Ret Bilderdijk MuseulD Mededelingenblad van de Vereniging 'Het Bilderdijk-Museum' Redaetie: J. de Bruijn, M. van Hatturn (seer.) en Peter van Zonneveld Redaetie-adres: Fokkerlaan 36, 1185 JC Amstelveen Het Bilderdijk-Museum verschijnt een maal per jaar. De redactie behoudt zich te allen tijde het recht voor om ingezonden kopij te weigeren. Het lidmaatschap van de Vereniging 'Het BilderdijkMuseum' bedraagt f 15,00 per jaar. Leden ontvangen dit tijdschrift gratis. Men kan zich opgeven als lid bij de secretaris van de Vereniging, Fokkerlaan 36, 1185 rc Amstelveen. Bilderdijk en de Revolutie* De protestantse orthodoxie in Nederland vereert Bilderdijk sinds jaar en dag als voorloper en wegbereider. Toen immers 'het laffe rationalisme' Nederlands kerk overheerste, verhief hij zijn stem 'voor de rechten Gods'.1 Hij bleef trouw aan Oranje al bracht het hem smaad en ballingschap en hij was de 'man, die, in dagen van nationale inzinking, ons geloof herschonk aan de virtualiteit van onzen nationalen geest'.2 Bilderdijk deed het antirevolutionair beginsel ontkiemen dat mettertijd zoveeI invloed ten goede in Nederland uitoefende.' Zijn persoonlijkheid en optreden mogen niet zonder kritiek zijn gebleven, de contrarevolutionaire kleur van zijn denken moge erkend worden, toch blijft Bilderdijks faam feitelijk onaangetast. Antirevolutionairen, christelijkhistorischen, SGP'ers en GPV'ers: allen geven Bilderdijk een ereplaatsje in hun voorgeschiedenis.' Toch is overduidelijk dat Bilderdijk bijster weinig lijkt op een negentiende-of twintigste-eeuwse neo-calvinist of bevindelijk gerefonneerde. Bilderdijks vader was'eer ruimdenkend dan orthodox' en beoefende een 'werkdadig christendom"." Op de jonge Bilderdijk lijkt deze beschrijving eveneens goed toepasbaar. D. Nauta heeft jaren terug al eens geconcludeerd dat Bilderdijk een 'levende band aan de volheid der gerefonneerde kerkbeschouwing' miste -een typisch Kuyperiaanse omschrijving voor het feit dat Bilderdijk zelden ter kerke ging, nooit Avondmaal vierde en vrien * Lezing, gehouden tijdens de jaarvergadering op 8-12-1990. denkring en conventikel prima invullingen van de gemeenschap der heiligen oordeelde." Kinker, goed met Bilderdijk bevriend in de jaren 1780, schreef later: 'men zou zich zeer bedriegen, wanneer men uit [Bilderdijks gehechtheid aan de heersende kerk] tot zijne strenge Dordtsche orthodoxie zou willen besluiten. Hij was [...] zeer rekkelijk, milddenkend, en in het geheel niet gesteld op [...] pietisterij [...]'7 Er zijn eigenlijk aIleen maar gegevens die Kinkers oordeel bevestigen. Bilderdijk vertoonde voor 1795 geen bijzondere belangstelling voor theologie of kerk. Hij onderhield geen speciale relaties met de spraakmakende vertegenwoordigers van de orthodoxie van die dagen. Maar onder de stellingen waarop hij in 1782 promoveerde was er weI een die politiek op de kansel afkeurde." Zijn verdediging van de Gereformeerde kerk was politiek van aard: hij was voorstander van de publieke, heersende kerk en was zich het bondgenootschap tussen die kerk en het Oranjehuis goed bewust. De relatie heersende kerk -orthodoxie -Oranje was een oud chapiter, dat in die jaren nieuwe actuele betekenis kreeg. Ze werd opnieuw politieke leus, zoals ook in Bilderdijks regels: Aan zijn eed getrouw te wezen, God, en Hem-aIleen te vrezen, Toonteen Prinsgezinde aan. Maar voor dwangzucht slaafsch te bukken En de zwakheid te onderdrukken, Al te vreezen buiten God, Maakt den nieuwen Patriot." Stadhouder Prins Willem V· (1748-1806), witmarmeren portretbuste door M.A. Falconet nee Collot (Rijksmuseum Mauritshuis, 's-Gravenhage). De betiteling Voetiaan die Bilderdijk zichzelf In die tijd toegekend lijkt te hebben'", zal ook met name deze traditie hebben aangeduid en niet een theologische voorkeur ofeen neiging tot de praxis pietatis van de Nadere Reformatie. Het is bovendien zonneklaar dat Bilderdijk het eigentijdse Verlichte denken diepgaand schatplichtig was. Niet voor niets erkende hij de invloed van de lectuur van Leibnitz, Christiaan Wolff en Elie Luzac op zijn keuze voor de rechtenstudie.II De beschikbare gegevens leiden dan ook onvermijdelijk tot de conclusie dat Bilderdijk niet tot de gereformeerde orthodoxie van zijn dagen gerekend kan worden. Maar weI tot de stroming van het Verlicht conservatisme." Bekende vertegenwoordigers van dat Verlichte conservatisme waren Bilderdijks Leidse leermeester F.W. Pestel en de door hem bewonderde auteurs Elie Luzac en Rijklof Michael van Goens, beiden persoonlijke bekenden. Het was een minder optimistische, een collectivistische variant van de Verlichtingdie hen bekoorde. Typerend is Luzac, die Wolff introduceerde, maar zonder diens absolutisme goed te keuren, Voltaire daarentegen bestreed. Constituties moesten evenwicht bieden tussen burgerlijke vrijheden en een sterk staatsgezag. De individuele persoonlijkheid is niet het hoogste goed, de gemeenschap heeft ook haar rechten. Orde, harmonie en redelijkheid waren sleutelwoorden -alsook deugd en godsdienst. De Verlichte conservatieven waren voorstanders van de bestaande constitutie. De beste staatsvorm is er een waarin monarchie, aristocratie en democratie elkaar in evenwicht houden. De Nederlandse Republiek was theoretisch zo'n ideaal gemenebest. Ze was van oudsher het tehuis voor de vrijheid in de burgerstaat -de rechten van de mens werden er reeds lang geeerbiedigd voordat ze in Frankrijk geproclameerd werden, schreef Adriaan Kluit!' (en Bilderdijk zei het hem na'"), Het stadhouderschap was voor de Verlichte conservatieven een onmisbaar integrerend onderdeel van de constitutie. Het bewaarde de eenheid tussen de zeven gewesten en beschermde de burgervrijheden tegen de regentenaristocratie. Deze visie op het stadhouderschap ging moeiteloos samen met het oude geloof in de Oranjes als de door God van oudsher aan Nederland geschonken redders en beschermers. In de politieke realiteit van de jaren 1780 en 1790 verdedigden de Verlichte conservatieven de stadhouder dan ook niet slechts tegen de aanvallen van Patriotse regenten-zijde, maar zochten ze ook naar middelen ter versterking van zijn positie als Eminent Hoofd. 15 Handhaving van de publieke positie van de heersende Gerefonneerde kerk behoorde ook tot de uitgangspunten van de Verlichte conservatieven: hoedster van de publieke zeden, voedster van de nationale identiteit, steunpilaar van burgerdeugd en trouw aan Oranje moest de kerk zijn. Maar niet al te orthodox, precies of intolerant. De wegens heterodoxie ontslagen hoogleraar Van Goens die als Orangistisch partijman-pamflettist toenadering tot de orthodoxe Wachters op Sions Muren zocht vanwege hun aanhang onder de bevolking, illustreert beide tendenties perfect.16 De afstand tussen de Verlichte conservatieven en sommige Patriotten was niet altijd groot of duidelijk. Zo kon een geschrift van de Verlicht conservatieve Raadpensionaris L.P. van de Spiegel worden toegeschreven aan de Patriot R. Feith.17G.K. van Hogendorp evolueerde in de loop derjaren tot aristocratisch liberaal. De reeds meermalen genoemde Van Goens daarentegen verloor zijn politieke belangstelling en werd aanhanger van romantisch- religieuze mystieke verlangens en gedachten. Voorzover uit de betrekkelijk weinige contemporaine gegevens over Bilderdijks politieke denken en handelen iets concreets valt op te maken, behoorde Bilderdijk voor 1795 tot de stroming der Verlichte conservatieven en werd hij pas daama religieus contra-revolutionair en monarchist. Bilderdijk heeft zich altijd beroemd op de Doelistentraditie van zijn familie." Eer democraat dan aristocraat noemde hij zich; in die lijn past ook de inleiding op zijn heruitgave van O.Z. van Haren's Geuzen (1785).19 Het waren de 'Oldenbamevelden' en de 'De Witten'die in de Patriottentijd de vrijheid van de burgers weer probeerden te knechten." 'Waarom Filips afgezworen, zo we voor duizend tirannen bukken moeten' luidde zijn retorische vraag aan Feith in 1782.21Het is 'den Aristocratischen tuimelgeest, die ons allen tot zijn slachtoffers gemaakt heeft', concludeert hij in februari 1795.22 Orangist is Bilderdijk in die jaren. Voorstander van het 'Stadhouderschap, 't welk het bolwerk der Burgerlijke vrijheid tegen de Aristocratie behoort te zijn' .23 In die zinsnede uit een brief aan Loosjes van 1790 klinkt een van de stellingen door waarop hij in 1782 promoveerde: de beste bescherming van de burgervrijheid in onze republiek bestaat in een Eminent Hoofd." Slot van "Ier geboorte van Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Jonggeboren Heere Prinse van Oranje en Nassau' (B.-M. hs. H 5). De tekst in Vaderlandsche Oranjezucht 104; DW VIII, 409. De vorstelijke status van de familie Oranje-Nassau gaf in de ogen van de tijdgenoot stellig kleur aan het stadhouderschap; de Erfstadhouder was en werd in de Oranjemystiek met graagte gezien als een semi-monarch. Maar tegelijk staat vast dat Willem V afkerig was van elk formeel monarchaal streven." De door Verlichte conservatieven veel gebruikte term Eminent Hoofd duidde echter geen soevereine monarchale positie aan, de vrije Republiek kende een representatieve Statenregering met een stadhouder aan het hoofd." Bilderdijk kon dan ook in zijn reeds geciteerde brief aan Loosjes in 1790 terecht schrijven in de tijd van 'de troubles noch Aristocraat noch Democraat, maar waarachtig Republicain' te zijn geweest.? Inwoner dus van [...] dit gemeenebest [...] Waaruit de snoode Dwinglandij, En yverlooz~ slavemij Verbanrien zijn [~ ..]28 Een vrij gemenebest met een Eminent Hoofd, die [...] 't bukkend Nederland niet zien konde aan zijn knien En, blind voor d'ijdlen glans van heerschen en verheeren Een vaderlijk gemoed voor 't buigend kroost deed zien." Het lijkt daarom te gewaagd op grond van het bekende vers 'De alleenheersching' uit 1793 in Bilderdijk dan reeds een volbloed monarchist aan het woord te zien en niet langer de voorstander van een dergelijk patriarchaal Eminent Hoofd. Bedoeld vers (dat bovendien niet Nederland maar het koninkrijk Denemarken prijst om de daar heersende orde en rust) reflecteert immers het gebeuren in Frankrijk [...] daar dolle woede Van duizenden, in toom noch band, In blinde drift of arren moede Het aanschijn omkeert van een land En (kudde zonder hoofd noch hoede) Zich-zelve wroet in 't ingewand. Is daar, daar vrijheid, stervelingen? Zijn dan geweld en vrijheid, een?" Frankrijk -vanwaar toch al nooit veel goeds was gekomen" -daar was 'uit de kolk des afgronds ten geessel des menschdoms' het woeste, goddeloze Jacobinismus opgekomen, een barbarij die beschaving, godsdienst en zeden wou vernietigen." In 1795 brak ook voor Nederland de Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap door. De dichter Bilderdijk treurde om het verlies van de oude vrijheid en bespotte de nieuwe. De advocaat Bilderdijk schreef het bekende rekest dat hem uitzetting en ballingschap opleverde. Daarover is zoveel geschreven, dat het niet zinvol lijkt er hier nog eens op in te gaan. Op een aspect ervan wil ik weI wijzen: Bilderdijks aanvaarding van en berusting in de omwenteling." Want Dus wil 't het lot, 't besluit van 't Alvermogen. God heerscht: Hij hoorde uw stem, den kreet van d'overmoed. Begin van 'Op de atbeelding van Zijn Hoogheid', Vaderlandsche Oranjezucht 107. De tekst ook in DW VIII, 426-427. Zijn donder ratelde in den hoogen En alles viel den Gal[lier] te voet." Dezelfde lijdzame aanvaarding van de feitelijke ontwikkelingen treft ook in andere teksten van Bilderdijk, uit 1795 en daama: 'Maan ook alle brave lieden tot stilheid aan', schrijft hij zijn vrouw bezorgd." 'Laat de welmeenenden in 't Land zich toch stil houden, en niet roeren! '36 Ret was niet alleen een tactische aansporing in een situatie van politieke terreur en censuur om niet onnodig de gevarenzone te betreden. Bilderdijks lijdzame aanvaarding van de feitelijke gang van zaken kwam ook voort uit zijn begrip van Gods voorzienig handelen. Bilderdijks opvatting van Gods almachtige Voorzienigheid liet hem geen andere conclusie toe dan dat wat gebeurd was, ook door God gewild was. Bilderdijks orthodoxie kan men daaraan overigens niet afmeten. In de eerste plaats niet omdat, zoals in de hierboven aangehaalde versregels uit 1795, (nood)lot en (raads)besluit Gods gelijkgesteld worden. En vervolgens omdat het gebruik van deze terminologie Bilderdijk niet onderscheidt van zijn tijdgenoten. De Reformatorische Verlichting die in Nederland overheerste wees de deistische ontkenning van Gods bemoeienis met het wereldgebeuren alom van de hand. Orthodox of Verlicht, Patriots of Prinsgezind, men deed niet voor elkaar onder in erkenning en aanwijzing van Gods concrete handelen in het eigentijdse gebeuren. De strenge winterkoude van 1795, die de Fransen de intocht over de bevroren rivieren mogelijk maakte, is een bekend voorbeeld. Ze was voor Patriotten een overtuigend bewijs van Gods gunst en zegen over de Omwenteling. Prinsgezinden zagen er Gods slaande en straffende hand in, waaraan slechts onderwerping, geen verzet paste." Bilderdijks lijdzaamheid had echter nog een tweede achtergrond: een met verloop van tijd steeds sterker en duidelijker chiliasme. Nog in 1795 schreef hij naar aanleiding van de successen van de Revolutie: 'Wat bewijst dit alles nu? Zeker, dat, naar allen oogenschijn, het met Europa gedaan is; alle heerschappij en macht te gronde gaat, en dus dat wij 't uur naderen, waar op de koningrijken der Aarde zullen zijn des Heeren Jesus. Bidden wij des dagelijks met den Apostel Joannes, oHeere Jesus, kom haastelijkl'?" In zijn ballingschap, met name in Engeland, ontwikkelde Bilderdijk grote belangstelling voor pietistische opwekkingsbewegingen en chiliastische stromingen. Zijn eindtijdverwachting en eschatologische verlangens waren met name in moeilijke tijden en omstandigheden sterk. In die apocalyptische toekomstverwachting, aldus Bosch in zijn inleiding op de Ondergang der eerste Wareid, 'nam de gedachte van de Algemene Monarchie die komende was, een overheersende plaats in. De Ode aan Napoleon van 1806, [heeft] deze reeds geprofeteerd als de aarde en zee omspannende heerschappij van Christus, het Rijk Gods op aarde. '39 In 1809, 1810 overheerste die eschatologische verwachting Bilderdijks geest opnieuw, en ze zou het -in het laatste decennium van zijn leven bij toeneming doen. Ret verlangen naar het vrederijk van Christus en de Algemene Monarchie deed Bilderdijk gespannen uitzien naar aankondigingen en voorafschaduwingen daarvan. Willem Frederik van Oranje (1772-1843), silhouet door F.M. Schluimers (B.-M. hs. H 131-8). 'Onder een schaduwbeeld van Prins Willem Fredrik van Oranje' (B.-M. hs. H 131-8). In de Vaderlandsche uitboezemingen (1815) 171, werd de kunstenaarsnaam vervangen door: 'Thands Koning der Nederlanden'. De tekst ook in DW VIII, 427. Het deed hem dromen van ideale vorsten en sterke heIden die als welwillende patriarchale leiders orde, rust en gerechtigheid zouden brengen. Hij beschreef zijn ideaal in Segol, maar ook in veel concreter aardse wezens als Napoleon en Lodewijk Bonaparte. De werkelijkheid ging daarbij al snel op (of misschien beter gezegd onder) in het ideaal. Bilderdijks lofzangen op koning Lodewijk zijn duidelijke voorbeelden -al te duidelijke welhaast. Uit vele mogelijkheden kies ik de vertroosting voor de weduwe van de overleden kunstschilder Scheffer uit 1809: Ja, schrei, maar schep, al schreiend, moed! God leeft, die weeuw en weezen hoedt, En Lodewijk, Zijn beeld op aarde. Hij Ieeft, de Vorst, die kunsten mint; In wien de wees een' vader vindt; Die Holland uit den afgrond rukte, Die nooit in weldaen uitgeput, Zijn Rijk met zegen overschudt, Hij, heul en toevlucht van bedrukte." Zulke taal is slechts verteerbaar als men ze leest als profetie, gestileerde weergave van het monarchale ideaal. Met Bilderdijks traditionele Orangisme is een en ander overigens niet in strijd -niet omdat dat ook van oudsher monarchistisch geweest zou zijn (quod non), maar om een andere reden. Stadhouder Willem V had in 1801 zijn aanhangers de vrijheid gegeven de Bataafse Republiek te dienen. Daarmee werd elke gedachte aan Restauratie van de Republiek opgegeven. Zijn overlijden in 1806 nam vervolgens een eventuele hindemis in de vorm van persoonlijke loyaliteit weg. Bilderdijk had dan ook oprecht en overtuigd afscheid genomen van de oude Republiek, afscheid Willem V, Prins van Oranje, aan Bilderdijk, Brunswijk 11 maart 1805 (B.-M. hs. H 26-4). van de eens door God gelegde maar nu door Hemzelf kennelijk verbroken band tussen Nederland en Oranje: Welaan dan, 't moet zoo zijn: vaarwel, vaar eeuwig wel. We aanbidden 't hooge Godsbestel En streven niet, verdwaasd, den wil der Almacht tegen. Slechts roepen we U, voor 't allerlaatst Het afscheid toe, 0 land van zegen, Ons door geen wareld ooit verplaatst!" Bilderdijks na 1795 langzamerhand ontwikkelde nieuwe visies en monarchistische standpunten spreken ook uit zijn bekende Geschiedenis des Vaderlands (die teruggaat op de jaren 1817 en volgende), maar dat anderzijds uitstekend past in de tradities van de Verlichting en het achttiende-eeuwse historisch-politieke pamflet." De geschiedbeoefening, zo stelde Bilderdijk in een theoretische inleiding die tevens verantwoording was, 'is een wijsgeerige studie, een beoefening van den mensch, als zoodanig, en als in een volksmaatschappij vereenigd' .43 Geschiedschrijving moet tot de beginselen opklimmen, de samenhang der dingen ontleden, een beoordeling geven." Ze moet 'een getrouw tafereel der verloopen tijden [bieden]; een terugroeping van het voorledene, waar de tegenwoordigheid zich in herkent en uit oplost. '45 De geschiedenis is nuttig, is een staatkundige en zedelijke leermeesteresse die voedsel voor verstand en hart biedt." Geschiedschrijving als bijdrage tot het politieke debat was in de achttiende eeuw heel gebruikelijk. Het verleden was het arsenaal waaraan men bewijzen en argumenten ontleende -ook als de ware aard van het verleden slechts wijsgerig kon worden geduid." De Witten- oorlog, het debat over de Unie van Utrecht", ze gingen over eigentijdse zaken; Van der Capellen ontleende de stof voor zijn aanval op 'de tiran Willem V' aan Allegorie op de dood van Willem V, Prins van Oranje, 1806, paneel door J.W. Pieneman (Rijksmuseum, Amsterdam). Spotprent op Bilderdijk als domper, aquarel (colI. B.-M.). Het onderschrift luidt: 'Ik wenschte dat deze Fakkel u den kop verplette, oude gek. Vive de verlichting. uwen vriend Jubelhond. Amsterdam 1820'. het verleden; Jan Wagenaar, Simon Stijl, Samuel Iperuszoon Wiselius, Adriaan Kluit: ze hadden allen concrete en actuele politieke boodschappen, bedoelingen en toepasbaarheid. Zo ook Bilderdijk. Bewust beperkte hij zich tot staatkunde, staatsrecht en politiek. Cultuurgeschiedenis, sociaal-economische geschiedenis, de koloniale expansie: ze pasten niet in zijn conceptie." Het debat met tegenstanders hoorde daar wel bij, en conforril de niet altijd verfijnde regels voor het politiek pamflet. Een keurig scheiden van persoon en beginsel was aan die regels vreemd. Vandaar de herhaalde sneeren in de rich ting van 'een Amsterdamsch schrijvertjen?", vriendelijk is nog een opmerking als: hetgeen Wagenaar hier zegt is een 'Wagenarianismus, d.i. louter onverstand [...] Wa genaar yond het vreemd, en hij droomde het andere erbij'.51 Dikwijls is Bilderdijk scherper: 'Wagenaar raas kalt hier' heet het dan kortweg." Het was overigens lang niet alleen Wagenaar die op deze wijze geportretteerd werd. Bilderdijk heeft het rustig over Gerardus Vossius 'in zijn Roman, dien hij Annales noemt"" en typeert Johan Meerman, biograaf van stadhouder Willem II als 'Een wurm in alles, die nooit een waarheid gezien heeft, maar zich blind had gekeken op de ontzachlijke Bibliotheek die zijn vader hem naliet, moest over alles schrijven en begreep niets. '54 Sprekend voorbeeld is Bilderdijks typering van Eliza beth I van Engeland: 'Zij was coquet, wulpsch, ingebeeld, grillig, driftig, besluiteloos, veranderlijk, nijdig, zwak, indolent, en vreesachtig; voorts hoogst tyrannik, en dit alles tege lijk. '55 Wie zich echter op deze en andere Bilderdijkiaanse uitschieters en eigenaardigheden blindstaart, miskent al te gemakkelijk de betekenis van diens Geschiedenis des Vaderiands. Bilderdijk heeft daarin heftig en aanhoudend getamboerd op het chapiter van de 'Hoekse' traditie en de onjuistheid van de gedachte der aloude Staten-soevereiniteit. Zijn te pas en te onpas gedebiteerde felle uitvallen tegen de 'aristocratische addrenpot' mogen echter niet over het hoofd doen zien dat hij hier -vooral met behulp van Kluit -belangrijke historiografische correcties in het Wagenariaanse beeld van de vaderlandse geschiedenis aanbracht. Niet de Staten, maar de Vorsten waren soeverein v66r de Opstand -de regenten en de Staten hebben zich door de Opstand de soevereiniteit toegeeigend, leraarde Bilderdijk terecht. Hij heeft daarmee het verschil tussen Middeleeuwen en Republiek goed naar voren gebracht, nieuw en beter licht op de Opstand geworpen, de tegenstelling Oranje-stadhouder -Staten en tegelijk karakter en betekenis van de Opstand verduidelijkt. Ret is duidelijk dat zijn nieuw verworven monarchistische en legitimistische inzichten van na 1795 hem hierbij van dienst zijn geweest. In zijn aanwijzing van alleen het religionis causa als aanvaardbare grondslag voor de Opstand ging hij verder dan de Orangistische traditie van oudsher deed. Maar -ondanks of dankzij? -die eenzijdigheden heeft Bilderdijks optreden vrucht gedragen." De Verlicht-conservatieve Orangist Willem Bilderdijk, die naar eigen bekentenis 'zoo strikt gereformeerd' niet was opgevoed en het christendom maar 'problematiq' vond", is dus door de omwenteling, zijn ballingschap en verdere persoonlijke lotgevallen na 1795 nogal veranderd. Zijn godsdienstige belangstelling en ernst zijn verdiept en gewijzigd. 'Mistrouw alle zoogenoemde Filosofie en gewaande verlichting. Daar is geen wijsheid dan van God, en geene waarheid dan in Hem. Jezus Christus, en die gekruist, zie daar alles!'58. Het was het 'vergift der nieuwere Filosofie, die in onze dagen Gods toom over geheel Europa heeft doen uitbarsten'.59 De wereld spoedde zich dan ook naar de jongste dag.?" Bilderdijks mystiek-eschatologische ver wachtingen verschaften hem dus nieuwe argumenten en toetsstenen voor politieke gebeurtenissen en opvattingen. Hij ontleende er ook een nieuw politiek ideaal aan: dat van de patriarchale monarchie die orde, rust en vrede zou brengen. Met diezelfde doelstelling had hij voorheen het Verlicht-conservatieve ideale stadhouderschap aangehangen en zich ook toen tegen democraten en aristocraten verzet. De oude en de nieuwe Bilderdijk vertoonden dus overeenkomsten en verschillen. De actualiteit van staat en politiek waren overigens slechts bij vlagen van interesse voor Bilderdijk. Uit bezwaar tegen de geest der eeuw ontvlood hij de eigen tijd en de uitdagingen daarvan meer en meer in geidealiseerde verten en de innerlijke intimiteit. Ook verloor hij zijn laatste belangstelling voor georganiseerd optreden: 'Wij christenen moeten, wij mogen geen partij tegen een partij stellen. Individueel moeten wij werken, en elk naar zijn aart en ontfangen gaven. Het is onze Heer en God, dien het toekomt die pogingen in een verband te brengen' (1823).61 Een overtuigd en getuigend christen werd Bilderdijk na 1795, een romantisch bevindelijk gelovige van calvinistische afkomst, een volbloed chiliastisch tegenstander van de revolutie van zijn dagen. Maar Groen van Prinsterer wist het reeds: Bilderdijk was contrarevolutionair, nietantirevolutionair. Zoals hij ook geen bevindelijk of neo-calvinistisch gereformeerde was. G.J. Schutte G.J. Schutte is als universitair hoofddocent nieuwe geschiedenis en bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het Nederlands protestantisme werkzaam aan de Vrije Universiteit. Hij heeft speciale belangstelling voor de late achttiende eeuw. Noten 1. A. Kuyper, Niet de Vrijheidsboom maar het Kruis (Amsterdam 1889). 2. A. Kuyper, Bilderdijk in zijne nationale betekenis (Amsterdam 1906) 24. 3. Idem, 85 nt 46. 4. Een recent voorbeeld: W. van der Zwaag, Jean Louis Bernhardi. Een leketheoloog uit de school van Kohlbrugge en Bilderdijk (Houten 1987). 5. R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken (Amsterdam 1891) I, 12 (aanhalingen van Bilderdijk zelf, resp. Kinker). 6. D. Nauta, 'Bilderdijk en de kerk', Opera Minora (Kampen 1961, 139-171) 171. 7. Aangehaald door Nauta, 'Bilderdijk en de kerk', 146-147. 8. Stelling XXX Divino suo ministerio abutuntur atqve in rempublicam peccant sacrorum Oraculorum interpretes, dum e suggestu sacro administrationem imperii carpere, magistratusve audacibus super ejus exercitione suffragiis, suae qvasi censurae subjicere satagunt. (Hun goddelijke dienst misbruiken, en jegens de staat misgaan zich de vertolkers der heilige Godsspraken, wanneer zij er op uit zijn om uit hun heilig gestoelte het bestuur van het rijk te hekelen, of de magistraten door vermetele oordelen over de uitoefening daarvan a.h.w. aan hun censuur te onderwerpen.) (J. Bosch, Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling (Wageningen 1955) I, 144). 9. 'Tegenstelling' (1785), geciteerd naar Kollewijn, Bilderdijk I, 144-145. 10. Zie brief van Luzac aan Bilderdijk van februari 1785, gepubliceerd in J.C. ten Brummeler Andriesse, Mr. W. Bilderdijk's eerste huwelijk, naar zijne briefwisseling met vrouw en doehter (17841807) (Leiden 1873) 17. 11. W. Bilderdijk, 'Mijne levensbeschrijving', Nagelaten mengelingen en fragmenten (Amsterdam 1834) 8-9. 12. Zie voor het Verlicht conservatisme: E.H. Kossmann, 'Verlicht conservatisme: over Elie Luzac', Politieke theorie en geschiedenis (Amsterdam 1987) 234-248; W.R.E. Velema, 'God, deugd en de oude constitutie. Politieke talen in de eerste helft van de achttiende eeuw', BMGN 102 (1987) 476-497; I.J.H. Worst, 'Staat, constitutie en politieke wil. Over F.W. Pestel en de varieteit van het achttiende-eeuwse orangisme', BMGN 102 (1987) 498-515; J.M. Peterse, 'Publicist voor Oranje. R.M. van Goens en de Ouderwetse Nederlandsche Patriot', BMGN 103 (1988) 182-208; J.C. Boogman, Raadpensionaris L.P. van de Spiegel: een reformistisch-conservatieve pragmaticus en idealist (Amsterdam 1988). 13. A. Kluit, De rechten van den mensch in Vrankrijk, geen gewaande rechten in Nederland (Amsterdam 1793). 14. W. Bilderdijk, '(Ironische) Aanbeveling ener publicatie uit de eerste dagen der Bataafsche Republiek', Nagelaten mengelingen, 18. 15. G.J. Schutte, 'Van grondslag tot breidel der vrijheid. Opvattingen over de Unie van Utrecht in het laatste kwart van deachttiende eeuw', S. Groenveld, H.L.Ph. Leeuwenberg (red.), De Unie van Utrecht (Utrecht 1979) 199-225; G.J. Schutte, 'Grondvester of belager der vrijheid? Willem van Oranje in de ban der achttiendeeeuwse tegenstellingen', E.O.G. Haitsma Mulier, A.E.M. Janssen (red.), Willem van Oranje in de historie 1584-1984. Vier eeuwen beeldvorming en geschiedschrijving (Utrecht 1984, 63-90) 8085. 16. G.J. Schutte, 'Gereformeerden en de Nederlandse revolutie in de achttiende eeuw', Tijdschrift voor geschiedenis 102 (1989) 496-516. 17. F.C. Berkenvelder (ed.), R. Feith, Reflexien over de gesteldheid der Regeering van de Repuhliek der Verenigde Nederlanden (Zwolle 1974) is een ten onrechte aan Feith toegeschreven geschrift van L.P. van de Spiegel (ARA colI. Van de Spiegel no. 605, gepubl. in G.W. Vreede, Mr. Laurens Pieter van de Spiegel en zijne tijdgenooten (Middelburg 1874) II, 257-303). 18. Bilderdijk, 'Levensbeschrijving', 1. 19. Vgl. Kollewijn, Bilderdijk I, 199 nt 209; W. Bilderdijk -PJ. Uylenbroek, 12 juli 1784, gepubI. in Brieven van Mr. Willem Bilderdijk (Rotterdam: W. Messchert 1836) I, 124. 20. Kollewijn, Bilderdijk I, 206. 21. W. Bilderdijk -R. Feith, 9 sept. 1782, gepubl. in Bosch, Briefwisseling I, 141. 22. W. Bilderdijk -P.J. Uylenbroek, 11 febr. 1795, gepubl. in J. Bosch e.a., Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797 (Utrecht 1988) 19. 23. W. Bilderdijk -A. Loosjes Pzn, 17 jan. 1790, gepubl. in Brieven van Mr. Willem Bilderdijk I, 235. 24. Stelling XLVI Optimum Libertatis Civicae praesidium in republica nostra consistit in Capite Eminenti (Bosch, Briefwisseling I, 144). 25. G.J. Schutte, 'Willem V', C.A. Tamse (red.), Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen a.d. Rijn 1979) 202-228. 26. Schutte, 'Grondvester of belager', 84. 27. Zie noot 23. 28. 'De invloed der dichtkunst op het staatsbestuur', in J. van Vloten (ed.), De dichtwerken van Mr. Willem Bilderdijk (Amhem 1895 derde druk) I, 24. 29. 'Op de afbeelding van Zijn Hoogheid' (1794), W. Bilderdijk, Vaderlandsehe Oranjezueht (Leipzig 1805) 107-108. 30. Van Vloten, Dichtwerken Bilderdijk I, 215. 31. Bilderdijk verzette zich reeds voor 1780 tegen de Franse culturele suprematie: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (ed.), W. Bilderdijk, Mijn verlustiging (Zutphen 1975) 13. 32. W. Bilderdijk, Redevoering over devoortreffelijkheid del' schilderkunst (1794; tweede druk Rotterdam 1838) 14-15. ' 33. In zijn rekest verklaarde Bilderdijk zich bereid 'in gemoede verplicht [...], in aIle bepalingen van Regeeringsforme [ ] stilzwijgende te berusten [...] en aan het publicq gezag [ ] met lijdelijke onderworpenheid te obedieeren [...]'. Eehte stukken hetreffende de uitzetting van Mr. Willem Bilderdijk in Maart 1795 (1821) 9-10. Soortgelijk advies gaf hij ook anderen (Bosch e.a., Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797,457). 34. 'De intocht der Franschen' (1795), Bilderdijk, Vaderlandsche Oranjezucht, 10. 35. W. Bilderdijk -C.R. Bilderdijk-Woesthoven, Groningen 14 april 1795, gepubl. in Bosch e.a., Bilderdijk's briefwisseling. 17951797, 39. 36. W. Bilderdijk -C.R. Bilderdijk-Woesthoven, Hamburg 2 juni 1795, gepubl. in Bosch e.a., Bilderdijk's briefwisseling 17951797, 73. 37. Schutte, 'Gereformeerden', 503. 38. W. Bilderdijk -C.R. Bilderdijk-Woesthoven, Hamburg 1 okt. 1795, gepubl. in Bosch e.a., Bilderdijk's briefwisseling 17951797, 112. 39. J. Bosch (ed.), Mr. Willem Bilderdijk, De ondergang der eerste wareld (Zwolle 1959) 57. 40. W. Bilderdijk, Aan' de weduwe des kunstschilders Scheffer, in haredroefheid (1809). 41. 'Aan de Hollanscheuitgewekenen in Brunswijk' -openingsvers in Vaderlandsche Oranjezucht, gedateerd 1804 maar blijkens Brieven Bilderdijk II, 26 al in 1802 geschreven. 42. W. Biiderdijk, Geschiedenis des vaderlands (Amsterdam 18341853, 13 dIn);J. Roelevink, 'Als op den rechterstoel van 't heelal. De vakhistoricus Willem Biiderdijk en zijn boekel1bezit', M. van Hattum, J. Zwaan (red.), Bilderdijksboekenwijsheid (Amsterdam 1989, 11-18) 13 typeert Biiderdijks geschiedsfilosofie ais echo vande gematigde Duitse Aufklarung, 43. Biiderdijk, Geschiedenis I, 5. 44. Idem I, 1. 45. Idem I, 8. 46. Idem I, 2. 47. Schutte, 'Grondvester of belager', 64-66. 48. Schutte, 'Van grondsiag tot breidel'. 49. Biiderdijk, Geschiedenis I, 9, 107; II Voorbericht; IV, 87; VIII~ 169; XI, 156. 50. Idem II, 35. 51. Idem III, 71 nt. 52. Idem V, 157. 53. Idem II, 40. 54. Idem II, 156. 55. Idem VI, 125. 56. Schutte, 'Grondvester of belager', 85. 57. W. Bilderdijk -S.1. Wiselius, 10 mei 1822, gepubl. in Brieven Bilderdijk III, 149. 58. W. Bilderdijk -dochter Louise, Brunswijk 19 juni 1802, gepubl. inTen Brummeler Andriesse, Eerste huwelijk, 352. 59. Ibidem. 60. W. Biiderdijk -S.I. Wiselius, 2 nov. 1823, gepubl. in Brieven Bilderdijk III, 171. 61. Biiderdijk, Nagelaten mengelingen, 165. Bilderdijk geeft Jan de Witt de wind van voren Bilderdijk verrast altijd weer. Wie zou gedacht hebben dat tot de lessen die hij dejonge Da Costa gaf ook een uiteenzetting behoorde overhet .zeilen op een aan-de windse koers?Marinus van Hattum,diewerkt aan een geannoteerde uitgave van hun' correspondentie, maakte me opdezernerkwaardige passage attentenvroeg me, mijn liefhebberijkennende enmijn deskundigheid over schattende, die' 'als zeilkundige' van ,commentaar te voorzien. Ten aanzien van' zeventiende-eeuwseoorlogs bodems, en daarop heeft de correspondentie betrekking, benik echterniet meerdanstuurman aanwalenikgeef mijn commentaar dan ookuitdrukkelijk voorbeter. Bilderdijks nautisch inzicht strekte, naar zal blijken, in tussen ook niet ver. De enige in dit verhaal die van wanten wist is de man die door Bilderdijk wordt afge schilderd alsde onnozelste landrot aller tijden: Jan de Witt. In april 1824 verdiept de jonge Da Costa zich in Wagenaars Vaderlandsche historie. De lectuur geeft hem van tijd tot tijd aanleiding tot vragen aan Bilderdijk,en deze grijptde gelegenheid uiteraard steeds aanom Wagenaars voorstellingvan zaken krachtig ,tecorrigeren. .In een brief van 13 aprillegt Da Costa, 'met verontschuldiging over zijn weetgierigheid,het volgende aan zijn vereerde leermeestervoor: 'By.geiegenheidwenschteikooknog,weIiets nader te weten nopens die zoo hooggeroemde slimheid van Jan de Wit by 'het uitloopenvan 's Lands vloot in den Engelschenoorlog. 'Had,mendaar zyne wysheid toe noodig, ofwat was daarvan? De historievan onsIand gaatrny.ieder dagmeer ter harte,en ditzal my by UEdg. weI ter verschoning dienen VOO! myne herhaalde quaes-. tie. ' Het voorvalwaarop DaCosta doelt, betreft deactieve bemoeienissen van DeWitt met de oorlogsvloot in de zomer van1665,enkelemaanden na hetbeginvande TweedeEngelse oorlog.De Witt had zichalsIidvan een .gevolrnachtigde staatsdeputatie naar de rede van Tessel latenafvaardigen ompersoonlijk toe te kunnen zien op deher-uitrusting van de in meibijLowestoft zwaar gehavende oorlogsvloot. Toen men gereed was uit te varen, was echter de wind ongunstig. Wat er vervolgens gebeurde, beschrijft Wagenaar aldus: 'De Vloot.In Oogstmaand, zeilreede zynde, in Texel, haperde het aangunstige gelegenheid, om in zee teloopen; 't welk men, tot hiertoe, gemeend had' niet dan op tien streeken van 't kompas te kunnen geschieden. Doch de Witt, na naauwkeurigonderzoek, bevondenhebbende, datter weI agtentwintig onderscheiden' streeken aanleiding toe gaven, nam zelf het lood in de handcpeilde .het Spanjaards gat, en bragt, op den veertienden vanOogstmaand, met een' Zuiden en Zuidwesten wind, aIle de schepen, door het zelve, gelukkiglyk, in zee.' (D!. 13, p. 154-155.) Het spreekt vanzelf dat Bilderdijk, die geen gelegenheid onbenut laat omDe Witt te kleineren,een geheel andere visie op de zaak heeft. De in zijnantwoordbrief van 15 april aan deze kwestie gewijdepassage, die met zo mogelijk nog sarcastischer wendingen zal terugkeren in de Geschiedenis des Vaderlands (dl, 9 p. 154~155), luidt: 'De zoohoog geroemde slimheid van Jan de Wit op de vloot, was eene verregaandedomheid.De 'Hoofden der vloot haddendaar hunne redenen om niet uit te loopen, die weI gegrond waren, even alsin mijn ",tijd, toen men .onze vloot naarBrest wildezenden; doch als wanneer zy cordaat weigerden, daar zy, geen bevel van hunopperadmiraal (den' Prins) hadden. Daar zy hunne weigeringoordeelden te moeten verbloemenvgaven zy den tegenwind voor reden. Jande Wit nu peinsde daarover en yond dat er meer streken waren, dan die hem (op zijnvraag) opgegeven waren, waar men mee uit kon loopen. En daar dit wezendlijk zoo was, het geen ieder zeeman zeer wel wist, was hy onnoozel genoeg om te gelooven, dat hy door zijne byzondere scherpzinnigheid dit het eerst ontdekte. [...] Hy droeg daar zijn leven lang altijdroemop, als hebbende eene nieuwe ontdekking in descheepvaartgedaan.' Yer verduidelijking van een en anderweidt Bilderdijk uitvoerig uitover d~ mogelijkheid van een zeilschip uit te varen ook wanneer het de wind niet ',' min of meer achterheeft. Twee vectoranalyse-achtige schetsjes verhelderen het betoog. In het bovenste tekeningetje maakt de windrichting (Bilderdijk spreekt van 'windstreek') een hoek van ongeveer 60 graden met de hartlijn van het schip (de 'strekking van :'t schip op zijnkiel'); in het onderste is de hoek iets van 30 graden. In beide gevallen valt de wind dus voorlijker in dan dwars en is er sprake van een aan-dewindsekoers. Bilderdijk gaat voort: 'Om Llen gros een denkbeeld te geven van dit zeilen met tegenwind, geliefte begrijpen dat als A de voorstevenenB .despiegel van 't schip is de wind, schoon al vrijschuin in ·het zeil C vallende, als uit D het echter voortstuuwt. [De letter D ontbreekt op de tekeningetjes.] Die voortstuuwing zou, op zich zelfs beschouwd, in eene strekking zijn tusschen den windstreek en de perpendiculair van den stand van het zeil in als die van E: maar dewijl het zeil het geheele schip meesleept, welks vorm als een cuneus [wig] dezee snijdt in de strekking BA, zoo ontstaat ereen middelbare streek tusschen de voortstuwingvan 't zeil en de strekking van 't schip b.v.FF; en duskan men al heel scherp in of tegen den wind in zeilen, en dus met zelfs weinige streken van volstrekten tegenwind (die in de directieAB loopt). Van deze streken nu gafmen op de vloot J. de Wit de naauwste niet op, maar hy had nog dommer moeten zijn dan hy was, om nu hem eenmaal de mechanicq van het tegen den wind-zeilenCt geen ieder toch weet dat geschiedt) zoo wat beduidt was, niet spoedig inte zien dat dit weI eenpaar strekenverder doenlijk was; dan men hem in vago gezegd had. -Zie daar 't gantsche geval!' Da Costa was tevreden gesteld: in zijn reactie van 21 april schrijft hij dat hij het hele. geval nu meent te begrijpen. Een kritischer leerling zou zich misschien verbaasd hebben betoond over de revolutionaire zeileigenschappen die Bilderdijk hier toeschrijft aan zeventiende- eeuwse oorlogsbodems. Een schip dat nog bij bijna wind op de kop 'vooruit komt -het is de droom geweest van generaties zeelieden! In de praktijk lag 'weinige.strekenvan volstrekten tegenwind' -een streek op het kompas is elf en een kwart graad -.ook nog op geen stukken na binnen het bereik van de al veel geavanceerder oorlogsschepen van het begin vari de negentiende eeuw enzelfs bij onze eigentijdse jachten met hun uitgekiende rompvormen en tuigage mag de hoek tussen hart lijn en windrichting niet veel kleiner dan 45 graden zijn, wil het schip nog voortgang maken. Redelijkeaan-dewindse resultaten zijn bovendien aIleen te behalenmet langsscheeps getuigde schepen, dus schepen met de .zeilen opgehangen in delengterichting van het schip.Bilderdijk tekent echter een dwarsscheeps getuigd schip: het zeil ervan strekt zich immers uit aanweerszijden van de mast en moet dus aan een ra zijn opgehangen. Op zichzelf is dit terecht: de zeventiende-eeuwse grote oorlogsschepen waren aIle dwarsgetuigd. Er is echter geen .sprake van dat deze onhandelbare kolossen ook maar bij benadering de koers konden volgen die Bilderdijk in het tweede plaatje tekent, waar de gevaren koers een hoek vanhooguit 40 graden vormt met de windrichting. Ook zonder zeilervaring zal men .inzien dat in de geschetste situatie de voortstuwende kracht van.de wind in de vaarrichting praktisch tot nul is'gereduceerd, en dat het zo snaarstrakgetekendezeil in. werkelijkheid oorverdovend hangt teklapperen 'boven een stuurloos verlijerend (afdrijvend) schip. In feite mochtde zeeman al redelijk tevreden zijn wanneerde situatie van de eerste tekening werdbereikt,waar.de windrichting een hoek van circa 95graden met de reelekoers ('vaart van het schip')maakt,dat wil dus zeggen dik acht streken. (Ik neem overigens aan datdehartlijn van het schip in zo'n geval de koerslijn dichter 'benaderde dan Bilderdijk tekent: zijn schip vaart bijna evenveel dwars als vooruit. Ook de zeilstand Iijkt niet erggeschikt om ten volle profijt van de wind te trekken.)Descherpstekoers die een dergelijk schip kon lopen, zo is mij van deskundige zijde verzekerd, was iets boven halve wind, en dat dan aIleen nog onder gunstige omstandigheden. Met ditalles isoverigensnog niets gezegdoverdeslimdanwel. onnozelheid .inzeevaartzaken van Jan de Witt. Keren we terugnaar Wagenaar. We constateren dan een niet onbelangrijk verschil tussen het 'peinzen' waarmee De Wittvolgens Bilderdijkvolstond enhet 'peilen' dat Wagenaar hem toeschrijft. Het gaat .inderdaad om het laatste: de kwestievan het al dan nietuitvaren van de oorlogsvloot in 1665 had niets van doenrnet de zeileigenschappen van de schepen maar betrof de diepte van de zeegaten. De thuishaven 'van deoorlogsvloot was de rede van Tessel, ter hoogte van Den Helder. Zij lag daar redelijkbeschut tegen westenwinden en vijandelijke indringers dankzij de Keizersplaat en de Haaksgronden, maar deze uitgestrekte en veranderlijkeondiepten vormden natuurlijk tevens een belemmering bij het uitvaren, De situatie toentertijd is goed zichtbaar op de bijgaande reproduktie van een zeekaart van rond 1680. Tot dan toe maakte men gebruikvan het zuidwest gerichteLands Diep. Het bezwaarvandit opzichzelfveiligevaarwater is duidelijk: bij de overheersende westelijke en zuidwestelijke winden was het niet te bezeilen. De meer westelijk Iopende Slenk lag nauwelijks .gunstiger, en was bovendien onaantrekkelijk door dwarsstromen en .ondieptes. Dan was er nog een zeer voordeliggerichte geul naar het noorden, het Spanjaardsgat. Tot in de eerste decennia van de zeventiende eeuw was dit het belangrijkste zeegat geweest, maar het was aanverzanding'onderhevig en de loodsen waren unaniem van oordeel dat het nu, in 1665, onbruikbaar was' voor grote .oorlogsschepen. Zij hadden het daarom onnodig geoordeeld het nog eens grondig te verkennen. De Witt nu, over wiens activiteiten terplekke wegoed De zeegaten bij Den Helder. Tussende Keizersplaat en Texel het Spanjaardsgat. zijn ingelicht dankzij de verslagen daarvan in zijn correspondentie, wantrouwde deloodsen. Of hun onwil door het Spanjaardsgat uit te varen voortkwam uit'ignorantie' dan weI 'rnalitie' laat hij in zijn brieven inhetmidden; misschien was het aIleen maar, zoals hij naar aanleiding van hun aarzelingen bij een eerdere uitvaart suggereert, een kwestievan hunneiging tot hetgeven van 'swaermoedige voorstellingen' , zo contrasterend met zijn eigen 'resolutheydt'. Hoe dan ·ook, die 'resolutheydt' bracht hem er toe zelf op onderzoek uit te gaan en het Spanjaardsgat opnieuw tepeilen, Niet aIleen werden de ondieptes nauwkeurig gemeten en ·in kaart gebracht, ook de stroomrichting en. de snelheid van de rijzing werden vakkundig .vastgesteld. De Witts intuitie had hem niet bedrogen:het Spanjaardsgat bleek wel degelijk een bruikbare opening naar.zee tebiedenen daarmee werden de uitvaartmogelijkhedenuiterst substantieel verruimd. Inderdaad koerste de vloot van meer danhonderdvijfentwintig schepen vier dagen later, op 14 augustus, ongehinderd naar buiten, bij winden tussen west en zuidwest. De stuurman van het Schip van Staat die zelfhetpeillood ter hand neemt -men kanzich voorstellen dat dit tot de verbeelding heeftgesproken! Tot in Parijswerd erover gesproken, getuigeeen brief daarvandaan op 4 september 1665aan·Roelof van Kinschot: 'On exalte fort icy ce que monsieur de With. a fait d'avoirfait sortir la flotte par un vent, que l'onavait tousjours creu estre tout a fait contraire et qui durant qu"ilsouffloit rendoit, ace qu'on croyoit, la chose impossible: mais c'est ainsi que les grands hommes en mer aussi bien qu'en terre trouvent des expedients, 'ou les autres n'en trouvent point.' De Witts eigen verslag van de ondememing, zoals hij dat had gerapporteerd aan zijn zwager Vivien, werd openbaar gemaakt als bijlage in een brochure met de wel zeer langademige titel Copye van een missive aen een goet vrient, geschreven tot onderrichtinge van hetgene gedurende de laetste expeditie ter zee van consideratie is voorgevallenende hebbende tot bylagen verscheyde authentycque resolutien ende missiven, streckende tot wederlegginge van abusive impressie, die by vele menschen daerontrent schijnt te wesen opgevat. Mitsgaders noch copye van eenmissive, behelsende een pertinente descriptie van de zeegaten ontrent het Nieuwe Diep ende Texel gelegen. Tot deduurzame bekendheid van het verhaal zal zeker hebben bijgedragen dat Brandt het uitvoerig beschrijft in zijn Leven van De Ruijter. Een eeuw later, toen er in de Vierde Engelse oorlog wederom problemen waren met het uitlopenvan de oorlogsvloot, kreeg het nieuwe actualiteit. Op 7 oktober 1782 citeert de patriottischeWoerdensche Courant de hierboven aangehaalde passage uit Wagenaar, met de vraag waaromonze vloot nu niet bij zuidelijke en zuidwestelijke winden zoukunnen uitvaren.Rijklof Michael van Goens reageert daarop in zijn Ouderwetse Nederlandsche Patriot met er op te wijzen dat het Spanjaardsgat inmiddels verzand is. Voorts drukt hij De Wittseigen verslag af -een opmerkelijk staaltje ruimhartigheid van deze Orangist jegens de man die tot het idool van de anderepartij was geworden. (Echter: het door Van Goens in het vooruitzicht gestelde commentaar bij De Witts verslagis niet verschenen, omdat het tijdschrift enkele nummers later de geestgaf.rEn slechts een ·paar jaar nadat Bilderdijkaan Da Costa had duidelijk gemaakt hoemisplaatst De Witts trotsop zijn ,ontdekking. was, zou Jacobus Scheltema diens brief nogmaals uitgeven, in zijn Geschied-en Letterkundig Mengelwerk (1834). Voorts hebben diverse illustratoren het gebeuren vereeuwigd. Iser dan niets op De Witts nautische bezigheden af te dingen? Waarschijnlijk wel.De apologetische titel van de zoeven genoemde brochuregeeft in. ieder gevalaan dat er kritiek wasgeuit op zijn huzarenstukje. En ·een huzarenstukje was het, dunkt me. ·De Witt had in het Spanjaardsgat richels gepeild waarboven bij hoogwater niet meer dan 22 ·voet water stond.Boreel, een van De Witts collega-deputatieleden, meldt in eenbrief datde grootste schepen 191/ 2 voet diep staken. Eenspeelruimte dus van maximaal zo'n 75 centimeter... In dit licht be zien, en gegeven de immense risico's (het ging tenslotte om de gehele oorlogsvloot!), wekken de 'swaermoedige voorstellingen' van de kant van de. loodsen niet al te veel verbazing... Verder zou men De Witt voor de voeten kunnen werpen dat zijn becijfering van de winst aan uitvaartmogelijkheden rijkelijk geflatteerd is. Het is weinig aannemelijk- in feite: theoretisch onmogelijk -dat de bevaarbaarheid van het Spanjaardsgat het aantal windrichtingen waarbij kon worden uitgevaren van lOop 28 bracht, zoals hijzelfponeert en Brandt en Wagenaar overnemen. Een uiteenzetting hierover zou wat technisch worden maar het moet weI zo zijn dat de traditionele 10 streken (in feite waren het er trouwens 11) gemeten waren vanaf een veel oostelijker gelegen punt dan de 28 die De Witt postuleerde. Hij verdisconteerde mede de mogelijkheden om een gunstige uitvaartpositie te kiezen ten opzichte van het gat met behulp van de ebstroom. Bovendien moeten er onder de 18 nieuwe streken een of twee begrepen zijn geweest die vanaf dit nieuwe meetpunt golden voor het Lands Diep. Maar hoe dit ook zij, theoretisch kon de vloot inderdaad bij aIle windrichtingen uitzeilen uitgezonderd die tussen westnoordwest en noordwest-ten-noord, en daarvoor werden geen zeilschepen verondersteld die zeilen konden 'met zelfs weinigestreken van volstrekten tegenwind'. De Witt, zo laat zichuit zijn opgaven afleiden, ging ervan uit dat de schepen -die natuurlijk aIleen uitvoeren met de ebstroommee ~ normaal ongeveer tot halve wind zeilden, en onder gunstige omstandigheden ('mits hantsaem weder eneffenzee') een streek hoger..Over 'de mechanicq van het tegen den wind-zeilen', zoals Bilderdijk het noemt, hoefde-niemand hem iets wijs te maken! Er zijn pogingen gedaan De Witts ontdekking toponymisch te laten voortleven door hetSpanjaardsgat om te dopen in Heer Jan de Witts Diep. Na 1672 wordt daarvan begrijpelijkerwijs niets meer vemomen. Het zou opden duur trouwens toch niet tot zijn onsterfelijkheid hebben bijgedragen want reeds in de loop van de achttiende eeuw slibde de betreffende geul dicht en verdween .zij definitief van de kaart. En ook in de overlevering is de herinnering aan het verhaal gesleten: het behoorde al niet meer tot het standaardrepertoire van grote daden van grote vaderlanders waarmee mijn generatie nog is bezield. Erger nog: De Witts jongste biograaf yond het voorval klaarblijkelijk van te weinig belang om het in zijnboekop te nemen. Dit zou Bilderdijk zeker deugd hebben gedaan.Hij was nu eenmaal in geen enkelopzicht een jongen van Jan de Witt. J.J. Kloek Aantekening Ik ben de heren Dessens en Morzer Bruyns, conservatoren van het Scheepvaartmuseum te Amsterdam, erkenteIijk voor de door hun verstrekte inIichtingen. De correspondentie Bilderdijk -Da Costa is aanwezig in Bilderdijkmuseum, de aangehaalde brieven onder de signaturen E 12-8 (vraag Da Costa), F 13-9 (uiteenzetting Bilderdijk), E 12-10 (dank Da Costa). Ik citeer naar de transcriptie van Van Hattum. Voor de weergave van De Witts peil-activiteiten maakte ik .gebruik van de volgende werken: N. Japikse (ed.), Brieven van Johan de Witt, dl. 3, bew. door Robert Fruin (Amsterdam 1912, Werken Historiscn Genootschap 3e serie nr. 34), in het bijzonder 98-99, 106-112; J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, dl. 2 (HaarIem 18592) 43-45 (hier ook de brief van Boreelj.Johanna K. Oudendijk, Johan de Witt en de zeemacht (Amsterdam 1940. Ned. Ac. van Wetensch., Werken uitgegeven door de Commissie voor Zeegeschiedenis nr. 9) 128-129 (uit dit werk zijn ook de beide afbeeldingen afkomstig); J.A. van der VIis, t Lant van Texsel. Een geschiedschrijving (Den Burg-Texel 1975) 144-145 (hierin een ander prentje van de peilende De Witt). Aanvullende gegevens over de nautische situatie ter plaatse in H. Schoorl, Kust en kaart. Artikelen over het kaartbeeld van het Noordhollandse kustgebied (Schoorl 1990) 120-125. De Franse brief aan Van Kinschot in Kronijk van het Historisch Genootschap 5 (1849) 58. Het verhaal van de peilingen bij Brandt: Het leven en bedryf van den Heere Michiel de Ruiter (Amsterdam 1687) 399-400. De Witts brief met het verslag in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot, dl. 5 (nr. 60) 206-212. Eerder in hetzeIfde deeI, (nr. 57) 119 e.v., de vermelding van het Wagenaar-citaat in de Zuid Hollandsche ofWoerdensche Courant en het commentaardaarop. Scheltema's reproduktie van De Witts verslag in: J~ Scheltema, Geschied- en letterkundig mengelwerk, dl. 5 (Utrecht 1834}2e stuk,242 251. De Witts jongste biograaf: Herbert H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton 1978) gewaagt op pp. 579-580 slechts summier van De Witts bemoeienissen met de vloot in 1665. Opgemerkt mag nog worden dat Bilderdijks zeiIkundige uiteenzetting inbeginsel meer terzake zou zijn geweest indien ze betrekking had gehadop een gebeurtenis die enkele maanden eerder plaatsvond maar niet door Wagenaar .wordt vermeId: de voorafgaande uitvaart van de oorlogsvIoot, in mei. Ook toen had De Witt zich naar de vloot laten afvaardigen om alle touwtjes in handen te houden en ook in mei verrichtte hij peilingen, maar die beperkten zich tot een precieser traceren van de diepte en het verloop van de geulen in het Lands Diep en de SIenko Op grond van deze eigen metingen durfde De Witt op 23 mei bevel tot uitzeilen te geven ofschoon de Ioodsen gezien de windrichting de eerder geciteerde 'swaermoedige voorstellingen' ten beste gaven. Ook deze riskante ondememing Iiep goed af. Hierover Brieven De Witt, 51, 55-57; De Jonge, 7 noot 1; Oudendijk, 103-104. Boekaankondiging Inventaris van de archieven van de familie Tydeman (1529) 1646-1916 (1989), het Tydemans Fonds 18631890 en de Woningbouwvereeniging (Limburg' (1913) 1914-1923 door T.A. Heslinga en P.U. van der Laaken. Leiden: Gemeentearchief Leiden, 1990 (Leidse inventarissen6). XII + 104 pp. Prijs: f 17,50. Catalogus van de verzameling betreffende G.T.N. en Hugo Suringar uitgevers te Leeuwarden 1822-1900. Eerste deel: Brieven. Bewerkt door Paul Seebregts. Nieuwkoop: De Graaf Publishers, 1990 (Catalogus der Bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam 9). 401 pp. in twee kol. Prijs: f 120,-(excl. BTW). Nagenoeg tegelijkertijd kwamen in 1990 twee inventarissen gereed van collecties die voor de studie naar de negentiende eeuw en in het bijzonder voor het Bilderdijkonderzoek van groot belang zijn. In de bibliotheek van de Vereeniging 'met de lange naam' (Zaal Boekhandel in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek) ontsloot Paul Seebregts aIle bewaardgebleven brievenaan het Leeuwardens uitgevershuis Suringar. In het Leidse Gemeentearchief inventariseerden T.A. Heslinga en P.U. van der Laaken de archiefstukken van en rond de familie Tydeman.Over deze Leidse inventaris nu eerst. Het familiearchiefTydeman (854 nummers: 3lh meter) bestaat grotendeels uit stukken van Meinard Tydeman (1741-1825), van zijn zoon Hendrik Willem (1778-1863) en van diens achtemeef Meinard jr. (1854-1916). In verband met Bilderdijk en zijn tijd interesseert ons het pars Tydemanniana der beide eersten het meest. Het werd bewerkt door Heslinga. Een blik op de index van persoonsnamen belooft heel wat: Bake, Borger, Bosboom-Toussaint, Cobet, Ter Haar, Heije, Immerzeel, Kneppelhout, (de wed.) Loosjes, ik doe maar een greep. Voor de Bilderdijkonderzoeker zijn van belang: Broes, Capadose, De Clercq, Da Costa, Direkinck- Hoslinfield, Van Varelen (niet: Varrelen) en Wap. Bij sornmige gemdiceerde namen hadden voorletters gezocht kunnen worden, of de juiste voorletters: 'Z.W. Bilderdijk' (nr 118) is Lodewijk Willem. Ook een kleinigheid, maar het doet wat vreemd aan, is het, J.D. Graaf van Rechteren onder de G te vinden. Onvermijdelijk blijft een archiefinventaris enigszins aan de oppervlakte. Vergissingen zijn dus inherent aan dit soort werk. Zouden aIle 'N.N.'s' uitgezocht, de handschriftelijke authenticiteit van brieven of gedichten getoetst worden, dan lag de inventaris nu nog niet voor ons. De gebruiker kan altijd weI enkele aanvullingen of verbeteringen aandragen. Ik doe dit dan bij de volgende inventarisnummers. Nr 144 bevat concepten van brieven aan 'rnr J[onas] D[aniel] M[eijer]'. Onder nr 269 is een eigenhandige kopievan H.W. Tydeman's alburnbijdrage aan te treffen, niet zoals de inventaris wil, voor 'hoogleraar Fenne Mastenbroek', maar voor de 'Voortreffelijke Fenna, / Professerke uwer Sexe', zoals dit 'Bellarnijaansch' poeem, naar de auteur het zelf noemde, begint. Nr 305 bevat H.W. Tydeman's memorie 'Aan rnijne mede-slagtoffers van de negotiatie op de verveening (niet: 'vervreernding') van den Crimpenerwaard', het landwinningsproject waarop hij in 1802 door een Amsterdarnse 'Beursraaf' werd geattendeerd. Naast vele bekende Amsterdarnmers waren hierbij ook Pieter van Winter en de firma Helmers betrokken. Bij nr 311, een pakket brieven aan H.W. als Mnemosyne- redacteur, had wat meer informatie over de inhoud gekund. Het pakket bevat brieven van A. Doyer, C. ten Hoet, J. Immerzeel (2x, over een gedicht van juffr. Cleves), H. van de Kasteele (over Doyers Ossian-vertaling), Vrouwe Kleyn-Ockerse (over Klopstock), P. van Limburg Brouwer, A. Loosjes, H. Meijer, C. Pruys van der Hoeven, L. Rietberg (2x), M. Siegenbeek, A. Simons, Jer. de Vries, S.I. Wiselius (3x), voorts een anonieme inzending om aan Da Costa's Bezwaren kracht bij te zetten en tot slot heel wat zakelijke brieven van uitgever Blusse & van Braam te Dordrecht. Bij nr 746 trof ik teksten aan van Borger, De Genestet, Ter Haar en Heinrich Stilling (nl. voor de weduwe Kleyn-Ockerse). Het zijn afschriften, zegt de inventaris. Voor de studie van Bilderdijk en zijn kring bevat het archief vele kostbaarheden. Nr 122 herbergt 16 brieven van Da Costa, de meeste over de toekomst van Lodewijk Willem, maar ook handelende over de uitgave van nagelaten werk en over de veiling-1832. Pakket 811 levert nog drie brieven uit 1859 van Da Costa Ope Helaas kon ik een onder nr 444 beloofde brief van dezelfde niet ontdekken; deze kan de, evenzeer aldaar ontbrekende, brief van 1819 zijn. De autograaf van Da Costa's 'Tocht uit Babel' (27 pp.) vindt men in nr 312: kopij voor de Mnemosyne. In hetzelfde nummer oak Vrouwe Bilderdijk's eigenhan • ~~l ~ ...-: /. ~~.~.........-:... :.: .... .4 .".., , ~. • ,j dige notities voor een niet in haar dichtwerken voorkomend gedicht op het sterven van Julius Willem, alsmede een gecorrigeerde drukproef van Bilderdijks bijdrage 'Korte ontwikkeling der gronden van het natuurrecht. Tweede vertoog'. Bilderdijks onder nr 87 genoemde gedicht op het overlijden van Meinard Tydeman is geen autograaf. WeI eigenhandig, en niet in de briefwisseling-Bilderdijk/Tydeman verwerkt, zijn brieven door Bilderdijk van 18-71808 (nr 118) en H.W. Tydeman van circa 1813 (nr 146) met B. 's antwoord eronder. Evenmin in die briefwisseling zijn uitgegeven twee brieven door B. (12-6 en 157- 1828) die nr 811 in kopie bevat..Andere Bilderdijkiana: een wissel in nr 192 van 11-4-1829, waarmee Tydeman aan W. Pollum opdracht geeft aan B. (wiens handtekening voor ontvangst erop staat) f 200 te betalen, alsmede stukken van 1828 en 1832 betreffende de door Tydeman verzorgde uitgave der Geschiedenis des Vaderlands (nrs 330-332; het bij nr 330 genoemde jaartal 1851 betreft een overdruk uit de Alg. Konst-en Letterbode nr 15 van dat jaar; deze hoort niet in dit pakket thuis). De nrs 455 (instructies van 1863 door H.W. Tydeman aan zijn zoon J.W. betreffende de bestemming van boeken, manuscripten en archivalia na zijn dood, bevattende een aardige kwitantie voor B.'s oog, gesigneerd J.E. Boehm-Burckhardt, Roosendaal 1862) en 487 (twee brieven van 1874 door A. de Jager aan J.W. Tydeman met het verzoek uit een pak Bilderdijkiana -auctieBodel Nijenhuis no 2458 -stukken te mogen kopen) reiken samen de sleutel aan voor de merkwaardige aanwezigheid van de nrs 809-810 in dit familiearchief. Waren deze en de drie volgende nummers bij de toewijzing van dit archief aan de stad Leiden in 1976 maar als bruikleen naar het Bilderdijk-Museum doorgeschoyen! Nr 809 (waamaar nr 487 bedoelt te verwijzen i.p.v. naar 807) bevat Bilderdijks eigenhandig geschreven gedichten van 1784-1785 voor 'Odilde', die zijn eerste vrouw zou worden. Nr 810 is correspondentie van 1790 tot 1805 met schoonzuster en zwager Elter. 'Familie Elters' staat er wat merkwaardig boven de bijlage 3: het indertijd door mij vervaardigd overzicht van deze correspondentie. Was het niet aardig geweest wanneer een NB had vermeld dat het merendeel dezer brieven in 1988 verscheen in de ook aan het Leidse Gemeentearchief geschonken Briefwisseling 1795-1797? In deze editie moest overigens nog naar een, wel erg snell, verouderd inventarisnr 47 verwezen worden. De pakketten 811-813 (stukken van en over B., verzameld door Tydemans schoonzoon J.T. Bodel Nijenhuis en door diens zwager J.W. Tydeman) vormen ware Fundgruben, waaruit ik het volgende heb opgedolven. Uit nr 811: stukje schutblad met Latijnse opdracht aan M. Tydeman (1821); strookje met 2112 versregel, inc. 'Ik spreek tot u': drie verticaal afgescheurde flintertjes tekst in klad (zie ill.); brief Lodewijk Willem aan H.W. Tydeman (1843). Vit nr 812: B.'s brieven aan J. Rietveld-Texier (26-8-1816) en wrsch. H.W. Tydeman (27-7-1823); notities over een 'bedorven Latijn', vlgs. B. verm.benttaal der vrijmetselaren, 'in een hoek van Duitschland uitgebroeid' (fragment van een brief); taalkundige notities, Latijn; memorie 'Ad Ulpiam Tit. XIX'; notities over Philips III en de groot-justicier van Arragon; ide over Cromwell; ideover Catharina de Medici, Gregorius XIII en (recto) Vondels Joseph in Egypten; ide over Driekoningenavond, St Maarten en Pasen; 'Triginta genera stultorum' inzake Oud-Frans; berekening van regels, spaties, bladzijden e.d. van de Mengelingen; lijstje gedichttitels voor de Muzenalmanak 1827; lijstje van 22 gedichttitels (samenhang onduidelijk); notities over Starters gedicht 'Tot de iong-frovwen van Friesland'; ide over de vraag in welk opzicht de nieuwere dichters de ouden hebben overtroffen; ide over het woord staatkundig; ide over de woorden lastgeven en bevelen. Uit nr 813: concept van een brief aan Mgr. Duvoisin (8-7-1811); brieven, wrsch. aan H.W. Tydeman (ca 1812) en aan N.N. (3-11-1828); een notitie over de Hervormde Kerk; een eigenhandige kopie (Leiden 4-2-1782) van een tekst 'Hoe Judas geboren wort'. Deze inventaris is een nuttig instrument waamaar de 'negentiende-eeuwer' reeds lang uitzag. De Tydemanonderzoeker moet evenwel weten -in het korte, instructieve voorwoord wordt niet hierop gewezen -dat zich ook in ons Museum vele manuscripten bevinden de familie betreffende. Voor een overzicht ervan verwijs ik naar het eerste nummer van ons tijdschrift (1983). Niet minder verheugend is de ter hand genomen ontsluiting van de Suringar-collectie. Kosten en moeiten zijn aan dit rijke archief zeer wel besteed. Wie onderzoek doet naar enige negentiende-eeuwse auteur van literaire werken, van leerboeken, preekbundels, atlassen etcetera, naar de geschiedenis van de Vereeniging ofnaar die van boekhandel en uitgeverij in het algemeen, kan niet om dezecollectie heen. Onder de correspondentender uitgevers G.T.N. Suringar (1804-1884) en .zoon Hugo (1834-1911) vindt men de namen van Bilderdijk, Bosscha, Ten Brink, Busken Huet,Domela Nieuwenhuis, Gewin, Van der Goes, Goevemeur, Ten Kate, Van Lennep en (een hoogtepunt) Tollens, naast wederom die van Bosboom-Toussaint, Da Costa, Tydemane.a. Aan de hand vanbrieven en van de kopieboeken is menigmaal (soms in allefasen) de totstandkomingvan een werk te volgen. Zo leest men over het ontstaan vande gedenkzuil voor Feith in de briefwisseling Nierstrasz. Er isook briefverkeer met betrekking tot illustratieve aspecten, bijvoorbeeld met Bing, Eerelman of Veelwaard. Voor ons ligt nuhet subliem uitgegeven eerste deel: de binnengekomen brieven. Een metveel sympathie geschreven enaardiggeillustreerd ten geleide schetst hoe G.T.N. (wiens sterfjaar nergens is vermeld) in 1822 zich vol enthousiasme op boekhandelen drukkerij stortte, hoe hij tewerkging als zakenman en als rnens.rnenigmaal geestelijkgesteund,. door zijn broer WillemHendrik (1790-1872), de bekende Amsterdamse filantroop en verthandelaar, hoe dezaak in de jaren '60 door Hugo werd overgenomen en werd verder geleid. Dan volgtin 6933 nummers de minutieuze beschrijving van brieven, losse kopieen van brieven en van briefomslagen. Ontbrekende plaatsen en data van afzending werden soms uit de inhoud gedestilleerd. Drie opmerkingenbijde geringe rubriek 'N.N.':nr 4383 is niet verzonden 'Van Huis', maar 'Burna Huis', en wel door I.A.H. Humalda; nr 4387 is van 1859 i.p.v. 1839; is nr 4388 wel eenbrief? eerder een aantal notities, Iijkt me. Hetbelang van deze collectie voor de Bilderdijkstudie is gelegen in de uitgavenvan deWoordvorsching, de tweede druk van de Ondergang der EersteWareld, Vrouwe Bilderdijk's Nagelaten gedichten en Da Costa's editievan de.·Ondergang (voor een algemeen overzicht verwijs ik naar mijn Voortgang-artikel uit 1985). Met name de Iijdenswegdiemoest worden bewandeld alvorens het Epos, zoals De Ondergang heette, in 1847 compleet was, laat zich met hetSuringar-materiaalprachtig beschrijven. Een eerste aanzet vinden we reeds in 1837 in een bericht door H.W. Tydeman aanSuringar over Da Costa's 'geniale'greep naar Bilderdijks plan vanhet geheel (het dichtwerk is onvoltooid). De bijditnr 6356 gevoegde uitgeknipte brieffragmenten door De Clercq en Koenen aan Tydemandienden Suringar te overreden Da Costa's lezingen uit te geven.Tnteressant ishet materiaal m.b.t. een plan door Kemink voorB.'s verzameld dichtwerk (1847); dit zou nog eens in kaart gebracht moeten worden.Voorts bevat de collectie diverse losse brieven van minder belang: nr 2723:.de HersteldEvang. Luth. Gemeente wil in een nieuwegezangbundel enige strofen van Bilderdijks Stabat Mater-vertaling opnemen (1855); nr 985:deerven Bohn gevenaan Kruseman permissie mevr. Bilderdijks kindergedichtjes in de verzameld- werkuitgave opte nemen (1857). Met betrekking tot de brieven van Lodewijk Willem Bilderdijk en DaCosta kan ik enige retouches in de beschrijvingen aanbrengen. Onder beidernaam zijn naast gewone brieven ook geadresseerde briefomslagen beschreven. Er zijn zeker groter problemen in de wereld op ·te lossen dan de vraag: bij -welke brieven horen die omslagen? Niettemin: nr 813 is te combineren met nr 818, nr 1685 met 1684 (het verschil van twee dagen tussen de datum in de brief en die op het couvert is verklaarbaar: De Clercq -weten we uit een andere bron kreeg die brief eerst van Da Costa ter lezing en deed hem pas daama op de post), nr 1687 hoort stellig bij nr 1686 wegens idem. Blijven over de couvertsnrs 1713, 1728 en 1729, de beideeerste van gering formaat, het derde nr groter. Alledrie zijn ze verstuurd per gelegenheid van Suringars Amsterdamse relatie Van Heteren, op welke ve:tiefiomogeliJldieiaDaCosIa~Orf-7crnaaft 1843 wordt geattendeerd, Nr 1729 is in de inventaris als briefbeschreven, niet als couvert. Het is eentwijfelgeval. Aan de binnenzijde staat slechts de .mededeling dat met de binnenk()rt·teVefStliteu····volgendekopiJ>degefiele derde aflevering van het Epos compleet zal zijn. Deze tekst is te plaatsen tussen 8'en20 oktober 1846. Nr1713 verbind ik met nr 1734: hetzelfde papier en het.ouweltje heeft op een overeenkomstige plaats in de brief voor een lichte vlek gezorgd. Nr 1728kan behorenbij denrs 1705, 1712 of 1715:hetzelfdepapier inhetzelfde formaat en, uiteraard een eerste vereiste, debrieven passen opgevouwen in het couvert. Nog enkele correcties op details ·die de bewerker niet kon weten: nr 814 is van 1831; nr 1702 van 21-11-1844 (gezien de inhoudvan nr 1706, waarhet vraagteken kan worden geschrapt); -nr 1714 is geschreven tussen 6 en 14 augustus 1845; nr .1717 dateertvan 1847; bij nr 1720 kan het vraagteken weg; onder brief nr 1727 lees ik 'maandag': ik wijzigdan, mede op grondvan andere brieven, 10 november .1845 in 16 november 1846; op het couvertbij nr 1730 staat een stempel van 24-1, een dag na dagtekening van de brief, die blijkens de inhoud eerst na posttijdgereed kwam; het jaartal van nr 1748 is 1846: depotloodaantekenaar moet zich vergist hebben; nr 3390 is niet van augustus maar van december: een antwoord op een brief van de derde december; de twee eerste brieven van W. Messchert aan G.T.N. (nrs 4140 en4141) stel ik resp. op 1837 (verwijzingnaarde.auctieHoltrop van 1836) en op 1839 (Suringar spreekt met.Da Costa in Amsterdam, zoals deze op 19 augustus van dat jaar aan De Clercq meedeelt), Op de eigenlijke inventaris volgen nog registers op geadresseerden, op· personen-die anders nietalfabetisch te vinden waren en op plaatsen van afzending. Hoe voortreffelijk dit alles ook is, ik had er nog bij gewenst een registertje van in de beschrijving genoemde onderwerpen: idioticon Frisicum (zie Hettema), fabels voor kinderen (zie De Graat), gymnastiekonderwijs (zie Cappelle) enzovoorts, Het ontbrekenvan zo'n Iijstjestimuleert uiteraard weI de cursorische lectuur van het werk. Ten zeerste betreur ik het gemis van eenconcordans op BSu-nummers.Hopelijk voIgt een en anderals afsluiting van de .gehele reeks. Immers, de kopieboeken van uitgaandepost, de grotevoorraad manuscripten van.door Suringar uitgegeven werken, proeven van illustratiesen stukken met betrekking tot het bedrijf wachten op ontsluiting in vervolgdelen. Mogen deze zo spoedigmogelijk worden gerealiseerd! M. van Hattum Recente literatuur Karin Goekoop, Pope, Bilderdijk and an Anglo-Dutch publisher, doct. scriptie VU, Amsterdam 1990. Over B.S. Nayler. Martien J.G. de Jong, 'Fatum und Pradestination oder: Hat die Tragodie Zukunft? Die hollandische Dramaturgie von Willem Bilderdijk', in: Inevitabilis Vis Fatorum. Der Triumph des Schicksalsdramas auf der europdischen Biihne um 1800. Jahrbuch fiir Internationale Germanistik. Reihe A. Band 27 (1989), 152 166. Martien de Jong, 'The song of the nightingale. The interpretation of a lyrical motif in the light of a romantic translation theory', in: Actas del VI simposio de la Sociedad Espanola de Literatura General y Comparada, Granada 1989, 259-266. Martien de Jong, 'Romanticismo olandese e letteratura italiana', in: Per una storiografia letteraria europea. Ricerche storico-metodologiche su intersezioni letterarie olandesi.fiamminghe e italiane (ed. Charles van Leeuwen). Supplemento (2) a 'Incontri' (NS) Rivista di studi italo-nederlandesi 5 (1990), 31-35. A.F. Manning, 'Jan J.F. Wap in de jaren 1824-1832', in: Mensen en situaties: scenes uit het katholieke leven in de 19de en 20ste eeuw, Baam 1990, 27-43. J.W.G. Okken, 'Jan Pan (1785-1871)', in: Drentse biografieen; levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Drenten 2 (red. J. Bos en W. Foorthuis), Meppel 1990, 95-98. Margaretha H. Schenkeveld, 'Rondom "Oudere tijdgenooten" " in: Jaarverslag Stichting HetReveil-Archief 1987-1990, 14-21. Over de essays van A. Pierson, i.h.b, die over Bilderdijk, Da Costa en De Clercq. C.W. Schoneveld, 'Bilderdijk between Pope and Byron: the paradoxes of his translation of An essay on man into Dutch', in: Centennial hauntings: Pope, Byron and Eliot in the year 88 (ed. C.C. Barfoot and Th. d'Haen). DQR Studies in literature 8, Amsterdam/ Atlanta GA 1990,215-231. Toos Streng, recensie van H.H.J. de Leeuwe, Bilderdijk, het drama en het toneel (Utrecht 1990), in: Spektator. Tijdschrift voor neerlandistiek 19 (1990), nr 4 (dec.), 437. G.J. Vis, recensie van de Briefwisseling 1795-1797, in: Spektator. Tijdschrift voor neerlandistiek 19 (1990), nr 4 (dec.), 437-439. Redactioneel Dr P.L. Schram heeft te kennen gegeven zich uit de redactie te willen terugtrekken. Wij danken hem voor wat hij voor het tijdschrift heeft gedaan. Dr J. de Bruijn heeft zich bereid verklaard met ingang van deze jaargang het redactielidmaatschap over te nemen. Dr De Bruijn is hoofd van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Vrije Universiteit, Amsterdam. Jaargang 8 / 1991 G.J. Schutte, Bilderdijk en de Revolutie J.J. Kloek, Bilderdijk geeft Jan de Witt de wind van voren M. van Hattum, Boekaankondiging Recente literatuur Redactioneel 9 12 16 16