Het Bilderdijk- Museum Mededelingenblad van de Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' Redactie: Ton Geerts & Marinus van Hattum Secretariaat: Fokkerlaan 36, 1185 JC Amstelveen bilderdi j kmuseum @ planet.nl www.bilderdijkkmmuusseeuumm..vvuu..nnll Het Bilderdijk-Museum verschijnt eenmaal per jaar. De redactie behoudt zich het recht voor, kopij te weigeren. Met het inleveren van kopij geeft de auteur toestemming voor publicatie op de website van de Vereniging. Leden ontvangen het tijdschrift gratis. Het lidmaatschap kost €12,50 per jaar. Men geeft zich op als lid, door dit bedrag te storten op postgiro 367063 t.n.v. Vereniging `Het Bilderdijk- Museum'. Elius Isaic Bilderdijk Amsterdam r 79 z- i 8 r 3 Landau in der Pfalz' `Dat mijn Elius dood is,' schreef Bilderdijk op 6 juli i 813 aan H.W. Tydeman, `zult gij weten. Zijn moeder zal nu wel te vreden zijn. Tetterode 2 heeft het mij door Wiselius3 doen weten; met omstandigheden die [haar] kenteekenen.' 4 In werkelijkheid verwees Bilderdijk niet met het woord `haar' naar zijn eerste echtgenote, maar met de woorden `dat monster' . 5 Dat hij aan Catharina Rebecca Woesthoven, van wie hij in 1802 werd gescheiden,6 geen tedere herinneringen koesterde, zal na lectuur van alle de laatste jaren geëditeerde brieven duidelijk zijn. Maar welke plaats had het tweede kind, de oudste zoon Elius Isaac, geboren 4 september 1 791, in het huwelijksdrama? Het kind was nog geen vier jaar oud toen de vader in ballingschap ging. In de eerste jaren heeft Bilderdijk diverse keren naar zijn zoon geïnformeerd, bij voorbeeld naar zijn humeur, verstand en geaardheid.? Eens merkte hij op: `ik heb het kind nooit genoeg gezien om er geest of oordeel in te kunnen ontwikkelen.' 8 Op grond van de bewaard gebleven correspondentie moet worden erkend dat zijn vrouw hem steeds van Elius' welzijn op de hoogte heeft gehouden. Het `beminnelijk kind' knipte allerlei van papier, zoals 'eenige honderde mannetjes die hy soldaten noemt'. Eens had hij `met een bedaarde houding' gevraagd: `mama heb ik ook een vader als andere kinderen daar ik meede speel gehad'. Na uitleg waarom vader `op reis' was, was als reactie gekomen: `myn vader blyft dan wèl lang uit'. 9 Tegenover zijn schoonzuster Maria Petronella Elter- Woesthoven klaagde Bilderdijk over ontoereikende informatie door zijn vrouw.'° Aan Elius' opvoeding `wordt niets gedaan', berichtte zij hem uit Amsterdam, I I maar wel moest mevrouw Elter erkennen: `Ik heb Z[usterl nog nimmer zoo veel liefde zien bewyzen als aan dit kind' . 12 Dat hoefde voor Bilderdijk ook weer niet! Zijn oogappel, het oudere kind Louise, zou daarmee te kort gedaan worden. Hij schreef terug: 'Zy [C.R.] houdt, vast, meer van hem dan van Louise; echter kan ik niet gelooven dat zy waarlyk verknochtheid aan hem heeft.' 13 Dat wenste hij in 1813 kennelijk nog steeds te geloven. Na Bilderdijks vestiging met zijn jonge vriendin in Brunswijk nam de correspondentie met Holland af. Eenmaal, aan zijn nieuwe correspondent en zaakwaarnemer Jan Kinker, liet de vader zich even kennen. In 1 798 vroeg hij over Elius: 'est il elevé? N'a-t-il donc pas le moindre trait de moi dans son eisage?' 14 Nadat Bilderdijk in 1803 pogingen had ondernomen om zijn zoon als opvolger in het Bossche benificium benoemd te krijgen, 15 gebeurde er in 1804 iets wat hij kennelijk niet had verwacht, en stellig ongewenst achtte. De twaalfjarige Elius schreef zijn zuster een nieuwjaarsbrief, ging al snel bij haar op bezoek en schreef zelfs begin 18o5 een brief aan mevrouw Arntzenius, in wier pensionaat Louise al enige jaren woonde.'6 Kortom, hij leek — hierin ongetwijfeld gestimuleerd door zijn moeder en haar belangenbehartigers — Louise bij het Woesthoven- kamp te willen inlijven. In zijn brieven noemde hij zich Bilderdijk Woesthoven, en in de opdracht van een gedicht aan Louise betitelde hij haar ook zo. ' 7 De hernieuwde contacten met moeder en broer verzweeg zij in haar brieven naar Brunswijk. Bilderdijk moest het van zijn broer vernemen.' 8 Wat Elius, die van 1802 tot 1804 kwekeling aan de School voor de Zeevaart was geweest, 19 in deze tijd uitvoerde, is onbekend. Wel weten we weer dat hij in augustus T 8o6, vlak voor of na zijn vijftiende verjaardag, aan de Latijnse School werd ingeschreven. 20 Nog op 12 april 18o8 staat zijn naam op een rapportlijst met 43 1 vitia, maar met nul absentiae en nul negligentiae. 21 In dat jaar moest de school verhuizen van Singel huidig nr 453 naar het Kistenmakerspand in de Kalverstraat tegenover de Heilige Weg. 22 Of de jongen daar nog les heeft gehad, weten we niet. Over Elius' dood en de nasleep ervan zijn we weer wat beter ingelicht. Volgens een tekst op zijn grafmonument was hij bij zijn dood begin mei 1813 twee jaar en vijf maanden in Franse krijgsdienst, die dus eind 181 o zal zijn begonnen. Op 14 maart 1813 arriveerde hij als fuselier van het 126ste linieregiment23 te Landau in de Pfalz, 24 een toen strategisch belangrijke vestingstad, dertig kilometer ten noordwesten van Karlsruhe en evenzover zuidwestelijk van Speyer gelegen. Of de bevolking er Frans of Duits sprak, is niet duidelijk. 25 Elius werd ingekwartierd bij de 38-jarige klokkenmaker en oud-militair26 Jean Jacques Quosig en diens vrouw Catherine Barbe Kling. Mogelijk had hij toen al de Nervenfieber waaraan in 1813 zoveel soldaten stierven. 27 In elk geval belandde hij na drie dagen, 17 maart, in het hospitaal, maar op 3 april kwam hij weer bij de Quosigs in huis. Net had Elius op 1 '7 april een brief van zijn moeder gekregen met het bericht dat ze hem had vrijgekocht, of hij overleed op 3 mei aan hospitaalkoorts. Op 4 mei deed de gastheer samen met zijn broer aangifte. Op de `déclaration de décès' staat de naam als 'Bilderbek Van Woesthowen' . 2g Het sterfhuis wordt aangeduid als `No. 110, quartier bleu', wat wil zeggen: Kronstrasse aan de noordoostelijke hoek van de huidige Rathausplatz, sedert 1794 Place de l'Egalité. Tien dagen later zond Quosig een uittreksel uit het overlijdensregister (bijlage i) met begeleidend schrijven aan Jurrian Tetterode (bijlage 2). In die brief heeft Quosig het over Elius' tabaksdoos met een portret van zijn moeder. Die zou een halve eeuw later nog door familieleden zijn gekoesterd, aldus informatie uit 1866 van Landaus burgemeester Dr Eichhorn aan Jan Wap. 29 Uit die brief weten we verder dat Elius op het protestantse kerkhof van Queichheim3° werd begraven, twee kilometer ten oosten van Landaus centrum. Quosig had in zijn brief aan Tetterode gesuggereerd, op het graf een gedenkteken te doen oprichten. Volgens een handschrift31 zou het monument een fout gespelde voornaam en een incorrecte geboortedatum hebben vermeld. Er zouden de volgende teksten op hebben gestaan. Elius Isaac Bilderdijk ca 1803. (Geerts nr 67) Elius Isaac Bilderdijk ca 1807. (Geerts nr 65) Vorderseite. Mittag. ACH EIN NAHMENLOSES SEHNEN ZOG IHN NACH DER HEIMATH HIN SIEH DA RIEF DER VATER IHN AUS DEM FINSTERN THAL DER THRAENEN DORT WILL IHN IN LICHTEN HÖHEN AUCH DIE MUTTER WIEDERSEHEN. Morgenseite DIES IST DER WEG INS VATERLAND. Abendseite NUR DURCH DIE DUNKLE PFORTE GEHT MAN DER HEIMATH ZU. Seite gegen Mitternacht 0 HEIL DIR HEIL DIR WINKT DIE HEIMATH IN DER FERNE NUR STAUB EMPFAENGT DER STAUB DEN GEIST ERWARTEN STERNE. Auf das Schild ELIAS.ISAAC.BILDERDIJK van WOESTHOVEN, aus dem Haag geb. am 14 Sept. 1791. — gest. am 3 May 1813; im Dienste des Vaterlandes 2 Jahre 5 Monathe. Ihm diess Denkmal von seiner trostlosen Mutter CATH. REBECCA; van WESTREENEN. geb. van WOESTHOVEN. Eichhorns brief aan Wap spreekt bij de beschrijving van het monument van een `Krieger' naar het oosten toe. Dat is in de net geciteerde tekst de `Morgenseite', neem ik aan. Verder is in die brief sprake van zes-, twee- en eenregelige opschriften, respectievelijk naar het westen, noorden en zuiden. De zes regels voor het westen zouden volgens bovenstaande tekst de `Vorderseite. Mittag' moeten gelden. Voor het zuiden met zijn ene regel blijft dan de `Abendseite' over. Iemand moet hier west en zuid hebben verwisseld. In een brief12 aan Wap is J.C. ten Brummeler Andriesse niet hierop ingegaan, maar wel op de `Krieger', die in feite een treurfiguur was met uitgedoofde en omgekeerde fakkel. De vergissing zal zijn ontstaan door het schild waarop hij leunt. Ook schreef Ten Brummeler Andriesse, die indertijd informatie van de familie Quosig had gekregen, dat de naam op het monument niet, zoals Eichhorn had geschreven, 'Bilderbeck' luidde. Hoe ging het nu verder met de briefwisseling tussen Landau en Amsterdam? Op 23 oktober 1813 overleed mevrouw Woesthovens relatie Tetterode. Dat heeft ze in een brief van 6 november naar Landau geschreven. Blijkens de adressering van de retourbrief moet zij zich nog steeds hebben bediend van de naam Van Westreenen, de naam van haar tweede echtgenoot, van wie ze reeds na anderhalf jaar, en dat alweer in 18 I o, was gescheiden. En die naam kwam ook op het monument te staan. Kort na de ontvangst van deze brief van de zesde, was mevrouw Quosig weduwe geworden. 33 Tien dagen na haar verlies begon ze haar brief van 3o november (bijlage 3) met Catharina Rebecca te condoleren met het verlies van haar vriend. Uit een volgende brief, van 14 februari 1814 naar Landau, moet mevrouw Quosig zijn gebleken dat haar vorige niet was ontvangen. Reden waarom ze er op 13 mei (bijlage 4) een kopie van zond. Verder stelde ze de moeder gerust omtrent de toestand van het kerkhof te Queichheim, dat de belegering van de stad, eerst op 5 mei opgeheven, goed had doorstaan. Daar was, schreef de weduwe Quosig, niets verwoest. Uit de brief is op te maken dat Catharina Rebecca het over een eventueel bezoek heeft gehad. Dat had blijkens Quosigs brief van 21 juni (bijlage 5) tegen die tijd vaste vormen aangenomen, hetgeen ook te lezen is uit wat op 9 augustus door predikant Schultz te Landau34 werd gemeld (bijlage 6). Hij gaf advies over de reisroute. Van Schultz' hand bezitten we twee poëmen ter gelegenheid van dat bezoek: een opgedragen aan de troosteloze moeder bij het bezoek aan het graf, waarschijnlijk van 27 september 1814 (bijlage 7), en een ander veel luchtiger gedicht, gedateerd 4 oktober 'Abends 8 bis io Uhr' (bijlage 8). Deze tweede tekst bevat verwijzingen naar Napoleon (str. I -7) en naar de verwachte aankomst op 5 oktober (str. 8: `der Prinz kommt morgen erst') van de Duc de Berry. 35 Verder roept het gedicht de 'edle Dam' aus fernem Land' (str. i I) een welkom toe, terwijl Schultz in str. 9- TO badineert, misschien over zichzelf als ` S ecretir' , ` S chreiber' , 'Poet', en zich richt tot de 'Nachbarin', ene 'Jungfer Baas' (str. 13). Catharina Rebecca's bezoek strekte zich dus wellicht uit van 27 september tot 5 oktober 1814. Na haar terugkeer ontving ze van de weduwe Quosig nog een brief van I2 oktober 1814 (bijlage 9). Sedert haar vertrek was te Landau niets bijzonders voorgevallen, behalve de tragische dood van de prefect. 36 Verdere correspondentie tussen Landau en Amsterdam is niet bekend. Als zoveel families uit Landau 37 emigreerden de Quosigs in de tweede helft van de negentiende eeuw naar de Verenigde Staten, waarschijnlijk met medeneming van de tabaksdoos. Het sterfhuis is rond 1900 vervangen door een veel hoger winkelpand. Het kerkhof te Queichheim is in 1903 geruimd. Slechts een stuk of vijf monumentjes staan thans nog decoratief tegen de kerk. Bij bezoek op 2I mei 2006 bleek dat van Elius er niet bij te zijn. Elius Isaac Bilderdijk ca 1812. (Geerts nr 66) Marinus van Hattum Paradeplatz (thans Rathausplatz) te Landau 1855. Houtgravure door onbekend. (Stadtarchiv Landau i.d. Pfalz) Elius stierf in het tweede huis rechts van de trapgevel. Bijlagen38 2 Extrait des Registres des actes de Décés de la Ville de Landau, Departement du Bas-Rhin Landau, 13 mei 18 I 3 BMB6-I Déclaration de Décès faite en la Maison commune de Landau departement du Bas-Rhin, pardevant l' officier de 1' Etat Civil, à neuf heures du matin, le quatre du Mois de Mai, mil huit cent treize. Prénoms et nom du Décédé, Elie Isaac, Bilderbek Van Woesthowen, agé de vingt deux ans, quatre mois, né a la haye, en hollande. Profession ou qualité, fusilier au cent vingt sixiéme Regiment d'Infanterie de ligne. Domicilie à la haye, en hollande, mort en cette mairie, le trois du mois courant à dix heures du matin, dans la maison située No. i I o. quartier bleu. Premier Declarant, Jean Jacques Quosig, horloger, agé de trente huit ans. Deuxième Declarant, Jean Jonas Quosig, horloger, agé de quarante trois ans. Les deux declarans domiciliés en cette mairie. Lecture faite, 1'officier de 1'Etat civil a signé avec les declarans. Signé Jean Jacques Quosig, Jean Jonas Quosig et Demontant Maire officier de l' Etat civil. Nous Maire officier de l'Etat Civil de la Ville de Landau, Certifions le présent Extrait Véritable. Fait à Landau le i 3. Mai. 18 I 3. Le Maire de la Ville de Landau /get./ Demontant J.J. Quosig aan J.J. Tetterode Landau, 14 mei 1813 BM B 5 (vertaling van niet voorhanden origineel) Landau 14 Mey 1813. Zeer Geeerde Heer! Ik zende Uw hier mede het Dood bewys van den zalige Heer E.J. Bilderdyk van Woesthoven en een nota van myn uitgave benevens een briev van onze predikant aan Mevrouw van Westrene. Gy zult wel de goedheid hebben, haar die te overhandigen. Treurig was het voor mij, dat het afsterven van de nu Zalige heer onze hoop vernietigde, wyl alles er toe bereid was hem zyn Afscheid te doen bekomen, de visite van den Generaal Inspecteur had reeds plaats gehad & binnen weinige dagen had hy zyn Afscheid bekomen dan de Voorzienigheid heeft het anders besloten. Aan t eene was `t my nog aangenaam, dat de daar toe bestemde Gelden nog niet zyn uitgegeeven geworden. Ik werd daardoor mogelyk in verdenking gekomen, zyn doch wie kon in de toekomst zien? Voor d' aangewende Diensten & Zorgen van dheren Doctoren heb ik hun 300 francs gegeeven, welk ik hoope gy ook goedkeuren zult. Zyn nagelaten goederen bestaan in een oude overrok een witte militaire rock & vest een paar pantalons[.] van Linnengoed was hy geheel ontbloot[.] hy heeft my gezegd men hem alles in de Hospitalen ontnomen had en in Maintz reeds genoodzaakt was geweest zyn Goud horlogie voor 91 francs te verkoopen verder een portefeuille 4 Overlijdensakte 325 d.d. 4 mei 1813 van 'Elie Isaac Bilderbek Van Woesthowen'. (Stadtarchiv Landau i.d. Pfalz) met eenige Certificaten en brieven van Mevr Zyn Moeder een porceleine Tabaks pyp & 1.28 Kreuzers in duitsch Geld. wat de kleederen aanbelangt die ben ik voorneemens aan Zyn oppasser te geeven het geen d'overledene al vroeger had willen doen. nog een tabaks doos met de beeltenis van Mevr Zyn Moeder welke myn vrouw tot een aandenken wilde behouden, wyl d'overledene meermalen gezegd heeft als ik na huis vertrek laat ik die Uw tot gedachtenis. Wat de Kost. Logis & oppassing aan belangt zo laat ik aan Mev van Westrenen over my hier voor toe te leggen wat haar Ed begrypt. Van de Wissel van 1500 francs heb ik nog geen Antwoort of die te parys betaald is UEd gelievd my zo spoedig mogelyk te Schryven op wat wyze ik Uw het overschot overmaken zal. Daar het hier gebruykelyk is men boven de graaven der gestorvenen een Gravsteen of gedenkteeken opricht, om de plaats der zelve aantewyzen waar zyn Asch legt byzonders voor vrienden wanneer een der famille eens hier wilde komen zien waar de plaats zyner rusten is Ik heb d'Eer met Achting te zyn. 3 Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 3o november 1813 BM B 8-1 (is misschien gedicteerd geweest: de handtekening is geschreven in andere inkt; een kopie van deze brief in BM 8-2, p. 3) A Madame Madame C:R: van Weestreenen Woesthoven op den amstel tuschen de Joode Keizers gragt 39 en Kerkstraat No 17941. á Amsterdam. Madame von Weestreenen Woesthoven á Amsterdam. Landau le 30. Novembre 1813. Vous avés eu bien de la Bonté Madame! de nous honorer de Vótre agréable Lettre du 6. courant, et nous prenons beaucoup de parte à la Perte que Vous eprouva^tes de nouveau4' dans la Personne de vótre ami intime Monsieur J.J. Tetterode — Vous voyés dans toute cela 1'Imparfection de ce monde ci, et que nous devons nous soumêttre a la Volonté de l'Etre Suprême, qui, aprés nous avoir fait éprouver des souffrances de toute maniére, nous en délivréra un jour, en nous laissant jouir le Revoir de la Vie Eternelle. — Ces peu de mots, que la Religion nous dicte, devant aussi me consoler dans ma Position actuelle. Pensés Madame! Chagrin sur Chagrin, Tristesse sur Tristesse, couvre ma petite chaumière. Les frayeurs de la morte se sont repetées depuis le court Intervalle du Convoi funebre 5 de feu Monsieur Vótre fils en la personne de mon Epoux, decedé le 21. du courant à la fleur de son a^ge de 37. ans, par suite d'une Maladie languissante la hémorrhagie, me laissante quatre Orphelins, dont la file ainée des 2. files est dans l'áge de 14. ans, et le plus jeune des 2. garçons, n'a que dix huit mois. Je ne peus mieux Vous dépeindre ma Situation, qu'en Vous disant, que je perds non seulement un mari, que j'aimois, et qui étoit digne d'être cherit, mais que la plus grande Partée des moyens de Subsistance pour la famille, évanouissent avec lui. Sa perte est d'autant plus douloureuse, surtout dans les Circonstances qui nous ménacent. Mais que je césse de troubler Vótre tendre Coeur, et ne point vous faire des nouvelles plai[nt]es. — La Providence Vous à privé de Votre seule Trésor au Monde, Vós Douleurs sont fondées — Tachée Madame ! de Vous remettre, et Vous donner une parfaite Santé pour bien des années, ce que je désire du fond de mon coeur. Permettés-moi seulement de Vous parler de la Satisfaction, que procuroit Vótre agréable Lettre a. mon man, revue quelques jours avant son decés, cette Lettre adoucissoit ses Chagrins pris42 lors du decés de feu Monsieur Vótre fils, il a scu meriter la Confiance que Vous mettiés en lui par Vótre fidéle Correspondant le deffunt Monsieur Tetterode et certes rien a été epargné au Retablissement de Vótre cher Trésor. Vous avés fait ce qu'une tendre Mére a pu faire dans cette Position. Consolés-Vous — Je ne peux que de Vous témoignes la remerciment de Vos Bontés, Vous priant de m'accorder dans ces journées de tristesse Votre Amitié, déja Si pleinement temoigné. Vous Saluant43 avec la plus parfaite Estimé de Coeur & d' amitié,44 Vótre trés devouée Servante. Veuve C. Quosig Si vous voudriés bien nous donner de Vos Nouvelles par la suite, elles nous serond [sic] certes toujours bienvenues. 45 J'ose Vous ajouter aux Presente Madame! que la fiévre nerveuse et la même Maladie du deffunt Mons. Vótre fils, nous a oté dans nótre Ville, trois Medécins, et autres plusieurs Employés des hopitaux, une Perte Sans Egale pour 1'humanité souffrante. 4a Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 13 mei 1814 BM B 8-2 (tekst p. i-; adres p. 4; p. 3 bevat een kopie van bijlage 3) Madame, Madame C:R: van Westreenen Woesthoven. — sur l'Amstel, prés du Wee sper Kerkstraat over de magere brug N 179 te Amsterdam. Landau le 13. Mai 1814. — Madame! Par Vótre amicale Lettre du 14: fevrier (que j'ai recu hier le 12ieme jour du déblocus de cette ville) je vois avec infiniment de peine, que ma derniére du 30. Novembre, ne Vous était pas parvenue álors. — Permettés, que je Vous en donne Copie cyjointe, et que par mon Maleur, et celle de Grafnaald op het graf van Elius Isaac Grafnaald op het graf van Elius Isaac Bilderdijk te Bilderdijk te Queichheim, 1814. Queichheim. Fragment van de litho bij de Gedenksteen- (Geerts nr 272) plaatsing 1867. (Geerts nr 48) m 4b Restant van de monumenten op het protestantse kerkhof te Queichheim. Foto: M. van Hattum, 21 mei 2006. mes Enfans, delaissés sans soutien d'un pére, Vótre tendre Coeur se procure quelques Consolations, dont Vous avez un si grand Besoin. — Certes, il est douloureux pour une Mére de se voir privé de son fils unique, et en Lui 1'Espoir de son Existance — C'est par ce fléau 46 de la Guerre que tant des braves familles sont reduit á la misére et dans la Tristesse, bien des Méres ne scachant que sont devenues leur fils, et ne l'apprendront jamais. Vous pouvés Vous flatter Madame! que de Vótre Coté, rien a été negligé pour la Conservation de sa personne, mais que la Providence ordonnát autrement, et l' apella^t dans la vraie Patrie des Mortels. Vous n' ignorés, que sous tous les rapports, le feu Monsieur Vótre fils étoit absolument atteint du mal impatient de revoir sa patrie, puisque jusqu'au dernier moment de son decés, il ne parlait que de sa chere et tendre Mére, sa Morte semblait à un doux Assoupissement, point des souffrances pendant la durée de sa maladie. Quand au Cimétiere, ou repose le Cadavre de feu Monsieur Bylderbeek Westreenen, rien y fut derrangé, l' Epitaphe s'y trouve en Ordre, tot qu'elle y fut placé. nous nous ferons tous un grand honneur, de vous conduire un jour á cet Endroit de repós, pour verser des Larmes pour le deffunt, pour le Medecin qui l'a traité, et d'autres Parens et amis intimes, qui y jouissent tous leurs repos á la fleur de leurs á .ge — Je desire que cet jour ne soit point éloigné — Tachés de Vous consoler Madame! et Vous donner une parfaite retablissement pour entreprendre cet voyage. Daignés m'accorder la Continuation de Vótre Amitiée, j'ai bien 1'honneur de vous presenter mes respects de tout mon Coeur, je me dis Madame Vbtre trés obéissante Servante. Veuve C : B : Quosig née Kling Je vous prie de me donner des nouvelle de la maison de J: Tammann Lohmann & Zoonnen de Vótre Ville, sil existe encore, et si son credit est le même comme dans l' an 1803.4 Ladite. Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 13 mei 1814 BM B 8-3 (vertaling van bijlage 4a in dezelfde schrijfhand als bijlage 5; is gevouwen en verzegeld geweest) Landau 13 Mei 1814. Mevrouw! Door uwe vriendelyke brief van den 14 Febr 1814 welken ik ontving den 12 dag na de opheffing van de blokkade onzer stad — Ik zie met oneindig veel verdriet dat myne laatste van den 3o November — UE toen niet bezorgd is geworden — vergun dat ik 'er u hier nevens het afschrift van zend en dat door myn ongeluk en dat myner kinderen — uw gevoelig hart zich eenige vertroostiging verschaffe — Zeker het is smartelyk voor eene moeder zich van haren enigen Zoon beroofd te zien en in hem de hoop van haar aanwezen. Het is door den fakkel des oorlogs dat zoo vele brave gezinnen in de ellende en droefheid zyn gestort — vele moeders weten niet wat 'er van hare zoonen geworden is en zullen het nooit weten — Gy kunt u vleyen Mevrouw dat van uwe zyde niets verzuimd is tot behoud van uwen Zoon — maar dat de voorzienigheid het anders bestuurde en hem in het ware vaderland der stervelingen bragt — Gy zyt niet onkundig dat volgends de Berichten uw zoon kwynde door ongeduld zyn vaderland weder te zien — dewyl tot aan het laatste oogenblik voor zyn overlyden hy niets anders sprak dan van zyne lieve en tedere moeder — Zyne dood scheen eene zachte slaap — geen lyden gedurende zyne gansche ziekte Belangende het Kerkhof waar het lyk van wylen uwen Zoon rust, niets is 'er van verwoest — de grafzerk bevind zich in order even zoo als dezelve gesteld is — Wy zullen 'er ons eene groote eer uitmaken — u daar heen te geleiden naar de rustplaats der overblyfzelen van uwen zoon, zynen geneesheer en andre boezemvrienden welken daar in den bloei hunner Jaren reeds nederleggen — Ik wensch dat dien dag niet verre afzy —Tracht u te troosten Mevrouw en uE eene volmaakte herstelling te geven om dien reis te kunnen ondernemen — Verwaardig u met de voortgang uwer vriendschap ons te vereeren Ik bid u my bericht te geven van het huis van J: Tammann Lohmann & Zoonen in uwe stad zoo zy nog bestaan en of zyne staat nog is gelyk in 1803. — 5 Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 21 juni 1814 BM B 8-4 (kopie in dezelfde schrijfhand als bijlage 4b) Landau den 21 Juny 1814. — Mevrouw! Uwe aangename brief van den 26 Mei laatstleden, is my wel en op den behoorlyken tyd geworden. — Met welk vermaak heb ik daar in gezien, welk een gevoelig deel gy neemt in myn ongelukkig verlies, het welke ik en boven al myne arme jonge kinderen geleden hebben! — Hoe troostryk is my uwe briefwisseling, dewyl dezelve my de gelegenheid verschaft, my met zulk eene gevoelige 7 en godsdienstige ziel te onderhouden, over de grootste myner onheilen en over eene wond, dewelke zeer veel moeite zal hebben, eenigzins zich te kenschetsen, want gy zult met my instemmen Mevrouw, dat het zeer smartelyk is, voor een gezin daarvan het opperhoofd te verliezen, en wel in de bloei zyner jaren. Ja wy hebben een zwaar verlies geleden! Het is alleen in de voorzienigheid, dat wy kunnen hoopen, eene ware en vast troost te kunnen vinden! — Gy doet my hoopen, Mevrouw op de eer van U te zien, ach hoe wordt dit gelukkig oogenblik gewenscht van ons geheele gezin! — Wy stellen ons voor, ofschoon gy by ons niet den overvloed vinden zult, gy 'er ontvangen zult worden met zuivre & openhartige harten, — en wy zullen alle mogelyke middelen opspooren, met behulp van onzen waardigen en eerbiedwekkenden Leeraar, alles aan te wenden, om uw verblyf tot onzent zoo veel beteekenend en gematigd te maken als mogelyk zy en wy verzekeren ons stellig, dat hebbende het geluk gehad, te zamen eenigen tyd te hebben doorgebragt, wy ons uwen achting zullen waardig maken. Ik maak 'er my eene ware gelukzaligheid van, u over uwen zoon te kunnen onderhouden, dewelke in vreden rust, zoo als hy verdiend heeft. — Neen het is onmogelyk, ooit een kind te kunnen vinden, meer verknocht aan zyne moeder, maar hy konde ook niet anders handelen, want weinig ouders zyn ook zoodanig gehecht aan hunne kinderen! — Helaas! hy wist het wel, want door zyne geheele ziekte heeft hy niet opgehouden te spreken van deze beminde moeder en zich het verdriet te verbeelden, hetwelke zyne ziekte u moest veroorzaken. Ik kan het gelukkige oogenblik niet afwachten, u te zien ! — u in myne armen te sluiten, en myne tranen met de uwen te vermengen ! — Ik zal niet breedvoeriger zyn over een onderhoud, het welk (hier van ben ik zeker) u niet verdrieten zal! — maar ik verhaal u in opregtheid, dat deze beide verliezen, my te zwaar zyn om over derzelver gewigt voort te gaan. — Ik dring by u aan Mevrouw, als ook myn gezin voegt zich by myne bede, — nergens anders uwe voet neder te zetten dan in myn huis, — zonder het welke gy ons een verdriet zoudt veroorzaken, geheel ondragelyk voor ons ! — ook nog zoude de verwydering ons van vele oogenblikken beroven, dewelken wy te zamen aan onze smart zouden kunnen weiden! Ik heb u door den Heer Madeleine, kapitein van de Artillerie, dewelke zich naar Amsterdam begeeft, 48 toegezonden eenen brief, waarin ik gelegd heb, de portefeuilles van Mynheer uwen zoon. — Ik twyfel gansch niet, of hy zal u dezelve ter hand gesteld hebben. Ik hoop, daar deze officier eenige tyd in onze stad heeft doorgebragt, dat hy u bericht zal gegeven hebben, van den staat der grafzuil, opgericht boven het graf van uw dierbaar kind! Welke zuil gansch niet door den vyand beschadigd is. MynHeer de Leeraar belast my, u te verzekeren, van zynen eerbied, en verheugt zich in het oogenblik van uwen aankomst — hy is even als wy allen, — dat gelukkig oogenblik niet kunnende afwachten. Mevrouw! Ontfang intusschen de verzekering van de volmaakste achting en ik bid u, my te geloven, met de diepste eerbied Uwe Zeer Onderdanige en Zeer eerbiedigende dienaresse Couvert van bijlage 6. BM B 7. 6 G.F.W. Schultz aan C.R. Woesthoven Landau, 9 augustus 1814 Bivr B 7 (met los couvert) A Madame C.R. van Westreenen Woesthoven, sur l'Amstel, près du Weesperkerkstraat over de Magere brug No 179 te Amsterdam. Omme Mevrouwe Westreenen op de binnen Amstel het 4de huis van de Joode Kerkstraat schuins over de magere brug.49 Landau 9 Augs 1814. Ik ben aan Mevr Quosig het voorregt verpligt, te mogen beantwoorden aan de eer, van den uwen op heden ontfangen. — Gansch bezig met de inordebrenging van haar huis, waarvan de inwendige gesteltenis eenige veranderingen ondergaan heeft, belast zy my, Mevrouw! u te melden dat het nieuws van uwen aanstaanden Komst in onze stad, de aangenaamste gewaarwordingen gemaakt heeft, op haar en haar geheel gezin ! — Vergun, Mevrouw! dat ik het ongeduld deele met Mevrouw Quosig, u onder ons te zien en u met levendige stemme te zeggen hoe zeer wy in u eerbiedigen en beminnen, de tederste moeder, die alle de moeyelykheden durft trotseeren, van eene lange en zware reis; — om de plaats te bezoeken, waar de asch rust van eenen beminden zoon; — die onder zoo vele betrekkingen, ons nog dierbaarder moest worden. — Dan, ondanks de smart, dewelke door de nagedachtenis aan wylen Myn Heer uwen zoon, u moet grieven, — zonder ophouden; — moet ik u toch aanmerken, Mevrouw, dat de begeerte dewelke gy hebt om te zien opdelven de overblyfsels van den overledenen, zonder te berekenen de moeijelykheden, die zich van wegen het Gouvernement hier tegen zouden kanten, — U nog verbazend gevaar zouden doen lopen, ten opzigte uwer gezondheid; en dat in plaats van uwe kwellingen te bevredigen, — dezelven zouden verergerd worden, door een schouw tooneel, waar voor de menschelyke natuur terug beeft; — en met welker verschriklykheden, geene tederheden ons kan verzoenen. — Na by het graf van Myn Heer uwen zoon liggen begraven myne twee kleine dochtertjes, van 4 en 6 Jaren, dewelke ik van Trieste mede gebragt had — en die weinig maanden, na den Heer Woesthoven gestorven zyn, in den tyd van tien dagen, de eene na de anderen. Ik ga 'er dikwyls de geplantte rozeboomen bezoeken op hun graf, en telkens meen ik de lieve stemmen te hooren, dewelke my toeroepen: vertroost U, goede vader! wy zyn hier beneden niet meer, zie boven u daar zyn wy! — Deze troost wilde ik u nog geven — Mevrouw ! — zy zal beter uw verscheurd hart genezen, dan het schouwtooneel der verderving, het welken ons de graven bieden! Belangende het jaargetyde in hetwelke gy u de reis hebt voorgesteld te doen, — hetzelve schynt ons toe, het geschiktste te zyn, — alzoo dan de grootste hitte zoo wat over is. De weg over Wezel, Dusseldorp, Keulen, Franfort, Mentz zal zoo niet de kortste ten minsten de zekerste zyn; — hoewel men in dit land volstrekt niets hoort van aanrandingen op de groote wegen. — Myn Heer Waechter te Amsterdam, vriend van mynen broeder Karel Hendrik Schultz, Koopman te Frankfort, by den brug 50 ; — konde zoo gy hem kent, u met zynen raad helpen, en u ten minsten met adressen voorzien, tot Frankfort alwaar bovenal mynen broeder verrukt zal zyn, u nuttig te zyn voor het verdere van uwe reis. Onze moeder taal in dit Land is, het Hoogduitsch. — doch alle de persoonen welke het voorregt zullen hebben u te omringen, spreken ook fransch. — Het is mogelyk slechts op den regter oever van den Rhyn, dat uwen reisgezel voor het Hoogduitsch u nuttig zoude kunnen zyn, — aangezien de tegenzin, welke het voorheen zoo groote volk, heeft ingeboezemd aan alle hare naburen, zoowel tegen zich zelven, als tegen deszelfs taal. — Ondertusschen hoop ik, dat men overal in u eene Hollandsche Dame zal weten te vereeren ! — Het zy gy een of twee reisgezellen medebrengt, Mevrouw Quosig zal zich altyd in het geval bevinden, u een verblyf aan te bieden; — en het is uit haren naam, dat ik u de aanhoudendste en opregtste uitnoodiging moet opdringen, nergens af te stappen, dan by haar; — alwaar alles reeds gereed gemaakt is, u te ontvangen; — u, en de Heeren uwe reisgezellen. — Het huis van Mevrouw Quosig is nogh groot, noch schitterende, doch de beminnelyke en gulle openhartigheid, van alle de persoonen van haar gezin, — zal u doen vergeten, het geen 'er aan het gebouw mogt ontbreken, en wy allen zullen dringende zyn, om aan uw verblyf tot onzent, alle aangenaamheden by te zetten, als eene kleine stad gelyk de onze, in staat is op te leveren. Biddende God, dat uwe reis zoo gelukkig mogelyk zy, en dat niets onaangenaams dezelve vertrage — om in ons midden aan te komen! — Ik heb de eer te zyn, met de byzonderste overweging — Mevrouw ! Uwen zeer onderdanigen en zeer gehoorzamen dienaar, G: Frederic G. 51 Schultz, leeraar. 7 Gedicht van G.F.W. Schultz Landau, 27 september52 1814 BM B 6-6 (in fractuur) Der trostlosen Mutter am Grabe des einzigen Sohnes von F. S Landau den 27 October 1814. Ende gy dan hebt nu wel droefheit; maar ick sal u wederom sien, ende uw herte sal hem verblyden, ende niemant en sal uwe blytschap van u wechneemen. Evangelium Joannis XVI Capittel, 22 v. Sey willkommen, Mutter, in dem Gottesgarten! Holde Blumchen, die des Thranenthaues harrten, Werden neuverjüngt des Sohnes Grab' entblüh'n; Doch, wie fremder Staub sich mengt mit fremdem Staube, Sieh, so lehret hier des Christen hoher Glaube Traute Geister zu verwandten Geistern ziek' n. Und du sinkest nieder an dem Leichensteine? Fleh'st den Tod, dasz er mit diesem Staub dich eine? — Deiner Liebe theurer Pflegling schlaft nicht hier! Lasz die trilben Zahren auf den Hügel fallen, Blick' empor und sieh mich unter Geistern wallen; Wo du wandelst, Mutter, schweb' und folg' ich dir! Alles war ich dir! Und Alles ist genommen, Seit ich glücklich bin dem Thranenthal entkommen? Wiederhaben willst du, — und du liebest mich? — Nein, am irren Schmerze kannst du sehen, Dasz der ew'ge Vater, mehr als wir verstehen, Seine Kinder liebt. — 0 Mutter, troste dich! Lasz die abgestreifte Hülle ruh'n im Frieden, Eine bessre Heimath ist dem Geist beschieden, Als der blutgedüngten Erde dunkle Gruft. Unsre Geister grüssen sich aus weiten Fernen, Unsre Geister finden sich auch liber Sternen; Glaub' und hoffe, Mutter, bis auch dich Gott ruft! 1 8 Die edle Dam' aus fernem Land sey uns willkommen hier! Gedicht van G.F.W. Schultz Landau, 4 oktober 1814 Ihr ist das ganze herz geweiht BM B 6-5 Wenn dieser Abend Sie erfreut Wie glücklich sind auch wir. Es sind die Bastionen nicht, Die ihn nach Landau ziehn; Es lebe unser Lustverein, Drum bleibt er auch nicht vor der Bruck Eh' er von dannen geht! Und schickt zu uns den Mameluck; Des Lebens Tag ist schwer und schwühl Wir sehen selber ihn. Doch giebt es auch der freuden viel Wohl dem der sie versteht. Es ruht der edle Corse nun, Auf seiner Elba aus. Dem Schreiber geht das Leben aus, Dort macht der grosse Insel-Furst Gebt ihm ein volles Glas! Nun fleissig Blunz und Leberwurst, Dann wird er wieder aufersteh'n Und bant ein Opernhaus. Ihr werdet eure Wunder seh'n, Frisch auf denn, Jungfer Baas! An jedem morgen wird allda Sehr fleissig manövrirt Wir alle, alle leben hoch! Mit einem Dutzend von der Gard' Wer gönnts uns mehr als wir? Das er bey Moscau sich erspahrt' Ein jeder trinkt sein Glaeschen aus, Und das gar schon marschirt. Und gehe froehlich dann nach Haus: Wir waren froehlich hier! Ach seine ganze Majestaet Ist jetzt soviel als schnee; Landau am 4. October 1814 Drum schickt er sie aufs Caffehaus Abends 8 bis i o Uhr. Dort machen sie gefrornes d'raus Gfws Fur seine assemblée. Er schreibt nun selbst den moniteur, 9 Und liesst ihn beym Lever Da steht denn welche stutte traegt, Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Und was er auf der Jagd erlegt Landau, 12 oktober 1814 Von Hahnern, Haas' und Reh. BM B 8-5 Zum fischen dient als Koeder ihm Landau le 12 Octobre 1814. Ein altes Bulletin Madame! Doch ach! die fische sind entflohn Je viens de recevoir la lettre ci-incluse à Votre adresse, sie kennen ihren Landsmann schon, que je vous renvoye aussi tot. J'espère que Vous avez ter- Und achten nicht auf ihn. miné votre voyage heureusement, ce que je désire ainsi que toute notre famille de Coeur. Depuis votre depart il Nun eilt er noch aufs Krebsen auch, n'est rien arrivé d'extraordinaire à Landau à l'exception Da wird es besser gehn. d'un accident arrivé à Mr le Prefet du département qui a Das weis er noch von Russland her, accompagné S.A.R. le Duc de Berry à Landau lequel à Dort gieng er fleissig in die Lehr, son retour pour Strasbourg a eu le malheur d'être versé et Es gründlich einzusehn. par suite de cette chute est mort quelques heures après, ce digne administrateur emporte avec lui les régrets de tous Ihr sagt der Prinz kommt morgen erst ! ceux qui ont eu le bonheur de le connoitre. Ich sag' er ist schon da! Je vous apprends aussi que mon petit Fritz est un peu Er schliesset sich an unsern Bund, incommodé, mais j'espère que cela n'est point dange- Und hat schon sein cigarr' im mund reux, et que je serai dans le cas de vous apprendre son In voller Gloria. retablissement, lors de la reponse à votre première qui m' apprendra votre heureux arrivée. — En attendant rece- Es lebe unser secret^.r! vez, je Vous prie, Madame, mes salutations bien amica- Der arme schreibt sich mud. les, Ach welche Dame giebt den Lohn? Catharine Quosig seht doch er spitzt das M.ulchen schon, Und schreibt indess sein Lied. Da seh' ich schon die Nachbarin mit ihrer serviett' Sie putzt sich fein das Maulchen ab, Und ihre Kiss sind gute Gab Fur Schreiber und Poet. I0 Onbekend stadsgezicht. (Geerts nr 178) Zie noot 25. Noten 1. Ik dank dr Michael Martin van Stadtarchiv en Museum te Landau i.d. Pfalz voor zijn schriftelijke informatie van 16 februari 2006 en 19 augustus 2008. 2. Jurrian Tetterode (1776-1813) had in i 809 de moeder geassisteerd bij haar tweede huwelijk: Stadsarchief Amsterdam DTB 658/182. 3. Samuel Iperusz. Wiselius (1769-1845) ontmoette Bilderdijk regelmatig in de vergaderingen van de Amsterdamse afdeling der Hollandsche Maatschappij. 4. H.W.T. Tydeman (ed.), Briefwisseling van mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman. Gedurende de jaren 1807 tot 1831 I (Sneek 1866) 4 1 4-4 1 5. 5. H.W.T. Tydeman aan J.J.F. Wap, 7 januari 1867: UB Leiden Ltk 877 11,35. 6. Dini Helmers, `Echt of onecht; besluiteloos of spelen op zeker? De echtscheiding van Catharina Rebecca Woesthoven en Willem Bilderdijk', Het Bilderdijk-Museum 22 (2005) 1-13. 7. J. Bosch, H.W. Groenevelt & M. van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797 (Utrecht 1988) 76, I Io, 118, 157, 171, 208 en 344. 8. Idem 178. 9. Idem 35 8-359 en 394. 10. Idem 249. i i . Idem 279. 12. Idem 189. 13. Idem 312. 14. Marinus van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1798-1806 (Houten 2007) 130. 15. Idem 867-869. 16. Idem 687, 704-705 en 709. 17. Idem 896-897. 18. Idem 734-735. 19. Idem 622. 20. Stadsarchief Amsterdam, toegang 260, nr 30 (Tabulae scholasticae exhibentes nomina discipulorum gymnasii publici), pal onder de inschrijving op 18 juni van de achtjarige Isaacus da Costa. De kersverse gymnasiast schreef aan het slot van zijn korte en bondige nieuwjaarswens aan Louise, 1 januari 1807 (BM B 3-3): `Excuseer myne latynsche hand'. 21. Stadsarchief Amsterdam, toegang 260, nr 34 (Catalogus discipulorum in classe sexta nova). Aardig te weten: Da Costa's prestaties op zo'n lijst van dat jaar: 154 vitia, 24 abs. en i6 negl. 22. H.F. Wijnman (bew.), Historische gids van Amsterdam (Amsterdam 1971) 282. 23. [J.J.F.] Wap, Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken (Leiden 1874) 29 spreekt van het i toste regiment. In 1 866 bereidde Wap de plaatsing van een gedenkteken in Den Haag voor: M. van Hattum, 'Waps gedenksteenplaatsing', Het Bilderdijk-Museum 14 (1 9 1907)-15. Ten behoeve van het gedenkboek en van de bijbehorende oorkonde won hij over Elius' militaire status bij J.W. Kröller te Delft informatie in. Daartoe zond hij diens portret in uniform op - denkelijk was dit de foto BM B 6-1 o met rechtsonder de naam `van der kruk & behr' en verso het adres `firma buchmann/ photographisch atelier/ 2 wagenstraat 123/ s'hage.' Maar Kröller kon er weinig mee, omdat alle regimenten toen een wit uniform droegen. Dat van Elius zou een 'frac (klein tenue)' zijn geweest, gedragen door officieren en niet door manschappen of korporaals. `Derhalve,' schreef Kröller op 17 maart 1867 (uB Leiden Ltk 877 11, 34), `acht ik het onbetwijfelbaar dat de jonge Bilderdijk destyds heeft behoord tot de 5de halve brigade; maar ben daar van niet zeker, uit hoofde van de zwarte uitmonstering, doch het nummer op al de knoopen en de passanten op de schouders versterken my in myne meening dat hy onderofficier was bij een Regiment Infanterie. Zonder de nummerknoopen zou ik gedacht hebben dat hy ware elève in een hospitaal.' Wap kreeg twee mogelijkheden aangereikt om informatie in te winnen: bij een gepensioneerde kolonel Van Winsheym te Breda, of bij secretaris- generaal Hardenberg van het Departement van Oorlog. Of hij die wenken volgde, weet ik niet. 24. R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken ii (Amsterdam 189 i) i 9 meende Landau in Beieren. 25. Michael Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau (Landau 2006) 67. Het Bilderdijk-Museum bewaart een getekend stadsgezicht, gesigneerd `E.J.B dt', waarvan Ton Geerts in zijn Catalogus van kunstvoorwerpen (Leiden 1994) nr 178 op p. 130 voorzichtig oppert dat het een gezicht op Landau zou kunnen zijn, door `Elius Izaak Bilderdijk de Teisterband'. Maar: Elius heeft die fantasienaam nooit gevoerd, van hem is verder geen tekenwerk bekend, hij zal in krijgsdienst ook wel wat anders te doen hebben gehad en Landaus archivaris dr Martin herkent zijn stad niet in die schets. Toch geef ik er een afbeelding van, in de hoop op informatie. 26. Weten we uit zijn overlijdensakte: 766. 27. Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau 82-83 (in het hfdst. `Napoleon, Napoleon, dich soll der Teufel holeon') meldt dat in 1 813 te Landau van de i 197 sterfgevallen er 945 soldaten betroffen. 28. Akte 325. Te Hamburg noemde men de balling in 1795 ook 'Belderbeck': Briefwisseling 1795-1797, ioo. 29. Ook al ten behoeve van het boek over de gedenksteenplaatsing: uB Leiden Ltk 877 I, 28 (13 mei i866). 30. Op p. i o van het boek over de gedenksteenplaatsing: 'Querckheim'. 31. BM B 6-3. UB Leiden Ltk 877 1, 32 (29 december 1866) is een kopie door Wap. 32. UB Leiden Ltk 877 1, 29 (17 augustus 1866). 33. Ze schrijft: de 21 ste, maar de overlijdensakte (766) spreekt van de toste. Verder was haar man volgens haar brief 37 jaar, maar volgens de akte 382 (geboren 17 mei 1775). 34. Georg Friedrich Wilhelm Schultz (1774-1842), 1813-1815 predikant te Landau, had als theoloog en auteur een aanzienlijke II 35. 36. staat van dienst: Georg Biundo, Die evangelischen Geistlichen richt geschrift Deutschland in seiner tiefen Erniedrigung, misder Pfalz seit der Reformation (Pfölzisches Pfarrerbuch). Gene- schien van Friedrich Gentz (1764-1832), in elk geval in i 8o6 alogie und Landesgeschichte. Publikationen der Zentralstelle für uitgegeven door de Nürnbergse boekverkoper Johann Philipp Personen- und Familiengeschichte (Herausgegeben von Heinz Palm (1 766-1806), die daarvoor na een schertsproces ter dood F. Friederichs). Band 15 (z.pl. 1968) 425. Van 1802 tot 1811 werd gebracht, waardoor hij in heel Duitsland als martelaar was hij garnizoenspredikant te Triëst geweest. Zijn beide daar werd vereerd. Met dank aan Joris van Eijnatten en Ton Geerts geboren dochtertjes waren — zo schreef hij in deze brief — in citeer ik de tekst uit C.H. Timperley, A dictionary of printers and 18 i 3 tien dagen na elkaar gestorven: Julie Sophie Emile, zes printing, with the progress of literature, ancient and modern; jaar, op 5 september (akte 577) en Hélène Caroline, vier jaar, op biographical illustrations, etc. etc. (Londen i 839) 824: 21 september (akte 6o5). Karel Ferdinand (1778-1820), neef van de nieuwe koning Lode- Je suis seul en ce lieu, personne ne m'ecoute. wijk xviii en zoon van de latere koning Karel x. M'ecoute. Adrien-Paul-Francois-Marie de Lezay-Marnésia (1769- 1 814), Morbleu! qui me repond? Qui est avec moi? prefect van de Neder-Rijn I 8 I o- I 8 I 4. Zijn biografie bevat me- Moi. nig sympathiek trekje, zoals het jacht maken op corruptie, het Sais-tu si Londres resistera? doen uitdelen van soep en het langs de wegen om de 50o meter Resistera. doen plaatsen van bankjes. Op 5 oktober had deze bestuurder in Si Vienne et d'atres cours m'opposeront toujours? Landau de hertog van Berry ontvangen, en om diens ontvangst Toujours. te Straatsburg voor te bereiden, was hij vooruit gereden. Bij het Ah, ciel! que dois-je attendre après tant de malheurs? vertrek uit Haghenau sloegen de paarden op hol, waardoor het Malheurs. rijtuig kantelde. In dat ongeluk werd hij door zijn eigen staatsie- Après tant de hauts faits, que dois-je entreprendre? degen in de buik gewond. Vier dagen nadien stierf hij. Rendre. Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau Tos. Rendre! ce que j'ai acquis par des exploits inouïs? Alle in de bijlagen gegeven teksten zijn bewaard geweest in een Oui. couvert, waarvan nog slechts een stukje resteert (BM B 6-1 I) met Et quel serait le fin de tant des soins et peines? het opschrift: 'Berigt omtrent de ziekte en overlyden van myn Peines. Broeder Elius en eenige brieven daar over als mede tekening Enfin, que deviendrait de mon peuple malheureux? van de grafnaald.' Waarschijnlijk bevond zich daar ook bij BM Heureux. B 6-9, vermeldend de naam 'Teschemaker' en de plaatsnamen Que serais-je alors — moi, qui me crois immortel? Griesweiler, Frankweiler en Gleisweiler (`7 Uren van Landau Mortel. in het gebergte'), alsmede de notitie 'Zimmerman predikant de- L'univers n' est il pas rempli de mon nom? welke zyne ouders te twee Brugge onderhoudt van een inkomen Non. van f 300 `s jaars.' Deze Johann Philipp Zimmermann werd in Autrefois mon nom seul inspirait la terreur. 1 791 geboren te Zweibrücken en heeft in i 807 te Utrecht gestu- Erreur. deerd: Biundo, Die evangelischen Geistlichen der Pfalz seit der Triste écho! laisse-moi, je m'ennuye, je me meurs Reformation 525-526. Er moet een relatie met ons Landau-ver- Meurs. haal zijn. Datzelfde geldt voor Bivr B 6-4, een echo-gedicht, dat Napoleon antwoordt op zijn vragen: Tenslotte is al helemaal onduidelijk waarom zich in dit pakket bevond BM B 6-8, een opsomming van wetens- of be- Je suis seul en ce lieu, personne ne m'écoute! zienswaardigheden te Berlijn: `berlyn heeft 15 poorten/ — 292 Ecoute. straaten/ — 3o kerken/ — 36 bruggen, waaronder een heelendal Qui ose me repondre et qui est avec moi? van yzer is/ — 193000 inwoners / de frederiks straat is een uur Moi. lang, en heel regt./ berlyn is twee uren lang en om de stad wan- Je l'entends, c'est l'écho; reponds à ma demande! delende 3 uuren nodig/ het koninglyke slot/ opera huis/ amunitie Demande. huis/ bibliotheek/ Lagerhuis, of manufactuur van lakens/ ka- Veut tu prognostiquer si la Russie résistera? detten huis/ porcelain manufactuur/ komedie huis/ museum Resistera. anatomicum/ universiteit/ wilhelmplaatz, waarop 6 statuen/ onder Les Russes sont Barbares, que faut il entreprendre? den Linden/ Lustgarden/ Langebrug, waarop kopere statuen/ her- Rendre. cules brug/ ferdinants tuin/ diergarden/ botanische tuin/ scarlot- Rendre ce que j'ai acquis par des faits inouis? tenburg tuin, en graftombe' Oui. 39. Thans Nieuwe Keizersgracht. Et que deviendra donc mon peuple malheureux? 40. Thans Amstel 73. Heureux. 41. Kopie: 'avez de nouveau éprouvé' . Et qu'auront mes sujets, les Hollandais surtout? 42. Kopie: `prises'. Tout. 43. Kopie: 'priant de me croire'. Et qu'aurai je donc moi pour ma gloire et ma peine? 44. `de Coeur & d'amitié' niet in kopie. Peine. 45. Deze zin niet in kopie. Et que suis je donc moi, qu'on tient pour immortel? 46. Vertaling in kopie (bijlage 4b): `fakkel'. Mortel. 47. Hiernaar is geen onderzoek gedaan. Laissez moi! le chagrin m'étouffe. Je me meurs! 48. Te Landau onbekend. Meurs ! 49. Aan de versozijde. 50. Hiernaar is geen onderzoek gedaan. Deze tekst is een kennelijk voor Hollanders aangepaste versie 51. Guillaume. van 'Bonaparte's Echo', afkomstig uit een tegen Napoleon ge- 52. Naar de datum op de kopie BM B 6-7 (in romein, circa i 86o). 35. 36. I2 Alweer een onbekende bedrieger van Bilderdijk! Op de veiling van de nalatenschap van kunsthandelaar Robert Noortman kwam een groot aantal tekeningen onder de hamer, waaronder een `trompe 1'oeil of items in several languages relating to King George in of England, arranged on a blue background'.' De tekening werd in de catalogus omschreven als `anoniem Duits' en gedateerd omstreeks i 800. De trompe 1'oeil-tekening is onmiskenbaar van Bilderdijks hand. Centraal staat het portret van koning George iii (1 738-1820), met daaromheen teksten en verwijzingen naar deze Engelse vorst. De gehele compositie en de onderlinge schikking van de `losse tekeningen', de wijze waarop de teksten zijn gekalligrafeerd, de tekeningen van wapens, landkaarten en speelkaarten, vertonen grote overeenkomst met andere bedriegers van Bilderdijk, in het bijzonder met de bedrieger die hij omstreeks 1 798 aan Friedrich Wilhelm ni wijdde. 2 Ook aan George iii worden in deze tekening in tekst en beeld allerlei huldeblijken gebracht. Centraal staat de mooie gekalligrafeerde tekst `God save the King', een wapenschild, gekalligrafeerde initialen en enkele Duitstalige gedichten. Al deze fragmenten dekken een grotere landkaart af. Evenals in de Friedrich-bedrieger is een fragment van een speelkaart te zien, waarschijnlijk een verwijzing naar Karel de Grote. De Latijnse tekst rechts van het portret geeft ook een huldeblijk, en wel in vertaling: `Moge er voor de wereld altijd zo iemand zijn, en moge hij [George] langdurig die rol vervullen!' 3 Als in de Friedrich-bedrieger is hier geen sprake van een persoonlijk getinte voorstelling. Uiteraard sluit de bedrieger inhoudelijk wel aan bij Bilderdijks politieke voorkeur. Ook deze tekening, zo blijkt uit een brief van Bilderdijk aan Catharina Wilhelmina, was bedoeld voor de verkoop. De eerstgenoemde `King' is hier George in, de tweede, Friedrich Wilhelm In: I wished, my most dearest, you would make me some Epigrams on the King's head, but only 4, 5, or 6 lines; and if possible, short ones, because verse take up a great deal of time. Then I will paint some more appearances (as they call it) with the King's portrait, and when we have a half a dosen to gather, we will sent it to London. The next weak, I am to send some with the King of Prussia's portrait to B[erlij]n, in order to see them sold there if possible. for, my dear heavenly bliss, I ought to contrive money, by whatever lawfull means it is to be got.4 Hoeveel bedriegers zijn er nog van Bilderdijk die we niet kennen? Ton Geerts Noten T . Robert & Angelique Noortman Collection, Veilingcatalogus Sotheby 's Amsterdam, Amsterdam 17 en 18 december 2007, p. 72, lot 142. Richtprijs bedroeg 1500-2000 euro. Verkocht voor 2750 euro. Huidige verblijfplaats onbekend. 2. Ton Geerts, "Eene opzettelijke misleiding" Drie "nieuwe" bedriegers van Willem Bilderdijk', Het Bilderdijk-Museum 23 (2006), 1-8. 3. `[A]D BRITTANOS / [Hoc] populi gentesque piae, Brittanne, precantur: [Orb]i sit semper talis, et iste diu!' Met dank aan Piet Gerbrandy voor de vertaling. 4. Bilderdijk aan C.W. Schweickhardt, Brunswijk, 24-28 september 1798; Marinus van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk 's briefwisseling 1798-1806 (Houten 2007), 191 , brief 69. (Zie de afbeelding op de volgende pagina.) 13 1 4 Boekbesprekingen Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1798-1806. Uitgegeven door Marinus van Hattum. 't Goy-Houten (HES & DE GRAAF Uitgevers BV), 2007. ISBN: 9789061940470. Prijs: € 125,00. 997 pag. De uitgave van de volledige correspondentie van Willem Bilderdijk (I 756- 183 1) kent een lange geschiedenis. Het eerste deel, verzorgd door J. Bosch, verscheen in 1955 en bevatte alle toen bekende, maar niet eerder gepubliceerde brieven uit de jaren 1 772- 1 794. I Drieëndertig jaar later kwam het tweede deel uit, met daarin de briefwisseling 1795-1797, uitgegeven door J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum.2 En nu (dat wil zeggen: in 2007) is dan deel iii gepubliceerd: de Briefwisseling 1798-1806, uitgegeven door Marinus van Hattum. Dit deel documenteert de Duitse periode van Bilder - dijks elfjarige ballingschap in 586 brieven, geschreven tussen 2 januari 1 798 en 26-28 maart 18o6. Begin 1 798 verbleven Bilderdijk en zijn geliefde, Catharina Wilhelmina Schweickhardt, samen in Brunswijk. Hun situatie was zorgelijk: Bilderdijk had de zorg voor zijn zwangere vriendin en dochter Louïse uit zijn eerste huwelijk, terwijl de verhoopte steun van Oranjezijde uitbleef. In i 8o6 kon Bilderdijk naar het vaderland terugkeren. In zijn brief van 26-28 maart doet hij Wilhelmina, zijn 'soul's only beloved' die in Brunswijk was achtergebleven, verslag van de stormachtige terugkeer over zee naar Amsterdam. In de tussenliggende jaren leefden Bilderdijk en zijn geliefde lange tijd gescheiden van elkaar: Wilhelmina was in juni 1 798 vanuit Brunswijk naar Berlijn vertrokken voor de bevalling van haar eerste kind en vestigde zich daarna in Hildesheim en Peine. Pas rond de jaarwisseling 18o I - i 802 voegde zij zich weer bij Bilderdijk. Aan deze periode van wat waarschijnlijk een zelf opgelegde ballingschap is geweest, danken we de 371 brieven die Bilderdijk (204) en Wilhelmina (I 67) elkaar schreven en waarvan het merendeel in deze editie voor het eerst gepubliceerd wordt. Vermeldenswaard zijn verder ook de briefwisselingen met de stadhouderlijke familie, dochter Louïse, de geoloog Jean-André de Luc en Jeronimo de Vries, die een belangrijke rol speelde bij Bilderdijks terugkeer naar Holland. Alle tezamen bevatten ze waardevolle, vaak unieke gegevens over uiteenlopende onderwerpen als Bilderdijks politieke, religieuze, medische en letterkundige opvattingen, maar ook over diens dagelijkse besognes in de 'emigrantenkolonie' Brunswijk. Behalve de brieven bevat de uitgave nog 96 bijlagen, variërend van Bilderdijks letterkundig testament tot gelegenheidsgedichten en van kwitanties tot de toewijzing van brandhout. Brieven en documenten zijn weergegeven in de oorspronkelijke talen (alleen Latijnse teksten zijn vertaald) en voorzien van gedetailleerde toelichtingen. Het belang van een complete en integrale uitgave van Bilderdijks correspondentie, niet alleen voor het literair- historisch onderzoek, maar ook voor de cultuur- en ideeëngeschiedenis wordt breed onderschreven. Blijkens een rapport over Nederlandse brievencollecties uit de negentiende eeuw noemden vakgenoten uitgave van de volledige briefwisseling van Bilderdijk eensgezind een desideratum. 3 Tegelijk echter maken zij zich zorgen over de haalbaarheid daarvan. Buijnsters bijvoorbeeld noemde de uitgave van Bilderdijks brieven een `lijdensgeschiedenis' en achtte het `onwaarschijnlijk dat er nog ooit een editie van alle brieven van of aan Bilderdijk uit de periode 1 798- 183 I van de pers zal komen' . 4 Met de verschijning van deel iii is dankzij de onwaardeerlijke inspanningen van Van Hattum althans een deel van Buijnsters' sombere voorspelling gelogenstraft. Maar hoewel de uitgever meldt dat een volgend brievendeel (i 8o6- 18 13) in voorbereiding is, valt het niet te ontkennen dat voortzetting en voltooiing van de reeks in zijn huidige vorm problematisch zal zijn. Een van de destijds door Buijnsters aangehaalde bezwaren was dat het grote tijdsverloop tussen de opeenvolgende delen de continuïteit van de reeks in gevaar bracht, met name vanwege veranderende inzichten binnen de editiewetenschap. Moge dit bezwaar in zijn algemeenheid juist zijn, in dit concrete geval zou het ten voordele kunnen worden aangewend. In haar bespreking van deel ii uitte ook Schenkeveld-van der Dussen haar zorg over de voltooiing van de Bilderdijkuitgave en suggereerde zij de `brieven op floppies' uit te geven. 5 Een digitale uitgave dus, volgens de technische mogelijkheden van dat moment (1989). Sindsdien zijn die mogelijkheden sterk gegroeid (internet!) en worden ze ook meer en meer toegepast binnen de editiewetenschap. Gebruikmaking van de instrumenten die de informatie- en communicatietechnologie ons te bieden heeft, biedt naar mijn mening een goede kans om het gewenste doel binnen een redelijke termijn te kunnen realiseren. Natuurlijk blijft het editeren van de Bilderdijkcollectie een omvangrijke, complexe en dus tijdrovende aangelegenheid, maar publicatie via internet maakt het mogelijk om bereikte deelresultaten eerder dan met een boekpublicatie mogelijk zou zijn, open te stellen voor onderzoek. Binnen een dergelijke gefaseerde aanpak zou publicatie van de briefteksten absolute voorrang moeten krijgen. Een algemene zoekfunctie om ze te kunnen bevragen is daarbij onontbeerlijk. Indien beschikbaar (bijvoorbeeld via het conserveringsprogramma Metamorfoze) zouden naast de transcripties ook afbeeldingen van de originelen weergegeven kunnen worden, om onderzoekers een blik te gunnen op de `problematische zaken die een handschrift als materieel object kan bevatten' . 6 Ondersteunende documenten en inhoudelijke toelichtingen kunnen dan in de vervolgfase aan de brieven worden toegevoegd. Het materiaal komt op deze manier niet alleen sneller, maar ook ruimer (altijd en overal voor iedereen) beschikbaar en bovendien wordt het met de zoekfunctie beter ontsloten dan ooit met registers mogelijk is. Voor de langere termijn heeft de voorgestelde aanpak nog meer voordelen in petto. In het geval van Bilderdijk is dat vooral de mogelijkheid tot integratie. Later gevonden brieven (zoals de correspondentie met uitgever P.J. Uylenbroek) of nog te ontdekken brieven — niet ondenkbaar gezien Bilderdijks vele nationale en internationale 15 contacten — kunnen binnen een internetpublicatie alsnog hun chronologische plek vinden. En bovendien: de talrijke verspreid gepubliceerde epistels — waardoor men voor een totaaloverzicht van Bilderdijks correspondentie een bureau vol boeken en tijdschriften nodig heeft — zouden in de toekomst tot één digitaal geheel kunnen worden samengevoegd. Voor het zover is, zullen er nog heel wat hindernissen van uiteenlopende aard genomen moeten worden, maar voor onderzoekers zou het een waardevol en handzaam werkinstrument opleveren, met behulp waarvan recht kan worden gedaan aan het grote belang van Bilderdijk voor de i 9de-eeuwse cultuurgeschiedenis.? Ten slotte: met zijn grote kennis van Bilderdijk en zijn gedegen editorische aanpak heeft Van Hattum het ideaal van de complete brievenuitgave dichter binnen bereik gebracht. Het is te hopen dat hij deze onmisbare kwaliteiten zal blijven inzetten en dat er, al dan niet in samenwerking met anderen, een mogelijkheid gevonden kan worden om daar de icT-component aan toe te voegen. Annemarie Kets Huygens Instituut (KNAW) Noten T . Mr. W. Bilderdijk's Briefwisseling. Aanvullende uitgave. Eerste deel: 1772-1794. Ed. J. Bosch. Wageningen, 1 955. 2. Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797. Ed. J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum. Utrecht, 1988. 2 dln. 3. Nop Maas en Jacqueline de Man, Rapport van het Project Nederlandse literaire brievencollecties en —edities 1800-1900. Den Haag, 1 996; bedoelde uitspraak op p. 17-18. 4. P.J. Buijnsters, `De toekomst van de Bilderdijkstudie.' In: Het Bilderdijk-Museum. Mededelingenblad van de Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' 1987; citaten op p. 5 en 6. 5. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, `[Boekbeoordeling van] Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1 795-1 797. [...].' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 105 (1989), P. 76-79; het citaat op p. 79. 6. De formulering is van G.J. Vis, die in zijn bespreking van deel ii pleitte voor een `handschriftelijk' commentaar bij elke brief, met daarin een verantwoording van schrappingen, -invoegingen, auteurscorrecties, onzekere lezingen en onleesbare passages. Zie: G.J. Vis, `[Boekbeoordeling van] Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797. [...j.' In: Spektator. Tijdschrift voor neerlandistiek 19.IV (1990), p. 437-439; het citaat op p. 438. 7. Op basis van de digitale uitgave kunnen vervolgens selecties in boekvorm, gericht op een breder publiek worden uitgegeven. Willem Bilderdijk, Het nachtspook & Nachtwandeling. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Marinus van Hattum. EON Pers Amstelveen, 2007, ISBN 978 90 77246 16 o Prijs: € 7,50.48 pag. Tekstedities bezorgd door Marinus van Hattum zijn altijd uitgaven die lang mee zullen kunnen , omdat ze uiterst betrouwbaar en aan geen mode onderhevig zijn. De editeur is een onverstoorbare werker, die zijn eigen keuzes maakt van teksten die zijns inziens voor (her)uitgave in aanmerking komen en vervolgens zijn eigen weg gaat met de inleiding op de gekozen tekst — vooral geen uitleiding! — en de annotaties. Ik denk natuurlijk aan zijn brievenedities, de laatste die van de briefwisseling-Bilderdijk 1 798- 1 8o6. Maar het geldt evenzeer voor de mini-uitgave van Willem Bilderdijk, Het nachtspook & Nachtwandeling, die tegelijk met het derde deel van de brieveneditie- Bilderdijk in het voorjaar van 2007 is verschenen. Van Hattum heeft twee gedichten uitgekozen uit Bilderdijks Brunswijkse jaren, die als een illustratie in dichtvorm kunnen gelden bij zijn vele brieven aan Catharina Wilhelmina Schweickhardt waarin hij verslag uitbrengt van zijn nachtelijke tochten te voet of te paard bij haar vandaan terug naar Brunswijk. Het eerste gedicht is een verhaal in de aantrekkelijke vorm van een romance over een tocht te paard van Jonker Edmond, die in de duistere nacht een ophaalbrug voor de stadspoort aanziet voor een "nachtspook". Het verhaal gaat terug op een eigen beleving van Bilderdijk, "het stilstaan van zijn paard voor een by donker in den weg staande kruiwagen op het slijkerige pad". (Inl., blz. 6). Het meest verrassende van deze heruitgave is dat de ronde gravures die in de eerste en de tweede druk van de bundel Poëzy, tweede deel (resp. 1803 en 1822), bij het gedicht stonden, nu eindelijk weer zijn opgenomen. Vooral op de gravure van Bilderdijk zelf (althans dit acht Van Hattum hoogstwaarschijnlijk) in de eerste druk is de afbeelding net zo griezelig als het gedicht suggereert. Van Hattum heeft gelijk met zijn opmerking dat het eind van het verhaal onbegrijpelijk is zonder die illustratie. Desondanks hebben alle uitgaven van na 1822 tot 2007 op één na het zonder een afbeelding van de spookachtige brug moeten stellen en dat is zes keer het geval geweest. (Inl., blz. 13). Zoals we van deze editeur gewend zijn, behandelt hij in de `Inleiding' ook het genre en zijn vormaspecten, het handschrift, de varianten en de schaarse gegevens over de receptie. Het tweede gedicht heeft als onderwerp een nachtwandeling van de ik-verteller terug naar Brunswijk na een verblijf bij zijn "Waarde! Eenigst, dierbaarst heil op aard!". Verhalende delen over de moeizame tocht te voet, ook weer net als in Het nachtspook, door een onland, wisselen af met reflecties, veelal over de leiding Gods bij alles wat hem overkwam en tijdens de tocht overkomt. Da Costa heeft Nachtwandeling in zijn uitgave van Bilderdijks Dichtwerken dan ook opgenomen in de afdeling "Dichterlijke zelf beschrijving". Van Hattum stelt voor dit gedicht dezelfde aspecten aan de orde als voor het vorige. Zijn opsomming van de vormverschijnselen is overvloedig, maar merkwaardig genoeg mis ik bij de stijlfiguren de opvallend vele apostrofen, die de expressie van sterke emoties van de ik kracht moeten bijzetten. Ook hier zijn de annotaties vele en ze getuigen van grote precisie. Bij verschijnselen die de editeur niet met zekerheid durft te annoteren, doet hij graag voorzichtig een suggestie van de mogelijke betekenis of de mogelijke verklaring. Soms te voorzichtig. Bilderdijk kiest als het hem metrisch goed uitkomt, graag de oude vervoeging van het werkwoord in de I ste persoon indicatief, zoals in r. 2 I 'danke' in plaats van `dank' . Ikzelf ben bij deze werkwoordsvorm, die vaak voorkomt, geen enkele keer geneigd geweest er een conjunctief in te lezen, zoals Van Hattum soms mogelijk acht. Het toppunt van voorzichtigheid: bij r. 46, in een apostrofs tot de Poolster "Geleideres 16 der kielen over meir en Wareldvloed", noteert hij eerst de (juiste) betekenis 'allesomringende oceaan', maar dan voegt hij nog toe "denkelijk niet: zondvloed" met verwijzing naar WNT xxv, 1 453. Soms zelfs mis ik een woordverklaring. Ik geef enkele voorbeelden: 86, noodlot — lot; 91, riet - meton. voor dak (niet alleen dakbedekking); 95, het schijnt - er vertoont zich een schijnsel; 117, watervloed en zee — hendiadys, zo ook 216, stok en vlegel; 127, ellendig staat tegenover rechtvaardig (van God gezegd), bijbels taalgebruik, vgl. Romeinen 7: 1 o; 149, waanzinnig — overmand door hevige gemoedsbeweging; 158, wellust — geestelijk genot, verrukking; i 62, pijn - inspanning, moeite; 167 vlg., musch — hoekjen — toespeling op Ps. 84: 4; 177, mat — af — bepaalde; 224, bouwen — bebouwen; 235-236, zie voor de voorstelling van de Engel: Vondel, Lucifer, 1 ste bedrijf, rei van engelen, r. 30 1-305; 244, verheemlen — tot een paradijs maken; 253, dorren overvloed — overvloed waaraan je niets hebt; 257, dan — geeft het plotseling, onverwachte aan; 260, paart — samengaat. (Alle voorgestelde betekenissen geattesteerd in WNT.) Waarom deze opsomming? De overvloedige annotaties van Van Hattum maken dat de lezer als vanzelf extra aandachtig gaat lezen. In die leeshouding merk je dan dat er toch nog weer nieuwe vragen naar woordbetekenissen bij je opkomen. Dankzij Van Hattum heb ik, behalve De kunst der Poëzy, geen gedicht van Bilderdijk zo zeer aan close reading onderworpen als Het nachtspook & Nachtwandeling. Van Hattum, de onvermoeibare tekstbezorger, heeft weer een prijzenswaardige uitgave aan zijn wetenschappelijk oeuvre toegevoegd. Margaretha H. Schenkeveld Aanwinsten Door vriendelijke bemiddeling van Wouter Beekers (Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Amsterdam) en Lodewijk Winkeler (Katholiek Documentatiecentrum, Nijmegen) kwam onze Vereniging op 4 augustus 2008 in het bezit van een aantal eigenhandige Bilderdijk-handschriften en ander voor een Bilderdijk-onderzoekscentrum interessant materiaal, waarvan overigens niet bekend is hoe het bij het KDC is gekomen. Hier volgt een overzicht van alleen de handschriften. Prachtig is Bilderdijks antwoord op een verzoek van E.L. Glinderman — zijn Bilderdijk-collectie wordt in de UB Nijmegen bewaard —, dat de ontvanger eigenhandig onder Bilderdijks brief toelichtte: `Ik had Bilderdijk een en andermaal geschreven, om eene opgave der door ZijnEd. en Gade uitgegeven Werken, en ZijnEd. mijn oogmerk, ter uitgave van eene Chronologische Lijst derzelve, medegedeeld. Later echter bezorgde den Dichter Immerzeel mij een door Bilderdijk eigenhandig geschreven Nota met Aanteekeningen, waarvan ik in de Voorrede mijner Chronologische Lijst [verschenen 1833], bl. viii, melding maak.' Bilderdijks brief is geadresseerd: `Wel- Edele Heer, E.L. Glinderman, ss.tt. te Utrecht.' De tekst was aan onderzoekers niet geheel onbekend: een afschrift ervan werd op 15 februari 1875 door J.C.G. Boot aan de KNAW geschonken, samen met kopieën van Glindermans brieven aan J. van Walré, P. Ripken en W. Messchert, alle handelend over de uitgave van zijn Chronologische lijst. Men zie Lesley Monfils' Willem Bilderdijk Bibliografie (Amstelveen 2006) p. 117. De tekst van de brief luidt als volgt: Wel Edele Heer! Het is zeer mooglyk dat ik de menigte brieven waarmede ik in mijn zwakken toestand overladen worde, ook den Uwen waarvan UWEd. meldt en ik my niets herinner, onbeandwoord gelaten heb, en ik wenschte ook wel van deze verschoond te zijn gebleven. Uw vriendelijke wensch is zekerlyk welgemeend, maar ondanks mijne gevoeligheid voor de vriendschappelyke welwillendheid te mywaart, valt het my hard, over een onderwerp als dit, en met geen ander oogmerk dan UWEd. aanvoert, lastig gevallen te worden. Het zij dan echter zoo, en ik reciproceer aan UWeiEd. van harte dien heilwensch met byvoeging van dien van meerdere rust, dan my (naar het schijnt) in mijn Vaderland mag te beurt vallen! Ik teeken voorts UWelEd. Ootm. Dienr Bilderdijk Haarlem, 13 May 1829. Andere autografen betreffen Bilderdijks gedicht voor H.C. van der Boon Mesch, 27 juni 1821 (Krekelzangen 11 181; Dichtwerken xl 27 I) en een aantal prozateksten — alle voorzien van een plakkertje met `Ex Libris A[lberdinck]. Th[ijm].' — in een omslag met het opschrift `Handschrift Bilderdijk. B.C. Koekkoek 1839': — Inc. `Hoezeer men by de Maatschappy eenen sierlijken voordracht of kunststijl verlangt', 2 pp. — Inc. `Niets is bekender dan de moeielijkheden waarin Vondel zich wikkelde' en bevattende 'Byzonderheden omtrent het zinnespel van Nil Volentibus Arduum, genaamd: Tyranny van Eigenbaat', 5 pp. — Voorrede van en aantekeningen bij Het Buitenleven, met berekeningen van omvang en verdiensten, 32 pp. Op p. i de notitie `aan vdLinden 3 sept. 1802. Insine aan mij brr 26 noVr 1802.' — Verhandeling over de welsprekendheid, incipit `Hoe zeer van harte bereidwillig om bij een Genootschap [... ] in hare oefeningen deel te nemen'. De verhandeling begint met `De geschiedenis van den ongelukkigen vondeling die, daar hy te Korinthen voor Polybus zoon en wettigen opvolger doorging', 4 pp. — Toespraak onder het motto 'Lectorum pro captu habent sua fata libelli', 2 pp. — Voorrede bij een romance waarvan men liever zou zeggen: het is geen romance, dan het is een Feithiaanse romance, inc. `Voorzeker ben ik aan de verwachting van mijn Lezers, of die 't worden willen en niet willen, een voorrede schuldig', 3 pp. Van de latere poging tot datering ` 1784 of 1785' is het eerste jaartal doorgestreept. — `Satyrieke inleiding tot eene meêdeeling van straatliedtjens, in de Jordaan te Amst. opgedaan' [titel niet in B. 's hand] (voor 1795), inc. `Van tijd tot tijd, mijne geliefde 17 Landgenooten', 3 pp. — Aantekening bij een jaarlijkse vergadering van het Instituut, 5 juli i 8o8, i pagina. — Inhoudsopgave van een ruim 1600-regelig leerdicht in drie zangen, 'Zenuwziekte', eindigend met de vermelding van staalbronnen, 3 pp. Een exemplaar van Da Costa's dissertatie Specimen academicum inauguralejuridicum exhibens observata quaedam de condictionibus (1818) bevat achterin op papier met blindstempel (na de in een andere hand geschreven naam 'VMunster') in B.'s hand: Ce papier timbré sert à la Copie y incluse, et y est attaché à la Haie ce 28 Novembre 1 794. Bilderdijk K K 5°1° Kopieën van Bilderdijks werk in andere hand — De gedichten `Rondedans' en `Op een Jakoba's kannetjen' in deel i en `De anti-christische tien geboden' in deel 2 van Navonkeling, volgens geplakt ex libris afkomstig uit de bibliotheek van C. Steenhauer V.D.M., met stempels der Bibliotheek van het Bisschoppelijk College te Roermond. — 'Epilogus post theses defensas e cathedra recitatus'. — 'Copien van Gedichten in handschrift van mr. W. Bilderdijk. nooit gedrukt. Leiden 1855' . — B.'s parodie van R.H. Arntzenius' gedicht 'Leyden's ramp', een cahier van 46 eenzijdig beschreven pagina's. — `Album amicorum van Bilderdijk' (178 i), een cahier als het vorige van 3 + 21 pp. Gedichten door anderen — `Ode aan Bilderdijk' (1832) door H.J. Koenen en een anonieme `Wederklank van eene Ode, aan Bilderdijk', volgens de tekst in Tollens' exemplaar overcompleet, met twee berichten aan de redactie van de Vaderlandsche letteroefeningen, 15 pp. — Een gedicht `Aan Jenny Lind' (mei 18 5 5) door A. C . V. , 3 pp Handschriften van B. Klinkert — Chronologische lijst, 2 + 58 pp., met briefje van Tollens en diverse aantekeningen. Bijgevoegd de gedrukte uitgave van deze lijst (1853; een presentex. voor C.W. van der Hoek), doorschoten en met aantekeningen, alsmede een losse lijst van 5 pp. — `Handschriftelijk register op eerste regels van alle poëtische stukken' (1836), 4 + 139 pp. — Twee brieven aan onbekend over aucties en collecties, een ongedateerd en een van 11 november 1854. Ten slotte — Een uittreksel van de `Herinneringen aan Bilderdijk' door J. van Halmael uit De Leeuwarder krant van 23 januari en 7 en 14 februari 1832, 26 pp. Marinus van Hattum Een eeuw rare kostgangers Op 20 juni 2008 werd herdacht dat Neêrlands oudste aan een cultuurdrager gewijde vereniging, de onze, honderd jaar bestond. In de Atrium-ruimte van het gebouw der medische wetenschappen werden redes gehouden door Lex Bouter (rector magnificus), Douwe Yntema (decaan Faculteit der Letteren) en Ben Peperkamp (hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde). Vervolgens namen Gerrit Schutte, August den Hollander, Wim van de Berg en Gjalt Zondergeld hun in het jubileumboek gepubliceerde artikelen tot uitgangspunt van een voordracht. Verder presenteerde Marinus van Hattum beelden van honderd jaar Vereniging en Museum. Ten slotte gaf Martin Ros zijn visie op Bilderdijk. Pim van Oostrum leidde de middag, die met een receptie werd besloten. Pim van Oostrum en Martin Ros Bij die gelegenheid werd ook het jubileumboek Een eeuw rare kostgangers. Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' 1908-2008 gepresenteerd. De bundel maakt duidelijk dat veel verenigingsleden, in hun streven die rare kostganger Bilderdijk te leren kennen, te propageren en daarbij zichzelf te doen gelden, op hun beurt ook rare kostgangers kunnen heten. In zestien bijdragen wordt bestuurders en leden de maat genomen, en komen de museumhuisvesting, de tentoonstellingen, de herdenkingen, de verenigingscorrespondentie en het tijdschrift aan de orde. Aan de relatie met de Vrije Universiteit - in verzuilde en in ontzuilde tijd - en aan een concurrerende tegenvereniging Henk Eijssens, André Hanou en Marinus van Hattum 18 Een eeuw rare kostgangers. Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' 1908-2008. Redactie: Marinus van Hattum, Monique van Rooijen, Joris van Eijnatten & George Harinck. Uitgave: EON Pers Amstelveen. 2008. ISBN: 978 90 77246 24 5. Prijs: € 25,00. Omvang: 320 pag. Bestelling: info@zaakhaes.nl uit de jaren 1930 is niet voorbijgegaan. Ook is Bilderdijks aanwezigheid in schoolboeken getraceerd en is de aandacht voor de dichter, de taalkundige en de geschiedbeoefenaar in kaart gebracht. De Vereniging kan na dit boek weer honderd jaar vooruit! Inhoud Joris van Eijnatten: Ten geleide Jan de Bruijn: Abraham Kuyper en de Bilderdijk-herdenking van 1906 Berry Dongelmans: `Geen woord zoo rijk, als uw naam Bilderdijk'. Het gedenkboek- i 906 Gerrit Schutte: Rare kostgangers soms. Honderd jaar bestuurders en leden August den Hollander: Een eeuw huisvesting van het Bilderdijk-Museum Pim van Oostrum: Schatgraven in de verenigingscorrespondentie Gjalt Zondergeld: Concurrenten van `Het Bilderdijk- Museum' Marinus van Hattum: Wim Caron en de Bilderdijk-herdenking van 1956 Joost Kloek: Une liaison dangereuse. De driehoeksrelatie tussen het Bilderdijk-Museum, de Vereniging `Het Bilderdijk- Museum' en de Vrije Universiteit Ellen Krol: Hoe worden de muzen gediend? Een leesverslag van Het Bilderdijk-Museum Willem van den Berg: Hommage aan Jacob Smit George Harinck: `Have we, with our penchant for being whole or half-Americans denied this characteristic that is so typically Dutch?' Hoe Bilderdijk in Amerika verdween Wim Berkelaar: Van verzuilde verdeeldheid tot academische ademloosheid. Willem Bilderdijk en de Nederlandse historiografie Ton van Kalmthout: Heraut en hekkensluiter. De decanonisering van de dichter Willem Bilderdijk in de decennia voor de Tweede Wereldoorlog Jan Noordegraaf: Een man van het woord. Taalkundigen over en tegenover Bilderdijk Piet Gerbrandy: Orde en evenredigheid of afgrijselijke passages? Een eeuw receptie van Bilderdijks poëzie Joris van Eijnatten: Studie, vergoelijking, popularisering. Perspectieven op artikel 3 lid i van de Vereniging `Het Bilderdijk-Museum' Register De bijdragen zijn gelardeerd met 82 illustraties, met gedichten en met korte teksten over Bilderdijk, het Museum en de Vereniging. © De Vereniging `Het Bilderijk-Museum', Amsterdam 2008 Alle rechten voorbehouden / All rights reserved Een uitgave van EON PERS AMSTELVEEN, 2008 Jaargang 25 / 2008 Marinus van Hattum, Elius Isaac Bilderdijk. Amsterdam 1 791-1813 Landau in der Pfalz Ton Geerts, Alweer een onbekende bedrieger van Bilderdijk! 13 Boekbesprekingen 1 4 Aanwinsten 17 Een eeuw rare kostgangers 18 20