Ret BilderdijkMuseulD Mededelingenblad van de Vereniging 'Bet Bilderdijk-Museum' Redaetie: J. de Bruijn, M. van Hattum (seer.) en Peter van Zonneveld Redaetie-adres: Fokkerlaan 36, 1185 JC Amstelveen Het Bilderdijk-Museum verschijnt een maal per jaar. De redactie behoudt zich te allen tijde het recht voor om ingezonden kopij te weigeren. Het lidmaatschap van de Vereniging 'Ret BilderdijkMuseum' bedraagt f 20,00 per jaar. Leden ontvangen dit tijdschrift gratis. Men kan zich opgeven als lid bij de secretaris van de Vereniging, Fokkerlaan 36, 1185 rc Amstelveen. De man op het vale paard draaft steeds voort Bilderdijk en het einde der tijderr'" Dat Bilderdijk zich intensief bemoeid heeft met de ondermaanse bezigheden van de antichrist, behoort niemand te verbazen. Apocalyptische speculaties en visioenen waren tijdens zijn leven in de mode. In de ban van de grote politieke omwentelingen, kondigde menigeen tussen 1790 en 1830 het aanstaande einde der tijden aan. Gedreven geestelijken, nauwgezette exegeten, romantische denkers, hoogvliegende barden en charismatische profeten vervaardigden in deze jaren een schier eindeloze reeks traktaten, preken, pamfletten en gedichten over de Apocalyps. In Engeland, Duitsland en Frankrijk, maar ook in Nederland werd door dominee en dichter gespeculeerd over het getal van het beest, de terugkeer van de joden naar Palestina en de vestiging van het duizendjarig rijk, en werd het einde der tijden verwacht en geprofeteerd.' Voorzover bekend, heeft Bilderdijk zes volledige opstellen over het einde der tijden aan deze intemationale stortvloed toegevoegd. Vijf ervan werden na zijn dood gepubliceerd door Isaac da Costa, het zesde berust als handschrift in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.' In deze verhandelingen, grotendeels geschreven voor 1813 en binnen 'een klein gezelschap' van ingewijden besproken,' heeft de auteur zijn ideeen * Lezing, gehouden tijdens de jaarvergadering op 9-12-1995. uiteengezet over de aardse heerschappij van Christus (1), over het aardse rijk van Christus (2), over de afval van Christus (3), over de tekenen der tijden (4) en over de zeven laatste bazuinen en plagen (5). Maar er zijn natuurlijk ook de nodige gedichten waarin Bilderdijk deze materie aan de orde heeft gesteld. In het volgendebied ik een nadere beschouwing van Bilderdijks ideeen over het einde der tijden, zoals hij deze rond 1813-1815 in geschrift en gedicht heeft uiteengezet. Na deze periode heeft hij zijn denkbeelden hoogstens op bepaalde punten genuanceerd. Ik zal hieronder vooral de achtergrond en het karakter van zijn visie trachten te schetsen. Daartoe ga ik achtereenvolgens in op de bronnen waaruit hij zijn ideeen heeft geput, op de inhoud van zijn visie en op enkele 'geschiedfilosofische' trekken ervan. De bronnen 1. Contemporaine geschriften. Een eerste belangrijke bron is de Engelse apocalyptische traditie. We weten dat Bilderdijk deze tussen 1795 en 1797 in Londen van dichtbij heeft meegemaakt. Met name toonde hij belangstelling voor Richard Brothers (1757-1824), een met visioenen begiftigde ex-matroos die in maart 1795 door de Engelse autoriteiten op verdenking van hoogverraad werd gearresteerd. Weldra werd deze volksprofeet krankzinnig en ontoerekeningsvatbaar verklaard." Toen de Nederlandse balling later in 1795 in Engeland terecht kwam, moet hij Brothers' apocalyptisch manifest A Revealed Knowledge of the Prophecies and Times (1794) hebben aangeschaft. Voor profeten, visioenen en astrologische voorspellingen was hij toen al geporteerd - met de ziener Emanuel Swedenborg bijvoorbeeld was hij reeds bekend. Bovendien herkende hij in het boek van Brothers de thema's die hem eerder hadden bezig gehouden, waaronder de vestiging van de aardse monarchie van Christus." Dat Bilderdijk de geestelijk gestoorde Engelsman, die zichzelf uitriep tot de vice-messias der joden, serieus nam, is waarschijnlijk deels te wijten aan het feit dat ook een man van aanzien, namelijk de parlementarier en orientalist Nathaniel Brassey Halhed (17511830), een overtuigde aanhanger van Brothers was." Bilderdijks interesse voor het einde der tijden reikt dus op zijn minst terug tot de jaren negentig van de achttiende eeuw." Maar ook na zijn Engelse periode bleef hij zich bemoeien met Engelstalige geschriften. Zo moet hij na 1806 - we weten niet precies wanneer - een boek van de orthodoxe predikant Gerard Stanley Faber (17731854) hebben gekend, getiteld Dissertations on the Prophecies that have now been fulfilled, or will hereafter be fulfilled [...J.9 Een door een onbekende vervaardigde vertaling van dit geschrift komt voor tussen de bilderdijkiana in de bibliotheekcatalogus van H.W. Tydeman, maar is helaas zoekgeraakt.!" Het boek van Faber toont echter nauwelijks overeenkomsten met het werk van Bilderdijk, afgezien van een zekere belangstelling voor Perzie, die mogelijk verband houdt met de tien verIoren stammen van Israel." Naast de Engelse apocalyptische traditie vormt de Duitse een voor de hand liggende categorie bronnen. Gezien Bilderdijks theosofische interesses zou men enige verwantschap kunnen veronderstellen met de pietistische theoloog J.A. Bengel (1687-1752), de wijsgeertheoloog F.C. Oetinger (1702-1782) en de schrijver J.H. Jung Stilling (1740-1807). Maar Bilderdijk laat zijn vriend H.W. Tydeman weten dat hij zelfs de eindtijdverklaring van Bengel niet kent. Naar eigen zeggen was hij evenmin op de hoogte van de uitlegging van Jung Stilling. Natuurlijk wist hij weI van het bestaan af van de spraakmakende Siegsgeschichte der christlichen Religion (1799, in 1805 gevolgd door een aanvulling), 12 maar hij ontving het boek pas in 1813 van Tydeman." WeI weten we dat Bilderdijk zich verwant voelde met de in 1807 overleden, lutherse theoloog Herman Daniel Hermes (geb. ± 1731). Ook deze verwantschap stamt mogelijk uit de jaren negentig van de achttiende eeuw. De jurist Bilderdijk had toen namelijk contacten met het Deutsche Christentumgesellschaft, een genootschap van orthodoxe lutheranen waarin Hermes actief was." Over mogelijke informele contacten van de jongere Bilderdijk met dergelijke eschatologisch gedreven, religieuze bewegingen, weten we verder zo goed als niets." Hermes was een rechtzinnig man, die als Pruisisch Oberkonsistorial- und Oberschulrath veel stof had doen opwaaien met zijn streven naar het herstel van de orthodoxie aan de universiteit van Halle. In 1805 publiceerde hij nog een aantal brieven over geloofskwesties, geschreyen door J.-A. de LUC,16 de destijds vermaarde natuurwetenschapper voor wie Bilderdijk zoveel bewondering koesterde. De studie van Hermes over de bijbelse profetieen, Versuch zweckmdssiger Betrachtungen iiber die 2 biblischen Weissagungen uit 1801, yond Bilderdijk uitstekend." In dit geschrift toont Hermes, die zijn werk opdroeg aan de Evangelische Broedergemeente (de Hemhutters), zich een kritische aanhanger van Bengel. Tevens prijst hij in de voorrede de theoloog M.F. Roos (1726/7-1803), een leerling van Bengel," en de Siegsgeschichte van Jung Stilling. Veel heeft Bilderdijk niet aan Hermes ontleend. Hij yond het boek, dat hij verschillende malen gelezen had, vooral de moeite waard omdat het zo weinig verklaarde. 19 Inderdaad bespreekt Hermes uiterst nauwgezet de structuur van de Openbaring van Johannes, en heeft hij weinig te zeggen over de concrete vervulling van profetieen, Bilderdijk zal het werk beschouwd hebben als een goede inleiding tot een uiterst ingewikkeld bijbelboek. Bovendien maakte Hermes in zijn uitlegging van de profetieen verstandig gebruik van de exegetische stelregel die Bilderdijk ook bij de orientalist Halhed had aangetroffen. Men dient 'a posteriori' te werk te gaan, want 'Gods wijsheid', zoals Bilderdijk het zijn vriend Tydeman uitlegt, 'heft den sluier der profecijen niet op dan stuksgewijs'. De 'gebeurtenis moet de uitlegging zijn van de voorspelling of de allusie', zodat we de voorzegging pas kunnen verklaren wanneer ze vervuld is." Geen wonder dat zo'n 1.700 jaar geleden Johannes niet alles begrepen had wat hem op Patmos te zien werd gegeven. Bilderdijk daarentegen leeft aan het einde der tijden. Een paard met een slangestaart, weet hij, moet wel de modeme 'rijdende artillerie' zijn; en onder rook en sulfer kan men moeilijk iets anders verstaan dan 'karabijn- en pistoolschoten' (Open 9:17-19).21 De Nederlandse apocalyptische traditie is eveneens vertegenwoordigd in Bilderdijks denken over het einde der tijden. De catalogus van 1832 vermeldt bijvoorbeeld een oratie uit 1696 van de coccejaan Johannes van der Waeyen (1639-1701), over de indeling van de heilsgeschiedenis in zeven tijdperken." Belangrijker voor Bilderdijks eindtijdverwachting is de remonstrantse jurist Hugo de Groot. Zo beweert Bilderdijk dat de zeven horens van het beest (Open 13 en 17) beschouwd moeten worden als zeven Romeinse keizers. Deze bewering is stellig ingegeven door De Groots Commentatio ad IDea quaedam N. Testamenti quae de Antichristo agunt, aut agere putantur (1640). Bilderdijk en Grotius zijn het ook eens over het feit dat Johannes zijn boek niet tijdens de regering van Domitianus had geschreven. Met De Groots stelling dat de Apocalyps grotendeels het Romeinse verleden beschrijft, en dat keizer Trajanus de Antichrist moet zijn geweest, stemt Bilderdijk echter niet in. De Groot had de voornaam van Trajanus, OuA1tlOC;, herleid tot het mysterieuze getal 666. Volgens Bilderdijk had Trajanus bij zijn komst tot de troon de naam Caesar Nerva Trajanus aangenomen, en daarmee verviel het argument van De Groot.23 2. Oudere geleerden. Tot zover de indeling van Bilderdijks bronnen naar nationale apocalyptische tradities. Interessanter is een chronologische en thematische indeling. Het is in de eerste plaats opvallend dat hij bijzondere belangstelling koestert - het voorbeeld van Grotius gaf dat al aan - voor geschriften uit de zestiende en de zeventiende eeuw. Quasi terloops merkt hij ergens op dat hij zijn twijfels heeft over de oprechtheid van de bekering van Constantijn de Grote tot het christendom. Waarop baseert hij die twijfel? Uit enkele handschriften blijkt dat Bilderdijk de zogenaamde Scaligerana heeft gelezen - een verzameling op- en aanmerkingen van de zestiende-eeuwse classicus en chronoloog Josephus Justus Scaliger (1540-1609). Welnu, deze beweerde dat de opportunist Constantijn evenzeer christen was geweest als hij, Scaliger, een Tartaar." Doordat hij zijn bronnen niet noemt, pronkt Bilderdijk weI vaker met de veren van andere geleerden. Aan Tydeman schrijft hij in 1813 dat zijns inziens de Apocalyps niet oorspronkelijk in het Grieks is geschreven. Waarom denkt hij dat? Scaliger biedt wederom uitkomst: 'L' Apocalypse', had deze geopperd, 'a este escrite en Hebreu' .25 Ook in de interpretatie van de vermaarde jezuiet Robertus Bellarminus (1542-1621) was Bilderdijk gemteresseerd. Niet dat hij al diens opvattingen onderschreef, Maar de overtuiging dat de paus de Antichrist niet kon zijn, deeIde hij met zowel De Groot als Bellarminus. De door Johannes genoemde 1.260 dagen werden in het protestantse kamp doorgaans gemterpreteerd als een periode van even zoveel jaar. Evenals Bellarminus, vat Bilderdijk de 3V2 jaar van Open 11:9 letterlijk op als de 1.260 dagen vlak v66r het einde einde van het nieuwtestamentische tijdperk." Een derde overeenkomst tenslotte betreft de duur van het Romeinse rijk. De oudere protestantse interpreten hielden vrijwel unaniem de pauselijke kerk voor de kwaadaardige opvolger van het Romeinse rijk. Bellarminus en Bilderdijk betogen juist dat het Romeinse rijk buiten de rooms-katholieke kerk voortduurt, een opvatting die gedurende de zeventiende en de achttiende eeuw in katholieke kring vaker voorkwam." Ongetwijfeld heeft Bilderdijk ook andere zestiendeen zeventiende-eeuwse bronnen gebruikt om zich een beeld van de heilsgeschiedenis te vormen. Hij heeft bijvoorbeeld de onder Franciscus Junius in 1594 verdedigde Theses theologicae gelezen, voorzover die over de Antichrist handelen." 3. Drie thema's. Tenslotte een indeling van Bilderdijks bronnen naar thema. Een eerste categorie zijn de natuurfilosofische schrijvers. Men denke hierbij aan de natuurwetenschapper Christian Bonnet, wiens Palingenesie zoveel invloed heeft gehad op het eschatologische ideeengoed van de late achttiende eeuw. Bilderdijk kende het werk goed." Tot de natuurfilosofische groep behoort echter vooral de anglicaanse hofprediker van de stadhouder- koning Willem III, Thomas Burnet (± 1635-1715). In diens Sacred Theory of the Earth (1684-1690),30 een vierdelige, tamelijk eccentrieke en niet altijd even rechtzinnige verhandeling over het ontstaan, het verval en de wederoprichting van de aarde (Bilderdijk kende het werk in zowel de Engelse als de Latijnse versie), zijn de twee laatste delen volledig gewijd aan de verbranding van de wereld en de daaropvolgende vestiging van de duizendjarige heerschappij van Christus. Nu wordt er in de apocalyps a la Bilderdijk van een algehele verbranding van de wereld v66r de komst van het duizendjarig rijk geen gewag gemaakt. Toch was de Nederlandse dichter geboeid door Bumets ingenieuze natuurfilosofische theorieen - ik kom hier nog op terug. In de grillige studie van Burnet trof Bilderdijk tevens een aantal wetenswaardigheden uit de joodse messiaanse traditie aan - het jodendom is een tweede thematische categorie. Uit een handschrift blijkt dat Bilderdijk via de Sacred Theory kennis heeft genomen van het zogenoemde dictum Eliae, een invloedrijke joodse opvatting van de bijbelse chronologie." Elia Doctor Rabbinicum, zoals Burnet hem noemt, stelde dat de wereld zesduizend jaar zou bestaan: tweeduizend v66r de wet, twee onder de wet en twee onder de Messias. Het typeert de werkwijze van Bilderdijk dat hij deze joodse traditie in een van zijn verhandelingen vermeldt en de christelijke interpretatie ervan vervolgens blijkt te aanvaarden, maar nergens verwijzingen geeft of kritische kanttekeningen plaatst.32 Overigens genoot het dictum Eliae grote bekendheid onder zestiende- en zeventiende-eeuwse interpreten van de Openbaring van Johannes, nadat zij het in de Babylonische Talmud hadden ontdekt; Bilderdijk wist dat Ph. Melanchthon (1497-1560) en J.H. Aistedius (1588-1638) er enthousiaste aanhangers van waren." Onder de gereformeerde orthodoxie was het niet-schriftuurlijke dictum Eliae echter omstreden; Bilderdijk zelf kende de bezwaren van de Engelse puritein William Perkins." Weer een geheel andere joodse bron zijn de Sibyllijnse profetieen, de Oracula Sibyllina, die deels berusten op de heidens-Romeinse geschriften van dezelfde naam. Uit enkele gedichten, geschreven in de jaren tussen 1787 en 1793, blijkt dat Bilderdijk de Sibyllijnse profetieen heeft gekend. Zijn in profetische poezie beleden verwachting van de komst van een alleenheersende vredeskeizer - die volgens hem uit het huis van Oranje zou stammen is vermoedelijk mede ontleend aan profetieen als de Tiburtina en de Pseudo-Methodus." In 1809 openbaarde hij gelijksoortige ideeen in s Konings komst tot den throon:" Enkele jaren later, in 1813, zou Tydeman opmerken dat volgens de traditie de Antichrist afkomstig moet zijn uit de starn van Dan. De bedoelde traditie is alweer een joodse, ditmaal het Testament der Twaalf Patriarchen , een pseudepigrafisch geschrift uit de tweede eeuw voor Christus." In Burnets Sacred Theory worden enkele kerkvaders genoemd die het dictum Eliae, dat wil zeggen de chronologie van zesduizend jaar, hebben aanvaard, al dan niet 3 met de toevoeging van een chiliastisch sabbatsrijk van duizend jaar. Bilderdijk zelf noemt in zijn verhandeling alleen de 'eerste christenen' ,38 maar uit het eerder genoemde handschrift blijkt dat hij in navolging van Burnet doelde op onder andere de Brief van Barnabas en de werken van Irenaeus, Lactantius en Cyprianus." Dergelijke kerkvaders vormen weer een categorie van bronnen. Bilderdijk, zo blijkt uit de verwijzingen en citaten die hij her en der heeft rondgestrooid, was v66r 1815 nogal gesteld op Justinus Martyr (± 100-165) en Lactantius (± 250-330). Beide kerkvaders waren chiliasten. Aan beiden kan hij de gedachte ontleend hebben dat reeds in het Oude Testament een tweevoudige verschijning van Christus aangekondigd wordt: eerst in vernedering, in lijden en dood, en vervolgens in heerlijkheid, als heerser over het godsrijk." Tot zover de bronnen van Bilderdijks denken over het einde der tijden. Uit het vervolg zal duidelijk worden dat de geschriften van antieke, joodse dan wel vroegmodeme geleerden voor hem van groter inhoudelijk belang zijn geweest dan de contemporaine apocalyptische tradities in Engeland, Duitsland en Nederland. De inhoud Bilderdijks visie op het einde der tijden hangt nauw samen met zijn interpretatie van de boeken Daniel en Openbaring van Johannes. Dit zijn ingewikkelde boeken, vol symboliek, geheimtaal en profetische beelden. De Apocalyps alleen al vermeldt zeven zegels, zeven bazuinen en zeven fiolen, het getal 666, de 1.260 dagen van vervolging, de 42 maanden, de drieeneenhalve tijd, en een eerste, tweede en derde wee. Omdat volgens de christelijke traditie het Nieuwe Testament de vervulling is van het Oude, hebben de christelijke apocalyptici (vooral in protestantse kring, maar sinds de napoleontische tijd ook in rooms-katholieke") zowel het profetische boek Daniel als de Openbaring van Johannes beschouwd als een cryptisch commentaar op de wereldgeschiedenis. Zo ook Bilderdijk. In het volgende zet ik zijn visie op deze twee bijbelboeken uiteen: achtereenvolgens komen aan bod zijn interpretatie van de Apocalyps, zijn vier-rijkenleer en zijn ideeen over het keizerlijk gezag. 1. De Openbaring van Johannes. Bilderdijks interpretatie van de Openbaring is gebaseerd op de eerste vier zegels (Open 6:2-8). Deze geven zijns inziens de gehele nieuwtestamentische geschiedenis in symbolische vorm weer. De 'geheele oeconomie van de Apocalypsis', zo schrijft hij aan Tydeman, is atbankelijk van 'de tijdverdeeling der 4 eerste zegelen'. De verbreking van deze zegels leidt in het visioen van Johannes tot de .verschijning van vier paarden, achtereenvolgens een wit, een rood, een zwart en een vaal paard. Op het vierde, vale paard zit de dood, die achtervolgd wordt door de bel. Dit laatste paard, aldus Bilderdijk, draaft voort tot aan het einde van de geschiedenis. Het einde der tijden vangt dus aan wanneer het vierde zegel volledig vervuld is. Bovendien versnellen onder het vierde zegel de gebeurtenissen zich volgens een geometrische reeks, waardoor het einde der tijden steeds sneller nadert. Deze laatste gedachte komt overigens vaker voor in de christelijke Iiteratuur; men treft haar bijvoorbeeld aan bij Bengel en Jung Stilling." De vier zegels bevatten volgens Bilderdijk dus een symbolische samenvatting van de geschiedenis sinds de 4 eerste aardse verschijning van Christus. Het eerste zegel verwijst naar de triomftocht van het christendom tussen de Opstanding en de vestiging van het kruis als rijksteken omstreeks het jaar 550. Het tweede zegel wijst op de verdeeldheid binnen het christendom tussen ongeveer 530 en 1020, een periode van ketterij en scheuring. Het derde zegel symboliseert de periode tot ongeveer 1500. In deze derde periode vallen de hoge en late Middeleeuwen, volgens Bilderdijk een tijd van achteloosheid en weelde. Tenslotte vertegenwoordigt het vale paard ofteweI het vierde zegel de periode na 1500, die gekenmerkt wordt door het algehele verval van de mensheid. Merkwaardig genoeg werd dit verval in het bijzonder teweeggebracht door de ontdekking van West- en Oost-Indie, Door de koloniale expansie deden niet alleen de oosterse specerijen hun verderfelijke invloed in Europa gelden, maar veroorzaakten ook de koepokken, de venerische kwaal, de sterke drank en de aardappel het verderf van Europa." De beperking van het verloop van de nieuwtestamentische geschiedenis tot de eerste vier zegels is ongebruikelijk, maar niet uitzonderlijk;" merkwaardig is echter de chronologische verdeling van deze zegels. Elk zegel verwijst namelijk naar een periode van ongeveer 490 jaar. Hoe is hij tot deze verdeling gekomen? Ongetwijfeld heeft hij haar gebaseerd op Dan 9:24-27, waar de engel Gabriel vertelt over de zeventig weken die over het yolk van Israel zijn bestemd. Naar aanleiding van andere oudtestamentische passages (bijv. Lev 25:8) werden de zeventig weken doorgaans opgevat als zeventig jaarweken, dat wil zeggen als 7 x 70 ofweI 490 jaar. Deze profetie van Daniel werd traditioneel beschouwd als een toespeling op de periode tussen de tweede tempelbouw en de dood van Christus, hoewel de Statenvertaling ook andere variaties toelaat." Bilderdijk heeft de uitgebreide verklaring van de predikant-dichter Rutger Schutte (1708-1784) gelezen, de Verhandeling over de zeventig weken van Jerusalems herbouwing en eene week van deszelfs verwoesting (1776-1779). Hierin wordt de traditionele interpretatie verdedigd." Het interessante nu is dat Bilderdijk dezelfde tijdsindeling heeft geprojecteerd op de periode na de dood en opstanding van Christus. Dat hij precies vier perioden van elk 490 jaar onderscheidt, heeft te maken met de eerste vier zegels, die hij zo belangrijk vindt, of wellicht met de vier dieren van Open 4 en 5, waarvan er bij het verbreken van een zegel telkens een uitroept: 'Kom en zie' .47 Zo komt hij tot een periode van 4 x 490, dat wil zeggen 1.960 jaar. Omdat hij echter het dictum Eliae aanvaardt, weet hij dat het Nieuwe Testament in totaal 2.000 jaar moet duren. Welnu, de eerste 40 jaar behelzen het leven van Christus, zodat het einde der tijden omstreeks het jaar 2.000 (40 + 1.960) moet plaatsvinden. Onder het vierde zegel raakt zoals gezegd de tijd in een stroomversnelling. Juist omstreeks 1813 doen zich meer en meer tekenen der tijden voor. Deze tekenen zijn vervat in het zevende zegel, waarvan Bilderdijk alweer een unieke interpretatie geeft. Met het verbreken van dit zegel verschijnen zeven engelen, die vervolgens op zeven bazuinen blazen (Open 8-11). Bilderdijk, die het waarschijnlijk acht dat de bazuinen overeenkomen met de zeven fiolen van Open 16, interpreteert de visionaire beelden als toespelingen op een reeks kosmologische en politiek-militaire fenomenen. Het merendeel hiervan heeft zich reeds geopenbaard." De eerste bazuin bijvoorbeeld kondigt de geleidelijke vemietiging van de vegetatie aan, een gevolg van veranderingen in de atmosfeer. Inderdaad constateert Bilderdijk dat de vruchtbare streken die eertijds Groenland en IJsland sierden, zijn verdwenen, en dat de poolcirkel thans met ijs is overdekt." Ook de tweede, derde en vierde bazuinen kondigen allerlei natuurverschijnselen aan, die zich hier en daar reeds manifesteren." Het is niet moeilijk om in deze kosmologische bespiegelingen de leerling van Thomas Burnet te herkennen. Evenals de cartesiaanse theoloog, laat Bilderdijk de hand van God nagenoeg opgaan in natuurlijke wetmatigheden. Waarschijnlijk heeft hij inspiratie gezocht in boek III, hoofdstuk xi van de Sacred Theory: 'An Account of those extraordinary Phaenomena and Wonders in nature, that, according to Scripture, will precede the coming of Christ, and the Conflagration of the World.' De vijfde bazuin, waarop eveneens reeds geblazen is, voorspelt een enorme toevloed van duivelen." De zesde bazuin kondigt de ontbinding aan van de vier bij de Eufraat gebonden engelen. De meeste interpreten hebben de 'Eufraat' opgevat als een verwijzing naar de islam." Volgens Bilderdijk echter is het 'algemeene Mahometismus' juist een belangrijk middel tegen de moderne afgoderij," en dienen de vier 'Verdelgengelen' te worden opgevat als figuren of typen. De Eufraat is de hoofdrivier van het oude Babel. Zoals Babel eertijds naar de universele monarchie haakte, zo is het huidige Frankrijk belust op de wereldheerschappij. Met 'Babel' doelde Johannes dus op Frankrijk." De vier engelen die het contemporaine Babel bewaken zijn de Engelse, Pruisische, Oostenrijkse en Russische legers. Wanneer deze legers worden ontbonden, zal Frankrijk 'met een gruwzame krijgsmacht' haar grenzen te buiten treden. Drie leugengeesten (de zesde fiool) dragen aan dit laatste bij. Zij hebben het gemunt op de laatste overblijfselen van het christendom; zij zijn de publicisten, de filosofen en de afvalligen. 55 Tot zover de samenvatting van de geschiedenis van het Nieuwe Testament, gebaseerd op een eigenzinnige interpretatie van de vier zegels en zeven bazuinen van Johannes. Bilderdijks visie op de geschiedenis heeft nog een interessant aspect, en dat is zijn versie van de vierrijkenleer van Daniel. 2. De vier-rijkenleer. De vier-rijkenleer is gebaseerd op passages uit het boek Daniel (Dan 2:31-34 en 7:2-27), waarin dromen van koning Nebukadnezar worden beschreven. Traditioneel vatte men deze beschrijvingen op als een verwijzing naar vier grote monarchieen uit het verleden, meestal de Babylonische, de Perzische, de Macedonische en de Romeinse. Ofschoon de periodisering van de geschiedenis aan de hand van de vier rijken in de serieuze historiografie van Bilderdijks tijd volstrekt achterhaald was," waren bepaalde Apocalyps-exegeten er nog aanhangers van. Sommigejoodse geleerden (zoals Flavius Josephus) en enkele sektarische bewegingen uit de zeventiende eeuw waren van mening dat uit de puinhopen van het vierde rijk nog een vijfde zou oprijzen. Bilderdijk echter sluit zich bij de mening van de meerderheid aan. Het vierde rijk is het laatste, en zal door Christus worden verpletterd." In 1813 bestond het vierde rijk nog. Er had namelijk een translatio imperii plaatsgevonden, een overdracht van het Romeinse rijk op de latere rijken van het avondland. De theorie van de overdracht van de Romeinse wereldheerschappij van het ene yolk op het andere was gedurende zowel de Middeleeuwen als de Reformatie een geliefd topOS.58 Bilderdijk stond met zijn vier-rijkenleer dus in een oude traditie. Evenmin uitzonderlijk is zijn identificatie van het vierde rijk met enerzijds het vierde dier dat voorkomt in een droom van Nebukadnezar (Dan 7:7-8) en anderzijds het apocalyptische beest waarover Johannes in zijn dertiende hoofdstuk spreekt. Wat Bilderdijk wel van de traditie onderscheidt is de wijze waarop hij de translatio tracht te bewijzen. Volgens Bilderdijk is het vierde rijk, dat wil zeggen de Romeinse heerschappij, in de vijfde eeuw overgedragen op de Franken, en vervolgens overgegaan op het Duitse rijk en op Frankrijk." In de loop van de geschiedenis is dit Romeinse beest diverse malen een dodelijke wond toegebracht (Open 13:3), waarvan het telkens weer genezen is. Nu stelt het beest volgens Bilderdijk een 'collectivum' voor, een dynastie van koningen. Deze koningen worden gesymboliseerd door de zeven hoofden van het beest. In de eerste plaats symboliseren de zeven hoofden (Open 13:1) de keizers van de eerste eeuw, Augustus tot en met Titus, terwijl Domitianus verbeeld wordt door het beest zelf (Open 17:11). Van de twaalf door de geschiedschrijver Suetonius (± 77-140) genoemde heersers moet Bilderdijk er dus enkele hun keizerschap ontzeggen, met name de pretendenten Galba, Otho en Vitellius.?" Hoe rechtvaardigt hij dit onconventionele standpunt? 'God erkende ze niet', meldt hij aan Tydeman, 'en dus tellen zij niet mede'. Met andere woorden, omdat het imperium van goddelijke oorsprong is, kan het nooit door een senaat of een krijgsmacht worden verleend'" - een gedachte die Bilderdijk ongetwijfeld ontleend heeft aan De zes boeken over de Republiek van Jean Bodin.62 De eerste wond die het beest toegebracht werd, was de val van de Romeinse keizer Augustulus in 476. Keizer Karel de Grote genas die wond, waardoor de Romeinse heerschappij overgedragen kon worden op de Franse monarchie. Het Rooms-Duitse rijk was niet meer dan een hoi le nabootsing van het Romeinse gezag: de werkelijke universele monarchie zou voortaan worden gedragen door het Franse vorstenhuis. Pas onder de regering van Hendrik IV van Bourbon (1589-1610) kwam het Franse streven naar de wereldheerschappij weer op gang." Dat Hendrik IV naar de universele heerschappij haakte, wist Bilderdijk van de zestiende-eeuwse geschiedschrijver J.-A. de Thou (1553-1617),64 maar een en ander bleek ook uit Hendriks actieve bevordering van de Franse cultuur. Weldra verdrong de Franse taal de Latijnse als voertaal van Europa en werden 'allesverpestende Fransche zeden, ongeloof, en godlochening' over het Westen uitgestort." Met Hendrik IV was een tweede dynastie van acht opeenvolgende heersers begonnen, een recapitulatie van de acht Romeinse keizers. De zeven hoofden'" van het antichristelijk beest symboliseren zeven Franse heersers van het huis van Bourbon, dat wil zeggen zes koningen (Hendrik IV, Lodewijk XIII, XIV, XV, XVI en XVII) en de regent Filips van Orleans (1715-1723). Dat de achtste koning Lodewijk XVIII moest zijn, kon Bilderdijk vaststellen op grond van een even ingenieuze als unieke interpretatie van het merkteken van het beest, het getal 666 (Open 13:17-18).67 Dit getal is volgens hem een 'naamcijfer'. In het Grieks wordt het cijfer aangeduid door de letters c, x en V, en dat zijn juist de voorletters van Lodewijk XVIII, wiens naam in het Grieks 'XAOoato<; ~aoullPto<; <;aVt<;Aao<;' luidt." De antichristelijke monarchie zou echter niet voltooid 5 worden door de achtste koning uit het huis van Bourbon. De Franse dynastie ontving in 1792 evenals eertijds de Romeinse een dodelijke wond, en bovendien was er een grootse taak weggelegd voor het beest dat volgens Open 13:11 opkomt uit de aarde. Dit beest zou een monarchie tot stand brengen, een 'beeld' of 'afbeelding' van zowel het rijk van Karel de Grote als het Romeinse imperium. Ongetwijfeld is dit beest Napoleon Bonaparte. Ook voor deze stelling levert Bilderdijk een knappe bewijsvoering, die overigens op een oude theorie is gebaseerd. Het beest, zegt Johannes, 'had twee hoomen, des Lams hoomen gelijk'. Volgens Bilderdijk nu betekent het grondwoord 'Kor' in alle talen 'hoom', in de oosterse talen bovendien 'mannelijk lam'. Met andere woorden, Johannes heeft voorzegd dat de antichristelijke geweldenaar een 'Kor-zikaan' zou zijn. Bilderdijk wijst er ook op dat de Perzische vorst Cyrus (= 'Cores') en Alexander de Grote hun koninkrijken door respectievelijk een ram en een geitebok hadden laten afbeelden.?" Het typeert overigens de door de klassieken gevormde dichter dat hij de gehoomde Napoleon in de poezie van deze jaren laat optreden als de minotaurus, het monster van KnosSOS. 70 Napoleon krijgt van Bilderdijk op het wereldtoneel een belangrijke, maar niettemin ondergeschikte rol toebedeeld. Op korte termijn, voorspelt hij, zal een vereniging van de christelijke kerken plaatsvinden, waarin deisten en atheisten een hoofdrol spelen en het zoenoffer van Christus ter zijde wordt gesteld. Aan het hoofd van deze valse kerk zal een heerser van koninklijke huize staan ('en die daartoe bestemd is, leeft thands') die machtiger zal zijn dan ooit een vorst geweest is en die een kruistocht zal voeren tegen alle gelovigen. Deze grote heerser is niet Napoleon, al heeft dit werktuig van de draak (de duivel) zich het religieuze gezag van de paus aangemeten." Bovendien moet de aanval van tien koningen op het antichristelijke rijk en de driedeling ervan (Open 17:16 en 16:19) nog plaatsvinden: Bilderdijk ziet vooralsnog alleen voorafschaduwingen van deze gebeurtenissen, hoewel de 'Republiek der mogendheden' van 1815 een laatste poging van de draak lijkt te zijn. Wanneer de gelovigen eenmaal onderdrukt zijn, zal Christus wederkeren om na de slag van Armageddon de wereldheerschappij te aanvaarden." 3. Het keizerlijk gezag. Bilderdijk huldigt een opmerkelijke opvatting omtrent het geestelijk stadhouderschap. Hij draait namelijk de traditionele protestantse interpretatie om." Niet de paus heeft in de eerste plaats het gezag over kerk en wereld getisurpeerd, maar de overheden der aarde. Hij identificeert het zevenhoofdige beest van de Apocalyps dan ook heel bewust niet met het gezag van de bisschop van Rome." Het in de vier rijken belichaamde imperium is een onwettige, maar door God gedulde vorm van heerschappij. Dit imperium is onwettig omdat alle gezag op aarde en in de hemel uitsluitend toekomt aan Jezus Christus. Ondanks het feit dat Christus zelf zijn 'algemeen wareldrijk' en 'aanstaande wederkomst' had aangekondigd, heeft men onder Constantijn de Grote het Romeinse rijk als wettig erkend en daarmee impliciet afstand gedaan van de directe godsregering. De bisschoppen regeerden niet in de eerste plaats in naam van Christus, maar in naam van de verkapte heiden Constantijn." Uit de antichristelijke, Romeinse heerschappij stamt het staatsgezag van de huidige naties: van het Romeinse imperium, zegt Bilderdijk, is alle 'tegenwoordige opper- 6 macht werkelijk een afzetsel, deel, en voortzetting' .76 De oppermacht in de kerk en in de staat behoort dus toe aan de Gezalfde. Hoewel Bilderdijk het gezag van zowel de paus als de keizer in beginsel als onwettig beschouwt, verwerpt hij het pausdom niet. De gehele nieuwtestamentische periode tussen hemelvaart en wederkomst maakt dee I uit van het rijk van Christus, zodat het zijns inziens niet onlogisch zou zijn indien in deze tussentijd de algemene heerschappij door een opperbisschop werd waargenomen." Een dergelijk geestelijk stadhouderschap lag Bilderdijk na aan het hart. Dat een priester-koning, een soort Melchizedek, tijdens het duizendjarig vrederijk de middellijke heerschappij zou kunnen voeren, achtte hij een reele mogelijkheid." De middeleeuwse paus echter beging de fout om zich het uit het heidendom afkomstige, keizerlijke gezag toe te eigenen, waardoor de alleenheerschappij van Christus werd miskend en misbruikt. Desalniettemin had de tweeledige heerschappij van de paus relatief gunstige gevolgen voor de christenheid in het algemeen." Sinds de Reformatie, en vooral sinds de achttiendeeeuwse vervolging van de jezuieten, is het gezag van de kerk sterk afgenomen. En nu, precies 1.000 jaar (vgl. Open 20:2, de binding van de draak) na het herstel van het keizerlijke gezag door Karel de Grote, is de wereld volledig in de greep geraakt van het antichristendom (vgl. 2 Thess 2:3 en 1 Tim 4: 1). De vijanden van het geloof zullen zich spoedig meester maken van de kerk, om zo 'een volkomen politique, physique, en intellectuele dwinglandy' te vestigen. Maar dit tijdperk van verdrukking en vervolging zal ophouden met de aanvaarding van de geestelijke en wereldlijke heerschappij door Jezus Christus, onder wiens gezag alle imperia verenigd zullen worden." De geschiedfilosofie Het wonderlijkste aspect van de Bilderdijkiaanse visie op heilshistorie en eindtijd is wel de intrigerende structuur die hij aan de nieuwtestamentische geschiedenis heeft gegeven. Om de een of andere reden was hij gefascineerd door de zeventig weken van Daniel. Niet alleen had hij de Jaarweken van Schutte gelezen, hij bezat tevens het erudiete Versuch iiber die siebenzig Wochen Daniels (1771) van de Duitse exegeet J.D. Michaelis." En wellicht kende hij de chronologie van de laat-middeleeuwse exegeet Isaac Abarbanel (1447-1508), die eveneens veel werk maakte van de 70 weken van Dan 9.82 Voorzover ik heb kunnen nagaan, heeft de verdeling van de nieuwtestamentische geschiedenis in vier perioden van elk 490 jaar geen enkel precedent in de apocalyptiek." In zijn geschrift Over de Sebastianisten in Portugal (1810), een samenvatting van J.A. de Macedo's Os Sebastianistas (ook 1810), laat Bilderdijk weten dat men tot voor kort in Portugal 1808 als het jaar van vervulling beschouwde, en dat men deze berekening baseerde op een oud volksdeuntje en op de 70 weken van Daniel." Zulke volkswijsjes komen in de Portugese apocalyptiek vaker voor; de theorie van de 70 weken echter lijkt ongrijpbaar," Slechts een passage in de Geschiedenis des Vaderlands noemt dezelfde periodisering. Bilderdijk maakt daar een opmerking over de 'Profeet DANIEL, wiens tijdbepalingen, indien zij wel verstaan worden, het lot van alle Volken bevatten'. Vervolgens dee It hij de geschiedenis van Holland in twee perioden van elk 490 jaar in, waarbij kennelijk de dood van graaf Willem IV in 1345 als schamierpunt optreedt. Dit betekent dat de tweede periode, overigens een tijd van verval, moet eindigen omstreeks het jaar 1835 - een tijd waarvan Bilderdijks leerlingen wisten dat die de meester na aan het hart lag." Maar wat bedoelde Bilderdijk in het aangehaalde citaat met de 'tijdbepalingen' van Daniel? Doelde hij in het algemeen op de berekeningen van Daniel met betrekking tot de wereldgeschiedenis? Dat lijkt niet het geval, want de andere door Daniel genoemde getallen - zoals de 1.290 en 1.335 dagen van Dan 12, waarover de meeste exegeten wel iets te zeggen hadden'" - spelen in Bilderdijks versie van de geschiedenis hoegenaamd geen rol. Doelde hij dan specifiek op de zeventig jaarweken en op zijn eigen interpretatie daarvan als een bij herhaling optredende periode van 4 x 70 ofwel 490 jaar? Meende hij dat juist en aIleen deze tijdseenheid de ware structuur van de geschiedenis blootlegt? En zo ja, waarom dan? Bilderdijk geeft een aanwijzing in zijn Geschiedenis des Vaderlands, waar hij zegt dat de leer van het duizendjarig rijk niet aIleen de joden en christenen verenigt - ze verwachten immers dezelfde Messias - maar ook het Oude en het Nieuwe Testament en de pre- en postdiluviale wereld. Bilderdijk geeft hier een christelijke vertolking van de recentelijk door Engelfriet besproken" joods-messiaanse verwachting. De mens leeft sinds de paradijsbelofte (Gen 3:15) in verwachting van de Messias. Het yolk van het Oude Verbond leeft in verwachting van Zijn komst, dat van het Nieuwe Verbond, dat wil zeggen de christenheid, in verwachting van Zijn wederkomst. De paradijselijke toestand waardoor de prediluviale wereld nog werd gekenmerkt, manifesteerde zich onder meer in de aanwezigheid van priester-koningen als Melchizedek. Nu is Melchizedek volgens Paulus een voorafschaduwing van Christus (Heb 5 en 6). Met andere woorden, de tijd van deze priester-koningen zal vervuld worden in de wereld van na de zondvloed, wanneer Christus wedergekomen zal zijn. Op de schaduw voIgt het licht, op de profetie de vervulling. Aan deze messiaanse geschiedvisie koppelt Bilderdijk een theosofisch-neoplatoonse leer. Typen en anti-typen, voorspellingen en vervullingen zijn naar zijn mening 'monadische' afspiegelingen van dezelfde heilshistorische waarheid. In een brief aan Tydeman heet het bijvoorbeeld dat de gehele schepping een spiegel is, een beeld van God, en dat aIle delen van de schepping zich in elkaar weerspiegelen. Dit blijkt, vervolgt hij, duidelijk uit de 'gebeurtenissen en de Historie toont het op de ontzettendste wijze [...]' .89 Geheel in de trant van zijn theosofische invulling van de Monadologie van Leibniz," spreekt Bilderdijk over historische handelingen en gebeurtenissen als wederzijdse reflecties in de tijd." De opeenvolging van acht Romeinse keizers wordt bijvoorbeeld weerspiegeld in een reeks van acht Franse koningen, het beeld van de Corzicaan Napoleon weerkaatst in dat van Cyrus en Alexander. In deze verbinding van messianisme en monadologie ligt de kern van Bilderdijks eschatologische geschiedvisie besloten. In het duizendjarig rijk, betoogt hij, zou de middellijke heerschappij van geheiligde koningen als een 'voorbeeld en schets' vooraf kunnen gaan aan de onmiddellijke heerschappij van Christus. We weten immers 'dat de eene gebeurtenis in de orde van Gods Voorzienigheid door de andere wordt voorgeschaduwd' .92 Iedere voorspelling wordt 'tot aan hare volkomene en eigenlijke vervulling toe, telkens op nieuw door gebeurtenissen afgebeeld en als vernieuwd': elke definitieve vervulling wordt voorafgegaan door een of meer 'provisioneele' vervullingen, zodat elke profetie meer dan een verklaring heeft." Dezelfde beelden in de Openbaring van Johannes hebben dan ook 'meer dan eene oplossing'. God legt de ene uitlegging 'in het hart van de geloovige, dan de andere of derde in dat van een ander, naar de behoefte des tijds. Hoe kan het anders?'?' Naarstig speurde Bilderdijk in de wereld om hem heen naar afschaduwingen van het godsrijk. Dat hij daarin weI erg ver kon gaan, bewijst een merkwaardig gedicht uit 1815, getiteld Oranjes wond. Geen rechtgeaarde Nederlander, roept de dichter hier uit, zal aarzelen om te sterven in de plaats van Oranje, opdat het kostbare bloed van de vorst behouden blijve. Hiermee draait hij de christelijke geloofswaarheid in feite om: het yolk van Nederland zal gewillig lijden en sterven ter behoudenis van zijn vorst. Maar hij gaat nog verder. Het bloed dat op het napoleontische slagveld uit de wond van Oranje vloeide, is het zegel van de eed tussen vaderland en vorst, zoals het verbond tussen God en mensheid bezegeld werd in het bloed van Christus. Het schuldeloze bloed van Oranje, zingt de dichter, 'schonk zich; de Almacht nam het aan; / De schuld van Holland is voldaan, / En aarde en hemel zijn bevredigd. '95 Oranje heeft als afschaduwing van Christus geboet voor de tijdens de Bataafse Republiek gemanifesteerde afval van G-ods wet. Tydeman meende dat zijn vriend zich op de rand van het toelaatbare had begeven. Met een Bilderdijkiaans beroep op de furor poeticus belijdt de dichter eerst zijn onschuld, om vervolgens toe te geven dat indien er van een 'allusie' sprake is, deze in de gebeurtenis zelf ligt: 'Want aIle geschiedenis en gebeurtenis is niets dan allegorie van Gods zijn, Gods scheppings- en verlossingswerk.?" Vormt deze monadische heilsverwachting ook de grondslag van Bilderdijks merkwaardige periodisering van de heilsgeschiedenis? Kennelijk heeft hij de 490 jaar opgevat als een 'magisch' of 'heilig' getal. Zoals de mensheid tussen de tweede Tempelbouw der joden en de Incarnatie leefde in de verwachting van de Messias, zo is elke periode van 490 jaar er een van verwachting, van voorafschaduwing, van gedeeltelijke vervulling. De vraag doet zich voor, of Bilderdijk de heilsgeschiedenis v66r het begin van de tweede Tempelbouw ook in eenheden van 490 jaar heeft willen indelen. Wellicht achtte hij het mogelijk om periodegewijs terug te rekenen tot aan de schepping van de wereld. Hij heeft zich nergens over deze kwestie uitgelaten, zodat we haar helaas in het midden moeten laten. Slot Bilderdijks visie op eindtijd, heilshistorie en christocratie moet worden gezien als de politiek-historische vertaling van een mystiek denken. Zijn opvatting over de godsregering" kan deze interpretatie illustreren. De gedachte dat het Romeinse rijk, en daarmee vrijwel elke bestaande overheid, de voortzetting is van het heidense dan wel het antichristelijke gezag, wijkt sterk af van het standpunt van vroeg-christelijke apologeten van het corpus christianum, als Eusebius en de door Bilderdijk veeI gelezen en geprezen dichter Prudentius. In zekere zin treedt hij in het voetspoor van Augustinus, die evenals hij weinig op had met het heidense gezag van Rome." Zijn afkeer van het antichristelijk gezag wortelt in de 7 bijna-mystieke overtuiging dat de mens aIleen naar de wil van God kan leven wanneer hij met de Schepper in een verhouding van directe afhankelijkheid verkeert. Voortbordurend op deze voor Bilderdijk belangrijke gedachte komen we tot een redelijk doortimmerd theologisch en wijsgerig vergezicht. De mens moet zich openstellen voor, en zich rechtstreeks laten bemvloeden door, de Geest van God en de engelen die zich rondom de Heilige Troon bevinden. AIleen door lijdelijke, innerlijke verwerkelijking zal het Rijk zijn uitwendige gestalte kunnen aannernen." In politieke zin zal er dan sprake zijn van een aardse middelaar tussen God en mens, van een met goddelijke majesteit beklede priester-koning en vredeskeizer die de aardse afschaduwing is van de Middelaar, Christus. De geschiedenis wordt zo in essentie tot een allegorie, een schaduw van de hemelse wereld of geestenwereld, die zich achter de onze verborgen houdt en deze in een reeks voorlopige vervullingen herhaaldelijk aankondigt. De zonderlinge literator heeft de prijs voor zijn eigengereidheid moeten betalen. Hij mag de geest van zijn verhandelingen over het einde der tijden hebben overgedragen op het Reveil, de letter ervan is al spoedig bekritiseerd en in de vergetelheid geraakt. De betekenis van zijn beschouwingen over de eindtijd ligt niet in zijn interpretatie van Daniel en ook niet zijn Iezing van de tekenen der tijden. Zij ligt in de religieus-wijsgerige inslag van zijn denken in het algemeen. De paradox van zijn visie op het einde der tijden is dat hij ontegenzeggelijk in de orthodox-christelijke traditie wilde staan, maar tegelijk een voorliefde toonde voor de meer esoterische componenten van de westerse cultuur. Joris van Eijnatten Noten 1. Deze onderzoekingen werden gesteund door de Stichting voor Historische Wetenschappen, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). 2. Zie bijv. D.N. Hempton, 'Evangelicalism and Eschatology', in: Journal ofEcclesiastical History 31 (1980), 179-194; R.R. Nelson, 'Apocalyptic Speculation and the French Revolution', in: Evangelical Quarterly 53 (1981), 194-206; C. Garrett, Respectable Folly. Millenarians and the French Revolution in France and England (Baltimore, London, 1975), 17-30. Over de oudere bewegingen in Nederland, zie E.G.E. van der Wall, 'An Awakening Warning to the Wofull World (1662). Millenarianism and Astrology in Petrus Serrarius', in: Nederlands Archiefvoor Kerkgeschiedenis 64 (1984), 196-214; voor de nieuwere, J.L. Overdorp, Verhandeling over de profetien des Ouden Verbonds, bijzonder de Messiaansche, ofvan die, welke het beloofde godsrijk op aarde betreffen (3 delen; Amsterdam, 1838), waarin Bilderdijk overigens niet genoemd wordt. In het Bilderdijk-Museum berusten enkele handschriften over de Antichrist (B 43-1/5), mogelijk van J.W. Kumpel, geschreven in de vorm van een droom, waarschijnlijk in navolging van de 'songes' van L.-S. Mercier. 3. De vijf gepubliceerde verhandelingen zijn opgenomen in W. Bilderdijk, Opstellen van godgeleerden en zedekundigen inhoud (Amsterdam, 1833), 93-145, onder de titel Gedachten omtrent de toekomst en 't koninkrijk van Christus; hiema Opstellen 1-5. AIleen het vierde opstel is gedateerd 1813; volgens Da Costa ('Voorrede', xiii-xiv) zijn aIle opstellen voor 1814 geschreven, afgezien van enkele tussen [ ] geplaatste toevoegingen uit 1815. De ongepubliceerde verhandeling maakt deel uit van de handschriftenverzameling van de Universiteit van Amsterdam (E c 76), en is getiteld Van de Wederoprichting aller dingen; ik hoop dit opstel binnenkort uit te geven. 4. Briefwisseling van mr. W Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W Tydeman, gedurende de jaren 1807 tot 1831 (2 delen, Sneek, 1866-1867) (hiema: Briefwisseling Tydeman) 8 11,49 (brief aan H.W. Tydeman, 1815), waar het opstel over de tekenen der tijden is bedoeld, en dat hij in 1812 of 1813 zou hebben geschreven. Tot het 'gezelschap' behoorde o.a. S.1. Wiselius. 5. Hierover J. Barrell, 'Imagining the king's death: the arrest of Richard Brothers', in: History Workshop 37 (1994), 1-32. 6. J. van Eijnatten, 'Het stamhuis van Oranje en de komst van het vrederijk. Illuminisme en literaire topoi in Bilderdijks vroege politieke gedichten, 1787-1793', in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 111 (1995), 289-309; en idem, 'In horoscopo spectandae. Willem Bilderdijk en de astrologie, 17901797', in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 18 (1995), 72-86. 7. Over Halhed en diens A Testimony to the Authority ofthe Prophecies of R. Brothers (1795), zie J.F.C. Harrison, The Second Coming. Popular Millenarianism 1780-1850 (Londen, 1979), 6466, m.n. 65. Halhed wordt door Bilderdijk genoemd in Briefwisseling Tydeman I, 67 (brief aan M. Tydeman, 1808). Volgens Halhed werd het de mens pas op het door God aangewezen tijdstip toegestaan de voorzeggingen te ontcijferen; men diende niet voorbarig te zijn in het aanwijzen van de tekenen der tijden, maar te wachten op de vervulling van de profetieen. Bilderdijk hanteerde hetzelfde principe; zie hieronder. 8. Rond 1797 maakte hij nog een aantekening uit het Intelligenzblatt der Allgemeine Literatur-Zeitung, N. 161 (1797), 1333, waarin hij een verwijzing yond naar een hoek van 'Ben Levi', nl. de joodse geleerde David Levi (1740-1799), een verklaard tegenstander van christelijke interpretaties van het messiaanse denken; het bewuste boek is getiteld Dissertations in the Prophecies (1795-1796). David Levi schreef ook Letters to Nathaniel Brassey Halhed in Answer to His Testimony of the Authenticity ofthe Prophecies ofRichard brothers and His Pretended Mission to Recall the Jews (1795). Zie de adversaria van Bilderdijk in het Letterkundig Museum te Den Haag (B.583/H.3), 'Taalkundige aantekeningen' (hiema: Adv Lett Mus). 9. Het vervolg van de titelluidt: f ...], Relative to the Great Period of12 Years, the Papal and Mohammedan Apostasies, the Tyrannical Reign ofAnti-Christ, or the Infidel Power, and the Restoration ofthe Jews (1804, tweede druk 1806; ik heb de vierde druk uit 1810 geraadpleegd). Fabers interpretatie is met name georienteerd op de 1.260 jaar-dagen van Daniel en Johannes. Over Faber, vgl. W.H. Oliver, Prophets and Millenialists. The Uses of Biblical Prophecy in England from the 1790s to the 1840s (Auckland, 1978), 54-64. 10. Zie J. Bosch, Mr. W Bilderdijk's briefwisseling. Aanvullende uitgave, eerste deel: 1772-1794 (Wageningen, 1955), 287 sub 1ge en 301 sub 21. Bosch meldt dat de vertaling vervaardigd werd naar de tweede druk; het handschrift telde 300 pp. in folio. 11. In 1810 schrijft Bilderdijk aan Tydeman dat hij nog altijd graag naar het Russische Kazan wil gaan, 'omdat ik daar nabij aan die streken zou zijn, waar mijn hart op de onbegrijplijkste wijze aan hecht en altijd aan hechtte' . Ais Tydeman vervolgens meldt dat de Duitse schrijver J.H. Jung Stilling in verband met het einde der tijden het oog op Armenie gericht hield, antwoordt Bilderdijk dat indien het aan hemzelf lag, hij direct naar Perzie zou vertrekken. Mogelijk heeft hij via Faber vemomen dat niet de Amerikaanse Indianen, maar de Afghanen weI eens de tien verloren stammen van Israel konden zijn. Zie Briefwisseling Tydeman I, 209 en 198 (brieven van en aan H.W. Tydeman, 1810). Over Faber, wiens ideeen over de Afghanen teruggaan op de orientalist William Jones (Bilderdijk kende enkele van zijn geschriften), zie R.H. Popkin, Isaac la Peyrere (1596-1676). His Life, Work and Influence (Leiden enz., 1987), 130-131 en 207, n. 104 (lees: 103), waar verwezen wordt naar een ander werk van Faber (A General and Connected View of the Prophecies f...] (1808)). Een andere mogelijkheid in M. Verete, 'The Restoration of the Jews in English Protestant Thought 17901840', in: Middle Eastern Studies 8 (1972), 3-50, m.n. 32: eerdere schrijvers als S. Lee en W. Whiston meenden dat de 10 stammen zich ophielden rondom de Kaspische Zee in het noorden van Perzie, 12. Bilderdijk kende het werk van Stilling in ieder geval indirect via het hieronder te vermelden boek van H.D. Hermes. Vgl. ook Adv Lett Mus IV, collectie Leeflang/b (ongedateerd), waar verwezen wordt naar Die Siegsgeschichte der christlichen Religion in einer gemeinniitzigen Erkldrung der Offenbarung Johannis (Ntimberg, 1799). Bilderdijk tekent hier aan dat Jung Stilling, in navolging van Jacob Bohme, de Franse revolutie beschouwt als de oogst die aan de komst des Heren voorafgaat (Open 14: 15), en dat Bengel de vemieling van het beest in 1796 had verwacht. Mogelijk is deze aantekening gemaakt uit het door Tydeman aan hem geleende exemplaar van de Siegsgeschichte. 13. Briefwisseling Tydeman 1,402 (brief aan H.W. Tydeman, 1813): 'Ik ken de uitleggingen van Bengel en Jung Stilling niet' en 419: Bilderdijk meldt dat hij deel I heeft gelezen, deel II wenst in te zien. 14. Over Bilderdijk en het Gesellschaft: P.N. Holtrop, Tussen pietisme en Revell. Het 'Deutsche Christentumgesellschaft' in Nederland, 1784-1833 (Amsterdam, 1975), register. 15. Men denke bijv. ook aan het zgn. Haagsch Genootschap, het Genootschap tot Verdediging van den Christelyken Godsdienst. 16. Correspondenz des Herrn de Luc mit Herrn J.G. Wolff, das Wesentliche der Lehre Jesu betreffend (Leipzig, 1801). Het is niet duidelijk of Bilderdijk dit werk heeft gekend. 17. Versuch zweckmdssiger Betrachtungen tiber die biblischen Weissagungen iiberhaupt und besonders iiber die Offenbarung Johannis vom Verfasser der briefe tiber die protestantischen Lehrbegriffe (Leipzig, 1801). 18. M.F. Roos, Beleuchtung der gegenwiirtigen grossen Begebenheiten durch das prophetische Wort Gottes, und Anzeige was noch demselben bald geschehen wird (s.1., 1794). 19. 'Deze voldoet mij bij uitstek, is in een geheel nieuwen geest, en verklaart bijna niets"; Briefwisseling Tydeman I, 402 (brief aan H.W. Tydeman, 1813). Ook Tydeman leest het boek 'met vrucht en stichting' (Briefwisseling Tydeman I, 437). 20. Briefwisseling Tydeman II, 49,117-118 en 79 (brieven aan H.W. Tydeman, 1815). Vgl. W. Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands (13 delen, Amsterdam, 1832-1853) V, 91. 21. Opstellen 5, 132-133. Overigens heeft Bilderdijk ook kennis genomen van minder orthodoxe, Duitstalige verklaringen van de Openbaring. Zo komt in de catalogus van zijn laatste bibliotheek een anoniem werk voor met de onheilspellende titel Christlich freye Untersuchung iiber die so genannte Offenbarung Johannis. Dit boek werd in 1769 uitgegeven en van aantekeningen voorzien door de theoloog J.S. Semler (1725-1791), die in een voorrede aan de echtheid twijfelde van de zijns inziens al te joodse Apocalyps. Zie Catalogus eener merkwaardige verzameling van boeken [...J van den Heer Bilderdijk (Amsterdam, 1832), 26/79. Het werk was geschreven door de kritische theoloog G.L. Oeder (1694-1760); en H.-E. HeB, Theologie und Religion bei Johann Salomo Semler. Ein Beitrag zur Theologiegeschichte des 18. Jahrhunderts (Augsburg, z.j. [1974]), 441, sub Nr. 101. Over Semler en de Apocalyps, zie K. Aner, Die Theologie der Lessingzeit (Halle, 1929), 323 en n. 3. In een handschrift (Ltk 1609, 96r) in de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (hierna: Adv MdL), noemt Bilderdijk de neoloog J.G. Eichhorn (1752-1827), die van mening was dat Johannes nooit op Patmos is geweest; dit handschrift is echter van na 1814. 22. J. van der Waeyen, Sermo academicus de numero septenario (Franeker, 1696). Veel had Bilderdijk niet met de coccejaanse traditie op. Vgl. zijn Geschiedenis des Vaderlands IX, 131-132, over Coccejus zelf: ' 't geen nieuw in hem was, bestond in zijne verklaringen der Profecyen, waar van 't met hem was totus in illo. Overal zag hij voorspellingen, en in alles was het geheimzinnige zevental; [...].' Welleerde Cocceius volgens hem een vorm van 'chiliasmus'. Met het onder de coccejanen zo geliefde zevental heeft Bilderdijk weinig gedaan. Zie verder E.G.E. van der Wall, 'Between Grotius and Cocceius: The "theologia prophetica" of Campegius Vitringa', in: H.J.M. Nellen en E. Rabbie (red.), Hugo Grotius Theologian. Essays in Honour of G.H.M. Posthumus Meyjes (Leiden, enz., 1994), 195-215. 23. Voor de 7 keizers, zie hieronder; voor Trajanus, vgl. Adv Mdl Ltk 1609, 100v; verder Grotius, Commentatio (ed. 1641), 75 (n.a.v. Open 13: 18). Voor de tijd van Johannes' visioen, vgl. Commentatio (niet onder Domitianus, maar onder Claudius) met Briefwisseling Tydeman II, 46 (brief aan H.W. Tydeman, 1815): niet onder Domitianus, maar onder Vespasianus. Bilderdijk moet wel van Grotius afwijken omdat hij rekening wil houden met Open 17: 10: 'vijf zijn gevallen [voor Bilderdijk de keizers Augustus, Tiberius, Caligula, Nero en Claudius], en de een [sc. Vespasianus] is, en de ander [sc. Titus] is nog niet gekomen'. Over de invloed (of het gebrek daaraan) van De Groots' interpretatie, zie D. Brady, The Contribution ofBritish Writers between 1560 and 1830 to the Interpretation ofRevelation 13.16-18 (The Number ofthe Beast). A Study in the History ofExegesis (Ttibingen, 1983), 159-160. Met dank aan R.H. Kielman voor de verwijzing naar dit boek. Mw. drs. Kielman bereidt een dissertatie voor over toekomstverwachtingen in Nederland tussen 1790 en 1850. 24. Briefwisseling Tydeman I, 401-402 (brief aan H.W. Tydeman, 1813). Scaligerana, Thuana, Perroniana, Pithoeana et Colomesiana. Ou remarques historiques, critiques, morales, & litteraires de Jos. Scaliger, J. Aug. de Thou, le Cardinal du Perron, Fr. Pithou, & P. Colomies. Avec les notes de plusieurs savans (2 delen; Amsterdam, 1740; ed. Des Maizeaux) II, 275. Vit het handschrift (Lett Mus Adv IV, collectie Leeflang/a) blijkt dat Bilderdijk deze editie heeft gebruikt. 25. Briefwisseling Tydeman I, 401-402 (brief aan H.W. Tydeman, 1813); Scaligerana, 201. Scaliger meent bovendien dat Calvijn er verstandig aan had gedaan geen commentaar op de Apocalyps te schrijven. Vit de Scaligerana (II, 447) heeft Bilderdijk ook nog genoteerd dat de Franse koning Hendrik IV het kwalijk yond dat de Nationale Synode van Gap in 1603 de paus aanwees als de Antichrist (Lett Mus Adv IV, collectie Leeflang/a). 26. Adv MdL Ltk 1609, 102r; Bilderdijk verwijst naar de Pont. Rom.; hij doelt op Controversia generalis, de summo pontifice, quinque libris explicata, in: Disputationes Roberti Bellarmini Politiani, Societatis Iesu, de controversiis Christianei fidei, adversus huius temporis haereticos [...J (Ingolstadt, 1588) I, 5841086. Bilderdijk heeft zijn kennis van Bellarminus uit de tweede hand. Hij verwijst nl. naar caput xvii, handelend over Gog en Magog, terwijl zijn aantekeningen in werkelijkheid betrekking hebben op capita vi (over de 31/ 2 tijd) en viii (over Enoch en Elia). Ook de 42 maanden van Dan 7 en Open 13:5 (en Open 11:2) werden traditioneel opgevat als een periode van 1.260 jaar; de grote vraag was natuurlijk wanneer deze periode begonnen was. Volgens Bilderdijk wordt gedurende de genoemde periode zowel het Dude als het Nieuwe Testament (de twee getuigen) verkondigd. Zijn argument in Opstellen 4, 119-120 en 131 luidt dat de twee getuigen Mozes en Elias zijn: Mozes is het Dude Testament, Elias is Johannes (zie bijv. Matth. 11:14) en dus het Nieuwe Testament. Pas in de loop van de negentiende eeuw zou overigens de zgn. 'year-day theory' door sommige interpreten systematisch worden afgewezen; vgl. E.R. Sandeen, The Roots ofFundamentalism. British and American Millenarianism 18001930 (Chicago, London, 1970), 36-39. 27. B. van der Herten, Het begin van het einde. Eschatologische interpretaties van de Franse revolutie (Leuven, 1994), 59-64. 28. ZieAdv MdLLtk 1609,63: vgl. o.a. stelling 6, over de Antichrist als een instelling i.p.v. als een individueel persoon. In de catalogus van 1832 komt een dik boek voor van de hugenoot Claude de Saumaise over het primaatschap van de paus: C. Salmasius, Librorum de primatu papae pars prima. Cum apparatu. Accessere de eodem primatu Nili & Barlaami tractatus (Leiden, 1645); Catalogus (1832), 7/16. Het boek bevat als appendices tractaten van de vroeg-christelijke schrijver Nilus van Ancyra (± 430) en de Griekse theoloog Barlaam (± 1290-1350). Tevens vermeldt de catalogus een obscure zestiende-eeuwse jurist: J. Rickius, Halcyonia ecclesiae euangelii, sive de regno Christi in terris (Geneve, 1659). Dit werk, dat ik niet heb kunnen raadplegen, schijnt nogal zeldzaam te zijn; het wordt niet vermeld in Jocher en Adelung, Allgemeines Gelehrtenlexicon III, 2089 en VI, 512, en is niet in Nederland aanwezig. 29. Hij citeert bijv. uit het boek in zijn opstel Van het menschlijk verstand, in: Verhandelingen, ziel-, zede-, en rechtsleer betreffende (Leiden, 1821), 141-186. Over de invloed van Bonnet, vgl. bijv. H. Weigelt, 'Das Verstandnis yom Zwischenzustand bei Lavater. Ein Beitrag zur Eschatologie im 18. Jahrhundert', in: A. Schindler e.d. (red.), (Pietismus und Neuzeit 11) (Gottingen, 1985), 111-126. 30. The Theory ofthe Earth: Containing an Account ofthe Original of the Earth, and of All the General Changes which it hath already undergone, or is to undergo till the Consummation of All Things (vier delen, London, 1690-1691; heruitgave London, 1965). 31. Dit blijkt uit een handschrift in het Latijn (Adv Lett Mus I, collectie Leeflang/b). Bilderdijk citeert de Hebreeuwse tekst met daaronder de Latijnse vertaling: 'duo millia, inane: duo millia, lex [hieronder staat 'thora']: duo millia, dies messiae', d.w.z. tweeduizend jaar van ledigheid, tweeduizend van de wet (Thora), tweeduizend van de messiaanse tijd. Het handschrift, dat geen bronvermelding bevat, is ongetwijfeld een samenvatting van Burnet, Telluris theoria sacra, originem & mutationes generales orbis nostri, ques autjam subiit, aut olim subiturus est, complectens (Amsterdam, 1699) III, cap. v, 193, waar de spreuk van Rabbi Elia in precies dezelfde bewoordingen (Hebreeuws en Latijn) wordt vermeld. Ook noemt Bilderdijk evenals Burnet een reeks kerkvaders (zie hieronder). 32. Opstellen 4, 116. Overigens kende Bilderdijk de chronologie 9 van het dictum Eliae ook uit andere bronnen. Vgl. Adv MdL Ltk 1607, 105r, waar een gelijksoortige opvatting van 'R. Izaak' wordt aangehaald; Bilderdijk doelt vermoedelijk op het Genesiscommentaar van Isaac ben Halevi. Hij heeft deze verwijzing uit hetzelfde, waarschijnlijk in het Latijn geschreven, boek waarin ook de bezwaren van W. Perkins staan vermeld (zie verder); de titel ervan noemt hij helaas niet. 33. Babylonische Talmud (ed. I. Epstein), Seder Nezikin, Sanedrin, 97a-b. Ook het originele geschrift van Rabbi Elia, Tanna debe Eliyyahu getiteld, kende men: zie bijv. K. Firth (1979), The Apocalyptic Tradition in Reformation Britain 1530-1645 (Oxford, 1979),61-65. Dat Bilderdijk de opvattingen van Melanchthon en Aistedius kende, blijkt uit het in de vorige noot genoemde handschrift. Over Bilderdijks belangstelling voor het jodendom, zie L. Engelfriet, Bilderdijk en het jodendom. Bilderdijks waardering van het joodse denken in confrontatie met zijn tijd (Zoetermeer, 1995). 34. Dit blijkt uit Adv MdL Ltk 1609, 105, waar het dictum Eliae aan de orde komt. Bilderdijk verwijst naar W. Perkins, 'Dialogus eximius, inter hominem christianum et Philocosmum, de fine et consummatione seculi' , te vinden in: idem, Opera omnium theologicorum quae extant (Geneve, 1618) 11,1077-1101 (ofweI 529553). In de Nederlandse vertaling ('Een vruchtbare zamen-sprekinghe van het eynde des werelts', in: Perkins, Aile de werken (Amsterdam, 1663) III, 421-434) heet het dictum Eliae het onschriftuurlijke product van 'een zotten Jode'; Perkins merkt op dat de eerste periode van 2.000 jaar volgens de bijbel 2.513 jaar zou moeten zijn, de tweede periode 1.542 jaar. Uit de aantekening blijkt dat Bilderdijk meent dat Perkins een foute berekening maakt, maar dat hij het weI eens is met Perkins' verwijzing naar Dan 12:8-9 en Hand 1:7 (het einde der tijden valt niet te berekenen). Bilderdijk heeft zijn kennis van Perkins uit de tweede hand; het door hem gebruikte boek, waarvan hij de titel niet vermeldt, verwijst naar enkele auteurs die het dictum Eliae wel aanvaard hebben: naast Justinus Martyr, Hilarius, Lactantius, Hieronymus en Gregorius, m.n. Melanchthon en Alstedius. 35. Zie Van Eijnatten, 'Stamhuis': vgl. F. Kampers, Yom Werdegang der abendliindischen Kaisermystik (Leipzig, Berlijn, 1924); B. Topfer, Die Entwicklung chiliastischer Zukunftserwartungen im Hochmittelalter (Berlin, 1960), 154-210; N. Cohn, The Pursuit of the Millennium (London, 1957), 99-123. 36. Dichtwerken IX, 66-81. 37. Briefwisseling Tydeman I, 437 (brief van H.W. Tydeman, 1813). Het Testament der Patriarchen werd in 1722 nog uitgegeven door Fabricius in zijn Codex Pseudepigraphus Veteri Testamenti; de stelling dat de Antichrist uit de starn van Dan afkomstig is te vinden in het commentaar op Dan 5:6. 38. Opstellen 4, 116. 39. Vg1. Brief van Barnabas, cap. XV (over de sabbat van God); Irenaeus, Adversus Haereses, V, xxviii, 3; Lactantius, Divinae institutiones VII, xiv, 7-11; Cyprianus, Ad Fortunaturn (= De exhortatione martyrii), cap. II. De interpretatie van de zes scheppingsdagenals zesduizend jaar berust doorgaans op Ps 90:4 en 2 Pet 3:8. Zie verder J. Danielou, 'La typologie millenariste de la semaine dans Ie christianisme primitif', in: Vigiliae Christianae 2 (1948), 1-16. Bilderdijk (Adv Lett Mus I, collectie Leeflang/ b) noemt precies dezelfde kerkvaders als Burnet (Telluris theoria sacra III, cap. v, 194-195), n1. Barnabas, Irenaeus, Lactantius, Cyprianus, Hieronymus, Augustinus, Justinus en Gregorius. 40. L. Atzberger, Geschichte der christlichen Eschatologie innerhalb der vornicdnischen Zeit (18961 ; Graz, 1970), 601. Verder heb ik een citaat aangetroffen van Cyrillus van Jeruzalem (± 315386); zie Adv Lett Mus III, collectie Leeflang/b, een citaat uit Catecheses Illuminandorum XV, § ix, over de verwachting van de Antichrist na een periode van afval (Bilderdijk vertaalt het Grieks: 'Ecce apostasiam! et superest ut expectem[us] hostem (sc. Antichrist)'). 41. Voor de rooms-katholieke traditie, zie Van der Herten, Het begin van het einde. In een handschrift (Adv MdL Ltk 1609, 98r) maakt Bilderdijk melding van een Duitse vertaling uit 1818 van pere B. Lambert, Exposition des predictions et des promesses faites al'Eglise pour les derniers temps de la gentilite (1806), met de opmerking: 'Waarin ook over de Leer der Kerkvaderen over dit Rijk' (= godsrijk of Romeinse rijk?). 42. Briefwisseling Tydeman II, 49 (brief aan H.W. Tydeman, 1815). Vg1.E. Benz, Akzeleration der Zeit als geschichtliches und heilsgeschichtliches Problem (Akademie der Wissenschaften und der Literatur; geistes- und sozialwissenschaftliche Klasse (Mainz, 1977, nr. 2). 10 43. Opstellen 4,117-118. 44. Volgens Hermes, Versuch, 114 betreft Open 6:1-11 'den allgemeinen Zustand der Erde und ihrer Bewohner bis an das Ende"; over de zegels ook 305vv; Hermes plaatst de zegels echter naast elkaar en niet in een chronologische volgorde. Volgens L.E. Froom, The Prophetic Faith of Our Fathers. The Historical Development of Prophetic Interpretation (4 delen; Washington D.C., 1950-1954) II, 278 en 150-151, huldigden Luther en Savonarola een gelijksoortige opvatting over de vier zegels als Bilderdijk. Verder levert deze vooral op de Angelsaksische wereld gerichte, encyclopedische studie weinig aanknopingpunten Ope Vg1. nog de visie van Alstedius: zie W. Schmidt Biggemann, 'Apokalyptische Universalwissenschaft: Johann Heinrich AIsteds "Diatribe de mille annis apocalypticis" " in: Pietismus und Neuzeit 14 (1988),50-71, m.n. 58-59. 45. Vg1. bijv. de Statenvertaling, commentaar op Dan 9:24. 46. Vgl. Adv MdL Ltk 1609, 110-111. 47. Op een vraag van Tydeman naar de betekenis van Open 4 en 5:9-10, waar de vier dieren worden gemtroduceerd, zegt Bilderdijk in 1813 dat hij ze als 'Cherubim' opvat (Briefwisseling Tydeman I, 402). Brothers identificeerde de vier dieren van Daniel 7:4-7 met vier machtige, contemporaine naties, n1. Engeland (de leeuw met arendsvleugelen), Rusland (de beer), Frankrijk (de luipaard) en Duitsland (het gehoornde monster); zie R. Brothers, A Revealed Knowledge ofthe Prophecies and Times (Philadelphia, 1795) II, 9-17. Bilderdijk had deze interpretatie van Brothers in 1808 aan Tydeman gemeld (Briefwisseling Tydeman I, 67), waarbij hij overigens foutief de luipaard met Engeland identificeert. Zelf maakte hij gebruik van dergelijke beelden in zijn gedichten; vg1. bijv. Vreugdezang, in: Dichtwerken IX, 5558, waar Engeland een luipaard wordt genoemd, Frankrijk een arend en Holland een leeuw (vs 86-98). 48. Opstellen 5, 133. 49. Mogelijk heeft Bilderdijk een en ander ontleend aan zijn vriend E.A.W. Zimmermann, Taschenbuch der Reisen, oder unterhaltende Darstellung der Entdeckungen des 18ten Jahrhunderts, in Riicksicht der Liinder- Menschen- und Productenkunde. De derde jaargang (Leipzig, 1804) handelt over 'Die westliche arctische Welt' . Aardig is dat Bilderdijk na 1817 aantekent dat het ijs in Groenland juist begint los te laten; zie Adv MdL Ltk 1609, 94v (uit de Quarterley Review van oktober 1817, 'po 209 seqq.'). 50. Opstellen 4, 118 en Opstellen 5, 132-139. De tweede bazuin verwijst naar een vulkaan; Bilderdijk constateert dat er zich al geruime tijd onderzeese uitbarstingen voordoen, die ongezien ingrijpende aardrijkskundige veranderingen teweeg brengen. De door de derde bazuin voorspelde aantasting van het drinkwater is tevens het gevolg van vulkanische activiteit, die giftige zwavelen ijzerverbindingen doet ontstaan. Hoe wil men anders de 'nieuwe minerale bronnen' verklaren die thans her en der uit de grond opborrelen? De vierde bazuin kondigt veranderingen aan in de kracht van het zonlicht (vgl. de 'haren zak' van Open 6: 12). Deze plaag, teweeg gebracht door een verdikking en verwarming van de atmosfeer, is maar net begonnen. 51. Bilderdijk verklaart Open 9: 1-12 als voIgt. De afgrond wordt opengescheurd door een aardbeving, waaruit duivelen opkomen. Omdat in de Apocalyps een maand gelijk is aan 30 jaar, zullen de duivelen gedurende 150 jaar de aanhangers van de antichristelijke macht pijnigen. Deze tijdrekening bewijst dat de vijfde plaag reeds begonnen is, want de 2.000 jaar van het Nieuwe Testament gaan over minder dan 150 jaar in vervulling (een tijdrekening die het einde der tijden op omstreeks 1960 plaatst). Bilderdijk is dus niet consequent. Mogelijk heeft hij al schrijvend zijn gedachten over deze materie gewijzigd, of maakt hij hier gewoon een fout. 52. Vg1.de typische interpretatie van W. aBrakel, AOYl1Cll AU'tpEUX, dat is redelyke godsdienst III, 229 (Cap. IX, § xiii-xiv): Onder aanvoering van 'Mahomet, een Arabier, een slimme guyt' , werd de Eufraat (= Oosterse volken) ontbonden (= God stond hun toe een valse godsdienst te verspreiden). 53. Opstellen 3, 113. 54. Deze redenering is vermoedelijk bemvloed door Thomas Burnet. Vgl. Adv Lett Mus I, collectie Leeflang/b, waar Bumets opvatting over 'Babylonia mystica' wordt vermeld. Volgens Burnet is Babel in feite Rome (en dus ook de rooms-katholieke kerk); zie Telluris theoria sacra III, 'Conciusio', 244-246. 55. Opstellen 4, 118 en Opstellen 5, 139-144; wellicht moet 'geheel de Vorstenvereeniging' - de vijf genoemde landen, inclusief Frankrijk - opgevat worden als het antichristeIijk rijk dat eerdaags sterk in kracht zal toenemen. 56. Vg1. J. Roelevink, Gedicteerd verleden. Het onderwijs in de algemene geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht, 17351839 (Amsterdam, Maarssen, 1986), 246-247; A. Klempt, Die Sdkularisierung der universalhistorischen Auffassung vornehmlich im deutschen und franzosischen Geschichtsdenken des 16. und 17. Jahrhunderts (Gottingen, 1955), 52-63; J.H.I. van der Pot, De periodisering der geschiedenis. Een overzicht der theorieen (Den Haag, 1951), waarin Bilderdijks variant overigens niet wordt genoemd. 57. WeI spreekt hij over het 'Heilig Verbond' (hij bedoelt de Heilige Alliantie van 1815 tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen) dat 'als een vijfde monarchie' is; God zal deze monarchie echter verdelgen. Voor Bilderdijk is de vijfde monarchie dus niet meer dan een voortzetting van het antichristelijke, Romeinse rijk; de zuivere monarchie is altijd onzichtbaar aanwezig, maar wordt pas werkelijk zichtbaar met de wederkomst van Christus (hij verwijst naar Dan 2:44). Zie Opstellen 2, 109, en hieronder. 58. E.I.I. Kocken, De theorie van de vier wereldrijken en de overdracht der wereldheerschappij tot op Innocentius III (Nijmegen, 1935), 145-149. Vg1. over Melanchthon, een fervente voorstander, G.P. Hartvelt, Het gebinte van de tijd. Een historische studie over constructies van de geschiedenis, met name in de tijd der Reformatie (Kampen, 1977), 55-65. 59. Op deze 'wonderlijke knoeiery met het Roomsche Rijk' doelt Johannes met zijn cryptische woorden 'dat het was en niet is, en toch is' (Open 17:8); Opstellen 4, 121-122. Bilderdijk baseert zijn interpretatie op de voeten van het beeld in Nebukadnezars droom: de mengeling van ijzer en leem duidt op de voortzetting van een verzwakt Romeins imperium. 60. Briefwisseling Tydeman II, 46 (brief aan H.W. Tydeman, 1815). Bilderdijk verwijst hier naar Dan 7:7-8, waar het dier met de tien horens wordt beschreven. 61. Briefwisseling Tydeman II, 79 (brief aan H.W. Tydeman, 1815). In latere brieven uit hetzelfde jaar gaat Bilderdijk nog in op een tweetal technische kwesties, n1. de solutio a legibus als voorwaarde voor de legitimiteit van het keizerschap (Briefwisseling Tydeman II, 83) en de wijze van opvolging, die in de eerste eeuw immers niet erfelijk was (Briefwisseling Tydeman II, 114115). Hij verwijst hierbij nog naar N. Lenglet de Fresnoy, Tables chronologiques de l'histoire universelle (Parijs, 1729). De koningsnaam doet niet ter zake, zegt hij elders (waar hij aan Tydeman uitlegt dat Lodewijk XVII, die nooit koning is geweest, desondanks als koning moet worden beschouwd): 'die suo jure (quocumque titulo, regis aut proregis aut tutoris) regeert, behoort onder de categorie van BamAEu<;' (Briefwisseling Tydeman II, 79). Vgl. Grotius, Commentatio, 81 (n.a.v. Open 17:9): 'Bene autem Imperatores Graece loquens BamAEa<; vocat, quanquam Romani Regum vocabulo abstinebant. Res enim erat eadem.' Volgens Grotius waren de zeven keizers Claudius, Nero, Galba, Otho, Vitellius, Vespasianus en Titus. Bilderdijks bewering dat de korte regering van Titus voorspeld wordt in Open 17:10 ('een weinig tijds') heeft hij waarschijnlijk ook aan Grotius ontleend (Briejwisseling Tydeman II, 46; Commentatio, 82), evenals zijn identificatie van Domitianus met het beest (vgl. Grotius' argumenten hiervoor in Commentatio, 82). 62. J. Bodin, De Republica, L. III, cap. i: over de senaat en zijn bevoegdheden. 63. Briefwisseling Tydeman 11,46 (brief aan H.W. Tydeman, 1815); vgl. Opstellen 4, 125: het Duitse rijk was een 'tijtel zonder wezendlijk gezag, een samenstel van onafhankelijke staten door een Staatsverdrag'. 64. Opstellen 4, 124. Bilderdijk vermeldt de 'geschiedschrijver van Hendrik IV' (hij bedoelt J.A. de Thou) en Hendriks 'plan van Republyk der vorsten en eeuwige vrede' tBriefwisseling Tydeman II, 47; brief aan H.W. Tydeman, 1815). Ook Frans I van Frankrijk (1515-1547) had een poging naar de universele heerschappij gedaan, maar deze poging was tot niets gekomen. 65. Opstellen 4, 124-125 en Briefwisseling Tydeman II, 46 (brief aan H.W. Tydeman, 1815). 66. In Open 13:1 wordt gezegd dat het beest met de zeven hoofden tevens tien horens heeft en tien koninklijke hoeden draagt. Volgens Bilderdijk verwijzen de tien horens naar de tien vorsten die tegelijk met de opkomst van het beest eveneens macht hebben verworven (Open 17: 12). Tijdens het regime van Hendrik IV waren er zeven koningen, tijdens dat van Lodewijk XIII tien (Bilderdijk baseert deze interpretatie mede op Open 12:3, waar het beest slechts zeven hoeden heeft; zie Opstellen 4, 129). Ten tijde van Napoleon is het aantal koningen sterk toegenomen. Maar het is veelzeggend dat juist tien koningen zich met Napoleon hebben verenigd; bovendien zullen tien koningen de Franse monarchie vemietigen en Frankrijk in drieen opdelen (Open 16: 19). Omdat deze driedeling niet plaatsvond, en omdat men naar een wederoprichting van het Duitse rijk streefde, moest Napoleon weI terugkomen (Briefwisseling Tydeman 11,48; brief aan H.W. Tydeman, 1815). Bilderdijk vermeldt verder dat men Open 13:look wel heeft toegepast op Frederik I van Pruisen, die bij zijn kroning een penning liet slaan met daarop een kroon en het woord decima (de tiende) (Briefwisseling Tydeman II, 48 en Opstellen 4, 126). 67. Opstellen 4, 123-124. 68. Opstellen 4, 126; Briefwisseling Tydeman II, 46-47 (brief aan H.W. Tydeman, 1815). De interpretatie van Bilderdijk komt niet voor in Brady, Contribution. 69. Briefwisseling Tydeman II, 48 (brief aan H.W. Tydeman, 1815); Opstellen 4, 126 en 130. Bilderdijk kan zijn ideeen over Alexander en Cyrus, die teruggaan op Daniel, ontleend hebben aan Flavius Josephus of Hieronymus, maar hij kan ook indirect in contact zijn gekomen met een middeleeuwse midrasj, n1. het pseudepigrafische Pirke de-Rabbi Eliezer: vgl. de editie van G. Friedlander (New York, 1916), 82-83 en 198-199. 70. Vg1. De minotaurus en s Dwinglands val (beide 1813), in: De dichtwerken van Bilderdijk (15 delen, Haarlem, 1856-1859) IX, resp. 130-132 en 144. 71. Vgl. Opstellen 4, 125 (toevoeging uit 1815). De draak is Satan, de duivel: de 'Vorst dezer wareld' (Opstellen 4, 124; vg1. Briefwisseling Tydeman II, 47: brief aan H.W. Tydeman, 1815). Alleen in figuurlijke zin geldt Napoleon als Satan/draak; vgl. Tafereel van Hollands herstelling (1814) en Wapenkreet (1815), in: Dichtwerken IX, resp. 166-167 en 178-183: resp. 'Lucifer' en 'Heldraak'. 72. Opstellen 5, 144-145; Opstellen 4, 127 en 130-131. 73. Vg1. bijv. ABrakel, Redelijke godsdienst, 268 (Cap XIII, § iv). 74. Vgl. bijv. Briefwisseling Tydeman II, 70 (brief aan H.W. Tydeman, 1815): Jacob Bohme lijkt hem weI sympathiek, maar hij gelooft 'dat hij met bijna alle de onroomschen een verkeerd denkbeeld heeft van het beest, etc.' Over Faber, vg1.W.H. Oliver, Prophets and Millenialists , 54-64: ook Faber meende dat het vierde rijk van Daniel nog steeds bestond (zij het dat Fabers translatio in Italie eindigde) en dat niet het pausdom, maar het ongeloof de Antichrist was. 75. Opste lien 2, 105-106, en 3, 112-113. Over het gezag van Christus vg1. ook Briefwisseling Tydeman II, 46 (brief aan H.W. Tydeman, 1815). 76. Opstellen 2, 109. Bilderdijk verwerpt dan ook het predikaat 'heilig' wanneer het op het antichristelijk gezag wordt toegepast. Niet alleen verwerpt hij het 'Heilig Verbond' van mogendheden (de HeiligeAlliantie van 1815), hij merkt tevens op dat de 'naam van Godslastering is de naam en tytel Augustus' , dat wil zeggen het heilig, dat aIleen aan God toebehoort (vgl. Open 13: 1) (Opstellen 4, 122). 77. Opstellen 3, 113-114. Vg1. ook Opstellen 1,99, over de 'middelijke aardsche regeering van Christus'. 78. Over de middeIlijke heerschappij, zie Opstellen 1,95-96.; over Melchizedek, Opste lien 3, 111. 79. Niet alleen werd onder het pausdom het kanoniek recht ('voortreffelijk uitgedacht en zaamgesmeed') ontwikkeld, maar bovendien erkenden de wereldlijke heersers in het imperium van de bisschop van Rome de oppermacht van Christus. Gedurende de twaalfde eeuw veranderde met het herstel van de keizerlijke macht deze relatief gelukkige stand van zaken en geraakte de christenheid in verval; zie Opstellen 1, 99-101. De uitoefening van de keizerlijke macht onder Constantijn en Karel de Grote interpreteert Bilderdijk in principe negatief. Over de gehele periode na Constantijn is zijn oordeel trouwens ongunstig. Deze periode wordt namelijk verbeeld door de vrouw (= de kerk) van Open 12, die gedurende 'een tijd, en tijden, en een halven tijd' (Open 12: 14) in de woestijn zou verkeren. In tegenstelling tot de meeste interpreten stelt Bilderdijk, die immers uitgaat van vier nieuwtestamentische perioden, dat de 31/ 2 tijd vermenigvuldigd moet worden met 490. Hij komt zo tot een periode van 1.715 jaar, hetgeen betekent dat omstreeks het jaar 285 de kerk onzichtbaar is geworden. Inderdaad raakte kort v66r de kroning van Constantijn (in 306) de kerk in verval, en leefde zij nog aIleen in de harten der gelovigen. Zie Opstellen 4, 119. Het protestantse streven naar de vestiging van een theocratie onder wereldlijke heersers acht Bilderdijk mislukt; zie Opstelien 3, 114-115, en 2, 107: de rijken zijn noch 'met Constantinus, noch met Karel de Groote, noch met de Reformateurs in hun kerkzuivering, des Heeren geworden'. 80. Opstellen 1, 101-103, en 2, 108 en 110. 81. (Gottingen, 1771); zie Catalogus (1832), 26/88. Ik heb de La- 11 tijnse vertaling geraadpleegd (Epistolae de LXX hebdomadibus Danielis ad D.J. Pringle (Londen, 1773», maar geen aanknopingspunten met Bilderdijks chronologie gevonden. 82. Zie A.H. Silver, A History of Messianic Speculation in Israel. From the First through the Seventeenth Centuries (New York, 1927), 116 e.v. Abarbanel vatte de 490 jaar op als de periode tussen de eerste en de tweede Tempel. Silver meldt ook dat Simeon ben Zemah Duran (1361-1444) n.a.v. Dan 12:7 tot een periode van 2.450 jaar kwam, op grond van de berekening 70 (tijd) x 35 (halve tijd). Verdere overeenkomsten tussen Bilderdijks chronologie en die van joodse geleerden lijken er niet te zijn; vgl. ook E. Frank, Talmudic and Rabbinical Chronology. The Systems of Counting Years in Jewish Literature (New York, 1956). 83. Het voert te ver om hier de grote hoeveelheid secundaire literatuur die ik geraadpleegd heb, te vermelden. In de M.emoires pour l' histoire des sciences et des beaux-arts (ofwei Journal de Trevoux) yond Bilderdijk (Adv Lett Mus II, collectie Leeflanglb) een verwijzing naar het boek van de protestant Petrus Allix (1641-1717), getiteld De messiae duplici adventu dissertationes duae. Adversos Judaeos (Londen, 1701); dit boek is helaas niet in Nederland aanwezig. Bilderdijk noteerde summier dat Allix in 1716 de bekering der joden had verwacht en in 1720 de wederkomst van Christus, een tijdrekening die gebaseerd zou zijn op de zeventig weken van Daniel. Bilderdijk verwijst naar Journal de Trevoux 3, 111; ik heb deze plaats niet kunnen terugvinden. Voor de Journal, vgl. G.N. Pappas, The Journal de Trevoux and the philosophes (Studies on Voltaire and the Eighteenth Century 3; Geneve, 1957). Over Allix, zie I. EscribanoAlberca, Eschatologie. Von der Aufkliirung bis zur Gegenwart, in: Handbuch der Dogmengeschichte IV, Faszikel 7d (Freiburg, enz., 1987), 84-87. Ook uit de Memoires de Trevoux (III, 'Catalogue des livres' voor 1702, ii) is een aantekening over het anoniem verschenen (en waarschijnlijk door M. de S1.Sulpice geschreven) werk l'Apocalypse expliquee par l'histoire ecclesiastique (Parijs, 1702); zie Adv Lett Mus III, collectie Leeflanglb. 84. Over de Sebastianisten in Portugal, in: Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (1810) Tweede Stuk, 634-644. Bilderdijk meldt verder dat intussen 1821 als het verwachte jaar werd gezien (641-642). Het boek van Macedo is niet in Nederland aanwezig. De Staatsbibliothek van Berlijn bezit de Reflexiies criticas (Lissabon, 1810) op het werk van Macedo, van de hand van een zekere J.M. de Sa'; dit stuk werpt geen licht op de hier aangesneden kwestie. 85. J. van den Besselaar, 0 Sebastianismo - historia sumdria (Lissabon, 1987), 181, vermeldt een berekening, gebaseerd op een verwijzing, toegeschreven aan de zestiende-eeuwse messiaanse Trovas van G.A. Bandarra, naar 'trinta tesouras' ofwei 240 jaar (30 x 8: 'trinta' is dertig, 'tesoura' is een schaar, die gesloten de vorm van een '8' heeft). Door dit aantal op te tellen bij het jaartal waarop Koning Sebastiaan het koningschap verwierf (1568), kwam men tot het jaar 1808. Over het jaar 1821 en de 70 weken wordt hier niet gerept; bruikbare gegevens zijn evenmin te vinden in J.L. de Azevedo, A evolucao do Sebastianismo (Lissabon, 1984; eerste druk 1918) en A. Quadros, Poesia e filosofia do mita Sebastianista (2 delen; Lissabon, 1982-1983). Bilderdijks Daniel-interpretatie komt ook niet voor bij de belangrijkste representant van het zeventiende-eeuwse messianisme in Portugal, de jezuiet Antonio Vieira; zie R. Cantel, Prophetisme et messianisme dans l'oeuvre d'Antonio Vieira (Parijs, 1960). 86. Geschiedenis des Vaderlands III, 124-125. Bilderdijk zegt dat de eerste peri ode (een bloeitijd) halverwege de negende eeuw begint; dit klopt met het jaar 1345 als scharnierpunt. De twee perioden van 490 jaar zijn dan: (1) 855-1345 en (2) 1345-1835. Over Bilderdijk en het jaar 1831, zie P.N. Holtrop, 'Willem de Clercq en de andere chiliasten', in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 18 (1995), 13-35, m.n. 27-30. Volgens De Clercq zag Bilderdijk een grote rol weggelegd voor de zoon van Napoleon, en meende hij dat 1840 het beginjaar van het millennium was. 87. Het boek Daniel bevat verschillende tijdrekeningen: Dan 8: 14 (2.300 dagen), 9:24-26 (70 weken), 12:7 (tijd, tijden en halve tijd), 12:11 (1.290 dagen) en 12: 12 (1.335 dagen). 88. Engelfriet, Bilderdijk en het jodendom, 97-118. 89. Briefwisseling Tydeman I, 288 (brief aan H.W. Tydeman, 1811). 90. Vgl. Van Eijnatten, 'Aan Cats', in: Het Bilderdijk-Museum 12 (1995), 8-12. 91. F.R. Ankersmit, 'Bilderdijks conceptie van de historische tijd', ongepubl. paper, Groningen, 1995. 92. Opstellen 1, 95-96. 93. Opstellen 4, 127. Bilderdijk verwijst hierbij naar Grotius 'en verstandigen na hem'. 94. Briefwisseling Tydeman II, 46 en 70 (brieven aan H.W. Tydeman, 1815). 95. Oranjes wond (1815), in: Dichtwerken IX, 215-217, vs 37-39, 52-54 en 67-72. 96. Briefwisseling Tydeman II, 110 en 120 (brieven van en aan H.W. Tydeman, 1815). 97. Het godsrijk was op zichzelf een uiterst belangrijk thema in de theologie en de filosofie tussen Bengel en Hegel. Vgl. de bloemlezing van E. Staehelin ed., Die Verkiindigung des Reiches Gottes in der Kirche Jesu Christi. Zeugnisse aus allen Jahrhunderten und allen Konfessionen VI: Von der Mitte des 18. bis zur Mitte des 19. Jahrhunderts (Basel, z.j. [1963]); en G. Moller, 'Foderalismus und Geschichtsbetrachtung im XVII. und XVIII. Jahrhundert', in: Zeitschrift fur Kirchengeschichte 50 (1931), 393-440. 98. R.A. Markus, Saeculum: History and Society in the Theology of St Augustine (Cambridge, 1970),47-48. 99. Vgl. in dit verband E.G.E. van der Wall, 'Chiliasmus sanctus. De toekomstverwachting van Georg Lorenz Seidenbrecher (1623-1663)', in: Nederlands Archiefvoor Kerkgeschiedenis 63 (1983), 69-83, m.n. 80. Mogelijk is Bilderdijk ook op dit punt door joodse bronnen bemvloed; vgl. bijv. Jehoedah Hallevi, AlChoezari. Het boek van argumentatie en bewijsvoering ter verdediging van een verachte godsdienst (vert. J.H. Hospers; Amsterdam, 1954), 100 (V, § 23), over de goddelijke aanwezigheid, de Sjekina, die pas zichtbaar kan worden wanneer zij eerst geestelijk in iedere gelovige woont. Geen Elysium voor Pegaasje, 't schootkatje van De Lannoy? Entree Furieus was ze, die zomer 1780. Willem Bilderdijk (1756-1831) had durven opmerken dat haar beschrijving van wijlen Pegaasje, 'een witte kat, met een zwarte staart', hem geen houvast bood het dier te tekenen. De lafhartige redenen die hij etaleerde om zijn falen toe te dekken, zijn wijsneuzige bewijsvoering dat het ongeoorloofd is voor dode katten 'een eerteken, grafschrift of beeltenis op te richten' met als uitsmijter dat het Elysium voor katten verboden gebied is, ergerden Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782) in hoge mate. Veertig jaar na De Lannoys dood is Bilderdijk nog steeds met de kwestie in de weer. 12 De aanleiding Uit Bilderdijks brief van 30 juni 1780 is af te leiden dat De Lannoy hem in de tweede week van diezelfde maand heeft gevraagd een conterfeitsel te maken van haar pas overleden schootkatje (haar brief is niet bewaard). Hij meldt nog geen 'waardig atbeeldsel van het beminlijk Pegaasje' te kunnen zenden. Dat ligt aan het 'onvermogen der Schilderkunst (want de schuld des kunstenaars behoort der kunst geweten te worden)' en niet aan hem. Maar eigenlijk is het 'te veel van een schilder gevergd, af te beelden 't geen hij nimmer gezien heeft!' In een poging zich vrij te pleiten voegt hij er wat verongelijkt aan toe: 'Was er nog een schaduwtrek op de wijs van Lavater bij gevoegd, zo waar er nog iets van zijn physionomie op te maken geweest, zo had men nog iets van zijn proportien kunnen gissen: maar, een witte kat, met een zwarte staart, is waarlijk al te onbepaald' (8082). Achteraf is het opmerkelijk dat de naam van het dier hem niet op een idee heeft gebracht. Het is toch een niet mis te verstane allusie: al spelend met een vlieg of jagend op een mus sprong Pegaasje door de lucht of ze vleugels had, net als haar grote naamgenoot. Maar Bilderdijk had geen affiniteit met katten, bezat geen 'juist denkbeeld van het aanminnige, van het tedere van een kat; en ik geloof schier dat men eene Dame moet zijn, om dat te gevoelen' (82). Hij heeft overwogen het dier onzichtbaar af te beelden en 'in een korfje of achter een gordijn' te verstoppen. Ook had hij, gaat hij niet bepaald sensibel verder, 'een vaatje met pekel [kunnen] vertonen, waar in het beestje gelegd was: want dus begraaft men [in het oude Egypte] katten'. Hij neemt aan dat 'bij Pegaasjes begraving de vereischte plechtigheden niet verzuimd zullen zijn, daar zij zelfs met een grafdicht vereerd is' (83). Dat laatste brengt hem op de gedachte dat het verzoek van De Lannoy eigenlijk niet aIleen onmogelijk, maar ook ongepast is. Het canonieke recht staat niet toe voor katten 'een eerteken, grafschrift of beeltenis op te richten'. Het is dode katten immers verboden het Elysium te betreden, zegt hij bijna triomfantelijk: 'Felibus innocuum non vacat Elysium'. Want volgens de Romeinse dichters Ovidius (Amores II, 6) en Catullus (Carmina III) is deze plaats gereserveerd voor de papegaai van de Griekse dichteres Corinna en het musje van Lesbia. Weliswaar leven andere voormalige vijanden, zoals Achilles en Hector, Ulysses en Ajax, hier wel vreedzaam naast elkaar, 'doch de dichters schijnen geen middel geweten te hebben om deze beestjes in minlijken omgang te brengen. Ik erken dat dit hun geen eer doet: is de kat een roofdier: de papegaai is het ook, - doch hoe onredelijk het ook zij, er is niet veeI tegen te doen. De katten zijn en blijven uitgesloten, en men mag ze dus geene eertekens oprichten'. Dan deponeert hij zijn conclusie op het bord van De Lannoy: het is evident 'dat Pegaasjes dood U in een moeilijk parquet gebracht heeft. Gij wordt hier [...] met den aanhang der Ouden in proces gewikkeld' (84-85). AlsofDe Lannoy voor de Romeinse wetten verantwoordelijk kan worden gesteld. Verbolgen lets van De Lannoys verloren gegane reactie kan worden gereconstrueerd uit Bilderdijks antwoord van 9 augustus 1780. Zij is niet sprakeloos over zoveel geleerdheid en valt zeker niet van schaamte in katzwijm neer. Nee, zij spreekt hem aan als jurist en verzoekt hem haar uit de door hem geconstrueerde netelige kwestie te redden. Een opdracht die hem niet bevalt: Thands bevinde ik het in de daad, hoe lastig een Rechtsgeleerde 't hebbe, die hoe hij zich afslove om een ieder te onderrechten wat recht, billijkheid en beschreven wetten vorderen, nog ondank behaalt, en zich de lieden ten onvriend maakt, zo wanneer de wetten hun juist niet veroorloven, hetgeen zij weI wilden, even of 't hem te wijten waar, dat de wet somtijds hard, of de wil der menschen onredelijk is vloeit het klagelijk uit de pen van een man die niet beseft wat hij heeft veroorzaakt en alleen zichzelf in het midden van de wereld plaatst. Hij had geestig willen zijn en voelt zich onrecht aangedaan door de wijze waarop De Lannoy de kwestie oppakt. Zij stelt hem niet alleen verantwoordelijk voor de situatie waarin zij zich bevindt, maar wenst zijn stellige uitspraken ook nog eens te betwijfelen: hoe is het mogelijk, H.W.G.J. dat gij mij zoudt willen bekijven om dat mij het noodlot geen wetgever in het rijk der schimmen deed zijn: of om dat ik te teer van geweten ben om mij tegen de rechten, die de achtbare Oudheid gesteld en geheiligd heeft, wederspanniglijk te verzetten? Hoe is 't mooglijk, dat Gij mij voor de daden der Latijnsche Poeeten aanspraaklijk kunt maken, daar ik slechts de blote uitlegger van hunne woorden, niets anders ben? En dat daar de wet van welke ik berichtte, zo heilzaam, zo wij sis, zo geschikt om de goede orde in 't Poeetische rijk van Pluto te bewaren! (86-87) En hij bruskeert haar opnieuw: Ik wil hier de voortreffelijkheid van 't gevederd geslacht niet tegens Pegaasje verdedigen. Ik wil hier niet aanvoeren, dat de gunstelingen van al de godinnen van smaak, en die der meeste goden daarbij, van ouds vogels gewecst zijn; de modes veranderen [...]. Maar dit is ten minste zeker, dat meenigte van schone dames, en ook verscheiden bevallige jongelingen de pluimaadje van verschillende vogeltjes aangedaan hebben, terwijl er (mijns wetens) nooit eenige Juffer of Heer van aanzien geweest is, die zich in het bont der katten gestoken heeft om op de muizen- en rottenjacht af te gaan. - 't Geen zeker bij onpartijdige rechters den voorrang der eersten zeer sterk bepleiten moet. (87) Al is Pegaasje net 'zo goed van rang, verdienste en afkomst als het tsilpend moschje van Lesbia, als 't snappend perroquetje van Corinna' , in 't Elysium hebben de gevederde dieren voorrang. Zij verkeren daar al vele eeuwen, samen met de zwanen, duiven, mussen van Venus, de pauw van Juno en de Fenix die Ovidius er geplaatst heeft. Het is wreed deze rust te laten verstoren door een 'vreemdeling, die uit den aart hun onverweerbare erfvijand en vervolger is'. Dit kun je verwachten van 'ontmenschte overweldigers, van dwingelanden' zoals Julius Cesar en Octavianus. Het kan toch niet waar zijn, vleit hij, dat 'de zachtaartige, de vredelievende, de Republicainsgezinde Dichteresse de Lannoy hun ergens in [zou] kunnen gelijken?' (88). Het is een indirecte verwijzing naar de uitspraak van Leo de Grote, keizer van Byzantium, die in De Lannoys gelijknamige treurspel uitroept: 'Een Vorst heeft nimmer magt die hy geen perk moet zetten.l 'k Ben Opperheer van 't Rijk, maar onderdaan der wetten' (1767; slot 5e toneel 4e bedrijf). Een vreemde toespeling, want ook hij kent haar treurspel De Belegering van Haerlem (1770) en haar lierzang 'Lof der Heeren Van der Does, Van de Werff en Van Hout' (1774), die publiekelijk getuigen van een onversneden afkeer van bruut geweld, machtsmisbruik en zichzelf boven de wet stellen. Dan begint hij in te binden. Hij zou nog meer tot zijn verdediging kunnen aanvoeren om het 'vonnis uwer gramschap aan den rechtbank uwer rechtvaardigheid' voor te leggen, maar ziet daarvan af: 13 ik ben gewoon de besluiten van 't noodlot en die der Dames te adoreeren, en zonder tegenspraak te gehoorzamen; dit heb ik mede van die oude Dichters geleerd, die Pegaasjes schim uitsloten; en dit doe U erkennen, H.W.G.l. dat het gantsch geen onredelijke lieden zijn, maar van gevoelens voor de Sexe doordrongen. - Ik heb Pegaasje dierhalve eervergoeding te doen. - WeI aan dan: ik maak een nieuw teekeningetje ter zijner vereering en (in spijt van Apollo en al de Muzen) zal ik een bijschriftje uit mijn hoofd zien te wringen, dat hem weder met mij bevredigt. - Het is mij leed, dat ik geen Epigrammist, en daar bij met geene katten bekend ben: want dan zou het beter zijn. (88-89) Tot zover Bilderdijk epistolair. Het duurt meer dan een half jaar voor hun daarvoor regelmatige briefwisseling weer op gang komt (v66r juni 1780 schreef hij haar dat jaar acht brieven). Noch in zijn eerstvolgende (bewaarde) brief van 21 februari 1781, noch in latere rept hij over Pegaasje. Is De Lannoy's verontwaardiging terecht? Het is ongelofelijk jammer dat geen van de brieven van De Lannoy aan Bilderdijk is bewaard. Hoe zal zij zich als dichteres, die van Pamassus getuigt en een eigen Pegaasje heeft, redekunstig van de ketens hebben bevrijd die hij heeft aangelegd? Bilderdijk, die Homerus' gedachten over de toekomstige Gouden Eeuw negerend, haar schootkatje geen uitzicht op het Elysium biedt? Hoe was de reactie van de protestante De Lannoy als hij de aankondiging van het Messiaanse rijk voor katten niet van toepassing verklaart en Jesaja 11:6-9 negeert: 'En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven'? Bilderdijk bedoelde een en ander geestig. Maar onbekend met katten en blijkbaar ook met verdriet om het verlies van een huisdier (of dat bagatelliserend) ziet hij niet in dat het nu geen moment voor humor is. Vraag is: had hij gelijk? Zeker, het tsjilpt, koert, roekoet en fladdert daar in het Elysium: de duiven, patrijzen, hoenderen, fazanten, zwanen en mussen van Venus, de koekoek van Juno, de adelaar van Jupiter, de haan, sperwer en duif van Apollo. Daarin heeft Bilderdijk geen ongelijk. Maar er lopen ook grijpgrage viervoeters zij het geen huispoezen rondo Zo speelt Cupido bijvoorbeeld met een leeuw, vergezellen een panter en een tijger Bacchus, hoort de wolf bij Apollo en de hond bij Aesculapius, terwijl de wagen van Cybele door leeuwen wordt .voortgetrokken. Daarover rept Bilderdijk met geen woord. Hij baseert zich op Ovidius en Catullus en stelt dan vast: Felibus innocuum non vacat Elysium, waarbij J. Bosch, uitgever van Bilderdijks brieven, aantekent dat hij de vindplaats van de bewering dat in het Elysium geen plaats voor katten is, niet heeft kunnen traceren. Wat beweren de dichters precies waarop Bilderdijk zijn boude bewering baseert? In Amores 11,6 zegt Ovidius onder meer: 'De papegaai, de echovogel uit het Indisch Oosten, is dood; kom, vogels, volg de lijkstoet in een dichte vlucht. [...] Ais men gerucht geloven mag, is daar de plaats voor vogels die eerzaam zijn, en worden onheilsvogels er [= in 't Elysisch veld VO] geweerd.' De vertaler van deze regels, J. Nagelkerken, noteert hierbij 14 dat Ovidius dit gedicht in de vorm van een lijkrede heeft gegoten, in tegenstelling tot Catullus, die de dood van een mus - lievelingsvogeltje van Lesbia zoals Catullus zijn vriendin Clodia noemt - als een liefdesgedicht in Carmina III presenteert. Geen van beiden rept over een toegangsverbod voor katten. Kortom: Bilderdijk chargeert en interpreteert meer dan er in feite staat. Zou het daarom al te gewaagd zijn te veronderstellen dat zijn citaat gewoon een eigen bedenksel is? Had De Lannoy bovendien geen illustere voorgangers in de Lage Landen op wie zij zich kon beroepen? Bijvoorbeeld op het 'Lyckdicht op syne huiskat' van P.C. Hooft, waarvan de slotregels luiden: 'Haar clene lyf ontvangh' dees aerd en God ontvang de clene siel'? Had het ook niet voor de hand gelegen dat - indien er inderdaad sprake zou zijn van uitsluiting van katten tot de Elyzeesche velden - hiertegen al eerder protest was aangetekend door gerenommeerde en geleerde kattenminnende poeten? Want de kat is niet alleen vaak afgebeeld, maar ook regelmatig in tedere woorden bezongen. Welke literair geinteresseerde poezenminnaar kent niet de aanhef van de lerse Pangur Ban: 'I and Pangur Ban, my cat,/ 'Tis a like task we are at;/ Hunting mice is his delight,/ Hunting words I sit all night' (8e eeuw)? In dit verband kan worden aangevoerd dat Francois de Moncrif, Frankrijks oudste kattenhistoriograaf en belezen kenner van het oude Egypte en de klassieke Oudheid, in zijn Lettres sur les chats (1727) niet rept over een Elysische uitsluiting. Zijn boek beleeft in de 18e eeuw drie herdrukken (AmsterdamIRotterdam 1741, 1748 en 1767) en vond zowel in Frankrijk, waar de liefde voor de kat in de 18e eeuw bijna een hofcultus was, alsook in onze Delta aftrek. Weliswaar kleeft hier en daar in Frankrijk net als bij ons aan de kat een nog steeds verdachte reputatie uit vroeger tijden toen het dier levend attribuut van heksen was (en vaak samen met deze op de brandstapel eindigde), maar deze connotatie komt vooral voor in - zouden wij nu zeggen - fundamentalistische kringen. Moncrif noemt vele beroemde katten en somt talloze voorbeelden op van eretekens: van grafschriften tot en met kleine mausolea. Volgens Moncrif was het zelfs Atropos, een van de schikgodinnen, die de levensdraad doorknipte van Marlamain, de kat van de hertogin van Maine: 'Minon, quel que tu sois, arrete ici tes past Au pouvoir d' Atropos, ta griffe est asservie.' Ook in de Galerie des Chats illustres (1972) van De la Robrie trekt een scala van sinds de 13e eeuw bekend gebleven poezen uit Groot-Brittannie, Italie en Frankrijk voorbij. Zou Petrarca (1304-1374), die zijn geliefde kat na diens dood mummificeerde, geen protest hebben laten horen? Zou ook bijvoorbeeld Joachim du Bellay (15221560), die op het moment van het overlijden van zijn beminde kat Belaud met deze in Rome was en met haar op zijn arm langs de Romeinse goden wandelde, in zijn lijkdicht niet naar deze Romeinse exclusie hebben verwezen? In Le Chat et I'Homme noemt Grilhe haar hoofdstuk over de kat in de klassieke Oudheid 'Le Chat, genie tutelaire": bij de Romeinen is het dier sinds de 2e eeuw vC een genius loci, een schutsengel van huis en haard. Daarnaast komt de kat ook voor als symbool van vrijheid en onafhankelijkheid. In navolging van de Griekse Artemis wordt bij de Romeinen Diana soms gerelateerd aan (de van oorsprong Egyptische) Bastet. Bekend uit de Metamorfosen van Ovidius is dat Diana, uit angst voor de reus Typhoeus, de vorm van een kat aannam. Op enkele Romeinse grafmonumenten is volgens Grilhe een kat afgebeeld. Nergens vermeldt zij dat het Elysium voor katten verboden terrein is. Waar komt Bilderdijks stellige overtuiging vandaan, behalve uit deze twee niet valide gebleken referenties? Waarom vindt hij het nodig deze kwestie zo rigide aan de orde te stellen? Is het soms weerzin tegen menselijk eerbetoon aan dode huisdieren? Bilderdijks boetedoening? Arm poesje Pegaasje, naamgenootje van het gevleugelde paard Pegasus, die door de, zowel de geleerdheid als de kuisheid minnende, godin van het verstand en de kunst MinervaIPallas met zoveel succes gebreideld werd. Van De Lannoy zelf is geen (grat)dicht op Pegaasje overgeleverde Voorzover bekend maakt zij slechts een keer een dier onderwerp van poezie, 'Op den Ezel van Dametus', waarin zij pogingen ondemeemt hem, "onedel dier', van de Pamas te verdrijven (zie haar Nagelaten Dichtkundige Werken. Leiden 1783, 13). WeI rest ons 'Op de atbeelding van het overleden schootkatjen van Jonkvrouwe De Lannoy' van Bilderdijk hoogstpersoonlijk, bedoeld om het poesje tevreden te stellen voor hij het ook in koper zal vereeuwigen: Bij 't zuiverst lichaamsschoon, de teerste aanminnigheden, Die ooit geboorterecht 't begunstigdst huisdier schonk, Versierd door matigheid, door trouw, en zachte zeden; Scheen 't of een kleene sprank van menschelijke reden Uit de oogen van Pegaasje blonk. Kleen Poesje, dank het lot voor giften zo verheven, Doch schrijf't den glans niet toe van die voortrefflijkheen, Zo kunstpenceel en pen uw' lof getuignis geven - Indien uw naam en roem uwe uitvaart overleven, 't Is door de gunst van uw Meestresse aIleen. Dit poeem, waarin Bilderdijk zich in de slotregels opnieuw achter zijn opdrachtgeefster verschuilt, voegt hij bij zijn brief aan haar van 9 augustus 1780. Voorzover bekend is dit het laatste bericht over Pegaasje. Hij meldt ook van het diertje een (nog niet getraceerde) gravure te hebben gemaakt. Het is niet bekend of zij deze heeft ontvangen. De kwestie laat Bilderdijk niet los. Twintig jaar later klinkt een heel ander geluid - en mogelijk de sleutel in een passage in zijn 'Het Buitenleven' (1802, p. 345): Maar hebt ge een trouwen hond, een vogel opgebracht, Die uw genoegens deelde, uw kwelling heeft verzacht; In plaatse van uw zucht door graf of zuil te toonen, Die, aan hun lijk verkwist, de menschelijkheid zou honen; Vereeuwig ze in den vorm, bevallig opgezet, In 't Elyzeesche veld van 't zinlijk kabinet. Dit mag hun lijkdienst zijn, hun voegzaam eereteeken. Deze regels maken eindelijk zijn gedachten duidelijk over een 'voegzaam eereteeken' voor overleden huisdiereno Geen grafmonument: dit zou 'de menschelijkheid honen' omdat dit alleen uit eigenbelang gebeurt. AIleen een zintuiglijk waameembare atbeelding, zoals hijzelf van Pegaasje heeft gemaakt, is toegestaan. Maar dan dicht hij verder. Volgens hem was Pegaasjes grootste verdienste dat ze geen echte kat was, maar een 'Die, trefloos voor den blaam van de anders valsche kat,/ Ret onbedrieglijk hart der trouwste hond bezat'! En hij eindigt met een soort bezwering: hij hoopt dat de muizen, die het toneelwerk van de voormalige tegenstanders Vosen Vondel opknagen, zijn werk om de aanwezigheid van Pegaasjes schim zullen sparen. Knaagt Bilderdijk een kwaad geweten? Het schimmenrijk Bilderdijk geeft meermalen blijk van geloof in het bestaan van geesten. Als dichter heeft hij soms contact met 'dode zielen'. Kort na De Lannoys overlijden op 18 februari 1782 zegt hij haar zielsaanwezigheid te hebben ervaren. In zijn gedicht 'De Geestenwareld' (1811) zegt hij opnieuw: 'Zoo voelde ik, Dichteres van vaderland en vryheid,l LANNOY! in 't kalme hart uw zalige nabyheid, l Wanneer me u 't gruwzaamst lot door d' onverwachtsten slag/ Ontroofde. [...] Uw ziel sprak tot my, en 'k verstond haar, zonder spraak;' (25, vs 353-364). Zweven de schimmen van De Lannoy en Pegaasje ook nog in 1821 om hem heen? Hoort hij nog steeds haar verwijt over het onrecht haar en Pegaasje aangedaan? Zijn versie van de Muis- en Kikvorsch-krijg, die wordt voorafgegaan door een ode 'Aan de schim van Pegaasje, het schootkatjen van Jonkvrouw Juliana Kornelia de Lannoy', doet het vermoeden. Hij vraagt zich af of Pegaasje nog steeds boos is: '[ ...] Is uw schim nog onbevredigd/ In het onderaardsche Rijk? Voelt uw geest zich nog beleedigd/ Door een waan van ongelijk? -'. 15 En dan komt hij opnieuw met zijn bewijs uit het ongerijrnde op de proppen: 'Weerde ik u, om 't lieve Moschjen/ Van een snoepig MaagdelijnJ Uit het Elyzeesche boschjen,/ Naar 't recht van Prozerpijn;*' (10). In de * voegt hij toe: 'Het vers is bekend: Felibus innocuum non patet Elysium', een variant van wat hij De Lannoy in zijn brief van 30 juni 1780 toevoegde: 't Gerust Elysium staat voor geen katten open. Omdat hij aan Pegaasjes vriendschap veel waarde hecht, komt hij een offer brengen: 'k Wij u 't bloed van honderd muizen, Meer dan ge ooit of immer vrat. 't Moge u hier met volle sluizen, Langs de doodsche grafterp bruizen, En om laag door de ooren zuizen, Ais een waardig offemat! Zulk een lijkgaaf voegt een Kat. (11) Eerst plaatst hij Pegaasje in 'het onderaardsche Rijk', dan bewijst hij nog eens zijn gelijk dat het niet aan hem ligt dat Pegaasje de toegang tot het Elysium ontzegd is, en tenslotte geeft hij nog een sneer na, wat volgens hem wel een gepaste lijkgave is. Hij is weer terug bij af. Wie toont wel grootheid van karakter en verwelkomt Bilderdijk als hij na 18 december 1831 de eeuwige velden betreedt? Wie anders dan De Lannoy, met Pegaasje op haar arm? Wa.R.D. van Oostrum Gebruikte literatuur Marie Angel, Catscript [London 1984], 48-50: Pangur Ban. W. Bilderdijk, Affodillen I (Haarlem 1814), [1]-40: 'De Geestenwareld' (Amsterdamsche Afdeeling der Hollandsche Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen, 1811). W. Bilderdijk, Brieven (ed. W. Messchert) I (Amsterdam 1836), 80-91. Guilielmus Bilderdyk, Catalogus Librorum [...] 1797, 207-216: mappen, prenten en dergelijke. W. Bilderdijk, De Dichtwerken VI (Haarlem 1857), [274]-362: 'Het Buitenleven': XII (Haarlem 1859),435: 'Op de atbeelding van het overleden schootkatjen van Jonkvrouwe De Lannoy'. W. Bilderdijk, De Kunst der poezy (ed. W. van den Berg en J.J. Kloek) (Amsterdam 1995), 26-32 en 88-89: als dichter met geesten in contact staan. W. Bilderdijk, Mengelpoezij I (Amsterdam 1799), [222]: 'Op de afbeelding van het schootkatje van Jonkvrouwe De Lannoij, op derzelver verzoek. Kniedicht. 1781'. W. Bilderdijk, Muis- en Kikvorsch-krijgh (1821). J. Bosch, Mr. It: Bilderdijk's briefwisseling. Aanvullende uitgave I 1772-1794 (Wageningen 1955),99-102. S. Brinkkemper en I. Soepnel, met medew. van E.K. Grootes, Apollo en Christus. Klassieke en christelijke denkbeelden in de Nederlandse renaissance-literatuur [Zutphen 1989]. Pl. Buijnsters, 'Willem Bilderdijk en De Geestenwareld' in De Nieuwe taalgids 60 (1967), [289]-304. Gillette Grilhe, Le Chat et l'Homme (Fribourg 1974), 37-49. Heydensche Afgoden, Beelden, Tempels en Offerhanden [...] 1646. Met inl. d. E.K. Grootes (Deventer 1987). Ovidius, Amores (vert., inl. en aant. J. Nagelkerken) (Baarn [1995]), 60-61, 128. Ovidius, Metamorfosen (vert. M. d'Hane-Scheltema) (Amsterdam 1993), V 330. Poezen in de poezie (samenst. M. Klaver) (Rijswijk, Elmar, 1990), 141: P.C. Hooft. Jean de la Robrie, Galerie des Chats illustres (Paris 1972): Moncrif, Petrarca, Du Bellay-Belaud, Marlamain. Woordenboek der Oudheid (red. J. Nuchelmans, J.H. Brouwers e.a.) 3 dln, (Bussum [1979]). Recente literatuur w. Bilderdijk (ed. P.E.L. Verkuyl), Kort verhaal van eene aanmerklijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking, Groningen 1995 [recensies door Johan van Dam, in: Literatuur 13 (1996), 125; J. Dautzenberg, in: de Volkskrant 27.10.1995; Gert-Jan Johannes, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 112 (1996), 100-101; Peter van Zonneveld, in: Vrij Nederland 10.2.1996]. J. van Eijnatten, 'Het stamhuis van Oranje en de komst van het vrederijk. Illuminisme en literaire topoi in Bilderdijks vroege politieke gedichten, 1787-1793', in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 111 (1995), 289-309. Joris van Eijnatten, 'Tragiek der onmatige gloriezucht. De "wijsgerige" achtergrond van Bilderdijks Oedipusvertaling (1779)', in: De Achttiende Eeuw 27 (1995), 73-96. Joris van Eijnatten, recensie dissertatie-Engelfriet, in: Transparant. Tijdschrift van de Vereniging van Christen- Historici 6 nr 4 (nov. 1995), 55-57. Joris van Eijnatten, 'Bilderdijkiana' 1 en 2 ('Ambrosius en de transsubstantiatie' en 'De Hollandse regio en de pre-mozaische religie'), in: Transparant. Tijdschrift van de Vereniging van Christen-Historici 7 nr 1 en 2 (februari en maart 1996), 15 en 11. Jan Kuijk, 'Bilderdijks gelijk', in: Trouw 15.3.1996. Over ei en ij. Jan Noordegraaf, 'From Greek to Dutch. The Schola Hemsterhusiana and the study of the mother tongue. A few remarks', in: R. de Bonth/J. Noordegraaf (red.), Linguistics in the Low Countries: the eighteenth century, AmsterdamIMtinster 1996, 33-56. Over B. 46-48. B.H. Postma, 'Opium: een oude geschiedenis', in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 140 (1996), 452-453. Sr., 'Rondgang door de Westerkerk' 31 en 32, in: Tref De Westerkerk 237 en 238 (maart en april 1996), 1213 en 7-9. Peter van Zonneveld, recensie editie-Kunst der Poezy, in: Vrij Nederland 10.2.1996. Jaargang 13 I 1996 Joris van Eijnatten, De man op het vale paard draaft steeds voort. Bilderdijk en het einde der tijden 1 Wa.R.D. van Oostrum, Geen Elysium voor Pegaasje, 't schootkatje van De Lannoy? 12 Recente literatuur 16 GRAFARIA - LEIDEN