1i sehr abgeschmackte Dinge. Er sagte ihnen in einem sehr beweglichen Thone , dasz ihr einziges Vergniigen sey, , an ihren guten Heyland zu denken und dieses wiederholte er auf 1000 verschiedene Weisen. Ich will hier einen Theil seiner Predigt hersetzen 1) : „Wir sinnen , wir denken , meditiren und sinnen und reden von unserm lieben ileylande. Wir charmiren uns an dieses Lamlein. 0 , wir divertiren uns inniglich , wenn wir denken , dasz sich unser guter Heyland fur uns kreuzigen laszen. Wir denken mit Freuden an seine Lithurgien. Er ist uns ein bestandiges Document. Wir fragen uns einer den andern , was macht dein Heyland ?" Mit solchen Reden brachte er 3/4 Stunden. hin. Darauf giengen sie nach Hause, ohne unterwegens ein Wort zu reden. Der Herr von Zeist war auch in der Kirche , und soil er be- reits das Teutsche vollig verstehn. Den Prediger redete ich beym Weggehn zwar an , allein ich konte jpag. 108.] wenig von ihm erfahren. Die Einwoh- ner des Dorfes Zeist rind noch mehrentheils Refor- mirte , die auch eine Kirche haben. -Unser Riickweg war wegen des schOnen Wetters sehr angenehm. Den folgenden Tag , als am Donnerstage , hOrte ich den Herrn prof. Wesseling 2) die Universal- Historie fiber Tursellini Compendium 3) lesen. Die 1) Het nu volgende staaltje van een Hernhutter-preek maakt het begrijpelijk, dat men van hen zei „dat zij te raillant spraken van den Heere Jezus" : vgl. Sepp, Johannes Stinstra en zijn tijd, II blz. 211. 2) Over Petrus Wesseling, sinds '1735 professor ordinarius elo- 2) Over Petrus Wesseling, sinds '1735 professor ordinarius elo- quentiae, historiarum et linguae graecAe te Utrecht, sinds 1746 ook professor juris naturalis et juris publici romano-germanici, sinds 1750 bovendien bibliothecaris der hoogeschool, vgl. Ferrner's dagboek blz. 409-411, 416. 3) Vgl. hiervOOr, blz. 390, noot 3. Over het compendium van Tursellinus zie ook J. C. G. Boot, De vita et scriptis .Petri Wesse- lingii , biz. 30. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 417 Ursache , warum die professores in Holland dieses Compendium zum Grunde legen , ist , wie mir Herr Wesseling sagte , weil ein Professor in Leyden es zu seinen Vorlesungen gebraucht , als es erst herraus geckommen. Dadurch waren die Studenten so sehr daran gewohnet geworden , dasz es auch Perizonius zum Grunde legen miiszen. Die nach diesem die Universal-llistorie gelesen , waren entweder Schuler des Perizonius gewesen oder hatten doch seine Col- legia nachgeschrieben gehabt, und eben deswegen ware dieses Buch noch immer beybehalten worden , ungeacht es sehr unbequem daze ist 1). Herr Wes- seling ist aus Westphalen geburtig , aber von Jugend auf in Holland gewesen 2). Er ist eigentlich ein Jurist 3) und lieset auch eigentlich juridica , namlich jus publicum , naturae , Pandecten. Er ist bereits iiber 60 Jahre alt 4) , dabey aber doch bisher noch sehr munter gewesen. Er klagte aber, dasz er seit einigen Monaten eine Schwache im Haupte emp- 1) Over de wijze, waarop in de achttiende eeuw hooger ouder- wijs in de geschiedenis werd gegeven , vindt men merkwaardige mededeelingen bij Wyttenbach, Vita Davidis Ruhnkenii, blz. 95? '1.07. Op blz. 97 aldaar wordt aldus de lof gezongen van Wesseling's colleges over geschiedenis : „Unus Wesselingius tradebat historiam universalem cum auditorum incredibili studio, admiratione, fre- quentia: memoriter omnia narrabat, subinde per auditorium am- bulans, nil in manibus habens nisi parvam scidulam in qua nomina quaedam propria hominum ac tempora notata essent" etc. Lie daarbij de opmerking van Boot t. a. p. blz. 60-61, die echter bevestigt dat Wesseling op zijue colleges over algemeene geschie- denis dikwijls meer dan honderd toehoorders had. 2) Geboren te Steinfurt in Januari 1692; hij kwam in 1712 naar ons land, studeerde van 1712-1714 te Leiden, daarna te Franeker, werd omstreeks 1718 conrector van het gymnasium te Middelburg, in '1723 hoogleeraar te Franeker, in 1735 te Utrecht: Boot t. a. p. blz. 11-20, 49 en 53. 3) Wesseling was in de eerste plaats pbiloloog. 4) Lees: ruim zeventig. Bijdr. en Meded. XXXIII. '27 418 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE fiinde , die ihn wohl nicht hoffen liesze , seinen an- gefangenen Commentarium iiber den Herodot zu vollenden 1). Er hat noch unverheurathete TOchter ; rein einziger Sohn aber ist als Student gestorben 2). Den selbigen Tag hOrte ich auch Johann David Hahn 3) die Physik iiber Musschenbroeks kleine [pag. 109.] Compendium in 8?lesen 4). Er trug eben die Lehre de attritu sehr griindlich und deutlich vor. Den Nachmittag hOrte ich bey ihm seine Vorlesung fiber die Chemie. Er erklarte die Natur der bitu- minum. Er zeigte , dasz man aus dem gewOhnlichen Petroleo durch eine maszige Warme die Naphta ziehen konte, da es dean der ware vapor inflam- mabilis sey, den Kampfer in Amoenitatibus exoticis beschrieben 5). Die natiirliche Naphta sey sehr selten , jene aber zeigte er vor, und ziindete sie an. Diese Naphta ist leichter als das Alcahol der Chemisten und schwimmet also in diesem. Hingegen 14szt es fuligines zuriick , wovon Alcahol ganz frey ist. MI konte aus dem Geruche und aus alien limstlinden 1) Beckmann's bezoek aan Wesseling viel op 2 December 1762. Juist een week te voren had deze aan Ruhnkenius geschreven: „Met Herodotus, zoo ik denselven te einde brenge, waeraen eenige twijffelinge krijge, meen ik een einde te maken. Het veel arbeiden past mij niet meer." Reeds geruimen tijd was hij aan zijne Hero- dotus-uitgave bezig; in 1763 heeft hij Naar voltooid. Vgl. Boot t. a. p. blz. 9, 82-85, 90, soot 4. 2) Vgl. Boot t. a. p. blz. 81 en 92. 3) Sinds 1753 was Hahn hoogleeraar te Utrecht. 0 ver de vakken, die hij doceerde, en over zijne persoon vgl. Ferrner's dagboeic blz. 404, 406, 414-420, 427 vlg. 404, 406, 414-420, 427 vlg. 4) Zie hiervOOr, blz. 388, soot 1, waar P. moet staan, in plaats van Ph. van Musschenbroek. 5) „Arnoenitatton exoticarum poetico-politico-physico-medicarum fasciculi quinque, 4', Lemgo, 1712", door Engelbrecht Kiimpfer, (1651-1716), den beroemden reiziger, van wien ook de „Geschichte und Beseh,reibung von Japan" is (Poggendorff). REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 419 urtheilen , dasz derjenige Theer, den ich auf meiner Reise nach Braunsweig zu Wiezen , unweit SteinfOrde, im Zellisehen , gefunden , und wovon ich etwas an Herrn Prof. Hollmann 1) nach Gottingen gesandt , in der That Petroleum sey. Herr Hahn ist auch ein Teutscher, ein noch junger Mann 2) , und ein dchter Schiller von Kraft 3) , lessen Physik er auch sehr anpreiset. Er sagte mir, dasz ihm der Herr von Miinchhausen 4) die Ehre gethan ihn nach Gottingen zu rufen 5) , um daselbst ein Offentliches Laboratorium Chemicum an zu legen ; er halt?es aber abschlagen maszen und jetzt sey ja auch Herr Vogel. 0) ein ge- schickter Mann dazu. Herr Hahn ist in Utrecht nicht allein bey den Studenten , sondern bey alien iiberaus beliebt , wegen seiner aufrichtigen HOflichkeit. 1) Over dezen GOttinger hoogleeraar in de philosophie en de theologia naturalis zie hierv6Or, blz. 389, noot 2; na 1740 werd hij meer en meer uitsluitend natuurvorscher (Allgem. D. Biogr.). 2) Hij was 9 Juli 1729 te Heidelberg geboren. 3) G. W. Krafft (1701-1754), sinds 1744 hoogleeraar in de phy- sica en de mathesis te Tubingen (Allgem. D. Biogr.). 4) Hierv6Or, , blz. 394, noot 2. 5) In Mei 1759 was Hahn te Gottingen beroepen, maar hij be- dankte daarvoor: Miedema, Resolution van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie, op 28 Mei en 5 Juni '1759. In November '1763 hood men hem wederom een leerstoel te Gottingen aan, benevens den post van lijfarts van den Keurvorst van Han- nover (den Engelschen Koning); hij bedankte ook nu en werd daarvoor door de vroedschap vereerd met een stuk zilverwerk , naar zijne keus, ter waarde van f 600 a f 700: Miedema, t. a. p. op 28 November, 5, 12 December 1763, 2 Januari 1764 [Loncq, Ristor. sehets der Utr. Hoogeschool, blz. 192, weet alleen van dit tweede, niet van het eerste bedanken voor een leerstoel te Got- tingen]. ?In Juni 1775 bezweek Hahn voor het aanbod van een professoraat te Leiden: Miedema, t. a. p. op 26 Juni , 14 Aug. en 4 Sept. 1775. 6) R. A. Vogel (1724-1774), sinds 1753 hoogleeraar te Gottingen in de chemie en de geneeskunde (Mtge& D. Biogr.). 420 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE [pag. 110.] Des Herrn Sebaldi Ravii oder Rau 1) Vorlesungen iiber die Hebraischen Antiquitaten null Ikens Compendio 2) wohnte ich auch bey. Herr Rau erschien auf der Catheder im Schlafrock und dictirte blosz und dabey Behr langsam. Seine orientalische Gelehrsamkeit is beckant genug. Wer selbige recht griindlich studiren will, hurt zu Groningen Schroder 3), zu Utrecht Rau , und zu Leyden Schultens. Auch hOrte ich Herrn Saxe 4) iiber die ROmischen Antiquitaten lesen, oder vielmehr dictiren. Am Abend machte ich ihm eine fkmliche Visite , in Begleitung eines Studenten , der einen genauen Zutritt bey ihm hatte. Ich wurde in ein Zimmer gefiihret , wo seine Gemahlinn auch gegenwiirtig war. Sie ist aus Amsterdam, und eben wie er Lutherisch ; ihr Vater ist der jetzige Miinz-waradein in Utrecht 5). Herr 1) Sebaldus Rau of Ravius, geboren te Herborn, had in 1762 den volgenden staat van dienst aan de Utrechtsche hoogeschool: 4 November 1748 [niet 1749, zooals Loncq t. a. p. blz. 183 heeft] werd hij , op aanbeveling van den Erfstadhouder, aangesteld tot werd hij , op aanbeveling van den Erfstadhouder, aangesteld tot lector in de Hebreeuwsche en de ,Oostersche talen; 19 Januari 1750 tot buitengewoon, 28 Fehr. 1752 tot gewoon hoogleeraar in dezelfde vakken; 16 Aug. 1756 kreeg hij den titel: professor anti- quitatum Judaicarum; 24 Maart 1760 werd hem dank betuigd, quitatum Judaicarum; 24 Maart 1760 werd hem dank betuigd, omdat hij een beroep naar Duisburg niet had aangenomen: Miedema t. a. p. op de aangehaalde data, bovendien op 23 Dec. 1748, 6 Jan. 1749, 21 Febr. en 17 April 1752. 2) Konrad Ikens (1689-1753) predikant en hoogleeraar aan de Illustre School te Bremen; schreef o. a. „Antiquitates hebraicae", vermoedelijk het compendium. dat in den tekst bedoeld wordt vermoedelijk het compendium. dat in den tekst bedoeld wordt (Allgem. D. Biogr.). 3) Vgl. hierna, pag. 126 van het ms. 4) Christophorus Saxe, geb. te Eppendorf in Saksen, sinds 1752 buitengewoon, sinds 1755 gewoon hoogleeraar in de oudheidkunde en de letterer': vgl. .Ferrner's dayboelc blz. 411, 416, 417. 5) Saxe was 24 Juli 1753 gehuwd met Anna Juliana Novisadi, dochter van Johann Ernst Novisadi, sinds 1738 muntmeester te Utrecht; voordat hij dit ambt kreeg, was hij „essayeur en koop- man" te Amsterdam geweest, van geboorte was hij een Stettiner. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 421 Saxe selbst ist auch von Geburth eon Sachse und ein Mann ungefehr von 40 Jahren. Seine Kinder sind noch klein. Er wird bey alien fur den grOszten Kenner der ROmischen Antiquitaten gehalten , und studirt Nacht und Tag sehr fleiszig. Wir kamen bald auf Gottingen zu reden. Als ich ihm sagte, dasz Herr Ruhnkenius aus Leyden dahinn gerufen sey , verwunderte er sich sehr ; sagte aber, er wiirde diese Ehre auch ausgeschlagen haben , weil der prof. eloquentiae bestandig die Posaune blasen milszte , und jeder kOnte solches nicht so gllicklich wie Gesner. Inzwisehen ware ihm von vielen Teutschen Gelehrten zu der Stelle nach Gottingen Mack gewiin.scht , un- {pag. 1111 geacht man ihn nicht gerufen hatte. Er fragte mich auch ganz beiszend , wer jetzt in Got- tingen den mehrsten Applausum hatte P Dieses , meynte er, sey das rechte Wort far die Gottinger. Herr Saxe hat selbst kein starkes Auditorium 2) woriiber seine Frau klagte , als die Tick Lust nach Gottingen bezeugte. Als einer von MIS das Wort „probable" im Gesprache gebrauchte , sagte die Frau Professorinn , wie er doch auf dieses Use Wort kame ? Es hatte schon Ungliick genug gemacht 3). Wie wir auf die Lutherische Gemeine in Utrecht zu reden kamen, sagte Herr Saxe, es sey allemal eine Use und gefahrliche Sadie, wenn man sacris publicis alienus sey. Bey dieser Gelegenheit kamen wir ganz deutlich auf den beckanten Feder-Krieg zu reden , den ich In 1754, 55 en 56 werden kinderen van Christ. Saxe en A. J. Novisadi in de Luthersche kerk gedoopt. (Alphab. register v. d. huweI , Burgerboekje en Doopreg. Luth. kerk, Gem. arch. Utrecht; zie ook _F'errner's dagboek blz. 393). I) Vgl. hiervliOr, biz. 394. 2) Hetzelfde bericht Fernier: Ferrner's dagboek blz. 411. 3) De verklaring hiervan volgt op blz. 423-424. 422 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE hier kiirzlich erzahlen will , so wie ich ihn theils von Herrn Saxe selbst , theils von andern glaubwiirdigen Gelehrten gehOrt habe 1). Herr Saxe .komt als ein Teutscher Student nach Amsterdam und wird hey dem Prof. Burmanno primo Hausinformator 2). Bey diesem hat Herr Saxe einen so genauen und freyen Zutritt gehabt , dasz er frey auf Burmanns Bibliothek 1) In de volgende bladzijden geeft Beckmann van den bekenden strijd tusschen P. Burman en Saxe een kort relaas, dat blijkbaar hoofdzakelijk uit den koker van Saxe komt , althans het geval in een voor hem veel te gunstig licht stelt. Wie zich zelf een oor- deel wit vormen , zonder de geheele Burman-Saxe-Klotziade van a tot z door te worstelen, raadplege Dr. J. Hartog, Santhorst, in den bundel ?Uit de dagen der Patriotten" blz. 4-23; zie ook Chr. Sepp, Johannes Stinstra en zijn tijd II blz. 26 vlg. Overigens was de strijd in December 1762, toen Beckmann bij Saxe op bezoek was, nog lang niet uit. Eerst in November 1764 wend, door be- middeling van de regeering van Utrecht, een einde gemaakt aan het gekijf. 2) Dit is onjuist , evenals het onmiddellijk volgende gedeelte van Beckmann's verhaal verschillende onjuistheden bevat. De toedracht was aldus: Saxe was in Januari 1752 gouverneur geworden van de kinderen van Jacob Fabricius Burman , Raadsheer in het Hof van Brabant, die opgevoed werden ten huize van hun grootvader Kaspar Burman, een Utrechtsch regent. Burmannus primus of maior, d. i. de in zijn tijd beroemde philoloog Pieter Burman, eerst hoogleeraar te Utrecht, later te Leiden , was reeds in 1741 overleden. De door hem nagelaten boeken en handschriften waren geerfd door zijn zoon Kaspar; in diens huis heeft Saxe zich van een deel daarvan meester gemaakt. Toen Kaspar Burman in 1755 overleed, kwam een deel zijner bibliotheek aan zijn oudsten zoon Jacob Fabricius , die het verkocht aan zijn neef Pieter Burman (Petrus Burmannus secundus, den jongsten zoon van een jongeren broeder Burmannus secundus, den jongsten zoon van een jongeren broeder van Petrus Burmannus primus). Deze Pieter Burman was in 1735 hoogleeraar geworden te Franeker, in 1742 aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, waar hij was benoemd voor welsprekend- heid, geschiedenis en oude tales. Toen hij bezit wilde semen van de door hem aangekochte bibliotheek, bleek het dat verscheiden boeken en handschriften zoek waren. De verdenking viel al gauw op den , intusschen hoogleeraar te Utrecht geworden , Saxe. Dat was de aanleiding tot den strijd. REIS DOOR -NEDERLAND IN 1762. 423 gehen und sie null Belieben gebrauchen kiinnen , wie er denn auch einen besonderen Schliiszel zu der Bibliothek gehabt. Die Enkel des Petri Burmanni haben damals dusserst ausschweifend gelebt , sender- EA dieser jetzige Burmannus secundus. Niemand Ipag. 1121 hat damals vermuthet , dasz dieser von seinen Ausschweifungen wieder zu den Wissenschaften zuriick kehren wiirde. Als inzwischen Peter Bur- mann gestorben , hat dem Saxen das Herz Weh ge- than , dasz die vortreflichen manuscripta dieses Ge- lehrten in die Hande seiner schlechten Enkel kommen solten. Er hat sich auf die Art lurch seinen Eifer verfiihren laszen , einige manuscripta heimlich zu sich zu nehmen. Dieser jetzige Burmann nimt darauf zu Amsterdam von der Erbschaft Besitz , und wie er findet , wie vigil ihm sein verstorbener Oncle vol.- gearbeitet , laszt er sich einfallen , Burmannus secundus zu werden. Saxe wird inzwischen professor antiquita- turn zu Utrecht. Jener vermiszet einige manuscripta und giebt Saxen , dem er nie gut gewesen 1) , seinen Verdacht auf ihn zu verstehen. Dieser lehnt ihn so gut ab , wie mOglich. Als darauf Burmann einige von den manuscriptis seines Oncle herraus giebt, nir ift er darinn Offentlich den Saxen an und zwar b 7 endlich so grob , dasz er ihn far einen Betrieger und Dieb erklaret. Inzwischen sitzet Saxe noch immer geruhig. Als er aber in einer memoria funebri auf einen theologischen Professor in Utrecht unter andern schreibt : „hunt virum probabiliter docuisse theolo- gian" 2), und Franciscus Burmann, der Bruder des 1) Over de vermoedelijke reden daarvan zie Hartog t. a, p. blz. 6. 2) Deze „memoria funebris" was de oproep door Sage, destijds rector-magnificus van de Utrechtsche hoogeschool , opgesteld ter bijwoning van de lijkrede, op 18 December 1760 uit to spreken 424 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Amsterdamer, der in Utrecht prof. theologiae ist , solche Wort ergreift , um auch von dieser Seite Saxen [pag. 113.] verhaszt zu machen , als der namlich so verachtlich und leichtsinnig von der Theologie eines Reformirten Professors rede , da er loch a sacris publicis alienus (i. e. ein Lutheraner) sey, so fangt endlich Saxe an , ernstlich auf diese Beschuldigung zu antworten , als die um desto gefahrlicher seyn kOnte , je mehr die Akademien in Holland die Orthodoxie lieben. Er zeigt darauf dem Franc. Bur- mann aus vielen Stellen der alten Auctoren , dasz „probabiliter" so viel in gutem Latein sey, als „more approbando , laudabiliter, cum approbatione". Zugleich antwortet er so gut , wie er kan , auf die andern Beschuldigungen. Zu gleicher Zeit arbeitet in Leipzig ein junger Mensch , der die Philologie stu- dirt und sick Klotze 2) nennet , an den dortigen Actis eruditorum 3). In selbigen zeigt er aus eigenem door prof. Fr. Burman over den overleden hoogleeraar in de theologie van Irhoven. Het was gebruikelijk , dat in zulk een oproep tevens van Irhoven. Het was gebruikelijk , dat in zulk een oproep tevens een korte lofrede op den overledene werd gehouden. Saxe nu had in dit stuk van van Irhoven gezegd , dat hij „probabiliter docentis artem et rationem" bezat (vgl. Sepp t. a. p. II blz. 26). Fr. Burman verzekerde daarop in zijne lijkrede eenige malen , dat de overledene verzekerde daarop in zijne lijkrede eenige malen , dat de overledene „nunquam probabiliter sed semper certissime" de waarheid van „nunquam probabiliter sed semper certissime" de waarheid van Gods woord had geleerd. 1) Frans Burman (1708-1793), een oudere breeder van Petrus B. secundus; hij werd in 1743 tot hoogleeraar in de theologie te Utrecht benoemd (Miedema t. a. p. op 22 Juli 1743). 2) Christian Adolph Klotz (1738-1771), philoloog, sinds 1762 hoogleeraar te Gottingen, sinds 1765 hoogleeraar en hofraad te Halle (Allgem. D. Biogr.). Klotz was in zijn tijd een groot man in de geleerde litteraire wereld, maar de onsterfelijkheid dankt hij alleen aan Lessing's tegen hem gericht betoog: „Wie die Alters alleen aan Lessing's tegen hem gericht betoog: „Wie die Alters den Tod gebildet", en vooral aan het spel van de kat met de muis , dat Lessing met den „Geheimderath" dreef in zijne „Briefe anti- quarischen Inhalts." 3) Acta eruditorum, het van 1682 dagteekenende geleerden- REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 425 Antrieb deny Burmanno secundo einige Felller, die er in seinen Schriften begangen und zwar auf eine ziemlich beiszende Art. Burmann erfahrt endlich durch Ernesti 1), wer dieser beiszende Censor ist und glaubt ganz gewisz , dasz ihn Saxe dazu angetrie- ben. wie Burmann solches Offentlieh versichert , so schreibt Herr Klotze , der Saxe nie gesehn , an letztern zum ersten mal, worauf Saxe antwortet, welche [pag. 114.] Briefe letzterer zu Rettung seiner Un- schuld drucken laszen. Burmann schreibt darauf Anlilclotzinm und Klotze schreibt Antiburmannum , im gleichen Funus Burmanni. These Schriften und die ubrigen , die zwischen Saxen und Burmann herraus geckommen , rind aus- serst grob und eine Samlung von alien Lateinischen SeheltwOrtern. Die H011andischen Gelehrten urtheilen von diesen Streitigkeiten, dasz zwar Burmann Recht babe, dasz er aber auch ein hoehmathiger, , grober und unverschamter Mann sey und nichts weniger als ein grandlicher Gelehrte , hingegen dass Herr Saxe zwar in culpa sey, dasz er aber weit mehr Maszi- gung , weit mehr Verstand und eine grandlichere Gelehrsamkeit babe als Burmann. Man lieset des- wegen seine Antworten mit mehr Vergnagen und Aufmerksamkeit. Er selbst versicherte mir, dasz er nichts mehr bedauerte als den Verlust der Zeit und die Kosten. Er musz namlich diese Streitschriften auf seine Kosten drucken laszen. Jeder Barger in Utrecht weisz etwas von diesem Streit und sieht den Saxen far sehuldig an. Er hat auch, wie er selbst tijdschrift, dat sinds 1732 verscheen onder den titel Nova Acta eruditorum. De aflever. vau December 1761, p. 561-565, bevat een heftigen aanval op Burman, naar aanleiding der verschijning van Saxe's Justa depulsio etc. 1) fliervO6r, blz. 391, noot 3. 426 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE sagte , dadurch einen Verlust in seinem auditorio ge- habt , zu mal da seit einiger Zeit die Liebe zur Phi- lologie bey den dortigen Studenten abgenommen hatte. Herrn Klotzen schien er eben nicht sehr [pag. 115.] hoch zu schatzen. Dieser wird auch von jedem als miles levis armaturae angesehn , der nur Gelegenheit gesucht, sein Genie zeigen zu kiinnen. Man lobt seinen reinen Lateinischen Styl, verspricht sich aber sonst wenig von seiner Gelehrsamkeit , sonderlich von seiner Griechischen. Kentnisz. In Utrecht (welches die Hollander wie Eutert aus- sprechen) fallen die beyden tiefen Graben den Frem- den sonderlich in die Augen. Biisching beriihret auch etwas davon in seiner Geographie. a b a b sind die rechten Straszen der Stadt an dem Graben. Tiefer hinnunter an dem steilen [Her des- selben stehn bey c d die Brauhauser and andere , die Wasser aus dem Graben gebrauchen. Ueber diese Hauser sieht man auf den Straszen a b uberweg man kan aus den Kellern der Straszenhauser in die Hauser am Graben durch den Weg e d gehen. Der Graben selbst ist in f. Dieses ist gewisz eine sehr bequeme Bauart , wiewohl die Anlage sehr viele Kosten verursachet. Ich bedauerte , das niemand von den Seltenheiten 1) T. a. p. S. 137 en 138 noemt Basehing wel de Oude en Nieuwe Gracht, maar zest niets van het eigenaardig karakter daarvan, REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 427 etwas wissen wolte , die , wie Biisching schreilat , in der Marien-Kirche verwahret werden 1). Die Universitatsgebaude rind alt und verfallen und haben auszer den Portraits der Professoren nichts merkwiirdiges 2). Das Observatorium steht auf dem Walle , hat aber [pag. 116.] nichts merkwiirdiges. Castiglione 3) , ein Italianer von Geburth , lieset zuweilen darauf 4). Vor der Stadt is die sehOne und angenehme Mail- lebahn 5), die aus 7 geraden und tiber 2000 Schritte -langen Aileen besteht, davon die mittelste eigentlich dem Maliespiel gewidmet ist. Dieses besteht darinn , dasz man versuchet , in wie viel Schlagen man eine hOlzerne Kugel mit einem groszen hOlzernen Hammer die Allee hinnunter treiben kan. An diesen Aileen 1) Biisching t. a. p. S. 137-138, bericht: „Einen abgesonderten Theil der Marienkirche gebrauchen die wenigen Englander, weiche hier wohnen, zu ihren gottesdienstlichen Versammlungen. In einem Zimmer iiber demselben werden allerley Alterthiimer und Seltenheiten verwahret." Beckmann heeft verkeerde zegslieden aangetroffen , want Biisching's bericht is juist. De archivaris der gemeente Utrecht gaf mij het volgende lijstje van de merkwaar- digheden , die in de Maria-kerk to zien waren : de drie eenhoorns (vgl. Tegenw. Staat van Utrecht I blz. 373) , twee bronzen afgoden- beeldjes , stukken kristal tot het versieren van bisschop Conrad's graf op zijn jaargetijde, heiligenbeelden, een draagbaar altaar, nude cartularia en verschillende ostensoria, antependia voor de altaren, misboeken met zilveren doppen enz. 2) Over de universiteitsgebouwen is .Ferrner's dagboek blz. 397, 398, 406-408, 428 vlg. veel uitvoeriger. 3) Jean Castillion of Castiglione was destijds hoogleeraar in de wis- en sterrenkunde: vgl. over hem Ferrner's dagboek biz. 404, 406, 414-418, 427 vlg. 4) Wanneer dit bericht juist is, blijkt daaruit ?wat men tot dusverre niet wist ?dat reeds in 1762 in den tot sterrenwacht ingerichten Smeetoren een vertrek dienst deed als collegekamer: vgl. Ferrner's dagboek blz. 432 , noot 1. 5) Vgl. Ferrner's dagboek blz. 393, 394, en Te,qenw. ;Waal van Utrecht I blz. 308. 428 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE steht ein schOnes Wirthshaus 1), in welchem die Hammer und Kugeln verwahret werden. Man be- zahlt in selbigem einen Ducaten , daftir kau jeder das gauze Jahr nach Gefallen maillen. Dieses ist eben das Spiel , so Rousseau seinen Aemil spielen laszt 2). Unter den Teutschen Studenten lernte ich folgende kennen : Herrn Ewald , lessen Vater Professor in Bremen gewesen (addr. bij J. Eberlein , maitre-tailleur op het Jans-Kerkhoff, het hoek van de lange Jar's- straet , to Utrecht); Herrn Ulrich aus Zurich , Herrn Geller aus der Pfalz , bey welchem letztern ich Herrn" Runch [?] aus Hamburg farad , den ich in Gottingen geckant 3). Den 4en December, als am Sonnabend, bezahlte ich meinem Wirthe 71/2 fl. und fuhr 1Vlorgends urn 8 Uhr aus Utrecht wieder nach Amsterdam. Dieser Weg wird wegen der Aileen und vortreflichen Buyten- places fur den schOnsten in ganz Holland gehalten. Ich bezahlte 24 st. und kam Nachmittags um 4 Uhr an. Ich tratt wieder bey meinem vorigen Wirth ab , an [pag. 117.] den ich schon aus Leyden meinen Koffer geschickt hatte. Meine Zeit brachte ich in Amster- dam auf den verschiedenen Kaffeehausern zu. Ich gieng auch zu dem oben genanten Herrn Burmann 4), der bey meinem ersten Aufenthalte in Amsterdam 1) Het Maliehuis, ook wel de Stadsherberg genoeind, tegen- woordig het gebouw der Utr. Levensverzeker. Maatsch. 2) Tegen het einde van het tweede bock noemt Rousseau onder de voor kinderen geschikte groote-menschenspelen ook „le mail." ? De smile lag Beckmann versch in het geheugen, want het bock De smile lag Beckmann versch in het geheugen, want het bock was in de eerste helft van 1762 verschenen; vermoedelijk heeft hij er juist op zijile refs in Nederland kennis mede gemaakt. er juist op zijile refs in Nederland kennis mede gemaakt. 3) De hier genoemde Duitsche studenten waren geen van alien ingeschreven; in het Alb. Stud. Acad. Blieno-Traject. vindt men hunne namen niet. 4) NI. Petrus Burmannus secundus, REIS DOOR NEDERLANt IN 1762. 429 auf seinem Guthe zu Sandhorst , unweit A mster- dam1) , war. Er ist Prof. an dem hiesigen Gymnasio 2). Er empfieng mich ganz kaltsinnig und auszer den ge- wanlichen Complimenten hOrte ich nichts von ihm. Er soli auf diese Art alle Fremden , sonderlich die Teutschen , empfangen , als Landesleute des Herrn Saxen , ungeacht die Familie des Hernn Burmanns selbst aus Teutschland , und zwar aus Westphalen ist3). Ich brachte auch einen Brief von dem Herrn Legations-Secretaire Ratemeister 4) aus dem Haag an Herrn Kupfer, der Informator im Hause des Herrn Lampsings , Sieur de Swieten , membre du Collegue de l'Amiraute , ist 5). Herr Kupfer hatte meinen seligen Vater genau geckandt , indem er Informator bey dem Herrn von Busch in Hoya gewesen. Er ist bereits 60 Jahre alt und hat sich als Informator 5000 Reichsthaler erworben. Deswegen will er sich nun nach Straszburg begeben , um daselbst vergniigt von seinen Mitteln zu leben. Er sagte , sein Vater hatte bestandig sehr heftig wider die Reformirten geschrieben. Er selbst hatte aber selbige , nachdem er unter ihnen gelebt , welt verniinftiger gefunden , deswegen er sich auch jetzt zu ihrer Kirche hielte. Es war Abends schon 9 Uhr, , als ich von ihm gieng. [pag. 118.] Und da ich einen Weg von 2 Stunden batter)), 1) Santhorst lag niet bij Amsterdam, maar twintig minuten gaans van Wassenaar, dicht bij het huffs Ten Deyl. 2) Gymnasium = Athenaeum Illustre; zie hiervO6r, blz. 324. 3) Volgens v. d. Aa, Biogr. Wdbk. i. v. Frans Burman (1628? 1679) stamde het geslacht Burman uit Keulen. 4) HiervOOr, blz. 337. 5) Mr. Johan Cornelis Lampsins, Heer van Swieten enz., van 1751-1767 Raad ter Admiraliteit van Amsterdam: Elias, De vroed- wimp van Amsterdam, II blz. 977. 6) Lampsins van Swieten zal dan buiten Amsterdam gewoond hebben, in de Watergraafsmeer of aaii den Amstel by. 430 JOHANN BECKMANN'S DAGEOEK VAN ZIJNE den ich dock zu wissen glaubte , so verirrete ich in dem Gewiihle der Stadt. Wie ich die Gefahr merkte , rief ich einen Kerl an , der die Hauerkut- schen fart, die , wie beckandt , auf Schlitten han- gen.ieser muszte mich nach meinem Logis fur ?0 einige Stover hinfahren. Ich gieng auch zu einem Juden , der Indianische Raritaten verkauft. Ich besah sie , meine Umstande erlaubten aber nicht , etwas zu kaufen. Ich dachte aus Amsterdam nach Saerdam zu gehn , urn diese schOnen Orter zu sehn , woselbst man die Reinlichkeit bis zum lacherlichen treibt. Allein weil der ein- bis zum lacherlichen treibt. Allein weil der ein- fallende Frost drohete den Gebrauch der Schuyten auf zu heben , so ânderte ich meinen Vorsatz. Ich bezahite meinem Wirthe 5 fl. 13 st. und wahlte den Weg iiber die Zudersee nach Lemmer , theils urn Groningen zu sehn , theils auch urn die abscheuliche Tour iiber Osnabruck zu vermeiden, wie wohl ich Tour iiber Osnabruck zu vermeiden, wie wohl ich bald farad , dasz ich mich hier nicht verbesserte. Ich liesz mich den Gen December, als am Mon- tage , mit meinen Sachen an das Schiff bringen , so vor Amsterdam lag und nach Lemmer gehn wolte. Ich miethete mir einen, Platz in dem hintersten Zimmer des Schiffes , wofiir ich nebst dem Porto fur meinen Kuffer 30 st. bis Lemmer gab. Bis 7 Uhr Abends muszten wir still liegen , weil die Fluth [pag. 119.] nicht eher kam , und wie wir endlich [pag. 119.] nicht eher kam , und wie wir endlich abfuhren, hatten wir eine solche Windstille , dasz wir fast gar nicht aus der Stelle kommen konten. Einige Standen dauerte es , ehe wir durch die vielen Schiffe kamen, die als ein Wald an zu sehen waren , Schiffe kamen, die als ein Wald an zu sehen waren , und die die Nacht durch ihre Leuchten eine vortref- liche Aussicht gaben. wir hOrten von viertheil Stunde zu viertheil Stunde von den Wachten auf den Schiffen zu viertheil Stunde von den Wachten auf den Schiffen die Glocken Tauten, wodurch sie ihre Wachsamkeit die Glocken Tauten, wodurch sie ihre Wachsamkeit REIS DOOR NEDERtAND IN 1762. 431 zu erkennen geben miissen. Ich legte mich nebst einem Studenten aus Groningen in ein Bette und schlief so gut als ich konte. Den andern Morgend aber, als am Ten December , sah ich mit Erstaunen und Betriibnisz , dasz wir noch nicht die See erreicht hatten , sondern noch auf dem Pampus krochen. Erst diesen Mittag kamen wir in die See , welche so stille war, als ich mir nie vorgestellet hatte. Ich sah, daher nichts merkwiirdiges , nur eine Menge groszer Schiffe und eine unzahlbare Menge von SeevOgeln, die wie eine dicke Wolke Tuber die See hin und her zogen. Bey dieser Stille dachte ich nicht einmal an die See- krankheit. Ich fahlte aber Schmerzen in der Brust , die mir auf der See fiirchterlich schienen , deswegen ich eine vorsichtige Diat beobachtete. Es war gut, dasz mir mein Wirth etwas Essen mitgegeben hatte; Wein und heszlichen Kaffee und Thee bothen die [pag. 120.] Schiffer genug an, Pie Zeit wurde mir sehr unertraglich und wurde es noch mehr geworden seyn , wenn ich nicht die Vorsicht gebraucht hatte , eins der neuesten Romane in Amsterdam zu kaufen , namlich „Mernoires d'une honnete femme, publies par M. de Chevrier , a Amsterdam chez M. Constapel , 1762, 8?" Der Auctor, , ein gebohrner Franzos , hat lange Zeit im Haag gelebt , und daselbst vieles ge- 1) Francois Antoine Chevrier (zich noemende: de Chevrier) 1720-1762, werd uit Lotharingen verbannen wegens de scherpte van zijne pen in zijne Histoire des hommes illustres de Lorraine. Voortaan werd hij avonturier-broodschrijver, die zich richtte naar den smaak van het publiek in personaliteiten en obscoeniteiten; ook leende hij zijne pen voor politieke bedoelingen , en werkte tevens voor het tooneel. Ten slotte moest hij ook uit Parijs vluchten en kwam na eenige omzwervingen in den Haag, waar hij zijn Colporteur schreef, „le seul ouvrage de lui qu'on lise encore." (Noun. Biogr. Univ.). 432 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE schrieben , unter andern : „Almanach des gens d'esprit , par un homme qui n'est pas sot , pour servir de suite au Colporteur, , 8? Londres , 1762". „Le Colporteur, , histoire morale et critique , par M. de Chevrier, Londres , 1762" ; diesel wird fur sein bestes Buch gehalten. „L'observateur des Spectacles , 8? 1762" 1). „La vie du f am eux pere Nordberg , connu sous le nom de l'Abbe Patel 2) , 8? Londres , 1762". Alich finde ich im Catalog?: ?Reglement pour l'Opera de Paris, avec des notes historiques , attribuj 4 M. de Chevrier, 12? a Utopie , chez Thomas Morus." Es war auch damals eben unter der Presse : „Essai sur la maniere de juger les hommes, 8? 3). In einigen von diesen Btichern, in denen doch alle eine Behr freye Satyre herschet , hat er die Staaten von Holland angegriffen , deswegen man ihn fest setzen wollen. Er entweicht aber noch zeitig genug nach Rotterdam, von da er nach Eng- land zu gehn gedacht hat; doch wird er vorher noch entdeckt , darauf er ganz pliitzlich , vermuthlich an 1) Over den „Observateur des Spectacles" [zie hiervOOr, blz. 342, Hoot 1] vgl. men Mr. Mr. J. de -Witte van Citters, L'observateur des spectacles, 1762, in Nederl. Spectator van` 30 Mei 1868, blz. 170-173, en Dr. D. F. Scheurleer, Bet muziekleven in Nederland in de tweede helft der achitiende eeuw, , blz. 42-44. Het blad zag te 's-Gravenhage, sinds 1 Januari 1762, oin de veertien dagen het Licht. Als ondertitel had het „Anecdotes thjatrales", en in het voorberieht Als ondertitel had het „Anecdotes thjatrales", en in het voorberieht werd dan ook beloofd: „La partie la plus essentielle de nos feuilles werd dan ook beloofd: „La partie la plus essentielle de nos feuilles est Celle qui concerne les moeurs des comediens et surtout des est Celle qui concerne les moeurs des comediens et surtout des actrices." Toth neemt de chronique scandaleuse er niet zulk een groote plaats in, als uit deze belofte valt of te leiden. Ook is de inhoud degelijker, dan het voorbericht zou doen vernmeden. 2) Lees (volgens Nouv. Biogr. Univers.): „Norbert, ex-capucin, connu aujourd'hui sous le nom de l'a.bb?Platel." 3) Volgens de Nouv. Biogr. Univers. was de eerste uitgave van den ?Essai historique sur la manire de juger les hommes" in 1752 te Parijs verschenen. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 433 Gift, in Rotterdam gestorben 1). Sein Verleger Con- [pag. 121.] stapel ist auch festgesetzt worden; loch 1) In margine: „Ich halte diese Nachricht von seinem Tode fur richtig, ungeacht der Altonaische gelehrte Mercurius, 1763, St. 7 (wo sein Colporteur angezeigt wird) sagt, er lebe jetzt in Holland. Der Merkur redet namlich nur von der Zeit, da der Colporteur ge- schrieben worden. Chevrier hat auch eine zeitlang die Zeitungen in Brussel geschrieben , als wodurch er sick vornehmlich nebst den Schriften fiber den jetzigen Krieg das Ungliick zugezogen." In de lijst van Chevrier's geschriften (Nouv. Biogr. Univers.) vindt men inderdaad verscheidene, die betrekking hebben op de politieke en militaire gebeurtenissen tijdens den zevenjarigen oorlog. Ook het bericht van Beckmann in zijne kantteekening, dat Chevrier werkelijk overleden was, is juist; maar wat hij in den tekst mededeelt over de aanleiding tot Chevrier's vlucht nit 's-Gravenhage, eischt verbetering; het aangehaalde artikel van de Witte van Citters geeft daarvan het juiste verhaal. VA Resol. Holland 23 Juni 1762 blijkt, dat onze gezant in Frankrijk , Lestevenon van Berkenrode, op verzoek van den minister de Choiseul de arrestatie verzocht had van twee zich te 's-Graven- hage ophoudende Franschen, ni. Gobier en Chevrier, wegens het „opstellen van satirique en diffamatoire libellee." Daartoe, en tot het beslag leggen op hunne papieren, werd besloten. Maar de vogels ontsnapten; Gobier ontkwam naar Engeland; ook Chevrier was reeds op weg daarheen , maar overleed op 26 Juni 1762 (blij kens de notulen van het Hof van Holland van 28 Juni 1762) „seer subit in de herberg le Marechal de Turenne te Rotterdam, alwaar hij daags te voren was komen logeren." Volgens het levensbericht van Chevrier, opgesteld door zijn opvolger in de redactie van den Observateur des spectacles, en dat gees haar goed aan hem laat , was zijn dood het gevolg van het onmatig gebruik van wijn en aardbeien. In de Nom. Biogr. Univ. wordt te kennen gegeven , dat Chevrier op last van de Staten vergiftigd was! „II Ora tout a coup, emporte par une indigestion, qui venait si merveilleuse- ment a point que les nails seuls crurent a la realite d'une maladie. ?„On dit que les Hautes Puissances"", ecrit Favart dans sa correspondance au comte Durazzo (15 aoftt 1762), ?„ne pouvant se dispenser d'acquiescer a la demaude qui leur avait ete faite, mais ne voulant point en méme temps deroger aux privileges de la liberte de la Hollande, ont trouve le moyen de concilier les choses, en expediant a Mons. Chevrier un passeport pour l'autre monde"", etc ?Wanneer Dr. Scheurleer het artikel Bijdr. en Meded. XXXIII. 28 434 JOHANN BECKMANN4S DAGBOEX VAN ZUNI da man seine Unschuld gesehn , hat man ihn nach einer Geldstrafe frey gelaszen , so dasz er wieder in Amsterdam want , woselbst ich dieses Buch von ihm kaufte und diese Anekdote erfuhr 1). Mit diesem Buche vertrieb ich mir einigermaszen die verdriesz- liche Zeit. Die Nacht auf den 8en December hOrten wir nosh die Glocke von Enkhuysen schlagen. Den 8en De- cember aber bekamen wir auf einmal starken Wind, der uns einigermaszen die See kennen lehrte und der uns, wie wohl er nicht ganz giinstig war, dennoch Abends um 63/4 Uhr in den Hafen Lemmer brachte. Wir hatten also 51 Stunden auf eine Reise zugebracht , die man bey sehr gutem Winde in 8 bis 10 Stunden zuriick legen kan. Lemmer ist ein kleines Flecken , so der Hafen volkreich und nahrhaft maeht. Der Hafen ist be- standig von Schiffe und vor demselben brennet, wie oe-wOhnlich eine hohe Laterne. 0 ) Hier findet man viel verschiedenes von den iibri- van de Witte van Citters gekend had, zou hij op blz. 43-44 van Het nauziekleven in Nederland enz, antlers hebben geschreven over den flood van Chevrier. 1) Constapel was te 's-Gravenhage en te Amsterdam boekhan- delaar-uitgever, vooral van tooneelstukken en tekstboekjes van opera's; ook Chevrier's „Observateur des spectacles", eerst uitgegeven „aux depens de l'auteur", verscheen sinds den zomer van 1762 bij hem: zie Scheurleer t. a. p. blz. 34, 41-43. ?De juistheid van Beckmann's bericht in den tekst, dat Constapel te Amsterdam gearresteerd was om dezelfde reden, waarom men Chevrier ver- volgde, kan ik niet controleeren. Op de „Rolle" van 1762 van de Amsterd. Schepenbank komt zijne zaak niet voor, en in de mis- siven van den Schout vond ik er evenmin iets over. Uit het „Gildeboek van de boekverkoopers, boekdrukkers en boekbinders" (Gem. arch. Amsterdam) blijkt alleen, dat hij op 2 Juni 1762 zijn poorterschap te Amsterdam heeft gekocht. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 435 gen Niederlandern. Die Frieslander sind noch welt grober, auch die Sprache versteht kaum ein Hollan- [pag. 122.] der. In der Tracht ist auch ein groszer Unterschied. Von diesen Friesen stammen die alten Wurster ab , die im Land Wursten 1), im Bremischen, wohnen , daher sich selbige auch noch edle Wurst- Friesen nennen. Man erkennet diese Verwandschaft noch in Hirer ahnlichen Kleidung , die von andern VOlkern sehr verschieden ist , im gleichen in dem hitzigen Fifer fur ihre alten Freyheiten und Ge- rechtsamen. Ich habe selbst in den Benennungen der Oerter eine Gleichheit bemerket." ?Volgt een op- somming van een aantal plaatsnamen in Friesland en in het land Wursten , die alle op urn uitgaan. Opmer- king over het groot aantal Mennonieten in Friesland. „In Lemmer werden alle Kuffers und Waaren auf das scharfeste durchsucht , Weil es nicht erlaubt ist, [pag. 123.] aus einer Provinz in die andere Waaren zu bringen. Nirgend aber ist es schlimmer, wie in Friesland und Groningen. Men kan die Reise von Amsterdam nach Gronin- gen auf so verschiedene Art thun , da immer bey der einen in einigen Stiicken mehr oder weniger Vortheile rind, als bey der anderen. Ein Fremder musz desfals in der That irre werden. Nach meinen damaligen tmstanden hielt ich den Weg uber Stro- bosch fur den besten. Wenn ich uber Harlingen gegangen ware , hatte ich zwar Franeker gesehn, allein auch noch mehr Kasten und Ungemachlichkeit gehabt. Abends um 101/9 Uhr warden wir in ein ganz 1) Wurstnerland of Wursten is een moerassige streek aan den rechteroever van de uitmonding van den Wezer. 436 JOHANN BECKMANN4S DIGBOEK VAN ZIJNE erbarmliches Schiff gebracht , in welchem man weder stehen noch liegen konte ; sondern man muszte be- standig sitzen , ohne sich einmal anlehnen zu kiinnen. Es kiinnen hier keine Sehuyten gehn , Weil man fiber viele Meere musz , auf denen man nur lurch Seegeln welter kommen kan. Bey unserer Abfahrt war uns der Wind so wenig giinstig , dasz wir wieder einige Tage auf dieser Fahrt hatten zu bringen miiszen , wenn er sich nicht schleunig zu unserm Vortheile geandert [pag. 124.] hatte. Wir kamen also bald iiber die kleinen Meere , die an den Platzen entstanden , wo man Torf gegraben". ?Verdere rein van Lemmer naar Stroobos. „Endlich kamen wir den 9en December Abends um 8 Uhr zu Strobusch. Diese elende Reise machte mich sehr miirbe , ja , ich hatte mich ganz wand gesessen; daher ich mich sehr freuete , dasz ich mich hier 2 Stunden auf einem Bette ausruhen konte. Von Strobusch bis Groningen geht ein Schuyt , allein es ist bey weitem nicht mehr so gemachlich , wie die in Holland 1). Urn geschwind weg zu kommen , be- stelleten wir (ich and die mit mir von Amsterdam gekommen , die aber alle von den grobesten Friesen waren) ein extra-Schuyt , so wie man in Teutschland die extra-Posten nimt. Wir fuhren also die Nacht auf den Wen December urn 12 Uhr weg. Hier hat der Jager, das ist der Jungen , so auf dem Pferde 1) In Groningen waren de trekschuiten destijds nog zeer primi- tief; zij waren wel overdekt, maar hadden geen roef; eerst in 1782 kwamen er schuiten met roeven; vOOr dien tijd zaten de reizigers kwamen er schuiten met roeven; vOOr dien tijd zaten de reizigers in een holle, 's winters niet verwarmde en slechts ilia eeu paar vetkaarsen verlichte ruimte. Vgi. Mr. E. van Loon, De treksehuit in &ad en Lande , in den Groninger Volksalmanak voor 1891, blz. 70-72. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 437 [pag. 125.] sitzt , das das Schuyt zieht , ein Horn, als bey uns die Hirten , auch an einigen Ortern die Nachtwachter haben. Mit diesem Horn giebt er ein Zeichen zur Abfahrt und Ankunft. Solches Horn haben von hier an alle Schuyten. Diese Nacht be- kamen wir das erste Eis , und es hatte nicht viel ge- fehlt , dasz unser Schuyt stecken geblieben ware. Ich hatte von Lemmer bis Strobusch 14 st. Fracht bezahlt , und von da bis Groningen machte es 16 st. und 5 st. Als wir den 10en Dee. Morgends urn 6 Uhr vor Groningen kamen , muszten wir 1/ Stunde im Wirthshause his zur Oefnung des Thors warten. Groningen wird namlich , als eine Festung , nicht fiir die Schuyten geofnet. Ich war nun seit Montage bestandig bis am Frey- tage zu Schiffe gewesen , ohne etwas antlers als elenden Kaffee und Thee genossen zu haben. Ich dachte also mich hier wieder zu erholen und wahlte zu dem Ende das beste Wirthshaus , Parlament van Engeland genant 1). Aber wie Behr betrog ich mich ! Ich fund schlechtes Logis, schlechte Leute und fast gar keine Aufwartung. Ich konte nicht einmal ein Zimmer mit einem Kamin erhalten und muszte , urn einmal warm zu werden , ins Kaffeehaus gehn. In- zwischen lernte ich in meinem Logis den beriihmten Italidnischen Virtuosen auf der Violine kennen, den [pag. 126.] Herrn Tessarini 2). Er ist bereits ein 4) Hier vergist hij zich in den naam. De Groninger archivaris Jhr. Mr. J. A. Feith bericht mij, dat er to Groningen geen herberg „het Parlement van Engeland" was, wel „De Koning van Enge- land", gelegen aan het Aakerkhof. 2) De violist Tessarini gal in de jaren 1760-1766 herhaaldelijk concerten in ons land, o. a. to Amsterdam en 's-Gravenhage. Zie Scheurleur, Het muziekleven enz. blz. 295; op blz. 297 aldaar vindt men het portret van Carlo Tessarini de Rimini. 438 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE alter Mann und redet sehr wenig. Er hat allenthalben mit seinen Compositionen und Concerten sehr viel Geld verdienet , vie er dean auch hier viele Be- wanderer fand. Ich wohnte seinem Concerte den ersten Abend auch bey. Die Stadt Groningen ist artig , und sonderlich machen die raumlichen Markte und der an einem derselben stehende schtine Kirchthurm , nebst einem schOnen Glockenspiele , ein gutes Ansehn ; allein man vermiszet hier schon viel von der Hollandischen Pracht und Reinlichkeit. Es liegen darinn 3 Regi- menter Infanterie , 1 Regiment Cavallerie und 1 Com- pagnie Artillerie 1). Den 1 len December war ich bey dean beriihmten Schroder 2) im collegio iiber Erpenii Arabische Gram- matik 3). Dieser Mann ist von Geburth ein Teutscher und redete auch mit mir Teutsch , er wird fur den grOszten Araber gehalten. Er docirte , wie alle Hol- lhndischen Theologen , im Schlafrock , so wie auch viele von seinen Zuhiirern in diesem Putze erschienen. Er hat einen singenden und daher unangenehmen 1) Een sterk garnizoen, misschien te verklaren uit den oorlog aan de overzijde der grens. Jhr. Mr. Feith bericht mij, dat de sterkte van het Groningsche garnizoen in 1762 moeilijk is vast te stellen, omdat van de troepen, ter repartitie van Stad en Lande staande, een deel in de vestingen van Brabant en Limburg lag. Het is echter zeker, dat er in 1762 een belangrijk garnizoen in Groningen lag, bestaande uit voetvolk, ruiterij en artillerie. 2) N. W. Schroeder (1721-1798), geboren te Marburg, sinds 1743 aldaar hoogleeraar in de Oostersche talen, sinds l748 hoog- leeraar in het Grieksch en de Oostersche talen te Groningen; het Grieksch verwisselde hij later met de Hebreeuwsche oudheden. Hij was alom bekend als „de Arabier." Zie Mr. W. B. S. Boeles, Levenssehetsen der Groninger hoogleeraren (Bijlagen van Jonckbloet's Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen) blz. 73-75. Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen) blz. 73-75. 3) Thomas Erpenius (1584-1624), sinds 1613 hoogleeraar in de Oostersche talen te Leiden, schreef o. a. een Grammatica 4rabica. REIS POOR NEDERLAND IN 1762. 439 Vortrag. Ich gieng hernach zu ihm , da ich denn bald fand , dasz er in der That , wie man mir gesagt hatte , sehr. blOde sey. Er redete sehr wenig , ver- wunderte sich , dasz Michalis 1) eine Arabische Gram- matik schriebe. Er Melt diese Arbeit fur sehr schwer, und trauete es sich kaum zu , es besser wie Erpenius [pag. 127.] zu machen. Ich konte aber nicht lang bey ihm seyn , weil er, wie er sagte , am Sonntage, als am folgenden Tage, communiciren wolte. Er bath mich also die folgende Woche zu ihm zu kommen ; allein meine Umstânde erlaubten mir nicht einen so langen Aufenthalt. Sein Bruder ist hier Prof. titul. 2). Am Sonntage gieng ich zu dem Herrn Prof. Gerdes 3), der enter andern de libris rarioribus geschrieben. Er ist bereits ziemlich bey Jahren , hat ein sehr ernst- haftes Ansehen und kennet seine Verdienste am besten , glaubt auch nicht, dasz sie andere genug einsehn. Er ist auch von Geburth ein Teutscher, , und zwar , wo ich nicht irre , aus Bremen ; sein Teutsch aber hat er langst vergessen. Er affectirt eine aberglaubige Orthodoxie. Er wird seinen Dis- cipuln bOse , wenn sie auszer seinen Compendiis , die loch sehr trocken seyn sollen , andere lesen. Er hat keine Sane seine einzige Tochter ist an Prof. Hol- lebeek in Leyden 4) verheurathet. Er besitzt eine 1) 'Lie hiervar, blz. 380 vig. 2) L. C. Schroeder (1724-1801), sinds 1753 hoogleeraar in de rechten te Herborn, sinds 1761 gewoon hoogleeraar [Diet „titulair", zooals Beckmann heeft] in de rechten te Groningen: Boeles t. a. p. biz. 83, 84. 3) D. Gerdes (1698-1765), zoon van een koopman te Bremen, in '1724 predikant te Wageningen , 1726 hoogieeraar te Duisburg, 1736 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Groningen: Boeles t. a. p. biz. 71, 72 en Sepp, Johannes Stinstra en z& tijd II biz. 6-13. 4) tie hierv66r, blz. 387. 440 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE auserlesene und grosze Bibliothek , in der alle die seltnen Bucher sind , die er beschrieben 1) , von denen er mir einige zeigte. Ich drunk bey ihm Thee; er riihmte die Hollândische Freyheit und .die dasiegen Akademien. Von auswartigen Gelehrten wolte er nicht reden , auszer von dem alten Herrn Pastor Vogt, in Bremen, den er sehr lieb hatte und an den er mir ein Compliment mitgab. [pag. 128.] Die Universitat Groningen ist gewisz schlecht. Man hat daselbst wenig beriihmte Profes- soren. Alle Studenten sind Reformirte Theologen , die fast alle grob und ungeschickt scheinen 2). Mediciner sind fast nie daselbst. Mit einem Worte , Groningen gefiel mir ganz und gar nicht. Es war auch nicht einmal ein masziger Buchladen darinn. Es ist auch nichts merkwiirdiges darinn, auszer dem Sichter- mannschen Hause. Herr Sichtermann 3) ist aus einer ansehnlichen 1) In zijn Florilegium histor.-crit. librorum rariorum en de Instructissima biblioth,eca Gerdesiana: Boeles t. a. p. blz. 72, hoot 4 en Sepp t. a. p. II blz. 11. en Sepp t. a. p. II blz. 11. 2) De onbeschaafdheid der Groninger studenten wordt aan den kaak gesteld in den „Pseudo-studiosus hodiernus, seu theologus Groninganus detectus et refutatus", welk boekje in 1738 verscheen en herhaaldelijk herdrukt werd. De als Rotterdamsch predikant later zoo bekend geworden Petrus Hofstede, die vijf jaren te Groningen en een jaar te Franeker had gestudeerd, was er de auteur van. Vgl. Sepp t. a. p. I blz. 403. 3) Op mijn verzoek aan Jhr. Mr. Feith om nadere inlichtingen over Sichterman, deelde hij mij mede, dat nog thans bij geboren en getogen Groningers de rijke „Bengaalsche Sichterman" in de her- innering voortleeft. Het prachtige huis, door hem aan de noord- zijde van de Ossenmarkt gebouwd, is sedert een 70-tal jaren in twee groote woningen gesplitst. Hij heette Joan Albert Sichterman, was vermoedelijk van geboorte een Drenth, van deftige familie. In de rechterlijke archieven van Groningen berust de inventaris van zijn kostbaren inboedel, waaronder een overvloedige collectie Chineesch porselein, met zijn wapen versierd. Van dit porselein REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 441 Familie und hat erst eine Officir-Stelle bekleidet. Als er aber das Ungliick gehabt einen zu erstechen , ist er Hach Ostindien gefliichtet. Seine Anverwandte haben ihm darinn viele Empfehlungsschreiben nach- geschickt , welche ihm auch eine Bedienung ver- schaft , bis er zuletzt gar Directeur in Bengala wird. In dieser Stelle , die an sich schon sehr eintraglich ist , hat er viel Geld gewonnen , mit welchem er eigene Fabriken und sonderlich Miihlen anlegen lassen, die ihm einen unermaszlichen Reichthum eingebracht. Darauf hat er bey der Republik urn die Erlaubniss , wieder zuriick kommen zu clOrfen , angehalten. Die Bitten eines so reichen Mannes konten nicht vergeb- lich seyn , zumal da er versprach seinen Reichthum an zu wenden , in seiner Vaterstadt Groningen ein [pag. 129.] prachtiges Gebdude auf zu richten. Dieses Haus ist zwar ganz vortreflich gebauet und hat eine vortrefliche Aussicht , weil es an einem sehr ange- nehmen Theile der Stadt liegt , allein es ist kein Zweifel , dasz dieses Gebdude weit vortreflicher wiirde geworden seyn , wenn Herr Sichtermann schon bey lessen Erbauung gegenwartig gewesen ware. Darauf hat er dieses Haus ganz mit Ostindischen Schatzen dergestalt ausgefiillet , dasz man nichts darinn findet, so nicht in Indien und China gemacht ware. Man berust nog veel bij zijne hedendaagsche nazaten; menig stuk ook kwam in den handel en wordt om zijne sierlijkheid en zeldzaam- heid zeer duur betaald; van am nazaat in de vrouwelijke linie erfde het Groningsche Museum een mooie collectie „Sichtermans porselein", zooals het in den handel beet. Sichterman had een buitenplaats in de omgeving van Groningen, naar den zuidelijken, Drentschen kant. ?Blijkens Brieven van d'Affry aan de Fransche regeering ed. Bussemaker (Bijdr. en Mededeel. deel XXVII blz. 309) heeft de „Bengaalsche Sichterman" ook nog een poging gedaan om een politieke rol to spelen; het blijkt echter niet, dat hij daar- mede eenig succes heeft gehad. 442 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE erstaunet iiber die Pracht , indem gewisz kein KOnig ein schOneres ameublement haben kan. Meine Auf- merksamkeit zogen vornehmlich folgende Stticke an sich. Sehr schOne Chinesisch bemahlte Spiegel, goldene Kaffee- und Thee-Geschirre, von gravirtem und emaillirtem Golde. Viele Dosen und kleine bureaux , aus Perlenmutter auf das sauberste und kiinst- lichste geschnitzt. Zwey Modelle von dem beckanten Thurme in China , zu Peking , der die vielen Absatze und Glocken hat. Diese Modelle waren auch sehr sauber aus Perlenmutter und Edelgesteinen gear- beitet; die Glocken waren Gold mit echten Perlen ; eine ziemlich genaue Abzeichnung hat so gar Barkemeyer in seinem Curiosen Antiquario 1). Viele Chinesische Ab- Otter, sonderlich der Pitzliputzli2). Unter den Porcel- [pag. 130.] lain-Gerathen vortrefliche Stiicke. Kaffee- oder Prasentir-Bretter von Reisz , den die Chineser so zu zu richten wissen , dasz es dem schOnsten Marmor gleich sieht. Soldier Teller ist ganz leicht und kan keine Nasze vertragen, als wovon er schmelzen wiirde. Ein groszer runder Tisch , der eine Fontaine vor- stellete , gefiel mir sehr wohl. Er war nach Grotten- Arbeit von mancherley Muscheln, Schnecken, iiberhaupt von Conchylien auf das artigste zusammengesetzt , so dasz er sich schOn zur Fontaine schickte. Gewisz, 4) Bedoeld moet zijn P. L. Berkenmeyer, „Le curieux antiquate ou recueil geographique et historique des chases les plus remar- quables qu'on trouve dans les quatre parties de l'univers etc., a Leide, aux dêpens de Pierre van der Aa, rnarchand libraire 4729, Leide, aux dêpens de Pierre van der Aa, rnarchand libraire 4729, 3 tom. 8?, of wel een Duitsche vertaling daarvan. De in den tekst bedoelde afbeelding van den toren to Peking vindt men in tome III, tusschen p. 904 en 905. 2) Misschien staat er Vitzliputzli, maar hoe dit zij, geen van beide namen heb ik terug kunnen vinden in geschriften over de Chineesche godenwereld. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 443 man Weis nicht ob man hier mein' die kluge Wahl und das schOne arrengement dieses ameublement oder den Reichthum des Herrn Sichtermanns oder aber die grosze Kunst und Geschicklichkeit der Chineser bewundern musz. Er besitzt noch ein b uroszes Guth welches fast , noch schOner meublirt seyn soil , wobei er eine kiist- liche Fasanerie hat. Auf diesem Guthe wohnet Herr Sichtermann und lebt ungeacht dieses groszen todten Capitals dennoch fast kOniglich mit seiner Familie. Er erhalt jahrlich von semen Fabriken in Bengala noch grosze Summen. Der noch lebende einzige Sohn ist unter den Hollandischen Truppen 1). Seine eine Tochter hat ein Prediger zur Frau zu erhalten gewuszt , die pingste aber ist noch unverheurathet. Er hat viele Indianer zur Aufwartung. Die GrOninger [pag. 131.] wissen viele lacherliche Historien von der Liebe des Herrn Sichtermanns zu erzahlen. Unter andern hat ihn einst ein Prediger mit einer geladenen Pistole von seiner Frau gejaget. Diese Sichtermannschen Schatze sind vielleicht das einzige merkwiirdige in Groningen; sie verdienen aber auch eine Reise. Groningen ist der letzte merkwurdige Ort , den ich in den Niederlanden gesehn. Ich will deswegen hier noch einige allgemeine Anmerkungen iiber die Hollander anfiihren , wobey ich doch dasjenige aber- gehe , was schon gar zu oft von andern angefiihrt ist. Die Luft 2) ist, wie beckant, in den Niederlan- 1) Deze zoon , Anthony Ewoud, is gehuwd met freule Josina Petronella Alberda (mededeeling van Jhr. Mr. Feith). 2) In rnargine: „Linniius schreibt in seiner Schonischen Reise, p. 215 der Teutschen Uebersetzung, dasz er in Holland die lidlte starker empfunden, als die gebohrnen Hollander, da er doch in 444 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE den , vornehmlich aber in Holland , sehr schlecht. Alles Metall lauft daher in dieser Provinz in wenigen Tagen an. Die Uhren werden in den Taschen gelb und wenn die Schnallen nicht taglich geputzt werden, sind sie wie Bley an zu sehn. Die gar zu feuchte Luft scheint auch die Ofen in den Niederlanden ge- fahrlich und hingegen die Kamine gesund zu machen. Die Hollandische Reinlichkeit scheint anfanglich auch von der alley verderbenden Luft her zu riihren. Sie iibertreiben aber dieselbe bis zur Narrheit. Sie sind sonst in der That nicht so reinlich und sauber als sie [pag. 132.] scheinen. Bey Tische und iiberhaupt in Gesellschaft ist sehr oft ihre Auffiihrung schmutzig und eckelhaft. Sie erlauben sich in Gegenwart der Frem- den viele nattirliche Handlungen , die gar nicht mit ihrer Reinlichkeit iibereinstimmen. Um die Zimmern nicht zu beschmutzen , haben sie kleine Gefasze von Porcellain oder Blech , um darinn zu spucken , die sie „Kwispedortje" nennen, und deren Gebrauch hOchst eckelhaft ist. Diese Geschirre stehn auf dem Tische und werden auch mit dem Kaffee-Geschirre auf- gesetzt. In ihrer Kleidung sind sic zwar reinlich, allein gar nicht prachtig. Ihr Essen und Trinken scheint auch eben nicht sehr reizend zu seyn. Ihr bestes Gericht sind bestandig Fische. Man kan fast von ihnen eben das sagen , was Aelian V[aria] iffistorial L. I, C. 28 von den Rhodiern meldet dasz diese) einem kaltern Clima erzogen worden. Er giebt die feuchte Luft zur Ursache an. KOrper, welche ein trocknes und kaltes Clima gewohnt sind, ziehen Feuchtigkeiten an sich, und dadurch wird ein Kribbeln zwischen Fell und Fleisch verursacht. Dieses emp- land ich auch in Holland. Ungeacht ich mich durch dicke Kleider zu verwehren suchte, so war mir die Kalte doch so emptindlich, dasz es mir deuchte, ich gienge mit bloszen Armen." iZEIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 445 namlich diejenigen loben und lieben , die gem Fische essen 1). Es scheint auch bey beyden einerley Ur- sache zu seyn , namlich weil sie der See ihre meiste Nahrung zu danken haben. Die Hollander sehen sonderlich denjenigen als verachtlich an , der ihr „Waatersootje" verachtet. Dieses sind Fische, die blosz in Wasser gekocht werden , und wobey man ein Butterbrod iszt. Den Kaffee bereiten sie so , wie wir den Thee , [pag. 133.] deswegen er auch den Teutschen nicht gefallen kan. Den Thee trinken sie so stark , dasz er wie Dinte aussieht. Hiezu kOmt dasz die meisten Stadte in Holland kein frisches Wasser haben , und deswegen das Regenwasser vom Dache gebrauchen miiszen. Der Herr Doctor van Hoey im Haag 2) versicherte mir, dasz wenn das Dach in einiger Zeit nicht rein gemacht ware , so warden oft gauze Hauser auf einmal lurch den Gebrauch dieses Wassers krank. Man raucht in Holland iiberall viel Taback und trinkt sehr haufig Wein, nicht den bey uns gewan- lichen Franzwein , sondern eine Art rothen Moseler. Jenen nennen sie Bremerwein , weil selbige ihn am mehrsten kommen lieszen. Alles was man in Holland sieht und hOret , betrift die Handlung. Basching 3) meynt, Theil 4 p. 20 , dasz 1) Claudius Aelianus schreef o. a. iloixIA4 lerropice (Varia historia), slechts in een uittreksel bewaard. Op de door Beckmann aan- gehaalde plaats I 28 leest men, in de uitgave van Abraham Gro- novius , 1731, het volgende (in de Lat. vertaling): „In Rhodo aiunt, si quis pisces intueatur eosque admiretur et maxirne eclat prae aliis, eum vero a plebejis quasi liberalem laudari. Qui vero ad carries declinet, eum ut agrestem et ventrem traducunt Rhodii." 2) Hiervar, blz. 348. 3) Op de aaugehaalde plaats in Busching's Heue Erdbeschreibung leest men: „Dasz der Niederländische Handel seit einiger Zeit [dit 446 JOHANN BECKMANN'S tAGEOEK VAN ZIJNE der Handel seit einigen Jahren abgenommen babe. Mir haben aber sowohl Gelehrte als auch grosze Kaufleute das Gegentheil versichert. Jeder Fremder, , der zu ihnen kiimt, wird anfanglich fur einen Kaufmann angesehn und gleich gefragt , womit er vor- nehmlich negocie treibe ? Antwortet man , man sey kein Kaufmann, so wiirdigen sie einen nicht leicht einer [pag. 1341 langen Unterredung. Einen Handwerks- mann , einen Juden kan man nicht gefalliger anreden als wenn man ihn Kaufmann nennet. Ich glaube , dieser Handlungsgeist bringt auch ihnen den Eyfer hervor, mit welchem sie sich nach alien Kleinig- keiten erkiindigen , die ihnen sonst auf keine Weise angehen kiinnen, Auch die Gelehrten beckiimmern sich auf eben die Art um alle Dinge. Ihr heslicher Geitz Unit ohne Zweifel auch daher, und dieser macht sie anfanglich gegen Fremde bis zur Nieder- trachtigkeit dienstfertig. Man musz aber dadurch ja kein Zutrauen zu ihnen gewinnen , denn sie fodern fur ihre Dienste unverschamte Bezahlung. Man musz daher nichts von ihnen nehmen oder genieszen , ohne nicht vorher genau , auch bey Kleinigkeiten , accor- dirt zu haben. Scheint einem sonst die Rechnung zu hoch , so sagen sie , warum man nicht accordirt babe? Thut man aber dieses , so kan man auf Deute handeln. In ihre Republik sind sie ganz verliebt, und sehen einen aus einer Monarchie fur einen gebohrnen deel kwam uit in 4762] merklich geringer geworden sey, ist offeribar. Man schreibt solches der Abnahme des Fleisses und der Sparsamkeit der Niederl5nder zu; die Hauptursache aber findet man vermuthlich darinnen, dasz die Nachbarn und andere Na- man vermuthlich darinnen, dasz die Nachbarn und andere Na- tionen ihre Manufacturen , Handlung und Schiffahrt immer hOher treiben." REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 447 Sclaven an. Sie wissen auch ihre Regierungsart, die ohne dem Vorziige hat, sehr angenehm vor zu stellen. Sie lieben ihr Vaterland desfals ausserst. Im vorigen Kriege haben die angesehnsten Damen in Gesell- [pag. 135.] schaften ..... 1) bereitet und selbige an die Hospitaler geschickt. Gegen ihre hohe Obrig- keit bezeigen sie zwar Hochachtung , nicht aber eine sclavische. Wie ich einst mit meiner Wirthinn im Haag spatziren gieng und ein Laufer uns auf einer kleinen Briicke die Ankunft des Stadthalters meldete, antwortete sie , so laut, dasz es auch der Prinz hOren konte, hier sey Platz genug fur einen jungen Stadt- halter ; wenn er erst alter sey, wolle sie mehr Platz machen. Sie blieb also stehn und der Prinz griiszete sie noch. Sie wollen in alien Stiicken Freyheit und Gleichheit beobachtet wissen. Bringt jemand aus Indien Sclaven mit, so sind selbige so gleich Frey, so bald sie auf Hollandischen Boden kommen 2). Ihr Herr verliehrt also nicht nur jus vitae et necis , sondern er musz sie v011ig wie seine iibrige Bediente ansehn , die von ihm gehen kOnnen , so bald sie nicht mehr mit ihm zufrieden sind. Fin Herr darf auch in Holland seine Bediente bey weitem nicht so hart 1) Vermoedelijk moet „pluksel" worden ingevuld. 2) Quaestieus was echter, of een hierheen gevluchte slaaf, zoo hij door zijn vroegeren meester werd opgeeischt, zich vrij moest koopen. Van Zurek, Codex Batavus (ed. '1727) heeft i. v. Slaven: „Schoon dan (slaven), die hier te lande komen, aenstonts vrij zijn, 't is egter niet geoorloft dienst en slavernij elders verschulde per- sonen te recipieren. Zo is in een voorname stall zulk een vlug- teling, nu een welvarend koopman geworden , als gereclameert wierd, geraden zich, zo goet hij konde, te redimeren. Maer in den Hoogen Raet te Mechelen is een Portugees koopman, opeischende zijn slaef, daer gevlugt, afgeslagen (a?1531)." Zie de daar aan- gehaalde bewijsplaatsen. 448 JOHANN BECHMINNS DAGBOEK VAN ZIJNt begegnen als in Teutschland , viel weniger darf er ihn schlagen. Man giebt sonst den Hollandern nicht ohne Ursache Schuld , dasz sie sehr grob, oder, , wie man sagt, massiv sind 1). Ihr Witz falt ins baurische. Ich rathe niemanden , dasz er mit ihnen sclierze. Feinen Scherz verstehn sie nicht und groben bezahlen [pag. 136.] sie gar zu grob. Auch das Frauenzimmcr ist nichts weniger als galant. Sie verstehn nicht die Teutsche Flatterie und Freyheit. Sie finden sich gleich beleidigt und laufen davon. So bald die Hollander in der Liebe aussehweifen , fallen sie ge- meiniglich ins viehische. Es ist beckant , dasz man das Ungliick , so im Anfange dieses Jahrhunderts ihnen Teichen drohete , als eine gOttliche Strafe ansah , wegen der damals gar zu sar einreiszenden stummen Siinden 2). Die Sprache der Hollander scheint einem Teutschen nur so grob , Weil sie vieles von dery so genanten groben Niederteutsch an sich hat. Ich glaube in ihr viel annehmliches zu finden, und sonderlich halte ich sie fiir denjenigen ganz unentbehrlich , der die 1) De nu volgende beschouwingen van den jongen Duitscher leveren wederom een bewijs, dat het blaadje gekeerd was; in de achttiende eeuw beginnen de Duitschers neer te zien op de Hol- landers; de „mof" voelt zich niet 'anger de mindere. Vgl. Half, Geschiedenis der Nederl. letterkunde V blz. 569, 570. 2) In 1730 en 1731 kwamen er in Nederland talrijke gevallen van sodomie aan den dag; in het eerstgenoemde jaar zijn minstens 40 personen ter dood gebracht als schuldig aan het crimen nefan- dun'', in 1731 aileen te Zuidhorn 21 personen; vie Wagenaar, Vaderl. ilistorie XIX blz. 37-41, en pamft. Knuttel Nos. 16815? 16822. In denzelfden tijd hegon de paalwormramp: Wagenaar, Vaderl. llistorie XIX blz. 90-93, en Knuttel Nos. 16849-16857. Dat deze ramp soms als een gevolg van de veelvuldige sodomie werd voorgesteld, blijkt o. a. uit het bericht (overgenomen uit een te Keulen verschijnend nieuwsblad) in den Europ. Mercurius te Keulen verschijnend nieuwsblad) in den Europ. Mercurius Juli-December 1732 blz. 309 vlg. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 449 veraiteten. Writer unserer Sprache erklaren will. Ein Teutscher nimt rich selten die Miihe , sie ganz fertig zu lernen , theils weil er es fur grobes und verdor- benes Teutsch halt , theils weil er auch mit seiner Sprache durchkommen kan , wenn man einige WOrter ausnimt. Man must aber Hochteutsch reden , denn bey dem Niederteutsch pflegen sie einen Muff zu erkennen , ein Wort womit sie die Auslander zu be- schimpfen glauben. Gesellschaften , die llollandische [pag. 137.] Sprache in Aufnahme zu bringen , rind noch zur Zeit gar nicht gestiftet 1). Noch alle Jahr komt eine ansehnliche Menge von fremden Nationen nach Holland , urn daselbst sein Gluck zu machen. Viele Tausende verungliicken v011ig , ehe einer in der That hier sein Gluck findet. Von Holland gehn sie alsdann nach Ostindien , das ist , fast ganz aus der sittlichen Welt, woselbst sie , wenn sie noch ungliicklicher werden, loch wenigstens von alien Beckanten entfernt leben. Dieses halte ich fur den Bewegungsgrund der Reise aller ungliick- lichen nach Ostindien. Wie wohl , ehemals konte jeder noch Kostbarkeiten in Ostindien aufkaufen , und selbige nach Europa senden , und dadurch konte noch mancher Geld machen ; jetzt aber hat die Handlungs- gesellschaft dergleichen Ausfuhr verbothen 2). Wer in- 1) Dichtgenootschappen waren er bij de vleet; maar de Mad- schappij der Nederl. letterkunde dagteekent eerst van 1766. 2) Dit is maar ten deele joist. Smokkelhandel was aan de Compagnie's dienaren altijd verboden geweest , al werd het verbod voortdurend overtreden, in den artikelbrief, die op elk Compagnie's- schip aan den hoofdmast was vastgenageld, werden er zware straffen op gesteld. Aan de „bediendens" en het scheepsvolk van de Compagnie was echter toegestaan, bij de thuisreis naar Neder- land „eenige goederen merle to brengen", mits onder contrOle van de Compagnie. In den laatsten artikelbrief, dien van 1742 (de belangrijkste artikelen daaruit vindt men bij Klerk de Reus , Ge- Bijdr. en Meded. XXXIII. 29 450 SOIIANN BECKIVIA.NN/S DAGBOElt VAN ZIJNE zwischen eine Bedienung in Ostindien erhalten kan , hat unstreitig daselbst weit mehr Gelegenheit Geld zu machen als in Europa. Ein Matrose beckiimt fur eine Reise nach Ostinclien 11 fl.1) Die Teutschen nehmen sie gern in Holland auf Handlungs-Comptoirs. Sie halters die Teutschen fur sehr 'Mich und galant gegen das Frauenzimmer und fehlt nicht viel, dasz die Teutschen in ihren Augen [pag. 138.] das sind , was in unsern die Franzosen, das ist petits-maitres. Sie ziehen aus Brodneid die Franzosen allemal den Englandern vor, ungeacht sie jene fur ihre heimtiickischen Feinde ansehn. Von dem Flor der Qelehrsamkeit in Holland scheint man rich auswerts zu viel vor zu stellen. Dasz der Biicherhandel daselbst bliihet , kan keinen Beweis abgeben , denn dieses ist dem Handlungsgeiste zu zu schreiben. Man findet in alien Stadten viele und schichtlich,er Ueberblick etc. der .Niederl. Ostind. Comp., biz. 311? 323) was echter in art. LXIII aan het scheepsvolk, zoowel officieren 323) was echter in art. LXIII aan het scheepsvolk, zoowel officieren als manschappen, verboden goederen mede te nemen; in plaats als manschappen, verboden goederen mede te nemen; in plaats daarvan zouden zij een aequivalent in geld krijgen. Deze wijziging van de bestaande gewoonte moet een gevolg zijn geweest van den raad van van Imhoff. In diens „Considerations sur l'etat present de la Comp. hollandoise des Indes orientales, d.d. 24 Nov. 1741 (te vinden achter J. P. J. du Bois, Vies des gouverneurs-generaux, la Haye 1763) leest men p. 14, ?11 en 12: „On trouve bien plus A redire aux excês des equipages des vaisseaux de retour. Ceux-ci abusent tellement de la permission qu'on leur donne de rapporter des Indes certain bagage, qua force de le grosser, chacun en particulier, le volume du total non seulement en remplit les vais- seaux, mais les surcharge avec risque, comme it y en a eu de tristes exemples. On retrancheroit cet abus, si l'on donnoit A l'equipage de chaque vaisseau de retour un equivalent en espêces de ce qu'on leur permet d'emporter des Indes." 1) Ook van Imhoff noemt, in zijne in de vorige noot aange- haalde Considerations etc., p. 14 ?13, „dix A onze florins" als gage van een matroos voor een rein. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 451 grosze Buchiaden , die man aber nicht antlers als die Laden der groszen Kaufleute ansehn musz. Die mehrsten beriihmten Gelehrten sind Teutsche oder doch Auslander 1) und stehen sich alle recht gut. Die Hollandischen Gelehrten haben alle einen ge- wissen Neid gegen die auswertigen ; sie schreiben sich eine grOszere Griindlichkeit zu. Sonderlich halten sie alle , wenigstens die ich gesprochen, die ...... 2) fur Windmacher. Sie sind nicht so viel Besuche von Reisenden gewohnt wie unsre Teutschen Gelehrte. Will man ihnen gefallen , so musz man ganz frey seyn , und das gezwungene 13.8fliche ablegen. Man findet ausser der Harlemer keine Societat der Wis- senschaften 3). Auch sind keine Journales in Holland, da doch wohl kein Land besser daze gelegen ist 4). [pag. 139.] Auf den Akademien sind nicht so viel Lectores , wie auf den Teutschen, als welches sie fur schadlich halters 5). Die collegia werden alle Latein 1) Vgl. hiervO6r, blz. 396, noot 2. 2) Vermoedelijk moet hier worden ingevuld: „GOttinger": zie hierv66r, blz. 381 en 421. 3) De Holl. Maatsch. van Wetenschappen , te Haarlem , dag- teekent van 1755. Eerst in '1766 begint de reeks der Genoot- schappen en Maatschappijen: Maatsch. der Nederl. Letterkunde (1766), Zeeuwsch Genootschap (1769), Bataafsch Genootschap etc. te Rotterdam (1770), Teyler's Genootschap (1778) en Prov. Utrechtsch Gen. v. Kunsten en Wetensch. (1778). 4) Met „Journales" moet hij bedoelen ?blijkens het zinsverband en ook hierna , pag. '150 van het ms., wordt het woord blijkbaar in die beteekenis gebruikt ?couranten. Het is overbodig aan te toonen , dat zijne bewering onjuist is; maar het is zonderling, dat Beckmann zich hierin vergist, daar hij toch te Leiden met den courantier Luzac kennis had gemaakt : zie hiervOOr, blz. 410 vlg. 5) Het aantal lectoren was vroeger grooter geweest; van de 77 lectoren aan de Leidsche hoogeschool, die Siegenbeek II blz. 265 vlg. van de Toev. en Bijl., in het tijdvak 1575-1825 opsomt, zijn er 52 aangesteld v6Or 1700, velen hunner werden later hoogleeraar, 452 .1011ANN BEOXMANN/S DAGI30EX VAN ZLINE gelesen , und [sie] lachen iiber die Teutschen collegia. Die Hollandischen Studenten haben eine baurische Lebensart an sich. Diejenigen , welche Theologie studiren , liken nichts wie Pura theologica , weder theologia naturalis noch jus naturae. Sie tragen alle kurz abgeschnittene Hare , die sie aus Heiligkeit nicht accommodiren. Ueberhaupt affectiren die Theo- logen eine aberglaubische Orthodoxie. Wo mehr Coc- ceianer sind , werden die Voetianer gedriickt und so auch umgekehrt. Denn diese Spaltung hat noch kein Ende. Herr Prof. Gerdes glaubte , dasz dadurch der Nutzen entstande , dasz die Gemeine sich mehr und eifriger um die Giittlichen Wahrheiten beckiim- merte. Viele Gelehrte versicherten mir, , dasz die Lutheraner sie weit mehr verachteten , als sie uns , und dasz wir weit abgeneigter von der Vereinigung waren als sie, indem die Lutheraner ihre Gemeine fur die Reformirten Lehren warnen, da sie hingegen die Lutheraner auf den Kanzeln Briider nenneten. Die Prediger haben in Holland hey weitem nicht so Niel Ansehn, als bey uns. Sie miissen predigen und dOrfen sich weiter um nichts beckiimmern, dOrfen [pag. 140.] Bich auch in keine Familien-Handel rnischen. Die die Rechte studiren wollen , liken bestandig hetzij te Leiden of elders. Over de beteekenis van het lectoraat vgl. men Schotel, De academie te Leiden blz. 259-261. In 1762 was er te Utrecht ?blijkens Miedema, Resolution der vroedscbap enz. ?geen enkele lector, te Leiden slechts een, nl. Pibo Steenstra , die lessen gaf in de wiskunde, waarschijnlijk in het Nederlandsch , die lessen gaf in de wiskunde, waarschijnlijk in het Nederlandsch , daar hij zijne lessen ook opende (30 Oct. 1759) met een rede- voering in die taal. Reeds in 1763 aanvaardde hij echter aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam het ambt van lector in de Avis-, sterren- en zeevaartkuude: Album Acad. van het Aiken. Illustre enz. van Amsterdam, en Siegenbeek t. a. p. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 453 Pandecten and Institutionen , nie aber practica. Um diese zu lernen begeben sie sich, wenn sie von Aka- demien kommen , bey einem beriihmten Advocaten , der sie so zu sagen zureiten musz. Wenn ein Ad- vocat einen Proces gewinnet , so erhalt er dadurch groszes Ansehn. Jeder beckiimmert sich urn anderer Leute Processe , aus Sorge es mOchte jemanden Unrecht geschehn. Unsre jungen Leute, die Jura studiren wol- len , kOnnen in der That als Juristen wenig auf Hol- landischen Academien lernen. Sie kOnnen weder jus publicum noch Reichshistorie liiiren 1). Der Herzog Ludwig hatte deswegen Leyden den Vorschlag gethan, Patter 2) aus Gottingen dahin zu rufen , weil er in 1) Van de juridische professoren te Leiden was Weis de man van het staatsrecht; zijne inaugureele oratie (1747) had dan ook tot titel: „de praesidiis, quibus instructum esse oportet juris pu- blic" germanici interpretem." Maar toes het geven van onderwijs aan den jongen Willem V te veel beslag legde op zijn tijd, kreeg hij in 1760, op zijn verzoek , van Curatoren ontslag en bleef alleen professor honorarius. Eerst in 1763 gelukte het, een opvolger voor hem te vinden in Pestel, die de studie van het staatsrecht te Leiden zoozeer in eere heeft gebracht; in 1779 werd Kluit boven- dien naar Leiden geroepen voor den nieuw opgerichten leerstoel in de oudheden en geschiedenis van Nederland, dien hij hoofd- zakelijk tot een leerstoel in Nederlandsch staatsrecht heeft gemaakt. Bij Beckmann's opmerking houde men dus in het oog, dat hij het joist in 1762 met de studie van het staatsrecht heel slecht trof te Leiden , omdat in de vacature-Weis nog niet was voorzien. Maar het is waar, dat de studie in het bijzonder van het Nederlandsche staatsrecht voor de dagen van Pestel en Kluit aan onze hooge- scholen algemeen verwaarloosd werd ; zie daarover B. Fruin, Fer- spreide Geschriflen IX blz. 277. ?Te Utrecht gaf in 1762 Wease- ling staatsrecht, maar voor hem was het slechts een bijvak, al beweert Beckmann (hiervOOr, blz. 417) dat hij in de eerste plaats jurist was. 2) Johann Stephan Putter (1725-1807) sinds 1747 hoogleeraar in de rechten te Gottingen, beroemd als kenner van het Duitsche staatsrecht en de „Deutsche Reichshistorie." (Allg. D. Biogr.). 454 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK TAN ZIJNE Gottingen nicht recht vergniigt seyn solte. Ich hOrte dieses von Herrn Ruhnkenius 1). Hingegen kOnnen die Alediciner, , sonderlich in Leyden, viel lernen , loch stellet man sich bey uns zuviel davon vor. Alle Theile der historic naturalis werden in Holland gebauet. Man findet haufige Samlungen. Die Philosophie hat in Holland noch [pag. 141.] viel scholastisches an sich , noch viele scholastische Distinctioner, , die auch deswegen noch in den theologischen Lehrbiichern geblieben. Die Freyheit im Biicherschreiben ist audit nicht so unverschrenkt als man sich vorstellet. Ich fragte in einigen Laden nach verdachtigen Biichern , man gab mir aber allemal zu verstehn , dasz man solche etwa nur heimlich an gute Freunde verkaufe. Dieses mag genug seyn." Maandag 13 December reisde hij uit Groningen met de snik 2) naar Winschoten. „Weil des Winters die Reise aus Holland nach Teutschland itber Groningen grOstentheils unmOglich ist (wie ich denn nach aller Gestdndnisse der erste war, der es dieses Jahr wagte) , so hatte ich auch auf der ganzen Reise bis Leer nichts antlers als grobe Bauern zur Gesell- schaft , die fur wenige Stiiver sich von einem Dorfe zum andern in der Schnigge bringen lieszen. Dieses machte mir den grausamen Weg noch unertraglicher". [pag. 142.] Te Winschoten moest hij twee dagen blijven , omdat de schuit vandaar naar Nieuweschans in den winter slechts tweemaal in de week ging. Woensdag 15 Dec. met de schuit naar Nieuweschans. 1) Het plan om Putter naar Leiden to halen zal dus juist in 1762 bestaan hebben, toen nog geen opvolger voor Weis was gevonden. bestaan hebben, toen nog geen opvolger voor Weis was gevonden. 2) Snik of slake („Schnigge", schrijft Beckmann):-..? trekschuit REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 455 „Von hier nach Leer geht ein Teich, der des Sommers wie ein gepflasterter Weg ist; des Winters aber ist er nicht zu ergriinden. 1st nun ein Reisender, der aus Noth oder weil er die Wege nicht gekannt , in hiesige Gegend kiimt , so wird er doch , wenn nur noch irgend eine AlOglichkeit ist , mit einem Wagers durchgebracht. Allein es fait so schwer, , dasz es alle Vermuthung ubersteigt. Man musz rich wundern, dasz man von Preusischer Seite nicht diese Wege verbessern laszt. Jeder Reisender wiirde Lieber ein hohes Weggeld geben , als solche Wege zu finden. Ja , ich muszte auch doch ein Weggeld geben , un- [pag. 143.] geacht ich den abscheulichen Teich nicht einmal beriihrte. Bey meiner Ankunft war eben alles am schlimsten. Deswegen blieb mir antlers kein Mittel iiber , durch zu kommen , als blosz mit einem Kahn iiber das im Graben zu- sammengeloffene Regenwasser. Der Kahn war so grosz , dasz eben mein Koffer darinn stehen konte; ich setzte mich auf selbigem und wenn nicht Wasser genug da war, so zogen wir den Kahn auf dem unergriindlichen Boden." Op deze wijze kwam hij na anderhalf uur to Bunde , vanwaar hij de reis per rjjtuig kon voortzetten tot [pag. 144.] Weener, waar hij met een schuitje over den Eems werd gezet, naar Leer. „Leer ist ein groszes und nahrhaftes Stadtchen, worinn viele Men- noniten wohnen. Die Ostfrieszlander scheinen eben nicht arbeitsam zu seyn. In diesem Kriege aber rind sie fast gezwungen worden Geld zu verdienen, namlich an den aus den Niederlanden nach den Armeen gegangenen Waren. Sie haben sax. viele Freyheiten. Der Konig darf weder Einquartirung noch Werbung ins Land leggin. Es ist beckant , dasz die Franasischen Parteyganger Conflans and Camb- 456 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE fort mit ihren Truppen in Ostfrieszland durch die ausgeiibten Grausamkeiten ihren Namen eine ewige Schande gemacht haben , und dasz dadurch endlich die Bauren erbittert geworden und sich zur Wehre gesetzt , deswegen sie sich schleunig zuriick ziehen miissen 1). Hievon hOrte ich in jedem Hause erzahlen. Zu Leer [pag. 145.] giengen endlich die Teutschen Posten an. Sie sind aber auch hier erst vor einigen Jahren durch den General-Kriegscommissaire Herrn von Henn- dorf zu Oldenburg angelegt worden. Ehemais muszte alles iiber Osnabruck nach Holland gehn; es ist aber jene Tour weit geschwinder als diese. Und selbst im Winter ist dieser Weg in Teutschland besser als der durch Westphalen ; wie wohl hingegen der Weg durch Oberijssel auch weit besser ist als der durch Groningen". ?Donderdag den 1 6den December ver- [pag. 146.] trok hij 's middags om 12 uur met de post uit Leer, kwam Vrijdagmorgen te 8 uur in Olden- burg en denzelfden avond te 8 uur voor Bremen; daar de poorten reeds gesloten waren , kon hij eerst [pag. 147.] Zaterdagmorgen te 9 uur in de stad komen. Te Bremen bracht hij vier dagen door; bezocht daar de bibliotheek van het Luthersche gym- nasium , die o. a. de volgende mss. bevatte : Missale 1) Dit bericht wordt geheel bevestigd door Onno Klopp , Ge- selrichte Ostfrieslands etc. von 1744-1815, S. 46-72. Beckmann spreekt van „Parteyganger", omdat de huzaren en grenadiers, die onder aanvoering van den markies de Conflans in het laatst van Sept. en het begin van Oct. 1761 zoo schandelijk huis hielden in Oostfriesland , geen geregelde troepen waren, maar een vrijcorps, door een zekeren Fischer opgericht , dat Conflans van hem had door een zekeren Fischer opgericht , dat Conflans van hem had overgenomen; het bestond voor een zeer klein deel uit Franschen, grootendeels uit Duitschers; ook Hollanders en Oostfriezen waren er bij. Cambfort of Cambefort was een onder Conflans dienend overste, wiens manschappen zich het beruchtst maakten. REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 457 Bremense , Chronicon Bremense , Glossula Prisciani de constructionibus 1). „Der Herr Rektor Meyer zeigete mir auch ein Noten-Format gedrucktes Bach mit Kupfern , worinn Lateinisch , Schwedisch and Teutsch beschrieben war , wie die Schwedische Koniginn Disa 2) eine grosze Hungersnoth hebet, von welcher man sonst nichts fande , deswegen er dieses [pag. 148.] fur ein seltenes Stuck hielt". ?Bezoek aan het muntenkabinet van den koopman Hoite [Rolle 1 ; alleen met bet bezien van de Brunswijksche daalders bracht hij bijna vier uren door. ?,,Ich wohnte auch daselbst [in Bremen] einer Auction von seltenen Schildereyen bey. Sie wurden aber alle sehr wohi- feil verkauft , z. E. spielende Kinder in [einem] Garten von der Werft 3) fur 4 Reichsthaler, , ein schOner Kopf von Rembrant 11/4 Reichsthaler, , ein Kopf von Lucas Cranach , auf Holz, fur 1/2 Reichs- thaler Gold". ?Bezoek aan Joh. Phil. Cassel, professor aan het Gereform. Gymnasium , die hem [pag. 149-150.] zeldzame boeken uit zone bibliotheek toont. ,,Ruch sah ich [bey ihm] einen bureau typographique , welches ein langer Kasten mit Fachern war, worinn Zettuln lagen , auf denen die Endigungen der verborum et nominum vieler 1) Priscianus was een grammaticus; zijn hoofdwerk is getiteld: „Commentariorum Grammaticorum libri X PILE ad Julianum" , of „De octo partibus orationis earundemque constructione" ; de beide laatste boeken, die de leer van de syntaxis behandelen, hebben in de codices het afzonderlijk opschrift: „De constructione". (Pauly, Real-.Encyclopiidie etc. i. v. Priscianus). 2) Over koningin Disa zie Johann Beckmann's Schwedische Reise biz. 90. 3) Er zijn twee schilders van dezen naam, Adriaan van der Werif (1659-1722) en zijn jongere broeder Pieter (1665-1718), de oudste is de beroemdste. 458 JOHANN BECKMANN'S DAGBOEK VAN ZIJNE Sprachen geschrieben waren , um den Kindern die Sprachen als im Chartenspiel bey zu bringen." ? „Herr Cassel arbeitet auch am Bremischen Magazin. Es ist eine Gesellschaft , die wOchentlich einmal zusammen kiimt und die lurch die Bremischen Kauf- leute die auswartigen Journales beckiimt und aus selbigen die vornehmsten Stiicke iibersetzt. Er ist auch bibliothecaire der Bremischen Teutschen Ge- sellschaft , die 1752 am 19en Januar aufgerichtet [pag. 151.] worden und die der Gottingischen incor- porirt worden." ?„Ich gieng auch zu dem Hernn Doctor und Pastor Berkey an St. Stephani. Er ist der Verfasser von der Bibliotheca historico-philologico- theologica ; er hat ehemals als Prediger in Seeland gestanden. Herr Hofrath Michaelis babe ihm , sagte er , seine Dogmatik gesendet 1) , mit der Frage , wie sie ihm in puncto sacrae coenae gefiele. Er habe darauf geantwortet , dasz er sich nicht deutlich genug erklart habe ; er glaube aber, , dasz er v011ig mit ihnen, als den Reformirten , einerley Meynung habe. Auch hOrte ich von ihm, dasz ihm der Prof. Strauch- meyer 2) zu Harderwijk sechs Dissertationes zu seiner Bibliothek gesandt babe, worinn er zeigen wollen , dasz alle Mythologie aus der historic sacra genommen sey und dasz also die ritus religiosi der Heyden wiirklich die ritus ecclesiae judaicae waren, nur dasz sie nach und nach verandert worden 3). Herr Berkey 1) Zie hiervO6r, blz. 381-382. 2) Lees: J. C. Struchtmeyer (1698-4764), sinds 1730 hoog- leeraar to Harderwijk in het Grieksch, de historian en de wel- sprekendheid (H. Bouman, Geschiedenis van de voormalige Geldersche Boogeschool enz. II blz. 132 vlg. en 232 vlg.). 3) Dit was een stokpaardje van Prof. Struchtmeyer; hij hield over dit onderwerp twee academische redevoeringen en gaf in 1757 een bock nit, getiteld: „De zinnebeeldige Ilercules enz., waarin REIS DOOR NEDERLAND IN 1762. 459 hat ihm aber diese Stiicke zuriick geschickt 7 weil Herr Strauchmeyer wegen dieser Meynung schon viele Widerspriiche gefunden , deswegen er die Bi- bliotheic nicht zum Schlachtfelde machen wollen. Er hat ihm dabey den Einwurf gemacht , warum , wenn diese Meynung gegriindet sey, , die Propheten und Christus so sehr wider die Abgtitterey geeifert hatten. Ich liesz mir auch noch einmal den so genanten Bleykeller Ofnen , ein GewOlbe am Dom , worinn seit vielen Jahren einige Leichen unverweset stehn. Man hat aber deren in neuern Zeiten eine solche Menge gefunden , dasz sie , da sie schon seit der Reformation keine Wunder mehr gewesen , bald auch nicht einmal mehr Seltenheiten seyn werden 1). Den 22en December, als am Mittewochen , fuhr [pag. 152.] ich wieder mit der Post aus Bremen und kam darauf den 23en December, Morgends urn 10 Uhr, wieder Gottlob gesund in Hoya an." getoond wordt, dat al wat daarvan verhaald wordt, genomen is uit de overlevering van Christus." Zie Bouman t. a. p. II blz. 135, noot 1. 1) Dit bericht over den „Bleykeller" staat in de „Addenda" van het ms. ADDENDA ET CORRIGENDA. Blz. 328 , eerste regel van noot 2, staat : Rzeszow =? Lemberg , lees : Rzeszow, in Gallicie. Lemberg , lees : Rzeszow, in Gallicie. Blz. 342 , noot 3. ?Bij voortgezet onderzoek is mij gebleken , dat oak in de achttiende eeuw de twaalf bier bedoelde schilderijtjes reeds weder op naam van Otto Vaenius ziin gesteld. In 1770 gaf de markies de Saint Simon ?destijds wonende op Amelisweerd (vroeger Groenewoude), een half uur buiten Utrecht , aan den Krommen Rijn, welk landgoed toebehoorde aan zijne vrouw, de gravin van Efferen , vroeger weduwe van jonker Hendrik van Utenhove : zie Tegenw. Staat van Utrecht II blz. 370 , 371 en BkirnstAhl, Reize enz. V blz. 464-466 ?een prachtwerk uit , in fol?royaal , getiteld : „Histoire de la guerre des Bataves et des Romains d'apres Cesar, Corneille Tacite etc. avec Romains d'apres Cesar, Corneille Tacite etc. avec les planches d'Otto Vaenius, gravees par A. Tem- pesta, mort en 1630, redigee par le marquis de St. Simon et accompagnee de plans et de cartes nouvelles. Au depens de l'auteur, a Amsterdam , 1770." In de „Explication des planches, cartes" etc., voor in het boek , bericht hij het volgende : „Les trente-six planches ont ete gravees par Antoine Tempesta, Mare graveur mort en 1630, d'apres les tableaux originaux d'Otto Venius , qui fut maitre du Mare P. P. Rubens. Frappe de la grandeur du sujet, comme Le Brun de celui ADDENDA ET CORRIGENDA. 461 d'Alexandre , Venius a compose trente-six tableaux de l'histoire de Civilis , dont on a fait une col- lection d'estampes qui se sont imprimees diverse- ment a Anvers , mais toutes a peu pres dans le meme tems , les uses avec les passages de Tacite (ayant rapport au trait historique que le peintre avoit saisi) imprimes au revers de l'estampe et une courte explication au bas en latin et en hol- landois , d'autres en latin seulement. On a fait un titre pour mettre a la tete de cette collection que le tems a rendu tres rare; ii porte : Batavorum cum Romanis bellum a Cornelio Taeito lib. IV et V Histor. olim descriptum , autore Othone Venio Lugduno-Batavo. Antverpiae MDCXII. On voit encore dans la salle des conferences de la cour de la Haye , plies de celle oit se tiennent les assemblees des Etats-Generaux , douze de ces tableaux originaux d'Otto Venius. 1'Auteur a remarque qu'ils avoient des differences considerables avec les estampes, quoiqu'ils representent les memes sujets ; it a meme cru en voir deux qui sont strangers a l'histoire de Civilis , relativement a la collection des trente-six estampes d'Otto Venius". Aan deze mededeeling van den markies ontleent ook Saxe, Onomasticon Literarium , Pars Quarta (ed. 1782) p. 227 het bericht , dat de 12 schilde- rijtjes ,,in conclavi supremi Batavorum Senatus, quem vulgo Status Generales vocant", van Otto Vaenius zijn. Eveneens maakt Prof. Meinard Ty- deman ?die zorg droeg voor de Nederlandsche vertaling van BjOrnstahl's Resa etc. ?er gebruik van , om BjOrnstahl , die de bewuste twaalf schil- derijtjes nog aan Holbein toekent , to verbeteren : zie Bjiirnstahl's Reize enz. V biz. 336, hoot. BLADWIJZER OP BECK1VIANN'S DAGBOEK. Aa , C. C. H. van der , predikant te Haarlem , 335. Adolf Frederik , koning van Zweden , 406. Alberti , J., hoogleeraar te Leiden , 387. Albinus , B. S., hoogleeraar te Leiden, 379, 396-400. Allamand , J. N. S. , hoogleeraar te Leiden , 371 , F. B 1) ,, 398, 399. 372, 388. Amelisweerd , buiten bij Utrecht , 460. Amsterdam : hotel het Wapen van Hamburg of het Haagsche veerhuis 324 ; brand in het stadhuis 325; Beurs 325; Perzen in Amsterdam 326 ; geschut- gieterij en ankersmederij 326 ; Nieuwe Luthersche kerk 326 , Luthersche predikanten 329-331; Nieuwe Kerk 327; Joden en hun opperrabbijn 328; Schreierstoren 328--329; menagerie Blauw- Jan 329 ; speelhuizen of bordeelen 332-335; bezoek aan Petr. Burmannus secundus 428, 429 , en aan den heer Kupfer 429; reis van ?naar Lemmer 430-434. Anderson, James, vrijmetselaar, , 406. Arabie, wetenschappelijke reis naar ?, 382 , 383. Barby, academie der Hernhutters te ?, 415. Batiste, Rosette, actrice, 342. Beckmann , Johann , passim. BLADWIJZER OP BECKMANN'S DAGBOEIC. 463 Bentinck , Willem , curator van de Leidsche hooge- school , 373. Bergen, W. A. vrijheer van , 414. Berkey , predikant te Bremen, 458, 459. Bichon , N. C. , secret. van de Vredemakerskamer te Rotterdam, 359. Bijbel, uitgave van den ?in Nederl. en Russischen tekst, op last van Tsaar Peter den Grooten , 375 , 376. Bisschop , Jan , koopman te Rotterdam, eigenaar van een beroemd kabinet , 359 , 360. Boerhave , hoogleeraar te Leiden, 378 , 379 402. Boetzelaer, K. baron van , grootmeester-nationaal der Nederl. vrijmetselaars , 407. Bois , P. Couwenburg du , hoogleeraar te Leiden , 390. Bremen : de Schiitting to , 358 bibliotheek van het Luthersche gymnasium 456 ; penningkabinet van Hoite (Holle?) 457 schilderijen-auctie 457 bezoek aan Prof. Cassel 457; Teutsche Gesell- schaft 458; bezoek aan Dr. Berkey 458 , 459 Bleykeller 459. Brisson, natuurkundige, 371, 388. Brunswijk, Lodewijk Ernst van ?Wolfenbuttel (de dikke Hertog) , 365, 366, 386, 399, 400, 453. Bureau typographique, 457. Burman, Frans, hoogleeraar te Utrecht, 429. 77 77 77 77 423 424. Jacob Fabricius , Raadsheer in het Hof van Brabant, 422. Kaspar, , Utrechtsch regent, 422. Pieter (Petrus Burmannus primus of maior) , hoogleeraar te Utrecht, later te Leiden 422 , 423. (Petrus Burmannus secundus), hoog- 464 BUMMER OP BECKMANN'S DA.GBOEK. leeraar te Franeker, later te Amsterdam, 422 423 , 425, 428, 429. Busch, von, 429. Biisching , A. F. , aardrijkskundige , 312. Biitemeister, , W. , agent van Hannover, later van Brunswijk-Luneburg , 337 , 429. Cambfort of Cambefort , Fransch overste , 455, 456. Casiri , , samensteller van een catalogus van de Arabische manuscripten in het Escurial , 377. Cassel , J. Ph. , hoogleeraar te Bremen , 457, 458. Castillion (Castiglione), hoogleeraar te Utrecht , 427. Chais , Mr. A. J. , secretaris van de Generaliteits- Muntkamer, 340. Ch. , Waalsch predikant te 's-Gravenhage 339-341. Chevrier, , F. A. , en zijne geschriften , 431-434. Claudius Civilis , schilderijen van de geschiedenis van , 342, 343, 460 , 461. Coccejus en Coccejanen , 379 , 452. Conflans , markies de , Fransch generaal , 455, 456. Constapel, boekhandelaar-uitgever te 's-Gravenhage en te Amsterdam , 431, 433 , 434. Courant, Fransche Leidsche , 410. Nederlandsche Letter- , 412. Couwenburg : zie Bois , du. Cruwel , J. H. , chemicus , 401-403. Dalen , van, boekhandelaar te 's-Gravenhage, 337. Delft: kerken 356; plateelbakkerij 356-357. Deneken , N. ?van Nieulande , resident van Bruns- wijk-Wolfenbuttel , later van Lubeck en Bremen, 337. Deventer, Athenaeum te ?, 324. Doorninck , D. J. van, student te Leiden, 409. M. van, 409. Dordrecht, regeering van ?biedt aan Hendrik VII van Engeland een geschilderd raam aan, 362. BLADWIJZER OP BECKMANN'S DAGBOEK. 465 Entick , John , vrijmetselaar, 407. Ernesti , J. A., hoogleeraar te Leipzig, 391, 394, 395, 425. Erpenius , Th. , hoogleeraar to Leiden , 438, 439. Escurial, manuscripten in het .? 376, 377, 383, 393. Ewald , Duitsch student te Utrecht, 428. Frederik V, koning van Denemarken , 383. Friesland , 435. Gaubius , H. D., hoogleeraar te Leiden , 400-403. Geller, Duitsch student te Utrecht, 428. Gónevreux , Fransch student te Leiden , 409. Gerdes, D. , hoogleeraar te Groningen , 387 , 439, 440, 452. Gesner, J. M. , hoogleeraar te Gottingen , 380 , 382 , 385, 388, 392, 394-396, 421. Gobier, , vervolgd wegens zijne geschriften , 433. Gosse , P. , uitgever-boekhandelaar te 's-Gravenhage 1 337-339. Gottingen, 380, 381, 385, 394, 399, 410, 411, 419, 421. Gouda : geschilderde ramen in de St. Jans-kerk 362, 363; pijpenfabrieken 363-365. 's-Gravenhage : hotel het Hof (of Nieuwe Hof) van Friesland, later de Castelenije van den Hove ge- heeten 336; logementen der Hollandsche steden 336; kerken en predikanten 338-341; Fransche comedie 341-342; vergaderzaal der Staten-Generaal 342-344; Groote zaal 344; kabinet van naturalia van den Stadhouder 344-347; kabinet van Hoey 348-349; kabinet Lyonet 350; Haagsche bosch 350; Huis ten Bosch en Oranjezaal 350-353. Grieksche studenten te Leiden, 389, 409, 410. Groningen (stad), 387; reis van Lemmer over Stroo- bos naar ?435-437; hotel de Koning van Engeland 437; concert van den violist Bijdr. en Meded. XXXIII. 30 466 13tADVITLIZER OP BECKMANNS DAGBOEX, Tessarini 437, 438 ; garnizoen 438 ; col- lege van en onderhoud met Prof. Schroeder 438-439, met Prof. Gerdes 439-440; oordeel over de hoogeschool en de studenten 440; Sichter.man, zijn huis en zijne schatten 440-443. Groningen (Stall en Lande), trekschuiten in ?, 436. Hahn , J. D. , hoogleeraar te Utrecht, 418, 419. Hake, C. , boekhandelaar te Leiden, 378. Halle, 399. Haller, A. von , hoogleeraar te Gottingen, 395, 397. Hamberger, , G. C. , hoogleeraar te Gottingen , 395. Hellmann, J. D. , hoogleeraar te Gottingen , 395. Heinecke , secretaris van den hertog van Brunswijk , 366. Helmstedt , 385. Hemsterhuis , T., hoogleeraar te Leiden , 380, 390, 395. Herculaneum , 322. Hermann , Paul, hoogleeraar te Leiden , 373. Hernhutter-gemeente te Zeist , 414-416. lieshuysen , postmeester te Naarden , 323. Heyne , C. G. , hoogleeraar te Gottingen , 394. Hoey, Dr. C. van, geneesheer te 's-Gravenhage , 348, 445. Holbein , schilderijen ten onrechte toegekend aan ? 342, 343, 460, 461. Hollebeek , E., hoogleeraar te Leiden, 387, 439. Hollmann , S. C. , hoogleeraar te Gottingen , 389, 419. Holstein , 387. Tiolte (bolle?), koopman te Bremen , 457. llongarij e , 385. Hoogescholen in Nederland : Beckmann's oordeel over professoren en studenten, 451-454. Hooyman , J., Luthersch predikant , 331. Hoya , 311, 319, 429, 459. 13LADWIJZER OP BECKMANN'S DAGBOEK. 467 Hyde , Th. , orientalist , 384. Ikens , K. , hoogleeraar te Bremen , 420. ingersen , Seneca , baron van Geltingen , 353. Irhoven , van , hoogleeraar te Utrecht , 423 , 424. Jerusalem , J. F. W. , hofprediker van den hertog van Brunswijk—Wolfenbuttel , 318, 386. Joden , te Amsterdam en te Petersburg , 328. Kabinet , anatomisch ?te Leiden , 373-375. Kabinet , penning ?te Bremen , 457. Kabinet van naturalia (en schilderijen): van den apotheker Meyer , te Osnabruck 322 ; van den Stadhouder 344-347 ; van Dr. van Iloey , te 's-Gravenhage 348 , 349 ; van Mr. Lyonet , te 's-Gravenhage 350 ; van Jan Bisschop, te Rotterdam 359 , 360; van de Leidsche hoogeschool 369- 372 , 388. Kabinet van rariteiten te Leiden , 372-373. Kauffmann, F. G., Duitsch student te Leiden, 408, 409. Kaurath , A. , Duitsch koopman te Amsterdam , 322. Kennieott , B. , fellow at Exeter-college , 382. Kessler, H. , Duitsch student te Leiden , 409. Kiel, 387. Klefeker, resident van de Hanzesteden , 337. Klepperbein , A. W., Luth. predikant te Amsterdam , 329-331. Klotz, Chr. A., hoogleeraar te Gottingen , later te Halle, 424-426. Knobloch 1 G. L. , Lijflandsch student te Leiden , 409. Kohlgartner, koopman te 's Gravenhage , 355. Krafft , G. W. , hoogleeraar te Tubingen , 419. Krulle : zie Cruwel. Kupfer, gouverneur ten huize van Lampsins van Swieten , 429. Lampsins , J. C. , heer van Swieten , Raad ter Admi- raliteit van Amsterdam , 429. 468 BtADIVISZER OP BECICMANN4S DAGBOEk. Laurentius (Laurenzij) , E. , agent , later resident van Brunswijk-Luneburg , 337. Lectoren aan Nederl. hoogescholen , 451. Leer (in Oostfriesland) , 454-456. Leiden : hotel het Hof van Holland 367 ; hortus me- dicus 368 ; collectie-Papenbroek 368-369 ; kabinet van naturalia 369-372 , 388 ; kabinet van rariteiten 372-373 ; anatomisch kabinet 373-375; biblio- theek 375-378 ; Engelsche kerk 378 ; Pieterskerk 378-379 ; de Burcht 379 ; Heerenlogement 379 ; colleges van : Hemsterhuis 380 , Allamand 381, Rucker 388 , Scheltinga 388 , Lulofs 389 , Couwen- burg du Bois-390 , Ruhnkenius 390 , Albinus 396? 398 , Gaubius 400 ; onderhoud met : Schultens 380? 387, Ruhnkenius 390-396 ; inaugurale rede van Hollebeek 387 ; buitenlandsche studenten 389, 408-410 ; Elie en Etienne Luzac 410-412 ; vrij- metselaarsloge L'Age d'or 404 , 407. Lemmer, 434 , 435 , reis van Amsterdam naar ?, 430-434 ; reis van ?over Stroobos naar Groningen 435-437. Lessing , 424. Linnaeus , hoogleeraar te Upsala , 313. Litthauen , 385. Loevestein , 360. Lulofs, J., hoogleeraar te Leiden, 388, 389. Luzac, Elie, advocaat, auteur en uitgever-boekhan- delaar te Leiden 410--412; zijn proces met de Kon. Maatsch. v. Wetensch. te Gottingen, 411. f) Etienne, eigenaar van de Fransche Leidsche Courant, 410-412. Lyonet, P., advocaat te 's Gravenhage, entomoloog, 350. Maclaine , A., Engelsch predikant te 's-Gravenhage , 339-340. BLADWIRER OP BECKMANN'S DAGBOEK. 469 Maire , le , uitgever-boekhandelaar te Leiden , 385. Marnix , Elis. van , gehuwd met kolonel Morgan , 356. Mecklenburg , Prins Georg August van ?Strelitz , student te Leiden , 408. Mecklenburger geldstukken in Nederland versmolten , 320, 321. Meerman , G. , pensionaris van Rotterdam , geleerde , 358, 359. ? J. , burgemeester van Rotterdam , 359. Meyer , rector van het Luthersche gymnasium te Bremen, 457. Michaelis , C. B. , hoogleeraar te Halle , 381. J. D., ,, ,, Gottingen, 380-- 383, 395, 439, 458. Mocca , 383. Monchy, Dr. S. de , geneesheer te Rotterdam , 359. Moordrecht , 361. Morgan : zie Marnix. Mosheim , J. L. , hoogleeraar te Gottingen, 386, 387. Muller, Chr. , Duitsch student te Leiden , 409. Miinchhausen , G. A. von , Hannoversch minister, 394, 399, 419. Musschenbroek , P. van, hoogleeraar te Utrecht, later te Leiden, 388, 418. Nederland en de Nederlanciers : oordeel over het klimaat , volkskarakter, zeden en gebruiken, handel, vaderlandsliefde , vrijheidszin , taal , beoefening der wetenschap , 443-454. Neumtinster, 387. Nieuweschans , 454 , reis van ?naar Leer , 455. Nonne , J., Duitsch student te Leiden, benoemd hoogleeraar te Bremen, 381, 390, 408, 409. Novisadi , essayeur to Amsterdam, later muntmeester te Utrecht, 420. Zie ook : Saxe. Odijk , 414. , 470 BLADWIJZER OP BECKMINN'S DAGBOEK. Marius, G., hoogleeraar te Leipzig , 392 , 393. Oostfriesland tijdens den zevenjarigen oorlog , 455? 456. Oudendorp, F. van, hoogleeraar te Leiden, 369, 396. Osnabruck, merkwaardigheden van ?, 321 , 322. Paalwormen , 350 , 372, 448. Parijs, studiereis van Ruhnkenius naar , 391-393. Perizonius, hoogleeraar te Leiden , 390 , 417. Perzen in Amsterdam, 326; Perzische studenten te Leiden, 384, 389, 409. Perzie, wetenschappelijke reis naar ? 383 , 384. Peter, Tsaar ?de Groote : zie Babel. Peyrou , C. M. du , weduwe van Mr. Trip , gehuwd met Prof. B. S. Albinus , 397. Planetarium in de Leidsche bibliotheek , 377. Platina, nieuw ontdekt metaal 400. Polen , 385. Post, reis met de ?van Hoya naar Naarden 319-324. Zie ook : smokkelen. Putter, J. S. , hoogleeraar te Gottingen, 453. Rathlef, E. L., superintendent te Nienburg, 319. Rau (Ravius), S. , hoogleeraar te Utrecht , 420. Reimarus, H. S., natuurkundige , 389. Rijn, N. J. van, student te Leiden, 409. Rome , 383. Rotterdam : Doelen 357; Beurs, raadhuis en kerken 358; geleerden 359; kabinet-Bisschop 359, 360; hotel le Marechal de Turenne 433. Rousseau, J. J., 428. Rucker, J. C., hoogleeraar te Leiden , 388. Ruhnkenius, D. , hoogleeraar te Leiden, 340, 390-- 396 , 408, 418, 421, 454. Bunch(?), nit Hamburg, 428. Russische studenten te Leiden , 409, 410. Ruysch, F., hoogleeraar te Amsterdam, 349. BLADWIJZER OP BECKMANN'S DAGBOEK. 471 Saint-Simon, markies de , geleerde , woont op Amelis- weerd , buiten Utrecht, 460 , 461. Samson , G. , Joodsch koopman te Wolfenbuttel, 323. Sander, Luth. predikant te 's-Gravenhage , 338, 341. Santhorst , buiten van Prof. Burman , 429. Saumaise , Charles de , kolonel , opperjagermeester van den Prins van Oranje , 409. /1 zoon v. den vorige , speelmakker van Prins Willem V, student te Leiden , 409. Saxe , Chr. , hoogleeraar te Utrecht, 420-426 ; zijn strijd met Burman 421-426. ? Mevr. , geb. Novisadi , vrouw v. d. vorige, 420, 421. Scheepers, W. Bz., luitenant-admiraal , burgemeester van Rotterdam , 377. Schellinger, Cornelis , neer van Zeist 1 Hernhutter, 414, 416. Scheltinga , G. , hoogleeraar te Leiden , 388. Scheveningen , 354-356. Scheveningsche weg , 353, 354. Schilderijen van Rembrandt , Lucas Cranach en van der Weil' op een auctie te Bremen 457; van Otto Vaenius, ten onrechte aan Holbein toe- gekend 342 , 343 , 460 , 461; in de Oranjezaal en het huis ten Bosch 351, 352 ; zie ook : Kabi- netten. Schnyder, student te Groningen, 323. Schroder, N. W. , hoogleeraar te Groningen , 420 , 438, 439. ? L. C. , hoogleeraar te Groningen , 439. Schubert, J. E. , hoogleeraar te Helmstedt, 386. Schultens , J. J., hoogleeraar to Leiden, 380-387, 420. Schuster, Chr. E., Duitsch student te Leiden, 408, 409. 472 BLADWIJZER OP BECKMANN'S DAGBOEK. Sichterman , J. , A. , de „Bengaalsche", 440-443. Silezie , 385.,, A. E., zoon v. d. vorige, 443. Smokkelen van brieven met de post, 320 , 410. Sodomie , 448. Staatsrecht, beoefening van het ?in Nederland , 453. Staten-college aan de Leidsche hoogeschool, 385. Stroobos , 435-437. Struchtmeyer, J. C., hoogleeraar te Harderwijk , 458, 459. Tachen , Otto , chemicus en medicus , 403. Tempesta, A., graveur, 460. Tessarini, Carlo ?de Rimini, violist, 437, 438. Teuto, postmeester te Nienburg, 320, 410. Tierce , de la, vrijmetselaar, 406. Tranquebar, Deensche kolonie, 383. Trekschuiten in Groningen, 436, 454. Trip , Mr. Lucas , Amsterdamsch regent, 397. Turksche studenten te Leiden , 410. Tursellinus, leerboek van ?voor de algemeene ge- schiedenis , 390, 416, 417. Ulrich, Duitsch student te Utrecht, 428. Utrecht: hotel het Kasteel van Antwerpen of de Plaats Royaal 413; colleges van: Wesseling 416-- 418 Hahn 418 , 419, Rau 420, Saxe 420 ; onders houd met Saxe 420-426; eigenaardige grachten 426; merkwaardigheden in de Maria-kerk 427; Engeliche kerk 427; sterrenwacht 427; Maliebaan en Maliehuis 427, 428; Duitsche studenten 428. Vaenius (Veen, van), Otto, schilderijen van ?ten onrechte aan Holbein toegekend, 342, 343, 460, 461. Vianen, van, emerit. predikant te Delft, 413. Voetianen, 452. Vogel, R. A., hoogleeraar to Gottingen, 419. BLADWIJZER OP BECKMANN'S DAGBOEK. 473 Vogt , predikant te Bremen , 440. Vosmaer, Arnout , directeur van het kabinet van naturalia van den Stadhouder, , 344-346. /) mevrouw, schoonzuster v. d. vorige , 345 , 346. Vossius , Isaac , manuscripten en boeken van ?in de Leidsche bibliotheek , 375 , 393. Vrijmetselarij , geschiedenis der ?, ook in Neder- land, 404-408. Walch , C. W. F. , hoogleeraar te Gottingen, 330. /) J. E. I. , hoogleeraar te Jena , 330. Wallerius , J. G., hoogleeraar te Upsala , 403. Weis , A. , hoogleeraar te Leiden, 365, Wesseling , P., hoogleeraar te Utrecht, 395, 416? 418. Westminster, geschilderd raam in de St. Margaret's Church te ?, door de regeering van Dordrecht aan Hendrik VII aangeboden , 362. Wiekhoff, J. A., Russisch student te Leiden , 409. Wierikker schans , 413. Willem IV, Prins van Oranje, 365, 399. ? V, Prins van Oranje, 365, 366. Winschoten , reis van Groningen over ?naar Nieuwe Schans, 454. Wursten of Wurstnerland, 435. Wolff, Betje , 387. Zeist, 413-416. Zeven.burgen , 385. Zimmermann , E. A. W., Duitsch student te Leiden, 408, 409. Zwammerdam , 413. UITGAITEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT. KRONIJK. 1848-1875. 2e jaargang.(*)/ (5,-) 1.50. 17e jaargang . f (5.80) 1.50. 3e jaargang . - (2.70) 4.50. 18e jaargang . - (6.60) 1.50. 4e jaargang . - (3.70) 2.50. 19e jaargang . - (7.40) 2.-. 5e jaargang . - (6.-) 2.50. 20e jaargang . - (7.20) 2.-. 6e jaargang . ?(6.-) 2.-. 21e jaargang . - (7.60) 2.-. 7e jaargang . - (6.40) 3.-. 22e jaargang . - (7.20) 2.-. 8e jaargang . - (5.80) 3.-. 23e jaargang . - (9.20) 2.50. 9e jaargang . - (6.80) 3.-. 24e jaargang . - (9.40) 2.50. 10e jaargang . - (6.80) 3.-. 25e jaargang . -(10.70) 3,-. Ile jaargang . - (3.20) J.-. 26e jaargang . - (8.00) 2.50. 12e jaargang . - (3.60) 1.-. 27e jaargang . - (8.20) 2.50. 13e jaargang . - (4.80) '1.50. 28e jaargang . - (6.20) 2.50. 14e jaargang . - (5.10) 1.50. 29e jaargang . - (8.30) 2.50. 15e jaargang . - (4.60) 4.50. 30e jaargang . -(10.30) 3.-. 16e jaargang . - (5.90) 4.50. 31e jaargang . - (8.40) 2.50. BERIGTEN. 1846-1883. e deel. l e stuk, 3. ?? 4e deel. 2e stuk (2.50) 1.50. le deel. 2e stuk. - (2.20) 1.50. 5e deel. P stuk. - (3.20) 1.50. 2e deel, le stuk. - (2.20) 1.50. 5e deel. 2e stuk. - (2.50) 2e deel. 2e stuk. - (3.80) 3.80. 6e deel. le stuk. - (2.50) 1.-. 3e deel. le stuk. - (3.-) 1.50. 6e deel. 2e stuk. - (2.10) 1.-. 3e deel. 2e stuk. - (3.-) 1.50. 7e deel. le stuk. - (5.50) 1.50. 4e deel. le stuk. - (3.--) 2.-. 7e deel. 2e stuk. - (6.50) 2.50. CODEX DIPLOMATICUS. EERSTE SERIE. (IN 40.) 1848. 1 deel. M. 9.60 f 5.20. TWEEDE SERIE. (IN 8?) 1852-1863. le deel. le afd. f (3.75) 2.50. 3e deel. 2e afd. f (3.40) 4.50. le deel. 2e afd. - (3.10) 2.50. 4e deel, le afd. - (3.40) 1.50. 2e deel. le afd. ?(6.20) 3.50. 4e deel. 2e afd. - (5.20) 1.50. 2e deel. 2e afd. - (3.20) 2.-. 5e deel . . . -(12.00) 4.-. 3e deel. le afd. - (6.50) 2.-. 6e deel . . . - (1.20) 1.-. (*) De eerste jaargang is niet in druk verschenen. BIJDRA GEN EN MEDEDEELINGEN. 1878-4912. l e deel . . f (5.20) 2.50. 17e dee]. . . . f 4.? 2e deel . . - (5.20) 2.50. 18e deel - 3e deel (5.20) 2.50. 19e deel - 4e deel - (8.80) 4.? 20e deel - 3.25. 5e deel . - (5.40) 3.? 21e deel - 6e deel . ??1 6.? 226 deel ; . - 4.90. 7e deel . - 236 deel - 4.90. 8' deel . ? 3.60. 24e deel - 5.25. 9e deel . ? - 6.10. 25e deel - 10e deel - 5.80. 266 deel - 116 deel - 6.60. 276 deel . - 12e deel - 4.10. 28e deel - 6.50. 136 deel ? ?- 5.? 296 deel - 14e deel ?- 3.80. 30e deel ? - 5.50. ? 15e deel 4.90. 316 deel . 166 deel 4.75. 32e deel ?- 5.50. REGISTER op de Kronijk van 1846-1854. 1857. f (5.80) 1.50. REGISTER op de onderwerpen , behandeld in de Kronijk, de Berigten en. den Codex diplo- maticus (1877) .......... . ?(1.80) 1.50. WERKEN. NIEUWE SERIE. 1. Annales Egmundani . . . ?f (1.20) 'I.? 2. Verbaal van de ambassade naar Engeland. 1685 . . ?. - (1.80) 1.? 3. Memorien van Roger Williams . - (2.10) 1.? 4. Kronijken van Emo en Menko . ???- (3.70) 1.50. 5. TIORTENSIUS , Opkomst en ondergang van Naarden - 6. Kronijk van Holland van. den Clem uten lagben landen bi der see - (2.30) 1.? 7. Kronijk v. Eggerik Egges Phebens. 1565-1594 - (2.40) 1.--. 8. VERWIJS , De oorlogen van Albrecht van Beieren met de Friezen . . - (9.80) 2.50. 9. Verbaal van de ambassade naar Dene- marken , enz. 1625 - 10. Verbaal v. d. ambassaden. Engeland. 1625 . - (1.90) 'I.? 11. Brieven van J. Wtenbogaert. I. (1584-1618) - (4.00) 1.50. 12. Brieven v. J. Wtenbogaert II 1. (1618-1621) - (2.80) 1.? 13. Memorials of P. P. J. Quint Ondaatje . . - (4.00) 1.50. 14. Verhooren van Hugo de Groot . ???- (4.80) 2.? 15. Brieven v. J. Wtenbogaert. II 2. (1621.1626) - (5.50) 2.? 16. MemoriEn van Cornelis Pieterszoon Hooft. - (4.90) 2.? 17. Brieven v. J. Wtenbogaert. III 'L. (1626-1627) f (6.50) 2.-. 18. Onderzoek omtrent de Middelburgsche be- roerten van 1566 en 1567. ..... - (3.40) 4.50. 19. Brieven v. J. Wtenbogaert. III 2. (1628.1629) - (8.20) 2.50. 20. Brieven v. Joh. Wtenbogaert. III 3. (1630). - (6.10) 2.-. 21. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. I.. . . ........ . - 22. Brieven v. J. Wtenbogaert. III 4. (1631-1644) - (4.50) 1.50. 23. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696 I. ...... (6.70) 6.70. 24. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. II. . . ....... ? - (7.20) 2.50. 25. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696. II. ?????? - (7.90) 7.90. 26. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. III .. ....... - (6.20) 2.50. 27. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll ......... . -(10.80) 27b. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll. (Aanhangsel.) .. . - (1.40) 1.-. 28. BOMELIUS Bellum Trajectinum . ?(1.40) 1.-. 29. De rekeningen der grafelijkheid van Zee- land. I. .. (6.80) 3.-. 30. De rekeningen der grafelijkheid van Zee- land . II . .. - (5.30) 31. MULLER , Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken (1.40) 1.-. 32. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673-1678. .. (3.50) 3.50. 33. Negociations de D'Avaux a la tour de Suede. 1693-1698. I. . - (8.00) 2.50. 34. Negociations de D'Avaux. II. . (5.40) 2.-. 35. Negociations de D'Avaux. III 1. - (5.60) 2.-. 36. Negociations de D'Avaux. III 2. - (3.90) '1.50. 37. Brieven van Lionello en Suriano en ver- slag van Trevisano aan den Senaat van Venetia. 1616-1620 .. (6.10) 3.50. 38. Brieven aan R. M. van Goens. I, - (6.60) 3.50, 39. Dagverhaal van Jan van Riebeek. I. (1652- 1655). . - (7.80) 7.80. 40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. - (5.00) 2.50, 41. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk. 1649-1650 .... . . ?- (5.40) 2.50. 42. Rijmkroniek van Melis Stoke. II . 43. Brieven aan R. M. van Goens. IL . . - (4.60) 4.50. 44. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. I. . . - (6.60) 3,-. 45. Memorien v. Mr. D. v. Bleyswijk. 1734-1755 - (4.50) 3.-. 46. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680-1682. . . .. . . - (2.20) 2.20, 47. Correspondentie van Lodewijk van Nassau - (2.90) 2.90. 48. Kroniek van Sicke Benninge ... .. - (2.40) 2.40. 49. Narracio de Groninghe , de Thrente et tie Covordia . . . . ..... ... - (2.10) 2.10. 50. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. II. . - (7.80) 2.50. 51. Documents concernant les relations entre le due d'Anjou et les Pays-Bas. I. (1576-1578). ? 6.80. 52. Resolution van de vroedschap van Utrecht betreffende de akademie. 1632- 1812 . . - 7.-. 53. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325-1336. 1. ..... . 7.30. 54. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325-1336. II.. . . . . . - 8.-. 55. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. II. (1578-1579) - 6.25. 56. Brieven aan R. M. van Goens. III . . . - 57. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. 111. (1579-1581) - 8.90. 58. Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. II. (1656-1658) - 8.-. 59. Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. III. (1659-1662) - 8.-. 60. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. IV. (1581-1583). - 4.50. 61. Documents concernant les relations entre le due d'Anjou et les Pays-Bas. V. (1583-1584). - 8.50. DERDE SERIE. 1. FR. DUSSELDORP Annales. 1566-1616 . - 7.50. 2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284-1424. .2.40. ? . - 3. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht - 4.60. 4. Brieven van Willem V aan Van Lijnden van Blitterswijk ... ... 3.50. 5. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort. 1668-1674 . . 5.25. 6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438-1600 . 2.80. 7. H. BONTEMARTEL , De regeeringe van Amsterdam. 1653-1672. I. . . . . f 5.50. 8. H. BONTEMANTEL , De regeeringe van Amsterdam. 1653-1672. II.. . - 6.? 9. Rekeningen d. stad Groningen u. d. 16e eeuw. - 4.? 10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes. 1659-1673. I. . . . ?6.--. 11. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes. 1659-1673. II ... - 12. Diarium Everardi Bronchorstii. 1591-1627. - 2.40. 13. Jacobus Traiecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis met Akten en Bescheiden betreffende dit Fraterhuis . - 8.75. 14. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1747-1780. I. .. - 6.50. 15. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot . ???. - 7.50. 16. Collectanea van Gerardus Geldenhauer Noviomagus. . . - 3.75. 17. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1780-1781. II. . . ? - 18. Brieven van Johan de Witt. 1650-1657. I. - 19. Notulen der Staten van Holland, gehouden door Hop en Vivien. 1671-1675 . . - 5.50. 20. Willelmi, capellani in Brederode, postea mo- nachi et procuratoris Egmondensis Chronicon. - 3.90. 21. Diarium van Arend van Buchell . . . - 7.? 22. Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr. ........ ?3.90. 23. Journalen van de admiralen Van Wassenaer- Obdam en De Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deeneche wateren 1658-1660 . . - 24. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1781-1782. 1II . - 6.50. 25. Brieven van Johan de Witt. (1657)1658? 1664. II. .. - 26. Journaal der refs van den getant der 0. I. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzie in, 1651-1652, gehouden door Cornelis Speel- man . ???. ??. ** f 6.50. 27. De Kroniek van Abel Eppens tho Equart. I . - 28. De Kroniek van Abel Eppens tho Equart. II. - 29. V erslagen van kerkvisitatien in het bisdom Utrecht uit de '16de eeuw ?. ? ? - 5.50. ABRAHAM DE WICQUEFORT, Histoire des Provinces- Unies des Pais-Bas. 4 vol. . ???. ??. f 26.? BULLARIUM TRAJECTENSE. 2 tom. . - 24.? VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 16 April 1895 ... .. - 0.60. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 20 April 1897 .. .... - 0.90. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 14 April 1903 ... .. . 0.90. BEPALINGEN over de uitgave van handschriften . . - 0.25. BEPALINGEN over bet uitgeven van handschriften , betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis ?- 0.20. CATALOGUE der boekerij van het Historisch Genoot- schap. 3e uitgave. (1872) .. 1.60. 1 e SUPPLEMENT op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1882) . - 1.10. 2e SUPPLEMENT op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1895) . .. 2.10. UITGAVEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT 1). Lijst van Noord- Nederlandsche kronijken, met opgave van bestaande handschriften en litteratuur. Door S. Muller Fz. 1880 .. . Volledige lijst van alle Noord-Nederlandsche kronijken en weg- wijzer door de bestaande handschriften van uitgegevene en onuit- gegevene kronijken. Annales Egmundani. 1863 ... . Oudste bron voor de geschiedenis van het graafschap Holland. Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W. G. Brill. 2 deelen. 1885 ....... f (9.80) 5.? Belangrijk verhaal van een grafelijken klerk omtrent de geschiedenis van de laatste tijden van het Hollandsche en het optreden van het Henegouwsche huis. Willelmi, capellani in Brederode , postea monachi et pro- curatoris Egmondensis Chronicon. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk. 1904 . ..... . f 3.90. Nieuwe uitgaaf van deze belangrijke kroniek (vervoig der Egmon- dische kronieken) volgens het eenig bekende handschrift. Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen landen bi der see). 1867 ..... f (2.30) 1.? Kronijk, waarvan de tekst nauw verwant is aan de Hollandsche vertaling der belangrijke kronijk van Beka. HENRICUS BOMELIUS Bellum Trajectinum. 1878. f (1.40) 1.? Verhaal van de gebeurtenissen, die aan de annexatie van het sticht Utrecht door Karel V voorafgingen. Kronijken van Emo en Menko. Uitgegeven door Feith en Acker Stratingh. 1866 ..... f (3.70) 1.50. Belangrijkste bron voor de oudste geschiedenis van Friesland, vooral voor de sociale historie. 1) Deze inhoudsopgave der uitgaven van bet genootschap bedoelt alleen den hoofdinhoud, niet den volledigen inhoud der werken to vermelden Quedam narracio de Groninghe , de Thrente , de Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis Trajecten- sibus. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk 1888. f (2.10) 2.10. Belangrijk voor de geschiedenis van Groningen en Drente in de 12e en 13e eeuw. Uitgaaf volgens een handschrift , dat aan de uitgevers der Monumenta Germaniae onbekend is gebleven. De kroniek van Sicke Benninge. le en 2e deel (kroniek van Van Lemego). Uitgegeven en met kritische aan- teekeningen voorzien door J. A. Feith ; met eene inlei- ding van P. J. Blok. 1887 ..... f (2.40) 2.40. Verhaal van een hooggeplaatst getuige van de gebeurtenissen to Groningen in de 15e en het begin der 16e eeuw, hier voor het eerst op betrouwbare wijze uitgegeven. Ook de hier overgeno- mene kroniek van Lemego over de 15e eeuw is het werk van een tijdgenoot. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitge- geven door S. Muller Fz. 1892 ...... f 4.60. Bevat alle keizeroorkonden van het sticht Utrecht en alle andere giftbrieven uit de oudste tijden van het bisdom. Bullarium Trajectense. Romanorum Pontificum diplomata usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. Edidit Gisb. Brom. 2 tomi. 1891, 92 ............. f 24.? Volledige verzameling van de in het pauselijk archief aanwezige oorkonden, betrekking hebbende op het bisdom Utrecht. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 3 deelen. 1875-78 . ...... f (19.20) 7.50. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 2 deelen. 1879, 80. . .. . f (12.10) 6.?. Oudst bewaarde rekeningen van de Hollandsche graven, overrijk aan bizonderheden betreffende de geographische, administratieve en sociale toestanden van Holland in de veertiende eeuw. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325? 1336. Uitgegeven door S. Muller Fz. 2 deelen. 1889, 91. f 15.30. Eenige bron voor de kennis van de administratie van bet bisdom Utrecht in het begin van de veertiende eeuw. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284-1424. Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 . . . . f 2.40. Bevat o. a. de eenige stadsrekeningen uit de dertiende eeuw, die in Nederland bewaard zijn. Bijdr. en Meded. XXXIII. 31 E. VERwin , De oorlogeti \tan hertog Albrecht van Beiereti met de Friezen in de laatste jaren der XIVe eeuw. 1869 .. ..... f (9.80) 2.50. Bewerking van deze belangrijke episode der Nederlandsche ge- schiedenis, voornamelijk getrokken uit de grafelijkheidsrekeningen van Holland. Jacobus Trajecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis, met akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis, uitgegeven door Dr. M. Schoengen. 1908. .. ...... .. f 8.75. Belangrijke bron voor de kennis van de Broederschap des Gemeenen Levens. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438-1600. Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . f 2.80. Eenige bewaarde middeleeuwsche rekeningen van Nederlandsche gilden, van belang voor de kennis van de inrichting dezer cor- poraties. Rekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. Uitge- geven door P. J. Blok. 1896 ...... f 4.? Geven een volledig overzicht van de administratie der stad Gro- ningen in de eerste helft der zestiende eeuw. G. GELDENHAIIER NOVIOMAGITS Collectanea. Uitgegeven door J. Prinsen J.Lz. 1901. ...... f 3.75. Aanteekeningen en opstellen van den bekenden humanist, be- langrijk voor de kennis van zijn tijd , vooral voor de geschiede- nis der hervorming en voor de gebeurtenissen in het bisdom Utrecht. Verslagen van kerkvisitatien in het bisdom Utrecht uit de 16de eeuw. Uitgegeven door wijlen Mr. F. A. L. ridder van Rappard en Mr. S. Muller Fz. 1911 . f 5.50. Belangrijke bron. voor de kennis der kerkelijke toestanden vO6r de invoering der hervorming. Onderzoek van 's Konings wege ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven door J. Van Vloten. 1873. . . . . f (3.40) 1.50. Zeer belangrijke bron voor de geschiedenis van de hagepreeken, den beeldenstorm en het eerste gewapende verzet tegen de Span- jaarden in Zeeland. Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau en andere onuitgegeven documenten. Verzameld door P. J. Blok. 1887 . ...... f (2.90) 2.90. Bevat o. a. de onuitgegeven apologie van Lodewijk, de rechter- hand van zijn broeder prins Willem van Oranje, en eene corres- pondentie betreffende zijne onderhandelingen met het Fransche hof. Holt TENSIIIS2 Over de opkomst en den ondergang van Naarden. Uitgegeven door Peerlkamp en A. Perk. 1866 ........ . Dit geschrift van Lambertus Hortensius , rector der Latijnsche school te Naarden, is vooral merkwaardig om de mededeelingen over het begin van den 80-jarigen oorlog en het uitvoerig ver- haal van het uitmoorden van Naarden door de Spanjaarden (1572). Memorien van Roger Williams. Uitgegeven door J. T. Bodel Nyenhuis. 1864 . . . Merkwaardig voor de oorlogsgeschiedenis der jaren 1572-1574; de schrijver was ooggetuige der gebeurtenissen in de eerste jaren van den opstand tegen Spanje. Brieven en onuitgegeven stukken. van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. N. ridder De van der Schueren. 2 deelen. 1887, 88. f (14.40) 5.50. Papieren van een handlanger van prins Willem I, belangrijk voor de intieme geschiedenis van den opstand tegen Spanje. Documents concernant les relations entre le duo d'Anjou et les Pays-Bas. (1576-1584.) Publies par P. L. Muller et A 1ph. Diegerick. 5 vol. 1889-99. . . . f 34.95. Volledige bronnenuitgave betreffende de tusschen.komst van den hertog van Anjou, broeder van Hendrik III, in de zaken van den Nederlandschen opstand en de aanneming van de souvereini- teit over de Nederlandsche gewesten. De kroniek van Abel Eppens tho Equart. Uitgegeven en met kritische aanteekeningen voorzien door J. A. Feith en H. Brugmans. I, II. 1911 . . . f 15.25. Belaugqk verhaal door een om den gelove uitgeweken Groning- schen boer, in hoofdzaak betrekking hebbende op de dertig eerste jaren van den opstand tegen Spanje en inzonderheid ge- beurtenissen in het Noordoosten der Nederlanden bebelzende. Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565-1594. Uit- gegeven door H. 0. Feith. 1867. . . f (2.40) 1.? Groningsche kronijk van een onpartijdigen hervormingsgezinde, bron van Emmius. Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales. 1566?1616. Uitgegeven door R. Fruin. 1894 ..... f 7.50. De geschiedenis van den opstand, door een katholiek tijdgenoot geschreven. Diarium van Arend van Buchell. Uitgegeven door G. Brom en L. A. van Langeraad. 1907. ..... f 7.? Zeer belangrijk voor de kennis der oudheden, der zeden en gewoonten in het laatst der 16de eeuw, voornamelijk te Utrecht. Diarium 1iverardi tronehorstil sive Aciversaria omniuni quae gesta Bunt in academia Leidensi , 1591-1627. Uitgegeven door J. C. Van Slee. 1898. . . f 2.40. Curieuse aanteekeningen over het onderwijs en het leven aan de Leidsche academie. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge en Senaat van Venetie in 1616-1618 , benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne zending naar Holland in 1620. 1883 ......... f (6.10) 3.50. Merkwaardige brieven van de bekende Venetiaansche diplomaten over de geschillen tijdens het bestand. Memorien en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft. 1871 ... ....... .. . f (4.90) 2.? Belangrijk voor de geschiedenis van Amsterdam in de jaren 1578-1620 en voor de houding van deze stad in de godsdien- stige geschillen. Verhooren en andere bescheiden betreffende het rechts- geding van. Hugo de Groot. Uitgegeven door R. Fruin. 1871 ............. f (4.80) 2.? Belangrijk voor de kennis van den strijd tusschen de twee groote staatspartijen in het begin van de republiek , waarbij Grotius eene belangrijke rol vervulde. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wten- bogaert. 1584-1644. Uitgegeven door H. C. Rogge. 7 deelen. 1868/74 ..... . . . f (37.60) 12.50. Deze correspondentie van den bekenden Remonstrantschen hof- prediker van prins Maurits is in de eerste pleats belangrijk voor de geschiedenis van de kerkelijke woelingen tijdens bet bestand. Verbaal van de ambassade van Aerssen , Joachimi en Bur- mania naar Engeland. 1625. 1867 . . f (1.90) 1.? Bevat de onderhandeling over een verbond van onderlinge be- scherming na het afspringen van het huwelijk tusschen den zoon van den Engelschen koning en eene Spaansche princes. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bij den koning van Denemarken , den Neder-Saxischen kreits en den koning van Zweden. 1625. 1867 . f (2.30) Behelst de onderhandelingen over een verbond tegen den keizer en den koning van Spanje in het begin van den Dertigjarigen oorlog. Brieven van Nicolaes van. Reigersberch aan Hugo de Groot. 1902. ............ f 7.50. Belangrijk voor de geschiedenis van De Groot; bevat voorts eene reeks van gewichtige berichten over de toestanden in Nederland in de jaren 1622-1643. Resolution van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie. Uitgegeven door J. A. Wijnne en Lucie Miedema. 1888, 1900 .. ... f 7.? Met een uitvoerige inleiding over de inrichtingen van hooger onderwijs to Utrecht voor 1636. ABRAHAM DE WICQUEFORT Histoire des Provinces-Unies des Pais-Bas, depuis le parfait establissement de cet estat par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. II. 1864. III. 1866. IV. 1874. ....... . f 26.? De beste gelijktijdige geschiedenis van de Nederlanden in de tweede helft der zeventiende eeuw door een diplomatiek agent. De geschillen over de afdanking van het krijgavolk in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650. Toegelicht door J. A. Winne. 1885. . f (5.40) 2.50. De bekende geschillen van het jaar 1650 worden bier toegelicht uit onbekende stukken uit het Huis-archief van H. M. de Koningin. Brieven van Johan de Witt. 1650-1657(1658). I. Bewerkt door Robert Fruin , uitgegeven door G. W. Kernkamp. 1906 .. . Brieven van Johan de Witt. (1657)1658-1664. II. Bewerkt door Robert Fruin , uitgegeven door N. Japikse. 1909 . ....... ..... .. f6.75. Zeer belangrijke bron voor de binnen- en buitenlandsche geschie- denis van de Republiek gedurende de eerste stadhouderlooze periode en voor de kennis van het particulier leven van den Raadpensionaris. Journaal der reis van den gezant der 0. I. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzi?in 1651-1652 , gehouden door Cornelis Speelman, uitgegeven door A. Hotz met route-kaart en plattegrond en plaat van. Persepolis. 1908. .. ...... ...... f 6.50. Belangrijk voor de kennis der handelsbetrekkingen der 0. I. Compagnie met Perzid in de 17de eeuw. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goode Hoop. 1652-1662. 3 deelen. 1884-93. f 23.80. Merkwaardig verhaal van den stichter der Kaapkolonie omtrent de geschiedenis van doze kolonie. 11. BONTEMANTEL De regeeringe van Amsterdam, soo in. 't civiel als crimineel en militaire. 1653-1672. Uit- gegeven door G. W. Kernkamp. 2 deelen. 1897. f 11.50. Gedenkschriften van een Amsterdamsch regent uit den tijd van Jan de Witt, belangrijk voor de kennis van de regeering en de regeeringsintriges van Amsterdam. Journalen van de admiralen van Wassenaer-Obdam en de Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deen.sche wateron , 1658-1660. Uitgegeven door G. L. Grove. 1907. .......... f 3.50. Eigenhandige journalen der beide admiralen beheizende bet dagelijksch relaas van het voorgevallene gedurende hun verblijf in de Deensehe wateren, waar zij den koning van Denemarken in den Noordschen oorlog assistentie kwamen verleenen. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes, 1659-1673. I, II. Uitgegeven door C. J. Gonnet. 1899, 1909 . ... f 12.? Belangrijke mededeelingen over het politieke en maatschappelijke levee , iooral in Den Haag, in het derde kwart. der 17de eeuw. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort. 1668-1674. Publiees par F. J. L. Kramer. 1894. f 5.25. Brieven van P. De Groot, den zoon van Hugo De Groot , voor- namelijk loopende over de Keulsehe vredeshandeling in 1673. Notulen , gehouden ter Staten-vergadering van Holland door Hop en Vivien. 1671-1675. Ilitgegeven door N. Japikse. 1904 .. .... f 5.50. 1Jitvoerige mededeelingen over het voorgevallene bij het nemen der resolution in de Staten-vergadering van Holland gedurende deze belangrijke jaren. Journalen van Constantijn Huygen.s den zoon. 1673-1678. 1881. . . f (3.50) 3.50. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680-1682 en 1649-1650. 1888. . ..... f (2.20) 2.20. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696. 2 deelen. 1876 . .. . Journalen van den secretaris van Willem III, hoogst belangrijk voor de kennis van personen en de zedengeschiedenis van de laatste helft der zeventiende eeuw. Register op de Journalen van Constantin Huygens Jr. Onmisbaar bij het gebruik der Journalen.f 3.90. Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland in 1685. 1863 ......... f (1.80) 1.? Gewichtig voor de kennis van de verhouding der republiek tot koning Jakob II na diens troonsbestijging en den opatand van Monmouth en zijne aanhangers. Negotiations du comte D'Avaux , ambassadeur a la tour de Suede, pendant les annees 1693, 1697, 1698. Publiees par J. A. Wijnne. 4 volumes. 1882, 83 . f (22.90) 8.? Belangrijk voor de geschiedenis van de diplomatieke betrekkingen der mogendheden ten tijde van den Negenjarigen oorlog, Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk burgemeester van Gorinchem. 1734-1755. Uitgegeven door Theod. Jorissen. 1887 ... .... .. f (4.50) 3.? Belangrijk voor de geschiedenis van de familieregeering en de regentenintriges in de steden van Holland. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, 1747-1780. I, II, III. Uitgegeven door F. J. L. Kramer (I en II) en A. J. van. der Meulen (III). 1901, 1903, 1910, . . ... ....... f 20.50. Dagboek van aen hooggeplaatst edelman, aan bet hof der stad- Louders verkeerende en dagelijks met alle invloedrijke personen omgaande. Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van. de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aan- hangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. f (12.20) 4.? Brieven van den bekenden adellijken patriotschen leider, hoogat belangrijk voor de geschiedenis van de jaren 1763-1784. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. 3 deelen. 1884-90. f (14.20) 8.? Belangrijk voor de autobiografie van R. M. Van Goens en voor de kennis van zijne verhouding tot de stadhouderlijke partij. Bevat bovendien eene uitgebreide correspondentie met buiten- landsche geleerden. Brieven van prins Willem V aan baron Van Lijnden van Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Bas. 1893 .... ... f 3,50. Vertrouwelijke brieven van den prins aan zijn vertegenwoordiger ala eerste edele in Zeeland. Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint On- daatje. By Mrs. Davies ...... f (4.? 1.50. Biographie van den bekenden Utrechtschen patriot van 1784 en volgende jaren. KRON IJ K. EERSTE SERIE. Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen.) IIe jaargang. 1846 .. .. f (5.? 1.50. Behelst tal van bijzonderheden over historische personen, kerke- lijke zaken, universiteitswezen enz. ?Inventaris van brieven nit het archief der voormalige vijf kapittelen to Utrecht (1380? /513). ?Kleine historische mededeelingen enz. enz. Ille jaargang. 1847 . . . . . f (2.70) 1.50. Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief der voor- malige vijf kapittelen te Utrecht (1514, 1515). ?Vele wetens- waardigheden over archaeologie, genealogie, archiefwezen. Verklaring van spreekwijzen (dialecten) en spreekwoorden enz. enz. IVe jaargang. 1848 .. .. f (3.70) 2.50. Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Merula (min- nebrief), Wtenbogaert e. a. ?Vervolg van den inventaris der 5 kapittelen (1516, 1517). ?Mededeelingen over Czaar Peter en zijne vrouw e. a. ?Toestand der archieven van Nijmegen, Utrecht, Groningen, Dordrecht en andere steden enz. enz. Ve jaargang. 1849. ....... f (6.? 2.50. Inventarissen van verschillende stads-archieven. Brieven van David van Bourgondid , Philips II, prins Willem I, Hugo De Groot, e. a. ?Bijdragen tot de geschiedenis van het Neder- landsche zeewezen en krijgswezen (1618) enz. enz. TWEEDS SERIE. Vie jaargang. 1850 .. . Inventarissen van verschillende archieven van steden, gerechten en gasthuizen. Brieven o. a. van Adolf en Karel van Gelder (1456--1477), Christiaan II van Denemarken (1525), Karel V (1537), Philips II (1561, 67), E. Leoninus (1581), prins Wil- lem I (4582), Maurits van Nassau (1600) e. a. ?Bijzonderheden over Utrechtsche bisschoppen , hertogen van Gelre e. a.; over den vredehandel te Utrecht (1713); over aflaatgelden, papiermerken enz. enz. Vile jaargang. 1851 . . .. f (6.40) 3.? Inventarissen van archieven. ?Academie te Franker. Middel- eeuwsche kerkgebouwen in Friesland en Groningen. ?Graftombes in Germaanschen smaak en in dien der Renaissance. ?Tien brieven betreffende de Geldersche aangelegenheden in 1535? 1537. ?Brieven van bekende personen ; genealogien enz. enz. Vine jaargang. 1852 . . . Reproductie van den „Almanach nae den nieuwen ende ouden stijl. Opt Jaer ons Heeren M.D.XCVIII", in 12?te Delft bij Bruyn Harmansz. --19 brieven van Anna van Egmond aan Karen broeder Maximiliaan. ?Keuken-rekening van de grafelijkheid van Holland en Zeeland. 1401. ?Stukken over de Oost-Indische Compagnie. ?Emigreerende families uit Antwerpen naar Mid- delburg. 1586 enz. enz. IXe jaargang. 1853 .. .. f (6.80) 3.? Belangrijke onderschepte Portugeesche briefwisseling. 1634. ? Stukken van Jan Pietersz. Coen over den handel in Indic. 1622, 1623. -- Fragmenten van oude kronieken. ?Journaal, gehouden te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart. 1636. ?Chro- nologische opgave der oorkonden over de 13e en 14e eeuw in het stads-archief te Harderwijk. Bijdragen tot de geschiedenis van het geschutwezen (1491-1528). ?Brieven; genealogische mededeelingen enz. enz. Xe jaargang. 1854 ... . 17iterste wil van prins Maurits. ?Eenige merkwaardige von- nissen. 1524-1645. -- Handel op Perzie en de golf van Ben- galen. '1633. ?Stukken over de Oost-Indische Compagnie. -- 109 Brieven van Maria van Nassau. 1605-1615. ?Charters in het stads-archief van Harderwijk. 1402?92 enz. enz. DERDE SERIE. XIe jaargang. 1855 ... .. f (3.20) 1.? Betrekking tusschen de Nederlanden en Geneve in 1589, 1590. ? Stukken over de West-Indische Compagnie. Geslachtswapenen en rouwborden in kerken. Stukken betreffende de krijgsgeschie- denis. Brieven ens. van en aan Anna Maria van Schurman. Onuitgegeven gedichten van Const. Huygens enz. enz. XIIe jaargang. 1856. . .. f (3.60) Rechtstoestand in het begin der 15e eeuw. Rechtsgebruiken in de middeneeuwen. Eenige merkwaardige vonnissen nit den tijd der geloofsvervoiging te Amsterdam in de 16e eeuw. ?Bijdrage tot de geschiedenis van den bouw van den Dom te 'Utrecht. ? Autobiographie van den gouverneur-generaal P. A. van der Parra. ?Grafsteden der oudste bewoners van Denemarken enz. enz. XIIIe jaargang. 1857. ...... f (4.80) 1.50. Oorkonden betrekkelijk den twist tusschen den bisschop van Utrecht en den beer van Wisch in 1490. ?Inventaris van bet stadsarchief to Oudewater. Begiftigingen en bezittingen van het Carthuizer-convent bij Utrecht. ?Charter van 1368, be- vattende een overzicht van bet bisdom Utrecht in 1278. XIVe jaargang. 1858. . ... f (5.10) 1.50. Stukken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1672. ?Oude doopvonten (met afbeeldingen). Stukken betrekkelijk de her- vormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567. ?Expeditie near Portugal in Sept. 1657 enz. enz. XVe jaargang. 1859 ... . f (4.60) 1.50. Brieven van prins Willem van Oranje aan zijne vrouw Anna van Egmond. ?Liefdadige stichtingen te Utrecht. ?Charters uit het stads-archief te Harderwijk, 14e en 15e eeuw. vangenneming van Paulus Buys, 1586 enz. enz. VIERDE SERIE. XVIe jaargang. 1860. .. . I 5.40) 1.50. Aanteekeningen betrekkelijk het beleg van Haarlem. ?Overland- reis van Indie naar Europa in '1757. --- Stukken voor de ge- schiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz. XVIIe jaargang. 1861. . . . . . . f (5.80) 1.50. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1588 en 1589. ?Ver- dedigingswerken van de IsTssel. 1672. ?Brieven van Willem van Liere. ?Onkosten der judicature van Oldenbarnevelt. ? Onkosten der Dordsche synode enz. enz. XXIIIe jaargang. 1861 .. . f (6.60) 1.50. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1590 en 1591 enz. enz. XIXe jaargang. 1863 .. . . Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1592. ?Wicquefort's Memoires. ?Heinrici ab Hovel Speculum Westphaliae enz. enz. XXe jaargang. 1864 ....... f (7.20) 2.? Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. ?De benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder van Gel- derland. ?Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van Banjermassing in het jaar 1790. ?De bekostiging der voor- malige fortificatiewerken der stad Utrecht enz. enz. VIJFDE SERIE. XXIe jaargang. 1865 . . f (7.60) 2.? Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. ?Thysius Leere en Order der Ned. Geref. Kerken. ?Rapport faict par Monsieur de St. Aldegonde au Conseil d'Estat de sa negociation en France. 1581. ?Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene en andere behangseltapijten , vooral in Denemarken enz. enz. XXIie jaargang. 1866 . . . . . f (7.20) 2.? Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610. ? Verbaal van de legatie van Leoninus, van Loozen, Valcke en Franckena naar Engeland in 1596. ?Stukken betrekkelijk de Remonstranten enz. enz. XXIIIe jaargang. 1867. . . . .. f (9.20) 2.50. Concept van eene Compagnie van assurantie en van haar octrooi. 1628, 29. ?Brieven van Joh. Heinsius over den in 1632 aan- geknoopten vredehandel. ?Eene bijdrage tot het leven van Onno Zwier Van Haren. ?Over den geest en de strekking van het Amsterdamsche patriciaat enz. enz. XXIVe jaargang. 1868 ... .. f (9.40) 2.50. Brieven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Witte Cornelisz. De With. ?Brieven van Bilderbeck , Nederlandsch agent to Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen oorlog. ?Aegidius Daalmans Indiaanse aanteekeningen enz. enz, XXVe jaargang. 1869 . . f (10.70) 3.? Stukken betreffende den vrijen handel op Braziiie. 1637. ?Origi- neele brieven van H. Doedens aan Ant. Van Hilten betreffende de West-lndische Compagnie. 1641-1648. ?Journaal van Joh. Van Kerkhoven, beer van Heenvliet , hofmeester van de princes- royaal , over de ziekte en den dood van prins Willem II en de kwestien omtrent de voogdij van den jonggeboren prins. ? Geheime correspondentie uit Engeland. 1659, 1660 enz. enz. ZESDE SERIE. XXVIe jaargang. 1870. . . .. f (8. -) 2.50. Geschillen te Nijmegen. 1617. ?Het Geusen Liedboek. ?Ver- volging van de Remonstranten in Land en Stad van Utrecht. 1619 enz. ?Eenige aanteekeningen wegens het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787. ?Reisjournaal nit de 17e eeuw naar het Heilige Land ens. enz. XXVIIe jaargang. 1871 .. . Aanteekeningen betrekkelijk het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787. ?Stukken rakende de Quadruple Alliantie. ?Grondig verhaal van Amboyna. 1621. ?Verhaal van eenige oorlogen in Indie. 1622 enz. enz. XXVIIle jaargang. 1872 . . .. f (6.20) 2.50. Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Com- pagnie. ?Brieven van R. Hoogerbeets. ?Doleantiön over mis- bruiken in de regeering van Friesland. 1627 enz. enz. XXIXe jaargang. 1873 ... .. f (8.30) 2.50. Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en eenige volgende jaren. ?Reformatie van 's Hertogenbosch. 1630. ?Classicale acts van Brazili? 1636-1644. ?Brieven van Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. ?Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. ? Aanbevelingen voor scheepskapitein enz., ingekomen bij Johan De Witt. 1653-1672 enz. enz. XXXe jaargang. 1874 ...... f (10.30) 3.? Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot onderhoud van predikanten. 1590. ?Politieke brieven uit de jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeels van den beer Maxim. D'Yvoy. ?Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost- Indische Compagnie. ?Verhaal der gevangenschap van Olden- barnevelt, beschreven door zijn knecht Jan Francken enz. enz. XXXIe jaargang. 1875 ...... [ (0.40) 2.50. Rapport der geheime staatscommissie nopens de toekomstige in- richting en huishouding van den staat. 1818. ?Journaal van Splinter Helmich, soldaat en later hopman in dienst van den lande. 1572-1598. ?De magistraatsbestelling te Utrecht ouder de republiek. ?De vorming van het Oversticht. ?Brieven van prins Willem V. 1786-1793 enz. enz. BERIGTEN. Ie deel le stuk. 1846. . . . Dodt van Flensburg over Valerius Andreas. ?Visscher over Jan van Rode, vertaler der Somme le Roy. ?Dodt van Flensburg over Adam en Paul van Vianen. ?Utrechtsch handschrift der Snorra-Edda. ?Eyck van Zuilichem , Bouw- en beeldhouw- kundige voortbrengselen in ons land. le deel 2e stuk. 1848 ... .. f (2.20) 1.50. Nederlandsche handschriften in de Keizerlijke bibliotheek te Petersburg. ?Asch van Wijck , Schuttengilden in Nederland. He deel le stuk. 1849 ... . Verblijf van Christiaan II van Denemarken in Nederland. i521. ? Beroerten te Gent onder Karel V. IIe deel 2e stuk. 1849 . . . Verhooren van Oldenbarnevelt. Ille deel le stuk. 1850 . . f (3.? 1.50. Geschiedenis van het geslacht Van Mathenease. ?Catalogue de documents manuscrits relatifs 1 l'histoire de la Hollande dana les bibliotheques de Paris. IIIe deel 2e stuk. 1851 . . . Journaal omtrent de vredehandeling te Utrecht. IYe deel 1e stuk. 1851 . .. f (3.? 2.? Geschiedenis van het geslacht Nyenrode. Ilre deel 2e stuk. 1851 .. .. f (2.50) 1.50. De Upstalboom bij Aurich. ?Bescheiden over het eerste tijdvak van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 1524-1566. Ye deel le stuk. 1853 . . f (3.20) 1.50. Rapport van den gouverneur generaal Loten over Makasser. ? Rapport van den heer van Sommelsdijk over zijne legatie naar Venetie in 1620. Ve deel 2e stuk. 1856 . . . Rapport van eene refs naar het hof van Candie. 1671. ?Auto- biografie van den gouverneur generaal Rijklof van Goens. 4678-1681. ?Memorie betreffende het eiland Ceylon door R. van Goens Jr. 1679. VIe deel le stuk. 1857 . .. f (2.50) 1.? De Wicquefort, Memoires our la guerre de 1672. Vie deel 2e stuk. 1857 . . . f (2.10) 1.? Dagelijksche aanteekeningen over bet verblijf der Franachen to Utrecht in 1672 en 1673. VIIe deel le stuk. 1861 . . f (5.50) 1.50' Stukken betrekkelijk de verovering van Malakka. 1641. Vile deel 2e stuk. 1863 .. .. f (6.50) 2.50. Verbaal van de Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618-1619. ? Rapport van het gebesoigneerde to Tunis en Algiers. 1622-1623. CODEX DIPLOMATICUS. EERSTE SERIE (IN 4?. Ie deel le stuk. 1848 . .. f (2.60) 2.60. Oorkonden betreffende het voormalig handelsverkeer van Utrecht. ? Oudste kameraarsrekeningen van Deventer. 1337-1347. Ie deel 2e stuk .. . . f (2.60) 2.60. Brieven van Leibnitz en Cuperus o. a. over den Utrechtschen vrede. TWEEDE SERIE (IN 8?. Ie deel 1e stuk. 1852 ...... f (3.75) 2.50. Rekening van de testamentoren van Jacoba van Beieren. Ie deel 2e stuk. 1852 . .. f (3.10) 2.50. Lettres de Paul Choart seigneur de Buzanval. 1600. IIe deel 1e stuk. 1853 . . Oudste burgemeestersrekening van Middelburg. 1364. ?Oudste kameraarsrekening van Utrecht. 1380. ?Rekening van de brui- loft van Jan van Touraine. 1406. ?Bisschoppelijke rekening van 1377. lie deel 2e stuk. 1853 . . f (3.20) 2.? Verbalen van Van Grijspere en Van Lent, commissarissen in de troubles van 1567 en 1568. Tile deel le stuk. 1855 . Oude kroniek van Brabant. . . f (6.50) 2.? Tile deel 2e stuk. 1856 .. f (3.40) 1.50. Verbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de Engelsche en Nederlandsche Oost-Indische Compagnien. 1618. IVe deel le stuk. 1859 . .. f (3.10) 1.50. Lettres inedites du comte de Boussu. ?Oudste rekening van Antwerpen. 1324. ?Rekening van Lier. 1377. IVe deel 2e stuk. 1860 . .. f (5.20) 1.50. Lettres de Marnix de St. Aldegonde et de Jean Casimir, comte Palatin. ?Briefwisseling met Don Jan van Oostenrijk. 1576- 1577. Are deei. 1860 . . . f (12.? Toe Boecop, Kronijk der bisschoppen van Utrecht. Vie deel. 1863 .. f (1.20) 1.? Kronijken van Brabant, Holland en Vlaanderen. BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. Iste deel. 1878 ... . Sautijn Utrechtsche courant. ?Boele van Hensbroek, Guicciardini. IIde deel. 1879 . f (5.20) 2.50. Rapport van Aubery du Manlier. 1624. Hide deel. 1880 ?....... f (5.20 2.50. Rekeningen der Buurkerk te Utrecht, 15de eeuw. ?Brieven aan den hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel. IVde deel. 1881 .. f (8.80) 4.? Verloren van Themaat, Geschiedeuis van de vicarien in de pro- vincie Utrecht. Vde deel. 1882 .. . I (5.40) 3.? Staatkundige berichten uit Frankrijk. 1650-1653. ?Stukken over de lichting der waardgelders te Utrecht. ?Relaas van 't gepasseerde op Alsen. 1658. Vide deel. 1883 . . . . Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het oosten. ? Steven Van der Haeghen , Avonturen. 1575-1597. ?Trois arras du Grand conseil de Malines. VIIde deel. 1884 . . . De Bas, Overgaaf der Bataafsche vloot 1795. ?Verslag van Fr. Micheli. 1638. ?Visitatie der kerken in het Sticht Utrecht. 1593. VIIIste deel. 1885 . .. f 3.60. Dagboek over 1672. ?Apologia van Lodewijk van Nassau. IXde deel. 1886 .. .. f 6.10. Stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht. ?Stukken over den tegenstand der Utrecht- sche katholieken tegen de Unie van Utrecht. Xde deel. 1887 .. f 5.80. Buchelius , Observationes ecciesiasticae sub presbyteratu meo. ? Zending van Dirk Van Hille naar Spanje. Onbekende kroniek van het klooster Windesheim. Xide deel. 1889 .. . f 0.60. . . De Wicquefort, Memoires sur la guerre de 1672. ?Drie Briefe der Stadt Londen an die Stadt Dordrecht. 1359. ?De Bye, Gedenkschrift betreffende het bewind van Oldenbarnevelt. ? Drie Utrechtsche kroniekjes v66r Beka's tijd. XIIde deel. 1890 . . f 4.10. Politiek journaal van 1795. ?Bijdragen tot de geschiedenis der Hervormde kerk te Gent. 1578-1584. XIIIde deel. 1891 ... .. f 5.? Gedenkschrift van Don Sancho de Londono. ?Vervoig op het Recueil de Hopperus. XIVde deel. 1892 . .. f 3.80. Resolutien der Staten van Holland. 1577 en 1578. ?Stadsreke- ningen van Dordrecht. 1323-1399. ?Reisjournaal van Jhr. Coenders van Helpen. XVde deel. 1893 . .. f 4.90. journaal van Const. Huygens' reis naar Venetic. 1620. ? Sommaire de la forme du regime des Provinces Unies. 1647. ? Memorie van den gouverneur Van der Graaff over de gebeur- tenissen aan de Kaap de Goede Hoop. 1780-1806. XVIde deel. 1894 . . . . C. Block, Kroniek van het Regulierenklooster to Utrecht. ? Buyck, Aanteekeningen over het geus worden van Amsterdam. XVIIde deel. 1895 .......... f 4.? L. Reael , Amsterdamsche gedenkschriften. 1542?1567. ?Ma- gistraatsverandering te Utrecht in 1618. XVIIIde deel. 1896 ... ??f 5.75. Fragment van de autobiografie van Const. Huygens. ?Notulen en munimenten van het College van commercie te Amsterdam. 1663-1665. ?Simon Van Leeuwen's Bedenckingen over de stadhouderlycke macht. XIXde deel. 1897 ... .. f 5.25. Memoires de M. De B. sur la tour de Guillaume III. ? Memorie van Byam over de overgave van Suriname. ?Stukken over de Noordsche Compagnie. XXste deel. 1898 .. ??. f 3.25. Kroniek van het Goudsche fraterhuis. ?Notulen van de Patriot- tische partijdagen. 1783-1787. ?Reisebericht des Mgr. Garampi in Holland. 1764. XXIste deel. 1899 . . f 4.50. Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener Com- pagnie van assurantie. 1629-1635. ?Opgaven omtrent inkom- sten , goederen , hoorigen , dienstmannen en rechten der abdij Egmond. 1130-1161. ?Reisverhaal van Jacob van Neck. 1598-1599. XXIIste deel. 1900 .. f 4.90. Brieven van Sorbiere over den toestand van Holland in 1660.? Het oude register van Graaf Florens. ?Correspondentie tus- schen Prins Maurits en Reynier Pauw. 1617-1619. XXIIIste deel. 1901. f 4.90. De kroniek van Aduard. ?Memorien van Th. Rodenburg over verplaatsing van industriegn naar Denemarken. ?Correspon- dentien in steden van Zeeland. XXIVste deel. 1902. . . Memoire d'Abraham de Wicquefort. ?Memoire touchant le negoce des Hollandois. ?Contract tot oprichting van een Zweedsch factorie-comptoir te Amsterdam. XXVste deel. 1903. . ? .. . . Utrechtsche kroniek over 1566-1576 ?De oudst-bewaarde stadsrekening van Gouda (1437). ?De confiscatie der goederen van Gillis van Ledenberch. ?Das Giiterverzeichniss Graf Hein- richs von Dale (1188). ?Rekening van de kosten van het rederijkersfeest te Leiden in 1596. ?Beschrijving van eenige Westindische-plantageleeningen. XXVIste deel. 1904. .. .. ???f 4.50. De gebeurtenissen op den Amsterdamschen Doelen in 1748. ? Armenzorg te Leiden in 1577. ?Correspondentien te Middel- burg en te Goes. ?De inventaris van het archief van Filips van Marnix. ?Memorien van den Zweedschen resident Harald Appelboom. XXVIIste deel. 1905. . . ???f 6.50. Journal de G. K. van Hogendorp pendant les troubles de 1787. ? Arnoldus Buchelius , Trajecti Batavorum descriptio. ?Uittrek- sels uit de brieven van D'Affry aan de Fransche regeering (December 1755—Mei 1762). ?Journalen van den stadhouder Willem II nit de jaren 1641-1650. ?Brieven van Sylvius en Buat. XXVIIIste deel. 1907. ....... . . f 6.50. De tegenpaus Clemens VII en het bisdom Utrecht. ?Brieven van J. D. van der Capellen tot den Pol. ?Bescheiden be- treffende de Doelisten-beweging te Amsterdam in 1748. ? Rekeningen van schilderijen en muziekinstrumenten , door Dr. Jonas Charisius in 1607 en 1608 in de Nederlanden gekocht. ? Lijst van ambten en officien ter begeving staande van burge- meesteren van Amsterdam in 1749. XXIXste deel. 1908 .. . . f 5.25. Brieven van Samuel Blommaert aan den Zweedschen Rijks- kanselier Axel Oxenstierna , 1635-1641. ?Brieven van Louis de Geer , 1618-1652. ?Varia betreffende Louis de Geer. XXXste deel. 1909 .. . f 5.50. Onuitgegeven bescheiden nopens de berenning en de overgave van Amersfoort in 1629. ?Utrechtsche kout van 1769. ?Een memorie over de republiek uit 1728. ?Twaalf onuitgegeven oorkonden uit de 12e eeuw. ?Brief over een op den 17den November 1572 te Delft gehouden vergadering van de Staten van Holland. Vroedschapsresolutiön , sententi6n en notarieele acten betreffende de Noordsche Compagnie. XXXIste deel. 1910. . . Stukken betreffende de kamers der noordsche compagnie na af- loop van het octrooi. Een Rotterdamsch gedenkschrift nit den patriottentijd en de dagen der revolutie. Brieven van Gijsbert Karel van Hogendorp , 1788-1793. Advies van het- hof van Gelderland aan den Rand van State over het verblijf van Jezuieten te Emmerik. Gesprekken met koning Willem I. ?Bengt Ferrner's dagboek van zijne reis door Nederland in 1759. XXXIIste deel. 1911 . . f 5.50. Gegevens betreffende de haringvisscherij op het einde der 16de eeuw. ?De Keulsehe Nuntius Pallavicino in en over Holland ten jare 1676. ?Doorlonpend verhaal van de dienstverrich- tingen der Nederlandsche pontonniers onder den majoor G. D. Benthien 1797-1825. ?Bijdrage tot de geschiedenis der plooierij in 1702. ?Oorkonden in de Archives Nationales te Parijs aangaande de betrekkingen der Hollandsche graven uit het Henegouwscbe en het Beiersche huis tot Frankrijk. ? De dijk-aflaat voor Karel V in 1515-1518. REGISTER op de Kronijk van 1846-1854. 1857. f 1.50. Minder good bewerkt dan het latere register, doch veel uitvoe- riger, , daar alle voorkomende namen vermeld worden. REGISTER op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk de Berigten en den Codex diplomaticus. 1877. f 1.50. Voortreffelijk register, bewerkt door Dr. P. A. Tiele, bevat alleen de onderwerpen, waarover de artikelen handelen. BEPALINGEN over de uitgave van handschriften. 1894. f 0.25, BEPALINGEN over het uitgeven van handschriften, betrek- king hebbende op de nieuwe geschiedenis. 1896. f 0.20. Deze regels , gedeeltelijk gesteld naar Duitsche voorschriften, wor- den gewoonlijk gevolgd bij de uitgaven van het Historisch Genootschap. VERSLAG van de -algemeene vergadering der laden van het Historisch Genootschap, ter gelegenheid van het 50- jarig bestaan van het genootschap op 16 April. 1895. 1895 .... ........... f 0.60. Bevat o. a. een uitvoerig verslag van de redo van prof. Fruin over den veldtocht van het jaar 1572. VERSLAG van de algemeene vergadering der laden van het Historisch Genootschap, op 20 April 1897. 1897. f 0.90. Bevat de op doze vergadering gehoudene voordrachten der heeren De Beaufort, Hofstede de Groot en Muller. VERSLAG van de algemeene vergadering der laden van het Historisch Genootschap, op 14 April 1903. 1903. f 0.90. Bevat de voordrachten van prof. Bussemaker over de opleiding van historici, van mr. Fruin over schot en bede in Zeeland en van dr. Brom over het onderzoek der archieven to Rome. CATALOGUS der boekerij van het Historisch Genootschap. (3?uitgave.) 1872. Met 2 supplementen dd. 1882 en 1895. 3 deelen ........... f 4.80. Bovenstaande werken zijn , voor zoover zij voorhanden zijn, voor de laden tegen de helft van den prijs to bekomen. Men wende zich daarvoor direct tot den uitgever JOHANNES MOLLER to AMSTERDAM.