als hoofdingelandnauw betrokken bij de bouw van de nieuwe uitwateringssluizen van de Oude Rijn in de Noordzee, en sinds 1804 verantwoordelijk voor de financiele uitvoerbaarheid van de plannen." De verantwoordelijkheid voor het ontwerp en de uitvoering van de gedenkpenning werd, zoals gebruikelijk in die tijd, overgelaten aan een speciaal voor deze gelegenheid opgerichte commissie. Een eerste concept, waarschijnlijk door Valckenaer zelf ontworpen, werd via Ph. Marron, een vriend van Valckenaer, naarde penningsnijder Droz in Parijs gestuurd. Deze was niet zo te spreken over het ontwerp, waama Valckenaer besloot Bilderdijk bij het ontwerp te betrekken.19 Ook Bilderdijk was niet tevreden over het concept, dat de verwelkoming van de Rijngod door Neptunus toonde. 'Neptuun die den Rhijngod verwelkomt is (als gij wel zegt) het eenige dat in den aart der zaak ligt. Maar dit is in zich-zelven zoo trivial en zoo nietig', aldus Bilderdijk. Hij stelde uiteindelijk voor aan de ene zijde 'eene afbeelding van 't mallegat' te plaatsen; aan de andere zijde de geopende nieuwe sluis. 'Wilt ge dit wat opluisteren, zoo zet den Rhijngod in de sluis, eneen paar zeegoden die hem .daar verwelkomen.' Maar veelvertrouwen in deze ondememing had Bilderdijk niet. Hij vroeg zich af wie de penning' zoumoeten uitvoeren, immers 'onze stempelsnijders kunnen 't een zomin alsonze tegenwoordige schilders het ander [...] '.20 Bilderdijk refereerde hier enerzijds aan de klachten over het geringe aantal goede graveurs in ons land, anderzijds .aan het vermeende gebrek aan goede historieschilders, een klachtdie vooral in de laat-18de-en vroeg-19de~eeuwse kunsttheoriewerd geuit." Hoewel Bilderdijk zich niet bekwaamachtte tot het ontwerpen van de penning,moet hij wel een ontwerp hebben . gemaakt. Blijkens de correspondentie met Valckenaer vroeg hij am wat schetsjes van de sluis. Valckenaer zond hem deze en een boek over de uitwatering." Helaas is Bilderdijks ontwerp niet teruggevonden, maar via de nagelaten papieren van de penningkundige Van der Chijs is. een .aardige passage over het ontstaan van de uiteindelijke penningovergeleverd, die tenslotte niet door Bilderdijk maar door Jacob Elias van Varelen werd ontworpen." Van Varelen, lid van de Haarlemse tekenacademie, waseveneens in 1807. uitgenodigd een ontwerp voor de gedenkpenning te maken, In een korte passage komt ook Bilderdijks ontwerp ter sprake en weI inpositieve zin: 'De man die mij uitnoodigde, liet mij, ter zelfder tijd, eene tekening zien, die, reeds bij de eerste beschouwing, zooweI den vindingrijken Dichter, als den stouten en meesterachtigen teekenaar deed erkennen, in de voorstelling eener watervlakte, uit wier midden een Thyrsus of Bacchus staf rees, die, aan den top, met druiventrossen omhangen was, terwijl aan het benedenste gedeelte, dat in 't water stond, ter eenre zijde een zwaan, en ter andere zijde een Dolphijn verbeeld wierd te zwemmen, ten einde de zamenloop van Rivier en Zee voor te stellen.'24 Van Varelen was goed te spreken over Bilderdijks ontwerp, al maakte hij daar wel de kanttekening bij dat de betekenis van de voorstelling door sommigen niet begrepen kon worden omdat zij 'te emblematisch, te zinrijk ofte zinnebeeldig' zou zijn. De uitvoering daarentegen was in zijn ogen zo voorbeeldig, en niet te evenaren, dat hij aanvankelijk besloot van de opdracht af te zien. De bescheidenopstellingvan Van Varelen ten opzichte van Bilderdijks ontwerp bleek echter niet meer danschone schijn. Wanneer hij enkele dagen later merkt dat het Hoogheemraadschap een Frans kunstenaar in de arm heeftgenomen,besluit hij alsnog de opdracht te aanvaarden. Aanleiding tot deze beslissing was volgens Van Varelen niet alleen de kwaliteit van het ontwerp dat niet meer dan een schrale en niet uitgewerkte omtrek in potlood was, maar nog meer de arrogantie van het Hoogheemraadschap een Franse kunstenaar in het project te betrekken. In een vehemente tirade tegen dit initiatief hekelde hij alles .wat maar Frans genoemd kan worden. Dat 'loszinnige fransche vee', dat 'velen van ons yolk den helschen giftbeker van oproer-en tuimelgeest had doen drinken', en 'wiensvalschen smaak invloed heeft op den verbasterden Nederlander, door hem tot slaaf te maken', was in een dergelijke 'Hollandsche en heilrijke ondememing' niet gewenst. Het Franse juk moet hem zwaar hebben gedrukt gezien deze uitbarsting van vaderlandsliefde. Gelukkig voor Van Varelen werd het Franse ontwerp niet geaccepteerd. Op een vergadering in het huis van Jan Valckenaer werd onder het goedkeurend oog van Bilderdijk en anderen beslotenhet ontwerp van Van Varelen alspenning te laten verschijnen. Deze werd bij de opening van de sluizen op 21oktober ·1807 in zilver en brons aan Lodewijk Napoleon uitgereikt. Ook Bilderdijk was hierbij aanwezig en kreeg een bronzen exemplaar uitgereikt.25 Dat de uiteindelijke keuze niet op Bilderdijksontwerp viel, kwam, zoalsVan Varelen aangaf, doordathetontwerp te complex was. Er was omstreeks 1800 een stromingdie begrijpelijkheid van inscriptie en .van zinnebeeldigbijwerk vooropstelde. 'Het zinnebeeld', zei een criticus te Amsterdam in 1805, 'is bestemd voor allehande menschen, geleerde en .ongeleerde, en men kan dus niet bevallig zijn voor het algemeen.'26 Ontwerpen voor hetKoninklijk Instituut Op 4 mei .1808 werd Bilderdijk benoemd tot lid van het zojuist door Lodewijk Napoleon. opgerichte Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde, en Schoone Kunsten. Hijhad tekennen gegeven niet erg gemteresseerd te zijn in deze functie, maar hij ontpopte zich, na enig aandringen, al snel tot. een ijverig lid." Intussen was bij dat zelfde Instituut een.bricf namens de minister van Binnenlandse Zaken binnengekomen waarin werdaangedrongen op het ontwerpen van een algemeen zegel voor de diverse Klassen." Hierbij werd naast Jan Valckenaer, als lid van de Derde Klasse (voor de oude en oosterse letterkunde, oudheden en geschiedenis der oude volkeren), ook de Vierde Klasse (voor de schone kunsten) ingeschakeld. Deze Vierde Klasse stelde in de Vergadering van 3 november 1808 een commissie indie werdbelast met het ontwerp en met de mogelijke uitvoering. In deze commissie werden ondere anderen de schilders Charles Hodges en Adriaan de Lelie, de architect Jean Thomas Thibault en de graveur Louis Portman aangesteld." In het voorjaar van 1809besloot Jan Valckenaer, Bilderdijk bij hetontwerpen van een medaille en cachetten voor het Instituut te betrekken. Uit de briefwisseling tussen Valckenaer en Bilderdijk van maart 1809 blijkt dat Bilderdijk een zegel voor het .Instituut in zijn geheel niet geschikt achtte. Hij zag liever dat naast een algemeen cachet, dat ook als medaille zou kunnen dienen, voor de vier klassen afzonderlijke zegels zouden worden ontworpen. Hij stelde daarbij voor als motto 'revocavit artes' (hiiheeftde kunsten opnieuw in het leven geroepen) te.gebruiken.Dp 17 maart 1809 stuurde Bilderdijk Valckenaer in' totaal acht ontwerpen." Ik zal deze kort toelichten: A.Ol1tw~rp voor het algemeen cachet van het .Insti tUlltIafb.4) Centra.aliliqi()ptwerp staat het schild van Minerva dat de wijsheid en 'de wetenschapsymboliseert. Hierboven is de stralende kroon afgebeeld. Het omschrift luidt: TACENTEM SUSCITAT MUSAM (zij wekt de zwijgende zanggodin {ofmuze] op). B.Ontwerp voor de Eerste Klasse (de natuurweten SCb~l)p¢nl{atb. 5) In dit antwerp, staat hetbeeld van de Natuur centraal; de drie ringenom het beeld verwijzen naarhet levend rijk, het groeiend rijk en het delfstoffenrijk. De Natuur wordt aan de linkerkant geflankeerd door de graadboog, de maatstaf en de passer; aan de rechterzijde ziet men de staf van Aesculaap als zinnebeeld voor de geneeskun de. Het omschrift .luidt: OBSCURA PROMENS (het duister onthullend). . c. Ontwerp voor de Tweede Klasse (de letteren en geschiedenis) (atb. 6) In het midden is een Hermesblokals symbool voor de taalkunde te zien. Hermeswerd als uitvinder van de lier het symbool voor de, dichtkunst.31 , Links 'is de lier der dichtkunst te zien; rechts de .trompet der historie (symbool van de muzeClio).. Het omschriftluidtwederom: TACENTEM SUSCITAT MUSAM. 0.1. Ontwerp voor de Derde Klasse (de oude en oosterse letterkunde, oudheden en geschiedenis der oude volkeren) (afb. 7) Bilderdijk ontwierp maar Iiefstvier variantenvoor de Derde Klasse. In de eerste zien we de vogel van Athene, de zogenoemde nachtuil die men vaker op antieke penningen kan aantreffen. De klimopkrans staat voor de oude poezie en critica. De palmtak en de olijftak, eveneens attributen van Minerva,symboliseren dewijsheid. BilderdijkschreefValckenaerdat de 'nachtuil' eventueel vervangenkon worden dooreen stapelboekrollen. Onder de uilis een nachtlamp teziendie aangeeft dat destudie ook 's nachtsvoortgezet kan worden. Het omschrift luidt: VETERESREVOCAVIT ARTES (hij heeft deoude kunsten opnieuw in het leven geroepen). 0.2. Idem (afb. 8) De opzet van dit ontwerpverschiltniet veel vanhet vorige. De zuil in het midden, die werd gezien als het oudste gedenkteken waarop mengraveerde, staat voor het beeld der Oudheid. 0.3.,. Idem (atb. 9) Hier zien we (als in ontwerp D.1) ,opnieuw de Griekse lamp. Op het handvat,' dat in de vormvan een slang is weergegeven, zit de 'nachtuil'. OnderligteenQQ~terse perkamentrol en een handschriftenboek.Achterde lamp is een' urn te zien waar oude penningen uitrollen. 0.4. Idem (afb. 10) Indit ontwerp komen we opnieuw terugkerende symbolen tegen. Bilderdijk was over dit ontwerp niet tevreden. Hij achtte de ordonnantie van dit concept niet in de oude, d.w.z. antieke smaak uitgebeeld. E. Ontwerp voor de Vierde Klasse (de schone kunsten)( afb. 11) Hier ziet men tenslotte de schilderkunst gesymboliseerd door een borstbeeld van een niet nader te duiden persoon, waarbij de mond door een doek is bedekt. Het staat op een blok dat de oude architectuur voorstelt, gesymboliseerd door een z.g. conus (een kegel, zinnebeeld van het schoon), een, kloot (bol) en een driehoek. Het omschrift luidt: TEQUE TUASQUE DECET SORORES (het past jou en je zusters). Deze grove schetsen, waarin Bilderdijk een groot aandeelheeft gehad, werden door Valckenaer naar de historicusMartinus Stuart gezonden.Stuart, eveneens lid van de Derde Klasse, voorzag ze van een vriendelijk commentaar," Hij toonde zich opgetogen over de eenvoud van het ontwerp en de 'eigenaardigheid van's mans [Bilderdijks] gedachte'. Stuart plaatste echter weI enige kanttekeningen. Zo begreep hij niet dat in het ontwerp van de Derde Klasse de brandende lamp verenigbaar was met de stralende Kroon. 'Moet niet het mindere licht voor het meerdere wijken?', aldus Stuart. Vervolgens vroeg hij zich af of het ontwerp voor de Vierde Klasse, waarinde schilderkunst centraal staat, de 'toonkunstenaars' weI zou aanspreken. Valckenaers en Bilderdijks reactie opdeze kritiek is helaas nietbekend. De door de commissie vande Vierde Klasse geleverde tekeningen en Bilderdijks ontwerpen kwamen uiteindelijk op de Algemene Vergadering van Presidentenen Secretarissen van 19 april 1809 aan de orde. Valckenaer was hierbij afwezig, maar Bilderdijk deed hem de volgende dag uitgebreid verslag." BlijkensBilderdijks brief moet de vergaderingrnoeilijk zijn verlopen. Van Swinden sprak op deze vergadering zijn voorkeur uit voor het ontwerp van de Vierde Klasse. Bilderdijkdaarentegen ,had' ergeen goedwoord voor over. Dit ontwerp, zoweten we uit de Notulen van de VierdeKlasse, moet het beeld van Minerva hebben voorgesteld., Bilderdijk yond het gebruik van dit beeld een cliche bijuitstek: 'Met zoo iets voor de dag te komen, istot de Middeleeuwen terug te vallen, en' aIle goede smaak, ware oudheidskennis, en Antiquen geest af "te zweren.' Hij vervolgde zijn briefmeteen serieuze kritiek op de Vierde Klasse en de Nederlandse kunstenaars inhet algemeen: 'Zij hebben noch idee van zegels, noch vanmedailles, noch van allegorie of Emblema: de kunstenaars zijn, bij ons, van allebegrip van dat alles niet slechts ontbloot, maarer onvatbaar voor.' De kwestie werd vooralsnog nietbeslecht, maar Bilderdijk, die ervan overtuigd was dathet ontwerpen van penningen en zegels aan de Derde Klasse toebehoorde,vreesde dat Van Swinden er alles aanzou doen President van het gehele Instituut te worden/ Deontwerpen van de Vierde Klasse zoudeudan zekerworden uitgevoerd. 'Laat van Swindencalculeeren enaequatien maken [...]; maar hij moet geen zegels of medailleswillenbeoordeelen, waar van hij zooveelweet {lJ,~_"ikY~!1,gelclzaken',aldus Bilderdijk in zijnbrief aan Valckenaer, Het is moeilijkBilderdijks kritiek opde Vierde Klasse in te schatten. Zouhij erwerkelijk van overtuigd zijn geweestdatdeze Klasse -waar toch bekende kunste penningen der 9de eeuw, nabij Assen in Drenthe opge graven in. Tevens berichtte hij het Instituut over enkele penningen die in Voorburg waren gevonden." Uit het in handschrift bewaard gebleven verslag blijkt dat Bilder dijk in 1788,tienjaar na zijn ontwerp voor de huwelijks penningvanzijn ouders, nog steeds was gemteresseerd in de penningkunde. In een aardige passage beschreef hij de laatstgemelde penningvondst. 'In het jaar 1788 werd in 't Dorp Voorburg in een turf, welke...eenwerkman op zijn haard doorhakte, een koperen penninggevonden [...]. Hij werd mij vertoond, endaar ik deneigenaar hem te koop liet vragen, verbeeld de dees zich dathet stuk van onschatbare waarde was, en pronktedaar een poos mee onder de Boeren, tot de penning wegraakte, tevens met een kleine zilveren gab ba, en een koperen Caracalla, die beide in dezelfde turf staken, wanneer men die nader onderzocht.' Beide verslagen gingen vergezeld van tekeningen naar de gevondenpenningen,gegraveerd door D. Veelwaard, die vanaf 181900kenkele van Bilderdijks vignetten in het koper bracht." Bilderdijk sloot zich met deze twee verslagen aan bijde door de Rijksoverheid gepropageerde zorg voor hetvaderlandse verleden." Penningen voorhet Vaderland In de roerigejaren omstreeks 1815, waarin het Koninkrijk der Nederlanden uiteindelijk gestalte zou krijgen, werd de penningkunst ingezet als propagandamiddel. Willem I besloot ter versteviging van zijn positie een aantalbelangrijke gebeurtenissen in de vorm van gedenkpenningen vast teIeggen. Hijverkoos daarbij gebruik te maken van de diensten van het Instituut. Van meetafaan.heefthijbeseftrdat dezedoor Koning Lode wijk Napoleon in het levengeroepen.instellingbetekenis voor de Kroon zouhebben alsadvies-college, oak in zaken van kunst.Het .Instituut, van zijn kant, was maar al te gelukkig met die 'betrekking tot het Gouvememerit': zoals het reeds van Lodewijk Napoleon en Napoleon opdrachten tot het ontwerpen van gedenktekens had aanvaard, was hetook nu gaame bereid ten behoeve van Koning Willem I een vergelijkbare taak op zich te nemen. In 1814 werd aan het Instituut verzocht een ontwerp te leveren voor een gedenkpenning op de inhuldiging van de Souvereine Vorst." In de volgende jaren werd bet Instituut tevens gevraagd ontwerpen te maken voor de Vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, de Slag bij Waterloo, envoor het buwelijk van de Prins vanOranje." Voor de in totaal vier ontwerpenwerd een commissie in het leven geroepen waarin naast Jeronirno de "Vries en Martinus Stuart ook Willem Bilderdijk zitting had.v' Een aantal van Bilderdijksontwerpen is gelukkig bewaard gebleven." A. De vereniging vande Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden A.I. Voorde vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden maakte Bilderdijk in totaal vier schetsen. De beide landen worden gesymboliseerd door twee vrouwenfiguren. Opdezeeerste schetsis daar het beeld vande gevleugelde overwinning te zien-: Ditbeeldkomt oak voor ophet ontwerp van de slag bij Waterloo (zie B). Geziendeuiteindelijke vormgeving vande 'penning bevat dit blad waarschijnlijk twee schetsen. Het onderschrift luidt: QUOD VOTIS OPTASTIS ADEST (wat gij verlangd hebt in uw wensen) (afb. 13). A.2. Een volgende schets is iets anders van opzet. De stand van het vaandel is gewijzigd, en het schild is vervangen door een palmtak (afb.14). A.3. Dederde tekening vertoont weer een geheel andere benadering. Nu zijnde figuren staand weergegeven.Boyen hen het goddelijkoog; het .onderschrift: PARIBUS SE LEGIBUS AMBAE INVICTAE GENTES AETERNA IN FOEDERA MITTUNT( beide onoverwinnelijke volken verbinden zich door dezelfde wetten tot een eeuwig verbond). Boven leest men: OMINE MAGNO (onder een geweldig voorteken) (afb. 15). A.4. Dit is een variantop het laatste ontwerp. De Hollandse Leeuw is er aan toegevoegd; het onderschrift: AETERNO FOEDERE (in een eeuwig verbond), dient waarschijnlijk ter vervanging van het vorige lange onderschrift (afb. 16). B. De Slag bij Waterloo (afb. 17) Uit een nagelaten verslag blijken Bilderdijks bedoelingen:' Debehaalde zegebij Waterloo eischt, om in den Zuiveren geest der Oudheid te blijven, en dien praal van trofeeen, die tot een geheel ander soort van gedenkteeken behoort te vermijden, het beeld der overwinning, die altijd, als van den Hemelgegeven, gevleugeld wordt voorgesteld. Zij toont in de bijgaande schets [...] een Antijk langrond krijgsschild, beschreven .met het eenvoudige en alles uitdrukkende woord Waterloo en houdt in de rechterhand een rijken palmtak en tevens STILUS of schrijfstift. Haar rechtervoet duidt door het vertrappen van den bliksemvoerenden Arend des Franschen Keizerrijks het gewicht en de volkomen uitwerking dezer overwinning aan. '45 Het beeld van de overwinning in de vorm van een gevleugelde vrouw was niet nieuw. Oorspronkelijk afgeleid van een Grieksche 'drachme, werd het bijvoorbeeld door Hemsterhuis gebruikt voor de penning van de Slag bij Doggersbank uit 1781.46 C. Het huwelijk van de Prins van Oranje en Anna Paulowna C.I. Op deze schets is de huwelijksgod (Hymenjverbeeld met een ontstoken fakkel. Op het altaar is een hoom des overvloeds te zien als algemeen zinnebeeld van welvaart en staatsgeluk. Onder is de datum van de huwelijksvoltrekking te lezen (afb. 18). C.2. Hier is een eenvoudiger ontwerp te zien, met slechts twee wapenschilden (afb. 19). D. De vier ontwerpen, waaronder het ontwerp voor de Inhuldiging, op een velgeplaatst (afb. 20) De ontwerpschetsen voor de inhuldiging bevinden zich opeenblad waarop tevens .enkelc tekeningen van de andere drie ontwerpen voorkornen. De penning voor de inhuldiging is links en rechts in het midden verbeeld. Hier isJiet". beeld van Tyche, die aIle gebeurtenissen bestuurt.weergegeven, het embleern voor degoddelijke voorzienigheid. Kenmerkend zijn de .vorstelijke· sluier enhetroerder wereld. Het staat met vaste voet op de ronde aarde en biedt met de rechterhand de koningskroon aan. Boven zijn enkele varianten opde slag bij Waterloo te zien. Linksonder eenvariant op het Waterloo-ontwerp, Het onderschrift luidt: VINCIT AMOR PATRIAE (de liefde voorhetvaderlandheeft overwonnen). Rechtsonder zijn nogmaals twee huwelijksgoden verbeeld. 4. Willem Bilderdijk, Redevoering over de voortreffelykheid der schilderkunst, in derzelver voorwerp beschouwd: ter gelegenheid van het uitdeelen der pryzen, bij de Vrye Teekenacademie in 's Gravenhage, op Woensdag den 20 april 1794 (Den Haag 1794); Idem, Grondregelen der perspectief of doorzichtkunde (Dordrecht 1828); het manuscript 'Kort begrip der antieke bouwkunst' bevindt zich in de Bilderdijkcollectie van de Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, handschrift nr. LA LXIX. (Kopie aanwezig in het Bilderdijk-Museum.) 5. Vgl. het lemma Medailles in: N. Chomel, J.A. Chalmot, AIgemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig-en konstwoordenboek [. ..] IV (Leyden en Leeuwarden 1778), 1996 e.v.; en: Anoniem, 'De.vereischten tot een goede gedenkpenning' (Haarlem 1792). (Onbekroond antwoord Teyler's Tweede Genootschap.) Voor andere verhandelingen: G. van der Meer, 'Teylers Tweede Genootschap 1779-1866 (IV): numismatiek', in: Teylers Magazijn 34 (1992), 9-15. 6. Frans Grijzenhout, 'De nationale Konstgallerij', Kunstlicht (1980) no. 1, 9-13; en: Idem, 'Tempel voor Nederland. De Nationale Konst-Gallerij in 's-Gravenhage', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 35 (1984), 40 (noot 28). 7. J. Scheltema, 'Hulde aan de Teekenkunst voor de Vaderlandsche geschiedenis', in: Idem, Geschied-en letterkundig mengelwerk III (Amsterdam 1818) 190. 8. Marjan Scharloo, 'Drie creatieve geesten. Neo-classicisme in de penningkunst', in: Edele Eenvoud. Neo-classicisme in Nederland 1765-1800 (Zwolle 1989) (tent. cat. Haarlem, Frans Halsmuseum en Teylers Museum; red. Frans Grijzenhout en Carel van Tuyll van Serooskerken), 99-105. 9. A. Staring, 'De medailleur J.H. Schepp en Frans Hemsterhuis', Oud Holland 63 (1949), 83-103. 10. Catalogus eener merkwaardige verzameling van boeken en handschriften [...j alles nagelaten door wijle den Wei Edelen Gestrengen Heer Mr. Willem Bilderdijk (Amsterdam, J. Immerzeel, Junior, 1832). In de veilingcatalogus 1832 zijn onder de nummers 118/49 tot en met 53, penningen te vinden. 11. Zie b.v.: Marjan Scharloo, 'De factor tijd. Het 50-jarig huwelijk van Johan van Ceulen en Maria de Barry', De Beeldenaar (1991) no. 2, 328-332. 12. Vgl. J.J.F. Wap, Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken (Leiden 1874) 100-101. Voor het desbetreffende handschrift: B.-M., nr. A 3-13. De penning wordt tevens venneld in De Navorscher (1883),434-435; en hetlaarboek voor Munt-en Penningkunde (1916), 48; en doorA.J.Bemolt van Loghum Slaterus, Nederlandse Familiepenningen tot 1813 (Zutphen 1981) 183, nr. 1329. 13. Scharloo 1991, 328. 14. Marlous Schijlen, 'De vignetten van WiIlemBilderdijk'. (Ongepubliceerde doct. scriptie R.U. Utrecht 1989.) 15. Vgl.M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'Bilderdijk alsbruiloftsdichter', in: M. van Hattum, L. Strengholt en Peter van Zonneveld (red.), Folia Bilderdijkiana. Bladen voor Bosch [...j (Amsterdam 1985) 11-18. 16. Hs. W. Bilderdijk, Brunswijk27 februari 1801. B.-M. nr. A 716. Zie b.v. ook de illustratie bij Bilderdijks gedicht 'Aan mijne Eeriige'in: M.A.Schenkeveld-van der Dussen, 60. 17. P.S.Anese.a., De uitwateringssluizen van Katwijk, 1404-1984 (Leiden 1984) (Hollandse Studien 13). 18. Voor Bilderdijks relatie met Valckenaer zie: Marca Bultink, 'Willem Bilderdijk en zijn weldoender. Zijn vriendschap met Johan Valckenaer'. (Ongepubliceerde doct. scriptie R.U. Leiden 1988.) 19. Voor Valckenaers briefwisseling: UBL: BPL 1034. Zie verder Bultink; Ph. Marron aan Valckenaer, 27 november 1806. UBL: BPL 1039. Voor Jean-Pierre Droz: L. Forrer, Biographical Dictionary ofMedallists [...j I (London 1904) 618-628; Paul Henri Marron was correspondent van de Tweede en Derde Klasse van het Instituut, zie over hem: A.J. van der Aa e.a., Biographisch Woordenboek der Nederlanden [. ..] XII (Haarlem 1869) 287292. 20. Bilderdijk aan Valckenaer, 26 april 1807. UBL: BPL 1039. 21. Zie b.v.: Roeland van Eynden, 'Antwoord op de vraag van TeylersTweede Genootschap voor den jaare MDCCLXXXII uitgeschreven over den nationaalen smaak der Hollandsche school in de teken-en schilderkunst [...], in: Verhandelingen, uitgegeeven door Teyler's Tweede Genootschap. Vyfde$tu/(,lJ~yattende een antwoord op de vraagin de teken-en schilder-kunde, uitgeschreeven voor den jaare MDCCLXXXII en waaraan de gouden eer-prys is toegeweezen in den jaare MDCCLXXXIII (Haarlem 1787); P. Kikkert, 'Verhandeling over de oorzaak van het gebrek aan uitmuntende historieschilders in ons land, en de middelen, geschikt tot derzelver vonning', in: Verhandelingen uitgegeven door Teyler's Tweede Genootschap, zeventiende stuk (Haarlem 1809) 1-246. Zie hierover o.a.: Paul KnoIle, 'Het kunstkarakter onzer Schildematie. Nationale en intemationale orientatie bij het stimuleren van de "'Hollandse school" 1750-1820' (verschijnt binnenkort in het Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw). Voor de penningkunst de inleiding van J. de Vries en J.C. de Jonge, Nederlandsche gedenkpenningen verklaard en met verdere Bijdragen tot de penningkunde uitgegeven (2 dln.; 's-Gravenhage en Amsterdam 1829 en 1837). 22. Bilderdijk aan Valckenaer, 13 mei 1807. UBL: BPL 1039. 23. J. Dirks, Penningkundig Repertorium [...j VIII (Leeuwarden 1809) 202-206. Voor Jacob Elias van Varelen (1757-1840) zie: R. van Eynden en A. van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst sedert de helft der XVIII eeuw (Haarlem 1816-1825) dl. 111,90-91; dl. IV, 89-90. 24. Dirks, 202-203. 25. Voor uitreiking aan de genodigden bij de in gebruik stelling van het sluizencomplex werden 50 zilveren en 6 bronzen medailles vervaardigd.Koning Lodewijk Napoleon kreeg drie zilveren en drie bronzen exemplaren aangeboden. In 1818 werd nog een extra afslag gemaakt van 150 bronzen exemplaren. Om de penning exclusief te houden werden de mallen na deze afslag voor verder gebruik onklaar gemaakt. Deze medailles dienden voor uitreiking aan officiele bezoekers en voor verkoop aan de hoofdingelanden van Rijnland tegen een prijs van drie gulden en drie stuivers per stuk. Voor Bilderdijks exemplaar zie de veilingcatalogus 1832, nr. 118/52. 26. A.L. Barbaz, 'Over een zinnebeeldig divertisement opgevoerd op de verjaardag van Koning Lodewijk Napoleon', Amstels Schouwtoneel nr. 70 (11 september 1809), 237. Geciteerd in: C.A. van Swigchem, 'Het Eerste Nationale Gedenkteken uit de Geschiedenis van het Koninkrijk', Bulletin K;N.O.B. 16 (1963), 251. Vgl. de kritiek op de allegorie door J. Beattie (Proeve over het lachen, en gelachverwekkende in spreken en schryven (Dordrecht 1783) 77-78): 'Zinnebeelden en vergelijkingen, voorgedragen in duistere uitdrukkingen, of met veele woorden, hebben weinig kracht op de ziel, omdat zij ons verpligten, tijd te nemen, om aIle de deelen van het voorstel bijeentezamelen; waerdoor onze verwondering noodzaeklijk venninderd, en de levendigheit der aendoeninge weggenomen wordt. Ja, wanneer de tael, in plaets van natuurlijkte zijn, zwierig en sterk bearbeid is, gevoelen wij eenen wansmaek, omdat wij denken, dat alles een gewrocht is van kunst, veeleer dan de oogenbliklijke vrucht eener vindingrijke verbeeldinge.' Geciteerd in Knolle 1989, 40. 27. R.A. Kollewijn, Bilderdijk zijn leven en werken [...j I (Amsterdam ·1891) 407 e.v.. Voor het Instituut: J. Huizinga, 'Van Instituut tot Akademie', in: Idem, Tien Studien (Haarlem 1926) 126-155; L..Brummel, 'De zorg voor Kunsten en Wetenschappen onder Lodewijk Napoleon', Publicaties van het Genootschapvoor NapoleontischeStudien 1 (1951),11-26. Het archiefvan het Instituut bevindt zich in het Rijksarchiefin Noord-Holland te Haarlem (hiema aangeduid als R.A.). 28. R.A., Notulenboek AlgemeneVergadering1808-1809, nr.12. 29. R.A., Notulenboek VierdeKlasse, nr. 141. Voor de genoemde kunstenaars: M. Jonker, 'Comelis Apostool (1742-1844), cultureel ambtenaar',Bulletin van het Rijksmuseum 25 (1977), 97114; Annemieke Hoogenboom, 'De rijksoverheid en de modeme beeldende kunst in Nederland, 1795-1848', in: Kunst en beleid in Nederland (Amsterdam 1985) 13-79. 30. Bilderdijk aan Valckenaer, 17 maart 1809. UBL: BPL 1039. Zie ook: Bultink, 45-47. 31. In de brief van 11 juli1809 aan Valckenaer geeft Bilderdijk een uitgebreide verklaringvan de lier. Op de brief is door hem een gedetailleerde tekening vande lier gemaakt. UBL: BPL 1039. 32. Stuart aan Valckenaer, 18 maart 1809. UBL: BPL 1039 III. Voor Martinus Stuart zie: R. Reinsma, 'Martinus Stuart (1765-1826): Geschiedschrijver des Rijks', De Negentiende Eeuw 5 (1981) no. 1, 31-41. 33. Bilderdijk aan Valckenaer, 20 april 1809. UBL: BPL 1039. 34. 'Op den voorgrondziet men Minerva, (Beschenn Godin der Kunsten en Wetenschappen), zij is vergezeld van den Vogel door de. Oudheid aan haar toegeweyd. Zij is zittende afgebeeld, en 1~1.!Il.gP1~tJ!~~EIdnkerann en hand (in dewelke zij haare hasta ofspeerhoudjop haar schild, op hetzelve ziet men in een Olijfkransafgebeeld de Hollandsche Leeuw, (kenbaar aan Zwaard en pijleii;r enmethaare rechterarm omvat zij het beeld der Natuur, zo als men hetzelve door de Aloudheid afgebeeld vind, en 't welk op haare knien rust; de commissie heeft hier meede getracht voor te stellen dat Wijsheid, en de Studie der Wetenschappen en Kunsten, de gantsche natuur omvatten; het beeld der Natuur is gekroond met de Muurkroon van Cybele (als zinnebeeld der Aarde,) en zij houd in de eene hand den Bol der zonne, en in de andere de halve maan waar door rriet onduidelijk afgebeeld worde, de voorwerpen van navorsching der geleerden, die zich toeleggen op die Studien die betrekking hebben op het geen zich op onzen aardbol, en in het uitspanzel vertoond, zij draagd meede de zinnebeelden der alles voortbrengende en alles voedende natuur,-De gewoone, de schoone. of verheevene natuur, is noch daar en boven het voorwerp, naar het welk elk beeldend Kunste naar zijne Studien behoord te richten. Voor Minerva ziet men een Drievoet versierd met Griphioens Koppen om welke zich een slang, (die een Olijftakje in de mond houd,) kronkeld; en niemand die in de Aloudheid eenigsins ervaren is, zal in den zelven niet terstond herkennen den Geweiden Drievoet van Apol lo, de Godheid van Dichters, schrijvers geneesheeren en Toon kunstenaars, de Lier die op den drievoet geplaatst is, behoord aan Mercurius als uitvinder van dezelve en noch daar en boven God der Welspreekendheid; op den achtergrond ziet men een staatig gebouw zinnebeeldig het Instituut voorstellende, in het Fronton van het zelve is in een Laurerkrans [?] de initiale Letter van den naam zijner Majesteit geplaatst, als oprichter en Schuts heer van het zelve, en in de Fries het Jaarsgetal van de Oprichting van het Instituut. [...]; de Vier Zuilen die het gebouw schragen stellen de Vier Klassen, den Slangen Staf, en het Scheepriem, Kenteekens van Mercurius en Neptunes, die men ziet op de Muur van het Pronaos of Voorportaal, zijn door ons aldaar ge plaatst om aan te toonen, dat den voorspoed der Koophandel en Zeevaard, het hunne krachtdadig moeten toebrengen, om in ons Land Wetenschappen en Schoone Kunsten te doen bloeyen en rijpe vruchten te doen dragen. Vlak boven het Fronton ontwaard men eene Sterre, als het aangenomene Zinnebeeld der Familie van Zijne Majesteit in het bijzonder, en van alle Verlichting in het Algemeen. [...]' R.A., Rapporten Vierde Klasse, nr. 136/5. 35. R.A., Notulen Vierde Klasse, nr. 141. 36. Kollewijn I, 416; II, 53-58. 37. O. van der Chijs, 'lets over eenen door wijlen Mr. W. Bilderdijk ontworpen prijspenning voor de Tweede Klasse van het voormalig Hollandsch Instituut van Kunsten en Wetenschappen', in: Tijdschrift voor Algemeene Munt-en Penningkunde (1834), 451452. 38. R.A., 'Vergadering der Tweede Klasse van het Hollandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde, en Schoone Kunsten gehouden op Donderdag den 10den van Herfstmaand 1812', Notulenboek Tweede Klasse, 1812-1817 II, nr. 97; W. Bilderdijk, 'Verslag van eenige zilveren Penningen van den aanvang der 9de eeuw, nabij Assen opgegraven, en door den Korrespondent Van Lier aan de Tweede Klasse overgezonden [...]', in verzamelbundel Willem Bilderdijk en het Instituut (exempl. B.-M.); hs. W. Bilderdijk, 'Onbekende Hollandsche penning, in Voorburg gevonden', R.A., Verhandelingen Tweede Klasse, Notulenboek I-Ill, nr. 82. J. van Lier was Binnenlandsch Korrespondent van het Instituut, zie over hem o.a.: Auke van der Woud, De Bataafse Hut. Verschuivingen in het beeld van de geschiedenis (17501850) (Amsterdam 1990) 90-91. 39. Het ontvangstbewijs van de tekeningen: R.A., Notulenboek Tl1'eede Klasse, 1812-1817, nr. 97/275. Zie ook hs. B.-M., nr. B 11-6. 40. Zie b.v. Van der Woud, passim. 41. R.A., Klassikale Missive nr. 7, nr. 8. 42. R.A., Ministriele stukken Tweede Klasse, Notulenboek I-VIII, nr. 74/31; idem, nr. 74/46. 43. R.A., Notulenboek Tweede Klasse, 1812-1817 II, nr. 97/46. Volgens het Notulenboek van de Tweede Klasse zouden naast De Vries en Bilderdijk ook Van Lennep en Wiselius deel hebben uitgemaakt van de commissie. In de correspondentie is hier echter niets over terug te vinden. R.A., Notulenboek 1-VII, nr. 74. 44. Deze bevinden zich in de collectie van het Bilderdijk-Museum. De schetsen komen voor in de veilingcatalogi van H. Fraser (1834, nr. 1228) enJ. Schouten (1853, II, nr. 1633). Over deze verzamelingenzie: J. Bosch, Willem Bilderdijk. Speels Vernuft. Rebus-brieven en bedriegers Cs-Gravenhage 1981) 53. 45. R.A., Uitgaande depeches Tweede Klasse, 1815-1827 II, nr. 79/ 43. 46. Scharloo 1989, 103. 47. R.A., Ministriele stukken Tweede Klasse, Notulenboek I-VII, nr. 74/42. 48. Zie noot 46. 49. Deze informatie werd mij vriendelijk medegedeeld door Marjan Scharloo van het Penningkabinet te Leiden. Zij verricht momentee1onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van vroeg 19deeeuwse gedenkpenningen in Nederland. Ontwerpen en/of brieyen die Bilderdijks rol bij de totstandkoming van deze penningen verduidelijken, zijn vooralsnog niet gevonden. Voor Michauds penning: J. Dirks, Beschrijving der Nederlandsche ofop Nederland en Nederlanders betrekking hebbende Penningengeslagen tusschen November 1813 en November 1863 (uitgegeven door Teyler's Tweede Genootschap, eerste deel) (Haarlem 1889) 5051. 50. Voor H. Simon zie: Van Eynden, Van der Willigen III, 353-354. 51. Verslag van de Openbare Vergadering der Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut [ ...] 1818 (Amsterdam 1818) 30. 52. J. van Kuyk, Geschiedenis van het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Steenen te 's Gravenhage ('s-Gravenhage 1946); A.B. de Vries e.a., 150 Jaar Koninklijk Kabinet van Schilderijen, Koninklijke Bibliotheek, Koninklijk Penningkabinet Cs-Gravenhage 1967) 152-153. Atbeeldingen 1. Bilderdijk, Oefenblad voor een penningontwerp. B.-M. 2. Bilderdijk, Huwelijkspenning voor zijn ouders (1778), schouwzijde. B.-M. 3. Bilderdijk, Huwelijkspenning voor zijn ouders (1778), keerzijde. B.-M. 4. Bilderdijk, Ontwerp voor het algemeen cachet van het Koninklijk Instituut. V.B. Leiden. 5. Bilderdijk, Ontwerp voor het cachet van de Eerste Klasse van het Koninklijk Instituut. V.B. Leiden. 6. Bilderdijk, Ontwerp voor het cachet van de Tweede Klasse van het Koninklijk Instituut. V.B. Leiden. 7. Bilderdijk, Ontwerp voor het cachet van de Derde Klasse van het Koninklijk Instituut. V.B. Leiden. 8. Idem. 9. Idem. 10. Idem. 11. Bilderdijk, Ontwerp voor het cachet van de Vierde Klasse van het Koninklijk Instituut. V.B. Leiden. 12. Uitgewerkte tekening van Bilderdijksontwerp voor het cachet van de Tweede Klasse. V.B. Leiden. 13. Bilderdijk, Penningontwerp voor de Vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. B.-M. 14. Idem. 15. Idem. 16. Idem. 17. Bilderdijk, Ontwerp voor de Slag bij Waterloo. B.-M. 18. Bilderdijk, Penningontwerp voor het huwelijk van de Prins van Oranje. B.-M. 19. Idem. 20. Bilderdijk, Penningontwerpen voor de Vereniging, de Slag bij Waterloo, de Inhuldiging, en het Huwelijk van de Prins van Oranje. B.-M. 21. Bilderdijk, Ontwerp voor het penningkader voor de Vereniging. B.-M. 22. Bilderdijk, Ontwerp voor het penningkader voor de Slag bij Waterloo. B.-M. 23. Simon, Penning op het Huwelijk van de Prins van Oranje. Kon. Penningkabinet Leiden. 24. Michaud, Penning op de Vereniging van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Kon. Penningkabinet Leiden. Bilderdijk-Museum: 1-3, 13-22. Universiteitsbibliotheek Leiden: 4-12. Koninklijk Penningkabinet Leiden: 23-24. positie in te nemen. Er -is verguizing of bewondering, maar om hem heen kan men niet. Bowring schreef in zijn befaamde brieven uit Holland, die hij in 1828 in de Westminster Review publiceerde, dat nooit een land zo overstroomd werd door prulpoeten en rijmelaars als Holland toentertijd. Op de retorische vraag of er dan in Holland ook nog levende grotedichters aan te wijzen vielen,noemde hij als eerste Bilderdijk met zijn 'buitengemeen'talent, 'die zijne Moedertaalmeesterlijk beoefent en in zijne magt heeft, en wiens Lierzangen wedijveren kunnen met de schoonste voortbrengsels van Dichterlijk Genie'. Andere namen van 'grote levende dichters' die Bowring nog noemde, zijndie van Da Costa en Tollens." Bowrings brieven verschenen vertaald in het jongerentijdschrift De Argus van 1828. In het tijdschrift Apollo uit hetzelfde jaar onderscheidde een onbekende recensent drie dichterscholen in Nederland: 'Wanneer men de Geschiedenis der Nederlandsche Poezij, van het begin dezer eeuw tot in onze dagen, met eenen aandachtigen blik beschouwt, zal men -spoedig gewaarworden, dat zich in dit tijdvak drie bijzondere scholengevormd hebben. Aan het hoofd der eerste, welke men de sentimentele, en soms ook de didactische zou kunnen noemen, staat de voortreffelijke Feith, wiens scholieren, die echter niet vele in getal zijn, meer zijne gebreken, dan zijne schoonheden hebben overgenomen. Het Orakel en de Wetgever der tweede, en men zou bijna kunnen zeggen Rotterdamschen School, is Tollens. Legio is het getal der genen, welke daarin hun onderwijs hebben genoten, en nog dagelijks onderrigt erlangen. [...] De leerlingen der derde school, wier aantal echter zeer gering is, erkennen Bilderdijk als meester; en dat deze niet totdeminst oorspronkelijke, maar meest dichterlijke behooren, zal wel geen betoog behoeven.'7 De dichterschool van Bilderdijk zou weldra in kracht toenemen en het aantal van de leerlingen groeide. De onbekende recensent noemde als vertegenwoordiger Jacob van Lennep, maar hij had ook Adriaan van der Hoop jr. kunnen noemen en de Rotterdammer J.J.F. Wap, die als gymnasiast in Leiden Bilderdijk had leren kennen en een toegewijde vriend van hem werd. Aan het eind van de jaren twintig kwamen enkele nieuwe literaire tijdschriften uit, die een omwenteling in de literatuur voorstonden en daarbij Bilderdijk in het vaandel voerden. Van -der Hoop jr., Van Lennep en Wap waren betrokken bij de oprichting. In deze bladen werd hardnekkig geprotesteerd tegen de kunstopvattingen van de zogenaamde utilitaire dichters." Tegenover de gezin-, vaderland-en kerkpoezie van Tollens en zijn navolgers, werd de bevlogen dichtkunst van Bilderdijk geplaatst. Het aantal dichtbundels dat verscheen, diende drastisch te verminderen in de optiek van de jonge redacteuren van deze tijdschriften. Het beoefenen van de dichtkunst zou voorbehouden moeten zijn aan enkele uitverkorenen en de vele amateur-rijmelaars moesten zich terugtrekken van de zangberg. Kenmerkend voor de nieuwe tijdschriften van de jonge Bilderdijk-generatie was hun roep om een onpartijdige kritiek, en hun exclusieve opvatting van het dichterschap. 'Geen yak in ons Vaderland staat op zoo lagen trap, als de Letterkundige Kritiek' is de eerste zin van de spraakmakende aanval op Tollens in De Vriend der Waarheid.9 De afwezigheid van een goede literaire kritiek had, in de zienswijze van deze tijdschriften, tot gevolg gehad dat de werkelijke dichtkunst niet tot bloei was gekomen. Bij een gezonde kritiek zouden uitgevers de vrijheid niet nemen om'prullen, onnut tuig, dolhuispraat en bordeelgewawel'lO in het licht te zenden. Hiermee verkondigden ze ideeengoed dat Bilderdijk niet onbekend moetzijn geweest. Ook hij had zijn gal uitgespuugd over 'waanpoeten' en-over de onbevoegde Hollandse kunstrechters, en afstand genomen van alles wat riekte naar poezie als maakwerk: 'k Zing, als de nachtegaal in 't donkre boschgewelf, Mijn onverkunsteld lied voor niemand dan my-zelf Ret leerzaam vinkjen stemm' met buigzaamheid van gorgel Zijn vrijen wildzang om naar 't draaien van een orgel; 'k Was in de tralie van zijn kooi nooit ingespard, Maar kwinkeleerde en zong naar de inspraak van mijn hart. Is 't daarom beter? daarom slechter? -'t Vonnisgeven Zij wie zich op den stoel als rechter-zet, verbleven; 'k Bekommer my des niet. Geen invloed ooit van dwang Bestaat voor liefde of haat of waren Dichtrenzang." Terwijl in de conventionele literaire tijdschriften devele dichtbundels die Bilderdijk in het derde decennium van de negentiende eeuw liet verschijnen, enigszins meewarig besproken werden, stelden de nieuwe periodieken Bilderdijk ten voorbeeld aan alle jonge dichters. De Vaderlandsche Letteroefeningen bespraken zowel de bundels Rotsgalmen, Oprakeling;Naklank als Nieuwe Oprakeling hatelijk en sarcastisch. Bilderdijks verzenworden daar vergeleken met op hol geslagen paarden in een metafoor die hij zelf aangedragen had in Nieuwe Oprakeling. 12 In de recensievan Naklank wordt over opgewarmde kool gesproken en de criticus van Oprakeling beweert aan de stemming van Bilderdijks poezie te kunnen zien welk weer het op de dag van de conceptie was.':' In Argus daarentegenheet het dat Bilderdijk'in zijnen nu zoozeer gevorderden leeftijd, nog steeds onveranderlijk den roemblijft handhaven, dien hij zoo billijk verkregen heeft. Deze Bundel strekt wederom ten sprekenden bewijze van's Mans onuitputtelijk Genie, dat in elk dezer Gedichten op nieuw glansrijk doorstraalt' .14 In de Vriend der Waarheid wordt eenvergelijking getrokken tussen Tollens en Bilderdijk: 'Bilderdijk is een groot -dichter; maar ook Tollens is het. Het yak waarin beide werkzaam zijn, is verschillend. Bilderdijk stijgt als een adelaar naar boven, en ziet, door den glans der zon beschenen op de aarde neder: niets ontsnapt zijne genie, en alles wat zij bevat, dat neemt zij in zich op en bezingt het. -Tollens daarentegen heft zich moeijelijk op, enplaatst zich op eene hoogte, waar hij slechts weinig voorwerpen, maar zeer van nabij beschouwt: deze voorwerpen teekent hij zeer getrouw en bevallig in zijne zangen -af.' 15 Het is waarschijnlijk dat de vernieuwende tijdschriften gelezen werden door Leidse studenten met een literaire belangstelling. Wap, die in Leiden het gymnasium gevolgd had, zou de verbindende schakel kunnen vormen. Maar Adriaan van der Hoop was ook geen onbekende onder de Leidse studenten: Gerrit van de Linde althans kende hem uit zijn Rotterdamse tijd. De toon van de bladen, waarin een mengeling van sarcasme, hoogdravendheid en objectiviteit klinkt, zal zeker aansluiting gevonden hebben bij de literaire stemming in Leiden, die bepaald werd door een grote bewondering voorBilderdijk. Mogelijk -waren er onder anonieme bijdragen wel enige van de studenten afkomstig.De poezie die in deze jaren -ook anoniem -in de Leidse studentenalmanakken verscheen, is overwegend in Bilderdijkiaanse trant. Het duidelijkst is weI de 'Proeve van Dichterlijke vlugt' uit de Studenten Almanak voor 1830, dat bewonde ring en parodie in zich verenigt. Het begint met een motto, dat ontleend is aan Bilderdijks gedicht 'Poeeten overstrooming' uit 1827: Hippokreen vloeit overal; Maar dat vreesselijk geflodder Maakt ons halve land tot modder En, ik vrees, tot varkensstal." De daama volgende regels van het gedicht in alexandrij nen verwijzen zowel wat de allusies betreft als in de woordkeus en wendingen naar Bilderdijk: 't Gaat weI! Ik voel mijn borst, het aardsch gewelf ontvaren, Op Godentoon gestemd, Homerus evenaren! Ja! 'k zing dien Phebus, wiens vergulde zonkaros Den Ether-trans ontgloeit en hult in zilv'ren dos! Het verband met het begin van het tweede deel van Bilderdijks 'Schilderkunst' uit de bundel Winterbloemen II is onmiskenbaar: 't Gaat wel, mijn borst schept lucht. Thans moogt gij bruischend vlieten, Mijn vaarzen! thands de ziel door de ooren overgieten! 't Verkropte hart geeft thands den adem vrijen toom; Welaan dan, vloeie ons lied met onbedwongen stroom!" Dit is niet de enige overeenkomst. Behalve de letterlijke citaten is er een ver doorgevoerde verwantschap in de woordkeuze, de vergelijkingen en de stijlmiddelen. 'Proeve van dichterlijke vlucht' werdin 1829 geschreven door Gerrit van de Linde, dezelfde Leidse student die in 1833 Beets ontgroende en dezelfde die in 1830 samen met Aart Veder een brief aan 'Hollands grootsten zanger' schreef met het verzoek voor de Leidse student-jagers een wapenlied te dichten. Bilderdijk moest zijnbewonderaars teleurstellen: .hij kon niet meer dichten: 'De boyen alle verbeelding grievende, jaten eenenmaal verpletterenden slag van 'tongelijkbaar verlies mijner wederhelftheeft my van alle tot.de minste vatbaarheden onherstelbaarberoofd, en ikvind myineenen toestand van de. akeligste nietigheid, van welke geen terugkeer tot beter.tehopenis, by zoo hoog geklommen jaren als die ik in een levensloop van louter aaneen geschakelde jarnmeren en droefenissen bereikte.' 18 Toenemende bewondering na de dood van Bilderdijk 'Ach God Van Lennep wat slag heeft ons getroffen! 't is mijnogalseendroomen 't mij voorstellen vermag ik niet dat de grijze zanger ons ontrukt is', zo schreef Gerrit van cle Linde op22december 1831, vier dagen na de dood van Bilderdijk, aan Jacob van Lennep.PHet lijkt erop.rlat nahet overlijden van Bilderdijk de bewonderingonderjongekunstenaars alleen nog maartoenam. Bijdeofficielerouwbetuigingen overheerstenechter nog denamen van oudere dichters. Er is een herdenkingsuitgave van J. van Walre uit 183220 en een Gedenkzuil voor W. Bilderdijkllit.•1833 metpoezievan onder andereJacob van Lennep, .Y.Loosjes, I.da Costa, H.H. Klijn, M. Westerman en Jan-J.F. Wap.vOok de recensenten van de conventionele tijdschriften bleken inmiddels op een ander registerovergestapt te zijn en erkenden Bilderdijks grootheid.".In de tijdschriften waaraan denieuwegeneratie dichters .. verbonden was, kregen de jong.erenalle ruimte voor lof.De Vriend des. Vaderlands was tussen 1832 en 1836 het belangrijkste tijdschrift voordejongeren, afgezien van De Muzen, dat echter maar een half jaarbestaanheeft. Leidse en Amsterdamse student- auteurs, zoals Nicolaas Beets, J. Hasebroek, Johannes Kneppelhout, Aemout Drost, Jan Pieter Heije, Reinier Bakhuizen van den Brink, en de bevriende niet-student Everhardus Potgieter waren redacteuren ofmedewerkers van deze bladen. Hun literaire opvattingen lagen dicht tegen die van Bilderdijk aan, of waren door hem gemspireerd. Het aantal keren in recensies of andere bijdragen dat Bilderdijk ten voorbeeld gesteld wordt, is legio." In een recensie uit 1832wordt gezegd dat er geen dichter is 'welke ·het· waagt den mantel des grooten zieners op te vatten', hoewel de dichtkunst niet ten ondergang neigt: Adriaan van der Hoop jr. en Jacob van Lennep Lebben de toekomst nog voor zich." De piepjonge Drost ried de oudere Withuys in een recensie aan om Bilderdijk 'met zorgelijke vlijt' door te lezen, zodat hij zou leren wat ware dichtkunst is." Elders heet het dat Bilderdijk bijna 'de omwenteling in het rijk der Hollandsche Poezij volbragt had'.26 Bij herhaling wordt zijn juist stijlgevoel geprezen, zijn originaliteit, zijn lenig vormengebruik en zijn krachtige taal, en constateert men dat hij in zijn poezie keer op keer een roekeloos hoge vluchtdurfde te nemen. 'De Poezij van Bilderdijk was van dien aard, dat hij ze niet kon overleven. Een dichter van zijn' stempel kan oud en zwak worden, maarzijn genie moest jong en krachtigblijven. De genie kent geene jaren.'27 , De lof voor Bilderdijk valt des te meer op, omdat de toon van ·de overige recensies zowel in De Muzen als in De Vriend des Vaderlands vrij scherp is. Er werd daar zeker nietkritiekloos naar Bilderdijk gekeken: van sommige postume uitgaven wordt gezegddat ze hem geen eer aandoen. BilderdiJk en de Leidse student-auteurs Als we naar de bekendste Leidse student-auteurs uit de jaren dertigkijken, tekent de invloed zich bij elk van hen anders af.Overeenkomstig is de houding ten opzichte vanrle .: spelling, Hoewel ze op de lagere scholen verplicht de Siegenbeek-spelling aangeleerd hadden gekregen, hanteerden ze zelf bij voorkeur de· Bilderdijkse variant. 'Van tijd tot tijd zag men Bilderdijk's spelling met gretigheid aangegrepen door een aantal jonge dichters, wie zijne poezy verrukt had, en waarvan sommigen meenden even vrijmoedig zonder onderzoek, die Bilderdijksche spelling te mogen aannemen, als hunne beoordeelaars, evenzeer zonder onderzoek, die van Siegenbeek. [...] Bilderdijks denkbeelden over de taal en daaruit voortgevloeide spelling [waren] zonder twijfel voor de vormen der poezy gunstiger', zo schreef Beets in De Gids van 1840.28 Zijn voorkeurvoor de Bilderdijkiaanse spellingbrachthem in conflict met Potgieter, die voor De Gids en Tesselschade het Siegenbeeks hanteerde, maar de Leidse student-auteurs vormden wat dat betreft een blok.29 In andereopzichten verwerkten de auteurs hun bewonderingjederophun eigen wijze. De poezie van Gerrit van de Liridekan nietin zijn volle betekenis begrepen wordenzonder Bilderdijk tekennen.30 Hoe origineel en uniek zijn werk ook is, het leunt als het ware te.gen het oeuvre van 'de enige'. Van de Linde moet een fiks aantal gedichten .. van hem van buiten gekend hebben, want zowel zijngedichtenals zijn brieven staan bol van de allusies.Ditgeldtniet aIleen voor zijn werk uit de Leidse tijd, .toenhij nogkon bladeren in Bilderdijks dichtbundels, maar ook voor dat van de Engelse jaren. Dat is des te opmerkelijker omdat hij de eerste jaren daar geen Nederlands boek tot zijn beschikking had. Reeds zijn vroegste poezie in de Leidse studentenalmanak staat min of meer onder Bilderdijks invloed: De stormwindblaast door bosch en wouden, En zweept de golven op van 't meer, En doet natuur's gelaat verouden, En werpt haar schoonste tooisels neer;31 Het accumulerend parallellisme, de personificatie, de prolepsis in r. 2, moeten weliswaar gerekend worden tot het hele stijlpatroon van het begin van de negentiende eeuw, maar met de woorden 'stormwind' en de nieuwvor ming 'verouden' komt Bilderdijk zelf in zicht. De 'Proe ve van dichterlijke vlucht' uit de almanak van 1830 is, zoals we zagen, een Bilderdijk-pastiche. Hoewel het waarschijnlijk niet naar een gedicht verwijst, is de ver wantschap met 'De kunst der poezy' weI voelbaar, vooral in de introductie waar dezelfde mythologische figuren worden aangesproken en dezelfde klassieke dichters: Homerus, Virgilius, Febus, Aurora." ·In de brieven van Gerrit van de Linde aan Jacob van Lennep uit zijn studen tentijd vlocht hij gedichten in, en deze zijn weer in de geest van Bilderdijk.Bilderdijks anathema van dwingen de versvoorschriften in 'De kunst derPoezij' echoot na in deze strofen van Van de Linde: Laten vrij Messianisten 'tvrijheidamend hart berispen dat zich stoort aan klank noch maat; Met hun stijve keurslijfrokken Waardoor stoppen rijmt op proppen Zingen de Ezels ons in slaap. Neen, op gloeijende aspis-wieken Vlugt ik 't schor en kreeklend piepen van desafgronds duiv len kring Stijg ik, waar bij 't oosterbamen Thetis in de .. gloeijende.armen van haar Phebus nederzinkt" Ook in de vorm zijn er vele parallellen in de langaangehouden ·homerische vergelijkingen met'gelijk' ··en de anaforen met 'eer' of 'zoo'.Vgl. bij voorbeeldBilderdijks: Eer lekk' de koele Rhijn den Mauritaanschen grond: Eer prijke in 't rouwgewaad de blijde Morgenstond: Eer roem' Vesuvius op Libans Cedertelgen: Eer dreig'het.Roode meir denIJsbeer in .tezwelgen: [...] Eermoethetbuigzaamriet dekragt des winds betoomen: Eerwordden Tijd zijn wiek,denDood zijn pijl ontnomen; Danikuwspoorverlaate, of achteru bezwijk"," met het ineenbriefvervlochten Van de Linde-rijm: Eerzal de zonin "t Westennaken Eer zal een zuigling nooten kraken Eer Van DerBooneen zuigling maken Eerdoet Jan Gras een valsche eed; Eer zal de roos··in Zahra bloeien [...] Eerikdatoogenblik vergeet." Inzijn Iaterejarenbleef Gerrit vande Lindezijn bewondering voor Bilderdijkhouden. Hij offerde er zelfs eenmaalzijn vriendschapmet Van Lennep aan op, omgelijk te krijgen in een nietige kwestie overbijvoeglijke naamwoorden." Bilderdijks invloed op J. Hasebroek in zijn studentenjaren lijkt niet minder te zijn dan die opGerritvan de Linde. Zijn debuutbundel Poezy uit 1836, opgedragen aan Nicolaas Beets, begint buitengewoon pretentieus met de gedichten 'Vondels vermaking', 'Bij de dood van Mr. W. Bilderdijk' en 'Bilderdijks graf'. In het eerste, programmatische gedicht wijst de stervende Vondel .zijn erfgenaam en opvolger aan.Bilderdijk. Ook hier de Bilderdijkiaanse toon,dezelfde verticale metaforen voor de dichtkunst ('opstijgen','adelaar's vlucht'etc.), dezelfde antithetischeopbouw en dezelfde hoge opvatting van de poezie: Doch kenne ik 't leed van's Dichters zielsbeklemming, Ik ken, zoo een, het heil ook der bestemming, Waartoe het lot my op de wareld riep. Of zoo. 't my bron van smartenkwellingschiep, Neen! ikmisken zijn heilgift niet ondankbaar! Wiens hart, als 't mijn', voor Hemelweelde ontfangbaar, Heeft ooit die meer dan Englenlust gevoeld, Die balsemend mijn boezem heeft doorwoeld. Ja, Poezy is zaligheid, is leven, En aan den band des aardschen stofs ontheven Opstijgen op der liefde zilvren schacht Tot voor den throon der Godlijke Oppermacht," In een recensie in De Vriend des Vaderlands had Hase broek zich laten ontvallen: 'Of dat Bilderdijk, in zijne kieschheid van stijl en schilderachtigheid van uitdruk king, meer navolging vinden mogt bij hen, diezich leerlingen van zijne schoolnoemen.'38 Hijzelf betoonde zich in de Leidse periode een volwaardig leerling van die school. Bij .Kneppelhout is de invloed van Bilderdijk minder in de stijl te vinden. Kneppelhout is. danook nooit een retorischedichter .inde geest van Bilderdijkgeweest, maar in.zijn opvattingenen .zijnbewonderingwijkt hij niet af van .de vorigen. In een tot dusver onopgemerkt opstel in DeVrienddesVaderlands uit 1835 over 'Poezij' overdenkthijhet verband tussen ·vorm -eninhoud: 'meestal wordt het huwelijk tusschen de gedachte en derzelver vorm min...ofmeer geschonden, de gedachte onderworpen, en hetharmonischakkoorddier hemelsche muzijk zou gewis minder zuiver klinken, indien een der beide toonen niet zoodanig de overhand had enover den anderen heerschte, dat die bijna niet meer gehoord wierd. Als de vorm deweegschaal naar zijnen kantdoet overhellen, krijgt men VAN LENNEP, helt de weegschaal naar den kant der gedachte over,dan komtwrrnuvs er uit voort, maar. blijft zij in een juist evenwigt hangen, zoodat de zielniet voor het ligchaam, de vorm nietvoor de gedachte behoeft onder te doen, dan zaluitdit evenwigt BILDERDIJK verrijzen, en uit de hemelsche engoddelijkemuzijk, welke uit de zuivere harmonij tusschen .ziel en ligchaam [...]·ontstaat, geboren worden iets,hetgeen den mensch verrukt, vervoert, wegsleept, betoovert [...] hetwelk niets anders is, dan de [...] hier op aarde uit den hoogen nedergedaalde, .Poezij,'39 Evenals Van de Lindemoet Kneppelhout nogal wat poezievanBilderdijk vanbuiten gekendhebben: in zijn St144g!lJgll-fJ!Qg!1~r!.$Jyd~1Jtenlevenciteert en parafraseert hij ·geregeldBilderdijkseaforismen. OokNicolaasBeets is een bewonderaar, maar liet dat in zijn werk minderextravert blijken dan zijnvrienden. AlaschollerhadBeetsBilderdijk in zijn _laatste jaren d()()tIIa.a.tl~ir1ii¢nlopen,enmenigmaalwas hij hem enkele .straten.-gevolgd.Bij zijn begrafenis had hij op een afstand staan toekijken, en daar had hij voor het eerst DaCostahoren spreken." Beets poezie uit zijn 'zwarte tijd' kentweinig toespelingen op Bilderdijk. AIleen in de aantekeningen bij zijn historische dichtverhalen venneldt hij hem enige malen omdat hij zijn geschiedkundige studies daarvoor geraadpleegd had. In zijn dagboek beschrijft Beets een hoogdravenddispuut met Potgieter en Heije, waarin Byron en Bilderdijk met elkaar vergeleken werden: 'Potgieter, maar vooral Heye wilden den laatsten, bij die gelegenheid, eene mate van nieuwheid en oorspronkelijkheid van gedachten toekennen waarin ik, ondanks mijne hooge waardeering van Bilderdijk, meendedat hij bij Byron achter stond; terwijl ik in Bilderdijk eene verscheidenheid van schoone vormen en eene zuiverheid van smaak bewonderde, die aan Byron in die mate vreemd was. '41 Ook in De Vriend des Vaderlands sprak Beets zijn bewondering voor hem uit, toen hij zich afvroeg waarom het Vaderland nog altijd overstroomd werd door gelegenheidspoezie, en hoe het mogelijk was dat zulke nietigheden het daglicht zagen in 'de eeuw van Bilderdijk'.42 Een zekere persoonlijke verwantschap blijkt uit hun beider dwepen met een adellijke afkomst: de heer van Teisterband inspireerde Beets om in Guy de Vlaming zijn eigen afstamming van een oud geslacht Beets op te voeren." Beets' werk uit de studententijd is de Bilderdijk-invloed echter al ontstegen. Zijn vonngeving is veel minder retorisch, en veel minder opgewonden, minder 'op hol geslagen'. Over de Camera Obscura zou hij zeggen dat hij geprobeerd had de Nederlandse taal haar zondags pakje uit te trekken.· Dit streven naar natuurlijkheid is al kenbaar in zijn studentenpoezie, die duidelijk een ander register bespeelt dan bij voorbeeld die van Hasebroek. Maar dat dient eerder gezien te worden als een ontwikkeling van, dan als een breuk met de Bilderdijkiaanse traditie. Bijna twintig jaar na zijn studententijd blijktBeets nog steeds een ongeschondenbewondering voor hem te handhaven in zijn Verpoozingen op Letterkundig Gebied. In drie onderbouwde stellingengeeft hij zijn visie: '1. De poezie van Bilderdijk is Poezie in den waren zin des woords. 2. De poezie van Bilderdijk draagt getuigenis van de hoogste Kunst. 3. De poezie van Bilderdijk stelt de Nederlandsche Taal in al haar kracht en schoonheid in het licht. '44 Tussen 1856 en 1859 verschenen de verzamelde gedichten van Bilderdijk bij uitgever Kruseman, samengesteld door Isaac da Costa. In de 'Naamlijst van Inteekenaren' vinden we de vroegere Leidse student-auteurs Beets, Kneppelhout en Hasebroek terug." Gerrit van de Lindes naam staat niet bij de intekenaars, maar dat is gezien zijn vestiging in Engeland en zijn voortdurende financiele zorgenniet verwonderlijk. Romantiek of Classicisme? De Deugd heeft de meest serieuze poging gedaan Bilderdijk en zijn ideeen binnen het gedachtengoed van de intemationale Romantiek te plaatsen, maar daamaast is het ook gebruikelijk Bilderdijk als een achttiende-eeuwse classicist te zien." De eigentijdse opvattingen wijzen in de richting van De Deugd. Wij hebben gezien hoe de Leidse studenten zelf een lijn zagen in de literatuur die liep van Vondel over Bilderdijk naar hun eigenopvattingen. Ook Bakhuizen van den Brink en Potgieter beschouwden Bilderdijk als de grote voorganger in de vernieuwingen van de letterkunde. Uitgaande van wat de tijdgenoten van hem dachten, doet de hedendaagse onderzoeker hem tekort door alleen zijn retorische talenten te benadrukken.Bilderdijks virtuoze beheersingvan het Nederlands heeft de jongeren gewezen op de mogelijkheden van de taal in verstechnisch opzicht. De taal lag voor hem niet vast: uitbreiding door allerlei nieuwvormingen was mogelijk, en ook dat leerde hij de nieuwe generatie. Regels waren er om doorbroken te worden en zijn verheven opvatting van de poezie werd gemeengoed: Geen veld is dor waar dichtkunst zich vertreedt!" Marita Mathijsen Noten 1. Een afschrift van Beets' vers maakte Gerrit van de Linde voor Jacob van Lennep in zijn brief van 24 oktober 1833 (zie hiervoor Marita Mathijsen, De brieven van De Schoolmeester (Amsterdam 1987), dl. I, 31-32 en 420-422; dl. 2, 52). Van de. Lindes afschrift wijkt af van een later door Beetszelfgemaakte weergave (bij voorbeeld in r. 1: "elk die' tegenover 'al wie'. Het origineel schijnt verIoren te zijn geraakt maarer is een -slecht leesbaar facsimile bewaard uit 1880 (zie de afbeelding).Vgl. ook H et Dagboek van de student NicolaasBeets 1833-1836. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door P. van Zonneveld ('s-Gravenhage 1983) 23, 26-27. 2. Vgl. De brieven van De Schoolmeester, dl. 1, 31. 3. Zie hiervoor M. Elisabeth Kluit, Het protestantse Reveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865 (Amsterdam 1970) 59-79. 4. Vgl. hoofdstuk VIII en IX van C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken (2e dr. Groningen 1971); hoofdstuk VI van Gerrit Jan Johannes, Geduchte verbeeldingskracht! (Amsterdam 1992);G. Vis, 'Denken en doen: Poeticale poezie van W. Bilderdijk en J. Kinker". In: Spektator, jrg. 17 (1987-1988) 2 (nov.), 105-128. 5. Een interessante opening biedt het artikel van J. van MarIe, 'lets over woordvorming en woordschepping bij Bilderdijk".In: H et Bilderdijk-Museum, jrg. 7 (1990), 2-9. Over Bilderdijks spelling: MaritaMathijsen, 'Spelling in de negentiende eeuw: Siegenbeek en Bilderdijk'. In: De negentiende eeuw, jrg.12 (1988) 2 (juli), 129-140. 6. [J.Bowring], 'Brieven uit Holland'. In: Argus, (1828) 32, 249250. De brieven verschenen kort daama ook in boekvorm. 7. Nl. in een recensie van Gedichten van J. van Lennep. Apollo, (1828) 8, 65-69. 8. Vgl. voor deze term mijn artikel in Nederlandse literatuur: een geschiedenis. Redaktie M. Schenkeveld-vander Dussen e.a. (verschijnt begin 1993). 9. Deze Tollens-recensie is van de hand van A. van der Hoop jr. In: De Vriend der Waarheid, (1829) 2, 43. 10. Vgl. Argus, (1828) 12,94. 11. 'Poezy'. In:W. Bilderdijk, Nieuwe oprakeling (Dordrecht 1827) 130. 12. Vaderlandsche Letteroefeningen, (1829), Ie stuk,230. 13. Resp. Vaderlandsche Letteroefeningen, (1829), le stuk, 322-324 en (1828), le stuk, 606-612. 14. Argus, (1829) 20, 154-156. 15. Weer uit de grote Tollens-recensie van A. van der Hoop jr. in De Vriend der Waarheid, (1829) 2, 43-50. Het geciteerde op p.47. 16. Vgl. StudentenAlmanak ([Leiden] 1830) 156-163 en Bilderdijks Nieuwe oprakeling, 62. 17. Vgl. [W.] Bilderdijk, De dichtwerken (Haarlem 1857) dl. 7, 97. 18. Vgl. De brieven van De Schoolmeester, dl. 1,414, en zievoor de verzoekbrief van de studenten: idem, 12-13. 19. De brieven van De Schoolmeester, dl. 1, 14. 20. Mr.W Bilderdijk ter Gedachtenis (HaarIem 1832). 21. Gedenkzuil voor W Bilderdijk (Amsterdam: M. Westerman & Zoon, 1833). 22. Vgl. KeesBezemer, Bilderdijk en de kritiek (1830-1840) (Sliedrecht 1983). (Doctoraal-scriptie NederIands, aanwezig in het Reveil-archief, Universiteit van Amsterdam.) 23. Vgl. hiervoor Olfert Johannes .. Praamstra, Gezond verstanden goede smaak. De kritieken van ConradBusken Huet (Amstelveen 1991) 58-60, en Kees Bezemer, Bilderdijk en de kritiek (18301840), passim. 24. De Vriend des Vaderlands, (1832), 612-613. 25. De Muzen, (1834),46. 26. De Muzen, (1835), 345---346. 27. DeVriend des Vaderlaruis, (1835), 356. 28. N. Beets,'Taalvervalsching en spelling'. In: De Gids 4 (1840), Mengelingen, 238. 29. Zie voor het verschil tussen de twee spellingen mijn artikel 'Spelling in de negentiende eeuw: Siegenbeek en Bilderdijk' (vgl. noot 5). 30. De eerste die de parodieen van Gerrit van de Linde op Bilderdijk aanwees, was Gust van Elring, Willem Bilderdijk: Een dichterstudie ('s-Gravenhage 1908) 120. 31. Studentenalmanak ([Leiden] 1826) 127-129: 'Winterliedaan Leydens Hoogeschool'. Het gedicht is anoniem verschenen, maar volgens een eigentijdse aantekening in het exemplaar van het Academisch Historisch Museum te Leiden van de hand van Gerrit van de Linde. Omdat een andere toeschrijving van dezelfde hand in die almanak in elk geval klopt, neem ik aan dat ook deze juist is. 32. 'De kunst der poezij'. In: [W.] Bilderdijk, De dichtwerken, dl. 7,77. 33. De brieven van De Schoolmeester, dl. 1,21 (brief 30.7.1833). 34. Uit: 'De waere liefde tot het Vaderland', [W.] Bilderdijk, De dichtwerken (Haarlem 1857) dl. 6, 230. 35. De brieven van De Schoolmeester, dl. 1, 128-129. Uiteen brief van 10 november 1835. 36. Zie de brieven van 21 november 1845 en van 22 februari 1847, De brieven van De Schoolmeester, dl. 1,245 en 249; dl. 2, 191 en 195. 37. J.P. Hasebroek,Poezy (Haarlem 1836) 8. 38. De Vriend des Vaderlands, (1835), 278. 39. J. K[neppelhou]t, 'Poezij'. In: De Vriend des Vaderlands, (1835), 58-61; het geciteerde op pp. 60-61. 40. Peter van Zonneveld, 'Nicolaas Beets over Willem Bilderdijk'. In: Het Bilderdijk-Museum 1 (1984), 1'4-15. 41. Het dagboek van de student Nicolaas Beets 1833-1836. Uitgegeven, ingeleid en .toegelicht door Peter van Zonneveld ('s-Gravenhage 1983) 125. 42. De Vrienddes Vaderlands, (1835), 158. 43. Zie voor de Guy de Vlaming-kwestie: G. van Rijn, Nicolaas Beets (Rotterdam [1910]), dl.l, 264-265. 44. Vgl. N. Beets, Verpoozingen op Letterkundig Gebied (Haarlem 1856), in het opstel 'Bilderdijk'. 45. Zie 'Naamlijst van Inteekenaren op de kompleete Dichtwerken van Bilderdijk', achterin [W.] Bilderdijk, De dichtwerken (Haarlem 1859), dl. 15. 46. C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon (vgl. noot 4). Zie voor de classicistische variant bij voorbeeld Maria A. Schenkeveld- van der Dussen in: W. Bilderdijk, Mijn Verlustiging. Met inleiding en aantekeningen door Maria A. Schenkeveld-van der Dussen (Zutphen 1975) 25. 47. Citaat uit W. Bilderdijk, De ziekte der geleerden (2e dr. Rotterdam 1828) XXX. Boekaankondigingen W~ vander Zwaag, Wiilem Bilderdijk: vader van het Reveil. Houten: Den Hertog, 1991. 345 pp. geb. met ill. ISBN 90-331-0755-4. Vander Zwaag .schrijft overkerkhistorischeonderwerpen. In 1987 verscheen van zijn hand: Jean Louis Bernhardi(1811-1873). Eenleketheoloog uitde school van Kohlbrugge en Bilderdijk. Deze studie over Bilderdijk telt twaalf hoofdstukken, waarvan het laatste dezelfde titel .draagt alshetboek. Op-het eerste gezicht lijkrBilderdijks relatie tot het Reveil daardoor wat onderbelicht, maar de auteur probeert in zijnuitvoerige beschrijving van Bilderdijks leven vooralde basis te leggen voor zijn geestelijk leiderschap. Dat doet hij dan op Allard Pierson's advies door Bilderdijks inwendige leven centraal te stellen. In het grootste, biografische deel trekt Van der Zwaag alverbindingslijnen naar vertegenwoordigers en thema's van het Reveil, Vooral Bilderdijks invloed op Da Costa, Capadose, De Clercq, Willem en Dirk van Hogendorp en hun reacties ophunleermeesterkrijgen veelaandacht. Uitvoerig behandelt Van der Zwaag Bilderdijks visie opdeverhoudingtussen kerk ·en staat. Zo stelthij dat Bilderdijk-door .zijn absolutistisch enstaatkundig-gereformeerdideaalna 1813in conflict kwam met de nieuwe staatkundige constellatie blijkens de dissertaties van Willem en Dirk van Hogendorp enJ. Rau over demonarchie als debesteregeringsvormendoor Bilderdijksverdediging van ds N. Schotsman, die in 1819 een 'Erezuil' voor de Dordtse Synode oprichtte, Dit conflict met de geest des tijds verbreedde zich door Da Costa's Bezwaren en Bilderdijks toelichting daarop.. Daarbij accentueert Van derZwaag de medisch-ethische kwestie van de vaccinatie, door joodse artsen in Nederlandgepropageerd. (De artsL. Davids vertaalde Jenner en deverlichte Amsterdamse joden beschouwden de vaccinatieals een goddelijke ontdekking die niet indruiste tegen dejoodse godsdienst, maar vele anne kinderen uit krotwoningen het leven redde, vgl. Gans, Memorboek.) Capadose verandert volgens Van der Zwaag van voorstander in tegenstander onder invloedvan Bilderdijk.Maar eerstdoor de .polemische ..geschriften van.. Da Costa en Capadose krijgt .zijns inziens Bilderdijk zelf na 182300k in de verlichte academische kring de reputatie vantegenstander vandewetenschappelijkevooruitgang. De-·auteur.pretendeert·· niet cen .volledig beeld van Bilderdijks .leven te presenteren. Aan het slot van zijn overzicht daarvan spreekt hij in .. navolging van Willem de Clercq van het 'labyrinth der Bilderdijkiaansche wereId'. Tochmeent hij in de aanwijzingvanAllard Pierson de draad van Ariadne gevonden tehebben. Bilderdijks inwendig leven staat in zijn studie dan ook centraal.Hij ziet dat geestelijk leven niet aIleen .in zijn gedichten, maar vooral in zijn briefwisseling met 'zielevrienden' weerspiegeld. Dit blijkt onder andere uit zijn opmerking dat Bilderdijks correspondentie met de Nijkerkse predikant C.C. Callenbach tot de meest innige en onderwijzende van .Bilderdijks correspondentie behoort. Vooralop grond van een mededeling van Kinker die door een zelftypering van Bilderdijk wordt ondersteund, beschouwt.VanderZwaagde jonge Bilderdijktot 1795 als .gematigdstoicijn. Later voIgt zijn overgang tot wat Van derZwaag bevindelijk christendom noemt. In een brief van Bilderdijk aan zijn dochter Louise uit 1803, waarin hij in de vonn van een geestelijk testament van zijn.kennis vande waarachtigheid van Gods woord getuigt, acht Van derZwaag eenbelangrijke aanwijzing voor Bilderdijksgeestelijke ommekeer tijdens zijn ballingschap in Brunswijk gegeven. Die kennis van God als absolute maatstafdoor £:derdijk in 1824 ook verwoord tegenover Wiselius heeft van der Zwaag als motto voor zijn studiegekozen. Wise.ius bekritiseerde..... Bilderdijks theocratische beginsel, maar deeldezijnanti-aristocratische .gezindheid. Eerderbehandeltde auteur Bilderdijks.sympathie voor de adel, vooralvoorde oude grafelijke landsheren, dieook uit zijn eigen vermeende Teisterbantse afkomst blijkt. Die afkomst ziet Van der Zwaag ook als inspiratie voor Bilderdijks fraaiste dichterlijke scheppingen, al vindt hij dat Bilderdijk bij zijn dochter misplaatste adeltrots opwekt. Ik meen dat Van der Zwaag hier ten onrechte voorbijgaat aan Bilderdijks opvatting dat de menselijke verheffing ook tot adel-en vorstendom de vrucht is van Gods vrije voorkeur. Dit verklaart tevens zijn zelfgevoel en afkeer van de democratische gelijkheid (vgl. DW4, p.474). In de beschrijving van Bilderdijks inwendig leven zie ik de belangrijkste bijdrage van dit boek. In dit kader vind ik het opvallend dat Van der Zwaag weI aanhaalt dat Bilderdijk zichzelf in 1805 autodidact noemt, maar niet zijnuitspraak tegenover Da Costa 'uit 1823, dat de ware autodidact theodidact is, omdat er door de inspiratie licht valt op de in ons aanwezige verduisterde kennis. Dit.zouwellicht ook Bilderdijks invloed op Kohlbrugge, die Van der Zwaag uiteindelijk groter acht dan die op Da Costa, verhelderen. Bij de velebronnen waaruit Van. der Zwaag put, mis ik vooral Meyers dissertatie over Da Costa. . Kritisch en levendig verslag doet Van der Zwaag van Bilderdijks liefdeleven. Evenals Bilderdijk-expert J. Bosch acht Van der Zwaag geloofsberusting hoger dan vergoddelijkte liefde, het motief waarmee Bilderdijk Catharina Schweickhardt's bezwaren tegen hun relatie tracht te ontzenuwen. Hierbij maakt Van derZwaag dankbaar gebruik van de recente uitgave van Bilderdijks briefwisseling 1795-1797 zonder Bilderdijks poetische gedachten over liefde en geloof in zijn overwegingen te betrekken. Ookdit liefdeleven ziet Van der Zwaagals dienstbaar aanBilderdijks geestelijke ommekeer. In deze geest reageertVan der Zwaag bij het overlijden van de lieve, dierbare Adelheide in 1805: 'Kwam Hij de zonde, evenals bij David, de man naar Gods hart, te bezoeken?' Van der Zwaag is er·. mijns inziens in geslaagd .een goed leesbaar boek over Bilderdijk te schrijven, dat fraai en verzorgd is uitgegeven. L. Engelfriet Johannes Kinker (1764-1845) Briefwisseling (DeeI I: 1792-1822)uitgegeven, met inleiding en commentaar door dr. A.J. Hanou en dr. G.J. Vis. Amsterdam/Atlanta, GA 1992.495 pp. (Atlantis 4) ISBN 90-5183-332-6. Na de publikatie van Bilderdijks briefwisseling 17951797 is voor het volgen van Bilderdijks jaren in ballingschap geen uitgave meer welkom dan het recente eerste deel van Kinkers briefwisseling. Van te voren was wei duidelijk, dat de bezorging van Kinkers brieven bij Hanou en Vis in uitstekende handen lag en graag beklemtoon ik nu reedsmijnbewonderende waardering voor aIle in deze editie gestoken energie en kennis. De verhelderende inleiding biedt een politiek en literair tijdsbeeld en een biografische schets, lopend tot 1820. Dan voIgt een overzicht van Kinkers oeuvre en van zijn genootschappelijke werkzaamheid. Kinker was een gedreven denker, dichter endoener; dat bleek overvloedig ook uitde dissertaties van de beide editeuren: Vis over Kinkers literaire theorie (1967) en Hanou over de voorvechter van deVerlichting in de Vrijmetselarij en in vele andere genootschappen (1988). Deinleiding wijst er voorts op dat zijn orale optredens Kinker ideeen ingaven omtrent een visueel-akoestische presentatie van redevoeringen en bespiegelend-wijsgerige poezie, Dit onderwerp is ook van belang voor de Bilderdijk-studie in verband met de manuscripten van 'Afscheid' en 'De kunst der poezij', die van een soort voordrachtsnotatiesysteem zijn voorzien. Na een paragraaf over 'Literaire relatie met Bilderdijk' (pp. 20-22) spreekt de inleiding nog over Kinker en het kantianisme (pp. 22-28), over zijn vrijmetselaarschap (pp. 29-30) en zijn onderwijswerk (pp. 31-36). Het belang van deze editie voor de studie van de aanvangder negentiende eeuw is evident en ik vind het dan ookjammer dat ik ten gerieve van ons aan Bilderdijk gewijd blad mijn blikveld zal moeten versmallen. Aan de reikwijdte van het geheel zal ik in de beschikbare ruimte .geen recht kunnen doen. In het ter bespreking staande eerste deel worden 31 brieven van Bilderdijk aan Kinker voor het eerst in druk gegeven. Aangezien hier tegenover slechts een retourbrief gesteld kon worden, staat Kinker in de eerste 60 pagina's niet zo centraal als voor de Kinker-en de Bilderdijk- studie weI gewenst was. Indertijd noemde Kinker Bilderdijks brieven aan Grimm niet belangrijk, omdat de brieven van Grimm werden gemist, Terecht achten de editeurs van de Kinker-brieven de absentie van Kinkers aandeel enigszins gecompenseerd door de bewaard gebleven brieven van Bilderdijks hand, maarhet verlies blijft te betreuren; men krijgt uit Bilderdijks brieven geen goed denkbeeld van Kinkers activiteiten. Hoogstens kunnen we gissenderwijze een en ander uit Bilderdijks epistels afleiden, bijvoorbeeld dat Kinker meermalen poogde hem voor het kantianisme te winnen. 'Vous continuez a me preconiser la philosophie de Kant', luidt het in br. 40, waarin Bilderdijk zijn opinie omtrent deze wijsgerige richting ontvouwt. Een belangrijk punt in de correspondentie is Kinkers bemiddeling bij de weduwe D611 inzake de bundels Mengelpoezij en andere projecten, want Bilderdijk zat steeds vol met plannen: een vertaling van Pindarus of Shakespeare (br. 21), eennieuwe uitgave van Van Hoogstratens geslachtslijst (br. 33) en nog weI meer. Kinkerfungeerde kortom als Bilderdijks 'Courtier Poetique", zoals deze hem in br. 50 noemt. Dan is er nog de slepende affaire met schuldeiser Bromet, Sedert Kinker de procuratie van mevrouw Bilderdijk heeft overgenomen, ontvangt hij ook vertrouwelijke mededelingen, lees: klachten, over haar. Uit verscheidene brieven van 1795 tot 1798 bleek Bilderdijks hypocriete rol waar het de huwelijkse trouw betreft en ook de brieven in deze Kinker-editie liegen er niet om. Catharina Rebecca zou haar man in intriges met vrouwen hebben willen wikkelen (br. 19). Ze diende zich ten spoedigste -dit eisteBilderdijk -met hernte herenigen: 'Ah, mon Dieu! qu'est ce que l'attachement a une femme! On pardonne tout, mais on n'en gagne pas plus que par l'amour tout seul!' (br. 23). Nagenoeg tezelfdertijd verbleefKatharina Wilhelmina te Berlijn voor de geboorte van hun eerste kind. Brief 38.levert het toppunt: 'si unjour elle est prouvee mavoirmanque de foi,je croirai que cen'a etequ'afinde meporteralademarche, qu'elle souhaite tant'. Het is duidelijk dat Kinker in deze jaren voor Bilderdijk een voomame schakel met het vaderland vormde; de balling wist zich in hoge mate van hem afhankelijk. Vergeleken met de periode in Den Haag van 1787 tot 1795, waren de rollen nu omgedraaid.We kunnen ons afvragen of Bilderdijk niet overdreef door hun 'vriendschap'te noemen 'la plus intime sans doute, qui jamais ait subsiste, et la seule que j'ai contracte de rna vie"(br. 10). Hoe Kinker daarover dacht, weten we niet; de editeurs vergelijken de latere verwijdering tussen beiden met het contactverlies van Kinker met een zoon. De correspondentiereeks Bilderdijk-Kinker -voorzover bewaard -valt in twee delen uiteen. De brieven 17981801 zijn zelden of nooit eerder bestudeerd. Het zevental brieven 1806-1812kenden we reeds omdatF.D.K. Bosch er veel uit citeerde in twee door de editeurs niet vermelde artikelen inOud-Holland van 1914. -In de editie door Hanouen Vis hebben wevoor het eerstallebrieven bijeen. Overigens staat vanslechts tien brieven vast, dat ze rechtstreeks naar Kinkers adreswerdenverstuurd, De meeste zullen hem via Bilderdijks zwager en schoonzusterElterhebbenbereikt, De volgende brieven van Bilderdijks hand zijn in deze editie opgenomen: br. pp. plaats jaar datum 10 67-71 Brunswijk 1798 12.3 16 75""'77 10.5 17 77-83 28.5 19 84-85 11.6 21 85-89 18.6 22 90 na 21.6 23 90~95 6.7 28 97-99 30.7 29 99 17.8 30 99-101 21.8 32 101-104 2.10 33 104-107 23.10 34 107-109 30.11 35 109-112 20.12 36 112 28.12 " 38 113-117 1799 29.1 40 117-121 14.6 42 121-123 ca. 20.6 47 140-141 17.9 48 142 22.12 " 50 142-145 1800 14.4 52 146-147 20.5 54 147-148 10.6 " 60 155-156 1801 29.5 " 73 221-222 Leiden 1806 29.7 75 222-223 6.8 "" 78 228 Den Haag 1807 2.9 81 232-234 Leiden 1808 1.7 84 238-240 1809 11.1 " 90 245 Amsterdam 1810 12~9 94 259 1812 30.10 De enige brief van Kinker aan Bilderdijk is: 79 228-232 Amsterdam 1807 5.9 Andere brieven aan Kinker, voor de Bilderdijk-studie van belang: 2 65 M.P. Elter-Woesthoven Amsterdam 1793 na 12.5 12 71-72 J..van der Oudermolen en S. Schutstal Amsterdam 1798 27.3 13 72 C.R. Bilderdijk-Woesthoven Amsterdam 1798 30.3 25 96 H.L. Bromet Den Haag 1798 11.7 27 97 ide Den Haag 1798 22.7 45 139-140 W. van Ophuijsen Den Bosch 1799 8.9 51 145-146 ide Den Bosch 1800 3.5 Op enkele brieven zal ik nu wat nader ingaan. Inzake de datering van de brieven 28 en 42 door Bilderdijk het volgende. Uitde handschriftelijke noten bij brief 28 blijkt ·onzekerheid·omtrent· de Iezing van het cijfer 3. Inderdaad is er in de dagtekening wat geknoeid, doch mijns inziens is de brief duidelijkIf) juli gedateerd. De beginwoorden: 'Je doisVous importuner de nouveau' zijn, zo kort na de brief vande zesde van die maand dan ook meer op hun plaats dan wanneer de brief twintig dagen later zouworden gedateerd. Brief 42 moet,dunkt mij, een weeklater worden gesteld dan de editeurs doen. Deze briefmeldt de ontvangst, enige -zeg: drie>-dagen , eerder, van onder meer het eerste deel der Mengelpoezij. Van ·die bundelontving Bilderdijk enige exemplaren wanthijstuurde eenexemplaarnaar Katharina Wilhelminaop de 25ste, en eennaarde Erfprinsop de 26ste.Het ligt niet voorde hand zo'n acht dagenmet doorzenden tewachten..Ikdateercirca 28juni. Btief48 is,denk ik, niet aan Kinker gericht. De provenance (door editeursbewust buiten beschouwing gelatenjgeeftweliswaar niet alle .steun: zeker is de brief niet afkornstigvan de familieKinker (de andere wel: geschenkapril 1919), maar van F.A. Hoefer (geschenk zomer 1923; ook de brieven 34 en 35 aan Kinker komen uitdezeschenking). Maar de provenance -is voor een toeschrijving in dit geval nauwelijksnodig. Bilderdijks neefen zwagerRietveld Texier was tussen 14 en 21 juni 1799 naar Amsterdam gereisd, een maand later gevolgd door vrouw en eenjarig dochtertje. Waarom zou Bilderdijk, zoals de editeurs voor mogelijk houden, per ongeluk een verkeerd adres op het couvert schrijven? Waarom zouKinker plotseling met'Mon cherAmi' worden toegesproken, terwijl Bilderdijksapostrofe tot hem onveranderlijk luidt: 'Mon tres-Cher'? .Erworden kusjes in -de briefmeegestuurdvoor'lapetite'; Kinkerhadgeendochtertje. Dat van deze adressering een probleem is gemaakt, begrijp ik niet. De inleidinggeeftop pp. 43-44·wenken voor een goed begrip van de 'handschriftelijkenoten' op pp. 456-471. Volgens Hanouen Vis zou hiermee raadpleging der bronnenoverbodig zijngeworden.Tn principe mogedat zo zijnvmaarulseeneditie in de tekst of in noten niet explicietfolitefivefbeleft, kan men hier en daar nieuwsgierigwordennaarhetorigineel. IIi de meeste gevallen zaldandelofwaardigeacribieder editeurs blijken; 'mon Il:10l)'{:==.!!l:2l)...J:l:2J!1:)\Verd op p. 68 r. 16 v.o. inderdaad correcrweergegeven.p. 78· middengeeft terecht 'Erivaih'(= ·Ecti\yaih);p. 70 r. 13v.o. transcribeert volkomen juist 'matr itague' (= matri itaque).Daarom mijn vraag: konopzulkeplaatsen de ·lezer niet worden geholpen? AlsBilderdijkeen -l1aakje-of aanhalingsteken-sluiten De editeurs zijn uitgegaan van het principe alleen de brieven van Kinker te annoteren. Aangezien welhaast alle Bilderdijk-brieven in het begin van dit eerste deel zijn geconcentreerd, begint de lezer zijn lectuur met een reeks onopgehelderde vragen. Terwijl bijvoorbeeld reeds op p. 75 de afkorting 'Br.' (r. 2 v.o.) om een oplossing vraagt, wordt die eerst op p. 229 gegeven; daar komt de naam Bromet in Kinkers eigen brief voor. Een ander voorbeeld: op p. 105 moet de lezer de Hebreeuwse karakters in Bilderdijks brief zelf oplossen. Er staat: erfprins, Engeland en Polen. Dacht Bilderdijk serieus aldus belangrijke informatie voor vreemde ogen te verhullen? Enig speels vemuft is hier denkelijk niet vreemd aan geweest. Veelzou er nog te zeggen zijn over de opnamecriteria, die de editeurs uitvoerig verantwoorden (pp. 40-41). Met name bij de zogenaamde uitbreidende criteria kunnen vraagtekens worden gesteld. De Bilderdijk-brievengeyen echter geen aanleiding dieper op deze criteria in te gaan. Een punt van de 'gastvrijheid' wil ik nog aan de orde stellen, alvorens tot een afronding te komen. Er worden in deze editie nummers gereserveerd voor brieyen -in de meeste gevallen geldt dit de Bilderdijk/Kinker- correspondentie -die er geweest moeten zijn maar die we niet meer bezitten en waarvan we ook de tekst niet kennen. In de lijst van brieven op pp. 53-64 staan zulke lacunes met een * achter een nummer dat wel zelden of nooit de tekst van een teruggevonden brief bij zich zal krijgen. Op pp. 66-67 neemt deze beslissing groteske vormen aan: van brieven 3 tot en met 9 hebben we geen tekst. Bilderdijk zal stellig vaker aan Kinker hebben geschreven dan de dertig brieven die we nu kennen. 'Wij weten echter niet hoe vaak dit gebeurd is', staat er terecht bij 'brief 3' van na 26 mei (niet juli, zoals de kop luidt). In het commentaar bij 'brief 5/6' is sprake van 'enige brieven': reden om meteen twee nummers vrij te houden. Elders is sprake van 'deux lettres': daar wordt slechts een nummer 41a/b gereserveerd. Overigens: de twee brieven die Bilderdijk in br. 42 (juni 1799) meldt ontvangen te hebben, zouden 'd'une tres ancienne date' zijn; te denken is dan aan twee van het drietal brieven 11,15 en 24 van 24 maart, 2 mei en 9 juli 1798. De uitbreidende criteria en de nummering van vermiste brieven maken duidelijk hoe het boek zo dik is geworden en hoe de lijst tot 215 nummers kon uitdijen. Kinkers eigen aandeel in dit getal valt bij nader inzien behoorlijk tegen. Trekken we er de 75 niet bewaarde brieven af (inclusief br. 49, die per abuis in de lijst geen * kreeg), en voorts de 73 bewaarde ingekomen brieven, daama de zes teksten die eigenlijk meer ingezonden artikelen zijn, alsmede de elf die in gedeeld auteurschap werden verzonden en waarvan Kinkers redactie slechts een onderstelling is, dan blijven er exact 50 echte prive-brieven van Kinker over, waarvan br. 55 uit 1800 de eerste is. Wat we dan overhebben, is van hoge kwaliteit. Ik denk met name aan de correspondentie met de Deense geleerde F. Munter (brieven 112, 114, 119, 125) en aan de belangrijke briefover klankkunde, die Kinker richtte aan H.C. Cras (br. 116). Zoals te verwachtenwas,bevatten ook Kinkers naar diverse tijdschriften ingezonden brieyen uiterst belangwekkende teksten inzake wijsbegeerte, , taal en metrum. Al met al is deze editie een rijke kennisbron voor de jaren 1798-1822 als geheel en in het bijzonder voor Kinkers werk, denken en contacten. Het belang ervan voor de Bilderdijk-studie is overduidelijk. Het vervolg van Bilderdijks ballingschap zal te gelegener tijd dienen te worden belicht met de brieven die Bilderdijk met de Elters te Amsterdam wisselde en met de brieven van en aan Katharina Wilhelmina Schweickhardt. In dat werk zullen ook de brieven van Bilderdijk aan Kinker weer een plaats moeten krijgen. Ten behoeve van die toekomstige editie hebben Hanou en Vis een belangrijke voorzet gegeven. M. van Hattum Recente literatuur W. Bilderdijk, Aan de oever wacht de rust. Een bloemlezing van bekende en minder bekende religieuze gedichten (samenst. C.R. van den Berg), Kampen 1992. Henriette Engel-van derWeegen, Meer dan stervling... fa hooger dan een God. Bijdrage tot een comparatistisch onderzoek naar mogelijke invloedvan Emanuel Swedenborg op De Ziekte der Geleerden mede aan de hand van het metafysische grondpatroon van Willem Bilderdijks auteurspoetica, scriptie Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg, Goirle 1991. Hans Ester, 'Moffologie (Schlusz)', in: Trouw 30 maart 1992. Over B. en Hoffmann von Fallersleben. Marcus Heslinga, ' 't Is plicht, dat iedere jongen Jan Wap kent', in: Trouw 30 maart 1992. Gerrit Jan Johannes, Geduchte verbeeldingskracht! Een onderzoek naar het literaire denken over de verbeelding van Van Alphen tot Verwey, diss. UvA, Amsterdam 1992. Over B. pp. 137-190. Martien J.G. de Jong, 'Verborgen bronnen in Belgie', in: Literatuur 8 (1991), nr 6,346-347. Over B.'s drama's, Kollewijn en De Jong's onuitgeg. diss. en prijsverh. Martien J.G.de Jong, 'Een fabelachtige ezel. (Theorie en vertaling bij Iriarte en Bilderdijk)',in: .id., Literatuur: een spel zonder grenzen, Leiden 1991, 95-104. Over 'De nachtegaal en de koekoek'. Atte Jongstra, 'Verdwenen slootradijs', in: Vrij Nederland 20 juli 1991. Over 'De muis-en kikvorsch-krijg'. J. Kinker, Briefwisseling I (1792-1822) (ed. A.J. Hanou en G.J. Vis), Amsterdam-Atlanta 1992. Marijke Meijer Drees, recensie van H.H.J. de Leeuwe, Bilderdijkihet drama en het toneel, in: De nieuwe taalgids 83, nr 4 (juli 1990), 378. M.A. Schenkeveld-van derDussen, recensie van H.H.J. de Leeuwe, Bilderdijk, het drama en het toneel, in: Spiegel der letteren. Tijdschrift voor Nederlandse lite Marinus van Hattum ·DA COSTA TUSSEN BILDERDIJK EN SURINGAR Een Uitgeversdocumentatie stichting Neerlandistiek Vrije Universiteit Amsterdam Nodus Publikationen Munster 2004 ISBN 90-72365-82-8 ISBN 3-89323-745-3 275 pp. + 24 ills. ingenaaid 28,50 euro Dit boek traceert het materiele totstandkomen tussen 1829 en 1847 van vier Bilderdijk-titels bij de Leeuwarder uitgever Suringar. De hoofdpersoon in deze studie is Isaac da Costa, die zich geheel voor die uitgaven inzet, maar juist door zijn idealisme vaak Suringars irritatie wekt. Ook Da Costa raakt, door Suringars zakelijke instelling, menigmaal geprikkeld. Da Costa's en Suringars contacten met het hele boekverkopers-, uitgevers-, geleerden-, dichters-en kunstenaarscircuit komen aan de orde in 359 documenten en 15 bijlagen (calculaties en boekbesprekingen). Dit werk is van belang veer boekhistorie, Reveil-studie en receptiegeschiedenis van Bilderdijk, de spraakmakendste dichter van zijn tijd. Rechtstreeks te bestellen bij de auteur, door starting van 28,50 eura op giro 3313887. van M. van Hattum, Fokkerlaan36", 1185 JC Amstelveen (tel. 020.6454368). VoorbeeLd van de correspondentie over de Beginsels der· Woordvor·sching 45 Da Costa aan L.~ Bilderdijk Amsterdam, 27 juni I83I BM E 36-5 Ikontfingtevens metuwenbrief44 oakdeproef.Ach ja! hetbeleedigende voor S. wenschte ik er ook zoo gaarne uit te hebben; en wy mogen van Papaas gegevene toestemming daartoe weI gebruik maken. Tegen Siegenbeekianismus.t' en al wattotde zaak zelve behoort, ligt een uitval hier en daar in deli aart van Papaas schryven: maar de personen moeten, thands vooral meer dan ooit, gespaard. Ik vind dus zeer goed op page 45 in plaats van Siegenbeeksche wurmhoop, verwarde of Iiever ellendige wurmhoop -op pag 46 in plaats van Ezels en Buffelgareel eerder willekeurig dwangjuk; en dan nogzoude ik opdezelfde page 46 in plaats van Zyn ras voorbygaande gloriole liever zien een ras uoorbygaande etc. Dochik late dit aanUwe nadereoverwegingover,46 en zendalleenlykU hiernevens het blad te rug, dat ik nagezien hebe VERENIGING 'HET BILDERDIJK-MUSEUM' www.bilderdijkmuseum.vu.nl Corr.adres: Fokkerlaan 36, 1185 JC Amstelveen, 020-6454368 OOk UW ~ilderdijk! Een van die heel vreemde mensen uit het Nederlandse verleden: Wil:.J..~mBilderdijk-(1756-1831). Als per-soone solitair en groepsvormer, melancholicus enopt.imist, protestant en esotericus,klassieken romantisch. Als cUltureel figuur: ~~PQnentvandeachttiendeeet.1wenvader -van-het Reve'il. Hoeder vande politieke tra.ditieGod-Nederland-Oranje,. maar immermee-evoluerendmet elk bewind. Altijd zwervend, maar geestelijk intmer zichzelf. Schrijver, dichter, denker. Vaak eersterangs, soms zesderangs.Irritant en aantrekkelijk. Je weet kortomnooit echt wat er met die Bilderdijk aan de hand is, per dag van leven, per bladzijde, per boek. Misscl:lieni.s het U niet bekend, maarerbestaateen Bilderdijk-Museum~ Daar zijn handschriften, boeken en persoonlijke bezittingen van hem te vinden. oit museum t dat door onze gelijknamige vereniging-in stand wordt gehouden-, is gehuisvest in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, Amsterdam. Bezichtiging: maandag~vrijdag 9.00 12.30 en 13.00-16.45 uur via de afd. Oude Drukken en Handschriften van de Bibliotheekl kamer IB-41/31. Ook kunnen daa-:F----aeeUmen'benuritde collectie wordenopgevraagd. Voor gerichte adviezen in~ake raadpleging kunt U met de secretaris/conservator een afspraak maken. Vandaag de dag is er weinig, soms te weinig aandacht voor de eigen Nederlandse cUltuur, ook voor die uit het verleden. Het VQortbestaanvan cultuurgoed kan echter niet zonder die belangstelling. Zonder steun kan oak de Vereniging 'Het Bilderdijk-Museu~' niet bestaan. Daarom vragen wij U als direct geinteresseerden het lidmaatschap te overwegen. Daarmee helpt U Bilderdijks letter-kundige nalatenschap in stand houden. Bovendien wordt U dan geinformeerd over lezingen en recents uitgaven, en U ontvangt eenmaal per jaar ons fraai uitgegeven en goed geillustreerde tijdschrift, waarin sedert 1983 artikelen verschenen over bijvoorbeeld boekdrukkunst, kindergedichtjes, penningontwerpenof taalkunde, en over tal van