Het ]3iLlderdijk- Museum Mededelingenblad van de Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' Redactie: J. de Bruijn, Ton Geerts, M. van Hattum (secr.) en Peter van Zonneveld Redactie-adres: Fokkerlaan 36,1185 JC Amstelveen bilderdijkmuseum@planet.nl www.bilderdijkmuseum.vu.nl Het Bilderdijk-Museum verschijnt een maal per jaar. De redactie behoudt zich te allen tijde het recht voor om ingezonden kopij te weigeren. Het lidmaatschap van de Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' bedraagt € 12,50 per jaar. Leden ontvangen dit tijdschrift gratis. Men kan zich opgeven als lid bij de secretaris van de Vereniging, Fokkerlaan 36, 1185 JC Amstelveen. Het museum van de Vereniging is gevestigd in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, Amsterdam, kamer 1 B-21. Bezichtiging: ma.-vrij. 9.00-12.30 en 13.00-16.45 uur via de afd. Handschriften en Oude Drukken van de Bibliotheek (kamer 1 B-41/31). `Eene opzettelijke misleiding' Drie `nieuwe' bedriegers van Willem Bilderdijk Dat er in openbare collecties af en toe onbekend materiaal van Bilderdijk naar boven komt, is steeds verrassend, maar wanneer er binnen korte tijd ook nog drie zogenaamde boerenbedriegers aan het licht komen, is dat zeer opmerkelijk. Immers: erg veel zijn er van zijn hand niet bekend. Het genre van de trompe-1' oeil of boerenbedrieger werd door Bilderdijk waarschijnlijk met veel plezier beoefend; hij moet er zowel een intellectuele als artistieke uitdaging in hebben gezien. Zoals Jan Bosch schreef in zijn Speels vernuft, waarin hij de betekenis van een aantal van Bilderdijks bedriegers wist te ontrafelen, is daarin niet alleen diens liefde en talent voor het tekenen zichtbaar, maar vooral zijn fabelachtige kennis, ook reeds op jonge leeftijd. Bij voorbeeld in de bedrieger uit 1771. 1 Dat Bosch de complexe raadsels grotendeels tot een aannemelijke oplossing wist te brengen, dwingt respect af. Maar hoe zit het met Bilderdijks tijdgenoten? Voor wie waren deze beeldraadsels bedoeld? En ging Bilderdijk ervan uit dat ze voor anderen te begrijpen waren, of was het louter een aardige intellectuele bezigheid? We weten het helaas niet. De drie bedriegers die ik hier wil bespreken, zijn recentelijk aan het licht gekomen. De eerste bevindt zich in de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, de andere kwam ter veiling bij een bekend veilinghuis in Haarlem, en de laatste werd door een Berlijnse kunsthandel aangeboden en tenslotte ook op een veiling verkocht. 2 `Er zijn geen feiten, alleen interpretaties', aldus een bekende Duitse filosoof, en dat geldt zeker voor deze bedriegers. Het spel dat Bilderdijk met taal en beeld speelt, kan uiteraard zeer complex zijn, en pogingen dat spel te ontrafelen, zijn stellig boeiend, maar soms ook frustrerend. Een definitieve oplossing is er waarschijnlijk niet. Feiten bieden vaak aanknopingspunten en leiden tot veel associaties met Bilderdijks werk. In zijn intellectuele leven doemen allerlei bronnen, ingangen, denkrichtingen en daarmee interpretaties op, die de onderzoeker kunnen helpen, maar hem evengoed op een verkeerd been kunnen zetten. De associaties die ik naar aanleiding van deze bedriegers aan het papier toevertrouw, zijn vooral suggesties voor wie zich in Bilderdijks denkwereld wil verdiepen. Andere visies worden gaarne ingewacht. `Facilis descensus Averni' (afb. 1) De eerste, Leidse, bedrieger kwam enkele jaren geleden aan het licht bij de nadere inspectie van een verzameling portretten van Willem Bilderdijk, waarschijnlijk afkomstig uit de nalatenschap van Bilderdijkbiograaf Jan Wap. De bedrieger bestaat uit zeven losse blaadjes, op een schijnbaar willekeurige wijze over het blad gerangschikt. Afbeelding 1 schijnbaar willekeurige wijze over het blad gerangschikt. Er is een aantal tekstfragmenten zichtbaar, maar ook een afbeelding van een landkaart en van een kerktoren. Het meest in het oog springende blad is dat met de gekalligrafeerde tekst `Facilis descensus Averni' : Gemakkelijk is het naar de onderwereld af te dalen. Deze regel komt uit Vergilius' Aeneis (VI 124) en kan worden aangevuld met `sed revocare gradum superasque evadere ad auras,/ hoc opus, hic labor est' : maar op zijn schreden terug te keren en naar de bovenwereld te ontsnappen, dat is een wat moeilijker zaak. Aan het citaat kan ook een morele betekenis worden toegekend: het is in zedelijke zin niet moeilijk om bergafwaarts te gaan, maar het is moeilijk om terug te keren naar een fatsoenlijk leven. De bedrieger lijkt daarmee een duidelijk thema te hebben meegekregen, zoals de meeste van Bilderdijks bedriegers. Stilistisch is hij verwant aan die met het thema `Extra fortunam est quidquid donatur egenis', eerder uitvoerig besproken door Bosch. Als in `Extra fortunam' (1789) wordt ook hier de beginletter van het eerste woord, `Facilis', gevormd door een voorstelling van een man met een vissenstaart die is omgeven door uitvoerige kalligrafische ornamentiek. Is het een triton, een meerman: half man, half vis? En wat houdt hij vast: een visnet en een schelp waaruit water spuit? Is hier sprake van een bron, een symbool voor geestelijk leven? We verlaten de feiten: is het mogelijk om in het geheel de letters `Gr' te zien, zodat `Facilis' gelezen kan worden als `Gracilis' ? In dat geval zou het een verwijzing zijn naar de maker, die reeds op zeer jonge leeftijd, in 1768 en 1769, twee kleine werkjes vervaardigde onder het pseudoniem Willem Gracilis. 3 Het blad rechts, onder het hoofdblad geschoven, vermeldt: `Willem Bilderdyk/ fecit: Amstelodami/ Anno 1771.' : Willem Bilderdijk heeft dit gemaakt te Amsterdam in het jaar 1771. Heeft hij deze tekening inderdaad op vijftienjarige leeftijd vervaardigd? Hierover later. Rechtsboven zien we voorts een eveneens mooi gekalligrafeerde tekst met 'Crescit in adversis virtus' : Deugd groeit door tegenspoed. De tekst lijkt vooralsnog te algemeen om als aanknopingspunt voor een uitgebreide interpretatie te kunnen dienen. Onder de `hoofdvoorstelling' zijn nog drie blaadjes met teksten geschoven, twee in het Grieks en een in het Frans. De Griekse tekst rechtsonder is te herleiden tot 'Kairon gnothi' : Ken uw kans (het juiste moment). Het is een overgeleverde uitspraak van Pittakos van Mytilene (610-570 v.C.), een van de zeven Griekse wijzen. Bilderdijk kende het motto ongetwijfeld uit Diogenes Laertius' levens van grote filosofen.' De andere Griekse regel, linksboven, verwijst naar de spreuk `Gnothi seauton' : Ken uzelf, het bekende opschrift van de Apollotempel in Delphi. In de intellectuele biografie van Bilderdijk is door Joris van Eijnatten duidelijk gemaakt welke rol zelfkennis bij Bilderdijk speelt. 5 Dat is voor hem niets anders dan kennis van God, want via de zelfkennis en kennis van de wereld heeft hij God leren kennen. Met deze opvatting sluit hij bij een grote traditie aan. De dichter heeft ongetwijfeld kennis genomen van de klassieke, christelijke, islamitische en joodse geschriften over het onderwerp. Zo moet hij zeker Augustinus' uitspraak hebben gekend: `Deus semper idem, noverim me, noverim Te' : God die altijd dezelfde is, moge ik mijzelf leren kennen en U leren kennen. Maar omdat de spreuk van Delphi zo bekend was, is het moeilijk na te gaan welke bronnen Bilderdijk voor zijn ontwikkeling van het zelfbeeld precies gebruikte. Houden we ook zijn lijfspreuk `Semper idem' in gedachten! Tot slot de Franse tekst, waarvan ik oorsprong en betekenis niet heb achterhaald. De zichtbare delen van het gedicht zijn: Qua... La Lut.. . Chacune à les... Apprenez un se... Leu... Jadis avec Ho... Dans ce Bois de... Je les fi... Resteren voor deze bedrieger nog twee 'beeldraadsels'. Het ene is een landkaart, waarvan juist het afgedekte gedeelte de sleutel tot een oplossing kan bieden. Het kaartje geeft een gedeelte van de Middellandse Zee (zie het restant van het woord `MARE') en de Noordkust van Afrika weer, wat is af te leiden uit de aanduidingen [T] RIPOLI en `Sidra' , verwijzingen naar het huidige Libië en de golf van Sydra. Onderaan lezen we een aantal plaatsnamen en het woord `Solitudo', wat in deze context de woestijn zal betekenen. Interessant is het nu, na te gaan welke gedeelten op de kaart zijn weergegeven. Dat moeten de steden Carthago en Hippo Regius (het huidige Annaba) zijn. Is het toeval dat juist Augustinus in Hippo tot priester was gewijd en daar tot zijn dood bisschop was? En welke rol kan Carthago spelen? Daalt Aeneas niet af in de onderwereld nadat hij Dido in Carthago heeft achtergelaten? Met andere woorden: kan er een relatie bestaan met Bilderdijks ballingschap en het verlaten van zijn eerste echtgenote? Ziet Bilderdijk zich hier als een andere Aeneas, die talrijke zedelijke moeilijkheden moet overwinnen, maar die gelukkig zijn zelfkennis heeft om hem bij te staan? In dit verband wijs ik op de regels van Bilderdijks gedicht `Dido', door Pan in zijn Aanwijzing der oude en nieuwere dichters (DW 15, 553) aangehaald: Rampzaelge, wie geen echt dan louter j amm'ren gaf! Deez Ega sterft? gij vlucht; die vlucht? gij stort in 't graf. Het laatste beeldraadsel van deze bedrieger laat een kerktoren zien waaromheen vogels vliegen. De `oorspronkelijke' tekening van de kerk is bijna geheel afgedekt, waardoor het niet mogelijk is er een reguliere topografische afbeelding in te herkennen, zoals er in de achttiende eeuw zoveel zijn vervaardigd. En dan de vogels: zijn het kraaien of eerder raven? Raven spelen een rol in de klassieke mythologie en in de bijbelse verhalen. De raaf is attribuut van Cronus, Aesculapius en Athena, had volgens de Grieken voorspellende kracht, was boodschapper van Apollo en stond ook naast het orakel in Delphi. In de bijbel is de raaf ook een symbool voor de eenzaamheid en vaak attribuut van heiligen die zich in de woestijn hebben teruggetrokken. Is er een verwijzing naar het woord `Solitudo' op de kaart van Afrika? Aannemelijker lijkt dat we hier te maken hebben met een verwijzing naar een embleem. Zo vermeldt Daniel de la Feuille in zijn Devises et emblemes (Augsburg 1679) een embleem met een toren waaromheen zes vogels cirkelen (afb. 2). De begeleidende tekst luidt: 'Accipio nullas sordida Tunis aves', met erbij onder meer de Nederlandse vertaling: 'Ongestadigheyd kan ik niet verdraagen' . Zou Bilderdijk hiernaar verwezen kunnen hebben? Deze vertaling kan dan gelezen worden als: het Afbeelding 3 Een uitvoerige beschrijving voor een zeer mooie bedrieger, die door het veilinghuis niet aan Bilderdijk werd toegeschreven, maar die onmiskenbaar van zijn hand is. Gelukkig is het een van de weinige bedriegers die in de Bilderdijk-literatuur bekend is geworden, en wel door een bijdrage van A. de Jager. Zijn beschrijving in de Mededeeling uit de Bilderdykiana van den Heer A.D. Schinkel [Rotterdam 1863] 56 is te interessant om hier niet in extenso over te nemen: Afbeelding 2 telkens veranderen kan ik niet verdragen. Met andere woorden: de regels zijn een pleidooi voor het `semper idem', het onveranderlijke dat de dichter nastreeft. Wanneer we alle elementen in deze bedrieger samenbrengen tot een geheel, kan dat tot de volgende idee leiden: de zelfkennis heeft Bilderdijk tot God gebracht, de tegenslagen hebben hem geestelijk en zedelijk sterker gemaakt en zijn standvastigheid heeft hem daarbij geholpen. Het spel waarmee Bilderdijk de beschouwer bezighoudt, nogmaals, is rijk en gevarieerd en kent vele mogelijke ingangen. Is Bilderdijk hier Aeneas? Gaat deze bedrieger over zijn eerste huwelijk? Waar gaan de Franse dichtregels over? De associaties zijn talrijk en reiken ver: verwijst Bilderdijk bewust naar Pittakos? Want we lezen bij Diogenes Laertius ook dat Pittakos door Alcaeas wel Pittakos sarapous en sarapos werd genoemd, vanwege zijn slepende voet. En nu mag bekend worden verondersteld dat Bilderdijk op jonge leeftijd een ongeluk aan zijn voet had gekregen en daardoor moeilijk liep. Is hier sprake van toeval of van een te ver gaande interpretatie? Speelde Triton (ook een rivier in Noord-Afrika) geen rol in de tocht der Argonauten, die gestrand waren in de Libische woestijn? Hulde aan Vondel (afb. 3) De Vondel-bedrieger werd in 2003 door veilinghuis Bubb Kuyper te Haarlem als volgt beschreven: [Trompe l'oeil]. (In praise of Vondel). Drawing, gouache, pen and brown ink, pencil and red crayon, occas. gommé, ca. 1820, 32,4 x 20,7 cm., tipped onto old mount at upper margin. Apart from some foxed spots in fine condition and brightly coloured, on paper w. watermark "Kloppenburg". / = Splendidly executed trompe 1' oeil, showing in the centre an oval portrait of Vondel, surrounded by seemingly inadvertently outspread panegyrics (3x, i.a. after Bilderdijk), small drawings (2x, i.a. a very fine allegory with music instruments in red crayon), a motto ('Justus fide vivit') and the name `Vondel' , both in very fine calligraphy and a playing card (knave of clovers). At the top in the middle an oval medaillon on 'marbled' paper with multiple intertwined letter 'V'. Tekening, aan Vondel gewijd. Onder alle voortbrengselen van Bilderdijks pen en penseel is zonder twijfel deze teekening een der merkwaardigste. Zij is een dusgenaamde schijn bedriegt, gelijk er meer van zijn hand bestaan, doch fraaijer van bewerking dan de overige, die mij onder de oogen kwamen. De hoofdfiguur is een portret van Vondel met oostindische inkt. Het wordt omringd door een negental blaadjes, gedeeltelijk elkander dekkende. Twee er van vertoonen Vondels naam op zeer kunstige wijze getrokken; een ander de spreuk Justus fide vivit, met de zinnebeelden des geloofs en der dichtkunst daarboven geplaatst. Men weet, dat deze spreuk, zoo als Brandt zegt 'tweezinnig was, en vertaalt kon worden: de regtvaardige leeft door 't geloof, en Joost leeft door zijn snaaren' ; zie Vondels Leven, bl. 88. Een ander blaadje bevat de regels uit Horatius' Hekeldichten (Lib. I. Sat. X. [vs. 6470] en niet, zoo als er staat, XI); doch vooral verdienen opmerking twee blaadjes, die dichtregels van Bilderdijk zelven behelzen. Men zou meenen, dat ieder blad een verschillend dichtstuk inhoudt; doch ook hier bedriegt de schijn: beide maken slechts één stukje uit, en wel het bekende bijschrift op Vondel: Een ruwe diamant maar van het eerste water, enz., eerst geplaatst in Uylenbroeks Dichterlijke Handschriften, D. VIII, bl. 64, daarna in de Verspreide Gedichten, D. I. bl. 46, en eindelijk in de uitgave der Dichtwerken bij Kruseman, D. XIII, bl. 40. De twee blaadjes zijn z66 ingerigt, dat zij te zamen bijna het geheele dichtstukje te lezen geven, het ééne in duitsche, het andere in romeinsche drukletter op de keurigste wijze met de pen geschreven. Het eene voert van onderen aan de regterhand den naam des Vervaardigers; het andere ter linkerzijde het j aartal, en wel 1771, waaruit men zou kunnen opmaken, dat het jaarmerk 1793, 't welk in de Verspreide Gedichten onder het bijschrift is gesteld, niet het ware is. Intusschen, in 1771 was Bilderdijk vijftien jaar oud, een leeftijd op welken het mij niet waarschijnlijk voorkomt, dat de volzinnige regels op Vondel door hem zijn vervaardigd, en ook de teekening zelve, die in alle opzigten eene geoefende en vaste hand verraadt, is blijkbaar van latere dagteekening dan het genoemde jaar. Ik zou dus aan die onderteekening niet genoeg gezag durven toekennen, om het dichtstukje 22 jaar vroeger te plaatsen, dan Bilderdijk zelf het later opgeeft; maar denk, hier even als boven in de aanhaling van Horatius' Satire, aan eene opzettelijke misleiding. De teekening in haar geheel getuigt evenzeer van de kunstvaardigheid van haren maker, als van diens hooge achting voor zijnen grooten Voorganger in de vaderlandsche poëzy. De Jager's interpretatie lijkt me zeer plausibel, maar kan op sommige punten nog worden toegelicht. Ik geef hier 5 Afbeelding 4 allereerst de volledige tekst van Bilderdijks `Vondel' (DW 13, 40): Een ruwe diamant, maar van het eerste water; Die door zichzelven blonk, ontleende kunst ter spijt': Rechtschapen Filomeel by 't schaatrend spreeuwgesnater, En Orfeus by de Pans van onzer Vaadren tijd. Roemruchtig Nederland, door Vondels geest verheven! Waar Vondel slechts altijd uw Vondel niet gebleven! De Jager noemt niet het getekende vignet net onder het portret van Vondel geplaatst, dat de tekst `INGENIO MAXIMUS' draagt. Het komt mij voor dat deze tekst een toespeling is op Ovidius' `Ennius ingenio maximus, arte rudis' (Tristia II.424): Groot van geest, maar ruw in de uitvoering. De tekst heeft dus dezelfde strekking als Bilderdijks gedicht. Verwijst de kunstenaar hier toevallig naar Ovidius' ballingschapsgedichten? De Latijnse dichter Ennius (239-169 v.C.) stond bekend als vurig en expressief, maar ook als iemand die, net als Vondel, in de uitvoering ruw was. Voorts zou hij de eerste beoefenaar van het satirische genre zijn geweest. En wat doet de felle Lucilius (ca. 1801-02 v.C.) in de bedekte regels van Horatius' Satiren I.X.64-71? Fuerit Lucilius, inquam comis et urbanus, fuerit limatior idem quam rudis et Graecis intacti carminis auctor quamque poetarum seniorum turba: sed ille, si foret hoc nostrum fato delapsus in aevum, detereret sibi multa, recideret omne quod ultra perfectum traheretur, et in versu faciendo saepe caput scaberet, vivos et roderet unguis. Te vertalen met: Toegegeven, zeg ik, dat Lucilius een komischer, aardiger en correcter schrijver was dan de schrijver [Ennius] van een soort van ruwe gedichten, nog niet beproefd door de Grieken of de stam van de oude dichters, niettemin, wanneer hij door het lot in onze tijd zou worden geplaatst, dan zou hij een groot deel van zijn gedichten, die niet aan de wetten der perfectie zouden beantwoorden, hebben geschrapt en hij zou bij het maken van zijn verzen zich menigmaal op het hoofd hebben gekrabd en zijn nagels tot op het leven hebben afgebeten. Is deze bedrieger niet meer dan een eerbetoon aan Vondel, en wilde Bilderdijk er alleen zijn verwantschap met zijn voorganger mee uitdrukken? Of zit er meer in? Wat is bij voorbeeld de betekenis van de klaverenboer? Hulde aan Friedrich Wilhelm III (afb. 4) De laatste bedrieger werd onlangs door een Berlijnse kunsthandelaar aangeboden als een anoniem Quodlibet. Het is onmiskenbaar een werk van Bilderdijk. Niet alleen is er op het eerste gezicht grote verwantschap met andere bedriegers, bijvoorbeeld in de wijze waarop de verschillende `losse' blaadjes zijn gerangschikt, maar ook het handschrift, met name de kalligrafie, is zeer herkenbaar. Op de achterzijde van het blad staat, in een onbekende hand: 'Bilderdyck à Brunsvyk' . Het is mijns inziens artistiek gezien een van Bilderdijks mooiste bedriegers. Onmiddellijk wordt het oog getrokken naar het centraal geplaatste portret. Daarboven staat de gekalligrafeerde tekst: `Friedrich Wilhelm der Dritte' . Deze vorst (1770-1840) besteeg de Pruisische troon op 16 november 1797, waarna hij zomer 1798 een `Huldigungsreise' maakte. Het portret, waarschijnlijk naar het origineel van de vrij onbekende Duitse kunstenares W. von Borch — zij vervaardigde vaker portretten van het Pruisische koningshuis —, wordt omringd door een groot aantal blaadjes, waaronder een rechts van het portret, met een Latijnse tekst: DI TIBI dent annos/ a Te nam caetera sumus/ Sint modo VIRTUTI tempora longa TUAE! Vrij vertaald: Mogen de goden u een lang leven schenken, u zult de rest doen, zo lang er genoeg tijd is om te laten zien wat u waard bent. Deze regels zijn afkomstig uit Ovidius' Epistulae ex Ponto (II.I.5354) en worden bij hem gevolgd door: Quod precor eveniet — sunt quaedam oracula vatum —, nam deus optanti prospera signa dedit. Dit betekent iets als: Wat ik bid zal uitkomen; een orakel van een dichter is wat waard, want de goden gaven een gunstig antwoord op mijn gebeden. De dichter, in dit geval Bilderdijk, wenst de vorst een lang en wijs leven toe. Dan valt op dat het portret van Friedrich Wilhelm wordt ingeklemd tussen twee andere afbeeldingen van vorsten. Schuin rechts boven het ronde portret is een standbeeld te zien van, staat eronder, `FRED[ERICUS]' : het bekende beeld van Frederik de Grote (1712-1786) door de Duitse beeldhouwer Johann Gottfried Schadow (17641 850),6 in 1793 te Stettin plechtig onthuld. Onder het centrale portret is vervolgens een speelkaart van een hartenkoning te zien en de gedeeltelijk zichtbare tekst: `[C]HARLE[MAGNE]', een verwijzing naar Karel de Grote (742-814). De jonge vorst wordt hier letterlijk tussen twee grote vorsten geplaatst. Onder het portret staat de volgende tekst: Dans l'age des erreurs exemple de sagesse. Vertueux sans aigreur et humain sans foiblesse. L' amour d'un peuple entier heureux par ses tienfaits. L' immortel FREDERIC respire sous ces traits. Hier volgt een wellicht wat vrije vertaling, maar de boodschap lijkt duidelijk: In een eeuw van dwalingen is hij een voorbeeld van wijsheid. Hij is deugdzaam zonder bitter te zijn en hij is menselijk zonder zwakheden. De liefde van een volk dat geheel gelukkig is door zijn weldaden. De onsterfelijke Frederik leeft in al zijn trekken. We kijken vervolgens naar de resterende beeldelementen. Rechtsboven, onder het portret van Frederik de Grote, is een langgerekt vel met een Duitse tekst ` [Gn?] aden' te zien, misschien een uitnodiging voor de huldiging van de nieuwe vorst. Ook de gekalligrafeerde tekst rechtsonder met `Lebe !' lijkt daar op te wijzen. De adelaar en de initialen verwijzen naar het Pruisische hof. Resteren nog een landkaart van Hinterpommern, waar de jonge vorst in de zomer van 1798 rondreisde, en een landschapje waarvan alleen een deel van een boom zichtbaar is, en dat dus weinig aanknopingspunten biedt. Het is ook niet te herleiden tot een bestaande prent of bekend schilderij. Wat kunnen we aan de hand van deze gegevens en associaties concluderen? Ook deze bedrieger lijkt geen al te persoonlijk thema te hebben meegekregen, en dat is voor Bilderdijk uitzonderlijk. Maar het is goed mogelijk dat hij er een actueel thema in heeft willen uitdrukken, namelijk het aantreden van een nieuwe Pruisische vorst, die in woelige tijden alle steun verdient. Bilderdijk brengt hem hulde en hoopt dat hij in de voetsporen zal treden van zijn beroemde voorgangers: Karel de Grote, voor Bilderdijk bijna de vorst der vorsten, en Frederik de Grote. De bedrieger is natuurlijk ook een hulde aan de monarchie zelf. Het is trouwens niet vreemd dat Bilderdijk belangstelling toont voor de zwager van de Erfprins, de latere koning Willem I. Misschien is deze bedrieger voor de verkoop gemaakt. Een fragment uit een brief aan Catharina Wilhelmina, op dat moment in Berlijn, wijst in die richting. Op 28 september 1798 schrijft hij: I wished, my most dearest, you would make me some Epigrams on the King's head, but only of 4, 5, or 6 lines; and if possible, short ones, because verses take up a great deal of time. Then I will paint some more appearances (as they call it) with the King's portrait, and when we have half a dosen to gather, we will sent it to London. The next weak, I am to send some with the King of Prussia's portrait to B-n, in order to see them sold there if possible.' De Franse regels kunnen dus heel goed van Catharina Wilhelmina zijn. Tot slot Van de drie hier besproken bedriegers geeft vooral de eerste veel aanwijzingen. De bedriegers met Vondel en Friedrich Wilhelm zijn het meest aan elkaar verwant; niet alleen thematisch, ook stilistisch zijn ze, zo lijkt 't, het werk van een rijpere Bilderdijk. Het tekenwerk is in beide gevallen van hoge kwaliteit. De exacte betekenis blijft vooralsnog onduidelijk. De eerste bedrieger sluit daarentegen thematisch beter aan bij de reeds bekende, vooral bij de bedriegers die eerder door Bosch zijn besproken: `De bedrieger met geit' (1771), `Extra fortunam est quidquid donatur egenis' (1789) en `Sic transit gloria mundi' (1789). Wat vooral in de eerste (`Facilis descensus Averni') en de aan Vondel gewijde bedrieger blijft boeien, is Bilderdijks wijze van dateren. Bij de eerste speelt de maker met zijn jeugd: hij betrekt de naam Gracilis in het spel om aan te geven dat we het ontstaan in zijn jonge jaren moeten plaatsen, en met de datering Amsterdam 1771 verwijst hij daar nog eens duidelijk naar. Datzelfde jaartal komt vreemd genoeg ook terug op de aan Vondel gewijde bedrieger. De verzen van Bilderdijk worden (ten onrechte) op het blad gedateerd met 1771. Nu denken we bij dit blad niet aan een jeugdwerk van Bilderdijk. Dus doet het feit dat de maker ook hier met het jaartal 1771 speelt, vermoeden dat er meer aan de hand is. Toen Bosch zijn erudiete verklaring gaf van een van Bilderdijks vroegste bedriegers, nl. van die met de geit uit... 1771, ging hij er blindelings van uit dat de tekening door de vroegrijpe Bilderdijk was vervaardigd. Ik denk dat Bilderdijk hier bewust de kijker, en Jan Bosch, uiterst subtiel heeft misleid. Ton Geerts Noten 1. Bilderdijks bedriegers en andere beeldraadsels: Jan Bosch, Speels vernuft: rebusbrieven en bedriegers ('s- Gravenhage 1981); Jan Bosch, `The artistry of Willem Bilderdijk's emblematic engravings', in: J.J. Mackenzie & R. Todd (red.), In other words. Transcultural studies in philology, translation, and lexicology (Dordrecht 1989), 133-143; Ton Geerts, Het Bilderdijk-Museum: catalogus van kunstvoorwerpen (Leiden 1994), 87-93. 2. De bedrieger van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde: Carla van der Poel, `De grabbelton van de Maatschappij', in: Nieuw Letterkundig Magazijn XVII] (mei 1999), 59. Zie ook: Ton Geerts, `Signalement: Bilderdijkiana in de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde', in: Het Bilderdijk-Museum 17 (2000), 14. — De Vondel-bedrieger (32,4 x 20,7 cm) kwam op de veiling van Bubb Kuyper, 56 juni 2003, nr. 3185, en bevindt zich thans in een particuliere collectie. — De laatste bedrieger (31,2 x 20,5 cm) was enige tijd bij Kunsthandel Ralph Haugwitz in Berlijn (catalogus Handzeichnungen, Kunsthandel Ralph R. Haugwitz, Katalog I 2000, p. 28, nr. 13) en werd later bij Veilinghuis Lempertz aldaar aan een onbekende particulier toegeslagen. 3. R.A. Kollewijn, Bilderdijk: zijn leven en zijn werken (Amsterdam 1891) I, 3637. Bilderdijk vervaardigde 1768-1769 onder de naam Willem Gracilis een aantal werkjes, waaronder het kluchtspel `De Slager' . Het handschrift bevindt zich in de bibliotheek van de KNAW, thans ondergebracht bij het IISG te Amsterdam. Het door Bilderdijk getekende vignet van dit kluchtspel laat in een ongeoefende hand een knullige weergave van een hakblok en een bijl zien. Over veel tekentalent leek de dichter toen nog niet te beschikken. 4. Veilingcatalogus-1797 177/2993. 5. Joris van Eijnatten, Hogere sferen: de ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Hilversum 1998), 174 e.v. 6. Bernhard Maaz (Hrsg.), Johann Gottfried Schadow und die Kunst seiner Zeit (Köln 1994), 213. 7. BM hs. C 9-16; br. 69 in Marinus van Hattum (ed.), Mr. W Bilderdijk's Briefwisseling 1798-1806 (te verschijnen in 2007). Waar bleef Ferdinand Dobbrauski toch? Nieuwe feiten, waaronder een jongere naamgenoot en Willem Bilderdijk als `ghostwriter' Op 27 januari 1782 besloot Willem Bilderdijk een brief vanuit Leiden aan zijn Zwolse kunstbroeder Rhijnvis Feith met een Amsterdams nieuwtje: `Is tot u het gerucht reeds gekomen van de eclips, of den dood van Dobbrauski. Hij wordt sedert 8 of 10 dagen vermist. teffens zegt men de Kas van zijn' patroon f 20.000,— te kort te komen. Doch hoe zou dit laatste mogelijk, en zo lang verholen geweest zijn, als dit geld of het grootste gedeelte daar van reeds ontbroken zou hebben? — Ik wacht op bevestiging.' Twee weken later informeert hij tevergeefs naar nieuws over dezelfde Ferdinand Dobbrauski bij zijn Amsterdamse uitgever Pieter Johannes Uylenbroek: `Schrijf mij, bid ik, zo dra mooglijk, 't geen gij weet, en hoort van de zaak van Dobbrauski? Hij plag mij niet onverschillig te zijn; waarom zou hij 't nu wezen? 't Geen er ooit goeds in hem was, is er nog in, en ik heb nooit zijn gebreken bemind. Zijn gedrag zij verfoeilijk, zijn goede hoedanigheden houden haar' prijs, en hijzelf — is hij geen mensch, onze natuurgenoot?' 1 Dobbrauski bleek in het bezit te zijn van drie paarden en een fargon (een klein rijtuig) . Bovendien werd op zijn adres aan het Rokin een kunstverzameling en een grote bibliotheek aangetroffen. Bilderdijk werd voor en na zijn studietijd in Leiden omringd door talrijke personen die grotendeels uit het zicht verdwenen en die stuk voor stuk nadere studie verdienen. Vooral tijdens zijn advocatenpraktijk in Den Haag kreeg hij te maken met intriganten, profiteurs en oproerkraaiers als William Pieter Turnbull de Mikker, Philippus Verbrugge en Jan Willem Kumpel. Het geval Dobbrauski is niet alleen van belang vanwege diers mysterieuze verdwijning, maar vooral in verband met Bilderdijks vroegste literaire werk. Uit zijn correspondentie is bekend dat Bilderdijk afgekeurd jeugdwerk aan Dobbrauski `ter adoptie' zou hebben aangeboden. Tot voor kort waren hiervan geen concrete voorbeelden bekend. Het weinige dat over Dobbrauski bekend is, wordt vermeld bij Bosch 1955 en in een artikel van Wim Zaal, dit laatste helaas zonder uitvoerige bronvermeldingen. 2 Dit artikel is bedoeld als een aanvulling op bovengenoemde bronnen, deels totstandgekomen door de verworvenheden van het internet. Even leek het of er een nieuw levensteken voorhanden was in de vorm van een brief van 6 september 1814 van Dobbrauski aan Jeronimo de Vries, waarover hierna meer. Enkele bijzonderheden uit onverwachte bron werpen meer licht op deze brief. Tenslotte blijkt uit Dobbrauski's publicatielijst (zie Bijlage) dat hij tenminste één gedicht van Bilderdijk onder eigen naam heeft gepubliceerd. Biografische schets3 Ferdinand Dobbrauski werd op 29 januari 1759 in Amsterdam geboren. Zijn vader Christoffel Jürgen (gereformeerd) was afkomstig uit Lübeck, zijn moeder Sijtje Hoogermolen (doopsgezind) uit Alkmaar. Op 24 oktober werd hij ingeschreven in de doopsgezinde kerk De Zon te Amsterdam. Volgens Bosch werd Dobbrauski `in het kunstgild beschouwd als rijmelaar' . Hij was kantoorbediende bij Christiaan Paulus Meijer. In zijn vriendenrol komen bijdragen voor van onder meer Cornelis van Hoogeveen jr., Juliana Cornelia de Lannoy en Willem Bilderdijk.4 Ook zou hij voor Bilderdijk als kopiist hebben gewerkt. Vanaf 1775 was hij aankwekeling van het Haagse dichtkundige genootschap Kunstliefde Spaart Geen Vlyt (KSGV), in 1776 werd hij lid van het Leidse Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen (KWDAV) en in 1778 trad hij toe tot het Rotterdamse Studium Scientiarum Genitrix (SSG). Zoals bekend zou Bilderdijk in 1776 lid worden van KWDAV, terwijl hij in de jaren 1781- 1782 honorair lid werd van de twee andere genootschappen. Bilderdijk droeg aan Dobbrauski het gedicht `Aan den heer * * * op den verjaardag des tael- en dichtlievenden genootschaps, onder de spreuk: Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen' op, dat oorspronkelijk deel uitmaakte van de `proto-editie' van Mijn verlustiging uit 1779. In 1781 werd van dit gedicht een afzonderlijke overdruk gemaakt uit de publieksuitgave van deze bundel, waarbij de naam `Ferdinand Dobbrauski' voluit in de titel voorkomt. 6 Mogelijk als antwoord op dit gedicht verscheen van Dobbrauski in eigen beheer: Aan den heere Willem Bilderdyk, lid van [... ] Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen. Enz. In dit lofdicht komt een verwijzing naar 'Cinthia' voor, het personage in twee gedichten uit Mijn verlustiging. De naam Dobbrauski komt in de volgende varianten voor in de doopregisters in het Amsterdamse Gemeentearchief: Dobbrauskij, Dobbrauski, Dobbrouski, Debbrauski.' Uit transcripties uit The Essequebo and Christoffel Jürgen * Lübeck (overl. 1804) Sijtje Ho(o)germolen * Alkmaar 1. Ferdinand: 29-1-1759 2. Carl Friedrich: 9-2-1762 (overl. voor 1809) Metje Velders (over!. Demerary, 13-4-1815) 1. Ferdinand: 25-2-1784 (overl. Demerary, 2-8-1815) 2. Willem Elias: 22-2-1786 3. Willem Frederik: 2-11-1787 3. Anna Jacoba 14-4-1768 (overl. voor 1809) Johan Adolf Fredrik. Stuntz 1. Anna Christina: 13-11-1789 2. Alida Jacoba: 29-4-1792 Demerary Gazette blijkt verder dat enkele familieleden in voormalig Brits Guyana waren gevestigd, dat tussen 1780 en 1813 afwisselend onder Nederlands, Frans en Engels gezag stond. 8 Met deze informatie valt bijgaande stamboom op te stellen,' waaruit blijkt dat Ferdinand een neef had die naar hem was vernoemd. Van deze neef moet de eerder genoemde brief aan Jeronimo de Vries zijn, gedateerd `London den 6 December 1814', waaruit het volgende fragment: — als ik denk aan het geen ik van uEd. genoten heb dan weet ik dikwerf niet meer wat ik doen moet te meer daar ik nu hier zo lang als reeds buijten de vriendelijke bescherming van uwelEdele en mijn oom en tanten ben geweest[.] ach, waar is die tijd dat ik nog mogt zeggen [...] de vries zal mij in dit of dat wel assisteeren het welk altoos voor mij gelukt is[.] Ja zelf[s] tot het laatste moment voor mijn vertrek en nu al weeder uit Een brief van mijn Oom te verneemen dat dien zelfde die altoos zijn genegentheijd aan ons betoond heeft nog blijft [...] voort duuren — met voor mijn oom een broodwinning te verzorgen hetwelk mij groot vergenoegen geeft en blijven uEdele nog maal duijzend maal dank voor het geen uwelEdele aan mij gedaan heeft en nog blijft voort duuren aan mijn Oom en hoop dat zal langen jaren blijven ter uwen Eer —. lo We mogen concluderen dat Ferdinand jr., zoon van Carl Friedrich Dobbrauski en Metje Velders, na het overlijden van zijn vader enige tijd heeft doorgebracht bij zijn tante Anna Jacoba en zijn oom Johan Adolf Fredrik. Stuntz. Alleen deze laatste, aan wie Jeronimo de Vries een baan had bezorgd, moet in 1814 op het moment van schrijven nog in leven zijn geweest. Tenzij Ferdinand jr. in de aangehaalde passage op een brief van zijn eertijds verdwenen oom Ferdinand doelde." De moeder van Ferdinand jr., Metje Velders, leefde nog wel. Blijkbaar was zij hertrouwd met een Engelse plantage-eigenaar. Vermoedelijk was zij ook de reden dat Ferdinand jr. in Londen op passage naar Demerary en Essequebo wachtte. Het vroegste bericht dat wij over Metje Velders in The Demerary and Essequebo Royal Gazette tegenkomen luidt: At the Commissary-Court of the 3d of April 1815, will be passed the following Transports and Mortgages; viz. [...] By Mrs. the Widow Dobbrauski, Sole Heiress to the Estate of George Angle, deceased, Transport of all her right, title, and interest, in the unexpired Lease in the Half of Lot. No. 5, with all the Buildings thereon, situated in front of Plantation Vlissingen — to Mark Dyett & Co. 12 Definitief uitsluitsel over haar identiteit geeft het overlijdensbericht van 18 april 1815, dat op zaterdag 3 juni 1815 in uitgebreidere vorm wèrd herhaald: Colonial Obituary [koptitel] Since our last Report, and as reported at the Orphan Chamber; [ ... ] April 13 . — Widow M. Dobbrauski, born in Velders — in New- Town. Vermoedelijk was Ferdinand jr. dus op weg naar zijn (toen al zieke?) moeder in de voormalige kolonie, waar hij mogelijk ook zijn broer Willem Frederik zou aantreffen, voorzover deze nog in leven was. 13 Een kleine twee maanden na het overlijden van zijn moeder wordt Ferdinands vertrek uit Essequebo aangekondigd: Secretary's Office. [koptitel] This Is To Inform The Public, That The Following Persons Intend Quitting The Colony: [...1 Ferdinand Doubbrauski, in 14 days or by Ship Alfred, from June 6. 14 Hij zou zijn verblijf echter niet overleven, getuige zijn overlijdensbericht van 7 oktober: Colonial Obituary, [koptitel] Since our last Report, and as reported at the Orphan Chamber. Whites [...] Aug. 2. — F. Dobbrauski, at Plantation Mindenburg.ls Dit alles laat de vraag, waar Ferdinand Dobbrauski sr. na zijn plotselinge verdwijning in januari 1782 bleef, onbeantwoord. Bilderdijk als ghostwriter Uit enkele brieven van Bilderdijk blijkt dat hij `afgedankte' gedichten aan Dobbrauski heeft afgestaan. In 1780 had hij enkele jeugdwerken aan Rhij nvis Feith laten lezen, mogelijk met het oog op plaatsing in de Tael- en dichtlievende oefeningen van KWDAV. Nadat hij de verzen had terugontvangen, schreef hij : `Ik heb ze herlezen, en waarlijk, zij zijn mij onbeschrijflijk afgevallen. Wat brengen vijf of zes jaren al onderscheids te wege in onze wijze van denken! Vergeef. lieve Vriend, dat ik U met die prullen opgehouden heb: sints dat zij nog versche producten waren, had ik ze niet weêr gezien. — Ik mag ze onzen D. te adopteeren geven, dit is al wat ik er meê zou weten te doen.' In een brief van 28 juni 1780 kwam hij hierop terug, met de volgende schimpscheut aan het adres van Dobbrauski: `Nog een woord over D. Gij denkt dat hij zijne adoptive kindertjes met vaderlijke tederheid bemint? — Edipus maakte hier zwarigheid in ten opzichte van Polybus, en vraagde hoe dit mogelijk ware? het antwoord bij Sofokles is: 't kwam dat hij-zelf kinderloos was. — Mag men in gelijke uitwerksels tot gelijke oorzaken besluiten? Wat dunkt U wegens D.?' Ook in een brief aan Juliana Cornelia de Lannoy van 30 maart 1780 komt een dergelijke passage voor. 16 Van één publicatie van Dobbrauski staat vast dat het om een gedicht van Bilderdijk gaat. Het betreft een zogenaamde 'heldinnenbrief' van de zestiende-eeuwse Italiaanse Neolatijnse dichter Hieronymus Angerianus: `Hieronymus Angerianus aan Celia', gepubliceerd in: KSGV, Proeven van poëtische mengelstoffen 6 (1778). Uit de notulen van het genootschap blijkt dat deze inzending voor verwarring heeft gezorgd. Dobbrauski moest zich bij de bestuurders voor de duistere stofkeuze verantwoorden: `In ons exëmplaar van Angerianus vinden wij het niet, wel gedeelten die er naar zweemen.' 17 Het gedicht zou later in Bilderdijks bundel Bloemtjens verschijnen. 18 Het was een geslaagde grap, waarvan Bilderdijk triomfantelijk bericht doet in een van zijn `rijmbrieven' aanzijn zuster Izabella Dorothea: `En zoo gij zotheid wenscht te lezen,/ Het Haagsch Genootschap geeft een deel/ Van Mengelstoffen uit, dat magtig wordt geprezen,/ Doorloop dat boekje slechts geheel.' 19 Van Dobbrauski's overige publicaties komen twee soortgelijke gedichten als potentiële `adoptiekindjes' van Bilderdijk in aanmerking: 'Henrik, Graaf van Richmond, aan Koning Richard den Derden' in: KSGV, Proeven van poëtische mengelstoffen 7 (1780), en 'Klagte van Ada, graavinne van Holland en Zeeland, in haare gevangenis op Texel', in: KWDAV, Tael- en dichtlievende oefeningen 3 (1780). Lesley Monfils Bijlage Gepubliceerde gedichtengo 1776 1. Dankbetuiging aan de Heeren bestuurderen ... van het ... genootschap ... Kunst Word [!] Door Arbeid Verkreegen. By gelegenheid dat dezelven mij tot medelid gunstig verkoozen hadden. S.1., s.n., [1776], 3 pp. Ondertekend: `Ferdinand Dobbrauski. 1776.' Begin: `Beschermers van de Poëzy,' Leiden UB in: 1187 G 13 Singeling 1991, 62b 2. `Lof der milddaadigheid' In: KSGV, Proeven 4 (1776), 199-202 Ondertekend: `F.D.' Begin: `ó Gij die 't zuchtend hart verheugd,' Singeling 1991, 65d 1777 3. Aan de hoogaenzienlyke beschermheeren, hoofdleden en verdere bestuurders, van het tael- en dichtlievend genootschap, ter spreuke voerende: Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen; Op deszelfs Elfden Verjaerdag den 11 den van Slachtmaand 1777. S.1., s.n., [1777], 4 pp. Ondertekend: `Ferdinand Dobbrauski' Begin: 'Aen u, Beschermers van de schone Poëzy!' Leiden UB in: 1187 G 12 en 1187 G 13; Den Haag KB in: 131 G 14; Leeuwarden Tresoar C 575/11 Singeling 1991, 62a,b 4. `Aan het genoegen' In: KSGV, Proeven [... ] 5 (1777), 177-178 Ondertekend: `F.D.' Begin: `o Gadelooze schat! o erfdeel van de deugd!' Singeling 1991, 65e 5. `De deugd' In: KSGV, Proeven [...] 5 (1777), 185 Ondertekend: `ED.' Begin: `Hoe zedig praalt de Deugd in 't leliewit gewaad!' Singeling 1991, 65e (vervolg op p. 14) 10 11 12 13 1778 6. Eeuwzang op het twee hondertjaarige feest ter Hervorming van Amsteldam. Amsterdam, W. Vermandel, 1778, 20 pp. Begin: `ó Burgers deezer Stad, roemruchtige Amstelaaren' Amsterdam UB: 0 63-7253: 2; Pfl. Q t 13; overige exemplaren: Amsterdam GA; Maastricht UB; Utrecht UB 7. `Brief van Angerianus aan Celia' In: KSGV, Proeven [... ] 6 (1778), 151-155 Ondertekend: `F.D.' Begin: `Verwaardig eens voor 't minst uw keurig oog te wenden' Singeling 1991, 65f; Van Marion 2005, p. 374 (beide zonder verwijzing naar Bilderdijk); Monfils 2006, WBB C 1778.2 Vgl. W. Bilderdijk, Bloemtjens (1785), 103-112 1779 8. Aan de hoogaanzienlyke beschermheeren, bestuurders en verdere leden van het Dichtlievend genootschap te Rotterdam, onder de spreuk Studium Scientiarum Genitrix. Colofon: Amsteldam, Erven D. Klippink, [ 1779], 8 pp. Leeuwarden Tresoar C 575/11 Geen publicaties van Dobbrauski aangetroffen in het convoluut SSG Mengeldichten [ 1792, 1794], Den Haag KB: 3151 C1-2 Singeling 1991, 194a,b 1780 9. Aan den heere Willem Bilderdyk, lid van het Leydsche taalen dichtlievend genootschap, ter spreuke voerende: Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen. Enz. 5.1., s.n., ca. 1780, 7 pp. Begin: `Begaafde Bilderdyk, wiens edel dichtvermogen' Amsterdam BM 1460; overige exemplaren: Amsterdam UB; Nijmegen UB 10. 'Henrik, Graaf van Richmond, aan Koning Richard den Derden' In: KSGV, Proeven [...] 7 (1780), 138-142 Ondertekend: `ED.' Begin: `U, die door dwinglandij den troon van Albion' Singeling 1991, 65g; Van Marion 2005, p. 375 11. 'Klagte van Ada, graavinne van Holland en Zeeland, in haare gevangenis op Texel' In: KWDAV, Tael- en dichtlievende oefeningen 3 (1780), 234- 239 Ondertekend: `ED.' Begin: `Hoe lang, o Hemel! zal mijn ongeval nog duuren?' Singeling 1991, 58c Ongepubliceerd gedicht: `De verworpen raad', 3 pp. Ondertekend: `Ferdinand Dobbrauski 1781' Begin: `Een zot poeêt, een prullen schrijver' Den Haag KB: 78 C 70: 3 Overig: Brief Ferdinand Dobbrauski aan Johan van Hoogstraten (ca. 1741-1850; lid KSGV), Amsterdam, 12 september 1776 Betreft: verzoek tot promotie van 'aankwekeling' tot gewoon lid en schenking van een boek aan de bibliotheek van het genootschap Amsterdam UB: Hss-mag. VIII G 60:206 Brief Ferdinand Dobbrauski aan Abraham Wynants (bestuurder SSG), Amsterdam, 30 augustus 1779 Betreft: aanvaarding lidmaatschap en ziekte Bijgevoegd: `Aan het genoegen' (gedrukt, 2 pp.) Den Haag KB: 78 F 62 Inscriptie Ferdinand Dobbrauski in album amicorum Laurens van Santen, f. 69r-v: Leiden, 9 mei 1777 Den Haag KB: 133 H 28 Album amicorum Ferdinand Dobbrauski Leiden UB: Lik 1616 Noten 1. Bilderdijk aan Rhijnvis Feith, Leiden, 27 januari 1782, in: J.C. Streng (ed.), `Zo als men aan gemeenzaame vrienden gewoon is te schrijven': de correspondentie van Rhijnvis Feith 1753-1824 (Epe 1994), 66. Bilderdijk aan Pieter Johannes Uylenbroek, Leiden, 11 februari 1782, in: W. Bilderdijk, Brieven 1 (Amsterdam 1836), 119. 2. J. Bosch, Mr. W Bilderdijk's briefwisseling: aanvullende uitgave [...] eerste deel: 1772-1794 (Wageningen 1955), X, XXVIII en noten op 63, 92, 97, 134-135; Wim Zaal, `Waar bleef Ferdinand Dobbrauski? Een Amsterdammer werd berucht als vuilschrijver omdat hij tijdens het koffie-uurtje verdween met achterlating van drie paarden' , in: Amstelodamum: orgaan van het genootschap Amstelodamum 48 (1961), 61-64. Tenzij anders vermeld, zijn biografische gegevens over Dobbrauski aan deze bronnen ontleend. 3. Zie n. 2. 4. Bilderdijks bijdrage uit 1777 in: DW 10, 214. 5. C.B.F. Singeling, Gezellige schrijvers: aspecten van letterkundige genootschappelijkheid in Nederland, 1750-1800 (Amsterdam 1991), 264, 273. 6. L.T. Monfils, Willem Bilderdijk: bibliografie [...1 (Amsterdam 2006): WBB A 1779.9 en A 1781.21. Van dit laatste nummer zijn slechts twee exemplaren bekend. Voor de drukgeschiedenis van Mijn verlustiging zie: Lesley Monfils, `Bilderdijks debuut in losse bladen: Mijn verlustiging (1779): een bibliografische zeldzaamheid', in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 13 (2006), 85-98. 7. Geraadpleegd via: http//gemeentearchief.amsterdam.nl/archieven/ genealogie/doopregisters/zoek. 8. Transcripties uit The Essequebo and Demerary [Royal] Gazette uit de periode 1803-1816, raadpleegbaar via: http://ariel.ucs.unimelb.edu.au/~rvc/edg/index.html. 9. De overlijdensjaren van Christoffel Jurgen Dobbrauski, Sijtje Hoogermolen en Carl Friedrich en Anna Jacoba Dobbrauski zijn ontleend aan Bosch 1955, p. 63. 10. Brief: Den Haag KB: 121 B 4. 11. In de annotatie bij Monfils 2006, WBB A 1781.21, ging ik is er, enigszins voorbarig, vanuit dat dit waarschijnlijk het geval was. 12. The Demerary and Essequebo Royal Gazette, vol. X, 18 maart 1815. 13. Van hem zijn vier berichten in Thé Essequebo and Demerary Gazette bekend, gedateerd 5 april en 6 september 1806 en 4 april en 2 mei 1807. Hieruit blijkt dat hij etenswaren uit Nederland importeerde en als zaakwaarnemer en advocaat voor diverse personen fungeerde. Een overlijdensbericht van Willem Frederik Dobbrauski is niet gevonden. 14. The Demerary and Essequebo Royal Gazette, vol. X, 10, 17 en 24 juni 1815. 15. The Demerary and Essequebo Royal Gazette, vol. X, 7 oktober 1815. 16. Bilderdijk aan Feith, 13 en 28 juni 1780, in: Streng 1994, pp. 31 en 33. Bilderdijk aan J.C. de Lannoy, 30 maart 1780, in: Brieven 1,. p. 78. 17. O. van Marion, Heldinnenbrieven: Ovidius' Heroides in Nederland (Nijmegen 2005), 271; Monfils 2006, WBB C 1778.2. 18. W. Bilderdijk, Bloemtjens (Amsterdam 1785), 103-113; DW 10, pp. 16-19. 19. `Dichterlijke uitspanning. Zes luimige brieven aan 's dichters eenige zuster [...1' : `Zesde brief', DW 12, p. 422. Door Bosch 1955, p. 21 gedateerd: 12 augustus 1778. Bosch geeft enkele andere suggesties van jeugdwerk (ibid, p. 98). Van geen der genoemde titels zijn echter publicaties op naam van Dabbrauski bekend. 20. Met dank aan Jacob van Sluis (Leeuwarden Tresoar). 14 WBB 132.1 en de Brunswijkse drukpers In 1799 heeft Bilderdijk voor 't eerst werk van zijn hand in Duitsland laten drukken, nl. zijn gedicht op het overlijden in dat jaar van prins Frederik (WBB' 116.1), en wel bij Ernst Wilhelm Gottlieb Kircher (1768-1830), 1787- 1799 werkzaam te Brunswijk. Het zestien pagina's tellend katerntje is qua papier en typografie niet veel zaaks, maar Bilderdijk klaagt er in geen van zijn bewaard gebleven brieven over. Evenmin over het qua inhoud en uitvoering vergelijkbare werkje van zijn nieuwe levenspartner, enige weken later bij dezelfde Kircher verschenen: Kath[arina]. Wilh[elmina]. Schwei[c]khardt, Op het afsterven van Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Willem George van Oranje en Nassau op de Zesde van Louwmaand, 1799. 2 De dichteres zelf was te opgetogen voor een kritische blik: `To describe to you, mij tenderest beloved, the pleasure I felt at sight of mij first, printed production, is impossible !' 3 Zes jaar later verscheen, eind juli 1805, een bundeling van Bilderdijks juridische opmerkingen, Observationes et Emendationes (WBB 132. 1) bij Carl Reichard, 1798-1838 werkzaam te Brunswijk. De kopij is Bilderdijk als het ware door zijn Brunswijkse collega E.A.W. von Zimmermann uit handen getrokken en aan de pers overgegeven,' `en zoo is 't' , schreef de auteur aan Jeronimo de Vries, `niet al te naauwkeurig, gedrukt, op iets slechter dan ons 2 stuivers Almanakken papier.' In diezelfde brief werd De Vries een exemplaar beloofd `op papier als het pronk exemplaar van den Hertog: dat is, munnikengraauw6 , maar van 't dunste soort.' Voor wat betreft de papiersoort zullen zulke pronkexemplaren niet veel fraaier zijn geweest dan de bekende reguliere, die perfect aan dit signalement: grauw en dun, beantwoorden. Toch moeten er twaalf exemplaren `op (zoogenaamd) best papier' zijn geweest, aldus Bilderdijk aan De Vries,' wie hij er nog net een in het vooruitzicht kon stellen, want hij was er elf kwijtgeraakt als 'noodzaaklijke presenten aan drie Hoven [...], zoo dat ik mij-zelf een gemeen Exemplr gekocht heb. Alles wat hier geschiedt,' — moppert hij heerlijk verder — `is in dezen zelfden brillanten stijl. Meer best papieren zijn er niet gedrukt dan juist deze 12; anders zou ik U dit erger dan kommenypapier8 niet toezenden. Doch vergelijk ons Hollandsch Mediaan papier9 by dit tuig, en weet dan, dat alles hier in vergelijking met Holland in de zelfde proportie is.' Ook uit Bilderdijks brief aan bibliothecaris E.Th. Langer te Wolfenbuttel blijkt het bestaan van twee verschillende uitvoeringen: `J' ai l' honneur, Monsieur, de Vous presenter ci j oint un Exemplaire d' un petit recueil d'Observations sur le Droit Romain, pour la Bibliotheque Ducale. 1° Comme c'est le seul sur du bon papier qui m' en restait apres les presens que j'etais obligé d'en faire aux Cours de Brunsvic et de la famille Stadhouderienne, je me trouve dans la necessité, Monsieur, de Vous prier d'en vouloir bien accepter un pour vous-même, sur du papier ordinaire.' 1' Nu is er alleen over het papier gesproken, maar met een lijst van zes ingrijpende errata kon ook het zetwerk niet voorbeeldig heten; zie het geciteerde `niet al te naauwkeurig' . Tussen 1799 en 1805 heeft Bilderdijk een grondige hekel aan Brunswijk ontwikkeld, en daaraan zijn ook de letterzetters niet ontsnapt, getuige zijn komische dialoog `De Drukpers. Drama.' (Brunswijk 1805). De hele tekst zal voor het eerst als bijlage verschijnen in de geprojecteerde brieveneditie, waar de transcriptie is aangevuld met een verantwoording van auteurscorrecties. Op de afbeelding van het handschrift (UB Leiden Ltk 1821) is hier goed te volgen hoe Bilderdijk de zetter voor booswicht, ketter, slangenbroed, domme Mof en stomme Knoet uitmaakt, en vertwijfeld uitroept: Zet me toch de regels netter! Spel me toch de woorden goed! Eer ik naar uw vliering kletter, En u trommel voor den snoet. Het antwoord: `der Herr menschenfretter/ Haben gar zoe heiszes bloet.' gooit olie op 't vuur: Hitzig bloed! ' En heet dat drukken, Hoofd der krukken? Niet een regel staat er recht! Keine (sage ich) dieser Zeile Steht gerade, Henkersknecht ! [...] Zie die voor- en tegenzijden! Dat moest passen als een hair. Wie kan zoo'n geknoeisel lijden? Geen twee regels op elkaar! De tegenwerping dat zoiets niet te vermijden is, dat het zetsel kan gaan werken, wordt geen antwoord meer waard geacht: Lomper honden zag ik nimmer: Alles doen zy even dom! Ezels zijn zy, ja nog slimmer. De zetter heeft het laatste woord: Jo, das saagt der Fremder immer! Ond doch weiss ich nicht, warom! Het is denkbaar dat het schrijven van dit twistgesprek aanleiding heeft gevonden in de verschijning van WBB 132.1. Marinus van Hattum Noten 1. WBB: L.T. Monfils, Willem Bilderdijk Bibliografie [.1 (Amstelveen 2006). 2. UB Leiden: Portef. qu 10. 3. Br. 124 (10 maart 1799) in Marinus van Hattum (ed.), Mr. W Bilderdijks Briefwisseling 1798-1806 (te verschijnen 2007). 4. Br. 544 aan F.G Pestel & D.G. van der Keessel (1 augustus 1805). 5. Br. 550 (15-18 oktober 1805). 6. Vrij grof bruin papiersoort. 7. Br. 541 (27 juli 1805). 8. Bilderdijk verklaart `komenij' uit 'common aid', `kraam of winkel van allerlei daaglijksche levensbehoeften' : Verklarende geslachtlijst II (Amsterdam 1834) 106. 9. Een slag groter dan het gewone formaat: WNT IX 368. 10. De Herzog August Bibliothek te Wolfenbuttel bezit twee exemplaren (sign. Li 468), waarvan een met inscriptie 'Donum quasi auctoris manu oblatum d. 2 Aug. 1805.' : Geschonken als een offer door de hand van de auteur. 11. Br. 542 (31 juli 1805). 15 16 17 Suringar-archiefstuk geveild: handschrift Bilderdijks Woordvorsching In mijn uitgeversdocumentatie Da Costa tussen Bilderdijk en Suringar (2004) is, onder veel meer, de totstandkoming getraceerd van Bilderdijks werkje Beginsels der woordvorsching. In de inleiding heb ik de verzuchting geslaakt, dat ik graag over de handschriftelijke kopij ervan had beschikt. Ik had in dat geval het oorspronkelijke slot kunnen meedelen, dat op 1 juli 1831 door Isaac da Costa voor Matthij s Siegenbeek `bitter of hoonend' werd geoordeeld. Op 15 juli schreef Lodewijk Willem Bilderdijk aan de uitgever: `Wel.an ! dat wij [... ] S. en zijn Volgelingen van de laatste en hevigste reprimande vrij spreken !' Wat kon die reprimande zijn geweest? De in het Bilderdijk-Museum bewaarde correspondentie toont aan dat het handschrift op 10 september 1906 door Hugo Suringar ter beschikking werd gesteld van de commissie die de grote Bilderdijktentoonstelling van dat jaar voorbereidde. Na afloop is het bij de eigenaar van het uitgeversarchief teruggekeerd. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat het niet meer in die collectie aanwezig was, toen die in 1917 en 1932 door J. Valckenier Suringar werd overgedragen aan de bibliotheek der Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, sedert 1958 bruikleen van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.' 18 In 1984, toen ik er voor 't eerst naar zocht, bleek het handschrift uit die collectie verdwenen te zijn. Op 31 mei 2005 evenwel werd het bij Bubb Kuyper te Haarlem geveild, en wel als nummer 2204 van de bibliotheek van Boudewijn Büch. In de catalogus, Bibliotheca didina et pinguina. The library of Boudewijn Büch. Part 2, is het handschrift als volgt beschreven: (1 [title] ), (12), (1 blank) lvs., pen and black ink, recto and verso (title and 1 leaf recto only), bound in contemp. marbled limp boards (last 4 lvs. loosely inserted, frontcover w. manuscr. title-label "Etymologie", folio. Partly loose(ning). Spine dam.; (vague) crack/ fold throughout. First free endpaper w. annot. "Oorspronkelijk handschrift van Mr. Willem Bilderdijk". signed "G T.N. Suringar"; the manuscript packed in 19th cent. paper w. large caption "Eigen handschrift/ van/ Mr. Willem Bilderdijk/ Beginselen der Woordvorsching" by Suringar. The manuscript consists of "Korte Voorstelling der dieper Woordvorsching, in toepassing op ons Nederduitsch" (8 lvs.) and "Bijlage over sommige woorden waarin men over de enkele en Dubbele e en o in twijfel hangt" (4 lvs.) [...] each page divided in two columns with the text written in the right column and w. additions and corrections in the left column. Direct na publicatie van de catalogus is de leiding der bibliotheek van de Vereeniging ingeseind, waarop werd afgesproken dat het Bilderdijk-Museum niet zou bieden, opdat het archiefstuk weer in het rechtmatig bezit van de thans geheten Koninklijke Vereniging van het Boekenvak zou komen. Dat heeft helaas niet tot de mogelijkheden behoord. Het handschrift is wederom in particulier bezit gekomen. Door de welwillendheid van diverse betrokkenen' kan ik als een `post-bijlage' op mijn boek alsnog, en rechtstreeks uit het handschrift,' het gewraakte slot over Siegenbeek meedelen. De gedrukte tekst eindigt met een alinea, beginnend met `Zoo is eenmaal ingevoerd en heeft iets meer plechtigs dan zo.' Het handschrift gaat dan verder met `Wat aan Siegenbeek gebleken is mag hy voor zich houden, wiens blijken <+ veelal> naauwlijks <+ ja zelfs nog niet half> blikken, maar droomen is.' Waarna de rest van de alinea zoals in druk. Op het laatste blad van het handschrift ten slotte het ongedrukt gebleven stuk waarop Da Costa doelde: Hij mag anderen zijn vervloekte moffery 4 in het oor fezikens en daarby van ezelenhoogmoed fonkelen, maar <+ zelfs> om apen Neêrduitsch te leeren weet hy er nog niet genoeg van; en het schreit ten hemel, dat <+ men> zulk een onverstand onze Hoogescholen <+ onherstelbaar> verachtelijk / overstroomd heeft <- laten maken> voor een ja vervallen wereld, maar waar echter nog hoop op de te rug keer naar gezonder leer overig was, zoo men de jeugd niet in de eerste kiemen des gezonden verstands verwoestte. Had hy liever <+ voor zijn veziken> naalden gevessemd6, <+ of ziegen gemolken'> 't zou hem beter ter hand gestaan hebben, dan zich met iets dat Hollandsch is, af te geven, en hier <- de studeerende> <+ aan> de studeerende jeugd de kostelijke uren te ontfutselen met zijn onzin, die <- zy> niet dan belachen kunnen / [belach]t kan worden. De beslissing dit weg te laten is een barmhartige daad geweest. Niet voor Siegenbeek, maar voor Bilderdijk. Marinus van Hattum Noten 1. Merkwaardig genoeg komt nog een stuk niet meer in die collectie voor: Da Costa's handschriftelijke kopij van Bilderdijks Epos kwam zo'n tien jaar geleden in bezit van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag. 2. Met dank aan mr. dr. D.J.E. Baestaens, Jeffrey Bosch en André Swertz. 3. Na publicatie van mijn boek kwam mij onder ogen het stukje `Bilderdijkiana LVI', De Navorscher 50 (1900) 263-265. Hierin deelde Hendrik de Jager (1834-1903) de genoemde en andere afwijkingen mee, die zijn vader, Arie de Jager (1806-1877), op basis van het handschrift in zijn exemplaar (UB Leiden 1032 F 82) had verwerkt, alle in het tweede deel van het boekje, vanaf p. 44. Behalve het slot zijn dat nog (tussen haakjes pagina/regel): `ellendige' > 'Siegenbeeksche' (45/7), `goed' > `goed of kwaad' (45/10), `eene' > `zijne' (46/10), `willekeurig dwangjuk' > `Ezelsen Buffelgareel' (46/5vo), `der' > `door' (49/9), `vindt' > `vind' (49/8vo), `onlijdelijke' > `onlijdelijken' (49/7vo), `Professor Siegenbeek' > `den Siegenbeekschen aanhang' (49/4vo), `uitklinke' > `uitklinkt' (49/3vo), `Maatschappy' > `Maatschappy waar hy nu (God betere 't) tot smaad der oudere en wijzere Leden den Voorzitter van speelt' (51/3vo), `brengen' > `schrapen' (52/3),. `geur' > 'geier' (52/15), `opwekt' > `inboezemt' (53/2), `met' > `met het' (53/2), 'lekenspigels' > `lekenspiegels' (53/14), `Instituut' > `Instituut;' (53/15), 'gol-e' > `go-le' (54/7vo), `hoe!' > `foei!' (56/6), 'gewonelijk' > `gewoonlijk' (60/9), `vasten' > `vaste' (61/10), `niemand moet' > `geen Siegenbeeken moeten' (61/12), `botte' > `bolle' (61/2vo), `verbastert' > `verbasterd' (63/4vo), `smingen' > `smuigen' (64/8), `Stroen' > `Stro-en' (65/1), `achter' > `echter' (65/8vo), `aangeroerd' > `aangevoerd' (65/6vo). 4. Siegenbeek was van Duitse afkomst. 5. fluisteren: WNT XXI 224. 6. draden door het oog van naalden gehaald: WNT XXI 12. 7. Vgl. het wel geestige `Ziegenbok(schen)' : Willem Bilderdijk (ed. J. Bosch), Hanenpoot. Prentenboek voor zijn zoontje Julius Willem (Culemborg 1977) 20 en 34. Symposium Ballingschap 27-28 januari 2006 Op vrijdag 27 en zaterdag 28 januari 2006 vond ter gelegenheid van het Bilderdijkjaar een druk bezocht tweedaags symposium plaats rondom het thema `Ballingschap. Vormen van uitsluiting in Nederland in de achttiende eeuw' . Het symposium werd georganiseerd door de Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' in samenwerking met de Werkgroep 18e Eeuw, en gesteund door de Stichting Daendels, de C. Louise Thijssen-Schoute Stichting en Uitgeverij Verloren. De bijeenkomst werd gehouden in de voormalige Torenlaankerk te Hilversum, waar de Uitgeverij Verloren is gehuisvest. De sfeer in de Torenlaankerk was bij zonder aangenaam en de verzorging uitstekend, de lezingen waren boeiend en prikkelend. Om het Bilderdijkjaar 2006 luister bij te zetten lag een symposium over ballingschap natuurlijk voor de hand. In 1806 keerde Bilderdijk immers terug naar Nederland na een ballingschap van ruim tien jaar, en sindsdien is hij een van Nederlands bekendste ballingen gebleven. Maar Bilderdijk was lang niet de enige die in de lange achttiende eeuw verbannen werd, of mettertijd terugkeerde uit den vreemde. Hugenoten, doopsgezinden, joden, opstandige gelovigen, criminelen, critici, Patriotten, Orangisten, revolutionairen en aristocraten, zij kregen allen te maken met ballingschap, verbanning of de ban. Het symposium bood dan ook een interessant blik in de geschiedenis van de achttiende eeuw, aan de hand van een nog altijd actueel thema. Op de eerste dag werd het thema ballingschap in het 19 algemeen belicht. Welke vormen van uitsluiting deden zich in Nederland in de achttiende eeuw voor? Na een algemene inleiding in het thema door Joris van Eijnatten, droeg dichter-classicus Piet Gerbrandy enkele ballingschapsgedichten van Bilderdijk voor. De rechtshistoricus Sjoerd Faber bood daarna een overzicht van de juridische aspecten van verbanning in de periode rond 1800, waarbij hij de casus Bilderdijk expliciet in de context van zijn tijd plaatste. In de daaropvolgende lezingen kwam Bilderdijk minder aan bod. Harm den Boer, een kenner van de Spaanse literatuur, besprak de geschriften van Abraham Gomez Silveira, een joodse balling in het begin van de achttiende eeuw. De kunsthistoricus Frans Grijzenhout gaf een overzicht van de manier waarop ballingschap in de achttiende eeuw werd verbeeld. Piet Visser, specialist op het gebied van de mennonitica, vroeg aandacht voor een specifieke groep van ballingen: de Zwitserse doopsgezinden: wat zegt de manier waarop zij in de Republiek behandeld werden, over de Nederlandse asielzoekerspolitiek? Tenslotte stelde de historicus Joost Roosendaal de Patriotse vluchtelingen van de late achttiende eeuw aan de orde. De tweede dag was gewijd aan bijzondere gevallen van ballingschap in de decennia rond 1800 — het `tijdperk Bilderdijk' dus. Welk lot viel deze ballingen ten deel? Het woord werd gevoerd door verschillende neerlandici en historici. Peter Altena behandelde de wijsgeer in ballingschap Gerrit Paape en Myriam Everard het schrijversduo Elizabeth Wolff en Agatha Deken. Na deze roemruchte Patriotten kwamen enkele minder bekende ballingen aan bod: Hendrik Onderdewijngaart Canzius door Ed Arnold en Hebelius Potter door Ellen Krol. Na een lezing van Wim van den Berg over de ballingschap van Rijklof Michaël van Goens, stond de middag verder in het teken van Bilderdijk zelf: Marinus van Hattum gaf een bespreking van Bilderdijks briefwisseling 1798-1806 en Gert- Jan Johannes gaf een overzicht van het thema ballingschap in Bilderdijks eigen dichtwerk. De zeer diverse lezingen op deze koude januaridagen toonden aan dat in de lange achttiende eeuw het Nederlandse `vluchtelingenbeleid' varieerde van uiterst tolerant tot zeer rigide, afhankelijk van de persoon of de sociale groep in kwestie. De interessante discussie waarmee het symposium werd afgesloten, maakte wel duidelijk dat al deze lezingen inderdaad niet meer boden dan een `inkijkje' in de achttiende eeuw. Er valt nog veel werk te verzetten voor we echt inzicht hebben in de betekenis van ballingschap en verbanning in deze periode. Maar als er iets duidelijk is geworden, is het dat de figuur van Willem Bilderdijk, dichter, denker, jurist en balling, nog niets aan actualiteit heeft ingeboet. Joris van Eijnatten Recente literatuur Jasper Dijkman & Monique van Rooijen, Van tijdschrift tot kopie. Een stageverslag van het onderzoek naar de receptie van Bilderdijk in de tijdschriften van de achttiende en negentiende eeuw (Vrije Universiteit Amsterdam 2005) . Joris van Eijnatten, 'Bilderdijk's head. Meta-medical reflections of an afflicted poet', Social History of Medicine 18 -3 (2005) 337-356. Bert Engelfriet, `Willem Bilderdijk. Een geestelijke balling', Kunst en Wetenschap 14 -2 (zomer 2005) 15-16. Piet Gerbrandy, "`Tochtig wrenschen, zelfverslenschen." De sublieme taal van Willem Bilderdijk', Tirade 407 (2005-1) 9-21. Piet Gerbrandy, "Ach, wat stikvol wriemelnet." Willem Bilderdijk 250 jaar geleden geboren', Ons Erfdeel. Vlaams-Nederlands cultureel tijdschrift 49-3 (juni 2006) 365-372. Jean Koene, `De "groote ongenietbare". Willem Bilderdijk (1756-1831)' , Hun God. Opstellen over de strijd tussen oud en nieuw in de 18de en 19de eeuw naar aanleiding van geschriften uit die tijd over godsdienst en politiek (Amsterdam: Uitgeverij Leuk Nederland 2005) 49-62. Lesley Monfils, `Bilderdijk echt of onecht', De boekenwereld 22-3 (maart 2006); Over misleiding en verleiding in de boekenwereld, 170. Lesley Monfils, `Bilderdijks debuut in losse bladen: Mijn Verlustiging (1779). Een bibliografische zeldzaamheid' , Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 13 (2006) 85-97. L.T. Monfils, Willem Bilderdijk Bibliografie. Analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties 1777- 2004. Bibliografische lijst van niet-zelfstandige publicaties 1772-1831 (Amstelveen: EON Pers 2006). Louis P. Sloos, `Een koning met liefde voor het boek. De bibliotheek van Lodewijk Napoleon', Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 13 (2006) 120-139; 124-126 ('Een schijn van post: Bilderdijk of Flament bibliothecaris'). Alex Wuijts, `Ontdek je plukje. Het Bilderdijkmuseum', [sic!] Het tijdschrift voor de faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit te Amsterdam 5-18 (2004) 14-15. Signalementen van Marinus van Hattum, Da Costa tussen Bilderdijk en Suringar: Berry Dongelmans, De Negentiende Eeuw 28-4 (december 2004) 278; Karin Hoogland, Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 121-4 (2005) 386; L[isa] K[uitert], De boekenwereld 21-2 (december 2004) 91-92, waarop repliek door auteur, De boekenwereld 21-4 (mei 2005) 256-257; W. van der Zwaag, Reformatorisch Dagblad 11 januari 2006. Jaargang 2312006 Ton Geerts, 'Eene opzettelijke misleiding' Drie `nieuwe' bedriegers van Willem Bilderdijk 1 Lesly Monfils, Waar bleef Ferdinand Dobbrauski toch? Nieuwe feiten, waaronder een jongere naamgenoot en Willem Bilderdijk als `ghostwriter' 8 Marinus van Hattum, WBB 132.1 en de Brunswijkse drukpers 15 Marinus van Hattum, Suringar-archiefstuk geveild: handschrift Bilderdijks Woordvorsching 18 Joris van Eijnatten, Symposium Ballingschap 27-28 januari 2006 19 Recente literatuur 20 201253_061 _b11002200601 Het Bilderdijk-museum. Jaargang 23 DRUKWERKVERZORGING: GRAFARIA — LEIDEN