~ED G N BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP (GEVESTIGD TE UTRECHT) TWEE EN VIJFTIGSTE DEEL KEMINK & ZOON N.V. OVER DEN DOM - DOMPLEIN 2 - TE UTRECHT 1931 1931 ELECTR. DRUKKERIJ KEMINK & ZOON N.V. - OVER DEN DOM -- UTRECHT INHOUD. ,..../^-,,,,./^., VERSLAG VAN HET BESTUUR OVER HET DIENSTJAAR 1930 . . Bladz.V BIJLAGEN VAN HET VERSLAG : A. NAAMLIJST DER LEDEN VAN HET GENOOTSCHAP . . XXI B. GENOOTSCHAPPEN ENZ., WAARMEDE HET GENOOTSCHAP IN BETREKKING STAAT . . . XLV is LIJST VAN DE IN 1930 DOOR SCHENKING EN AANKOOP VOOR HET GENOOTSCHAP VERKREGEN WERKEN. . LII D. KASOVEEZICHT VAN HET GENOOTSCHAP 1930 . . . LXXX E. JAARVERSLAG VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORISCH—STATISTISCHE KAARTEN VAN NEDER- LAND OVER 1930. . . . . . . . . . . . LXXXII DE VERHOUDING VAN STAD EN PLATTELAND INZAKE DE KOSTEN DER TUCHTHUISVERPLEGING TEN TIJDE DER REPUBLIEK, medegedeeld door A. HALLEMA .. 1 CONCEPT-GRONDWET OP LAST VAN KONING WILLEM I IN HET JAAR 1832 SAMENGESTELD DOOR E. CANNEMAN, M. PIEPERS EN H. VAN ROYEN, MET BIJBEHOORENDE STUKKEN, mede- gedeeld door J. Z. KANNEGIETER 21 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL MAARTEN HARPERTSZOON TROMP, GEHOUDEN AAN BOORD VAN 'S LANDS SCHIP AMELIA IN DEN JARE 1639, medegedeeld door S. P L'HONORÊ NABER .. 173 HERINNERINGEN VAN JHR. MR. W. BOREEL VAN HOGELANDEN, VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL, medegedeeld door MR. J. DE LOUTER, met een voorwoord van JHR. MR. J. W. G. BOREEL VAN HOGELANDEN . . 321 VERSLAG VAN HET BESTUUR OVER HET DIENSTJAAR 1930. In den aanvang van het jaar 1930, waarover wij hierachter verslag uitbrengen, was de plaats, die het overlijden van Prof. Blok in de rij der niet te Utrecht gevestigde leden van het Bestuur van het Historisch Genootschap had opengelaten, nog niet vervuld. Het ligt voor de hand, dat wij voor die vervulling aanstonds dachten aan hem, die eenige jaren tevoren na Bloks aftreden als hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit diens leerstoel der vaderlandsche geschiedenis was komen te bezetten, aan Prof. Colenbrander, die bovendien door belangrijke publicaties van zijn hand in de Werken en de Bijdragen en Mededeelingen reeds oude betrekkingen met het Genootschap had. In de Algemeene Bestuursverga- dering van het voorjaar, op 25 April 1930 gehouden, brachten wij dan ook onze keuze op hem uit, terwijl wij hem in de najaarsvergadering van het Bestuur in pleno, op 25 October, voor het eerst in ons midden zagen. Het hartelijke welkom, toen tot hem gesproken, willen wij op deze plaats nog eens herhalen. De rij der eereleden van het Historisch Genootschap bleef in 1930 evenmin als het vorige jaar onaangetast. Zijn het meestal de hoogbejaarden onder de vooraanstaande het meestal de hoogbejaarden onder de vooraanstaande beoefenaars der historische wetenschap, aan wie wij te dezer plaatse bij hun heengaan een woord van herden- king hebben te wijden, thans was het een man, nog in de volle kracht van zijn leven en van wien nog zooveel arbeid verwacht had mogen worden, dien de dood voor zich opeischte. Zeer vroeg in het jaar bereikte ons name- lijk het bericht van het overlijden op 46-jarigen leeftijd van Prof. Rudolf H4pke, hoogleeraar te Marburg. Voor lezers van dit jaarverslag is het overbodig nog eens uit- VI een te zetten, welk een verlies de duitsche historische wetenschap in hem heeft geleden en niet minder de nederlandsche, die hij met talrijke en belangrijke vruchten van zijn onderzoek op het gebied onzer economische en van zijn onderzoek op het gebied onzer economische en handelsgeschiedenis heeft verrijkt. Een goed kenner ook en een vriend van het Nederland van nu is in hem heen- gegaan. Het Bestuur gedenkt ook met weemoed zijn vriendelijke persoonlijkheid die bij gelegenheid van zijn optreden als Spreker in de Algemeene Vergadering der leden van het Genootschap in 1926 ons zooveel nader was gekomen. Het aantal eereleden van het Genootschap, dat 19 be- droeg, is niettegenstaande het overlijden van Prof. Hapke aan het einde van het verslagjaar gelijk gebleven, omdat wij toen het eerelidmaatschap hebben opgedragen aan een Amerikaansch historicus, Dr. Henry Stephen Lucas te South Pasadena (Cal.) U.S.A., die in 1929 in zijn werk The Low Countries and the Hundred Years War, 1326- 1347, een belangrijke bijdrage tot de kennis van onze middeleeuwsche geschiedenis heeft geleverd. Over de lijst der gewone leden van ons Genootschap kunnen wij ditmaal niet met evenveel voldoening be- richten, als wij het gedurende een lange reeks van jaren mochten doen. Er is gelukkig nog wel geen achteruit- gang, maar een noemenswaardige v66ruitgang valt ook niet te constateeren. Het jaar 193o vertoonde, op een totaal verliescijfer van 34 leden, een abnormaal groot percentage verliescijfer van 34 leden, een abnormaal groot percentage daarvan wegens bedanken. Wij eerbiedigen de motieven Bergenen, die heengingen en verbazen ons ook, gezien de tijdsomstandigheden, niet al te zeer, maar wij meenen toch wel de vrijheid te mogen nemen, de, gelukkig, velen, die het Genootschap trouw bleven, tot verdere trouw aan zijn gelederen te manen. Men bedenke het toch wel, dat, met uitzondering dan van de belangrijke regeeringssubsidie, genoten voor de Correspondance de Marguerite de Parme, en van een paar kleinere dergelijke bijdragen van Rijk en bijzondere lichamen voor bepaalde andere uitgaven, in een tijd van meer dan 85 jaren het Historisch Genootschap geheel uit eigen middelen, d.w.z. in hoofdzaak uit de jaarlijksche bijdragen der leden, de vaderlandsche ge- schiedbeoefening met 231 deelen bronnenpublicaties heeft gediend. VII De lijst der gewone leden, hierachter als Bijlage A ge- voegd, telde op 1 Januari 1931 722 namen. Evenals in het afgeloopen jaar stelden wij een buitenlandsche openbare bibliotheek in de gelegenheid zich in het bezit der ge- nootschappelijke uitgaven te stellen, door haren beheer- der tot gewoon lid te laten benoemen. Ten aanzien van het getal Genootschappen enz., waar- mede het Historisch Genootschap in betrekking staat --- Bijlage B geeft dit getal als 127 —, moet opgemerkt worden, dat sinds het vorige jaar eenige achteruitgang te boeken valt. Het ruilverkeer met den Bond Heemschut te Amsterdam hebben wij van onzen kant opgezegd. Het maandblad dier vereeniging, dat wij bovendien al sinds geruimen tijd niet meer ontvangen hadden, scheen toch geen gelijkwaardige tegengave van onze Bijdragen en Me- dedeelingen. Ernstiger verlies scheen het gevolg te zullen zijn van de mededeeling der redactie van het jahrbuch zijn van de mededeeling der redactie van het jahrbuch der Gdrres-Gesellscha f t, dat zij zich om redenen van be- zuiniging genoodzaakt zag, het getal voor ruilverkeer zuiniging genoodzaakt zag, het getal voor ruilverkeer beschikbare exemplaren van het door haar uitgegeven jaarboek aanmerkelijk in te krimpen en dit ook aan ons Genootschap dus voortaan te onthouden. Verdere brief- wisseling met de redactie, om haar tot andere gedachten te brengen, mocht niet baten; aangezien wij echter on- gaarne de in de Boekerij van het Genootschap bewaarde serie van het belangrijke tijdschrift afgebroken zagen, besloten wij voortaan het Jizhrbuch uit de middelen van het Genootschap aan te schaffen. Bovendien is ons nog gebleken, dat de Scottish Historical Review, waarmede wij ruilbetrekkingen onderhielden, sedert I928 opgehouden had te verschijnen. Vóór het einde van het afgeloopen jaar bood het Be- stuur van zijn kant aan het Genootschap„Amstelodamum” te Amsterdam ruilverkeer aan en wel uit dankbaarheid voor de vanwege dat Genootschap reeds sedert jaren zonder tegenprestatie onzeiijds ontvangen maandbladen en jaarboeken. Bij het opstellen van dit jaarverslag was evenwel op dit aanbod nog geen antwoord ingekomen. Met het Ruilbureau der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, dat nu en, zooals het vorige jaar reeds be- richt werd, tot onze blijvende tevredenheid het ruilver- richt werd, tot onze blijvende tevredenheid het ruilver- keer met het buitenland bezorgt, bleven wij in vrij ge- ~ regelde briefwisseling en wel naar aanleiding van een klacht van een onzer ruilbetrekkingen in Engeland, dat zij, ondanks dat de verzending naar dat land door bemid- deling van het Bureau liep, nog vrij aanzienlijke bestel- kosten bij het ontvangen der uitgaven van het Genoot- schap had te betalen. Het ruilbureau heeft deze klacht met lofwaardigen ijver onderzocht, maar is daarbij op onoverkomelijke moeilijkheden, die het ruilverkeer met Engeland blijken aan te kleven, gestuit. Trots zijn pogin- gen, om die uit den weg te ruimen, heeft het ten slotte de aangesloten genootschappen en vereenigingen neoeten verzoeken, voortaan voor de verzending naar Engeland geen gebruik meer van de diensten van het Ruilbureau te willen maken. Wij hadden trouwens zelf reeds eerder besloten, voor dat verkeer de gewone postverbindingen te bezigen. Overigens blijkt in de praktijk de door het Bu- reau gevraagde vergoeding van die diensten voor ons op een aanmerkelijke besparing neer te komen Bijlage C tot dit jaarverslag geeft ditmaal weer een vol- ledig overzicht van de aanwinsten in 193o der Boekerij en der handschriftenverzameling, dus zoowel van die, welke door schenking verkregen zijn, als van wat sedert 192 in ruilverkeer verworven is. Als naar gewoonte zond de heer F. Vogels ons weer meermalen door hem ver- vaardigde afschriften uit archieven en gedrukte werken betreffende de verrassing van Loevestein door Herman de Ruiter toe, terwijl het inmiddels overleden lid van het Genootschap, de bekende verdienstelijke Brielsche archi- varis 3. H. Been,, in onze verzameling handschriften liet nederleggen een door hem tijdens den wereldoorlog aan- gehouden dagboek en een verslag van zijn hand van het bezoek, op I April 1922 door H. M. de Koningin aan de feesten in Den Briel gebracht. Van de voor de Boekerij ten geschenke ontvangen boekwerken mogen hier vermelding vinden de Reiclts- registerbiicher Kaiser Karls V., die het Haus-, Hof- und Staatsarchiv te veeenen, uit dankbaarheid voor de om niet ontvangen uitgaven van het Genootschap, ons deed toe- komen. Evenmin mag kennisgeving onthouden worden aan het voor onze Boekerij heuchelijke feit, dat wij in het verslagjaar er in geslaagd zijn, die te verrijken met een verslagjaar er in geslaagd zijn, die te verrijken met een door ons gedane keuze uit den Engelschen Calendar of ix State Papers, voor welk aanzienlijk aantal deelen wij gaar- ne een nagenoeg volledig exemplaar der uitgaven des ne een nagenoeg volledig exemplaar der uitgaven des Genootschaps als tegengave aan het Record Office ter beschikking hebben gesteld. Van eenige serieën van tijdschriften in het bezit van het Genootschap hebben wij goedgevonden, dat zij in bruikleen werden gegeven aan het Instituut voor Middel- eeuwsche geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht, hoewel zij natuurlijk voor de gebruikers der Universiteits- Bibliotheek beschikbaar blijven. Bibliotheek beschikbaar blijven. In verband met de bovenstaande mededeelingen zij ten slotte nog vermeld, dat het Bestuur in het laatste ge- deelte des jaars in onderhandeling heeft gestaan met een der leden van het Genootschap, die een aantal hand- schriften uit onze verzameling gaarne in zijn bezit zou zien overgaan, aangezien hij de meening was toegedaan, dat zij deel uitmaakten van zijn familie-archief, waar- mede hij ze nu wenschte te hereenigen. Wij stonden in be- ginsel tegen dit verzoek niet afwijzend, maar -enschten aan een nader onderzoek van de gegrondheid van de tot ons gerichte vraag eerst een algemeen overzicht van onze handschriftencollectie te doen voorafgaan, met het oog op de vraag, in hoeverre in het algemeen enkele der daarin bewaarde bescheiden mogelijk beter in openbare of bijzon- dere archieven of verzamelingen thuis behoorden. Tot het verkrijgen van dit overzicht bood het jaar, waarover ver- slag wordt uitgebracht, geen gelegenheid meer; het vol- gende jaar zullen wij wellicht hier meer over mede te deelen hebben. Over den bloei van het Leesgezelschap met zijn krin- gen te Amersfoort, Arnhem en Haarlem, waar in het af- geloopen jaar ook de in het vorige verslag aangekondigde leeskring te 's-Gravenhage is bijgekomen, kunnen niet an- ders dan bevredigende mededeelingen gedaan worden.; zoo ook over zijn geldelijken toestand, waarvan bijlage D gewaagt. Dezelfde bijlage geeft ook het jaaroverzicht van de geldmiddelen van het Genootschap. Wij wenschen de reeds zoo dikwijls hier aangeheven klachten over den niet zeer gunstigen staat onzer financiën niet te herhalen, maar wel nog eens nadrukkelijk te verwijzen naar hetgeen wij boven in verband met de lijst der gewone leden geschre- X ven hebben. Een blij geluid deed ons echter een belang- stellende hooren, niet eens een lid van het Genootschap, die uit dankbaarheid voor wat de uitgaven, hiervan hem steeds gegeven hadden, een geldelijke bijdrage ter beschik- king der genootschapskas stelde. Bijlage E, het jaaroverzicht over 193o van de werk- zaamheden van de Commissie voor den Historischen Atlas van Nederland, zal niet dikwijls hier meer om plaats vragen. Het einde van het werk aan den Atlas begint in het zicht te komen. Over de op 26 April des jaars gehouden Algemeene Vergadering der leden van het Genootschap behoeven wij noch voor de bezoekers hier iets meer mede te deelera, noch voor de afwezigen, daar zij allen immers reeds sedert den zomer in het bezit van het Verslag dier ver- gadering zijn gekomen. Alleen zij hier aangeteekend, dat in aansluiting aan die vergadering, behalve de gewone voorjaars-vergadering van het Algemeen Bestuur, de jaar- vergadering van de groep Nederland van het Internatio- nal Committee of Historical Sciences toen hier ter stede gehouden is. In de eerste dagen des jaars werd den Voorzitter door H. M. de Koningin, Beschermvrouwe van het Genoot- schap, de gelegenheid geboden, op een avondpartij ten hove Haar uit naam van het Bestuur zijne opwachting te maken. Op het 3de Spaansch-Amerikaansch Congres voor G e- schiedenis en Aardrijkskunde, in het voorjaar te Sevilla gehouden, was ons gewaardeerd medelid Miss Irene A. Wright zoo vriendelijk het Genootschap wel te willen vertegenwoordigen; immers van haar aanbod dit te doen hebben wij gereedelijk gebruik gemaakt. Toen voorts ge- noemde dame, evenals het vorige jaar, ons vroeg, hare wetenschappelijke belangen in haar vaderland, Amerika, te dienen, hebben wij dit natuurlijk met hartelijke instem- ming gedaan. Geen aanleiding daarentegen hebben wij gevonden, om in te gaan op het verzoek, dat ons bereikt had, om weer toe te treden tot de Konferenz Landesgeschichtlicher Publikationsinstitute. Lang voor den oorlog hadden er wel eenige zijdelingsche betrekkingen tot deze instelling 3EI bestaan, maar lid er van was het Genootschap nimmer geweest en er scheen geen aanleiding te bestaan dit thans nog te warden, daar wij niet konden inzien, welke be- nog te warden, daar wij niet konden inzien, welke be- langen van het Genootschap daardoor zouden kunnen worden gediend. Met de mededeeling, dat ook ditmaal weer het Bestuur zich bevlijtigd heeft, zoo goed en volledig als mogelijk was antwoord te geven op de als steeds vrij talrijke ver- zoeken om inlichtingen, die het ontving, kan deze rubriek zoeken om inlichtingen, die het ontving, kan deze rubriek van dit jaarverslag gesloten worden, om over te gaan tot van dit jaarverslag gesloten worden, om over te gaan tot het belangrijkste deel hiervan: het relaas van wat ten aanzien der uitgaven des Genootschaps in 1930 door het Bestuur is verricht. Heel veel plaats zal echter ditmaal dit relaas niet voor zich behoeven op te eischen. Het jaar 1930 was een jaar van rustige werkzaamheid : aan hetgeen ter perse lag werd geregeld voortgezet, aan hetgeen in voorbereiding was door onze medewerkers even rustig voortgewerkt, zonder dat moeilijkheden van beteekenis, die om oplos- sing vroegen, zich voordeden en zonder dat nieuwe ge- zichtspunten werden geopend. Natuurlijk zag in het afgeloopen jaar weer een deel der Bijdragen en Mededeelingen het licht; gelijktijdig daar- mee konden wij ook reeds het Verslag van de in April gehouden Algemeene Vergadering der leden van het Ge- nootschap verzenden en na hetgeen wij omtrent deze uitgave in het vorige jaar hebben medegedeeld, zal men zich niet verwonderen, dat wij aan die gecombineerde zending ook de reeds zoo dikwijls besproken uitgave van de hand van den heer Chr. S. Dessing konden toevoegen: Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de Abdij van Egmond in de 15de eeuw. Hiermede was zon- der bezwaar ons programma voor 193o ten uitvoer ge- legd. Het programma voor het nu loopende jaar zal ons evenmin zorg baren. Behalve dan het deel der Bijdragen, dat met dit jaarverslag opent, zullen de leden één of meer deelen van de uitgave der Correspondentie van graaf Leycester toegezonden krijgen. Fén of meer deelen: deze woorden geven aanleiding, even bij deze publicatie stil te staan. Niet om haar, helaas, zeer langdurige voorgeschie- staan. Niet om haar, helaas, zeer langdurige voorgeschie- XII denis te schetsen; daarvoor kunnen wij gevoegelijk naar de Inleiding verwijzen, die Prof. Brugmans aan het eer- ste deel heeft doen voorafgaan. Maar om verslag te doen van een kleine verrassing, die de druk dezer uitgave ons in het verslagjaar bezorgde. Het vorige jaar hebben wij kunnen mededeelen, dat het eerste deel reeds afgedrukt was en dat van het tweede reeds een aanmerkelijk stuk de pers had verlaten. Immers waren wij steeds van plan geweest, op grond van de schatting van den omvang in druk van de ons aangeboden kopij, deze uitgave in twee stukken te verdeelen. Doch reeds vroeg in het jaar be- gonnen wij te twijfelen, of de ter drukkerij verrichte schatting wel juist was. Het tweede deel liep zeer belang- rijk uit en het naderde mét het eerste reeds bedenkelijk de 6o vel, waarop de geheele kopij was geschat. Het spreekt van zelf, dat wij aanstonds een nieuwe raming deden maken, die in plaats van 6o nu 8o vel opleverde, en toen voor een oogenblik den druk lieten stop zetten, om met Prof. Brugmans te raadplegen. Gelukkig bleek het niet te laat, om nog een behoorlijke afsluiting te geven aan het in druk zijnde tweede deel, waarop nu, uit den aard der zaak, een derde, dat een aan dien der twee andere gelijkwaar- digen omvang kon bezitten, moest volgen. Op het oogen- blik, dat wij dit verslag vaststellen, is de kopij der brief- wisseling zelve geheel afgedrukt, eveneens de onlangs wisseling zelve geheel afgedrukt, eveneens de onlangs van den heer Brugmans ontvangen Inleiding bij het eer- ste deel, zoodat wij binnenkort dit en het volgende, dat natuurlijk alleen tekst bevat, voor verzending gereed zul- len hebben liggen; maar het staat te betwijfelen, of het derde deel, waaraan omvangrijke indices moeten worden toegevoegd, die thans nog niet geheel persklaar zijn, op tijd zal gereed komen, om in den zomer, in welken tijd wij, naar de gewoonte der laatste jaren, om redenen van bezuiniging onze geheele jaarproductie in eens voorne- mens zijn te verzenden, aan de twee andere te kunnen worden toegevoegd. De leden van het Genootschap ont- vangen het dan later. Verder ligt sedert eenige maanden het tweede deel van de Rekeningen van het bisdom Utrecht op de pers. Het vorige jaar hebben wij in ons verslag hierover niet gesproken, maar wie zich de moeite wil getroosten, de verslagen over 1927 en I928 nog eens op te slaan, zal XIII het vanzelfsprekend vinden, dat, toen ons medebestuurs- lid Dr. Heeringa, de bewerker van het eerste deel, ons in het begin van 193o mededeelde, dat hij, zoodra de pets voor hem beschikbaar zou zijn, nu gaarne met den druk van het tweede deel een begin wilde zien maken, wij onmiddellijk bereid gevonden werden, de hem reeds sedert zoo lang gegeven belofte in te lossen. Over het tijdstip der verzending van (lit deel hebben wij nog niet van gedachten gewisseld. Maar nu staan wij Foor een moeilijkheid van ietwat eigenaardigen aard. De productiviteit van onze medewer- kers is ons distributie-vermogen verre vooruit geloopen. Er liggen drie belang- en omvangrijke uitgaven geheel en ten deele persklaar, of zoo goed als persklaar, voor den druk gereed, een enkele zelfs reeds geruimen tijd, die alle drie er aanspraak op kunnen maken, om voor den druk aan drie er aanspraak op kunnen maken, om voor den druk aan de beurt te komen. Wij zullen er ons dus thans ernstig over moeten beraden, aan welke er van wij den voorrang zullen moeten verleenen, om na het tweede deel van de Rekeningen van het bisdom Utrecht, waarmede deze publi- catie compleet zal zijn, in het licht gezonden te worden. Over ieder dezer drie uitgaven thans een enkel woord. Aan hetgeen in liet vorig jaarverslag over de Bentinck-. uitgave is medegedeeld valt alleen nog toe te voegen, dat de voorjaarsvergadering van het Algemeen Bestuur zich met het aan haar door Prof. Brugmans uitgebracht verslag over het rapport van Prof. Geyl, betreffende het- geen in het tweede deel dezer publicatie zou dienen te worden opgenomen, heeft kunnen vereenigen en dat daar- op aan den laatste en aan zijn medewerker Prof. Ger- retson is geschreven, dat het eerste deel, waarvan de kopij in ons bezit is, voor den druk is aanvaard, maar dat wij tot ons leedwezen nog niet aanstonds tot dien druk konden overgaan. Evenmin hebben wij veel toe te voegen aan wat in datzelfde vorige jaarverslag aangaande de uitgave door Miss Wright van bescheiden betreffende de daden der Nederlanders in de Caraïbische Zee is in het midden ge- bracht. Schreven wij daar, dat miss Wright zich eenigs- zins tegenstribbelend had neergelegd bij ons besluit, om van haar te vragen, dat zij voor deze uitgave ook nog materiaal over de jaren 164.I--I648 zou trachten bijeen te XIV brengen, toch bleek zij na nader onderzoek, waarvoor de ons toegezonden kopij van haar hand haar wederom was teruggezonden, zich volkomen met ons inzicht te hebben vereenigd. Het resultaat van dat onderzoek was toch zeer bevredigend gebleken en naar haar eigen meening was de bevredigend gebleken en naar haar eigen meening was de uitgave door de toevoeging der nieuwe bescheiden, over dat tijdvak loopende, aanmerkelijk verbeterd. Wij hebben toen het opnieuw ontvangen vermeerderde materiaal om toen het opnieuw ontvangen vermeerderde materiaal om bericht en raad in handen van één der onzen gesteld, die reeds vroeger zich met deze en andere uitgaven van miss reeds vroeger zich met deze en andere uitgaven van miss Wright bijzonder had beziggehouden. Voorloopig had hij nog geen gelegenheid tot het uitbrengen vaan eet uit- voerig verslag en bepaalde hij zich tot een paar opmer- voerig verslag en bepaalde hij zich tot een paar opmer- kingen van ondergeschikt belang, die aan miss Wright werden overgebracht; maar in afwachting van bedoeld beslissend rapport durven wij wel zeggen, dat de indruk bij ons bestaat, dat het manuscript in hoofdzaak pers- klaar is, behoudens natuurlijk nog de vertaling van de daarin opgenomen stukken uit de Spaansche taal. Onze medewerkster, voortvarend in alles, heeft meermalen haar ongeduld betoond, om tot den druk toegelaten te worden; in verband echter met hetgeen wij hier en boven hebben medegedeeld, zal men kunnen bevroeden, dat wij haar tot berusting hebben moeten, manen. Het ten vorige jare ter kennis van de leden gebrachte vermoeden, dat Prof. Oppermann weldra gereed zou zijn met de bewerking van den herdruk der Annales Egmun- dani of, zooals hij de uitgave herdoopt heeft, der Fontes Egmundenses, is bewaarheid geworden. Nadat wij in het Egmundenses, is bewaarheid geworden. Nadat wij in het afgeloopen jaar Prof. Oppermann met goed gevolg be- hulpzaam hadden kunnen zijn bij het naar Utrecht ter inzage toegezonden krijgen van een kostbaar handschrift uit Alkmaar, kwam niet lang vóór het einde van het verslagjaar de geheele kopij persklaar in onze handen. Toen wij voor eenige jaren deze zeer belangrijke uitgave op het getouw zetten, hebben wij over het plan daarvan op het getouw zetten, hebben wij over het plan daarvan het advies gevraagd van die leden van het Bestuur, wier studiën zich meer bepaaldelijk op het gebied der middeleeuwsche geschiedenis plegen te bewegen. Het ligt dus voor de hand, dat wij hen ook thans raadpleeg- den, nu de uitgave in handschrift voor ons lag; bij het opstellen van dit verslag was hun onderzoek nog niet afgeloopen. XV Ten slotte dient met betrekking tot de Werken, die in voorbereiding zijn, nog het een en ander medegedeeld te worden over den gang van zaken ten opzichte der Cor- respondance de Marguerite de Parme. Van deze uitgave geldt in het bijzonder wat wij in den aanvang van onze mededeelingen over de publicaties van het Genootschap hebben geboekstaafd : er wordt gestadig en met vrucht aan doorgewerkt. Na de uitvoerige mededeelingen in ons vorig jaarverslag kunnen wij hierover thans zeer kort zijn. Dr. Enno van Gelder heeft in zijn vacanties zijn onderzoek naar stukken, die zoowel in de serie der brie- ven als die der zgn. pièces j ustif icatives moeten worden opgenomen, in allerlei registers en collecties, die hiervoor in aanmerking schenen te zullen komen, te Brussel voort- in aanmerking schenen te zullen komen, te Brussel voort- gezet, daarbij bijgestaan, zoowel voor het onderzoek als voor het afschrijven der stukken, door een bevoegde hulpkracht. Een persoonlijk onderzoek door hem te Rijsel ingesteld, waar hij correspondentie van den Koning met de Landvoogdes op het spoor meende gekomen te zijn, liep op niets uit; een door bemiddeling van Prof. Geyl in het Britsch Museum te Londen verricht onderzoek leverde evenmin resultaat op; meer valt wellicht te hopen van den inhoud van twee registers uit de Parijsche Bi- bliothèque Nationale, waarvan Dr. Van Gelder opzending naar ons Algemeen Rijksarchief heeft gevraagd. In het allereerste begin van het loopende jaar heeft onze medewerker wederom een mondelinge bespreking met den Voorzitter en den 1sten Secretaris over de alge- meene inrichting dezer uitgave gehad in verband met de omstandigheid, dat het einde van het verzamelen van het materiaal in het zicht komt; maar hierover spreken wij liever in het jaarverslag over 1931, in welk jaar die voorbereiding wel tot afsluiting zal komen. Met Dr. Smit hebben wij in het jaar 1930 niet in ge- gedachtenwisseling gestaan over het deel met inleiding en indices, waarmede de uitgave der Rekeningen van de graven en gravinnen uit het Henegouwsche huis volledig zal zijn. Daar hij evenwel, zooals reeds eerder gezegd is, geruimen tijd voor de bewerking er van heeft gevraagd, hebben wij ons over zijn zwijgen in het minst niet ver- ontrust. De hoop, verleden jaar uitgesproken, dat wij binnen- kort iets zouden vernemen van het eerelid van het Ge- nootschap, Prof. Cordt te Kiew, over de door hem toe- gezegde uitgave van het journaal, door Jan Cornelisz. Noomen van de beide reizen van Peter den Groote door ons land opgesteld, is niet verwezenlijkt. Over de voor de Bijdragen en Mededeelingen van 1931 in het verslagjaar ontvangen bijdragen ten besluite van dit verslag nog eenige woorden. Ten eerste dan over die, welke wij meenden in dien bundel op te moeten nemen. De eerste bijdrage is van de hand van den heer Hallema; zij brengt stukken aan het licht over het octrooi, dat Gouda in het jaar 1664 van de Staten van Holland dat Gouda in het jaar 1664 van de Staten van Holland verkreeg, om met de bezitters der heerlijkheden, in de omgeving dier stad gelegen, overeenkomsten aan te gaan, waarbij die heerlijkheden tegen betaling van een zekeren cijns het recht kregen, de in haar gebied aangetroffen landloopers en ander geboefte in het Goudsche tucht- huis te doen opnemen. De heer Hallema bood ons nog een tweede bijdrage aan, die zich bewoog op een gebied, waar wij tot nu toe te vergeefs materiaal ter uitgave ge- zocht hadden, n.l. dat der oude betrekkingen van ons land tot Rusland; zij bleek echter van te particulieren, ja, te huiselijken aard te zijn, dan dat zij den druk zou verdie- huiselijken aard te zijn, dan dat zij den druk zou verdie- nen, maar gaf ons niettemin, geleid door een aanwijzing nen, maar gaf ons niettemin, geleid door een aanwijzing van den heer Hallema zelven, aanleiding hem te vragen, om elders te zoeken naar aan het aangebodene verwante, maar misschien belangrijker materiaal, dat mogelijk wèl voor uitgave in aanmerking zou komen. De heer Hallema heeft toegezegd zulks te doen en wellicht zullen wij in een volgend jaar hier het een of ander over hebben mede te deelen. De daarop volgende bijdrage over de voorstellen tot wijziging van de Grondwet van 1815, in 1832 door Canne- man, Piepers en Van Royen bij geheim rapport aan den Koning aangeboden, aanvaardden wij gaarne, omdat er een schakel door werd aangevuld in de keten van pogin- gen tot herziening dier grondwet vóór het jaar 1840. De heer Kannegieter, die haar inzond, had zich aanvanke- lijk deze uitgave als een soort jubileumspublicatie voor 1932 gedacht, maar heeft zich er bij neergelegd, dat wij, aangezien er aanvankelijk nog maar weinig stof voor de aangezien er aanvankelijk nog maar weinig stof voor de XVII Bijdragen van 1931 was ingekomen, haar reeds in dit jaar een plaats gaven. Evenmin als de beide hiervoren genoemde medewer- kers is de heer S. P. l'Honoré Naber een onbekende voor de gebruikers van de uitgaven van het Genootschap. Wij wisten, dat hij in het bezit was van een afschrift van het journaal van M. Hzn. Tromp van diens krijgsverrichtin- gen in het jaar 1639, en toen van dit journaal een uitgave in het Engelsch het daglicht had gezien, meenden wij niet langer te moeten wachten met den heer Naber uit te noo- digen, om het origineel hier ter plaatse te laten afdruk- ken. De heer Naber was, zooals wij wel verwachtten, aan- stonds bereid aan deze uitnoodiging gevolg te geven en wenschte zelfs verder te gaan dan dat en aan het journaal van Tromp toe te voegen een herdruk van een zeldzaam Engelsch geschriftje, het dagboek van Peter White, den schipper van het schip van den Engelschen Admiraal Pennington in den slag bij Duins. Het denkbeeld trok ons zeer aan en wij hebben eenigen tijd geaarzeld, of wij op het voorstel van den heer Naber niet zouden ingaan, daar de twee journalen elkaar natuurlijk prachtig aan- vulden; maar ten slotte zijn wij, toen onverwacht een ander aanbod van uitgave werd gedaan, dat wij niet gaarne wilden uitstellen, met den heer Naber tot over- eenstemming gekomen, dat deze het journaal van White tot het jaar 1932 nog onder zich zoude houden, wanneer wij het gaarne een plaats in deze Bijdragen zullen in- ruimen. De bijdrage, die wij gaarne spoedig wilden opnemen, waarop zooeven werd gezinspeeld, sluit dezen bundel. Het zijn de aanteekeningen van Jhr. Mr. W. Boreel van Hogelanden, in 1848 voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, over hetgeen hem in dat jaar over- komen en door hem verricht is in verband met de her- ziening van de Grondwet, alsmede over zijn bemoeiingen ter zake van de Kabinetscrisis van het volgende jaar; het geheel gevolgd door eenige brieven aan en van Boreel over deze laatste aangelegenheid. Deze bescheiden, her- komstig uit het archief van de familie Boreel op het huis Waterland bij Velzen, waren door den eigenaar, Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hogelanden, den zoon van boven- genoemden staatsman, ter beschikking gesteld van Prof. Bijdr. en Aleded. LII. II XVIII Mr. J. de Louter, die ze hierachter, voorzien, van een korte inleiding en de onmisbare annotatie, heeft doen drukken. Wij waren natuurlijk gaarne bereid, om aan diens werk op verzoek van Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hogelanden een paar bladzijden van zijn hand over de persoon van zijn vader te laten voorafgaan. Aanvankelijk zijn wij ook voornemens geweest, de ons reeds vroeger door Dr. Obreen toegezegde en dit jaar van hem ontvangen vierde verzameling Zeeuwsche oorkonden uit de 13de eeuw onder de hierachter volgende bijdragen op te nemen. Dat wij dit ten slotte niet gedaan en zoo- doende de reeks onvoltooid hebben gelaten, want deze collectie zou voorloopig de laatste zijn, is niet voortgespro- ten uit mindere waardeering voor den arbeid van onzen ten uit mindere waardeering voor den arbeid van onzen ijverigen, langjarigen medewerker, maar uit de overwe- ging van de onaannemelijkheid van eenzelfde verzameling historische bescheiden binnen korten tijd door eenzelf den bewerker tweemaal op verschillende plaatsen te doen uit- geven. In de voorjaarsvergadering van het Algemeen Be- stuur was namelijk door ons medebestuurslid Prof. Gosses het denkbeeld geopperd, om de tot nu toe door Dr. Obreen in deze Bijdragen en Mededeelingen gepubliceerde ma de nog te wachten 13de eeuwsche oorkonden in één bundeltje samen te lezen. Wij hebben sindsdien hierover meermalen met Prof. Gosses en Dr. Obreen van gedachten gewisseld, maar de zaak bleef onbeslist, totdat in de eerste dagen van het sedert ingetreden nieuwe jaar ons het bericht bereikte, dat de heer Gosses de Koninklijke Akademie van Wetenschappen bereid had gevonden, om een bundel als bedoeld, en zoo mogelijk vermeerderd, door den heer Obreen te doen samenstellen. Tot zoolang hadden wij diens manuscript laten liggen ; nu de beslissing gevallen was, hebben wij hem ons bovenvermeld besluit moeten mededeelen. Aanvankelijk eenigszins daarover teleurge- steld, heeft hij toch ingezien, dat het niet onredelijk was. In ons jaarverslag over 1928 hadden wij tot ons leed- wezen te berichten, dat door het overlijden van Mr. Bouricius stagnatie was gekomen in de besprekingen over een uitgave door hem en door zijn stadgenoot, den heer J. H. van Dijk, van rekeningen der bijdragen van Delft- sche burgers aan de kosten van de eerste jaren van den opstand tegen den Spaanschen Koning. In het afgeloopen XIX jaar heeft de heer Van Dijk ons voorgesteld, om den af- gebroken draad weer aan te knoopen, waar wij volkomen toe bereid waren. Aanvankelijk heeft het eenige moeilijk- heid opgeleverd, de met wijlen den heer Bouricius ge- heid opgeleverd, de met wijlen den heer Bouricius ge- voerde onderhandelingen weer te reconstrueeren; maar wij verwachten van een voorgenomen mondelinge be- spreking met den heer Van Dijk, dat de uitgave ten slotte nog haar beslag zal krijgen. nog haar beslag zal krijgen. Eénmaal hebben wij zeer tot ons leedwezen opneming van een aangeboden bijdrage moeten weigeren. Het ging om een voortreffelijk en uitvoerig bewerkte publicatie van een Livre de Comptes van een koopman uit St. Amand in Noord-Frankrijk uit het begin der i6de eeuw. Slechts de overweging, dat het aangebodene niet paste in het kader van onze uitgaven, heeft ons tot dit besluit geleid, dat bovendien vergemakkelijkt werd door de we- geleid, dat bovendien vergemakkelijkt werd door de we- tenschap, dat deze arbeid elders zonder bezwaar opne- ming zou kunnen vinden. Een ander maal kostte het minder moeite een bijdrage, waarvoor opname werd ge- vraagd, te weigeren. Het scheepsjournaal, waarover het aanbod liep, was immers reeds gedrukt en de inhoud er van door onzen correspondent bovendien al elders vol- doende verwerkt. Van een verzoek van dezelfde hand, om een handschrift te mogen drukken, dat betrekking had op de woelingen binnen Rotterdam in den jare 1672, hebben wij na de eerste schriftelijke gedachtenwisseling niet verder gehoord. Een verzoek van een andere belangstel- lende zijde gedaan, om, voorzien van een inleiding, te mogen doen opnemen een afdruk van een lakstempel van Spinoza, dat diens betrekkingen tot de Rozekruisers zou bewijzen, werd door den aanvrager later teruggenomen. Tot besluit een mededeeling, die, hoezeer van huis- houdelijken aard, toch de gebruikers van de uitgaven van het Historisch Genootschap kan interesseeren. Eenige het Historisch Genootschap kan interesseeren. Eenige jaren geleden hadden wij een andere papiersoort in ge- bruik genomen voor den druk der uitgaven van het Ge- nootschap; het was het bekende zgn. normaalpapier, van dezelfde goede hoedanigheid als tevoren, maar wat lich- ter in gewicht. Nu was het ons in het gebruik gaan opval- len, dat de drukspiegel van de ééne bladzijde min of meer len, dat de drukspiegel van de ééne bladzijde min of meer op de andere doorscheen. Wij hebben de zaak uitvoerig op de andere doorscheen. Wij hebben de zaak uitvoerig met onzen uitgever besproken. Om het euvel te kunnen XX bestrijden, stonden twee wegen open: zwaarder papier te bezigen maar van minder qualiteit, of minder doorschij- bezigen maar van minder qualiteit, of minder doorschij- nend papier van dezelfde hoedanigheid maar van aan- nend papier van dezelfde hoedanigheid maar van aan- merkelijk hooger prijs. Voorloopig hebben wij besloten het gebruik van het oude papier voort te zetten, maar het gebruik van het oude papier voort te zetten, maar onze aandacht blijft toch op het geval gevestigd. Het Bestuur van het Historisch Genootschap, G. W. KERNKAMP, Voorzitter. W. A. F. BANNIER, Iste Secretaris. BIJLAGE A. NAAMLIJST DER LEDEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP'). BESCHERMVROUW, HARE MAJESTEIT DE KONINGIN. BESTUUR. Dr. G. W. Kernkamp, Voorzitter. Mr. Dr. S. van Brakel, Onder- Voorzitter. Dr. W. A. F. Barmier, Eerste Secretaris. Dr. C. D. J. Brandt, Tweede Secretaris. Dr. K. Heeringa, Penningmeester. Dr. A. Hulshof, Eerste Bibliothecaris. 0. A. Evers, Tweede Bibliothecaris. Dr. H. Brugmans. Dr. H. T. Colenbrander. Mr. A. le Cosquino de Bussy. Mr. R. Fruin. Dr. I. H. Gosses. Dr. W. J. M. Mulder. Mr. Dr. N. W. Posthumus. Dr. A. A. van Schelven. 4) Bij deze lijst is aangenomen de feitelijke toestand op Januari Adresveranderingen en andere correcties in Januari Adresveranderingen en andere correcties in deze lijst gelieve men te melden aan den asten Secretaris (Utrecht, J. W. Frisostraat 18). (Utrecht, J. W. Frisostraat 18). XXII EERELEDEN. P. S. Allen, te Oxford. C. M. Andrews, te New Haven (Conn.). E. Baasch, te Freiburg i. B. U. Berlière, te Maredsous. G. N. Clark, te Oxford. B. A. Cordt, te Kiew. J. Cuvelier, te Brussel. E. W. Dahigren, te Stockholm. G. Edmundson, te St.-Raphaël. E. Hubert, te Luik. J. F. Jameson, te Washington (D. C.). H. S. Lucas, te South-Pasadena (Cal.). 0. Nachod, te Dresden. 0. Nachod, te Dresden. H. Pirenne, te Ukkel-Brussel. W. R. Scott, te Glasgow. H. Ritter von Srbik, te Weenen. Sir J. A. J. de Villiers, te Londen. H. Watjen, te Munster i. W. E. Wrangel, te Lund. GEWONE LEDEN I). Dr. C. J. K. van Aalst, te Hoevelaken. J. Adriaanse, te Hulst. Dr. J. H. Adriani, te Utrecht. A. E. d'Ailly, te Amsterdam. C. H. van Aken, te Utrecht. Dr. M. 0. Albers, te Rotterdam. P. Albers, te Maastricht. B. Alkema, te Soest. Dr. R. Altamira y Crevea, te 's-Gravenhage. J. Korthals Altes, te 's-Gravenhage. Dr. M. A. van Andel, te Gorinchem. Dr. J. P. Fockema Andrew, te Utrecht. Mr. S. J. Fockema Andrew, te Leiden. Mr. L. J. van Apeldoorn, te Amsterdam. Dr. J. A. van Arkel, te 's-Gravenhage. Dr. P. V. Astro, te Baarn. Dr. J. G. Avis, te Utrecht. Dr. T. Baader, te Nijmegen. C. W. H. Baard, te Amsterdam. Mr. C. Bake, te 's-Gravenhage. C. Bakker, te Broek-in-Waterland. G. Bakker Wz., te Haarlem. H. J. Murray Bakker, te Zeist. Dr. W. A. F. Barmier, te Utrecht. M. Barents, te Amsterdam. Dr. J. S. Bartstra, te Haarlem. Mej. Dr. F. K J. M. Baudet, te Utrecht. Dr. E. D. Baumann , te Oosterbeek. Jhr. Dr. H. W. L. de Beaufort, te Neder-Langbroek. Mr. Dr. J. A. A. H. de Beaufort, te Leusden. 1) Leden-donateurs worden met een *, leden-begunstigers met een § aangeduid. een § aangeduid. XXIV Dr. H. E. Becht, te Amersfoort. Dr. B. Becker, te Amsterdam. Dr. A. A. Beekman, te 's-Gravenhage. Jhr. Mr. F. Beelaerts van Blokland, te 's-Gravenhage. Jhr. Mr. W. A. Beelaerts van Blokland, te 's-Gravenhage. Mr. N. Beets, te Amsterdam. Mr. N. Beets, te Amsterdam. Mr. J. Belonje, te Alkmaar. Mr. N. de Beneditty, te Amsterdam. Dr. J. F. Bense, te Arnhem. G. J. G. C. graaf van Aldenburg Bentinck, te Amerongen. Dr. J. Berg, te Amsterdam. Dr. J. Berg, te Amsterdam. E. J. J. van Bergen, te 's-Gravenhage. Mr. Dr. L. J. H. Hijmans van den Bergh, te Rotterdam. H. B. Berghuys, te Utrecht. Dr. J. Bergsma, te 's-Gravenhage. Dr. J. W. Berkelbach van der Sprenkel, te Haarlem. W. van Beuningen, te Utrecht. W. M. Beyerinck, te Zeist. Mr. G. Bicker Caarten, te Baarn. Dr. J. P. de Bie, te 's-Gravenhage. Mr. W. Roosegaarde Bisschop, te Londen (E.). G. C. van Balen Blanken, te Bovencarspel. Dr. F. Blauwkuip, te Drachten. Mr. A. S. de Blécourt, te Leiden. Mej. J. M. Blok, te Amsterdam. W. Blommaert, te Stellenbosch (Z.-A.). Dr. L. Bobé, te Kopenhagen (D.). Dr. J. Boeke, te Utrecht. J. T. Boelen, te Amsterdam. Mr. F. C. M. Boenders, te Utrecht. D. Boer, te 's-Gravenhage. Dr. M. G. de Boer, te Amsterdam. Dr. M. H. de Boer, te Utrecht. Dr. K. H. Boersema, te Leiden. xxv Mr. Dr. E. 0. baron van Boetzelaer, te Buitenzorg Dr. C. W. T. baron van Boetzelaer van Dubbeldam, te De Bilt. Dr. J. Bohatec, te Weenen (0.). Dr. M. Bokhorst, te Pretoria (Z.-A.). Dr. H. Bolkestein, te Utrecht. Dr. M. Bollert, te Dresden (D.). Dr. E. de Bom, te Antwerpen (B.). Dr. A. Miner, te Munster W. (D.). Jhr. P. J. Boogaert, te Middelburg. Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud-Amelisweerd, te Utrecht. Dr. S. P. E. Boshoff, te Kaapstad (Z.-A.). Dr. P. R. Botha, te New-York (N.-Y.) (U. S. A.). C. Graham Botha, te Kaapstad (Z.-A.). Dr. J. Botke, te Groningen. Mej. M. H. Bottenheim, te Amsterdam. Dr. G. A. Boutelje, te 's-Gravenhage. M. ten Bouwhuys, te 's-Gravenhage. Dr. H. Bouwman, te Kampen. Dr. H. Bouwman, te Utrecht. C. R. Boxer, te Tokio (Jap.). Mr. Dr. S. van Brakel, te Utrecht. J. A. Brakman, te 's-Gravenhage. Dr. G. A. Brands, te Haarlem. Dr. T. Brandsma, te Nijmegen. Dr. C. D. J. Brandt, te Utrecht. Dr. A. A. Bredius, te Monte Carlo (M.). Mej. Mr. G. H. C. Breesnee, te 's-Gravenhage. Jhr. Mr. Dr. J. R. Clifford Kocq van Breugel, te Driebergen. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, te Rotterdam. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, te Rotterdam. D. A. Brinkerink, te Arnhem. G. Brinkhuis, te Utrecht. Dr. H. D. van Broekhuizen, te*Pretoria (Z.-A.). Dr. C. Broeksmit, te Utrecht. XXVI A. Brom Jr., te Utrecht. J. E. Brom, te Utrecht. J. A. Brouwer, te Groningen. Mr. J. G. Brouwer Nijhoff, te Utrecht. Mej. G. Brugmans, te Amsterdam. § Dr. H. Brugmans, te Amsterdam. Dr. I. J. Brugmans, te Batavia (N.-I.). Dr. W. de Bruin, te Rotterdam. Mej. C. E. C. Bruining, te 's-Gravenhage. Dr. L. Brummel, te 's-Gravenhage. Mej. T. C. T. Brummer, te Amsterdam. Dr. E. C. G. Brunner, te Utrecht. Dr. M. Bruijel, te Haarlem. Dr. W. J. M. Bach, te Roermond. Dr. H. de Buck, te Groningen. Dr. G. J. Buitenhof, te Overveen. Mr. W. B. Buma, te Marssum. § Mr. A. le Cosquino de Bussy, te Amsterdam. Dr. T. S. van der Bij, te s-Gravenhage. W. J. J. C. Bijleveld, te Leiden. Mr. R. Bijlsma, te 's-Gravenhage. Dr. A. W. Bijvanck, te Leiden. Mr. A. J. L. van Beeck Calkoen, te 's-Gravenhage. Dr. J. R. Callenbach, te Rotterdam. Dr. J. R. Callenbach, te Rotterdam. Mr. J. W. C. van Campen, te Utrecht. Dr. R. J. Castendijk, te Schiedam. Dr. J. Spinossa Cattela, te Arnhem. C. N. Cazaux van Staphorst, te 's-Gravenhage. Dr. A. A. Cense, te Makassar (N.-I.). Dr. P. H. van Cittert, te Utrecht. Mr. R. P. Cleveringa, te Leeuwarden. Dr. H. Cohen, te Rotterdam. Mr. Dr. I. B. Cohen, be Groningen. Dr. H. T. Colenbrander, te Leiden. XXVII Dr. H. Colijn, te 'a-Gravenhage. Mr. A. J. M. Cornelissen, te Nijmegen. Dr. J. D. M. Cornelissen, te Nijmegen. Dr. H. P. Coster, te Groningen. Mej. M. M. Couvée, te Arnhem. A. J. E. van Ourijck van der Crab, te Parijs (F.). Dr. J. A. Cramer, te Utrecht. C. C. A. Croin, te Dordrecht. * Dr. C. F. A. van Dam, te Amsterdam. H. H. van Dam C.Hz., te 's-Gravenhage. W. E. van Dam van Isselt, te 's-Gravenhage. M. P. M. Daniëls, te Nijmegen. Dr. G. Das, te Arnhem. F. Oudschans Dentz, te 's-Gravenhage. Dr. J. Denucé, te Antwerpen (B.) K. Derks, te Nijmegen. C. S. Dessing, te Amsterdam. Mr. P. Dieleman, te Middelburg. J. H. van Dijk, te Delft. Dr. J. G. van Dillen, te Amsterdam. Dr. P. J. Dobbelaar, te Brielle. Dr. J. C. van der Does, te Amsterdam. Dr. A. ten Doesschate, te Zwolle. Mr. T. F. J. A. Dolk, te Delft. C. P. J. Dommisse, te Maassluis. H. J. Donkers, te Nijmegen. Mr. Dr. A. van Doorninck, te 's-Gravenhage. N. J. M. Dresch, te Alkmaar. R. H. Driessen, te Maarssen. J. M. Droogendijk, te Rotterdam. Mej. Dr. S. W. A. Drossaers, te 's-Gravenpage. Dr. Y. Z. Dubosq, te Amsterdam. Mr. V. H. L. Dumoulin, te Vught. XXVIII H. J. M. Ebeling, te 's-Hertogenbosch. Mr. C. C. D. Ebell, te 's-Gravenbage. Mr. T. G. van Eck, te 's-Gravenbage. Dr. W. van Eeden, te Delft. Mr. C. P. van Eeghen, te Amsterdam. S. P. van Eeghen, te Amsterdam. Dr. A. Eekhof, te Oegstgeest. A. G. A. van Eelde, te Amsterdam. Mevr. M. L. H. Eerdbeek—Claasen, te Katwijk a. d. Rijn. Mr. J. Eggen van Teriaan, te Bonn (D.) Mr. J. Eggen van Teriaan, te Bonn (D.) Mr. F. J. D. C. Egter van Wissekerke, te Brielie. Mr. J. A. Eigeman, te Rotterdam. Dr. J. E. Elias, te Zeist. Dr. W. van der Eist, te Utrecht S. Elte, te Zwolle. Dr. S. Elzinga, te Haarlem. M. van Empel, te Middelburg. Mr. J. T. Endtz, te Utrecht. Dr. S. P. Engelbrecht, te Pretoria (Z.-A.). Dr. D. T. Enklaar, te Breda. Dr. H. E. Enthoven, te 's-Gravenhage. P. A. Euwens, te Willemstad (Curaçao). G. A. Evers, te Utrecht. Mr. J. C. A. Everwijn, te Noordwijk. Dr. G. W. Eybers, te Pretoria (Z.-A.). Jhr. Mr. Dr. W. J. M. van Eysinga, te Leiden. Mr. Dr. J. Wackie Eysten, te Aerdenhout. Jhr. E. K. G. Falck, te 's-Gravenhage. Mr. P. J. van der Feen, te Domburg. Mr. H. D. Feenstra, te Amsterdam. P. Feenstra Jr., te Amsterdam. Dr. R. W. Feikema, te Utrecht. Jhr. Mr. C. Feith, te 's-Gravenhage. Mej. Dr. D. A. Felix, te Domburg. XXIX Dr. F. H. Fischer, te Amsterdam. Mr. G. van der Flier, te Arnhem. Mr. R. A. Fockeina, te Baarn. Mr T. H. Fokker, te Rome (It.). Mr. B. de Gaay Fortman, te Amsterdam. Dr. D. Franses, te Nijmegen. Mr. J. Frima, te Amersfoort. Mr. R. Fruin, te 's-Gravenhage. Mevr. W. Fruin-Mees, te Batavia (N.-I.). Mej. Dr. W. P. Frijlinck, te Amsterdam. A. A. Ganderheyden, te Hilversum. Mr. B. J. Lintelo baron de Geer van Jutphaas, te Utrecht. H. P. Geerke, te 's-Gravenhage. H. P. Geerke, te 's-Gravenhage. E. T. Geesink, te Haarlem. J. Geesink, te Zwolle. C. C. de Gelder, te 's-Gravenhage. Dr. J. J. de Gelder, te Oegstgeest. Di. H. A. Enno van Gelder, te 's-Gravenhage. Dr. W. S. Gelinck, te Haarlem. Dr. C. Gerretson, te Utrecht. Mr. J. Gerritzen, te 's-Gravenhage. J. E. Gerzon, te Amsterdam. Dr. P. C. A. Geyl, te Londen (E.). Mej. Dr. H. C. M. Ghijsen, te Domburg. Dr. S. F. N. Gie, te Pretoria (Z.-A.). Dr. J. B. F. van Gils, te 's-Gravenhage. Dr. P. J. M. van Gils, te Roermond. Dr. H. Fievez de Malines van Ginkel, te Bandoeng (N.-I.). Dr. J. van Ginneken, te Nijmegen. Dr. J. van Ginneken, te Nijmegen. H. A. van Goch, te Amsterdam. Dr. H. Goebel, te Kolberg (D.). G. J. de Goede, te Wijdenes. Dr. T. Goedewaagen, te Utrecht. Dr. W. G. Goeters, te Bonn (D.). XXX Dr. T. J. A. J. Goossens, te Tilburg. Mr. Dr. L. J. C. van Gorkom, te 's-Hertogenbosch. Dr. A. Goslinga, te Amsterdam. Dr. I. H. Gosses, te Groningen. S. Gouda Quint, te Arnhem. W. Graadt van Roggen, te Utrecht. Mr. J. Hooft Graafland, te Utrecht. Jhr. Mr. P. H. Hooft Graafland, te Bilthoven. Mej. Dr. C. C. van de Graft, te Utrecht. Jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel, te Arnhem. Mr. Dr. J. H. P. M. van der Grinten, te Nijmegen. H. G. van Grol, te Vlissingen. Mej. H. C. A. Grolman, te Utrecht. Mej. G. Grosheide, te Amsterdam. Mr. J. M. Gulcher, te 's-Gravenhage. Mej. E. Weggeman Guldemont, te Brussel (B.). J. W. Gunst, te Oegstgeest. Jhr. Mr. Dr. N. C. de Gij celaar, te Wassenaar. Mr. J. K. van der Haagen, te Voorburg. Dr. S. P. Haak, te Arnhem. Dr. J. Haantjes, te Londen (E.). Dr. M. de Haas, te 's-Hertogenbosch. Mr. A. Haga, te Zwolle. T. L. Haitjema, te Groningen. Mr. S. N. B. Halbertsma, te Rotterdam. A. Hallema, te Ginneken. Dr. A. G. van Hamel, te Utrecht. * Mr. G. C. D. R. baron van Hardenbroek van Berg- ambacht, te Driebergen. Mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, te Leeuwarden. H. L. van Harreveld, te Delft. Dr. P. N. U. Harting, te Groningen. K. D. Hartmans, te Amsterdam. XXXI J. Haspers, te Kampen. Mr. H. C. Hazewinkel, te Rotterdam. § J. H. van Heek, te Lonneker. Dr. C. de Heer, te Rotterdam. Mr. J. E. Heeres, te 's-Gravenhage. Dr. K. Heeringa, te Utrecht. L. J. van der Heijden, te Utrecht. Mej. Dr. H. E. Heimans, te Almelo. Dr. J. Heinsius, te Wassenaar. 0. C. van Hemessen, te Woubrugge. Dr. A. Hendriks, te Amsterdam. J. Henneman, te Warmond. Mgr. Dr. A. H. L. Hensen, te 's-Gravenhage. Dr. C. Hentzen, te Maastricht. P. G. Hesse, te Weert. Lic. H. Klugkist Hesse, te Elberfeld (D.). Dr. G. W. van Heukelom, te Bilthoven. Mr. E. J. J. van der Heyden, te Nijmegen. B. Heymans, te Overveen. Mej. Dr. J. D. Hintzen, te Amsterdam. Dr. R. Hiicker, te Berlijn (D.). F. A. Hoefer, te Hattem. F. van Hoeck, te Nijmegen. Dr. J. J. van den Hoek, te Overveen. Jhr. Mr. D. J. P. Hoeufft, te 's-Gravenhage. Mr. A. van der Hoeven, te Rotterdam. Mr. B. van 't Hoff, te Deventer. W. J. Hoffman, te Newton Centre (Mass.) (U.S.A.). J. G. A. van Hogerlinden, te Arnhem. J. G. A. van Hogerlinden, te Arnhem. Dr. C. Hoitsema, te Utrecht. Dr. L. J. van Holk, te Utrecht. Mr. Dr. F. A. Holleman, te Amsterdam. Dr. H. J. Honders, te Sneek. G. J. Honig, te Koog a. d. Zaan. XXXII C. G. 't Hooft, te Amsterdam. J. H. Hoogendijk, te Tandjong Priok (N.-I.). Mej. M. S. U. Hoogeveen, te Arnhem. Dr. G. J. Hoogewerff, te Rome (It.). Dr. S. S. Hoogstra, te Gouda. Mr. E. J. Thomassen à, Thuessink van der Hoop, te 's-Gravenhage. e 's-Gravenhage. Dr. M. T. Houtsma, te Utrecht. F. de Witt Huberts, te Zandvoort. Dr. F. W. Hudig, te Aerdenhout. Mej. M. Huffer, te Nijmegen. Dr. K. Huizenga, te Middelburg. * Dr. J. de Hullu, te Cadzand. Dr. A. Huishof, te Utrecht. Dr. F. W. T. Hunger, te Amsterdam. Jhr. L. Huydecoper van Nigtevecht, te Utrecht. Mr. H. A. Idema, te Den Helder. H. A. van IJsselsteyn, te 's-Gravenhage. Mr. J. L. N. van IJsselsteyn, te Oirschot. * Mej. Dr. A. W. de Iongh, te Amsterdam. Mr. W. van Iterson, te Leiden. Dr. G. P. van Itterzon, te Alblasserdam. Mr. H. T. s'Jacob, te Utrecht. Dr. R. Jacobsen, te Rotterdam. D. Jansen, te Utrecht. Mgr. J. H. G. Jansen, te Utrecht. Dr. J. R. Jansma, te Hilversum. Dr. N. Japikse, te 's-Gravenhage. Mej. J. T. Jelgersma, te Oegstgeest. Mr. A. M. de Jong, te Amsterdam. Dr. J. de Jong, te Driebergen. W. R. de Jong, te Hilversum. Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet, te Haarlem XXXIII Mr. J. a C. Joosting, te Velp (G.). G. C. A. Juten, te Willemstad. Dr. H. Kaajan, te Utrecht. J. Kamerbeek, te Rotterdam. Dr. H. Kampinga, te Arnhem. J. Z. Kannegieter, te Amsterdam. P. J. Kapteyn, te Hilversum. Mgr. F. Kenninck, te Utrecht. J. C. Kerkmeyer, te Hoorn. A. 0. van Kerkwijk, te 's-Gravenhage. Dr. G. W. Kernkamp, te Utrecht. W. J. Kernkamp, te Edam. Mej. Dr. A. C. Kersbergen, te IJselmonde. C. K. Kesler, te Amsterdam. Mr. Dr. J. H. H. Kessler, te Brussel (B.). Dr. G. N. A. Ketting, te 's-Gravenhage. Mej. Dr. J. M. Keyman, te Utrecht. Mr. R. E. Kielstra, te Amsterdam. G. van Klaveren Pz., te Utrecht. D. Klay, te Wageningen. Mr. E. N. van Kleffens, te 's-Gravenhage. J. C. J. Kleijntjens, te 's-Gravenhage. J. Kloos, te Noordwijk-binnen. H. E. Knappert, te Haarlem. Mej. Dr. P. H. J. Knierim, te Zeist. F. S. Knipscheer, te Zalt-Bommel. J. Knoef, te Amsterdam. Dr. C. T. G. W. Koch, te Wageningen. Mr. H. P. A. de Kok, te 's-Gravenhage. Dr. W. J. Kolkert Jr., te Hilversum. Mr. Dr. D. A. P. N. Kooien, te 's-Gravenhage. Dr. L. M. G. Kooperberg, te 's-Gravenhage. Dr. L. M. G. Kooperberg, te 's-Gravenhage. Mr. M. Koppius, te Groningen. Dr. A. J. Korteweg, te Alkmaar. Bijdr. en Meded. LII. XXXIV Mej. E. H. Korvezee, te 's-Gravenhage. Dr. F. K. H. Kossmann, te Rotterdam. Dr. P. Koster, te Amsterdam. A. J. Krijt, te Utrecht. Mej. M. E. Kronenberg, te 's,-Gravenhage. J. F. A. Kronenburg, te Nijmegen. Dr. H. M. Kroon, te Utrecht. Dr. J. E. Kroon, te Leiden. B. Kruitwagen, te Rotterdam. Dr. W. J. Kohler, te Amsterdam. Mej. Dr. S. I. von Wolzogen Kuhr, te Lunteren. Mej. Dr. G. H. Kurtz, te Utrecht. Mej. Dr. G. H. Kurtz, te Utrecht. Mr. J. van Kuyk, te 's-Gravenhage. Dr. G. C. Labouchère, te Utrecht. E. Lagerwey, te Utrecht. Dr. C. Lambermond, te Zwolle. Dr. W. Lampen, te Weert. Dr. F. W. J. Landsman, te Rotterdam. Mr. J. de Lange, te Utrecht. Dr. 0. Lanz, te Amsterdam. Dr. L. W. A. M. Lasonder, te 's-Gravenhage. Mej. J. Ledeboer, te Haarlem. Dr. H. A. Leenmans, te 's-Gravenhage. Dr. E. C. van Leersum, te Amsterdam. Dr. W. J. A. de Leeuw, te 's•Gravenhage. Dr. W. S. G. A. van Leeuwen, te Zeist. Jhr. D. F. W. van Lennep, te Baarn. Jhr. 0. van Lennep, te Haarlem. Mr. A. J. S. van Lier, te Utrecht. Mr. H. J. D. van Lier, te Rotterdam. Mej. Dr. C. Ligtenberg, te 's-Gravenpage. Dr. J. D. de Lind van Wijngaarden, te De Bilt. Dr. J. Lindeboom, te Groningen. Dr. J. Lindeboom, te Groningen. Dr. J. G. de Lint, te 's-Gravenhage. XXXV T. J. G. Locher, te 's-Gravenhage. Dr. K. Lófer, te Keulen (D.). B. Lonsain, te Groningen. Mr. A. Loosjes, te Amsterdam. Mr. J. Loosjes, te Bussum. J. Lootsma, te Zaandam. Jhr. Dr. J. Loudon, te Parijs (Fr.). Mr. T. R. Valck Lucassen, te Driebergen. G. J. Lugard, te Eefde. * W. G. A. van der Lugt, te Rotterdam. Dr. H. J. van Lummel, te Bilthoven. Dr. A. J. Luyt, te Deventer. * F. baron van Lynden van Hemmen, te Hemmen. Mr. Dr. F. A. C. graaf van Lynden van Sandenburg, te 's-Gravenhage. W. C. H. Machén, te Warmond. H. Makkink, te Alkmaar. Mej. J. C. Mallinckrodt, te Apeldoorn. H. van Malsen, te IJmuiden. J. P. de Man, te 's-Gravenhage. Dr. J. B. Manger Jr., te Purmerend. A. van de Marel, te Naaldwijk. Dr. R. van Marie, te Perugia (It.). Jhr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven, te Arnhem. Dr. W. H. J. Massink, te Buitenzorg (N.-I.). Dr. P. A. A. van Mechelen, te Bergen-op-Zoom. F. C. van der Meer van Kuffeler, te 's-Gravenpage. Mr. A. Meerkamp van Embden, te Middelburg. Mr. A. Meerkamp van Embden, te Middelburg. Dr. W. L. Groeneveld Meijer, te Bandoeng (N.-I.). Dr. P. A. Meilink, te 's-Gravenhage. B. F. M. Mensing, te Gstaad (Zw.). Dr. J. M. Metzlar, te Tilburg. XXXYI Dr. J. Metzler, te Bonn (D.). Dr. J. ter Meulen, te 's-Gravenhage. Dr. R. van der Meulen, te Leiden. Dr. W. W. van der Meulen, te 's-Gravenhage. B. J. de Mey, te Ritthem. Mej. B. W. van der Kloot Meyburg, te Alphen a. d. Rijn. Mr. G. A. E. B. Meyer, te Utrecht. Dr. E. J. W. Posthumus Meyjes, te 's-Gravenhage. Mej. D. C. J. Mijnssen, te Breda. E. Miklós, te Nagycsepely (Hong.). B. H. Molkenboer, te Huissen. Dr. J. Moll, te Harderwijk. Mr. W. Moll, te 's-Gravenhage. J. C. Mollema, te 's-Gravenhage. Dr. E. C. Godée Molsbergen, te Batavia (N.-I.). * Mr. F. A. Moister, te Amsterdam. Mr. S. J. R. de Monohy, te Arnhem. Mr. A. M. M. Montijn, te 's-Gravenhage. J. K. Moojen, te Amsterdam. J. Mooy, te Batavia (N.-I.). Mej. Dr. H. C. H. Moquette, te 's-Gravenhage. Dr. W. J. M. Mulder, te Nijmegen. A. Muller, te Amsterdam. Mevr. Dr. G. Muller-Coops, te Apeldoorn. Dr. H. C. A. Muller, te Batavia (N.-I.). *§ Dr. H. P. N. Muller, te Praag (Tsj.-SL.). Dr. J. W. Muller, te Oegstgeest. R. T. Muschart, te Arnhem. S. P. l'Honoré Nabek, te 's-Gravenhage. Dr. J. G. Nanninga, te Bussum. Dr. H. M. van Nes, te Leiden. Mej. Dr. L. van Nierop, te Amsterdam. W. L. van Nieuwenhuijsen) te Doorn. XXXVII J. G. van Niftrik, te Putte (N.-Br.). W. Nijhoff, te 's-Gravenhage. Mej. Dr. J. A. Nijland, te Amsterdam. Dr. A. Noë, te Bandoeng (N.-I.). W. Nolet, te Amsterdam. P. Noordeloos, te Grootebroek. Dr. H. G. A. Obreen, te Westerloo (B.). A. Oltmans, te Arnhem. M. Onnes van Nijenrode, te 's-Gravenhage. J. van Oordt tot Bunschoten, te Velp (G.). Mr. Dr. H. H. A. van Gijbland Oosterhoff, te 's-Gravenhage. Dr. R. van Oppenraay, te Rome (It.). Dr. 0. Oppermann, te Utrecht. N. Ottema, te Leeuwarden. Dr. M. D. Ozinga, te 's-Gravenhage. Jhr. E. W. van Panhuys, te Utrecht. Dr. J. C. H. de Pater, te 's-Gravenhage. J. N. Pattist, te 's-Gravenhage. Mr. H. Pelinck, te Assen. Mej. R. Pennink, te 's-Gravenhage. Mr. A. Philips, te 's-Gravenhage. Dr. J. L. Pierson Jr., te Laren (N.-H.). Miss A. J. Pieters, te Milwaukee (Wis.) (U. S. A.). P. A. Pijnappel, te Hilversum. P. A. Pijnappel, te Hilversum. J. W. Pik, te 's-Gravenhage. Dr. J. H. Plantenga, te Wassenaar. Dr. P. A. de Planque, te Apeldoorn. T. Pluim, te Baarn. J. van der Poel, te Middelburg. Dr. H. A. Poelman, te Groningen. Mr. E. Polak, te 's-Gravenhage. Mr. D. F. Pont, te Hillegom. F. Pont, te Haarlem. XXXVIII Dr. J. W. Pont, te Bussum. Mevr. Dr. J. M. Post-de Waal, te Arnhem. Dr. R. R. Post, te Rome (It.). Mr. Dr. N. W. Posthumus, te Amsterdam. Dr. 0. Postma, te Groningen. Mr, J. Postmus, te Amsterdam. S. Postmus, te Soest. Dr. J. Pot, te Haarlem. J. E. van der Pot, te Rotterdam. Dr. G. S. Preller, te Pretoria (Z.-A.). Dr. J. Presser, te Amsterdam. F. Prims, te Antwerpen (B.). Mej. Mr. E. C. M. Prins, te 's-Gravenhage. Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins, te Batavia (N.-I.). Dr. L. van Puyvelde, te Brussel (B.). Jhr. Mr. G. C. L. Quarles van Ufford, te Utrecht. Jhr. Mr. J. E. W. Twiss Quarles van Ufford, te Almeloo. Mr. E. van Raalte, te 's-Gravenhage. Dr. B. Raptschinsky, te Amsterdam. Dr. E. von Rath, te Bonn (D.). * L. J. C. J. van Ravesteyn, te Rotterdam. W. van Rede, te Rotterdam. W. M. C. Regt, te Alphen a. d. Rijn. Dr. F. Remy, te Leuven (B.). A. J. Looxma van Welderen baron Rengers, te Amersfoort. Dr. G. J. Renier, te Londen (E.). Mr. H. A. J. Reumer, te Rotterdam. Dr. G. M. Reijntjes, te Groningen. Dr. M. van Rhijn, te Utrecht. W. te Riele Gz., te Utrecht. Jhr. B. W. F. van Riemsdijk, te Amsterdam. XXXIX A. E. Rientjes, te Maarssen. Jhr. Mr. A. B. G. M. van Rijckevorsel, te 's-Hertogen- bosch. bosch. Dr. A. A. van Rijnbach, te Leiden. Mej. H. H. P. Rijperman, te 's-Gravenhage. Dr. E. Rijpma, te Amsterdam. W. Ringnalda, te Utrecht. Mr. P. Rink, te 's-Gravenhage. Dr. M. J. W. Roegholt, te Utrecht. Jhr. Mr. Dr. A. Rtiell, te Haarlem. W. C. baron Ebel' van Hazerswoude, te Utrecht. H. W. Roes, te Deurne. Dr. J. M. Romeir, te Amsterdam. Dr. R. van Roosbroeck, te Antwerpen (B.). L. A. Roozen te Hoorn. Mr. C. P. van Rossem te Huis ter Heide (gem. Zeist). Mr. J. H. van Royen, te Washington (D. C.) (U. S. A.). Mr. R. van Royen, te Utrecht. Mr. R. van Royen, te Utrecht. Mevr. H. Rueb—van Dorp, te 's-Gravenhage. Dr. J. Ruinen, te Bussum. Dr. J. C. Rullmann, te Wassenaaar. Jhr. Mr. C. Ruijs de Beerenbrouck, te 's-Gravenhage. Dr. T. Buys Jr., te Lisse. Dr. J. W. Samberg, te Delden. Jhr. Mr. A. F. 0. van Sasse van Ysselt, te 's-Her- togenbosch. Dr. H. P. Schaap, te Brielle. Dr. A. A. van Schelven, te Haarlem. Dr. C. W. Lunsingh Scheurleer, te 's-Gravenhage. Mr. A. P. van Schilfgaarde, te Arnhem. Dr. A. J. M. Schillings, te Batavia (N.-I.). Dr. L. C. M. Schmedding, te Amsterdam. F. Schmidt Degener, te Amsterdam. Dr. M. Schoengen, te Zwolle. XL Mr. G. Scholten, te 's-Gravenhage. Mr. Dr. L. W. G. Scholten, te Utrecht. Mr. H. J. J. Scholtens, te 's-Gravenhage. Jhr. Mr. K. J. Schorer, te Utrecht. Jhr. Dr. M. R. Radermacher Schorer, te Utrecht. Dr. D. Schoute, te Wassenaar. J. L. Schouten, te Delft. Mr. J. G. Schreuder, te 's-Gravenhage. A. C. de Schrevel, te Brugge (B.). P. A. van Schuppen, te Delft. Mr. W. C. Schuylenburg, te Utrecht. S. Seeligmann, te Amsterdam. Dr. J. Severijn, te Dordrecht. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, te Utrecht. M. C. Sigal Jr., te Vlaardingen. Jhr. C. H. C. A. van Sijpesteyn, te Loosdrecht. P. Sipma, te Leeuwarden. Jhr. E. W. C. Six, te Dordrecht. Dr. E. Slijper, te Utrecht. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, te Wassenaar. Dr. M. C. Slotemaker de Bruine, te Zeist. Dr. G. M. Slothouwer, te Bilthoven. Mej. W. E. Smelt, te Warnsveld. Mr. Dr. C. Smit, te Soerabaja (N.-I.). Dr. H. J. Smit, te 's-Gravenhage. J. Smit, te 's-Gravenhage. Mr. J. P. W. A. Smit, te 's-Hertogenbosch. Dr. Z. W. Sneller, te Rotterdam. Mr. Dr. F. W. J. G. Snijder van Wissenkerke, te Wassenaar. Mej. M. I. van Soest, te Utrecht. Dr. C. J. Siihngen, te Doetinchem. H. J. A. van Son, te 's-Gravenhage. Mr. L. Spanjaard, te Amsterdam. XL/ M. Staal, te Amsterdam. G. Stadermann, te 's-Gravenhage. Dr. F. W. Stapel, te 's-Gravenhage. Dr. J. F. M. Sterck, te Aerdenhout. A. van Stolk Cz., te Rotterdam. A. P. M. A. Storm de Grave, te Colmsehate. Dr. A. Strang, te Apeldoorn. W. A. C. van Strien, te Rotterdam. Dr. Mr. A. J. N. M. Struycken, te 's-Gravenhage. P. T. A. Swillens, te Utrecht. Jhr. Mr. R. de Marees van Swinderen, te Londen (K). Dr. C. Tazelaar, te Amsterdam. Dr. C. Tazelaar, te Amsterdam. Jhr. L. F. Teixeira de Mattos, te 's•Gravenhage. Mej. G. C. Telders, te 's-Gravenhage. Dr. N. B. Tenhaeff, te 's-Gravenhage. Dr. H. Terpstra, te Hilversum. Mr. J. Terpstra, te 's-Gravenhage. Mr. G. M. Cohen Tervaert, te Schiedam. Mr. J. den Tex, te Amsterdam. Dr. J. S. Theissen, te Amsterdam. Dr. J. Theunisz, te Sneek. J. H. A. Thus, te Sassenheim. Mevr. L. Thuys-Sormani, te 's-Heerenberg. Dr. H. J. Tiele, te Gouda. C. van Tijen, te Amsterdam. Mej. Dr. E. M. A. Timmer, te 's-Gravenhage. Dr. G. Tjalma, te Veen (N.-B.). *H. D. Tjeenk Willink, te Haarlem. J. A. G. C. Trosée, te Clarens-Montreux (Zw.). Mr. A. M. baron van Tuijll van Serooskerken, te Amsterdam. J. D. H. van Uden, te Haarlem. *J. D. Uhlenbeck, te Hilversum. K. Uilkema, te Leeuwarden. XLII Dr. W. S. Unger, te Middelburg. W. F. J. den Uijl, te Utrecht. Dr. E. Valvekens, te Averbode (B.). Dr. J. S. van Veen, te Arnhem. Mr. G. A. J. van Engelen van der Veen, te Kampen. Dr. C. Veltenaar, te Tholen. Dr. C. Veltenaar, te Tholen. Dr. A. J. van de Ven, te Arnhem. J. M. van de Venne, te Maastricht. Mr. Dr. J. W. Verburgt, te Leiden. Dr. W. D. Verduyn, te Venlo. Dr. F. R. J. Verhoeven, te Buitenzorg (N.-I.). Dr. C. Verloop, te Zeist. Mr. Dr. J. P. de Month ver Loren, te Zeist. Dr. C. R. Vermaas, te Schiedam. Mej. Dr. H. B. C. W. Vermeer, te Hemmen. F. A. J. Vermeulen, te 's-Gravenhage. J. J. Vermeulen, te Utrecht. G. Verschuur, te Utrecht. J. F. L. de Balbian Verster, te Amsterdam. Mr. C. Vervoorn, te Herwijnen. Mr. A. J. van Vessem, te Utrecht. H. Beckering Vinckers, te Zalt-Bommel. J. Vinhuizen, te Middelstum. Mej. R. Visscher, te Leeuwarden. Dr. C. Visser, te Delft. P. Visser, te Voorburg. Dr. J. T. de Visser, te 's-Gravenhage. Mej. C. M. Vissering, te 's-Gravenhage. Mr. G. Vissering, te Amsterdam. F. H. Fentener van Vlissingen, te Utrecht. E. Voet Jr., te Bloemendaal. G. Voet, te IJmuiden. F. Vogels, te 's-Gravenhage. Dr. W. Vogelsang, te Utrecht. XLIII Dr. A. van Vollenhoven, te Rotterdam. Dr. N. J. J. de Voogd, te Gouda. W. Voogsgeerd, te Hilversum. W. Voorbeytel Cannenburg, te Amsterdam. Dr. J. A. Vor der Hake, te Baarn. Mr. A. T. Vos, te Appingedam. Mr. A. L. Heerma van Voss, te Leeuwarden. Mr. C. W. de Vries, te Rotterdam. Dr. F. C. de Vries, te Oenkerk. Dr. H. de Vries, te Amsterdam. Dr. M. de Vries, te Amsterdam. L. van Vuuren, te Utrecht. Dr. P. G. A. de Waal, te 's-Gravenhage. Mr. W. F. de Waal, te Soerabaya (N.-I.). C. W. Wagenaar, te Utrecht. 1)r. G. Wahl, te Hamburg (D.). E. H. van der Wall, te Colombo (Ceylon). F. G. Wailer, te Amsterdam. Mr. H. Waller, te Utrecht. Dr. C. Wampach, te Koblentz (D.). J. C. M. Warnsinck, te Amsterdam. Dr. J. R. Wartena, te Leiden. Mr. M. A. M. Waszink, te Roermond. Mej. C. J. Welcker, te IJselmuiden. Mr. W. C. Wendelaar, te Alkmaar. Mr. L. W. Wery, te 's-Gravenhage. Dr. J. J. Westendorp Boerma, te Zierikzee. C. J. J. Westermann, te Hilversum. C. J. J. Westermann, te Hilversum. Dr. H. A. Weststrate, te Zeist. Dr. A. J. van der Weyde, te Utrecht. Dr. F. C. Wieder, te Noordwijk-binnen. Dr. B. Wielinga, te Amsterdam. Mej. Dr. P. A. C. Wieringa, te Bussum. Dr. E. Wiersum, te Rotterdam. XLIV Jhr. Mr. H. A. M. van Asch van Wijck, te Doorn. Jhr. Mr. L. H. K. C. van Asch van Wijck, te 's-Her- togenbosch. togenbosch. P. H. van der Wijk, te Utrecht. Dr. C. J. Wijnaendts Francken, te Leiden. W. Wijnaendts van Resandt, te Yelp (G.). Mr. H. F. Wijnman, te Amsterdam. M. W. A. Wijtenburg, te Heemstede. Dr. J. Wille, te Baarn. Jhr. Dr. P. J. van Winter, te Amsterdam. Dr. J. H. J. M. Witlox, te Rotterdam. C. A. van Woelderen, te Vlissingen. Mr. J. Wolterbeek Muller, te 's-Gravenhage. Dr. R. H. Woltjer, te Amsterdam. Miss I. A. Wright, te Sevilla (Sp.). Dr. D. A. Wumkes, te Dordrecht. P. de Zeeuw J.G.z., te Nijkerk. G. van Zeggelaar, te Ransdorp. Dr. A. Zijp , te Soerabaja (N.-I.). Mr. H. Zillesen, te 's-Gravenhage. Mr. A. R. Zimmerman, te Scheveningen. D. S. van Zuiden, te 's-Gravenhage. J. Zwarts, te Utrecht. Dr. W. Zwier, te 's-Gravenhage. Dr. H. A. Zwijnenberg, te Enschedé. BIJLAGE B. GENOOTSCHAPPEN ENZ, WAARMEDE HET HISTORISCH GENOOTSCHAP IN BETREKKING STAAT. Redactie der Annales des Facultés de Droit et des Lettres d'Aix, te Aix-en-Provence. Lettres d'Aix, te Aix-en-Provence. Aachener Geschichts-Verein, te Aken. New-York State historical Association, te Albany (N.-Y.). Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Am- sterdam. Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Am- sterdam. Académie royale d'Archéologie de Belgique, te Ant- werpen. werpen. Gelre. Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, te Arnhem. Provinciaal Museum van Oudheden in Drenthe, te Assen. Historischer Verein fur Schwaben and Neuburg, te Augsburg. Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Batavia. XLVI Historische and antiquarische Gesellschaft, te Bazel. Redactie van St.-Geertruydtsbronne, te Bergen-op- Zoom. Verein fur Geschichte der Mark Brandenburg, te Berlijn. Allgemeine geschichtsforschende Gesellschaft der Schweiz, te Bern. Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande, te Bonn. The Massachusetts historical Society, te Boston (Mass.). Historische Gesellschaft des Kunstlervereins, te Historische Gesellschaft des Kunstlervereins, te Bremen. Société d'Emulation pour l'Etude de l'Histoire et des Antiquités de la Flandre, te Brugge. Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-arts de Belgique, te Brussel. Algemeen Archief van het Koninkrijk, te Brussel. De Bollandisten, te Brussel. Société pour le Progrès des Etudes philologiques et historiques, te Brussel. Société royale d'Archéologie de Bruxelles, te Brussel. Instituto de Investigaciones Históricas de la Facultad de Filosofie y Letras de la Universidad Nacional, te Buenos Aires. Societá di Storia patria per la Sicilia orientale, te Catania. Dutch Burgher Union of Ceylon, te Colombo. Westpreussischer Geschichtsverein, te Danzig. Oudheidkundige Kring der Stad en des voormaligen Lands van Dendermonde, te Dendermonde. Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, te Driebergen. Dusseldorfer Geschichtsverein, te Dusseldorp. Bergischer Geschichtsverein, te Elberfeld. XLVII Gesellschaft fur billende Kunst and vaterla,ndische Altertiimer, te Emden. Historischer Verein fur Stadt and Stift Essen, te Essen. Verein fur Geschichte and Altertumskunde, te Verein fur Geschichte and Altertumskunde, te Frankfort a./d. M. Société d'Histoire et d'Archéologie, te Genève. Koninklijke Vlaamsche Akademie voor Taal- en Letterkunde, te Gent. Maatschappij van Geschied-en Oudheidkunde, te Gent. Oberhessischer Geschichtsverein, te Giessen. Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften, te Giirlitz. Algemeen Rijksarchief, te 's-Gravenhage. Het genealogisch-heraldisch Genootschap „de Neder- landsche Leeuw", te 's-Gravenhage. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volken- kunde van Nederlandsch-Indië, te 's-Gravenhage. Vereeniging Die Haghe, te 's-Gravenhage. Vereeniging Het Nederlandsch economisch-historisch Archief, te 's-Gravenhage. Historischer Verein fur Steiermark, te Graz. Riigisch-pommerscher Geschichtsverein, te Greifswald. Vereeniging „Haerlem", te Haarlem. Geschied- en Oudheidkundige Kring, te Halle (België). Thiiringisch-sachsischer Geschichts- and Altertums- verein, te Halle a./d. S. Verein fur hamburgische Geschichte, te Hamburg. Historischer Verein fur Niedersachsen, te Hannover. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Weten- schappen in Noord-Brabant, te 's-Hertogenbosch. Verein fur thiiringische Geschichte and Altertums- kunde, te Jena. Badische historische Kommission, te Karlsruhe. XLVIII Verein fur hessische Geschichte and Landeskunde, te Kassel. Gesellschaft fur schleswig-holstein-lauenburgische Geschichte, te Kiel. Staats- and Universitilts-Bibliothek, te Konings- bergen. Geschied- en oudheidkundige Kring, te Kortrijk. Société d'Histoire de la Suisse romande, te Lausanne. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, te Leeuwarden. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te Leiden. Sáchsische Akademie der Wissenschaften, te Leipzig. Redactie van de Analectes pour servir á 1'Histoire ecclésiastique de la Belgique, te Leuven. Redactie van de Revue d'Histoire ecclésiastique, te Leuven. Redactie van het Bulletin of historical Research, te Londen. Redactie van de English historical Review, te Londen. The historical Association, te Londen. Royal historical Society, te Londen. Hansischer Geschichtsverein, te Lubeck. Verein fur lubeckische Geschichte and Altertums- kunde, te Lubeck. Institut archéologique liégeois, te Luik. Société d'Art et d'Histoire du Diocèse de Liége, te Luik. Kungelige Karolinska Universitetet, te Lund. Kungelige Karolinska Universitetet, te Lund. Institut grand-ducal de Luxembourg, te Luxemburg. Verein fur Geschichte and Altertumskunde des Herzogtums and Erzstifts Magdeburg, te Maagdenburg. Limburg's geschied- en oudheidkundig Genootschap, te Maastricht. Real Academia de la Historia, te Madrid. XLIX Abbaye de Maredsous, te Maredsous. Cercle archéologique , littéraire et artistique de Malines, te Mechelen. Verein fur die Geschichte der Stadt Meissen, te Meissen. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, te Mid- delburg. Bayerische Akademie der Vissenschaften, te München. Verein fiir Geschichte and Altertumskunde West- falens, te Munster. Société archéologique de Namur, te Namen. Germanisches Museum, te Neurenberg. The American scenic and historic Preservation Society, te New-York (N.-Y.). The New-York genealogical and biographical Society, te New-York (N.-Y.). The New-York historical Society, te New-York (N.-Y.). Redactie van Studia Catholica, te Nijmegen. Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, te St.-Nikolaas. Universitets-Bibliotheket, te Oslo. Verein fiir Geschichte and Landeskunde von Osna- bruck, te Osnabruck. Redactie van het Bulletin de l'Académie der Beaux- Arts, te Parijs. Historische G esellschaft fur die Provinz Posen, te Posen. 0ffentliche and Universitdts-Bibliothek, te Praag. The American Society of Church History, te Prin- ceton (N.-J.). Historischer Verein von Oberpfalz and Regensburg, te Regensburg. Virginia historical Society, te Richmond (Va.). Biblioteca apostolica vaticana, te Rome. Bijdr. en Meded. Lli. ry L Institut historique beige, te Rome. Nederlandsch historisch Instituut, te Rome. Reale Società romana di Storia patria, te Rome. Verein fur Rostocks Altertumer, te Rostock. Gemeente-archief, te Rotterdam. Verein fur mecklenburgische Geschichte and Alter- tumskunde, te Schwerin. Gesellschaft fur pommersche Geschichte and Alter- tumskunde, te Stettin. Kungelige Vitterhets, Historie och Antikvitets Aka- demien, te Stockholm. Nordiska Museet, te Stockholm. Landesbibliothek, te Stuttgart. Redactie der Bossche Bijdragen, te Tilburg. Redactie van het Historisch Tijdschrift, te Tilburg. Société scientifique et littéraire du Limbourg, te Tongeren. Redactie van de Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, te Uitgeest. Verein fur Kunst and Altertum in Ulm and Ober- schwaben, te Ulm. Carolina rediviva. Kungelige Universitetets-Biblio- teket, te Upsala. Gemeente-archief, te Utrecht. Instituut voor middeleeuwsche Geschiedenis, te Utrecht. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Utrecht. Akademie der Wissenschaften, te Weenen. Institut fur oesterreichische Geschichtsforschung, te Weenen. Weenen. National-Bibliothek, te Weenen. Harzverein fur Geschichte and A]tertumskunde, te Wernigerode. LT Verein fur nassauische Altertumskunde and Ge- schichtsforschung, te Wiesbaden. Geschichtsverein fur Braunschweig, te Wolfenbuttel. Historischer Verein von Unterfranken and Aschaffen- Historischer Verein von Unterfranken and Aschaffen- burg, te Wurzburg. burg, te Wurzburg. Antiquarische Gesellschaft, te Zürich. Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, te Zwolle. BIJLAGE C. LIJ ST VAN DE IN 1930 DOOR SCHENKING EN AANKOOP VOOR HET GENOOTSCHAP VERKREGEN WERKEN. I. TEN GESCHENKE ONTVANGEN. A. VAN DE SCHRIJVERS OF DE UITGEVERS. J. Adriaans e. Beelden uit het verleden van Hulst en zijn ambacht. Een reeks historische schetsen, uit de laatste acht eeuwen, tot een, ge- denkboek vereenigd hij gelegenheid der Hulster- sche feesten van 1930. Amsterdam, 1930. Ernst B a a s c h. Hamburg und Osterreicil 181. --1866. Freiburg im Breisgau, 193o. A. A. B a k e. Bijdrage tot de kennis der Voor- Indische muziek. Parijs, 1930. (Proefschrift Utrecht.) U r s m e r B e r l i è r e. Monasticon beige. T. II, livr. 1, 2. (Province de Liége.) Abbaye de Ma- livr. 1, 2. (Province de Liége.) Abbaye de Ma- redsous, 1928, '29. E. W. D a h 1 g r e n. Járnvrákeri och järnstämpling. Ett bidrag till den svenska jârnhandelns historia. Ett bidrag till den svenska jârnhandelns historia. Stockholm, 1930. LIII J. D e n u c 6. Catalogus der Antwerpsche econo- misch-historische tentoonstelling. Antwerpen,1930. R. F r u i n. De gestie van Dr. R. C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des rijks, 1854-1865, hoofdzakelijk uit zijne ambtelijke correspondentie toegelicht. 's-Gravenhage, 1926. Kathleen M. jef f r e y s. Kaapse archiefstuk- ken, lopende over het jaar 1781. Kaapstad, 1930. P. w. Moen s. De twee Delphische hymnen, met muzieknoten. Purmerend, 1930. (Proefschrift Utrecht.) W. j. Pr e t o r i u s. 'n Ekonomiese studie van die tabaknijwerheid in die westelike Transvaal vir die tabaknijwerheid in die westelike Transvaal vir die jaar 1927-1928. Pretoria, 1930. E. D. R i n k. Korte omschrijving van vrijmetselarij. Rotterdam, 1929. Rotterdam, 1929. L. D. J. Scha s. Het geslacht Schas. Den Haag, 1929. Voorts artikelen en overdrukken van: S. H. Azijnman, dr. E. Baasch, C. Bakker, dr. B. Becker, H. Beckering Vinckers, mr. P. C. Bloys van Treslong Prins, Jan Elov Brom, dr. P. H. van Cittert, Hk. Cohen, mr. J. Eggen van Terlaan, dr. S. Elzinga, dr. D. Th. Enklaar, dr. H. E. Ent- hoven, mr. J. K. van der Haagen, A. Hallema, David de Kok, P. Willibrordus Lampen, mej. M. G. A. de Man, S. P. l'Honoré Naber, F. Oudschans Dentz, dr. R. Post, prof. dr. Leo van Puyvelde, dr. jur. H. P. Schaap, A. W. J. Schuurman, Paul Thomas, Dr. A. J. van de Ven, F. Vogels, dr. H. Wdtjen, J. Westra van Holthe. LIV Handschriften. J o h. H. B e e n. „Afschrift van mijn Dagboek tij- dens den wereldoorlog". Begonnen 2 Aug. 1914-- 2 Aug. 1919, met een Naschrift. 2 folio-deelen. D e z e l f d e. „Een dag met de Koninklijke familie." (In machineschrift.) (In machineschrift.) F. Vogel s. Stukken betreffende de verrassing van Loevestein door Herman de Ruyter in 157o. (Ver- volg: no. 233--237.) B. VAN OF DOOR DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BE- STUUR, GENOOTSCHAPPEN, MAATSCHAPPIJEN, ENZ. Van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. H. Br o u w e r. Beschrijving van de doop-, trouw- en begraaf boeken ... in Zuid-Holland, dateerende van vóór de invoering van den burgerlijken stand. 's-Gravenhage, 1929. R. B ij 1 s m a. De regeeringsarchieven der geii- niëerde en der nader geuniëerde Nederlandsche provinciën. 1576 September-1588 Mei. 's-Graven- hage, 1926. D. P. M. Gr a s w i n c k e 1. De rechterlijke archie- ven der voormalige Kleefsche enclaves in Gel- ven der voormalige Kleefsche enclaves in Gel- derland, 1543--1816. 's-Gravenhage, 1927. D. P. M. Graswincke 1. De archieven der gast- huizen en fundatiën, gilden, schutterijen en ven- dels, gedeponeerd bij het oud-archief der gemeente Arnhem. 's-Gravenhage, 193o. LV K. H e e r i n g a. Inventaris van het archief van het kapittel ten Dom. Utrecht, 1929. kapittel ten Dom. Utrecht, 1929. Inventarissen van rijks- en andere archieven, van rijkswege uitgeg., voor-zom er niet afzonderlijk afgedrukt. I (1928). `s-Gravenhage, 1929. A. H. Martens van Sevenhoven. Het archief der Geldersche rekenkarner, L559—1795, cnz. 2 din. ',,,-Gravenhage, 1925, 1926. A. Meerkamp van Embde n. De archieven van het Vrije van Sluis, 1584-1796 en, Hulster- ambacht, 1242-1795. 's-(iravenhage, 1928. 1. A. Meilin k. Archieven van de staten van Hol- land vóór 1572. 's-Gravenhage, 1929. A b r. Mulde r. Retroacta van den burgerlijken stand in Zeeland. 's-Gravenhage, 1925. P. van Roye n. Beschrijving van de doop-, trouw-, begraafboeken, overlijdensregisters, enz. in de pro- vincie Utrecht, dateerende van vóór de invoering vincie Utrecht, dateerende van vóór de invoering van den burgerlijken stand. 's-Gravenhage, 1930. Geschiedkundige atlas van Nederland L. Knapper t. De handelskerken der Nederlan- ders tijdens de republiek. .1. C. Ramae r. Het Koninkrijk der Nederlanden op I Juli 1817. (De krtn.) Verslagen omtrent 's rijks verzamelingen van ge- schiedenis en kunst LI (1928), LII (1929). Verslagen omtrent '8 rijks oude archieven 2e serie IT i,i929). i,i929). LVI an de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Jaarverslag 1929. R. G. P. no. 7o: Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Frankrijk, verz. en uitgeg. door Z. W. Sneller en W. S. Unger. Te dl. 753-1585. R. G. P. no. 71: Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609, bew. door N. Japikse. Toe dl. 1598--1599. R. G. P. no. 72: Bronnen tot de geschiedenis der Oostindische Compagnie in Perzië, uitgeg. door H. Dunlop. le dl. 1611-1638. an het Archief der Gemeente Alkmaar. N. J. M. D r e s c h. De archieven van Jhr. Floris van Jutphaas van Wijnestein en Margaretha Splinter Jutphaas van Wijnestein en Margaretha Splinter ... alsmede van ieders boedel en stichting te Alk- maar. 1924. an het Genootschap Amsteloda- mum, te Amsterdam. Amstelodamum XVII (193o), z-io—XVIII (i931, r). Jaarboek XXVI (1929), XXVII (193o). an het Archief der Gemeente Amsterdam. W. F. H. 0 l d e w e 1 t. Inventaris van de archieven tot 1808 van de colleges van regenten over het tot 1808 van de colleges van regenten over het Oudezijdshuiszittenhuis en over het Nieuwezijds- huiszittenhuis en van 1808-1870 van het college van regenten over de huiszittende-stadsarmen. 1929. LVII Van het Bestuur van het Bisschop- pelijk Museum, te Haarlem. Verslag 1926'27. an het Bestuur van „Den Diet- schen Bond", te Amsterdam. Voor-183o---na. Een bundel opstellen en gedichten (met 13 platen). Santpoort, [iço]. an het Indisch Genootschap, te 's-Gravenhage. Naamlijst der leden 1927, 1929, 1930. Verslagen der vergaderingen van 1930, 1--82; 121-- 184. Van den Dienst der Invoerrechten en Accijnzen in West-Indië. Handelsstatistiek Suriname 1928. an het Nederlandsch-Israëlie- tisch Kerkgenootschap, te Amsterdam. Redevoeringen uitgesproken in de vergadering ter behandeling van het wereld-vraagstuk van de kalender-hervorming, gehouden .... 15 Juni 193o .... te Amsterdam en belegd door het Neder- landsch-Israëlietisch en het Portugeesch-Israëlie- tisch kerkgenootschap. tisch kerkgenootschap. an de Koninklijke Bibliotheek, te 's-Gravenhage. Verslag 1922--1929. LvIII Van het Ruilbureau der Konink- lijke Bibliotheek. Nederlandsche overheidsuitgaven. Lijst van officieele uitgaven, verschenen in Nederland en Nederl. uitgaven, verschenen in Nederland en Nederl. Oost- en West-Indië. I (1929). 's-Gravenhage, 1930. an het Krijgsgeschiedkundig Archief van den Generalen Staf. Nasporingen en Studiën op het gebied der Neder- landsche krijgsgeschiedenis. 35ste jaarverslag (1929). Van het Genootschap van leeraren aan Nederlandsche gymnasiën. Gedenkboek ter gelegenheid van het loo-jarig be- staan van het genootschap. 183o--193o. Amers- foort, 1930. an het Gemeentebestuur van Leiden. Verslag over den toestand van het gemeente-archief, 1929. an den Archivaris der Gemeente Middelburg. W. S. U n g e r. De archieven der gilden en beurzen. Middelburg, 1930. Middelburg, 1930. an het Oudheidkundig Genoot- schap „Nif tarlake", te Abcoude. Jaarboekje 1929, 1930. LIX an het Bestuur van het Museum van Oudheden, te Rotterdam. Verslag 1929. Van de Directie der Nederlandsche B a n k. A. M. de Jon g. Geschiedenis van de Nederland- sche Bank. Met een voorw. van G. V i s s e r i n g. Dl. 1, ie en 2e st. Haarlem, 1930. Dl. 1, ie en 2e st. Haarlem, 1930. Van het Bestuur der Vereeniging Oranje-Nassau-Museum, te 's-Gravenhage. Jaarverslag 1929. an het Gemeente-Bestuur van Vlaardingen. Archiefverslag 1926-1929. an de Commission de l'histoire des églises wallonnes, te Leiden. Bulletin 4e série 1928, 13 : 1-3. Van (le Redactie. Gedenkboek van Voorne. Ter herinnering aan de ver- heffing van Den Briel tot stad, nu 600 jaar geleden. Schiedam, 1930. Schiedam, 1930. an het Bestuur van het Historisch Genootschap, te Utrecht. Bijdragen en Mededeelingen L (1929), LI (193o). Verslag alg. verg. 1928, 1930. Werken 3de ser. no. 54: De rekeningen der graven LX en gravinnen uit het Henegouwsche huis, uitgeg. door H. J. S m i t. II. Nalezing. Werken 3de ser. no. 55 : Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de abdij van Egmond in de 15e eeuw, uitgeg. door Chr. S. Dessin g. Van Dr. A. le Cosquino de Bussy, te Amsterdam. Jaarverslag IX (1926) van de vereeniging „Hendrick de Keyser". Van E. Lagerweij, te Utrecht. Verslag over het jaar 1929 van de vereeniging „Oud_. Katholiek Museum van Kerkelijke Kunst en Ge- schiedenis in Nederland". Van de Hoofdbibliotheek der stad Antwerpen. Lijst van tijdschriften en andere periodieke uitgaven. 4e uitg. Antwerpen, 1930. Van den Colonial Secretary, Ceylon, te Colombo. F erna 6 de Queyroz. The temporal and spiritual conquest of Ceylon. Translated by S. G. P e r e r a. Colombo, 1930. 3 din. Van het Public Record Office, te Londen. Calendar of state papers. America and W. Indies . 18 din. Spanish . . 17 „ LXI Venetian . 28 din. Domestic series 8 „ Foreign . 19 „ Colonial .. 4 (Het Hist. Gen. stond hiervoor een groot aantal zijner uitgaven af.) uitgaven af.) Hans-, Hof- und Staatsarchiv, te Weenen. Die Reichsregisterhucher Kaiser Karls V. Nach amt- lichen Vorarbeiten vollenclet von Lothar Gros s. Wien, u.s.w., 1930. Van Dr. P.- Souto-Maior, te Rio de Janeiro. Boletim bibliographico IV (1921), 1/2. I)ncumentos historicos T (1928)----XIX (193o). Uitgaven van de Ribliotheca nacional do Rio de neiro. II. DOOR RUILING MET OF LIDMAATSCHAP VAN ANDERE GENOOTSCHAPPEN VERKREGEN, GEDURENDF DE JAREN 1928-1930. A i x. Redactie der Annales des Facultés de Droit et des Lettres. Annales de la Faculté de Droit N. S. 16 (1927) ; 18 (1929). Annales de la Faculté des Lettres XIV (1923/28) I, 2; XV (1929/30). Albany (N.-Y.) . New-York State historical Asso- ciation. Quarterly Journal VIII (1927),4--XI (193o), 1--3. LXII A m s t e r da m. Koninklijke Akademie van Weten- schappen. Jaarboek 1926/'27-1929/'30. Mededeelingen, Afd. Letterkunde, deel 61 serie A 7--•9; deel 62 serie B 4-5; deel 63 serie A I-12 ; deel 67 serie A 1-5 ; deel 68 serie B 1---6. Verhandelingen, Afd. Letterkunde. Nieuwe reeks XXVI, I (1926)--XXVI, 3; XXVII, 2; XXVIII, I 4—XXIX, 1---3 (í93o)• [Prijsverzen:] 1927. Vestalis. 1928. Mater Iesu et Mater Iudae. 1929. Ad astra et res multum dissonae verbis. 1930. Homines primi. A m s t e r d a m. Kon. Oudheidk. Genootschap. Jaarverslag LXIX (1927)--LXXI (1929) . A n t w e r p e n. Académie royale d'Archéologie de Belgique. Belgique. Annales LXXIV (1926)----LXXVI (1928). Bulletin 1927, 1928. A r n h e m. Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht. Bijdragen en Mededeelingen XXXI (1928)- XXXIII (1930). Register Leenen. Huis Bergh. Werken XVIII. J. A. G. C. Tr o s é e. Het eerste tijdvak van het verraad van Graaf Willem van den Bergh. Het Valkhof te Nijmegen. 13 afbn. en 1 kaart met bijschrift door Paul Leendert z. Arn- hem, 1930. LXIII A u g s b u r g. Historischer Verein fur Schwaben and Neuburg. Zeitschrift XLVII (1927); XLVIII (1928/'29). B a z e 1. Historische and antiquarische Gesellschaft. Zeitschrift XXVI (1927)---XXVIII (1929). B a t a v i a. Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en, Wetenschappen. Daghregister gehouden in 't Casteel Batavia Anno 1682, I. CTitgeg. onder toezicht van W. F r u i n- 1\''fees. Lijst van aanwinsten der bibliotheek van het mu- seum, 1928-1930. Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volken- kunde LXVII (1927)—LXX (193o), i. Oudheidkundig Verslag 1927----1929. Verhandelingen LXVIII, 4 0929). [Uitgaven... . J. Kunst en R. G o r i s. Hindoe-Javaansche muziekinstrumenten, speciaal olie van Oost- Java. 1927. Feestbundel uitgeg. bij gelegenheid van zijn 150- arig bestaan. 1778--1928. Dl. 2. 1929. erge n-o p-Z o o m. Redactie van Sinte Geer- truydsbronne. Sinte Geertruydtsbronne, tijdschrift voor de ge- schiedenis van West-Brabant e.o., III (1926), 4 ; IV (1927), 4—VII (1930), 1, 2, 4. B e r 1 ij n. Verein fur Geschichte der Mark Bran- denburg. Forschungen XL (1927), 2—XLI I I (193o), 1. B e r n. Allgemeine Geschichtsforschende Gesell- schaft der Schweiz. Zeitschrift VII (1927), 2-4--X (iço). LX IV B o n n. Verein von Altertumsfreunden im Rhein- lande. Jahrbucher, Heft CXXXIII (1928)—CXXXV (x930). B o s t o n. Massachusetts historical Society. Proceedings LI (191718)--LXII (1928/29). Br e m e n. Historische Gesellschaft des Kunstler- vereins. Jahrbuch XXXI (1928) ; XXXII (1929) . B r u g g e. Société d'émulation pour l'étude de 1'his - toire et des antiquités de la Flandre. toire et des antiquités de la Flandre. Annales. Revue trimestrielle, LXXI (1928), 3, 4; LXXII (1929). Br u s s e 1. Académie royale des Sciences, des Lettres et Iles Beaux-Arts de Belgique. Annuaire XCIV (1928)—XCVI (i93o). Biographic nationale : Steyaert-Thimus. Bulletins de la Classe des lettres et des sciences morales et politiques XII (1926), 7-9 (vorig maal ontbr.)—XVI (193o), 1-7. Bulletins de la Classe des Beaux-Arts VIII (1926), 7-9 (vorig maal ontbr.)—XII (193o), 1--7. Brusse 1. Académie royale de Belgique. Commis- sion royale d'Histoire. Bulletin XCI (1927), 2, 3 ; XCII (1928)--XCIV (1930), I, 2. [Publications ... 1. Série en 4°. Correspondance de Bouteville. Publ. par F. H u- bert I. Recueil des chartes de l'abbaye de Stavelot-Mal- médy. Publ. par J o s. H a 1 k i n et C. G. R O- land. II. i,XV [ Publications . . . 1 . Série en 8°. Documents relatifs á la réglementation de l'assis- tance publique á Mons du XVe au XVIIIe siècle, publ. par Paul H e u p g e n. Bruxel- les, 1929. La grande enquête de 1389 en Brabant. Textes publiés par J a c q. B o 1 s é e. Bruxelles, 1929. B r ti s s e 1. Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Archéologie. (1926)---LXVI cI ( 1929), janv.—juin. h r u s s e 1. Société d'archéologie de Bruxelles. Annales XXXI (1927)---XXXIII (1928) . B r u s s e 1. Société pour le progrès des études ph i- lologiques et historiques. Revue VI (1927), 4-----IX (1930, 1, 2. B r u s s e 1. De Bollandisten. Analecta Bollandiana KEN (1927), 3/ ; XLV i (1928)y-...XLVIII (1930), %2• uenos Aire s. I nstituto de in‘ estigaeit,tles históricas de la facultad de filosofia v letras de la y universidad nacional. Boletin VI (1927), 33-35; VI C (1928), 37-41; VIII (1929), 43-46. Publicaciones XL (1928) ; XLII (1928)--LIV (1930)• C a t a n i a. Società di storia patria per la Sicilia orientale. Archivo XXI I I (1927/28) ; XXIV (1929). D a n z i g. Westpreussischer Geschichtsverein. Mitteilungen XXVII (1928)—XXIX (193o). Quellen und Darstellungen XI, 3 (1928) ; XIV (1929)• Zeitschrift LXVIII (1928) ; LXIX (1929). Bijdr. en Meded. LII. v LXVI D r i e b e r g e n. Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. Archief LITT (1927/28), 2, 3; LTV (1929). D u s s e l d o r p. Diisseldorfer Geschichtsverein. Jahrbuch XXXII (1925/26)- -XXXV (1929). E l b e r f el d. Bergischer Geschichtsverein. Zeitschrift LVI (1927)—LIX (r93o). E m d e n. Alt-Emden. GesAschaft far hildende Kunst und vaten. Altertiimer. Upstalsboom-Bliitter X1V ([928/29). • s s C n. Historischer Verein fur Stadt und Stift Essen. Beitrage zur Geschichte von Stadt und Stift Essen XLV (1927); XLVI (1928). Frankfort a.d. M. Verein fiir Geschichte und Altertumskunde. Archiv 4. F., Bd. [1 (1929). Genèv e. Société d'histoire et d'archéologie. Bulletin V (1923/27), 2, 3. 1\46moires et documents X XXV, i (1929). G e n t. Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. [Uitgaven van de ...] K. de Flo U. Woordenboek der toponymie van W. Vlaanderen,Dln. VIII (1928)—X enz. (-193o). J. a c. v. G i n n e k e n. Op zoek naar den oudsten tekst en den waren schrijver van het eerste boek der Navolging van Christus. Tekstverge- lijkende spoor-naspeuringen. 1929. LXVII J. Lindemans, Alf. dc Jacgher en P. Tdindeman s. Vakwoordenlijst der hopteelt. 1928. T. dward Rombout s. Leven en werken van Pater Adrianus Poirters S.J. (1605-1674). To3o. Jan Vanderheijden. Het thema en de nit beelding van den dood in de poëzie der late mid- deleeuwen en der vroege renaissance in de Neder landen. 1930. Verslagen en Mededeelingen 1027 (Oct.—Dec.): 1928 (Jan.-Sept.) (Nov., Dec. )----103o ( j an.- - Nov.). Nov.). Jaarboek XXXVII (1928)--XXXIX (193o). G e n t. Maatschappij van Geschied- en Oudheid- kunde. Btilletijn XXXV 0927-- XXXVII (T929). (;iesse n. Oberhessischer Geschichtsverein. Nliticiltingen, N. F. XXVIII (1928): XXIX (193o). (iIasgo W. Redactie van The Scottish historical Review. Review XXV (1927/28), 2----4. G örli t. z. Oberlausitzische Gesellschaft der Wis- senschaften. senschaften. Codex diplomaticus Lusatiae superioris. V. G6r- litzer Biirgerrechtslisten von 1379-1600. Neues Lausitzisches Magazin CIII (1927)—CV (1929). 's-G ravenhag e. Genealogisch-Tieraldisch Ge- nootschap „De Nederlandsche Leeuw'. Maandblad XLV (1927), 12—XLVIII (193o). 's-G r a v e n h a g e. Vereeniging „Die Haghe". Jaarboek 1925/27-1930. LX VIII 's-G ravenhag e. Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch- Indië. Bijdragen LXXXIII (1927), 4; LXXXIV (1928), 1-3; LXXXV (1929) ; LXXXVI (193o). Ledenlijst op I April 1929 en I April 1930. 's-G ravenhag e. Linschoten-Vereeniging. Jaarverslag XX (1927)--XXII (1929). Werken XXX (1928) : De Zeetxwsche expeditie naar de West onder Cornelis Evertsen den Jonge, 1672--1674. Uitgeg. door C. d e Waard. Werken XXXI (1928) : De remonstrantie van W. Geleynssen de Jongh. Uitgegeven door W. Caland. Werken XXXII (1929) : De eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman, 1595----1597. Uitgeg. door G. P. Rouf f aer en J. W. IJzerman. III. 's-G ravenhag e. Vereeniging „Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief". Jaarboek XIII (1927)—XV (1929). G r a z. Historischer Verein f iir Steiermark. Blutter f ur Heimatkunde V (1927) ; VI (1928). Zeitschrift XXIII (1927); XXIV (1928). G r e i f s w a l d. Rizgisch-Pommerscher Geschichts- verein. verein. Jahrbiicher XXIV (1928) ; XXV (1929). H a a r I e m. Redactie der Bijdragen voor de ge- schiedenis van het bisdom Haarlem. Bijdragen XLV (1927), 3; XLVI (1928) ; XLVII (1929), I, 2; XLVIII (1930), I, 2. LXIX H a a r l e m. Vereeniging „Haerlem". Jaarverslag 1927-1929. [Uitgaven ...} : A. H. G a r r e r. Geschiedenis van het remon- strantsche hofje, 1774-1924. Haarlem, 1923. D e z e l f d e. In een beterhuis van 1682 tot 1692. Haarlem, 1929. alle (België). Geschied- en Oudheidkundige Kring. Gedenkschriften van den Geschied- en Oudheid- kundigen kring. No. 4 (1927) ; (1928). H a 11 e a.d. S. Thfir.-Sachs. Geschichtsverein. Zeitschrift XVI (1927), 2—XVIII (1929). H a m b u r Verein fur hamburgische Geschichte. Zeitschrift XXX (1929). H a n n o v e r. Historischer Verein fur Niedersach- sen. Jahrbuch IV (1927)—VII (193o). Magazin III (1927/28)—VI (193o). j e n a. Verein ffir thfiringische Geschichte und Al- tertumskunde. Zeitschrift n. F. XXVIII (1928) ; XXIX (1930. Karlsruh e. Badische historische Kommission. Zeitschrift fur die Geschichte des Oberrheins. LXXX (1927), n. F. XLI, 3, 4—LXXXIII (1930), n. F. XLIV, K a s s e Verein ffir hessische Geschichte und Lan- deskunde. Mitteilungen 1926f27. Zeitschrift LVII (1927). K i e I. Gesellschaft fiir Schleswig-Holsteinische Ge- schichte. Zeitschrift LVII (1928)—LX, i (193o); Erg. Bd. I, 1. LXX K o n i n g s b e r g e n. Redactie der Altpreussische Forschungen. Forschungen. Forschungen IV (1927), 2—VII (1930). K or t r ij k. Geschied- en Oudheidkundige kring. Handelingen n. reeks 1926/'27; 1927/'28, 1. L a u s a n n e. Société d'histoire de la Suisse ro- mande. Mémoires et documents 2e série XIV (1928). L e e u w a r d e n. Friesch Genootschap van Ge- schied-, Oudheid- en Taalkunde. Verslag 19261'27; 19281'29. „De Vrije Fries" XXVIII (1925), 4; XXIX (1929). L e i d e n. Maatschappij der Nederlandsche Letter- kunde. Handelingen (waarin Levensberichten) 19271'28- 19291' 30. Herdrukken: journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de oost-indische reijse van Willem Ys- brantsz. Bontekoe. Opnieuw uitgegeven en van aanteekeningen voorzien door G. J. Hoog c- w er f f. 2de, herz. dr. Utrecht, 1930. Walvischvaarten, overwinteringen en jachtbedrij- ven in het hooge noorden 1633---1635. Zes tek- sten verz. en van aanteekeningen voorzien door S. P. I'Honoré Naber. Utrecht, 1930. Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en, letterkunde XLVI (1927), 2/4--XLIX (1930). XLVI (1927), 2/4--XLIX (1930). I, e u v e n. Redactie der Revue d'histoire ecclési- astique. Revue XXIV (1928)—XXVII (1930, I. 1,XXI onde n. Redactie van The English historical Review. Review XLIII (1928), 169—XLVI (1930, 181. onde n. historical Society. Transactions X (1927)—XII (1929). onde n. The historical Association. History ("Duarterly Journal) Vol. XII, no. 48 (1928)-----Vol. XV, no. 59 (1930). Londe n, institute of hitorica1 resc....rch of the ITniversity. Bulletin V er(J28)-101 I 1930 ) Suppl. I. R(.-port \ (192829). L i 1, e C k. Hallsische Geschichte. GeschichtsbItter UT (i927)—LTV f 1929). 'fistbliitter XIX t1q28)----XXI (1930). L fi1_, e c k. Verein üi Lii1;eckische Geschichte und Altertumskunde. Mitteilungen N IV (I 926 27 ), XV (Two), /citschrift XXIV (1927). 2- -XXVI (1930), I. II H (1, Kungeligc Karoliuska Cniversitetet. Act: tvH,,c7,,ilvisi,t_md(116.is. Nova Series, I, A\ (1. 111 to.27)-- XXVI (,1930), 2. Avd. 'XXIV (1928). XXV (1929). u x C ill 1) U r g. Institut Grand-Ducal de 1 bourg. Publications LXII (1928)----LXIV (1930). Maagdenbur g. Verein für Geschichte und Al- terturnskunde des Herzog-tums und Erzstifts Mag- deburg. Oeschichtsbitter LXII (1927)—LXV (f93a). LXXII M a a s t r i c h t. Société historique et archéologique dans le Limbourg à Maestricht. Publications LVI (1920) ; LVII (1921); LXIII (1927)--LXVI (1930). Mar e d s o u s. Abbaye de Maredsous. Revue bénédictine XXXIX (1927), 4--XLII (1930), 1-3. M e c h e l e n. Cercie archéologique littéraire et arti- stique de Malines. stique de Malines. Bulletin XXXI (1926)—XXXIV (1929). S t.-M i c h i e l s g e s t e 1. Redactie van de Bossche Bijdragen. Bijdragen. Bijdragen IX (1928); X (1929). M i d d e 1 b u r g. Zeeuwsch Genootschap der We- tenschappen. Archief 1928--1930. Munche n. Bayerische Akademie der Wissen- schaften. Abhandlungen der philos.-philol. and der hist. Klasse XXXII (1923), 6, 7; XXXIII (1928), 1; XXXIV (1928), I, 2; n. F. I (1929), I--4. Sitzungsberichte 1927-1930, I. Festrede: G. L e i d i n g e r. Munchener Dichter des vier- zehnten Jahrhunderts. Munche n. Redaction des historischen Jahrbuches der G6rres-Gesellschaft. Jahrbuch XLVII (1927), 4—XLIX (1929). M u n s t e r. Verein fur Geschichte and Altertums- kunde Westfalens. Westfalen. Mitteilungen des Landesmuseums der LXXIII Provinz Westfalen and des Vereins .... XIII (1927), 6—XV (1930). Zeitschrift LXXXIV (1927) ; LXXXV, 1 (1928). Name n. Société archéologique de Namur. Annales XXXVIII (1927). N e w-Y o r k. American Society of church history. Papers 2e ser. VIII (1928). N e w-Y o r k. Collections of the New-York histori- cal Society. Publication LIX (1926)---LXI (1928). N e w-Y o r k. American scenic and historic Preser- vation Society. Bulletin I (1929) ; II (1930) 1, 2. S t.-N ik o l a a s. Oudheidkundige kring van het land van Waas. Annalen XXXIX (1929). N ij m e g e n. Redactie van het Historisch Tijd- schrift. Historisch Tijdschrift VI (1927), 4—IX (1930). 0 s 10. Universitets-Biblioteket. Avhandlinger fra univ. historiske Seminar I (1914) —VI, 3 (1927). O s n a b r ii c k. Verein fur Geschichte and Landes- kunde von Osnabruck. kunde von Osnabruck. Mitteilungen XLIX (1927)--LI (1929). P a r ij s. Rédaction du Bulletin de l'Académie des Beaux-Arts de l'Institut de France. Bulletin IV (1928) ; V (1929/'3o). LXX IV Catalogue des oeuvres de Dagnan-Bouveret (pein- tures). P a r ij S. Société d'histoire diplomatique. Revue XLII (1928)—XLIV (193o). Pose n. Historische Gesellschaft fiir die Provinz Posen. Zeitschrift H. 12 (1928)-H. 20 (1930). Regensbur g. Historischer Verein fiir Oberpfalz und Regensburg. Verhandlungen LXXVITT (t928)—LXXX (T93o). Richmond (V a.). Virginia historical Society. Magazine XXXVI (1928)—XXXVIII (193o). Roermon d. Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst. jaarboek XXXIV (1928). (De verdere uitgaaf is gestaakt.) R o m e. Nederlandsch historisch instituut. Mededeelingen V1I (1927)-1X (1929). R o in C. Biblioteca apostolica vaticana. Studi e testi XL1X (1928) ; IL (1929). R o m e. Società Romana di Storia Patria. Archivo L (1927) ; LI (1928) ; 1, 2. R o rn c. Institut historique beige de Rome. Analecta Vaticano Belgica IX (1928) ; X (1930. Bulletin VII (1927)—X (1929). R o s t o c k. Verein fiir Rostocks Altertiimer. Beitrage XVI (1928). R o t t e r d a m. Gemeente-Archief. Verslag over 1927, 1929. LA X V Schweri n. Verein fiir mecklenburgische Ge- schichte und Alterturnskunde. jahrbiicher XCI (1927)—XCIII (1929). Stockhol ni Kungl. VitterhetsHistorie och antik- vitets Akademien. Handlingar XXXVI (1926), 2, 3; XXXVII (1927), I; XXXV1II (1928), 2 ; XXXIX 1928), ; XL (1929), 1, 2. Stockhol rn. Nordiska Museet. Fataburen 1927--1929. Forminnen XXII ;1927 —XXIV 1.929). S t u t t g a r t. Landesbibliothek.jahrbiicher ffir Statistik und Landeskunde 1927-1929. Urkundenbuch Altwiirttemberg-. Teil II, Lfn. 8/11. — Vierteljahrsliefte XXXIII 0027) —XXXV I 929). T I m. Verein fiir ISilust und Altertuni in Ulm mad )berschwaben. Nlitteilungen XXVI (i 929) ; XX Ni H o3o). psal a. Carolina Re(1iviva, Kungclige Universi tetets-Biblioteket. Svenska LandsrnM 4)c11 Svenskt Folkljv 1927- 1929. Utg. af LandsmAlsf6reningarna i Uppsala, Helsingfors och Lund. Skriftar utgivna af Kongelige hurnanistiska Ve- tenskap-Samfundet XXIV (1927) ; XXV (1928). Utrech t. Gemeente-archief. Verslag 1928, 1929. LXXVI U t r e c h t. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Verslag van het verhandelde in de alg. verg. ... I 927-1930. U t r e c h t. Instituut voor Middeleeuwsche geschie- denis der Rijksuniversiteit. denis der Rijksuniversiteit. Bijdragen XI en XII (1928) : 0. 0 p p e r ma n n. Die dlteren Urkunden des Klosters Blandinium und die Anfdnge der Stadt Gent. 1. T. Text; 2. T. Taks. Bijdragen XIII (1928) : R. R. P o s t. Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de XIIIe eeuw. Bijdragen XIV (1929). 0. Opper man n. Der frankische Staatsgedanke und die Aachener K6nigskriinungen des Mittelalters. Eine diplo- matische Untersuchung. Nebst einer Antikritik zum ersten Bande der Rheinischen Urkunden- studien. Bijdragen XV (1930) : J. G. A v i s. De directe belastingen in het Sticht Utrecht aan deze zijde van de I jsel tot 1528. Washingto n. American historical Association. Report (Annual) 1922, II; 1923 suppi. ; 1924 en suppl. ; 1925 en suppl. ; 1926 en suppi. ; 1927/28. Review XXXIII (1927), 2-4—XXXVI (1930, 1, 2. Review XXXIII (1927), 2-4—XXXVI (1930, 1, 2. Weepe n. Akademie der Wissenschaften. Archiv fur 6sterreichische Geschichte CXI (1929), I, 2. Weene n. National-Bibliothek. Monatsblatt des Vereines fur Geschichte der Stadt Wien, XLIII (i926)—XLV (1928), 1-6. I,XXVII Weene n. Institut fiir 6sterreichische Geschichts- forschung. Mitteilungen XLII (1927), 4—XLIV (1930), 1-3. Wernigerod e. Harz-Verein fur Geschichte und Altertumskunde. Zeitschrift LV (1922) ; LX (1927)--LXIII (r93o). Wiesbade n. Verein fur nassauische Altertums- kunde und Geschichtsforschung in Wiesbaden. Heimatbliitter XXV (1924), 3, 4—XXX (1929). Annalen XI:VI (192o/'25)-1,3 (1929). \-\' o l f e n b ii t t e 1. Geschichtsverein fur das Her- zogtum Braunschweig. zogtum Braunschweig. Jahrbuch I (1927) ; II (1929). Magazin XIX (1923), 3; XXII (1926)—XXV (1929). Z ii r i c h. Antiquarische Gesellschaft. Mitteilungen XXVIII (1915-192o)----XXX (1925 — ...). Zwoll e. Vereeniging tot beoefening van Overijs- selsch Regt en Geschiedenis. Verslagen XXXIII (1917)—XLVII (193o), m. uitz. van XXXV. III. OVERGENOMEN VAN HET LEESGEZELSCHAP. Annales d'histoire économique et sociale. I (1929), 1-8. Archief (Nederlandsch) voor Kerkgeschiedenis. N. Serie XX (1927), 4; XXI (1928)—XXIII (193o), I-3. LXXVIII Archievenblad (Nederlandsch) XXXV (1927/'28)— XXXVTT (1929/'3o). Archiv (Neues) der Gesellschaft fur altere deut- sche Geschichtskunde XLVII (1927), 3--XLIX (1930), I. Boek (Het) XVI (1927), To; XVII (1928)--XIX (1930). Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oud- heidkunde Ede reeks TIT (1926), 3, 4 (vorig maal ontbr.) ; VI 0927)—X 093o). Jaarboek (Oudheidkundig) VII (1927), 3, 4---X (1930), I, 2. 11'Titteilungen aus der historischen Literatur, hrsg. von F.Arnheim,N. F.XV (1927),3,4--XVIII (1930). Navorscher (De) LXXVT (1927), Io--12—LXXIX (1930) 1--10. Oud-Holland XLIV (1927), 5, 6—XLVII (1930). Parochiën (De) in het bisdom Breda. Dekenaat Breda II. hijsbergen. „ „ II. Sprundel (gem. Rukven, enz.) PP 1, Terheiden. „ 1, Zonzeel; Langeweg; Teterin- gen. „ II II. Teteringen (Very.) ; Ulicoten. Review (The economic history). I (1927/'28); II (1929). Révolution franc. (La). I,XXX (1927), 36—LXXXITT (1930) , n. s. 3. Revue d'hist. mod. 1927, no. 9-1930, no. 3o. Revue historique CLVI (1927), 2--CLXV (1930), 1. t.XXIX Revue beige de llumismatiquc LXXIX ([927)— T_iXXXI (1929). TaXalidria. Tijdschrift voor Noorcll7rabantsche ge- schiedenis en volkskundeXXXVT (1929) ; X.XXV1 I (1930). 'I'ïjtlschrift ~~t~t~I- {''~ geschiedenis XIaIII ~1~~28)----~;1_~\' (1930). Vi;rtelralirsclirift (Histniische) X.XV, 1 (1920)— X X V. 3 0930). Vit`lrtelia hi-sclii=ift fiir Sozial- tiii(1 Wirtscllaftsgr- schichte XX (1927), (1110). Volk (Eigen). Alg. tijdschrift l`ool-oIksl,iintlt_~ en dialect. T (1929) ; TI (193o). Groningsche Volksalmanak 1928----193o, Zeitschrift (Historische) CXXXVTT (1927), ), 2, 3--- CXT:TT1 (i93ci), 1, 2. Beiheft 1V (T925)—VTT 0926): XITI ( r0z8)—XIX (1930). Zeitschrift f. Kirchengeschichte XV I 0927), X I.,I X (1930, 1-- 3. R()deriCk í1ciki&'and Isabel A. N1ontg0- nl e r y. The Dutch Barrier 1705– -1719. With a memoir of Roderick Geikie by G. M. T r e v e l y a n and a general introduction by P. G e y I. Cambridge, 193o. G. J. R e n i e r. Great Britain and the establishment of the kingdom of the Netherlands, 1813-----1815. The Hague, [930. BIJLAGE D. KASOVERZICHT VAN HET GENOOTSCHAP 1930. ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo in kas 1 Jan. 1930. f 1409.625 Contributiën genootschappen f 121.55. Kapitaalsontvangsten . „ 3032.50 Administratiekosten . 241.885 Rente Cred. en Dep. kas. „ 130.86 Reiskosten 228.10 Rente effecten . /, Salarissen 850.- Contributiën leden . ,, 8695.80 Copieerkosten . 127.38 Verkoop werken . I, Honoraria, 299.36 Aankoop van boeken entijdschriften 172.68 Verzekering. ,, 67.80 Drukken der werken ,, 8095.30 Bindwerk 44.- Kapitaalsuitgaven ,, 2053.92 Kosten der algemeens vergadering ,, 220.10 Diversen . ,,51.G5 Saldo in kas 31 Dec. 1930 ;, 2929.9451) f 15509.67 f 15509.67 Van dit bedrag gaat in mindering 1000.— wegens een uitgeloot stuk, dat in het begin van 1931 weder belegd is. KASOVERZICHT VAN HET LEESGEZELSCHAP 1930, ONTVANGSTEN. UITGAVEN. Saldo in kas 1 Jan. 1930 . • f 66.28 Aan Cred. en Dep. kas. . f 750.-- Saldo Cred. en Dep. kas 777 75€h- Bodeloon .... 17 116.80 Rente Cretl. en Dep. kas .1 3a- Adrainistratiekosten. .. 11.23 Contributiin lezers . . 17 257V- Boeken en tijdschriften . 340.01 Verkoep van tijdschriften aan het Saldo in kas 31 Dee. 1930 54.19 Hist. Genootschap .. „ 170.— f 1272..2S f 1272.23 REK. KAP. HST. GENOOTSCHAP. REK. KAP. LEESGEZELSCHAP. (Effecten nominaal ...... .1 49800.--) Saldo Cred. en Dep. kas • If • j 750.— Effecten beurswaarde 31 Dec. 1980. ., 46353.93 Sal& in kas .... 11 54.19 „ in December gekocht, in f 804.19 1931 geleverd, nominaal. „ 2000.—) dito beuxswaarde 31 Dec. 1930 . ... ... 2046.25 Saldo in kas al Dec. 193G . &29-.945 f 51831i125 BIJLAGE E. JAARVERSLAG VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE HISTORISCH- STATISTISCHE KAARTEN VAN NEDERLAND OVER 193o. In dit jaar zijn verschenen : Tabula Peutingeriana (bovenste gedeelte van het eer- ste blad), De Landen aan de Noordzee naar Ptolemaeus met de Ronleinsche wegen in Nederland op één blad, beide bladen door Prof. Dr. W. A. Bijvanck. De handelskerken der Nederlanders tijdens de Repu- bliek door Prof. Dr. L. Knappert op een dubbel blad. Het Koninkrijk der Nederlanden op 1 Juli 1817, bladen I en 2 door Ir. J. C. Ramaer. De overige zes bladen zijn in bewerking. Op deze kaart worden o.a. al de toenmalige bewerking. Op deze kaart worden o.a. al de toenmalige gemeenten voorgesteld. Ook zijn nog in bewerking van „De Koloniën" kaarten van landen der Oostindische Compagnie door Dr. F. W. Stapel en van die der Westindische Compagnie door de H.H. S. P. l'Honoré Naber, F. Oudschans Dentz en Dr. J. van Hinte. Na het overlijden van Prof. Dr. P. J. Blok werd door de Commissie Ir. J. C. Ramaer tot Voorzitter benoemd. J. C. RAMAER, Voorzitter. A. A. BEEKMAN, Secretaris. VERHOUDING VAN STAD EN PLATTELAND INZAKE DT~'. KOSTEN I)I;R TtICHTHtTISVERPLE- (YTNC- TEN TTJT)E I)F_.I:. REPtBTIEh, MEDEGEDEELD I)O()R A. T-IALLEM A. Het is van algemeene bekendheid, dat in de 17de en 18de eeuwen elke stad van eenige beteekenis haar eigen Tucht-, Spin- of Werkhuis had, waarin de gevonnisten hun (of haar) vrijheidsstraffen ondergingen, bedelaars, landloopers en vagebonden te werk gesteld werden, on- tuchtige vrouwen haar zondig leven moesten boeten en minderjarigen, die zich in het ouderlijk huis door hun slecht gedrag onmogelijk maakten, weder tot bezinning en gehoorzaamheid gebracht werden 1). Voorzoover deze delinquenten poorters en poorterskinderen waren, moest natuurlijk de stad, welker schepencollege hun de vrijheid benam, voor hun onderhoud zorgen en de verplegings- kosten voor haar rekening nemen. Doch toen de steden noodgedwongen haar werkzaamheden in deze richting wel tot het haar omringende platteland moesten uitstrek- ken, wijl de autoriteiten, om zich van de anti- en asociale elementen te ontdoen door verbanning en, verminking, dezen elkaar op den hals schoven, diende er een regeling 1) Vgl. mijn publicaties daaromtrent, wat betreft deze inrichtin- gen te Amsterdam, in „Amstelodamum", 24ste en 26ste Jaarboek, en Bijdr. en Med. Hist. Genootsch., dl. 48; te Haarlem in „Haarlem- sche Gevangenissen", 1928; te Leiden in „Leidsch Jaarboekje", sche Gevangenissen", 1928; te Leiden in „Leidsch Jaarboekje", 1926; te Utrecht in „Jaarboekje Oud-Utrecht", 1926; te 's-Herto- genbosch in „Bossche Gevangenissen", dat in 1931 verschijnt; te Maastricht in „Limburger Koerier", serie artikelen 1929/30, terwijl voor andere steden nog diverse publicaties in bewerking zijn. voor andere steden nog diverse publicaties in bewerking zijn. Bijdr. en Meded. LII, 2 DE VERHOUDING VAN getroffen te worden, op welke wijze het platteland den steden zou tegemoetkomen in de stichtings- en onder- houdskosten der toenmalige plaatselijke gevangenissen, die van nu af aan ook beschikbaar gesteld werden ter bestrijding van criminaliteit, bedelarij, vagebondage en strooperij ten plattelande. De regeling daarvan was vanaf den aanvang der I7de eeuw ook weer zuiver plaatselijk en verschilt nog al, wat betreft den tijd van haar ontstaan. Maar hier moet aanstonds aan toegevoegd worden, dat we daaromtrent tot dusverre over zeer weinig gegevens beschikken. Al te veel klaagden de steden, dat het platteland niet wou mee- werken tot dezen belangrijken socialen arbeid en weder- keerig verweet het platteland aan de stedelijke autoritei- ten, dat zij met de opruiming en loslating der gevange- nen, gevonnisten en gestraften den last voor het platte- land verergerden of ook veel te hooge financieele eischen stelden aan de landelijke bevolking, die aan haar jurisdic- tiën paalde, om gezamenlijk het maatschappelijk onheil van bedelarij en vagebondage te weren. Dit punt komt echter elders uitvoeriger ter sprake. Voor de 16de eeuw hebben wij in onze schets van het gevangeniswezen te Haarlem in het verleden een derge- lijke regeling tusschen deze stad en Kennemerland be- handeld, welke weliswaar meer de stichtingskosten dan die betreffende het onderhoud der in de nieuwe Haar- lemsche gevangenis op te nemen gevonnisten van buiten raakte, maar die in elk geval voldoende licht werpt op de omstandigheden, waaronder door samenwerking van stad en het haar omringende platteland tot beider profijt des- tijds een strafgesticht tot stand kwam 1). Van de ruim twintig bij dat stichtingsplan betrokken dorpen was er eigenlijk nog niet een, die zich rechtstreeks vóór het plan had verklaard, althans gewillig zijn aandeel in de con- tributie wilde toestaan, om in Haarlem een nieuwe ge- vangenis te helpen bouwen, welke toch zoo dringend noodig was: de meeste dorpers hadden schoorvoetend hun medewerking toegezegd en dan nog alleen voor het geval, dat er een meerderheid voor de uitvoering van het 1) Vgl. mijn door de Vereeniging „Haerlem" uitgegeven boekje „Haarlemsche Gevangenissen", 1928, blz. 45-58. STAD EN PLATTELAND ENZ.3 plan te vinden zou zijn; een belangrijke minderheid wei- gerde botweg uit hoofde van de steeds voortschrijdende verarming der plattelandsbevolking. Dat was in 1557. En ruim een eeuw later, in 1664, waren er rondom Gouda nog wel sporen van dit benepen particularisme te ontdekken, toen men daar van Hollands Staten gedaan gekregen had, inzonderheid de bestrijding der bedelarij en vagebondage tot het omringende platte- land uit te strekken en de bevolking daarvan mede voor de kosten aansprakelijk te stellen. Thans gold het niet de stichting van een nieuw strafgesticht, dat Gouda sedert 1612 reeds bezat in den vorm van een Tuchthuis, staande aan den Groeneweg in die stad, doch de compensatie voor verplegingskosten wegens de in deze inrichting van bui- ten de stad opgenomen gevonnisten, gevangen bedelaars en vagebonden. Van geen stad bezitten we een dergelijke, betrekkelijk volledige collectie stukken, die ons inlichten over den aard dezer financieele regeling en de wijze, waarop zij tot stand kwam. Daarom achtten wij te meer publicatie er van op haar plaats, die mede veroorlooft een blik te werpen op de sociale zorgen der ambachtsheeren, waaronder Hollands Raadpensionaris Jan de Witt in diens kwaliteit van heer van Hekendorp, voor de veilig- heid van goed en leven hunner onderdanen, de beperking der bedelarij ten plattelande en het tegengaan van den naijver der steden onderling -- Dordrecht en Schoon- hoven contra Gouda inzake elkanders justitiëele rech- ten! —, welke niet steeds evenwijdig liep aan het belang der justiciabelen. Het geheel bestaat grootendeels uit een corresponden- tie met daartusschen ingelaschte publicaties en contrac- ten betreffende een te heffen omslag ten plattelande ten behoeve van het Goudsche Tuchthuis over de jaren 1664 en 1665. De collectie wordt ingeleid door een resolutie der Staten van Holland en Westvriesland, waarbij mid- dels een octrooi toestemming werd verleend tot een om- slag van % stuiver per week en per gezin, om de onder- houdskosten van de gevangenen in het Goudsche Tucht- huis te dekken (I). De ijverige secretaris dezer stad, Mr. Jacob van der Tocht, belast met de uitvoering van het octrooi en dientengevolge met het aanschrijven der be- langhebbende autoriteiten ten plattelande tot verkrijging 4 DE VERHOUDING VAN van haar toestemming, wist achtereenvolgens de bezwa- ren van sommigen dezer weg te redeneeren en bleek ook in deze aangelegenheid een handig penvoerder. Hier en daar ging het echter niet zonder tusschenkomst van nog andere pleitbezorgers als van den Haagschen advocaat Mr. C. van Limborch, die den heer van Sluipwijk trachtte te overreden (II). Gravin Douairière van Brederode was spoediger te bewegen haar toestemming voor Zwammer- dam en Reewijk te verleenen (III). De heer F. Cant, Raad der stad, berichtte hurgemeesteren van Gouda, dat Schoonhoven nu ook wel eens tot stichting van een tucht- huis zou kunnen overgaan, wat inderdaad later ook ge- schied is (IV). Lodewijk van Nassau, heer van Bever- weerd, de Lek, enz., werd mede aanstonds bereid gevon- den zijn vergunning voor de dorpen Lekkerkerk, de beide Krimpens en Ouderkerk te verleenen, verder Nicolaas van Lier, heer van Berkenwoude, Achterbroek c.a. De Raden en Meesters van de Rekening der Domeinen der heeren Staten van Holland deden dit voor de dorpen Vlist, Bonrepas, Haastrecht en Stolwijk c.a., terwijl de secretaris Van der Tocht zich heel wat moeite moest getroosten om de toestemming van de vrouwe van Geeraardsberg, Bergambacht en Ammerstol voor die dor- pen te verkrijgen 1). Toen Johan de Witt ook nog zijn goedkeuring schonk aan de regeling in zijn kwaliteit van heer van Hekendorp, echter bij provisie, was daarmee de geheele Krimpenerwaard de facto onder de jurisdictie van Gouda gesteld in dien zin, dat het Goudsche Tucht- huis zijn poorten ontsloot voor al de gearresteerde delin- quenten uit dit plattelandsdistrict (V en VI). Jammer genoeg kwamen ons onder de betrokken bescheiden geen kohieren van aanslag onder oogen, waarvan o.a. schout en gezworenen van Stolwijk repten in hun schrijven aan den Goudschen secretaris (VI I) . De voorgaande correspondentie wordt besloten met een publicatie der Goudsche autoriteiten aan het adres der bedelaars en landloopers, om zich na 1 Mei 1665 niet meer in het aangeduide plattelandsdistrict op te houden 1) De desbetreffende brieven zijn hier niet opgenomen, om niet in herhaling te vervallen, daar ze alle sterk gelijken op en soms woordelijk overeenkomen neet die onder I----IV. woordelijk overeenkomen neet die onder I----IV. STAD EN PLATTELAND ENZ.5 op straffe van bij den kop gevat en in het Tuchthuis aldaar te werk gesteld te worden (VIII). Een concept- contract, te sluiten tusschen de Goudsche regeering en de vertegenwoordigers van de heerlijkheid van de Lek, geeft eenig idee omtrent de plaag der bedelarij ten platte- lande in die dagen en regelt nader de rechtsverhouding tusschen beide partijen alsmede haar financieele rechten ene plichten te dezer zake (IX). De verzameling in haar geheel berust in het Oud- Archief der Gemeente Gouda, Portefeuille III Iia (Tucht- huis). En wat den toestand der stukken betreft, waarin vleze zich thans bevinden, mochten wij constateeren, dat ze goed geconserveerd en uitstekend beschreven doch op meerdere plaatsen reeds moeilijk leesbaar geworden zijn. IIet zijn meerendeels origineelen. We mogen deze korte inleiding niet eindigen zonder een woord van hartelijken dank aan den. Goudschen gemeentesecretaris-archivaris, den heer G. J. Pot, wiens bekende welwillendheid ons raadpleging en gebruik der stukken elders dan ter plaatse mogelijk maakte. A. H. l. ()CTROY OM ALLE BEDELAERS EN VAGEBONDEN IN 'T TU( T- HUIJS ALHIER TE MOGEN BRENGEN. 7 AUG. 1664. De Staten van Holland ende Westvriesland doen te weten, alsoo ons vertoond is bij Burgermeesteren en Re- geerders der Stad Gouda, datsij vertoonders, hebbende in de voornoemde stad een seer groot en bequaam Tucht- huijs, gesticht uijt haer eijgen middelen, omme daerinne beslooten te houden den geenen, dewelcke in deselve stad ende Jurisdictie van dien sig quamen te verloopen; en sij vertoonders van dag tot dag sienden acresseren de excessive ende allenthalven grasserende stoutigheden vande vagebonden ende bedelaers, soo inde voorn. stadt als op het platte land haer onthoudende, goedgevonden hadden met Communicatie vande Heeren vande Vroed- schap der selver stad door eenige gecommitteerdens uijt het midden vanden haren te doen spreken de Schouten 6 DE VERHOUDING VAN en regenten van 't land van Steijn, Willens, Blommen- dael, Bronk, Thuijl en 't Weegje met des selfs aencleven, Gouderak, Slupick 1) en Reeuwijk, alle gehugten ende plaetsen in 't rond des voorn. stad gelegen en deselve doen aenpresenteren, dat sij vertoonders te vreden waren het selve haer Tuchthuijs te laten gebruijken tot een Werk- ofte Tuchthuijs, omme daerinne te logeren alle Bedelaers en vagebonden, welke haer soo inde stad als onder de jurisdictie vande voorn. dorpen souden mogen onthouden ofte begeven, daerop de officieren en Regenten vande voorn. Dorpen aende vertoonders versogt hadden, ten eijnde sij haer daer over souden willen addresseren aan ons ende in alle onderdanigheijd versoeken, dat de offi- cieren vande voorn. plaetsen en insonderheijd den Land- drost, binnen de voorn. Stad Gouda residerende, mogten werden belast, alle de Bedelaers en Vagebonden, die in de voorn. Stad ende Jurisdictie van dien, mits gaders inde voorn. en naestgelege dorpen ende quartieren gevonden soude worde, int voorn. huys te brengen en te houden, omme in 't selve met haer hand en ander werk de cost te winnen ; dat mede om de middelen tot onderhoud van 't voorn. huijs uijt te vinden, het ons gelieven mogte, vertoonders, soo veel de stad en de officiers en Regenten voor zooveel het platte land aengaet, als mede de Regen- ten vande vordere naestgelegene dorpen te authoriseren, omme deselve middelen binnen de stad ende jurisdictie van dien en over het voorn. platte land te mogen omslaan over de huijshoudende ingesetenen in de voorn. stad en 't voorgeroerde platte land op sodanige verdelinge, als sij vertoonders ter eenre en die van 't platte land voorn. ter andere sijde onderlinge met malkanderen souden ver- draegen en sijluijden na de groote vande middelen, de- welke tot het voorn. onderhouden soude mogen nodig lijn, bevinden souden te behooren, het welke bij de ver- toonders te gevougelijker int werk souden konnen wer- den gestelt, alsoo het voorn. Tuchthuijs, alrede gebouwt sijnde, daermede weijnig beswaernisse aande respective ingesetenen soude werden gegeven, selfs soo weijnig, dat sij vertoonders ons konden versekeren, dat sulks niet meer als een halve stuijver ter week op ij der huijshou- 1) Sluipwijk. STAD EN PLATTELAND ENZ.7 dinge, t'een door t'ander gerekent, soude bedraegen, te meer doordien de Borgeren en Ingesetenen soo in de voorn. stad als ten platten lande jegenwoordig aan de bedelaers en vagebonden -- -- door haar importuniteyten --- -- jaerlijks meer als tienmael soo veel mosten geven als wel haar voorn. contributie soude komen te importe- ren. Ende dat onse goede en serieuse intentie ontrent het weeren vande Bedelaers en Vagebonden met dies te meer- dere efficatie souden konnen werden uijtgewerkt, door dien den Landdrost inde voorn. Stad was wonende. Soo ist, dat wij de saeke en 't versoeck voorn. over- gemerkt hebbende, en de vertoonders in het voorn. goed voornemen willende animeren, en genegen wesende de- selve in haer lieder verder versoek te gelieven uijt onse regte wetenschap, souvereyne magt en autoriteijt, onse officieren in de voorn. respective plaetsen en insonder- heijd den Landdrost binnen de voorn. Stad Gouda resi- derende, geordonneert, bevolen en geauthoriseert heb- ben, ordonneren, bevelen en authoriseren deselve mits desen, ten eijnde sijlieden alle de vagebonden en bede- laers, die in de voorn. stad, jurisdictie vandien, mits- gaders in de voorgenoemde en andere naest gelegene dorpen en quartieren sullen werden gevonden, in het voorn. Tuchthuijs sullen hebben te brengen en te hou- den, omme aldaer met haer hand en ander werk de cost te winnen, authoriserende de vertoonders, voor soo veel de stad ende Regenten en officieren vande voorseijde dorpen, voor soo veel het platte land aengaet, alsmede (le Regenten vande vordere naestgelegen dorpen, omme de middelen tot onderhouden vande voorn. vagebonden en bedelaers binnen meergeroerde stad ende Jurisdictie vandien en over het voorn. platte land te mogen omme- slaen over de huijshoudende ingesetenen in de selve Stad en 't platte land op sodanige verdelinge, als de vertoon- ders ten eenre en die van den plattelande ten andere sijde, onderlinge met malcanderen sullen verdragen en sijlieden na de groote vande middelen, dewelke tot het voorn. onderhoud sullen nodig wesen, bevinden sullen te behooren. Indien verstande, dat ten aansien vande heerlijkheden., bij ons ofte den prince van onsen Landen indertijd te leen ofte andersins is uijtgegeven, dese onse concessie, last en authorisatie niet anders ter executie 8 DE VERHOUDING VAN sal werden geleijt, als met consent en bewilliginge vande Heeren van dien, en in sodanigen forme en maniere, als dienthalven met deselve Heeren sal veesen verdraegen. Dat mede in cragte van de selve concessie en authorisatie egeene captive ofte andere acten van Jurisdictie sullen mogen gepleegt werden in de districten, die andere offi- cieren bij ons privative toebetrouwt en aanbevolen sijn. Ende ten eijnde de vertoonders dese onse Concessie, last en authorisatie mogen genieten als naer behooren, lasten wij allen en eenen ijgelijcken, die desen raeken ofte aen- gaen mogen, dat sij de vertoonders vanden inhoud van- gaen mogen, dat sij de vertoonders vanden inhoud van- desen doen laten en gedogen rustelijk, vredelijk en vol- comentlijk genieten en gebruijken, cesserende alle belet ter contrarie gegeven. In den Hage onder onsen grooten Zegele, 7 Aug. 1664. w.g. Johan de Witt. Op de plecke stont: Ter ordonnantie van de Staten en w.g. Herbs. van Beaumont; hebbende onder uijthangen een dubbelde francine staerte met een zegel in roden wassche. In dorso: Goude, 7 Aug. 1664. Octroy om alle bedelaers en vagebonden in het Tuchthuys te mogen brengen. Octroy vergunt tot omslach om het Tuchthuys aldaer te onderhouden. (Copie.) II. DE GOUDSCHE SECRETARIS VAN DER TOCHT AAN DEN ADVO- CAAT VAN LIMBORCH TE 'S-GRAVENHAGE. 7 AUG. 1664. Mijnheer, Uijt den Hage thuijs komende, verstae uit Burgemees- teren, dat den Heere van Sluijpwijck bij occasie op sijn hofstede sijnde, tot Bodegraven gesproocken sijnde door mijn confrater De Vrijde wegens toctroij vant Tucht- huis, den selven heere hadde gerefuseert, dat voorsz. octroij in sijn voorgeroerde heerlijckheijd ter executie soude geleijt worden. Voorwaer, ick kan mij niet genoech daer over verwonderen ende moet niet anders gelooven STAD .EN F'.~N Pl,r1TTEi,AND ENZ. 9 oft den selven heere sal niet wel sijn onderrecht off de saecke verkeert hebben geapprehendeert. Ick hebbe UEd. op voorleden Vrijdach vertoont, dat de heeren vande ree- ckeninge sulcx hadde geconsenteert in alle de Jurisdictien, daer sij arbachtsheeren sijn als Bodegraven, Haes- trecht, Vlist, Stolwijck, Bonrepas en de andere, dat haer Ex.tie van Bredenrode gelijck consent hadde gedragen over Swammerdam, Reeuwijck ende andere gehuchten, daer onder behoorende den heer van Beversweert als heere van C)uderkerck, Crimpen op de Leck, Crimpen op (le 1.issel ende I.eckerkerck, de Vrouwe van Iiercham- 1lacht over Sint Geeraerdsbergen, Berchambacht ende .\nlnersto1. De heeren vander Goude sijn selis heeren l a n Gouderack, 't Lant van Steijn, Willens met sijn aencleve ; Blomnnendael heeft alreede geconsenteert, sulcx dat desen heere alleen de eenichste soude sijn, de welcke de voorgeroerde salutaire saecke in sijn jurisdic- tie sonde trachten op te houden. Ick wil UEd. in be- dencken geven, oft niet geschapen soude sijn, dat door dat middel de ingesetenen vandien heere alle bedelaers ende vagebonden op den hals souden worden gejaecht ende indien hij --- --- als sijnde een Raetsheer ---- --- mochte oor- deelen, dat sijn ingesetenen, door soodanige aelmoessen te geven, sacreficien deden, off niet d'heeren vander Goude wilden die moeijtten nemen van sulcx aen haer Eed. Gr. Mog. te remonstreren in sijn weerwille, tselve consent niet wel sullen obtineren, behalve dat mij dunckt, dat (lien heere uijt crachte van Naerbuijrschap met d'heer- lijckheden van dese stadt niet behoort te denken soo- danige weijgeringe te doen, daer hij liet, dat andere dor- pen ende gehuchten, geen engagement met de stadt heb- bende, sulcx niet alleen consenteren maer voor de salu- tairste saecke vande werelt sijn opnemende. Den Heere van Sluijpwijck dient wel eens te gedencken, dat de hee- ren vander Goude als heeren vanden vrijheijdt vande Calembroeck sijn naeste gebuijren sijn ende dat sij .....1) van haere jurisdictie uijt het Proces wegens den dijck- graef van Rijnlandt maer met een woord specialicken wel konnen geraecken. Sende UE. hier nevens een for- mulier in wat vougen de voorgenoemde Heeren haer 1) Onleesbaar. I DE VERHOUDING VAN actens hebben geteijckent. UE. gelieve ten aensien vande Stadt de moeijtte te nemen de selve den voorgeroerden heere toe te lenden ende daer bij te doen sodanige recom- mandatie als UE. naer UEdls. wijse discretie desen aen- gaende bevinden sult te behoren, waertoe wij r i) Mijnheer, UEd.'s oitmoedige dienaer, Gouda Glen 7-en (Was onderteijckent) (Augustus 1(664) J. van der Tocht. 2) noch teleggen, dat de Heere Ract Pensionaris als Here van Heecken- dorp aengenbmen heeft gelijcke acte te teickenen 3). De superscriptie was aldus: Mijnheer, De I-leer Mr. Corn. van Limborch, Advocaet, woonende opt Buijtenhoff in (Copse.) s Gravenhage. DE DOIIAIRIEBE VAN BREDERODE AAN DE REGEERING VAN GOUDA. 9 AUG. 1664. Haar Ex.c1e de Gravinne Douagiere van Brederode, Gesien hebbende de Resolusie van haer Ed Groot Mog. van date den sevende deler lopende Macnt Augustus, haer bijden Secretaris der Stadt Goude, — -- als bij Bur- ger Meesteren ende Regeerders der selver Stadt daer toe gedeputeert —, alhier vertoont ende gehoort het ver- soeck, haer dienthalven bij den voors. Secretaris gedaen, hebbende, voor soo veel haer concerneert ende aengaet, 1) Onleesbaar. Vermoedelijk: ons noemen ... , gevolgd door beleefdheidsbetuigingen. 2) Onleesbaar. Vermoedelijk: Hebrbe. 3) Zie deze acte onder no. V en VI. STAD EN PLATTELAND ENZ. l i toegestaen ende geconsenteert sulcx sij doet bij desen, dat (le Heeren Burgermeesteren ende Regeerders der Stadt Gouda voors. in conformite vande voors. resolutie ten fine als in deselve den Ommeslach van een halve stuijver weeckelijcken op ijder huijshoudinge over de Dorpen van Swammerdam ende Reewijck ende de gehuchten onder (le voors. Schoutampten resorterende, sullen mogen hef- fen ende doen heffen. Waer naer wij verstaen, dat de voors. Dorpen ende plaetsen in reguaerde van den voors. omslach van de voorgeroerde halve stuijver weeckelijck op te heffen, haer sullen hebben te reguleren. Gedaen op den Huijse l3atesteijn bij Vianen, den 9den Augusti 1664. Louijse Christine, gravinne douagiere van r3rederode (Origineel.) IV. F. CANT AAN REGEER1NG VAN GOUDA. 13 Arc:. 1664. Edele \Vel Achtbare Heeren, ()1) den ontfang van uwe Ed. missive, mijn op huijden jeer expressen toegecomen, dient tot antwoordt, dat ick over desselfs inhout met den Raetpens(ionaris) sal spree- cken, ende oock aende Heeren G(ecommitteerde) Raden proponeren, dat ick van uwe Ed. last hebbe becomen, om aen haer Ed. Mog. te versoucken versekeringe te mogen hebben van dat — — om de redenen, breeder inde gemelte missive vermelt --- —, twee Compagnien in guarnisoen binnen der Goude sullen werden geleghen ofte dat ander- sints de concepte resolutie sal werden gedifficulteert. Ick hebbe al begost onder vege met den heer Buaijt hijer van te spreken, die het voorstel oock approbeerde, doch alleenelijck voor eene Compagnie, alsoo de Frontieren oock moeten sijn beset. De heeren van Schoonhoven hebben huijden haer con- sent door den pensionaris der selver stadt ingebracht: dewelcke daer benevens uijt den naam als vooren propo- neerde, dat de heeren vande vroedschap, hebbende geexa- mineert den inhout van het octroij, bijdo heeren vander i 2 DE VERHOUDING .VAN Goude verkregen tot beveilinge van het platte lant tegens den overlast vande bedelgers ende lantloopers, sijn Ed. gelast hadde, dat hij aende heeren G. Raden soude ver- soucken, dat int gemelte octroij mochte insluiten de clau- sule van dat den opheff vande halve stuijver op ider huijs weeckelijc inde dorpen, gelegen onder Schoonhoven, nijet langer soude duijren als tertijt ende wijlen toe, dat binnen de stadt van Schoonhoven mede een tuchthuijs soude sijn opgerecht. Ick hebbe hijer op geantwoort, dat nijet ge- bruijckelijck is inde octroijen soodanige clausules, te stel- len, dat oock bijde resolutie vande heeren Staten tot ge- len, dat oock bijde resolutie vande heeren Staten tot ge- ruststellinge vande heeren van Schoonhoven was voor- sien, waer bij dit werck is gebleven, ende de gemelten heer Panhuijsen voorts gerenvoieert acnden Raetpensio- naris. VIrjn dunckt, dat dit werck vant octroij metten eersten, ende met vigeur dient bijde hant genomen. te worden. 1) met de Ambachtsheeren gesproo- cken, ende voorts met respective gerechten verdragen ende geaccordeert over het collecteren van de voorsz. penningen ende het registreren van alle de huijsen, de- wijle bij het gemelte octroij sich extendeert over alle dorpen ende gehuchten, gelegen onder het district vande verpachtinge vander Goude, daer onder Schoonhoven, Woerden, Oudewater ende Nieupoort mede begrepen soude sijn. Doch sal wel dienen gelet, dat den text van gemelte octroij ende resolutie nergens werden in te buij- ten gegaen, om geen oppositien te krijgen. Vorder nijet hebbende, waer mede ick U.Ed. wel Achtb. soude connen dienen, sal blijven UEdele wel Achtb. Heeren, Uwe Ed. ootmoedigen dienaer F. Cant. Hage, 13 Aug. 1664. ~rt dorso: Ed. Achtb. Heeren de Heeren borgemeesteren ende regierders der stadt Goude. . p. ~l~ille .(Origineel.) 1) Hier vermoedelijk in te vullen: lek hebbe. Een bode? STAD EN PLATTE/AND ENZ. 3 Ouwercerck. de Vlist. Moordrecht. Berckouw. Stolwijck. Broshal. Leckerkerck. Haestrecht. Bodegraven. Cleijn Ammers, Oudewater. Waddincxveen. Schoonhoven. Heeckendorp, Bhoscoop. Berchambacht. Nieuwerkerck. Waerder 1). (Origineel.) V. .JOHAN DE WITT AAN DE REGEERIN'G VAN GOUDA. 8 .DEc.1664. Naedemael d'Heeren Staten van Hollandt ende West- vrieslandt op den Ten Augusti lestleden, ten versoecke vande Heeren Borgemeesteren ende Regeerders der Stadt Gouda, verleent hebben seecker octroij, daar bij, om redenen ende ten fine inden selven Octroije breeder utgedruckt, d'Heeren Borgemeesteren, ende regeerders voorsz., voor soo veel de voorn. Stadt ende de Jurisdictie vande selve concerneert, mitsgaders d'officieren ende re- genten van eenige naestgelegen dorpen, daermede de gemelte Heeren Borgermeesteren ende regeerders waeren overtomen, voor soo veel het platte Landt aengaet, wer- den geaucthoriseert, om over de huijshoudende inwoon- (leren der voorsz. Stede, ende d'opgesetenen van't voorsz. platte Landt te mogen omslaen de middelen, noodich tot onderhoudt vant' Tucht- ofte werckhuijs binnen de voorn. Stadt, op soodanigen verdeelinge als waer over Borge- meesteren ende regeerders voorsz. ter eenre, ende die van t'voorsz. platte Landt ter andere sijde, onderlinge met (len anderen sullen verdragen, onder conditie nochtans, dat de voorgeroerde concessie ende authorisatie ten aen- sien vande Heerlijckheden, bij hoer Ed. Gr. Mog. ofte eten prince vannen Londe inder tijt te Leen ofte ander- sints utgegeven, niet anders ter exercitie sal werden 1) Op deze stukken volgen dan de acten van vergunning, ver- leend door' Lodewijk van Nassau, Heer van Beverweerd, de Lek enz., Nicolaas van Lier, heer van Berkenwoude enz., en den Do- meinraad van Holland voor hun respectievelijke districten, die wij om redenen, reeds in onze inleiding vermeld, hier niet hebben doen opnemen. De inhoud er van komt geheel overeen met dien der hier voorafgaande stukken. 14 DE VERHOUDING VAN geleijt, dan met consent ende bewilliginge vande Heeren der selver Heerlijckheden, ende in soodanigen Forme ende maniere, als dienthalven met de voorsz. Heeren sal wesen verdragen. Soo ist, dat volgende d'intentie ende dispositie van den voors. octroije tusschen d'Heeren Bor- gemeesteren ende regeerders der voorsz. Stede ter eenre, gemeesteren ende regeerders der voorsz. Stede ter eenre, ende d'Heer Johan de Wit, raetpensionaris vanden voorn. ende d'Heer Johan de Wit, raetpensionaris vanden voorn. Lande van Hollandt ende Westvrieslandt, als Heere van Heeckendorp ter andere sijde, is veraccordeert ende ver- dragen, dat Borgem.ren ende regeerders voornoemt, int dragen, dat Borgem.ren ende regeerders voornoemt, int voorsz. Tuchthuijs ofte werckhuijs sullen ontfangen, op- sluijtten ende aldaer doen Tuchtigen ende wercken naer sluijtten ende aldaer doen Tuchtigen ende wercken naer behooren, oock ten dien fine t'elckens des vermaent zijnde, door de dienaers vanden Landdrost ofte ander- sints in goede verseeckeringe doen affhaelen, alle de Bedelaers ende vagabunden, die binnen de Jurisdictie van Heeckendorp voornoemt sullen connen worden geattrap- Heeckendorp voornoemt sullen connen worden geattrap- peert, ende dat daeren tegen wederom door die van Hee- ckendorp voorss. ten behoeve van Borgermeesteren ende regeerders voornoemt tot onderhout vant voorsz. Tucht- huijs sal werden omgeslagen ende gecontribueert een halve stuijver ofte acht penningen s'weecx over ij der huijschgesin inde selve heerlijckheit bevonden, werdende daer onder nochtans niet begrepen de huijschkens van daer onder nochtans niet begrepen de huijschkens van eenige onvermogende Luijden, woonende aenden dijck bij Goejan Verweller Sluijs, ende sulcx jegenwoordich monterende ter nombre van ...... 1) huijsgesinnen, wercken voorss. omslach ende d'utkeeringe vande om- geslagenen penningen in handen van die geene, die bij Borgemeesteren ende regeerders van der Goude inder tijt daer toe sal wesen geauthoriseert, den voorm. Heere vare Heeckendorp aengenomen ende belooft heeft preciselijck Heeckendorp aengenomen ende belooft heeft preciselijck te sullen besorgen ende doen presteren. Aldus gedaen ende gepasseert den achtsten Decemb. des jaers sesthien hondert ende vierentsestich. Johan de Witt. (Origineel.) 1664. In dorso: Contracten met de omleggende 1) Niet ingevuld. STAD EN PLATTELAND ENZ. I5 Dorpen, om I st. weeckelijcx te contribueren tot het tughthuijs voor het opvangen van de Bedelaers enz. van ijler Huijsgesin bij provisie en tot kennelijcken wederseggen van d'eene off (landere sijde. VI. JOHAN DE WITT AAN DE REGEERING VAN GOUDA. 8 DEC. 1664. Alhoewel uijt seecker accoort ofte verdrach, op hulden opgerecht tusschen d'Heeren Borgemeesteren ende Re- geerders der Stede Goude ter eenre ende d'Edele Heere Johan de Witt, Raetpensionaris van den Lande van Hol- landt ende Westvrieslandt, als Heere van Heeckendorp ter andere sijde, raeckende het affhaelen van alle Bede- laers ende Vagabonden, dewelcke binnen de Jurisdictie van Heeckendorp voorss. sullen konnen worden geattrap- peert, is gelaten die periode, van dat alle t'selve sal plaets hebben, bij provisie ende tot kennelijck wederseggen van d'eene of d'andere sijde. Soo bekennen echter de selve Heercn Burgemeesteren t'voorgeroerde verdrach in dier voegen te sijn geslootten, ende dat den welgemelten Heere de Witt uijt crachte vandien niet is geobligeert als hij provisie ende tot kennelijck wederseggen van d'een off d'andere sijde. In oirconde geteijckent den achtsten Decemb. 1664. jtill:lll (le `Vitt. (Origineel.) 1664. let dorso: Voor het Tuchthuijs Goude. VI f. SCHOUT EN GEZWORENEN VAN STOI.WIJK AAN DEN GOUDSCHEN SECRETARIS .1. VAN DER TOCHT. 9 APRIL 1665. Ed. voorsienige, vrome, seer discrete heere ende vrient. Naer groetenisse dient deseri alleen, alsdat Schout ende gesworens van Stolwijck geresolveert waren op morgen quoyer 1) van weeckelijcx geit van maecken ende repa- 1) Kohier. 1 6 DE VERHOUDING VAN ratie vant tuchthuijs der Stede van der Goude over te lenden, dat onder deze dgemeene buijren ende ingesete- nen van Stolwijck zoe onrustich zijn, dat wij nauwelijcx de wegen runnen gebruijcken. Dat zij voor redenen ons geven, datter veel te geven is. En dat weeckelijcxs geit met een cieijntgen sail beginnen -- ende dat het over een jaer ofte twee tot meerder belastinge Boude moogen wijt vallen; indien de andere dorpen, zoe van Ouderlerck, Leckerkerck, Crimpen, Berkou doen, dat wij tselve oock sullen naecomen, zoe wij verstaen, dat de E. Heere Baliou van Zuijthollant seer qualijck neemt, dat wij ons die vsz. redenen noch voor een dach ofte tien sullen op houden, redenen noch voor een dach ofte tien sullen op houden, om voorsz. quoyer over te brengen, dat wij nae de vsz. dorpen als dan ende beneffens haer sullen reguleren. Zijt gegroet ende den Heere bewaert UE. ootmoedige, naer- buijrige vrienden, Schout ende gesworens van Stolwijck. Ter ordonnantie vande selve Adrijaen Voonels, Secreta- rius. Uijt Stolwijck den Ix Aprill 1665. In dorso: Ed. voorsienige, vrome, seer dis- crete Heer ende Vrint Jacob van der Tocht, Secretaris van de Stede van der Goude. (Ori;'ineel.) vIII. PUBI.I(;A'I'It? DER REGEI:RING VAN GOUDA. MEI 1665. Naerdemael dHeeren. Burgermeesteres ende Regier-- clers der Stadt Goude tot weringe vande allenthalven ,trasserende stouticheden vande Vagabonden ende bede- laers van haer Eed. Groot Mog. Heeren Staten van Hol- lant ende .West Frieslandt opten 7e Augusti 166. hebben geobtineert Octroij, waer bij welgemelte Heeren worden geauthciriseert, alle Vagebonden ende bedelaers, dewelcke in de stadt ende ten plattelande worden gevonden, te doen opvatten ende brengen inde Tucht- ofte Werck- huijse binnen de voors. Stadt Goude, omme aldaer met haer hand ende ander werck de kost te winnen. Ende deselve heeren van intentie sijn, de voorgeroerde goede STAD EN PLATTELAND. 17 saecke bij provisie int werck te stellen metten eersten vande maent Meije eerst komende, inde Stadt ende lan- den van Haestrecht, Gouderack, Vlist, Bonrepas, Stol- wijck, Leckerkerck, Crimpen op de Leek, Crimpen op den Issel, Ouderkerck, Heeraertsbergen 1), Bercham- bacht, Ammersstol ende Berckouw mette appendentien, ende dependentien vandien, alle plaetsen gelegen inde Crimpenderwaert, hebbende meergemelte Heeren Bur- germeesteren ende Regeerders voor aff alle vagabanden ende bedelaers wel willen waerschouwen, dat sij naer den voorsz. eersten Meij henluijden inde voorsz. respec- tive heerlijckheden niet en hebben te begeven ofte ont- houden, loopen ofte bedelen, op pene dat deselve sonder eenige oochluijckinge, sonder onderscheijt van persoonen, tsij mans, vrouwen, jonck off oudt, opgevadt ende int goors. Tuchthuijs gebracht sullen worden, omme aldaer met haer hant ofte ander werck de cost te winnen. D'een segget d'ander voort. Actum de ...... Meije 1665. Bij Burgermeesteren, Ter ordonn. van deselve (Origineel.) J. van der Tocht. IX. CONCEPT-CONTRACT VAN DE REGEERING VAN GOUDA MET DE HEERLIJKHEID VAN DE LEK. I. Eerstelijcken, dat Burgemeesteren ende Regeerders voornoemt van tijd tot tijd ende dach tot dach, sullen doen ophalen door den dienaers vanden Landtdrost ofte anderen, alle de bedelaers ende Vagabonden, jonck ende out, ende soo wel vrouwen als manspersoonen, die inde jurisdictien vande heerlijckheijdt van de Lecke sijn loo- pende, ende haer onthoudende, d'selve op te vatten ende te brengen int. voorsz. Tuchthuijs ofte Werckhuijs, ende d'selve aldaer te doen tuchtigen ende wercken naer be- hooren. II. Dat d'selve dienaers niet en sullen mogen eenige 1) In de voorgaande stukken geschreven Geeraartsbergen. Bijdr. en Meded. LII. 2 I S DE VERHOUDING VAN bedelaers ofte vagabonden onder pretecxt van blint, creupel, lam ofte andere verminctheijdt te verschoonen ofte laten loopera. III. Dat mede ingevalle de dienaers uijt de Stadt Dor- drecht onder de Jurisdictie vande heerlijckheijt vande Lecke eenige bedelaers ofte vagabonden machte comen op te vatten ende te vangen, dat de meergemelte Heeren Burgermren ende Regeerders voornt. gehouden sullen sijn de selven te ontfangen in het voors. Tuchthuijs ten fine als inden voors. eersten Articule. als inden voors. eersten Articule. IV. Gelijck mede de selve Heeren Burgermren ende Regeerders der Stadt Gouda gehouden sullen sijn in het voors. Tucht- ofte Werckhuijs in te nemen ende te ont- fangen allen den genen, die onder de meergemelte Juris- dictien der heerlijckheijdt vander Lecke soude mogen werden geapprehendeert ende bij den mannen vanden Hove ende Hooger Vijerschaere van Suijt-Hollandt ge- condempneert, -- -- het sij voor eenige Jaren ofte haer leven lanck — — int Tuchthuijs te sullen moeten gaen ende verblijven, oock goede Sorge te dragen, dat de soo- danigen niet wederomme comen los te breecken. danigen niet wederomme comen los te breecken. V. Dat de dienaers vanden Landdrost der voors. Stadt vander Gouda ofte anderen, daer toe gebruijckt ende ge- emploijeert werdende, niet vermogen sullen ten laste vande dorpen ofte ambachten, onder de heerlijckheijt vande Lecq resorterende, eenigen stuijver te vertieren ende ingevalle ijmandt vande selve het contrarie trachte te doen ofte gedaen hadde, dat sulcx de Schout ende te doen ofte gedaen hadde, dat sulcx de Schout ende Regenten van die plaetse, aende jaerlijcxe belooffde con- tributie vermogen sullen te Gorten ende inne te houden tributie vermogen sullen te Gorten ende inne te houden sonder eenige contradictie. VI. Ingevalle dat eenich Bedelaer ofte Vagabondt quame te ontwijcken ofte ontvlieden, de apprehensie van meergemelte dienaers vanden voorn. Drossaert ofte an- dere, ende naderhant bij den Schout vander plaetse ofte ijmandts anders wierde aengehouden, dat gemelte Hee- ren Burgemeesteren ende Regeerders der Stadt Gouda, naer dat daer van kennisse aen een van haer ofte aenden STAD EN PLATTELAND ENZ. 19 geenen, dien d'opsichte van gemelte tucht- ofte werck- huijs sal wesen aenbevolen, gedaen sal sijn, d'selve Bede- laer ofte Vagabondt tot hare costen gehouden sullen sijn, door de voors. dienaers ofte anderen teickens soo menichmael sulcx sal comen voor te vallen, in goede ver- seeckeringe te doen afhalen ende doen restitueren ofte betalen de costen, bij d'selve vagabondt ofte bedelaer onderrentusschen in dijen dorpe ofte ambachte verteert, ofte andersints, dat den Schout ende regenten dijer plaetse d'selve verteeringe aende Jaerlijcxe contributie mede sullen vermogen te corten als vooren. VII. Dat daer en tegens wederomme door dijen vande heerlijckheijt vander Lecke ten behoeve vande Heeren Burgemeesteren ende Regeerders voors. tot onderhout vant voors. Tuchthuijs sal werden omgeslagen ende ge- contribueert een halve stuijver ofte acht penningen sweecx over ijder huijsgesin, in deselve heerlijckheijt be- vonden werdende, wel verstaende nochtans, dat daer onder niet begrepen sullen sijn, de huijsen ofte huijs- gesinnen van onvermogende luijden, inde voorsz. heer- lijckheijt vande Lecke staende ofte woonnende, maar sullen die daer altijts op het aen ofte opgeven vande schouten ende Regenten wesen geeximeert ende ontlast. Ende sullen derhalven de respective Schouten ende Ge- rechten vande voors. heerlijckheijt van drije jaer tot drije jaer maken een lijste vande vermogende ende Contri- buerende in ij deren ambachte, naer welcke de garing 1) sal werden gedaen, ende sal dselve lijste bijden gemelten Heeren Burgermeesteren alsoo aangenomen moeten wer- den. VIII. Ende dewijle de heerlijckheijt vander Lecke, voor soo veel de Criminele Justitie aengaet, behoort on- der de baillivagie van Zuijt-Hollandt, ende d'selve Bail- livagie genoechsaem dependeert, ende aende Stadt van Dordrecht, op weickers Stadts lachbrieven oock de In- gesetenen vande Lecke gehouden sijn te compareren, voor schepenen der selver Stede, oock dat volgens see- ckere Contracten tusschen de selve Stadt ende Suijt- 1) Inning van ieders aanslag. 20 DE VERHOUDING ENZ. Hollandt opgerecht, d'selve Stadt ende Suijt-Hollandt te samen sijn als een lichaem. Ende de voorn. Schoutten ende Gerechten (te) bedencken hebben ofte de Stadt van Dordrecht met die van den bedrijve van Suijt-Hollant niet mede wel selfs een Tucht ofte werckhuijs souden willen stichten 1), dat indijen sulcx comt te gebeuren, tsij door gelijcke octroij van haer Ed. Gr. Mog. d'Heeren Staten van Hollandt, ofte eenige andere onderlinge ac- coorden ofte Contracten tusschen den regenten der voors. Stadt Dordrecht ende die van Suijt-Hollandt te maken ende aen te gaen, dat alsdan het den Schout ende gerech- ten der voorn. Heerlijckheijt vander Lecke sal vrij staen, om sulcx te mogen doen, sonder langer ofte verder aende onderhoudinge van desen contracte verobligeert ofte ver- bonden te sullen welen. Gelijck mede tselve sal comen te cesseren ende op te houden, soo wanneer de gemelte Heeren, Burgermeeste- ren ende regeerders der Stadt Gouda niet ef f ectivelijcken ende metter daet het district der Heerlijckheijt vander Lecke en soude mogen comen te bevrijden ende te ont- lasten vanden hoop der bedelaers ende vagabonden in conformite vande voorgeroerde Articulen, alsoo indijen gevallen de ingesetenen der voors. Heerlijckheijt onge- houden sullen sijn eenen (halve) stuijver vande voorge- melte beloof f de penningen te contribueren. In dorso: Concept contract. Ouderkercke, etc. 2) raeckt Tuchthuijs. (Origineel.) (Oud-Archief van Gouda, Portefeuille III Da (Tuchthuis)). 1) Reeds in 1615 had Dordrecht door het organiseeren van een loterij gepoogd een fonds te stichten tot opbouw en instandhou- ding van een Tuchthuis. 2) Is een heerlijkheid van de Lek. CONCEPT-GRONDWET OP LAST VAN KONING WILLEM I IN HET JAAR 1832 SAMENGESTELD DOOR E. CANNEMAN, M. PIEPERS EN H. VAN ROVEN, MET BIJBEHOORENDE STUKKEN, MEDEGEDEELD DOOR J. Z. KANNEGIETER. Het hierachter volgende concept-Grondwet van E. Canneman, M. Piepers en H. van Royen bevindt zich met de bijbehoorende stukken in een portefeuille, op welker etiket slechts te lezen staat: „Grondwet 1840" en die behoort tot een serie van drie portefeuilles, waarin aller- lei stukken geborgen zijn, die betrekking hebben op her- lei stukken geborgen zijn, die betrekking hebben op her- ziening der Grondwet tusschen de jaren 1830 en 1840. Eerst kort geleden, in 1928, zijn deze papieren uit het Geheim Kabinetsarchief overgebracht, zoodat ze nu op het Algemeen Rijksarchief door een ieder geraadpleegd kunnen worden. Bepalen we ons tot de portefeuille, waarin de hier- achter uit te geven stukken bewaard worden, dan blijkt, dat deze reeds in 1839 verzameld zijn en sindsdien bijeen- gehouden. Den gen Maart van dat jaar werd het concept c.a. uit de „ijzeren kist" te voorschijn gehaald 1), waarin het „opgelegd" was, en aan den secretaris van staat, Van het „opgelegd" was, en aan den secretaris van staat, Van Doorn van Westcapelle, voorgelegd. Den I2en Maart d.a.v. informeerde Willem I persoonlijk bij den minister van justitie, Van Maanen, of hij nog papieren onder zijn berusting had, aangaande vroeger voorgenomen herzie- ningen. Hierop antwoordde de minister den volgenden dag in een brief 2), dat hij de minuten zijner beide memo- riën van 31 Januari en 29 Augustus 1832 gevonden had. 1) Volgens den bij den bundel behoorenden klapper. 2) N°. X van deze uitgave. 22 CONCEPT-GRONDWET. Hij voegde er nog een advies van den 24en Februari 1831 betreffende centralisatie aan toe. Het ontwerp, waarvoor we hier de aandacht vragen, is niet geheel en al onbekend. Het is van genoegzame bekendheid, dat de koning in 1832 een geheime commis- sie benoemde, met de opdracht, een nieuwe Grondwet samen te stellen. Het is mr. A. G. C. Alsche geweest, die het eerst op het werk van deze commissie heeft gewezen. In zijn „Levensberigt van Elias Canneman" 1) zegt hij o.a.: „Toen in 1832 reeds eene afscheiding feitelijk was daargesteld, was Canneman van het gevoelen, dat men die rond en open moest aannemen, en niet volharden om vreemdsoortige bestanddeelen te willen bijeenhouden. Maar hij ging verder, en meende, dat nu de Noord-Ne- derlanders zich met geestdrift allen als één man om hun Koning hadden geschaard, het voor de eer en de kracht van het koningschap en het geluk van het volk eene weldaad zou zijn, dat door den Koning aan zijn getrouw volk met ontbinding en terzijdestelling van alles wat was voorafgegaan, uit eigen beweging eene liberale Grondwet geschonken werd. Het zal thans geen bezwaar zijn het geheim op te heffen, tot nu toe zoo ik meen bewaard, nu dertig jaren daar overheen zijn gegaan, nu over allen, die het kenden, het lijkkleed is heen gespreid, nu het die allen niet dan tot eere strekken kan, nu het behoort tot de geschiedenis. In 1832 dan deelde Canneman zijn zoo even gemeld denkbeeld in een vertrouwelijk gesprek mede aan den vriend des Konings, De Mey van Streef- kerk, en deze aan den Koning zelf. Den volgenden dag reeds werd Canneman door een briefje van De Mey tot een besogne met den Koning uitgenoodigd, die den daar- op volgenden dag plaats had. In een gesprek van niet minder dan drie uren deelde de staatsman zijne ziens- wijze mede aan den Koning; en de oude vertrouwelijk- heid was teruggekeerd, en nu werd, geheel geheim en alléén voor den Koning, door Z.M. aan Canneman, Pie- pers en Van Royen het ontwerpen eener Grondwet op- gedragen." Hierop liet Alsche een uittreksel volgen. 1) Handelingen van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden, 1862, blz. 47 vlg. CONCEPT—GRONDWET. 23 De Bosch Kemper x) kon slechts vermelden, wat Can- neman's levensbeschrijver had medegedeeld. Hij heeft nog wel gezocht naar het bewuste ontwerp, doch trof het in het archief van 's konings kabinet niet aan. Van Baren kon het evenmin bemachtigen 2) en ook prof. Colenbran- der zocht tevergeefs 3). De familie Canneman bezat de stukken, waaruit Alsche geput had, niet meer. De hoog- leeraar volstond er daarom mede, het excerpt over te nemen 4). Des te meer prijzen wij ons gelukkig, den arbeid der drie heeren te kunnen aanbieden. Een missing- link wordt hiermede ingelascht in de reeks van plannen uit de eerste jaren van den Belgischen opstand. Al mocht nadere kennismaking blijken tegen te vallen, volledigheid heeft ook beteekenis, en hiermede is deze uitgave vol- doende gemotiveerd. Dat de opdracht van den koning aan het driemanschap wel zeer geheim was, blijkt het meest hieruit, dat zelfs zijn trouwe medewerker, Van Maanen, in dezen stap niet gekend was. Ook toen de koning na het reeds vermelde onderhoud met Canneman diens memorie ontving 5) en een afschrift hiervan toezond aan Van Maanen, wist deze nog niet, dat deze gedachten van Canneman af- komstig waren, en schreef hij er bij : „denkelijk van Van Assen" 6) . Wie het meest aan het ontwerp heeft bijgedragen, is bij gebrek aan gegevens niet uit te maken. Op gezag van mr. Alsche willen wij gaarne aannemen, dat Canneman het toelichtend betoog heeft samengesteld. En daar hij van het drietal degene was, met wien de koning het eerst contact had gezocht, en die dus waarschijnlijk wel de ziel der commissie is geweest, en daar bovendien mr. Alsche onder zijn papieren het ontwerp van Grondwet aantrof, 1) Geschiedenis van Nederland na 1830, deel I blz. 180 en de Letterk. Aant. blz. 271. 2) De plannen tot Grondwetsherziening in het jaar 1831, blz. 232. 3) Gedenkstukken X, 5e stuk, blz. 20 noot 1. 4) Colenbrander, t.a.p. blz. 21. 5) N°. I van deze uitgave. 6) Colenbrander, t.a.p. blz. X. 24 CONCEPT-GRONDWET. zal hij ook hiervan wel de voornaamste auteur zijn ge- weest. Prof. Colenbrander, die bij zijn nasporingen voor de „Gedenkstukken" de door ons doorzochte portefeuille nog niet ter inzage kon krijgen, vond toch onder de papieren van Van Maanen eenige stukken, die op de plannen van 1832 betrekking hadden, en deelde fragmen- ten daarvan mede 1). Zoo treffen we in de „Gedenkstuk- ken" de memorie van Canneman aan, in Januari 1832 den koning toegezonden 2), doch zonder het begin en het slot. Wij meenden het geheele stuk te moeten opnemen, te meer, omdat het weinig plaatsruimte vordert. Evenzoo hebben wij gedaan met de consideratiën van Van Maanen op die memorie van den 31en Januari 1832 3). Dit is een lang stuk, waarvan men bij Colenbran- der de hoofdzaak vindt 4). Evenwel ontbreekt daar het middelste gedeelte en het slot. Ook hier dacht het ons beter het geheel op te nemen dan de ontbrekende deelen. De nummers III, IV, V en VI waren aan Colenbrander onbekend. Op n°. VI zou in deze uitgave de memorie van Van Maanen aan den koning moeten volgen, gedateerd 29 Augustus 1832, waarin hij veel waardeerends over het werk der geheime commissie zegt, doch tenslotte invoe- ring van deze Grondwet ontraadt. Dit stuk bevindt zich eveneens in de door ons doorzochte portefeuille, doch is reeds door Colenbrander afgedrukt in zijn „Gedenkstuk- ken" 5). Overneming zou deze uitgave noodeloos bezwa- ren, waarom wij het weglieten, ook al, omdat er geen verschillen zijn 6). De nummers VII, VIII, IX en X zijn nog nimmer gedrukt. Zij completeeren deze uitgave. 1) Colenbrander, t.a.p. blz. 8, 17 en 113. 2) N°. I van deze uitgave. 3) N°. II van deze uitgave. 4) Colenbrander, t.a.p. blz. 17. 5) Colenbrander, t.a.p. blz. 113. 6) Bij Colenbrander, t.a.p. blz. 118 staat: „ook het 10e artikel, zijnde, enz." (regel 22 van onderen). Dit moet zijn: „ook het lle zijnde, enz." (regel 22 van onderen). Dit moet zijn: „ook het lle artikel, enz." Ook in het handschrift, dat wij aantroffen, stond artikel, enz." Ook in het handschrift, dat wij aantroffen, stond deze fout, zoodat zij van Van Maanen zelf afkomstig zal zijn. In vergelijking met het Grondwetsontwerp der geheime commissie was deze lapsus calami gemakkelijk te herstellen. CONCEPT-GRONDWET. 25 Omtrent de chronologie van het voorgenomen herzie- ningswerk in 1832 valt het volgende op te merken. Gelijk wij gezien hebben, rijpte bij Canneman het plan, om het Oud-Nederlandsche volk als belooning voor zijn trouw aan den koning een nieuwe Grondwet te schenken 1). Hij deelde dit mede aan den secretaris van staat, De Mey van Streefkerk, die er den koning van in kennis stelde. Reeds den volgenden dag werd Canneman tot een onder- houd op het paleis uitgenoodigd en kort hierna schreef hij een memorie, waarin hij zijn plannen nader ontwik- kelde. Een kopie hiervan werd den Ben Januari door De Mey aan Van Maanen toegezonden, die op de eerstvol- gende conferentie met den koning er zijn gedachten over mededeelde 2). In dezelfde conferentie kreeg de minister toestemming, zijn advies op schrift te stellen, en den 3I en Januari was hij met zijn „consideratiën" gereed 3). Na ontvangst kon de koning blijkbaar nog niet tot een besluit komen. Althans den 25en Februari ontving de staatsraad Arnoldus van Gennep een uitnoodiging van den secretaris van staat, om eveneens zijn meening te willen zeggen over de bewuste memorie van Canneman. Hem werd nadrukkelijk opgedragen, met niemand over de zaak te spreken4). Den 3en Maart 1832 bracht Van Gennep rapport uit, waarbij hij o.a. den raad gaf, een commissie te benoemen, die zich bezig moest houden met het ontwerpen eener nieuwe Grondwet. Misschien heeft de koning hieraan gevolg gegeven en Canneman, Piepers en Van Royen eerst na den 3en Maart in commissie gesteld. Doch met zekerheid valt hierom- trent niets te zeggen. Wel mag het verwondering baren, dat Willem I dezen weg insloeg. Er moeten o.i. bepaalde drijfveeren geweest zijn, die hem noopten tot deze zeer bijzondere handelwijze. Een opmerkelijke notitie in den bij den bundel behoorenden klapper schijnt naar een op- lossing van dit vraagstuk heen te wijzen. Wij vonden daar de raadselachtige woorden: „De aanleiding te vin- den, zoo gemeend wordt, in het travail van baron Selby". 1) Zie ook het concept-Proclamatie, n°. IV van deze uitgave. 2) Kantteekening bij n°. II van deze uitgave. 3) N°. II van deze uitgave. 4) W. III van deze uitgave. 26 CONCEPT-GRONDWET. Deze baron Charles Borre Selby was van 1820 tot 1842 Deensch gezant in Den Haag 1). Van eenigen invloed van den gezant op de houding des konings in het begin van 1832 hebben wij echter nergens iets kunnen ont- dekken. Wanneer de commissie haar ontwerp den koning aan- bood, is onbekend, maar dit moet vóór den 16en Juni 1832 plaats hebben gehad, want op dien dag werden het concept-Grondwet, het toelichtend betoog en het concept- Proclamatie benevens het rapport van Van Gennep naar Van Maanen gezonden, met verzoek, om wederom zijn advies, thans over het volledige werk der commissie, uit te brengen 2). De bekwame minister vatte zijn taak ge- wetensvol op. Hij bestudeerde de documenten met „meer dan gewone zorg en nauwgezetheid", waardoor er nogal wat vertraging ontstond 3). Zelfs raadpleegde hij op zijn beurt weer Anton Reinhard Falck 4). Eerst den 29en Augustus 1832 was Van Maanen met zijn rapport gereed, waarin hij de ontworpen Grondwet „de beste en de bruik- baarste" voor dien tijd noemde, doch de beginselen, waar- van de commissie was uitgegaan, afkeurde. Ook Van Gennep werd weer, zeer in het geheim, aan- gezocht, om van raad te dienen, en den i9eri November 1832 leverde hij een pro memorie bij den koning in 5). Hiermede viel het doek over het aangevangen herzie- ningswerk. In den klapper vinden wij de nuchtere woor- den : „Hierop °) geen beschikking gevallen, evenmin als op de P. M. van Van Gennep van 19 Nov. 1832" 7) . * 1) Zie over hem „Dansk Biografisk Lexikon", i. v. 2) Zie noot op blz. 59. 3) Colenbrander, t.a.p. blz. 126. 4) Colenbrander, t.a.p. blz. 8 noot 3. 5) Zie de nummers VII, VIII en IX van deze uitgave. 6) Bedoeld wordt het rapport van Van Maanen van 29 Augustus. 7) Van een merkwaardige vondst in dezelfde portefeuille moeten wij hier melding maken. Wij troffen er n.l. het geheele rapport met de bijlagen van 28 Mei 1831 aan, uitgebracht door de Staats- commissie van 30 Januari 1831. Mr. G. van Baren wijdde er zijn commissie van 30 Januari 1831. Mr. G. van Baren wijdde er zijn reeds genoemde dissertatie aan. Het merkwaardige er van was, CONCEPT-GRONDWET. 27 De drie commissieleden, hoewel in hun tijd ongetwij- feld vooraanstaande figuren, in ieder geval algemeen geachte hooge ambtenaren met een respectabelen staat van dienst, zijn voor het nu levende geslacht tamelijk onbekende personen. Een en ander uit hun levensloop moge dus niet achterwege blijven. De meest bekende van hen is nog wel Elias Canneman. Zooals hiervoor reeds opgemerkt is, bestaat van hem een uitvoerig levensbericht, geschreven door mr. A. G. C. Alsche. Wij kunnen daarheen dus verwijzen. Volledig- heidshalve zij hier het volgende aangestipt. Canneman werd den 25en Januari 1777 te Amsterdam geboren. Bij de organisatie van het Agentschap van Financiën in 1798 werd hij chef de bureau onder Gogel en diens vertrouwd- ste helper. Na de staatsomwenteling van 18o1, die Gogel tijdelijk van het tooneel verwijderde, bleef Canneman in staatsdienst als griffier van den Raad van Financiën. Het was in dezen tijd, dat hij een grooten afkeer kreeg van de gedecentraliseerde staatsinrichting van 1801, die de tot stand koming van een nationaal belastingstelsel -- de taak, waaraan hij onder Gogel zijn beste krachten had gewijd — belemmerde. Hij juichte de hervorming van i8o5, die Gogel terugriep, toe en diende dezen als secretaris-generaal van het herstelde financie-departe- ment. Tijdens de inlijving was Canneman directeur der directe belastingen in het departement der Monden van de Maas. Den Zien November 1813, toen Gijsbert Karel door de oud-regenten, met wie hij een vergadering van Staten-Generaal had willen opzetten, alleen gelaten werd, en daarmede ook Repelaer, dien hij tot minister van financiën onder de nieuwe regeering gedoodverfd had, hem ontviel, bood zich Canneman tot dien post aan en werd in genade aanvaard. Van hem is de vermaarde pro- clamatie van 21 November 1813, waarbij het Algemeen Bestuur alle Nederlanders van hun eed aan den keizer der Franschen ontslaat, maar tevens beveelt, dat alle ambtenaren op hun post zullen blijven en hun administra- tie zullen voortzetten „overeenkomstig de wetten, thans dat het gedrukt was. Vast staat dus, dat er meer aandacht aan geschonken is, dan Van Baren veronderstelde. (Zie blz. 231 vlg. en 237 noot 1 van zijn proefschrift.) 28 CONCEPT-GRONDWET. in vigeur", dus de Fransche wetten. In plaats van den naam des keizers zal die van den Prins van Oranje wor- den gebruikt 1). Canneman's bijstand aanvaardende werd Gijsbert Karel dus van zijn oorspronkelijken opzet: we- deroptreding der vóór 1795 gefungeerd hebbende colle- giën en ambtenaren „op den ouden voet", geheel afge- dreven. De beraadslaging omtrent de aan het land te geven constitutie zou nu plaats hebben niet onder voor- loopig herleefde Staten-Generaal en Provinciaal, Burge- meesteren en Schepenen, „zooals dezelve bestonden in 1794", maar onder de voorloopig gecontinueerde keizer- lijke administratie; m.a.w. „le lit de Napoléon" werd niet opgebroken, maar bleef voor den Souvereinen Vorst ge- spreid. De Vorst nam Canneman als hoofd van het depar- tement van financiën van het Algemeen Bestuur over en hield het eenige maanden met hem uit. Zijn vervanging door Six in April 1814 was niet het gevolg van afkeuring zijner beginselen, doch van zekere eigenzinnigheid in zijn departementaal werk. De persoon van Canneman was den Vorst niet plooibaar genoeg 2). Hij werd naar den Raad van State verwijderd en moest zijn aldaar tegen de financieele wet van 1814 geoefend verzet met ontslag bekoopen. Vervolgens werd hij eenige jaren in een bui- tenlandsche missie 3) gebruikt. Later verdwijnt Canne- man vrijwel uit het gezicht, hoewel hij lid der Tweede Kamer en van den Haagschen gemeenteraad is geweest. In 1832 heeft hij de omstandigheden gunstig geacht, om bij De Mey van Streefkerk voor zijn lievelingsdenk- beelden op te komen, die, blijkens het gevolg, door den koning niet a limine werden afgewezen. Dat de koning er toch niet naar gehandeld heeft, zal hem diep hebben teleurgesteld ; en met deze teleurstelling is zijn politieke rol afgespeeld geweest. rol afgespeeld geweest. De laatste tien jaren van zijn leven sleet Canneman ambteloos op zijn landgoed „Hartestein" bij Oosterbeek in Gelderland. Hij stierf den ben October 1861. Van Marinus Piepers verscheen een levensbericht, ge- schreven door zijn nazaat M. C. Piepers in de „Navor- 1) Colenbrander, Inlijving en Opstand, blz. 275. 2) Falck's Gedenkschriften, blz. 121. 3) Liquidatie met Frankrijk. CONCEPT-GRONDWET. 29 scher" van 1913 1). Wij halen o.a. hieruit aan, dat hij den i9en November 1771 te Middelburg geboren werd, waar hij tot kunstschilder werd opgeleid en ook eenigen tijd als zoodanig werkzaam was. In den Franschen tijd be- kleedde ook hij verschillende ambten, meest bij de leger- administratie. Zoo werd hij in 18o6 secretaris-generaal bij het departement van oorlog. In November 1813, toen hij ambteloos in Den Haag woonde, stelde hij zich ter beschikking van Van Limburg Stirum en organiseerde hij een klein oorlogsbureau, dat, naarmate de opstand veld won, tot een volledig departement uitgroeide. Het is van belang geweest, dat de vorming van het Neder- landsche leger van den aanvang af onder den invloed heeft gestaan niet van een oud-officier van vóór 1795 --- want Van Stirum deed niet veel anders dan zijn naam leenera. — maar van een persoon, in de nieuwere vormen van legeradministratie doorkneed. Na deze te hebben op gang gebracht, trad Piepers op als lid, in 1814 als presi- dent, der Algemeene Rekenkamer. In 1815 kreeg hij den rang van staatsraad in buitengewonen dienst en werd hij aangesteld als intendant-generaal, belast met de controle op de legeradministratie. Hij geraakte toen in moeilijk- heden met den Prins van Oranje, die in naam de opper- directie van het departement van oorlog uitoefende, maar werd door den koning, wiens volle vertrouwen hij genoot, gehandhaafd, waarop de Prins uit de opperdirectie ont- slag verzocht en verkreeg 2). Piepers kwam toen aan het hoofd van het departement met den titel van secretaris van staat. Den ten October 1818 trad hij af en werd benoemd tot lid van den Raad van State. Van 1841 tot 1848 was hij lid der Eerste Kamer. Hij overleed den 24en Januari 1861 3). Henricus van Royen werd den toen December 1760 te 1) Blz. 401. Hier is ook een portret bijgevoegd. Zie over Piepers voorts: „Niet paraisseeren, een bijdrage tot de juiste kennis van het gebeurde in 1813", eveneens door M. C. Piepers in de „Navorscher" van 1912 en 1913. 2) 22 Februari 1818. 8) De Bosch Kemper getuigde van hem, dat hij een onder- danig karakter had (Staatkundige Geschiedenis van Nederland vóór 1830, blz. 503). 30 CONCEPT-GRONDWET. Noordwijk aan Zee geboren 1), waar zijn vader predikant was. Hij studeerde, na de Latijnsche school te Leiden doorloopen te hebben, aan de Hoogeschool in diezelfde stad in de oude letteren. In zijn studententijd knoopte hij vriendschap aan met Van der Palm, waarvan beiden in 1832 het vijftigjarig bestaan vierden. Na voltooiing zijner studiën werd hij benoemd tot rector der Latijnsche school te Vlissingen met den persoonlijken titel van „lec- tor historiarum et linguae Graecae". Als Latijnsch dichter maakte hij eenigen naam. In 1798 werd hij lid van het Vertegenwoordigend Lichaam en deed daar den 22en December z 800 het voor- stel, waaruit de schepping van een nationaal archief- wezen is voortgevloeid. Onder het Staatsbewind was hij lid van den Raad van Marine; onder Schimmelpenninck, Lodewijk Napoleon en Willem I staatsraad, welke be- trekking hij bleef bekleeden tot kort voor zijn dood. Zijn portret is te vinden in het Nederlandsch Jaarboek der Posterijen van 1850 2). Hij overleed den zoen Juli 1844. -* A,* Wij willen deze inleiding niet besluiten, zonder er de aandacht op te vestigen, dat de qualificatie, door Alsche aan het werk der drie mannen gegeven, n.l. „eene liberale Grondwet", niet juist is. Het ontwerp-Canneman c.s., met zijn wederinvoering der prefecten-regeering, staat niet aan het begin der reeks evenementen, welke via de jaren 1840 en 1844 geleid hebben tot de herziening van 1848. Al heeft het ontwerp van 1832 met de Grond- wet van 1848 de afschaffing der standen gemeen, liberaal in den zin van Thorbecke is het niet. Het is niet het eerste liberale, maar wel het laatste Jacobijnsch-Napo- leontische plan van constitutie. Het wijst minder naar liberale toekomst, dan naar Jacobijnsch verleden. J. Z. K. 1) Zie over hem Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek en Hande- lingen der Leidsche Maatschappij van 1845. 2) Hij is n.l. ook administrateur der posterijen geweest. CONCEPT-GRONDWET. 31 I MEMORIE VAN E. CANNEMAN AAN KONING WILLEM 11). Mogt ik onlangs in weinige woorden 2) de zwarigheden schetsen, met welke de kroon vermoedelijk zal hebben te kampen, wanneer t'eeniger tijd de binnenlandsche aan- gelegenheden bepaaldelijk ter sprake zullen komen, thans zal ik dat onderwerp meer van nabij beschouwen en ge- leidelijk trachten te behandelen. Het koninkrijk der Nederlanden is kennelijk een Euro- peesch gewrocht. De oprigting van dat rijk heeft in 1815 de herziening van de toen bestaande Grondwet der Ver- eenigde Nederlanden, naar luid der tractaten van Londen en Weenen, geboden, en de nog in werking zijnde Grond- wet is aan die omstandigheid hare geboorte verschuldigd. Wanneer de feitelijke afscheuring van Belgie ongeluk- kiger wijze door de monarchien, welke de vergrooting van het grondgebied der Vereenigde Nederlanden in het belang van Europa hadden geboden, mogt worden ge- wettigd, zal derhalve bij het te niet gaan der oorzaak haar gevolg van zelve vervallen. De oude Staat zal zich mitsdien opgelost vinden in twee afzonderlijke rijken. Zoodra dat werk van ongeregtigheid zijn beslag zal hebben bekomen, .zal de tijd geboren zijn ter regeling 1) Deze memorie moet geschreven zijn in het begin van Janu- ari 1832, althans vóór den 8en, omdat zij toen reeds in afschrift aan minister Van Maanen werd toegezonden. (Zie de kantteeke- ning van Van Maanen bij n°. II van deze uitgave.) De toeschrij- ving aan Canneman is van Prof. Colenbrander. (Zie Gedenkstuk- ken X, 5e stuk, blz. 8.) Zij is ongetwijfeld juist. Cf. ook de noot op blz. 59 van deze uitgave. Blok (Geschiedenis van het Neder- landsche Volk, IV, blz. 339) vermeldt verkeerdelijk Van Assen als den auteur. Het begin dezer memorie ontbreekt in de uitgave van Colen- brander. 2) Hiermede wordt vermoedelijk op het onderhoud met den koning gedoeld. Zie Handelingen van de Mij. der Nederl. Letter- kunde te Leiden, 1862, blz. 59. 32 CONCEPT-GRONDWET. onzer inwendige aangelegenheden, en dan voorzeker zal de reeds meermalen geopperde vraag, wat nu te doen? met kracht worden herhaald. Sommigen zijn van meening dat men de vroegere Grondwet van 1814 eenvoudig moet doen herleven en weder invoeren. Anderen, welke de nog werkende Grondwet gebrekkig vinden, willen groote veranderingen en wijzigingen. Gelijk er nu ten dezen verschil van gevoelen plaats heeft, zoo lopen de denkbeelden evenzeer uiteen met op- zigt tot den weg, langs welken men tot eenen nieuwen staat van zaken zal kunnen geraken. Het weder invoeren der Grondwet van 1814 zal met dezelfde, ja met nog grooter moeielijkheden gepaard gaan, als de wijziging van die van den jare 1815. Eerstgemelde bevat bepalingen, welke noch aan de Roomschgezinde ingezetenen, noch aan de mannen van den nieuwen tijd zullen smaken. Zij behelst wijders transitoire voorschriften, welke, uit den aard der zaak, als vervallen kunnen worden beschouwd. Zij is eindelijk als vervallen kunnen worden beschouwd. Zij is eindelijk door notabelen, ad hoc benoemd, goedgekeurd en aan- genomen en gevolgelijk geen voorwerp van herziening voor de actuele Kamers der Staten-Generaal. De koning zou derhalve die Grondwet uit eigen be- weging moeten doen herleven, maar wie doorziet niet het gevaar voor de kroon, in zulk eenen stap gelegen? In het I'de hoofdstuk der Grondwet van 1815 kunnen de Kamers mitsgaders de Provinciale Staten de leidraad zoeken, welke zoude kunnen worden in de hand genomen. Opgemeld hoofdstuk gaat van het beginsel uit, dat de algemeene Grondwet behouden blijft, en dat de verande- ringen of bijvoegselen in dezelve, door de wet vastge- steld, daarbij zullen worden gevoegd. (art. 234.) Die veranderingen en bijvoegselen kunnen, het is waar, verkregen worden, doch de wijze van die verkrijging grenst bijkans aan het onmogelijke. Naar luid van artikel 229 moet de noodzakelijkheid ten dezen bij eene wet worden verklaard, onder duidelijke aanwijzing en uitdrukking der gewilde verandering of aanwijzing en uitdrukking der gewilde verandering of bijvoeging. Het voorstel tot verandering of bijvoeging moet, vol- gens art. 232, door twee derde gedeelte der leden, die de CONCEPT-GRONDWET. 33 vergadering uitmaken, in overweging worden genomen. Aangenomen zijnde, wordt de wet naar het voorschrift van art. 23o aan de Staten der provincien gezonden, met het oogmerk, om het getal gewone leden der Tweede Kamer met een gelijk getal buitengewone aan te vullen. Het eindbesluit kan niet worden opgemaakt dan bij eene meerderheid van drie vierde gedeelte der tegen- woordige leden. De toepassing van vorenstaande bepalingen in onze tegenwoordige omstandigheden schijnt uit den aard der zaak onderhevig aan gegronde tegenspraak en tot vele moeijelijkheden te zullen leiden. Een en ander zal ik hierna trachten te ontwikkelen. Het geheele Nederlandsche volk wordt door de Staten- Generaal vertegenwoordigd. Dat volk bestaat uit de inwoners van 18 provincien en kan door i 70 leden der beide Kamers worden vertegen- woordigd ). Twee derde gedeelte van die inwoners hebben zich facto afgescheurd. Van de i io leden, de 2e Kamer uit- makende, hebben er slechts 55 zitting behouden. Zoolang het koningrijk, ongeacht den afval der meer- derheid, geacht kon worden niet te zijn ontbonden, kon- den die 55 leden wettiglijk het geheele volk blijven ver- tegenwoordigen. Maar zoodra eenig verbond of verdrag, op welke wijze dan ook, die ontbinding zal hebben be- krachtigd, schijnt het mandaat der 55 leden te zijn inge- trokken en vervallen. Het volk, door hun vertegenwoor- digd, is zedelijk dood; het rijk der Nederlanden, heeft opgehouden te bestaan, en met deszelfs oplossing in twee afzonderlijke Staten valt de Grondwet van zelve in dui- gen. Uit krachte van welken lastbrief kunnen die 55 leden dan verder werkzaam blijven? De gevallen, bij de Grond- wet voorzien en beoogd, bestaan niet. Wat niet voorzien is, of heeft kunnen worden voorzien, namelijk de scheu- ring en ontbinding des rijks, bestaat. In den geest en bedoeling der Grondwet kunnen er veranderingen of bijvoegsels in dezelve plaats hebben, 1) Artt. 79 en 80 Grondwet 1815. Bijdr. en Meded. LII, 3 34 CONCEPT-GRONDWET. doch de Grondwet zelve blijft behouden. Zes en zestig 1) leden der 2e Kamer moeten de noodzakelijkheid van dien erkennen. Hierna wordt de Kamer tot een getal van 220 leden opgevoerd. Drie vierde gedeelte derzelve, en derhalve i65 leden, moeten het voorstel aannemen, want in eene zaak van dat hoog belang mag men de mogelijke afwezig- heid van een groot aantal leden niet veronderstellen. Aan de letterlijke voorschriften der Grondwet kan mitsdien met geene mogelijkheid worden voldaan. Wan- neer voorts de veranderingen of bijvoegselen, door den drang der tijden geboden, menigvuldig en geheel afwij- kende van den geheelen zamenhang der Grondwet mog- ten zijn, ook dan zou derzelver geest en bedoeling niet worden nageleefd; de uitzonderingen zouden den regel vervangen, en met het voornemen om de Grondwet geen geweld aan te doen, zou dat geweld onwillekeurig kunnen worden begaan. En, bijaldien ik ook al in mijne meening dwalen mogt, dat bij de ontbinding des rijks de Grondwet per sé buiten werking raakt, en de leden der tegenwoordige 2e Kamer geen verder mandaat ter vertegenwoordiging meer mog- ten bezitten, dan nog zou ik het voor den koning zeer gewenscht achten, om bij den bestaanden twijfel deswege en bij de spanning der gemoederen eenen weg in te slaan, zoo hobbelig in tijden van kalmte en rust, en nog meer gevaarlijk in de tegenwoordige tijdsomstandigheden. Menschen 2) van doorzicht en ondervinding, geen deel hebbende aan het beleid der openbare aangelegenheden, zien de toekomst angstvallig tegemoet, zich levendig voor den geest brengende de felle strijd, in vorige jaren 1) Zes-en-zestig moet een schrijffout zijn voor zes-en-vijftig. Canneman redeneert hier uit art. 232 G.W. en maakt de som op Canneman redeneert hier uit art. 232 G.W. en maakt de som op als volgt: voltallige Kamer 110, quorum 2/3 = 74; verplichte meerderheid 3/4 van het quorum = 56, een getal, dat sedert den afval der Zuidelijke gewesten niet meer te bereiken is. Canne- man ziet hier geheel voorbij, dat art. 232 op de dubbele Kamer slaat en niet op die, welke de noodzakelijkheid van Grondwets- herziening uitspreekt. Thorbecke (Aant. op de G.W., II, 311) en ook Regeering en Kamer van 1840 hebben deze fout vermeden. 2) Hier begint de afdruk bij Colenbrander, t.a.p. blz. 8. CONCEPT-GRONDWET. 35 gevoerd tusschen de vrienden van éénheid in het bestuur, en de aanklevers van gewestelijke en stedelijke heer- schappij. Slechts kortstondig mogten eerstgemelden zegevieren. Reeds ten tijde van het Staatsbewind wonnen laatstge- melden dagelijks veld, en hunne woelingen zouden ver- moedelijk het opgetrokken Staatsgebouw weldra hebben gesloopt, ware het niet, dat Frankrijk den weg tot den troon aan 's keizers broeder Lodewijk willende banen, door de aanvankelijke verheffing van den heere Schim- melpenninck, aan die woelingen een gewis einde gemaakt had. Het ligt nog versch in het geheugen, hoezeer de ge- slagen, doch niet verslagen, vijand bij de afwerping van het Fransche juk in het laatst van 1813 er op uit was, zich andermaal op den zetel te werpen; en, zonder de spoedige en krachtvolle tusschenkomst van weinige regt- schapen mannen, zou men de oude, door gemeenschap- pelijk ongeluk en ellende geslotene wonden, jammerlijk hebben zien openrijten. Vele bepalingen der Grondwet van 1814 en zelfs in die van 1815 kunnen van den ouden altijd gistenden zuur- deessem getuigen. Aan den Souverein de minst mogelijke klem te laten en in de Staten la pierre d'attente te behou- den, waren schering en inslag. Sommige der Staten in de Zuidelijke provincien hebben nu en dan gepoogd, zich te doen gelden, en vermoedelijk hebben die der Noordelijke provincien dat voorbeeld niet gevolgd, blootelijk uithoofde, dat het door de Zuidelijken werd gegeven. Maar van het oogenblik, dat men zich als van België geheel afgescheiden waande, heeft het Gouvernement zich zien aanvallen : wederstreving van 's konings wil in sommige steden, klagten en vertogen van Gedeputeer- de Staten over deze en gene verordeningen, en wel voor- namelijk de toon en strekking der voorstellen van zekere Staats-Commissie 1) moeten het Gouvernement de oogen hebben geopend. 1) Volgens Colenbrander de commissie, benoemd bij besluit van 23 October 1830 n°. 92. (Zie zijn Inleiding, t.a.p. blz. XVII.) 36 CONCEPT-GRONDWET. Centralisatie en Bureaucratie, de tooverwoorden van den dag, zijn naar het gevoelen dezer heeren, die liefst zelve zouden regeren, de bron van veel kwaads, de oorzaak van drukkende lasten, van geldverspilling en van wat niet al! Uit de klaauw kent men den leeuw. Het wel begrepen belang der Maatschappij schijnt in de gegeven omstandigheden niet te gedogen, dat de kroon het worstelperk opene, en daarin Ho zendelingen der Provinciale Staten toelaat. Tevergeefs zal men van zulk eene vergadering meer- dere klem voor het koninklijk gezag, meerderen invloed van gezeten burgers verlangen. Laat men de snaar slechts roeren, om het Rijk in weinige ringen of kreitsen te verdeelen -- -- één der ge- schikte middelen, om vereenvoudiging en bezuiniging daar te stellen -- — om de standen van Ridderschap en Steden, mitsgaders de overgeblevene schaduw van heer- lijke regten, welke laatste toch nog altijd vele moeijelijk- heden heeft gebaard, te doen verdwijnen, om meer directe heden heeft gebaard, te doen verdwijnen, om meer directe verkiezingen in te voeren, om de ministerieele verant- woordelijkheid -- — een klank van weinig beteekenis ---- aan te nemen, en weldra zal van de onmogelijkheid blij- ken, om, op punten van dien aard, de toestemming van 8o leden te verkrijgen. Als de voorgestelde wijzigingen eenen tegengestelden geest ademen en nieuw voedsel mogten geven aan de zoodanigen, welke, tuk op ambten en bedieningen, meerdere stem in het kapittel verlangen, dan zeker zal de oppositie binnenskamers zwakker zijn; doch zij zal, door het publiek gevoelen ondersteund, sterk genoeg blijven, om de aanneming te doen mislukken. Wat zal men dan in beide die gevallen aanvangen? Van oudsher heeft het volk dezer landen hoogen prijs op burgerlijke en godsdienstige vrijheid gesteld. Minder heeft het zich aan staatkundige regten laten gelegen lig- gen; en eerst naarmate eerstgemelde voorregten door den loop der tijden zijn besnoeid geworden, heeft het eenige vergoeding in laatstgemelde gezocht. De aanzienlijke geslachten beschouwden de lusten der regering als het erfdeel hunner kinderen en aanverwan- ten. CONCEPT-GRONDWET.37 De middenstand heeft met lijdzaamheid de teugels van het bewind in hunne handen gelaten, zoolang er geld was te winnen en men ruim verteren kon. Gelijk de nijvere bijen, trachtte de gemeene man aan den kost te komen ; hield zich rustig en vreedzaam, totdat de korf onvoorzichtig of baldadig wierd aangerand, in welk geval hij meermalen gruwzame tooneelen heeft aan- gerigt. Ondertusschen schijnt men uit de vorige gesteldheid van zaken geenszins tot onzen tegenwoordigen toestand te mogen besluiten. Verminderde welvaart aan de eene zijde, en een ver- beterd en ruimer onderwijs aan den anderen kant hebben zoo de burgerij als het gemeen tot meerdere vlijt genoopt en den lust tot lezen, onderzoeken en redekavelen aan- gewakkerd. De massa des volks is derhalve minder ge- dwee en lijdelijk als voorheen; zij heeft in de laatste maanden getoond krachtvol te zijn en eergevoel te be- zitten. Dat men zich dan zorgvuldig wachte, dat eergevoel te kwetsen. Elke poging om in deze landen den stand der hiloten 1) te doen herleven zou ontwijfelbaar mislukken. Bij de ophanden zijnde crisis zijn de oogen der menigte op den koning gelijk in vorige dagen op de stadhouders uit het Huis van Oranje gevestigd. Noch de Kamers, noch de Provinciale Staten, noch de stedelijke besturen hebben aan veler verlangen waardiglijk beantwoord en staan in de volksschatting niet hoog aangeteekend. De koning, wiens souverein gezag niet sterft met het vervallen der Grondwet, de koning alléén kan en zal den veegen Staat redden door pal te blijven staan aan het roer, het oor sluitende voor de sirenen-zang van wei- nigen, de hand biedende aan de welgezinde menigte. Door een zestienjarige ondervinding voorgelicht, zijn Hoogstdenzelven de leemten en gebreken der Grondwet volledig bekend ; de natie heeft 's konings stem gehoord en met geestdrift gehoorzaamd, de koning zal toonen zijn volk te hebben begrepen. 1) Colenbrander heeft „Regenten". T.a.p. blz. 10. 38 CONCEPT-GRONDWET. Ofschoon innig overtuigd, dat Europa, door het gelief- koosd stelsel van den dag, niet tot rust zal geraken, zal ik echter niet roekeloos genoeg zijn, om den stroom te ik echter niet roekeloos genoeg zijn, om den stroom te willen stuiten. De stroom dient te worden geleid en af- geleid, ten minsten schade aan de belendende oevers. Naar mijn nederig inzien valt er geen tijd te verliezen, om handen aan het werk te slaan tot het, onder 's ko- om handen aan het werk te slaan tot het, onder 's ko- nings oog, doen vervaardigen van een nieuw ontwerp eener korte en duidelijke Grondwet, bij welke le. aan Zijne Majesteit het vereischte gezag en klem van bestuur gelaten worde en 2e. aan de natie eene groote mate van burgerlijke vrij- heid en het genot van betamelijke staatkundige regten heid en het genot van betamelijke staatkundige regten worde verzekerd. De bedeeling des regts staat in een naauw verband met de burgerlijke vrijheid, en dat punt schijnt gemakke- lijk te zullen kunnen worden geregeld. lijk te zullen kunnen worden geregeld. Het stuk der financien en dat der defensie zullen meer overleg vorderen en meer zorg baren. Dat ontwerp behoort gereed te zijn ten dage, dat het rijk der Nederlanden zal zijn ontbonden, om hand aan hand met 's konings proclamatie deswege, medebrengen- de, dat de Grondwet opgehouden heeft te bestaan, en dat de Kamers zijn ontbonden, ter goedkeuring en aanneming van bevoegde staatsburgers te worden nedergelegd. Evengemelde bevoegdheid zou, op eene ruime schaal genomen, aan de tegenwoordige stemgeregtigden, zoo in de steden als ten plattenlande, kunnen worden toe- gekend. Misschien zou eene beperking derzelve tot die stemgeregtigden, welke de vereischten bezitten om tot kiezer te worden benoemd, geenen schadelijken indruk maken. Verder te gaan zou als miskenning van den eer- biedwaardigen middenstand, die zenuw van den Staat, kunnen worden opgenomen en strengelijk berispt. Een ontwerp, op de voorgestelde leest geschoeid, zal met welgevallen en dankbaarheid worden aangenomen, zelfs in het geval, dat niet veler wenschen mogten bevre- digd zijn, want orde en rust zijn algemeene behoeften. digd zijn, want orde en rust zijn algemeene behoeften. Langs dezen weg, die men voorheen meermalen met goed gevolg heeft ingeslagen, want de ter stemming niet opgekomenen werden als het aangeboden ontwerp aan- nemende beschouwd, schijnt het doel te kunnen worden CONCEPT-GRONDWET. 39 bereikt en zal de band tusschen koning en volk op het naauwst zijn toegehaald 1). Tenslotte moet ik nog eene zwarigheid opnemen, ont- leend uit art. 58 der Grondwet, waarbij de goedkeuring der Staten-Generaal wordt gevorderd op verbonden en verdragen, in den tijd van vrede gesloten, en inhoudende eenige afstand of ruiling van een gedeelte van 's rijks grondgebied. In den geest en de bedoeling van opgemeld artikel is het de rede van afstand en ruiling aan of met eene erken- de mogendheid. Sedert de maand September 183o zijn wij oogenschijn- lijk met de erkende mogendheden in staat van vrede; en als die mogendheden mogten goedvinden over de landen, in 1815 onder den schepter van Oranje-Nassau gebragt, ten behoeve van anderen te beschikken, zou zulks wel is waar geenen staat van oorlog daarstellen, maar het ver- bond of verdrag te dezen op te dringen zou gewisselijk niet op dezelfde lijn kunnen worden geplaatst met die verbonden en verdragen bij artikel 58 bedoeld. Alléén in het geval, dat men uit staatkundige inzigten de Staten-Generaal over zoodanig verbond mogt willen raadplegen, zou men van het standpunt van vrede kunnen uitgaan, doch men kan veilig eenen anderen weg inslaan zonder de Grondwet te krenken. Trouwens de gebeurtenissen in Belgie, welke eenen burgeroorlog, de vreeselijkste aller rampen, hebben doen ontstaan, kunnen in hare gevolgen niet worden gelijk- gesteld met eenig verdrag in tijd van vrede aangegaan. Het geldt in dezen niet de afstand of ruiling van eene strook gronds, maar de totale ontbinding des Rijks, welke slechts door geweld, nimmer met bewilliging der Staten- Generaal kan worden daargesteld. Geen verbond of verdrag van dien aard kan immer hunne goedkeuring wegdragen. Mogt de koning voor geweld moeten zwichten, dan blijft er geenen uitweg overig, dan dien bij eenen onge- lukkig gevoerden krijg voor Hoogst Denzelven openge- laten 2). 1) Hier eindigt de afdruk bij Colenbrander, t.a.p. blz. ll. 2) Het stuk draagt noch datum, noch adres, noch onderteeke- 40 CONCEPT-GRONDWET. II MEMORIE VAN VAN MAANEN AAN DEN KONING 9. Consideratien op zekere memorie 2), door den secreta- ris van staat op Zijner Majesteits last bij geheimen brief van 8 January 1832 L.r N mij kopielijk toegezonden, ten einde Zijne Majesteit daarover in de toen eerstkomende conferentie mondeling te onderhouden, en waarover Zijne Majesteit in die conferentie mij veroorloofd heeft, mijne gedachten, in geschrifte gesteld, nader aan Hoogstden- zelve mede te deelen 8). 's Gravenhage 31 January 1832. Men is in de memorie, over welke Z. M. verlangd heeft mijne meening te kennen, van het hoofddenkbeeld uit- gegaan, dat, zoodra de scheiding tusschen Holland en België zal zijn tot stand gebragt en haar volle beslag zal bekomen hebben, de Grondwet daardoor van zelfs ver- vallen zal zijn en zal hebben opgehouden te bestaan. Ik achte dit denkbeeld hoogst ongegrond, en dus ook alle gevolgtrekkingen, welke daaruit in de memorie wor- den afgeleid ; terwijl de praktische resultaten, welke dien- tengevolge bij de memorie worden aangeraden, mijns tengevolge bij de memorie worden aangeraden, mijns oordeels op niets minder zouden uitkomen dan op eene geheele slooping van ons staatsgebouw. Dat staatsgebouw moge met vele gebreken en leemten behebt zijn, en niet zijn opgetrokken op de grondslagen, ning. Volgens den klapper zou deze memorie toegeschreven moe- ten worden aan „Hr. P" (Piepers?), welke meening wij niet ten worden aan „Hr. P" (Piepers?), welke meening wij niet kunnen deelen. 1) Prof. Colenbrander vond van dit stuk eenige belangrijke fragmenten en drukte ze af t.a.p. blz. 17. Reeds eerder waren deze fragmenten benut door mr. G. van Baren in zijn „Plannen deze fragmenten benut door mr. G. van Baren in zijn „Plannen tot Grondwetsherziening in het jaar 1831", blz. 38 vlg. tot Grondwetsherziening in het jaar 1831", blz. 38 vlg. 2) Uit het vervolg blijkt, dat de memorie van Canneman be- doeld is n°. I van deze uitgave. 3) Deze kantteekening ontbreekt in de uitgave van Colen- brander; aldaar blz. 17. CONCEPT-GRONDWET. 41 welke ook ik in de jaren 1814 en 1815, bij de beraadsla- gingen over beide de Grondwetten, ten opzichte van sommige bepalingen en instellingen goed, nuttig en wen- schelijk had geacht -- --- menigvuldige bijzonderheden daaromtrent in de memorie aangewezen komen met mijne wijze van zien volkomen overeen — -- maar eene verkla- ring der ontbinding of van het ophouden van het bestaan van dat staatsgebouw zoude den Staat in den, gevaar- lijksten toestand verplaatsen ; een tijdvak van gemis aan wettige regeering en gezag openen ; de tijden van onze- kerheid en revolutie terugbrengen, en den koning en zijn huis, allerbijzonderst in betrekking tot de erfopvolging in den troon, welke alleen op de Grondwet berust, van zijne welverkregen regten berooven, althans die regten in de waagschaal stellen. Daarom achte ik de bij de memorie geopperde denkbeelden ongegrond; derzelver verwezen- lijking gevaarlijk en noodlottig, en bovendien lijnregt strijdig met de betrekking, waarin Zijne Majesteit zich jegens de Staten-Generaal ten aanzien der onderwerpe- lijke aangelegenheid heeft geplaatst. Het 1) kwam mij noodzakelijk voor, deze korte alge- meene beschouwing te laten voorafgaan, tot beter ver- stand der bijzonderheden, waarin ik nu treden zal, en waarin ik zooveel mogelijk de memorie op den voet zal volgen. Het koningrijk der Nederlanden is ja een Europisch gewrocht, gelijk het in de memorie genoemd wordt, en de oprigting van dat rijk heeft zekerlijk de herziening van de toen bestaande Grondwet der Vereenigde Neder- landen, naar luid der tractaten, geboden; maar het is niet in alle opzigten waar --- -- indien men althans op het wezenlijke der zaak en niet op het vormelijke alleen wil zien -- -- dat de Grondwet van 1815 aan die omstandig- heid hare geboorte zoude verschuldigd zijn. De Grondwet toch der Vereenigde Nederlanden moest, volgens den duidelijken tekst van het eerste der acht artikelen van London, de hoeksteen van het gebouw blij- ven, ook na de volkomen vereeniging van België met Holland; en alleen naar gelang der nieuwe omstandig- 1) Hier begint het gedeelte, dat bij Colenbrander ontbreekt. T.a.p. blz. 18. 42 CONCEPT-GRONDWET. heden van zaken, uit de vereeniging voortgesproten, met onderling goedvinden g e w ij z i g d worden: en zij is die hoeksteen gebleven, want hare groote grondtrekken zijn hoeksteen gebleven, want hare groote grondtrekken zijn alle in de tegenwoordige Grondwet overgenomen; als daar zijn de koninklijke waardigheid, de magt en regten des konings, de erfopvolging, de instelling van den Raad van State, de Staten-Generaal, derzelver benoeming door de Provinciale Staten, naar eene in de Grondwet zelve bepaalde evenredigheid; die Provinciale Staten zelve en derzelver bemoeijingen; de Commissarissen des konings in de provincien; de Ridderschappen, Stedelijke- en Ge- meentebesturen, enz. De wijzigingen in de oude Grondwet bij de acht artike- len van London en alzoo tengevolge van het Europisch gewrocht der oprigting van het koninkrijk der Nederlan- den voorgeschreven, zijn dus eigenlijk geene andere ge- weest dan zoodanige, welke onmiddellijk en noodzakelijk zijn voortgevloeid tuit de vereeniging van Holland en Belgie, zoowel in overeenstemming van hetgeen in de zeven laatste dier artikelen was bepaald, als in verhou- ding tot de onmiskenbare behoefte en pligtmatige zorg, om ook de Belgische provincien, als deel makende van het koningrijk, in de Grondwet op te nemen; aan dezelve een doelmatig aandeel in de behandeling van zaken te ver- zekeren, en dientengevolge het getal der leden van de Staten-Generaal, van den Raad van State, van de Alge- meene Rekenkamer te vermeerderen, en eindelijk zoo- danige nieuwe bepalingen vast te stellen, welke met de veranderde lokaliteiten en vergrooting van het grondge- bied geheel verbonden waren. -- Alle andere wijzigingen en veranderingen in de oude Grondwet, ter gelegenheid der vereeniging gemaakt, en het binnenlandsche bestuur betreffende, zijn geenszins noodzakelijke gevolgen dier ver- eeniging geweest, of uit de acht artikelen voortgesproten, eeniging geweest, of uit de acht artikelen voortgesproten, en staan geheel op haar zelve, zonder eenige verhouding of verband tot het Europisch gewrocht; -- ja, de nieuwe bepalingen omtrent sommige dier onderwerpen in de Grondwet van 1815 voorkomende, hadden evenzeer hare plaats kunnen vinden in die van 1814: --- bij voorbeeld, de instelling van twee Kamers der Staten-Generaal met alle hare gevolgen; --- de openlijkheid der beraadslagin- gen van de 2e Kamer; de bij de Grondwet van 1815 zelfs CONCEPT-GRONDWET. 43 minder ruim gestelde raagt of bevoegdheid der Provin- ciale Staten, dan bij die van 1814, enz. Gaarne geve ik toe, dat de meeste dier wijzigingen haren oorsprong verschuldigd zijn aan de begrippen en verlangens der Zuidelijke leden van de commissie tot de Grondwet; maar het is niettemin ontwijfelbaar, dat de- zelve, gelijk gezegd is, geenzins een noodzakelijk gevolg der vereeniging zijn geweest, ja dat zelfs vele dier wijzi- gingen bij sommige Noordelijke leden bijval hebben ge- vonden, terwijl sommige Zuidelijken over dezelve anders hebben gedacht, zelfs over het achterlaten van bepalingen uit de oude Grondwet, zooals die van haar 133e artikel 1). De Grondwet van 1814 is derhalve de grondslag ge- weest en gebleven van die van 1815 ; hare hoofdbestand- deelen zijn door de laatste, als het ware, opnieuw be- krachtigd, de wijzigingen, welke door deze laatste ge- bragt zijn in alle zoodanige verordeningen, welke niet zijn geweest noodzakelijke gevolgen der vereeniging, of uit de acht artikelen van London hebben moeten voort- vloeijen, staan in geene stellige betrekking of verband tot vereeniging of scheiding, en de geheele Grondwet van 1815 kan dus niet geacht worden ten gevolge eener scheiding te kunnen of te moeten vervallen; maar alleen veranderingen of wijzigingen te behoeven, ten opzigte van zoodanige bepalingen, welke een noodzakelijk gevolg der vereeniging en van de acht artikelen geweest zijn. Het zal dan nu ook niet noodzakelijk zijn, dat ik mij verdiepe in de bij de memorie geopperde, en teregt ont- kennend beantwoorde vraag, of de wederinvoering der Grondwet van 1814 al of niet mogelijk zoude zijn na de scheiding; want ik zoude die wederinvoering, al ware zij mogelijk, onwettig houden, daar ik aan die van 1815 voortdurende wettelijke kracht, behoudens noodzakelijk geworden wijzigingen, toekenne; maar de redeneringen, in de memorie voorkomende, tot het betoog dier onmo- gelijkheid, zijn bovendien, in mijn oog, volkomen juist; zoodanige wederinvoering zoude boven en behalve dit alles geen plaats kunnen hebben zonder wet, welker wettelijke vaststelling onbereikbaar zoude zijn in het bij 1) Art. 133 Grondwet 1814: De Christelijke hervormde gods- dienst is die van den Souvereinen Vorst. 44 CONCEPT-GRONDWET. de memorie aangenomen beginsel van het vervallen zijn der Grondwet van 1815 ; en ook niet zonder openlijke erkenning en verkondiging van dat beginsel, waardoor alles op losse schroeven zoude worden gesteld, zooals hiervoor is aangemerkt. De redeneeringen, bij de memorie aangevoerd, tot be- toog van de onmogelijkheid om in de bestaande Grond- wet, behoudens hare voorschriften, de veranderingen en wijzigingen te maken, welke noodzakelijk zullen worden geacht, zijn, indien ik het met bescheidenheid zeggen zal, geheel op dwaling gegrond. geheel op dwaling gegrond. Ook ik weet zeer wel, dat hare opstellers in het belang der gemeene zaak hebben beoogd, het vaststellen van wijzigingen en veranderingen hoogst moeijelijk te maken, doch geenszins onmogelijk; dit toch zoude waarlijk dwaasheid geweest zijn, en die onmogelijkheid bestaat ook geènzins ; de daartoe bij de memorie aangevoerde beschouwingen zijn gegrond op en afgeleid uit getallen, maar zij kunnen, den toets niet doorstaan, omdat de getallen, uit welke men heeft geredekaveld, geenzins stellige maar alleen betrekkelijke getallen zijn, gegrond op en geëvenredigd aan de uitgebreidheid van het rijk, zoodanig als dezelve bij de Grondwet is omschreven; die uitgebreidheid vervallende, moeten vanzelfs de getallen vervallen, waarop men zich beroepen heeft; het vervallen van die getallen en de daaraan geëvenredigde verminde- ring van leden, bestaat daadwerkelijk en wettig; zij be- hoeft alleen voor het vervolg eene grondwettelijke vor- melijke regeling; ja, dat zij daadwerkelijk en wettig be- staat, kan en mag niet in twijfel getrokken worden, zon- der dat men tevens de onwettigheid zoude willen erken- nen van alles, wat de Staten-Generaal sedert de vergade- ring van October 183o hebben verrigt; en ofschoon ik zeer wel wete, dat dit begrip ook door zeer weinige leden dier vergadering vroeger is geopperd geworden, zoo heeft hetzelve niet alleen de hoogste mate van af- keuring bij de overgroote meerderheid dier vergadering ontmoet, maar zelfs de leden, die vroeger wel eens in den eerstgemelden zin hebben gesproken, hebben later door hunne voortdurende deelneming aan de werkzaamheden der vergadering getoond, dat zij dat denkbeeld lieten varen. Alles derhalve, wat bij de memorie uit de daarin CONCEPT-GRONDWET. 45 opgenoemde getallen is afgeleid, mag ongegrond worden geacht; de getallen, in de Grondwet uitgedrukt, moeten niet worden aangenomen in abstracto, maar in concreto; en dit is zoo waar, dat men, eenen anderen weg volgende, in de grootste ongerijmdheden zoude vervallen: zoo zoude men, wanneer bij voorbeeld onder gewone omstan- digheden, doch door het lot van den oorlog, Luik, Luxemburg of eenige andere provincie in handen van een vreemde buitenlandsche magt gevallen was, en door af- stand aan deze, geene leden uit die provincien in de ver- gadering der Staten-Generaal langer zitting konden heb- ben, datzelfde argument kunnen bezigen, tot voorgeeflijk betoog van de onmogelijkheid, om in de Grondwet ver- anderingen te dien opzigte te maken, uithoofde van het gebrek aan voltalligheid. De scheiding van België moge voor het overige, wan- neer zij zal zijn tot stand gekomen, twee derde gedeelten der inwoners van ons afzonderen, zeker is het altijd, dat die berekening, welker gegrondheid of ongegrondheid ik daarlate, te deze niets kan afdoen; niet alleen, omdat de evenredigheid der vertegenwoordiging, althans in de 2e Kamer der Staten-Generaal, geenszins van het getal inwoners van het Noorden of Zuiden afhangt, en integen- deel voor beide die groote afdeelingen volkomen even groot is, maar ook, omdat een Staat, of ander zedelijk ligchaam, ook na groote verliezen en afscheidingen, blijft bestaan ; zoo was de Republiek der Vereenigde Neder- landen in de XVIIe eeuw in aanwezen gebleven, ook nadat vier provincien verloren waren ; zoo heeft gedu- rende de kortstondige regeering van Lodewijk Napoleon niemand er aan getwijfeld, of het toenmalig koningrijk van Holland bestond alsnog na den afstand van Brabant en Zeeland aan Frankrijk. Deze aanmerking is, in mijne wijze van zien, daarom van groot gewigt, omdat zij dient tot wederlegging van een begrip, dat ik in de memorie aangetroffen heb en hoogst gevaarlijk achte; namelijk, dat, ten gevolge der scheiding, het volk zedelijk dood zoude zijn, en uit dien hoofde het mandaat of de lastgeving op de leden van de Staten-Generaal verstrekt, zoude vervallen wezen : neen voorzeker ; die lastgeving blijft van volle kracht ten op- zigte van hetgeen behouden en overgebleven is; en ik 46 CONCEPT-GRONDWET. geloove, dat begrip van zedelijken dood des volks niet ten onregte als allergevaarlijkst te hebben aangeduid, wanneer men in aanmerking neemt, dat hetzelve nood- zakelijk zoude leiden tot het geheel ophouden van ons volksbestaan; van onze hoedanigheid, regten en betrek- kingen als natie, ja, tot de vernietiging van de waardig- heid, regten en gezag van den koning, die, indien ik mij heid, regten en gezag van den koning, die, indien ik mij die uitdrukking mag veroorloven, de eerste vertegen- woordiger is van het geheele volk, dat, naar mijn begrip althans, niet uitsluitend en alleen door de Staten-Gene- raal vertegenwoordigd wordt. Noch die vermeende zedelijke dood des volks, noch de hier of daar geopperde twijfelingen, of niet de last- brief, aan de Hollandsche leden der Staten-Generaal ge- geven, en de Grondwet zelve, na het tot stand brengen der scheiding per se vervallen zijn, kunnen derhalve in eenige aanmerking komen; en het kan overzulks voor den koning niet gewaagd te achten zijn, om uit dien hoofde en bij de spanning der gemoederen den weg van grondwettelijk daar te stellen veranderingen en wijzigin- gen in de Grondwet in te slaan, hoe hobbelig die weg gen in de Grondwet in te slaan, hoe hobbelig die weg ook zoude mogen wezen in tijden van kalmte en rust, en hoe gevaarlijk men die ook in de tegenwoordige tijds- omstandigheden moge oordeelen. Geenszins begeere ik voorzeker, dat gevaar te ontken- nen of te verkleinen, want het bestaat in waarheid; maar oneindig grooter zoude het gevaar zijn, en men zoude alles op het spel zetten, wanneer men mogt willen uit- gaan van het beginsel, dat de zedelijke dood des volks en de daadwerkelijke vernietiging der Grondwet de gevol- de daadwerkelijke vernietiging der Grondwet de gevol- gen zouden zijn van de scheiding; dan toch zoude alle steun verloren, en alles los en onzeker zijn en uit zijn geheel worden gebragt; terwijl men integendeel, mijne wijze van beschouwing aannemende, niets uit zijn geheel of in eenen staat van onzekerheid brengt, en in alle de bepalingen der Grondwet, welker letterlijke opvolging ten gevolge van de voorgevallene gebeurtenissen niet volstrekt onmogelijk is geworden, eenen vasten en hech- ten steun behoudt, en het lot der voorgestelde verande- ringen en wijzigingen gerust kan blijven afwachten 1). 1) Hier eindigt het bij Colenbrander ontbrekende gedeelte. CONCEPT-GRONDWET. 47 Alles wat in de memorie gezegd wordt omtrent de zonderlinge en overdrevene denkbeelden van sommigen ten aanzien van den aard der, huns oordeels, noodzake- lijke wijzigingen en veranderingen in de Grondwet, is volkomen waarachtig en meesterlijk geschetst; zij zou- den door hunne begrippen omtrent direkte verkiezingen, inkorting van het algemeen en uitbreiding van het gezag der Staten-Provinciaal en plaatselijke besturen, en zoo vele andere onderwerpen als bij de memorie zijn opge- noemd de groote grondtrekken der Grondwet van 1814, welke met de vereeniging met België niets gemeen heeft gehad, noch heeft kunnen hebben, willen doen verdwij- nen. Waarheid is het ook, dat die geest van provincialis- mus zich reeds ten tijde van het Staatsbewind heeft ver- toond, en zelfs bij de vervaardiging der Grondwetten van 1814 en 1815, naar mijne wijze van zien, veel te veel in aanmerking is gekomen; waarheid is het eindelijk, dat anderen, minder dan de vorigen met den geest van pro- vincialismus bezield, wederom door geheel tegenoverge- stelde bespiegelingen en theoriën een groot aandeel en krachtigen invloed op de zaken van bestuur en regeering elders zoeken te vestigen, ten einde aan het koninklijk gezag de minst mogelijke klem te laten, maar alle die bespiegelingen, beschouwingen en, bemoeijingen, hoe lastig en moeijelijk zij het ook voor den, koning zullen kunnen maken, zullen, wanneer het tijd en zake zal ge- worden zijn, om de door den loop der gebeurtenissen onvermijdelijk geworden veranderingen en wijzigingen in de Grondwet bij de Staten-Generaal ter sprake te bren- gen, geheel afstuiten op de volharding bij het beginsel van voortduring van de kracht der Grondwet, en geene dan onvermijdelijk noodzakelijk geworden verandering in dezelve. Daarom zullen dan ook die veranderingen en wijzigin- gen met groote spaarzaamheid en behoedzaamheid moe- ten worden voorgesteld, en daarbij althans de groote grondslagen der Grondwetten van 1814 en 1815 aller- zorgvuldigst moeten worden bewaard en onaangeroerd blijven. Ik weet wel, dat dit denkbeeld bij sommigen, misschien wel bij velen, weinig of geen bijval verwerven zal, die zoo gaarne nu de gelegenheid zouden willen aangrijpen, 48 CONCEPT-GRONDWET. om de Grondwet tevens van onderscheiden, zelfs orga- nieke, gebreken te zuiveren ; ik zelve houde het daarvoor, dat zij vele verordeningen, zelfs grondbestanddeelen be- vat, welke ik, naar het licht dat mij gegeven is, ter goeder trouw mij verpligt heb geacht, in het belang der gemeene zaak met bescheidenheid te mogen bestrijden, doch, in der tijd tegen mijne meening, daarin zijn opgenomen,; --- ik wil zelfs niet ontkennen, dat bijvoorbeeld eene indee- ling in weinige kreitsen of kringen, waarvan de memorie gewaagt, ter vervanging van de Provinciale Staten, zeer goede en nuttige vruchten zoude kunnen dragen, maar zoodra men er eenmaal toe zoude mogen overgaan, om eene of meer hoofdzuilen van het gebouw aan te raken, weg te ruimen en door andere te doen vervangen, zoude men van eenen vasten op eenen zeer lossen grond gera- ken, en zich niet zelden verlegen bevinden in de oplossing en beantwoording der vraag, waarom wel sommige, maar niet andere hoofdzuilen zouden kunnen worden afge- broken. De geest van provincialismus heeft in de laatste tijden veld gewonnen, en zoude wel eens een Staats-Stadhou- derlijk en Stadsbestuur gelijk men voorheen dit noemde, door dezen of genen aanprijzenswaardig kunnen doen achten ; bedrieg ik mij niet, dan heb ik die uitdrukkingen dezer dagen wederom eens gehoord; des konings souve- rein gezag sterft wel niet met de Grondwet, en die aan- merking in de memorie voorkomende, is juist, maar ik zoude in geenen deele verzekeren durven, dat velen van hen., die, hetzij in den provincialen, hetzij in den uitslui- tend zoogenaamden liberalen geest, groote veranderingen tend zoogenaamden liberalen geest, groote veranderingen in de hoofdbestanddeelen der Grondwet verlangen, met die aanmerking zullen instemmen; en ik zelve zoude geenszins durven of willen beweren, dat de erfopvolging tot den troon eenigen anderen grondslag heeft dan de Grondwet alleen; daarom acht ik het van zoo overgroot belang, niet den allerminsten twijfel te doen blijken om- trent hare voortdurende verbindelijkheid na de scheiding, ja zelfs geen harer hoofdbestanddeelen aan te raken of te doen wijzigen ; het koningschap in het Huis van Oranje-Nassau, des konings souverein gezag en regten, en de erfopvolging moeten blijven buiten alle bereik van twijfel of onderzoek. CONCEPT-GRONDWET.49 Nog eens herhale ik het, moeijelijkheden en zwarig- heden staan ons zeker te wachten bij de beraadslagingen over de wijzigingen ; de aan de Staten-Generaal uit die der provinciën, volgens de Grondwet, toe te voegen leden, kunnen die zwarigheden doen vermeerderen, zooals te- regt in de memorie is opgemerkt; maar indien het eene waarheid is, hetwelk ik elders daarin leze, dat bij de ophanden zijnde crisis, „de oogen der menigte op den „koning gelijk in vorige dagen op de stadhouders uit het „Huis van Oranje gevestigd zijn, en dat noch de Kamers, „noch de Provinciale Staten, noch de stedelijke besturen „in de volksschatting hoog zijn aangeteekend" — -- om- trent welk laatste ik niet in staat ben met genoegzame kennis van zaken te oordeelen -- -- dan zullen ook daar- door die zwarigheden minder zijn. Uit alle deze mijne beschouwingen en redeneringen zal nu ligtelijk zijn op te maken, dat ik in geenerlei opzigt mijn zegel kan hechten aan hetgeen tenslotte der memo- rie als alleen raadzaam en nuttig worde opgegeven, namelijk, dat Zijne Majesteit zelve een nieuw ontwerp van Grondwet zoude doen vervaardigen, op de bij die memorie slechts zeer oppervlakkiglijk aangestipte, en in geene deele ontwikkelde grondslagen gebouwd; en dat ontwerp na het voltooijen der scheiding, en. met eene proclamatie, dat de Grondwet heeft opgehouden te be- staan, aan de goed- of afkeuring der staatsburgers zoude onderwerpen; dit toch zoude niet kunnen verwezenlijkt worden zonder slooping van het staatsgebouw, zonder het doen ontstaan van eenen staat van onzekerheid en van ophouden van alle gezag, en alzoo van revolutie; en zonder het koninklijk gezag, de regten van den koning en van zijn Huis, en de geheele erfopvolging te wagen. Het zoude niet kunnen verwezenlijkt worden, zonder dat de koning eene soort van diktatuur op zich nam; en behoeve ik het hagchelijke daarvan te ontwikkelen, en hoe ligt zulks tot revolutie leiden kan? Het zoude niet kunnen verwezenlijkt worden zonder bepalingen, door den koning zelve vastgesteld, ter aan- wijzing wie alleen staatsburgers en kiezers zouden kun- nen zijn ; en ook het bedenkelijke daarvan valt genoeg- zaam in het oog. Het zoude eindelijk niet kunnen verwezenlijkt worden, Bijdr, en Meded. LII. 4 50 CONCEPT-GRONDWET, zonder bij eene toch altijd mogelijke afstemming alles te wagen of te verliezen. Het zoude ten laatste in openbare tegenspraak zijn met de stellige verzekering door den minister van buiten- landsche zaken op den 20 January 1831 aan de Staten- Generaal op last van Zijne Majesteit gegeven, en met de ontwikkelingen, waarin die minister toen getreden is, welke hier niet behoeven te worden herhaald, en waar- omtrent het genoegzaam zal zijn aan te merken, dat ook daarbij reeds de noodzakelijkheid van het gemeen overleg tusschen den koning en de Staten-Generaal met betrek- king tot de onderwerpelijke stof f e op den voorgrond gesteld en erkend is geworden 1). Het slot der memorie is dienstig tot oplossing eener tegenwerping, welke uit het 58e artikel der Grondwet zoude kunnen ontleend worden tegen het systhema bij de memorie aangeprezen. Na al hetgeen ik hierboven heb aangemerkt, zoude het overbodig zijn, bij die tegenwerping lang stil te staan, temeer, daar de quaestie zelve voor onderscheidene be- schouwingen vatbaar is : mijns oordeels echter zal het niet moeijelijk zijn, den afstand van grondgebied, welke ten gevolge der te sluiten traktaten zal moeten plaats hebben, te beschouwen als afstand in tijd van vrede gedaan. Eene andere bespiegeling, welke zich daarom- trent kan voordoen, is deze, of de afstand der Belgische provinciën wel immer vatbaar zoude kunnen zijn voor bekrachtiging der Staten-Generaal, zooals die thans zijn zamengesteld, en of niet die bekrachtiging alleen zoude noodzakelijk zijn ten aanzien van den afstand der gedeel- ten van het oude Nederlandsche grondgebied; -- eindelijk ligt de loop, welke de zaak nemen zal, en bepaaldelijk, hoe men met de 5 Hoven sluiten zal ; of dat sluiten regt- streeks of bij gevolgtrekking afstand van grondgebied ten gevolge zal hebben; en laatstelijk, of en hoe men later met België in schikking of overeenkomsten zal komen, nog geheel in het duister, waardoor het dan ook voor het oogenblik nog geheel onmogelijk is, eenige be- paalde meening te hebben omtrent hetgeen later al of 1) Het hierna volgende ontbreekt bij Colenbrander, t.a.p. blz. 20. CONCEPT-GRONDWET. sr niet tengevolge van het 58e artikel, der Grondwet zal behooren te geschieden. De minister van justitie van Maanen 1). (Ondert. oorspr.) III MEMORIE VAN VAN GENNEP AAN DEN KONING 2). Amsterdam 3 Maart 1832 Aan den Koning. Bij vertrouwelijke brief van den heer secretaris van staat van 25 Februarij j.l. 3) heb ik mij vanwege Uwe Majesteit den voor mij vereerenden last zien opgedragen, om Hoogstdenzelven te dienen van consideratien en ad- vies op den inhoud eener daarbijgevoegde en hierbij te- ruggaande memorie 4) . De behandeling dezer zaak is mij, zoo wegens deszelfs natuur, als belangrijke gevolgen, te moeilijker gevallen, daar ik met niemand over dezelve vermogt te raadplegen; doch ik heb uit pligtsbesef en onder nederig opzien tot Hem, die wijsheid schenken kan, getragt, naar mijn beste weten en overtuiging aan de mij opgelegde taak te voldoen en mijne denkbeelden in een mede hierbij gevoegd rapport of memorie vervat, welke ik de vrijheid neem Uwer Majesteit met eerbiedige onderwerping aan te bieden. De staatsraad van Gennep. 1) Cornelis Felix van Maanen, geb. te 's Gravenhage 9 Sept. 1769, overl. aldaar 14 Februari 1849. Minister van justitie onder koning Willem I en ook nog onder Willem II tot 1 April 1842. In den bij deze stukken behoorenden klapper staat met betrek- king tot bovenstaande consideratien van Van Maanen het vol- gende genoteerd: „De minute van dat advies is door Uwe Exc. thans aangeboden bij het eigenhandig rapport van 13 Maart 1839". Bedoeld rapport is n°. X van deze uitgave. 2) Dit is de memorie, waarvan Van Maanen gewaagt in zijn rapport van 29 Aug. 1832. Zie Colenbrander, t.a.p., blz. 117. 3) Missive n°. 6314c. Zie de ns. VII en VIII van deze uitgave. 4) Zooals verder blijkt: de memorie van Canneman. 52 CONCEPT-GRONDWET. Aan den Koning. Amsterdam 3 Maart 1832 De zaak, in de hierbij teruggaande memorie behandeld, is van een,en zoo teederen en moeijelijken aard, dat ik niet zonder huivering en alleen, om daartoe geroepen zijnde aan mijnen pligt te voldoen, mijne gedachten om- trent dezelve terneder schrijve. Al aanstonds is het mij voorgekomen, dat om goed te beoordeelen, welke middelen de geschiktste zijn om ver- anderingen, wijzigingen of geheel nieuwe Grondwette- lijke bepalingen daar te stellen, men alvorens de zaak, welke daargesteld moet worden, genoegzaam dient be- paald en uitgemaakt te hebben, omdat het eene oogmerk dikwijls beter langs dien, en een ander oogmerk niet zelden beter langs eenen anderen weg kan bereikt wor- den. Het groot oogmerk is om eene goede Staatsregeling te hebben, van welke de grondtrekken, naar mijn oordeel, zijn moeten: de vestiging op goede en duidelijke bepa- lingen van de magt en het gezag des konings, de ver- zekering der waardigheid en betrekking van het Huis van Oranje-Nassau en der onafhankelijkheid van den Staat, de bepaling der godsdienstige en burgerlijke vrij- heid van ieder Nederlander, en van het niet heffen van heid van ieder Nederlander, en van het niet heffen van belastingen of daarstellen van wetten zonder toestem- ming der Algemeene Staten, en eenige hoofdbeschikkin- gen omtrent het regtswezen, de defensie en de financiën. De steller der bovengenoemde memorie schijnt van oordeel te zijn, dat men na de afscheuring van België evenmin aan eene herziening der thans bestaande Grond- wet, als aan de wederinvoering van de laatstvoorgaande Grondwet behoort te denken, maar eene geheel nieuwe Staatsregeling behoort daar te stellen. Het zij mij vergund, hierop aan te merken, dat er in de eerste Grondwet van den jare 1814, zoowel als in de latere van 1815, eenige goede bepalingen voorkomen, welke zeer wel letterlijk kunnen worden overgenomen, dat de min volledige beschikkingen kunnen worden ver- CONCEPT-GRONDWET. 53 beterd, de gapingen aangevuld en het overtollige of niet bruikbare verworpen of door meer doelmatige inrigtin- gen vervangen ; zonder dat het noodig is dit werk als geheel nieuw te doen voorkomen, en het zoude bij mij nogal bedenking verdienen, of niet eene Staatsregeling onder de benaming van Herziene en naar de tegenwoor- dige gesteldheid der Vereenigde Nederlanden gewijzigde Grondwet een meer gemakkelijken en algemeenen bijval, dan een ontwerp, dat zich als geheel nieuw voordoet, zoude vinden. De steller der memorie spreekt -- op pag. 6 verso 1) -- -- van eene verdeeling des rijks in weinige ringen of kreitzen, doch spreekt daarvan slechts in het voorbijgaan, zoodat ik de ware bedoeling dezer verdeeling niet ge- noegzaam kan doorgronden, namelijk of dezelve met eene geheele vernietiging van het provinciaal bestuur, onder welke benaming dan ook, al of niet zoude moeten ge- paard gaan ; ik moet mij dan ook onthouden daaromtrent in bijzonderheden te komen, maar bepale mij bij de alge- meene aanmerking, dat vele zaken, op zich zelve en in het afgetrokkene beschouwd, goed en wenschelijk kunnen zijn, maar die men in eenen bereids gevestigden Staat en bij het bestaan van verouderde begrippen, inrigtingen en bijzondere belangens niet altijd even gemakkelijk en zonder groote schokken kan daarstellen en dat dus de keuze daaromtrent dikwijls afhangt van de positie, in welke men zich bevindt. Op dezelve bladzijde van de memorie wordt van de zoogenaamde ministerieele verantwoordelijkheid gezegd, dat dezelve een klank van weinig beteekenis zoude zijn, doch omtrent dit punt moet ik van gedachten met den kundigen steller dier memorie verschillen. Door de ministerieele verantwoordelijkheid, zooals de beteekenis van deze woorden in de tegenwoordige staat- kundige wijze van spreken is aangenomen, versta ik niet, dat de minister aan den koning verantwoordelijk is, we- gens het al of niet volbrengen van Hoogstdeszelfs orders, ook niet, dat de minister wegens door hem begane mis- daden voor den bevoegden regter zoude kunnen vervolgd I) In deze uitgave blz. 3t. 54 CONCEPT-GRONDWET. worden, maar ik moet er door verstaan, dat de minister voor zijn raad, aan den koning gegeven, en voor de be- velen des konings, die, om van kracht te wezen, door den minister moeten gecontrasigneerd zijn, verantwoordelijk is aan de natie of aan degenen, die als vertegenwoordi- gers der natie zijn opgetreden, om door dezelve of door daartoe buitengewoon gedelegueerde regters ter verant- woording geroepen en gevonnisd te kunnen worden. Uit zulk eene ministerieele verantwoordelijkheid vloeit voort, dat de minister deszelfs contresein aan den koning kan weigeren, en dat, daar de koning echter dit contre- sein behoeft, de ministers alzoo ten aanzien van de uit- oefening der koninklijke rnagt een regt van veto bezitten, waardoor het gezag der Kroon aanmerkelijk wordt be- waardoor het gezag der Kroon aanmerkelijk wordt be- perkt, terwijl ook al weder het Jaarstellen eener zoo- danige verantwoordelijkheid --- -- in de bevorens aan- gegeven beteekenis namelijk — — de erkentenis insluit eener oppermagtige beslissing, waaraan, onder den naam van ministerieele verantwoordelijkheid, zelfs de daden des konings onderworpen zijn. Het is echter mogelijk, dat de steller der memorie het woord van ministerieele verantwoordelijkheid niet in dien zin en beteekenis bedoeld heeft, zooals die door mij is aangegeven, en ik helle zelfs over, om dit te geloven, maar, om alle woordenspeling en onzekerheid weg te nemen, heb ik gemeend, mij omtrent de beteekenis en gevolgen, die aan de nieuwere begrippen van het denk- beeld van ministerieele verantwoordelijkheid naar mijne meening gehecht worden, duidelijk te moeten verklaren. Gaarne stem ik wijders den steller der memorie toe, dat de ondervinding geleerd heeft, dat onderscheide be- palingen der Grondwet, en ik durf er wel bijvoegen: eenige der daarbij aan sommige staatsligchamen gegeven benamingen, aanleiding hebben gegeven tot verkeerde begrippen, botsingen en aanmatigingen, welke met de beginselen eener koninglijke regeering niet overeen- komen en dat het wenschelijk is, dat daaromtrent bij de nieuwe of herziene Grondwet meer gepaste voorzienin- gen worden aangetroffen. In meer bijzonderheden te treden gedoogt de natuur of omvang van deze consideratien niet en ik neem dus de vrijheid, om in de tweede plaats in alle nederigheid CONCEPT-GRONDWET, 55 mijne denkbeelden mede te deelen, omtrent de wijze, op welke die nieuwe of herziene en verbeterde Staatsrege- ling zoude kunnen worden daargesteld. Indien het oogmerk zijn konde, om een wijd veld van discussien te openen, en naar aanleiding derzelve al of niet toe te geven aan de overdrevene begrippen van libe- raliteit, die dan welligt zouden kunnen worden in het midden gebragt, of indien het oogmerk ware, eene wor- steling tusschen de staatspartijen te doen ontstaan en naar bevind van zaken de beginselen van ons staatsregt daarnaar te wijzigen en nader te vormen, dan zeker zoude het toepassen der beschikkingen van art. 229 en 230 der tegenwoordige Grondwet daartoe eene ruime gelegen- heid kunnen openen, maar ik ben het met den steller der memorie in zoover volkomen eens, dat de letterlijke toe- passing der bedoelde artikelen, in de gegevene omstan- digheden, niet mogelijk, en de zaak ook in geenen deele goed of wenschelijk is. Bij de bedoelde memorie wordt voorgedragen, dat Zijne Majesteit dadelijk een ontwerp van Grondwet zoude doen vervaardigen en, bij de ef f ective afscheiding van Belgie, door den koning bij eene proclamatie zoude worden ver- klaard, dat de Grondwet opgehouden heeft te bestaan, en dat de Kamers zijn ontbonden en het gedacht ontwerp wijders ter goedkeuring en aanneming van bevoegde staatsburgers zoude worden nedergelegd. Dit voorstel hakt zeker de knoop door, maar natuurlijk doet zich de vraag op, of hetzelve in allen deele billijk is en zonder vrees van gevaar voor binnenlandsche on- lusten, aangevuurd door buitenlandschen invloed of aan- stookingen, kan worden gebezigd. Om zeker van den uitslag der stemming te zijn, wordt bij de memorie gezegd, dat, die ter stemming niet op- komen, moeten worden beschouwd als het aangebodene ontwerp aannemende, en dat men voorheen meermalen dezen weg met goed gevolg heeft ingeslagen. Ik herinner mij, dat, ten tijde der invoering van de Staatsregeling, aan welker hoofd zich de heer Schimmelpenning bevond, een soortgelijke maatregel is gebezigd, maar is de ver- onderstelling, dat, die niet medestemt, genoegen neemt, wel inderdaad gegrond, en zoude men op die wijs niet gedurig iets anders kunnen doen en invoeren; daar toch 56 CONCEPT-GRONDWET. een groot getal menschen, uit gebrek aan belangstelling, altijd wegblijven, en zoude het dan niet meer met de billijkheid overeenkomstig zijn, allen en een iegelijk ge- zeten burger op te roepen en aan te moedigen, om zijne stem met ja of neen uit te brengen en dan volgens de meerderheid dergenen, die werkelijk gestemd hebben, tot aanneming of verwerping te besluiten? Het komt mij voor, dat, op de roepstem van eenen beminden koning, uit het bij de natie zoo hoog vereerde geliefde Huis van Oranje, eene genoegzame menigte niet stil en onverschillig zal te huis blijven, maar op gepaste aanmoediging, met hartelijkheid zal toesnellen, om de goede pogingen van haren koning te ondersteunen. Hoezeer ik nu, ten aanzien der billijkheid, omtrent de wijze van zoodanige oproeping mijne consideratien heb voorgedragen, is er echter nog eene andere bedenking, in hoeverre namelijk zulk een stap zonder vrees voor gevaar van onlusten zoude kunnen worden gedaan. Van de natuur en strekking der bepalingen in de nieuwe of herziene Grondwet voorkomende, zal afhan- gen, of niet eenige of vele aanzienlijke personen, geslach- ten, of leden van bestaande collegien, zich in hunnen ten, of leden van bestaande collegien, zich in hunnen stand, betrekkingen, gewoonten, vooroordeelen en uit- zigten door dezelve zullen gekwetst gevoelen en zich zoo voor hun zelve, als door hunnen aanhang en invloed, tegen den voorgestelden stap met alle vermogen zullen trachten te verzetten, en, dien stap als een zoogenaamden coup d'état uitkrijtende, als willekeurig zullen doen voorkomen en of van buitenslands geen gevaar bestaat, dat deze woelingen uit staatkundige redenen zouden worden aangeblazen en alzoo tot zorgelijke gevolgen leiden. Ik weet wel, dat tegen iederen maatregel bedenkingen te maken zijn en dat echter eenmaal uit dezelve een keuze zal moeten gedaan worden, maar ik geloove toch, dat van den anderen kant te onderzoeken valt, of niet, door eene nadere modificatie of middenweg, het gevreesd kwaad zou weg te nemen of althans te verminderen en krachteloos zoude te maken zijn, en ik wage het, te dien einde, de navolgende punten in het midden te brengen, namelijk : re. .Dat overeenkomstig met het gevoelen, in de me- CONCEPT-GRONDWET,57 morie voorkomende, dadelijk een, hetzij dan nieuw, hetzij dan, hetgeen mij verkieslijker voorkomt, herzien en ge- wijzigd ontwerp van Grondwet, op last des konings worde gereed gemaakt en gehouden. 2e. Dat dadelijk bij de definitive afscheiding van Belgie door den koning eene commissie van aanzienlijken wordt benoemd om Hoogstdenzelven met den meesten spoed te adviseren, zoo omtrent de veranderingen, welke de Grondwet moet ondergaan, als nopens de wijze van der- zelver invoering, en dat aan dezelve commissie, welker zittingen geheim zouden moeten zijn, het gereedgemaakt ontwerp worde medegedeeld, in het vooruitzigt, dat die commissie hetzelve met een ontwerp van proclamatie, in den geest, zooals hiervoren is behandeld, aan den koning zoude aanbieden. 3e. Eindelijk, dat Zijne Majesteit dan, op advies en gesterkt door den raad en aandrang dier commissie, aan de zaak het bedoeld gevolg zoude geven. Mogelijk zoude tegen dit denkbeeld eene twijfeling kunnen worden aangevoerd, of namelijk in die commissie van aanzienlijken niet dezelfde botsingen als in eene dubbele vergadering der Staten-Generaal, indien de te- genwoordige Grondwet in dit opzigt uitvoerlijk was, zou- den kunnen ontstaan ; maar daartegen zouden wellicht de navolgende voorbehoedmiddelen ten aanzien van de hoe- grootheid der commissie, de keuze van derzelver leden en de wijze en tijdsbepaling van derzelver werkzaamheid zijn aan te wenden, als vooreerst: dat die commissie wel niet al te klein, maar ook niet al te groot, en bijvoorbeeld tot een getal van vijftien leden, iets meerder of minder, bepaald wierd; ten anderen, dat in dezelve commissie door Zijne Majesteit wierden benoemd mannen van een genoegzame bekende denkwijze en die eene warme liefde tot het vaderland vereenigden met eene beproefde ge- trouwheid aan den koning en aan het koninklijk Huis, en voorts bij eene goede reputatie van kunde en braafheid tevens van eenigen invloed bij hunne landgenoten jouis- seerden, en ik durve hier nog bij in bedenking geven, of het in zulken geval, om aan die commissie meer kracht en aanzien bij te zetten, niet gevoegelijk zoude zijn, dat Zijne Koninklijke Hoogheid de prins van Oranje, als eerste onderwaan des konings, of, bij Hoogstdeszelfs af- 58 CONCEPT-GRONDWET. wezenheid, Zijne Koninklijke Hoogheid prins Frederik aan het hoofd van dezelve geplaatst wierd en in het voor- zitterschap door een of twee, door den koning te benoe- men leden, als assessoren wierde geadsisteerd; en wat voorts in de derde plaats de wijze van werken in dezelve commissie aanbetreft, zoo zouden de overwegingen ge- heim moeten zijn en de leden zich bij plegtige beloften tot die geheimhouding moeten verbinden en het onder- zoek zich blootelijk . tot het medegedeeld ontwerp van Grondwet en proclamatie moeten bepalen; en eindelijk ten vierden,, uithoofde van den drang der omstandig- heden, binnen korten tijd, bijvoorbeeld van tien of twaalf dagen, moeten zijn afgeloopen. dagen, moeten zijn afgeloopen. Indien niet het zamenstellen van Staatsregelingen, Charters en Grondwetten in onze dagen zulk een hebbe- lijke bezigheid ware geworden, of indien niet zulk eene genoegzame voorraad van bouwstoffen daartoe voorhan- den ware, dan zoude misschien de tijd van eenige dagen tot het onderzoek van het bedoeld ontwerp te kort kun- nen gerekend worden; maar als men in aanmerking neemt, dat eene Staatsregeling kort behoort te zijn, en alleen fundamenteele beschikkingen en eenige algemeene bepalingen behoort in te houden, en dat omtrent deze materie in den laatsten tijd zooveel gezegd en behandeld is, dan waarlijk moet men overtuigd zijn, dat eene langere tijdsbepaling niet alleen onnoodig is, maar zelfs de zaak tijdsbepaling niet alleen onnoodig is, maar zelfs de zaak meer verachteren dan bevorderen kan. Ik bepale dus, met eerbiedige onderwerping aan beter oordeel, mijne consideratien en advies bij het denkbeeld, om terstond na eene eventuele en definitive afscheuring van België een voorafgemaakt ontwerp van herzien en naar de tegenwoordige behoefte gewijzigd ontwerp van Grondwet, door eene daartoe door den koning benoemde commissie van aanzienlijken te doen onderzoeken, en tevens het advies van die commissie te vragen, hoe en op wat wijze hetzelve ontwerp zoude behooren goed- gekeurd en bekrachtigd te worden. Door het advies en den raad van zulk eene aanzienlijke commissie geruggesteund zoude de daad des konings minder den schijn van willekeur hebben en tevens eene medewerking en invloed kunnen erlangen, die onder den Goddelijken zegen ter bevordering van orde, rust en CONCEPT-GRONDWET. 59 eendragt zoude kunnen dienen, terwijl, wanneer onver- hooptelijk gedurende den loop der werkzaamheden van dezelve commissie zich eenige onvoorziene zwarigheden zouden mogen opdoen, de koning altijd nog meer in des- zelfs geheel zoude blijven, om naar bevind van zaken te handelen. De staatsraad Van Gennep 1). (Eigenh. oorspr.) 1) Mr. Arnoldus van Gennep, geb. te Rotterdam 4 Januari 1766, over!. te 's-Gravenhage 5 Juli 1846. In 1808 voorzitter der commissie, belast met de voorbereiding vara de invoering van den Code Napoléon, welke in 1809 van kracht werd als Wetboek Napoleon. Na de restauratie werd hij lid van den Raad van State. Hij trad twee keer op als waarnemend minister van finan- ciën, en wel in 1837 en in 1840. Was lid der Eerste Kamer van 1826 tot 1846, en vele jaren voorzitter van dit lichaam. Hij genoot de achting van Willem I, die hem vooral in financieele quaesties raadpleegde. De volgende aanteekening in den klapper heeft betrekking op bovenstaand advies van Van Gennep. „Het rapport van den heer Van Gennep is blijkens eene eigen- handige aanteekening van Z. E. den Bn. de Mey, gehecht aan den omslag sub 3 vermeld, den 16 Juni 1832 aan Uwe Exc. toe- gezonden met en benevens de ontwerpen van Grondwet, adstruc- tieve memories, proclamatie, vervaardigd door de S. Raden Van Royen, en — --- zoo gemeend wordt -- --- Piepers en Canne- man, en is die toezending toen achtervolgd geworden door het rapport van Uwe Exc. d.d. 29 Aug. 1832, zeer geheim". Hieronder staat: „Ook van dit rapport is de minute door Uwe Exc. overgelegd bij het voorsz. eigenhandige van 13 dezer". De schrijver dezer notities richtte zich blijkbaar tot minister Van Maanen, wiens rapport van 29 Aug. 1832 afgedrukt is bij Colenbrander, t.a.p. blz. 113 vlg. Zie voorts de noot op blz. 51, waar blijkt, dat met „13 dezer" bedoeld wordt: 13 Maart 1839. Zie ook n°. X van deze uitgave. 6o CONCEPT-GRONDWET. Tv CONCEPT PROCLAMATIE 1). Wij Willem enz. Aan allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! Groote gebeurtenissen hebben sedert ongeveer twee jaren het koninkrijk der Nederlanden in deszelfs grond- vesten geschud, en eindelijk de ontbinding van dat schoo- ne rijk ten gevolge had. Ons derhalve teruggebragt ziende op het standpunt, waarop wij ons bij de aanvaarding der souvereiniteit over de Vereenigde Nederlanden bevonden, hebben Wij, Ons herinnerende de onwankelbare trouw en krachtdadige hulp, Ons en Ons Huis betoond en bewezen, meer dan immer de behoefte van Ons hart gevoeld, om alle Onze zorgen aan een vrijheid- en orde-lievend volk toe te wijden. Met die inzigten hebben wij, te zijner tijd, aan weinige beproefde dienaren de taak opgelegd, om een nieuw ont- werp van Grondwet voor den Staat te vervaardigen, en in hetzelve op te nemen alles, wat andermaal, hetzij uit de Grondwet van 1814, hetzij uit die van 1815, kon wor- den ingevoerd, zonder de denkbeelden, door tijd en onder- vinding ontwikkeld en tot rijpheid gebragt, te onderdruk- ken, veel minder de loop derzelve te belemmeren of te stuiten. Ofschoon Wij het zegel Onzer hooge goedkeuring aan hunnen arbeid hebben kunnen hechten, hebben Wij niet- temin meest doelmatig geacht, een onderwerp van zulk een hoog belang ter beoordeeling te stellen van alle staatsburgers van Nederland, op wier zedelijkheid, ge- zond verstand, bedaardheid, bekende zucht voor orde en rust en echte vaderlandsliefde Wij Ons veilig kunnen verlaten. Wij hebben mitsdien bevolen, dat opgemeld ontwerp 1) Het is wel zeker, dat deze Concept-Proclamatie van dezelfde hand is als n°. I van deze uitgave, dus van Canneman. In beide hand is als n°. I van deze uitgave, dus van Canneman. In beide stukken vinden we dezelfde ideeën ontwikkeld. De Proclamatie stukken vinden we dezelfde ideeën ontwikkeld. De Proclamatie zou dan hebben moeten dienen, om de hierna volgende Grondwet (n°. V) bij de natie in te leiden. CONCEPT-GRONDWET. 61 van Staatsregeling zal worden gedrukt, verkrijgbaar ge- steld en verzonden aan de verschillende besturen van steden en plaatsen, teneinde, gedurende den tijd van veertien dagen, na de uitvaardiging dezer Proclamatie, ter inzage der belanghebbenden te worden opengelegd. Wij roepen bij deze op : elk en een iegelijk, die thans naar de bestaande reglementen, zoo in de steden, als ten platten lande, bevoegd is tot de uitoefening van het stem- regt, om in de registers daartoe in gereedheid gebragt, het bedoelde ontwerp op den gedenkwaardigen éérsten Augustus aanstaande goed of af te keuren. Gelijk wij eenen hoogen prijs stellen op eene algemeene behartiging der openbare belangen, zoo vertrouwen Wij, dat zich niemand in dezen met lauwheid en onverschillig- heid zal gedragen, te meer, daar Wij het stilzwijgen der achterblijvenden niet anders zullen kunnen beschouwen, dan als eene goedkeuring van het voorgelegd ontwerp. De uitslag der stemming zal door Ons plegtig worden aangekondigd. Nederlanders ! mogt het door Ons aangeboden ontwerp in sommiger oog niet stroken met eene vroegere orde van zaken, en bij anderen eenige teleurstelling teweeg bren- gen, beiden zullen bij de veelvuldige offers, bereids ge- bragt, ook dit nieuwe offer van bijzondere meeningen wel willen bijdragen, opdat Wij spoedig, en zonder schokken, uit den maalstroom van onzekerheid tot eenen gevestig- den staat van zaken mogen geraken. Bij hetzelve ontwerp toch wordt een ruime mate van godsdienstige en burgerlijke vrijheid, mitsgaders eene wel begrepene uitbreiding in de uitoeffening der staat- kundige regten toegekend. Het koninklijk gezag zal de vereischte klem bezitten, om te beveiligen en te hand- haven ; -- de regelmatige gang van zaken, evenzeer als de onvertoogen bedeeling des regts wordt verzekerd; en de uitgaven zullen kunnen worden verminderd. Zulke voorregten en zulke voordeelen zullen ongetwij- feld door allen worden gewaardeerd, en, onder den God- delijken zegen, dien Wij nederig afsmeeken, zal Onze hope niet falen, dat het lieve Vaderland weldra, hoezeer in enge grenzen beperkt, als in de dagen van ouds, aan andere volken ten voorbeelde zal kunnen strekken. In afwachting van den uitslag Onzer welgemeende 62 CONCEPT-GRONDWET. pogingen, dien Wij met vertrouwen verbeiden, zullen Wij de bestaande wetten en verordeningen krachtdadig blijven handhaven, en Onze verbintenis jegens het Neder- landsche volk aangegaan getrouw en gemoedelijk ge- stand doen. En zal deze enz. Gegeven enz. V ONTWERP VAN GRONDWET DOOR CANNEMAN, PIEPERS EN VAN ROYEN 1) . EERSTE HOOFDSTUK. Van het rijk en deszelfs inwoners. Art. I. Het koningrijk der Nederlanden bestaat uit de volgende gewesten: Noord-Braband, Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen, Drenthe,2) Zij behouden hunne tegenwoordige grenzen. 1) Een uittreksel van dit ontwerp is te vinden in de Handelingen van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden, 1862, blz. 59. Overgenomen door Van Baren, t.a.p., blz. 233, Colen- brander, t.a.p., blz. 21 en Lenting-Romeyn, Schets van het Ne- derlandsch Staatsbestuur, 7e uitgave, blz. 922 (gedeeltelijk). Het ontwerp was gereed vóór den 16en Juni 1832: zie noot op blz. 59. 2) Op de marge staat: Limburg. CONCEPT-GRONDWET. 63 Art. 2. De wet kan met opzigt tot de grensscheiding der ge- westen onderling de vereischte veranderingen daarstellen. Art. 3. Allen, die zich op het grondgebied van het rijk be- vinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. Art. 4. Vreemdelingen, moeten nogtans vanwege den koning vooraf tot een meer dan kortstondig verblijf binnen het rijk zijn toegelaten. Bij gebreke van dien wordt hun (lat verblijf ontzegd. Art. 5. De oefening der burgerlijke regten wordt bij de wet bepaald. Art. 6. De oefening der staatkundige regten, voor zoo verre die bij deze Grondwet niet mogt zijn geregeld, wordt verder, in overeenkomst met dezelve, bij de wet bepaald. Art. 7. Tot afgevaardigden ten Landdage, hoofden van minis- terieele departementen, leden van den Staatsraad, com- missarissen des konings in de gewesten én leden van den Hoogen Raad kunnen alleenlijk worden benoemd : stem- geregtigde Nederlandsche ingezetenen, geboren binnen het rijk of in deszelfs buitenlandsche bezittingen, uit ouders aldaar gevestigd. Die uit zoodanige ouders ter oorzake van 's lands dienst afwezend of anderzins op reis zijnde buiten het rijk geboren zijn, worden met de vorigen gelijk gesteld. Art. 8. Tot alle andere bedieningen zijn alle ingezetenen zon- der onderscheid benoembaar, welke geboren Nederlan- ders zijn, of, hetzij door wetsduiding, hetzij door natura- lisatie, daarvoor gehouden worden. 64 CONCEPT-GRONDWET. Art. 9. Ieder is zonder onderscheid van geboorte, rang of ge-. loofsbelijdenis tot ambten en bedieningen benoembaar. Art. To. Ieder ingezeten heeft het regt verzoeken aan de be- voegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet door meerderen, noch ook uit naam van meerde- en niet door meerderen, noch ook uit naam van meerde- ren, worden onderteekend; welk laatste alleen zal kunnen geschieden, door of vanwege ligchamen, wettiglijk za- mengesteld en als zoodanig erkend, en in dat geval niet anders dan over onderwerpen, tot derzelver bepaalde werkzaamheden behoorende. Art. 11. Het is aan elk geoorloofd zijne gedachten en gevoelens door de drukpers als een doelmatig middel tot uitbrei- ding van kennis en voortgang van verlichting te open- baren, zonder eenig voorafgaand verlof daartoe noodig te hebben; blijvende nogtans elk, voor hetgeen hij schrijft, drukt, uitgeeft of verspreidt, verantwoordelijk aan de maatschappij of bijzondere personen, voor zooverre dezer regten mogten zijn beledigd. Art. 12. Niemand kan het stemregt met den aankleve van dien verbeurd hebben, noch daarvan worden ontzet, dan in de gevallen bij de wet uit te drukken, of ten gevolge van een onteerend vonnis. Art. 13. Ieder ingezeten wordt gehandhaafd bij het vreedzaam bezit en genot zijner eigendommen. Niemand kan van eenig gedeelte derzelven worden ontzet dan ten alge- meenen nutte, in de gevallen en op de wijze, bij de wet bepaald, en tegen behoorlijke schadeloosstelling. Art. 14. Niemand mag in de woning van een ingezeten ondanks denzelven treden, dan op last van een magt, daartoe bij de wet bevoegd verklaard, en volgens de vormen daarbij bepaald. CONCEPT-GRONDWET. 65 Art. 15. Het staat aan ieder vrij, op zijn eigen grond te jagen, en in zijne eigene wateren te visschen, behoudens de bepalingen deswege bij verordeningen van policie, welke het regt zelve niet mogen krenken, te maken, en zonder benadeeling der bestaande overeenkomsten deswege, om- trent welke door den gewonen regter uitspraak zal wor- den gedaan. Art. 16. Geen ambachtsheer of eigenaar van eene heerlijkheid zal voortaan zich eenige bemoeijenis veroorloven met opzigt tot het plaatselijk bestuur of de plaatselijke belan- gen en bedieningen, de armeninrigtingen en het dijks- of polderbestuur. Art. 17. De bepalingen, bij de artikelen 15 en 16 gemaakt, kun- nen aanspraak op eene billijke schadeloosstelling openen. De koning beoordeelt de verzoeken deswege te doen, en bepaalt, daartoe termen zijnde, den afkoopsprijs, zon- der eenig verder beroep hoe ook genaamd. TWEEDE HOOFDSTUK. Van den koning. Ie AFDEELING. Van de troonopvolging. Art. 18. De kroon der Nederlanden behoort aan Zijne Majesteit Willem Frederik, prins van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erflijk, overeenkomstig de volgende bepalingen. Art. 19. De wettige nakomelingen van den regerenden koning zijn de kinderen, reeds geboren, of die nog mogten ge- Bijdr. en Meded. LII. 5 66 CONCEPT-GRONDWET. boren worden, uit Zijn tegenwoordig huwelijk met Hare Majesteit Frederika Louisa Wilhelmina, prinses van Pruissen; en voorts, in het algemeen, alle afstammelin- gen, welke geboren zullen worden uit een huwelijk door den koning met gemeen overleg van den Landdag aan- gegaan of toegestemd. Art. 20. De kroon gaat over bij regt van eerstgeboorte, des, dat de oudste zoon van den koning, of wel het mannelijk oir van den oudsten zoon, bij representatie, opvolge. Art. 2 t . Bij ontstentenis van mannelijk oir, uit den oudsten zoon gesproten, gaat de kroon over aan diens broeders of hun mannelijk oir, insgelijks bij regt van eerstgeboorte en representatie. en representatie. Art. 22. Bij geheele ontstentenis van mannelijk oir uit het Huis van Oranje-Nassau gaat de kroon over op de dochters van den koning bij regt van eerstgeboorte. Art. 23. Ook dochters van den koning ontbrekende, brengt de oudste dochter van de oudste nedergaande mannelijke lijn uit den laatsten koning de koninklijke waardigheid in haar Huis over, en wordt bij vooroverlijden door hare afstammelingen gerepresenteerd. Art. 24. Zoo er geene mannelijke nedergaande lijn uit den laat- sten koning bestaat, erft de oudste nedergaande vrouwe- lijke lijn; des, dat de mannelijke tak vóór den vrouwelij- ken tak, en de oudste vóór de jongeren, en, in Tederen tak, mannen vóór vrouwen, en ouder vóór jonger den voorrang hebben. Art. 25. Wanneer de koning zonder nakomelingschap sterft, en er geen mannelijk oir uit het Huis van Oranje-Nassau overig is, volgt hem zijne naaste bloedverwante, mits CONCEPT-GRONDWET. 67 van den koninklijke huize, op, en wordt mede bij voor- overlijden door hare afstammelingen gerepresenteerd. Art. 26. Wanneer een vrouw de kroon in een ander Huis heeft overgebragt, treedt dit Huis in alle de regten van het oorspronkelijke stamhuis, en de vorige artikelen zijn op hetzelve toepasselijk, met dat gevolg, dat haar mannelijk oir vóór alle vrouwen of vrouwelijke afstammelingen erft, en geene andere lijn geroepen wordt, zoolang iemand van hare nakomelingen in leven is. Art. 27. Eene prinses, buiten toestemming van den Landdag een huwelijk hebbende aangegaan, heeft geen regt tot de kroon. Eene koningin, buiten die toestemming een huwelijk aangaande, doet afstand van de kroon. Art. 28. Wanneer bijzondere omstandigheden eenige verande- ring in de opvolging van den troon mogten noodzakelijk maken, is de koning bevoegd daaromtrent eene voordragt te doen aan den Landdag. Art. 29. Ingeval er geen bevoegde troonopvolger volgens deze Grondwet mogt bestaan, draagt de koning aan den. Land- dag eenen opvolger voor. Art. 3o. De Landdag, deze voordragt hebbende goedgekeurd, brengt de koning dien opvolger ter kennis van den volke op de wijze, waarop de wetten worden afgekondigd, en doet denzelven plegtiglijk als zoodanig uitroepen. Art. 31. Indien zulk een opvolger niet mogt benoemd zijn vóór het overlijden des konings, wordt het koninklijk gezag uitgeoeffend door den Staatsraad, totdat de troonopvol- ger zal zijn benoemd en plegtiglijk uitgeroepen. 68 CONCEPT-GRONDWET. Art. 32. De troonopvolger, in het vorig art. bedoeld, moet wor- den gekozen uit een der vorstelijke Huizen in Europa. den gekozen uit een der vorstelijke Huizen in Europa. Art. 33. Eene groote vergadering, vertegenwoordigende het Ne- derlandsche Volk, zal, tot het doen der keuze, binnen Amsterdam, als de hoofdplaats des Rijks, bijeenkomen uiterlijk veertien dagen na het overlijden des konings. Art. 34. Art. 34. Deze groote vergadering zal bestaan uit: a. de afgevaardigden ten Landdage. b. de hoofden der ministerieele departementen. c. de leden van den Staatsraad. d. de voorzitter en leden van den Hoogen Raad mits- gaders den procureur -generaal bij denzelven. e. de commissarissen des konings in de gewesten. f. de voorzitters der districtsregtbanken en de regts- vorderaars bij dezelven. vorderaars bij dezelven. g. de hoofden der gemeentebesturen van de hoofdste- den in alle de gewesten, mitsgaders die der steden, eene bevolking van 25.000 zielen en daarenboven bevattende. Zij zal met gesloten deuren worden gehouden. Art. 35. De Staatsraad zorgt, dat de grootkiezers, in art. 34 aangewezen, in tijds worden opgeroepen, en beraamt alle verdere schikkingen, die ten deze zullen worden ver- verdere schikkingen, die ten deze zullen worden ver- eischt. Art. 36. De troonopvolger wordt bij volstrekte meerderheid der tegenwoordig zijnde grootkiezers gekozen, en zulks door tegenwoordig zijnde grootkiezers gekozen, en zulks door besloten en geteekende billetten. besloten en geteekende billetten. Het diploma der gedane benoeming wordt door alle de gestemd hebbenden onderteekend, en door eene pleg- tige bezending overgebragt. Zoodra die bezending zal zijn benoemd, is de groote vergadering ontbonden. CONCEPT-GRONDWET. 69 Art. 37. De kroon aanvaard zijnde, wordt de koning door den Staatsraad plegtiglijk uitgeroepen, en vervolgens be- eedigd en ingehuldigd naar de voorschriften van art. 57, 58 en 59 dezer Grondwet. Art. 38. De koning der Nederlanden kan geen vreemde kroon dragen. In geen geval kan de zetel van de regeering buiten het rijk worden geplaatst. lie AFDEELING. Van het inkomen der kroon. Art. 39. De koning geniet, uit 's lands kas een jaarlijksch in- komen van f 1), uit welke somme des konings zomer- en winterverblijven, zoo het buiten- als het bin- nenwerk, de meubelen daaronder begrepen, worden on- derhouden en vernieuwd. Art. 4o. De koning mitsgaders de prinsen en princessen van deszelfs Huis zijn vrij van alle personeele lasten en be- schreven middelen, met uitzondering van de grondbelas- ting. De gebouwen, tot hunne woning of gebruik dienen- de, zijn van de grondbelasting ontheven. Geen vrijdom van eenige andere belasting wordt door hen genoten. Art. 4 I. De koning rigt zijn huis naar eigen goedvinden in. Art. 42. Een koningin-weduwe geniet, gedurende haren we- duwlijken staat, uit 's lands kas een jaarlijksch inkomen van eenhonderd vijftigduizend gulden. 1) Niet ingevuld. 70 CONCEPT-GRONDWET. Art. 43. De oudste van des konings zonen of verdere manne- lijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de kroon, is des konings eerste onderdaan, en voert den titel van prins van Oranje. Art. 44. De prins van Oranje geniet als zoodanig uit 's lands kas een jaarlijksch inkomen van f 1), te reke- nen van den tijd, dat hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld; dit inkomen wordt gebragt op f 1) na het voltrekken van een huwelijk, over- eenkomstig art. 19 dezer Grondwet. IIIe AFDEELING. Van de voogdij des konings. Art. 45. De koning is meerderjarig, als zijn achttiende jaar vervuld is. Art. 46. Ingeval van minderjarigheid staat de koning onder de voogdij van personen uit het koninklijk Huis en eenige aanzienlijke inboorlingen van den lande. Deze voogdij wordt vooraf beraamd door Zijnen voorganger en den Landdag. Art. 47. Bijaldien de schikking betreffende de voogdij niet mogt gemaakt zijn vóór het overlijden van den regeren- den koning, neemt de Staatsraad voorloopig de voogdij op zich, totdat daarin door den Landdag zal zijn voor- zien, met overleg zoo veel mogelijk van eenigen der naaste bloedverwanten van den minderjarigen koning. Art. 48. De alzoo benoemde voogden leggen, alvorens de voog- 1) Niet ingevuld. CONCEPT-GRONDWET. 71 dij te aanvaarden, ter vergadering van den Landdag in hande van den voorzitter af den volgenden eed: „Ik zweer trouw aan den koning, en dat ik wijders al „de pligten, welke de voogdij mij oplegt, heiliglijk zal „vervullen, en mij bijzonderlijk zal toeleggen, om den ,,koning gehechtheid aan de Grondwet en liefde voor „Zijn volk in te boezemen." „Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!" IVe AFDEELING. Van het regentschap. Art. 49. Gedurende de minderjarigheid van den koning wordt het koninklijk gezag waargenomen door eenen regent. Deze regent wordt door den regerenden koning en den Landdag te voren benoemd. Op gelijke wijze kan worden vastgesteld de opvolging in het regentschap tot des ko- nings meerderjarigheid toe. Art. 5o. Wanneer bij het leven van den overleden koning geene schikking omtrent het regentschap is gemaakt, oefent de Staatsraad voorloopig het regentschap uit, totdat daarin door den Landdag zal zijn voorzien. Ingevalle de opvol- ging in het regentschap niet is geregeld, kan dezelve door den regent en den Landdag gezamentlijk worden beraamd. Art. 51. De regent legt in de vergadering van den Landdag in hande van den voorzitter af den navolgenden eed: „Ik zweer trouw aan den koning; dat ik voorts in de .,waarneming van het koninklijk gezag -- — zoolange de „koning minderjarig is, zoolange de koning buiten staat ,,blijft de regering waar te nemen -- — de Grondwet van ,het rijk steeds zal onderhouden en handhaven, en dat „ik daarvan bij geene gelegenheid of onder geen voor- „wendsel hoegenaamd zal afwijken of gedoogen, dat „daarvan afgeweken worde. 72 CONCEPT-GRONDWET. „Ik zweer wijders, dat ik de onafhankelijkheid van het „rijk, en de algeheele uitgestrektheid van deszelfs grond- „gebied met al mijn vermogen zal verdedigen en bewa- „gebied met al mijn vermogen zal verdedigen en bewa- „ren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid, en de „regten van alle des konings onderdanen, en van een „ieder derzelver zal beschermen, en tot instandhouding „en bevordering van de algemeene en bijzondere wel- „vaart alle middelen aanwenden, welke de wetten ter „mijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw „regent schuldig is en behoort te doen." „Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" Art. 52. Het koninklijk gezag wordt mede waargenomen door een regent, ingevalle de koning buiten staat geraakt de regeering waar te nemen. Wanneer aan den Staatsraad en de hoofden der minis- teriëele departementen na een naauwkeurig onderzoek gebleken is, dat zulk een geval bestaat, roept de Staats- raad den Landdag bijeen, teneinde daarin gedurende het raad den Landdag bijeen, teneinde daarin gedurende het bestaande beletsel te voorzien. Art. 53. Indien er eenig toezigt op den persoon des konings, zich bevindende in de omstandigheden bij het vorig arti- kel bedoeld, noodig is, wordt daarin voorzien naar de beginselen omtrent de voogdij van eenen minderjarigen koning bij art. 46 en 47 bepaald. Art. 54. Wanneer de prins van Oranje in dat geval zijn acht- tiende jaar vervuld heeft, is hij van regtswege regent. Art. 55. In de gevallen, bij de artikelen 47, 5o en 53 voorzien, leggen de leden van den Staatsraad in hande van het voorzittend lid, dat alsdan zal zijn de oudste in dienst- rang, en dit lid in tegenwoordigheid der vergadering af rang, en dit lid in tegenwoordigheid der vergadering af den navolgenden eed: „Ik zweer, dat ik als lid -- — voorzittend lid -- -- van „den Staatsraad de Grondwet van het rijk zal helpen „den Staatsraad de Grondwet van het rijk zal helpen „onderhouden en handhaven in de waarneming van het CONCEPT-GRONDWET. 73 „koninklijk gezag -- -- voogdij, regentschap -- -- totdat „daarin door den Landdag zal zijn voorzien." „Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!" Art. 56. Bij de benoeming van den regent wordt tevens bepaald de som, die op het jaarlijksch inkomen van de kroon zal worden genomen voor de kosten van het regentschap. Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet wor- den veranderd. Ve AFDEELING. Van de inhuldiging des konings. Art. 57. De koning wordt bij het aanvaarden der regering pleg- tiglijk beëedigd en ingehuldigd in eerre openbare ver- gadering van den Landdag, te houden binnen Amsterdam als de hoofdstad des rijks. Art. 58. In deze openbare vergadering wordt aan den koning de geheele Grondwet voorgelezen, en daarna door den- zelven de volgende eed afgelegd: „Ik zweer aan het Nederlandsche volk, dat ik de „Grondwet des rijks steeds zal onderhouden en handha- „ven; en dat ik daarvan, bij geene gelegenheid en onder „geen voorwen,dsel hoegenaamd, zal afwijken, of gedoo- .,gen, dat daarvan afgeweken worde. „Ik zweer wijders, dat ik de onafhankelijkheid van het „rijk en de algeheele uitgestrektheid van deszelfs grond- „gebied met al mijn vermogen zal verdedigen en bewa- „ren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de „regtnn van alle mijne onderdanen en van ieder derzelven „zal beschermen en beveiligen, en tot instandhouding „en bevordering van de algemeene en bijzondere wel- „vaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten ter „mijner beschikking stellen, zooals een goede koning „schuldig is en behoort te doen." „Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" 74 CONCEPT-GRONDWET. Art. 59. Na het afleggen van den voormelden eed wordt de koning dadelijk ingehuldigd bij den Landdag, welks voor- zitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die zitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die daarop door hem en elk der leden hoofd voor hoofd beëedigd wordt: „Wij zweren, in den naam van het volk der Neder- „landen, dat wij, krachtens de Grondwet van dezen, Staat, „U, als koning, hulden en ontvangen; dat wij de regten „U, als koning, hulden en ontvangen; dat wij de regten „Uwer kroon zullen bewaren en onderhouden; U getrouw „en gedienstig zullen zijn in de bescherming van Uwen „persoon en van Uwe koninklijke waardigheid. Wij zwe- „ren voorts, alles te zullen doen, wat goede en getrouwe „afgevaardigden ten Landdage schuldig zijn en behooren „afgevaardigden ten Landdage schuldig zijn en behooren „te doen." „Zoo waarlijk helpe ons God Almagtig !" VIe AFDEELING. Van de magt des konings. Art. 6o. De persoon des konings is onschendbaar. Art. 6i. De koning heeft het bestuur der buitenlandsche be- trekkingen. Hij benoemt en herroept de gezanten en konsuls. Art. 62. De koning verklaart oorlog en maakt vrede. Hij geeft daarvan kennis aan den Landdag, met bijvoeging van alle de openingen, welke Hij met het belang en de zeker- heid van het rijk bestaanbaar oordeelt. heid van het rijk bestaanbaar oordeelt. Art. 63. Insgelijks wordt aan den koning opgedragen het regt, om alle andere verbonden en verdragen te doen sluiten en te bekrachtigen. Hij geeft daarvan kennis aan den Landdag, zoodra Hij oordeelt, dat het belang en de zekerheid van het rijk CONCEPT-GRONDWET. 75 zulks toelaten. Ingeval de verbonden en verdragen, in tijd van vrede gesloten, mogten inhouden eenige afstand of ruiling van een gedeelte van het grondgebied des rijks of van deszelfs bezittingen in andere werelddeelen, wor- den dezelve door den koning niet bekrachtigd, dan nadat de Landdag daarop deszelfs goedkeuring heeft gegeven. Art. 64. De koning heeft het oppergezag over de vloten en legers. De militaire officieren worden door Hem benoemd en ontslagen, of, daartoe termen zijnde, op pensioen gesteld. Art. 65. De koning heeft bij uitsluiting het opperbestuur over de volkpiantingen en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen. Binnen den tijd van vijf jaren na de invoering dezer Grondwet worden voor deze volkpiantingen en bezittin- gen charters vastgesteld bij de wet. De baten, uit dezelve volkpiantingen en bezittingen voortvloeijende, worden ten behoeve van het rijk in ontvang genomen, naar het moederland overgemaakt, in 's rijks schatkist gestort, en, als buitengewone of toevallige inkomsten, naar behooren verantwoord. Art. 66. De koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle kollegien en ambtenaren, die uit 's lands kas betaald worden, en brengt dezelve op de begrooting der staatsbehoeften, onder uitzondering van het bepaalde hierna bij art. 138. Art. 67. De koning heeft het oppertoezicht over alles, wat betreft den waterstaat van het koningrijk, de wegen en bruggen daaronder begrepen, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's lands kas of op een andere wijze gevonden. Art. 68. De koning heeft het regt van de munt. Hij vermag zijne beeltenis op de muntspecien te doen stellen. 76 CONCEPT-GRONDWET. Art. 69. De koning verheft in den adelstand. Art. 7o. De Koninklijke Militaire Willemsorde en die van den Nederlandschen Leeuw worden bevestigd. Art. 71. Vreemde orden, waaraan geen verpligtingen verbon- den zijn, mogen worden aangenomen door den koning en, met Zijne toestemming, door de prinsen van Zijn huis. In geen geval mogen de overige onderdanen des konings vreemde orden aannemen zonder deszelfs bij- zonder verlof. Art. 72. Insgelijks wordt tot het aannemen van vreemde titels, waardigheden en charges het bijzonder verlof van den koning vereischt. Het is in het vervolg geen Nederlander geoorloofd, vreemden adeldom aan te nemen. Art. 73. De koning verleent gratie, abolitie en remissie van straf, na ingenomen advies van den Hoogen Raad der Nederlanden. Art. 74. Behalve de gevallen, waarin het regt van dispensatie aan den koning bij de wet zelve wordt toegekend, ver- leent de koning ook, wanneer de Landdag niet vergaderd is, en de zaken niet gevoegelijk uitstel kunnen lijden, na den Staatsraad gehoord te hebben, dispensatie op be- den Staatsraad gehoord te hebben, dispensatie op be- paalde verzoeken van bijzondere personen, wier belan- gen, na ingenomen advies van den Hoogen Raad, in materie van justitie, en na behoorlijk onderzoek der zaken bij de overige departementen van algemeen be- stuur, welke zulks aangaat, gebleken zijn, zoodanige vrij- stelling van wettelijke bepalingen in billijkheid te ver- stelling van wettelijke bepalingen in billijkheid te ver- eisschen. eisschen. Bij de eerstvolgende vergadering van den Landdag wordt door den koning opening gegeven van alle de dispensaties, door Hem alzoo verleend. CONCEPT-GRONDWET.77 Art. 75. De koning draagt aan den Landdag wetten voor, en doet zoodanige andere voorstellen, als Hij noodig oor- deelt. Aan de voorstellen, door den Landdag te doen, geeft Hij, na vooraf den Staatsraad te hebben geboord, zoo- danig gevolg, als Hij zal noodig oordeelen. Art. 76. De koning heeft het regt, den Landdag ten allen, tijde te ontbinden; en roept bij hetzelfde besluit op de ring- en districtsvergaderingen tot het respectivelijk benoe- men van kiezers en afgevaardigden overeenkomstig deze Grondwet. De nieuwe keuze moet plaats hebben binnen den tijd van veertien dagen, te rekenen van den dag van het te nemen besluit. VIIe AFDEELING. Van de ntinisterieele departementen. Art. 77. De koning stelt ministeriëele departementen in, be- noemt derzelver hoofden en ontslaat die naar welgeval- len. Art. 78. De hoofden der ministeriëele departementen zijn, ieder voor zijn departement, verantwoordelijk wegens: a. De uitvoering en toepassing der wetten; b. De uitvaardiging van besluiten en bevelen, welke niet in overeenkomst mogten zijn met de Grondwet of de bestaande wetten. Ieder hunner zal voor zijn departement alle wetten, besluiten en bevelen moeten contrasigneren. Zij kunnen, zoo wegens misdrijven ter zake voorschre- ven, als wegens alle andere, in de uitoefening hunner functien begaan, door den Landdag worden aangeklaagd. Het besluit tot zoodanige aanklagte moet genomen zijn door ten minste drie vierden der tegenwoordig zijnde leden van den Landdag. 78 CONCEPT-GRONDWET. De hoedanigheid —• -- qualificatie -- -- der misdrijven in dit art. vermeld, de voet en wijze van regtspleging, als- mede de strafbepalingen ten deze, worden bij de wet mede de strafbepalingen ten deze, worden bij de wet omschreven en vastgesteld. Art. 79. Onverminderd den verderen inhoud van den eed, wel- ken de koning goedvindt aan de hoofden van ministe- riëele departementen voor te schrijven, wordt hun daarbij opgeleg j, gehoorzaamheid aan de Grondwet te zweren. VIIIe AFDEELING. Van den Staatsraad. Art. 80. Er is een Staatsraad, bestaande uit niet minder dan vijf en niet meerder dan negen leden, door den koning te benoemen en te ontslaan naar welgevallen. Zij moeten den ouderdom van veertig jaren vervuld hebben. Art. 81. De koning zelf is voorzitter van den Staatsraad; bij des konings afwezigheid is het de prins van Oranje. Art. 82. De prins van Oranje is van regtswege lid van den Staatsraad, en neemt zitting in denzelven, wanneer zijn achttiende jaar vervuld is. Het staat aan den koning vrij, de prinsen van den Huize, die tot meerderjarigheid gekomen zijn, zitting in den Staatsraad te verleenen. Het getal der leden van den Staatsraad ondergaat daardoor geen vermindering. De koning roept, zulks geraden oordeelende, een of meerder hoofden van ministeriëele departementen tot bijwoning der deliberatien in den Staatsraad. Zij verschijnen in den Staatsraad, om alle ontwerpen van wet ieder voor zijn departement toe te lichten. CONCEPT-GRONDWET.79 Art. 83. De koning brengt ter overweging bij den Staatsraad: a. Alle ontwerpen van wet, mitsgaders alle voorstellen door Hem aan den Landdag aan te bieden. b. Alle voorstellen door den Landdag aan den koning te doen. c. Alle algemeene maatregelen van inwendig bestuur, zoo van het rijk zelve, als van deszelfs bezittingen in andere werelddeelen. Lee koning alleen besluit, en geeft telkens van Zijn genomen besluit kennis aan den Raad. Aan het hoofd der uit te vaardige wetten en bevelen wordt melding gemaakt, dat de Staatsraad daarover is gehoord. Art. 84. Wanneer verschil mogt ontstaan over de bevoegdheid van de regterlijke magt of van het administratief gezag, om van eenige zaak kennis te nemen, zal het onderwerp in geschil worden behandeld, beoordeeld en beslist door vijf leden van den Staatsraad, daartoe door den koning aan te wijzen, gemeenschappelijk met een gelijk getal leden uit den Hoogen Raad, door deszelfs voorzitter be- noemd. Bijaldien de stemmen mogten staken, zal de koning uitspraak doen. Art. 85. Alle ontwerpen tot het doen van geldleeningen of het heffen van nieuwe belastingen, hetzij door een geweste- lijk, hetzij door een gemeentebestuur, worden voorloopig in den Staatsraad onderzocht. Art. 86. Onverminderd den verleren inhoud van den eed, wel- ken de koning goedvindt aan de leden van den Staats- raad voor te schrijven, wordt hun daarbij opgelegd, ge- hoorzaamheid aan de Grondwet te zweren. So CONCEPT-GRONDWET. DERDE HOOFDSTUK. Van den Landdag. Ie AFDEELTNG. Van de zamenstelling en vorming van den Landdag. Art. 87. De Landdag bestaat uit honderd afgevaardigden, be- noemd door de kiezers van even zoovele districten in art. 128 vermeld. Art. 88. De afgevaardigden ten Landdage moeten den ouder- dom van 3o jaren vervuld hebben, en behalve de ver- eischten en bepalingen in art. 7 vermeld, gedurende de laatste zes jaren vóór hunne benoeming hebben gewoond binnen het rijk. Zij mogen elkander niet bestaan tot in den derden graad van bloedverwantschap of zwager- schap. Art. 89. De leden van den Landdag mogen te gelijkertijd noch leden zijn van den Staatsraad, noch van eenig rechterlijk collegie, noch van het publiek-ministerie bij hetzelve, collegie, noch van het publiek-ministerie bij hetzelve, noch mogen gedurende hun lidmaatschap eenigen comp- tabelen post bekleeden. Art. 9o. De hoofden der departementen van algemeen bestuur hebben zitting bij den Landdag; zij hebben echter alleen- lijk een raadgevende stem, ten ware zij tot afgevaardig- lijk een raadgevende stem, ten ware zij tot afgevaardig- den mogten zijn benoemd. den mogten zijn benoemd. Art. 91. De titulatuur van de afgevaardigden ten Landdage is: „Mijne heeren de afgevaardigden." Art. 92. De Landdag vergadert gewoonlijk twee malen in het jaar, en bepaaldelijk van den eersten Dinsdag in April CONCEPT-GRONDWET. 81 tot den I 5en van Mei daaraanvolgende ; en van den eer- sten Dinsdag in October tot den T5en December daar- aanvolgende. Op de gemelde eerste Dinsdagen in April en October respectievelijk komen de leden van den Land- dag zonder eenige voorafgaande oproeping regtens bijeen. De koning roept eene buitengewone vergadering bijeen, zoo dikwijls Hij dit noodig oordeelt. Art. 93. De Landdag vergadert zonder voorafgaande oproe- ping bij overlijden des konings of van een regent. De leden, die zich op den achtsten dag na dit over- lijden in de residentie bevinden, openen zoodanige bui- tengewone vergadering. Art. 94. Dadelijk na de opening van elke gewone of buiten- gewone vergadering benoemt de Landdag uit de leden eenen voorzitter, om het beleid der vergadering te voe- ren gedurende en tot aan het sluiten van zoodanige zit- ting. Buiten hun midden benoemen de leden eenen griffier voor den Landdag. Van elk der beide benoemingen geeft de Landdag, zoo- dra ieder derzelven volbragt is, kennis aan den koning. Art. 95. In eene buitengewone vergadering worden alleenlijk die punten behandeld, waartoe dezelve is bijeengeroepen, en wordt de Landdag daarmede bekend gemaakt bij de opening dier buitengewone zitting. Art. 96. De koning opent de gewone voorjaarszitting met eene aanspraak van den troon. De najaars- en buitengewone vergaderingen worden hetzij door den koning zelven, of van Zijnentwege geopend; de sluiting van alle gewone en. buitengewone vergaderingen geschiedt namens en vanwege den koning. Art. 97. Voor reiskosten en presentiegelden der leden wordt Bijdr. en Meded. LII. 6 82 CONCEPT-GRONDWET. voor elke gewone voorjaarsvergadering ter beschikking van den Landdag gesteld eene somma van veertig duizend gulden; en voor elke gewone najaarszitting een somma van zestig duizend gulden. Bij buitengewone zittingen van den Landdag genieten de leden voor reiskosten komende en gaande drie gulden voor elk uur af stands van de Residentie en tien gulden daags voor verblijfkosten. Art. 98. De zittingen van den Landdag, zoo gewone als buiten- gewone, worden in het openbaar gehouden. De Landdag raadpleegt met gesloten deuren, wanneer één tiende gedeelte der tegenwoordige leden het vordert, of de voor- zitter het noodig oordeelt. Over de punten, die in eene besloten vergadering zijn behandeld, kan ook in dezelve een besluit genomen worden. Art. 99. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd. Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen opgemaakt, voor zooverre deswegens bij deze Grondwet geene andere bepalingen zijn gemaakt. Art. Ioo. In de eerste zitting van den Landdag wordt bij het lot bepaald, voor welke reeksen het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde jaar een nieuwe keuze zal geschieden, in dier voege, dat telken jare één vijfde de gedeelte der afge- vaardigden ten Landdage aftrede. De aftredenden zijn vaardigden ten Landdage aftrede. De aftredenden zijn wederom verkiesbaar. Deze aftreding éénmaal door het lot zijnde bepaald, blijft alzoo voortdurend vastgesteld. Art. To'. De Landdag onderzoekt de geloofsbrieven, der gekozen afgevaardigden en beslist de geschillen, welke dienaan- gaande mogten oprijzen ; de uitslag van dat onderzoek wordt door den voorzitter gebragt ter kennis van het hoofd des departements van binnenlandsche zaken, ten- einde de gekozene tot aflegging van den eed in handen des konings worde opgeroepen, of wel de noodige beve- CONCEPT-GRONDWET. 83 ten van wege den koning gegeven tot het doen eener nieuwe keuze. Voor de eerste maal geschiedt dit on- derzoek invoege voorschreven door den Staatsraad. Een afgevaardigde in meer dan een district benoemd zijnde, doet de keuze van dat district, voor hetwelk hij verlangt op te treden, waarvan almede, in voege voor- schreven, kennisgeving geschiedt; en wordt in de daar- door opengevallen districten ten spoedigste eene nieuwe keuze bevolen en volbragt. Art. IO2. Een afgevaardigde, na zitting genomen te hebben, zijn ontslag begeerende, wendt zich tot den koning ter be- koming van hetzelve ; in dit geval en bij overlijden van een afgevaardigde zorgt de koning, dat vóór de opening der eerstvolgende zitting de vereischte keuze ter vervan- ging worde volbragt. Art. 103. De afgevaardigden leggen in handen des konings den volgenden eed af : „Ik zweer — -- belove --- -- dat ik de Grondwet der „Nederlanden zal onderhouden; dat ik bij geene gelegen- „heid onder geen voorwendsel, hoe ook genaamd, daar- „van zal afwijken, of toestemmen, dat daarvan afgeweken „wonde ; dat ik voorts de onafhankelijkheid van den Staat, „de algemeene en bijzondere vrijheid der ingezetenen „bewaren en beschermen en het algemeen belang met al „mijn vermogen bevorderen zal, zonder mij daarvan door „eenige belangen te laten aftrekken." „Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" IIe AFDEELING. Van de wetgevende magi. Art. 104. De wet wordt vastgesteld door gemeen overleg van den koning en den Landdag. 84 CONCEPT-GRONDWET. Art. 105. De koning doet zijn voorstellen aan den Landdag over- brengen, hetzij door het hoofd van het ministerieel depar- tement, daarin betrokken, hetzij door eene commissie, welke de gronden derzelve voorstellen naar behooren ontwikkelen. Art. zo6. Over eenig ingekomen voorstel des konings wordt bij den Landdag niet geraadpleegd, dan nadat hetzelve voor- af door eene personele commissie, bij den voorzitter te benoemen, is onderzocht, en door deze een schriftelijk met redenen bekleed verslag is uitgebragt. Bij een regle- ment van orde, in de najaarszitting van 1832 vast te stellen, worden deswege door den Landdag de noodige bepalingen gemaakt. Art. 107. Wanneer de Landdag, na geraadpleegd te hebben op het uitgebragt rapport der commissie, tot het aannemen van het voorstel besluit, geeft hij daarvan kennis aan den koning in de volgende bewoordingen: „De Landdag betuigt den koning zijnen dank voor „deszelfs ijver in het bevorderen van 's rijks belangen, en „vereenigt zich met het voorstel." Art. i o8. Zoo de Landdag vermeent het gedane voorstel niet te moeten aannemen, geeft hij daarvan kennis aan den koning in de volgende bewoordingen: „De Landdag betuigt den koning zijnen dank voor „deszelfs ijver in het bevorderen van 's rijks belangen, „en verzoekt denzelven eerbiediglijk het gedane voorstel „in nadere overweging te nemen." Art. 109. De Landdag heeft het regt, aan den koning voorstellen te doen, en brengt die door een plegtige bezending aan denzelven over. Tot het doen van zoodanig voorstel wordt de toestem- ming vereischt van meer dan de helft van het volle getal leden, waaruit de Landdag is zamengesteld. CONCEPT-GRONDWET. 85 Art. I10. Alle voorstellen van wet, door den koning en door den Landdag aangenomen, verkrijgen kracht van wet en wor- den door den koning afgekondigd. Art. I I I. De wetten zijn in het geheele koninkrijk verbindende, uit krachte van derzelver afkondiging door den koning gedaan. Zij werken terstond, nadat derzelver afkondiging in alle deelen van het koninkrijk zal kunnen bekend zijn. Wanneer bij de wet geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend in het geheele koninkrijk bekend te zijn op den vijftienden dag na dien der dag- teekening van het Staatsblad, in hetwelk de wet ge- plaatst is. Het formulier van afkondiging is het volgende: „Wij enz. Allen dengenen enz. doen te weten. „Dat wij, in overweging genomen hebben, dat -- -- mo- „tief der wet -- — den Staatsraad gehoord, met gemeen „overleg van den Landdag, hebben vastgesteld en ver- „ordend hetgeen hierna volgt: „Art. f enz. ,,Gegeven enz. VIERDE HOOFDSTUK. Van het gewestelijk bestuur. Art. 112. Elk gewest wordt bestuurd door een commissaris des konings, onder den titel van landdrost, en door ten minste drie en ten hoogste zeven raden, allen door den koning te benoemen en te ontslaan naar welgevallen. Art. 113. De landdrost moet den ouderdom van 35 jaren ver- vuld hebben. De raden worden genomen uit de stem- 86 CONCEPT-GRONDWET. geregtigde ingezetenen van het gewest, die den ouder- dom van 3o jaren hebben vervuld. De griffier wordt door den koning benoemd op voor- dragt van het gewestelijk bestuur; hij moet dezelfde ver- eischten bezitten als de raden. eischten bezitten als de raden. Art. 114. Landdrost en raden zijn belast met de uitvoering der wetten en besluiten. Zij hebben het toezigt op onderwer- pen van algemeen belang. Zij beheeren de belangen van pen van algemeen belang. Zij beheeren de belangen van het gewest, en slaan de handelingen gade der gemeente- bestuien in hun gewest, alles overeenkomstig de ver- ordeningen, deswege door den koning vast te stellen. Art. 115. Landdrost en raden zijn bevoegd in het belang van hun gewest, den aanbouw van gestichten en den aanleg van wegen, vaarten en andere werken aan den koning voor te dragen, met aanwijzing tevens van de middelen, om de kosten deswege te bestrijden. Wanneer deze kos- ten buiten bezwaar der ingezetenen kunnen worden ge- vonden, kan de koning het voorstel goedkeuren. Bijaldien echter het voorstel tot eenige belasting moet leiden, is echter het voorstel tot eenige belasting moet leiden, is het een onderwerp van wetgeving. het een onderwerp van wetgeving. Art. '16. Landdrost en raden zullen door de meest gepaste mid- delen de inrigting van hooge en andere heemraadschap- pen, wateringen, waterschappen, dijk- en polderbesturen en andere collegiën van soortgelijken aard tenminsten bezware, en ten meeste gerijve der ingelanden doen strek- ken; zij zullen dezelve daartoe brengen, krachtdadig hou- ken; zij zullen dezelve daartoe brengen, krachtdadig hou- den en doen houden. den en doen houden. VIJFDE HOOFDSTUK. Van het plaatselijk bestuur. Art. 117. Elke gemeente, eene bevolking van zeshonderd zielen CONCEPT-GRONDWET. 87 en daarboven tellende, heeft zijn eigen bestuur. Het getal der raadsleden wordt door den koning bepaald. Gemeen- ten van mindere bevolking dan van zeshonderd zielen worden door den koning op voordragt van het geweste- lijk bestuur, en na deswege den Staatsraad te hebben gehoord, met andere naastbijgelegen gemeenten ver- eenigd. Deze vereeniging zal binnen drie jaren na de invoering dezer Grondwet moeten zijn tot stand ge- bracht. De koning benoemt allerwege de hoofden van het ge- meentebestuur in de steden uit de raadsleden en ten plattelande desnoods ook uit de stemgeregtigden, een en ander op voordragt van den landdrost. Jaarlijks treedt één derde gedeelte der raadsleden af. De aftredenden zijn weder verkiesbaar. Art. 118. De koning kan één of meer leden van het gemeente- bestuur wegens plichtsverzuim of wangedrag in hunne werkzaamheden schorsen. Van deze schorsing wordt met opgave van redenen door het hoofd van het gemeentebestuur kennis gegeven aan de ingezetenen. Art. 119. Elk gemeentebestuur heeft de vrije en geheele beschik- king over deszelfs huishoudelijke belangen en plaatselijke aangelegenheden. Het maakt deswege keuren, in overeenkomst met de bestaande wetten, en niet strijdig met het algemeen belang. Art. I20. Van alle keuren en ordonnanciën wordt een afschrift aan het gewestelijk bestuur medegedeeld, met het oog- merk, om dezelve aan de bestaande wetten en het alge- meen belang te toetsen. De uitvoering derzelven kan door het gewestelijk bestuur worden geschorst, in af- wachting van 's konings te vragen beslissing. Art. 121. De bestaande belastingen zullen worden herzien, en, 88 CONCEPT-GRONDWET. onder goedkeuring des konings, voor een door Hem te bepalen tijdvak in werking kunnen blijven. Art. 122. De jaarlijksche begrooting van inkomsten en uitgaven wordt aan het gewestelijk bestuur tot onderzoek en be- oordeeling ingezonden. Het gewestelijk bestuur keurt dezelve goed, of gelast daarin de noodige wijzigingen. Art. 123. Geene geldleeningen mogen worden geopend, noch nieuwe belastingen ingevoerd, zonder alvorens door het gewestelijk bestuur te zijn onderzocht, en door den ko- ning goedgekeurd. Art. 124. De plaatselijke eigendommen en inkomsten kunnen nimmer dan in het belang der gemeente zelve worden aangewend. Art. 125. De jaarlijksche rekening van den plaatselijken ontvan- ger wordt in rade opgenomen en gesloten. Zij wordt ver- volgens, wat de steden betreft, gedrukt en verkrijgbaar gesteld, en ten plattenlande gedurende één maand ter secretarie nedergelegd tot inzage der belanghebbenden. De koning zal de thans bestaande plaatselijke regle- menten doen herzien, ten einde te worden gewijzigd over- eenkomstig deze Grondwet. eenkomstig deze Grondwet. ZESDE HOOFDSTUK. Van het stemregt en deszelfs uitoefening. Ie AFDEELING. Van het stemregt. Art. 126. Een ieder thans in het genot van het stemregt zijnde en de vereischten om kiezer te worden bezittende, wordt CONCEPT-GRONDWET. 89 daarin bevestigd tot zoolang de wet deswege nader zal hebben beschikt. Art. 127. Bij de wet zal telkens voor een tijdvak van twintig jaren worden bepaald: a. het aandeel te dragen in de beschreven middelen, het zijn daaronder begrepen, om stemgeregtigd te zijn tot de benoeming van kiezers of raadsleden, hetzij in de steden, hetzij ten plattenlande. b. de vereischten der kiezers en der raadsleden. C. de vereischten zoo der stemgeregtigden als der kie- zers met betrekking tot de benoeming der afge- vaardigden ten Landdage. IIe AFDEELING. Van de verkiezingen. Art. 128. Tot de keuze van afgevaardigden ten Landdage wordt het rijk verdeeld in honderd districten, elk district een bevolking van ongeveer vijf en twintig duizend zielen bevattende. Elk district wordt onderverdeeld in vijf en twintig ringen, bevattende elke ring omtrent 1000 zielen. Art. 129. In de districten, welke eene verkiezing van afgevaar- digden ten Landdage moeten doen, worden de stemgereg- tigden van eiken ring tusschen den zoen en den 25en Augustus van ieder jaar opgeroepen ter benoeming van twee kiezers en derzelver plaatsvervangers. Na volbragte verkiezing scheidt de vergadering zich dadelijk. Landdrost en raden regelen alles, wat de goede orde voor deze ringsvergaderingen vordert. Art. 130. .. . . vijf . . zijn vijftig kiezers der vijf en twintig ringen zijn ge- zamenlijk kiezers voor het district, waaruit één afgevaar- digde ten Landdage moet worden benoemd. Zij begeven gewestelijk bestuur worden geschors 90 CONCEPT-GRONDWET. zich, daartoe door den landdrost ontboden, tusschen den 1 en en den Sen September naar de hoofdplaats van het district, om bij meerderheid van stemmen een afgevaar- digde ten Landdage voor het district te benoemen. Elk bevoegd persoon, om 't even in welk district van het rijk woonachtig, is verkiesbaar. Art. 131. De kiesvergadering wordt geopend en het beleid in dezelve gevoerd door eenen commissaris des konings, stemgeregtigd en woonachtig binnen het district. Hij heeft geen stem in de verkiezing, ten ware hij door eeni- gen ring tot kiezer mogt zijn benoemd. gen ring tot kiezer mogt zijn benoemd. Art. 132. De geloofsbrief, aan de afgevaardigden ter hand te stellen, wordt door 's konings commissaris mitsgaders door twee kiezers, de oudste in jaren zijnde, ondertee- kend. De benoeming alzoo gedaan zijnde, wordt de kie- zersvergadering dadelijk ontbonden. Art. 133. Geene ring- of districtsvergadering kan zonder vooraf- gaande oproeping vanwege den koning wettiglijk bijeen- komen. De verdeeling van het rijk in ringen en districten, de aanwijzing der reeksen van aftreding der afgevaardigden ten Landdage, mitsgaders de aanwijzing der hoofdplaat- sen der ringen en districten geschiedt, deze Grondwet aangenomen zijnde, door den koning. In die verdeeling en aanwijzing kan geene verandering worden bevolen dan uit krachte der wet. Art. 134. Alles wat de orde en de wijze van stemming in de districtsvergadering aangaat wordt door den koning ge- regeld. Art.135. In de steden, mitsgaders in de gemeenten ten platten- lande, eene bevolking hebbende van duizend zielen en daarboven, worden door de stemgeregtigden kiezers be- CONCEPT-GRONDWET. 91 noemd tot aanstelling van raadsleden. Het getal der kie- zers zal gelijk staan met dat der leden van het bestuur. De gezamentlijke kiezers begeven zich ten bestemden dage en ure ten raadhuize, om de vereischte keuze te bewerkstelligen onder het toezigt van het hoofd van het stedelijk of plaatselijk bestuur. De keuzen zoo der kiezers als der raadsleden geschieden bij besloten billetten en bij meerderheid van stemmen. Art. 136. Nadat de keuzen zijn volbragt en door de benoemden aangenomen, wordt de vergadering gescheiden, en hou- den de functiën dezer kiezers op. Bij elke jaarlijksche aftreding van raadsleden mits- gaders in de gevallen van ontslag of overlijden heeft eene nieuwe benoeming van kiezers plaats. Bij de plaatselijke reglementen wordt de uitvoering van al het vorenstaande geregeld, behoudens de goedkeuring des konings. Art. 137. In gemeenten, eene bevolking hebbende van minder dan duizend zielen, geschiedt de keuze voor het plaatse- lijk bestuur door de stemgeregtigden, daartoe opgeroepen bij mondelinge stemming, onder het beleid van een com- missaris, door den landdrost te benoemen. Landdrost en raden zijn bevoegd ten dezen de noodige voorschriften te geven. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de justitie. Ie AFDEELING. Algemeene beschikkingen. Art. 138. Er wordt alomme in de Nederlanden regt gesproken in naam en vanwege den koning. 92 CONCEPT-GRONDWET. Alle regters zonder onderscheid worden voor hun leven door den koning benoemd. De koning stelt de regtsvorderaars en de verdere be- ambten van het openbaar ministerie aan, verplaatst de- zelven en herroept hunne benoeming naar welgevallen. De bezoldiging der regters en regtsvorderaars wordt bij de wet vastgesteld. Art. 139. Uiterlijk met den eersten Januari 1835 zullen moeten worden ingevoerd een Burgerlijk Wetboek; een Wetboek van Burgerlijke Regtspleging, van Koophandel, van Straf- regt en van Strafvordering, mitsgaders in werking ge- regt en van Strafvordering, mitsgaders in werking ge- bragt eene wet op de zamenstelling der regterlijke magt. Art. 140. Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voort- spruitende regten, over schuldvordering of burgerlijke regten behooren bij uitsluiting tot de kennis van de reg- terlijke magt. terlijke magt. Art. 141. De regterlijke magt wordt alleen geoefend door regt- banken, welke bij of ten gevolge dezer Grondwet worden ingesteld. Art. 142. Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent. Art. 143. Behalve het geval, dat iemand op heeterdaad wordt betrapt, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding; en welk bevel bij, of onmiddellijk na de aanhouding, moet beteekend worden aan dengenen, de aanhouding, moet beteekend worden aan dengenen, tegen wien hetzelve is gerigt. De wet bepaalt den vorm van dit bevel en den tijd, binnen welken alle aangeklaagden moeten worden ver- hoord. Art. 144. Wanneer een ingezeten in buitengewone omstandig- CONCEPT-GRONDWET. 93 heden door het politiek gezag mogt worden gearresteerd, is hij, op wiens bevel zoodanige arrestatie plaats heeft gehad, gehouden, daarvan terstond kennis te geven aan den plaatselijken regter, en hem voorts den gearresteer- den binnen den tijd van drie dagen over te leveren. De districtsregtbanken zijn verpligt, elk in haar res- sort te zorgen, dat zulks stiptelijk warde nagekomen. Art. 145 Op geene misdaad mag tot straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldigen toe- behoorende. Art. 146. In alle criminele vonnissen, ten laste van eenen be- schuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitge- drukt en omschreven, met aanhaling van de artikelen der wet, waarop de uitspraak is gegrond. Alle civiele vonnissen moeten de gronden inhouden, waarop dezelve zijn gewezen. Alle vonnissen worden met opene deuren uitgesproken. TIe AFDEELING. Van de regterli jke. magi. A. Regtbanken van eersten aanleg. Art. 147. De beslissing in burgerlijke zaken zal door regtbanken van eersten aanleg geschieden, welke ten meeste gerijve der ingezetenen bij de wet zullen worden daargesteld. Art. 148. Van het gewijsde dier regtbanken zal beroep vallen op de na te meldene districts-regtbanken, achtervolgens de bepalingen, hiervan bij de wet te maken. B. Districts-regtbanken. Art. 149. De vervolging en bestraffing van misdaden wordt toe- 94 CONCEPT-GRONDWET. vertrouwd aan ten hoogste vijf districts-regtbanken. Het regtsgebied van elk dezer districts-regtbanken zal bij de wet worden aangewezen. De koning bepaalt den zetel dezer districts-regtbanken. Dezelve, eenmaal bepaald zijnde, kan niet anders dan uit krachte eener wet worden verplaatst. Art. 150. Behalve in lijfstraffelijke zaken zullen de districts-regt- banken ook in burgerlijke zaken vonnissen, hetzij ter banken ook in burgerlijke zaken vonnissen, hetzij ter eerster instantie, hetzij in beroep van gewijsden der regt- banken van eersten aanleg. banken van eersten aanleg. Art. 151. Van de gewijsden in civiele zaken, ter eerster instantie voor de districts-regtbanken gebragt, valt beroep op den Hoogen Raad, achtervolgens de bepalingen, hiervan bij de wet te maken. C. Hooge Raad. Art. 152. Er zal een Hooge Raad zijn. Art. 153. De leden, van den Landdag, de hoofden der departe- menten van algemeen bestuur, de leden van den Staats- raad, de commissarissen des konings in de gewesten staan teregt voor den Hoogen Raad, wegens alle mis- drijven, gedurende den tijd hunner functie en in de uit- oefening derzelve begaan. Alles behoudens hetgeen bij art. 78 ten aanzien der hoofden van de ministeriëele departementen bij deze Grondwet is bepaald. Art. 154. De Hooge Raad oordeelt over alle actiën, waarin de koning en de leden van het koninklijk Huis, of de Staat, als gedaagden worden aangesproken, met uitzondering der reëele actiën, die voor den gewonen regter worden behandeld. Art. 155. Door de wet zal worden bepaald, in welke zoo burger- CONCEPT-GRONDWET. 95 lijke als lijfstraffelijke zaken herziening der gewijsden van den Hoogen Raad zal kunnen plaats hebben, hoe de regters-reviseurs benoemd, op welke wijze die regtsple- ging gevoerd en die vonnissen ten uitvoer gelegd zullen worden. Art. 156. De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening van regtsgedingen, mitsgaders op de nakoming der wetten bij alle regtbanken en kan der- zelver handelingen, dispositiën en vonnissen, daarmede strijdig, vernietigen en buiten effect stellen., volgens de bepalingen door de wet daaromtrent te maken. Art. 157. De wet regelt de judicature wegens verschillen en overtredingen op het stuk van alle belastingen zonder onderscheid. Art. 158. Het krijgsvolk te water en te lande wordt wegens alle delicten door hen gepleegd teregt gesteld volgens al zulke bepalingen, als door de wet deswegens zullen wor- den, vastgesteld. Met betrekking tot alle civiele zaken is hetzelve aan den burgerlijken regter onderworpen. ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de financiën. Art. 159. Geene belastingen kunnen ten behoeve zoo van 's lands kas als van eenig gewestelijk bestuur worden geheven clan uit krachte van eene wet. Art. 16o. Geene privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend. Art.161. De nationale schuld, gevestigde en afloopende, wordt gewaarborgd. 96 CONCEPT-GRONDWET, Art. 162. Het gewigt en de gehalte der muntspecien zoowel als derzelver waarde wordt door de wet geregeld. Art. 163. Uiterlijk binnen twee jaren na de invoering dezer Grondwet zal een vast algemeen stelsel van financiën in werking worden gebragt, en zulks in verhouding tot de gewone lasten van den Staat. De middelen, bij dat stelsel aangenomen en uit krachte van de wet in werking zijnde gebragt, zijn aan geen jaarlijksche beraadslaging onderworpen. Zij blijven ge- heven worden, totdat de wet deswege veranderingen of wijzigingen zal hebben bevolen. Art. 164. 's Rijks gewone behoeften worden telken jare in de najaarszitting van den Landdag ter beraadslaging over- gebragt. Zij mogen het beloop der gewone middelen nimmer te boven gaan, en worden, bewilligd zijnde, door die midde- len gedekt. len gedekt. Art. 165. Wanneer buitengewone omstandigheden meerdere uit- gaven mogten vorderen, zal de jaarlijksche begrooting in twee afdeelingen worden gesplitst. twee afdeelingen worden gesplitst. De eerste afdeeling bevat de gewone en de tweede afdeeling de buitengewone of tijdelijke behoeften. De middelen tot bestrijding der buitengewone uitgaven worden gelijktijdig voorgedragen, en, evenals de uitga- ven, voor niet langer dan telkens voor één jaar vast- gesteld. Art. i66. Voor elk hoofdstuk der jaarlijksche gewone en buiten- gewone begrooting wordt eene afzonderlijke wet voor- gesteld. Art. 167. Alle de ingewilligde penningen worden gebruikt tot de vastgestelde posten en tot geene andere. Geene over- CONCEPT-GRONDWET.97 schrijving van den eersen post op den anderen kan plaats hebben dan met gemeen overleg van den Landdag. De koning doet jaarlijks tegen het einde van de voor- jaarszitting aan den Landdag een beredeneerd en uit- voerig verslag geven, zoo van de opbrengst van elk mid- del als van het gemaakt gebruik der ontvangene gelden over het vorige jaar. Art. 168. Bij de wet worden de voet en wijze geregeld, op welke de schuldvorderingen ten laste van den Staat zullen wor- den onderzocht en verevend, mitsgaders de rekeningen en verantwoordingen van 's rijks kassiers, ontvangers en andere rekenpligtige personen zullen worden opgenomen en gesloten. NEGENDE HOOFDSTUK. Van de defensie. Art. 169. Het dragen der wapenen tot handhaving der onafhan- kelijkheid van den Staat en de beveiliging van deszelfs grondgebied en bezittingen blijft een der eerste pligten van alle ingezetenen. Art. I70. De koning zorgt, dat er ten allen tijde eene toereikende zee- en landmagt worde onderhouden. Art. 171. Het leger wordt voltallig gehouden en de vloot be- mand, zoo uit aangeworven vrijwilligers als bij loting uit de ingezetenen, die op den 1 en Januari van elk jaar onge- huwd zijn, hun 2'e jaar zijn ingetreden en hun 25e jaar nog niet hebben volbragt. Art. 172. Binnen twee jaren na de invoering dezer Grondwet zal de sterkte van het leger in tijd van vrede bij de wet wor- den bepaald. Bijdr, en Meded. LII, . 7 98 CONCEPT-GRONDWET. Art. 173. De wet zal de wijze van ligting der manschappen regelen. Art. '74. De diensttijd der lotelingen wordt bepaald op vijftien jaren, en wel vijf jaren bij het leger of op een van 's ko- nings schepen van oorlog, en tien jaren bij de hierna te nings schepen van oorlog, en tien jaren bij de hierna te melden schutterijen. Art. 175. Behalve de vaste land- en zeemagt zullen er schutte- rijen bestaan, zoo tot behoud der inwendige rust en tot bewaking van 's rijks eigendommen, als om bij dreigend oorlogsgevaar met de gewone land- en zeemagt mede te werken tegen vijandelijken aanval. Wanneer de nood des Vaderlands zulks mogt vorde- ren, kan de koning met gemeen overleg van den Landdag alle weerbare manschappen van twintig tot zestig jaren te wapen roepen. Art. 176. De schutterijen kunnen nimmer tot den scheepsdienst buitengaats worden gebruikt, en in geen geval naar de koloniën worden gezonden. Art. 177. Bij de wet zullen de verpligtingen tot den schutter- lijken dienst en de betrekkingen der schutterijen tot de zee- en landmagt worden vastgesteld. De algemeene volkswapening zal insgelijks bij eene bijzondere wet wor- den geregeld. Art. 178. Vreemde troepen kunnen niet anders dan voor de dienst in de koloniën in soldij worden genomen. Art. 179. Geene kosten, de defensie te water of te lande betref- fende, kunnen immer ten laste der gemeenten, veel min van bijzondere personen worden gebragt. CONCEPT-GRONDWET. 99 Art. 180. De huisvesting der garnisoenen zal echter door de gemeentebesturen moeten worden bewerkstelligd tegen genot eener billijke tegemoetkoming vanwege het Rijk. Art. 181. In tijd van vrede kunnen er geene hand- of spandien- sten worden gevorderd dan tegen een billijke schadeloos- stelling uit 's rijks kas. Art. 182. Geene inlegering van krijgsvolk kan in gewone tijden en omstandigheden plaats hebben. In de zeldzame geval- len, dat bij een gemeentebestuur de middelen tot huis- vesting der bezetting ontbreken mogten, kan die inlege- ring tijdelijk plaats hebben, doch niet anders dan op mag- tiging van den landdrost. TIENDE HOOFDSTUK. Van de godsdienst. Art. 183. De volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd. Art. 184. Aan alle godsdienstige gezindheden wordt gelijke be- scherming verleend. Art. 185. De belijders der onderscheiden godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en staatkundige voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardig- heden, ambten en bedieningen. Art. 186. Geene openbare oefening van godsdienst kan worden belemmerd, dan ingevalle dezelve de openbare orde of veiligheid zoude kunnen storen. 100 CONCEPT-GRONDWET. Art. 187. Alle uitoefening van eeredienst of kerkplegtigheid blijft bepaald binnen de muren van de kerken der verschillende bepaald binnen de muren van de kerken der verschillende gezindheden. De koning zorgt, dat geen godsdienstige gezindheid gestoord worde in de vrije oefening van haren eeredienst, zooals die bij deze Grondwet is gewaarborgd. De koning zorgt tevens, dat alle godsdienstige gezind- heden zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. Art. 188. De tractementen, pensioenen en andere inkomsten, van welken aard ook, thans door de onderscheiden godsdien7 stige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. Aan de lee- raars, welke tot nog toe uit 's lands kas geen, of een niet toereikend tractement genieten, kan een tractement toe- toereikend tractement genieten, kan een tractement toe- gelegd, of het bestaande vermeerderd worden. Art. 189. De koning zorgt, dat de toegestane penningen,, die voor den openbaren godsdienst uit 's lands kas worden betaald, tot geene andere einden besteed worden, clan waartoe de- zelve bestemd zijn. ELFDE HOOFDSTUK. A. Van het onderwijs. Art. 190. Het openbaar onderwijs is een aanhoudend voorwerp van de zorg der regeering. De koning doet van den staat der hooge, middelbare en lage scholen jaarlijks aan den Landdag een uitvoerig verslag geven. B. Van het armbestuur. Art. 191. Als een zaak van hoog belang wordt ook het armbestuur en de opvoeding der arme kinderen aan de aanhoudende CONCEPT-GRONDWET. Tor zorg der regering bevolen. De koning doet insgelijks van de inrigtingen dien aangaande jaarlijks een uitvoerig ver- slag aan den Landdag geven. TWAALFDE HOOFDSTUK. Van veranderingen en bijvoegselen. Art. 192. Ingeval in het vervolg eenige verandering of bijvoeging in de Grondwet noodig mogte zijn, moet in het voorstel, deswege door den koning aan den Landdag te doen, de verandering of bijvoeging zelve duidelijk aangewezen en uitgedrukt worden. Art. 193. De Landdag mag over geene voorstellen tot verande- ring of bijvoeging in de Grondwet raadplegen, tenzij twee derde gedeelte der leden, die de vergadering uitmaken, tegenwoordig zijn. De verklaring, dat er ten deze noodzakelijkheid bestaat, wordt bij eene meerderheid van drie vierde gedeelte der tegenwoordig zijnde leden opgemaakt. Art. 194. De veranderingen of bijvoegselen in de Grondwet, door den koning met gemeen overleg van den Landdag nood- zakelijk geacht, worden ter goed- of afkeuring van de stemgeregtigden overgebragt, op de wijze door de wet alsdan te bepalen. Goedgekeurd zijnde, worden de veranderingen of bij- voegselen in de Grondwet door den koning plegtig af- gekondigd en bij de algemeene Grondwet gevoegd. Art. 195. Geene verandering in de Grondwet of in de erfopvol- ging mag gedurende een regentschap worden gemaakt. IO2 CONCEPT-GRONDWET. AANHANGSEL. Art. I. Alle thans in werking zijnde wetten en verordeningen behouden kracht, totdat daarin op eene andere wijze zal zijn voorzien. Art. 2. De eerste aftreding van één vijfde de der afgevaardigden ten Landdage, bij art. ioo dezer Grondwet vermeld, zal plaats hebben met den eersten Dingsdag in de maand October 1833. Art. 3. De vereischten zoo der stemgeregtigden als der kiezers met betrekking tot de benoeming der afgevaardigden ten Landdage hiervoren bij § c van artikel 127 vermeld, wor- den bij de aanneming dezer Grondwet voor de eerste maal door den koning vastgesteld. De koning draagt binnen vijf jaren na de invoering dezer Grondwet een ontwerp van wet aan den Landdag voor, waarbij dit onderwerp voor het tijdvak, bij dat arti- kel uitgedrukt, wordt geregeld. kel uitgedrukt, wordt geregeld. Art. 4. De waardigheid van lid der Eerste Kamer zijnde ver- vallen, wordt aan de gewezen leden derzelve, hun leven lang gedurende, eene schadeloosstelling toegekend van f 3000.-- 's jaarl. Art. 5. De thans bestaande nationale militie blijft als kern van de vaste landmagt onder de wapenen, tot zoodanig getal als de koning zal noodig achten, behoudens de bij de vorige Grondwet mitsgaders vroegere nog in werking zijnde wetten opgelegde verpligtingen en toegekende voorregten respectivelijk.1) 1) Geen datum, geen onderteekening. CONCEPT-GRONDWET. 103 VI. TOELICHTEND BETOOG. 1) De steller van zeker aan ons medegedeeld geschrift heeft getracht te betoogen: Ie. dat bij het eventueel verlies van België het koning- rijk der Nederlanden ophouden zal te bestaan, 2e. dat dientengevolge de Grondwet van 1815 vervallen zal 3e. dat de 2e Kamer der Staten-Generaal, schoon in getal verdubbeld, geene bevoegdheid heeft om opgemelde Grondwet te herzien, 4e, dat, toegegeven, dat zij daartoe geacht worden kan eenig mandaat te bezitten, het evenwel onraadzaam voor de Kroon zoude zijn, op dat stuk met de Kamer in het strijdperk te treden, en 5e. dat al het goede, door de brave natie verdiend, door den koning en door Hem alléén behoort te worden ge- schonken; en dat in de eer van dat werk door niemand moet worden gedeeld dan door de natie zelve met het oogmerk, om den troon op vaste grondslagen en wettiglijk te bevestigen. Na rijpe overweging van het ten deze aangevoerde hebben wij geenzins geaarzeld, met de twee laatste punten ten volle in te stemmen. Met opzigt tot het eerste, tweede en derde punt is echter door één onzer betwijfeld, of, ongeacht de afscheuring van België, het rijk der Neder- landen gezegd kan worden te zijn ontbonden, van oordeel zijnde, dat de Grondwet wel kan behouden blijven, en slechts bij een koninklijk besluit zoude behooren te wor- den ontdaan van al datgeen, wat uit den aard der zaak vervallen is, en zulks, zonder tot eene directe herziening over te gaan, hoedanige herziening, ook in zijn oog, de deur zonde kunnen openen voor bedenkelijke gevolgen. Die twijfel, welke door de beide anderen niet is ge- deeld, heeft hem echter niet wederhouden, om zich geheel in den geest zijner medearbeiders te verplaatsen, en de 1) Volgens A. G. C. Alsche is Canneman de steller van dit be- toog. Eenige „volzinnen" er van drukte hij af in de Handelingen van de Mij. der Nederl. Letterkunde te Leiden 1862, blz. 61 vlg. Zij zijn overgenomen door Colenbrander t.a.p. blz. 21 vlg. 104 CONCEPT-GRONDWET. taak, hun gezamenlijk door den koning opgelegd, met eenstemmigheid te helpen afwerken. Wij hebben ons dan ook met schroomvalligheid maar tevens met den meesten ijver nedergezet, om onze ge- wigtige taak te aanvaarden en niet dan met zedig wan- trouwen hebben wij de laatste hand aan onzen arbeid gelegd. Geene gewaagde theoriën hebben, dit verklaren wij plegtig, eenigen invloed geoefend op onze beraadslagin- gen; de dure lessen der ondervinding, de spiegel van het verledene, de hartstogten der menigte, zoo ligt tot over- drijving wegsleepende, zijn ons steeds voor de aandagt gebleven. De vorderingen van den menschelijken geest, den gang der tijden en de toegenomen materieële be- schaving in alle standen, hebben wij geraadpleegd; de herinnering aan hetgeen met nut beproefd was en de overtuiging, dat in de nog bestaande instellingen de voor- naamste bouwstoffen voor eene volgende staatsinrigting naamste bouwstoffen voor eene volgende staatsinrigting aanwezig waren, strekten ons ten gids in de nasporingen en beschouwingen, waartoe wij ons geroepen vonden. Te bewaren en te bevestigen, wat heilzaam scheen, was ons doel, maar ook te verbeteren of te stichten, wat met den aard eener monarchale regering onder behoedzame waar- borgen meest overeenstemde, onze pligt. — Is die arbeid onvolledig, wij brengen ons ontwerp met den kennelijken stempel van menschelijke onvolkomenheid aan de voeten van den troon, innig bewust, dat van hooger standpunt het middel ter bevrediging niet van aller wenschen, maar van zeer velen verlangen met helderder oog wordt in- gezien. Bij den afloop onzer kalme en eendragtige raadplegin- gen vinden wij onze belooning in het vertrouwen ons geschonken. Maar veel meer nog in de vaste overreding, dat bij het geëerbiedigd hoofd van den Staat de wil bestaat, om aan het getrouwe Nederland eene Grondwet ter goedkeuring aan te bieden, die hoezeer altijd vatbaar voor volmaking, het Staatsvebouw voor meer dan één voor volmaking, het Staatsvebouw voor meer dan één geslagt op hegte grondslagen zal kunnen vestigen, en de dynastie van Oranje met onverbreekbare banden aan het Nederlandsche volk verbinden moet. De Grondwet, welke tot hiertoe de onderlinge be- trekkingen en verpligtingen tusschen den koning en de CONCEPT-GRONDWET. I05 natie regelde, en bij publicatie van den 24 Augustus 18 T 5 in het nieuwe thans zoo jammerlijk vaneen gescheurde rijk der Nederlanden werd ingevoerd, heeft, ten aanzien van vele bepalingen, die met voorzigtigheid waren ge- regeld, onzen bijval gehad, maar meer eigenaardig heeft de vroegere Grondwet, die in 181. was ingevoerd, ons ten leiddraad gestrekt bij het bewerken van een nieuw ontwerp, dat alleen voor het oude Nederland werd be- stemd. Wij bedoelen hier niet datgeene te verdedigen, waar wij van de bepalingen dier staatsregeling zijn afgeweken, omdat wij een vermoeijend twistgeschrift over het voor- deelige of wel het schadelijke of ook min doeltreffende van eiken grondslag geenzins nuttig beschouwen. Vele ook der daarvan afwijkende denkbeelden, waaraan wij den voorkeur gaven, verdedigen zich evenzeer, door den zamenhang, als door het onderling verband, waarin alles staat tot dit hoofdbeginsel, dat, namelijk het koninklijk gezag, alleen door een wijs en toereikend tegenwigt ge- temperd, nergens en door niemand moet kunnen worden verlamd, noch door openbare of geheime tegenstreving belemmering ondervinden. Bij deze memorie hebben wij dienvolgens alleen op het oog, om beknoptelijk reden te geven van de voornaamste zaken en bepalingen, welke wij, als bestanddeelen eener nieuwe Grondwet, met volle overtuiging hebben gemeend daarin te moeten opnemen. Wij gaan ter zake en beginnende met het EERSTE HOOFDSTUK. Van het rijk en deszelfs inwoners. Art. I. Staan wij al aanstonds stil bij de benaming van het koningrijk. Dat rijk heet Nederland l) : De kroon 1) Art. I van het Grondwetsontwerp luidt: „Het koningrijk der Nederlanden, enz." (blz. 62). Blijkbaar wordt hier in de Toelich- ting nog gezinspeeld op een rijk, dat in „weinige ringen of kreit- sen" zou worden verdeeld (zie hiervóór blz. 36) en is verzuimd de Toelichting in overeenstemming te brengen neet art. I van het ontwerp, dat de historische Nederlanden als provinciën laat voort- bestaan. 106 CONCEPT-GRONDWET. van dat rijk heeft Uwe Majesteit met eer en standvastig- held getorscht; oproer en verdwaasde staatkunde mogen voor een tijd de grenzen van hetzelve terugzetten, maar de naam en de vlag van Nederland zal vertrouwen en eerbied blijven inboezemen aan vijanden en vrienden! Bij de bewerking van het eerste hoofdstuk -- -- Grond- wet 1815 -- -- van het rijk en deszelfs s inwoners ontvein- zen wij geenzints, dat wij hier de aloude benamingen der gewesten onder het federatief bestuur der Unie, „Gelder- land, Holland enz." zouden hebben gewenscht ter zijde te laten, omdat die benamingen van weleer souvereine pro- vincien met zich voeren denkbeelden en herinneringen aan hoogheid, regten en gezag, welke men ten jare 1814 voorzeker niet bedoelde te doen herleven, zonder terug- zigt op verouderde vormen en terugkeer tot provinciale instellingen, die wij ten eenenmale onbestaanbaar be- schouwen met de noodzakelijke eenheid en den aard eenergematigde alleenheersching.Het oppergezag kent in de algemeene uitoefening daarvan geene andere dan admi- nistratieve autoriteiten, bij overdragt -- -- delegatie -- -- daargesteld. Wij hebben nogtans, onder verandering ech- daargesteld. Wij hebben nogtans, onder verandering ech- ter van het woord provincien in dat van gewesten, die oude benamingen met de vroegere verdeelingen behou- den, omdat onze ervaring ons overreedde, dat wij tever- geefs zouden beproeven, door eene anderzints gewenschte indeeling naar territoriale gelegenheid en evenredigheid van bevolking in gewesten of departementen, te doen ver- dwijnen of af te leiden den provincialen geest, die zoo diep geworteld is, dat Vriesen tog altijd Vriesen en Zeeu- wen Zeeuwen zullen blijven. Men kan het bovendien niet ontkennen, dat vele belangen en betrekkingen aan gevaar van kwetsing door veranderde grensscheiding der ge- westen zouden worden blootgesteld; welke bedenking ons nogtans niet heeft teruggehouden met betrekking tot de regterlijke magt, ten aanzien van welke wij de bestaande verdeeling des rijks geenzints tot grondslag voor het toekomstig regtsgebied hebben aangenomen. De rangschikking der gewesten hebben wij gevolgd naar de Grondwet van 1815 : aan Noord-Braband, het eerste in rang, laten wij hare dusverre gedragene benaming. Zuid- en Noord-Holland, ofschoon voortaan geene onder- linge betrekking als ééne provincie behoudende, zullen CONCEPT-GRONDWET. 107 gevoeglijk als afzonderlijke gewesten door de tegenwoor- dige grenzen worden afgescheiden. En wat Limburg aan- gaat, is het ons toegeschenen, dat niet eerder dan na de ontknooping van het groote staatkundige raadsel eene aanvulling in art. 1 van het ontwerp zal kunnen plaats grijpen. Eerst dan toch zal het kunnen worden uitgemaakt, of Limburg geheel of gedeeltelijk met de andere gewesten gelijken tred zal kunnen gaan, met andere woorden, of eene bevolking, welker stemming ten minsten dubbel- zinnig is, dadelijk in het volle genot der staatkundige regten zal behooren te worden gesteld, of wel eenige jaren de proef moeten doorstaan, om zoodanige gunst deelachtig te worden. Misschien zou het meer oirbaar geacht kunnen worden, die landen tot geen afzonderlijk gewest te vormen, en al, wat op den regteroever der Maas ligt bij Gelderland -- en Maastricht, met alles, wat op den linkeroever gelegen is, bij Noord-Braband te voegen. In die onzekerheid hebben wij gemeend deswege geen bepaald gevoelen te mogen vooruitzetten. Wij herinneren te dezer plaatse, dat na de invoering eener nieuwe Grondwet en het wegvallen van alle pro- vinciaal gezag, waaruit provinciale geldmiddelen en af- zonderlijke leeningen voor bepaalde objecten zijn voort- gevloeid, door de zorg der Hooge Regering gepaste maat- regelen zullen behooren te worden aangenomen tot rege- ling van alle die aangelegenheden. Art. 3 en 4. Wij hebben geëerbiedigd het aangenomen beginsel van gastvrijheid van den vaderlandschen grond, en houden bescherming en hulpverleening ten opzigte van vreemdelingen als een heiligen pligt, door de voor- vaderen op ons overgebragt; maar wij mogten daarom de ergerlijke aanleiding tot onbepaalde toepassing van art. 4 der bestaande Grondwet, waarvan wij hier gene voorbeelden zullen behoeven op te halen, niet uit het oog verliezen. Ons ontwerp behelst, vertrouwen wij, eene doeltreffende bepaling, dat vreemdelingen tot een meer dan kortstondig verblijf binnen het rijk vooraf door den koning moeten worden toegelaten 1). 1) De Grondwet van 1815 bepaalde omtrent deze materie 1 08 C.ONCEPT-GAONDwET. Art. Io. Het regt van petitie - ---~ art. 16T Grondwet 1815 --- --- is onbetwistbaar, maar, ten einde te waken te- gen alle misbruik en oproerige pogingen, waardoor de rust en orde in de maatschappij aan stoornis zouden worden prijs gegeven, vermag de Grondwet voor te schrijven, dat een verzoekschrift door ieder ingezeten individueel moet worden ingediend bij de bevoegde magt, waardoor het ronddragen van petitien krachtdadiglijk wordt geweerd. Art. 15, 16, 17. De zoogenaamde heerlijke regten, die vroeger waren afgeschaft 1), en niet uitdrukkelijk, maar slechts zijdelings als aanwezig gepresumeerd werden, hebben wij in de vergetelheid des tijds, die alles ver- zwelgt, bedolven gelaten. Weinig wenschelijk toch mag het worden geacht, dien steen des aanstoots, welke sedert 1814 telkens moeijlijkheden gegeven heeft, opnieuw in het midden te zien werpen. De zorgen voor het plaatselijk belang behooren overal naar gelijke beginselen aan wettig door de stemgeregtig- den daargestelde bestuuren, waarvan het hoofd door den koning zooveel doenlijk uit derzelver midden benoemd wordt, bij plaatselijke reglementen te worden aanbe- trouwd. Ook het beheer van kerken- en armen-goederen, mits- gaders dat van polders en wateringen, moet ontheven worden van onbestaanbaren invloed. Wij hebben nogtans aan deze soort van onteigening ten algemeene nutte geenszints op het voetspoor van anderen alle billijke schadeloosstelling ontzegd. Neen! de koning kan en, zal die voorzeker toekennen, maar des- wege moeten geene twistgedingen kunnen ontstaan en geen burgerlijke regter moet zich de uitspraak in zaken van het staatsregt aanmatigen. Voor het bezwaar, hieruit voor 's rijks kas te ontstaan, zijn wij niet teruggedeinst. Het geld hiertoe te besteden zal inderdaad wel besteed zijn. Het regt van den jogt, die twistappel in zoo vele oorden slechts: „Allen, die zich op het grondgebied van het rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van personen en goederen". (art. 4.) 1) Afgeschaft bij art. 24 der „Burgerlijke en Staatkundige Grondregels", behoorende bij de Staatsregeling van 1798. CONCEPT-GRONDWET. 109 des vaderlands, verlangen alle verlichte staatsburgers bij Bene herziening der Grondwet te zien terugbrengen tot de eenvoudige beginselen van het eigendomsregt, en alzoo van het grondbezit onafscheidelijk verklaard; ook ten deze blijft de deur voor billijke schadeloosstelling geopend. TWEEDE HOOFDSTUK. Van den koning. Ie AFDEELING. Van de troonopvolging. Art. 31-37. Het geval, verondersteld bij art. 27 der Grondwet van 1815, dat er geen bevoegde troonopvolger bestaat, noch door den regeerenden koning vóór zijn overlijden benoemd is, heeft ons bedagt doen zijn op de noodige voorzorgen, dat niet aan den Landdag alléén de opdragt der kroon aan een nieuw stamhuis wierde over- gelaten. Eene groote vergadering, waartoe alle notabelen des lands in vereeniging met den Landdag worden ge- roepen, achten wij in zoodanig geval wenschelijk tot ecne zoo plegtige en voor de rust en veiligheid des lands zoo gewigtige daad, en verwijderen daartoe alien beden kelijken invloed. Ile AFDEEI,ING. Van het inkomen der kroon. Art. 42. Wij hebben uit het IIe Hoofdstuk der bestaan- de Grondwet -- -- art. 35 -- --- de verzekering van het inkomen der koninginne-weduwe, waaromtrent de Grond- wet van 1814 het stilzwijgen bewaard had, overgenomen in ons ontwerp, zooals die was, omdat de kwijting eerier zoo heilige schuld van het Nederlandsche volk stellig voor altoos gewaarborgd moet zijn. IIIe AFDEELING. Van de voogdij des konings. I IO CONCEPT-GRONDWET. IVe AFDEELING. Van het regentschap. Ve AFDEELING. Van de inhuldiging des konings. Art. 57. De beëediging des konings en de gelijktijdige inhuldiging door de afgevaardigden des volks hebben wij geoordeeld bestendig te moeten plaats hebben binnen de hoofdstad in eene plegtige vergadering van den Landdag. Geene andere hulde van administratieve besturen kan daaraan meerdere kracht bijzetten 1). De koning zelf regelt het afleggen van den eed van getrouwheid door alle hooge en mindere ambtenaren van den Staat : — de Grondwet behoeft dit niet voor te schrijven. VIe AFDEELING. Van de raagt des konings. Art. 6o. Zie art. 78. Art. 65. De Grondwet behoort hare zorg uit te strek- ken tot den bloei, de veiligheid en de billijke regtsbedee- ling in de overzeesche bezittingen en volkplantingen; en, ling in de overzeesche bezittingen en volkplantingen; en, ofschoon aan den koning bij uitsluiting het opperbestuur in dezelve toekomt, regelt de wet bij plegtige charters binnen een gepast tijdperk de groote aangelegenheden van derzelver inwendige huishouding. Aan 's rijks schat- kist wordt tevens verzekerd de verantwoording van alle de baten, die naar het moederland tot kwijting van staats- schulden of ter vergoeding van geleende bescherming worden overgemaakt. Deze bepalingen zijn ons voorge- komen tot meerder vertrouwen te leiden en alle onzeker- heid te moeten doen wegvallen. Art. 67. Zonderling genoeg had de eerste Grondwet in een afzonderlijk hoofdstuk 6 artikelen aan de beheering van den waterstaat gewijd. Bij de latere Grondwet was 1) De schrijvers hebben hier op het oog de inhuldiging door de Staten der provinciën volgens art. 55 Grondwet 1815. de Staten der provinciën volgens art. 55 Grondwet 1815. CONCEPT-GRONDWET. i I I dit onderwerp nogal meer wijdloopig behandeld, maar het bevreemdende dezer wijdloopige reglementen wordt minder raadzelachtig, wanneer men het oog slaat op de Provinciale Staten, welke in beide die Staatsinrigtingen eene zoo voorname plaats vervullen. Bij het aannemen van een ruimer grondslag, zonder deeling van hoog gezag tusschen koning en districts- bestuurders, hebben wij al dien omslag kunnen vermijden, en dus blootelijk bij de omschrijving van het koninklijk gezag en der prerogatieven van de koninklijke waardig- heid in een afzonderlijk artikel het oppertoezigt over alles, wat den waterstaat betreft, als daartoe behoorende aangewezen. Onder de pligten van het gewestelijk bestuur -- -- art. 116 --- -- hebben wij aanbevolen het toezigt over alle heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, alleenlijk, op- dat bij dezen geene dwaze en ongerijmde sustenuen van onafhankelijk beheer zouden worden gevoerd. Doch het spreekt van zelf, dat, al wat eigenlijk het vak van den waterstaat betreft, tot een der departemen- ten van algemeen bestuur moet worden gebracht, terwijl de verdere bijzonderheden, vooral met betrekking tot de distinctie tusschen algemeens directie en bijzondere ge- westelijke beheering zullen behooren te worden vervat in de voorschriften en instructien, door den koning aan deszelfs commissarissen in de gewesten op dat stuk te geven, mitsgaders in de reglementen, op het gewestelijk bestuur daar te stellen. Art. 69. Bij de Grondwet van 1814, waarvan wij alleen de eerste alinea hebben overgenomen, was gevoegd een breedvoerig aanhangsel, hetwelk een. gevolg was van het geheele doel der ontwerpers, om een bevoorregten stand, onder de oude benaming van ridderschap bekend, in sommige gewesten als een afgezonderd ligchaam in de maatschappij te voorschijn te doen treden 1). Deze in- stelling hebben onbevooroordeelde lieden als weinig be- staanbaar met den aard eener constitutionele monarchie beschouwd, en wij moeten instemmen, dat daaruit veel misnoegen is geboren. In groote staten., waar een magtige Y} Zie art. 63 Grondwet 1815. I 12 CONCEPT-GRONDWET. adel bestaat, moge men in de instelling van het pairschap een voormuur zoeken tegen de aanmatiging der demo- een voormuur zoeken tegen de aanmatiging der demo- cratie, maar wij achten dit element in de regeringsvorm van Nederland altans minder noodzakelijk; de adellijken hier te lande zijn ook te veel in de maatschappij ver- mengd en opgelost, dan dat men zonder kwetsing van veler gevoel van eigenwaarde eene uitgezonderde caste zou kunnen behouden. Maar wij hadden overigens niet diep in deze quaestie door te dringen, daar wij, wel verre van eerst de Provinciale Staten als hoofdzaak en daarna van eerst de Provinciale Staten als hoofdzaak en daarna de monarchie als eene concessie op den voorgrond te plaatsen, al aanstonds zijn uitgegaan van het hoofdbe- ginsel als grondslag van een duurzaam staatsgebouw, dat namelijk Nederland eene gematigde alleenheersching verlangde. Provinciale Staten derhalve als geheel ontijdig en overtollig zijnde aangemerkt, vervielen de ridder- en overtollig zijnde aangemerkt, vervielen de ridder- schappen als van zelve in het niet terug. Wij houden ons innig overtuigd, dat de kracht des troons en de vastheid van den Staat in de liefde en de gehechtheid des volks aan den koning en Zijne door- luchtige dynastie alleen gelegen is, omdat die liefde uit overtuiging en uit het roersel van zelfbehoud voortvloeit. overtuiging en uit het roersel van zelfbehoud voortvloeit. Geen tusschenstand kan die innige vereeniging tusschen Geen tusschenstand kan die innige vereeniging tusschen koning en volk versterken, maar veeleer ongepaste aan- matiging dezelve jammerlijk verzwakken. Het wordt erkend, dat verheffing in den adelstand en derhalve het verleenen van eenen eertitel als onderschei- ding tot de voorregten van de kroon behoort; en zij kan ding tot de voorregten van de kroon behoort; en zij kan hare nuttigheid hebben. Maar de adellijken. vormen on- derling geene volksklasse, die regt geeft op eene afzon- derlijke vertegenwoordiging. Het stemregt is aan alle burgeren gemeen, die de vereischten, bij de wet gevor- derd, bezitten. Art. 7o. De bevestiging der bestaande ridderorden, ingesteld tot belooning van burgerlijke en militaire ver- diensten, is ons voorgekomen zeer gepast te zijn, daar diensten, is ons voorgekomen zeer gepast te zijn, daar dezelve bij de vroegere Grondwetten slechts veronder- steld konden worden. Wij hebben alleen van de beide bestaande orden gesproken, opdat niet later meerdere dergelijke honorifique onderscheidingen de door Uwe Majesteit ingestelde in waardij zouden doen achterstaan. Art. 73. Daar wij hier art. 49 van de eerste Grondwet CONCEPT-GRONDWET. 113 hebben overgenomen, zouden wij ons verdere inlichting kunnen besparen, maar de bestaande Grondwet heeft dit prerogatief der kroon beperkt in art. 67 tot het regt van gratie. Ten aanzien van abolitie bestaan uiteenloopende begrippen. Gratie is onafscheidelijk van de erkentenis, dat de beste wetten in voorkomende gevallen nog onvol- maakt zijn, maar in geen geval werkt deze terug. Abolitie is derhalve een regt van teederen aard, en kan met veel grond als daad van wetgeving worden beschouwd. Ons scheen het evenwel toe, in zeer zeldzame gevallen te pas te kunnen komen en wij aarzelden niet het koninklijk gezag ook daartoe evenals tot remissie of kwijtschelding van straf ruimschoots uit te strekken. Bovendien wordt alvorens gevorderd, dat het hoogste geregtshof des lands den souverein, evenzeer als bij het vragen van gratie, ook hier dien,e van advies, waarin wij vertrouwen, dat een wijze voorzorg gelegen is. Art. 76. De koning, uitsluitend het oppergezag in den Staat bezittende, zonder aan iemand verantwoordelijk te zijn, bevindt alleen zich op dat hooge standpunt, van- waar alle gevaarlijke tegenstand, elke vijandige worste- ling kan voorzien en beteugeld worden. De ministers, aan wie Hij tijdelijk een gedeelte van zijn gezag over- draagt, als verantwoordelijke ambtenaren beschouwd, heeft de Landdag het regt om deze aan te klagen, en daarin vindt de openbare meening eene waarborg tegen misbruik en schendige inbreuk op de Grondwet. Maar ook bij de afgevaardigden ten Landdage kan onzalige twistzucht of verderffelijk wantrouwen ontstaan; der- mate, dat de rust der maatschappij en de vastheid der bestaande instellingen daardoor bedreigd worden. De koning behoort in dat geval eene onzijdige en bemidde- lende magt te kunnen doen gelden, door het ontbinden van den Landdag. De zeldzaamheid van zulk een stap zal den indruk, dien dezelve noodwendig maken moet, leven- dig en beslissend doen zijn, en het beroep op een orde- en vrijheidlievend volk, dat in de handhaving van deszelfs regten en vrijheden niet minder dan in de bewaring van de regten der kroon belangstelt, dat beroep zal tot waar- borg strekken van wijze en bedagtzame keuzen, waartoe in dat geval de onverwijlde oproeping van de kiesver- gaderingen leiden moet. Bijdr. en Meded. LII. 8 I I4 CONCEPT-GRONDWET. VIIe AFDEELING. Van de ministerieele departementen. Art. 6o, 77, 78 en 79. Het instellen van ministerieele departementen hebben wij, evenals de aanstelling der hoofden van dezelven, overgenomen uit de bestaande Grondwet. Het koninklijk gezag is daarin onbeperkt, maar er viel op deze plaats een gewigtige quaestie te beschouwen, welke in de laatste tijden elders, maar ook hier te lande, zoo dikwerf ter sprake kwam, en stof tot velerlei merkwaardig geschrijf heeft opgeleverd. Wij be- doelen de ministerieele verantwoordelijkheid. Wij moeten hieromtrent in breedere beschouwing treden. Uit de constitutie van het koningrijk Holland, ten jare I8o6 in deze landen ingevoerd, hebben wij overgenomen het grondbeginsel, dat ook onbeschreven bij elke Grond- wet eener gematigde monarchie op den voorgrond staat, de persoon des konings is onschendbaar 1). Dit sluit in zich, dat de koning zoo hoog verheven staat, dat deszelfs gezag aan geene verantwoording, in welken zin des woords ook, kan onderhevig zijn. Bij de aanranding van dit beginsel wordt de maatschappij tel- kens en heftig geschokt, ja is de ondergang nabij. Maar -- --- dus is de redekaveling -- — er bestaat een Grondwet in den Staat, waarborgen behelzende tegen willekeur en vorderende de zamenstemming van den koning en de volksvertegenwoordiging bij het vaststellen der wet. Deze waarborgen kunnen worden verbroken of ondermijnd. Een zwak, en door gevaarlijke vleijers, of niet minder gevaarlijke heerschzugt weggesleept monarch kan de stem der driften gehoor geven en der burgeren vrijheden en voorregten bedreigen. Hiertegen moeten wijze voor- zorgen en krachtige behoedmiddelen worden, aangebragt bij de Grondwet zelve. Zij, die 's konings gezag bij delegatie als zijne staats- dienaren uitoefenen, die zich leenen, of de zwakheid des monarchs misbruiken, om van den legalen weg af te wijken, moeten verantwoordelijk zijn voor hunne daden. 1) Zie art. 20 der „Constitutie voor het Koningrijk Holland" van 1806. van 1806. CONCEPT-GRONDWET. I 15 Eene magt in den Staat moet werkzaam kunnen zijn, om zulke schending van de Grondwet en inbreuk op 's lands wetten te doen navolgen en straffen buiten het gewone regt. Bijaldien menschelijke deugd in verhevene betrek- king te zwak is, om 's konings eersten dienaar te weer- houden van het verzaken zijner hooge pligten, dan moet hij weten, dat straffeloosheid hem niet gewaarborgd is, dat geene acte van vrijwaring hem bij zijn verheffing heeft kunnen worden toegezegd. Ziet daar, zoo wij mee- nee, de theorie der ministerieele verantwoordelijkheid, die wij niet geheel als ongerijmd willen verwerpen, omdat wij bij de kennis der menschen en het beoefenen der geschiedenis het verzaken van plicht en eer niet zeld- zaam vinden. Met dat al zouden wij voor ons alligt heb- ben kunnen besluiten, om deze leer der ministerieele verantwoordelijkheid geheel ter zijde te laten, niet slechts, omdat dezelve uit den aard eener regeeringsvorm zoo gematigd als Uwe Majesteit die verlangt, en een hoog gezag, zoo beperkt als de tijden en de volksaard dit medebrengen, als van zelve voortvloeit, zonder daarom in onze openbare instellingen met zoo vele woorden te zijn opgenomen, maar nog veel meer, omdat de heftigste voorstanders van deze leer dusverre zelven de juiste en geregelde omschrijving en bepaling van de zaak, van den aard, de grenzen en gevolgtrekkingen van dien, zoo wij vermeenen, geenszins in zoo helder licht hebben weten te plaatsen, dat onbevooroordeelde en gematigde staatsburgers met de in tallooze geschriften ontwikkelde denkbeelden op dit onderwerp zouden bevredigd zijn. En al ware dit laatste al meer duidelijk te ontwikkelen, dan nog zien wij met medelijden de overdrijving, die in dit opzigt zoo veele heldere verstanden heeft aangegrepen, daar wij voor ons niet gelooven, dat dergelijke bepaling alleen aan een ondernemend vorst in den weg zoude staan, om gevaarlijke aanmatiging te beteugelen, of in geval van ijverzugtigen tegenstand eene omwenteling te verhoeden, welke den val van koning en vaderland tevens zoude bedreigen en met zich slepen. En des ongeacht zwichten wij in deze voor de openbare meening en laten ons medevoeren door den stroom des tijds, omdat een diepe blik in de gemoederen ons de spanning, welke ook hier te lande zich mededeelt, te zeer 116 CONCEPT-GRONDWET, heeft doen opmerken, om niet overtuigd te zijn, dat eene gematigde inwilliging van niet te overdreven eischen wijsheid mag heeten. Wij hebben dan ook de ministerieele verantwoordelijkheid als beginsel van staatsregt in ons ontwerp erkend en opgenomen. De klem dier verantwoordelijkheid is, vertrouwen wij, gelegen in het contreseing. Daardoor toch en daardoor alleen wordt het persoonlijk aandeel bewezen, dat eenig minister genomen heeft aan zoodanige handelingen of daden van regeering, die in de termen van staatsmisdaad zouden kunnen vallen. Wij hebben alzoo de verpligting van elk der hoofden van ministerieele departementen --- -- want collectief kan er geen verantwoordelijkheid be- staan -- -- aangenomen tot het onderteekenen van alle staan -- -- aangenomen tot het onderteekenen van alle wetten, besluiten en bevelen. Aan den Landdag behoort in dien zin het regt van aanklagte, doch vermits er ook mis- drijven in de uitoefening van hunne functien door de ministers kunnen worden begaan, die niet in de termen van aanklagte zouden kunnen vallen, maar die aan den procureur-generaal bij den Hoogen Raad zouden kunnen bekend worden, sluiten wij de vervolging, ambtshalve door dezen aan te vangen, hier niet uit. Zoo er aanklagte bij den Landdag wordt Inge,ragt, hebben wij eene meerderheid van ten minsten drie vierden der tegenwoordig zijnde afgevaardigden als noodzakelijk voorgeschreven, opdat altons het gevaar van ligtvaardig- heid of overijling zou worden vermeden. Daar er in ons systhema gene andere Kamer bestaat, welke elders onder den naam van pairs aanwezig is, moet de in staat van beschuldiging gestelde staatsdienaar voor den Hoogen Raad te regte staan, en hierin vinden wij een waarborg voor alle verwijdering van bedenkelijken invloed, van onstuimige hartstogten en alzoo voor een onpartijdige bedeeling des regts. Intusschen blijft, al wat wij in dit artikel onder alge- meene termen hebben bepaald, ter ontwikkeling overge- laten aan de wet, bij welke de definitie der misdrijven niet alleen,, maar ook de regtspleging en de bepaling der straffen zal behooren geregeld te worden. Wij kennen in de gematigde monarchiën van ons we- relddeel zulk een wet niet, die aan het verlangen van bevoegde beoordeelaars heeft beantwoord. Verraad en CONCEPT-GRONDWET. T 17 concussie zijn, naar het oordeel van diepdenkende schrij- vers, termen van de meest uitgestrekte beteekenis, en waarin alle misbruik van hoog vertrouwen en opgedragen staatsgezag liggen opgesloten. Bij eene gezette en na- vorschende overweging van dit ingewikkeld onderwerp zal het eerst kunnen blijken, of men de opgewonden geestdrift der voorstanders van dit staatkundig beginsel zal kunnen bevredigen. Wij hebben ons niet gewaagd, daarin dieper door te dringen, maar ons niet te min ge- drongen gevonden, om rondborstig onze wijze van be- schouwen onder het verlicht oog van Uwe Majesteit te plaatsen, die gewoon is met geoefenden blik de wenschen van zijn volk gade te slaan. De redactie, zooals wij die in ons ontwerp hebben ingelascht, heeft meer dan eenig ander onze bezorgdheid gaande gehouden. Wij vertrou- wen daarbij de grootste omzigtigheid te hebben in acht genomen. Ville AFDEELING. Van den Staatsraad. Art. 8o-86. Ofschoon de eenheid en zamenstemming van alle maatregelen van hooge regeering wel bijzonder- lijk verzekerd wordt door een Raad van ministers, moet het niet te min, naar ons gevoelen, onlochenbaar worden geacht, dat een,e instelling als die van den Staatsraad tot eene welgeordende staatsinrigting behoort. Mannen tot rijpen leeftijd gevorderd, door langdurige werkzaam- heid en ervaring bekend met alle de aangelegenheden des lands, geen deel nemende aan de regeering zelve, maar als raadslieden van de kroon alle onderwerpen van algemeen nut en belang met onpartijdigheid en zonder vooringenomenheid onderzoekende en de vruchten hun- ner kalme beraadslagingen aan des konings beslissing onderwerpende, zullen in het algemeen aan de wetten en besluiten dien graad van volledigheid en duidelijkheid, en in één woord, die deugdelijkheid bijzetten, welke in zaken van zulk een hoog belang als hoofdvereischten mogen geacht worden,, terwijl de koning voor moeijelijke en ingewikkelde zaken steeds steun en gerustheid in het oordeel van zoodanigen Raad zal vinden. I 1 CONCEPT-GRONDWET. Bij dat ligchaam overbrengende eenige bepaalde attri- butiën, hebben wij gemeend het doelmatige der instelling te beter te doen uitkomen. Daar het opleggen van bezwarende belastingen of om- slagen alsmede het openstellen van geldleeningen daartoe leidende, hetzij in de gewesten of in de gemeenten met geene te groote schroomvalligheid kan worden gadege- slagen, zoowel in het belang der schatpligtige, als tot bewaring der eenparigheid en evenredigheid op het stuk der gemeene rijksmiddelen, hebben wij het wenschelijk geacht, dat alle ontwerpen, daartoe strekkende, bij den Staatsraad ter onderzoek moeten worden gebragt. Van geen minder gewigt achten wij de bepaling, dat alle de voorstellen, aan den koning door den Landdag te doen, bij den Staatsraad zullen worden overwogen, alvorens het hoog gezag deswege beslisse. Evenzoo vonden wij hier een gepaste aanleiding, om op het stuk der conflicten van attributiën tusschen de administrative en regterlijke van attributiën tusschen de administrative en regterlijke autoriteiten in den Staatsraad een der bestanddeelen te zoeken voor eene onzijdige magt, tot eindelijke afdoening van zoodanige geschillen. Het toevoegen van een gelijk getal van vijf leden uit den Hoogen Raad verzekert, onzes inziens, volledig, dat de onafhankelijkheid der regtsple- ging niet zal worden gekrenkt, maar ook het administra- tief gezag niet verzwakt of belemmerd door twistgedin- gen over zaken, welke niet tot de cognitie van den regter behooren. Aan den koning alleen verblijft de uitspraak, wanneer de stemmen, in deze vierschaar mogten staken. Wij behoeven hier den door ons gebezigden titel van Staatsraad in stede van dien van Raad van State niet te regtvaardigen, vermits wij alle de benamingen aan de tijden der oude federatie ontleend, en welke de Grond- wetten van 1814 en 1815 hadden doen herleven, min voegzaam beschouwen in den door Nederland gewensch- ten regeringsvorm. Staten-Generaal, Raad van State, Pro- vinciale Staten, Raden en Generaalmeesteren der munt zijn alleen herinneringen zonder doel en zin, welke alle verlichte tijdgenooten aan de geschiedenis overlaten, het geluk des vaderlands slechts verbeidende van instellin- gen, ontleend uit den aard en de zamenstelling eener gematigde, dat is door zuivere vertegenwoordiging ge- temperde, monarchie. CONCEPT-GRONDWET. 119 De Grondwet van 181. heeft den Soeverein de be- voegdheid toegekend, om buitengewone staatsraden te benoemen, doch het getal derzelven beperkt. Die van 1815, hetzelfde beginsel aanklevende, heeft de beperking echter laten varen. Wij hebben dit punt niet aangeroerd, te minder, daar wij van het verleenen van titels en onder- scheidingen eer verbastering van het oud nationaal karac- ter dan veredeling van hetzelve meenen te moeten duch- ten. Wij gedragen ons eerbiedig aan het gezegde op art. 70 en oordeelen, dat de Grondwet, buiten adel en orde- band, geen lokaas voor eerzuchtigen bevatten moet. Het stilzwijgen dienaangaande houdt nogtans geen verbod in, en de koning kan in het welbegrepen belang der maat- schappij handelen. DERDE HOOFDSTUK. Van den Landdag. Ie AFDEELING. Van de zarenstelling en vorming van den Landdag. Art. 87-103. Ons ontwerp heeft de wetgevende magt geplaatst in de zamenstemming van den koning met de afgevaardigden der natie. Dit is een grondbeginsel van het Nederlandsche staatsregt. Maar verbazend moeijelijk en vatbaar voor veelzijdige beschouwing was de oplos- sing van het vraagstuk, op welke wijze die vertegen- woordiging zamen te stellen en te doen werken, en welke benaming daaraan grondwettig toe te kennen? Staten-Generaal, een woord van uitgestrekte beteeke- nis en grootsche herinnering bij een geschiedkundigen terugblik op den voortijd, maar in ons oog even daarom minder gelukkig gekozen in onzen tijd bij de vestiging tiener monarchie. Vertegenwoordigd Ligchaam, eene benaming aan later en rampspoediger tijdperk deszelfs geboorte verschul- digd, zou in veeler ooren wanklank zijn, en kan ook, bij onze beschouwing van den geest en de behoefte der tijden, geen bijval vinden; immers de vertegenwoordigers der natie, tijdelijk uit den boezem des volks opgetreden, en zich in vergadering vereenigende, zijn wel geroepen, 1 2n CONCEPT-GRONDWET. om met den koning de wet vast te stellen, maar geens- zints zijn zij bevoegd, om alleen en uitsluitend zich ver- tegenwoordigers des Nederlandschen volks te beschouwen, als zijnde het hoofd van den Staat, aan wien het opperste gezag met de kroon is opgedragen, in dien zin de eerste vertegenwoordiger van het volk, dat deszelfs toekomst aan Hem en Zijn doorluchtig geslacht heeft aanbetrouwd en verbonden. Onze keuze, door deze beschouwing ge- leid, heeft zich derhalve tot een onzijdige benaming be- paald, en wij noemen Landdag de vergadering van afge- vaardigden des volks, welke tot het vaststellen van de wet en de vrije inwilliging der staatsuitgaven op geregel- de tijden moet zamenkomen. Op het voorbeeld der Staats- regeling van 1814 hebben wij geene tweede fractie der vertegenwoordiging, in de Grondwet van 1815 Eerste Kamer genoemd, in ons ontwerp aangenomen. Eene vertegenwoordiging, zoo talrijk als wij die ver- langen, en waarin alle staiIden hunne belangen doen gel- den, is, vermeenen wij, voor eene zoo weinig groote bevolking als die der oude Nederlandsche gewesten, al- zins voldoende te achten. In magtige rijken, alwaar men luisterrijke geslachten in het bezit van onmetelijke grond- bezittingen aantreft, moge zulk een instelling onvermij- delijk schijnen, en bevredigend tevens, omdat bij de ver- eeniging van de hoofden des hoogen adels tot een ge- deelte der vertegenwoordiging men in dezelve een krach- tigen waarborg zoekt tegen de onstuimige driften en de overijlde raadplegingen van de afgevaardigden door de volkskeuze, maar in deze landen, waar de groote adel de vernietiging der feodaliteit niet heeft overleefd, is deze invloed van den adelstand te zeer beperkt; en groote invloed van den adelstand te zeer beperkt; en groote voorregten zijn te onbestaanbaar met de volksbegrippen en zeden, dan dat wij de Jaarstelling van een zuiver aristocratisch element in den toekomstigen regerings- vorm als aanbevelingswaardig hebben mogen beschou- wen. Bovendien het prerogatief des konings om: a. aan de voorstellen van den Landdag geen gevolg te geven (art. 75) en b. ten allen tijde den Landdag te kunnen ontbinden, eene geheele vernieuwing der vertegenwoordiging te doen plaats hebben, en langs dien weg de openbare meening te kunnen toetsen; CONCEPT-GRONDWET. I2I dat prerogatief heeft, zeggen wij, onzes inziens, een heïl- zaarn middel aangewezen, om dwalingen van het oogen- blik onschadelijk te maken, en tevens aan den monarch een middel in hande gesteld, om willekeurige aanmati- gingen of gezagsverplaatsing met nadruk tegen te gaan. Nederland heeft daarenboven behoefte aan eene een- voudige en zuinige regeering. De zucht, om ten bezware der schatkist een bestaan te vinden,, heerscht bij velen, die zich aanzienlijk beschouwen, zonder uitstekende ver- diensten en aanbeveelingswaardige bekwaamheden te kunnen doen gelden. De instellingen, die het heil des vaderlands moeten bevorderen, behooren aan deze on- betamelijke verlangens geen voedsel te geven. Maar . het zou nogtans onregtvaardig zijn aan de tegenwoordige leden der Eerste Kamer van de Staten-Generaal, als voor hun leven zijnde benoemd, bij het vernietigen hunner waardigheid, tevens hun jaarlijksch inkomen, daaraan ver- bonden, te ontneemen, en deze consideratie alleen heeft de bepaling van art. 4 in het aanhangsel, zoo wij meenen, ten vollen gewettigd. De vereischten, om tot afgevaardigde ten Landdage benoemd te worden, zijn dezelfde als in de vorige Grond- wetten. De ouderdom van 3o jaren kwam ons voor, dien rijperen leeftijd aan te wijzen, welke gevorderd wordt, om in de hooge vergadering over het oirbaar des lands te raadplegen. Wij vorderen een vast verblijf binnen het rijk gedu- rende vroegere zes jaren, opdat niemand met deszelfs inwendigen toestand, door afwezigheid onbekend geble- ven, zich een genoeg rijp oordeel zou aanmatigen over de duurste aangelegenheden der maatschappij. Maar wij begrepen ook tevens, dat aan de kiezers de ruimste keuze moest worden gelaten, en dat zij alzoo ook buiten hun district, ja, door het geheele rijk, den man kunnen zoe- ken, die hun vertrouwen waardig zij. De afgevaardigde heeft geen lastbrief; hij moet een Nederlander zijn! Overeenkomstig § 1 art. 6o Grondwet 1814, hebben wij behalve de natuurlijke uitsluiting van comptabele ambte- naren ook de leden der regterlijke collegien uitgesloten, maar wij zijn nog verder gegaan en hebben ter gerust- stelling der openbare meening, die het vertrouwen afmeet naar de veronderstelde betrekking van onafhankelijkheid, 122 CONCEPT-GRONDWET. ook den toegang ontzegd aan de leden van den Staats- raad en van het publiek ministerie. Eerstgemelden toch kunnen in enkele gevallen het koninklijk gezag uitoefe- nen, in andere treden zij als regters op. Hun oordeel over de ontworpene wetten schijnt onbevangen te moeten blij- de ontworpene wetten schijnt onbevangen te moeten blij- ven, en zij niet in het geval te kunnen komen om als afgevaardigde te wraken, hetgeen zij in rade aannemelijk mogten hebben gevonden. Ten aanzien van laatstgemel- den, namelijk de ambtenaren van het publiek ministerie, valt aan te merken, dat hunne posten als regtsvorderaars hunne onafgebroken tegenwoordigheid in die betrekking vorderen, en de klagten zijn niet vreemd, dat door lang- durige verwijdering dezer ambtenaren vertraging en op- onthoud aan den loop der regtsgedingen is en wordt teweeg gebragt. Daarenboven mogen wij ons niet ver- bergen, dat het cumuleeren en vooral ook van ongelijk- slachtige betrekkingen en voordeelen aan derzelver waar- neming verbonden, te dikwerf stof tot ergernis en beklag heeft opgeleverd. Een regtschapen staatsburger moet in geen tweestrijd gewikkeld worden tusschen de gehecht- heid aan zijne betrekking en de eerzucht door belang ver- sterkt, om elders andere en vaak strijdige pligten te gaan vervullen. Wij beschouwen het eindelijk als weinig wen- vervullen. Wij beschouwen het eindelijk als weinig wen- schelijk in het belang van de kroon, dat de keuzen op een overgroot getal van regtsgeleerden zouden worden gevestigd. Dezen mogen in het algemeen meerder heb- belijkheid tot het spreken in het openbaar bezitten, maar te zelden paart zich aan het talent van wel te spreken die mate van innige bekendheid met de behoeften en de bronnen van welvaart des volks, waarvan wij de verlichte voorstanders en onafhankelijke mannen uit alle standen ten Landdage wenschen te zien zitting hebben. De ministers behooren ontegenzeggelijk den toegang te hebben tot den Landdag, om aldaar in het belang van het souverein gezag te kunnen spreeken, en bij elke raadpleging de heilzame inzigten en den voorzigtigen gang der hooge regeering telkens naar waarde te doen kennen. Aan den koning staat het vrij, een afgevaardigde tot staatsdienaar te verheffen, zonder dat daaruit de ver- nietiging van deszelfs mandaat ten Landdage volges en nietiging van deszelfs mandaat ten Landdage volges en het moet ook evenzeer vrij staan aan de kiezers, om het systhema van regeering, dat in het belang der natie wordt CONCEPT-GRONDWET. 1 23 aangekleefd, te komen bevestigen door een minister ten Landdage af te vaardigen. De titulature is overeenkomstig den aard des Neder- landschen volks : zedig, en beteekent zonder eenige woordspeling de betrekking der leden van den Landdag. Twee gewone zittingen van den Landdag zijn ons nuttig en ook doelmatiger voorgekomen dan alleen eene najaarszitting, zooals thans het geval is. De zaken zijn te menigvuldig en zullen in de eerste jaren altans niet zoodanig verminderen, dat die binnen weinige weken kunnen worden afgedaan. In den winter bevindt men zich ongaarne lang van huis, en in den zomer mist men even ongaarne het genot van het buiten- leven. Aanhoudende zittingen vermoeijen en in het einde verveelt men zich. Met op reces te scheiden, of niet op te komen, wordt de publieke dienst niet bevorderd en wij vermeenen in die langgerekte zittingen de oorzaak te vinden, dat deftige handelaren en fabrikanten zich in de openbare handelingen niet willen laten gebruiken, en het veld ruimen aan ambtenaren, regtsgeleerden en adellij- ken ; willende te regt eerstgemelden hunne huiselijke be- langen niet verwaarloozen. — Eene afwezigheid van 4 à 6 weken kan men zich getroosten, doch men wil geene maanden lang uit zijn beroep wezen. De najaarszitting in October invallende blijft eigen- aardig bestemd voor de behandeling der geldmiddelen, evenredig aan de staatsbehoeften, welke alsdan voor een volgend jaar moeten worden geregeld en ingewilligd. In de voorjaarszitting, tegen de maand April bepaald, wor- den alle andere aangelegenheden des lands ter overweging gebragt, ook die, welke in de najaarszitting niet hebben kunnen worden afgedaan. Op het einde dezer zitting wordt het uitvoerig verslag van de opbrengst van elke belasting en van het gemaakt gebruik der in de schatkist gestortte staatsinkomsten aan den Landdag overgebragt. En hierin is zoowel het beginsel van verantwoordelijk- heid, als van openbaarmaking der financieele aangelegen- beden gewaarborgd. Omtrent de vraag, of men aan de afgevaardigden al dan niet een bezoldiging zou toeleggen? hebben wij een gepaste middelweg gezocht. Wij oordeelen, dat aan de- zelven geene jaarwedde als aan gewone ambtenaren be- 124 CONCEPT-GRONDWET. hoort te worden toegelegd, maar wij wilden nogtans ver- mijden, dat, door het terughouden van een billijk defroye- ment, mannen van rijke begaafdheid, maar matig met ment, mannen van rijke begaafdheid, maar matig met geluksgoederen bedeeld, te eenemaal werden uitgesloten, waardoor vermogenden en aanzienlijken gevolgelijk al- leen zouden kunnen in aanmerking komen, en alzoo met- terdaad een stelsel van privilegie, waarvan wij afkeerig zijn, konde worden ingevoerd. Wij geven derhalve de voorkeur aan het vaststellen eener bepaalde som voor presentiegeld en vergoeding van reiskosten aan het einde van iedere zitting door de opgekomen leden, in evenredig- heid van de dagen hunner verschijning ten Landdage en den afstand van ieders woonplaats, naar onderling goed- vinden te verdeelen. De waardigheid der afgevaardigden wordt daarbij verbonden aan de billijkheid, dat onver- schillige en trage afgevaardigden niet gelijkelijk deelen in de vastgestelde som, f x oo.000.--- voor de beide zit- tingen jaarlijks toegewezen verzekert dooréén geslagen aan ieder Lid van den Landdag een vergoeding van f woo.—. Aan de vergadering wordt overgelaten, om bij evenredige distributie een gedeelte dier toelage naar aan- leiding van den afstand der woonplaatsen voor reiskosten leiding van den afstand der woonplaatsen voor reiskosten af te zonderen, en de verdeeling van het overige als presentiegeld huishoudelijk te regelen. In gevallen van buitengewone beschrijving van den Landdag oordeelen wij het billijk, dat aan de afgevaar- digden presentiegeld en vergoeding van reiskosten worde verzekerd. De Landdag, eenmaal wettig daargesteld, wordt in ons zamenstel periodiek vernieuwd. Door jaarlijks één vijfde gedeelte en dus een twintigtal der afgevaardigden te laten aftreden, blijft de volksinvloed altoos levendig, en de aftreden, blijft de volksinvloed altoos levendig, en de hooge regeering blijft steeds bekend met den gang der openbare meening, zonder dat de rust des Lands aan te groote en algemeene beweging wordt prijs gegeven. De verdeeling der honderd kiesdistricten in vijf gelijke reeksen verzekert aan alle de stemgeregtigden een gelijk- matigen invloed bij de verkiezingen, en behelst tevens de voorzorg, dat niet door een speeling van het lot in de- zelfde oorden des lands gelijkelijk verkiezingen moeten plaats hebben. Amsterdam b.v., dat in evenredigheid der bevolking acht afgevaardigden benoemen zal, kan elk CONCEPT-GRONDWET. 125 jaar zijn keuze doen gelden, daar het drie maal twee afgevaardigden en tweemaal gedurende het vijfjarig kiestijdperk één lid voor den Landdag benoemen zal. Wij leggen hierbij sub no. 1 over een tafel van de indeeling der honderd kiesdistricten in vijf reeksen, welke indeeling aan den Landdag medegedeeld ten grondslag verstrekken moet van de loting, die in de eerste zitting voor altoos de aftreding der afgevaardigden regelen zal. Het lot beslist alzoo, of de reeks A in 1833, 1834, 1835, 1836 of 1837 vernieuwd moet worden, en. zoo vervolgens. Ingeval van overlijden of het vragen van ontslag spreekt het dan ook van zelf, dat de nieuwe keuze voor het tusschentijdvak geschiede, dermate, dat de twintig kiesdistricten, welke jaarlijks tot een keuze geregtigd zijn, alle gelijkelijk worden opgeroepen op de toerbeurt bij het lot geregeld, om tot de verkiezing van even zoovele af- gevaardigden werkzaam te zijn. Alle benoemingen, bij vroegere Grondwetten aan de nationale vertegenwoordiging opgedragen, hebben wij, als strijdig met het algemeen belang en zelfs schadelijk blijkens de ondervinding, buiten de attributen van den Landdag gelaten. De koning alleen is in staat en bevoegd, om de waardigheden en ambten in de verschillende vak- ken van het openbaar beheer naar eisch en ten meesten oirbaar des lands te vervullen. Alle gezag in den Staat is een overdragt -- -- delegatie --- -- van het koninklijk gezag. Regterlijke posten alleen zijn tot verzekering der openbare vrijheden inamovibel. Maar deze overweging heeft ons geleid tot de bepaling, dat door den Landdag de benoeming geschiede van haren voorzitter voor iedere zitting en buiten hun midden van een vasten griffier, opdat alle schijn van invloed zoude verwijderd blijven. IIe AFDEELING. Van de wetgevende raagt. Art. 104—I I I. Het initiatief van de wet behoort uit- sluitend aan den koning, maar aan den Landdag is onver- kort gelaten het regt, om aan het hoofd van den Staat voorstellen te doen. Wenschelijk zij het, dat de afgevaar 126 CONCEPT-GRONDWET. digden in hunne zeldzame maar altoos eerbiedige ver- togen steeds mogen blijven binnen de grenzen van de Grondwet, maar voorzorgen tegen misbruik waren nog- tans nuttig. Behalve dat wij tot het doen van eenig voorstel eene meerderheid van meer dan de helft van het volle getal der leden van den Landdag voorschrijven, en het overbrengen doen plaats hebben door eene pleg- tige bezending, zoo blijft aan den koning voorbehouden, om al dan niet aan de te doene voorstellen gevolg te geven, na vooraf den Staatsraad te hebben gehoord. Het voorschrijven aan den Landdag, om zich in afdeelingen of sectiën te splitsen, hebben wij niet beschouwd als eene volstrekt noodzakelijke, veel minder als een Grond- wettige bepaling. Ons ontwerp laat dit punt evenals de Grondwet van 181. onaangeroerd 1) . Wie is er, die niet heeft opgemerkt, dat de werkzaamheden der thans be- staande afdeelingen en het daaruit te voorschijn tredend verslag der zoogenaamde centrale sectie al zeer dikwerf onbeduidend zijn, terwijl het laatste vaak als geheel doel- loos kan worden geacht? Wij zouden de regeling van den loos kan worden geacht? Wij zouden de regeling van den vorm der raadpleging liefst aan den Landdag zelven over- laten, ten einde zulks bij een reglement van orde, dat altoos voor herziening en verbetering vatbaar blijft, vast te stellen. Niettemin hebben wij groot gewicht daaraan blijven hechten, dat elk voorstel, alvorens bij den Land- dag in deliberatie te komen, vooraf door een personele commissie -- -- bij den voorzitter te benoemen -- -- zal worden onderzocht. Langs dien weg alleen bekomt de Landdag een beredeneerd verslag van ervarene mannen, en de te houden ruggespraak met de hoofden der ministe- rieele departementen, in het voorstel betrokken, ver- zekert het gemeen overleg met de kroon op een alzins grondwettige wijze. Alle de voor en nadeelen, verbonden aan het openlijk vergaderen van de volksvertegenwoor- diging, hebben wij met bedagtzaamheid gewogen. De zucht, om door welsprekendheid te schitteren, de toeleg om de hartstogten der menigte door heftige taal op te winden, de te dikwerf onnutte nasleep van gerekte uit- weidingen zijn alle, wij bekennen het gaarne, ongelegen- 1) In de Grondwet van 1815 waren de afdeelingen voorge- schreven: art. 107. CONCEPT-GRONDWET. .127 heden en gevaren, van de publiciteit onafscheidelijk; maar wij mogten het ons ook niet verbergen, dat het hier zoo goed als ondoenlijk is, terug te treden tot verouderde vormen; bovendien, het openbaar vertrouwen zoowel als de kracht der regeering moet bij de openlijke behandeling van alle staatsaangelegenheden winnen, wijl daarin naar het oordeel van de beroemdste publicisten de groote springveer eener constitutioneele monarchie gelegen is, en alleen daardoor de ziekte dezer woelige tijden, dat is de staatkundige argwaan, kan verwijderd worden. Men kan het ook niet loochenen, dat geheime en geheimzin- nige beraadslagingen aan die beredeneerde overtuiging in den weg staan, welke een volk met tevredenheid en berusting doet gehoorzamen. VIERDE HOOFDSTUK. Van het gewestelijk bestuur. Art. I I2---116. Daar wij in ons zamenstel der toekom- stige staatsinrigting voor het Nederlandsche volk geene Provinciale Staten opnemen, valt er op het stuk van gewestelijk bestuur veel eer te zeggen, wat wij hier niet hebben overgenomen uit de eerste Grondwet, dan wel te ontwikkelen, wat wij in het vierde hoofdstuk van ons ontwerp al hebben noodig geacht, ter verzekering van een geregelden gang des dagelijkschen bestuurs in de verschillende gewesten. Wij hadden hier geen twistgeding te voeren over de vraag, of het oude bondgenootschappelijk bestuur de welvaart en den roem des vaderlands had bevorderd ? Maar wij mogen toch rondborstig er voor uitkomen, zon- der vrees van gelogenstraft te worden door verlichte tijd- genooten, dat men bij de stichting eener monarchie in deze landen zelfs den schijn had behooren te vermijden van het gezag van den Souverein te doen deelen door Staten der Provincien, welke men niet kon te voorschijn roepen uit de vergetelheid, zonder voet te geven aan ver- gelijkingen, en wat erger is, aan aanmatigingen, die on- heil moesten berokkenen. In 1815 was het nog tijd om terug te treden, maar eenmaal het spoor bijster, plaatste men andermaal de r28 CONCEPT-GRONDWET. waarborgen, die de vrijheid tegen volgende misbruiken konden verzekeren, niet zooals het wenschelijk was in een;e zuivere volksvertegenwoordiging, maar men ver- bond die aan de Jaarstelling van vergaderingen, in welke de volksstem slechts bij toeval gehoor zou vinden, en die de volksstem slechts bij toeval gehoor zou vinden, en die vroeg of laat, stout op den naam van Staten, zich als de vroeg of laat, stout op den naam van Staten, zich als de tolken van de openbare meening zouden willen doen tolken van de openbare meening zouden willen doen gelden. Onder het koninklijk gezag kennen wij voortaan slechts één volk, dat onder algemeene wetten leven en zijn voor- spoed alleen danken wil aan de wijsheid van den Vorst, spoed alleen danken wil aan de wijsheid van den Vorst, aan de onafhankelijkheid der vertegenwoordiging, die uit den boezem des volks zal optreden en aan de milde be- den boezem des volks zal optreden en aan de milde be- ginselen, welke in de Grondwet gevestigd, die beiden moeten bezielen en besturen. In den eigenlijken zin des woords valt er geene rege- ling van inwendige huishouding der provincien vast te stellen. Men heeft in den laatsten tijd veel onzinnig ge- schreeuw tegen centralisatie en bureaucratie doen op- schreeuw tegen centralisatie en bureaucratie doen op- gaan, om een geest van onrust en wantrouwen op te wekken, waarin men, helaas! maar al te wel is geslaagd; maar ofschoon ook afkeerig van alle overdrijving op het aan zich trekken bij de ministeriëele departementen van mindere aangelegenheden, die dikwijls onkostbaar door het administratief gezag van wege den koning hadden kunnen worden afgedaan, zoo houden wij het daarvoor, dat éénheil de behoefte en de geest der monarchie is. Wij beschouwen uit dat oogpunt alleen en uitsluitend het gewestelijk bestuur, hetwelk wij in handen willen stellen van een commissaris des konings, bijgestaan door raden, in genoegzaam getal, beiden door den koning, raden, in genoegzaam getal, beiden door den koning, de laatste uit de stemgeregtigde ingezetenen van het gewest, te benoemen. Wij geven de voorkeur aan de benaming van landdrost, omdat die van gouverneur voor burgerlijke betrekkingen minder gelukkig is, en meer schijnt te beteekenen, dan men aan den administrateur schijnt te moeten toekennen. De attributien van landdrost en raden zijn kortelijk uitgedrukt; de bijzonderheden zullen bij instructiën be- hooren ontwikkeld te worden, de Grondwet is niet vat- hooren ontwikkeld te worden, de Grondwet is niet vat- baar voor breede aanduiding. De uitvoering der alge- meene wetten en het toezigt op de handelingen der ge- CONCEPT-GRONDWET. 129 meente- en andere besturen is de hoofdzaak. De koning kan overigens aan het administratief gezag, dat uit het oppergezag deszelfs bestaan ontleent, overdragen al datgeen, wat behoudens de eenheid en veerkracht der hooge regeering in de gewesten ten meeste gerijve der ingezetenen kan worden afgedaan. VIJFDE HOOFDSTUK. Van het plaatselijk bestuur. Art. T17-125. Wij hebben omtrent de bepalingen, rakende het plaatselijk bestuur, weinige aanmerkingen te maken. Wij stellen op prijs de verzekering van het eigen huis- houdelijke bestuur van iedere gemeente, hetzij stad of dorp, mits daarbij worde uitgegaan van de noodzakelijke eenheid, welke uit de monarchale regeering voortvloeit. Jaarlijksche aftreding van één derde gedeelte der raadsleden, ofschoon weder verkiesbaar, ligt opgesloten in den aard der vertegenwoordigende regeeringsvorm, en is alierwege de wensch van verlichte en onpartijdige lieden. De bepaling van het getal der raadsleden in iedere gemeente behoort aan den koning, aan wien ook de benoeming van het hoofd des plaatselijken bestuurs blijft voorbehouden, beperkt alleen in die keuze tot de raads- leden in de steden, en ten plattenlande ook desnoods uit de steingeregtigden. Deze beperking ligt in ons doel, om de gemeentebesturen met meer vertrouwen en aanzien te omringen. Een hoogst belangrijk punt heeft bij de behandeling van de plaatselijke aangelegenheden ook nog onze bij- zondere aandacht getrokken. De thans bestaande scha- delijke splitsing en niets beduidende versnippering van het platteland, een gevolg van de noodlottige herleving der zoogenaamde heerlijke regten en van het beschouwen van elke ambagtsheerlijkheid als eene afzonderlijke ge- meente, achten wij meer en meer, ja geheel onbestaan- baar. Men sla slechts het oog op Zuid-Holland, en met bevreemding zal men in dat gewest alleen meer dan roo gemeenten, vinden beneden, en daaronder zeer verre be- Bijdr. en Meded. LII. 9 1 3 CONCEPT-GRONDWET. neden de 600 zielen bevolking! Deze afdwaling van alle goede beginselen van staatsbestuur behoort bij Bene her- ziening der nationale instellingen te worden teregt ge- ziening der nationale instellingen te worden teregt ge- bragt, en door gepaste combinatien van geringe bevol- kingen in het waar belang der ingezetenen van het platte- land te worden vervangen. Wij laten ten dezen aanzien land te worden vervangen. Wij laten ten dezen aanzien de voordracht aan het gewestelijk bestuur, maar plaatsen op den voorgrond, dat de combinatien van gemeenten op den voorgrond, dat de combinatien van gemeenten van mindere bevolking dan 600 zielen binnen drie jaren na de invoering der Grondwet moeten zijn tot stand gebragt. Terwijl wij het wenschelijk achten, dat deze voordragteti bij den Staatsraad worden overwogen, om- dat de schulden en armenkassen teelere punten van aan- raking kunnen opleveren. De vereenvoudiging der administratie, de daarstelling van bevoegde gemeentebesturen uit de stemgeregtigden en de gelegenheid, om in de gemeenten zelve een hoofd te bezitten, die nu vaak elders woont en slechts een bezwaar voor de gemeente is, alles in één woord prijst het zoo evengemelde systhema zeer grootelijks aan. ZESDE HOOFDSTUK. Van het stemregt en deszelfs uitoefening. Ie AFDEELING. Van het stemregt. Art. 126-127. Reeds bij het ontwerpen der Grondwet van 1815 was het de meening van sommige leden der commissie, tot herziening der eerste Grondwet benoemd, dat met betrekking tot de Kamer der Afgevaardigden de bevolking als de eenvoudigste, billijkste en zekerste grondslag in aanmerking moest komen, maar er beston- den destijds aannemelijke redenen, om dien grondslag te verwerpen, vermits de beide toenmalige deelen des rijks eene gelijke vertegenwoordiging behoorden te bezitten, zou niet het evenwigt der vereeniging verbroken wor- den. Wij behoefden te dezen aanzien met dergelijke zwa- righeid niet te worstelen, en wij houden het voor onbe- twistbaar, dat de bevolking des rijks de maatstaf behoort CONCEPT-GRONDWET. 1 3 I te zijn eener echt nationale vertegenwoordiging. Edoch er was een belangrijker punt te overwegen, of namelijk de provinciën door gewestelijke kiezers, uit afzonderlijke standen optredende, ook voortaan leden ter vergadering van de volksvertegenwoordiging zouden zenden, dan wel, of de openbare meening en het ware belang der ingezetenen stellig vorderden, om door middel van di- recte verkiezingen de afgevaardigden des volks te doen benoemen, en alle willekeurige bepaling van afgescheiden standen voor altoos te laten varen. Na rijpe overweging hebben wij besloten tot de omhelzing van het laatste alternatief. De vorsten uit het doorluchtig Huis van Oranje heb- ben steeds de liefde en het vertrouwen des volks in de hoogste maten bezeten, en wie zal in Nederland tegen- spreken, (lat die gehechtheid deszelfs oorsprong vond in den afkeer van oligarchie en den haat tegen kleingees- tig despotismus, dat allerwege zich van het staatsgezag had meester gemaakt? In het systhema van staatsrege- ling, door ons ontwikkeld, zijn dan ook alle de ontijdig weder teruggebragte denkbeelden van provincialismus, als strijdig met den aard eener krachtige monarchie, ten eenenmale verwijderd. Het Nederlandsche volk heeft gee- ne herleeving der Unie van Utrecht gewenscht. Provin- ciale Staten en Provinciale Ridderschappen mogten aan sommige geslagten tijden van bevoorregting herinneren, aan onbevooroordeelde staatsburgers vertegenwoordigen die benamingen onzalige aanmatigingen, twisten en bot- zingen, waardoor de hooge regeering verlamd en zelfs het volksbestaan wankelend moet worden. De zamenstelling dier Provinciale Staten, als kiezers- vergaderingen beschouwd, leverden ook aan den koning inderdaad geene voldoende waarborgen op, dat de Kamer der vertegenwoordigers bestendig als de echte en, on- wraakbare tolk der natie zoude kunnen warden be- schouwd, en velen onder onze verlichte tijdgenooten za- gen in dat zonderling mengsel van onvereenbare attri- butiën in een weinig verwijderd verschiet de natuurlijke aanleiding tot familieregeering en evenzeer tot mogelijke factieuse bedoelingen en ontwerpen. Dit oordeel is zoo eigenaardig, dat al had ook de thans bestaande Grond- wet aan den monarch het behoedmiddel daartegen in het 132 CONCEPT-GRONDWET. epineuse prerogatief om de volkskamer te ontbinden in handen gesteld, dan nog moest de uitkomst doen verwach- ten, dat zeventien kiescollegien -- --- waarvan zonder- ling genoeg het eene Drenthe 61.000 zielen, en een ander Oost-Vlaanderen 717.00o zielen geacht werd te vertegen- woordigen -- --- door dezelfde personen ter dagvaard terug te zenden, in staat zouden zijn, om het rijk aan ramp- te zenden, in staat zouden zijn, om het rijk aan ramp- zalige stuiptrekkingen bloot te stellen, aan den koning de keuze latende tusschen altoos gewaagde coups-d'état, keuze latende tusschen altoos gewaagde coups-d'état, of het straffeloos zien verguizen van de kroon, Hem door de natie opgedragen. In den volstreksten zin hebben wij nogtans geene directe verkiezingen door, de stemgeregtigden zelven dur- ven aanraden; wij vleijen ons wel, dat de volksgeest, door het aannemen van milde beginselen opgewekt, zich gun- het aannemen van milde beginselen opgewekt, zich gun- stig zal ontwikkelen bij het ruimschoots aanwenden der gelegenheid, om deel te nemen aan de kiesvergaderingen; maar talrijke volksyereenigingen willende vermijden, en tevens in de tusschenkomst van kiezers ten genoegza- men getale, door verschillende ringsvergaderingen be- noemd, een middelweg zoekende tusschen gevaarlijke zamenspanning of onbedáchtene overijling, zijn wij ge- komen tot het aannemen van de bepalingen, in het zesde hoofdstuk voorgedragen. He AFDEELING. Van de verkiezingen. Art. 128--137. De afgevaardigden ten Landdage, ten getale van loo, worden benoemd door 5000 kiezers uit den boezem des volks hij vereeniging in 2500 rings- vergaderingen opgetreeden. Het rijk wordt daartoe af- gedeeld in' Zoo districten, elk nagenoeg een bevolking van 25.000 zielen bevattende ; elk district wordt wederom in ringen gesplitst, in evenredigheid eener bevolking van l000 zielen. Uit elke ringsvergadering, ten getale van 25, laten wij 2 kiezers afvaardigen naar het kiescollegie, dat laten wij 2 kiezers afvaardigen naar het kiescollegie, dat in de aangewezen hoofdplaats van het district vergade- in de aangewezen hoofdplaats van het district vergade- ren moet, en 5o kiezers volbrengen alzoo de benoeming van éénen afgevaardigden voor elk district. Wij leggen hierbij sub no. 2 over een schets van zo- CONCEPTLGRONDWET.133 danige verdeeling, mitsgaders der aanwijzing van de hoofdplaatsen der ioo districten; eeniglijk echter als eene proeve. De bouwstoffen, tot eene nauwkeurige bewerking van zoodanige indeeling vereischt wordende, hebben wij niet kunnen vragen; ook behoort deze arbeid tot die be- schikkingen, welke als het ware de laatste hand zullen leggen aan het geheele ontwerp, en waartoe veel zorg met locale kennis wordt gevorderd. Wij hadden wel in overweging genomen, om in elk district so ringen, bevattende ongeveer 500 zielen bevol- king, aan te wijzen, teneinde door de stemregtigden in lederen ring een kiezer te doen benoemen; maar behalve de bedenking, dat 500 zielen niet overal een genoegzaam aantal bevoegde personen zouden opleveren, hebben wij ook gedagt, dat over de stemgeregtigden, uit i000 zielen optredende, meer stof altans meerder ruimte van keuze voor twee kiezers zou worden aangetroffen. Deze residen- tie — — om slegts een voorbeeld aan te wijzen — zal alzoo in ons systhema 2 kiesdistricten vormen. En twee-- maal 25 ringen, waarin 's-Gravenhage zal worden afge- deeld, zullen ieder 50 kiezers en dus een bevoegd getal achting- en vertrouwen-waardige staatsburgers van een lastbrief voorzien, om twee afgevaardigden ten Landdage te benoemen. De hoofdstad — en bij deze tweede aanhaling wordt onze beschouwing genoegzaam ontwikkeld — — zal met een bevolking van 200.000 zielen in gelijke evenredigheid twee honderd ringen opleveren; deze benoemen 400 kie- zers, door welke 8 afgevaardigden gekozen moeten war- den. De volkskeuze komt ons alzoo voor op eene genoeg- zaam ruime schaal te zullen worden daargesteld, om alle bezwaren wegens den onmatigen invloed der aanzienlijke standen op de benoeming der vertegenwoordigers des volks in het oog van bezadigde lieden te doen weg- vallen. In het algemeen hebben wij als beginsel aangenomen, dat een ieder, die thans in het genot van het stemregt is en de vereischten, om kiezer te worden, bezit, in die regten bevestigd wordt, tot zoo lang de wet deswege nader zal hebben beschikt. Deze bepaling bij de Grondwet is noodzakelijk, omdat, bij mangel van zoodanige voorziening, alles wat het stem- 134 CONCEPT-GRONDWET. regt en de verkiezingen aangaat, op losse schroeven zoude worden gesteld in alle de gemeenten van het rijk; maar bovenal was zodanige beschikking dringend ge- boden in het aangenomen systhema --- dat namelijk aan alle de tegenwoordige stemgeregtigden in Nederland het ontwerp van Grondwet ter goed- of afkeuring zal be- hooren te worden voorgelegd -- ---~ omdat langs geenen anderen legalen weg eene uit de omstandigheden geboren daarstelling van eene nieuwe staatsregeling tot stand zoude kunnen komen. Doch geheel anders is het gelegen met de verkiezingen, welke terstond na de aanneming der Grondwet zullen behooren plaats te hebben, ten einde de afgevaardigden ten Landdage te benoemen. Wij hebben te dezen opzigte aan den koning voor deze eerste maal eene buitengewone magt opgedragen, ten effecte, dat de vereischten zoo der stemgeregtigden als der kiezers, welke tot de verkiezing der afgevaardigden moeten werkzaam zijn, bij eene koninklijke verordening zullen worden vastgesteld. Daar dit tijdelijk middel vijf jaren desnoods kan worden in werking gehouden, zal het jaren desnoods kan worden in werking gehouden, zal het noodig zijn, dat zoodanige beschikking met de vereischte zorg worde ingesteld. Doch voor het vervolg valt deze zorg worde ingesteld. Doch voor het vervolg valt deze beschikking uit den aart der zaak in het domein van de wet. In verband overzulks met art. 6, waarin als grond- beginsel is aangenomen, dat de oefening der staatkundige regten in overeenkomst met de Grondwet bij de wet wordt regten in overeenkomst met de Grondwet bij de wet wordt bepaald, hebben wij uit dezen hoofde gemeend, dat bin- nen vijf jaren na de invoering der Grondwet door den koning aan den Landdag op dit stuk een ontwerp van wet zal behooren te worden voorgedragen, waarbij alles dienaangaande voor een tijdvak van twintig jaren wordt geregeld: art. 127 § c. Wij achten het wenschelijk, dat zoodanige wet een blijvend karacter bezitte ; en heb- ben daarom voor een herziening ten deze een tijdverloop ben daarom voor een herziening ten deze een tijdverloop van niet minder dan twintig jaren aangewezen, waardoor alle onbetamelijke verlangens opzigtelijk de beperking of uitbreiding van het stemregt grondwettelijk worden ver- uitbreiding van het stemregt grondwettelijk worden ver- wijderd, en aan de bestaande inrigtingen genoegzame stabiliteit verzekerd. Wij oordeelen voorts met betrek- king tot de vereischten van stemregt en kiezerschap, dat de maatstaf der belastingen, onder den naam van beschre- de maatstaf der belastingen, onder den naam van beschre- ven middelen bekend, wel de eigenaardigste, maar dat ven middelen bekend, wel de eigenaardigste, maar dat CONCEPT-GRONDWET.135 deze nogtans zonder merkbare onevenredigheid niet de- zelfde zijn kan in alle de gewesten van het rijk. Wij zijn ook van meening, dat de belasting op de patenten ten dezen mede in computatie behoort te komen, ten einde aan onzen Nederlandschen achtingswaardigen middenstand een billijken invloed op de verkiezingen te verzekeren. Het stemregt achten wij te zijn onvervreemdbaar -- — art. 12 en opdat ieder Nederlander, trotsch op zijne herkomst, daarvan de hooge aangelegenheden te dieper bezeffen zoude, hebben wij onder de voorregten der in- woners opgeteld, dat de wet alleen de gevallen kan uit- drukken, waarin de verbeuring van hetzelve zou kunnen plaats hebben. Bij het ondergaan van een onteerend von- nis gaat dit regt door eigen schuld verloren. In de groote kiezersvergaderingen in elk district ach- ten wij het gepast, dat een commissaris des konings, uit de stemgeregtigden van het district genomen, als voor- zitter optrede en het beleid in de vergadering voere. De geloofsbrief van den benoemden afgevaardigde wordt door hem met en benevens de twee oudste kiezers onderteekend. Wij beschouwen het als eene gepaste voorzorg, dat in de districtsvergaderingen alles, wat de orde en wijze van stemming betreft, door den koning worde geregeld. In de ringsvergaderingen zorgen landdrost en raden voor den geregelden afloop der benoeming van kiezers. De gewone jaarlijksche verkiezingen in de twintig distric- ten, die aan de toerbeurt zijn, laten wij in de ringen aan- vangen tusschen den io en 25 Augustus. De kiezers komen tusschen den i en 5 September op naar de hoofd- plaats van het district. Op deze wijze kan, zoo wij ver- meenen, alles geregeld afloopen. Wij hebben gezorgd, dat gene onwettige vergaderingen van stemgeregtigden of kiezers kunnen worden gehou- den, door voor te schrijven, dat dezelve alleenlijk door den koning kunnen worden bijeengeroepen. Wij achten het voorts noodzakelijk, dat alles, wat de voorbereidende maatregelen voor de verkiezingen der afgevaardigden betreft, waartoe behoort de verdeeling van het rijk in districten en ringen, door Uwe Majesteit worde voorgeschreven en vastgesteld. De aanwijzing van 136 CONCEFT-GRONDwET. de hoofdplaatsen der 250o ringen en der ioo kiesdistric- ten zal almede daartoe behooren; zooals ook de verdee- ling der ioo districten in vijf gelijke reeksen, volgens welke de jaarlijksche aftreding van één vijfde der repre- sentatie zal dienen plaats te hebben. Deze reeksen wor- den vervolgens door Uwe Majesteit aan den Landdag medegedeeld, opdat dienovereenkomstig de loting, welke de volgorde der aftreding bepalen moet, bij die vergade- ring zou kunnen worden tot stand gebragt, zoodat het van dat oogenblik af bekend is, welke districten in 1833 en vervolgens tot het doen van nieuwe verkiezingen zul- len behooren te worden opgeroepen. De verdere bepalingen van dit hoofdstuk betreffen de verkiezingen in de steden, mitsgaders in de gemeenten ten plattenlande. Hier geldt het bepaalde in art. 127 van ons ontwerp § § a en b, welke medebrengen, dat --- -- behoudende voor het oogenblik wat bestaat -- --- bij de wet voor een tijdvak van twintig jaren zal worden aangewezen het aandeel, van twintig jaren zal worden aangewezen het aandeel, hetwelk een ieder in de beschreven middelen, het patent daaronder begrepen, zal behooren te dragen, om stem- geregtigd te kunnen zijn tot de benoeming van kiezers of raadsleden, hetzij in de steden of op het platteland; en dat tevens bij die wet zullen worden bepaald de ver- eischten der kiezers en der raadsleden. Voor de gemeentebesturen in de steden en de gemeen- ten van het platteland hebben wij als algemeenen regel aangenomen, dat tot benoeming van raadsleden insgelijks het systhemavandirecte verkiezingen en jaarlijksche aftre- ding van één derde der raadsleden --- -- art. 117 -- -- zal behooren te worden ingevoerd. In alle gemeenten, en dus behooren te worden ingevoerd. In alle gemeenten, en dus ook in de steden, eene bevolking hebbende van duizend zielen en daarboven, hebben wij de verkiezingen met behoedzaamheid gewijzigd, door het doen benoemen van kiezers uit de stemgeregtigde gezeten burgers. Deze kie- zers hebben bij elke keuze een bepaald en tijdelijk man- daat; voor elke nieuwe verkiezing worden derhalve tel- kens weder vooraf kiezers benoemd. In de gemeenten, welke minder dan l000 zielen bevol- king tellen, hebben wij in den volstreksten zin onmiddel- lijke verkiezingen ingevoerd, omdat in zoodanige min talrijke bevolking bezwaarlijk kiezers in voldoenden ge- CONCEPT-GRONDWET. 137 tale zouden te vinden zijn, terwijl ook de vrees voor woelige volksvereeniging aldaar minder of geheel niet bestaat. Hier geschiedt dan ook de benoeming bij monde- tinge stemming, terwijl wij bepaald hebben voor de steden en gemeenten, welke woo zielen en meer aan bevolking bevatten, dat de stemming bij besloten billetten behoort plaats te hebben. Wij hebben niet willen beslissen, of ook in dit opzigt het bijeenroepen van vergaderingen van stenigeregtigden altoos zou worden verlangd of verkies lijk zij te achten; de ondervinding zal daaromtrent ten baken verstrekken. De plaatselijke reglementen schrijven de uitvoering dezer bepalingen onder 's konings goed- keuring voor; en deze zijn ook, zonder dat wij dit daarom veronderstellen, in der tijd voor herziening vatbaar. Hier is derhalve ruimte gelaten. wij hebben eindelijk met betrekking tot het getal der kiezers gemeend, dat hetzelve gelijk konde staan aan dat der raadsleden, hetwelk onzes inziens allerwege voldoen- de zijn zal. De zorg voor de handhaving der goede orde bij de gemeente-verkiezingen dragen wij in de steden en de gemeenten, in welke kiezers benoemd moeten worden, aan de hoofden der gemeentebesturen op; dit is thans ook het geval. Maar in de min bevolkte gemeenten, waar de raadsleden bij mondelinge stemming zullen worden verkozen, achten wij het gepast, dat een commissaris, door den landdrost benoemd, deze werkzaamheden leide. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de justitie. le AFDEELING. Alf erneene beschikkingen. Art. 138-146. Bij gebrek aan genoegzame données hebben wij met opzigt tot het zoo belangrijk als teeder punt, namelijk de justitie, veel, zeer veel, behouden en ons weinige veranderingen geoorloofd. Art. 138. Aan den Landdag geenen invloed op de benoeming van eenig regter hebbende toegekend, hebben 138 CONCEPT-GRONDWET. wij het lot der regters verzekerd door Bene aanstelling voor hun leven. Het publiek ministerie is echter onder die bepaling niet begrepen; de koning moet over zijne dienaren kunnen beschikken. De geldelijke aangelegenheden van beiden vinden zich onder het schild der wet geplaatst. Art. 139. Van de voorschriften in de Grondwet van 181. en 1815 te dezen gegeven na verloop van 18 jaren geene de minste vruchten geplukt zijnde, hebben wij geene vrijheid kunnen vinden, om langer op die zee van onzekerheid te blijven dobberen, en, derhalve gemeend, het tijdstip van invoering der gewilde wetboeken grond- wettelijk te moeten bepalen, Aan het gestadig streven naar volmaaktheid, welke de mensch tevergeefs tracht te bereiken, dient in het belang der onderdanen paal en perk te worden gesteld. Wij heb- ben het onmogelijke niet gevergd. Zoo men slechts met ter zijde stelling van bijzondere inzigten en van bijzonder belang ijverig de handen aan het werk wil slaan, houden belang ijverig de handen aan het werk wil slaan, houden wij eene spoedige en goede afdoening van zaken als alles- zins mogelijk. He AFDEELING. Van de regterlijke magt. A. Regtbanken van eersten aanleg Art. 147 en 148. De tweede afdeeling, handelende van de regterlijke raagt, klimt van het mindere tot het meer- dere op. Vroeger daalde men van het meerdere tot het mindere af; in het wezen van de zaak komt zulks op hetzelfde neer: -- orde'shalve hebben wij aan deze wijze van zien de voorkeur gegeven. B. Districts-Regtbanken. Art. 149-151. Men heeft in de laatste jaren vinnig getwist over het regt verstand van art. 182 der Grond- wet van 1815, en eindelijk heeft de wet van April 1827 het pleit ten voordeele van den provincialen geest in het bekrompen eigenbelang beslist. Maar die beslis- CONCEPT-GRONDWET.139 sing is door verlichte regters en regtsgeleerden in het belang eener goede regtspleging gewraakt, en door an- deren als drukkende voor de schatkist beschouwd. De middenweg, door ons in dezen gekozen, zal welligt bijval hebben. Overtuigd gelijk wij zijn, dat vijf districtsregt- banken meer dan voldoende zullen bevonden worden, om over misdaden te vonnissen en de appellen te behandelen, hebben wij dat getal als maximum aangenomen. Bij eene opzettelijke overweging zal men vermoedelijk een minder getal oirbaar achten, en de Grondwet laat in dezen de noodige ruimte. Ons stelsel berust op de volgende berekening: le District: regtsgebied de gewesten Groningen, Vries- land en Drenthe. 2e District : regtsgebied de gewesten Overijssel en Gel- derland. 3e District : regtsgebied de gewesten Utrecht en Noord- Holland. 4e District : regtsgebied de gewesten Zuid-Holland en Zeeland. 5e District : regtsgebied de gewesten Noord-Braband en zoodanig gedeelte van Limburg als bij het rijk zal worden opgenomen. De zetels dezer regtbanken worden door den koning bepaald, en moeten tot geene worsteling met of bij den Landdag kunnen leiden. Met opzigt tot die zetels be- waren wij eerbiedig het stilzwijgen. C. Hooge Raad. Art. 152--15b. Ofschoon wij aan de benaming van Hoog Geregtshof boven die van Hooge Raad, als meer eigenaardig, de voorkeur zouden schenken, hebben wij dezelve, als vroeger aangenomen, behouden. Het privilegiunz Jon i voor sommige hooge staatsambte- naren, hoe vatbaar ook voor tegenspraak, hebben wij behouden, met die wijziging nogtans, welke de ministe- riëele verantwoordelijkheid onmisbaar gebiedt. De moge- lijke uitbreiding van dat voorregt hebben wij niet grond- wettig vastgesteld, zonder dit evenwel te verbieden. De ondervinding kan bij vervolg in dezen ten gids strekken. Oudtijds schijnt men op het middel van revisie veel 140 CONCEPT-GRONDWET. prijs te hebben gesteld, en het heeft derhalve onze aan- dacht moeten wekken. De Hooge Raad kan, het is waar, dacht moeten wekken. De Hooge Raad kan, het is waar, geslagene vonnissen, quo ad formam vernietigen, doch niet quo ad materiam, maar tegen de gewijsden van eene der Kamers van den Hoogen Raad zelve is geen hulp- middel, en er kunnen toch onderwerpen van het hoogst belang, zoo voor den Staat, als voor leven, eer en bezit- tingen der onderdanen zonder beroep worden beslist. De tingen der onderdanen zonder beroep worden beslist. De wet, zal men misschien zeggen, kan die gaping aanvullen, maar wij voor ons zouden wenschen, dat de revisie in de maar wij voor ons zouden wenschen, dat de revisie in de Grondwet geradiceerd wierde, en hebben derhalve daar- van dan ook gesproken. Art. 157. Is overgenomen uit vorige Grondwetten 1). Art. 158. De wijze van regtspleging voor het krijgs- volk te water en te lande hebben wij in zeer algemeene bewoordingen ter neder gesteld, terwijl de uitzondering in de 2e § voorkomende, den regel als vanzelve mede- brengt; verder behoeft de Grondwet niet te gaan. Zij behoort althans de zamenstelling van een Hoog Militair Geregtshof niet voor altijd te regelen. Gelijk de krijgs- raden en derzelver bestanddeelen door de wet zullen wor- raden en derzelver bestanddeelen door de wet zullen wor- den geregeld, kan de wet ook verdere bepalingen naar den geregeld, kan de wet ook verdere bepalingen naar gelang van omstandigheden maken. Men moet zich niet noodeloos de handen binden. ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de financien. Art. 159-168. Dit zoo gewigtig gedeelte (Ier Staats- wet heeft ons verpligt, de voorname punten, welke tot de financien behooren, gezet te overwegen. Wij vonden het verkieslijk, om al wat men onder financie;z verstaat, onder een rubriek te verzamelen; men vindt dan ook in onder een rubriek te verzamelen; men vindt dan ook in (lit hoofdstuk bepalingen. a. omtrent het regelen der publieke uitgaven. b. de aanschaffing der middelen tot bestrijding. C. de comptabiliteit. d. de munt, en eindelijk e. de staatsschuld, waarmede wij als het belangrijkste een aanvang maken. 1) Zie art. 114 Grondwet 1814 en art. 187 Grondwet 1815. CONCEPT-GRONDWET. I4I Omtrent deze staatsschuld dan, zoo gevestigde als afloopende, is het ons voorgekomen, dat tot geruststel- ling der talrijke klasse van rentheffers eene stellige waar- borging den besten indruk maken zal. Gelijke waarborg werd meermalen gegeven, en, tot aan de Fransche over- heersching, nimmer geschonden. In 1814 kon men bij de afwachting van een voorgenomen grooten maatregel geen schuld waarborgen, welke nog niet als geconsolideerd kon worden beschouwd. Dat men in 1815 die snaar niet heeft geroerd, laat zich gemakkelijk verklaren, maar zulk een stilzwijgen schijnt thans ongeraden, en onbestemde uitdrukkingen zullen, naar ons inzien, de belanghebben- den niet bevredigen. In de tweede plaats het regelen der staatsuitgaven. Wij splitsen die als vanzelve in gewone behoeften,, en in tijdelijke -- — dat is de gewone te boven gaande -- -- uitgaven. De eersten worden jaarlijks ter be- raadslaging bij den Landdag gebragt; de anderen, wan- neer de nood zulks vordert, maar altijd onvermengd in twee afzonderlijke afdeelingen en voor niet meer dan voor één jaar. De proef van een tienjarig budget is zoo ongelukkig uitgevallen, en heeft zelfs aan de ontwerpers zoo weinig voldaan, dat zich geen stem verheffen zal, om dit stelsel met den omslag en met de verwarringen, daaruit voortgevloeid, voor de toekomst op te eischen. Maar noodig in 's lands belang is het ons toegeschenen, te bepalen, dat de gewone jaarlijksche uitgaven de ge- wone middelen niet zullen mogen te boven gaan, opdat geen noodlottig deficit de bezwarende zorgen van het bestuur kome vermeerderen en als een kanker knage aan 's rijks geldmiddelen. Wij achten het wenschelijk, dat aan den Landdag de meeste vrijheid in het bewilligen der staatsuitgaven blijve verzekerd, edoch, opdat de hooge regering niet tevens gevaar zoude loopen van het budget, om tegenstrijdige redenen van bezwaar, op verschillende hoofdstukken toe- passelijk, door de afgevaardigden te zien verwerpen, zoo is het ons toegeschenen, dat, door het voordragen eener afzonderlijke wet voor elk hoofdstuk, zoowel de gewone als tijdelijke subsidien, het dubbel oogmerk op de meest gepaste wijze zonde worden bereikt. Vele zwarigheden zullen, vertrouwen wij, door dit middel worden uit den weg geruimd. x42 CONCEPT-GRONDWET. Wij houden het ook in den geest van art. 72 der Grondwet van 1814 daarvoor, dat uit bepaalde consenten het regt van den Landdag voortvloeit, om kennis te nemen van de overschrijvingen, welke 's rijksdienst van den eenen post op den anderen zoude kunnen vereischen. Wij hebben alzoo het gemeen overleg op dergelijke over- schrijvingen van toepassing gemaakt. Wat in de derde plaats de vaststelling der geldmiddelen betreft, deze zijn insgelijks tweederlei. De buitengewone worden voor niet langer dan één jaar en dus voor het worden voor niet langer dan één jaar en dus voor het tijdvak, over hetwelk in de tijdelijke behoeften bewilligd is, door den Landdag op 's konings voordragt vastgesteld. is, door den Landdag op 's konings voordragt vastgesteld. Maar vat de gewone, tot dekking der vaste staatsbehoef- Maar vat de gewone, tot dekking der vaste staatsbehoef- ten aangaat, te dezen aanzien behoort niet telken jare alles op losse schroeven te staan, noch ieder middel aan nieuwe beraadslaging onderhevig gemaakt. Een vast stel- sel van belastingen, geëvenredigd aan de lasten der een- maal geregelde staatshuishouding, zal volgens ons ont- werp uiterlijk binnen twee jaren worden ingevoerd en in stand blijven, tot zoolange geene inconvenienten daar- tegen zich hebben opgedaan. Hierdoor zal men bij het onverhoopt vertragen der beraadslagingen over het jaar- lijksch budget in allen gevalle zekerheid bekomen, dat de publieke dienst aan geene verwarring zal worden bloot- publieke dienst aan geene verwarring zal worden bloot- gesteld. De perceptie der gewone belastingen gaat met den aanvang van het nieuwe dienstjaar geregeld haren gang, en de hooge regering heeft geene belemmering te vreezen. Ten vierde de comptabiliteit, waaromtrent wordt op- gemerkt, dat wij alleen den regel, dat alle schuldvorde- ringen ten laste van den Staat naar behoeven moeten verevend worden, in ons ontwerp hebben gemeend te moeten vaststellen. Al wat den vorm der comptabiliteit betreft, laten wij over aan de wet, en dat wel ten einde aan den koning de gelegenheid te geven, om rijpelijk te overwegen, wat daaromtrent verkiesselijker zij, en tot de meeste verzekering eener rigtige verantwoording kan meeste verzekering eener rigtige verantwoording kan leiden. In de eerste Grondwet art. 120, en bij de nog bestaande art. 202 vindt men in dezelfde bewoordingen de daar- stelling eener Algemeene Rekenkamer voorgeschreven, waarvan de leden, uit eene nominatie der Staten-Gene- CONCEPT-GRONDWET. 143 raal moesten worden gekozen. Wij beroepen ons op het oordeel van een ieder, die die inrigting kent en houden ons verzekerd, dat, zoo ergens, air voorzeker hervor- ming noodig is. Bij velen, die in het beheer van 's rijks geldmiddelen Benige ervaring hebben verzameld, is het denkbeeld meer- malen geopperd, om een controleur-generaal, geadsisteerd van een of meer adjuncten, aan het hoofd der comptabili- teit te plaatsen, ten einde éénheid met veerkracht bij dezen belangrijken tak van algemeen beheer te vereeni- gen. Bij de bestaande verordeningen op het stuk der geldelijke verantwoordelijkheid en het liquideren der pre- tensien ten laste van het rijk komt het veelal op onder- geschikte ambtenaren aan. Een collegie is ongeschikt voor het nagaan van ontelbare details, en niemand staat aan het hoofd, om voor ernstige pligtsbetrachting te waken. Intusschen komt deze instelling, zooals dezelve sedert jaren is blijven voortduren, op belangrijke kosten te staan. Het vijfde en laatste punt, waarbij wij onder de rubriek financien nog moeten stilstaan, is de munt. De ontwerpers der Grondwet van 1814 — -- art. 119 — -- waren ook te (lezen aanzien bezield door dezelfde voorliefde betreffende oude namen en instellingen. Raden en generaalmeesters van de munt bestonden er ten tijde der bondgenootschappelijke regering, omdat na langen strijd men de zaken van de munt wel had moeten concentreeren in ééne controle, maar bekend is filet aan allen, die met de werkzaamheden van dit collegie bekend waren, dat de posten, waaraan men zoo hoog klinkenden naam gaf, in den eigenlijken zin sinecures waren. Het werk werd verrigt door den essaijeur-generaal; deze ambtenaar surveilleerde de muntmeesters, die toen in Dordrecht, Noord-Holland, Utrecht, Middelburg en Harderwijk bestonden. Sedert 1798, toen wijlen de eerlijke staatsman Gogel aan het hoofd der geldmiddelen geplaatst werd, was dat collegie van raden en generaalmeesters begraven, en de essaijeur- generaal was een ondergeschikt ambtenaar van den mi- nister, in wiens attributien eigenaardig de zaken der munt en het muntwezen behoorden. Ware men zoo wijs geweest, het op dien voet terug te brengen, men zou aan de administratie de gewenschte eenvoudigheid gegeven 144 CONCEPT-GRONDWET. en aan de schatkist een waarlijk noodeloos bezwaar ge- spaard hebben. Thans, nu er slechts één munthuis be- staat, hebben wij dan ook uit innige overtuiging opzette- lijk in ons ontwerp het stilzwijgen op dit stuk bewaard, lijk in ons ontwerp het stilzwijgen op dit stuk bewaard, opdat de koning onder eene nieuwe Staatsregeling, uit opdat de koning onder eene nieuwe Staatsregeling, uit krachte van, zijn prerogatief, de munt van den Staat be- houdens de orde op den muntslag, die de wet moet rege- houdens de orde op den muntslag, die de wet moet rege- len, zou kunnen doen bestieren en gadeslaan, zonder daarstelling eener overtollige tusschenmagt, die men zeer ten onregte ook in de Grondwet van 1815 -- ----- art. 201 ten onregte ook in de Grondwet van 1815 -- ----- art. 201 ---- --- had geconsacreerd. ---- --- had geconsacreerd. NEGENDE HOOFDSTUK. Van de defensie. Art. 169-182. Het beginsel van algemeene dienst- pligtigheid, bij de Grondwet van 1814 aangenomen, wordt behouden. Wij hebben eene tastbare gaping in dezelve aangevuld, namelijk, dat men destijds de bemanning van 's lands vloot geheel afhankelijk heeft gelaten van eene onzekere en kostbare vrijwillige werving. Het aanwer- onzekere en kostbare vrijwillige werving. Het aanwer- ven van vreemdelingen hebben wij in het midden gelaten, om sommige meeningen niet te kwetsen. Art. 172. Dit artikel moge in den eersten opslag, als beperkende 's konings raagt, vreemd klinken, maar wij hebben het in het belang van de krom doelmatig geacht, vooral nu de uitgaven jaarlijks moeten worden bewilligd. Elders treft men gelijke bepalingen aan. Binnen twee Elders treft men gelijke bepalingen aan. Binnen twee jaren, als wij vrede mogén. genieten, kan de kroon wél toegerust dien steen des aanstoots -- — want de kosten voor de armee hebben door alle tijden heen groote weder- spraak ontmoet --- --- voor eene reeks van jaren uit den spraak ontmoet --- --- voor eene reeks van jaren uit den weg ruimen, en zich zoodoende waarborgen, om niet tel- weg ruimen, en zich zoodoende waarborgen, om niet tel- ken jare deswegens te moeten kampen. Art. 171. Over het algemeen zijn in dit land jongelin- gen van achttien jaren niet volwassen en onbestand tegen de vermoeijenissen van den oorlog. Vandaar, dat men bij de vermoeijenissen van den oorlog. Vandaar, dat men bij de wet van 28 November 1818 het hulpmiddel heeft aan- gegrepen, om de lotelingen gedurende hun eerste dienst- jaar bij de reserve-bataillons in te deelen, met andere woorden, om hunnen diensttijd van vijf tot vier jaren CONCEPT-GRONDWET. 145 te verkorten, maar ook de ondervinding zal hebben doen zien, dat de oorlog meer krachtvolle mannen vereischt dan jongelingen van achttien jaren. Wij zijn derhalve uit- gegaan van het denkbeeld, dat de indiensttreding later behoort aan te vangen en dat de tijd van dienst zonder groot bezwaar kan worden verlengd met het voorname oogmerk, om langs dien weg aan de schutterijen de kern in geoefende manschappen te bezorgen. Thans bestaat er voor den loteling, die zijnen tijd heeft uitgediend, een interruptie van twee jaren, alvorens in de schutterij te moeten invallen. In dien tusschentijd kan hij verwilde- ren, en schikt zich later moeijelijk onder subordinatie: &le dienst, tot welke hij geroepen blijft, is dan toch in vredestijden niet bezwarend, en zijne aanhouding is voor het gouvernement eene belangrijke aanwinst. Nederland moet: 1° een leger hebben allerwege ter beschikking van den koning; 2° schutterijen hebben voor den inwendigen dienst en om casu quo het leger te versterken en 30 een reserve bezitten in al wat weerbaar is, en in staat om de wapenen te dragen. Reeds in 1818 heeft men de onmogelijkheid bespeurd, om eene eigenlijke staande armée te hebben, vermits het, door de kanker der desertie verteerd wordende, uit vrij- willige werving niet was aan te vullen, en in de nationale militie het eerste bolwerk van den Staat moeten zoeken. Maar de bevoegdheid, om slechts één vierde van de na- tionale militie bestendig onder de wapenen te hebben, en het verbod, om die militie buiten de grenzen of in de overzeesche bezittingen te gebruiken, heeft ongelegen- heden van verschillenden aard doen geboren worden, en vele kosten veroorzaakt, welke grootendeels als verloren konden worden gerekend. Wanneer wij nu het oog op de toekomst slaan, dan mogen wij veilig besluiten, dat met één vierde der natio- nale militie aan de bezetting van Staats-Vlaanderen en van de keten van vestingen niet te denken is; dit is eene hersenschim. Het geheele leger op de schaal onzer krach- ten ingerigt, zal daartoe naauwelijks toereikende zijn, en niets belet den koning, om naar gelang van omstandig- heden in het geven van groot verlof eenig soulaas voor Bijdr. en Meded. LII. 40 146 CONCEPT-GRONDWET. de geldmiddelen te vinden. Genoeg is het, dat den koning deswegens geene belemmering door de Grondwet zelve moet worden toegebragt. Geen simulacre van eene armée kan onze zelfstandigheid op hechte grondslagen vestigen. Bij de jongste onlusten op Java heeft men zich aan- vankelijk moeten behelpen met het uitzenden van deta- chementen zonder voldoende zamenhang, zonder esprit de corps, bestaande uit vreemde deserteurs, uit gerehabi- liteerde gevangenen en uit aangeworven manschappen, niet zelden aan den drank verslaafd. De reis en het cli- maat hebben weldra een groot gedeelte verslonden. Gelijk in andere monarchijen moet de koning de in- scheping van eenig corps kunnen bevelen. Zoodoende wint men tijd en spaart men geld; tijdverlies kan het verlies eener colonie na zich slepen ; met een geoefend corps, dat van zijne kracht bewust is, op het terrein te brengen, wordt het vuur spoedig gebluscht, en de kosten van den oorlog houden mitsdien weldra op. Het harde hierin gelegen kan bij de wet en de reglementen aan- merkelijk worden verzacht, terwijl de vrijheid bij art. 178 gelaten, waaromtrent straks nader, groote modificatie gelaten, waaromtrent straks nader, groote modificatie kan aanbrengen. Ondertusschen is het met de schutterijen anders ge- legen. De taak der schutterijen is louter te verdedigen; die verdediging is even pligtmatig zoo te water, op de stroomen en rivieren, als langs de grenzen. Een oorlogs- vaartuig. ;tast gelijk met een versterkten post, en in des- zelfs vert ediging moet het scheepsvolk door de schutters zelfs vert ediging moet het scheepsvolk door de schutters worden bijgestaan, maar een en ander bepaalt zich bin- nen de grenzen des rijks, en ten deze moet de Grondwet de gemoederen geruststelling schenken. Voorbedachtelijk hebben wij van het tijdelijk gebruik van de schutterijen buiten de grenzen niet gerept en dat gebruik altans niet verboden; want de omstandigheden kunnen hetzelve bil- lijken. Wij hebben ons uit dien hoofde tot de dienst op zee en in de colonien bepaald. Met opzigt tot de algemeene volkswapening is het beginsel bewaard. De toepassing van hetzelve schijnt veilig aan de wet te kunnen worden overgelaten, zal men geen schrikbeeld voor de natie ten toon stellen. In de laatste tijden hebben de schutterijen het bewijs geleverd, dat wij geene vreemde hulp binnen 's lands noodig heb- ben. CONCEPT-GRONDWET. 147 Vele familien moeten het uitzigt behouden, om hunne kinderen in 's rijks dienst geplaatst te zien; en dat uit- zigt schijnt niet te moeten worden beneveld door de vrees, dat vreemdelingen hun in den weg zouden kunnen staan. Maar geheel iets anders is het, om de landskin- deren tot op zekere hoogte te sparen van blootgesteld te worden aan het gevaar van onder een verwoestend lucht- gestel te bezwijken. Willen vreemdelingen, om een be- staan te hebben, zich aan dat gevaar vrijwillig onder- werpen, dan bewijst men aan de natie eene wezenlijke gunst van tot dien dienst niet te worden gecommandeerd. Ten deze is onze bedoeling geweest aan den koning volle vrijheid te laten. Ongeacht het voordeel en het vertier, dat een garni- zoen aan en in de steden aanbrengt, hebben sommige besturen niet dan scnoorvoetende zich met de zorg der huisvesting willen belasten. De Grondwet van 1815 be- helsde dien aangaande de onbestemde bepalingen 1). Wij hebben vermeend, dit te moeten uitmaken. Er zijn te dezer zake twistgedingen ontstaan, welke wij hebben willen voorkomen. De inlegering van krijgs- volk is steeds met weerzin gedragen, en is inderdaad een inbreuk op de burgerlijke vrijheid, want men ontvangt ongaarne ongenoodigde gasten. Het misbruik hier en daar gemaakt, om de officieren eenige dagen ten koste der burgers in de herbergen goede siere te laten maken, heeft veel gemor en ontevredenheid verwekt. Wij hebben derhalve die inlegering als regel ontzegd ; doch niettemin uitzondering toegelaten, omdat dezelve nu en dan kan worden geboden, maar de toe- passing van die exceptie is niet aan de willekeur der besturen overgelaten; zij wordt van hoogerhand gade- geslagen, beoordeeld en gewijzigd. Men gelieve eindelijk in het oog te houden., dat de bepalingen, voorkomende in de twee voorgaande artike- len, den staat van vrede, gewone tijden en gewone om- standigheden betreffen, en juist daardoor de handen vrijlaten, om in tijd van oorlog en in buitengewone om- standigheden op eene verschillende wijze te handelen. 1) Zie art. 212 Grondwet 1815. De Fransche tekst is de juiste. De Hollandsche is verhaspeld. Cf. Buys, De Grondwet II, blz. 688. Id$ CONCEPT-GRONDWET. Wel verre, :dat hierdoor 's konings magt en gezag zou worden gekrenkt, wordt hetzelve beveiligend voor de onderdanen, zoolang de omstandigheden zulks gedon- gen; en onbeperkt, zoodra 's rijks verdediging dit komt te vorderen. TTENDE HOOFDSTUK. Van de godsdienst. Art. 183-189. Het hoofdstuk van de godsdienst, in (le Grondwet van 1815 ingeschoven tusschen dat van de defensie en financien, hebben wij teruggebragt in de volg- orde der Grondwet van 1814, voorafgaande aldaar het orde der Grondwet van 1814, voorafgaande aldaar het onderwijs en armbestuur, hetgeen, ofschoon in zichzelf tamelijk onverschillig, ons nogtans voorkwam voegzamer te wezen. Ten aanzien van den inhoud hebben wij gemeend, de Grondwet van 1815 te moeten volgen, door van niet cenige godsdienstige gezindheid met name te gewagen en voorts de artikelen dier Grondwet woordelijk over te nemen onder de twee volgende uitzonderingen, dat wij vooreerst in ons art. 184 de woorden in art. 191 van 1815 vorkomende, in het koninkrijk bestaande, hebben laten uitvallen. Wij zijn daartoe genoopt door den twee- ledigen zin, aan deze woorden wel eens gehecht, zoodat zij of ruimer of meer beperkt werden genomen. Het eer- ste scheen ons toe eigenaardiger niet alleen te wezen, maar ook meer overeenkomstig met den inhoud van art. 193 van 1815, door ons overgenomen in art. 186. Men heeft bij het beredeneeren van dien verschillenden uitleg 'de vrage wel eens geopperd, of men b.v aan eene ver- zameling van vreedzame Mohammedanen,, te Amsterdam gezeten, zoude kunnen of willen weigeren -- -- na de aangenomen en in dit land steeds beleden grondbeginse- len -- --- zich des verlangende van een moskee te bedie- nen? Ten andere heeft ons art. 187 in den aanhef eene zin- snede, niet voorkomende in art 196 van 1815. De reden dezer uitlating aldaar laat zich uit de destijds plaats gehad hebbende omstandigheden ligtelijk nagaan. In vroegere trondwetten, niet alleen hier in het land maar ook elders, werd alle kerkplegtigheid bepaald binnen de CONCEPT-GRONDWET. 149 muren der gebouwen voor -den eeredienst bestemd. In het oude Nederland kende men die openlijke plegtigheid na de bevrijding van Spanje niet. Wij oordeelden, ter ver- mijding van allen, hetzij van gezochten, hetzij wezen- lijken aanstoot, de deur te moeten sluiten voor die uiter- lijke praal, door welke gezindte ook aan den dag te leggen. ELFDE HOOFDSTUK. A. Van het onderwijs. B. Van het armbestuur. Art. 19o-191. Voor het onderwijs en armbestuur heb- ben wij geene redenen gevonden, om eenige verandering te maken in de beide artikelen ten aanzien dier onder- werpen, in de Grondwet van 1815voorkomende. Het artikel over de drukpers in 1815 bij dat over het onderwijs gevoegd, hebben wij verplaatst naar het eerste hoofdstuk, waar het onder art. 11 in dezelfde bewoor- dingen, die wij gemeend hebben alzoo te moeten over- nemen, wordt aangetroffen. TWAALFDE HOOFDSTUK. Van veranderingen en bijvoegselen. Art. 192----195. Ten aanzien van veranderingen in of bijvoegselen tot deze Grondwet hebben wij in art. 192 getracht te zorgen, dat het voorstel daartoe wat den vorm betreft regelmatig, wat de zaak zelve betreft, met dui- delijkheid geschiedde. Dat de koning het voorstel doe, neemt niet weg, dat de Landdag gebruik make van het bepaalde bij art. 109 dezer Grondwet. Art. 193 houdt voorzorgen in, om te voorkomen, dat niet met overijling, veel min met eense geringe of opge- worpen meerderheid tot verandering of bijvoeging worde overgegaan, terwijl art. 194 regt doet wedervaren aan het beginsel, dat de grondwettige, instellingen des volks sanctie behoeven, en hetgeen zij inhouden den volke bekend worde gemaakt. Art. 195 is 233 van 1815 en heeft in zich zelf zijne aannemelijkheid. 150 CONCEPT-GRONDWET. AANHANGSEL. Art. I en 2 zijn in substantie 2 en 3 der additionele art. van 1815. Art. 3 is eene intermediaire en overgangsmaat- van 1815. Art. 3 is eene intermediaire en overgangsmaat- regel, in verband staande met art. 127 § c., welks inhoud en strekking breedvoerig aldaar is uiteengezet en be- toogd. Art. 4 is een uitvloeisel der aanstelling van de leden der tegenwoordige Eerste Kamer voor hun leven; daarvan zijn vroeger bij deze memorie de redenen open- gelegd. Art. 5 behelst eene verordening, die ons uit den aard der zake noodzakelijk is voorgekomen, als zekerheid aan den koning gevende voor het behouden van eene genoegzame legermagt, en gerustheid tevens voor den Staat in de kracht dier moedige verdedigers, waarop het gebleken is, dat men, waar de nood het vordert, zich vei- liglijk kan verlaten. En hier eindigen wij eene reeds te lang gerekte ont- leding van onze gezichtspunten bij de bewerking der ons opgelegde taak. Nog veel meer viel er te zeggen opzig- tens enkele bepalingen, die aan grondbeginselen raken, maar hetgeen noodig kon zijn, bijaldien onze arbeid voor de vierschaar van het publiek moest verdedigt worden, zal wel geheel overtollig mogen geacht worden bij het onderwerpen eens werks van dusdanigen aard aan Uwer Majesteits toetsing en oordeel. Wij voor ons hebben wel- ligt ons zelve het must bevredigd, omdat wij te levendig beseffen, dat de menschelijke kortzigtigheid niet ligtelijk voor de toekomst iets duurzaams kan stichten ; aan het voor de toekomst iets duurzaams kan stichten ; aan het einde echter van onze beraadslagingen hebben wij het ons kunnen afvragen, of wij een tezamenhangend geheel hadden bijeengebragt? En dit vertrouwen wij bevredi- gend te mogen beantwoorden. Het koninklijk gezag is sterk om te regeren en te handhaven; de invloed der volksvertegenwoordiging is gematigd; maar krachtig ge- noeg, om tegen misbruik van gezag te beveiligen; de regterlijke magt, zooals die zijn moet, wel ingerigt voor eene goede regtsbedeeling en onafhankelijk; aan het volk is een billijken invloed op de verkiezingen gewaarborgd; de belangen der gemeenten worden toebetrouwd aan gekozenen door de ingezetenen, zonder gevaar voor ver- lamming van het algemeen gezag; de vrijheden en voor- regten des volks plegtig bevestigd, en de vrijheid bevel- CONCEPT-GRONDWET. 1 51 ligd voor misbruik tegen zich zelve; de verdediging des vaderlands is vaster dan immer verzekerd; de geldmidde- len aan de zorgvuldigste regeling onderworpen, maar tegen verwarring behoed. Uwe Majesteit oordeele! Bij het nederleggen der pen herinneren wij ons het gezegde van Solon : „Ik heb niet de beste wetten ge- maakt, maar dezulke, welke het best voegden aan Athe- nen." TAPE[, sub no. I der verdeelmg van de 100 kiesdistricten des rijks in vijf reeksen, ieder 20 districten bevattende. REEKS A. REEKS B. REEKS C. REEKS D. REEKS E. t.o . b v v~ o b Hoofdplaatsen P der districten ~~ et .~ U ~~ o b Hoofdplaatsen P der districten do b ~ tn~ o b Hoofdplaatsen der districten ~o . ~ v1~ o Z Hoofdplaatsen P der districten ~~ . . ~ rn o v b Hoofdplaatsen P der districten 33 Amsterdam 1 34 Amsterdam 2 35 Amsterdam 3 36 Amsterdam 4 37 Amsterdam 5 38 Amsterdam 6 39 Amsterdam 7 40 Amsterdam 8 26 Helder 27 Enkhuizen 28 Hoorn 29 Alkmaar 30 Zaandam 31 Beverwijk J 32 Haarlem 41 Wees 42 P Naarden 43 Leyden 1 ~ 44 Leyden 2 ~ 45 Leyden 3 Y 46 's-Gravenhave 1 47 7 a 's-Gravenhage 2 ~ 48 's-Gravenhave 3 o 49 Delft 50 Schiedam 51 Rotterdam 1 52 Rotterdam 2 53 Rotterdam 3 54 Gouda 55 den Briel 56 Oolt ens laat 57 g p Ridderkerk 58 Sliedrecht 59 Dordrecht 60 Gore 1 F c ~ ~ nl 64 Sello nhoven 62 NV oerden f 63 1~ Middelburg ~ 1~ ell~ur~ 64 Vlissinge Vlissin en 65 Hulst 66 Goes 67 Zierikzee 68 Utrecht 1 69 Utrecht2 7 0 U 3 Utrecht 71 Amersfoort 72 Kollum 73 Dokkum 74 Bergurn ~ 75 Fr n - a oker 76 Bolswaard 77 Leeuwarden 78 Heereveen 79 Sneek 80 Steenwijk S eenwijk .l 81 Zwolle 82 Me el pp 83 Kampen p 84 Deventer 85 ~ Ommen 86 Almelo 87 Goor 88 Oldenzaal 89 Groningen 1 90 Groningen 2 91 A in edam 92 P is Veendam 93 Winschoten 94 Oldehove 95 Assen 96 Koeverden 07 98 8 99 99 100 '1 Heusdon 2 's-Hertogenbosch 3 Boxfel 4 Geer Geertruidenberg 5 Bergen op Zoom P 6 Steenheren 7 Breda 1 8 Breda. 2 9 Tilburg 10 0 lJindliaven Eindhoven 11 Grave '12 Osch 13 Helmond '14 Gernert o u3 ?11 me en 1 Nijmegen J ~ 45 Groenlo 16 Zutphen P 17 Harderwi'k J 18 Doesburg Doesburg 49 D eti ~ m o c,l e 20 Arnhem 2'1 Wageningen Wageningen 22 Nijmegen 2 Nijmegen 24 Zalt- o mel B m ~o 25 Thiel A ANMERKINGEN. De steden, welke meer dan één district bevatten, uithoofde dat de bevolking op zichzelve, of vereenigd p 1 f ereent d met naastbij t; J gemeenten meer dan 50.000 zielen bedraat worden onderscheiden door 4 en 2 enz b v Amsterdam d gelegen~ bedraagt, .. niste~ das~z is verdeeld in 8 districten en wordt in 3 reeksen tweemaal en in 2 reeksen -- -- D en E -- -- éénmaal eenmaal aangetroffen ; elk der 8 l; , districten is genummerd van 1 tot 8. De vier districten no. 97--100 waarvan de namen der hoofdplaatsen in blanco zijn blijvengereserveerd p Blaten 1_ lr en voor J gelaten, J dat gedeelte van Limburg, waarvan het lot nog nader zal geregeld worden. CONCEPT-GRONDWET. 153 ONTWERP sub no. H van een verdeeling des rijks in WO kiesdistricten, naar gelang der bevel- king, en in verhouding van 25.000 zielen of in daaromtrent voor elk district. ~ c ~ ~ •~ . ,i." .,.., ~ .~ ~ ~.! ~ ~ -, . ... /• p, llool'clplaat~en i ~ d~.r' districten ~ •~ T. a H ~ r - . .., ° o c, ~ g ~ = ro` ~ • ~ +. . b ~~ ~ 'G ..1 ~ ° P.-. llootdl,laatsen , , der districten x á, ~ ~y ~••^ 1 ° ~ , k ~I .1)~ = `I c Heusden 25.871 43 . - v ..............,..~. Leyden 125.000 2 _ .,4' ~ 's-Hertogenbosch 25.135 44 _ ,, 2 25.000 3 ~: ~ Bo~.tel 24.5~3 45 ~ „ 3 25.522 ~ ~ w b Geertruidenberg 24.592 4 ~-. s-Grareilhage 1 25.000 5 ~~ á' Bergen op Zoom 24.300 47 7 p~ ,~ ,. 225.344 v ~ ^ Steenbergen 25.691 48 ~ .~ ~ ~ ,. 3 25.000 7 8 ó:~ Q " ~ ~ Breda 1 2 25.000 25.000 49 50 3", O ~ .--. Delft Schiedam 25.590 26.18 ~ 9 , a, t~ ., Tilburg 24.740 5! ; z ~ w ~ Rotterdam I 25.000 1 .~ ~ ~, Eindhoven 25.051 52 ~ ~ • • „ ' 25.00t) I4 •~ ~ g Grave 25.743 ' 53 R.". ; „ 25.000 42 ° ,r, o Osch 25.336 54 .;' ' Gouda 25.46 44 "z" v, ~ Helmond Gernert 25.422 21.344 55 56 ~ á ~ : óE Bridle Ooltgensplaat 24.861 25.478 57 ~ ~ Ridderkerk 25.680 15 ,- ~ Groenlo 25.456 58 ~ c, c, Sliedrecht 25.084 -16 13 ~ ~ Zutphen 25 47 75 59 "r" Dordrecht 25.397 17 ,_,,,c ~ o Harderwijk 25.476 60 ~ - . Gorinchem 25.34.0 18 ~ ; ..'i:2 Doeslaurg 25.682 61 ~ n Schoonhoven 25.047 19 19 ~ ~ c 41 7,' b Doetinchern 25.461 G' ~ ~ Woerden 25.673 20 ~~ L':3g N Arnhem 24.719 2 ~ :- Wageningen 24.357 63 ~ ; Middelburg 25.175 GL 22 ~ ~ ~ Nijmegen 2 25.329 6 W •~ ~ Vlissingen 28.192 23 .o c~ ~ „ ! 25.000 6 ~ ~ Hulst 26.629 24 ~ ~ ~ Zalt-Bc!n~~trel 24.859 6 ° ~ Goes 24.977 25 ~~ Thiel 25.ss 58 6 7 ~ 'I.ictrlzee 25.010 ~~ 26 ~ " ~ ~ ~ ~ Helder 25.543 68 t ^ ~ P. ~ ~ Utrecht ~ 25.05' 27 ~ ~ ,T Enkhui: e~i 25 .291~ ~ 69 : ~ „ 2 25.000 2.i, o o; xx~ Hoorn 25 129 ~ 7 0 `' c' ~ • ,. 3 26.09 29 ~ ~ Alkmaar 25.376 71 ï t. .....t .~.--:F~i'st•oort `25.52:r 30 . ó~~ Zaandam 25.844 ~ r ~ 31 z ; g ` Beverwijk 24.416 72 ~~ • liollum 25.000 32 0 ~ Haarlem c2~~.827 7 3 .~ c w Dockurn 25.00 •~ ~ ~,~ Amsterdam 1-8 204.711 74 ~~ ~ c ~ Bergum 25.000 i1 'y c~ Weesp 26.457 75 v~ c Franeker 25.40 °•~ + Z ~ Naarden 25.10 7±i r.r ~ ~ ~ r,h .., n ~..+ ~ "~ - Bols~r~t:t~'rí Leeu~c~~r~l~~n 24.660 25.000 78 C. ~ ,11 Heereveeir 25.000 79 P.., 41 P Sneek 25.000 1 5 CONCEPT-GROND WET. b ~ .N ~ !' o~ .74,6.74, G) '~ ~ 1," o á Hoofdplaatsen ~ • der districten el a ~_ ~ O c › •~ ~ b .~ V '~ ó' M z~ ~ '~ ~ ' ~ ~ ~ Hoofdplaatsen der districten •w ~ ~ ~ 7".~ ° •~ q 80 m ~ m 2 Steenwijk 25.148 89 Groningen 1 25.000 81 ~` ~ ~ 1 '~ Zwolle 25.227 90 ,~ ~ ° » 24.901 82 ~ ~ ~b ~ 2~ Me el Kampen •83 ó c 25.435 25.712 91 92 ~ c Appingedar~~ Veendam 25.G2`~ 26.309 84 ~A •~ ~ Deventer 25.730 93 ~ ~ ~ Winschoten 29.316 85 o bot-4 Ommen 24.193 94 Oldehove 29.861 86 87 v ~~ ~ p agi Almelo Goor 25.203 24.025 00, . 88 ó m á~ Oldenzaal 24.94fl Abb ~ ~~ " 95 s„.4)1-, á ° m ) Assen 25.959 96 ~ at.M A á8111 Koeverden 26.152 97 25.000 98 25.000 99 25.000 100 25.000 . ....... RECAPITULATIE. Provinciën Getal districten Nummers der districten Bevolking a 25000 zielen per district 1 Bevolking der districten Noord-Braband 14 t 1-14 350.000 347.784 zielen Gelderland 11 15-25 275.000 277.602 „ Noord-Holland 47 26-42 425.000 433.704 ,, Zuid-Holland 20 43-62 500.000 505.669 ,, Zeeland 5 63-67 125.000 129.983 „ Utrecht 4 68-71 100.000 101.675 „ Vriesland 8 72-79 200.000 200.064 „ Overijssel 9 80-88 225.000 225.613 „ Groningen 6 89-94 150.000 153.005 „ Drenthe Onbekend 2 4 95-96 97-100 50.000 100.000 52.1.11 ,, Totaal 100 2500.000 2427.210 zielen AANMERKINGEN. De 27.240 zielen boven de 2400.000, welke de 96 districten moesten bevatten, zijn in de verschillende districten ingedeeld. 25.047 19 19 ~ ~ c 41 CONCEPT-GRONDWET. 155 OPHELDERING. In de provincie Noord-Braband zijn 14 districten, be- vattende een bevolking van 347.784 zielen. II gemeenten dezer provincie zijn overgebracht in de districten 56, 58 en 6o van Zuid-Holland. Daartegen zijn Tholen, St. Maar- tensdijk, Scherpenisse en Westkerke, Poortvliet en Nieuw-Strijen — — Zeeland — -- gevoegd bij het 5e district, Oud-Vosmeer en Vrijbergen — --- Zeeland --- ~--- gevoegd bij het 6e district, Appeltern, Balgoij, Batenburg, Overasselt -- -- Gelderland -- -- bij het I le district. In de provincie Gelderland zijn I1 districten, bevolking 277.602 zielen. Reenen, Veenendaal, Renswoude — -- prov. Utrecht --- -- zijn gevoegd bij het 21e district. Ever- dingen -- -- prov. Zuid-Holland -- bij het 25e district. In de provincie Noord-Holland zijn 17 districten, be- volking 433.704 zielen. Hillegom -- —Zuid-Holland — --- is gevoegd bij het 32e district, Nieuwveen -- --- Zuid- Holland --- -- Abcoude, Mijdrecht, Vinkeveen, Waver- veen en Wilnis -- --- prov. Utrecht -- ---- gevoegd bij het 41 e district. In de provincie Zuid-Holland zijn 20 districten, bevol- king 505.669 zielen. Willemstad, Dinteloord, de Fijnaard --- --- Noord-Braband --- -- gevoegd bij het 56e district. Woudrichem, Almkerk en Uitwijk, Giessen, Rijswijk, An- del, Veen, Vuuren en Herwijnen -- ~-- de 6 eerste Noord- Braband, de 2 laatste Gelderland -- -- gevoegd bij het 6oe district. Willige, Langerak, Cabauw, Zevender, Jaars- veld, Lopik, I Jsselsteijn, Benschop, Willeskop, Hoenkoop, Noord- en Zuid-Polsbroek -- --- Utrecht -- -- gevoegd bij het 61e district. Snelrewaard, Linschoten, Harmelen, Achthoven, Zegveld, Kamerik, Meyzijde, Ruwiel, Kame- rijk, Houtdijken, Gerverskop -- -- Utrecht -- --- gevoegd bij het 62e district. In de provincie Zeeland zijn 5 districten, bevolking 129.983 zielen. In de provincie Utrecht zijn 4 districten, bevolking 101.675 zielen. Barneveld en Scherpenzeel --- ---- Gelder- land --- --- zijn gevoegd bij het 71e district. In de provincie Vriesland zijn 8 districten, bevolking 200.064 zielen. Grootegast en Marum -- -- Groningen -- zijn gevoegd bij het 72e district. 156 CONCEPT-GRONDWET. In de provincie Overijssel zijn 9 districten, bevolking 225.613 zielen, gedeeltelijk Oost- en West-Stellingwerf — -- Vriesland --- -- voorts nog Dieveren, Havelte en Vledder --- --- Drenthe --- gevoegd bij het 8oe district. Meppel, de Wijk, Ruinen en Ruinerwold — -- Drenthe -- -- gevoegd bij het 82e district. Elburg, Oldebroek, Doornspijk, Heerde en Hattum --- -- Gelderland -- -- gevoegd bij het 83e district. Gorsel, Dorth -- -- Kring van -- -- en Laren -- --- Gelderland --- -- gevoegd bij het 84e district. Verwoolde, Borculo en Neede -- -- Gel- derland --- -- gevoegd bij het 87e district. In de provincie Groningen zijn 6 districten, bevattende eene bevolking van 153.005 zielen. 4499 zielen van de bevolking der provincie zijn ingedeeld in het 72e district, zie Vriesland. In de provincie Drenthe zijn 2 districten, bevolking 52.III zielen. Stad en Ambt Hardenberg --- -- prov. Overijssel -- -- zijn gevoegd bij het 96e district; de ove- rige bevolking van Drenthe -- — 15.178 zielen -- --- is ingedeeld in de 8oe en 82e districten. 1) VII. BRIEF VAN DE MEY VAN STREEFKERK FKERK AAN VAN GENNEP. N° 6648 c. Vertrouwelijk. 's Hage, den 25en October 1832. Hoog Edel Gestrenge Heer! Tengevolge 2) van mijn verzoek van den 25en Fe- bruari 3) 1.1. heeft Uw H.Ed. G. den Sen Maart daaraan- volgende den koning Uw gevoelen voorgedragen omtrent zekere memorie, onze grondwettige instellingen betref- 1) Geen datum, geen onderteekening. 2) Op de marge staat: „Geëxped. d met eigenhandig adres van z.Exe. (recu)." 3) Op de marge nader aangeduid als n° 6314c. CONCEPT-GRONDWET. 157 fende, en bij gelegenheid Uwer conferentie met Z.M. op Maandag 1.1. is door Uw H.Ed. G. eene nadere memorie over dat onderwerp aan Hoogstdenzelven toegezegd. Het is den koning van gewigt voorgekomen, dat Uw H.Ed. G. bij de bewerking van die memorie tevens kennis zoude dragen van de ontwikkeling, welke sedert Uwen brief van 3 Maart 1.1. gegeven is aan het stuk, hetwelk daarbij door Uw H.Ed. G. wierd behandeld. Die ont- wikkeling bestaat in I' een ontwerp van Grondwet, 2° een toelichtend betoog en 3° eene concept-Proclama- tie, en wordt op last van Z.M. tot dat einde hiernevens aan Uw H.Ed. G. zeer vertrouwelijk toegezonden, met verzoek om dezelve, na gemaakt gebruik, benevens Uwe verdere consideratien en advies aan Hoogstdenzelven te doen terugkomen. ik heb de eer mij met bijzondere hoogachting te noemen. H. Ed. G. Heer! Uw H. Ed. G. gele. (l.r (get.) T. C. de M. v. S. ') Den Hoog Edel Geste. Heer Hre A. van Gennep, Staatsraad, enz. enz. thans te 's Hage (Keizershof) . (lfschr.) 1) Mr. Jean Gijsberto baron de Mey van Streefkerk werd den 17en April 1782 te Leiden geboren. Hij promoveerde aldaar in de rechten. Van 1802 tot 1805 was hij secretaris van legatie t. Parijs, in 1805 werd hij kabinetssecretaris van den raadpensio- naris Rutger Jan Schimmelpenninck. Na de bevrijding in 1813 trad hij op als kabinetssecretaris van den Souvereinen Vorst (en later van den Koning). In 1818 volgde hij A. R. Falck op als secretaris van staat, welke betrekking hij vervulde tot 1835, toen hij om gezondheidsredenen ontslag nam. Bij zijn aftreden kreeg hij den titel van minister van staat. Hij stond bij Willem I, die hem in den adelstand verhief, in hooge gunst. Hij overleed den 5en Januari 1841 te 's-Gravenhage. 1 5 CONCEPT-GRONDWET. VIII. BRIEF VAN VAN GENNEP AAN DEN KONING. Amsterdam, 19 November 1832. Met 1) terugzending der mij bij vertrouwelijke brief van den heer secretaris van staat van 25 October j.l. medegedeelde ontwerp van Grondwet, toelichtend betoog en concept-Proclamatie heb ik de eer Uwer Majesteit eenige nadere consideratiën, onze grondwettige instellin- gen betreffende, aan te bieden. Dikwijls is bij mij ook nog de vraag ontstaan, of het wel noodig is de bijzonderheden omtrent de inrigting der gewestelijke en plaatselijke besturen in de Grondwet in te lasschen, en of het niet verkieslijker zoude zijn, daarin alleen te stellen, dat de inrigting der gewestelijke en plaatselijke besturen door de wet zoude worden geregeld, daar ik mij voorstel, dat hierdoor misschien, eenige onaan- gename indrukken, die welligt, althans wat de geweste- lijke verordeningen aangaat, bij sommigen zouden kun- nen ontstaan, zouden vermeden worden; maar mijne denkbeelden hieromtrent zijn niet stellig genoeg, om er eene opzettelijke aanmerking in de Pro Memorie op te hebben willen gronden. De staatsraad, Van Gennep. Aan tien koning. (Eigenh. oorspr.) Ix. ADVIES VAN VAN GENNEP AAN DEN KONING. P. M. Het schijnt wel aan geen redelijken twijfel onderhevig 1) Met potlood boven den brief: „De beide vertrouwelijke brie- ven van den S. v. S. Bn. de M. v. S. no. 6314c, 6648C -- --1 832 -- -- bevinden zich onder de stukken, welke bij schifting van des- zelfs particulier archief zijn teruggehouden". No. 6314C is de missive van 25 Februari en no. 6648C is die van 25 October 1832. CONCEPT-GRONDWET.159 te zijn, dat bij het ontwerpen of beoordeelen eener be- reids ontworpen Staatsregeling niet zoozeer moet gezien worden op hetgeen in zich zelve en in het afgetrokkene beschouwd voor het beste kan worden gehouden, dan wel op hetgeen, in betrekking tot de natuur, graad van beschaving, zeden, godsdienst en middelen van bestaan der ingezetenen en derzelver verhouding tot de naburige staten en in aanmerking van tijden en omstandigheden als het best uitvoerlijke en het meest gepaste te beschou- wen is, daar toch niet iedere Staatsregeling voor ieder volk zonder onderscheid kan voegen; terwijl echter van den anderen kant het even weinig schijnt te kunnen be- twist worden, dat eene Staatsregeling in zich zoodanige bestanddeelen moet bevatten, die de hegtheid en duur- zaamheid derzelve genoegzaam verzekeren tegen gedu- rige veranderingen en botsingen, die veel grooter rampen en onheilen aanbrengen, dan de voordeelen, welke men zich daarbij voorstelt, indien dezelve al eens geen blote herschenschimmen zijn, maar zelfs door den tijd konden verwezenlijkt worden, immer zouden kunnen goedmaken, en het zijn deze twee beginselen, van welke ik vermeend heb bij deze memorie te moeten uitgaan en in overeen- stemming met welke ik verzoek, dat mijne overwegingen mogen worden opgevat en beoordeelt. Bij vertrouwelijke brief van den heer secretaris van staat van 25 October 1832 de mededeeling hebbende bekomen van een ontwerp van Grondwet, een toelichtend betoog en eene concept-Proclamatie, heb ik die met op- lettendheid gelezen en overwogen en het is mij voor- gekomen, dat deze wel-gestelde stukken met recht tot eene handleiding verdienden te worden genomen, om over eenigë gewichtige en ook over eenige meer ondergeschikte onderwerpen, in dezelve voorkomende, te handelen en daaruit telkens de vereischte gevolgtrekkingen af te lei- den. Het zij mij ten dien einde vergund deze aanmerkingen in twee deelen te splitsen, namentlijk vooreerst in de behandeling van een paar groote punten, in het ontwerp voorkomende, en ten anderen in een doorloopende be- schouwing van zaken van eenen meer ondergeschikten aard, zooals die in de volgorde der hoofdstukken en af- deelingen van het ontwerp zich opdoen. I 6 CONCEPT-GRONDWET. Eerste afdeeling, De groote punten, die inzonderheid mijne overweging hebben bezig gehouden, zijn: de ministeriele verantwoor- delijkheid met de gevolgen van dien en de inrigting van den Landdag met de verkiezing van- deszelfs leden. Over de ministeriele verantwoordelijkheid handelt art. 78, voorkomende in de 7e afdeeling van het 2e hoofdstuk van het aan mij medegedeeld ontwerp. ik verzoek mij te mogen bepalen vooreerst tot eenige mij duister schijnende uitdrukkingen, ten anderen tot de gevolgen, die uit het voorschrift van dit artikel zouden voortvloeien, om dan in de derde plaats nader mijn ge- voelens over dit moeilijk punt met alle bescheidenheid voor te dragen. Er wordt in het bedoelde artikel onder letter b gezegd, dat de hoofden der ministeriele departementen verant- woordelijk zijn wegens de uitvaardiging van besluiten en bevelen, welke niet in overeenkomst mogten zijn met de Grondwet of de bestaande wetten, wordende voorts in eene volgende zinsnede van het artikel gezegd, dat ieder hunner voor zijn departement alle wetten, besluiten en hevelen zal moeten contrasigneren. De eerste vraag, die zich hier opdoet, is, welke beslui- ten en bevelen in het lid b van dit artikel bedoeld wor- den, namentlijk of dit zijn de besluiten en bevelen des konings of van den minister zelve, of wel van beiden. Uit hetgeen in de volgende zinsnede van het contra- seign bevolen wordt, schijnt het te blijken, dat hier de besluiten en bevelen des konings worden bedoelt; maar dan rijst eene tweede vraag, of dit ziet op alle besluiten en bevelen des konings zonder onderscheid, of wel alleen en bevelen des konings zonder onderscheid, of wel alleen op dezulken, die het algemeen bestuur betreffen. In de 8e afdeeling van dit zelve hoofdstuk, art. 83, wordt bepaald, dat de koning onder anderen ter over- weging bij den Staatsraad brengt alle algemeene maat- regelen van inwendig bestuur en, indien dus het oogmerk zijn mogt tot dezelve het contraseign te bepalen, dan zoude het gepast zijn, eene gelijke uitdrukking ook in het onderhavig artikel te bezigen, daar anders de onbe- paalde omschrijving van besluiten en bevelen ook wel- Ct%vCP,PTWr.,RONDwrT. 161 ligt zonde kunnen Berekent worden ook alle bijzondere beschikkingen, magtigingen en bevelen des konings, zoo- als die in bijzondere aanschrijvingen, kabinetsorders of andere actens gewoon zijn uitgevaardigt te worden, te bevatten; doch wat ook de bedoeling hier zijn moge, zoo komt het mij in allen gevalle voor, dat dezelve duidelijker had kunnen worden uitgedrukt. In het slot van het artikel wegens de ministeriele ver- antwoordelijkheid vinde ik nog gesteld, dat de qualificatie sier misdrijven, in dit artikel vermeld, de voet en wijze van regtspleging, alsmede de strafbepalingen ten dezen, door de wet worden omschreven en vastgesteld. Onder deze optelling van zaken, die bij de wet vast- gesteld moeten worden, vinde ik niet de benoeming van den regter, die tot het onderzoek en de te doene uit- spraak bevoegd zal zijn. Uit hetgeen voorkomt in het toelichtend betoog en in het je hoofdstuk 2e afdeeling litta C art. 153, moet ik opmaken, dat de bedoeling is, dat de Hooge Raad ten deze de bevoegde regtbank zoude zijn en zekerlijk, wan- neer hier alleen misdaden in officio begaan, zooals die bij het Crimineel Wetboek omschreven worden, in aanmer- king kunnen komen, dan zonde niets natuurlijker zijn; maar wanneer de zoogenaamde ministeriele verantwoor- delijkheid, zooals die hier bedoeld wordt, zich niet verder zoude extendeeren, dan is waarlijk het artikel in zoo- verre geheel nutteloos, vermits niemand aan die verant- woordelijkheid immer heeft getwijffelt. De hier in het aangehaalde artikel bedoelde verant- woordelijkheid is, zoo ik het wel begrijp, iets anders en bevat besluiten en bevelen van den koning, over welker bestaanbaarheid en, mag ik mij zoo uitdrukken, culpabi- liteit, omdat de persoon des konings zelve onschendbaar is, de ministers zouden kunnen worden teregt gesteld. En, mag ik nu hier niet vragen, zal de Hooge Raad, als een regterlijk collegie, dat in naam des konings regt- spreekt, met grond en met welvoeglijkheid over het on- geoorloofde van zoodanige besluiten of bevelen, dat som- tijds van staatkundige inzigten of beschouwingen zal af- hangen, kunnen oordeelen en ik moet bekennen, dat dit mij ten eenemaal duister is. Doch ik moet in de tweede plaats overgaan tot de Bijdr. en Meded. LII. 11 1 6 CONCEPT-GRONDWET. beschouwing der gevolgen, olie uit het voorschrift van dit artikel zullen voortvloeijen. Het eerste gevolg daarvan zal zijn, dat de besluiten en bevelen des konings aan een veto van ieder minister voor zijn departement zullen onderworpen zijn. De minister, die zich verzekert kan houden, dat de meerderheid der leden van den Landdag hem niet zal tegenwerken, zal een groot gezag hebben, en zal hiervan niet het verder gevolg zijn, dat, daar ieder minister hoofd- zakelijk de belangen van zijn eigen departement zal in het oog houden, de besluiten en bevelen die verhouding tot de meer algemeene belangen zullen missen, die uit de omvatting van alle belangen en het meer algemeen overzigt, dat alleen de koning hebben kan, moet geboren worden? Het is waar, dat de besluiten en bevelen niet zullen ophouden van den koning uit te gaan, ook dan zelfs, wanneer de ministers door het vereischte van hun con- traseign slechts een veto kunnen uitoefenen en dat de koning ook altijd het regt behoudt, van ministers te ver- anderen; maar wanneer men de ondervinding raadpleegt, die wij bereids van de natuur zulker ministeren in nabij- gelegen landen hebben, dan doet zich eene nadere vraag op, of de koning zoo gemakkelijk van een zoogenaamd verantwoordelijk ministerie kan verschillen en maatrege- len, die, naar zijn eigen oordeel, de beste zijn, Jaarstellen en of de koning zoo gemakkelijk, wanneer eenig minister en of de koning zoo gemakkelijk, wanneer eenig minister de opinie van de meerderheid der medewetgevende Ka- mer voor zich heeft weten te krijgen, denzelven voor een ander zal kunnen verwisselen? Er is mij ook nog eene andere bedenking voor den geest, die ik hier niet mag verzwijgen. Zij is deze: of zoodanige inrigting van de ministeriën, bij verschil van staatkundige inzigten niet een kampstrijd tusschen de hoofden van onderscheide partijen doet ontstaan, niet alleen om van hun in denkwijs verschillende personen door het maken eener oppositie in de vergadering van den Landdag uit het ministerie te verdringen, maar ook om of zelve of de hunnen daar, is het mogelijk, in te dringen en zelfs de voorwaarden, waarop dit plaats zal hebben, te willen bepalen. Een verder gevolg der bepalingen van dit artikel zal CONCEPT-GRONDWET. i 63 zijn, dat deze hier bedoelde verantwoordelijkheid der ministers, uithoofde van hetgeen ik vroeger met opzigt tot de bevoegdheid van den Hoogen Raad in verband met de besluiten of bevelen, die hier in aanmerking komen, heb in het midden gebragt, althans in den ge- wonen loop der zaken, op niets zal uitkomen en ik heb alzoo de overtuiging, dat het voorgedragene bij dit arti- kel een geheel andere strekking hebben zoude, dan wel om de ministers aan eene meerdere verantwoordelijkheid te onderwerpen.. Tk ga over, om in de derde plaats mijn eigen gevoelen over dit hoofdpunt, met onderwerping aan beter oordeel, voor te dragen. Het best van allen zoude het mij voorkomen, indien de bepalingen van het bedoelde 78e artikel geheel en al konden worden weggelaten; doch wijkende voor hetgeen hij het bevorensgemelde toelichtend betoog ten aanzien van de betrekkelijke noodzakelijkheid, om omtrent de ministerieele verantwoordelijkheid iets te bepalen, is in het midden gebragt, zoude ik dan eerbiedig in overwe- ging geven, om alleen het beginsel der verantwoordelijk- heid in de Grondwet op te nemen; doch alle opgaaf of vaststelling der gevolgen van dezelve en van hetgeen daarbij verder in aanmerking zoude kunnen komen zon- der onderscheid voor de wet, door den koning met overleg van den Landdag te maken, voor te behouden en de redactie van het artikel zoude dan misschien in dezer voegen kunnen gemaakt worden. Artikel 78. „De hoofden der ministerieele departementen zijn ieder „voor zijn departement verantwoordelijke staatsambtena- „ren. „De gevolgen dezer verantwoordelijkheid met de ver- „der daaromtrent te maken bepalingen zullen bij eene „afzonderlijke wet worden omschreven en vastgesteld." Uit deze redactie zouden, naar mijn oordeel, twee voor- deelen ontstaan, te weten, dat men niet dan na eene meer vrugtbare en rijpe overweging en na de zaak van alle kanten beschouwd en beoordeelt te hebben, tot de be- paling der bijzonderheden zoude overgaan en ten tweede, dat, wanneer men bij ondervinding mogt leeren in een I 64 CONCEPT-GRONDWET. of ander punt misgetast te hebben, zulks dan bij een latere wet zonde kunnen verbeteren, zonder nodig te heb- ben tot veranderingen in de Grondwet, die altijd moeilijk te verkrijgen en ook niet zonder gevaar zijn, toevlugt te te verkrijgen en ook niet zonder gevaar zijn, toevlugt te nemen. nemen. Het tweede groote punt, dat ik mij ter behandeling heb voorgesteld, is de inrigting van den Landdag met de verkiezing van deszelfs leden. Natuurlijk doet zich hier in de eerste plaats de vraag op, zal de Landdag slegts uit een dan wel uit twee Kamers bestaan? Bij artikel 109 van liet ontwerp wordt bepaalt, dat de Landdag het regf heeft aan den koning voorstellen te doen en die aan Hoogstdenzelve over te brengen. Soortgelijke bepaling kwam ook reeds voor in de Grondwet van 1814, maar sedert dien tijd heeft men veel door de ondervinding kunnen leeren en toen ook raad- pleegde men nog niet in het openbaar, maar met gesloten deuren en er zijn dus meerdere maatregelen van voorzorg tegen misbruik noodig geworden, hetgeen men niet alleen in het zamenstellen der Grondwet van 1815 bij het daar- stellen van twee Kamers heeft in het oog gehouden, maar hetgeen ook de kundige stellers zelve van het ontwerp niet hebben ontveinst, door te bepalen, dat tot het doen van zoodanig voorstel de toestemming van meer dan de helft van het volle getal leden zonde worden vereischt. Met deze voorzigtigheidsmaatregel volkomen instem- mende, geloof ik echter, dat in onrustige tijden, wanneer de geesten dikwijls zeer opgewonden zijn, het allezins de geesten dikwijls zeer opgewonden zijn, het allezins nuttig is nog eene andere Kamer of af deeling, onder welke benaming ook, te hebben, uit mannen van rijperen leeftijd en ondervinding bestaande, die de voorstellen van de Kamer der afgevaardigden, alvorens die bij den koning de Kamer der afgevaardigden, alvorens die bij den koning worden overgebragt, kan goed of afkeuren; door die goedkeuring toch zal men altijd een meerdere zekerheid omtrent het gevestigd begrip der nuttigheid van het voorstel bekomen; terwijl van den anderen kant de koning zelve van het onaangename eener wijgering van een somtijds omberaden voorstel bevrijd en daartegen ge- waarborgd wordt. Een bijkomendenuttigheid van eene verdeeling in twee Kamers of afdeelingen zonde ook daarin kunnen gelegen CONCEPT-GRONDWET. 1 65 zijn, dat, ingeval bij de wet omtrent de ministerieele ver- antwoordelijkheid eenige daden als misdrijven mogten worden gequalificeerd, die niet onder de kennisnemingen van den gewonen regter uit derzelver natuur mogten kunnen gebragt worden, het onderzoek van dezelve aan eene Eerste Kamer, of hoe men die afdeeling ook zoude willen noemen, zoude kunnen worden opgedragen. Een tweede vraag is, of het getal van loo afgevaardigden, bij art. 87 van het ontwerp voorgedragen, niet te groot is en ik zonde, onder verbetering, denken, dat hetzelve tot op vijftig behoorde verminderd te worden. De redenen, die voor deze vermindering pleiten, zijn deze, dat namentlijk het getal van vijftig voor de behan- deling der zaken meer dan genoegzaam is, dat een groo- ter getal aanleiding geeft tot meerdere en nuttelooze dis- cussiën en vertraging der afdoening van zaken, dat door zulk een groot getal afgevaardigden te vorderen, veelen aan hunne dagelijksehe bezigheden worden onttrokken, om zich, zonder eenig nut, met staathuishoudkundige beschouwingen bezig te houden, en dat ook vroegere voorbeelden, zooals de Grondwet van 1814, die een getal van vijf en vijftig daarstelde, dit mijn gevoelen wettigen. ja zelfs was bij de Staatsregeling van 25 Maart 1805 het getal der leden van de Staten-Generaal slegts op negentien gesteld, en men zal dus niet kunnen zeggen, dat een getal van vijftig afgevaardigden voor de tegen.- woordige gesteldheid van ons land te bekrompen geno- men is. Wat de verkiezingen der afgevaardigden aanbetreft, zooals die in het 6e hoofdstuk 2e afdeeling worden voor- gedragen, zoo komen mij de bepalingen daaromtrent ge- maakt in de gegeven omstandigheden over het algemeen zeer goed en doelmatig voor; edoch, wanneer het getal der afgevaardigden tot vijftig zoude mogen worden ver- mindert, dan zouden de kiesdistricten in art. 128 vermeld van vijf en twintigduizend op vijftig duizend zielen moe- ten worden gebragt en de vijf en twintig ringen van ieder district ieder met omtrent duizend zielen moeten worden vermeerdert, hetgeen zeer gemakkelijk te doen is, daar, indien men van de twee duizend zielen het getal der vrouwen en kinderen en der uitgeslotenen, van het stemregt aftrekt, er inderdaad geen al te groot getal van stemgeregtigden zal overblijven. 166 CONCEPT-GRONDWET. Bij deze gelegenheid kan ik niet voorbij te spreeken van hetgeen men voor reis- en verblijfkosten bij art. 97 van het ontwerp aan de leden van den Landdag toekent, en hetgeen op duizend gulden voor ieder zoude neer- komen. Het komt mij voor, dat de som van duizend gulden ongenoegzaam is, om daaruit de reis- en verblijfkosten der leden, die niet in de residentie woonen, te betalen en dat, wanneer men tot beginsel aanneemt de reis- en ver- dat, wanneer men tot beginsel aanneemt de reis- en ver- blijfkosten te moeten vergoeden, het dan beter is, reis- kosten naarmate van den afstand der woonplaats volgens een bepaald tarief toe te staan en voor degenen, die niet in de residentie woonagtig zijn, in eens voor verblijf- in de residentie woonagtig zijn, in eens voor verblijf- kosten eene somma van duizend guldens te bepalen, tenzij men om alle subtiliteiten en onderscheidingen te ver- mijden, aan ieder der leden, zonder onderscheid, voor reis- en verblijfkosten de som van twee duizend guldens eens wilde toeleggen. Naar aanleiding van de gemaakte aanmerkingen zoude ik dus eerbiedig in bedenking geven het 3e hoofdstuk, van den Landdag handelende, met deze bepalingen hoofd- zakelijk te vermeerderen, namentlijk: Dat de Landdag bestaat uit twee Kamers. Dat de Eerste Kamer is zamengesteld uit niet minder dan vijftien en niet meerder dan vijf en twintig leden, den ouderdom van veertig jaren hebbende bereikt, welke door den koning benoemd worden en gekozen uit hun, die door diensten aan den Staat bewezen, door hunne geboorte of gegoedheid onder de aanzienlijksten van den lande behooren. Dat de besluiten van de Tweede Kamer, voor zooverre dezelve niet afwijzend zijn, aan de Eerste Kamer ter bekragtiging zullen worden gezonden. Dat de leden van de Eerste Kamer in handen des konings denzelven eed afleggen als die van de Tweede Kamer. Dat zij voor reis- en verblijfkosten jaarlijks genieten eene somma van twee duizend guldens, en dat de leden van de Eerste Kamer ook zoodanige andere attributien kunnen hebben, als hun nader bij eenige wet zouden worden toegekent. Terwijl voor het overige de artikelen van het ontwerp, die over den Landdag, over de wetgevende raagt en de CONCEPT-GRONDWET. 167 verkiezingen handelen in dat geval in derzelver geheel nog eens zouden moeten herzien en met de te maken ver- meerderingen, zoowel ten aanzien der benamingen en woorden, als ten aanzien der zaken, in verband moeten gebragt en hier en daar met kleine bijvoegingen ver- meerdert worden. Tweede afdeeling. Doorloopende beschouwing van eenige punten van eenen, meer ondergeschikten aard. De bepaling omtrent de toelating van vreemdelingen, voorkomende in het le hoofdstuk, art. 4 van het ont- werp, komt mij voor eene zeer heilzame strekking te heb- ben en ik verzoek alleen daaromtrent de veronderstelling te mogen aanstippen, dat de koning, het regt hebbende die toelating te wijgeren, dus ook moet geoordeelt wor- den het regt te hebben, die aan voorwaarden en zelfs aan eene algemeene voorwaarde van duurzaamheid, die van het stil en rustig gedrag dier vreemdelingen zal afhan- gen, te verbinden en dus ook het vermogen zal hebben, bij tegengestelde gedragingen, de toelating in dat geval weder in te trekken en den toegelaten vreemdeling het verblijf weder te ontzeggen. In het toelichtend betoog wordt op art. 16 ook gewag gemaakt van kerkengoederen, doch in den text van het artikel worden dezelve niet genoemd, en schijnt dus hier cenige omissie te bestaan. De schadeloosstelling, van welke bij art. 17 wordt ge- wag gemaakt, moet naar billijkheid komen, ten lasten van dengeen, die door de verordening van art. 16 gebaat of bevoordeelt wordt; doch de inhoud van het toelichtend betoog heeft mij doen twijffelen, of het oogmerk ook zijn konde, deze schadeloosstelling ten lasten van 's rijks schatkist te brengen, en dit zoude, mijns oordeels, niet zijn, zooals het behoorde; maar misschien is dit ook niet zoo de algemeene bedoeling geweest. In het 7e hoofdstuk, handelende van de justitie, wordt in art. 138 bepaalt, dat alle regters voor hun leven door den koning worden benoemd. De benoeming van alle regters door den koning komt 168 CONCEPT-GRONDWET. mi; volkomen juist en noodzakelijk voor; maar ik mag bij deze gelegenheid met geen stilzwijgen voorbijgaan, dat het ter bevordering van de goede administratie der justitie toch nuttig en aanmoedigend is, dat over het algemeen in de regterlijke orde bij de benoemingen een zekere bevordering van mindere tot hoogere rangen plaats grijpe en dat het dus van belang is, dat de koning bij iedere benoeming goed en door de regterlijke collegien bij iedere benoeming goed en door de regterlijke collegien zelve worde voorgelicht en`daardoor alle reden tot klagte zelve worde voorgelicht en`daardoor alle reden tot klagte en ontmoediging worde voorgekomen. Om deze redenen en ontmoediging worde voorgekomen. Om deze redenen zoude ik het niet ondoelmatig oordeelen, dat de koning zich bij iedere vacature opgaven of nominatien van eenige personen, door het geregtshof of regtbank zelve opge- personen, door het geregtshof of regtbank zelve opge- maakt, liet voorleggen en, zonder in het oogloopende noodzakelijkheid, niet buiten dezelve de benoeming deed, en misschien zoude het dan nuttig zijn in het aangehaalde 138e artikel agter de woorden door den koning benoemd 138e artikel agter de woorden door den koning benoemd nog deze woorden te voegen: „Op den voet en wijze nader door de wet te bepalen." De onderscheide benamingen van regtbanken van eer- sten aanleg en van districtsregtbanken in de 2e afdee- ling van hoofdstuk 7 sub A en B voorkomende, zijn dunkt mij niet juist, omdat zij de onderscheiding niet wel schijnen uit te drukken. Het zal toch wel de intentie niet schijnen uit te drukken. Het zal toch wel de intentie niet zijn, om in iedere gemeente een regtbank van eersten zijn, om in iedere gemeente een regtbank van eersten aanleg daar te stellen, maar deze regtbanken zullen der- zelver regtsgebied ook, ten minsten wat kleine gemeen- tens aangaat, over meer dan eene gemeente en dus over een zeker district moeten uitstrekken en ik zoude dus denken, dat men alhier den naam van regtbanken van eersten aanleg behoudende, dan voor de hoogere regt- banken liever den naam van geregtshoven zoude moeten bezigen. Van meer belang is eene andere aanmerking, de zaak zelve betreffende, en zij bestaat hierin, namentlijk dat, daar bij art. 149 de vervolging en bestraffing van mis- daar bij art. 149 de vervolging en bestraffing van mis- daden bij uitsluiting wordt toebetrouwd aan ten hoogsten vijf districtsregtbanken, die bovendien volgens art. 149 nog met de behandeling van burgerlijke zaken zoowel ter eerster instantie als in appèl zullen worden belast, deze bepalingen, zooals die daar liggen, naar mijn inzien, vol- bepalingen, zooals die daar liggen, naar mijn inzien, vol- strekt onuitvoerlij k zijn. strekt onuitvoerlij k zijn. CONCEPT-GRONDWET. 169 Ik geloof wel, dat vijf hoven of regtbanken van appèl voor ons land genoegzaam zullen zijn en dat er zelfs veele gewigtige redenen voor pleiten, om dit getal niet te vergrooten; maar dan geloof ik tevens, dat men niet de geheele behandeling van zaken, het strafregt betref- fende, bij die vijf regtbanken zal moeten laten; maar een gedeelte van die behandeling bij de regtbanken van eer- sten aanleg zal moeten overbrengen, en het is op deze gronden, dat ik, blijvende in den geest van het ontwerp, zoude voorstellen om, ten aanzien van de regtbanken van eersten aanleg, achter artikel 148 nog te voegen: „behalven met de behandeling der zaken in de vorige artikelen genoemd, zullen de regtbanken van eersten aan- leg ook belast kunnen worden met het vervolgen en straffen van geringe overtredingen en om de districts- regtbanken a -- geregtshoven — -- behulpzaam te zijn in het ontdekken en het doen van voorafgaand of eenig verder onderzoek bij gepleegde misdaden, zooals dit een en ander nader bij de wet zal worden bepaald." In het 8e hoofdstuk, van de financien handelende, heb ik met genoegen in art. 163 eene bepaling aangetroffen, die mij zoo dikwijls als hoogstwenschelijk is voorgeko- men, dat namentlijk de gewone middelen van inkomen, die volgens een vast stelsel in werking zullen worden gebragt, aan geen telkens terugkomende beraadslaging zullen onderworpen zijn, maar blijven voortduren, tot- dat eene latere wet daarin veranderingen of wijzigingen zal hebben bevolen. Maar minder verkieslijk is mij toegeschenen, hetgeen in art. 166 gezegd wordt, dat voor ieder hoofdstuk der begrooting eene afzonderlijke wet moet worden voorge- steld, daar toch inderdaad alle de takken van uitgaaf met elkander in een zeker verband staan, hetgeen ligte- lijk door eene afzonderlijke behandeling kan worden ver- broken, die ook dikwijls tot zeer langwijlige en uiteen- lopende beschouwingen aanleiding zal kunnen geven; maar misschien behoort ook dit onder de punten, waar- mede men iets aan de opinien zal wenschen toe te geven, hetgeen men dan ook met minder gevaar schijnt te zullen kunnen doen, als eenmaal de bepalingen van art. 163 in werking zullen zijn. In art. 161 van het ontwerp wordt bepaald, dat de I 70 CON CEPT-GRONDWET. nationale schuld, gevestigde en af loopende, wordt ge- waarborgt, en hoe gaarne ik dit punt onaangeroerd wenschte te laten, mag ik echter mijne twijffeling aan- gaande de voortdurende en geheele waarborging dezer schuld, indien men niet met de woorden spelen wil, niet verbergen; bij art. 199 der Grondwet van 1815 wordt gezegd: dat de schuld jaarlijks wordt in overweging ge- nomen in het belang der schuldeischers van den Staat, en misschien ware het beter soortgelijk artikel, daar men nu aan gewoon is, in de plaats te stellen; edoch ik waag mij misschien zeer ten onregt met te spreken over een zaak, aati welke ik zeker geen nieuw of meerder licht kan aan- brengen. Nog veel meerder ben ik beschroomd, mijn oor- deel over den inhoud van het 9e hoofdstuk, van de defensie handelende, te zeggen, daar ik anders, hoezeer over het algemeen met die bepalingen instemmende, eenigzins zoude twijffelen, of hetgeen in art. 168 over het niet in soldij nemen van vreemde troepen, anders dan niet in soldij nemen van vreemde troepen, anders dan voor den dienst der koloniën, gezegd is, schoon over het algemeen goed te keuren, echter niet wat al te onbepaald wordt vastgesteld. In het aanhangsel van het ontwerp wordt bij art. 4 aan de leden der tegenwoordige Eerste Kamer van de Staten- Generaal een inkomen van drie duizend guldens verze- kert; maar deze bepaling komt mij voor in tegenspraak te zijn met de stelling, dat door de geweldadige afscheu- ring van België de Grondwet van 1815 zonde zijn komen te vervallen ; want is die Grondwet vervallen, dan is ook de instelling der Eerste Kamer met alle de gevolgen van dien komen weg te vallen en er is daarvoor geen schade- vergoeding aan de leden verschuldigd; doch indien het gevoelen, om de voorgestelde Landdag uit twee Kamers te doen bestaan, konde opgaan, zoude de koning welligt aan de leden der tegenwoordige Eerste Kamer door eene nieuwe plaatsing eenige vergoeding kunnen toebrengen. Eindelijk zoude ik nu nog dienen te spreken van den inhoud der mij medegedeelde concept-Proclamatie; dan vermits ik ten dezen, aanzien geen andere gedachten voe- de, dan die ik bereids de eer heb gehad, bij eene vroegere memorie op den 3 Maart j.l., met opzicht tot een vooraf- memorie op den 3 Maart j.l., met opzicht tot een vooraf- gaand onderzoek door eene commissie van aanzienlijken, voor te dragen, verzoek ik de vrijheid te mogen hebben, CONCEPT-GRONDWET. 171 mij daaraan verder met eerbiedige onderwerping aan beter oordeel te gedragen. (Eigenh. oorspr.) x. BRIEF VAN VAN MAANEN AAN DEN KONING. 1) 's Gravenhage den 13 Maart 1839. Na zorgvuldig onderzoek heb ik onder mijne papieren, tot het onderwerp, door -Uwe Maj. in de conferentie van gisteren aangeroerd betrekkelijk, geene andere gevonden clan de minuten van twee zeer uitvoerige geheime rap- porten, door mij op den 31 Jan. 1832 2) en 29 Aug. 1832 3 ) uitgebragt, en. bij deze overgelegd. ik meen echter mij zeer goed te herinneren in den jare 1831 aan Uwe Maj. te hebben overgegeven eene zeer korte door mij vervaar- digde pro memoria, vervattende de weinige artikelen der Grondwet, welke naar mijn nederig inzien verandering zouden behoeven te ondergaan. Naastdenkelijk echter is dat stuk het opstel zelve geweest, zoodanig als het mij uit de pen is gevloeid, althans vinde ik daarvan geene minute. Herinnerende ik mij voorts, dat hetzelve door mij aan Uwe Maj. is overgegeven in eene der wekelijk- sehe conferentien van December 1830, of van het begin van January 1831, en althans anterieur aan den 20 Ja- nuary 1831, op welken dag door mijnen ambtgenoot van de buitenlandsche zaken aan de Staten-Generaal de mede- deeling is gedaan, gedrukt op bladz. 74 en volgende des eersten deels van het Recueil de pièces diplomatiques, en bij welke mededeeling het onderwerp van veranderingen in de Grondwet ter sprake is gebragt — -- ibid. bladzijde 85 en 86 — —4). Weinige weken later, en wel op den 24 Febr. 1831, 1) Zie de noten op blz. 51 en 59. 2) No. II van deze uitgave. 3) Colenbrander, t.a.p. blz. 113. 4) Bedoelde pro memoria van Van Maanen is ons onbekend. Zij bevindt zich ook niet in Gedenkstukken X4." 172 CONCEPT-GRONDWET. is in den Kabinetsraad een ander onderwerp, met dat der veranderingen eenigermate verbonden, in beraadslaging geweest, namelijk dat der centralisatie. Daaromtrent had ik mijne wijze van beschouwing eenigermate uitgewerkt op het papier gebragt tot leidraad mijner in den Raad uit te brengen meening. Ten overvloede neem ik de vrij- heid, die aanteekeningen aan Uwe Maj. bij deze insgelijks ter inzage aan te bieden. 1) ik hope niet onbescheiden te zijn, wanneer ik Uwe Maj. zeer eerbiedig verzoeke, mij alle deze minuten na gebruik te willen doen terug zenden. De minister van justitie, Van Maanen. (Eigenh. oorspr.) 1) Dit advies bevindt zich mede in de door ons gebruikte por- tefeuille, doch kon hier, als niet ter zake, worden weggelaten tefeuille, doch kon hier, als niet ter zake, worden weggelaten HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL MAARTEN HARPERTSZOON TROMP, GEHOUDEN AAN BOORD VAN 'S LANDS SCHTP AMELIA TN DEN DARE 1639, MEDEGEDEELD DOOR S. P. L'HONORt NABER. Toen Dr. M. G. de Boer, in 1911, zijne studie „De Armada van 1639" had doen verschijnen1), hadden zijne lezers alle reden om verlangend uit te zien naar publicatie van de belangrijkste geraadpleegde documenten, aller- van de belangrijkste geraadpleegde documenten, aller- eerst naar die van het journaal van Tromp zelf. Wèl mochten zij denken, dat het onderwerp nu van alle kan- ten was bekeken, dat alleen documentenuitgave te wen- schen overbleef. In dien gedachtengang kwam ik er omstreeks 1924 toe, Tromps journaal af te schrijven en van eene voorloopige annoteering te voorzien. Ik stelde mij bovendien voor, dat afschrift mijnen vriend den Kapitein ter Zee J. C. M. Warnsinck, die mij reeds eenmaal aan zich had verplicht, als welkomstgeschenk aan te bieden bij zijn op handen zijnden terugkeer uit Oost-Indië. Op grond van over- leggingen, die hier buiten beschouwing kunnen blijven, zou de heer Warnsinck niet aver mijn manuscript be- schikken; het bleef alzoo, tot gelegenheid van publicatie zich eens zou voordoen, onder mij berustende. Die gele- genheid deed zich in 1928 op even ongezochte als onver- wachte wijze voor. Ik had toen het voorrecht kennis te maken met Lieut. C. R. Boxer, die, mijn afschrift inziende, den lust voelde 1) Groningen, Noordhoff, 8vo. 174 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL ontwaken om Tromps journaal in het Engeisch te ver- talen en met de vereischte toelichtingen uit te geven. Tot die onderneming wilde ik natuurlijk graag het mijne bij- dragen. Tromps journaal in het Engel sch vertaald en aldus voor het wereldpubliek gebracht, daarmede kon de goede zaak alleen gediend wezen ! Zoo stelde ik dan mijn afschrift ter beschikking van Mr. Boxer, die met ijver aan den arbeid toog en ons in 1930 verraste met zijn „The journal of Maarten Harpertszoon Tromp" 1), een werk fraai van uiterlijk, fraaier van innerlijk, f a i r- m i n d e d vóór alles! m i n d e d vóór alles! Voor Engelsche lezers, die niet bekend waren met de studie van Dr. de Boer, moest Boxer wel het een en ander opnieuw verrichten dat door eerstgenoemde al was gedaan, al zou een Nederlandsch auteur zulks zeker wel hebben nagelaten. Het trof echter allergelukkigst, dat Boxer twee nog ongebruikte bronnen kende : te we- ten, een belangrijk rapport van Dom Francisco de Mello (een Portugeesch opperofficier in de Armada) en het dagboek van Peter White, den schipper (Master) van Admiraal Pennington, die het commando voerde ter reede van Duins. Door het gebruik dat Boxer van die beide bronnen maakte en bovendien door het raadplegen, van moderne, op triangulatie berustende zeekaarten, bracht hij zijn werk op een ander, een meer nautisch peil dan bereikt was door Dr. de Boer, die de oorzaken van de uit- zending der Armada, de ontwikkeling der plannen, zoo- mede de bestaande controverse Fruin-Ising aan grondige beschouwing had onderworpen. Bij overeenkomst van doel, is er dus verschil in de uitvoering der beide studies: wat voor den eenen auteur hoofdzaak was bleef voor den anderen meer bijzaak. De studies vullen elkaar aan en wie zich mocht verbeelden, dat Boxers arbeid dien van De Boer verder overbodig heeft gemaakt, zou zich ver- gissen. Over Boxers hoogstverdienstelijk werk heb ik het mijne gezegd in Bijdragen' voor Vaderlandsche geschie- denis en Oudheidkunde, 193o, p. 14o vlg.; de I-leer Warn- sinck deed desgelijks in het Marineblad, 193o, p. 325 vlg. Bij eene gewichtige opmerking door hem gemaakt aan- 1) Cambridge, The University Press, 8vo. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP.175 gaande het slot van het gevecht van den i6den Septem- ber, meen ik mij te moeten aansluiten. Wat is, na dit alles, nog te doen overig gebleven? Uit- gave van documenten, zal wel het eenig antwoord zijn en gaarne wil ik daartoe medewerken. Het Utrechtsch Historisch Genootschap vroeg mij mijn afschrift van Tromps journaal met de noodige toelichtingen uit te geven. Het volgt hier. Hoogst wenschelijk was mede eene uitgave van Peter White's dagboek. Ook deze is thans aan de orde. Boxer namelijk, beloonde mij met een fotostaat naar het zeldzaam exemplaar van (lat geschrift, dat in het British Museum berust en hij machtigde mij mede tot de publicatie daarvan „in any form''. Het ori- gineel zal nu door het Historisch Genootschap een vol- g-end jaar worden uitgegeven, het zakelijk gedeelte bood ik, in het Nederlandsch vertaald, aan bij het Tijdschrift „Onze Vloot". Met deze bescheiden, namelijk de jour- nalen zoowel van Tromp als van Peter White, wordt, naar valt te denken, in de eerste behoefte aan documen- ten voorzien. Naar Dr. de Boer verzekert 1), die te Brus- sel heeft gewerkt, kunnen ook de archieven aldaar nog veel belangrijks opleveren. Op publicatie te zijner tijd (laatvan, valt (lus ook nog wel te hopen. '1'r(-mps op het Algemeen Rijks-Archief te 's-Graven- page berustend journaal =), hetwelk door Boxer (p. 69 vlg.) zeer afdoend is beschreven, is eene copie die ver- moedelijk is vervaardigd voor den Luitenant-Admiraal Ja- cob van Wassenaer, van wien wellicht enkele niets om 't lijf hebbende marginale noten (exclamaties slechts) af- komstig zijn, waarin Mr. J. C. de Jonge de hand van Tromp meende te herkennen 3). Het origineel is denke- lijk bijgehouden door den secretaris Berckelo 4), wien de tekst toch dikwijls door Tromp is in de pen gegeven, naar valt te besluiten uit het gebruik (zoo nu en dan) van den eersten persoon enkelvoud gemaakt. Het doeu- 1) Tijdschr. voor Geschiedenis, XLV, 3, p. 317. 2) Admiraliteitscolleges, XLVII, 1. 3) De Jonge, Zeewezen, Derde Uitgave, I, p. 367, noot 1. 4) Zie journaal op 29 April. 176 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL ment is vrij netjes geschreven maar toch achteloos ge- copieerd. Dit vloeit voort uit enkele nalatigheden en mis- slagen, reeds door Boxer opgesomd en blijkt uit de aan- teekeningen hierna volgende. In het jaar 1637 hadden de Luitenant-Admiraal Phi- lips van Dorp en de Vice-Admiraal Liefhebber, om rede- nen thans niet nauwkeurig bekend I ), hun ontslag uit 's Lands dienst verkregen 2) en einde October 3) waren te hunner vervanging benoemd : Maarten Harpertszoon Tromp, destijds Beleider van de Equipage der Kustsche- pen te Rotterdam 4) en Witte Corneliszoon de With, laatstelijk Schepen van en Diaken te Brielle, beiden ge- wezen vlaggekapiteins van Piet Heyn. Hunne diensten zouden onmiddellijk worden gevorderd, want reeds d e s t ij d s verwachtte men eene Spaansche vloot in het Kanaal, die troepen zou overvoeren naar Duinkerken. Om deze vloot op te wachten, kruisten Tromp en Witte in de open monding van het Kanaal tusschen Portland Bill en Alderney, waar hun den 23sten December bleek, dat de Armada elf dagen te voren, door donker en mistig weer begunstigd, onopgemerkt was doorgeslipt, haar op- dracht had volvoerd. Afgezonden kondschappers bericht- ten op den 31sten dat de Spaansche vloot, die op 38 bodems werd geschat, Duinkerken had bereikt 5). Het voorbij glippen van dezè Spaansche Armada gaf een andere wending aan de verrichtingen van de Staat- sche vloot gedurende de eerstvolgende maanden van het jaar 1638. Er viel nu vooral op te treden tegen kleinere eskaders of zelfstandig ageerende schepen van Duinker- ken. Tromp verdeelde zijne vloot in twee eskaders ; hij kruiste met het zijne tusschen Lizard en Beachy Head, hij droeg aan Witte de With met het tweede eskader de 1) Verg. Elias, Schetsen, I, p. 113. 2) De Jonge, Zeewezen, Derde Uitgave, I, p. 268. 3) Leven en Bedrijf van Witte de With, in B. en M. Histor. Gen. XLVII, 1926, p. 53(7) sub 24. 4) Elias, Schetsen, I, p. 114. 5) Tromps journaal van dat jaar in dato 23, 26, 31 Dec. 1637. Ook Leven en Bedrijf, p. 100(54). Ook Leven en Bedrijf, p. 100(54). MAARTEN. HARPERTSZOON TROMP. 171 wateren van Beachy Head tot den Maasmond ter be- waking op. Weer werden de Nederlanders door de Duin- kerkers verschalkt: een tiental dezer, door Witte ter hoogte van Wight voorloopig gevisiteerd 1), wist door een goed volgehouden list te ontkomen en de bestem- mingshaven te bereiken. In den zomer bleek noodig Duinkerken rechtstreeks te blokkeeren, hetgeen met meer of minder macht van schepen werd volgehouden. Of die blokkade op den duur veel nut opleverde, mag worden betwijfeld. Den 2 i sten Augustus 1638 liepen zeven schepen en jachten uit Duinkerken om den Noord; zij keerden den tosten September met eenige gemaakte prijzen binnen Ostende terug. Eene maand later, den 22sten October, liepen achttien onzer vijanden naar bui- ten. Het gelukte Witte, die destijds voor Duinkerken het bevel voerde, hen te dwingen tot den terugtocht, die evenwel ras werd gevolgd door een nieuwe uitbraak. Uit voorzichtigheid liep Witte toen naar de Groote Visscherij in de Noordzee, alwaar ook de vijand zich liet vinden, maar zonder dat het tot een groot treffen kwam. In December viel de Staatsche vloot grootendeels weer in hare havens binnen. Iets later, Februari 1639, werd een groote slag ter reede van Duinkerken geleverd; Tromp behaalde daar eene overwinning, die den vijand voor- loopig het uitloopen belette, doch niet wegnam dat deze, reeds in Maart daaraanvolgende, bij mistig weer en gun- stigen wind, door het Nederlandsch cordon brak en zijne bestemming in de noordelijke Spaansche haven van La Corunha wist te bereiken. Het dagboek van Peter White begint met de vermelding van de bijzonderheden van dit gevecht van Februari. Tromp, die omstreeks het ein- de van Maart naar Holland moet zijn afgereisd, kwam den 29sten April weer in de vloot. Wat daarna in de Noordzee en het Kanaal voorviel, leert ons zijn journaal. De jaren 1637 en 1638 zijn om zoo te zeggen de studie- jaren geweest, die noodig waren om op het terrein zelf te leeren, hoe het Kanaal op doelmatige wijze tegen op- komende Spanjaarden en uitzwermende Duinkerkers was 1) Leven' en Bedrijf op 25 en 26 Januari. Ook Tromps journaal in dato 8 Febr. 1638. Bijdr. en Meded. LII. 12 178 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL te bekruisen. Het jaar 1639 zou toonen in hoeverre Tromp en Witte de With het vraagstuk onder de knie hadden gekregen. Bij lezing van het journaal moet op enkele bijzonder- heden worden gelet. Allereerst is er de schrijfwijze van de geografische eigennamen, die men in één woord „hei- densch" zoude noemen, hadde niet de voortreffelijke Deensche geleerde J. Knudsen de oude gedrukte Neder- landsche leeskaartboekjes (waarvan het oudste is ver- schenen in 1532) aan een kritisch onderzoek onderworpen en de resultaten in vergelijkende tabellen neergelegd 1). Met behulp van Knudsens uitgaven, met name die van het boekje van 1532, gelukte het bijna immer de onwaar- schijnlijkste verbasteringen en wanvormen te verklaren. Bijzonderen last geeft de tijdsbepaling, waar deze tot ons komt in uitdrukkingen als „zooveel uren op zon". Hier moet men liefst maar over heen lezen, daar men vrijwel nimmer kan uitmaken of een zeker aantal uren voor of na zonsopkomst of ondergang, dan wel voor of na den midslag is bedoeld. Moeilijk ook, valt uit te maken van welke. mijlen Tromp zich placht te bedienen. Is de Lui- tenant-Admiraal conservatief geweest, dan heeft hij in den dagelijkschen dienst gebruik gemaakt van de oude Waghenaer-mijl ten bedrage van 5,355 K.M.; is hij met zijn tijd meegegaan, dan heeft hij de Snellius-mijl van 7,155 K.M. als eenheid gebezigd 2). Praktisch maakte het weinig uit. De koersen en peilingen zullen in beginsel wel rechtwijzend zijn bedoeld, daar de zeelieden van het midden der I7de eeuw de kompasnaalden miswijzend onder de rozen bevestigden en wel voor ongeveer 8° noordoostering, welk bedrag misschien iets grooter is dan de werkelijkheid op de Noordzee en in het Kanaal zou hebben getoond. Gegevens dienaangaande zijn schaarsch; daarom loont het hier de moeite, te verwijzen naar eene 1) Zie Joh. Knudsen „De kaert vander Zee van Jan Seuerszoon (1532) ". Kopenhagen—'s Gravenhage, 1914 en verdere soort- gelijke uitgaven. 2) Zie Timeëis, De mijl voor het jaar 1617, in Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Genootschap, 2de Serie, XXXVII, 1920, p. 514 vlg. Ned. Aardr. Genootschap, 2de Serie, XXXVII, 1920, p. 514 vlg. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 179 uitlating van den kaartenmaker Goos in zijn „Lichtende Columne" van het jaar 165o: „Voor de gemeene zeevaart „van hier te Lande op Oosten, Noorwegen, Engeland en „Frankrijk of Spanje worden de stalen (om de lely te „doen recht noorden wijzen) onder de rozen vastgelegd „omtrent twee derden streek van het Noorden naar het „Oosten. De strekkingen en koersen van het eene land „naar het andere in de gemeene paskaarten worden ook „gemaakt na zulke kompassen, sulks dat men die daar- „mede bezeylt zonder dat men behoeft de kompassen te „veranderen of eenige andere rekening daarop te maken. „Op verre reizen ... is het hoognoodig scherpelyk daar „op te letten hoeveel de naald van het noorden wijst zoo „over wat zijde etc," 1) Ten slotte de vraag: hoe moeten wij ons, bij het lezen van dit journaal, de leidende persoonlijkheden voorstel- len? Als zeelieden van ruime en rijke ervaring voorzeker, maar vooral niet als bezadigde bedaagden; integendeel, als jonge menschen juist in de kracht van hun leven. De Luitenant-Admiraal Tromp is niet ouder dan 42 jaar, de Vice-Admiraal de With is juist 4o, de kapitein Van Galen 35 jaar oud. Zoo moeten wij ons dan ook Tromp niet voor den geest halen volgens de mooie ets van J. de Frey naar Jan Lievens, welke Boxer natuurlijk als aan- trekkelijke titelpagina liet reproduceeren, maar wij moe- ten ons hem denken met de jeugdige, pittige gelaatsuit- drukking en het kortgeknipte donkere haar, waarmede hij staat afgebeeld op de zeldzame gravure, die in den antiekhandel bekend staat als „Tromp met de kogels". S. P. L'H. N. 1) Zie vooral over dit onderwerp: W. van Bemmelen, The obser- vations made with the compass . .. and the isogonoc lines ... 1640. Verschenen als Bijlage van J. E. Heeres, Abel Janszoon Tasman's Journal. Amsterdam, 1898, fol. 180 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Anno 1639. JOURNAEL GEHOUDEN BIJ DEN HEER LIEUTENANT AD(MIRAEL) TROMP GAENDE MET HET SCHIP AMELIA 1) IN ZEE TEN DIENSTE VAN DEN LANDE, ANNO 1639. Den 23 April i6 3 9 hebben wij afscheijt genomen van Haer Ho. Mogenden mitsgaders Sijn Hoochheijt en sijn des avonts tot Rotterdam 2) gecomen. Den 25 dito smorgens over den Briel na Hellevoet gereijst, en sijn savonts op Hellevoetsluijs gecomen, vin- dende de Heeren Feltram ende de Heer de Jong 3) al- daer, en ons schip soo ongereddert, en tvolck onbe- ta(elt) 4) als oijt gesien is. Den 26 dito smorgens roette dach quam ick nef- fens de directeurs met geit aen boort, maer conden niet betalen, waren den gantschen dach met alle man besich met goet over te nemen, en tschip op te redde(ren), een uijr na son begonde te betalen, en hadde meest gedaen, snachts ten 2 uijren betaelden 4 maenden soldie, een maent beuijtgelt, alsoo ons volck voor desen 2 maenden hadde gehadt, maect te samen drie maenden. Den 27 dito losten noch een partie schuijte(n) 5), quamen de soldaten aen boort, en redd(er)den soo veel mogelijck was, de wint Z.W. met stijve coelte. Den 28 dito smergens de wint Z.W. met regen en 1) Twee stukken (mooten) uit den grootera mast van dit schip zijn nog te zien in de Groote Kerk te Rotterdam, alwaar zij eeuwenlang, bedekt onder een marmerbeschildering, het orgel hebben geschraagd. Bij de jongste herstellingswerken werden zij verwijderd en in hun natuurlijke kleur opgesteld in een der koor- kapellen. Het schip Amelia staat afgebeeld bij Boxer tegenover kapellen. Het schip Amelia staat afgebeeld bij Boxer tegenover p. 94. Het heeft nog torentjes op de galerijen. 2) Natuurlijk vermeldt Tromp hier niet, dat hij den vooraf- gaanden 13den April zijn tweede huisvrouw Aaltje Jacobsz van Arckenboudt in de groote kerk aldaar had begraven. 3) Vermoedelijk de Directeuren, vermeld op 26 April. 4) Zie volgenden datum. 5) Schuiten: lichters. MAARTEN HARPERTSZOOti' TROMP. 181 wint en ongestadich weder, redden en graeijden,1) ons schip, omtrent den middach lichten wij ons ancker ende na de middach lichten wij ons dagelijcks ancker 2) en meijnden te laveren, maer de groote mast 3) waeijde over de boort, dreven tot eerbij de Goereesche haven, en tsavonts roerde het moij weder, staechden en taliden 4) gelijck wij de 26 dito hadden gedaen. Quamen uijt Den 29 dito smergens voor den dach was de wint het Goereesche gat: oost, doch cramp allenxkens om de zuijt, sonnenopganck Lt, Adm. Tromp, lichten wij ons ancker neffens Capteijn Van Diemen en Cap. Van Diemen. zeijlden het gat uijt. Vonden buijten de Capiteijns als in Lach voor de margine staet, maeckten datelijck seijl en deden ons best Mase: Vice Adm. om de west, na dat wij onse secretaris Berckelo met mis- De With, Col- ster, Vijch, sive van ons vertreck, aen Haer Ho. Mo. als Hoochheijt l3rederode, hadden affgeveerdicht. Opten dach liep de wint Z.Z.W. Voornham, Keert de Koe, met motregen. Naede middach leijdent om de oost, en lialffhoorn, Ringelssen. sonnenonderganck weder om de west, doen stont West- Misten: Muijs cappel Z.O.t.0. van ons 3 mijlen, seijlden W.Z.West drie die in de Macs was gc- glasen 5). Inde eerste wacht begont hart te coelen, namen ioopen. ons groot marseiji in, en seijlden met schooverseijlen 6), de wint Z.West. Den 3o April de wint Z. met hart weer, seijlden noch met schooverseijlen W.Z.V. nae W. aen. Ons want reckte soo seer dat wij mosten talien 7), souden anders 1) Dit werkwoord, dat in het journaal herhaaldelijk voorkomt, wordt in dorpen als Scheveningen nog wel verstaan. Graaien is het overzijde winden van een schip, gepaard gaande aan het schoon maken en opnieuw voorzien van deszelfs bodem onder de waterlijn. Zie Wdbk. der Ned. Taal i.v. graaien. Tromp spreekt (11 Mei) ook wel van het graaien van het want, bedoelende daar- mede waarschijnlijk lapzalven (teren). 'y) Het anker, dat tot het laatst in den grond bleef liggen en tegen het vloedtij instond. Ter reede van Hellevoetsluis: het stuur- boords anker. 3) Vermoedelijk is alleen de steng van den grooten mast be- (-oeld; anders zou er meer oponthoud zijn ondervonden. 4) Zetten stagen en want aan. 5) Anderhalf uur. 6) De onderzeilen: grootzeil en fok. 7) Stijf zetten. I 82 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL perijckel hebben geloopen ons mast te verliesen. Omtrent de son Z.Z.O. wendent om de oost, doen lach den toorn van Orforsnes 1) W.t.N. van ons 3 mijlen. Sonnenonder- gang wast wat beter weder, en middernacht werdent stille. Den eer st en Me ij smergens quam de wint Z.O. Wij wendent om de W., seijlden Z.W. aen, spraken een Deen comende van St. Tubes 2), die verclaerde geen Duijnkerckers gesien te hebben, noch van schepen uijt de Carune 3) niet gehoort en hadde, lieten hem onbescha- dicht varen. Wij gaven Capn Ringelsen 280o Lbs hart broot, 8 brandewijn oxhooffden bier, een Ton gort, een ton groen errten, 200 branthouten, aende Vice Admirael De Wit goo Lbs broot met de sacken daerbij en 50o safte brooden. Ontrent de clocq drie uijren liep de wint Z.Z.W. Wij leijdent om de West, doen lach 't Voorlant 4) Z.W. ten Z. van ons 6 mijlen, sonnenondergangh W.Z.W. Seijl- den Z.Z.Oost, de wint Z.W. Opten dach waren ons ge- passeert 4 voorwintzeijlders, doch niet gesproocken, doen d'eerste wacht uijt was leijdent om de west. Quornen in Den 2 d i t t o smorgens metten dach de wint Z.W. de Hooff den: Lt. Adm. leijdent om de oost, een uijre op son liep de wint Z.Z.O. Tromp, Vice Admir. De wendent om de Z.W. Ontrent 6 uijre sagen wij Calis Cliff With, Cap. Brederoode, en tvoorlant, seijlden ons coers Z.W. aen. Vernamen een tolster, Vijch, partije schepen inde Hooffden, liepen daer na toe, de Diemen gaet rya huijs, Post, eerste quam bij ons en was Capiteijn Muts, de rest waren Halffhoorn, Voornham, Zeeuwen Jan Evertsz met sijn 6 seijlen. Wij lieten onse Ringelsse, lootsman Cornelis Bos 5) aen lant setten, met acte soo Keert de Koe, Muijs. eenige schepen in Duijns quamen, datse haer op spoe- Vinden doer: Vice-Adm. dichste souden begeven tusschen Poortlant en Kiskas- laic Evertss, Command. Banque, Vlie- ger, Gloey Oven, Abram 1) Orfordness aan de kust van Suffolk. Krijnssen, 2) Setubal, een der portugeesche zouthavens. Hollaer. Comen bij 3) La Corunha, in Noord-Spanje (Galicië); ter wille van de ons: den jongen eenheid heb ik mij van deze spelling bediend, al wijkt zij hier en Waterdrincker, daar af van de spelling in het journaal. Destijds was La Corunha Gerbrant Janssen. Soma een oorlogshaven, thans is het een groote koopvaardijhaven en is 20 int getal. de oorlogsbasis geheel verlegd naar het naburige Ferrol. 4) Noord- en Zuid-Voorland (oostkust van Kent). 5) Deze man treedt telkens en telkens in het journaal op. Tromp gebruikte hem als agent en factotum te Dover. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. i83 sen 1), om de vlagge al cruijssende te vinden. Ordineer- den Capiteijn Van Diemen naer huijs te gaen, met brie- ven aen Sijn Hoochheijt en met eenen aen te spreecken tot Calis en mede nemen d'passagiers aldaer sijnde, mits dat de Capiteijn van Diemen soude overgeven soo veel victualie als hij soude connen missen, gelijck hij lede. Na son scheijde Capiteijn van Diemen van ons, en guamen bij ons 2 Amsterdammer schepen van t Collegie; Capi- teijn Waterdrincker en fan Geerebrantsz. Waren doen als in margine. Setten ons coers Z.W., de wint Z.Oost. Capiteijn Soetendael was weijnich bewesten ons met een convoij, sijn best doende nae Diepe. 7 glasen in de eerste wacht wendent om de zuijt, de wint schoot met een regenbuije suijtwest, doen lach de Cingels 2) Z.W. van ons een mijl. D e n 3 smorgens de wint Z.Z.W. Wij wendent on- trent ten 7 uijre om de west en snijder son wenden wij van Vierley 3) en namen onse marsseijls in, de wint Z.W. ten W. Zuijdwesterson leijdent van de wal, doen lach Bevesier 4) west van ons 212 mijl, seijiden Z. ten Oosten, de wint Z.W. ten W. met een rouwe coelte. k26) Den 4 d i t t o smorgens sonnenopganck was de wint Z.W. Wen,dent om de west, doen lach Diepe 5) van ons Z.O., 6 á 7 mijlen, weijnich sijnde gewent liep de wint Z. tot Z.Z.O. soodat de sonne Z.Z.W. begon hart weder te worden, tot een topseijlscoelte, wij namen marsseijls in om onse schepen in te wachten, die wij deur den doncke- ren motregen niet conden sien, weijnich daer naer begon het een Tempeest te stormen, namen onse focke opten bouch 6) en lietent met een seijl drijven, tegens den avont schoot den wint W.Z.W. Wij dreven noort aen. 1) Portland Bill op de Engelsche, Les Casquets op de Fransche kust (bij Cap de la Hague). 2) De Hoek van Dungeness. 3) Fairlight, beoosten Hastings, dat ter zee veelal Fairlee word genoemd. Beach' Head, Bevesier is vermoedelijk een wanvorm van Pevensey. 5) Dieppe. t;) Vermoedelijk bedoeld: voerden de fok met afgeslagen bonnet en de fokkera laag neergestreken. 184 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Den 5 dito smorgens de wint Z.W. ten Westen niet noch een hart vaerweer 1), wendent om de zuijt met een zeijl, doen lach Bevesier 2) O.N.O. van ons 3 mijlen, wij waren maer 15 zeijlen, vermisten 4 van onse schepen, ten 7 uijren spraken wij een pynas comende uijt W. India, was van Hoorn, wilde na Texel, hadde noch vrient noch viant bewesten ons gesien. Wij staechden en taliden onse groote mast, dat gedaen sijnde leijdent om de zuijt, en onse vermiste schepen quamen weer bij ons. Het werd allenxkens moij weder, soodat wij sonnenonderganck wenden van de france cust, sijnde ontrent 4 mijlen daer van, de wint als vooren. Den 6 dito smorgens de wint S.W. ten W. Son- nenonderganck wendent om de W., doen lach Bevesier N. ten W. van ons ontrent 4 mijlen, de wint W.N.W. en de sonne S.W. wenden wijt van de Cust, doen lach het Seijnhooft 3) Z. en Z. ten oosten van ons ontrent 4 mijlen. Capiteijn Abram Crijnsse seijnde om ons te spreken, seijde Capiteijn Ringelssen hem hadde gelast ons te seg•- gen dat hij geen vers water meer in sijn schip hadde 4), daer over wij naer hem toe liepen, en gaven hem sonnen- onderganc 3 vaten Water. Doen lach Struijsraet 5) Z. van ons 6 á 7 mijlen, de wint Z.West. Den 7 dito smorgens sonnenopganck, de wint Z. Z.O. met regen na harden wint, namen onse groote mars- seijlen in, seijlden Z.W.t.W. Gisten sonnenopganck Cabo Berchleeu 6) S.W. van ons 8 a 9 mijlen. Dito na den middach, setten de marsseijlen wederom bij, en een uijr op son wendent (bij) 't Eijlant Wicht aen zee, sonnen- onderganck lach de Westnaelde 7) N. van ons 4 mijlen, seijlden Z.Z.W., de wint west, met schoverseijlen. Den 8 Me ij smorgens de wint W. liep opten dach 1) Vaarweer = ruw weer. 2) Beachy Head (Pevensey). 3) Cap d'Antifer. 4) Verg. 10 Mei. 5) Etretat bij Cap d'Antifer, in het Leeskaartboek van 1532 geheeten Struyszaert. 6) Berchleeu is Cap Barfleur, in het leeskaartboek van 1532: Berchvliet. Berchvliet. 7) Aan de westpunt van Wight. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 185 na suijen, ontrent 6 uijren wenden wij 't om de West, tot 9 uijren quam bij ons een spaensche prijs, geladen met Canarij wijnen, genomen onder 't Eijlant van Groot Canaria, sijn wil hebbende naer Angola. Was genomen Ontmoeten Pietge Bane- van Capiteijn Pietge Banckers caper van Vlissingen, daer kers prijs. was in sijn Lieutenant Jan Jans Roos om de prijs naer Vlissingen te brengen, hadde noch vrient noch viant ge- sien en versocht convoij, maer dorsten hem geen geven, maer raden hem naer Seijnhooft 1) te loopen., vertrou- wende hij daer convoij soude vinden, alwaer hij ontrent zuijder son sijn coers na toe stelde en wij W.Z.W. aen, doen lach Cabo Haga Z.W. ten Z. van ons 4 a 5 mijlen, de wint Z. ten Oosten met motregen, welcke motregen continueerde met groote dickte en doncker. Sonnenonder- gang leijden wijt om de Z.Oost, gijden onse focke op en lietent met een zeijl drijven, doen lag de Kiscassen 2) Z.O.t.Z. van ons drie mijlen. Den 9 dito smorgens, de wint Z. met donckeren motregen, de cloc 7 uijren claerdent op, setten onse focque bij, wij vermisten 2 van onse schepen. Ontrent ten 8 uijren wenden wijt om de W., seijlden West aen, gisten doen Cabo Hage 3) Z. van ons 7 mijlen., de son zuijen werden wij onse 2 schepen gewaer, quamen nae ons toe, waren de Capiteijnen Abram Crijnsse metten Gloeijenden Oven 4). Setten onse maersseijls bij, tot te- gens sonne ondergang, doen wenden wij 't om de oost, gisten doen Poortlant N. ten N. 5) van ons 334 mijlen, namen onse marsseijlen in, seijiden Z.O.t.Z. de wint Z.W. ten Z. met een hart topseijl met donckere regenbuijen. Den I o dito smorgens de wint Z. ten W. met doncker motachtich weer, ten 7 uijren wendent om de west, gisten doen Cabo Haga Z.Z.W. van ons stijff 2 mijlen en conden echter door de mot niet sien, 3 uijren op zon seijnden Capiteijn Ringelssen, die gaven wij 6 ton vers water en aen Capiteijn Mus een oxhooft groene 1) Cap d'Antifer. 2) Les Casquets, rotsen beW. Cap de la Hague. 3) Cap de la Hague. 4) Naam van een dier kapiteins. 5) Er staat: N.t.N. 186 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL erten, 2 ton gort, 1 1/4 ton boter, I doen 1) zeijlgaren, deden oock meest de rendevousbrieven aen al onse sche- pen brengen. Nae son spraecken wij een Engelsman van Londen, comende uijt de Straet 2). Hadde geen fransche vernomen 3). Sonnen ondergang, de wint Z.W. Gisten doen Poortlant N. ten 0. van ons 5 a 6 mijlen, seijlden met schoverseijlen W.N.W. aen. Den selven dito doen de eerste wacht uijt was wenden wij t om de zuijt. (2r) Den I I Me ij smorgens de (wint) West na West Z.W., setten onse coers Z. ten Oosten, ontrent Z. ten Oosten sagen wij tlant Garnesee 4) S.S. Oost en Ornaij 5) O.Z.Oost van ons. Gijden de zeijlen op en graijden G) ons want, seijnden al de Capiteijnen aen boort, en bevonden een partije die waren ontbloot van water, daerover wij lircderoode en Ringels gaen resolveerden dat Capiteijn Commandeur Brederode met om water. Capiteijn R ingelssen met al de leedige watervaaten van de vloot Boude loopen onder Poortlant om water, en oock haer schepen te krengen 7). Sonnenonderganck scheijden sij van ons, doen lach de westhoeck van Ornaij suijtoost ten Z. van ons 4 a 5 mijlen. Leijden met schoverseijlen om de West. Dito gaven wij aen Waterdrincker 8 ende aen Jan Gerbrantsz 4 soldaten van de Heer van Dircx- lant over. Den I 2 dito smorgens het luchie N.W. doch still. Seijnden al de capiteijnen aen boort, hielden Crijchsraet, Jan Doens- sen, lootsrnan Jan Doenssen lootsman geweest hebbende opte schepen, wert ge- executeert. doen het een tegens Vuijlbaert 8), het ander tegens Golden 9) aen sijn gebleven, de Capiteijnen Jaques Forant en Symon Cool. eerde gecondemneert drie reijsen van 1) Een „kluwen". 2) Naar spraakgebruik: Straat Gibraltar. 3) Voor fransche, vermoedelijk te lezen spaansche. 4) Guernsey. 5) Aurigny, Alderney. 6) Zie 28 April. 7) Overzij halen en schoonmaken. 8) Bank even bewesten de haven van Duinkerken; het vaar- water tusschen die bank en den wal heette het Scheurtje. Het Scheurtje was de eigenlijke binnenree van Duinkerken. De wes- telijke ingang was gedekt door een fort: het houten Wambuis. 9) De Goodwin Sands, beoosten Duins. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 87 de reele, tkielhalen, tlaersen, door zijn zieckte, ouderdom en gescheurtheijt 1) geexcuseert, alle sijn gagie gecon- fisqueert, inhabil verclaert, geen ampt noch voor loots noch stierman op slands schepen van oorloge te laten gebruijcken, op peijne, soo hij bevonden werde, mette koorde daer over gestraft te werden ende eijndelijck voor schelm aen teerste lant gesleept. Werden oock geexami- neert Hendrick Steve, Luijtenant van Capiteijn Voorns tot wiens laste de Capiteijn Geweldige Steenbergen eeni- ge papieren hadde aenboort gesonden, noopende eenige moetwill die de voornoemde Steve op Hellevoetsluijs soude hebben bedreven, hetwelck hij meest ontkende, en aennam contrarie te doen blijcken, daerover dat stuck in surcheantie wiert gehouden. veerde mede uijt den Capi- teijn Halfhoorn gehaelt en bij den crijchsraet geexami- Henrick veert eenen Heijndrick Janssen van Rotterdam de Vader Tanssen teerlaechge-Hans de rijffelcramer ffelcramer woonende in de Santstraet 2) 1n 'aen hebben- den Roemer, werde door den Advocaat Fiscael ex offitio e, went ge- xamineert. te last geleijt, doot gesteecken te hebben eenen Hercules Antheunissen, daer vader van was Claes Domp, jegen- woordich noch woonende bij de Sleutelsteech opten Schiedamschen Dijck 3), twelcke hij met vollen monde bekende, sonder eenige excuse, daer over den Crijchsraet hem aenseijde dat sij hem tot naerder gelegentheijt tijt gaven, om sooder ijetwes noch was bij hem ofte ijemant anders te vinden tot sijner ontschuldiginge, en soo niet (27 verso) dattet niet hem slecht soude afloopen en werde op onse Cap. Hollaer hut geapprehendeert, resolveerden dat Capiteijn Hollaer gaet nae de cartme. met sijn onderhebbent Fregat sonde doen een keer na de Carune 4), om te besien oft de Spaensche vloot daer noch lach, ofte niet, oock mede te becomen eenige visschers, ofte andere aldaer opte cust, om daer uijt te verstaen eenige verseeckertheijt als mogelijck is van voorszegde Vloot, welcken Hollaer savonts van ons scheijde. Wij gaven over aen Vice Admirael De Wit 6 ton lengh, 300 brooden, 6 bossen lont, 2 stucken vers runtvlees, aen 1) Zijn liesbreuk. 2) Reeds toen een rumoerige Rotterdamsche zeemansbuurt. Thans gesaneerd. 3) Het is of men een modern politierapport leest! 4) La Corunha in Galicië. 188 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Capiteijn Vijgh 6 ton lengh, 200 pond stockvis, 9 ton, e ... 1) en potten, aen Colster met Vijch, Capiteijn Mus een half sleten schoverseijl. Sonnenondergang lach Or- naij 2) Z.Z.O. van ons 4 mijlen, zeijiden met schoverseijl N. aen, de wint W.N. West. Doen d'eerste wacht uijt was wendent om de zuijt. Den 13 Me ij smorgens de wint W.N.W. met een mofje coelte, de clocq 6 uijren wendent om de noort, doen lach twesteijnt van Ornaij Z.Z.O. van ons 3% mijlen, onse schepen waren 4 a 5 mijlen verspreijt. Suijder son werden 2 schooten van onse schepen geschooten, dicht onder Poortlant, was apparent een vreempt schip dat wij sagen, ontrent haer en daerna sijn cours nam. -- Wij wendent om de Z.W., doen lach Poortlant ontrent 3 mij- len N.N.O. van ons. Liepen tot sonnenonderganck om. de wijt, doen wenden wijt om de noort, den westhoeck van Ornaij Z.O. van ons 4 a 5 mijlen van ons, onse schepen waren wederom tropt 3) bij den anderen, seijiden N. ten O. met schoverseijlen. Den 14 dito smorgens de wint N.W., te 6 uijre wenden, verspreijt sijnde om de West, doen lach Poort- lant N. ten 0. van ons 3 mijlen. Was liefflick goet weer. Opte dach gijden wij al de zeijlen op en lieten het drijven, ontrent te mitswege tusschen Poortlant en Kiskassen. ontrent te mitswege tusschen Poortlant en Kiskassen. Sonnenondergang lach twesteijnt van Ornaij 4) Z.Z.O. van ons 5 mijlen, leijdent met schoverseijlen N.N.W. aen, het luchjen Z.W. doch weijnich coelte, onse schepen wa- ren noch een stuck verspreijt, maer lagen met thooft na den anderen toe 5). Den 15 dito sonnenondergang s) was de wint 0. Z.O. Ornaij lach Z.O. ten Z. van ons 5 mijlen. Wij setten ons koers om te spreijen W.Z.W. aen, tot zuijerson, wen- dent doen om de West, gisten doen Goutstaert 7) N.N.W. 1) Woord onleesbaar. 2) Aurigny, Alderney. 3) „Getroept", d.i.: weder bij elkaar verzameld. 4) Aurigny, Alderney. 5) Dus met convergeerende koersen. 6) Verm. te lezen zonnenopgang. 7) Start Point. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 189 en N.W. ten N. van ons 8 mijlen, seijiden tot een uijr op son N.O. ten Noorden aen, wenden doen aen zee, gisten doen Poortlant N.O. ten N. van ons 8 mijlen, de wint 0.Z.0., seijiden met schoverseijien zuijt aen, waren ons opten dach gepasseert io voorwintseijlders, meest En- gelssen, en waren eenige bij onse schepen gesproocken. (28) Na son quam Capitein Abram Crijnsse ons spreecken, die verclaerde 2 Engelschen opte dach te hebben gesproken, ')en Lt. Atlln. die seijde dat des viants vloot noch niet en was gearri- Fromp, Vice ,dm. Jan veert ende geen viant hadden vernomen. i,vertsz, Vice 1dm. de With, Den 16 Mei smorgens was het luchjen W.Z.V. .chout bij Wij werden 16 a 20 schepen gewaer, liepen daer na toe .Tacht Ban,- iue, Colster, en waren alle Engelschen, die meest na de Straet, en een Vijch, Ringels, Commandeur na Oost India wilden. Hadden mede van des viants arri- Jan Pouwels, vement nijet vernomen, noch niet verstaen dat de viant Cap.n. Abram Crijnssen, eenige schade hadde gedaen. Capiteijn Colster met de Cap.n. Adriaen Janssen, Vice-Admirael de With seijden op gisteren gesproken te Cap.n. Brede- roode, Com- hebben Engelsen, die waren comen seijien met 6 Staten mandeur Post Schepen tot de lengte van Poortlant, daertoe wij ons ap.n. Claes Ham, Keert de coers setten N.O. ten 0. aen, doen was de clocq 6 uijren, Koe, Halff- hoorn. het luchje quam N.N.W. Het hooge lant van Dortmuth Vent collegie lach N.W. van ons 6 mijlen, de clocq g uijren werden van Amster- dam: wij 8 schepen gewaer 0. ten N. van ons, maeckten daer Cap.n. Jon- gen Water- jacht op, nabij haer comende, de son Z.Z.W., waren, het drincker, onse waterhaelders, Capiteijn Brederode en Ringelsen 1), Cap.n. Jan Gerbrants. hadden bij haer de 6 Staten Schepen bij de Engelssen op Wt t Colic- gie van Rot- gisteren vermeit, die onder ons waren bescheijden, de terdam: schepen en Capiteijnen genaemt als volght Captn tjonge Cap.n. Musch. Wt t Colic- Hoen en Cornelis Meij uijt de Admiraliteijt vant Noor- gie vent Noor- der Qr.: derquartier tschip den Salamander, schipper Laurens van Cap.n. tjon- Bachuijsen, van de W. Indische Compagnie met 40 stuc- ge Hoen, Cap.n. Corn ken, van particuliere gehuijrt een schip met 28 stucken, Meij. Gehuijrde de Schipper Fredrick Pietersz van Enchuijse, noch ad schepen tot Amsterdam: idem met 20 stucken, de Schipper Lambert Henricxs van de Snip, noch ad idem een fleuijt met 28 stuken, de schip- Compie van W. Indië: per Jan Jacobsz Lops van Medenblicq. Wij deden de Laurens Prs. schip, Schip Capiteijnen als Schippers 2) aen boort comen, brachten r'redric Pie- ters, tschip Lambert Hen- ricxsz, schip Jan Jacobsen 1) Op 11 Mei naar Portland vertrokken om water. Lops van Me- 2) Lees: zoo de kapiteinen (van de admiraliteitsschepen) als denblicq. Totalis 24 de schippers van de bijgevoegde schepen. I 90 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT–ADMIRAAL schepen en Cap,n. Hollaer drie brieven van Cornelis Bos 1) en van Glarges 2) met was na de Ca- een copie vanden Grave de Chareste 3), een vanden Am- rona is 29 stux. bassadeur Joachim 4), een van Mr. Maes 5). Wij deden de 6 nieuwe schepen bij provisie bij ons blijven en gaven haer ordinaris en extraordinaris seijn en rendevousbrieven. Het was stillekens en ijder haelde sijn water uijt de waterhaelders. Stierden Capiteijn Gloeijenden Oven onder Goutstaart s) en Abram Crijnsz onder Gernesee ?.) en beWesten de Kiskassen 8) tot Spions 9), om waert moge- lick de verwachte Spaensche vloot onder tlant heen cruij- pend ons niet quame te passeren, waren doen bij den anderen als in margine staet, sonnenondergangh de wint N. Leijdent met schoverseijlen om de West, Poortlant lach N.N.W. van ons 3 a 4 mijlen. Den I 7 dito 2 uijren voor dach, de wint noch noorden vernamen 4 vreemde schepen, haer cours heb- bende om de Oost. Wij maeckten marsseijls bij, en hiel- den daer na toe, en onse naeste schepen haer spreecken- de, wierpen het om de West, metten Bach vernamen wij beoosten ons 3 schepen, daer de Vice Admirael de With met sijn Esquadre na toe wende, bij haer comende schoo- ten eenige eerschoten. Te 6 uijren wij om de West, en Jan Evertsz om de zuijt, vernamen 2 schepen onder de (28 verso) wal, en daer na toe, voor Dortmuijden bij haer comende, was het de Gloeijende Oven, op gister avont van ons gescheijden, hadde den Capiteijn Tybout, Capiteijn Ca- per 10) van Vlissingen bij hem, coomende uijte West. Ver- claert opten 21 Maert opte ree van Saffy 11) gesproocken 1) Tromps loods (zie 2 Mei) die gedurende den kruistocht zoowat diende voor agent te Dover en Duins. 2) De Ned. agent te Calais. 3) D.e Graaf van Charaste, gouverneur van Calais. 4) Albert Joachimi, Heer tot Oostende, Ned. gezant bij het Hof van Engeland. 5) Wie deze is blijkt niet. 6) Start Point. '7) Guernsey. 8) Les Casquets. 9) Als „verkenners". to) Lees: kaperkapitein. 11) Op de kust van Marokko. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. I91 te hebben seecker Engels Schipper, comende uijt Calis- malis 1), die verclaerde datter 15 Engels conincxschepen uijt Spangen lagen, doen hij vertrock, geladen vol Infan- terie, gedestineert na de Carune 2) om naer Vlaenderen te gaen, maer alsoo daer seeckere tijdinge quam dat de Silvervloot opte comst was, soo werden de schepen ge- krengt 3) en voor 2 meenden gevictualieert, en gesonden na Tersera 4) om de voorszeijde Silvervloot, alsoo t ren- devous aldaer was. Wij sagen ondert lant noch 14 seijlen haer cours houdende om de west, quam aen ons boort Capiteijnen Commandeur Veen en Tjaert, comende uijt t Goereesche Veen, Tjaert, Lieuen de gadt, bracht een brieff van Sijn Hoochheijt 5), als Blau- Zeeu alle 3 Capiteijnen hulck en Cornelis Bos 6) waren opten I I vandaer geseijlt, komen bij ons.de Capiteijn de Zeeu was haer tot Doevers gerencon- treert, en nef f ens haer gecomen en bij den Vice Admirael de With gebleven, overgevende victualie aen Capiteijn Halffhoorn. Sonnenonderganck lach Goutstaert W.N.W. van ons 6 mijlen, de wint N., met stilte, leijdent met schoverseijlen om de Oost, en onse schepen versamelt, soo veel als sij met stilte conden. Den 18 Me ij smorgens was het geel 7 ), Goutstaert Houden lach W. ten N. van ons 6 mijlen. Wij hielden crijchraet erijgsraet. en communiceerden denselven crijchraet den brieff van Sijn Hoochheijt op gisteren door Capiteijn Veen gebracht die vermelde, dat wij des Conincx van Spangies geit en volck, dat uijt Spangie na Vlaenderen mocht comen, sou- den aentasten, tsij in wat natien haer schepen die moch- ten bevonden werden, ten 2 dat wij een cleijn Engels scheelzie sonde doen huijren, met last te gaen na de Ca- rune, om des viants vloot verspiet hebbende, ons daer 1) Dat is: Cadix. 2) La Corunha in N.W.-Spanje. 3) Overzijde gehaald en onder de waterlijn schoon gemaakt. 4) Terceira, een der Azorische Eilanden hetwelk door de schepen uit Amerika in 't zicht placht te worden geloopen. 5) Inhoud, zie 18 Mei. 6) Bos is Tromps loods, zie 2 en 16 Mei. Blauhulk was equi- pagemeester te Hellevoetsluis, naar b.v. blijkt uit Res. S. G. 27 Oct. 1639. 7) Er staat „geel". Verm. moet er staan „heel" gevolgd door eene omschrijving van het weder. 192 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT–ADMIRAAL Senden veel spions uijt en van te verwittigen, ten 3 dat wij spions 1) int eijnde vant verhandelen Cancel souden seijnden, om de voorszegde vloot te ver- den hrieff van Sijn Hooch- spien. Opt eerste point werde datelijck acte gedepescheert 1ieijt. aen ijler Capiteijn, flatmen opt aldercivylste soude visi- teren alle de schepen uijtte west 2), off die geen spaens volck off geit in hadden, en die in hebbende over te geven, en bij onwillicheijt, ons daer te dragen als vian- den; opt 2de point is bij de crijchsraet inpracticabel ge- oordeelt sulcken Engelschen spion te huijren die ons eenich voordeel soude connen doen, door reden d'Engel- schen nijet en sijn te vertrouwen, en dat oock in Spangie in observantie is, wanneer sConincx schepen off armade gereet leijt om zee te kiesen, dat dan al het vaertuijch wert gearresteert, Jatter op veel mijlen na ontrent haer leijt, en soolang wert gehouden, tot dat de voorszeijde Armade is vertrocken en haer desseijn is volvoert, maer is te dien fine, alhoewel alreede bij ons opten 12 deser Capiteijn Gerrit Hollaer gestiert was inde Carune om met alle middelen te verspieden de voorszegde vloot en ons daervan advertentie te doen, noch geordineert Capi- teijn Gloeijende Oven als Commandeur neffens Capiteijn Veen met hun beijde fregatten te gaen schoonmaken in Vaelmuth om in aller haest haer te begeven na de Carune ten eijnde als boven, om de voorszeijde Vloote te ver- spieden ende die daer noch vindende, daer te blijven leggen, daer omtrent te blijven ende cruijssende tot die uijtcompste, ofte teijnde haer victualie sullen sien, en soo haest die soude uijtcomen dan datelijck een van hun beijde ons comen waerschouwen, en dat de andere om- trent de Vlote souden blijven, tot hij sage dat die een gewisse cours namen, tsij achter Yerlant om ofte binnen 't Canael, en dat siende ons daervan advertentie comen doen, al schietende het Canael in, om ons daer na te reguleren; welcke Capiteijn Veen op dato naer Goutstaert ging om den Oven die last te brengen, die aldaer lach en cruijste. Opt derde poinct dat wij spions int eijnde vant Canael soude stieren, alhoewel van den 16 dito Capiteijn den Oven aen Goutstaert en Abram Crijnsse aen Gernesee 1) Verkenners. 2), Uit westelijke richtingen: te weten, schepen het Kanaal in sturende. MAARTEN IiARlPERTSZ00N TROMP. 19~ met hun fregatten hadden leggen cruijssen om te ver- spieden, soo is noch daerenboven geordineert niet alleen Cornelis Meij met sijn fregat in Capiteijn den Oven sijn plaetse aen Goutstaert te cruijssen, maer noch tusschen in Abram Crijnsse in de midden de Schipper Lambert Heijndricxs Smith x), noch daerboven Capiteijn Colster Brederode en aen de Kiskassen en Capiteijn Brederoode aen Poortlant, Capiteijn Col- ster gaen en wij mettet gros van 19 schepen in de midden tusschen cruijssen, den Benen onder Poortlant en Kiskassen; welcke verspieders alle acht Kiskassen, dt-n savonds in actie garen. Capiteijn Veen hadde mede ge- :cider onder Poortlant. bracht 2 jonge Edelluijden, den eenen genaemt Haersolte, den anderen Bloemendael, om in Vranckrijck aengeset 2) te worden, ten dien eijnde medebrengende een missive van Haer Ho.Mo. en int particulier van de Heer Art- solde 3), daer toe wij datelick ordineerden den Capiteijn Mus, die haer aen Cabo Hage 4) aen lant soude setten, die datelick vertrock. Werde mede andermael geexami- neert (le delinquant die een neerlaech heeft gedaen, opten 12 deser geexamineert geweest, die gaff een request in, daer in hij verclaerde, dat hij handtwinningh hadde en (29 verst=) groo t e apparentie van pardon, daerop geresolveert werf sijn request als bekentenis te seijnden aen Sijn Hoochheijt om advijs wat vant pardon mochte wesen. Suijderson lach Poortlant N.N.O. van ons. Vernamen 4 schepen beoos- ten ons. Stierden Capiteijn Colsters saloup daer na toe; waren Schipper Hans Lanchorst van Hamburch, ballast- scheeps 5) gedestineert na St. Sebastiaen 6), noch Schip- per Michiel Roeloffs van Hamburch, Schipper Jurien Scholten van Luijbecq, Schipper Lourens Peters mede van Luijbecq, alle drie geladen met zaet, gedestineert op Lisbon en verclaerden opten 16 dito tusschen Wicht en Bevesier 7) gesien te hebben, dicht onder tlant 5o a 6o seijlen, doch niet gesproocken, seijden haer coers om de oost hadden, twelck ons seer verwonderde dat die bij de I) Lees: Snip. Wij zouden zeggen: „af-gezel". 3) Wanvorm van Haersolte. 4) Cap de la Hague. 5) Wat men noemt, in ballast. 6) In Guipuzcoa, dicht bij de Fransche grens. 7) Beachy Head. Bijdr. en Meded. LII. 13 194 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL onse niet gesien en waren, op dato voeren wij aen boort van de gehuijrde schepen 1), visiterende haer canon, schepen de gehuijrde schepen 1), visiterende haer canon, schepen en volck twelck wij na behooren vonden. Sonnenonder- ganck 't luchien westelijck, liepen voor de focq O.N.O. aen. Den 19 Me ij smorgens N. en N.N.O. Poortlant lach te 9 ure N. ten 0. van ons 4 mijlen. Wendent om de noort, de wint liep N.O. en O.N.O. sagen Capiteijn Tij- bout .2) noch, alsmede onse spions, Brederode om de Noort Colster om de Zuijt, en noch 2 vreemde om de noort, noch een cleijn Engels schip om de oost en een schip om de noort. Stierden onse sloup aen boort om te visiteren en was een Engelsman, Schipper Thomas Gips van Londen, comende van 't Eijlant Sante ') uijt de Straet, geladen met krenten, hadde 7 weecken uijt Jubal- tar 4) geweest en niemant gesproken, noch wist geen nijeus ter weerelt, hij hadde in de nijeuwe Canael 5) ver- dwaelt geweest. Savonts sonnenonderganck lach Poort- lant N.O. 2 mijlen van ons, 't luchien West Z.W. doch heel calm. Lagen met het hooft om de zuijt. 3 Glasen voor sonnenondergangh hadden wij 4 schooten int Z.W. gehoort, en 2 glasen na son gijlen wij focke en besaens op en lietent drijven; de wint N.W. ten noorden. Den 2o dito smorgens was de lucht O.N.O. Poort- lant N.O. van ons 5 mijlen. Sagen drie vreemde seijlen daer wij met onse saloup aen 2 roeijden. t Eerste was een Engels bootje van Doevers, Schipper Willem Willemsz van Leijden 6), comende uijt de baij van St. Vincent uijt Biscaije 7) met freuijt, verclaerden 5 weecken daer van daen te sijn geweest en datter doen hij vertrock aldaer 8 a 9 man was geprest en gevoert na Gateria 8), daer 1) Zie de lijst bij 15 Mei. 2) De Vlissingsche kaper van 17 Mei. 3) Zante, beWesten het schiereiland Morea. 4) Gibraltar. 5) Het Verkeerde Kanaal (dat van Bristol) ? 6) Zoo staat er, lees Londen? 7) S. Vicente de la Barquera, aan de kust van de provincie Santander. Santander. 8) Guetaria, west van S. Sebastian. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 195 2 gallioens lagen, als mede 2 in de passagie 1) om de gail- (30) lioens te helpen brengen inde Carune 2) om gebruijckt te werden onder de verwachte Spaensche vloote die inde Carune noch lagen, en niet hadde verstaen datter meer schepen inde Carune waren gecomen, als die uijt Vlaen- deren 3). Den tweeden was van Londen, Schipper Mil- teriniuy 4) comende van Malgum 5), verclaerden ontrent Goutstaert gesien te hebben 8 fransche schepen met witte vlaggen en ontrent 20 bootgens, apparent fransche vis- schers met haer convoij ; verclaerden alle beijde, dat ons spion gedestineert aen Goutstaert aen haer boort, als bij de fransche geweest was. Wij setten de clocq 7 uijre ons coers Z.Z.O. aen. Suijer son wendent weer om de noort, lijnde de Kiskassen zuijd van ons 2 mijlen en Capiteijn Colster Z.O.t.O. 2 mijlen. Sonne onderganck quam Capi- teijn Mus weder in de vloot, hebbende de Edelluijden aen lant geset, en den i8den van ons gescheijden. Namen onse marsseijls in, tluchien N. doch variabel en stil, Poortlant lach N.N.O. van ons 5 a 6 mijlen. Sagen Capi- teijn Brederode tusschen Poortlant en ons, wesende ons spion I. D en 2 I Me ij smorgens was de wint N.O. ten 0. Wij werden een vloot van ontrent 26 zeijlen beoosten ons gewaer, liepen daer na toe, was een zeeusche vloote, comende uijt de Wielingen, haer wil hebbende naer Rochel, geconvoijeert door Capiteijn Bastiaen Tijssen van Ter Veer, die een brieff aen mij bragt vanden Admirael van Zeelandt, versoeckende alsser een zeeus Schip van oorloge naer huijs quam te gaen, aen soude loopen in Vaelmutht om mede te nemen tschip de Witte Flessche, aldaer vol wijnen geladen; nae dat wij die vloote hadden gesproocken, gingen sij haer cours ende wij leijdent om de noort, quamen noch bij ons 2 Nyeuwnederlantse 1) Pasajes, west van S. Sebastian, destijds een scheepsbouw- centrum en verwinterhaven van de Spaansche Terreneufvaarders (Boxer). 2) La Corunha. 3) Te weten: behalve het eskader uit Duinkerken. 4) Zoo staat er. 5) Malaga. 196 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIHAAL Lantsvaerders 1), geladen met koeij en, paerden, boeren en boerinnen, de een genaemt den Haen van Amsterdam, den anderen van Hoorn medebrengende een brieff van de West Indische Compagnie versoeckende dat wij de schepen tot buijten toe gelieffden te convoyeren. Capi- Cap.n. Joris teijn Joris quam mede bij ons uijt t Goereesche Gat, met met het roeij- ,r eht kompt Capiteijn Abraham Crijnsz, die door abuijs in plaets van ons. aen t Eijlant Garnese ') te cruijcen, onder Goutstart had- de geweest. Stuerden datelijck Tjaert als commandeur Cap.ns. nef f ens Capiteijn Joris Pieters mettet roeij j acht tot con- 'i' jaert en Jo- ris gaen na voij wande nyeunederlantsvaerders tot de lengte van r'aelmnth om schoon te ma- Vaelmuth, en dan daer in te loopera, om schoongemaeckt. ken. sijnde, haer datelijck wederom te begeven onder de Vlag- ge, medebrengende de Witte Flessche voornoemt om na huijs te bestellen. Opte dach wierden eenige Engelsche gesproocken die de een van Londen. Hij was geheten Thomas Graff, sijn wil hebbende na de Virginis, geladen met vrouwen, kinders en vivres, die verclaerde dat 3 weecken geleden tot Londen waren gehuijrt io groote schepen om te gaen na de Carune, te halen het Spaens geit en volck, doch cie Admirael Melord Van Noort 3) heeft tselve verhindert en is nagelaten; seijde oock Sijin Majesteijt van Engeland met sijn armee was getrocken na de frontier van Schotlant. Tegens de avont quam Adriaen Do- Schipper Adriaen Domens bij ons bescheijden, gehuijrt r.iens kompt hij ons. t Amsterdam voor 55o Guldens smaents, gemonteert met 32 stucken, gemant met 87 coppen, het schip lanck 137 voet, wijt 29, thol 14 Amsterdamsche voeten, was den 2den uijtgeseijlt ende door quaet weder in Texel geweken en den 12 weder uijtgeloopen. Naer dat wij hem soo extraordinaris als ordinaris seijnbrieven hadden gegeven, ginck hij aen kant. De wint was opten dach variabel met calmte, sonnenondergang lach Poortlant N.O. ten 0. van ons 5 mijlen, tluchien Z.U. Wij sagen uijt de Oost comen 2 schepen na ons toe. Doen d'eerste wacht uijt was wen- dent om de noort, de wint N.Oost. 1) Zoo staat er; bedoeld zijn schepen bestemd naar Nieuw- Nederland (N. York). 2) Guernsey. 3) Milord North (de Lord High Admiral, Earl of Northumber- land). MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. /97 Den 22 dit o. Smorgens de wint N.O. met een nu* coelte. Wij sagen een schip beoosten ons wenden, doch conden het niet beseijlen. Quanten bij ons 2 schepen op gisteren avont in de wint geien, waren Capiteijft Capt.n. Sluijs Sluijs en Matthijs Gillisz onder ohs bescheijden, opten met Matthijsz Gillis komen i6 uijt Texel en den io 1) uit Doevers geseijlt, waren hij ons, voor 4 maenden gevictualieert, quam een fleuijt deur onse Vloot loopen, stierden Sluijs daer na toe die hem visiteer de en bleeff bij hem leggen drijven tot uijt t gesicht. Snijder son wenden om de noort, doen lach t Westeijnt van Ornaij 2) S(uijt) van ons 2 mijlen. Capiteijn Colster quam aen ons boort, die verhaelde dat hij eenen Arent Pauwels van Vlaerdingen gesproken hadde, die een scheepken van Doevers, daer hij eergister vandaen quam, voerde, willende na Rochel, seijde dat Sijn Majesteits Armee van Vranckrijck lach tusschen Duijnkercken en Saint Omer, branden alles aff waer sij quamen, en date tusschen Satur- en Sondach opten vlaemschen bodem waren getrocken. Sonnenondergang lach Ornaij Z.O. ten 0. van ons 6 mijlen, met calmte gijden al onse zeijlen op en lietent drijven. 2 Glasen inde eerste wacht begon- sten wij te hooren schieten en duijrde tot 5 glasen uijt waren. Telden 74 a 75 schooten met groff 'canon. Was 0. ten Z. van ons alwaer wij t na toe leijden, met bouch- aerde 3) en jacht seijn doende. (31) Den 23 Me ij smorgens was de lucht westelijck, dootstille, sagen Capiteijn Colster beoosten ons, liepen na hem toe, verclaerden dat hij te nacht bij een viants fregat had geweest, doch door de stilte was hem ont- roeijt. Wij hielden crijchsraet en seijnden alle de Capi- teijnen aen boort, belasten haer alle een memorie te maken off het gebeurde dat de viant niet en quam en de Ho.Overheijt goet vonde, dat wij tot ultimo October off half November mosten uijtblijven, wat vivres off behoef- ten sij noch souden mogen van noode hebben. Stuerden cp.n. Vijch Capiteijn Vijch na La Houge 4) aende fransche cust, om gaat na de baij La Houge om te verspien ge- 1) Data niet in orde! Voor 10 te lezen 20? Iegentheijt om schoon te mae- 2) Aurigny, Alderney. eken en water te halen. 3) Bouch.aerck. Onduidelijk, al leest men bouchsaerden als op 17 Sept. 4) Een tegen de westelijke winden welbeschutte plet bezuiden 198 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL te verspieden off men aldaer niet schoon conde maken en water te halen, tgeen wij van noode mochten hebben. Sonnenondergangh na dat wij over en weer gecruijst had- den, lach Poortlant van ons 2 mijlen, stierden oock Capi- teijn Half-Hoorn in Colsters plaets onder de Kiskassen te cruijcen en acte aen Post om Capiteijn Brederode onder Poortlant te vervangen. Gijden onse zeijlen op en lietent met een zeijl drijven, de wint N.W. met moij weer. Den 24 dito smorgens, de wint Noord, vernamen een vloot van 24 a 28 seijlen, leijdent daer na toe, bij haer comende warent schepen die gemunt hadden na t patria, comende van Bordeus, Rochel, Nantes. Waren bij 2 con- voijers uijt de Mase, de Capiteijn Marinus Juijnbol en Pieter Breeck. Wij gaven haer last, hoewel haer acte vermelden na de Mase te gaen, datse de schepen soo voor de Wielingen en Maes eerst in salvo gebracht hebbende, die van Texel mede in salvo souden brengen en sijn soo van ons gescheijden. Wij seijnden alle Capiteijnen aen boort, die ons haer cedullen van behoeften 1) mede brach- ten. Capiteijn Post liep na de voorszeijde vloot, verclaerde dat de franse armade noch lach onder St Martin 2) om opte 25 gereet te sijn om zee te kiesen, doch niet wee- ten,de waerheen. Visiteerden mede een Engelsman van Londen, comende van Bordeus, was in Vaelmuth geweest en op gisteren morgen daer uijt geseijlt, seijde dat daer drie van onse fregats claer en gereet lagen. Was noch een Engelsman bij, genaemt Jan Jansz, comende van Bor- deus, en wilde na Texel. Sonnenondergangh, de wint West, namen onse marsseijls in, waren tusschen Poort- lant en Kiskassen; doen de eerste wacht uijt was wendent om de noort. Hadden opten dach Capiteijn van Diemen van Lije 3) op sien comen steecken. Den 25 Me ij _smorgens opten dach, de wint Z.Z. W., setten onse marsseijls bij, quam een regenbun dat wij Capiteijn die weder in mosten nemen. Capiteijn Van Diemen quam Van Diemen komt bij ons bij ons, bracht acte van Sijn Hoochheijt, dat hij hadde van huijs. Cap Barfleur, die echter voor het doel ongeschikt werd bevon- den; zie 30 Mei. In de geschiedenis bekend als La Hogue. 1) Zie den 23sten. Bedoeld zijn de victualieaanvragen. 2) Saint Martin de Ré bij La Rochelle. 3) Bedoeld van onder de „lij"? MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 199 (31 verso) gebracht onder t Seijnhooft 1) 40 persoenen ten dienste van Sijn Majesteijt van Vranckrijck, als mede een dupli- caat van Sijn Hoochheijts brieff 2), nopende het aental 3) van vreemde natien inhebbende Spaens gelt ofte crijchs- volck; ontrent de clocq 8 uijren wendent om de West, de wint liep N.N.W., Poortlant N.O. ten N. van ons 2 mijlen weijnich na middach werden wij int Z.W. een vloot schepen gewaer, maecten daer jacht na, doch con- den haer niet zeijlen, maer vernamen dat 3 seijlen bij- smackten, daer bij ons comende warent onse spions, Capi- teijn Lambert Halfhoorn, Capitein Abram Crijnsz en Schipper Lambert Heijndricksz Snip, die wij spraken, seijden de vloot die wij gesien hadden bij haer gesproken was, dattet een vloot was comende uijt de Mase, haer wil hebbende na Bordeus. Wij belasten haer goede wacht te houden, en dat sij ons op ons district souden vinden, al- waer wij sonnenondergangh ons coers na toe, settent N.O. aen met de schoverseijls, gisten Poortlant doen N.W. van ons i i it 12 mijlen, de wint N.W. Int jagen viel Capiteijn 't Jonge Hoen sijn groote stenge over boort. D en 26 dito smorgens de wint N.W. met een moije coelte, Poortlant N.N.O. van ons 5 a 6 mijlen. De son Z.O. vernamen 3 vremde schepen uijt de West, bij ons comende was 't Capiteijn Tjaert en Joris Pietersz comende uijt Vaelmuth, daer se door onse ordre schoon- gemaect hadden. Verclaerde Capiteijn den Oven met Veen 4) na de Carune vertrocken waren, bracht mede de Gap.n. Mus fleuijt de Witte Flesse 5), dien wij datelijck met Capiteijn gaet na huijs. Neemt mede de Mus naer huijs sonden. Gaven hem brieven mede op Witte Flesse. Cedullen van Doevers, Calis, Zeelant en Hollandt, als mede de cedullen dc behoeften `pan behoeften van al onse schepen 6), aen haer Ho.Mo. gaol na huijs. Na de middach scheijden sij van ons, hadden mede ver- claert Engelsche 7) te hebben, die seijden dat 1) Cap Antifer. 2) Zie op 18 Mei. 3) Lees aantasten? Verg. 18 Mei. 4) Zie hun last op 18 Mei. 5) Zie 21 Mei. 6) De victuaalaanvragen, zie 24 Mei. 7) Iets weggelaten, namelijk „gezien" of „gesproken". 200 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL de fransche armade was geseijlt na St Martini ), met ontrent Zoo zeijlen, waer onder veel branders waren, niet wetende waer sij haer wil hadden. Wij lasten den Vice- Admirael de With sijn groote stenge aen Capiteijn 't Jon- ge Hoen te geven 2), gelijck hij dele, wij cruijsten over en weer, soo sonnenondergang sagen t westeijnt van Or- naij 3) Z. ten 0. van ons 4 a 5 mijlen. Seijlden met scho- verseijlen N.N.O. met buijich weer. Wester son hadden wij 2 schepen van stenge onder Cabo Hage gesien 2 schooten schietende. Den 27 Me ij was de wint N.W. Sint Andries Lant 4) lach Z. ten W. van ons. Wij leijdent om de W. en maeckten onse marsseijis bij, ontrent te 6 uijren werden wij een vloot schepen gewaer, maeckten daer jacht na, daer bij comende wast een france vloot, meest grande partie 5) vaerders, sterck tusschen de 6o en 70 seijlen, (32) ons Toeij j acht, Capiteijn Joris, sprack haer, seijde de fransse armade van Sint Martijn vertrocken was. Wij staeckent bij de wint om de West. Ontrent ten 9 uijren wendent om de noort, doen lach Cabo Hage Z. van ons 2 mijlen. Wij seijlden N. ten 0. en N.N.O. aen tot de clocq 2 ure. Leijdent doen wederom om de west, de Westnaelde van Wicht N.N.O. van ons en de hoeck van Sint Andries Lant 6) N. ten W. met een hart topseijls en buijich weer. Weijnich voor son quam Capiteijn Half- hoorn te louvert in de vloot en hielt ronder spreecken bij ons. Wij leijdent om de N.N.O., Cabo La Hage lach Z. van ons 4 mijlen. Den 28 dito smorgens was de wint N.W. De cust van Sint Andries Lant 6) lach N.N.W. van ons 2% mijlen. Wij wendent om de West en seijlden Z.Z.W. Ten 8 uijre setten wij ons grootmarsseijl bij, met een rouwe coelte, 1) Saint Martin de Ré bij La Rochelle. 2) Zie 25 Mei. 3) Aurigny, Alderney. 4) Het hooge land achter St. Albans Head, maar de richting Z. ten W. is foutief opgegeven. Voor Z.t.W. lees N.t.O. Verg. 28 Mei. 5) Partie in den zin van „projet formé entre plusieurs person- nes". Zie Dict. de l'Acad. nes". Zie Dict. de l'Acad. 6) Zie heervoren op 27 Mei. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 201 ontrent savonts te 6 uijren gijden onse seijlen op en tali- den 1). Haelden, water uijt Capiteijnen Tjaert en Joris Pietersz. Commandeerden Tjaert voor spion na de Kis- kassen en Capiteijn Joris aen Poortlant om Capiteijn Post te vervangen, en Capiteijn Halfhoorn bleeff bij ons. Son- nenondergang lach t westeijnde van Ornaij Z.O. ten 0. van ons, 3 mijlen. Leijdent met schoverseijlen om de N.O., de wint N.W. ten Noorden. Den 29 dito smorgens metten dach, de wint N.W. ten N., wij wenden om de west, Ornaij lach Z. 0. ten Z. van ons 4 a 5 mijlen; was een vreemde fluijt in de Vloot ,9,-ecomen, was met sijn boot aen ons boort, en t was Jan Pietersz. Bonstee 2), geladen met vivres voor 4 a 5 maen- den voor Capiteijn Brederode en Capiteijn Post. Ten half 9 uijren wendent over de ebbe om de oost. Wij sagen noch 2 seijlen S.S.W. van ons, presumeerden den eenen Tjaert en den anderen liep om de West, werde noch bij Capiteijn Colster gesproken, een Hoornse fluijt sijn wil hebbende nae Rochel. De clocq 4 uijren seijnden al de Capiteijnen aen boort en resolveerden, dat Capiteijn Bre- derode als commandeur met capiteijn Post soude loopen, met de victualie fleuijt, schoon gemaect sijnde, dan over te nemen; sonden noch daer bij om schoon te maken de Capiteijnen Ringels en Keert de Koe. De reden waerom die in Garnesee gesonden werden was, omdat men de fleuijt in zee niet conde lossen en wederom ballasten, ten 2den de N.W. en N.N.O. winden, ten derden het hooge stroom 3), ten Oden om schoone schepen te crijgen, ten 5den om 't gat te visiteren en water te halen. Sonnen- ondergang lach Poortlant N. ten Westen van ons 4 mij- len. Wij seijiden met de schoverseijien W. ten N., de wint N. ten Westen. Den 30 Me ij smorgens de wint N.N.O. met hart Zetten het want stijf. 2) De schipper van het victualieschip; blijkbaar een goede be- kende en altijd in de vloot welkom. 3) De getijverschillen zijn aan de Fransche kust veel grooter dan aan de Engelsche kust en van die verschillen moest men het hebben, om de schepen droog te zetten. 134j gewoon spring heeft Guernsey 79 d.M. verval tegen Falmouth 4' en Portland 29 d.M. Zie ook 8 Juni. 202 BET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL (32 verso) schoverseijlsweer, seijlden N.W. aen„ Wij seijnden Capi- Na Garnese: Cap,n. Hol- teijn Post bij ons, seijden hem dat hij Capiteijn Brederode laer, Cap.n. soude volgen na Garnese en dat sijn acte in Brederode den Oven, Cap.n. Veen. was, waer over sij alle haer coers na Garnese setten en Spions tus- schen Gout- scheijden van ons. Wij bleven als in margine staet met staert en Gar- ons 19 sterck, quam Capiteijn Tjaert van afteren ons in nese: Cap,n, Abram Krijn- seijlen. Ontrent de clocq 9 uijren wendent om de oost, se, Corn. Meij, Cap.n. Schip- doen lach Goutstaert W. ten N. van ons 2 mijlen, het per Snip, werd allenxkens opten dach goet weer, setten marsseils Cap.n. Tjaert aen Kiskassen. bij, passeerden om de west te louvert van ons 2 mijlen 1), Cap.n. Joris aen Poortlant. sagen een groote Engelsman, met een cleijn scheepie, de Tgros tus- Capiteijn Tjaert deden wij aenseggen dat hij op sijn schen beijden: Adm. Tromp, wacht soude gaen bij de Kiskassen, daer hij hem datelijck Vice-Adm, Dc Witli, Vice- nae toe vervoechden, passeerden opten dach een partij Adm. Jan Engelssen, daer wij 2 van spraken, comende uijt Duijns, Everts, Comm. llancke, Cap.n. haer wil hebbende om de West en wisten van geen viant Coaster, Ham, plc Zeeu, Half- te seggen. Sonnenonderganc lach Poortlant N.O. ten N. hoorn, Van van ons ontrent 6 mijlen, quam bij ons Capiteijn Vijch Diemen, Sluijs, M. Gi- uijt de baij La Hougue, die hij onbequaem gevonden had lissen, Comm. Jan Pouwels, te setten 2), en daer van een hart mede bracht, de wint Cap. 't Hoen, N.N.O. met stilte. Cap. Water- drincker, Cap. Den 31 dito smorgens was t calm, dreven rontom, Jan Gerbrants. Sctzippers: Poortlant lach van ons N.O. ten N. Wij verstelden ons Lourens Pie- tersz, Fred. groot ezelshooft 3), sagen een partij Engelse schepen een 1'ietersen, Jan stuck beWesten ons, onse andre schepen graijden 4) en Jacobs Lops, Aar. Do- krengden mede haer schepen. Ontrent de midlach quam mentsz. Cap. Vijctt een luchien uijt de W.Z.W. Sagen een schip uijt de West Jul La Rouge, comen, was een Engelsman, schipper Jan Ja : comende in Garnese: Cap. Bredero- uijt Genua 5). Wist niet nijeus, dan seijde elf weecken de, Cap. Rin- gels, Cap. voorleden aen Cabo de Loop Consalva 6) bij hem waren Post geweest van de West Indische Compagnie de schepen Naer Hu ijs met brieven: Walcheren, de Robbe ende Nassau, gedestineert met Cap. Mus, slaven naer Brasil. Wij setten onse coers noort aen na Poortlant, tegens de avont quamen bij Capiteijn Joris 1) Vermoedelijk te lezen: zeijlen. 2) Om er te ankeren in verband met zijn opdracht van 23 Mei, 3}, Een verbindingslid van mast en steng. 4) Zie noot bij 23 April, 5) Lees, in verband met wat er volgt, voor Genua: Guinea. 6) Cabo de Lopo Goncalves op ongeveer 1° Z.Br. aan de W.-kust van Afrika. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 203 Pietersz onse spion bij Poortlant. Hij hadde niet nijeus. Wij gaven hem een matroos over tot verstercking van sijn volck. Sonnenonderganc leijden wij t met schov er- seijls om de West, de wint W.N.W., doen lach Poortlant N.O. van ons 2% mijlen. Den eersten Jun ij smorgens de wint N. Seijl- den W., ontrent de clocq 8 uijren wendent om de oost, doen lach Goutstaert W. ten N. van ons 4 mijlen. Na den midlach liepen wij na een zeijl, bij hem comende, soo wast Abram Crijnsz, die maer voor 9 dagen water en 3 weken victualie hadde. Wij gaven hem 6 oxhoofden water, en tegens de avont liep hij na sijn wacht en wij leijdent met stilte N.O. ten N. aen, de wint N.W. Garnese lach Z.O. van ons 6 a 7 mijlen. Den 2 d i t t o smorgens de wint N., Poortlant N. ten 0. van ons 4 mijlen. Wij gifden onse seijlen op en hielden Crijchsraet en haelden drie matroosen kiel 1), (33) vder 3 remsen en met het natte gat voor de mast voor schelm aen lant en al haer gagie verbeurt, sij waren ge- loopen van Capiteijn Sluijs, de eene genaemt Thomas Andriesz van Anslo, opten schipper Adriaen Domensz, de andere sijnde twee gebroeders Swen en Andries van Gottenburch opten Grooten Christoffel onder Schipper Fredrick Pietersz tHovelinck van Enchuijsen, wierpen noch een van ons volck van de reede driemael en met t nat gat voor de mast, die van t schip van Pot- breecker was geloopen en geheten Jan Jansz van Eden- hurch. De Schipper Snip quam bij ons, bracht een man van Lucqstad 2) mede, een bootje van 70 last geladen met sout, vijgen en olie, quam wijt Tavile 3) in de Con- daet 4), verclaerde ontrent een maent geleden van St. Lucas 5) was geseijlt en dat daer doen 3 groote Engel- sche coopvaerders waren bevracht om na de Calis 6) te Krijgen tij- gaen, bij noch 4 diergelijcke Engelsche Coopvaerders, dinge van En- gelse Coop- vaerders die vol soldaten 1) Een vrij imperfectum van kielhalen. na Duijnkerc- 2) In den zin van een schipper van Gluckstadt. ken sonde co- --men. 3) Tavira in Algarve. 4) De „Condado" (het graafschap) namelijk de kusten van Granada. 5) San Lucar de Barrameda bij Cadix. 6) Te weten Kalismalis, d.i. Cadix. 204 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL waer onder een schipper was, genaemt Mr. Leurns de dickman, om tot Calis in te nemen haer schepen vol sol- daten, om daer mede met haer 7 Engelsche schepen recht deur na Duijnkercken te gaen, dat oock soo te Calis en Sint Lucas lagen een partije ooste(rlingen) 1) om vol soldaten te gaen na Caruna 2). Om dat sij hoopten d'En- gelsen van ons hier vrij souden sijn, lieten sij de Engelsen na Vlaenderen gaen. Savonts lach Ornaij 3) S. ten O. van na Vlaenderen gaen. Savonts lach Ornaij 3) S. ten O. van ons en Poortlant Noort. Sonnenondergang scheijden Snip van ons, om weer op sijn wacht te spioneren; de wint w., sekilden Z.W. met schoverzeijlen. D .e n 3 s m o r g e n s de wint N. met goet weer. Schipper Snip quam uijt de wint, bracht bij ons een Engels barckjen van 20 last van Doeveren, de Schipper genoemt Thomas Louvel, was gescheijden den 20 van de voorleden maent van Ribedeus 4), hadde in sijn schip een Galego 5) genaemt Alonso Doriges, knecht van een coop- man te Ribedeus genaemt Diore Remonde, handelende op Madera; was alleen gestiert van sijn Meester naer Engelant met brieven aen 4 Engeisse Schippers tot Lon- den, die sijn Meester te Ribbedeus vol hout soude laden, om dat te brengen tot St Lucas 6) en dat hij knecht in Engelant de tael soude leeren. Dese Schipper Louvel verclaert, dat hij 2 dagen voor sijn vertreck was gecomen van Siberus 7), en aldaer hadde thuijs geweest bij een Spaensche Alpheres 8), sijnde t hooft van 700 soldaten sijnde gecomen uijt de Eijlanden met 2 schepen, t eene een Engelsman van Madera, t ander een Oosterlingh uijt de andere Eijlanden, en die hadde ontlost in de Carune, en waren wederom na d'Eijlanden vertrocken, welck volck was geembarqueert neffens noch een groote quan- 1) Letters onleesbaar. 2) La Corurtha. 3) Aurigny, Alderney. 4) Ribadeo, noordkust van Spanje op de grens van Galicië en Asturië. 5) D.i.: een „Galicier". 6) S. Lucas de Barrameda bij Cadix. 7) Verm. Cedeira, gelegen Z.W. van Kaap Ortegal. In 't zee- boek van 1532 gespeld Seueris. boek van 1532 gespeld Seueris. S) Alferez, officier. MAARTEN VARPRR`.CSZOON TROMP. 205 titeijt daer uijt alle Quartieren uijt t lant gecomen. Vroo- melijck wert vertrout ten minsten 5 a 6 duijsent Infante- rie in 20 Duijnkercksche Conincx Schepen, 3 Conincx (33 verso)fleuijten en 2 Hamburgers gecomen van Lisbon, geladen met wol en zuijcker, ende gedestineert op Duijnkercken, dewelcke door harde N.U. wint in de Carune waren ge- dreven, en haer onder s Conincx Convoij begaven en mede souden innemen soo veel Infanterie als sij souden connen laden, dat oock dese vloote 2 a 3 dagen na sijn vertreck most en oock is tseijl gegaen, en daer over vertrout de Lengte van Heijsant al heeft 1). Seijt oock dat de voorszeijde Alpheres, daechs voor sijn vertreck was verreijst van Siberus in de Carune met i5oduijsen,t Realen van achten, een groote quantiteijt coopergelt om met t coopergelt de oncosten van sijn soldaten mede te betalen t silver mede tscheep te nemen en dat over Lant uijt Castilië veel geladen paerden als muijien met geit waren gecomen in de Carune, ende mede in de vloot was gescheept 2). wij namen de voorszeijde Galego daer wijt en lieten den schipper onbeschadicht varen, waerop wij datelick al de Capiteijnen aen boort seijnden en verhael- Glen liaer die tijdinge, en belasten ijder doch in alle dili- gentle soude laten uijtsien en alles wel claer maecken, om daer bij comende, ijder hem te toonen als een man- haftich en eerlick soldaet. Sonden op Schipper Snip op sijn geordineerde spionplaets tusschen Garnese en Gout- staert en dat hij met eenen soude opsoucken Capiteijn Meij aen Goutstaert en Capiteijn Abram Crijnsz aen Ger- nese en haer t selvige adverteren, en lasten haer uijterste devoir int spioneren te doen, soude oock Capiteijn Matijs Giliisz, benoorden ons, en aen Poortlant opsoucken. Ca- pitein Joris Pietersz met het roeij j acht en Capiteijn Sluijs na de Kiskassen besnijden ons om op te soucken Capiteijn Tjaert de spion aldaer, alle haer dese tijdinge te adver- teren, met last met alle vlijt om wel en neerstich op te passen; ijder Capiteijn voer aen sijn boort, en prepareer- den tgunt noodich was, soo van nyeuwe .zeijlen aen te 1) Versta: (hij) vermoedt dat die vloot zich al op de lei gte van Ouessant (Ushant) bevindt. 2) Al deze informatie wijst dus op gebruik van neutrale schepen als Engelschen en Hanseaten. 206 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL slaen als anders. Het werde gants mistich, met een O.N.O. en O.Z.O. wint. Ontrent de middach claerdent op. Wij leijdent om de noort. Sonnenondergang wast gants calm, wij setten onse saloup uijt en loeten 1) ons scb.ip. Gijden al onse zeijlen op en lieten het drijven. Poortlant N.O. ten N. van ons, 3 a 4 mijlen. Den 4 Jun ij smorgens wast gants calm. Wij lagen noch en dreven met opgegijde zeijlen, Poortlant N.O. ten N. van ons, 4 mijlen. Wij sagen 2 schepen na Poortlant, apparent onse spions. Een partie van onse schepen kreng- de en smeerde 2) . Tegens de middach werdent seer mis- tich, met de wint W. Ten 8 uijren werdent claer, doch drijvende mist. Sonnen onderganck betrocken lucht. Wij lietent met opgegijde zeijlen drijven. (34) D en 5 Jun ij was de wint Z.W. en W.Z.W. met stilte en donckere lucht, daer was een Schip O.N.O. van ons. Capiteijn Van Diemen geerde 3) die man, maer een weijnich gevolcht hebbende, schoot wederom, apparent Mathijs Gillisz onse noordelickste spion. Sagen oock voor de middach een schip Z.O. van ons, sijnde een f leuij t, sijn cours hebbende om de west, die seijlde meest rontom ons cours hebbende om de west, die seijlde meest rontom ons door de variable wint met motregen en drijvende mist, sagen oock een schip Z.W.t.Z. van ons, lach met t hooft om de west, met opgegijde zeijlen, apparent Capiteijn Teeus onse zuijder spion. Sonnenondergang, de wint Z.O. en stilte. Dreven met opgegijde zeijlen met het hooft om de zuijt, het regende meest den geheelen nacht. Den 6 dito smorgens de wint oost met weijnich coelte, maeckten zeijl, liepen bij de wint om de noort, passeerden ons 3 Engelse voorwintseijlders bij een van onse schepen versproken. Ontrent te 7 ure dede de Vice Admirael de Wit na gedaene 2 schoten een Engelsman strijcken, wij sagen noch een beoosten en een benoorden ons, naer apparentie onse spions. Wij wendent om de zuijt, Poortlant N.O. ten N. van ons 3 mijlen, namen ons coers Z.Z.O. Suijder son werden wij onse spions die bij Kiskas- sen mosten sijn [gewaer], spraken Capiteijn Tjaert, die I) Lees: roeten. Verg. 14 en 15 Juni. 2) Zie vorige noot en verg. 14 en 15 Juni. 3) Hield (gierde) naar hem toe, maar het geloste schot toonde dat men een kameraad voor zich had. dat men een kameraad voor zich had. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 207 hadde niet nijeus. Capiteijn Jan Teeue quam aen ons boort, verclaerde na de middach een Engelsman gesproken te hebben, Schipper Jan Prenis van Jarmuth den 9 Meij van Jarmuth gescheijden, geladen met wol, sijn wil hebbende na Habel 1), die seijde dat 15 nijeuwe Coninx Gaillioens uijt passage 2) waren vertrocken, na de Carune om te conjugeren met de Duijnkercksche schepen, aldaer leggen- de en dat aldaer vergadert sijn ontrent 6o seijlen, daer onder de voorszeijde nieuwe gaillioens, die hij schipper met sijn volck selffs uijt t gat van passagie 3) hadde hel- pen brengen. Segt mede dat de fransche Armade tot Sint Sebastiaen 4) verwacht wert, en daerdoor voor seker weet dat de fransche armade en spaensche noch uijt de Carune nijet en is vertrocken en noch niet vertrecken sal, voor en aleer sien waer de fransche armade eijnt sal hebben genomen. Was oock binnen Sint Sebastiaen ge- comen 2000 gewapende mannen. Seijt oock dat binnen Condschap van een frans 8 a 10 dagen moet comen een frans scheepken met 8 $cheepgen ge- stucken, sijnde een Duijnkercker, de schipper een jong- 'wden met wol man van sijn eerste Schipperschap, geladen met wol en (34 verso) geit, sijn wil hebbende nae Duijnkercken met een partije passagiers, in dese man was een soon van David de Lange, seijlmaker te Briel, genaemt Jacob Davidts, met een persoon van Delfshaven, die t selve mede confirmeer- de. Wij scheijden van malcandere, de spions op haer wacht. 2 Uijren op son liep de wint N. ten W. Wij wen- dent om de Oost. Sonnenondergang leijdent om de West, doen lach t midden van Arnaij 5) Z.Z.O. van ons 3 mijlen, de wint N. ten Oosten. Capiteijn Halfhoorn visiteerde een Engelsman op huijden bij Capiteijn Sluijs geexami- neert, hiervoren verhaelt. Den 7 Jun ij was de wint N. met een moije coelte, hadden ons coers W.N.W. Wij sagen een schip te winde- waert van ons, vertrouden een van onse spions was. Wij cochten een zoo s) uijt een Engelsche visscher, die seijde 1) Havre de Grave. 2) Verm. weer Pasajes, west van S. Sebastian in Guipuzcoa. 3) Zie vorige noot. 4) In Guipuzcoa, dicht bij de fransche grens. 5) Aurigny, Alderney. 6) Een zooi visch. 208 HET JOMtNAAL VAN DEN Lt1ITENANT-AD11tIRAAL Jatter een schip van oorloch in Vaelmuth lach die een Turcq genomen hadde en tvolck overboort hadde geseth. Wij seijnden de Capiteijnen aen boort, versocht dat 200 pond out broot van Capiteijn Vijch soude nemen en we- derom Too pond broot weer in de plaets geven, twelck geaccordeert wert. Ick voer in Arie Domensz schip om te visiteren. Wij stierden onse saloup aen een schip bracht den Schipper aen Arie Domens schip, t was Thomas Voort van jaermuijden 1), dito was 20 dagen geseijit uijt CondsChap Sint Bastiaen en Sondach nu lest drie weecken had hij uijt St. Sebas- tiaen. helpen uit Passagie 2) brengen 3 Gallioens, 3 Holland- sche schepen 3) en een fregat gedestineert na de Carune. Daer was oock ordre soo die schepen niet en conden uijtgeholpen werden, dat men den brant daer in soude steecken. Waren noch 5 schepen mede tot Bilbaeu ge- destineert na de Carune, alwaer een vergaderinge was van een machtige Spaensche Vloote, doch waerheen sij t souden wenden wist hij niet. 20 Mijlen buijten Seems 4) had hij ontmoet een particulier Duijnkercker, tegen ree- ders danck in zee geloopen, de Capiteijn genaemt Tifart den I Jersman. Sonnenonderganck gij den wij de seijlen op en lietent drijven. Hadden opten dach eenige schooten gehoort, doch niet wetende waer. Den 8 s m o r g e n s, de wint N.N.O. Metten dach vernamen wij een vloot van 35 a 36 seijlen int oosten van ons. Wij liepen daer nae toe. Was een vloot Bochtsvaer- mtnioeten ders 5), Bomende opten derden uijt Texel. Verclaerden een Texelsche vloot. Sijn Hoochheijt opgetrocken en op dato in Hollant bid- dach was. Seijden een Maesconvoijer in de gront was geschoten, en 3 boeijers genomen van sviants fregatten 6). Naer middach sonden wij onse saloup aen Capiteijn Ma- thijs Gillisz onse noorder spion, deden hem leggen datter 1) Verg. 14 juni. 2) Pasajes. 3) Schepen van Hollandsch maaksel. 4) Isle de Sein, op 48° N.Br., zeewaarts van de westpunt van Bretagne, dat in de l6de-eeuwsche zeeboeken Seyms, Cyems etc. heet. 5) Bestemd naar de „Bocht" van Frankrijk. 6) Namelijk Duinkerksche fregatten. MAARTEN HARPERTSZOoN TROMP. 209 (35) een frans scheepke van Sint Sebastiaen 1) soude comer met wol, geit en passagiers geladen, gedestineert op Duijnkercken, dat hij daer wel op soude letten en Capi- teijn Joris dat adverteren. Onse saioup sprack 7 schepen, comende uijt Texel, nef f ens de voorszeijde vloot, de Schipper Adriaen Syvertsz van Hoorn, Jacob Bartels van Edam, die ginck alleen na Sint Tubes 2), Pieter Syvertsz van Amsterdam, Willem Hendricksz uijt de Maes, Dirck Cornelisz van Enchuijsen, Dirck Jansz van Nyeuwen- (lam, Gerrit Adriaensz van Amsterdam wilden alle ses na de Straet 3). De son West, sagen wij 2 seijlen in de wint, de naeste stack bij de wint, wij maeckten daer jacht na. Onse drie schepen comende uijt Gernese 4) quamen bij ons. Capiteijns Cornelis Ringelsz, Keert de Koe en Post hadden schoon gemaeckt en Brederode met Post hadden de Jonge Bonstee 5) van haer victualie gelost, en Capiteijn Brederode was volgens onse ordre met Bonstee tot de lengte van Heijsandt. Dese schoonmaeckers ver- claerden dat 4 vadem met springstroom op en neer vloeij- de 6) en voor 4 a 5 [schepen] schoon setten 7) was, datse pock den eersten daer in, den vierden weder verrichter- saecke daeruijt waren geloopen. Tegens den avont wer- dent mistich en calm, gijden onse seijlen op ende schoo- ten veel seijnschooten. Wij hoorden mede een partij groff canon schooten. Rencontrei en Den 9 jun ij smorgens, de wint West met moij Pharnam hue- „ que vaerders weder. Metten dach sagen wij To seinen besuijden van wij uier t patria ons liepen daer [naer] toe, daer bij comende soo warent ;edestin,el t. > > 7 Hollanders, comende van Phernambucque geladen met suijcker, haer wil hebbende nae t patria. De Schipper genaemt Pouwels Jansz van Amsterdam, t'schip de Bar- quelonge Admirael, de Vice Admirael Thijs Cornelisz van Dorth, die ick een brieff aen de Griffier Musch ende aen Bonstee mede gaff, Jan Cornelisz van Medenblicq 1) Het fransche scheepje wellicht van 6 Juni. 2) Setubal, zuid van Lissabon. 3) Straat Gibraltar. 4) Zie op 29 Mei. 5) De schipper van de victualiefluit, zie 29 Mei. 6) Verg. 29 Mei. 7) Dat het er goed ankeren was. Bijdr. en Meded. LII. 14 210 HET T JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Schout bij Nacht, Jan Jacobsz van Enchuijsen, Jan Evertsz van Groeningen, Willem Dircksz Cromsteven, Jacob Cornelisz van de Mase. Sij verclaerden de zaeck in Brazil gantsch wel stonde, en groote quantiteijt van suijcker was, maer mancqueerden maer schepen. Seijden dat de Spaensche Armade in de Baije 1) gearriveert was, doch soo swack door sieckte, datse tot belet van d'onse weijnich off nijet conde uijtrichten. Was noch bij een geladen fleuijt die wij door Capiteijn Tjaert lieten visi- teren. Waren noch beijde onse spions den ganschen nacht bij geweest, die te nacht met groff Canon wel 7 schooten gedaen hadden, die waren Capiteijn Sluys en Tjaert. Nae dat wij afscheijt genomen hadden, gingen sij haer coers. Wij vernamen 2 a 3 seijlen benoorden ons, maeckten daer jacht na, doen werdent gantsch mistich. Wij gijden al de zeijlen op en lietent drijven. Poortlant N.N.O. van (33 verso)ons 3 mijlen. In de mist quam een Engelsman door onse vloot loopen, deden hem visiteren, quam van Malga met oly en wol gedestineert op Londen, die seijde op sijn vertreck over 5 weecken tot Calismalis 2) een groote vloot claer lach met veel infanterie geinbarqueert om nae Biscaye te gaen, seijde mede de Spaensche silver- vloot 3) niet en was gearriveert. Capiteijn Jan Teeue bracht de memorie aen boort van verscheijden Engel- schen 4) die hij gevisiteert hadde, als den 4 dito een die van Rotterdam quam, verclaerde hij den 3(den) vijfhon- dert schooten groff Canon gehoort hadde, sijnde omtrent Duijnkercken, en diverse anderen gesproken en na ver- scheijden quartieren wilden maer nijet nijeuws en hadden. Den 7den was bij hem Capiteijn Sluijs gesproken de Hamburger sijn wil hebbende na Nantis, seijde be0osten 1) De Allerheiligenbaai in Brazilië (port. gebied). In 1639 hadden groote Spaansche toerustingen plaats, die ten doel had- den het Nederlandsche Pernambuco door middel van een uit de Allerheiligenbaai opereerende vloot ten onder te brengen. Een vierdaagsche zeestrijd ter kuste van Brazilië (12, 13, 14, 17 Jan. 1640) besliste ten nadeele van de Spanjaarden. 2) Cadix. 3) De jaarlijksche vloot uit Amerika (Havana). 4) Bedoeld is: hij bracht zijn praairapport. Verg. 11 Juni. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 2 T T (le Hooffden 1) bij io fregatten bij malcander geweest te Verstaen hebben, die hij presumeerde alle van Duijnkercken wa- veel tijdingen oock van vi-ren, omdat se hem niet quamen visiteren. Dito noch twee ants fregatten. Hamburgers gesproken, geladen met granen en noort- sche last, haer wil hebbende na Viane en Port a Port 2), de Schippers Fredric Pietersz en Ebbert Andree, die con- firmeerden tselve van io schepen beoosten de Hooffden, presumeerden Statenschepen waren, doordien sij prince- vlaggen lieten waijen. 3 Uijren voor sonnenonderganck claerdent op, daer quam noch een Engelsman door de vloot, die quam uijt de Virginis, was Mr. Barry van London geladen met tabacq, hadde 6 dagen herwaerts die wint gehadt van N. tot Z.W., hadde Capiteijn Meij ge- sproken. Sonnenondergancq lach Poortlant van ons N.O. ,5 mijlen, de wint N.W. Leijdent met schoverseijlen om de mijt, gijlen focke op en lietent drijven. Den I o Jun ij smorgens de wint meest W. en West ten Z. Metten dach maeckten wij zeijl en liepen om de wijt, de clocq 8 wijre schoot Ringelsz 2 schooten, wij wendent om de noort, doen lach Kiskassen Z.Z.O. van ons 2 mijlen. Zuijer zon sagen wij Poortlant en vernamen onse spaons niet, de Capiteijnen Matijs en Joris Pietersz werden in (le wint gewaer 12 schepen en waren Engel- schen, a,uijbekers en Hamburgers, die lach Capiteijn Bre- (lerode en visiteerde. Wij spraken een Engelsman comen- de van Lisbon gedestineert na Londen, seijde 2 craecken uijt Oostindia tot Lisbon gearriveert waren en wist voorts niet nijeus, sijn naem was Sr Pering, de rest waren Michiel Schot van Dansicq, Andries Jonas van Bergen in Noorwegen, Hans Visscher van Dansicq met noch een Deen, comende met een Engelsman van Lisbon, sonder ijet besonders te weten, noch Matheus Meijer en Wm Robijn van Hamburch comende van Viane met zuijcker, gedestineert op Amsterdam. Naer visitatie lieten haer vaeren alsoo sij nijet nijeuws hadden. Naer middach spra- (36) ken wij noch een Engelsman Jan Scheer van Londen met Spreken Caspar Bartels van Hamburch, comende beijde van Port veel schepen. a Port, de Engelsman gedestineert op Londen en den andere op Amsterdam, die verclaerden Jatter groote pres- 1) Het Nauw van het Kanaal. 2) Viana en Oporto. 212 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL singe 1) was in Portugael, die alle na de Carune ge- scheept werden. Capteijn Meij quam noch met 2 schepen boven ons heen loopen, die hij visiteerde, comende wijt de Eijlanden 2), savonts quam Capiteijn Meij aen ons boort. Wij gaven hem een acte aen Snip, dat hij Snip soude waernemen de wacht van hemselve en Capiteijn Abram Crijnsz totdat Abram Crijnsz, in Garnese schoon gemaeckt hebbende, hem sonde vervangen en dat hij Snip dan soude gaen. Capiteijn Abram Crijnsz quam aen boort, Capiteijn claechde van vuijlen en Capiteijn Brederode quam doen Brederode ., komt wijt rapport vant schoon maecken van de schepen onder siju Garnese hij ons. commando in Garnese geweest [hebbende] en vant con- voijeren van de victualiefleuijt van Bonstee tot Heijssant bij hem gedaen 3). Sonnenonderganck de wint N.N.V. Poortlant lach N.O. van ons 3 mijlen, wij wendent met schoverseijlen om de Oost. Den I I d i t t o smorgens metten dach seijnden wij al onse Capiteijnen aen boort, de wint N., Poortlant lach N.O. ten N. van ons 3 mijlen. Resolveerden dat Capiteijn Capiteijn Colster als Commandeur over Capiteijn Vijch, Diemen Colster gaet met een Es- en Jan Gerbrantsz soude gaen na Garnese, om aldaer Gamese o naexm schoongemaeckt en voor de Vloot water gehaelt heb- Garnese schoon te bende, haer wederom bij ons te begeven, dat Capiteijn maecken. .. Abram Crijnsz mede sonde in Garnese schoon maken en gaen Snip dan vervangen. Ontrent de clocq 7 uijre schel- den de schoonmakers van ons, Capiteijn Colster hadde metten dach een Engelsman gesproken comende van St Andree 4) met freuijt. Verclaerde aldaer de mare ginck, dat in de Carune niet meer dan 15 seijlen en lagen, om met d'infanterie nae Duijnkercken te gaen. Capiteijn Mathijs Gillisz en Capiteijn Joris Pietersz quamen bij ons, waren door jacht wat beoosten Poortlant bij haer wacht geweest, brachten een memorie aen boort, wie sij al ge- paeit 5) hadden. Mathijs Gillisz hadde den 9 een Engels- 1) Pressing van zeevolk en soldaten. 2) Hier bedoeld: de Azoren. ;) Verg. 8 Juni. 4) Hier moet zijn bedoeld, de plaats die men gewoonlijk Santander noemt. 5) Lees: gepraeit, dus het praairapport evenals op 9 Jáni. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 213 man gesproken, cornende van Sint Lucas 1), die seijde 9 weken daer van daen geweest te hebben, en datter 4 Engelsche schepen na Calis 2) souden gaen om soldaten en geit tot haer looning in te nemen, om met 7 a 8 sche- pen alle recht uijt na Duijnkercken te Hadden noch van veel crijchsvolck gehoort, eenige na Genua 3) andere na Bisscaije, somma overal in roeren. Sonnenondergang was 't calm, gijlen de zeijlen op en iietent drijven. Poort- kuit N.O. van ons 5 a 6 mijlen. Den 12 Jun ij smorgens was de wint N. en N.N.W. Wij maeckten zeiji en liepen om de West, de clocq 8 uijre wendent om de Oost, doen lach Dortmuijden 4) West N.W. van ons ontrent 2 a 3 mijlen, was ons een Engels- man gepasseert, daer de Vice Admirael de With sijn saloup aen was geweest. Wij sagen een schip Z.W. van ons na ons toecomen. Wij stierden onse saloup daer aen en was de Commandeur Snip, die seijde een Oosterling gesproken te hebben, cornende met sout van Sint Mar- tijn 5) dat oock daer gereet lagen hondert doorgaens- vaerders 6). Wij deden hem Snip seggen goede wacht te houden op sijn spionsdistrict, daerheen hij hem vervoech- de. Wij sagen Capiteijn Tjaert int Z. een Engelsman visiteren, int O.Z.O. sagen wij noch 2 seijlen na ons toe comen, was Adriaen Domensz, bracht een Engelsman aen ons boort, genaemt Jan Hesse van Nijeuhaven, co- mende van Laredo ) in Biscaije met freuijt, die seijde dat 6 uijt Passagie s), 4 uijt Bilbau 9) en 4 uijt Sint An- dres 10), alle Coninx schepen waren geseijlt na de Caruna. Hij was geseijit uijt Laredo den io Meij, wanneer men seijde dat de Spaensche Armada in de Caruna sterck was 1) S. Lucar bij Cadix. Cadix. 3) Lees: Coruna? 4) Dartmouth. 5) Saint Martin de Ré. 6) Vermoedelijk schepen die een gunstigen wind afwachtten om daarmede door te gaan. 7) Een weinig beoosten Santander. 8) Pasajes. 9) Bilbao. 10) Santander. 214 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL 6o zeijien, hij heeft gemoet de Fransche Armade den 4 deser op de hoochte van 45 graden, Bolin 1) 45 mijlen N.O. ten 0. van hem, sterck 90 seijlen, daeronder 30 branders, hadden soo veel infanterie in als sij conden laden en van allerlei wel versien. Wij lieten naer visitatie den Engelsman sijn coers naer Londen en Adriaen Do- mensz op sijn wacht gaen. Tegens den avont, de lucht W.Z. West, sagen noch 2 seijlen int N.N.W. van ons, door Commandeur Snip besichticht. Sonnenondergang lach Goutstaert W. en W.t.N. van ons 5 a 6 mijlen. Wij setten ons coers voor de focq O.N. Oost aen, doch stille. Den 13 d i t t o smorgens, de wint N.O. Wij sagen 2 schepen naer ons toe comen uijt de noort, bij ons co- mende wast Capteijn Marcus Jansse en Hans Arents, de perticuliere Middelburger fregatten uijt de Wielingen geseijlt. Wisten nijet nijeus, anders dan dat Sijn Hooch- heijt metten treijn op was en dat Capiteijn Soetendael den pr(imo) deser 2 Duijnkercker fregatten inde gront waren geschoten, buijten Steenbancq2) flatmen de halve stenge van Walcheren conde sien, hadde 3 boeijers 3) bij hem, 2 met paerden, een met stuckgoederen geladen, welcke boeijersvolck met haer bootgens waren ontroeijt en in Walcheren aen lant gecomen, die niet wisten te seggen ofter ijemant van Soetendael was gebercht en dat de viant met haer boots de boeijers mede namen 4); dat de Schippers van Houtebeen den 6 deser de degens waren gebroken 5), Capiteijn Marcus was schaers van volck, versocht van onse vloot eenige, maer conde geen crijgen, doch wij hadden Cornelis Bos 6) tot Doeveren gesegt, soo hij aldaer volck conde crijgen, dat hij die voor ons sonde huijren, aen wien wij Capiteijn addresseerden, om soo hij aen eenich volck had aengenomen, die te laten 1) Belle Isle, aan de zuidkust van Bretagne, beWesten de Loire-monding, zie het leeskaartboek van 1532. 2) Bank, N.W. van Walcheren voor de Roompot. 3) Er waren destijds zeewaardige „boeiers". 4) Verg. 4 Juli. 5) Schippers, die den Admiraal Jol alias Houtebeen niet had- den gesteund bij een aanval op een Spaansche zilvervloot in den gesteund bij een aanval op een Spaansche zilvervloot in 1638; zie Barlaeus „Brazilië" (Ned. uitgave) p. 111 vlg. 6) Tromps loods. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 215 volgen, aen dito Capiteijn Marcus. Daer mede sijn de fre- gatten van ons gescheijden, haer coers nemende om de Oost. Wij sagen noch eenige schepen opten dach hier en (37) daer een waervan eenige onse spions waren. Sonnen- onderganck wast stille, het luchien O.Z.O. Seijklen N.O. en noorden na Poortlant toe. Den 14 Jun ij smorgens de wint 0. na N.O. Poort- lant lach N.O. van ons 3 mijlen, wij seijlden om de noort en sagen Capiteijn Mathijs Gillisz onse spion bewesten en Capiteijn Joris beoosten, met noch een kleijn zeijiken onder Poortlant, wij seijnden Capiteijn Joris maer quam niet aff, derhalven wij onse saloup met onse Capiteijn Barent I) aen sijn boort sonden, om mettet jacht voor weijnich te loopen en aen lant 250 Lbs roet te coopen om ons schip te roeten 2), met noch een knie op Capiteijn Ringels boeijspriet. Seijnden den breeden raet aen boort. roerde gesententieert de Luijtenant vant Schip van Capi- teijn Voorns in een amende van 4 maenden solds, en te gaen in reuijling van de Luijtenant van Capiteijn Mathijs Gillisz, en dat de Luijtenant van Voorns Hendric Steur in possessie sonde blijven. Wij ordineerden den gesuspen- deerden Luijtenant van Capiteijn Keert de Koe soude bij provisie gaen op Capiteijn Ham ende gedeporteerde schip van dito Keert de Koe op Capiteijn 't Hoen. Capi- Confirmatie teijn Mathijs Gillisz bracht aen boort 4 Zeeuwen gecregen van de tiidinge van 7 deser. uijt een Engelsman comende van Sint Bastiaen 3) die confirmeerde die tijdinge gecregen den sevenden deser 4) van Schipper Thomas Fort van Jarmuijden, welcke 4 Zeeuwen bleven bij Capiteijn Gillisz bleven dienen. Wij dreven den gantschen dach van stilte tot tegens den ztvont, quam een regenvlaech met donder, het luchjen N.N.O. Wij gijde de seijlen op en lietent drijven. 1) Tromps vlaggekapitein Barent Barents Cramer. Hij had als kwartiermeester gediend onder Schapenham, als hoogbootsman onder Verburch, als stuurman onder Van Dorp. Nog in 't laatst van 1644 voer hij als vlaggekapitein van Tromp. Zie Kronijk Hist. Gen. te Utrecht, XXVIII, 1873, p. 141 vlg. 2) Roet is vet, met name paardenvet, hier vermeld als smeersel op het schip onder de waterlijn. 3) In Guipuzcoa, dicht bij de fransche grens. 4) Verg. 7 Juni: de berichten uit de Spaansche havens. 216 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Den 15 d e s e s smorgens tluchien 0. ten N. met regen, Poortlant lach noort van , ons 2 mijlen, ontrent 8 uijren setten schoverseijlen bij en liepen om de noort, ten 12 uijre quam Capiteijn Joris uijtte baij en wij maeck- ten jacht op een cleijn Engels scheepje dat bij Capiteijn Jan Teeue gevisiteert roerde. Was een barcq van Poel 1), eerst tusschen Boelijns 2) en Cardinaels 3) van Biscaijers genomen, vis in hebbende, op Nantis gedestineert en daer over die vis tot Sint Sebastiaen 4) voor goede prin- se 5) verclaert, en de barcq vrij gegeven en is den 19 Meij van Sint Sebastiaen gescheijden ende confirmeerde die tijdinge op gisteren van de 4 Zeeuwen gehoort ende den 7den deser van een Engelsman oock verstaen, noch daer- enboven dat hij opten asten leses ontrent Boelijn de Tiidinge van fransche armade heeft gesproken, diede den Coopman de fransche Arnade. van dito barcxken genaemt Ritsert Doble seijde datse na de Carune wilden om de Spaensche aldaer te verbranden, daerom seijt wel te weten dat de Spaensche vloot niet sal comen voor dat sij t eijnt van de fransche vloot sien. Tegens den avont bracht Capiteijn Joris Capiteijn Barent aen boort 6), mede brengende 2% hondert pont roet 7) voor ons schip a 29 : 14 stuijvers tCent(ner), neet weij- nich groente, met de knie om Capiteijn Ringelsz boeij- spriet. Capiteijn Joris hadde op gisteren een I Jersman gesproken,comende van Laredo8) den 15 Meij, seijde doen in de Carune lagen 97 a 98 spaensche schepen van oor- loge, verwachte patent van de Coninck om na Fonteri- bie 9) te gaen, hij hadde mede als boven op den 1 deser ontrent Boelijn 1°) bij de fransche armade geweest, die seijden datse na de Carune wilden. Sonnenonderganck 1) Poole, halverwege Wight en Portland. 2) Belle Isle in de Bocht van Frankrijk. 3)- Verm. Cordouan aan den ingang van Gironde. In het lees- kaartboek van 1532 genaamd: Kardaen. 4) Zie 5 aantt. terug. 5) Wanvorm van prise. 6) Tromps vlaggekapitein, zie 14 Juni. 7) Paardenvet. 8) Even beoosten Santander. 9) Fuentarrabia, juist op de Fransche grens. 1) Belle Isle. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 217 quam tluchien West. Setten onse coers Z. ten W. Poort- lant 0. ten N. van ons 2 mijlen, met moij weder. Den 16 deser de wint oost met mottich en disich weder met weijnich wint. Ten 7 ure vernamen wij sche- Common- pen, quamen tegen ons aen, was de Commandeur Cats deur Cats, Forant, Pieter opten 10 deser uijt t Goereesche Gadt geseijlt, neffens Pietersz met Dorrevelt ko- Capiteijn Forant, Dorrevelt en Pieter Pietersz. Brachten men bij ons. een brieff van Haer Hoog Mogende antwoordende op mijne missive van den 25 Meij, dat sij de originele cedul- len van behoeften en lijsten van vivres haer door mijn toegesonden om tijt te winnen aen de Directeurs hebben gesonden, uijtgesondert de vijff gehuijrde schepen die sij noch bij haer hielden, souden oock voort Fregat sorge van vivres dragen en die van Vrieslandt aenmanen van t versorgen voor haer schepen. Stelden oock gantsch in onse discretie, off wij raedsaem achten een Esquadre in de Noortsee te stieren 1), ofte niet. Waerover crijchsraet hebben gehouden. Is geresolveert dat de Vice Admirael de With, onder sijn commando Capiteijnen Sybrant Ba- rentsz, Jonge Waterdrincker, Pieter Pietersz, Dorrevelt en Capiteijn Commandeur Jan Pouwelsz opt spoedichste gaen schoonmaecken in Garnese, die oock soo datelijck van ons scheijden. Daer na de brieff van Haer Ho.Mo. in deliberatie gelegen sijnde, is goet gevonden dat de Corn- Dito Cons- mandeur Bancker sonde volgen in Garnese om schoon te mandeur Ban- eke. Gaen alle maken, ende schoon gemaeckt sijnde, als Hooft te gaen na Garnese. nae de Noortzee tusschen Texel ende de Hooffden 2), met 5 seijlen, totten 18 of 20 der toecomende maent, de Capiteijnen Commandeur Bancque, Colster, Farant, Post en Tjaert. Bancker scheijde datelijck van ons. Het werd opten dach stille, 2 uijren voor Son Goutstaert W.N.W. (83) van (ons). Gijden seijlen op en lietent mette focq N.O. heen gaen. Sonnenonderganck waren onse schepen Z.O. van ons, buijten het sicht die nae de Garnese gingen, mette doncker gijden wij de focq op en lietent drijven. Het regende meest de geheele nacht. Den 17 d i t t o smorgens was het stil, met mot en disich weder, ontrent te 7 uijre spraken wij een Engels- 1) Met het oog op Duinkerkers, die daar in den rug van Tromps vloot hun slag konden slaan. Verg. 18 Juni. 2) Het Nauw van het Kanaal. 218 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL man, comende van Pleijmut, sijn wil hebbende na Weij- muth en dan na Londen, en wist niet nijeus. Ten 8 ure quam een cleijn luchie, de wint Z.Z.W. Wij werden int zuijden gewaer 7 schepen, daer wijt na toe wenden, daer bij comende wast een Esquadre coopvaerders comende van Rochel, te weten Jan Fransz en Jan Arentsz van Vlissingen gedestineert nae Zeelant met Jan Dircxsz t Kint van Rotterdam, met Dirck Jansz van Amsterdam, haer wil hebbende naer Texel, gedestineert op Habel 1) voor de grand partie 2), Leendert Hertoch van Schiedam met Cornelis Sterreman van Rotterdam met Anthony Splinter van der Veer. Die haer wil hadden door de Hoof f den die versochten convoij, twelck wij haer niet hebben connen weijgeren, maer mosten wachten tot dat Commandeur Bancque wederom uijt Garnese quam, Bou- de haer dan tot Texel incluys doen convoijeren, daer op souden sij haer beraden en voeren ijder aen sijn boort. Wij gisten Ornaij 3) Z.O. ten 0. van ons 4 a 5 mijlen, gijden savonts de zeijien op en lieten het van calmte drijven. Den I 8 Jun ii de wint N.W. Wij maeckten zeiji om de noort, maer vernemende 4 zeijlen wenden daer na toe. Was Commandeur Colster met de 3 schepen comende uijt Garnese schoon gemaekt. Ornaij lach Z.O. ten Z. van ons 4 mijlen; leijdent om de Noort. Wij sagen noch de ons 4 mijlen; leijdent om de Noort. Wij sagen noch de 3 grand partie vaerders, die haer coers na Habel namen, maer de andere 4 schepen gemunt hebbende op Zeelant en Hollant bleven noch bij ons. Capiteijn Colster ver- claerde in Garnese een Amsterdammer lach die den isten deser in Texel een Hamburger sprack comende van Ca- rune, die seijde dat op sijn vertreck in de Caruna maer lagen 15 a 16 Vlaemsche Conincxschepen 4) en geen preparatie was om na Vlaenderen te comen, dat noch een coopman uijt Garnese comende seijde dat hij eenich gelt niette vloot uijt Spange verwachte en dat die niet soude comen maer datter 8 Engelse Conincx schepen alreede comen maer datter 8 Engelse Conincx schepen alreede na Spanje waren om het Spaens crijchsvolck en gelt over 1) Havre de Grace. 2) Niervoren 27 Mei. 3) Aurigny, Alderney. 4) Dus Duinkerkers. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 219 te brengen, en datter noch 8 schepen aen Lants Eijnt 1) souden cruijcen, om haer met de comende Conincxsche- (38 verso) pen te conjugeren om soo gesamentlijck naer Vlaenderen te gaen. Dito savonts quam Capiteijn Abram Crijnsz bij ons, hadde vande morgen gesproocken een Hamburger genaemt Jacob Verdoncq gedestineert met sout naer Diepe, die verclaerde opten 13 deler van Sint Martijn 2) geseijlt en dat den 1 Eden aldaer gecomen een frans fregat Crijgen naer- uijtgeseijlt wtte fransche armade, gemonteert met 6 stuc- der tijdinge van de Fran- ken, die hadde Cabo Ortegal 3), opten 8 sijn focquemast sche Armade. geopent 4) in de armade die vermelde dat se recht toe soude loopen in de Caruna en waren geordineert 3 sche- pen van de cloeckste te schieten opt Casteel en de rest de schepen te branden en te ruyneren, twelck de voors- zegde Schipper Verdonck den Capiteijn vant fregat mon- delinge heeft hoor-en seggen, present eenige coopluijden van Rochelle; en waren neffens hem Verdonck van Sint Martijn na de Caruna geseijlt 2 gaillioens. Waren opten Bach bij ons gecomen van Bordeus Schipper Leendert Jansz met Schipper Symon Joppe en Claes Pietersz alle drie van Rotterdam met 3 Zeeuwen, sijnde Teeu Tams, Willem Metaelman, Abram Witboom gedestineert naer t patria en alsoo met d'eerste gelegenheijt den Comman- deur Bancque met het Esquader na de Noortsee soude gaen, en den viant seer sterck in de naeuwe 5) hout, soo resolveerden bij ons te blijven tot Bancker afgaet. Daer werden bij onse schepen eenige Engelsche gesproken, maer lieten haer varen. Sonnenondergang lach Poortlant N.N.O. van ons 3 mijlen, de wint N.N.W. Wij gijlen al de zeijlen op en lietent drijven. Den 19 dito smorgens de wint N. Poortlant lach van ons 4 mijlen. Wij maeckten zeijl, sagen 5 seijlen in Pharnambu- de wint, die wij wachten en t waren Pharnambucquers cquesvaerders komen bij ons. opten 9 bij ons geweest, die deur vrees van den viant weder bij ons gecomen. Wij assisteerden haer met vivres en water, de Eendracht van Dort gaven wij op recepisse 1) Kaap Landsend. 2) Saint Martin de Ré. 3) Kaap Ortegal in Galicië. 4) Gesprongen, gekraakt of gescheurd. 5) Namelijk de Duinkerkers in het Nauw van het Kanaal. 220 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL 600 Lbs broot, de andre werden van de Camers versien, daer sij van daen waren. Wij gaven Capiteijn Colster 2000 Lbs broot, 30o stucx kaes, 3 ton vleijs, een oxhooft grau, een oxhooft groen errten met 3 ton gort, aen Capiteijn Vijch een half vat booter, 2 tonnen vleesch, 200 Lbs kaes, de reste hadden sij uijt Capiteijn Van Diemen. Ontrent de clocq 4 uijre leijdent in de noort, doen lach Goutstaert 1) N.W. van ons 6 mijlen, wij wierpent van de wint N.O. ten N. Naer sonneondergang lach Poortlant N.O. ten N. van ons 4 a 5 mijlen, Bijden de sijlen op en lietent drijven, was noch bij ons gecomen het schip de Schipper Guide Zon, de Schipper Willem Ariens van Schiedam, Willem Adri- ;ens van comende van Nantes gemunt na Texel, hij seijde mede Schiedam bij bij ons te blijven tottet Esquadre affginck. Capiteijn (39) Vijch stuerde suijerson van ons om Capiteijn Tjaert te vervangen aen de Kiskassen en sonnenondergang quam Capiteijn Tjaert aen ons boort, doch hadde nijet nijeus, quam oock aen ons boort de Schipper Jan Cornelisz Op- perdoes van Medenblicq opt compangieschip t Groen- wijff, die door de Capiteijn Zeeu nijet conde geholpen werden, die wij noch leenden 5oo Lbs broot. Den 2o Jun ij smorgens, de wint N.W. Wij maeck- ten zeiji om de Noort, ten 7 uijre wendent om de West, Poortlant van ons 2 mijlen, quam een Hamburger bij ons, Schipper Hans Pietersz, comende met 184 vaetgens bos- cruijt van wege Sijn Majesteijt van Engelant, daer van hij passpoort toonde van Sijn Majesteijts Resident in de Hage in dato den 3 Junij, hadde noch andre waren in, als . . broot en poeijersuijcker, huijspannen als anders gedestineert op Doblijn, naer visitatie van de Crijchsraet lieten varen. Na den middach sagen een vloot schepen, die ontelbaer was, daer wij na toe liepen, daer bij comen- Capiteijn de was t Capiteijn Hollaer opten 12 Meij bij ons na de Hollaer komt hij ons met Carune gesonden voor spion, die hadde opten 5 deser prijsen. De ontrent Cabo Ortegael genomen 2 Biscaijer schepen, Hollandsche vloot komt bij t eene groot go lasten, geladen met Biscaijs ijser, vaten ons. met spijckers, ploechijsers en ander ijserwerck, de Schip- per genaemt Quantus de Roblesse, t schip Sint Paulo, de Schipper is met [t] nemen dootgeschoten, was op 32 per- 1) Start Point. 2) Woord onleesbaar. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 221 soon en, soo Jatter noch 31 gevangen waren; het andere was groot 50 lasten, geladen met een portie ijserwerck als vooren, met ettelijcke duijsende pond geel en swart arpeuijs, beijde comende uijt Passage 1), doch hoorden tot St Sebastiaen 2) thuijs, haer wil hebbende na Calis- malis 3), sij waren in Compagnie met 2 Hamburgers [en] een Engelsman die geschappeert is, tvolck is op 2 na mette boot ontvlucht want cleijnste scheepje, de rest was de Hollandsche vloot comende van Rochel, haer wil heb- bende na t patria, als doorgaens na Ooste. Haer con- voijers waren Commandeur Magnus tschip Zeelandia, Capiteijn Jan Aetjens en Capiteijn Nijeuhoff. Wij ordi- neerden datelijck dat de Pharnambucqsvaerders bij ons bij malcander gehouden, datse van haer convoij een es- Cap.n. Col- quaclre van 5 seijlen, de Commandeur Colster, Farant, Ster gaet mette vloot na t pa- Post, Hollaer en Tjaert de Groot, met last om alle sche- tria, Post, Pjaer en 1-lol- pen te convoijeren tot in salvo, ijder daer hij t gemunt aer. heeft, daer toe ic aen Commandeur Magnus oock acte toe gaff. Sonnenondergang scheijde de vloot van ons, 15o a i6o seijlen. Wij wierpent bij de wint, N.N.O. aen met schoverseijls. Stierden met Colster brieven aen haer Ho. Mo. en Sijn Hoochheijt. Den 21 jun ij de wint W.N.W. met een hart top- k.39 verso) seijl [scoelte}. Mettet reijsen van de Son wendent om de Adm. Tromp West, doen lach Poortlant van ons N. ten Westen 2 mij- Vice Ad. de AVi th, Sch. b. len. Wij waren noch bij malcander als in margine staet. N. Cats, Bre- deroode, Jan Ontrent zuijer son leijdent om de noort, nonnenondergang Teeue, Die- wendent om de west, doen lach Poortlant N. van ons men, Lieven de Zeeu, I mijl, de wint N.W. met schoverseijlsweder. Tlalffhoorn, lam, Keert de Den 22 dito smorgens was de wint N.N.W. met Koe, Ringelsz, een rouwe coelte, sagen niet een vreemt seijl, wij leijdent Jan Gar- brantsz, met schoverseijlen om de noort, ontrent zuijerson wen- Thoen. Gehu ijrde dent om de West, Poortlant 2 mijlen van ons, na de mid- schepen Ba- dach sloegen wij onse oude seijlen aen en het voormars- chuijsen, Lops, Fredrick Pie- seijl weijnich tijt bij gestaen hebbende, scheurde in terssen, Adri- sen Domens. t lijck 4) uijt, soodat wij een ander [voormarsseijij aen- Sijn gister sloegen. Wij sagen Capiteijn Abram Crijnsz die sprack roette Vloot ,,.iaen Com- mand. Colster, arant, Post, 1) en 2) De herhaaldelijk genoemde plaatsen aan de N.-kust tiollaer van Spanje. Tjaert. s) Cadix. 4) De touwen omranding van een zeil. 222 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Sijn noch in een Engels(man) comende van Londen, sijn wil hebbende Garnese schoon mae- eerst nae Pleijmuth en dan na Terra Nova. Wij leijdent eken Vice Adm, om de Noort, Abram Crijnsz om de West, metten doncker de With, Com- wenden wij t om de Z.W. met schoverseijlen, doen lach mand. Ban- cque, Jan Poortlant N.O. ten 0. van ons, 3 mijlen, de wint W.N. Pouwelssen, Pr. Prsz., Dor- West. revelt, Jonge Den 23 dito smorgens de wint Z.W. met doncker Waterdrin- cker. schoverseijlsweder. Wij leijdent om de W.N.W. vernamen Sijn noch spioneren na 6 seijlen in de wint van ons, seijiende met corte seijlen 1), de Carune die op ons aen quamen, was den Vice Admirael de With Den Oven, Veen. comende met sijn Esquadre en Commandeur Bancque Spioneren soo onder uijt Garnese alwaer sij schoon gemaeckt hadden. Wij Poortlant. stierden Commandeur Bancke datelijck na de Mase om Garnese, Gout- staert ende aldaer te vinden den Commandeur Colster mettet Es- Kiskassen Corn. Meij, quadre daer Bancker over soude commanderen, tot be- Snip, Abram veijlinge van de Noortzee totten 12 a 15 Julij en dan Crijnssen, Vijch, Mattis wederom bij ons comen. Wij gijlen de focque op en lie- Gillissen, Joris Pieters. tent drijven. Ontrent Z.Z.O. son, vernamen een vloot Summa 36 schepen van 3o a 40 seijlen, bij ons comende wast Bas- zeijlea. tiaen Tijssen van der Veer, comende van Rotchel, haer wil hebbende na t patria, waren den 16 dito van Rochel geseijlt, wisten nijet nijeus, dan dat de spraeck ginck dat de fransche armade naer de Carune was geseijlt. Suijer- sonne wendent aen zee, de wintW.Z.W., doen lach Poort- lant N.N.O. van ons 3 mijlen. Z.Wester son schoot de wint met een groote regenbuij N.O. Ontrent de clocq 4 ure, 2 cluijsen met de lije halfpoort open, kregen veel waters int schip, draijden mettet schip opte lij en stopten de cluijsen, namen bonets 2) aff en seijlden om de west met hart weer. Den 24 dito smorgens metten dach wendent om de noort, de wint N.W. met schoverseijlsweder, wij ver- namen een schip onder ons geselschap, sijnde nu 23 seij- len sterck, na den midlach sagen wij Poortlant en ten 5 uijren quamen dicht onder Poortlant, sagen 7 a 8 sche- pen in de baij leggen, daer wij Capiteijn Jan Teeue na toe sonden om te besichtigen. Weder comende reide t al En- gelsche waren. Wij leijdent aen zee soodat sonnenonder- 1) Vermoedelijk bedoeld: zeilende zonder de marszeilen, met enkel onderzeilen. 2) De verlengstukken onder aan de zeilen. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 223 gangh Poortlant van ons lach 2 mijlen, de wint west met ongestadich schoverseijlsweer, waren sterck 22 seijlen, de 23(ste) man is in de wint gebleven, apparent een van onse spions. Wij seijlden Z.Z.West. (40) en 25 Jun ij smorgens was de wint Z. en Z.W. met hart schoverseijlsweer en dicke regen, wendent om de west, om thien uijre wendent weder om de suijt, gisten doen Poortlant N. ten Oosten van ons 4 mijlen, ten 3 uijrc wendent weder om de west, een uijr op son quamen noch 4 a 5 schepen op ons aen, vertrouden eenige van oase spions waren met een onduijts 1) die bij Dorrevelt heen liep. Sonnenondergang wendent om de Z.O., de wint Z.Z. W. met weder als voren. Poortlant bij gissing van ons 3 mijlen. en 26 dito smorgens de wint Z. ten W. met hart schoverseijlsweer, ten 4 ure wendent om de West, quam Veen van de Capiteijn bij ons Capiteijn Veen onder t commande van Capiteijn Carune bij den Oven opten 18 Meij na de Carune gesonden, om te .ns. spioneren, riep ons toe dat de viant uijt de Carune was geseijlt den 19 deser, doch conden hem van de harde wint niet wel verstaen, de wint cromp allencxkens in, tot Z. en Suijtsuijtoost met dicke regen en groot tempeest, soo dat wij genootsaeckt waren te wenden, de clocq 2 wijren na noen, gisten doen Poortlant N. ten 0. van ons 4 mijlen. Seijlden 0. ten Z., oostsuijtoost doen de eerste wacht uijt was vernamen wij de windewaert op onse wintvering ") onder onse schepen eenige blickvuren 3), hebben appa- rent door t harde weder ijetwes gerepareert. en 27 dito smorgens de wint Z.W., ten 3 uijre wendent om de west met schoverseijlsweder, gisten doen Cabo La Hage Z.Z.W. van ons 4 mijlen. Voor de mid- dach letten wij onse Saloup uijt en voeren aen Capiteijn Veens boort, deden hem vragen na den viant in de Ca- rune, seijde opten eersten voor de Carune was geweest, en aldaer getelt hadde 3o schepen, 2 a 3 onbegrepen en was den zoden daer wederom geweest, doen hij getelt 27 1) Een niet-Nederlandsch. 2) De windveren zijn de achterste draaispanten die een hoek van ongeveer 45° met de kiel maken. Op de windvering is dus 4 streken achterlijker dan dwars. 3) Zeer heldere seinlichten. 224 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL seijlen voor de Carune leggend, daer van 3 a 4 onder seijl waren, den 12 dito had Capiteijn den Oven voor de Ca- rune geweest, en hadde niemant vernomen, daerover sij herwaarts quamen en seijde Capiteijn den Oven aen lije van ons was en sijn groote reele aen stucken had geseijlt. Capt. Veens Wij deden sijn Veens journael aen boort brengen daerin fournael aen- boort gehaelt.wij vonden als hiervoor vermelt, en conden wijt dat jour- nael geen wint bespeuren daer de armade vol soldaten gedestineert daer mede naer Vlaenderen soude hebben connen tseijl gaen 1), van zoden doen se volgens Veens seggen daer noch lagen, totten 12 dito doense den Oven miste, tweick ons een bedencken geeft, en- alsoo hier voo- ren den 18 deser aen ons was gerapporteert, dat dan de fransche bij Cabo Ortegael was geweest, en bij Capiteijn Hollaer opten selfden 8 ontrent Cabo Ortegael een groote vloot was gesien, wellicht de france armade daer 9 daer in geloopen can wesen en den io eenige daer van buijten liggende bij Capiteijn Veen gesien mach wesen 2). Na den middach te 3 uijre wendent om de zuijt, pas voor de middach waren ons gepasseert 3 schepen t Canael in, werden bij eenige van onse schepen gesproken de Capi- teijnen Matijs Gillisz en Vijch. Dito tegens den avont Crijgen van quamen bij 2 schepen van Dansicq comende van Sint Dansickers ad- visen van En- Lucas 3) den eene genaemt Hans Scholte bij ons gevisi- gelsche gela- den met sol- teert verclaerde den 23 Meij van Sint Lucas was geseijlt, daten. en dat 5 dagen van Calismalis 4) selve in zee had geren- contreert opte hoochte van Roxeijnt J) 6o mijlen tzee 5 groote Engelsche schepen vol infanterie en ijder ge- monteert tusschen de 3o en 4osche stucken canon. Hij vermoede dat dito Engelsche schepen te nacht of te lang- ste morgen hier behoorde te wesen 6), quamen noch 3 1) Versta: uit Veens journaal was niet op te maken, dat er een gunstige gelegenheid om uit te zeilen voor de Spaansche vloot was geweest. 2) De conclusie was juist. De Fransche vloot onder de Sourdis was den 9den voor La Corunha verschenen. 3) S. Lucar bij Cadix. 4) Cadix. 5) Cabo da Roca ter kuste van Portugal. 6) Zij waren er dan ook op 28 Juni. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 225 schepen uijtte wint die inde avondt bij Capiteijn Pieter Pietersz gesproken werden, waren 3 Hollanders comende uijt de Straet 1), Schipper Jonas van Enchuijsen van Ge- nua, de Jonge Saijer van Amsterdam, Jan Gerritsz van Hoorn beijde van Livorne, lieten haer coers gaen. Den 28 Jun ij smorgens de wint Z.W. sagen 2 groote schepen, bij haer comende 2 Engelsche wande 5 op gisteren vermeit comende geladen met soldaten van Ca- lis 2) in Spangie. Wij dwongen den Admirael met dreij- ginge om aen boort te leggen, op de lije 3) en den Vice Admirael de With 4). Wij stierden onse saloup aen boort, met versouck dat de schipper off ijemant van de Hooft- officieren aen boort soude comen, gelijck deden eenen Meester Visscher, vertrou dat supracarga was. Wij seij- den dat wij het Spaens crijchsvolck uijt haer schepen mosten hebben, tsij met gemoe of met gewelt, gaff voor antwoort, dat dat haer vracht was, daer de schipper met sijn volck van moste leven en daer over dat volck wilde neffens sijn [eijgen] defenderen soolang als sij tonden, waerop wij staet hadden te maecken, waerover wij den voorszeijden Mr. Tam Visscher metten Heer Vice-Admi- rael Jan Everts 5), Commandeur Cats en Fiscael naer den 1) Straat Gibraltar. 2) Cadix. 3) Op de lij draaien: bijdraaien. 4) Versta: Wij (te weten Tromp en De With) dwongen respec- tievelijk den Eng. Almiraal en den Eng. Vice Admiraal onder be- dreiging hem aan boord te leggen, tot op de lij draaien (bij- draaien). 5) De eenige, zéér hinderlijke, afschrijffout die dit journaal ont- siert. Want voor Evertsen moet worden gelezen: De With, gelijk ook reeds bij den aanhef van dezen datum blijkt, dat De With een werkzaam aandeel had in het geval dat zich voordeed. Zelfs mag gegist worden, dat Evertsen niet in de vloot aanwezig was. Waar Evertsen inderdaad wel was, blijkt niet. Wèl komt hij voor in de vlootlijst in margine van 30 Mei, maar uit die van 21 Juni blijkt hij afgeschreven, zoodat met zekeren graad van waarschijnlijkheid mag worden gegist, dat hij op 16 Juni, toen de Schout bij Nacht (Commandeur) Cats in de vloot kwam, tijdelijk Bijdr. en Meded. LII. 15 226 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Admirael sijn boort stierden met vrientlijck versouck, dat hij ons t spaens volck wilde overgeven, doch cregen geen gehoor anders dan soo wij t volck begeerden, dat wij t met canon moste halen en dreijchde den Vice Admirael mette pistool opte borst, die wederom na ons boort quam en dede daervan rapport. De Engelsman onderwijlen maeckte zeijl, om sijn koers te stellen na t Eijlandt Wicht, doen hebben wij zeijl gemaeckt en begonsten op hem te schieten met last sooveel mogelijck was, alsoo de zee hooch was, soo weijnich na t hol ofte vlagge te schieten als men conde, soo ist geschiet dat [na] 28 schooten hij Admirael, genaemt Jan Crouter van Londen, het schip (41) de Regenbooch, heeft gestreecken 1) . Hadde wederom drie schooten geschooten, vertoon met los cruijt en heb- ben doen t yolck daer uijtgehaelt. Verclaerde te Calis Beijde dese 4000 man 2) ingenomen hadde daer van eenige gestorven Engel schen boven soldae- waren, de Vice Admirael had ingenomen 370 man, die ten noch sout en wijn gela- sonder gewelt sijn volck liet volgen. Den Admirael hadde den. in 3 kassen silver yder van sowo Guldens op reeckeninge van sijn vracht, als hij de Spanjaerden tot Duijnkercken had gelevert soude hij dat geit mogen aentasten, hadde noch diergelijcke ses kassen silver in voor coopluijden te Doeveren en te Londen. Den Vice-Admirael hadde in 3 dergelijcke kassen opte selve conditie voor sijn vracht, op een geheime opdracht (misschien wel naar Nederland) is ge- weest. Op den 3den Juli blijkt hij weer present. Maar het doorslaand bewijs, dat niet Evertsen maar wèl Witte de With deel had aan het geval, is te vinden in een door De With zelf opgestelden „Staat van Dienst" waarvan zijn schoonzoon Walter Breeman Van der Hagen ons een afschrift heeft over- geleverd. Men leest daar: „Int jaer 1639 heb ick twee Engelse beseilt, hebbende sevehondert Spaense soldaten, gemonteert ider met 30 stucken en bij mij verovert". Zie: 'T Leven en Bedrijff van Vice-Admiraal De With, zaliger" in Bijdr. en Meded. van het Histor. Genootschap te Utrecht XLVII, 1926, p. 159. 1) De vlag gestreken. 2) Lees voor 4000: 400. Dus: 400 man bij den Admiraal aan- boord, 370 bij den Vice-Admiraal en nog 300 in het derde dien dag aangehaalde schip. Het vierde schip liep later in Wight bin- nen en het vijfde schip landde zijn soldaten te Helford bij Fal- mouth in Cornwall. Zie op 1, 4, 12, 17, 19 Juli. MAARTEN RARPERTSZOON TROMP. 227 met 3 kassen Coopluijden haer geit, waer op wij Breeden Raet hebben gehouden en is goet gevonden haer te laten ijder 3 kassen voor de vracht, en alsoo wij geen blijcq con- den betomen dat de rest spaens geit was, hebben al tselve geit in de schepen gelaten en haer voorts onbeschadicht laten varen, waervan tot haren versoecke hebben verleent attestatie uijtte naem van de gemelte crijchsraet, en sij wederom aen ons dat wij haer noch coopmanschap noch geit hadden vermindert, en lieten haer voorts onbescha- dicht varen, Dito 2 uijre op den dach, quamen bij een Engelsman genaempt Meester Dammas een van de vijf in hebbende 300 Spaensche soldaten, die hij met gemoe daer uijt liet halen, en onbeschadicht is sijn coers gegaen, hadde geen geit in, was van Lubecq, ende comende van Sint Tubes 1) met sout. Wij leijdent metten doncker om de zuijt, het oosteijnt van Wicht N.W. ten N. van ons 3 mijlen. Den 29 Jun ij smorgens was de wint Z.W., maeck- ten zeijl om de noort, vernamen 4 schepen, bij haer comen- de warent Oosterlingen Hamburgers geladen met sout, comende van Sint Tubes 2), die verclaerden nijet nijeus te weeten, dan dat sij wel eenige schepen bij haer hadden gehadt, soo oosterlingen als Hollanders. Naerdat bij onse schepen gevisiteert waren gingen sij haer coers. Wij cruijsten aff en aen, tegens de avont vernamen 17 seijlen, daerbij [comende] was t Abram Crijnsz mette schepen van St. Tubes voren vermeit, was bij eene Schiedammer, tschip van alias de fransman Za, gedestineert opte Mase, die wij een brieff aen Haer Ho.Mo. mede gaven, en een aen de Heer de Reus 3), nopende het wedervaren van t nemen vande 1070 Spanjaerden uijt de drie Engelsen op gister gedaen. Nae visitatie lieten haer coers gaen. Capiteijn Joris Pietersz met t roeijjacht quam bij ons, die verclaerden dat hij beWesten Poortlant daer hij den 25 dito snachts met storm ten ancker had moeten comen, (41 verso)gelegen had totten 28 dito verliesende drie anckers, 2% vaem kabel afgevijit, en is doen, 't weder vrij gebetert 1) en 2) Setubal bij Lissabon. 3) Verm. de burgemeester van Rotterdam, gedeputeerde ter S,-G. Zie Elias, Schetsen, V, 70, 101. 228 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL sijtlde onder seijl gerecht en boven Poortlant, achter het verwulff 1) ingeloopen sijnde, voor Weymuth te reele geloopen, daer hij Capiteijn den Oven vont leggen. Met- ten doncker leijdent met schoverseijlen aen zee. Den 3o dito smorgens de wint Z.W. Wij wendent na de west. Een uijr op son seijnden wij Capiteijn Abram Crijnsz met Capiteijn Joris aen boort, depescheerden Ca- Capt. Abram piteijn Crijnsz na Calis 2) en Doevers met brieven aen Crijnsz gaet na Calis en Glarges 3) en den Ambassadeur joachimij `i) nopende ons Doevers met rencontre met d'Engelsche ende 't nemen van de Span- Tarieven. jaerden uijt haer schepen. Ordineerden Capiteijn Dorre- velt over te geven aen Capiteijn Joris een cabel met een ancker 5). Wij gaven Capiteijn Ringels eenige victalie over, ten 10 uijre scheijde Capiteijn Abram Crijnsz van ons en wij cruijsten aff en aen neffens Weenbrugge 6). Sonnenondergang wendent aen zee, met schoverseijlen, de wint N.W. met mottich regenachtich weder. D en eer st en Julius smorgens mette dach was tluchien Z.W. ten zuijen. Wij wendent om de west, de wint cromp tot zuijen ten westen met motregen. Gisten Wolfferhoorn 7) doen wij wenden Noortwest van ons 4 a 5 mijlen. Ontrent de middach claerdent op, wij wen- dent aen zee, doen lach Wolftshoorn uijtten noorden van ons 3 mijlen, na zuijdwesterson quamen bij ons uijt t Eijlant 8) Capiteijn Cornelis Meij van storm daer in geloopen, Schipper Jan Teunisz van Groeningen comen- de van Pharnambucq mette schepen opten 20 neffens de groote vloot na t patria gegaen met Harman Cornelisz van Schiedam geladen met sout sijn wil hebbende na Rotterdam. Bracht tijdinge dat de resterende 2 Engelsche 1) I-let wulf van het schip (de ronding van achteren) was in- gebeukt door de zee. 2) Hier nu niet Cadix, maar Calais. 3) De Ned. agent te Calais. 4) De gezant te Londen. 5) Zie het ongeval aan Joris overkomen, 29 Juni. 6) Selsea Bill, zie de 16de-eeuwsche leeskaartboeken. 7) Dunnose, de zuidoostelijkste punt van Wight. Zie de 16de- eeuwsche leeskaartboeken. 8) Uit de vaarwaters om Wight. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 229 schepen met Spanjaerden in de koe 1) lagen, sij versoch- ten convoij van ons, en wij versochten haer eenige dagen bij ons te blijven. In den avont quam Capiteijn den Oven, Snip met Vijch bij ons, 2 uijren op son. Hielden criichs- raet. Resolveerden dat Commandeur Brederode met Arent Domensz, Schipper Lops en Fredrick Pietersz met die gelegentheijt de genomen Spanjarden in Baije La Hauga 2) souden aen lant setten, yder met 6 buschuijten broot, en dat om drie redenen, datse onse schepen niet infecteren en souden met sieckte en roode loop 3), daer onder was regnerende en om onse cost te sparen, die weijnich hebben, en nijet ontijdelijck uijter zee te comen, 02) en alsoo wij niet weten hoe sterck de Spaensche vloot sal comen, nijet goet conden vinden 4 schepen van ons te seijnden om de voorszeijde Spanjaers na t patria te bren- gen, savonts leijden wij t aen zee. Den 2 dito smorgens was de wint Z.Z.W. met motregen. Wendent om de West. Ontrent ten 6 uijren claerde de motregen op en de wint liep W.N.W. De Groe- ninger Pharnambucqvaerder 4) was snachts stilswijgende Setten Span- deurgegaen. Wij seijnden om ijder sijn Spanjaerden inde jaerden aen lant hij La gedestineerde schepen soude brengen 5) om aen lant ge- Houga. set te worden. Ontrent ten io uijre scheijden sij van ons. Wij ontboden den crijchsraet aen boort, mitsgaders Ca- piteijnen den Oven en Veen en onderstonden haerlieder advys twelck sij van de viant brachten, leggende in de Carune, daer wij weijnich ofte geen seeckerheijt uijt con- den speuren, derhalven resolveerden te wachten wat tijdinge Abram Crijnsz van Calis sal brengen 6), om dan te resolveren wat de dienst van den Lande sal ver- 1) Koe, lees: Cowes. 2) La Hogue, het meergenoemde plekje achter C. Barfleur. 3) Tromp vond blijkbaar dat de Fransche landbevolking geen gevaar liep van infectie door ziekten en rooden loop! 4) Zie den lsten Juli. 5) Volgens Van der Hagens „Leven en Bedrijff van Witte de With" (p. 111 aldaer) werden de officieren en 2 geestelijken naar Rotterdam gezonden, de soldaten bij La Hogue ontscheept. Zie ook 10 Juli. 0) Den 30 Juni derwaarts gezonden. 230 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL eijschen. Stierden den Schipper Snip onder Sint Helena 1) om wacht te houden opte 2 resterende Engelsche opten om wacht te houden opte 2 resterende Engelsche opten 29 deser in Wicht gecomen vol Spanjaerden om als sij uijtquamen ons tselve te adverteren, en de Capiteijn den Oven, dat die ons datelijck uijt de Kee 2) soude advijs Oven, dat die ons datelijck uijt de Kee 2) soude advijs brengen wat coers sij mette Soldaten namen. Suijerson wierpen wij t O.N.O. heen na Bevesier 3), en metten avont quam bij ons Jan Pietersz de Jager, comende van Sante 4), geladen met krenten, gemunt na t patria. Wij leijdent met een seijl om de zuijt, waren nef f ens Oren- deel s) drie mijlen van tlant, de wint W. ten zuije. Wij deel s) drie mijlen van tlant, de wint W. ten zuije. Wij sagen Harman Kees 6), die mede deurginck en niet en sagen Harman Kees 6), die mede deurginck en niet en wilde wachten. Den 3 J u 1 ij smorgens was de wint W. ten N. met goet weder. Wij haelden den Vice Admirael sijn boot om mede te krengen en ballasten. Wij wierpen t om de hoeck van Bevesier, die O.N.O. van ons lach 3 mijlen, met den Vice Admirael Jan Evertsz en Pieter Pietersz, volchde ons noch na Capiteijn Sijbrant Barentsz, sijnde de jonge Waterdrincker en Lambert Halffhoorn, passeerde noch Waterdrincker en Lambert Halffhoorn, passeerde noch een Engelsman om de oost bij onse schepen gevisiteert. Ontrent te 8 uijren quamen beoosten Bevesier te landen en ten ancker op 6 vadem, de hoeck Z.W. ten W. van ons. Onse cabel brack ontstucken, draijden voor t plecht- ancker op, wij visten ons ancker weder, haelden 6 boots ancker op, wij visten ons ancker weder, haelden 6 boots als saloupen ballast en krengden ons schip. Sonnenonder- gang hadden wij meest gedaen, daer quam van de oost gang hadden wij meest gedaen, daer quam van de oost oplaveren Capiteijn Abram Crijnsz soo wij meijnden, maer 't was Capiteijn Magellaer. 't was Capiteijn Magellaer. 'D en 4 dito smorgens de wind Z.W. Voordaech dach 7) deden wij seijnschoot, en gingen onder seijl, en leijdent aen zee. Dach sijnde quam Capiteijn Mangelaer 8) leijdent aen zee. Dach sijnde quam Capiteijn Mangelaer 8) aenboort, bracht drie brieven, een van Sijn Hoochheijt aenboort, bracht drie brieven, een van Sijn Hoochheijt 1) St. Helens aan de oostpunt van Wight. 2) Lees: Koe (zie 1 Juli) te weten Cowes. 3) Beachy Head (Pevensey). 4) Zante, beWesten Morea. 5) Arundel bij Selsea Bill. 6) Zie 1 Juli: Harman Cornelisz. 7) Lees: voor dage. 8) Op 3 Juli bij de vloot gekomen. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 231 van dato den 20 Junij int Leger voor Philippine in Vlaen- deren 1), den tweeden van Haer Hoogmogenden uijten Hage van den 7 Junij, den derden uijt Middelburch van de Admiraliteijt den 20 Junij als voren. De ede vermelde van t nemen van Soetendaels 2) van Haer Ho,Mo. en het inde gront schieten vanden selven Capiteijn Soetendael, en dat den viant in de Noortsee seer was grasserende 3) en preparade maeckt om noch te doen, en dat sij echter het formeren om in de Noortzee een Esquadre te veij- len 4) in eijgen oordeel setten 5). Van Middelburch dat weijnich dagen geleden, de viant met elff fregatten 5 mij- len buijten t Voorlant °) dese Capiteijn Mangelaer hadde waergenomen, comende van Londen met 10 bootjes van Vlissingen, een van Middelburch en al de bootjes had genomen, en Mangelaer alleen was geesappeert, en alsoo sij noch waren verwachtende de Zeeusche vloot van Vranckrijck, daer op sij versochten wij souden een wacker oogh daer op houden. Ten 9 uijren wenden wij t om de west en smiddachs vernamen wij 15 zeijlen die voor de wint na ons toe quamen. Was de Vice A.drnirael de With met onse 15 schepen, hij quam aen ons boort, verclaerde op gister een Engelsman gesproken te hebben comende van Rochel ende verclaerde onder Boelijn 7) vernomen te hebben datter 3o fransche oorlochsschepen van haer Armade aldaer waren gearriveert, masteloos en gants desolaet geworden gister drie weecken voor de Carune en vermisten de rest van haer armade, als mede het groote schip 8), waer over wij datelijck den crijchsraet aen boort seijnden, en hebben al onse advisen geponde- reert en eijntelijck ten meesten dienste van den Lande geresolveert, dat wij met ons gros soude begeven deur de 1) In Zeeuwsch Vlaanderen aan den Braakman. 2) Verg. 13 Juni. 3) Huis houdende. 4) In den zin van „beveiligen". 5) Aan Tromps oordeel overlieten, verg. 16 Juni. 6) Dus, in het Nauw van de Noordzee. 7) Belle Isle in de Bocht van Frankrijk. 8) Verm. bedoeld het groote Fransche schip „la Couronne" (zie Boxer). 232 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Hooffden 1) voor een tour van io a 12 dagen cruijssen, tusschen Maes, Erferness 2), Duijnkercken en t Noort Voorlant, en dat Commandeur Brederode met sijn esqua- dre daer mede hij de Spanjaerts was aen lant setten 3), Boude cruijssen tusschen Wicht en Bevesier opte 2 Engel- schen daer binnen leggende vol volck 4) en geit, en soo hij vernam dat sij waren gepasseert ofte het geit en over lant na Doevers hadde laten gaen, hem al cruijcende te houden met sijn bijhebbende Esquadre en Schipper Snip die onder St. Helena5) ten ancker leijt voor spion, om als d'Engelschen uijt Wicht quamen ons te comen waer- schouwen, int Canael, tot beveijlinge van deselve ende bescherminge van de Coopvaerders ende te vernemen na (43) advisen van de Spaensche vloot, dat hij oock ons toe- Adm, Tromp Vice Ad. Inc stuijren soude de fregatten, den Oven, Abram Crijnsz, With, Vice Veen en beijde de roeijfregatten en voirts .al die de vlagge Ad. Everts, Schout bij sochten 6) en dat Capiteijn Cornelis Meij opt rendevous Nacht Cats, Diemen, Vijch, tusschen Wicht en Bevesier soude cruijcen, om te behan- iluijs, Mathijs digen de acte aen den Commandeur Brederode en tselvige Gillisz, Ham, Keert de Koe, verricht hebbende hij Meij datelijck soude begeven voor Zeeu, Halff- hoorn, Rin- Doevers, om over te leveren onse missive aen Cornelis gelsz, Jan Bosch 7) en voorts onder de vlagge. Sonnenondergang Poulus, Pr. Pietersz, Sij- scheijde Capiteijn Meij van ons en wij wierpen ter lens 8) hrant Barents, Jan Gerbrants, O.N.O. aen, doen lach Bevesier N.N.W. van ons 3 mijlen, T Hoen, Sal- de wint W.Z.W. met een hart vaerweder, en dicke mot- wander, M an- ;elaer. regen ende waren sterck als in margine. Den 5 J u 1 ij smorgens de wint W.Z.W. metten dach waren wij bij Swartenes9), seijnden Capiteijn Vijch die ginck na Doevers om tijdinge van den viant. Wij lie- pen voor Calis. Wij stierden onse saloup na lant om condschap voorszegd, dan de Glarges 10) quam in persoon 1) Het Nauw van het Kanaal. 2) Orfordness (Suffolk). 3) Zie op 1 Juli. 4) Zie op 1 Juli. 5) St. Helens Roads, oostpunt Wight, zie 2 Juli. 6) Die den Admiraal zochten. 7) Tromps loods Corn. Bos, nog immer te Dover, zie op 2 Mei. 8) Voor den wind bij zwaar weder. 9) Kaap Gris-nez. 10) De Ned. Agent te Calais. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP.233 aen boort en wist niet nijeus, dan dat de fransche armade gedestineert opte vloot van de Carune tsij datse die in zee ofte in de Carune vonde en tselve volbracht ofte ge- failleert sijnde, opte Silvervloot 1) te passen en dat tot Calls van de fransche veel min van de Spaense armade Benige tijdinge was. Ontrent Calis drijvende de clocq 9 uijre vernamen elff zeijlen aen zee daer wij jacht op maeckten. Waren allen viants fregatten 2), setten haer cours buijten Goijn 3). Capiteijn Vijch quam van Doevers, en volchde afteraen, aende Noortcant van Goijn comende quamen een partij van onse schepen den viant soo na, datse op malcander schooten, maer calm werdende soo ist de viant ontroeijt 4). Wij sijn haer de gantsche nacht gevolcht, de wint tsavonts zuijdelijck met weijnich coelte, cours houdende om de noort. D e n 6 smorgens een uijr voor dach quam t luchien noordelijck, soo dat de viant doen 2 half cartou schoten 5) in de wint van ons was, wij deden ons best om bij haer te comen, maer door de verscheijde wenningen E) over en weer, en door de calmte sijn t geeschappeert met roeijen. ... de son W.Z.W. passeerde tusschen de viant en ons een cleijn scheepke met een swart topseijl. Wij hielden na onse lijwaertste schepen toe en seijnden alle Capiteijnen aen boort, gaven ijder een rendevous om te cruijssen, totten 15 a 16 deser, tusschen Maes, Olfer- ness 7), Duijnkercken en t Noort Voorlant, ende na expi- 1) De repatrieerende Amerikaansche vloot. Te weten: Duinkerkers. 3) De Goodwin Sands tegenover de kust van Kent. 4) Nog in de 19de eeuw waren de zeilschepen eenigermate in staat bij windstilte te roeien. 5) In een order op het gereed maken tot gevecht op de Nas- sausche vloot, uitgereikt in voorjaar 1624 (zie Aitzema I, p. 492) vindt men heele kartouwen opgegeven van 4000 Lbs gewicht, halve dietsche kartouwen van 4000 Lbs gewicht, halve kartouwen van de nieuwe slag van 3000 Lbs gewicht, halve fransche kar- touwen van 3000 Lbs gewicht, respectievelijk met ladingen van 10, 10, 4.5 en 8 Lbs buskruit. 6) Lees: wendingen (manoeuvres). 7) Orfordness. 234 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL (43 verso) ratie van soo 't een opper is, onder t Casteel van Ida 1) en daer een leger 2) sijnde, opte Vlacke Zee 3), t Noort- voorlant W.Z.W. van ons. Wij openbaerden al de Capi- teijnen de resolutie van de crijchsraet opten 4 deser ge- nomen, op t point van t verlaten van t Canael, en een tour te doen in de Noort Zee en vraechden haerlieder advis, twelck sij al te samen confirmeerden de beste zeeman- schap te wesen naer d'advisen bij ons genomen, daer over sij alle de resolutie hebben onderteijckent. Sonnenonder- ganck sagen wij 6 seijlen recht in de wint van ons, eerst tegens ons over seijlende, en metten doncker met ons gewent. Wij deden ons best om op te comen voor Maes Schouwen ende Walcheren, de wint 0. ten N. Wij gaven onse brieven in Capiteijn Mangelaer met 2 maetroosen van ons schip, Jan Soetendael met Sijmon Kerckhoven, de eene zieck de andere om onse brieven te bestellen, doch Mangelaer bleeff noch bij ons. Den 7 Jul ij smorgens de wint N.O. ten 0. met een moije coelte. Met het rijsen van den dach, sagen wij 3 a 4 cleijne zeijlgens Z. van ons, apparent Vlaemsche vis- schers. Nieupoort lach voor ons Z.O. en Duijnkercken Z.t.W. Wendent aen zee, van de bancken aff, sagen in de wint eenige cleijne zeijlgens als vooren. Zuijer son soo vernamen wij 7 seijlen in lije van ons, met een cleijn seijltge, wij spraken tseijltge in lijebouch, was een En- gelsman van Jarmuth met vis, seijde sijn wil had na Suit- hampton, verclaerde die 7 seijlen ontrent hem geweest waren, doch niet gesproken, presumeerde Duijnkerckers Jagen 7 fre- waren, daer over wij jacht maeckten tot W.Z. wester son, gatten. Biende dattet buijten apparentie was, wierpent om de wint, Nijeupoort van ons 3 mijlen, daer passeerden aen zee van ons 3 voorwintseijlders apparent Engelssen, co- mende uijt de Wielingen. Wij seijlden N. ten W., de wint N.O. met een stijve coelte, namen 't voormarsseijl en besaen in. Den 8 dito smorgens metten dach was de wint 0. ten N. Leijdent om de Z. De clocq 7 wijre was Nieu- 1) Vermoedelijk Saltwood Castle, anders Sandgate Castle bij Hythe tusschen Dungeness en Dover. 2) Lager (wal) in tegenstelling met voorgaand „opper". 3) De zuidelijke kom der Noordzee, verg. 19 juli. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 235 poort O.Z.O. van ons 3 mijlen. Wij wenden aen zee en vernamen eerst 2 seijlen, scheenen eerst voor wint te loopen na N.W. aen. Sagen noch een vloot schepen, bij haer comende wast een Amsterdams convoij, comende Texelsche vloot bij ons op gister middach uijt Texel sterck in de 40 zeijlen, ge- gesproken. destineert op Rouaen, met 2 convoijers. Wisten nijet sonders. Suijder son wendent om de zuijt, 2 uijren op (44) quamen 2 regenbuijen, de wint variabel, 2 uijren op Son wenden aen zee, Oosteijnde Z. ten W. van ons 2 mijlen, namen mette buijen onse marsseijls in en [setten] metten doncker 't groot marsseiji op. Den 9 J u 1 ij smorgens metten dach werdent stille, tluchien N. ten W. Wenden om de 0. Ontrent de clocq 8 uijre deden wij verspreijseijn en setten ons coers O.N.O. na oost. Ontrent de clocq een uijr sagen wij tlant van Schouwen en quamen de zon Z.W. voor de Mase, vonden aldaer de Commandeur Bancque met sijn esquadre 1), de Capiteijnen Colster, Post, Farant en Tjaert de Groot. Wij sonden onse saloup daer op, om te seggen datse onder seiji gaen souden, gelijck sij deden. Laveerden tot son- nenonderganck doen werdent calm, soodat wij mosten de vloet stoppen op i o vadem, de Goereeschen toorn S.O. ten Z. van ons. 'gros .adm. Tromp, Den 1 o dito smorgens voor dach was de wint W. De With, Jan ten Z. na W. ten N. Wij lichten mette voorebbe ons Everts, Schout bij Nacht, anckers en leijdent aen zee. Ten 7 uijre lach s Grave- Colster, Die- men, Sluijs sent 2) Z.O. ten Z. 3 mijlen van ons, leijdent doen mettet Nlatijs Gillis- hooft om de zuijt, en seijnden al de Capiteijnen aen boort. sen, Post, Keert de Koe, Ordineerden capiteijn Vijch te loopen inde Mase, mette Halffhoorn, `leeu, Jan Pou- officieren van de Spanjaerden met haren aenhanck 3), die welssen, waren 71 in getal, om te leveren in handen van de Admi- Sibrant Ba- rents, Jan Gar- raliteijt. De Commandeur Bancque vertoonde een brieff brants, Back- huijsen, 't van dato 3o Junij bij Haer Ho.Mo. aen hem gesonden, Hoen, Pr. Pie- tersen, Farant, vermeldende dat opt versoeck vanden Admirael Tromp Tiaert, alree was geladen diverse victualie 4), soo in de Mase Voor de Mare Bancker, als in de Wielinge voor onse vloot, en dat hij Bancke Ringels, Vijch, Int Canael 1) Zie 20 en 23 Juni. Brederode, Adriaen Do- 2) 's Gravesande in Zuid-Holland. mens, Lops, 2) Verg. noot bij 2 Juli. Snip, Fredric Pieters. 4) Ingevolge de op 26 Mei uit de vloot verzonden victualie- Wij verwach- ten uijt t t Ca-aanvragen (cedullen). 236 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL nael bij ons Veen, den soude wachten opte victualieschepen haer uijtcompste, Oven, Abram om te convoijeren tot onder de vlagge, daer over wij l(rijnsse, Corn. Meij, Joris ordineetden den Commandeur Bancke met Capiteijn Rin- Pieterssen, Dorrevelt, gelsse te houden voor de Mase en dat Capiteijn Vijch, IIollaer 1) is met sijn prij- de Spanjaerden gelost hebbende, mette victualieschepen sen op. soude uijtcomen, onder t commando van den voornoem- den Bancque en gaen na de victualieschepen, in passant mede te nemen en bij onse vloot te brengen, en dat d'ander schepen bij ons gros souden blijven, die waren Colster, Farant, Post en Tjaert, ons gros was doen als in margine staet. De clocq halff vijff scheijden Vijch van ons, en wij wenden om de N.W., s Gravesande 2) Z.O. ten Z. van ons. Sonne ondergang scheijde Bancke en Rin- gels van ons. Wij hadden opten dach 2 seijlen gesien, het eene liep om de Z.Z.O. t andere om de oost. Wij seijlden Noortwest, de wint N.W.3) met een goede coelte. Den i I dito smorgens de wint stille en variabel, gisten sonnenopgang S.O. van ons i i of 12 mijlen de Hoeck van Hollant, wij bleven van stilte leggen drijven en ijder graijde 4) en crengde haer schepen. De clocq I verso) half vijff quam tluchien oost, sagen een zeijl zuijd van ons, maeckten daer jacht op tot zonnenoridergang doen verlooren wij dien man en wij stakent met schoverseijlen bij de wint, S.O. ten Suijen aen. Liep noch een schip voor de wint achter ons om, scheen een Engelsman te sijn, skin koers hebbende naer Jarmuth. Den 12 Jul ij smorgens was de wint O.Z.O. Dach sijnde werden wij 2 seijlen int W.N.W. gewaer, maeckten Capteijn den daer jacht op. Bij haer comende wast Capiteijn den Oven Oven en Joris Pietersz ko- met Joris Pietersz comende van Bevesier. Capiteijn den men bij ons. Oven was den 2 deser bij ons uijt Wicht gesonden, om ons te adverteren de gelegentheijt van d'Engelsche sche- pen mette Spanjaerts daer in gecomen. Verclaerde dat opten 28 der voorlede maent in de Kee 5 ) was gearriveert Schipper Thomas Witting van Londen met tschip de Swaen, inhebbende 335 Spanjaerts, was onder Poortlant 1) Zie 20 Juni. 2) 's Gravezande in Zuid-Holland. 3) Wind N.W. en koers N.W., onmogelijk! 4) Zie noot bij 28 April. 5) Cowes, zie noot bij 2 Juli. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 237 gewaerschout van een kits 1) van Doevere dat wij op haer pasten en daer over in Wicht was geloopen, maer wist van sijn macker niet, vresende dat die gebleven was. Hij was nijet geresolveert in zee te steken mette Spanjaerts voor [hij] Conincx convoij hadde en bij man- cquement van dien Boude sijn schip in de kreeck halen, want de Spanjaerts niet aen lant mochten tomen. Sij 2) hadden ons Esquadre bij Bevesier gelaten, daer over Bre- derode commandeerde, en hadde Cornelis Meij bij haer gehad, die van haer was geloopen. Den 7 hadden sij ge- sien 7 schepen onder den Ouden Man 3) haer coers heb- bende om de Z.W., apparent svijants fregatten. Sij had- den Abram Crijnsz niet vernomen. Huijden morgen pas- seerde een cleijn Engels scheepge, bij een van onse schepen gevisiteert, en na de middach noch een tornende van Pleymuth. Hadde bij Bevesier bij 6 Staten-Schepen geweest. De wint was opten dach variabel en sonnen- ondergang meest Z.W. Wij wenden met schoverseijlen om de Z.Z.O., doen was Orffernes4) W. van ons 6 a 7 mijlen. Den 13 dito smorgens de wint Z.W. ten Z. Wij vernamen 2 seijlen haer coers hebbende om de oost, wij joegen haer O.Z.O. nae, vonden beijde van onse voorste schepen besproken, wij seijlden weer bij de wint. Capiteijn den Oven seijlde sijn voorstenge aff. Ontrent ten io uijre wendent aen zee, doen lach Westcappel Z.O. ten Z. van ons 3 mijlen. Na de middach passeerden in lije van ons 5 seijlen haer coers hebbende soo t scheen na de Mase, de wint liep allenxkens Z., sonnenondergang meest Z.W. Gisten doen Orffernes West N.W. van ons, ontrent i I a 12 mijlen. Den 14 dito smorgens metten dach de wint Z. Vernamen 3 seijlen 0. van ons. Liepen daer na toe, 1) Vaartuigje, Eng. ketch. 2) Te weten den Oven en Joris Pietersz. 3) Een destijds gebruikelijke naam voor de Bocht van Bou- logne, die voorkomt op de kaart van het Kanaal van Pieter Goos (1675), bij Brandt (p. 540) en in de Reisen van Nicolaus dc Graaff (p. 78). Zie Warnsinck's bespreking van Boxer's Tromp's Journal, in Marineblad 1930, p. 327. 4) Orfordness. 238 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Veen, Dor- revelt en Meij waren onse fregats, Veen, Dorrevelt en Cornelis Meij, komen bij ons. brachten brieven van Glarges 1) aen Abram Crijnsz 2) (45) mede gegeven die ons gemist was en wederom te Calis comende opt versoeck van Glarges mette bootjens na de Wielinge was geloopen, oock een brieff vanden Ambas- sadeur Joachimi 3). Wij lasten haer bij ons te blijven, wij staken bij om de Oost en de clocq Io uijre leijdent om de west. Een uijr daer na maeckten eenige van onse schepen jacht om de oost, wij volchden haer, bij de schepen comende wast de Commandeur Bancque en Ringels, bij Jol) t Kint haer hebbende 2 victualieschepen Job t Kint van Rotter- met Gerrit Senten komen dam en Gerrit Senten van Schiedam, de derde Cornelis bij ons. Albertsz van 'Rotterdam was noch blijven leggen en son- de met Capiteijn Vijch comen, alsoo hij noch nijet claer was. Wij ordineerden datelijck Capiteijn Colster te loopen na de Mase om Vijch met t victualieschip te verwachten, om bij ons te brengen en den Commandeur Bancque, Ringels en den Oven na Vlissingen om ' haer victualie te halen. Zuijer son lach de Mase 0. ten N. van ons 5 a 6 mijlen, de kouwe 4) groeijde tot een storm, namen onse focke in en lietent drijven. Tegens den avont scheijden Bancque en Colster van ons met schoverseijlen, de wint Z. ten Westen. Den I 5 Jul ij smorgens de wint W. ten Z. Ontrent ten 3 uijre maeckten wij de focke bij, de wint liep totN.W. ten N. Ontrent ten 5 uijre leijdent om de west, seijiden met schoverseijlen Z.W. ten Westen en W.Z.W. tot sna- middachs ten 5 uijren. Doen werdent stille en de wint liep W. ten Z., doen gisten wij de Mase Z.O. van ons 12 mijlen. Seijlden noch tot sonnenondergangh 3 mijlen Z. ten 0. en lietent bij de wint gaen. 's Morgens ontrent koxschafttijt quamen bij ons 4 geladen schepen, comende van Rochel, haer wil hebbende nae t'Exel 5), en zonnen- ondergang sagen wij drie zeijlen Z.W. van ons, apparent ons roeijjacht Dorrevelt met particuliere Middelburger 1) De Ned. agent te Calais. 2) Verg. 30 Juni. 3) De gezant te Londen. 4) De koe, d.i. de koelte, de wind. 5) Texel. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 239 cruijssers, sagen noch van stenge 2 zeijlen recht in de wint, nijet wetende wye. Den I 6 dito smorgens was de wint W.N.W. Seiji- den Z.W. sagen noort van ons 3 seijlen, die hadden coers N.O. heen. Sagen noch 2 seijlen voor uijt van stenge, die wij volchden. Gisten ten 9 ure Duijnkercken Z. ten 0. van ons 9 mijlen. Wij quamen zuijerson voor Nyeupoort en lach Z.Z.O. van ons 3 mijlen, wendent aen zee. Tegens den avont quam tschip van Post ons spreecken, seijde de 2 schepen huijden morgen bij ons gevolcht, de particuliere zeeusche cruijssers waren geweest, die hadden geseijt (45 verso)Jatter 12 a 13 schepen int Scheur 1) lagen, presumeerde 's viants fregatten waren. Sonnenondergang gisten wij t Noort Voorlant van ons 9 mijlen, de wint was gecrom- pen tot Z.W. Doen de eerste wacht uijt was wendent op 12 vadem. Dito savonts na son storff Ariaen Jansz alias Oost Indisch Vaerder. Den 17 Jul ij smorgens de wint W.Z.W. Seijlden zuijen aen, was in de wint van ons een swart marsseijl- ken, sagen Z.0.-son een Conincx Schip mette vlagge op de voorstenge laveren af en aen. t Scheen in de rivier van Londen wilde welen. De clocq 1 uijr quamen wij ten ancker, op 15 a 16 vaern, t Noort Voorlant Z.W. ten Z. van ons 5 mijlen. Wij namen onsen victualieschipper Gerrit Centen achter aen en de Vice Admirael de With Job Cornelis t Kint en tegen aen t lossen. De Engelsse Conincxman anckerde mede. Wij sagen noch eenige zeij- len N.O. van ons, met 5 seijlen bezuijden ons, die quamen na ons toe. Was de Commandeur Brederode mettet es- quadre, daer hij mede tusschen Wicht en de Hooffden gecruijst hadde. De Commandeur Brederode opten 17 bij ons gecomen bracht mede schipper Adriaen Slateij 2) co- mende van Sint Anthony 3) met een barcxken, geladen met appelen en lymoenen, genomen bij Fredric Pietersz Condschap t Hovelinck, den 12 dito 4 mijlen besuyden Wolphers- van de viand. hoorn 4), sijn wil hebbende na Duijnkercke, alwaer hij 1) De binnenreede van Duinkerken. Zie noot bij 12 Mei. 2) Een Duinkerker. 3) Vlak bij La Corunha, zie zeekaartboek Anno 1532, xxiv, 12. 4) Dunnose, de zuidoostpunt van Wight, zie zelfde zeekaart- boek. 240 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Schipper verclaerde woonachtich te sijn en dat den 4 deser doen van St Anthony trock des viants armade sterck 3o seijlen, noch in de Carune lach en dat hij voor seker hielt, dat niet voor October soude overcomen en dat de fransche armade voor de Carune was geweest en Len partijP over 3 weecken daer hadde gelandt 3000 man, maer wa- oorloghs- schepen. ren met verlies van 400 man wederom in haer schepen geretireert en lagen op sijn vertreck noch voor de Carune en cruij sten 1). De Commandeur Brederode hadde verstaen uijt Jeroen Leeuwen comende van Rochel dat den 4 a 5 deser waren onder Boelin 2) gearriveert een gedeelte van de fransche armade noch in de Carune lach. Seijde mede dat de Engelsman met Spaens volck in Wicht leggende daer noch slecht lach en te met de Span- jaerts over lant liet nae Doevers gaen, dat hij den laet- sten Engelsman comende met Spanjaerts den io deser hadde versproocken, maer dat in Hilvoort 3) de Span- jaerts al had gelost, behalven een pater, die hij Comman- deur daer uijt had gelicht. Resolveerden dat wij al het (46) freuijt onder de vloot souden verdeelen, om t volck dat veel sieck onder de vloot was te ververschen en datmen het scheepken en volck mitsgaders den gelichten pater soude bij gelegentheijt na huijs stieren en dat wij met ons gros wederom souden begeven tusschen Poortlant en Kiskassen, te meer omdat de Heere van Charast 4) mij adviseerde dat des viants schepen in dese maent Julio met spaens infanterie, die sij in de fleuijtschepen ge- scheept hadden, somma dat al d'advisen confirmeren dat den viant noch in de Carune leijt, als mede de tij van Doevers. Den I 8 Jul ij smorgens was de wint Z.O. Lichten met stil water lichten ons anckers en seijlden Z.Z.W. aen en laveerden tot 2 mijlen ontrent t Voorlant. Wij lieten den Vice Admirael de With met Commandeur volgens repartitie de limoenen ende appelen uijtet prijsken over al onse schepen deelen, te weten 35000 appelen en oock 1) De eerste werkelijk stellige berichten welke Tromp ontving. 2) Belle Isle in de Bocht van Frankrijk. 3) Helford bij Falmouth. 4) De Gouverneur van Calais. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 241 sou veel lintoenen. Met stikvater van vloe(t) lichten wij ons anckers en gingen onder seijl en seijlden Z.O., de wint Z.W. met moij weder, en smiddachs stil water van ebbe, stopten wij de vloet af op 20 vadem 1), de hoeck van Doeveren Z.W. ten Westen. Den 19 dito smorgens de wint W. Lichten met Dito storff stil water ons anckers gingen onder zeijl. Wij laveerden Tan v. Utrecht en Jan van over en weer, quam bij ons Capiteijn Hollaer bij ons co- Oosten beijde matroosen. mende van Vlissingen te Calis en bracht ons van Calis 2 missiven van Sijn Hoochheijt, een nopende t aentasten van allerhande schepen geladen met spaens geit en volck, de andere van een waeckent oogh te houden op de Oost- indischvaerders die men afterom is verwachtende 2), ende eenige missiven van de Admiraliteijt van Zeelant. De wint liep tegens stil water van ebbe Z.Z.W. met een hart topseijl(scoelte). Wij conden boven Goijen 3) niet zeijlen, daer over liepen wij op de Vlacke Zee 4) en anckerden op z o vadem, het Noort Voorlant Z.W. ten Zuije van ons 2 mijlen. Wij hielden crijchsraet, en resol- veerden alsoo Capiteijn Hollaer ons tijdinge bracht dat 7 viants fregats hadden genomen het Amsterdams Ron- aens convoij 5) zijnde 5 boeijers 6), 2 reeseijle met 2 convoijers de Capiteijnen Jacob Anteunisz mettet schip t Viii; eins Rooboontje, dat de Vice Admirael Jan Evertsz, soude Esquadre Vice Adm. gaen met een vliegent Esquadre cruijssen opte voors- Jan Evertsen, Comm. Brede- zeijde 7 viants fregatten tusschen Texel en Poortlant, rode, Capiteij- nen Farant, de sijnde de Capiteijnen Jan Evertsz, Farant, Brederode, Wint, Hollaer, Pieter Pietersz, t schip van Post en Hollaer en Jan Pou- Comm. Post, Comm. Jan welsz en wij souden ons begeven op ons rendevous bij Pouwelsz. Poortlant, en soo Jan Evertsz met Jan Pouwelsz tegens (46 verso) de nyeuwe maent naer Vlissingen mosten, soude Brede- rode t commando behouden. Den Pater bij Brederode uijt den Engelsman overgenomen, die noch gebleven was van 1) Gingen op 20 vaam diepte voor een stopanker ten anker om niet terug te worden gedreven door het getij. 2) Achter Ierland en Engeland om. 3) De Goodwin Sands oost van Kent. 4) De zuidelijke kom der Noordzee. 5) Zie op 8 Juli. 6) Men had destijds zeegaande boeiers; een model van zulk een zeegaanden boeier hangt in de Groote Kerk te Haarlem. Bijdr. en Meded. LII. 16 242 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL gemelte Spanjaerden die hij in Hilvoort aen lant had geset, doort waerschouwen van een Engels Conincxschip, ordineerde mede met den Vice Admirael Evertsz na Zee- lant te gaen om bij de Admiraliteijt geapprehendeert te wesen, mitsgaders de 20 Spanjaerden die Capiteijn Dor- revelt noch in hadde die savonts bij ons quam en van ons was verdwaelt doort af f scheij den wanden Commandeur Bancque, den 14 savonts 1) ging Hollaer na Vlissingen om de passagiers aen lant te brengen. Den 20 dito smorgens was de wint N.W. Wij lichten onse anckers en gingen tseijl, de Vice Admirael Everts na eenige eerschoten schelde van ons en nam sijn coers na de Vlaemsche bancken, en wij deur de Hoof- den. Wij stierden advijs aen Cornelis Bos 2) met Capiteijn Joris die mede aen lant soude setten Piero en Ver- schuyr 3) met noch een Dol . .. 4) In de Hoofden comen- de, liep de wint Z.W. en wij quamen de clocq 2% tus- schen Folston 5) en t Casteel Ida 6) ten ancker op LI- vadem, twee uren op son vernamen wij ses cloecke sche- pen, comende uijtte west. Wij seijnden en lichten onse anckers en maeckten jacht. Bij haer comende warent 6 Brasijlsvaerders, comende van Pharnambucque, haer wil hebbende na t patria. De schippers waren Marten Pie- tersz de Robbe van Amsterdam, de Vice Admirael Joost Mast van Middelburch, het schip Walcheren, de Schout bij Nacht De Bul van Edam, de schipper Meijndert, t schip Goeree Abeleevens, t schip de Leeuwin schipper Arent, de Schipper Halfhoorn. Naer salutatie van ver- scheijde eerschoten gingen haer coers en wij leijdent bij de wint, om de noort, sij hadden langs t Canael nijemant vernomen en wisten nijet nijeus. D en 2 I Jul ij smorgens wast gants calm, wij an- ckerden 34 mijl van t Casteel van Ida 6) en meest al onse boots voeren aen lant om water. Opten lach haelden wij Dito storven oock de rest van onse victualie uijt de Schipper Gerrit in ons Schip Corn. v. Gent- en 1) Lees: 19 savonts. 2) Tromps loods. Zie 2 Mei en 16 Mei noot. 3) Onbekenden. 4) Wellicht Dol(mets): tolk. 5) Folkestone. 6) Hythe, zie 16 Juli. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 243 Senten en Job Cornelis t Kint, uijtgesondert het bier, quamen oock uijt Duijns 6 a 8 Engelsche scheepjens die om de west arbeijden, met noch 3 a 4 die uijt de west om de oost passeerden, tegens sonnenondergang en stilwater lichten wij ons anckers en laveerden om de west, de wint Z.Z.W. Den 22 dito smorgens de wint W.N.West. Doe- vers lach N. van ons 2 mijlen. Wij leijdent om de west en laveerden over en weder en ontrent zuijerson vernamen (47) drie zeijlen comende uijt de West. Leijdent daer na toe, quamen ontrent het baken van de Cingels 1) bij haer, het eene was een Engelsman comende van Sante 2) met kren- ten geladen, in compagnie van Jonge Schieman van Am- sterdam en noch een bootjen. De Schipper was Arent Domensens swager. Na de middach werde het dick mot- De fiseael tich weder. Opten lach de son Z.W. sprong onse fiscael springt over- hoort. Mr. Nicolaes van Beverwijck over boort 3), doch de sa- loup achter aen leggende cregen hem tot groot wonder wederom. Wij leijdent om de Z.Z.W. Ten 9 uijre lach de Singels N.W. ten N. van ons 3 mijlen. Den 23 dito smorgens de wint W.N.W., de clocq 10 uijre -endent van de fransche cust, sagen een cleijn zeijiken onder t lant, wij deden Capiteijn Joris een partij victualie over, savonts ten 6 ure wendent van Bevesier 4), lijnde dicht aen tlant, daer lach een cleijn scheepke onder Bevesier, werde bij Capiteijn Joris 5). Sonneonderganck quam een schip uijt de west, met een Princevlagge boven, Adriaen Domensz besprack hem, was een Hollander, quam uijt W. India, verclaerde dat de Silvervloot daer Houtebeen bij geweest was 6), over To weecken deur de 1) Dungeness. 2) beWesten Morea. 3) Volgens Witte de With had de fiskaal een „knaging in zijn gemoed" gekregen, over eene onrechtmatige procedure tegen Witte waarin hij zich had laten gebruiken ! Zie Van der Hagens „Leven en Bedrijff van Witte de With" in Bijdragen en Mede- deelingen van het Historisch Genootschap, XLVII, 1926, p. 111. 4) Beachy Head. 5) Werkwoord ontbreekt. 6) Versta: de Spaansche vloot welke Routebeen in 1638, bij Cuba, te vergeefs had aangetast. 244 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Canael van Behama was gepasseert, de wint W., seijlden Z.W. aen. Seven glasen in de eerste wacht liep de wint zuijen, met harden regen, wij wenden en setten onse coers W. ten zuijen aen. Den 24 Jul ij weijnich voor dach liep de wint we- derom W.Z.W. Ontrent de clocq 6 uijre wondent om de zuijt, seijlden Z.Z.W.. Sagen het lant bewesten Nyeu- haven 1), de clocq 2 uijre wenden wederom om de Noort, en zonnenondergang weder aen zee, de wint West, gisten doen Bevesier N.O. van ons 6 mijlen. D en 25 dit o ten 5 uijren was de wint west, wen- dent om de noort, de clocq 8 uijre seijnde de Groote Christoffel, de Schipper Fredrick Pietersz om ons te spre- ken, wij wachten en stierden onse sloup aenhoort, hij claechde gebreck van seer weijnich 2) hadde, daer wij hem aen hielpen. Ende alsoo een prijske bij hem Fredrick Pietersz verovert 3) heel leck was, soo ordineerde wij den Vice Admirael de With en Catz het freuijt datter noch in was onder de Vloot te verdeelen en dat Fredrick Pie- tersz die branthoutgebreck hadde t barcxken soude sloo- pen en gebruijcken. Wij gaven op dato veel victualie aen diversche gebreck hebbende over, opten dach werdent stil, gisten sonnenondergangh Bevesier N.O. 8 mijlen van ons. (47 verso) D en 26 dito smorgens was de wint Z.O. met een Dorre velt igaet moije coelte, na der sonne opganck seijnden wij Capiteijn "a St. Malo. Dorrevelt aen boort, depescheerden hem met een brieff aen de coopluijden en Capiteijn Cornelis Evertsz met lijn bij hebbende schippers leggende tot St Malo, waerin wij haer presenteerden, soo sij onder ons wilden comen cruij- cen dat wij haer bij gelegentheijt met goet convoij souden versien om in salvo te geraken. Wicht laci voort van ons, ontrent 7 mijlen, gingen ons coers Z.Z.W. aen, tot ontrent ten io uijren, doen quam de wint subyt W. ten Z. Wij lietent om de noort staen tot zuijerson doen leijdent om de zuijt, doen lach de Westnaelde4) N. ten 0. van ons 4 a 5 mijlen. Ten 3 uijre werden wij een zeijl gewaer 1) Newhaven beWesten Beachy Head. 2) Versta: gebrek aan velerlei. 3) Zie 17 Juli. 4) De Westpunt van Wight. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 245 Z.V. van ons, wij wenden daer na toe, was een fransman van Barsalone x), den schipper Runla,elde quam van de Bancq van Tera Nova, daer hij 13 dagen van was ge- weest, was vol vis waermede hij sijn wil hadde na Habel de Graes, hij hadde geen schepen gesproken derhalve nijet nijeus. Na sonneonderganck wenden aen zee, doen lach Poortlant van ons N.W. ten W. van ons 5 mijlen en Sint Andrieslant 2) N.W. Wij seijlden S.S.W., de wint W. Het hadde ontrent 2 wijren mistich geweest, doch met sonneonderganck werdent claer. Den 27 J u 1 ij smorgens de wint W.N.W. Metten dach lach Ornaij 3) Z. van ons 4 mijlen, wij vernamen N. van ons 4 zeijlen, daerbij comende wast een vloot van Comen 10 to seijden, sonder convoij, van Nantis. Waren schippers NantisNaer- tiers bij ons J. Franck, t Kint, Frans Jopper. Job Aertsz alle 3 van doch gaen te- en ons wil Rotterdam, Jan Pietersz Bonstee van Schiedam, Gerrit deur, Peij, Roelant Dircxsz, Pieter Claesz Kat, Symon Schuijr, Maerten Bontekoe en Jan Claesz Crijger van Hoorn, die versochten convoij. Wij antwoorden dat wij om t Sinte Malo convoij hadden gestiert, en dat onse victualiesche- pen mede convoij mosten hebben, en soo sij die tijt wilden uijtwachten, dat wij haer met suffisant convoij souden versien, doen seijden daerop te sullen resolveren, en voe- 't Esquetdre Adm. Tromp ren aen haer schepen, doch gingen deur, sonder ons meer Cap.n Ham, aen te spreken, waerover wij Capiteijn Tjaert haer na Halffhoorn, De Zeeu, stierden met een acte om noch eens haer te waerschou- Cap.n Joris, Gerrit Senten wen wat perijckel sij liepen en haer presenterende soo sij niet victualie- maer wilden uijtwachten tottet ontboden convoij van St schip. Tgros onder Malo soude comen en onse victualie gelost ware dan sou- Poortleut. Vice Ad. de den wij haer van suffisant convoij versien, soo niet dat With, Cap.' se op haer perijckel deur gingen en dat wij niet souden Cats, Diemen, Sluijs, Gillis, mancqueren op beijde de beursen tot Amsterdam als Rot- Keert de Koe, Veen, Farant. terdam sulcx te schrijven. (48) Dito resolveerden wij, dat wij met ons schip en Capi- D Adm.t van Hoorn teijn Halfhoorn Lieven de Zeeu en t roeijjacht, Capiteijn Capt. Hoen, Jan Meij. Joris Pietersz met schipper Gerrit Senten souden gaen D Adm.t te Amsterdam Cap, Water- 1) Barches d'Olonne, in het leeskaartenboek van 1532 zelfs drincker, Jan Baerdse van Allone geheeten. Gerbrantssen. Gehuurde 2) Het land achter St. Alban's Head. Zie leeskaartboek van schepen Backhuijsen, 1532, xxxii, 12. Adriaen Do- menssen, Tho- 3) Aurigny, Alderney. 246 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL velinck, Lops, nae Vaelmuth om schoon te maecken, onse victalie aldaer Snip, victua- lieschip Joh over te nemen en dat de Vice Admirael de With soude Corn. t hint. Vliegende loopen onder Poortlant, mettet gros om lijn victualie uijt Esquader Job t Kint te halen en meteen de schepen te doen kren- Comm. Bre- derode, Cap.n gen en vers vleijs en andere ververssingen voor de siecken de Wint, Cap.n Post, Cap.n te doen coopen, Bieder seer veel in de vloote waren. Zuijt- Farant, Cap.n wester son scheijden wij van malcander, de Vice Admirael Hollaer. Wij wachten liep onder Poortlant, dat lach N.N.O. van ons 2 mijlen en met ons 3 na t victualie- wij deden ons best om de west, de wint Z.W. Sononder- schip Cap.n Col- gang lach Poortlant oost van ons 5 mijlen. Wij leijdent ster, Cap.n aen zee Z. ten 0. Vijch. Wij verwach- D e n 2 8 dito smorgens 3 uijre voor lach, was de ten alit Zee- lant Common- wint Z.W. met een rouwe coelte, wij leijdent om de noort, deur de clocq 6 uijre weder met de voorebbe aen zee, zuijder- Banckert, Cap.n Mingels, son wederom na t lant, en t regende heel hart tot Z.W. Cap.n Crijns- sen, Cap.n den son, doen claerdent op, de clocq 5 uijre wendent aen zee, Oven. doen lach Exmutstaert 1) W.Z.W. van ons 5 mijlen, de Na dit spring(tij)wint W. ten Z. Seijlden Z. tot Westen aen. Cap.n Frans Jans, Comm. en 29 dito smorgens was de wint W., leijdent Jan Poulus. om de noort, ontrent de clocq 7 uijre, kregen wij een Dorrevelt na St. Maio. schip opte jacht, bij hem comende nadat hem Capiteijn Totalis 36 schepen. Joris hadde doen strijcken, wast een St Maloys comende van de bancq van Tera Nova. Lieten hem onbeschadicht varen, wij wenden van Engelant af, en seijnden alle Capi- teijnen aen boort, resolveerden soo de wint ons contra- rieerde in Vaelmuth te comen, dat wij in Garnese souden loopen om te verrichten hetgeen wij in Vaelmuth souden gedaen hebben. Ten 2 uijre leijden wij t wederom na t lant, de wint liep na de middach Z.W. Sonnenonder- gang wendent weder aen zee, doen lach Goutstaert 2) van ons 5 mijlen, daer liep een schip metten doncker voor ons over langs der zee, met een roo vlagge op, apparent een Engels, liep noch een cleijn seijl na Goutstaert bij de wint. Dito sterff en 3o Jul ij smorgens was de wint W. en alsoO Joachim Stevensse t huijden nyeuwe maen was en springstroom, en met dese matroos, jegenwoordige wint nijet mogelijck om Vaelmuth te crij- gen en echter hooch noodich was dat onse schepen schoon gemaeckt en t volck ververst was, soo hebben wij volgens 1) Bedoeld kan zijn Straight Point bij Exmouth; eer zou men echter denken aan Goudstaart (Start Point). 2) Start Point. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP© 247 resolutie op gisteren genomen het na Garnese gestelt en de son S.W. sijn opengaets van de Mouliet) op 20 vadem ten ancker gecomen en hebben datelijck de Capiteijnen aen t Casteel gesonden om op morgen, sijnde Sondach, 2 schepen te mogen inhalen. Capiteijn Ham en de Zeeu, de wint N.N.W. met goed claer weder. Capiteijn Joris Pietersz. haelde in de Moulie met het roeijacht. (48 verso) Den 31 dito smorgens wast calm, Capiteijn Ham Eenige 'ati onse sehepen en Lieven de Zeeu met het victualieschip haelden in de smeeren Moulie, wij crengden ons schip en lieten de timmerlieden (;arnese. tusschen water en wint drijven 2). Capiteijn Lieven sijn schip viel tegens de slach 3) over, en t roeijjacht van Joris Pietersz door hem over de verkeerde sij gedrongen, en t reehout 4) en een partij van de vertuijningh '5) ontram- poneert, opten dach de wint Z.t.W. en savonts O.N.O. met moij stil weder. Onse saloup ging opten dach int noordergat peijlen; verclaerde de stierman Pieter Pie- tersz, dattet een bequaem gat was. Den eersten Augusti smorgens was tluchien Z. na N.W. Capiteijn Halfhoorn haelde mede binnen Moulie, Capiteijn Joris met t roeijjacht haelde uijtte -Mou- lie aen ons boort, setten int Jacht 12 sware stucken 7 (iraecx 6), wij vonden 34 mijl beoorden de stadt een tref- felicke waterloop, daer wij onse vaten na toe stierden, wij crengden wederom ons schip en de timmerluijden versochtent tusschen wint en water, savonts met hooch- water quamen uijtte Moulie op stroom de Capiteijnen 1) De m6le of pier, zie 2 Aug. In 't Nederl. zegt men gewoon- lijk moelje. 2) Breeuwen. (Li. werk in de lijfnaden van de huidgangen drijven. 3) Naar den verkeerden kant. 4) Een der bovenste huidgangen. 5) Hier bedoeld: het boord. 6) Die kanonnen werden tijdelijk ontscheept om het eigen schip veiliger en beter te kunnen overzijde halen. Zij werden dan ook 4 Aug. weder aanboord genomen. Draakjes waren lichte kanon- netjes (sloeps- en veldgeschut) „die van vier man konnen ge- dragen werden, te gelijck hondert mosquetkoghels lossende, zijnde een inventie van Sijn Princelijcke Excellantie (Maurits)". Zie v. Wassenaer, Historisch Verhael, VI, p. 58 verso. 248 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Ham en Lieven de Zeeu mette victualiefleuijt Gerrit Cen- ten en wij corten een worp 1) . Na der sonnenondergangh het luchjen W.N.W. met mist. Den 2 A u g u s ti smorgens de wint Z.W. met goet weder, metten dach roeten 2) wij onse stierboorts sij en ontrent te 9 uijre seijiden wij uijtte pier op stroom en vertuijden aldaer. Opten dach was de wint zuijdelijck, wij ruijmden onse batterie op om het victualieschip te lossen, en savonts met hoochwater quam Capiteijn Half- hoorn uijtte pier op stroom 3). Den 4 dito smorgens was tluchjen westelijck met dicke motregen, met den dach haelden wij t roeijjacht aenboort en namen ons canon over 4). Te 9 uijre leijden wij t roeijjacht af en Schipper Gerrit Senten mettet vic- tualieschip wederom aen boort en losten soo lang wij conden sien 51 pijpen bier en 3o brandewijnstucken en een groote quantiteijt branthout. Hadden opten dach oock gehaelt een groote partije water, de wint na middach noortwest met een rouwe coelte en disich weder. Nemen sic- Den 5 dito smorgens was de wint N.t.W. met claer t ualie over in Garnese. weder en een deurgaende coelte, wij losten uijte fluijt 6o (49) stucken kasen, i i halfvaten asij n, 5 tonnen witte bus- schuijt, 4 half f oxhoofden wijn, die vrij wan 5) sijn, noch 6 kamijnde kasen en 2 schapekasen. Wij depescheerden Joris Pie- Capiteijn oris Pietersz met t roeijjacht na de Carune om verssen gaet naJoris .}J cie Caruna. des viants armade andermael te verspieden 6), de clocq I I ure lichte sijn ancker en seijlde buijten Garnese om. De victualiefleuijt scheijde van boort, na dat wij op dat(o) daer uijtgelost hadden 3o pijpen en 22 oxhooffden bier met een partij branthout. Den 6 dito smorgens wast calm. De boots van al Loopen uijt onse schepen voeren om ballast voort victualieschip van Garnese. Adm. Tromp, Gerrit Senten. Dede een seijnschoot om tseijl te gaen en Ham, Hal f- uijre de t volck van lant aen boort te comen~ Te 9 uijre quam Zeeu, Schip- per Gerrit Senten lijnde 1) Haalden op een werpanker wat verder naar binnen. ons victualie- 2 schip. 1/32 met roet, d.i. met paardenvet, verg. 14 Juni. ~3 s In het handschrift is de 3de Augustus overgeslagen! part in Gerrit 3) f g Senten Schip 4) Zie over het afgeven van de kanonnen op 1 Augustus. genomen be- vracht 22: 17 : 5) Slecht. 20da daer in hem 6) Hij bracht rapport uit op 27 Aug. toen Tromp ter reede van had verscho- Duinkerken lag. Zie dien datum. ten, ende wi MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 249 voorts geassig- tluchien W. en W.N.W. en ten 2 uijre mette voorebbe Lzert op Da- niel Joris op maeckten wij zeijl en liepen t zuijdergat Garnese uijt. Wij reeckeninge van ons onef- laveerden tot sonneondergang, doen lach de noortclip fen, de somma Noortoost van ons. Leijdent bij de wint met een marsseijl, van 20:17:0. N.W. aen, de Capiteijnen L. de Zeeu en Halfhoorn waren een groot stuck achter. D en 7 dit o smorgens 2 glasen inde Hondewacht scharpte de wint eerst W. ten N. na N.t.W. Sonneop- ganck sagen een parthije schepen voor ons ontrent ten uijre tegens ons overwenden en op ons aenquomen. Bij ons comende wast de Vice Admirael De With met 20 soo schepen als fregatten met 2 victualieschepen, Job t Kint bij hem Vice Admirael gelaten en Cornelis Albertsz met Capiteijn Colster en Capiteijn Vijch gecomen uijt de Mase, was noch bij hem gecomen de Commandeur Bancque. Wij seinden datelijck alle Capiteijnen aen boort, kregen brie- ven van Haer Ho.Mo. datter noch voor 6 weken victualie voor de gehuijrde als victualieschepen van de Admirali- teijt comen soude. Verstonden oock dat de viant claer maeckten 17 a 18 seijlen 1), gemunt hebbende na de groo- te visscherie 2), daer over wij resolveerden dat Comman- deur Bancque met 5 schepen hem soude vervoegen bij Commandeur Brederode en in passant soo hij die ont- moete mede te nemen de Capiteijnen Abram Crijnsz, den Oven, Ringels ofte Frans Jansz en dat wij Dorrevelt bij hem soude bijstieren om met de 14 seijlen de haven van Duijnkercken als t Scheur 3) te besetten en den viant in te houden en voorts doen tgeene de dienst vanden Lande Dito beclaech- soude vereijschen, doch dat wij eerst onder Poortlant de Colster Ca- Vijch souden loopen om Schipper Cornelis Albertsz te lossen, over een on- vrije fleuijt en dat de twee victualieschepen, t Kint met Gerrit Senten voor Doeveren souden in passant vanden Commandeur Bancque in salvo genomen en sonder even gebracht worden, de wint N.N.W. Leijdent noortoost aen hem Colster, sijnde com- en doen de Eerste Wacht uijt was, soo wenden wij 't. mandeur, den Den 8 A u g u s t ij smorgens, de wint N.W. Pas- selven te bren- gen. seerden ons een parthije coopvaerders, Engelssen, haer coers hebbende om de West, ons gros was Z.O. van ons. (49 verso) Ontrent de clocq 12 uijre quamen wij onder Poortlant, 1) Namelijk, in Duinkerken. 2) De Noordzee-visscherij, niet de walvischvangst. 3) De binnenreede van Duinkerken. Zie noot bij 12 Mei. 250 HET JOURNAAL VAN DEN LUiTi?NANT-ADMIRAAL met Capiteijn Colster, Diemen, Bancker, Vijch, Tjaert, Adriaen Domensz en Snip mette victualieschepen, Gerrit Senten, Job t Kint en Aelbert Cornelisz laest gecomen, die datelick Capiteijn Colster aenboort haelde en loste, niet alleen victualie aen hem Colster, maer mette boots haelde van Capiteijn Diemen en Vijch soo veel wij con- den, de clocq 4 uijre quam Capiteijn Teeue bij ons want gros, die te nacht van Capiteijn Halfhoorn sijn gaillion was afgeroct 1) en niet was te repareren in zee 2). On- Capiteijn den trent sonneondergang quam tschip van Capiteijn den Oven comt bij ons met 2 Oven bij ons, de schipper quam aen boort, verclaerde dat brieven van gijn Hooch- hij met Capiteijn Everts 3) voor Calis was geweest en dat iieijt. de Agent de Glarges had geschreven, dat de Engelscen in Duijns drie Staten Capiteijnen int gevangenhuijs had- den) geseth 4), de reden waerom niet te weten, maer de schepen hadden laten gaen, quamen oock opten dach eenige Engelschen bij ons ten ancker onder Poortlant, de wint W. ten zuijen. Den 9 dito de wint W.N.W. met een stijve coelte. Opten dach variabel met harde regenbuijen, de victualie- schipper Cornelis Albertsz werde als op gisteren gelost en tegens den avont bracht een cabeltou aen Adriaen Domensz boort en opten dach werde hem soo veel ballast gebracht als conde bergen. Na de middach stierden wij t Schip van Snip aen zee, op den Vice Adrnirael met het op te soecken en bij ons te brengen. Sonnenondergang ging de Commandeur Bancke om te conjugeren mettet esquadre van Brederode om daer mede Duijnkercken te besetten en namen mede cie victaliesehepen als Gerrit Senten en Jobp t Kint, om inde Mase in salvo te brengen, tluchien noordelick maer variabel, daer gingen een partij Engelsche onder zeijl, haer wil hebbende om de West. Den I o A u g u s t i smorgens was de wint N.O. met een goede coelte. Adriaen Domensz haelde het vic- tualieschip aen boort, en losten, als wij oock deden en brochten hem soo veel ballast als wij conden. Op den dach passeerde een partie schepen soo nu als dan om de 1) Afgerukt. Er was een aanvaring geweest. 2) Justitie over die aanvaring, zie I September. 3) Verg. 26 Juli: Cornelis Evertsen. 4) Zie op 15 Augustus. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 251 west, na wij conden sien meest Engelsschen en tegens den avont meijnden wij eenige van ons gros dwars aen zee sagen. Sonnenondergangh was t victualieschip los en haelde van Adriaen Domensz boort op sijn boort ancker, maer mancqueerde groote quantiteijt ballast, de wint Noorden ten Westen met goet weer. Den 1 1 dito smorgens was de wint N.O. ten N. met variable buijen met regen. Metten dach stelden wij ordre dat alle boots ballast hadden voor de fleuijt. On- trent 3 uijre op son, lichten wij ons ancker en gingen (59) onder zeijl, liepen aen zee, quamen weijnich voor Sonnen- Gaen in de Garnese onderganck bij den Vice Admirael de With ten ancker, schoon maec- met onse schepen, daer was bij gecomen Capiteijn Done- ken, Cats, Gil-- Ijssel], Thoen, velt van St Malo, bracht mede een fleuijt van Amsterdam Meij, Veen lircderode. gedestineert nae Texel. Wij seijnden alle de Capiteijnen Met Capt.nen -van sijn Es- aen boort, ordineerden den Commandeur Cats te gaen nae quadre waren Garnese met Veen, Matijs Gillisz en Cornelis Meij, om iH Pennenton te gast ge- opt spoedichste, schoongemaeckt ende gereet hebbende, weest gehou- ons te comen vinden, welcke Commandeur Cats na son den en in Duijns ge- van ons scheijde. Wij lietent met het hooft om de west bracht doch saterdach lest (Irijven, en met een opgegijde focq opte mast, de wint uijt Duijns ge- seijlt, gerela- N. ten 0. met een moije coelte, doen lach Poortlant xeert sijnde W.N.W. van ons mijlen. vraechden seer naer d'Admi- De Vice Admirael de Wit verclaerde op gister bij rad l van Hol- lant had hem Penneton 2) geweest was, wiens boot aen sijn boort was ijets te seggen.geweest, die hem gaern uijt sijn schip hadde gehad 3), maer wilde nijet. Den 12 dito smorgens de wint N.N.O. Schipper Adriaen Domens met Cornelis Alberts, de victaliefleuijt die geballast was van onder Poortlant bij ons, depescheer- den Capiteijn Keert de Koe, om met de victualiefleuijt tot de Senes 4) toe te gaen, die scheijde de clocq 9 uijre van ons haer coers nemende om de west, en wij mettet gros om de oost, passeerde ons een kleijn scheepje sijnde 1) „Boort" overbodig. 2) Pennington, Admiraal van de Eng. vloot „for the guard of the Narrow Seas". Hij was den 17den Juli (n. s.) uit Schotland in Duins gearriveerd. Zie Boxer p. 142 noot 1. 3) Vermoedelijk om Witte beleefd te ontvangen en wat van hem te hooren te krijgen. 4) De Seine, zie 16 Aug. 252 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL een Engelsman die bij Dorrevelt versproken werde. Na de midlach quamen bij [ons] 2 zeeusche W. Indisch- Cap.n Keert de Koe $aet tot vaerders, schipper Lucifer op t schip Toolen, met de convoij met fleuijt de Hoop, waren op eergisteren morgen wijt de Everts tot Se- nes toe. Wielingen geseijlt, verclaerde dat Bastiaen Tijsz ons con- voijer met de zeeusche fransvaerders Boude volgen, ten 4 uijre werden een vloot schepen gewaer benoorden ons, Tgros s wendent daer na toe, bij haer comende warent 4 ledige Adm. Tromp Vice Adm. de fleuijten, apparent Hoornsche pasluijden gemunt hebben- Wit, Ham, de Zeeu, Half- de op St Tubes 1). ?/oorn, water- Twee uijre op son, sagen een schip nef f ens Poortlant Irincker, Jan Gerbrantsz, leggen drijven met marsseijls in de mars, focq opgegijt Bachuijsen, Lops, Frede- met een vlagge afteraf, een groote geus 2) vande boeg- rick Pietersz, Adriaen Do- spriet, was noch een cleijn seijltken bij. Wij vertrouden mens, Snip, een Engels Conincxjacht met een kits 3) was, doen wij Dorrevelt, de St. Males om de oost wenden, maeckten hij zeijl en liepen tsamen f i cu.ijt. zuijtwest aen. Sonnenondergang lach de Westnaelde 4) N.O. ten N. van ons, drie mijlen, de wint N. ten 0. Seijl- den 0. ten N. Vier glasen in de hondewacht passeerde ons een vloot voorwintseijlders, bij eenige van d'onse ver- sproocken. Den I 3 A u g u s t i smorgens de wint N. ten 0. Seijlden 0. ten N. ende Wolfshoorns) lach N.N.W. van ons 2 mijlen, ontrent g uijren wendent om de noort en ten I I uijren liep de wint N. ten 0. doch variabel. Wendent (50 verso) om de O.N.O., 2 uijre op sonne liep de wint W.Z.W. Wij lagen onse achterste man en wachte 6) en leenden mal- cander victualie. Sonnenondergang lach Bevesier N.O. ten Noorden 5 mijlen, de wint N.O. ten N. Seijlden 0. ten Z. met goet weer. Den 14 dito smorgens de wint N.N.O. seijiden Oost. Bevesier 7) lach N.N.W. van ons 5 mijlen, ontrent 1) Setubal, beZ. Lissabon. 2) Een vlag op den boegspriet heet nog immer „geus". 3) Vaartuig, Eng.: „ketch". 4) De Westpunt van Wight. 5) Dunnose op Wight, zie leeskaartboek Anno 1532. 6) Moeten werkw. „lagen" en „wachten" wellicht verwisseld worden? 7) Beachy Head. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 253 de middach werdent calm, stopten de ebbe op 17 va- dem 1), Bevesier als vooren 4 mijlen, ten 2 uijre quam tluchien W.Z.W. Wij seijlden westelijck tot W.N.W. Sonnenondergang lach Bevesier N.W. van ons 4% mij- len, setten ons coers N.O. aen, stierden Capiteijn Dorre- velt na Doevers. Den 15 smorgens sonnenopgang was de wint W.N. Doevers Komen voor Calis , ,,, en Duijnkerc- W. \Vr ij waren tusschen Doevere en Swartenes 2). Hiel- ken, den ons coers N.O. ten N. Ontrent de clocq 9 uijre stier- den onse saloup te Calis aen lant, Capiteijn Dorrevelt quam ontrent zuijder son bij ons van Doevere, bracht 2 brieven van Cornelis Bos 3), die schreeff datter tijdinge te Doevere was gecomen dat de vloot noch in de Carune lach, met 36 schepen, doch datter noch geen apparentie was voor October over te comen en dat de sterfft seer in hare schepen was, dat op eene nacht 7 man in een Conincx schip was gestorven. Schreeff oock dat des viants fregatten 4) alle claer maeckten om onder de visscherie te gaen, datter oock van Oostende een vliboot 5) was gehaelt en tot Duijnkercken gebracht om nade Carune te seijnden, met brieven, alsoo t seer beseijlt is 6) , Dat Bancker op gister van Doevers met sijn 6 seijlen na Duijnkercke was geseijlt en al sijn brieven had mede- gegeven, en dat Brederode in Duijns 3 dagen had gearres- teert geweest 7), en na 3 dagen was vrij gegeven en Woensdach lest uijt Duijns geseijlt. Brieven van Onse saloup aen boort comende bracht een brief van Glargius. Glarges 8) antwoordende opte mijne, verclaert dattet comen van de Spaensche vloote noch continueert, dat de laetste advisen uijt Duijnkercken verclaren datter i8 fre- gatten claer lagen, om in twee esquadres in zee te loo- 1) Kwamen zoolang er eb liep ten anker achter een licht stop- anker. 2) Cap Grisnez. 3) Altijd weer Tromps loods, vermomd politiek agent te Dover. 4) Namelijk de Duinkerkers. 5) Een vlieboot of fluit. 6) Alzoo het een zeer welbezeilde fluit was. 7) Verg. 8 Augustus. 8) De Ned. agent te Calais. 254 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL pen, doch datse al t bootsvolck tegens de Franschen hadden geemployeert 1), die nae Grevelingen waeren ge- trocken, en den viant ontnomen 3 stucken geschut, 200 man gevangen, en een partij dootgeslagen, maer mosten wederom aftrecken, doordien de pas opte riviere 2) soo wel beset was. Wij setten ons coers langs de wal na Duijnkercken, alwaer wij ten 5uijren savonts ten ancker (31) quamen, vindende 5 Engelschen int Scheur3), met 12 a Besetten 13 schepen off fregatten in de haven claer, vonden oock Duijnkercken. Adm. Tromp, binnen de Brake 4) 5 boeijens van anckers r), daer van `'ice Adm. de With, de Zeeu, eenige bij onse schepen gevist, want sagen dattet fregats- Halfhoorn, ankers 6) waren, daerdeur presumeeren, dat op gister fan Gerbrants- sen, Water- Commandeur Bancque na Duijnkercken geseijlt sijnde drincker, Bachuijsen, licht eenige fregatten in de Braeck leggende verjaecht en Lops, Adr. gevolcht mocht sijn, te meer dat die van Calis seer had- l)omenssen, t' Hovelingh, den hooren schieten, de wint W.Z. West. Snip, Dorre- velt, de Sint Den 16 A u g u s t i smorgens de wint W.Z.W. met Malos fleuijt, dijsich weder. Metten lach stierden wij Capiteijn Halff- Capt.n Camp convoi)er van hoorn na Calis om de boots en de passagiers in de Brake de victualie- schepen, Ham, te brengen, om met een de Sint Malisvaerder mede te Cats, M. Gil- lisz, Bredero- brengen 7). Daer was een cleijn zeijlken beoosten onse de, Post, Jan- bancke, twelck wij om de oost verloren. Na de middach se, Dorrevelt, t Kint, Water- quam een Engels Conincx Convoij int Scheur, daer een irincker, Sala- mander, van bij Mardijcke-banke aen de gront rocht, sterck 5 zeij- len, daer passeerde buijten de bancke Cornelis Evertsz comende van t Seijnhooft 8), en hadde de boots in pas- sant mede genomen, die Half f hoorn sprack seggende we- derom na den Admirael soude gaen, die datelijck weder bij ons quam, mettet sluijten van den avont quam Capi- teijn Ham, die de victualieschepen had gevonden, als in margine staet en anckerden al bij ons. 1) Namelijk: aan den wal hadden geëmployeerd. 2) Een of andere rivierovergang. 3) De binnenreede van Duinkerken, zie noot bij 12 Mei. 4) De buitenreede van Duinkerken. 5) Lees: boeien van ankers. 6) Ankers van vijandelijke schepen. Door dezen op te halen benadeelde men den vijand. 7) Zie op 11 Augustus. 8) Cap d'Antifer. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 255 D e n I 7 smorgens de wint W. ten Z. Seijnden al de Capiteijnen aen boort ende ordineerden dat al de Capiteij- nen soo veel mogelijck was haer victualie aenboort sou- den halen, ontrent de middach quam aenboort den Schip- per Thomas Hoo van Jarmuth, sijnde schipper op een Engels Conincx jacht, de Roode Bocq 1), leggende int Scheur, vraechde of nu wij hier lagen, hij sijn convoij 2) sijnde 18 seijlen soude mogen uijtte haven van Duijn- kercken laten comen, om neffens hem Antony Willaert na Duijns te gaen, off dat de voorszeijde coopvaerders souden moeten binnen blijven, en hij alleen na Duijns soude moeten gaen. Gaven voor antwoort dat voor als noch geen last hadden om haere convoijeren, noopende de commercie te verhinderen, uijtgesondert de contre- bandegoederen als Spaens volck en geit, derhalve conde haer convoij bij dage uijtcomen, maer nijet bij nacht, want al die bij nacht uijtquamen wij voor vianden namen. De selve schipper verclaerde oock datter een met 24 dander ijder van de 3 fregats met 20 stucken, huijden morgen voor dach soude uijtgecomen hebben, hadder maer wint geweest, en noch gestadich soude poogen om uijt le coomen, doch dander fregatten daer de haven vol van was maeckten noch geen gereetschap om uijt te comen. Tegens den avont stierden wij acte aen de Corn- mandeur Ham, om neffens de capiteijnen de Zeeu en (51 verso)Halffhoorn met t roeiijacht van Dorrevelt den viant te volgen soo sij met hun drie uijtquarnen en maer 2 uijt- cornencle soude Lieve de Zeeu blijven leggen. Na son liep de wint Z.O. Het jacht troop dicht voor de haven, en de Vice Admirael de Withs saloup opte wacht. Den T8 August ij smorgens was de wint W.Z.W. De capiteijn Ham met sijn victualieschipper quamen aen ons boort, claechden over veel stinckent bier, daer over wij bij acte committeerden de Capiteijnen de Zeeu en Halffhoorn om tselve te proeven en tmeest onbruijckbare int victalieschip te laten en t goede over te nemen. Wij sagen ontrent te 7 ure ses schepen uijt de west comen, was een Engels Conincx Convoij. De coopvaerders 1) I.e.: Roebuck, zie Boxer p. 144 noot 4. 2) Verg. 16 Augustus. 256 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL t Scheur gevadt hebbende 1), stack de convoyer aen de wint en laveerden weder om de west, met de vloet liepen de coopvaerders uijt t Scheur in de haven. Komen eenige Den 19 dit o. smorgens was de wint W.Z.W. Den Engelsche en Schotsche viant lach alsvooren. Ontrent ten 8 uijre quam een frans coopvaerders uijt Duijn- Caper after ons om, en wist niet nijeus en had geen Sta- kercken. ten noch viants schepen vernomen. Wij versochten hem soo hij aen zee Staten Schepen vernam, haer aen te seg- gen, datse bij ons souden comen. Na de midlach werdent doncker met motregen, opte vloet quamen 2 bootges 1 kits met 2 boeijers en 3 bootjes uijt Duijnkercken alle Engelsche met een Schot, daer onse sloup aen voer, en ons schip niet connende becomen, roeijde aen Capiteijn Halffhoorn. Tegens den avont quam onse sloup aen boort. De Schot verclaerde datter 4 fregats 2) claer lagen, die meijnden uijt te comen, soo wij hier niet waren gearri- veert, maer dat den Pagador 3) tselve verboden hadde en niet souden uijtcomen voor dat 20 sterck waren, doch opte Schotten en Engelschen haer seggen is weijnich te bouwen. D en 20 dito smorgens was (le wint W. met een rouwe coelte en disich mottich weder, de viant lach bin- nen de Oostcartey 4) gehaelt, 3 Engelsche lijnde 2 ree- seijlen en een smackseijl 5). Tegens den avont haelde een van de 3 schepen die after d'Oostcarteij lagen wederom in de Haven, soo deden oock de Duijnkerckers leggende mette voorsteven in de boom E), sij haelden vert 7) in, doch om uijt te comen, om een gros te formeren, gelijck 1) In 't Scheur gekomen zijnde. 2) Oorlogsvaartuigen. 3) Betaalsheer, agent. 4) Blijkbaar zijn havendammen of pieren bedoeld. Een aanver- want woord, waarmede pieren worden aangeduid is „cattey" of „cateay". Zoo komt het voor in de Beschrijving van Duinkerken in het Stedenboek van Blaeu, Dl. I, Stuk 3, „'t Konincklijck Nederlant". De Laet, Jaerlijck Verhael, p. 180 heeft kalsy, voor „dam". Zou cattey misschien een wanvorm wezen voor fransch „jetée"? 5) Tegenstelling: razeil versus gaffelzeil. 6) Dus vlak achter den boom die de haven afsloot. 7) Lees : „ver". MAARTEN RAttPERTSZOON TROMP. 2S7 de Schotsman gister uijt Duijnkercken gecomen seijde, doch sal de tijt leeren. Sonneondergangh de wint meest zuijen, met moij weder. Den 21 dito smorgens was de wint Z.W. Met (52) sonnenopganck quamen 4 Engelschen uijt de haven, die verclaerden dat doen wij hier quamen, dat 4 fregatten souden uijtloopen hebben, maer nu geresolveert waren niet uijt te comen, voor met een gros, seijden oock dat geen fregats in zee waren en dat het leste, sijnde een cleijn fregat over 3 dagen t'Oosteijnde was opgecomen, een van de schippers genaemt Mr Christoffel Wilton woo- nende tot Wapping die seijde dat soude uijtcomen Capi- teijn Mouweris 1) van Doeveren, hebbende een fleuijt van ontrent 15o a 18o lasten, met een gaelderie 2), in- hebbende een partie metale geschut, gemunt naer Span- gie, datter oock een vlijboot 3) soude uijtkomen om na de west te gaen, met een mars, sonder gaillioen, met een blauwe ganck 4) . Ontrent ten 10 uijr passeerde bij ons een cleijn scheep- ke, sijnde t Hasewintje van Vlissingen, seijde op eergis- teren met Capiteijn Keert de Koe uijt Vaelmuyt was ge- seijlt en dat hij bij Bevesier was bijgesteken. Savonts met hooch water quam noch een Engelsman uijt de haven, die veerde bij Schipper Adriaen Domens gevisiteert, was geballast en ging na Nyeucasteel en metten doncker quam Capiteijn Keert de Koe voor Mardijcq 5) ten ancker, de wint Z.W. met een stijve coelte. Den 22 A u g u s t i was de wint N. met moij stil weder, Capiteijn Keert de Koe quam drijven mette vloet binnen de Brake 6) en dede sijn best om sijn victualie- schip te lossen. Opten dach liep de wint N.O. met een moije coelte, het Engels Conincxschip stierde sijn saloup met conincxvlagge voor de haven en daer quamen uijt 20 a 22 Engelsche coopvaerders, die liepen een partij 1) Morris? 2) Een fluitschip, voorzien van een galerij aan het achterschip. 3) Fluitschip. 4) Een blauwe huidgang. 5) Mardijke, bewesten Duinkerken. 6) De buitenreede. Bijdr. en Meded. LU. 17 258 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL t Scheur deur, en een partij buijten Vuijlbaert 1) om, tot int Scheur bij s Conincx convoij. Wij depescheerden oock Lops gaet de Commandeur in t Scheur Jan Jacob Lops, aen lant te met de victua- lieschepen na setten tot Doevers van de Heeren Directeurs van Enc- Doeveren ende Poortlant. huijsen om t geberchde goet te prepareren 2) en dan voorts loopen tot onder Poortlant, om t victualiesmax- ken 3) te brengen onder de vlagge, om gestiert te werden met een schip van oorloge in Duijns en 't voorszegde goet ingenomen hebbende gebracht te werden in salvo, doch dat hij Lops in passant mede tot Poortlant soude onder sijn bescherminge nemen de victalieschepen aen onse schepen gelost, sijnde Leendert Jansz en Jan Dircxsz van Rotterdam met Jan Gerbrantsz Abbas, Schipper van Enc- huij sen. Den 23 dito smorgens de wint oost, met een deur- gaende coelte, daer liepen drie Engelsche visschers uijt de haven in t Scheur, noch prepareerde een bootge met een fleuijt in de Haven om uijt te comen maer het bootge, bij de uijterste due dalba 4) comende, die keerde weder- om, maer de fleuijt quam bij ons ten ancker. (52 verso) Wij haelden den schipper aen boort, was Willem Bar- beets van Jarmuijth, hadde tot Duijnkercken deelen 5) gebracht en was nu met sant geballast, seijde dattet bootge dat weder in de haven was geloopen vol stick- goederen 6) was, gedestineert na Doevere, om daer En- gels pas te lichten en met sijn ladinge te gaen na Sint Lucas 7), de schipper was van Deels) in Duijns, en de rest meest Engelsse, seijde mede binnen de haven daer lagen 25 fregatten soo cleijn als groot, daervan 5 nijeuwe waren, noijt in zee geweest, daer waren van dat getal noch 8 claer, met zeijlen aen, gereet en gevictualieert, die 1) De bank vóór het Scheurtje, zie noot bij 12 Mei. 2) Zin onduidelijk. Verg. echter op 13 Sept. wat gezegd wordt van het schip Eendracht, ook 28 Sept. 3) Smakje, klein vaartuigje met een „smakzeil". 4) Vermoedelijk tot heden de oudste plaats in de literatuur waar dit woord „ducdalf" voorkomt. 5) Delen, planken. 6) Stukgoederen. 7) S. Lucar bij Cadix. 8) Deal. MAARTEN RARPERTSZOON TROMP. 259 meienden met d'eerste gelegentheijt uijt te comen, die gemonteert waren met 18, 1 b en To stucken, de rest soude claer gemaeckt worden, dit waren al de fregatten die uijt gants Vlaenderen voeren, uijtgesondert een fregatje tot Oosteijnde ingecomen. Zeijde oock volck genoech binnen was om de voorszeijde fregatten in zee te brengen, maer was van allerleij natie, seijde dat de viant uijt de Carune sonde comen met 5o seijlen, inhebbende elfduijsent in- fanterie met een groote quantiteijt geit. Naer de middach ginck het Engels convoij uijt Scheur tseijl, sterck 25 zeijlen, die bij onse schepen gevisiteert werden, doch nijet als ballast vindende lieten haer varen. Gingen van ons de victalieschepen, de Schippers Leen- dert Jansz met Abbas en de convoijer Lops bleeff leggen drijven om Gerbrant Jansz 1) te wachten, die ontrent ten 2 uijre los was en haer volchde, doch doen waren de victalieschepen al uijt t gesicht, maer sagen Lops noch. Cap,n Camp Tegens den avont quam de wint Z.W. Capiteijn Camp komt h:j ons. quam bij ons die de St Malisfleuijt voor Texel had ge- bracht f2), wist niet nijeus, dan dat hij de Commandeur van Enchuijsen varende onder de buijssen 3) voor Texel hadde gesproocken, die van geen swaricheijt en wist. Dato stelden ordre om alle getijden inde vloet can 4) seijlen 2 schepen mettet roeijjacht onder zeijl te houden slicht voor de haven en bij nacht noch drie boots daer bij. Wij ontboden Capiteijn Halffhoorn van voor Mardijcque, die quam bij ons. Savonts quam een Engelssen hoecker 5) van Doevere uijtte haven, die naer visitatie sijn coers ginck. 1) D.i.: Jan Gerbrantsz, zie 22 Aug. 2) Zie 11 en 16 Augustus. 3) Haringbuizen. 4) Onduidelijk. Er staat wel: „vloei can". De zin wordt duide- lijker als men voor „vloet" leest „vloot" en de woorden „can seylen" laat vervallen: „in de vloot 2 schepen met het roeijacht onder zeijl te houden". 5) Hoeker, een vaartuig nauw verwant aan de buis. Men had koopvaardijhoekers en vischhoekers. Een principieel verschil van hoeker en buis is dat de helmstok (stuurpen) van de buis van boord tot boord draait, die van den hoeker vrij „overboord" draait. 260 HET JOURNAAL VAN tIEN LUITENANT—ADMIRAAL Den 24 dit o smorgens de wint V.Z.W. Daer hael- den een schip aen de oost carteij 1), was een viants fregat, twelck opte dach roete 2), en ontrent ten 4 uijre quam Ringels komt van hums bij 't schip van Capiteijn Ringelsz bij ons, de Capiteijn sijnde ons. aen lant gebleven, quam op gisteren van Doeveren, hadde (53) Capiteijn van Diemens schip aldaer gelaten en wist niet nijeus. Wij stelden opten dach ordre opt volgen soo den viant uijtquam en leijden de schoone schepen dicht voor de haven. Sonnenondergangh sagen wij 6 seijlen uijt de West comen die ons seijn deden. De wint west met stil weder. Den 25 A u g u s t i smorgens wast stil weder, de wint Z.Z.O. met dicke mist. Capiteijns Keert de Koe, Camp, Arien Domensz en Dorrevelt waren onder seijl met 6 a 7 sloupen als boots. Ontrent te 8uijre claerde de mist op, de viant lach als vooren, uijtgesondert een fregat datter schoon maeckte. Quamen 3 sloupen om in het Scheur te loopen, daer uijt geschoten veerde na onse boots, soo met groff canon als musquetten, en de viant retireerde in de haven. t Hoveling was metten dach na Mardijcq gelopen, om Ham en Lieve de Zeeu te vervan- gen 3). De 6 seijlen gister avont om de west gesien, lich- ten haer anckers en quamen na ons toe en anckerden voor Mardijcq en Ham en de Zeeu quamen bij ons. rapten dach waren 2 fransche capers bij ons gecomen en de viant roeten4 ) die 2 fregats die in de haven saten. Wm Claes- Dito werde in ons schip gesententieert een maetroos sen van Blocq- ziel wert ge- want schip de Wassende Maen, daer schipper op was kielhaelt Lambert Snip, die den Schipper had geslagen en gerebel- leert, met een bloot mes meuterie gestelt, 's heeren sloo- ten ontstucken gebroocken en meer andere dingen, werde 3 reijsen gekielt en met het nat gat gelaerst soo veel hij conde dragen, sijn verdiende gagie verbeurt, en met de met noch 2 eerste gelegentheijt voor schelm aen lant, noch 2 mae- maetroosen van de reede. troosen van Capiteijn Keert de Koe, Pieter Jacobsz con- stapelsmaet en Jan Meijnertsz maetroosen beijde van 1) Havendam, zie 20 Augustus. 2) Insmeren met roet (paardenvet). 3) Verg. 17 Aug. 4) Insmeren onder water met paardenvet. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 2I Hoorn, die malcander in de koonen hadden gesneden , de constapelsmaet 3 reijsen van de reede, en den andere mede 3 reijsen van de reede, en met sijn quartiersvolck gelaerst te worden op morgen in Kapiteijn Keert de Koes Schip. Sonnenondergang de wint oost met een goede coelte. Commr. Cats Den 26 A u g u s t i smorgens de wint N.W. De Bomt alit Gar- nese en Jan Schout bij Nacht met sijn bijhebbende schepen quam bij Teeue Wit Wicht bij ons. ons, tegens Suijerson quam tschip van Capiteijn Van Joris Cats Ma- Diemen bij ons, verclaerde opten 15 dito buijten de tijs Gilisse, Thom, Meij, Vlaemsche bancquen van Commandeur Bancque gescheij- Veen. Wt Wight: den te sijn, met last de 2 victualieschepen voor de Mase Sluijs, Banc- in salvo te brengen, en dat den Commandeur Bancque que, Lt Bagijn gaen Snip en die geconjugeert was met Brederoode elf sterck waren, Veen omn Bancque te geseijlt om de noort na de visscherie om te cruijcen, opten soecken. viant die Jonker Brederoode wel vertroude uijt was, als (33 verso) hij maer 4 a 5 Engelsche coopvaerders int Scheur hadde sien leggen, doch was geabuseert alsoo den viant in de haven claer lach, daer over wij stierden den Commandeur Snip een kenning 2) buijten lant, langs Vlaenderen Zee- lant en Hollant, tot over aen t Sant 3) en Capiteijn Veen langs de cust van Engelant, een kenning 2) buijten lant tot over de Welle 4) aen 't Sant, om de Commandeur Bancke op te soucken en hier te brengen, die beiide savonts deur gingen. Capiteijn Elbertsz was met sijn con- voij beWesten Grevelingen 5) ten ancker gecomen om de vloet aff te stoppen. Opten dach stelden wij ordre dat Cats, Gillisz en Sluijs hare victualie aen haer gesonden over namen, met Schipper Willem Ariensz van Schiedam. Wij victualieerden oock bij leeninge uijt onse andere 1) Een echt geval van bekkesnijden dus! 2) Een zestiende-eeuwsche, in Tromps dagen verouderde, zeer globale afstandsmaat waarmede in de alleroudste leeskaartboeken wordt gewerkt. Het gremidelde van 17 waarden uit het leeskaart- boek van 1532, geeft voor de kenning 17,6 moderne zeemijlen, bij uitersten van 23 en 11 zeemijl! Zie: Timeëis, „De Mijl vóór het jaar 1617" in Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Oen. 2de Serie, XXXVII, 1920. 3) Doggersbank. 4) De Well Bank, beoosten The Wash. 5) Tusschen Duinkerken en Calais. 262 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL schepen voor ses weecken Capiteijn Veen, t Hoen en Cornelis Meij. Sonnenondergangh coeldent hart, de wint W.Z.U. Opten dach met laech water had de viant in de haven 2 fregatten geroet. Den 27 dito smorgens de wint Z.V. ten W. met goet weder, de viant roeten wederom een fregat in de haven. Opten dach stelden wij ordre dat al de schoonste en beseijltste schepen de uijtcomende viants schepen sou- den volgen. Tegens den avont quam Joris Pietersz Broeck, opten 5 deser nae de Carune gestiert, bij ons, ver- claerde dat hij opten Io deser voor de Carune comende, gewaer wierde 3 gaillioens drie patassen 1) die in de Caruna liepen, met Admiraels en Vice-Admiraels witte vlaggen, was oock opten 13 dito dicht bij de Carune, sach over de hals over t visschersdorp heen een vloot van 59 schepen, daer woeijen twee Admiraelsvlaggen, een bourgoensche 2) met een witte, apparent de Vlaemsche 3) en Spaensche admirael, daer lagen 7 schepen van dese vloot voor in de mont van de haven, en heeft vorder geen condschap connen krijgen, en alsoo t veel quaet weder was, en niet wel conde bolwercken, is daer over alhier gecomen. Opten dach werden de victalie van Capiteijn Brederode en Post verdeelt onder onse schepen. Sonnen- ondergang liep de wint N.N.W. Wij ordineerden Capi- teijn Claes Ham voor Commandeur voor Mardijcq, over de Capiteijnen Halfhoorn, Camp en Fredricq t Hovelingh. Ontrent middernacht was de wint Z.Z.W. ten Zuijen, onse boots die op de wacht lagen, seijnden 2 fregats uijt quamen die ons roeijjacht Dorrevelt al seijnende voichde (54) met Capiteijn Keert de Koe, maer Capiteijn Cornelis Meij was blijven leggen, alsoo hij lijn seijnbrieff noch niet ge- lesen hadde 4), die hem Z.W. son ter hant was gestelt. lesen hadde 4), die hem Z.W. son ter hant was gestelt. Den 28 A u g u s t us smorgens was de wint Z.W. ten Z. met goet weder, de Capiteijn Dorrevelt met t roeij- jacht en Kapiteijn Keert de Koe lagen % mijl beoosten 1) Kleine vaartuigen, Sp.-Port. Pataxo, -os. 2) Wit met diagonaal, rood kruis. De Bourgondische of Duin- kerksche vlag. kerksche vlag. 3) Duinkerksche. 4) Welk een soort van toestanden! MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 263 Missen t gail- ons geanckert. Dorrevelt quam aen boort, verclaerde 2 liot met 2 kleijrie fregats.cleijne fregatten gesien te hebben die hij volchde, maer subijt uijt het gesicht had verloren, wij misten oock het gailliot uijt t Scheur. Opten dach seijnden wij al de Capiteijnen aen boort, en onderrechten haer vande volchseijnen, met scharee aen- maninge wel opt volgen vande uijtkomende viant te let- ten. Ontrent te 3 uijre quam een Conincx Convoij van io zeijlen, de 10 liepen int Scheur en de Capiteijn Barle meijnde met sijn schip en 2 coopvaerders na Oosteijnde te zeijlen, maer seijlde met sijn schip en 2 coopvaerders opt westeynde van de Braeck 1) aen de gront, en alsoo die bij ons quamen die voor dat Engels convoij uijt de west waren gecomen 2 fransche dubbelde saloupen Ga- pers, doch wij niet wetende waer sij van daen waren, welcke Capers t Coopvaerdijschip, lijnde een boot, int slot opte Brake aen boort leijden en gingen daer mede deur 2). Waer over Capiteijn Barle aen ons boort quam en ver- socht dat wij het selvige souden verhinderen, maer ons was daertoe geen ordre toe te hebben, waerop hij gedis- contenteert wech voer, wij schietende 5 eerschoten, met presentatie van hem met bootsvolck en cabeltouwen en wat soude van noode wesen, te willen behulpich sijn, daer van hij ons bedanckte. Sonnenondergang de wint 0. na 0. en zuijtoost. Ontrent de clocq een uijre seijnden onse boots die opte wacht lagen datter een viants schip uijtquam en t roeij- jacht van Capiteijn Meij volchde al seijnende. Met hooch water rocht 3) Capiteijn Barle met sijn coopvaerder vlooth en ging deur. D en 29 A u g u s t i smorgens was de wint zuijen met redelij ck weder. Sagen int Scheur leggen een Glenn fregat met een bootje die te nacht uijt de haven waren gecomen. Metten dach laveerde een schip van de wacht van Mardijcque om de west, en beijde de volgers Dorrevelt en 1) De Brake, een der buitenbanken. 2) Deze inschrijving tart door hare onduidelijkheid alle ex- plicatie. 3) Raakte. 264 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-AIJMIRAAL (54 verso) Meij quamen weder bij ons. Mette vloet liep het fregat Schepen uijt wederom in de haven met d'Engelsche coopvaerders met de haven int Scheur bij tleste convoij gecomen, t pacquetboot met noch een schip nacht. quamen na de middach van bewesten int Scheurtje, de viant haelde met 2 cloecke fregats voor in de mont van de haven. Daer quam een Calissche saloup aen boort met een missive vande Heer Gouverneur met een Extr. van de Noijers secretaris van Sijne Majesteijt vermeldende dat de Spaensche haer uijterste debvoir souden aenwenden, om haer crijchsvolck in de Carune sijnde tot Duijnkercken te brengen daer over versocht, dat hij Gouverneur den Admirael van Hollant tselvige sonde verwittigen, was nog een extr. uijt een brieff van Doevere van den 27 deser vermeldende datter een vrient uijt de Carune gecomen hadde verstaen uijt de mont van den Vice Admirael Rom- bout 1), datter zulcken zieckte was ontstaen erger als de pest, daer om geen apparentie was voor Allerh(eijligen) uijt de Caruna te vertrecken, hoewel alle de schepen claer lagen. Tijdinge van De Glarges 2) schreeff dat ons voick van Gelder afge- Gelder trocken en tot Rijnbercq met onse gantsche Leger waren, dat den Marquis de Lede3 ) met een en de Cardinael Infant 4) met noch een ander Leger ontrent ons Leger was, dat oock de Admirael Monsieur de Bordeux 5) we- derom in Biscayen hadde gelapt geweest, Larede 6) ge- t plunderen vaai de frans- plundert, t Casteel Sint Anthony met ioo stucken ver- se armade. overt, en veel beuijts becomen, hadde oock in passant een spaens gaillioen in de gront geschoten ende een genomen, yder met 40 metalen stucken, wij antwoorden haer brieff. 4 viants Ire- gatten uijt de Den 3o dito smorgens ten een uijr seijnden onse haven gecomen boots, quamen 4 fregats uijt de haven, volchden haer en bij dc onse vervolcht. Capiteijn Keert de Koe, t roeijjacht en Dorrevelt om de 1) Matthijs Rombouts, Vice Admiraal van Duinkerken. 2) De Ned. Agent te Calais. 3) Generaal van de Spaansche macht in het Maasgebied. 4) De landvoogd over de zuidelijke gewesten, kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk. 5) Henri de Sourdis, aartsbisschop van Bordeaux, admiraal. 6) Laredo, even beoosten Santander. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 265 oost, de wint Z.W. ten Westen, daer sijnde bevonden Mathijs Gillisz die mede moste volgen, stierden hem date- lijck tot vervolch west uijt en haer niet vindende in aller ijl te waerschouwen de visscherie en daer 7 a 8 dagen na sijn Commandeur te soucken, tsij Keert de Koe off Catz. Suijerson quam Capiteijn Joris met t roeijjacht weder- om bij ons, hadde een uijr voor dach geanckert, Z.O. ten oosten Nijeupoort van hem 4 mijlen, doen had hij den viant in een donckere regenbuije verloren, doch onse drie schepen vervolchden den viant N.N.O. aen, doch hij had maer een fregat gesien. De son Zuijtwest seijnden al de (55) Capiteijnen aen boort, gaven haer naerder seijnen opt volgen van den viant, ordineerden Capiteijn Jan Ger- brantsz recht voor de haven te anckeren, om onse boots opte wacht leggende haer retret 1) op te hebben, en als de boots met musquetten seijnden sonde de Capiteijn Garbrantsz met groff canon soo veel schooten schieten en lantaerns ophangen en laten tot half ebbe hangen, alser viants schepen uijtquamen ten eijnde de gantsche vloot can sien hoeveel schepen uijtgeloopen waren. De Commandeur Catz maeckte groote difficulteijt om de viant oost uijt te volgen, door reden sijn Lootsman doot was, en sijn stierman dat op hem niet wilde nemen, maer sonde dwers in zee loopen als de viant uijtquame, twelck wij oordeelden groote ondienst vant lant soude sijn, de viant uijtkomende datmen in plaets van volgen de rogge soude keeren, daer over veele woorden vielen en ordineerden eijntelijck den Lootsman wande Vice Ad- mirael De With in Cats over te gaen. Sonneondergangh was de wint 0. ten Z. en O.Z.O. met harde regen en wint, te io uijre liep de wint Z. na S.S.W. met donckere harde regen, tegen t hooch water de wint S.W. met ongestadich hart weder, van regen wint en blixem. D e n 31 A u g u s t i i smorgens met het limieren 2) van den dach, was de wint W. ten Z. met een storm. De Vice Admirael de With veerde van sijn cabel geworpen, 1) „Retraite". 2) Aanbreken, van Fr. lumière. Het is nog een levende uit- drukking. 266 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL dreeff tusschen Cats en ons deur, sijn bovenblindereede 1) aen Cats groote want ontstucken en quam voort plecht- 2 fregats uijt de haven ge- ancker op. Dach sijnde vermisten wij 2 cleijne fregats uijt coriien. de haven ijler met een bramstenge, sagen dattet bootje t bootje uijt Seheur. mede uijt t Scheur was geloopen en onse boots die voor t Scheur opte wacht waren door de storm Capiteijn Camps boot ende onse boot, die voor de haven waren geweest, waren den eenen hier en den andre daer gedre- ven en Capiteijn Jan Harmansz boot was affgestooten, en sonder volck wech gedreven. Sonnenondergangh redelijck weder, soodat stilwater van ebbe de boots wederom voor de haven opte wacht roeijden, onse de Vice-Admirael en Jan van D uij rens booten. Den eersten September smorgens voor lach setten stengen op en cruijsten 2), de wint Z. met een harde coelte, de viant lach alsvooren. Ten 8 uijre seijnden (33 verso) wij alle Capiteijnen aen boort, ondervraechden off nie- mant te nacht den viant te nacht uijt had sien loopen, verclaerden neen. Wierde in den Crijchsraet verhandelt het aenboort leggen van den Capiteijn Sluijs en Half- hoorn opten 8 van de voorleden maent een uijr voor Jan Teeue en Halfhoorn aen daech, daer Sluijs sijn gaillioen verloor en Halfhoorn een ?soort. groot gat in de sij had gekregen, doch werde naer exami- natie van partie de Crijchsraet geoordeelt een accident en zeeongeluck te sijn, hoewel de luijden haer best hadden gedaen om tselve te verhinderen en daerover niet straf- baer waren. Suijerson schoot de wint Z.W. met hart weer en regen, schoten stengen en streecken reen. Sonneonder- gang de wint W.Z.W. met een hart vaerweer 3). Den 2 September smorgens was de wint W.Z. W. met een deurgaende coelte. Mettet limieren 4) van den dach setten stengen op en cruijsten reen. De son Z.W. quam een Schotsman uijt de haven, verclaerde te nacht een cleijn fregatje uijtgeloopen was, en datter in alles 12 a 13 fregats uijt waren, daer onder gerekent 2 gailliots, en datter noch 6 a 7 binnen lagen, daer noch 1) Het bovenste raatje aan het mastje dat op den boegspriet stond. 2) Kruisten de raas vóór den mast en de stengen. 31 Oude uitdrukking voor ruw weer. 4) Zie noot bij 31 Aug. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 267 eenige souden gereet worden, datter tijdinge aen lant was dat de vloot in de Caruna over 14 dagen voorleden Coisfers es- zeijlree had gelegen. Doen quam bij ons Capiteijn Colster quadre, Vijch, Pr. Pieterse, met sijn 5 seijlen opten 24 Augusti ontrent de Tese 1) Post, Tjaert. Banckers es- van den Commandeur Bancque gescheijden, hij Bancque nadre seijlende met ontrent zoo haringschepen na Texel en Col- Brederode, brain Crijns- ster met 3 haringschepen na de Mase, met voornemen, de n, den Oven, ollaert, Fa- haringschepen in salvo gebracht hebbende, haer te ver- ant. voegen alhier onder de vlagge. Tegens den avont quam bij ons een frans patas 2), medebrengende een brieff van recommandatie van de Glarguis 3), verclaerde dat in dito barcxken was de courier van de Coning, met brieven van importantie mitsgaders den Soone van den Cancelier van Denemarcken, de heer Rentsou4) de Jonge met een pools Engelsman 5) ,en andere luijden van qualité die versocht, wast mogelijck, convoij na de Wielinge, daer mede wij datelijck stierden Capiteijn Tjaert, om deselve voor de Wielingen gebracht hebbende hem datelijck alhier onder de vlagge te begeven. D en 3 dito smorgens was de wint Z.Z.W. en Z.W. met moij weder. Schipper Willem Adriaensz ons victua- lieschip van Amsterdam ginck onder seijl, laveerde west wijt de Brake, tegens den avont den wint W.Z.W. met Contt een Conincx,jacht regen, savonts quam bij ons in de Brake een Engels Co- net brieven nincxjacht, bracht een brieff mede van Grooten Admirael van Penneton. Penneton 6) met een copie van een brieff van den Groo- ten Admirael van Engelant 7) van dato den I I Augusti oude stijl, daer in hem Penneton werde gelast ons te ver- E56) toonen den brief van den Admirael vermeldende dat Sijn Majesteijt van Engelant verbode, dat bij ons Hollanders geen van sijn subjecte schepen souden werden gevisiteert, op pene die na dese waerschouwinge tselve doet, dat Sijn Majesteijt t selvige als een affront aen sijn particulier gedaen soude houden en hem aen die persoon soude 1) Tees Bay, Oostkust van Engeland. 2) Klein vaartuig, Sp.-Port. pataxo,-os. 3) De Ned. agent te Calais. 4) Lees Rantzow. 5) Lees Edelman. 6) De Eng. admiraal in 't Kanaal en de Noordzee. 7) Milord North. 268 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL revensgeren, daer op wij antwoorden aen Pennenton, dat wij niet anders dan spaens crijchsvolck gesocht hadden, en dat wij de voorszeijde brieff en copie per expresse aen onse Hooge Overheijt souden lenden, die apparent daer op souden rescriberen I). Savonts sonden wij acte aen de Commandeur Ham voor Mardijcq, dat hij Lambert Halfhoorn na Calis sonde stieren, om de bootjens gemunt nae Vlissingen. Den 4 dito smorgens de wint Z.W. met moij weer, Dorrevelt komt bij ons, ten 9 wijren quam Capiteijn Dorrevelt bij ons, opten 29 den uijteonaen- passato snachts de viant gevolcht, en den 30 smorgens de viant ver- volght heb- maer een Duijnkercker gesien daer dicht hij was, en bende. Keert de Koe was sijn groote stenge aff, daerover hij Dorrevelt bijstack, om weder bij ons te comen. Hielden crijchsraet. Ontblooten tschip van Van Diemen van al sijn victualie, om hem per expresse brieven en Calisse bootjens 2) na t Goereesche gat te gaen. Voor de middach seijlde het Engels jacht op de Brake 3 hij ten een uijre wederom aff raeckten. Ontrent ten 4 uijren quamen Frans Jansz comende van Vlissingen en Tjaert, ancker- den voor de sleu bij Camp 4). Sonnenondergang quamen uijt Scheur beoosten uijt een boijer en een cleijn bootje, haelden de schippers aen ons boort, die verclaerden datter geen volck bij de Conincx schepen en was om die in zee te crijgen, en datter 7 a 8 particuliere in zee waren, daer van 2 te coopvaerdie mede voeren, de eerre was Fredrick Stadt, de andere uijt Denemarcquen. Inden avont schoo- Victorie over het nemen van ten die van Calis victorie, over t innemen vant plaet(s)je Salsie. Salsie 5). Den 5 September smorgens was de wint W.Z. W. Capiteijn Halfhoorn quam met 3 bootjens van Calis a), Van lliemeus daer mede tschip van Van Diemen de Luijtenant Bagijn schip gaet na huijs. met onse brieven suijderson tseijl ginck, liep dwers over de bancken in zee, met al onse krengden wij, de Capiteijn 1) De correspondentie Tromp-Pennington is afgedrukt in Ca- lendar of State Papers. Dom. 1639, pp. 444, 457. 2) Zie 3 en 5 Sept. 3) De Brake-bank, voor Duinkerken. 4) Bij Kapitein Camp? Sleu kan ik niet verklaren. 5) Onbekend. 0) Zie 4 Sept. MAARTEN tIARPERTSZOON TROMP. 26.9 Tjaert Commandeur wij met een acte na Mardijcque aen Commandeur Ham, dat hij op morgen tseijl gaende ons Blijven in desoude volgen. Wij resolveerden dat den Vice Admirael Brake Vice Adm. de de With met to schepen inde Brake 1) soude blijven en With, Cats, T Hoen, Frans wij met 13 gaen crijcen om de West tusschen Bevesier en Janssen, de Hoof f den, en als Commandeur Bancker gecomen sou- Sluijs, Water- drincker, A- de sijn, om t Opper Commande in de Brake over te ne- driaen Do- mensz, Zeeu, men, soude de Vice Admirael de With ons volgen, met Joris, Dorre- velt, een partij schepen. Savonts de wint zuijdelick, met een (56 verso) stijve coelte. Gaen om de Den 6 dito smorgens was de wint Z. met een stijve west cruijcen Admirael Col- coelte, wij lichten onse anckers en liepen om de west, ster, P. Pie- ters, Ham, latende den Vice Admirael leggen. Daer liep oock een Halfhoorn, Engels coopvaerder voor ons uijt t Scheur. Schipper Wil- Tjaert, Post, Jan Gerbrants, lem Adriaensz 2) was wederom voor Mardijcq gecomen, Ringels Bac- huijsen, F. volchde ons om de west, de wint liep opten dach Z.W. Pietersz., ten Z. met een topseijl(scoelte). Suijder son passeerden Vljch, Camp. ons 3 voorwintseijlders Luijbers 3), bij onse schepen ver- sproken. Wij laveerden tot stille water van ebbe, qua- men doen, Calis S. ten W. van ons, ten ancker op 16 vaem. Wij taliden ons groote want 4) . Met stil water van vloet gingen weder onder zeijl en laveerden om de west. Den 7 dito smorgens de wint Z. Waren dicht on- der Calis Cliff 5) en liepen na Calis. Ick voer in persoon aen lapt, congratuleerde de Heer Gouverneur Grave van Charast en Zuijtwesterson voeren wij weder na boort. Werden eenige eerschoten van de stadt gedaen en de Gouverneur quam met al sijn suijte en vrouw aen ons boort en daer 2 uijren geweest sijnde, is na Land gevaren. Wij vereerden hem met verscheijde eerschoten, een uijr na son gingen wij onder se,ijl, liepen om de West, tschip Jan Pouwels van Vlieger comt bij ons, op Zondach van Ter Veer met het schip van Vlieger gescheijden, een partij brieven hebbende aen Glargius en kompt bij ons. passagiers op Diepen, daer van wj hem acte gaven, om, Oeseivige gelant hebbende, ons te comen vinden ontrent Bevesier. 1) Thans het vaarwater Brake (de buitenreede). 2) Schipper van een der victualieschepen, zie 3 Septr. 3) Lubeckers. 4) Zetten het want aan. 5) Cap Blancnez. 270 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL en 8 Sept e m b e r de wint zuijt met moije coelte, een uijr voor dach wendent om de oost en quamen voor Bolonie 1) te lande, te 8 uijre wendent om de west. Schip- per Willem Adriaensz was om de west blijven loopen, de son Z.Z.W. leijdent wederom aen zee en de son Z.Z. W. 2) wederom om de noort. Wij werden 7 groote sche- pen gewaer, maecten daer jacht na, ontrent haer comende COnincXSChe-7 Engelsche warent Engelsche Conincxschepen haer coers hebbende pen passeren na Duijns. Wij wenden van haer aff, noch verre buijten t7ns. schoots sijnde. Sonnenondergang W.N.W. van ons 6 mij- len, de wint meest west, 7 glasen in de eerste wacht quam de wint W.Z.W. Wendent om de west. en 9 dit o. Smorgens de wint Z.W. ten W. Met- ten dach voor son wenden weder om de zuijt. Waren dicht aen Bevesier. Wij spraken een cleijn Engels schee- pie na Londen daer hij na toe wilde, maer conde hij 3) niet verstaen waer hij van daen quam. Ten 1 uijre leij- (37) dent weder om de west en tegens den avont liep de wint Z.O. met moij weder. Sonnenondergangh lach Bevesier van ons Noort 3 mijlen. Wij namen onse marsseijls in en lietent om de West staen. Wij sagen noch een zeijl W.Z. W. van ons en presumeerden dattet schipper Willem Adriaensz 4) was, de eerste wacht uijt sijnde was de wint weder Z.Z.W. Wij wendent om de zuijtoost. en I o dito smorgens was de wint Z. met een goede coelte. Bevesier sagen wij Z. ten 0. 5) van ons 6 mijlen en ten 8 uijre wendent om de west. Suijerson wierpent om de noort aen, voor de wint naer Engelant toe, wij vernamen een zeijl, volchden hem tot Vierley 6), was een geladen fleuijt apparent een vrij man. Ten 4 uijre soo wierpen wij t om de west bij de wint, seijlden West ten Noorden. Tegens den avont werden wij noch 2 cleijne zeijlen bij Bevesier gewaer daer wij na toe hielden, dan sonnenondergang stille werdende gijden wij al onse zeij- len op en lietent drijven om de zuijt, Bevesier N.W. van 1) Boulogne sur Mer. 2) Lees of Z.W. of W.Z.W. 3) Lees: wij. 4) Zie op 8 September. 5) Versta: N.t.W. 6) Fairlight. MAARTEN HAHPERTSZ00N TROMP. 27 I ons 3 mijlen. Het weerlichten seer, een uijr na zon was de wint O.N.O., doen was meest de nacht gants calm. Den 1 I di t o smorgens metten dach de wint West met moij weder. Wij sagen 2 seijlen onder Vierley die haer best deden om de west, noch 2 zeijlen bewesten ons, quamen eerst langs de zee, en doen wij seijl maeckten wierpen sij t om de wint na 't lant, Vierley van noorden 3 mijlen met regen, het werde calm, wij stierden onse Capiteijnen aen de schepen, het eene was een Engelsman van Londen, quam van Smerne, tander was Dirck Pie- tersz Dol van Enchuijsen, quam van Livorne, wisten nijet nijeus, hadden haer wil ijder na huijs. Wij krengden met een partie schepen, de son zuijtwest quam tluchie Z.W. ten W. Wij leijdent om de Zuijt. Sonnenondergang quam een schip uijt de wint naons toe, wij presumeerden tschip van De Vlieger 1) te sijn, wij wendent om de noortwest, Vierley lach N.N.W. van ons, 7 mijlen, namen t voor- marsseijl in. Smiddachs wendent om de zuijt en metten dach wederom om de noort. D en I 2 S e p t e m b e r smorgens was tluchie W.N. W. ten N. met variable regenbuijen. Wij namen en wa- ren 2 ) rontsom 4 boeijers en eenige engelsche schepen, de boeijers waren Hamburgers met coollen gedistineert op Rouaen, onder andre een Schipper Gerrit Jansz van Am- sterdam tschip de Fortuijn comt uijt Bayoene de Frans den 19 Augusti gedistineert op Habel 3) daer hij een Condschap partij goets heeft gelost en voorts op Londen, seijde dat van den vi- ant. sviants armade noch slecht in de Carune bepaelt lach, met dertich schepen sterck, gedestineert op Duijnkercken. Dito Schipper was oock opten 21 dito onder Boelijn 4) geweest, bij de fransche armade sterck 35 oorlochssche- pen, met 4 a 5 brant en 3 victualieschepen, daerin ontrent I000 infanterie gemunt hebbende wederom na de Carune. Verclaerde oock onse fleuijt Jan Jacobsz in Wight hadde gesien ende gesproocken, noch sijn wil hebbende na Poortlant. De sonne 02.0. wierpent om de wint, na 1) Zie 7 September. 2) Lees: vernamen en waren. 3) Havre de Grace. 4) Belle Isle in de Bocht van Frankrijk. 272 HET JOURNAAL VAN DEN LUiTÈNANT-AD1VIIRAAÍ, Ida 1) om de vloot te wateren 2), en passeerden 2 Engel- sche conincxschepen die buijten en beoosten de Singels 3) geset lagen. Ontrent zuijderson quamen wij voort casteel Ida ten ancker, stierden onse boots met de vaten aen lant, om water, maer die aen lant sijnde liep de wint met een harde coelte Z.Z.O., datter 2 a 3 boots vol water rochten 4) en de rest sonder water aen boort quamen haer vaten aen lant latende, sonnenonderganck was de wint wederom west. Wij stierden een acte aent schip van Vlieger om onder seiji te gaen en bewesten ons te cruijcen om off men eenige viant gewaer werde, door hem te werden gewaerschout, die datelick in zee liep. Den I 3 s m o r g e n s ten 3 uijre, de lucht West. Onse boots voeren al om water, dach sijnde quamen veel Engelschen uijt Duijns die teijnde de ebbe de vloet aff- stopten5). Zuijderson liep de wint weder Z.W. Onse uijt- kijcker tschip van Capiteijn Vlieger quam weder bij ons, had niet dan eenige zeijlen vernomen, dat Engelschen Corn. Bos waren. Cornelis Bos 6) quam tegens den avont aen ons onder Ida aen boort, die boort, seijde datter Zaterdach 14 dagen 7) te Doevere brengt rond- schap van den opte reede waren gecomen 2 Engelsche schepen comende viant. uijt Spaignien die gemoet hadden 24 Luijbeckers als Hamburgers, daer onder een was met 3o stucken en de rest wat minder, daer was oock bij een Spaens gaillioen [van] Don Anthonio [de Oquendo] die haer tot de Ca- rune soude convoijeren tot assistentie van de vlooth van de 36 Spaensche schepen, daer alreede leggende, om de Infanterie over te brengen. Zaterdach voorleden 8) is noch voor Doevere opte reede gecomen een Engels met een Hamburger schip comende uijt Spangien, seijde mede bij de Oostersche 1) Hythe. 2) Om water te laden. 3) De Hoek van Dungeness. 4) Raakten. 5) Zoolang de vloed (tegenstroom) duurde, voor anker gingen. 6) Tromps loods. 7) 13 Sept. was een Dinsdag, dus Zaterdach voorleden is 10 Sept., 14 dagen daarvoor is 27 Augs. 8) Dus 10 Sept. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 273 vloot 1) geweest te hebben, ende dat die weijnich uijren gepasseert sijnde, quamen bij de fransche armade, en snachts seer had hooren schieten, presumeerde sij bij de oosterlingen waren. Verclaerde dat hij daer na hadde (58) verstaen, dat Don Anthonio voorszegd 2) van de Fran- schen inde gront was geschoten. Cornelis Bos seijde mede dat de Commissaris van de Directeurs van Enchuijsen gehuijrt hadde om t geberchde goet van de Eendracht 3) in te schepen voor 23 pont Sterlincx, tegens den avont niette voorebbe, en anckerden ten 10 uijren op 18 vadem, wij spraken een Hamburger boijer, seijde op gister onder t Noortvoorlant bij 5 Zeeuwen cruijcers ten ancker had gelegen, apparent de Commandeur Bancque met sijn cum socio. Den 14 September smorgens met t limieren wanden dach was het calm en stil water, wij lichten ons anckers en gingen tseijl. Voor Son quam een luchien uijt den zuijen, wij deden ons best om de west, de son zuijt= west quam de wint Z.W. en weijnich daerna wenden wij van Bevesier aff, sonnenondergang namen wij onse mars- seijls in, Bevesier N.N.W. van ons 3 mijlen, seijlde . S.S.O. aen zee. Wij hadden Capiteijn Vijch een acte ge- stiert, om tusschen ons ende fransche cust te spioneren opte spaensche vloot en andere vianden. Den 15 dito smorgens was de wint Z.W. Wij set- ten marsseijls bij, sagen 3 a 4 Engelse rontsom ons, Capi- teijn Vijch scheijde van ons na sijn rendevous. Bevesier lach 2 mijlen van ons. Ten 7 uijre werden wij 10 schepen Z.W. van ons gewaer, die om de noort liepen, sagen eijnt- lick dattet Engelsche Coopvaerders waren, op gister bij ons geweest 4), ontrent Z.W. son sagen .een vloot van inde 59 seijlen uijt de west comen, presumeerden de Spaensche armade was, lieten de witte vlagge waijen erg 1) De vloot der Oosterlingen: te weten, de juist vermelde Lubeckers en Hamburgers. 2) Bedoeld is het galjoen (van) Don Anthonio (de Oquendo) der vorige alinea. 3) Verg. 22 Aug., zie ook 28 Sept. 4) Zijn op 14 Sept. niettemin niet vermeld. Misschien was het een door Pennington onder Vice Adm. Mainwaring afgezonden oorlogseskader. Zie Boxer p. 162 (2). Bijdr. en Meded. LII. 18 274 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL seijnden alle capiteijnen aen boort, resolveerden datelick Capiteijn Tjaert af te senden, om in aller ijl te zee te ont- decken tot voorbij de Singels, met 4 reijsen in een glas 1) te schieten tot in de Brake 2) incluijs, om onse schepen te waerschouwen datse in aller ijl haer souden begeven na Calis om de West en inde Hoofden om ons te secon- Wij waren sterek Lt. Ad. deren, ten einde wij de Vloot mochten stunten daer wij Tromp, Ham, hoopten van avont bij te wesen, op avantagie die aen te Halfhoorn, ttingels, de tasten. Sonnenondergang lagen sij met t hooft om de Boer, Vlieger, Jan Potlus, zuijt, onder de wint opte lij N.W. 3 mijlen van ons. Wij Post, Jan Ger- leijdent met t hooft na haer toe en lieten t voormarsseijl brants, Bac- huysen, Pr. opte mast leggen, en gijden onse focq op om haer in te Pietersz, Canip. Fred. wachten, de wint W.t.Z. Wij setten 2 vieren achter op, Pietersr. ge- en 2 vieren in de groote mars, en schooten alle glasen sprongen. 4 schooten om de zee te ontdecken. (5g verso) Den 16 dito smorgens de wint West. Sonnenop- ganck was de Spaensche Armade sterek 67 seijlen, N.W. van ons 2 mijlen; maeckten jacht op ons. Wij hadden gaerne de wint van haer gehadt, maer conden die niet crijgen, en siende 5 seijlen in lije, wierpent voor de wint met opgegijde schoverseijlen en marsseijis ter halver stenge S.O. aen. Zuijtoosterson quamen wij bij de voors- Comt hij ons Adm. de with, zeijde 5 seijlen, waren onse Vice Admirael De With 3) Adriaen Do- die wij aen boort seijnden, en resolveerden datelick den mensz, Farant, waterdrinc- viant aen te tasten, daer over wij onse stierboortshalsen ker, t schip van Bredero- toe haelden 4), en begonden te vechten, in welck begin de. de Grooten Christoffel daer op was Commandeur Fre- Grooten Christoffel ge- derick Pietersz t Hoveling van Enchuijsen, wesende een sprongen. gehuijrt schip, door lijn eijgen cruijt is inde lucht ge- sprongen en vochten voorts gelijckelick tot de zon Z.W.5) met ons 16 seijlen, wanneer de Spaensche Admirael was 1) Viermaal per halfuur. 2) De buitenreede van Duinkerken. 3) De With had het commandement voor Duinkerken aan Banckert overgedragen (13 Sept.), was vandaar vertrokken om Tromp te rejoigneeren en had in den nacht van 15 op 16 Sept. bij Dungeness den kapiteijn Tjaert de Groot ontmoet. Zie zijn Leven en Bedrijf in Bijdr. en Meded. ,XLVII, 1926, p. 112. 4) De wind was W., dus met S/B halzen toe, werd de koers zoowat Z.Z.W. 5) Ruwweg ten 3 ure nam. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 275 affgevochten en veel met hem, daer over hij met t hooft om de Noord met d'Armade op de lije wierp 1), en streeck Savonts ko- reen 2) . Capiteijn Vijch quam benoorden haer om bij ons men bij ons Vijch, Lobs. en Lops besuijden haer om. Wij wierpent met t hooft om de noort met haer opte lij 3) en lietent drijven. Wij sagen noch 5 seijlen onder de Engelsche cust, presumeerden het Engelsche conincxschepen waren 4). Metten doncker de wint Zuijtwest doen lach de viant W.Z.W. van ons 2 mijlen en dreef als vooren 5). Wij gijden onse focque op en haelden t voormarsseij 1 tegen de mast 6). Vierley 7) W.N.W. van ons 5 mijlen, smiddernachts misten wij des viants vier, daer over wij O.N.O. aen lieten gaen met cleijn seijl, en werde stillekens. Den I 7 Sept e m b e r smorgens de wint Z.Z.W. De Swarte Nes 8) lach O.N.O. van ons 4 mijlen met heyich 9 ) weder. Wij sagen den viant niet en leijdent een weijnich om de zuijt en wendent doen om de N.W. Ten 9 uijren sagen wij den viant van ons N.W. ten Westen. Wij hielden na haer toe den gantschen dach, maer door de calmte conden noch met seijlen noch met bouchsaer- den 10) bij haer comen. Savonts nonnenondergang quam met stil water van de vloet, ontrent Volston 11) de viant ten ancker, en wij een mijl aen zee van haer, den Spaen- schen Admirael N.N.W. van ons. Ten 1 uijre stilwater 1) Met den kop om den Noord bijgedraaid; dus indien de wind West was gebleven, moeten de Spanjaarden gehalsd of gewend hebben. Op de lij draaien is hetzelfde als bijdraaien. 2) Streek zijn bovenraas. 3) Tromp is dus ook over den anderen boeg gaan liggen en wel met bakboordshalzen (over stuurboord). 4) Thans inderdaad het eskader onder Vice Admiraal Main- waring; zie Boxer p. 163 noot 5. 5) De Spanjaarden waren dus nog immer te loevert op. 6) Dat is, als gezegd: ook Tromp draaide nu bij. 7) Fairlight. 8) Cap Grisnez. 9) Slecht zicht door damp, nevel enz. 10) Boegseeren is sleepen door middel van voorgespannen kleine vaartuigen en sloepen. 11) Folkestone. 276 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL van ebbe, lichten ons anckers en hielden na den viant toe. Wij hadden den geheelen nacht 4 schoten in een glas 1) geschoten, daer op wij uijt den O.Z.O. hadden hooren antwoorden 2). Den 18 s m o r g e n s de clocq een uijr was de lucht (á9) Z. Wij namen de wint van den viant en begonden te Comt hij ons vechten 3) . Int gevecht werden wij eenige schepen te Commandeur ltancker, Cats, windewaert gewaer, daer over wij tegens de lach sagen, t Hoen, Zeeu, Frans Jansz, dattet den Commandeur Bancque met sijn bijhebbende Abr. Crijnsz, Sluijs, den schepen comende uijt de Brake 4) was, die een weijnich Oven, Veen aen ons boort om ordre quam, en doen vielen wij in de Joris Dorre- velt, Tjaert. Hooffden sijnde met alle man opte viant aen, en vochten tot ten tien uijre. Wanneer 2 viants schepen machteloos sijnde wenden om de west, wttet gevecht, die werden gevolcht van tschip 5) van Ringels, Bancke, Vlieger, Fo- rant, Vijch, Abram Crijnsz en Camp, welcke 2 schepen na weijnich geschiet het opgaven 6). De gantsche armade wende ende wij met haer. 'T eene veroverde schip sijnde een groot gaillioen verviel wederom onder sviants gros al eer wij t tonden beletten door versuijm van plunderen, 't ander was een oosters maecksel 7) met io metale en 6 isere stucken was deur Capiteijn Crijnsz en Vijch ver- overt. De vijant nam de wijck nae Duijns 8), en wij waren t'eijnde cruijt alhoewel wij 9) noch int barste gevecht 4 vaten cruijt uijt Capiteijn Veen hadden gehaelt en oock al onse schepen geen cruijt meer hebbende waren ge- nootdruckt t gevecht te staken, en ons te begeven na 1) Vier schoten per half uur. 2) Door Banckert, die in aantocht was, zie vlg. zinsneden. 3) Het gevecht begon dus 's nachts; daar het Laatste Kwartier was, zal het maanlicht wel wat geholpen hebben. 4) Hij kwam van zijn wacht voor Duinkerken, naar men mag aannemen gewaarschuwd door Tjaert de Groot. 5) Juister: de schepen. 6) Dus: genomen konden worden; zie twee volzinnen verder. 7) D.i.: een schip uit de Oostzee. 8) Zoo zag Tromp het dus toen reeds in, maar volledige zeker- heid kan hij moeilijk hebben gehad, daar nog op 19 Sept. de Spanjaarden voor Dover geankerd lagen. 9) Te verstaan: „ik". MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 277 Calls 1), soodat de viant na Duijns en wij na Calis liepen. Wij hadden Capiteijn Joris mettet roeijjacht ten 8 uijren na Calis om cruijt en scharp gesonden 2). Ten 4 uijren quamen wij voor Calis ten ancker, en tegens den avont eregen wij 3 binlanders 3) met 28000 Lbs cruijt 300 cogels van 33 Lbs, 700 van 18 Lbs, 600 van 8, 400 van 6 Lbs en 20 Lbs lonten aen boort die wij verdeelden 4). De wint suijtwest. D en 19 Sept e m b e r smorgens metten dach was Comt bij ons de wint Z.W. met een stijve coelte, seijnden al de Capi- Commandeur Iïeert de Koe, teijnen aenboort, bevonden dat wij in de vloot noch quan- Mathijs Gil- lisz, Meij. titeijt van cogels en cruijt noodich hadden, daer over wij Commandeur Catz commandeerden voor Calis te blijven leggen, om tselve van de Gouverneur te procureren. Den Gaet na huijs Vice Admirael5) soude mette prijs gaen na Goeree en roette prijs Vice Adm. de mede nemen de prisoniers en gequetsten, mitsgaders Wit, Abram Crijnssen. brieven aen onse Overheijt. Abram Crijnsz soude gaen mette prisonniers gequetsten en bootjens na de Wielin- gen. Ten 8 uijre lichten wij onse anckers en liepen nae Engelant. Inde Hoof f den comende sagen den viant bij den hoeck van Doeveren ten ancker leggen, die datelick seijl maeckte en liepen in Duijns bij de Engelsche Co- (59 verso) nincx schepen dicht onder de casteelen, en wij quamen ten 2 uijre pas voor haer ten ancker, doen verstonden wij datter in sviants trop was gesoncken een Gaillioen met 7 0o man, daer maer 7 man met een schuijtie te Doeveren aen lant waren gecomen, doen was savonts bij ons ge- comen uijtte Noortzee Commandeur Keert de Koe, Mat- thijs Gillisz en Cornelis Meij. Den 20 Sept e m b e r smorgens de wint Zuijt met redelijcke coelte. Seijnden al de Capiteijnen aen boort en 1) Alwaar Tromp den vijand den pas naar Duinkerken af- sneed, daar het grootscheepsvaarwater over de ree van Calais leidt. 2) Het geallieerde Frankrijk wilde natuurlijk graag met am- munitie bijstaan. 3) Binnenlandsvaarders; de Fr. vorm is bélandre, de Eng. bilander. 4) Alles werd later terug gegeven, zie 20 Sept., 5 October, 26 October. 5) Witte de With. 278 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL verdeelden tcruijt en coogels, mette Voorebbe quamen de Engelsche schepen uijte Zuijt laveren, de Capiteijn van den Admirael quam aen ons boort, seijde dat de Admirael Penneton 1) al de spaensche had gecommandeert bet noort2) te loopen en dat wij onder seijl sonde niet souden dencken dat de spangiaerts uijt haer eijgen motijf onder seijl gingen 3), en dat wij met onse vloot suijden van haer souden blijven. Ontrent ten 10 uijre quam Schout bij Nacht Cats van Calis bij ons, mede brengende 12000 Lbs cruijt groff karrel 4), 3 cogels van 6 Lbs, ioo van 8, 400 van 4, 8o van 33, 500 van 18 Lbs, 20 bossen lont, 1 b2 bouck kardoespapier 5), twelck wij verdeelden. Opten lach quamen eenige Duijtsen 6) woonende tot Londen en Doeveren aen boort, wij depescheerden een missive aen den Heer Ambassadeur Joachimii 7) en oock brieven aen Hoogmogenden en Grootmogenden en Sijn Hoochheijt, daer Capiteijn Vijch savonts mee deurging. Ouam metten doncker aen ons boort Capiteijn Slinsby versoeckende dat wij na t wacht opsetten onder onse vloot nijet souden laten schieten 8), seijde oock uijte naem van den spaen- schen Admirael dat hij gaerne gevangens wilde wisse- len 9), gaven voor antwoort dat d'onse al na huijs wa- 1) Pennington, de Eng. Admiraal ter reede. 2) Bet noord: meer naar het noorden. 3) Dus de Spanj. moesten op last van Pennington verzeilen, om wat ruimte tusschen hen en de Nederlanders te scheppen. 4) Grof gekorreld buskruit. 5) Geprepareerd, dik, grauw papier dat nog altijd in de vuur- werkerij gebruikt wordt en destijds vooral diende om er kar- doezen van te vouwen en te plakken. In totaal laadde Tromp 40000 ponden kruit die den 5den October werden gerestitueerd. ponden kruit die den 5den October werden gerestitueerd. 6) Nederlanders (Dutch). '7) De gezant te Londen. 8) Het „opzetten" van de wacht, hetgeen des avonds omstreeks 8 ure door een kanonschot van den Admiraal placht te worden aangekondigd. De Engelschen verzochten, dat men dit schieten in hun eigen wateren zou nalaten. Er is veel over die kwestie te doen geweest. Zie: Lambrechts, Handboekje voor den Zee-Leer- doen geweest. Zie: Lambrechts, Handboekje voor den Zee-Leer- ling (ed. 1742) p. 186 vlg. 9) Hij zat dus krap in zijn volk. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 279 ren 1), doch souden doen opsoucken offer onder onse vloot noch eenige waren, en souden alsdan daer van spreken. Den 21 dito smorgens was het still, de Engelsche Conincxboot Capiteijn Feilding quarn aen boort, seijde dat wij doch besnijden de Engelsche schepen souden blijven, en dat de Admirael Penneton ons verseeckerde dat de ~fiant bij nacht om de noort niet uijtloopen soude 2), daerdoor wij pas buijten den Engelschen Admirael anc- kerden met een partije van onse schepen. Wij ontboden Nemen de den schipper van de victualiefleuijt van Hoorn aenboort, victualie- fleuijt van en versochten sijn schip tot een brantschip twelck hij Hoorn tot een brander, niet gaern en dede, maer wij namen als met gewelt daer Schipper van wij hem attestatie gaven. Stelde ordre dat soo de Maerten Claessen. viant onderwonde niette Vlaemsche en lichte schepen Commandeur weck te loopen, dat volgen soude de Commandeur Ban- Bancker, Cap.n Cats, cque met sijn bijhebbende Capiteijnen als in margine. Wij Ham, Keert de Koe, Frans stierden Capiteijn Colster aen lant om na materialen te Janssen, de Zeeu, Halff- vernemen om t brantschip te prepareren, doch konde hoorn, Farant, geen bekomen. Na de middach quamen 4 Engelsche Ca- Sluijs, M. Gil- lisse, Vijch, T piteijnen aen ons boort, ons te versoecken, dat wij geen Hoen, Joris Pietersz, den vlagge op onse nocke wande bootsspriete en souden voe- Oven. ren, noch geen after af f 3) . Sij verclaerden dat de viant 1) Zie 19 Sept. 2) Pennington had Tromp vergunning gegeven om eenige sche- pen te posteeren bij de noordelijke toegangen tot de reede, maar daarvan had Tromp geen gebruik gemaakt en dientengevolge ont- kwamen in het holle van den nacht een dertien vijandelijke vaar- tuigen naar Duinkerken (zie Peter White op 11/21 Sept.). 3) Op een Engelsche reede mocht een oorlogsschip van vreem- de nationaliteit geen vlag laten waaien maar wel een wimpel in plaats daarvan (zie nota van Tromp uit het jaar 1652 bij Aitzema, IIl, p. 731). Zooals uit het vervolg en vooral uit het dagboek van Peter White zal blijken, werd elke inbreuk daarop als een begin van neutraliteitsschending beschouwd. Tromp, die de Engelsche opvatting kende, gaf aan Pennington geen moeite. De Oquendo daarentegen, die aanvoerde dat Engelsche oorlogsschepen op Spaansche reeden gerustelijk de vlag mochten toonen, moest on- dervinden dat Pennington hem daadwerkelijk met een aanval be- dreigde. Eerst na die bedreiging schikte de Oquendo zich. Zie P. White op 9/19 September. 280 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL binnen 5 a 6 dagen souden moeten vertrecken, alsoo (60) t Contract tusschen Spangie en Engelant vermelde dat- Engelsche Gyapïtejjnea ter maer 7 a 8 spaensche schepen van oorloge teffens op Henry Engelsche reeden mochten comen. Voor de midlach was ";trandly, Rit- sard Filding deur de Hooffden gepasseert een vloot van 38 a 4o zeijlen, Bonaventure, Eduart Pap- haer cours hebbende om de oost, apparent een hollandt- ham, Een- sche vlooth. hoorn, Slingsby. Den 22 S e p t e m b e r smorgens, de wint W.Z.W. Wij misten eenige viants fregats. Wij lieten de saloup deur sviants vloot varen, bevonden en verstonden Jatter I I a 12 soo fregats met lichte fleuijten snachts waren noort uijtgeloopen, met soo men seijt 4000 soldaten recht contrarie de belofte wanden Admirael Penneton op gis- teren ons gedaen, waer over wij ons seer qualick beleef f - den, doch hij excuseerde hem daer niet aff te weeten, daer over wij datelick ordineerden dat Commandeur Bancque met sijn esquadre soude anckeren pas benoorden de spaensche 1), gelijck werde gedaen om vorder wechloopen te verhinderen. De Spaensche Admirael liet ons toecomen alle de gevangens die hij soo vaat gesprongen schip van Fredric Pietersz als wande 'Vice Admirael de With ge- sprongen 2) uijt had gevischt, en wij stierden wederom de Spaense die wij hadden, sijnde 6 man en 4 jongers en wij hielden 2 van sijn volck die niet over en wilden, sijnde Provansalen 3). De Admirael Penneton versocht een hantschrift van ons, dat wij souden beloven, de spaensche alhier niet aen te tasten, tweick wij excuseerden. D en 23 dito smorgens de wint W. ten Z. met een harde coelte, de viant en de onse lagen alsvoren. Wij haelden opten dach een partij victualie uijt Lobs tot be- talinge van tgeen hij Capiteijn Joris Pietersz had geleent. 1) Volgens Peter White had Pennington dit toegestaan nu de 11 a 12 fregatten toch in den nacht naar Duinkerken waren door- gegaan. 2) Van het schip van Fred. Pietersz 'T Hoveling dat op 16 Sept. was in de lucht gesprongen en van het schip van Witte de With, waaruit, bij een ontstanen brand, eenig volk was te water gesprongen dat door de Spanjaarden werd opgevischt. Zie „Leven en Bedrijff van W. Cszn. de With", p. 114. 3) Provencalen, dus vermoedelijk volk dat in de Spaansche havens was geprest. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 281 Voor de middach quamen noch 8 Engelsche schepen bij ons ten ancker vol spaensche infanterie, daer voor wij den Capiteijn Cats aen Admirael Penneton stierden ons beclagende dat de Engelsche coopvaerders tegens de mee- ninge van Sijn Majesteijt noch alhier quamen, brengende Spaens crijchsvolck wenschende dat wij se buijten had- den, souden hoopen datter noch Spanjaert noch Engels- man sonde afcomen, twelck hij Penneton excuseerde en oock nijet wel beviel, dat de Engelsche Coopvaerders sulcx hadden gedaen, liet daer over de schepen arreste- ren, met Conincx zegel haer belastende niet te vertrecken tot naerder ordre vanden Coningh, welck wedervaren en Taan Tra- de treck van dat de viant was wegh geloopen, wij d'Am- saetl) gaet te post na Lon- bassadeur per expresse veradverteert, hem versoeckende den. tselve Sijn Majesteijt tselve te kennen te geven. Quamen noch 2 bootjens van t Gom 2) comende eerst van Rochelt en met dese wint voor t Gom niet connende lossen, qua- men hier opte reede, waren beijde van Vlissingen geladen met sout. De Spaenschen Admirael streeck opten dach stengen en reen. (60 verso) Den 24 dito smorgens de wint W.Z.W. met rede- lick weder, de heer Commandeur Bancque quam aen ons boort, wij stelden ordre op het vervolgen en vechten met sviants armade soo sij onderwonden in zee te loopen, en gaf Commandeur Bancque last van om de copie uijt onse naem aen alle sijn onderhebbende Capiteijnen te behandi- gen en haer lasten daer na te reguleeren, voor[ts} wan [g] den 3) wij onse groote ree en stopten lecke schoo- ten. Na middach koeldent hart. Den 25 September smorgens was de wint Z.O. Brief vair de Grave de Ten 9 ure quam een Calisse saloup met een brieff vande Charast en be- Gouverneur van Calis, die wij beantwoorden. Opten dach antwoort. sette de Spaenssen Admirael een nijeuwe voorstenge op, 1) Deze Tarn Trasaet komt op de vlg. data wel meer voor. Blijkbaar was hij een bode van den gezant en wel, naar 't schijnt, de „dienaer van den Schoonsoon vande Heer Joachimi" zie 28 Sept. 2) De Goodwin Sands. 3) Een wang is een verdubbeling op een gehavend rondhout, een soort van „spalk". 282 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL en sijn fockeree was seer gewangt 1). Den Secretaris van den Heer Ambassadeur Joachimii quam aen boort, bracht een brief daer in hij versocht datter eenige Edelluijden, met ons mochten incomen om uijt lief f de met de Span- jaerts te vechten en van den viant hier aen te tasten soude hier gants qualijck genomen werden, doch hij had- de daer over aen onse Hooge Overheijt geschreven. Te- gens den avont quam een Engels convoijer Capiteijn Barle met Jan Schep van Duijnkercken in Duijns, ver- claerden dat tot Duijnkercken waren gearriveert 13 scheepkens met 50o gequesten, maer wilde nijet beken- nen datse van dees Armade waren bij nacht wech ge- loopen 2), daer was nog geen preparade om met eenige schepen hier te comen. Waren van daech 4 fregats uijt Duijnkercken om de west geloopen, was oock een fleuijt Donderdach lest 3) met 16 stucken sijnde een Moscovis- vaerder tot Duijnkercke voor prijs opgebracht. Lagen noch 6 a 7 fregatten binnen maer was weijnich volck te becomen. Sonneondergangh de wint zuijtoost. Den 26 dito was de wint Zuijt met regen, dach sijnde liep de wint West. Quam bij ons de Capiteijnen uijt Zeelant Cornelis Evertsz, Mangelaer en Regemor- tens, brachten mede 44 man van t regement van den Grave van Zolms van Capiteijn Jan van den Bos met 6o man vant regiment van de Heer van Beverwaert daer bij is de Luijtenant van Lier, welcke soldaten wij datelick verdeelden, ende depescheerden Capiteijn Mangelaer om de Zeeuwsche bootjes tot Calis in salvo gebracht heb- bende hem datelick wederom hier te vervoegen. Ick voer eens in persoon door de spaensche armade ende besich- tichde haer. Den 27 dito smorgens was de wint Z.Z.W. met dicke regen en wint, werde van al de schepen stengen gestreken en wij lieten tegens den medeganger ') ons bouchancker vallen. Het woeij mette vloet een hart vaer- 1) Zie vorige noot. 2) Zie 22 September. 3) 22 September. 4) Toen wind en stroom (vloedtij) uit dezelfde richting begon- nen te komen. nen te komen. MAARTEN NARPERTSZOON TROMP. 283 (61) weer, rocht een Spanjaert gaende 1) maer quam voor sijn plechtancker wederom op. Tegens den avont quam Capi- teijn Slingsby van wegen den Admirael Penneton aen ons boort met 3 dingen, teerste dat de Coning sijn woort niet had gebroken mettet overbrengen van spaensche infan- terie 2), door reden dat hij op conditie had geseijt sijne subjecten tselve soude verbieden als andere Coningen en Staten tselvige verboden en alsoo onse Staten tselvige niet hadden verboden, daerom daerin niet gehouden en was, tweede dat hij van mij begeerde een letterke van ontlastinge dat hij Penneton sijn woort niet had gehou- den ons verseeckerende datter geen Spaensche benoorden uijt souden loopen, ten derde datter van .....3) schepen twee Hamburgers uijt de Spaensche boot 4) soude ge- nomen sijn, daervan restitutie versocht. Tegens den avont lichten wij ons bouchancker, quam een Zijtsche bom 5) aen boort, medebrengende het dupli- caet vande brieff en resolutie van Haer Ho.Mo. opte 21 deser genomen6) daer wij ..... 7) Capiteijn Regemor- ter den eersten op gisteren van hadden genomen, nopen- de tsecours gesonden werden. Quam verder aen ons boort de schoonsoon vanden Heere Joachimii brengende een brief die vermelde dat de Coninck het stuck van beijde de vlooten leggende in Duijns hadde in den Raet ge- bracht, alwaer heftich gedisputeert wierde over s Conincx authoriteit en dattet seer strijt tegens de selvige dat Sijn Majesteijts vrienden souden werden belegert gehouden in 1) Raakte een Spaansch schip „in drift". 2) Zie 23 September. 3) Lees: „van onse schepen". 4) Lees : vloot. 5) De Hollandsche visscherskust van Hoek van Holland tot Helder heette de Zijde. Een zijdtsche bom is een bom (pink) van die kust. 6) De vermaarde geheime resolutie waarbij Tromp werd ge- last de Spanjaarden aan te tasten op welke reede ook, mits hij zichzelf den sterksten wist en zonder zich te laten weerhouden door wie ook, onverschillig of zij Franschen, Engelschen, Schot- ten, Zweden, Denen of Oosterlingen zouden zijn. Zoo werden de Engelschen ertusschen gegoocheld en wist Tromp hoe te handelen. 7) Een of meer woorden weg, tekst in de war. 284 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Sijn Majesteijts reede, datmen oock voor vast hout dat Sijn Majesteijt sal bevelen aen beijde de vlooten datse souden vertrecken, dat oock de Coninck heeft ordre ge- geven, datter een groot deel van sijn schepen sullen toe- gemaeckt werden, dat alle de coopvaerders opte rivier waren gearresteert om bootsvolck, dat oock de Spangaert opte beurse tot Londen had gehuijrt l) om in Duijns te comen, om soldaten in te nemen om na Duijnkercken te brengen, en souden 3o schellingen sterlincx per cop heb- ben, dat oock de Coninck 30 schepen bij den anderen brengen, en dat hij hem soude stellen tegens die eerst sijnen viant inde reede soude aentasten, doch con voor alsnoch niet verstant 2) dat Sijn Majesteijt hem soude formaliseren om te verschoonen de Engelsche schepen d(i)e soldaten voeren 3). Quamen noch bij ons de 2 Zie- ricksseesche pincken convoijers de Capiteijnen Cornelis Mangelaer, t schip Ter Toolen gemonteert met 26 stuc- ken, 77 maetroosen, met Capiteijn Gillis gemonteert i8 stucken ende 70 maetroosen. (61 verso)Den 28 September smorgens de wint West, met goet weder. Met son depescheerden wij een brief na Calis, met copie vanden brief vande Hr Joachimi aen de Grave de Charost alsmede Capiteijn Regemorters tot convoij van de Zijtsche schuijt victalieboeijers van Capi- piteijn Joris en t Engelsche boeijerke dat geberchde goet van de Eendracht 4) in hadde nae Zeelant met brieven aen Haer Ho.Mo. en Groot Mo. mitsgaders Sijn Hooch- heijt en t Collegie van Zeelant. Opten dach quamen aen ons boort 4 Engelsche Capiteijnen met de schipper van den Vice-Admirael Penneton Mr. Weijt 5) discoureerde in t breet met haer, nopende t poinct op gisteren avont bij Capiteijn Slingsby op mijn versocht, dat ick van mijn hant soude verleenen attestatie, dat hij Penneton op sijn woort nijet had gepast, dat de spaensche benoorden niet uijt souden loopen, en na lange discoursen bekenden 1) Versta: had gehuurd of had willen huren, verg. 29 Sept. 2) Lees: verstaen. 3) De acht koopvaarders van 23 Sept. 4) Zie 22 Aug. en 13 Sept. 5), Peter White. Zie over het navolgend onderhoud Peter White op 18/28 Sept. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 285 Capiteijn Vielding en Mr. Weijt dat sij ons hadden uijt de naera vande Capiteijn Penneton gecommandeert be- suijden haer te blijven, en Capiteijn Catz verclaerde als- noch dat Pettenon 1) sijn hals daervoor had willen te pant setten, datse benoorden niet uijt conden noch souden loopen en echter uijtgeloopen waren. Wij namen op dato mede resolutie van den Vice Admirael de With 2) met 7 schepen om de zuijt sonde oppassen opte Engelsche coopvaerders die de Engelsche 3) soldaten souden bren- gen, en, en de Commandeur Bancque met 14 seijlen be- noorden de armada om waer te nemen die om de noort uijt wilden, ten eijnde wij t overbrengen van de Infanterie mochten beletten. Na son quam aenboort een Conincx Engels Capiteijn genaempt Eduard Papham 4), waerschoude ons uijt de naem vanden Admirael Penneton, dat wij de spaensche niet souden aentasten tusschen beijde de voorlanden 5) en vraechde off wij tselve souden doen, ofte niet ver- scheijde reijsen vragende. Gaven voor antwoort daertoe geen last te hebben 6) en niet geresolveert waren te doen 7). Vraechden off wij eenige last souden crijgen. Wij verclaerden dat nijet te weeten, seijde daerop soo wij de spaense aentasten, tusschen beijde de Voorlanden, dat wij haer tot ons vianden souden maecken, en dat sij haer daer op souden prepareren om de Spanjaerts te helpen, en soo de Spanjaerts ons aentasten, dat sij ons souden helpen en op de Spanjaerts vallen. Gaven oock acte dat Capiteijn Mangelaer met 2 zeeusche coopvaerders sonde 1) Pennington. 2) Deze was op 27 of 28 Sept. weer in de vloot gekomen; zie Leven en Bedrijff, p. 116. 3) Lees: „Spaansche". 4) Vergissing. Het was weder Peter White, naar deze =zelf zegt. 5) Tusschen N.- en Z.-Voorland, d.i. ter reede van Deins. 6) Tromp had de geheime resolutie van 21 Sept. in zijn zak zitten of in zijn bureau liggen, maar inderdaad is die resolutie in algemeene termen vervat, niets meer voorschrijvende dan uit Tromps algemeene instructies voortvloeide. Tromp behoefde van Menno Simonsz niets te leeren. 7) Met de reservatio mentalis dat hij resolveeren zou zoodra hij de sterkste was. 286 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL gaen tot voor Boulongie in salvo en dan weder alhier onder de vlagge begeven. Wij stierden teggens den avont aen Landt de dienaer vande schoonloon vande Heer Joa- chimi 1) met een brieff, sijnde antwoort op sijn 2 missiven van dato 25 en 26 deser uijt Londen. (62) Den 29 Sept e m b e r smorgens was de wint Z. W., had snachts heel hart gewaijt, sagen een Spaens gait- lioen tegen strant aen Bitten, bij derde casteel, was te nacht daer aen gedreven, voor de middach werdent weder vlot, en quam een stuck benoorden tbinnenste casteel ten ancker. Tegens den avont seijnden onse Capiteijnen aen Vice Ad. boort, gaven ijler acte om onder de Vice Admirael 2) op Esquadre Pr. Pietersz, te passen en opte Engeissen die de spaensche soldaten Vice Admi- rael, Post, uijt de armade meijnden te lichten om te Duijnkercken te Camp, Tjaert, brengen. Quam oock aenboort de Schipper vanden Admi- Corn. Mange- laer, Gillis rael Penneton, ons toonende een brieff van den Grooten Jansen, Rin- gels, Jan Admirael van Noorthommerlant, uijt sijn Majesteijts Poulus, Der- revelt. naem geschreven dat de Hollantsche Ambassadeur aen Brieff van Sijn Majesteijt had geclaecht, Jatter eenige Engelse den Groeten Admirael. scheepkens waren tot Londen gehuijrt 3) om de spaen- Ritsert Gil- bert Huych sche soldaten uijt de armade te lichten en tot Duijnkerke Laude Herry te brengen, daervan de namen in margine staen, en dat Raid, Ritsert Tatum, Wm. Sijn Majesteijts believen was, dat hij Penneton soude Willems. doen ondersoucken offer alsulcke scheepkens in Duijns waren gecomen, en alsulcke vindende haer te stoppen; en tselve te verhinderen, dat oock alle coopvaerders hier in Duijns waren gearresteert, om haer tot alle uijren gereet te houden ten dienste vanden Coningh, om soo t noot dele sconincx schepen te helpen slaen diegeene die eerst sijn partie beschoot, en alsoo begeerde te verhinderen t vechtets van sijn vrienden in sijn Conincx Camer. Son- nenondergangh de wint West zuijtwest. Den 30September 1639 smorgenswasde wint Brief aen Z.W. Setten stengen op en cruijsten reen. Wij schreven Bancque. aen Commandeur Bancque wat Capiteij n Papham eergister en Mr. Weijt gister avont ons uijt de naem vanden Admi- 1) Verm. de persoon die elders Tam Trasaet heet, verg. 23 Sept. *) Onder Witte de With. 3) Verg. 27 Sept. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 287 raelPenneton had aengeseijt, gingen onder seijl') en hack- ten een stuck cabel uijt, doe quam bij ons Capiteijn Bas- tiaen Tijssen, bracht een brieff van Sijn Hoochheijt, ge- schreven uijttet leger in de Cruijspolder 2) den 24 deser, daernevens 2 brieven aen den Heer Joachimi, daer bij wij een brief schreven, en daerin copie vanden brieff op eer- gister bij Mr. Weijt ons vertoont, quamen tegen den avont aen ons boort een Engels Capiteijn Hael mette eijgenaer van Capiteijn Bruijn sijn schip, sijnde Admirael vande Engelsche coopvaerders, comende laetst uijt Pley- muth met spaensche soldaten die verclaerde dat hij aen de Spanjarts hadde vercocht, die aen lant hadden gese- ten3) een Cabel van 15 duijm dick, 120 vadem lang en een ancker swaer 2100 Lbs; hadde daer 4) 570 stucken van achten. Seijde mede dat hij door des Conincx prest 5) hem most dienen met sijn schip, en dat de inhebbende Infanterie in de Spaensche schepen soude gescheept wor- den 6) . (68 verso) Den Eersten October 1639 smorgens son- nenopganck was de wint Z.W. Het hadde snachts seer geweerlicht en variable wint geweest. Opten dach quam Ut Zeelant de Heer Vice-Admirael Evertsz met sijn bijhebbende Cap.n Swart, ;ice Adm. Jan schepen bij ons, mitsgaders de Maes-luijden als in mar- verts, Abram Witboom, Pr. gine staet. Brachte mede de Capiteijn Mus een quantiteijt Lrentsen, Gil- cogels van allerleij soorten, met 45 vaten cruijt en Capi- is Vlaminck, an de Vrach- teijn Brust 200 vaten twelc wij alle datelick verdeelden, er, Jac. Ver- tel. quam oock met Capiteijn Van Diemen II nijeuwe mae- 't devMaes troosen voor ons, en 18 nijeuwe voor de Vice Admirael Silvergieter, lier de Liefde, De With, 68 van sijn eijgen volck, die hij al op t schip trustens, Pr. ^rouck Mus, Prins Hendrik van Gelderlant nam, quam oock Luijtenant jijch, Verhaef die wij op Capiteijn Sier stelden als Luijtenant. 1) Tromp ging alleen even onder zeil om zijn kabel en anker te verzorgen. 2) Bij Hulst in Zeeuwsch-Vlaanderen. 3) Zie 29 September. 4) Lees: daarvoor. 5) Gerequireerd, pressed. 6) Het meerendeel der Spaansche soldaten werd niettemin bij donkeren nacht verscheept door sloeperlieden van Dover, Deal en Ramsgate. Zie Peter White, 20/30 Sept. 288 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Wij verstonden oock dat te Duijnkercke de Cardinael Infant 1) was, en dat daer 6 schepen werden claer ge- maeckt, maer datter weijnich volck bij was en van dit spring 2) niet uijt de haven conde comen, dat oock uijt Vlaenderen waren gecomen in Duijns ioo Vlamingen van Duijnkercke daer onder 3o constapels, die opte vloot waren verdeelt. Wij hadden van Sijn Hoochheijt ontfan- gen 2 missiven sijnde rescriptien op de mijne, vermelden- de dat ons met alle macht assisteren sonde, en dat wij goede moet souden hebben, ontfinck oock van Haer Ho. Mo. van dato 22 September. Wij ordineerden savonts dat alle Zeeuwen gaen souden onder t commando van de Heer Vice Admirael Evertsz 3) benoorden de Spaensche. 2 Uijre inden avont quam Capiteijn Farant aen ons boort, verclaerde aen laat gesproocken te hebben 2 Edelluijden, de eene de Grave van Stamvoort, de andere de stalmees- ter vande Coninginne van Engelant, die seijden datse in Seinjeur Jan Pennetons Schip hadden verstaen datter van avont 6 a 7 Duijnkerkers fregats souden comen in Duijns om soldaten uijt de armade te nemen en tot Duijnkercke te brengen. Den 2 October smorgens was de wint W.Z.W. al de Zeeuwen liepen benoorden de viant bij de Heer Vice Adrnirael Evertsz. Quam bij ons opt schip van Jan Cap.n Mae- Romboutsz Maetroos 4), medebrengende een missive van troos met t schip van Jan Haer Ho.Mo. daer in gevoecht van Haer Ho.Mo. en Sijn Rombouts, Hoochheijt een copie uijt t leger bij Roversberch 5) van Schipper Reber Pietersz, dato 23 September daer nevens verscheijde resolutien Symon Corne- lis, Sijmon tenderende ten eijnde ons alle mogelicke assistentie veer- Joppen, Ger- rit Senten, de toegesonden, bracht mede 15o musquettiers uijt t Gar- Jan Verhaven, nisoen van den Bos, uijt ijder Compagnie io man en noch Job het Kint, Aert Roeien, van andere tot 45o in alles, de schepen sijnde Son Z.W. de poolse joncker, de stroo Joncker. 1) Ferdinand van Oostenrijk de Landvoogd der zuidelijke pro- vinciën. 2) Volle maan 10 a 11 October. 3) Hij was juist dien dag in de vloot gekomen en nam het bevel over het noordelijk eskader van Banckert over. 4) Lees: het schip van Jan Rombouts, waarop Kapitein Ma- troos, verg. het kantschrift. 5) Een uur gaans benoorden Hulst. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 289 quamen de Schippers als in marge stiet wt 1) de vis- scherien bij ons ten ancker. Verdeelden sooveef mogelick Opte Buijs- was de musquettiers, quam oock de Schevelinger convoijers Schout 2) wederom met brieven en resolutien van Haer Dirck van Dongen, Teu- Ho.Mo., daer mede wij datelick onse brieven aen Haer ine den Hengst. Ho.Mo. Sijn Hoochheijt ende d'Admiraliteijt van Zeelant UM) onder t convoij van Bastiaen Tijsz per expressen naer Hollant en Zeelant stierden, ging van ons volck op 15 soo met restcedul en verloff 3). Inden avont quam de hoochbootsmansmaet van Capiteijn Abram Crijnsz ge- naemt Servaes van den Berch gecomen met een Engel- sche kits van Vlissingen met een brief van Sijn Hooch- heijt van dato den 29 dito in de Cruijspolder. Quamen oock drie Engelsse Capiteijnen aenboort uijtte naem van Seinjoor Penneton, verclaerden dat de Spaensche Vloot weck most maer dat sij haer excuse maeckten, dat haer masten en stengen te Doevers lagen, en die door vrees van onse schepen niet conden crijgen, derhalve sij ver- sochten Engels convoij om die te crijgen, ofte ons woort dat wij die niet souden verhinderen daer op wij antwoor- den soo sij anders geen excuse en hadden om uijt te comen, als dat, dat wij ons woort passeerden tselvige niet te verhinderen en soo sij hondert masten hadden te crij- gen, dat wij liever die selfs souden aen boort brengen 4) ten eijnde sij mochten uijtcomen. Onse Vice Admiraels de With en Evertsz waren als Commissarissen over 3 a 4 gevangenen noch inde Spanjaerts te procureren, doch eregen treffelick bescheijt. Savonts redelick stil weer. Het garnisoen uijt den Bos verdeelt sijnde Catz 25 Mathijs Gieles 15 Ham 15 Colster 15 Keert de Koe io Camp 10 1) Lees: Uit de visscherijen, namelijk de buiskonvooiers, verg. het kantschrift. 2) De Zijdsche bom van 27 September. Voor Schout, lees: Schuit. 3) Vermoedelijk eenige nonvaleurs. 4) Het gebeurde zoo, zie 7 October. Bijdr. en Meded. LII. 19 290 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Post r5 Corn. Engelen 35 Farant 20 1501) Vant garnisoen uijt den Briel van Compagnie van de Gouverneur de Grater ioo man verdeelt Thoen /5 Bachuijsen 15 Van Dongen 20 Teunis Huijgen 20 Luijt. Vlugh 15 Van Diemen 15 Too Breda en Terheij Capn Hitvelt lo aen Capn Veen Capn Kijn io aen Corn. Meij J Capn Valckenhaen lo aen Capn Bleijcker van Capn Haften io aen Capn Juijnbol Wt Crevecoeur den Vendrech La Rue 20 man Op Pieter van den Broeck 20 man Vendrech Govert van Stakenbroeck uijt Breda 20 man, Capn Sluijs dese 20 man Grijns Jacobs gelevert wijt t garnisoen van Steenbergen 30 man den Lt. Admirael Tromp io Adriaen Domas 20 30 Vuijt tgarnisoen van Worcom Vendrich Winteroij 20 man op Capiteijn de Lieffde 20 man Elbert Henricx Corporael van Westerbeecq 20 man aen den Vice Admirael dese 20 man. (63 verso) Schipper Reijer Pietersz heeft in gehat 36 oxhoof f den met 55 tonnen bier 1) Lees: 160. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 291 Jan Gerbrantsz 12 oxhooffden Tjaert 12 exhoof f den Veen 12 oxhooffden Geert Senten een partij tackebossen met 4 smal last bier Jan Verhave 7 enterdreggen 1), daervan een sonder kettingh is, en eenige tackebossen, teertonnen, lege ende volle traenvaten. Willem Cornelisz Stroojoncker 2) 2 masten van 16 a 17 palm met een partij rommelingh. Sijmon Joppe 8 vaten swavel, 3o riem kardouspapier 3), 26 roopaertassen 4) Aert Roeien 2400 cogels in soorten, 33 pijpen 5), 40 oxhooffden Jobp t Kint 6o oxhooffden, 4 pijpen bier, tackebossen, weijnich kaes, boter en haringh. Sluijs 20 pijpen, Den Adm. 3o oxhoofden, barstens 6) 4 pijpen Ham 5 pijpen Schout bij Nacht Cats 20 oxhooffden, Bachuijsen 20 oxhooffden, Corn. Engels io oxhooffden De Poolsche Joncker coogels in soorten 3500 stucx Noch een ander partie 8o van 36 Lbs, 335 van 24 Lbs, 1100 van 18 Lbs, 1375 van 6 Lbs, 65 van 4 Lbs, 25 van 3 Lbs, 33 tonnen cruijt heeft noch in gehat 40 oxhooffden, 36 pijpen bier garant 40 oxhooffden, Mathijs Gillisz 15 pijpen, de Liefde 15 pijpen. D en 3 October smorgens een uijr voor lach stierden wij met onse saloup een missive sijnde antwoort op den brief van dato den 29sten September uijt de Cruijs- polder 7) na Capiteijn Bastiaen Tijsz, die naer Vlissingen 1) Vierarmige puntige dreggen met weerhaken aan de punten en een voorlooper van ketting. 2) Stroojonker behoeft geen bijnaam (strooien jonker) te zijn, maar kan beduiden „strooi-jonker" zooals bij bruiloften optraden. 3) Zie noot bij 20 Sept. 4) Assen van de wielen der roo-, ram- of rolpaarden (affuiten). 5) Vaten, van Sp.-Port. pipa. 6) Lees: Brustens (kapitein). 7) Zie op 30 Sept. 292 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL was geordineert, doch Capiteijn Tijsz was nachts ver- trocken. Wij hadden gisteren oase schepen in Esquaders ver- deelt als volcht 1). In de Crijclis- Cornelis Engelen, Waterdrincker, Van Dongen, Frans raet gecomen Lt. Adm., Vi- Jansz, Farant, Capiteijn Regemorter, Commandeur Joh. ce Adm. de With, Everts, Hend. de Nijs, de Zeeu, Juijnbol, Meicknap, Cats, Bancke, Ham, Half- Voicht den Lt.(Adm.) Esquader Cats, ~ioorn. Ham, Coaster, Halfhoorn Farant, Sluijs, Veen, Joris Pie- tersz, Vijch, Bachuijsen, Waterdrincker, Diemen, Mus, Pieter van den Broeck, Brustens, Corn. Engelen, de Lieff- de, Van Dongen, Den Hengst, Juijnbol, Appelman, Meicknap, de Lapper 2 Schellinckhout. Vice Admirael Evers Esquadre, Bancque, Ringels, Jan Pouwels, Corn. Everts, Regemorter, Frans Mangelaer, Corn. Mangelaer, Bastiaen Matthijssen, Swart, Abram Crijnsse, Den Oven. gehuij r de schepen, Abram Witboom, Pieter Arentsz, Gillis Vlamingh, Jan den Trechter, Jacob Ver- hel, Pieter t Lam, Jacob de Bruijne. branders Jacques Tybout, Den Oven, Keert de Koe. Vice Admirael de With, Camp, Post, Tjaert, Dorrevelt, Keert de Koe, Capiteijn Lieven, Vlugh, Ma- thijs Gillis, Meij, t Hoen, Adriaens Lops, Jan Garbrants, Sier de Lieffde, Claes Juijnbol, Jacob Nieuvelt, Jaersvelt, Bleijcker, de Zee, Crijn Claessen van Hoorn, Branders Vice Adm. de With, de Zeeu, de Lieffde. Komen bij ons uijt de Maes Voor de middach quam aen ons boort de schoonsoons Marinus Juijn- knecht vanden Heer Joachimi medebrengende een mis- bol, Tcollegie pan 't Noor- sive aen mij, daer in versocht werde copie van extract derquartier Cap. Warnar uijt mijne gegevene aen Penneton, met noch een missive Kappelman, aen Haer Ho.Mo. en een aen sijn Hoochheijt waermede Bleijcker, Meicknap. wij Regemorter depescheerden, om een maetroos voor de Amsterdam Directie Jacob Wielingen in een pinck, ofte aen lant te setten om de Nieuvelt, voorszegde brieven te bestellen, die datelick vertrock. Jaersvelt. t (;ollegie van Stuerden Capiteijn Juijnbol tot convoij van een Maesgail- Amsterdam Jan de Lap- per 2). 1) Helaas! De copiïst heeft de lijst onherstelbaar verminkt door herhaling van namen als anderszins. 2) De vermaarde Haarlemmer! MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 293 1iot, tot ontrent Struijsaert 1) en dan datelijck wederom. Wij verdeelden opten dach amunitie, victualie en solda- ten, en lieten opten dach de brantschepen inventarieren, en ordineerden ijder sijn brantschip toe te maecken. Wier- de aen boort gebracht noch een soldaet uijt de With sijn hut gesprongen bij de Spaensche gevist. Wij ordineerden den Vice Admirael de With uijt Claes Pietersz van Rot- terdam te halen 4 lesponders om bij provisie opt schip Prins Hendrick 2) te gebruijcken, en Colster 4 zesponders uijt Claes Pietersz, uijt Schipper Jan Verhagen Silver- gieter 4 vierponders. Gingen opten dach eenige Engel- sche coopvaerders tseijl. Den Adm. Tromp sijn stierman Pieter op t brantschip van Claes Pietersz. Den Vice Adm. de Withs Luijtenant Quack t brant- schip van Zier Pietersz. Den Luijtenant van Mathijs Gillisz Hendrick Steur, Gerrit Senten 3) Capiteijn Hams Luijtenant Gerrit Mint .... Sijmon Doppen 4) Den Luijtenant van Capiteijn de Zeeu Pieter Gerritsz en Jobp t Kint (61 verso)Capiteijn Colsters stierman Pieter Duijf — Jan Ver- hagen Capiteijn Zier de Lief f de, Jan Arents Verhaef, de Pool- sche Joncker Capiteijn Farant, Luijtenant Dirck Crijne Veen, Symon Cor pelisse. \Verde overgelaten om de coopluij haer goederen, en de maetroosen van de brantschepen mede taccomoderen, de schippers Aert Roele en Willem Cornelisz Stroojon- cker 5). Capiteijn Nieuvelt vande directie van Amsterdam bracht mede 33 man nijeu aangenomen met eenige be- hoeften, daer ick de rolle en behoeftecedulle aen de 1) Etretat, zie de leeskaartboeken der 16de eeuw. 2) Het schip van Witte de With, zie de Lijst achteraan. 3) Lees: op het brandschip van Gerrit Senten. 4) Lees: op het brandschip van Sijmon foppen en zoo voorts. 5) Dus: die schippers werden daartoe aangewezen. 294 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Schout bij Nacht Cats heb behandicht met last om die ten propooste te verdeelen. Enchuijsen :f dm.t Cap. de Den 4 O c t o b e r smorgens was de wint Oost. Op- Zeeu. ten dach quamen bij ons de schepen in margine staende, Hoorn Directie Cap. Crijn wij ordineerden de branders op inventaris aen te vaerden, Claes. om in allerijl de selve toe te maken gelijck gedaen werde, Zeeussche ge- huijrde sche- quamen materialen te cort, stierden Cornelis Bos 1) mette pen Cap. Pr. Claes, schepen en Capiteijn Snip en Cornelis Meij na Doeveren tLam, Jacob de Bruijne. om brus 2) te coopen. Wij seijnden alle Capiteijnen aen t Coll. van boort en vermaenden ijder alles wel claer te maecken, en Amsterdam Cap. Jacob die ijets ontbrack, ordineerden wij scharper 3) -- victualie Turquoys. Seeusche soldaten en al tgeen noodich was. Savonts de wint oost branders met stilte. Jacob Tybout, Den Oven, Den 5 dito smorgens, de wint O.Z.O. met stijve Keert de Koe. coelte, stuijrden onse saloup aen de hooffden die de brant- schepen souden toemaecken en deden vragen wanneer sij claer souden sijn. Cregen antwoort haer beste deden, en ons souden waerschouwen alsse claer waren. Smorgens teijckenden wij de schippers haer brantschepen inventa- ris en Capiteijn Maetroos sijn acte, hem bedanckende 4). Ten tien uijren quam aen ons boort de dienaer vande Heer Joachimiis schoonsoon, bracht brieven aen Haer Ho.Mo. en Sijn Hoochheijt en Staten van Zeelant, schreeff mijn dat hem vanwege den Coning was voor de faveur geseijt dat hij de spaensche nijet sonde assisteren noch convoijers als sij souden uijtgaen, wanneer hij maer verseeckert mocht sijn, dat van de Staten wegen in sijn reele de Spaense niet aengetast sonde werden en dat hij tselve aen Haer Ho.Mo. en Sijn Hoochheijt had geschre- ven. Wij depescheerden datelick de Capiteijn Elias Van der Base fregat van de directie van Amsterdam met de voorszegde missive, en daer nevens mijn [e] aen Haer Ho.Mo., Hoochheijt en t Collegie van Zeelant. Quamen Tnoorderquar- opten dach bij ons als in margine staet. Sonnenonder- tier Corn. Schel- gangh quam de dienaer vande Schout bij Nacht Cats aen linckhout, t Colleg. van boort, bracht 2 brieven een vanden Gouverneur van Do- Amsterdam Elias van de Base, 1) Tromps loods en factotum. Directie van Enchusen 2) Waarschijnlijk te lezen: brush, in den zin van hakhout en Jacob Corn. takkebossen voor de branders. de Boer. 3) Lees: scharp en victualie. 4) Gaven hem zijn afscheid. Zie 2 Oct. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 295 vere, versoeckende dat wij doch de dooden over boort werpende met swaerte souden doen sincken, want de luijden opte zeekant woonende groote dachten hadden gedaen, datter veel aen strant lagen en stoncken doch. (65) was God Loff uijt onse vloote niet, maer uijt de Spam- sche. Den anderen was van Capiteijn D.1), verhaelde (latter bij strant lach een cleijn scheepke sonder voor- stenge, dat eenige spaensche hadde wech gevoert, en cregen noch tijdinge, datter tot Margriet 2) twee kitsen 3) waren in de pier geloopen, vol spaensche, welcke tijdinge wij aenden Vice Admirael Jan Everts sonden, om een fregat derwaerts te stieren om tselve te beletten, en soo men ijemant krege, datmense tot Vlissinge soude bren- - gen, quamen savonts aen boort, de Schippers t Lam van Middelburch met Jacob de Bruijn van Vlissinge, met 40 duijsent pont cruijt, die wij neffens noch twee schepen ordineerden met een brieff aende Grave de Charost te brengen tot restitutie van tgeene hij ons den 19 Septem- ber 4) geleent hadde. Savonts de wint O.Z.O. met moij weder. D en 6 0 c t o b e r smorgens wast moij weder. Inde Yanivetie Hooffden sagen wij 8 a io seijlen, wij waren gants besich oostind. Corn- paignie mettet toemaecken van de branders. Voor de middach Commandeur Houtebeen, quam [aen] ons boort Schipper Weijt vande Vice Admi- Reijndert Wij- rael Penneton versoeckende mij ernstich ten eeten te brants, Jan Jacobsz comen, doch wij excuseerdent en command[eerden] den Struck, Corn. Jansz Vice Admirael De With met Commandeur Cats te Saijer. gaan 5 . Quamen bij ons de schepen als in margine staet West-Ind. Compaignie en Commandeur Houtebeen 0) hadde in 174 vaten cruijt Dirck Claes- sen. en Reijndert Wijbrants 15o vaten ijder van Too pont. De Van t Colic- Commandeur Vice Admirael Jan Evertsz had op mijn gie van Am- sterdam Commandeur Denijs, Schre- 1) Lees verm. Dorrevelt, die een dezer dagen naar Dover was vels, Balcq, gezonden, zie 7 Oct. Nieuhoff. 2) Margate aan de Theemsmonding. 3) Vaartuigjes, Eng. ketch, -es. 4) Juister: 18 Sept. 5) Nadruk op „gaan", zij zullen ook wel eene uitnoodiging hebben gehad. 6) Cornelis Jol, bijgenaamd Houtebeen, een der groote vloot- voogden van de West-Indische Compagnie, tijdelijk blijkbaar op een schip van de O.I.C. 296 BET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL ordre van gisteren een fregat na Naeugat 1) gestiert, om te beletten t overbrengen van Spanjaerts mette kitsen op gisteren vermelt en savonts quam aen boort Sir Harry- Manere 2) met Mr. Weijt, clagende datter voor Marren- gat 3) was geweest een van onse fregatten op hebbende Engelsche Conincxvlagge en geus en van de reele hadde genomen 2 Engelsche kitsen met Spaensche soldaten, twelck den Admirael Penneton qualick nam, die wij sijn Majesteijt vlagge hadden misbruijcken, doch wij ver- cl.aerden daer niet van te weeten 4). Den Grave van Baricq 5) quam met sijn suijte aen boort, verclaerde ons van tgeene hij conde verstaen soude schrijven tot onse voordeel, savonts tluchie oostelick met moij weer. Den 7 dito smorgens was tluchien stille met heel goed weer. Metten dach stierden wij onse saloup om den Heer Vice Admirael Evertsz met die van de crijchsraet uijt t zeeos esquadre. Te 8 uijre quamen aen ons boort de Vice Admirael Manre 6), Capiteijn Slingsby, Papham en .Ridsert Filding, versochten drie dingen t eerste was dat sij restitutie versochten van de spaensche soldaten op gisteren bij Mangelaer in Marregat-reede genomen in 2 barcken in hebbende 230 coppen, gaf antwoort dat in sijn acte stont soo hij eenige spaensche conde becomen, dat hij die tot Vlissingen soude brengen, daer wij ver- trouwen alsoo wij hem niet vernamen na toe geseijit was, het tweede poinct, dat hij de voorszegde spaensche hadde (65 verso)genomen onder de vlagge van den Coninck, daer over Sijn Majesteijt affront was geschiet, gaf tot antwoort dat ick daertoe geen ordre had gegeven, en niet conde verant- woorden wat andere deden, maer soude eerder tselve ver- bieden 7), het derde dat de spaensche admirael had ver- 1) Lees Margate. 2) Bedoeld is Sir Henry Mainwaring, Penningtons Vice-Admi- raal. Zie Peter White op 26 Sept./6 Oct. 3) Lees: Margate. 4) Namelijk, van het wellicht gebruiken van een valsche vlag wist Tromp niet. 5) Warwick (zie 11 Oct. en 14 Oct.). Peter White zegt (26 Sept./6 Oct.) dat het Lord Conway was. 6) Sir Henry Mainwaring. 7) Ja, het voeren van een valsche vlag zou Tromp eerder ver- boden hebben. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 297 socht, dat de brantschepen wat verder van hem mochten leggen, tweick wij opt versoeck van den Engelschen Ad- mirael Penneton souden doen. Wij gaven haer eenige namen van gevangenen op, om daer vrijdom voor te procureren. Quam oock aen ons boort, de Vice Admirael Evertsz, Bancque, Frans Jansz en de Vice Admirael de With, Catz en Colster, communiceerde haer de resolutie van Haer Ho.Mo. nopende tlaetste point. Marinus Juijn- bol quam want convoij van Havel 1) daer wij hem gestiert hadden, die hadde de Texelsche en Maessche vloot ge- sproocken, haer wil hebbende om de west. Dorrevelt Alsoo de Spaensche Admirael diversche reijsen had ge- sleept niet sijn fregat de claecht, dat hij nijet conde tseijl gaen, deur manckement spaensche haer mast- van sijn mastwerck, dat te Doever lach 2) en deur onse werck aen- boort. wacht niet conde aen boort werden gebracht, daer over wij Capiteijn Dorrevelt op gisteren na Doeveren hadde gestiert, die nu ten To uijre met een barcxke die de mas- ten achter aen hadde slepende hier gecomen was tot aen den Admirael van Spanje, olie Dorre-velt vereerde een boot 3) seck 4). Nadat wij in de Vergaderinghe vande hoof toff icieren van de vloot, hadden vertoont dat wij De Lt. Adm. oordeelden tleste point van Haer Ho.Mo. resolutie 5) Tromp, Vice Adm. de With, tweick ons secreet was vertrout, nu de tijt was haer te Vice Adm. Evertse, openbaren, soo hebben wij de voorszegde vergaderinge Schout bij rondement uijt alle papieren te dien eijnde becomen voor- Nacht Cats, Frans Jansse, gelesen, en tselve in deliberatie geleijt sijnde is geen Colster, Bancque. resolutie op gevallen, anders dan dat wij onse zeeusche branders noch niet claer sijnde, in aller ijl souden prepa- reren, en de wint nijet bequaem sijnde, het voor ons noch secreet souden houden, voor de Generale Crijchsraet tot naerder gelegentheijt, om te minder te werden ontdeckt. 1) Havre de Grace, zie 3 Oct. 2) Zie 5 Oct. 3) Sp. Botyo, een damejeanne of demijon. 4) Xeres seco, sherry. 5) Bedoeld is waarschijnlijk de geheime resolutie van Ho. Mo. d.d. 21 Sept., door Tromp ontvangen op 27 Sept. en geheim- gehouden, zelfs voor Evertsen, de With, Bankert, Cats, Frans jansz. en Colster tot 7 October, welke resolutie eerst nu (7 Oct.) besproken werd. Voorloopig moest die resolutie nog voor de kapiteins geheim blijven. 298 RET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Na de middach seijnden wij al de Capiteijnen aen boort en belasten ijler sijn dingen wel te prepareren, en most soo gereet sijn, offse alle uijre souden moeten vechten en die noch ijetwes te halen of te brengen hadde, datmen tselve datelick soude doen, een weijnich na son was tluchie N.W. met mist en stil weder. Crijc;lisraet D e n 8 smorgens was tluchien N.W. Wij deden Lt. Ad. Troiiip, Vice Crijchsraet vergaderen int schip vande Vice Admirael de Adm. de With, Vice Adm, With, om vrijheijt vande Engelschen, die ons in ons schip Everts, Banc- clue, Cats, importuneerden, daer wij preponeerden en grondelick Colstcr, Ham, vertoonden Haer Ho.Mo. resolutie van den 21 September Frans Jansse, M. Juijnboll, en roerde met 13 stemmen vast gestelt, geen avantagie Van Dongen, Corn. EngcIen, opte viant sijnde 54 ende de Engelsche 24 sterck te heb- Corn. Melck- ben, met 65 presente seijlen van d'onse. Savonts quamen Iiap, Corn, de Zecu, Half- de schepen Bastiaen Tijsz en Regemorter bracht een hoorn, Jan Tecue, Hen- brieff van Sijn Hoochheijt uijt Bergen opten Zoom den drick Denijs, 5 deser, was oock aenboort geweest 4 Engelsche Capi- lioutebecn, Parant, Waier- teijnen Eduard Papham, Slingsby, Ritsert Vilding en elrinckcr, Die- men. Herry Strantly 1), met een coopman van Doevers die (CG) claechcle dat Dorrevelt onder t casteel had genomen een binnelander vant Engels convoij, daer wij een acte over gaven, dat men die wederom soude restitueren, ten ware daer Spanjaerts in waren, verstonden mede dattet fregat tegens tlant van Doevers aen sat, daer wij Cornelis Bos 2) na toe stierden, die sonnenondergang ons tijdinge bracht, dat het fregat drooch en Capiteijn opt casteel gevangen sat. Sonnenondergang wast stille en was tegen den avont aen boort gecomen den dienaer van de schoonsoon van de Heer joachimii, brieven een brief aen mijn, en brieven aen Haer Ho.Mo., Sijn Hoochheijt ende de Heeren Saten van Zeelant, met versoeck de selve te bestellen. Juijnbol, Den 9 0 c t o b r i s smorgens de Wint N. Depe- Ilalf hoorn, Aert Roeten. scheerden de Heer Ambassadeurs dienaer met een res- Stroo,joncker, Sijtsclie bonl- criptie nae London, depescheerden oock de Capiteijnen nne gaen na Halfhoorn en Juijnbol na Scheveningen met brieven aen huijs. Sijn Hoochheijt en Haer Ho.Mo. nopende onse gelegent- heijt, daer nevens sijn copie van de resolutie in t schip 1) En Peter White, die verhaalt hoe zij Tromp op het schip van De With gingen zoeken. Voor Strantly, lees: Stradling. 2) Tromps factotum, zijn loods. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 299 Post, Camp, Cats, Veen, van den Vice Admirael genomen 1), en oock de Heer Meij, Lobs, Joachimis brieven. Quam de Zijtsche schuijt 2) bij ons, dus, Nieuvelt, Jaersvelt, bracht een brieff van Haer Ho.Mo. daer in sij mijn be- Bleijcker, velende sijn haer van tijt tot tijt te adviseren hoe onse :omen bij ons gelegentheijt staet, en ons vermanende haer resolutie ten Cap.n Berc- .out, Wijbrant uijterste de occasie presenterende uijt te voeren, welcke )ircxsz Jonas -monts schip. pinck en Fluijten Aert Roeien en de Stroojoncker met al de Schippers en maetroosen vande voorsegde 8 bran- ders met de voorszegde Capiteijnen naer huijs begaven 3). Cats ordineerden wij met ro schepen tusschen Doeveren en Oostende te cruijcen, opte 4 Conincxschepen en io fregatten diemen seijt van Duijnkercken te sullen co- men 4), als oock tvisiteren van alle Engelsche haer wil hebbende op Vlaenderen. Quam oock aen ons boort de Grave van Arondeel5), die met eerschooten vereerden maer konden uijt hem nijet trecken tot onsen voordeel. Wij eregen condschap datter wel een Maistre del Campo met eenige andre Spaensche officieren souden onderstaen om van Doevers na Duijnkercken te schepen, daer toe wij ordineerden Capiteijn Van de Base op te passen, en wij seijlden eens door de Spaensche vloot met Capiteijn Joris jacht, present de Vice Admirael de With en Capi- teijn Colster. Uijt den Napelssen admirael 6) veerde door onse besaen geschooten 7) met een musquet, daer over wij Capiteijn Colster aen boort stierden, en lieten haer aenseggen dat sij s Conincx vrijdom hadden ggebroocken, opte reede, datse haer Generael sonde aenseggen, dat wij morgen aen boort mette schepen souden comen. Den r o smorgcns de wint Oost. Gister na midlach quam aen ons boort Sir Herry Manere 8) met 3 andere Capiteijnen van d'Engelsche Coninck die ons verclaérden (66 verso) uijt den Admirael Pennetons neem, dat hij huijden brie- 1) Zie 8 October. 2) De bomschuit, zie noot bij 27 Sept. 3) Nadat hun schepen in branders waren veranderd, konden die opvarenden worden gemist. 4) Zie 1 October. Het liep nu naar het daar bedoeld springtij. 5) Arundel. 9 De Sto Augustinho. 7) Daarom kon worden gezegd, dat Tromp was „getart". 8) Vice Admiral Sir Henry Mainwaring. 300 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL ven had gecregen dat de groote Admirael1) sijn reijs was gestaeckt om hier te comen, en datter grooter apparentie was om de beslagene schepen 2) tot sConincx dienst al- hier geprest, souden werden ontslagen. De Meester Weijt 3) van Sir Jan Penneton quam aen boort bracht ons een copie vande ordre die al de Conincx schepen hadden, op het poinct van t bevrijden van haer reede en tstrijcken vande vlagge. Wij verstonden uijt hem dat de Engelsche Capiteijnen op gisteren quaet rapport van ons hadden gedaen, seijden dat wij souden geseijt hebben dat hij sijn best mocht doen, daer wij ter contrarie geseijt hadden soot gebeurde dat wij last cregen om de spaensche alhier aen te tasten dat wij hem baden, het beste met ons te doen 4). Wij vraechden hem wat de reden was, dat de Engelsche Conincxschepen onder seijl gingen, zeijde dat de Spaensche rapport hadden gedaen, dat wij haer hadden doen aenseggen, dat sij met schieten vande musquet- schoot op gisteren de reede ontvrijt hadden, en derhalve haer meijnden aen boort te comen, doch sij excuseerden haer., dattet bij doncker was geweest, en hadden gescho- ten om datse vreesden, dattet een brander was, die haer aen boort wilde leggen, doch dat was onwaerheijt, alsoo de son noch niet onder was, en Mr. Weijt verclaerde dattet noch dach was, doen wij drie eerschoten voor Penneton schooten en hij met een schoot antwoorde. Dito quam een brieff per Abram Crijnsz mette boot van Scheurwater 5) van Haer Ho.Mo. daer nevens een extract uijtte resolutien van Haer Ho.Mo. van dato 21 September, ons die ten hoochsten recommanderende die ter Executie te stellen, alsmede tselve van Sijn Hooch- heijt ons ten hoochste met sijn brieff recommanderende. 1) Northumberland. 2) Zie 23 Sept. 3) Master Peter White. 4) Het excuus werd aanvaard. Zie Peter White. 5) Scheurwater schijnt de naam te zijn geweest van zeker soort jacht, op de manier als quelpaert zeker soort galjoot aanduidde. Nog in 1725 had de 0. I. C. een jacht genaamd Scheurwater. De Nog in 1725 had de 0. I. C. een jacht genaamd Scheurwater. De zonderlinge naam zou kunnen samenhangen met Eng. Shear- water (een meeuw). MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 301 Metten doncker scheijde de Heer de Glarges t) van ons, die met een partie fransche officieren ons was wesen besoucken, quam noch aenboort den Gouverneur vant Casteel van Doeveren 2), met een partij Edele Vrouwen en oock sijn eijgene huijsvrouwe. D en I 1 dito smorgens de wint N.O. Wij stierden een jacht om den Commandeur Cats, die smiddachs bij ons quam, doen seijnden wij de Crijchsraet aen boort. Vernamen oock dat snachts de france, de Spaensse Sytie 3) had genomen. Wij resolveerden eenstemmich, dat wij met teerste bequame weer en wint de viant sou- den aentasten, en ons defenderen tegens die t selve sou- den willen beletten 4) . Ordineerden den Vice Admirael de With met 30 schepen van oorloge en 4 branders op d'En- gelsz te letten 5), om soo sij onderwonden ons viantlick aen te tasten, haer te resisteren, quamen opten dach 2 verscheijde Zijtsche pincken aen boort, ijder met brieven van Haer Ho.Mo. daer in sij t aentasten vanden viant opt drastichste recommandeerden, en wij ons daer op souden verlaten datse geen andere resolutie souden nemen. De (67) Grave van Warwijck met drie groote Heeren aen ons boort geweest, quamen eenige gaillions vant lant af, en anckerden bij haer Admirael, quamen des morgens 17 Vlaemsche visschers, die eenich v olck aen de Spaensche brachten. D en I 2 October de wint N.Q. na O.N.O. Seijn- De Lieffde, den alle Capiteijnen aen boort, en seijden haer rondelick Juijubol, Nieuvelt, aen wat op gister geresolveert was, opte resolutie van Jaersvelt, Bleijcker, Haer Ho.Mo. genomen opten 2 i September, en vermaen- Zeeuw, Crijn Claesse, Berckhout, 1) De agent te Calais. Loncque, Regemorter, 2) Sir John Manwood (volgens Boxer). MangeIaer, 3) Een Spaansche „saetia", een scheepje. Zie ook Peter White wart, Abram Crijnsse, op 1/10 October. Pr. Arentsse, Le Vlamingh, 4) Te weten: Pennington. Jan den 5) Het zou dan in dezen krijgsraad kunnen zijn geweest, dat Trechter. Tromp het observatie-eskader tegen de Engelschen wilde opdra- gen aan Ereertsen, die „'tSelve met botte Zeeuse woorden re- fuseerde" waarna Witte de With zich edelmoedig aanbood om dien weinig gevaarlijken post op zich te nemen. Zie „Leven en Bedrijff van Witte de With" p. 117 en verg. Elias „Schetsen", DI. III, p. 40, noot 3. 302 HET JOURNAAL `'AN DEN LUITENANT-ADMIRAAL den haer tot cloeckmoedicheijt en gaven acte aen alle die onder den Vice Admirael [De With] waren bescheijden. Ordineerden oock op morgen vroech biddach in de Ar- made. Smiddachs quam de Heer Ambassadeurs knecht aen ons boort, bracht brieven om op Hollant te bestellen. Wij lichten ons ancker en laveerden om de noort en de Branders op Spaensche Admirael anckerde op sij, Don Antonio 1) . haer schepen te passen Tegens den avont quamen nader brieven van Hr Joachi- Vice Adm. 1 cie Zeeu 1 mii die wij deur Claes Juijnbol met de Zijtsche schuijten M. Gillisen 1 na stierden, die met Capiteijn Veen met onse brieven al de Lieffde 34. onder seijl was, Baer wij Haer Ho.Mo. en Sijn Hoochheijt toesondes onse resolutie op gister genomen. Sonnenon- dergang liepen de Vlaemsche visschers om de noort, dan door tvolgen van ons fregat quamen een partij wederom. Sonnenonderganck de wint O.Z.O. met een harde coelte. en I 3 dito smorgens de wint O.Z.O. Capiteijn Frans Mangelaer quam bij ons van Vlissinge, seijde voor daech sijn convoij bestaende in 3 Zeeuwen was genomen van 6 cloecke vlaemse fregatten. Wij seijnden al onse Capiteijnen aen boort die onder ons bescheijden 2) waren, om de viant aen te tasten en verdeelden in esquadre als volcht. en Lieutenant Admirael Tromp sijn ooghmerck soude sijn op Don Anthonio I brander, Lt. Adm. Tromp, Colster, i brander, Ham, I brander, Sluijs, Vijch, Diemen, Corn. Engelen, den Hengst, Van Dongen, Van Galen, Jacob den Boer. en Vice Admirael Evertsz sijn ooghmerck opten Portugeessen Ad- mirael Vice Admirael Evertsse, Ringelssen, Corn. Everts, Bastiaen Tijssen, Jacob Verhel, Pr. Claes t Lam, Mus, Abram Witboom, Gillis Janssen, den Oven met 1 bran- der, Bachuijsen, Waterdrincker, Frans Mangelaer. Schout bij Nacht Cats sijn oogh- merck opten Vlaemschen3) Admirael Cats, Farant, Turcquoijs met noch I brander, De Lap- per, Schellinghout, Elias Balck, Melcknap, Pr. Brouck. 1) Vermoedelijk bedoeld: „tegenover Don Anthonio de Oquendo". 2) Dus niet die van De Withs afzonderlijk eskader. 3) Die van Duinkerken. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 303 Commandeur Denijs aende zuijtcant wande vloot Kommandeur de Nijs, Schrevels, Balcq, Nieuhof, An- tonis, Davit Bont, Cappelman, de Bruijne. Lourensl) Houtebeen aende Noorde- lickste schepen van de armacte Houtebeen, de Robbe, Jacob Struijck, Corn. de Zaijer, Dirck Claesse, And. Cornelisse, Brustens. (67 verso) Ende werden ijler Commandeur gecommandeert met sijn Esquadre ontrent sijn geordineerde viant te anckeren, gelijck de meeste part deden. Wij gaven den crijchsraet in bedencken offmen met dele oostelicke wint sonde ge- rade sijn te beginnen; verstonden eenstemmich Neen; door reden dat het Lage lant 2) den viant te veel avanche gaff, vraechden wederom met wat winden dattet geraden was, werden eenstemmich gefesolveert, met een N.O. ten Westen tot W.Z.W. wint 3), soudent in den naeme Gods aenvangen. Wij stierden Gecommitteerden aen Sir Pen- neton de Capiteijn 4) en Van Galen 5) om te vragen off daer eenige ordre was gecomen, dat de Spaensche souden moeten vertrecken. G a f f tot antwoort dat hij op huijde morgen de Spaen- sche hadde doen aenseggen, dat sonde hebben te ver- trecken en dat hij van tijt tot tijt ordre verwacht, om haer te doen vertrecken, daer op Don Anthonio 6) antwoorde, dat hij met een half uijr soude vertrecken wanneer hij gereet was. Van der Zee Savonts werde noch geordineert dat Capiteijn Michiel en Michiel Fransse gaen met het Rou- 1)Lees: Cornelis. sense convoij, 2) Bedoeld de „lagerwal": te weten, de Engelsche kust waar de 0.Z.0.-lijke wind tegen aan stond, zoodat de Spanjaarden zich, door hun schepen te laten stranden, aan Tromps toeleg konden onttrekken. 3) Lees voor het onzinnig N.O. ten Westen: N.W. t. W. Bij windrichtingen tusschen N.W. t. W. en W.Z.W. was er geen sprake van een lagerwal (zie vorige noot). Bij den aanval van 20 October was de wind N.W. 4) Verm. bedoeld: Tromps vlaggekapitein Cramer. 5) De bekende Jan van Galen. Doodelijk gewond voor Livorno (1653). 6) De Oquendo. 304 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL Fransz en vander See soude gaen met haer convoij naer Rouaen, en wederom mede nemen de schepen gemunt hebbende na t patria en dan begeven voor de Mase en doen tgeen de raet haer sonde bevelen, daer verseijlden oock veele Spanjaerden. Den 14 O c t o b e r smorgens de wint O.Z.O. met een deurgaende coelte. Verseijlde wederom een partij van onse schepen. Smorgens ginck het Wakend Hart met brieven na Calis. Wij lichten ons ancker en hackten onsen voorganger 1) uijt, het werde stille met mot en disich 2) weer. De meeste crijchsraet was aen ons boort, discou- reerde op het atacqueren van den viant. Opten dach liep een Engels Conincx Wulp 3) om de noort, en anckerde tusschen de Quarles4) en Goije 5). Naer de midlach quam de Pfaltgrave Fredericks) aenden Admirael Pen- neton boort. Hij dele mij begroeten deur eenige Edelen, mitsgaders de Grave van Warwijck, en wij congratuleer- den hem met rontom afschieten gelijck eenige meer van onse schepen deden, de Spanjaerden deden tselve, schoo- ten oock in Capiteijn Balck 7) sijn schip een man doot, met een musquet, savonts gingen 2 Engelsche Conincx- schepen mette Pfaltsgraeff wech. Zij laveerden om de zuijt, haer wil hebbend op Dieppe. Den I 5 dito de wint 0. ten Z. Met Son lieten wij de roode vlagge waijen en hielden Crijchsraet. Wij ver- claerde dattet wel waer was dat wij de meeste avantagie 1) Vermoedelijk bedoeld: het voorste, meest versletene gedeelte van den kabel (het ankertouw) werd afgekapt en afgesneden. van den kabel (het ankertouw) werd afgekapt en afgesneden. 2) Dijzig. 3) Er waren tien schepen van de „Whelp-klasse" in de vloot van Karel I (Boxer, p. 190) . 4) De van Ramsgate in oostelijke richting naar den Gull Stream afstekende ondiepten heeten op Holl. 17de-eeuwsche kaarten de Querens. Peter White heeft „Quearns". --- Ook de Domburger Rassen tegenover Walcheren heeten soms Querens. 5) De Goodwin Sands. 6) Paltsgraaf Frederik de Winterkoning van Boheme was reeds overleden. Hier is bedoeld Karl Ludwig, oudere broer van den uit de zeeoorlogen bekenden Prins Robert. 7) Een Nederlandsch schip. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 305 soude hebben van den t.N.O. tot N.Z.W. 1) om den viant aci te tasten, maer aenmerckende tsaijsoen vant jaar, de (68) ongestadicheijt vant weder t verstercken van den viant als Engelsschen, gaff lek den Crijchsraedt in bedencken of niet geraden was den viant aen te tasten met alsulcke winden, wanneer wij 4 a 5 streecken over tgetij conden seijlen tsij ebbe ofte vloet, en [t] weder was bequaem om onse onderste lagen canon te gebruijcken, daarop een resolutie wert getrocken en geteijckent, wanneer wij oor- deelden oorbaer te sijn, dat wij souden aen peuren. Smorgens quamen aenboort de Vice Admirael Sir Herry Manre Capiteijn Hael en Capiteijn Strandly 2), vraechden uijt last van Don Anthonio of wij hem wonden gerieven met 5000 Lbs cruijt 3) en w000 siecken na Vlaen- deren laten passeren, soude dan op morgen uijt de reede zeijlen, om met ons te vechten. Wij verstonden met de Crijchsraet dat wij dat quaet souden willen doen, om daerdoor den viant van de reede te krijgen, mits dat hij betaelde voort hondert tien pont sterlincx als voor hem tot Londen betaelt was 4), nopende zijn ziecken conden hem daer nijet van seggen, anders dan dattet vrij lant bij Cap.n Van,, hem lach. De son Z.O. quam Capiteijn Van Nes bij ons. les komt bij . Wij committeerden drie uijt de onse Capiteijnen Col- ons. Van Galen en Pieter Claesz t Lam, om mette En- gelsse te gaen aen boort van Sr Penneton, om deur haer de spaensche ons meeninge van het cruijt aen te seggen. Den Admirael Penneton had van sijn Admirael tijdinge gecregen dat beijde de Ambassadeurs soo van Hollant als Vranckrijck sijn Majesteijt versekerden dat alhier opte reede geen hostiliteijt soude gebruijct werden daer over affgedanckt waren 6 beslagen coopvaerders 5) en een conincx pijnas. Tegens den avont quamen onse Gecommitteerden we- 1) Voor dezen abracadabra zal men hebben te lezen N. W. t. W. (of wellicht N.W.) tot W.Z.W., overeenkomstig het op den 13den gevallen besluit. 2) Vice-Admiral Sir Henry Mainwaring, Capt. Hail en Capt. Stradling. 3) Peter White zegt 500 vaten buskruit. 4) Het gebrek aan buskruit was dus niet voorgewend. 5) Koopvaarders waarop Pennington beslag had gelegd. Bijdr, en Meded. LII. 20 306 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL derom vanden Admirael Penneton, brachten anders geen tijdinge, dan dat de Spaensche Admirael ons bedanckte voor de presentatie vant cruijt maer conde sijn woort nijet houden, ten ware sijn ziecken over waren, en meer blaeu- we redenen die wij vertrouden de Engelsman gesmeet hadde 1) . Savonts quamen noch bij ons t Waeckende Hart met de Luijtenant vanden Coninck, van Calis, met ontrent 40 franssen om de vloot te kijcken, doch wilde per fors aen boort blijven om in ons schip tegens de Spaensse te vechten, die wij eijntlijck met groote moeijte in Capiteijn Veen setten om na Calis te brengen, welcke Veen ‘de zijtsche schuijten tot tlant van Schouwe gebracht hadde, en op den ..... 2) van hier gescheijden. Savonts de wint oost. \vt garnisoen D en 16 dit o smorgens te 3 wijre de wint 0. ten Z. van Den Bos Schipper arent Wij ontboden de Vice Admiraelen Evertsz, de Wit, Ban- Aeckersloot, t Wapen van cke, Commandeur Denijs en Cat; met Houtebeen, Jan Amsterdam Van Galen en Forant. Lieten die aen lant 3) halen alsoo st sol 18 : 61 : 20 t een plat lager was, vraechden haer advijs, offmen soude bracht noch 10 soldaten aen beginnen, verstonden eenstemmich ongeraden was, alsoo Houtebeen. wij onse onderste lagen canon niet conden gebruijcken, Schipper Scheur van en de wint recht opt lant was. Wij gingen onder zeijl, Amsterdam Gecroonde om ons ancker te claren, maer onse poorten seijlden wij Walvis half int water. 24 : 67 : 20. Den Comman- Dito quamen noch 3 schepen bij ons 2 uijt Texel, een deur Denijs 20 sold. uijt t Vlie. Snachts waren 17 vlaemsche saloupen geco- men, brachten soldatenbuitsacken en vrouwen4). Voor sonnenondergang quam Capiteijn Keert de Koes boot aen Marinus Juijnbol, boort, seijde haer Capiteijn gerust 5) was. Quamen bij ons Halfhoorn Capiteijn Halfhoorn en Juijnbol op gisteren avont van komen bij ons, voor Schevelingen geseijlt, brachten 2 brieven van Haer Ho.Mo. en 2 van Sijn Hoochheijt daerin 'sij ons ander- mael recommandeerden de Spaensche vloot aen te tasten, 1) Neen, de Engelschen zaten er niet achter. Zie Peter White, 2) Verg. 12 Oct. 3) In den zin „van onder het land", immers de wind uit 0. t. Z. stond recht tegen den wal aan en maakte dus het roeien voor hen die dicht bij den wal lagen bezwaarlijk. 4) Wel te verstaan: voor de Spanjaarden. 5) Overledtn. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 307 en ons daertoe ten hoochste couragierende, maer hadden nijet goet connen vinden Mijt de hare ijemant te stieren 1), des avonts coelden het hart dat wij bot mosten vieren 2), met een hart topseijl [scoelte] . De wint 0. ten Z. Den I 7 dito smorgens de wint 0. ten Z. en O.Z.O. Quamen weder een partie van de hooffden aen boort, als de Vice Admirael Evertsz, Bancke, Catz, Colster, Van Galen als andere. De Vice Admirael De With was ziecke- lijck. Oordeelden als op gisteren ongeraden was de viant aen te tasten. Opten dach quam Capiteijn Veen weder bij ons, hadde de fransse officieren te Calis gebracht die den 15 aen ons boort waren geweest. Quam aen boort Sr. Weijt 3), bracht tijdinge dat Sijn Majesteijt het qua- lick nam, dat onder tcanon van Marrengat 4) twee kit- sen 5) met Spanjaerts waren genomen, onder des Conincx Vlaggen, en dat wij onsen Capiteijn daer over straffen souden, daer wij op seijden daer toe geen ordre gegeven te hebben, maer hem te straffen conde Ic niet doen, want soo hij de vlagge niet had laten waijen, lichtelijck de Spaensche hem gecregen souden hebben 6) . Dito stierden wij Colster aen lant die Tam Trasaet 7) naer Rotsester liet rijden, om te verspieden sConincx schepen aldaer 8), hoe veel en hoe gereet die mochten sijn en waer die waren. Colster savonts wederom aen boort comende bracht tijdinge dat Don Anthonio 7 Oos- terlingsche schepen van sijn Vloote 9) had ontslagen en datter 3 Engelsche kitsen en 7 a 8 vlaemsche visschers vol soldaten bij tlant lagen, om over na D uij nkercken te schepen. Wij hadden opten dach ordre gestelt dat Com- mandeur Regemorter, Mangelaer en Elias Base souden 1) Een gedeputeerde te water? 2) Vieren van den kabel, het ankertouw. 3) De meergenoemde Peter White. 4) Margate, verg. 5, 6 Oct. 5) Vaartuigjes, Eng. ketch, -es. 6) Dat excuus zal een raren indruk op Pennington hebben gemaakt! Verg. White. 7) Vermoedelijk de zoo dikwijls genoemde dienaar van den Ambassadeur of van dien schoonzoon. 8) In de Medway. 9) Dus: ingehuurde neutralen. 308 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL cruijcen tusschen Goijen 1) en Vlaemsche bancken, op Engelse schepen en vlaemsche visschers. Sonnenonder- gangh quamen noch 2 cloecke Hollanders om Goijen bij ons, de wint Oost met goet weer. Hector Pie- Den 18 0 c t o b e r smorgens metten dach de wint ters en Jacob Lamberts ko- oost, met redelicke coelte, quamen 2 Capiteijnen aen men bij ons. boort vande 2 schepen op gisteravont gecomen sijnde 09) Capiteijn Hector Pietersz en Jacob Lambertsz. Quamen oock eenige leden van den crijchsraet aenboort, doch was behouden geen oorboor en was om te beginnen, te tien uijre de wint weiffelende O.Z.O. en O: Tam Trasaet 2) quam van Rotsester en verclaerde 6 Conincx schepen gereet lagen tot Sattam 3) om opt spoedichste hier te comen, en noch 4 tot Londen die in sConincx dienst be- slagen waren. Den 19 O c t o b e r smorgens int derde glas van de Dachwacht quam tluchie N.N.W., spette dach W.N.W. wij waren in alles gereet om den viant aen te vallen soo de wint had gecontinueert, maer ten io uijre was de wint O.t.N. met een cleijne coelte, daer door t'aengrijpen na- gelaten werde. Na de middach lichten de spaensse haer ancker 4) en sommige verdreven om te troppen 5) . Den 20 dito smorgens de wint 0. ten Z. en O.Z.O. met een cleijne coelte, quamen bij ons Commandeur Re- gemorter met Frans Mangelaer en Capiteijn Elias van der Base s). Hadden bij Doijen 7) aen strant gehaelt 8) een viants fregat, op gister uijt Duijns geseijlt daer in waren 8o Spanjaerts met 8 a Da- Vlamingen 9). Wij deden verdeeles in ijder schip een man. Opten dach hielden wij crijchsraet en proponeerden oft niet geraden was, bij den viant te anckeren, om geanckert leggende den viant aen 1) Goodwin Sands. 2) Zie noot bij 17 Oct. 3) Chatham. 4) Zij kwamen dan toch gauw weer ten anker. Vermoedelijk was het dus een manoeuvre om ankers te klaren. 5) Bij elkaar te verzamelen. 6) De kapiteins die 17 Oct. uit kruisen waren gezonden. 7) Vermoedelijk te lezen: Dover. 8) Lees: van strant gehaelt? 9) In beginsel dus: Duinkerkers. MAARTEN NARPERTSZOON TROMP. 309 te tasten, doch werde ons bij meestal de crijchsraet ont- raden, maer datmen bij de resolutie blijven sonde voor desen genomen. Op gisteren waren 4 Engelsche schepen wijt Duijns geloopen en quamen dito wederom in. Wij deden versoeck aen de Spaensse Admirael off hij wilde Hollanders voor Spanjaerts wisselen, daerover hij ver- socht een lijst van de namen, die wij hem toestuijrden en verwachten antwoort. Jagen den Den 21 dito smorgens ten 2 uijre voor dach 1) Viant Duijns. wast mistich met stilte de wint noordelick, stil water van ebbe 2) seijnden wij om tseijl te gaen, wij deden voor dach t gebedt, en t Sonnenopganck werdent weijnich claerder, de wint N.W. 3) Wij lichten ons anckers en dreven be- noorden de viant 4) en ontrent half negen gaven wij vier opten viant, die haer ancker capten, ende niaeckten zeijl, een weijnich int gevecht sijnde werdent gantsch mistich, soodat wij met de zeijien tegens de mast bleven drijven, een groot half uijr, doen begont wat te lichten, soo dat wij de viant sagen, bevochten hem wederom en dreven den viant tot 23 in getale tegens t l a n t, dicht onder de casteelen, daer onder 09 verso)was den Vice Admirael van Spangië 5), die onder water was geschooten, en \Toll waters lach, en vertrou veel andere meer, verbranden oock een Duijnkercker met een Spanjaert. De Casteelen schooten maer deden ons weij- nich schade, en d'Engelsch Conincx schepen deden oock 1) Ten ongeveer 5 ure, want de zon komt ten 7 ure (Ware Tijd) op. Peter White zegt, ten ongeveer 4 ure. 2) Ruwweg ten 7 u. 30 m. of nog wel wat later. Op volle en nieuwe maansdagen treedt H. W. te Dover in om 10 u. 48 m. v.m. en 11 U. 12 m. nam. (te Deal slechts 3 minuten later). De 25ste October zou een nieuwe maansdag zijn, derhalve trad op 21 Octo- ber het H. W. 4 X 50 min. of 3 u. 20 m. vroeger in dan op dien 25sten en wel ten 10 u. 48 m.-3 u. 20 m., dat is halfacht Daar- mede begon ook het noordgaand tij door te komen en met dat tij dreef Tromp tot benoorden de Spanjaarden hetgeen weinig te be- teekenen had, zoolang de wind doorstond nit den N.W.-lijken hoek. 3) Dus uit den gewenschten hoek van N.W.—W.Z.W. 4) Zie 2 aantt. terug. 5) De San Agustinho onder Don Andrés de Castro. 310 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL nijet ofte weijnich. De rest dreven wij al vechtende Duijns uijt, een partije liepen langs de wal, en de Spaen- sche Admirael ging getropt met 19 a 20 seijlen sijn coers na de Cingels1), welcken trop wij bevochten, met de Vice Admiraels en vordere officieren, en ontrent ten 3 ure rocht 2) Capiteijn Mus aen den Vice Admirael van de Portugesen vast. Quamen 5 branders om den Admirael van Portugael te branden, daer van drie misten, en mis verbranden ende de andere twee verbranden den portu- geesen Admirael en onderwijlen maeckten de Spaensse Admirael zeijl, en teech met sijn bijhebbende aent loopen sijnde 17 sterck, die wij datelick volchden. Metten don- cker soo waren onse voorste schepen bij sijn afterste schepen, en beschoten hem seer, maer conden niet sien oft hij gestreecken was a) oft nijet. Wij vervolchden den viant, maer in den avont verlooren hem uijt t gesicht. De wint N.N.W. na .. 4) seijlden wij Z.West. Int gevecht dropen 2 van sviants gallioens die mal- cander aen boort quamen in lij af, die wij vertrouden mede streecken, want een groote trop schepen daer bij bleven. Te windewaert onder tlant werden oock 3 ge- nomen, soo wij sien conden, snachts doen de hondewacht uijt was liep de wint N.W. Wij wendent om de noort, Dooden Pr. daer was in ons schip dootgeschoten Pieter Jansz Qual, Jansse Qual, Pouwels Pie- Pouwels Pietersz, Jacob Jorisz, Jan de Ruijter en Jan tersz, Jacob Jorissen. van Luijcq de beenen af. De beenen af de Ruijter, J. Den 22 0 c t o b e r smorgens was de wint West van Luijcq. met ongestadich hart buijich weer. Bevesier lach N.N.W. van ons 3 mijlen. Wij leijdent om de Z.Q., sagen onse seijlen rontsom verspreijt. Wij telden in al(le)s 55 seijlen, doch conden niet sien datter eenige viant onder was. De zon Z.O. vernamen wij een Gallioen daer wij Jacht op maeckten, en began hart te waijen en regenen, soo dat de marsseijls in mosten en t gallioen voorszegd leijdent te- gens ons aen, en woeij beijde sijn marsseijls wech met 1) De hoek van Dungeness, dus: van de reede af, met de bedoeling om door den zuidelijken toegang (tot de ree van Duins) over te steken naar Duinkerken. 2) Raakte. 3) Zijn vlag had gestreken. 4) Tijdsbepaling ontbreekt. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 311 skin schoverseijl 1). Wij liepen na hem toe en schoten 2 schoten op hem, en namen hem in verseeckertheijt, man- den hem en setten onse Lootsman Jan Poupse daer in en Stierman Pieter Pietersz en Hoochbootsman bleven daer in, en gaven Capiteijn Brust tot -Convoij na Vlissin- gen daer wij in setten Monsieur Billicq 2), gaven Billick brieven mede ae% Sijn Hoochheijt ende Staten Generael, t7o) was in de prijs 12 metale 12, ijsere stucken. Tegens den avont woeijt een storm, onse besaen, grootzeijl en blinde woeijen ontstucken. Wij presumeerden den viant te win- dewaert te sien, en wij verstonden oock uijt een Vlaemsch prisonier, datter snachts eenigen viant met een partie van onse schepen voor de wint waeren geloopen. Na son kregen wij de schoverseijlen bij en liepen om de. noort. Vijf glasen in de eerste wacht, gewent om de zuijt, tot na middernacht, doen wederom om de noort. Hadden ontrent te 1I uijre de focq opten bouch moeten nemen 3) van storm. Den 23 O c t o b e r smorgens de wint West met ongestadich hart weder. Setten op den lach de focke bij en liepen om de noort. Onse vloot was gantsch verspreijt, vernamen noch een gallioen onder ons gros, dat bij de onse werde verovert. Wij quamen smiddachs ontrent de Cingels 4) te lande alwaer hier en daer eenige van onse schepen ten ancker lagen, liep oock een schip tegens \Varen bij ons tlant aen, vernamen geen viant meer, doch quam noch noch gecomen int gevecht een groote Vloot uijtte West van over de 5o seijlen. Wij Gerrit Symons buijsconvoijer, wierpent voor de wint na Duijns. Voor Doeveren comen- Teunis Conde, de lach dicht onder tcasteel noch een spaens gallioen, Corn. Last- drager, Jacob daer wij Capiteijn Farant, Post en Joris Pietersz na toe Schot. stierden om hem te nemen, en wij liepen in Duijns en vonden de spaensche verdestrueert, meest al tegens tlant Waren gede- aen geseijit. Wij schooten diversche eerschoten voor pescheert om na huijs te t casteel van Doevere en voor Conincx schepen in Duijns, gaen maer cregen geen antwoort 5) . Metten doncker passeerde Van de 0.1.- Comp. Comm, Route- been, Reijnert 1) Grootzeil. de Rose, Jacob 2) Een onbekende. struijck, Corn. Saijer. 3) Vermoedelijk beduidt dit, dat men de bonnet van de fok West Ind. Comp. afsloeg en het zeil bleef voeren met laag neergevierde ra. Salamander. 4) De Hoek van Dungeness. 5) Dat viel nu niet kwalijk te nemen. 312 HET JOURNAAL VAN DEN LU1TENANT-ADMIRAAL de voorszegde vloot bij Goijen langs om de noort. Qua- men noch 3 nijeuwe Capiteijnen aen boort, behalve de Havensse buijsconvoijer 1). Na de groote visserge Den 24 dito smorgens was de wint N.W. met een Comm, Voor- topseijl(scoelte). Quam den Admirael Penneton aen burgh, Van Dongen, Teens boort 2), vragende wat wij noch hier te doen hadden, daer Pieterssen, den Hengst, wij onlangs den Coninck in sijn Camer hadden geaffron- corn. de Zeen.teert, en wat ons meeninge nu voort was. Wij gaven voor antwoort dat wij hoopten dat de Coninck het voor geen affront van ons soude nemen, en dat wij volgens ordre van onse Hoge Overigheijt gedaen hadden als trouwe Capiteijn Vijch gaet na t dienaers, en dat wij voorts quamen kijcken of oock al de Scheur om te Spanjarts om hals waren, die tegens tlant aen hadden verspien wat schepen daer gejaecht, en die wij noch geerne voorts souden ruineren. lagen. Gaven tot antwoort en swoeren heijlichlick, datter niet in een sijn geheel en was, en die int vlot lagen 4) over- gegeven en vercoft aen de Engelschen, en dat de Engel- sche de Spaensche plunderden sooveel sij condens seijde dat hier gebleven en verbrant, inde gront geschoten en gerdineert waren 22 spaensche schepen 5). Waren hier geweest Meester Weijt, Capiteijn Filding 6) en noch een. roorock 7). Wij seijnden alle Capiteijnen aen boort, ordi- neerden 2 schepen om onder Commandeur Colster te cruijcen, tot beveijlinge vande zee als in margine staet. Capiteijn Dorre-velt quam noch seggen datter een geno- men Spanjert onder de Singels lach, daer wij ordre toe gaven, datse hem thuijs souden brengen. Wij vertrouden oock dat Capiteijn Farant met Capiteijn Joris Pietersz de Spanjert onder Doevere gisteren gelaten mede moeten verovert hebben alsoo sij ons niet en verschenen. Quamen opten dach 5 Engelsche Conincxschepen van benoorden Duijns die seer schooten. 1) Gerrit Symonsz, zie kantschrift. 2) Nu de onrust ter reede voorbij was, kon Pennington wel eens zelf uit zijn schip gaan. Men mag daarbij denken, dat hij Tromp wel eens wilde zien en spreken. 3) Lees: een in. 4) Nog drijvende waren. 5) 't Is of Pennington toch een inwendig pleizier heeft gehad. 6) Officieren van Pennington reeds meermalen voorgekomen. 7) Roodrok, redcoat. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 313 Corn. Last- ..rager, Jacob en 25 0 c t o b e r smorgens de wint noorde. Een Schot, Gerrit ûijr op son lichten wij ons anckers en liepen onder Yda Claessen, Rin- gelssen, Tur- casteel om water te laten halen voor de gantsche vloot quoijs, Schel- linghout, en wij lieten Houtebeen mette W. Ind. als buijsconvoijers Melcknap, in Duijns leggen, die wij gister hadden gedepescheert. Hector Pieters, Schrevels, Wij deelden acten uijt aen Capiteijnen sorterende onder Balcq, de Bont, Commandeur Colster, ordineerden Pieter Broucq nae Hendr. Jansse, Nantes en in passant mede te nemen Aert Roeien, en Corn, Meij, Arent Acker- noch een Hollander. Ons passeerde een vloot van inde sloot, de Zeeu, Jan Ger- 20 seijlen Engelssen, en schooten, haer wil hebbende om brantsz, Jacob de west, savonts de wint N.N.O. Lambertsz, Loncq, en 26 dito smorgens de wint Noort en opte dach- Vlaming. w(acht) ontrent 8 uijre lichten onse anckers en dreven Pr. Broucq met ons 27 seijlen mette vloot om de oost. Wij gaven in gaet na Nan- tis. Commandeur Regemorter al tgeleende scharp dat wij van de Heere Grave de Charost geleend hadden, ontrent 4000 coogels 2), en ordineerden deselve tot Calis te restitueren, en met sijn Esquadre mede te nemen de bootiens aldaer leggende gemunt hebbende nae t patria. Zuijder son set- ten wij ons coers na Calis, en quamen sonnenonderganck aldaer Z.O. van ons ten ancker op 1.5 vadem. Quam aen ons boort een Calis Fregat met een brieff vanden Grave van Charost die wijbeantwoorden. De fransse verclaer- 3 viants sche- den ons, datter drie viants schepen waren gestrant tus- pen gestrant. schen Boulijn 3) en Calis en datter tien schepen waren na t Scheur 4) geloopen, daer onder was Don Anthonio met noch een groot gallioen, die beijde int inloopen vant Scheur gebleven waren 5), soo hij seijde. en 27 dito smorgens de wint West. Wij lichten. voor dach ons anckers en setten onse coers na Grevelin- gen. Quam bij ons Capiteijn Vijch, die ons verclaerde op gister voort Scheur geweest had, ende aldaer sien leggen den Spaenssen Admirael met een gallioen en noch I I soo vlaemsche als hollantse gebouwen 6), daervan 5 met hooch water hadde sien in de haven loopen, soo datter 1) Kasteel van Hythe. 2) Zie 18 en 20 Sept. en 5 October. 3) Hier niet Belle Isle, maar Boulogne sur Mer. 4) De binnenreede van Duinkerken. 5) Wat onjuist was, zie 27 Oct. 6) Bouwsels, bedoeld zijn: schepen. 314 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL (71) int Scheur 6 vlaemsche met 2 spaensse in de haven ble- ven leggen, daerop wij den crijchsraet ontboden en vraechden ijders advis wat wij doen souden ende werde eenstemmich goetgevonden, alsoo de viant int Scheur lach er niet aen te doen en was ons cours souden houden na t patria. Lieten voor Calis Commandeur Regemorter met sijn bijhebbende, setten ons cours N.O. ten N. On- Scheijden van ons trent de clocq 2 uijre scheijden de Vice Admirael Eversz, Vice Aden. Bancker en Schipper de Bruijn van ons, vereerden mal- Everts se, Bancque, cander met eerschoten, een uijr op son scheijden de Am- de Bruijn, Na Texel sterdammers van ons, coers nemende na Texel, quam De Nijs, tHoen, oock bij ons Capiteijn Cappelman die wij nae de visscherij Waterdrincker Jan de Lapper, stierden, quam noch uijt Texel op nijeus Claes Symons Elias Base, Nieuhoff, Cramer, die wij na Capiteijn Colster sonden. Snip, A. Da- Doen de eerste (wacht) wt was, gijden focque op, en masse, Lobs, Blijcker, lietent mettet hooft om de zuijt drijven, de wint W.Z. Berchout, Cappelman na West met moij weer. de Visserie Den 28 October smorgens 3 uijre voor dach Claes Symons gaet na Corn- wast 12 vadem diep. Wij leijdent om de noort. Metten mandeur Col- ster. dach begont te motten. Lt, Adm, Tromp, Vice Adm. With in Colsters LIJSTE ende NAEMEN schip 1) Die- men, Vijch, van de Ham, Keert de Koe, Half- CAPITEI JNEN en COMMANDEURS en SCHIPPERS hoorn, Cats, M, Gillisse, opte SCHEPEN van OORLOGE Post, Dorre- velt, Veen. geweest sijnde in Duijns den 21 October 1639 om te helpen destrueren de Spaensse vloot aldaer onder de Vlagge van den ADMIRAEL TROMP dewelcke gesamentlijck daer van beuijt hebben Bedeelt, GELDERLANT Capiteijn Pieter Pietersz de Wint daer op was den Vice Admirael de With 2). 1) In het schip van een ander, omdat hij lijdende was, zie 17 Oct. en verg. Leven en Bedrijff, p. 118. 2) Schip Frederik Hendrik, zie op I October. MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 315 SCHEPEN VAN OORLOGE VAN ROTTERDAM ge- destineert onder gemelte Vlagge De Lieutenant Admirael Tromp Capiteijn Willem Van Coulster Capiteijn Sijvert Vijch, Capiteijn Van Diemen SCHEPEN 'VAN OORLOG 'MT TSELVE COLLE- GIE gedestineert tot convoijeren Capiteijn Cornelis Engelen Silvergieter Capiteijn Marinus Juijnbol Capiteijn Musch Capiteijn Pieter Jansz van den Brouck Capiteijn Jan Jacobsz van Es Capiteijn Jan Brustens Capiteijn Sier de Lief f de Capiteijn Claes Juijnbol Commandeur Schipper Teeus Conde, met een gehuijrt schip. BUI JSCONVOI JERS UI JT DE MASE Capiteijn Dirck Claesz van Dongen van Rotterdam Capiteijn Gerrit Symons Voorburch van De1ff Capiteijn Teunis den Hengst van Schiedam SCHEPEN VAN OORLOGH, sorterende onder de oorszegde Vlagge Jonker Joris van Catz Schout bij Nacht Capiteijn Jan Teunisz Sluijs Capiteijn Post opt schip van Voorns Capiteijn Mathijs Gillisz Capiteijn Gerrit Meijnertsz den Uijl opt schip van Bre- derode Capiteijn Barent Pietersz Dorrevelt SCHEPEN VAN OORLOGE uijt tselve Collegie gedes- tineert om te convoijeren Capiteijn Sijbrant Waterdrincker Capiteijn Jacob Turcquois (72) Capiteijn Jan de Lapper 1) Capiteijn Elias van de Baese Capiteijn Jan ván Galen Capiteijn Hendrick Cornelis Denijs Capiteijn Hendrick Schrevelsz 1) De bekende Haarlemmer. 3 1 ZIET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT—ADMIRAAL Capiteijn Aucke Baikq Capiteijn Willem van Nijeuhoff Capiteijn Evert Anthonisz Capiteijn Davit Jansz Bondi Capiteijn Jan Gerbrantsz NOORTSCHE DIRECTEURS SCHEPEN VAN AM- STERDAM Capiteijn Gerrit Fredericxsz van Suijrwou 1) Capiteijn Cornelis Claesz Lastdrager Capiteijn Jacob Tijsz van Nijeuvelt Capiteijn Claes Bastiaensz van Jaersvelt GEHUIJRDE COOPVAERDERS als Oost ende West Indissche Compagnie Schepen Amsterdam (Dese seventien sijn Commandeur Schippers) Laurens Pietersz Bachuijse Hector Pietersz Lambert Henricxsz Smith Admirael Houtebeon Reijnert Wijbrantsz de Vos Jacob Struijck Gerrit Claesz de Ham Cornelis de Zaijer Claes Claesz Schoenmaecker Dirck Claesz Arent Pietersz Aeckerslooth ,,R? -verso)Henrick Jansz Schuijr Joannis I Jsbrantsz Adriaen Domassz Jan Jacobsz Lobs Jacob Lambrechtsz Jacob Schatt SCHEPEN VAN OORLOGH wijt Zeelant gedestineert onder meergemelte Vlagge De Vice Admirael Jan Evertsz opt schip van Capiteijn Frans Jansz 1) Zuurwoude, zuid van Monnikendam. Ter eere van dezen Gerrit Frederickszoon bevindt zich in de kerk van het naburig Durgerdam een berijmd opschrift op een bord, hetwelk verband houdt met een laat l7de-eeuwsch scheepsmodel in de kerk, dat evenwel zonder scheepsbouwkundige waarde is. Zie: G. C. E. Crone, Nederlandsche Jachten, enz. Amsterdam, 1926, p. 196. MAAN RARPERTRZOON TROMP. 317 De Commandeur Joost Bancker Capiteijn Cornelis Ringelsz Capiteijn Adriaen Swart Capiteijn Cornelis Regemorter Capiteijn Abram Crijnsz SCHEPEN van OORLOGE uijt tselve Collegie gedesti- neert om te convoijeren Capiteijn Vliegers schip daer op was Commandeur Jan Willemsz Capiteijn Cornelis Evertsz Capiteijn Bastiaen Thijsz Capiteijn Gloeijenden Oven Capiteijn Ftans Mangelaer Capiteijn Cornelis Mangelaer È beijde zierickseesche Capiteijn Cornelis Jansz Teer i visscherijconvoijers GEHUI JRDE COOPVAERDIJSCHEPEN uijt Zeelant (Dese tien sijn Commandeur Schippers) Jacob Verhelle (73) Pieter Claesz t Lam Abraham Witboom Jaques Thybout Pieter Arentsz Gillis de Vlamingh Jan den Trachter Jacob de Bruijn Loncque Andries Cornelisz SCHEPEN VAN OORLOGE uijt 't Noorderquartier ge- destineert onder de meergemelte Vlagge Capiteijn Claes Jansz Ham Capiteijn Keert de Koe Capiteijn Lieve de Zeeu Capiteijn Lambert Ysbrantsz Halfhoorn Capiteijn Bleijcker SCIIEPEN VAN OORLOGE uijt hetselve collegie ge- destineert om te convoijeren Capiteijn Jan Pietersz Berchout Capiteijn Cornelis Jansz Schellinchout Capiteijn Melcknap Capiteijn Jan Warnars Cappelman Capiteijn Cornelis Meij Capiteijn Cornelis de Zeeu 318 HET JOURNAAL VAN DEN LUITEN ANT-ADMIRAAL NOORDTSCHE DIRECTEURS SCHEPEN wt t Noor- derquartier Capiteijn Crijn Claesz van Hoorn, Capiteijn Jacob Cornelisz de Boer van Enchuijsen SCHEPEN VAN OORLOGE UIT VRIESLANDT ge- destineert onder de voornoemde Vlagge Capiteijn Joris Pietersz Broeck Capiteijn Hendrick Jansz Camp Capiteijn Tjaert de Groot WEGENS de PROVINTIE van OVERI JSSEL Capiteijn Jacques Forant HALFF OP GELDERLANT HALFF OP DRENTH Capiteijn Gerrit Veen. [Volgt in het Handschrift een extract uit de Resolutien van Ho.Mo. Heeren Staten Generaal, dd. 4 Dec. 1638 van Ho.Mo. Heeren Staten Generaal, dd. 4 Dec. 1638 betreffende Tromps tafelgelden en nog eene aanteeke- ning omtrent Duinkerkers, welke, als van geen belang met het oog op den kruistocht van 1639, kunnen worden achterwege gelaten.] MAARTEN HARPERTSZOON TROMP. 319 Verklaring der geografische Eigennamen. Arnay Zie: Ornay. Heysandt, Ouessant ( Lishant) . Barsalone Barches d'Olonne. Heysant Bayoene de Frans Bayonne. Hilvoort Helford. Bevesier Beachy Head Houge, La La Hogue. (Pevensey) . Ida Hythe. Berchleeu Cap Barfleur. Jarmuth Yarmouth. Bilbau, Bilbaeu Bilbao. Jubaltar Gibraltar. Boelijn Boulogne sur Mer. Kiskassen Les Casquets Boelijns, Bolin Belle Isle. (The Caskets). Bordeus Bordeaux. Koe Cowes. Brake, I Bank voor Lantseynt Kaap Landsend. Duinkerken. Laredo Laredo. Brake, II Buitenrêe van Lucqstadt Gliickstadt. Duinkerken. Malga, Malgum Malaga. Cabo de Loop C. de Lopo Orendeel Arundel. Gonsalves. Orforsness Orfordness. Calis I Calais. Ornay Aurigny Calis II Zie Calismalis. (Alderney) . Calismalis Cadix. C. Ortegael Kaap Ortegal. Canael, Nieuwe- Kanaal van Bristol. Oude Man Bocht v. Boulogne. Cardinaels Cordouan. Passagie Pasajes. Caruna La Corunha. Poel Poole. Cingels Hoek van Poortland Portland Bill. Dungeness Port a Port Oporto. Condact El Condado Ribedeus Ribadeo. (Granada) . Rochel La Rochelle. Diepe Dieppe. Roxeijnt Cabo da Roca. Doblijn Dublin. Sante Zante (bij Morea). Dortmuijen, Dartmouth. Scheur, -tje Binnenreede van Dortmuth Duinkerken. Duijns The Downs. Seems Isle de Sein. Erferness Orfordness. Seijnhooft Cap d'Antifer. Folston Folkestone. Senes Seine. Fonteribie Fuentarrabia. Siberus Cedeira. Garnesee Guernsey. Singels Zie: Cingels. Gateria Guetaria. S. Andre, -ee, -es Santander. Goutstaert Start Point. S. Andrieslant Land achter S. Goijen Goodwin Sands. Albans Head. Habel de Graes Havre de Grace. S. Anthony bij La Corunha. Haga, Hage Cap de la Hague. S. Helena St. Helens Road. 320 HET JOURNAAL VAN DEN LUITENANT-ADMIRAAL S. Lucas S. Lucar de Vaelmuth Falmouth. Barrameda. Viane Viana. S. Marlin S. Martin de Ré. Vierley Fairlee, Fairlight. S. Sebastiaen S. Sebastian Virginis Virginia. (Guipuzcoa).Vlacke Zee Zuidelijke kom der S. Tubes Zie: S. Ubes. Noord-Zee. S. Ubes Setubal. Voorland, Nr enOostkust van Kent. S. Vicent S. Vicente de la Z.- Barquera. Vuijlbaert Bank vlak ten Wes- Straat, De - Straat van ten van Duinkerken. Gibraltar.Weenbrugge Selsea Bill. Struijsraet Etretat. Welle Well Bank. Suithampton Southampton. Westnaelde The Needles. Swartenes Kaap Grisnez. Wicht Wight. Tavile Tavira. Wolfershoorn Dunnose> Terceira, -sera Terceira (Azoren). HERINNERINGEN VAN JHR. MR. W. BOREEL VAN HOGELANDEN, VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL, MEDEGEDEELD DOOR MR. J. DE LOUTER, MET EEN VOORWOORD VAN JHR. MR. J. W. G. BOREEL VAN HOGEIANDEN. VOORWOORD. Indien het besluit, om over te gaan tot publicatie dezer aanteekeningen, nadere verklaring behoeft, dan meen ik niet beter te kunnen doen dan aandacht te vestigen op den aanhef daarvan. Men zal het den zoon niet euvel duiden, wanneer hij, uit eerbied voor de nagedachtenis zijns Vaders, in de woorden, dat door hem belangrijke dingen zijn beleefd, „welke later ook tot regte waardeering van sommige gebeurtenissen een historisch belang kunnen hebben", eene opwekking ziet, om tegemoet te komen aan het klaarblijkelijk verlangen van den overledene, dat deze dingen worden bekend gemaakt ten nutte van de bestu- deering der vaderlandsche geschiedenis. Uitgesproken heeft hij dat verlangen, voorzoover mij bekend is, niet. Dat lag ook niet in zijn aard. Door den loop der omstan- digheden op den voorgrond geschoven, vaak tegen wil en dank, was hij eerder gewoon, zich waar mogelijk op den achtergrond te houden. Maar het onomstootbaar feit, dat hij eenmaal gewichtige functies heeft bekleed, heeft hem de oogen niet doen sluiten voor de waarheid, dat menig oogenblik, door hem actief beleefd, historische beteekenis heeft gehad, en dat, uit dat oogpunt beschouwd, het niet Bijdr. en Meded. LII. 21 322 HERINNERINGEN. meer was dan zijn plicht, om, voor het goed begrip van sommige zaken, zijne belevingen te noteeren; opdat wel- licht daarvan een later geslacht nut zou kunnen hebben. Geheel de inhoud van deze mededeelingen wijst er op, dat bij hem niet de gedachte heeft voorgezeten, om zich gewichtiger te doen schijnen dan hij in werkelijkheid was, of om zich de vrijheid aan te matigen tot het aanslaan of om zich de vrijheid aan te matigen tot het aanslaan van een hooger toon dan het gewicht van de behandelde zaak wettigde. Onweerspreekbaar doet hij zich kennen als iemand, die zich de vrijheid veroorloofde een eigen opinie er op na te houden, en die geen oogenblik voor de aanvaarding der consequenties van zijn standpunt terug- deinsde. De onopgesmukte verhaaltrant versterkt in deze meening, terwijl de absolute afwezigheid van de zucht naar fraaiheid in stijl of levendigheid in uitdrukking de gedachte opwekt, dat hij aan niets anders heeft gedacht gedachte opwekt, dat hij aan niets anders heeft gedacht dan aan de zaak, die hij vertellen wilde. Desondanks is dit geschrift boeiend van zakelijkheid en door het verband, waarmede het aan de merkwaardig- ste periode in de vaderlandsche geschiedenis der negen- tiende eeuw is vastgehecht, is het tevens van eene bijzon- dere aantrekkelijkheid. Wij denken aan de roerige dagen, dere aantrekkelijkheid. Wij denken aan de roerige dagen, die aan de Grondwetsherziening van 1848 voorafgaan, terug als aan een tijd, waarin een geheel nieuwe opbouw van het Nederlandsche staatswezen is voorbereid; en een van degenen, die min of meer gedwongen werden, om hun steentje voor dat bouwwerk aan te dragen, is mijn Vader geweest. Gedwongen, zeg ik, want het is curieus op te merken, hoe hijzelf heeft tegengestribbeld, toen het aan- kwam op eene benoeming tot Voorzitter van de Tweede kwam op eene benoeming tot Voorzitter van de Tweede Kamer, welk ambt hij niet dan met grooten tegenzin heeft aanvaard. Tegen dat ambt zag hij begrijpelijkerwijs niet weinig op. Doch eenmaal dat ambt aanvaard hebbende, verlang- de hij ook, dat alle daaraan verbonden rechten werden geëerbiedigd, ook alweer alleen, omdat hij gevoelde, dat hij door de rechten van den Kamervoorzitter te verdedi- gen een waarborg schonk aan de privileges van de Volksvertegenwoordiging. Zeer scrupuleus was hij op het punt van het decorum, omdat de in het openbaar hem aangedane smaad terugsloeg op het lichaam, dat hij representeerde, en omdat iedere aanranding van het HERINNVRINGEN. 323 ambt, dat hij bekleedde, neerkwam op verkorting van de rechten van het Nederlandsche volk. In dat opzicht treft men in deze mededeelingen eenige treffende voorbeelden aan. Want de schrijver dier mededeelingen heeft zijn taak steeds in echt-nationalen zin opgevat. Reeds eenige jaren, voordat de Grondwetsherziening tot stand kwam, heeft hij de wenschelijkheid van herziening ingezien en, gelijk vleze stukken bevestigen, den Koning aangeraden. Hij doorzag de dingen, die komen zouden, en onder deze din- gen in de eerste plaats het toenemend verlangen der natie naar Grondwetsherziening. Dat deze in 1848 met op- stootjes is gepaard gegaan, schreef hij mede toe aan het feit, dat men alles op het laatst heeft doen aankomen, in plaats van geleidelijk eene actie, die niet uitblijven kon, voor te bereiden. Loyaal aan de Kroon, die hem riep voor een taak, die hij niet begeerde, heeft hij overeenkomstig zijn karakter gehandeld naar den geest en de letter van de wet bij de vervulling zijner ambtelijke plichten. Daarbij deed hij geen andere motieven gelden, dan die hem naar eer en geweten werden ingegeven. Wat voor het overige zijn levensbesteding waard is geweest, kan door anderen beter dan door mij worden beoordeeld. Verzwijgen wil ik niet, dat het voor mij eene voldoening was, van hoogst-bevoegde zijde te mogen ver- nemen, dat vleze stukken voor publicatie van meer dan genoegzaam belang mogen worden geacht. In dien zin heb ik het bijzondere voorrecht, medewerking te onder- vinden van de zijde van den oud-hoogleeraar Professor Mr. J. de Louter, die de bereidwilligheid heeft gehad, de documenten te willen inleiden en aan het Bestuur van het Historisch Genootschap te willen voorleggen, hetwelk zijn hooggewaardeerden steun niet heeft willen onthou- den. Daarvoor zeg ik beiden dank, terwijl ik mij veroor- loof, deze voorrede te besluiten met diepgevoelden dank jegens Hare Majesteit de Koningin, die Hoogst Derzelver goedkeuring aan de uitgave wel heeft willen hechten, en daarmede Hare hooge belangstelling heeft willen toonen voor het werk van mijn Vader. BOREEL VAN HOGELANDEN. 324 HERINNERINGEN. INLEIDING. Ieder Nederlander, die geen volslagen vreemdeling is in de staatkundige geschiedenis van zijn vaderland, weet welken gewichtigen invloed de Kroon, verpersoonlijkt door den toenmaligen Koning Willem II, in 1848 heeft uitgeoefend op de vreedzame doch ingrijpende hervor- ming onzer staatsinrichting. Onder den invloed der revo- lutionnaire woelingen elders heeft Hààr initiatief ons vaderland daarvoor bewaard en de in hoofdzaak thans nog heerschende beginselen der constitutioneele monarchie hier te lande erkend en bevestigd. Dit zeldzaam en ge- denkwaardig initiatief verraste destijds volk en regeering in hooge mate en verdient alsnog de standvastige aan- in hooge mate en verdient alsnog de standvastige aan- dacht van een dankbaar nageslacht. Elke lichtstraal, daarop geworpen door de openbaarmaking van tot dus- ver onuitgegeven bescheiden uit particuliere archieven, heeft aanspraak op lof en aanmoediging. Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hogelanden, oud-burgemeester van Haar- lem, de zoon van den toenmaligen voorzitter der Tweede Kamer, die zoo onverwachts met het koninklijk vertrou- wen werd bekleed, om aan de Staten-Generaal 's Konings veranderde gezindheid en bereidvaardigheid tot samen- werking mede te deelen, heeft, deels bewogen door piëteit voor de blijkbare bedoelingen zijns vaders, deels door een juist besef van het welbegrepen belang van en eene juist besef van het welbegrepen belang van en eene erfelijke liefde voor het vaderland, besloten de aantee- keningen zijns vaders openbaar te maken en daartoe de hulp van het Historisch Genootschap in te roepen. Ge- lukkig heeft hij hiermede niet langer gewacht. Immers de schroom, om overleden tijdgenooten of hunne naaste nakomelingen te kwetsen of te mishagen, moge ontzien, zelfs geprezen worden, nimmer mag deze aarzeling te lang duren en aldus gevaar loopen eene al te zeer verkoelde be- langstelling te ontmoeten en al te zeer verbleekte gestal- langstelling te ontmoeten en al te zeer verbleekte gestal- ten voor het oog des geestes te doen herleven. Bijna een ten voor het oog des geestes te doen herleven. Bijna een HERINNERINGEN. 325 eeuw is verstreken sedert de gebeurtenissen in deze her- inneringen beschreven en het snel en fel levend heden- daagsch geslacht is geneigd eene eeuw als eene eeuwig- heid te beschouwen, het verleden te vergeten of te ver- waarloozen en liever te hunkeren naar een onzekere doch in jonge oogen kleurrijke toekomst. De persoon van den schrijver, zoowel als van den uit- bever, blijven in de schaduw bij den glans der gebeurte- nissen, welke hier worden vermeld en door persoon- lijke herinneringen verlevendigd. Intusschen zijn deze afkomstig van iemand, die door zijne hooge waardigheid in het midden stond van de staatkundige betrekkingen tusschen Koning en Volksvertegenwoordiging op een der meest kritieke momenten van beider wederkeerige verhou- ding. Ook heeft het Benig belang te weten, dat de be- waarplaats dezer bescheiden is het velen Noordhollanders bekende landgoed „Waterland" bij Velsen, dat sedert meer dan twee eeuwen bestaat en in 1i99 overging in handen van Mr. Jacob Boreel van Hogelanden, groot- vader van den tegenwoordigen eigenaar en vader van den schrijver der betrokken aanteekeningen. Het kan niemand verwonderen, dat de afstammeling eener oude regentenfamilie, die de Republiek sedert haar langen worstelstrijd voor geloof en vrijheid trouw had gediend, zelf een alleszins bekwaam en rechtschapen man, in de eerste helft der 19e eeuw (1841) een zetel verwierf in de Tweede Kamer en eerlang — zelfs zijns ondanks — door zijne medeleden tot haren voorzitter werd gekozen; veel min dat de Koning, omringd door een zwak, heterogeen en door de opkomende hervormingsgezinden gewantrouwd ministerie, geslingerd door tegenstrijdige adviezen en onrustbarende geruchten, zijne toevlucht nam tot een algemeen geacht man in hoog aanzien en in diens naam en ambt een waarborg meende te vinden tegen argwaan en misverstand. Dit vertrouwen is niet beschaamd. De boodschap des Konings aan de Staten-Generaal is het uitgangspunt geworden en de grondslag gebleven van de Grondwetsherziening, die weliswaar niet zonder schok- ken en misgrepen tot stand kwam, doch ten slotte gelei- delijk en bevredigend afliep. Gedurende bijna 40 jaren volkomen onveranderd, onderging zij ook later slechts wijzigingen van secundair -- d.w.z. niet-principieel, zij 326 HERINNERINGEN. het ook gewichtig — belang; zij bleef het fundament eener staatsinrichting, welke andere volken ons wegens hare vrijzinnigheid en duurzaamheid mogen benijden. Eene kritieke episode uit hare jeugd kan geen rechtgeaard Nederlander onverschillig zijn of koud laten. De hier gepubliceerde aanteekeningen zijn in tweeën verdeeld. Het eerste deel bevat drie betrekkelijk korte episoden, te weten: de tijdperken I van October 1847 tot 7 Maart 1848; II van 13 tot 28 Maart 1848, het hoofd- moment; III van 4 Mei tot Juli 1848. Het tweede deel be- handelt de ministerieele crisis van September tot October 1849 in het eerste ministerie onder de nieuwe Grondwet, dat van 21 November 1848 tot 1 November 1849 het be- wind voerde en op dien laatsten dag werd opgevolgd door het eerste ministerie Thorbecke, dat van 1 November 1848 tot 19 April 1853 stand hield. De gepubliceerde stukken zijn uiteraard fragmentarisch, behoefden toelichting en aanvulling voor een juist en volledig begrip van den on- derlingen samenhang. De verouderde spelling bleef be- houden, maar vereischte eene zorgvuldige herziening van den tekst. Intusschen heeft deze zijne duurzame waarde te danken aan den eenvoud en de oprechtheid van den bekwamen en bezadigden schrijver, die aan zijne beschei- denheid een hoog besef van eigenwaarde wist te paren. Ten slotte vereenig ik mij volgaarne met den vóór twee jaren (12 Maart 1929) uitgesproken wensch van mijn, helaas overleden en diep betreurden, ambtgenoot Prof. Dr. P. J.Blok te Leiden in zijn voorwoord bij het verdienstelijk boek van den Heer H. van Malsen, getiteld „Waterland", dat ook andere bezitters van historische bescheiden en oude archieven het zeldzaam en opwekkend voorbeeld van Jhr. Mr. Boreel zullen volgen, om moeite noch kosten te sparen, ten einde het licht van het verleden over het heden te ontsteken, aldus dit verleden tegen miskenning of ver- waarloozing te beveiligen en vrucht te doen dragen voor de toekomst. Hilversum, Maart 1931. J. DE LOUTER. HERINNERINGEN. 327 I. I. OCTOBER 1847-7 MAART 1848. Het jaar 1848 zoo gewigtig voor mij, was het ook in de geschiedenis van Nederland. De betrekking, die ik ver- vulde, liet mij aan vele zaken deelnemen, stelde mij in de gelegenheid vele zaken bijzonderlijk te kennen, waarvan het voor mij belangrijk is de herinnering te bewaren, welke later ook tot regte waardeering van sommige ge- beurtenissen een historisch belang kunnen hebben. Reeds bij den aanvang der zitting der St. Gen. van 1846-47 wilden mijne vrienden, en daaronder ook de afgetreden Voorzitter der 2e Kamer, mij dat Voorzitter- schap opdragen. Ik achtte mij niet in staat die betrekking te vervullen. Ik overreedde dan ook een gedeelte van hen die dat voornemen hadden daarvan af te zien, en liever den Heer Bruce te herkiezen. Dit gelukte; bij de eind- stemming verkreeg hij meer stemmen dan ik l). In October 1847 was het mijn voornemen op dezelfde wijze te handelen, indien er weder spraake mogt zijn, mij tot Voorzitter te kiezen; maar daar geen mijner vrienden er mij over gesproken had in de laatste maanden, meende ik dat dat voornemen was opgegeven. Tot mijn even grooten schrik als verbazing kwamen sommigen mij zeggen, dat zij bepaald waren, weder mij te stemmen, doch dat zij rekenden, dat ik dan ook niet op den man zou stemmen die mij werd tegengesteld, den Heer Mejan 2). Mijn antwoord was dat ik dat wel bepaald zou doen, daar alle middelen mij goed waren om eene betrekking te ontgaan, waartoe mijne vrienden zeer wel wisten, dat ik mij zelven ongeschikt achtte. De stemming ving aan; ik stemde aanhoudend voor den Heer Mejan, doch bij de derde stemming staakten de stemmen en het lot besliste in onzer beider nadeel. Want 1) Bij eene vierde stemming werd Bruce gekozen met 25 tegen 18 stemmen. 2) Mr. G. W. Verwey Mejan, lid der Tweede Kamer (Zuid- Holland). 328 HERINNERINGEN. mij viel te beurt, hetgeen hij verlangde, en hetgeen ik vreesde. Onmogelijk is het, mij uit te drukken de twee pijnigende dagen, die ik doorbragt tusschen die verkiezing en de aan- vaarding mijner betrekking, welke ik meende niet te kun- nen vervullen. Duizendmaal bedacht ik, of ik niet wei- geren kon haar aantenemen, den Koning niet verzoeken kon mij niet te (be) noemen etc. etc. En toen ik dan ein- delijk dat Voorzitterschap aanvaard had en de volgende dagen de beraadslagingen over het adres van Antwoord op de troonrede, waarvan de leiding uithoofde der amen- dementen 1) zoo moeielijk geacht wordt, ten genoegen der Vergadering ten einde waren geloopen, moest ik weder erkennen, dat ik mij wel een schrikbeeld gevormd had. Tot vergrooting van dat schrikbeeld had ook gediend het vooruitzicht eener nauwer en veelvuldiger aanraking met den Koning, die ik wist dat mij weinig genegen was; doch toen ik mij de eerste maal bij hem vervoegde verzekerde hij mij, dat de keuze der Kamer hem hoogst- welgevallig was; dat wij zeker wel dikwerf van gevoelen verschild hadden, maar dat hij zich dan toch overtuigd hield, dat ik het goed meende. Zeer vleyend voegde hij erbij, dat hij wist dat ik die betrekking niet verlangd had, maar dat hij zich overtuigd hield, dat de uitkomst zou aantoonen, dat ik al te modest i was. Van dat oogenblik af tot aan den dood des Konings te midden van de hoogst moeielijke omstandigheden en bij het grootste verschil van gevoelen tusschen Z.M. en mij bij de moeielijkheden waarin ik hem zelden, voor- zeker tegen mijn wil, gewikkeld heb, is hij steeds even minzaam, even vertrouwelijk jegens mij gebleven. Het overige van dit eerste gedeelte der zitting — — tot aan het reces — —, welke op 19 Nov. plaats vond, lever- de niet veel belangrijks op. Algemeen was toen de aandacht gespannen op de voorstellen van wijzigingen in de grondwet, die aange- 1) Blijkbaar bedoeld zijn amendementen van politieke strek- king, welke in strijd schenen te zijn met het karakter van zuiveren weerklank op de troonrede. HERINNERINGEN. 329 kondigd waren, en hetgeen men daarvan vernam was zeer uiteenloopend. De regeeringsleden gaven daarvan intusschen hoog op; de Heer Lichteveld 1) verhaalde mij -- -- Schoonevelt 2) presente — —, dat hij — -- lid van den Raad van Staten -- -- allen morgen om 5 uur op- stond, om daaraan te werken en het is niet onbelangrijk hier te herinneren, dat hij de 27 Wetsvoorstellen zoo diepzinnig achtte, dat hij meende een afzonderlijke nota bij het rapport van den Raad van Staten te moeten in- dienen tegen de afschaffing der standen. Naar buiten teruggekeerd, kwam ik bij gelegenheid van den verjaardag des Konings terug. Ik was op het dejeuner genodigd. Dáár tegenover Z.M. gezeten, stelde de Prins van Oranje de gezondheid des Konings in; de Koning beantwoordde die met het welzijn van Neder- land, dat echter niet bevorderd zou worden door zoo- danige vrijzinnige denkbeelden als thans aan de orde van den dag waren. Die uitval dacht ik aanvankelijk, dat tegen mij gerigt was. Doch de Koning was des morgens te vriendelijk geweest, dat ik dit mogt veronderstellen en hetgeen eeni- ge dagen later plaats had deed mij toen ontdekken, dat het tegen mijn buurman v. Hall 3) en wellicht ook tegen Zuijlen 4) gerigt was. De Heer van Randwijck 5) had des morgens het Com- mandeurs Kruis ontvangen. V. Son ontving het op het 1) Mr. L. A. Lightenvelt, Minister van Roomsch-Katholieken Eeredienst, tijdelijk in het Ministerie Schimmelpenninck bij de afkondiging der Grondwet op 3 Nov. 1848, definitief in het Ministerie De Kempenaer-Donker Curtius na de afkondiging van 21 Nov. 1 84 tot 1 Nov. 1849. 2) Mr. P. C. Schooneveld, lid der Tweede Kamer (Zuid-Hol- land). 3) Mr. F. A. van Hall, Minister van Financiën. 4) Mr. Hugo baron van Zuylen van Nyevelt, Minister van Hervormden Eeredienst. 5) Mr. L. N. graaf van Randwijck, Minister van Bitenlandsche Zaken, later van Buitenlandsche Zaken, in het laatste ministerie vóór de Grondwetsherziening, waarin W. L. P. C. van Rappard de portefeuille van Financiën van Mr. Floris Adriaan van Hall had over- genomen. genomen. 330 HERINNERINGEN. dessert, en op de lange lijst van Ridders kwam mijn vriend v. Panhuys 1) niet voor, hoezeer ik van Van Hall de verzekering ontvangen had, dat hem dat gegeven zou worden. V. Hall verzekerde mij, dat hij het wel had voor- gesteld, maar dat het hem niet had mogen gelukken. Na het dejeuner aten wij bij Las Sarraz 2). Ik felici- teerde den Heer v. Randwijck met zijn benoeming tot Commandeur, maar gaf hem mijn leedwezen te kennen, dat er niet een stukje van dat lind voor mijn vriend v. P. was overgeschoten. -- Vrij uit de hoogte antwoordde hij, dat Panhuys nog jong lid der Kamer was. Ik her- nam, dat ik niet wist, wat hij jong lid noemde, maar dat ik het nu 6 jaar was, en dat Panhuys ouder lid was dan ik. Daarop antwoordde Z.E.: „nu, hij heeft het er ook niet na gemaakt." Ik hernam: „ik weet niet wat gij hiermede bedoelt; maar ik weet wel, dat de Heer Van Panhuys dezelfde lijn gevolgd heeft als ik en vele andere leden, en dat de Koning ons bewijzen geleverd heeft ons dit niet ten kwade te duiden, en dat ik het dus zeer zou betreuren, indien in de moeielijke omstandigheden, waarin wij ons bevonden, Zijne Ministers een systema van rancune volg- den." De Heer van Randwijck hernam : „welnu, in alle geval is het de Koning, die de benoemingen, maar de M. v. Bin- nenlandsche Zaken, die de voordragten doet." Hiermede nam dit vrij scherp gesprek een einde. Een zaak van minder beteekenis, maar die ik moet herinneren, als een bewijs van goede gezindheid van den Koning te mijwaart, was het gebeurde in den Schouw- burg bij de Gala representatie van dien dag. Aldaar ge- komen, zag ik den Heer Trip 3), Voorzitter der Ie Kamer in de loge der Ministers zitten, terwijl mij daar geene plaats was aangewezen. Terstond verliet ik de zaal, doch schreef den volgenden dag aan den Intendant van den Schouwburg, dat, terwijl er altijd eene gelijkstelling tus- 1) Jhr. Mr. J. E. van Panhuys, lid der Tweede Kamer (Gro- ningen). 2) J. A. H. de la Sarraz, Minister van Buitenlandsche Zaken. 3) H. R. Trip, voorzitter der Eerste Kamer. . 3) H. R. Trip, voorzitter der Eerste Kamer. HERINNERINGEN. 331 schen de twee Voorzitters was in acht genomen, ik de vrijheid nam hem te vragen, waarom in deze hiervan was afgeweken. Den volgenden dag reeds kwam de Intendant bij mij om mij uit 's Konings naam te verzekeren, dat hier eene vergissing had plaats gegrepen, dat de Heer Trip was gaan zitten waar hij niet genodigd was. En na eenige dagen bij den Koning ten middagmaal met den Heer van Zuylen genodigd, zeide hij tot hem lachgende, : „gij weet, dat ik eene diplomatieke correspondentie met Uw zwa- ger gehad heb." Naar buiten teruggekeerd, kwam ik niet voor het einde der maand in 's Hage terug en vond aldaar velerley ge- ruchten in omloop betrekkelijk de waarschijnlijke aftre- ding van den Heer van Hall, die dan ook bij besluit van 26 December vervangen werd door den Heer van Rap- pard en den Heer Lassarraz door den Heer van Rand- wijck, die voor Binnenlandsche Zaken werd opgevolgd door den Heer v. d. Heim. De Heer v. Hall, die ik kort daarop sprak, verzekerde mij dat de aftreding het gevolg was van verschil van gevoelen met den Koning en vooral met zijne collega's omtrent de voorstellen van Verduidelijking der Grond- vet; dat dat verschil van gevoelen zich reeds bij ver- schillende bepalingen had geopenbaard, doch tot geheele afscheiding gekomen was ter zake van Hoofdstuk XI van de bepalingen betrekkelijk de wijze van verandering in de G.W. aantebrengen. — Later echter vernam ik, dat hij aan anderen weder van andere bepalingen, als daar- toe aanleiding gegeven hebbende, gesproken had, -- zoo- dat ik al spoedig merkte, dat hij steeds die bepalingen aanvoerde, waaromtrent hij meende het meest sympathie bij den spreeker te vinden. Twee dagen later werd ik ten hove verzocht. Naast den Heer Trip staande zeide de Koning tot mij vrij geagi- teerd: „de IvIinisterieele veranderingen, die plaats gehad hebben, zullen wel sensatie gemaakt hebben." Ik antwoordde met een buiging, doch de Koning her- haalde zijn zeggen: „de veranderingen zullen wel eene groote sensatie gemaakt hebben?" Ik meende hierop niet langer te mogen zwijgen en antwoordde : „Ja Sire, eene groote en eene treurige sen- satie." 332 HERINNERINGEN. „Maar waarom dat?" „Omdat, Sire, op een oogenblik, dat Uwe Majesteit heeft toegezegd, veranderingen in onze grondwettige in- stellingen, en men zich vleyde, dat die in een vrijzinnigen geest zouden zijn, de benoeming van drie Ministers, allen geest zouden zijn, de benoeming van drie Ministers, allen bekend voor zeer vijandig te zijn aan alle vrijzinnige denkbeelden, de vrees moet doen koesteren, dat hun invloed niet zal strekken om de wijzigingen zeer vrijzin- nig te doen uitvallen." De Koning hernam : „Maar Gij zijt onbillijk. Wacht de uitkomst; beoordeelt de menschen niet, voordat Gij hun werk gezien zult hebben." Ik gaf te kennen, dat naar mijn meening de Koning mij vroeg naar den indruk, naar de publieke opinie en die let natuurlijk op de antecedenten der nieuwe Minis- ters; die zijn nu te regt of te onregt steeds voorgesteld, en hebben zich ook inderdaad altijd in hunne politieke en hebben zich ook inderdaad altijd in hunne politieke loopbaan getoond weinig ingenomen te zijn met vrijzin- nige instellingen. De Koning herhaalde vrij geagiteerd, doch echter uiterst vriendelijk: „Gij zijt onbillijk. Wacht hunne han- delingen af, enz." Mijn antwoord was nogmaals hetzelf- delingen af, enz." Mijn antwoord was nogmaals hetzelf- de. Het gesprek was vrij lang, doch de Koning bleef even welwillend en bij het verlaten van het vertrek riep hij mij nog van verre toe : „Dag Boreel." Na twee dagen zocht ik een voorwendsel om bij den nieuwen Minister van Finantien v. Rappard, mijn excol- lega, en waarmede ik steeds zeer gemeenzaam omging, te gaan. Ik verhaalde hem mijn geheele gesprek met den Koning. Hij had genoeg verstand om de gegrondheid van mijn bezwaar te erkennen en mij in niets te toonen, dat hij het mij ten kwade duidde, mijn gevoelen openhar- tig aan den Koning te hebben opengelegd. Gelijk ik voor- zag, was het weder het oude zeggen, dat het aanvaarden van het ministerie de grootste sacrifice was die hij den Koning brengen kon, maar dat na zoovele goedheden, die de Koning steeds voor hem gehad had etc. etc. etc. Weinige dagen later werd ik zeer verrascht door een vroegtijdig bezoek van den Minister Baud 1), mij komen- de spreken, gelijk hij voorgaf, over het drukken van 1) Jean Chrétien Baud, Minister van Koloniën. HERINNERINGEN. 333 Koloniale rekeningen, maar al spoedig komende op de Ministerieele Veranderingen, merkte ik wel, dat het eene voortzetting moest zijn van mijn gesprek met den Koning en met van Rappard. Het thema was, dat men niet be- vooroordeeld entegen de menschen ingenomen moest zijn, dat v. d. Heijm zeer liberaal was; dat hij reeds insteerde op de afschaffing der standen etc. Mijn antwoord was even:ijs aan den Koning; doch van persoonen kwamen wij al spoedig op zaken. Zeer beleefd, zeer afgemeten, zeer kiesch, gaf hij te kennen niet te begrijpen, wat men clan toch eigenlijk wilde; zijn bevreemding, dat zoo velen, die zoo veel belang hadden bij het handhaven van orde en rust, zoo konden behebt zijn met olie zucht tot ver- andering etc. Even bedaard voerde ik daartegen in, dat men in het algemeen de denkbeelden van hen, die op wijziging onzer grondwet aandrongen, (onjuist) voorstelde; dat het bij hen toch niet was een revolutionnair denkbeeld, maar een antirevolutionnair denkbeeld; -- dat, wat mij betrof, ik wijziging der Grondwet verlangde om waarborgen te erlangen tegen den revolutionnairen gang van het be- stuur; dat ik de regeering daarvan beschuldigde, omdat van den aanvang aan men er steeds op uit was geweest om de grondwettige instellingen te frust(r)eeren. \Vas de eerste Kamer der `Maten Gen. b.v. hetgeen de Grondwet bedoeld had? en zoo niet, wat was daarvan dan anders de oorzaak dan de keuze door de regeering gedaan? Zoo was insgelijks de volgzaamheid der Tweede Ka- mer de oorzaak geweest van onherstelbare nadeelen. Was dat insgelijks ook niet, omdat men aan die Tweede Ka- mer hare vrije werking niet gelaten had? Hoe had men nu gehandeld met zoo vele andere instellingen, Ridder- orden, Adelstand etc. etc.? Aan alles had men kracht en waarde ontnomen, de achting voor alle staatsinstellingen ondermijnd. Dat was indedaad revolutionnair, het was een behoefte, om daaraan paal en perk te stellen. Dat alles werd niet ontkend, maar verschoond en ons gesprek duurde drie uuren lang. Gedurende de maanden January en February werd veel gesproken van de voorstellen tot verduidelijking der Grondwet. Gelooft men de berigten der ministers en van de leden van den Raad van Staten, dan waren de wijzi- 334 HERINNERINGEN. gingen, in die voorstellen vervat, hoogst gewigtig; dan zoude de Tweede Kamer daarmede volkomen tevreden moeten zijn. De Heer Lichteveld verhaalde, dat hij allen morgen ten 5 uur opstond, om daaraan te werken en die vond ze zoo vrijzinnig, dat hij nog eene particuliere nota indiende bij het rapport van den Raad van Staten tegen de afschaffing der standen. Dingscag, den 7 Maart, werd de zitting der Tweede Kamer weder hervat onder den diepen indruk der ge - beurtenissen in Frankrijk voorgevallen, terwijl er bij alle leden de overtuiging levendig was geworden, dat de wijzigingen in de grondwet voortestellen, en welke in de eerstvolgende zitting verwacht werden, afdoende moes- ten zijn. Groot was dan ook de teleurstelling; toen men in de eerstvolgende zitting 9 Maart de 27 Wetsontwerpen tot verduidelijking der G.W. in cie vergadering hoorde voor- lezen ; want tegen het aangenomen gebruik werd olie voorlezing door de leden verlangd 1). Een ieder, zelfs de Conservatieve leden ontkenden niet, dat in de tegenwoordige omstandigheden die voor dragten ongenoegzaam en het besluit der regeering, om die thans voortedragen, hoogst onstaatkundig was. De publieke opinie uitte zich allerwege in dien geest, de dag- bladen wel het meest, maar ook de bezadigde lieden in Amsterdam en Noord Holland. De overtuiging was algemeen: Zoo kon het niet gaan. En men begreep, dat de oppositie tegen de voorstellen in de Tweede Kamer ernstig zou zijn 9-). 1) Zij waren definitief na herhaalde besprekingen vastgesteld in den Kabinetsraad van 18 Dec. 1847. 2) De tusschenruimte tusschen de voorafgaande en de volgende herinneringen wordt nagenoeg geheel gevuld door de indrukken, welke de Februari-revolutie te Parijs in de eerste maanden des jaars hier te lande op regeering en volk maakte. De vrucht hiervan vindt men in de volgende bladzijden. vindt men in de volgende bladzijden. HERINNERINGEN. 335 II. 13-28 MAART 1848. 13 Maart. nderhoud met Heden verzocht een ordonnansofficier, olie ten dien en Koning. - einde mij van 's Konings wege gezonden werd, mij ten Mededeeling aan de leden.I uure bij Zijne Majesteit te begeven. Zoodra ik bij den Koning was toegelaten, zeide Z.M. mij, dat hij mij over den stand der zaken wenschte te onderhouden; --- slat hij niet onbewust was gebleven, dat de aangeboden voorstellen niet voldoende geacht over- den; dat dit gevoelen zelfs werd voorgestaan door vele leden der meerderheid, (lie vroeger een ruimere Grond- wetsherziening niet wenschelijk achtten ; dat vleze ver- andering van zienswijze van zoo vele leden der meerder- heid ook hem in de gelegenheid stelde, thans ruimere concessiën toe te staan. want dat, terwijl hij zich had moeten onthouden van die ruimere herziening voor te stellen, zoolang hij het vooruitzicht had, die ten slotte door de meerderheid te zien afgestemd, hij alsnu bereid was, nu hij die vrees niet meer had te koesteren, ruimere wijzigingen goed te vinden. De wensch van den Koning was, dat ik alsnu de leden met vleze gezindheid van den Koning bekend maakte; dat de leden bij het onderzoek dezer Wetsont- werpen geheel zouden handelen als bij het onderzoek van ieder ander Wetsvoorstel; dat zij slechts op zouden geven hunne bedenkingen ook ten aanzien van het onvolledige daarin en van de veranderingen die zij nu nog wensche- lijk achtten, en dat het dan gemaklijk zou zijn, om in gemeen overleg te treden, en die Wetsontwerpen nog aantebieden, die ten gevolge van dat gemeen overleg nog wenschelijk zouden geacht worden. Dat de Koning tevens wenschelijk achtte, dat dit on- derzoek in de Afdeeling spoedig plaats mogt hebben en de zaak spoedig haar beslag verkreeg, opdat de Kamer den schijn niet zou hebben van door dagbladen of op welke andere wijze ook voortgedrongen te zijn geworden en dat de Koning wenschte, dat de,Kamer door dien loop der zaak zijne populariteit zoude behouden; dat hij be- greep dat dit van groot belang was, dat het zijne wensch was, dat dit groot algemeen belang door hem en de 336 HERINNERINGEN. Kamer werd tot stand gebragt, zonder dat men hier te lande zou kunnen zeggen, dat het afgedwongen was geworden. --- Dat hij dezen stap dan ook gedaan had geheel uit eigen beweging zonder daarover niet zijn Minis- ters te raadplegen, de inspraak van zijn eigen gevoel volgende. Ik ving aan met den Koning te betuigen, dat ik mij overtuigd hield, dat telken male dat de Koning de in- spraak van zijn eigen gevoel zou volgen zonder zijne Ministers te raadplegen, de natie zich daarover zoude hebben geluk te wenschen; — dat ik overigens den Koning ook niet mogt ontveinzen, dat ik diezelfde ver- andering van vele leden der meerderheid, de meest con- servatieve de meest onafhankelijke uit de hoofdstad uit Friesland, uit Zeeland 1), dat het mij zelfs bekend was hoe zelfs de meest bedaarde ingezetene zelf, de burge- meester van de hoofdstad, omtrent de noodzakelijkheid eener ruimere herziening zich uitte en dat ik mij over- tuigd hield, dat dat besluit van den Koning, om zich bereid te verklaren om meerdere veranderingen toe te staan dan de aangebodene, algemeen blijdschap bij alle, maar vooral bij vele conservatieve, leden te weeg zou brengen. De Koning antwoorde weder : „Welnu, geef hun dan de verzekering, dat ik bereid ben, meer sacrifice te doen." Op dit woord sacrifice viel ik den Koning in de rede en zeide met overtuiging, dat het mij zoo leed deed, dat woord van sacrifice te hooren spreeken, (lat ik mij over- tuigd hield, dat het niet in de bedoeling lag van de leden, en voorzeker in de mijne niet, om van Z.M. sacrifices en voorzeker in de mijne niet, om van Z.M. sacrifices te vragen, maar alleen voornamelijk dat, dat wij ook achten in het belang van de dynastie en van den troon. Hierop nam de Koning mij hartelijk de hand, drukte mij die lang en zeide mij, dat hij dit wist en zich nu vol- gaarne zou laten vinden om met volle overtuiging zich gaarne zou laten vinden om met volle overtuiging zich met ons ter discussie te verstaan ; dat het hem zoo veel waard zou zijn die groote belangen zoo met de Kamer aftedoen en dat ook hij niet wilde wachten, totdat wel- licht, hoe weinig hij dit thans ook vreesde, een hoop volks of hem of de Kamer zou trachten te intimideeren; 1) De zin loopt niet; in te voegen: ook opgemerkt had. HERINNERINGEN. 337 dat men nog trachten moest, den stroom te leiden, en dat hij wel meende, dat hier te lande nog niets te vreezen was; dat de burgerklasse zoo goed gezind was, maar men toch geene middelen onbeproefd moest laten en het nu wellicht nog tijd was om alles gematigd te behan- delen. Ik hernam, dat Z.M. kon begrijpen hoe geheel ik deelde in die beschouwing; dat de Koning zich wellicht zoude herinneren, dat ik reeds in 1845 eene herziening der G.W. zoo noodzakelijk had geacht, omdat ik toen juist meende, dat regeering en Kamer toen in die dagen van kalmte deze op eene bedaarde wijze had kunnen volbren- gen ; --- dat ik evenzoo meende dat het besluit van den Koning vaststond, om te verklaren, dat hij niet ongezind was om meer toetestaan als het thans aangebodene, om- dat men wellicht thans nog tevreden zou zijn met het- geen later weder als onvoldoende beschouwd zou wor- den. De Koning antwoordde alweder, dat hij hiertoe dan ook bereid was, maar uithoofde van den welbekenden tegenstand der meerderheid tegen ruimere Grondwets- herziening vroeger niets meer had kunnen vaststellen. Met een glimlag antwoordde ik: „Sire, aan die meer- derheid heeft de regeering niet veel meer als om te knikken. Want het zal den Koning niet vergeten zijn, hoe van de 34 leden bij een vrij hevigen aanval tegen de begrootingswetten niet éen Benige de regeering heeft durven verdedigen." De Koning zeide ten slotte: „Welnu, ik hoop dat dit mijn besluit goede vruchten moge dragen." „Sire, van harte wensch ik dat ook, en houde mij daar- van overtuigd, evenals de Koning zich niet beklagen zal dit najaar die toezegging tot Grondwetsherziening ge- daan te hebben." Met overtuiging riep de Koning daarop uit : „Daar- voor kan ik God niet genoeg danken." Ten gevolge dezer mededeeling riep ik de Centrale Afdeeling bijeen en bragt aldaar mondelijk dat gedeelte der woorden van den Koning over, hetwelk ik voor mede- deeling vatbaar achtte, en waarvan ik de copie hieronder laat volgen, door mij in de Centrale afdeeling van 15 Bijdr. en Meded. LII. 22 338 HERINNERINGEN. Maart alstoen voorgelezen en door alle de leden naauw- keurig verklaard. Ik stelde den HH. Presidenten dier Afdeeling voor: I°. om deze mededeeling in hunne afdeelingen over te brengen, 2°. om overeenkomstig den wensch van den Koning het onderwerp der voorstellen of liever de behandeling dezer zaak spoedig te doen aanvangen en wel Woensdag e.k. 15 Maart. Dienovereenkomstig besloten zijnde, be- vond de Heer van Goltstein 1), voorzitter der 5e Afd., zich weliswaar alleen in de gelegenheid de mededeeling onmiddellijk aan zijne afdeeling over te brengen, daar zij nog vergaderde, maar dit belette niet, dat die tijding, terstond verspreid, algemeen bekend en zelfs door een der leden — — den Heer Hoffman 2) — -- naar Rotter- dam geschreven, reeds dienzelf den avond in de Nieuwe Rotterdammer Courant van dien dag geplaatst werd. De mondelijke mededeeling, door mij in de Centrale Afdeeling van 13 Maart gedaan, hield in: Dat ik dien morgen bij den Koning geroepen was ge- worden, en Z.M. mij den last had opgedragen mijne medeleden medetedeelen, dat het te zijner kennisre was gekomen, dat de voorstellen tot verduidelijking en wijzi- zing der Grondwet niet bij de Vergadering den gunstigen indruk gedaan hadden, die Z.M. verlangd had; dat de Koning echter de voorstellen had ingerigt naar aanlei- ding van de bij de vroegere gelegenheid geuite denk- beelden der meerderheid; dat de Koning thans ontwaard had, dat vele leden dier meerderheid, die vroeger zich tegen alle ruimere Grondwetsherziening stellig verklaard hadden, hunne denkbeelden ten dien aanzien gewijzigd hadden en nu zelven eene ruimere Grondwetsherziening wenschelijk achtten ; dat de Koning hierdoor thans in de gelegenheid was gesteld om verder te gaan als hij aan- vankelijk gemeend had te kunnen gaan, toen hij nog het vooruitzicht had, dat alle ruimere wijzigingen door de meerderheid der 2e Kamer afgestemd zouden worden. — Dat de Koning alzoo de handen alsnu meer vrij hebbende 1) J. K. baron van Goltstein, lid der Tweede Kamer (Utrecht). 2) M. A. F. H. Hoffman, lid der Tweede Kamer (Zuid-Holland). 2) M. A. F. H. Hoffman, lid der Tweede Kamer (Zuid-Holland). HERINNERINGEN. 339 en uit eigen overtuiging zonder nadere beraadslaging met de Ministers handelende mij uitdrukkelijk had op- gedragen mijne medeleden bekend te maken met deze zijne gezindheid, om ruimere wijzigingen aan te brengen. Dat de Koning ten dien einde de leden uitnoodigde, om hunne denkbeelden kenbaar te maken ten opzichte van hetgeen nog geacht werd aan die voorstellen te ontbreken, opdat de Koning, met die denkbeelden bekend gemaakt, in overleg met de Kamer zou kunnen treden ten opzichte der uitbreiding, daaraan te geven. Dat zoodanige be- handeling der zaak bovendien nog dit voordeel zoude hebben, dat èn de Kamer door die uitbreiding voortestel- len de publieke opinie winnen zou, èn dat de Koning zelf gevoelde, dat het wenschelijk was, dat de Staten Gen.1 hunnen invloed behielden. Dat het tevens de overtuiging van den Koning was, dat het vooral wenschelijk was, dat die zaak zoo spoedig mogelijk behandeld werd, opdat het niet den schijn zou hebben, alsof de drukpers of eenige vreemde aandrang op de nieuwe voorstellen der Kamer eenigen invloed uitgeoefend had. Hierbij mijne mededeeling besluitende, bragt ik in om- vraag, of de Centrale afdeeling niet vermeende, dat over- eenkomstig het verlangen van Z.M. de Sectien spoedig bv. Woensdag tot het onderzoek der voorstellen zouden kunnen overgaan. Dit voorstel aangenomen zijnde, vroeg één der leden mij, of Z. M. mij die mededeeling gedaan had, in den loop van een onderhoud over andere zaken, dan wel of ik meende bij den Koning ontboden te zijn, alleen om die mededeeling te ontvangen. Mijn antwoord was, dat ik bij den Koning ontboden was geworden en dat in het onderhoud, dat ik de eer had gehad met Z.M. te hebben, geen ander onderwerp behandeld was geworden dan de mededeeling, die ik in last had gekregen aan mijne medeleden medetedeelen. Des middags bij den Prins van Oranje dineerende, was de tijding nog bij hunne H(oog)h(eden) onbekend, doch niet bij den Graaf Schimmelpenninck. Den voorigen dag van Londen gekomen, den volgenden dag daarheen ver trekkende tot behandeling, gelijk hij mij verzekerde, eener 340 HERINNERINGEN. gewigtige zaak, maar buiten betrekking der inwendige staatsverwikkelingen. Op eene soirée bij den Heer Van der Poll 1) was de zaak tamelijk wel bekend, maar daar vernam ik, dat op het diner bij den Heer Mejan twee Ministers erkend hadden van den aan mij door den Koning opgedragen last geheel onbewust te zijn gebleven. Intusschen hadden alle de leden der Kamer, terstond na van deze mededeeling kennis verkregen te hebben, de wenschelijkheid gevoeld, dat er vanwege de Kamer zoo- veel mogelijk aan de regeering (eenige woorden weg- gevallen), dat de punten die aan de regeering, als nader overweging vereischende, zouden worden opgegeven en de zienswijze der Kamer betrekkelijk dezelve eene zoo groot mogelijke meerderheid zouden vereenigen 2). Ten einde dit doel te bereiken, werden er eerst zamen- komsten gehouden der drie verschillende kleuren der Kamer; vervolgens vereenigde bijeenkomsten der hoof- den dier kleuren, en de uitkomst daarvan was, dat er geheele overeenstemming plaats vond omtrent de aan de Regering, als hare latere overweging vereischende, opte- gevene punten. 14 Maart.De N. Rotterdammer Courant van heden bevat in groote letters het berigt èn van de mededeeling van den Koning aan de Tweede Kamer door tusschenkomst van den Voorzitter èn van den last door den Koning aan mij gegeven in alle zijne bijzonderheden en ook, dat de Koning daarbij gezegd had, dat hij zulks deed zonder voorkennis der Ministers. Dit gezegde gaf aanleiding tot beklag van wege 's Konings ministers bij Z.M. -- De Koning ontkende aanvankelijk, dat hij die uitdrukking gebezigd had en des middags vervoegde de secretaris van 's Konings Kabinet de Heer Van Rappard 3) zich bij mij, om mij te vragen, of de Koning wel zulk eene uit- drukking gebezigd had; dat hij zich dat niet herinnerde, en dat deze uitdrukking intusschen den Koning groote moeielijkheden baarde. 1) Jhr. Mr. G. W. van de Poll, lid van den Raad van State. 2) Door het wegvallen van eenige woorden is deze zinsnede niet duidelijk. 3) De Staatsraad A. G. A. van Rappard was directeur van het Kabinet des Konings. HERINNERINGEN. 341 Ik antwoordde, dat ik niet aarzelde te verzekeren, dat de Koning die uitdrukking gebezigd en zelfs twee maal gebezigd had ; --- dat ik zelfs kon herhalen het antwoord dat ik bij die gelegenheid aan Z.M. gegeven had, en dat ik die uitdrukking van den Koning tweemaal herhaald zoo gewigtig vond, dat ik mij niet geregtigd achtte, toen mijne medeleden mij juist ten dien aanzien interpelleer- den, hun dit gezegde te verzwijgen. Dit gezegde en de geheele houding van den Heer v. R. gaven mij genoeg te kennen, dat hij van de waarheid van mijn gezegde maar al te overtuigd was. Dienzelfden morgen was reeds de Heer Luzac 1) mij komen opzoeken in de Centrale afdeeling, om mij mede te deelen eene nota, die de negen mannen bij het verslag wilden voegen. Ik trachtte hem van dit denkbeeld terug te brengen en behandelde toen de moeielijke vraag der verkiezingen, hem aansporende om zich te vergenoegen met de bepa- ling, dat de zaak aan de Wet zou worden overgelaten. Na dit onderhoud begaf ik mij bij den Heer v. Pan- huys. Wij spraken over de verschillende punten, in het verslag aantenemen; ook hem stelde ik ten sterkste voor het aan de \Vet over te laten en evenzoo aan de HH. Schoonevelt, d. Man 2) en v. Haersolte 3). Maar mijn raad werd niet gevolgd en gelijk ik het voorspelde zou dit de zelfmoord der Kamer zijn. Woensdag Den volgenden dag den 25. des morgens vroeg vernam 15 Maart. ik, dat de Heer Luzac den vorigen avond bij mij geweest was. Ik schreef hem terstond, of ik hem tehuis zou aan- treffen. Het antwoord was, dat hij oogenblikkelijk bij mij zou komen. Indedaad deed hij zulks ten 81, vergezeld van den Heer de Kempenaer 4). Deze HH. deelden mij mede, dat ten gevolge der gisteren gehouden bijeenkom- sten de meer vrijzinnigen waren overeengekomen afte- 1) Mr. L. C. Luzac, lid der Tweede Kamer (Zuid-Holland). 2) Mr. M. J. de Man, lid der Tweede Kamer (Gelderland). 3) J. C. baron van Haersolte van Haarst, lid der Tweede Kamer (Overijsel). Hij en de twee voorgaanden waren gematigde her- vormingsgezinden. 4) Mr. J. M. de Kempenaer, lid der Tweede Kamer (Gelderland). 342 HERINNERINGEN. zien van de indiening der bijzondere nota, en vele punten hadden vastgesteld, als het behoud eener eerste Kamer etc. Vervolgens stelde de Heer Luzac mij voor -- -- hoe- wel de Heer de K. woordvoerder tot hiertoe geweest was -- -- om zoo de Koning mij vroeg, hoe die zaak der Grondwetsherziening verder behandeld moest worden, hem voortestellen, dat aan eene Commissie op te dragen, bestaande uit de HH. Thorbecke, Dirk Donker 1) en Lichtevelde. Wat dezen laatste betrof, scheenen de HH. weinig aan hem te hechten, want op eene eerste beden- king tegen hem van mijne zijde zeiden zij : „nu dan, hem zeker niet." Ook wat de Heer Thorbecke betrof zeide ik, dat ik meende dat ook ten zijnen aanzien moeielijkheid bij den Koning zou ontmoeten 2). Dien morgen was er eene groote bijeenkomst bij den Heer Anemaet 3). Vereeniging van leden van alle kleu- ren. Daar werden bepaaldelijk de optegeven punten vast- gesteld. Ten een uur had het onderzoek in de afdeelingen plaats, nadat ten 12 uur de Centrale afdeeling a) de pun- a) Daar er in de Centrale afdeeling van Maandag besloten was, dat de mededeeling van den Koning, die ik in het Centraal alstoen had overgebragt, dien dag door de Voorzitters der afdee- lingen aldaar heden zoude worden overgebragt, zoo gaf mij dit lingen aldaar heden zoude worden overgebragt, zoo gaf mij dit gelegenheid om de Voorzitters nog eenmaal te herinneren, wat ik toen gezegd had en hetgeen ik alsnu op papier gebragt had, tevens de Voorzitters uitnodigende mij te willen zeggen, indien ik iets meer of minder op papier gebragt had dan ik Maandag had medegedeeld, weliswaar niet duchtende dat ik toen iets meer gezegd had dan de Koning mij belast had te zeggen, maar wel- licht thans iets daarvan vergeten hebbende. Alle de Voorzitters verklaarden eenstemmig, dat dat geheel juist was hetgeen ik toen mondelijk gezegd had. — Dat stuk moest dienen tot mijn regt- mondelijk gezegd had. — Dat stuk moest dienen tot mijn regt- 1) Mr. Dirk Donker Curtius, bekend publicist, oud-lid der Tweede Kamer. Kamer. 2) Terecht. Dat de Koning niet ingenomen was met Thorbecke is algemeen bekend. 3) Mr. S. H. Anemaet, lid der Tweede Kamer (Zuid-Holland). HERINNERINGEN. 343 ten had bepaald gelijk die in de afdeelingen gesteld zou- den worden. Het onderzoek in de afdeelingen liep des morgens af en des avonds had de vaststelling van de punten, in het verslag optenemen, plaats en liep ten einde. Dien dag was de Engelsche minister meermalen bij mij geweest. Hij wilde mij mededeelen, dat de gezanten der vier groote mogendheden bij den Koning geroepen waren geworden; dat de Koning eene mededeeling had gedaan, welke hij mij den volgenden dag liet zien en waarvan de hoofdinhoud was: „Que les circonstances dif f iciles ou le roi se trouvait l'avait engagé à inviter les ministres des quatre puissan- ces, qui représentaient principalement l'Europe a f in de les in f ormer de la situation dans laquelle il se trouvait; — que ayant cru restreindre la version de la loi fondamen- tale des propositions bien connues il avait du se con- vaincre que l'opinion publique n'en avait point été satis- faite; que prèsque tous les membres conservateurs de la Chambre l'avaient abandonné, qu'il ne pouvait plus compter sur les membres les plus dévoués de la Chambre et que dans cet état des choses il avait fait venir le Président de la 2e Chambre pour le charger (du message a la Chambre). Que M. Boreel en exécutant cet ordre du Roi avait ajouté qu'il avait pris cette résolution sans le concours de ses Ministres, que S.M. avait effective- ment dit ces paroles mais n'ayant nullement l'idée que ces paroles feraient partie du message, qu'il concevait aussi que M. B. n'avait pu faire autrement que de les communiquer en répondant aux interpellations de ses collègues, que cependant par ces paroles avidement accueillis par la presse les ministres avaient été profon- dément blessés et demandé leur démission." Terwijl in dat stuk dus de volledige bekentenis stond, dat de Koning de bewuste woorden aan mij gezegd had, was er meer dan eens spraak geweest om in de dagbla- den dat gezegde als minder juist te doen voorkomen. Er vaardaging bij den Koning en met dat inzicht bragt ik het bij den directeur van 's Konings Kabinet, den Heer Van Rappard. (Noot van B. v. H.). 344 HERINNERIlVGEN. werd mij zelfs gezegd, dat de order reeds was gezonden om per telegraaf de woorden te doen ontkennen te Am- sterdam a) . Het bedoelde stuk las ik Donderdag. Woensdagavond werd gezegd en geloochenstraft, dat de Heer Luzac in den loop van den avond den Koning gezien had, — evenals de dikke Kempenaer. Donderdag. Des morgens ten 12 uur resumtie van het verslag tot 16 Maart. 3 uur. Vergadering publiek en daarna voorlezing van het stuk in de Tweede Kamer. Alle leden betoonden zich daarover voldaan. Des avonds ten 8 uur bragt ik het aan den Koning. ik zeide aan Z.M. dat hij zou bemerken, dat in dat stuk telkens gesproken werd van eene meerderheid en van eene minderheid; dat het niet meer gebruikelijk was de cijfertallen optegeven, maar dat ik het echter van belang achtte, dat de Koning wist, dat die meerderheid uit 46, de minderheid uit 7 of 8 leden bestaan had; dat ik niet behoefde te zeggen, dat die minderheid tot de meest a) Later werd mij door den Heer v. R. medegedeeld, dat hij bij den Koning geroepen was geworden en dat de Koning hem de verzekering gegeven had, nimmer aan mij gezegd te hebben, het zonder medeweten der Ministers gedaan te hebben, - en dat Z. M. bereid was zulks officieel te verklaren. Dat men daarop den Heer Lageman 1) had doen komen en men zoodanig dementi aan mij gegeven had opgesteld. Dat in dien tusschentijd de Heer V. d. Heym was gekomen en, door den Heer Baud en de beide V. Rappards van de zaak onderrigt, daartegen bedenking had ingebragt, - opmerkzaam had gemaakt op den gewigtigen stap, waarop de Voorzitter der 2e Kamer tot leugenaar verklaard zou worden en daarbij den twijfel had te kennen gegeven, dat ik zulk eene gewigtige gezegde van den Koning verzonnen zou hebben. Daarop werd besloten den Heer van Rappard, Directeur van het Kabinet, tot mij te zenden, gelijk ik vroeger optekende, en, hij teruggekomen, werd de voorgenomen officieele lochenstraffing verscheurd. 2) (Noot v. B. v. H.). 1) Mr. E. J. Lagemans, hoofdredacteur der Staatscourant. 2) Dit incident werpt een schel licht op de eigenaardige wan- kelmoedigheid des Konings in den aanvang van 1848. HERINNERINGEN. 345 liberale partij behoorde, en dat daartoe de Heer Luzac behoorde; dat het alsnu de aandacht van Z.M. niet zou ontgaan, van hoeveel belang het zou zijn, indien de voor- stellen, van regeeringswege aangeboden, in overeenstem- ming konden zijn met de denkwijze der meerderheid, daar toch op dit oogenblik het zoo wenschelijk was, dat de regeering zich met de volksvertegenwoordiging kon verstaan, daar de bestaande Grondwet hem de gelegen- heid niet gaf zich van de Kamer te ontdoen. De Koning antwoordde, dat hij deze zienswijze geheel met mij deelde, want dat hij het met de Kamer vinden moest, en verheugde zich overigens over de groote meer- derheid, waarmede dit verslag was vastgesteld. Alvorens te vertrekken zeide ik aan den Koning, dat het mij leed had gedaan overgebragt te hebben een woord — — „zonder voorkennis der Ministers" — —, dat Z.M. gewenscht had, dat ik liever niet gezegd had, maar dat, het duidelijk zoo verstaan hebbende, ik die woorden zoo gewigtig gevonden had, dat ik gemeend had niet te mogen verzwijgen, toen mijne Collega's mij ten dien aanzien interpelleerden. Dat ik mij toch niet ontveinsd had, dat die woorden juist geschikt waren, om de popu- lariteit van Z.M. te vermeerderen, gelijk de uitkomst ook getoond had, dat het geval geweest was ; — dat ik daar- om die woorden niet had mogen verzwijgen. Want dat daar, waar het gold te kiezen tusschen de populariteit en het belang van den Koning — en die der Ministers of der leden der Kamer, er voorzeker niet te kiezen was, daar de Koning alleen bleef en al het andere verdween. De Koning beaamde beide mijne gezegden; hij erkende I °. dat het mij onmogelijk was geweest om dat te ver- zwijgen, hetgeen hij mij gezegd had, op de interpellatie mijner Collega's, waarvan de Voorzitter de creatie was. Vervolgens dat daar, waar er kwestie konde zijn tus- schen het belang van den Koning die blijft en de minis- ters die verdwijnen, deze wel aan die van den Koning opgeofferd moesten worden. Dezen avond herhaalden zich de demonstraties op straat, die den voorigen avond hadden aangevangen. Ten I I % u. thuis komende, zag ik voor het paleis den Heer 346 IIERINNERINGEN, Van Bevervoorde 1), redacteur van de „Burger" en van de „Asmodee" door het zoo 2) voor het huis van den Heer Donker gevoerd, die zijn raam openschoof, met zijn doek wapperde, terwijl het getier en het geroep van de woeste bende niet ophield. Vrijdag Des morgens woonde ik verscheiden Commissies van 17 Maart. Rapporteurs bij. Ik begaf mij vervolgens bij den Engel- schen gezant. Deze wees mij in de eerste plaats de nota waarvan ik vroeger sprak. Vervolgens drukte ik hem op het hart, den Koning toch aanteraden, zich aantesluiten aan de meerderheid der Kamer en zich niet te wagen in de handen van het uiterst liberalisme, waarvan men meer en meer begon te mompelen. Ik meende, dat de Engel- sche gezant dit wellicht gevoegelijk kon doen als het belang van Engeland ook medebrengende, dat Holland zich staande hield. Dien dag had ik bij mij eenige medeleden ten eeten. Aan tafel ontving ik het Koninklijk besluit der benoe- ming van de Staats Commissie van vijf leden tot het ont- werpen der nieuwe wijzigingen der Grondwet en tevens tot het zamenstellen van een Ministerie. Dit besluit liet ik na den eeten voorleezen door den Griffier en verwon- derlijk was de diepe en treurige indruk, dien dit op allen met uitzondering van twee der negen voorstellers deed. Later werden mij betrekkelijk het gebeurde in die dagen nog gewigtige bijzonderheden medegedeeld. Nadat de mededeeling door mij aan de Kamer gedaan meer algemeen bekend was geworden, moesten de Mi- nisters wel aftreden en aan den Heer Van Rappard, Mi- nister van finantien, werd alstoen het voornemen van den Koning toevertrouwd, om, gelijk ook later geschiedde, het bewind over te dragen in handen der Commissie van vijf leden, die voorstellen zouden doen betrekkelijk een nieuw intestellen Ministerie. De Heer V. Rappard be- greep terstond al het gevaar daarvan; hij smeekte den Koning zulks niet te doen en maakte voor den Koning een geheel ander besluit op, namelijk de benoeming van 1) }hr. A. J. E. van Bevervoorde. 2) Sic! dour het gepeupel? HERINNERINGEN. 347 een Ministerie, waarin de Graaf Schimmelpenninck Bui- tenlandsche Zaken, van Rosenthal 1) Finantien, Bruce Binnenlandsche Zaken, Boreel Hervormde eeredienst zouden bekleeden. Maar dien avond kwam de tijding van den dood van Prins Alexander 2). De Koning verloor alle energie en het besluit, gelijk Donker het gesteld had, werd door den Koning onderteekend. De Heer van Rappard was hierover ten hoogste (gebelgd). Niet vóór Maandag, twee dagen daarna, werd hij door den Koning ontvangen met de woorden : „Rappard, ge hebt ook een volwassen zoon verloren. Gij weet wat men dan gevoelt. Hoe men dan te moede is." Ik had vele bezoeken; de verslagenheid was groot. Dienzelfden dag was ook de tijding van het overlijden van Prins Alexander gekomen, daarom had men dien avond, op uitnodiging der regeering, geen zoogenaamd vreugdebetoon op straat. Zaterdag Des morgens aanneming van vier wetten bijna zonder 18 Maart. discussie en met algemeene stemmen. Rappard gaf kor- telijks te kennen, dat zij den Koning hun ontslag hadden ingediend; dat de Koning dat had aangenomen, maar hen had verzocht, hunne ambtsbetrekking te blijven ver- vullen, totdat hij die aan anderen zou hebben kunnen opdragen, en dat de Ministers dit voorloopig in het be- lang van het Vaderland zouden doen, hoe reikhalzend zij ook hun ontslag verlangden. Na de vergadering had ik centrale zaken belegd tot besluiting der vraag, welken loop aan de werkzaamheden te geeven en te beslissen of men ook een reces zou voor- stellen. Ik deelde den leden mede, dat ten gevolge van het overlijden ik den Koning niet had kunnen adieeren, om van hem de voornemens der regeering ten aanzien onzer werkzaamheden te vragen ; dat ik weliswaar des morgens bij den Minister van Binnenlandsche Zaken geweest was, 1) Mr. J. T. H. Nedermeyer ridder van Rosenthal, lid der Tweede Kamer (Gelderland). 2) Prins Alexander, tweede zoon des Konings, was op het eiland Madeira overleden. 348 HERINNERiNGEN. om hem dezelfde vraag te doen, maar dat, gelijk het wel te verwachten de Minister gezegd had, dat in den interi- mairen toestand, waarin alles verkeerde, hij ten dien aan- zien niets kon beslissen. Een der leden der Centrale afdeeling hierop aanmer- kende, dat hij niet begreep, wat hij dan wel hier in 's Hage doen zou, vatte de Heer Luzac met veel warmte het woord op, betoogende dat het in de tegenwoordige oogenblikken onvergeeflijk zou zijn, indien de leden 's Hage verlieten; dat men van het eene oogenblik tot het andere niet kon weten wat er gebeuren kon; dat, indien de leden toch vertrekken wilden, men hen dit niet beletten kon, maar dat hij dan toch meende, dat de Voorzitter de verantwoordelijkheid niet op zich zou wil- len nemen om de leden te magtigen thans weg te gaan. Ik antwoordde bedaardelijk, dat ik van zijn gevoelen was; maar dat ik juist de zaak van zooveel belang geacht had, dat ik haar daarom in de Centrale afdeeling had gebragt. De andere leden opponeerden in denzelfden geest, maar hadden veel moeite om hun gevoelen te zeg- gen, daar de Heer Luzac zeer gemonteerd was en bijna altijd doorsprak 1). Dienzelfden middag mij bij mijn huis bevindende, ont- moette ik den Heer Donker. Hij vroeg mij : „Vat heb jelui van de morgen gedaan?" -- „De HH. hebben be- sloten en Luzac stond daar bijzonder op, dat wij bij elkaar zouden blijven ; maar waarvoor dient het, want wij hebben niets te zeggen. Asmodée regeert alleen op straat. — De groote moeite is slechts voor de HH. der Commissie, om zich van de Kamer te ontslaan, tenzij dat Asmodée ons uit elkander komt jagen en echter zal men zich van de Kamer wel verlangen te ontslaan, die nu slechts een hinderpaal moet worden, zedert men getoond heeft door de benoeming van de Commissie geheel uit personen, bekend van tot die kleine minderheid te be- hooren, waarvan het verslag spreekt, zich zoo weinig aan de meerderheid te storen. De Heer Donker antwoordde mij daarop, dat de Ko- 1) Luzacs zwak en licht bewogen zenuwgestel noopte hem weldra (Juni 1848), om zich geheel uit het staatkundig leven terug te trekken op 60-jarigen leeftijd. Hij overleed in 1860. HERINNERINGEN. 349 ving van zijn regt van Initiatief wel het gebruik kon maken, dat hij noodzakelijk achtte tot benoeming der leden dier Commissie; en vervolgens, dat de Kamer wel uitgenodigd was geweest, om hare denkbeelden te ken- nen te geven, maar dat de Koning zich nimmer verbon- den had die blindelings te volgen. Ik antwoordde op het eerste, dat men toch wel wist en wel op straat gezien had, hoe men op dat Initiatief gewacht had, zoodat het wel moeielijk was aantenemen, dat dat zoo spontanément uit den Koning was gekomen. En op het andere dat weliswaar de Kamer slechts uit- genodigd was geweest zijne denkbeelden te kennen te geven, maar dat, wanneer de Koning aan de Kamer zoo- veel vertrouwen toonde om haar op eene zoo ongewoone wijze het initiatief in dezen te geven, het dan toch niet vleiend voor die Kamer was, thans de uitvoering en de verdere behandeling der zaak uitsluitend over te geven aan mannen, die alle tot de kleine minderheid behoorden. De Heer Donker verwijderde zich met te zeggen : „ik zal God danken als ik hier van af zal zijn." Des avonds had ik vele bezoeken bij mij, cie gemoeds- gesteldheid was droevig. ZondagDes morgens verscheen de CourierBatavel),verhalende 19 Maart. hoe de redacteur den Koning reeds den Ben Maart ge- zien had en hem met zijn raad gediend had. Vervolgens predikende de vervolging der Ministers, zoo zij niet terstond aftraden, en (le herhaling der demon- stratien. De indruk van dien dag was allersomberst. Men leefde nu onder het bestuur van den Heer van Bever- voorde. De aftredende Ministers hadden dagelijks bijeen- komsten. Des avonds ontving de Heer De Jong(e) 2) zijn ontslag en werd voorloopig vervangen door den Heer Donker Curtius. MaandagDe benoeming van den Heer Donker gaf mij aanlei- 20 Maart. ding, om vroeg naar den Heer Luzac te gaan, teneinde 1) Ook van dit blaadje was Van Bevervoorde redacteur. 2) Mr. M. W. de Jonge van Campens Nieuwland, Minister van Justitie. 350 HERINNERINGEN. eens vertrouwelijk met hem te spreeken. Ik ving aan met hem te kennen te geven, hoe de loop, dien de zaken namen, mij diep bedroefd had. Dat het thans bleek, dat wij geheel leefden onder het bewind van den Heer v. Bevervoorde, -- dat het thans bleek, door wien er dwang op den Koning werd uitgeoefend ; dat diezelfde men- schen, die zich tot hiertoe bepaald hadden om vreugde te betoonen en ovatien toe te brengen aan hen die zij bewonderden, thans reeds plundering predikten, ten min- sten geweld en dat dit algemeen schrik verwekte, vooral omdat er tot hiertoe indedaad eene anarchie plaats vond. Dat die anarchie thans had opgehouden door de benoe- ming van den Heer Donker, waarover ik mij hartelijk verheugde, omdat ik hem een eerlijk en krachtvol man geloofde; maar — — en dat dit dan eigenlijk het doel van mijn bezoek was — — dat, terwijl ik verlangde, zoo- ver ik mij hiertoe in staat gevoelde, den Heer Donker te souteneeren, ik hem dan ook kwam vragen, of het niet mogelijk was een einde aan die provocatien te maken. Mijn rede werd mij door den Heer Luzac zeer euvel opgenomen. Het was zonderling, dat men hem kwam aanspreken over blaadjes, daar hij geheel vreemd aan was; dat hij die manifestatien had afgekeurd, maar dat hij merkte, dat hij verantwoordelijk werd gesteld voor al hetgeen er omging; hij die zijn gantsche leven niet anders gewenscht had als een afgezonderd leven te lei- den — — en hier verhaalde hij mij dien ganschen levens- loop — —; dat hij weliswaar den Heer Van Bevervoorde en De Kempenaer 1) bij hem had ontvangen, maar voor een zaak van gering belang; dat hij wel merkte, hoe velen hem verdacht hielden van eigen grootheid te zoe- ken; dat hij brieven in dien geest uit Amsterdam ont- vangen had, maar dat het hem onverschillig was wat men van hem ten dien aanzien zeide. Ik hernam, dat ik niet wist, wat men hem van Amster- dam schrijven kon, maar dat ik het beste bewijs gaf zulke denkbeelden niet te hebben met bij hem te komen. 1) Niet het Kamerlid van dien naam, maar de officier R. L. van Andringa de Kempenaer, over wien De Bosch Kemper, Gesch. van Nederland na 1830 III, 32 en de aanteekeningen bij die plaats en Colenbrander, Historie en Leven II, 195. en Colenbrander, Historie en Leven II, 195. HERINNERINGEN. 35 I Dat ik overigens geregtigd was te gelooven, dat hij als lid der Commissie en als één dergenen, die in hooge achting stonden bij de menschen, wel meenen mogt ook wel eenigen invloed bij hen te kunnen hebben; dat wan- neer ik dan als goede kennis, met welke ik dikwerf ver- trouwelijk gesproken had, — want vriend wilde ik dan liever niet zeggen, -- kwam zeggen, dat ik bereid was om het bestuur door hem te benoemen te ondersteunen, hem waarschuwende, welken treurigen indruk op mij en op allen gemaakt had, die wanorde op straat, ik dan voorzeker verwacht had beter begrepen te worden. Met veel omhaal van woorden werd mij hetzelfde her- haald, en ten slotte voegde hij erbij : „ik moest mij maar liever bij Donker begeven, dat was de Minister van Jus- titie, die moest ervoor zorgen, ja die had er ook reeds voor gezorgd." Ik hernam, dat ik zeer wel wist dat Donker de offi- cieele man was en dat, wanneer ik als President wat te vragen had, ik bij den Minister van Justitie gaan moest; maar dat ik dacht, dat hij evenals vroeger goed zou gevonden hebben, dat ik als Moreel tot Luzac opregt mijn gevoelen zeide. Ons gesprek had drie kwartier geduurd en was af- wisselend vriendelijk en bits geweest. Ons afscheid was echter wel, maar de indruk, dien het op beiden nagelaten moet hebben, is voorzeker onaangenaam geweest. Des middags kwam ik Donker tegen. I k zeide, dat ik mij verblijdde over zijne benoeming, want dat ik hoop- te, dat daarin een waarborg van handhaving van orde en rust en van repressie der opruiende Artikelen der Bevervoordsche bladen gelegen was. Even hartelijk be- antwoordde hij mij en voegde er bij : „Daar heb ik reeds voor gezorgd." Indedaad, de Burger, die 's avonds uitkwam, was wel hoogst ergerlijk, maar raadde reeds alle demonstra- tien af en predikte geduldige afwachting. Meer opmer- kelijk was de nieuwe houding der Arnhemmer, die ten eerste Bevervoorde in een bespottelijk daglicht stelde, en die ook niet meer van de Kamer sprak als van een ligchaam, waarvan men zich niet spoedig (genoeg) kon ontdoen. 352 HERINNERINGEN. Mijne medeleden, die in grooten getale bij mij kwamen, gaven hun vurig verlangen te kennen huiswaarts te keeren. Ik bestreed dit op grond dat, zoolang er geene nieuwe ministers waren aangesteld, wij indedaad zonder bestuur in anarchie leefden, en dat het pligt was om in die omstandigheden bij elkander te blijven bij de vele gebeurtenissen die dagelijks voorvallen en nog kunnen voorvallen. 21-24 Maart. Gedurende deze 3 dagen liepen er vele geruchten om- trent de vorming van een Ministerie. Volgens de dag- trent de vorming van een Ministerie. Volgens de dag- bladen was dat ministerie geheel gevormd en Graaf Schimmelpenninck werd steeds gezegd daarvan deel te zullen uitmaken. Intusschen was het niet vóór Woens- dagmorgen, dat hij uit Engeland aankwam en terwijl in de dagbladen ook de Heer Rijckevorsel 1) als Minister van finantien gedoodverfd werd, bleek het indedaad, dat men bij hem aanzoek gedaan had, en dat de reden van zijne weigering geweest was de drukke werkkring. Des morgens van den 24sten hadden wij publieke ver- gadering en in de Sectien onderzoek der beide Wets- voorstellen betrekkelijk de Verhooging der Hoofdstuk- ken 8 en io der Begrooting. De uitslag van het onder- zoek was, dat de afdeelingen meenden niet te kunnen onderzoeken, ten minsten niet te kunnen beraadslagen over die Wetsontwerpen, tenzij er een Ministerie ge- vormd was, aan wien men wist, dat men die credieten toestond. Ik meende daarin genoegzamen aandrang te vinden, om mij bij den Heer Donker te begeven en als eenig Mi- nister van het Ministerie hem bekend te maken met deze redenen, die voor de Tweede Kamer bestonden tot uit- stel der behandeling dier Wetten en tevens de dringende behoefte, die volgens het algemeen gevoelen bestond, dat er toch een bestuur optrad, daar er nu slechts één minis- ter was, terwijl de aftredende ministers geen wezenlijk gezag meer hadden. Het gevoel van die behoefte aan een krachtig bestuur werd nog te meer gevoeld daar juist dien dag de tijding der opruiing te Amsterdam en de wanorde, die daarvan 1) A. van Rijckevorsel Hz., lid der Tweede Kamer (Zuid-Hol- land). land). HEHINNEHINGEN. 353 het gevolg reeds was, algemeen bekend was en men het ergste vreesde. De Heer Donker verzekerde mij dit alles volkomen te voelen, zelfs zoo goed te beseffen, dat een bestuur uit één Minister bestaande geen bestuur was, maar dat hij zoozeer voelde, dat het zoo niet gaan kon, dat hij mij magtigde te zeggen, dat hij meende, dat er uitzicht was en gegrond uitzicht, dat er binnen kort een Ministerie geconstitueerd zou zijn, maar dat, indien er binnen twee maal 24 uren geen Ministerie geconstitueerd was, hij de taak die hij op zich genomen had zou neder- leggen. Des avonds had ik Centrale afdeeling belegd tot mede- deeling van het antwoord dat ik van den Heer Donker ontvangen zou. Daar werd besloten I°. dit antwoord eenigzins gewijzigd aan de leden medetedeelen tot aan- drang om ten minsten nog twee dagen bij elkander te blijven; 2°. morgen Zaturdag eene vergadering pro forma te beleggen, opdat de leden niet weg zouden loopen. Dien avond mij naar het Centraal begevende ontmoette ik den Heer Schimmelpenninck. Hij zocht met zijn zoon naar het huis, waar de Gouv. v. Cappellen gelogeerd was 1). Hij was wel eenigzins geboutonneerd, maar sprak mij toch bereid te zijn al zijn levensgenot, zijne krachten en zijn leven ten offer van het landt te brengen. Zaturdag 25. Des morgens ten 7/ u. meldde de zoon van den Graaf Schimmelpenninck zich bij mij aan mij vragende of zijn vader mij vroeg kon komen spreeken. Ten 9 uur ver- schecn deze reeds, en kwam mij kennis geven, dat het gisteren avond pas beslist was geworden, dat hij zelf met de vorming van een Ministerie zou belast worden. Hij sprak mij met het meest vertrouwen over al het gebeurde in de laatste (lagen, hoe de Koning hem dingsdag den 14. had laten vertrekken zonder hem openhartig over de zaken te willen spreeken. Dat hij den 19. te Londen de tijding ontvangen had onmiddelijk naar 's Hage te komen en tevens van den dubbelen last, dien de Koning aan de Commissie had opgedragen, namelijk om een Ministerie 1) Versta: waar de (oud-) gouverneur(-generaal) G. A. G. L. baron van der Capellen gelogeerd was. Over Van der Capellen in 1848 zie Colenbrander, Historie en Leven II 202. Bijdr. en Meded. LII. 23 354 HERINNERINGEN. aan den Koning voortedragen ; dat hij daardoor diep ge- troffen terstond het besluit genomen had wel naar Hol- land te gaan, maar aldaar aangekomen als eerste voor- waarde te stellen, dat die last der Commissie ingetrok- ken zou worden en zij zelve het voorstel daartoe ZOU moeten doen; dat hij dit als Conditio sine qua non moest stellen, want dat hij zich niet kon preteeren om daar stellen, want dat hij zich niet kon preteeren om daar toegevoegd te worden aan een Ministerie, daar de Corn- missie hem wel eene plaats in zou willen gunnen, dat hij daarentegen geheel en alleen zijn ministerie wilde vormen. -- Dat met dit vaste voornemen Woensdagmid- dag in 's Hage gekomen hij niet vóór Donderdag avond bij den Koning was toegelaten geworden, — dat hij als- toen terstond zijne voorwaarden gesteld had in een brief aan den Koning, welken hij mij voorlas en waarin drie aan den Koning, welken hij mij voorlas en waarin drie voorwaarden gesteld worden: I°. dat de intevoeren Grondwet op de Britsche ge- schoeid zoude zijn -- -- namelijk zelfstandig Ministe- rie -- -; 2°. dat het 2e gedeelte der last van de Commissie in- getrokken en hem opgedragen zou worden; 3°. dat hij geheel vrij in de keuze der leden van het Kabinet zou zijn. De Commissie, over deze drie voorwaarden geraad- pleegd, had volgens een daarbij overgelegd advies den Koning geadviseerd in die voorwaarden toetestemmen; dat hij alstoen de handen geheel vrij hebbende terstond verklaard had slechts twee der leden der Commissie in het Ministerie te kunnen opnemen en de Heeren Donker en Luzac daartoe had overgehaald; dat hij nimmer met den Heer Thorbecke zou willen zitten, die hem en zijn vader zoo schandelijk verguist had. -- Vervolgens sprak hij mij over de Ministerieele Combinatie, die dan ook tot stand is gekomen en over zijn verlangen, om, indien de stand is gekomen en over zijn verlangen, om, indien de besluiten nog geteekend konden worden, nog in de ver- gadering ten 2 uur te verschijnen, om aldaar als voor- zitter van den Raad met de andere Ministers te ver- schijnen. Hij gaf zijne hoop te kennen, dat hij bij de Kamer ondersteuning zou vinden, en zelfs van den aanvang af aan, en daarvan een bewijs in de zitting van dien dag (zou krijgen). HERINNERINGEN. 355 Ten dien aanzien antwoordde ik hem, dat die soort van betuiging van vertrouwen als bij acclamatie mij niet scheen te zijn overeen te brengen met onze gewoonten, maar dat ik eenige mijner intime leden kennis zou geven van de waarschijnlijke zamenstelling van het. Ministerie en hen uitnodigen om zoo zij aan de denkbeelden door den Heer Schimmelpenninck te uiten hunne goedkeuring konden geven, daarvan met eenige woorden te doen blijken. Dit voorstel geviel hem zeer en na ons geëindigd ge- sprek begaf ik mij dan ook bij de HH. Gevers 1), Schoo- nevelt, v. Twist 2) en v. Goltstein, en vond hen bereid om aan dit denkbeeld gevolg te geven. In den loop van mijn gesprek met den Heer Schim- melpenninck behandelden wij nog vele belangrijke pun- ten. Hij gaf mij te kennen dat hij meende zich voorloopig niet de finantien te moeten belasten, omdat hij vele con- nectien te Amsterdam had en meende daar geld gemak- kelijker te kunnen vinden dan wellicht anderen. Wat zijne finantieele plannen betrof, zoo sprak hij van geld optenemen ten laste van de Oost Indische Bezittin- gen, geheel het stelsel van den Heer v. den Bosch 3). Wat de accijnzen betrof, daarvan dorst hij nog niets te zeggen etc. De vergadering had plaats, de indruk van zijn rede was vrij gunstig; de uitdrukking van Britsche Constitu- tie wekte terstond de kritiek op. Zijn toon was tevens ten aanzien zijner Collega's, die hij telkens als zijne schepping voordroeg, wel wat aanmatigend. De Heer Kempenaar, dien ik een oogenblik sprak, weidde in lof uit over de scherpzinnigheid en het groote verstand van 1) Jhr. Mr. D. T. Gevers van Endegeest, lid der Tweede Ka- mer (Zuid-Holland). 2) Mr. A. J. Duymaer van Twist, lid der Tweede Kamer (Over- ijsel). 3) Herinnering aan de maatregelen, waarbij tijdens het minis- terschap van Koloniën van Johannes van den Bosch (1834—'40) Nederlandsche staatsschuld ten laste van Oost-Indië was gebracht (Colenbrander, Koloniale Geschiedenis III, 40). 356 HERINNERINGEN. den Heer Schimmelpenninck ! ! !, doch noemde Rijk 1) een onbegrijpelijk prul. Waartoe? In de Centrale afd. onmiddelijk na de vergadering ge- houden werd er besloten tot een nieuw onderzoek der Credietwetten overtegaan. Dit onderzoek had denzelf den avond nog plaats. Des avonds mij bij den Heer Sloet 2) bevindende, kreeg ik eene uitnodiging om deel van de Burgerwacht uitte- Zondag maken en den volgenden morgen vereenigde ons i o-tal 26 Maart. zich bij den Heer de Waal2). Dáár wees de Heer Elout ') ons op eenige bezwaren, die bij hem tegen de voorge- stelde actie bestonden; die werden door velen beaamd en de Heer Elout en ik namen toen op ons tot ophelde- ring ons bij den Gl. v. Gagern 3) en den Burgemeester te vervoegen ten einde opheldering te ontvangen. Alle onze bezwaren werden als gegrond erkend en daaraan toe- gegeven. Des avonds verkozen wij den Heer Roest 4) tot tien- man. Later ontving ik het driemanschap bij mij om vóór ons uiteengaan nog over eenige punten te spreeken en wel 1°. De noodzakelijkheid om een orgaan onzer meerin- gen in een dagblad te vinden. Ik sprak van mijne pogin- gen ten aanzien van de Haarlemsche Courant. Het aan- bod mij door den Redacteur der Amsterdammer gedaan. De Heeren Panhuys en v. Twist, boden zich aan om met den Heer de Bosch Kemper 5) en zoo mogelijk door hem 1) Vice-Admiraal J. C. Rijk, Minister van Marine. 2) Sloet, De Waal, Elout, ingezetenen van Den Haag: ze pre- cies te determineeren is niet wel mogelijk. Elout zal zijn Jhr. E. J. Elout van Soeterwoude, de partijgenoot van Groen van Prin- sterer; zoon van Mr. C. T. Elout. 3) Friedrich baron von Gagern, generaal-majoor in Nederl. dienst, provinciaal commandant van Zuid-Holland en gouverneur der Residentie. Zoon van Hans von Gagern, broeder van den duit- schen staatsman Heinrich von Gagern. 4) Eveneens een Hagenaar, die niet gemakkelijk kan geïdenti- ficeerd worden. 5) Jhr. Mr. Jeronimo de Bosch Kemper, redacteur van den Tijdgenoot. HERINNERINGEN. 357 met den Heer Verschuur 1) te aboucheeren om overeen- komstig dit denkbeeld te zien of men in zijn Courant geen orgaan onzer denkbeelden kon vinden. 2°. kwamen wij overeen geen bepaald besluit te ken- nen te geven betrekkelijk onze aanstaande handelwijze ten aanzien van het stelsel der verkiezingen. Des middags ten q.% had ik een onderhoud met den Heer Schimmelpenninck gehad, mij 1°. zijne tevreden- heid te kennen gevende over het gebeurde in de Kamer, — mij beloovende de stukken van Beantwoording voor de Credietwetten en mij met veel openhartigheid spree- kende over het ontslag van den Heer van Doorn 2) en over de suppressie van de publicatie van het Journal de la Haye. Maandag Ten één werd ik ten gehoore toegelaten bij den Koning 27 Maart. voor het rouwbeklag over den dood van Prins Alexander. Ik was geappointeerd tegelijk met den Voorzitter der le Kamer en de vier Grootofficieren der Kroon. De beide Voorzitters werden tegelijk en de eerste toegelaten. De Koning sprak in algemeene bewoordingen over de moeie- lijke omstandigheden, de aansluiting der natie aan de Kroon en de onbegrijpelijke daad van den Koning van Pruisen, die zonder raadpleging der andere vorsten zich als Benig hoofd van Duitschland verklaard had. De Heer v. Doorn dien ik aldaar ontmoette, zag er vrij ontdaan uit. DingsdagEen oogenblik onderhoud met den Heer Schimmel- 28 Maart. penninck betrekkelijk het voornemen ter wijziging der Accijnswetten op geslagt en gemaal. — Na de lange dis- cussie over de drie wetten verklaring betrekkelijk de voorgenomen wijziging. De leden worden nu in de ge- legenheid gesteld eenige dagen huiswaarts te keeren 3). 1) Niet te identificeeren. 2) Mr. J. H. baron van Doorn van Westcapelle, Secretaris van Staat, vice-president van den Raad van State. Bij hem had berust de opperleiding van het Journal de la Haye. 3) Tijdens dit reces tot 4 Mei hadden de eerste besprekingen en wrijvingen plaats in den boezem van het tijdelijk ministerie Schimmelpenninck, benoemd 25 Maart 1848. 358 HERINNERINGEN. III. 4 MEI—JULI 1848. 4 Mei. Hervatting der Bij mijn terugkomst van Waterland vond ik een briefje zitting na het van den Heer Schimmelpenninck mij verzoekende den reces van 28 Maart. volgenden dag bij den Koning te komen. Die uitnodiging mij door den Heer Schimmelpenninck overgebragt deed mij al spoedig begrijpen, dat de Koning mij over de zaken wenschte te spreken en wel op verlangen van den Heer Schimmelpenninck. Den volgenden morgen 4 Mei begaf ik mij bij Z.M. Deze nodigde terstond uit om te gaan zitten om over de zaken te spreeken. Z.M. ving aan met te zeggen: „Schimmelpenninck heeft u waarschijnlijk over den staat van zaken gespro- ken. Ik heb nu wel een homogeen ministerie, maar het denkt niet zeer homogeen omtrent verschillende gewig- tige punten der Grondwetsherziening en hierdoor zal ik wellicht in de groote moeielijkheid geraken van eene keuze tusschen twee stelsels te doen en zoo ik Mijnheer Schimmelpenninck moet verlaten, dan zal mij wel niets anders overblijven dan Mr. Thorbecke te nemen. Ik wenschte van U te weten, of ge ook reeds iets weet van de Kamer betrekkelijk het voorstel der Commissie." Ik antwoordde, dat de zienswijze mijner medeleden mij ten dien aanzien geheel onbekend was, dat geen der afwezende leden mij ten dien aanzien geschreven hadden, dat de leden die ik ontmoet had wel is waar sommige bezwaren hadden aangegeven, maar dat ik meende, dat enkelen zoo zeer gevoelden al het gewigt van de stem, die zij omtrent elke wijziging der Grondwet zou(den) moeten uitbrengen, dat ik bij allen bemerkt had de vrees zich voorbarig ten dien aanzien uittelaten. De Koning hernam, dat hij begreep, dat men bedenkin- gen tegen het voorstel had, b.v. tegen de inrigting der Ie Kamer en andere, maar dat het hem veel waard zou zijn te weten, of de bedenkingen bij de leden van dien aard zouden zijn, dat de leden daarvoor het voorstel zouden afstemmen. Ik zeide, dat ik meende, dat dit ook wel zou afhangen van den algemeenen toestand der zaken ook buiten Ne- HERINNERINGEN. 359 derland, dat de Kamer b.v. zich bepaaldelijk had uitge- laten tegen de direkte verkiezingen, en dat het mij echter niet onmogelijk zoude voorkomen, dat zoo in alle andere naburige staten direkte verkiezingen werden ingevoerd, de Kamer ook ten dien opzichte hare zienswijze wijzigde; dat zonder hier de meening mijner Collega's te willen vooruitloopen ik mij niet kon verbeelden, dat zij konden goedkeuren juist de voorgestelde inrigting der le Kamer, de bepalingen betrekkelijk het leger en het onderwijs enz. -- --- welke punten wij breeder behandelden —. Z.M. terugkomende op de moeielijkheid der door hem te doene keuze tusschen Schimmelpenninck en Thorbecke, voegde ik er nog bij, dat ik volkomen besefte al het moeielijke der keuze. Want dat ik begreep, dat in beide gevallen dezelfde moeielijkheid zich zou voordoen, name- lijk de moeielijkheid om personen te vinden. — Verlieten toch Luzac en Donker het bestuur, wie zou Schimmel- penninck dan ter zijde blijven staan, wie zou hij tot aan- vulling vinden krachtig genoeg om tegenover eene ge- heele vijandige drukpers, tegen de gantsche liberale partij (op te treden), die natuurlijk partij zou kiezen voor de aftredende Ministers; — dat tevens diezelfde moeielijk- heid om personen te vinden zich niet minder zou doen gevoelen bij de aftreding van Schimmelpenninck; dat de Commissie toch vóór de komst van Schimmelpenninck vruchteloos gezocht had een Ministerie samen te stellen en dat nu nog niet voor haar (mogelijk) zou zijn, daar zoo ik wel geinformeerd was bijna alle de leden dier Commissie thans zoo ingenomen waren tegen Thorbecke, dat het mij niet zou mogen verwonderen indien Luzac, Donker en Kempenaar allen weigerden met Item het be- stuur op zich te nemen. Dat dit vermoeden mij op het denkbeeld bragt, om de HH. Luzac en Donker onder het oog te brengen, dat, indien zij door niets toetegeven aan de denkbeelden van den Heer Schimmelpenninck diens aftreding bewerkten, zij dan volgens alle Constitutioneele beginselen èn den Koning èn hun land èn zichzelve verschuldigd waren de leiding der zaken op zich te nemen, hetzij met hetzij zonder den Heer Thorbecke en dat ik mij dorst vleyen dat dit vooruitzicht deze HH. en vooral Luzac huiverig zou maken Schimmelpenninck te zien aftreden. 360 HERINNERINGEN. Bij die gelegenheid over den Heer Thorbecke spree- kende, voegde ik erbij, dat het wellicht het beste middel zou zijn om — — zooals men zegt — d'user M. zou zijn om — — zooals men zegt — d'user M. Thorbecke que de le mettre a l'oeuvre; maar dat ik het steeds uiterst gewaagd vond zoodanig eene proef te ne- men, want dat één maal aan het hoofd van het bestuur hij zooveel kon losmaken en zooveel veranderingen in het Personeel van het bestuur brengen, dat het wellicht al spoedig onmogelijk zoude bevonden worden te her- stellen hetgeen hij gedaan zou hebben. De Koning kwam terug op de moeielijkheid van zijne positie en scheen als het ware raad interoepen. Ik voegde er dan ten slotte bij, dat daar de Koning mij wel ver- er dan ten slotte bij, dat daar de Koning mij wel ver- gunde mijn gevoelen te zeggen omtrent den toestand der zaken, het mij allerwenschelijkst voorkwam, dat de tegen- woordige Ministers nog zochten zich te verstaan en dat woordige Ministers nog zochten zich te verstaan en dat ik mij dorst vleyen, dat het vooruitzicht aan de Heeren Luzac en Donker geopend, dat bij aftreding van den Heer Schimmelpenninck zij gehouden zouden zijn een nieuw bestuur samentestellen hen wellicht wat rekke- lijker zou maken. De Koning zeide, dat hij den Heer Donker nog dien dag zou spreeken. Ons gesprek had YI uur geduurd. De Koning was kalm, maar scheen zeer verlegen. Hij sprak met veel bedaardheid over de zaken, zelfs over de bepaling, waar- bij de benoeming bij het leger bij de Wet geregeld zou bij de benoeming bij het leger bij de Wet geregeld zou worden. In dit gesprek vermeed ik den Koning aanteraden, den Heer Schimmelpenninck als een eenig en algenoegzaam redmiddel uit allen nood voortestellen; maar ik betoogde zooveel mogelijk de moeielijkheid om personen te vinden, zooveel mogelijk de moeielijkheid om personen te vinden, niet alleen bij de aftreding van den Heer Luzac en Don- niet alleen bij de aftreding van den Heer Luzac en Don- ker, maar ook bij een Ministerie Thorbecke; het gevaar om hem het bestuur toetevertrouwen en de bezwaren tegen sommige der bepalingen van het voorstel. De Koning was uiterst bedaard, vriendelijk en aan- hoorend. Den 5 Mei begaf ik mij bij den Heer Schimmelpen- ninck; daar ik door zijne tusschen komst bij den Koning HERINNERINGEN. 361 bescheiden was geworden, meende ik hem mede te kun- nen doelen de voornaamste bijzonderheden van mijn ge- sprek met den Koning. De Heer Schimmelpenninck zeide mij den Koning aangeraden te hebben, mij over den staat der zaken te spreken; dat die toch sedert mijn laatste gesprek met den Heer Schimmelpenninck, den 26 April gehouden, geheel veranderd was; dat namelijk het verschil van ge- voelen betrekkelijk vele punten in het voorstel niet ver- minderd, maar daarentegen veel grooter was geworden en dat, terwijl hij vroeger meende te kunnen rekenen op de meerderheid der leden van den Ministerraad, dit thans het geval niet was en bijna alle gewigtige bepalingen tegen zijn gevoelen aan aldaar beslist werden. De plot- selijke verandering van denkbeelden van den Heer Lich- teveld was daarvan de oorzaak. Deze had zijne instructies ten dien opzichte van Noordbraband en Limburg ontvan- gen. De Roomschen o.a. zagen al de voordeelen in, die zij uit het voorstel zouden kunnen trekken, en waren er warme voorstanders van. Deze onverwachte overgang van den Heer Lichteveld had ook die van den Admiraal Rijk ten gevolge gehad, die nu gezind scheen om datgene wat hij erkende niet goed te zijn goed te keuren. De Heer Schimmelpenninck zag dan ook al het moeielijke, het bijna onhoudbare van zijne stelling in; maar hij was niet gezind om toe te geven aan de republikeinsche of, gelijk de voorstellers het noemden, de verburgerlijkte grondwet van de Com- missie. Hij zoude niet wegloopen, maar liever aftreden dan zijn naam, zijn invloed te leenen om voorstellen en een grondwet tot stand te brengen, die indedaad niets anders is dan republikeinsche instellingen, in den aan- yang met een Koning aan het hoofd, weldra zonder Koning. Hij wilde niet de brug zijn om beginselen vast- testellen, die aan alle die menigvuldige Wetten, die vol- gens het voorstel later voorgedragen zouden moeten wor- den, eene geheele republikeinsche geest zouden moeten geven. In het eerst had de Heer Schimmelpenninck gemeend, dat de leden der Commissie, thans zijne medeleden van den Raad, gezind waren aan zijne billijke eischen toe te geven; maar verre van daar, had hij wat de Ie Kamer 362 HERINNERINGEN. betrof niets kunnen verkrijgen dan dat zij 6 in plaats van 3 jaar zitting zouden hebben. De benoeming der Officie- ren bij de Wet te regelen was zoo gebleven, de bepaling omtrent de godsdienst verergerd. Het is waar, na mijn gesprek van den Oen met den Koning hadden de HH. Luzac en Donker zich wel wat rekkelijker getoond, hetgeen hij toeschreef aan het voor- uitzicht, dat ik den Koning geraden had die HH. te ope- nen, dat bij de aftreding van den Heer Schimmelpenninck zij de verantwoordelijkheid op zich zouden nemen een nieuw bestuur zamentestellen. Ten slotte herhaalde de Heer Schimmelpenninck, dat hij voorzeker niet zoude wegloopen, maar waarschijnlijk zijn afscheid zou krijgen, en dat hij ook niet alles tot het uiterste zou durven drijven, omdat hij steeds vreesde, dat, wanneer het oogenblik zou gekomen zijn om met energie te handelen, de Koning beangst zou worden en hem zou afvallen. 12 Mei.Den 12 Mei werd ik weder bij den Koning ontboden. Z.M. liet mij weder zitten en ving aan met mij te zeggen, dat hij zich thans genoodzaakt had gezien tot het besluit te komen, om bij het bestaande verschil van gevoelen tusschen zijne Ministers partij te kiezen en niet gemeend had den Heer Schimmelpenninck te kunnen houden; dat deze zelf, zoo geene onmogelijkheid, dan toch groote moeielijkheid zag om een Ministerie te constitueeren. Deze mededeeling was zoo ingekleed, dat zij eene be- antwoording eischte. Ik meende die volledig te moeten geven. Ik antwoorde den Koning, dat ik begreep de groote moeilijkheden, die de Heer Schimmelpenninck ondervonden had en ondervinden zou om een Ministerie te constitueeren in den stand der zaken, daar telkens nieuwe gebeurtenissen de kracht der meer liberale leden van het Ministerie (kwamen) te versterken, en ook de Kamer het moeielijker maakte(n) om voor meer behou- dende beginselen te strijden. Dat dit de bijna eenparige wensch en het voornemen der Kamer geweest was bij het stellen der 15 punten, die door een zoo groote meer- derheid der Kamer waren vastgesteld; dat, toen de Ko- ning aan de kleine minderheid zijn geheel vertrouwen scheen geschonken te hebben, het voor de Kamer reeds HERINNERINGEN. 363 uiterst moeielijk geworden was meer conservatief dan de Koning te zijn. Dat vervolgens door het in druk uitgeven van het voorstel van de nieuwe Grondwet de positie der genen, die het als niet conservatief genoeg zouden willen bestrijden, uiterst moeielijk was geworden. Nu toch wa- ren de Roomschen ten eenenmale daarvoor gewonnen. Zij hadden nu ten eenenmale alles verkregen wat zij slechts wenschen konden en zouden dus geene middelen onbeproefd laten, alles op het spel (te) zetten, om die voorstellen in hun uitgestrektsten zin te zien aannemen, en dat, wanneer men dan tevens zag, dat èn 's Konings Ministers en gelijk de leden der Commissie verklaarden de Koning zelf die goedkeurde, het dan bijna onmogelijk werd om met eenige kans van welgelukken de gevaarlijke stellingen, die in het voorstel mogten zijn, te bestrijden. De Koning antwoorde, dat — in weerwil van het ge- zegde van de leden der Commissie — die goedkeuring van zijne zijde niet blijken kon uit de toezending van de voorstellen aan de Ministers, gelijk ik hem verhaalde dat de Heer Kempenaar in de zitting van gisteren beweerd had. Ik hernam, dat indedaad de redeneering van den Heer Kempenaar onjuist was, want dat de Koning wel geen anderen weg kon inslaan dan het aan het oordeel zijner raadslieden te onderwerpen, maar dat intusschen de verklaring van den Heer de Kempenaar eene groote beteekenis had, daar hij natuurlijk geacht moest worden zoo gesproken te hebben als lid der Commissie, — en dat natuurlijk alle dagbladen daarvan gretig gebruik zouden maken om bij den minsten wederstand van de zijde der Kamer weder te zeggen dat de Kamer zich hier mede alleen tegen de wenschen der natie verzette. -- — De woorden van den Heer de Kempenaar waren te gewigtiger tengevolge van de ongesteldheid van den Heer Luzac, die in zijne hersenen gekrenkt was, de Heer de Kempenaar bij besluit van 13 Mei tot tijdelijken Mi- nister van Binnenlandsche Zaken benoemd was, terwijl de Heer van Heemstra 1) later bij besluit den Heer Luzac als Minister van Eerediensten opvolgde. De Heer Schimmel- penninck werd bij besluit van 13 Mei door den Heer Ben- 1) S. baron van Heemstra, lid der Tweede Kamer (Friesland). 364 HERINNERINGEN. tinck 1), de generaal Nepveu door Voet vervangen. — — Dit gesprek met den Koning had plaats den 12 Mei terwijl reeds den voorigen dag — — 11 Mei -- — de Heer Schimmelpenninck in de Kamer had komen mede- deelen het verschil van gevoelen in het Ministerie ont- staan betrekkelijk verschillende punten van het voor- stel 2) . 13 Mei.Na de aftreding van den Minister Schimmelpenninck, dat bepaald werd op 13 Mei, werd de positie der 2e Ka- mer zeer onaangenaam. Zij had toch van hare sympathie voor den Heer Schimmelpenninck doen blijken. In hem zag men iemand, die geheel tevreden was met het Pro- gramma der Kamer van 13 Maart, in de aanblijvende Ministers daarentegen hen die zich er een genoegen van gemaakt hadden, om zich tegen over de Kamer te stellen en te steunen op de Ultraliberalen Schreeuwers. Bij de overbrenging der 12 Wetsvoorstellen liet de Heer Donker zich uit, dat dat onderzoek in de afdeelin- gen maar niet lang meer (moest) ophouden, dat hij aan- nam in twee dagen alle bedenkingen der Kamer te beant- woorden. Dit onderzoek in de afdeelingen ging echter met de gewone naauwgezetheid en toen na drie weken het on- derzoek afgeloopen en het verslag opgemaakt was ge- worden, besteedde de Heer Donker daaraan niet twee dagen maar twee weken 3). De Kamer was na de ontbinding van het Ministerie Schimmelpenninck 14 dagen uiteengegaan en bij de her- vatting der werkzaamheden (20) Juny waren dan einde- lijk die lang verwachte voorstellen ingekomen. Bij besluit van 13 Mei ontvingen alstoen de HEI. Schimmelpenninck en Nepveu hun ontslag en werden vervangen door den Heer Bentinck en GI. Voet, en daar- op had men het programma van 13 Mei voorgedragen 1) A. A. baron Bentinck, gezant te Brussel. 2) Het Journal verwijst hier naar p. 296 bijblad van het Journal. De inhoud van dat bijblad is hier ingelascht tot „Bij besluit van 13 Mei enz." 3) In het hs. staat verkeerdelijk: dagen. HERINNERINGEN. 365 door den Heer Donker. Na dien scheidde de vergadering alweder en kwam niet bijeen voor 20 Juny, wanneer de 12 Wetsvoorstellen tot verandering der Grondwet wer- den ingediend en voor ons als tijdelijke Ministers ver- schenen v. Bosse, Voet, Bentinck --- -- Luzac was 1) Na cle aftreding van den Heer Schimmelpenninck ging de Kamer 14 dagen uitéén en kwam niet voor den 20 Juni' weder bijeen. In die zitting kwamen de 12 Wets- voorstellen betrekkelijk de Grondweth. in. Intusschen was door (le aftreding van den Heer Schimmelpenninck de positie van de 2e Kamer zeer onaangenaam geworden. Zij had van hare sympathie voor (len Heer Schimmel- penninck doen blijken, omdat men hem als den meest conservatieve beschouwde, die zeer ingenomen was met het programma van de 2e Kamer van 13 Maart en dus niets meer verlangd zou hebben dan op de Kamer te steunen. -- De aanblijvende Ministers daarentegen, re- presenteerende de kleine minderheid der Kamer stelden er een genoegen in de Kamer te braveeren, die te kwet- sen, haar eene foutieve vertegenwoordiging te noemen 20 Junij.enz. Bij de indiening der 12 Wetsontwerpen liet de Heet- Donker zich even blufferig uit. De Kamer kon de ont- werpen zoo lang zij verkoos onderzoeken, daarover ver- slagen opstellen, maar hij zou die in twee (lagen beant- woorden. Maar eenmaal de verslagen ontvangen heb- bende, werkte hij daaraan zoo veel weekgin als hij (lagen bepaald had. Juli' 1848. Het onderzoek in de afdeelingen liep even geregeld als gewoonlijk, het was nauwgezet en leverde voor mijne herinneringen niets bijzonders op dan de behandeling van de vaststelling van het inkomen van de Kroon en de bepalingen betrekkelijk het regt van vereeniging die ik hier laat volgen. Bij de zoo belangrijke behandeling der voorstellen van Grondwetswijziging werd ik meer bijzonder betrokken in de onderhandeling betrekkelijk de vaststelling van het inkomen van de Kroon. Algemeen was het gevoelen der afdeelingen, dat zoowel in het belang der dynastie als van de schatkist de Civiele lijst verminderd moest wor- 1) Niet goed leesbaar. 366 HERINNERINGEN. den, doch wat hiervan gezegd mogt worden, het scheen zoowel bij den Koning als bij zijn Minister een vast be- sluit te zijn hieromtrent geen veranderingen in de regee- ringsvoorstellen te brengen. Bij het opmaken van het Voorloopig Verslag waren de bedenkingen betrekkelijk deze zaak zoo algemeen en zoo dringend, dat de rappor- teurs begrepen die in het verslag te moeten opnemen, tenzij de Koning kon goedvinden uit eigen beweging het regeeringsvoorstel te dien aanzien te wijzigen, maar werd hiertoe niet besloten dan 1) Ik werd verzocht deze zaak met den Minister van Binnenlandsche Zaken te behandelen, terwijl ik hem te- vens zou mededeelen de bedenking, gelijk die in het ver- slag zou voorkomen, zoo de Koning begreep aan dezen wensch der Kamer niet te kunnen toegeven. Lang bediscussieerden wij het punt, lang hield de Minister vol. Eindelijk vroeg hij mij, of ik meende, dat de Kamer er dan genoegen mede zoude nemen, indien de Koning het revenu der domeinen, welke hij thans genoot, weder aan den Staat afstond. Ik antwoordde, dat hij zelf wel kon begrijpen, dat ik niet kon instaan voor het gevoelen van mijn Collega('s), maar indien hij slechts mijn individueel gevoelen vroeg, ik mij voorstelde, dat de Kamer met dien afstand genoe- gen zoude nemen. Hij scheen zich dan ook met die schik- king te vleyen en even groot was mijn teleurstelling als mijn verdriet, toen hij mij den volgenden (dag) berigte, dat de Koning tot die schikking niet kon besluiten, doch dat de Minister van Justitie verzocht inlichtingen be- trekkelijk die zaak in de Centrale afdeeling te geven. Dit werd natuurlijk toegestaan, maar intusschen het Voor- loopig Verslag gedrukt gelijk bepaald was. De Heer Donker kwam in de Commissie van Rappor- teurs, doch lang niet op zijn gemak, ja zeer verlegen. Als een pleydooi betoogde hij hoe wenschelijk en billijk het was, dat de Koning dat geheele inkomen van een mil- lioen en bovendien het inkomen der domeinen behield. De rede was in 4 punten. Toen hij geëindigd had, zeide ik hem, dat de rappor- teurs deze zijne bedenkingen in de afdeelingen zouden 1) De rest van den zin ontbreekt. HERINNERINGEN. 367 overbrengen. Dat geschiedde dan ook, maar aldaar kwa- men de leden niet van hun gevoelen terug, en daar de Heer Donker verzocht had, den uitslag van het verhan- delde in de afdeelingen te kennen, werd hij uitgenodigd weder in de Commissie van Rapporteurs te komen. De Rapporteurs verzochten mij het woord te voeren. Ik deed intusschen opmerken, dat ik hiertoe slecht in staat was, daar ik de eenige was, die de bedenkingen der afdeelingen niet gehoord had, tenzij de rapporteurs goed- vonden, mij de gronden, door den Heer Donker aange- voerd te wederleggen volgens mijne zienswijze. Dit werd goedgevonden; ik deed dit overeenkomstig de nota en bij het eindigen vroeg ik aan de Rapporteurs, of zij er nog iets hadden bij te voegen. Op hun ontkennend ant- woord begon de Heer Donker ook weder mijn bedenkin- gen te wederleggen. Ik deed hem opmerken, dat eene discussie alhier tot niet veel leiden zoude, want dat ik hem slechts had medegedeeld de aanmerkingen der af- deelingen op zijne antwoorden. Hiermede liep dit plei- dooi af, doch niet de moeielijkheden voor. mij. Spoedig toch kon ik merken dat, -- terwijl ik in deze niets anders geweest was dan de tolk der denkbeelden in de afdeelin- gen geuit -- ik beschouwd werd als de leider dezer zaak. --- Gedurende 4 weeken werd ik niet ten hove ver- zocht en dit geheel in strijd met de aangenomen ge- woonte. Dit kwetste mij ; en omdat ik daarin zag eene miskenning van mijne bedoeling, daar ik niets anders beoogd had dan het wezenlijk belang van Vorst en dynas- tie, anderdeels omdat het niet paste, dat de Voorzitter der 2e Kamer op die wijze als het ware gestraft zou wor- den voor zijne handelingen als zoodanig. Om aan den verkeerden loop een einde te maken, maakte ik gebruik dat het algemeen Verslag betrekkelijk de Grondwet was opgemaakt, om mij bij den Koning te begeven. Ik meldde hem zulks, hoezeer dit wel niet bij- zonder nodig was, doch ik gedroeg mij zeer koel. Zoodra ik mijn bezoek geëindigd had, begaf ik mij bij den Heer de Kempenaar en zeide hem, dat ik hem kwam berigten, dat ik bij den Koning geweest was en hem tevens kwam verzoeken, dat wel in de Minister Raad te willen zeggen, maar erbij te voegen, dat ik alleen geweest was om Z.M. medetedeelen, hoe het met de werkzaam- 368 HERINNERINGEN. hedén stond; dat hij wellicht verwonderd zoude zijn, dat ik hem zulks verzocht, maar dat ik niet onopgemerkt had mogen laten, dat ik in vier weeken bij Z.M. niet was toegelaten, dat zulks geheel strijdig was met de gebrui- ken, en dat ik daartoe geen andere oplossing had kunnen vinden als dat 's Konings Ministers het raadzaam ge- vonden hadden den Koning aan allen invloed buiten dien van Zijne Ministers te onttrekken; dat dit wellicht zeer goed gezien was, maar dat ik dan ook van mijne zijde niet geacht wilde worden mij bij den Koning inte- dringen waar ik niet verzocht werd, en daarom den Mi- nister v. Binnenlandsche Zaken verzocht in den Minis- terraad kennis te geven van het eenige motief, dat mij bij den Koning gebragt had. De Heer Kempenaar toonde zich uiterst verbaasd over zoodanig eene veronderstelling — dat konde ik niet ge• looven -- etc. Ik hervatte, dat ik niets veronderstelde, niets geloofde, maar alleen eene daadzaak aanvoerde, die ik niet onopgemerkt mogt laten, namelijk mijn ver- wijdering van het hof, en dat die daadzaak mij tot pligt maakte te handelen gelijk ik thans deed en mij deed in- sisteeren, dat hij mijn gezegde aan den Ministerraad mededeelde. Ik verliet hem en na weinige oogenblikken ontmoette ik hem reeds heensnellende naar 's Konings Paleis. Ik begreep, dat hij mijn spel gespeeld had en vertrok on- middelijk naar buiten. Bij mijn terugkomst den volgenden morgen vond ik, dat eene uitnodiging ten hove voor den voorigen dag mij reeds was toegezonden geweest. De Heer de Kempenaar sprak ik in de vergadering. Terstond zeide hij mij, dat hij het zijn plicht geacht had ook den Koning mijn ge- sprek mede te deelen en deze betuigd had, dat zoo ik niet ten hove genodigd was geworden, dit louter toeval — de aankomst van vreemdelingen enz. geweest was. Den volgenden dag werd ik weder ten hove gevraagd, en daar er geene dames waren, nam de Koning mij naast zich. Terstond zeide hij mij : „Wel, ik heb met leedwezen gehoord, dat je gemeend hebt, dat ik boos op je was. Ik merkte wel, toen gij bij mij waart, dat je zoo heel anders was, zoo koel." was, zoo koel." Ik hernam : „Sire, ik mag niet ontveinzen, dat ik op- HERINNERINGEIV'. 369 gemerkt had, dat ik in langen tijd niet bij den Koning was verzocht geworden, en daar dit juist gebeurde, nadat wij die hevig onaangename zaak van de Civiele lijst be- handeld hadden, griefde mij het denkbeeld, dat U.M. wellicht kon gelooven, dat ik in deze zaak niet gehandeld had met het doel om te handelen in het belang van den Koning en van de dynastie." Met zijn gewoone innemendheid gaf de Koning mij de verzekering, dat hij zich steeds overtuigd hield, dat ik het goed meende en zoo bereikte ik met deze eenigste intrigue, waaraan ik mij gedurende mijn politieke loop- baan schuldig heb gemaakt, mijn doel: namelijk op eene indirekte wijze den Koning mijn ontevredenheid te doen kennen. Julij 1848,Bij de behandeling der Voorstellen van Grondwether- ziening werd ik ook nog direkt, hoezeer minder per- soonlijk, betrokken. Het was betrekkelijk het regt van Vereeniging. Dit onderwerp was eene diergeene die de meeste bezorgdheid bij de 2e Kamer opwekten, de meeste tegenkanting ontmoetten ; de bijvoeging der woorden van in loei belang der orde scheen wat de regeling betrof te beperkt. Kon het niet nodig zijn het ook nog aan banden te leggen onder andere opzichten? Men had het oog op kloosters enz. In een gesprek met den Koning had ik hem van deze tegenzin der Kamer gesproken en den volgenden dag werd ik ten hove verzocht en vond daar Donker en Lich- teveld. Na den eeten kwam Donker bij mij en zeide mij, (lat hij meende, dat de Kamer nu wel tevreden zoude zijn, want dat de regeering er nu in had toegestemd om er nog bij te voegen beperkt, zoodat het art. worden zou -- „wordt geregeld en beperkt in het belang" enz. Zoodra de Koning hoorde, dat Donker dit gesprek aan- ving, naderde hij met het kennelijk doel om de tegen- strijdige gevoelens te hooren debatteeren. Ik antwoordde Donker, dat de Kamer voorzeker het gewigt dier bijvoe- ging niet .zou miskennen, maar dat eigenlijk het bezwaar daar in lag, dat. die regetirig to beperking alleen een grond tgt hebben - beng v. } j e en rust -; de Heer Lichteveld, die ji4st dit wilde, vieeg mij daarop : „wet, wat zon Men vooraide vooranderet grand 6bit ltrnen inroepen?" Bijdr. en Meded. LII. ' 24 370 HERINNERINGEN. Ik hernam daarop: „Wel b.v. een motief uit Staathuis- houdkunde geput." Ik wilde toch niet den schijn hebben niet te durven uitspreeken hetgeen hij wel veronderstellen kon, dat velen onzer eigenlijk bedoelden. Donker draafde door, Lichteveld ook. Ik vond mij niet geroepen daar te pleiten, maar voorzag niet, dat een jaar later die zelfde Ministers eene wet tot beperking dier grondwettige vrijheid zouden voorstellen, die door de meeste behoudende leden der 2e Kamer als reactionnair afgekeurd zou worden 1). II. MINISTERIEELE CRISIS, SEPTEMBER-OCTOBER 1849. Den 17 Sept. was de opening der zitting der Staten- Generaal. Reeds den i8en vernam men, dat al de minis- ters, overtuigd dat zij op geene ondersteuning der 2e Ka- mer konden rekenen, hun ontslag aan den Koning had- den aangeboden en dat de Koning daarop den Heeren Donker en Ligteveld had opgedragen om hem hunne denkbeelden kenbaar te maken betrekkelijk de middelen tot zamenstelling van een Ministerie dat ondersteuning der meerderheid der ze Kamer zoude vinden. Dienzelfden dag -- -- den 18 — -- ging men over tot de verkiezing van candidaten voor het Voorzitterschap. Den tosten kwam ik van buiten terug tot verkiezing der leden van de Commissie tot beantwoording der troonrede en ik vernam : I. dat de Heer Donker den Heer Thorbecke en de Centrale afdeeling had uitgenodigd tot eene con- ferentie en dat de conferentie indedaad had plaats gehad in de 1ste afdeeling met de Heer Storm 2) van Nd. Bra- band ; 2. dat de Commissie van 't adres gemeend had zich in de tegenwoordige omstandigheden niet te behoe- 1) De periode tusschen Juli 1848. en September 1849, welke hier niet wordt besproken, omvat de verdere geschiedenis der Grondwet tot hare afkondiging op 3 Nov. 1848 en den strijd der meeningen tusschen Regeering en Tweede Kamer, welke ge- leid hebben tot de ministerieele crisis, behandeld in het tweede deel dezer „Herinneringen". deel dezer „Herinneringen". 2) Mr. L. D. Storm, lid der Tweede Kamer (Noord-Brabant). HERINNERINGEN. 371 ven te haasten met het opstel van 't Concept-adres. Ik vertrok dan ook weder naar buiten en kwam niet vóór Maandag den 24en terug om tegenwoordig te zijn bij de behandeling van 't Concept-adres in de afdeeling. De Heer Donker zeide mij op de vergadering, dat hij zeer wenschte mij te spreeken, dat hij daartoe reeds vruchteloos bij mij geweest was en verlangde dat ik hem daartoe een uur zou bepalen. Ten 3 begaf ik mij bij hem. Hij ving aan met mij over (le moeilijkheid te spreeken der taak die hem was op- gedragen, namelijk om den Koning raad te geven betrek- kelijk de samenstelling van een Ministerie dat ondersteu- ning bij de 2e Kamer zou kunnen vinden. Hij had daar- over reeds met anderen geraadpleegd, hij wenschte ook daaromtrent mijn gevoelen te kennen. Ik zeide, dat ik niet beter zou verlangen dan hem hieromtrent eenig be- paald gevoelen te kunnen geven, maar dat het mij bijna onmogelijk scheen eenige zekerheid te hebben omtrent hetgeen de 2e Kamer duurzaam zou willen ondersteunen, dat de Kamer nog geen systema, geene beginselen had gemanifesteerd, even weinig als de regeering dit gedaan had; dat in de Kamer geene partijen bestonden aan welke men het bewind kon opdragen; dat er slechts een per- soon in de 2e Kamer was, die wezenlijk eenigen invloed had, die van een bepaald getal stemmen beschikte en die, zich steeds bij elke gewigtige gelegenheid tegen de regee- ring verklarende, met behulp van afwisselende majori- teiten bijna elk ministerie onmogelijk zou maken, waar- van hij geen deel zou uitmaken; dat de natuurlijke weg zou zijn, hem dus het ministerie en de samenstelling daarvan optedragen. Dat ik mij intusschen niet ontveins- de de groote bezwaren die zich daartegen opdeden ; dat het hoogst gevaarlijk kan geacht worden hem het bewind op te dragen; want dat hij in korten tijd zeer veel kon losmaken, dat naderhand niet meer hersteld zou kunnen worden; dat de opdragt van het bestuur aan de Heer Thorbecke echter, hoe groot nadeel het ook mogt hebben, mij toescheen bijna onvermijdelijk te zijn. De Heer Donker, wiens gesprek even gelijk meestal vrij, gemaklijk en openhartig was, stemde geheel met mijne denkbeelden in. Een bestuur zonder den Heer Thorbecke zou waarschijnlijk niet duurzaam zijn, en de 372 HERINNERINGEN. Heer Thorbecke Minister en indedaad hoofd van het be- stuur te maken scheen hem ook vol gevaren toe; — om den Koning niet geheel overtelaten in de handen van Thorbecke, zoo men wellicht tot hem mogte overgaan, had hij echter gemeend, de last die hem door den Koning was opgedragen, niet te mogen afwijzen, hoezeer hij van den aanvang het bijna onmogelijk had geacht deze zaak tot een goed einde te brengen en hoezeer het ook oneigen- aardig moest toeschijnen, dat hij afgetreden minister en Lichteveld lid van het aftredende ministerie daarmede belast werd. Een gunstige omstandigheid had zich echter geopen- baard, namelijk een onbeschrijfelijke begeerte van den Professor om Minister te zijn. Dit had zich duidelijk geopenbaard bij het lange gesprek, dat hij den 2o. met den Heer Thorbecke gehad had, waarbij deze zich zelf niet ongenegen had verklaard, ten minsten niet ver van zich had verworpen, het denkbeeld van een Ministerie van Coalitie, bv. V. 1) met J. C. Baud enz. ; doch ook de moeilijkheden van zoodanig Ministerie van Coalitie kon men zich niet ontveinzen. Men kon nog niet teruggaan tot de mannen van het voorig bestuur — als b.v. v. Doorn —. V. d. Heim zou wellicht mogelijk zijn; maar waar vond men knappe menschen; de geheele Ie Kamer b.v. leverde niet op dan gevlei. Ik kon mij niet beletten met een enkel woord te zeggen, hoe het mijns inziens daar om te betreuren was, dat J. C. Baud geen lid der re Ka- mer geworden was; dan zou hij den doop der nieuwe orde van zaken ontvangen hebben. „Dit kon immers niet" hernam de Heer Donker „na het schrijven van den Heer Baud tegen Kruseman en de be kentenissen daarin voorkomende" 2). Neen slechts één spijt van dien aard had de Heer Donker, ééne zaak wou hij zich niet vergeven en deze had hem steeds gekweld en kwelde hem nog: dat was namelijk, dat hij de handen geleend had aan het denkbeeld van Schimmelpenninck om van Doorn uit den Staatsraad te verwijderen. Lang 1) Er staat V., hoewel men Th(orbecke) zou verwachten. 2) Toespelingen op Baud's brochure van 1848: Het ontslag van J. D. Kruseman als directeur-generaal van financiën in Nederl. J. D. Kruseman als directeur-generaal van financiën in Nederl. Indië. Indië. HERINNERINGEN. 373 had hij daartegen gestreden met Luzac, doch eindelijk hadden zij er beiden in toegestemd. Dit had hij zoozeer gewenscht te herstellen, doch dat was hem niet mogen gelukken. Telkens kwamen wij echter terug op den moei- lijken toestand van zaken. Wij dachten daarover zoo éénstemmig, dat wij ons als het ware in dezen ook van geen nut konden zijn. Wij zagen dezelfde onoverkomelijke hinderpaal en wisten daar niet over te komen. Ons gesprek duurde intusschen bijna 2 uur en even als na ieder gesprek met den Heer Donker overtuigde ik mij, dat hij ter goeder trouw was, dat hij in deze geen personeelijke inzichten had en niet kon ver- langen weder aan het bestuur deel te nemen. Het crediet van den Koning had op deze zienswijze geloof ik grooten invloed. — De voorige Koning liet vele moeilijkheden en onaangenaamheden aan die ministerieele betrekking ver- bonden, vergeeten door zijn vriendelijkheid, door het deel dat hij daarin nam door daarbij moed intespreeken. Maar met dezen Koning moest men strijden, in de Kamer zich afbeulen; en aan het Depart. zich afzagen en in den Ministerraad en dan nog allerhande .....1) aanhooren. Na dit lang gesprek, waarin er geen spraak van mij was en ook indedaad niet zijn kon, omdat de Heeren Donker en Lichteveld zich tot hiertoe alleen bepaalden om denkbeelden aan den Koning te kunnen mededeelen be- trekkelijk de samenstelling van een Ministerie, vernam ik vooreerst niets meer. Bij mijne komst in 's Hage den voorigen avond had ik de Heer v. Hall in de Club ontmoet. Hij zeide mij te moeten spreeken. Hij bragt mij thuis en dat had eene langdurige nachtelijke wandeling ten gevolge. Hij deelde mij mede, dat de Heer Lichteveld de voorige dag bij hem geweest was, bij hem den Heer Van Goltstein had aan- getroffen, dat zij een lang gesprek te zamen gehad had- den, waarbij gelijk de Heer v. Hall het deed voorkomen de Heer Lichteveld vooreerst raad aan hem en aan den Heer v. Goltstein had komen vragen en dat wellicht het denkbeeld daarbij was geweest v. Hall zelven te polsen, in hoeverre hij aan hit nieuw te zamensteflen Ministerie 1} Opengelaten. 374 HERINNERINGEN. deel zoude willen nemen. Maar van den aanvang af aan had van Hall verklaard, dat men volstrekt niet om hem moest denken; dat hij vast besloten had geen ministerie te willen op zich nemen, maar nu verzocht van Hall mij dan ook dat ik mijn vrienden dan toch nu ook wel zou zeggen, hoe hij ten gevolge der verklaringen genoegzaam bewezen had, dat hij volstrekt geen minister meer zijn wilde. Het was mij duidelijk dat hij zich van de zijde van Lichteveld verwacht had op eene stellige uitnodiging om deel van het bestuur uittemaken en dat, toen die uitnodi- ging niet kwam, hij de eer aan zich had willen houden, door ongevraagd te verklaren, dat hij bepaald was niet aantenemen hetgeen hem indedaad niet aangeboden was geworden. In die gedachte werd ik niet weinig versterkt, toen hij mij de volgende dag zeide Lichteveld ontmoet te hebben en hem nogmaals stellig verklaard te hebben, dat men toch niet meer aan hem moest denken. Ik vroeg hem zeer eenvoudig, of men hem dan nu voorstellen gedaan had, doch daarvan was geene kwestie. Te midden van alle de duizenderley gesprekken werd het adres van antwoord den 24. Sept. aangenomen bijna zonder discussie uit hoofde der aftreding van het Ministe- rie, en dienzelf den dag vertrok ik naar buiten. rie, en dienzelf den dag vertrok ik naar buiten. Velerlei losse geruchten en allerlei tijdingen uit 's Ha- ge werden ons medegedeeld betrekkelijk de waarschijn- ge werden ons medegedeeld betrekkelijk de waarschijn- lijke zamenstelling van het Ministerie. Eindelijk vernam (ik) — — den 5 Oct. — —, dat de HH. Donker en Lichte- veld hun mandaat tot samenstelling van een Ministerie, of het aangeven van denkbeelden dienaangaande, hadden overgedragen aan de Heeren Thorbecke en v. Rosen- thal 1) . Den 6. October ontving ik te Waterland een brief van den Heer v. Rosenthal slechts van weinig regels, een beroep doende op mijn vriendschap en vaderlandsliefde tot uitnodiging om onmiddelijk in 's Hage te komen en mij aldaar bij den Heer Thorbecke te vervoegen, die een gesprek met mij wenschte te hebben. In de gewigtige omstandigheden waarin wij verkeer- 1) Zie boven blz. 347 noot 1. HERINNERINGEN. 375 den meende ik aan de uitnodiging hoe zonderling ook gehoor te moeten geven. Ik begaf mij onmiddelijk naar 's Hage en vond alleen een briefje van den Heer v. Ro- senthal om mij te zeggen, dat dringende omstandigheden hem noodzaakten naar Arnhem te vertrekken, doch dat hij mij zijn verzoek herhaalde bij den Heer Thorbecke te begeven. Ik deed zulks, hoe vreemd het ook was, dat de Heer van Rosenthal, ten wiens gelieve ik gekomen was, juist vertrokken was. Waarom zulks? Moest de Professor de gelegenheid ge- geven worden, om naderhand van ons gehouden gesprek te maken wat hij wilde? Deze gedachte deed mij nog meer op mijne hoede zijn. De Heer Thorbecke ontving mij zeer beleefd. — ik zoude reeds weten, dat hij zoo geheel tegen zijne ge- dachte aan gemengd was geworden in de moeilijkheden betrekkelijk de zamenstelling van een Ministerie. Intus- schen wist hij niet, of ik met alle omstandigheden bekend was en nu bood hij mij aan mij ten dien aanzien op de hoogte te stellen. Hij begon ab initio, — de eerste samenkomst met den Heer Donker en verdere gesprekken zonder uitkomst, totdat verleden Donderdag de 3o de Heer Donker geheel onverwacht hem had verzocht zich met den Heer v. Ro- senthal te willen belasten met het voordragen van een ministerie; de lijst intusschen zou wellicht nog door de Heeren Donker en Lichteveld aan den Koning aangeboden worden; dat was een vorm waaraan de Heer Thorbecke hechte!!! Intusschen had de Heer Thorbecke zich niet aan de hem opgedragen taak willen onttrekken, hoezeer hij aan die zaak vroeger nimmer gedacht had; hij had toch bezig- heden genoeg om aan zoo iets ongeroepen te denken. Nu echter moest hij zich daarmede wel onledig houden, met de vorming van een Cabinet; dat de Heer v. Rosenthal daartoe medegeroepen was en van dat Kabinet deel zou uitmaken was hem welgevallig; hoezeer toch de Heer v. Rosenthal wel soms wat wijfelend in zijn denkbeelden geweest was, zoo bezat hij zoovele aanprijzenswaardige hoedanigheden, dat het hem aangenaam zou zijn hem naast hem gezeten te zien. Bovendien zou dan de Heer v. Rosenthal toch wel een 376 HERINNERINGEN. volkomen gerustheid geven aan hen, die hem zelven ver- dacht hielden — hij wist intusschen niet regt waarom — voor te snelle vooruitgang te zijn. Wat nu de overige departementen betrof, daarvoor had hij gedacht voor Kolonie(n) aan V. Swieten 1) of Stein Parvé 2), voor Marine aan Hugenholtz; de Heer v. Swieten uit aanmerking van zijn geschrift, de Heer Stein Parvé als aangeprezen door den Heer v. Hoevell 3). Hugenholtz 4) was hem als lid der Kamer zeer wel be- vallen. De Heer Donker had hem nu ook wel gesproken van den Heer J. C. Baud als Minister van Kolonien, doch het scheen hem onmogelijk om terugtekeeren tot de welbe- kende denkbeelden van dien staatsman. Maar er bleef nu nog over de vervulling der betrekking van Minister van Buitenlandsche Zaken, en daaromtrent kon ik de samenstellers van het nieuwe ministerie zeer behulpzaam zijn met hen aan te wijzen onder de Neder- landsche diplomaten den persoon, die ik daartoe het meest geschikt achte; dat natuurlijk daartoe wel het eerst in aanmerking gekomen was de Heer Lichtevelt die gelijk hem gezegd was geworden zeer goed bij de vreemde diplomaten gezien was, dat hij ook vroeger niets tegen de keuze van den Heer Lichteveld zou gehad hebben, die alsAdvokaat-Generaal den naam had van zeer vrijzinnig te zijn; maar dat de Heer Lichteveld als lid van den Raad van Staten en vervolgens als Minister zich anders getoond had en dat hij meende, dat bij het gewig- tig werk dat het nieuwe ministerie wacht, namelijk het voorstellen der organieke wetten, men wel vooruit over- tuigd moest zijn, dat men eenstemmig dacht. 1) Jan van Swieten, officier in het N.-I. leger, juist na den dood van Michiels opgetreden als commandant der 3de Bali-expe- ditie en bij keuze tot kolonel bevorderd. Het bedoelde geschrift van Van Swieten is: Krijgsverrichtingen tegen het eiland Bali in van Van Swieten is: Krijgsverrichtingen tegen het eiland Bali in 1848 (1849). 1848 (1849). 2) Steyn Parvé, gerepatrieerd 0.-I. ambtenaar, schrijver van: Het Koloniaal monopoliestelsel nader toegelicht (1851). 3) W. R. baron van Hoevell, de bekende koloniale hervormer, in 1849 tot lid der Tweede Kamer gekozen. 4) J. T. ter Bruggen Hugenholtz, zeeofficier, sedert Februari 1849 lid der Tweede Kamer. HERINNERINGEN. 377 Ik sprak hierop voor het eerst en zeide, dat ik de waar- heid van deze laatste opmerking gevoelde, maar dat ik niet kon ontkennen, dat mijn eerste denkbeeld was ge- weest, dat in de tegenwoordige omstandigheden een mi- nisterie van Coalitie wellicht raadzaam zou geweest zijn ; dat men zich toch niet ontveinzen kon, dat een groot gedeelte der natie, vooral in Holland en meer bepaaldelijk in Noord-Holland, en vooral te Amsterdam, zeer con- servatief was, dat het voor ieder nieuw samentestellen bestuur van belang was, die partij niet tegen zich te hebben en dat, om ook die partij voor zich te hebben, ik gemeend had, dat het wenschelijk zou zijn, dat in dat nieuwe bestuur eenige personen zouden opgenomen wor- den, die die partij geheel zoude gerust gesteld hebben. Dat mijn gedachte in dien zin gevallen was op den Heer Bruce, maar dat ik echter met den Heer Thorbecke er- kennen moest, dat zoodanige samenstelling zijne bezwa- ren zou opleveren bij de voorstelling der organieke wet- ten. De Heer Thorbecke kwam krachtig op tegen het denk- beeld om Bruce in het Ministerie te roepen. Hij had wel is waar de regeering in der tijd bestreden, maar hij was daarom niet liberaal etc. etc. etc. Onze argumentatie dreef op dat geert eenigen tijd rond, doch nu op de beantwoording komende der vraag, die mij was voorgesteld, of ik namelijk onder onze diplo- maten iemand kende geschikt om de post van Minister van Buitenlandsche Zaken te vervullen, verklaarde ik hem zoodanigen niet te kennen. Een persoon kon mijns inziens slechts in aanmerking komen, dat was Heecke- ren 1), maar tegen die keuze bestonden er dan toch ook bedenkingen. Wat Gericke 2) betrof — — want dezen had Thorbecke mij genoemd als voornamelijk bij hem in aan- merking gekomen, omdat hij er geen anderen kende en deze hem vroeg(er) bekwaam was voorgekomen — —, zoo zeide ik niet aan zijne bekwaamheid te twijfelen, maar deed als toch opmerken, dat het niet gebruikelijk was aan het hoofd der diplomatieke aangelegenheden te stellen 1) Vermoedelijk j. D. B. A. baron van Heeckeren van Bever- waard, destijds gezant te Weenen. 2) Mr. J. L. H. A. baron Gericke, legatieraad te Parijs. 378 HERINNERINGEN. iemand, die in diplomaticis slechts tot eene inferieure betrekking, namelijk die van secretaris of raad van legatie gekomen was. De Heer Thorbecke scheen dat niet te gekomen was. De Heer Thorbecke scheen dat niet te gevoelen. Intusschen liep ons gesprek dat ruim I% uur geduurd had ten einde. Wij waren wederzijds zeer beleefd geweest, wij hadden elkander goed aangehoord -- ik had overigens weinig gesproken -- Mevrouw Thorbecke was daarbij tegen- woordig. Zij wachte. Wij scheiden allervriendelijkst. Ik bleef het overige van den dag in 's Hage en den volgenden morgen schreef ik een briefje aan den Heer v. Rosenthal, waarin ik hem niet onduidelijk mijne ver- wondering te kennen gaf, dat terwijl hij mij uitnodigt om in 's Hage te komen, hij juist denzelfden morgen naar Arnhem vertrokken was, terwijl de Heer Professor mij niets anders te vragen had gehad dan iets hetwelk ik den Heer van Rosenthal met twee woorden per brief had kunnen beantwoorden en dat dus voorzeker geen reis naar den Haag noodzakelijk maakte. Ik schreef hem dit voornamelijk om te constateeren vis à vis van den Heer v. Rosenthal, dat mij geen schijn van propositie van eene portefeuille aan mij door den Heer Thorbecke geschied was. Dezen brief beantwoordde de Heer v. Rosenthal bij zijn terugkomen in 's Hage, duizend jammerklagten, dat hij genoodzaakt was geweest zoo te handelen. Geen denk- beeld om mij te ontloopen, maar allergewigtigste bezig- heden hadden hem in Arnhem geroepen. Intusschen hield hij zich voor, om zoo noodig nader weder een beroep op mijn vaderlandsliefde en vriend- schap te doen. Dit bleef niet lang uit, den I2en Oct. ont- ving ik een nieuw schrijven van den Heer v. Rosenthal bijna eensluitend met die van den 8sten, weder een beroep doende op mijn vaderlandsliefde en vriendschap en mij dringende om onmiddelijk in 's Hage te komen met den eersten spoortrein. Ik antwoorde ditmaal afwijzende. Die eensluidendheid van den brief toonde mij genoegzaam aan, dat de omstandigheden nog dezelfde waren; waarom dan naar 's Hage gekomen, daar ik dan toch niemand aan de hand wist te doen? Had ik intusschen het minste HERINNERINGEN. 379 denkbeeld, dat mijn komst eenig nut kon doen, ik zou niet aarzelen overtekomen, maar in de hachgelijke om- standigheden waarin ons ongelukkige vaderland zich be- vond, voelde ik te wel, dat ik noch met raad noch met daad behulpzaam kon zijn. Deze brief, terstond afgezonden, ontving de Heer v. Rosenthal in den loop van den ochtend en hoe groot was niet mijne verbazing, toen 's avonds 7 uur ik een bel hoorde en men mij belet vroeg voor den Heer v. Rosen- thal. In den salon ontvangen sprak hij al zuchtend en ker- mend van de slavenketen, die hij moest torschen, doch daarna naar mijn vertrek gegaan zijnde, kwam hij ter- stond met zijn voorstel en aanbod van de portefeuille van Buitenlandsche Zaken aan. Maar hij moest dan aan- vangen met mij den ganschen loop van zaken mede te deelen; dit was hij zichzelven verschuldigd enz. enz. Zoodra hem met den Heer Thorbecke de zamenstelling van een ministerie was opgedragen, was zijn eerste denk- beeld geweest, dat ik de eenige persoon was, aan wien het Ministerie van Buitenlandsche Zaken behoorde op- gedragen te worden; ik wist overigens, hoe het altijd zijn hartelijke wensch was geweest, dat ik toch plaats zou nemen in ieder ministerie, waarvan hij deel zou uit- maken. Doch tegen de verwezenlijking van dezen wensch hadden zich al aanstonds twee bezwaren opgedaan : I°. — -- hij wilde hier met de grootste oprechtheid spre- ken — -- de Heer Thorbecke acht, dat ik te retrograd in mijne denkbeelden was en had daarom bezwaren tegen mijne benoeming; 2°. Er moest in het Ministerie een Roomsch element zijn. Thorbecke, Rosenthal, v. Bos- se 1) -- — want deze bleef aan finantien — — waren zulks niet. Voor Kolonien meende men er geenen te kunnen vinden en Buitenlandsche Zaken bleef dus alleen over, want eerediensten werden gesupprimeerd. In die denkbeelden had men de verschillende personen genoemd, die nu tot vervulling dier beide betrekkingen in aanmer- king (kwamen). Thorbecke stelde nu tot Minister van Koloniën v. Swieten voor, maar Rosenthal had verklaard met dien 1) Mr. P. P. van Bosse. 380 HERINNERINGEN. persoon niet te willen zitten. Rosenthal van zijn zijde had voor Buitenlandsche Zaken voorgesteld Lichtevelt, maar Thorbecke op zijn beurt had verklaard, met dezen geen minister te willen zijn. Nu had men zich geadres- seerd aan de HH. G. L. en J. C. Baud, om hen te vragen of zij niemand aan de hand konden doen voor het Minis- terie van Kolonien. Beiden hadden afgeraden een 0.T. ambtenaar te nemen, maar hoe zonderling, beiden had- den aangeraden liever een hooggeplaatst ambtenaar al- hier, b.v. een lid van den Raad van Staten, en nu was men op de gedachte van Sonsbeek 1) gekomen; deze had zich daarvoor aller hupscht doen vinden en zoo was het Roomse element gevonden en de handen waren meer vrij voor Buitenlandsche zaken. Doch inmiddels had men reeds aan Gericke geschreven; deze was nu overgekomen en dezen had men afgevraagd, wien hij wel het meest geschikt achte om het Ministerie van Buitenlandsche Zaken op zich te nemen. Deze had terstond den Heer v. Heeckeren genoemd, doch de Heer v. Rosenthal had daarop geantwoord, dat hij dien heer kende en achte, dat deze keuze hier te lande een slecht effect zoude doen. Maar, hervatte de Heer v. Rosenthal, in aangename Maar, hervatte de Heer v. Rosenthal, in aangename scherts, wij behoeven ons met de vorming van een mi- nisterie niet meer onledig te houden, het publiek heeft dit gedaan voor ons. Die en die zijn benoemd en ook de Heer Gericke als Minister van Buitenlandsche Zaken. De Professor voegde er nu bij : „wel Mr. Gericke, wat zoudt gij daarvan wel zeggen?" En deze na de noodige compli- menten antwoord, dat zijns inziens de schikking nimmer opgedragen kon worden aan iemand die gelijk hij slechts een inferieure betrekking in de diplomatie vervuld had. Na deze weigering kwam nu de Heer v. Rosenthal op mij bij den Heer Thorbecke terug. Deze had daarop op- gemerkt, dat mijn gesprek 11. Zondag met hem gehouden hem nog eenigzins gesterkt had in zijn vroegere denk- beelden, dat ik retrograd was en dus het voorig bezwaar bij hem nog bestaan moest. Maar hierop had de Heer v. Rosenthal hem zoodanig weten gerusttestellen, dat hij mij nu kwam aanbieden niet alleen uit zijn naam, 1) M. H. van Sonsbeeck, lid van den Raad van State. HERINNERINGEN. 3 8 I maar ook van de Heer Thorbecke het ministerie v. Bui- tenlandsche Zaken. De Heer Thorbecke had hen zelfs ver- zocht, dat het hem. — -- den Heer Thorbecke -- -- zou overgelaten worden mij dat aanbod te doen bij mijn komst in 's Hage. Ik antwoorde hierop, dat het voor mij niet ge- makkelijk was geheel onvoorbereid te antwoorden op al hetgeen de Heer v. Rosenthal mij daar in het breede gezegd had; dat ik moest aanvangen met hem te zeggen, dat ik zeer gevoelig was aan den (prijs), die de Heer v. Rosenthal van den aanvang af er scheen op gesteld te hebben, om mij als collega naast hem te zien, dat ik dat voorstel dan ook zeer vleyend vond, maar dat ik het echter af moest wijzen en wel voornamelijk om drie rede- nen: 1°. omdat ik die betrekking boven mijne krachten achte en dat ik geene betrekking op mij wilde nemen, waar ik voorzag, dat ik niet zou kunnen voldoen, 2°. dat de Heer v. Rosenthal mij bekend had, dat de Heer Thorbecke gedifficulteerd had in mijn voordragt als Mi- nister van Buitenlandsche Zaken, omdat hij mij te retro- grad geoordeeld had in het gesprek, dat ik met hem 11. Zondag gehad had. In dat gesprek intusschen had ik mij alleen veroorloofd te zeggen, dat bij mij het denkbeeld was opgekomen, of een ministerie van coalitie niet wen- schelijk was tot geruststelling van slat groote gedeelte der natie, dat inderdaad conservatief is en welke het van zoo groot belang voor ieder bestuur is goed voor zich ge- stemd te zien; maar dat de denkbeelden ten dien aanzien door den Heer Thorbecke ontwikkeld mij hadden doen in- zien de moeilijkheid der verwezenlijking van dat denk- beeld. -- Indien nu, zoo ging ik voort, de Heer Thorbecke dat denkbeeld reeds zoo retrograad acht, dat hij daarom difficulteert om mij in het bestuur te zien, dan kan ik be- grijpen wat hij van mij als collega zou vorderen. Met recht zou hij mij dan telkens voor de voeten kunnen werpen : gij wist dat ik U reeds te retrograad vond, toen gij u dat denkbeeld veroorloo f det en net durft gij daar- mede aankomen. --- De kring binnen welke mijne denk- beelden zich zouden mogen bewegen, was mij te eng gesteld, de voorwaarden, waarop ik in het Ministerie zou toegelaten worden, werden mij door den Heer v. Rosen- thal als het ware aangewezen : ik kon die niet aannemen. 3°. Maar had de Heer Thorbecke indedaad die denkbeel- 382 HERINNERINGEN. den zoo retrograad gevonden dan was het wel te voor- zien, dat onze denkbeelden geheel niet zouden overeen- komen. Nu zoo vele hoofdbeginselen als in de organieke wetten behoorden vastgesteld te worden; dat nu wel de Heer Thorbecke mij gezegd (had), dat „een Ministerie van Buitenlandsche Zaken daaraan vreemd kon blijven." Ik moet erkennen, dat dit wellicht waar zoude zijn en dan toch nog tot zekere hoogte, indien iemand, die vroe- ger geen politieke parlementaire loopbaan gehad had, zooals b.v. de Heer Gericke, die portefeuille op zich nam, maar dat voor mij na een zeven-jarig parlementaire loop- maar dat voor mij na een zeven-jarig parlementaire loop- baan ik niet vreemd zoude kunnen blijven aan zulke beginselen van ons staatsregt als het (noodig was in) de Gemeentewet (te huldigen). Al deze gronden bestreed de Heer v. Rosenthal met den meesten ijver. Telkens was het beroepen op Vaderlandsliefde en Vriendschap, aan- drang uit naam van Storm en v. Bosse, die er zoo veel prijs op stelden mij tot collega te hebben, en herhaald betoog, hoe nuttig ik zou zijn als tegenwigt tegen Thor- becke. Na een uur onderhoud stapte hij weer in het rijtuig en ten 7 u. te Waterland gekomen was hij weder ten en ten 7 u. te Waterland gekomen was hij weder ten 8 ure vertrokken. Den dag vóór dit bezoek van den Heer Rosenthal den I I Oct. had de Heer v. Hall bij ons geweest ; hij kwam van 's Hage, meende alles te weeten en verhaalde ons, hoe de Heer Thorbecke hij den Heer J. C. Baud geweest was, dezen evenals mij gevraagd had, hem aan de hand te doen iemand geschikt om het Ministerie van Kolonien op zich te nemen, dat men ter dier gelegenheid wel ver- scheidene onderwerpen behandeld had, maar dat Thor- becke hem zelven geen voorstel dienaangaande gedaan had; -- dat Baud om dit wel te constateeren den volgen- den morgen aan Rosenthal eene open brief voor Thor- becke gezonden had, waarin hij in schijn antwoordende op eene gedane vraag van den Heer Thorbecke deed uit- komen, wat het onderwerp van het onderhoud geweest was, en door Thorbecke volstrekt geen voorstel tot aan- vaarding der Portefeuille van Kolonien aan Baud gedaan was. Intusschen verhaalde ons de Heer van Hall, wat nu eigenlijk het voornemen was. Thorbecke zou zijn lijstje HERINNERINGEN. 383 aan den Koning aanbieden en deze zou daarmede geen genoegen nemen en dan zou Goltstein, na deze afwijzing der voorstellen van Thorbecke bij den Koning geroepen worden en deze zou dan een ministerie voorstellen, waar- van Rosenthal en Lichtevelt deel zouden uitmaken ; dit alles --• was duidelijk -- moest geschieden door den in- vloed van Lichteveld, die, nu Thorbecke hem niettegen- staande de verzoening niet als collega wilde, den Koning zou beduiden het ministerie Thorbecke te weigeren. De volgende dagen liepen er telkens afwisselende ge- ruchten. Van Bosse was naar Deventer afgereisd om van Twist overtehalen het ministerie van Justitie op zich te nemen, want na mijne weigering had de Heer van Ro- senthal zich bereid verklaard zich weder op een andere wijze voor het Vaderland op te offeren. Hij zou dan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken aanvaarden. Een brief van V. Twist den 17. ontvangen bevestigde mij dit gerucht en deelde mij de bijzonderheden mede. Den 15en had men intusschen als zeker verhaald, dat na de wei- gering van V. Twist men tot Lichteveld was teruggeko- men. Deze zou Buitenlandsche Zaken behouden. Thor- becke zou bij Binnenlandsche Zaken hervormde Eere- dienst — Sonsbeek bij Kolonien Katholieke eeredienst vereenigen. Den 19 Oct. las men in de Haarlemmer Courant als telegrafisch berigt, dat de Heer Thorbecke alsnu zijn lijst der door hem voortestellen hoofden van Min. Depp. aan den Koning had aangeboden en dat de Koning alsnu ver- langd had een programma der beginselen, dat de Heer Thorbecke in vereeniging met de door hem voorgestelde ministers meende te zullen aannemen. Later verhaalde de Heer v. Hall, dat hij van een authentieke bron in 's Hage de tijding ontvangen had, dat de Koning door tusschenkomst van Prins Frederik den Heer Thorbecke had doen zeggen, dat de ministe- rieele crisis, waarin wij reeds vier weeken verkeerden, niet langer kon voortduren en dat indien de Heer Thor- becke er voor den 20. e.k. er niet in geslaagd was een ministerie samen te stellen, de Koning alsdan de op hem verstrekte volmagt introk. Den 20. Oct. las men in de dagbladen, dat de Heer 384 HERINNERINGEN. v. Rosenthal en Thorbecke een langdurige conferentie gehad hebben; dit berigt, hoe alledaagsch dan ook, had nu zijn belang, omdat ons uit 's Hage geschreven werd, dat de Heer v. Rosenthal zich terug getrokken had ten gevolge van de eigendunkelijke handelwijs van Thor- becke, die gedurende het afwezen van Rosenthal door V. Bosse het ministerie van Justitie had laten aanbieden aan V. Twist en alzoo beschikt had, dat Rosenthal het aan V. Twist en alzoo beschikt had, dat Rosenthal het ministerie van Buitenlandsche zaken op zich zou nemen, terwijl alles bepaald was van den aanvang af, dat Rosen- thal het ministerie van Justitie zou hebben. thal het ministerie van Justitie zou hebben. Den 22en vernam men, dat ten gevolgen van het uit- voerig Programma, dat de Koning aan den Heer Thor- becke had laten vragen, in vereeniging met zijn voor- gestelde medeministers de Heer Thorbecke zich had teruggetrokken. Dingsdag den 23. verscheen ten 9. u. de Heer van Hall voor ons zoo direktelijk van de spoortrein van 's Hage komende niet kunnende nalaten ons de gewigtige tij ding te komen mededeelen, dat indedaad ten gevolge van het aangevraagd program de Heer Thorbecke zijn last had nedergelegd; -- dat daarop de Koning de Heer v. Golt- stein met de vorming van een ministerie belast had en dat hij — — van Hall — -- ziende zijn vriend in zoo- danige moeilijke omstandigheden, niet besluiten kon hem te verlaten en zich daarom kwam afmaken van zijn diner en zijn jagtpartij op morgen bepaald. Ik vroeg den Heer van Hall, of de Koning, die den Heer van Goltstein de vorming van een ministerie had opgedragen, hem wel gesproken had dan of dat weder door middel van de Intermediaire geschied was. Neen, de Koning had helaas! zware keelpijn, die hem belet had den Heer v. Goltstein te spreeken, maar het was de Heer v. Rappard, die met het overbrengen van dien last uit Konings naam belast was geweest. Nu zag ik genoeg, dat de intrigue Lichteveld nog in volle actie was. De Heer van Hall voegde er intusschen bij, dat overigens aan de zaak wel geen twijfel meer zou zijn, want dat in de Staats Courant van de volgende zijn, want dat in de Staats Courant van de volgende avond de opdragt der vorming van een Ministerie ge- plaatst zou worden. De volgende dag las men alleen in de dagbladen, dat HERINNERINGEN.385 er den voorigen dag lange conferenties tusschen den Koning en de Heeren Lichteveld en Donker plaats had- den gehad. Wat was die zware keelpijn dan geweest, die de Koning belet had met Goltstein te spreeken? Den 25. des morgens stond het door den Heer v. Hall aangekondigde besluit niet in de Staats Courant en met de diligence ontving ik een briefje van den Heer v. Hall om mij te verzoeken al hetgeen hij mij dingsdag avond gezegd had voor mij te houden, aangezien alles weder in het onzekere was tengevolge der onhandige handelwijze door de HH. Lichteveld en Donker met Thorbecke ge- houden. --- De Heer v. Goltstein had mededeeling ge- vraagd der stukken tusschen vleze Heeren en den Profes- sor gewisseld en ten gevolge van den inhoud van die stukken meende de Heer v. Goltstein dat het oogenblik niet gekomen was, dat hij zich met (le vorming van een ministerie belasten kon. Sir Edward 1), die bij mij kwam logeeren, was door v. Hall belast om mij dit nogmaals te bevestigen en er bij te voegen, dat Goltstein ging afzenden den officieelen brief aan den Koning, waarin hij hem dit berigtte. Op dit besluit moet men veronderstellen, dat de Heer Bruce, die onmiddelijk door den Heer Goltstein was verzocht naar 's Hage te komen, wel veel invloed gehad zal heb- ben. Disbrowe voegde er bij, dat v. Hall het echter wel scheen te willen doen voorkomen, als of Goltstein er wel voor het oogenblik van had moeten afzien, doch wellicht later de taak op zich zou nemen. Het briefje van v. Hall had ik terstond beantwoord, hem herinnerende, hoe ik altijd gewanhoopt had aan den goeden uitslag van die handelingen door intermediaire personen, dat zoodanig ministerie een vice d'origine zou hebben, namelijk den schijn van het voortbrengsel eener intrigue; voorts hem een weinig persiffleerende over de zware keelpijn des Konings; eindelijk er bij voegende, dat ik gemeend had dat niet te mogen verzwijgen, omdat het mij leed zou doen dat een ministerie gevormd door Goltstein en Bruce in het oog van het publiek niet anders 1) Sir Edward Disbrowe, gezant van Engeland. Bijdr, en Meded, LII. 25 386 HERINNERINGEN. zou zijn dan een ministère par la grace de Donker et Lichteveld. Van 's Hage was ons aliunde geschreven het nieuwe lijstje der ministers: Goltstein Justitie; Bruce Binnenl.; Lichteveld Buiten- landsche; Spengler Oorlog; Pahud Kolonien; de Eere- diensten behouden; Marine nog onbepaald. Het Handelsblad had het zelfde lijstje, maar Gevers van Endegeest in plaats van Bruce; dit blad vroeg, wie van alle der voorgestelde ministers eenig vertrouwen aan de natie zou inboezemen. de natie zou inboezemen. Den 26. October ontvingen wij weder geheel andere tijdingen van 's Hage als den voorigen dag: ten gevolge van de kennisneming door Goltstein en Bruce van de stukken, gewisseld tusschen Thorbecke cum suis met Donker en Lichteveld hadde Goltstein zich overtuigd, dat men zich met Thorbecke in het ongelijk gesteld had door van hem het onmogelijke te vragen: namelijk een programma, dat tot de kleinste bijzonderheden afdaalde; b.v. of hij van voornemen was het College van Munt- meesters te behouden, en dat het dus slechts eene intri- gue van den Heer Lichteveld was om het ministerie gue van den Heer Lichteveld was om het ministerie Thorbecke onmogelijk te. maken. Goltstein, tot de over- tuiging gekomen, had dit aan den Koning medegedeeld en hem aangeraden persoonlijk met de HH. Thorbecke en v. Rosenthal te spreeken. -- De Koning had hierin be- willigd en dienzelfden Vrijdag had er dan ook een con- willigd en dienzelfden Vrijdag had er dan ook een con- ferentie bij den Koning plaats met de Heeren Thorbecke en Rosenthal in tegenwoordigheid echter van de HH. v. Goltstein en V. Rappard. Zaterdag morgen ontvingen wij de tijding, dat ten ge- volge der zamenkomst een ministerie tot stand gekomen was nl. de Heeren v. Goltstein Buitenlandsche Zaken, Thorbecke Binnenlandsche, Rosenthal Justitie, v. Speng- ler (Oorlog), Lucas (Marine), v. Bosse (Financien) en de Eerediensten behouden. -- Des avonds kwam v. Hall bij ons, zeer bedrukt. Hij erkende, dat hij zijn vriend Goltstein den voorigen dag niet had willen zien, niet bij hem had willen eeten, daar hij niet wenschte met hem hem had willen eeten, daar hij niet wenschte met hem over een besluit te spreeken, dat hij zoo zeer afkeurde als de deelneming aan een ministerie Thorbecke — doch hij had hem echter dienzelfden morgen nog gezien en nu HERINNERINGEN. 387 twijfelde hij er echter nog aan, of de zaak wel tot stand zou komen. -- Om echter het bewijs te geven, dat zijn vriend hem even als vroeger alles toevertrouwde, ver- haalde v. Hall ons veel bijzonderheden van de zamen- komst van den Koning met Thorbecke. -- Voor de aan- komst van dezen had hij aan Goltstein gezegd: „le ferai passer tin mauvais quart d'heure à ce pro f esseur." Intusschen was hij zeer wel met Thorbecke geweest; hij had hem echter gezegd, dat het hem als Koning onmogelijk was aan thoofd van de twee militaire depar- tementen twee luitenants te plaatsen, -- van Sonsbeeck zeide hij, dat hij hem als lid van den Raad van State gekend had, en hem onbekwaam achte het departement van Kolonien te bestieren —. Van Hall was echter uit het veld geslagen door deze defectie van zijn boezemvriend. Zijne komst buiten ge- tuigde genoeg, dat hij hem zijne raadgeving en leiding onwaardig keurde. Den 28en Zondag bevestigde zich het gerucht van het ministerie Goltstein-Thorbecke, doch Maandag kreeg ik tijding van Disbrowe, dat men thans verhaalde, dat het ministerie Goltstein-Thorbecke plaats had gemaakt voor een ministerie Thorbecke-Goltstein. Des middags aten wij bij V. d. Hoop 1). Savonds kwam daar Van Hall: hij was nog wel niet op zijn dreef, maar de tijding die van den Haag gekomen was, dat waarschijnlijk Goltstein geen deel aan het bestuur zou nemen, flikkerde hem weder op. Den 31 Oct. — -- Woensdag — — ontving ik van den Heer Schreuder 2) de Staatscourant, waarin de besluiten der benoeming van het nieuwe ministerie te lezen stond. Rosenthal Justitie, Thorbecke, v. Sonsbeeck, v. Bosse, Pahud, Spengler, Lucas, allen hunne functie aanvaar- dende. 1° November.Hiermede was dus de Ministerieele Crisis ten einde, doch de zaak scheen na zes weken alreeds toch nog met overhaasting ten einde gebragt te zijn; ten minste schreef men ons den volgenden dag uit 's Hage, dat de dag na 1) A. van der Hoop, chef van het huis Hope te Amsterdam. 2) Niet te identificeeren. 388 HERINNERINGEN. de benoeming bij Koninklijk besluit van den Heer v. Sonsbeeck tot Minister van Buitenlandsche Zaken deze gezegd had, dat hij volstrekt nog niet bepaald was, of hij het zou aannemen en dat toen men Mevrouw van Sonsbeeck gefeliciteerd had, dat haar echtgenoot Minis- ter van Buitenlandsche Zaken geworden was, zij geant- woord zou hebben : „gij vergist U: hij is Minister van Kolonien geworden." BIJLAGEN. I. VAN ROSENTHAL AAN BOREEL, 6 OCT. 1849. Amicissime! Ik verzoek U ten allerdringendste, om morgen naar herwaards te komen, en U bij den Heer Thorbecke in het Keizershof aantemelden, die U wenscht te raadple- gen over de tegenwoordige omstandigheden en over de wijze om daarin te voorzien. Daar dusdanige raadpleging U tot niets bindt, verwacht ik van Uwe vaderlandsliefde en van Uwe vriendschap te mijwaards, dat Gij U daaraan althans niet zult onttrekken. Ik stel daarop een bijzonde- ren prijs, meer zelfs dan Gij U voorstellen kunt. Vale faveque. 's Hage 6 October TT. 1849. H. van Rosenthal. (Origineel.) II. VAN ROSENTHAL AAN BOREEL, 9 OCT. 1849. 's Hage den 9. October 1849. Ik erken gaarne, beste vriend! dat ik den schijn op mij heb geladen, alsof ik U had willen ontloopen; en echter HERINNERINGEN. 389 is niets verder van de waarheid verwijderd. Ik moet dus, daar ik onder alle omstandigheden, en wat ook het lot over ons moge beschikken op de voortduring van Uwe vriendschap prijs stel, dien indruk trachten weg te nemen. Privaat-belangen, die geen uitstel gedoogden, drongen mij Zondag deze plaats te verlaten, en lieten mij niet toe vroeger dan gisteren terug te keeren. De moeylijke on- derhandelingen, waarin ik hier tegen mijnen wil en wensch door eenen zamenloop van omstandigheden ben betrokken geweest, waren vóór Zaterdag niet tot zoo- danigen graad van rijpheid gekomen, dat er eenig be paald besluit ten aanzien der vervulling van het gewigtig Dept. van buitenl. zaken konde worden genomen, veel minder overeenstemming was geboren ten aanzien van den persoon, aan wien die portefeuille moest worden aan- geboden. Van den aanvang onzer moeylijke overwegingen af had ik er herhaalde malen op gedrongen, dat, alvorens ten dien aanzien een bepaald besluit werd genomen, Gij zoudt worden geraadpleegd, ja, waarom zoude ik het aan U verheelen, Gij waart van den beginne af de man, wien ik het liefst naast mij in het Kabinet zoude hebben zien optreden; maar ik vervulde slechts eene secundaire rol en konde mijn persoonlijken wensch niet boven de moey- lijkheden doen zegepralen, die de zamenstelling van de verschillende Depart.en tot een zooveel mogelijk harmo- nisch geheel van alle kanten omringden. Toen evenwel Zaterdag ochtend de toestemming voor een ander Dept. verkregen was, en daardoor een schier onmisbaar element voor het besluit verkregen was, wa- ren de handen weer vrij voor buit.! zaken, en heb ik er met aandrang op gestaan, dat Gij zoudt worden geraad- pleegd, en, indien omtrent personen en zaken overeen- stemming gevonden werd, of gij zelve, of de door U aan- gewezen persoon zoude worden gepolst. Hiertoe werd besloten; de tijd gedoogde geenerlei uitstel, mijne reis konde niet worden verschoven; -- wat moest ik nu doen? in eenen brief konde ik zulks op dat oogenblik moeylijk alles ontvouwen, en ik moest dus een beroep op Uwe vaderlandsliefde en vriendschap doen, om U tot een onderhoud met den Heer T. gedurende mijne afwe- zigheid uittelokken. 390 HERINNERINGEN. Ziedaar, waarde vriend ! naar waarheid de geheele toe- dragt der zaak ; moge nu ook al mijn wensch niet ver- hoord worden om U als minister van buit. zaken te zien optreden, Uwe vriendschap en vertrouwen zult gij mij niet weigeren, en wanneer de omstandigheden mogten medebrengen, dat ik daarop een nieuw beroep mocht doen, zoo zoude ik gewis geen oogenblik aarzelen en mij dan zeker beijveren, om den schijn van ontlooping te vermij den. Indien de moeylijkheid der geboorte van het kind mede de mate van deszelfs levenskracht bepaalde, ware het beter, dat het slechts in de geboorte smoorde, maar er moet in ieder geval een kind komen, en daarom heb ik mij mede tot vroedmeester doen gebruiken; -- maar die betrekking heeft niet bijgedragen, om mijnen tegenzin tegen ieder aandeel aan de Regeering te verminderen. Doch wij zijn, ieder voor zoo ver hij kan, tot dusdanige offers gehouden, en daarom onttrek ik mij niet. Vale faveque. TT. H. v. Rosenthal. (Origineel.) III. VAN ROSENTHAL AAN BOREEL, 11 OCT. 1849. Amicissime! Gevolg gevende aan het voorbehoud, in mijnen laat- sten vervat, kom ik een nieuw beroep op Uw vaderlands- liefde en vriendschap wagen, en verzoek U, om morgen dadelijk na ontvangst dezes op reis te gaan, en met den eersten trein naar herwaards te komen. Ik zal thans in de stad zijn, en noodig U uit, om dadelijk na Uwe aan- komst aan het Hotel F(uhri?) ten mijnent te komen. Vale faveque. TT. 's Hage r r October 1849. H. v. Rosenthal. (Origineel.) HERINNERINGEN. 391 IV. BOREEL AAN VAN ROSENTHAL. ANTWOORD OP I. W. V. Hoe ongaarne ik ook een beroep op vriendschap en vader(lands)liefde onbeantwoord laat, zoo vind ik mij nogthans in de onmogelijkheid aan uw uitnoodiging, om hedenmorgen in 's Hage te komen gevolg te geven : I°. omdat de brieven alhier te laat aankomen dan dat ik met de eerste trein zou kunnen vertrekken en 2°. omdat uwe uitnodiging juist eensluidend (is) met de vorige — — ik moet opmaken dat de omstandigheden dezelfde gebleken zijn -- —, en ik mij overtuigd houd, dat mijne komst even weinig nut voor U zou hebben als de voorige. De Heer Th. heeft mij zijn denkbeeld te kennen ge- geven, dat hij een ministerie wenschelijk achte geheel homogeen in beginselen, of laat ik liever zeggen geheel van dezelfde kleur. Dat denkbeeld is voorzeker het zui- verst en juist daardoor wellicht het verkieselijkst; maar de keuze der personen wordt alsdan ook meer beperkt en ik moet herhalen wat ik toen zeide, dat ik hem nie- mand wist te noemen om de betrekking te vervullen, die aan de mijns inziens onmisbare vereischten voldeed onder onze buitenlandsche diplomaten. Had ik intusschen echter het denkbeeld, dat ik inde- daad door mijne komst eenig nut kon aanbrengen in de hachelijke omstandigheden, waarin ons ongelukkig va- derland zich bevindt, ik zou niet wegblijven: maar waar- toe kan ook een gesprek met mij na zoo vele andere ge- sprekken leiden? Bij de zonderlinge rigting, die aan de zaken gegeven is, voorzie ik voor het oogenblik geen uitweg en stel ik dat ik nogh met raad noch met daad nuttig kan zijn. (Minuut.) 392 HERINNERINGEN. V. VAN HALL AAN BOREEL, 8 OCT. 1849. Deventer den 8 Oct. 1849. Waarde Vriend, Zeer aangenaam waren mij Uwe letteren van den 8sten dezer. Ik wist reeds, dat Donker en Lighteveld Thor- becke en Rosenthal hadden verzocht een ministerie te formeeren, en dat deze beiden al aanstonds van Bosse aan zich hadden verbonden, alles onder voorbehoud om zich later omtrent verder personeel en omtrent de zaken te verstaan. Verder gaat mijne wetenschap, ook op dit oogenblik niet. Heeft men geen ander plan gehad, dan alleen om U te vragen, wie voor Buitenl. Zaken geschikt was, dan ware het beroep op vriendschap en vaderlands- liefde in mijn oog al zeer bombasterig — — sit venia verbo -- —. Maar dit geloof ik niet. liet origineele plan is zeker geweest, om meer van u te vragen ; daaromtrent zal zeker geweest, om meer van u te vragen ; daaromtrent zal men U hebben willen polsen; maar gij zijt waarschijnlijk niet happig genoeg geweest. Over het drietal, zooals het dan nu voorloopig gecomponeerd schijnt te zijn, houde ik mij overtuigd, dat de Professor volkomen den meester zal spelen; en wat de overigen betreft, zal hij daar ook wel voor zorgen. Rosenthal is iemand -- — zoo als ik hem steeds heb beschouwd -- -- die te veel eerzucht en eigen- liefde heeft en ik zon er haast bijvoegen, te weinig be- kwaamheid, om zelfstandig te zijn. Van van Bosse houd ik veel; hij is wel van goede trouw, bekwaam en werk- zaam; maar hij liet zich reeds in het afgetreden ministerie te weinig gelden; ik vrees dat hij nog meer onder den te weinig gelden; ik vrees dat hij nog meer onder den grooten tyran zal zitten. -- Ik hoop van ganscher harte dat het gelukken zal al is het maar een redelijk ministerie bij elkander te krijgen. Gaat het goed, zoo veel te beter; en gaat het niet goed, dan blijf ik nog altijd gelooven, dat het de eenige weg was, om tot wat goeds te komen. In dit laatste geval wordt de mogelijkheid geboren voor een ander ministerie; en de Kamer zal misschien eerst eens getyranniseerd moeten worden om te leeren, wat men doen moet, zoowel HERINNERINGEN. 393 om een ministerie te bestrijden als te ondersteunen. — Er is evenwel een bezwaar, dat bij mij zeer weegt ; ik ben bang voor onze Kolonien. Dáár kan men in korten tijd onherstelbare schade aanrigten; en aan de Kolonien hangt het bestaan van het moederland. Wat ik dus boven alles hoop, is dat er een minister van Kolonien zal komen, op wien men vertrouwen kan hebben. Gisteren verhaalde men hier, dat onze collega Storm van 's Gravesande naar den Haag vertrokken was; ik weet evenwel niet, of het waar is. Men schijnt verlegen om een minister van buitenl. zaken te vinden; zelfs ver- halen de couranten, dat Mutsaers daarmede zou belast worden ! iets dat mij al te dwaas voorkomt om voor als nog te gelooven. Waarom dan nog niet liever buitenl. zaken aan Rosenthal opgedragen, en aan Mutsaers jus- titie? Gij doet mij groot genoegen met mij eens te schrij- ven, vooral als gij iets bijzonders weet. — Ook omtrent onze terugkomst te 's Hage. Adieu. tt. v. H. (Origineel.) VI. VAN HALL AAN BOREEL, 16 OCT. 1849. Deventer 16 October 1849. Waarde Vriend, Ik moet u nog even voor posttijd mijn wedervaren van gisteren mededoelen. Gisteren morgen kreeg ik berigt van van Bosse, dat hij dien middag tegen 3 uur hier zou zijn om mij te spreken. Ik vermoedde toen wel dat er weer iets ministerieels gaande was, en zoo was het dan ook. De Heer Gericke had de portefeuille van buitenl. zaken geweigerd, meenende dat hij van zijn tegenwoor- digen inferieuren rang eensklaps minister wordende, wei- nig invloed bij de diplomaten zou hebben -- --- mij dunkt, dit was goed gezien — —. Toen was die portef. aan den 394 HERINNERINGEN. HeerBoreel aangeboden, die insgelijks geweigerd had. En nu wilde de Heer N. v. R. dan ook wel dat offer brengen op het altaar des vaderlands. Maar dan was justitie vacant ! en daarmede zou men dan den ondergeteekende begunstigen, nu het dan toch niet anders kon. Maar de ondergeteekende had daar hoegenaamd geen lust in. Onze partij verdient beter gerespecteerd te worden, dan door op het einde, als men niet anders kan, als een pis aller in een ministerie te worden toegelaten; onze partij verdient een ministerie te worden toegelaten; onze partij verdient en behoort in het algemeen belang beter en krachtiger in een ministerie vertegenwoordigd te worden, dan door mijn persoon, en dat nog wel alleen ! Door op zoodanige wijze te accepteeren zou men reeds terstond allen moree- len invloed verloren hebben; en daarenboven in het Kabi- net zelf, zooals het nu schijnt zamengesteld te zullen wor- den, steeds en bij iedere gelegenheid het onderspit del- den, steeds en bij iedere gelegenheid het onderspit del- ven. -- De fout is, dat men aan T. en R. de zamenstelling van het Kabinet heeft opgedragen. Men had het moeten doen of aan T. alleen, of aan T. en Bruce of Boreel, of aan Bruce of Boreel alleen. Rosenthal erbij is niet alleen onnut maar schadelijk, want hij vertegenwoordigt niets, en neemt een plaats weg. -- Wat mij ook zeer verkeerd voorkomt is, dat aan v. S. de Kolonien zouden worden toevertrouwd. Men zal nu evenwel wel een minister van justitie kunnen krijgen, b.v. Mutsaers, dan heeft men twee Katholyken, en kan op ondersteuning van deze rekenen. En dan zal het schip in zee gaan; maar ik ver- wacht er weinig goeds van. Het vreemdst van alles is, dat men tot nog toe in het geheel niet over zaken heeft gesproken ! Ik denk, dat de prof. naderhand wel zeggen zal, hoe hij dat een en ander verlangt. Adieu, vergeef mijn verward schrijven. in haast TT. (Origineel.) v. H. HERINNERINGEN. 395 VII. VAN HALL AAN BOREEL, 24 OCT. 1849. 's Hage 24 Oct. 1849. Waarde Vrienden! Een enkel woord om Ul. te doen weeten, dat gelijk ik U reeds te kennen gaf te meenen het nu blijkt dat men in dezen zeer onhandig is geweest. Op mijn raad was de mededeeling gevraagd der met de Heeren Th. cum suis gewisselde stukken; deze zijn eindelijk geko- men nadat de Heer v. G. met den Heer Bruce, die door hem genodigd was, daarop ernstig heeft aangedrongen. Deze zijn van dien aard, dat men niet mag aannemen, dat onze vriend reeds met de vorming van een ministerie belast was. Gelieft dus alles voor U te houden, ook dit laatste. Tijdsgebrek belet mij meer uitvoerig te zijn. Vliegende doch hoogachtend en onveranderlijk geheel de Uwe Van Hall. De Nieuwe Rotterdamsche Courant zal denkelijk een protest van den Heer v. Bosse leveren, dat alles bevestigt wat ik U zeide. (Origineel.) VIII. VAN HALL AAN BOREEL, 26 OCT. 1849. 's Hage 26 Oct. 1849. Waarde Vrienden, Ik zeg den Heer Boreel dank om zijne vriendelijke letteren en zou mij zeer gelukkig rekenen zoo ik verwij- 396 HERINNERINGEN. derd van de politieke up and downs kon leven; maar de vriendschap houdt mij hier. Of ik echter invloed genoeg zal hebben om wat te kunnen doen is onzeker. Tot nog toe gaat het mij nagenoeg na den zin. Niet het gemis van een directe aanraking met den Koning, maar wel de kennisneeming van de tusschen het te ontstane ministerie en het Kabinet gewisselde stuk- ken, heeft onzen vriend bewogen van Z.M. per brief te verzoeken hem van de Commissie te ontslaan, en te raden zich met de Heeren Th. en Ros. weder in aan- raking te stellen. Dezen morgen bij Z.M. ontboden heeft hij een gesprek van-twee uren met hem gehad en hem eindelijk over- gehaald. Morgen tegen 3 ure zijn die beide Heeren bij den Koning ontboden; maar men kon er hem niet toe brengen of Goltstein ,en de Directeur van het Kabinet moesten tegenwoordig zijn. Dit is toegezegd ; ik had dit wel anders gewenscht. Wat de dag van morgen zal baren wel anders gewenscht. Wat de dag van morgen zal baren weet ik niet. De brief welke gisteren ogtend in de Nieu- we Rotterdammer stondt is daarin geplaatst op instigatie we Rotterdammer stondt is daarin geplaatst op instigatie van V. Bosse en hetgeen de Nederlander dezen avond van V. Bosse en hetgeen de Nederlander dezen avond zal mededeelen is met zijn weeten de eenige plicht. Zoo men dus de natuur eenvoudig had laten werken, zou alles van zelve los gelopen zijn. Zijt met de dames en den Heer Generaal hartelijk ge- groet van tt. Van Hall. Gisteren at ik met onzen vriend Bruce bij den Presi- dent. -- Eene eigentlijke weigering van B. is er niet, omdat hij met G. eenstemmig dagt over de wijze waarop men gehandeld had. (Origineel.) (Familie-archief Boreel op het huis Waterland te Velzen.) Van de onderstaande uitgaven is, voor zoover zij voor- handen zijn, voor de leden van het Historisch Genoot- schap één exemphÁar tegen de helft van den prijs te bekomen en wel tot en met Bijdragen en Mededeelingen 46ste deel, Werken 3de Serie deel 49 en Verslag Alg. Vergadering 1926 ; van de daarna verschenen deelen dezer Seriefin is de prijs voor de leden tusschen haakjes achter den handelsprijs vermeld. Men wende zich daarvoor direct tot den uitgever KEMINK & ZOON N. V. — OVER DEN Dom — UTRECHT. UITGAVEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT. (De met een 4I deelen zijn uitverkocht.) BRONIJK. 1848-1875. 2e jaargang 1) f 4.50. 170 jaargang f 1.50. 3e jaargang . 4.50. 18e jaargang - 1.50. *-te jaargang • - 2.50. 19e jaargang - 2.—. 5e jaargang . - 2.50. 20e jaargang - 2.---. 6e jaargang . • 2.—. 21e jaargang • 2.—. *76 jaargang . - - 2.--. *de jaargang . - 3.—. 23e jaargang - *96 jaargang . - 3.—. 24e jaargang - 2.50. 10e: jaargang . .. 3.—. 25° jaargang - 3.—. lie jaargang . - 1.--. 26e jaargang - 2.50. 12e wargang . - - 2.50. 130 jaargang . - 1.50. 28e jaargang - 2.50. 14a jaargang . - 4.50. 29° jaargang - 2.50. 15e jaargang . - - 16e jaargang . . - 1.50. 310 jaargang . - BERIG TEN. 1848-1863. le deel. P stuk . . f 4.50. *41 deel. 2e stuk. . . f 1.50. le deel. 2e stuk . • - 1.50. 5° deel. P ° stuk . - 2e deel. le stuk . . - 4.50. 5° deel. 2e stuk . - *2e deel. 2e stuk . . - 3.80. 6e deel. le stuk - 3e deel. la stuk . . - 4.50. 6e deel. 2e stuk . - 1.--. 3e deel. 2e stuk . . - 1.50. 7e deel. le stuk . - •45 deel. P ° stuk . . - 2.--. 7e deel. 2e stuk - 2.50. 1) De eerste jaargang is niet in druk verschenen. 2 CODEX DIPLOMATICUS. *EERSTE SERIE (IN 4°). 1848. 1 deel . . . f5.20. TWEEDE SERIE (IN 8°). 1852--1863. le deel. P afd. . . 12.50. 3e deel. 2e afd:' . f 1.50. *le deel. 2e afd. . . - 2.50. 4e deel. le afd. - 1.50. *2e deel. le afd. . . - 3.50. 4e deel. 2e afd. . - *2e deel. 2e afd. . . - 2.—. 5e deel . . - 4,--. 3e deel. le afd. . . - 2.—. 6e deel . - REGISTER op de Kronijk van 1846-1854. 1857 . f 1.50. REGISTER op de onderwerpen , behandeld in de Kronijk, de Berigten en den Codex diplo- maticue. 1877 . . . . . .. - 1.50 BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. 1878-1930. le deel I 2.50. 27e deel f 6.50. 2e deel - 2.50. 28e deel - 6.50. 3e deel - 2.50. 29e deel - 5.25. 4e deel - 4.—. 30e deel - *5e deel 3.—. 31e deel - 6.—. *6e deel - 6.—. 32e deel - 5.50. 7e deel - 5.—. 33e deel - 5.75. *8e deel - 3.60. 34e deel - 9e deel - 3.25. 35e deel - 3.—. 10e deel - 3.—. 36e deel - 4.—. 11e deel - 3.50. 37e deel - 12e deel - 2.25. 38e deel - 13e deel 2.50. 39e deel - 5.—. 14e deel - 2.—. 40e deel - 3.25. 15e deel - 2.40. 41e deel - 4.--T. 16e deel 2.50. 42e deel - 17e deel 2.—. 43e deel - 3.g5. 18e deel - 3.—. 44e deel - 3.50. 19e deel - 45e deel - 3.75. 20e deel - 1.75. 46e deel • • • 21e deel 2.25. 47e deel . I 6.50 (1 5.—) 1)• 22e deel - 2.50. 48e deel - 6.-- (- 4.75). 23e deel 2.50. 49e deel - 7.-- (- 5.—). 24e deel - 2.75. 50e deel - (- 5.—). 25e deel - 3.—. 51e deel . - 6.25 (- 4.—). 26e deel - 1) Vanhier af wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genoot- schap achter den handelsprijs tusschen haakjes de ledenprijs vermeld. 3 WERKEN. NIEUWE SERIE. 1863-1899. •1. Annales Egmundani . . . 1 I.---. 2. Verbaal van de ambassade naar Engeland. 1685 . . - 3. Memoriën van Roger Williams - 4. Kronijken van Emo en Menko • - 1.50. *5. HoaTaNSIUS, Opkomst en ondergang van Naarden .. . . . . . . . - 1.50. 6. Kronijk van Holland van den Clerc uten laghen landen bi der see . . - 7. Kronijk v. Eggerik Egges Phebens.1565-1594 - 4 .--. 8. VaawIJS, De oorlogen van Albrecht van Beieren met de Friezen . . - 2.50. 9. Verbaal van de ambassade naar Dene- marken, enz. 1625 . . . • • - 10. Verbaal v. d. ambassade n. Engeland. 1625 . - 11. Brieven van J. Wtenbogaert. I. (1584-1618) - 1.50. 12. Brieven v. J. Wtenbogaert. II 1. (1618-1621) 13. Memorials of P. P. J. Quint Ondaatje . . - 1.50. 14. Verhooren van Hugo de Groot . . - 15. Brieven v. J. Wtenbogaert. II 2. (1621-1626) - 2.--. 16. Memorién van Cornelis Pieterszoon Hooft. - 2.--. 17. Brieven v. J.Wtenbogaert. III 1. (1626-1627) - 2.--. 18. Onderzoek omtrent de Middelburgsche be- roerten van 1566 en 1567. . . . . . - 1.50. 19. Brieven v. J. Wtenbogaert. III 2. (1628.1629) - 2.50. 20. Brieven v. J. Wtenbogaert. III 3. (1630). - 21. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. I.. . . . . . . . . . - 2.50. 22. Brieven v. J. Wtenbogaert. 1114. (1631-1644) - 4.50. 23. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696. I. . . . . . - 24. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. II. . ....... . - 2.50. 25. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696. II. . . . 26. De rekeningen der- grafelijkheid van Hol- land. III. . . . . . - 2.50. 4 27. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll . . . • • f 3.-. 27b. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll. (Aanhangsel.). . - 28. BoMELIUB , Bellum Trajectinum . - 4.---. *29. De rekeningen der grafelijkheid van Zee- land.I.. . . . . . - 3.--. 30. De rekeningen der grafelijkheid van Zee- land. II.. . .. - 31. MULLER , Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken . . - 4.--. 32. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673-1678 . . . . .. 3.50. 33. Négociations de D'Avaux k la cour de Suède. 1693-1698. I. • - 34. Négociations de D'Avaux etc. H . . - 35. Négociations de D'Avaux etc. III 4. - 2.-. 36. Négociations de D'Avaux etc. III 2. - 1.50. 37. Brieven van Monello en Soriano en ver- slag van Trevisano aan den Senaat van Venetië. 1616-1620 . .. - 3.50. 38. Brieven aan R. M. van Goens. I. . - 3.50. E39. Dagverhaal van Jan van Riebeek. I. (1652- 1655). . . . . . . . - 7.80. 40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. - 2.50. 41. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk. 1649--1650. . . • 2.50. 42. Rijmkroniek van Melis Stoke. 11. . . - 2.50. 43. Brieven aan R. M. van Goens. IÏ. . - 44. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. I. . • *45. Meniorien v. Mr. D. v. Bleyswijk. 1734-1755 - 3.-. *46. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680--1682. . . . . . : . - 2.20. 47. Correspondentie van Lodewijk van Nassau - 2.90. *48. Kroniek van Sicke Benninge .. - 49. Narracio de Groninghe, de Thrente et de Covordia . . . . . . . . . . . . - 2.10. 50. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. LI. . - 2.50. 51. Documents coneernant les relations entre le due d'Anjou et les Pays-Bas. L.(1576-1578). • 6.80. 5 52. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de akadem:e. 1632-1812 . . f 7.--. 53. De registers en rekeningen van het bisdom r Utrecht. 1325-1336 . I I. . -~._."s 54. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325-1336. II. . 5.50. 55. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-laas, II. (1578-1579)- 3.25. 56, Brieven aan R. M. van Goens. III . . . .4.25. 57. Documents concernant les relations entre le due d'Anjou et les Pays-Bas.11I. (1579-1581) 58. Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. II. (1656-1658) 59. Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. I II. (1659-1662) 60. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-ras. IV. (1581-1583).- 61. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. V. (1583-1584). - DERDE SERIE. 1894-- 1. Fn. DUSSICLDORP, Annales. 1566-1616 . - 4.-- 2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284-1424. .. - 1.25. 3, Liet oudste cartularium van het sticht Utrecht - 2.50. 4, Brieven van Willem V aan Van Lijnden van Blitterswijk . . . . . . . . - 5. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicquefort. 1668-4674 . - 2 50. 6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438---1600 . - 1.50. 7. H. BONTEMANTEL , De regeeringe van Amsterdam. 1653--1672. 1. . 8. H. BONTEMANTEL , De regeeringe van Amsterdam. 1653--1672, II.. - 4.-. 9. Rekeningen d. stad Groningen u. d.16eeeuw. - 2.-. 10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes. 1659-1673. I.. . - 3.---. 11. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes. 1659-1673. II. . . , - f2. Diarium Everardi Bronchorstii.1591--1627. - Bijdr. en Meded. LII. 26 6 13. Jacobus Traiecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis met Akten en Bescheiden betreffende dit Fraterhuis . . . . . , .. f 8.75. 14. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Ilar- denbroek.1747--1780.I...... - 6,50. 15. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot • • • . . . . . - 7,50, 16. Collectanea van Gerardus Geldenhauer Noviomagus. . . . . . . . . - 3.75. 17. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1780-1781 . II ... •- 7.50. 18. Brieven van Johan de Witt. 1650-1657. I. - 19. Notulen der State. van Holland , gehouden door Hop en Vivien. 1671-1675. 5.50. 20. Willeimi, capellaui in Brederode, postea mo- nachi et procuratoris Egmondensis Chronicon. - 21. Diarium van Arend van Buchell . . . 22. Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr - 3.90. 23. Journalen van de admiralen Van Wassenaer- Obdam en De Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deensche wateren 1658-4660 .. - 3.50. 24. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 4781-1782. III . , - 6.50. 25. Brieven van Johan de Witt. (1657)1658- 1664. II. . . . . . . . - 6.75. 26. Journaal der reis van den gezant der 0. I Compagnie Joan Cunaeus naar Perzië in 1651-1652, gehouden door Cornelis Speel- man . • • • • • • • • • • • . 6.50. 27. De Kroniek van Abel Eppens tho Equart. I . - 28. De Kroniek van Abel Eppens tho Equart. 11. - 8.50. 29. Verslagen van kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit de 46de eeuw .. . . . - 5.50. 30. Dépêches van Thulemeyer. 1763--1788 , 31. Brieven van Johan de Witt.1665--1669.II1. - 6.--, 32. Stadsrekeningen van Leiden. 4390-1424. I. - 5.25. 33. Brieven van Johan de Witt. 670-1672. IV. - 34. Stadsrekeningen van Leiden. 1424-1434. II. - 5.50. 35. Register op de Journalen van Constantijn Huygens glen zoon . - 8.00. 7 36. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1781-1782. IV .. f 7.50. 37. Alperti Mettensis de diversitate temporum . - 4.25. 38. Bescheiden betreffende de provinciale orga- nisatie der Hollandsche lakenbereiders . . - 3.00. 39. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har- denbroek. 1784---'1785. V . . - 40. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van liar- denbroek. 1785--1788. VI. . - 8.00. 41. De twee reizen van Cosima de' Medici, Prins van Toscane, door de Nederlanden. 4667-- 1669 .. . - 42. Brieven aan Johan De Witt.1648--1660. I. - 43. Kerkeraadsprotocollen der Nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen. 1560-1563. - 10.-. 44. Brieven aan Johan De Witt. 1660-1672. II. - 12.50. 45. Bepalingen en Instructiën voor het bestuur van de buitendistricten van de Kaap de Goede Hoop. 1805 . . . .. - 40. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het llenegouwsche Huis. I . . - 8.50. 47. Correspondance francaise de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Phi- lippe 11. I . . . . . - 48. Memoriën en Adviezen van Cornelis Pietersz. [looft. 11 . •- 7.50. 49. Ilet leven van een Vloothouder. Gedenk- schriften van M. H. Jansen . . - 7.25. 50. Rekeningen van het bisdom Utrecht. 1378-- 1573. I. 2 stukken . . . . . . . . f10.00(/ 7.50)1). 51. De Nationale Organisatie der Lakenkoo- pers tijdens de Republiek . . . . 7.251,- 52. Bijdragen tot de geschiedenis der Neder- landsche Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming - 53. Piet Heyn en de Zilvervloot . . -12.50 (- 7.50). 54. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het Henegouwsche huis 11 . - 1) Vanhier af wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genoot- schap achter den handelsprijs tusschen haakjes de ledenprijs vermeld. 8 55. Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in tie abdij van Egmond in de 15de eeuw. . . . . . . . . . . ABRAHAM DB WICQUiia'oit'r, Histoire des Pro- vinces-Unies des Pais-Bas. 4 vol. . , f 16.—. BULLARIUí TRAJECTRNSE. 2 tom. . . . - VERSLAG van de algemeene vergadering der leden, ter gelegenheid van het 50-jarig be- staan van het Genootschap op 16 April 1895 - 0.60. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 20 April 1897 ...... - VERSLAG van .de algemeene vergadering der leden op 14 April 1903. . . . - 0.90. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 29 Mei 1917 . . . . . . - VERSLAG van de algemeene vergadering der leden, gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Genootschap op 25 Mei 1920. . . . , . . . . - 0.75. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 22 Mei 1923. . . . . . - 0.75. VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 7 April 1926 . . . . . . , f 1.-- (1'0.75)1). VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 11 April 1928. . . . . . . - 4.— (f 0.75). VERSLAG van de algemeene vergadering der leden op 26 April 1930 . . . . . . - 1.— (- 0.75) REGELS voor liet uitgeven van historische be- • scheiden, vastgesteld door het Bestuur van het Historisch Genootschap. 1915 . . - CATALOGUS der boekerij van het Historisch Genootschap. 3e uitgave. (1872) . . . . le SUPPLEMENT op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. (1882) . /f1.50. `'e SUPPLEMENT op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. (1895) . 1) Vanhier af wordt ingevolge art. 10 der Wet van het Genoot- schap achter den handelsprijs tusschen haakjes de ledenprijs vermeld. 9 CHRONOLOGISGH OVERZICHT VAN DE WERKEN, UITGEGEVEN DOOR HET HISTORISCH GENOOTSCHAP. (De met een * geteekende deelen zijn uitverkocht.) Lijst van Noord-Nederlandsche kronjken, met opgave van bestaande handschriften en litteratuur. Door S. Muller Fz. 1880. . . . . . . , f 1.—. Alperti Mettensis Di diversitate temporum, met eene inleiding van wijlen Mr. C. Pijnacker Hordijk. Uitge- geven door Dr. A. Huishof. 1916 . . . . , f 1.25. *Annales Egmundani. 1863. . . . . . . . f 1.--. Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W. G. Brill. 2 deeles. 1885. . . . . . . . . f 5.—. Willelmi, capellani in Brederode, postea monachi et pro- curatoris Egmondensis Chronicon. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk. 1904: . . . . . . f 3.90. Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen landen bi der see), 1867. . . . . . HENn,icUs BoMEmus, Bellum Trajectinurn. 1878. f 1.---. Kronijken van Erno en Menko. Uitgegeven door Feith en Acker Stratingh. 1866 . . . . . f 1.50. Quedarn narracio de Groninghe, do Thrente, ate Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis Trajecten- sibus. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk. 1888. f 2.10. *Do kroniek van Sicke Benninge. 1e en 2e deel (kroniek van Van Lemego). Uitgegeven en met kritische aan- teekeningen voorzien door J. A. Feith ; met eene inlei- ding van P. J. Blok. 1887 . . . . . f 2.40. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitge- geven door S. Muller Fz. 1892 . . . . . f 2.50. Bollarium. Trajectense. Ronranorum Pontificum diplomata usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. Edidit Gisb Brom. 2 tomi. 1891, 92 . . . . . . . . . . f 12.—. 10 De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 3 deelen. 1875--78. . . . . . . . . , f 7.50. *De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 2 deelen 1). 1879, 80 . . . . . . . . . f 6.—. De rekeningen der Graven en Gravinnen uit het Ilene- gouwsche huis. Uitgegeven door H. J. Smit. I. Reke- ningen van Jan II en Philippinne van Luxemburg, Johanna van Valois en Willem IV. 1924 f 8.50. II. Nalezing. 1929. . . . . . . f 8.50 (f 6.00). De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325-- 1336. Uitgegeven door S. Muller Fz. 2 deelen. 1889, 91. f 10.50. Rekeningen van het bisdom Utrecht. 1378-1573. I. Rekeningen over het wereldlijk gezag van den bisschop. Eerste stuk : Rekeningen van het Nedersticht. Tweede stuk: Rekeningen van het 0 versticht ; Aanhangsel, Rekeningen van de bisschopstienden. Uitgegeven door Dr. K. Heeringa. 1926 . . . . , f 10.— (f 7.50). De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284-1424. Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 . . . • f 1.25. Stadsrekeningen van Leiden. 1390-1434. I (1390--1424). II (1424-1434). Uitgegeven door A. Meerkamp van Embden. 1913, 1914 . . . . . . . . . f 10.75. E. VERWIJS, De oorlogen van hertog Albrecht van Beieren met de Friezen in de laatste jaren der XIVe eeuw. 1869 . . . . . . . . . . f 2.50. Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de abdij van Egmond in de 15de eeuw. Uitgegeven door Chr. S. Dossing. 1930 . . . . . . f 5.50 (f 3.75). Jacobus Trajecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis , met akten en bescheiden betreffende dit Fraterhuis. Uitgegeven door M. Schoengen. 1908. . . . . . . . . . f 8.75. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438-1600. Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . . f 1.50. Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming. Uitgegeven door David de Kok. 1927. . . . . . . f 3.25 (f 1.75). 4) Alleen het eerste deel is uitverkocht. 11 Rekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. Uitge- geven door P. J. Blok. 1896 . . . . . . f 2.—. G. GELDENIIAIIER NOVIOMAGUB Collectanea. Uitgegeven door J. Prinsen J.Lz. 1901 . . . . . . . f 3.75. Kerkeraadsprotocollen der Nederduitsehe vluchtelingen- kerk te Londen. 1560-1563. Uitgegeven door Dr. A. A. van Schelven. 1921 . . . . . . . . f 10.—. Verslagen van kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit de 16de eeuw. Uitgegeven door wijlen F. A. L. ridder van Rappard en S. Muller Fz. 1911. . . . f 5.50. Correspondance franraise de Marguerite d'Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II. I. Février 1565 jusqu'à la fin de 1567. Editée d'après les copies faites par M. R. C. Bakhuizen van den Brink par J. S. Theissen. 1925 . . . . . . . . . . Onderzoek van 's Konings wege ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven door J. Van Vloten. 1873 . . . . . . . f 1.50. Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau en andere onuitgegeven documenten. Verzameld door P. J. Blok. 1887 . . . . f 2.90. * Naarden. Uitgegeven door Peerlkamp en A. Perk. 1866. . . . . . . Memoriën van Roger Williams. Uitgegeven door J. T. Bodel Nyenhuis. 1864. . . . . . . . . f 1.—. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. N. ridder De van der Schueren. 2 deelen. 1887, 88. f 5.50. Documents concernant les relations entre le due d'Anjou et les Pays-Bas. (1576-1584). Publiés par P. L. Muller et A 1ph. Diegerick. 5 vol. 1889-99. . . . f 21.55. De kroniek van Abel Eppens tho Equart. Uitgegeven en met kritische aanteekeningen voorzien door J. A. Feith en H. Brugmans. 2 doelen. 1911 . . f 15.25. Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565-1594. Uit- gegeven door H. 0. Feith. 1867 . . . . . f 1.—. Uittreksel uit Franoisci Dusseldorpii Armsles. 1566-1616. Uitgegeven door R. Fruin. 1894. . . . . f 4. 1G De Nationale Organisatie der Lakenkoopers tijdens de Republiek. Uitgegeven door Mr. Dr. N. W. Posthumus. 1927 . . . . . . . . . . . . Diarium van Arend van Buchell. Uitgegeven door G. Brom en L. A. van Langeraad. 1907. . . . . , f 7.—. Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium quae gesta sunt in academia Leidensi. 1591-1627. Uitgegeven door J. C. Van Slee. 1898. . . f 1.25. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge en Senaat van Venetië in 1616--1618, benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne zending naar Holland in 1620. 1883 .. . . . . . . . . . f 3.50. Memoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft. 1871 f 2- Memoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft. II. Uitgegeven door Dr. H. A. Enno van Gelder. 1925 f 7.50. Verhooren en andere bescheiden betreffende het rechts- geding van Hugo de Groot. Uitgegeven door R. Fruin. 1871 . . . . . . . . . . Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wten- bogaert. 1584-1644. Uitgegeven door H. C. Rogge. 7 deelen. 1868174. . . . . . . . . Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi en Bur- mania naar Engeland. 1625. 1867. . . . , f 1.—. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bij den koning van Denemarken , den Neder-Saxischen kreits en den koning van Zweden. 1625. 1867. . . . f 1.--. Piet Heyn en de Zilvervloot. Bescheiden uit Neder- landsche en Spaansche archieven bijeenverzareld en uitgegeven door S. P. l'Honoré Naber en Irene A. Wright. 1928 . .f 12.50 (f 7.50). Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot. Uitgegeven door H. C. Rogge. 1902. . f 7.50. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie. Uitgegeven door J. A. Wijnne en Lucie Miedema. 1888, 1900 . . . . . . . . , f 7.—. Bescheiden betreffende de provinciale organisatie der Hol- landsche lakenbereiders (de zgn. Droogscheerderssynode). Uitgegeven door Mr. Dr. N. W. Posthumus. 1917. f 3.00. 18 ABRAHAM DE WICQUEFORT Histoire des Provinces-Unies des Païs-Bas , depuis le parfait establissement de cet estat par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. II. 1864. III. 1866. IV. 1874 . . . . . . • • f 16.—. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650. Toegelicht door J. A. Wijnne. 1885 . . . . f 2.50. Brieven van Johan de Witt. 1650-1672. Bewerkt door Robert Frain, uitgegeven door G. W. Kernkamp (I) en door N. Japikse (II—IV). 4 deelen. 1906 , 1909 , 1912,1913 .. . . . . . . . . f 25.25. Brieven aan Johan de Witt. Bewerkt door Robert Fruin, uitgegeven door N. Japikse. I (1648-1660), II (1660-- 1672). 1919, 1922. 2 deelen . . . . . . f 18.25. Journaal der reis van den gezant der 0. I. Compagnie Joan Cunaeus naar Perzië in 1651-1652, gehouden door Cornelis Speelman , met route-kaart en plattegrond en plaat van Persepolis. Uitgegeven door A. Hotz. 1908. . . . . . . . . . f 6.50. * Kaap de Goede Hoop. 1652 --1662. 3 deelen '). 1884-93. f 15.80. 11. BON T]{ MANTEL , De regeeringe van Amsterdam , soo in 't civiel als crimineel en militaire. 1653--1672. Uit- gegeven door G. W. Kernkamp. 2 deelen. 1897 . f 8.—. Journalen van de admiralen van Wassenaer-Obdam en de Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de Deensche wateren. 1658--1660. Uitgegeven door G. L. Grove. 1907 . . . . . . . . . . . f 3.50. Briefwisseling tussehen de gebroeders Van der Goes. 1659--1673. Uitgegeven door C. J. Gonnet. 2 deelen. 1899, 1909 . . . . . . . . . . . . . f 6.—. De twee reizen van Cosimo de' Medici, Prins van Toscane, door de Nederlanden. 1667---1669. Journalen en docu- menten. Uitgegeven door Dr. G. J. Hoogewerft.1919. f 6.00. Lettres de Pierre de Groot A. Abraham de Wicquefort. 1668-1674. Publiées par F. J. L. Kramer. 1894. ~j(~ f 2.50. 1) Alleen het eerste deel is uitverkocht. 14 Notulen , gehouden ter Staten vergadering van Holland door Hop en Vivien. 1671--1675. Uitgegeven door N. Japikse. 1904 .. . . . . . . . . f 5.50. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673-1678. 1881 . . . . *Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680-1682 en 1649-1650. 1888 . .. . f 2.20. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688-1696. 2 deelen. 1876 . . . . . . . . . . . f 14.60. Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr. 1906 . . . .........f 3.90. Aanteekeningen en Verbeteringen op het in 1906 door het Historisch Genootschap uitgegeven Register op de Journalen van Constantijn Huygens den Zoon. Bijeenver- zameld door Jhr. Mr. J. H. Hora Siccama. 1915 f 8.—. Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland in 1685. 1863 . . . . . N4gociations du comte D'Avaux , ambassadeur á la cour de Suède, pendant les amides 1693, 1697, 1698. Publiées par J. A. Wijnne. 4 volumes. 1882, 83. . . . f 8.—. *Memoriera van Mr. Diderik van Bleyswijk , burgemeester van Gorinchem. 1734-1755. Uitgegeven door Theod. Jorissen. 1887 . . .. f 3.—. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek. 1747-1780. Uitgegeven door F. J. L. Kramer (I en II) en A. J. van der Meulen (III en IV) en F. J. L. Kramer (V en VI). 4 doelen. 1901, 1903, 1910, 1915, 1917, 1918. . . . . . . . • • • • f 43.50. Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aanhangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. f 4.—. Dépoches van Thulemeyer. 1763 —1788. In de bewerking van Robert Fruin, ingeleid en aangevuld door H. T. Colenbrander. 1912. . . . . . . . . . f 7.—. Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. 3 deelen. 1884-90 . . . f 6.25. Brieven van prins Willem V aan baron Van Lijnden van Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Bas. 1893. . . . . . . . . . . f 1.50. 15 Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint On- daatje. By Mrs. Davies . . . f 1.50. Bepalingen en Instructiën voor het bestuur van de buiten- districten van de Kaap de Goede Hoop (1805). Uit- gegeven door Dr. G. W. Eybers M. A., met een inleiding door -I- Prof. Mr. S. J. Fockema Andreae, Mr. Dr. S. van Brakel en den uitgever. 1922. . . . . f 2.25. Het leven van een Vloothouder. Gedenkschriften van M. H. Jansen, gap. Schout-bij-Nacht-titulair, Lid van den Raad van State, geb. 10 Sept. 1817 - overl. 10 Sept. 1893. Naar het oorspronkelijk handschrift uitgegeven en van aanteekeningen voorzien door S. P. 1' Honor4 Naben. 1925. . . . . . . . . . . . , f 7.25. 16 INHOUD VAN DE PERIODIEKE UITGAVEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP. KBONIJKi). EERSTE SERIE. De met een * geteekende doelen zijn uitverkocht. Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen.) IIe jaargang. 1846 . . . . . . f 1.50. Behelst tal van bijzonderheden over historische personen, kerke- lijke zaken , universiteitswezen enz. — Inventaris van brieven uit het archief der voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1380-- 1 M3). — Kleiree historische mededeelingen enz. enz. IIIe jaargang. 1847. . . , f 1.50. Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief der voor- malige vijf kapittelen te Utrecht (1514 , 1515). -- Vele wetens- waardigheden over archaeologie, genealogie, archiefwezen. — Verklaring van spreekwijzen (dialecten) en apreelwoorden enz. enz. o IVe jaargang. 1848 . . . . . . . . . f 2.50. Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Merula (min- nebrief), Wtenbogaert e. a. — Vervolg van den inventaris der vijt kapittelen (1516, 1517). --- Mededeelingen over Czaar Peter en zijne vrouw e. a. -- Toestand der archieven van Nijmegen, Utrecht, Groningen , Dordrecht en andere steden enz. enz. Ve jaargang. 1849 .. . . . Inventarissen van verschillende stads-archieven. --- Brieven van David van Bourgondië, Philips II, prins Willem I, Hugo De Groot e. a. — Bijdragen tot de geschiedenis van het Neder- landsche zeewezen en krijgswezen (1618) enz. enz. TWEEDE SERIE. VIe jaargang. 1850. .. . Inventarissen van verschillende archieven van steden, gerechten en gasthuizen. — Brieven o. a. van Adolf en Karel van Gelder (1450--4477), Christiaan II van Denemarken (1525), Karel V 1) Voor den volledigen inhoud der deelen van de Kronijk zij ver- wezen naar de op blz. 2 vermelde registers. De opgaven hieronder geven slechts het belangrijkste van den inhoud dier deelen. 17 (1337), Philips II (1561, 67), E. Leoninus (1581), prins Wil- lem I (1582), Maurits van Nassau (1600) e. a. -- Bijzonderheden over Utrechtsche bisschoppen, hertogen van Gelre e. a.; over den vredehandel te Utrecht (1713); over aflaatgelden, papiermerken enz. enz. *VIIe jaargang. 1851. . I 3.--. Inventarissen van archieven. — Academie te Frar,eker. -- Middel- eeuwsche kerkgebouwen in Friesland en Groningen. -- Graftombes in Germaanschen smaak en in dien der Renaissance. -- Tien brieven betreflende de Gelderache aangelegenheden in 1535-- 1537. -- Brieven van bekende personen ; genealogiëen enz. enz. * VIII° jaargang. 1852 . . • • f 3.~ Reproductie van den „Alnianach nae den nieuwen ende ouden stijl. Opt Jeer ons Heeren M.D.XCVIII", in 12° te Delft bij Bruyn Harmansz. --19 brieven van Anna van Egmond aan haren broeder Maximiliaan. -- Keuken-rekening van de grafelijkheid van Holland en Zeeland. 1401. -- Stukken over de Oost-Indische Compagnie. -- Emigreerende families uit Antwerpen naar Mid- delburg. 1556 enz. enz. *IXe jaargang. 1853. . . .• • f 3.--. Belangrijke onderschepte Portugeeache briefwisseling. 1634. — Stukken van Jan Pieteraz. Coen over den handel in Indië. '1622, 1623. -- Fragmenten van oude kronieken. -- Journaal, gehouden te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart. 1636. --- Chro- nologische opgave der oorkonden over de 13e en 14e eeuw iu het stads-archief te Harderwijk. -- Bijdragen tot de geschiedenis van het geschutwezen (1491-1528). -- Brieven ; genealogische mededeelingen enz. enz. Xe jaargang. 1 854 . . . • • • f 3.-- Uiterste wil van prins Maurits. --- Eenige merkwaardige von- nissen. 1524--1645. — Handel op Perzië en de golf van Ben- galen. '1633. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. — 109 Brieven van Maria van Nassau. 1605-1615. -- Charters in het stads-archief van Harderwijk. 1402-92 enz. enz. DERDE SERIE. XIe jaargang. 1855 .. . . . f 1.---, Betrekking tusschen de Nederlanden en Genève in 1689,1590. — Stukken over de West-Indische Compagnie. — Geslachtswapeneu en rouwborden in kerken. -- Stukken betreffende de krijgsgeschie- denis. — Brieven ens. van en aan Anna Maria van Sehurman. — Onuitgegeven gedichten van Const. Huygens enz. ens. 18 XIIe jaargang. 1856 . . .. f 1.—. Rechtstoestand in het begin der 15e eeuw. -- Rechtsgebruiken in de middeneeuwen. -- Eenige merkwaardige vonnissen uit den tijd der geloofsvervolging te Amsterdam in de 16e eeuw. -- Bijdrage tot de geschiedenis van den bouw van den Dom te Utrecht. — Autobiographie van den gouverneur-generaal P. A. van der Parra. -- Grafsteden der oudste bewoners van Denemarken ens. enz. XIIie jaargang. 1857 . .. . . f 1.50. Oorkonden betrekkelijk den twist tusschen den bisschop van Utrecht en den beer van Wisch in 1490. --- Inventaris van het stadsarchief te Oudowater. -- Begiftigingen en bezittingen van het Carthuizer-convent bij Utrecht. -- Charter van 1368, be- vattende een overzicht van het bisdom Utrecht in 1278. XIVe jaargang. 1858 . . . Stuiken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1672. --- Oude doopvonten (met afbeeldingen). -- Stukken betrekkelijk de her- vormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567. -- Expeditie naar Portugal in Sept. 1657 enz. enz. XVe jaargang. 1859 . . . . f 1.50. Brieven van prins Willem van Oranje aan zijne vrouw Anna van Egmond. -- Liefdadige stichtingen te Utrecht. -- Charters uit het stads-archief te Harderwijk, 14e en 15e eeuw. -- Ge- vangenneming van Paulus Buys. 1586 enz. enz. VIERDE SERIE. XVIe jaargang. 1860 . . . . . . . . . f 1.50. Aanteekeningen betrekkelijk het beleg van Haarlem. -- Overland- reis van Indië naar Europa in 1757. -- Stukken voor de ge- schiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz. XVIIe jaargang. 1861 . . . . . . . f 1.50. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1588 en 1589. -- Ver- dedigingswerken van de IJssel. 1672. -- Brieven van Willem van Liere. -- Onkosten der judicature van Oldenbarnevelt. — Onkosten der Dordsche synode enz. enz. XVIIIe jaargang. 1861 . . . Stukken voor de geschiedenis der jaren 1590 en 1591 enz. enz. XIXe jaargang. 1863 . .. f 2.—. Stukken voor de geschiedenis van het jaar 9592. — Wicquefort's Mémoires. — Heinrici ab Hovel Speculum Westphaliae enz. enz. 19 XXe jaargang. 1864 . . .. f 2.—. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. -- De benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder van Gel- derland. -- Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van Banjermassing in het jaar 1790. --- De bekostiging der voor- malige fortificatiewerken der stad Utrecht enz. enz VIJFDE SERIE. XXIe jaargang. 1865 . . . . Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. -- Thysius Leere en Order der Ned. Geref. Kerken. — Rapport faict par Monsieur de St. Aldegonde au Conseil d'Estat de sa agociation en France. 1581. — Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene en andere behangseltapijten, vooral in Denemarken enz. enz. XXIIe jaargang. 1866 . . . Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610. — Verbaal van de legatie van Leoninus, van Loozen, Valcke en Franckena naar Engeland in 1596. — Stukken betrekkelijk de Remonstranten enz. enz. XXIIIe jaargang. 1867 .. .. f 2.50. Concept van eene Compagnie van assurantie en van haar octrooi. 1628, 29. -- Brieven van Job. Heinsius over den in 1632 aan- geknoopten vredehandel. -- Eene bijdrage tot het leven van Onno Zwier Van Haren. -- Over den geest en de strekking van het Amsterdamsche patriciaat enz. enz. XXIVe jaargang. 1868 . . Brieven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Witte Cornelisz. De With. — Brieven van Bilderbeck , Nederlandsch agent te Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen oorlog. -- Aegidius Daalmans Indiaanse aanteekeningen ens. enz. XXVe jaargang. 1869 . .. f 3.—. Stukken betreffende den vrijen handel op Brazilië. 1637. — Origi. neele brieven van H. Doedens aan Ant. Van Hilten betreffende de Veest-indische Compagnie. 1641-1648. -- Journaal van Joh Van Kerkhoven, heer van Heenvliet , hofmeester van de princes- royaal, over de ziekte en den dood van prins Willem II en de kweatiën omtrent 'de voogdij van den jonggeboren prins. — Geheime correspondentie uit Engeland. 1659, 4660 enz. enz. 20 ZESDE SERIE. XXVIe jaargang. 1870 .. .. f 2.50. (Testbillen te Nijmegen. 1617. -- Het Geusen Liedboek. — Ver- volging Tan de Remonstranten in Land en Stad van Utrecht. 16'19 enz. -- Eenige aanteekeningen wegens liet gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787, — Reisjournaal uit de 47e eeuw naar het Heilige Land enz. enz. XXVII° jaargang. 1871. . . . . f 2.50. Aanteekeningen betrekkelijk het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787. — Stukken rakende de Quadruple Alliantie. -- Grondig verhaal van Amboyna. 1621. --- Verhaal van eenige oorlogen in Indië. 1622 enz. enz. XXYIIIe jaargang. 1872. . . . . f 2.50. tTit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Corn- pagnie. --- Brieven van R. Hoogerbeets. — Doleantiën over mis- bruiken in de regeering van Friesland. 1627 enz. enz. XXIXe jaargang. 1873 . 12.50. Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en eenige volgende jaren. -- Reformatie van 's Hertogenbosch. 1630. — Classicale acta van Brazilië. 1636-1644. — Brieven van Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. -- Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie.— Aanbevelingen voor scheepskapitein enz., ingekomen bij Johan De Witt. 1653-4672 enz enz. XXXe jaargang. 1874. . • . f 3.—. Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot onderhoud van predikanten. -1590. Politieke brieven uit de jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeels van den beer Maxim. D'Yvoy. -- Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost- Indische Compagnie. -- Verhaal der gevangenschap van Olden- barnevelt , beschreven door zijn knecht Jan Francken enz. enz. XXXIe jaargang. 1875. . . f 2.50. Rapport der geheime staatscommissie nopens de toekomstige in- richting en huishouding van den staat. 1818. -- Journaal van Splinter Helrich, soldaat en later hopman in dienst van den larde. 1572--4598. -- De magistraatsbeatelling te Utrecht ouder de republiek. -- De vorming van het Oversticht. -- Brieven Tan prins Willem V. 1786-1793 enz. enz. 21 BERIGTEii' 1). Ie deel le stuk. 1846 . . . . . . . . . f 1.50. Dodt van Flensburg over Valerius Andreas. -- Visscher over Jan van Rode, vertaler der Somme le Roy. -- Dodt van Flensburg over Adam en Paul van Vianen. — Ctrechtsch handschrift der Snorra-Edda. — Eyck van Zuilichem, Bouw- en beeldhouw- kundige voortbrengselen in ons land. Ie deel 2e stuk. 1848 . . . . . . . f 1.50. Nederlandsche handschriften in de Keizerlijke bibliotheek te Petersburg. -- V. Asai van Wijck, Schuttengilden i'i Nederland. He deel le stuk. 1849 . . . . . . . . . f 1.50. Verblijf van Christiaan II van Denemarken in Nederland, 1524. — Beroerten te Gent onder Karel V. *IIe deel 2e stuk. 1849. . . . Verhooren van Oldenbarnevelt. Me deel le stuk. 1850. . . . f 1.50. Geschiedenis van het geslacht Van Mathenease. -- Catalogue de documents manuscrits relatifs A l'histoire de la Hollaudc dans les bibliothèques de Paris. IIIe deel 2e stuk. 1851 . • • . f 1.50. Journaal omtrent de vredebandeling te Utrecht. *IVTe deel le stuk. 1851 . . . Geschiedenis van het geslacht Nyenrode. *IVe deel 2e stuk. 1851. . . . . .. f 1.50. De Upataiboom bij Aurich. -- Bescheiden over het eerste tijdvak van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 1524--15611. Ve deel le stuk. 1853. . . . . . . . . f 1.50. Rapport van den gouverneur generaal Loten over Maka.ser. — Rapport van den heer van Sommelsdijk over zijne legatie naar Venetie in 1620. Ve deel 2e stuk. 1856 . . . . • f 1.—. Rapport van eene reis naar liet hof van Caudill. 1671. — Auto- biografie van den gouverneur generaal Kijklof van Goons. 1678---K81. — Meiporie betreffende het eiland Ceylon door R van Goens Jr. 1679. 1) Voor den volledigen inhoud der deelen van de Berigten zij ver- wezen naar liet op blz. 2 vermelde register. De opgaven hieronder geven slechts het belangrijkste van den inhoud dier deelen. Bijdr. en Meded. LII. 27 22 VIe deel le stuk. 1857 . . . . . . . f 1.—. De Wicquefort, Mémoires sur la guerre de 1672. VIe deel 2e stuk. 1857 . . . . . • • f 1.----. Dagelijksche aanteekeningen over het verblijf der Franschen te Utrecht in 1672 en 1673. VIIe deel le stuk. 1861. .. . . . f 1.50. Stukken betrekkelijk de verwering van Malakka. 1641. Vile deel 2e stuk. 1863 . . . . . . . . f 2.50. Verbaal van de Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618-1619. — Rapport van het gebesoigneerde te Tunis en Algiers. 1622-1623. CODEX DIPLOM.ATICUS 1). EERSTE SERIE (IN 4°). *Ie deel le stuk. 1848. . . . . . . . . f 2.60. Oorkonden betreffende het voormalig handelsverkeer van Utrecht. — Oudste kameraarsrekeningen van Deventer. 1337-1347. *Ie deel 2e stuk . • • .. .. . f 2.60. Brieven van Leibnitz en Cuperus o. a. over den Utrechtschen vrede. TWEEDE SERIE (IN 8°). Ie deel le stuk. 1852. . .. . . . . . f 2.50. Rekening van de testamentoren van Jacoba van Beieren. *Ie deel 2e stuk. 1852. . . . . . . . . f 2.50. Leftres de Paul Choart, seigneur de Buzanval. 1600. *IIe deel le stuk. 1853 . . . . f 3.50. Oudste burgemeestersrekening van Middelburg. 1364. — Oudste kameraarsrekening van Utrecht. 4380. Rekening van de brui- loft van Jan van Touraine. 1406. — Bisschoppelijke rekening van 1377. *IIe deel 2e stuk. 1853 . . f 2.--. Verbalen van Van Grijspere en Van Lent , commissarissen in de troubles van 1567 en 1568. IIIe deel le stuk. 1855 . . • . . Oude kroniek van Brabant. 1) Voor den volledigen inhoud der deelgin van den Codex Diplomaticus zij verwezen naar het op blz. 2 vermelde register. De opgaven hieronder geven slechts het belangrijkste van den inhoud dier deelen. 23 IIIe deel 2e stuk. 1856 .. .. . f 1.50. Verbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de Engelsche en Nederlandsche Oost-Indische Compagniiin. 1618. Ire deel le stuk. 1859 . . .. f 1.50. Lettres inédites du comte de Boussu. — Oudste rekening van Antwerpen 1324. — Rekening van Lier. 1377. IVe deel 2e stuk 1860. . . . . . . . . f 1.50. Lettres de Marnix de St. Aldegonde et de Jean Casimir, comte Palatin. — Briefwisseling met Don Jan van Oostenrijk. 1576— .1577. Ve deel. 1860. .. .. . f 4.—. Toe Boecop, Kronijk der bisschoppen van Utrecht. VIe deel. 1863 .. . . f 1.--. Kronijken van Brabant, Holland en Vlaanderen. BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. Iste deel. 1877 .. . . f 2.50. Sautiju Kluit, Hollaiidsche en Fransche Utrechtsehe couranten. — Loupe, Voordrachten tot het aanstellen en benoemen van vlag- en hoofdofficieren bij de Admiraliteit van de Maze, benevens enkele andere stukken (Eed bij procuratie ; Verzoekschrift, bij de Staten- Generaal ingediend door de wede van den in 1653 gesneuvelden Kapitein van de Admiraliteit in het Noorder Kwartier Pieter Aryaensz. de Boer; Toekenning van pensioen aan de dochter van den overleden Schout-bij-Nacht Jacob van Cooperen, 1742; Verzoek om ontslag uit de gevangenis voor den zoon van de weduwe Jan Gerbrandts in zijn leven Vice-Admiraal, 1618; Perpetuum Mobile van Gijsbert Doncker, 1618). — Romer, Andere lezingen op de lijst van Beneficia, voorkomende in onze Kronijk, XXXI. Jaarg. Bl. 364-367 en op het aldaar Bl. 392-398 uitgegevene. — Ri$mer, Andere, veelal betere lezingen van de Ridderlijst, uitgegeven in onze Kronijk, XXXI. Jaarg. Bl. 368-393. -- Van Lijnden van Hemmen, Brieven van Prinses Wilhelmina. --- Boele van Hens- broek, Ludovico Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi. De oudste beschrijving der Nederlanden, in hare verschillende uit- gaven en vertalingen, beschouwd. Bibliografische studie. --- De Geer van Oudegein, Het voormalig Klooster der Zakbroeders binnen Utrecht. --- De Geer van Oudegein, Iets over de oudste heeren van Beverwaard onder Werkhoven. -- Heydanus, Wanneer is de mond van het Naardermeer gestopt P --. Vreede,, Brief van Rutger Jan Sehimmelpennonek en van Johan Valekenaer. -- De Beaufort, 24 Memorie betrekkelijk den toestand van Holland in 1793, met het oog op een verbond tusschen Holland en Engeland tegen Frankrijk. — Martens, Memorie of Verhaal van Prof. J. G. Graevius van aan- biedingen hem gedaan. — Martens, Copie van 't origineele Request, gepresenteerd November 1673, gevolgd door de qualificatie van de requestranten. — Martens, Deductie van de Regeering der stad Utrecht, gericht aan de Staten's lands van Utrecht, ter handhaving harer nominatie ter verkiezing van een lid der Geëligeerden. — Martens, Bericht uit 's Hage aan de Regenten van Utrecht. — Martens, Harangue in de vergadering van haar Hoog Mog. gedaan door den heer Onno Zwier van Haaren, ten tijde wanneer door de Raad van State en corps de petitie voor den Jaare 1747 ter ver- gadering van Haar Hoog Mog. is overgebragt. -- Martens, Advies der Utrechtsche Gedeputeerden ter Generaliteit, betreffende deft toestand des Lands in den aanvang van het jaar 1747. --- Martens, Beklag, uitgebracht in de Vroedschap der Stad Utrecht, des- wegens dat vier leden dier Vroedschap bij de herbenoeming door Z. Hgh., in 1749, waren voorbijgegaan. -- Martens, Deductie van de Regeering der Stad Utrecht, betreffende haar recht om eigenmachtig belastingen te heffen. -- Martens, Missive en verdere deductie door eenige leden van de Vroedschap der Stad Utrecht overgegeven aan Zijne Hoogh. den Heere Prince van Oranje en Nassau etc. etc. etc., con- cerneerende de sessie en presidie van den Hoofdofficier in de ver- gadering van de Vroedschap en van desselfs substituut in het Geregt, bij absentie van den principalen Schout. — Martens, Minute van een schrijven rakende do sessie aan den Hoofofficier in de Vroedschap van Utrecht verleend. -- Martens, Concept eener missive aan Z. Hoogh. betreffende de sessie van den door Z. Hgh. benoemden Hoofdschont in de Vroedschap der Stad Utrecht. — Martens, Rekest van Benige aanzienlijke inwoners van Utrecht, naar aanleiding van de gewelddadige inbreuk op de vrijheid der Stads- regeering in Maart 1785. — Martens, Adres aan de leden der Vroedschap, die wegens het gepleegde geweld afgetreden waren. Ilde deel. 1879. . . - . Ver-Huell, Memorie van den Capitain ter Zee Ver-Huell, met 's lands esquader in het jaar 1784/S5 in Tndië geweest zijnde. — S. Muller Fz., Het oprichten eener vroedschap te Utrecht. — Leupe, Zeezaken : Rapport van Carel van Cracouw, als Commissaris naar Spanje gezonden in het belang van den Staat, en het daarop genomen besluit van de Staten-Generaal, 1618; Commissie voor den Capitein Merten van Rijsbergen, als Commissaris op de schepen van oorlog, onder bevel van den Commandeur Quast, en zijn ver- zoekschrift bij de Staten Generaal ingediend, ter bekoming van zijn 25 achterstallig tractement, voorgeschoten ongelden enz., 1618 ; Ver- zoekschrift van de reeders van het schip de Bontekoe gevoerd door den Schipper Willem Ysbrantez. Bontekoe van Hoorn, door de Turken genomen cu hij de Spanjaarden hernomen en door hen opgebracht, om brieven van voorschrijving, voor Jan Jansz. Bleeker, gaande naar Spanje, aan de Autoriteiten aldaar, in het belang van hun schip en goederen (1618); Verzoekschrift van de vrouw van den schipper Dirck de Ruyter om brieven van voorschrijving ten behoeve van haar man, gevangen zijnde in de Allerheiligen Baai, aan de Autoriteit aldaar, 1618; Verzoekschrift van Pieter Woutersz. van Zierikzee, als Raad gediend hebbende in de vloot van den Commandeur Quast, om betaling van gemaakte onkosten enz., 1618; Verzoekschrift van de weduwe van den Luitenant Admiraal Egbert Meeuwsen Cortenaer om pensioen (1684); Brief van Rijkloff van Gocns, Raad van Indië, Super-Intendeut en Admiraal over Ceilon enz., aan den Gouverneur :generaal Maetsuyker, in het belang van den Bngelschen Vice-Commandeur Jonas Handid, 1673. -- Souten- dam, Verbaal van het gepasseerde binnen do stad Delft, bij de electie van Z. Hoogh. den Meere Willem Carel Hendrik Friso, Prince van Oranje tot Stadhouder etc., 1747. — Papieren van 1). Bavy wegens het voorgevallene te Bengalen, 1763. (Uit de papieren van een Bewindhebber der Oost-Ind. Compagnie.) — Sommier Discours over den staet vande vier geconquesteerde Capi- tanias Parnambuco, Itamarica, Paraiba ende Rio Grande, inde Noorderdeeleu van Brasil. (Uit het Archief van Hilten. — Gene- rale Beschrijvinge vande Capitanie Paraiba. (Uit het Archief van Hilten. -- Representatie Beniger pointen van Clachten der Neder- lantsche Oostindische Compagnie, waer ouer ende ouer andere meer sij reparatie ende redres versoeckt ten laste van d'Oostind.e Comp.e van Engelant, achtcrvolgens het Tractaet tusschen haer beyden van Engelant, achtcrvolgens het Tractaet tusschen haer beyden gemaeckt, anno 1619, ende het accort, A° 1623. (Uit het Archief van Hilten). -- Remoustrantie der Bewint hebbercn vande geoctroy- eerde Oostiud. Comp. deser Nederlanden, gedacn aen Naere Ho. Mo. op den 19. May 1639, eerst mondelinge ende naemaels schriftel. overgelevert, raeckende de differenten tusschen de voornoemde Comp.e ende de Oostind Comp.e van Engelandt ende op wat voet ende regel deselvc geaccordeert ende wech genoomen sullen connen worden. (Uit het Archief van Hilten). -- Poincten daer op alle de Cameron vande Westindische Compagnie beschreven sijn, omme in conformit6 vanden Oetroye tegen den eersten Maert St. N., wesende Donderdach, goet tijds haere Gecommitteerden te senden binnen der stadt Amsterdam, omme als dan in besoigne te treden, op poene van zes gold. daeghs bijde defaillanten te verbeuren, als breeder &, (Uit het Archief van Hilten). -- Rapport van Gecom- ge mitteerden voor den beschrijvingsbrief. — De Beaufort, Rapport van den Ambassadeur Aubery du aurier, na zijn terugkeer uit Holland in 1624 ingediend aan den Koning van Frankrijk. — Hofman, Uittreksel uit de rekening der Priester-Broederschap te Utrecht, over het jaar 1534/35. Tilde deel. 1880. . . . . . . . . . . Van Rappard, De rekeningen van de Kerkmeesters der Buurkerk te Utrecht in de 15de eeuw. — Stukken betreffende de bemoeiing der Oost-Indische Compagnie ter bevordering des Christendoms (Archief van Hilton). — Berichten aangaande „'t gepasseerde in Engelant in den jaren 1650, 1651, 1652 ende 1653" (Archief van Hilten). — Rapport van Jacob Mahieusen over zijne reis met de retourvloot, 1641 (Archief van Hilton). — Advies betreffende de gelegenheid der West-Indische Compagnie in het najaar van 1640 (Archief van Hilten). — Punten van beschrijving voor de vergade- ring van de kamergin der W.-Ind. Comp. Oct. 1641 (Archief van Hilten). Missieven betreffende de West-Ind. Compagnie, 1641 en 1645 (Archief van Hilton). — Loupe, Brieven van den Generaal- Majoor W. G. van der Hoop aan den hertog van Brunswijk- Wolfenbuttel. IVde deel. 1881 . . Van Rootselaar, Rekening van het oudschildgeld 1585/86. — Ver- loren van Themaat, Geschiedenis der vicalien in de Provincie Utrecht en der geestelijke- of gebeneficieerde goederen in het alge- meen, na de Reformatie. — Gallée en S. Muller Fz., Berijmd verhaal van het beleg van Ysselstein door Gelder en Utrecht in 1511. *Vde deel. 1882 .. . f 3.—. Stukken rakende de H.H. Edelen en Ridderschappen 's Lands van Utrecht, die beschreven plachten te worden van den jare 1570 tot 1630 (Uit het Archief van Hilton). — Notitie van 't voorgevallene bij den doorbreek van den Leckendijck Bovendams in -do Wijcker- weerth bij Wijek op den 28 Febr. 1747. Genoteert in de stad Utrecht. (Eigenhandige aanteekeningen van Mr. Dirk Woertman, lid van de Vroedschap). — Staatkundige berichten uit Frankrijk, over de jaren 1650 tot Maart 1653 (Uit het voormalig Archief van Hilten, thans in het Archief der Prov. Utr.). — Korte Notitie van 't geene gebeurt is bij occasie van 't afsterven van de heer Boudaen, Raad in de Vroedschap der stad Utrecht, en mijne bevordering in des- selfs plaats met het geene van tijd tot tijd daarop gevolgt is. (Eigenhandige aanteekeningen van Mr. Dirk Woertman). — Stukken rakende de lichting der Waardgelders te Utrecht (Uit het 27 voormalig Archief van Hilten, thans in het Archief der Prov. Utr.). — S. Muller Fz., Fragment eener Kroniek van het voorgevallene S. Muller Fz., Fragment eener Kroniek van het voorgevallene te Utrecht in 1524-1548 door Jhr. Herbaren van Aemstel van Mijnden, heer van Ruwiel. — Van Lynden van Hemmen, Origi- neele brieven betreffende de onderhandelingen van Geldersche heeres over sauvegarde te Brussel. Berichten omtrent deu inval van Graaf Hendrik van den Berg in Gelderland. -- Van Lynden van Hemmen, Besluit van den Raad van Nijmegen betreffende subsidie ten behoeve der belegering van 's Hertogenbosch. -- Soutendam, Relacs van 't gepasseerde in 't Eylandt Alsen, den 14, 15, 16, 17, ende 18den Dec. 1658. — Werk- en tuchthuis te Utrecht, in 1615 opgericht uit de goederen der broederschappen, en remonstrantie van den Hr. van Moersbergen daartegen (Uit het voormalig Archief van Hiiten, thans in het Archief der Prov. Utr.). -- Memorie van tgeene mij is voorgekoome in het besolliciteren van de Vroed- schapsplaats van den heer Ontfanger Mansveldt. *VIde deel. 1883 .. .. f 6.—. Van Lynden van Hemmen, Gevangenschap van J. van Lynden. — Van Lynden van Hemmen, Brieven van Karel van Gelder en Willem van Gulik aan Jasper van Lynden. — Van Lynden van Hemmen, Verz'ek van Fr. van Lynden in 1655 aan den Keizer om beleend te worden met de heerlijkheid Hemmen..— Van Lynden van Hemmen, Conventie beraamd bij eenige Geldersche Edelen, naar aanleiding van den dood der Prinses Gouvernante (1759). — Van Lynden van Hemmen, Brieven van v. kiesbergen. — Van Lynden van Hemmen, Brief van den Hertog van Brunswijk aan den Baron van Lynden van Hemmen, naar aanleiding van het ontslag uit al zijn bedieningen door de Staten van Holland (1784). -- Van Lynden van Hemmen, Maatregelen beraamd in Gelderland Van Lynden van Hemmen, Maatregelen beraamd in Gelderland tegen den verwachten inval der Franschen (1794). — Souratte, radicale beschrijving. A° 1758. Door den beambte der 0:Ind. Compagnie, D. van Rheeden. -- S. Muller Fz., Verhaal van het beleg van het Kasteel Vredesburg te Utrecht in 1576, door eenen oog- getuige. — Tiele, Brief van een vrijdenker, geschreven in 1633. — Tiele, Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het Oosten. — Tiele, Steven van der Haghens avonturen van 1575 tot 1597. Door hem zelven verhaald. -- Galesloot, Trois Arrêts historiques du Grand Conseil de Malines. VIIde deel. 1884 . . . . .. f 5.--. De Bas, De overgave van de Bataafsche vloot in 1795. — Brill, Verslag van den Ambassadeur in Den Haag, Francesco Michiel, aan Doge en Senaat. -- Uittreksel uit eenen brief van den Neder- lat