Dt D1913311 i, -DE4 1x\) ^^r^^jg W^As1Alll , TIJDSCHRIFT VOOR NEPERLANDSCHE OUDHEDEN , STAATSGE-w SCHIEDENIS , KUNST EN LETTEREN, BESTUURD DOOR flL L. t1hcriingk iftu 0. £Q, S. GE. M. ACHTSTE DEEL AMSTERDAM, 0. L. VAN LANGENHUYSEN 1369. INHOUD, Blz. HET ROELANTSLIED , door Dr J. TEN BRINK 1 DE AFSTAMMING DER LAATSTE HEEREN VAN BREDERODE (slot), door J. A. A. TH. . •. . . . . .. 19 , 382 . DE HARMONIEN VAN HET 0. EN N. TESTAMENT , in de Beeldende Kunst. Biblia Pauperum (II) ,BERJEAU . . . . . . . . . . . . . . . . . . gevolgd 55 DE LIGGING DER VESTE HARBURGUM , door JOS. HABETS , PR. 68 ONUITGEGEVEN MNL. VERZEN , door Dr J. VAN VLOTEN . 73 EENE FRAAYE KUNST, DIE BIJNA NIEMANT VERSTAAT 89 OVER DE IDEALE SCHOONHEID , door LAMBERT HERMANSZ. TEN KASE , toegelicht door J. A. A. TH. . . . . 101. , 115 BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN , door A. S. KOK . . 142 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS, door W. WESSELS , Pr. 152 , 336, 506, 523 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS, door J. A. A. TH. 201, 313 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERL. BEROERTEN: Andwoord van Dr W. J. F. NUYENS 237 DE VONDELSFEESTEN, door J. A. A. TH. . .. . . . 289 iv INHOUD. Blz.. VONDEL EN DE VONDELSFEESTEN , DOOR EEN ENGELSCMAN BEOORDEELD , door A. C. LOFFELT 229` DE NATIONALE FEESTEN TE HEILIGERLEE (hare litteratuur) , door H. J. A. M. SCHAEPMAN 356 OVER NIEUWE NEDERLANDSCHE BOUWWERKEN , door TH. VAN HERSTELLE . . . . . . . . . . . . . . . 385 GESCHIEDENISDER NE Dr ' .J. A. JONCKBLOETS DERL. LETTERKUNDE (1) beoordeeld . . . . . . 401 ANTEYKENINGEN VAN BROER HENDRIK VAN BIESTEN (vervolg)', door Mr H. GERLINGS, Cz. en J. A. A. TH. . . 417 BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE, dool Prof. Mr H. E. MOLTZER 464 CONSTANTIN HU YGENS. 1. Nog iets over Dorothea van Dorp , door J. A. A. TH.. . .. .. . . .. . 477 II. Uit de • verzameling van Huygens' Bandschriften en Brieven, te Leiden , door Dr J. VAN VLOTEN . . . 483 DE HEEREN VAN ZEELIJEM, door Jos. HABETS, PR. . . 552 Aanteekening hierop over. C. Huygens , door J. A. A. TH. 563 BIJDRAGEN TOT DE , GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDSCH TOONEEL. I. 564 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN, door P. A. TIELE . . 572 HET MONUMENT VOOR HEILTGERLEE (als kunstwerk) door M. 586 MENGELINGEN: Michiel van der Voort, dooi, J. A. A. TH. . . . . 94 La clef de voute 95 1Esthetiek , buiten rekening ? . . . . . . . . . . 96Politieke zin ` Beschaving . . . . . . . . . . 98-Voegzaamheid . . . . . . . . . . . . . . 99 De Kruisweg van de St-Viartinus-Kerk te Groningen . 99Standbeeld van Vondel . . . . . . . . . 194 , 301. INRO" v Blz. Portretten van de Leden der Leidsche Maatschappij 197 Zin voor Monumenten 197 Vorstelijke kunstbescherming 198 . . . . . . . .. . Tout est pour le mieux 198 Ingres 307 Bilderdijks echtscheiding 308 . Fijne formen 310 . . . . . . . . . . Nog van onbeschaamdheden 311 Engelands beschaving 312 Nog van fijne formen 312 Oordeel van Hoffmann over Bilderdijk 407 . . . . . . Hollandsch Papier 409 Corneilles penitentie 410 Koster's statue at Haarlem 410 Dekoraties .411 . . . . Praktische gezondheidspijp 412 De Panter , verdoopt 412 . . . . . . . . . . .. . Monument voor 'Heiligerlee ... 413 Moderne wellevendheid 413 Turkianisine 414 Onzedelijkheid 415, 501 Levensvatbaarheid der Gothiek 495 . . . . . . .. Johan Michiel Dautzenberg en Wilhelmus Smits .-497 Genealogische Bijdragen005Rechtsgevoel 501. Graf van Mozart .............. 504 Roomsche Monumenten in de Publieke Kerk der XVIffe Eeuw 591 De Theorie der revolutionairen 595 . . . . ... . Oostenrijk, liberaal 595 Ridderordeni 596 VI INHOUD. BULLETINS PÉRIODIQUES : Page I. Epitre à M. PAUL CROMBET , à Liège . . . . . . 1 II. » » M. le docteur AUG. REICHENSPERGER, ^d Cologne 9 III. » » M. HENRI TAINE , à Paris, par M. AD. SIRET. 13 IV V » » Madame Mary H. à C. . . . . . . . 21 VI. » » la rév. speur M.-L. à L. . . . . . . . 27 PLATEN EN TAFELS: Geslacht- en Wapentafels der Brederoden . . 48--49, 54-55 Geslachtlijst van de Ten Katers . . . . . . 116 117 Het Mirakel van Amsterdam . . . . . . 220--221 Vondel: "o Poesie, hoe lieflijck is uw tredt" los (Muziek). HET ROELANTSLIED, DOOR Dr JAN TEN BRINK. Het is mij zeer aangenaam den lezers der "Dietsche Warande" eene proeve te mogen voorleggen uit de "Schets der Nederlandsche Letterkunde" , bij Dr ten Brink in bewerking voor de "Nederlandsche Klassieken" , die Dr Eelco Verwijs bij den Heer H. Suringar te Leeuwarden uitgeeft 1. Al wat de in diepte en ruimte nog uiterst begrensde kennis onzer XVIIB-eeuwsche schrijvers bevorderen kan , juich ik (als het de moeite waard of nog noodig is dit te berichten) van harte toe. Daar is geen _veld, waarop de vrienden, die tot verschillende godsdienst- en staats iartijen in ons Nederland behooren, elkaar met meer warmte de hand geven , en dit wee'rzijds met beter figuur kunnen doen, dan dat der schilder- en letterkunst van de XVIIe Eeuw. Sints ik de vrijheid genomen heb aan te toonen, dat de geloofsbrieven der talrijke katholieke senatoren, in onze kunstvroedschap der XVIIe Eeuw, volkomen , en in dubbelen zin , in orde zijn, moeten wij , dunkt me, alle, orangisten, liberalen, katholieken , enz. enz. ons ten uiterste tegen over en met elkander op ons gemak gevoelen, als er lauweren te strikken vallen voor onze gezamendlijke voorzaten. Wat de middeleeuwen aan 1 Verschenen: J. van Vonders Leeuwendalers, Lantspel. Episodes uit I3oofts Nederlandsche Historien. Const. Huygens' Costelick Mal en Voorhout; met eene plaat. Brandts Leven van Vondel ; met een Alfabetisch register op de verklaarde woorden en zaken in de vier verschenen deeltjes (te zamen f 3.80). — In bewerking: Bredero's Spaensche Brabander. — Later zullen worden uitgegeven : J. van Vondels ' Lucifer, Treurspel. Hoofts Beleg van Legden ; uit de Nederlandsche Historien. ' Jacob Cats' Spaens Heydinnetjen. Const. Huygens' Zeestraet. P. C. Hoofts Warenar. DIETSCHE WARANDE VIII. 1 2 HET ROELANTSLIED. gaat, was het terrein der kennis sedert lang van veel opkrui& en struweelen gezuiverd ; wij wandelen daar alle (voor zoo ver het uiterste liberalisme ons niet allen esthetischen zin benomen heeft) met het grootste genoegen, arm in arm. Een fijn gevormd.: en bizonder geleerd man werkt nu weér veel mee^ om licht in de geschiedenis de:r middeleeuwsche wetenschap en ook des middeleeuwschen volkslevens te ontsteken , en tot de waardeering er van bij te dragen : ik bedoel Prof. Moll, in zijne zeldzaam rijke Kerkgeschiedenis. Dr J, ten Brink rezumeeit , op zijne beurt en in zijn frisschen trant , de geschiedenis onzer letterkunde. Zij had reeds belangrijke verplichtingen aan dezen jongen - geleerde. Con amore besprak ik in dit tijdschrift zijn con amore bewerkten. Bre^roó ; Coornhert is zonder kennisneming van 's Heeren ten Brinks arbeid ook niet meer te behandelen; hij zal Huygens. in de verzameling van den Heer Schadd gaan leveren. Ieder-een zal gaarne luisteren , nu hij ons het volledig tafereel onzer letterbeweging (voor en na de uitvinding der beweegbare letters) gaat ophangen. Hoort hem dan hier over liet Roelantslied. Men, moet zijne beknoptheid, uit hoofde van zijn bestek, hem vergeven. Hadden onze amsterdamsche wdielen van 't begin dezer eeuw de helft der waardeering van Dr ten Brink ontwaard voor het roerend uiteinde van den geliefden volksheld, den misschien wel eens rozenden , maar toch ook groot , ja koninklijk voelenden- Roelant, dan zou men mij het verdriet gespaard hebben in mijn kindsheid te moeten hooren , dat voor weinige jaren in de Gijsbrechts- slotbuurt waar, zoo als Helmers zou zeggen, mijn "schom melmand" gestaan heeft, het laatste markbeeld 1 van den steeneer.. Roelant onder de voet was gehaald. Ik geef nu het woord aan den Heer ten Brink. .1., A. A. TH. 1 Wil men, eens voor een keer, een geestig en Lekwaam man hooren, déraisonneeren, dan leze iaen , over dit beeld van het einde der XVe E. ,.. Dr J. Lefrancq van IBerkhey (Nat. list. v. Ho'l. III , 489) , die er het kostuum,. der "agtste Eeuvv e" in navorscht (!). HET ROELANTSLIED. HET ROLANTSLIED. Wat Robert Wace in zijn Roman de Rou 1 beweerde , dat de normandische jongleur Taillefer bij den slag van Hastings (13 Oktober 1066) gezongen had van Charlemagne , Rolant en Olivier en van de verslagenen bij Roncevaux is geene poëetische verdichting. De geloofwaardigste geschiedschrijvers uit de middeneeuwen hebben het feit bevestigd 2 . Het lied van Rolant en van den roncevaller slag was alzoo populair in de tweede helft der XIe eeuw. 't Was een algemeen bekend en geliefd volksgezang, dat in het tijdvak der Kruistochten uit den toestand van volkslegende in dien van geschreven heldendicht zou overgaan. Er werd eene herinnering in bewaard aan Karel den Groote en aan zijne heldenfeiten in' het saraceensche schiereiland — er traden daarin beroemde Pairs op , als Rolant, Olivier en Turpijn 3 ; wat meer gold, de frankiesch-germaansche heldendeugd, zich schitterend stavend in den uitersten nood, alleen bezwijkend voor verraad en overmacht, werd er even schitterend in gewroken door Karels eigenmachtige tusschenkomst. De oorsprong van het lie4 was h i s t o r i e s c h en de epische waarde zou er te hooger om stijgen. Karels biograaf Eginhard had getuigd omtrent de algeheele vernietiging der achterhoede van 's Konings leger in de bergpassen van de Pyrenaeën in 778 -- 1 R o b e r t W a c e, geboren op Yersey (1112---1182), bijgenaamd ""l e C 1 ere d e C a e n", schreef twee berijmde kronijken : le Roman du Brut en le Roman de Rou (uitgegeven door F r. P 1 u q u et, 1827) — naar een kronijk in latijnsch proza van Geffrey van Monmouth (Galfredus Monemutensis) Historia Regum Britaniae — D e m o g e o t, Histoire de la littérature francaise (Paris, 1857, III Ed.) p. 95, 96. 2 `Les historiens les plus dignes de foi, Guillaume de Malmesbury, Mathieu Paris, Ralph Higden , Albéric des Trois-Fontaines, Mathieu de Westminster — parlent tous de ce chant carlovingien inaugurant la bataille, et répété en cho ur par les soldats du conquérant." — L. V i t e t. La Chanson de Roland. Revue des deux mondes. 1 Juin. 1852. p. 817. 3) "Het Roelants-lied is een stuk, dat , zoo door den aard als door de beroemdheid der helden , die er in optreden , en waaronder Karel de Groote, Roelant, Olivier, Turpijn en eenige anderen hoofdrollen spelen , een overgrooten bijval vond bij al de volkeren." Prof. C. P. S e r r u r e. Vaderlandsclh Museum, enz. II deel (Gent. 1858) , bl. 1. 4 HET ROELANTSLIED. eene getuigenis , door latere historiografen herhaald 1 . De diepe indruk , door dit feit te weeg gebracht , allereerst in volksgezang en legende ,blijkend-2 , werd nog verhoogd, toen de overlevering de oorspronkelijke akteurs van het bloedig drama ter zijde schoof en voor het baskiesch bergvolk der geschiedenis de Saracenen der dichterlijke legende koos. Geene stoffe. was eigenaardiger geschikt voor de bewerkingen der trouvères. Reeds was de heldenmoed van "Karlemeine" en, der "XII ghenooten" een lievelingsonderwerp voor de volkssage --met de elfde eeuw vatten de menestreelen , het op en kleurden het telkens hooger en bonter. Maar de oorspronkelijke kern van het Lied bleef bestaan , toevoegsels en uitbreidingen konden het niet verderven. Die oorspronkelijke kern bevatte het volgende epos 3 : Keizer Karel de Groote had gantsch Spanje onderworpen, behalven Saragossa ,, 't welk nog in de macht van den moorschen Emir Marcelijs blijft. Maar deze wil met den grooten keizer onderhandelen en zendt gezanten. Karel neigt tot toegeven , maar zijn baroen Rolant raadt den strijd voort te zetten. Daartegen verzet zich Ganelon (Geeloen) wiens gevoelen de overhand bekomt. Rolant wijst daarop Ganelon aan, als geschikt om met de Mooren te onderhandelen.. Deze aanvaardt de taak, maar zweert Rolant 1 "La destruction totale de • l'arrière-garde de son armee par les Basques ou Gascons, dans les gorges des Pyrenees, a son retour d'Espagne en 778, est tin fait historique, rapporté par Eginhard dans la vie de Charlemagne et, dans ses Annales et cité par le biographe anonyme de Louis le Débonnaire" --• Prof. J. H. B o rm a n s. La Chanson de Roncevaux. (Brux. 1864.) Introd. p. 7. 2 "Les conteurs, les chanteurs , les jongleurs, les segghers, les singhers, se sont émparés 1'instant même dun evenement si extraordinaire, qui offi•ait à. leur talent et à leur art d'inépuisables ressources." -- B ormans, t. a. pl. bl. 8. 3 Vertalingen en omschrijvingen van la Chanson de Roland zijn in de laatste dertig jaren zeer dikwijls geleverd. Onder de eersten kwam F. G e n i n (1850). dic het frankische-Fransch van de XI--XII eeuw in het taaleigen van Amyot. vertolkte.... uit grilligheid. Voortreffelijk is de moderne bewerking van V i t e t, t. a. pl. bl. 829-851. Dr w. J. A. J o n c k b lo e t gaf in zijne Gesch. der Mnd. Dichtkunst I deel, bl. 250-257 een kort overzicht — even als Prof. S e r r u r e,, t. a. pl. bl. 2-191. Onlangs is Vitets bewerking nog toegankelijk gemaakt voor de lezers der Vaderlandsche Letteroefeningen : door Ds. M. A. Perk. (V. L. Aug. en Sept. 1866). BIET ROELANTSLIED. 5 vrake. Bij Marcelijs aangekomen, smeedt hij heimelijk een verra derlijk plan met den moorschen vorst deze zal zich in alles naar Karels wil voegen — de Keizer zal met zijn leger vertrek ken , Rolant en Olivier zullen de bergpassen met twintig duizend man bewaken als de Keizer op verren afstand is , zal men de beide Pairs met groote overmacht aanvallen en dooden. Keizer Karel vertrekt en laat Rolant , Olivier , den bisschop Turpijn en twintig duizend franken in de passen bij Roncevale. Na twee dagen komen de Saracenen met twee maal honderd duizend man hen overvallen. "Blaas op uwen hoorn !" — raadt Olivier aan Rolant "dat de Keizer en al 't leger het vernemen! Zij zullen ons te hulp snellen !" Maar Rolant weigert. Hij ver laat zich op zijn moed en zijn goed zwaard Durandal. Er wordt met den uitersten moed gekampt duizenden Saracenen val len , maar- ook tal van edele Franken sneuvelt. Eindelijk behoudt Rolant slechts zestig der zijnen. Hij blaast nu op zijn hoorn, den Olifant, met groote kracht, zoodat men het dertig uren ver in den omtrek verneemt. Keizer Karel hoort het , maar Ganelon bespot hem en beweert , dat hij kindsch wordt. Maar andermaal blaast Rolant en ditmaal met zoo groot geweld , dat de aderen van zijn voorhoofd bersten. Nu keert de Keizer terug naar Roncevale. Intusschen strijdt Rolant met verdubbelden moed Olivier wordt verslagerh, de Bisschop Turpijn bezwijkt. Rolant neemt zijn zwaard en zijn hoorn , legt zich onder een hoogen pijnboom neder , met het gelaat naar Spanje gekeerd. Hij wil zijn zwaard Durandal tegen den rotssteen in stukken houwen, maar het zwaard breekt de rots af. Daarna beveelt hij zich aan God , de engel Gabriël voert zijne ziel naar het Paradijs. Maar Keizer Karel komt te Roncevale en wreekt den dood zijner dapperen door Sarragossa te verwoesten en in te nemen. Ganelon wordt door den Keizer binnen Aken gevonnist en door vier paarden van een gescheurd. Des anderen daags reeds komt de engel Gabriël Karel- tot nieuwe overwinningen opwekken. De Keizer weent en roept: "o Goci , hoe moeitevol is mijn leven !" - Dit is de dorre, kleurlooze omtrek van het heldendicht, waarmee eens Taillefer bij Hastings de normandische krijgers bezielde. In lateren tijd door velerlei omstandigheden naar den achtergrond 6 HET ROELANTSLIED. geschoven, werd er in de laatste dertig jaren op nieuw de bizondere aandacht der geletterden voor. gevraagd . 't Eerst door een jong , f ran sch geleerde , M o n i n y , die "den ouden sleur wilde verlaten" en bij zijn vertrek van de École Normale voor de Sorbonne een gedicht uit de midden-eeuwen bracht. Hij gaf daartoe twee fragmenten van den Roman van Roncevale (Li Romans de Roncinsvals) uit 3 , beide van de XIIIe eeuw --- het eene bekend onder den naam van Fragment van Versailles het andere als I'arjjzer fragment. De uitgever giste aanstonds , dat de beide fragmenten naar eene oudere redaktie moesten bewerkt zijn , daar het grootsche , sombere , epische karakter van het lied door menigvuldige interpolatie was verloren gegaan. De uitkomst bevestigde dit oordeel. De Abt de la Rue had in zijn geschrift over de normandische trouvéres er in 183 5 op gewezen, dat er te Oxford in de bodleiaansche bibliotheek een handschrift van den Roman van Roncevaux aanwezig was 5. Aanstonds vertrok Francis que Michel op last van Guizot naar Oxford en bewerkte binnen twee jaren eene kritische uitgave van den — naar aller oordeel -oudsten text der Rolants-Epopee s. Ook in Duitschland ontwaakte belangstelling in den Roman van Roncevaux. De beroemde taalgeleerde W i l h e l m Grimm voltooide in 1858 eene kritische uitgave van de oudste hoogduitsche bewerking der Rolants-sage, door den "Pfaffe" Chunrat van 1173-1177 op last van, Hertog Hendrik den Leeuw van 1 `C'est tout au plus depuis une cinquantaine d'années, qu'h 1'occasion des recherches infructueuses faites pour découvrir ce qu'on appelait la Chanson de Roland, chantée par Taillefer 'a Hastings, l'attention de quelques savants a été attirée sur la Chanson de Roncevaux, parfaitement oubliée jusqu'alors dans les bibliothèques." -- B o r m a n s, t. a. pl. p. 54. 2 Dissertation sur le roman de Roncevaux. --• (Paris) 1832. 3 V i t e t, t. a. pl. p. 820. 4 Bormans, t. a. pl. p. 25. 5 "Manuscrit déjà signalé par Tyrwhitt dans une note de son édition des Canterbury Tales de Chaucer, mais resté vierge jusque 11. et paraissant appartenir à une époque plus ancienne que tous les autres manuserits connus.' Vitet, t. a. pl. p. 821. 6 "Le lapgage, comme le manuscrit, si je puis juger de celui-ci d'après le fac-simile qu'en a donné Francisque Michel, appartient probablement encore au XII siècle." B o r m a n s, t. a. pl. p. 25. -- "Cette version (du manuscrit d'Oxford) est la plus ancienne , point de doute à eet égard. " V i t e t, t. a. pl. p. 824 HET ROELANTSLIED. 7 Saxen berijmd. Maar de meeste belangstelling vond het Rolants lied voortdurend in Frankrijk. In 1840 en -41 deed B o u r d i l l o n eene uitgave van het fragment van Versailles in 't licht komen. Het frag ment was sedert 18 2 2 in zijn bezit en werd door hem voor de oudste redaktie der volants-sage gehouden --- zijne uitgave echter kenmerkte zich door willekeur en onkritische vrijheden ' . De waarachtige geestdrift voor de statige, nobele schoonheid van het als 't ware nieuw ontdekte epos wist G e n in op te wekken door zijne nieuwe uitgave, zijne vertaling en zijne aesthe tische studiën der midden-eeuwsche kunst. Sints dat tijdvak (1850) is de algemeene belangstelling in Frankrijk en Duitschland voor den Roman de Roncevaux gewonnen. Mannen als V i t e t -, Michelant 3, de neiff enberg 4, Gervinus 5, Gri sse ,5 en Dr. W i l h e 1 m Hert z , hebben er of opzettelijk hunne aandacht aan gewijd of ter gelegener * plaatse hunne studiën over , de RRolants-legende door den druk gemeen gemaakt. In Nederland had de Geschiedenis der Letteren vóor 1840 geen enkel litterair spoor van het vroeger zoo geliefde en bekende Rolants-lied te boekstaven behalven alleen, dat in de XVP eeuw een Volksboek verscheen , welks gebrekkige verzen en proza aldus aanhieven : "Hier beghint dë droeflijcké strijt opten Berch vandé Roncevale in Spangien geschiet daer Roelant en Olivier -metten fleur van kerstenrijck verslaghen waren I." 1 "L'éditeur (M. J.-L. Bourdillon de Genève) a tout bouleversé et s'est permis tant de coupures et de suppressions, que, _sur huit mille huit cents vers environ que le manuscrit contenait, il en a retranché huit cent soixante, ou á pen près la dixième part." B o r m a n s, t. a. pl. p. 25. 2 T. a. pl. 3 Die twee fragmenten te Metz ontdekte en ze aan Genin afstond. 4 Chronique rime de P h i 1 i p p e M o u s k è s. (Bruxelles) 1836--1838. Intro uction. Tom. I. 5 Gescliichte der deutsche Dichtung. I. Th. 6 Karlssagenkreis. 7 Das Rolands-liet. -Das dlteste frafzzósische Epos übersetzt. 1851. 8 Prof. C. P. S e r r u r e , t. a. pl. bl. 27 , 28 , beschrijft den verderen titel van het eenia bekende, aan hem behoorende exemplaar van dezen roman aldus : "Gheprint Thantwerpen, op die Lombaerde Veste, in den witten Hase 8 HET ROELA.NTSLIED. Met zekerheid mocht men echter vermoeden, dat het heldendicht van den roncevaller slag ook tot die kunstwerken behoord had , waarvan men de echo aanstonds uit Normandie in Vlaanderen bij het begin der XIIIe eeuw had opgevangen. Verblijdend was derhalven het bericht in de 2Lgemeene Konst- en Letterbode van Vrijdag 18 September 1840 1 , waarin de heer J. W. H o 1 t r op berichtte , dat hij een fragment eener midden-nederlandsche bewerking van den Roman van Roneevaux in de koninklijke haagsche bibliotheek ontdekt had. Hierbij voegden zich nog tachtig verzen , door den heer K. R, u e 1 e n s ter brusselsche boekerij gevonden en door Karel S t a l l a e r t in de ,41gemeene Konst-- en Leiterbodde voor 1851 uitgegeven. Prof. 0. P. S e r r u r e kwam reeds in 1835 ter bibliotheek te Rijssel 382 verzen van een ander midden-nederlandsch handschrift der Rolants-legende op 't spoor, maar gaf ze eerst in 1858 in 't licht, terwijl de oorspronkelijke perkamenten bladen te Rijssel inmiddels door zorgeloosheid verloren gingen 2 . Deze drie fragmenten werden door den gentschen hoogleeraar bij de openbaarmaking van het rijsselsche fragment in het Vaderlandsck Museum van nedercluitsche Letterkunde, Oudheid en Geschiedenis 3 vereenigd -- het , haagsche fragment volgens een afschrift van Dr. Jonckbloet. Was het wellicht aan dezeii ongelukkigen fragmentarischer toestand te wijten , dat noch S e r r u r e, noch de G e s c h i e dschrijver der :Midden-nederlandsche Dichtkunst eenige bizondere ingenomenheid betoonen voor de midden-nederlandsche redaktiën van den Roman Iran Roncevaux; zeker is wint , by my Jan Van Ghelen." — Op het laatste blad ziet men het in hout gesneden vignet van den drukker. Naast dit vignet leest men : "Dit boecxkz5 is geuisiteert by meester Adam Swingedau Officiael van Brugge. En is toege laten bi consente váden houe den XX Novembris. Int jaer LII. Gheteekent by den Secretarius de Langhe. Gheprint Thautwerpen op dye Lombaerde Veste, inden witten Hasewint, by my Jan Van Ghelen. Anno M.D.LXXVI." 1 (Haarlem) , bl. 180--181. 2 "Le texte est extrêmement défectueux --r il suffit cependant de jeter un regard sur ce fragment, tel qu' ii a été imprimé , pour être convaincu qu' une nouvelle collation , faite a v e c s o i n e t i n t e 11 i g e n c e, aurait pu donner un texte beaucoup plus satisfaisant." B o r m a n s, t. a. pl. bl. 34. 3 Tweede deel (Gent) 1858, bl. 1-96. HET ROELANTSLIED. het , dat zij beide, Serrure in navolging van Jonckbloet, een al te ongunstig oordeel uitspreken over den letterkundigen vorm dier fragmenten 1. Allerbelangrijkst was derhalven de vond van den luikschen bibliothekaris , den Abt J. D a r i s, die in het archief te Loos . een ouden kwartijn ontdekte, wiens omslag bestond uit op elkander geplakte papieren bladen. Hij stond zijn schat af aan Prof. J. H. B o r m a n s, die er een nieuw mnl. fragment van het Rolants-lied , groot 56 5 verzen , bij ontdekte , welke hij in 1864 door den druk algemeen maakte. Bormans fragment, door hem het fragment van Loos genoemd, vangt aan op het oogenblik als honderd duizenden op Rolants achterhoede aanvallen: "Doen sprac te Roelande Olivier: "Wi hebben luttel hulpen hier; Twine 2 blaest ghi den horen? Ons heer die coninc sout hooren, En sal ons te hulpen comen, Als hi den horen heeft vernomen." Doen sprac Roelant die grave: "In wilre niement lachter ave 3 ; Want het waer een vule dinc, Dadic dus comen den coninc , Dats onse viande niet en wisten; Si soudent tien in quader listen, Wanneer si hadden vernomen Dat mi van blootheiden 4 waer comen. 1 J o n e k b 1 o e t, t. a. pl. I deel, bl. 258, zegt : `Het wordt natuurlijk moeielijk , over de betrekkelijke waarde van enkele fragmenten te oordeelen — ik geloof niet, dat, zoo ooit meer van ons gedicht werd ontdekt, onze uitspraak zou worden gelogenstraft, dat de vertaler al zeer weinig bevoegd was voor zijne taak." —. Aldus ook S e r r u r e , t. a. pl. bl. 24. Maar B o r m a n s bestrijdt, naar aanleiding van 't nieuw gevonden fragment, hunne meening: "— Le ton dur, sec , ou aride du poëme ne m'a nulle part particulièrement frappé, pas plus que 1'inhabilité ou 1'incompétence du traducteur, qui lui (M. Jonckbloet) parait n'avoir pas toujours compris le francais de son original." — t. a. pl. p. 31. 2 Waarom niet. 3 Het handschrift leest: niement. Bormans : nimmer. De zin is : Ik wil er voor niemant schande van. 4 Laf hartigheid. 10 1 HET ROELANTSLIED. Eer willic vechten haerde Met Durendale minen swaerde, En saelt hen doen rouwen, Des mochdi mi betrouwen, Dat si hier comen sijn, Behout mi God dat leven mijn. Eer willic sterven eerlike, Eer lachter hebbe Vrankerike." Doen sprac te Roelande Olivier: "Ic neme den lachter op mi hier, Van ons allen hier, te voren, Wildi blasen den horen." "Trouwen, seet hi , "neen ie niet; " Dat en wille God niet dat ghesciet, Dat Vrancrijc sijn eere verliese bi mi. Bestu anders bedacht, hets sonde di. Peinsen wi heden om die eere, En dat die machtighe coninc ons heere Ons omme grote slaghe sal minnen, En wi hemelrije daer mede ghewinnen." Roelant was des lives goet 1, Olivier gheradich en vroet." Na dezen aanhef, waarin Rolants onversaagdheid en Oliviers wijsheid op den voorgrond worden gesteld - gaat het fragment voort met het verhaal van den strijd. Olivier berust in Rolants wil. "Laet ons ons vercopen diere," Sprac Roelant tot Oliviere, "Dat men van ons ghewage Van nu tote doemsdaghe 2" De Bisschop Turpijn spreekt de verzamelde Franken aan en schenkt ze vergiffenis van zonden. Daarna scharen ze zich ten strijde om hunne baroenen. Rolant en Olivier voeren hen aan. "Roelants ors hiet Volentijf; Noyt en was man nocht wijf, 1 Was sterk van lichaam (lijf). 2 Oordcelsdag. HET ROELANTSLIED. Die soe goeden ors sach Als hi hadde op dien dach. Op dat ors was hi gheseten Des moghedi de waerheit weten. Sine wapene saten rikelike Na eens coens ridders ghelike. Die edel grave Roelant Voerde een witte vane in sijn hant, Die lanc was e i breet; Fierlij c hi daer mede reet." Olivier volgt hem allereerst. Daarna komen de strijdlustige Franken. Rolant vermaant ze langzaam te gaan , tot dat de Baroenen het teeken van den aanval zullen geven. Een bode van de Saracenen komt twaalf ridders uitdagen , om tegen twaalf moorsche ruiters te strijden. Rolant neemt de uitdaging aan. Hij strijdt het eerst met den neef van Koning Marcelijs en doodt hem. Eggerijn , de "fransoys ," overwint Malaprijs en Sampsoen verslaat Almorijs. Ter dezer plaatse is eene lakune in het fragment van Loos. Het verhaal gaat voort, als de nederlaag der Franken reeds volkomen is: "Noch doen vacht Roelant Met ghewilleghe hant; Nochtans was hi vermoyt seere Die gheweldeghe heere. Doen setti den horen te monde E i blies eene corte stonde, Dat hem dede onsachte Eer hi den luut ut brachte. Karel hoordet daer hi was, En wert ghewaer das, Dat Roelant nemmer en mochte, Alsoe als hem dochte. Doen sprac Kaerle te hant: "Ie wet wel dat Roelant Ons saen 1 ghebreken sal. 1 Spoedig. HET ROELANTSLIED. Dat es mi een groot ongheval. Die daer wilt sijn en sal niet sparen." Die coninc dede blasen twaren 1 , Allent gheblas dat daer was 2 En Roelant verblide das, Dat es waerleke dinc , Dat hem soe na was die coninc. Tgheluut was groot overal, Beide op berch ea in dal." Maar de Saracenen vallen met verdubbelde woede op Rolant en Turpijn aan. Deze strijden als leeuwen. De Mooren wanhopen hen ooit te verwinnen. Hier is wederom een hiaat in 't fragment. Bij 't hervatten ,van den draad der beschrijving, treedt Rolant op in de aan. ioenlijke oogenblikken, als hij Oliviers -lijk vindt: "Vant hi ligghende Olivier. Hi nampen in den aermen sijn, En droechen voor Tulpijn. In enen scilde dat hine - leide Voor dien busstop op die heide. Die busstop seghenese al gader En bevalse den hemelsten Vader. "Ay Olivier ," sprac Roelant, Van groter daet waerdi becant, En goet ridder en coene Des graven Reiniers sone; Ghi hebt Kaerle ghedaen grote eere, En van menighen lande ghemaect heere." Roelant dreef groot mesbaar Om sine ghesellen daer: "Mi ware leet soude ic langher leven, Sint dat ghi allen doot Bijt bleven." Van hem selven wert hi onbedacht, En viel neder in onmacht. Doe sprac die busstop Tulpijn: 1 In waarheid. 2 Hij deed al de klaroenen steken. HET ROELANTSLIED. "God moet u ghenadich sijn!" En stont op alte hant En nam den Olifant. Coude fonteine hier mede reicte, Daer hien mede verqueicte." Rolant komt tot bewustzijn terug, hij gevoelt dat de dood, hem genaakt: "Roelant doen wel bekinde Dat het naecte sinen inde : Die hersenen liepen hem uten oren, Daer hi den tempel 1 af hadde verloren. Durendale hadde hi in sijn hant, En oec den • Olifant, En ghinc doen , alst wilde God, Te Spaengien wert , .I. boghe scot. Alsoe ghinc hi alleene Daer hi vant .IIII. merber steene. Onder twee boemkine Dat hem wert een grote pine 2 . Als hi daer quam ghebrac hem tracht E Ï viel neder in onmacht." Op die plek bespiedt hem een Saraceen , die zich te midden der lijken verscholen had, om de Franken te plunderen. Hij wilde het zwaard en den hoorn van den 'dapperen Pair buit maken "Maer Roelant doen bequam, En als hi dien Sarrasijn vernam En hien metten oghen siet: "Dune best van tuinen ghesellen niet," Sprac te hem Roelant, En verhief den Olifant; Soe seere hien verdroech, Dat hi den ghenen doot sloech." Doch zijn hoorn , de Olifant , is van den slag gebroken , goud en kostbare steenen zijn er afgevallen. In doodsangst grijpt hik: 1 De slaap van 't hoofd. 2 Moeite. 14 HET ROELAN'TStIED. nu zijn zwaard Durandal en poogt het tegen de rotsen te ver . pletteren. Te vergeefs. De granietsteen valt in groote brokken van de rots --- Durandal blijft ongeschonden: "Ay Durendale" , sprac Roelant, "Ie wane God maecte di metter hant. Du en moghes niet sijn ghebroken, Du hebs Gods viande ghewroken. Di en draghe nemmermeer man, Datten iemen vercoenen can. Ic bidde Gode datti nien ghehinghe Dat dit sweert die Kersten dwinghe, En dat aen onse side blive. Fiets ghedaen met minen live." Roelant crancte seere En riep : Ghenade lieve Heere !" En claghde sijn sonden haerde, En viel neder op die aerde Doen leitti onder hem wale Beide den horen en Durendale. Hi bad Gode met sueter bede Dat hi sijn siele ten paradijse ghelede. God selve sinen ingnel sende Daer die grave Roelant ende." Keizer Karel komt nu met zijn leger in het dal van Roncevaux : "Daer riep Kaerle te hant: "Waer sidi, neve Roelant! Waer sidi , Tulpijn en Olivier Sampsoen , Anceus en Inghelier ! Waer sijn die .XII. ghenote ghevaren?" Menich daer in onmacht viel twaren. Die broeder vant den broeder doot, Die vader sijn kint, dats jammer groot !" De hertog van Naymes raadt Karel, om aanstonds wrake te nemen op den vijand, die hem zoo grootera slag toebracht. De Keizer bidt God , om de zon te doen stilstaan , daar de avond valt. Een Engel boodschapt hem, dat zijne bede verhoord is. HET ROELANTSLIED. Weldra heeft men het leger der Saracenen achterhaald --- en volkomen verslagen. Dien nacht bleef het leger der Franken op de kampplaats men stelde geene wachten uit : Gods engelen namen het leger in hunne hoede. Karel ziet in raadselachtige droomen eene donkere toekomst. De moorsche Koning Marcelijs komt intusschen binnen Saragossa — Rolant heeft hem een arm afgehouwen. Hij valt in zwijm. Zijn gemalin Braymonde weent over zijn ramp en beschuldigt de goden van haar vaderland. Zij hoopt evenwel op de hulp van hare stamgenooten. Het fragment eindigt hier met de bede: "Nu bidden wi Gode altemale En der coninghin Sinte Manen, Dat si ons allen van sonden bevrien: Soe dat si onser allen ziele Bevolen Sinte Machiele, Als God sijn oordeel sal gheven Over die doot sijn en die leven." Na deze inhoudsopgave, na de mee^gedeelde proeven uit het nieuw gevonden fragment zal het overbodig zijn nader aan te dringen op de kostelijke aanwinst, welke der Geschiedenis onzer Letteren door de uitgave van Prof. Bormans is te beurt gevallen. De Karel-sagen waren even spoedig door ons dietsch vaderland verspreid, als door het "do u 1 c e F r a n c e" der trouvéres• Karel en Rolant behoorden tot de volkshelden van Nederland, terwijl ze in Duitschland nimmer inheemsch werden , als Grimm getuigt 1. Het heldendicht van Rolants dood, ontdaan van alle latere verziering der romaansche jongleurs, behoort even goed tot de scheppingen van den dietschen als van den franschen volksgeest . 1 "Ich glaube, dass int eigentlichen, durch den Rhein geschiedenen , Deutschland die Karlingische sage niemals einheimisch geweren ist." — W i 1 h e l m Grimm, t. a. pl. Einleitung. S. CXX. 2 "Les traditions carlovingiennes (étaient) communes à notre pays et à la France." B o r m a n s, t. a. p1. p. 60. 16 HET ROELANTSLIED. De vraag , waar het eerst de epische traditie te boek werd gesteld, is uiterst moeilijk te beandwoorden. Reeds werd opgemerkt, dat de door Francisque Michel uitgegeven text de oudste der bekende fransche redaktiën aanbiedt. Aan 't slot van dit handschrift noemt zich de dichter, of kopiïst, Turold. Maar de geest van het Epos ---. de eenheid van het kunstgeheel -- de verheerlijking van Charlemagne in eigen persoon en daarmeé van het monarchale beginsel, 't welk door het feodale staatswezen in de XII° eeuw . reeds merkelijk was verzwakt -- de afwezigheid van alle galanterie en de innigheid van het godsdienstig gevoel der helden pleiten voor veel hoogeren ouderdom , dan aan Turolds bewerking kan worden toegekend 1 . Zoo ontstaat de mogelijkheid, dat het Rolants-lied eerder in het Oud-Frankiesch [half-teutoniesch, half-dietsch dialekt] is opgeschreven, dan in de romaansch-fransche taal eerre mogelijkheid ten sterkste op den voorgrond gesteld door Prof. Bormans. Daardoor zoude' tevens het oorspronkelijk voorbeeld onzer dietsche redaktiën gevonden zijn , die , schoon ze zich soms zeer 'nauwkeurig bij Turold aansluiten , op andere plaatsen , vooral in het fragment van Loos 4 , van den franschen text op merkwaardige wijze afwijken. 't Is derhalven duidelijk, dat de middennederlandsche fragmenten niet tot even zoo vele vertalingen van 1 "Jusqu"ou peut-on faire remonter la version d'Oxford ? L'abbé de la Rue s'est prononcé pour les trente premières années du XII siècle. M. Francisque Michel adopte eet avis, mais ne parait pas éloigné d'admettre que ces vers pourraient bien être ceux que Taillefer entonnait à Hastings.... Il ne cite aucune preuve h lappui de sa conjecture." V i t e t, t. a. pl. p. 824. Te recht beweert daarom Prof. B o r m a n s : "— Le poëme de Turold, le plus ancien que l'on ait découvert, est déjà un composé de pièces de rapport" t. a. pl. p. 55. 2 "Je suis fort dispose à croire que la première rédaction -é c r i t e de la Chanson de Roncevaux , quand on la dégage de tout ce qui est d'invention secondaire, n'a pas été francaise ou romane, mais franque, eest à dire teutonique, théodisque, ou, si 1'on me permet ce petit anachronisme dans le nom, thioise." Bormans, t. a. pl. p. 61. 3 B o r m a n s vindt in den gegisten oudsten dietsch-frankischen text : "le véritable prototype non seulement de nos autres rédactions thioises, mais aussi des francaises. " t. a. pl. p. 61. 4 Bij voorbeeld: in de bizonderheid, dat de Saracenen voor den strijd twaalf frankische ridders uitdagen -- wat tevens in het haagsche fragment voorkomt. Noch Turold, noch Pfaffe Chunrat spreekt van deze epizode. HET ROELANTSLIED. 17 fransche voorbeelden behooren — daarom wint de gissing gezach , dat allen naar eene oudere dietsche redaktie konden zijn bewerkt 1. Wat hiervan zij -- de vraag is nog niet beslist --- onze midden-nederlandsche fragmenten dagteekenen minstens van hetzelf de tijdvak als Turold, wat den text aangaat, mocht ook het handschrift der perkamenten bladen tot de XIII° en de XIVc eeuw worden teruggebracht 2•, Van al de sagen uit den cyclus van Charlemagne door latere menestreelen bezongen , is er geen , die zoo volkomen den naam van Heldendicht verdient, als de Roman van Roncevaux. Eenvoudigheid en grootschheid bij de verheerlijking van christelijken moed en ridderlijke deugd -- het rein godsdienstig gevoel der helden, die onmiddelijk onder de hoede der engelen Gods staan de vereering van den grooten Keizer, die met al de majesteit eener ontzachwekkende grijsheid door den dichter is omgeven -- de roem der gantsche christenheid in het verdelgen der ongeloovigen , die men sloeg als honden 3 — dit alles moest een , -diepen indruk, maken op het weldra ten kruistocht optrekkend Vlaanderen en Frankrijk. Wijst nu nog de landman in de Pyrenaeën op de beroemde rotsbrokken , die voor de kracht van Durandal moesten wijken, 1 "Quand on considère que nos fragments thiois, tantut se rapprochent de Turold, jusqu'à le traduire pour ainsi dire littéralenient , et tantot s'en écartent d'une manière assez notable , et qu' ils ont de même entre eux des ressemblances et des dissemblances frappantes, on est tenté de croire, que tous nos textes ont pour base commune une version thioise plus ancienne, mais que les auteurs de ces remaniements avaient en même temps sous les yeux un modèle francais, soit le texte de Turold, soit une lecon peu différente." Bormans, t. a. pl. p. 37, in de noot. 2 "Het handschrift van het haagsche fragment schijnt nog uit de dertiende eeuw te zijn." — J o n c k b 1 o et, t. a. pl. I deel, bl. 258. Het handschrift van het brusselsche fragment, door Karel Stallaert uitgegeven , dagteekent uit de eerste helft der XIve eeuw. 3 "Die Sarrasine .... . Vloen dat si mochten: Tot Saragoysen dat sire jaghen, Dat hen die tonghe raghen Ute haren monde; Men sloegh; e als honde." + Vers 416---421 van 't fragment van Loos. B o rm a n s , t. a. p1. 679. DIETSCHE WARA2 DE VIII. II 18 HET ROELA1TTSLIED. even duidelijk sprekend als 1,11 a b r é c h e de R o 1 a n t", is de groote Roelantsklok in het Belfort te Gent, met het opschrift: "Mijn naem is Roelant, als ie cleppe dan ist brant; Als ic luide is het storm in Vlaenderlant I•" Te Haarlem prijkte een brandklok met het volgende ' rijm : "Roelant de Groot is mijn naem; Tot godsdienst ben ie bekwaem. Ic luude somtijds ten brande, Of als 't saem is van vyanden. Gerrit van Wou, di mi goot, eio.eccc. ende drie na Gods geboort ->." In de vijftiende en zestiende eeuw kozen de aanzienlijkste poorters van Gent en Brugge de namen van Roelant en Olivier . In Andwerpen en Gent komen in de vijftiende eeuw huizen voor met den naam : RRonchevale 4 . Dus waren Rolants en Oliviers heldenfeiten gedurende de gantsche midden-eeuwen door Vlaanderen en Holland gevierd en beroemd -- zelfs het volk verslond het verhaal van hun tragischen dood in het vroeger vermelde Volksboek. Daarna is hun naam met het nieuwe tijdvak der Hervorming en van den Opstand ter zijde geschoven. De helden van Karel den Groote zouden hunne populariteit tijdens de regeering der Renaissance in Noord-Nederland geenszins kunnen behouden. De redenen daarvan zijn af te leiden uit het. karakter van dat tijdvak. 1 Prof. S e r r u r e, t. a. pl. bl. 37. 2 Navorscher, 7e^jaarg. 1857 , bl. 34, geciteerd, door S e r r ure. 3 S e r r u r e telt een groot aantal gentsche en brugsche burgemeesters uit dat tijdvak en evenzoovele schepenen, die Rolant of Olivier heetten. 4 Serrure, t. a. pl. b1. 95. DE AFSTAMMING DER laatste Heeren van Brederode, van Jonker HENDRICK VAN BREDERODE.Handschrift van (Vervolg van D. VII, blz. 331.) [Sy dan te Bruyffel gecornen r j nde , als voerzeit is , heeft mijn vaders moeder] van den Grave van B osfu , die , als een vanden Heeren van den Gulden Vliefe , die over het Testament hadden geftaen, [f'elver gehoort,] oock mede van fijnen hoofineester, allen 't geene dat voor ende naer pasfeerde , ende al de weerelt binnen Bruys.fel by naer daer van feyde. Soo is 't [dan] wel feecker , dat dien Heere , om fijn confientie te voldoen , voor lijnen fterfdach (daertoe hy hem prepareerde, als om een falige siele Godt den Heere op te offeren) tot dien eynde , hem " verfcheyde malen aen de [va] ders biechtende , gelyck mijn ouders , ende by namen mijn Vaders moeder hoorden feggen van 't Hoof-geren , ende ick wederom van mijn Ouders hebbe gehoort, foo is 't wel te bedenken, ende te oordeelen, dat hy oock wel gedachtich is geweeft aen foodanige grote fake, van belooften gedaen [te hebben] aen mijn Vaders moeder (foo in 't eerst , eer hy fijn beenen by haer heeft gefteecken , als daer naer , foo meenich mael vernieut) , [en] in defen ftate nu fijnde van by naer fijnen Sterfdach [te beleven] , hem felver , door het voldoen van fijnn belooften , fijn confientie heeft getracht te verlichten ende alles heeft naer gecomen , 't geene hem belet was by fijn leven, als voorfeyt is. Men late hiermede goede verftandighe perfonen oordeelen , wat gevoel fy lieden fouden hebben , uyt alle defe omftandigheden, 20 DE AFSTAMMING DER LAATSTE ende daeruit nemen , gelijck het selfde met alle waerheyt is gefchiet, ende gepaffeert is , ende voorders noch gefeyt fal werden ende bewefen. Aangaende de afkomst van mijn Vaders moeder, is het feeker dat fy was van den rechten geflachte van Holten 1 een treffelijcke famille in de over quartieren vande Landen van Kleef. Haer moeder was van een feer treffelijck Adelij ck Huis , wettich gedefendee t van 't Huys genaemt Schuylenburch , welck treffelijck adelij ck geflacht haer niet gefchaemt en hebbe , aen het geflacht van Holten 1 te trouwen 2 of te hijlicken. Ende [al fchoon] haer Ouders feer rijck waren , heeft dien Heere Reynnoult van Brederode nooyt begeert dat sy yts van vader of moeder goude erven , uyt redenen hiervorens verhaelt. Hebbe oock mede mijn vader , Salr gedachten , met mijn moyen, sijn fusters , hooren feggen , dat haer oom van Holten dickwils is gecomen te Vyanen fijn fufter befoeken , fijnde een feer aenflendelijcken man; 'op fijn hooft dragende een fwarte fluweel bonet, ter fyde opgefet met [een] fchone bage of yuweel , gelijck luyden van qualiteyt in dien tijt pleegen te dragen. Evenwel is het foo, dat , in alle die brieven van Heere Reynnoult van Brederode, d.aer hy mijn Vaders moeder mede gegoet heeft, [hy] haer niet anders en noempt, als "Katarina Goosens Dochter van Weefel", als daer geboren fijnde. Dat moet foo gecomen weefen , dat men [niet] foo naeu en heeft gellen , op den naem van 't geflacht by de oude patriciën ; gelij ck [men] meenigmael kan leien in de oude cronyken van Hollant, daer mentie werd gemaekt van de adelijke perfoonen , [en] daer die oock maer ftaen by haren Christe naem , ende die van haer vader , als die felve juli geen ridder waren geflagen. Evenwel is waerachtich, dat mijn Vaders Moeder was van de rechte Holtes , ende haer moeder van een adelijck Huys ende afkomfte. Haer wapene kvan [de] Holten) fijn 3 roode kriste becken ,3 in een fullever velt ; het wape van Schuylenburch 3 roode petoors-klauwen in een filver velt. In 't leven van mijn Vaders moeder trouwde haer oudtste Dochter Sandarina van Brederode een treffelijck edelman, uyt 1 Staat : Halten; later : Holten. 2 In ondertrouw te gaan. 3 Dit zou niet anders dan doopbekken kunnen beteekenen, maar moet een fchrij fiout zijn. Holten voert 3 praamijzers van keel (in gebruik bij de hoeffmits) ; -ook op de wapenborden der Breder. oden , te Lexmond. HEEREN VAN BREDERODE. tLant van Gelder , genaempt Prefikhaven , ende was Houtvester van Hollant , sterf haestelij cke , fonder kynderen , op { fijn [aen-] treden van dien ftaet ; doende een maeltijt. Ten anderen [troude fy] (voor haer 2 man) den broeder van den Heere Baron van Waag, van den geflachte Leminge, een feer hoog adelij ek Huys uyt Vlaenderen , of daeromtrent ; is comen te overlyden mede fonder kynderen. Trouden daernaer , voor haren 3 man , een Spanj aart genaempt Tortif lie , van feer groten Huyfe ; fijnde Cornet , ende by den Hartoch van Alba in groot Credit ende van aenlien ; die is med e overleden fonder kynderen. Trouden toen wederom , voor haer 4 man , een Spanjart genaempt Lingem 1 , mede van groten huyfe ende in groot credit by den Hartoch Albertus ; was in dien tijd Generael van de Artillerie, oft gefchut ; bleef voor Oftende , dat dien Hertogh belegert hadde; liet mede geen kynderen naer , by mijn moeye , die in delen tij t , ende veel jaren aen den anderen , woonde in Brabant tot Bruysfel , haer onthoudende aldaer; ende foo quam te trouen aen defe 2 Spanjarts. Daer-naer ten tijden van de twaelf jarigen Treves of beftant Anno I609. quam defe mijn vaders luster in Hollant, ende troude Haer Ed. doen noch , voor haren 5 man, . den Heer van den Bongaert , de gerechte oom van den Heere van Nyenroode , die bekent fijn te weefen mede van een feer treffelijck adelijck gepacht; ende fijn alle beyde , d'een naer de ander , ten jare I6 17 , mijn moeye ende mijn oom , in den fomer overleden , tot Wijck te Duerftede , daerfe woonden , ende allebeyde in de kerke aldaer begraven. Sara van Brederode, haer 2 dochter, trouden mede by 't leven van haer Moeder , Joncheer Albrecht van Egmont , wettich gedefcendeert van den huyfe van Egmont , ende fijnde den rechte Chef of Hooft van dat out geslacht van Egtmont , die ook , van jonks op , hadde gefrequenteert int Huys van Brederode. Hy hadde oock mede geteekent , beneffens andere Edelen , het request , dat dien Heere Henrick van Brederode prefenteerde aen de Hartoginne van Permen ; wiste ook allen tgeene , datter gepaffeert was tuffchen Heere Reynnoult van Brederode ende mijn vaders moeder ;ende van dat Testament. 1 Lignaro fchrijft Te Water. 22 DE AFSTAMMING DER LAATSTE Indien tijt weefende die meeste trobbelen , [was hy] mede in dienst van den Prince van Orange , [ende] gevangen [genomen] werd van de Spanjaarts verburgen gehouden., om groot rantfoen voor hem te becomen , dat oock gefchiede, ende mijn [moyc] quam te kosten over twaalf duyfent gulden , [waer mede fy] haren man vrij kreeg. Soo hy ontdeckt hadde geworde [als] die het request geteekent hadde , foude [hy] mede al [gevonnist] geworden hebben gelij ck de andere. Nu hierover benaut fijnde , door die groote koste van dat rantfoen , fprac [fy] , met haren man op het bedde leggende : »Och , of dat requeste voor den dach waar gecomen, hoe fouden wy nu daeraen fijn !" Doen antwoorde haren man , daer wederom op : »Dat en wenste ick niet, want [indien] het foo waer , ick en foude u voor mijn huysvrouwe niet mogen hebben;" willende daermede feggen dat haer qualiteyt als dan voor hem te groot foude geweest hebben ; waer uyt men wel konde oordeelen , wat hy daervan heeft geweeten -- fulcken Edelman , dat (eggende, als fijnde [uyten rechten ftamme] van Egmont. Hy was mede vluchtich , met den voornoemden Heer Hendrick van Brederode ; fijnde by den anderen in Duytslant, ende daer eenigen tijt geweest hebbende , wilde Heer Albert van Egmont, met fijne huisvrouw , mijn moey , wederom naer Hollant gaen, ende hierover comende by dien Heere Henrick, om haer 1 affcheyt te nemen (weleken Heere doen niet wel en was ende hem feer qualick gevoelde, ende feer bedroeft) . feyde [de felve] tegens haer 1 : »Gaet gijlieden , ende aenveert de Stadt van Vyaenen , ende (telt U in die goederen ;" waerop mijn moeye antwoordde: »Mijn Heer , dat foude ons niet pasfen." Daer [dien Heere] weder op feyde: »liet compt u lieden -toch toe." Dit hebbe ick mijn moye , mijn Vaders fufter , met groote ferieufelijcke verklaeringhe hooren verhaelen , daer by feggende : »Ick fal fynen dooden mont niet beliegen." Dat was meede dien Heer Henrick , die dat Testament van fijn Heer Vader hadde helpen breken ende achter houden ; niet denckende , doen hy en de fynen sulcx deeden , [dat] geen van alle kynderen of Erfgenamen foude achterlaten. Hy Lijnde nu de leste van die voorkynderen van den welgemelten Heer, Reynoult van Brederode, fijn Heer Vader, mochte dit wel 1 Namelijk: hun. HEEREN VAN BREDERODE. .leggen ende wiste waerom. Hij was doen heel bedroeft , ende feyde tegens mijn moye ende tegens haren man : »Ick hebbe mijn leste kooket" 1 : want men heeft daervoor gehouden , dat [hy] 2 of 3 dagen van te vooren met die vluchtende Heeren ende met die van Nasfouwen faemen een groot maeltijt hadde gehouden, ende groote fier gemaekt , ende dat men hem doen fijn lente gerecht heeft doen geven , door . Jalouflen, die men van hem hadde. [Hy] is ook korts daeraan, als mijn moy met haeren man (mijn Oom van Egmont) waer vertrocken , terftondt overleden. Defe Albert van Egmont , naer dat hy langhe Jaere den Prince van Oranghe gedient hadde , ende veel aenftoot geleeden hadde, als voorfeyt is , is comen te overlyden Tonder kynderen naer te laeten. Defen haeren eerften man overleden lijnde , ende weduwe geworden , is op een feeckeren tijt gebeurt, dat fy gecomen was by de Gravinne van Ysfenburch , die een dochter was vair Heere Reynoult van Brederode , ende aen den Grave van Ysfenburch was gehylickt , alsmede voren is gefeyt. Met die Gravinne [dan] famillij aren discourfen hebbende van veel gepasfeerde dingen , [feyde deele] daeronder mede tegens voorgemelte moye defe woorden: "Voorwaer , ghylieden bent geen naturelijcke [kinderen] ." [Defe Gravinne] wiste alte wel watter gepasfeert was, nochtans en deede geen openinge , noch en feyde niet meer ; alfoo haren man, beneffens den Cardinael Grandvelle , den Grave van Mansvelt die aen het huys van Brederode gehylickt waeren , ramen handtdaedich hadden geweest van dat testament gebroocken ende achter te hebben [gehouden]. Samen confidereerende alle defe dingen , van d'een ende d'ander, is altoos het selffde [befluyt] geweest ; ende confirmeert dat dien Heere Reynnoult van Brederode fyne gedane meenigvuldige belooften aen mijn Vaders moeder wel trouwelijck ende naer concietitie by fijn lest Testament voor sijn doot heeft volbracht. Defe Joffrouwe Sara van Brederode , mijn vaders Suster, naer dat sy eenighe jaren weduwe was geweest, quam wederom te hylicken aen haren tweeden man , sijnde een treffelijk Edelman, genaemt Denis Uytden Enghe , wettich gedefendeert vande banderheeren van Woerden; een yder bekent, sijnde de leste van dat 1 Gerecht. 24 DE AFST4MMING DER LAATSTE geflachte , ende in de Beverwijk in - Noort Hollant woonende ; is daer [oock] overleden , naer dat sy luyden eenighe Jaren malkanderen hadden gehad , sonder eenighe kynderen te krygen; [hy] werd daer begraven met sijn aedelij cke wapenen , in de kercke te Beverwijck bij haren eerften man. Mijn moeye , mijn Vaders Suster , doe noch eenighe Jaren Levende , is mede comen te overlijden , sijnde gecomen tot hoogen. ouderdom , fonder kynderen gehadt te hebben , ende werde by beyde haer mans in de voorgemelte Beverwyck in de kercke aldaer begraven. Terwijlen .dele twee Susters trouden met haer voorgemelte mans, eensdeels by tyden van haer Moeder Saliger gedachten , was haren Broeder , mijn Vader , noch feer j onck ; sijnde in de schoolen ,. soo tot Keulen , als daer naer tot Leuven ; ende mede uyt die fcholen gecomen sijnde , werde Page by den Grave van Egmont, Governeur van Vlaenderen , daer naer ook , by dien felleven Heere, sijn Edelman , tot dat dien felleven Grave door Duc d'Alba werde onthooft. Ende alfoo de Troubbelen nu waeren al opgecomen , ende daer naer die pacificatien van Gent , waer door Don Johan van Oostenrijck van meeninghe was weer naer Spangen te trecken, [veerde] mijn Vader , nu al reede tot eenighe Jaren gecomen fijnde , gerecommandeert van den Grave van Mansvelt , Stadthouder van Lutfenburch , bevorens verhaelt , aen den felleven don Johan , voor Edelman ende, door defe recommandatien, voor alle andere geaccepteert, hoewel daer veel • [nae (tonden. Mijn Vader] foude dan oock met dien felven Heere naer Spangen getogen hebben , maer werden dien Heere met een haestighe siekte ende dooi verrast, ende daerdoor [hadde] de reyse [geenen voortganc] ende [veerde] mijn Vader genootfaekt [wederom] by sijn Moeder te Vyanen te gaen ende is daer voorts gebleven , hem nywaert mede bemoeyende ; verwachtende de uytkomsten van de troubellen , die nieu begonnen , door het breeken van de vreede. De voorverhaelde Heer Henrick van Brederode , uytlandich gefturven fijnde , troude fijn weduwe daernaer wederom voor haeren 2. man den Palsgrave op den Rijn , den grootvader van dien geene die daer naer hem liet kroonen Koninck van Bemen. [Defenl mede gefturven Pijnde , fonder kynderen by haer gehadt te hebben,, is die felleve weduwe wederom afgecomen in Hollant , met-. HEEREN VAN BRRDEROODE. ter woon in den Landen van Brederode , op het Huys te Kleef , daer geleegen [boven Haerlem] , in welcke goederen ende Heer lijckheeden sy by haren eerften man was gelijftocht. Terwijlen fy daer woenden , is [fy] dickwijls te Vyanen gecomen , indien tijt dat mijn Vaders moeder noch leefde, ende liet nooyt Inae,1 tot elcke reys als fy te Vyanen quam , mijn Vaders moeder aen te fpreecken ; [foo] noch in 't left , leggende in haer fiekbedde, daerfe daernaer oock van quam te fterven. Defe Palsgravinne, fittende voor haer bedde , in de tegenwoor digheyt van mijn Vader , ende beyde fijn Susteren , die daer om de fieckte van haer Moeder gecomen waren , en haren Moeder nu door den hoogen ouderdom hallef kynts geworden , ende ydel hoofdich door alle die fwaerichheden . die haer overcomen waren, seyde doen daer tegens die Gravinne: »Siet , hoe hij mijn hier laet leugen , ende siet niet eens naer mijn ende mijn kynderen uyt." Daerop die Palsgravinne , haer omkeerende , naer mijn Vader ende fijn twee lusters , tegens haer feyde : »Helas , hoe leggen de goede Vrouwe noch die oude dinghen in 't hooft !" Defe Palsgravinne wiste allen 't gene , hoe 't was toegegaen, ende kende de eerbaerheyt ende het deugdelijck leven van haer ; soo fulcx niet [alfo] en waer geweest en gepasfeert , foo foude foodanige groote Vrouwe geen gemeenfchap met haer hebben gehouden, dat wel te conf dereren is. Reynn oult , haren foon , mijn Vader , tot fijn jaren gecomen fijnde, nde, troude , naer fijn moeders doot 1 , Joifrouwe Jossina van Arckel , geheeten Asperen , eenyghe dochter van Heer Johan van Arckel , Heere van Vuren, wettich gedefeendeert van 't doorluchtich Huys van de Heeren van Arckel , welck houwelij ck mede gefchieden met groot contentement van de vrunden aen wedenj de , als hiervoren is verhaelt. Dese Adelijcke Jofrrouwe, mijn Moeder saliger gedachten, is tomen te overlijden, in 't lest van 't jaer op Sainte Lufiën-avont 1 In de huwl.-voorwaarde, gépasfeerd 4 Aug. 1585 wordt werklijk "feeckere huylinghe" te Vianen aangeduid, ccwaer Inne" Reynoults ccsal. moeder overleden is" : ik weet dit echter geenszins te rijmen met den zerk in de kerk van Lexmond, die 1594 als Cathrinaas fterfjaar vermeldde, en vooral niet met de ftellige verzekering van Jonk. Henrick, dat zijn grootmoeder die, bij de dood van Reinout III, 32 of 33 jaar oud was (d. i. in 1556), een omtrent feventigjarigen ouderdom bereikte. 26 DE AFSTAMMING DER LAATSTE 160. , op den Huyfe van den Heere van Roen , haer neve , dien [fy] daer was comen befoeken , f jnde doen een feer stercke vóorwynter van vorst , dat alle de wateren toevrooren , ende door die ongelegentheytwerd [fy] daer in die kercke tot Roen begraven , naerlatende mijn Vader , haren man, 10 levendiege kynderen , seven sonen ende 3 dogters , welcke soofïen meest in de oorbogen van Duytslant fijn gebleven. Den 4" soon , Henrick , den fchriver defes , oudt geworden sijnde 27 jaren , na dat hy eenighe jaren in Vranckrij ck hadde geweest in den dienst van den Koninck onder fyne Garde , van daer comende , in 't begintel van 't jaer 16E7 werden anno I6J 8 in 't lest van Augustus , van den Heere van Brederode gebeneficeert met het Drost-ampt der Stede Ameyde en Hoog-Heemraet van den Alblasferweert ; dat hebbende bedient 45 jaren min 4 maenden, verliet dat Drost-ampt om het te doen comen op fijn oudtften soon ; ende in de plaetfche van dat Drostampt, werden [hy] wederom gebeneficeert met het Dijckgraeffchap van de Landen van Vyanen, in de maent Mey x.663 , of wat van te voren. Terwylen dit foo gebeurden , trouden mijn perfoon in 't jaer 1625 , in de maent van Februarij (oudt doen geworden fijnde nde 33 jaren) Joffrouwe Gertruyt van Reede, Suster van den Heere van Amerongen , in 't fticht van Utrecht , een feer goet adelijck geflacht , ende dit met confent van vrinden I volgens onse heylij ckfche voorwaerde onder mijn berustende. Defe mijne voornoemde Huysvrouwe heeft mijn Godt den Heere gelieft af te haelen, ende mijn door de doot begeven , op onfe Lieven [Vrouwen] Hemelvaertsdag, den 15 Aug' 1639 op ons Huys Boisweert tot Lexmont, ende werde daer in de kercke op het koor begraven of gefet in die kelder die ick daer hadde gekoft in 't jaer 1633 , tot een begraffenisfe van mijn Vader faliger gedachten , die doen overleden was. Mijn voorfeyde lieve Huysvrouwe liet mijn bedroeft naer, 7 levende kynderen , behalven een Soon , die heel j onck was geftur ven. Hadde doen noch 5 Soonen ende 2 dochters , Jofina Sara, ende de tweede genaempt Cornelia Mary ; -- den oudtften soon, doen genaempt Frederick Lodewijck, den tweeden soon, Johan Adolf genaempt, den derden soon genaempt Oosewolt Willem, 1 T. w. bloedverwanten. HEEREN VAN BREDERODE. den 4 soon genaempt Reynnoult Ygnatius , den 5 soon Dirck Adolff, [yder] vollegens haren geboortedach [hier] aengeteeckent. Deren Dirck Adollef, alfoo mijn broeder den Heere van Hullenbroeck , [wonende] ontrent 't fticht van Munfter , delen foon [tot rij nent] hadde thuys gehaelt , is daer op fijn huys aen de kynder pockgens gefturven ; . ende werden daer begraven. Mijn oudtften Soon, Frederick Loduwijck, nu tot fijn Jaren gecomen fijnde , is comen te heylicken anno i1660 Joffrouwe Tehodore van Renes , des Heeren Suster van Wulp , welcke adel ij cke Huys oock wel bekent is ; woonen nu by malkandere op haer Huys Bolsweert voornoempt, ende hebben nu geproc[reërt] 2 foonen , ende 3 dochteren , ende noch j onck fijnde , hebbende meer te verwachten. Mijn 2 Soon [is dan] Johan Adollef ende den 3 genaempt Ofewolt Wyllem. Defen 3 foon werden door sijn neeff den Heere van Ameronge ende mede lijnen neeff den Heere van Reynswoude [gebeneficieert. Defe Heeren] , fijnde beyde in de Staten Generael van wegen de Provintien van Utrecht , brachten te weegen by die Heeren van de Staeten Generael dat dien felleven mijnen foon Ofewolt Hoogproost werden van Saint Servaes tot Maestricht , alwaer hy van te vooren door die felleven Heere kanoninck was geworden van dat Cappittel. Dien Heere van Ameronge hadde hem opde funt [gehouden] of [by] den Doope als getuyche geftaen ende dierhalven tot hem waeren genegen. Defe mijn Soon Proost lijnde, gaef aen lijnen broeder een kanonickfie, die in fijne maent (als Hoogproost) ftondt te vergeven. Defe mijn foon Ofewolt Wyllem overleeden fijnde hebbe aengehouden aen die felfde vrinden om te doen becomen die felfde Proscjie [aen] mijnen Soon Jan Adollef, dat ick hebbe-verkregen. Is nu in dien ftaet foo lang als Godt den Heere hem gelieft in 't Leven te sparen, tot hem ende ons alder Salicheyt. Amen. Mijnen anderen Soon Reynnoult Ygnatien was van een neer goet Godtvruchtich Leven ; naer dat wel geftudeert hadde , ende Philofophie voldaen , begaeft hem by die Paters Jefuiten tot Mechellen ; is , daer fijnde nde in die novitien , overleden. Mijn Oudtfte dochter Jofina Sara , fijnde nde tot haer jaren gekomen , trouden binnen Utrecht , een Edelman genaempt Peter van Bodech , Heere van Merewits in Pruyfen ; [hy] is t'Utrecht overleden, laetende fijn huysvrouwe nae twee kynderen: een dochter 28 DE AFSTAMMING DER LAATSTE genaempt Sufanne ende een foon is , onlancks naer de doot van den Vader , gefturven. Defe mijn dochter eenighe jaren weduwe fynde, is wederom comen te heylicken aen een Edelman. van den Gerecht [en] huyfen [van] Renes genaempt "Maximiliaan 1 " nu Heere van der Aa; [hy] bekleet nu mede een plaetfche in 't ridderfchap van de Provintien van Utrecht : verwachten noch dagelyx kynderen by den anderen te mogen krijgen. Mijn ander dochter Cornelia Mary heeft haer begeven, van haer j onckheyt aen , tot een devoot Leven , ende naer dat fy eenighe jaren een geestelijcke dochter hadde geweest , is eyndelijck tot Mechelen in ['t] klooster gegaen tot de Kermeliterffe ende leeft nu met groote gerustheyt ende Contentement aldaer, foo sy mijn, haer Vader , dagelijcks laet weeten. Den goeden Godt lij van allen gedanckt ende gelooft van fijnn goddelij cke genadighe weldaden. Den joncksten foon van mijn [Vader] faliger gedachten, genaempt Artus , mijnen broeder , naer dat hy eenighe jaren in den dienst van den keyfer hadde geweest , in Duytsland , ende in den Oorloghe aldaer, troude daeraen deweduwe van den Heere van Westerloo of Westerholt, in 't over-quartier genaempt Elbrecht van Breempt, een feer hooch adelij ck geflacht, van fchoone middelen ; haer vader was Baron van 't Hesberch-rij ck (?); sy is comen te fterven in de maent van Julij 1662 , op haer Huys ontrent Sant-Troyen , daer sy lieden woenden , ende werden te Santen begraven , laetende geen kynderen naer by mijn broeder , als oock noyt van te voren gehadt. Defe mijnen broeder Artus, naer eenighen tijt weduwenaer fijnde geweest, quam weder am te heylicken aen een Jonghe Joffrouwe van feer adelij cken Huyse , van Raetsvelt , famen woonende op fijn Huys by Sant-Troyen , is daer overleden , ende ook daer begraven. De oufte dochter van mijn Vader Saliger gedachten , genaempt Mary , trouden aen een Engels Edelman , genaempt Toeken , was Lutenant van een Engels Compagnie , is in den dienst van de Heeren ftaten gefturven , laetende fijn Huysvrouwe naer , 2 foenen, daervan den outften page werd by den Ambasfadeur van Venetien, 1 NB. Ingevuld door des fchrijvers kleinzoons-achterkleinzoon. HEEREN VAN BREDERODE. ende met fynen Heere naer Ytalien is gegaen ; daer comende is apperentelijek daer overleden alfoo men in meer als twyntich jaren geen tydinghe van hem hebben becomen. Berent, fijnen Broeder, was geworden Veenderich in den dienst van de Staten van Hollandt , en in den ftaten dienst overleden binnen de Stadt Grave, in de overquartieren. De andere 2 dochters, van mijn vader saliger gedachte, mijn Susters , sijn beyde ongetrout gebleven. Nu gecomen fijnde tot hogen ouderdom, is de outfte genaempt Joslina overleden wonende by haer nichte de Vrouwe vander Aa int jaer ......... ende is ... van daer gebracht tot Lexmont in 't Lant van Vyane ende daer in de kercke by ons Vader begraven in de kelder op [t] hooch koor. De andere dochter, mijn Suster, genaempt Katarina Sara is noch in goede gefontheyt, naer haer ouderdom van 77 jaren, min of meer. Aengaende de goederen, daer den vôôr wel gemelten Heer Reynnoult van Brederode mijn Vaders moeder mede begiftichden , om redenen hier voren verhaelt , die Donnatien brieven daervan inyden aldus (wáeruit men oordeelen kan van 't geene hy haer hadde aengedaen): "Reynnoult , Heere tot Brederode , Vryheere van Vyanen Burg" grave van Utrecht, Heere van Haveringcourt , ter Ameyde , etc. "doen te weeten , dat wy voor onfen Erven, ende nacomelinghe, "Heeren of Vrouwen van Vyanen , om redenen ons daer toe move" rende tot eenen eerif-Leene uytgegeven, verlijt ende beleent heb" bën, verlyen ende beleenen mits defe onfen brieven ' Katarina "Goosens Dochter van Weefel, daer ons eedt ende manfchap voor" gedaen heeft Beurger Adollef , eenen Middelweerdt , gelegen in "die reviere van der Lecke , ontrent die proghie van Lexinont, "ftreckende met fijn fteert tegens Kersbergh met allen fynen toe" behoren van aenwasfen , ende nieuwe sanden 3 , soo die nu "ter tijt daer gelegen is, of in toecomende tijden by aenval of "affval, vermeerderen of verminderen, fal mogen naer weerde "[en] rechten. 1 Te Water, Verb. d. Edelen (IV, 148) maakt hiervan "onfen Beminden", 2 Lees, met Te Water, "Georgen Ludolph". 8 L. m. T. W. "landen". 30 DE AFSTAMMING DER LAATSTE "Wel verftaende , inne gevalle de voorfchreven Katarina, aflijffich "werden sonder geboorten by ons geprocreerd , sal als dan die "voors. Middelweert tomen aen onfen heerlijckheyt van Vyaenen, "ende indien defelleve Katarina by ons geboorte naer liet, foo "fal fy den voorfcreven Middelweerdt daer op mogen erven 1 ." Daermede fluyt dien Heere, delen [brief] , ' behangen met een groot Seegel in roode wasfe. Dat "mogen Erven" brenckt mede, dat fy 't konde laeten , ende doen haren wille met dat goet. Den brief is gegeven den 2I September 1546 , ende 't fchijnt niet lang daernaer, als dien Heer mijn Vaders moeder dat ongel ij ck hadde aengedaen ; of eenyghe jaren [later] , want doen hy [haer] liet ontvoeren , is geschiedt omtrent het jaer 1542. Defen brief van de Donnatien van defen,Middelweert heeft dien Heere daernaer doen approbeeren by den Keyfer Karolus den 5 in 't jaer 1548 , den 28 Appril ; wat hem daertoe mouveerde is mijn anders onbekent, dan liet mochte wel weten, dat hy dit heeft laeten doen vermits sulcke Middelweerdt , leggende als aenwas in de gedi,ente van een Eylandt, gemeen goet is, [dat] aen den Souvereyn ende den gerechten Leenheer van de reviere toecome , dierhalleve gedacht heeft aen fijn voorkijnderen, die hij wieste dat -fij 't Peer op mijn vaders moeder hadde gelaeden, haer dien felleve weerdt niet en soude naer fijn doot hebben willen laeten vollegen ende haer (oude behelpen [met het sustenu] dat haren Heer Vader soodanighe giefte niet abfolutelij cke hadde kunnen doen ; daerom [fal hy] defe approbatien aen den Keyfer verfogt [hebben] ; hem hier in kennende als een over- Heer. D efe approbatie luyt als volcht: "Karolus , by de gratie Godts, Roomfche Keyfer, altfijt vermeer" der der des Rij cks , Koninck van Germanie , van Kaftillen , van Leon, "van Grenade , van Aragon , van. Naverre , van Nappeles, van "Cicillie , van Mayorque , van Serdeinen , van Corsike , van de "Eylande van de Indien, Hertoch van Bourgoinge, van Lotte" ringhe, van Brabant, van Limburch, ende van Geldere, Grave "van Vlaendere , van Hulsburch , van Artoos , van Bourgoinge, "Palsgraef,, ende [Grave] van Henegouwe , van Hollant , Z eelant , "van Serretten, van Kiburch, van Hagenaut, van Namen, van 1 Namelijk vermaken. 2 Bij Te Water is de brief nog niet uit; maar het vervolg laat het voorgaande onverlet. HEEREN VAN BREDERODE. "Sutphen , Prince van Swaeven , Mannen , van Bourgance , ende" "des Heylich rijks , Heere van Vrillant , van Sallems , van Meche" len, van de Stadt ende Landen , van Utrecht, Overij ffel , Groe" ninghe , ende Dominateur in Afien ende Affrique, . doen kondt, "allen luyden , dat wy , ten verfoeke van Katarina Goosens Dochter "van Weefel , geconfirmeert , geapprobeert , bevestight hebben, "iconfirmeeren, approbeeren ende bevestighen mits defe, alfulcke verly "als haer by onfen lyeve ende getrouwe neue, Heere Reynnoult van "Brederode, Heere tot Brederode, van Vyane etc. Rydder van "onfen Ordre van den Gulden Vliefe , Raet ende Kamerlynck , op "den 2I Sept. 1546 voor Leen verleeden ende gedaen heeft van "eenen Middelweert , gelegen in onfe Reviere van de Lecke , on" trent de Prochie van Lexmondt, ftreckende metten fteert tegens "Kersberch , met allen fynen toebehooren van aenwaffen , en-de "nieuwe Landen , foo die nu ter tijt daer gelegen is , of in toe" comende tijden by afval of aenval meerderen of . minderen fal "moogen, naer meerder rechte, ende den voorsz. onfen neve, van "Brederode , van ons als Grave van Hollant , onder fijn andere "goeden van ons te leen houdende is om den felleve waert by "de voorfchreven Katarina...." Ende voorts fluytende defe brief van approbatien, als die mede brenckt, ende is defen brief doorfteecken op den principaelen donnatien brief uythangende met des Keyfer Seegel in roode was. Noch was [daer een] andere gieft brief waerinne den Heere van Brederode mentie maeckt van de giefte gedaen aen mijn vaders moeder van een Huys te Vyane, welcke brief, die de principaelste was , mijn vader saliger gedachten heeft overgegeven , aen den geene daer hy dat huys aen heeft verkoft gehadt. Defen naer vollegende brief [ftreckt] mede tot vernieuwinghe van die giefte als volcht. "Reynnoult Heere tot Brederode etc. , alfoo wy tot andere tyden om redenen ons daertoe mouverende gegeven hebben Katarina Goofens Dochter van Weefel, een Huys ende Hoofstede ftaende en gelegen met haer toebehooren binne Vyaenen, aen de Oostfyde van de Straete , streckende aen de achterftraete , daer suytwaerts, Alart Herkeefen van Mast, ende noortwaerts Rutgeers Gysberts naest geerft leggen , ende daertoe noch eenen Middelweerdt, gelegen binnen die prochie van Lexmondt , • in de reviere van de Leeke, alles naer uytwyfe der brieven daervan wefende, foo is 32 DE AFSTAMMING `DER LAATSTE 't dat wy foodanighe giefte van onfe hooffteede ende Middelweerdt als voorz. als noch voor ons ende onfen erven ende naer comelinghe geapprobeert ende geratificeert [hebben] , ende confirmeere mits dele , willende defelleffde gifte vast ende gefteede fal blyven ; daervoor verbin de [nde] alle onfe goederen etc." Deren brief is gegeven ende daerby vernieuwt de giefte van 't huys ende den Middelweert den 20 Mey 1547. defen Heere hadde doen al veel kynderen bij mijn Vaders Moeder, alfoo daer vier (amen fijn geweest, 2 Ponen ende 2 dogters , daervan den oudtften loon jonck sterff. "Reynnoult , Heere tot Brederode , Vr ij heere van Vyaene , ter Ameyde , Burcgrave tot Utrecht , Heer v. Haveringcourt etc. doen te weten , ende bekenne voor ons ende onfen Erven , dat wy by onfen rechten wetenfchap ende vryen wille geg [unt] ende gegeven hebben, geven mits defen Katarina Goofens dochter van Weefel alfoodanighe mueble goederen, als .fy nu ter tijt heeft, of ten tyden van ons overlijden bevonden fal werden te hebben ende bef tten , binnen haer Huyfen ende Hoofftede 1 : 't sij goudt, juweelen , gesteenten , clederen , huysraet , imboel , bedden , linnengewaet , wullengewaet , tinnenwerck , cooperwerck , ij serwerck , ende houtwerck , niet met alle uytgefondert , dat onder mobelgoederen gecomprehendeert kan worden , of genaempt ; 't fellefde te befitten , gebruycken ende haren wille daer mede te doen , sonder eenich hinder of bec [r] oen [inghe] van ons of onfen erven; willende dat defe onfe giefte valt ende, bundich sal blyven , in de alder beste forme van Donnatien etc." Diergelijcke brief heeft dien Heere gegeven, maeckende daerby mijn Vaders Moeders abfollutelijclk.e voechte van de kijnderen by haer verweekt , weleken brief luyt als volcht: »Reynnoult , Heere tot Brederode , Vryheere tot Vyaenen , Burch- grave tot Utrecht , Heere tot Haveringcourt , ter Ameyde etc. doen te weeten: dat wy met wel bedachten raade gecommitteert , ende geordonneert hebben , committeren , ende ordonneren mits defe Katarina Goelfensdochter van W eerel , totte voechdie van onfe naturelij cke kijnderen by haer geprocreert : als namentlijc., Reynnoult, Sandarina ende Sara, der cellever goederen te adminiftreeren, regee 1 Dit zal wel "huyfe en hofftede" beteekenen. HEEREN VAN BREDERODE. ren , ende tot haeren 1 meesten oerbaer te bewaeren ende voortrecken , als een goede tutreffe behoort ende fchuldich is te doen, gedurende defe onfe ordonnantien tot onfe kennelijke wederfeggen , oft als die voorf. kijnderen , of eenich van dien , by Heylicke ofte andere manieren , uytten voechdien geftelt sullen wefen , dat wy voorts ratificeeren ende approbeeren allen 't geene by de voorfchreve Catarina aen ;wende de kynderen voornoernpt , ofte haeren goeden hier voormaels gedaen mach fijn geweest, in allen fcheyn als 't geene naer date van delen fal gedaen worden. In oirconde des briefs befegelt met onfen uythangende See- gel , gegeven in 't jaer 1 553 , den 8 December ," [dierhalve] drij jaren voor fijn overlijden, alfoo hy gefturven foude weten in 't jaer 1556 2. Hierdoor is 't wel te gelooven, dat hy fijn kynderen by mijn Vaders moeder verweekt, voorfien [wilde] voor fijn overlijden; terwijlen hy die felleven kijnderen noch niet gegoet en hadde, als alleenlijcke fijn 2 dochters met eenighe Landen ende renten als voorfeyt is ; nochtans soe heel veel niet , noch was te beduyden; [terwijl hy] sijn Soen Reynnoult noch in alles niet met alle en hadde voorfien, waervan [nochtans] Katarin sijn moeder de adminiftratien foude hebben ! Dat was dan te seggen , [dat hy] wilde spreecken van de goederen die [hy] van meeninghe was te geven, ende [die] dan Katarina , als abfolutte voogdesfe van de kynderen sonder tegen-feggen foude bedienen , tot haer volcornen jaren toe ; want [voor] die , goederen , die [hy] haer [felve] foo abfollutelycke hadde gegeven , en behoeffde [fy] geen autoriteyt te hebben , [om] die te adminiftreere , als tot haer eygen voordeel; sy konde daer mede doen , dat haer belyeffde. Hier volcht de Giefbrief van de krijtende tient. "Reynnoult , Heere tot Brederode , Vryheere van Vyaenen , Burch- grave van Utrecht , Heere tot Haveringcourt , ter Ameyde , Ryder - van de Ordre van den Gulden Vliefe etc. doen te weeten "dat wy voor onfen erven ende naercomelinghe gegunt ende gegeven hebben , gunnen ende geven mits defe , Reynnoult onfen naturelijcken [Sone] , Sandarina ende Sara onfe naturelijcke dochteren, geprocreeert by Catarina Goosfens Dochter, gefamentlijcken, voor haer ende haren erven, van onfen Lyve gecomen, de krytende 1 Namelijk: hunnen. 2 Staat: 1656. De brief ftaat ook gemodernizeerd bij Te Water, t. a.p. bl. 151. DIETSCHE WARANDE VIII. I I 34 DE AFSTAMMING DER LAATSTE tienden van schapen , verckens , ganfchen, binnen onfe Stadt ende Landen van Vyaenen , ftreckendc tot aen de Ameyfche Sluyfen ende de brugge van Meerkerck , ende aen de brugge van Heycoop toe , beheltelijcke dat Katarina Goofens dochter, Moeder van de kynderen voornoempt, haer leven lanck de vruchten ende pachten daervan comende sal heeffen ende beuren , ontfangen , onbecroent van ymants [weghe] ; wel verftaende nochtans, [dat, als] Katarina voorz. quame te heijlijcken, onfe kynderen voornoempt, als dan fellever, de pachten , vruchten ende profiten daer van comende te mogen heffen , beuren ende ontfangen , ende in alle gevalle onfen erven ofte naercomelinghen sulx tot eenigher tijden haer luyden de voorz. krijtende [tienden] wilde benemen, gelijcke onfe meeninghe geen [szins] en is dat gefchieden fal, willen wy alle onfe goederen waer die gelegen fijn, mitsgaders voor allen kosten, fchade ende Interesfe verbonden te fijn : want onfe wille ende meeninghe sulx is. Dies ten oorconde hebben wy onfen naem hieronder geftelt ende tot meerder seeckerheyt onfen groten Seegel hieronder doen hangen. Gegeven in onfe Stadt Vyaenen, inden jare 1554, den TO" dach van Juny." Defe krytende tienden maeckten dien Heere aen fijn kijnderen, ende alleenelijcke de lijftocht aen de Moeder, op die conditie by den brief verhaelt ; dat hij niet gedaen en heeft in die andere goederen die hy haer hadde gegeven, maer in die haer heeft gelaeten doen haere eygen wille ende dispofitien. Hieraen vollegen topyen van de acten van haer adminiftratie die fy hadde, ende Hoofhoudinghe van den voorgemelten Heere Reynnoult van Brederode , - van ontrent ` veertien jaren , min of meer, in welcken tijt fy [grote] voorfichticheyt gebruyckte, ten aenfien van de voorkijnderen. [In de] brieven daer dien Heer mijn Vaders Moeder mede begiftichden , moste die naem ende qualiteyt [altijt] naer haer 1 fin weefen, of [hy] en hadde geen ruste met defelleve fijn voorkynderen, als hiervoren noch gefeyt is. Soo was 't oock dat fy, om haer altoos te kunnen verantwoorden naer het overlijden van haren Heere , [tot elcken reys] acte nam van haer adminiftratie ende reeckeninghe die fy daervan deede , welcke acte noch eenighe onder mijn fijn, fellever by den Heere geteec 1 Namelijk hun zin, der voorkinderen. HEEREN VAN BREDERODE. "kent , waer [van] ick hier maer twee ral (tellen , gegeven bynaer in 't lest van fijn leven, daer uyt men oock kan oordeelen den lanckdurighen tijt van jaren , dat fy als fijn echte Huysvrouwe met dien Heere heeft geleeft ende gewoont , tot den lesten toe van fijn leven , welcke acte inhouden als volcht 1 : "Reynoult, Heer tot Brederode, Vryheer tot Vyanen, Borchgraeff t'Utrecht , Heere tot Haverinchoert , ter Ameyde, etc. doen kondt eenen yegelijcken ende bekenne mits defen onfer hantfchriften wel voldaen [te fijn] ende [in] goede leveringhe ontfangen te hebben van Katrijn Gofens dochter [rekeninghe ende verantwoordiiighe] beruerende al fulcken bewynt van goedenisfe alle fy tot defen dagen toe van onfent wegen opten Huyfe Batesteyn ofte elders gehadt mach hebben , nyet daer van vuytgefondert ; In oirconde der waerheyt hebben wy dit onderteyckent mit ons gewoentelick handtgefcrifts den letten Mertij XVe vier ende vijftich R. DE BREDERODE." Noch een ander: "Wy Reynault, Heer tot Brederode, Vryheer tot Vyane, kenne ontfangen te hebben van ' Cathrijn Gooffens dochter, die felven penningen die Cathrijn van onfen wegen ontfangen heefft van on- fen Schouten van onfen Landen van Vyanen, ende alzulken penningen , alzy ons gheconfenteert hebben : Dry stuvers op den mergentael , tot het Jaer van vijfftych toe ; actum den 14 Julij [Ao] D> vijfftich. In kennisfe hebben wy onfen gewoenlijcke hantfcrijfft hier onder geftelt. R. DE BREDERODE." Noch verfcheyde brieven van den Heere van Batenburch aen mijn Vaders Moeder fellever gefchreven , verfoeckende haer hulp en favoir in 't Houwelijck van noch een voordochter van dien Heere , die alleen noch ongetrout was , [daer] het scheen hy daer niet alte seer toegenegen was , tot dat Houwelijck ; welcke brieven noch onder mijn sij n , ende de copie hier met waerheyt geftelt als volcht: "Mijn vrundelijcke groeteniffe te voore ! "Weet , Lyeve Katarin , dat ick niet en hebbe kunnen gelaeten "u te fchryven, hoe dat Joffrouwe van Brederode mijn gefchre 1 Ik geef deze naar de originee'en. 3 6 DE AFSTAMMING DER LAATSTE 'ven heeft, dat ghy soo veel goet in onfe saecke hebbe gedaen, "soo dat ghy mijn Heer op defe goede meeninghe gebracht hebt, "daer ick u alle die dagen mijns levens wel af hebbe te bedanc" ken. Ick foude u wel willen bidden , Lyeve Katarin , indien mijn "Heer eenen dach (telde , woude wel dat ghy [u] dan op die "selleffde plaetfche voegen wilde , indien het mogelijken waer, 'sick foude hoopen onfe saecke soude te beeter voortganck hebbe. "Ick soude u lestmael gefchreven hebben , maer mofte reyfen "naer mijn vrunden ; aldus bidde U , Lyeve Katarin , wilt toch "altoos dat befte doen, als gy tot noch toe gedaen hebt, alfoo "ghy wel weet. [Dat ick hier het befte voor hebbe] kenne Godt, "die ons al wil verleenen dat salich is. "Gefchreven uyt Hunnepel den I6. Mey (552." Ende is onderteeckent : "Joost van Bronckhorst ende Batenburch, Joncheer tot Hunne" pel, u goede vrindt." Hier aen volgen atteftatien tot verificatien van 't geene by defe Deductien eensdeels is verhaelt, die men met honderde in dien tijd soude hebben kunne krygen als fulx nieuwlij cx eerst gefchiede ende pasfeerde, vermits veel menfchen in de werelt op dien tijt dat bekent ware, ende [fy den] mondt daervan vol hadden ; maer veerde daer niet [aen] gedaen , meenende altoos, gelij cken ick mijn Vader ende r j n Susters , myn moyen , als andere vrunden menichmael hebben hooren seggen, dat sy meenden dat diergelij cke saecken van felleffs te rechten soude [comen] ; dat noch [tans] niet en is gefchiet, door de opcomfte van soo groote trobbelen ende oorlooghen , die gedurt hebben tot het jaer 1609. als de 12 j aren-treves was gefloote, ende dan noch, die uyt !ij nde, wederom noch langhe jaere heeft gedurt. De attestatien luyden aldus, waer van de copye hier sijn geftelt met volcomen waerheyt. De principalen rusten onder mijn. "Compareerden voor mijn, Jan van Spaelveldt, Notaris publiek, refiderende binnen der stede Vyaenen ende getuygen naer genoempt : den eerfamen Coenraet Willemsz. beurger tot Vyaenen oudt omtrent t'negentich jaren , ende heeft ter Inftantien van Joncheer Henrick van Brederode . de Bolsweert, Droffaert der stede. Ameyde ende Tienhoven, getuycht ende verklaert, gelijcken HEEREN VAN BREDERODE. hy getuygden ende verklaerde by defe waerachtich te fijn, dat hy comparant wel gekent heeft gehadt den Edelen Gebooren Heere Reynnoult van Brederode , Vryheer tot Vyaenen etc : Rij dder van de ordre van den Gulden Vliefe, ende oock tot verfcheyde reyfe van andere eerelijcke Luyden wel gehoort ende verftaen te hebben, dat dien felleven Heere Reynnoult verlief [t] fijnde geweest op een schoone j onghe dochter , genaempt Katarina, woonachtich tot Her . lem , hy die felleve van daer in koetswagen ontvoert heeft gehadt , tegens wille ende dancke van de voorfchreve Jonghe Dochter soo men seyde, ende defelleve brachte [tot] fyn Huyfe van Kleeff in Hollandt buyten Heerlem , ende dat hy defelleve daernaer , met verfcheyde Edelluyden eerelijck van daer liet haelen binnen Vyaenen op sijn Huyse Batesteyn, alwaer die gemelte Heere van Bre derode met die voorgemelte. Joffrouwe Katarina langhe jaren eerelijck huysgehouden ende verfcheyde kijnderen by den anderen hebben gehadt, weefende defelleve Heere van Brederode als doen weduwenaer, ende ongetrout 1 , ende met dien felleven Heere continuellelijcken gewoont, sijn Huylinghe opgehouden ende met den anderen niet anders geconverfeert hebben gehadt [dan] als Echte Luyden ; verklaere [nde] voorts hy comparant wel te weeten , dat eenighe jaren daer naer de voornoemde gemelte Heere van Brederode die felleve Joffrouwe Katarina begiefticht heeft gehadt met een fchoone Huyssinghe ftaende binnen Vyaenen aen de Voorftraet, waer inne de felleve Joffrouwe Katarina noch lange jaeren naer doode van den voornoemden gemelten Heere van Brederode met haer voornoemde kynderen gewoont heeft gehadt , sonder daer naer wederom aen ymants (?) getrout of gehouwelyck [t] geweest te sijn. Voor reeden van Weetenfchap verklaerden hy comparant van jonckx binnen Vyaenen gewoont, oock op den huyfe aldaer gearbeyt ende de voornoemde gemelte Heere van Brederode ende Joffrouwe Katarina wel gekent te hebben gehadt, prefenteer [en] de hy comparant 't geene voorfchreven is ten allen tijden met Eeden te ftercken. "Aldus gedaen ten comptoire [van] mijn , notaris , ftaende binnen Vyaenen , op den Kortendij ck , ter prefentien vanden eerfamen Huygh Philipsz , ende Amelius van Ruysvelt , als geloofweerdighe getuyghen hier toe speciallelijcke gerequireert, die de minute 1 Namelijk: door geen trouwbelofte aan eenige andere gebonden. 38 DE AFSTAMMING DER LAATSTE defes nevens den comparant ende my Notaris onderteeckent heb-, ben op den 29 Augustus 1622. ten orconde my Jan Speulvelt s . notario publiek, 1622." Een ander attestatie van een adelijcke Joffrouwe, als volcht. "Compareerde voor mijn , Oppenbare Notaris , by den love provientieel van Utrecht geeedt ende geadmitteert , ende, getuyghen , naer benoempt , die wel Edele ende eerentrij cke Joifrouwe. van Hardenbroeck, weduwe wyle den Wel Edelen erentfeste Joncheer Roelooff Grauwaerts , haren man , saliger memorie , haren volcomen ouderdom hebbende van in die tachtentich jaeren , ende heeft ter vrundelijcke Instantien en requifitien van den Edelen Jonckheer Henrick van Brederode van. Bolsweerdt, ende sijn. Edele samentelij cke Broeders ende Susters by haer vromen waerheyt,. in plaetfche van Eeden , verklaert , geattefteert ende geratificeert,. ghelijcke haer Edele attefteert ende ratificeert mits defen , dat haren voornoemden man veel jaeren op den Huyfe Batefteyn tot Vyaenen by den Wel Edelen Gebooren Heere Henrick van Brede-rode etc. geconfersfeert ende mede aldaer als Edelman gedient, ende oock _mede aen fijn gepacht gehouwlij ckt is geweest , ende over fulcx van haeren overleden man dick ende menichmael heeft hooren feggen , ende van meer andere gequalifieeerde Edelluyden en eerelijeke Burgers , dat wylen de Welgebooren Heer Reynnoult van Brederode , Rijdder van de Ordre van den Gulden Vliefe, in sijn Leven verlieft is geweest op een schoone Jonghe eerelijcke- Dochter , sonder reproche van voornaemde Ouders gecomen ende geprocreert die genaempt [was] Joffrouwe :Katarina, fonder haer vorders 1 of by-na [e] m onthouden te hebben , terwyle het Langgeleden was , ende dat de voornoemde Heere Reynnoult van Brederode, by die voorsz. Joffrouwe Katarina, naer dat sijn voorgaende Huysvrou overleden was , drye kijnderen hadde geprocreert, als Joncheer Reynnoult Joffrouwe Sandarina , ende Joffrouwe Sara., Edoch de voornoemde Joffrouwe Sandarina overleden [is] ende dat de voorsz. Joncheer Reynnoult van Brederode den voorsz. requirants vader , als oock de voornoemde Joffrouwe Sara var, Brederode noch beyde in levende lyven bennen, ende dat sy 1 D. i. voorouders. HEEREN VAN BREDERODE. atteftante oock wel gehoort heeft, van haeren voornoemden man, dat de voorsz. Joffrouwe Katarina veel jaeren met den voornoemden Heere Reynnoult van Brederode op sijn Huyfe te Viaenen gewoont eerelijcke ende deuchdelijcken sijn Huys opgehouden ende -dat daernaer den felleven Heere Reynnoult van Brederode de voorsz. Joffrouwe Katarina in fijn steede Vyaenen met een schoon Huys voorfien ende begifticht heeft, daer sy met haer kijnderen, gewoont ende huys gehouden heeft , ende fy attestante tot verfcheyde reysen by de voorsz. Joffrouwe Katarina ten eeten is geweest en met haer groote vrundtfchap gehouden heeft, alfoo dat defelleven Joffrouwe Katarina haer attestante in bloede was bestaende ; dat oock de voornoemde Katarina haer met haren kynderen seer eerelijcke ende deugdelijcke in Huyshoudinghe gehouden ende gedraghen heeft , sonder dat sy noeyt , naer dat sy met den voornoemden Heere Reynnoult van Brederode gewoent, ende Huys hadde gehouden , herheylij ckt is geweest; alle hetwelcke de voornoemde edele atteftante attesteerde ende verklaerde waer te weten , prefenteerende 't felleve tot alle tyden naeder geftandt te doen des verfocht Pijnde; verfoekende den voornoemden Edelen requirant hiervan acte. "Aldus gedaen , in de Kamere van ' de Edele Mevrouwe van de Witte Vrouwe Klofter , staende by de Witte Vrouwe- Port t' Utrecht , aldaer , ter prefentien van Henrick Tielmans , ende Wouter Cornelisz beyden beurgers t' Utrecht voorsz. mijn wel bekent, getuyghen hierover geroepen , gebeeden , ende gerequireert , die de Minute van defe neffens de Edele Attestante ende my notaris meede onderteeckent hebben, op den 22. Augustus 4622, stile wetrj 1 , in kennisfe van mijn Antonis van D eutecum , etc." In 't Jaer ons Heeren 1264, ten tijden onder Graff Wijllem van Hollandt, die oock was Koninck van Romen ende per Electien Keyfer, ende was oock bloet oom van den Heer van Brederode, die sijn moeder was een Dochter van Hollandt in defen Graff fyn tijden , waren defe naer volgende de voornaempste Rijdders ende Edelluyden in 't Ridderfchap van Ho'llandt volgens de Lifte daer van gemaeckt, in de oudite kornicke van Hollandt, daer uyt ,genomen in voege als volcht, ende spreeckt aldus: 1 Stilo veteri. 40 DE AFSTAMMING DER LAATSTE "By defe Koninckx 'Wijllems tijden waeren in groote Estieme ende fleur defe naer volgende Edelmanne in Hollandt: "Floris , Koninckx Wijslems Broeder , wiens dochter d en Heere van Brederode hadde tot een Huysvrouwe 1, Heer Wijllem van B r e d e r o d e, Hooftman ende Cappiteyn van Koninckx Wijllems Heyr, ende Rijderfehappe, Wijllem Heer van Teytinghe, Jan Heere van Huesden , Jan Heer van Arckel , een fterck vrom man , Wollepert_ Heer van Leerdam ende Haeftrecht, Herbern Heer van Botterfloet, ofte den eerften Heer van Huecke um ende van Aspere , Henrick , Heer van Voorne , Jacoop, Buerggrave van Leyden , Gij sbert , Heere van Amstel , Herman ,. van Woerden , Heer Jan Perfin , Symon van Tolinghe y , Dirck Heere van Wasfenaer, Wijllem, Heere van Egmondt, Claes van Egmondelf (?), Wouter Stoudt-kyndt van Egmondt, drye gebroeders, Jacob van W oude , Arent van Hemskercke , Kerstondt van Raporft, Wermbalt uyt den Hage, Huyghe van Ackerfioet, Reynoult Backel, Direk van de. Goude, Dirck Alfarts, Bostart (sic) van Bred er o d e , alle te (amen ende meer andere vrome vermaerden Rijdders." Hieruyt konnen [de Luyden] sien, dat de naturelijcke [kynderen] van Brederode al over de 400 jaren heerkent benne geweest onder [de] voornaempste Ridderfchappen van Hollandt. Daarmede eindigt de ons ten dienste £taande kopie van het handfchrift. Zij fluit met een komma. Liever dan ftil te (taan bij de onnaauwkeurigheden of onwaarfchijnlijkheden die het handfch. voor bijdragen tot onze algemeene ftaatsgefchiedenis wil versleten hebben, veroorloof ik mij nog eenige wenken ter zake van de eigenlijke ftoffe , die het behandelt. Het is inderdaad opmerklijk en achtenswaardig, hoe Jonker Hendrick van Brederode zich beijvert de eer zijner grootmoeder zoo veel te bevorderen als maar eenigszins mogelijk is met be- trekking tot Bene gefchaakte vrouw, die nooit een openbaar en voor de ftaatswet geldend huwlijk met haren roover heeft mogen aangaan ; maar niet minder opmerkelijk is dan toch ook de ach 1 Noch in de gew. Div.-Chronijck, noch bij Gouthoeven leest men dit. 2 Teylingen. HEEREN VAN BREDERODE. tenswaardigheid van charakter, waardoor Juffrouw Catharina Goosfensdochter zich fchijnt onderfcheiden te hebben. Zij had inderdaad een beter lot verdiend , dan zulk een groot Heer , geweldenaar van hoofd tot voeten , te moeten dienen ; al heeft zij 't gedaan met al de trouw eener zachtmoedige en vriendelijke Lympiose. Het blijkt niet duidelijk, waarom Heer Reinout van Brederode nergends den geflachtsnaam van de levensgezellin zijner laatste jaren vermeldt. Volgends de quartierlijsten, die van de begraafplaatsen der Brederoden van Bolswaert zijn afgefchreven, en in over-een-ftemming met de opgave van Jonker Hendrick, was zij eene dochter uit zeker kleefsch geflacht van Holten en heette haar moeder van Schuylenburch. Was de naam van "Hol- ten" (enkelen fchrijven "Bolten") den trotschen Baanderheer te gering , om dien te vermelden ? wilde hij liever gen naam dan een kleinen naam toekennen aan haar, die op de dagvaarten der Ridders van het Gulden Vlies, zonder wederzeggen van zijnen kant, als eene "bijzit" werd aangeduid ? wilde hij haar ten einde toe vernederen ? Of achtte hij zich veiliger tegenover hare familie, met nimmer persoonlijk en in gefchrifte te konstateeren, dat er een geflacht beftond, waartoe zij behoorde ? In den adelbrief zijner nazaten van 4 Sept. 17 8 0 , wordt (als wij boven aangaven) ook niet van den naam van Holten gerept, en voor de pnnzumptie, dat zij dien gevoerd heeft, pleiten, behalve het handfchrift van Jonker ' Hendrick , alleen de gedenkteekens dezer Brederoden in de kerk te Lexmond; in de eerste plaats de grafquartieren van Jonker Hen drick-zelven, aldus geplaatst: BREDERODE. ARKEL. BORSELE. PIJLIJSER. HOLTEN. ROON. SCHUYLENBURG. SCHOONHOVEN. Geen lezer noch lezeres der "D. Warande" zal fympathie gevoelen voor Reinout den III° van Brederode, wiens uitmuntend portret, toegefchreven aan den jongeren Holbein, ik in houtfnede aan de eerste helft dezer ftudie heb toegevoegd, zelfs niet, na 42 DE AFSTAMMING DER LAATSTE dat hij meesterlijk door • Allebé en Vermorcken geteekend en gegraveerd werd. De uitdrukking van zijn gelaat weêrlegt niet, wat hem in het kapittel der orde van 't Gulden Vlies , ter vergadering van 6 Jan. 1546 , gehouden binnen Utrecht, openlijk verweten werd , dat hij , namelijk , zich niet had ontzien op fchandelijke wijze, en in tegenwoordigheid "zijner kinderen zich met vrouwen af te geven; dat hij gierig, gramftorig en kwaadfprekend was, en dat hij zich fomtijds oneerbiedig uitliet over den Godsdienst" 1 . Toch zijn er twee punten aan te voeren, die, bij een dichtftuk in poëzie of proza , aan de dramatische gefchiedenis van Catharina van Wezel te wijden, een gunstig licht op de mannelijke hoofdfiguur zouden doen vallen. Heer Reinout heeft, als ik boven aangaf, in het kapittel der Vliesridders, bij herhaling eene ftrenge berisping ondergaan over het ten zijnent onderhouden eener "concubine". In de vergadering van 25 Jan. 1555, te Andwerpen geopend , viel de berisping te ernstiger uit, naar de Heer van Brederode in het kapittel van 1546 met meer recht over liet zelfde punt was beftraft 2 . Dit was toch inderdaad eene hoogst zedelijke bepaling in de Statuten van het Gulden Vlies, dat de Ridders, als waren zij kloosterlingen, afgeftorven van de waereld, blootftonden aan dergelijke beftrafi.ngen, wegends vergrijpen , ondeugden, gebreken en ergernisfen. De Prins de Ligne, die voor het overige, in zijne aanteekeningen op de Procesfen-verbaal der zittingen van het Gulden Vlies, zich niet ontziet te erkennen, dat hij-zelf, waar de kastijding wordt opgelegd uit hoofde van verboden om- gang met vrouwen en meisj ens , van taf elmisbruiken , van fpotten met godsdienstzaken , van kwaadfpreken , enz. allicht zulke kastijding naar verdienste had kunnen beloopen, doet alle hulde aan de hooge moraliteit, het verftand en de fijnheid van oordeel, die, bij deze kapittelvermaningen en opgelegde ftraffen (bijv. gedurende een tijd de keten der Orde niet te mogen dragen), voorzaten. Maar de lezing van het opftel van Jonker Hen drick van Brederode is anders wel gefchikt ons tot de erkenning 1 Bon de Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or, Brusfel, 1830, 40 bl. 410. 2 T. a. p., bl. 446. HEEREN VAN BREDERODE. te brengen, dat, uit den aard der zaak, de grieven, die men tegen de Ridders inbracht, wat veel over den zelfden kam gefehoren werden. Die de aandoenlijke gefehiedenis van Catharina Gooffens dr overdenkt, zal erkennen, dat, hoe fehuldig Heer Reinout ook was met het fchoone en edele meisj en gewelddadig tot zich te nemen , haar gedrag tegenover den fehaker toch wel van de Vliesridders eene andere behandeling verdiend had dan te worden voorgesteld als het bedrijf eener door Heer Reinout, tot ergernis zijner kinderen , ten zijnent onderhouden concubine. Wij kunnen niet nalaten sympathie voor dat fier en toch onderworpen charakter, voor die edele, ijverige en dan ook door al die haar kenden gewaardeerde persoonlijkheid te voeden , te meer daar vermoedelijk de Graaf van Mansfeldt, fehoonzoon van Heer Reinout, als mede-Vliesridder, niet zal nagelaten hebben het kapittel tegen Heer Reinout en zijn tweede huisgezin heimelijk op te rokkenen. Maar onze hoogachting voor Catharina, zal onvoorwaardelijk kunnen zijn , wanneer wij het volgende in over weging zullen genomen hebben. Uit het verhaal van Jonker Hendrick blijkt, dat Heer Reinout, in zijne laatste levensdagen, bezocht met "ziekelijkheid", zich nog opmaakte naar Brussel, om, voor de Ridders van het Gulden Vlies , ter gunste der kinderen van Catharina al zulke bef chikkingen te maken als hun de voorrechten eener wettige geboorten, zoo veel doenlijk, verzekeren zouden. Men heeft gelezen, hoe door den invloed der "voorkinderen" deze loffelijke ftap van Heer Reinout geen gevolgen gehad heeft. Maar de hooge Heer heeft, vermoedelijk op aanstaan der machtige en toch zoo deemoedige Catharina, nog een anderen maatregel tot voltrekking gebracht. Hij heeft een geheim huwe lijk met haar aangegaan. Onder de papieren van Brederode bevindt zich de volgende verklaring: "Ik ondergeschreevene Arnoldus de Bouter Roomsch Catholijk Priester , binnen de stad Vianen, "Attesteeren en Certificeere bij deezen, op mijn Priesterlijk 44 DE AYSTAMMING DERF LAATSTE woord , en Heijlige waardigheidt ; dat ik voor eenige Jaaren, (:ten tijde ik hier reets de heijlige Waerdigheid van Priester was • bekleedende :) zonder egter de pra cise tijd mij te konnen herinneren , te hebben gesien zeeker Papier , waer uit mij is gebleeken , dat den Hoogwelgebooren Heere Rijnout van Brederode de derde van dien Naam Twintigste Heere van Brederode , na de wetten en costume der Roomsch Catholijke Godsdienst , voor eene der in die tijde alhier binnen Vianen resideerend Roomsch Catholijk Pastoor, zonder alvorens door zijne ter dier tijde Regeerende Roomsch Kijzerlijke Majefteit, tot het aengaen van het natemeldene Huwelijk eenige permisf e te hebben bekomen , W e t- t i c h is gehuwt geweest , met zeekere Juffrouw Catharina , die hij teegens haar wille hadde vervoert , en binnen Vijanen gebracht. "Zijnde dit voorschreeve papier aen my attestant, geëxhibeert geworden, door zeekere Juffrouw Elisabeth van Oorfchot , wiens zalige vader alhier ter fteede in zijn leeven Notaris en Procureur waare geweest, en welke Juffrouw Elisabeth van Oorschot reeds op den 26e December vanden Jaare 1757, volgens het Doodboek onder mij attestant berustende , is overleeden. "Ende alzo het voorsz. geattesteerde en gecertificeerde de waarheid is , hebbe ter Liefde van de waerheid , dit Attest en Certificaat, ten versoeke van den HoogEd : Welgeb : Heere Hendrik Louis Pieter van Brederode , en alle ende een ieder die zulx zoude mogen aengaen, op myn priesterlijk woordt en Heijlige Waerdigheid , uitgegeeven en met mijne gewoone handteekeningh-bevestight. "Actum Vianen den dertienden April Seeventienhonderd 'drie en sestig. 4,My Present ARNOLDUS DE BOUTER A:Hooghstraaten. Rooms Catholik Priester." 1763. Indien men tegen de goede trouw van Pastoor De Bouter even-min bedenking heeft als de Amplissimus Willem van der Steen, "Rooms Aerts Priester van het ' Stigt van Utrecht", die 'S mans getuigenis den 22" April 1763 legalizeert, dan legt de bi zonderheid, die hij meêdeelt , een groot gewicht in de f chaal ter gunstige beoordeeling van Jonker Hendricks geprezen grootmoeder; want heeft er blijkbaar nooit een voor de ftaatswet gel HEEREN ` VAN BREDERODE. dig huwelijk tusfchen Heer Reinout en Catharina beftaan , is ook het voornemen van den Vliesridder om zijne bij haar verwekte kinderen te doen wettigen verijdeld , -- toen Catharina voor het autaar van Vianen aan de zijde van haren hooghartigen fchaker ftond, zal even zeer hare vrouwelijke fierheid als hare christelijke vroomheid zich voldaan gerekend hebben; zij zal toen den moed hebben gekregen de vervolgingen der "voorkinderen" door te ftaan en zij kon gerekend worden ze met eere te boven te zullen. komen. Dr P. Scheltema, die de verklaringen van den Pastoor en Aartspriester heeft opgenomen in zijn "Oud en Nieuw" 1 , geeft zijne verwondering te kennen , dat, in het handfchrift van Hendrick van B. , met geen enkel woord gewaagd wordt van het huwelijk (al was het dan ook maar een geheim huwelijk) , door Heer Reinout met Juffrouw Catharina gefloten. Naar zijn oordeel heeft, zoo het werklijk had plaats gehad, Jonker Reinout het niet kunnen ignoreeren , en zou hij niet nagelaten hebben , ter vrijpleiting der eer van zijne grootmoeder, aan welk hem zoo veel gelegen is, deze gebeurtenis op den voorgrond te nellen. Mijn vriend Scheltema zou zoo niet gefproken hebben, indien hij zich de huwelijksgefchiedenis van een ander groot Heer met eene andere f choone en vrome vrouw herinnerd had, die veel over-een-komst heeft met de onderwerplijke; ja, men zou als men niet wist, dat Lodewijk de XIVe een nog al zelfftandig persoon was, geneigd zijn te gelooven , dat de Koning Mevrouw de Maintenon op het voorbeeld van Catharina van Holten gewezen had, om haar, ondanks hare liefde . voor den godsdienst en haren af keer van fchandaal , te doen berusten in den fchijn van een man te hebben zonder fakramenteel aan hem verbonden te zijn. 't Is waar, dat, hoe boog de Soeverein van Vianen het hart ook droeg, en al had Louis XIV van het bloed in zijne aderen, waar Heer Reinout uit gefproten was 2 , gelijk deze weerkeerig Bourbon onder zijne quartieren telde 3 - de Soeverein 1 II, bl. 252. 2 Bilderdijks Gefch. d. Vad. II, bl. 24. Bertha , des eersten Floris' dochter , was de vrouw van Philippe Ir. Wel aan deze hollandsche moeder en grootmoeder, niet aan den laffen minnaar van Bertrade kunnen dus Louis le gros en Louis le jeune hunne deugden en talenten verfchuldigd zijn geweest. 3 Zijne grootmoeder was Charlotte de Bourbon. 46 DE AFSTAMMING DER LAATSTE van Frankrijk toch nog een eenigszins ander personaadje was dan onze Brederode; maar uit het opftel van Jonker Hendrick valt toch niet te minder duidelijk af te leiden , dat Heer Reinout tot in hoogen ouderdom alles heeft gedaan, om een authentieke erkenning van Catharina als zijne echte vrouwe te voorkomen. De Koning van Frankrijk kon de weduwe Scarron niet (openlijk) trouwen ; de pretendent naar de Gravenkroon van Holland kon het moffinnetjen geen Barones van Brederode maken, omtrent wier familienaam men het nog altijd min of meer oneens is , en die , volgends fommigen , misfchien niet eens van Holten , maar mogelijk wel van Bolten geheeten heeft ! Toen het huwelijk van Lodewijk den XIV° met Madame de Maintenon in het diepste geheim voltrokken was , stak de Aartsbisschop van Parijs (Harlay de Chanvallon) den onderhands geteekenden akte bij zich ; en toen later een zijner zijden broeken door zijn kamerdienaar aan een fr4ipier was verkocht, kwam daaruit liet vermiste stuk te voorschijn. Het ligt voor de hand bij het huwlijk van Catharina Goossens dr iets dergelijks te vooronderstellen. Dat huwelijk is in het grootste geheim gefloten en ingezegend, niet anders dan onder de uitdrukkelijke belofte van de nederige , vrome en groote vrouw , dat zij het geheim er van met zich in het graf zou nemen. Heer Reinout heeft , tot het laatste toe , zijn ftreng volgehouden : hij heeft zich de verwijtingen der Vrouwe van Schagen, de doodelijke teringziekte van den Jonker, de ergernis van heel Holland, de beschaming door zijn mederidders van het Gulden Vlies, het vooruitzicht der verfoeying van een weldenkend nageflacht getroost -- om dat nu eenmaal de reus.ichtige figuur van het hoofd des "edelsten" hollandschen geflachts den liebaart niet in éene ruit wilde gekoppeld zien aan de drie neusijzers van Holten ! Heeft de Pastoor van Vianen . het proces. verbaal niet in zijn broekzak gestoken, zoo als Harlay , -- de Notaris heeft het z6o goed bewaard, dat het uit de handen der dochter van een zijner opvolgers waarschijnlijk in den flachtersof kruidenierswinkel is te-recht-gekomen 1 . 1 Getuigenis van den Procureur A. Hooghftraaten , onder mijne berusting, ook vermeld door Scheltema, t. a. p. bl. 254. HEEREN VAN BREDERODE. Ja , de arme Catharina heeft het geheim mee^ in het graf genomen ; tot over het graf bewaard: want toen zij den 16 11 Jan. 1584 was overleden, werd er een ovaal in haren zerk uitgediept, en daarin eene vrouwlijke wapenruit gefpaard, waarop de drie hoeffmitspramen van Holten gebeiteld ftonden, met het opschrift: HIER LEIT BEGRAVEN IOFFR. CATRIJN GESEGT VAN HOLTEN, DIE STERF OPTEN XVI [IANUARI]I INT IAIR ONS HEEREN XVC LX XXIV. 1 En in de zelfde kerk van Lexmond , waar dit zedig monument niet langer naar 't fchijnt dan een honderd jaren hare gedachtenis in leven hield , verkondigde in het laatst der XVIIIe E. het ongebroken wapen van haren zoon Jonker Reinout de genealogische leugen , dat Reinout III aan haar en aan hare kinderen de voldoening der wettiging niet had onthouden! Maar dit hangt waarfchijnlijk ramen met de menschelijke mizeries, waar ik dit opstel meê denk te fluiten. Befcheiden ontbreken- voor de famenftelling eener eenigszins geregelde gefchiedenis der nakomelingen van Catharina Goosfens. De elementen, neergelegd in Jonker Hendricks handfchrift, voeg ik hierbij in het ontwerp eener gehachtstafel, met enkele personen vermeerderd, die uit de papieren der familie konden moor- den opgeteekend. De quartierftaat van den Graaf Henrik Lodewijk Pieter is gevolgd naar een voorhanden ontwerp daarvan, geteekend door zekeren J. L. van Nieuwland. Daar de Rammen van Schalkwijk den laatsten naam als familienaam voerden, heb ik gemeend onder de quartierwapens hun blazoen in zijn geheel te moeten opnemen en niet blootelijk het schild van Ram. Ook met het wapen der oorfpronklijk geldersche (?) familie Blij denbergh had de ontwerper zich vergist, en daarvoor in de plaats gefteld dat der bekende hollandsche Blijenburghen. De vertaling van den naam in zekere portugeesche stukken met Monte-Alegre laat 1 Bon d'Yvoy v. M. ""Verhandeling over de beweerde gewettigde afftamming der Heeren van Brederode van Bolswaert uit Reinoud den III," enz. 1791, bl. 52---53. Ik meen 1584 te moeten lezen, niet 1596 , daar , blijkends de orig. huwlijksvoorwaarde van Jonker Reinout, Catharina in 1585 reeds overleden was. 48 DE AFSTAMMING DER LAATSTE ondertusfehen geen twijfel over, met wien men hier te doen heeft. Pieter Blijdeubergh, die de vrolijke vogeltjens voerde, was in 1693--1723 Regent van het „R. C. Oude Armen-comptoir" te Amsterdam. Eene fout heb ik echter in het eerste op den tabel voorkomende wapen te herftellen. De kinderen en kleinkinderen van Catharina , die tot in de helft der vorige eeuw, slechts als leenmannen en ambtenaren der wettige nakomelingen van liet Huis van Brederode optreden , hebben fteeds zorg gedragen , dat hunne wapenborden in de kerk van Lexmond geen aanftoot gaven aan hunne neven en Leenheeren op den huize Batesteyn. De B°° d'Yvoy van Mijdrecht wijst aan, dat in het gevierendeelde wapen, door hen gevoerd , fteeds van het le en 4e quartier respektievelijk de linker en rechter benedenhoek was a^ fgefneden van lazuur. Dit heb ik bij hunne quartierwapens, op fteen gebracht door de zorg der uitgevers van de Vederl. Quar. tierftaten in 's Grav. , verzuimd aan te toekenen. Ik weet wel, dat Heer Hendrik Louis Pieter mij , in zijn graf te Penthy bij Vilvoorden, daarvoor dank zegt; maar ik maak mij geen verdienste uit een verzuim. Dezen Graaf verdenk ik dan ook van de eerste te zijn geweest uit den ftam Brederode van Bolswaert, die getracht heeft zijne afkomst als gewettigd te doen voorstellen. Zijne vaderen hadden zoo iets tot in de vorige Eeuw nooit beproefd. Men zie dit overtuigend aangetoond in - de scherpzinnige weer- legging van de redeneeringen der fchrij vers van den "Geflachtboom l' , die onder liet patronaat van Heer Hendrik Lod. Pieter - schijnt tot stand gekomen , als bijlage op Wagenaars Trad. Ge'fckiedenis. Te-recht voert. de geleerde en geestige kritikus (B°" d'Yvoy v. Mijdrecht) op blz. 30 van zijn ftuk 2 het argument aan, dat, toen Heer Wolfert van Brederode den 19a Juni 1679 was overleden, na het verbreken des wapenfchilds, door den griffier van de Justitiekamer van Vianen de volgende woorden zijn gesproken en , in een koperen plaat gegraveerd , meê in 't graf gelegd : "Alzo het God Almachtig gelieft heeft op den 19 Juny 1619 tot zich te nemen onzen Genadigen Heer Wolphert 1 Uitg. bij A. van der Kroe en A. Capel. 1788, 2e dr. 1790. KWARTIERENVAN HENRIE LODEWIJKPIETER G-RAAf' -VAN BREDERODE. Iath.ran SLankhout.sHaQ.,6 HEEREN VAN BREDERODE. van Brederode , wettig gedescendeert en geboren uit de Graven van Hollant, Vryheer van Vianen, Ameyde &c. zijnde de laetfte -vettige mansoir van het Doorluchtig geslacht van Brederode, hetwelk door het voorsz. afsterven t'eenelnael geëindigt is : en op dat niemant t'eeniger tijd zich deze wapenen naem geslachte aen en matige, toeeigene of reclameere, zo hebbe ick met behoorlijk refpect dezelve in deezen Grave , in Uw Ed. aller tegenwoordigheit nedergelègt ad perpetuam rei memoriam" ; en dat onder de voorname personen , die hier als getuigen optraden, ook behoorde Heer Frederick Lodewijck van Brederode van Bolswaert (over. grootvader van Henri Louis Pierre) , die , wel verre van op te komen tegen deze daad en hare verklaring , in tegendeel luister kwam bijzetten aan de plechtigheid , daar hij , als Drosfaart van Ameyde en Tienhoven (leenman en ambtenaar van den overle , dene) , een der flippen van het lijkkleed droeg. Heer Frederick Lodewijck, wiens moeder eene RReede van Amerongen was en die Theodora van Renesfe vander Wulp -tot vrouw had , zou zeker -pop die wijze zich niet in zijne rechten hebben laten verkorten, althands niet, bij eene , in het onderftelde geval, voor hein allerhonendste ceremonie hebben willen. adsisteeren. Had toch de verbintenis met Catharina , genaamd van Holten , een wettig chaaakter gehad , dan waren de Brederoden van Bolswaert de oudste branche; dan had , bij het fterven van den beruchten Hendrick (RReinoutszoon) , die in 1568 geen wettige kinderen naliet_, Heer Reinout v. Bolswaert, in 't leen moeten volgen, en had niet een andere Reinout, neef van Reinout , III en zoon van den Heer van , Cloetingen, elf jaar - later uit handen der Heeren -Staten de Heerlijkheid van Brederode behooren te ontvangen; noch ook had Hendrick die aan zijne zuster Johanna kunnèn vermaken ' . In ieder geval , zoo men het er al voor gehouden had, dat ten jasre 1579 onrecht gefchiedde, ware 100 jaar later juist, liet voegzame oogenblik aangebroken geweest, om dit, bij kalmer politieker hemel , te herftellen. Daar heeft in liet gemoed der Brederoden altijd een onmis , 1 Aang. verh. bl. 22. DIETSCHE WARANDE VIII. I V 50 DE AFSTAMMEN( DER LAATSTE kenbare drift gehuisd oen zich te verheffen, en niet altijd op de breede baan der loyale krachtsinfpanning. Ik wwensch dit ten Plotte , in de ff eer der heraldiek en epigrafie nog met een paar woorden aan te tonnen , het vroeger gezegde famenvattend en aanvullende. Het geslacht van Brederode, als zoodanig, klimt niet hooger rop dan de XIII' Eeuw. Dit ftaat vast , tot zoo lang wat meer kritische pogen dan die van den chronijkfchrijver Veldenaer zegels van Heeren van Brederode zullen gezien hebben , gehecht aan _ftukken van voor 1200 ; of tot zoo lang Melis Stoke ons zal betuigd hebben , dat hij met zijn "machtich ghefacht" uit den Grave van Holland gelproten , twee gefachtern bedoeld heeft , ---r dat van Brederode bij dat van Teylingen, en niet misfchien maar Brederode op Teylingeiis fleeptouw. De nakomelingen van den hofmeester Dire Drosfaet danken hunne s erheffing goeddeels aan den val van het Huis van Teylingen, waaruit zij fproten. Dive de Goede , 3e Heer van Brederode , doch dien eerzucht en vleyerij vier eeuwen lang als de 11° Heer begroet heeft, laat het lambel van Teylingen , als teeken van jonger-zoonféhap , varen en zegelt (1307, 1312) met een ftreep over 't fchild uit den rechter bovenhoek. Hij kon, ten opzichte der Hollandsche Graven , al niet minder doen. Zijn kleinzoon Dirc, wiens ouder broeder gelukkig zonder kinderen overleden was, maakte, als gemaal van Beatrix Walrams of Walravens dr, van Valkenburg, aanfpraak op deze heerlijkheid , tegenover den Hertog van Limburg. Zoo zijn de naam van Walraven in de familie Brederode gekomen, de beide armen met de paardepooten boven hun fehildhelm, en de quartileering met den rooden leeuw op zilver, getongd en gekroond van ,goud, in het wapen van dezen Dirc, het eerste hoofd der Hoek. , schen (t 1377) 1 1 Ik heb mij met de faloperies der Heeren van Brederode in deze ftndie .zoo min mogelijk willen bezig houden. De gefchiedenis van het tragiesch lot van Catharina van Holten, befchouwd uit het midden van haar voorbeeldig leven, heeft betere aanspraken op onze belangftelling dan de gewone voorbij. HEEREN VAN BREDERODE. Reinout Ih, 9e (quazi 17e) Heer van Brederode, Ridder van `t Gulden Vlies en , zoowel als zijn broeder_ Bisfchop Gijsbrecht, Vader van vele bastaarts, elfde van zijne moeder de vrije Heerlijkheden van Vianen en Ameyde. Hij anticipeerde echter geenszins op de ijdelheid van den befaamden Hendrick, die niet revolutionair genoeg was om de quartileering met Vianen en Ameyde op zijne munten te verfmaden. De eerste Henrick (4e Heer) had zijn rechter fchildhelft (vreemd genoeg) in 1343 aan de vasche van Hennin de Fontaynes, ter eerre zijner huisvrouw, ingeruimd'. Walraven v. B. , des 2" Reinouts zoon , zegelt, op zijn huis te Batestein, met 4 roode leeuwen zonder lambel. Dat ging, naar Keizer Maximiliaens oordeel , Hertog Philips eer te na en -deze verbiedt in 1494 den Soeverein van Vianen zulke hooge fprongen op Hollandsch graaflijk gebied. Niet-te-min heeft zijn .zoon, onze Reinout IÍIe de onbefchaamndheid op- de inhalingsfeesten van Karel V in 1515 te verfchijnen zonder lambel. Pas 16 Jan. 15 31 fteekt' de Keizer hier een ftokjen voor. Met moeite 'Verkrijgt . de hooghartige Baron, dat hem toegelaten zij het lambel, in plaats van over den leeuw henen , in het fchildhoofd te plaatsen. Onzen Reinout was de prwtensie op Valkenburg te nietig, om ze in zijn fehild op te nemen. Na Hendrick van Brederode, die het eerst den griffioen als 'eimier fchijnt gevoerd te hebben, hebben zijne neven zich tot liet voeren van het enkele en volle wapen der Brederoden be , gaande ontuchtvleugjens der familie. Ik heb daarom niet gefproken van de noord-hollandsche boerengezinnen, gefproten uit een bastaart van den eersten Walraven van Brederode, die leefde onder de regeering van zijn broeder Reinout I. Zijn broeders-achterkleinzoon de joe Heer v. Brederode, óok Walraven genaamd, moge in 1501 gekonstateerd hebben, dat er bloed van Bre °derode ftroomde in de aderen van Jan en Thijs Frericx, Kees Dircx, Dirck Walravens, Jan Jacobs, Gerrit Reyers en Thijs Jansfen, -- de nakomelingen mogen , van tijd tot tijd , zich als zoodanig hebben doen erkennen , -- zoo lang de gefchiedenis omtrent de geboorte van Dirck Walravens den Eerste niets anders heeft te boeken dan dat een jonger zoon van den Hoekschen Dirck zich met deze of gene boerendeern verloopen heeft, kan ik hun bezwaarlijk den gouden tempelkandelaar ontfteken , afgebeeld in het boekjen van den "kundigen I1eer van den Toorn" en der "beleefden Heer Jan van Panders". 1 Ik vind in geen enkel Armorial de bIazonneering van Hennin de Von. su3 tjes. Hennin de Liétard (Bosfa) voerde "de gueules, à la bande d'or". 52 DE AFSTAMMING DER LAATSTE paald, met de 2 gouden griffioenen als fchildhouders, die reeds op de zegels van Reinout III voorkomen . De Brederoden van Bolswaert zijn er eindelijk in geflaagd zich van Liet teeken der bastaardij te ontdoen en op wettige wijze in het bezit van. den graaflijken titel te komen , waarop de ' kinderen van den echten ftam flechts met allerlei fpetiëuze redeneeringen hunne aanfpraak hebben weten te ftaven ; eene aanfpraak, die nooit door den Soeverein der Noordelijke Nederlanden erkend is. Vooruitloopend op het in den aanvang onzer ftudie aangeduid diploom van Maria Theresia, heeft Heer Hendrik Lodewijk Pieter (geen ander kan het dunkt mij wezen) in de kerk te Lexmond een wapenbord van Jonker Reinout, den zoon van Reinout III en Catharina , 130 jaar na. 's mans onopgemerkt overlijden, doen ophangen., vertoonend het blazoen van Brederode zonder brisure. Het was echter 's Heeren Hendrik-Louis-Pieters zoon Carel voorbehouden het nog wat verder • in de ijdelheid te brengen , en zich ergends te teekenen : "Carel van Holland; Heer van Brederode". Een faksiinilee van deze dwaasheid gaat, met eenige andere handfchriften , hiernevens. Lenige huishoudelijke bizonderheden , die het oude geslacht voor het overige weinig luister zouden bijzetten , ga ik, uit kieschheid , met ftilzwijgen voorbij 2. Wat ik. uit 1 Zie over een en ander Mr Jan Reland, Schout en Sekret. v. Heemftede. "Heraldische Historie der Keyzerryken enz." fol. HS. aanv. XVIIIe E. in bezit van den Heer J. H. Scheffer, in den Haag. Reland fchrijft de eerste aanneming der tenants te onrechte aan Johan Wolfert toe. 2 Evenzeer onthoud ik mij van hier de min of meer juiste berichten te gedenken, die in het Tijdfchr. "de Navorscher" over de Brederoden te vinden zijn. Zij worden, meen ik, in den loop mijner ftudie genoegzaam te recht gebracht. Gaarne echter fchr"f ik, betrekkèlijk de zonen van Graaf Hendrik Lodewijk Pieter, het volgende uit het Bijblad tot den jaarg. 1855 af (bl. lxx) : "[Zij] komen op dertienjarigen leeftijd in 1778 als te Brussel wonende voor. Bij het Légion de Maillebois, dat in 1784, bij gelegenheid van het geschil met Oostenrijk over het sluiten der Schelde , in Nederlandschen dienst werd opgeri gt, waren zij , meen ik , officiers." Onder mij berust een levensgroot fcbilderij, gedagt. 1772, voorftellende de beide kinderen, — in hlaauwe hansopjens, met breede fjerpen en geborduurde witte kragen gekleed en met ftaartjens gekapt, — fpelend met een vogeltjen. De fchilder is Gme Spinny, die, volg. Kranen, eerst in Brusfel, later in den Haag woonde. Ook in zijn blaauwen uniformrok, . en met zijne epauletten vercierd., beftaat er een portret van een der ileeren ; zijn pendant is in burger ,off-Q)fW X11 ar 155 erg . v cx1w/ o-.k rr frtiJ t1ctn -e w 7U^ke^t^t/ otitk^-ov^^vk^ Draw' aw, 7 cp bO ^ L'r C(v ( Lt . Ot WL & 1TO44/ tT ctw iUZkw r(^^ C'%.O^ l'J 1.1:1 tkw) l'% ) ti X11 ^^. ^ ,C3 » '13 vyS ^^j era Dom, .p^L B jnAi,^e^0-t. 7 0 W. ÔtTc/, 16 T, TG 7.5 . 1 :J) tY-aM/ oa) . ll) \' -.. 1 1...\' J ..,' 1 ~1 , '\ C.) 4: \\ \.~ l' c \\ t ,' (' " ,"" , I ._ ' c \l'\, \./ . . I.,\\d.:-, ) \ '(1. \ 1 ' ll:,',,,;)(",('1;) ,: '. :,O C ) ' tit/ c ^-CA ru-L o^ . ^,ciF,er^.,l vouw 3 t -r6 -Q3w c - L l7cA t/1 ,/ UïI ^^ ?u/i o / l' le' , üY/LM,0. I.UriOW -~ _ m'ZV!'f.l'(\ (l l! I\ '~ llil~ ~1 (\(\. I\,\lrl" \ 'C\ II ' ~'\(1 l' 110 ;:, l kJ)) (''0.O\e,Lc;j '\Jl~IV (iJ''LCQ,,',oJe) ( I I t;(';, l\d't\.,,--' '\\l,l(\.-.il\. G C\.\l\.:,i..IIQ tllllhlOtl'. ' c3ZD l.:::===== = = = ===== = = = =-.:= = = ==-....::::-.c=-==--=--=--=--=-=-._ --='..J I I. . "11 /.. \lI~ f'l d Il J \·"C II HEEREN VAN BREDERODE. de gefchiedenis der laatste Brederoden nog wensch mee^ te deelen, vind men op de genealogische fragmenten rvermeld , die ik aan dezen arbeid toevoeg. En zoo is dan het beroemde , maar prmtensiëuze geflacht van Brederode, dat Zijne grootheid op de puinhoopen van Tey,^.ingen gefticht , dat veeltijds jacht op erf dochters gemaakt en niet flechts zijne evenkniën getracht heeft te verdonkeren, maar ook, immer belust op den Graventitel, den Landsheer naar de kroon te fteken, ---- zoo is dan dat geflacht, zoo vruchtbaar in bastaartkinderen, nochtans , ten fpijt der vele pogingen om zich ftaande te houden, eindelijk uitgeftorven in een paar onooglijke tweelingen, die, katholiek als ze waren, niets hooger waardeerden dan den Geuzenhoofdman Hendrick tot hunne familie te mogen rekenen ; en die zich lieten uitfcliilderen met het boek van den historiograaf Prof. Voet in de hand , waarin niet alleen hun godsdienst be= fpot wordt, maar waarin van hunne eerbiedwaardige bestemoêr Catharina van. Holten met geen enkel woord wordt gewaagd. Vrede zij echter der asfche ook van dit menschenpaar , wier pruikftaartjens-alleen nog in de herinnering der Amsterdammers en Hagenaars van 40 en meer jaren leven , en die ik wel met eenige onderfcheiding had mogen behandelen , al ware 't flechts om de liefderijke makingen in hun testament, en om het genoegen, dat mij de doorbladering hunner papieren verfchaft heeft, terwijl hunne kleine kadavers, op het Hillegommer kerkhof, het jongste bazuingefehal geduldig liggen af te wachten. J. A. ALBERDINGK THIJM. A. 29 Jan. 4867. lijke kleeding. Volgends de voor-handen papieren diende Alex. Ch. B. L. in 1787 "als cadet" bij het je Bat. van het "Orange Lyff-regiment te voet"' terwijl alleen van Ch. Alex. Th. R. blijkt dat hij in de 2e Brig. van he- Legioen Maillebois den 15n Mei 1785 , van de Infanterie, bij de Cavallei e als "Sous-Lieutenant" werd overgeplaatst. Op blz. 7 dezer ftudie ("D. 'Var.~' 'VII, 303) Itaat . 1298, lees: 1H~8. 11 307 noem ik to onrechre het getal kepers van EgI110nt onbepaald. Hoewel .Ian van Egmont (1344) maar Tact twee kepers in zijn fchild zegelde, voerde het Huis tach reeds in 1263 qekeperd, en in den loop del' Eeuwen heeft zich het blazoen qekeperd van goud' en keel van 12 ftukken Iteeds gehanc1haafd. Adrianus Junius acht die zes dubbele kepers de zinnebeelden del' Ridderdeugden van Gerechtigheid, Dapperheid , Volhardiug , Voorzichtigheid, Lijdzaamheid en Zachtmoedighcid. Hist. Bat. nn, XIX. Op hlz, 16 dezer Itudie ("D. War." 'TIl, 312) is bij toeval de zinfucde "en "s vaders quartileering met Vianen" in den text geraakt; fchrap ze en verbind aan "barenfteel"''' deze noot: 5 Reinouts zoon Hendrick v. Br., het meest gernchtlnakenc1 hoofd van den Ned. opftand der XVIe E., quartileerde den Holl. leeuw met Vianen en Ameyde. Op blz. 17 dezer Itudie. ("D. War." VII, 313) lees: "In den 30-jarigcn, Wolfert, des Veldmaarfchalks .Iohan Wolferts tweeden zoon , frierf'" Op blz. 18 enz. Itaat . "153fJ"' , lees: "1630'" 19 "oui' -voeg daarbl] "(ern?)" RUWE seHETS J1ER AFSTAMMING VkN BREDERODE nit TEILINGEN en HOLLAND. Aernout, Gr. v, Holland, t 993. X Luitgardis, keizerlljke Princes, Di;c ill, Skco of Siv~ert v. Holland, t Juni 1830. geb, 981. te X Castricum Gr. 993. (de scone) Tetburg, t Maart? 1030. ,. ----.. Diederic van Teylingen. Hemic vander Leck, ".-.;.t_l_OJ:!. ,verm. 1097. Simon v, T.t 1093 1 X ... v. Altena. Floris v; T. Ge;aert v, T. t 1100 X ..• v, Arkel. Geraert v. T. t 1164 X ••• v, del' Leeke. Daniels dr vander Merwede X Hugo v. T. en de Lecke, getuige 1162, t 1172. -.....;;;...-..a;,;.,.,;;.;;,;;;.;..:.:.:.:_........ . • m Dire v, T. Willem v, T. en de Lecke get': i~ 1205. ~ get. in 1174, 1l9~, 1205, 1207. :::::--~--------~-.-::-:- ~ Simon v. T. v.T. T. en de Lecke,Diret v. T. Willem v, B. t Dirck DireWillem v, Willem v, B. Dirck 1316, voor z, vader 1346 g~tuigen inX X X t 1316, voor z, vader t 1346 X Maria van X Elisabeth Cath. v, 3 X ,..~. Elisabeth v. Cath. v, 3 Dire T. WillemBurenv, B.Maria van Dirck v, Luxemburg, Teylin::g;:e:n:.."""'!'_...'""'::-:-'-----. Dire v, T. Willem v, T. Buren Dire 1316, voor z, vader t v, Luxemburg, Teylin::g;:e:n:..t """'!'_...'""'::-:-'-----. 1346 t Jan. 1284? ~ rnrckv, n. (VO Hr) X v. B. zegelt in 1285 X (Ive H.), zegelt 1343 t 1377 Maria van ~ rnrckXv, n. (VO Hr) X 1250, -51 met 3 leeuwen. Elisabeth Cath. v, 3 Geertruid Hermans (Ive H.), zegelt 1343 t 1377 Stamvader X X Buren Teylin::g;:e:n:.."""'!'_...'""'::-:-'-----. v, Luxemburg, der Vander Duyns. dr v. Woerden, Elisabeth de XBeatrix, Walramsdr X Hennin v, Fontaynes,Elisabeth de ~Beatrix, Walramsdr v. Valkenbmg. rnrckv, n. (VO Hr) r __ ,.~ -~ "-Hennin v, Fontaynes, v. Valkenbmg. t z, k. (Ive H.), zegelt 1343 t 1377 Will em v, T. Jan v, T. t z, k. X X 1296. 1297. Elisabeth de Beatrix, Walramsdr Hennin v, Fontaynes, v. Valkenbmg. t z, k. ~~-------------.. '----..--... Dirck v. B. Judith v, B. Simon van T. Dire v, T. Catherina v, T. Dire v. T. Willem v, B. sneuvelen 1345. X X X t 1316, voor z, vader t 1346 t 1347 Aelbert van Willem van v, Arkel. X X XX Voorne, Brederode, Elisabeth Cath. v, 3 Maria van Jan Persijn. Buren t 1354. t 1287. t 1328. v, Luxemburg, Teylin::g;:e:n:.."""'!'_...'""'::-:-'-----. ~ rnrck v, n. (VO Hr) (Ive H.), zegelt 1343 t 1377 X X Elisabeth de Beatrix, Walramsdr Hennin v, Fontaynes, v. Valkenbmg. t z, k. I i.I Walraven Catharina, Reinout I (VIe Hr) Dire v. B. Willem, 1377. v. Waelwije. v. B. Vr. van der Leeke, t 1390 t uit dezen t 1362. Grave van Gennep. stamt de X X boeren-branche. Jan van Polanen, Johanna, erfdr van Gennep. t 1317. I Willem van B. Willem van B. Willem van B. Dirc v. B. Jan v. B. (VIIo Hr) ridd. van 't GuM. VIies ridd. van 't GuM. VIies ridd. van 't GuM. VIies Karthuiser. t 1415. .t 1450. .t 1450. .t 1450. X X, X,X, J oh. v. Abcoude & Wijek, Margareta Margareta Margareta t 1411. erfd. v. d. Merwede. erfd. v. d. Merwede. erfd. v. d. Merwede. z. k. Walravina Walravina Walravina v.B. v.B. v.B. X XX 1 Er wordt hler eene (gewaagde) poglng gedaan, om de verDire v. T. GernertWillemvan v, B. Gernert vanDirck Gernert van schillende chronijkberlchlen Ie vereenigen. Waarschljnlijk zal de t 1316, voor z, vader WaerdenbOl·ch. WaerdenbOl·ch. WaerdenbOl·ch. t 1346 valschlijk aan de I1rederoden geschonken genealogie hler nog op konlributie van eenlge D1rken en Willemen te zellen zijn. XX X Elisabethv. 2 De ordeloze veelschrijver Simon van Leeuwen zegl (Bat. Dire T. Cath. v, Willem3 v, B. Maria van Dirck III. bl. 1000), dat Maria v. d. L. haren msn Dire den G. v. Br. Buren t 1346 v.v, Luxemburg,Willem v,t B. Dirck Jonker Dire T. Teylin::g;:e:n:..1316,"""'!'_voor z, ...'""'::-:-'-----.vader de heerlijkheid der Lecke len huwlijk meebracht., helgeen hem Anna 1316, voor z, Xvader X t 1346 X volsu-ekt niet belet (bl. 887) te verzekeren, dat Catbarlno van v. B. ~t rnrck v, n. (VO Hr) Fl'llns Maria van Elisabeth Teyllngen (hleronder verm. noot 3), Vrouwe van der Lecke was, X X Cath. v, 3 X v. B. (Ive H.), zegelt 1343 t 1377 Maria Buren zoo dat zij, nlet haar schoonmoeder, de heerlijkh. in 'I geslacht Elisabeth Cath. v, 3 van v, Luxemburg, Teylin::g;:e:n:.."""'!'_...t '""'::-:-'-----.1496. X X van Brederode overbracht. 't Is misschien een verwarring met Buren v, Luxemburg, Teylin::g;:e:n:.."""'!'_...'""'::-:-'-----. ~ Calh. van I1rederode, luster van Reinout I, die de heerl. der Elisabeth de Beatrix, Walramsdrnrckr v, n. (VO Hr) Lecke In het geslacht Van Polanen deed overgaan. Hennin v,~Fontaynes, v. Valkenbmg. t (Ive H.),rnrckzegelt 1343 v, n. (VO Hr) 1377 8 Deze Catharina ICpulcherrima Domina" J zoo als een tijdge· (Ivet z,H.),k. zegelt 1343 X t 1377 X noat J Wilh. Procurator t haar Doemt, is eerst met Alb. van Elisabeth de Beatrix, Walramsdr Voarne, daarna met W. v. B. gehuwd geweest. Gouthoeven legt -----nonnen. X X Hennin v, Fontaynes, v. haar een bastaart uit Floris V toe. Elisabeth de Beatrix, WalramsdValkenbmg.r 4 Volgends Mr L. Ph. C. v. d. Bergh is deze Henrie een zoon t z, k. v. I -"'1 ""I ......---. I J Hennin v, Fontaynes, Valkenbmg. Wolfert Frans Balthasar, VIer Tan Dire den Gorde en dan ook vader van Dire, die de erfReinout m (XIo Hr) t z, k. p.. Hr van .Hr van , dochters• docbter van Valkenburg 101 vrouw had. Volg. Voel +hij klndergab. 1493. t 25 Sept. 1556. v. B. loos in 1321. Hr van ~ SwamIilerdam, Bergen, XX 5 Volg. Simon v. Leeuwen. Prof. Voet, wiens kennis en ~aauw" w t 1529. t 1579. Philippina Catharina Cloetingen keurlgbeld, ondanks zijn dagelijksch verkeer op het huis te ~ Batesteyn en lidmaatschap van de Vierschaar te VianenJ nog v. d. Marek. v. Holten. t 1548, minder te verlrouwen ia dan die van Van Leeuwen, geeft op: stamvader van Yoleftte van Crequl. qen tak, die tin 1679. VERWANTSCHAP REGEERENDE HEEREN VAN BREDERODE, GESPROTEN UIT THEODERICUS DAPIFER. 1 1 0 Heel': THEODERICUS Dapifer , x-Heer: WALRAVEN II VAN B., Ridder, (Dire Drussaet) Ridder, geb. 1456, t 14 Jan. 1531 (van schrik bij • Graaflijk Hofmeester (1215-1226), de tljding, dat over zijn zoon het doodBaljuw van ~ennemerland" 1249, Baljuw van Holland, 1266-1272 I. vonnis zoftworden uitgesproken 1 -16 Jan.) Heer v, B. en Vianen, Burggr, v, Utr., Heer van Ameyda en Heemsroede. IIo Heer: WILLEM vAN"BREDERODE (1244-1252), Ridder, t 1285. 14 X 92 Legerhoofd onder Koning Willem II, 1255, MARGARETA VAN BORS8ELE, bouwt het Huis te Brederode , boven Haarlem (1255), _____.-...! 1507. bezit uitgestrekte goederen in den Albl~serwaard (1282), XIo Heer: RElNOUT m, v. B. Wolfert v. B. als VIije heerIijkheden erkend door Floris V (3 Mel' 1283). Ridder en Deken van het Heel' v, Cloetingen X . GuM. VI. Burggr, v, Utr., en Voshol, HILLEGOND VAN VooIUqil, wed. van Jan van Renesse, Vrijheer van Vianen, Heel' t 1548. t April 1302. v, Br., Ameida, HaverinCOUl" t; Raadv. K. Karel V , Gr. Forestier van Holland, X me Heer: Dmc (ll) de Goede, Ridder, t 16 Dec. 1318, op zijn geb, 1493. t 25 Sept. 1556. te-rug-keer uit het H. Land, XX Heel' van Brederode, ens. Een der St..Jacobsridders (1). PHILlPPINA VAN Catharina Adliana. Bax, X DER MARCK. van Holten. wed. v, Jan v, Arekel. MARIA, erfd, Vfl'I DE LECKE. xn-Heel': HENDRICK (II) Reinout v, B. ELISABETH V. X WIL~EM V. B. Ridder t 13-16. V.B. Ridder, geb.1545, Heer v. Bred. en de Lecke. LUXEMBURG geb, Dec. 1531, +1633 X 20 huwl. t 1568. 15 X 85 CATHARINA VAN TEYLINGEN Bnrggr, v, Utrecht , Josina v. Asperen IVe Heer: HENRIe v. B. Heer van Vianen, v, Vuyren, Ridder, Heel' van Brederode Ameyde, het Gooi, t 12pec.1601. en de Leeke, t 1321. : en Haverineourt. vo Heel': Dmc m VAN B. Ridder, Heer van Bred. en de Lecke, t Sept. 1376. xm-Heel': 4 REmOUT 'IV v, B. Ridder, X t Aplil 1584. BEATRlX, er~d. VAN VALKENBURG, t 1354. Heel' v. Bred., Cloetingen, Voshol, Haeften, enz. X VIe Heel': REmOUT I'v, B. Ridder, t 1390, ·Heer vall MARIA VAN DOORN. Brederode, Grave van Gennep, --~---=----~~---= Baljuw van Kennemerland 2. WALRAVEN m, v, B. Floris van B:' XIVo Heer: X • Heet v, B. Vianen, Ameyde, Heel' van Cloetingen, JOHANNA, erfd, VAN GENNEP, t 29 Mt 1430. '. Cloetingen, Voshol, Noordeloos, t 1599. .' geb. 1547, t 1614. X Dorothea van Haeften, VUo Heel': JAN VAN B. Ridder, ___t_D_~ 1814. t te Azineourt 14 Okt, 1415. Heer XV· Heer: WALRAVEN IV v. B. . van Brederode, Gr. v, Gennep , geb, 1597, t 1620. H. v, Abcoude en Wijck-by-Duer- Heer v, B., Cloetin stede stichter v, St Patrikskapel gen, Vianen, Ameyde te -\relsen-nederl. sehrljver. VIIIe Heel': , WALRAVEN VAN B., Ridder, XVIo Heer: en Noordeloos. • JOHAN WOLFERT V. B. Heerv.Br.Gr.v.Gennep, Vrijheel' van Vianen, Ameyde en geb. 12 Juni, 1599. HerIaer, Stadhouder van Hol Vrijheer van Vianen, _ Ameyde, Burgg. v. Utr., land; de eerste en rijkste Edel Heel' van C1oetingen, man van 't land. t 1417. Haeften, Herwijnen, X Helle, Noordeloos, van het Burggraafsehap van JOHANNA, erfd. VAN VIANEN, Schorel, Nieuvelt, VoshoI, Velc1maarsehalk v. Utrecht, ~nz. t 1418. Holland, t 3 Sept. 1655. 16X 38 IXo Heer: 3 REINOUT II v. B. t 26 Okt. 1473. LOUI8E CHRI8TINA, Gr. Bmggraaf v. Utr., Ridder van VAN SOLMS. Jerusalem .env. ~Gulden VIies, - Vrijheer van Vianen, enz. XVIIe Heet: HENDRICK m v. B. geb. 1638, t 1 Jul. 1657 X Heer v. Br., Vianen, J OLENTE VAN.. LALAING. Ameyde, Haeften, Noordeloos. , Xo Heer: WALRAVEN IT VAN B. Ridder. XVIIIo Heer: WOLFERT V. B. geb. 18 Nov. 1649. t 15 Jnni 1679•. HENDRlK LOUIS PmTER VAN B., blj keizerlljk diploma in den Gravenstand opgenomen, bevestigc1 in het voeren van 't volle wapen v. B. en gemachtigd om 1 'I Schijnt veeleer, dat laatslgen. amblen door Dire v. Teyllngen, zijn titel op eenig Ran te koopen grondoornzegger van den Drossaart bekleed zijn. gebied in de keizerI. Nederlanden over 2 De opvolglng der titels i. doorgaands gesleld zoo als zij in oor te dragen. spronkl. slukken voorkomen. X 3 Sommigen geven Walraven dezes broeder Willem J Heer van der Merwede en Steyn, tot opvolger; hij was slechts voogd van zijne neven. COlnelia Maria Catarina 4 Hendrick v. H., kinderloos t, vermaakte zljne goederen aan zljne Andrioli. zuster Johanna, wed. van den Heer van Batenburg en Hunnepel. Gerlrudis. haar dochter, verkreeg het bezit dezer goederen (die verbeurd waren), met uitzondering van de Heerlijkh. In Kennemerland, die Philips II aan den Gr. v. Monsfeit schonk. Later kwam ReinoullV weer in 't bezlt van al de goederen en rechlen zijner ·voorvaderen. AFSTAMMING DEB BBEDERODEN VAN BOLSWAERT, AFSTAMMING DEB BBEDERODEN VAN BOLSWAERT, UIT BEER REINOUT m. UIT BEER REINOUT m. REINOUT III, v. Br, geb. 1493, t te Brussel, 25 Sept. 1556, huwt 1521: schaakt 1541: Philippine vander Marek, CATHARINA VAN HOLTEN, geb. te Wezel, 1523, t te Vianen 16 Jan. 1584, begraven te Lexmont. t 1537. Vrouwe van Bolswaert, rentmeesteresse del' goederen te Vianen enz. r~-_ ------~I-.....1--·"""I---IB!I-"'i-.;aoo--"'i--~~I I.....r ~.~ .I .I' >0 ::Ll .... t" ~ 1!1 i':rj ~ t::d I"-i ~ I~ Philips van B. Remout v, B. Sandarma v, B. Sara v. B. <:E;~~ ~ g,. ~ o. ~~ ¢ !:l ~"-i g. i:l:;' t jong. geb, 1548 t te Lexmont, 13 Sept. 1633. t 1617, te Wijk-b-D. Sara v. B. leeft 1622. '.!'-t::d '" leeft .....1622.l "j .... 1'5 g. (;; ';i <§: ~::;. ~ 0. @ '" g; co ~ .8-~ Ei [!j. ~;:!. ~. Tel' school te Keulen, I-dXX X X § X XX i:l •'" g I>;' ~ I>;' !:l"j g. ~~ -:l ~..... - Ii r. x .... t::d~ "'"j.o", -+:;j' 0"j t::d. "S;trj "j-+" ~ • ~. I-d A0 "'~i=i'''''J-'lt"'''t::d trj,_ .... -+• • .~. ,; § :l ..... 0' O:i i:l I-d ~ t::d ~ e-e--" • ::Ll t::d t::d 0 § 4 ug. X 1585 p;.: ~ § A0 ~. $.S ClQ ~ trj S crt co co '" '" >!'-~ ClQ -+ ClQ O:i § .... t::d ~. :-: &'l: ~~ X .' :-:. S ~ g X t::d ~ (5 X' :-:X e, Josina van Asperen van Vueren , 5" ~ ~.~ a C§ "~c6 g~ Jg ~ i:l ..... g. ~ g. ~. S"':l ..... ~. g -+ e:: 0' g. ee-Xb:i:-: :l ~ -+:l .g geb, t 12 Dec. 1601. C1 ;3 cr~ <1 fiJ. 3 -+:;. :;. $. !":; r: ~ '" '" .('D,....--1aqt¢~~-+~o:-to ~ g-·2 -+.~~ ~ : ?,l::'~-<;E"'.,....<.C"t-.... '; --t. :-: (5 ~ ..... '" '" i:l ~ • § t::d .., • • i:l ~.., ~~ d: ~~ < ~ .. v-.:r l:i tf'-~~ [~ ~ ~~ 2:.< ~< .. ~ e, ~ -..t:S §.. ~ u .. I I I IIi.I Maria v, B. Carel v, B. Reinout v. B. Hendrick v, Br, Herbert J osina Catharma Lodewijk v, B. Artus v, B. X Heel' van Bolswaert; v, B. v, B. v, B. Tocken Esq. geb. 1592, t 4 Juni 1676. Leven in 1670 Elbrecht v, • •••• van ~ Tot 1618 bij de fransche garde. ongehuwd 4. Breumpt, wed. v, d. Raetsvelt. 2 Zoons. 1618-1663 Drost van Ameyde, Hr v, Westerholt. Tienhoven enz, H.-lIJnrd v, d. Alb.-wd. 1663-'16 Dijkgraaf "sIands v, Vyanen 8 enz. Feb. X 1625 Geertruyd v, Reede van Amerongen, _--------:--..,...... 9._;--. X XX ...:.t_l_5_~:..._1_6_3_".. _ I ii III --- Zoon, Josina v, B. Sara v, B. 5 Cornelia Mary v, B., Frederick Lodewijck v. B. Johan Adolf v, B. Osewolt Willem v, B. Reynoutlgnatiusv.B. Dirck Adolf v. B. t jong. te X Utr. X Karmelitesse geb. 22 Juli, 1628, t 3 Aug. 1693. Hoogproost te Maastricht Hoogproost van novice del' J ezuieten t te Munster Peter von Bodech, Maximiliaen te Mechelen. Heel' van Bolswaert, Drost van na doode zijns broeders, St Servaas te te Mechelen, aan de pokken. Heel' v. Merewits , van del' Aa. Ameyde & Tienhoven, Hhmraad nog bij 's vaders leven; Maastricht. t voor den Vader. t te Utrecht. v, d. Alblasserwaard voords Bon van Mechelen, 16 X 60 Glabbeecq en Sevenbergeny , Theodora Anna van Renesse vander vermeld 19 Okt, 1685. Wulp, geb. 1633, t 9 Jan. 1682, dr van Maximiliaen v; Renesse ~ Susanna Zoon, ~ en_N_,~::",.::S.:al:.:.la:::n.:t.:...-----"l'--------------~---------~---------- ~ - Susanna tZoon,kort na II v. Bod. I. v, t kort na Henrick Maximiliaen v. B. [HenrlCk Anthony Anna Theresia Maria Cornelia Josina Sara Bod. 's vaders dood. "svaders dood. geb. 5 Mei 1661, t 18 Aug. 1700. v. Br., momboir van v, B. v, B. v,B. Heel' van Bolswaert, enz. zijne nicht Vrouwe Prrebendarius te Maastr. 12 Aug. 1673. Angelina Sybilla Jose16 X 81 phine du Smet.] Brigitta Margrita Theresia Nooms, geb. Juli, 1658, t 3 Feb. 1692. Barones van het H. Rijk, Vrouwe van Aerlanderveen, dr van Petrus Wilhs N. en Beatrix Adriana Ram van -::-----:::-~__........_-S-c-ha-~_i~dc-k-.---------~_ _ ...... Lodewijk Pieter v, Br, Jan Carel Adolf v. B. geb. te Vianen, 1684; t te Lisbon 27 Nov. 1739. geb. Mei 1687 te Vianen Heel' van Bolswaert 6 en Aerlanderveen, Prsebendarius te Maastricht I Mt 1714. Ridder van de Christus-orde , Kapit. tel' zee, X 1710? in portug. dienst. Angelina Sybilla Josephine du Smit 5 Nov. 1732 X Lissabon (du Smet), dr van ••. • Du Smettoe Margareta Ursula van Zeller, geb. te Rande en Anna Maria Swaeffken. Lisbon, dr van Zeller en Jonker Jan van -------------.__......~ Francisca Maria Pedrossem (Petersen). [Arendina Petronella -----------~---~ I Volg. Voet 1559. .llimdrik Maria Brizid;-v. B. [Arendina Petronella v. B. Lodewijk Pieter v, B. Hendrina I Voig. Voet 1559. 2 Voet geeft Reinout 111 nag een 5" wettigen zoon. t 1775 leeft B. Rijksgraaf, Hendrina17 Ap.v, 1794, 3 In 1636-1648 wordt vermeld als "Drossert '8 Lants van Vianen te Deventer.] 3 In wege sijn Gena: 1636-1648 van Brederode: wordt vermeld als "Drossert '8 Lants van Vianen van 2 Voet geeft Reinout III nog een 5" wettigen zoon, van geb, te Lisbon, 15 Mei 1737; t te Brussel , X leeft 17 Ap. 1794, C. Abcoudt> van Meethenj" 15 Feb. 1681, Maart 1804, begr. 20 Mt te Penthy, bij Vilvoorden, D. Soares de te Deventer.] wege sijn Gena: van Brederode: C. Abcoudt>van Meethen ," 15 Feb. 1681, "DJossart der stede en lande van Vianen: Jor Jaques de L'homme, Hr LafareH Pap. Lexmondt, in bezit van A. Th. Jaques de L'homme, Hr van Lafare",OnverklaarbaarPap. van Lexmondt, in bezit van A. Th.echter, Jonker van zijn broeder "DJossart der stede van • envanlande van Vianen: Jar Kommr tel' zee in Nederl. dienst; keizerl. Andrada. 4 is hoe Hendrick kon. Kamerheer 4 Onverklaarbaar isHu;llenbroek in Munsterland spreken kan.hoe Jonker Hendrick van zijn broeder van echter, 16 Dec. 1760 X te Velzen van HullenbroekWater in Munsterland sprekenspreekt van eene dochter kan. van J' Hendrick, die met 5 Te nag 5 Teeen Water spreekt vanvan nag vaneene dochtergehuwdvanZOllJ' Hendrick,zijn. die metzoon Cornelia Maria Catarina Andrioli, Wijnand Renesse W. Dezer zOll geb, te Amst. Mei, 1740; t alh, Nov. 1784, Jac. van Renesse welke trouwde Dezer zoil eenMax.Wijnand Bon van Renesse vangeweest zijn, W. gehuwd ZOll zijn. metzoonSusanna Max. Jac, Bon van Renesse geweest zijn, welke trouwde met Susanna Geertl'uide Bsse v. Bodeck van Marwitz. Men mag eehter aannemen, dat dl' van Bartolommeo A. e.::.n~G:.:e::e::.:rt:n:ll:::·d:...:;;S~p:.r:in~g;:;e;;,r.:.. ::--_--. z81 hebben, veel kinde GeertruideJonker Hendrick-zelf weI het best gewetenBsee v; Bodeek van Marwtts, Men mag eehter aannemen, dat hoe heeft, al schreef hij 30 of 40 jaarhebben, veel kinde de geboorte van het Jonkerren hij gehadHendrick-zelf weI het best geweten zal na hoe Rcinoud Louis Petrus Carel Alexander Alexander Carel dat eene dien jongstE:'. De mogelijkheid bestaat, er gaping ten opzichteThadeus Louis [ongste,in de kopie De mogelijkheid bestaat, van het HS. zijner "MemorH~nHdat er eene gaping ten dien opziehte ren hij gehad heeft , al schreef hij 30 of 40 jaar na de geboorte van het v. B. Reynaud Bartholomeus zij. v~._B_.__~---: B. in de kopie6 In van is HS. zijner Vrijhecrzij. van Valkenburg. Heer van geb. 1763; gedoopt in de v, 1732 hetCornelis Wittert,"MemorH~nH -----_/ kerk de Papegaai 24 Jan. geb. 8 J;;. 1766, 6 In Bolsweert;1732 +isvoorCornelis10 Juni,Wittert,1734. Vrijheer vau Valkenburg. Heer van Bolsweert; +voor 10 Juni, 1784. t 2 Dec. 1830, t 3 Sept. 1832, begraven op het K. Kerkhof te Hillegom. --------_ooo~oo,•• -_ ----------oo~o~ooo.---------- XXXII van Henrick Maximiliaen van Reer van Bolswaert. XXXII Adels-Quartieren Adels-QuartierenAdels-Quartierenvan Henrick Maximiliaen van Brederode, Brederode,Brederode,Reer van Bolswaert. --........~ ---o<.~ ,>i g ~ ~~ ~ s ~ • ,....., H ~ r£l ~ ~ ~~.~ 1h • @ ~ ~ c.> ;:1.-~ ~~~ 038 ~s ~Itl Be.> .. ~~ .. ~ 0 ~ .... P"a)§ ~~ ~~ o~ ~~ ~E.e ~~,.d~ as ~ ~~ g~ h@ ~g ~ ~X?l "3X~ ~X;s' gx~ gxr:: axg $X~ $X:;: gX~ gXgj jx'g >X~ ~X..El ~x\t 'gxtl 'gX~ ?0 lI: r--.. < ie' p:< g P:< f;j.~ ~ ;(j g ;(j r--.. ~ 13 ~ Z::Ll ° ~ &:i rFl ~ $:'" ~ :'" !> ~ P=l il ~ oZ o,go E,... ~~ gj rFl~ ~ pa5 a5 @ <£ P=l i$ 0 ~~ ~ -...-..--....-.... 0,; -0 ~ s 0,; ., ,; 0,... ~ -0 ,;~ Q) ~ ..; § ,... ,... $ ~ -0'" 8 ~ '"'" ~ ..:ol X X 0x X ~ XX X ~ i '"g -0-0 '" tl tl ,; 'til '2 X X c ,... 5l" ° ~ X ~ X :~ P=l ::Ll < '" ~ o o P:< P:< 1!1 rFl ~~ ~ ~ ~~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ----------- Brcderode X Asperen Reede X Oesterum Renesse X Hattum Sallant X Lijnden , X........, Sallant Brederode -X~ Asperen / Reede X Oesterum Benesse....... Hattum .... X Lijnden Brederodc v. Bolswaert X Reede v. Amerongen Renesse v. Wulp X Sallant Brederode v. Bolswaert x Reede v. Amerongen Renesse v. Wulp X Sallant ---------~--. Brederode van Bolswaert X Renesse van 'Wulp ------------..------:---- Hemick Maximiliaen van Brederode, geb. 3 Aplil 1661, t 18 Aug. 1700. X Brigitta Margrita Theresia Nooms van Aerlanderveen, geb. Juni 1658, t 3 Feb. 1692. ~B. lk neem hier Holten op onder de 32 quartieren van Benr. Max. v. Br. w. B. Het is tegen'den heraldieken regel, en ik had zonder moeite en niet zonder doorluchtige voorbeelden de Huizen van Brederode en Borssele op kontributie van nog eenige grootmoeders kunnen zetten, om de open plaatsen van het tweede qUBrtierpaar in te nemen: maar ik heb verkozen de natuurlijke hoewel lliet legale ~B. lk neem hier Holten op onder de 32 quartieren van Benr. Max. v. Br. w. B. Het is tegen'den heraldieken regel, en ik had zonder moeite en niet zonder doorluchtige voorbeelden de Huizen van afstamming in tafereel te brengen; te eerder daar er toch maar zoo weinig onthroken heert, om het huwlijk van de arme en edele Catharina te wettigen. Brederode en Borssele op kontributie van nog eenige grootmoeders kunnen zetten, om de open plaatsen van het tweede qUBrtierpaar in te nemen: maar ik heb verkozen de natuurlijke hoewel lliet legale afstamming in tafereel te brengen; te eerder daar er tach maar zoo weinig onthroken heert, om het huwlijk van de arme en edele Catharina te wettigen. DE HARMONIËN VAN HET OUDE EN NIEUWE TESTAMENT IN DE BEELDENDE KUNST. BIBLIA PAUPERUM '. {17 r. Fiant dies ejus pauci et eilis- Qui attonitis oculis cogitat copatum ejus, etc. David. prava, Saloin. Pr. XVI. Legitur in Geneft xxxvii cap°, quod Legitur in Genefi xxxix cap°, quod fratres Jofeph eum hyf.nahelitis cum hyfmaeliti qui emerant Jofeph 'vendiderunt per ti•iginta argenteis in faam ter, aan veniffent et ipfum Jofeph ifte juftus a fratribus fuis Jofeph feeum duxiffent vendiderunt venditus innocentur (Jic) Criftunl ira- eum in Egypto principi militie reis nocentem a juda venditum defigiiat egyptiorum nomine Futifari puer ifte qui Judas ipfum Criftuin judeis pro Joteph Criftum venditum l'ignificat xxx argenteis vendidit et hii xxx qui ah impio J uda vendebatur. denarii fuerunt pro quibus Jofeph venditus fuit quorum anus valebat decem venalium denariorum. Joseph, aan de Judas , de dertig Joseph, verkocht Isinaëlieten zilverlingen aan Potifar, verkocht. ontvangende. VS Te fignat crri ftum : Vs Convenit hic Crifto : juvenis venumdatus ifte. quid quid puero fit in ifto. V s Qui Criftam vendis Judas ad Tartara tendis. Agyeu8 i : Qui mercedes congre- Sac ,a' xi : Et appenderunt mer- gavit milt eas in facchum cede. treginta (sic) argentia. pertufum. 1 Vervolg van "D. Warande' VII , bl. 445. 56 DE HARMONIËN VAN HET Panem angelorum. manducavit homo. David. Leg1tUr in Genefi xiiij capo , quod cum Abraham de lede inimlcorum rediit et ferret fecum magnam predam quam excuffit de inimicis fuis tune Melchicedec facerdos Dei fummu s optulit et panem et vinum : Melchicedech Criftum fignificat qui .panem et vinum id eft corpus et fanguinem fuum in fena fuis difeipulis ad edendom et bibendum porrigebat. Venite comedite panem meuin. Proverbiorum IX. Leitur in Exodo xvi cap° , quod Dominus precepit Moyli ut diceret populo quod quilibet tolleret de manna celefte quantum fufficeret fibi pro die illa manna auteur celefte , quod Dominus ifraelitibus' dedit fik nificabat panem fanctum fcilicet fui fanctiffimi corporis quod ipfe in eena dedit fuis difeipulis cum dicebat ac-. cipite ex hoe omnes &c. Melchisedech ont- 't Laatste Het manna, van den moet Abraham. Avondmaal. Hemel vallende. Vs Sacrct n2-otctnt cri fti : V 5 Se tenet in manibus que Melclzi, edeelt dedit i%ii. fe cibat ip%e Gibus. V `s Rex %edebct't in vena t ^, ria cunr tus ducodenrt. Ysa vi: Audite audientes me et comedite borium. 19. t Surgite et ite quia non habe- . tis hic requiem. Miche II. Legitur in iiiO libo regum xxii cap°, quod rex Saniarie et rex Jofatphat parati ad bellum confuinerilnt pro phetas idolat.is quadringentos et fipiritus mendax eft locutus in ore omnium prophetarnm illornm feilicet placida et Mvcheas verus l)ropheta Domini l:)i•oi..ieti,avit re;eni in bello mansurum fient fibi contigit precepit rex 11bi dari panem tribulationis etc ., Ifte 11-Tycheas Criftum lignificaat cui propten veritateni eft flatus panis tribulationis feilicet paffio nfilue ad Sapieneie xiii: Panem de celen_ preftitifti illis. Filii pacienter fuftinete que fupervenient vobis. Baruch IIII._ Le itur in iiiio libo regnm vi cape, quod in San ..aria erat tanta falnes: quant mulier coxit filiuin fuum et comedit voluit rex occidere Helifeiini prophetam IDomini dixit ei Helifeus tras exit nlodius filiginis pro ftatere uilo et noluit eredei•e fieut propheta dixerat et dixit Helifeus videbitis et non guftahitis ex eo et (fic) altera die conculcatus eft in Aorta Samarie a portantibus filiginem ifte Helifens Criftum rgnificat qui dixit judeis veritatem quam non crediderunt et inter mortem. fecerunt pium Jhefum innocenteni . Mycheas, de dood .Christus, scheidende Eli&eus voorzegt van Achab van zijne leerlingen ongelooflijker over voorzeggende. in Gethsemanef vloed in Sainaria. V 2lfycl4eanz cédiunl : 'VS .Premitus a populo: pproJ)'íete qui male credunt. non credens hic Hels,/eo. Vs Getk j'n2ani tranfit .Thefus inde Tuis valedicit. Jone iiij : Melius eft mihi mori Tobie xii : Tempus eft ut revertarquam vivere. ad cum qui mifit me &c. OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. 20, u En ifta eft dies quam exfpectaba-Defideravimus eum defpectum et mus invenimus. Machabeor. II. Legitur Mathei xxv°' cap°, quod fatuis virginibus oleum non habentibus cum lampadihus claufa eft janua ft ilicet porta eterne falutis Ifte virgines judeos fignificant qui de retro ceciderunt a?romino interrogati fuper montem olivarum quem queritis; id eft in diffipationem et duriciam cor- dis ceciderunt et idcirco jam funt in inferno non credentes. Jie vijf dwazeCh•t risus, maagden , met hare novifíimum vriorum (virorvfm). Yfaie LIII. Legitur in Apocalypfl xii° cap° et in iii° Yfaya xiiii cap°, quod Lucifer cecidit per fuperbiam de celo cum. omnibus Tuis adherentibus ifti fuperbi dyaboli judeos fignificant qui timuerunt perdere locum et terram eorum et ideo humilem pium Jhefum interfecerunt et crucifixerunt et ipfi ceciderunt in forcam quam ipfi fecerant fcilicet in infernum viventes 1'icut fcriptum eft in pfalmo. • in den , De val der Engelen. .. hof der ol^'ven. uitgedoofde lampen. \T s Virginibus fatuis : V s SS'er ppens clntiquus ciufertur fpes data gnaris. cecidit de Pede repull'us. VS Sunt /lc pro/ trati Criftum captct.re parati. Je. xiiij : RReportaverunt vafa fua vacua. 21. ti Homo pacis mee in quo fperavi. David. Leitor in 20 libo R.egum iii° cap°, quod Joah princeps milicie regis David venit act Abner ut loqueretur libi in dolo quem cum dolofe et blande :alloq ueretur transfixit eum gladio : Joab qui dolofe alloquebatur Abner fignabat judam qui Criftum dolofe ofculattls eft et dedit impiis judcis add crucifigendum. • Barucl, vi : Si ceciderint in terram a femetipíis non refurgunt. Qui vertet linguam incidit in nalul. Salo. Prov. XVII. Legitur in j° lib° Machabeoium cap x11°, quod Tryphon venit ad eiros de Juda et Ifrael ut eis loqueretur in dolo et cos caperet; Tryphon ifte Judam traditorem lignat qui dolofe ad Criftum veniens ipfum calumniofe ofculans et eum fic impiis judeis tradidit ad interficiendunm. • • Judas verraadt Tryphon neemt Abner , verradelijk Christus met Jonathan verrade gedood door Joab, ,. kus, lijk h^ k gevangen. s Alloquitur blanda : Vs Verba gerens blanda Joab hune perimit que nepltanda, panut arnnct T74yplaon que nep/tanda. Vs Per pacem Ch.rif te trahit Nis te proditor ifte. Yfay xi : Ve .impio in malum Jeremie xi : In ore fuo pacem, retribucio manuum fiet ei. cum amico fuo loquitur. 58 A.o Ve qui dieunt malum bouu n et bonum malum.. Y y V. Legitur in iiio libo Regum xix° cap°, quod Yefabel regina cum occidi[fet prophetas domini: • tandem Helyam prophetam occidere defiderabat : hee impia regina impios judeos fignabat qui verum Helyam id eft Criftuni crudeliter et invidio occidere intendebant quia ipfis corum maliciam predicando nianifestabat. Jezabal tracht Ii N VAN JUT Accipere perfoz am impii in j udicio non eft bouum. Pfa. XVIII. Legitur in Daniele xiiii° cap°, quod populus babilonicus impius venit ad regem Nabugodonofor et dixerit trade nobis Danielem innocentem populus ifte judeos fignat qui ad Pylatum impetuofe ac importunis vocibus clamabant crucifige crucifige eum et iterum fi dimittis hunc non es amicus Cefaris: Rex autem ifte Pylatum fignat qui judeos timens Criftum innocentem eis tradidit. Pilatus wascht Daniel, beschuldigd de dood van ,. ... . ,. • zijne handen. door de Babyloniers. Elias te bewerken. Vs Femina trux ifturn : VS Gen& hee crudelis : dctmpnat fic impia Criftum. facit in nzorteln danielis. V,s Eft fera plebs a,ujcr dampnare Jhefum fine caufa. Job xxxvi : Caufa tua quati im- Arno. v : Qui convertit in abfin pii judie.ata eft. 23. c __. Omues videntes me deriferunt me. David. Legitur in genefi ix° cap°, quod Noe cum dormitl'et in tabernaculo fuo jacuit in tel-ra nudatus quod cum vidiffet filius ejus Cham derif t eum led alii filii ejus videre noluerunt et eorum oculos obtexerunt : Noe Criftum figurat quem judei deridentes ipfum coronaverunt et denudaverunt et fic infideles filii ipfum tanquam .ftultuni fubfanaverunr. Sem, zijns vaders thiin j udicetn et j uf titiam. Parata fuut deriíionibus j udicia et mallei percutiencium. Prov. XIX. Legitur in iiii° libo Regum íi° cap°, quod cum Helyfeus propheta afcendi(% t in monteur Bethel uccurerent ei pueri in claniando et fubfannando cum deriferunt et dixerunt afcende calve afcende calve : Helifeus íignificat criftum quem fui pueri id eft judei in coronatione et pafilone deriferunt. De kinderen , .. den Christus met naaktheid be.. Profeet Eliseeus doornen gekroond. dekkende. bespottende. Vs i','"ada verender vidit: Vs Jercutit ira dei; pati'is dunt Cham mille ridet. derf fores Helyfei. V 4 Pro nobis Cri fte probrum pateris pie trifte. . c ch eoru a ii : 1actus fum in faie primo. Blasphemarunt f anderifum onaui populo mee.. ctum Ifrael. OUDZ FAN NIEW QQ, TAMENT. i 9 4. S cut ovis ad o.cciíionem ductus eft. I1aie BIIJ. Legitur in Genefi xiio cap°, quod cum Abraham et Yfaac pergerint fimul Abraham portavit gladium et ignem Yfaac vero.lign.um portabat per quem ipfe immolari debuit: Ifte Yfaac qui lignum portavit Criftum fignat qui lignum crucis in quo pro nobis immolari voluit in filo proprio corpore portavit.. Is-áäk , het , hout Venite mittamus ligum in pa neen ejus.. Jhereixt. XI. Legitur in 1110 libo Regum xvii0 cap°, quod I3eliTas clamabat ad mulierem que ibat ad campum ut lignum colligeret et fibi pulnaentum faceret que refpondens alt en duo ligna colligo ut inde inih.i faciam et filio meo pulmentum. Duo ligna que hee mulier colligebat lignum crucis fignificabant quod lignum Criftus in fuo corpore portare colligebat. De weduwe van Sa- Christus , zijn repta , twee stukken dragend tot zijne kruis dragende. hout dragende in den opoffering. vorm eens kruices. Vs Lignumm ferens Crifte : Vs Mi ftica font signa: te prefifjnat puer ifte. crucis hee viduce duo ligna. Vs .Fert crucis hoc lignum : Criftus reputans fibi dignumn. .Davicl. Medice properare currite Jkerem. xi : Ego auteur agnus ad victimarn. 5. P Foderunt manus meas et pedes meos. David. Legitur in Genefi xxiio capo, cum Abraham gladium extendi[ret ut filium immolaret angelus doniini ipfum de celo prohibuit, dicens ne extendas manuur tuam fuper puerum Abraham patrem celeftem fignificat qui filium fuum feilicet Criftum pro nobis omnibus in cruce immolavit ut per hoc innueret fignam amoris paterni. marifuetifíinlus qui portatus ad victimanz. Oblatus eft quia ipfe voluit et peccata noftra ipfe portav] t. Yfa. LIII. Legitur in libo Num. xxiO cap°, quod cum I)ominus vellet populum quem ferpentes momordaverant de ferpentibus liberare : praecepit Moyf ut face- ret ferpentem eneum et cum in ligno fufpenderet ut quicumque illum infpieci- et : de ferpentibus liberaretur Eerpens fufpenfus intuitus que a populo Criftur in cruce figurat quem inuitns debent omnes fideles qui a ferpente id eft dvabolo voluut liberari. Het offer van Christus aan het De koperen slang, Abraham, kruis. Vs Signantem Criftum : •V S Lei curczrztur puepZC7fl pater intmolat i ft m. f erpenten t damt fpeculcrritur. Vs Eruit a trt fti : baratro nos pa, fio Bril-ti. Job xi : Nunquam capies levia-Abac. iii : Cornua in manibus than ,^o , ejus ibi abfcondita eft fortitudo ejus. 60 DE HARMONIËN VAN HET 26. f Super dolorem vohicrum meo- Quit Punt plage ifte in medio rum addiderunt. David. . manum 'tuarum. Sachar. XIII. Legitur in Genet iiO cap°, cum Adam Legitur in Exodo xvii0 cap° quod cum obdormivi(Y'et Dominus coftam de Moyfes populum per defertum tranflatere ejus tulit et formavit de ea duxi(fet deficiente illis aquam pro mulierem: Adam dormiens Criftum aqua penuria Moyfes cum virga quam jam in cruce mortuum fignat de in manu tenebat f licem percuciebat culus latere pro nobis fluxere facra- et exiverunt aquw, largiftimx velut menta cum miles lancea fua latus de abi'ifo inulta lilex live lapis Crifti aperuit. Criftum fignat qui nobis aquas falu tares feilicet facramenta de fuo latere ef udit cum illud lancia militis in cruce aperiri permifit. De schepping Christus, met den speer Moses , de rots van Eva. in de zijde doorbóord. slaande. Vs Fennina prima viri : Vs Eft facramentuïn : de cofte Gepit oriri. Cri fti dans petrce fluentem. Vs De Crifto munda : cum fanguine profluit unda. Macka eorum primo: 0 vos om- Amos viii: In die illa occidet fol nes qui tranfitis per viam et radios fuos abfcondet. attendite et videte. 97. Excitatus eft tanquam dormiens Ego dormio et cor meun vigi domus ' tanquam potens eft lat. Canticorum V. putatus aviorum.. David. Legitur in genefi xxvi° cap°, quod cum Legitur in libro Jone ii° cap°, quod fratres Jofeph vellent cum hyfmahe -cum ipfe Jonas afcenderet navim ut litis vendere ipfum tunica fua fpo-iret Tharym in civitatem quamdarn liaverunt et cum in cyfternam vete-facta eft tempeftas magna in mar•i rem miferunt Jofeph ifte Criftum et cum mifif ent fortem inter fe qui fignat qui mi[rus fuit in cvfternam Grant in navi fors cecidit fiiper Jonazn hoc eft in fepulturam cum cum amici quem illi apprehendentes miferunt de cruce pofuerunt. in mare et pifeis magnus ftatim euni deglutivit in cujus ventre fuit tribus diebus et tribus noctibus Jonas Criftum fit nat qui fuit in ventre terre tribus diebus et tribus noctibus. Joseph in de ut Jonas in. de zee p De Graflegginge Blaten, geworpen. gelaten. g VS Hanc in cJftev'naiit : V Jonas glutitur : detruditur irte veterytain. tonnen illef'us reperitar. V: 2W irrha conditur: et ab Iiiis Criftits fepelitur. Yfaias xi : Et erit fepulchrum Geneft xlix : Requiens cubabit ejus gloriofum. feut leo. OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. 2 8. ij CContrivit portas ereas et victos O mors ero mors tua morfus : ferreos confregit. David. tuus ero inferne. Ofee XIII. Legitur in primo libro Regum xvii 0 Legitur in libro Judicum iiii° capo, cap°, quod David cum Goliam gigan-de Sampfone quod cum leo in eum tem deiecifret in fuo proprio gladio triviffet ipfe leonem apprehendidit ipfum interfecit et caput ejus ampu-et interfecit Sampfon Criftum fignat tavit fic Criftus qui a mortuis refur-qui leonem id eft dyabolum occidit rexit homines de inferno liberavit quum de ejus poteftate homines et a dyabolica poteftate exemit et liberavit. ipfum dyabolum in fua potencia debilitavit. .David, Goliaths hoofd Nederdaling Samson doodt den afslaande. ter Helle. leeuw. Vs Signans te C'rifte : VS Ut vis Sampfonis : Golyam conterit ifte. deftruxit ore leonis. Vs Fit Crifti norte : Baratri deftructio porte. Zacka. ii : Cum in fanguine tefta-Geneji xlix : Ad eredam fili mi inent'i tui emififti vinctos. afcendifti. 29. i Excitatus eft tanquam domus Catulus leonis Juda filius mens. dormiens Dominus. David. Genefeos XLIX. Legitur in libro Judicum xvio cap° de Legitur in libro Jone prophete iiu cap°, Sampfone quod ipfe media nocte quod cum ipfe Jonas fuiffet in ventre furrexit portas que civitatis ereas ceti tribus diebus et tribus noctibus ambas fua fortitudine deiecit et exitus poftea pifcis eum eipuit fuper tercivitatem fecum detulit Sampfon Crif-ram aridam Jonas qui poft tres dies tum lignat qui media nocte de fepul-de pifce exivit fignat criftum qui chro furgens portas fepulchri deiecit post tres dies de fepulchro exivit -et liber atque potentia inde exivit. vel refurrexit. Mmson, de deuren Jonas tredend uit van: Gaza naarVerrijsenis. den buik van den buiten dragende. walvisch. V s Ob/'efus torbis: Vs De tumulo Crifte : Sampfon valvas tulit urbis, furgens te denotat ifte. VS Quent faxups texit: fringens tumulum Ihefus exit. -0fee `i : In die tercia fufcitabit Sopho iii : In die refurrectionis nos fciemus et fequemur eum. mee congregabo gentes. DE HA M:MONii N VAN HET 30. h Querite Donlinum dunu inveniri Letetur cor quia eft cum domipoteft invocate -eum dum num,.. David. prope eft. Yfai. V. Legitur in Geneli XXXVIIo cap°, quod Le itur in libro Salomonis canticoruin Ruben venit et quxftvit fratrem fuum iiio cap° de ipfa (ponfa qut que- Jofeph in cyfterna quam cum inve- rendo fponfum dilectum ait quefivi ni[fet turbatus ernt nimis ad fratres quem diligit anima mea et non ftios ait poer non comparet et ego inveni illu n hac fponfa figuram quo ibo Ruben hic Mariam Magda- gerit Mariam (fic) Magdalene qua lenani fignat qua; cum , clolore et fuum dilectam quefivit in tumulo devocione Criftum grnafivit in fepul- et poftea in orto invenit. chro cum auteni refponium ab angelo recepitTet quod a mortuis refurre itet ipfa poftmodum eum videre meruit. .. De drie Mariaas De dochter van Sion, Ruben, fijn broedei en de Engel aan haar bruidegom in de ut zoekende.p het Graf, zoekende. VS Ruben fublcttuin : VI Hee pia vota gerit: pt erun t timet ede necatitut. duin fponfum fedula querit. V$ Quod vivas Crifte : certum docet angelus ifte. Niche ultimo : Ego autem afpiciam Geneft xlix : Salutare tuum ex- ad Dominum.et expectabo eum. pectabo Domme. 3 i . t Non derelinquis derelinquisderelinquis querentes te Exultavit cor ureum in Domino. Domme. David. Tenui eum nee dimittam. Cantior. III. Legitur in Daniele xiiii° cap°, quod Legitur in Cantico canticornm 1110 cap°, cum Daniel propheta mifYus furlfet quod fponfa ehm fnun dilectnm in- in lacum leonum ut leones eum occi-venitlot dixit inveni quern diligitderent mane facto rex venit ad lacum anima mea et iterum tenebo eum Ieonum et ad Daniele n ut vitieret et non dimittam eum. fponfa hac fi adhuc vitreret qui cum videret eum Mariam Magdalenam figi3at 4ua vivcre gavifus eft valde : Rex enim fuum fponfum. id eft Criftum videns ifte Mariam Magedalenam fignat ipfum tenere voluit qui fibi taliter quando Maria venit ad monumentum refpo$dit noli me tangere nondum poftea Dominum fuum vidit et quia a enim afcendi ad patrem menm. mortuis refurrexit gavifa eft vilde. Te Koning van Ba-.. Christus verschijnt De dochter van bylon doet Danièl , • aan MariaMagda. Spon vindt haren uit den ieeu°^e^- . • lena in den hof, bruidegom. kuiltrekken, Vo .iet jocundatur : VT $ Sponfo quejîto huize ut hine fpeculatar. fruitur iam fponfa cup tc[. Vs Te monftrain (sic) piann : folaris Crifte Mariann. 1faï lx : Gaudens gauclebo in 0fee ii : Adducam eam in folitu- Domiuo et exultabo in Deo. dinern et ibi loquar aal car eus. OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. 32. in Adimplebis me leticia cum vultu tuo. David. Legitur in Genefi lxvo cap°, quod Joseph vidifl'et fratres fuos terrore concu(fos et multitudinem timentes ignorantes que quod Jofeph effet dixit eis ego gum frater vefter Jofeph nolite timere et fic confolatus eft eos: Jofeph Criftum fignat qui poft refurrexionem fuam difcipulis Cuis exiftentibus apparuit et- eos alloquendo confolatus eft dicens nolite tienere ego fum. Et apparuit hiis qui fidem ha , buere in illum. Sap. primo. Legitur in ewangelium Luce xv° cap°, quod filius cuiufdam divitis ad patrem fuum dixit ut fbi parten hereditatis fue daret et cum fbi tradidi( fet abiit in regionem longinquam et totam fubftantiam male confumpfit quo facto ad patrem fuum rediit et eum benigne recepit et confolabatur ifte enirn pius pater fignat illum patrem celeftem qui ad fuos difcipulos veniens eos de fua morte confolatus eft et fuani refurrexionem manifeftavit. Joseph ontdekt zich Christus verschijnt ]De tehuiskeer van zijnen broederen. zijn' discipelen. den verloren zoon. VS Quos vexit pridejni : Vs Flens amplexatur : blanditur fratribus idem. natuin pater ac recreatur . V o Hiis Ihefus apparet : furgentis gjloria claret. Yfai. i : Attendite ad petram Eze. xxxiiii : Ecce ego ipfe requi unde excuf eftis. 33. ii Videns vide eum et dimnifi eum et reduxi elxm. Yfai LVII. Legitur in libro Judicum viO cap°, quod angelus Domini venit ad Gedeonem dicens ad cum Dominus tecum virorum fortiffime quare tu ipfe populum liberabis et fie factum eft : Gedeon enim Thomam fignat ad quem venit angelus magni confilii fcilicet Criftus et eum comfortans in fide : dixit mitte manum tuam in latus . meum et cognofce loca clavorum et noli effe incrcdulus led fidelis. De Engel verschijnt ram over meas et vifitabo eas. Converte me et revertar quia tu Dominus Deus rrieus. Ihe. XXI. Legitur in Genefi xxxiio capo , quod cum angelus Domini veniffet ad Jacob ipfe angelum apprehendens cum co luctabatur nee eum dimifit nift cum benedixiffet Jacob ifte Thomam apoftolam defignat qui angelum fcilicet Criftum tangens benedictionem hoc eft certificacionem de Crifti refurrectione meruit obtinere. Jacob worstelt Duet Tho^n ' ongelooff. aan Gideon. den Engel. V I' Angelus h,ortatur: V J7 rael eft dictus . ne quid Gedeon vereatur. luctans Ïacob benedictus. VS Te pateris cjJte r ,pctlpari fe dat ut i, f te. David: Lietifica Domino anis am kkkriz fij Attamen timebis inc fervi tui. .. fufcipiene difeiplinam. ^6 1DE HARMONIËN VAN HET 4. Afeendit Deus in jubilatione et Quis eft ifte qui venit de Edoln Dominus in voce turbe. David. auctis veftibis &c. Yfaie LXII. Legitur in Geneli v° capo , quod Enoch Legitur in iiiiO libo Regum iio capo Deo placuit et trant atus eft in para-quod cum Helyas propheta in curru dyfum Enoch enim qui Crifto placuit igreo tolleretur in celum Helifeus Criftum figurat qui fumio patri pla-clainabat dicens pater mi pater mi cuit ideo in paradyfum celeftem cursus If acl et auriga cius Ilelyas id eft in celum afeendere meruit Criftum fignabat quem videntes apof eum enim in die afcencionis fuper toli quos Helyfeus fignahat in - celum omnei choros angelorum exaltavit. afcendentem amirati Punt cum Criftus eis (lixit afcendo , ad paterem (fic) meum. Henoch ten Hemel Elias in den vuri- De Hemelvaart. opgenomen, gen wagen. VS Enoch tranJlatus Vs Celitus effectus celeftibus eft ,%ociatus. lielia per aera vectus. Vs Sanctus fanctorrum : Lrriftus petit aftra polorum. .Deut. x-xx : Sicut aquila provo-Micke. ii : Afcendit iter pandens cans pullos fuos ad volandum. ante eos. 5. p Emitte fpiritum tuuln et' crea-Spiritus- ioinini replevit orbe n buntur. David. terrarum. Sapie T. Legitur in Exodo cap° , quod Legitur in iiio libo. Regum xviiio cap°, Dominus dixit ad Moyfen afcende ad quod Helyas propheta cum impome in montem et dabo , tibi duas fuiffet holocauftum fcilicet boven tabulas teftimonii licut enim Moyfi unum fuper lignum et conftante lex fuit data et in tabulis lapideis populo invocavit I)ominum et ignis infcripta tic in die pentecohostes veniens de celo confumpfit omnia et fait lex nova in cordibus fidelium fic crcdidit populus in Domino : Ifte infcripta quando ignis fuper credentes ignis celitus fignat iftum ignem diviin unum congregatos apparuit. nunl , qui in die pentechostes venit fuper difcipulos et purgavit eos et omnia vicia peccatorum confumpfit. De neêrdaling van Elisa' offerande :M:oses ontvangt de den H. Geest over door Hemelvuur tafels der wet. de Apostelen. verteerd, VS . Eft lex divina:Vs Celica flamma venit MoijjZ data virtice S,yna.•et plebis pectora . lenit. VB -Pectora verorum replet -al'nu .n pueuma, virorum. Ere. xxxiii : Spiritum meum po-Joke ii: Super ter vos meós . nam medio veftri.ancillas meas effundam. OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. 36. q Voltum tuum deprecabuntur om-Que eft ifta que affendit per nes divites plebis. David. ' - defertum. Cantic..ultimo. Legitur in iii0 libo Regum iiO cap°, Legitur in libro Hefter iiO cap°, quod t1uod cum Berfabee, mater Salomo-cum regina Hefter veniffet ad Regem nis fuiffet ingreffa ad eum in pala-Affuerum in fuum pallacium ipfe rex cium suum ipfe rex Salomo iuffit Affuerus honorando eam iuxta fe popi matri fue thronum iuxta thro-pofuit Hefter regina virginem Mariam num fuum Berfabee .virginem glori-fignat quam Affuerus id eft Criftus ofam fignat cuius thronus positus in die affumptionis fue in gloria eft iuxta thronum verf Salomonis celefti iuxta fe collocavit. fcilicet Ihefu Cristi. - .Salomon doet zijn , kroon mg dei zijnEsther en Ahasuerus. moeder aan zijn ..HMaagd. H. zide zitten. Vs Ingrejam mnatrern : V s Hefter ut ingreditur: Salomo fibi collocat iftarn. et Aditerum veneratur.. Vs Afumendo piam : venerare Crifte .Marian. YfaiSap. iiii.0 quam pulchra eft ai xxxv. Gloria Libani data eft ei decor Carmeli et Saron. cafta generatio cum cantate. 31. r Juftum et impium iudicabit Dominus iudicabit fines terne. Dominus. Ecclef. III. I Regum. II. Legitur in quant° libo Regum iiio cap°, Legitur in ii0 libo Regum 10 cap°, quod quod venerunt due matres meretrices i ex David poft mortem Saul manfit coram Salomonem et contendebant in Sizilech et veniens anus a terra de filiis fuis coram judice de filio Amalachitarum iactabat fe quod inoppreffo et vivo qui cum non poffet terfeciffet Criftum Domini fcilicet aliter iudicare dixit afferte mihi gla-Saul regem et data eft fuper eo dium et dividite infantem vivum et fentencia mortis a David quia os tranilata funt viltera matris infantis ejus locutum fuiffet . adverfus eufn vivi et dixit date ei infantem vivum et dixit ad armigerum fuum irrue et celravit iudicare. Per Salomonem in eum et interfice eum David Criftum lapientiffïmum Criftus intelligitur lignat qui ut Amalachitam David (lui judicabat iustos et iniuftos fecun-judicaturus eft omnes gentes in equidnm verum iudicium. tate unicuique remunerabit iuxta delicta fna. ^e Amalekiet , die Saul .biet oor deel van Het laatste verslagen heeft, gedood Salomon. oordeel.. op last van Di avd . Vs Dicat nunc Tufte : Vs Ob Do?ninum Criftum : dandus matri puer ifte. Sic David iudicat i ftzurn. Vs Judico dannpnandos r°eprobos ft?nul atque nephandos. Yjaie ii : Judicabit gentes et Eze, vii : Judicabit te juxta arguet populos multos. vias tuas. DIETSCHE WARANDE VIII. 66 DE HARMONIiN VAN HET 38. 9 Simili pena fervus cum Domino Fex eius non eft exinanita bibent punietur. Sapie. XVIII. omnes peccatores terre. David. Legitur in libro Deuteronomii xio cap° , Legitur in Genef xix° cap°, quod propter quod Dathan et Abiron habitantes in peccata Sodomorum et Gomorreomedio Ifrael propter quod mandatum rum immil'it ignem Dominus de celo Dei non fervaverint abforti funt a fuper civitates has atque subverfe terra cum domibus et tabernaculis sunt ambe per Sodomam et Gomorfuis. Per Dathan et Abiron fignantur rham intelliguntur peccatores terre peccatores non curantes de lege viventes fecundum defideria corpocatholica nee decalogi et ingrediuntur rum eorum extelancia oculos eorum in infernum qui eft locus peccatorum et cum mane exortum fuerit tune plenus dolo et igne qui devorabit apparebunt omnes peccatores terre eos atque cum dyabolo punientur. atque ad infernum deftinabuntur vivi et dampnabuntur. Korah , Dathan en Sodom en Gomorrhe Abiram door de De Hel. door Hemeluuur aarde verslonden. verteerd. Vs Hi terre dantur : Vs Ob crimen vite: quia Crifto non famulantur. truduntur fic sodomite. Vs Sic affliguntur penis qui prava fequuntur. -Jheremie xxv : Perdam ex eis Job xvi : Saturati funt penis vocem gaudii eorum. meis. 39. t Gaudete iufti in Domino et gloria- Et flere ceperunt per gaudio. mini omnes recti corde. David. Thobi II. Legitur in libro Job primo cap° , quod Legitur in Genefi xxiiiiO cap°, quod filii fui habebant convivia per domos cum Jacob vidiffet occafum folis fuas unusquifque in domo fua et invenit-lapidem quem subposuit camittentes pro fororibus fuis ut fecum piti suo in sompnio vidit scalam comederint et biberint. Filii Job fuut erectam a terra ufque in celum et fancti qui cotidiana faciunt - convivia angelos defcendentes et Dominum mittentes pro falvandis ut veniant innixum fcale dicentem fibi : terra ad gaudium eternum et eternaliter in qua dormis tibi dabo et femini Deo fruantur amen. tuo in feculum per Iacob ' fubaudi animam fidelem que cum obdormiert in lapide id eft Cristo obtinebit terram latte et melle manantem id eft regnum celorum. _ Christu, .de zielen der Het feest der kin.. Jacobs gezicht u.^tver^orenen deren van bob, va n den ladder. mantel dragende. Va Job nati gaudent Vs Angelus eft vifus: quia fit feliciter audent. Jacob in hoc valde gavifus. V $ 0 pater in celis: me tecum pafcere velis. jofue in libro i : Omnem locum Yfaie ultimo : Letamini cum Ihequem calcaverit veftigium rusalem et exultate in eam tuam (sic)* omnes qui diligitis eam. OUDE EN NIEUWE TESTAMENT. 40. v Tanquam fponfus procedens de Tanquam fponfus decoravit me thalamo fuo. David. corona. Yfaie III. Legitur in Cantico canticorum iiiio Legitur in Apocalypfl xxi0 capo, quod eap° , quod fponfus alloquitur fpon-angelus Dei apprehendit Jhoannem fam cum eam fumendo dixit tota ewangeliftam cum efret in fpiritu pulchra eft amica mea et macula et volens libi oftendere archana Dei non eft in te veni amica mea et dixit ad cum veni oftendam tibi coronaberis fponfus verus ifte eft fponfam uxorem agni angelus lo- Cristus qui aífumendo eam fponfam quitur ad omnes in generali ut (luie eft anima fine macula omnis veniant ad aufcultandum in fpiritu peccati et introducit eam in requiem agnum innocentum Criftum animam eternam et coronat eam cum corona innocentem coronantem. immortalitatis. Be dochter van Sion, De belooning der St Jan en de gekroond door Rechtvaardigen. Engel. haren bruidegom. Vs Laks anime vere Vs Sponfus amat fponfam /ponfum bene fenfi habere. Criftus nimis et fpeciofam. VS Tune gaudent aniine: ftbi quando bonum datur oinne. Ezeciel xxiiij : Corona tua cir-0zee ij : Sponfabo te in fempicumligata fit tibi et calcia- ternum , &c. menta in pedibus. .T. A. A. Til. 1 1 Bij het ter perse leggen van dezen text der "Biblia pp." verfchijnt de fchoone en goedkoope uitgave van den kodex der Constanzer Lyceiimboekerij, bezorgd door de trouwe famenwerkers Past. Laib en Dr Schwarz. Daar heeft men text en . teekeningen , benevens eene zeer goede monografie. De eerste kan op vele plaatsen dienen om den onze te verbeteren, waarin wij gemeend hebben de vaak naïeve fouten niet eens te moeten aanduiden, veel minder te korrigeeren. De groepeering bij Laib en Schwarz is voldoende herkenbaar, maar de uitdrukking der beeldtjens heeft veel verloren. Het werk kost maar J' 10,15. (Uitg. te Zurich, bij Leo Wiirl). Een woord over de ligging der Karolingische V bij Maastricht, bij Maastricht, DOOR JOS. HABETS , Pr. Arrogantia non est quaerere aut asserere veritatena. S. Augustinus. De kroon van Lotharijk werd na den dood van Lodewijk het kind, die in 911, zonder erven overleden is , aan den Koning van Frankrijk, Karel den Eenvoudigen , opgedragen. Maar de, Lotharingsche heeren, tegen Karel verbitterd, kozen hertog Giselbrecht tot hunnen Koning. Deze keuze bragt over de Maasgouw, waar Giselbrecht zijne voornaamste bezittingen had 1 , oneindige rampen. Zijne troepen werden in het open veld geslagen , en -Giselbrecht trok zich terug in de sterkte Harborg , bij Maastricht. De Koning van Frankrijk vervolgde hem ook daar, en leidde het beleg voor Harborg. Maar Giselbrecht, een sluw en doortrapt krijgsman, ziende dat zijn ondergang nabij was, sprong van den muur en ontvluchtte naar den Koning van Duitschland , Hendrik den Vogelaar, die hem later wederom aan het hoofd van Lotharijk stelde. Deze gebeurtenis viel voor in het jaar 922. Ziedaar de eenige melding , welke de geschiedenis maakt, betrekkelijk het Karolingische oppidum Harburgum. Zij doet ons vermoeden dat deze veste, alhoewel weinig bekend, evenwel van eenig gewicht was , omdat hertog Giselbrecht dezelve als laatste ' toevlugt neemt na Zijne mislukte wapenen , zich in dezelve verschanst , het leger van eenen koning van Frankrijk afwacht , en eindelijk nog weet te ontsnappen. , 1 Onder dezen de koninklijke hoven te Meerssen, Maastricht, Gangelt, .Jupille, Herstal en Kevermont. EEN WOORD OVER DE VESTE HARBURGUM. 6 9 Maar waar was deze merkwaardige vesting gelegen ? Een ongenoemde schrijver, die tijdgenoot schijnt -geweest te zijn van dit wapenfeit, verhaalt ons dat de sterkte Harburgjvm gelegen was tusschen de zamenvloeijing van • Maas en Geul , in een hoek , door eene diepe gracht, dichte braambosschen en woeste haagstruiken beschut. "Ille vero (Gizelbertus) in oppiclo "Harburg quod inde Moses et inde Gullo fluviis vallatur, alias "autem immani hiatu , multoque horrore veprium tutissimum "videbatur, cum paucis tune claudebatur 1." Des Roches 2 en de meeste geschiedschrifvers na hem , meenen deze pla' ats terug te vinden in het dorp Borçjhcwen , bij Maastricht. Inderdaad de naam van dit 'dorp stemt met dien valt' Harbu• wonderwel overeen , indien wij , zoo als Pélerin beweert 3 , denzelven omkeeren en Harenborq voor Borgharen schrijven. Maar zulke woordverplaatsing in een eigennaam schijnt ons gewrongen ; en wat meer is, de Geul kon aldaar niet vloeijeu, omdat Borgharen te hoog en tegen stroom ligt. Ook dunkt ons , dat indien de ongenoemde schrijver hier Borgharen bedoelde, hij de omstandigheid niet zoude verzwegen hebben, dat het bij de poorten der stad Maastricht gelegen was. De schrijver eener in 1817 bekroonde memorie, die men afgedrukt vindt in de publicatiën der Belgische Academie te Brusse1 4 is dichter bij de waarheid , wanneer hij ons het kasteel Hartelsteyn als het Karolingische Harburq bekend maakt. Inderdaad dit oude slot, welks puinhoopen zich nog eenige voeten boven den grond verheffen, draagt eenen naam die ons aan Harburg doet denken , en is verrassend mooi gelegen in eene stille eenzaamheid , juist in den driehoek , waar de Geul hare waters met die der Maas vereenigt. Wij verwerpen het gevoelen in de gekroonde memorie uitgedrukt dan ook niet ; maar wij hebben goedgevonden , hetzelve door eenige noodzakelijke ophelderingen, die gegrond zijn op 1 Duchêne, "°Recueil des Historiens de France," II, p. 587. 2 "Epitome lijst. Belg." libr. IV, cap. 3 , Tom. I, p. 230. 3 Pelerin, "Essai Histor. sur Ie département de la Meuse inférieure," p. 35, in de noot. 4 "Mémoires couronnés de 1'Académie," Tom. I, p. 41. 7 Q EEN WOORD OVER DE VESTE HARBURGUM. eene naauwkeurige inzage van het terrein , te staven en toe te lichten. Het Harburgum, waar Giselbreeht zich met de kern van zijn leger terug trok, schijnt wel iets meer geweest te zijn dan een eenvoudig slot gelijk Hartelsteyn; immers de ongenoemde tijdgenoot noemt het oppiclum , eene groote veste , eene stede. Wat meer is , de hoek waar het slot Hartelsteyn gelegen is, draagt geene sporen van gebouwen of van schanswerken. Het slot zelve. met zijne ringmuren en grachten kon in zijnen grootsten bloei niet meer dan een paar honderd man onder dak brengen ; de geheele hoek is te eng om een leger, hoe klein ook, te herbergen. Wij gelooven dus , dat eene der rivieren , de Maas of de Geul, sedert de Xe Eeuw van koers is veranderd en het grootste gedeelte van den hoek waarop de veste IIarb2trgum gelegen ; was , heeft doen verdwijnen. . Deze veronderstelling is niet van grond ontbloot ; want wij meenen dat de Geul oorspronkelijk te Geul, een halve uur lager dan Hartelsteyn in de Maas vloeide. Immers de naam van Geul, dien dit dorp . voert , duidt zoo niet op de monding , dan toch op. de nabijheid dier rivier. Eene laagte, bij de Maas onder Geul,. noemt men nog heden de oude Geul, en dit doet ons vermoeden dat de Geul, ten deele , heeft geloopen waar nu de Maas stroomt. Merken wij daarbij nog op , dat de oude bedding der Maas nog wel te zien is bij Neerharen, achter Herberich , en tusschen de dorpen Reckhem en Uykhoven, dan wordt ons gevoelen zeer. aannemelijk Wanneer echter deze verandering in den loop der twee rivie ren geschied is , konden wij niet ontdekken ; alleen vermoeden wij dat zij dagteekent uit de middeneeuweu. Zie hier de reden waarom. In de archieven der kerk van Uykhoven, een dorp dat gansch dicht bij Reekhem ligt , vonden wij eene aanteeke ning 2 , waaruit wij afleiden, dat de oorspronkelijke kerk dier 1 De oude Maas begint aan de Biesse te Neerharen, volgt de linie der Zuid-Willemsvaart , wendt zich dan naar de buurt Herberich en vereenigt zich te Uykhoven tegenover Geul met , de nieuwe Maas. 2 Ecclesia de IT yckhoven olim fuit capella vulgo dicta de Geul cum beni.. EEN WOORD OVER, DE VESTE HARBURGUM. plaats, eene hulpkapel is geweest van de over de Maas gelegene parochie Geul. Indien de Maas, vroeger gelijk nu, deze twee dorpen scheidde, zou het moeijelijk te begrijpen zijn hoe Uykhoven eene annexe van Geul kon wezen. De inneming van het bed der Geul door de Maas schijnt dus wel te dagteekenen van na den tijd der vorming der parochiën hier te lande, 'tgeen in de XIe of hoogstens in de Xe eeuw plaats had. Indien de lezer met mij aanneemt dat er sedert de Xe eeuw bij Hartelsteyn eene dier veranderingen in den loop der Maas, zoo als er honderden langs haren oever zijn aan te wijzen, heeft plaats gehad, dan bevond zich Hartelsíeyn, voorheen niet gelijk nu, in een kleinen driehoek, maar aan den ingang van een schiereiland van eenige honderden ellen breed en van eene halve uur lang. Een weinig achter Hartelsteyn, op hetzelfde schiereiland ligt alsdan een gehucht van Neerharen , dat zich nu Herberich en vroeger Herborgh noemde. Een document uit 1383 noemt deze plaats Harbrickt; in 15 9 0 schreef men Herberich , in 160 2 Herberc/ , in 1640 Herebrech en in 16 80 Herbri ch 1 . Wat meer is , eene familie , die zich van Herhor /l noemde en te Maastricht woonde , stamde welligt uit dit gehucht. In 1322 verschijnen Godefriedus de Herbzury en in 1355 Renier van Harborch met Maria zijne huisvrouw, als burgers dier stad 2 . ficio, que postea erecta est in ecclesiam parochialem vel quartam capellam, cum collatione ab abbate , Sti Cornelii ad Indam , sed per permutationem venit ad manus Dni comitis de Reekhem, qui eam ut patronus perpetuus primo dedit R. D. Simoni Pascasio, nato in Mosmael prope Tungram. (Notitieboek der pastorij te Uykhoven, begonnen in 1681.) 1 Kerk-archief te Neerharen. 2 "Publications de la societé d'archéol. du Limbourg," II, p. 190 en 368. Ik lees verder in eene verkoopakte van de heerlijkheid en het slot Neerharen, gedagteekend den 19 Januarij 1708, dat de landweg van Neerharen naar Herberich en de Maas den naam van Geulweg droeg en een stuk land, bij dit gehucht gelegen , "Op den toren" heette. De ridder G. J. de Corswarem vertolkt den naam van Herberich op de volgende wijs : "Her, itérativement, de nouveau. Bericht, participe passé de Berigten, informer, prévenir, doneer avis. Herberigt; itérativement prévenu, informé de nouveau." Zie Mémoire Historique et étymologique sur les norm des communes et hameaux de la province de Limbourg. De schrijver heeft door de uitgave van dit onhandig gedenkschrift den goeden naam , dien hij onder de belgische schrijvers verworven had, merkelijk te kort gedaan. 72 EEN WOORD OVER DE VESTE HARBURGUM. -Dit gehucht is — zoo meersen wij -- het eigenlijke Harburgum der Xe eeuw, het oppidum, waar zich Giselbrecht verschanste, waar van de twee kanten inde et inde de Geul en de Maas voorbij stroomden en waarvan het latere slot Hartelsteyn maar een bolwerk was. Herberich , zoo verhalen de bewoners der omstreken, is een groot dorp geweest; Vuilwammes en Harteisteyn lagen inzijnen kring; maar de Maas heeft ze gescheiden en Herberich zelf is door den ijsgang en de overstroomingèn zoo geteisterd geworden , dat zijne huizen tot op een tiental zijn weggesmolten - Tegenwoordig ligt Herberich aan deil linker Maasoever, op. Belgisch grondgebied, Hartelsteyn en Vuilwammes liggen op den regter oever tegenover Herberich, en zijn Nederlandsch. In het midden dezer groep valt de Geul in de Maas. Brengt nu deze twee rivieren in hare ; oude beddingen dan liggen Herberick en, Hartelsfeyn op eene delta te zamen, en Harburgum is gevonden. Het vormt niet meer een slot, maar eene groote schans en eens Maasdorp. Bergh-Terblijt , Dec. 1866. ONUITGEGEVEN VERZEN (Haagscha SS. N° 721), MEDEGEDEELD DOOR Dr J. VAN VLOTEN'. ALLERLEI ELLENVIGEN. Ick quam daer ic groet wonder sach, Hoe eyn ghesinde te velde lach, Ende al diegene , die daer waren 2 r Waren cranc ende out van dagen; Dat- dochte mi sijn een selsen -9 sake- Dat si dus lagen buten dake In den winde ende in den regen; Daer had sule vyllange gelegen Dat had mi voerwaer gesaecht: Ic sprac : "wat heeft u hier toe bracht ?'^ Een ghesel wt hare scare Berichte mi al openbare: "Wi liggen hijr in crancker vest, Ghelijc den voghelen sonder nest; So moeten wi hier onse leven enden- Dune salt noch van mi niet wenden Ic visti 4 wel maken kon der , Waerom ' dit volc is raste zonder 5 : Hier leghet sult , die heeft verloren Vaste mueren ende , hoge toren Scone zael ende kemenaden, 1 Zie "D. Warande" VII , bl. 370 en volg. 2 Men zal om 't rijm wel lagen moeten lezen. 3 Zeldzaam.. 4 Wist dy. .5 Zonder rust. 74, ONUITGEGEVEN VERZEN. Daer hi mit crachte, mit ongenade, Ende mit ghewalt is wtgedreven, Ende waer daer gerne binnen bleven; Nier men naem 't him mit gewelde. Daerom -leget hi te velde; Gheen ander huus en heeft hi gheer Dan ofti i , mit gerechter weer, Mochte datselve huus gewinnen, Daer hi was te raste binnen. Hier lecht sulc die bi siere 2 sculde Dicke ende menichfulde Heeft ghetymmert hier ende daer, Ende heeft daermede sijn have welnaer Al vertemmert in onbederve. Hier leghet sulc die twintechwerven Ghetymmert heeft ten dake toe, Ende emmer liet hy 't staen also, Ende om die wonderlike lost 4 Leget hi hier al sonder rost 4 . Sulc heeft die wint ter neder Gheworpen tsine , so dat hi weder Ghetymmeren niet wel en kan, Ende leget als een elendich man. 'Subc heeft die brant benomen Raeste 4 , daer hi in was comen; Had hi wel voer hem gesien, Het en ware hem niet gescien. Subc heeft getymmert opten gronde Die 's verdragen niet en konde, Sodat hem tfondament ontsanc ; Doe wert tghetymmert also cranc, Dattet brat ende vallen moest; Dus is sijn woninge werden woest. Suic heeft bedevaert gevaren , Als hi ' soude sijn huus bewaren; Hi had vele bat thuus gebleven, Want ander liede hebbent gecregen 1 Of hij. 2 Zijner. 3 Ten naastenbij. 4 Lust, rust. ONUITGEGEVEN VERZEN. Sodat sijs gheweldich (sijn)." Ie sprac : "waener 1 verloerstu 't dijn ?" Hi antwordde mit sachten sinne 2: »'Ic liet 3 staen al sonder hoede. Hier leget oec in desen parre Die ghetymmert heeft so verre In vianden lapt, dat hi ne mach Daer niet geduren eenen dach. Zulc heeft bi Heren dienst verswort Dat hi sijn woninge heeft gherwmt Sodatter hi ongeweldich (si). Sulc ander man , die leget hier bi O1) dit velt, in desen ellende, Die nie huus gemaect en kende, Ende mennich, die hi hier leget toe." Van desen ghesellen keerdic doe, le dachte, het mocht wel wesen waer; ])us reet ic wech, si bleven daer. Die vrolich leeft, hi houde vast, Sone wert hi niet ellendich gast. NIEMANT TER WERELT SONDER DAT« 't Gheviel , dat ie mi sonde vermorgen Op ene reviere van sueter locht, Ene maget vandic daer onverborgen, Van scone gelate, als mi docht; :Ie pensde of icse spreken mocht, Ende gruetese doe ic derwaert trat ; Si sprac: "cnape , God toen u dat !" Ie sach die maget vissche vangen, Met eere 4 hengel, clean ende groet; Al die meeste liet si gangen 5 , 1 Wanneer. 2 Lees moede, wegens 't rijm. 3 Liet het. 4 Eener. 5 Gaan (verg. ging). 76 ONUITGEGEVEN VERZEN. Die minste had si snel gedoet. Dit- was een dinc dat mi verdroet, Dat si se niet en warp in 't vat; Daer is niemant sonder dat. Si sprach: "cnape, . wes u gevoecht, Dat dunct u emmer best gedaen; Hijs 1 selich, die hem daertoe boech Buten pade niet te gaen, . Om myede , om geit, no om stat; Daer is nyemant sonder dat". Die maget sprach, die haer wel verstoet , Die lude en sijn niet eensgesint , Elc dinct tsine wesen Boet, Wes hi mitterdaet beghint. Is dat u al die werelt mint, Sonder een die u is hat 3, Hi seget: "ghine Bijt niet sonder dat." Wes u ter werelt nu is tegen, Dat dunct u quaet , so wie dat doet ; . Wie kan suiker werken plegen, Dat al den ludén duncket goet? 'tFolc en is niet eensgemoet: Die eene wilt telch 4, die ander blat, Daer ys niemant sonder dat. t"Vondemen nieman sónder lac, Die had groet voerdeel hier in tleven." Die mayt seyde ende sprac : "In g hebs niemant horen geven, Doch 'et comt den bosen even Dien die tonge in scampe . is glat , Daer is niemant sonder dat. Een dat , dat u die bose geeft 1 Hij is. 2 Huur, loon. 3 Hatende. 4 Tak. 5 Ik en. ONUITGEGEVEN VERZEN. Onverdient, wat leyter an, In der tijt,, die ghi hier leeft? Bevelet God, •die benen kan Na verdiente, is 't wijf is 't man; Al vindt die bose haest sijn gat , Daer is niemant sonder dat. Dese wanckel- tijt staet selden stil Zoe wael hem, die die ziin is goet. Hi is salech , die, mit vryen wil, God na siinre macht voldoet. Daerne bat 1 wijsheyt toe noch moet Als d'aventure dreyt dat rat Daer is niemant sonder dat. Wilde ebc hem selven dan bezien, Si souden swigen die nu spreken, Nochtan sijn lade wal, indien Dat si leven sonder gebreken. Ten jonxten daghe, als God sal vreken Na verdient in elke stat." • Daer is niemant sonder dat. Ic sprac: "j oncv rou , begerdi yet ?" Si sprac: "cnape , neen ic, niet. Brake 2 mi iet, dat waer mi leet , Woudi mi seggen , hoe ghi heet, Ic wille weder desen pat. Daer is niemant sonder dat. Daer is nieinant sonder dat, Die ye ter werelt werd geboren Sonder 3 Hi die 't al besat; Hi maecte locht, aerde, ende coren. In der werelt, yst droge yst nat, El 4 niermast dan Hi sonder dat. 1 Best. 2 Ontbrak. 3 Behalve. 4 Anders. 78 ONUÏTGEGEVEN VERZEX. BELOONDE RIDDERDEUGD. Eyn hoghe gheboren maget rike Zach lek sitten wonnentlike Ghecyert in eere I kemenaden -Mit duren costelich ghewaden; Flueelsche cleeden had si an , Op haren roe stont een ghespan Van mennegen duren steyn ende scoen; Op haer hoeft had si een croen , Die werdich was mennich merke, Van duren costelike gewerke ; Maer al dat gout ende steyne Was te prisen al te cleyne Jeghen hare werdelike lijf; Nie zone sach ick maget -no wijf So volmaect van allen leden; Haer fier gelaet ,- haer hoge seden Voegheden haer so rechte wael. Een j onch ghesel -van hoger tael Sach ick bi haer sitten daer, Die ghekeymt 2 had siin haer, Dat hem om siin hoeft stont wide; Siin aensichte scoen , siin oegen blide, Siin witte handen , slecht ende sticht; Na alle wensche was ghewracht So rechte wael die selve man. Dure cleyder had hi an , Gheneyt mit costeliker naet , Hoveerdich sceeri hi in siin. ghelaet ; Aen hem dacht mi siin geen kommer. Doe stont ich als een arme dommer Van verre, ende sach comemi daer Een ouden man met graven haer In die kemerkade ghegaen. Is 't als ie mi kan verstaen 1 .genre, eene. 2 Gekemd, geka» zd. 3 Effen,. glad. ONUITGEGEVEN VERZEN. Sone sceén hi niet rike van haven; Sijn cleeder waren so bestaven i ; Diere nauwe om wilde spien , Hi mocht in siin aensichte zien Mit swerden meneghen brieve gescreven, Daer hem luttel af is bleven; Van menneger , groter , dieper wonde , In nese, in kinne, in wange, in monde Had hi (wonden) 2 als mi dochte; In voet , in been was hi lam ; Op eere crucken dat hy quam In die kemenade ghegaen; Niet ver en was 't, hine moeste staen Rusten sine muede lede. Die moyaert helt sijn spot daer. mede , Die daer sat bi der maghet, Ende heeft hem scamplych gevraghet , Waen hi so gelopen quam? Des wert die maget op hem gram; Si sprach : "wat sal u dat gezaecht ?" Die scone die haer wal behaecht, Si stont op als 't haer betam , Den goeden olden dat si nam In haren armen vrientlike; Die hogheboren ende rike Spracli : "sijt welcoem , lieve Heer! Mi heeft verlangrhet herde zeer; Waer hebdi dus lange gesiin ?" Si heyte , dat men brachte den wijn ; Dat met vlite waert gedaen. Si deden hoghe sitten gaen, Ende si ghinc sitten voer hem neder; Mer die olde trac si 3 op weder So dat si leven 4 hoghe saten. Des balchem •5 utermaten Die ionghe man, als mi dochte, Des die maget luttel rochte. 1 Bestoven. 2 Ontbreekt in 't H. S. 3 Haar. 4 Even. 5 Belgde zich. O ON.UITGEGEVEN VERZEN. Die ionghe man is wech gegaen, Die maghet bleef zitten , ombevaen In haren armen den alden man ; Des was die ionghe herde gram. Die hogheboren werde maecht Heeft den olden man ghevraecht , Hoe 't mit hem- stont met allen saken; Mit hare gueteliker spraken Dede sij hem mennege vrientlichede. Sine verlamde hande mede Druckede si in haren scoet; Al waren hem sijn oegen roet, Des ontgout 1 hi jeghen haer niet, So rechte vrientlijch ieghen hem 2 geliet,, Dit sach die ionghe , diet sere benyde Ende hem luttel verblide Van der gueteliker talen. Die maghet dode een koffer halen, Dat si met haren handen ontsloet; Den goeden olden si boet Van hare cleynode siin ghevoech; Si sprach: "Heere, ic hebs genoech , ic salt u blidelike geven; Die tijt , dat wi beyde leven, Mochti 3 ghebieden over mi." Doe pensde die jonckman : "ay mi! Dese maecht is seker uten sinne , Dat si toent vruntscap ende minne Eenen verderfden ouden man." Die oude was muede ende hem gins an Een vaec, ende wilde slapen. Die maegt heyst 4 hare knape, Ende bat hem vruntlijch ende zere, Dat sine leyde(n) , daer 't rustelyc were; Ende namen sijs wael gueten war. elve ghinc si mede aldaer I Verbolg, belgde zich. 2 Wellicht zal men si haer moeten lezen, en dit leghen hem door verschrijving verklaren. 3 Hoogt gij. 4 Vordert, vraagt. ONUITGEGEVEN VERZEN. Ende halpen decken mitter hant.. Dies si haer vrintlijch onderwant. Als die olde was in rusten, Die xnaecht , eenen keyser inucht 1 lusten Te hebben teere keyserinnen, Quain ter kemenaden binnen. Nu is die jonghe man comen weder, Werpende siin tael op en neder Scampliich ten olden waert: Sijn grise haer, sijn grauwe baert, Sijn oude cleder ende di e versleten, Heeft hi der maegt nu al verweten. Doe sprach die rnaegt : "hi heeft verdient, Hem sullen billich wesen vrient Goede naecht ende reyne wijf; 'Want hi met wapene sijn lijf So recht 1nanlic heeft geneert, Spotten heeft hi hein verweert Daer men reden merken kan. Hoert, ie segghe u van den man, Wat ie denghenen hoerde ghyen 2 , Diene dicke hebben gesien In storme ende oec in stridien mede, Daer hij t so inanlike dede , Dat hi met gherechter sculde Heeft verdient der gueter wiven hulde." -Die j onghe sprach met gevensder tale: "Hem voecht siin sitten zere wale Bi maechden ende jongen wiven Ende .siin hoecheit mit hem drieen; Hi is so volmaect van allen leden, . Sijn paert, daer hi op quam gereden Dat is lostelijch aen te sien." Doe antwoerde hem nadyen Die h ogheboren zuverlij e ; Si sprach: "vrunt , al Bidi rij c , \Voudi volghen sinen pat, 1 Mocht. 2 Belijden. DIETSCHE WARANDE VIII. 82 ONUITGEGEVEN VERZEN. Ghi Bout wal minren uwen scat; Al siin hem siin lede ghebroken, Hem , dien ghi dus hebt versproken, Hets hem in eeren al ghesciet; Hine souts mit rechte ontgelden niet. Nu siet , waer is siin have bleven ? Die heeft hi al om eere ghegeven, Dier hi vele heeft verworven; Waer siin lichame verstorven , Men soude mit rechte van sinen gebeente Billic geven grote rente; Dat souden goeden wijf anebeden ; Al en kan hy niet wal treden Aen den dans, noch even gaen, Mit wapen heeft hijt so gedaen, Daer emmer die nzanlij cheyt an leget , Spottens heeft hi hem ontseget; Dit dunct mi , dat die waerheit si. Die dat vonnes liet op mi, Ie soud hem alte male ontwisen; Manlic moet , die sal men prisen , Daer men den man gewapent siet; Bi den dans en prijs ichs niet." Die jonghe man quam te wederwoerden Ende sprach , daer. sy 't alle hoerden, Die in der kemenaden waren: Heeft hi in sinen jonghen jaren Wael gedaen , dats nu leden 1 ; Heeft hi gestormt of ghestreden, Des en doet hi nu niet mee 2." Die maecht sprach : "dat doet mi wee; Salmen ouder daet vergheten, So heeft hi jammerlyc versleten Sijn lijf, siin goet ghehure 3 , Hets hein dicke worden zure, Dat men hem sal voirdel 'bieden." Mitten woerden si doen scieden 4 , 1 Voorbij. 2 Meer. 3 Groot (H. D. geheuer). 4 Thans scheidden. ONUITGEGEVEN VERZEN. Ende die ionghe man ghinc van dan Toernich , utermaten gram, Omdat die maghet hadde geprijst Den ouden ende tfoerdeel toegewijst. Daerom wilde sijs 2 doch niet laten. Het soude der wapen sere baten Waren alle vrouwen so gezint. Mennich die wert nu gemint, Hine worde nemmerme so waerde, Sonde hi die minne mitten zwaerde Opt felt onder die vianden winnen, Fijne stonde nemmermeer na minnen. Mennich is ghemint nochtan , Omdat hi reyen dansen kan; Mennich omdat hi rike si; Hir mach men die minne by Best ghewinnen ende vercrigen. Hets ghenoech ende ich wil zwigen , Ende corten mine woert, Lichte ofte yemant node hoert. 3IINNEKLACHTEN. 1. Lieft si mi , ende ie en mach Scaffen iet , dat haer behaecht, So blivic van haer onbeclaechlt ; Soec ic elwaer 3 mijn bejach , Waer dienst orbaer, alst plach, So blevic al onversacht. Nu is die herte mijn vertraecht Si doet een ander ommeslach. Si settet al na haer behaghen; Die commer valt mi veel te groet, 1 Thans geprezen. 2 Zij des. 3 Elders. 34 ONUITGEGEVEN VERZEN. Ic werp altoes mit vieren bloet, Sine bericht niet na mijn vragen. Hoe com ic in deser laghen 1 , Die mi druct in suiker noet ? Ic dede ye 2 dat zi gheboet, Waerom wilsi mi nu versaghen? Die gront sochten ende vonden, Die mochter selve op funderen, Ie moet haren Toen ontberen; Och ! wat deder mi bewonden Des en kan ic niet geweren. Ich mach al mijn behagen geren, Haeren wil is quaet te gronden. Men seghet malc wat rekent scoen , Nu heeft sijt al in haer gewout; Des werde ic in Borgen out, Om mi en gave si niet een boen, En heb van haer niet te ben; De hope maect mi 't herte bout, El 3 blivic in ongedout, Des ic mit jammer mi becroen a. Mannes lof breyt in eeren, Die op eene reyne wijf vermoet; Hets al te beter , dat hi doet , Hi ontsiet der boser meren . Dit en can si niet geleren , Nochtan is si van sinne wroet. Al stortic dor haer al mijn bloet, Dat waer haer tvechten van twe beren. Het is te loven dat men mint , Daerbi proeve ic haren sin ; Om mi en geeft si meer no min; Haer hert is harder dan een vlint 6 , Ende ic byn dulre 7 dan een kint. Vinc ic mosselen in 't Zwin, Ic hadder emmer af gewin; 1 Toestand. 2 Steeds. 3 Anders. 4 Betreur. 5 Merrie, wijf. 6 Vuursteen. 7 Doller, dwazer. ONUITGEGEVEN VERZEN.85 Nu houtse mi siende blint. Ga ic al om of recht toe, In 1 eau mijn arbeyt niet besteeden; Conie ie gelopen of gereden, Ie bin te spade of te vroe. So wat dat ie daeromme doe, En 1 kan mi selve niet bevreden; Si hout mi altoes beneden: Dus make ie laken sonder vloe. Can ie scieten , dat's mit vresen: Ie houde te hoge ofte laghe, Of buten , des ie mi beclaghe , En can geraken niet ter tesen; Condic enyoen of boe ofresen 2 , Ie wonne mijn broet doch alle dage. Nu duchtic der meren plage; Si hiet mi gaen vangen meesen. So moet ie, des ie nie en dede, Die arbeyt is al verloren; Waer ie over 3 sot bescoren 4 , Si gave te cleen om minen vreden; Si heeft geset op mi ter snede, Ie byn t'sulker noet geboren; Och , had ie se niet vercoren! Ie hope die scote lichten mede. Nu moet ie ummer aen 5 den wint, En hebs roeders a geen gewelt , 't Seyl waer mi best gevelt 7 ; Wat baet mi om niet gepijnt? Verbeyde ie, wants die zonne scijnt, So is 't , weder andersins gestelt. Mijn liden dat blijft ongetelt, Tensi dat si genade vint. Die si togenwilt an mi; Want ie vorder 9 niet en chan lo ; Ie byn een verloren man: 1 Ik en. 2 Afschillen. 3 Voor. 4 Geschoren, gelijk men gekken pleegt te doen, van daar ons gek scheren. 5 Tegen. 6 Roer. 7 Gestreken. Omdat. 9 Verder. 10 Kan. ONUITGEGEVEN VERZEN. Dan doet niemant el dan si. Het gaet mi cranckelike bi, Ic bin , die nie geluc gewan. Nu 'twesen moet , la 1 varen dan, Si mach mi maken sorgen vri. Hope ende ducht 2 is mi bede, Ducht heeft wel die meere cracht, In 3 sach nie wijf bat 4 gewracht (Dat spreke waerlic op mijn ede) Noch in waeldoen also rede. God danc, si heeft noch wel de macht Te gheven, daer mijn hope na wacht, Al doetsi mi dicke lede. 2. ORLOF. Ich clage dir , zure winter calt! Dat mi ein wijf doyt grois 5 gewalt; Ich veerde in cortzin ziden s alt 7 , Helpes 8 men nicht wenden! Ich bidde uch 9 , wilde 'vogelin ! Das Ir laest 10 uwer 11 singen zin, Sa wer vro daz 12 hertze min, Mucht ich ir vrude penden. Tze '3 winde zetsich minen zin Ofdaz 14 he veye 15 in ir 16 anschin, Das beyde ir wengelin 1z Land kin Van verwen gar verzwinden , Bas 18 an iren, roeter mont , Die ye so vrintlichen stont; i Laat. 2 Vrees. 3 Ic en. 4 Beter. 5 Groot (H. D. Gross). 6 Korten tijden (kurzen zeiten). 7 Oud. 8 Helpt gij het. 9 U (H. d. Euch). 10 Laat (last). 11 Uw (.Ener). 12 H. d. Das.. 13 Tot (H. d. Zu). 14 Opdat. 15 WYaaye. 16 Haar. 17 Koontjens. 18 Tot. ONUITGEGEVEN VERZEN. Midden in mins hertzin gront, lch diende yr ye van kinde. 0, du zomer! groene plain, Du salt van mire 1 vrouwen staen, Se hait 2 mer also mesdaen , Das ich ir scade wil meeren; Orlof, vrou min hogeboren! Goet dienst blijft an uch 3 verloren; Des moist 4 ir winter! uren 5 zorn 6 Tze miner vrouwen keren. 3. Och, mir ist leider wee ghesciet! Sal trueren aen mich erven, Onde 7 wil mich hophen 8 helphen niet In wantroeste ic verderve! Myn ongeluck erheffet zich Onde stellet sich tse 9 boven; Die aventure yst ieghen mich Onde hayt mich hen ghescoven. Trueren woent mich vaste bi Onde ye lanc so zweere 10 ; Den , dach ist waerlich driemit 11 mi, Den nacht eyn jaer ende meere. Gheluck , dat have ich wenich yet, Ich zeyle ieghen winde 12 . . . . . . . . . . . . . Vrude en hayn ich anders gheyn Stille noch ophenbare, Dan ich dencken ga alleyn, Recht als ich wilde das ware. Eyn selich wijf voer allen kan, 1 Mijner, zijner. 2 Heeft. - 3 U (Euch). 4 Moet (moest). 5 Uwen (Eures). 6 Trom. 7 Unc , ende. 8 Hopen (heffen). 9 Tu , te. 10 Zwaarder. 11 Drie maand? 1 12 Hier zijn kennelijk twee reels uitgevallen. 88 ONUITGEGEVEN VERZEN. Mijn truren machijn 1 ende; Och, wer mich als ich u gan! 0, God si daertso zende. Se kan mich machyn vrolich vro, In truwen ich das kunde; Helt, vroulijn tsart! das zi also, Du pets des anders zonde. 4. Das clagede ein reyne zelich wijf Elendelichen iren noet: "Och! was sal mer 2 nu delen lijf? Liever wer mir vil de doyt. Das ich moes gescheideíi zin Van hem, dar al min troest an ' steit ,.. Queme das biden sculden min Das wer mir ongemessen legt." 111 doch sal men nicht verstaen, Das onse moet. gescheiden zijn; Al wer zin hertz in Yndyaen 3 Min hertz moest hem wesen bi; Want er gerne sulde erwerven Mit dienst eer in vremden laat; Sulde zin gonst dan an mir sterven, So wer mir trou gar onbekant." "Neyn ich niet , ich wil hem bliven, 'Want ich kennen so bescheiden 4 , Dat he mich mint vor allen wiven; Der rij che God moes hem geleyden Ende mich zu lande zenden Gezonds lives mit mire ere Den heelt •5 , die nu is elenden! Des begert min hertz zere." 1 Maken. 2 Mij. 3 Indiën. 4 Gesteld (H. D. beschieden.) 5 held., EENE "FRAAYE KUNST' (r_3r _MINST 0- TBEER_^1RE VAN, ALLI:N), die onder ieders bereik is, die ieder-een leert, en die bijna niemant verstapt, DO(Tt EENE VROUW ' . Belast met liet opzicht over fransche meisj ens-pensionaten , ben ik meer dan iemant anders in de gelegenheid te ondervinden dat de nuttigste uitfpanningskunst tevens de meest verwaarloosde is. Welke kunst is dat , vraagt ge : is 'et 'et teekenen , de dans, de zang ? Wel neen! 0 , ik Neet wat ge bedoelt — de gymnastiek... . -- De gymnastiek ?..... zij wordt wetenfchaplijk onderwezen en er zijn meisjees, die bij geen fchermmeester of Turner achterftaan. Het is toch de muziek niet? ... . Neen, waarlijk niet. Men laat het bij de aanfchaffing van 10 a 15 pianoos , voor een huis van 100 leerlingen , naauwlijks blijven. Men vindt er overal: in de ftudiezalen, in de (preekkamers , in de eetzalen , ja tot in de flaapzalen..... Men zegt echter, dat ei' alleen van den vroegen morgen tot den laten avond, niet van den avond tot den morgen geftudeerd wordt..... 1 Zie Mag. Pitt. 1867, Janv. p. 22. 90 EEN E "FRAAYE KUNST", -- Maar als de muziek , de zang , de dans , het teekenen, de gymnastiek, met ijver beoefend worden --- welke kunst wordt er dan wel verwaarloosd? --- Eene , die zoo in diskrediet is , dat gij er zelfs den naam ni'et van kunt raden. Maar welke is het dan ? De eerste van allen.... de kunst van lozen. Van lezen? — Van goed lezen namelijk. Zoodra men al de letters vlot en in haar verband kan uitfpreken , meent men zijn maarfchalk-ftaf gewonnen te hébben. Inderdaad , ik kan bijna in geene der hoogere klasfen onzer pensionaten een meisjen van 16 jaar een boek in de hand geven, of ik moet mij altijd ergeren over de eel)tonige en geesteloze wijze, waarop onze beste schrijvers, Corneille, Racine, Boileau, La Bruyére, of ook een vrouwlijk talent als Madame de Sevigné , worden voorgedragen. Het is mij dan of ik zout in laauw water zie Emelten. En toch dat jonge meisjen heeft een vader, zal misfchien al fpoedig een man hebben , die vermoeid van den arbeid en de bekommeringen des daags, 's avonds aan den huislijken haard zal plaats nemen , en zeggen zal : "Lieve , lees mij eenige bladzijden voor , van Lamartine , van Sainte-Beuve , van Thiers , van Mignet." Zij zal een kind hebben, dat nog maar de letters kent , en zeggen zal : "Moeder-lief , lees me asjeblieft een historietjen voor." Zij zal, vroeger of later, een zieke te verzorgen hebben , klein of groot , jong of oud , die om uit te rusten van zijne gedwongen thuiszitting en zich 'wat te verkwikken in zijn lijden en verveling , tot haar zeggen zal op den toon van iemant die den waren eetlust nog niet te-rug-heeft : "je moest me eens iets voorlezen." Helaas , in den bekenden llendertoon zal zij hare lek-tuur ondernemen, zij zal haar vader of haar man vervelen, zij zal in haar kind den lust om' lezen te leeren niet aanwakkeren ; zij zal haren zieke ongeduldig maken. Welnu , andwoordt ge , laat ze muziek maken. Maar alle vaders en mannen zijn daar juist geen liefhebbers van; een kind heeft DIE BIJNA NIEMANT VERSTAAT. ter vorming van hart en oordeel nog wat anders noodig ; do zieken lijden dikwijls aan zenuwzwakte. De kunst van lezen voegt bij alle fortuinen. Ze is van alle leeftijden , van alle plaatsen, van alle leizoenen. Zij kan een edele band, zij kan de lust van familiereünies en vriendenkringen worden. Op den vleugel onzer zestienjarige leeftijd vliegen de balherinneringen wech , hoe schitterend zij ons een oogenblik de behaagzieke en kinderlijke vreugde schilderen , waar ons hart van klopte bij de eerste hulde der waereld en de ftreeling onzer jonge ijdelheid. Maar de heugenis eener gemeenfchappelijke voorlezing, met haren zachten en gezelligen dampkring, blijft ons altijd bij, zweeft ons fteeds ter zijde. De indruk , door de lezing op personen van verfehillenden ouderdom en geestesrichting voortgebracht , de opmerkingen van ons en anderen , waar zij aanleiding toe gegeven heeft , dat geheele lieve tafereel , gelijst in een kring van vrienden , die er de fchoonheid van doet uitkomen , gaat evenmin uit onzen geest als uit ons hart. Zulke lezing maakt ons rijp , zonder ons oud te maken. De bedaagden verwarmen zich aan de geestdrift der jonge-lieden, de jongeren lichten zich in bij de wijsheid der ouderen. Het is daar : ieder voor allen en allen voor ieder. Hoe dikwerf , mijn oude vriendinnen, hebben wij , in onze jonge tijd, ons niet onder een boom gefchaard, en met het uitzicht op een glansrijk landfchap, bij het ruischen der bladeren , dezen of genen geliefden dichter gelezen en herlezen , met de gedachten van den fchrijver de lieflijke kadans van zijn vaers genietende , gedragen door de golvingen der ftemme , die zich rondom in de verte verloren als de kringen in een meer, rondom de bloemen, die men in liet water geworpen heeft. Hoe dikwijls , in den herfstavond , hebben wij niet neergezeten rondom de oude eiken tafel , bij het licht der familielamp, wier groene kap onze aangezichten in halve fchaduw hulde het beeld onzer aandachtige stemming --- en de lichtftralen op onze vingeren deed vallen, als om ze tot werken aan te fporen, terwijl de huisvader en zijne zoons ons beurtelings eenige fraaye 92 EENE "FRAAYE KUNST", partij uit een geschiedboek of tooneelwerk voorlazen. Hoe dikwijls heeft dan niet de elektrieke ftroom der aandoening van allen de vonk uit een onzer doen ontfpringen. Hoe dikwijls heeft niet een kreet van bewondering, aan mijn mond ontrukt, een traan van vertedering , aan mijn oogen ontfnapt, mij het hoofd beurtelings doen verheffen en nederbuigen ! En hoe dikwijls heeft niet mijne buurvrouw-zelve mij pas " doen begrijpen, waarom ik toegejuicht of gefchreid had. Hoe dikwijls, arme moeder en arme zuster, heb ik u niet des nachts de taak van den dag helpen afwerken , door eene ftichtelijke of aandoenlijke voorlezing , waarmee^ ik uwe oogen het intapen belette, wanneer uw geest wakker Werd gehouden en uw hart geroerd. Jonge meisj ens , jonge-lieden, die mijne leerlingen waart , hoe dikwijls heb ik u de verlokking der waereld niet zien vergeten onder den aangenamen invloed eener boeyende voorlezing, waarineê de moeder u aan den huislijken haard wist te ketenen. En gij , ouderlingen die ik mijne meesters noemde , en die u mijne vrienden rekendet , hoe dikwijls heb ik u de te-leur-ftellingen der levensondervinding en de gebreken des ouderdoms niet zien vergeten, als ge mij , met bevende ftem , iets voorlaast, dat gij wist in mijn jong hart de liefde tot het goede en den eerbied voor uwe gedachtenis te zullen prenten. Drie dingen zijn zoet , om ze filmen te doen : eten , bidden, en lezen. Zich te zamen aan de zelfde tafel zetten , het zelfde brood breken , ziedaar wat in 's menschen oogen de noodzaaklijkheid veredelen kan van fpijzen te vermalen en in te flikken, van het leven door ,het fap der planten en het bloed der dieren te ver nieuwen , van , in éen woord , het ftof door het ftof te onder houden. Maar , God zij dank , de mensch leeft niet bij brood allen. Aan den gemeenfchaplijken Vader gemeenfchaplijke lofliederen enn de belijdenis der gemeenfchaplijke behoeften toe te richten, al de harten tot een hart famenfinelten, -- van uit deze afgron den Zijne ftem en Zijne ziel tot den throon des Allerhoogsten te DIE BIJNA NIEMANT VERSTAAT. verheffen , ---^ uit den fchoot eener fterflijke en eindige menschheid dé eeuwige en oneindige Godheid te aanschouwen , -- ziedaar wat den Mensch eene aanleiding is tot zijne meest vaste hoop en zijn rechtmatigsten hoogn.moed. -- Alle wezens eten ; hij alleen bidt.. 1 Maar indien alle wezens eten , de mensch-alleen is op de gedachte gekomen zijne evennaasten bij-een te brengen , om gezamendlijk te eten. Samen eten , is zich verbroederen in de menschelijke nooddruft; maar het is verbroedering. Samen bidden , is zich verbroederen in de menschelijke glorie. Samen lezen , is zich verbroederen in den ftrijd der menschelijke gedachte. 1 Samen eten is elkaar ontmoeten in de laagten der aardsche vallei. Samen bidden is elkander een oogenblik op de hoogten ontmoeten. Samen lezen is elkaar ontmoeten op de vruchtbare helling des bergs en ramen voortwandelen in die tusfchenftreken , waar de mensch gemaklijk kan verblijven en adem halen, hij die een middending is tusfchen dier en engel. Laten wij dan lezen, en gezamendlijk-lezen leeren! Voor den man , --- redenaar, profesfor, advokaat of priester, is de leeskwast de openbare kunst bij uitnemendheid ; voor de vrouw, — dochter , gade, moeder of ziekenverpleegster, is het de huislijke kunst in al de zoetheid en adel van het woord Ziedaar waarom, indien de eerzucht deze kunst door fommigen doet beoefenen, de tederheid des harten anderen moet beletten haar te verwaarlozen. MENGELINGEV, MICHIEL VAN DER VOORT. In de eerste dagen van Februari ontfliep te Brusfel , na het ontvangen der HH. Sakrainenten , Michiel Jozef Theodoor van der Voort , geboren te Andwerpen , den 18u Juli 1812. Den Un , ten 3 ure des namiddaags, heeft de begrafenis op het kerkhof van' St Joos-ten-Noode plaats gehad. De flippen van het lijkkleed werden gedragen door Conscience, Gerrits , Jottrand , De Laet , Van Beers en Stroobant. Vele andere zuid-nederlandsche letterkundigen waren er tegenwoordig: vlaamsche maatfchappijen en dagbladen waren er vertegenwoordigd. Ook Noord-Nederland had daar niet mogen ontbreken. Nolet , zoo ver ik zie , was de eenige Hollander ; en deze woont een menschenleeftij d in Brusfel. Het is niet zonder aandoening, dat ik van dit overlijden in dit tijdfchrift melding wil maken. Michiel van der Voort was een wakker , vaderlandslievend man, met een oprecht hart , een vrij en krachtig woord op de tong, en in het bezit van eene onvermoeide hand ter verdediging van hetgeen hij voor waar en goed hield. Geenszins met aardschen rijkdom bedeeld , was hij bereid ook het weinige dat hij bezat ten offer te brengen voor de zaak , die hij diende. Hij was een MAN. Hij heeft door het vestigen van vlaamsche genootlehappen , het moedig beklimmen van vlaamsche tribunen , het fchrijven van vlaamsche ftrij dfchriften en ander letterwerk , uitmuntende diensten aan het nederlandsch element in Belgiën bewezen. Daarvoor zij hem dank en eere ! "Gezellig en gedienstig van aard ," zegt de Eendracht , "telde Michiel slechts vrienden onder de Flaminganten , die allen , zonder onderfcheid van denkwijze , hem hunne achting en fympathie niet (paarden''. Bij het ínadrukkelijk verzet tegen de belgische regeering in het voorjaar van l858 , was het geen wrevelmoed nochi revolutionaire drift , die hem leidde. Hij weigerde zijne belastingen te betalen , op grond dat hem de aanlagen in het Fransch werden thuis gezonden. Hij meende, dat van een Vlaming niet moest gevergd worden MENGELINGEN. 95 eene vreemde taal te leeren , alvorens zich van zijne burgerplichten te kunnen kwijten. De kosten van het rechtsgeding , uit deze beweering ontftaan , werden gedekt door eene nationale infchrijving. Hij heeft getrotseerd , dat men zijn inboedel voor zijne deur bij exekutie verkocht. Hij gaf blijk van een moed , die , in onze dagen van lafheid en zedelijke platheid , u de tranen uit de oogen doet fpatten. Hij was wat liberaal , maar behoorde tot . de zulken waarvan mijn goede oude vriend David verfchoonend zeide : ' 't , zijn nochtans goede jongens !" Op een Kongres, waar wij een lans met elkaar gebroken hadden , kwam hij , na de vergadering , op mij af (ik zie hem nog met zijn groote ronde oogen , zijn fijn beengeftel , zijne door de hitte van den redeftrijd rose-getinte bleekheid) , en mijne hand grijpende met zijne tengere en toch krachtige rechter , zeide hij : "Gai zait 'nen ruden jouteur , Menier Alberding !" Al de diplomaas onzer meerendeels temerige en flemerige nederlandsche genootschappen zijn mij zoo veel niet waard als die handdruk en die lchilderachtige casus emphaticics van den moedigen en eerlijken strijdgenoot! God geve zijn ziel het licht zijner Eeuwigheid! Jos. A. A. TH. LA CLEF DE VOUTE DER SCHOONE BOUWKUNST. -- Sommigen klagen , dat de architekten het geheim verloren hebben , waardoor hunne gebouwen op den lof van het geëerd publiek en zijne organen aanfpraak hebben. Anderen zeggen , dát in tegendeel de zin , 'de vatbaarheid voor architektonische indrukken bij het publiek meer en meer verloren gaat , en dat hieraan de weinige bewondering is toe te fehrij ven , waarmee nieuwe gebouwen worden geaccueilleerd. Het Handelsblad befchaamt, in zijn nommer van 1 Dec. 11. , beide stellingen. Het befpreekt namelijk het nieuw gebouwde Amstel-hotel en geeft er veel lof aan : daar zijn er dus nog die architektoniesch gevoel hebben ; maar daar zijn er ook met architektonische feheppingskracht : het Handelsblad geeft daarvan getuigenis , door te wijzen op genoemd hotel. Uae vérité nonamée est une vérité connue , zegt Fontenelle. Het 11 andelsblad heeft de zon maar aan te wijzen , opdat ieder zegge : "de zon fchijnt" ; hier, is alle betoog overbodig. Het Handelsblad noem t de hoedanigheid , waardoor het hotel den lofgeheel rechtvaardigt, dien het orgaan er aan geeft : ja ! — "het hotel zal beantwoorden aan het DOEL, dat de ontwerpers zich hebben 9 3 MENGELINGEN. v o o r g e f t e 1 d". Waardoor ? Ik ga het geheim u mededeelen -vertrouwend op uwe diskretie: — -- "do o r z ij n e DOELMATIGHEID". R. AESTHETIEK, BUITEN REKENING? Het Handelsblad maakt , in zijn No van 2 I Dec. -66 de opmerking , dat , bij de examens der aspiranten voor het geven.van lager onderwijs , de vrouwen (blijkens de provinciale verflagen) een grooter getal goede merkjens krijgen dan de mannen. In de meeste provinciën werd meer dan de helft der aspirant-onderwijzers afgekeurd, terwijl in bijna alle het grootste gedeelte der "geexamineerde dames" aan de geftelde vereischten voldeed. "Daar , natuurlijk ," zegt het Handelsblad , " aan meerdere courtoisie , toegevendheid , galanterie "of hoe men het noemen wil, van de zijde der examinatoren, bij geen zoo ernstig onderwerp als het onderwijs , niet gedacht mag "worden , kunnen wij het verschijnsel niet anders verklaren , dan "uit de meerdere bevattelijkheid en practischen geest der vrouw." Dat natuurlijk is onbetaalbaar. Wel neen ! een examinator (en je hebt er rare gasten onder) examineert, "natuurlijk" , zoo graag een armen tobbert zonder geheugen, die op zijn 35e jaar den hoofdonderwijzersrang nog maar niet halen kan, als een lief, vif, twintigjarig meisj en. Hij ontwaart niets , niemendal , van de v erlegenheidslonkj ens , de glimlachjens van vertrouwen , de hulpfmeekende ftembuiging , den betooverenden blos van de jeugdige would-be-goevernante. Daar merkt zoo'n man niets van ; daar is hij immers een fchoolopziener en wetenfchappelijke specialiteit. voor ! Dat was alleen maar" anders bij de oude Grieken ,- als daar Helena of Phrynee (en dat waren nog naar fchoone overlpeelsters of lichtekooyen) zich vertoonden , dan ging er een rillende betoovering door de rijen der Heliasten en den raad der. ouden dan krulden de grijze baarden zich op , en de bedaagde wijsheid erkende zich geflagen door den scepter van _het schoon. Mijne fchoolopzieners zitten , dunkt vlij , in een mal parket, na ik dit onderwerp ter fprake breng. Zij weten zich te keererr noch te wenden. Eenftenlmig fluisteren zij echter , dat het Handelsblad veel te goede gedachten van hen. heeft. En inderdaad wanneer wij den invloed der fchoonheid or het hartslederen gemoed der fehoolopzieners aannemen, konle -1 wij tot de volgende rezultaten : zie bier de orde der intensiteit, waarin MENGELINGEN. 97 de khoonheid der jeugdige Ièkondanten en huisonderwijzeiesfeii op onze cijfermeesters , zoölogen, fpraakkunstenaars en verdere plakinonarchen gewerkt heeft. Groningen, het ijzig Noorden, vleit zich met de palm: omdat 94 o/, der jonge maagden zijn toegelaten; maar Groningen is in 't algemeen rekkelijk; immers ook 70 der fchoone geesten, die in paletot en pantalon fteken, zijn met hartljkheid verwelkomd. Deze algemeene humaniteit of toegeeflijkheid moet dus eerst van de ibm worden afgetrokken en dan krijgen wij de volgende verhouding: Het ftrenge Noord-Holland, het weerbarstig Haarlem is, betrekkelijk ,z eer lief geweest voor de fchoone fexe. Het getal der toegelaten meesters bereikt maar iets meer dan de helft van dat der, verwelkoomde dames (een en ander in verhouding tot het getal kandidaten) ; maar de zuidelijkste gewesten Ipannen hier, natuurlijk! de kroon: Limburg en Zeeland; Zeeland vooral : 40 <110 der jonge mannen hebben zich maar door het net der ftrikvragen van Heeren onderzoekers kunnen heenwerken ; en 87 0/ zeeuwsche juffertjens , in tegendeel, hebben de goed ronde zeeuwsche deskundigen weten te vermurwen. Als Bellainy nog leefde, hij fchreef een rjmeloos vaers op deze handige "Fillisjens" : trouwens ze zijn in de lèhool van den goeden Vader Cats geweest en die leit alles zoo haarfijn uit, dat liet overwinnen te Middelburg niet langer moeilijk valt 1 Maar in allen ernst - wanneer zal iiieïi toch eetis het oii - welvoeglijke inzien van het onderzoek, dat door de onbeühaarndste helft van liet menschdoni wordt ingefteld naar de kapaciteiten van jonge vrouwen? 1 De uitslag, naar de iexeii verdeeld, was aldus: Geëxamineerden. Toegelaten. Onderwij-Onderwij-Percentsgewijze. Onderw. zeressen. Onderw. zeressen. M. V. * Nooid-Brabt . . . 212 77 49 < NO 55 (No 7) aii 10442 3) Gelderland. 218......116 113 95 51 ( 2) 82 ( 3) Zuid-Holland . Noord-Holland . . . 409 246 137 144 31 7) 58 (6) ( ,, Zeeland ........ .75 24 30 21 40 ( 4) 87 (2) Utrecht. ....... -- Friesland ...... 149 47 52 34 35 ( 6) 64 (5) . . -- Overijssel ... . - Groninge.. ...177 18 12517 1) 941)n.. . - 70 ( 1)renthe. ......... 43 29 70 Limburg . . . . 72 125 29 102 40 (' 5) 81 4) (oDIETISCHE-WARANDE VIII. VI?1 98 MENGWNGEN. Indien áa uwe fcholen , en .al uwe examens , • en ál uwe diplomaas nog niet in • elke provincie een zestal vrouwelijke wezens h bon kunnen fcheppen , in ftaat om jonge onderwijzeresfen te examineren en attesten van bevinding uit te reiken -- zijt ge dan wel , Heeren , een knip voor uw neus waard , na de bediening van al de pijnbanken waarop gij vrouwelijke fchaamte nu al fints 60 jaren gewoon zijt uit elkander te fchroeven; na de verfpilling van al den balsem , dien uw 'eigenaardig medelijden, bij uwe examens, over de mooiste of agaca tste pleegt uit te gieten ? M. POLITIEKE ZIN — BESCHAVING. Opkomst der kiezers voor de gemeenteraad-verkiezingen , pereentegewijs. — Onze moderne ftaatslieden meten den lof, dien zij aan de befehaving eener bevolking geven, af naar de politieke opgewektheid.. Ziehier een ftatistiesch verllaagjen, ontleend aan het Handelsblad van 6 Dec. 66, vermeldende : Limburg .......... 66 Zeeland ..... ...... 58 1 » N.- 3rabant ......... 58 -Gelderland ......... 57 4 » Utrecht .. .. .. . ... . 534 » Frieshand . ... 53 » Z.-Holland ...:. .... 50 » Drenthe . . . . : . . 48 Overijssel .... . . . . .. f15 » Groningen . .. . . . . . . 424 N.-Holland . ... . . . . . 38 » Noord-Holland — Amsterdam , Haarlem (de bakermat van I,ourens Coster) , de Zaanftreek met hare wakkere fabrikanten, Hoorn en Alkmaar met veeteelt, káasmakerij en groentetuinen, de Helder met zijn havens en werven, --- zijn dus f zmbés. IR. VOZGZAAMHEID. Onze eeuw munt uit , bij alle rangen en ftanden, door een fijn gevoel van voegzaamheid. Wij hebben, ter zijner tijd , verhaald van een gefehenk aan een Koninkl. bruiloftspaar , gevonden uit de opbrengst van den jeneveraccijns ; van een passend , geschenk , aan een boerenmensch -genaakt door het Hof van Rusland. Nu weder hebben wij te konstateeren , dat toen onlangs te MEWWELLWWBN. 99 Steyb-Tegelen , in het Limburgsche , brand was geweest, een inwoner van die plaats , om den ijver der lpuitgasten te beloonen, hun een fraayen bloenzruiker heeft aangeboden. Sommige nietaffchafrers beweeren , dat , als de belooning bij ftreeling van de neus had moeten blijven, de welwillende inwoner .de wakkere gasten dan toch nog liever aan een kruik Schiedammer had moeten laten ruiken. Maar deze niet-affcha fer mist blijkbaar alle sen&nent des convenances. Handelsblad, ' 23 Nov. Onze Steyb-Tegelaar heeft blijkbaar den rang zijner provincie in ons bovenftaand lijstjen trachten te rechtvaardigen. R. DE KRUISWEG VAN DE ST MARTINUS KERK te Groningen. Onder de talrijke bewijzen , die men voor den reeds genaakten vooruitgang der christelijke kunst in ons vaderland kan aanvoeren , behooren ongetwijfeld de verschillende Kruiswegontwerpen , die men in verscheidene kerken heeft uitgevoerd. Wellicht kunnen wij in een volgende aflevering een geheel artikel aan dat voor alle kerken zoo belangrijke onderwerp wijden; heden wijzen wij slechts op den Kruisweg van de kerk van den H. Martinus te Groningen. In geheel Nederland kennen wij er niet een die zoo monumentaal is aangelegd als deze. Daarvoor zij dank en lof gebracht aan de onvermoeide zorgen van den Z. E. Heer Deken F. W. A. Jansen, pastoor dier kerk. In geheel Nederland kennen wij er slechts enkele , die met dezen Kruisweg kunnen vergeleken worden. De figuren , op doek geschilderd , zijn bijna levensgroot. Hoewel der natuur geenszins ontrouw , geven zij meer het christelijk gevoel , dan eene realistische voorstelling terug, wat wij hoogelijk loven. Die waarlijk asthetische opvatting van den kunstenaar, den met roem bekenden schilder, den Heer Hendrikx , heeft hem niet belet op een reëel verschillende wijze de voorstellingen van de Heiligen, van de soldaten en van de' Joden te behandelen. In het algemeen erkennen wij in de kom pozities van den Heer Hendrikx den duitschen denker , terwijl wij in zijne kleur en teekening den leerling van de vlaamsche school , van de Akademie van Antwerpen wedervinden. Overigens kan die Akademiestad zelve roem dragen op den Kruisweg, waarmede de Heer Hendrikx de Onze-Lieve-Vrouwe Kerk der Scheldestad heeft opgeluisterd. Te meer strekt het der stad Groningen tot eer , zulk een reeks 100 MENGELINGEN. van christelijke kunsttafereelen te bezitten. De parochie heeft wel gedaan van niet terug te deinzen voor de onkosten , die zoodanig werk noodzakelijk vordert. Dat heet waarlijk onbekrompen te werk gaan. Misschien . zou men met het oog op de voorschriften van de kongregatie der Aflaten de eene of andere bedenking in het midden kunnen brengen , betrekkelijk het oogenblik der gebeurtenis , dat de eene of andere statie ter voorstelling heeft gekozen. Maar dat mag ons niet weerhouden den kunstenaar, der Parochie en haren Herder onze onverdeelde toejuiching voor dezen Kruisweg luide uit te spreken. J. W. B. pas t faire disparaitre du domaine des arts Ie dernier vestige de 1'art payen ; ils croyaient de bonne foi qu'en moins d'un demisiècle il n'y aurait plus en Europe que l'architecture serre-chaude (exhibition Aalaces, gares , marchés couverts) et l'architecture gothique ressuscitée , continuée , appliquée aux exigences d'auj ourd'hui. Nous avons parcouru le quart de cette carrière de 50 ans , et nous voyons l'antiquité grecque et romaine remises en honneur, comme tout ce qui peut devenir objet d'esthétique réaliste ; le gothique , neuf fois sur i mal-compris et , partant , mal appré 9 cié; les véritables notions de la beauté obscurcies de plus en plus, 1'esthétique traitée comme un luxe , et 1'art décorant de guénilles brillantes les , dehors d'une civilisation qui n'aspire presque plus qu'à l'exploitation prudente des instinets brutaux de l'homme. Et cependant je suis content ? Oui , je commence á m'enthousiasmer pour la table rase. Avant de 'bátir, il faut (je le vois) que le terrain soit entièrement déblayé. Je me rallie pleinement à. eertain jou mot du comte de Montalembert.. Le brillant portedrapeau d'une théorie lont bientót nous n'aurons plus rien á. redouter (le libéralisme, devenu catholique) résume quelque part ses opinions sur les pré'dicateurs des excès du système que l'illustre biographe de Ste Elisabeth a trop longtemps servi ; il dit , en parlant d'un libéral réellement logique : "M. Proudhon est un auteur pour lequel j'ai du gout." Je vous• avoue qu'à mol aussi, et peut-être t, meilleur droit encore que n'a le gentilhomme francais , le système de Proudhon plait infiniment. Quand on n'est pas catholique, quand on ne souscrit pas , avec plus de simplicité encore que Ie célèbre évêque d'Orléans , l'encyclique Quanta cura , --il faut en finir la ; il faut conclure comme l'a très bien fait M. Pi.•oudhon. J'avais cru que, pendant les derniers douze ans , la dissolution des erreurs ferait moins de progrès , mais que , par contre , . Ie catholicisme dans les arts gagznerait plus de terrain. Je ne dis pas , avec les 7nodernes , que TOUT CE QUI EST, EST BIEX, que TOUTE LOI EST BONNE, et que TOUS LES FAITS QUI SE PRODUISENT NE PRÉSENTENT QUE L'APPLICATION NATURELLE MAIS FORCÉE DE LOIS PHYSIQUES ET IORALES (ou immorales , ce qui est la .mème chose) ; je n'accepte pas nette these , telle qu'elle se présente : mais je suis heureux des effroyables progrès de l'erreur , du grand galop de la dissolution , dans ce sens , qu'ii fallait passer par U. Que voulez-vous. que,fasse le protes 3 tantisme ? Qu'il redevienne catholique comme en Angleteri=e ? Le vceu est bon et louable , mais l'émettre ce n'est guère ayoir égard à 1'ordre (ou plutót au désordre) ordinaire des choses humaines. Comment après Spinoza et Voltaire , après L'Encyclo1pédie et l'école de Hegel l'on voudrait que les protestants du Continent se cotisassent pour s'écrier : "Ne soyons plus libéraux , redevenons catholiques !" Pareil événement n'aiirait pas eu d'antécédent dans l'histoire. Il faut que les morts , ou les demi-morts enterrent leurs morts et s'enterrent avec eux ! Avant cela , comment voulez-vous que la nouvelle vie trouve de fair , de l'espace, pour prendre haleine' ? L'on ne saurait à I'étranger se former une idée , avec quelle rapidité le protestantisme propre , le cercle du rejet des objets de la foi , s'élargit dans notre pays. Quand , la première fois , "La vie cie J. C." par le . docteur Strauss franchit nos frontières , un saisissernent d'effroi prit à presque tous les esprits. Les libraires se concertèrent , et s'engagèrent à empêcher , autant que c'était en leur pouvoir , la vente et la traduction de ce livre impie. Il y a quelques mois le même savant donne une édition populaire de son oeuvre , et de suite il s'éleva une forte concurrence dans notre librairie, pour être le premier à doter la patrie d'une traduction de ce travail. M. Renan n'a dégringolé dans .l'opinion de nos inifidèles baptisés (on non-baptisés , car Ie baptême a eu son temps) , que depuis qu'on i'a trouvé superficiel et sentimental.I1 n'a pas assez de vigueur; il n'est pas assez savant; il compromet ses coréligionnaires ; on commence à le mépriser un peu. Nos chefs de file de l'irréligion , te négateur à toute épreuve , M. le docteur J. van Vloten, et le philosophe humanitaire , M. le docteur Opzoomer, qui savoure touj ours encore un reste de mysticisme , en mêlant un globule de prédestination rigoureuse à son incrédulité , commencent à pálir au milieu de leurs adeptes et tendent à s'effacer. Leurs détracteurs de il y a douze ans commencent à les trouwer très bien , un peu trop froids même ; et entre eux ils se disputent l'honneur d'avoir le premier propagé la négation. Les rangs des prédicants s'éclaircissent visiblement ; le noinbre de ceux qui comprennent que l'administration des sacrements n'est , á leur point de vue , qu'une simagrée honteuse , augmente de jour en jour, et il y en a qui ne se contentent pas d'en rougir , mais qui Bont assez honnêtes pour se défroquer, , avant que leurs ouailles ne s'a 4 veitissent par l'exhortati n du Sauveur , enrgistré par S. Mattliieu,. cli. VII, v. 15. Inutile de vous dire que La poésie , tant dans la littérature que dans les arts plastiques , se ressent vivernent de eet état des esprits. On ne peut pas en une fois déraciner les traditions , les habitudes , les susceptibilités chrétiennes dans les ârnes.. Pendant de longues années encore le public pourra être électrisé par une aspiration éloquente vers ce Jenseits , dont les penseurs modernes ne font mention qu'avec un sourire. II n'est pas bien prouvé même , si, en dépit de toutes les théories , le système nerveux des enfants d'Adam ne continuera pas tressail! ir t chaque assaut imprévu , livré â l'ârne par les grands masiciens , ou par, des poëtes comme Vondel et Bilderdijk. La grande rnusique , t inon avis , les grands mouvements dans la poésie pour l'cxil comme pour l'oreille , la vibration de cette vérité profonde qui est autre choe qu'une copie de la nature, est une anticipation sur notre existence future , et on ne s'y soustrait pas â volonté. Mais la sensibilité et la fécondité , dans la sphère de l'esthétique , sont deux. Oelle-ei n'est ordinairement que l'apanage d'individus pen nombreux ; celle la est un don plus général. Celle-ei suppose une force vitale dans l'me que l'incrédulité moderne tend a détruiie; l'autre échappe souvent , et comme par mégarde , â l'instrument destructeur. Quoiqu'il en soit, le rapport estevident entre la disposition plus ou moins religieuse et la force artistique qui se produit auprès d'un peuple. Nos théoriciens ont excessivement simplifié l'esthétique : c o pi er la nature, voilâ ou' tout aboutit. Or comme la nature ne fournit pas de modèles de chants lyriques de constructions symboliques , de beautés idéalés , on fait maitibasse des arts et des genres qui ne peuvent se passer de ces ingrédients , et si l'on tolère , si l'on admire la musique , c'est par ce que devant elle le raisonnement se tait , et que , devant les traits qu'elle lance dans l'a' âme , le bouclier du philosophisme n'est pas invulnérable. Ori manie parfaitement l'épée de la dialectique , mais on ne pare pas le coup iedoublé d'un revolver musical. Par suite de tout cela la cr'itique rejette assez généralement les tragédies de Corneille et de Racine ; on a un pen en horreur tout ce qui se rattache une sphère plus élevée que la vie journalière. Notre école de peinture biblique et historique est morte ; Ie nombre de nos Mendelssohn-Bartholdy est aussi minime que 5 celui de nos Hippolyte-F!andriii et de nos Paul lJelaioclie ; cepeltdant nous avons encore des poëtes , mais leur veine ne coule que dans le moment out le feu devin daigne descendre dans leur âmes.. L'incrédulité , quelque soit ie talent qu'elle ait t sori service , ne produit , dans sa plus forte expression , qu'une tiès belle satire. Bilderdijk , Da Costa, Beets , Ten Kate adoraient ou adorent lii divinité de Jésus-Clirist. IDepuis que Hofdijk ne professe qu'wi cliristianisme excessivement conditionnel , la harpe , qui a chantè iEddon , Hélène et les Ballades , lui est tombée des mains. Mêm les ,jeunes gens contractent d€ plus en plus l'habitude de ne s'extasier que devant des lambeaux de la philosophie anthropologique et de la sombre ironie de Shakespere et de Goethe; c'esti peine qu'ils goûtent le badinage plus ou moins coupable , plus ou moins indécent , mais du moins (en quelque sens) poétique de Bérangei.. Ce n'est pas le talent de coinposition , le mystère de la conception , l'ensemble d'un drame de Shakespere et de Goethe qu'oii admire ; on n'a que l'esprit des petites choses on n'apprécie que Ie détail ; 0fl craint que, en admettant qu'il existe une force créatrice qui quelquefois sembie déborder l'auteur,, on soit insensiblernent conduit â admetti-e , en lui . une mens (liviniol-et un Dien derrière l'azur.- Cependant on cultive l'histoire. On ressent , après avoir tout nié , tout aboli un ardent besoin de reconstruire ; on en sent aussi la convenance. On se prornet bien , en creusant la terre et cii ahattant les buissons, qu'iI n'en sortira pas de voix et de flammes pour ténioigner de l'existence d'un Dien; mais on n'est pas sans un secret espoir qu'on' en déterrera quelque fondement pour des superstitioris clandestines , auxquelles tout panthéiste commeil- faut t plus ou moins de penchant. Les chrétiens chez nous ne manquent pas de prendre parti la besogne historique, convaincus que toate trouvaille, en fin de èompte,. doit les confirmer dans leurs convictions. Du reste l'expérience rious a appris que le bon Dieu se charge en personne de la majeure partie du travail ; que si nous ti-availlons avec quelque zèle dans sa vigne , ce n'est pas qu'Il ait besoin de nous et qu'Ii ne puisse chariger la pluie en vin sans notre labeur , mais c'est uniquement pour faire ce qu'Il nous ordonne : non par une vairie complaisance de sacrificateur , mais par uit besoin de faire preme d'obéissance. 6 Je ne vols pas de moyen pour passer de ces considérations générales , concernant l'état des esprits dans mon pays , aux modestes articles dont se compose la ure livraison du VIITm® volume de ma revue. La conscience que j'ai de ce qui doive se fáire dans la sphère de , l'intelligence néerlandaise ne saurait passer par les articles de ma publication que comme un fil bien leger. J'ai la conviction que , dans toute oeuvre humaine , l'hu nanité est un trait noble et distinctif; cette qualité , en bien des rencontres , portera i'empreinte du christianisme , de l'hunnanité rréiabilitée. Cela suffat à mes yeux. Je ne suis pas de ceux qui admettent une différence essentielle entre les chrétiens et ceux qui ne le sont pas. Je crois que le Christ - est mort pour TOUS ; voilà l'essentiel. J'admets volontiers que tout ouvrage se ressent de l'artisan • et de ses qualités principales ; mais les exceptions , les inconséquences , les disparates dans l'ensemble des travaux de ]'esprit sont nombreuses , et c'est un grand bonheur que le monde ne se transforme pas en un moment au gré de nos classifications et de nos systèmes. C'est ainsi que , dans ma revue , je puis mettre à haut prix la collaboration d'amis, dont je combats de toutes mes forces la doctrine philosophique et l'action sociale. Je sais bien qu'il y a plus de rapport entre l'homme-philosophe et le littérateur qu' entre les personnages que distingue la "Muse charitable et discrète" du sieur Boileau-Despréaux : mais 1'homme nest pas avant tout un arbre qui ne produit qu'une seule espèce de fruits. C'est ainsi que M. Busken Huet , l'un des organes les plus éloquents de la tendance moderne, a publié dans ma revue une - critique du nouveau roman de M. van Lennep , au-dessous de laquelle Guillielmus Bolognino , ou tel autre censor librorum , aurait écrit - tranquillement : Nihil cum fide repugnat. C'est ainsi que M. le docteur van Vloten continue á rendre de grands services à mes lecteurs , en - les gratifiant de temps en temps de communications littéraires de différentes espèces. Ce savant , dont le tact scientifique égale la vaste érudition et le zèle infatigable, publie , dans le present numéro , différents frag-^ ments de poésie thioise du genre lyrico-didactique. M. le docteur Ten Brink l'a dotée d'une étude , élaborée con amore , sur la Czansof de Roland. M. l'abbé Habets nous communique des renseie nefnents curieux sur la géographie stratégique de l'époque carolingienne. J'y ai inséré , pour ma part, la conclusion d'une 7 monographie de [a branche cadette des Seigneurs de Bréderode, la traduction d'un élégant article (du a la plume d'une dame) sur l'art de lire et , enfin , la réimpression de la dernière partie d'un texte de la Biblia Pauperunn. J'ai 1'habitude de clore mes Nos en gourmandant un peil le public. Permettez-moi , pour faire contraste sous tous les rapports , en terminant cette lettre adressée non au public, relais a une indivi dualité tres distinguée , de voos - piésenter l'assurance de ma profonde sympathie. J. A. Au3. TH. OVER, DE IDEALE SCHOONHEID, LAMBERT HERMANSZ. TEN KATE. Tot de mannen , wier wetenfehap en talenten door Bilderdijk -riskend zijn , behoort ook LAMBERT TEN KATE HERRIIANSZOON. Ik wensch voort te gaan met, waar het pas geeft , mijne diepe vereering eii vurige liefde voor den grootsten geest, dien, in ins vaderland , de XVIIIe Eeuw bij de XIXC heeft ingeleid, uit te (preken en , zoo mogelijk , in annderen , die , bij liet goede, liet ichoone en grootsche beminnen , over te ftorten : maar ik wil mij een verhoogd recht daartoe koopen, door, zonder eenige r trouwens zijner geheel onwaardige toegevendheid , Bilderdijks -zwakheden en gebreken te erkennen. Waarom is hij zoo ingeno^ ynen tegen Ten Kate , tegen den echten , harmoniesch , hoewel -{lal autodidaktiesch gevormder, en georganizeerden taalkenner, tegen den wijsgeer, die zoo vele punten van over-een-ftemming met hem had ; tegen den man , dien hij als beoefenaar der fchoone kunsten niet gekend zal hebben , maar aan wiens beroemd taal kundig werk hijzelf ongetwijfeld veel verplicht was en wiens lioofdbegi.nselen hij-zelf was toegedaan Eerste reden : al de middelmatigheden en nietelingen , die in Bilderdijks eerste en tweede tijdvak om hem heen grimmelden 'en die hij , fehier onvoorwaardelijk , verachtte , hadden den mond vol over Ten Kates grootheid, en behalve in de rezultaten , die 1 Bijv. op het ftuk der eenparigheid. Zie Ten , .Kate , Aenleeidinq, I, Voorrede * * 4 v° : "met voordacht hediene ik mij nu van deze clan van gene -der onverfchillige Taelgebruiken; om mij vrij te houden, daer de natuer mij in vrijheid laet... ik heb de Titel als een Heiligdom van 't Gemeen gefchat, > , Of 't langer Leven, of ter Dood te gaan, Wis koos ik 't Sterven. . . . . . . . . . . . . . . . . . Barmhertig God! is 't mooglyk dat Gy duld, Dat zoo veel Bloeds, onnoozel , vey van fchuld , Geplengt word? ach! De Straten zyn vervult Met Kinder-Leken ! . . . . . . . . . . . . . . . . . Moet dan een Schaap , dat tuffclien Goed en Quaad Geen' keuze en kent, terwyl 't nog (pelen gaat Al lachhende, 't. blylieffelyk gelaat Zoo droef bezueren ? En fterft een Worm , die naau-%%-lyks 't Licht geniet, Pas half gekleed , daar de arme Moeder 't ziet, hief zulk een dood? Die droefheid bind zig niet Aan perk of ueren! Waar toeft gy nog ,. u Lieffelyke Dood! Kom ras, kom fel ; ik ftell' me voor u bloot; Verfchoon flegts 't Lam, dat, bly in Moeders fchoot,. Zoo welig groeide. Maar weinig was dat Schepfeltje bewuft Van zulk een ramp; haaft keerde zig die Ruft In kermen om ; haaft was die kool gebluft Die naaulyks gloeide. Ik kus dien Mond, die nooit weêr lachhen zal: 'k Beklaag die Keel , zoo vrolyk van gefchal : 'k Om-arm dien Arm, die my het Herte ftal Door teder ftreelen. Aanvallig Wicht l van Moeders borft gefcheurt , Getrapt , gefolt, en in het zand gebeurt, Gy zult , helaas ! van my en elk betreurt, Niet v-eêr zoo queeleu. . . . . . . . . . . . . . . . 110 OVER DE IDEALE SCHOONHEID. beeldige fpaarzaamheid , zich uit zijne geringe geldwinst , nog een voor zijnen ftaat 1 aanzienlijk vermogen verzamelde , en dat hij daaruit zich zelven alles aanfchafte , wat hem voor zijne Letteroefeningen , en voor zijne Liefhebberijen ; voor Toon- en Schilderkunst, noodig of aangenaam was ; zoo dat hij zelfs eene fraaije verzameling heeft kunnen nalaten van [origineele , meerendeels italiaansche] Teekeningen [en afgietsels van beelden] ; en bovendien eene Boekeri , waarvan de Catalogus een doorflaand bewijs is , dat Ten Kate zich daarvoor geene uitgaven moet geweigerd , en , gelijk in zijne zeden , zoo ook in het vak der kunften , het reinst gevoel voor schoonheid gehad en gevolgd moet hebben `-'." Hoe zijne tijdgenoten over hein geoordeeld hebben , blijkt wijders uit de Voorreden van den verdienstelijken Ploos van Angstel , tot den. Katalogus van het kabinet Rutgers "Tot i yper jaaren gevorderd" , zoo heet liet daar , "geraakte [de Heer Antonie Rutgers] in kennis met den Heere Lambert ten Kate Harmansz. ; een Man , beroemd door zyne grondige er- Varenis en gezuiverde fmaak , onder anderen in de Teken- Schilder- en Beeldhouwkunst ; vermogens , die hy , zo befcheiden als kundig , doorgaans in de dagelykfche verkeering wist te doen dienen , ter bevordering of aanmoediging van verfcheiden Beoefenaars en Liefhebbers der Kunfte , die zag veelmaalen van zyne Lesfen met voordeel bediend hebben. Onder deeze was dan ook de Heer R,utgers. 1 Tollitls (laat dien "ftaat" wel wat laag aan. Dat pleegt men ook met Von- del te doen. Die Mennonieten eiaren ondertusfchen deftige lui en meestal wel gefteld. Zij hielpen elkander voort , en al was Ten Kate huisonderwijzer , men behandelde hem ten allen tijde als een H e e r , als een Moeceen , als een kunst verzamelaar : celcc nest pas peu de chose. 2 "Museum", I, 31. 3 "Catalogus van het Vermaarde en Kunstryke Kabinet .Schilderven , Teeke ningen en Prenten ,, door de Voornaamfte Italiaanfche , Franfche en Nederland fche Meesters. Benevens eenige Uitmtnnxende Beeldwerken van Metaal, Marmer, Yvoor en Hout , door Francesco du Quesnoy , J. de Bologne , Albert Durer en andere Kunftenaars , die zich in de-Beitel-kunft een Naam gemaakt hebben. En verdere Kunftftukken , Boeken, Prentwerken etc. etc. Alles met veel kennis, groote moeyten en de vereifchte naauwkeurigheid , in den tyd van ruim 70 jaaren , byeen vergaderd en nagelaaten door den Kunftlieyenden Heer Antonie Rutgers Anthonieszoon." OVER DE IDEALE SCHOONHEID . "De Snaak van den Heer Ten Kate viel in 't byzonder olp 't verhevene , het bevallige 't welk zig in de Kunftwerken der Ouden voordoet , hy fcheen voornaamlyk zig toe te leggen om Luit de Tekeningen der Italiaanen , van welke hy (behalveii een goed getal Bootzeertfels . Buftezi en A.fgietfels) een iyke verzameling bezat , al het geene op te fpooren en aan te wy zeli , waar in die groote Meefters hebben uitgemunt , zoo in het ryke en deftige der Ordonnantien , het zwierige en bevallige der Groepinge en Standen , liet edele en vatte van Omtrek en Tekening; als in het levendige , en de kracht der , werkingen en hartstog-, teel , behalven eene menigte andere Schoonheden die den Schilderg eefteii van ons Vaderland , en andere Naatf en , tot voorbeelden geftrekt , en waar van de gelukkige waarneeming en navolging zo veele groote Mannen in de Kunft gemaakt hebben. De gemeenzame en geduurige ommegang met veele Kunftenaars els Lief hebbers , en wel zulk een Lief hebber als de Heer ten Kate was ; het veelmalen bezigtigen van zyne verzameling en zoortgelyke Kunftwerken , kon wel niet nalaaten , in onzen R,utger s den luft op te wekken tot het vergaderen van zulke Kunft , als overeenkomtig ware met zyn Smaak , vatbaar en gevoelig geworden voor liet edele en verhevene der Kunfte.. "Hy viel dan onder liet opzigt van zynen oordeelkundigen geleider , met kracht aan het opfpooren en verzamelen van de befte Italiaanfche Teekeningen , welke , hoewel fchaarfch en zeldzaam, egter nu en dan voortkwamen uit handen van Liefhebbers en Kuliftoefenaars , die dezelve van tyd tot tyd overgebragt hadden. uit Italien , dat , gelyk men weet , in vroeger tyden , door de Kunftoefenaars uit allerlei geweften , en voornamelyk door de Nederlanders bezogt wierd, even gelyk eene Hooge School , om 'er hunne 'Studien te volmaaken : deeze keerden doorgaans met zoo veele Tekeningen van de befte Meefters naar hun Vaderland -terug , als zy bekomen konden , uit eene groote menigte die men - allengs, en wel federt de dood van Rafaël d'Urbino , welke in 1 "Zie zyn "Discours Prêliminaire fur le Beau Idei l des Peintres , Sculpteurs et Poëtes , 1724 . voor Richardfon's Infcription de div. Tableauxetc.'' Jonatl^aa: Richardson, Portretfchilder en Theorist, Londen, 1665--17 45. 112 OVER DE IDEALE SCHOONHEID. 15 2 0 voorviel , zo wel te Romen , als te . Florence , Venetien ,. Napels &c. hier en daar zorgvuldig en met vlyt, byéén gezameld had , en waarmede ieder Natie naar zyn vermogen zig poogde te verrj- ken." v Het in deze aanhaling genoemde "Discours préliminaire" voor "IRichardfonnn's Infeription de divers tableaux ete.," `Sur le Beau. Ideifi des Peintres , Sculpteurs & Poëtes", uitgegeven in 1724, is liet ftuk , waartoe de tegenwoordige bladzijden de inleiding uitmaken. Ten Kate heeft het in twee talen gefchreven. De nederlandsche text is nog nooit gedrukt en niet verder bekend dan uit een keurig affchrift, eenmaal in liet bezit van meergeroemden Ploos van Amstel en thands berustend in de ftads- Bibliotheek hier ter ftede. Ik onthoud mij van alle bijftemming of bef trij ding der onderfcheidene 1'tellingen , in deze over 't geheel zeer behartigenswaardige redevoering voorgedragen. Op enkele plaatsen geef ik, in de noten , eene andere redaktie , door Ten Kates eigen hand uit zijn fransch origineel overgezet. Deze varianten , waaraan ik eenige waarde hecht, ter vergelijking van verfehillende termen voor ongeveer de zelfde begrippen, zijn ontleend aan zijne evenzeer onuitgegevene "Uitbreiding en Befchryving" van zijne verzameling teekening en ; in welke "Befcliryviiig" , volgends Ploos van Amstels voorftelling , Ten Kate zich het eerst eene volledige rekenfchap tracht te geven van de ideën, die hij daarna in zijne Verhandeling zou hebben geordend en uitgewerkt. Deze voorftelling is fraai , zit logiesch, iystematiesch en waarfchijnlijk in elka&r; maar zij is niet waar. Ten Kate heeft zijn "Discours" in het Fransch opgesteld , later eenige brokken daarvan ter ftoffeering van zijne "Beschryving" vertaald , en eindelijk het geheel weder _ in eerre nieuwe nederlandsche vorm gegoten. Dit blijkt uit meerdere plaatsen der "Befchryving" zelve. Aan de gemelde "Pefchryving" voegt Ploos van Amstel eene voorreden toe , die grootendeels aan Ten Kates handfchriften-zelven ontleend is. Het volgende , dat in onmiddelijk verband met Ten Kates "Verhandeling" ftaat, vindt mere, met eenige afwijking, ook in zijde "Tienleiding" 1 . 1 T, 14 en volgg. OVER DE IDEALE SCHOONHEID. 113 "Alhoewel de Schepper in al het gefchapene de blyken zyner wysheid en kracht doet opmerken, nogtans heeft het hem niet behaagd alle dingen zo te (cheppen , dat ze ons, ten aanzien van onze aandoeningen, elk even fchoon voorkomen: zelfs is 'ei in overvloed dat wy niet anders dan lelyk kunnen noemen, in vergelyking van iets fchooners. is alle Geboomte, is alle Landgezicht, is ieder Beest en ieder Mensch ons even bevallig ? gewisfelyk neen: Ja, is 'er wel één te vinden die in alle deelen even fchoon is? en vindt men er zelfs onder de fraaiften niet, dat de eene lieflyker uitzicht heeft, en de andere blyder kleur, of beter befie( lenheid van aangezicht , ter wyl de bevalligheid van een derde zal uitmunten in een- of ander lid; of in een fyn ryzige geftalte , of in eene bekoorlyke b\veeging der leden? en vindt men niet, hy ieder van die hyzondere fchoonheden, meest altyd nog zulke jammeren gevoegd die de bevalligheid vry wat bedwelmen? 't Is waar, dat wanneer men van den Schilder niet anders dan een Pourtrait of eenvoudige en bloote afbeelding van het leven met alle deszelfs gebreken afvordert, hy, als Naturalist, aan de nette naarbootsing voornamelyk gebonden is; maar anders is het gelegen wanneer hy het Ideale tot zyn onderwerp heeft , 't zy Bybelstof, 't zy Heidenfche Fabelen, waarin hy op de proef gezet wordt, hoe hoog zyne gedachten zweeven in 't verkiezen van 't welvoeglyk fihoon , dat een mensch verrukken kan. Alsdan past liet dt hy' aan een' vorstelyk' Richter eene achtbaare kloekryzige gezetheid toevoege , verzeld met een ftaatelyk en bedaard wezen; dat hy een' krygsheld van goed beleid verbeelde met een rustige talie, van top tot teen vast van leden, fris van wezen, met een moe--: dig vuur in de oogen , dat niet in 't wilde schiet , maar zo vinnig en zeker op zyn voorwerp mikt als de Pyl van een' goed' Boogfchutter op het doelwit. Om dit te verki'ygen tracht hy naar het denkbeeld van het welvoeglyk eigen, en de harmonie der verfcheidene deelen. Zyne gedachten verder opkweekende tracht hy dat verftrooide fchoon , 't welk de Schepper te heeilyk fchvnt geacht te hebben om te fchenken aan één Mensch of Scheprel, optezamelen en weigevoegd byéén te plaatfen , en daardoor den aanfchouwer te verrukken. Hierdoor zyn de Griekfche Standbeelden tot in onzen tyd beroemd gebleeven. Hierdoor zullen de werken van Rafaël d' lJrbino, tot de laatCte aanfchouwers , hunne hekoorlykheden hhouden, en het fpreekwoord in ftand blvven 114 OVER DE IDEALE SCHOONHEID. dit is zo Ichooin als een Beeld, wanneer men de hoog tïe lclloOItheid wil uitdrukken." En nu ga ik verder het woord geven aan Ten Kate , voor Zijne nog ongedrukte vezhandeling. Kon hij persoonlijk voor -u optreden, Lezers, ik twijfel of gij meenen zoudt daarbij te winnen. Ten Kate had, blijkends het portret van Leblon en Houbraken , een zeer ordinair gezicht, iets vaals in oogen en haarkleur : de pruik (eigen lokken of "loofe perruycq") omlijstte zijn gezicht, zonder er den adel van te verhoogen. De neus van onzen wijsgeer teekent veel meer een timmerman , dan een fnuffelend en divineerend geleerde ; de mond, die bij de mannen zoo veel kon goedmaken , . voor dat ze emboucli ure , en tanden met het rooken en cigaarzuigen bedorven hadden , is zonder uitdrukking. Als men daar zijn eeuwgenoot Hemsterhuis eens naast ziet, vindt innen het nog onverklaarbaarder, dat onze Ten Kate zoo veel liefde voor liet ideale had. In ieder geval , Ten Kate ligt, fiats 13 5 jaar , in de Noorder-Kerk, neem dus de vervulling zijner (preekbeurt, - door liet orgaan Langenhuysens nieuwe - garmondletter , . voor • lief. Wat de fpelling betreft, ik heb die van het handfchrift ge volgd. Ten Kate-=zelf fcllijnt geen onderfcheid tusfchen y en -gemaakt te hebben. In de Hoofdletters gebruikt hij altijd Y; in .de onderkastletters doorgaands ij, snaar niet geregeld. Hij , fclajjvt den tweeklank oei altijd oeg te fchrijven. J. A. A. TH. GESLAORTLIJST van LAMBERT RERMANSZ, TEN KATE'; HEl'(DRIK TEl'( l\:ATE, in Overijsel , --------------------"-~-_.:-_------,--.....,. Abraham t. K. HBl'(DRlK T. K. Hendr. t. K. LA)lllERT T. K. X Xlari« Wiliink , geb. te Grol , 1615, + 1651; eene del' 8 dochters (11 kind rn ) v. Hendrik geb. te Deventer. geb, te Devcnterr WilliHk en Elisabeth Hardes, ~---~....... ----...------:-I--------~i-------~I.:.....-----~• I I IIIi ~ Vier kinderen (2) Abraham t. K. .Iun t. K. Hendrik t. IL David t. K. Sara Blaupot 16 X 69 11l;mlAX T. K. .-ec <:3 .. .n t_ geb. 1673, t 1729, geb. 1638, t 1678. geb. 1639, t 1696. geb, 1640, t 1690. ge],. 1644, t 1706. .;~L"::l" to'" ,...,-',,,,,~) ~ w d• ""''''' op den N.·Z. ..,. • ",,...,-. "" ." '"'-_..... te: -r 00 co c E+ .Jot-..;+-" Voorbw., te Arnst. .,., cc t· ""' + "" X 0; • ..: ' ... X ';:)0.~.t:= e;. oX X XX :E~ ;: '0","' ...::0;<"' ..."i:: =l.."':: c.,:l ..0",'O~g:X...,:::-:2;: ~,..... """"'"'"W - "":;j. ~ ..... ,~ ~ ----s J: -< t- -r, d ~ .§E' 0, :,) !""""':~ ..0 0, 0, Q :;-:< :'=:3 to toeo or- To,,~ '" - - ".;:;-.;:;.. oz;:.;Q ;::: Co) ~ '" ;..., 0 " -'" ~c.? ~o .~~ e ... ~ c "'v§~ c:;I~ ,-;3~ .~~ U X :E:d~ "'''"'"QJ2X ~f~, '" '" lL~ § Zi=: ~.~ ~ Willem Pieter de 0'" '" O~1Il "".~Bruyn, Haan. ..H , ............... ~ ~.----------. ~ ~ ..--.......- Doehter. Lambert r, K. • Dirck t, K. Vijf kinderen. -"""'I _1 I I Dochter. v,,",t-.) geb. 1659, ""'t- G'i M.D. Herman t, K. ",i LAMBERT T. K. . ~ '0'> .Iosina Bronkhorst,.!:l_ .!:l""19 Jut X 1696 begr. 20 Dec. 111 de 0; "" "'"" ~+ c;G Twee dochters , Lnmbt lIendr' voogd ~-g er. l~ to wv I X 'l'h. Block. Q0, OJ) "t Cingel. over de dochter Y. ·z. or 01 ~r ~X(7) lIEmIAx T. K. lr, ncef Dirk. - ~.r:: gXp;eb. 1705, t li)1.2,8. ..s ~ .A uteur del' Zededichten : - ~ li ~ lieveling van 7.ijn ..:: SIS ~~ Oom Lt. ..... ,;::::: G'l ~ c· ·s~~ 'C ~ rts "S oQ ;S~ 5 z 1\B. ""anr gcen stad vermeld wordt , vt'rsta men Ams,terdam. ..--..--..--.. ~ Vier kinderen, Vier kinderen, (4-) Christina 6 Dec. (I) Hendrik t,K. t,K. X Keyzcrsgrv, Cingel, 1714 geb.1693, geb, 1693, t li33. t 1759. VERHAvDELING OVER HET DENKBEELDIGE SCHOON DER SCHILDERS, BEEL HOUWERS EN DICHTERS. De ['choonheden der alöude Standbeelden , uitmuntende Schiltleryen en vermaarde Tekeningen van groote Meefters , leveren den kenneren zulk een ruim en overvloeijend veld uit , dat hetzelve onuitputbaar fehynt. De Schryvers , -welke tot heden over deeze ftof gehandeld hebben , zeggen er veel fraais van : rloch men begrypt ligtelyk dat - zy alles niet gezegd hebben wat hierover gezegd zoude kunnen worden : het fraaij e dat zy er over medegedeeld hebben belet niet slat men verlangende zy om 'er nog iets van te hooren. De leezer verwachte hier geen prachtig optooifel van vleiachtige loftuitingen, die gemeenlyk alleen (trekken om verwarde denkbeelden en eene ongegronde verwondering te verwekken , zonder eene nette kennisfe -van de kentekenen der Meefters te geeven , of te zeggen waarin zy gebrekkig zyn geweest of uitgemunt hebben , door hetzelve aan te toonen. Het geen waarmede neen den kenneren het meest moet zoeken te behaagen , is een gegrond en juist oordeel , v erzel d van eene onzydige berisping , waardoor de fraaifte alöude (tukken , noch de vermaardste Schilders , ja zelfs den grooten Raphaël , niet verfchoond worden , die gemeenlyk in Italiën -aangemerkt wordt als kunftenaar welke men , zonder zich aan eene 1onverdraaglyke verwaandheid fchuldig te maaken, niet berispen mag. .Dewyl de voornaamste Schryvers , welke over het verhevene , en denkbeeldige deel der Schilderkunst gehandeld hebben , zulks gemeenlyk doen onder de benaamingen van fchoon , welgemaakt , natuurlyk , verheven en van een' goeden tinaak ; bevoordingen die , volgens lnyn gevoelen , beter verklaard konden worden dan tot nog toe gelchied is , heb ik befloten deeze Verhandeling over het Denkbeeldige Schoon zamen te (tellen , oni te 116 OVER DE IDEALE SCHOONHELD. beproeven of ik der Kunfte eenig nut korde toebrengen , en de beste fchryvers verftaanbaarer manken. Het denkbeeldige is eigenlyk niet anders "dan eene regte verkiezing en eene kunftige verbeelding der voorwerpen, zodat alles in zynen byzonderen aart uitneemend zy, en zodanig uit de gantiche Natuur gekoozen dat zy de oogen en aandacht der kennel ren naar zich trekken ; alles egter overal verfchillende , naardat de zaaken en het onderwerp zulks verëisfchen. Dit 1)enkbeeldige (trekt zich uit over alle de voornaamste deelen der Kunst. als , over de onderfcheidene keuze der Ordonnantie , Donker en Licht , Coloriet , Kleedagie, Gedaanten en Kentekenen. der Perfoonaadj en , zelfs over de bevallige onderwerpen van Land icliappen , fraaije Bloemen , en uitneeniende vruchten ; zodat er in ieder ftuk eene byzondere overëenCtemmende gepaardheid heerfche , gelyk in de Muzyk de toon volgens welke het gant[che werk is ingericht. Doch dewyl de voornaainrte aanmerkingen der Schryvers het denkbeeldige der Fabuleuze gewvcie en ongewyde eil verbloemde historiën betreft , (en wanneer men het ongemaklyke van iets verftaat , begrypt men ligtelyk het gemaklyke,) zullen wv ons hier alleen bepaalnn tot het Denkbeeldige reet betrekking tot de Per fi onaadje i , en wel byzonderlyk tot een der verkevenfte deelen van het Denkbeeldige , 't welk enen verwonderlyk ter uitvoer vindt gebragt in de fiaai.tte Ctukken der Oudheid. en in de voornaamfteti van Raphaël. Dit verhevene deel , waarvan ik begonw_111 hiebbe te spreekei . en 't welk ik zeer hoog wa ti deere , is \vezenlyk ' iets on.begr-ypelyks voor veelen, en liet verrukkeuudCte deel van liet Denkbeeldige schoon voor de kenners. Ik zal liet eene 0 v e r e e n f t e m m e n cl e . a amengepaardheid noemen. Het is een aantreklyk& gepaardheid , of een aanlokkende overeenkoinftigheid , niet alleen vair ieder lid , ten aanzien van liet ligc-iiaani , maar zelfs van ieder deel, ten aanzien van liet lid waarvan liet een gedeelte uitmaakt. Het is mede een onëindige gefchakeei•dlieid der deden , Íclloon xoverëenkomftig ten aanzien van leden byzonder onderwerp ; gelyk de gantiche houding , en alle de kleedagfie van ieder byzonder figuur , beantwoorden moeten aan liet gekoozene onderwerp ; in één woord, het is, een waare Achtbaarheid, of een gepaste wel 1 In 't HS. ftaat: wezenlijks. OVEIL DE IDEALE SCHOONHEID. gemanierdheid van zyne denkbeelden , zo in het aangezicht , ge ftalte , als houding , uittedrukken. ^Volgens my , is dit het geene -slat zich een groote geest, die in het denkbeeldige wil uitmunten , moet voorstellen , en liet voornaamlte deel der studie van (ie vertnaardite kunstenaars heeft uitgemaakt. In dit deel is het, waarïn de groote Meesters niet . dan door hunzelve kunnen worden naargevolgd , of door de geerien die eenigen voortgang in het Denkbeeldige igemaakt , en de Schilder- en Dicht-kundige wetten der Natuur zo goed als zy verftaan hebben , fchoon by hen in 't leuk der uitvinding niet te vergelyken. Om een beter begrip van het onderfeheid tusfchen het Gemeene en Denkbeeldige fchoon., van welk laatfte hier gehandeld wordt, te geeven , zal het niet ondienftig zyn den Menfeh , als het voornaamlte onderwerp van het Denkbeeldige Schoon naauwkeurig te befchouwen. Laaten wy den Mensch , in de eerfte plaatfe , dan als een lig c. haamlyk, wezen , veréénigd met eene gevoelige ziele door de zinnen. bewoogen , en onderhevig aan verbeeldingen , 't welk liet geene is dat hy met alle dieren gemeen heeft , befchouwen ; doch in zo verre zyn menschheid betreft , als een wezen met eene re- delyke ziele begaafd ; die zyne aandacht op zekere voorwerpen kan vestigen , dezelve verminderen en geheel daarvan aftrekken; 'olie zyne begeerten en neigingen kan beschouwen ; die over de i)rzderfcheid^ne fchepfelen , hunne inner- en uiterlyke beweegingen en toevalligheden , kan oordeelen ; die de wanre gefteldheid ^ler zaaken kan onderzoeken , en derzelver oorzaaken , uitwerkingen en gevolgen overpeinzen ; die de schikking in het ge-_( chapene begrypen kan ; die de verfcheidenheid en faarnenpaa• ine der getallen kan kennen ; die het gepacht van zyne foorte kan onderfcheiden , en die eindelyk het nuttige van het onnuttige, en het fraaije van het gebrekkige weet te onderscheiden. Doch in de Schilderkunft kan men der Mensch op drie byzon' dere wyzen , met betrekking tot het geene hy in 't algemeen -F^fl in 't byzonder bezit , beschouwen. Eerftelyk , ten aanzien van hetgeen den mensch byzonder eigen is , kan men hem als een Portrait aannmerken ; en in deezen zin moet hy iets byzonders hebben , dat hem van alle anderen onderfcheidt en kenbaar doet zyn. Om dit deel der kunst wel uit te voeren, is het niet genoeg -dat de schilder eene goede behandeling heeft ; 11y moet daaren - DIETSCHE WARANDE VIII. 118 OVER DE IDEALE, SCHOONHEID. boven een goed en aandachtig oog hebben. In de tweede plaatfe kan men den Mensch als iets algemeens en tevens iets byzonders bezittende befchouwen : By voorbeeld : alle die van eene natie zyn hebben onderling eene zekere gelykenis , die hen van anderen anderfcheidt. Hiertoe is liet oog en de aandacht van een' Schilder niet voldoende, hy moet daarenboven eene groote levendigheid van verbeeldingskraehit en oordeel bezitten , dewyl zulks aan het denkbeeldige verknocht is. Eindel Tlk kan men den mensch als iets bezittende dat aan allen eigen is , voor zo verre het gantcche menfchelyk geslacht zich gelykt , be.Cchouwen. Dit deel der Kunft verëifcht in een' Schilder , behalven de verbeeldingskracht en behendigheid der nabootsing , een' buitengemeenen geest en oordeel, bekwaam om hein eene zekere algemeene gelykenisfe in het gantfche menschdom te doen ontdekken , en hem daardoor de algemeene wetten der Natuur , zo ten opzigte van de form of geftalte , als onderfch.eid der beenderen , fpieren en huid , de eene fyner en teêrer , de andere grover en boerfcher , te doen vinden. Want dit moet alles volgens liet gekoozene onderwerp onderfcheiden. zyn , 't zy men hetzelve uit de Fabulen , Gefchiedenisfen , of van eenig zinnebeeld heeft ontleend. Doch dit moet byzoncierlyk in acht genomen worden wanneer men vóórneemt een perfoonaadje te verbeelden wiens deftigheid en geeftig gelaat bekwaam zyn om hem op het waereidfehe tooneel te doen uitmunten , en waarvan met recht gezegd kan worden dat het volmaakt is. Dit zal alsdan een volkomen Denkbeeldig Schoon uitmaaken , 't welk ik de Schilder- en Dichter-aciiti.ge Natuur noeine, terwyl hetzelve niet door de enkele naarvolging -van een model of portrait, dan alleen door de kracht dei • rechtmaatigfte denkbeelden en netfte verbeeldingskiachten kan verkreegen worden. De Schilder- en Beeldhouw-kunst verba gelden ons twee byzondere Perfoonaadjen. Eerftelyk bepaalen zich deeze twee kunften tot het naarbootfen , 't zy naar 't Leven , Standbeelden , Gedenkpenningen , of gefneedene Gefteenten afgemaald : in die gevallen moet men aanmerken coat alle Poi•tiaiten , hoe natuurlyk ook, niet anders zyn dan een eenvoudig deel der gantfche Natuur. Of zy ftellen zich eenige uitgezochte perfoonaadjen voor , als wanneer , de veyheid niet bepaald zynde door eenig bekend Portrait, alleen verëischt wordt het zoeken van verbeeldingen die aan het karakter van liet gekoozene onderwerp voldoen. OVER DE IDEALE SCHOONHEID. Ten aanzien der Portraiten lchynt het daadelyk dat al hetgeene men daarin verëisfchen kan , zich bepaalt tot eene nette naarvo.l. ging van , het model , in alle zyne byzondeched.en ; en dat eert Schilder , wanneer hy dit meeCterlyk weet uit te voeren , voor een' groot' kunstenaar moet gehouden worden; waarvan uien eenige voorbeelden vindt in de Portraiten van R e m b r a n cl , in zyn' besten tyd gefchilderd , die niet anders dan een eenvoudige naarbootfing en tevens natuurlyk zyn. Echter zyn 'er grootes Meesters geweest, welke, zonder van de gelykenis te wyken , of het waare kenteken dat den eenera mensch van den anderen on' derfcheidt, te veranderen , 'er iets geeftigs hebben veeeten by te - voegen , en welgelykende portratten -van eene Denkbeeldige Naarboot( ing in het licht te brengen. Dus ziet men gemeenlyk in de Portraiten van Van D y k , behalven het fchoone Coloriet , eene geftadige fraaiheid , verzeld van eenige andere byzonderhederi , deeze wyze zal zyn edelheid , met zyne kracht verenigd , overuil door eene genoegzaame vastigheid verzeld en van alle zwakheid en misrnaaktheid bevr yd zyn. Dus kan men , om eenen Hercules te verbeelden , alle de inaaten der breedten van eene eenvoudige verhevene geftalte vergrooten , als die van eenen Apollo , door de Cpiertigti'ge deelen van vier tot z-yf (4 a 5) , en de gewrichten met de andere deelera , door de beenderen bepaald , van agt tot negen (8 tt 9) vergrooten. Door dit middel zal ieder lid van eenen Hercules zeer krachtig , edel , en tevens van alle andere geftalten en karakters onderfeheiden zyn : door hetzelfde middel kan meel mede eene middelmaatige breedte aan eene verhevene geftalte toevoegen , om hetzelve daardoor een bedaard , edel , deftig erg majestieus estieus gelaat te geeven , gelyk eenen Jupiter betaamt , met dezelfde omzichtigheid ten aanzien van de lpier igtige deelen egt gewrichten waarneemende : dit wel uitgevoerd zynde , zullen alle de leden -van een Jupiter ten eenernale van die van eene andere geftalte onderlcheiden zyn. Dewyl ik my verbeelde dat het t•eedsgezegde , voor liedera van Knaak , geest en oordeel voldoende zyn zal , zo zal ik , om niet lastig te worden , deeze befluiteti. Laat mets het hierin verhandelde naauwkeur•ig onderzoeken , berispen , en het gebrekkige dat men er in vindt verwerpen. waartoe ik, met des te meerder gewilligheid , lnytie toeftemming geve , omdat ik in dit Opftel geen ander oogmerk gehad hebbe dan ons nlyne v-ei mogen.s in te fpanneii orft iets tot bevordering der Schilderkunst toe te brengen. 1 Dit met is overtollig. EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN , DOOR Â. S. KOK. I_I. Het thans volgende zestal brieven van Bilderdijk , met welker mededeeling wij onze vroegere "Bijdrage" voortzetten , was gericht aan wijlen den Engelschen predikant A. S. Thelwall, indertijd leeraar aan de Episcopaalsche kerk te Amsterdam. Heeft het vroeger medegedeelde en vooral de uitstekende vertaling van enkele fragmenten uit 's Dichters werken ons een bewijs gegeven , hoezeer de Engelsche geleerde met Bilderdijks voortbrengselen was ingenomen, thans blijkt liet weder, hoezeer Bilderdijk- zelf door de innigste vriendschap verknocht was aan dengele, die , in overeenstemming met zijn gevoelens op godsdienstig gebied , zijn deelneming en genegenheid had opgewekt. De zesde brief is , dunkt ons, niet van belang ontbloot, dewijl Bilderdijk zich daarin vertrouwelijk uitlaat over den dichter Southey, die in 1825 eenigen tijd in zijn huiselijken kring had doorgebracht. Bij den derden brief hebben wij Benige aantekeningen gevoegd, die betrekking hebben op het gedicht, dat Bilderdijk zijn vriend toezond onder den indruk van diens kerkrede bij gelegenheid van de overstrooming, die in het gemelde jaar ons vaderland geteisterd had. Dit gedicht, voor de vuist nedergeschreven tusschen de regelen van een brief, strekt ons . weder tot bewijs , dat het geen grootspraak • is , wanneer de dichter ergens verklaart, dat het hem bijna onmogelijk is, anders dan 1 Zie de "Dietsche Warande", zesde deel , blz. 5 3. EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. iii verzen te schrijven. De belangstelling die de briefwisseling niet de heereb Tydeman , waarvan wij liet tweede deel met liet grootste verlangen te gemoet zien, ongetwijfeld in ons land moet opgewekt hebben, doet ons hopen, dat deze nieuwe bijdrage, hoe klein van omvang ook, niet onwelkom zal zijn. Zij zal door een derde bijdrage, bevattende weder eenige vertalingen in het Engelsch , gevolgd worden. i. Wel Eerwaardige Heer, hooggeschatte Vriend Sedert lang ben ik uw schuldenaar , en zie niet dan met schaamt€ terug op den tijd dien ik heb laten verloopen zonder uwen hoogst aangenamen en my innig dierbaren brief met een woord te herdenken , veelmin te beantwoorden. Ik weet dat dit onverschoollelijk is, doch vergeef het aan den ouden sukkel die, sedert hy 't laatst in Amsterdarn was , zich zoodanig dof en naar geest en lichaam ontwricht voelt , dat hij zonder lust , kracht of moed. midden in alles wat (hoe nietig ook) hem thands ondoork omelijke en overstelpende beslommeringen zijn , in verlegenheid zit hoe er zich door te redden. Gy weet hoe het met liet uitstellen is. 'k Was daar altijd vijand van , maar de traagheid der deerepitude brengt het meê en gy weet wat A.usonius daarvan zegt: "Hoc vitiunt foret ippsa sztumja cesscrtio jugis Dumque pudet tcccuisse diu , tcceet." Op de onlust past ook het bedriegelijke: ``G'reducle vitam. Spes vovet et melius eris love semper - ctit." Intusschen , de onoverwinnelijk.ste kwaal en die zich zelve voedt is zeer zeker de luiheid , in welk vak ook , en verergert met ieder dag. Moet ik echter voor liet onverschoonlijke een verschooning bijbrengen , het is dat ik langer dan een maand alreeds u liet nevensgaande wenschte aan te bieden , waarin my eerst de vertraging van den druk ophield en toen de achteloosheid van den uitgever, om my de ber.Loodigde exemplaren te zenden. Laat verschijnt het thands , en later nog koomt het tot U , doch neem het in vriendschap en met verschooning aan. 144 EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. Var• mijne zijde da[lk ik u hartelijk voor de my gezonden stukjens , die rny hoogst aangenaam waren , gelijk zy dit moesten : en waaromtrent ik slechts beklage, dat mijn kluizenaars leven my buiten staat stelt om er de verspreiding aan te geven die ik wenschte. Dat ik uw mijn dierbaar schrijven niet in het Engelsch beantwoorde , zal uwe heusheid wel ten goede houden aan een vreet-ncleling in die taal en wien het , zelfs in zijne Moederspraak al steeds moeielijker valt zich wel en behoorlijk uit te drukken: invalide en uitgediend soldaat in de letteren aan wier dit van de ongemakken des ouderdorns het hardste is, dat hy zijne gedachten niet meer regelen noch naai- eisch uitbrengen kan. Doch ook dit draag ik en tnet genoegen , want ook de aanlokselen van dit , als van alles wat ons eenmaal belang inboezemde , moeten wegslijten , en het is my een voorbereiding tot de naderende ontbinding van dit grove zinnelijke aanzijn , waarvan 't een genade is allengs en bij trappen losgemaakt te worden. Dit geve my en ons allen op zijn tijd Hy die machtig is en de zijnen kent en verzorgt , onze Heer en Verlosser in wien de hoop niet bedriegen zal ! Bid voor my , waarde en geëerde vriend en broeder in 't waarachtige Heilgeloof om versterking met Hern wien wy wenschen te leven en te sterven !. En wees van mijne zijde verzekerd van de oprechte en innige hartelijkheid , verknochtheid. hoogachting en liefde , waarmede ik , na nogmaals v erschooning gevraagd te hebben over mijn lang stilzwijgen , my teeken , Hooggeëerde Heer, Vriend en Broeder. Uw welmeenende Dien. en Vriend BILDERDIJK. Leyden, 9 Sept. 1824. PS. Ontfang, nevens den mijne, den hartelijken groet mijner dierbare wederhelft. TE. Wel Eerwaardige Heer, hooggeschatte Vriend! Ik heb EJ uit den grond van een diepgevoelend hart den oprechten dank te betuigen voor uw alleraangenaamst , net en lief boekgescherlk niet alleen , maar ook voor uwe mv zeer getroffen hebbende verzen. Ger doet n'i inderdaad te veel eer aan niet EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. iets dat van my is , met eerre overzetting te verwaardigen , doch^ de kracht , nadruk en hoogheid van zin heeft .iny in deze uwe navolging by uitnemendheid getroffen , en my voor iny-zelven vernederd. Heb dank voor het een en ander en zoo ook voor liet aandoenlijk vers , daarnevens gevoegd en vergun dat ik my in den voortduur u' ver vereerende vriendschap , . als in uwe 'voor bede maag aanbevelen. Vergeef dat ik zoo laat dezen plicht -van dankzegging bv lT aflegge. Mijne zwakheid van hoofd neemt steeds toe, en is net eten traagheid , niet zoo zeer nog in de werkzaamheid , als in het besluiten en overgaan tot het doen van iets, derwijze verbonden, dat het my een soort van neerslachtigheid geeft, die iny t'alieii. tijd vreemd was en waarby alle indrukken verElaauwen en de ziel Of liet ware insluimert. Doch wat is dit , wat is alles , zoo wy slechts met Paulus hooren mogen : "Mijne genade is u genoeg." Bid voor my , waarde Leeraar en Voorganger ; dat die stem in. mijn hart doorklinke! Vergun iny tevens met deze mijne dankzegging U het nevensgaande kleine stukjen , versch van de drukpers , te neogen aanrieden , ten geringe beteekening mijner erkentenis tot ik die beter kwijten moge, en doe my verder het recht van my onder de welnzeenendste te tellen van die zich de eer geven, met innige hoogachting te teekenen , WelEerwaardige Heer , hooggeschatte Vriend! Uw welEerw. ootmoed. Dien. en Vriend, BT1 nE nWIJ K. Leyden , 20 December 1824. .[ll. Hooggeëerde en geliefde 'Vriend en Broeder in den eenigen Heiland en hoop ter zaligheid! Met innige aandoening ontfingen , lazen en herlazen wy uwe liefdevolle letteren en de daarbij gevoegde krachtige ene zieldoordringende kerkrede , waarvoor we U (en uit naai_ri van elk waaraclitigen christen mogen wy dit) voor liet •zoo bejanZtnerends' vaardig vaderland dankzeggen. Ja , gy heft in den naam voor wien alle knieën zich buigen moeten , den standaart op , tegen 146 EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. dit verbeidend geslacht, gelijk gy liet wel te recht genoemd hebt en zegen zij over uwe geheiligde poging! Gezegend is het woord van de onvervalschte lippen Waaruit de Godsdienst aitmt, de Waarheid stralen giet: 4) Dat het harten vond die 't vruchtbaar in mocht glippen, En waaide 't in geen wind van ijdlen waan te niet ! — i; Maar hard, gevoelloos zijn in 't midden van de slagen! — Hoe kunt ge 't menschdom ? hoe verstokkende in uw plagen, Uw zelfzucht rooken 1, en niet opzien naar uw God? Hoe 't woord verachten, tot uw redding uitgesproken? Wat werpt ge, daar Zijn stem uw noodweêr heeft verbroken, 40 Nog steeds u-zelven op als meester van uw lot? Ach , Thelwall , 't is vergeefsch de boetbazuin Besteken, Dit volk is Jezus lust , is Neêrlands volk niet meer, 't Is de afgezakte heff' var, alle wareldstreken , Dat God, noch Christendom, geweten kent noch eer. s 't Bekeerde Ninive zal tegen hen getuigen; 't Verhardt den stuggen nek in Satans juk te buigen, 't Vertrapt der vaadren deugd en dartelt op hun asch. Ja , Neêrland moet op nieuw in 't zilte nat bedolven; Gods wonderdoende hand die 't ophief uit de golven, 20 Hergeeft het, tergensmoede, aan d' uitgezwollen plasch. Ach, hoorde 't nog de stem van trouwe Godsgezanten! Ja, spraken ze uit een borst, van 's Heeren geest vervuld ! Maar neen, de tuimelgeest der razende Bacchanten Benevelde ook hun brein , zy deelen in de schuld. -25 Sta echter pal, mijn vriend; laat niets den moed ver`vrikken ! Volzalig is 't, met U den Heiland aan te blikken ; . Roep de afgedwaalden , roep heel 't wederhoorig kroost Te rug ! — 0 Ware ook nog het vonnis niet geslagen! Mocht weêr 't Genadelicht voor 't zinkend. Neêrland dagen! so Bekeer ons, God des Heils, versterk ons en - vertroost! I)it ontvloeit mij • dus onder het schrijven : tiet getuige U dat mijn hart er niet koud by is. De niy toegezonden exemplaren zal ik naar uwe bestemming trachten om te deelen. Ontfang -onzer aller oprechten groet , en gedenk ons in uwe gebeden, .opdat Hy die des machtig is (naar uwe echt christelijke uitdrukking) het onze in ons vergeve en te niet doe, en het Z Mae in •en door ons gewrocht, genadelijk aannerne en zegene om zijns Zoons wille! Herroep ons aandenken by onze waarde vrienden 1la Costa erg hunne dierbare betrekkingen, en (mag het zijn) vernieuw ook nu en dan uw liefde- en troostrijk schrijven aan heel , die in i D. i. offeren, met den datief. EEST BIJDRAGE TOT BILDERDIJRS WERKEN. 14 7 de gevoelens welke hy aankleeft en belijdt dagelijks oen volharding en volstandigheid biddende, zich oprechtelijkk teekent Uw hartelijk vereerenden Vriend en Dienaar. 11i nrRI.u Leyden , den 14 Febr. 182.5. Het gedicht door Bilderdijk onder liet schrijven van dezen brief vervaardigd, is opgenomen in de NIEUWE VERMAKING, biz. i109 en in de Kompleete Dichtwerken , uitgave van Krusernan , Elfde deel , blz. 433. Wij teekenen hier de veranderingen aan. door den Dichter bij den druk aangebracht. De titel is : Op Bene Christelijke Opwek/ ing aan de- Vederla/zder3 bij gelegenheid der overstroomingen. 4. En waaide 't in geen wind , En waaide 't nooR geen wind. 7. Uw zelfzucht , DER zelfzucht. 8. tot uw redding, U TER redding. 11. Ach, Thelwall, Ach, GODSTOLK. 12. is Jezus lust, is Neêrlands volk, is NEERLANDS VOLK, .JEHOVAAS LUST. 14. lat, DIE. 16. 't Verhardt, 'T IS TROTSOU. 18. .Neerland moet , Neêrland WIL. 21. Ach , hoorde 't , ó hoorde 't. 22. 's Heeren geest , 'S HOOGSTEN KRACHT. 23. der razende B. , VAN razende B. 25. Sta echter , STAAN WE echter. 26. den Heiland aan , TEN Heiland op. t27. 't Wederhoorig, 't AFGEKEERDE. IV. WelEerwaarde Heer , hooggeschatte Vriend en Broeder! Recht welkom waren my uwe lieve en gevoelige letteren met het aangename boekgeschenk van de Vrijstad, hetgeen waarlijk een voortreffelijk stuk is , en wel verdient in 't geheugen geprent te worden ook van christenen , \vien thands de oude onderscheiding en samenhang van des Heilands verschillende mucnia van Goël , Hoogeroriester en zoenoer, Profeet en Leeraar en Koning in 't geheel niet meer zoo klaar voor den geest staat als in mijn jongen tijd algemeen was. Deze voorstelling kan niet genoeg ver 14 S EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. levendigd en aangedrongen worden , en in dit stukjen is het zoo bevattelijk gemaakt als wellicht nergens op een allereenvoudigste wijze. Heb dank voor dit geschenk aan de góede zaak , en zegen kome daarover uit den hoogen. .Ta , het is zoo , waarde Vriend , uw schrijven ter gelegenheid van den watervloed, was gezegend. rijk gezegend en vruchtbaar. Ach , werken . wij steeds , ieder op zijnen weg , vroeg en laat ; en \vorde onze hand niet moede van 't goede zaad te strooien Hy leeft die 't doet opgaan , te midden van de doornen die niet alles verstikken ; en laat ons innig gebed niet de vlijtige hand gepaard gaan. Het gebed is nog meer clan de arbeid, hoe weinig glit thands begrepen wordt. Doch wat spreek ik hiervan tegens U , die dit oneindig beter verstaat en gevoelt dan ik. 't uitdrukken kan. `Voorden verduisteren dikwijls wat geestelijk is , en geven aanleiding tot opvattingen die niet juist met hetgeen men wilde te kennen geven overeenstemmen. Genoeg derhalve , letten wy slechts op de teekenen der tijden en onze plicht kan niet duister zijn. De Heer Southey is zeer verlangend U weder te zien , en sprak any reeds bv onze eerste ontmoeting van U. Hv zal waarschij n1 ij k in de volgende week in staat zijn naar Amsterdam te gaan en zeker U dadelijk opzoeken. Intusschen doet hy U hartelijk groeten en van zij ne achting verzekeren. Gaarne gaf ik hem een brief mede aan onzen \waardigen Vriend en Broeder Da Costa; maar dewijl hier de besmetting van roodvonk en kinderpokjens sterk heerscht en daaglijks vrij wat slachtoffers maakt, zou het roekloos zijn hem te introduceeren in een huis waar een klein kind is. Zelfs zijn wy thands hier zeer afgescheiden van de familie van Tydeman , omdat daar liet roodvonk i n huis is. Geweldig veel personen , en' inzonderheid kinderen, heeft deze epidemie weggesleept, en by velen gebeterden is een .gesteltenis nagebleven , die zeer bedenkelijk is. Waarschijnlijk zal (deze woede de hon Isdagen wel doorduren , en wellicht langer. Ontfang onze hartelijke groeten en gedenk ons in vriendschap, ook in uwe gebeden ; en geloof mij voorts roet een oprecht en nooit veinzend hart, Uwen heel. Vriend, Broeder en Dienaar, BII,DERDIJK. Eerden, 4 JuIij 182.5. EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. V. Hooggeachte Vriend en Broeder in 's Heeren gemeenschap! Daar de Heer Southey , zeer begeerig U te zien , op aanstaanden Vrijdag over Haarlem van hier naar Amsterdam gaat , en U dadelijk wenscht op te zoeken , 't geen hem die zich niet wel dan in 't Engelsch doet verstaan , wellicht moeielijk zou vallen; vooral , met zijn nog niet ten eenenmaal geheelden voet , neem ik de vrijheid U daarvan te verwittigen. Hy gaat met de schuit van elf uren van hier, en -dus (zoo hy daar desgelijks de schuit neemt als zijn voornemen thands is) zal hy tegen half zeven uren of half acht tot Amsterdam kunnen zijn. Indien het U mogelijk ware , dat hy aldaar een rijtuig mocht vinden by zijn aankomst , om hem zoo naar IJ , als verders naar een goed logeinent te brengen, 't zou een ;root genoegen voor my zijn , die hem noch zelf noch door iemand anders kan doen verzellen. En daar ik U reeds - de reden meldde , waarom ik hem alsnu liefst van het huis onzes vriends afhield , weet ik niet beter dan U als zijnen eountrynwn hiermee lastig te vallen. Verschoon deze moeite, en wees verzekerd van de innige verknochtheid, waarmede ik my teeken , den Uwe, BILDERDIJK. Leyden, 13 Jaslij 1825. VI. Zeer geachte en geliefde Vriend! Het is als Gy aanmerkt ; niets zijn onze voornemens , en ik heb dit by my zeventig jaren lang ondervonden in elke kleinigheid als in grooter zaken , en de les van Jacobus heeft zulk eene ondervinding diep in mijn ziel gedrukt. Doch ik heb er dit even geduurzaam by ondervonden , dat (schoon wy 't in het kleine niet evenzoo opmerken als in hetgeen wy belangrijker achten) elke teloorstelling niet slechts als zoodanig nuttig voor ons gemoed is , maar ook een verhindering van een kwaad hetgeen ons voornemen , uitgevoerd zijnde geworden , met zich gesleept of voortgebracht hebben zou. Alles is weldaad van eene aanbiddelijke Voorzienigheid, van wier bestuur wij geheel afhangen en aan DIETSCHE WARANDE VIII. Xj 150 EEN BIJDRAGE TOT BILDERDJJKS WERKEN. welke zich t'eenenmaal met liet hart over te geven , de grootste maat van bestendig genoegen en de bron der ware blijmoedig heid is. Intusschen verheugt het my , en ik dank er den oppersten Heelmeester voor , dat de ongesteldheid by uwen vorigen gemeld zoo verre geweken is , dat zy U toeliet den aangenamen en on derhoudenden brief te schrijven , -waarop ik thands te antwoor den heb. Uw bericht omtrent Southey's aankomst en verblijf in Amster dam verwonderde my eerst , doch licht kan ik begrijpen , dat het gewoel en de drukte in Haarlem hem daar langer dan zijn voornemen was ophield , en dat hy dus in de nacht eerst aan kwam. Meer vreemd vind • ik , dat hy Zondag morgen zoo vroeg vertrokken is , daar zijn bepaald vuoornemen hier was , vooraf uwe prediking by te wonen , zoowel , als veel met U over wat belangrijkst is te spreken. Te meer daar hy groot belang toonde in de verandering die hij wist in U sedert uwe jongelingschap te zijn omgegaan , en waarover hy toonde zich innig te verheugen. Wat hem-zelven betreft, ik heb hem in de beste gevoelens bevonden , en zie dit ook bevestigd in Engelsche geschriften van den geest dezer eeuw vervuld , die hem even als ons als bigot enz. afschaduwen. Zijn hart - en verstand beide zijn ons hier voorgekomen die oprecht aan te hangen ; doch lieve vriend , de innige bevinding en erkenning der werking eener onwederstanelijke genade is zekerlijk nog iets anders ; doch ook deze werking toont zich niet altijd even helder en daar is by de perceptie niet altijd apperceptie , hetgeen hierin (zoo ik het beschouwe) evenzeer plaats heeft, als in alle blootelijk intuitive waarheden. Daar is (zoo ik mijn gevoelen mag uiten) een gebrek aan distincte zelfbewustheid in den mensch , waardoor de een wat in hem gepoot is niet recht onderscheidt , de ander integendeel met een zelfverbeelding omnevelt , die of tot een beginsel van autolatrie , of van een fanatisch entkusiasmus kan strekken , waarvoor beide evenzeer de geest Gods elk behoede! Hy is my voorgekomen, van beiden verwijderd te zijn, en voorbereid tot den krachtiger aangreep en erkentenis , die wy beiden hem toebidden. Voeg hierby de belemmering welke uwe tegenwoordige toestand by de ontmoeting voor hem hebben moest, EEN BIJDRAGE TOT BILDERDIJKS WERKEN. }en noodwendig iets gedwongens over zijn uiterlijk en 't geen hy uiten kon verspreiden moest. Eene zekere blooheid om zich op sommige punten te verklaren, 'heb ik als gy in hem opgemerkt ; maar vloeit ook deze niet uit hetzelfde voort? Die eensklaps opgenomen en omgekeerd wordt, staat dadelijk vast, maar zachter omwenteling heeft eerst een bestendigheid noodig om niet by elke aanvoering van wat zijde ook als te waggelen of ten minste te schudden. Ziedaar hoe ik den man in zijn tegenwoordigen toestand beschouwe. Oordeel gy zelf naar uwe meerder ke'lnis en gave van onderscheiding , waaraan ik gaarne den toets overlate , in hoeverre ik het wel dan kwalijk hebbe ; en (ik herhaal het) bidden wij voor hem en doe .gy desgelijks voor my en de mijnen! Ongetwijfeld zullen wy met hem eene briefwisseling onderhouden. En inderdaad is er in on!e wijze van met elkander bekend te worden iets zoo buitengewoons, dat het onmogelijk is de hand (Ier Voorzienigheid daar niet in te erkennen. Zult gy ook niet eens een klein biljet van uw hand daarby willen voegen? Uwe schriften en prediking zijn op eene onderscheidene wijze gezegend , dank zij den Heere zijner kerke! Zaaien wy in den morgenstond en trekken we onze hand des avonds niet af; aan Hem is het te zegenen wat Hy bestemd heeft om op te gaan. Zijn geest zij steeds met U en verheerlijke zich in. U meer en meer ! Wy bevelen ons in uwe vriendschap en voorbede , en het is uit één hart, dat wy alle drie met broederlijke en kinderlijke tederheid betuigen, 't geen mijn pen hier uitdrukt als van: Uwen oprecht verknochten Vriend, Dienaar en zwakken. Broeder in den Heere BILDERDIJK. Leyden, 4 Aug. 1825. DE ROMAN, VOORHEEN EN. THANS, DOOR W. WESSELS, Pr. I. De Roman is eene redekunstige beschrijving van wonderbare avonturen. FICIiER, Geschiedenis der oude letterkunde. Ik geloof dat Ficker met deze woorden den Roman van vreeger en, tot op zekere hoogte , ook dien van thans , juist heeft ge. karakteriseerd. Het avontuurlijke heeft iets aantrekkelijks voor het menschelijk gemoed. Het wekt ongekende gewaarwordingen , en doet j nuwen trillen , die anders verstorven schenen. Hoe • nieuwer de gezichtspunten zijn die ons geopend worden , hoe grooter de lotsverwisselingen , hoe verrassender de wendingen en uitkomsten, hoe meer alles in overeenstemming is met ieders geestelijk bestaan , of soms zelfs met eenen oogenblikkelijken voorbijgaander toestand des gemoeds , des te sterker zal het boeien , des te onwederstaanbaarder ons medeslepen. - De starende blik van het kind, zijn gespannen aandacht bij eenig verhaal getuigt van dezen aanleg ; en de open mond en ooren , waarmede de minder ontwikkelde volwassene vaak eene geschiedenis opvangt, bepleiten hetzelfde. Is dit nu de werking van het nieuwe en vreemdsoortige? Ligt het in ons menschelijk gevoel, dat niet onverschillig kan blijven bij het lijden en strijden zijns gelijken ? Of is de wereld van beelden en gedachten, waarin men ons rondvoert, het toovermiddel , dat onze ziel beroert en met zooveel streelend genot vervult? Mij dunkt, het eene met het andere. En deze werking hebben niet alleen de gebeurtenissen der werkelijkheid, maar ook de kunstige verzinselen der phantasie. Zelfs geeft de verdichting den mensch meer genot te smaken in vele opzichten, dan de werkelijkheid. Immers , de loop dezer wereld - DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. levert slechts zelden een draad van gebeurtenissen, die het meeste strookers met de verlangens onzers ziel. De feiten bieden de wisselvalligheid , den onverwachter omkeer, den gang en de uitkomsten gemeenlijk niet aan , welke in hooge mate onze aandacht trekken en onzen geest boeien. De werkelijkheid is te gewoon, en het gewone treft niet. Men ' trachtte daarom , om zoo te zeggen , de natuur te verbeteren. Uit hare eindelooze verschijnselen bouwde men een kunstmatig geheel, waarin men alles aanbracht, wat de aandoeningen onzes harten in beweging kon brengen en geheel naar zijn bestaan was ingericht. Men veredelde de natuur ; het grootsche er in maakte men verhevener; het prachtige heerlijker; het schoone aantrekkelijker ; een glans van nieuwheid werd over alles heengegoten. De Almacht nam men, als 't ware, zijne lotsbeschikking uit de handen , om zelf den loop der kleine wereld te regelen , die het denkend brein zich geschapen had , om geluk en ongeluk , be) oorring en straf , volgens den schoonheidszin onzer. natuur , eigenmachtig te verdeelen. Soms nam men een geschiedkundig feit of sage ten grondslag der verdichting , wat de eisch was voor het heldendicht; soms vormde men zich een geheel denkbeeldige wereld met denkbeeldige wezens, en denkbeeldige toestanden , hetgeen gemeenlijk den zoogennaamden Roman kenmerkt. De Roman is meer het werk der verbeelding en avontuurlijker dan het epos. Hij daalt ook lager af, behandelt kleine bijzondérheden van kleinere onderwerpen. Hij schuwt het dagelijksche leven niet en maakt enkele personen de lijdende voorwerpen van verschillende voorvallen. Het epos, daarentegen , stapt op hooge brozen , gelijk de ouden zouden zeggen, het behandelt niet de lotsverwisselingen van enkele personen maar van gansche volkeren , die zich om eenen held gegroepeerd hebben en in en met hem lijden en strijden. Het beschrijft wat gebeurd is of stellig wordt aangenomen gebeurd te zijn; de Roman vaak wat niet gebeurd is. Het eerste is meer afgerond , de tweede niet zoo juist begrensd ; het eerre meer realiteit, wat met den anderen niet altijd het geval is. Meer uiterlijke verschijnselen dan van het gemoedsleven ontwaren mij in het heldendicht; in het Romanverhaal dikwerf het tegenovergestelde. 154 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Ook het komische vindt iln 't epos minder plaats. Sommigen brengen den Roman onder het heldendicht ; ik zal er het harnas noch voor noch tegen aan trekken , al ziet Boileau met verachting op de Princesse de Cléve$ neer, en weigert hij dit kunstprodukt een plaats op den Parnas. Daar zijn er ook die het een ontaard epos noemen. Dat de Roman bij het verval der oude letterkunde ontstond, pleit zeker niet in zijn voordeel. Hij had toen meer gelijkenis met het heldendicht , omdat hij meer het uitwendige dan - het inwendige ' leven des helds en der heldin (zonder heldin is bijna geen Roman te denken) deed uitkomen. Hoe vele er van dergelijke verhalen worden aangetroffen, in ééne zaak echter gelijkt het eene op het andere , dat liefde en avontuur er den grondslag van uitmaken. Deze spelen overal den grooten rol en schijnen tot zijn wezen te behooren. Liefde en avontuur in de oude zoowel als in de nieuwe , in geestelijke en wereldsche,, in komische en ernstige, in politieke en zedelijke, in rooveren ridderromans en novellen. Dit thema wordt aanhoudend in anderen vorm gegoten, deze zelfde grondtoon klinkt u in duizend, en duizend verschillende stukken tegen. Het tooneel verandert slechts nu en dan ; de decoraties worden verwisseld naar gelang der omstandigheden van tijden en zeden. Nu eens heeft het uiterlijke meer den boventoon , dan weder het innerlijke ; nu eens de loutere verbeelding dan weder de werkelijkheid. Men ontmoet overal oude kennissen in een ander pak, en menige oude opgelapte en bijgeschilderde decoratie komt u onder de oogen. Een nieuwe opvatting, een toon, die nog niet is aangeslagen, treft men. zelden aan , zoodat hier het : nil novi sub sole, 1 wel zijne toe- passing vindt. Dit alles geeft dan ook aan dezen tak der litteratuur wel iets eentoonigs en afmattende ; de Roman behoeft vaak den prikkel der nieuwheid om te boeien; oud , wordt hij met onver- , schilligheid aangezien. Toen de zon van Griekenlands heerlijkheid en macht begon te tanen , en daarmede tegelijk het volksleven ten onderging , kwam deze soort van poëzie op. Zoolang het volk in zijne kracht was leefde het meer op de algemeen& 1 Niets nieuws onder de zon. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. vergaderplaatsen en buiten , dan in huis. Ieder burger trok zich de openbare aangelegenheden aan , omdat ieder ze als de zijne beschouwde. Alles wat volk en staat aanging schonk men slechts de aandacht. Vin daar dat in dit tijdperk alle scheppin gen van het dichtend genie het algemeene meer ten onderwerp hebben. Dit alleen boezemde belang in, hiervoor gloeide aller harten. Het volk, zijn oorsprong, zijn lief en leed, zijne goden en feesten, zijn roem en Heerlijkheid vervulde het gemoed en werd bezongen. Hiervoor alleen had de menigte open ooren. Naauwelijks echter had dit volksleven opgehouden of alle aandacht van den geest richtte zich op het bijzondere leven. De familie, den huiselijken kring , de lotgevallen van enkelen , en al de aandoeningen des gemoeds , en de wisselvalligheden des gewonen levens nam de kunst in zich op en verwerkte het. Hieruit werd de Roman geboren. Over het algemeen bewegen de Romans der ouden zich meer in het uiterlijke wisselvallige dan in het innerlijke ; meer op liet gebied der, verbeelding , minder op dat des werkelijken levens. Den natuurlijken gang des levens aanschouwt men er niet. De gebeurtenissen komen meer wijl de dichter het zoo hebben wil, dan wel omdat zij natuurlijk uit de omstandigheden volgen. De wederwaardigheden , (want anders schijnt voor Roman-helden bijna niet te bestaan) zijn zeer toevallig, om niet meer te zeggen. Daarbij zijn zij in hetzelfde verhaal vaak eender, en soms zelfs te wonderdadig en overdreven. Dunlop heeft in een uitmuntend werk (History of Fiction) de geschiedenis der Romans van de vroegste tijden af behandeld. Het verwondert mij echter , dat hij met Klearchus (300 j . v. eh.), die eene geschiedenis van verdichte liefdes-geschiedenissen vervaardigde, begint, zonder van Xenophon gewag te maken, wiens zoetvloeiend en liefelijk verhaal van de opvoeding, krijgsbedri' J ven , regeering en dood van Cyrus (Cyropaedie) eene schoone, afwisselende , met verrassende wendingen doorvlochten verdichting vormt, waarin het werkelijk leven met zijne zeden meer geschetst wordt, dan in de overige Romans der Grieken. En zoodanig eenera , die geheel het gebied der werkelijkheid ontvlucht en zich zijn tooneel zoover mogelijk buiten de gewone 15 6 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. omgeving kiest , ontmoeten wij op de eerste plaats in het verdichtsel van Antonius Diogenes : ii de wonderlijke, dingen die aan gene „zijde van het eiland Thule te zien zijn." Dit eiland, over wiens ligging men 'het lang niet eens is, wordt bezocht door Dinias , den A kadiër, die er kennis maakt met zekere Dercillys. Deze , de heldin des verhaals, deelt hem de avonturen mede, die zij heeft ondervonden. Zij heeft de wereld rondgezworven , een bezoek gebracht in de hel , en de graven bezocht der Sirenen. Ook Spanje had zij gezien , en daar een stad aangetroffen wier bewoners 's nachts het gebruik hunner oogen hadden; een voorrecht hetwelk evenwel door de omstandigheid , dat zij overdag niet zien konden , geneutraliseerd werd. Ook onder de Kelten en Amazonen had zij rondgedoold, en op. Sicilië den broeder weérgevonden, die door de listen eens Egyp.. tischen priesters van haar gescheiden was. Deze had nog grooter dingen gedaan , en zon en maan , en de verste eilanden bezocht. Met dezen is zij op Thule aangeland , door Papis den priester gevolgd. Zij onttrekken zich aan den invloed van . diens helsche kunsten en keeren naar hun vaderland terug. Nu vangt Dinias een soort van Noordpool-expeditie aan , bezoekt landen waar een eeuwigen nacht heerscht, legt zich te slapen en ontwaakt..... bi j Dercillys en haren broeder Mantinias in Tyrus. Lucius Patrensis en Lucianus, die vele jaren na Diogenes leefden , stelden ieder een verhaal op , dat wel niet strikt tot den Roman behoort , maar er toch toe gerekend mag worden. Het eene bevat r"verschillénde verhalen van gedaante-verwisse lingen." 2 't Is een boek vol van de zonderlingste uitwerkingen der tooverij. Menschen en dieren en de gansche natuur nemen in een oogwenk nu deze dan gene gedaante aan. De schijn van werke lijkheid ontbreekt. Lucianus verwerkte een groot deel dier m.etat morphosen in zijn werk , „`de Ezel", dien hij den naam van "Lucius" gaf. Later ontmoeten wij een dergelijk verdichtsel van Apulejus. .De "Babylonische geschiedenissen", 3 van Jamblicus, schoon i Ta ireç &oz,tcfia. Wanneer hij bestond vóór of nh Chr. is onzeker, l 2 MSMg0999oQÉwv Uroc dtág^ogoi (161 n. Ch.) 3 .Iai oet, ac ^8a4ví ovcxaí (180 n. Ch.) DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. minder wonderbaarlijk, zijn toch niet minder avontuurlijk. Een lang uitgerekt verhaal deelt u de vlucht mede van twee echtgenooten , Sinonis en Rhodanes , voor de vervolging van den koning van Babylon, Garmus , die Sinonus tot zijne vrouw begeerde. Zij worden door de verste gewesten heen door zijne troepen vervolgd, en ontkoznei- even vaak als zij op het punt zijn van gevangen te worden ; nu eens wijl men hen voor dood , of voor spoken houdt; dan weder door dat een zwerm bijen de troepen verjaagt, die hen in eene grot belegeren enz. Na dikwerf gevangen en weêr verlost, schijnbaar gedood en weêr levend geworden te zijn, be stijgt zelfs ' Rhodanes den troon vau Babylon. Twee honderd jaren verliepen tusschen dit Romantisch verhaal eii dat van Heliodorus , die later Bisschop van Trikka werd. Wat de schikking der stof aangaat, wordt het veel voortreffelijker geacht dan de vorige. Het draagt den titel van : "Aethiopische geschiedenissen." ° Eene vondelinge is er de hoofdpersoon van. Eene Aethiopische Koningin bevalt van eene blanke dochter. Bevreesd , dat dit haar onder verdenking van ontrouw zal brengen„ legt, zij het kind te vondeling, met een ring en band als kenteeken. Sisimitres neemt het op , en voert het bij gelegenheid eener gezantschapsreize, mede naar Egypte. Daar geeft hij zijne beschermelinge aan Charicles over , die haar naar Delphos brengt en Chariclea noemt. Deze bestemt zijne pleegdochter voor eenen Neef, loet name Alkamenes , doch zij weigert. Theagenes , een Thessaliër,,. echter steelt haar hart in den tempel. De Romandichters laten die plaats voor de aanknooping van dergelijke betrekkingen meer dienen. Zekere Calasiris , die medewerkte met het plan van Charicles , krijgt een droomgezicht van Apollo , waarbij hem bevolen wordt de jonge verloofden met zich naar zijn land , Egypte , te nemen. Op Sicilië worden zij door roovers gevangen, die hen naar Egypte voeren , en aldáár om Chariclea strijden en elkander ombrengen, zoodat er slechts een enkele over blijft. Dit bevrijdt hen , doch, helaa§, , voor korten tijd. Egyptische roovers dagen op en nemen hen andermaal gevangen. Spoedig evenwel komt er redding 1 At9'co-cxt v i a ásxa. 158 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Egyptische troepen verslaan de roovers. Doch ook dit baatte weinig ; daar Theagenes als geschenk aan den koning van Perzië gezonden wordt , en Chariclea uitgeleverd aan Nausicles , ten wiens gevalle deze krijgstocht in het leven was geroepen , om zijne geroofde bruid terug te, erlangen. Deze had haar valschelijk voor zijne geliefde uitgegeven. Het toeval wil dat Calisiris de gast is van Nausicles, waardoor deze alle aanspraken laat varen. Calisiris en Chariclea gaan nu Theagenes opsporen. Het goed geluk van dezen heeft hen bij den veldoverste Thyamis gevoerd , die herkend wordt als de zoon van Calisiris , en Theagenes in zijne macht heeft. Onze held komt daardoor vrij en vestigt zich in de hoofdstad der provincie. Arsace, de echtgenoote van den Satraap, wil Theagenes daar verleiden en zijne verloofde door gift ombrengen. Wijl echter het toeval een ander het slachtoffer des vergifts doet worden , brengt men Chariclea naar den brandstapel. De wonderbare werking van haren ring redt haar. De Egyptische veldoverste eischt hen beiden weer op. Onderweg vallen zij in de handen van Aetheopische troepen , en worden voor den koning Hydaspes gebracht, die hen aan de zon en de maan wil offeren. Chariclea wordt evenwel door den ring herkend als zijne dochter. Het besluit kan elk een raden. Villemain (Essai sur les Romans Grecs , in zijne Mélanges historiques) zegt er van : hij schildert ons niet de werkelijke zeden van den tijd en het land , maar toont ons een geheel verdichte wereld, die voor den leergragen leerling weinig belang heeft. Het valt zeer moeilijk de oorspronkelijkheid dezer verhalen te beoordeelen om dat de meeste geschriften dier dagen verloren zijn. Want, dat men elkander veel navolgde, blijkt uit een ander verhaal , door Tatius opgesteld ; "de geschiedenis van Leucippe en Clitophon." 1 De auteur verbeeldt zich in den tempel van Sidon te zijn en daar een Venus te bewonderen. Clitophon nadert hem en deelt hem zijne lotgevallen mede. Hij is ontvlucht uit Tyrus met Leucippe zijne verwante. Na schipbreuk geleden te hebben worden zij op hun verderen tocht door roovers gevangen. 1 Tor xarà xai Kaeczop4 3vta. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Clitophon ontkomt het gevaar in een leger dat de roovers bestrijdt: Leucippe brengt men ter dood. Als Clitophon hij nacht het graf zijner geliefde wil bezoeken, merkt hij, dat zij schijndood is. Hij brengt haar in het leger bij zijne beschermers. Daar ontsteekt de veldoverste en nog een paar krijgslieden in liefde voor Leucippe en spannen haar verschillende strikken ter verleiding. Beiden ontkomen zij evenwel het gevaar en reizen af. Wederom wordt zij door roovers gevangen genomen. Haar bruidegom vervolgt ze, doch in de meening dat men Leucippe heeft ter dood gebracht, ziet hij er van af, en gnat nu eene huwe- Iijksverbindtenis aangaan met eene weduwe , Milete , genoemd. Daarna ontdekt hij zijne vroegere bruid onder de slaven van Milete en tevens, dat de eerste echtgenoot zijner vrouw , Thersaiider,, nog leeft. Thersander laat onzen held in de gevangenis werpen, en wil ook zijne plaats innemen bij Leucippe. Hij daagt den eenen voor het gerecht als echtbreker, de andere eischt hij op als Zijne slavin. Hij' verliest het pleit echter voor - den Priester van Diana , die beslissen moest. en beiden komen vrij. Leucippe verhaalt nu dat de roovers een andere vrouw in have plaats gedood, en, door onderlinge twist, haar als slavin verkocht hadden, enz. In weerwil der groote gebreken, die deze verdichting aankleveu , wordt er menige trek, als gelukkig gevonden, in geroemd, en de stijl als uitmuntend geprezen. Omstreeks den zelfden tijd, of later, (men is hieromtrent in het onzekere), verscheen er een nieuw soort van verhaaldicht, dat , én om zijne opvatting en uitvoering én om zijnen stijl, door meenigeen hoog geacht wordt. Het was de herderroman. Longus schreef hem. De geschiedenis van den herder Daphrs en der herderin Chloë heeft hij ten onderwerp. In de nabijheid van Mytilene vindt herder Lamon een pas geboren kind, dat hij Daphnis noemt: de oude Dryas heeft twee jaren later hetzelfde geluk. Deze beiden vatten, ik behoef het niet 1 11ov&x4 ra xara 4o4v xc X).dp. 160 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. te zeggen, liefde voor elkander op, en wel door bemiddeling der Nvmphen. ' Onder deze bedrijven wordt Daphnis door zeeroovers geroofd en ontvoerd, doch weer uit hunne handen gered, en wel door een lied van Chloë , dat de medegenomen koeien in beweging bracht, ze het vaartuig deed uitspringen en dit deed kantelen. Chloë komt ook in de handen der roovers , maar wordt losgelaten op bedreiging van den God Pan. Na veel wederwaardigheden, gelijk die onder herders plaats kunnen hebben , huwen Daphnis en Chloë , na beiden herkend geworden zijn voor personen van h.00ge geboorte. Deze Roman maakt eene gunstige uitzondering bij de overige , ook onder dit opzicht, dat hij zich niet beweegt buiten het werkelijk leven. Eene lachende natuur met de verscheidenheid die zij - aanbiedt; de eenvoudige, onschuldige levenswijze der herders; hun lief en leed , hunne feesten en werkzaamheden worden op eene treffende wijze geschilderd. Er komen echter ook plaatsen in voor , die schandelijk moeten genoemd worden. Overigens kan meis in alles den sophist proeven uit zijne gemaaktheid en spitsvondigheid. Dit kunstgewrocht is daarom merkwaardig, wijl het onze tegenwoordige Romans zeer nabijkomt , en door menigeen later geplunderd werd. Hoezeer Longus ook door zijne tijdgenooten bewonderd werd , toch had hij weinig navolgers , en men viel meer in den trant van Tatius. Chariton behandelde dan ook weder de vroegere thema's met eenige verandering. Hij vervaardige acht boeken van liefdesverhalen over Chareas en Kalirrhoë l . Dit verhaal is minder met episoden overladen, houdt de ontknooping bewaard voor het einde , en tracht de waarschijnlijkheid en een schijn van historische trouw overal in acht te nemen. En groot gedeelte van dit werk is verloren gegaan , -wat er van overig is begint met het huwelijk van den held en de heldin. Men boezemt Chareas ach - terdocht jegens zijne gade in, en hij vergrijpt zich in zijne woede zoo zeer tegen haar, dat zij voor dood wordt weggedragen. Zij is echter schijndood. Iemand die de sieraden, waarmede zij be- graven is, wil rooven , ontdekt het, voert haar mede en verkoopt ze als slavin aan Dionysius. Zoo als gewoonlijk, wil deze haar 1 T iv ire XatCiav xai Koeloè''e`ovv ÉOli^icx^^v Je r1 y1^,t,átwv ).oyo rj. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 161 ten huwelijk. Zij weigert eerst, doch laat zich eindelijk overhalen. De satraap van Kariën is er ook op uit onl Kalirrhoë in zijne macht te krijgen, gelijk Chareas om zijne echte enoote terug te vinden, na hare onschuld te hebben ingezien. Hieruit ontwi kkelt zich ten laatste een strijd tusschen deze verschillende personen , die voor den koning Artaxerxes worden gedaagd, opdat daar het geschil beslist worde. Gelijk te verwachten is , maakt Kalirrhoë ook indruk op liet gemoed van dezen vorst. Deze neemt haar onder zijne vrouwen op en trekt ten strijde naar Egypte . Wijl de stoet van vrouwen het leger tot last is, laat hij ze op een eiland achter. Chareas heeft zich uit wraakzucht aan de zijde der Egyptenaren geschaard. Hij overwint den Persischen koning ter zee, waarbij hij zijne gade terugbekomt. In deze eeuw treffen wij nog drie Romanschrijvers aan va iï den zelfden naam, Xenophon geheeten. Zij schreven elk eenera Roman, waarvan er slechts één tot ons is gekomen. Het is "ede geschie denis van Anthia en Abrocomas" 1. Deze maken in den tempel van Diana kennis , huwen daarna en worden , ingevolge eens ora kels van Apollo, door *hunne ouders gedwongen zich op reis te 4. begeven. Zij hebben onderweg de gewone ongelegenheden van land- en zeeroovers. Anthia wordt van haren echtgenoot geschei den en door een ander ten huwelijk verlangd. In vertwijfeling neemt zij een giftdrank, die later blijkt een slaapdrank te wezen. Zij ontwaakt en komt door middel van roovers uit de grafspelonk waarin zij was bijgezet. Wat de vorige Romans eigen was, heeft deze in nog hoogere mate, de eentoonigheid, namelijk , der lots verwisselingen, en het gezochte : dat geen . man Anthia, en geene vrouw Abronlas zien kan , zonder in liefdegloed te ontbranden. Driehonderd jaren verliepen, voor iemand anders de pen opnam, om de letterkunde met een ander voortbrengsel op dit gebied te verrijk&n. Het verhaal , dat toen liet licht zag, was geheel nieuw in zijn soort. Het was een geestelijke Roman, waarin de leer en de beginselen der K. Kerk werden uiteen gezet. Haar zegevieren over een jongen .koningszoon. Huët (de Bisschop) zegt er van: 1 EtpsQC axà r6 xatá 4vflav ca^ xatá 4vflav ca^ 16 Z DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. „'t is een roman , maar een geestelijke roman; hij handelt over de liefde , doch over de liefde tot God ; veel bloed wordt er ver goten, maar 't is het bloed der martelaren." De schrijver was een Syriër en heilige, Joannes Damascenus (600-700). Zijn liefelijk verhaal van "Josaphat en Barlaam", is te bekend, dan dat het, noodig zou zijn hieromtrent bijzonderheden aan te halen. Oor spronkelijk in het Syrisch geschreven werd het zeer spoedig in het Grieksch vertaald. ' Al de leerstukkeu der H. Kerk worden er op eene treffende wijze ingevlochten. Dit is zeker de reden waarom Dunlop hier beweert, dat de vurige geloovigeu van dien tijd scheeve begrippen hadden van het Christendom, en dat de inspanningen van onze eeuw alléén het echte Christendom moch ten achterhalen. Ja wel, thans is men er achter! Onder de laatste, en wel de minst gelukkig geslaagde voortbrengselen op dit gebied der verdichting , mag men de lotgevallen van Ismenias en Ismene rekenen. -' Eusthatius was de schrijver , ook wel Eumathius genoemd. • Ismene ontbrandt in de vurigste hartstocht voor Ismenias , die zij , met overschrij ding van de wetten der betamelijkheid, zelf openbaart. Sosthenes , haar vader , wil zijne dochter aan een ander uithuwelijken , waarop zij haren zielsvriend dringt en half dwingt te vluchten. Zij gaan scheep, krijgen storm , en Ismene wordt als zoenoffer aan Neptunus in zee geworpen. Gelijk men raden kan , de storm bedaarde , en Ismene wordt gered. De troostelooze Ismenias wordt aan de Aetheopische kust afgezet, dáár door zeeroovers gevat en verkocht aan Sostrates , in wiens woning hij Ismene weervindt. Op den rug eens Dolphijns was zij gered en door de zelfde ongevallen in slavernij geraakt. Op een tocht met hunnen heer ontmoeten zij hunne wanhopige ouders en worden herkend enz. De reeds aangehaalde Bisschop zegt : "in het geheele verhaal is noch waarschijnlijkheid noch "vinding. Het geheele werk is het voortbrengsel eens school" jongens of armzaligen Sophist, die zijn gansche leven verdiende 4'schooljongen te blijven." 1 Iuroeéa p1Xc* fe js (stichtende, édifiant) x. z. ).. <. 1 Nederlands opstand tegen Spanje, 15C4-1567, bl. 35. 264 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE karakter , naar de kiem , welke in zijn binnenste lag verscholen en die slechts op de gelegenheid wachtte om tot rijpheid te komen , het goed of het kwaad. Naarmate nu dit karakter is, en tegelijk met dit karakter de overtuigingen zijn , naar die mate werkt iemand, om de gebeurtenissen te leiden ten goede of ten kwade , tot verderf of tot heil zijner medeschepselen Want de gelegenheid — om de woorden van en diepzinnig . denker , Thomas á Kempis , te gebruiken --- maakt den mensch niet (goed noch) slecht, maar toont, wie en hoedanig hij is.' } Aan dezen door Nuyens zelf aan de hand gedanere maatstaf getoetst, houdt de Prins voldingend proef. "Onder den loop der gebeurtenissen en omstandigheden" is de kiem, die in hem lag,. tot "rijpheid" gekomen, en de "gelegenheid" heeft toen ge. , toond "wie en hoedanig" hij was. Niet geheel naar den smaak wellicht van den heer Nuyens en zijn geloofsverwanten ; maar is dat voldoende , om hem te veroordeelen ? Bij hun hersen-, schimmiger eisch tot uitsluitend behoud van den alouden godsdienst bij de aloude vrijheden, kunnen zij geen man behoorlijk waardeenen, die wel die vrijheden, maar niet dien godsdienst voorstond." Tot dus verre Professor van Vloten. Wat wij verkeerd vinden, is naar zijn oordeel goed, alleen dwalen wij Katholieken, volgens zijne meening, bij de waardeering van Oranj e's karakter, omdat wij de zaak uit ons oogpunt beschouwen. Wanneer nu uit des menschen karakter, naar gelang der omstandigheden, te voorschijn komt wat in kiem daarin verscholen ligt , en in des Zwijgers karakter lag in kiem hetzelfde, naar mijne en van Vloten's zienswijze, dan komen wij in den grond der zaak met elkander overeen. Wij verschillen slechts daarin , dat hetgeen de een goed noemt , de ander als kwaad beschouwt. Eene beschuldiging echter, die Prof. Fruin tegen mij inbrengt bij gelegenheid dat hij _ mijn oordeel over den prins van Oranje bespreekt , kan ik niet onaangeroerd voorbijgaan. Volgens hem, handel ik onbillijk met den dood van Assendelft, den haarlemmer raadpensionaris, en van Schagen, het haarlommer raadslid,. aan Oranje te wijten. Ziehier wat Prof. Fruin zegt: BEROERTEN DER XVIe EEUW. "Een ander middel om zwart te maken is dat men een uitzondering op den regel generaliseert , tot zij den regel zelf geheel bedekt en verbergt. Op die wijze wordt de man , die één misdaad begaan heeft, een misdadiger, zoo goed als de ander, die er een aantal heeft bedreven. Van die soort is het betoog van onzen schrijver, dat op een gelijkstelling van den Prins van Oranje met Koning Filips uitloopt: "De onbillijkheid, waarmede men Filips heeft behandeld, springt "in het oog, wanneer men daarbij vergelijkt, wat zijn tijdgenoo"" ten deden ...... Willem van Oranje spaarde evenmin het bloed "van den pensionaris van Haarlem, als Filips dit deed van "Egmond." "Wat ! Omdat Oranje één onschuldige zou hebben terecht gesteld , wordt hij vergeleken met den moordenaar van zoo velen ? Ik heb geen lust het zondenregister van Filips van Spanje op te slaan en al de posten een voor een op te sommen. Maar hoe weinig moet Oranje op zijn rekening hebben, indien zijn vijanden niets anders van zijn wreedheid weten aan te halen, dan zijn handelwijs ten opzichte van dien pensionaris van Haarlem. Wij willen die geschiedenis in haar bijzonderheden outleden. , "In December 1572 maakte Alva, na. in Zutfen en Naarden een voorbeeld gesteld te hebben , zich gereed om , van Amsterdam uit , eerst Haarlem en verder geheel Holland te veroveren. De regeering van Haarlem, daartoe schriftelijk door een Amsterdamschen pastoor vermaand , besloot bij meerderheid van stem- men met Alva te onderhandelen, en vaardigde daartoe twee van haar leden met den pensionaris af. Zij deed dit zonder voorweten van de dekens der gilden en van de schutterij , wel wetende, zoo als de uitkomst geleerd heeft, dat zij de toestemming van dezen niet zou verwerven. Eer de afgevaardigden nog terug waren gekeerd, was het doel hunner zending uitgelekt en aan. 1 Ik veronderstel altijd dat de lezers van dit artikel ook de Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten gelezen hebben : die dit niet gedaan hebben , be• hoeven dit artikel niet te lezen. DIETSCHE WARANDE VIII. XVIII DE GESCHIEDENIS VAAT DE NEDERLANDSCHE stonds verijdeld , daar de menigte , toen zij vernam wat de regeering voorhad, zich daar gen verklaarde en van den Prins vang_ Oranje bezetting vroeg en verkreeg. Van de afgevaardigden- kwam: een , die , naar het schijnt , het sterkst tot het aanknoopen van de onderhandeling gedreven had, . niet terug in de stad ; de ander , Schagen , ei de pensionaris Assendelft werden bij de terugkomst gevat, en als verdacht van verraad, naar Delft tot den Prins gezonden om terecht te staan. Het einde was , dat Schagen in de gevangenis stierf, en Assendelft ter dood veroordeelel en onthoofd werd. "Om zich een gegrond oordeel over zijn rechtsgeding en zijn: vonnis • te vormen , zou men daarvan wel iets meer dienen te weten. Aan den veroordeelde werden nog andere , vergrijpen te last gelegd; van welken aard weten wij niet. Naar alle waarschijnlijkheid had echter de pensionaris alleen daarin misdaan, dat hij de nieuwe orde van zaken afgekeurd en tegengewerkt had. Zijn post van pensionaris , dat is , van ondergeschikt ambtenaar der regeering, wier bevelen hij verplicht was te gehoor men , kon hem niet verontschuldigen. Want niets is onjuister dan hetgeen onze schrijver beweert , dat "de onverandwoordelijkheid der pensionarissen een algemeen aangenomen rechtsbegrip" zou geweest zijn. Integendeel , algemeen werd erkend , dat die onderhoorige in naam inderdaad meestal leidsman der regeering was. Het aantal van pensionarissen , die om het gedrag van hun stad gestraft zijn , is dan ook niet gering , en begint van ver voor de troebelen, Had Assendelft onwillig met Alva gehandeld , hij zou wel niet vervolgd zijn ; zeker stond hij voor ijverig spaansch-. gezind bekend. Hoe dit zij , voor zoovveel wij kunnen oordeelen , behoort hij tot de slachtoffers der partij Sehap ; hij is , als, zoo velen, omgekomen, omdat hij zijn plicht en het heil van het volk amens begreep dan degenen in wier handen hij gevallen. ii$. Hij is evenzeer te beklagen als de talrijke vrijheidsvrienden , die om hun opvatting ' van plicht en volksheil ver .. moord zijn. "Maar in hoever is -de Prins voor zijn terechtstelling aansprakelijk ? Ziedaar waar het op aankomt, als men h€m beschuldigen 267 BEROERTEN DER Xvie EEUW. zal. De heer Nuyens houdt zich met zulk een onderzoek niet, op; hij is al gereed om vonnis te vellen: "Men heeft Oranje's gedrag zoeken te vergoêlijken en te ver , "schoonen; maar voor ieder, die de zaken uit het ware oogpunt "beschouwt , zal het bloed van de, Haarlemmer regeeringspersonen "(het bloed van Schagen , coat niet vergoten is , komt , naar het "schijnt , ook al over het hoofd van den Prins) evenzeer als een i`onuitwischbare vlek op zijne nagedachtenis blijvenl kleven , als "dat van Oldenbarnevelt op die van Maurits, dat van Egmond "en Hoorne op die van Alva, dat van Montigny op die van "Filips." Mij dunkt, dat die op deze wijs "de zaken uit het ware oogpunt beschouwen", al zeer lichtvaardig in hun oordeel zijn. Voor wie Assendelft terecht heeft gestaan, en door wie hij veroordeeld is en op wat grond, is ons onbekend. Of de Prins zijn invloed gebruikt heeft om den beschuldigde te verderven of te redden , weten wij niet. Wij weten alleen dat liet vonnis niet . kan uitgevoerd zijn dan met gereede of gedwongen toestemming van den Prins. Zouden nu die omstandigheden , die ons geheel onbekend zijn, niet van invloed kunnen wezen op het oordeel, dat wij aangaande de schuld van den Prins in billijkheid behooren te vormen ? En ik geef meer toe, dan noodig is. Ik zeg, dat de houding van den Prins bij dit proces ons geheel onbekend is gebleven. Ik meen echter, reden te hebben om te gelooven, dat hij zijn invloed in het voordeel der beschuldigden zal hebben aangewend. Vooreerst, omdat hij zich steeds een vijand van bloedvergieten betoond heeft ; ten andere , om een gezegde van zijn secretaris Brunynck in een brief aan Jan van Nassau , geschreven uit Delft , terwijl daar de Haarlemsche heerera in hechtenis waren. 1118 Bont iey (schrijft hij) encoires en vie, ` au grand rergret cle tors amateurs du tien de la patrie et du service de som Excellence." Vergis ik mij , of beteekent dit : Zijn Excellentie aarzelt het vonnis uit te voeren, hoewel zijn vrienden er op aandringen ? Maar dit zij zoo het wil; ik wensch niet tot vrijspraak van den Prins te concludeeren. Ik wensch alleen te doen opmerken, op hoe zwakken grond zijn veroordeeling door Dr Nuyens en zijn-geestverwanten berust. 268 GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE Hierop maak ik deze aanmerkingen: 10 De pensionarissen werden wel degelijk gedekt, doordat zip slechts uitvoerders der bevelen van hunne meesters, de stadsre geeringen, waren. Dit was een zoo algemeene regel, dat de landvoog. des Margareta zich er over beklaagde bij den koning : dat zij tegen de pensionarissen niets kon doen , omdat deze zich achter hunnen last verscholen. Toen Alva den pensionaris (of advokaat van Holland) van den Ende in de gevangenis wierp , omdat hij zijns meesters bevelen opvolgde, wekte dit in de allerhoogste mate de verontwaardiging op. 2° Schagen stierf wel niet op liet schavot , maar in de gevan genis , allerwaarschijnlijkst ten gevolge van de pijnbank. Dit was Bor zeer goed bekend. 30 De voorspraak van Oranje ten voordeele der beschuldigden blijkt volstrekt niet uit Brunynck's woorden. Er blijkt alleen uit,. dat des prinsen secretaris het verwijl van de terechtstelling (dat te naauwernood twee weken kan geweest zijn) te lang vond, en uit de woorden van Fruin zelven volgt, dat deze Oranje niet durft vrijtepleiten. 4° Ik erken dat de prins slecht zeer zelden bloed vergieten deed. Hij was , even als Egmond , volstrekt niet wreed : maar toch bewijst het lot van Assendelft en Schagen dat hij menschenlevens aan zijne politiek wist op te offeren. En nog miudervolgt daaruit, dat Oranje aarzelde met het vonnis ten uitvoer te brengen. Bovendien vraag ik : wie waren in Delft Assendelft's bevoegde rechters ? Het provinciale hof, waarin des prinsen kreaturen zaten ? Of eene buitengewone rechtbank door Oranje samengesteld Stellig niet de schepenbank van Delft, voor, welke Schagen en Assendelft niet terecht konden staan, zonder rechtsverkrachtiging. Tot dusverre heb ik mij bepaald bij het verdedigen van mijn oordeel over Motley , over Oranje en eenige ondergeschikte pun- ten , voor zoover dit onder den loop mijner redeneering kon geschieden , thans moet ik het hoofdbegrip, om het zoo uit te drukken, van geheel mijn werk bespreken en verdedigen. BEROERTEN DER XVIC EEUW. Fruin en van Vloten hebben beiden er aanmerking op gemaakt, dat ik 'de geschiedenis der Nederlandsche Beroerten geheel en al uit een katholiek oogpunt beschouw. De fout mijner beschouwingen , mijner waardeering van personen en toestanden spruit geheel en al daaruit voort. Ook de heer M. van Deventer getuigt hetzelfde van mij. H3i* zegt 1 .... "zelfs wetenschappelijke zin, , dien liet ver van snij is den heer Nuyens te ontzeggen, waar borgt niet voor onparti digkeid van beschouwingen, indien slechts de hoop op de uitkomst eenigen wezenlijken invloed heeft op het geschiedkundig onderzoek." Wat dat woord onpartijdigkeid aanbelangt, ik heb er reeds lang de schouderen voor opgehaald : het is een van die woordjes, waarmee men de goe^ gemeente voorpraat ; ik heb zelfs in zeker krantje eenmaal Motley's onpartijcli keid hoorgin prijzen. Ik dacht reeds voor jaren gelijk Prof. Fruin : . "naar onze innige overtuiging is oripartij digheid , in den zin waarin het doorgaans wordt opgevat, of ingebeeld of voorgewend. Wij kunnen de dingen slechts afteekenen, zooals zij ons voorkomen, niet zooals zij zijn." Dit zij mijn eenigst antwoord op des heeren M. van Deventer's uitdrukking van onpartijdighheid ; maar ik protesteer er tegen "dat de hoop op de uitkomst, die ik zou krijgen , invloed op mijn geschiedkundig onderzoek gehad heeft." Ik beschouw dergelijke manier van historiebeoefening als ongeoorloofd. Men moet bij het onderzoek niet hopen deze of gene uitkomst te zullen verkrijgen ; begeerte verblindt : men moet de uitkomst vinden als rezultaat van onderzoek. Overigens geef ik toe dat ik uit het katholiek oogpunt mijn werk ben begonnen te behandelen. Ik zal met enkele woorden nader ontwikkelen wat ik onder dat oogpunt bedoel. 1° Bij mijne beschouwing als Katholiek , geloof ik niet aan een blind toeval , dat de historie beheerschen zou ; geloof ik niet dat godsdienst , zedelijkheid enz. zou samenhangen met volksstammen (dat b. v. de Kelt katholiek en monarchaal , Mae Germaan protestant en voorstander van autonomie zou wezen) geloof ik dat , 1 Zie het aangehaalde numnier van den Spectator. .270 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE de geboden Gods de toetssteen van recht en onrecht moeten veezen; geloof ik dat de Kerk als een onmiddelijk van God ingesteld lichaam, haar eigen zelfstandig, 'onafhankelijk bestaan be- zit; dat zij bestaat naast den Staat en in den Staat, maar niet krachtens den Staat ; dat zij hare eigene, onvervreembare rechten bezit en dat de Staat (of deze een despoot , een revolutionair overweldiger of een parlement aan het hoofd . heeft) niet het recht bezit -om te omschreven wat de rechten der Kerk zijn, dat beiden met naauwere of lossere banden aan elkander vereenigd kunnen wezen , maar altijd twee van elkander verscheidene lichamen zijn. Prof. Fruin begrijpt in zekeren zin mij dan ook zeer wel, wanneer hij den Syllabus aanhaalt, om daaruit mijne beginselen te zoeken : alleen zij het mij vergund hem de aanmerking te maken, dat hij , naar ons inzien, dien Syllabus eene uitlegging geeft, in vele opzichten anders dan ik , dan anderen het zouden doen. Ik moet voorzichtig wezen : er zijn er, die al spoedig in de verzoeking .zouden geraken om te beweerein , óf dat ik den Syllabus niet erken, óf dat ik mij in de uitlegging daarvan van de Katholieken scheid 1 . Om te toonen dat dit niet het geval is, wil ik voor 't oogerablik niets anders doen , dan de woorden mededeelen van eenen schrijver (waarschijnlijk een priester) in de Kerkelijke Courant, Katholieke Nederlandsche Stemmen van 2 ,1, Augustus 186 p . Daar wordt gezegd : "Uit de beide stellingen : aan een ieder staat het vr2j , die godsdienst te omhelzen en te belijden , welke hij door biet licht der rede geleid, denkt waar te zijn, en de Kerk moet van den Staat en de Staat van de Kerk gescheiden zijn , uit die beide stellingen trekt Prof. Fruin het gevolg , dat nevens de katholieke Kerk geene andere godsvereering mag worden toegelaten. Volgt deze konkluzie uit de aangehaalde stellingen ? In :geenen deele. De Joden hebben te Rome altijd een verblijf., zelfs de bescherming der pausen gevonden. Volgens Prof. Fruin Zou dit ongeoorloofd wezen. In gemengde Staten is het dikwijls - 2 Het zou niet de eerste keer zijn, dat men zoo omtrent mij handelde. BEROERTEN DER XVIe EEUW. 'onmogelijk, dat er eene, staatskerk zij. Zonder acht te geven op feitelijke toestanden, veroordeelt de paus in de beide genoemde stellingen een a priori opgezet beginsel omtrent de verhouding van Kerk en Staat. Acht gevende op feitelijke toestanden, zal de : paus zelf erkennen dat scheiding van Kerk en Staat dikwijls nuttig, noodzakelijk is. Wat bekoort te zijn en wat mag zijn, .zijn twee onderscheidene zaken, die door Prof. Fruin vereenzelvigd worden, maar die wel degelijk. van elkander onderscheiden moten blijven." Dit zegt de Kerkelijke Courant der Katholieken. En met reden. Er bestaat onderscheid tusschen hetgeen bekoort te zijn en wat -maq zijn. Wij zouden ook tegen andere uitleggingen van den Syllabus ,door Fruin kunnen opkomen, doch ons bestek laat dit niet toe. Men vergenoege zich dan met het aangehaalde. Nog in een ander opzicht is mijne beschouwingswijze a priori katholiek. 2° Namelijk dat er eene rekonstruktie van onze geschiedenis van den opstand der X VIe eeuw noodig is. Ik noem daar een woord , waarmede men geschermd heeft als Don Quichót tegen de windmolens. Men wil alreeds aan dat- woord rekons& uktie een beteekenis van een veroordeelingswaardig iets geven. Rekonstrukteurs cl-er geschiedenis genoem-d te worden , is zooveel als zonder gehoord te zijn , zonder appèl verwezen te worden door ..... laten: wij het zeggen ..... door het ontelbare geslacht der onnoozele, halzen. Bilderdijk, Groen van Prinsterer, Gachard , Bakhuizen van den Brink , Fruin , zijn rekots•trmkteurs, _coat is, zij zijn wedersamenstellers, om zulk een vreemd woord u eens te gebruiken. Of zou men denken dat de geschiedenis der XVIP eeuw na van Meteren , Por en Hooft niet meer kan . geschreven worden ? Dat er geene dwalingen meer bestonden? Dat alles reeds zuiver aan- het daglicht ware gekomen? Ja, er moest veel hersteld worden. - Het onfeilbare geloofsstuk van de engelreine zuiverheid van den grooten- Willem , van den heischen aard van Hips, van • de edelaardigheid van- den opgk d -en diens hoofden werd aangetast en moest aangetast worden. En wijl, wat doem wij? Niets anders dan voortgaan op de baai, 272 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE ons reeds in vele opzichten voorbereid. Naar gelang nieuwe dokuinenten uit het stof der archieven te voorschijn gehaald worden, naar gelang wij ten onrechte ter zijde geschoven auteurs, als Strada, ab Isselt enz. raadplegen , naar gelang wij ons losmaken van oude vooroordeelen, komen wij meer en meer tot het rezultaat dat "de geschiedenis van den opstand der Nederlanders tegen Filips, in vele opzichten verkeerd, eenzijdig en onwaarachtig is beschreven." Aan mijnen hooggeschatten vriend J. A. Alberdingk Thijm komt de eer toe, dit voor het eerst ruiterlijk, met open vizier verkondigd te hebben : dat er eene andere traditie dan de oude kalvinistische bestond. Wanneer over eene eeuw onze achterneven zullen terugblikken op den veel bewogen • tijd, waarin wij thans leven , wanneer zij ons herstel zullen overdenken, even als wij het thans onze vernedering in vroegere eeuwen doen, dan zal men eerst recht waardeeren wat hij voor ons gedaan heeft ter wederopwekking van liet katholiek nederlandsch be wustzijn. Het is wellicht onbescheiden, dat ik deze woorden in .dit stuk, hetwelk ook ter opname in de ',D. Warande" be stemd is, ter neder schrijf; maar ik wil het niet verzwijgen: Zoo ik eene grieve tegen ettelijke mijner nederlandsche katho lieke broeders heb, dan is het omdat zij dien man soms niet .eens hebben begrepen. Prof. Fruin zegt verder : "Dr Nuyens heeft zich verplaatst van het standpunt zijner Kerk naar een ander, dat dichter bij dat der liberalen of der modernen gelegen is , en van daar uit heeft hij zijne schets ontworpen." Ik geloof dit niet. ik haat het li beralisme , zooals het zich als stelsel op politiek en godsdienstig terrein vertoont; maar ik bemin de vrijheid, en ik wil mij als minnaar dier vrijheid wel liberaal noemen, doch niet liberaal in Oden zin , dien men nu eenmaal aan dat woord geeft. Ik noem deze pseudoliberalen ook wel liberalisten : niet zeer fraai , maar gegrond. Er zijn Qocpot, wijzen; maar ook Qopiorzat,, die de wijs .heid misvormen en in miskrediet gebracht hebben. Ik ben mo •dern in den zin dat 'ik weet dat er toestanden zijn, het gevolg van den geleidelijken vooruitgang der eeuwen ; maar niet modern in den zin, dien men er thans aan hecht. Er zijn zaken, die altijd BEROERTEN DER XVIe EEUW. 273 -oud en altijd nieuw (modern) te gelijk zijn; maar te begeeren dat alles zou veranderen naar den loop der tijden, is even ongerijmd als te vorderen dat 2 x 2 = 4 niet meer zou zijn volgens de wet van den vooruitgang, maar dat 2 X 2 thans 5 — zou wezen : zeer progressistiesch , doch zeer onwaar. Maar wat is nu eigenlijk de kern mijner beschouwing van de geschiedenis der nederlandsche beroerten der XVIe eeuw ? Zij is deze : dat de invoering van de alleenheersching der kalvinistische staatskerk ., de onderdrukking van het Katholicisme onrechtmatig is geweest , ze/'s volgens de yrondideën van het Liberalisme. Om dit te bewijzen stel ik: 1 0 Toen de opstand begon , en zelfs nadat hij gezegevierd had, was en bleef nog langen tijd de groote meerderheid der bevolking katholiek. 2° Was de omwenteling geschied zonder medewerking der groote meerderheid , dan was het rezultaat daarvan, de onderdrukking van het Katholicisme, eene onderdrukking van de meerderheid = volkswil volgens het liberalisme) door de minderheid. In dat ge val hebben de Katholieken zich te beklagen gehad over dwingelandij. 30 Was de omwenteling tot stand gebracht door medewerking van Katholieken en nieuwsgezinden , dan was de onderdrukking van het Katholicisme eene dwingelandij en trouwbreuk te gelijk. 40 Ik stel dat de omwenteling aanvankelijk begonnen is door samenwerking van Katholieken en nieuwsgezinden, maar dat zij spoedig gekeerd is tegen de Katholieken, ten bate van ééne partij onder de nieuwsgezinden. 5 Ik stel dat daardoor de nieuwsgezinden de oorzaak zijn ge . weest van de scheuring der nederlandsche gewesten : iets, waar door de kracht dier landen voor een groot deel is gebroken. Wij zullen dit een weinig uiteenzetten. Ik zal mij echter, daar ik niet al te- uitvoerig mag worden, moeten bepalen tot het mededeelen van eenige konkludeerende feiten of het aanvoeren van eenige getuigen , die men in het gegeven geval niet van partijdigheid zal verdenken. De Katholieken maakten in de tweede helft der XVIB eeuw en ook nog in het begin der XVIIe de meerderheid uit, niet slechts 274 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDEItLANDSCHE in de zeventien nederlandsche gewesten, maar zelfs in de zeven vereenigde provinciën„ waar de nieuwsgezinden verreweg het grootste getal hunner aanhangers telden. De heer M. van Dev enter tracht dit te ontzenuwen 1 . Hij be proeft aan te toonen dat D' Nuyens in zijne bewijzen daarvoor gebruik gemaakt heeft van uitdrukkingen, wel is waar van officiëele personen, doch die men in dat gegeven geval niet behoefde te gelooven , omdat zij in de omstandigheden, waarin zij dat feit be , ,vestigden, er belang bij hadden om het zielental der Katholieken bovenmate te vergrooten , enz. De redeneering van den heer M. van Deventer evenwel is zeer zwak , en hij zelf schijnt daarvan gevoel te hebben: zijne weifeling om zelf te gelooven wat hij zegt vervalt er allerduidelijkst do3r. Wij zullen alle afá doende argumenten, die wij aangevperd hebben , om te bewij. en dat de Katholieken zelfs in de laatste jaren der XVI0 eeuw nog de groote meerderheid der bevolking in de zeven provinciën uitmaakten. hier niet herhalen. Het feit is onwederlegbaar. Fruin heeft dit aangetoond inzijne Tien jaren van dei ackfijariyet oorlog. M. van Deventer zelf zegt : ,,het is niet waar, dat bij het sluiten der utrechtsche unie de hervorming de meerderheid had in het noorden." Motley haalt een brief aan van lord Buckhurst, die van wege Elizabeth Tudor in de Nederlanden was en die in 15,87 aan deze vorstin schreef, dat „Daar de republiek lezer provinciën uit verschillende geloofsbelijdenissen bestaat als Protestanten. Puriteinen, Anabaptisten en Spaanschgezinden 3 , die geen klein getal uitmaken, is het allerzekerst , dat als men dit geheel in vijf deelen verdeelt, de Protestanten en Puriteinen zeift naauwelijki een van de vjjf deelen uitmaken, ofsehoon voor het tegenwoordige de Protestanten en Puriteinen, omdat zij het bewind en de oppermacht in handen hebben, de bevelhebbers en het krijgsvolk geheel en al bezoldigen en bevelduf 4 De beroemde . nederlandsche rechtsgeleerde en geschiedkenner Kluit zegt, dat men de historische getuigenis van hen, die in 1587 verklaarden. 1 In het reeds aangehaalde artikel van de Spectator. 2 Gedenlwnkken van Jan van Oldenbarneveidt , D. I, p. ix. 3 Zal Pausgezinden moeten wezen. • 4 Motloy, 2e Afdeeing, D. II, p. 299, BEROERTEN DER XVIe EEUW. ,lat de meerderheid . in elke stad en plaats der noordelijke gewesten de roomsche religie toegedaan bleef , niet wel in twijfel kan trekken i Tegenover dergelijke getuigenissen, waaronder die van Van Deventer zelf, gelijken alle pogingen van Van Deventer om de -stelling van Dr .Nuyens omver te werpen even zoovele tours de force. Maar alle drie de heeren , die mijn werk beoordeeld hebben en die ik in dit artikel tracht te beandwoorden, komen terug op mijne woorden : 'Een groot getal lieden was met hart en ziel ,aan de oude Kerk , een groot getal evenzeer aan de nieuwe leer ,gehecht; tusschen de laatsten en de eersten echter bevond zich een nog veel grooter getal , dat door zijn gemoedstoestand , gebrek aan overtuiging of zijne wereldsche bekommernissen voorbeschikt was om gevoerd te worden, werwaarts de vloed der omstandigheden het medesleepte." Uit deze woorden van D' Nuyens maakt Fruin de gevolgtrekking, "dat het Katholicisme voor een groot deel der natie krachteloos en smakeloos geworden was." Van Vloten zegt, na het aanhalen van die woorden : "Laten wij eens, gelijk billijk is, dit "veel grooter getal" onverschilligen (dit woord heeft Dr Nuyens niet gebezigd) daar , waar blijft dan `adie natie" met hare liefde" „ voor den ouden godsdienst ?" De heer M. van Deventer komt insgelijks op die woorden van N. terug en wil betoogen (zonder de woorden des schrijvers te wederleggen) dat die godsdiensttoestand , zooals hij door N. geschetst wordt, het gevolg was van `leen toestand van algemeene godsdienstige onzekerheid." Deze onzekerheid zou, . volgens van Deventer, eerst met het konlcilie van Trente geëindigd zijn. Door dit te beweeren, toont .genoemde heer geen begrip te hebben van den toestand van het Katholicisme in Europa. De scheiding in de dogmatiek bestond . reeds lang; eerst te Trente werd de scheiding uitgesproken. Ik neem dan ook die woorden niet terug. ,Ik zou mij haast verwonderen, dat alle drie genoemde heeren den zin daarvan niet 1 Kluit, Historie der Hollandsche Staatsregeling, II, p. 360. 76 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE 'begrepen hebben, wist ik niet dat religieuze fijngevoeligheid (die ,00k in dat geval scherpzinnig maakt) niet tot de eigenschappen van het liberalisme behoort. Mijne bedoeling was dan deze : een groot gedeelte des volks (b. V. , om eens een cijfer te noemen) was volijverig de Hervorming toegedaan ; zoo toegedaan , dat het goed , bloed en leven daarvoor zoude opofferen ; een ander groot gedeelte en stellig een grootex (b. v. -, om nu ook weder een 'cijfer te noemen) was insgelijks zoo volijverig aan de Moederkerk gehecht, dat het daarvoor ook goed, bloed en leven veil had ; maar nu bleef de groote menigte (b. v. ) nog overig. Wat was die ? Was zij kalvinistiesch ? Neen, zij was dit niet; maar zij werd het later voor een gedeelte ; voor een gedeelte bleef zij katholiek. -- En hoe werd zij kalvinistiesch en hoe bleef 'Zij katholiek ? -- Zij was aanvankelijk katholiek , maar in de noordelijke gewesten brak een storm tegen haar los. Hare pries1ers werden verjaagd , de gelegenheid om onderwezen te worden en versterkt tei blijven in het voorvaderlijk geloof werd haar --daardoor ontnomen. Beproefde zij al. eens om nog eene godsdienstige bijeenkomst te houden, dan was het gepeupel der beeldstormers of de soldaten van Sonoy gereed om haar uiteen- te jagen. Aan den anderen kant gaf de overgang tot de heerschende gezindheid haar aandeel in alle rechten en voorrechten der overwinnaars. Het geslacht, dat opgevoed was in de katholieke Kerk, bleef te midden dier stormen voor een deel nog getrouw ; maar .zijne kinderen gingen over; voor een deel ging dat geslacht zelf over. Waardoor ? — Doordat zijne overtuigingen niet zoo *sterk waren, om bestand te zijn tegen de argumenten der tegenpartij , terwijl de eigene onderwijzers verjaagd waren ; doordat die menigte niet sterk genoeg van karakter was, om weerstand te bieden aan achteruitstelling, verachting en vervolging. Op dezelfde wijze werd een deel van hen, die aanvankelijk de nieuwe leerstellingen gevolgd hadden, weder katholiek , doordat in de zuidelijke gewesten het koninklijk gezag en daarmede dat der oude Kerk weder zegevierde. Diegenen onder die zwakke katholiekgezinden , die niet aan zulke vervolging waren blootgesteld als hunne geloofsgenooten in de noordelijke provinciën, nu bleven , BEROERTEN DER 1VIe EEUW. 27 7 getrouw, omdat zij minder hadden behoeven te strijden voor het. behoud van het voorvaderlijk geloof. Maar moet men , omdat nu eenmaal de groote meerderheid des menschdoms geen kracht genoeg van overtuiging, geest en karakter bezit, om vervolging, zelfs sofismen weêrstand te bieden, — moet men daaruit de gevolgtrekking maken , dat zij , die niet voor hunne katholieke overtuiging of geloof weten te strijden, te overwinnen of te vallen , geene katholieke overtuiging, geen geloof bezitten of omgekeerd In geenen deele. Trouwens een tal van feiten toont aan dat zelfs in die plaatsen, waar de omwentelingspartij geheel en al heeft gezegevierd , de Katholieken alléén door geweld , door garnizoenen , die grootera-deels uit vreemde huurbenden bestonden , door raden en schepenbanken , uit Kalvinisten samengesteld , moesten onderdrukt gehouden worden , en dat dit nog niet eens altijd gelukte. In Overijssel, Gelderland en Drenthe stond het katholieke landvolk, dat zich desperaten noemde, in 1580 tegen zijne onderdrukkers op en greep naar de wapenen. Er moest een geregelde oorlog tegen hen gevoerd worden, even als b. v. tegen de Ven-deërs in Frankrijk in 1793. In Nijmegen stond de burgerij op tegen den kalvinistischen Stadhouder in Gelderland, graaf van Nieuwenaar , die de "mis-papen" de stad wilde uitj agen , en joeg hem zelven weg. In de meeste plaatsen echter bleven de Katholieken zich de onderdrukking getroosten, en gedroegen zij zich lijdelijk. Over 't algemeen zal men zien, dat de partij der omverwerping , alom en ten allen tijde meer stoutheid en veerkracht aan den dag legt dan die van orde en behoud. De katholieken in Noord-Nederland bleven passief, hoe talrijk zij ook waren , zoowel b. v. te Leyden als elders : de uitzonderingen zijn gering in getal. De Katholieken, en niet de onverschilligen, gelijk van Vloten ze noemt, maakten dus de groote meerderheid der nederlandsche bevolking uit. Nu moet de opstand begonnen en tot stand gebracht zijn, zonder of met de hulp der Katholieken: was de omwenteling ge. schied zonder medewerking der groote meerderheid , dat is der Katholieken, dan was de onderdrukking van het Katholicisme - 278 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE eene onderdrukking van de meerderheid (= volkswil volgens het liberalisme) door de minderheid. In dat geval hebben de Katholieken zich te beklagen gehad over dwingelandij , en dit is mijnetweede stelling. Mij dunkt , men behoeft die slechts te stellen; het bewijs daarvoor wordt gegeven door het gezond verstand. • Men zal toch niet beweeren dat de Katholieken (= de meerderheid) de onderdrukking van het Katholicisme zouden begeerd hebben. Men zal toch niet beweeren, dat wanneer eene minderheid eene *meerderheid van hare grootste rechten berooft, in hare dierbaarste belangen wreedaardig kwetst , dit geene dwingelandij is. Nog moeten wij de aanmerking maken , dat zoo de omwenteling der XVIP eeuw tot stand gekomen is zonder de Katholiekeni, wij, de naneven van die Katholieken , volstrekt geene reden hebben om "dien strijd der vaderen" als den onze te beschouwen. Mijne derde stelling is : was de omwenteling tot stand gebracht door samenwerking van Katholieken en nieuwsgezinden beiden, dan was de onderdrukking van het Katholicisme eene -dwingelandij en eene trouwbreuk tevens. Waarom zij dwingelandij was, hebben wij zoo even aangetoond; dat zij in het geval , zoo als wij liet thans stellen, eene trouwbreuk geweest is , ligt in den aard der zaak zelve. Zou men kunnen veronderstellen dat de 'Katholieken er ooit toe zouden overgegaan zijn, om met de nieuwsgezinden en Oranje, gemeene zaak te maken,. indien zij eenigermate konden veronderstellen dat men de ij verigsten onder hen zou bannen , hen schier allen uit ambten en regeeringsposten zetten, hunne geestelijken verjagen, hen van hunne kerken berooven, hunne kerkelijke bezittingen verbeurd verklaren ? Ik vraag: zouden zij , zoo zij dit geweten hadden, gemeene zaak met de nieuwsgezinden gemaakt hebben. Het andwoord ligt voor de hand. Trouwens een tal van dokumenten bewijst, dat men van 15 72 af wel degelijk de Katholieken met beloften van hen niet aan te randen herhaaldelijk zocht over te halen ; hoe de leider van den opstand, Oranje, b. v. bij zijne komst te Brussel, herhaaldelijk beloofde dat hij niets tegen den room chen godsdienst zou ondernemen, en zoo meer bij andere gelegenheden. BEROERTEN DER XVIe EEUW. . En zoo kom ik tot mijne vierde stelling : dat de omwenteling aanvankelijk begonnen is door samenwerking van Katholieken en nieuwsgezinden , maar dat zij spoedig gekeerd is tegen de Katholieken , ten bate van ééne partij. Om deze stelling te bewijzen , zou ik andermaal eene geheele geschiedenis moeten schrijven. Ik kan dus niet anders doen dan op eenige feiten de aandacht vestigen. Het verzet van 15 71 tegen ,Alva's belasting van den tienden penning was algemeen. De Kalvinisten- waren toen nog niet meer dan eene kleine verborgene partij. Alva stuitte tegen het standvastig verzet van alle Nederlanders , te beginnen bij den meest koningsgezinden Viglius, om te eindigen bij den geringsten marskramer. Toen de opstand van 1572 in Holland uitbrak, trok een groot gedeelte des volks,, ofschoon katholiek , de partij van Oranje , dien het , uit afkeer van Alva's regeering, als des konings stadhouder wilde erkennen , ofschoon de Katholieken volstrekt niet geneigd waren om zich aan de gehoorzaamheid des konings te onttrekken. Gerard Stuver, burge meester van Haarlem in 1572 , kan als eene uitdrukking van dien geest, die een groot deel der hollandsche middenklasse bezielde, gel- den. Wars van allen gewetensdwang door plakkaten, wilde hij dat_ een ieder vrij mocht wezen in de uitoefening van zijnen godsdienst. Hij zelf bleef katholiek , maar verzette zich tegen Alva's regeringsbeleid. Men vond hem aan de zijde der opstandelingen in 1572. Later, in 1581, bevond hij dat hij zich deerlijk had vergist. Zij , die begonnen waren met niets anders te begeeren dan "(God naar de inspraak van hun geweten te dienen", waren geeindigd met de kerken te plunderen , de geestelijken te verjagen ,en te vermoorden, alle bezittingen van kloosters en godshuizen zich toe te eigenen en de uitoefening van den voorvaderlijken godsdienst te verbieden. Tij , Gerard Stuver, zelf werd gedagvaard, om zich te verandavoorden. Waarvoor ? — Dat hij een verzoekschrift had geteekend om vrije godsdienstoefening voor de Katholieken. Zooals Gerard Stuver, waren er duizenden en duizenden in de zeventien provinciën. Mochten zij al niet de openbare godsdienstoefeningen der nieuwsge2ind€n in hun midden gedoogen; zij, 280 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE waren toch wars van alle vervolging om den wille des geloofs. De inquizitie , als iets spaansch, was bij hen gehaat ; de strenge toepassing der plakkaten stiet hen tegen de borst ; zij wilden er zelfs in berusten dat het Kalvinismus in Holland en Zeeland bleef heerschen; maar voor zich zelven wilden zij de handhaving . van den katholieken godsdienst. Zij wilden niet dat zij daarin zouden gestoord worden. Zij wilden de handhaving der aloude vrijheden , de gehoorzaamheid aan het aloude vorstenhuis ; maar de Nederlanden beschermd en geregeerd door Nederlanders ! De uitdrukking dezer politiek was de gentsche bevrediging. De z66 katholieke hoogeschool van Leuven, de katholieke geestelijkheid , met hare bisschoppen aan het hoofd , verklaarden dat de koning het met een gerust geweten kon aannemen .. En die gentsche bevrediging was de uitdrukking der gevoelens van schier gansch het nederlandsche volk. De heer M. L. van Deventer erkent dit zelf. "De utrechtsche unie," zegt hij , "was het werk eener partij , terwijl de gentsche bevrediging het voortbrengsel eener volksbeweging was." Maar wat laat dezelfde schrijver hier onmiddellijk op volgen? " ,'En cle t?jdgeest vorderde gebiedend, als voorwaarde van duurzaamheid, de overkeerschin, q der eene partij door de andere ')." Dergelijke begrippen, als die de heer M. L. van Deventer met deze woorden verkondigt , zijn alom en ten allen tijde het verderf van het gemeene wélzijn geweest. Overkeerschinq van de eene partij door de andere gevorderd door. den tijdgeest ! Wie is die tijdgeest ? -- In den mond van dergelijke mannen • niets anders . dan hunne zienswijze ; in onze dagen die van journalisten, van klubmannen en revolutionairen , die onder den naam van "vrijheid" niets anders beoogen dan "overheersching" (= despotisme en geweld) over een deel , meestal het grootste deel der bevolking, door eene kleine , woelzieke minderheid, die voor niets terugdeinst, zelfs niet voor de onbeschaamdste verloochening in praktijk van de beginselen, die zij als lokaas heeft gebruikt. 1) Gedenkschriften van Oldenbarneveldt, uitgegeven door M. L. van Deventer, I , p. YIII. BEROERTEN DER X VI e EEUW. 281 De Kalvinisten van 15 76 rekenden dan dat de tijdgeest de overheersching van de eene partij, dat is de katholieke, door de andere die der Kalvinisten, vorderde ! Wat was dit anders dan revolutionair geweld, rechtsverkrachting en schending van traktaten, gelijk de gentsche bevrediging ? De heer van Deventer blijft dan zich zelven ook gelijk wanneer hij zegt l : "Wanneer iets in staat was tot eene werkelijkheid te maken wat het gentsche verbondschrift bèoogde, het waren de voorstellen der hervormde partij , die Oranje als den Mozes beschouwde, die het volk van Israël verlossen zou De gilden der brabantsche hoofdsteden [alleen Brussel en Ant werpen] , de achttienmannen in Brabant , Vlaanderen , Artois, zij boden de krachten aai , die de, beweging duurzaam onder steunden." Wanneer dit waarheid was , hadden de Katholieken , het grootste gelijk met zich tegen die beweging aan te kanten. Het was niet cie derde stand, gelijk van Deventer aanmerkt , die de beweging van na 15 76 leidde in den geest van 1566 , dat is de beeldstormerij , maar het was een klein gedeelte van dien derden stand of burgerij. Of zou men denken dat alleen de bevolking, en dan nog maar voor een deel , van Gent , Brussel en Antwerpen den geheelen derden stand in de nederlandsche gewesten uitmaakte ? Behoorden de talrijke Katholieken niet tot dien derden stand Bezaten de eerste en tweede stand , geestelijkheid en adel , ook geene rechten ? Of is aaléén de wil der revolutionairen de wil eens volks ? Dan is geweld van eenigen de wil eens geheelen volks geworden. En het grondbeginsel van het liberalisme, dat de uitdrukking van den wil der meerderheid voor de uitdrukking van des volkswil doen gelden, een ijdele klank -- een bedrog! 1 In de inleiding, p. xxxIII, van de vertaling van Kio^e, \Viilern vaii Oranje. 2 Wat Nl. L. van Deventer hier zegt, is Bene onwaarheid. De gentsche be vrediging beoogde geheel iets anders dan den zegepraal der Hervormden : men leze slechts alle artikelen naauwkeuriá. De lieer van Deventer strekt alweder ten bewijs van hetgeen ik beweerd heb omtrent de verwringing der historie door sommige schrijvers. Ik zou een artikel moeten schrijven, uitgebreider dan dit, om den geest der gentsche;pacifikatie tegen van .Deventer te verdedigen; doch ik vraag mannen als Fruin : wat beoogde de pacifikatie ? Overwicht der Hervorming in de xvii gewesten ? ? DIETSCHE WARANDE VIII. XIX 282 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE Dan hebben wij in onze dagen het grootste gelijk in het moderne liberalisme een modernen vorm van despotisme te zien en ons er tegen te verzetten. Dan hadden onze voorouders (wan t ook wij Katholieken hebben onze voorouders der XVI8 eeuw) het grootste gelijk, om te breken met die tirannieke faktie. En dat hebben onze katholieke voorouders gedaan, toen hunne oogen geopend werdeii en zij zich niet meer lieten verlokken door het zoet gefluit der kalvinistische vogelaars, die van niets spraken dan van handhaving van privilegiën, van vrijheid van godsdienst , van broederlijke eensgezindheid. Het verbreken van Plechtig geslotene overeenkomsten , als de satisfaktien ; de geweldenarijen te Haarlem , te Goes, te Antwerpen, te Brussel, vooral de geweldenarijen te Gent, zoo stout, zoo driest ei verwaten als de geschiedenis ze weet te verhalen, deden, volgens hooft's uitdrukkingen, den reeds krakenden band der eenheid scheuren. In laatstgenoemde stad ging alles zoo woest, zoo godvergeten , gewelddadig te werk, dat niemand durfde verdedigen wat daar door de achttienmannen bedreven werd. De geDtsche bevrediging , die even spoedig werd geschonden als zij was gesloten, diende voor de bewegingpartij slechts als eene brug, om verder te komen. Spoedig kwam deze den religievrede voorstellen, zeer goed volgens de XIXC eeuw , doch zeer slecht volgens de XYP eeuw. En hoe was nog de toepassing van dien i'eligievrede ? Groen van Prinsterer , inderdaad geen ultramontaansch geschiedschrijver , zegt dat Jan van Nassau , dien zeer goed vond voor Gelderland, waar de katholieken toen nog heersehten , maar de toepassing er van niet begeerde voor Holland cii Zeeland , waar reeds het Kalvinisme meester geworden was. Gelijk Jan van Nassau, zoo handelden en dachten schier overal de hervormingsgezinden : vrijheid en gljkstelling waar zij geen meester waren, uitsluitende heerscliappij: daar , waar zij zelven , ofschoon ook nog de minderheid , op, het kussen waren gekomen. . Die veibreking der gentsche bevrediging , die geweldenarijen der Kalvinisten in Vlaanderen, die religievrede , welke dienen moest om het Kalvinisme vasten voet te geven in de gewesten en steden, waar de bevolking niets van hen wilde weten, wa BEROERTEN DER XVIe EEUW ren - oorzaken van het verzet der waalsche gewesten. Dat antagonisme aan taal en nationaliteit te willen toeschrijven , gelijk M. L. van Deventer het doet in zijne Inleiding voor de gedenkschriften van Oldebarneveldt, is eene dier pogingen om de historie te verwringen naar het Procrustusbed eenex theorie. Zoo soms eenige afgevaardigden later al begeerden dat de , stukken geschreven of onderhandelingen gevoerd zouden worden in hunne taal (de nederlandsche) , gelijk de heer van Deventer als bewijs aanvoert, beteekent dit hoogstens dat die heeren liefst hunne eigene taal gebruikten en meer niet. Neen. De beweging der XVIe eeuw ging niet uit van theoriën, die in de XIXe eeuw zijn ontwikkeld. • De redenen waarom de, waalsche gewesten zich van de generaliteit afscheidden , waren geheel andere dan de taal. Men vindt die herhaaldelijk opgegeven in de verschillende staatsstukken , die bij gelegenheid van de unie van Atrecht verschenen : verontwaardiging over het plunderen en vernielen van kerken en kloosters , over de mishandeling van geestelijken en wereldlijken , over schennis van kloostervrouwen, over moord en kerkering van geachte Katholieken , waaronder mannen van groot aanzien in de waalsche gewesten , over liet verbreken der satisfaktiën , over de schending van de gentsche bevrediging. Deze redenen werden opgegeven en geen antagonisme van nationaliteit : feiten geene abstrakte theoriën. De kalvinistische overheersching lokte eene katholieke reaktie uit. Een tal van bijzondere omstandigheden gaf de zegepraal aan de Kalvinisten in de zeven noordelijke gewesten,, aan de Katholieken in de zuidelijke. De Katholieken keerden onder de gehoorzaamheid des koning, terug. Dit lag in den aard der zaak. Zij hadden te kiezen tusschen dien terugkeer en tusschen overheersching van het kalvinistiesch element. De koning stond b un het behoud der privilegiën en rechten toe (hoe die in gedeeltelijken onbruik geraakten , hing van een tal van omstandigheden af , die wij hier thans niet kunnen uiteenzetten) , de .inqui. zitie bleef afgeschaft, de zuidelijke provinciën geraakten onder een 1 Omdat Levicester geen nederlandsch verstond, gebruikte men met hem latijnsch of italiaansch. 284 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE zelfstandig bestuur, onder dat van Albert en Isabella; de noordelijke vormden zich tot eene republiek, waarin het Kalvinisme uitsluitend en onverdraagzaam de alleenheerschappij voerde, ofschoon het aanvankelijk verreweg de minderheid voor zich had. Een tal van omstandigheden, en niet het Kalvinisme, gelijk sommigen, die de feiten geweld aandoen, om de geschiedenis te schrjveii naar hun systeem , beweeren - verhief de republiek voor een korten tijd tot een grooten trap vati macht en luister. En'„ nu mijne zienswijze over den nederlandschen opstand in verband met feiten van lateren tijd. Het straalt genoeg uit geheel mijne geschiedenis van de nederlandsche beroerten door, dat ik ook liet recht der minderheid, de Katholieken in de VII provinciën erken en de onderdrukking van deze als eene groote grieve reken. Die onderdrukking is des te onverantwoordelijker, omdat de Katholieken aanvankelijk gemeene zaak met de Kalvinisten maakten. met verzet tegen Alva , en dit ten tweeden male deden hij de gentsche bevrediging; maar de geweldenarijen, tegen de Katholieken gepleegd , hebben deze er toe gebracht, om zich met den koning van Spanje te verzoenen, waardoor de kracht dezer landen voor een groot deel is gebroken. Dit is mijne vijfde -stelling. Prof. Fruin heeft dit zelf helder en zaakkundig uiteengezet 1 "De republiek," is zijn slotbeschouwing, "die uit. den worstelstrijd opkwam, bestond slechts uit zeven der zeventien provinciii. Brabaut en Vlaanderen, de kern van den oud-nederlandschen Staat , bleven buiten gesiotèn. Van uitbreiding van grondgebied, van aanhechting der aangrenzende gewesten (die anders, volgens Fruiu , wiens gevoelen ik ook deel, zoo geleidelijk had kunnen geschieden) kon geen sprake meer zijn. Het oogenblik om een grooten nederlandschen Staat te vormen, was voorgoed voorbij.. gegaan." En ware dit nog maar het eenige geweest; doch de zeventien gewesten reeds onder één scepter vereenigd , werden van elkander gescheiden in twee deden. Waren zij met elkander 1 Gids, November 1865. BEROERTEN DER XVI6 EEUW. vereenigd gebleven, zij hadden zich allengskens meer en meer los gemaakt van de spaansehe monarchie, hadden een afzonder lijken Staat. onder een vorst uit het aloude stamhuis gevormd: iets , wat reeds het streven van de politiek van eene machtige partij, met Aersehot aan het hoofd, was geweest. En die Staat, geplaatst tusschen Frankrijk, Daitschiand en Engeland, had der veroveringszucht van eerstgeno3mden nog veel krachtdadiger tegenstand kunnen bieden, dan de zeven provin cien dit in 1672 hebben gedaan. Hij had een krachtigen , veel vermogenden invloed kunnen uitoefenen op het zwakke duitsche rijk; hij had op den duur met veel gelukkiger gevolgen der en gelsche dwingelandij ter zee het hoofd kunnen bieden. Hij had, gelijk ook Fruin aanmerkt , eene veel machtiger kolonizeerende mogendheid geworden. New-York was wellicht Nieuw-Amsterdam gebleven en de noord-amerikaansche republiek niet oorspronkelijk engelsch, maar nederlandsch! Eii waardoor is dit alles onmogelijk gemaakt? Door de kalvinistische razernij, die niet, zooals de gentsche bevrediging dit toestond, alln in Holland en Zeeland, maar in alle gewesten den scepter wilde zwaaien; die den nederlandschen Katholieken deed bevroeden dat het niet om vrijheid van geweten te doen was, maar om vrijheid ter uitreling van "den paapschen beeldendienst!" Men spreke van den ondernemingsgeest onzer vaderen, van hun welvaren en rijkdom! Zouden die minder geweest zijn,- zoo de Nederlanden van Atrecht tot aan de Lauwerzee éénen Staat gevormd hadden? Men spreke van vrijheid van denken! Wanneer heeft er ooit onmogelijkheid bestaan , om vrij te kunnen denken? - Men spreke van godsdienstvrijheid! - Wilde de gentsche bevrediging niet de volkomene berusting in het voldongen feit voor holland en Zeeland P Ware het zoo onmogelijk geweest, dat de toestand der Nederlanden de zelfde geworden ware als die der zwitsersche kantons, in welke Bern en Zurich hervormd , TJri , Freiburg en Lucrn , katholiek waren? Ik eindig met de volgende aanmerking. Moeten wij het in het algemeen aan de kalvinistische faktie wijten, dat de nederlandsche Staat niet veel grooter en machtiger is geworden, - wij 286 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE nederlandsche Katholieken , hebben nog eene bijzondere grieve. De vrijheid (die eigenlijk alleen voor het zoogeriaamde patriciaat heeft bestaan) werd aan ccii belangrijk gedeelte van het nederlaridsche grondgebied onthouden. Is er gestreden "voor de vrijheid der vaderen", dan was het niet voor die "der vaderen", die in Noordbraband , Limburg en Staats-Vlaanderen woonden. De bevolking van die streken werd als overwonnelingen behandeld. En zijn de naneven dier overwonnelingen van de XVIP eeuw geene Nederlanders? De Katholieken, die in de zeven provinciën leefden; die aanvankelijk ook v66r de gmeene zaak tegen Alva hadden gestreden, maar door trouwbreuk en mishandeling ertoe gedreven werden om naar liet herstel des koninklijken gezags te verlangen - de Katholieken werden in een voortdurenden staat van ondervorpenheid en verdrukking gehouden. En het is niet te danken aan den geest van onverdraagzaamheid der kalvinis tische overheerschers , dat zij niet erger nog mishandeld werden, maar aan hunne belangrijke getalsterkte en aan de eigenaardige staatkundige inrichting der zeven vereenigde provinciën. Niemand heeft dit met weinige woorden helderder uiteengezet dan Prof. Fruin 1. "Om het zeerst roemen allen ," zegt Jij , 'vreem delingen zoowel als landgenooten, dt godsdienstige vrijheid, die onder de republiek aan allen gegund werd. En wij erkennen het gaarne, meer dan elders was hier inderdaad de godsdienst vrij gelaten. Maar niet rechtens, alleen bij gecloogen. Rechtens be stond wel de vrijheid om te gelooven , maar geenszins de vrijheid om het geloof openlijk te belijden en na te leven . Dat de over heid niet verplicht is de ware godsdienst te beschermen en de dwaal leer uit te roeien, was eene stelling, die bijna niemand durfde uiten en die door de overgroote meerderheid voor even gevaarlijk als ongerijmd werd uitgekreten. Scheiding van Kerk en Staat werd door niemand mogelijk, laat staan raadzaam geacht. Geen andere dan de 1 Gids, November 1865. 2 Met dit ellendig sofisme dachten de kalvinistische onderdrukkers hunne vervolging voor geene inbreuk op de gewetensvrijheid te verklaren. Het staat zoo ongevee gelijk met de vrijheid om te mogen eten. maar met verbod om de spijzen te koopen, te bereiden en in den mond te steken. BEROERTEN DER XVIe EEUW. staatskerk werd erkend : alle andere kerkgenootschappen beston- den in strijd met de wet. De plakkaten tegen de roomsche eeredienst werden gedurig hernieuwd. -- En waarom? Omdat de publieke opinie het verlangde 1 . — De meerderheid der Gereformeerden, met de predikanten aan het hoofd , werd gedurig door de schijnbare verheffing der Roomschen uit haar onverschilligheid opgeschrikt en riep dan om krachtiger onderdrukking der "paapsche stoutigheid". De regering durfde aan haar gejammer geen gehoor weigeren. De plakkaten werden op nieuw afgekondigd --y maar evenmin als vroeger ten uitvoer gelegd. Want de Staten konden niet meer dan afkondigen; het ten uitvoer leggen stond ,aan de plaatselijke magistraat. lee gemeene landsregering kon de overheid eener stad niet dwingen te doen wat zij niet goedkeurde.. Oogluikend kon de stadsregering gedoogen wat de Staten bij hunne plakkaten op het strengst verboden. Eene algemeene vervolging was dus niet aan te richten , tenzij de overheden van al de steden ze wenschten, en dat kon natuurlijk slechts zelden het geval zijn. De koopsteden , en Amsterdam in het bijzonder, wachtten zich wel, de nijvere dissenters uit haar midden te verjagen om naar die steden, die tot de vervolging de hand niet wilden leenen. De verbrokkeling van het gezag redde op deze wijze de bedreigde vrijheid. De eenige wezenlijke vervolging, die onder de republiek heeft plaats gegrepen , is die tegen de Remonstranten in de eerste jaren van den coup d'.Etat van Maurits. Want in die jaren was de algemeene regeering sterker dan ooit. De volksmenigte blaakte van onverdraagzaamheid en partijhaat , en vrees voor onwettige afzetting weêrhield de meer gematigde re . genten om zich tegen de algemeene hartstochtelijkheid te kanten. Maar allengs kwam de opgewondenheid tot bedaren. De regering -onttrok zich aan den drang der vervolgzieke burgerij. Amsterdam was de eerste stad, - waar de geloofsijver van het kussen raakte 1 Ook de publieke opinie der Katholieken,. die op het einde der XVIe eeuw nog de meerderheid der bevolking uitmaakten, volgens Fruin zelf, en in de helft der XVIIe dit ook nog waren. Of is de publieke opinie van de kleinste helft eener bevolking de publieke opinie van een land? -- Én het grondbegrip -der liberalen — van het recht der meerderheden? 288 DE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSCHE en de plakkaten ontdoken werden. Nu was hun kracht voor goed gebroken. Iedere koopstad, die haar onrechtzinnige burgers niet naar Amsterdam wilde zien verhuizen, moest wel het voorbeeld van die gevaarlijke mededingster volgen en toelaten wat de plakkaten verboden. Alom herleefde de vrijheid --y in strijd met de wet en met het publieke gezag." Het woord vrijheid voor de Katholieken moet hier cum ggrano nalis verstaan worden; mijns inzien bewijzen ondertusschen deze woorden van eenen geschiedkenner als Fruin genoeg , dat het niet de verdraagzaamheid onzer kalvinistische overheerschers , maar de eigenaardige politieke toestand en de handelsbelangen geweest zijn , waaraan onze katholieke voorouders te danken hebben dat zij niet in dezelfde mate zijn onderdrukt, als hunne geloofsgenooten in Brittannie of Geneve. Ik eindig. Ik heb in deze bladzijde niets anders willen doen dan le mijne "Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten" tegen -eenige aanmerkingen willen verdedigen. 2° In korte woorden den eigenlijken zin van mijne historiebeschouwing mededeelen. DE VONDELSFEESTEN, `-Kondet ge thands in ons midden verschijnen , hooghartige Patriciërs! wier vroedheid en kloek beleid mij even verkwikkend aandoen, als uw gebrek aan smaakvolle heuschheld tegenover den grootsten man, die uwe stad had aan te wijzen, mij smartelijk kwetst. Kondet ge op den dag der onthulling aan de voeten van zijn standbeeld post vatten, ik zou u dringend aanmanen in die ure het fiere burgemeesterlijke hoofd te ontblooten en te buigen — Joost van den Vondel heeft den zilvergelokten schedel eerbiedig ontdekt , zoo ras hij den dorpel uwer trotsche raadzaal was binnengetreden." llr J. TEN BRINK (1$64). "t Is toch maar goed geweest, dat ze in Amsterdam de kermis hebben uitgefteld , en , in verband daarm eê , de Vondels - feesten : anders waar-je-lui met een nat pak van een heel slechte reis gekomen." Zoo hoorde ik een lid der Feestkommisfie apostrofeeren door een wijshóofd , die gemeesmuild had , bij de verzekering in eene harer cirkulaires, dat men op de Vondelsfeesten mooi weêr hebben zou; en wiens grim- tot een grinniklach was geklommen , bij de donkere lucht , natte ftraten , en regenbuyen,. die den 4°, 5° en 6n Oktober aan de Hoofdftad alles behalve een vrolijk en feestvierend aanzien gaven. "Maar Mijnheer Laurentius ," was het andwoord, "hoe kunt ge nu zulk een gevolgtrekking maken ? Ik zeg u , indien de feesten op 4 , 5 en 6 Oktober waren doorgegaan , zou het ook dán mooi weêr zijn ge= weest ; ge hadt met een anderen famenloop van omftandigheden te doen gehad en als gij , op de heide der gebeurtenisfen maar een enkelen keer een ander voetpad inílaat, dan dat Jan Alleman naar Laren of Hilversum brengt, --- dan is het zeer mogelijk , dat ge te Busfem of , waar elders ook, te-recht-komt. Men kan van niets zeggen , dat het , bij afwijking en andere omftandigheden , zich zou toegedragen hebben , zoo als men liet heeft zien gebeuren; alles werkt immers op elkaar: feiten, woor 290 DE VONDELSFEESTEN. den , ideën , het fehakelt zich alles vast ; alles maat in een verband van oorzaak en gevolg ; verandert dus het ene , wie kan waarborgen dat het opvolgende niet veranderen zal ?" Mijnheer Laurentius handhaafde zijn grimlach. "Gij gelooft toch ook wel aan Zes petiles causes et les r rand$ e ffets ?" ging de ijverige feestkommissaris voort. "Zeker, zeker , adres aan dat Tooneelftuk: Eert ,,las water; maar we hebben hier met de werkelijkheid te doen..." "Heel best , mijn goede Heer. Maar .weet gij wel waarvan in de werkelijkheid foms een ftaatsomwenteling kan afhangen Van de wijdte van een horlogiefleuteltjen. Het hoofd der revolutionairen meent , dat hij zijn uurwerk heeft opgewonden, en het ftiftj en heeft niet in het pijpen gepakt ; hij begeeft zich te bed, raadpleegt, na wat flapens, zijn horlogie "t Is nog geen tijd.' Hij wacht, en flaapt weêr in. Een uur later ontwaart hij , dat de wijzer ftilftaat. Inmiddels is de revolutie door het gevestigd gezach voorkomen." "Goed," zeide Laurentius, "maar hoe kunt ge nu ftaatszaken bij wee'rsgesteldheid vergelijken ?" --- "Waarom niet ? ze hangen alle-bei af liet zij van den gewonen loop der natuurwetten -- het zij van den vrijen wil en vrije daad der menschen --- het zij van de onophoudelijkev en zich zelve telkens vernieuwende inwerking Gods. En wat weten wij nu van een en ander ? Een fcheut olie , zegt men, bedaart de branding der zee : wie weet, welke menschelijke daad ,al op den ftorm en den zefyr werkt? En als wij het zoogenaamde "supra-naturalistische" ftandpunt willen betreden met andere woorden , als we willen erkennen , dat er eene zelfstandige orde is boven de ftoffelijke orde, boven het zintuiglijk waarneembare verheven , als men gelooft, dat die orde met onzen aardschen toeftand in korrespondentie staat , en dat een opperste, persoonlijk denkende Geest die orde beftiert en hare betrekkingen met de ,waereld regelt, dan zal men toch wel dienen aan te nemen, dat door dezen Geest een zieke gezond gemaakt kan worden, dat hij de beurs van den rijken, op de ftem des bedelaars, openen kan , dat hij den hagelflag van ons kan keeren , die het oogstveld van onzen buurman vernield heeft, -- en dan staat ook regen en wind, heldere dag en fchemer onder zijne regeering. Heeft die Geest DE VONDELSFEESTEN. 291 alleen , voor vele millioenen jaren , eene reeks van geologische monumenten gePehapen , dan laat hij de dingen zich in hunne onvermijdbare gevolgen rangfchikken en heeft hij zich-zelven tot werkeloosheid veroordeeld. Deze werkeloosheid is, bij , het beftaan van een fchepper, natuurlijk niet aan te nemen. Aktiviteit is toch wel een hoofdkenmerk van voortreffelijkheid, en het «christelijk Theïsme" moge allengs alle geloofsvoorftellingen over boord hebben geworpen , een god, die al die millioenen jaren zich in zijn rust opfluit , kan men zich toch niet goed denken..... Maar waar dwaal ik heen ? De monologen zijn uit de fmaak...." Het ijverig lid der Feestkommislie had gelijk dit te vragen, want de Heer Laurentius fcheen niet meer te luisteren. De beide goede bekenden waren op den Lijn-fpoorwagen gezeten; zij verloren dus met praten geen tijd. Eer zij uitftapten, trok echter de redenaar-Feestkommisfaris den Heer Laurentius nog even bij zijn knoop , en zeide : "Ik meende alleen maar te zeggen, dat het zeer waarfchijnlijk ook den 4, 5° en 6° Oktober mooi weer zou geweest zijn , want dat althands fommige Dames-feestelingen er braaf voor gebeden hebben." En die zich nu den lieven, vrolijken zonneschijn bij de Vondelsfeesten ' herinnert, zal het niet verwonderen , dat -wij de zwaarhoofden, die regen (pelden (en daarmee^ het volkomenst fiasco der onderneming) een weinigjen hebben willen kastijden, door de meêdeeling dezer lange redeneering. Immers , zelfs het watertochtjen -- het kon niet mooyer zijn, ondanks alle naargeestige profetiën en klachten over de gewoonten van het Hollandsche klimaat. Maar wat moet er nu , over de feesten, in de "Warande" worden opgeteekend ? Ik heb volftrekt geene epische bedoelingen : niet . alleen, dat ik den wrok van Achilles , noch de gevallen van Ulysses' zoon te gedenken heb, maar ook het eenvoudig gefchiedverhaal der Vondelsfeesten is al zoo menig maal, en in zoo velerlei form gegeven, dat ik, hoewel ik bijna een foto- en ftenograafsplaats bij de feestelijkheden gezegd kan worden te hebben ingenomen, er van afzie een chronologiesch verflag van het "gebeurde" op 292 DE VONDELSFEESTEN. 17 , 18 en 19 Oktober te leveren. Trouwens de `tIietsche Warande" is niets minder dan een dagblad, en is in dien zin bijna meer fchilderkunst dan literatuur, dat zij, waar iets anders te doen valt dan oorkonden diplomatiesch-naauwkeurig af te drukken of polemiek te voeren , meer i m p r e s s i e s wil bewaren dan mathematische 1 ij n e n. Voor mij heeft vooral het c h a r a k t e r der Vondelsfeesten bizondere waarde. Dat charakter onderscheidt ze van de meeste andere plechtigheden van dien aard, hier in Nederland. Wanneer wij ons vergelijken met andere volken allernaast met de Belgen , moeten wij erkennen, dat doorgaands onze feestvieringen iets bekrompens , iets h u i s b a k k en s hebben, bij al de voortreflijkheid der intentiën , die hier plegen voor te zitten. Mij dunkt , dat men de Vondelsfeesten hiervan heeft weten vri te houden. Daar is nog eerre_ tweede klip, waar zij niet op geftrand zijn. Het is de gemeenheid. Ons volk, niet aan feesten gewoon, bezit het geheim , om zoodra een jubelviering op markt en ftraa;at wordt gebracht, daaraan een g e m e e n e n draai te geven. Jeneverwalm omhuift zelfs de koninklijke rijtuigen bij blijde intochten, en roode, druipende gezichten en fchorre fteinmen begroeten de vereering, . die aan groote mannen en hunne gedenkdagen gebracht wordt. Niet, aldus voor Vondel. En dit ondanks de nog bloeyende domme overlevering , dat Vondel een gemeen leven geleid heeft. Het lagere volk heeft zich zelfs-zeer-decent gedragen, bij het ongeluk, dat aan den praalwagen der `Faam" is overkomen. Het heeft wel , den Dichter met zijn Roem verwarrende (ten gevolge eener zeer wezenlijke verwantschap) , gerijmd op "Vonadel zonder kop" , het heeft de Heeren van de optocht wel (geestig genoeg) Vondelingen gefeholden of s . , getiteld ; het heeft wel getuigd : Ginder staat een tapperij , daar kon Vondel nooit voorbij" ; maar het gefchiedde zonder pasíie , het gefchiedde met een bedaarden glimlach , die bijna zeggen wilde , dat de ftraatj ongen zelf geen geloof floeg aan de anekdote, die hij opzong. Men heeft aan de, Vondelsfeesten een • aristokratische tint ver DE VONDELSFEESTEN. 293 weten : dat is juist wat ik er in meende te prijzen, en wat zij noodwendig behoefden , zou de hulde gelukken. Aristokratiesch moest alles zijn , de, keuze der muziek-ftukken op het koncert ; het asfortiment van de optocht ; filet parterre van den fchouwburg ; de equipaadje van de Muider boot; de ontvangst van de dischgenoten in het Paleis voor Volksvljt. Waarom ? Vondel voelde warm voor het Amsterdam van zijn tijd, en niet ondanks de amsterdamsche aristokratie, maar gedeeltelijk om - en met haar. Zijn aristokratische aanleg ging zoo ver, dat hij alles veredelde, wat hij aanraakte , al was het ook maar het laagste voorwerp , aan akkerbouw , ambacht of neoring ontleend. Vondel was, in alle opzichten, een deftig man , en men heeft nu al zoo lang zijne kousenkooperij geëxploiteerd , dat het tijd wordt eindelijk het onderfcheid in te zien tusfehen . een dichter, die toevallig ccii kousenwinkel geërfd heeft, en een kousenkooper, die, in zijn verloren oogenblikken, een vaersjen maakt. Vondel, zoo vel kousenkooper en "fcherpzinnig kousenkooper" als hij dan geweest mag zijn , was , in zijn hart en ook in zijn voorkomen , veel meer grand Seigneur dan de Heer van Zuylichem , Zeelhem en Monnickenlandt , ondanks zijn degen; en nooit zou 'Vondel zijne pen tot het fchrijven van het "fneldicht" van Huygens in zoo talrijke (4°-) Boeken, geleend hebben ; veel minder een klucht als Trijntje Cornelis (die met alle geweld op rekening van de tijd gefchreven moet worden) hebben gerijmd. Jan Vos was óok een burger mail, een (echter voornaam) glazenaker, hoofd van den fchouwburg (zijn blazoen ftond tegen de tooneelgalerij te prijken) maar overal voelt men in zijn vaerzen (ik zwijg van zijn Oene) de harde hand van den werkman , en ziet liet grove , onbeweeglijke gezicht met vrij veel aanmatiging een teeken van goedkeuring afwachten. Vondel heeft óok wel burleske vaersjens gemaakt, maar daar is altijd een puntigheid of een zangerigheid in, die u liet onwelvoeglijke doet vergeten, en men ziet duidelijk, dat deze dingen niet onder de voornaamste uitiiigen van 's dichters geest te rangfchikken zijn. Bij Huygens cn Cats krijgt men onophoudelijk den indruk, dat men met een burger-man-clkevalier 294 DE VONDELSFEESTEN. te doen heeft; bij Vondel is het de Ridder , de Prins,- die zich nu en dan als burger-man vertoont. Dat ligt dood-eenvoudig en noodiottiglijk aan de zielen van die dichters : het is een fpel der natuur. Het charakter der Vondelsfeesten moest ondertusfchen , niet bloot aristokraitiesch, maar ook - openbaar, algemeen, monumentaal zijn. Onze komponisten 'Verhuist, Heinze en Hol hebben , in den wedijver van eene edele en zuivere geestdrift, gezorgd, dat de Muze der Toonkunst onder den blooten hemel, in onze grootste koncertzaal ', en in ons oudste monument ', den - lof des dichters aanhief. Beethoven en Händel - de echoos van Duitschland en Engeland - de beide vreemde komponisten, die op bizondere wijze aan ons volk en onzen landaard verwant zijn, hebben met hunne grootsche harmoniën onze feestzaal en onze harten vervuld. Uit den aard der zaak volgt, dat, in deze beperkte ardschø konditie , eene çjekeele bevolking niet aan plechtigheden deel kan nemen. die op een bepaald punt voltrokken worden. Men moest dus wel de flagboomen der kontributin gebruikn, om tot eene afpaling te komen; en dit was hier te eerder aangewezen. om dat uit hoofde van redenen , die ik nog nader ontwikkelen zal , het feest, als ik zeide , c en aristokratiesch charakter behoorde te hebben. IDemokratie is heel mooi , wordt gefchat in onze dagen de eenig verdedigbare theoriën en inftelliiigen op te leveren; maar aristokratie heeft 6ok recht van beftaan. Ik neem de vrijheid deze ftelling, zonder verder bewijs , vast te houdel]. Ondertusfchen heeft men het kernpunt der plechtighéden zoo algemeen en monumentaal mogelijk Willen maken , door aan de onthulling een optocht te verbinden. Men is bij elkaa^r gekomen op de plaats, waar zij Vondel den 8" Februari 16 79 heengebracht hadden. De verwanten en bekenden. die verzocht waren geweest "als vrienden iii huys te komen", zouden nog al te-vreden opgekeken hebben„ indien zij 1 Het Park. Het Volkspaleis heeft geen koncertzaal. 2 Het flot van Muyden. DE VONDELSFEESTEN. 2`9 5 .in den morgen van den 17 ° Oktober 186 7 gezien haddèn , wie daar in de Nieuwe Kerk bij-een-waren om de lijkftatie voort te zetten. Al wat te Amsterdam , ook maar in de verte , kunst en letteren - beoefende, "roomsch of onroomsch" , had zich het woord gegeven, om onder wapperende baslieren den edelen genius, die voedsel aan zoo veel fchoonheidlievende harten verftrekt heeft , te komen huldigen. De ftudenten van het Amsterdamsch Athenaeum hebben dit echter beneden hunne waardigheid gerekend. Zij hebben gefchitterd. door hunne onthouding. De leerlingen van het Gymnazium en 't doet weinig eer aan hen , die er in te befchikkeu had- den -- hebben geen vakantie kunnen krijgen. De weeskinderen onzer ftad daarentegen, de kinderen bij uitnemendheid onzer burgerij , hebben zich bij de huldiging van Vondel — dit grootti voorbeeld van zielenadel mogen aanfluiten. Drie zegewagens, van een uitmuntenden ftijl, repraezenteerden del generatie der verfchijnselen , waarover Vondel patroon was. De Poëzie zong haar lied; zij blies de ziel in de Drukpers; de Pers baarde een boek , en trad in trouwverbond met den Han cI e l ; de Faam is de vrucht van dit huwli j k , en, wat* inen niet altijd ziet, zij neemt op zich de eer te verkondigen van hare halve zuster , der moeder voordochter — de gedrukte Poëzie ! Achter den wagen der Poëzie liepen in de optocht de letter kundige deputatiën uit den vreemde en uit liet binnenland en de vertegenwoordigers van de Fransclze en Belgische RRegeering; en aan hun hoofd , te midden van twee andere leden der Hoofd en Feestkommissiëli , de nazaat van Joan, Six., Vondels bekenden vereerder : Jhr J. P. Six , waardig erfgenaam van den kunstroem zijns vaders en voorzaats. 't Is een gelukkig verfchijnsel , dat de zonen der weinige oud-amsterdamsche geflachten , die nog niet uitgeftorven zijn, zich vrij veel aan kunst en letteren , aan ge fchied- en oudheidkunde laten gelegen zijn, en dat zoo wel. bij de Gereformeerden als bij de voormalige disfenters. Het historiesch-aristokratiesch charakter der feestviering werd aan zich-zelf, ook bij de onthulling , niet ontrouw. Het tegen woordig Goevernement toch, dat hier waardig vertegenwoor 1igd was, is niet in funktie getreden bij ' een triomfkreet "odes 296 DE VONDELSFEESTEN. grrrands prrrincipes de (S9", die o. a. in de banier van de loffelijke kiesvereeniging "rBurgerpligt" gefchreven. De bijljens werden ook niet door fpeciale geestverwanten gepatrocineerd; zelfs geen lid der koninklijke familie woonde de plechtigheid bij ---offchoon dit, naar mijne meening, zonder het aristokratiesch charakter der zaak te fchaden , zeer gefchiktelijk had kunnen gebeuren. Misfchien echter was het goed, dat men zich en haat lieu geen partij ftelde tusfchen Maurits en Frederik Hendrik. Bij vroegere amsterdamsche feesten had de met lof bekende ",Burgemeester van de Will'emsftraat" en de niet minder vermaarde "redder der 39 menschenlevens" eene rol gefpeeld. Dit was hier echter niet het geval : over het geheel waren alleen kunst en letteren , door een paar duizend leden van verfchillende genootschappen , vertegenwoordigd, en dq.n het begrip der nederlandsche nationaliteit door Benige Overheden, maar vooral door de mil'ites, de Wapenvoerenden en door de Nederlandsche Vrouwen.- Al' de Officieren van het Garnizoen hadden vrijen toegang, en Artillerie en Kavalerie , met hunne fraaye uniformen, zett'en een glans en cliquet?s aan de plechtigheid bij , die , met al het overige , den fchoonen boogfchutter, den onfterflijken Fcebus - (ook de lieve Hóllandsche zon verdient dien naam) niet te vergeten, iedereen in de blijdste ftemming bracht. Van Lennep heeft uitmuntend gefproken, zoowel op het graf als op het terrein, zonder het minste theater-att2rail (en in zuiverder Hollandsch dan mij hier uit de pen wil). Grootsch was de werking van Royers beeld, bij het vallen der fluyers ; eene trilling liep door de fcharen , en met vreugde herkende men, in het rijke voetftuk van Cuypers (gelijk in de versieringen , in al de feestlokalen door hem aangebracht), het afzijn der beknibbelde fchraalheid, waaraan fchier alle nationale gedenkteekenen van het„ Nederland der KIXe Eeuw lijdende zijn, en die gedeeltelijk te wijten is aan de ledige geldkasren der Kommisfies, maar vooral ook aan de ledige heisenkasfen der genen, aan wie de , ftoffeering van zulke zaken pleegt te worden opgedragen. En de f chouwburgvoorftelling dan ? — Eere aan de Heeren Roobol , Tjasink en Peters, die, van den beginne af , op de on DE VONDELSFEESTEN. 297 bekrompenste wijze hunne waardeering van de Vondelhulde hebben aan den dag gelegd. Een ruime, een rijke gift, fchonken zij in der tijd aan het fonds voor het standbeeld, en ook dit maal hebben zij' getoond, dat het hun ernst is met kunst en kunstvereering; zij hebben een ontegensprekelijk nieuw bewijs geleverd, dat het gemoed van rechtgeaarde kunstenaars in edelmoedigheid en offervaardigheid voor niemant wijkt. Het gelegenheidsftukjen van Van Lennep heeft algemeen genoegen gegeven ; het tafreeltjen was dan ook fijn gepenceeld. Zeer heeft het deftig en elegant publiek ook het fpel en de voordracht der Heerera oud-rederijkers gewaardeerd, die eenige fragmenten uit den Lucifer hebben voorgedragen. Het is jammer, dat wij met ons nationaal tooneel een toeftand beleven, waarin zulke voordracht en zulk gebaar met een krijtjeu (gelijk men zegt) aan de balk gefchreven wordt. Het was lief , dacht mij ; maar kom eens in Frankrijk .... Hoe 't zij -- het parterre , wel niet van Keizers en Koningen , maar een parterre de fleurs in den volsten zin des woords -- de bloem onzer bevolking -- wicr émail Hechts te meer uitkwam door de afwisfeling met donkere Heerenpartijen --het parterre was zeer te-vreden, en de . fchitterende balkons en loges alles éen rang -- niet minder. Het flottooneel van het maar fragmentariesch meêgedeeld ftuk van Loots was niet gelukkig, en het effekt de rilling niet waard der arme godesfen, die onder de fontein (tonden. 'S Anderen daags in het Slot te Muyden naderden wij nog wat meer het 1 e v e n , en het realisme was zoodanig op den weg hier eene gemakkelijke viktorie te gaan vieren, dat wij de ré$erve hoorden beklagen, waarmeê Hooft en zijn gezelfchap zich aan de gasten openbaarden. Men had ze gewild zittend om een tafel, fchransend, misfchien daarna zelfs — dansend; maar het idee van den quintet was blijkbaar niet om af te beelden, hoe Hooft, Vondel, Barlaeus, Huygens, Swelinck, Tesfelfchade en de Fransche Nachtegael in 1630 tafelden en gastereerden ; maar om , door middel van eenige figuren aan 1630 ontleend , daar te Muyden, daar in de 'Slotzaal-zelve, onder de zoldering waar de zang van Roeniersdoehteren , van Duarte , van den toondichter Ban ftellig DIETSCHE WARANDE VIII. XX 298 DE VONDELSFEESTEN. eenmaal geklonken had, historische herinneringen in het leveu. te roepen , doch ook ---- historiesch recht te -fpreken . Vondel moest gehuldigd worden te Muyden ; hij moest er worden ingehaald en bezongen. - Dat kon niet gebeuren door de' herhaling van tooneelen , die te Muyden in 1612 , 1630 of 1641 hadden plaats gehad. Daar moest dit-maal aan Vondel meer eer gebeuren dan hem ooit in Muyden was ten deel gevallen ; ja , hij moest worden gerehabiliteerd. Men kan moeilijk ontveinzen , dat de plaatsregeling aan 'S Drosfaarts banketten en vriendenmalen nooit in over-een-ftem^ming geweest is met de talenten der personen , die op het "Hoogti Huys" ontvangen werden. Dat kon dan ook dikwijls niet gevoeglijk aldus gefchieden. Maar wat in de XVII° Eeuw niet kon; kon nu. wel : dat is bewezen. Het (preekt van zelf, dat, over Vondel,, in het XVII°-eeuwsche Muyden altijd een lichte wolk van geringfchatting gehangen heeft. Men werd wel'door zijn ongelijkbaar kunsttalent getroffen en overheerscht, maar al fpoedig was trien dien in-druk weêr ontworsteld en te boven, en men kan er wel zeker van zijn„ dat het toetreden van Huygens en Hooft op Vondel (niet dat van Hugo de Groot), immer een kwalijk gemaskerd afdalen geweest is. Maar Vondel was te goed van hart om dit al te zeer op te merken , en duidde het , vóor het tot een uiterste kwam., niet euvel. Men kan er zich niet in vergissen : Vondel heeft een weinig van de aristokratie van Muyden geleden : en daarom moesten nu de deftigste burgers van Amsterdam en de fchoonste vrouwen en jonkvrouwen, onder de aanzienlijken der ftad , Vondels rehabilitatie te Muyden komen toejuichen. Al las Vondel eenmaal zijne Consfantinade op , het flot, dan was toch deze fchotel niet altijd de eerste, die. de Drost . zijn gewenschten gasten uit de - verte voorhield ; las een ander eenig dichtwerk voor -- en maakte Vondel aanmerkingen , — dan heette het allicht , dat hij "knorven in de biezen" zocht. Men weet, hoe hij te Muyden later min of meer -- geweerd is ... oi Een en ander • zoí zeer zekerniet zijn gebeurd -- ware Vondel een persoon van hoogen ftand geweest, die ridderkruisen of dergelijke , dingen aan cie flotgaste .. had kunnen. bezorgen. , Genoeg : de , tijd der . vergelding is geko DE VONDELSFEESTEN. 299 men , en de eerste klasfe der Amsterdammers — de bocht van de Heerengracht — heeft uitnemend goedgemaakt wat de Keizersgracht over de Groenlandsche • pakhuizen in 1641 min of meer had bedorven. De tooneelen ftonden op de muren geschilderd, ook uit de ftukken, waar de ftem van Vondel te Muyden de voordracht niet meer van had kunnen ondernemen.' De groote mannen en vrouwen ftonden er bij , die Vondel eer bewezen hadden , en als in levenden lijve voerde Hooft zijn gezelfchap aan , om den "Prins der Dichters" (dit-maal niet Van Baerle, maar onzen Joost) te kroonen. Des namiddaags van den Muyder Dag, was er diner ten hove. Wel mocht men het zoo noemen, bij het zien der fchitterende toiletten van de Dames der Hoofd.ftad. Mevrouw Mesfchert van Vollenhoven , Mevrouw Hartsen , Mevrouw R.ive , Mevrouw Six, en Mevrouw Je Vos deden de honneurs van het feest. In de fchilderijzaal van het Paleis voor Volksvlijt waren vijf tafels opgeflagen , ieder van welke door een Lid van Vondels Hoofdkommissie geprsezideerd werd; offchoon van dat prt zidium weinig te merken was , en hier eigenlijk de aristokratie zich in louter republikeinsche formen openbaarde. Ik zonder daarvan niet uit het gedicht, door den oud-Burgemeester Boot den fchrijver van Klaasje Zeven fier toegewijd. Aan elke der tafels s had de Voorzitter zijne naaste bekenden zoo wat om zich heen vergaderd en zoo kwam het uit, dat er misfchi.en geen doopsgezinde en geen waalsche proecies was , maar toch wel een roomschgeziude , ofschoon niet onaardig geparsemeerd met israëlitische en luthersche elementen. Aan al de dischgenotcn werd op dat feestmaal, door den fmaakvollen kunstbefchermer, den Heer Jacob de Vos Jacsz., eene fraaye fotografie van Vondel in drie leeftijden uitgereikt, afgenomen van teekeningen uit de beroemde verzameling van den gever. Men fchrijft den tegenwoordigen Burgemeester van Amsterdam het woord toe, dat "met de Vondelfeesten een flagboom was weggevallen." Het zal ons recht gelukkig maken (ondanks ons aristokratiesch riekend artikel) , dat deze uitkomst verkregen zij; 300 DE VONDELSFEESTEN. maar toch hadden wij (voor de aardigheid) nog wel eens voor het laatst , van de vijf - verfehillende tafels , vijf verfchillende feestdronken op Vondel willen hoören uitbrengen, die toch zeker zich in éene volkomene harmonie zouden hebben opgelost. Dit genot móest ons echter wel ontzegd blijven : want de zalen van het Volkspaleis zijn zóo gebouwd , dat men , op drie pasfen afftands, elkander niet hooren kan; fprake van famenklank of harmonie, in den muzikalen zin, kan daar dus niet wezen. Innig leed deed ons dan ook , dat de uitmuntende feestdronk , op de nederlandsche vrouwen door Prof. Heremans uitgebracht , en die tot het beste behoorde van hetgeen aan het feestmaal geleverd is , door zoo weinigen kon verftaan worden. Wij betreurden dit te meer, om dat Van Lennep wel wat ver zuimd had , in zijne toefpraken , de eenheid van taal en ftam der Noord- en Zuidnederlanders te doen uitkomen. Wij hebben dan aangezeten , en wij willen gaarne weêr aanzitten met de vertegenwoordigers der verfchillende nuancen onzer geliefde land. en ftadgenoten : want (God dank !) aan onze amsterdamsche feestbanketten , en ter vereering onzer groote mannen , worden nog geen Turken genoodigd — die fmaders en vlieders van den edelen wijn; die misbruikers en derhalve minachters van de voorwerpen .onzer tederste vereering. Laat Koningin Victoria "de Eter, de keten en de overige insigniën der orde van den Kousenband" op Donderdag 12 December 11. aan Abdul Medjid (of hoe Zijne Mahommedaansche Majesteit anders heeten moge !) hebben toegezonden ; laat zij, des noods, naar Konstantinopel reizen om hem de XIVe-eeuwsche reliek der Gravin van Salisbury boven de magere kuit, om de wijde broek te ftrikken wij zullen er het hoofd bij neêrleggen , zoo lang er wat zuiver oud-hollandsch , wat echt oud-amsterdamsch , niet te ftijf en niet te los , iets geestigs en iets enthuziastiesch , iets milds en magnifieks , maar vooral iets oprechts en van den besten toon de feesten moog kenmerken, áie wij hier aanrichten ter eere onzer helden op elk gebied. J. A. A. TH. MENGELINCxTN. HET STANDBEELD VAN VONDEL. -- Lieden, die zich nooit de moeite hebben gegeven kennis te nemen van hetgeen ouderen en nieuwenen over de Kunst hebben gezegd en gefchreven , die even zeer vreemdeling zijn in de heldere mysteriën der fchool van Plato als in de theoriën der XVIIIe en XIxe Eeuw , - lieden, die even min de bladzijden zonder alineaas van Hegel en van Vischer hebben ontcijferd als de ftralende frischheid der befchouwingen genoten van den misfchien nog gevaarlijker Bogumil Goltz , - ja, voor wie Ludwig Hauff met zijn toilette-boekjen 1 nog te hoog ftaat , -- minder en meer welbefpraakte fociëteitsredenaars , die mogelijk een reisjen naar Parijs of Baden-Baden gemaakt hebben, maar in wier hoofd en hart geen plaats was voor klasfifikatie of liever natuurlijke famenvloeying en harmonizeering. der ,indrukken, die kunst en natuur hen hadden beloofd , half befchaafde , niet zelden tij ctfchriftfchri*vers , althands -lezers , of fchilders , althands lotbezitters in de "Beeldende Kunsten" , fpreken tegen woordig over Kunst en Kunstleer , alsof beide termen voortaan overtollige gefpreksballast waren , en men even goed Kopie der Natuur en Gevoeligheid voor dezer indrukken zou kunnen zeggen. Die lieden verklaren zich realisten, en getuigen van zichzelven, dat zij de waarheid voorftaan. Zij fchijnen het zeer dwaas te vinden , ja het moest hun eigenlijk onverklaarbaar voorkomen , dat er andere menschen zijn , die zich de rol laten welgevallen van het niet voor de waarheid op te nemen. Zij ontflaan zich ondertusfehen van de moeite aan te toonen , dat deze laatste d e waarheid veroordeelen. Zij gelooven van zich-zelven,. wij ftaan d e w a a r h e i,d , de e e n v o iu d i g e, goddelijke (d. i. heerlijke) n a t u u r w a a r h é i d, de anderen ftaan iets anders voor : der- halve deze zijn geen predikers, geen voorftanders, geene vrienden van de waarheid! Die anderen, zoo redeneeren zij verder 1 Die menschliclee Schonheit, enz. naar A. Debay, Regensb. 1866. 302 MENGELINGEN. willen liever hun tijd -en hun geest verflij ten met heel veel geleerdheid over a sthetika te debiteeren ; en och , het vraagftuk der kunst is toch zoo eenvoudig ! Wat kunt ge mooyer hebben dan de natuur ? Wat kunt ge naast de natuur plaatsen in den zelfden. rang ? De natuur zal toch altijd wel nommero-éen wezen, en wij , die haar voorftaan , hebben het dus bij het rechte eind.' Daarna verheffen zij het hoofd , flaan den blik fier in het ronde, trekken het vest af, ftrijken het haar uit hun oogen , verheffen de hand ten gebaar , en zeggen : "zie de natuur is zus en zoo; -d.it of dat kunstwerk wijkt hiervan af: ergo , het is veroordeeld." Vervolgends gaan zij, wel is waar, zeker voorbehoud maken ; maar daar loopt hunne redeneering niet meê rond, al loopt zij ten einde. Het is vreemd , dat zelfs architekten , en zulke die menschen van meerzijdige befchaving fchij nen , zich eene plaats te midden dier filisters laten welgevallen. Maar wat zal men zeggen ? — Wij beleven een tijd , waarin het grillig ,lot het er 'op fchijnt gezet te hebben fommige zelfs eenigermate briljante persoonlijkheden op enkele punten met totale blindheid te flaan. Vreemd is het, maar, al maakt men , uit aanmerking van dit treurig gebrek , hun de waarheid ook nog zoo tastbaar , dat zij voor geene befchaming noch verlegenheid vatbaar fchijnen. Is dat nu weêr gebrek aan gevoel ? Dan raken zoo langzamerhand al hunne zinnen achter de bank. Het verfchijnsel op het kunstgebied [iaat niet alleen. Het vertoont zich ook op dat der theologie. Als de lieden tot het befef zijn gekomen , dat hun fubjekt getuigenis geeft van het obj ekt , — maar dat dan ook alles objektiefs zich door de zintuigen laat waarnemen , - dat het worden en vergaan van alles objektiefs aan vaste wetten gebonden is , -- dat deze wetten de voorstelling zijn van de altijd in de zelfde orde fints x maal millioenen jaren elkander opvolgende verfchijnsels , -- dat men niets. waarneemt dan wat men de ft o f noemt , die door deze wetten beheerscht en onderhouden wordt , en dat men , ter verklaring van de eerste oorzaak , zich geene moeite behoeft te geven, aangezien het verfchil zoo groot niet is , of men zegt 'de ftof is eeuwig en dus ook hare wetten' , dan wel 'eens was er alleen de ruimte , daarop vulde zij zich met aether , gasfen ontwikkelden zich , en nog altijd is alles tot gasfen te-rug te brengen' : -dan konkludeeren de lieden, • dat zij , in beide voorstellingen, - toch eigenlijk met geen God , - Onderhouder , Beftierder, Her - MENGELINGEN. 3 Q 3 lteller van het beftaande , - te doen hebben ; zij kunnen dan , in 't ergste geval, volftaan met heel , heel diep in het (zij 't dan) allereerste begin der tijden eene voortbrengende kracht te onder ftellen, die in de grenzenloze ruimte een zwanger vonkjen heeft rondgeworpen, en zij wenschen zich geluk, thands, milliaarden eeuwen verder , met die eerste oorzaak niets meer te doen te hebben. Ziedaar de realisten in de theologie. Natuur --dat is : het zintuig lijk waarneembare buiten dat willen de lieden van niets weten. Alles hangt , in de ideënwaereld , zoodanig aan elkander , dat geen denkend mensch het verband tusschen realisme en atheisme (of zij het pantheisme) ontkennen zal. Nu moeten wij , nog even nadrukkelijk als voor vijf-en-twintig jaren , toen wij aanvingen met het atheisme te beftrij den --- op het gebied der fpraakkunst .. . (waar de goede lieden , die niet weten wat denken en centrali zeeren is , een groot gat van in de lucht haan) , nu moeten wij belijden : dat wij 't nog even min als tóën zonder God, zonder z ijn.e Openbaring , in de ideënwaereld (zoowel als in de waereld der feiten) ftéllen kunnen ; en GOD , dat wil voor ons zeggen : de "Vader , die in den Hemel is" ; de Zoon , die het menschdom verlost heeft en zonder Wien men tot den Vader niet komt , de H. Geest , voortkomend uit Beiden. En daarom gaat ons hart open , telkens als wij een kunstwerk zien , door welks aderen niet alleen het 1 e v e n bruist , maar waar een ziel uit lpreekt, die achter dit stoffelijk voorhangsel nog eene -onzichtbare waereld aanneemt. "Het Vondelsbeeld" , zegt het realisme, bij monde van een zijner organen 1 , "is door den heer Royer of door de leden zijner commissie opgevat in idealistische richting .... dat is Vondel niet voor het volk , maar voor eene bepaalde coterie (sic) ; dat is de Vondel der poëten en idealisten." Wij nemen met veel . 'voldoening nota van deze getuigenis : dat ,de Vondel , die den 7u Oktober in zijn Park ten throon geheven is , de Vondel is der poëten en idealisten : maar het doet ons leed, dat hij daarom gerekend wordt "Vondel de dichter", niet te zijn; niet te zijn de "Vondel voor het volk". Wij hebben , . om dit leedwezen te rechtvaardigen , twee dingen -te bewijzen : voor-eerst , dat Vondel was idealist ; ten tweede dat h,et volk deze hoedanigheid met hem gemeen heeft. Ontzien wi 1 De Opmerker, Jg. 2, NO. 46. 304 MENGELINGEN. de belezenheid van den kritikus ; het is niet waarfchijnlijk -, dat hij Vondel door en door kent , maar halen wij een paar trekken aan uit de twee beroemdste reyen van onzen treurfpeldichter. Al wat van de eenvoudige , praktische , gefchiedkundige natuurwaarheid afwijkt, zal idealistiesch zijn. Tot welke orde -- de realistische of de idealistische behoort dan Vondels voorftelling der huwelijkstrouw? Wat heeft men, volgends hem, daarin te zien ? — Andwoord .: Twee zielen , die , of het ftaven ijzer waren , gloeyend gemaakt zijn en toen aan elkander gefineed ; twee zielen , die , of de fmit die ftaven later weêr in ftukken geknipt, tot ringen gebogen en tot kettingen gemaakt had, heeten te zijn »vaftgefchakelt en verbonden". Is dat realisme of idealisme ? -- Men zal toegeven, dat deze voorftelling alleen op ideale wijze te verftaan is. En ondertusschen "Waer wert oprechter trouw" is zeker een der meest populaire zangen van Vondel; het populus, het volk is dus idealist. Hooren wij eene van Vondels fchilderingen van de Godheid: "Wie is het die zoo hoogh gezeten, Zoo diep in 't grondelooze licht, Van tijt noch eenwigheit te meten, Noch ronden, zonder tegenwight By zich beftaet " Is dat eene realistische voorftelling ? Is het waar , dat God, bekleed met koninklijk ornaat, ergends heel hoog, op een throon gezeten is , en bij die hoogte zoo groot , dat hij door de vele duizenden van dagen, verloopen federt de tijd een aanvang nam, niet kan gemeten worden , noch ook door de (mateloze) eeuwigheid; zoo groot, dat Hij niet binnen den omtrek van een (ook maar) denkbaren cirkel te vatten is ? En daarbij kent God geen tegenwicht ; daar is geen fprake van balancement des pouvoirs, krachtpunt en lastpunt. Is dat een realistische voorftelling ? Maar om dat - zij nu ideaal is , heeft ze daarom minder opgang gemaakt ? Kennen alle eeniger-mate befchaafden de eerste ftrofe niet uit het hoofd? En, nu weet ieder lezer van Vondel , dat de aangevoerde plaat sen geene uitzonderingen zijn ; dat de dichter vol is van dergelijke overdrachtelijke voorftellingen. Hoe men dan ook op het denk beeld komt een treurfpeldichter, die fchier altijd met helden en halfgoden verkeerd heeft, een realist, een "burger man" te fehel den, gaat mijn verftand te boven. MENGELINGEN. 3O Men had Vondel niet in de houding moeten plaatsen, waarmee hij in zijn Park ftaat. "Tijdens hij zijn heerlijk dichtgewrocht: De Rey der Engelen saamftelde" zal hij wel niet, zegt men, "naar het oosten in de wolken hebben getuurd", maar veeleer "rustig en deftig hebben neergezeten aan de fchrijftafel van zijne stille binnenkamer". Toch , zegt men, wilde men de ,fchrijftafel in die binnenkamer precies niet in brons gebracht zien , maar Vondel had toch (waarom ?) eene andere houding en kostuum, moeten hebben dan -Royers beeld. De waarheid is, dat onze "realisten" eigenlijk gezegd , om konsequent te zijn, geen ftandbeelden moesten begeeren. Als een ftandbeeld een konterfeitsel van den man moet wezen , in zijn gewoon werkpakjen en in zijne alledaagsche omgeving , dan kan men zulk een beeld ook niet op een pedestal zetten. Geen dichter op een pedestal! Heeft men ooit gehoord, dat Goethe of Schiller voor liefhebberij , in het volle gevoel hunner kunstwaarde, hier of daar een laddertjen tegen een fteenkubus plaatsten en daar bovenop gingen ftaan ? Onze gepoederde patriotsche dichters hebben wel eens in -95 op den Dam een kruiwagen tot voetftel genomen, om boven het vulgus uit te steken , en het van daar te apostrofeeren : maar niemant heeft van het plan gehoord om Maurits Cornelis of Samuel Iperuszoon aldus in ftandbeeld te brengen. Zal een ftandbeeld een duplikaat van den persoon moeten opleveren , dan is het ook heel gek zoo'n mensch blootshoofds aan fneeuw en regen bloot te ftellen ; heel» gek , hoe warm anders ook toegeftopt , hem , jaar in jaar uit , ook bij nacht en ontijden op een open plaats neêr te zetten , het zij dan ftaande of gezeteld. Wij hebben gemeend , al kwam, de beftreden kunstketterij hechts in den "Opmerker" voor , haar niet onwederlegd te mogen laten. Hoe hoog anders de kunstkennis van dit orgaan ftaat, is eenigszins af te leiden uit den indruk , dien een artikel over den nieuwen gevel der Nederlandsche Bank tracht te maken I: als of namelijk dit gebouw in kunstwaarde onmiddelijk volgt op "het Pa- leis op den Dam", en uit de mededeeling , dat de "beroemd e beeldhouwer J. Ph. Koelman van 's Hage" den marmeren frontongroep zal leveren. Dat epitheet "beroemd" is of eene monstruëuze 1 Tweede Jaarg. NO 48. '306 MENGELINGEN. ironie , of eene voorbeeldeloze onbeschaamdheid , na hetgeen er met het zoogenaamde "Nationale Monument" is voorgevallen. Zwijgt de jury, ieder-een weet, hoe zij over het onlangs door den "beroemden" beeldhouwer geleverd model geoordeeld heeft. Het voetftuk van den Vondel komt er in den "Opmerker" nog -al wel af. Dat de vleugels der geniën ongepast zouden zijn , bewijst dat de fchrijver het drukke gebruik niet gekend heeft , dat de klas[ieken van beeldvleugelen maakten. De beelden hadden niet mogen zitten ; waarom niet wordt niet gezegd. Een realist moest het veeljarig zitten natuurlijker , dus beter , rekenen , dan het veel. jarig (taan. De opfchriften zijn te lang en de letters te klein: het bewijs blijft uit. Zijn de opfchriften niet goed ? 0 het ftaat zeker heel deftig, en geeft een bewijs van veel zelf bewustzijn , dat een dichter , die den lof van een held zal bezingen , op de kathe der komt, rondziet, zich drapeert met een grooten mantel en, in plaats van eene ode ten beste te geven, met eene enorme ftem uitroept ; ''MICHIEL ADRIAANSZ00N DE RUYTER ," . daarna weder rondkijkt , een Ilokj en fuikerwater neemt , en van het spreekge ftoelte afdaalt met den zoetsten glimlach der zelfvoldoening : maar is dat de taak van een dichter ? Het is armoede , het is luiheid, het is , om ftrij d , de treurigste onbeholpenheid en lafste hartstocht , die als opfchriften voor monumenten , met een triomfanten glimlach voorstelt : "Aanha lingsteeken ! groot kapitaal: VONDEL! ! ! punt! aanhalingstèeken !" Men geloove vrij , dat een uilskuiken , lusteloos genoeg om zich 'op zulk een wijze van eene epigrafische famenftelling af te maken, , nooit ftof tot een opfchrift geven zal. Bij hem zou het te pas :komen , een groote nul op zijn graffteen te - beitelen. Het "zinken gootje", waarvan de "Opmerker" fpreekt, beftaat niet. Zijne overige aanmerkingen laten wij aan de waardeering over der lezende burgerij , e gelijk ook het eindoordeel over het beeld-zelf, dat de kommisfie voorkwam het fchoonste te zijn van - allen , waarmeê de Heer Royer ons Nederland begiftigd heeft, terwijl 's Heeren Cuypers' voetftuk het eerste eigenlijk gezegd gedachte , en in ernstig gemeenden ftijl gekomponeerde voetftuk is dat hier te lande werd ontworpen. Dr August Reichensperger - - zegt , in een fchrij ven uit Keulen , van 18 Jan. 11.: »Ich habe in der That noch kaum eine moderne Statue zu MENGELINGEN. 307 Geficht bekommen, welche mit der Ihres Vondel den Vergleich. »acishlt." M. INGRES . Het doet goed aan het hart van al wie nogeene andere kunst erkent en bemint dan de ftipte afbeelding der ftoffelijke natuur , den kreet te hooren , dien de dood van- Ingres aan een anders tamelijk modern man (Beulé) ontperst i : "Wat een fchouwfpel ! hoe treffend , hoe leerrek ! Wie heeft ooit de liefde voor zijn kunst hoogex opgevoerd dan INGRES ! Wie levert een tweede voorbeeld van zoo vast een geloof, van eene overtuiging die zich in eene voortgezette geestdrift openbaart, van zoo veel over-een-ftemming der woorden die men fpreekt, der daden en werken die men ten-uitvoer-brengt met de beginselen , onvermoeid verkondigd een gantschen leeftijd lang , en een leeftijd van fchier. eene eeuw ? Toen dan ook de dood , bij verrasfing , deze heldennatuur nedervelde , die gemaakt fcheen om nooit te fterven , heeft de kunst, die hij zoo fier vertegenwoordigde , het hoofd gekromd en erkend Wat oneindige leégte het bezwijken van eenen man in haren fchoot gelaten had. Zoo ftaat het ook met een fchoon gedenkteeken van Griekenland of Azië gefchapen : gisteren nog beheerschte het de dorre , b geelbruine vlakte; het trok de reizigers aan door de witheid van zijn mar- mer, wekte hunne verbazing door zijne grootsche evenredigheden, bracht hun een beroemd volk voor den geest., verzonken goden, verdwenen glans ; het fpreidde over den geheelen omtrek leven, poëzie en de majesteit der herinneringen : eeiie aardbeving heèft. het omgeworpen en zie, de ftreek, beroofd van zijn tooverkracht, is louter puin , droefenis, eenzaamheid. Zoo ook neemt Ingres eene geheele waereld met zich mede in het graf; de overmacht van zijn talent houdt op ons te troosten, zij zal niet langer met een bekoorlijken fluyer de verdeeldheden in onze fchool en hare oogenblikken van onrustbarende wezenloosheid bedekken. 0 Mijne Heeren ! Frankrijk heeft hier een rouw te dragen, die haar lang zal bijblijven ven , en waarvan zij . alle dagen dieper den ernst befeffen zal : want zij heeft niet alleen een groot kunstenaar verloren, maar het voorbeeld van een groot charakter. A. TH. 1 Aloge d'Ingres, zie het veelszins voortreflijk .lournal des Beaux-Arts van SIRET, 1868, hl. 7. 308 MENGELINGEN. BILDERDIJKS ECHTSCHEIDING. — Dr Van Vloten heeft, naar aanleiding mijner levensfchets van Bilderdijk I, in den nieuwgekostumeerde "Navorscher" een onaangenaam artikeltj en over onzen hoofddichter gefchreven. Die het ftukjen leest , en Bilderdijk niet van ` elders kent, zal in zijn hart de kiem voelen van een afkeer , zoo als aan den auteur der "Geestenwareld" werd toegedragen door de medeftanders en volgelingen van vader Yntema, zoo als wordt opgevat en gekoesterd door de moderne ongeloovigen. Het zou voor zulk een lezer bijna krankzinnigheid moeten fchijnen, dat mannen van hart en geweten 'dien onmensch Bilderdijk, den beul van twee voortreffelijke vrouwen, bemind hebben en nóg beminnen. Ik zal geen vergeefsche poging doen het gemoed van Dr Van Vloten om te ftemmen. Ik ben al heel blij , dat hij niet zoo ver gaat als Huet, die zelfs geen oog heeft voor Bilderdijks verdiensten als dichter. Wat mij betreft, als het de moeite waard is het te getuigen : ik kan mij niet los maken van de banden , die mij aan Bilderdijk hechten , en ik houd vol , wat ik , bij het plaatsen van den gedenksteen op de Princengracht in Den Haag, gezegd heb : het Boek van Bilderdijk zal ik mijn kinderen in handen geven , en , behoudends de juister formuleering van het katholieke dogma , ken ik er geen , waar zielevoedsel van beter hoedanigheid voor 'hen uit te putten is. Maar als ik van "het boek van Bilderdijk" fpreek, dan meen ik niet te fpreken van een zon zonder vlekken. Ik meen niet te fpreken van alles wat Bilderdijk gefchreven heeft , of wat hem, vaak -zonder genoegzaam bewijs 2, geweten wordt. Een boek , ' dat een vader zijn kinderen in handen geeft, wordt vooronderfteld 1 Geplaatst in mijn "Volks-Almanak" voor 1868. 2 Zoo als de "Galante Dichtluimen". Het is inderdaad alleronvoegzaamst, dat Dr Van Vloten, in zijne bloemlezing uit Bilderdijk, ftukjens uit dit boeks. ken opneemt. Van Vloten heeft in den "Spectator" aangetoond, dat zekere Dobbrauski zeker dichtbundeltjen van Bilderdijk voor zijne rekening had genomer L it niets blijkt echter, dat dit de G. Dln." zijn die men aan Hendrik Riemfnijder vindt toegefchreven. Om echter aan zijne befchuldiging een fehijn van grond te geven , fantaizeert 'Dr van Vloten , dat Riemfuijder en Dobbrauski de zelfde persoon 'zof zijn. De Redaktie van den `Spectator" hewijst echter het tegendeel. Leeft de fchoenmaker nog , die in de Nes te Amsterdam woonde en, officiëus geasfocieerde van wijlen het Koninkl. Neder]. Instituut, fpeciaal gekommitteerde voor de Rusfische taal bij die inftelling was, dan zoû deze misfchien het rapport tusfehen Riemfnijder en Dobbrauski etymo MENGELINGEN. 309 brood , geen fteenen , te zijn ; en is het een hoogtijdsbrood dan waarschuwt de vader tegen mogelijke steentjens , die er met de verbakken wingertvrucht in kunnen geraakt zijn. Zijnde kinderen zeer jong , dan verwijdert de ouderzorg zulk ongerief. Ondertusfchen , en dit is het feit , dat mij de pen in de hand geeft : Dr Van Vloten heeft op een punt gelijk : de openbare echtfcheiding van, Bilderdijk is niet , zoo als door , mij , op gezach van een , nu blijkbaar foutief , affchrift van liet vonnis gezegd . was,. gedagteekend van het jaar 1796 , maar van 10 Juni 1801. Een verplichtend vriend heeft mij de gelegenheid verfchaft dit op het Gerechtshof te Amsterdam na, te zien en te erkennen 1 • Wat volgt hieruit ? Dat Odildes eisch tot echtfcheiding wel licht niet reeds ten j are1796 is ingediend. , en dat dus Da Costa, over wiens onduidelijke voorftelling ik mij verwonderd had , mis fch.ien te-recht als grond voor Bilderdijks vrijheid om een tweede huwlijk aan te gaan , alleen de (telling van den rechtsgeleerde aanvoert : "het huwlijk is ipso jure ontbonden , indien de vrouw blijft weigeren haren man te volgen." De onderftelling, door Van Vloten aangegeven, dat Bilderdijk niet wettig met Katharina Wilhelmina gehuwd zou zijn, is echter eene gratuïete beleedi ging , de voortreflijke vrouw aangedaan, in wier lof tot dus-verre de grootste eenftemmigheid geheerscht heeft. logiesch kunnen aandringen. Antjen , het liedeken , waaruit Dr van Vloten af leidt , dat Bilderdijk ook wel auteur der «G. Dln." kan zijn, is, voorwaar, een zeer gemeen vaersjen, dat thuishoort in het zakboekjen van Madame Mont- Athos; maar heeft iemant Bilderdijks handfchrift gezien? 1 In de "Ordinaris rol van de Rechtszaken van het Committé van Justitie" vindt men , onder dagteekening van 10 Juni 1801 het volgend vonnis in de zaak, door Vrouwe Catharina Rebecca Woesthoven aan Mr Willem Bilderdijk geïntenteerd: 'Het Committé van Justitie, regt doende bij Intendit , ' verklaart den 'band des Huwelijks tusschen de eissche en den Gede hebbende gesubsisteert te zijn gedissolveerd over en ter zake van des Geds malitieuse desertie (! ) en den Gede vervallen en verstoken van alle bateii en voordeelen des huwelijks; ad mitteerd de eisse omme desbegeerende wederom een ander wettig huwelijk te mogen aangaan , En auctoriseerd secretarisfen van dit Committé omme daar van de gewone publicatie in forma te doen. Condemneerd laatstelijk den Gede in de kosten van den processe, mitsgs in de kosten van de zegels ter summa van ƒ36:12. Aldus gearrestd 25 'Feb. 1802. Bij de leden Van der Marck ,. Van Bommel , Van - Ommeren • Van Persyn , en Van Houten. En ;epron. 26 Feb. 1802. Prest A. Musquetier, Maire deezer Stad en de Leden Van der Marck , Gallo, Brender a Brandis, De Melander, en Van Houten." 3 .O IKXGIILIXGE14. Ik zie ook niet in , dat de late dagteekening van het echtfcheidingsvonnis eenige verandering brengen moet in mijne appretiatie van Bilderdijks brief aan zijne dochter. Als de fchuld ook niet bij Odilde gelegen heeft , als in tegendeel , zoo als Dr van Vloten het wil doen voorkomen en zoo als Odilde bij de rechtbank misfchien geallegeerd heeft , de eisch tot ontbinding des huwelijks gebazeerd zou zijn geweest op het feit, dat Bilderdijk, na vrouw en kinderen "malitieus" verlaten te hebben , eene ongeoorloofde betrekking met eene ander& vrouw had aangeknoopt, -- hoe is het dan te verklaren, dat Bilderdijk met Odildes familie (naar Da Oostaas getuigenis) op vriendfchappelijken voet is blijven verkeeren ? Én de persoonlijkheid van Katharina Wilhelmina én de houding der geheele familie Woesthoven , na de officiëele fcheiding, verzetten zich tegen de zwarte charakterteekening , die Dr van Vloten van 1 ilderdijk ophangt , en die zoo hemelsbreed afwijkt van wat Da Costa en Capadose, die jaren achter elkaar aan 's dichters kniën gezeten hebben , die op het innigst in zijn zieleleven hebben gedeeld , van wat Southey en Bilderdijks achtenswaardigste vrienden van hem hebben getuigd. Het laat zich echter verklaren , dat Dr van Vloten , na zijn tafereel van trouwloosheid , ontucht en grimmigheid te hebben opgehangen, met zelfvoldoening de flotfom uitfpreekt : "dat is nu de vrucht der zuivere christenleer en van het gebruik des huisbijbels". J. A. A. TH. FIJNE FORMEN. Hekelaars van onze tijd zeggen , dat, wel is waar , de kieschheid van formen vooruit is gegaan ; maar dat de zeden achterwaards marcheeren. Ziehier een paar maaltjens ter waardeering' dier meening. Gaan de zeden achteruit? Een vrouwspersoon , dat onder het "motto (!) Kraam" in het Handelsblad van 27 Sept. 11. fchrijft, vraagt gelegenheid tot "kraamuitlegging" ;• zij zegt daarvoor te behoeven "eene vrije kamer" zeer naïef! maar het mooiste is de getuigenis , die het goede mensch van haar eigen persoon geeft : zij noemt zich "eene fats o en! ij k e Jufvrouw , P. G." Men kan dus , behoudends zijne fatsoenlijkheid , eene geheime kraamuitlegging zoeken. In het zelfde no van het genoemde nieuwsblad biedt zich een "Heer" aan om te trouwen met eene "jonge Dame", van "fatsoenlijken huize" (misfchien kan de Jufvrouw van hierboven, die in allen geval niet NOIL NGEN. 811 boven de 50 fchijnt te zijn , als ze haar "vrije kamer" weèr verlaten zal hebben , hiervoor in aanmerking komen). Maar neen „. onze Heer , die eene Rijksbetrekking bekleedt, voert wel het voor een ambtenaar nog al heel romanesk devies Amor , maar vraagt voor alles eene dame van "f ch o o n uiterlijk" en "jeugdigen. leeftijd" en 't is tien tegen een , dat de boven aangeduide deze, hoedanigheden in genoegzame mate, naar de goesting van onzen huwelijksaanbieder, bezit. Trouwens hij heeft recht veel te eischen, -want de vent heeft de onbefchaamdheid van zich-zelven te zeggen, dat hij "een goed uiterlijk en (NB.) aangename manieren" heeft., 't Is moeilijk het ver te brengen in het observeeren van fijne formen. Men heeft toch wel gelijk met de "barbaarschheid" der Eeuw van den II. Lodewijk en van het Hof der' Gravin van Champagne den fpot te drijven. K. NOG VAN ONBESCHAAMDHEDEN. — De volgende ad-, vertentie komt voor in het Handelsblad van 22 Nov. "MINNEN. - Te Amsterdam worden ten fpoedigste gezonde ongehuwde MINNEN gevraagd , van goede getuigschriften voorzien , door Jufvr. KocH , Heerengracht over het Blinden Instituut. Brieven franco" r (N0 28253). Wat zouden onze vaderen der XVIIe Eeuw, met al hun vrijheid van fpreken , van zoo iets zeggen.? -- Het kan nu niet uitblijven , of deze of gene filanthropische inrichting zal eene premie zetten op het maken van ongehuwde minnen.. Die een meisjen tot eene ongehuwde min maakt , is een weldoener der menschheid. De Doktoren hebben nu eenmaal gezegd , dat onge-, huwde minnen recht goed zijn : en avant dus gij , jonge knapen en dochters : de wetenfchap regeert de waereld ; gehoorzaamt aan hare voorfchriften. Maar zorgt , gij , ongehuwde minnen , dat gij "goede getuigfchriften" hebt ; indien ' deze getuigfchriften verftrekt worden door de genen , die u tot min gemaakt hebben , is dit getuigenis zeker het meest afdoende. Waren er méérdere personen , naar uwe herinnering , bevoegd om zulk een getuigfchrift uit te reiken , , dan zoudt gij , voor het gemaklijk overzicht van Jufvr. Koch , altijd de namen in alfabetische orde kunnen fchrijven. 't Is toch maar goed, dat men de pen door de echtheid der Bijbelboeken gehaald heelt; nu is de veroordeeling der onkuisch. heid komen te vervallen, en kan de eisch der wetenfchap van 812 MENGELINGEN. ongehuwde minnen op groote fehaal worden ingewilligd. Het vraagftuk omtrent de uitbreiding van den werkkring der vrouw is nu ook zijn oplosfing een heel eind nadergebracht. Men behoeft niet meer winkeldochter , fabriekmeisj en of steno-Grüfinn te worden; men wordt maar ongehuwde min ; hetgeen te lichter exekutabel is , daar nu de ftrafbepaling op zoogenaamden kindermoord toch ook wel fpoedig uit het Code zal verdwijnen. Zou eene "ongehuwdé minne" het naauwlijks levend produkt harer eigene individualiteit, niet , mids met goedvinden van den eventueelen vader, te niet mogen doen? Dit benadeelt immers eene overbevolkte maatfchappij niet, en het kind heeft er zoo weinig weet van! Leven de moderne denkbeelden! Écraso^zs l'infdme ! K. ENGELANDS BESCHAVING. Bij die interestante insu. laires verkoopen de mannen nog geregeld hunne lieve weêrhelften, als laatstgemelden den Heer der fchepping niet meer aanftaan. »Te Blackburn heeft op Zaturdag tE Jan. 1868 een ambachtsman zijn vrouw aan een anderen man verkocht voor de som van € 1. Een voor deze gelegenheid opgemaakt ftuk is door de drie belanghebbende personen, benevens twee getuigen, onderteekend. Handelsbl. 20 Jan. M. NOG • VAN FIJNE FORMEN. — Als de Duitsche en Hollandsche Heeren te Amsterdam , met hunne Dames , den muziektempel Odéon binnengaan , hebben zij in den regel een lekkeren cigaar in den mond. Maar luister nu , wat comfort en zuinigheid verzonnen hebben. De Heeren kunnen niet rooken en zingen te gelijk. Om nu den half-opgerookten cigaar niet te moeten wechwerpen , heeft men , in het atrium van genoemden tempel , een ruif jen en aangebracht , met genommerde hokjens. Hier leggen de Heeren hunne lekkere cigaarëndtj ens in , om , in de pauze en bij 't uitgaan , den eigen cigaar te-rug te kunnen vinden , en niet het zabbelwerk van zijn buurman te voltooyen , in het heilig vertrouwen, dat geen fpotvogel inmiddels de cigaartj ens verplaatst heeft! K. 14 dans lequel l'auteur , ou plutót l'orateur (car la phrase de M. Siret brille dans ce morceau d'un éclat comme ordinairement on n'en reconnait qu'à la parole improvisée des maltres de la tribune) venge la nationalité beige des injures que. M. Henri Taine s'est permis de débiter contre elle , en ouvrant son cours d'esthétique á l'école des Beaux-Arts de Paris. Nous aimons la France et les francais ; nous admirons , nous aimons presque maigré l'abime qui nous sépare — l'esprit de M. Taine : mais nous aimons bien plus la vérité et la justice , et nous sommes convaincu que M. Ad. Siret, dans cette discussion, est 1'avocat de la bonne cause. Du reste cette cause est un peu la nótre. Ce n'est pas à tort que M. Siret constate une alliancenaturelle entre le réalisme de M. Taine et la cécité , dorst il a été victime , quand il aurait du s'apercevoir des grandeurs nationales des Belges. Et ces Belges ce sont nos frères. Nos deux fainilles vivent dans une indépendance qui leur est peut-être profitable ; nous entretenous des correspondances avec les deux bonts du monde, d'ou naissent quelquefois des amitiés intimes : mais du moment qu'on médit de nos frères, de nos cousins , le sang nous monte à la tête et il semble se rétablir tout-a-coup une sympathie télégraphique bien autrement vivace encore que nos relations d'amitié. Le ceeur nous a battu á la lecture de l'articlé de M. Siret et nous sommes sur que nos compatriotes applaudi, ront l'auteur comme eu des nótres. . LES BELGES JUGES PAR M. TAINE 1 A MONSIEUR TAINE, PROFESSEUR A L'ÉCOLE DES BEAVX-ARTS A PARIS. Monsieur,. L'auditoire nombreux qui se pressait dernièrement à l'école des Beaux-arts de Paris , a pu applaudir á une nouvelle gracieuseté adressée par vous aux Belges. En effet , en ouvrant Krotre cours d'esthétique , vous avez été amené à parler des Belges que vous avez qualifiés de LAIDS , LOURDS , MOUS , BLÊMES , LENTS , MASSIFS , GLOUTONS et IVROGNES. 1 .Tournal des Beaux Arts , 31 Janv. 1868. I5 Bien obligé , M. Taine; vous êtes un terrible réaliste et vos coups de pinceau sont d'un colossal emp' tement , mais ou done cherchez-vous vos coul eurs ? oil dong votre esprit va-t-il demander toutes ces gentillesses ? Dans quels souvenirs puisez-vous ? Dans quelles études alimentez-vous votre intelligente ? qui done est votre guide? ou dong, Monsieur , avez-vous été a l'école? Comment , nous sommes laids ? mais pas plus que vous. Songez done que, dans ce moment-ei , nous sommes frères dans la plus reelle acception du mot. Notre genération actuelle n'est-elle pas, en partie , le fruit de celle que vous nous avez envoyée en '1792 et * qui s'est retirée en 18.5 ? Faites-vous allusion aux Belges d'autrefois ? lá encore vous vous fourvoyez et vous vous méconnaissez. N'avons-nous pas une origine commune, si vous regardez les Galls de la _ Garonne à la Manche et de l'Océan jusqu'au Rhin ? Pourquoi dong , grands Dieux , serions-nous plus laids que vous ? Est-ce que nos femmes n'ont pas été saluées comme belles entre toutes , depuis les trouvères francais les plus épris jusqu'aux, reines de France les plus jalouses ? Si nos femmes sont belles, pourquoi done nos enfants seraient-ils des avortons ? allons , voyons, , M. Taine , je veux bien que . vous disiez que nous sommes laids, mais eest bien le moins que nous vous demandions de le proever. Les Belges sont lourds ? Comment 1'entendez-vous ? Est-ce au moral ? Mais , cher Monsieur , nous avons un monde de philosophes , de jurisconsultes , de philologues , de chroniqueurs , d'historiens , de biographes , de voyageurs , de géographes , de naturalistes , de médecins , d'anatomistes , de poètes, de mathematiciens, d'artistes , de guerriers , d'hommes politiques , de missionnaires , de saints , etc. , etc. , etc. , dont vous ne vous doutez pas, j'en suis sur , sans quoi v ous n'eussiez pas commis l'inexacte irrévérence de nous trouver si lourds. Tenez , je vais vous en citer quelques-uns , un petit nombre , un choix , pour ne point trop surcharger votre mémoire. Etaient-ils lourds , eet Ambiorix et ce Boduognat qui firent un instant pálir la fortune de César ? Lourd, ce Baudouin de Gand qui fut empereur de et à Constantinople. Lourd ce Charles-Quint qui á Pavie... ? Lourds , les Carlovingiens et les Maires du palais chargés de suppléer à 1'incapacité et à la mollesse de vos rois fainéants ? Lourds , ces Belges qui firent leur patrie si illustre que Dante et Pétrarque (deux 16 latins , Monsieur) ont dit qu'elle égala et éclipsa peut-être 1'Italie par l'opulence et l'énergie de ses communes ? Lourds, St. Amand, St. Liévin et Notger , ces trois grands civilisateurs de nos régions Juste Lipse , 1'éducateur de souverains ; Hennepin qui déc ouvrit .les rives du Mississipi ; Mercator dont un des vótres célébrait naguère l'admirable projection encore suivie aujourd'hui par delà les Kners ; Renkin , un simple ouvrier , qui vint établir chez vous la merveille des jardins du roi-soleil , la machine de Marly ; Vésale le premier qui eut l'idée d'ouvrir le corps humain pour l'étudier ; Simon Stévin qui inventa le calcul décimal ; Jean Lemaire qui fit votre Clément Marot d'après son propre aveu ; Memlinc , Van Eyck , Plantin , Rubens , Van Dyck, de Crayer, Teniers , Duquesnoy , Edelinck et cent autres dont la nomenclature vous fatiguerait , trouvez-vous , Monsieur , que ce soient là des hommes si lourds? Est-ce au physique que vous l'entendez ? mais souvenez-vous donc que César et Tacite (qui s'y connaissaient , n'est-ce-pas ?) -ont déclaré que la Belgique était le siége de la force et du courage. Souvenez-vous de 1'opinion de Napoléon Ier, votre premier empereur , sur les conscrits belges ; souvenez-vous de Godefr oid de Bouillon qui tout lourd , c'est-à-dire tout brabancon qu'il était, -tintra le premier à Jérusalem. Souvenez-vous de Mons-en-puelle, de la bataille des Épérons ; souvenez-vous de Van Artevelde et des communes flamandes ; enfin souvenez-vous de Waterloo pour ne pas étendre cette liste déjà longue. Mous , dites-vous , mous .... à quoi ? au travail , à la familie, la pensée, à quoi enfin , car vous ne vous expliquez pas. Si e'est au travail, vous versez dans une erreur profonde; je pose en fait que le Belge est un des travailieurs du monde le plus , opiniátre , le plus pénétré de sa mission. Voyez-le dans nos houil1ères , à la forge, au tissage , à la terre , n'importe ou , eest une noble figure sur laquelle resplendit l'auréole du devoir accompli -selon Dieu et selon les hommes. A la famille ? mais entrez donc dans le ménage d'un de ces hommes lesquels , on peut le Bire, travaillent, confiants en Dieu, à la vigne du Seigneur. Le noen-bre des grappes ne l'effraie pas , Monsieur ; il ne se fait point sa providence à lui-inême ; plus il a d'enfants , plus il a conscience de son admirable róle ici bas et sa nombreuse famille fait soli. plus beau titre de gloire. A la pensée ? Mous à la pensée ; là, , Monsieur, vous' avez peut-être raison,... relativement; mais 17 ne serait-ce point a cette mollesse de la pensée que les Belges do'iveni de dire moins de sottises que d'autres? Blêmes , quoi done ! les Flamands reconnus depuis César blonds et roses , sont devenus par un trait de votre plumé , blêmes. Blêmes ! mais, cher Monsieur, avez-vous jamais voyagé en Belgique et surtout en Flandre ? C'est peu probable , car vous n'eussiez rencontré de blêmes que dans les hôpitaux. Nous n'avons jamais en chez nous de blêmes que les exilés venus de France et récemment encore , en 4848 et en 1852, quand nous avons offert notre hospitalité la plus douce â deux mille des vôtres. Oui , ils étaient tous blêmes , ceux-la, et Dieu nous garde de trouver mauvais qu'ils eussent sur le visage la trace des angoisses de leurtrne. Nous les avons tous connus et aimés , ces blêmes français , victimes de leurs convictions , et ceux qui ont vécu parmi nous, et ceux que nous avons conduits â leur dernière demeure , ne nous ont point trouvés laids , lourds , mous , blêmes, lents , massifs , gloutons et ivrognes , comme vous , Monsieur. Ii est vrai que vous n'avez jamais eu l'occasion de nous demander un abri. Que Dieu vous en préserve et pour vous et pour nous; toutefois , si cela devait arriver , nous tcherions d'oublier ce que vous avez dit de nous. En vérité , plus j'y songe , moins je comprends cette légèreté de votre pluine française t nous trouver blêmes ; avez-vous jamais vu des Rubens, Monsieur le professeur, des Iordaens , des Crayer, des Teniers ; ceux-la' peignaient des Belges et des Flamands. Et nos femmes donc , qui les a trouvles blêmes ? ce n'est ni Ohteaubriand , ni Walter-Scott, ni le Dante, ni Albert Dürer,, or, ces quatre grands physiologistes s'y connaissaient autant que vous, je pense , et du moins ils avaient VU le pays. Passons sur les mots lents et massfs , ils forment , inon sens, pleonasme avec les lourds de tantôt etj'y ai suffisamment répondu. Je vous renvoie â Presle , t Mons-en-puelle , â Courtrai , Waterloo et même â Risquons-tout , oui nous ne fitmes ni lents ni massf$. Gloutons ! ceci , Monsieur , nous reporte t Gargantua , â Pentagruel , ilustres types de gloutormerie française inventés par le prototype de vos gloutons , Rabelais. Les Belges mangent fort? les artisans , le peuple , oui , et encore ! en admettant l'affirmative, rappelons-nous que cette petite nation , vaillaute ruche d'abeilles, st essentiellement industrielie , active, travailleuse, productriee, 18 'que son climat est vif et froicl. Or , n'est-il pas tout simple que 1'homme qui obéit avec ardeur aux lois sacrées du travail sous un eiel qui active constamment la vie , alt besoin de plus de nourriture que ces races poétiques et molles du midi , qui chantent ou dorment la plupart du temps , sous un soleil complice de leur paresse et de leur existence inutile , si souvent a eux - , nlemes et aux autres. Dans les classes plus ou inoins lettrées, on inange à ses heures , ni plus ni moins que dans les provinces francaises du nord , ou j'ai en l'honneur de constater de mes yeux de très honnêtes et très robustes appétits. Je n'.ai jamais °songé, je l'avoue,a en faire un grief à nos voisins. Donnez-vous 41u reste la peine de parcourir les annuaires de statisque de France -et de Belgique, comparez, la consommation individuelle de ces deux pays et vous serez au regret, Monsieur, d'avoir étourdiment avancé ce que je me contenterai d'appeler une inconvenance. Ivrognes ! .. Ceci est le bouquet, arrêtons-nous-y un instant. Je pose en fait qu'il ne se passe pas un jour en France ou 'les tribunaux de police correctionnelle et autres n'aient a juger des cas produits par ivrognerie. Je ne vous en fais pas un crime; en est ce qu'on est , mais on est mal venu de dire à un peuple sobre et rangé qu'il est un ivrogne quand tout démontre le contraire. Consultez nos annales judiciaires et rarement - vous verrez un ivrogne traduit à un tribunal. Et ' dites-moi , cher Monsieur Taine , ou sont les plus illustres ivrognes de tous les siècles ? -eeux qui out laissé à la postérité un nom désormais impérissable. Je sais bien que vous appelez cela d'autres mots et que la vieille gaiéte francaise est un euphémisme délicat inventé pour les besoins -de la cause ; mais c'étaient de véritables ivrognes que Rabelais , Vadé ; Panard , Piron et toute cette école sensuelle du caveau, qui a laissé dans la me1moire du peuple le souvenir de tant de fètes bachiques ou le titubant et le débraillé formaient les principaux accessoires de cette gaieté que vous savez. Out cherchez-vous nos ivrognes ? Dans nos ouvriers ? je suppose un instant , par excès de poli- tesse , qu'ils boivènt autant que les vótres. Eh bien , après , qu'est-ce que cela prouve ? Le travail manuel altère , l'un boit du vin, 1'autre de la bière. L'ivresse du vin est legere, dites-vous? hum! hum ! Celle de la bière est lourde , c'est vrai , - mais elle dure peu et abat vite 'son homme. Il y a compensation au fond. Si 19 vous ne partagiez pas mon avis sur ce point , nous pourrions nous livrer á une petite étude comparative sur les crimes dus en. France et en Belgique à des ouvriers ivres. Dans les hommes de leitres , diplomates , hommes de guerre, magistrats , administrateurs , etc. ? j e vous suivrais bien volontiers,. Monsieur , dans cette recherche de la vérite , mais prenez garde; . l'austérité de votre pose pourrait recevoir ici une grave atteinte. 'Dans la bourgeoisie ? mais elle boit du vin de France et elle a parfaitement raison , cette bourgeoisie , ou vous ne rencontrerez_. que bien rarement des ivrognes. La vie de famille si complète ,. si fêtée , si honorée , • si sacrée dans notre bourgeoisie , n'admet. pas d'excès de cette nature. Dans les paysans ? Le travail de la terre est trap dur et trop heu rémunérateur , pour trouver beaucoup d'ivrognes au sein... de cette classe de travailleurs • généralement aussi tempérés que robustes. Dans les artistes ? je vous vois venir avec les pochards de Teniers , les pintes de Van Ostade et les trognes enluminées de Brouwer. Mais ce sont là des sujets et rien de plus. Teniers était sobre , rangé et mélancolique. Il est mort malheureux , sombre y misanthrope , rongé de soucis et de procès et traqué par ses enfants au point qu'on a cru au suicide de ce grand artiste que son époque entoura d'estime et d'afection.. Van Ostade ? on ne connait rien de sa vie intime qui s'écoula à Amsterdam. Rien ne nous autorise à perser qu'il fut un ivrogne. Ensuite , ce n'est pas un Beige comme on le croit en France. Brouwer ? soit g celui-là fut un ivrogne distingué , mais est-il Beige ? la chose nest pas encore prouvée. Donc, voilà que je ne trouve pas un seul grand artiste belgequi fut réellement un ivrogne. A la rigueur je vous passe le vieux. Patenier , mais passez-moi alors 1'ivrogne Lantara. Vous le voyez , Monsieur , rien de tel que d'aller au fond des choses pour apprécier combien ce que l'on dit parfois avec tapt: d'éclat , avec un brio si ronflant , avec tant de colnplaisance , est absolument nul et absolument faux. Vous êtes comme beaucoup de vos compatriotes passes et présents , tout à fait incorrigible à 1'endroit de potre pays, que vous dédaignez et sur lequel vous versez toutes les faussetés imaginables , quand vous êtes forcé de le considérer comme ayant sa place parrni les nations, tandis 34 que vous le trouvez riche et charmant, quand il s'agit de le montrer t Ja France comme un appât â sa convoitise. 11 y a un an , vous avez commis une de ces phrases dans le genre de celles que vous venez de débiter â l'école des Beaux- Arts : en parlant de la plantureuse école flamande , vous vous étonniez , si ma mémoire ne me trompe pas, de voir sortir tant de peintres des boues d'Anvers. En vrité , Monsieur, on ne peut montrer d'ignorance plus Ïacheuse et plus repréhensible. Anvers est une des belles villes de 1'Europe. C'est un des ports les mieux assis , â huit lieues de la nier (et non sur la mer comme l'a écrit un des vôtres et des plus fameux) et une des cités les plus pro- pres de l'Europe. J'ignore oii sont les boues d'Anvers , si ce West dans les brouillards de votre jugement .â l'égard des Belges. II est vraisemblable que vous ne vous trouviez pas â Anvers, lors des fêtes artistiques que nous vous avons offertes en 1861. Si vous y étiez , ouut avez-vous vu ces boues? Si vous n'y étiez pas, encore une fois , oi donc avez-vous été â l'école? . Croyez-le bien , Monsieur, en Belgique, dans ce pays de lourds, de gloutons et d'ivrognes , on a généralement hausse les épaules L la lecture de votre prose qui avait été méchamment ou spintuellement envoyée de Paris t un de nos journaux flainands. Cela n'a ému personne et vos injurieuses appellations ont été rejoindre celles de vos prèdécesseurs. Quant t moi je n'ai point ce sangfroid ni cette philosophie ; peut-être suis-je moins lourd et moins mon. . . j'ai relevé , toutes les fois que l'occasion m'en a été doniée , les injustices commises nu sujet de la Belgique par la grande et glorieuse france, qui devrait bien se rappeler de temps en temps que nous lui avons donné' Charlemagne et Grétry. Agréez, etc. AD. SIRET. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERkS, "Sca, per Dios, que yo Criftiano viejo fon, y para Sir Conde efto me basta." (L. III, c. 7.) I-1. 't Is opmerkelijk , dat zoo de oudste traditiën van het geflacht ons doen verwijlen bij het tij ditip , van waar Lenaert Marius, de beroemde Pastoor der Oude Zijde, het eervol "opcomen" der Stad aan den Amstel dagteekent , de feiten , waar de pen van andersdenkende fchrijvers de gefchiedenis van haren grootsten ftofelijken bloei mee aanvangt, tevens eene belangrijke bladzijde beflaan in de chronijken der familie Dommer. Heeft dit gef.acht waarfchijnlijk het tooneel bereid, waarop, tot onfterflijke glorie der keizerlijk gekroonde Stad, de Heiland van Maximiliaan en Maria van Borgondië zijne Almacht en Liefde genadig geopenbaard heeft, het heeft ook akteurs geleverd voor de hoofdrollen van het drama, dat in 1578 hier werd afgefpeeld , en waarin de treurfpeldolk van het verraad het Soeverein Gezach van Maximiliaans naneef in het hart heeft getroffen. Het is bekend , dat Amsterdam de laatste der Hollandsche steden is geweest , die de gehoorzaamheid aan Karel de Vijfdes erfzoon hebben opgezegd ; dat Amsterdam Hechts fchoorvoetend tot de huldiging van den nieuwen "Graaf" in 1584 is toegetreden. Te-recht (zoo blijkt het van achteren) had de rechtfchapen DIETSCi1E WARANDE VIII. xXl 314 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. Magistraat van Amsterdam het fluiten van den vogelaar bij de Gentsche Pacifikatie gewantrouwd. Het duurde lang alvorens de ftad tot dit fchijnheilig verbond heeft willen toetreden. En toen zij het eindelijk gedaan had,. toen zij zich in het net had laten lokken, en meende, dat zij , ondanks dit toegeven, niet, in plaats van het gezach des Konings , dat van den Prins van Oranje zou hebben aan te nemen , -- toen zij gegeven had wat men haar vraagde, behalve de volkomen verzaking der den wettigen Landsheer * gezworen trouw , ontmaskerde 's Princen partij zich hoe. langer hoe meer , en lei het toe op de verrassing en overheering van den bedrogen bondgenoot. Men weet, hoe den 26 ° Mei 1578 de voornaamste Leden der Wethouderfchap en Vroedfchap , benevens een tal van geestelij ken te fcheep ter Stad werden uitgezet , en hoe de Revolutie, met de haar eigene praktijk, die geen anderen regel kent dan haar goeddunken , op volftrekt willekeurige wijze tot de keuze eereer nieuwe regeering overging. Men heeft elkander , in de ' hollandsche drukpers en op de hollandsche tchool , van de XVIe Eeuw af, twee groote onwaarheden trouw naverteld; de eerre was deze -- dat de Nederlanders het r e c h t hadden hunnen Graaf af te zweren ; de tweede , van gelijk allooi, maar nederiger ftrekking — dat de benoeming der Amsterdamsche Magistraat in 15 78 had plaats gehad volgends de beftaande wetten en kostumen. Daar zijn echter, reeds in de vorige Eeuw , twee Protestantsche geleerden geweest , te bekwaam en te eerlijk , om aan deze voorftelling het gezach van hun naam bij te zetten. Adriaan Kluit, hoe gaarne hij ook het recht der Nederlanders zou bewezen hebben, werd door zijn geweten gedwongen voor dit juridiesch pleidooi in de plaats te ftellen een pittoresk tafereel van het een de Hollanders van de Spanjaarts hadden te lijden gehad. Jan Wagenaar logenftraft zijne voorgangers , en erkent , dat de wijs van verkiezing der nieuwe Magistraat , in 15 7 8 , volftrekt niet berustte op de kostumen, die men de onbefchaamdheid had in te roepen '. 1 Amsterdam, Dl 1, 370. HET AMSTE;RDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 315 Maria van Borgbndië konstateert , in haar privilegie van Maart x.476 (-77) en bij• over-een ftemming met het haar door de Stad aangeboden verzoekfchrift, dat reeds ten tijde van haren grootvader Philips den Goede , de Raad of Vroedschap harer "goede• Stede van Amftelerdamme" "ghekoren" werd door den I'Rijckdom" en "byder Ghemeenten vander voorfz Stede"; terwijl bij vak aturen , "een dier xxxvi fterven de , of fich ontvrijdende van "fijn Poorterfchap", de Raad-zelf door koöptatie in de aanvulling van zijn kollegie had te voorzien : "fullende de overblijvende kiefen andere notabile ende eerbaere perfonen". Dit is de zeer duidelijke letter van hetgeen eenftemmig door de Gravin en de Stads-Overheid geftaaf d- : en verder bepaald werd. Aldus de getuigenis der wettige Magistraat, onder de bijftem.ming der ganitsche gemeente ; aldus de verordening van den wettigen Soeverein. Wat gebeurt daarentegen in 15 7 (3 ? Na dat , met verkrachting van alle recht en wet, eene ftoutmoedige minderheid des volks d61 wettige Regeerders en Beraders had gedeporteerd, komen de 33 vendelen ftadsfchutters bij-een en stellen , uit hun midden, een kieskollegie aan van 36 personen 1 , die zij met de benoeming van 4 nieuwe Burgemeesteren en 36 Raden belasten. Wil men het volftrekt revolutionair charakter dezer handeling nog nader zien uitfehijnen , men werpe een blik op het _gekozen personeel. De uitverkoren fehutters -- het nieuw gefticht kieskollegie -beftaat voor een deel uit personen , die zelf begeerden tot lid -der Regeering te worden aangesteld , voor een deel uit de zoodanigen , die er hunne' verwanten in wenschten te brengen', en voor een deel uit burgers van minderen (tand. Er komen onder het getal maar weinige voor, wiep men eene geheel belangeloze overtuiging mag toefchrij ven. In den nieuw benoemden Raad der xxxvi'" komen Hechts 6 personen voor, die reeds vroegér zitting hadden. Zij zijn: 1. M' RReyer Lamberts vander Horst, een Puffende 1 35 zijn bij name bekend, zie Wagenaar. 316 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. grijzaart van 81 jaar , dien men aanftonds zijn ontslag liet vragen , en Hechts om Bene zekere deftigheid aan het gezelfehap bij te zetten verkozen fchijnt te hebben. Toch had hij pas in 15 74, toen hij dus al 7 7 jaar was , voor het eerst zitting genomen. 2. Maerten Simonsen "Schuytgen", die voortaan, ftatiger , S c h u y t zou heeten. 3. H enrick van Marcken, in de rob-meuten, die al in 1546 Schepen , in -47 Raad en in -6 7 Burgemeester was ; althands zoo de nieuw benoemde fl e n r i c k de zelfde als II e n r i c k Cornelisfen is , die de aangegeven ambten bekleed had. 4. Cornelis Willemsen van Rij ck, federt 1569 Raad, in 1575 Schepen. 5. Tvert Cornelisfen Sorgh, in 't Marsgen, die federt 15 73 gelegenheid had te laten zien , wat hij als Raad in zijn marsen voerde. Eindelijk: 6. Mr Cornelis R o m e n y b o o t, die echter , volgends Wagenaar, de wettigheid dezer benoeming nooit fchijnt erkend ie hebben De 30 overige waren alle nieuwe mannen. Slechts van enkele hunner hadden, vroeger, familieleden zitting in regeeringskollegiën gehad: namelijk van heinier van Neck, Dirck de Graef, Gerrit Schaep, van de beide neven Jacob Benning, van Claes van Heemskerck, Jacob van Campen', Mr Willem Bardes (de belhamel der revolutie) en van Y s b r a n t Jansen Dommer (lijndratyer als zijn vader) . Hetgeen de zaak niet fraayer maakt, is, dat twaalf dezer 30 zelf kiezende Schutters geweest waren. De eerstgenoemde daaronder is wederom onze YSBRANT DOMMER. Zijne 11 rotgezellen heetten : ADRIAEN REINIERS CROMHOUT (wiens nakomelingen tot de Moederkerk te-rug-keerden) , GERRIT JANS KOESVELT, HEh- MAN RODENBURG , de oude, SYMON HENDRICX JONCKH h,YN , verwer, 9 1 Wag. I, 369. 2 Jacob Jansz. Benning en Jac. v. Campen , met Jan Laurenszoon Spieghel en Jacob Franszoon weigerden Oranje als overheid te zweren. Wag. I, 390. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 317 WILLEM POUWELS , GERRIT JACOBS SCHAEP 1 JACOB • JACOBS PENNING , PIETER WILLEMS VRIE N T , en JACOB FRANSSEN OET GENS VAN WAVEREN. Wagenaar merkt op , dat de groote meerderheid der nieuwe Vroedfchapsleden de Hervormde Leer hadden omhelsd, en er is , zegt hij , na de `verandering" van het jaar 15 78 "behoorlyk op gelet" , dat "de Regenten de Gereformeerde Religie niet wederwaardig waren" 2. Er kan dus geen twijfel beftaan, omtrent de gezindheid van Ysbrant lommer. Is hij katholiek gebleven dan bleef hij 't niet zonder groote inkonsequentie. Misfch.ien behoorde hij , met zijn eenigen broeder en vijf zusters tot de familiën , die zich te beklagen hadden over dan Hertog van Alba. Zij waren van de gegoedste anders zou hun vader in 1524 op misfchien 26jarigen leeftijd geen Schepen geworden zijn 3 ; en het is zeker hoogst ergerlijk , wanneer men den Hertog geld geleend had, en bij trompetgefchal werd men opgeroepen, om des volgenden daags zijne pr^etensie te komen inkasfeeren , dat men dan, van 't Rokin naar het huis D o o r n i c k aan 't eind der Warmoesftraat gefpanceerd , daar voor eene toedeur komt , en verneemt, dat de hooge fchuldenaar met de noorderzon (die nacht-zelf) verhuisd is. Men ziet dikwijls , hoe de geringste persoonlijke redenen . op iemants politieke gedragslijn den fterksten invloed kunnen . hebben , en eenmaal het gebied van het gevoel betredende , waren er vele befchouwingen , die Katholieken er toe brengen konden te denken , dat zij , behoudends hun geloof, tot het "Geusworden" van Amsterdam konden meêwerken. Pieter Dommer, Ysbrants broeder, had tot vrouw Hadewy Willemsen Vrient. Pieter Willemsen Vrient, haar broêr, trok in alles éene lijn met Ysbrant — kiezer en Raad zoo als hij. Zijne zuster Geertgen was in 1566 getrouwd met Gij sbert 1 Ter eer van dezen moet echter gezegd worden, dat hij aan de kiezing geen deel nam. Wag. I , 369. 2 Wag. III , 273 . 3 Genomen uit "den rijckften, eerften ende notabelfte poorters". Wag. t. a. p. 318 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. Boom 1 , Pieter Boom Corneliszoon 2 verving , nog in 15 7 8 , den ouderen Vroedfchap Reyer van der Horst. Wijntgen (Livina of Wendula) hun zuster, heeft twee mannen gehad : Jacob Roelofs en Cornelis Albertsen Schaeck. Er is bijna aan de gereformeerde orthodoxie dezer huwlijken niet te J gereformeerde J twijfelen : want al is de Raad van 15 78 Egbert Roelofs misfchien niet van deze familie, de nakomelingen van Wijntgen huwden in de geflachten van Boelens , Bas en Barchman Wuytiers , in een tijd toen niemant der laatstgenoemden nog weêr "papiseerde". Hunne zuster Maria trouwde met Hendrick Egberts de Vrij, uit eene familie, die ook hare opkomst aan de omwenteling dankweet . Trijntgen , alias Catharina , had reeds den 4n Maart van het jaar der beeldstormerij hare hand op trouw gegeven aan den Geuzenhoofdman Dirck Duyvel. "Deze" , zegt Hooft, "heeft met. een fchip op zijne eige koften uitgeruft, daar hy zelf als captein . mede ageerde , den Briel voor den Staat helpen inneemen 4." Hij heeft dan ook , . in 157 2 , onder de ingedaagden behoord , die met verbeurdverklaring hunner goederen en verbanning hunne deelneming aan den gewapenden opftand moesten boeten 5. Hoe gedroeg zich de nieuwe w'ethouderfchap na de "reductie' } der Stad ? Wagenaar belast zich met het andwoord op deze vraag : "De nieuwe Wethouders , die , voor verre het grootfte gedeelte , der Hervorminge waren toegedaan , ' vonden ongeraaden,. te blyven by het eerfte punt der Voldoeninge , volgens welk, binnen de Stad , geen andere . Godsdienft dan de Roomfch-- Katholyke geoefend mogt worden... De Wethouderfchap ging, met eenige timmerluiden , in de Kerken , en deedt de beelden -afneenaen. Ten minfte fchynt zulks in de oude Kerke gefchied ;te zyn s." 1 De fpelling wankelt tusfchen Boom en Boon. Zekere Cornelis Boon , houtkooper, was een ijverig katholiek : Wag. I, 383. 2 Waarfchijnlijk een broeder van Philip Corneliszoon , voorvader in rechte l^, n van Mr Willem Bilderdijk. 3 De Burgemeester, gefchiedfchr. Frederik de Vrij, was een heftige koetraremonstrant. Zie Wagenaar I, 477 , enz. 4 Verg. Ned. klist. 1677, bl. 228 en volgg. 5 Wag., I, 324. 6 Wag., I, 381. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. Den 10° Septr reeds kondigde zij het plakkaat der Staten van Holland af , waarbij de inkomsten van alle "Beneficien , Vicariën en Canonifyen", die door Leeken begeven werden, tot onderhoud van "Predikanten , schoolen en anderszins ter eere Gods" werden verbeurd verklaard; maar men gaf toe aan de kiesche lerupule om zulke beneficiën, "waaraan' zielzorg valt was" alleen tot "onderhoud van Predikanten" befchikbaar te ftellen! Den 2n dier maand trouwens konden de nog eenigermate Roomschgezinde leden der Regeering ontwaren, welke beteekenis door het gemeen (en te-recht !) aan de reduktie der Stad gegeven werd. Beeldenftorm brak los in de Nieuwe Kerk en wierp zich op al . de kloosters ' ; waar niet alleen velerlei heiligfcheunis gepleegd werd , maar duizenden voorwerpen uitzinnig verdelgd werden, waarvan fchaarsche exemplaren, door de oudheidkunde onzer dagen met liefdevolle zorg uit de bandeloze overftroomingen der revolutionaire volksdriften worden opgevischt. Had onze Ysbrant Dommer reeds een zoon , . van genoegzamen leeftijd om de zaak te kunnen dienen, waaraan hij-zelf zich verbonden had ? — 't Is te vreezen van ja! Ter onderfcheiding van den zoon der Dommers , noemt een andere Jan Ysbrants zich Blaauwhulk. De mede-fergeant van dezen, in het kader der nieuwe bevelhebbers over Stads Schutteren , insgelijks Jan Ysbrants , zonder toevoeging, geheeten , zal wel voor niemant anders dan een zoon van Schepen Ysbrant te houden zijn. Trouwens te waken , voor de rust en veiligheid der Stad, nu eenmaal het nieuwe beheer was gevestigd , kon ook een katholiek zich laten welgevallen; ik. meen althands daarvoor te mogen houden Jan Pottei , die met Jan Ysbrantszoon - tot de zelfde afdeeling behoorde . Maar hoe 't ook zij : daar doen zich hier in ons onderwerp zekere feiten voor, die niet buiten verband met elkander fchijnen te (taan. 1 Wagenaar, I, 384. 3 Wag. I, .385. Een Jan Pottée (blijkbaar de zelfde naam) wordt door den bouwmester Simon Bosboom onder zijn beste leerlingen genoemd. Zie over de zangeres Maria Pottay mijn "Alm." 1865 , bl. 221, 238, 251. Zij t Dec. 1668; althands eene Maria Pottey, wonende Bloemmarkt. Zie Graf b. N. Kerk, 22 Dec. 1668. 320 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. Ten eerste, dat onze historische Ysbrant Dommer, die een zoon . van den Jan Ysbrants van 1527 kan geweest zijn., maar van wie in de oudste aanteekeningen der familie geen duidelijke melding wordt gemaakt , bij zijn overlijden geene nakomelingen. fchijnt gehad te hebben , al is dan de schutterfergeant zijn zoon geweest. Evenmin zijn broeder Pieter. De naam van Dommer zou dus zijn uitgeftorven, hadden wij geen ander feit te vermelden. 't Is dit , dat, tegenover de par tijkeuze harer broeders en zusters , in tegenwoordigheid van het gevaar , dat de naam van Domroer zou verloren gaan en daar meê de herinnering van Ysbrants "laen" en wat er voorviel, Lijsbet, het jongste der kinderen , met den echt-katholieken Ys brant Willemsen Pletser in , het huwlijk trad en hare kinderen den naam van Dommer aan deed nemen. Het zegelteeken ech ter , dat Ysbrant Dommer , als Schepen , na de "geuswording" der Stad gediend had (een zilveren reiger op lazuren veld), werd niet behouden : het geflacht aanvaardde het vaderlijk wapen van lazuur, met drie gouden gehengselde bekkens. Dit blazoen der Pletsers ' , later der Dommers , wijst op nijverheid en neering; de reiger, in het fehild van Dommer, .schijnt alleen te zinfpe len op de waterrijke plekken , den ftroom en de rietbosfchen in de (treek der oude Lane. Hoe was het intusfehen den Heiligdommen ter dezer plaatse vergaan ? Wat is er , ten tijde der reformatie, van de kist gewor den , het fchri*n , waar de Mirakuleuze Hostie in gerust heeft? De gefchiedfchrijvers van liet Mirakel bewaren hierover het ftilzwijgen. Zou dit het geval zijn geweest , indien het fchrijn , als een reliek, eene plaats bij de fehatten der kerk had verwor ven? Is dat fchrijn niet waarfchijnlijk in het bezit der familie gebleven', die door het Wonder verheerlijkt is? Wij vinden het fchrijn pas later weêr vermeld, en dan heeft men het ergends heengezet in de lokalen van het Burger-Wees huis 2• Eerst, zegt de traditie, ftond het in een doorgang; maar 1 Ten jare 1532 komt Pieter Jansen Pletser op de lijst der kerkmeesters van de 0. Kerk voor. Wag. II, 107. 2 WageL_aar, 22 Ap. 1762. Zie II, bl. 118 en volg. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 321 de knapen , die de koorts kregen , beweerden , dat zij herftelden , wanneer zij op de kist nederzaten , en aan deze "fuperstitie" moest natuurlijk door de Weesmeesters een einde worden gemaakt. Daardoor raakte de kist naar den zolder. Ondertusfchen gingen , in Wagenaars tijd , de Roomschgezinden dit belangrijk ftuk nog vaak bezichtigen. Maar fiats hoe lang berustte deze kist der vrouwe uit de Laen, die een tabernakel voor den Godmensch geftrekt had, in het Burger-Weeshuis? Toen Ysbrant Dommer, afwijkende van de ftemming en gedragslijn zijner buurtgenoten , de Calverftraters , dat goede katholieken waren 1 , de ontheiliging der N.-Z.-Kapel had bijgewoond, en onder zijne oogen dit Heiligdom tot een "paardenftal" had zien inrichten `' , werd hij , in die zelfde Kalverftraat, waarop zijn gellacht nog zoo veel hoogere betrekking fchijnt gehad te hebben, Regent van het Weeshuis gemaakt. Aan dat Weeshuis kwamen de bezittingen der Kapel 3. In dat Weeshuis is het mirakelfchrijn bewaard : de gevolgtrekking ligt voor de hand, dat Ysbrant Dommer, Weesmeester in 15 rï 9 , aan de overbrenging - dier kist in het gefticht niet vreemd is gebleven : het zij dat de kist zijn bizonder eigendom was, het zij dat hij , als Weesmeester, haar met andere (tukken (?) uit de kapel in ontvangst heeft genomen. Oi te merken valt nu echter , dat de vermaarde kist in het Weeshuis bleef , en dat dit met onzen renegaat-Regent het geval niet fchijnt geweest te zijn. Na 1.5 7 9 komt de naam van Ysbrant Dommer op geen magistraten- of regentenlijst meer voor. Eer wij verder gaan met de gefchiedenis van het geflacht , een nader woordtjes over de kist, die misfchien door eene toevallige aanleiding, gevuld met kleederen, of andere den geftichte nuttige zaken , door den Regent Dommer naar het Huis is geftuurd. en aldaar tot heden verbleven. Zij is gemaakt van hard eikenhout, ruim 1 arrest. duimen dik. 1 "D. Warande", VII, bl. 542, 543, in Hendrick van Munsters Anteykeninghen. 2 Wagenaar, II, 118 en volg. 3 Zie Gefch. van 't Begijnhof, Kath. 1866. 3.2 2 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER . DOMMERS. Met het deksel, dat eene dikte heeft van Ca 2 duim en rondom een weinig óverfteekt , is zij 16 2 duim hoog , van voren en van achteren cl, 3 voet lang , terwijl de zijwanden 12 voet breed zijn. Zij heeft wellicht oorfpronklijk maar éen flot gehad , waarvan de plaat met 2 driebladen en twee fchijf vormige profielen is uitgemeden. Met de twee kleinere en minder vercierde flotplaten , die , rechts en links van deze, misschien later (maar toch altijd vóor 1600) zijn aangebracht , korrespondeeren twee overhagen van fijnen onitrek, die de vooreinden zijn van de zware ijzerbanden, welke over het deksel gaan en, achter, de fcharnieren vormende, langs het achterfchot tot aan den bodem *reiken. In de kist , aan de linker hand , bevindt zich een bakjen (waarvan de lengte met de breedte der kist over-een-komt) , dat door een plankj en , draagend op een houten , liggende , fpil gefloten wordt. De kist heeft nog maar éen pootjeu , of liever klos behouden , onder den wand ter linker hand. Deze klos of klamp springt van voren een weinig - uit en is eenigszins befneden , of verdeeld in vier teenen. De • Engelen , die Wagenaar op zijn koperfnede af beeldt , en waarvan de vleugels nog heden - te zien zijn , reiken , met de -andere overblijfsels der schildering , die op den donkeren grond uitkomen , niet verder dan de XVI5 Eeuw. De kist en het bellag kunnen , zonder geweld te plegen aan het a. b. c. der oudheidkunde , tot de XIVE worden gerekend. Indien deze kist , wat wel waarfchijnlijk is, in 't bezit bleef der familie , met welke het Wonder heeft plaats gehad , dan zou de omtandigheid , dat • zij , federt de XVIe E. berust heeft in het Weeshuis , waarvan Ysbrant Dommer (de eerste kalvinist bij het gefacht ?) Regent was , nog een grond te meer opleveren voor onze onderftelling , dat de door het Mirakel bevoorrechte familie de familie Dommer geweest is , en laat zich nog te eerder verklaren , dat eene harer dochteren , die volbloed katholiek bleef , niet gerust heeft vóor dat de naam (die anders zou uitgeftorven zijn) aan hare nakomelingen verzekerd was. Deze dochter (Ysbran' ts zuster) was, als wij boven reeds aangaven, Lijsbet JansenDommer, eii het waren de kinderen, bij haar alweder - door een Ysbrant verwekt, Ysbrant Willemsen Platser -- die HET I.MMTERDAMSC1I GESLACHT DER DOMMERS. 323 den naam van Dommer in de, eeuwen moesten voortzetten en daarmede den roem van hun katholicisme. Vij treffen , in het laatst der XVIe Eeuw dit echtpaar aan , als wonend "by de H. Stede opt Rockin". Bevriend met dezen Ysbrant , die almede Lijnjlager was, en zijn beroep ook als toenaam voerde• , was Heyndrick Steencoper. Als gij dan ook in den winter van het jaar 1592 f chier avond aan avond een 21-jarig jonkman van het Rockin naar den 0.-S.- Voorburghwal by de Verkens-fuys en omgekeerd een 27jarige van den Voorburghwal naar het Rockin hadt zien dwalen — dan zoudt ge u overtuigd mogen houden , dat het de toekomstige zwagers Jan Ysbrantsen en Dyerijck Heyndricxen waren, die uit vrijen gingen bij Trijntgen Heyndrijcx en Aeltgen Ysbránts. Den 3n April 1593 gingen Jan en Trijntgen , den 26 ° Juni Dirck en Aeltgen ten aanteekenen. En nog bleef het niet bij dat dubbele huwelijk tusfchen de twee geflachten : want ook Willem Dommer, de oudste zoon heeft Gene dochter van Hendrick den fteenkooper , en wel Cornelia tot vrouw gehad. De kinderen van vader Ysbrant en moeder Lijsbet heetten Willem, Hendrick, Maria, Aeltgen, Jan en Ysbrant. De oudste zoon, Willem, bleef het vaderlijk huis, althands de woonplaats op het R,ockin , aanhouden. Zijne beide zoons trouwden in de deftigste katholieke gezinnen'. Hendrick Ysbrantsens eenige dochter Lijsbeth huwde Jan van Daecken. Maria trouwde met Jan van Saenen ., zoon van den "Itoymeefter" Claes.' Hun zoon Willem van Saenen , die den 9° Okt. 1630 door den Pastoor Mr Jan Vlieger, en den 13° daaraanvolgende voor Schout en Schepenen in . het huwelijk werd verbonden met Aefie Jansdr Haertgars 2, had 11 kinderen , waarvan de 1 Hendrick trouwde met eene dochter van Ariaen Roest , uit de Kalverftr. (ftamvader der amsterd. Edellieden Roest van Alkemade) ; Cornelis met Maria Noorman , dochter van een der eerste regenten van het Jongenshuis. 2 Haar moeder was Margareta Seep. Hoe weinig voormam deze naam ook klinke , het geslacht was weinig minder aanzienlijk dan dat der Oly-s. Margareta was de dochter van Claes , en deze de zoon van Arie Seep. Het geflacht heelt nog een middelmatig katholiek dichter opgeleverd. 324 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 5 oudste , van Juli 163 1 tot Sept. 163 7 , door "Pater Canisius" gedoopt zijn. Onder de Peten der kinderen geven de neven en nichten Dommer getuigenis van de betrekking die tusfchen de familieleden ftand hield ; ja , hun dochter Trijntgen trouwde met haren achterneef Gijsbert Dommer ; maar hierop komen wij ftraks te-rug. De eenige zoon van Ae ltgen Ysbrants bovengenoemd (Hendrick Dircxen Steencoper) trouwde met Lijsbet Pater. Hebben de nakomelingen , met het verlies van bestemoeders toenaam, tevens haar geloof prijsgegeven , of waren er in het begin der XVIIe Eeuw nog kath. Paters in Amsterdam (zonder woordfpeling) ? Aeltgens kleinzoon Dirck trouwde Margriet Verwer. De amst. Verwers waren katholiek ; althans er waren er. Eer ik over de . kinderen van Jan Dommer en Trijntgen Hendricxen Steencoper fpreek , meld ik nog even dat moeder Liisbets jongste zoon en drager van Y s b r a n t s naam , bij zijne vrouw, Jaieuwertgen Pietersen Korf , maar éenen zoon fchijnt gehad te hebben : Pieter, geb. te gelijk met de XVIP Eeuw , "Cruydenier" in de Niezel , en den 8 Nov. 16 2 5 , met zijn oom Jan als -getuige , voor "Commisfarisfen van huwelijcxfe faecken" verichenen , zijn buurmeisjen Niesgen Jansdr , uit de Warmoeftraet, bij de hand houdende , die harerzijds verzeld was van haar zuster Pietertgen. Jan Ysbrants . Dommer. dan , het 5e kind van moeder Liisbet , heeft , met zijne vrouw Trijntgen I-[eyndricx, 3 zonen gehad en eerre dochter. Zij waren genaamd Hendrick , Pieter , Dirck en Elisabeth. Zij werden alle vier deftig uitgehuwlijkt. De oudste zoon had 10 kinderen , die in de familiën Sweeling , Oly , De Roy en Bootmaker trouwden. Zijn zoon Jan is Pastoor te Duivendrecht geweest en zijn dochter Marritgen geestelijke zuster wellicht begijntjen. De mannelijke lijn is in Hendricks tak niet voortgezet. Pieter trouwde Catharina van Berefteyn. Dit huwelijk geeft snij - hieronder aanleiding tot het meêdeelen van een handschrift , dat niet zonder genoegen door mijne lezers ontvangen zal worden. Dirck ht d tot huisvrouw Jannetgen Jansdr Camay, die, al moest de toelieê met den bruidegom A° 1626, •uit de HET AMSTERDAMSCH. GESLACHT DER DOMMERS. 325 Houttuynen naar de • `Engelfe Steegh" om de bruid te halen , eene adelijke jonkvrouw was van 20 jaren 1. Elisabeth de jongste, eindelijk • werd de vrouw van Pieter Paerslaken, uit een der weinige roomsche geiachten, waar Wagenaar melding van maakt. Hier doet zich in de genealogie der Dommers voor het eerst • een huwelijk tusfchen volle neef en nicht voor : Jan Pieterszoon Paerslaken toch . (een oomskind van Johannes , den bekenden notaris) liet zich betooveren door de fchoone oogen van zijn nichtjen Cornelia Dircksdr Dommer. Tot de huwelijken , die in de familie Dommer het luisterrijkst gevierd zijn, behoort dat van Pieter Jansfen Dommer met Catharina van B e r e f t e y n. Catharina was de dochter van Gijsbert Berefteyn (of van Beerenstein) , bewindhebber van de 0. I. Compagnie ter Kamer van Enkhuizen , en Dirckgen Pietersdr. Raet. De Jonkvrouw van Berefteyn , die, als uit de wapens blijkt , ook aan Nicolaes , den bekenden ftichter van het Haarlemsche Ho/je verwant was 3 , meende volftrekt niet te derogeeren met a dextre in haar wapen, zijnde een gouden veld met "een fwerten beer (mannet] ensvarken) gekluyfterd zittende op een blauwen (teen" 4 , de drie aaloude bekkens der Pletsers op te nemen . en den naam van Dommer te gaan voeren , al waren die bekkens misfchien tevens uithangbord van haar mans "drogistwinckel". De lezers mijner amfterdamsch e ftudiën weten , hoe het in de XVII° en XVIIÍ° Eeuw met de disfenters ging. De 1 Jonker Wilhelmus Joannes Kamay wordt vermeld 1619: "Alm. " 1867, bl. 203. 2 Hij was Jacob gedoopt, maar na zijns grootvaders dood nam hij dezes naam , Gijsbert, aan (Aant. van Mr Q. de Flines) ,en zoo is die in de familie Dommer gebleven.' De genoemde grootvader was, in 1521, Kerkmeester van de Oude Kerk (Wag. II, 107) , in 1530 Schepen , in 1532 Raad hier te Amsterdam. Eenige genealogische elementen volgen aan het einde dezer ftudien. 3 Bekend? zijn geboortejaar toch niet. Hij f 4 of 5 Mt 1684 en is begr. in de Gr. Kerk„ Noorder trans, No 113 (Corn. de Koning, Lz. Taf. der St. Haarlem, I, 247). Volgends Dr A. van der Willigen, "Gefchkd. Aantt. over Haarl. fchilders enz.", 1866, bl. 70, is de fchilder Claes v. B. op 4 Mt geftorven , en ter zelfder plaatse begraven ; hieruit zoí volgen, dat deze de zelfde persoon was. 4 Historiesch te onrechte zegelt de familie Dommer, in haar coupé, au 2d met een gekluisterden klimmenden beer, en is dit ook in het Armorial du royaume des P.-B. aldus opgenomen. 3 26 HET AMSTERDAMSCIL GESLACHT ' DER DOMMERS. Van Eeghens , de Van Lennepen , de Willincken ,de Neufvillen , de Ansloos (verwant aan de Hartsens) waren, zoowel als hunne deftige roomsche buren , laken- of fi j dewinkeliers in de Warmoesftraat i* , en er zijn, onder onze Katholieken, Patriciërs geweest , die, door hun toon , rijkdom en aanzien alszins hun ouden gellachtsnaam rechtvaardigende , op Zon- en feestdagen naar hun buitengoed trokken of met de narrellede op den Amstel reden, toch en doodeenvoudig een gedeelte hunner inkomsten aan een koekebakkerij dankten, die zij er op den Nieuwendijk bij nahielden. Toch fchijnt het huwelijk van Pieter Jansfen ook in een ftoffelijk opzicht tot beftendiging van het aanzien zijns geflachts te hebben bijgedragen. De gedachtenis dezer verbintenis werd vereeuwigd op een keurigen huwelijkspenning, dien ik mij het genoegen wil geven hier te befchrijven. Hij is van zilver ; vierkant van vorm meet hij in lengte en breedte 2 amsterdamsche duimen. Als men hem voor zich neemt met de hoeken op- en Yieêrwaards , rechts en links , of hij een ruit ware, ziet men op de eene zijde een bruidspaar afgebeeld, in . aanzienlijke kleeding van het eerste vierde der XVIIe Eeuw, en gevend elkander "de rechter handt". Aan hunne voeten ligt een • geraamte , daarnevens een flot , waaraan een keten bevestigd is. Deze keten klimt op naar de faamgeflagen handen van het paar , en uit die handen verheft zich een bloeyende tak. Een hemelsch licht beftraalt hen. In een ovalen band, die het tafereeltj en omlijst , . leest men het volgende vaers: Daer deer in dander hart Door liefd gesloóten wart, Siet men veel ureuchde spruyten ; Druck , angst of 2 lyden groot Niet anders als de doot Kan tselve weer ontsluyten. In de vier hoeken buiten deze lijst ftaat , boven , een Fenix, ter rechter en linker een doorfchoten Hertebeest , in den voet een gevleugeld Hart, waaruit twee bliksemftralen fchieten. 1 Zie mijn "Alm." 1865, bl. 242 en volgg. 2. Leest noch. . BIET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 327 De keerzijde geeft het volgend vaersjen te lezen: Hout daer Joncurouw,, Die ick bemin, En Anders gheen, Daer is myn Trouw, Myn hart En Sin, Naest Godt Alleen. De vier - zinnebeelden zijn hier : boven, twee faamgevouwen rechter Handen (de Trouw de gevelsteen van een ander groot Warmoeftraeter — Joost vanden Vondel) ; rechts en links, 2 over elkaar gekruiste Fakkels ; in den voet , een Pelikaan. Tegen den kant van den penning is gegraveerd: (1) Pieter Janssen Dommer (2) Catharina van Berejteyn (3) Ver$amelt Anno 1624 (4) Ad 24 Jannewario. Het is intusschen mogelijk , dat deze penning niet uitfluitend voor déze bruiloft gegraveerd is , maar als het exemplaar is te beschouwen, dat, door infnijding op den kant, aan de gemelde namen verbonden werd. Ware de penning uitfluitend voor de voormelde gelegenheid geflagen en gefneden , dan zouden de voorftelling en opschriften waarfchijnlijk meer geïndividualizeerd zijn. De deftigste nakomelingen derDommers hebben op deze ver bintenis met de Beerenfteyns altijd veel prijs gefteld, offchoon de familie Dommer in haar wapen den Beer niet geplaatst fchijnt te hebben , voor dat het geflacht , ter ' vorige Eeuw , in den kei zerlijken adel werd opgenomen. Wij gaan ons, thands, onder verdere verwijzing naar de achter onze ftudie geplaatste geílachtlijsten , met het derde kind van Pieter Janssen Dommer en Trijntgen van Beresteyn bezig hou den , of liever hij belast zich-zelven met ons onderhoud , en wordt bij ons ingeleid aan de hand van een zijner zonen, die aldus het levensverhaal van zijn vader betitelt: * 28 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOIVWERS. Memoriael vant leven van myn vader zalr Gysbert Dommer. A° '1628 : 5 Octob. *) ben geboren , tderde kirt , ende genaernt Gyfbert Dommer , naer mijn moeders vader Gyfbert van Berefteyn, bewinthebber vande Ooftindifche comp inde kamer Enekhuijfen, ende door Mr Jacob Vlieger gedoopt. Om mijn 8 achtste jaer gingh beneden Spuij ter Schoole ende leerde Latijn ende van daer wierde inde Gr. a [e] ff by Pater De Vos beitelt, alwaer omtrent 2 jaer woonde. Van daar geraeckte al hier opde Zedijck inde hele koft by Pater Palmetier --) , daer mede 2 jaeren verbleef. Doen geraeckte in myn ouders huys ende gingh aende Nieuwe Zyde inde latynfe fchool, alwaer fooverre leerde dat byde con- rector foude overgegaen hebben met prys ; dan om enige difgufte dat de kinderen ende Neve vande Magiftraet mij. den prys onthaelden , foo was de luft vande ftudie aff ende bleef voorders in vaders drogiftewinckel , alwaer omtrent drie jaer gewoont hebbende ende Vader uyt de nering.. fch [e] yde foo ging ter woon naer Hamburg, om groene Hollantfe feep te maken, in comp van Cafper Scherenberg en andere die het mede aengaen foude. Daer ij jaer geweest fynde ende door oneenicheyrt vande andere participanten quam weder thuijs ende vercocht vader fyn portie aende voornoemde Scherenberg foo bleeff eenige tijt thuijs. 1648 -geraeckte , door neef Hans van Loon , bewinthebber , voor Clerq te fchrijven op t Ooft-Indife Huijs, daer ander half jaer bleef ende doen verfocht de Advt Pruys myn oin naer Dantz [ig] te gaen wonen bij fijn fwager Rijnier ° van Heem [s] kerck , dat op . nekere conditie aennam. .1650 , 22 Juny vertrock , met Schippr Pieter Pieters Buysman van Schermerhoorn en arriveerde 2 July tot Dantz. alwaer my voorts ten huyfe tranfporteerde wanden voorn Heemskerk , ende fooveel diligentie in fyn negotie gedaen. 1651, 10 Augo. quam de voorn. Heemskerck te overlijden, ende bleef doen byde wed. die de negotie quiteerde, folang tot *) Met eene latere hand: "voor de Heer Anthonie Dommer om na te fien ,of jest diensting is." Anth. is kleinzoon van Gijsbert. t) Lees Parmentier. Zie mijne bijdr. , over de Posthoornskerk. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 329 hare boecken genoten waren , ende naerdat voor haer in Polen noch geryft hadde , foo vertrock den 23 xb 165E met een goet fatfoen ende quytfcheldi.nge te lande over Stettin , Lubeck , Ha.rnburg , Bremen etc. Ao 1.652 , den '16 Jarivary , ende Coo arriveerde favvonts alhier tot Amsterdam ende nam myn logement tot neef' Cornelis Borft, - opt hoexken vande Halfteeg , alwaer bleeff voor connm.isCael wonen. tot 2 July , x.653. Doen nam myn Jntre tot Hendrick Bar. entten Samfon , opde Zingel In Zamzon, over cie Janrompoirts toren onder tuffen dede myn negotie van factorye ende eygen rek. op ooften *). Houdende my tot 1653 abftrackt van Comp. erfde jnfonderheyt van Juffrouwen. Nader haat geraeckte bijgeval enige reijfen in Cornp : by mijn nicht Catarina van Zanen ) , dochter van -J- Willem Janfe van Zanen , ende door enige converfatie begonder foo wat genegentheyt te tomen , foo dat wy malkanderen mondeling beloofden. Haer oom. Floris Janie Hargars §) , die wel de harfte. p [ar] tye was , quam ml deler wijl te .sterven , en evenwel was haer peet Lij stiet den voorli : Floris fufter niet te verfpreken * *) , alhoewel door den Hr en Rekenmefter Berckhout , Hans van Loon , mijne neven refpective , het huwelijk aen haer ende haer vader. Willem Janffe van Zanen op fotfoen e] ij ck.fte hadden laten ver.Coecken. Soo dat wy geen uytcomft zagen Co bef oten te wachten tot hare 2O jaren die aenftaende waren. Ao f654 ontrent Paeffen geworden fynde , foo retireerde (y haer roette meyt tot myn oom Didrick van Steenbergen tot Enchuyfen alwaer enige tyt verbleven. Tfedert vervoechde zy haer naer den Haeg , alwaer met haer vader ende peet Lyf i et heentrock ende daer vandaen weder naer huijs. Sulx ons huwelyk op den 2 July 1654 wiert gefloten -J--J-) , fanderdaegs voor com miffariffen onfe geboden laten. jnfchryven , ende alfoo den 24 ditto voor Pater ab Angelo jnt Boomtie getrout , ende Sondaechs den 26 ditto voor Schepenen § §) op ftathuys ende zavonts gecelebreert. Onfe fpeelnoots waren Everardus van Hoorn, M. doctor, ende *) Oostland , Noord-Duitschland , Oostzee. ±) Gijsberts grootvader Jan YsbS (geb. 1572) was nam. de broeder van Catharinaas grootmoeder Marytje Ysb$ (geb. 1 568 ?). Broeder van Aefie Jans Haertgars, haar moeder. * * 1 Bepraten , over te halen. r t) Befloten. § § Te recht : eerst geesel ijek , dan weirlij(^k. 1)1ETSCHE M RArDE VIII. xxïi 330 HET AMSTEÉDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. Patricius Erea, Margriet van Zanen *), myn vrouw fufter, en Catryna Linteloo +). Ende gingen wonen over de Kolck op de Voorburgwal , int Rode Paers-Hooft ,, naeft de Stene Roelant §) , alwaer woonden tot pmo May 1655, ende vandaer verhuysden opde Zingel , naeft den advot Cloeck , inde 2 Dolphynen ; vandaer p"° May l656 vertrocken ende gaen woonen opt hoec[x] ken wande Kapelfteeg * *). Ende Inde Zepery woonde 2 jaeren , ende alfoo myn fufter Cornelia quam te trouwen met Pieter Coorten hebben haer de nering ende alle overgelaten ende zyn pm° May '1658 opt Nieuwe Eylant -{--}-) gaen woonen in de 82naeck. Daer gewoont hebbende fyn pmo May '1659 gaen woonen Int huijs dat van myn vrouws kant gekomen. [is] , opt Nieu Eylant , naeft de 2 Sche [l] vifen , het 2 huys benoorden de Bantemerftraet. 1660 den 30 May ben met mijn huysvrou ende frater Johannes Garft , die op den - 23 May met myn vrouws fufter Margareta van Zanen was getrout , ramen met ons vieren naer Hamb [urg] te landen gerijft; gelogeert geween by Daniel de le Conte ende den derde July weder tuys gecomen te water tot op Delfziel ende voorts te landen over Ameffoort , en hebbende de dochter. van Monfr le Conte mede gebracht , ende haer. broder David is om haer te halen gecomen. '1661 pmo May fyn wy gaen wonen int huys genaemt de Zeperye van de Kyferskroon § §), dat gecocht had van Ellart Ooms voor .fevenendartichduyfentvijfhondert gulden f31500. '1665 , 25 Marty -op Onfe Lieve Vrouwe vifentatiedach heeft moeder haer proces tegens de erfgen : van [haar zwager] Hendrick Janl% Dommer , voort hof—provinciael gewonnen ter fomma van achtenreftich duijfent vyfenfeventich guldens, nevens intreft en coften daer van partye hebben geappelleert. Getrout met inyn.' huysvrouw Catarina van Zanen24 July voor Pater ab Angelo ende 26 dito 1654 opt Stadthuijs. *) Geb. 22 Jan. 1636. fi) Evertsdr, geb. 1632 , X 1654 (6 weken later) den Ier Patritius Creaghe. §) Het bekende beeld : verg. Van Vloten, "Nederlandsch Dicht en Ondichte", Dichters II , bl. 571. * *) Vermoedelijk op 't Damrak, in de Gulden Hand, de Zeepziederij van den Hr Woltman Elpers. t t) Buitenkant. § §) N.-Z. Voorburgwal tegenover het (nu opgelost) Eind jen van de Wcaereld , waar thands de RH. F. Albei dingk en Zonen hunne lilnoliekokerij en eene afdeeling hunner patentolie-fabriek hebben. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 331 1654. 2 Xbr heeft myn vrouw een mifcraem gecregen , van 31m en conde bekent worden een foontie foude geweeft fijn. 1655. 22 Decernb. Woensdach favont omtrent 9 uren is geboren myn eerfte kint fynde een foon ende den 23 ditto gedoopt ,door Pater Lourentius *) ende naer myn vader zair genoemt Petrus fyn peters fyn myn moeder Catarina van Bereftyn ende myn vrouws vader Willem Janife van Zanen. Godt laet hem in deuchden tot zalicheyt opwallen -t-). Syn pillegelt is geweeft 2 ifivere foutvaten van myn fchoonvader ende een overdecte kop, daer de Beer op ftaet van mijn moeder §). 1657. 27 May. Sondachs fmiddachs omtrent half twaelff is myn •2 kint geboren, Iînde een dochter ende den 28 ditto gedoopt door Pater Lourentius, genaemt Eva, riaer myn vrouws moeder. Peten, myn Cchoonvader Willem Janffen van Zanen (Pillegeit geen) ende myn vaders Sufter Lyfbet Janife Dommers, huijsvrou van Pieter Paerfelaken , pillegelt 1 goude Jacobus en 1 ifivere ducaton. God laet haer in deuchden tot zalicheyt opwaffen. 1659. 15 Juny fondachs tegens den avorit omtrent 7 uren is geboren myn derde kint, fynde een dochter ende voorts gedoopt door Pater Palmentier *) ende genoemt Elifabetha. Peten: Nicolaes Zeep, daer in plaets geftaeu heeft Bonaventuer Elfevier. Pillegelt een filvere cop , ende de andere peet Elifabeth Janire Hartgars, myn hui* svrouw moeders zufter,, pillegelt een goude bel. '1664. 20 Jaiivary fmorgens ontrent half feffen is geboren myn vierde kint, fynde een dochter ende gedoopt door Pater Lourentius , 20 dito ende genaemt Maria. Peten: beftevaer Willem Janife van Zanen ende zyne dochter zufter Margareta van Zanen. Pillegeit geen. 1663 23 Feb. vrydachs Cmorgens omtrent half feffen is myn vyfde kint geboren , fynde een zoon , ende den 24 dito gedoopt door Pater Lourentius ende genaemt Fiorentius Johannes. Peten fyn geweeft Johannes Garft ende Lysbet Janife Hartgars. Pillegeit geen. *) Beroemd lid der Sociëteit van Jesus. t) Hij trouwde in 1680 Cornelia Schippers, Jan Jacobsdr; zijne wed. trad in 2e huwlijk (Maart 1695) met Jacob Cleyburgh , Capt. Luitt t/z. De antipapistische poëet Jacob Clyburg was een zoon van hen. Zie dezes Poey, 1 727 , waar hij ook de Dommers in bezingt. ) Uit haar wapen. * *) Zie mijn ftukjen over de Posthoornskerk. 32 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 4663 tuffen 16 en 17 May fmorgens omtrent 6 uren is myn fuster Dorothea Dornrners godtfalich inden Heere geruft ende den 19 May inde nieuwe kerck begraven. Godt wil haer ziel genadich fyn ende ons, als wy volgen. 1664 den 23 Septernb. Dingsdach is beftevaer zaliger Willem Janife van Zaneu naer dat hy zyn kerckgerechte in alles volco men ontfangen hadt falichleyk geruft, ende dat fmorgens ten 6 uren, ende Jan Gerrits van Zanen fyn twede zoon fmiddachs ten 42 uren, ende Gerrit van Zanen naer middach te 4 uren In alle haer kerckelycke gerechten ende fyn maer 3 a 4 dagen aen de gave Godts Iieck te [bedde] geweeft. De Here wil haer alle een zalige ziele verleent hebben ende in genade ontfangen ende ons voor fulcke drovige befmettende zieckte bewaren. Op Vrydach den 26 7br fynfe alle 3 achter malkanderen door de buren endejong mans gedragen, ende inde nieuwe kerek met groote ftatie begra ven by fyn huysvrou , alle 3 in eengraf. 1664 12 Decemb vrydachs fmorgens tuffen ,9 en IO uren is myn Cefde kint geboren, zynde een dochterken , gedoopt door Pater Palmentier ende genaemt Margareta naer myn huyfvrouws fufter. Peten: Johannes Garft [hooger genoemd] ende Nicht Elifabet Zeep. 1666 28 Novemb fondachs favonts is Margareta geftorven ende jnde Nieuwe Kerck begraven, int graif van Floris Janife Kaefkoper. 1666 3 feb. fmorgens te 4 uren is geboren myn fevende kint, Iynde een zoon , ende genaemt naer beftevaer zaliger Wilhelmus. Peten: myn fchoonbroeder en zufter Johannes [Garst] en Maria van Zanen. Pillegelt yder een zilver tafelbort ende is gedoopt van Pater Parmentier lJonderdachs den 4 Feb. 1666. het was op een Woensdach en bededach. 1667, 13 feb. fmorgens te 6 uren is geboren myn 8fte kint, fynde een Zoon genaemt Johannes Gerardus. Peters Johannes van Zanen. Pilgt een filver tafelbort ende Lysbet Janife Hartaars. Pilgelt geen, ende is dien naer middach gedoopt van Pater Palmentier. 1667 Een mernorabile saecic daerome nôteer de .selve naer dat een tamelycke harde winter hadde gehad, tot ongeveer feb. foo ift ys wech geweeft ende fchuon weder gehad, datte fchepe van hier naer Hamb. fyn gefeylt ende van Hamb. weder om gecomen Int begin van Marty begon de wint N. Ooft te AET AMSTERDAMSCI GESLACHT DER DOMMERS. 333 wayen ende continueerde den 16 dito favonts met fneeu vermengt begon foo een wynich te friefen , den 17 dito wayde de wint ongemeen hart uytte N. Ooften met fneeu ende vroor onuytfprekelyck hart , foo dat men qualyck uijt fijnn huys con gaen. Dien dach van 17 Maert voeren noch groote ende clyne fchepen int tij ende oock quamen noch fchepen die binnen gecomen. waren eenige dagen geleden uyt Vranckryck dien dach voorde palen; ende. des (nachts vroort foo .fchrickel.yck hart, dat gefien hebben den '18 maert daer met 5 a 6 perfonen overlopen daerfe den '17 door gevaren hadden. Den 19 Marty continueerde defe wint ende vorft even hart met ongemene coude , doch hebbenfe met een paert van redelycke grote ende slede daerfe 2 perfonen in gefet hadden op den Amftel gereden , vande jagers ftal tot aent Swart-huys , fynde een weddenfchap geweeft. Dien dach quamen honderden van menfen over t Ey en van alle plaetfen, jae liepen naer ende van Pampus, alwaer Enige Celiepen met Eys raten. Den 20 Marty hebben ick _felver mede overt Ey gegaen , doch was de wint een wynich fachter , maer vel kout. Den 21, 22 en 23 continueerde noch hart te vriefen , maer de wint fachter. Den 24 Marty hebben noch gefien honderden van •men.fcheir met (eden , daer 2 half vaten melck en fommige met ander goet over t Ey comen der morgens ; maer dien dach watt fchone fonnefcheyn en fachter weder, foo datmen fich kont ijs verfrnolt *)• Den 25 Marty, fynde Onfe lieve Vrouwe Ontfangenis hebben noch al over tEy gegaen, alfoo des fnachs weder vry hart had gevroren. Den 26 Marty ilfer noch volck over ty gecornen, maer het Eys verging datinen 't fien koude. Den 27 dito was t ys meeft wech. 1667 den 16 Juny is mijn fufter Cornelia met haer man Pr Coorten van Zelant naer Indien gegaen , voor onder Coopman ,. met Schip Buyenf kerk. f667 22 Novemb. is myn vrouws moeders fufter Elifabeth Jans Hartgarft defer werelt overleden, die myn kinderen wel beforcht heeft. *) "Zien kon, hoe 't ijs verfmolt" 834 HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. 1668 '14 Novernb. is myn vrouws fufter Maria van Zanen ge- trouwt met "Willem Blaeu. 1668 Pmo Feb. is geboren myn negende kint ende op den 2Feb. fynde onfe lieve vróuwe dach gedoopt door Pater Parmentier ende genoemt naer inyn huysvrouws fufter zaliger Margareta, en omdat op onfe lieve Vrouwe dach is [gedoopt] , genoemt Margareta Maria. Peten fyn myn huysvrouws fufter Maria van. Zanen. Pilgelt een filver tafelbort. ende Johannes Garft. Pille ,Welt geen. 1670 28 Marty Vrydachts Imorgens omtrent 5 uren is geboren myn tiende kint, ende genaemt naer myn vrouws broeder Gerar dus . door Pater Parmentier gedoopt dien dach. Peters : Johan ries van Zanen. Pilgt een zilver tafelbort. Maria van Zanen [zie boven] . Pilgelt.... . 1671 15 May , Vrydachts fmorgens omtrent 8 uren is geboren. inyn Elfde kint ende genaemt Anna Maria, door Pater Parmentier gedoopt fnaer nniddachts. Peters Johannes en Maria van Zanen., Pillegelt geen. - '1672 24 Septb. is geboren myn twaelffde kint faturdachts fmorgens tuffen 7 en 8 uren ende des fnaer middachs gedoopt door Pater Parmentier ende genoemt Catarina Maria naer myn. moeder. Peten fyn geweeft Jan van Zanen , Nicht Elifabeth Sloot,.. wed. Nicolaes Zeep , ende is geftorven den 27 Septb. fynde 3. dagen naerde geboorte — ende den 29 Septb. begraven Inde oude kerck. .1670 6 May heeft myn Poon Pieter Dommei de eersten £teen gelecht vant groot huys op de Amftel. Notitie l'oo de bomen achter het groute huys fyn genombert ende geent: No 1 fyn dubbelde achten. 2 graewe rabauwen. 3 veenties. 4 graeuwe renette. 5 guldelinge. 6 Dantz. kantappel. 7 witte renette. 8 Engels grenette of granaat appel. HET AMSTERDAMSCH GESLACHT DER DOMMERS. - 335 AVONT GEBEDT. Wy dancken u , o aldergenadichfte en aldergoedertierenfte Heere, met al de geene die j nden Hemel opder aerde en onder de aerde voor u buygen hare knien en voor alle die gaven ende genade foo geftelyck als lichamelyck , hoedanich datfe fouden mogen fyn , die gy ons en alle onfe vrienden ten allen tyden ende befonder op defen dach verleent wy dancken u , o grondelofe goetheyt , o bermhertige godt , dat gy ons , alle de dagen ons levens, foo getrouwelyck bewaert hebt, ende jnfonderheyt deren dach over, gefpaert hebt: het is ons hartelyke leet dat wy defen huydigen dach, die gy ons foo genadelijck tot boet en beterfchap verleent had daertoe niet befteet , en hebben misbruyck [t] tot nieuwe fonden. Hervatten wij ons geneografiesch overzicht. D1'. ROMAN, VOORHEEN EN THANS, DOOR W. WESSELS, Pr. II. De Roman is eerre redekunstige beschrijving van wonderbare avonturen. Fa KEP, GEschiedenis der oude letterlcunde. Op den klassieken bodem van Italië nam de verbeelding eeneandere richting. Men kwam wat dichter bij huis; men werd meer reëel, al bleef dan alles nog in het onbepaalde. Het menschelijke, werd meer van buiten en , tot op zekere hoogte , objectief opgevat; in de stoute gestalten der ridders schemert een wereld van gevoel en innerlijk leven door , in de luchtige en lichte gestalten der - Italianen. een luchtig onnadenkend gemoed; in gene is ook naeer diepte dan in deze. Het inwendige trok echter nogminder de aandacht, minder zelfs dan dit bij de schrijvers der Ridderromans het geval was ,. waar een levendig geloof , een vaste hoop , een brandende liefde, ja een hooger streven des gemoeds in alles doorstraalt; de ltaliaansche verhalen missen gemeenlijk , ook het diep gevoelde en godsdienstige der eerste. Het geldt, evenwel, altijd nog een zekeren koopman, of geestelijke, . of echtgenoot, ergens op het wijde wereldrond. De zeden van den tijd worden geschetst , doch de aandoeningen des gemoeds hier evenmin ontwikkeld, als in de Ridderromans. Men hangt aan de feiten, en bekommert zich niet om de uiteenzetting van oorzaken en gevolgen ; de inwendige drijf veeren des harten , het eigenlijk zieleleven krijgt men niet te zien. De zui DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 337 delijke volken zijn luchtiger van hart, en vandaar meer geneigd tot kortswijl en grappen ; zij zijn lichtzinniger van aard, en spot- ten daarom met alles wat onder hun bereik komt , zonder iets te ontzien; dit is ook de, reden , dat zij zoo zwaartillend niet zijn als de reusachtige zonen van het Noorden met hunnen ernst. Dat de voortbrengselen hunner phantasie daarom een veel blij der aanzien zullen hebben, en overal dit karakter ten toon spreiden, valt licht te begrijpen ; en wanneer zij zelfs in dartelheid uit spatten en aan de grootste lichtzinnigheid den vrijen teugel vie ren, behoeft ons dit niet te verwonderen. Van den anderen kant is het ontvlambare gemoed dezer volken vatbaar voor de ontzet tendste wraakzucht en wreedheid , en ook hiervan dragen hunne novellen de sporen. Lange, ingewikkelde geschiedenissenvielen natuurlijk ook min der in hunnen smaak ; zij gaven de voorkeur aan enkele grepen uit het leven , vooral aan aardigheden en geestige , geslepen trekken van den een of ander; zonder daarom een lotgeval van ernstiger aard te versmaden. Naast guitenstreken, die ons doen denken aan onzen achtkantigen Roer, vindt men afgrijse lijke tooneelen, die ons IPlauwbaard voor den geest halen. Het 4 beknopte dier verhalen schonk ze den naam van novellen. De schrijvers regen echter hunne verdichtselen niet ouzamenhangend aaneen ; zij vatten hen , om zoo te zeggen , in een lijst, door ze in de eene of andere handeling in te vlechten. De Italianen hadden het derhalve niet hoog met ridders op. Doch hiervoor is nog een andere grond. Zij hadden opgehouden veroveraars te zijn. Hoe zou hen , die aanhoudend de prooi werden van vreemden, eenig held hebben kunnen bekoren ? Wijl het land in vele kleine staten verbrokkeld was , kon er ook moeilijker een nationale trots ontkiemen, gelijk in Frankrijk en Engeland. Daarenboven waren zij kooplieden ; en deg eest der klassieken zal in het land, waar de citroenen bloeien en de gouden appelen gloeien tusschen het donkergroene lover, nog wel zoo veel invloed gehad hebben , dat de vreeselijke en vaak alle maat overschrijdende gestalten der krijgszuchtige volken daar niet welgevallig konden zijn. 338 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Gelijk de Ridderromans, zoo hebben ook deze novellen hare bronnen. "Luigi de Porto" , die aan Shakespeare later zijn "Romeo en Julia" leverde, staat klaarblijkelijk in verband met de I' Ephesia.ca" van Xenophon , den. Epheser. Eene der oudste bronnen dezer verhalen is eene verzameling van vertellingen , "Kalila ve Dimna" (de domme en arglistige) geheeten. Dit boek was samengesteld uit een oud oostersep geschrift, "Hitopadesa" genoemd, (heilzame onderrichting) en de verhalen van Bidpaï Het werd in de VIITe eeuw in het A rabisch , in de XII° in het Grieksch door- Simon Seth, en in de XIII' door Joannes van K.apua uit het Hebreeuwsch in het Latijn overgezet, en beleefde later onder verschillende namen ("I)irectorium huinanae vitae, vel Parabolae antiquorum sapientium") vele her - drukken. In dit werk vindt men een tal van fabelen, verhalen en lessen op zedelijk gebied in den trant van Ezopus. Dieren treden er ook sprekende in op , vooral vossen. Men treft er ook dezelfde verbalen aan als in de "Disciplina Clericalis" van Petrus Alfonsus, en de "Gesta Romanorum". Zoo vindt men in de "Gesta" ook de geschiedenis van den dief, die langs een straal der maan van , het dak in een huis wou afdalen en den hals brak. "De zeven wijze meesters" , eene verzameling van geschiedeuissen in den zelfden geest, oefende meer invloed op de latere Novellisten uit. Dit boek dankte zijn ontstaan aan de "zeven raadgevers of parabels van Sendabad". Deze was een Arabier, en leefde in de Xe eeuw. Zijn werk werd in het Hebreeuwsch, Grieksch, Latijn (in de XIII eeuw door een kloosterling Dam Jehan) en in. het Fransch (onder den naam van Dolopatos, of Histoire Pitoyable du Prince Erastus) overgezet. Een Koning, die zijn zoon aan wijsgeeren heeft overgegeven om hem te vormen , wil zijn kind dooden op de valsche aanklacht van een zijner vrouwen. De wijzen willen hem van zulk een overijlde daad afhouden , en geven hem nu een tal van wij sgeerige lessen en verhalen. . Petrus Alfonsus , een bekeerde Jood, uit de XIIe eeuw , waarover Alfonsus, Koning van Arragon, peet was, stelde een dergelijk werk op, waarin hij eene talrijke menigte Arabische sprookjes opnam. Het bevatte de lessen eens vaders aan zijnen zoon in het , DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Latijn : 'Te clericali disciplina" ; de Frautschen vertaalden dit : "Le castoiement, ou instructions d'un père a son fils". Wat men in de "zeven wijzen" minder aantreft, wordt hier zooveel te meer gevonden, namelijk . de galanterie der Novellisten. De lessen van Alfonsus gingen veelal in de "Fabliaux en nog meer in de "Gesta Romanorum" over. Dit laatste boek was zeker de grootste voorraadkamer van klassieke, arabische en geestelijke legenden in romantisch gewaad , die de Italiaansche schrijvers bezaten. Men zegt, dat Petrus Bercheur van Poiton (Berchorius), er de opsteller van geweest is. Het ontstond tusschen 1340 en 1352. Elk verhaaltje heeft eene moraal tot besluit , iets wat ook bij Boccaccio wordt aangetroffen. Ook is er een strekking in om alles Allegorisch te verklaren. Dezelfde verhalen, die hier worden gevonden , kan men met eenige verandering vaak in Boccaccio lezen. Onder andere: de geschiedenis van den koopman, die, bij een heer te gast, de vrouw des huizes uit den schedel zag drinken van een vroegeren medeminnaar kaars echtgenoots.; eis in een slaapvertrek gevoerd werd , waar de lijken der beide broeders des huishoeren hingen , opdat zijn wraak tegen de moordenaars niet zou verkoelen. De ontstichtende liefdesgeschiedenissen en de bijtende satyre tegen de geestelijken van Boccaccio vindt men hier echter niet. Boccaccio en anderen hebben deze vooral getrokken uit de Conies et Fabliaux , die hun oorsprong hebben in de vroegere Troubadours en Trouvères , van welke de eersten het zuiden van Frankrijk, waar de langue doe gesproken werd , en de laatsten het noorden , waar de langue d'oil in zwang was, bewoonden, en die tegen het einde der twaalfde en de geheele dertiende eeuw door bloeiden. In deze gewesten zwierven zij overal rond,. om hunne vindingen (waaraan zij hun naam verschuldigd zijn) te zingen, of te verhalen. Van daar het oude: Usage est en Normandie Que qui herbergiez est, qu'il die Fable ou chanson a I'hoste. Sommige hunner vindingen noemde men Lai8, andere Pabliaux 34u DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. over welke onderscheiding men het echter niet eens is. In het begin was de Trouveur alleen ; later kwam er muziek bij zijne voorstelling , en de Ministrel ontstond; tot dat eindelijk zich een grappenmaker , Jongleur , bij hen aansloot. De Trouveur en Ministrel werden in het vervolg één persoon , en toen bereikten deze reizende. dichters hun hoogsten bloei. De liefde en de oplossing van verschillende vragen over den aard en de rechten der liefde werden druk 1 door hen behandeld; niet minder ook de satyre, vooral tegen geestelijken. Belangrijk zijn hunne voortbrengselen, wijl de geest. van den tijd en de zeden van het dagelijksch verkeer er in geschetst worden. Veel geest straalt er ook hier en daar in door. De latere dichters vonden in hen menig onderwerp , dat de grondslag werd voor hunne meesterstukken. "Le Médicin malgré lui" ontleende Molière aan : "Le Médicin de Brai , ou le vilain devenu Médicin" ; menig tooneel van het stuk : "La maladie imaginaire;" aan : "Le bourse plein de sens." Boileau's "Huitre" heft "Les trois dames qui trouverent un anel" ten grondslag. Door de handelsbetrekkingen tusschen Italië en Frankrijk kwamen die verdichtselen zeker ook aan gene zijde der Alpen in zwang. Men vindt ten minste hun geest en strekking geheel bij Boccaccio en anderen terug. Dezelfde boze streken , b. v. het verhaal der ' drie blinden , welke zich door de list van een vierden verbeelden één geldstuk voor hun drieën ontvangen te hebben ; daarop , in den zoeten waan dat een hunner het in be waring had, zich eens recht gaan te goed doen in een herberg , en dan hevigen twist krijgen als het op betalen aankomt. Dezelfde vijandige gezindheid tegen de geestelijkheid, hetgeen de titels „Le pauvre clerc; Le prétre crucifié, enz. genoeg aanduiden. Niet minder ook dezelfde grappen , onder andere die der drie gebochelden. Eene dame had een gebochelden heer om zijn geld gehuwd. Bij zekere gelegenheid heeft zij drie gebochelde speellie den bij zich , die zij echter op het naderen van haren echtge noot , welke zoo iets verboden had, in een kast stopt, en later gestikt vindt. Goede raad was duur. Zij koopt iemand om, om eenen doode in de gracht van het slot te werpen. Deze volbrengt zijn last , en komt om het geld. Tot tweemaal toe beweert de 341 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. dame dat de, weggebrachte weer terug gekomen is, en wijst hem een lijk aan. Toen de derde gebochelde door deze list te water gegaan was , ontmoet de handlanger der slotvoogdes den Heer. Als hij •dezen ontwaart meent hij dat de verdronken gebochelde hem weer komt tergen, slaat hem vloekend de hersenen in , en werpt hem in den stroom. Ook lijken spelen bij de laatsten een groote rol. Het eerste werk dan van dezen aard , dat wij op Italiaanschen grond ontmoeten , is de "Cento novelle antiche" (Honderd oude novellen). Het , %'erd in de XIII° eeuw geschreven. Deze novel len leverden den grond voor menig engelsch drama. Haar in houd bestaat uit raadsels of ingewikkelde vraagstukken over ver borgen dingen, welke een koning voorstelt en door zijne wijzen . beantwoord worden; of wel eene gebeurtenis , zoo als die des naijverigen hovelings, welke aan eenen page den raad gaf het hoofd af te, wetsden, wanneer hij den vorst bediende; waarop hij den jongeling bij den vorst belasterde, als deed hij dit om zijner majesteit minder aangenamen adem te ontwijken, en de vorst in zijne gramschap aan kalkbranders den last gaf , om den eersten, dien hij met een boodschap tot hen zond, in den oven te werpen. De page wordt gezonden , doch toeft onder weg om eene H. Mis te hooren ; in dien tijd is de ijverzuchtige hoveling heengesnelt om naar het lot zijns slachtoffers te, verne men , komt het eerste, en vindt zijne straf. Dat Schiller hier zijn beroemde Fridol *n aan ontleend heeft, zal wel niet te betwijfe len zijn. Een ander werk in den zelfden trant als de "Cento" , is de "Decamerone" van Boccaccio , (1348 , 1358). Het is zijn naam verschuldigd aan de wijze waarop deze novellen werden voorge dragen, namelijk : bij tientallen. Toen eene vreeslijke pest duizenden te Florence ten grave sleepte, besloten eenige jonk vrouwen zich , begeleid door een drietal heerera, buiten de stad naar eene heerlijke villa te begeven, daar alle weelde en genot te smaken, en dood en ellende te ontvlieden. Zij waren met hun tienen, zegt Boccaccio, en hadden afgesproken om eiken dag ieder Bene novelle te verhalen. Tien dagen hielden. zij dit 342 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. vol , waaruit het honderdtal voortvloeide , hetgeen "Decamerone" genoemd wordt. De schrijver schildert ook , hoe zij den dag doorbrachten en zich verlustigden ; hij vlecht daarenboven vaak heerlijke natuurschilderingen tusschen dit alles in. De verhalen nu, welke die jonge lieden elkander mededeelen , bestaan in aardigheden, ernst en kortswijl. Kooplieden, geeste lijken , ridders , armen en rijken , dooden . en levenden leveren 1e stof. Ook akelige geschiedenissen worden er medegedeeld, en aan onstichtelijke voorvallen is evenmin gebrek ; ' sommige ver tellingen kenmerken zich door een vinnig „- hekelen der geestelij ken en enkele bijgeloovige gebruiken des volks. Overigens heeft BoQcaccio zijne verdienste. hIij is de eerste geweest, die, aan een dergelijk werk eenen dramatischen vorm gaf. Zijn beschrijvingen .zijn schoon ; de contrasten, die hij weet aan te brengen , geluk kig en de inkleediiig zijner vertellingen boeiend. Als tegenstel ling is vooral zijne beschrijving der verschrikkelijke pest en de daaropvolgende veraanschouwelijking eereer aanlokkelijke natuur met heuvelen, beken, bloemen en fonteinen te roemen. Onder de verhalen van den eersten dag behoort ook het bekende geval van een Israëliet, die door eenera vriend werd overgehaald, om Christen te worden. Hij wil zich echter eerst overtuigen, dat de levenswijze en de deugd der geestelijken beter is dan de zijne. Hij gaat naar Rome , waar hij evenwel weinig gesticht wordt. Toch bekeert hij zich ; want een godsdienst , zegt hij, die , in weerwil der gebreken en zwakheden harer dienaren , zoó bloeit, zich uitbreidt en staande houdt, moet den H. Geest wel bezitten. Misschien hebben dergelijke spotternijen wel haar grond in de Israëlieten en Arabieren, waarvan Spanje krioelde , en die van zulke aardigheden vol waren. Van eenen anderen aard is de, eerste novelle van den tienden dag. Gismunda de eenige dochter van Tancred, prins van Salerno, knoopt betrekkingen aan met een der edelknapen haars vaders. De prins ontdekt het, en zendt haar den anderen dag een beker niet het hart des jongelings. Zij had dit voorzien , een giftdrank stort zij in den beker over het haar dierbare voorwelp, en zwelt -den inhoud door, DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Dit verhaal leverde de bouwstof voor menig fransch of engelsch treurspel of gedicht. Er wordt ook eene geschiedenis verhaald van den tuinman eens kloosters. Deze meende het in zijnen dienst wat hard te hebben, verliet hem, en beklaagde zich over de hem aangedane behandeling tegen zijnen vriend Masetto. Dezen evenwel lachte die betrekking toe ; doch hij vreesde dat zijne jeugd een liinderpaal zou ziUU1. Om nu het gewenschte tuinmanschap te verkrijgen houdt hij zich stom. Na langen tijd in dezen toestand zijne werkzaamheden verricht te hebben , begint hij eensklaps te spreken en zich te beklagen over een buitengewonen arbeid, die hem werd opgelegd. Men schreef dit aan een wonder toe , en hij behield het terrein. In de Decamerone wemelt het ook van vertellingen van ongeoorloofde . betrekkingen , die gelauwde vrouwen met andere mannen onderhouden , en de listige wijze waarop zij zich weten te redden , als zij door harenl echtgenoot betrapt worden. De mannen bezigen gewoonlijk een zeer zonderling middel om tot de ontdekking der ontrouw te geraken. Zij gaan de rol spelen van biechtvader. De mogelijkheid van dergelijke stukken moge al niet ontkend kunnen worden; die een weinig met de inrichting der Kath. Kerk en het H. Sacrament der biecht bekend is zal van zelf gevoelen, dat bij zulke toeren de onwaarschijnlijkheid aan alle kanten voor den dag komt. Zoo wordt er verhaald van eenen man , die de deugd zijner vrouw verdacht hield. Toen zij bij gelegenheid van zeker feest te biecht zou gaan , haalt de echtgenoot haren biechtvader over om hem een oogenblik zijne plaats af te staan. Zijne ega, die zeer goed bemerkt wien zij voor heeft, verhaalt hem , dat zij dagclijksch eenen minnaar bij zich ontving, welke priester was. De man ligt van dat oogenblik af aan dagelijks op de loer , terwijl de vrouw van die gelegenheid gebruik maakt om met een ander te zondigen. Het aanhoudend wachten moede, vraagt haar eindelijk de man, wie toch die geestelijke minnaar was ; waar op zij hernam , "immers gij zelf, daar gij mijn biechtvader geweest zijt 1' 1 La Fontaine volgde deze geschiedenis na in "Le Mari C;onfhssenr." 344 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Elders wordt ons de list medegedeeld eener vrouw, die , toen haar echtgenoot een vreemden echtbreker bij haar vond , de tegenwoordigheid van geest had den laatste voor eenera dief uit te maken, hem te boeien, zich met zijne bewaking te belasten , en hem te laten ontvluchten. De tiende novelle van den zesden dag gewaagt van een monnik, die een kostbare reliquie wilde laten vereeren door het volk. Het was een veder uit de slagpennen van den Aartsengel Gabriel. Twee zijner medegezellen echter willen hem een trek spelen, en. ontstelen hem den veder, die van een papegaai was. Zij leggen er houtskolen voor in de plaats. Toen het volk nu opkwam, om het heilig. overblijfsel te vereeren, en hij zijnen schat miste, verloor hij. toch zijn tegenwoordigheid van geest niet. Vele reliquieën , zegt hij, tot het volk , heeft hij in het oosten opgegaard : b. v. een lok des Seraphs, die aan den H. Franciscus verscheen, den nagel eens Cherubijus, eenige stralen van de ster der driekoningen , een vaasje met zweet van den H. Aartsengel Michael enz. De zeldzaamste, reliquieën waren evenwel een veer des H. Gabriëls en kolen, waarop de H. Laurentius gebraden was. De veer was hem ontgaan , doch de kolen hadden de kracht om elkeen , die zich er mede liet teekenen, een jaar lang voor brand te behoeden. Elkeen wilde natuurlijk die proef nemen. Wij sparen den lezer verdere aanhalingen. Het aangehaalde is voldoende om een denkbeeld te geven van den geest, die in de ,,Decamerone" en andere italiaansche verzamelingen van novellen heerscht. Aan onkiesche histories ; aan leelijke . grappen van. monniken en priesters , vooral van biechtvaders, aan spotternij met heilige geloofszaken ontbreekt het niet. Er worden echter niet alleen personen uit den tijd des schrijvers, maar ook ridders heidensche en oostersche vorsten, goden en godinnen , toovenaars etz opgevoerd, doch alles in den zelfden trant. Hoezeer Boccaccio in den smaak des volks viel , blijkt uit zijne talrijke volgers. En dit bewijst wel , hetgeen ik reeds met een enkel woord heb aangegeven , dat de blauwe italiaansche hemel den geest wat luchtiger schijnt -te stemmen, en minder geschikt maakt voor de meer ernstige en logger verdichtingen der noord DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 345 sche volken. Liever dan in sombere wouden rond te dwalen en een aantal folio-bladzijden vol ernstige ridderfeiten door te wor. stelen, vliegt hun geest gaarne zwervende rond , als de vlinder van den eenen bloemenkelk op den anderen. Te levendig van aanleg, te opgewekt door een lachende natuur, om zich met de zielbezwaren.de verplichtingen eens ridders bezig te houden , lacht .en schertst en spot hij met ieder een. Zelfs de vrome vorstin Theudelinde spaarde Boccaccio niet. Giannone (Storia civile di Napoli) verwijt het hem, dat hij die deugdzame vrouw zonder eenigen grond tot de hoofdpersoon eener schandelijke geschiede is gemaakt heeft. Een beweegbaar en onbekommerd gemoed .houdt van aardigheden en geestige zetten ; doch gloeit ook vaak van wraakzucht en naijver. Dit spreekt genoeg uit alles wat wij gezien hebben. Gelijk de vorige zoo dragen ook al de volgende novellen deze karaktertrekken. De onderwerpen , de wijze van inkleeding, de band , welke de verhalen onderling verbindt , zijn alle van den zelfden aard. De eene laat zijne verdichtselen des avonds, een andere in den zoelen zomernacht onder de schaduwen der olijven, bij liefelijk maanlicht, een derde op een reistocht of schip mededeelen. Vooraf echter verzekert men u met -een schijnheilig gezicht, dat men alles van den persoon zelf . heeft gehoord , of er bij geweest is. Het aantal der novellen verschilt. De een heeft er 200 , een ander 100, of 50, of 10, en minder. Wij mogen hier evenwel niet voorbijgaan op te merken , dat sommigen, op eene in het oogloopendé wijze hunne voorgan gers hebben afgeschreven. De ; eerste navolger van, Boccaccio was Sacchetto, die in 1410 .stierf , een andere, zekere Giovanni , welke omstreeks het einde der XIV. eeuw leefde ; terwijl Massuccio di Salerno in 1470 zijn voetspoor drukte. Het boek van dezen bevat vijf deelen; en hoe hij tegen de religieuzen was blijkt hieruit, dat het eerste gedeelte geheel gewijd is aan het betoog der onzedelijkheid aller monniken, en het andere aan toelichtende voorbeelden van hunne geldzucht, afpersingen en bedriegerij. ,De eerste van dit drietal doet sterk in galanterie , en verhaalt DIETSCHE WARANDE VIII. XXI[ j 346 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. trekken, welke den schilder Buffalmacco , Dolcibere en Alberto da Siena gespeeld werden; deze personen stonden ten zijnen tijde aan zijne geestigheden bloot , gelijk vroeger Calandrino aan die van Boceaccio. Het overige des werks bestaat uit geestige vragen, antwoorden , gezegden. Sismondi ' zegt van hem : "je le trouve plus curieux á consulter sur les meeurs de son temps qu'entrainant par sa gaieté lorsqu'il croit être le plus plaisant. Il rapporte presque toujours des événements de son temps et autour de lui : ce sont des anecdotes domestiques , de petits accidents de ménage; quelquefois des friponneries , qui ne sont guère adroites, des plaisanteries, qui sont guère fznes ; et 1'on est souvent tout étonné de voir un plaisant de professioii s'avouer vaincu par un mot piquant , que lui dit un enfant ou un rustre. Après avoir lu ces nouvelles , on ne peut s'empêcher de conelure que l'art de la conversation n'avait pas fait dans le XIVe siècle des progrès aussi rapides que les autres beaux-arts." De tweede vaart hevig uit tegen het verblijf der Pausen te Avignon, en heeft vele aanstootelijke zedeschetsen gelijk Dunlop zelf getuigt. Overigens heeft hij verschillende verhalen van Boccaccio overgenomen en geheel zijn wijze van behandelen gevolgd. De derde verdient daarom vooral onze opmerking, wijl hij liet oorspronkelijke leverde van zoo menige kopie , die wij in onze hedendaagsehe romans aantreffen. De gemoedelijke en lichtgeloovige (hoe kritisch in andere gevallen ook) romanschrijvers, die nog nooit een monnik gezien hadden , als op . een spotprent, zagen deze verdichtselen aan voor schetsen naar de natuur en het dagelijksche leven, maakten ze vlijtig na, en zonden ze met veel zelfvoldoening als origineele en werkelijke typen de wijde wereld in. Onder de andere novellenschrijvers komt nog in ,aanmerking Saladino della Arienti (1483). Deze munt uit door geestige zetten en bons mots; terwijl AgnoAo Turenzuolo , Abt van Vallombroso , zijnen priesterlijken stand meer eer zou aangedaan . hebben 1 "Histoire de la littérature du midi de 1'Europe". DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. -met zijne aardigheden in de portefeuille , te houden. Ook een kanunnik 1 , Giovanni Brevio (1548) bewoog zich op dit terrein, "en Girolamo Parabasco (1550), een musicus, die zijne ambtsbroeders tot het doelwit zijner geestigheden raam. Ook treffen wij nog eenen anderen geestelijke aan , Mario Cademasto da Lodi , die een gunsteling van Leo X en Clemens VII was ; als alsmede Giovanni Giraldo Cinthio (1550) ; benevens Antonio Francesco Grazini, die bijzonder in gekken en narren viel, en veel overdrijving en onwaarschijnlijkheden op hunne rekening zette. Ortensio Orlando Luthersgezind , doch schreef slechts weinige vertellingen; Giovanni Francesco Straparola (1550) zooveel te meer , waarbij valt op te merken , dat hij de bron was der talrijke Feeëngeschiedenissen , die in de XVIII° eeuw in Frankrijk het licht zagen. Hij heeft ook zijne voorgangers het `meeste van allen geplunderd. Bandello, Bisschop van Agen (1534) legde zich ook op dezen tak van letterkunde toe , en werd in Engeland en elders even beroemd als Boccaccio. Zijn werk heeft denzelfden inhoud als de overige. Verder vindt men nog opgenoemd Nicolas Gannucci (1562), Celio Molespini , Ascanio Mori da Ceno , Annibale Compeggi. Op franschen bodem ontmoeten wij de "Cent nouvelles nouvelles", vol luchtige, niet altijd even geoorloofde scherts; alsmede "1'Histoire des amáns fortunés," die de vorstelijke hand der koningin van Navarre , Margaretha de Valois, zich niet ontzag ten papiere te brengen , en eindelijk nog een tal van andere soortgelijke spelingen van het menschelijk vernuft en verbeelding in Spanje tegen het einde der XVIe eeuw, die ons mede bewijzen, dat er aan vertellingen vooreerst nog geen gebrek is. Het verdienstelijke dezer novellen ligt niet alleen daarin , dat zij de overdreven verbeeldingen der Ridderromans missen, meer binnen de maat blijven en het werkelijk leven zeer nabij komen; maar ook hierin, dat zij getrouwer en afspiegeling zijn van de „ 1 Kanunnik, niets toch billijkt het af te wijken van den grondregel der spelling "schrijf gelijk gij spreekt", noch de regel der afleiding, noch die der gelijkvormigheid. Wil men de o herstellen., omdat men vroeger kanonnik zeide, dan moet men ook tot het vroegere tollen, vollen enz. voor zullen, vellen, terugkeeren, waarin dezelfde onzuivere u hit o ontstaan voorkomt. 348 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. zeden en gewoonten van hunnen tijd. Doch zou dan het vrouwelijk geslacht aan zulk eene algemeene, diepe bedorvenheid ten prooi zijn geweest, als men uit de talrijke novellen zou kunnen opmaken ? Zou ook de geestelijkheid over het algemeen zoo diep zijn gezonken geweest, als zij ons schijnen te willen doen gelooven ? Ik geloof nog het eene , noch het andere, omdat er geene historische gronden voor zijn. Er zullen ontrouwe echtgenooten, slechte religiëuzen en andere geestelijken , en ook wel misbruiken geweest zijn ten opzichte der reliquiën. Doch men houde wel den geest der opstellers dier verhalen in het oog. Zij wilden boeken vullen met dergelijke verzinselen , en daarom was één enkel voorval voldoende , om honderd andere in het leven te roepen. Men kan duidelijk zien, dat hetzelfde thema op tallooze wijze gevarieerd wordt, en de uitkomsten zijn dan ook gemeenlijk bijna dezelfde. Eëne enkele aardigheid bracht honderd andere J J voort. Dit maakt zelfs hare lezing vervelend. En dat zij de gewone voorvallen van het dagelijksch leven nog al kleurden om ze belangwekkend te maken, blijkt ons vooral uit de vreeselijke wraakoefeningen, die men geschetst vindt. Van welk een bitteren haat Dunlop ook tegen alles wat geestelijk is, vervuld is ; hoe gaarne hij het ook in een afschuwelijk daglicht stelt ; toch schijnt hij evenwel de ongunstigste gevolgtrekking niet uit de novellen te willen afleiden. "Men bedenke wel," zegt hij, "dat, tijdens de pest in Florence, de kloosters waren leêg geloopen, en er dus licht aanleiding was tot ergerlijké voorvallen , en dat ook de mensch in net algemeen te midden der wanhopendste toestanden het eerst tot uitspattingen overslaat." Neem nu hierbij in aanmerking, dat Boccaccio een voorstander was van het schisma, hetwelk toen de Kerk verdeelde, dat hij bovendien aan den tegenstand der geestelijken , die de onzedelijkheid zijner verhalen ,gispten , bloot stond , zoodat hij zich gedwongen zag eene zelfverdediging in het licht te geven ; dat de voordeelige maatschappelijke toestand der geestelijkheid en hun invloed den nijd van menigeen opwekte , en men zal • zich minder over zijne handelwijze en die zijner geestverwanten behoeven te verwonderen. Toen J het eenmaal smaak was geworden in dien trant te verdichten , DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. was het natuurlijk dat anderen dit voetspoor volgden. En wij zien dan ook niet alleen leeken . maar zelfs geestelijken , zooals Giovanni Brevio , een kanunnik , Mario Lodi en Bandello , denzelfden weg bewandelen. Vandaar zijn dergelijke voorstellingen van kloosterlingen en dienaren der Kerk typisch geworden , en .dit zijn ze nog. In onze romans maken de geestelijken nog hetzelfde figuur. Wat men echter vroeger zoo kwaad niet meende, doet men in onze dagen , en deed men bij de opkomst 'der hervorming uit hatelijkheid. Bit neemt evenwel niet weg , dat deze letterkundige voortbrengselen een heilloozen invloed moesten uitoefenen op den godsdienstzin en de overtuiging der menigte. Een verstandig man zal een godsdienst , welke zich de verbetering van den mensch ten doel stelt, niet verachten of voor onwaar houden, wijl er sommige leden onder gevonden worden , die van zijne zedeleer afwijken. Het bestaan der Kerk onderstelt immers juist het bestaan van menschen, geneigd tot het kwade, en daardoor vatbaar voor zedelijke vergrijpen. Het zal hem minder verwonderen, dat onder duizenden en millioenen een betrekkelijk groot getal verkeerden wordt aangetroffen , dan dat er onder de twaalf Apostelen één misdadiger was, waarvan het gansche menschdom gruwt. Doch het algemeen oordeelt . niet zoo , en dikwijls juist omdat liet minder onderwezen is. Het ziet naar de feiten, de uitkomsten, en maakt daaruit zijne besluiten van waar en onwaar , van voor of tegen, op. De vijanden der Kerk kennen de kracht dier stemming en maken er vlijtig gebruik van. Zij stellen éénen verkeerde op een voetstuk en roepen : "zoo zijn ze". Deze gevolgtrekking is wel te wijd eii bewijst dus niets, doch de menigte maakt haar mede. Wanneer men de werken van vele onzer nederlandsche schrijvers. leest, dan zou men zeggen, dat alle kloosters van Nederland vroeger holen waren van ontucht , bandeloosheid , enz. en dat de Kerk daar vrede meê had. En toch lees . b. v. "de .Abdij van Rijnsburg" van Dominé Schotel, en men ziet, dat in weerwil die adellijke jonkvrouwen nog l , wereldsch leefden en veel "hoveerden" de zedelijkheid er ongeschonden bewaard bleef. Toen de hervorming hier de overhand kreeg, waren zij veroordeeld f350 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. om in hare kapel dagen achtereen zoogenaamde predikers der geuzen en hunne vaak schandelijke taal aan te hooren ; doch zij bleven onwrikbaar, en volbittere droefheid verlieten zij gedwongen haar verblijf. Lees het tooneel dat ons in een der kloosters 1 te Amersfoort wordt beschreven. Lees zelfs het "Kerkelijk Archief" der Heeren Royaards en Kist , die van alles, ook gaarne de kwade zijde zien , en gij zult overtuigd worden, hoe lichtvaardig dat algemeen aangekweekte vooroordeel is, en hoe ijverig de Kerk was om overal eerbaarheid , matigheid en godsvrucht te bevorderen; en deze strekking in haar, dit voortdurend streven , is het kenmerk der waarheid. Doch moeten deze redenen nu dienen om dergelijke zondaren in bescherming te , nemen? Dit juist niet. De zondaar, hoe diep ook gevallen, dieberouwhebbend terugkeert en zijne wegen verlaat, ontvangt de Kerk met liefde, en zij vergeet gelijk God vergeet; doch deverharde, die de banier der Kerk verlaat en overloopt tot de vijanden, al staren wij hem ook na met een traan in het oog, neen , wij misgunnen hem aan hun niet. Buiten de Kerk wordt dan ook dat slach van lieden meer geëerd, dan er in 2. Al is men zedelijk ook nog zoo diep gezonken, men wordt een gevierd persoon , indien men slechts tegen Rome is ; dit is aanbeveling genoeg ; het andere komt dan niet • in aanmerking ; dit geldt alleen voor hen die hlijven. Pater Pantaleone is in de oogen van vele schrijvers der dagbladen maar wat een groot en beroemd 1 De Kronijk der nonnen van St Aagten te Amersfoort : "Ende syn veel guarnisoenen in de stadt geleyt. Des donderdags op St Gregorius lach quamen veel Capiteyns endeandere overheyt in de spinkamer , sprekende ligtveerdige woorden." Een van hun allen "haelde uit de reventer een tafellaken hangende t selve om syn lyf, staende voor 't Autaer, doende grote spot aan t Sacrificie der Missen. Waerover de Mater Ruysch ende andere susteren bitterlyk schreyden." En elders verhalen die nonnen : "Op St Petronellen dag quam de schout met twee van den Raade in ons spinkamer, ende vergaderde t geheele convent,. gevende ons vryheid van gedane professie , ende van sloth, ende om te mogen hylicken , ende sodanige dolligheyt meer." 2 Zoo geeft men tegenwoordigheid weêr een leven van Luther uit, waarin: hij als een soort van heilige in zijn bijzonder leven wordt voorgesteld. Welk een historische zin ! Die groote man , waarvoor zoo velen in den lande vol eerbied knielen , was immers ook een Pater ! ! Een van zijne beroemdsteascetische werken is zeker zijne Tischreden. . DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. en braaf man! ! En velen , zij hebben waarlijk goed praten ; zij schrijven ' zich Heer van dit of dat voor een appel of een ei aangekocht monnikengoed , maken goeden sier en nemen het er goed van ; en terwijl zij zich zoo wél gevoelen en zachtjes wiegelen op de veeren eener donzig gevoerde clarence , vloeken zij alle papen en monniken en alle goederen in de doode hand. Zie, dat is eerst consequentie ! Er bestaat echter nog een andere . grond , die ons de handelwijze der novellisten en anderen onder dit opzicht verklaart. De - zucht van geestige menschen tot spotternij. De uitersten raken elkaar , en van den ernst tot het belachelijke is slechts één tred. Uit deze oorzaak zullen de vernuften gemeenlijk personen voor hunne aanvallen kiezen , die een verheven , ernstig en deftig karakter hebben, wijl dit het lichtste belachelijke kanten aanbiedt. Een monnik, die de vertegenwoordiger van versterving , zelfbeheersching en Bene strenge levenswijze is, biedt zeker door het contrast een komisch schouwspel aan, wanneer men hem in één tegenovergestelder toestand schetst. De strakke deftigheid van overheden en al hunne eigenaardigheden , verleiden den mensch er licht toe, om anderen over hen te doen lachen. En dat de Italianen dit bijzonder eigen was , en men dit zoo euvel niet duidde , kan men genoeg afleiden uit de weinige omzichtigheid, waarmede geestelijke novellisten ook op dit punt den algemeenen stroom volgden en zelfs de Pausen en kardinalen over de wijze, waarop menig kunstenaar zich ten hunnen koste vermaakte, mede lachten. Het was ook ten tijde dat het pausdom het toppunt van aanzien in Europa bereikt had, dat Boccaccio en anderen zich die spotternijen durfden vermeten. Mevrouw de Staël heeft hieromtrent een merkwaardig gezegde (de la littérature , eh. 10) "Ce n'est point sous un point de vue philosophique, qu'ils (de novellisten) attaquent les abus de la religion , ils n'ont pas comme quelques-uns de nos é crivains le but de réformer les défauts dont ils plaisantent; ce qu'ils veulent seulement c'est s'amuser d'autant plus que le sujet est plus sérieux.... C'est la ruse des enfans envers leurs pédagogues; ils leurs obéissent a condition qu'il leur soit permis de s'en moquer." Ook vindt hier een woord van den Heer J. A. Alberdingk Thijm 5 2 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. zijne toepassing 1. "Waar men vóór de opkomst van het Protestantisme , soms lichtzinnig over eenig geestelijk voorwerp hoort spreken, moet men hieraan de waarde en beteekenis nies, hechten, die het zelfde kreeg in en na de zestiende Eeuw. Toen eerst werd schalke boert krenkende schimp -- omdat men er waarheid in wilde vinden , en de schertser bedoelde te kwetsen niet bloot een oogenblik , zonder eenig praktiesch gevolg , te vermaken." Dit alles belet ons echter niet een dergelijk spel des vernufts een gevaarlijk spel tè noemen , dat , helaas ! maar al te dikwijls voor velen de verderfelijkste gevolgen na zich sleept. En hoe de bloote zucht tot snakerij den mensch tot dergelijke aan tijgingen brengen kan, hiervan strekt de jongste, veel gerucht gemaakt hebbende roman van den Heer Mr Jacob van Lennep ten duidelijken bewijze. In het derde deel bl. 286 legt hij eene lichtekooi in het verblijf der ontucht , aan welks meesteres hij den eerbiedwaardigen naam van Mont-Athos heeft gegeven , de volgende woorden in den mond "de pastoor komt hier nooit..... althans niet in zijn pontifikaal 2." Zoo iets te lezen in een zeden roman van iemand , die er groot opgaat van de zeden zijne studie gemaakt en ze in zijne werken geschilderd te hebben , moet zeker elkeen verbazen. Er zijn menschen ï wien het onmogelijk is aan de deugd van celibatairen te gelooven, de grond van hun twijfel is veelal in hun eigen gemoed en gestel - gelegen ; onze romancier schijnt evenwel tot de zulken niet te behooren, anders had hij ons - in dat zelfde kunstproduct den achtingswaardigen celibatairen predikant Bol niet geschetst. lee geachte schrijver weet ook te goed,.: wat voor ons eerbaarheid is. Ik zou dus wel eens willen weten, op welken grond de achtbare Rijksadvokaat de katholieken , die, zooverre ik weet , den verdienstvollen uitgever van den katho 1 "Nederlandsche . gedichten", Ie deel , bl. 5. 2 "Een pastoor in pontifikaal" is bovendien non-sens; doch deze schrijver laat zich door de zucht om een aardigheid te zeggen , wel meer buiten het spoor leiden. Ijle D' bl. 348 heet het "Klaasje zat wat later in de tweede. klasse van den beurstrein, natuurlijk met eenige jeugdige kapelaans, die op haar binnentreden zich bevlijtigd hadden te kijken .....inin hun brevier." Daar in is even veel waarheid, als dat de schrijver gezegd had "natuurlijk met eenige grijze rechtsgeleerden, die haar fixeerden" ; wat altijd nog minder mooi staat dan te kijken in het brevier. DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 35& liekeli Vondel, den eersten romandichter van Nederland , den gevierden schrijver , nooit, hetzij in zijn bijzijn, hetzij in geschrifte, een beleedigend woord hebben toegevoegd, zoo onheusch, zoo lasterlijk heeft kunnen bejegenen. Wat er van zij , wij hebben hier een sprekend voorbeeld , hoe onbezonnen auteurs, gehoor gevend aan de opwellingen van hun spotlust, op een gehee-len stand een blaam kunnen werpen , dien zij vaak niet ernstig zouden willen noch durven volhouden. De zedelijkheid in 't algemeen der aangeduide geschriften laat evenzeer veel te wenschen over; of eene verdichte gebeurtenis4 zedelijk of onzedelijk zij , hangt veel van de wijze der voorstelling af. De misdaad, welke geschetst wordt , kan op zich zelve zwaar zijn van gehalte , wat . boosheid aangaat , en toch kan de mededeeling er van zedelijk en zelfs stichtend zijn ; doch even goed kan liet vergrijp veel minder groot wezen, en toch door den vorm , waarin het gegoten wordt, zeer onzedelijk. Onzedelijk noemt men datgene wat onzedelijkheid hetzij dan in wijderen (wraak, vloeken , stelen) hetzij in engeren zin (oneerbaarheid) opwekt en bevordert. Dit kan op twee wijzen geschieden , of door de zonde als iets voor te stellen dat niets beteekent , en waarover men zijn geweten niet behoeft te beangstigen, of door op de verbeelding te werken , met te beschrijven , vooral door het zoogenoemde half bedekken , dat het vreeselijkst de 'verbeelding aangrijpt, en de drift ontsteekt. Deze laatste wijze zal men bij' onze novellisten weinig aantreffen ; doch de eerste zooveel te sterker. Ik wil niet eens spreken over het gevaarlijke , dat er gelegen is in de wraakzucht en andere soortgelijke verkeerdheden als. eene geoorloofde, ja bijna passende daad af te beelden, als of deze dingen tot het leven behoorden gelijk eten en drinken; maar, wat erger is, de echtbreuk wordt geijkt. Of kan dit uitblijven als men dergelijke misdaden als een aardigheidje , als» iets wat in het leven thuis behoort, hoort verhalen ? Het mi$dadg feit is niets , de groote zaak is om zich , als de nood aan den man komt, te redden. Die geschiedenissen van zulk eenen geest bezield, hetzij ware of onware, leest , hij moet ten laatste er toe geraken , om zonder de minste gewetensangsten de huwelijkstrouw te schenden, 84 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. anderen tot zulk een misdaad te verleiden , en alle wetten der eerbaarheid met voeten te treden. Dunlop is vol haat tegen alles wat geestelijk is, en daarom wijst hij er met zelfvoldoening op, hoe er onder de legenden worden aangetroffen, velke onzedelijk zijn; en met welke graagte vooral de avonturen van heiligen en monniken gelezen werden, die erge bekoringen tegen d' e kuischheid hadden door te staan. Zijne blinde vooringenomnheid echter heeft hem hier doen vergeten eene onderscheiding te maken. Alleen het doel, waarmede die geestelijke romans werden opgesteld en voorgedragen, maakte dat zij alle onzedelijke werking misten en dus 'niet onzedelijk waren. Die verdichtselen of ware , doch ingekleede voorvallen, dienden om anderen van zulke misstappen af te schrikken, of afgedwaalden te bemoedigen, door te toonen dat God altijd vergeven wil. Het denkbeeld van zonde, dat het kwaad is. verhoedt alle schadelijke uitwerking, en zoo zelfs de spreker soms iets zegt, wat ons misschien zou hinderen, dan zullen wij moeten aannemen , dat het in dien tijd niet hinderde, of dat hij rechtstreeks tegen zijn voorgesteld doel ging handelen, en geen grein verstand had. In ons brevier leest men menige verkeerdheid , die goed werkt. Op den kansel komen soms de afschuwelijkste misdaden voor ter afschrikking of opbeuring. Maar men heeft . tegenwoordig menschen die zoo verschrikkelijk zedelijk zijn, en vooral zoo bezorgd voor de openbare zedelijkheid, dat zij 4en Bijbel zelf onzedeljk noemen. Wanneer men echter met een ander oog de zaken beschouwt, dan ergert zich b. v. niemand aan den post van kosteres ' dien le H. Maagd voor eene weggeloopen non waarneemt ; en zoo men Haar zelfs eene gevallen abdisse ziet bijstaan, als haar uur gekomen is, dan moge men eens glimlachen over zooveel naïeviteit , aan onze&ljkheid denkt men niet. De schrijver der eerste legende, welke ook in onze moedertaal in rijm werd overgebracht. zegt dan ook dat, daar het hem alleen om de deugd van Haar te doen is "die moeder geworden en maagd gebleven 1 Beatrijs. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. is" liet ook niet. zou voegen "de leden en vooral de schoonheid der non te prijzen." 'Waar de gruwzaamste ontrouw , en de schandelijkste betrekkingen als onschuldige aardigheden te berde komen , moeten jeugdige harten , de mensch genomen zoo als hij is , licht tot dezelfde daden komen , wanneer zij ze bij honderden lezen. En waar liefde en niets dan liefde de schering en inslag is , daar zal noodwendig eene richting ontstaan in de gemoederen, welke onzedelijk is. Dit zelfde gebrek hebben ook de herderroman s waarover wij thans gaan spreken. Zij behelzen niets anders dan betrekkingen, die in ontucht uitspatten. Dergelijke boéken vormen menschen met weeke , gevoelzieke , allerprikkelbaarste harten; zij leerera eene soort van hulde brengen aan de sexe, waarop elke vrouw van karakter met een schouderophalen neêrziet. Zij worden laffe wezens zonder = veerkracht in den strijds des levens, en vol sentimenteele dweeperij , zenuwachtigheid en tranen; met zulke lieden kan de maatschappij weinig uitvoeren. Hilversum, 1868. DE NATIONALE FEESTEN TE HEILIGERLEE: HARE LITTERATUUR, DOOR H. J. A. M. SCHAEPMAN. "Diligite veritatein filiaal I )ei. Luisterrijk is het derde eeuwfeest der, overwinning bij Heiligerlee gevierd. Alles is naar wensch uitgekomen : dag op dag voerden de treinen duizenden vreemdelingen naar Winschoten; voortreffelijk was het spel der muziekkorpsen ; schitterend de eeremaaltijd, de geestdrift hoog opgevoerd. Het gedicht van D1 Beets heeft rasenigen traan uit de oogen gelokt ; de koninklijke prinsen hebben Dr Jonckbloet geluk gewenscht met zijne meesterlijk uitgesproken rede. Met den laatsten toon der schetterende harmoniën , met den laatsten knal van het ratelend vuurwerk , is ook het feestgedruisch van Heiligerlee heengestorven, en de roekeloos opgewekte strijders slapen weer rustig in hun eeuwenoud graf; zij zwijgen -- trots Hofdijk: "Zij zwijgen nimmermeer"". Toch is er van de kortstondige koorts, die nationale herinneringen als Heiligerlee plegen aan te jagen , iets overgebleven: de Heiligerlee-litteratuur. Bij elk nationaal feest is een vloed van allerlei brochures in ons dierbaar vaderland de rigueur. Waarom ? Ik weet het niet. Ik heb wel eens gedacht -- maar ik durf het ook bijna niet verder dan tot een gedachte laten komen — ik heb dan wel eens tot mij zelven gefluisterd , dat wij , degelijke Hollanders , zoo razend slecht op de hoogte onzer eigen geschiedenis waren , zoo weinig DE NATIONALE FEESTEN TE HEILIGERLEE. van de in onze geschiedenis markeerende feiten afwisten, of misschien zoo moeielijk onzen Bilderdijk , Arend e tutti quanti konden begrijpen, dat wij bij elke dergelijke gelegenheid, behalve de manifesten der hoofd en subcommissiën, nog de "lasten" van een twaalftal profeten, met geheel den nasleep van uitboezemingen der profeten-scholen, in den vorm van dagblad-artikelen, moesten torschen om een klein, klein weinigje op de hoogte te komen. Het spreekt echter van zelf, dat, bij eene geregelde toepassing der wet op het lager onderwijs en de oprichting der hoogere burgerscholen, dergelijke ontmoedigende verschijnselen dagelijks verminderen. Voor 's hands is daarvan echter nog niet veel te bespeuren geweest. Heiligerlee was weder vruchtbaar aan brochures. In gebonden en ongebonden stijl, op wijsgeerigen of meer zalvenden toon, iii gedichten zonder poëzie of in proza vol dartele verheffing, hebben Neêrlands profeten het bestaan van een nieuw nationaal feest aan het goede volk verkondigd. Want dit is een opmerkelijk verschijnsel: van dit nationaal feest wist het volk niets , en bekommerde er zich ook niet om. Geen wonder ook, voor wie de geschiedenis van Heiligerlee -niet meer uit de brochures behoefde te leeren. Bij .alle alle verscheidenheid van vorm, die ik in deze geschriften opmerk, kan ik toch niet verzwijgen, dat allen éen zijn in het besef van het nationale der feestviering te Heiligerlee. Toch niet zoo volkomen éensgezind , dat men niet bij enkelen zou betwijfelen , of het nationale dezer feestviering wel zoo geheel zeker, zoo algemeen aangenomen was. Er zijn er, die aan bestaande of verdichte tegenstanders geducht de les lezen anderen, die het - bestaan van het nationaal element zijdelings betoogen - en, last not least, de wel-zaligen, die het feest zoo nationaal maken, dat twee vijfde der natie alle geweld moet inspannen om hen op te wekken. uit dien droom. De knoop der geheele zaak is deze. In onze, van nationaliteitsbeginselen overvloeyende eeuw, heeft men geheel vergeten wat nationaal is en wat zich dus tot nationale feestvieringen leent.. En geschiedkundig feit nu is dan eerst nationaal, verdient dan eerst een door geheel het volk toegejuichte herdenking, wanneer het gesteld is in de dienst van de ware belangen des geheelen vaderlands, gesteld volgens de eeuwige beginselen van het recht, 3S DE NATIONALE FEESTEN zonder gewelddadige schending der bestaande voorschriften. Zulk een feit is de vrijwording van een opgedrongen juk, is het over winnen van den buitenlandschen vijand, wiens onderneming het volksbestaan bedreigt. Zulk een feit is zelfs het knakken, het verdelgen eener in den lande zelf bestaande partij , die de macht en het gezach wil gebruiken tot de egoïstische doeleinden van een zekeren stand met geheel voorbijgaan van het algemeen welzijn. Van dit standpunt, waarvan wei niemand de waarheid zal willen ontkennen, uitgaande, durf ik, op het gevaar af van door den X der N. R. Ot. voor "glipper" te worden gescholden, toeli, vragen: Is het wonder, dat er velen protest indienen tegen het tot nationale feesten verklaren van herinneringen die ons zouden dwingen te blozen over den naam eener natie , welke tot nu toe al onze liefde, al onzen eerbied bezat? Is het wonder , dat wij meenen te kunnen volhouden: nie mand ter wereld kan ons den rechtsbeginsel aanwijzen, waar door het begin der muiterijen tegen Spanje een schijn zelfs van rechtmatigheid verkrijgt? Is het wonder, dat de herauten der nationale feestviering ver legen zijn met hun nationale figuur? Waarlijk zij zijn er verlegen meê. Driekleurige vlaggen, in welken getale ook uit-gestoken, maken geen nationaal feest. Een kaper kan immers even goed onze driekleur hijschen als een van Z. NL stoomfregatten? De tegenwoordigheid van koninklijke prinsen, de redevoering van een lid der Tweede Kamer maakt geen partijzaak tot de zaak van het volk. Maar liever laat ik door, anderen zeggen hoe nationaal ons feest was. t "De overwinning bij Heiligerlee door R. Fruin." i\ tout Seigneur tout honneur. Hoe eenvoudig dit stukje iiitwendig ook moge optreden, vergis u niet, het draagt den stempel van den professor, het imponeert, het is "orakeltaal". Toch levert het ons een bewijs dat ook een professor zijn wondbare plek kan hebben. Op het einde zijner redevoering over "de onpartijdigheid van den geschiedschrijver" betuigt Dr Fruin, dat hij, door het opnoemen van eenige in ons oog onmisbare vereischten des geschiedschrijvers, een maatstaf in de handen zal geven, waarmeê hij niet zal kunnen gemeten worden zonder te kort te schieten. "Gelooft niet, TE HEILIGERLEE. 359 dat ik mij inbeeld het ideaal dat ik geschetst heb ooit nabij te komen." Als gij wilt kunt gij deze zinsnede rekenen als 'de petit trait final. Voor een oogenblik neem ik ze als geheel ernstig gemeend op, leg ze naast "de Overwinning van Heiligerlee," en ik ben het geheel met Dr Fruin eens , zijn ideaal is in hem geen feit geworden. Onder de gaven des geschiedschrijvers noemde Dr Fruin niet den eerbied voor de logica. Deze eigenschap is ook zoo noodzakelijk , dat niemand spreekt of denkt zonder ze te bezitten. Getuigen evenwel frazen als : "Wij zijn Nederlanders en Protestanten of Katholieken tevens ; de éene eigenschap 'behoeft den voorrang niet boven de andere ; want zij kunnen niet met elkander in strijd komen , waar Kerk en Staat , zoo als heden ten dage bij ons , zelfstandig nevens- elkander staan ," getuigen dergelijke klinkende zinsneden van iets anders dan een volmaakt gemis aan logica? Groote , op het gebied der wetenschap hoog gevierde personen gaan soms mank aan een euvel , dat den minder gevormden onbekend is. Dit verschijnsel is ook bij Dr Fruin waar te nemen. Ik mocht zien , hoe een man met gezond verstand dergelijke dwaasheid schrijven kon. Één is het individu , ondeelbaar één , dat , volgens Dr Fruin, Nederlander is en Protestant of Katholiek , en nu ? Als Nederlander heeft hij vrede met de bisschoppelijke hierarchie, als Protestant voegt hij zich bij de April-beweging. Als Nederlander vindt hij de wet op het lager onderwijs een lichtbaak voor onzen hulk van Staat, als belijder van de eene of andere godsdienst ondersteunt hij ,de bijzondere school. Als Nederlander zijn hem Willebrord en Willem van Oranje, Bonifacius en Brederode dierbaar , als Protestant of Katholiek vereert hij den een als een heilige en noemt den ander' een machiavellistisch gedrocht. Zou de leekedichter , zoo hem deze stelling van Dr Fruin onder de oogen ware gekomen , niet op nieuw van "een recht geloovig knoeien" hebben gezongen ? Dezelfde tweede bladzijde van dit geschriftj en , levert nog meer fraaye voorbeelden van logica op. "Omdat de Republiek ," zegt Dr Fruin , "die in den strijd is opgekomen twee eeuwen lang hun (dezer Katholieken) geloofs genooten teruggeschoven en verongelijkt heeft (niets meer dan -360 DE NATIONALE FEESTEN terugschuiven en verongelijken ?) betreuren zij het, dat de strijd gelukkig voor het volk en ongelukkig voor de vreemde vrienden .der kerk is afgeloopen." In de tijden der Republiek maakten ook de Katholieken deel uit van den Staat. Dit geeft iedereen toe. Sints wanneer nu maken teruggeschoven en verongelijkt worden een volk gelukkig ? De Neder landsche Katholieken behoorden toch ook tot het Nederlandsche volk , Dr Fruin ? Hoe kan een strijd gelukkig afloopen voor een volk wanneer , juist ten gevolge van dien strijd , een gedeelte van dat volk ten onrechte wordt teruggeschoven en verongelijkt? Ik ontken , dat te Heiligerlee een verbintenis bezegeld is tus schen de natie en haar vorstenhuis. Vooreerst bezegelt men -.alleen verbindtenissen , die reeds gesloten zijn , en eilieve , wat vorstenhuis bezat , erkende de natie toen ? Geen ander als het ,huis van Bourgondië , waarvan Philips III de wettige vertegen woordiger was. Het huis van Oranje dateert eerst van 1813 zijn historisch en staatsrechterlijk bestaan als ons Vorstenhuis. Het doet weinig af, of Dr Fruin in het overige gedeelte van . zijn geschrift de historische waarheid der feiten huldigt of niet. Zoo belangrijk is de slag bij ; Heiligerlee niet , en dit weten wij toch reeds : de objectiviteit der geschiedenis kan niet .geëerbiedigd worden door iemand, die aanvangt met het stellen. van beginselen , als die welke ik zoo even heb vermeld. 2. "Nunc aut numquam" , door W. J. Hofdijk. Wanneer eens, in plaats, van den aardigen dwerg van den aartshertog Ferdinand van Oostenrijk 1 , een leelijk oud kaboutermann.etjen uit de bruiloftspastei ware gesprongen, dat, in plaats van met fijne stemme een toepasselijk liedeken aan te heffen, een baldadigen lansknechten- zang had aangeslagen , en daarna in stede van met "een -zonderlinge zedigheid" den vorsten de hand te bieden , zich tegenover de jeugdige bruid wat meerder familiariteit had veroorloofd , zou dan de jeugdige bruidegom niet , met volkomen. instemmen zijner bruid , het onbeschaamde kereltjen aan de lakkeien overgegeven en tot het felste lijden veroordeeld hebben dat de striemende geessel den dorperlijken rug veroorzaken kon? Welnu niet als een net dwergjen , maar als het leelijkst, -gedrochtel"kst schepsel, is het geschrift van den Heer Hofdijk 1 Vergelijk bladz. 1 en volg. van 'Nune aut numquam." TE HEILIGERLEE. 361 adie even als de Tijd zeer kurieuse historische pasteyen kan bakken) , op het nagerecht voor de oogen der geschiedenis getreden , en heeft een liedeken gezongen , vol erbarmelijke dwaasheid , vol onzin en waanzin , zonder poëzie in den inhoud , zonder poëzie in den vorm. De geschiedenis zal weinig meer erbarming betoonen dan in het zelfde geval de jeugdige bruidegom. Hoe het zij , de ridder , die , volgens den Heer Hofdijk , door eden meest oorspronkelijken , den meest zelfstandigen pasteibakker" , de Tijd uit de pastei der omstandigheden aan den Hertog van Alva werd opged.ischt, verdient in de oogen der geschiedenis en in de oogen van elk eerlijk man de straf van den huichelaar en straatroover op groote schaal. Op elke bladzijde van 's Heeren Hofdijks geschrift springt dit in het oog. Hoe ongeregeld de vorm, hoe verward de voorstelling ook zij , men bemerkt duidelijk dat al deze warmte , al deze door stoomkracht opgedreven begeestering slechts dienen , om een kwade zaak goed te maken. Van in zijne vaandels af, "dien des Spaanschen gelijk", tot in zijne van trouwbetuigingen aan den koning overvloeiende brieven , is Lodewijk van Nassau valsch — en , mocht ook .de meer ruwe moed hem niet ontbreken, -- zedelijk laf. De heerlijkste de meest zinvolle, de nimmer te logenstraffen .zinsnede uit 's Heeren Hofdijks geschrift is deze: "Naar het gewoon krijgsgebruik des tijds houdt de overwin. naar drie dagen op het terrein zijner overwinning stand." Ik meende , en Dr Fruin meent het ook (bl. 21) , dat juist het talmen van graaf Lodewijk de oorzaak is van Jemmingen , de -algeheele nederlaag der partij. Maar de Heer Hofdijk ziet in zijne helden geen feilen , geen gebreken ; zij zijn volkomen onschendbaar , en wat een ander bij hen moge wraken , schuift hij op het gewoon krijgsgebruik des tijds. De vreesselijke uitbarsting van poëzie , waarin Hofdijks proza selbstverstândlich overgaat , ware beter gezwegen. 3. Een stem uit "de vrije Fries". Dr W. Bisschop. "De slag bij Heiligerlee." Stond nu eenmaal het : "il faut juger_ [es ëcrits d'après leur date" , bij het beoordeelen van geschriften als deze, niet, onverbiddelijk vast ; men zou niet veel goeden wil behoeven -om , vooral in de aanteekeningen en bijlagen (lezer voorlezing, vele wetenswaardige bijzonderheden te . ontdekken, genoeg om. DJE:TSCHJ& \v aRMM1» VIII. YXIV DE N*TION&LK FEEMEN dekt ijver en de kunde des auteurs te prijzen. Maar, helaas, het nationale van Heiligerlee , dat als de ziel is van al deze papieren liçhaampjens , maakt ze onsmakelijk. Een geur van gewilde of ongewilde vervalsching waait u tegen, gij ziet een eenvoudig feit, de roekelooze onderneming van een vreemdeling door eerzuchtige vrienden opgejaagd tegen het wettig gezach , verwrongen, verdraaid, tot een heldenstuk opgevijzeld. Men kan niet anders dan het betreuren. Verstandige mannen, die stokstijf volhouden, dat het plan der hoofdkommissie overal toejuiching en medewerking ondervond, die spreken van een kennen van den geest des volks, dat zelfs niet wist wat er gaande was! Hoe zij er aan komen? Ja , hoe komt men aan frazen als deze: "Uit dit oogpunt beschouwd zijn wij zelfs aan Filips II grooten dank verschuldigd. Had hij ons niet met bloedplakkaten en schending van privilegies, met onbillijke bela stingen en overmoedig krijgsvolk willen regeeren , onze ouderen zouden den opstand niet begonnen heb-ben, ons land zou gekomen zijn in den ongelukkigen toestand, waarin Spanje zich thands bevindt" ? Uit welk oogpunt ook beschouwd dit alles is onwaar in het voorstellen der feiten, onzinnig in het vooropgesteld besluit. Het schijnt, dat, met Graaf Adolf, ook het gezond verstand "tot Frieslant in den slach" gebleven is. 4. "De slag bij Heiligerlee door Dr G. J. Dozy." Dit is een Vrij buissehjk stukjen , dat evenwel somtijds een hoogen toon aanslaat en- dan op allerlei wijzen tegen de historische waarheid en het gezond verstand zondigt. Gaarne zou ik weten welke idee Dr Dozy zich van een ridder vormt; mij komt zijne bepaling al vrij wanstaltig voor. "De fiere Nassauer,, graaf Lodewijk , een ridder zonder vrees of smet, Zee er ooit een was" schrijft Dr Dozy. Beseft deze Hooggeleerde niet, dat een ridder gelijk staat met de hoogste verpersoonlijking van onkreukbare eer, onwrikbare trouw aan recht 'en eed, van mannelijke kracht, en open gemoed en dat alles als geheiligd door de wijding der kerk? En deze zelfde schrijver vraagt met onnavolgbare naiviteit "of zijne katholieke majesteit met dien dienstijver (van Willem van Oranje en den ridder Lodewijk) zeer ingenomen was? " Voelt hij niet dat Aremberg tot Lodewijk had kunnen spreken als eens Ba ij.. tot den Connétable de Bourbon : "pour moi je meurs ; et je vous trouve plus á plaindre TE HEIUGERRLEE. —lans vos prospérités, que nzoi dans mes soufl'rances.... Le Conné table de Bourbon rebelle , ah quelle honte !" 1 Waarlijk Dr Dozy als gij ooit meer aanvallen van geestigheid hebt , keer dan de punt niet zoo roekeloos tegen u zelven. Maar men vindt nog meer (aan geestigheid in het boekjen van Dr Dozy. De begeestering van Hofdijk is kil , vergeleken bij de .stormende frazen , die ons op bladz. 8 ten beste gegeven zijn. Herman , Varus en Gerinanicus rijzen voor des zieners oogerg uit het graf, liet slagveld van Heiligerlee wordt hem het Teutoburger woud. Ja, de man spreekt van "eeti eeuwigen wederkeer dier geschiedenis" , zeker een woord, dat hij aan zijn Motley heeft ,ontleend. Want John Lothrop Motley , de auteur , die aan al het romantisme van Schiller nog den hevigsten religie-haat paart, is de groote, de gevierde toongever vare al deze dilettanten. En toch bestaat de weerlegging van Mathias Koch , door Dr Nuyens in duidelijk Nederlandsch vertolkt, en toch is het hoofdwerk van Nuyens eene doorloopende kastijding en beschaming van Motleys napraters. De peroratie van Dr Dozy is mislukt. Hier wordt flink weg de preektoon aangeslagen ; en ik vind het een nare preek. 5 en 6. `Heiligerlee door H. J. van Lummel" , "de slag bij Heiligerlee" (n° 240 van "de vriend van armen en rijken)." in een dier gedichten, waarin hij waarlijk dichter is, heeft Victor Hugo een allerliefst kindjen geteekend: "On devine á ses yeux, pleins d'une pure flamme, Qu'au paradis, d'ou eient son me, Elle a dit un recent adieu. Son regard, rayonnant d'une foie ephémère , Semble en suivre encor la chimère;" aan dergelijke lieve, schuldelooze kinderen doen mij de auteurs der bovengenoemde werkjens denken. Om iets met hen aan te vangen , zou men tallooze chimères bij hen moeten dooden , men zou de zoete droomertjens tot het bewustzijn moeten brengen. dat wij 1868 , niet meer DM8 , schrijven , dat sints vijftig jaren vele aureolen verbleekt, vele afgoden van hun voetstuk gesmeten zijn. Wat zou het baten ? Ik roep weer een schilder van kinder-portretjens te hulp: "Contre qui vent lutter quelles terribles armes Les foudres enfantins, des cris mêlés de larmes." 2 1. Fénelon , Dialogues des Morts. 62. 2 L. Ratisbonne. La Comédie en Cantine. 364 DE . NATIONALE FEESTEN Toch , neen , geheel kinderlijk zijn zij niet. Dat men *revolutie en geweld verdedigt , dat men de oogen moedwillig sluit voor wat heldere, klare werkelijkheid is , dat enen de goede trouw en de onpartijdigheid met voeten treedt , dat alles is nog te ver dragen, maar dat men den "Heere God" ook een rol laat spelen. in het schandbedrijf der oproerige edelen , dat men op fleemenden toon den "Heere God" als bij de haren tot het gezelschap sleept van Lodewijk van Nassau en Hendrik van Brederode , dat bedrijf heeft in de , Nederlandsche taal slechts éen naam : Godslastering. Maar ik vergeet, dat deze auteurs een Heere God belijden, die evenzeer de echtbreuk van David als de bekeering van Petrus heeft gewerkt. 7 en 8. "Herinnering 1568—I868 en bede door Erica". "Heili gerlee , vaderlandsche dichtregelen door Gruno." Deze "gevaarten van rijm, van korte en lange lettergrepen, van voeten en versmaten", zijn zeer berispelijk, zeer ongeregeld, zeer onstuimig van vorm. De inhoud? Motley aangelengd. Tij betreden het feestterrein. Neêrlands terecht gevierde dichter heft den feestzang aan: "Weest, vorst en volk 1 weest mij gegroet, Op dezen dag der dagen! Nooit heeft , voor 't vaderlandsch gemoed Een blijder uur geslagen. Herinneringen , grootsch en schoon, Verheffen 't hart tot jubeltoon; De aanschouwing onzer oogen Komt onze vreugd verhoogen. De aanhef is een onwaarheid. Het volk heeft met Heiligerlee niets te doen. Uit de eenvoudige groepeering der historische feiten , die met Lodewijks tocht in verband staan , blijkt overwegend , dat op zijn meest genomen , die geheele oploop het werk is eener partij , die voor slechts een klein deel uit Nederlanders bestond , in de Nederlanden geene -- in het ons belagende buitenland vele sympathiën oud. Hoe kan hier spraak zijn van liet Nederlandsche volk? Het gemoed , voor hetwelk "nooit blijder uur" geslagen heeft, verdient dus ook den naam van vaderlandsch niet. TE HEILI€ERLEE. 1 "Herinneringen, grootscb en schooti,'" is de herinnering , die terugwijst op een daad met zeldzame kracht, met hoogen moed, met strenge eerbiediging van recht en zedelijkheid gepleegd; schoon die, welke voor alles waar is en edel, maar ook omgeven met den glans, die een vreugdevol genot in ons doet ontstaan. De herinneringen van Heiligerlee - grootsch en schoon! Twee strofen, die weêr een weikomstgroet bevatten, laat ik met rust. Dan "Waar staan wij? - Op het heuvelzand Ter onvergeetbre stede, Waar Nassau 't eerst voor Nederland Het zwaard rukte uit de schede De Nassauer,, die hier streed vocht in gelijkeis zin: "zu fromen umid besten der kön , Majt aus Hispanien , zu wolfardt und schutz der gemainen Niderlanden." Heeft hij zelf ons niet de moeite bespaard om Dr Beets op een kleine onnaauwkeurigheid te wijzen? De "Martelaren" en "Ballingen" der volgende strofen , verdienen waarlijk geen medelijden. Maai, voor die andere martelaren en voor die andere ballingen - die, echte rechte Nederlanders, in Nederland als ballingen moesten verscholen blijven en rondzwerven, die nimmer worden bezongen bij nationale feéstvierin-. gen, voor hen is het nog langer dan twee eeuwen "een nacht van 't bangste leed' gebleven, en niet het nageslacht der overwinnaars an Heiligerlee heeft hen uit de duisternissen bevrijd. Al het volgende is in den zelfden vorm. Het is ondankbaar werk om op elk woord, op elke zinsnede neêr te komen en de onwaarheden op te sommen, die in wonderbare veeltalligheid op deze bladzijden staan. Dit teekende ik op: Aremberg heet bij IP Beets eenvoudig ' 'een overwonnen held". Eere wien eere toekomt, maar heeft Hofdijk niet veel flinker gezegd: "een braaf krijgsman, maar een slecht Nederlander"? De genealogie der prinsen van Oranje-Nassau , die door Dr Beets in heerlijke zangerige verzen, met gelukkig aangebrachte toespelingen wordt geschetst , bevat niets anders als de gewone betuigingen van afgodischen eerbied, welke zij, die geen heiligen vereeren , aan de tijdelijke vorsten bewijzen. DE NATIONALE' FEESTEN Weet gij wat Nederland na het klinken der vreêbazuinen ge-worden is? Een vrij gemeenebest, dat. groot door zijn nijverheid,. geëerbiedigd en ontzachgebiedend door zijn kracht, voor de oogen van het levend geslacht bijna een droombeeld schijnt. Dit is waarheid, en daar de Heer l3eets niet rechtstreeks naar het - ' "hoe .?" dier verschijning vraagt , of liever,, daar het hij hem vast staat , dat wij deze aan deii tachtigjarigen oorlog danken twist ik hierover niet. 't Ware anders wel eens een verdienstelijke arbeid om een juiste vergelijking tusschen den toestand der Nederlanden voor en na den tachtigjarigen oorlog in te stellen. Zulk eene vergelijking, juist opgesteld, rechtvaardig doorgevoerd, en waaruit men het besluit trok, na een naauwkeurige tegenstelling der betrekkelijke middelen zoude zeker veel van den hooggeroemden zegen, uit den vrijheidsoorlog voortgekomen, verminderen. Die balans is nog nimmer opgemaakt. Om tot den Heer Beets terug te keeren, na het klinken der vreêbazuinen cc00 ver de zon dit erf bescheen" is Nederland onder anderen geworden: "Een toevlucht voor de Waarheid, lang lïerstooten van bebloede altaren; Een vrijplaats allen martelaren Van godsdienst, en gewetensdwang Deze stroof staat, wat de historische waarheid betreft, op deuiterste grens van het onbeschaamde. Wat de Heer Beets door zijne waarheid en met zijne hoofdletter bedoelt, weet ik niet; maar de waarheid, die van bebloede altaren is verstooten , is geene andere dan die welke beleden werd door de martelaren vari Gorkurn , door Cornelius' Musius , door de Carthuizers van Roermond, de priesters van Oudenaei-de , de vermoorden te Schagen ; en zij is de eenige waarheid tevens. Maar heeft dezewaarheid hier een toevlucht gevonden? Ja, een toevlucht- op zolders en vlieringen, altijd door de plakkaten bedreigd. Uit die "vrijplaats" zijn achtereenvolgens verbannen de apostolische vicarissen en provicarissen : Theodorus Koek, Adam i)aemen en Johan van Bijlevelt. Aan een slechte zaak heeft D' Beets zijn heerlijk talent ver-spild. Van daar, dat zijn gedicht geen geestdrift opwekt, geen zielsverheffing baart. De grondslag van dat alles ontbreekt: de. TE HEILIGERLEE. waarheid. Zijn "Vaderlandsch lied" bewijst, dat het verraad aan ons beter ik gepleegd , zich zelven wel het strengste bestraft.. Want wat blijft er over voor den lezer , en ik bedoel eiken lezer (want elk Nederlander weet beter) , die zich verplicht voelt om bijna bij elk woord Dr Beets te logenstraffen. Men kan in het gemakkelijkst en het zangerigste Hollandser en op den meest eenvoudigen toon tevens zijne verzen neèrschrijven , men kan een klassieken adel paren aan gelukkige toespelingen, aan fijn geschakeerde overgangen van de eene versmaat in de andere. Men kan ernstig zijn en bevallig, statig en verheffend, voorzeker --- maar wanneer • men door al deze gaven , al deze eigenschappen , het herdenken van een feest , dat der natie onwaardig is , tot een nationaal feest wil stempelen , dan geldt het woord van den , Franschen diplomaat tot den dichter , die zich over een onverschoonbare daad trachtte te verschoonen : ne vous donnez pas de peine , monsieur , vous ne trouverez pas la rime." Is men soms belust , om , na het ernstig slotakkoord van .Dr Beets, een straat-orgeldeuntj en te hooren? Een meester in de Rechten zal ons het genoegen doen >• Zijn WelEdel Gestrenge heft aan: "Komt, laat ons in een krachtig lied, "Het roemrijk feit vermelden , "Dat voor drie eeuwen is geschied "In Gruno's groene velden." Gelooft gij wel , dat , zoo deze dingen niet op zwaar papier ,.. maar op 't een of ander vodderig velletjes gedrukt stonden,. de illusie compleet zou zijn? Het kon toch wezen , dat er in dat "Gruno's groene velden" een proeve van dichterlijke woordspeling verborgen lag. Na dien aanhef "koor" geheeten , hoort gij een niet geheel onaardig vrouwenstemmetje, dat op het einde in een akelig faucet overgaat en iets Schilleriaansch , iets ondragelijks, iets wijsgeerigs te hooren geeft: "Wat de zonneschijn voor de aarde Is de vrijheid voor den geest !" Daarna een onbeduidend, honderdmaal gehoord mannenkoor naar eene zeer oude wijs. 1 Cantate, etc. door Mr J. E. Banck. 368 DE NATIONALE FEESTEN Nu komt een lied, een lied, waarin een meester in de rechten, "em studirter herr" ons van Filips ii en de Nederlander verhaalt: "Een vreemde dwingeland voerde onbeperkt gebied." 't Werd, dunkt me, tijd, dat de jongen met het bakjen rond kwam. Maar, bij een draai-orgel-virtuoos , moet ge , om des genies wille, wat onbeschaamdheid, wat liederlijk omspringen met recht en historie over 't hoofd zien. Bedenk ook, dat het mogelijk is,. dat de man behagen schept in zijn eigen spel. Wees liefderijk en luister! Gij hoort nog, van een vaan, "Met de leuze getooid; Herwinnen of sterven, De vrijheid verwerven Nu of nooit"! !!! gij regaleert u nog op een woordspeling: "Gij hoogte, die ons heilig zijt !" gij ziet in "de bedriegelijke venen" het beeld van een spaansch en eed; en, Godlof: "Zie de vijand wijkt en vlucht. Geeft den vollen boezem lucht, Roert de trommel, zwiert de vaan, Heft de zegeliedren aan !" Daar klinkt een deuntjen , zoo gruwelijk geestig, zoo jubelend van toon en inhoud, zoo echt op het bovengenoemde instrument passend, dat de stramme boeren om u heen het niet langer kunnen uithouden, en, in een vreesselijken aanval van enthousiasme aan het dansen slaan. Hoort: "Bij den rijken oorlogsbuit, "Dien wij heden wonnen, "Vonden wij veel lood en kruid "En ook zes kanonnen. "Voorspel van het groote lied, "Dat is aangevangen "En zich bruischend overgiet "In een stroom gezangen; "Zal het klinken ,. voor en na, "TiTt, ie, rol en fit, sol, In!" Het horneriesch gelach, waarin gij met alle omstanders even 369 TB HEILIGEÏtLEE. onbedwingbaar uitbarst, belet u de slotverzen te hooren. Het werd dan ook ernstig. de boeren raakten er bij van de wijs. Het laatste had wel iets van een dagorder door een kommandant der volksweerbaarheid opgesteld. Goddank, daar komt de jongen met het bakjen! 'Mijnheer , gij zijt zeer bevooroordeeld, wat gij daar gehoord hebt is geen draai-orgel-lied !" . " Wel zoo, en wat is het dan? "Zoo iets , mijnheer, noemt men in onze dagen een cantate !" . . "Ah, dan is het een prul-cantate! Er zit poëzie genoeg in, mijnheer, de toon is ferm , de stof is edel, de taal zuiver, gij vindt er naklanken in van oude liederen door onze vaderen gezongen!" 'k "Hoor eens, vriend, men kan in onze dagen prullen cantates heeten , 't is mij wel, maar in onze dagen noemt men zulk een taal akelig, en zulk een stof het bezingen niet waard. Men vindt uwen rijmen nu niet meer dichterlijk, omdat daarin met vreesselijke bewoordingen het recht en de waarheid op het hoofd wordt getrapt. Wat die naklanken aangaat, zij maken de oude frissche liederen tot vreesselijk alledaagsche, vulgaire straat- en riool-poëzie." Op het feestterrein is weinig wat ons trekt, maai na dezen Ausschweif keeren wij gaarne terug. Daar betreedt de feestredenaar het spreekgestoelte. Een plechtig zwijgen, dat toch vooral sympathie en hooggespannen verwachting verraadt, ontvangt hem bij zijn optreden. Zijn naam , zijn talent, zijn maatschappelijke pozitie , zijn bekende staatkundige richting, dat alles waarborgt een krachtig, een open, een mannelijk woord. De inleiding: "Tout ce tapage ne fait que mieux ressortir in pauvreté o les pauvretés d& vôtre et de vos discours." Of ik wil of niet'-dat gezegde van Prins Poedels minister komt mij hardnekkig voor den geest terug, zoo dikwijls ik dien aanhef herlees. "Door een samenloop van omstandigheden waren van lieverlee alle Nederlandsche gewesten gekomen onder de heerschappij van den Koning van Spanje , en sedert 1555 heette die Koning: Philips II." 370 DE NATIONALE PEMTEN Deze woorden, waarmede de eigenlijke feestrede aanvangt en die den schijn hebben veel te zeggen . beteekenin niets. Om bij den aanvang reeds de tegenstelling tusschen de Nederlanden en Spanje scherp aan te geven , - om den naam van Philips II als een petit trait final te kunnen gebruiken, zondigt Dr Jonckbloet op meer belachlijke dan moedwillige wijze tegen de historische waarheid. De Nederlanden zijn gekomen onder de heerschappij van den koning van Spanje: in hoever bevat dit waarheid?- Deze is de gang der zaken. Philips de Schoone , aartshertog van Oostenrijk, als zoon van Maria van Bourgondië tevens hertog van Bourgondië en graafvan Holland, huwt in 1522 Juanna dochter van Ferdinand van Castilië en Isabella van Arragon. Zoo wordt de geboren graaf van Holland erfgenaam van de Spaansche kroon. Zijn zoon, Karel V, volgt hem als Koning van Spanje en graaf van Holland op. Men ziet dus dat er hier van een geraken onder de heerschappij van den koning van . Spanje in strikten zin geen spraak kan zijn. - Ook betwijfel ik niet , of Dr Jonckbloet weet dat even goed als ik; maar waarom schrijft hij dan frazen alleen berekend op voorbijgaand effect? Die vraag is wel moeielijk te beantwoorden, want een net van frazen spant zich steeds verwarder steeds naauwer om den lezer heen. "Op dien naam kleeft sedert drie eeuwen de smet van tyrannie , dweepzucht en onmenschelijkheid in zulke mate , dat de opstand er door gerechtvaardigd wordt, waardoor Noord-Nederland zich ontscheurde aan zijn geweld." Ik vind het goed, dat Dr Jonckbloet den opstand tracht te rechtvaardigen: want dit bewijst mij , dat ook in zijne oogen de revolutie niet in en door zich wettig is, maar de rechtvaardiging, die hier wordt aangegeven, heeft te veel jongensachtigs om ernstig te zijn. Wij hebben dus het recht van Dr Jonckbloet nog altijd een rechtvaardiging van den opstand te verwachten. Aan pogingen als deze doet men in 1868 de eer niet er lang bij stil te staan. Om een opstand af te leiden uit "weinig sympathie tusschen den vorst en de landzaten, " moet men een strijd van tachtigjaren, die het bestaan van een volk op het spel zet, al zeer gering achten. TE HE1LIGERLEE. 371 Zoo er vijandschap tussehen de nationaliteiten bestond. en dit de laatste oorzaak der beroerten is, dan heeft men het recht niet om hiervan aan kastiliaanschen trots de schuld te geven;' men zij rechtvaardig en wijte het an Karel V, die, door zijn Nederlandsch regentschap in Spanje te vestigen., de rechtmatige fierheid van een edel volk heeft gekwetst. Gelukkig, dat Dr Jonckbloet niet zoo erg aan naauwkeurige waarheid hecht. Wel gelukkig, want zoo het ens bevonden werd, dat waarlijk in menig gemoed het woord "borrelde", later' door Jan van Nassau gesproken ; - zoo waarlijk de onmogelijke staatstheorie door dezen enthousiast opgesteld , hier toen reeds aanhangers kon vinden dan, mijn:arm vaderland, hebt ge een vroegtijdigen aanleg tot krankzinnigheid getoond! Zoo luidt dit borrelend woord: "Die Staten van den Lande zijn dieghene , die Godt almachtig uyten volcke verkiest ende' roept om immediate naest Hem te verkiesen eenen Oopinck ofte Gouverneur , Wetten en Statuyten te ordonneren, mitsgaders zekere orde en beleyt vande gemeente ofte Republieke." Ten opzichte dier keuze of roeping der Staten van den Lande door Godt Almachtig , . veroorloof ik mij te vragen: hoe zij geschiedt ? waaraan zij is te erkennen? wie wel de rechters over de al of niet waarheid dier keuze en roeping zijn? Deze onmogelijke Staten van den Lande moeten dan "verkiezen immediate naest Hem (Godt Almachtig) eenen Ooninck ofte Gouverneur." Dr Jonckbloet verklaarde zoo even : de tijd voor het absolutisme was voorbij. - Maar, wat is dan die Ooninck ofte Gouverneur verkozen "immediate naest Hem." Grover absolutisme , onbewimpelder opstellen van het op de spits gedreven "droit divin" is onmogelijk. Een heerscher met goddelijke macht toegerust is toch wel de meest absolute vorst, dier immer kan bestaan, heeft toch wel het recht, om, met Faust, als hij in,. twijfel is aan zijn eigen waarde, te vragen: "Bin ich ein Gott? Mir win! 's so licht!" "De tijd voor het absolutisme was voorbij !" Geheel de geschiedenis der twee verloopen eeuwen leert ons, dat juist met het protestantisme ook de absolute macht der vorsten in Europa geboren is. En die strooming van het absolutisme door de Hervorming over Europa gebracht, was zôo sterk, dat zij zelfs. door- 372 DE NATIONALE FEESTEN drong in de landen, waar het oude geloof behouden bleef en er een Lodewijk XIV schiep. Hoe kon het ook anders? Waar het cujus regio ejus religio geldt, waar Kerk en Staat wordt saâmgesmolten tot éen wezen, gedrochteljker als een Indiesch afgodsbeeld, waar de Schrift wordt verwrongen door hen, die zich op de Schrift en de Schrift alleen beroepen, om de zinnelijke lusten van een keurvorst te voldoen, daar alleen is die zekere soort van koningschap mogelijk, daar alleen kon de theorie van Jan van Nassau geboren worden,. die, - wij ontkennen het - reeds zou geborreld hebben in menig gemoed. Ik vermeld eenvoudig, dat Dr Jonekbioet, gedurende zijn feestrede, een korten maar hevigen aanval heeft ondervonden van Inquisitie-koorts. Hoe een soeverein het zijn gebiedenden plicht kan rekenen het geloof der Kerk te handhaven, zoo lang de Hervorming in zijn gebied geen voldongen feit is geworden en dus de onmogelijkheid van het uitroeien der ketterij hem niet van zijn verplichting ontslaat, blijft een hieroglyfe voor geleerden en denkeis van den zelfden stempel als Dr Jonckbloet. Wij komen nu voor een oogenblik in de volle zee der frazen , en "teekenen des tijds", "eeuwige wetten van vooruitgang" overstelpen ons voor een oogenblik ; ten laatste komen we terecht m den - piinseljken modderpoel der Apologie, waar men de veelvuldige tekort-komingen op zedelijk gebied en de inkwisitoriale uitspraken, die geheel Nederland tot het vuur en tot het zwaard doemen, kan vinden. Godlof, eindelijk begint het eigenlijk onderwerp der feestrede op te doemen. Heiligerlee schemert al reeds door. ik zal Dr Jonckbloet in zijne voorstelling niet verder volgen , maar geef eenvoudig zijne conciusiën en stel eerbiedigljk die der ge schiedenis daar tegenover. Willem van Nassouwen is de grondlegger, de groote verdediger , de martelaar van ons volksbestaan. Willem van Oranje is zijn tegenstand der bestaande regeering begonnen uit balsturigheid (erger ii niet aan het woord, r Jonckbloet zelf schrijft: "het balsturig Nederland") . over zijne nietbenoeming tot landvoogd, over het mislukken zijner kuiperijen ten voordeele van Christina van Lotharingen, wier dochter hij TE • HEILIGER,LEE. , zou hebben gehuwd 1 zoo de moeder slechts landvoogdesse ge worden was. De prins van Oranje gaf geen antwoord op een wanhoopskreet toen hij door zijne vreemde troepen het land deed overvallen. Hij beoogde alleen zijn eigen belang. Dit kunnen de Duitsche , Engelsche en Fransche hoven ge - tuigen. Men leze Nuyens , de Nederlandsche Beroerten , II , Jste deel , blz. 86 , 2de deel, blz. 158 164. In de archieven liggen de bewijsstukken voor des Zwijgers vaderlandsliefde niet meer be- graven , men vindt ze , wel niet bij feestredenaars , toch bij iederen schrijver , die historische waarheid wil. Lodewijk van Nassau is wel des Zwijgers rechterhand. Lijn lastbrief luidt : "om die (de Nederlanden) te behouden in den dienst van S. Majesteit en in haren ouden staet , vrijdommen en welvaren ," en hij , de drager van dien lastbrief, . bericht op den j1den Mei aan den Magistraat van Groningen , "dat hij gekomen was ter bescherming der Nederlanden en om een einde te maken aan de schandelijke tyrannie van den. gruwzarnen , wreeden woestaard , den beul der christen luiden ." Bij Adolf van Nassau wordt het den i edenaar week om het hart. Terwijl hij Dr Beets, die waarschijnlijk in de eerste rijen der hoorderen stond, den meest gevierden onzer dichters heet, citeert hij diens: "Wat slaapt een jonge doode zacht !'° Vindt gij niet , dat die slotregel van "Ada van Holland" uitnemend bij den acht-en-twintigjarigen Adolf van Nassau past? Hoe zeer Dr Jonckbloet zich nu ook inspant, hoe hij ook weêr - een volle paardenvracht frazen ten beste geeft , het onbewijsbare bewijst hij niet. De onderneming, di€ te Heiligerlee zegevierde en te Jemmingen op schade en schande uitliep , is het werk geweest eener partij , van 'Willem van Oranje en eenige ontevreden edelen , gerugsteund door een klein aantal met recht verbannen ketters , wier oorverdoovend gejammer zoo luid klinkt, dat nu nog sommiger ooren niet kunnen vernemen , dat de geschiedenis altijd protesterend verklaarde , dat Heiligerlee geen nationale zaak is geweest. Het land heeft aan Heiligerlee slechts jammer 1 Leo, Niederlkndische geschichten, Bach 9, k. 1. 2 D= Jonekbioet , Feestrede, bl. 10. W4 DE NATWNAIE PESTEN en ellende te danken. De eerste helft van de Beroerten is slechts de strijd voor het huis-belang der prinsen van Oranje. Wij dan ken aan die geheele worsteling niets. Willem van Oranje moge geschreven hebben, dat niemand om den geloove zou worden vervolgd, Dr Jonckbloet gebruikt terecht "geschreven"; want meer dan een geschreven, een doode letter is deze verklaring nooit geweest en zij wordt te niet gedaan door 's Prinsen ge drukte van 20 Dec. 1581. Waarom hier van den "geloove" gesproken? Ik zou het recht hebben deze vraag aan alle Heiligerlee-litteratoren te stellen, die er allen de een meer, de ander minder op neêrkomen. 't Is ook wel noodzakelijk. Au fond de toutes choses on trouve toujours la théologie. Het regtstreeksch en afdoend antwoord, dat tevens de maat aangeeft der nationaliteit van Heiligerlee's feestviering, is: dat, zoo eenigen uit den lande hebben deelgenomen aan, zoo eenigen misschien voordeel trokken uit de ondernemingen der graven van Nassau, het die weinigen zijn geweest , die behoorden tot den Calvinistischen geloove, het is, dat, zoo als de diep religieuze geest dier tijden meêbracht , de godsdienstige beweging door de hoofden van den opstand als een dekmantel van hun misdadig egdisme werd gebruikt. Het maakt de zaak niet beter. De tijpe toch der zoodanigen is de huichelende Farizeër. Nog eene opmerking, niet zoozeer tegen den feestredenaar, die voor mij al lang in de wolk zijner frazen en slagwoorden verdween, als wel tot eenige anderen der gevierde schrijvers. Om een glimp van rechtmatigheid te geven aan het gedrag van den prins van Oranje, heeft men gezegd, dat hij als Duitsch rijksvorst den strijd tegen den Koning van Spanje beginnen kon. Ik laat deze redeneering in hare waarde, maar besluit daaruit, dat het ons niet toekwam Heiligerlee "het begin van den vrij heidsoorlog" te vieren. Neen, de Nassauers hadden dezen telg van hun vorstenhuis , dezen Duitschen rijksvorst moeten herdenken, gesteld altijd, dat de graaf von Bismarek , de vriend van hun vaderîand , het door zijne poiicie Met verhinderd had. 't Zou een schoone uitkomst zijn geweest voor ons Nederlanders. Wij wilden nu eenmaal het feest niet als nationaal erkennen, en men heeft het ons toch doen vieren, ten koste van veel verspilde talenten , veel gekrenkte waarheidsliefde, veel verloren goede trouw. T 1IE1LIGRLEL 375 De Heiligerlee-litteratuur is ons gebleven , een revenant uit den tijd toen partij-haat en vooroordeel de geschiedenis plachten te schrijven. Zoover had ik geschreven. Reeds dikwijls was onder het stellen dezer regelen bij mij de gedachte opgekomen , dat de zaak van Heiligerlee , - zooals alle dingen die slechts door een kunstmatig opgewekte kracht leven , al vrij spoedig tot het verleden begon te behooren , ik had dan ook de Litteratuur der feesten alleen als een curiosum beschouwd. Nu treedt eensklaps een nieuw medium op , dat , grooter nog dan Home , de dooden voor de oogen van het levend geslacht te voorschijn roept. Niet eenvoudig en bijna onhoorbaar als bij de anderen , is de taal , waarin hij zijn geesten opdaagt. Heftig, onstuimig van toon is zijne geest-bezwering , bijna een dithijrambe, vol bruischenden hartstocht en verkropten trots , uit frazen in de tále Kanáans en valsche insinuaties in Tartuffes stijl saámgeflanst , waarin de spreker zich zoo zeer vergeet , dat hij , schoon op bedekte wijze, een beroep durft wagen op de laagste passiën van de laagste heffe des volks. Door een ijverigen vriend op de Rabsake's taal van den Heer Brouwers (wiens redevoering even als de open brief van J. A. Alberdingk Thijm ik meende te mogen voorbijgaan, daar zij luid genoeg voor zich zelve spreken) opmerkzaam gemaakt, heeft Mr G. Groen van Prinsterer "als medebeoefenaar onzer historie , ais uitgever der archiven , als Evangeliebelijder", zich, na eene aandachtige lezing , tot ëenige wederspraak verplicht geacht. Uit deze overweging is geboren het vel druks dat den sterk sprekender titel voert van ""Heiligerlee en Ultramontaansche kritiek." De anthithese, die in dezen titel ligt, springt alleen hen in het oog, die de kleuren dragen des Heeren Groen. Misschien lost zich, , en na naauwkeurige beschouwing wordt mij dit zeker , de tegen. stelling in dezen titel aangegeven in de volgende punten op. Men bedenke dat Mr Groen' door "Ultramontaansche kritiek" de meesterlijke redevoering van den heer Brouwers bedoelt. De Ultramontaansche kritiek komt tot een besluit , dat de Ge ueefsche repliek als een "verregaande misvorming van een der , edelste figuren en van een der roemwaardigste gedenkdagen en- z landshistorie" stigmatiseert. 3 7 6 DE NATIONALE FEESTEN Langs welken weg wordt dit onverklaarbaar resultaat door den Ultramontaan verkregen ? Door eene "verwonderlijk negatieve kunstbewerking" die het karakter van ieder ' persoon of gebeurtenis , die met den strijd tusschen Reformatie en Ultramontanisme in verband heeft gestaan , in een radikaal valsch licht plaatst. Door een sijstematiseeren van kolossale historie vervalsching, het stellen van den eisch eener behandeling van den tijd onzer nationale wedergeboorte zonder melding van godsdienstigen en kerkelijken strijd. Door een ongehoord bedrijf, het feitelijk ter zijde stellen van het bezielend element. Kortom , door in de berekening der drijfveeren van den opstand den religiestrij d , den grondtoon dier tijden , niet mede te tellen. In zijne voorrede laat de Heer Groen zijn vriend , den briefschrijver , spreken van een "listige taktiek" , het woord "sata - nisch" noemen. Maar wie is er , die 'na het lezen der redevoering en der boven opgesomde verwijten , zou aarzelen , om zoo er spraak kon zijn van mededinging , aan den Heer Groen de palm toe te kennen die hem zijn ongeëvenaarde virtuositeit in het listig voortkruipen en het satanische genre boven allen waarborgt ? Als een meesterstuk van listige taktiek kan zijn brochure gel- den. De Heer Brouwers heeft , in de meening verkeerend , dat hij sprak en schreef voor redelijke wezens , de onvoorzichtigheid gehad niet met even zoo vele* woorden te zeggen : ik laat de religieuse zijde van den opstand rusten en plaats mij , om én de zaken én de personen te beoordeelen , op het voor elk toeganke. lijk standpunt van het gezond verstand. Meent evenwel niet , dat ik de godsdienstige zijde dier beweging ontken , maar ik wil ieder de mogelijkheid aanbieden om tot een waar oordeel over een feit te geraken, dat alleen door het fanatisch geschreeuw van eenige warhoofden tot een historischer gedenkdag gestempeld is. Dat heeft de heer Brouwers nergens uitgesproken , al schittert die gedachte door zijn geheele redevoering heen. Had hij de zaak van Katholiek standpunt beschouwd , dan behoefde er waarlijk geen steen neêr te rollen om dit leemen beeld te verbrijzelen , een tikjen met den vinger en het was neergeploft. Om geheel onpartijdig te schijnen - niet om het te zijn - want , TE HEILIGERLEE. 37 1 daar het Catholicisme geen partij is , is de strengst katholieke beoordeeling steeds de meest onpartijdige , - heeft de redenaar geene moeite gespaard en met strenge hand de weegschaal gehou d.en , die tot zoo vreeselijke schade voor Lodewijk van Nassau en Heiligerlee oversloeg. Op onovertroffen wijze klemt de Heer Groen , die den grond onder zijn voeten voelt wegzinken, zich aan dezen stroohalm vast en, zich meester makend van eene eenigzins onduidelijke zinsnede, bouwt hij op dezen onschijnbaren grondslag geheel een beschul diging , die den Heer Brouwers slechts de keus laat om , of met ,-een "inea culpa" voor den wreker van Heiligerlee te knielen , of ..zich gelasterd te zien als oneerlijk en _logenachtig scribent. De vriend van Mr Groen, met zijne als verscheurde ziele, vindt de taal van den Heer Brouwers zoo hoonend , dat hij den -katholieken priester van een zich plaatsen op modern standpunt -beschuldigt. Deze geëerde onbekende gelieve zich evenwel te -herinneren , dat paddestoelen als de moderne theoriën alleen was- sen op den bodem waar een verouderd wangeloof te rotten ligt; geenszins op het steeds nieuw "ghebloeide velt" van het katho lieke geestesleven. De redevoering van den Heer Brouwers rechtvaardigt zich zelve meer dan genoeg van elk verwijt dat het fanatisme haar doen 'kan. De handelwijze van den Heer Groen komt mij dan ook geheel onverklaarbaar voor. Zijne beschuldiging: het ontkennen van de religieuze zijde der oproerige bewegingen in de Nederlanden, is zwaar genoeg om aan ieder den lust tot een dergelijke bewering te ontnemen. Toch geloof ik , dat men bij de hoofd-acteurs -van dat bloedig-drama te veel godsdienstijver zoekt. De godsdienst geheel buiten spel laten is , bij welke handeling ook , in -de zestiende eeuw nog onmogelijk. Daarvoor was de kristelijke geest nog te veel hoofdbestanddeel van het staatkundig en bur: gerlijk leven , nog te diep geworteld in het hart des volks. nok de oproerlingen , ik bedoel de hoofden van den opstand, konden zich van die richting der gemoederen niet ontdoen. Toch -- zoo eenigen er vrij van waren , dan waren zij het. Want veel meer dan een dekmantel voor hunne hebzucht , voor hunne eergierigheid, voor hun trots is de godsdienst hun nimmer geweest. Onder de oorzaken der hervorming , onder de omstandigheden , die de reformatie begunstigden , noemt ieder elementair handboek (de fleer DTETSCHE WARANDE \III. - Xv DE NATIONALE FEESTEN Groen houdt van korte overzichten en historische a-b boe1en) de hebzucht der vorsten naar de kerkelijke goederen. Ik geloof dat dit hetzelfde is, wat de H. Paulus "avaritia" en "idolorum servitus" heet. Het zal den Evangeliebelj der genoegen doen, wanneer ik door eene evangelische type voor te stellen , mijne gedachte ietwat duidelijker maak. . De farizeën en Schriftgeleerden trachtten op allerlei wijzen onzen Verlosser te hoonen en te beleedigen. Zij zochten Hem , zij wier pen Hem met steenen , zij betaalden den verrader, zij kochten de valsche getuigen, zij voerden Jezus naar den rechter, zij rui den het volk tegen Heinop , zij sleurden Hem naar het kruis, zij bespotten Hem bij zijn sterven , - en dat alles in naam van den levenden God. Wie zal de godsdienstige zijde van den strijd tusschen Jezus en de farizeën ontkennen ? Geen enkele; maar wie zal de fari zeën als godsdienstige personen roemen ? Iedereen zal antwoor den , dat voor deze Satanische schepselen de godsdienst slechts het masker was, waarachter zich hun geldzucht, hun trotschheid, hun zedeloosheid en hun ongeloof verschool. Dit kan iedereen in het Evangelie lezen. Het besluit, dat er uit te trekken is, maak ik niet, het zou een beleediging zijn voor het valkenoog van Mr Groen. Maar men bedenke toch, dat het gevaarlijk kan zijn zich te sterk op de religieuze zijde van den opstand te beroepen. - Want zoolang men niet, overwinnende en als met de levende waarheid (geen dood boek) in de hand, kan bewijzen, dat de godsdienst, tegen welke de beweging gericht was, op dwaling steunde , en deze dus als volstrekte waarheid blijft staan; - zoolang men de beginselen, die de vrijheid van geloof als indifferentisme doemen, niet kan logenstraffen en deze dus hun volle kracht behouden, tot zoolang moge mén toezien, welke benaming het Evangelie zou geven aan hen, die tegen deze godsdienst het "kruisigt haar" hebben uitgeroepen. De wierookslagen, die Mr Groen in de bladzijden , die Zijne ka rakterizeering van de ultramontaansche kritiek volgen, zjner persoonlijke ijdelheid toebrengt, tel ik niet. Op hun best genomen bewijzen zij slechts, dat de auteur van het kort overzicht erg verwarde denkbeelden over Kerk. en Staat, over de theocratie der joden en onze geschiedenis koestert. Het "brillant exposé" van den TE IEILIGERLEE. 870 Wel-Eerw. Heer Brouwers heeft alleen dit gebrek , dat het enkele punten niet aangeeft; terwijl het daarentegen de veel hooger ver, dienste bezit van tegenover den schrijver van het "historisch .a-b-boek" te bewijzen , dat er slechts weinig varkens behoeven :gekeeld te worden om een vreesselijk misbaar te maken. De lezing der drie laatste bladzijden doet het een eerlijk man voor de oogen schemeren en jaagt u het bloed naar liet hoofd. Want , hoe ook verklaard en hoe ook begrepen , deze zinsneden voeren u terug tot het denkbeeld , dat altijd de grondslag heeft uitgemaakt van iedere beschouwing , die den Heer Groen betrof: hij wil eenvoudig weg den katholieken Nederlander onmogelijk maken en vernietigen. En die beleediging, dat schandbedrijf vergeeft hem de Nederlander nooit. Maar hoe komt nu de Heer Groen aan de in den grond valsche streving , die hij der Ultramontaansche kritiek ten grond legt ? Ik wil mij nog eenmaal geweld aandoen en niet aan kwade trouw gelooven, maar hoe dan dit onverklaarbaar verschijnsel ten minste eenigzins verklaard? De Heer Groen heeft zich ten zijnen nutte eene evangeliebe- lijdenis vervaardigd , die geloof en rede , godsdienst en gezond verstand niet onderscheidt , maar tot Bene macht samensmelt, -die geen harmonie aanneemt tusschen geloof en rede, maar beide door elk-,nder wart en tot éene schepping maakt , welke hij als geloof, de christen echter als de hoovaardij der rede in haar scherpste uiting aanziet. Hij kent slechts : geloof; de rede is hem , met den held van Worms , het ding , dat klompen kan maken, meer niet, de eerlooze, die men door een worgingsprocedé dooden moet. Vandaar begrijpt hij niet, hoe een helder denkend hoofd , dat geloof en rede onderscheidt, niet vaneen rukt of tot éen versmelt , dezelfde zaak van twee zijden kon beschouwen --en , den godsdienstigen kant niet ontkennend, maar voor het oogenblik ter zijde latend , alleen het gezond ver. stand laat oordeelen over het al of niet nationale , het al of niet rechtvaardige eener gebeurtenis. Ik geloof, dat deze verklaring , die het geweten van den Heer Groen eerbiedigteerbiedigt, den vinger o.p de wonde legt. .. Een paar waardige voorloopers van den Heer Groen vindt men --in : "Een stem Gods tot een gered volk ," enz. door Dr R Bennink Janssonius.; en "Feest- en boet-predikatie door B. G. Felix." - 880 DE NATIONALE FEESTEN Deze sprekers hebben de zaak zoo religieus behandeld , dat het nationale er bij te loor gaat. Zij toch scheppen zich eene natie, die niet de Nederlandsche kan heeten , maar voor welke men een anderen naam zoeken moet. Dat zij verder met het huis van Oranje , en met elk zijner leden afgoderij willen plegen, staat hun volkomen vrij , maar onze geschiedenis en onze staatsinstellingen verbieden hen er uitsluitend het vorstenhuis der protestantsche Nederlanders van te maken. Eerst dacht ik , en ik beken , ik begon het al prettig te vinden , dat Ds Felix de Roomsch-Katholieken tot de Filistijnen van het Nederlandsch Israël zoude maken ; maar neen, dat zijn de ongeloovigen , de modernen. Toch is het zeer raadselachtig waar men met de helft der natie blijven moet , sints "Oranje, de Bijbel en de natie" een zijn geworden op deze "door God gezegende plek." De eenheid van Neêrland en Oranje sints 1813 is ons allen dierbaar ; de Bijbel heeft met ons staatswezen , dat , volgens de Grondwet, en alle en geene godsdienst bezit , niets te maken. Hoe een verstandig man als Dr Bennink Janssonius zoover door het liberalisme op hol kon gebracht zijn, tot het omscheppen van God in een konstitutioneel koning, begrijp ik niet. Aldus luidt zijne verklaring, "maar verre is het van .Hem (God) zich als Koning te willen opdringen tegen den wil zijns volks !" Maar genoeg van den preektoon van De Felix en de talrijke vraagteekens van Dr Bennink Janssonius , ik schud den vreesselijken cauchemar, dien de feesten van Heiligerlee aan elk goed en oprecht Nederlander bezorgden , van mij af. Men zal mij verwijten , dat de toon dezer bladzijden scherp en heftig is. Ik geef het gaarne toe ; een ongebogen Germaansche geest spreekt dikwijls genoeg door de regels heen. Zal men de eerlijkheid hebben van mij ook toe te geven, dat het moeielijk anders kon zijn ? Zal men mij toegeven , dat dit monument (ik hoop het laatste) wat ik aan de dwaasheden der Heiligerleeauteurs meende te mogen oprichten, op strenge rechtvaardigheid gegrondvest is? Ik hoop het.; Op een zekeren' dag kwamen twee fransche journalisten te Rome en waren wel zoo goed van Z. H. Paus Pius IX een be. zoek te brengen. Ook deden zij den H. Vader de eer om Hem een opschrift van Zijne hand te vragen. '.l'E HEILIG RLEE. 381 De Paus zag hen eenige oogenblikken scherp aan, zeide vriendelijk: "Je vais vous écrire qnelque chose pour les Journalistes" en schreef: "diligite veritatem filiam Dei." Ik hoop , dat ook de historie-schrijvers deze les zullen aannemen. Een voorbehoud: de waarheid van gr Groen is slechts een verwrongen namaaksel van de waarheid, die de dochter is van God. Voor mij, ik wensch, dat men mij nimmer iets kan verwijten , dan dat ik de waarheid te hartstochtelijk heb bemind. DE AFSTAMMING DB laatste Heergin van BrederodeS- Aanteekeningen op het Artikel, "D. W." VIII , 1. - I. WelEdelen Heere Jos. A. Alberdingk Thijm r te Amsterdam. In eene noot, geplaatst onder het stuk betreffende de afstamming der Brederodes , voorkomende in de Dietsche Warande, V III , 1, wordt gezegd , dat het fol. handschrift van Reland= toebehoort aan den heer J. H. Scheffer , in den Haag. Ik ben, zoo vrij U opmerkzaam te maken, dat genoemd werk , af komstig uit de bibliotheek van wijlen den heer Schinkel te 's Hage,aldaar in auctie werd aar gekocht door den heer S. van Baalen.' te Rotterdam , in wiens bezit het thans nog is. Ik voeg hierbij, eene juiste omschrijving van het werk. Hoogachtend heb ik de eer te zijn, WelEdele Heer, UVYEdw. dienaar, .Rotterdam , M Juny , 1867. J. P. J. W. KORNDÖRFFER. "HERALDISCHE HISTORIE DER KEIZERRYKEN , KONINGRYKEN ,. VORSTENDOMMEN , enz. van Europa, vertoonende de afbeeldingen en beschryvingen der wapens van de Monarchen , , Vorsten etc. DB AFSTAMMING DER LAATSTE HEFREN VAN BREDERODE. 383r van . Europa , opgesteld door J. Reland , met registers 1682 pages; 4 vol. en vélin. Folio. Superbe M. S. de la main de J. Reland dans Ie comm. du KVIII siècle, avec plus de 1650 armoiries dessinées et colo riées avec soin ; le 4° vol. contient les armes et généalogies desa paper, cardinaux et princes de l'église." H. Jhr Victor de Stuers, die met warme liefde voor kunst en oudheid 's lands gefchiedenis beoefent, had de goedheid aan de " Dietsche Warande" eenige mededeelingen te doen, toegelicht door eene cierlijke penteekening, welke aanleiding. geven tot eene uitbreiding der genealogie van de Brederoden van Bolswaert. Uit een graffteen afkomstig van het Penitentenklooster te Maastricht, blijkt namelijk, dat Henrick Maximiliaan van Brederode , zoon van Frederick Lodewijck en van Theodora Anna van Renesfe van der Wulp, nog eene zuster gehad heeft, met name Clementina Walburga , geb. in 16 76 , overl. 11 Juli 1689 en begraven in genoemd Penitentenklooster, waar zij hare opvoeding ontving (scholari8). De Heer de Stuers bericht daarom trent het volgende: "Het Penitenten Klooster was inderdaad een inrichting van "onderwijs voor meisjes : men onderwees er het Hollandsch, het "Fransch , het rekenen . en de vrouwelijke handwerken. -- De "Fransche Revolutie maakte daaraan een einde. De gebouwen, "die door, de bombardementen van 1793 en 1794 veel geleden "hadden , werden tot casernes gebezigd , tot dat de Heer P. Regout "ze kocht en gedeeltelijk door nieuwe fabrijkgebouwen verving. "Hetgeen nog was blijven flaan werd in den zomer van 1866 "een prooi der vlammen. Ten gevolge van deze gebeurtenis "werden verfchillen de fraayo gedenkfteeneu daaruit genomen , en "fommige door den Heer R.egout als gefchenk aan buitenlandsche "rfamiliën aangeboden. De zerk van Brederode is thans in het "bezit van de Gravin van Renesfe te Luik." De zerk van Clementina Walburga (metende 1.17 bij 0.83 384 DE AFSTAMMING DER LAATSTE HEEREN VAN BREDERODE. N. el.) is om meer dan eene reden belangrijk. Voor-eerst valt. op te merken, dat boven het ruitvormig Lehild, het wapen van Brederode vertoonend (met den lambel boven den leeuw) , eene kroon prijkt (van 3 fleuronis en 6 paerlen) ; terwijl toch dit 13-jarig kind geenszins eene erfdochter was, veel minder eene regeerende Barones. Onze Freules zijn dus door dit voorbeeld - befchut, wanneer zij, in plaats van een enkel lint, of engelenhoofdtjen, de punt van haar ruit met eene kroon versieren.. Dan, worden deze quartieren vermeld: BREDERO RENESSE VAN WULP REEDE ZALLANDT ARKEL RENESSE VAN ELDEREN OOSTUM LYNDEN Dit levert ons een (prekend voorbeeld op van de vrijheid die men neemt, om, als de moederlijke affamming niet zoo heelaanzienlijk is, een grootmoederlijk quartier aan vaders zijde teontleenen. In plaats van Renesfe van Elderen had hier het geflacht van Hattum vermeld moeten worden en (met behoud der: gebezigde fchikking) had men moeten lezen; BREDERODE RENESSE REEDE SALLANDT ASPEREN HATTUM OESTERDM LIJNDEN Maar Asperen wees op jonger zoozl en maakte daarom plaats voor Arkel (offehoon hier de aff ammingslijn geëerbiedigd werd);. Hattum kwam niet deftig genoeg voor , en daarom moest deze, overgrootmoeder van moederszijde uit de rij verdwijnen en daarvoor de oudovergrootmoeder Renesfe van Elderen van Nasfau; in de plaats treden. J. A. A. TH.. OVER NIEUWE NEDERLANDSCHE BOUWW'ERKEN.. DOOR TH. VAN HERSTELLE. I. Als wij over de Nederlandsche Architekten , onze tijdgenooten gaan fpreken , zal wel niemand af keuren , dat wij de nateen van de meeste beteekenis , de bouwmeesters , die , in de eerste plaats , als lekeppers verdienen in aanmerking te komen , zoeken in de groote , ledenrijke , Maatfehappij tot Bevordering der Bouwkunst, en wel, ten allereerste, in de Afdeeling Amsterdam, bij de Architekten der Hoof ditad. Beginnen wij met haren Voorzitter , den Heer P. J. H. Cuypers. Hij is met recht even als de Roermondsche Hoogleeraar ,, wiens door zestig winters. ="befneeuwde Vosfenhooft" Vondel bezongen heeft , een cadeau te noemen , door de Zuidelijke gewesten van ons Rijk aan de Noordelijke gemaakt. De Heer Cuypers , . met der woon gevestigd "aan Aemftels. nieuwe Zuyderdeel" , in het , federt , met den naam van "Von- dels-Park" versierd kwartier , doorfchrijdt in alle richtingen het land , en drukt , in zijn loop , van afftand tot affl and , zijne voetfchrede af op eene wijze, die fchijnt aan te duiden , dat in de eerste tientallen van jaren die fporen nog niet zullen zijn uitgewischt. Overal , waar zijne laars van zeven mijlen den reusachtigen indruk heeft gemaakt, die gereed fchijnt eene fundeering te ontvangen , daar plant hij er in den vorm van een kerktoren , in den regel een gedenkteeken bij , en men weet t'u'il a 386 OVER NIEUWE passé par la. Trouwens men zal opmerken , dat de vergelijking tusfchen een kerkplan en de voetzool van dezen Bezeleël . niet zoo heelemaal mank gaat. Het is jammer, dat de onderneming van den Heer A. Kruseman, de uitgave der bouwwerken van . den Heer Cuypers , niet geslaagd is. Intusfchen meenee wij geen onnuttig werk te verrichten, om alvast eene dorre opgave in dit tijdfchrift te plaatsen van de voornaamste gebouwen en restauraties, die Nederland, in de laatste jaren , aan den Heer Cuypers dankweet. Wij zijn geene liefhebbers van alfabetische rangfchikking : zij is , in 't algemeen , la plus béte de touutes, . en dient gewoonlijk om te verbergen , hoe leeg en ijl, hoe onfystematiesch en onorganiesch het er in de hersens van den ordefchepper uitziet: maar iets anders is het, waar de alfabetische regeling eene handleiding, een hulpmiddel, voor den lezer, of gebruiker, moet wezen. 'Dit is nu wel bij ons het geval niet --- maar wij meenee toch aan den lezer, die zich rekenfchap van zijne indrukken geeft, eenig genoegen te doen als wij de optelling der plaatsen, waar de Heer Cuypers gebouwd heeft, met A 1 k ma a r en Amsterdam beginnen , en met W a g n e 1t e en W e s fe m eindigen. Wij roeren hier misfchien een eesthetiesch mysterie aan , tot wëlks onderzoek het nog geen tijd is. Gaan wij over tat de optelling. Wij onderftellen dat 's Heeren Cuypers beginselen bekend zijn. Belangftellenden verwijzen wij naar zeker opftel • in dit tijdfchrift : "Willen wij alleen de Gothiek ?" Dat de rationeele bouwbeginselen zich bij voorkeur in het ftelsel ook der uiterlijke vormeen van de XIIIe Eeuw uitfprekeu, is bekend genoeg, en wordt door het voorbeeld van vele uit , nemende bouwmeesters in het buitenland, en ook door dat van den Heer Cuypers bevestigd. Waar . deze hierop uitzondering maakt, teekenen wij 't, in onze lijst aan. ALKMAAR. Parochie-Kerk van den H. LAURENTius 2 voltooid, met uitzondering van den toren. Kruiskerk van drie beuken. 1 D. IV, bl. 171; ook afzonderlijk uitgegeven en V, 1, .504 (I) , enz. 2 "D. Warande", D. IV, bl. 359 en volgg. verg. VI, 255. NEDERLANDSCHE BOUWWERKEN. 387 Oriëntatie: N.-N.O. Choorfluiting — do halve zeshoek. De toren is ter hoogte van de Kerknok volbouwd. Oostwaards 1 : Sakristij en fehatkamer. Westwaards : Doop- en begraaf kapel. Kerkas, lang , . . . . 54.20 El. Breedte, over het kruis . . . . .. . 28.50 „ de beuken . , . . 8.65, en 2 x 4,95 ,, Hoogte vat den toren 6 0 Middenfchip , hoog . 19.40 Zijbeuken, „ , . , .. . . , . .. . 8.0 0 „ Kolommen van Bentheimer fteen. Priesterchoor en zijbeuken, gewelfd. De muren zijn in voegwerk befehilderd -- gedeeltelijk bepleisterd voor " muurfchilderingen. De, triomfboog ftelt voor den triomfeerenden Christus ; in de zijbeuken is de kruisweg aangebracht als muurfchildering onder de vensters. Glasvensters : Glas in lood gezet ; reeds gedeeltelijk met fchilderwerk op gebrand glas voorzien. ALKMAAR. Parochie-Kerk van den H. DoMnucus , met pastorie, gebouwd op een onregelmatigen vierhoek : 3 6.0 0 El bij 36. Kruiskerk, met koepel of kruistoren. Oriëntatie : O. Chooriuiting : de halve tienhoek. 5 Hoofdbeuken . . . . 9.00 en 4 X 3.30 EL 1 fmalle beuk, breed . . .. 1.60 Middenfchip, hoog 18.0 0 Boven de zijbeuken zijn gaanderijen; de beuken hoog 5.00 E1, de gaanderijen . 4.20 De kruistoren hoog, van den beganen grond . 4 0.0 0 „ Behandeling der muren : voegwerk en gedeeltelijk bepleisterd voor muurbefchildering. Glasvensters: glas in lood. De 0.-L.-V. Kapel heeft reeds hare glasbefchildering. 1 Wij gebruiken hier den ekkleziologischen term, onaangezien de ware richting der kerkas. 388 OVER NIEUWE AMSTERDAM. Parochie-Kerk van O.-L. -V. ONBEVLEKT ONTVANGEN , met pastorie. Ter Westzijde ontbreekt nog terrein , zoo dat deze kerk hier nog onvoltooid bleef. Drie beuken , met Oost- en Westelijk Kruispand. Oriëntatie : N.-N.-O. Choorfluiting : de halve tienhoek. De kerkas , beftemd 5 0.0 0 El te meten , is voorloopig be , perkt tot 3 8.0 0 El. Narthex en westtoren ontbreken nog. Drie beuken;, breedte : . , 16.40 Boven de zijbeuken, aan weerszijden 2 gaanderijen, die zich ook over het westelijk kruispand uitftrekken. Breedte over de kruispanden . .. .. . . . . 23.80 El. Kruiskoepel : binnen , tot aan het dak , hoog . 34.00 Met fpits en fleuron 5 5.5 0 El. Hoogte van het. middenfchip . . . . .. . 14.50 ,r n n de zijbeuken 4.80 I/ I, Ir I/ Ie gaanderij 4.00 4.5 0 !I I/ I/ // Ze I/ Onder de welven gemeten. Behandeling der muren : gemetseld en geftreken : roode , gele en zwarte bakfteen. Glasvensters : in het presbyterium en de kapellen gefchilderd. AMSTERDAM . Parochie-Kerk van den H. IGNA.TIUS. Nieuwe autaarnis , in romeinschen ftijl; herftellingen; kerkbefchildering ; altaren en meubels. AMSTERDAM. St Pius-gefticht. Kapel, met aanhoorigheden; gymnastiezaal, vergrooting van 't , gefticht ; gevel aan de Kerkftraat. A M S T E R D M. Kerk der EEww. PP. Redemptoristen; befchildering : nieuwe altaren. De korrekties door den Heer C. aan het gebouw toegebracht , kunnen deze eerste zwakke proeve van gothiek in Nederland -- in der tijd geleverd door den werkzamen Molkenboer -- niet beveiligen voor toekomstige blaam. AMSTERDAM. De fteenen beelden , met het voetftuk van Vondels ftandbeeld. NEDERLAN DSCHE BOUWWERK. 389 AMSTERDAM . Huizen in de Vondelsftraat , toebehoorende aan de Heeren Mr J. J. W. van den Biesen , B. J. Sterck en Th. J. B. Westerwoudt. AMSTERDAM . Kantoren der Nederlandsche Maatfchappij voor Grond-Krediet -- Amstelftraat. B A E R L O. Parochie-Kerk van de H. ODILIA. Kruiskerk met 3 beuken, onderkerk en zijkapellen. Orientatie : O. Chooriluiting : halve achthoek. Lengte . . 34.00 El. Breedte . . . . . . . . . . . 16.0 0 ,1 Hoogte . . . . . . . . . . . 13.00 B A U L E T (Belgiën) . Sto ffeering en fchildering der kerk; nieuw ameublement. BINCHE (Belgiën) . Herftelling , der kapel van 't H. Sakrament aan de Parochie-Kerk van den H. URSMETUS het altaar en de befchildering. BL A A U W H U I S. Parochie-Kerk van S. VITUS , met pastorij ; in aanbouw. Kerk van drie beuken, met . O.- en Westelijk Kruispand. Oriëntatie : O. Chooríluiting : halve tienhoek. Lengte der as . . . 46.0,0 Els Breedte, over de 3 beuken , . . . . . . . 16.50 II 0.-Kruispand . . . . . . . 2 2.6 0 ,, W.-Kruispand 18.20 „ . De geheele Kerk is gewelfd 1 . Hoogte van 't Middenfchip (onder de welven gemeten). 12.30 „ „ der zijbeuken . . . . . . . . . 6.40 „ Hoogte van den toren . . . . . . . . 61.50 „ De Pastorie, door traptoren en gang met de Kerk verbonden, meet in plan . . . 10.5 0 bij 10.50 „ 1 Wij bedoelen daarmee^ in (berg-, en bak-)teen; geenszins een namaak van latten, riet, ijzerdraad, en pleister. 390 oviR N1EU E B L A R I C U M. Parochie-Kerk van S' VITUS. Ontwerp aangenomen', doch de uitvoering voorloopig verfchoveu. B o C H H O L T Z. Parochie-Kerk van den H. JACOBUS DEN MEERDERE. Kruiskerk met 3 beuken. Orientatie : O. Choorlluiting : halve tienhoek. Lengte . . . . . . . . . . . . 3 6.0 0 El. Breedte . . . . . . . . . . . . 15.0 0 Hoogte . . . . . . . . . . 21.00 ,1 B o D E G R A V E N. Parochie-Kerk van St GALLUS. Kruiskerk , met 3 - beuken. Oriëntatie : N. Choorfluiting : halve achthoek. Lengte der as -- choor, middenschip, kruis en toren : 40.00 El. Breedte der 3 beuken : . . . . . . . . . 15.40 ,, r, van 't, middenfchip 7.30 r, „ van het kruispand : . .. . . . . . 1,6.40 ,, Hoogte van het middenfchip : . . . . . . 14.20 II der zijbeuken. . . . . . . 7.00 11 van den toren 5 0.0 0 „ Wij moeten den bezoeker van dit merkwaardig bouwwerk opnerken, ,dat, bij den bouw van den toren , het ontwerp van den architekt niet is uitgevoerd. De (pits is gekantonneerd . met 4 hoektorentj ens , die eene hoogte moesten hebben van ruim 7.00 El en meis den buitenkant van den muur gelijk (taan. De aannemer , ondertusschen, met het werk belast, vond goed deze dierlijke konterfortwerken veel lager te maken, en in plaats van ze met den buitenkant van het metselwerk loodrecht te - laten opgaan , ze meer dan 0.7 5 • El naar binnen te plaatsen , waardoor het effekt gemist is. Ondanks een nadrukkelijk, protest van _ den architekt, fehijnt een gedeelte van het kerkbeftuur de zwakheid gehad te hebben in den misftand te berusten. Priesterch oor , kapellen en toren zijn gewelfd ; het middenfehip, de zijbeuken en het kruispand met houten betimmering voorzien. 391 NEDERLANDS-CHE BOUWWERKEN . B 0 X M E E R . Parochie-Kerk van den H. PETRUS. Ontwerp voor herftelling en vergrooting van kerk en toren aangenomen; de uitvoering verschoven. B 0 X T E L . Volledig ontwerp voor de herftelling' der Parochie- Kerk van St-PETRUS-STOEL (XVe Eeuw). De zuidelijke kruisarm is gedeeltelijk voltooid. BREDA . Herftelling, op last van Z. M. Willem III, van het heerlijke monument, opgericht in de XIVe Eeuw, door Graaf Jan van Nasfau , ter eere van zijn vader Engelbert. BREDA . Parochie-Kerk van de H. BARBARA. Kruiskerk met 5 beuken. Oriëntatie : N.- W. Choorffuiting : halve tienhoek. 2 Westtorens, Middentoren en vrije Sakristie, Doop- en Begraafkapel 1 . Lengte e t uur van 2 Westtorens, Middentoren en vrije Sakristie, Doop- en BeEl. het choor .d...................................66.45. . ... . . . Breedte der 5 beuken . 28.6 0 El (Middenschip: 8.10 ,, ) Hoogte : middenschip. 20.30 Hoogte : zl^beuken. •.6 0 Hierboven eene gaanderij.. . Hoogte der Westtorens . . . . . . . -7 2.00 De geheele kerk is gewelfd; de kolommen zijn van bergíteen. Boven de zijbeuken loopt eene gaanderij. B R O E K H U Y S E N . Parochie-Kerk van den H. NicoLAus herfteld. BRUSSEL . Klooster der EEww. PP. Karmelieten : lang 38.00, breed 1 1.6 0 Ellen, met kapel enz. Korrekties en afwerking der kerk, begonnen door een belg. architekt. Altaren, meubels, muurfchilderingen enz. Gedeeltelijk in uitvoering. BRUSSEL. Klooster (van 18 cellen) der EEww. PP. Franciskanen konventueelen: . . . . . . . 5 0.0 0 op 43.00 El. Kruiskerk. 1 Bij niet-vermelding der plaats van deze, is de Doopkapel altijd in den noord-west-, de Begraafkapel in den zuid-west-toren geplaatst: zie Heilige Linie °van J. A. Al b. Th. bl. 100, 118, 157. 392, OVER NIEUWE Drie beuken. Chooriluiting : rechthoekig. Lengte (tot den muur achter 't altaai) 41.50 El, . . . . Breedte 2 0.0 0 ,r Middenschip, hoog' 17.20 ,, .Zijbeuken .,i. 7.5 0 n De kerk heeft op het kruis een toren , zij wordt geheel gewelfd. De traptoren ,buiten aangebracht ,is op een eigenaardige wijze aan den fchoorsteen verbonden, die, met de verwarming van het gebouw , het tevens ventileeren zal. - Dezen zomer zullen de werkzaamheden aanvangen. D E M E N . Parochiekerk van den H. WILLI 3RORDUs. Oriëntatie : O. Chooriluiting ; halve zeshoek. Geen beuken. Rechts en links van de choornis , fakristij en fchatkamer. Lengte der kerkas 2 7.5 0 El, . . . . . . . . . . . . . . . . . ,, Breedte van het fchip 10.00 choor 6.8 0 . . ,, 11 ff 11 Hoogte (chip (betimmering) 15.0 0 . . . . . „ „ choor (gewelf). 11.5 0 ,1 EINDHOVEN. Parochie-Kerk van de H. Catharina'. Kruiskerk met 2 torens , 3 beuken , ook in de kruisarmen, 3 kapellen. Oriëntatie : W. Choorlluiting : halve zeshoek. Lengte , van de ingang to der Maria ,I „ taan den buitenmuur kapel . 7 3.0 0 El. Breedte over het kruis 3 5.6 0 . ,, , . . . . . , de beuken. 2 2.0 0 . . . . . . . . ,, Hoogte, middenfchip 22.00 ,,zijbeuken. 10.00 . . . . . . . . . . . „ der torens 7 5.0 0 1 "D. Warande", D. VI, bl. 560. Zie voor de opvatting der 2 torens "Hei lige Linie" van J. A. Alb. Th. bi. 116. NEDERLANDSCHE BOUWWERKEN. EILENDORF (Pruisen). Kruiskerk met drie beuken, twee transepten ten Oosten en ten Westen. Oriëntatie: O.-N.-O. Chooriluiting : halve cirkel. Lengte ............oo EI. ..................... .......... Breedte over de beuken 14.00 Breedte : middenfchip ..... 8.00 . . . Hoogte ii ....... 12.25 . . . . . S • $ zijbeuken 5.25 GRAVE. Kpel bij 't Geftia cht van Liefde. ie. 14.25 . ...... Hoogte. 16.40 . . . . . . . ............... Breedte 7.00 Geheel befchilderd ; vensters, gebrand glas. HAARLEM. Huiskapel van Z. D. Hoogw. den Bisfchop : nieuwe inrichting, altaar, muurfchildering, gebrande vensters, enz. HAARLEM. Heritelling van de XIP'-eeuwsche kerk der Waalsche Gemeente; vercierde vensters, enz. HAELEN. Parochie-Kerk van den H. LAMEERTUS. Herftelling van den toren. Oriëntatie: 0. Chooriluiting : halve achthoek. Lengte, zonder den toren . . 2 9.3 0 El. .. Breedte der 3 beuken............ 15.30 Hoogte, middenfchip (betimmerde kap) . 14.30 F1 zijbeuken choor (gewelfd) .11.00 . . . . Ook de kapellen zijn gewelfd. HERKENBOSC H. Herflelling der XITP-eeuwsche Parochie-Kerk van den H. SEBASTIANUS. Choor,, voltooid. 'S HERTOGENBOSCH. llcrftelling van de koepel der ST JAKOBS. kerk; befchildering der kerk met figuren. HORST. Parochie-Kerk van den H. LAMBERTUS. Heritelling en vergrooting van kerk en toren. HUISSEN. Klooster der EEww. PP. Dominikanen, voor 40 personen., Kaper, met gaanderijen. DIETSCIIE WARANDE VIII. 394 OVER NIEUWE Lengte 3 7.5 0 El. Breedte , tusfchen 's muurs. , 10.5 0 11 „ de dwarsbogen . . 8.50 ,, Hoogte .. . . . . . . . . . . . 16.0 0, f^ J A B E C K . Parochie-Kerk van de H. GERTRUDIS , Latijnsch Kruis, zonder beuken. Zie Bijlagen,, L _ en M. Oriëntatie : O. Choorfluiting : halve achthoek. Lengte ., ., . ._ .. . ., ., . . . . 15.00 El. # (het choor, bovendien) 5.50 i, Breedte van het fchip .. 5.00 ,, n 1r u , choor . . . . . 3 . • • • 6.0 0 ,i Hoogte (middenfehip). . , . . . . . . . 1 3. 5 0 ,, Ii (choor), . 10.50 11 fI -(kruispand) . 9.00 n (de 4 vakken , tusrchen het kruis) . . 7.8 0 „ KLEINE-MEER (Groningen).. Ontwerp eenér weldra in aanbouw komende Kruiskerk (1I. WILLIBRORDUS) , met toren en Oosten West-Kruispand. KLOOSTERBUREN (Friesland). Parochie-Kerk van den H. W u.- LIBRORDUS. • Oriëntatie : O.-N.-O. Choorfluiting; rechthoekig. Lengte 4 0.0 0 El, De 3. beuken, breed 14.10 „ Het kruispand . . 18.00 y Middenfchip. r Hoogte in 't kruis 12.20 ,, Zijberken. Hoogte .2 5 ,, Toren 51.0 0 1r Deze kerk is geheel gewelfd. LOT T U M . Vergrooting der Parochie-Kerk (H. GERTRUDIS) ; herftelling van den toren ; nieuw priesterchoor, kruispand, en fakristij. MAASTRICHT. St SERv^A.s-Parochie-Kerk. : Herftelling van het choor en algemeene muurfchildering 1 . 1 Zie "D. Warande" VI, 521 , en VII, 1, het uitmuntend ftuk van Prof. Brouwers. NE DERLANDSCHE BOUWWERKEN. 395 Een plan voor de geheele restauratie dezer hoogst merk. waardige kerk is in behandeling. MAASTRICHTT. O.-L.-V.-Parochie-Kerk. Herftellingswerken aan den toren. MAASTRICHT (WIJCK-). St MAARTEN-Parochie-Kerk, Zie Bijlagen C en D. Oriëntatie (ten gevolge der vestingwerken) : N. W. Kruiskerk, met drie beuken en toren. Lengte . . . . . . . . . . . . . 5 0.0 0 El. Breedte , over de beuken . • • 18.5,0 ,, van het kruispand.....18.80 28.00 ,, Hoogte : middenfchip en choor .... . . . . ,, zijbeuken 10.20 II van den toren........ . . 6 8.0 0 ,, Deze kerk is geheel gewelfd. MELICK. Parochie-Kerk van den H. ANDREAS. Een nieuw choor reeds gebouwd, ontwerp van den geheelen opbouw. Mi L L EN (Belgiën) . Stoffeering der Parochie-Kerk van de H. KATHARINA : altaren , enz. NIEUWSTAD. Nieuwe toren en hertelling der X4II*e-eeuwsche Parochie-Kerk van den H. JOANNES DEN DOOPEB. NIJMEGEN. Parochie-Kerk van den H. DOMINICUS. Herílelling. Nieuwe beuk en toren. NIJMEGEN. Parochie-Kerk van den H. IGNATIUS. Herifelling , ftoffeering , altaren , enz. 'O E F F E L T . Parochie-Kerk van den H. naam JESUS. Zie Bijlagen G. en H. Oriëntatie : 0. Choorffuiting : achthoek. Zie plan G. Lengte der as (kerk en toren) .. . . . 3 5.0 0 El: Breedte (der _ 3 beuken) .. .. 16.20 u Hoogte, middenfcbip 14.50 u zijbeuken . . . . . . . . . . 8.50 ,i Deze kerk is geheel gewelfd. 'O i R S C H 0 T. Parochie-Kerk van den H. PETRUS. Herftelling en befchildering. 396 OVER NIEUWE O S P E L . Parochie-Kerk van de H. Maagd , Onb. Ontv. , met toren en rakristij . Oriëntatie : 0. Chooríluiting : halve tienhoek. El. LBerenegdttee. .(.3.. .b..e..u.k8e.0n 1)60. 00 Hoogte, . middenfchip . . . . . . . . , i 2.00 ,, beuken . 6.0 0 ,, „ toren .. .. .. .. .. 5 0.0 0 ,, O U D E N B O S C H. Parochie-Kerk van de H. AGATHA. Kruiskerk van drie. beuken, , met koepel. Romeinsche mijl. Oriëntatie ; N.-N.-O. Choorfluiting : halve cirkel. Lengte .. .. . , .. , . .. 8 0.0 0 El. Hoogte (middenfchip) 22.00 I, (zijbeuken) 12.0 0 1i koepel 6 3.0 0 Breedte: middenbeuk . . . . . . . . 13.00 „ II met de zijbeuken . . . . . . . . 22.50 „ De bouw is gevorderd tot op de hoogte der zijbeuken. OUDERKERK. Parochie-Kerk van den H. URBANus , met pastorie. Kruiskerk met 3 beuken en 2 kapellen. Oriëntatie : 0. Choorfluiting : halve tienhoek. Lengte der kerkas. . ' . . . . , . 40.00 El, Bredte, over de beuken . . . . . 15.70 „ Kruispand . . . . . . . . . . . , 23.50 Hoogte, middenfchip . 16.00 ,, Hoogte , ehoor . 12.00 IF zijbeuken . , ........6.00 „ II toren . ...........51.00 ,, Deze staat ten Westen van de noordelijke zijbeuk. De pastorie is met een gang aan de fakristij verbonden. Deze geheel gewelfde kerk heeft eene fakristie, eene armenkamer, doop- en begraaf kapel. P E Y . 0.-L.-V. ONBEVL. ONTv. Parochie-Kerk en pastorie. Breedte (3 beuken) NEDERLANDSCHE BOUWWERKEN. 397 Lengte . .. . . . 3 5.0 0 E1. Breedte 13.50 „ Breedte de middenbeuk alleen . . . . . . 6.50 ,, Hoogte, middenbeuk . 10.5 0 ,, 1/ zijbeuken .' . , 6.50 ,r P 0 S T E R H 0 L T. H. MATHIAS. Ontwerp eener nieuwe Parochie- Kerk , aanvaard ; later uit te voeren. ROERMOND. Restauratie der 0.-L.-V.-Munsterkerk .--- eene der merkwaardigste van 't geheele land. Opbouwing der aangelegde , maar niet uitgevoerde torens en geheele voltooying der kerk.. ROERMOND. Herf elling der Kathedraal van St CHRISTOPJIORUS; gebrande vensters, enz. nieuwe fakristij. ROERMOND. Herftelling der kapel van O.-L.-V. in 't Zand ROERMOND. Arm enfcholen in 't Liefdegefticht. ROERMOND. Huizen, fabrieken, buitenplaatsen , grafmonumenten, enz. R O L D u C . Herfte hing der oude abdijkerk en krocht. ROTTERDAM. Parochie van O.-L.-V. Kruiskerk met 5 beuken en zij-kapellen, koepeltoren en transtorens, fluitende aan de zijbeuken , ten westen. Doopkapel en kongregatiekapel. Oriëntatie: Z.-O. Choorfluiting : halve tienhoek. Lengte der as tot het einde van 't chr (binnen) 58.50 El. Breedte van het kruispand. . .. 3 8.4 0 „ I)e kerk is, in de lengte, verdeeld (westwaarde) in 5 kerkvakken (travées) en in 4 (oostwaards-choor). Het kruispand heeft (noordwaards) 2 kerkvakken , zuidwaards 3. Middenfchip en kruispand, hoog 11.Q 0 El. De eerste ° zijbeuken , naast het middenfehip breed 5.50 „ De tweede „ . . . . . . . . . . 4.0 0 ,, De kapellen .. 2.9 5 „ Gaanderijen, boven de zijbeuken, hoog . . 6.50 Zijbeuken . . 8.00 Middenfehip ._ 24.00 De koepeltoren .. 59.00 „ OVER NIEUWE De torens . . . . . , . . . 6 6.0 0 E. Het choor , de kapellen, de zijbeuken en de gaanderijen zijn van fteenen welven voorzien ; het middenschip is in hout betimmerd. Alleen het kruispand . is gedeeltelijk volbouwd. ROTTERDAM. H. L• AURENTIUS. Nieuw .Altaar en kerkftoffeeringen beschildering. SCHIEDAM. Stoffeering en befchildering der Parochie-Kerk van O.-L.-VROUW VISITATIE. Sc H I E D A M. Grafmonument. S E V E N U M. Gemeentefehool, voor 300 kinderen . S E V E N U M. H. FABIANUS en SEBASTIANUS Herftelling en ver grooting der Parochie-Kerk. SITTARD. H. PPTRUS. De afgebrande Parochie-Kerk herbouwd en met toren herfteld in den flijl der XIV° Eeuw. S T E V E N S W E E R T. Gemeentehuis , fchool en onderwijzerswoning.. S W A L M E N. H. LAMBERTUS. Nieuwe Pastorie. Herstelling van het choor der Parochie-Kerk. T H 0 R N. Nieuwe Gemeentefchool en onderwijzersfchool. T H 0 R N . H. MIcuAËL. Herftelling der Parochie-Kerk - en nieuwe toren. U D E N. PETRUS-STOEL. Herftellingsplan der Parochie-Kerk. UL F T . Parochie-Kerk van den H. PETRUS EN PAULUS. Drie beuken en toren. Oriëntatie : O. Choorfluiting : As, lang 42.70 El. Breedte 15.8 0 ,, Middenfchip , breed 7.10 II hoog 13.30 ,, Zijbeuken u . . . . . . . . 7.20 „ Toren „ 50.00 ,, Geheel in (teen gewelfd. V E`C HEL. Parochie-Kerk van de H. Maagd en den H. Lambertus, en Pastorie 1, Zie Bijlagen A en B. 1 Zie "D. Warande", VI, 110 en volgg. 249 en volgg. NEDERLANDSCHB BOUWWERK N . Oriëntatie : N.-O. t. W. Choorfluiting : halve achthoek. Kruiskelk , met 3 beuken ; omgang om het choor. Lengte der kerkas met de Mariakapel . . . 7 5.0 0 El. Hoogte van het midciter ifchip, onder de welven 2.3O Breedte der 3 beuken 20.00 „ van het middenfchip . . . . . . 9.80 Toren, hoogte 80.00 De • doop- en begraafkapel, 3 kapellen aan den choortrans, deze , de beuken en de fakristij geheel in (teen gewelfd. De zuilen " zijn van graniet. V E C H EL . Kapel bij het Gesticht v. Liefde: Oriëntatie ': N.-O. Oriëntatie ': N.-O. Choorí.......... ...................27.00u Lengte Breedte 9.10 Hoogte .................. 12.00 Choor en gaanderij in í%een gewelfd ; het fchip in hout betimmerd. Choor, breed 6.00 El. 11 hoog 9.7 5 ,, V E C HEL . Ontwerp gast- en weeshuis. VENRAY. il erftelling der Parochie-Kerk (XVe Eeuw) . PETRUS BANDEN. Pastorie. VENRAY. Kapel , bij 't klooster der Ursulinen. Lengte ,. y 2 7.0 0 El. Hoogte , onder de kap . . . . . . . . . 13.50 ,, choor 10.00 Het choor is gewelfd; 't fchip . betimmerd en befchilderd. VLAARDINGEN. Parochie-Kerk van den H. JOANNES BAPT. en pastorie. Kruiskerk van 3 beuken. Oriëntatie: Chooríluiting : Lengte 41.6 0 El. Breedte over de beuken . . 18.30 „ 400 OVER NIEUWE NEDERLANDSCHE BOUWWERKEN. Breedte middenfchip . . . . . . . . 8.30 EI,. Hoogte van 't middenf chip . . 26.00 ^„ Hoogte van den toren 55.00 Choor ,, zijbeuken en zangehoor in (teen gewelfd. V O R D E N . Parochie-Kerk van den H . ANTONIUS A PADUA met pastorie. Zie Bijlagen E. en F. Kruiskerk met 3 beuken. Oriëntatie : 0. Choorfluiting : halve achthoek. Middenfchip , lang. . . . . . 37 .0 0 El.. !I breed . 15.00 hoogte 14.50 „ Zijbeuken ,i 8.00 ,, Toren , hoog .............. 50.0 0 W A G N E L É E. (Belgiën.) Stoffeering en befchildering der Paro chie-Kerk. W E S SE M . Herftelling der Parochie-Kerk. Choor, voltooid. Eene menigte kerkmeubelen en fchilderingen , zoowel in ons. vaderland als in TDuitschland en Frankrijk, enz. kunnen in dezelijst niet worden opgenomen. BIBLIOGRAFIE. (vrroAVEN VAN BOEKEN, PLATEN EN MUZIEK.) Dr W. J. A. JONCKBLOBT , Geschiedenis der N ederlandsche Letterkunde. 1e Deel. Groningen, Wolters, 1868. 530 blz. De sints lang beloofde "Geschiedenis der Nederl. Letterkunde'} van den Oud-Hoogleeraar Jonckbloet is alzoo voor de helft verschenen. Het boek is volumineus en het aantal der bladzijden klimt tot over de vijfhonderd. De lezing evenwel gaat vlug genoeg, dank zij dén aangenamen en weelderigen letterform van den uitgever, dank zij ook diens zwaar, witblinkend, bijna gesatineerd papier. . De Geschiedenis onzer middeneeuwsche Letteren heeft groote verplichtingen aan Dr Jonckbloets vroegere vlijtige en serieuze nasporingen , men mag dus verwachten dat ook dit werk , 'twelk bijna vierhonderd bladzijden aan de Midden-Eeuwen wijdt , op nieuw een gunstig getuigenis omtrent de voortdurende triumfen van onzen geleerden medi-aevist zal afleggen. Voor een zeker deel zal de, lezing dezer bladzijden die verwachting bevredigen. Dr Jonckbloet sluit zich bij zijne vroegere "Geschiedenis der Midden-Neder-landsche Dichtkunst" aan, laat geantiqueerde hypothezen varen en geeft blijken, hier en ginds, de "Errungenschaften" der nieuwere wetenschap op hoogen prijs te stellen. Zijne "Inleiding" levert de gebruikelijke bepaling van het onderwerp en eene "Indeeling", waarover weldra. Dan volgt een kort overzicht van de geschiedenis onzer taal , in verband met de leer nopens de algemeene genealogie der oud-germaansche talen volgens Jacob Grimm. Zijne eigentlijke geschiedenis vangt aan met de "O u d Y- D u i t s c h e- Volkspoëzie" : het Hildebrandslied , de Sage van den Zwaanridder, het Goedroenlied , christelijke poëzie in het Latijn , de Héljand, het Lodewij kslied , de latijnsche bewerkingen van volk.s 402 BIBLIOGRAFIE. en dierensagen worden op de bekende wijze behandeld. Dan wordt de "Ontwikkeling, der Epische Dichtkunst in Frankrijk" in oogenschouw genomen. De Chanson de Roland wordt in hare hooge oudheid gewaardeerd , hoewel in het volgende hoofdstuk: "Algemeene Opmerkingen over de Middel-Neder - landsche Dichtkunst" voor de nederland^che fragmenten, die den luikschen hoogleeraar Bormans zooveel geestdrift inboezemden , nog het oude oordeel geldt : "dorre toon, ruwe taal, hortende verzen, geringe kennis van het Fransch" \ (bl. 113). Eene overwinning op denzelfden geleerde behaalde Jonckbloet evenwel, door het betoog, dat de berijmer der St. Servatius Legende en de hoogduitsche menestreel Heynrich von Veldecken twee verschillende personen zijn (bl. 102-108). De vergelijking van des Duitschers E n e ï d e met des Maastrichtenaars Legende , staven voldingend , dat "Heynrij ck , die van Veldeken was gheboren" in de laatste helft der XIII eeuw moet geplaatst worden , en dat de hoogduitsche adelijke minnezanger tusschen 1150-1190 voorkomt. Een volgende P aragraaf behandelt de "Ridderpoëzie", waarbij wederom, naar aanleiding van de twee midden-nederlandsche fragmenten eener vertolking van het Nevelingen- L ied 72 regels ieder die door Serrure in zijn Museum zijn uitgegeven , eene uitvoerige inhoudsopgave van het duitsche N i b ei u n g e n -Liet verschijnt. De voornaamste bewerkingen van riddersagen uit den kring van Karlemeine en de "XII ghenooten" worden vermeld, terwijl de auteur het uitvoerigste bij zijn geliefkoosden Guillaume d'Orange toeft. De Graal-Romans, die der Lorreinen , de Reinaert --- welke in J onckbloet zulk een vruchtbaar en eminent beoefenaar heeft -de Roman van Walewein , en andere aan den bretonschen sagenkring van Koning Arthur ontleend , de Parthenopeus , de Floris, de Heemskinderen roepen ons telkens een ongedwongen repetitio placet op de lippen. De "Geestelijke Poëzie" staat niet in gunst bij den Geschiedschrijver der midden-nederlandsche Dichtkunst ; behalven de B e a t r ij s , als van ouds , ontvangt thands ook de T h e o p h i l u s een blijk van ingenomenheid , 'twelk als proeve van aesthetische billijkheid ons verheugt bij een auteur , die met zijn Gervinus zoo gaarne van "keuken-wonderen" spreekt. Het zesde hoofdstuk: de Burgerlijke D i d a k t i e k bevattend, levert eene nieuwe chronologie van Maerlants werken, waarbij de BIBLIOGRAFIE. 40 3 Martijnszangen onmiddellijk na den Alexander volgen. Op Maerlant volgen de e p i co di d a c t i c i Jan van Heelu en de dichter van den Grimbergschen Oorlog, daarna de chronijkschrijver van Holland, Melis Stoke, eindelijk Maerlants waarachtige discipel Jan van Boendale , welken Jonckbloet bij voorkeur zijn ouden bijnaam van Jan de - Clerk schenkt en de heelmeester van Yperen : Jan de Weert. Zoo als vroeger beschrijft onze auteur met ingenomenheid en smaak de reaktie van de dichterlijke fantazie tegen de opperheerschappij van het Leerdicht. Boerden en sproken , minneliederen en zangen van "sprekers" en "jongleurs" worden in eenige van de treffendste bladzijden des tegenwoordigen werks beschreven. Ook de epische produkten van dit tijdvak van reaktie, de bewerking van den Roman de la Rose door Hein van Aken en diens oorspronkelijke schepping de Roman van Li m b o r ch worden vrij uitvoerig vermeld. Andermaal tot de sprooksprekers terugkeerend, levert . Jonckbloet een zeer welkom betoog, dat Willem van Hillegaersberg, de bewerker geweest is van het tweede deel van den R e i n a e r t, 't welke in het laatste kwart der XIV eeuw geschreven is. Na met een woord nog van. een epico-didacticus , Dirc Potter en zijn roman Der Minnen Loep , gewach te hebben gemaakt — vaart Jonckbloet voort met de "Lyrische en Dramatische Poëzie". Met Lyrische Poëzie wordt hoofdzakelijk het middeneeuwsche Volkslied bedoeld , 'tgeen niet van groote willekeur is vrij te pleiten , daar onder de sprekers uit den beyerschen tijd en onder de vlaamsche zangers reeds belangrijke lyrische dichters , als een Boudewijn van der Lore en een Augustijnken van Dordt - behandeld waren. Van den plicht eens geschiedschrijvers der nederlandsche Letteren zoude het ook wellicht geweest zijn , om eenigszins uitvoeriger stil te staan bij het Mysteriespel der Geestelijkheid , 'twelk nu met eenige regelen een goed heenkomen moet zoeken. De uitgaven van Dr Hermans en Dr Verwijs van het onlangs (1867) ontdekte Mira kelspel van Breda schijnen bij onzen auteur weinig sympathie verwekt te hebben toch bezitten wij tot op heden in dit genre .niets beters. Wel wordt nog de analyze van het limburgsche mysteriespel , als vroeger , meêgedeeld , gevolgd door een kort woord over Die eerste bliscap van Maria. Maar de voorkeur van den Oud-Hoogleeraar verwijlt het liefst bij de "Abele Spelen en Sotterniën", die Hoffmann von Fallersleben uitgaf. 404 BIBLIOGR.&PIE. Hiermede zijn _ de Midden-Eeuwen voltooid. Het "Tweede Boek", over Rederijkers handelend , vangt aan. Tot nog toe heeft de weg , aan Jonckbloets hand bewandeld , ons geenszins verdroten, daar wij bij menige stille rezervatie , ons toch aan een bekwamen gids betrouwd wisten. Hier pauzeeren wij echter, om op een. vroeger gemaakte bedenking terug te komen. Wij hebben geen vrede met de aangekondigde indeeling. Na de Midden-Eeuwen de Rederijkers te kiezen als 2118 tijdvak behaagt ons niet. De Rederijkers wortelen zoo vast met al hun materiëel , moreel en aesthetiesch streven in den m oyen-age , dat het ons wederom minstens willekeurig •voorkomt de nederlandsche litteraire Midden- Eeuwen met het jaartal 1450 te besluiten. 't Is in deze vluchtige aankondiging niet mogelijk dit uitvoeriger te betoogen, wij wijzen er alleen op, dat eene indeeling van historische stoffen moet berusten op een w e z en t l ij k keerpunt , en dit wordt in de Geschiedenis onzer Letteren gevonden bij het ontluiken der Renaissance en der Hervorming.. Jonckbloet opent zijne studiën op de Rederijkers waarschijnlijk daarom met eene zeer beknopte karakteristiek van het Humanisme. En wederom zijn het de Turken , die door hunne inneming van Konstantinopel in 1453 aanleiding geven aan "een groot aantal grieksche geleerden" , om naar Italië over te steken en de studie der Oudheid aan te wakkeren. Dr GEORG VOLGT van Munchen heeft dus te vergeefs zijn degelijk werk over de Herleving der klassieke studiën in Italiën geschreven ! Wat reeds voor 1350, een eeuw voor de inneming van Konstantinopel, te Napels, te Rome , te Padua en Florence geschiedde , wordt dus andermaal met een vergoelekend woordjen afgedaan. Dr Jonckbloet zegt toch , dat de grieksche geleerden overstaken naar Italië "waar de studie der Oudheid altijd veel aanhangers had geteld." Wat PETRARCA , BoccAccio , LEONARDO BRUNI , NICCOLO DE' NICCOLI en AMBROGIO TRAVERSARI aanvingen, wat de wolk van geleerden aan het hof der MEDICI poogde, beteekende dus niets , voor dat een paar Bizantijnen om hulp tegen de Turken waren komen vragen aan het hof van Florence ? Wij . gelooven het niet -- en nog minder dat de geest der Renaissance reeds omstreeks het laatste kwart der XV Eeuw zich in de Nederlanden openbaarde. Bij de behandeling der Rederijkers. heeft de Oud-Hoogleeraar BIBLIOGRAFIE. 405 zich met vrucht van een handschrift der koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage bediend : GÉRARD : ' Recherches historiques concernant les chambres de Rhétorique établies dans les Pays-Bas. WILLEMS B e l gi e s c h Museum wordt ijverig geraadpleegd , ook de oude Schets van Koks wordt niet geminacht, zoo als SCHOTELS in bijzonderheden zoo rijk vertoog over de Rederijkers, en HERMANS belangrijke bijzonderheden over de kamers van 's Hertogenbosch. Na de Rederijkers komt Anna Bijns. De Oud-Hoogleeraar heeft na eene aandachtige lezing harer werken eene zeer gewichtige onderstelling gevormd : de vrome , gemoedelijke Anna Bijns was ...... eene andwerpsche cocotte ! In den derden bundel der Refereinen beschuldigt de andwerpsche schoolmatres zich van velerlei waereldsche afdwalingen en zonden harer jeugd, die ze met de terminologie van Davids boetpsalmen formuleert gelijk de kantteekenirigen en de bijbelplaatsen naast hare Refereinen duidelijk doen uitkomen. Weldra zal een uitvoerig betoog van onze zijde staven , waarom wij de hypotheze van Dr Jonckbloet niet mogen bijvallen. Dit staat vast, dat al de opmerkzame en schran dere geesten, die Anna Bijns .tot nog toe lazen, er geen spoor van ontdekten ; dat tijdgenooten en nakomelingschap te vergeefs hare goede zeden en vurigen godsdienstigen ijver geprezen nebben , als het nu bewezen wordt, dat Anna Bijns, om Dr Jonckbloets smaakvol spraakgebruik te volgen bij de "wulpsche minnarijen" harer jeugd 'den Rubicon overschreden" heeft. - "In onsnyverheit, ten minste metten gedachten, ken ic my schuldich !" Zoo getuigt zij zelve en zou dus een laaghartige logen uitspreken , of een onvergeeflijke dwaasheid begaan , als hare latere zelfbeschuldigingen in hebreeuwschen boetpsalm-stijl van "wulpsche minnarijen alleen met het oog op . winst aangevangen" moesten getuigen. Doch dit moge nog een betwist punt blijven, zoo lang geen afdoender tegenbetoog is geleverd , zeker is het onjuist, wanneer de Oud-Hoogleeraar beweert, dat Jhr Willem van Zuylen te gemoet kwam aan de behoefte van stichtelijk gezang bij de eer e •dienst der Protestanten door zijne S o u t e r- L i e d e k e n s. PH L I PP W AC KERNAGEL heeft overtuigend bewezen , dat Zuylens S o u t e r- L i e d e k e n s nooit voor kerkgebruik bestemd zijn geweest , daar 4+06 BIBLIOGBAPIE. anders Koningin Maria van Hongarijen er geen keizerlijk privilegie aan zou hebben verleend en ' dat het bezigen van populaire, waereldsche zangwijzen voor -geestelijke liederen reeds in de XV Eeuw in . Nederland gebruikelijk was. In de "Prologhe" verklaart de Dichter uitdrukkelijk , dat hij een ernstig lied in plaats van "sotte, vleeschelike liedekens" wil stellen, van "kerkgebruik" is nergens of bij niemant sprake. Hoe verder Dr Jonckbloet zich van de Midden-Eeuwen verwijdert, hoé meer ons vertrouwen op hem als gids voor het gebied der moderne letteren. geschokt wordt. Marnix behoorde door hem niet met een citaat uit Motley afgedaan te zijn en' schoon 'Houwaert en Coornhert beide met eenige meerdere uitgebreidheid werden besproken , had ., den wij voor deze hoofdgestalten onzer letterkundige geschiedenis der XVI Eeuw veel breeder terrein noodig geacht. Het laatste gedeelte van het boek maakt daarom een gantsch anderen indruk, dan de vierhonderd eerste bladzijden. Van elk ander geschiedschrijver zouden wij ook deze bladzijden met dank- bare waardeering hebben kunnen ontvangen , maar aan den Geschiedschrij ver onzer midden-nede^rlandsche Dichtkunst stellen wij andere eischen. En zelfs aan eerstgenoemde zouden wij het euvel nemen, als hij ons zonder schroom verhaald hadde (bl. 515) , dat Spieghel op Roemer Visscher de regels: "Zijn vloer betreden word, zijn drempel is gesleten, Van schilders, kunstenaers, van zangkers en poëten" dichtte, waarmeê Vondel in 1623 zijn algemeen bekend gedicht ;Lof der Zeevaert" eindigde. MENGELINGEN. .00RDEEL VAN HOFFMANN VAN FALLERSLEBEN OVER BILDERDIJK. Mijne lezers kennen Hoffmann (' ,D. War." I, 269, 493 en v. , "Karol. Verhalen" , Inl. voor den Floris, enz. "De la Litt. Néerl." , p. 26). Zij kennen ook , eenigermate, Bilderdijk. Den laatste bemin ik , den eerste fchat ik hoog. Toch loopen zij ver uit elkaár. Het is daarom Hechts des te belangrijker Hof mann over Bilderdijk te hooren : Hoffman, die jong en vrolijk , een revolutionair en een natuurkind was (ondanks zijne liefde voor de Middeleeuwen , en den ernst, waarmeê hij hare voortbrengselen beoefend heeft) ; Bilderdijk , die oud was en dikwerf (omber , ouderwetsch in vele opzichten , een absolutist , vooral op politiek gebied, een orthodox-Gereformeerde in de leer van genade en vrijen wil , bij alle middelmatigheden gehaat of van hen belachen; Hoffmann, een en al muziekzang, Bilderdijk, die het wezen van muziek en bouwkunst nooit volkomen begrepen heeft; Hoffmann, de vereerder der jambische gedichten , de geestverwant van Schilier , . Bilderdijk, wiens alexandrijnen met zijne denkbeelden tot éen poëtiesch geheel zijn fámengegroeid , die Schiller (en te-recht!) niet kan uitftaan. Zoo is er dus geen reden , om Hoffmann van partijdigheid in zijn oordeel over Bilderdijk te verdenken; Hoffmann, die in 't algemeen onbeleefd is , weinig erkentelijk, en van den eenzamen, armen Bilderdijk ook geene diensten noch voor. deelen het zij hopen , het zij vergen kon. In Dr Heinrich Hoffmann von Fallerslebens boek , verfchijnende onder den titel "Mei Lebèn" (Hannover, Carl Rümpler) komt dan, als de lezer , in 1821, met hem te Leiden vertoeft, liet volgende over Bilderdijk voor : het is eene bijdrage tot de toetsing van mijn meermalen weêrfproken oordeel: "Willem Bilderdijk , destijds reeds erkend en - gevierd als Hollands eerste dichter, en in groot aanzien als geleerde en taalvorscher, leefde zeer afgezonderd. Hij had te Leiden bijna volfrekt geen omgang. Ik bezocht hem dikwijls en kon dit doen 408 MENGELINGEN. wanneer ik wilde. Hij heeft mij altijd vriendelijk ontvangen, en snij , zelfs bij lichamelijk lijden, bij zichtbare gemoedsontftem ming, te kennen gegeven, dat ik hem ook dan welkom was. Ik bracht hem altijd iets nieuws meê : allerlei boeken , handfchrif ten , affchriften en uittreksels , want zelden ging er een dag voorbij , waarop ik niet iets vond , dienstig aan het doel van mijn verblijf aldaar. Wij fpraken over allerhande onderwerpen van litteratuur en kunst, ,.en liefst over middelnederlandsche taal. en dichtkunst. In dit vak was hij niet minder thuis dan in vele andere ; hij had vele (toffen verzameld , vele ftudies gemaakt. Mijne mededeelingen verheugden hem en prikkelden hein aan zich op nieuw met de oude Nederlandfche taal en dichtkunst ijveriger bezig te houden. Hij onderfteunde mij met raad en daad, voldeed allerbereidwilligst aan mijne wenschen en was aan mijne plannen , zoo goed en waar hij maar vermocht , bevorderlijk. «Hoe zeer ik mij verblijdde over dit aangenaam en vruchtbaar verkeer , zoo kan ik mij toch niet ontveinzen , dat ik mij zeer verwonderde en zijne landgenoten dit nog meer deden. Hij was mij afgefchilderd als een luimige en knorrige menfchenhater, als een woedende vijand van Duitschland , en van alles wat er was en gedaan werd , als een -dweepzieke beftrij der van alle vrije beweging in ftaatkunde en godsdienst, als een ftijf, eener betere overtuiging ontoegankelijk vasthouder van de vreemdfoortigste gevoelens op het gebied van geschiedenis, taal, litteratuur en kunst, als een onverzoenlijke vijand eindelijk van al degenen, die anders dachten , anders wilden , anders handelden. Tegenover mij fcheei hij geheel iemand anders. Nooit heb ik uit zijn mond een kwaad woord over Duitschland gehoord ; nooit ben ik getuige geweest eener uitftorting van verkropten wrevel, nooit had ik te lijden van de hartstochtelijke uitingen zijner prikkelbare, vaak treurige lichaams-en geestesftemming. Ik heb beleefd, wat toen niemand verwachtte , dat hij mij kwam bezoeken in het huis . van den man , dien hij haatte en die mij innig beminde, want deze man had mij, op mijn eerlijk gezicht af, in zijn huis opgenomen en als zijn kind geherbergd en verzorgd I. Eens had Bilderdijk zich aan een zijner verwanten in de volgende woorden • 1 D! G. Salomon, uit Königsberg, toen sedert lang te Leiden gevestigd als Dr in de Genees- Heel- en Verloskunde. MENGELINGEN. 409 over snij uitgelaten : "Offchoon hij een in o f is, mag ik hem toch wel lijden." En dit bewees hij ook bij alle gelegenheden, als wij elkaar op het veld der oude germaansche talen en litteraturen ,ontmoetten. Zijne liefde voor de oud-nederl. poëzie berustte echter voornamelijk op de belangrijkheid der oude taal , in zoo versie door deze het tegenwoordige Hollandsch kon toegelicht en verklaard worden. Zoo befchouwde hij dan ook de oude volksliederen flechts 1 als taalmonumenten , beginselen van poëzie , dichterlijke kurioziteiten, en flechts zijne vaderlandsliefde, zijne neiging voor alles wat Hollandsch was , verhinderde hem mij dit ronduit te bekennen =. Ik snerkte dit bij ver(cl.iillende gelegenheden op ,en ontzag mrt daarom nog al niet mijne lneeninngen over poëzie en mijne ingenomenheid reet het volkslied voor den dag te komen.... Trouwens kon ik bij een. man als Bilderdijk niet veel liefde en deelneming voor mijn ftreven verwachten, dat was ndg meer het geval bij de andere [letterkundige] mannen van dien tijd." A. Tn. , HOLLANDSCH PAPIER. -- Een onzer gevoel- en fmaakvolste geleerden, onlangs te Parijs uit den mond van Louis Veuillot een hoogen lof hoorende, gewijd aan het Hollandsch propatria-papier en een klacht, dat het zoo moeilijk te vinden was , vroeg den beroemden ultrairiontaan verlof hem een riem van goede qualiteit te mogen aanbieden. Om daartoe te geraken :zond hij Veuillot 5 staleg van verfchillende hoedanigheid. Reeds ,op No 5 fchreef de welfprekendste pen van Frankrijk, dat dit papier zeer goed en gefchikt was; op No 4 werd aangeteekend, dat het van zeer goede en aangename konditie was ; N° 3 was nog beter; No 2 zoft de Heer Veuillot op briefformaat laten fihij-' ,den , om er zijn vrienden nieê te verheugen. Op NO 1 fchreef .hij het volgende: «Le No 1 est trop beau. Je n'ose rien écrire sur un papier ; , de cette valeur. 11 faudrait le réserver pour y transcrire des prières à Dieu et des hymnes à Pie IX. Cependant comme il ne , eonvient pas d'outrager la beauté par nu amnour trop craintif, 1 Lees: vooral. 2 Hoe weet Hoffmann het dan ? -- Het is ook niet geheel juist. -3 Hoffmann von Fallersleben. Mein Lehen. I Deel, p. 277 en volgg. -UIETSCHE WARANDE VII1. XXVII 410 MENGELINGEN. Ali de s'éloigner de ce qui est 1 parfaitement beau et parfaitement bon, je prendrai un peu de ce N<, 1. La pensée y chante toute seule. »Ainsi je consens encore. Refuser serait plus discrei, mais j'en aurais un regret amer." X. CORNEILLES PCENITENTIE. -- Sommigen beweeren , dat aan Pierre Corneille het vertalen der "Imitatio" als eene boetpleging voor het f chrij ven zijner tooneelwerken de meesterftukken die de Cid, Horace , Cinna , Polyeucte , Rodog'une , enz. heeten was opgelegd. Indien dit waar is , ftaat het den vromen , grijzen dichter niet fraai , dat hij , na de voltrekking dezer poenitentie, weêr in zijne vroegere fublieine zonden vervallen is en Edipe, Sertorius , SSophonis be , Bérénice , Psyché , Agésilas , Attila, Suréna , enz. enz. enz. heeft geschreven. Is het waar — dan heeft Melpomenee de tijdelijke _ ontrouw. van haren gunsteling geftraft , want hij is ná zijne peenitentie nooit zoo verheven meer geïnfpireerd geweest als voor. Maar 't is te zot , om er bij ftil te ftaan. Corneille is zoowel. als Vondel een braaf, kui.sch, vroom, fchier heilig man geweest , en toch was hij , als onze Joost, "verdingert" aan het treurtooneel. "Depuis sa première pièce en vers , jusqu'à Suréna , en trompte 45 ans de vie honnéte et de labeur inf'atigable. Tant qu'il lui resta quelque cerveau, il pour suivit ses rêves de tragédie, et seinbia inettre en pratique la belle maxime d'un des écrivains de notre époque: Puis qu'il faut s'iiser, , u.sons-nous noblement." `' X. "KOSTER'S Statue at Haarlem. — This recently erected Statue is one of the finest works of its class that I have ever had the goed fortutie to examine. The dimensions are colossal the work of a French sculptor, M. Rouger. 1 could wish the artist were a Dutchman. The attitude of the stazue ,. nobly draped , and wearing the head-gear of the time, is very impressive. The left hand clasps a bonk, while the right holds aloft, with an air of triumphalit satisfaction a "type", by iiieans of which the bonk - lias been , as it were , magically lproduc;ed." I1. Noel H mniphr°eys , A history of the art of printing , p. 215, 216. 1 Hier ftaat de penfout "étant". . 2 Mag. pita. Oct. 1867, p. 315. MENGELINGEN. 411 Standbeeld -van Gutenberg te Mentz. As a . statue it is not equal to the one of Koster at Haarlem , although the work of Thorwaldsen , p. 216. -Waar de Heer Noël Hurnphrevs van zaken getuigt, die hij onder de oogen heeft, fpreekt hij gevoelens uit, die voor ons, Nederlanders zeer merkwaardig zijn, liet is jammer, dat hij den naam en de natie van Costers beeldhouwer niet meer recht doet. X. DEKORATIES. Het is niet onaardig op te merken , ho onze liberale tijdgeest met ridderteekens omfpringt.. Ik f'preei:_ niet van de Koningen "van Italië" en van Portugal , hoe die de ridderkruisen van Christus en de Heiligen op allerlei ongelootiige borsten hechten ; maar- de katholieke Koningin van Spanje verciert, bij de vleet, Joden reet liet kruis van. Isabella la cattolica; en deze eerzame Israëlieten vergeven zoo van harte, dat Isabella hunne voorzaten in goeden getale heeft doen braden en branden, dat zij verbleeken van pleizier , als hun het lichtblaanwe lint maar in het knoopsgat mag prijken. Het fcheelde niet veel, of voor eenige maanden geleden , zou een Israëliet hier in Nederland het kruis van het H. Graf hebben mogen dragen; gelukkig begon de Minister van Justitie aan de mogelijkheid te twijfelen dat gemelde joodsche Heer het brevet rechtmatig bezitten zou. en zoo werd het fchandaal verhoed. De Keizer van Oostenrijk heeft zijne liberale ftaatkunde (waarvan het willekeurig fchendeil van bilaterale kontrakten --- konkordaten en fchhuh(ibbrieven Cehering en infiag uitmaakt) zeer eigenaardig ingewij4 door het Grootkruis der Orde van St Stephanus aan Fleury te fchenken (den braven, eerzamen Adjudant van. den Franschen Keizer); terwijl hij zijn kleêrmaker . Pusantoy . tot Kommandeur in de Frans-Josephs-Orde benoemd heeft. Het fchijnt wel. dat alle be- grip van voegzaamheid , alle tradities van opvoeding en be.Cchaving allengs verftikt worden , en de gevoelens der hoogste sociëteit tot het niveau verzinken van alles wat plat en gemeen is. Maar laat ons niet klagen : wij hebben fteenkolen , petroleum , collodium, fosforus en eigaren, wij kunnen vliegen van het eene groote, morsige centrum naar het andere; wij kunnen naar hartelust ons door gas en fteenolie laten verlichten ; wij kunnen onze leelijke facies in 't oneindige (tot groote kitteling onzer ijdel 412 MENGEDI1€ EN. hein]) laten verveelvoudigen; wij kunnen, als ons de noodig4^geest ontbreekt om niet vrouwen te konverseeren , tabak Brol-letjens uitzuigen; en al gaat een en ander gepaard met hetgeen i-ien , in minder befchaafde tijden , een ondubbelzinnige flank zou genoemd hebben , de waereld 1 is toch zeer met zich-zelf in haar fchik : zij industrializeert, zij parlementarizeert, zij doorkruist Europa, en wat hier of daar een vitter en menschenhater op haar moge afdingen, zij ftinkt er maar op toe, en is geluk kiger dan in de eeuwen der kieschheid en onthouding. M. PRACTISCHE GEZONDHEIDSPIJP. Handelsbl. 2( Feb.1868: "Volmaakte affcheiding van het 'nat", dat, bij de gewone' pijpen , door de menging van het uit den mond komende v o ch t met den tabak, voortkomt, onderfcheidt deze pijp van alle anderen. -- De rooker kan de pijp geheel uitrooken , zonder dat hij last hebbe vare den onaangenamen fmaak , dién de van dit vocht doortrokken tabak altijd medebrengt." — "Gezond" ezond" Moge deze pijp zijn , --- "practisch" is zij niet : de ware rookers vinden dat "'nat" , hetwelk men hier aflcheidt, juist het lekkerste van de pijp, en het fnorkend geluid, dat het maakt, eene alleraangenaamstemuziek. Men wil , dat het parfumeurs zijn , die deze pijpen in zwang brengen , om dat zij van de rookers de opbrengst hunner gezondheidspijpen willen pachten , ten einde gemeld vocht het eau de mille fleurs te doen vervangen , voor de (lakons van onze moderne dames , die immers zoo veel van tabaksdamp houden , en dus ook van den verdikten damp, door gezegde aangename distillatie , verkregen. Het fteeds algemeener veldwinnend rooken is een der groote triomfen van de XIXe Eeuw. M. DE "PANTER", verdoopt. — De monitor de Panter heeft den naam van Heiligerlee gekregen. Men rekent namelijk , dat met den flag van Heiligerlee het tijdperk aanvangt, dat tot devies zou kunnen nemen niet "Regt voor Allen" , maar "Reet alleen voor de Kalvinistèn --1 66--x.795". Het komt dus nog al eigenaardig voor, dat, bij het wechfterven der Staatskerk van Gerobulus en Trigland , van Marnix en Jacob Cats, ' eenige openbare gedenkteekens hare herinnering bewaren ; en vooral zulk een monitor, die verzinnebeeldt, hoe het Kalvinisme bijv. het Petrusfcheepjen uit elkander geramd zou hebben , indien tijd en gelegenheid daartoe dienstig geweest waren. R. MENGELIIGW. 1 419 MONUMENT VOOR HEILIGERLEE. -- De Kerkelijke Courant , Kath. Nederl. Stemmen van 27 Juni , bevat het volgend , ontwerp , voor opfchriften op het monument te Heiligerlee: Voorzijde: HErLIGERLEE 1568. Victorie op wettig gezag. Plundering van kerken en kloosters. -- Mishandeling van geestelijken en leeken. -- Wee den overwonnenen. Keerzijde: HEILIGERLEE 1868. Kan er verderflijker kwaad aan den staat overkomen dan dat denzelven verdeelt en wat één is versnippert. Plato. Door eendragt worden kleine dingen groot; door tweedragt gaan de grootste ten gronde. Regter zijwand: PROTESTANTSCHE VERDRAAGZAAMHEID. Linker zijwand: PAAPSCHE STOUTIGHEID. MODERNE WELLEVENDHEID. — "Aan de "Commissie der Tentoonftelling van Nederl. Nijverheid en Kunst , '1868," te Arnhem. "Onder dagteekening van den 25e Junij 11. werd ik vereerd met de beleefde uitnoodiging tot bijwoning der "plegtige opening - der Tentoonftelling". Daar in dezen brief van "opluistering" gefproken werd , en het Heerenkostuum van onzen tijd , naar fommiger oordeel , daar weinig toe medewerkt , meende ik , dat bij de genoemde "plegtigheid" de Nederlandsche vrouwen niet zouden uitgefloten zijn , en begaf mij , den 5 Juli , naar de fehoone hoofdftad van Gelderland , met het voornemen , door het intro-. duceeren van twee Dames, het mijne tot de bedoelde "opluistering" bij te dragen. "Toen ik mij echter - te 1 uur om toegang aanmeldde, werd mij , hoewel in de meest heusche formen, kenbaar gemaakt, dat men te Arnhem de zaken anders begreep dan te Amsterdam , en de Dames waren uitgefloten. In het vermoeden , dat gebrek aan plaatsruimte tot dezen - maatregel geleid had , berustte ik allicht in deze bepaling. "Maar ziehier iets onverklaarbaars, dat mij een uur later in Arnhem wedervoer. 414 MENGELINGEN. "Te twee uur (toen de ten-toon-ftelling voor het , publiek openftond) meldde ik mij op nieuw aan , en wenschte éene Dame te introduceeren , tegen betaling van den toegangscríjs voor een persoon. Een kleinachtig Heer , met een blaauw ftrikjen op den rok , blikte naar rasij op , en zeiden mij , dat die Dame wel voor 1. kon worden toegelaten, maar dat ik, als "Honorair lid van de Commissie" door eene andere deur verplicht was binnen te gaan ; weshalve men mij uitnoodigde mijne Dame aan haar lot over te laten en haar alleen door de volte , langs buralisten , politie-agenten en publieke massa , te laten binnen fcharrelen ; allicht vonden wij later elkaar terug. "Het (preekt van zelf, dat ik toen ook van mijn diploma geen gebruik wilde maken ; maar mij een kaartjen van Jan Alleman kocht. Ik vroeg mij echter tevens af, of ik wel eene ftem gehoord had uit de ftad , waar adel en patriciaat gerekend mochten worden de wellevendheidstraditiën nog niet geheel achter de bank te hebben geworpen. Zou die ftem gelden voor de ftem der Commissie , waarvan ik NB. honorair lid heette te zijn, dan zou ik mij de vraag te beandwoorden hebben , of de meerderheid van dit lichaam . uit Samoj eeden en Hottentotten , in plaats van uit befchaafde Nederlanders , beftond. Maar het kon de ftem der Commisfie niet geweest zijn ! Het, is een misverftand van onderhoorigen. En als folidair ver. andwoordelijk , door mijn honorair lidmaatichap , meen ik daartegen , befcheiden maar nadrukkelijk te moeten opkomen. 1 "De Commisfie gelieve hierin te voorzien en mij te gelooven enz." J. A. A. TH. Amst. 7 Juli, 18t8. TURKIANISME. -- Europa wordt allengskens weêr geturkianizeerd. De hoogachting die van de vrouwen fteeds algemeener op den tabak wordt overgedragen , brengt ons van den barbaarschen riddergeest naar de mohammedaansche gewoonten en neigingen over. Zekere Aristarchi Bey , Turksch Gezant aan het Hof van Berlijn vond goed in het hertooglijk Park te Biberich 1 De Commisfie fchijnt dezen brief ter zijde gelegd te hebben; daarom laat ik dien behoorlijk drukken. Ik zal , zoo lang ik adem heb, de affchaffers der hoflijkheidstraditiën bij de ooren trekken, zij mogen zulke groote industriëelen en oekonomisten zijn , al., ze =giller:. MENGELING N. 415 te gaan rooken. Onbegrijpelijker wijze meende een politiebeambte, dat de Turken in Europa niet boven de wet ftonden Hij verzócht den gernelden turkschen Heer wel zoo vriendelijk te zijn niet te rooktin , daar dit bij politie-reglement verboden was. De oostersche gast dreef natuurlijk den fpot met zulk eene bepaling , en toen . de politie-beambte aanhiéld , wierp de Heer hem, tot zijn verdiende loon , den half brandenden, half natten cigaar in het gezicht. Zoo moeten die westersche duisterlingen, slaven der wetten , maar varen , als zij zich naar de wenschen en gewoonten van tabakrookers en veelwijvers niet willen fchikken. Aristarchi Bey bewijst een man van "koerakter" te zijn, en de Turken zijn "scharmante" jonge-lui. Leve alle laagheid! M. ONZEDELIJKHEID. — Men klaagt over de onzedelijkheid van vele kunstwerken , die o. a. op de ten-toon-ftellingen te Parijs openbaar te kijk geboden worden , en in de fotografische galerij van Rittner et Goupil opgenomen zijn. -- Men klaagt over de vrucht , men moest over den boom klagen. Dank zij de moderne verlichting , wordt het meer en meer onzeker , wat de voorfchriften der zedelijkheid zijn. Ieder heeft zijne manier van zien , en alle manieren van zien zijn gelijkelijk eerbiedwaardig. Wie zou het palladium der moderne maatschappij , dat alle overtuigingen gelijk recht op eerbied hebben , durven aanranden ? Het is de fchoonste overwinning, die het nieuw geboren encyklop edisme op de bekrompenheid der geloovige eeuwen , niet slechts der Christenen, maar aller godsdiensten die eene bovennatuurlijke openbaring aannemen , behaald heeft. Als er geen wet is , is er natuurlijk ook geene overtreding. En even-min kan er van overtreding fpraken zijn, indien eene blinde r onpersoonlijke NOODZAKELIJKHEID (waaraan niemant zich onttrekken , . waartegen niemant zich verzetten kan) de waereld beheerscht. Alle verandwoordelijkheid verdwijnt tegenover deze beide leerftellingen, de eenig mogelijke tegenover het Katholicisme. Men is Katholiek (of pseudo-katholiek d. i. eenig bovennatuurlijk , onfeilbaar en zich ftellig uitfprekend gezach erkennend buiten Rome) -- of men is een belijder van eene der twee andere beginselen : 10 Geen wet, en de mensch dus geheel vrij en bevoegd om naar zijn welgevallen te handelen; 20 het noodlot, eene ijzeren noodzaak, die alle vrijheid vernietigt. 416 MNG1EI1NGEN. Het is duidelijk , dat dit de twee eenige ftelsels zijn , denkbaar tegenover het Katholicisme. Het is zoo klaar als water, en alleen aan het nevelfpel , dat de oude Satan met de Adamskinderen fpeelt te wijten , indien er nog millioenen quasi-denkende (!) individuën zijn, die te-rug-blijven van het erkennen der juistheid dezer redeneering. -Persoonlijke verandwoordelijkheid valt dus wech. Geen gezach mag noch kan den vrijen zoo min als den . onvrijen mensch tot verandwoording roepen. Men kan niet alleen geene in het oude fpraakgebruik als zoodanig aangeduide goede , eerlijke, fatsoenlijke handelingen van den vrijen (of onvrijen) mensch vergen : maar zelfs geene konsequentii . Wie zal mij dwingen om konsequent te zijn ? Bovendien de konsequentie hangt goeddeels van appretiatie af, en de appretiatiën verfchillen .als de bladen op een boom. Dat bij zulk een toeftand , als men den geesten gemaakt heeft, het getal der weesvaders , die de, arme kinderen verkrachten_, welke onder hunne zorg geplaatst zijn , zeer toeneemt , is niet te, verwonderen , en geen prediker het zij} der vrijheid, het zij der onvrijheid mag die vrolijke Weesvaders daar met den nek om aanzien. Ziedaar, hoe wij ooi•deelen -over den liefhebber , die te Oude-Tonge de moderne theoriën met veel ijver heeft toegepast en 29 Juli 11. is gevangen genomen (!) Tijd , N. H. Ct. , 3 Aug. Te-recht zal die brave man aanvoeren , dat het begrip van meerderjarigheid een vooroordeel is; hij zal met Huëts Ruardi beweeren , dat die meisjens het heel goed gehad hebben. Buitendien , al zou ' de (!) wetenfchap (?) hier bezwaar tegen in brengen : het is manier van zien , en alle overtuigingen hebben aanfpraak op gelijken gerbied ! --- God keere, in zijne barmhartigheid , de vreeslijke gevolgen der moderne leeringen, die ons, zonder Zijne reddende hand, met wiskunstige ..zekerheid te wachten ftaan. M. VERVOLG' DER ANTEYKENINGEN VA Broer HENDRIK VAN BIESTEN, over het gebeurde te AMSTERDAM, enz. (1507-1574.) Den 27 April 's avonds omtrent 10 Uren vertrock Myn Heer van Breedenroo uit Amstelredam met een Waterschip in allen schyn off hy zuidwaarts over zee wilde weesen ende hy bleeff allen dien nacht met het schip leggen omtrent- Irep Hannesen , verwachtende daer nae tydi [n] g , hoe dattet die nagt smorgens in der stad zoude gaen , welke wel te presumeeren is , dat hy wel wiste wat aanslach dat er die nacht voorhanden was. Item den 28 April quainen 's morgens tussen twee ende drie uuren de knechten van Myn Heer van Breedenroo voor die Regulierspoort ende sloeghen alarm met Beven trommelen ende drie Trompetten al gelyk corts daer nae schooten zy veel haecke schutten los by die verste molen gelyk ass [of] daer een groot Heir volks hadde geweest, den Burgeren in der stad dit hoorende, die op de wacht waeren in der stad hebben den hopman van de knechten meede doen alarm slaan ende den Trompetter op die stads tooren des gelijx alarm blaasen soo dat de Burgers aanstonds 1 Dit vervolg op de bijdrage, - voorkomend "D. Warande" , VII , ^ , heb ik te danken aan Mr H. Gerlings, Cz. , die mij heuschlijk meedeelde, dat er in de Stads-Bibliotheek te Haarlem een HS. gevonden werd, waarin de Anteykeningen toegeschreven aan Hendr. van Biesten, werden voortgezet tot 1574. De punten van verschil tusschen de beide redakties van het eerste gedeelte, worden aan het slot van dit stuk door den geachten Haarlemschen bibliothekaris medegedeeld. DIETSCHE WARANDE VIII . XXVIII 418 LNTEYKENINGEN VAN BROER zyn op de been gekomen by den anderen aan die muuren en op die markt met hun geweer ende in wapene , soo is die schout met twee Burgermeesteren ende veel burghers soowel geuzen als Catolyken geloopen nae die Regulierspoort om te sien wat er te doen was niet pensende aylacy dat het verraad aen de Haar lemmerpoort soude geschieden. Terwylen dat die burgers nu liepen nae de Regulierspoort nae den alarm slach ende niemand sag nae de Haarlemmerpoort soo was 't consept gemaekt van de geusen in der stad , dat de geweldige hoop knegten soude weesen voor die Haarleminerpoort op deseifde Ure als zy voor de Regulierspoort alarm sloegen, ende 500 waeren er ettelicke verraeders van de geusen in de stad die hadden het gereetschap al by der hand ende souden die Haarlemmerpoort met geweld 6p hebben geslaegen , ende Myn Heer van Breeroo's knechten in laeten comen , ende die knechten quamen te laat voor die Poort soo dat sy op haer Uur niet en hadden gepast als het Godt Almachtig wilde hebben, die altoos de zyne behoedt ende bewaart ende die knechten quamen eerst voor die Poort omtrent acht ende negen uuren ende doe was 't voor de verraders te laat soo dat zy haar consept niet en mochten volbrengen : want alle man was doen in wapenen op de mueren ende aen alle quartieren der steede. Men seide doe ook seekerlyk ende waaragtig te syn , hadden die knechten van Breedenroo in de stad gekomen als haar voorneemen was, soo souden die geusen in der stad wesende met hen toegevallen hebben ende die stad gespolj eert ende geplundert hebben alle die Katolyke Burgers ende haar propoost ende leus was, al waar drie kaarssen in de glazen stonden ofte een 2 achter die deur stont geschreeven, die en souden men niet misdoen aen Lijif noch aan goet: [want] dat waeren van haar volck als er doe ter tyd wel binnen Amstelredam [te vinden waren] hetwelke was een gruwelyke saak voor den Catolijken Burger die in der Stad waeren, men mach nu self voorts presumeeren hoe die Verraders met den Burgermeesteren ende allen den Raad gehandelt souden hebben ende voort met alle de Katolyke Burgers Jonk en Oudt die in der stad waeren, hetwelk nae die tyd gëbleeken is, daar als de son aan alle haere wercken. 1 Staat: ootbrengen. HENDRIK VAN BIESTEN. 419 Op den dach voorsz. spolgeerden de geusen Breeroos knechten het Cathuysen Clooster en deeden de munneken grooten overlast ende gewelt en deden die Pater op syn knien sitten recht off sy hem den hals terstond wilden affhouden , dit gedaen synde qua- men die hopluiden ende bevelhebbers van de knechten aen de Haarlemmerpoort ende begeerden dat men hun victualje soude bestellen uit der stad en scheepen om over te vaaren nae Water- land, hetwelk den Burgemeesteren met die hoofden van de geusen in der stad geaccordeert ende men heeft hem luiden victualjij gesonden te veeeten : Bier, Brood , Booter , Kaas en Haering welke victualy Willem Martsen half Baljuw van Amstelland en Jan Broeck met nog andere hem luiden brochten buiten die poort, men mach denken off die van haar volck waeren off niet, maar men bestelde -hen geen scheepen die waeren der buiten de Haarlemmerpoort genoeg van selfs te bekomen. den -29 April 's morgens vroeg kreegen die knegten de tyding dat den Graaff van Maghen hem Luyden quam naegetrocken met Elff ofte twaalf vaandelen knechten , soo braecken sy ter stond op en creegen scheepen ende schuiten buiten die Haarlem merpoort ende voeren over nae Waterlant en spoljeerden alle die kercken en Cloosters daer sy by quamen en trocken voort na Hoorn en Meedenblick. Op dach voorsz. nademiddach quam de Graaff van Maghen met Elff vendel knechten ende ses veldstuckken geschuts tot Slo terdyck , hetwelke die geusen in der stad niet wel en behaegde ende en wilde niet hebben dat men hen met syn volck eenige victualy "soude senden, als men daachs te vooren Breederoos volck hadde gedaan , ende beletten ook dat die Burgermeesteren den Graaff souden senden een ton Engels Bier tot een present. Item op Meydach soo deilde den Graaff van Maaghen [syn volck] in twee deelen en den een helft ging te scheep na Hoorn alwaar dat Capitain off was Dirk Harmans Zeepzieder en de andere helft trocken te Landt nae Medenbliek , alwaar zy Breedenroos knech ten vonden, maar sy verwachten den Graaff met syn volck niet. Al [s] sy 't vernamen kreeghen zy metterhaast scheepen ende vielen daarin* metter haast ende voeren over nae Vriesland ende aen de Gelderse kust ende spreide hemluiden elck man een sonderlinge wech , en die de Graaff nog vond binnen Medenblick en daer in het Land deede hy de facto ophangen [aen] de Eerste boom ofte galg 420 ANTEYKENINGEN VAN BROER de beste , ende die Graaf voer meede over nae die Gelderse kust hem luiden nae , maer die bloode schelmen waeren altyd voorvluchtig en dorsten den Graaff met syn volck niet verwachten, maer teegens houte heiligen en steene beelden daer waeren 't dappere luiden teghen om te slaan, als 't noch op den dag van heeden ook syn ende wel blijkt aen alle de Geusen haar wercken. Item op den 8 Meij quam MijnHeer Noort Kermen 1 met syn Familie voor de stad ende begheerde in de stad te weezen met vier ofte ses waandelen hoogduitse knechten , .ende hy quam self met zyn Vamilje binnen ende toonde syn Commissie. Zoo worden die drie schutteryen daer op vergaedert ende tusschen samenspreecken met den anderen soo wordent Myn Heer geaccordeert dat hy zyn volck zoude laeten incomen , want hy was gezonden van de Hartoginne van Parma met alle munitie van oorlog omme die stadt van Amstelredamme met geweld in te neemén en te beleggen , sooverre men hem niet en wilde inneemen met syn knechten ende hy brocht met hem 't groove geschut dat te Palmavond daer te vooren was voor Valensyn , welk geschut was genaamt de xij Apostelen , de Vier Evangelisten , de Nagtegaal en die duivel met syn moer ende het geschut lag in scheepen genoemt pleiten , omtrent Sardam , ende daer waeren by wel twaalffhonderd Pionniers, die lagen hier op die Rietvinck en huisen gelogeert , als de geusen in der stad dit volk sagen soo waeren sy soo bevreest en vervaart als die Catolyke ooyt te vooren had- den geweest. Ende soo vertrock MynHeer van Noortkermen des avonds weeder uit de stad by syn knechten ende des anderen cl tags den 9 Mey 's morgens vroech stonden die knechten in haar volle rustinghe ende waepenen, voor die poort al den dyk langs van de Haarlemmerpoort tot de Kathuijsersluys toe in haar geleeden ; ende die Poorten worden opengedaen omtrent vier Uuren van den Burgemeesters op 't wytst , sonder datter eenige schutters van de Geusen nae die poort taalde ofte sach. Ende die knechten quamen ingetrocken omtrent ses uuren met Noortkermen en ' de Graaff van Bussu voor aen met vier vaendelen hoogduitse knechten van den Regimente van Overstein. Als .die knechten nu binnen waeren voor de middag staende alle 1 Noircarmes. HENDRIK VAN BIESTEN. 421 gelyk op de markt in haar slachorde , soo deede den Graaff van Bossu gebieden dat die knechten souden logeeren by die Geusen, hetwelk de Burgermeesters naemaals hebben anders geordonneert om vreede wille en hebben die knechten doen logeeren soo wel by de Catolyke Burgers als by die geusen ; waarmeede de Catolyke seer wel te vreeden waren , beeter dan die geusen. Voorts zoo deede Noortkermen met den Graaff van Bossu een gebod gaan , dat men het Minnebroeders convent terstont soude doen schoonmaeken en repareeren en Reekening daarvan houwen van de kosten ; sy souden se wel vinden die 't sullen betaalen; ende doe terstond worden die twee Vaandels van de Burghers die aengenomen waeren , afgedanckt. Op den x Meydach quam die Graaff van . Maghen hier in Amstelredain met wel twee hondert haake schutten ende brochten met hem veel Burghers die te Utrecht hadden gewoont ende uit Amstelredam waeren gevlucht om den trubels wille ; het welke nimmer meer vrome Luiden en syn , nog men mag se voor geen vroome Burghers achten , die in tyden van Last ende noodt uit haar stad vaeren en vluchten van daar sy syn gewonnen en gebooren ende met name de hoofden van der stad , als te weeten Burgermeesteren , Scheepenen , Raden der steede als hier in Amstelredam is gebeurt, alwaer dat Sybrand Popius ook die principaal aff was en versaakte daar en boven syn Poorterschap. Den xj Meydach hield men solemnelyk processie in Amstelredamme , als men gewoonlyck alle jaeren doet op dien dach, ende MynHeer van Noortkermen en den Graaff van Bossu met den Graaf van Maghen met alle haaren adel volgde die Processie alle met blooten hoofden, die minnebroeders worden dien dach weeder gekleet in haar kappen ende volgde almeede die processie, ende tusschen elcken geleede Priesteren ende religieuse ginghen twee hellebaardiers ofte twee haake schutten , alle met vergulde stormhoeden op 't hooft , ende was soo devotigen processie en solemnelyk als ymand ter wereld heeft gesien. Ende deese processie gedaen wesende en dat heijlig waardige sacrament in de Oude Kerck weeder gebracht synde ende opgeset was , zoo ginck Myn Heer van Noortkermen en den Grave van Bossu met die schout Pieter Pietersz. ende broghten die Minnebroeders weeder in haar convent , hetwelke was een groote spijt voor de Geusen die in Amstelredam waeren. 4.22 ANTEYX ENIN GEN VAN B1 OER Den 13 Mey quam die Graaff' van Aerdenburch en Amstelredam uit Vrieslandt ende broedt niet hein ettelyke Edelluiden van Breeroo's volck die van Medenblik waeren overgevaeren, doe die Graaff van Maghen haar vervolchde , welke gevangens 1 worde gevoerdt nae Brussel. Den xxij May worden die sleutelen den Burgermeesteren afYgeeischt en terstond haar weederom gegeeven , ende daer worde gepubliceert dat men niemand op"t kerck [hof] off geweide plaatsen sonde begraven , dan die naë der oude Catolyke costuimen die sacramenten ontfangen hadden ; en die geus as ofte storven in der tyt sonder biecht ofte sacramenten der heiliger kerck , die worden begraven buiten Sinte Antonispoort tussen die poort ende het Blockhuis langs den dyck , welk men hielte Jan Aartsen Kerkhoff; ook worden er ettelyke in de groote kerk en de minnebroeders Kerk opgegraven , ende meede daar buiten gebrocht. Den xxvi Mey worde gebooden die schutters allegaer haer wae penen ende geweer te brenghen op 't blockhuis aen de vesten ende daernae wort er ook_ gebooden , alle die gemeente goed ende quaat [te vergeten?] catolyken soo wel als die geulen ; soo en dorst hem niemand belgen , want men seit een geuse plaach die rust wel. Item den xxvij Mey worden die twee eerste geusen in Amstel. redarn geapprehendeert den eenen was Pieter Jansz. Lies ende die andere een snyder wonende over die Minnebroers. Den I3 Junius worden hier voor die kercken ende alom ge druckte cedullen geplackt , waarmeede dat geveild worde by de La motte alle materialen die gecornen waeren van de Exernpeten 1?1 die opgericht ende getimmert waeren binnen Antwerpen van den Martinisten ende Calvinisten , dewelke worde heel afgebrand ende uitgeroeid tot die grond toe , dat men niet en mach sien waer die hebben gestaan. Item den 18 Junius rees die groote brand op buiten de Regu lierspoort ende daer verbrande twee moolens en wel xxij huisen en een olymolen , ende den brand sloech over den Amstel en quatn buiten Sint Antonispoort, alwaer dat verbrande alle die huysen staande op den Amstel toekomende Cornelis ` Cod in den gulden tooren. 1 Staat: gevangenis. HENDRIK VAN BIESTEN. 428 IJenselven dag worde gepubliceert dat alle die geene die syn geweer niet boven gebracht hadde , dat zy dat souden brengen op 't blockhuis op die boete van horidert guldens. Den 5 Julius vertrocken die hoogduitsche knegten uit Amstel redam de regulierspoort uit nae Utrecht en terwijle d'een er uit trocken quam er weder drie Vaandelen Sint Antonispoort inge trocken van den Graaff van Maghens volck. Den xiij Julius wordt er een geus met vonnis gecondemneert drie Sondagen te gaen agter drie processij in een Linnen kleedt met een wasse kaars in syn handt, omdat hy qualyk op die oude religie hadde gesprooken. Den 16 Julius worde hier gepubliceert dat men God Almagtig zoude bidden hem te gelieven die Coningi. Majest. goede voorspoed te geven om herwaerts over te comen , gelyk zyne Majest. voorgenomen had hem met den Eersten op die zee te begeeven en sonde komen om sijn gewoonelyke goedertierenheid teghens syne subjecten te gebruiken en om syn Erifvader lant niet te verderven, en dat een ygelyk op syn genade soude vertrouwen. Soo worden er [dan ook] 1 te Antwerpen en in Zeeland scheepen toegerust om den Coningi. Majest. teegen te zeilen; maer den Conink is niet overgecomen , want hem wat anders in Spanje ontmoete, als men naemaals wel bekend is geworden. Den 3 Augustus was die spraak in Amstelredam dat men buiten die haarlemmerpoort weeder sonde preeckeri , maer een Hop- man genaamd Struijif ging met 60 a 70 haake schutten om die te steure ; maer zy dorsten die preeke niet beginnen van ver vaarnis. Den xxv Augustus begon den Officier Pieter Petersz. de geusen goeden te beschryven , beginnende van Reinier Kant, Hendrik Jorissen , Jan Broeck , Pieter Kies, Dirck Emans , Barendinus Jaéob Jansz. Pello , Capitein Vinck , Dirck Oeloifsen van Lascoopen: dit waeren de Eerste waer deur datter veel van de geusen gingen vertrecken uit der stad, dit uit een waarschouwing voor an dere die meede suspect waeren. Den xiiij September is Pieter Jans Kies uit die gevankenisse gebroocken door assistencie van den Cipier Dirck van Bremen welke was Cipier en subs [ti] tuit van den Schout. 1 Staat: want soo worden er te Antw. 424 ANTEYKENINGEN VAN BROER , Item den xxvij September worde vier van de Eerste beeldestormerij op die Plaats gehangen onder welke waeren twee Burgers en twee andere Jonge gezellen van 16 à I8 Jaaren ende Pieter Kies zoude die Vijfde geweest hebben , had die soo niet uitgecome als voorsz. is. Den tweeden October worde Harper Jansz. Voorspraak gevangen op het Stadhuis in de Heeren Camer daer die Heeren in recht sitten. Den xxv October worde noch een beeldestormer gehangen en was een Polsser , wonende op den nieuwen dijk in de Hamburger Pels ende een van Hopman Struijff syn knechten onthooft 's mor- gens al voor den dach. den 25 december vertrocken die vaandels van Maghens volck uit Amstelredam en daar quamen terstont weeder in drie vaandelen hoogduitse knegten van 't Regirnent van Schouwenburg. Geschiedenisas binnen Amsterdam in den Jaare 1568. Den 20 Januarius hielden die hoogduitse knechten hier op die marckt spits regt over twee van den ' soldaten , die worden den kop affgehouwen ende nog vier soldaten worden geschotden, omdat sy weg waeren geloopen ende men ...... daerom van 's mor- gens vroech tot 's namiddags toe. den 24 Januarius worde den Prince van Orange te Brussel verdach.vaart , om syn saaken te verantwoorden self in Persoon binnen drie maal vijftien daghen ; welke niet en is gecomen. den 25 Februarius op Sinte Mathijs dach hield men hier Processy generaal om God Almagtig te danken en te boven dat hy ons in het voorleeden Jaar door, syn groote genaede beschermt hadde van dat quade opset en propoos der Geusen. den 2 Maart worde lange Weyn met haar meid gevanghen , in haar eigen huis op de Zeedijk staande , en den 4e Vaart worde Egbert Meynerts gevangen , staende in syn stoep, van Wolfaart Michielsen , welke is in de gevangenis gestorven. Item in de maand van Maart worde alle dagen de goeden be HENDRIK VAN BIESTEN. screeven van de geusen die doen al uit Amstelredam waeren gevlucht in byweesen van Wolfaert Michielsen Substituut en twee Scheepenen, een Secretaris en eenen Deurweerder van 't Hoff van Hollandt. den 14 Maart worde een knecht van de hoogduitse met syn volle rusting aen den strot afgesneeden , van een burger, ende hy worde van de andere knegten gevangen ende op staende voet geleevert in handen van den Officier en des derden daags die kop affgehouwen en dit feit geschiede in Jan Roodenpoort. Den 21 Maart worde Pieter Kers, Capitein van de Wacht, gevangen en op die galleyen gebannen. Den 22 Maart stelde Willem Martsen Calif hem te purge by Klokgeslag ende verdacht werden syn partyen die hem beschuldigden voor den hove van Hollant. Den 30 Maart worde 'het Graafken' (Biersteeker) gevangen; en des nachts was- die groote brand buiten de Haarlemmerpoort op de Braack. Item den 2 ende 3 April was 't .seer koud weder ende het vroos soo hart dat men buiten op die slooten mocht staan op 't Ys, welke vorst belette dat die Landsluiden haar koeijen niet en mochten te velde brengen ende liet hooy was seer duur soodat een Voer hooy gong twaalf à veertien gulden ende op sommige plaatsen was geen hooy te krygen om gelt, soodat veel beesten storven van honger en die Landluiden koften rogge ende backten brood , dat sy die koeyen gaven om het Leeven by te houwen. Den derde April worde hier gepubliceert een ordonnancie aengaende de Burgers die haar geweer uit het Boshuis weeder soude gerestitueert worden , ende degeene die haar geweer weeder gerestitueert was dat die by tyden van klokgeslach ofte ander remoer die woonen aen die oude syde hem souden laten vinden aen die Varckens sluis ende die woonen aen die nieuwe zyde - op die Appelmarckt, elcx onder syn Capitein en Overste , die doe daartoe geordonneert waeren. Ende die knechten op die marckt en de Heeren ende Regenten van der Stad op 't stadhuis met alle degeene die op het Stadhuis dienen , te weeten Clercken , Notarissen , Voorspraecken , Stadsboden , Steede waeckers ende all Stads dienaars, ende die Bierdragers , Coorn-meeters, Setters, Storters, Maekelaars ende andere 426 ANTEYKENLNGEN VAN BROER officie hebbende van der stadt souden haar hofe] fslach maeken Op den damsluis en de Vismarkt. Ende die geusen die haar geweer niet weeder gerestitueert en was van 't boshuis souden moeten in haar huisen blyven ende niet uit deselve komen nog onder die ander gemeente, waardoor sy genoech alle fugitif gemaakt worden en en groote neerlaeg was voor die geusen die nog in Amstelredam waeren. Den 21 April schreeven sommige van de uitlandsè geusen brieven aan haar vrienden in Amsterdam dat zy met haar goeden souden vertrecken terstond uit Amstelredam , wijl eerlang die stad n de geusen soude worden ingenomen , want sv nu seer stark waaren , ende verwachte nog al meer vlcx uit Duitslant, deur welke brieven veel Burgers [met] haar goeden hebben gevlucht in de steeden van Overlssel. den 5 Mey worde hieringeroepen met-klokke geslag 131 Per soonen , om persoonlijk te compareeren voer den Hertog van Alva ende om te purgeeren haar absencie en verloopinge, vlucht en verlating haarer goeden. Den x May worde drie beeldestormers gehangen daer onder een man was van 70 Jaaren oudt , genaemt Moes Koecker,, een schui tevoerder van Utrecht. Den xi May gingen van Amstelredam te zeyl drie Carvielen toegerust ten oorlog om op die zuiderzee te vaaren , waarop Ca piteinen waaren Jan Olaassen Pijl en Dirck Elarrnansen Sop ende Bouwen Loep oock , nog wasser een Carveel toegerust ten oorlog tot Edam , Monnikendam , Hoorn, Enkhuisen , Medenblick en Harlingen van welke was Admiraal Boshuisen , Schout van Vessel (?), en Vice admiraal Jan Pyl voorsz. , welke toerusting was om die Geusen te houwen van die Suiderzee , die seer sterck lagen voor den Dam ende Deifzyl. Den 45 Mey worde tot Diemerdam affgescheept 32 scheepen, vol Spangaarden en voeren na Vrieslandt aan den Graaff van Aardenburg , om de Geusen te wederstaan die daar in Vrieslant ende omtrent Groningen groote vergaederinghe maekte. Den 20 Mey worde twee vrouwen en drie mannen gehangen, ende doe die leste hangen soude , quam er een remoer onder het voick ter oorsaecke , dat er een schuit vol volck lach in den Am menack welk te grond ging , soo dat er veel volex in het water lach ende deur dat roepen 'haalt op haalt op', soo meenden die HENDRIK VAN BIESTEN. 427 knechten die op de marckt waeren dat er een oploop was en stelde hem ter weer teegen den burgers die malkander uit het water zouden haalen ende een Igelick liep nae huis, ende die heele stad was hier deur in rep ende roer. Item den 23 Mey,, deese voorsz. Spangaards in Vrieslandt wesende onbedacht, wilde terstont die geusen slaan en den Graaf van Aarderiburch ' gaarne gesien hadde , dat men den Graaff van Maghen verwagt hadde die tot assistency van hem Luiden quam met x vaandelen knechten, maer die Spangaérden en wilden niet wachten ende niet weetende den Listigen aanslag der Geuzen dewelke uit den Dam verliepen ende lieten daar staan spys ende dranck ende ander geweer en syn in een bosken geweeken dat daaromtrent lach, ende die Spangaards hem naetreckende en daer omtrent komende daar die geusen laghen, syn dooreen Listigheid van krygshandel alle de Spangaarden geslaegen en den vroome strydende Heer den graaif van Aardenburch is daar meede gebleeven ende aen die Geusenkant is gebleeven GraaffAdolif van Nassauwe, Den Eersten Junius worde tot Brussel veele edellieden ont hooft uit Vriesiant onder welke waeren de twee kinderen van Batenburgh ende monsieur Dangel Viliers Bayma ende meer andere Somma tot xviij Persoonen toe. Item op den 5 Junius M 1568 welke was op Pinxter avont, was onthooft de Graaff van Hoorn en den Graaff van Egmont tot Brussel op die markt, alwaar een tooneel gemaakt was bekleed met zwart Laaken ende met twee Vluweele Cleën , daar op ende in het midden van 't toneel was een Outaar geordonneert daar op stout een silveren Cruisifix met twee brandende waskaarssen. Als nu die Justicy gedaan was, zoo worde de Lichaeme van de Religioosen vandaar gehaalt met groote solemniteit ende worden begraven; maar die hoofden worde op staaken gezet op die marckt tot Vijif uuren 's avonds, om die Justitie vreedelyk te executeeren , maar waar die naemaals zyri gebleeven dat is niet bekent. Ende binnen Brussel waeren op die tyd neegen Vaandel knechten ende acht honderd Spaanse Ruiters. De Graaff van Egmont liet agter Elf Leevende kinderen , ende syn penitentie-meester Marty [n] Riconius Biscop van Iperen [quam] binnen Brussel. Veel droefheids eick een daer sag, door den Doot van Egmont ende 1 Aremberch. 428 ANTEYKENINGEN VAN BROLR Hoorn. In Junio te Elff Uuren voor den noen , den- 5 dag , storte deese Heeren haar Bloedt voor het Stadhuis. Item op den xxij Junius , worde lange Weyn met haar meid verdroncken op die marckt voor 't stadhuis, elck in een wynpyp, welke meede beelde-stormery hadden gedaan in de Oude Kerk. Soo men seide , had de vrouw haar dienstmaagt daertoe omgekocht voor twee nieuwe doecken. Ende op denselfden dach worden Jacop Jansz. Hael ende Ongher die opslager onthooft , welke Jacob Jansz. oorsaek was dat die oude kerk gesp [ol] geert worde , want hy was degeene die 't kindt in duits gecarstent 1 wilde hebben , op Sinte Bartolomeus avont A° 4b66 als voorsz. is. Op denselfden dach worde nog drie beeldestormers gehangen , ende den een was een slyper ende was die Geusen [-]pij per, doese in wapenen stonden A° 67 als voorsz. is. Ende deese geworcht synde, soo is hy gequartiert, ende tot elken poort een quartier van syn Lichaam uitgehangen ende syn hooft worde gestelt op die haarlemmerpoort, op een staak. Welke verraeder was die principaal die 't eerraat soude volbrocht hebben aan de haarlemmerpoort , doe Breeroos volck aan de Regulierspoort alarm sloegen als voorsz. is, want tot synen huise werde gevonden mookers , voerhamers ende Isere koevoeten , daer sy die poort meede opgeslagen ende gebrooken souden hebben , hadden die knechten [op] die tijt van het allarmslach voor die poort geweest. Op den 23 Junius, welke was op Sint Jans avond. worde Pieter Jan de Witte gevangen van Wolfert Michielsen Substituit sittende in die Waag in syn stoel , want hy was doe ter tyt Wachtmeester , ende hy worde den 9 October op die plaats onthooft ende op 't kerkhoff begraven. Den 7 Augustus worde Harpert Jansz. Voorspraak onthooft ende begraven ende nog een beeldestorrner gehangen. Item op den xv Augustus op die hooge lieve vrouwendach vertrocken alle die knechten uit Amstelredam te scheep nae Groningen , waar door was een groote blydschap in de stad onder den Burgeren , dat men van de knechten waren verlost en de Burgers souden self die stad bewaaren den Coningl. Majestt ter eere , waarvoor seekere treffelicke Burgerineesteren hem groote 1 Gedoopt. HENDRIK VAN BIESTEN. 429 licken hebben verobligeert en borggestelt dat er geen meer oproerte in de stad en sonde komen ende hebben, [aen] Duc d'Alve daarenboven belooft te geeven eene groote somme van ghelds om die knechten uit der stad quyt te weezen ende nimmermeer weeder knechten in der stad te hebben , of ten waar by last ende noot dat die burgermeesteren die self begeerden in der stad te hebben. Item op den xii September geschiede een groote slach omtrent Groningen en den dam alwaar veel geusen vergadert lagen, die uit alle landen verloopen ende gebannen waaren , ende deeze slach deede den vromen strydende Heer Duc d'Alve , die met veel Ruyters ende Spaansche knechten uit Spangien gecomen was als Gouverneur van weeghen de Coningl. Majestt ende hadde bv hem die Graaff van Maghen met syn Regiment knechten ende meer andere Heeren als Schouwenburch , de Graaff van Overstein met twee Regimenten hoogduitse knechten. Ende daer . worde veel verslaegen van de Geusen omtrent seven duisendt soo men seide , en die het ontquamen en die de vlucht namen , verdronken meest in de Eems , want sy meinden over de Eems te komen na Eembden en van deese vergaderinge was Overste Veltheer Graaff Lodewyk van Nassauwen , des Prince van Orangien Broer. Ende deesen slach geschiet zynde soo is den vromen strydende Heer Duc d'Alve gecomen binnen Groningen met groote triomphe ende solemniteit alwaar blijdschap was van die groote Victory die daar geschied was , want soo men seide waarachtig te weesen en wasser niet gebleeven over hondert man van Duc d'Alva's volck. Ende doe nu alle ding beslecht weesende , soo heeft Duc d'Alve met synen raad geordonneert te leggen op Delfzyl een blockhuis ofte Casteel , ende ook binnen Groningen een Casteel te maeken seer sterck , als geschied is. Den ix October worde Pieter Jan de *Witte ende Alffert Bier.. steeker op de Plaats onthooft ende op het kerkhoff begraven, ende den 4 December worde Bosman en Dirck Praat onthooft ende worde al slaende die kop afffgehouwen, maar Bosman worde qualyk gejusticeert, ende worde beide begraven op het kerkhoff. 430 ANTEYICENrNGEN VAN BROER Geschiedenissen binnen Amstelredamme in'den Jaere 1569. Den 18 Januarius worde Jan Jochemse , alias Graafken , ont hooft en begraven. Den 3 Februarius worde hier uit Amstelredam gepubliceert ende metter klockslach gebannen ten eeuwigen dagen uit syne Coningi. Majestt Landen op die galghe , hondert en agt en twintig Burgers van de stad, onder weicke dat waaren ses vrouwen; en haare goeden worden genomen tot confiscatie des Coningi. Majestt, omdat het geusen waeren ende hem met den voorsz. troubel veel hadden gemoeid, ende haar huisen werden verhuerd van Konings weegen , ende de Vrouwen die haare mannen gebanneri waeren , moesten haar eigen huisen hueren van de Coningi. Maj estt Rentmeester, ende die huer betaelen recht off sy vreemdt hadden geweest. Ja dat meer was , die Renten hadden op de huisen en creegen ook geen renten van deselve 't zy dat zy ryk off arm waere. Al waar 't dat die Renten op die geusen huisen toequamen, kerken, cloosters , huiszitten, Leprozen, het was al eens. Den ilartoch van Alva , die de huisen verhuert van Koningi. Majestt weeghen , nae uitwysen syn beschyn , ontfangt die huer op syn termyn. Dat is een halve rym. Welke was groot onrecht teeghen alle recht ende reeden , want die Catolyke die niet misbruikten, quamen daar meest by te kort. Den 15 Februarius worde Jan Cornelisse Keetelaar gevanghen ende hy wierd den 6 October op die Plaats onthooft ende op 't kerkhoff begraeven , op welken tijd is Egbert Meynertsen in de gevangenisse gestorven, maer evenwel syn goeden genomen tot confiscatie der Coningi. Majestt. Item den xxvi Februarius wordt hier een menist voor het stadhuis aan een staack gebrandt ende weeder een ander men nist gevangen, dewelke riep over die markt tot den anderen die aan de staak stond: "Stryt vromelick, myn Broeder, ten sal hier 1 Wederdooper. HENDRIK VAN EIESTEN. 481 niet lang dueren" en deur dat roepen het voick verstoort wordende dat op die markt was, begonnen te loopen of er een oploop hadde geweest, ende die, welke dus riep, worde terstont gevangen ende mede aen een staack gebrand met nog twee andere menschen die verdoopt waeren. IJeeze Justicie geschiede den xij Maart daernae. Den eersten Maart M 4569 worde Willem Maertsen Kalf, Bailliuw van Amsterlant geapprehendeert ende zat gevangen tot den 14 Februarius 40 71 doe quam hy vry ende word Bailjuw van Waterlant Ao 72 in de inaandt van Maart in de plaats van Wolfaart Michielsen , dewelke hem het Bailjuwschap over renonseerde , by consent van het Hoif van FJoIIant. Item den xv April worde Vastert een blauwverwer gevanghen van Gerrit Claassen Borger, die doe Substituit was, welke Vastert men seide dat hy op zee hadde gerooft op die van Amstehe damme ende is naederhand bevonden onwaaragtig te weesen, ende is vry uitgecomen den xvj Julius daer nae. Den 12 Julius worden drie zeeroovers hier op de markt ont hooft ende op raaden geset ; den eene was een jonk Edelman uit Vrieslandt. Den 16 Julius worde tot Haarlem gevangen Jacop Vokk van den Baljuw Schonevick ende brocht hem te Amstelredam , omdat hy wist van 't verraad dat die Geusen in Amstelredam voortge stelt hadden, doe Breeroo's volck allarm sloeg voor die Poort; welke Jacop op de markt wierdt onthooft ende syn Lichaam op een rad gezet. Item den xvij December worde Clement Hendriks de soon in 'den decker' hier op de plaats aan een staeck geworcht ende ge brandt met nog drie Jonge gesellen , dat Knevelaars waeren en struickroovers , maar Clement was een Menist ende hadde ge vangen geleegen van den 28 Februarius aff, voor welke Clement worde veel gedaen om syn Lyff te behouden, maer men mocht hem niet brenghen van syn propoos ende opinie. 432 ANTEYKENIN{GÉN VAN BROER Geschiedenissen binnen Amstelredam Anno 1570. Den 3 Januarius worde Jan Roet , metzelaar geapprehendeert -ende ging zelfs in de gevangenis , want hier was op syn Lyff gezet zeecker geldt , [ende] die hem gehuist ofte gehoeft hadde sonde hem aanbrengen , soo wilde hy hem selfs verantwoorden in den naem dat het hem syn hals coste ende worde den 24 Januarius onthooft. Den xvij Junius worde hier : e Amstelredam in gebrocht drie zeeroovers , den eenen ' genaemt Jan van Trooyen , ende was van Rotterdam geboortig , welke waeren van Aart Jansz Oraal gevan ghen , .die doe was Capitein op de Zuiderzee met Juriaen Cruys man en Claas Dobbesen. Ende deese drie zeeroovers wierden hier voor het Stadhuys gehangen , [ende] den 23en November hiernae aen de galg in de Volewyck gebracht. Den 26 September ging een groote armade van scheepen te zeil uit Zeelandt nae Spangien en Vrankryck en Portugal wel 100 scheepen soo groot als klein van alle weeghen vergaedert. Onder welke vloot waeren 40 groote scheepen van oorlog wel gemonteert ende toegerust van metaal en yzer geschut ende volck daer toe. Ende deese scheepen voeren over in Spangien die dochter, van den Keiser Maximilianus , welke dochter sonde hebben te houwelick den Koning van Spangien , Philippus , de soon van Keizer Carolus , ende deese Coninginne was Koning Philips zuster's dochtèr ende den Keiser Maximiliaan was des Conink van Spangien susterling ; want het waeren twee Broers kinderen , soodat den Koning van Spangien Philippus oom was van syne Koninginne , die hy creegh te huwelyk. Deese Coninginne is (tod heb Loff) met [behouden] Lyff over in Spangien gekomen ende was niet meer dan 9 à 10 dagen op zee. Item A° 1570 op alreheiligendach was 't soo onverbolghen weer als by imands leeven was geweest , daer men aff wist te zeggen ; in de midden nacht tussen alreheiligen dach ende alres elen dach , nagts omtrent een en twee uu»en , was 't een soo HENDRIK VAN BIESTEN. 433 hopgen waatervloet hier in Holl.andt en in Zeelandt ende overal t'lant , ende daar braecken veel dycken deur soo in. Waterland ende Neederlant , ende in Holland ende in ' die Sypdyk ende het hondsbos was ook deur gebroocken ende al die huisen op Syplant dreeven weg en daer verdroneken veel menschen ,ende bees- ten ende liet honsbosch brack deur op twee plaatsen ende liet water quam op die Slaperdyck aen , Ende in Amstelredarn was het waeter ook soo hoog snagts omtrent twee uuren dat het water vloeide over die Warrnoesstraat ende door alle die steeghen ende straeten van Sint Oelofspoort tot den dam ende liep soo in de Burghwal ter tyd toe dattet al even hoog was binnen ende buiten. Ende tusschen Muiden ende Digmen was den Dyck tot neeghen Roeden deur gebrooken ende buyten Sinte Anthonispoort brack meede in dat nieuwe steene werek dat voor die Poort leijt, ende overal het Landt was groote nood van waeter in Vriesland, Groningerlandt en OverYssel en daer verdroncken veel beesten en menschen. Ende op alresielendach was 't water soo hoog dat het stond in de Oude Kerck op 't hoog autaer. Lene Beschrijving ving van de Geschiedenis in den lande van Hollint, Zeeland en Vriesland in den jaere 157 2. In den beginne van den voorsz. Jaere soo isser opgereesen een groote comosy ende troebel onder die gemeente van den Lande voornt , door seekere oorsaak als dat den Hertoah van Alva onsen beminden Neeff doen genaernt was Gouverneur en - Capitein Generaal over de Coningl. Majest. Landen ; dees wilde hebben den tienden Penning van alle de Cooprnanschap die men in de Landen ging vertieren ; hetwelk naemnaals qua n tot een - groot dangier ; welke tiende Penning hem van sommige steeden ende Staten des Lands geconsenteert [was] ende de gemeente en was niet gezind daertoe om den tiende penning te geeven. DIETSCHE WARANDE VIII. XXIX 434 ATEYKENINGEN VAN BROER Seggende 'souden wij geeven den tienden Penning van alle Coopmanschap sod waeren wij en onse nacomelingen Eeuwiglyk bedorven ende ten eeuwigen daege onder die slaverny van de Spangaerden.' Voorts hoewel den Hertog van Alva wel wiste dat die gemeente niet en was gezind daartoe om den x Penning te geeven ende elck een hein onderrechte, geestelyke Persoonen ende Waereldlyke Heeren , ten baete niet , hy wildet hebben ende sprack ook daertoe groote vermeetelycke woorden, seggende die zon soude eer haar schynen laeten over het landt eer hy sonde aflaeten om den x penning niet te hebben, men sondt aan den Hertog die Gardiaan Presidenten van de Minnebroeders orden, Abten, Biscoppen ende Prelaten om hem te informeeren dat hy sonde aflaeten van den x Penning ende van syn quaede voorneemen, seggende 'Heer Hertog van Alva, ten sonde voorwaer niet dienen ende de bederifenis des Ooningi. Majest. Landen syn ende en is niet mogelick om te geeven omdat die Coopmanschap te veel en divers is die in Nederlanden geschied, men sal liever een ander middel gaan soecken om geld te finteeren , (?)' maer niemand en mogt hem seggen al waeren 't nog soo groote Heeren. By sonde evenwel syn Placcaten ende missiven over al in dorpen ende steeden , daer men handel ofte Coopmanschap deede ofte eenig goet ging vertieren , beveelende alle Officieren ende Wethouders dat men in eicke stadt ende Dorpen soude stellen twee Collecteurs Generaal van de rijkste ende eerlykste ende bequaemste daer toe dienende, ende dat die twee Collecteurs weeder soude verkiesen onder die gemeente nog andere Collecteurs van elke Coopmanschap een andere Collecteur. Diewelke den tienden Penning souden ontfangen , een • Igelijk van daar hy Collecteur ende Ontfanger over waer gestelt. Ende deese Collecteurs ofte Ontfangers souden alle weeken moeten Reekening doen teeghens den Collecteur Generaal ende die Penningen alle weeken over leeveren die hy ontfangen hadde van den tienden Penning van de Coopmanschap alwaar hy Collecteur ende Ontfanger van was. Item op Sinte Agnietendag 40 1572 soo quam die Graaf van Bossu te Amstelredam ende belaste den Schout ende Burgermeesteren ende Scheepenen allegaeder dat zy souden kiesen ende stellen twee Collecteurs Generaal over Amstelredam, die welke HENDRIK VAN BIESTEN. 435 -die andere Collecteurs terstont soude stellen binnen acht -dagen op die verbeurte ende amende van vijff en twintig duisent Caroly guldens te betaelen uit haar Luiden eigen goed , tegen welken verbod mynHeeren den Burgermeesteren hebben geappelleert, ende syn van stonden aen daerom getrocken aen het Hoff van Holland in den Haagh , om sententie daer van te verwachten, maar die Heeren van Amstelredam - syn daer gecondemneert dat zy Collecteurs moesten kiesen binnen den tyd van acht daeghen, of dat sy souden weesen gevallen in die boeten van vijf en twintig duisent gulden te betaelen aen hem, den Graeff van Bossu [die] was belast als Stadhouder over Holland ; het welke die van Amstelredamme niet en hebben gedaan nog willen doen , voor dat andere steeden van den Staat des Landts van Holland eerst Collecteurs Generaal hadden gestelt over haare steeden , ende die van Amstelredam hebbent daer op laeten deurstaen ende gehoort off gesien wat andere steeden voor deeden , alsoo sy de Jongste waeren , soo behoorde de oudste voor te gaan. Item den xiiij Februarius quamen hier in Amstelredam twee Commissarissen , van weegen den Stadhouder den Graaff van Bossu, met beursen ende sacken om die 25000 guldens te ontfangen die MijnHeeren hadden verbeurt ende in den Haag waeren affgeweesen met sentencie, maer mynHeeren van Amstelredam en waeren niet gereedt om die Commissarissen dat geit te geven , ende die Burgers en kinderen op der straaten riepen die Commissarissen nae ende gaven haar die gray voor haar Herberg ende over straat , als yse saegen ; en riepen 'hebt gy nu al , hebt gy t' nu al ,' soo dat die ontfangers blyde waeren dat zy weeder uit der stad ver•trockken sonder het geit, want het was voor haar Luyden qualik getelt. Ende die Commissarissen verdaechden MynHeeren van Amstelredam weeder te komen voor het Hoff van Holland self in Per- soon te compareeren , hetwelk soo is geschiet ; ende daer voeren van Amstelredam twee Burgermeesteren , ende twee Scheepenen den xv Februarius om hem selff te verantwoorden , waerom sy .geen Collecteurs en hadden gecooren , ende MynHeeren worde daer anderwerf gecondemneert in die boete van Vyff en twintig duisent gulden te betaelen omdat sy den Stadhouder niet geobedieert en hadden , want niemand van de Heeren van t'Hoff van Holland en dorsten anders seggen ofte doen dan die Graaff' van 436 ANTEYKEMNGEN VAN BROER Bossu wel geliefde, want zy waren al gortich ende schurft dat ter in het hoif was; ende terwyle MynHeeren van Amstelredam om die saak te salveeren uit waeren , soo ging die Schoudt Pieter Pietersen ende koos uit hem selfs twee Collecteurs sonder Bur germeester en Raad te vraegen ; omdat zy souden weesen ont last van die boeten die daer op gezet waeren ende hem te vryen voor syn persoon, Want hy soude meede moeten pinck penickspont contribueeren in de 25 duisent guldens als voorsz. is en den Schout sont' die namen van de twee Collecteurs die hy gecoozen hadde uit hein selfs autoriteit nae den Haag in 't Hoif terwylen Myn Heeren daar waeren om hem te verant woorden; welke twee Collecteurs waeren Reinier Roê-Claas Hen driksen en Dirck Jan Evertsen , welke twee terstont te werk toghen , ende koosen onder hem Luiden van eiken handel ofte Coopmanschap een Collecteur welke gecoosen weesende hebben te samen geappeileert teegens die twee Collecteurs Generaal, ende en wildent niet weesen geen van allen, seggende wy en syn niet wettelyk gecoosen. Corteling hier nae den 4 Maart synder weeder gereist twee Burgeimeestei'en ende twee Scheepenen nae Brussel om aen den Hertog van Alva als gouverneur te versoeken om ontslagen te weesen van de boeten van xxv duisent guldens. Ende MynHeeren van Amstelredain tot Brussel weesende .soo worden hem geraeden van den President van 't Hoif van Brussel , dat zy by den Hertoch niet in persoon souden compareeren , want hy was zeer vergramd op die van Amstelredam, om dat zy hem den x Penning soo lange weederstaan hadden, soo dat MynHeeren van Amstelredam wederom te huis quamen sonder den Hertog van Alva self te spreeken , want hem worde ook gèraeden , dat sy niet en souden laeten weeten voor 'den Hartog dat die van Amstelredamme tot Brussel waeren, ende hier nae isser,, God beetert , soo veel te doen gecomen dat die saak van den x Pennink en van de 25000 guldens geheel is agter weegen gebleeven , alsmeede liet kiesen van de Collecteurs. Item hiernae den eersten April welk was op ]Jingsdag na Paimsondag soo is gecomen den Heer van Lumei ende was een balling des Conin. Majestt Landen, met eenen genaemt Klaas Ruychaver van Haarlem ende was een Banquerutier van Amstelredam, deese twee waeren Capiteinen ende quamen met xxv HENDRIK VAN BIESTEN . 437 scheepen en volck uit der zee in de Maas ende naemen in die stad van den Briel ; nu binnen weerende hebben sy terstont Papen , Monniken , Begynen en alle die geestelykheid uit der stad gejaagt ende veel Catolyke Burgers ineede uit der stad verdree ven , ende haare goeden gehouden voor haar , want soo men seide soo hadden die van den Briel deese voorsz. Capiteinen ontbooden over te komen uit Engeland ende van Eembden. Voorts hiernae tusschen Paaschen ende Mey A° 72 soo hebben die in Zeeland meede beginnen te rebelleeren , te veeeten Vlis singen , Ter Veer , Arnemuiden ende al t' Lant van Walcheren uitgenomen Middelburch ende hebben al de kerken en Cloosters verdestrueert en aan stucken geslaegen datter was, ende alle die geestelijke verjaagt ende ook een party qualyk gehandelt seggende `wy willen den x Penning weederstaan ,' en daer laegen in Zee land wel 300 schepen die uit Spangien en uit Vrankryk gecomen waeren gelaeden niet zout ende andere Coopmansgoederen , en die geusen hebben alle deese goederen ende scheepen genomen in haar geweldt, welk spel is gecomen ter oorsaeke van den x Penning van alles datter worde vercoft ende vertiert , welk is gecomen tot groot dangier als men hooren sa]. In de week nae Mey A° 72 soo is de Graaff van Bossu als stadhouder gecomen met veel scheepen ende groote nomber van Spangaarden ende Waalen op t'Eilandt van Walcheren om Middelburg te ontzetten en hebben die rebellen geusen uit Arnemuide gedreeven , en daer is een groote moord geschiet op Arnemuiden over die geusen ende die gemeente en hebben die scheepen weeder gekreegen in haar geweld maar niet al. Den tweeden Meydag A° 72 soo hebben die van Enkhuisen beginnen te rebelleeren teghens de Coningl. Majest. ofte den Hertog van Alva , ende hebben drie Scheepen van Oorlog aangehaalt die voor Enckhuisen op de ree lagen van Coning Majest. Scheepen, ende hebben t' geschut, kruyt , ende Loot daer van genomen ende in de stadt gebrocht om die stad meede te starcken en de geestelijkheid is door dit remoer terstont uit Enckhuisen vertrocken nae Amstelreda'm en de Wet en Justicie en de Heeren van Enckhuisen hebben dit al geleeden ende met goede oogen aengesien , sonder daer iets teeghen te doen ofte spreecken. Item den 4 Mey quamen die Heeren van Enckhuisen hier te Amstelredam om te spreecken niet den Graaff van Bossu, die 438 ANTEYKENINGEN VAN BROER doe was Stadhouder en Admiraal vraegende hem hoe sy met dierebellen doen souden die t' dus aenstelden en dit voorsz. werck hadden aengerecht, waerop die Stadhouder vraechde hoe sterck die geusen ofte rebellen wel waeren binnen Enckhuisen ende hoe sterck die goede Catolieke gemeente wel was , waar op de Heeren van Enckhuysen ten antwoort gaven dat sy nog wel hadden twee ofte drie hondert Catolieke Burgers teegens een geus die 't dus rebellyk aanstelde ; soo heeft die Graaff van Bossu tot hem luiden geseit , 'treckt van stonden aan nae huis in U Stadt ende spreekt met u goede gemeente ende stelt u daartegens op in wapenen om die rebellen te straffen , ende treckt het harnas aen ende een bloedig hembdt daar om uit, ende straft die geweldige Dienaars die 't rebel dus maaken binnen u stad van Enckhuisen. 0ff ik wil komen als Stadhouder ende straffen die goede met den quaeden.' Met sulken antwoort syn die Heeren van Enckhuisen van die Stadhouder en. van Amstelredarrn gescheiden ende trocken weeder na Enckhuisen. Nu die Heeren van Enckhuisen te huis gecomen weesende soo hebben sy haaren raad vergaedert, ende te kennen geevende wat antwoort sy van den Stadhouder hadden ontfangen en con suleerende met den anderen hoe sy het souden aenleggen om die rebellen ter needer te stellen met goede manieren ofte anders -hoe 't soude mooghen weesen , ende onder midlertyt sy dus te samen spraecken , soo quaement die rebellen te weeten dat den Raad vergaedert was ende spraecken met rr,alcander van t' antwoort dat sy van Amstelredam ende van die Stadhouder hadden gebracht. Ende die hoofden van den rebellen binnen Enkhuysen hebben die gemeente opgekocht die van haar condicy waaren , ende heb ben al t' gemeen. Peupel op de been geholpen ende hem in wapenen met haar geweer op die marckt , ende syn gecomen voor het Stadhuis ende hebbent beset soo dat den Raadt ofte Heeren daer niet en mochten uitkomen off sy wilden weeten wat die Heeren daar getracteert hadden ende wat zy met mal cander hadden geslooten. Waer deur quam. een groote vrees onder den goeden Catolycke , gemeente soo dat niemand een hooft dorst voor steecken buiten haare huisen, ende den Raadt quam van het Stadhuis al heime lyk den een hier deur den anderen daar soo zy best conden , HENDRIK VAN BIESTEN. 439 ende de rebelle geusen naemen twee Burgermeesteren gevangen ende terstont hiernae soo ruimde den raad uit der stadt ende lieten staan al dat sy hadden , ende meer andere burgers qua- men tot Amstelredam sonder een handt daervoor uit te steecken ofte yts teegens te doen. Ende die rebellen groeiden hoe langer hoe meer aen ende verdestrueerden daer binnen Enckhuisen alle die kercken ende kloosters ende trocken al t' Lant deur ende smeetent al aan stucken datter in de kercken was daeromtrent, ende sy sonden terstont booden nae den Briel, dat die haar te hulp souden comen hetwelk alsoo geschiede ende den xviij Meydag quam Claas Ruychaver binnen Enckhuisen met wel xx scheepen volcks van den Briel , ende wel t' sestig waghens gelaeden met volck de strand langs van de Maas tot Meedenblick toe. Doen deese nu binnen Enckhuisen waaren , soo plunderde sy terstond die Burgers heisen die van haar Condicy niet en waaren ende benamen haar alle haare Cleinodien van Cjoudt en Silver, dat sy hadden ende van geld ` ende alle andere Juweelen dat haare gaeding was, ende van huisraadt meede ende voorders van al datter was. 1 Voorts zoo trocken deese rebellen geusen met haare Capitein Claas Ruichaver van Enckhuisen nae Meedenblick ende in de Stad weesende hebben die stad van Medenbl. gespoljeert, ook kercken , kloosteren ende burgeren berooft van alle hetgeene dat haar gaeding was ende het manvolk van Meedenblick waeren meest alle geweeken op het slot ofte huis, ende die geusen eisten het huis op , als die daer op waeren t' niet en wilden opgeeven, soo tierden die geusen off zy het slot wilden bestormen , ende naemen alle die vrouwen en kinderen voor aan in den storm, om off die in het slot waeren uit hadden geschooten soo souden se doorschieten haar eigen wyven en kinderen en door oorsaeck van dien soo moesten sy dat slot opgeeven in handen van de rebelle geusen. Den 23 Mey quam een party volcks van Enckhuisen binnen Hoorn ende hebben 't gemeen Peupel opgerockent teegens den Burgermeesteren van Hoorn ende alle den Raadt , seggende : dat die Burgermeesters al heimelyk knechten in der stad hadden laten komen, ende dat zy een party van den Burgers souden doen vangen, en dat die Spangaards in die kloosters waeren 440 ANTJ YKENINGEN VAN BROER gelogeert al heimelycken ende - die B urgermeesteren gingen met- ten gemeen in de kloosters om te besien wat Spanjaerds daer al heirnelyk gelogeert waaren ende sy en vonden daar niemant. Voorts soo wasser in Hoorn een Burgermeester die soude weesen Capitein op een schip van Oorloch van de Koningl. Maj est. genaernt Jan Simonsze Roll welke Capitein syn schip te Amstelredam lach ende hy was zelf meede te Amstelredam. . Ende syn victualy had hy al gekogt te Hoorn welke victualy syne vrienden scheepten vare Hoorn nae Amstelredam om op het schip met syn volck te Eeten en als dit goet nu sonde vaaren uit Hoorn soo is 't gemeen Cluterment (?) quomen (?) ende hebben die schuiten metten victualy gehouden ende en wilden niet hebben dat het goed sonde vaaren uit Hoorn nae Amstelredam om op 't Koningl. Majestt schip gegeeten te worden , ende die zwager van Jan Symonsze Roll , was die principaal Capitein die t' gemeen peupel dus oprockte om 't goed ofte deese victualy in - der stad te houden ende daer was een Burgemeester van Hoorn die een woord ofte twee daervoor sonde spreecken , seggende laat het goet passeeren en vaaren want het is victualy die op des Koningl. Majestt Scheepen van Oorlog wesen sal. Deese Burgermeester creegh een vuistslach van de zwager van Jan Symonsze Rol die deese victualy toe quam ende terstont hiernae waeren alle die andere Burgermeesteren vervaert met alle den Raadt ende packten hem weg uit der stad ende quamen almeede tot Amstelredain en ' de Priesters en de Monniken verliepent almeede , dit siende die andere gemeente die Katholyk waeren en wilden ook met die rebellen geusen niet te doen hebben , syn altemet nae gevolcht en quamen almeede te Anistelredam met Lyff ende Boet, al wat sy uit der stad konden krygen en lieten de geusen de stad houwen , sonder een hand daarvoor uit te steecken als gebleeken is. Ende [met] die van Edam , Monnikendam, Purmerent, 't Noorder- Lant en Waterlant [is 't] almeede terstond hiernae geworden 'vyve la geus,' t' welk doe was een gemeen spreekwoort onder die rebellen en van daer quam ook al die geestelykheid vertrecken nae Amstelredarn en Utrecht om haar Lyff te bergen van de geusen, want het was al om die geestelykheid te doen om die te verdestrueeren. Ende die geusen smeeten , al het Landt deur ende in de. steeden-kerken , onstucken datter in was van beelden ende HENDRIK VAN BIESTEN. anders ende hielden haar Religie weeder op die manier van Calvinus als men in het Jaer 66 had gedaan. Voorts hiernae den 25 Junius quamen hier in Amstelredam die Clarissen van Alcrnaar die welke van de geusen uit haar convent gejaagt waeren , en die geusen binnen Alsmaar sloegen weder op nieuw aen stucken het minnebroeders convent als zy in 't jaer 66 ook hadden gedaen ende verjaechden uit die stad alle die Bruers ende namen vier monniken gevangen die sy brochten tot Enckhuisen , welke vier Broeders aldaer gehangen wierden op den 12 Julius A0 x.57.... Voorts hiernae soo heeft Haarleen , Leyden , Ter Gouw , Delft ende geheel Holland begonnen te rebelleeren , soodat alle die steeden meest zyn geworden : 'Vyve la geus' ende stonden al op teghens Amstelredam om die te bederven , omdat die meede niet 'Vyve la geus' weesen wilde. Ende daar en is niet goet Coningl. Majes. gebleeven anders dan Amstelredam , Weesp ende Muyden en Schoonhoven , welke naederhant van de geusen worden ingenomen om dattet geen onzet en creeg van die stadhouder als zy gaarn hadden gehadt, soo dat die van Schoonhoven moesten vallen in handen van de geusen ende haare vyanden. Item op den 8 Junius quamen hier tot Amstelredam omtrent 400 Spanjaards alle haake schutten om te haalen xx ofte xxv Lasten Tarwe die sy zouden convoyeren en brengen tot Rotterdam over Landt met Waghens , want alle wateren wanren geslooten ende men mocht nergens vaaren noch reise van de geusen ; deese Spanjaards nu comende met haare wagenen geladen met Tarwe die zy souden brengen van Amstelredam tot Rotterdam , soo waeren die geusen op Sparendarn ende beletten aldaer dat die Spanjaards met haare wagenen niet en mochten passeeren, soo hebben die Spanjaards hem teghen die geusen ter weer gestelt ende daar syn veel van den geusen gteslaegen ende gestooten ende een party gevangen ende deese Spanjaards hebben Sparendam ingenomen ende hebben het heele Dorp verbrant op den x Julius A° 72. Voorts twee ofte drie uuren hiernae soo syn deese Spaenjaarden met haar wagens voortgevaren van Sparendam nae die Santpoort en soo door het Duin nae 't strant; want zy en mochten niet passeeren voorby Haarlem nog .daer deur, soo syn sy geko 442 ANTEYKENINGEN VAN BROER men tot Santvoort op 't strant alwaar die geusen van Haerlem laegen verborgen in de huisen tot Santvoort, meenende die Spanjaardts daar te schutten ende haar die wagens met den Tarw . te ontjagen hetwelk die Spanjaards syn ontwaar geworden ende hebben hem daer weder tegens ter weer gestelt, daer syn weder een party van de geusen van Haarlem doodt gebleeven en die reste syn 't weder na Haarlem ontloopen en de Spanjaards hebben 't Dorp Santvoort verbrandt op den xvij Julius A° 72 ende syn voortgetrocken met de Tarwe op haare wagens geladen nae Rotterdam ende met die buyt die sy van de twee Dorpen had- den geplundert. Den xx Julius quamen voor Haarlem leggen vier vaandelen Hoogduitse knegten en een vaendel op Sparendam opdat die geusen malcander geen toevoering en mochten doen uit Delflant en Rynlant van Bier ofte andere Waaren nae 't Noorderlant, doe waeren sy van den anderen gesepareert dat sy malcanderen niet en mochten toevoeren van Victualy ofte Bier. Hiernae den xxvi Julius quamen die geusen van Alcmaar,, Hoorn ende Enckhuisen ende meende die knegten die op Spa rendam waeren op te slaan, want sy daer deur seer benauwd waeren van Bier en die knegten van Sparendam en die omtrent Haarlem lagen quamen daer teeghens omtrent Velsen ende Bever wyck , en sloegen dapper teeghens den anderen , en daer is wel gebleeven van de Geusen die van Alcmaar, Hoorn en Enckhuisen waeren gekomen omtrent seven ofte acht hondert. Den 28 Julius quamen die Spanjaards weeder van Rotterdam, ende lieten die stad ledig sonder knechten door t' gebreck aen brood en andere Victualy ende die geusen . hielden de stadt in ende creeghen die .van Rotterdam Victualy genoeg van Dort, Delft , en der Goude en andere geusen steeden, en deese Spaen jaerds die ' uit Rotterdam quamen binnen den Haag en op den Eersten. Augustus op St Peters dach trocken die Heeren van t' Hoff uit den Haag de strand langs met deese Spanjaards die hun con-. voyeerden tot Amstelredam , met Wyff, kinderen , kleederen, kleynodien ende alle haare Juweelen , want die Heere en dorstent in den Haag niet langer houden uit vrees van den Geusen waer van sy alle ogenblieken dachten overvallen te worden. Doe nu hier te Amstelredam waeren het heele Hoff, Raads heeren, Procureurs, Advocaten, Clerken ende andere Heeren, HENDRIK VAN BIESTEN. soo syn zy getrocken ri e Utrecht ende hebben 't Hoff, van Hol lant van Pleyten ende rechten aldaar gehouden. Den 17 Augustus Anno 1572 dat was den Dach dat die Heer van Lume ende Lanckhaer ofte Lanknagel de Stad van Amstel redam ' belach , dewelke men seide dat gezwooren hadde , zyn nagels ofte syn hair niet te laeten korten eer hy syn wil hadde van die stad van Amstelredam. Ende dit beleg deeden sy met twee duisent man ende waeren almeest haeckeschutten sonder eenig grof geschut met hem hebbende , maer haar meening was dat er een party Burgers in de stad waeren die de Poort van binnen souden opslaan ende een oploop in der stad maecken, ende dat sy soo dan mochten in der stad komen ende alle die Catolyke Burgers vermoorden en die stad plunderen benevens Kerken ende Cloosteren ende met die buyt ter Lande uittrecken. Item den 18 Augustus vielen die Burgers uit der stad en hiel den schut geveert teghens die geusen op de Reguliers deck en daer wierden wel een Hondert ofte meer geschooten en geslae gen ende weinig Burgers gequetst en drie Doot, dit gedaan synde soo trocken die Burgers weeder in de stad ende op die middag soo reeser een groote Brand op buiten de Regulierspoort ende daar verbrandde alle die huisen ende hoeven welke stonden van de heiligewegspoort tot aan het Leproosenhuisken met vier moolens. Den 0 Augustus verbrandde buiten Sinte Antonispoort meest alle die huisen ende Lynbaenen en wel 32 groote scheepen , leg gende in de Wael en nieuwe gragt. Den 2'l Augustus omtrent den midlach quam de Graeff van Bossu de Stadhouder in Amstelredam met drie Vaandelknechten en quam te scheep van Muyen ende teegens den avondt soo vielen die schutten uit der stad met de Burgers ende hielen weeder schut geveert tegens de geusen , welke geuse hun hadden beschanst buyten de Regulierspoort , tussen het Lazarushuisken ende den Engelsmanshuis , en daer bleeven doe wel weeder twee hondert van de geusen , ende van de Burgers ende knechten worden ses doodt geschooten ende 10 ofte 12 gequetst en de Burgers en knechten quamen weeder in de Stad, ende die geusen vertrocken dien nacht van Amstelredam ende verbrandent voort al wat er buiten stondt van huisen ende Molens, alsmede al de huisen staande op de Reguliersdyk tot aan het Lange 444 ANTEYKENINGEN VAN BROER Loop-velt toe. Ende namen met hun wel duisent ofte twaalf hondert koeyen uit de weij ende trocken met haaren Capitein Langnagel genaamt na Leyden , Haarlem en ter Gou , daer sy van daen wieren gekomen. Den 4 October hier nae quaemen der vier galeyen van Enckhuisen ende Hoorn met geusen in de Haven hier over Amstelredam tot Nieuwendam in de haven ende beschanste hun aldaer op den hoogen dyck tussen den Nieuwendam en Schellingwou om die scheepen te beschieten die uit de Zuiderzee quamen seilen na Amstelredam ende sy namen wel 10 ofte I2 scheepén uit dc have tot Nieuwendam ende deeden die in 't Schellingwouder- rack zinken in t' rechte diep daer het 't nauwste was. Den 16 October voeren uit Amstelredam veel knechten met waterscheepen na Nieuwendam om die geusen te besoeken die daar op den dyk lagen , maar die knegten en wilden niet op 't Land ende daer lagen 14 scheepen met twee galeyen van Oorlog voor Nieuwendam die schooten dapperlyk onder die geusen. die op den dyk lagen ende in de geusen galeyen die in de haven laghen ende daer wierden doe in brandt geschooten wel 12 ofte 44 groote scheepen die tot Nieuwendam nog in de haven lagen, onder die alle was een groot nieuw schip dat eerst van Stapel was gecomen en wel 400 Lasten groot t' geen meede verbrandde ende op die tyd worde geschooten den Schout van Haarlem Jacop Topsen die doe Capitein was op de groote galey van Amstelredam. Ende die geusen ruimde van daar in den nacht en verlieten den Dyck en quamen met haer geley weg in der nacht na Edam ende Monnikendam. Item den 7 November quamen die geusen weder van Hoorn, Enckhuisen , Edam en Monnikendam met 28 Scheepen van Oorlog ende tien galeyen leggen voor Jaep Hannesen ofte wat naeder, ende die galeyen quamen in de haven tot Nieuwendam, Ende den xi November te weeten op Sinte Maartens dach 's mor- gens voor den dach , staeken die geusen aan brand drie oude boeisen ofte scheepen die sy van Enckhuisen hadden meedegebracht ende lieten die scheepen al brandende dryven nae Am.stelrédam om die scheepen van Oorlog die voor Amstelredam op stroom laegen daar meede aen brand te krygen maar als t' God wilde hebben syn die brandende scheepen gedretven voor HENDRIK VAN BIESTEN, 445 by die stadt ende voor by de scheepen van Oorlog ende daer en is : God heb Loff , geen schaede altoos van gecomen , ende de brandende scheepen dreeven tot aen den hoogen oort ende verbrande aldaar tot gelyk 't water aff. Den 21 November quamen van Haarlem , van Leiden ende uit Waterlandt die geusen ende over vallende 't Kathuisers Klooster ende staeckent aan brand met nog..... huisen buiten de Haerlemmerpoort, nochtans lag daar op den Dyk in het klooster een Vaandelknechten , dewelke het Klooster ruimde ende verliepent sonder een schoot daar in te schieten ofte eenig weer daar voor te bieden , ende weeken op die stad daar sy in quamen, dit was het overste bloot vendel van die Stadhouders regiment, welk vendelknechten men nae die tyd noemde het 'bloo vaendel,' want sy waeren al uit het clooster verloopen eer sy de geusen saegen ende dat door toeseggen van een Boerman die 't hem Luiden quam seggen dat de geusen souden comen om hun te besoeken en daer, voor waeren sy vervaard. Den 26 November quamen die geusen wederom van Haarlem ende uit Waterlant ende daer wiekte op den dyk voor de Poort een Vendelknegten van de Burgers alwaar dat Hopman van was Wouter Burchmansen dit vendelknechten stelden hem te weer tegens die geusen , soo datter wel een hondert ofte meer doot bleven als men seide en 's anderendaags wel sag , want het was in der nacht omtrent xij Uuren , onze Burgers namender tien gevangen , ende quamen in der stad , ende de geusen waaren doe wel xv hondert man . sterck soo die tien gevangens bekende, ende doe verbrandde voort alle de huisen die buiten de Haarlemmerpoort stonden met twee moolens ende deese tien geusen die doen gevangen waeren worden den tweeden December op die plaats voor het Stadhuis gehangen , ende wierden daerna buiten de Regulierspoort gebrocht aan de galge. Den 25 November quam er een Trompetter van der geusen scheepen over het ys aen den Admiraal Boshuisen die ' syn schip voor Amstelredam lach op stroom ende brocht een beslooten brieff aen denselve waerin nog stak een brieff voor die Burger meesteren van Amstelredam. Ende deese Trompetter wierd den 28 November gehangen niet omdat hy deese brieven hadde over gebrac'ht, maar omdat hy bekent wierd voormaals verhuert en ook gevaaren hadde voor Trompetter op 's Conincx* Scheepen, - 446 ANTEYKENINGEN VAN BROER ende was daar van geloopen sonder verlof en Paspoort van syn Capitein op de geusen scheepen. Item den eersten December worde . het steedeke van Naarden ingenomen van de Spangaards , ende Don Frederico de soon van den Hertog van Alva ende den Stadhouder Bossu was daar meede - present ende de Burgers van Naarden gaven 't op sonder daar yts tegen te doen , nogtans wierd al wat men op straat vond •doorsteeken , ende die fury al over wesende , soo ontboden die Spanjaarts al het manvolk te komen op het Stadhuis , alwaar veel manspersonen quamen , niet denkende dat haar eenig quaad soude geschieden ende als zy daer waeren soo hebben syse al nieede doorstooken ende doorschooten , ende voort die stad geplundert ende aen brandt gesteeken , soodat de grootste helft van de stadt Naarden verbrandde op den tweeden December. Item op den derden December quam Don Frederico , soon van den Hertog van Alva , hier in Amstelredam met den Graaf *van Bossu , Stadhouder, ende Noortkermen , met meer andere groote Meesters en Spaanse Heeren , ende met een , groote Heirkracht van volk te voet ende te paarde, met hun hebbende een groote munitie van Oorlog , als geschut , Cruit , Koogels, Trappen ende Leeren, sulx als men tot den Oorlog behoeft, om steeden met geweld en stormenderhand te winnen. Den 8 December vertrocken veel Spangaarts uit Amstelredam na Haarlem , om dat te veroveren en de geusen laegen op Sparendam ende haddent dapperlyk beschanst, ende beset soodat die Spaenjaards daar niet voorby en mochten om voor Haarlem te komen. Ende hadden oock Vel'serdyk doorgesteeken , dat die weg onder water lag, ende de Spangaards hebben de schansen soo becroopen van agteren ende van vooren ende hebben de Geusen daer uit geslaegen op den 9e December en daer syn wel 300 van de geusen op Sparendam doot gebleeven , ende veel syn in het Spaarn verdronken, want het was beslooten waeter, dit werk wierd verrigt over t' Ys. Den 9e„ December reisde don Frederico uit Amstelredam nae Haarlem met den Stadhouder , met Noortkermen , ende met alle syne heirkracht om die stadt van Haarlem te beleggen met 14 groote met alle stucken geschuts , ende een groote nombre van wagens geladen met Cruit, Clooten, ende andere vereischte munitie van Oorlog. HENDRIK. VAN BIESTEN. 447 Item den xij December quam den Heer van Lumy wel met 4000 man van Leiden en Delft om Haarlem te . ontsetten ende daerbinnen te komen , maar die knechten voor Haarlem soo Duitschen als Spanjaards worden dat ontwaar ende syn daartegens gecomen omtrent het Manpadt ende den Aerdenhout en hebben een schermutseling tegen den anderen gehouden, ende daer syn van den Heer Lume zyn volck wel doot gebleeven twee duisent man , ende de rest verliepent wederom na Leiden daar sy van daan waeren gecomen. Den 18 en 19 December worde dapperlyk op die Stadt van Haarlem geschooten met I4 groote metaale stucken , soo , dat de Kruispoort heel ter needer lag met een groot stuk muurs daar omtrent , Ende de Geusen die daar in waeren bebolwerkte t' 'S nagts weederom aen met aarde ende andere materie die sy naast cond.en krygen in der stad ende den xx December worde die stadt bestormt van de Spangaerds , maar sy deeden eenen verlooren storm, overmits dat die brug aan stucken brack, daer over sy meende in de stadt te komen. Den 21 December quamen die Watergeusen weder van Hoorn, Enckhuisen ende uit Waterlant met vier galeyen ende veele kleine scheepen tot Jaep Hannesen aan den Dijck in den nacht, ende braecken de Kruin van de sluis ende Deuren instucken ende staecken den Dyckdeur tot twee steeden daarby den anderen, ende die van Amstelredam wordent gewaer in der nacht omtrent twee uuren ende daar trocken terstont in der nacht een party knechten uit der stad daer nae toe om te beletten het geene die geusen daer hadden begreepen en daer worden van den geu sen doorschooten en geslagen vijftig man , ende veel verdronken in het Y omdat sy niet gauw genoeg konden vlieden off scheep komen , want deese geusen stonden nog en arbeide om den dyk te doorgraven ende daar worden er acht gevanghen ende te Amstelredam ingebrocht ende den xv Januarius worde deselve gehangen. Anno 1572 omtrent Kersmis was t' tot Amstelredam een seer groote duerte in t' Koorn ende graen en meer andere waaren, die hierna gespecificeert staan , ende -men kogt omtrent een mudde Utregtse Tarw voor ..... 0 0 4 4 11 Caroli guldens Een mudde rogge voor .. . . .. . . . . . .. . 8 do Een mudde Utresc e Erten voor .. ..0000 xh d° 4,48 ANTEYKENINGEN VAN BROER Een sack vriese . Erten voor .. 8 Caroli guldens ,. Een ton Tonnemeels voor. . .............77 do Een. mud Boekweitemeel voor . . . .. . . : . 8 do Een hondert pond stockvis voor .. . . . . . . I4 do Een ton haring. .v..o.o.r... .. . .. . 18 do Een ton souten Labberdaan voor .... ... . 1 0 do Een h lf vat holland. Boter ...a... .... •. 28 do Een vat Vriese Boter . . . . . . . . . . . 46 do Een hondert pond Soetemelksche Kaas . .. . 15 do Een schip pont koeye Kaas . .... . . . 26 do Een sak klein zout . . . ... . . . . 8 do Een pont gezoute Zalm ... . . . . . ... . .. 5 stuivers Een Bokkum ofte gedroogden Haring ..... 6 duiten Ende een last mout gong omtrent dees tyt als voorsz. is . . . . . . . . .. 90 goudt gulds Een last havers . . . .. . . .. .. .. . . .. . 46 goudt gul ds Dit alles geschiede in den Jaare voorsz. Geschiedenisre omtrent Amstelredam ten Jaare 15^3. Ao i.oorsz. in den vasten den vierden Maart quamen die geusen van- Enkhuisen , Hoorn , Edam, Monnikendam ende uit Waterlant met veel kleine scheepen ende galeyen , ende namen in den Dyk tot Jaap Hannesen tussen Amsterdam ende Diemen ende gingen hem aldaer beschanssen ende den Dyck deur te steecken , om met haar galeyen ende scheepen te komen in de Diemermeer en Amstel, om te beletten de vaart van Utrecht op Amstelredam opdat er geen victualy en soude mogen komen van Utrecht om na Haarlem te vaaren in 't Coningl. Majestt leeger , maar men ging terstont daar teegens toe maaken wel xxv waterscheepen en andere Vaartuigen van Oorlog met volck ende ook veel volex op den Dyk die teegens haar schansten; aen beide zyden van vooren ende van achteren te water ende te Landt worden die geusen doe benaauwdt, soodat sy geen toevoering en moch HENDRIK VAN BIESTEN. 449 `ten krygeri van Victualy van geene syden , Ende op den A_gtsten Maart welke was tussen Schortel-Woensdag ende Witten-Donderdag 's naghts soo meenden de Peraten met haar scheepen ende krygs-volck al heimelyk den Dyk te ruimen en met die scheepen weg te komen , maar daar worde 'te nauw opgepast soo dat er een groote menigte wierden geschooten ende geslagen , en die geusen lieten daar wel 25 schepen ende drie galeyen, en daer bleeff wel drie hond.ert min , en die het ontquamen 'voeren over na Waterlant ende verliepent ende lieten haare scheepen ende galeyen leggen. Dit gedaen synde soo voer den Graaff van Bossu van Amster dam op den 4 April met een groote Armade van smalscheepen ten oorlog toegerust en tnet agt galeyen na 't Haerlemrnermeer,, ende omtrent het huis ter. Hart daer was den dyck doorgestee ken , daar men met die scheepen en galeyen door quam in de meer, ende op liet Haerlemmer-meer waeren wel anderhalffhon dert scheepen van de Geusen. van .Legden, Delft, Tergou, Rot terdam ende Dordrecht die dagelijks in Haarlem Victualy brach ten van Cruit , Loot ende geschut en die stadhouder ging met syn Arrnade van scheepen de meer besetten , ende alle enge wateren. Die uit de Meer gingen nae Haarlem dat er niemand in -mochte nog uit der stad met Schuiten nog scheepen , ende men maakte een groote schans off een Blockhuis op die hoek van de Spieringmeer om daar niemand voorby te laeten passeeren nae [laarlem. Item op den 22 April A 0 73 , quaren de geusen wederom. van Hoorn en Enckhuisen leggen met '18 groote scheepen voor Jaep Hannes en in het Schellingwouwerrack , met nog ses galeyen om weeder den Dyk in te neemen , maar sy mochten doe daer niet `komen, want daer laegen doe twee Vaandel knegten op den dyck wel beschanst ende voorsien met geschut, maar de geusen deeden slaar weeder sincken 14 ofte 16 groote scheepen , als sy te vooren hadden gedaen , ende sy braecken de kerck tot Schellingwou off, ende die steenen wierpen sy in de scheepen . eng ook de sercken die in de kerck laegen om se te dieper te doen smeken , dat men se niet weeder op soude mogen crygen , dit deeden deese Peraten ende Watergeusen van Hoorn en Enckhuisen al om Amstelredam te bederven ende syn Neering en diepte te be reemen. I)I1 TSCIIE WARANDE VIIL XXX 450 ANTEYKENINGEN VAN BROER Item op, Meyavond welke was op onze Heeren Hemelvaar. tsdag quanien die geusen van Woerden ende Oudewater tot den Uyt hoorn en meenden in te neemen het Dorp van Ouderkerck om al wederom die passage van Utrecht op Amstelredam te belet ten, ende daar lag een Blockhuis tusschen Ouderkerk en den Uithoorn gemaakt op een Vlotschuit, welke men noemde Duivels moer en was van Balken gemaakt, waarop ofte in dat lagen dertig à veertig Man met hun geweer en die geusen hebben dit blockhuis al heimelijk overvallen ende verrast door quade wacht die de knechten daar op hielden , ende hebbent aan Brand ge s-toocken ende het verbrandde met alle die daer op waaren. Item op den 7 May welk doe was op Donderdag voor Pinxter, quamen de geusen weder van Delft, Leyden en Tergouw, met schouwen ende Hagerschuiten deur die Amstelveender wech tot aan den Amsteldyck neffens de Diemer-meer op Jacob Teunis Gerritsz hoff-steede en meende hun aldaar te beschanssen ende starck te rnaeken en aldaar die 'Vaart van Utrecht op Amstelredam benemen. Maar die Burgers en andere knechten die geen soldaten waeren , trocken terstond daartegens uit met schuiten en bootee en te voet, ende hebbense met er daat van daar geslaegen , eersy hun ter deegen beschansten ende daer wierden van de geusen wel verslaegen over de twee hondert man ende veel verdro ncken in de Weetering die 't meenden te ontkomen, ,ende sy lieten veel brood en Bier met andere Victualy daar staan ende haar schuiten leggen ende die weg konden komen verliepent . ende daar wierden x 't xij gevangen gebrocht in 't Leeger voor Haarlem. ende aldaer gehangen den xij May. Ende daar wierd een van de Peraten off Geusen doorstooken 't geen was een groot Capitein van hun genaamt Olivier, op wiens Lyff geset was Vier duizend guldens , die hem levendig ,Ereeg en dood Twee duisend , en men kreeg hem doodt en het doode Lichaem wierd gebracht in 't Leger voor Haarlem aan Don Frederico , Soon van den Hartog van Alva, ende t' Lichaem bekent weesende dat hy t' was , soo is het hooft affgehouwen -ende soo over die muer geworpen binnen Haarlem en het Lichaam wierd gequartiert ende voorts opgehangen. Den 24 Mey quamen die geusen en namen in het Dorp van Breukelen ende meenden daar te beletten de Vaart van Utrecht op Amstelredam maer de knechten die. binnen Utrecht lagen HENDRIK VAN BIESTEN. 451 trocken daertegens uit met twee hondert Ruyters die daaromtrent laegen , ende hebben die geusen verslaegen , soo dat er in hetselve Dorp doodt bleeven wel drie hondert man ende wel sestig gevanghen. Den 23 Mey geschiede de slag op 't Haarlemmer-meer ende geusen verliepent met haar scheepen , ende seilden nae die haech ende Oude Wetering ende Graaff van Bossu volgde deselve een Wyl tyds na en voel volk sprongh in 't Water en verdroneken , en lieten haar scheepen dryven , ende hielden geen plaats om tegens hem te slaan , ende men ereeg daar 24 à 25 van den .geuser, scheepen en wel 200 man gevangen. Item den tweeden Junius quamen die Watergeusen weeder van Hoorn , Enckhuisen. , Edam , Monnikendam en uit het Noorderlandt met veele kleine scheepen ende veel krygsvolck en koorn by haare groote scheepen die voor Jaep Hannesen seedert den 22 April als voors. is laegen en als de geusen sagen dat die knechten geen scherpe wacht en hielden , soo quamen die peraten met haare kleine .scheepen aen den Dyck tot Ruichens ende wierpen daer op den Dyck wel 4000 man ende macckten een groote , schans omtrent Sint Annen huisken op Klaes Dircksen hofsteede ende nog wel twee groote schanssen op den Dyck recht ende krom tot Ypesloot toe , ende quame door den Dyck met scheepen er galeyen in de Diemer-meer om alsoo de Vaart tusschen Utrecht en Amstelredam te beletten , omdat het Leeger -des Coningl. Majestt voor Haerlem niet en soude worde voorsien van eenige Victualy. Den 6 Junius A° 73 wierd den Dyck deurgestoocken buiten Sinte Anthonispoort daer t' blockhuis plach te staan , om daer met galeyen -ende scheepen deur te komen in den Amstel ende Diemerrneer. Item den 8 Junius waeren die van Arnstelredam op den Diexnermeer met ses galeyen ende twee Crapschuiten ende snagst den 9 s' morgens omtrent twee uuren quamen de geusen affdryven van de Diemerkerck voor de wind met 9 galeyen ende Tien scheepen ende overvielen die galeyen van Amstelredam , want sy waren se op het Lyff eer se het wisten , soo stil quamen se off - . dryven sonder roeyen ende de geusen creegen niet meer dan een galey, alwaer dat Capitein op was een der [haeren] genaemt Fokke de Vries , ende was een oud vryer die lange des Keiserl. en Koning!. Majestt wateren hadde Bedient. 452 tI TEYkENINGEN VAN BROER Item A° 1573 omtrent Sint Jansinis gong tot Amsterdam een last garst , ende een last Moudts , al eeven duur te weeten wel hondert goud guldens. Hiernae den eersten Julius , wierd hier tot Amstelredam verkogt een Last Mouts voor hondert Vier en Dertig goud guldens. Ende een Last Haver voor 75 goudt guldens om gereedt geldt, meer dan een Last en meer dan tien ofte twintig meede. Item Ao f574 omtrent Lichtmis ende Vasten avondt , was tot Amstelredam een groote duerte in 't suivel ende een Vat vol Vriesse Boter dat ging .. .. ..... . . . . 82 Carol. gis. Ende een Vat Witte Boter ... ... ...... 62 do Een schip 5 Leidse kasen die men lappers kasen noemt.......... . ....... .. ... .. 28 do Een schip % Vriesse Kanters . .... , ... . . 22 do Een hondert Soeternelkse Kaas .......... 16 do Eelt schip 5 Groninger speek .......... 42 do Item op den 12 Junius quamen die geusen weder van ter Gouw, Leiden en Delft en namen in den Dyck tussen Ouderkerek en Kostverlooren, ende gingen hun aldaer beschanssen ende sterk maaken , ineenende aldaar weeder de Vaart van Utrecht op Amstelredam te beletten , ende sy maekten ook een groote schans tot Amsterveen roetsom die kerk en den 15 Junius togen die knechten die op Ouderkerck lagen , alsmede die op den Dyk waaren tegens de meer-mondt om die geusen te soecken , met schuiten , Booten en Galeyen en de geusen waaren seer sterck soodat er wel twee hondert knegten van den Graaff' van Bossu bleven , de Graaff was daarself mede en was van honderden een dat hy niet gevangen wierd van de geusen , hadden die knechten van de Burgers van Amstelredam niet gecomen om hem te ontzetten. Ende den I7 Junius quam er een vrees onder desé geusen, ende verliepen de Schans en den Dyck ende ook de Schans tot Amsterveen , ende lietent al staen , Bier , Brood , ende andere Victualy ende vertrocken van daar door Wilses Meyert en qua- men tot Nieuwersluis ende Breuckelen , ende begonnen daar al 1yweeder te schansen om die Vaart van Utrecht op Amstelredam te beletten , maar de Ruiters en Knechten omtrent Utrecht hebbense van daar verdreeven, van waar sy geloopen syn na Woerden ende Oudewater, en de Ruiters hebbense vervolgt en daar is HENDRIK VAN BIESTEN. omtrent Woerden wel verslagen xij Vaendelen op den 19 Junius. Item op den 9 Julius quamen die geusen van Leyden , Delft en den Haag om H aa .r lem te ontsetten wel met drie duisent man , en wel vierhond art waegens , geladen met Boter , Kaas, Bier en Brood , en de inegten die voor Haarlem lagen in den houdt , wierdent gewaar ; doe die geusen al waeren omtrent den hout ende het manpad , soo syn die knechten in den dageraat daar teegens aengecomen , en daer syn van de geusen wel gebleeven over de twee duisent man , want de Ruiters vervolgdese bijna tot Leiden voor de stad , ende de geusen lieten daar staan wel twee hondert wagens met victualy die de knechten creegen tot een buit; maar weinig Paarden vielen hun toe , wijl de geleiders der waegens daar meede ontkomen waeren. Item den 10 , ti en 12 Julius worde seer sterk getracteert van de Burgers van Haarlem om pais en die stad op te geeven in handen van de Coningl. Majestt behoudens Lyff ende goed ende het en wilde soo niet vallen , maar den l3 Julius wierd 't geaccordeert , dat sy die stad souden opgeeven in genade end ongenade te weeten die quaede te straffen en die goede te beschermen. En den 14 Julius quant in de stad van Haarlem den Graaff van Bossu als Stadhouder , met Monsieur Noortkarmen en meer andere groote Heeren van de Spaenjaards en met 32 Vaendelen Spaanse knechten en daar weren in de stad wel over dedrie duisent Soldaten , te weeten Engelse , Waaien , Schotten Gasconjers en ook Duytsche Knechten. Ende als de Spaenjaerds nu in der Stad waaren soo hebben sy de knechten haar geweer affgenomen alsmeede van de Burgers ende het selve gebrogt op het Stadhuis, Ende dit gedaen synde soo syn die knechten gesorteert , een Igelyk nae syn ouder Regiinent , en elke party is doe gegaen in een sonderlinge kerk off Clooster ende Burgers syn gegaen met Wyff en kinderen binnen de grooté Kerck. Ook is mede in het accoort geslooten , dat die gemeente sonde geven voor haar verdiende punisy tot een schatting de Somme van 240 duisent guldens : de '140 duisent op te brengen binnen 12 dagen , ende de rest binnen drie maanden nae dat Haarlem opgegeeven was. Ook mede soo moet men weeten dat die stadt van Haarlem worde opgegeven in handen des Coningl Majest. door groote 454 ANTEYKENINGEN VAN BROER benauwtheid van kost en drank en alle andere Victualy , want sy hadden seedert een maandt geen Broodt gehad . in de stad en hadden gegeeten , katten , honden en wel twee hondert paarden, als ineede veel huiden van koeyen en Paarden en hadden gedroncken veel meer dan ses weeken enkel Waeter , want daar was. Wijn , Bier nog Broot, dus moesten sy t' opgeven van beiiauwdheid honger en kommer , want sy mochten niet langer lyden. Item doe nu die vreemde Soldaten verhoorden ende sagen dat men die stad soude opgeven in genaede en ongenade , merkende wel en `eetende dat er veel wasren die geen genaede en souden hebben die en wildent niet opgeven ende togen te werck twee. daegen te vooren eer die stad opgegeven wierd , soo hebben die knechten de Burgers-Comptoiren opgeslaegen en alle slooten in de burgerhuisen opgemaakt ende de huisen geplundert, ende alles benomen dat sy hadden , van geldt, goud , silver, Cleinodien en alles dat sy konden becornen ende meende met den buit doe sy van de Burghers geplunderthadden uit de stad te vallen en deur het Leeger te slaan om soo weg te comen , maar de stad was soo Beer benaauwd en beleegert dat er niemand uit en . mogt comen , soo moesten die knegten met den buit in de stad blyven op genade en ongenade. Als nu de stad opgegeeven was als voorsz. is , soo hebben de Spangaarts , die knechten in Haarlem weesende , deesen buit die sy van de Burgers hadden geplundert weder affgenomen , welke goeden meer dan Tachtig duisent guldens - bedroegen ; als de Burghers nu saegen dat de Spangaerds de buit namen van de knechten soo versogten sy met Requesten aan de stadhouder, Noortkermen , aen Don Erederico en aen andere Heeren. , off de buit die de Spangaards de knechten affnaemen dewelke van de Burgers was gecomen , dat dog soude weesen tot een aflkortingvan de schatting die sy met malcanderen moesten opbrengen in soo korten .tijt maar het was nihil op 't Request, de buit was. prys en de Burghers moesten evenwel de schatting van 240 duisent gulden opbrengen als in het contract geslooten was. Ende tot deeze schatting moesten contribueeren de goeden en quaden, Arm en Ryck , soo wel de goede Burghers die uit destad hadden geweest als die daar binnen waeren terwyl de Stad geplundert was. Item den 15, 16 en 17 Julius wierd binnen Haarlem gedaan HENDRIK VAN BIESTEN. 45 een groote Justicie van onthoofden , hanghen en drencken over de vreemde Soldaeten die binnen Haarlem hadden geweest , soo dat er in drie voorsz. daghen wel wierden omgebracht meer dan seventienhondert man , al van de vreemde knegten , maar geen Burghers. Item op den I7 Julius , wierd de groote Kerk binnen Haarlem weder schoon gemaackt en daer wierd een Outaar weeder opgerecht op t' hoogh Choor en men song aldaar een solemnelyken Vesper met het Te Deum Laudamus , des anderen daegs synde Donderdag worde 's morghens eene solemnicken dienst gesongen van den heiligen Weerdigen Sacrament met t' Deum - Laudamus , tot Loff, Prys , Eer en Danckbaarheid. van Godt Almachtig dat er daer toe gecomen was Voorts soo is het Leger van Haarlem vertrocken nae Alckmaar , wel seven weeken nadat Haarlem -opgejeeven was , ter oorsaeke dat de knegten niet en wilden vertrecken alsoo sy eerst geld wilden hebben. Ende dit Leger voor Alckmaar leggende twee Maanden off daaromtrent , soo moest het volk van daar vertrecken - drie wee- ken voor Alderheiligen en dat deur het hooge Water en quaad weêr , Ende het Leeger vertrock van Alckmaer na Leiden ert Delft en na Deifflant en op den 24 November namen die Spangaards den Haagh weder in en dreeven de geusen daar uit, dewelke verliepen na Delft en het Leeger van de Coningl. Majestt bleeff geheel den winter omtrent Delfflandt stil leggen , sonder iet te doen ofte aan te rechten. Dat voordeel deede tot 's Lands profyt. Item op Sondag den '13 September 't welk was agt dagen voor Amsterdamsche Kermis , zeilde den graaff van Bossu die doe was Stadhouder ende Admiraal van de Zee, met 18 Scheepen van Oorlog van Amstelredam na de Zuiderzee om de watergeusen te verdryven off te verslaen , dewelke laegen met twintig scheepen van Oorlog in 't Ye voor Jaep Hannesen , Ende als de Graaff van Bossu was gekomen voorby de scheepen ofte wrack die de geusen daar hadden gesoncken soo naerven de geusen de vlugt, ter oorsaeke dat er lagen twee grooteVlotschuiten, in elke vlotschuit een groot metaale stuck , deese laegen voor Ypesloot ende schooten soo dapper door die geusen scheepen , dat sy vandaar moesten winnen, al eer den Stadhouder met syn scheepen daar by quam. 458 ANTEYKENINGEN VAN BROER Item op Sondag voorsz. teghens den avond seilde de Stadhouder voort nae de Zuiderzee om met de Waeter-geusen te slaan, dewelke doe lagen omtrent Diemerdain en Muyen , ende aldaar hebben de geusen scheepen tegen den stadhouwer schutgevaart gehouden maar niet geëntert om te slaen , En den avond aen-. comende soo zyn sy van den anderen gescheiden ende hebben aen beide zyden met veel Victory gevochten Ende de Watergeusen Seilden dien avond voort tot omtrent Pampus oft Marcken ende den Graaff van Bossu bleeff net syn scheepen leggen omtrent Diemerdam wel 14 dagen eer hy weeder voortzeilde nae degeusenscheepen om met hun te slaan , recht off hy vervaart hadde geweest. Ende den 26 September seilde den Graaff met syn scheepen voort over t' Pampus ende bleeff daar weeder leggen ses ofte seven daghen aen 't Oost-eynd van Marcken en de geusen lagen , doe met haar scheepen in het hoencken hop tusschen Edar ende Hoorn , omtrent een groot half Myl van den anderen ende terwyl sy dus stil laegen en malcander niet en bestoockten soo. maekte de Watergeusen hun alle daghen stercker van volck op. haare scheepen. Op Sondag den 3(U October quamen de Watergeusen met haar~ Scheepen , om den Graai van Bussu ende syn arinade te besoecken omtrent den middag ende met hem luiden te slaan ende , hebben dapperlyk tegens den anderen geschooten en daer is een schip in den grond geschooten , waar dat Capitein op was Fre derik Tomassen. Voorts onder alle geluk ende ongeluk soo heeft den Admiraal van de Watergeusen aan boordt geklampt ende geëntert den. Admiraal van de Coningl. Majestt Scheepen ende hebben dapper lyck teghens den anderen geslaegen , soo dat deese twee Admi ralen met beide scheepen syn aen den grond gedreeven op 't Lecker Zant. Ende des Maandags den 4 October syn alle de scheepen van des Graafs armade weggezeildt wederom over 't Pampus , ende lieten hunnen admiraal Bossu daar alleen leggen en slaande tegens den admiraal van de Watergeusen bijna twee Etmaal lang ende geusen wierd alle drie Uuren vers volck aen Boordt gebrocht met Kleine scheepen van Hoorn en Edam. Ende den Admiraal Bossu wierd niet vervarst van Volck ett. HENDRIK VAN BIESTEN-. 457 moest Vechten met de manschap die hy op syn schip hadde, want hem en quam geen hulp toe van Ymandt; syn andere scheepen die hem souden helpen waaren hem ontzeild en waer hy sag hy vondt hem alleen in de Zee met syn schip en voick, hetwelk was een groote schande voor de andere Capiteinen van des Admiraals armacte, dat sy denselve in de Last lieten ende niet beeter by en stonden. Als de Graaff van Bossu , Stadhouder ende Admirael , deese armaJ'e sag ende merkte dat hy verlaeten was, ende geen hulp. en ereeg van syn andere Capiteinen met haar scheepen , die hem en de Coningl. Majest. hadden geswooren, en syn volk was moedeloos van het lange vechten en ook veel dood en gewonde soo heeft den Graaff' syn schip opgegeev en in handen van de Watergeusen en syne vyanden. Ende Spanjaards die op het schip waaren wierden meest door steeken want die en wildent niet opgeeven en deeden nog veel quaads nae dat de geuse al in het schip waaren , ende de duit sche knechten ende bootsgezellen wierden gevangen genomen ende het schip wierd te Hoorn in de Haven gebracht met al het volck op den sesden October ende de gevangens wierden verdeelt , een party bleeff er te Hoorn , deese te Enckhuisen , en -Teel tot Edam en Purmerend. Ende den Graaff' van Bossu bleeff ook tot Hoorn ende syn gevankenis was in Sinte Marien Clooster met etlyke van syne Edelluiden , alle welke Edelluiden naderhand van hem wierden genomen , en gebrogt in het Sacristy van de groote Kerk t' geen haar gevangenis was. Ende op des Graven schip waeren wel Vyff hondert mannen te ,veeeten , twee hondert Spaenjaarts en twee hondert duitse knechten en hondert Bootsgesellen en daar syn omtrent Leven- dig tot Hoorn ingebracht , soo gewond als gezond 250 Personen en de rest al doodt. Dit quam ter oorsaecke dat de andere Capiteinen van des graven scheepen hem geen getrouwigheid en beweesen en lieten haaren Admiraal in de Last steeken als hy met de Coningi. Majestt vyanden was te slaag, dit was een groote hoemoed voor den Grave van Bossu , dat hy van syn eigen volck die hem en de Coningl. Majest. hadden geswooren, dat die hem verrieden en niet beeter by en stonden. 458 ANTEYKNINGEN VAN BROER Ende het geschut wierd van des Graven Schip genomen ende tot Hoorn geleit op de Koesteen voor het Stadhuis tot 28 metaele stucken toe, ende het Schip met het ander geschut ende gereetschap bleeff te Hoorn leggen in de Haven. Ende den sesde , sevende en agtsten October quamen de andere scheepen van des graven armade altemet weder voor Amstelredam en de Capiteinen sluipende als hoender-dieven en dorsten nauwlyks een hooft voorsteecken om by Lieden van Eer te komen uit schaemte , want die kinderen by der straten gaven se die gray. Item den xxij Augustus quamen hier in Amstelredam den Her- tog van Alva, die men noemde te weesen Onsen Beminden Neeff, maar men mocht hem met recht wel noemen onsen Beminden Duivel, want hy is geweest de Wortel van de verderifenis des Coningl. Majestt Landen, ende men meende omdat hy selfs hier was, dat die Scheepen van Oorlog wonderen souden aanregten terwyl den Hartog nu te Amstelredam was. Ende als deese Scheepen al suicken neerlaeg hadden gehadt, als voorsz. is, soo maakte den Hertog daernae alle gereetschap om te vertrecken en den Hertog van Alva met syn soon Don Frederico, die men ook noemde Domme Vreck, met al haar Staet van Spaenjaarts vertrocken en reisde van Amstelredam na Utrecht, op den 9 October , ende op Alderheiligendag vertrock den Her- tog van Utrecht na Brussel om voort te reisen nae Spaenjen want de Ooningi. Majestt had hem opontboden. Item op den 8 December A0 73 renverseerde den Hertog van Alva syn Gouverneurschap over aan den nieuwen Gouverneur die de Coningi. Majestt uit Spangien hadde overgesonden om te regeeren dewelke was genaemt ........ Ende den I? December vertrock den Hertog van Alva met syn soon Domme Vreck ende alle syn Spanjaarts met hem nae Spangien, ende hadden geen Victory altoos in Holland bevochten, daar hy aff mogte roemen. HENDRIK VAN BIESTEN. Geschiedenissen van 't Jaar 14. In den Jaere voorsz. omtrent Kersmirs ende Lichtmis was die stad van Middelburg seer benauwd van de geusen aldaar in Zeelant , en men maakte een grote armade van Oorlogscheepen toe te Antwerpen ende tot Bergen op den Zoom om de Stad van Middelburg te ontsetten ende te Victualjeeren. en de geusen waeren soo sterk met scheepen op den Hondt ende alderweegen in Zeeland dat men die stad niet en mocht helpen om te ontsetten, soodat die armade van Scheepen weder quarn voor Antwerpen omtrent Lichtmis ende Vastenavondt. Als die van Middelburg nu saegen ende kennelyk werden dat zy geen ontzet en konden crygen nog verwagtende waeren soo hebben sy die stad opgegeeven in handen van den Prince van Orangiën Wilhelmus van Nasouwen genaemt , behoudens Lyff ende goet 'op den 19 Februarius als voorsz. is. Ende alle de knegten mochten daar uittrecken daar het hun geliefde, met haar nemende syn geweer ende t' geen tot haar Lyff hoorde ende geestelijkheid van Paapen en Monniken worden in scheepen gedaan met ettelicke Burghers die meede begeerde en wierden gevoert in Vlaanderen en aldaar opgeset, dat elk mocht gaan daar 't hem beliefde. Ende de Prins met syn voick quam in Middelburg ende vondt aldaar een groote schat ende veel Coopmansgoederen van Wyn, oly ,, Zout etca. ende vercogt alles tot synen voordeel, ende Employeerde die Penningen daer 't hem geliefde, waardoor menig Coopman tot Antwerpen en Amstelredam en andere plaatsen wierd bedorven ende moesten daar deur oneerlyk worden en Banqueroet speelen ter oorsaeke van dien. Ao 74 omtrent mydts vasten soo worden meest alle de knechts en Ruiters op ontboden uit Holland ende die alle den Winter hadden geleegen in Delfiand , omtrent Leyden , Haarlem ende in- de Wyck , trocken hier voor by Amstelredam nae Utrecht en Nimwegen , alwaar veel volex van Spanjaarden en Duitse knegten vergaedert waaren ter oorsaeke dat men seide dati Graaff Lodeivyk ende des Paltzgraven soon van den Rhyn quaeinen met 460 ANTEYKENINGEN VAN BROER HENDRIK VAN BIESTEN. veel volex uit Duitslandt om over de Maas ende Rhyn te comen ende vallen in Brabant, om die te schutten was al het volk op ontbooden uit Holland als geseid is, want op den lesten Paasheiligendag, welke was den 14 April, worden des Conincx's Troepen, by name de Ruiters van Schinck, gewaer , dat Graaff Lodewyk met veel volk omtrent Nimwegen was , doe syn die Ruiters en knechten daer na toe getrocken om hun op die moockerheide te besoecken , alwaar dat er van Graaff Lodewyk wel 5000 man verslagen wierd en de rest nam de vlugt en verliepent elk man een sonderlinge weg , soodat Graaff Lodewyk met ' syn volck wierd gestoort ende syn propoost niet lnogt volbrengen , want syn voornemen ,was om te komen met dat volck in Brabant by syn Broeder den Prince van Orangien , die doe ter tyd riet veel volex lag in Brabant omtrent St Geertruidenherg , meenende voorts samen te trecken voor Bergen op ten Zoon^i , 't welk hun is belet. Ende soo men seide soo was Graaff' Lodewyk en Graaff Jan Synen Broeder niet den Faltzgrave zoon daar rneede in den slach op die Moockerheyde gebleeven, anderhalve myl van Nimwegen op den voorsz. dag. NALEZING. Mr H. Gerlings Cz. schrijft mij , in do 8 Sept. 11. , dat hem het Haarl. HS. beter voorkomt dan het door mij uitgegevene, namelijk naauwkeuriger naar het origineel gekopieerd. Uit de volgende varianten , die het eerste gedeelte van het Haarl. , in vergelijking met het uitgegevene , aanbiedt, blijkt de graad van juistheid dezer opmerking. Ik zal liet Ilaarl. noemen B. het andere A. Mij dunkt, dat de schrijver van A , slordiger kopiïst, het echte origineel , dat de schoonzuster van Hendrik van Biesten zal geschreven hebben (verg. " ,D. W." VII, blz. 535) vóor zich heeft gehad , en dat B naar eene kopie heeft gewerkt. Waar B bepaald door A gekorrigeerd wordt, geef ik de lezing van B niet altijd op. Even-min vernield ik varianten , die den zin onverlet laten. D. W. VII, bl. 521 , reg. 1 A : opgerezen , B : opgescreeven ,, « •, ,, 3 •, of, te recht in B wechgelaten. 1 ll 12 « vijftien, B xij • " « 113 '/ achter "belofte", als leen doe seide Bl. 522 , reg. 7 A : namiddaechs, B : maandags -1 11 op die pene van de huysen [te .... ] ; lees met B : op die pene van de huysen ofte hoeven (dat is : op verbeurte) ' !/ 15 vul in : geweer ,, .523, « 6 v. o. staat : gemeente, lees : menichte ,, 524, ii 14 V. b. A: functie, B: liefde ,, ,, in 't nieuwe hoofd stond B : 1531 , later hand schreef: 1531(5) ,, ', laatste regel, staat : Ende deeze propheete proramer (?) was , hoe; bij B : Ende deeze propheete heeft hein geleijt op zijn buyck om te bidden in presentie van hem allen ende hij heeft alzoo gebeeden dattet al schudde ende beefde datter in die kamer «tas, soo 1 525 , reg. 2 A : van een man en , lees met B : tot een van 3 1 enighen Zoon , B : persoon 7 m hoe, B: soo „ , ! 13 u van de vrouwen , B : van de vier vrouwen ,, ;, -1 16 « kaskemet, B : backeneel ,, 526 , « 8 « [van toen] ghenonien , B : ghevonden ,1 !l N •1 l l 15 « slach, lees te recht met B : slach kloek /1(# 20 m Raden van Hollant, B : Raden van den love van Hollant 0 /! u 2 v. O. 11 « burger, B ; burgemeester 527 , a 2 v. b. « beerachtigen , B : bemachtigen 15 " op , B : af - , 18 " " B: des nachts te elf /1 -/ 22 lees met B : en die burgeren slooten (d. i. besloten) , dat 1-I sy enz. 1 25 de gissing van d'Oude bevestigt B: ,, U 1 alinea B : Stadthuijs, ende schooten soo dapperlijck met haeckbnssen door de vensteren van het Stadhuis langs die Grote Snel ofte Zegelhuijs ; dat die -verdoopers haer niet en mochten bergen f) -462 NALEZING OP HENDRIK VAN BIESTEN. Bl. 528 , reg. 8 staat [vaàmen ?] , B : galgen 1 ! tusschen 21 en 25 Mey, heeft B : Item den 22 Meij sijnder binnen Amstelredamme van de Anabaptisten bij den Baljuw van Waterlant twee mannen metten swaerde gerecht ende op raden gestelt. ,/ ,, reg. 2 v. o. A : Jakob van Campen , den bisschop , B : den bisschop van Campen /1 530, text reg. 13 en 14 , heeft B : die welcke oorsaecke sonde wesen die voirsz geallegueerde met veel brieven en inconvenient wijs maecten, welcke niemant 1/ / reg. 15 en 16 : ofte tegens hem sonde geseyt worden dat vet waerdich synde ,, ,, reg. 18 A : voirsz benidery , B : de eerste bevinderij ,, 531, « 7 m [dit] .... met [vermaninghe] van alle , B heeft :.... niet dan alle 1! ! -1 11 « en de , B : mede !1 // F 15 « schorseeren , B : doen - cesseeren /1/ 16, 17 « ter wy le, B : tot dien wille. Het tusschen [ ] wordt ook bij B niet gevonden. -, • / 12 v. o. oock van 19 staat niet bij B. " " II 7 '1 A : vidimus, B : beeltenis 1 -1 / 1 ^/ B: comanghij ,, 532, « 11, A: Hendrick, B: Ederick ,1 11 I 1 v. o. B : Brederoede reizen wilde 1 533, II 8, A: gues: B: gues van een radijs ,, ,, " 13 , A : Coninckx , B : monnickx ,, « ,, 8 v. o. A : Santé , vive le Geus, B : Vive la Santissime Gues. 1// ii 6 " " tot , B: uit ,, 534, ,, 1 v. b. « precaveren, B : prevenieren ,, 11 11 1 9 maesten is muuren ,, 1 /1 21 , A : dieners, B : mediteurs /I 1 / 22 , B : pi edicant , waren 1 535 , 4 ( Feletinus " " II 5 II niet tegenstaende het protest .1 l F/ 142-18 ontbreekt bij B. I 282-29 /1 ,, F1 • 3 v. o. B : volex in de kerk 1 536 , « 20 v. b. « Simen Muts 1 - 4 v. o. p drie ofte vier f, 537 , II 3 v. b. « dese vier gevangens F 1 5 , A : Baerlion, B : bailjuw « II » 8 , 9 ontbreekt bij B. ll 1/ 17 , A : experientie , B : exercitie 1 / !/ 9 v. o. A : executie , B : exercitie II 538 , F • 14 v. b. N tapken , napken ,1'/ 13 v. 'o. « uyt .... gedroncken, B : tilde .... aen. l // 1 4 v. o. ii broots-mael , B : brocks-mael 1 539 , # 1 v. b. « een bet van den torst -1 l 7 " , hastig, B : hertig 10 « // galge-broots, B: galge-brocks ii ' -' 13 H B: Schelsius NALEZING OP HENDRIK VAN BIESTEN. Bl. 539 , reg. 17 v. o. A : Herman , B : Aert Jan A : Olofsz , B : Oefelsen ,, ,, 18 A : Boelesz , B : Roelesz. Philips de Gasdijn en Reynier Kant ontbreken bij B. -, 9 v. o. B: bassen I, (, ,, 2 « ontbreekt bij B. ,, 540 , « 2 v. b. A : eermen , B : alsmen eerst ,, ,, 14, A : voor ons alle van, B :„aerom wilt gij dan pardon hebben voor ons alle van /# ' 15 v. o. B noemt hier niet den Handtboochsdoelen 2schuijten daeruit ,, 541, " 2 v. b. A : verdoen , B : gebruick ,, 3 ,, B : achterzijde nieve zydts borchwal ,/ 4 van timmeracij / - 11 11 !1' 13 v. o. A: Judaice (?) , B: audicie « 6 1 11 datum : B : datnu hierna volgt. » 542 , « 7 .i ten voersten , B : te voorsien li ,, 543 , ,, 2 v. b. « purgeren , B : gebueren ,, ,, 3 , A : Hendrick , B : vaendrig , 12 bij B valt de [ ] uit; staat : soo wel van de guesen partijen als van ,, ,, ,, 16 , achter yegelijck heeft B : zoude tevreden zijn en met zijn geweer « ,, 10 v. o. -bij B valt trouwe is weinich wech ,, ,, ,, 1 « B : wel 14 ... sterck 544 , « 14 «' leer, nu hebben wij den verrader of,, 546, 5 NB. te recht heeft B niet den -adel , maar de anderen 9, A: steeckgelt, B: slahgelt 17 Coesvelt, B: Hoesvelt - > 16 v. o. A: niet wel en nam, B: niet te wijten was BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE , DOOR Mr H. E. MOLTZER. JULIUS ZAGREB. Pseudocallisthenes. Forschungen zur Kritik und Geschickte der áltesten Au/zeicknunq der Alexandersage. Halle. 1867. JULIUS ZACIER. m lii Valerii Epitome. Zum erstenmal heraasgegeben. Halle 1867. to'Doen Alexander hadde besien Troien , ghinc hi roettien Daer die ridderen van groten prise Lagen begraven in haere wise", zegt MAERLANT 1. Ook het graf, waarin het stoffelijk overschot van Achillis was geborgen , kenbaar aan "die litteren die deer stoepden" , bezoekt hij. Hij leest daar: 'Achilles , die Hector verwan , Leget hier , die edel man, Ende men schotene neder doet Onder den voet, daer hi was bloet" ,en "Wel behaegde hem dese dine". De groote koning bewijst den koenen degen eer door "met 1 JACOB VAN MAERLANT. Alexanders G ee -Ste .i , 'oor de eerste maal -uitgegever, door 1?. A. S.\ELLaERT. Brussel 1860 , 2 dln. Zie Boek 1 , vs. 1268 vlgg. GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. 465 melke die erde te begieten ende te wiroken harde veerde." En hoort, hij spreekt: "Ey , edel man , men inach wel prisen Dine aventure in elker wijsen. Dat Omereus screef die geeste, Dat dunct mi die alre meiste. Al verwonstu oec sekerlike Hectore , den starcsten van dien rike, Hets meerre ere dat selc een clere , Alse Omereus was, die selc werc Makede van dinen daden. Woulde mi God also beraden, Dat welctijt soe ic doet bleve, Sulge een cleere mine daet bescreve !" Wel is hij zich levendig dies bewust, Dat hi van Gode was vercoren Prinse te sine van al eertrike" naaar ...... zal hij ook zijn Homerus vinden P Of zal hem wellicht "een scriver ghebreken" ? Want, wat hij vermag, één ding vermag hij niet : den sluier der toekomst op te lichten, is ook hem ontzegd. En toch, "Iek veere mi des lever wijs, Dan te warne int paradijs ," roept hij weemoedig uit. Wij weten , dat, zij het dan niet door eerre Ilias , de roem van Alexander den Groote onsterfelijk is tot op den huidigen -dag toe, dat de dichters hebben gezongen van zijne daden en het volk hem heeft geprezen in zijn lied, en op de vleugelen der fantasie zijn naam is gedragen naar alle einden der aarde. Alexander is vereeuwigd door geschiedenis en door verdichting beide. Moge hem wellicht -- zoo als GERVINus voor ettelijke jaren zeide 1 -- ook thans nog "sein Geschichtschreiber fehlen , ,der ihn wurdig in seinem Verliiltnisse zur Weltgeschichte be 1 Geschichte der deutschen Dichtung, I , b]. 213. I)TF't SCIIE WAHA:NDE VIII. XXXI 466 GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. trachtete" , het beeld der verdichting staat met fantastischen luister in al zijne grootheid voor ons oog. Wat de verbeelding scheppen kon , heeft zij in en aan hem geschapen , eeuwen lang heeft zij aan hem gewerkt. In alle talen en tongen is de kistoire poétzque van Alexander naverteld even als die van Hector en Siegfried en Karel en Artur. "Von seinex ersten Erscheinen an hatte der bestaunenswerthe Göttersohn nicht aufgehört, die Einbildungskraft der Dichter zu besehiftigen." De sage van zijn persoon en daden en lotgevallen heeft, gedurende een tijd van meer dan vijftien eeuwen , voor Heiden, Jood, Kristen en Mohammedaan iets onbeschrijfelijk bekoorlijks en aantrekkelijks gehad. Bevreemden kan ons dat geenszins, want hij heeft wonderen gedaan, dat kleine manneke, "Die int herte was gygant , Al en was hi mar .V. voet lanc" 1 ; ,wonderen gedaan, want "Al den prijs die Julius wan, Ende Augustus , die edel man, Ende alle die Keysere van Romen, Dat es ghelijc enen dromen, Daer men noemt desen here" `' ! De sage heeft zich een weg gebaand naar alle landen , waar slechts een enkele straal van het Grieksche licht was doorgebroken. Van Aegypte en Perzie af tot Spanje en Yslaud toe , in Afrika, .Azie en Europa was zij gezocht en geliefd; het scheen als ware Alexander de nationale heros van meer dan eerre natie geweest 3 . Kon het ook wel anders ? Immers alle helden van ouderen en van nieuweren tijd moeten onderdoen voor den Macedoniër?" Hector b. v. en Achillis stellig: "Dat van Troyen dats maer een wint "Degen dat men van desen vint ;" -eveneens Artur : 1 Geesten I V , vs. 1215 vlg. 2 T. a. pl. V , vs. 1195 vlgg. 3 Pseudocallisthenes, bl. 1. GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. "Alle die grote avonture, Die men leist van Arture Ende van dien ridder Waleweine, Sijn heir j egen harde cleine;" zelfs de groote Karel kan niet met hem worden vergeleken: "Karls wijch dats maer ein spel Jegen dat desen man gevel 1 alleen MAERLANT, maar een iegelijk, die zijnen roem aanschouwde , riep uit: "God here, hoe mi des wondert"! Alom is de sage bekend geworden , en in elke - lucht, op elken bodem groeide de plant welig en tierig , tot dat zegt ZACHER `2 "sie endlich gegen Ablauf des Mittelalters mit dem Wideraufleben der Wissenschaften allmiihlich erblich und vor der beglaubigten Geschichte Alexanders in den Hintergrund zurückwich." Wat WALTER SCOTT opmerkt van mythen , namelijk dat de . mythen van de Gene eeuw de stoffe uitmaken der romans van le volgende, is evenzeer van toepassing op sagen. De, Alexandersage is overgegaan in den Alexanderroman. Of .zij ook , gelijk zooveel mythen en sagen, de derde phase van ontwikkeling heeft doorloopen , met andere woorden : ten laatste onder de bakersprookj es is opgenomen , is mij niet gebleken. Van die Alexanderromans nu zijn ons verscheidene bewaard :gebleven. Ik noem de Fransche gedichten van AUBRY DE BESANroN (waarvan evenwel slechts een honderdtal verzen over zijn) en van LAMBERT LI CORS of LI TORS (den korte of den kromme) uit de XI I, eeuw; het Alexanderlied van den Clerc (Pfaffe) LAMBRECHT insgelijks uit de XIIe eeuw ; den Spaanschen Roman van JUAN LORENZO SEGURA (XIII° eeuw) ; Alexanders Geesten (res gestas) van onzen IV.IAERLANT en zijne bewerking van dezelfde sage in alen Spiegel Historiael 3. Deze laatste durf . ik er trots MAERLANT 1 Geesten I, vs. 47 vlgg. 2 T. a. pl. bl. 1. 3 Ik herinner hier aan eerre tot hiertoe onuitgegeven vertaling van dat -gedeelte der sage , hetwelk de Voer du Paon is betiteld en gedeeltelijk (3000 verzen) nog over is. Zie MONE Uebersicht der niederl. Volks-literator dlterer Zeit, bi. 84 vlg. en HOFFMANN v. F ALLERSLEBEN, Horae Belgicae, I, bl. 1. 468 GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. zelven gerust bijvoegen , want al zijn de Geesten eene vrije vertolking van de Latijnsche Alexandrei8 van GAUTHIER DE CHáTILLON (XIIe eeuw) , dus van een roman , en al noemde MAERLANT later het werk van zijne jeugd eene "valsche boerde", waar "favelen toe gestegen" waren hij heeft in zijn Spiegel evenmin , hoe ernstig hij het overigens wenschte , "vraye jeeste?' d. i. waarachtige historie gegeven. Wat toch is het geval ? Hij heeft zich even gemoedelijk als leelijk vergist. "Ie houde mi an broeder Vincent ," zegt hij in den Spiegel, met de Alexandreis en al die Fransche romannetjes vol zot geklap en gekkernij laat hij zich niet meer in I. Alsof broeder VINCENT DE BEAUVAIS , zijn zegsman , in zijn Speculum waarheid en niets dan waarheid, geen verdichting maar alleen werkelijkheid had neergeschreven ? "Hoe staat men echter verbaasd als men ontwaart dat alwat in den Spie kel Historiael van Alexander verhaald wordt, letterlijk hetzelfde bevat wat de roman van GAUTHIER, en grootendeels wat de Fran$che gedichten ixihouden , en dat zelfs een aantal plaatsen uit dit gedeelte van den Spie en 's dichters ,lexancler woordelijk overeenkomen. Dit zal ons nu niet verwonderen , als wij weten dat VINCENTIUS herhaaldelijk, ja bijna doorgaans, zich beroept op eene Hisloria Alexandri , wellicht die van den Pseuclo- Callistkenes , die ook ten grondslag van de andere gedichten lag 2" ; of liever, als wij van ZACHER hooren , dat het uittreksel uit eene Latijnsche vertaling van den Pseudocallisthenes grootendeels door VINCENTIUS in zijn Speculum Hiseoriale is overgenomen. De hoofdbron van de Alexandreis van GAUTHIER is het werk van Q. CURTIUS , "qui raconte plus de choses qu'il n'en croit," dus iemand, die voor fabeltjes niet bang was , maar is de Pseudocallistkenes of de Latijnsche vertaling van VALERIUS of LEO den Archipresbyter of het .Epitome betere autoriteit ? Credat Judaeus Apella ! De goede MAERLANT had eens moeten weten wat . PAULIN PARIS vertelt van die Latijnsche Alexanclreis, die gene zoo ver beneden 1. Verg. Maerlants Spiegel uitg. door DE VRIES en VERWIJS, Leiden 1863, -aar bl. LVII vigg. van de Inleiding over den Alexander wordt gehandeld. 2 J OT CKBLOET , Geschiedenis der Mnl. Dichtkunst, III, bl. 97. GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. het verhaal van Broeder VINCENT stelt : "le poëme latin ne fut "repandu dans les écoles que pour affaiblir le renoor et 1'auto "rité des chansons de geste débitées sur le même sujet dans „,le monde" 1 , d. i. met andere woorden : in Frankrijk had de Alexandreis veel meer historische waarde dan de chansons de geste , en waaruit nu waren deze anders geput dan..... uit de zelfde bron , waaruit MAERLANT putte voor zijn Spiegel?! Daaruit is die opvallende overeenkomst vaak van de Fransche gedichten met den Spiegel Hisíoriael te verklaren : het is eene en dezelfde traditie die is opgenomen in kroniek en roman; de romancier die de historie van Alexander ging bestudeeren in de geschiedboeken leerde weinig of niets : alleen zou de lectuur wat droger en vervelender zijn. Inderdaad Maerlant is van Scylla op Charybdis verzeild geraakt, toen hij van GAUTHIER naar VINCENTIUS overliep! Vanwaar al die romantische gedichten, of liever vanwaar de kistoire poéíique, de sage van Alexander den Groote? Wij kunnen haren loop vervolgen tot den oorsprong toe, indien wij ZACHER tot onzen gids nemen. Het zij mij , die den tocht met hem heb mede gemaakt, vergund een en ander van hetgeen ik heb gezien mede te deelen , als bijdrage tot de geschiedenis der sage. Van den echten Callisthenes uit den tijd van Alexander zelven dateert de sage, en in den zoogenaamden Pseuclocallisthenes (ongeveer 200 jaar na Christus geschreven) "erhielt die Sage ilire griechische Vollendung und machte dann ihren Weg durch die mittleren Zeiten in allen Sprachen und durch alle Volker" . De waarde van dien Pseudocallisthenes , vervaardigd te Alexandrië in Egypte , 1846 uitgegeven door MULLER, kan daarom niet hoog genoeg worden aangeslagen. Wel is waar hebben de philologen heel weinig met hem op, en behoort de auteur 3 trouwens 1 JONCKBLOET , t. a. pl. 11, bl. 399 ; GExvINus , t. a. pl. bl. 217. 2 GERVINUS , t. a. pl. bl. 216. 3 "Nee in doctos grammaticos referendus nee tamen omnino iiliteratus habendus auctor iste ignotus, qui sub Pseudo-Callisthenis nomine latet", "in rebus nero gestis, locis, temporibus et disponendis et diiudicandis tam ineruditum et 470 GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. ook niet tot de aristocratie van de Grieksche classieken, maar als verzamelaar van allerlei ons van elders onbekende Alexanderverhalen uit de oudheid , en als bron der middeleeuwsche door Azië en Europa verspreide Alexanderromans , verdient hij de aan. dacht van philologen niet alleen maar evenzeer van historici en orie]ltalisten. Meer bepaald zouden b. v. de laatsten veel dienst kunnen bewijzen door den P$eu docadlistkenes te vergelijken met de Joodsche , Samaritaansche , Armenische , Syrische , Arabische en Perzische Alexanderlitteratuur, en van de wijzigingen en omwerkingen der verschillende branches de oorzaken na te vorschen en in het licht te stellen . Willen wij toch weten , hoe sagen in het algemeen zich ontwikkelen, om zoo doende te komen tot de kennis der wetten , die hare formatie beheerschen, wij kunnen niet beter doen dan terug te gaan naar de bron en nauwkeurig waar te nemen alwat op haren loop eenigen den minsten invloed oefent. Doch ik sloeg daar een. zijpaadje in. De Grieksche text van den Pseudocallistkene$ is in zijn geheel bewaard in 12 handschriften , waarvan alleen liet Parijsche (n° 1711) de oudste , eene Alexandrijnsche recensie, zij . het dan verre van de oorspronkelijke, bevat, terwijl alle andere waarschijnlijk min of meer verschillende bewerkingen van twee zoogenoemde archetypi inhouden. De lezing van dat Parijsche handschrift heeft ook liet sterkst de locale kleur behouden , vergelijkt mere haar met die der andere codices, dan bevindt men dat de sage op den weg van hare wandeling door de Grieksche wereld allengs de eigenaardige Egyptisch- Alexandrijnsche tint heeft verloren en gaandeweg van karakter is veranderd , d. i. meer Grieksch geworden. Maar zelfs die beste textis niet ouder dan de elfde eeuw en geeft weinig meer dan een schaduwbeeld van den Pseudocallisthenes zelven. Het zou, dus met onze wetenschap van dat werk kwalijk geschapen staan, indien wij niet door drie vertalingen , eene Armenische , eene- Syrische en eene Latijnsche beter konden worden ingelicht. Van de, beide eerste alleen deze drie bijzonderheden, dat ze rudem, ne dicam ineptum se praebet , ut omnia misceat, turbet, pervertat" ,, etc. etc. Verg. ZACHER Alexandri Magni her ad Paradisuan ex codd. mss. lat., primus edidit. Regimonti MDCCCLIX. bl. 4 en 5. GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. wel uit de Va eeuw mogen wezen , dus zeer oud zijn ; dat ze,: als waren het oude handschriften , goede bouwstof leveren voor de herstelling van den oorspronkelijken text, en dat zij de dragers zijn geweest van de Alexandersage naar het verre Oosten 1 . Wat de Latijnsche betreft , daarvan zijn ons behalve den text nog twee zaken bekend , namelijk de naam van den vertaler en de tijd van vervaardiging. Zij gaat op naam van JULIUS VALERIUS en zal voor het midden van de I Ve eeuw zijn gemaakt, Van het geheele werk , ook uitgegeven door MULLER 1846 , zijn slechts drie handschriften over of eigenlijk niet meer dan twee , want door eene onvergefelijke slordigheid van Angelo Mai is de Turijnsche palimpsest voor een groot deel te loor gegaan " ; van een uittreksel (Epilome) daarentegen bestaan - er uit de IXe en volgende eeuwen verscheidene , -ZACHER spreekt van "Zahlreichen Handschriften" o. a. vier Leidsche, enz. enz. Geen wonder, immers is JULIUS VALERIUS' werk door het Epitome langzamerhand verdrongen en eindelijk in de Xe eeuw bijna vervangen ' P `Der vollstiindige Text des JULIUS VALERIUS ist wol kauw von einem spateren abendlandischen Bearbeiter der Alexandersage als Quelle benutzt worden , dagegen findet sich hie und da eiree Benutzung seines schon oben erwahnten Auszuges" 4. De omstandigheid dat daarin veel voorkwam wat van minder aanbelang was geworden voor den Westerschen lezer, als zijnde al te locaal, te Grieksch gekleurd , verklaart dat verschijnsel. Oneindig meer gelezen en afgeschreven en gebruikt, is liet Epiíome dan ook van grooteren invloed geweest op de ontwikkeling van de Alexandersage in het Westen , iets , waartoe niet weinig mag hebben bijgedragen dat VINCENTIUS zoo als we zagen •- heeft opgenomen in zijn Speculum 5, voltooid in den jare 1256. Dit Epitome, zoo als het daar ligt, laat zich gezwegen van het belang der uitgave -- met genoegen lezen , dank den Heer ZACHER, die den text zoo uitnemend heeft bezorgd. Het moest 1 Verg. Pseudocallisthenes , bl. 85 vlgg. en bl. 192 vlg. 2 T. a. p1., bl. 43. 3 T. a. p1., bi. 108. 4 T. a. pl., bl. 105. 5 Epitome, bl. IV. 472 GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. klaar zijn, zegt hij , den 1° October van 186 7 en dienen "Zur Begrussung der Germanistischen Section der XXV Versammlung Deutscher Philologen und Schulmanner zu Halle" , daarom zou het wat overhaast afgewerkt zijn : ik durf liet niet tegenspreken, maar zooveel is zeker, dat indien hij het zelf niet getuigde, de ondergeteekende het stellig niet had gemerkt. Dit in het voorbijgaan. Wat den tijd aangaat, waarin liet Epitome waarschijnlijk is geschreven, daarover heeft ZACH R het volgende : "wann, wo und von wem , das wird sich wohl kaum ermitteln lassen : doch muss er schon vor dem neunten Jahrhunderte entstanden sein da seine Handschriften so hoch hinauf reichen und dann alle Fehler solcher Handschriften des neunten Jahrhunderts zeigen, die aus alteren schwer lesbaren Vorlagen abgeschrieben sind: so namentlich eiree oft ganz wiedersinnige Worttheilung wie z. b. mandi a&ia elementa statt mundialia elementa (s. 1, 6) , veli ovem statt vel Jovem (s. 13, 8), ille mile$ iusserat statt ilk Mile8iu8. .Eraf (s. 17, 1) u. dgl." ' . Toen het Bpitome werd gemaakt , waren naar alle waarschijnlijkheid reeds afzonderlijk bekend en in omloop twee brieven van Alexander, een aan. Aristoteles over hetgeen hem in Indie was wedervaren , naar welke]! brief de epitomator zelfs uitdrukkelijk verwijst (Epilome II, 17) ; en een , die even als de andere in handschriften van de IXe eeuw en later op zich zelven staande voorkomt, en eigenlijk eene briefwisseling moet heeten , inhoudende de correspondentie van Alexander met Dindimus, koning der Brahmanen , over zaken van philosophie. Deze beide stukken schijnen niet direct van JULIUS VALERIIIS' vertolking of haar origineel afkomstig te wezen, althans het tweede niet,. aangezien dit "einen ihm eigenthumlichen moralisierenden In- halt mit christlichem Anfluge" verraadt 2 . Uit de vertaling van JULIUS VAT.ERIUS is nog door een anderen onbekende veel geput, ik bedoel den auteur van het Itinerarium A1exandri, almede door Mi LLEIL uitgegeven. Het dateert 1 T. a. p1., bl. 1V. Verg. Pseudocallisthenes , bl. 33 en 105. 2 T. a. p1., bl. 107. GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. van het midden der IVe eeuw na Chr. , althans naar alle waarschijnlijkheid. Van groote scherpzinnigheid en degelijk onderzoek getuigt hetgeen door ZACEER in zijn eerstgenoemd werk daarover is medegedeeld. Tegenover KLUGE ' , die tot het resultaat was gekomen , dat liet Itinerarium, oorspronkelijk in liet Grieksch gesteld , later zou zijn vertaald in het Latijn , vermeerderd niet een paar uit JULIUS VALERIUS overgenomen hoofdstukken, beweert of beter bewijst hij , dat het behalve Arrianus , Diodorus en Plutarchus e. a. mede tot bron heeft gehad het werk van JULIUS VALERIUS, als waaruit de vijf hoofdstukken '28, 29, 117 , 119, 120 zijn gevloeid. En dat zij bepaald uit zijne Latijnsche vertaling en niet hetgeen even goed zou kunnen wezen uit den Pseudocallistkenes zelven ontspringen, daarvan is wel het sterkste bewijs de redeneering van Zacher op bl. 54 en vlgg. De zaak is deze. Daar wordt in het Itinerarium gezegd, dat Alexander den Cydnus heeft overgezwommen in volle wapenrusting, terwijl in den Pseudocallietkenes en overal elders óf in het geheel geen melding wordt gemaakt van de wapenrusting óf wel het - tegendeel wordt beweerd. Van waar die afwijking anders ; dan omdat de schrijver van dat boekske de Latijnsche vertaling voor zich heeft gehad, die leest : "una cum armfis sese praecipitat ponte ac natabundus exit" ? In het E1roitome vinden wij natuurlijk hetzelfde : "simul cum armis sese praecipitat e ponte ac natabundus exit" (11, 8). Er is slechts ééne zwangheicc , die nog niet is uit den weg geruimd , de latiniteit name• lijk : wanneer het mocht blijken, dat liet Itinerarium niet uit de IVe eeuw kan zijn videant huius rei periti dan schuift ook de Latijnsche .Pseudocalli$tkenee op , meer naar onzen tijd toe. Geen van al deze uitgaven en vertalingen en verkortingen van het Alexandrijnsche geschrift heeft echter grooteren invloed geoefend op de nieuwere bewerkingen van de Alexandersage dan het * boek genaamd Historia cle Preliis van den Archipresbyter LEO , de andere van de beide "Hauptzweige lateinischer Abfassung" , - zoo als GERVINUS het uitdrukt. Na eerre ietwat lange en 1 De Itinerario .Alexandra „11a9ni , Vratislaviae, 1861. 474 GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. bombastische inleiding, waarin hij o. a. verkondigt, dat "certamina vel victorias excellentium virorum infidèlium ante adventum Christi , quamvis exstitissent pagani , bonum et utile . est omnibus. Christianis ad audiendum et intelligendum , tam praelatis quam subditis, videlicet secularibus et spiritalibus viris , quia cunctos ad meliorem provocat actionem" 1 , vertelt hij , o. a. het volgende. Door de Hertogen van Campanie Johannes en Marinus naar Constantinopel gezonden , als gezant tot Constantinus en Boma- nus heeft hij zich den beschikbaren tijd ten nutte gemaakt om een goed werk te doen. Hij had lectuur gezocht en verschillende boeken gevonden, o. a. hetgeen ons hier meest interesseert een handschrft van den P8e-udocallistkene$ , inhoudende het verhaal van de oorlogen en overwinningen van Alexander, - den Koning van Macedonië. Dit handschrift heeft hij overgeschreven zoo nauwkeurig als de spoed , waarmede hij werken moest het gedoogde , en toen hij terugkeerde , zijn schat met zich mede naar Napels genomen. Later heeft hij op verzoek van Hertog Johannes het werk in het Latijn vertaald of eigenlijk niet vertaald maar vrijelijk overgezet. Vrijelijk, dat moet er vooral bij. Reeds was de Grieksche teat niet meer onvervalscht, omdat de afschrijver veel had weggelaten en veranderd , Leo nu maakt er op zijne beurt van , hetgeen Zacher noemt, "cie ziemlich freie lateinische Bearbeitung". Nu eens volgt hij zijn origineel stipt op den voet , dan weder gaat hij zijn eigen gang ; niet zelden bekort hij aanmerkelijk of wel laat geheele einden weg. Het was kennelijk zijn doel om het belangrijke werk smakelijk te maken voor tijd- en landgenoot : alles wat eenigermate kon mishagen hetzij omdat het herkomstig was uit een vervlogen tijdperk dat evenmin gekend als gewaardeerd werd , hetzij omdat het alle actualiteit had verloren , of om welke reden dan ook , werd geschrapt. Verder heeft hij het geschoeid op de leest van zijn eigen tijd en gemodernizeerd, zoodat het geheel in den geest van de Xe eeuw is geworden . 1 ZACHER. Alexandri M. Iter ad Paradisumn, bl. 8. 2 Pseudocallisthenes bi. 109, en het zoo even aangehaalde werkje bl. 11, waar we lezen: "eumque ita latinum fecit (nam. librum graecum) , ut non inte GESCHIEDENIS DER ALTXANDERSAGE. 47 rj' "So hat er — dit is de conclusie van ZACHER -- ein Werk geliefert, welches den abendlandischen Geist des Zehnten Jahrhunderts widerspiegelt, und mit so allgemeinem Beifalle aufgenommen wurde , dass es sich rasch über das ganze abendlindische Europa verbreitete. Diese neue freie Bearbeitung des Archipresbyter Leo , nicht aber sene alte , damals fast schon ganz verschollene und vergessene Uebersetzung des Julius Valerius ist olie Muiter der meis ten abendl èidi$cke?t Bearbei tun,gen der A!exandersage geworden , hat auch bei den Ckronisten des Miítelalters fleissige Benutzung gefunden , und ihren Einfluss ungeschwiicht bis zum völligen Erlëschen der Alexaiidersage behaupteto" Met name het gedicht van AUBRY . DE BESANroN , en dat van LAMBRECHT en de Spaansche Alexandreis en menig ander Fransche roman over Alexander zijn omwerkingen van LEo's Historia; en in EKKEHARDUS' Cronica Clniver$alis (XIIe eeuw) is voor de geschiedenis van Alexander hoofdzakelijk uit LEO geput 1 . Zoo zien wij in onze verbeelding de Alexandersage uit verschillende bronnen ontspringen en allengs aanwassen tot een grooten en statigen stroom , die zijne breede golven voortrolt tot aan Alexandrië , de stad van den grooten Koning in Egypteland. Daar zich verdeelgin in twee armen, waarvan de een zich naar Armenië en Syrië heen uitstrekt, de ander naar het 'Westersche Rijk. Dezen zich wederom in tweeën splitsen. Beide rivieren, nagenoeg in evenwijdige richting loopend , zich verliezen in talboze beken en beekjes, die den Spaanschen en den Franschen en den Germaanschen en den Vlaamschen bodem besproeien en ....... eindelijk voor een goed deel verzanden. - Zulk een vogelperspectief biedt een grootsch tafereel aan onzen blik en is leerzaam tevens. Reeds sprak ik er met een enkel woord van. Om de fantasie te leeren kennen, moeten wij haar aan den arbeid zien en nasporen- hoe zij werkt en waarop zij werkt. De, Alexandersage is daartoe uitnemend geschikt: menige grum converteret, sed omnino praetermissis commentis iis, quae vel exilioris Tel obsoleti argumenti putaret, reliquo modo plena redderet, modo coarctaret, modo ex aetatis ingenio transformaret. " 1 T. a. pl., bl. 40, en GERVINUs, t. a. pl., bl. 216. 476 GESCHIEDENIS DER ALEXANDERSAGE. bladzijde van bovenstaande werkjes getuigen er van. Zij toch is niet alleen bewaard gebleven en voortgeplant door mondelinge overlevering maar van de verschillende phasen harer ontwikkeling bezitten wij schriftelijke oorkonden, zoo als wij zagen. Wij kunnen haar daardoor , als ik zoo zeggen mag, behoorlijk controleeren en een onderzoek instellen naar het hoe en waarom van de veranderingen , die zij in den loop der eeuwen heeft ondergaan. Daardoor heeft zij boven menige andere sage veel voor, daarom allerwege groote belangstelling gewekt. Ook nog in onzen tijd speelt de fantasie dezen en genen , wat zeg ik ? -- Buizenden en tienduizenden, ool"ke parten, omdat zij haar niet kennen of niet willen kennen : zouden nu alle bijdragen tot beter inzicht in haar aard eni wezen niet zijn als "autant de pris sur l'ennemi" ? Ik eindig met den oprechten wensch , dat het ZACHER zal worden gegeven een van zijne dierbaarste idealen verwezenlijkt te zien , d. i. te kunnen uitgeven "cm erschöpf endes , abgerun. detes, alle Verzweigungen der Alexandersage begreifendes Werk." Hij behoude daartoe dele lust, den moed en de kracht. Moge de tijd van zijn leven niet te kort wezen, want ook deze kunst is lang. Groningen, 17 Januari 1868. CONSTANTIN HUY6[ENS, ONUITGEGEVEN IISS. EN NADERE LETTERKUNDIGE DIZONDEDIIEDE T. I. Nog iets over ]Dorothea van Dorp ', Onze meêdeeling der brieven van de Jonkvrouw van Dorp aan onzen dichter-diplomaat is, in 't algemeen , met goedkeuring ontvangen. Van verfchillende kanten mochten we, in de form van vragen, toelichtingen, en aanmerkingen, bewijzen van belangftelling ontvangen. Wisten we niet beter , dan titelden wij deze bijdrage , dit vervolg op ons vorig artikel -- Hu genaiana : maar wij meenden en meenen nog (ten fpijt van tegenovergeftelde voorbeelden uit de moderne tijd) , dat die uitgang ana eene bizondere Poort van letterkundige kleinigheden aanduidt, en volftrekt niet ilaau kan op een-en-ander van zeker doorluchtig persoon afkomstig of hem betreffende : aldus en bonne liteérature. Wij hebben hier, in de eerste plaats , voor ons liggen een viertal brieven van letterkundigen , wier oordeel voor onze lezers waarde moeten hebben , en die we daarom aan hunne kennisneming niet willen onttrekken. De eerste is van wijlen den Raadsheer Mr W. J. C. van Hasselt een man , die , toen hij hem fchreef,, al behoorde tot de vieille garde der jongere fchool , maar wiens uitftekende diensten , aan vaderlandsche oudheden en letteren bewezen , nog in elks geheugen liggen. Mr van Hasselt doorloopt onze bijdrage en teekent het volgende aan : "Geene andere aanmerkingen heb ik op C. fuygens en de familie van Dorp dan die ik u vroeger mededeelde . Ik 1 "D. W." VI, bi. 46e. 2 En waarvan dankbaar gebruik werd gemaakt. -478 CONSTANTIN HUYGENS. heb federt de bevestiging ontvangen , dat Jan Hendricks van Baerle en Jacomina Hoon (blz. 471) geen zoon hadden Jacobus genaamd, maar de volgende kinderen: l . David , getr. 1° met Sara van Erp , 2° met Rachel Godin. 2. Hendrik, st. jong. 3. Maria, st. jong. 4. Petronella, geh. 1° aan Paulus Bisschop, 2° aan Everhard Becker. 5. Jacomina , in 1618 geh. aan Samuel Becker. 6. Susanna, in 1627 geh.. aan C. Huygens ' . 7. Ida, geh. aan Arend van Dorp. & 8. Sara , geh. , aan Philip van Dorp. "Dat Jan Hendriks van Baerle Bewindhebber der 0. ` I. C. .Zou zijn geweest, vond ik niet. Wel dat zijn zoon David het van de W. I. C. was. "Jan Hsz. v. B. en zijne vrouw zijn begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. C. Huygens & Susanna van Baerle waren bloedverwanten; zie hier op welke wijze: Jan Boghe had o. a. twee dochters: Ida Boghe Margariet Boghe geh. aan Hendrick gehuwd aan Leonardus van Baerle Joris Veseler Jan Hendriksz. van B. Elisabeth Veseler tr. Jacomina Hoon geh. aan Jacob Hoefnagel Susanna van B. Susanna Hoefnagel geh. aan Christ. Huygens Constantijn Huygens. "Mijne bijdrage over Susanna van Baerle, door U , blz. 470 vermeld, is geplaatst in het Mengelwerk van de l adert. Letteroefeningen voor het jaar 182 1 , bl. 124 en volgg . en bl. 168 en volgg." Vele mijner oordeelkundige vrienden , hebben hunne gedachten over dat geheimzinnige Tong (in de brieven van Dorothea 1 13 , 21 , en 28 Mt gingen hunne geboden. 6 Apr. teekent Constanter in .zijn dagboek aan : "1Jxorem posthume duco". ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. van Dorp) laten gaan. Van Hasfelt gist dat het zal zinfpelen op iemant die geen j kan uitfpreken , maar s voor j verwis. selde. DaD zou echter de ondeiteekening '^fong van den f niet te pas , komen. Eene andere , mij waarfchijrïlijker voorkomende gisfing werd mij door Mr Jac. van Lennep medegedeeld, die ook, federt, aan onze letteren ontvallen is. Zie hier hoe mijn betreurde vriend oordeelt van de brieven in 't algemeen , en van hare fchrijfster : „Wat zijn die brieven van Doortje van Dorp aardig ! Maar Bareltje kan onmogelijk Susanna zijn , of ik ken de vrouwen niet. Naar de beteekeuis van song te zoeken zal wel vruchteloos zijn. Men kan gisfen dat Doortje wou zeggen : «gij zijt my long, mijn "lied" , gelijk ik liet uwe." Maar 't is van ouds bij de Patric. familien de . mode geweest nicknames te dragen, waar geen fterveling de reden of oorfprong [van] kan gisfen." Het verfchijnsel, dat wij in 't Hollandsch dikwerf zeggen: "'t is altijd het zelfde liedtjen'', "dat is het oude liedtjen", "hij zoekt het liedtjen van verlangen" , "een kort liedtjen is gaauw gezongen", enz. en we ons dus velerlei onderwerp als de ftof van een liedeken voorftellen , zet wel kracht bij aan Van Lenneps gisfing. Hoe licht heeft de jonge Huygens , nog al anglomaan , tot vermaak , des noods tot ergernis van Dorothea, die geen .Engelsch kende, daar zij fchertsend zegt : "fchrijf my in eyngelsch.... gy weet waerom", hoe licht heeft hij een engelsch minnedichtjen kunnen reciteeren, met het refrein: "He was her dream , . she was his song." De Heer J. ter Gouw fchrijft mij over "die hoogst belang wekkende brieven van Jonkvr. van Dorp" het volgende: "Uwe opmerkingen ten . aanzien van de Schrijfster en van 't gewigt dier stukken voor de kennis van briefftij1 en (preektrant dier dagen etc. zijn zeer juist en waar.... `Ten aanzien van Lucretia van Trello ware op bl. 488 nog bij te voegen iets van gelijken aard als wat door u betreffende Anna Roemers is opgemerkt. Door Huygens wordt ze dichterlijk verheven als een Maagd bij uitnemendheid (Sneldicht XVI , B. 480 CONSTANTIN HUYGENS. _No 136 en 154) , en bij Dorothea luidt het zeer naïf : "noch begeerich naer den man". "Aardig is 't ook , hier Huygens als zulk een liefhebber van honden te leeren kennen. "Er blijft in die brieven echter nog vrij wat dat duister en .raadselachtig is. 't Is wel jammer, dat wij er de brieven van Huygens niet bij hebben.... Uw gevoelen dat Dorothea van Dorp voor de brieffchrijfster moet gehouden worden komt mij zeer gegrond voor. Onder de Sneldichten (XVI, B. N° 152) is nog een versje aan haar te vinden. Huygens zendt haar zijne Heilige Dagen, en zegt dat zij "het naeste recht" heeft. «Dat het Amsterdamsche Baereltgen , dat tweemaal genoemd wordt, de toekomstige echtgenoot van Huygens zou geweest zijn , komt mij minder waarrchijnlijk voor. 't Is door u zelf reeds opgemerkt , dat Susanna destijds nog door Hooft gevrijd werd. En 't zou mij wel vreemd voorkomen, dat Dorothea, op dat tijdstip , Huygens aan eene andere zou gegund hebben. Ondanks al hare plagerijen met hare Haagsche aanbidders en ondanks hare verzekering , dat ze niet jaloersch zou wezen , al maakte hij het hof aan de Engelsche fchoonen , komt de aard harer betrekking tot hem toch duidelijk genoeg uit. En ik vermoed .zelfs dat dit ook uwe opvatting is , en dat gij daarom haar wilt gestorven hebben , alvorens Huygens met Susanna liefdesbetrekking aanknoopte 1." Ziet hier , eindelijk , een derde posthuum fchrijven , waarvan de meédeeling mij toefchijnt niet van belang ontbloot te zijn. Het werd door Withuys aan Schinkel gericht: "Den Heer A. D. Schinkel. -- Zeer waarde Vriend ! Uw boekgefchenk betreffende C. Huygens en de van Dorpen heeft mij aangenaam verrast. Ik dank er u voor, en bovendien dank ik U en mijn vriend Alberdingk Thijm te zamen , voor de open- bare uitgave van deze aardige bijdragen tot de historie. Dat ik „ 1 Dit is het geval niet. Ik geloof ook, dat Dorothea eigenlijk fmoorlijk was -op Huygens, maar houd het voor een onbeandwoorde hartstocht. A. Tx. ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. 481 ze aardig noem ligt aan de vijf brieven van Dorothea v. D., die , zoo los en ongekunsteld vertrouwelijk en innig als ze zin, op den fpreek- en fchrijftrant van befchaafde vrouwen uit de XVIIe eeuw een helder en hoogst behagelijk licht werpen. "Song" is vast een pseudonym van "hartedief". Wat anders zou 't kunnen zijn ? "Maar hoe 't is of niet (fchreef Dorothea, vide bl. 479) , foo blijf ik altoos den song van den son(q." --Ook -die Etcetera's , & & & , onder Huygens' naam en rondom "song" als hare onderteekening, zijn blijkbaar symbolen van gemaakte -afspraken. De vriendfchap tusfchen Doortje en Constantijn is blijkbaar geweest van de vertrouwelijkste Poort; immers van hare zijde. Heel aardig zou 't wezen de brieven te kennen, die zij van Huygens ontving. -i- Wat meer is -- ik zie in die correspondentie het vóórfpel van den treurfpel. Ik hou 't er voor dat =deze Doortje dien Constantijn tot haren minnaar en wettigen man heeft gewenscht. Wat er op bl. 17 tot aan het dot van den brief van "24 Maart" volgt, is 't niet eene omfluijerde liefdeverklaring ? -- Met haar loffpraak op "Baereltgen" , op wiep ze welligt vermoedde, dat H. een goed oog had, kan zij hem gepolsd hebben *). "lek sal eens opgesnapt sijn eer ghijt weet" (bl. 4 7 9) is dat niet eene waarfchuwing en aanfporing ,voor H. geweest, om fpoedig zijn `Song" te maken tot zijn wettige huisvrouw t) ? Arme Doortje , met haar ongelukkige ,liefde , die niet beantwoord werd , door den bekwamen jongen .man , wien , naar haar oordeel , het "amoureus" zijn "soo wel sou vougen". Die liefde is buiten twijfel haar doodelijk ge. worden. Dat blijkt aan haar f ter ven in 1626 , het jaar waari'chijnlijk waarin "Baereltgen" door Constantijn ten echt is gevraagd. *) Ik ben van' het zelfde !gevoelen als Withuys ; ik weet niet of in de Meimaand van 1624 Hooft geëngageerd was niet Susarmna, en zie ook het bezwaar van Van Lennep niet in. Dorothea kan de edelmoedige tegenover Huygens hebben willen fpelen, en zich-zelve hebben dietsch gemaakt dit te zijn, of wel — niet verliefd te `vezen. Human hecurt weet het verftand soms al door vreemde ftreken te verduisteren. Verg. Ycrick. .A. TH. t) Mij dunkt de kieschheid van Dorothea is cns borg, dat zij zich zon iets niet helder bewust is geweest. A. TH. DIETSCHE WARANDE VIII. XXXII 482, CONSTANTIN HUYGENS. "Uit dat oogpunt, waarde vriend! zult gij de brieven misfchien nog niet befehouwd hebben. "Nogmaals ik dank u! Zoo gij van elders eene betere verklaring van dat "Song" ontvangen mogt, bid ik u om er mij , deelgenoot van te maken." Uit het onthaal , - dat aan de brieven van Dorothea van Dorp is te-beurt-gevallen , mag ik afleiden , dat onze nieuwere nederlandsche letterkundigen haar vrij gunstig beoordeelen. Het doet hun leed , dat Huygens' brieven aan haar, die, als van elders blijkt, reeds vóor zijn 3e Engelsche reis werk van Huygens maakte , niet bewaard zijn. Heeft Huygens haar niet gunstiger beoordeeld dan zijn vriend Hooft zoo komen wij tot de treurige gevolgtrekking; of dat Dorothea zich aan hem opdrong, of dat Huygens de valschheid in persoon was, en even als hij kon toelaten , dat de Jonkvrouw van Dorp zijne vriendin Anna Roemers met den naam van ouwen Crijng aanduidde ' , lijden kon, dat de Drost zijn vriendin Dorothea eene "taeje Dorre-pee" fchold. Zie Hoofts "Koelte van antwoordt" (Jan. 1624), bij Leendertz I (3) , bl. 225. Als nalezing op de vroegere bijdrage geef ik hier den genealogofielen nog ten beste, dat. Sara van Trello, met wie de Ridder Frederick van Dorp , de vader van Dorothea , zich ten jare 1606 in tweede huwlijk had begeven , de dochter was van den Ridder Charles van Trello (of Trillo) , in 1568 door Leycester tot Schout van Utrecht aangefteld ; in 15 7 5 Kommandeur van Loevestein ; in 1588 gevangen-man ; later bevelhebber van Herenthals , 'geftorven in 16 3 0 . Saraas moeder was Clara van Persijn , die , bij de dood van haar gemaal, in behoeftige omftandigheden verkeerende, onderstand vroeg aan de Staten van Zeeland. Zie van Dam van Brakel , I"Oorfprong van Loevestein en Monnikenland". A. TH. 1 "D. w:', VI, bl. 485, 488. ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. II. -Uit de Verzameling van Huygens' Handschriften en Brieven in de Academische Bibliotheek te Beiden. [De hier volgende 12 ftukken hebben de Lezers der "Warande" te danken aan de heusche meêdeeling van Dr J. VAN VLOTEN.] 1. Brief van den Carteziaanschen Professor H. Reneri te Utrecht. MonsrJe vous envoye 30 pillules de Spa , desquelles en ayant . prins 2 or 3 , je les aye trouvé fort excellentes. Aussy n'y aye 'espargné certain esprit de vie en la compaction de la masse, ,qui les rend tousjours meilleures et corrige tout ce qui pourroit , en quelque facon nuire au corps ; quoyque sans iceluy elles ne pouvoient neantmoins apporter quelque notable incommodité ; tant elles surpassent en bonté touttes aultres pillules , surtout pour ceux qui ont des obstructions en la première region du corps et notamment á la ratte, lesquelles sont familiaires aux gens d'esprit, surtout si avec les grandes occupations de l'esprit , le corps se repose sans faire grands exercices. Il vous plaira me faire scavoir , si elles sont proportionnées a vre nature et condition. J'aime tousjours mieux les faire benignes et moins ,fortes. Si les desires un peu plus fortes, j'en feray selon certaine, formule de laquelle plusieurs s'ent sont servis á la Haye ; mais monsr 'Eylichman en faisoit de la facon de la quelle je me suis servi presentement contre une de l'aultre facon. N'estoit que les lesons publicques qui s'en vont recommencer, m'occupent entiérement , je vous eusse envoye un eschantillon de certaine mienne invention touchant 1'usage de la logicque , ou bien á Monsr le conseiller David de Willem 1 . J'eusse aussy parlé de quelques -nouvelles observations assez gentilles touchant la representation 1 Huygens zwager. 484 CONSTANTIN HUYGENS. des objects en la chambre obscure , mais je differeray le tout jusques aug premières vacances caniculaires. N'ayant point eu Ie loisir de j oindre un petit mot de lettre a Monsr David de Wil. lem , pour luy faire tenir ce livret, qui est venu de Cologne, je vous prie le luy faire tenir par oostre serviteur. Certain personnage attend que je finisse ma lettre pour aller depescher quelque affaire avec luy; parquoy je finiray, vous presentant, Monsr, mes treshumbles services, et vous souhaittant longue et heureuse vie au grand bien de cette Republique ; 4/14 d'Avril 1635. ]'Utrecht. HENRI BENERI , Vre treshumble et tresfidel serviteur á jamais. Monsr Descartes n'a point esté adverti par inoy de ces lettkes; mais je vous diray bien en un inot, glu'il vous admire extrernement et tant des belles et rares parties, qu'il ti ouve en vous. 2. Distichon van Prof. Spanheim. Constanter dicis : tua sic Constantia constat? Constanter nihil est dicere , ni facias. Umbras tuas , Barlaei flammas , alnborum lusus , Schurmannios, aliosque scin'ubi , quando , cui promiseris! Est, qui meminit 17 Febr. 1635. SP(ANHEIM). 3 Hekelrijmen van Huygens zwager Doublet. De schoone Phyllis , al isse cleyn, Is nochtans een werelt van een meyt in groot vermogen: Sy heeft een heldre son iri haer lodderlycke oogen, En een ongestadighe maen in 't weecke breyn; Maer waer sy d'andere dwaelsterren heeft, is ongewis, Dan my dunckt , dat haer heele lij ff een dwaelster is; Alleen de vaste sterren en sult ghy by haer niet vinnen, Want sy niet al te vast en is van sinnen. ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. Maer d'elementen , die heeft sy alle vier: Want sy is gemeenlyck soo heet als vier, En altemet oock wel soo coudt als 't water van de zee, En wel soe woelende en ongerust oock meê ; In den aert isse gelijck de lucht soo licht, En altemet weêr soo swaer als aerde van gewicht. Deese werelt heeft Cranckhooft voor sijn Hemel uytgelesen; Maer daer sy 't om doet, dat mocht de Hel wel wezen. G. R. DOUBLET. 4 en 5. Brieven van Prof. A. Vorstius. Mijn Heer, Sr Paravicino is op gisteren by my geweest ende heeft geseyt, dat wel wenschte, dat uwe Eedt hoe eer hoe liever tot Leyden quaeme , om de camer ofte camers , nae desselfs welgevallen , voor sijne soonen uyt 'te kippen. Monsr de la Rivière tot Delft heeft hem noch twee jonge luyden van Amsterdam beschickt, sijnde neeven van een coopman aldaer, genaemt Sr Raeye, ende sullen deselve oock eerstdaechs overkomen om de camers te kiezen. Hier by hebbe uwe Eedt willen verwittigen , dewelcke met devotie sal verwachten, om nae vermogen in desen te dienen; blyvende ondertussen nae dienstige gebiedenisse , Mijn Heer, UEedts verplichte en dienstbereyde Leyden, 11 Martij 1645. Dienaer, ADOLF VAN VORST. Op dynsdach toekomende sal D. Stuartus, Philosophisch Professor , voormiddach ten 10 uhren, zijne inaugurale oratie doen. Mijn Heer, Kome mits desen versoucken van U Eedt een paspoort voor Franciscus Godtschalck , der Medicinen licentiaet tot Iperen in Vlaenderen , mijnen goeden vriendt, met den weleken ick correspondere in materie van Planten. Sal herwaerts overkomen , om den Hof van onse Academie te versien met verscheyden rare planten van daer , ende wordt hooch tijt , datdeze reyse vordere. 486 CONSTANTIN HUYGENS. Derhalve bidde U Eedt, dat deselve paspoort my met den alder-eersten mochte toegesonden worden , sullende het recht daertoestaende ten dancke betaelen. Ben verseeckert, dat het paspoort, twelck van d'ander syde sal medebrengen , is gegeven sonder de clausule van rebelle provintiën, soodat geen scrupule te maecken is , om hem een paspoort van hier te vergunnen. Sal U Eedtalieve panden alhier tot Leyden met devotie verwachten , ende metterdaet betoonen , dat ik U Eedts ende haerlieden ten hoochsten toegedane dienaer ben. Wenschte dat deselve my mochten medebrengen opera .F'rancisci Salinae de Musica, Monsr Verschooten; toebehoorende ende U Eedt te leen gegeven , indien deselve die , gebruyckt heeft en misser, kan ; • verlange om dat werck eens te mogen doorloopen, ende hebbe daervan toesegginge van Monsr - Verschooten. Waermede my gantsch dienstelick in U Eedts ge woonlicke gunste gebiedende, blyve, na hartgrondighe groete nisse, Mijn Heer, U Eedta getrouwe vriendt en dienaar , Leyden, den 10 Mey 1645. ADOLF VAN VORST. Illnto Sjgr 9nio observ'no Sto aspettando con singolare devozione de V. S. il domand a toy passaporto ; et porche mi viene detto, dal Sr suo figliolo , che V. S. non si ricorda piu del nome della persona a cui doveva ser vire, essendosi smarrita la mia letters , che io le scrissi in questa materia gia quatuordeci giorni sono , replichero con la presente{ il medesimo. Sappia adunque V. S. , enz. Fratanto mi rac . comando in grazia a V. S. e bacciandogli con ogni affecto lemani , prego de Dio N. S. la concede felice viaggio per il campo, con sua Altezza , e che al fine di queste state ne posse sano ritornare con il suo principe vittorioso a casa sua. Di V. S. I1lm 0 . Obligatiss°. e divotiss° servre. De Leyden, alli 24 di Maggia 1645. ADOLF° VORSTIO. 6. Brief bij 't afsterven van Prins Frederik Hendrik. Wel Eedele Gestrenge Heere, Mijn Heere. Zijnde teffens stoffe geschaepen , om met Uw WelEed. Gestr. te condoleren en deselve ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. te congratuleren. 't Eerste wege de doot van Sijn Hoogheit, glo. ryrijcker gedachtenisse. Dat nu, helaes! beloocken paer ooggin,. dat in 't bewaecken van 's landts beste, anders noit van vaeck verwonnen wierdt. Dien Vorst , die gezuylt met Zuylichems raedt ende handt, dat swaere pack van landts- ende krijghsbestieringe soo vigueureuselyck als geluckkelijck dóordroegh. Wien verloren te hebben den gantschen lande soo swaer ende luctueus is , ende buyten twyvel Uw WelEed. Gestr., als hoe deselve de hooge deughden van dien vorst bysonderl ij oker ende gemeensaemlijckerer heeft gekent, te dieper aen 't harte gaet. Doch nu 't soo Godts onveranderlijcke geliefte is , ende in dies vaeders plaetse te surrogueren dien vorst Welhem , die niet min belooft, als de vroomheit ende wijze toesicht van den , grootvaeder diens naems ende de dapperheit van. vaeder ende oom , voornaemlijck beleidt zijnde ende beleunt van d'ervaerenheit , ridderlijck besleepene , kloecke bedrijfsaemheit van Uw WelEed. Gestr. aen dewelcke die voortreffelijcke charge weder is opgedragen. Soo neeme die veyhartigheit, om Uw WelEed. Gestr. deswege mijne nederighste congratulatie te toonen. Bidde voorts Godt ootmoedelijck dat deselve Uw WelEed. Gestr. in dien glorieusen ende hogen ampte , naem lij ck in de raedt ende hantreyckinge , tot bestieringe van 's lan ds ende Princen welvaert , met adjunctie van mijn Jo" van Zuylichem, langh ende altijt geluckigh magh doen uytharden ; houdende my euwighlijck verplicht in allernederighste vasallage aen Uwe Eed. Gestr. ende deszelfs aedelycke huys , door de bevoorderinge , die tegenwoordelyck besitte , naemlijck 't scepenschap deser stadt ende commissaris-instructeurampt derselve ende des vroenhofs, dat perpetuel is ; ende ionghst 't schoutampt over de stadt ende hooftgericht van 's 1Iartogenrade ; eerlycke bedieningen , verhoo - pende daervan mettertij dt redelij cke emolumenten ende subsidiën , die dan altijt ende met eeuwighe manschap sal erkennen , my van Uw WelEed. Gestr. her te komen. Ende alle mijn leven langh voor glorie houden, my te mogen qualificeren, WelEed. Gestr. Heere, Mijn Heere, Uw WelEed. Gestr. Onderdaenige, dienstvaerdighste Maestricht, den 23 Meert, 1647. getrouwe Dienaer JOAN RUSE. 488 CONSTANTIN HUYGENS. 7. Lofrijm van jufvr. E. van Bourcius. 1Vlijn Heer, gelick als de vrymoedigheyt wordt gehouden voor een deucht , soo is de ondanckbaerheyt daer en tegens een van de grootste ondeuchden. Om die dan te ontgaen, soo heb ick de veymoedicheyt genoemen, dit cleyn glaesie met een vars aen UEd. te stuyren ; UEd. daerby biddende my te vergeven , dat ick met. dese lompen voor UEd. heb derven verschijnen en moeylyck vallen; doch vertrouw dat UEd. bescheidentheyt 'tselve sal vergoeden ende my houden te sijn, Mijn Heer, UEd. dienaresse In Leeuwarden, den 3 Julij 1652. E. v. BOURICIUS. Mijnheer , indien ick dorst aszijn pen te laeten suiren ' , Om , door haer stout bestaen , een vars aen u te stuiren 2 , De lust, die wasser wel, maer om den rechten trant Te hebben naer u geest, daer waggelt mijn verstant. Iek ben geen Romers kint , geen Coumans , geen Griethuysen Die uyt het Hinghste bron , als met geheele sluysen, Ten volsten sijn gedrinckt met Heliconis nat, Daer ick den minsten drop noch noeit en heb gehadt. Doch ben ick soo geraeckt door 't troostrijck blintheytsboeck. Dat ick , door blintheit selfs , my selven bringh te soeck, En wenste blint te sijn in dese aertsche saecken, Om door een hel gesicht ten Hemel te geraecken, Daer 't altijt Sabbat is en Paesch en Pinxter beyd', En daer het dierbaer Lam sijn heyligen geleyd. Den 3 Julij 1652. E. v. 3.. 8. Op Huygens' Poëzy, door N. B. Mijn Sangodin, soo lustig als mijn jeught Verslingert op 't schoon aenschijn van_de deught Dorst, Constantijn, de stercke wynen, drincken Soo Naest sy u oraeckel pen ontsincken. 1 Zwieren. 2 Stieren. 3 Huygens Eufrasia of Oogentroost. ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. Haer teêre breyn is daetelyck vervracht, Haer hertië meed' , dan ivert s' om de schacht (Die Cherubijn heeft uyt sijn wieck getoogen, En u vereert) te singen naer vermogen. Nu dorst se met haer blancke lelikroon Om 't gitswart haer, met karssen gloeyend schoon Gevlochten gaen door Hofwijcks groene wegen. U poësy , help Hemel ! komt 'er tegen, Haer dertelheyt voor 't heylig wesen schroomt, Sy vliet beschaemt in schaduw van 't geboomt, En siet haer aen 't besaedight blye wesen: De oogen bruyn, doch daerin is te lesen De voorsicht van een goddelyck propheet Die uytblinckt als een vurige comeet; Het blanck gelaet geeft kracht aen lip en wangen; Met pracht en pronck en is sy niet behangen, Dan 't blonde haer een silver licht omvanght, Dat om haer hooft gelijck een mane hanght. Vier broederen , vier frissche jongelingen Treên in haer spoor ; sy singht van groote dingen; Al is 't op 't cleynst dat haer te voren valt, Sy treckt er uyt 't geen wysen wel bevalt, Al les en leer. De jongelingen hooren. Mijn Sangeldin met heel verliefde ooren Suyght gierigh in dien dauw , dat Hemelman, Dat geest en siel tot mergh gedyen kan; En segt verbaest : o Hemel , wat een rye! Wie sagh oyt soo verselt de Poësye? Wie saghse soo eerwaerdigh van gelaet? Wie hoorden oyt de waerheit op de maet Soo heughelyck ? — 't sijn selden t'same dingen: Heel aerdighlij ck en wijsselijck te singen; 't Geeft ander kracht , dat sticht en dat vermaeckt, Dan kittelsangh , die 't uyterste maer raeckt. Men kan , 't is waer , het Schoutooneel doen klaetren Met woorden , die min klemmen dan wel schaetren; Soo 't kleet maer blinckt en soo de stem maer bromt 't Is dubbelt wel voor 't volckië datter komt. Maer wat 's dit meer, dan kinders kijcken leyden 490 CONSTA.NTIN HUYGENS. Met door het boeck de printiës te verspreyden. Vraeght iemant dan, wat dat 'et wel verscheelt Dees Poësy van d'ander die men veelt? Ick antwoord hem (en 't sal hem noit bedriegen) : 't Scheelt net soo veel als leeren scheelt en liegen. N. B. 9. Brief van D$ A. Colvius te Dordrecht. Mon tres honoré Seigneur, Je vous ai envoyé la semaine passée le catalogue des manuscrits qui appartiennent à certaine vefve, qui est venue d'Italie depuis peu , et est residente à present à Utrecht. J'attendray sur ceci vostre ordre. Depuis i'ai receu de vostre liberalité vostre beaume y joincte 1'huile de Ben , et, ce que i'estime le plus, vostre Vitauliuni ; estant un fruict de vostre esprit , il ne peut qu'il ne soit très aggréable à ceux qui ont de 1'esprit pour en juger. Ii ne m'a seulement recreé , mais à faict naictre en rnoi un desir de • le voir, pour scavoir si vous l'avez descrit historiquement ou poétiquement. J'ai ven autrefois la Vergiliana près de Mantoue et les places d'alentour , ou, ie croi que le poëte a chanté son Tityre tu patulae, etc. Il ne tient qu'aux bons poëtes de nostre pays (entre lesquels ie vous place rneritoirement comme un des premiers) de faire le mesme parmy ces delices que nous possédons. Mais vostre Hofwij ck n'est pas animé sans vostre presence, eest un cadavre sans cela. Vos graces resonnent mieux que le chant des rossignols. Et ie feray autant voire plus d'estat 1 d'estre avec vous sur le bord de la mer ou dans un pays des landes , que d'estre parmy les plus plaisantes places du monde sans vous. Car il n'y a rieti meshuy dont je fais estat que du scavoir , de la vertu, et de la piété ; dons excellens desquels Dieu vous a richement orné. Ce grand et libéral donateur vous prenne avec vostre noble famille en sa saincte protection : après le remerciement pour vos dons ie m'estimeray heureux de me pouvoir nommer, comme ie suys en effect, Monsieur, Vostre tres obéissant et très obligé serviteur De Dordrecht, ce 9 d'Aoulst 1653. ANDRÉ COLVI [ZS. 1 Versta: ik zoí even gaarne, ja liever met u enz. ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. 10. Brieven over Huygens' Trijntje Cornelis en Gedichten.. (Reca 21 Febr. x658.) Heerschap (nisi quid dicendum heerschap , utrumque enim recte dicitur fuerunt vel fuere) Vastaard. 'k Heb je Trijntje Kernelis driemaels eleesen, je moet nyet klappen, noch deusen nacht , den br ... is goet : weynig personaegiën , wel verdeelt bedrijf, kort , bondig , op de sneê begrij-pelyk , alles rneugelyk. Die maets , die in den tijd dat men den neus op den elleboog snoot , leefden , et qui Plautinos numeros et ... laudavere sales , hebben verseecker haer reusel aen flarden gescheurt , ommer een heuyk van te maecken. Voor my, schijt Plautus, schijt Terentius, sy meugen der de broeck by leggen; jae, schijt Breroo, ° jae, schijt Hooft. Euge ! lepida ,. bella , concinna ! I-31oewel scheyje'r uyt ? Sunt omnia protinus alba. Soo Astolpho noch leefde, hy sou om sulken soeten deun giocondo seggen, dat hy een gek was van mager -te worden , omdat syn schoone wijf van • syn palfrenier geroskamt was, en met vreugden hooren van Jocondo , dat gebulte, mismaeckte dwergen, een schoone koninginne twee en twintich duym (unciolam proculejus habet ; maer wat heb ick met, die luy te doen , dum GillG . devincem et partes quisque suis ad-mensura) te weten Putsche maet koren toe meeten. Het is wel ; M'acte ! niemant kan het beter doen , of je selfs most het noch meer doen. Sepers , sepers ! soo waer as potj ebeulingk goet is , je hebt se allegaer de loef of ge sien , jae of esteken. Dit seyt je buyr en buyrrnans kint ; en als hy gulhartich , d ventre déboutonné , uytbrekende op al je soeticheytjes met •bey sijn handen sijn sijen vasthout, soo denkt hy noch : viva Vastart , en guntje jou vermaeken , jou kittelingh van milt. Voorseker hy is van dat ... sche geschir nyet , die wel eer in de Harminiaensche tijden jou toe schockten , sulken volkje moet men vlien , die soo qualyk door • haer glaesies sien : hy laet die soêtroosiës en verlepte roosiës sitten daer de bruyt op sat ; maer eevenwel hy sent je dit op je hacken , je meugt het gebruycken as je gaet ... Je hebt hem lief, hy jou meê ; gaet j e gang , doet altijt soo. Den derden nae Sint Feiten , by 't Scheel holl , Hage 1658, Tuus plus quam suus (61tASWINCKEL?) 492 CONSTANTIN HUYUENS . (Reca 22 Febr. 58.) Mijn Heer. Iek ben wel een bedelaer voer onse lieven Heer en voor jouw ast te pas komt , maer niet om je boek ; dat heb ick al voor twie maenden gekoft en betaelt : evenwel een groote grammercys, met een kleintje toe voor mijn wijf. Je Ledige Uyren , je Kostlijk Mal had ick gelesen, ' ie Bibelstof, je verdre Snorrepijpen oock : juyst wou 't ' wesen , soo ick na de kerck gaen sou, sagh ick je Trijntje Kernelis ; 'k deê onsen lieven Heer nyet te kort , maer ick sliep dien nacht nyet ; had ick mijn Truy van Loon by mijn ehat , wie weet , oft al effen ofelopen sou hebben; en een qua steek is haest egaen', daer geen scheyers en binnen. Nu, dat's eevenveul, sey Heer Joosten. Habes me, virorum summe, ut semper meritis tuis dicatissimum. Eccum et hic qualescunque quisquilias. Brit , ut forsan in Cantero videas me ilia ducentem , vel in vestibulo lapsanten canterium ; cum tarnen agnoscas , cui nee laudis amor nee gloriae cessit pulsa loco : eed énim gelidus tardante senectu sanguis hebet frigentique efoeto in corpore vires. Lessum meun apud Te excusabit : ad summa se attollentibus ingeniis , in Andreea , ante annos verticipes faventi favebis scio qui te quibuscunque exemplis superiorem nosti. Si quid in hanc partem pecco, potius pecco quippe 'amorum securus, totis anignis viribus tuissimus 11. Engelsche Brief over Huygens Poëzy. Mylord. I have lately enioyd the happiness of the perusal of your unparalel'd Belgick Poems, which are enriched with such a solid sweetness , pithy brevity, numerous , melodious , luschious straines and raptures , and embrodered with such an unbeleen'd artifice, and fringed with such choyse greeke and latine sentences, that all the muses and graces seemed to hold your quill , while you penn'd them. Mee thinkes I heare the verg twang of Apollo his harmonious harp in them. I see Heaven in your Bibel-Stof; Paradise in your Voorhout; invaluable treasuré' in your Kostelick Mal ; living and lively personages in your Zedeprinten ; via lactea , the milky way in your Van Al's ; seraphicali passages in your ONUITGEGEVEN HSS. ENZ. Godsdienst ; Holydays in your .Daghwerck ; beames of - radiating light in your Oogentroost ; the Thessalian Tempe in your Hofwycic ; fleet , smooth Helicon in your Sneldicht ; Homers goldchain let down in your Langdicht ; originals in your Vertaelingen ; Michaël de Cervantes (the author of Don Quixote) his inimitable wit in your Spaensche Wijsheit. Bee pleased to accept my expression of my high content and unexpressible delight, in reading your elaborated, yet flowing and evenspun poësy, in this Distick : Prirnum laetitiae signum clanar'e , seeunduni Plaudere; vox ego surn , carri: za bina manus. Joy first a cry and then applause comrnands : .1 am the voice, these verses are my hands. But I gild gold , or rather bring alloy to your purer inettle. The diainonds dust should cut the diamond , and no Muse can characterise you , but your owne. Your Lordship did mee the undeserved honour to owne mee at Maldeghem in Flanders a little afore 't Sas was taken in, when you veere my hearer in Colonell Cromwell his quarter on I Corint. 13.9: wee know but in part. Though nor I nor mine are worthy to live in your memory , 1 requested your Lordships kindsman Sir Sweers to present my humble service to your Lordship. A worthy Lady of late favoured mee with the best modern English Poeme , that I have seene , entitled Theophila or Lords Sacrifice ; a divine Poëm; which it is , high , and much valued ; written by E. Benlows Esquire , in a thin folio. If you have it not, your Lordship may command the use of it, and also of Your Lordship his humblest servant Amsterdam, March 3, 1659. WILLIAM PRICE. Pastoir the English church here. 12. Grafschrift op Nicolaas Heinsius , met begeleidend briefjeu. Is, Daniële c ui Pierediumque Amor, Natus ab Heinsio , Temporis et sui Non minus ac Pater , Deliciurn fust. Gratus Apollini , Siste viator , et -494 CONSTANTIN HUYGENS. Has cito parvulas Quantus hic HEINSIUS; Perlege lineas: Cum fere nil sit hoc Bie jacet HEINSIUS Nomine clarius. Perge viator, et Hisce quid amplius Sis memor,, hac via Est opus addere? Qua praeit Heinsius Novit enim satis Te quoque ad ultimum , Gallia, Suecia , Pergere terminum. Belgaque et Italus , Vive bene et vale. 1681. ROMANE 1 . Omme den Heere van Suylechem. Vir Magne. Multi de viris magnis nihil dicere quam pauca naluerunt; ego vero de Heynsio pauca quam nihil , vel potlus paucis nihil. Ut per hoc qualecumque sit, tibi saltem atque alijs ansain praebeam, de tanto viro plura eaque digna dicendi. Quidquid sit boni, consule et vale. H^gae, 12 Octoh. 1681. R,. VAN WESFI. 1 De zoon van Anna Roemers en Dominicus Booth van Wesel. MENGELINGEN. LEVENSVATBAARHEID DER GOTHIEK. — Fragment uit een brief aan een vriend in 0. I. "MeèrYnalen heb ik het voornemen gehad mijne ftudie op hetgeen in het wezen der Gothiek ontwijfelbaar geëvenredigd is aan de behoeften onzer tijd voort te zetten en den draad weer op te vatten , waar ik dien heb laten valleis ("D. W." D. V , 511). Zoo iets fchrijft men zoo gemaklijk als eene logika : men gaat maar zitten denken en de theorie komt zonder barensweën voor den dag : maar juist de overtuiging : ik kan dat doen , als ik wil , houdt u te-rug. Menig Amsterdammer heeft het Paleis op den Dam nog nooit gezien. "Wat anders aangaat het volgen van den loop , dien de Gothiek door het land neemt , dat is niet altijd even vermakelijk. Als men jong is , gaat men gaarne waar flagen vallen , in de onder ftelling , dat men er ook eenige zal mogen uitdeelen. Met fris lchen moed werpt men zich op den rij stenorij berg van het wraak bare vreezende dat er te gaauw een eind zal komen aan de dingen en personen , die men met liet fabelplat zijner diepge wortelde beginselen eens duchtig mores loeren wil ; maar als men dat baantjen moê begint te worden , ondervindende dat , als ge de hielen gelicht hebt , al die fchij nbaar platgeflagen fofismen en ijdelheedtjens dood bedaard weêr opftaan, en voortgaan zich te gedragen als een bankroetier , die geakkordeerd heeft als of er niets was voorgevallen , dan begint men de tijd te bekla gen , dat zulke lui van de beurs werden gedrongen , maar met een krijgt gij een walg van het diendertjen-fpelen en gij laat Gods water maar over Gods akker loopen. Men is zoo ontzettend onbefchaamd in onze tijd. Ik heb b. v. met eenige moeite de gefchiedenis van Jacob van Campen zoo ver gedébrouilleerd als voor 't oogenblik mogelijk was. Ik heb Kramm en andere knappe lieden gerecenseerd, o. a. ook op het punt van het fchrikbarend misverftand met het graf in de kerk te Amesvoord ; en moet ik 496 MENGELINGEN. nu , waarachtig , niet. beleven , dat een Herostratus , wiens naam ik niet vereeuwigen wil , bij een plechtige gelegenheid in eene bouwkundige maatfchappij , al mijne rezultaten fteelt (zonder te zeggen , waar hij ze van daan heeft) en ze voorftelt als of ze de vruchten waren van zijne navorschingen ? Zoo iets is zeer ergerlijk ; maar ik ben niet meer in de leeftijd , dat men zich boos maakt over zulke dingen. Heeft een half bakken Franschman mijn Littérature néerlandaise niet geplunderd , al mijne citaten overgenomen , zich gedragen , als of mijne bibliotheek met hare geannoteerde boekdeelen de zijne was , en is hij niet, na een oranjegroen- oranje li ntj en verworven te hebben , heden ten dage Professeur de littérature néerlandaise aan eene der keizerlijke lyceën te Parijs geworden , offchoon hij eigenlijk geen woord Nederlandsch kent ? Maar zulke dingen laten een man van rijpen leeftijd koud. Men ergert zich een tijd lang , dat de wetenfchap , die men zoo lief heeft , zoo befpot wordt doch men kan zich toch niet dood ergeren : en passe outre. "Ik had mij wel gevleid , dat onze architekten federt lang het een weinig ernstiger met de kunst zouden gaan opnemen : beftudeeren haar waardiger. Het gebeurt niet. Ik zal mijne ziel in lijdzaamheid bezitten. "Cuypers gaat zijn weg: en dat is een breede, vruchtbare. Hij begint nu braaf partikuliere huizen te bouwen ; vooral in 1e Vondelftraat; dat wordt een heel nieuw en charakteristiek quartier. In den kerkbouw zet hij , met konsequentie en eene ongeëvenaarde vindingrijkheid , het fysteer der twee torens door. Gij hebt de ontwikkeling onzer denkbeelden daaromtrent in de «Warande" gelezen. De twee torens , zinfpelend op de twee cha- raktertrekken der H. Maagd , die door de turris Davidica en turris -eburnea worden aangegeven , vertegenwoordigen , en fin de connpte, de geheele tweevoudige orde: het Eeuwige en het Tijdelijke, welk laatste niet nalaat op het innigst aan het eerste verwant te .zijn : gij weet wat er te zeggen is ten voordeele der hypotheze, dat de aarde hechts verdelgd zal worden in den zin van vernieuwing, en gij kent de waardige en blijde leer onzer Kerk aangaande de Verrijsenis des Vleesches. 't Is dus niet ten onrechte, ,dat de zinnebeelden der tijdelijke en eeuwige orde van de zelfde ftof worden gebouwd , en dat ook aan de ftoffelijke orde een krachtig orgaan door den architekt verleend wordt. Wanneer MENGELINGEN. 497 echter de Zuider toren , de turris davidica , in zijne kanteelen van den aardschen ftrijd gewaagt , de waakzaamheid verzinnebeeldt in den top-haan , en door de klok met nadruk de vergankelijkheid der oogenblikken laat verkondigen , terwijl de uitvaartkapel , onder den laagsten welf, het requiescat in pace fchijnt uit te fpreken ,wanneer daarentegen de turris eburnea of Noorder toren de glorie der door :Maria in eere herftelde vrouw verkondigt, terwijl de rankheid van fpitsen en frontalen de zuiverheid der eeuwige orde - oor (telt en cle doopkapel beneden het bewijs levert, dat het bad fier genade de purperen zonde blank wascht als sneeuw : dan zoû dit westelijk gedeelte der Kerk nog maar onvolkomen den omgang van God reet de menschen vertegenwoordigen. Om het flot voor die gedachtenketen te vinden, moet men zich voortfpoeden naar de apsis of altaarnis, liet hart, waar het leven dec heiligen kunstwerks het krachtigst pulseert ; en daar past Cuypers tegenwoordig zoo veel mogelijk . het ftelsel der overhuiving toe. Waar Christus persoonlijk verfchijnt, en het offer van Kalvarië vernieuwt , -- daar is het onderpand voor-handen van ons geluk ; daar wordt de verlosfing der menschheid gevierd en hare bevrijding uit de ketenen van Satan dagelijks bevorderd, ja bewerkt. Ik heb in dit tijdfchrift de beteekenis der overhuiving, bij eene vroegere gelegenheid, eenigszins ontwikkeld 1. Ik hoop er later dieper op in te gaan. Voor 't oogenblik volfta, dat ik u melde , hoe onze architekt steeds bezig is , nu weêr door het element van den baldakijn om de verfchijning der Hernelsche Schoonheid in de architektuur fteeds meer en meer volledig te maken." A. TH. „ JOHAN MICHIEL DAUTZEDWERG EN WILHELMUS SMITS -f -. Nederland heeft twee kunstenaars verloren , die onder zijne uitnemendste te rangfchikken zijn , beide op ruim festigjarigen leeftijd ; onverzwakt van kunstvermogen , onverzwakt van talent tot meêdeeling en wat bewonderenswaardig en aandoenlijk is ! ondanks de opgedane ondervinding, nog altijd, zoo 't fchijnt , vol vertrouwen in den eindelijken triomf der hopeloze zaken, waaraan zij zich gewijd hadden.Beide Noord-Nederlanders van geboorte (Dautzenberg zag het licht den $g December i „D. W." D. II , bl. 56. HIETSCHE «TBR.AN-nE VIII. XXXIII 498 MENGELINGEN. 1808 te Heerlen 1 Prov. Limburg) betraden zij een tooneel , vanwaar hunne werking beftemd fcheen zich over Noord en Zuid uit te ftrekken. Beide muzikale • geniën bij uitnemendheid , liep hunne richting, hoewel het gemunt hebbend op de vorming van den volksfmaak, ver uit-een. Willem Smits , een melodist , Dautzenberg een prozodist , wilden beiden het (arme, in mechanische bellommeringen verdorde, in fchoolmeesterlijke leiding verwaand-gemaakte , en in jenever- of biervloed half géidiotizeerde) néderlandsche volk verheffen ; tot een vroegere trap van adel en aangeboren befchaafdheid te-rug-brengen. Beminnelijke dweepers ! De , maatfchappelijke omkeering, die zij op het oog hadden , is volkomen gemist , en de volkszaak , waaraan zij hun krachten hadden gewijd, fchijnt onredbaar verloren. Van den onvergeiijkbaren fchat der oorfpronklijke melodiën , die Smits op =de fchoone, geest- en gevoelrijke texten van Dr Héije gefchreven heeft , die hij om zich rondstrooide met de kwistigheid van een kroonings-heraut, — die hij den kinderen inprentte met de onvermoeibaarheid van een apostel , blijft niets bij het ongelukkige volk leven ; niets dan het liedij en "Heb-je niet gehoord van de zilvervloot". Al het overige ftaat in de vele uitgaven van de Heeren Van Heteren behoorlijk met het muzieknootjen van Spin gedrukt, wordt hier of daar op de openbare fcholen of bij het bizonder onderwijs nog eens, uit achting, gezongen ; maar door-. gedrongen tot het volksleven , daarin opgenomen , zijn die liederen niet. De bevallige , foms tedere, fteeds geestige Muze van het Smitslied moge zich verwaardigd hebben zelfs bij orgel en zeil hare ftem te verheffen, om zoo dan toch het botte volk tot .zich te bekeeren , het heeft niet gebaat : de Hollandsche burgers en burgeresfen zijn nu eenmaal afkeerig geworden van de veredelende melodische fchoonheid ; zij wenschen glazen jenever of kommetjens koffi op hunne tong, wat in oor en hart zinkt is hun onverfchillig , of het moest de klank van dubbeltjens wezen, waarvoor jenever of koekjens gekocht kunnen worden. Dautzenberg heeft , door de herinvoering van oude grammatische vormen, een dijk willen opwerpen tegen de in Belgiën veldwinnende fransqui jonnerie. Hij heeft gemeend, door de fpraak 1 Zijne familie was ook in ons eigenlijk Holland niet vreemd : Dirk Frederik Dautzenbergh, geb. 1740 te Heerlen "in 't Valkenburgse" trouwde in Mei 1789 te Amsterdam Anna Maria Stevens. MENGELINGEN. 499 vormen te restaureeren tot hetgeen zij waren in de zniddeleeu. wen , en iets verder nog , millioenen bondgenoten aan te winnen bi de Plat-Duitschers , ja bij de Denen. Hij heeft aangetoond, dat er nog een andere dichtmaatleer dan die der fylbetelling was , en meer eigen aan de dietsche taal. Hij floot zich hierin aan bij den al vroeg betreurden Delecourt. Maar de ftroom , die zich naar den oceaan der afgefleten volkslpraák voortbewoog , was te fterk , en vooral uit Holland gewerd hem tegenwerking , in plaats van hulp : Van Lennep en Cremer hadden fucces. Het eenige wat Dautzenberg gedaan kreeg , was een weemoedig du in de minnedichten van Van Beers te zien bijgevlochten , en Heremans er voor te hooren ijveren. Maar daarom zal noch aan Willem Smits , noch aan Dautzenberg de nederige krans ontbreken , wier loof wij aan het ijle geboomte onzer "Warande" ontfcheuren. Daar was een tijd, dat ook wij illuzies hadden. Deze illuzies kwamen voort uit eene kapitale dwaling. Wij meenden, dat, als de redelijkheid eener zaak zonneklaar was aangetoond , wanneer , bovendien , in een gegeven oogenblik, de (maak en het gevoel der menigte voor zulk eene zaak was gewonnen , zij dan ook leefkracht bezat , en,. zelve, gedragen door de overtuiging van velen , zich een weg zou banen. Dat is een groot misverstand. De waereld wordt niet geregeerd door op hare logika en konsequentie te 'rekenen ; ook niet door te rekenen op het aloverheerschende der fchoonheid: van de eerste is zij geheel verftoken ; de laatste werkt zeer grillig en onzeker : het zekerst nog , wanneer men haar zedelijkheid en opvoeding ten offer wil brengen. En hiermede konden noch Smits noch Dautzenberg zich inlaten. Wat zal men doen? -- Voortaan alle groote en grootsche plannen bij den wortel afnij den ? — Neen , laat ons ten minste de uiterlijke verfchijning van het edele en goede in de maatschappij bevorderen. De uitgave van het groote woordenboek , zoo min als die van Krusemans Bilderdijk zal eenigen noemenswaardigen invloed hebben op den thermometer van den nederlandschen geest -- al moesten die duizenden exemplaren, zou men zeggen, toch wel een atmosfeer uitmaken : maar ondertusfchen die boeken zijn er, en wij leven in de eeuw der kollekties. Laten we dus, met eerbied en dankbaarheid , de nalatenfchap van Sinits en Dautzenberg in onze Katakomben bijzetten; misfchien komt er 500 MENGELINGEN. nog eens een tijd , dat men ze weder aan het daglicht brengen zal , en dat zij , even als de ichthus uit de graven der eerste- Christenen , duizenden zielen voor de erkenning der waarheid en (op hun gebied) voor de huldiging der fchoonheid , zullen ontvlammen. Dit uitzicht moge beider troost zijn geweest indien ze, bij het ontvangen der kerkelijke Bediening, op hun ont-_ napen, nog tijd en lust hadden om den verachterden toeftand onzer volksvatbaarheid te peilen, en indien ze toen zulken troost over het aardsche nog behoefd hebben ' . A. TH. GENEALOGISCHE BIJDRAGEN. Men zegt, dat Alexandre Dumas afrikaansch bloed in de aderen heeft en daaraan, o. a.. zijn vooruitftekenden mond enz. heeft te wijten. Een onbefcheiden handelsreiziger zat tegenover hein in den fpoorwagen en ondervroeg hem omtrent zijne afkomst. Dumas had de goedwilligheid de. graden aan te geven , die hem van den neger verwijderd hielden. En wie was dan de vader van den neger ? Was dat de boschj esman ? En de vader van dezen ? "Gij denkt ," andwoordde Dumas, "dat ik zeggen zal : de aap ; en ik zeg het ook : want mijne genealogie vangt juist aan met de persoonlijkheid , waar de uwe meê eindigt." -- Volgends fommige natuurkundigen zouden uit zekeren U r b r e i of U r s c; h l e i m allengs dieren en eindelijk de mensch zijn voortgekomen. Er is veel . dat voor deze hypotheze pleit: die urslijm 1 De Heer Dautzenberg is den 7n Feb. op het kerkhof van Elsene-Brusfel begraven. Nochtans had hij immer een "Heimwee" naar Limburg, naar Heerlen. Hij fehetst, in een zijner fchoonste liederen, het "erfdeel zijner jeugd',. en hoe hem van al zijne fpeelmakkers, maar een vriend is overgebleven: "Die leidt my dan van huis tot huis, Kom ik ten dorpe weêr,, Verklaart op 't kerkhof ieder kruis: "Zy flapen in den Heer !" "Dan fchenken wy een meemoedstraan Aan eiken zaaigen vrind, En denken als wy henen gaan: "Wat hebben we u bemind !" (C' y fcheiden traagzaam van elkaêr,, En teeknen eerst een plek Op 't kerkhof, achter 't hoofdaltaar: "Dat die ons beide eens dekk' !" " 1 1 Ata. v. Ned. I ath. v. J. A. Tu. 1866, bl. 147. MENGELINGEN. 5011 verklaart althands, op ongekunstelde en verrassende wijze den oorfprong onzer tegenwoordige /lijmgasten. "Spectator", 6 Feb. X. ONZEDELIJKHEID. De "Spectator" zett'e onlangs den "Warandmeester" een beentjen ter afknabbeling voor : het was het feit , dat er in de middeleeuwen te Arnhem leden = van een kapittel geweest waren , die zich met vrouwen misdragen had- den. De "Spectator" wil ons dus onder het oog gebracht hebben , dat men geen moderne behoeft te zijn , om -- te zondigen. Het doet ons leed , dat ons daar niets nieuws meê geleerd , noch de gelegenheid gegeven wordt te-rug te nemen , wat wij vroeger over de heilloze gevolgen van alles "op loste schroeven te zetten" gezegd hebben. De bijdrage van den "Spectator" zou dan alleen Benig belang voor ons hebben , wanneer er het bewijs in geleverd werd , dat die kanunniken hun wanbedrijf niet voor zonde hielden. Dáar komt alles op aan. Dat de mensch valt , is ongelukkig ; maar, bij het beftaan eener konsciëntie, die zich door geene hoogmoedige theoriën heeft laten verblinden , en bij het beftaan van een liefderijk en vrijmachtig God , is dat ongeluk niet doodelijk. De dood echter is gelegen in het ontkennen der zonde ; in het rechten geven aan de zonde ; in de prediking van het fchijnfchoon beginsel , dat alle leer even eerbiedwaardig is, o. a. ook deze , dat ieder handelt naar hetgeen hem de behoefte zijner natuur fchijnt; en dat hij daaraan wél doet. Wij ftellen het beentjen , na deze toetsing, weder ter dispozitie van den "Spectator". De doodsbeenderen zijn toch in de mode : want men verhoopt nog altijd , dat zij ons eens het troostend bewijs zullen opleveren , dat niet alleen Alex. Duinas , maar dat alle eooling anirnals (alle menfchen, met andere woorden) van apen afftammen. M. RECHTSGEVOEL. In het "Handelsblad" van 10 Feb. leest men het volgende: "LEYDEN , 8 Febr. Heden heeft de aftredende rector magnificus onzer Hoogeschool , de hoogleeraar R. P. A. Dozy , zijne waardigheid aan zijnen opvolger , den hoogleeraar J. C. G. Evers,. overgedragen met het houden eener plegtige Latijnsche redevoering in de groote gehoorzaal der academie, de causis cur Moham- 502 MENGELINGEN. medanorum cultura et humanitas , prae ea gi&ae Christianorum est ,. paullatim imminuta et corrupta sit, d. i. over de oorzaken waardoor de beschaving der Mohammedanen , in tegenstelling van die der Christenen , allengs is vervallen en verbasterd. De redenaar wees er op , hoe in het middeleeuwsche . tijdperk de beschaving der Arabieren die der Christenen in de . meeste opzichten overtrof, en beantwoordde daarop de vraag , waaraan het verval van die eens zoo bloeijende beschaving is toe te schrijven , terwijl daarentegen die der Christenen allengs is vooruitgegaan en een hooger standpunt bereikt heeft , zoodat diezelfde Mohammedanen, die eenmaal onze leermeesters waren , nu zelfs niet meer in staat zijn onze leerlingen te wezen. Behalve andere belangrijke oorzaken , die dit merkwaardig verschijnsel verklaren , stelde de spreker vooral in het licht, dat het verval der Mohammedaansche beschaving inzonderheid is toe te schrijven aan de heerschappij, die de geestelijkheid zich over het lager en hooger onderwijs heeft weten aan te matigen , en waardoor zij allengs den geest des volks heeft verstikt en gedood ; terwijl bij de Christenen de pogingen or^i eene dergelijke clericale heerschappij over het onderwijs te vestigen , telkens door eene sterke reactie werden gevolgd , zoodat de geest zich meer en meer van de boeijen bevrijdde , waarin men hem trachtte te bedwingen. Met het oog op de woelingen der hedendaagsche partijen in kerk en staat, die weder met vernieuwden ijver de vrijheid van het onderwijs bestrijden en de wetenschap met kerkelijken dwang . bedreigen, verhief de redenaar krachtig zijne stem , om de leeraren en kweekelingen der hoogeschool op te wekken tot moedige handhaving der vrijheid op het gebied van onderwijs en wetenschap. Moesten wij , zoo besloot hij zijne welsprekende rede, in dien strijd eenmaal bezwijken , dan sta het althans in de geschiedenis aangeteekend , dat een aantal kloeke mannen tot het laatste toe in dien strijd volhard en het palladium der vrijheid tot het uiterste verdedigd hebben, en dat die mannen de vertegenwoordigers geweest zijn der Leidsche hoogeschool. "Eene driewerf herhaalde uitbarsting van daverende toejuichin gen , zooals . in het academisch auditorium zelden gehoord wordt, getuigde luide , hoe zeer de spreker de tolk geweest was van de gevoelens , die de kweekelingen onzer hoogeschool bezielen." Leidsch Dagblad. MENGELINGEN. 503 Wat zal men van deze demonstratie zeggen ? Zal men deernis hebben met hare onzinnigheid of zal men zich diep geërgerd voelen door hare onrechtvaardigheid ? -- Wel hoe 1 een uit de Staatskas bezoldigd ambtenaar , — die niet in den exceptioneelen toeftand der "bedienaars van den godsdienst" verkeert , welke, naar wettelijke regeling, tot missie hebben het zij de leer der Rabbijnen, het zij die der Katholieken , het zij die der Waalsch- Hervormde gezindheid , of van welke andere fchakeering des protestantschen Christendoms , te verkondigen , maar een , die door den Staat wordt aangefteld en betaald om , aan eene open- bare instelling , eene wetenfchap te doceeren , waarvan het onderwijs door de Wet geregeld wordt, terwijl de "EERBIEDIGING VAN IEDERS GODSDIENSTIGE OVERTUIGING" door art. 194 der Grondwet wordt gewaarborgd , vermeet zich , met befpotting der rechten zijner lastgevers en der wetten van den Staat, den openbaren leerstoel te misbruiken om te verkondigen , dat de helft der natie , wanneer zij het godsdienstloos onderwijs beftrijdt, zich gereed maakt "kerkelijken dwang" te gaan uitoefenen en dat men zich moet geluk wenschen de wetenfchap van de "boeijen" bevrijd te hebben, waarin "clericale heerfchappij" haar gekneld had ! Een Hoogleeraar , die , op zulke wijze , zijne pozitie misbruikt, heeft bovendien de finakeloosheid "zijne item te verheffen" en , aftredend als Rector rnagnificus , zijn mede-profesforen en den leerlingen der Akademie ook Katholieken en "Orthodoxen" op het hart te drukken zich tot moedige hand- having eener "vrijheid" aan te gorden die ftrij dt met de - Wet ! EERBIEDIGING VAN IEDERS GODSDIENSTIGE OVERTUIGING, Heer redenaar ! is BEPERKING der vrijheid. Indien uwe logika nog niet geheel het fpoor bijster is, al is het rechtsgevoel in uw borst uitgedoofd , dan moet gij érkennen , dat de vrijheid van (preken en van leeraren aan een wettelijken band is gelegd, zoodra er gevorderd wordt EERBIEDIGING VAN IEDERS GODSDIENSTIGE BEGRIPPEN. Nu brengen de godsdienstige begrippen o. a. der katholieke ftudenten rneê , dat de veroordeeling van fommige leerftellingen en gefchriften en , in 't algemeen , de grenzen , die de Katholieke Kerk ftelt aan de bevoegdheid der wetenfchap, den menschelijken geest niet uitdooven. Wanneer men deze grenzen "boeijen" fcheldt en met ftemverheffing een "aantal kloeke man- Den" oproept, om des noods martelaars te worden bij de ver , 504 MENGELINGE. dediging van het "palladium der vrijheid" , dan vergrijpt • men .zich aan den eerbied, dien men aan ieders godsdienstige begrippen is verfehuldigd. Of zal de Hoogleeraar misfchien doen opmerken , dat , alleen voor zoo ver de "inrigting van het openbaar onderwijs door de wet geregeld wordt" , deze "regeling" behoort plaats te hebben "met eerbiediging van ieders godsdienstige oveirtuiging" ? 't is waar -- dat-alleen ftaat in onze gebrekkig gestileerde Grondwet. Maar — wat heeft de Wetgever gewild ? Dat de regeling der form van het onderwijs de blijken zou dragen van eerbied voor aller godsdienstbegrippen , maar niet de inhoud der leeringen ? Eene fraave wetsinterpretatie ! Wel gefchikt , om den eerbied voor de wet , voos dat onderpand van onze rust, ons geluk , en ,o. a. ook van onze bezoldiging , te verhoogen ! Neen ! ik kan den man achten, die van een zelfgekozen en zelfbetaald fpreek geftoelte zijne overtuiging uitlpreekt , al komt deze overtuiging nok in botsing met wat mij dierbaarst en heiligst is ; maar ik kan niet achten wie, met blijkbare miskenning van den geest -der wetten van ons Koninkrijk , een ftandpunt , hem door de natie , aan de hand des Wetgevers , verftrekt , misbruikt om zijne bizondere begrippen aan de ftudeerende jongeling'chap van .alle gezindheden in te prenten en op te dringen ; en die met stemverheffing, als of hij een heldendaad verrichtte, deze onge rechtigheid ten aanhoore van het geheele nederlandsche volk voltrekt. A. TH. GRAF VAN MOZART. De . dagbladen behelsden onlangs ten aardig voorftel. Men fcihijnt niet te weten , waar het graf van Mozart is : bij Weenen (Vienne) Oostenrijk , of bij Vienne (en Dauphin). Men stelde voor op de beide veronderftelde kerkhoven een regiment foldaten zich met het oor op den grond te doen leggen , en dan een ftuk van den Zukunfts-Musiker Wagner -te doen uitvoeren : ongetwijfeld zou dan een der foldaten zich Mozart in zijn kist hooren omkeeren , en zoo zou dan een deputatie, met Wagner en Liszt aan 't hoofd, eenige immortellenkransen op het zoo vernuftig ontdekte graf kunnen gaan nee.rleggen. M. 22 "vie ? Voilà la questioti. S'il n'y est pour rien ; si le succês est au "plus heureux , á celui qui a la meilleure chance ; si un personnage "dont je n'ai pas tenu compte dans mes calculs , le hasard , vient "se mêler de mes plans , à titre tantót d'associé , tantót d'ennemi; "si dans toutes les circonstances il n'y a que deux parts à faire, "la mienne et la sienne , je jette là mon oeuvre , je déserte le "champ de bataille , je me retire dans un coin obscur pour y at" tendre la seule fin immanquáble de ma destinée , la mort. 'Mais que Dieu se révèle à moi ; que j'aie la preuve qu'Il est "pour quelque chose dans ma vie , que l'ouragan qui a brisé `'toutes mes espérances n'est autre chose que son souffle : eest assez! "Et si vous me surprenez dans les larmes , n'allez pas vous mé" prendre sur la cause qui les fait coul er : je pleure de j oie , parce "que j'ai un- Dieu." (Armand Delille.) N'est-il pas vrai , en effet , Madame , qu'en présence de cette question fondamentale , unique, toutes les autres s'évanouissent ?-S'il y a une conscience , s'il y a de l'amour au coeur, il y a un Dieu. C'est un mot sublime que celui par lequel le Cte de Stolberg a complété le célèbre dicton des penseurs francais et allemands du XVIIe siècle. Descartes et les autres avaient dit : »JE .PENSE , DONC JE SUIS." Stolberg s'écrie : "Nous AIMONS , DONC NOUS SERONS." C'est profond , eest vrai , c'est immense. Or s'il y a un Dieu, •une Personnalité distincte du monde extérieur , il s'est révélé s'il s'est révélé , l'hornme en doit porter connaissance ; il faut que Dieu se manifeste quelque part et sur une grande échelle.. Ou voulezvous le chercher hors de l'Église du Christ : une corporation nata non facta , qui dispose de la Bible , qui n'en émane pas. Une voix _provenant d'un Livre ! L'Évangile , produit de Cadmus ou de Laurent Coster ! Sentez-vous l'énormité de l'erreur niaise du XVIe siècle ? et comme le grapin s'est j oué des beaux géniés baptisés Jean (Calvin) et Martin kLuther) ? Quels débats ! Quelle triste folie ! S'appuyer .sur une feuille de papier ! Dire que , 'quand tout-à-coup un incendie alexandrin venait couvrir le monde et bruler tous les livres — la Parole de Dieu serait anéantie ! Quelle dégradation du bon sens! Pauvres bons réformateurs , auxquels le diable a j oué de ces ni- ches là. Est-il bien possible ! Est-ce que notre bonne Néerlande , réputée pour sa saine raison , a pu donner la-dedans pendant ,deux siècles ! Non, l'athéisme est à la porte et fait valoir ses 23 droits. Mais il traine Ie malheur, le désespoir dans sa suite, pour quiconque a la conscience profonde de son individualité inextinguible ; et pour tous ceux qui aiment , il ne peut exister de doute sur 1'éternité de 1'objet et des objets de notre amour véritable, comme sur l'immortalité de l'organe qui aspire au eiel et L ses splendeurs. Le monde est trop beau, pour ne pas être tout vestibule qu'il est le vestibule d'une basilique qui n'aura pas de fin , qui ne sera jamais détruite. Et que ce n'est qu'un vestibule , tout nous le dit ; même 1'imperfection , le fini des choses les plus excellentes qui existent. Dans tout ce qui est humain la faute indélébile de l'humanité est reconnaissable , et Ie pauvre M. B. a mauvaise gráce de se croire un Jean van Leyde (plus chaste , à ce qu'il dit, que son devancier) qui va épurer 1'Église. Ii serait à plaindre et je ne m'en moquerais pas , s'il ne crevait de vanité .... Mais trève de philosophie ... . II est pardonnabl e , peut-être , que je ue ' suis laissé glisser sur cette pente ... Nous parlons de ce qui nous entoure et de son pendant ou contraste ... Or si vous voulez que je parle art néerlandais ou faut-il aller le trouver ? Tout se trouve toujours à la même hauteur. Il n'y a qu'un peu de relief dans le roman et dans 1'architecture des églises. Le roman se fait naturellement de plus en plus réaliste et tout dépend de la main qui guide le pinceau. Klaasje Zevenster est déjà à moitié oubliée. Lideuwyde de C. Busken Huet est peu digne de son auteur : les détails rappel- lent trop une étude assidue des maitres de l'art francais moderne eest- à-dire de 1'art boudoir. L'alcove y joue un róle horriblement parfurné. Même on n'a pas à demander, f -propos des objets de toilette que M. Huet n'aura trouvé ni à Harlem , ni à Bloemendaal , et qu'il ne trouvera non plus à Java : »Waer haelt de [vent] dien brui quae woorden tog van daen ?" — Il les emprunte à Gustave Droz -- ce qui n'empêche pas que dans »M. Mme et Bébé" il n'y ait des pages tres émouvantes , nobles , belles et dont on regrette qu'on ne puisse les détacher du livre... lequel du reste n'est immoral ni de tendance, ni d'intention; mais il ne fera que peu de bien ; il ne fera pas d'un roué un honnête père de famille. C'est aussi un peu Ie cas avec Lidewyde. Le livre , il est vrai , ne vous réconcilie pas avec 1'impudeur , au contraire ; mais il refuse une satisfaction entière au sens moral. Il est -- sur une échelle plus modeste — en cela du genre des drames de Shake 24 -spere : cela vous choque, sela vous tord Ie coeur , les nerfs , cela ne vous élève pas. Cependant il y a dans Lidewyde quelque chose comme ,une teinte rose a 1'horizon ; derrière la nuit on voit poindre un commenéement d'aurore , et quelque singulier que cela paraisse , eest une aurore catholique. Une autre fois je me permet, trai de vous centretenir du livre de poésie de M. Potgieter.. -Cela émane plutót d'une spéculation daritesque que d'une manière, commune d'envisager les choses. M. De Veer aussi a fait un livre,. et dans le genre des nouveautés ; je ne l'ai pas lu encore. M. Cuypers, notre architecte , continue ardemment sa tache. I1 prend au sérieux le commandement ''Donec templa refeceris.'> Et il refait véritablemer,t. Il ne reproduit du moyen a' ge que les principes éternels ; il accommode tout au gré des besoins modernes et il exploite avec une fécondité merveilleuse 1'influence que doit avoir sur l'architecture le culte si tendre et si signifi-catif de la Viei ge imn4aculée, ainsi que la vénération du S. Sacrernent des Autels, la protestation la plus éloquente contre l'es--. prit moderne. Le symbolisme des deux tours que j'ai développé dans mon livre sur la »Ligne sacrée" est dorénavant acquis á 1'architecture des églises et annonce , déjà de loin , dans la silhouette des villes , la grande vérité de l'existence des deux ordees : L'ordre spirituel et 1'ordre matériel, la these fondamentale du Christianisme. Et au cóté opposé, au chevet de 1'Église, M. Cuypers ne proclame pas 'moins éloquemment le dogme de la transubstantiation. I1 a adopté avec amour le système du baldaquin. Depuis longtemps il avait introduit les courtines : tant in natura qu'en effigie. Aujourd'hui il achève résolument la projetation de l'ombre du mystere et de la vénération au-dessus du prodige quotidien de nos saints autels. J'ai développé la principe de ce système dans la "Dietsche Warande 1)". Je suis heureux que M. Cuypers de son cóté prêche par l'exemple bien - plus énergiquement que ma parole ne 1'a pu. En effet je crois avoir eu tort d'incommoder le public par tant de tintamaire typographique. J'aurais eu moins d'épreuves á corriger et moins de passions malsaines ' combattre , si j'avais étendu davantage mes correspondances particulières et resséré considérablemeilt mes 1) T. II, p. 56. Voici ce que dit S. Auustin : "A mesure qu'Il est plus vénérable, de plus de voiles est drapé sa maisoii. Ce sont les voiles qui repré. sentent 1'honneur du aua mystères." Serm. LI. 25 ,pulilications. Mais il est trop tard ; et tout ce que je puis faire c'est de tácher de me corriger. En attendant j'ai encore jeté dans la mêlée deux livraisons de ma revue , qui contiennent les matières que voici: Notice historique sur la plus ancienne famille catholique de notre capitale (les DOMMER) , 2e partie. Une histoire et appréciation du Roman , dans son passé et son present , par M. le vicaire WESSELS. Une revue des oeuvres d'architecture des derniers temps (Ir article). Quelques arguments contre les fêtes soi-disant nationales , ou I'on invite les Catholiques néerlandais à adopter le "cry" : Vive le Gueux. Un chroniqueur de la fin du XVIe siècle , enregistrant des faits, qui se sont passes sous ses yeux dans la ville d' Amsterdam. Notice litteraire sur l'histoire de la saga . d'Alexandre -le grand, par M. le professeur MOLTZER. Détails sur l'entourage de notre épigrammatiste Constantin Huy- gens , le même auquel le grand Corneille a dédié son "Don Sanche". Les pièces à l'appui m'ont été fournies par M. le docteur 'VAN VLOTEN , le fameux Spinoziste , que je ne convertirai jamais, mais qui , malgré les intentions que je pourrais avoir à son égard (!), m'est un collaborateur fidèle. Nécrologie de M.M. J.-M. Dautzenberg et W. Smits , et une série de Mélanges. Pardon , Madame , de vous entretenir si longtemps de ce que je fais et de ce que j'ai en vue. Vous vous intéressez aux hommes et aux choses que votre excellent époux honore de sa sympatliie , — voilà l'excuse que je produis en hésitant, tout en me pré alant de l'avantage de Vous offrir à tous deux l'expression de ma plus franche amitié. JOS.-ALB. ALB. TH. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS, DOOR w, WESSELS, Pr. III. Tje Roman is eene i edekunstige beschrijving van wonderbare avonturen. FICKER, Geschiedenis der oude letterkunde. - De XVIIe en XVIIIe eeuw ging zich vermeien op het veld. Zat van hare schouwspelen en tafereelen van-slijk , bloed en moord, wilde 'men zich wel eens verpoozen, en - naar vreemde gewesten, naar een gays inconnu; en het land, in 't algemeen beschouwd, was voor eene verbeelding, al moede van een aanhoudend in het wilde ronddwarrelen, reeds ver genoeg. Men deed zijn best om zich een landelijk paradijs te scheppen , zooals een geblaseerde , om de aarde te vergeten , een reis zou beproeven naar de maan. Een open oog voor de natuur ontbrak daarbij, en men redeneerde, gelijk een fransch schrijver zegt , over het land, als een blinde over de kleuren. Zoo ontstond - dan eene phantastische landelijke wereld met phantastische herders en herderinnen. Alles ademde er blijdschap en genot ; de ernst des levens was verre, ; alleen zijn blijde kant , zijn lust, zijne dartelheden vieren er haren triomf, en overal ontwaart men,. gelijk. Dante (in zijnen tijd) het kernachtig uitdrukt : il puzzo dcl pagane$mo, den stank van het heidendom. De personen stak men in een heidensch. gewaad, en gaf hun goden en godinnen tot gezellen. Pan schatert weer in het veld; 'satyrs en faunen dartelen in de, vrije natuur en voeren hunne boze streken uit ; najaden ruischen in het gebladerte en in de kabbelende stroomen ; Venus en Minerva spelen weer haar rol: de renaissance of wedergeboorte. 'Die mythe ," nTETIQC:11: WARAIDE VILT. XXXIV J Q Ó DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. .zegt Vischer, "wird uur benutzt, um schone uud glückliche Menzegt" dar zu stellen , ist zum Vehikel geworden , und so schon die c "Phantasie ihn verwendet , das ganze Motif bleibt doch frastig , ganz "zum leeren Geruste wird er" 1 . Het is de roeping der kunst, de voorstellingen , die het ver, stand, het gevoel en de verbeelding in den mensch te voorschijn roepen , uit te drukken , hetzij dan in verbonden woorden, hetzij in lijnen, kleuren of tonen; en daardoor den goeden smaak te streelen , het gemoed te verheffen , ziel en zinnen te doen genieten. Het is dus hare taak, gedachten in beeld te brengen ; gedachten , ' om zoo te zeggen , te verzinnelijken. [lieruit vloeit van zelf de innige band voort , die er bestaat tusschen het idee en zijn beeld. Alles moet uit één stuk zijn , het innerlijke moet het uiterlijke doordringen, zoodat dit een afspiegeling van het inwendige , de vorm een afdruk der gedachte' is: zoodra dit verband gebroken wordt, gaat de waarheid en daarmede het ware schoon ten gronde. Door waarheid versta men hier echter niet , dat een feit werkelijk bestaan hebbe en aan de voordracht beantwoorde , maar de harmonie tusschen het wezen en de voorstelling , het schoone idee en zijn vorm. Een beeld zonder gedachte is niets meer dan een holle levEnlooze gestalte zonder zin , welke de uitwerking van het schoone niet kan te weeg brengen. Zulke boze vazen zijn voor den Christen de goden van het heidendom ; voor de heidenen lag er een idee #in en leefden zij ; voor ons niet, dan alleen in zoo verre zij verheven menschengestalten vol tintelend leven en in de heerlijkste vormen weergeven. Men kan evenwel ook anders en meer allegorisch te werk gaan en een beeld eene aan hetzelve vreemde gedachten instorten : b. v. in een heidensch wezen christelijke gevoelens en waarheden neerleggen ; dan is het beeld wel niet ledig, doch er ontstaat doorgaans een wanklank tusschen inhoud en vorm , het eene schreeuwt tegen het andere. En zoo het al niet te betwijfelen valt , of eene heidenschchristelijke gedachte, gegoten en uitschijnende - in een heidensch beeld --- men denke aan den "Télémaque" -- kan een schoon geheel , 1 . Wissensch. des Sch . 465. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. opleveren ; eene voorstelling, waarin de bestanddeelen vreemd zijn en elkander niet doordringen, zal nimmer den lof der schoonheid wegdragen. De gestalten der Ridderromans -- al kleven haar ook gebreken aan zijn uit één stuk en voldoen dus , in dit opzicht aan den eisch der schoonheid ; en zelfs veel van het wonder- bare , dat ons ontsierend toeschijnt , misvormt ze niet , wijl de menschelijke overtuiging aan die dingen toen meer hechtte dan thans; de lezers zagen daarin de uitdrukking van hun eigen ik; het waren bloemen, welke ook in hunnen boezem bloeiden. Ook de no- v ellisten onderhielden dit verband, al maakten zij , zoowel als de bovengenoemden, door hunne heidensche aankleefsels, zich wel eens schuldig aan een vergrijp tegen de grondwet van alle schoon. Het vertreden van die wet was voor de XVI° en volgende ee uwen bewaard. De herderromans vertoonen ons van die holle, tegenstrijdige wezens; de ridderromans van die dagen en ontelbare andere voortbrengselen drukken hetzelfde voetspoor. Zij bieden een mengelmoes aan der meest uiteenloopende en tegenstrij dige denkbeelden en daardoor wezens , waarvan men niet weet waar ze t'huis te brengen. En van waar nu die ziellooze schaduwbeelden ? De bron, vroeger zoo rijk , van christelijk gevoel was verdroogd , en men wist geen andere om stof te, putten en ze daarmede te bezielen. Waarom is het dramatische zoo sober en gebrekkig en weinig in hen ontwikkeld ? Het waren wezens zonder ziel : wat zouden zij zeggen ? mekanieken spreken niet. Vroeger was men vol , vol tot aan de lippen toe; dit getuigde de gansche gestalte , al kwam het er niet over; doch hier heeft men te doen met holle vaten , die slechts holle klanken geven. Wij bevinden ons dus nog niet op het gebied des werkelijken levens , al staan wij op den drempel ; wij zijn nog niet te huis, al bevinden wij ons er niet verre af. Dat geheel - verzinken in het heidendom was natuurlijk langzaam voorbereid. Herder- t ooneelen waren veel vroeger ook al geschetst. De Trouba dours hadden zich op dit gebied al bewogen, doch hunne voortbrengselen geleken meer op ecloga's (herdersdichten) en drama's, dan op romans. Zij bepaalden zich meer tot afgezaagde en gekunstelde beschrijvingen der natuur ; minder tot de avonturen van 508 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. ,herders en herderinnen ; enkele stukken uitgezonderd. Boccaccio had evenwel in zijnen '"Ameto" iets beters geleverd, al was het dan ook in hunnen trant. Sannazzaro schoeide op die leest een uitvoeriger werk, "Arcadia" geheeten. Gelijk de "Ameto", bestond dit boek uit proza en verzen , wat in de latere gewrochten van deze soort werd nagevolgd. Ook bevat de ( ,Arcadia" geen eigenlijke geschiedenis met begin en slot, wat toch tot het wezen eens romans behoort. Schilderingen der bezigheden en tijdverdrijven der herders, hunne gewaarwordingen en landelijke eenvond worden er in geschetst. Doch alles is gestoken in een heidensch gewaad. Men wordt al terstond verplaatst in Arcadië. De schrijver, speelt onder den naam van Ergasto en Sincero de hoofdrol. Op den berg Parthenius stort hij zijn hart uit in klaagtoonen over versmade liefde , of viert het • feest der godin Pales. Onder den naam eener beroemde sybille betreurt hij den dood zijner moeder , en richt , gelijk de heidenen , lijkspelen aan op haar graf. Dan treedt hij weer onder den naam van Phyllis op, doet onder het geleide eener najade eenen onderzeeschen tocht , . en komt eindelijk door een berg in Italië , tot zijn eigen genoegen -en tot nog veel grooter genoegen des lezers, weer te huis. Wel - eene verwarring van denkbeelden ! ! IDe dood eens herders , een wedzang om een herderstaf , een beker of een stuk land, maken dikwerf den inhoud dezer ver- dichtingen uit; doch boven alles de liefde. Dit zien wij in een anderen roman , "Diana" geheeten. George Monteinayor heeft hem in het Spaansch geschreven op het einde der XVP eeuw. Heidendom en Christendom worden er nog meer in dooreengehaspeld dan in de "Arcadia." De heiligen . worden er zoowel in aangeroepen als de dieren des velds ; en het lot van een der hoofdpersonen , die in een klooster is opgevoed, hangt af van de orakels van Venus en Minerva. Het tooneel der gebeurtenis is aan den voet eens.bergs bij Lion. I)e herderin Diana , de hoofdpersoon , verlooft zich met den .herder ' Sireno. Gelijk het in de romans stijl en wet is , duurt die vreugde niet lang : wreed worden zij gescheiden ; en , wat erger is, als de jonge Sireno later terugkeert, vindt hij Diana, met ge , DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. weld opgedrongen aan Délio en daarbij geheel verstoord op hein, weder. Diana had echter vroeger ook reeds een ander verstooten, en daarmede nu raakt Sireno in kennis. Zij troosten elkander in hun lot door de ontboezeming van lange weeklachten in proza en rijm over de trouwelooze Diana. Onder die bedrijven nadert eene andere herderin, Selvagia , en stort nieuwen, verzachtenden balsem in hunne wonden door de mededeeling . harer lotgevallen. Zij had , aldus luidde haar verhaal , op een feest der godin Ceres de herderin Ismenia ontmoet , welke zich voor eereen verkleeden herder , Alanio uitgaf, en hare hand vroeg , nog al met gevolg. Ismenia evenwel, de beminde van Alanio • deelt hem dien trek mede; en dit heeft ten gevolge dat Alanio het nu werkelijk zich in 't hoofd zet om Selvagia te vragen. Later echter wil hij weer de kennismaking met Is'menia hernieuwen, welke zich onderwijl in de armen van Montano geworpen heeft. Deze van zijnen kant zet nu weer zijn hart op Selvagia, met het gevolg dat Montano Selvagia, Ismenia Montano, en Alanio Ismenia met zijne liefde vervolgt. Uit deze brouillerie d'amour volgt dan een huwelijk van Montano met Ismenia en van Alanio met hare zuster. Selvagia is troosteloos en stort haar hart uit bij eene tante, onder welke ontboezemingen tevens verschillende vraagstukken van galanterie worden opgelost. Onder deze gewichtige debatten verschijnen drie nimfen, die ook hare lotgevallen gaan verhalen , doch onderbroken worden door drie gehoornde bokspoo tige satyrs. Hierdoor ,krijgt eene andere herdérin, Felismena, gelegenheid om op het tooneel te verschijnen; deze doorboort met een pijl de drie ongenoode gasten, en begint haar eigen geschiedenis. Hare moeder had zich den haat der godin Venus op den hals gehaald, wijl zij van meening was, dat Paris ; de scheidsrechter in den strijd der godinnen, wie de schoonste was, den appel aan Minerva had moeten toekennen. In een droom had Venus haar dit doen gevoelen en wraak gezworen; Minerva Was wel tusschenbeide gekomen , doch te vergeefs. Hare ouders stierven dan ook jonk, en zij werd. in een klooster opgevoed. Zij krijgt 510 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. later kennis met een zekeren Don Felix ; doch Venus maakt den: vader des jongelings af keerig, en bewerkt dat hij verwijderd wordt naar het hof. Felismena gaat daarop verkleed bij hem in dienst. Doch de trouwelooze jongeling had zijn hart reeds aan een ander geschonken , en Felismena is de vertrouwde, die de brieven bezorgt. Onze heldin wordt eindelijk de aanleiding tot de breuk der vriendschap tiisschen Felix en zijne verloofde; welke laatste. van aandoening sterft. Nu begeeft Felix zich op reis en Felismena dwaalt overal rond om hem op te sporen. - Een dergelijk verkleeden en zich op deze wijze in dienst bij het voorwerp zijner liefde te begeven is in deze en andere romans zeer gewoon. Bij Cinthio en Bandello treft men eene novelle aan, waarin een dergelijk voorval ten grondslag ligt, dat tevens de stof leverde voor Shakespeare's "Driekoningen-avond.''. Nadat zij alle deze voorvallen wijdloopig heeft uiteengezet verschijnen er drie aan de godin Diana gewijde maagden , die zich aanbieden om haar naar den tempel dier godin te geleiden ; welk aanbod gretig wordt aangenomen. Onderweg doen zij een verruk kend eiland aan , waar zij eene sluimerende herderin aantreffen, die, ontwaakt zijnde , haar verzekert , dat hare zuchten de boomera bewegen , en hare tranen de stroomen des eilands vullen. Beliza - heette zij : ook deze haalt op van hare ongevallen en beschrijft aan liet gezelschap hoe een vader en zoon haar beiden ten huwelijk verlangden, en zij de aanleiding geweest was tot beider dood. In den tempel gekomen, worden de reizigers begroet door tallooze nimfen , en heerlijk onthaald ; terwijl Orpheus haar vergast op muziek. Felismena verhaalt onder al die feestelijkheden eene, moorsche geschiedenis, die onder Ferdinand van Castilië gebeurd was. Den anderen dag drinken allen betooverd water, hetgeen Sireno .onverschillig maakt voor Diana , en Silvanus met genegenheid vervult voor Selvagia. Felismena gaat weer op reis, komt tot de ontdekking dat Beliza de dupe van toovenaars, geweest is, en redt heldhaftig haren Felix uit de handen van drie roovers ; waarop alles met huwelijken in den tempel van Diana wordt besloten. Men zegt dat deze roman personen en voorvallen van het hof DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. van Karel V schetst. Cervantes werkt in zijne "Galatea" ook met nimfen , en deelt onder dergelijke verdichtingen gebeurtenissen mede van zijnen tijd. Pedro Frasso , Bernardo de la Vega ("de Iberische herder") en Bernardo Gonzales ("de nimfen van den Denares") vervaardigden dezelfde soort van verdichtselen. Honoré d'Urfé volgde hen na in zijne ,,Astrea". Men beweert dat het hof van Hendrik IV hierin wordt ten toon gesteld. De handeling verplaatst ons in de zesde . eeuw. Celadon is verloofd aan Astrea ; deze wordt op hem verstoord en scheidt zich van hem ; waarop hij zich wanhopend in den vloed werpt , doch door drie nimfen gered wordt. Astrea heeft van spijt hetzelfde gedaan s doch wordt ook gered. Zij verhaalt nu aan hare redders de geschiedenis harer lotgevallen , waarbij de feesten van Venus eene groote rol spelen; onder anderen komt er ook een wedstrijd in voor om den prijs der schoonheid , zooals dit vroeger al eens gebeurd was. Daarop gaat zij over tot de oorzaak harer oneenigheid met Celadon. Onze held is ondertusschen op het kasteel Issoura liefdevol. opgenomen door nimfen , die zijn hart zelfs bestormen. Doch hij blijft onwrikbaar , vlucht , en gaat wonen in een hol , in welks nabijheid een kleine tempel ter eere van de godin der gerechtigheid is gesticht. Door een toeval ontdekt hij Astrea onder eenige herderinnen , en nu is zijn pogen om Astrea's af keer te overwinnen. Verkleed brengt hij zelfs met haar onder hetzelfde dak door ; hij spreidt in hare tegenwoordigheid den grootsten heldenmoed ten toon bij een belegering; eene nimf brengt ze door een list in elkanders bijzijn , en spreekt zelfs tooverwoorden. uit . doch niets baatte. "Ga," zegt ze , "wisch uw bedrijf door- den dood uit." Als een gehoorzame dienaar vertrekt Celadon om dit te doen , en kiest voor zijn plan de bron der trouwe liefde uit : een werk van den toovenaar Merlijn , dat door twee leeuwen bewaakt werd. Deze edele dieren hadden het verstand om geen onschuldige te verslinden , en de bron 'had de eigenschap om, . wanneer men de trouw niet geschonden had, 'en in het water zag, de beeltenis des geliefden weer te spiegelen. Astrea,. altijd nog inwendig door liefdesmarten verteerd, wil uit droefheid 512 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. nu weer hetzelfde lot deden. Zij snelt ook naar de bron , doch. ziet tot hare verbazing dat de leeuwen hen niet deeren, en als zij bij toeval in de bron staart , wachtende tot dat de leeuwen haar zullen gaan oppeuzelen, aanschouwt zij de beeltenis van Celadon, en deze de hare, het onmiskenbare merkteeken van beider ongeschonden trouw. Nu nadert een Druïde, aan wiep Celadon veel verplichting heeft, wijl hij altijd door tooverspreuken en raad hem met Astrea had trachten te verzoenen. Deze richt een vurig gebed tot den god Aror , dat terstond een storm inn de bron ten gevolge heeft om dnn weer de liefelijkste kalmte te doen geboren worden. Daarna verkondigt hij met het, noodige effekt een orakel dat hun huwelijk gebiedt ; ; waarop de leeuwen, die zeker al lang verschijnselen van versteening aangeboden had- den , geheel versteenen. Dit verhaal bevat nog drie en dertig lange episoden van herders en herderinnen, en een tal van vraag stukken over galanterie. "De Arcadia" van Sir Philip Sidney behooren wij hier ook met een enkel woord te bespreken. Basilius, de koning van Arcadie , was gehuwd met de dochter van den koning van Cyprus , welk huwe lijk met twee dochters gezegend werd. Basilius begeeft zich bij zekere gelegenheid naar Delphos, en verneemt aldaar eene vreeslijke voorspelling omtrent het lot zijner kinderen. Om dë vervulling er van te verhinderen, trekt hij zich in een woud terug, waar hij zich twee paleizen laat bouwen , een voor hem , zijne gemalin en jongere dochter , en een voor zijne oudere. In dien tijd lijden twee Macedonische prinsen ,schipbreuk op de kust van Arcadie. Zij zien de beide prinsessen en op denzelfden stond staat hun hart in gloed. Gelijk het echten romanhelden past , welke zich verkleeden om een doel te bereiken , hetgeen zij zonder omwegen en verkleeding veel beter achterhaald zouden hebben , gaat Musi dorus, zoo is de naam des eenen , als herder in dienst bij Da metas , den vertrouweling der prinses Pamela ; en Pyrocles, aldus was de naam des anderen , als amazone in de woning van Basi lius. Pyrocles geraakt echter in eenen moeilijken toestand. De vrouw van Basilius , scherpzinniger dan haar echtgenoot , ontdekt spoe dig wie de amazone is, en belet hem alle kennismaking met DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. haar dochter Philoelea ... uit loutere jaloezie. Musidorus gelukt het zich bekend te maken aan Pamela , en beweegt haar met hem te vluchten ; waarop zij , nog pas van huis , den tijd gaan verbeuzelen met. het snij den van armzalige sonnetten in de schors der boomen. Pyrocles verschaft zich ook den toegang tot Philoclea; doch kan haar niet tot de vlucht overhalen. Hij heeft ondertusschen den ouden Basilius door middel zijner vrouw een trek gespeeld, waardoor er argwaan bestaat van vergiftiging, en hij gegrepen en ,ontdekt wordt. Musidorus wordt daarop ook vervolgd en , wijl hij en Pamela den kostbaren tijd met het insnijden dier sonnetten verspild had- den , ingehaald. Alsdan verschijnt de koning van Macedonië ook daar te lande, en wordt tot rechter in de zaak benoemd. Allen veroordeelt hij ter dood ; zelfs zijne verwanten spaart hij niet. Doch Basilius heeft gelukkig slechts een slaapdrank in gehad en ontwaakt. Alles wordt natuurlijk daarop met huwelijken tot ieders voldoening gesloten. Vele gevechten en tournooien konen ook in dezen roman voor. Naast de heidensche herders treden in dit tijdperk heidensche ridders te voorschijn. Geen mannen van staal en ijzer, gelijk de vroegere, wien vuurvlammen uit den mond schoten van strijdlust , en die zoo verschrikkelijk waren , wanneer de hartstocht bruiste in hun hevig gemoed , als innig en teeder waar hun christelijk geloof we- der de overhand kreeg ; doch weeke en verwijfde helden , vol aardsche liefde en verstoken van christelijk gevoel. Erbarmelijke wezens. Bij de ridders der middeleeuwen kwam de liefde op de tweede plaats , bij hen neemt zij de eerste in. Daar moest de liefde den weg openen tot heldendaden, hier de heldendaden tot de liefde. E3adden de Grieken aan de vorige eeuwen ook helden verschaft , men had ze ten minste zooveel mogelijk den. echten riddergeest ingestort ; doch deze zijn niets meer dan heidensche wezens, vervuld van de galanterie en droomerijen van. de eeuw, die' ze schiep. Aan de vorige wist men in ieder geval nog wat men had , aan deze niet ; men zou ze een breinaald in de vuist stoppen voor een speer. Zij hebben wel wat. weg van Floris en Blancefloer, een verhaal dat Boccaccio aan een fransch gedicht. der XIIIe eeuw ontleend heeft, en ook in onze taal. 514 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. werd omgewerkt. Niet alleen de Grieken, ook de Mooren leverden helden , waartoe eene geschiedenis van Grenada (1595), vol van de tafereelen eens burgerkrijgs, aanleiding gaf. Lodewijk de XIVO aapte men in alles na, hij was een ware re galantuomo, en daardoor gaf hij ook den toon aan op het gebied der verdichting. Ségur zegt: t"forcé d'aimer il fait une divinité de -l'obj ect qu'il exhausse , pour ne pas se rabaisser á ses propres yeux et reléve la femme devant la quelle il se prosterne. Nous 1'imitons tous h la ville et á la cour". Langdradige samenspraken , beschrijvingen , die veel te uitvoerig zijn , een groot aantal laf heden, welke menschen van hun geest belang kunnen inboezemen , doch den . man van een degelijk karakter doen walgen , dat alles in het lange en breede uitgemeten bezorgde aan deze lettervruchten de eigenaardige onderscheiding van "romans de longue haleine" genoemd te worden. Vier schrijvers hielden zich vooral met het samenstellen van deze pennevruchten bezig : Gomberville , Calprenéde , en mej ufvrouw de Scudéri. De eerste van dit drietal riep den "Poli.xandre" (1632) in het leven. Hij was koning der kanarische eilanden , en bezoekt als zoodanig een tournooi, hetgeen Abdelmelec, zoon des keizers van Marokko, aanricht om alle helden en heerschers der aarde tot de erkenning te dwingen, dat Alcidiana, de vorstin der onbekende eilanden, de schoonste vrouw der wereld is. In plaats van tegen deze thesis te kampen , vangt onze held den strijd er vóór aan, en wel in die mate, dat hij Abdelmelec haar portret afhandig maakt. Te huis gekomen , verneemt hij , dat zijne zuster door roovers ontvoerd is, en in weerwil de koning van Schotland ze al nazet, gaat hij ook er op uit, en verdwaalt op een eiland, waar hij de vorstin ontmoet, wier beeltenis door hem veroverd was. Hij besluit om daar als herder te blijven , opdat hij vaak in de gelegenheid zou zijn haar te zien . Hij redt bij zekere gelegenheid haar leven , onderdrukt een opstand, en geraakt daardoor in hooge gunst bij -de vorstin. Bij liet opsporen eener geroofde hofdame evenwel verliest hij het eiland ongelukkig uit het oog , en kan het (dit was eene der eigenaardigheden dezer kust) niet meer terug vinden. Hij zoekt de wereld rond en komt aan op het gebied en den oever van den Niger, welks vorst jaarlijks een offer van personen naar den tempel 515 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. der zon opzond. Alcidiana placht dit ook te doen , om deze reden verlangt Polexandre vurig tot die karavaan te behooren ; langs dezen weg gelukt het hem op het tooverschip van Alcidiana zich in te schepen en gelukkig weder bij haar aan te landen. Dit alles is in vijf deelera, elk van 1200 bladzijden, beschreven. Calprenède is de maker van een dito werk, uit 12 deelen bestaande. Doch men brengt ter verontschuldiging bij, dat het eigenlijk 3 romans zijn. "Cleopatra" is de naam van dit boek, en heet de hoofdpersoon. Tyridates , een inwoner van Alexandrië , wandelende aan het strand, opent het tooneel met eene sentimenteele ontboezeming , vol valsch vernuft , over de liefde ; daarna ziet hij de koningin van Ethiopië te water aankomen , een der kamerheeren stuwt haar bootje zwemmende voort, welken last Tyridates gaat verlichten. Na deze belangwekkende inleiding begint het gewone opdisschen van episoden; elke held en heldin heeft er eenige. Julius Cesar, zijn zoon Augustus , het geheele romeinsche hof komen ten berde, waaronder dan Coriolanus en Cleopatra de hoofdrol vervullen. Dat er ook heftig gestreden wordt, is te begrijpen. De "Cassandra" van den zelfden, speelt- aan den Euphraat, en heeft Alexander den grooten, den persischen koning Darius, Amazonen en geheel het Oosten met zijne weelderige hoven en oorlogen ten onderwerp. Mejufvrouw de Scudéri overtreft allen in langdradigheid. Zij schreef "Ibraham, ou 1'illustre Bassa" (1635). Boileau geeft als eene der eigenaardigheden harer werken aan , dat , zoodra een der personen een huis binnentreedt, hij oogenblikkelij k een inven taris der meubelen opmaakt. Ibrahim is grootvizier van Soliman, r, den prachtigen , en zeer bekwaam in muziek en - mathesis, waardoor hij, na te Constantinopel gevangen gezeten te hebben en door de dochter des sultans bevrijd te zijn , hoog in aanzien komt. Hij ontmoet eene vroegere verloofde, wier trouw hem verdacht was voorgekomen, en verzoent zich met haar. De sultan ziet haar en eischt haar voor zich. De twee verloofden echter vluchten, worden ingehaald en ter dood veroordeeld. Doch de vorst herinnert zich de belofte , dat, zoolang hij leefde, niemand zou ter dood gebracht worden. Hij raadpleegt een Mufti, een man "plein 516 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. d' esprit et de finesse", die beweert, dat de slaap een dood zijn was, en Ibrahim ter dood kon gebracht worden, terwijl de vorst sliep. De Mufti wil hem door eene lange redeneering tot slapen overhalen , doch zonder het gewenschte gevolg ; waarom ; wordt niet gezegd. Even ongegrond zien wij zijne stemming ten opzichte van Ibrahim en zijne verloofde geheel omkeeren. "Antonine ou le grand Cyrus" vormde een even langwijlig verhaal vol reizen en beschrijvingen van de heidensche wereld ten tijde van Astyages, koning der Meden , en Cyaxares zijn schoonzoon , vader van Cyrus , en koning der Persen. Cyrus en Artamenes zijn trawant laten een heel leger door 't vuur verslinden , om den toren, waar hunne prinsessen gevangen zitten, te bereiken; zij nemen het daarenboven ernstig in beraad, of het niet beter zou zijn om in elk geval zich mede te laten verbranden, dan toch zou hun asch ten minste met de hare vermengd worden: wat anders nog lang zoo zeker niet was! Eindeloos zijn de episoden van al de vorsten, waarmede Cyrus te doen krijgt. Boileau heeft in zijn "les héros de Roman" dit werk aldus bespot : Diogenes zegt tot Pluto : "diriez vous bien pourquoi Cyrus a taant conquis de provinces ? Belle demande -c'est que c'étoit un prince ambitieux.... -- Point du tout ; eest qu'il voulait délivrer sa princesse , qui avait été enlevée.... et savez-vous combien elle a été enlevée de fois ? -- 0 veux-tu, que je Taille chercher ? Fluit fois ! Voila une beauté , qui a passé par bien des mains." "Clélie , Histoire Romaine" , een ander kunstprodukt dezer eeuw, was eerst in trek, later om zijne onovertroffen langdradigheid in minachting. Hier vindt men minder feiten en gebeurtenissen , maar meer bijzonderheden het hart betreffende , en eene afspiegeling der gevoelens, die onder Lodewijk XIV in de mode waren. Er is bij dit boek een Carte du pays tendre , waar de stroom der neiging , de dorpen joli. vers , épitres galanter, complaisanee, pent$ soine en assiduité$ op staan. Verder de hutten légéreté , onbli en het meer indi 'érence. Een weg voert door het distrikt desertion en perfiidie. Vaart men den stroom af, dan komt men te Tendre sur Regime, Tendre sur Inclination enz. Welk - DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. een smaak, welk een kunstgevoel! Deze roman speelt tijdens Porsenna en Cloelia onder de romeinsche koningen. De tijden van koning Tarquiniu:s worden er niet geschilderd, hoeveel orakels, goden, enz. er ook inkomen, doch de dagen van Louis XIV. "Garden dons de donner ainsi que dans Clélie, "L'air et l'esprit francais à 1'antique 1talie." Art poli.: Boileau. Dit verwijt echter geldt niet alleen Cloelia maar ook hare "Almande" en "Mathilde d'Aquilar" , spaansche geschiedenissen uit de* n tijd der burgertwisten tusschen de Abenceragen en de Zegris. Hierin echter zal juist de . 00rzaak te zoeken zijn van het aanzien dat zij genoten. De verhalen van Calprenède en de Scudéri leverden teekeningen *naar het leven van vele tijdgenooten : ziedaar waarom zij zoo getrokken waren. Er bestaat een naauw verband tusschen den roman en het drama; en gelijk de Engelschen geput hebben uit de Italiaansche, aldus de Franschen uit de hunne. Dryden en Lee hebben zich van dezelfde bron bediend , en daaraan is dan ook de valsche smaak, de onnatuurlijke verhevenheid hunner en anderer drama's toe te schrijven. Deze romans waren in trek , omdat de hovelingen er zich zelf in afgebeeld vonden of meenden te vinden , en iedereen het behagelijkst beeld voor het zijne aanzag; van daar was hun roem zeer voorbijgaande. Ook de liefde was meer een gespiritualiseerd sublimaat van de hartstocht, en hoorde eer tot een ideëele wereld, dan de werkelijke zeden. De galanterie verdween evenwel met haar gansche omgeving ; de dagen vervlogen ras, wier geest de Hertog de Rochefoucault weergaf in het volgende distychon: "Pour ineiiter sun coeur, pour plaire h ses beaux yeux, ".7'ai fait guerre à mon rol , je I'aurais faite aux dieux." Men miste in dit tijdvak de gave der samenstelling , omdat het gemoed niet vol was van hetgeen werd voortgebracht; van daar gemis aan eenheid ; men haalde alles bijeen en wilde heidendom en christendom , de platte werkelijkheid en de meest overdreven voorstellingen der verbeelding, die zoo ver mogelijk -51 S DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. buiten het gebied der werkelijkheid liggen , dooreen mengen en tot een geheel vormen ; men wordt dan ook gemeenlijk eentoonig en langwijlig doorgebrek aan stof. Van daar dat samenvoegen van einde boze episoden, Alles hangt aaneen als droog zand. "Eh, mon Dieu, zei een beroemd wijsgeer, si vous avez de quoi faire deux romans, faites en deux et ne les mêlez pas pour les gater 1'un l'autre." En op het geheel past geen beter woord dan dit : "neuer Most in alten Schlauehen, verdorbener pikante Sttiff in der Antiken Vase." Niet ten * onrechte trokken daarom Molière in zijne Précieuses Ridicule$ en Boileau in zijne Héro$ cle Roman er tegen te velde. In denzelfden trant werkte mere niet te min aanhoudend voort, hoewel de verhalen niet meer zoo lang gerekt werden. In 1695 verscheen nog "Intrigues galantes de la cour de France" van Sauval ; de "Anecdotes de la cour de France sous le règne de Childeric" (1736) , en "Les amours du grand Alcandre" (Hendrik IV) der prinses de Conti. Al de liefdes-avonturen en hofkabalen der fransche vorsten van het begin tot het einde zagen daardoor in een romantisch kleed het licht. Serviez (1726) bewerkte 'Les femmes galantes de , l'antiquité" en voert gewone heidensche menschenkinderen, welke zich- met huns gelijken tevreden stellen, op. Hij beweerde ook, dat de liefde de spil was waarop alle politieke en andere vraagstukken draaiden , en dat zij de bron geweest was en is van alle staatkundige omwentelingen , moorden en schandalen. "Les imperatrices Romaines" , waarin evenzeer de wonderen der mytholo gie zijn weggevallen, begint met de vier vrouwen van Cesar, eindigt met Constantijn, en heeft denzelfden inhoud. Ook `Les exilés de la cour d'Auguste" van Mevrouw Jardins, waarin Ovidius een groote rol speelt, ademt denzelfden geest. „De meeste," zegt Dunlop, "zijn vol galante avonturen , waarbij de schrijvers beweren, dat de zaak der zedelijkheid, door de daaruit voortvloeiende beschouwingen , bevorderd wordt; gevoel en karakterschildering worden gemist, waarheid en verdichting onaangenaam dooreen gemengd." 1 Vischer, 476.6. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. En toen de verbeelding oververzadigd was van al die zouteboze , weeke , overgevoelige ontboezemingen van een overprikkeld gemoed keerde men terug tot de toovertoeren en Feeëngeschiedenissen van weleer. De noordsche Feeën noemde men Elfen ; zij waren allen niet even lieflijk , doch overeenkomstig de gewesten, welke zij bewoonden. Door de kruistochten kwamen er in der tijd ook een groot aantal oostersche Feeën overwaaien , die heel wat anders ,waren ; zij woonden in de zon of in den regenboog, en voedden zich met de geuren der bloemen. Deze wezens namen in de verbeelding der schrijvers wel iets van elkander over. Wij hebben ze al gewichtige -rollen zien vervullen ; doch haar roem was allengs uitgedoofd de Italianen echter sierden ze weer op en brachten ze in aanzien. Giambattista Basile , een Napolitaan (1637), kan men als den voorlooper dezer geschriften aanzien. Zoo verhaalt hij , dat eene vrouw een misvormden zoon had, die, in het woud een bos hout verzamelende, bij toeval drie slapende jongelingen vindt. Hij vlecht de takken boven hen te zamen , om ze voor de zon te beschermen; en als zij ontwaken , verneemt hij , dat zij drie Feeënkinderen zijn. Deze hoogere wezens nu beloven hem , dat alle zijne wenschen in het vervolg zullen vervuld worden. Hij begint dan met te verlangen , dat de takkebos , waarop hij schrij deling s gezeten is, naar de stad galopeere. Dit geschiedt op hetzelfde oogenblik; onderweg lacht hem dan ook de dochter des konings uit ; hevig verstoord uit hij eenen wensch , die oneer over haar zal brengen. De prinses brengt twee kinderen ter wereld ; waarop de vergramde vader door de aantrekkingskracht der natuur wil ontdekken wie hun vader is. De kleinen zijn uiterst lief en voelen zich , tot groote verbazing des konings en der verzochte schaar van edelen., waaronder de vorst den vader meende te ontdekken, zich slechts aangetrokken tot den wanstaltigen Pervonto, die dan ook als de dader tot straf met zijne dochter in eene tobbe aan de zee wordt prijs gegeven. Onderweg komen zij op het idee om een wensch te doen ter" verandering hups vaartuigs, hetgeen onverwijld gebeurt ; waarop zij in Calabrië landen , een paleis wenschen , en eindelijk door den ouden vorst weer herkend R or. 2O DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. -den. Pervonto had ook zorg gedragen zich ondertusschen eene ,betere houding en fraaier gelaat aan te schaffen. In Frankrijk kwam Perrault (1796) er het eerst mede voor den dag en onderscheidde zich door soberheid , eenvoud en vermijding van alle uitspattingen der phantasie. "Contes de ma mere 1'Oye" ; "Le Barbe bleue" ; "Le chat botté" dat het eerste verhaal van den elfden nacht in Satraparola's werk vormt en een kat beschrijft, die haren heer een schoon slot en een koniligrijk als erfdeel bezorgt, zagen van hem het licht; waarbij hij wist te boeien door de gemoedelijkheid , waarmede hij van „de echtheid dier verbeeldingen overtuigd schijnt. Zedelijke lessen besloten de verhalen ; zoo leerde "Le petit chaperon rouge" zich te wachten voor vleiers , en Blaauwbaard zich te hoeden voor nieuwsgierigheid. Lodewijk XIV werd in zijn laatste levenstijdperk vroom en geheel het • hof met hem ; de dames ontvlamden in ijver , en daar zij gemeenlijk geen kans zagen grootere romans met zedelijke toepassingen te maken , vervaardigden zij kleinere ; zij schenen te weinig christelijke gevoelens te hebben om christelijke geschiedenissen te kunnen opstellen en wilden dus den mensch verbeteren door Feeënvertelsels. Het zijn gemeenlijk personen van lioogen rang, welke optreden , die tevens een huwelijk op het oog hebben , de dame uit een tooverslot moeten 'bevrijden , en daarbij geholpen worden door eens Fee, wie zij vroeger in de gedaante van een dier bij toeval wel eens goed gedaan hebben. Het wonderbare overschrijdt alle grenzen en het grootste wonder is , zegt Fontenelle, wanneer iemand, die op zee schipbreuk lijdt, niet verdrinkt. Mevrouw d'Aulnoy schreef "Le nain jaune" , "Le chat blanc", "Le gentilhomme bourgeois" , enz. ; de gravin de Murat "Le palais de vengeance" , waarin een tooveiiaar eene prinses in een tooverpaleis gevangen houdt; Mevrouw de la Force "Plus belle que Fee"; "vert et blue" ; de laatste schrijfster overtrof allen in het wonder- bare. Hadden de anderen paleizen van diamant , `zij had er die .met lusthoven en al van de eene plaats vlogen naar de andere. Ook bestaat er nog "La tyrannie des Fes detruite" , en "Contes moins contes que les autres". Mevr. Marchand schreef: "La vertu DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 5 21 recompensee"; Mevr. Levéque : "Le prince invisible", en "Le prince des aigues marins." "Les féeries nouvelles" zijn van den graaf Caylus ; en het beroemdste stuk op dit gebied leverde Madame Villeneuve : "La belle et la bête." Ook stelde een priester, de la Porte geheeten, een "Bibliothèque des Fées et des génies" samen; Madame de Lussan de "Veilles de Thessalie," welke eene aaneenschakeling zijn van toovertoeren en bezweringen. De graaf de Caylus zegt ergens : `les contes des Fes out ét6 longtemps a la mode et dans ma jeunesse on ne lisait guère que cela dans le monde." Hoe karakteristiek voor dien verontchristelijkten tijd! Men haalde ook oostersche sprookjes voor den dag ; alle ge schiedenissen der Viziers , Sultanes enz. en volgde deze - na. Zij werden vertaald, met de "Duizend en een nacht" te beginnen. Petis de la Croix werkte nog al in dezen trant. Het heiden sche oosten; Mohammed met zijne paleizen, diamanten, feest malen, wulpschheid en brooddronkenheid, met het gansche se- rail kwam in hooge eer; men droomde van niets anders. "Et loin de se perdre en cheinin "l3arur cnt sortant de chez Ba?.rbin " ' u.i s Arabe qu'en Arabie." Gueillette opende den trein met "Mille et un quart d'heure, contes Tartares." Men blijft niettemin in het oosten, en komt wel in Perzië en op Ceylon; doch aanschouwt weinig Tartaren. Daarop volgde "Contes chinois, ou les aventures merveilleuses du Man darin Fum-Hum"; welk verhaal met het zenden van een gezant schap door den keizer van China naar Circassië begint, om vrou wen te koopen. Later verscheen "Les Sultanes de Guzaratte, ou les songes des hommes éveillés , contes mongols", in -dit verhaal figureerenn de vier vrouwen van dezen vasal des grooten Mon gols, en maakt eene circassische dame het spel aan den gang. De "Contes orienteaux" des graven Caylus worden aan eenera perzischen vorst verhaald, welke aan slapeloosheid lijdt. De graaf Hamilton stak echter in zijn „Fleur d'épine" en „Les quatre facardins" den draak met dat alles. Ook de „Voyages imaginaires" komen te voorschijn. Zij beschrijven het werkelijk leven evenmin als de romans. Robinson Crusoe moet toones, DIETSCHE WARANDE VIJL XXXV -522 DÈ ROMAN, VOORHEEN EN THANS. hoe een mensch , aan zich zelven overgelaten, zich redden kan. Een ander verdichtsel : „Isle inconnue" heeft dezelfde strekking. Lucianus had al iets dergelijks geleverd, gelijk wij gezien hebben , alsmede Ebn-Tophaïl. Cyrano de Bergerac volgde dezen na en verzon de „Histoire comique des Etats et Empires de la lune" , en ,,Les Etats et Empires du Soleil" (1640). Hij wilde de meeningen der natuurkundigen belachelijk maken. Een reis ondernomen hebbende naar de zon , kwam hij er behouden en wel aan , door een fleschje, met dauw te vullen , en het onder den arm te bevestigen. Aldus annexeerde hem de zon. Dit middel om zoo hoog mogelijk te vliegen is nog wel zoo ' geestig bedacht, als dat van Gonzales , die zich door een trekvogel naar de maan , waar het dier te huis behoorde, meende te laten slepen. Al de uitwerkselen der zwaarte, der aantrekkingskracht en de werkingen , welke de atmospheer aldaar op gestalten en vermogens hebben zou , brengt hij in vormen. Bergerac had navolgers in Marie Anne de Roomier, de "Voyages de Milord Ceton" danken wij haar. De held, een engelsche edelman , gaat in de gedaante van een vlieg naar de maan en de planeten. Mouhy volgde een tegenovergestelde richting en dacht eerre onderaardsche reis uit ; door anderen werden allegorische tochten verzonnen : b. v. "Le voyages de 1'isle d'amour;" `^R,elation du royaume de coquetterie". Het beste is nog '„Le voyage merveilleux du prince Fan-Feredin dans la Romancie". De .zeden worden hierin geschetst der galanten. Zoo komt Feredin. voorbij een rots , die zoo week is als zwam , wijl zij daags te voren door de klachten eens minnenden was verteederd geworden. De Jezuiet Guillaume Bougeaiit was er de opsteller van ; op -eerre geestige wijze stelt hij de onwaarschijnlijke tooneeleu, de _gemaaktheden en onnatuurlijke zeden , die de roman-schrijvers overal schetsen , aan de kaak ; hij was .nog door andere satyrische en historische werken beroemd , en stierf 1743. Sterne's "Sentimenteele reis" , "Le voyage de Chapelle" (1650), welk laatste werk , als ten voorbeeld strekte aan La Fontaines "Voyage de _Paris en Lemousin", behdoren hier ook te huis. Deze "Voyages" hebben veel van de. `Songes et , Visions" waarbij het lichaam _rust en de geest reist. Boccaccio en een geestelijke, Francesco DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 'Colonna , gaven hiervan het voorbeeld. In de "Songes d'un Hermite", passeeren alle standen en werkkringen des levens voor den geest des kluizenaars ; doch kunnen hem niet aantrekken zijne eenzaamheid te verlaten. Ook heeft, men "Songes et visions Philosophiques". In een droom wordt iemand als een spiegel voorgehouden, waarin hij b. v. al de werkingen der hartstocht aanschouwt en beschrijvend mededeelt. Ten laatste bestaan er nog ",Romans Caballistiques". Gedurende vele eeuwen legde men zich toe op de geheimen der Caballistische wijsbegeerte ; die daarin bestonden , dat men goud , diamant enz. trachtte te vervaardigen, en een levens-elixir te trekken uit de vier . elementen , welke volgens deze phantastische voorstellingen door Sylphen , ITndinen , Gnomen en Salamanders beheerscht werden. In het. midden der .XVII° eeuw kleedde Montfaucon de Villars , een priester , deze ongerijmdheden in een romantisch gewaad onder den titel "Le Comte de Cabalis , ou Entretiens sur les sciences secrêtes" , en stelde ze in een belachelijk daglicht. `Les ondins" en "L'amant salamandre" hadden hetzelfde doel. De geschiedenissen van menschen , welke zich in geesten en wolven veranderden (bisclaveret, weerwolven , loups-garoux) hadden ook haar tijd , doch werden door den geestigen priester Bardelon in zijne "Histoire des imaginations de M. Oufle" met goed gevolg . aan de bespotting ,prijs gegeven. IV. Dat in de middeleeuwen ook de godsvrucht gephantaseerd heeft, is licht te bevroeden. Een volk, zoo vol Christelijken zin, en tevens zoo ingenomen met alles wat naar heldendaden zweemde, moest er wel toe komen, om heldendaden van godsvrucht en deugd in te kleeden , of geheel te verzinnen. De mystieke geest dier tijden ademt u uit deze gewrochten tegen. Nog een andere drijfveer had Trien voor deze verhalen, namelijk , het tegengaan der vele onzedelijke vertelsels , het breken hunner kracht, het voeden van den godsdienstzin eens volks , dat dieper moest getroffen worden, en wel door de waarheden ., welke uit die Christelijke ve,rlheeldingen hen tegellstraalden. Vroeger hebben wij reeds "Bar 524 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. laam en Josaphat" leeren kennen. Men verbeelde zich echter niet, dat in de zoogenaamde legenden alles louter verdichting is. De meeste , bijna alle, hebben eenen waren grondslag, doch het verbeeldend vernuft bracht versieringen bij , maakte de figuur wat grooter, kleurde het eerre, versterkte het andere. Oorspronkelijk verstond men onder den naam "legende" stukken uit het epistelboek (epistolarium) of een ander geestelijk werk , die voorgelezen behoorden te worden in de kerk (Legenda, wat moet gelezen worden). Later gaf men deze beteekenis vooral aan al de geestelijke geschiedenissen , die men min of meer in een romantisch kleed had gestoken ; terwijl men aan de verhalen , welke van al dien tooi ontdaan en meer critisch behandeld waren, gelijk die -van Mombritius (12'i"4), en de Acta Martyrum van Ituart, de Vitae patrum van Rosweide en aan de werken der Bollandisten , den naam van "Levens der Heiligen" schonk. In de IVe eeuw bewerkte de H. Athanasius te Rome het leven van den H. Antonius, den kluizenaar ; en eenige eeuwen later verzamelden de HH. Gregorius en Gregorius van Tours een groot aantal legenden en vereenigden ze in een boek , onder den titel : "Vies des Pères des desérts." Dunlop beweert, dat die kluizenaars zich het leven zoo zuur maakten uit ijdelheid en om bezocht en bewonderd te worden. Het is zeker makkelijker zoo iets te zeggen , dan het te bewijzen. Veel voorbeelden komen in deze geschriften voor van het vermogen , dat zij hadden op de dieren; onder andere : hoe een kluizenaar op den rug eens krokodils de rivier overstak, om aan den anderen kant een medebroeder, welke uit vrees voor het gedrocht den overtocht niet aandurfde, te halen. Dunlop erkent, dat dergelijke verhalen in deze tijden zeer getrokken waren; doch is onedel genoeg dit aan den trek tot het lezen van zekere bekoringen toe te schrij ven , die er in vermeld worden. De meeste legenden zijn ' oorspronkelijk in het latijn geschreven en later in andere talen overgebracht. Vele hebben ook een oostersche tint, wijl zij door grieksche monniken eerst uit het westen naar het oosten waren gevoerd , aldaar wat anders werden ingekleed, en in dezen vorm weer naar het westels over' waaiden. De meest beroemde verzameling van legenden is die van - DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 52 5 Jacobus de Voragine (Viraggio geboren 1230); om zijne voortreffelijkheid werd dit werk : "De gulden legenden" (Legenda aurea) genoemd. Hij behoorde tot de orde des H. Dominicus. Zijn werk , dat ook wel, wijl er eene beknopte geschiedenis van Lombardije in opgenomen is, "historia Lombardica" genoemd wordt, beleefde 100 uitgaven in verschillende talen. Het bevat 117 afdeelitigen , waarvan ieder een heilige of een feest volgens den. feestkalender behandelt. Bij de opstelling dezer verhalen , bediende hij zich van historische werken (historia tripartita) en ook. van de sagen, gelijk zij zich in den geest des volks , met be- trekking tot de heiligen, gevormd hadden ; zoodat er veel in voorkomt wat . den toets der critiek niet kan doorstaan. Vooreerst toch verklaart hij de namen der Heiligen al zeer zonderling : de naam des Heiligen Dyonisius' wordt b. v. afgeleid van ' Diana, quod est Venus, scilicet, Dea pulchritudinis et syos, quod est Deus , quasi pulcher Deo. Dat er meer wonderen , verschijningen van geesten en duivels in voorkomen, dan de historische waarheid vermeldt en staaft, is te begrijpen. Het aanzien van dit werk duurde dan ook naauwlijks driehonderd jaren. Het werd geschreven, zegt Joan. Lod. Vives : 'lab homine oris ferrei, cordis plumbei , animi certe parum severi ac prudentis 2. Men vindt in deze pennevrucht van den om zijne deugd, godsvrucht en liefdadigheid overigens geroemden man , den strijd van St Joris met den draak, als ook "de zeven slapers" enz. "De schat der ziel" is een werk van den zelfden aard;. "Sint Patriks vagevuur" is een der langste verhalen , welke het bevat. "De contes devots" waarin vele getuigenissen voor de kracht der reliquieën gevonden worden , kan men hier ook onder rangschikken ; waarschijnlijk had het de bestrijding der 'hrouvéres ten'doel. Van de XIIe eeuw bestaat er nog eene verzameling van Odo de Ceriton (of Shirton), een engelsche religieus ; anderen noemen Hugo de St Victor als schrijver. Fabelen en wereld 1 Diana , d. i. Venus , de godin der schoonheid en Zyos , d. i. God, als 't ware schoon voor God. 2 Door eenen man met een stalen hoofd, een boden hart en een gemoed wel wat te weinig streng; en voorzichtig. 526 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. sche geschiedenissen worden er dooreengemengd in aangetroffen. Le Grand noemt nog twee verzamelingen , eene van Coinsi of Comsi , prior te Soissons (1236), in verzen en van Hugo Farsi, uit dezelfde stad , in proza , waarin vele wonderen door de voorbede der H. Maagd, in en om Soissons uitgewerkt, voorkomen, vooral door haren in het klooster bewaarden pantoffel ; eene andere "Vies des Pères" genoemd, waarin uitgelezen geschiedenissen van kluizenaars zijn samengebracht ; de H. Moedermaagd is evenwel de heldin in dit werk. "In al deze werken, zegt Dunlop, wordt haar eene eindelooze liefde toegeschreven voor de menschen , eenen alvermogenden invloed in den hemel en eene groote , genegenheid om zondaren te redden." Ten onrechte evenwel hebben de vijanden der Kerk hieruit afgeleid , dat de H. Maagd door haar voor eene godin gehouden werd ; wanneer men toch haar invloed bij haren Zoon , den Zoon Gods , alvermogend noemt , kan een mensch met gezond verstand moeilijk anders dan uit blinden haat tot het be sluit komen , dat zij als eene godin , die de kracht in zich zelve draagt, vereerd wordt. Vele andere "Oontes" zijn er nog , die met de bovengenoemde , volgens de bekentenis van Dunlop zelf, eene zedelijke strekking hebben. "De meesten moeten echter, volgens zijn zeggen, aantoonen , dat de grootste misdadigers door Ave's -hunne zaligheid kunnen bewerken. De volmaaktheid des Christelijken en zedelijken levens bestaat in Mis te hoorera te vasten en zich te kastijden, waar nu en dan , doch zelden (? ?) , het uitreiken van aalmoezen bij komt." 's Mans felle sektehaat brengt hem , gelijk men ziet , in een vreeselijke tegen., spraak, die "A.ve's en dat kastijden" vormen eene scherpe tegenstelling , terwijl dat "zelden" ten opzichte der aalmoezen blijkbaar van kwade trouw getuigt. Wat voor beteekenis zijne woorden hebben, wanneer hij vele legenden (De 1'Hermite qu'un ange conduisit Gans. le siècle : D'un Hermite et du duc Malaguin) onzedelijk , ja onzeclel2jker (en dit woord bevestigt , dunkt mij , mijne meening) noemt, dan de verhalen over geestelijken, welke de Troubadours mededeelen, weten wij. In liet vorig artikel heb ik dit uitvoerig besproken en aangetoond, dat het doel en de wijze van voorstelling der misdaad het verhaal eene zedelijke of onzedelijke strekking geeft. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. De Heiligen zou men geestelijke ridders, die op geestelijke avon turen uit zijn , kunnen noemen. Om met een enkel voorbeeld dit te staven behoeven wij slechts de reis van den H. Ierschen klooster voogd (4 74-5 7 8) "Sinte Brandaen " na te gaan ; waaraan zeker wel een werkelijke reis ten -gronde lag. Deze legende bestond vroeger reeds in het Latijn en Fransch, en ook in onze moe dertaal vinden wij haar terug in een werk uit de XIIe eeuw, waarvan niet blijkt, of het eene vertaling is, of niet. Deze heilige man wordt voorgesteld in een aanval van twijfel , die er hem toebrengt een boek , waarin de wonderen Gods vermeld zijn, in het vuur te werpen. Een engel gelast hem daarop met eenige kloosterlin gen eene reis te ondernemen. Negen jaren zwalkt hij in onbe kende streken rond , waar hij even veel , ja nog meer wondere zaken ziet, dan hij in het boek had gelezen. Men stichtte na zijn dood een kerk ter zijner eer met IX autaren ter gedachtenis zijner negenjarige beproeving. Hij is dan scheep gegaan en heeft al veel gezien: "Doen hiet sinte Brandaen "Hem allen ten riemen vaen; "Moncke ende scipman, "Alle vinghen si daer all; Zoo luidt het verhaal , waar de Heilige na eerst een beweegbaar eiland dat later een visch bleek te zijn -- bezocht, een leverzee doorgeworsteld te hebben , en een magneetberg ongedeerd voorbij gevaren te zijn , den tocht naar den berg Syoen voortzet. Hij was ook al op een woest eiland geweest met een kerk, waarin zeven monniken waren , welke door een duif en een raaf met spijs uit Eden gevoed werden ; ook de boete-rots en de vreeslijke Helleput, wier stank hem verdreef , had hij gezien; doch wat hij en de zijnen nu door de duisternis heen bereikten stelde hem dubbel schadeloos. Zij ontmoeten er bergen van goud en edelgesteenten, en een huis , waardig dat er een keizer bruiloft hield. Sommigen wilden er wel gaarne blijven; doch dit lag niet in het doel der reis. Nadat een hunner, door den duivel bekoord, daar ter plaatse 1 Dunlop maakt er geen gewag van. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. een "breidel" gestolen en den satan naauwlijks ontglipt was. gingen zij • verder. Zij komen nu met eene sirene , een hoop. duivels , en een engelenschaar in aanraking , werpen een blik iti den hemel met zijn negen schoonti koren, en, op het punt van naar huis terug te keeren , drijft een storm hen verder. Zij zien nu Judas, die voor straf op een heeten steen in de zonnestralen zit; en komen met kracht van riemen eindelijk: "Op een der bestel' eerden `,Die noit mochte weiden en aanschouw en "Eenen berch sce hoghe "Die berch was boven scoen "Ende hiet die berch van Syoen Op raad van den monnik , die zijne dieverij uit het rijk van. satan met verschroeid haar en baard. had moeten boeten, bleven zij er niet; daarna ontmoeten zij een allerwanstaltigst schepselen dom , en vervolgens een mannetje , niet grooter dan een duim, dat op een blaadje zat, en veroordeeld was , om voor den dag des oordeels de zee uit te meten. Op Brandaens aanmerking , dat hij daarmede een heele toer zou hebben, antwoordt "de cleene man." `Niet meer dan ie vulmeten mach "Die zee voer den domsdach, `Niet meer moghedi bescouwen "Al dat wonder, in trouwen, "Dat God heeft laten ghewerden. Den elfden dag komt een reusachtige visch op hen aan , die het vaartuig geheel omsingelde, en een tijd lang gevangen hield. Zij bereiken ook een oord , waar -nen allerlei vrolijke geluiden verneemt ; zij willen er ankeren , doch het anker bereikt den grond niet; toch werd het vastgehouden en wel zoodanig , dat zij het bij hun vertrek moesten afkappen. Nadat onze Heilige nu geheel overtuigd was van Gods wonderen voeren zij „te hande "Weder tote onzen lande." Eene andere Roman , "Guerino Meschino", waarschijnlijk door- Andreas Patria geschreven , maakte in de, XIV° eeuw niet minder DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 52D opgang. Hij vormt , om zoo te zeggen , een tusschensoort tusschen de wereldsche en geestelijke ridderverhalen. Guerino is de zoon des konings van Albanie. Zijne ouders worden onttroond en gekerkerd, hij echter door zijne voedster gered. Op hunne vlucht geraakte hij in de handen van zeeroovers , welke hem in Constantinopel verkoopen; waar hij het zoo verre brengt van de voorsnijder des keizers te worden. Een verwijt over zijne duistere geboorte noopt hem zijne ouders "te gaan opsporen. De keizerin geeft hem eene reliquie van het H. Kruis mede ter beschutting. Hij dwaalt door Tartarijë, Indië en meer landen, om eerst de zon- en maanboomen te vinden, die hem, volgens het zeggen der Astrologen, inlichting konden geven. Hij strijdt overal tegen reuzen en betoont zijnen moed bijzonder tegen eenen, welke bij voorkeur, pour la bonne bouche , christenen opsmulde. In Africa bekeert hij vele vorsten tot het ware geloof. Eindelijk bezoekt hij eene sybille, die hem door de bewuste boonren was aangewezen. Zij had de komst des Zaligmakers voorspeld en uit dien hoofde 1200 jaren in bloeiende gezondheid doorgebracht. Op een slang had hij haar verblijf varende op een stroom bereikt. Zij was echter niet. al te braaf , en onze held was geheel verloren geweest , hadden zijne reliquien en schietgebeden hem niet behouden. Daarop gaat hij naar den Paus , welke hem als boete voor zijne misdaden een bedevaart naar St Jago oplegt. Op dien tocht daalt hij in Ierland in het vagevuur en de hel af, waar hij - Judas, Nero en Mohammed aanschouwt. Men wil hem in de hel houden, doch Henoch en Elias redden hem, en laten hem daar en boven zelfs iets van het paradijs zien. Hij volbrengt gelukkig zijne bedevaart en vindt zijne ouders terug. Eene pelgrimage naar Jeruzalem , een menigte tournooien en niet minder liefdesgeschiedenissen komen daarenboven in deze verdichting nog voor. Een ander werk , "Les aventures de Lycidas et de Cleorite" was van de hand des Aartsdiakens van Sens , de Basire (15.2 9) ; in den aanvang der XVIIIe eeuw zag ook nog eene "bedevaart van Duifke en Willemijntje," door Boetius van Boisward beschreven, hier te lande het licht. Camus, Bisschop van Belley , zocht het verderf, dat de woede om romans te lezen overal te weeg bracht, te keeren 530 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. door stichtelijke verhalen op te stellen. De "Pia IHilaria" van Gazès vloeiden uit den zelfden geest voort en werden door nog vele andere geestelijke geschiedenissen - gevolgd. Men ontmoet in deze tijden zelfs allegorische reizen (Pelgrims progess.) naar het hemelsch Jeruzalem. Deugden , b. v. trouw, kuischheid enz. komen daarin als personen voor die handelend optreden of allerlei lotgevallen hebben: de maagden: vroomheid, liefde tot Christus spelen hun rol: ook ondeugden: de reuzen, vertwijfeling en andere hartstochten, wat echter juist niet van goeden smaak getuig En. hiermede hebben wij dan de middeleeuwen van twee kanten bezien , haar aardsch . liart en gevoel , hare wereldsche tooi, zoowel als hare godsdienstige aandoeningen, hare verzuchtingen en hoogere liefde. Het was echter bijna niet mogelijk het e.ene te zien , zonder dat het andere ons. ook tegenschemerde ; want het volk dier dagen was een vast en ineengesmolten geheel. Zoo diep zat het christendom in merg en been, dat het overal met het maatschappelijk leven was vereenzelvigd, en zich in alles vertoonde , om alles te heiligen. De voortbrengselen der phantasie dier dagen geven hiervan de getrouwste afspiegeling. Zij scha . keerera zich tot een tafereel , waarop het geheel in al zijn kleuren met stoute trekken staat afgeteekend , en licht en schaduw behoorlijk zijn verdeeld. Om evenwel den waren indruk van dat alles te ontvangen , moet men het geheel overzien en zich wachten voor eenzijdigheid. Men bedenke ook wel, dat de gloed der verbeelding de dingen gemeenlijk wat sterk kleurt ; dat alle gevoelens en het gansche leven in de uitingen der kunst tot brandpunten zijn samengetrokken , en er vaak zeer scherp uitkomen . Niemand behoeft dientengevolge niets dan licht te aanschouwen ; maar evenmin is het noodig er niets dan duisternissen te ontwaren. En toch van dit laatste is menigeen moeilijk vrij te pleiten. De middeleeuwen zijn tijden van duisternis in de oogera van sommigen , en daarin harmonieeren slechts zuchten , weeklachten en tranen. 't Is alsof men er allen in zak en asch zat te treuren. De Katholieke Kerk krijgt natuurlijk hiervan de schuld. Zij spreekt slechts , zoo beweert men van boete en versterving; DE ROMAN, VOORHEEN' EN THANS. ridders der kastijding van het vleesch zijn hare helden ; deze worden bewierookt. Derhalve is de aarde voor hare kinderen niets , dan een tranendal, de gansche natuur, het geheele leven is met een somberen sluier overtogen , de wereld is eene woonstede van eeuwige treurtoonen. Van daar dan ook, dat on- der andersdenkenden thans nog teergevoelige harten gevonden worden vol van het meewarigst gevoel voor ons ; bijzonder met priesters en religieuzen heeft men het diepste medelijden ; welk medelijden zeker aan vele andere tobbers veel beter besteed ware. De gevolgtrekkingen echter van dergelijke personen zijn , gelijk ieder Katholiek beter inziet , te wijd en bewijzen dus niet veel; doch behalve dat zijn de praemissen onjuist. Aldus wordt er evenwel geredeneerd, de een doet liet uit vijandigheid tegen de Kath. Kerk , de ander uit gebrek aan genoegzame* kennis van hare leer en van haren geest. Zoo heeft een fijn en helder hoofd in "de Gids" van voorverleden jaar er op gewezen, hoe weinig blijde en diep weemoedig de toon is , die uit al de kunstgewrochten der middeleeuwen ons tegenklinkt , alsof hij de weerklank ware van den droeven weemoed des harten ; de man van smarten was haar hoofdtype en stortte van zijne treurige verhevenheid, om zoo te zeggen, over alles rouw en tranen uit ; van dat middenpunt stroomden geene verhelderende en verkwikkende , doch veeleer sombere stralen , dragers der zwaarmoedigheid, op alles af. "Voeg daarbij, "dat men den Christus , het hoogste dat de kunst mogt voor" stellen , alleen (P) opvatte als den God der droefheid ; dat men "het leven van vele zijden als eene bedwelming der zonde , de "genietingen dezer aarde als dartelheid aanmerkte ; dat het klopapen van het beangst geweten als het ware de vreugd verbande; "en men zal begrijpen hoe diep weemoedig de toon was die uit «al die kunstwerken sprak." Is deze schildering juist naar de natuur genomen , dan geldt zij ook nog voor alle Katholieken; daar wij op dezen dag nog niet anders gelooven en gevoelen dan ons voorgeslacht in de middeleeuwen. Alles komt er nu slechts op aan wat men blijde wereldbeschouwing noemt. "De renaissance wilde alleen den 532 DE J ROMAN VOORHEEN EN THANS. "mensch en de natuur tot grondslag van alles. Het leven met "al zijne hartstochten , met al zijne blijde juichtoonen en bange "weeklacht , met al zijn onrust , zijne begeerten , zijn strijden, "Zijn woelen , zijn zoeken , met al zijn trots, met al zijn laagheid "werd nu als een probleem , als een raadsel want men ver" wierp het woord Christendom bestudeerd en opgevat De "bovennatuurlijke orde van zaken werd niet meer als een leven" wekkende bron beschouwd. Men nam tot leus de spreuk der "oudheid "de mensch is de maat van alles". En heel het tijd" perk draagt dan ook op het gelaat de vreugde". De blijde wereldbeschouwing schijnt dus te bestaan in een wereld zonder God , zonder verlossing en verzoening , zonder toekomst. Veel anderen zouden zeggen, in een wereld zonder zonneschijn. Men zou ook deze vraag een vraagstuk van smaak kunnen noemen, en de afgezaagde spreuk er op toepassen "de gustibus non est disputandum 1". Deze schets van de levensopvatting der renaissance is zeer juist ; juister dan die der Katholieke Kerk. De Tübinger Hoogleeraar Vischer is dezelfde meening toegedaan : "Die innere "Versöhnung des Menschen nun gekt im romantischen ideale "durch den Bruch mit der Natur und dem Eigenwillen , also "durch Negation ; sie geht' wirklich fort zur Wonne der Ver" söhnung, allein diere Versöhnung ist nicht Versöhnung mit "der Natur, der Welt, dem eigenen reinen selbst , denn sie "bleibt Versöhnung mit dem Auszerweltlichen. Die Versöhnung "ist Lief im Innern , die Erde bleibt ein finsteres Thal, der Leib "ei Kerker ". Ook hier ligt veel waars in. Zie de werken maar van Perugino : daar staan ze , die opgetogen gestalten, schuchter van liefelijke onschuld en ootmoed, op een kleine plek gronds; boven hen openen zich de wolken ; uit den gloed van een breeden goudstroom ziet de Koningin der hemelen vol hemelsche goedheid op hen neer, en zij staren met een onbeschrijfelijk weenen der ziel opwaarts heen van dit tranendal in de stralen dier wereld van glans en heerlijkheid, naar die maagdelijke moe 1 Over de smaak valt niet te redetwisten. 2 Wissenschaft des Schonen, § 450. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 533 der, wier hart zoo vol liefde is. Ja wel , daar hebt gij het l Maar wat een gevoel ! Wat een harmonie ! In die bijna weenende oogen , in dien blij den lach , door die tranen heen , ligt meer harmonie dan men oppervlakkig zeggen zou. Doch ook hier houde men in het oog, dat de kunstenaar den ganschen omvang zijner gedachte op een punt, een glanspunt heeft samengetrokken, en tot een kern en brandpunt, om zoo te zeggen, gevormd, waaruit de waarheid u wel in haren hoogsten gloed en kracht tegenschittert, doch boven de gewone werkelijkheid staat. Dit geldt ook van de kunst onder een ander opzicht ; men denke slechts aan den "Avare" en andere blijspelen van Molière. 't Is nu maar de vraag onder welke beschouwing het aardsche en alles wat het leven aanbiedt ons menschen het blijdste zal toelachen; of wel wanneer wij liet aardsche als alles, als het eenige aanzien , terwijl de dood en de vernietiging er boven zweven, en de knagende worm -- want die sterft nimmer -- en de ingeschapen zucht naar onsterfelijkheid eeuwig voortleven ; of ' wanneer wij het aardsche als niet veel en als voorbijgaande dingen, die ons onheil kunnen aanbrengen, beschouwen, terwijl een eeuwig glansvol leven den vorst der verschrikking al- zijn akeligheid ontneemt en de rust der verzoening in den boezem woont. Ik zou zelfs de vraag nog wel durven stellen , of er wel op liet standpunt, waarop Vischer zich plaatst, eene verzoening met de natuur mogelijk is 1. 't Is de vraag wier weg de meest blijde is : van hen , die de bloemen , welke er langs groeien als hun eenigen troost beschouwen, terwijl aan het einde de donkere afgrond van het niet zijn kaken openspert; of van degenen, die wel hier en daar een roosje 1) De verbanning van God , den Auszerweltlichen , uit den mensch , zoodat er niets dan het menschelijke overblijft en door de kunst wordt opgevat , eene godloochening, met andere woorden, maakt alle harmonie in het leven onmogelijk, omdat het gevoel van het bestaan eens Gods, van de verantwoordelijkheid zijner daden aan Hem, de onvoldaanheid waarin al het aardsche den mensch laat en zijn daarmede gepaard gaande streven naar onsterfelijkheid noodwendig een tweespalt in den mensch te weeg brengen , die zonder het christendom niet te verzoenen is. Jean Paul zegt ergens dit merkwaardig woord : "Niemand ist im All so sehr allein , als der Gottes-leugner." De onrust en wankelmoedigheid, die tweestrijd in liet leven van Voltaire, Heine, Goethe en hans gelijken blijkt genoeg uit hunne schriften ; hunne verzoening met de natuur was uiterlijk ; voor den aanblik der dood legde menig een dat schoone masker af. 534 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. plukken, en hare geuren niet versmaden , doch tevens hare vergan kelijkheid in 't oog houdende, staren in de wereld van heerlijkheid en luister, die hen aan het einde van den loopbaan tegenblinkt. Ik spreek nu nog niet eens van het geval , hetgeen toch ook wel tot het leven behoort, dat de donkere nacht des lijdens het levenspad bescha duwt : wie zou daar blijder te moede zijn , hij in wiens oog de ster der hoop flikkert, of hij , die zonder hoop is ? Ik wil niet eens vragen, .of de blijde levensbeschouwing der heidenen , die men thans weer onder allerlei vormen ingang wil doen vinden , niet wreed en zelf zuchtig het grootste deel der menschheid , de armen , lijdenden, werkenden buiten rekening laat, die toch ook menschen zijn. Ik geloof evenwel, dat men om deze vraag goed op te lossen , die zoo geheel een levens- en gevoelszaak is, diep in het gevoel en het leven der K. Kerk moet doorgedrongen zijn ' . Laat u doopen, sprak de jonge, kuische gade van Valerianus, Cecilia, en gij zult den Engel zien. En zoo gaat het ook hier. Het idee speelt ook te groote rol in het schoone om, waar het beoordeeld wordt, niet bij voorkeur een beoordeelaar met sympathiseerende denkbeelden te verlangen. Een tal van zaken is den eenera klaar als de zon, den ander donker als de nacht . Om een juist oordeel te vellen zal men ook de dingen naast -elkaar behooren te plaatsen; den gesmaden en gekruisten Christus, naast den verrezen en verheerlijkten Zaligmaker; naast de droeve ; doch bij andere vraagstukken der H. Kerk gaat men nog veel lichtzinniger te werk. Men. kent het onderscheid niet eens tusschen een "abt" en een ander priester; men weet niet eens, hoe veel sacramenten wij hebben , en de verkeerde terminologie , waar het onze gebruiken geldt , toont duidelijk hoe weinig men van de K. Kerk af weet, en toch : men redeneert over de kath. belangen en beslist wat voor ons goed of niet goed is , als of men in den raad der kardinalen zat. .In een werk "De godsdiensten" bij den Heer Kruseman te Haarlem uitgekomen , komt het Katholicisme voor , beschreven door den gemoedelij ken Heer 1) Ik dit niet om te verwijten ; A. Pierson. Het lijkt op alles , behalve op onze kath. Kerk , en men weet niet, of men over zoo veel verkeerde opvatting van zaken en begrippen en om zoon mengelmoes moet lachen of knorrig, worden, Een groot katholiek theoloog zou aan zulk een arbeid de handen vol hebben. 2) Zoo trad de groote Thorvaldsen het atelier eener kunstenares in Italië binnen, en stond verstomd over de schilderij eener Heilige, door haar vervaardigd. "Dat zoudt gij niet kunnen, aldus sprak zij den grooten man minzaam lachende toe , om dat gij mijn geloof niet hebt." De groote kunstenaar zweeg. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. moeder der smarten met haar gestorven zoon, de blijde moeder met haar kind en de verheerlijkte met al hare teedere liefde voor de kinderen van Adam; de angsten van het kloppend harte, naast de zoete rust des gewetens ; de engelen naast de duivels ; rouwtoonen naast feestliederen ; dagen van versterving naast dagen van heilige feestvreugde ; de lach en de tranen , het zoete en het zure des christelijken levens. 't Is hier natuurlijk de vraag niet, welke opvatting de ware is ; doch alleen welke de aardsche dingen het meest in het zonlicht plaatst ; en daarbij kan die der Kath. Kerk best de vergelijking doorstaan. De volgelingen der blijde wereldbeschouwing , zij gevoelen zoo • wel de lasten des levens als ieder ander , met dit verschil alleen, dat zij ontberen wat die lasten licht en zoet maakt. Ook zij hebben den harden strijd te strijden tegen eene natuur tot het verkeerde geneigd; doch waar hun wankelende tred steun kan krijgen, weten zij niet. Lees de ontboezemingen der gewaarwordingen van het diepste hunner zielen , en gij gevoelt hoe levendig zij doordrongen zijn- van het ijdele en vergankelijke dezer aarde, hoe weinig deze den dorst van hun gemoed kan lesschen ; doch de troost eereer betere toekomst bloeit niet op in hun wereldsch hart. Hoort hun . droevig ach en wee onder den stortvloed van aardsche ellenden, en die toon zegt u, dat zij den doorn der smarte van dit leven zeer goed kennen, maar wat aan dat leed zijn prikkel ontneemt, de gedachte dat er heérlijkheid uit opbloeit, is verre van hen. Ook zij mogen niet roemen op onzondigheid, zoo min als de andere kinderen van Adam , daarom spreekt ook in hen vaak een geweten , daarom klopt ook in hunnen boezems van angsten en de vreeselijkste tweespalt verscheurd maar al te dikwijls een niet tot zwijgen te brengen aanklager; slechts waar verzoening, waar rust , waar vrede te vinden , weten zij niet. Ja de dood staat hen immer als een verschrikkelijk spook met zijn dreigenden sikkel aan te grijnzen , en zij sidderen voor haar aanblik ; de christen evenwel ziet haar kalm onder de oogen; want uit haar groeit een eeuwig leven op ; zij verwoest het lichaam , doch een is er, die het veel heerlijker zal opbouwen , Zoo brengt de gekruiste, maar heerlijk verrezene verzoening tus 536 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. schen de wereld en den meusch, alle wanklanken zijn daarbij tot eene schoone harmonie samengesmolten , het bittere, strakke en onverzoenlijke der antieken is verdwenen ; zij is niet enkel eene ae'sthetische, die ons voert "sanft vorüber an dein Schmerze, den sie nicht zu trosten weisi ," maar eene werkelijke , alles omvattende verzoening , welke het leven tot in zijn wortel heeft doordrongen ; eene verzoening van den mensch met God , met zich zelven , met de natuur ; de vloek , die op de gansche schep ping rustte is door Christus weggenomen . Rekent men bacchánaliën en slemppartijen niet tot de blijde wereldbeschouwing, beschouwt men te eten en te drinken niet als de hoogste roeping des menschen ; wat hadden dan vele Heiligen eene blijde opvatting van de natuur en het leven ! Hoe gaarne dwaalde een H. Franciscus van Assisi in de vrije natuur rond ! Hoe gemeenzaam was hij met de gepluimde zangers des wouds ! Zij fladderden om hem henen, gelijk de Sage zegt, waar hij den voet zette , en zongen het hoogste lied. Hoe bezield waren hem de boorhen en bloemen ! Een geheimzinnige taal spraken zij tot hem. Haar liefelijk groen, hare zoete geuren , haar rijkdom van schitterende verwen verrukte zijn oog , verruimde zijn gemoed , deed hem losbarsten in een danklied voor zoo veel schoons en heerlijks hem geschonken. En dat was de stichter eener bedelorde. De H. Aloysius van Gonzaga, was eens druk bezig met zich te vermaken; iemand vroeg hem : "wat zoudt gij doen, indien gij over een kwartier moest sterven? Wel, ik zou doorspelen," was het antwoord. Zulke verschijnselen vinden in het bovengezegde alleen hunne oplossing; zie daar den mensch waarlijk met zich zelven en de wereld verzoend ! Zoo zijn dan alle Ynenschelijke toestanden geheiligd, vooral de armoede, de vernedering, de smarte, de dood ! Hoe geheel anders is liet lijden eens Laokoöns en dat van den Christus ! Gene worstelt en wordt verpletterd in den hopeloosten doodstrijd, onder den last van een ijskoud, gruwzaam noodlot; deze duldt nog bitterder smarte, doch deze smart heeft hare afgrijselijkheid verloren en is ver 1) „Die door te sterven de dood hebt verslagen en door te verrijzen het leven hebt hersteld." Aldus zingt de Kerk in een harer praefaties. Daarom kon ook de H. Paulus vragen: "Waar is, o dood, uwe overwinning ! waar uw prikkel !" DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS . 537. heerlijke in een offer van oneindige liefde, en boven. den . donkeren lijdensnacht daagt een dag van verzoening en eeuwigere vrede. Niobe versteent onder onuitsprekelijk leed, getroffen door -de wraak eener godheid; zet daar tegenover de Mater dolorosa in de diepste droefheid en volkomenste -overgeving -- welke een contrast ! ' "Het hart breekt haar , zegt Hegel (Aesth. III, 46), maar zij versteent niet. Zij heeft niet alleen de liefde, doch haar geheel binnenste is de liefde, welke te midden van alle verlies in den vrede der liefde blijft." Ja, zoo men wil, is een zachte weemoed, een zeker heimwee de grondtoon van het katholiek gemoed , doch daarmede is de voorstelling nog niet gewettigd, die ons alle levensvreugde ont- zegt. Men zie ook welk eene blijde omgeving , welk een heerlijke lijst die uitingen des °&^eemoeds omstraalt. 'Vat een vreugde, wat een gejuich en verblijdende verwachting stralen van de hooge muren onzer christelijke kerken ; gloeien in de kleuren harer -spitse boogramen; schitteren aan hare rijzige gewelven ! _Hoe blinkt alles van goud ; wat ademt dat groen , het symbool des levens, een leven ! Engelen wuiven, kroonen blinken. llooger en hoogex ,rijzen die levende lijnen, en schijnen ons toe te roepen: ` 4Sursum .corda" : "het hart omhoog." 't Is zoo als Schiller zegt: "Wie wurde mir, als ich in 's innre nun "Der Kirche trat , und die Musik der Himmel "Herunterstieg, und der Gestalten Fulle "Verschwenderisch aus wand und Decke quoll, "Das Herrlichste und Höchste , gegenwartig, "V or den enzückten Sinnen sich bewegte; "Als ich sie selbst nun sah , die Göttlichen , `Den grusz des Engels , die Geburt des Herrn, "Die heilige Mutter, die herabgestiegene "Dreifaltigkeit, die leuchtende Verkll,rung "Als ich den Papst draaf sah in seiner Pracht "Das Hochamt halten und die Volker segnen. "0 was ist Goldes , was Juwelen schein , "Womit der Erde Könige sich schmücken "Nur Er ist mit dem Göttlichen umgeben "Eire waterhaft ,Reich des Hemmelsch ist sein Hans, "Denn nicht von dieser Welt Bind ,reine Formen." 1 Maria Stuart. 2 Luthardt , "over de voorstelling der smart in de beeld(n _le kunt." DII TSCHE WARANDE VIII. XXXVI 538 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Zoo staan daar onze tempels als in eeuwig feestgewaad; treurtoonen , ia^ rollen soms langs hunne verheven gewelven ; doch het blijde alleluia heeft den boventoon; tranen worden er geschreid, doch niet slechts van droefheid , maar ook van blijdschap; wij vergeten er de zwaarte van de lasten des levens , wij vinden er balzeur voor de wonden des harten, versterking voor den strijd en den arbeid des levens; en geheel verfrischt en met eene blijde ziel treden wij weer naar buiten ; en de zon schijnt ons dan vriendelijk er toe te blikken, eri uit de kelken der bloemen schijnen gloeiender kleuren ons tegen te stralen , heerlijker geuren toe te stroomen ; de, gansche natuur, en geheel het leven lacht ons vrolijk toe ; 't is alles helder om ons heen , omdat het helder in de ziel is; want de blijheid des levens is eigenlijk een bloem , die in onzen eigen boezem bloeit ; 't is eerst een hemel daar buiten , als er een hemel is daar binnen. Hieraan schrijf ik ook den opgeruimden geest toe , welke de Katholieken in het dagelijksch verkeer en in geheel hun levensgedrag onderscheidt. Sombere bespiegelingen over praedestinatie of bijbelteksten, zijn ons zoo vreemd als de teemende en sentimenteele beschouwingen der pantheisten over onze eenzelvigheid met de natuur en de regelingen van een heidensch noodlot. En al is er zelfs voor andersdenkenden geen terugstootender en minder blijheid ademend wezen , dan een monnik met een graauwe kap; toch durf ik verzekeren, dat er onder die grove peien een hart klopt zoo blijde, en onder hen een toon van gezellig verkeer heerscht zoo geheel getuigende van ware verzoening met de wereld , dat menigeen, wiens wereldbeschouwing oppervlakkig veel blijder is, hen die toestand zouden benijden. Ik mag dit te eerder zeggen, wijl ik die lieden meer van nabij ken , dan vele anderen , welke over de kloosterlingen boekdeelen hebben volgeschreven , doch van een klooster weinig meer dan de buitenmuur en hoof deur gezien hebben , en er toch over redeneeres , als of zij er een proefjaar in hadden doorgebracht. Alles echter wat de Kath. Kerk aangaat beschouwt men liefst uit de verte met een verrekijker of telescoop; om er eens diep in te dringen door een H. Thomas, Anselmus en anderen door te werken, hier voor heeft men geen lust; DE ROMAN , VOO1 HEEN EN THANS. na te schrijven is makkelijker, en daarom vindt men dan ook dat groote geleerden omtrent haar groote ongerijmdheden verkondigen. Vischer zegt vlak weg , dat het Katholicisme een samenraapsel is van monotheisme en polytheisme ' en de H. Maagd ons eene góttin is. En toch moest het den denkers onzer eeuw de moeite waar zijn eens diep door te dringen in den geest en het leven eener geestelijke maatschappij van zooveel millioenen; waar een talrijk episcopaat zich zoo nauw om haar middenpunt , den stoel van Petrus , samendringt ; de bisschoppen de herders , de herders hunne geloovigen zoo innig met zich zich vereenigd, en allen één geest bezielt , één geloof, één hoop, ééne liefde samensnoert; waar eene eenheid heerscht bij zoo veel verscheidenheid , eene waarheid schittert, een harmonie weerklink, een krachtig leven zich ontwikkelt, dat zij met haren opperherder aan het hoofd een weergaloos beeld van schoonheid aanbiedt. s ' Avez vue vue Pie IX , zoo riep een Fransche Jezuiet *= een paar jaren geleden in een zijner Con/érenoes over het schoone de Parijzenaars toe; "Avez-vous visite eet auguste "vieillard , a 1'heure qu'il est , la plus parfaite personnification de "la grandeur morale , la plus haute réprésentation de Dieu sur "rcette terre ? ..... au moins avez-vous entrevu de loin. , á travers ®'les nuages qui planent sur sa tête, le sublinie et doux visage "du Pontife-Roi, portant sur son front la majesté d'un malheur , "grand comme sa dignité , et l'éclat d'une vertu grande comme "son malheur ? N'est il pas vrai que ce vieillard desarmé , qui "apparait aujourd'hui devant vous comme le plus grand spectacle "du monde moral, a quelque chose qui, bon gr é mal gré , nous "attire, nous séduit, nous captive, et arrache même á ses enne 'mis 1'hommage d'une irresistible admiration et d'un invisible "respect ? ............ eest le Beau !" Wanneer men van eene blijde wereldbeschouwing spreekt, dan geldt die beschouwing alleen ons menschelijk gemoed, de zetel der vreugde en der droefheid. Een blij gelaat met een veenend .gemoed, een schelle juichtoon van buiten, terwijl van binnen de 1 Van leerstukken, die éénen God en tevens een veelgodendoin erkennen. 1 Pater Felix. 540 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. doffe zoon der smarte klinkt ; wat beduidt dit ? Het kan daarom zeer goed zijn , dat op het gelaat des nieuwen tijdperks en zijn leven een blij der vreugde straalt , terwijl zijn boezem doorbitterder leed verscheurd wordt; gelijk ook de aanblik des katholieken levens uiterlijk minder lachend wezen kan , doch innerlijk zoo veel te blijder. Zoo verborg ook de oudheid achter de meest onbezorgde vreugde en een schaterenden lach een afgrond van smarte. De blijde wereld-beschouwing is eene opvatting van de wereld en het leven zonder God ; doch hoe ledig het hart is, hoe beklemd het zich gevoelt onder eene dergelijke beschouwing der aardsche dingen , moge de ervaring getuigen, moge de bekentenissen bewijzen van hen , die op dit autaar wierook gebrand hebben. Lord Byron was een harer zonen , hij was geheel van den zin der oudheid doortrokken; dank zij zijne heidensche opvoeding. "Waarlijk , ik ben wel ongelukkig !" zoo schreef hij op drie-entwintigjarigen leeftijd, "ik breng mijne dagen in onverschillig" heid, mijne nachten slapeloos door. Ik verkeer zeer zelden in ge zelschappen en komt men mij bezoeken, dan vlucht ik weg. Ik `geloof dat ik eindelijk gek zal worden." En elders : "Ik ben - "zeer begeerig te gelooven , want ik ben niet gelukkig met mijne «onzekerheden." Hoor een vroegeren Hoogleeraar te Geneve, "thans redacteur van "le Temps" den Heer E. Scherer. "De vree" selijke redeneerkunde , welker formulen wij uitcijferen, vernie" tigt ons terzelfder tijd , dat wij er anderen onder bedelven ... . "wanneer de strijd een oogenblik ophoudt, als de denker we" derom mensch wordt en omziet , wanneer hij de verwoestingen °beschouwt, die hij heeft aangericht, en luistert naar de ver' `zuchtingen die hij heeft doen slaken, o ! wat vindt hij zijn pad dan woest en wild , en wat zou hij dan gaarne het genot der "veroveringen wegschenken voor een dier zoete bloempjes van "godsvrucht en dichterlijkheid , welke nog de baan des nederigen "doorgeuren." ' Nog sterker laat hij het smartelijk gevoel zijns geinoeds spreken tot Montaigu. `Gij schijnt in de ontkenning der 1 N ou c eiles études sur la Litterature contemporaine, p. 115. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. "wonderen een vooruitgang van den godsdienst te zien. Ach ! konde "ik met genoegzame kracht zeggen, hoezeer de ervaring mijns har" ten tegen eene dusdanige meening op komt ! Gevoel ik in mij "het geloof aan het wonder wankelen , dan zie ik ook het beeld "van mijnen God voor mijne oogen verzwakken, dan houdt Hij "langzamerhand op voor mij de vrije, handelende, persoonlijke "God te zijn , de God met wien de ziel omgaat als met een `meester en een vriend. En is die heilige samenspraak ver" broken, wat blijft u dan over ? Hoe droevig en koud schijnt "u dan het leven toe ! Wat schijnen onze rijpere leeftijd ons "kinderachtig , onze ouderdom ons treurig , en al onze bekom . "roeringen ons onzinnnig, wanneer wij beperkt zijn tot eten, "slapen en geld winnen , en en beroofd van alle uitzicht, alle "toekomst! Geen geheimnissen meer, dat wil zeggen, niets on "bekends , niets oneindigs meer, geen hemel boven onze hoof "den , geene poëzie - meer !" ' 0 ! zoo roept de vertwijfelende man verder uit , "hoezeer benijd ik hen, die nog 'het Te Deum "laudamus kunnen herhalen." H. van Kleist hoorde men in de vertwijfeling zijns gemoeds uitroepen : "ik wil sterven", "ik wil sterven", tot dat deze leer- ling van Kant zich ten laatste doodschoot. Men huivert er van als men den dichter Leopardi hoort uitroepen : "Schoone barrn" hartige dood , die ik sinds mijne jongste jaren aanroep ! indien "ik ooit uw lof bezongen heb , indien ik ooit beproefde den hoon "te vergoeden , waarmede de menschen u overladen, door uwe "goddelijke almacht hulde te brengen , sluit dan voortaan mijn "droeve oogen voor het licht." "0 mijn vriend ! schreef • Santa Rosa aan zijnen leermeester, den Heer Cousin, "wat zijn wij ongelukkig , slechts arme wijs" geeren te zijn , voor wie de voortduring des bestaans slechts "eerre hoop, . eene brandende begeerte, een vurig gebed is. Ik "wenschte de deugden en het geloof mijner moeder te bezitten." En Farcy, een ander leerling van denzelfden meester : "Ik beklaag "mij over mij zelven; die mijnen tijd verkwist, mijne krachten 1 Scherer. Mélanges de critique r eligieuse , p. 182. 542 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. "verzwakt , mijne natuurlijke schaamte verworpen, het geloof en „,de liefde in mij gedood heb." Het zij mij vergunt een voorbeeld uit ons midden aan te halen. Verre van mij de gedachte om de pijn van een gebroken hart uit spot ten toon te stellen , of zelfs triomf te roepen bij de hartverscheurendste zelfbekentenis ! Langen tijd heeft Dominus Zaalberg de banier gedragen, waarop de schitterende leuze stond: "Licht, Liefde, Leven," drie denkbeelden stralende van aardsche blijdschap en zaligheid. Wat hij -daaronder gevoeld heeft, heeft hij geopenbaard in eene afscheidsrede. 1 . Een jammertoon klinkt u uit dat diep ongelukkig gemoed tegen , een tweestrijd der ziele zoo vol bittere smarten, dat geen menschelijk gemoed hem medelij den -zou kunnen weigeren. Hij heeft dagen van een bitteren tweestrijd doorgebracht ; vrede des gemoeds heeft hij niet gekend; hij heeft dikwerf veenend teruggezien op de dagen zijner jeugd . dagen van geloof, van blijde zielevrede ; hij heeft gebeefd voor de gevolgen van zijn eigen werk, en zijn hart bij het zien er van voelen verscheuren ; eindelijk zegt hij : "In verborgen twee" strijd en dus mat en geestdriftloos bevestigde ik onlangs mijn "jongsten broeder in het predikambt. Kort daarna keerde ik in "uw midden (der gemeente) weder , en nu vereenigde zich zoo« veel om ziel en lichaam te overprikkelen, dat ik mij aan den "rand des waanzins gevoelde." "Eerst heb ik bitter geschreid over mijn verbroken leven. Toen "kwam mijn gemoed in oproer tegen de onrechtvaardigheid der "wereld. Maar onder het kruis is mijne ziel stil geworden tot God." En aldus hebben er zich meer gebaad in den glans en het licht der moderne , blijde wereldbeschouwing met een donkeren nacht , den nacht des lijdens in het hart. "Licht, licht , meer licht," riep Göthe in zijn stervensstonde, , .. doch het bleef donker. Ja, het heidendom kende wel smarten, maar het was de smart der vertwijfeling; ja, het kende wel vreugde, maar het was de vreugde van den waanzin. Hoort wat somberen toon de Grieksche treur speldichter in zijn "Oedipus" aanslaat. 1 De U t^•ecntsche Courant van 12 Nov. 1867, (n 0 271) heeft dit citaat medegedeeld. DE ROMAN, VORRHEEN EN THANS. "Niet geboren te zijn, o mensch "Is het hoogste , het beste lot: "Doch zoolang gij het licht aanschouwt, "Acht het als een tweede heil ras "Weer daar heen te gaan, van waar gij kwaamt. "Want huizen niet alle jammeren "Op het veld der jeugd, dat gij betradt ? "Strijd, bloedvergieten , kamp, en krakeel, "Haat en nijd; en eindelijk wacht u, "Met smaad beladend, eenzaam en morrend, "Krank en zwak , de ouderdom "Die alle rampen omringen." Luister welk een toon de Lesbische Alceus doet hoorera: "0 Bycchis, laat toch nooit de zorgen "Uwe vrolijkheid storen; want wat helpt u dat grimmen toch? 'Braaf te brassen is het beste "En ons te bedwelmeu met het zoete druivensap." En deze twee uitersten weerklinken nog in onze dagen. Werther, Faust , 'Wilhelm. Meister kan men de verpersoonlijkingen noemen van het eerste. De wanhoop is het deel van Werther in den vorm der jalousie; de wanhoop het deel van Faust in den vorm der misdaad ; de wanhoop het deel van Wilhelm , onder de gedaante der verveling. De pistool is het anker der hoop. En het woord door den jongsten onzer poëten Bèranger in den mond gelegd, schetst niet minder treffend het tweede. • 1 "Rozen van Cyprus omkransen den beker, `t Purper der druiven tint het kristal "t Heden is kort, en het morgen onzeker; "Morgen misschien komt de vreugdeverbreker "Kleppert de doodsklok, voor 't bekergeschal! "Driftig dan de ure , de korte gegrepen, "Iedre sekonde betwist aan het lot! "Wijs zij die leven , dwaas zij die dweepen, "t Leven is vluchtig, kostbaar 't genot! De uitersten raken elkaar. Niet in eens kwam het menschdom tot de opvatting des levens , die onze eeuw heeft zien geboren worden. Toen de renaissance op kwam zat het christendom nog in merg en been. Dit liet zich natuurlijk zoo gemakkelijk niet van den mensch af 1 H. J. A. M. Schaepman , Pr. "De Eeuw en haar Koning." 544 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. scheiden, en vandaar vinden wij in den beginne de verdichtselen des heidendoms met het christendom dooreen gemengd. Toen men echter later geheel met het christendom gebroken had, scheen het wel als of men de goden van Griekenland voor werkelijkheden aanzag. Gelijk de kunstenaar vroeger zijn werk der `Lieve-Vrouwe" wijdde en haren bijstand bij den aanhef inriep ; zoo zag men toen smeekend naar eenen Apollo of Nimf op. De critiek dreef ook deze bestanddeelen uit de kunst en het leven uit, zoodat men den "reinen mensch" overhield ; den mensch ontdaan van het christendom, ontdaan ook van ' de goden en godinnen des heiden doms. Men trachtte ook steeds den mensch van het christendom gescheiden te houden , en deze, zelfde richting is het, welke opvoeding, onderwijs en den staat . zonder godsdienst wil. In de romans der latere tijden , zullen wij dit beginsel in al zijn kracht en verderf zien uitkomen. De nieuwere wijsbegeerte waarvan Cartesius 1 en Spinoza den grondslag gelegd hebben, het pantheïsme , werkte dit streven zeer in de hand; ja voerde het tot in zijne uiterste gevolgen door. De wereldbeschouwing der Grieken was in den grond pantheïstisch, en of Plato zelfs een zuiver Godsbegrip had is nog lang niet uitgemaakt. De goden en godinnen van Griekenland waren niet meer dan geïdealiseerde menschen , waaraan men verschillende namen gegeven had. Hun godendom was de alles voortbrengende kracht der natuur en des geestes in beeld gebracht. Van deze bijvoegselen ontdeed zich de nieuwere opvatting des levens en hield voor het overige de wereldbeschouwing geheel vast. Een God schijnt men echter al moeilijk te kunnen ontberen; want hoewel de stelling: alles 1 Cartesius noemt men ten onrechte 'den vader vanhet pantheïsme in dien zin, als of hij al de gevolgen van zijn "Cogito ergo sum" ik denk, dus ben ik" heeft ingezien en aangehangen. Hij heeft nimmer -geest en stof vereenzelvigd, doch gescheiden gehouden. Te Rome werd zijn werk alleen genoteerd met "donec corrigatur" tot dat het verbeterd worde^' (20 Nov. 1663). Het geloovige element heeft men in dien katholieken wijsgeer miskend, om alleen het scepticistische uit te werken. Onder de talrijke plaatsen zij ééne ter staving bijgebracht: "Sur" tout nous tiendrons pour regie infaillible que ce que Dieu a revelé est in" comparablement plus certain , que tant le reste : àfin que si quelque étinelle `de raison semblait nous suggerer quelque chose au contraire , nous soyons ton" jours prêts à ce qui vient de sa part." Prine. de la phil. P. I. no 76. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. is God, eene ontkenning van God insluit waar allen koning zijn vervalt immers het denkbeeld van hoofd , van koning ? heeft men toch zijnen naam — zeker ter wille van de poëzie -- bijbehouden. I)e Floogl. Opzoomer is te veel denker om niet in te zien, dat hij , God net de wereld vereenzelvigende, het gewone denkbeeld , den bodem inslaat en toch spreekt hij van God met zeer veel vroomheid zelfs. Dr J. van Vloten, die er ridderlijk vooruitkomt, dat hij geen God erkent, maakt er .toch ook gewag van. Vischer, die in zijn aesthetica het pantheïsme tot grondslag heeft genomen en het "den pfa en" mooi kwalijk neemt dat zij aan een Opperwezen buiten de wereld gelooven, wil toch de, natuur niet entgöttert hebben, om der kunst wille , en heeft dus ook den mond . vol van God. Nu zal wellicht iemand vragen : doch waartoe toch zoo'n zelfsbedrog? Ik sta er ook voor. Al' het streven dier wijsbegeerte is daarheen gericht om den God, dien de christenen zich altijd builen de wereld gedacht hebben er in te krijgen. Die een beginsel weet uit te denken, waaruit zich de schakels der gebeurtenissen het geleidelijkst laat ontwikkelen, wint het pleit. Naar een bewijs te vragen voor het bestaan des beginsels zou voor zeer - onwijsgeerig worden aangezien. Dat het eerre zoo van zelf uit het andere voorvloeit is voor "de hedeiidaagsche wetenschap" bewijs genoeg. 'Verschillende wijsgeeren komen met verschillende beginsels tot dezelfde uitkomst, en brengen dus elkanders wereldontwikkeling in verdenking en op losse schroeven ; doch zoo nauw moet men niet zien. Zij redeneeren zoo kan het gegaan zijn. Doch van kunnen tot zijn kan moeilijk een geregeld denkend verstand mede de gevolgtrekkii g maken. Dringt men te sterk op bewijsgronden aan, dan zou men wellicht antwoorden, wat. "de Amstelstem" roemrijker gedachtenis , eenen bestrijder - van den H : 0 , die naar gronden voor zijne "volmaakte noodwendigheid'' vroeg. "Een vraag die in het werk (De godsdienst) niet behoeft "beantwoord te worden , om" dat zij daartoe eene geheele opvoeding eischen zou , maar die "tegenover velen nog niet overbodig is". Of men troost u met de bewering, dat gij determinisme, al wildet gij , niet kunt begrijpen.' 1 De Hoogleeraar schrijft de Christenen eene meening toe, waarbij zij aan 546 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. De verschillende pantheïstische systemen komen derhalve op hetzelfde neer. Zij hebben een anderen naam voor dezelfde zaak. De Hoogl. Opzoomer heeft "eene volmaakte noodwendigheid" (= God) tot grondslag. Voorzeker een doodend beginsel voor de kunst, daar het al de vrije spelingen des menschelijken levens vernietigt, door het menschdom tot eene machine te maken. Fichte ontwikkelt alles uit zijn ik; Schelling, Hegel enz. hebben weer iets dergelijks. Vischer vindt het dwaas om voor den schijn een God aan te nemen , terwijl men 't in den grond niet doet; een eigenaardig soort van darwinisme huldigt hij in den vorm van een valsch idealisme; hij gaat van het beginsel uit, dat denken en zijn een zijn. Het idee en zijn vorm klimt bij hem van het kleinste wezen hooger en hooger en bereikt in den mensch zijn voltooiing en hoogste toppunt. Alles steen , boomen, dieren , menschen is slechts een voortbrengsel en verschillende vorm van hetzelfde ik. God bijna alle inwerking op de wereld ontzeggen en de wereld als een eenmaal geheel afgewerkt en aan zich zelf overgelaten voortbrengsel opvatten. Dit is in mijn oog eene onbillijke beschuldiging en zelfverdediging. Wij laten God wel degelijk invloed op de wereld behouden, Hij is de onderhouder en , in ge:.onden zin , de bewerker van alles. Hij is in de wereld , maar niet één met de wereld, met de stof; wat onvermijdelijk volgt wanneer men God en de wereld aan eerre noodwendigheid onderwerpt. God is in de wereld maar Hij is niet de wereld ; God en de wereld zijn twee. Volgen 's Hooglaars laatste rede (Goethe's Godsdienst) zou men zeggen , dat hij een gematigd pantheïsme; dus een gematigd al (n'av) God zijn (9e'oS) huldigt. Een gematigd al God zijn zal het begrip der meeste verstarden wel te boven gaan. Men mag, volgens hem, Goethe ook geen heiden noemen; alsof hetgeen uitgemaakte zaak was , dat pagaiiisme en atheïsme hetzelfde is ! ! Goethe is ook een vroom man, vol geloof, gelijk de Hel : waarvan men het moet bejammeren, dat hij geen kansel ter beschikking heeft. In ijver voor het godsdienstig geloof beschaamt hij menigen predikant , en men komt waarlijk op de gedachte, of hij zijn roep niet gemist heeft. Doch dit heeft zeker aan hem niet gelegen; hij was zijns zelfs niet meester en tot iets anders gedetermineerd. Wat gebeurd en gebeurd is kan en kort immers niet anders geschieden , tot zelfs de toejuichingen eenei door nieuwigheden (d. w. z., hier nieuw) en stoutmoedigheid licht in verrukking te brengen jeugd. Van zijn standpunt moest hij daarom ook tegen de orthodoxen (Van Vloten is zeker eene uitzondering 1 en de ultramontanen (d. i. volgens zijne opvatting , alle Katholieken; want die slechts één formeel leerstuk willens en wetens ontkent of niet aanneemt houd ipso facto op kacholiek te zijn , al zou_ hij zich nog zoo uitdrukkelijk katholiek noemen) niet zoo hevig uitvallen. Kunnen zij het helpen ? zij zijn immers tot zoo iets gedetirnineerd? 1 Zie de Leverrsbode "Een ppr^ ,4-k vaan den Holt. riar Opzs,uner" DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Het idealisme is zeer onwetenschappelijk , dáar het zonder eeltig bewijs verzekert , dat buiten het ik niets bestaat. De verschijnselen dezer wereld worden er evenmin door verklaard , en wederleggen het; want wat wij van de buitenwereld, die ons bestormt en vervult, zonder , ja tegen onzen wil lijden; hoe kan dat nu ons eigen vrije daad zijn ? Toch beweert het idealisme het toppunt der wetenschap bereikt te hebben. Wijl er buiten het ik niets meer bestaat is tegelijk alle moraal en godsdienst van zelf opgeheven. In de 10e paragraaf van zijne - `wissenschaft des schonen" zet de Tübinger Hoogl. duidelijk zijn beginselen op "Jenes RResultat "der Methaphysik (van het schoone) nun von dem hier ausge" gangen wird , is reiner pantheismus .... schon die ganze Be" griffsfolge in der Metaphysik des schonen wird durch die Vor" stellung des Theismus 1 zerstört .... Die absolute Idee ist ewiger "Proces." Op eerre andere plaats § 233 heet het : "So bald man fordert, "das zwischen die reale Welt und die Begriffswelt ein 1)rittes ="eingeschoben werde, um den Uebergang begreiflich zu machen , "wie der begriff eens Abfals , einer Emanation , einer Schöpfung, "so setzt man vorans, dasz denken und sein ein absoluter Ge" gensatz sei" op de wereld vindt men niets als "das Eine , was "tausent formen annemt , was Erde , Pflanze , Thier , Geist is" (ibid) "Wenn nun dem Bewunztsein die Idee der versöhunung , "der reinen Gegenwart des Absoluter als die der Telt von innen "beweyenden in sich selbst uberwindenden und zu ihrer Wahr" heid bereienden Geistes aufgegangen ist, so hat es den Vortheil `beider Religionsformen (d. i. van het Jodendom en Christen" dom) vereinigt und den Mangel beider abgeworpen. Dieser Eine "Geist in A1lem ist absolute ethische Einheit , er sitzt aber nickt "zn den Wolken als Tlergelter dessen , was er doch selbst be" wirkt , sondern is unverlierbar mit uns und in uns und noch «viel inniger gegenwi,rtig, als die griechischen Götter ''." In de 1 De erkenning eener persoonlijke tegenover de w ereldstaande godheid. 2 § 445. 543 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. "middeleeuwen "ist es noch weit bis dahin dasz man einsahe, "die Welt als Schauplatz Gottes in der wunderlosen Bewegung "des neuen von innen überwindenden und befreienden Geistes "darstellen , héisze Gott darstellen. Es braucht noch eines au s" dru.cklichen Uebersprungs von fhr auf eine transcendente Welt, "urn im Endlichen das Unendliche als werkend aufzuzeichen." 1 "Es ist wohl einerseits unendlicher Fortschritt, dasz die Form des "empirisch wirklichen Menschen Christus als Gott angeschaut, c'dasz so, der Anthropomorphismus vollendet wind, wogegen die •`heidnische Religionen nicht anthropomorphistisch genug Bind. "Allein in Wahrheit ist hier keine Vollendung, sondern nur ein "stockender Anfa.ng der - Vollendung des Anthropomorphismus. "Einsehen , dasz der Mensch die Personlichkeit Göttes sei, ist "undendlicher Fortschritt, aber dasz ein imaginirer und doch `re,alhistorisch vorgesteller Mensch es sei , state in unencldicker " Wech$elnerg^znzung alle avirklicken Henscken , diesz Meinen ist "nichts anders , als Bouddhaismus." (ibid) . Wir thanken ihnen sehr , Herr Professor ! In den mensch komt het idee tot zelf bewustzijn, hij is derhalve het "Absolute". "Das Absolute is der harmonische Mensch" . Aldus gaan gedachte en zijn, . het idee en zijn beeld van het kleinste atoom af onafscheidelijk sa- men , doordringen elkander en bereiken in den mensch hunne laatste , hoogste ontwikkeling c„n volmaaktheid. Dit systeem van aesthetiek verdient wel de opmerking , daar Vischer den toon op dit gebied aangeeft , en lij in Duitschland en elders , ook hier te lande, voor een orakel • geldt. Het toppunt van alle schoon is het aardsche schoon , de mensch, een hooger zedelijk -schoon , een verhevener gevoel , dan de spheeren van het gewone leven kennen, is er niet. Het leven wordt gegrepen doch niet gelouterd; niet verheven en bezield door de christelijke genade en beginselen. Hoort Hegel sleehts " is geit die kunst nicht mehr als die höchste weire, in welcher die wahrheit sick existenz verschaft." Men zou hem kunnen vragen wanneer in de kerk de kunst gold als de hoogste wijze om de waarheid bestaan te verschaffen. Heeft Dante van den 1 § 448. 2 § 43 ï . DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 549 H. Thomas van Aquinen , of . de H. Thomas van Dante geleerd? En verder : "Wir haben das Heriibertreten aus der Kirche und den Anschauungen und Gestaltungen der Frommigkeit zur Freude am welteicken als solchem, in den Gegenstanden und "particuliren Erscheinungen der Na tur von dem hauslichen leben "in seiner Bhrbarkeit, wohlgemulkeit und stillen .Enge, wie an "nationalen Feierliekkezten , Festen und Ja fzucgen , Baucert razen , "Kermeszpöseen und Ausgelae$enkeiten zu rechtfertigen. 1" "lIJnd "wenn sie (die kunst) nun aus dem Unbedeutenden und Zufâlli" gen auch in das Baurische , die rohe gelneine Natur fort geht, "so erscheinen die scenen so ganz durchdrungen von einer un" befangenen Frohheit und Lustigkeit , dasz nicht das gemeine , "das uur gemein und bösartig ist, sondern diese Frohheit und "Unbefangenheit den Inhalt ausmacht." '' Aldus is dan ook tegenwoordig onder vele opzichten de geest der kunst. De muziek slaat een toon aan zoo lichtzinnig en dartel , zoo wild, wulpsch en weelderig , dat de mensch over alles wordt heen getild. Orpheus in de Hel; Als een der kenmerken des nieuwen tijdperks geeft Vischer ook het naakte aan. "Selbst das Nakte. wird wieder studirt und anfangs schiictern ' , (sic), in Deutschland immer steif , aber vorurtheilslos aufgenommen" 3. Men meent dan ook , dat een hoofd met bloemen bekransd slechts schoon staat op naakte boezems en schouderen , en men gaat ten rei als moest men mede trippelen op het maatgeluid der feesttonen van Griekenlands godendom. En gelukkig nog , dat de meesten de gedachten, die aan dat vormen- en lijnenspel ten grondslag liggen en er door uitgedrukt worden , niet altijd begrijpen ! Niemand zal Friederich , Theodor Vischer voor een scrupulant houden en hoort wat hij van het ballet zegt : "De afzon" derlijke kunstdans ontaarde daar (bij het ballet) maai' al te dik" werf in het volvoeren van kunststukjes, waarbij moeilijkheid "van uitvoering voor schoonheid van uitdrukking, en onkzcische "zinneprikkelin,q voor aanschouwelijk kunstgenot in de plaats "treedt t." In den roman haalt men de hartstocht in; want de 1 Aesthetiek III, bl. 121. 2 Ibid. 1232 3 § 464. 4 Aest. II, S. 1158. 550 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. hartstocht is het zout des levens geworden. De theorieën onzer wijsgeeren, welke zij in hun studeervertrek hebben uitgedacht, zijn te afgetrokken voor de groote menigte, daarom geeft men ze een vorm; de levensbeschouwing geeft men terug in het leven; men ziet haar, en zij wordt afgedrukt in 's menschen verbeelding. En alles, alles schijnt ons toe roepen : "geniet, geniet o kinderen der menschen, grijpt het leven , kroont u met rozen, want ras is het voor immer vervlogen." Een wereld zonder geloof, zonder hoop, zonder liefde, is opgetreden. Maar het woord van Schiller blijft toch in weerwil van dit alles zijne kracht behouden: "Eïn edler Sinn liebt edlere Gestalten." Een geheel andere is de geest ', die in het christendom ademt en zich in zijne vormen en gestalten , hetzij dan door woorden, lijnen, kleuren of tonen gevormd, uitspreekt; een geest, die niet van deze aarde is ; doch in het aardsche afgedaald het veredelt, en verheft en er hoogren glans, betooverender uitdrukking aan mededeelt. Druk nog iets anders op dat blanke hooggewelfde voorhoofd van den christen , dan de majesteit van den God des Olympus; nog iets anders in dat geestig , vonkelend stralend oog dan levenslust en levenskracht en heerschappij ; nog iets anders spreke in zachte golvende lijnen dier christen maagd, dan de "anmutk" der grieksche godin. Zij zijn Christenen, en eene andere ziel dan een heidensche doorstroomt die vormen ; dit moet doorbreken, dit spelen en gloeien in die doorzichtige lijnen, of anders is het werk een onharmonisch geheel , beeld en gedachte zijn in wanklank ; het kunstgewrocht liegt en dit geldt zoowel voor de doorzichtige gestalten, die men met woorden, als die men 1 `Mag die Gestrenge Cultur immer fortschreiten, mög'n die Naturwissen" schaften in immer weiterer Ausdehnung und Tiefe wachsen , und der mensch" liche Geist sich erweitern wie er wil , liber die Hoheit und sittliche Cultur des "Christendums , wie es in den Evangeliën schimmert , wird er nicht hinaus" kommen". Göthe bij Eckerman , III, bl. 171. Elk kunstwerk behoeft daarom juist geene godsdienstige leerstukken tot inhoud te hebben ; doch niets strijde er in tegen de godsdienstige waarheid ; alles drage den stempel der waarheid, die de kunstenaar als schepsel en burger huldigt, er worde niets aangehangen wat uit eene andere wereld, dan die door zijne waarheid bestraald wordt , genomen is DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 551 op andere wijze schildert. Geen wezens met een christelijk gezicht en een heidensch hart, noch omgekeerd; geen leven, dat christelijk moet verbeelden , en het in den grond niet is! Hieruit , en uit al het voorgaande kan men afleiden van welk een onberekenbaren invloed de roman is op et godsdienstig en zedelijk bestaan des menschen. In de romans worden de gedachten , de gevoelens , het streven des menschen _ eergelegd en in den kring der menschen binnengeleid. Het streven , om de wetenschap in romantischen vorm te gieten , hebben wij in de Cabballistische romans en zelfs in de vroegere kunnen opmerken; onze negentiende eeuw, die wil, dat alles practisch zij, en gelijk de Heer N. G. Pierson in het Januari-nommer (1868) van "ede Gids" te recht opmerkte : "de kunst ter wille van de kunst, de chemie om haars zelfs wille te beoefenen eerre ongerijmdheid acht", zal in deze richting noch sterker voortgaan en al hare begrippen van God, mensch en wereld en dezer onderlinge betrekkingen onder de bekoorlijkste gedaanten en de aantrekkelijkste vormen van den scheppenden geest trachten ingang te doen vinden. Zij begrijpt de kracht van het geschreven woord. De kinderen des lichts gevoelen dit, helaas ! allen niet even diep , omdat zij de kiemen ook in de harten van velen der hunnen geworpen nog niet in hare vruchten aanschouwen ; doch die tijd zal komen , en men zal verbaasd staan. De romans verdienen daarom de aandacht van den theoloog, zoowel wat het dogmatische als het moreele aangaat. De toestand der maatschappij vertoonen zij tot op den bodem. Die den vijand bestrijden wil, hij leere eerst den vorm kennen, waarin hij zich vertoont, en waar hij is. Dit is noodzakelijk , indien men den stroom des verderfs wil stuiten. Mocht het daarom iemand mij voor de voeten werpen, dat ik mijne vrije uren beter als met dit onderwerp had kunnen besteden, en mij verwijten , als Keizer Severus zijnen senaat, dat ik mij druk maak met oude-wijven fabelen , hij zij mij zoo welwillend van na te denken , of, zoo ergens, ook hier niet het theologisch vraagstuk op den bodem ligt. Hilversum, 1869. DE HEEREN VAN ZFELIIEM BIJ DI?;ST, volgens de leenregisters van de zaal van Curingen, DOOR JOS. HABETS , Pr. De leenregisters van het oude graafschap Loon, berustende in de hoofdstad der belgische provincie Limburg , bevatten eenige bescheiden over het dorp en de heeren tiran Zeelhem, die wij, ten deele in 'extenso en ten deele bij vorm . van analyze, alhier willen mededeelen. Men zal daarin ettelijke bijzonderheden aantreffen over de heererf van Diest en de oude graven van Nassau, over den graaf van Buren , oudsten zoon van prins Willem den Zwijger, en over diens geheimschrijver Ttobertus de Moeiis; verder vindt men er bescheiden over de Hollandsche familie Huygens, van Zuylichem , bijzonderlijk over den bekenden dichter Constantyn Huygens en diens betrekking tot den stadhouder prins Maurits van Oranje-Nassau. De Heerlijkheid Zeelhem, voerende in de oude handvesten den titel van Baronnie , was gelegen in de nabijheid der stad Diest en maakte , van ongeheugelijke tijden af , een deel uit van hét graafschap Loon. Gerard , lieer van Diest, weduwenaar van Maria van Loon en huisheer van Isabella van Vlaanderen stichtte er .in 1328 een karthuizersklooster , dat tot het einde der vorige eeuw gebloeid heeft. Als heeren van Zeelhem komen voor : de graven van Loon, de heeren van biest, de graven van Nassau, de heer de Moens en de Hollandsche familie Huygens van Zuylichem. De zoo even aangehaalde leenregisters bestaan in een zestigtal lijvige foliobanden , waarvan de oudste opklimt tot het jaar DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. 553 1364 en de jongste eindigt met het jaar *1794, bij den inval der Franschen. In deze registers vindt men , doch zonder veel orde, de leenverheffingen der goederen, welke bij de oude graven van Loon en bij hunne opvolgers de bisschoppen van Luik, leenroerig waren. Op het archief der regtbank van Hasselt, waar wij ze door tusschenkomst van den Wel. Ed. Heer procureur des konings , H. Schuermans, hebben ingezien , dragen deze boekdeden den titel van , zaal van Curingen (salle de Curange) , omdat het grafelijk leenhof zijne oudste zittingen hield in het dorp van dien naam. De leenregisters van Curingen geven over de heerlijkheid Zeelhem het volgend bescheid "1425. Her Thomas van Dyst ende van Zycken heeft opge dragen in mijns genedigen Heren handen , tot behoeft Joffvrouw Jehenne van Home, weduwe wylne Jr Johans van Dyste, zyns sons , als haren douaire , na forme ende inhalt haerder huwlix vorwerden , die gueden van W, ier ende Cosen mit huys , met herlichheyt , hoge , middele ende nedere , met winninge , hoe ven , watermolen , landen, bosschen, bemden , cynsen , renten, boeten , breucken , forfeyten ende alle andere honnen toebe hoirten." De Heerlijkheid Cosen en Wyer is gelegen in de nabijheid van St Truiden. Thomas van Diest , was heer van Diest Sichen, Zeelkem en borggraaf van - Antwerpen. De Huwelijksvoorwaarde tusschen zijn eenigen zoon Jan en Johanna van Home , den 18 Julij 14 21. gesloten , is afgedrukt bij Kremer : Academ. Beitr ge. Zusc tze uncl Brginzungen , p. 104. Verder had Thomas van Biest twee natuurlijke zonen , wier namen aan Kremer (ibid p. 34) onbekend zijn, maar waarvan één volgens onze leenregis. ters Renerus heette. 1426 , den 19 Augustus werd "Reinerus filius naturalis Dni Thomae Dn' de Dyeste et de Zychen" beleend net 200 fransche kroonen op de Heerlijkheid van Zeelhem. De kleindochter van Thomas van Diest , Johanna genoemd, werd als kind in 1425 , aan Jan IV van Loon ten huwelijk gegeven. Deze echtelieden werden in 1450 met Zeelhem beleend: DIETSCHE WARANDE VIII. XXXVII 554 DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. "1450 die 14 Sept. Dom. Joannes de Los , Dnu8 de Heinsberg et de Dyest, ut maritus et mamburnus Johann te de Dyest rele vavit dominium altum et bassum de Zelkem, cum braxina, malen dino , thelonio , aquis , vivariis , pratis , terris et singulis juribus per obitum DT" Thomae de Diest et est terra Baronis." Uit het huwelijk van Jan IV van Loon met Joanna van Diest, sproot ééne dochter , Johanna van Loon, erfvrouw van Heinsberg, Diest, Hertzogenraadt, Wassenberg , Gangelt, Vucht, Milieu , Lewenberg , Perwez , Geilenkirchen , Dalenbroeck , Meer hout, Zeelkem, Cosen, Wyer etc: Deze Johanna van Loon , zon der twijfel de rijkste erfgename der Nederlanden , werd bij voor waarde van 30 Nov. 1450, door haren voogd en oome, Jan van Heinsberg , bisschop van Luik , in huwelijk geschonken aan Jan , graaf van Nassau-Saarbrück. Uit dit huwelijk stammen de groote rijkdommen van het huis Nassau in de Nederlanden. Hun kleinzoon , Hendrik van Nassau , werd 15 0 6 met Zeelhem beleend. „, D " - Henricus, comes de Nassauwe relevavit A° XVt' VI, die VII Julii , tanquam a novo Domino terram et Dominium de Zelkem cum braxina , molendino , thelonio , aquis , vivariis etc." De leereen van het land van Loon werden bij iedere verande ring , 't zij van bezitter of van leenheer, op nieuw verheven ; in het laatste geval noemde men dit : relivium a novo Domino. Hendrik van Nassau had met zijne tweede gemalin Claudia van Chalon , één zoon , Renatus , die van zijn oom , Philibert van Chalon, het prinsdom Oranje erfde. Renatus sneuvelde in het beleg van St Dénis, 13 Julij 1544 , en daar hij ongehuwd was, liet hij zijnen neef, Willem den jongere , graaf van Nassau , het prinsdom Oranje met zijne overige bezittingen in de Nederlanden erven. Renatus, graaf van Nassau, werd in 1539, na het overlijden van zijn vader, met de heerlijkheid Zeelhem beleend. De akte van dat verhef luidt als volgt: "1539 , den 12 dach in Decembre heeft der edele , hooggeboren furst und here prince van Orenge , greeff van Nassau, heer tot Breda , Diest ende Zelem etc. ontfangen te leen , in presentie van den Hoogwerdigsten heere bisscop van Ludiek, DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. hertoge van Bullon ende greve van Loen. , die heerlykheyd van Zelem met allen haren toebehorten , hoge ende lege , in nate ofte in drogen gelegen etc. Present Herman van Horion. stathelder , Hr Johan greeff tot Horne , Willem van Coelhem , heer tot Duras , Willem van Cortenbach, drossart des ampts van Bilsen , Steven Geloes burgseet tot Curingen , loensche mannen." De jonge graaf van Nassau , dien wij zoo even als erfgenaam van het prinsdom Oranje vermeld hebben, is niemand anders dan het hoofd van den opstand in de 1V'ederlandsche gewesten Willem de Zwijger. Den 28 Mei 1568 werd tegen hem en tegen zijne medepligtigen , Brederode , Cuilenborg , Hoogstraten en anderen door den raad van beroerte het banvonnis uitgesproken en hunne goederen verbeurd verklaard. Het huis van Cui]enborg, te Brussel, werd omvergehaald en met den grond gelijk gemaakt. Oranje verklaart zelve , dat hem zijne Nederlandsche bezittingen zijn ontnomen geworden, wanneer hij in zijne Apologie, van Filips II sprekende , zegt : "n'ayant rien tenu de lui si non à raison de mes seigneuries desquelles il m'a entiérement dépossedé" Of Zeelhem , op de grenze van Brabant , in de nabijheid van Diest gelegen , onder deze algemeene requestratie is begrepen, hebben wij niet kunnen ontdekken. De leenregisters van het graafschap Loon geven daaromtrent geene inlichtingen. Wij hebben echter goede reden om te denken dat dit niet het geval is. Immers, het graafschap Loon , alhoewel in het midden der Nederlanden gelegen, maakte niet deel der spaansche kroon, maar behoorde in `rijen en vollen eigendom aan het aangrenzende bisdom Luik. Verder bleef Filips de Montmorency, wiens goederen met die van Oranje eene gelijke verbeurdverklaring ondergingen , steeds vreedzame bezitter van het graafschap Horne , dat gelijk Zeelkem, bij de Loonsche leenzaal roerig was. Eerst na de dood zijner moeder , Anna van Egmond, die als weduwe van den . laatsten graaf van Horne-Altena , vruchtgebruikster was van haars mans eigendommen, maakte het bisdom 1 Apologie de Guillaume de Nassau, Bruxelles, 1858, p. 44. 556 DB HEEREN VAN ZEELHEM BIJ' DIEST. Luik aanspraak op het diep verschuld en quenouille gevallen graafschap Horne. Wat van deze zaken zij of niet, eenige jaren later vinden wij het huis van Oranje wederom in bezit der Heerlijkheid Zeel hem. De nieuwe bezitter is nu Oranj e's oudste zoon , Prins Filips Willem, meer bekend onder den naam van Graaf van Buren. Men weet dat deze prins in zijne jeugd op last van zijn Doopheffer Filips II uit Leuven naar Spanje werd gevoerd , en dat hij , aldaar, gedurende zeven-en-twintig jaren onder het waakzaam oog der koninglijke regering vertoefde. Een man , die hem in deze netelige omstandigheden getrouw heeft bijgestaan , was zekere Robertus de Moens. Gedurende meer dan zeven-en-dertig jaren was Moens des graven dienaar; zoo wel in Spanje als in de Nederlanden had hij de grafelijke be langen , eerst als kamerbediende en later als secretaris en hof meester 1 met de meeste zorg behartigd en diens goederen met zeer veel ijver bestuurd ; den 31 Augustus , 15 9 5 , had Moens zijnen Heer op het slot Arevalo de heugelijke tijding gebragt dat hij mogt naar zijn vaderland teritgkeeren. Uit dankbaarheid schonk de edele graaf van Buren zijnen dienaar do Heerlijkheid Zeelhem _ Het vorstelijk diploom den 12 April 159 7 te Brussel opgesteld , is van den volgenden inhoud: "Philippe Guillaulme par la gráce de Dieu prinee d'Oranges, comte de Nassau , de Catzenellebogen , de Diest, de Bueren, de Leerdam etc. a tous ceulx qui ces potes tres verront, salut, scavoir faisons qu'en considération des bons fidéles et aggréables services que nous. a faict fire cher et féal Robert de .loens durant ï'espace de trente huict ans de long , tant en Espagne comme devant et aprés en ces pays de par desa, tant en qualité de ure chambellan , comme présentement de fire scrétaire et Mre d'hostel , et que durant lire détention en Espaigne il a tousj o urs sollicité noz affaires avec tres grand soing et diligence extrême, nous ayant aussi apporté de la main de sa Maté les 1 's Graven hofmeester tijdens zijn verblijf te Leuven in 1567 was een duitscher, die zich Wiltpergh noemde. DE MEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. désirées nouvelles de lire entière liberté au chasteau de la ville d'Arevalo, le dernier jour du mois d'Aougt Fan XVe nonante et cincq, Ie tout á fire grande satisfaction , et Ie voyant encores continuer en ure service avecq la mesme affection, soing et diligence, nous at esmeu de 1'honnorer et favorablement tracter et lui donner de fire propre motif , selon que donnons par ces présentes en remunération et récompense de ses services , pour luy ses hoirs et successeurs lire terre et seigneurie de Zeelkem , avecq le mouliu á vent, brassine bailnale et toutes les autres ses appartenances et dépendances , jurisdictions et prééminences , tout entièrement comme nous le possedoils et joyssons et en la mesme manière que nous avons hérité la dite terre et Srie de nos prédécesseurs , aussi avecq povoir et permission de prendre et porter le nom de la dite terre , et s'intituler Seigneur d'icelle , bien entendu toutefois que nous et nos héritiers et successeurs pouront toutes et quantes fois que bon leur semblera redimer et retraire a eux la dite Seigneurie , appartenances et dépendances , parmy payant audit de Moens , ses hoirs , successeurs , ou ayant cause, la somme de six mille quattre cents florins , á quarante groz, monnoie de Flandre, une fois; et que le dit de .loens serait aussi tenu de payer toutes les aydes et aultrescharges , dont icelle terre et S est pourrachapt et retraict pourat estre charge , en respect des quelles charges avons aussi accordé audit de Moens , les fruicts , prouficts et revenus de la dite terre eschues dans le premier jour de Janvier Fan XVe nonante et six passé. A laquelle fin ordonnons á fire recepveur audit Zeelkem de lui faire et laisser suivre i ceulx fi uicts , prouficts et revenues , et á tous nos aultres officiers et á chaqu'un d'eulx_ qu'ils facent et souffrent le diets de .MMoens plainement et paisiblement en la manière et forme, et aux devises et conditions susdits, joyr de la dito lire donation; et pour luy faire valider icelle donation , avons commis et commetons par ces pntes Mr , Lambert Ducquet, licentié es droicts , et Nicolas Sweert8 , mayeur et recepveur audict Zeelkem et chaqu'un d'eulx, en leur donnant plain povoir, autorité et mandement espécial de povoir en nostre nom et de nostre part comparoitre pardevant Monsieur 558 DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ MIEST. le 1Rme et Illme Evesque et prince de Liége, ou ses lieutenants et hommel de fi ef , dont la dicte terre et S r1N de Zeelkem est. tenue et relevée , et tout aultre part , que besoing sera , et illecque relever (si recquis est) , icelle terre et S et faire le hommage et aultres debvoirs á ce nécessaires et requis ; et ce ainsi faict , ceder et transporter la dite terre et S'' ,' appartenances et dépendences au proufict dudit de Moens, ses hoirs , héritiers. et successeurs soubs la dite reserve de rachapt; en observant quant a ce toutes les solempnités a ce requises et nécessaires, suivant le style et usage de la court feodale dont ladite terre et seigneurie est tenue et . relevée ; et au surplus en ce que dessus et qui en dépent tout faire et dire que nous mesmes ferions, ou faire pourions, si présents en personne y estions; eiscores que le cas requist mandement plus spécial que ces présentes , auecque puissance de substituer ung au plusieurs en - leurs lieu avecq semblable povoir, promectans d'avoir et tenir pour bon et aggreable tout ce que par les diets constituez ou leurs substituts sera en ce qui dict est et qui en dépend , faict, recognu, passé et aultrement besogné. En témoignage de ce nous. avons signé la pite de nre nom et faict sceller de nre scel; donné en la ville de Bruxelles le douzièrne jour du mois d'Apvril mil cingcents nonant et sept." (signé) Philippe G. de Nassau." , Et sur le replis estait escript, par ordonnance de Monseigneur le prince et soubsign Hovelman8, et scellé d'un sceau en eire rouge pendant á double queue en parchemin ' ." Robert de Moen8 schijnt in 1609 gestorven te zijn. Den 20 Junij van dat jaar werd zijne weduwe Catharina van Baudeguin. met de heerlijkheid Zeelkem beleend door tusschenkomst van haren gevolmagtigden , Frederik Leonard$en , rentmeester van den prins van Oranje in het kwartier van Diest. Wij vermoeden dat na haar overlijden zich het vorstelijk huis van Oranje bediend heeft van het jus reeractu$, want bij akte van 14 Mei 1 Archieven te Hasselt, leenregisters van 't graafschap Loon 1588 —1617,. bl. 58. DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. 1647 , juist op den sterfdag van Prins Frederik Hendrik , schonk Willem II , prins van Oranje , deze heerlijkheid aan den beken den nederlandschen dichter, Constantyn Huygens, heer van Zuylichem , ''in erkentenis der goede en aengename diensten die voors. Huygens , als ordinaris raed en secretaris zijnen vader, Prins Frederik Hendrik , gedurende twintig jaren heeft bewezen." Het handvest daarover opgemaakt luidt als volgt : 1 `Willem, by der gratie Go dts , prince van Orangie, grave van Nassau, Catsenellenbogen , Vyanden , Ditz , Lingen , Meurs, Beuren , Leerdam etc. marquis vanden Vere ende van Vlissinge, Heere ende Baron van Breda , der. stadt Grave ende . lande van Cuyck , Diest , Grimberghe , Herstal, Cranendonck, Warnesteyn, Arlay, Noseroy, St Vyht, Doesborch, Polanen, Willemstadt, Mirewart, Ysselsteyn, St Martensdijck, Geertruydenberch , de hooge ende laage Zwaluwe, Waeltwijck etc. , erf borggrave van Antwerpen enz. gouverneur over Gelderlandt , Hollandt , Zeelandt, West-Vrieslandt, Uytrecht, Overyssel, stadt Groningen en Ommelanden , Drente etc. capiteyn generael ende admirael der vereenigde Nederlanden , etc. allen den ghenen die dese sullen sien ofte hoorera lesen saluyt. Doen te weten : alsoo syne hoocht den prince van Orangie onssen heere ende vader H. L. memorie het recht hem competeerende tot die lossinge van den pandschap der Heerl. Zeelhem by zyne brieven in dato van den 17 April XVI vijff en veertich vergund ende gecedeert heeft gehadt aen heer Constantyn Huygens, ridder, heere van Zujliekem ende int Moniclandt etc. synen ordinaris raedt ende secretaris in herkentenisse van de goede ende aengename diensten, die hooggedachte onsen heere ende vader H. L. M. doenmaels van den voors. Heere van Zuylichem twintich continueele jaren hadde genoten ende alnoch genietende was, soo ist dat wy ter herten nemende, dat voors. heere van Zuylichem en deselve 1 Wijlen de verdienstelijke boekdrukker van 's Gravenhage, A. D. Schinkel, schreef een werkje voor titel dragende : Bijdrage tot de kennis van het karakter van Constanten Huygens, ontleend uit aanteekeningen wegens het beheer zijner goederen. 's Gravenhage 1842. De inhoud van dit schrift, waar gewis iets over Zeelhem te vinden is, - is ons niet bekend. (Zie hierachter blz. 563.) 5 6 0 DE H EEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. getrouwe diensten by hoochgedachte onsen heere vader ten eynde toe van deszelfs leven heeft volhert ende alnoch by ons is volherdende , mitsgaders om andere goeden consideratie ons daertoe moverende , hem bovens de confirmatie van de voors. gunste ende cessie des rechts van pandschap boven geruert, de voors. heerlijkheyt in vryen ende volkomen eygendom hebben vergundt,. gecedeert ende getransporteert , zoo wy hem deselve by desen voor hem synen erfven ende naercomelingen in vryen ende volcomen eygendom vergunnen , cedeeren en transportveren met alle rechten, baten ende proeminentiën daeraff ende van dependerende gene uytgezondert, lastende onssen erfven ende naercomelingen, ende voorders eenen yegelijcken dyen het soude, mogen aengaen , ende dese , sullen werden gethoont, den voors. Heere van Zuylichem syne erfven ende naercomelingen gemelte eygendom vry ende ongemolesteert te doen ende laeten besitten ende genieten. "Gedaen in 's Gravenhage onder onsen name ende grootsegel desen XIIII Mey XVIC ende seven en veertich ende was onderteekend : G. Pr. cl' Orangio. Op de syde stoet, by syne Hooch' (onderteekent) J. Buyser. Besegelt met rooden wasche hangende. aen eenen dobbelen steerte ' ." Ten gevolge dezer schenking, waartoe de prins van Oranje bij den bisschop van Luik , onder dagteekening van den 10 April 1647 brieven van oetroy had gevraagd , heeft Constantyn Huygens den eerzamen Daniël Coel$ , stadhouder der , leeneii en rentmeester der stad en baronnie van Diest belast, om in zijnen naam de Heerlijkheid Zeelkem bij de zaal van Curingen in leen te ontvangen , hetgeen dan ook op den 4 Mei 1649 , na overlegging der stukken en uit zwerén van den leenmanseed, heeft plaats gehad. Niet zonder moeite kwam Huygens in bezit der Heerlijkheid Zeelhem , dat hem werd af betwist door de erfgenamen van Jr Robert de Moens. Catharina de Banldequin , weduwe de Moens, had bij testament van den 15 Januarij 1645, over de. 1 Leenregisters van het graafschap Loon van 1639-1649. DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. Heerlijkheid Zeelhem , zoo wel als over hare overige goederen beschikt ten voordeele van haren broeder Charles de Bauldequin, ridder, heer van Fault, controleur en edelman van den huize zijner koninklijke majesteit van Spanje. Na haren dood, in 1649 voorgevallen, trachtte Jr Charles de Bauldequin in bezit. van Zeelhem te geraken , gaf met het oog daarop eene volmagt aan zekeren Paulus Franken , borger • van Beringen en werd den 2 Julij 16 :I9 door den leenhof van Curingen met de _Heerlijkheid Zeelhem beleend. 16 5 7 den 7 Augustus werd Daniel Coels nogmaals beleend met de Heerlijkheid Zeelhem , in naam van zijnen principaal, den Heer Constantinus fuyyens. 1689 den 29 Junij werd Mr Philippe Hoste , agent van den Prins van Oranje in de provincie Braband , beleend met de Heerlijkheid Zeelhem uit naam van Heer Christiaan .Huygens, na dood van diens vader Heer Constantyn .Huygens , , heer ader voors. Heerlijkheid. 1698 den 14 Augustus werd Constantyn Huygens na dood van Christiaan Huygens met - de Heerlijkheid Zeelhem beleend. 1708 den 27 Julij belast de Heer Constantinus Huygens, "Heere van Zelhem , Zuylichem en Monnicklandt" zijne heerlijkheid en goederen van Zeelhem met eene kapitale som 3200 gulden , rentende 160 gulden jaarlijksch , ten voordeele van den Heer Nicolaas de Libotton, ridder, Heer van Steynvoort "hier . vorens majoor van de cavallerie ten dienste der Heeren Staten- Generaal der Vereenigde Nederlanden." 17 3 5 den 2 0 November verklaart Heer Nicolaas Antoon de Libaton , Heer van Cleynen-Stevoort, Jeuck, Halbeek enz. ontfangen te hebben 1800 gulden kapitaal, gecrëeerd den 26 Aug. 1718 ten laste der, Heerlijkheid Zeelhem , door den Heer Constantinus Huygens. 1747 den 24 Janu arij werd vrouwlijn L. S. Huygens beleend met de heerlijkheid Zeelhem , na dood van hare moeder Philippina Doublet. 1764 den 3 Julij werd mevrouw de Barones Douarière van Wasssenaer met de Heerlijkheid en goederen van Zeelhem beleend. 562 DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. 17 71 den 18 Mei verkoopt mevrouw Susanna Louisa Huygens, Douarière van B-3° Willem van Wassenaer de Heerlijkheid en goederen van Zeelhem aan vrouwe Regina Fernandez cli Paramo, voor de som van 18,000 gulden ned. Deze werd den 6 October 17 7.1 met dezelve beleend. De verkoopbrief luidt : "Madame. Pour satisfaire á votre demande et réquisition faite á mon beau frere par votre lettre á luy du 14 de ce mois, je certifie par la présente vous céder la terre ei seigneurie de Zelem avec tous ses droits sans réserve , ainsi et tels que je l'ai possedé , au prix de 18 milles Oorins d'hollande. J'ai 1'honneur d'être etc. A la Haye le 18 May 1771." 17 76 den 21 October verklaart de verkoopster dat 111uyt den voorberoepen brief niet en blijckt dat zy zoude voldaen zijn over de koopsomme in den voormelden brief uitgedrukt, noch ook in denzelven brief eenige procuratie of constitutie om de voors. Heerlijkheid te verheffen , gegeven is ; gelijk dit alles hadde moeten voorgaen tot validiteyt van de gepretendeerde verkooping zoo protesteert zij tegens het voorgemelt gedaen verhef als oock tegens alle voordere acten." 17 ` 9 den 2 Nov. bij akte van retrocessie staan de Jofvrouwen Regina Ferdinandez de Paramo en Regina van Grinsven douarière van wijlen Frans Lodewijk Fernandez de Paramo de Heerlijkheid van Zeelhem wederom af aan Susanna Louisa .Huygens, douarière van Willem B°° van Wassenaer. 1786 den 25 Januari] werd Dederik Huygens , raad en schepen van 's Hertogenbosch beleend met de heerlijkheid van Zeelhem, als zich noemende den naasten bloedverwant van Mevrouw Susanna Louisa Huygens, douarière van Willem baron van Wae$enaer, welke den 21 December 1785 te 's Gravenhage overleden is. 1786 den 20 October werd Johan Philip Hoeuft, heer van Oyen, kolonel kommandant van het regiment van den generaalmajoor Van der Hoop, zich noemende oudste manshoir onder de naaste bloedverwanten en erfgenamen van Susanna Louisa luygens, met de Heerlijkheid Zeelhem beleend, zoo voor zich als voor de overige erfgenamen in denzelfden graad staande. 1794 den 5 Februarij, bekende Heer Petrus Huygens, wonende DE HEEREN VAN ZEELHEM BIJ DIEST. 56S te Veerle in Braband , den nieuwen bisschop van Luik als zijnen leenheer , wegens de Heerlijkheid Zeelhem , hem toegevallen als naaste bloedverwant van wijlen mevrouw Susanna Ludovica Huygens en bij gevolg aan haar moetende succederen. Latere verheffingen heb ik niet gevonden. In 1797 ging de Heerlijkheid Zeelhem te niet. Haar grondgebied werd in eene burgerlijke gemeente veranderd, welke tegenwoordig deel maakt van het kanton Herck. Bergh-Terblijt, Jan. 1867 AANTEEKENING. Den geleerdetn en geëerden schrijver van dit stukjen is het boekjen van Schinkel "Bijdrage tot de kennis van het karakter van Constantijn Huygens" onbekend gebleven ; hij weet dus niet , dat het hoofdstuk over Zeelhem, daarin voorkomende , weinig geschikt is om eenigen luister aan dat hoogst ordinair charakter bij te zetten. Huygens vertelt zelf zeer naïef, dat Jonker Steven de Geloes, Heer van Loobosch, zijne bemiddeling bij den Prins van Oranje had verzocht om "inde Pandschap der Heerlicht Zeelhem te moghen succederen"; maar Huygens , `pop dese premie voor [sijn] selve speculeerende" , wel verre van den Heer v. Loobosch te zeggen , dat hij hem hier niet in dienen kon, geliet zich als of hij hem helpen zofl , zoo dat de Jonker eerst later toevallig vernam, wat Huygens' intenties waren; onze "Rekenmeefter" — de veel te hoog geprezen Constantin — bereikte dan ook zijn doel. Zulke laagheden heeft men van dergelijke nieuwbakken Ridders te verwachten. Later deed de onnoozele Heer van Loobosch nog een poging om de Pandschap op "eerlicke conditien" (voor goed geld ?) over te nemen : maar de wijze Constantin "floegh alles af, om goede redenen" (t. a. p. bl. 18 , 19). J. A. A. TH. BIJDRAGEN TOT DE GESMIEDENIS VAN BET NEDERLANDSCH TOONFEE. In de zoogenaamde • ,Komedieboekies" zijn , zonder opzet, een masfa bizonderheden neergelegd , die belangrijk zijn voor de gefchiedenis van het Tooneel en daarbij van de zeden der tijd, waarin de (tukken zijn gefpeeld of uitgegeven. Wij bedoelen niet zoo zeer, wat uit de (tukken-zelven te put. ten is; maar wat hunne uitrusting kenmerkt; bijv. in opdrachten, voorredenen, aanteekeningen enz. Daarom openen wij in de "D. Warande" eene rubriek onder bovenftaanden titel en houden ons aanbevolen voor mededeelingen. In 'de plaatsen , die wij afdrukken , is het gefpatiëerde van ons; een ieder zal voelen, waarom dát bizonden onder de oplettendheid der lezers gebracht wordt. I. Uitgaven van het "Wederzyds Huwlyksbedrog 11 . le Uitgave, . van 1714: "Te AMSTELDAM , by Hendrik van de Gaete , Boekverkoper, op den hoek van de Warmoes-ftraat en den Vygendani". Titelviniët : een woelende zee , bewogen door twee winden. Devies : "Turbant sed extollunt`. Om den rand : zinnebeelden van Kunsten en Wetenschappen en eene aardige plaat van WandelaEr, gefneden door Schynvoet. Op het achterplan : negen personén (11,1 Tooneel?) waaronder "Jan" geknield ; aardig voor de fontanges enz. van 1714. BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS ENZ. Voorreden: "Aan den Lezer. "Zie hier myn derde Tooneelfpél in het licht , behelzende eene (toffe die volgens myn oordeel niet onbehaaglyk op het Nederlandsch Tooneel zal weezen : want wy befchimpen gebreken in dit Spel , die van openhartige Hollanders altyd verfoeid zyn, naamelyk : de verwaandheid , hovaerdy , en 't bedrog , die in deezen Lande , naar het fchynd, door de vreemdelingen gebracht zyn : want de eenvoudigheid , zedigheid en oprechtheid onzer Voorouderen , is van ouds her vermaard , ja van hunne grootfte Vyanden gepreezen. Ik vlei my dan , dat wy in deezen het oogwit van een Blyfpél voldaan hebben : te meer om dat wy met deeze gebreken te hekelen , niemand in 't bezonder (onzes wetens) hebben gequetft. "Wat de fchikking van het Spél aangaat, hier in onderwerpen wy ons aan het keurig oordeel van ongeveinsde liefhebbers der Tooneel Poëzy , en verzoeken dat zy onze mifil.agen verfchoonen , die ligt in een Eigenvinding kunnen begaan worden. De drukfouten , hier en daar ingeflopen , eifch ik geen verfchooning voor; dewyl ik my zelven daar over niet kan verfchoonen; hebbende de proeven te haaftig nagezien , in w een tyd dat ik nutter bezigheden had ; maar ik trooft my dat 'er geen in zyn die de wezent. lykheid van het Spél kunnen quaad maaken. Ondertufchen kunnen de drekvliegen van Parnas (quaadaardige en nydige vitters) zich met die drukfouten vermaaken , zy moeten toch een verfnaaperingetje hebben. "Verwacht in 't kort den derden Druk van myn Blyfpél, Don Quichot , op de Bruiloft van Kamacho , Verbeterd , door tuffchen voegingen van verfcheidene Tooneelen. Vaar wel. P. L." Eene 26 uitgave van 1720 verfcheen onder den naam van "Laatfte druk. By Joannes Oosterwyk , Boekverkoper op den Dam": "door den Dichter van veele drukfouten gezuiverd" ; behalve den verlieten afdruk der plaat , met een viniët van W andelaAr , een ouden lierflager in een landfchap voorftellende. Devies: "Vigilanter et quiete". De t"Voorreede" luidt als volgt: "Zie hier myn fpel genaamd Het wederzyds Huwelyks-bedrog 566 BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS ten tweedemaal in 't licht , van veele drukfeilén gezuiverd. Boven al zyn de gedachten der naamwoorden naauwkeuriger waargenomen. Indien 'er evenwel hier of daar iets mochte mis gezien zyn , verzoek ik den Leezer het zelve te verbéteren. Ik tel my niet onder die Dichters welke waanen dat men hunne vaerzen voor orakels moet houden , als quamenze uit den dryvoet van Apol ; neen ik hoor gaern het oordeel van alle kunftkenners. Maar hoe fchaars zyn die heden te vinden ! zwermen van Vaerzemaakers , die met een ydel gefnor , en woorden van een halven vaam den zangberg verveelen , komen genoeg te voorlchyn , en vertoonen de waereld wat ze zyn , naamelyk zotten ; vitters die de zaaken over 't hoofd zien, en aan de woorden knabbelen zyn 'er ook geen gebrek ; maar mannen die de Nederduitsche taal kundig , de tooneeldichtkunft zelf luifter byzetten zyn 'er, helaas! weinige over. Boven al fehynt het blyfpél den geeft te geeven, verdrukt door een menigte hiftoriefpelen , weinig dienende tot verbétering der zeden , 't welk de grootfte eigenfchap is , die het tooneel luifter byzet. Hoe weinig Dichters trachten het voetípoor van de voortreffelyke mannen naa te volgen , die de gierigaarts, verwaanden , zotte Doktooren , beursfchraapende Advokaaten, jaloerfche knorrepotten , fchynheilige bedriegers , loffe minnaars, en minnareffen , koppige dwarsdryfrters , zwetzende pofhanzen, doorileepen vleij ers , domme boeren , geeftige knechts , nydige buurlieden , raazende geleerden , malle poeëten , en meer andere eigenfchappen , zo leevendig ten tooneele gevoerd hebben , dat hunnen naam lang door de nakomelingen zal geroemd worden. Sommige willen Vrankryk de eere toefchryven dat Molière ons eerft de oogen geopent heeft, in 't verbeelden van de aartsgebreken der menfchen : maar zy zyn verdoold ; Holland heeft den roem , dat de doorluchtige Droft Pieter Kornelisz : Hoofd een fpel van dat Plag dichtte , naamelyk; Warenar met de pot, en de Geeftige Bredero zynen Spaanfchen Brabander , die wel haalt gevolgd wierden van verfcheidene onzer landgenooten. Wel is waar dat de fchikking dezer (pelen in dezen tyd gebreklyk is: maar de natuur hunner Perfonaadjen wijkt nergens van haar Eigenfchap, noch doet zulke buitenfpoorige fprongen als men in Molière vind. Ik breng dit niet by om dien Dichter te verachten , geenzins ; wy houden hem in waardy , en geeven hem gaern cle eer dat hy de grootfte blyfpéldichter zyner eeuw is geweeft. VAN HET NEDERLANDSCH TOONEEL. Onze poeëten zullen hem niet licht op zyde komen , ten zy dat ze de romanfiche verbeeldingen verlaaten , en de kentékenen (caracters) der ondeugden op zyn fpoor gade Maande , met kunft op 't tooneel befpotlyk maaken ; waar toe hen geene eigen vindingen noch vertaalingen ten voorbeeld ontbreeken. De Franfchen geeven onzen Landaart de eer , dat zy in boertige vaerzen (Burlefque) voor onze dichters moeten zwichten , en ook in hoogdraavenheid der heldendichten , gelyk in 't Journal Literaire opentlijk is te boek geflagen. Wat zou den Nederlander dan beletten om hen in 't blyfpél, ja ook in het treurfpél te boven te ftreven, indien men in het eerfte de ongebondenheid , en in 't laatfte den hoogdraavenheid wat maatigde , misgaders de onkuifche uitdrukkingen , en fnorkeryen verbandden , die niemant dan liet graeuw, en de losbollen kunnen behaagen. Het Tr eurfpél begint gelukkiger te worden. Ik zal de braave Dichters niet noemen die er een grooten ftap in gedaan hebben , en moedig voortgaan ten luifter van den Hollandfchen naam; zy maaken zich zelf genoeg bekend. Wat in dit blyfpél is ten wege gebracht , laat ik aan het oordeel der kunftverftandigen. Lees , en aanfchou.w het, tot leering, en verfoeijng van een gebrek dat al te veel by onzen Landaart is ingekropen, naamelyk kaal en groots te zyn, en het laatfte door bedrog ftaande te houden. "Vaar wel." In deze editie komt eene "opdracht voor aan den Heere Govert van Mater" , gevat in het volgend fonnet: "Beroemde jong'ling, die in .uwe lentejaaren De letterwysheid volgt , in 't Duitfch , Latyn , en Franfch , Waardoor uw braave naam met eenen fchoonen glans Zal blinken náa watdy , ter eere van het Spaaren. Het zy uw Kruisgezang op 't roeren uwer fnaaren Den geeft van de Aard verheft , tot aan des Hemels trans; Het zy uw Herdersfluit de reiën leid ten dans, Of dat g' een Treurtoon zingt ; u paffen Dafnes blaren. Dit Huwelyks-bedrog ziet andermaal het licht, Dat kenners heeft gefmaakt, en niemants oor ontfticht Door fnoode boertery, of vuile onkuifche reden. 568 BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS Tooneelkunft jokt fomtyds; maar ze is een reine maagd. Befcherm de Nimf, myn Vriend; indien zy u behaagt Zal zy te moediger op Aemftels Schouwburg treeden." VOORBERICHT [van de uitgave 1754]. Dit blyfpel , het Wederzyds Huwelyksbedrog , quam veertig jaaren geleden , naamelyk in den jaare 1714. de eersternaal in het licht , en is tot heden , gelyk alle myne tooneelftukken , op den Amfterdamfchen Schouwburg vertoond. "Ik heb het recht, om dezelve in Quarto by elkander te laaten drukken, altoos aan my behouden ; om dat ik voorgenomen had alle myne dichtwerken te verzamelen , en in dat Formaat uit te geeven ; gelyk gelchied is. Hierdoor is het veroorzaakt dat fommige myner fpeelen zonder Privilegie gefpeeld en gedrukt zyn: maar by gelegenheid deezes herdruks , is by verdrag vastgefteld, tuffen de E. E. Heeren Regenten des Amfterdamfchen Schouwburgs , en J. Bofch , boekverkooper te Haerlem , dat hy het recht zal hebben , om alle myne tooneelftukken in Quarto Formaat by myne dichtkundige werken te drukken , fchoon de zelve met de Prij-ilegie van den Schouwburg zyn uitgegeeven. , en dat zy ook voortaan , alle ten dienft en voordeel van den Schouwburg , met Privilegie in Octavo Formaat gedrukt , zullen uitgegeeven worden , zonder dat de voorfz. J. Bofch zal vermogen de zelve in Octavo te drukken. "Aldus komt dit blyfpél de eerftemaal met Privilegie in het licht. Ik heb het op nieuw nagezien : maar geen verandering daar in gemaakt , of behoeven te maaken ; alzo in het zelve van naauwkeurige liefhebbers geen mistlagen gevonden zyn, van dat gewicht, dat 'er eenige verandering in zoude nodig zyn. Alleen heb ik dit fpél van letterfouten , die in den eerften druk geflopen waaren , trachten te zuiveren. "Haerlem den 24. in Febr. 1754. "P. L.'' Ook in deze uitgave is de "opdracht" behouden. Wat de waarde der edities betreft , zij verschilt weinig. Reeds die van het jaar -20 heet van drukfouten gezuiverd; maar zoowel deze als der latere (van -54) ontbreekt in het Eerste Too VAN HET NEDERLANDSCH TOONEEL. 569 neel van het Vierde Bedrijf een geheele alexandrijn; uitlating, die alleen in de 4°-editie (zoo ver ik zien kan) herfteld is. In de drie kl.-8° ftaat het volgende: Blz. 66: Kon s tance. Indien hy haar bemint zal hy zo licht niet fcheiden : Want anders blykt liet dat hy ons zoekt te misleiden Daar word ge fcheld. Wie of daar fchelt? Klaar: Dat zal milfchien de Snyër zyn, Of Lakenkooper om te manen. 't Zyn gezellen Die ik enz. Het ontbrekende vaers volgt op "misleiden". Klaar: Misleiden! neen, Mevrouw, dat heeft in 't minft geen fehyn. Daar word ge fcheld. Konstance. Wie of daar fchelt ? Op blz. 56 ftaat: Zy weet nog niet wat dat liet is in de echt te treeden Met zulken grooten graaf, den graaf van Habislouw; In de 4° verbeterd: Met zulken grooten Heer, den Graaf enz. En zoo zijn er zeker nog meer verbeteringen in de 4°-ed. aangebracht, die Langendijk, waarfchijnlijk met "nutter bezig heden belast" , onopgenomen heeft gelaten in den lateren druk van 1754. In den druk van 1714 ftaat (bl. 57): De flag van Eek'ren is door hem half gewonnen; In de latere : De flag van Eekeren is door hem half gewonnen; Tegenwoordig zou een geoefend dichter ftellig aldus verbeteren: De flag van Eekeren is half door hém gewonnen. DIETSCI-IE WARANDE VIII. xXXVI_II 5 7 0 BIJDRAGEN TOT 1)E GESCHIEDENIS In 't algemeen zijn in de editie van -54 vele kapitale initialen uit die van -14 en -20 door onderkastletters vervangen. De "vrind" van -14 is al in -20 een "vriend" geworden; de "Lakeiën" (dat is erger) zijn in "Lakeijen" omgefchapen. Andere fraayigheden, bijv. "Hoeft aan myn Moesjes", op blz. 26 hebben in den druk van -20 de plaats ingenomen van: Hoe (taan myn Moesjes? Op blz. 3 9 wordt aan K o n s t a n c e toegefchreven wat Lode_ wijk zegt. In den mond van een knecht heeft het charakteristieker "Nou" de plaats moeten ruimen voor "Na". `Wat zou u 't helpen" heet "Wat zou 't je helpen" te verbeteren. Het werkwoord bennen wordt gebannen , en Jan zegt (zeer onhollandsch en ónstichtsch) : "Je zyt mifehien verliefd ?" De zelfde Jan, die in 1714 zeer eigenaardig zeide: 't Zou ons niet dienftig zijn : wyl wy malkandren kennen, En van het zelfde fop beide overgooten bennen. moet in 17 20 deklameeren: Waar zou 't toe dienen als om alles om te ftooten ? Zyn wy van 't zelfde fop niet beiden overgoten? Zoo hebben de fchaaf- en likmeesters den 18-jarigen jongeling Pieter Langendijk reeds fpoedig tot een 24-jarig pedantjen omgefchapen. Zoo zijn verbeteringen van later tijd meest verflimmeringen ; adres aan Vondels "Gij sbreght" van 1638 , in later jaren door den dichter gezuiverd als het heet; aan Vollenhoves "Kruistriomf", tot onkenbaarheid toe van langer hand door den dichter-zelven verknoeid (zóo verknoeid , dat het Witsen Geys - beek en Lesturgeon verbijsterd heeft) ; aan Tollens' `Nova Zem bla", en nu, als blijkt, aan Langendijks wellicht beste komedie. Zie hier de akteurs , die het aardige ftuk in 17 96 gefpeeld hebben. (Men was in het tijdperk , dat men aan de tooneelfpelers, zoo min als aan de koopvaardijkapteins, nog nimmer den titel van "Heer" gaf; en dat had iets nobels , dat het in Frankrijk nog heeft : Firmin , Fréde'ric Lemaitre, Déjazet, klinkt wat beter dan .Monsieur .... en Ma(lerrcoiselle. Ik erken dat VAN HET NEDERLANDSCH TOONEEL. met Mlle Georges en MI'e Mars deze leer echter fchipbreuk zou lidden). ROLVEEDEELIVG VAN 1796: Voorjaar Najaar. LODEWIJK . .Van1 Dinfen .Camphuysen. . . . . . . . . .JAN .. .. . Obelt .. . . . WAARD . . . . 's Gravefande . . . . Van der Steil. `CHARLOTTE . . H. Hilverdink . .Majovski. .. . . . . . . . KLAAR - .. . . .. Smalwoud. . . BODE . .. .. . . . . Van den•Broek. KONSTANCE . . .Van Dinfen . . . . . Roos. . HANS . . . . . . . . . P. Snoek. Fop Adams .Provens. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . KAREL . . . Valkenier . . .Roos. HENDRIK . . . . . . Fouking. JORIS . . . . van Well. . . . . . SOFY . . .. . 0belt. . . . . OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN, DOOR P. A. TIELE. De Bibliotheek der Leids©he Hoogeschool is in het bezit van een exemplaar der Souter Liedekens (Antwerpen Symon Cock. 1540) met geschreven toevoegsels van denzelfden tijd. Deze bestaan uit 26 geestelijke en wereldsche liedekens , meerendeels van dezelfde hand, vrij duidelijk geschreven. Er is ons zoo weinig van die oude Nederlandsche liederen literatuur overgebleven , dat het mij de moeite waard voorkomt er hier verslag van te geven. De vroegere bezitsters hebben hare namen voor in het bundeltje opgeteekend. Bovenaan leest men: "Deesen boeck hoert toe joeffruwe Jenneken Vereist woenende totter cloester ter banck." Daaronder de verzuchting "Qch eewich is soe lanc" , het referein van het bekende lied van Brugman. Na Jenneken •Verelst heeft het bundeltje toebehoord aan "_"Maiken Meftens dochter alias Pasfchens" , aan Mariken Paesfchens. van Gheel , en aan Paulus Veezaerdt. De bijgeschreven liedekens zijn de volgende: 1. "Tribulatie ende verdriet." Wat moet mijn hert al lijden (Antw. Ldb. van 1544 , by Hoffmann N ,> 173 met gering verschil ; 2e strofe 6e regel ontfanghen voor verwerven ; 4e strofe 6e regel genesen voor cgkelijden enz.) 2. 'Een schoon liedeken van onfer lieuer vrouwen." Maria zich oonfte der fuca.den Gaet aen (les cruycen iney. (Ldb. bv S. Cock 1539, bl. 53 vO) OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. 3. "Een andere nae die wife, Don uien ce Ia". Waer lyden troost foe (oude ic eens verblijden (Zes tienregelige strofen). - 4. `Een ander vander dooi." Och wilt aenmercken ghy weldeghe herten u crancke natuere die fterffelijc es (Ldb. by S. Cock 1539 , bl. 43 v°). 5. 'Een ander vander doot." Och menfche . waer op wildy u verlaten en ghy moet fteruen en weet ghy wel (Aldaar bl. 101 vo). 6. 'Een ander liedeken." Hoort al na my verstaghet wel mijn reden. (Aldaar bi. 92). 7. "Een ander. Op die wise : Aenhoort al mijn. Ende op den v psalmen." Och hoort toch al hier naer ghy sori daers int ghemeyne. (Vijf zevenregelige strofen). 8. 'Een ander." In onghenuchte groot Leydick mijn lenen nu. (Vijf achtregelige strofen). 9. 'Een ander." V1y aerine jonghe maecht Die werelt meshaecht (Ldb. by S. Cock 1539 , bl. 85 , met verfchil in den tekst, die daar vrij bedorven fchijnt). 10. "Op Ick segghe adieu." Bemuert prieel Daer God was in ontfanghen. (Elf achtregelige strofen). 574 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. 11. „'Op Iek hadde een gheftadich [minneken]." Maria fuyuer kerffouwe moeder ende maghet fijn (Ldb. by S. Cock 1539, bl. 56 v0). 12. 'Een ander." Iek wil mij gaen verhueghen en verblyden mynen moet (Antw. Ldb. van 1544. NO 101. Hier alleen de le-3e, 5e 7e strophe).. 13. "Een ander." Het was te nacht, eenen alfoe foeten nacht Dat allen die voghelkens fonghen (Aldaar No 194, met verfchil). 14. "Een ander." Iek stont op hooghe berghen . ie sach daer foo diepen dal (Aldaar No 87 , doch geheel verfchillend , ook van de lezing in het Haerlems oudt Ldb. , waarvan eene zeer zeldzame uitgave van omstr. 1645 (Haerlem , Vinc. Casteleyn) , in 't bezit is van Dr C. Ekama te Haarlem. Vgl. voorts : Niederl. Volkslieder, gesammelt von Hoffmann von F. IIe Ausgabe,. No 18 , 19 ; en Willems , Oude Vlaemsche liederen , No 56). 15. "Een ander." Nu fcheyden wy nu fcheyden wy Dat fcheyden moet , emmer weten (Acht vierregelige strofen. Verschillend van N° 51 der "Niederl. geistliche Lieder, herausg. von Hoffmann von Fallersleben"). 16. "Een nieu liedeken." Rijck god wy fal ickx claghen Dats alle myn verdriet. (Antw. Ldb. van 1544, Na 205 , met verfchil in de dictie). 17. "Een ander." Och weerelt loos ghy doet my pijn ghy doet myn ziele doeghen (Blijkbaar een tegenhanger van 't bekende lied : "Gheldeloos ghi doet mi.1 pijn," dat men o. a. aantreft in 't Antw. Ldb. van 1544, No 51). 18. 'Een nieu liedeken." OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. 0 vat vol fwaerder fondsen Waer fal ic henen gaen. (Zes negenregelige strofen). 19. 'Een nieu liedeken op die wijfe Iek heb eereen man." lek weet een fuuer maecht Die my foo wel behaecht (Negen zesregelige strofen). 20. 'Een nieu liedeken." Die voghelkens inder muyten Die finghen haeren tijt (Antw. Ldb. van 1544 NO 28 met gering verfchil ; 4e strophe 5e regel: "maer oft v yemant vraghet" ; 6e strophe , 2e regel : "Dat was een ruyter reyn. ") Van hier af zijn de liederen van een latere hand, doch ook van de 16e eeuw. 21. Drie zesregelige strophen van een lied waaraan 't begin schijnt te ontbreken. De Ie strophe begint hier: Ivy mint een vrauken fijn Dats mijnder herten pijn 22. 'Een fchoon nieu liedeken." Ontwaeckt o Israel doet op v ooren Wilt hooien nae der propheten item (Over dit lied straks nader). 23. "Een nieu Liedeken op die wyse vanden Lustelijcken mey."' Die werelt gaet nv al verkeert o god wat lalt geworden. (Zeven achtregelige strofen). 24. `Een fehoon Liedeken." Ie hadde een geftadich minneken Zoe fier en zeer beleeft (Antw. Ldb. van 1544 , NO 98 met veel verfchil in dictie). '5. 'Een ander Liedeken." Ie drage dat lyden verborgen befloten in mijnen gront. (Ldb. by S. Cock 1539, bi. 115 vo). 576 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. 26. "Een nieu liedeken." Eeft wel gedaen, eeft wel ghedaen Segt my wel fcnoon goddinne. (Acht vierregelige ftrofen) . Wat N° 2 betreft, blijkens de eindstrophe ("Prince der acoleyen , dit is v gefchoneken") is dit nieuwjaers-liedeken uitgegaan van de Rederijkerkamer De witte uccoleyen onder de zinfpreuk Liefde is fondament, te Leiden. Wij treffen het aan in het Ldb. gedrukt te Amsterdam bij Harmen Janszoon Muller 1 , waar het gevolgd wordt door een ander nieuwjaars-liedeken van de jonge Haarlemfche Kamer De wijngaert rancken , zinfpreuk Liefde boven al. Ook vindt men op 't eind van het bundeltje twee nieuwjaars-liederen van de Amfterdamsche Kamer De eglantier onder de doornen , zinspreuk In Liefde bloeyende. Het zou mij niet verwonderen of deze liederen hebben dienst gedaan op de rederijkers-samenkomst te Rotterdam in Juli 1561, waar de Haarlemsche jongé Kamer den "oppersten" en de Amfterdamsche den tweeden prijs van de Liedekens behaalde. Is mijn vermoeden juist dan moet bovenftaand Ldb. bij H. Jz. Muller na 15 61 in 't licht zijn gegeven. Het bewuste lied is ook in andere Liedeboeken opgenomen `'. Van het meermalen door mij aangehaalde liedeboek : Antw. , Symon Cock, 1539 ken ik slechts één, en nog wel een onvolledig exemplaar. Het bevindt zich op de Stads-Bibliotheek te Haarlem en is afkomstig uit het legaat van A. van der Willigen. Hoffmann von Fallersleben heeft het gekend (Niederl. Volkslieder, IIe Ausgabe, bl. KVI). Na de bovenftaande inlichtingen zal men, hoop ik, met mijne keuze uit de liederen die in 't Leidsche HS. voorkomen vrede hebben. 1 Zonder jaartal. Ter boekerij van de Kon. Akademie van Wetenfchappen. 2 Het tweede Liedeboeck enz. Ainft. , N. Biestkens van'Diest 1583ƒ375; — Sommighe Leerachtighe geeftelijcke lieclekens enz. Amft. , W. Jz. Buys (1609) bl. 442. Beiden op de Kon. Bibliotheek te 's Hage. — Volgens welwillende miededeeling van den Heer Campbell. OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. ICK STOKT OP HOOGHE BERGHEN. (N° 14) lek ftont op hooghe berghen ic fach daer foo diepen dal ie fach dat boeyken comen die mij trooft gheuen fal. 2 Ick ghinck dat boeyken teghen ic fchanck hem den coelen wijn in eenen cop van gouwe daer en was noyt iilver bij. 3 Waer om coemdij mij teghen waer om fchinckt ghij mij wijn ic en weet aen v gheen oneerbaerheyt_ dan dat ghy te haveloos fijt. 4 En dat ie te haueloos bin dat fal ie v, wel ontdoen ie wil mij gaen begheven al in een cloofterkin. 5 Wildy v gaen begheven al in een cloofterken foo (oude ie foe gheerne weeten hoe nonnen haer cleederkens ftaen. s Dat fal ie v wel berechten hoe nonnen haer cleederkens ftaen al lachende fijn fij ghemaket, al fcreyende aenghedaen. 7 Maer doen die dry jaren om waren en die daer waren gheleden doen quam die felue ridder die selue ridder fijn "al voer dit cloofterkijn 8 Hy clopte daer foo lystelijc j 1 Lyselije ? 578 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. foo lystelijc op den rinck Waer es die ioncfte fuftere die left mael aerden ontfinck. 9 Die alder ioncfte fustere die en mach niet cornen wt fy dient hier god foo gheern het es heer Jhesus bruyt, 10 Mach ickfe nu niet fpreken oft mach ickfe nu niet Ilen foo fal mij therte breken mijnen fin fal mij ontgaen. 11 Met dyen quam sy daer gheganghen dat edel rnaechdeken dat haer was af ghescoren die liefde was al ghedaen. rc RADDE EEN GESTADICH MINNEKEN (No 24). Ie hadde een geftadich minneken ,zoe fier en zeer beleeft verkoren in rnijn finneken van couwe mijn herteken beeft die nu een ander heeft daer om mach ic weI scrijuen dontrouwe van allen fchoonen wijuen Want 8Y !n\j nv begeeft. 2 Twee bruyn oochxkens draecht zij Zeev vriendelyc int geficht daer mede zoe veriaecht fij druc, lyden int gewicht tes lange van te voren gedicht tes lange van te voren gefcreuen dat sy mi] foude begenen Want vrouwen woordekens zijn licht, OUDE NEDERLA~DSCHE LIEDEREN. 579 3 Ey lieffelij e lieueken peyst forntyts eens om mij als gy heht v gerieueken legge ie in fantezij dats felden ben ie blij ooek wat iek eet of drincke OIU v ift dat ic dineke al wijfdij mij voerbij. 4 Hoe Ioudic haer vergeten die my Inyn vruecht verbiet van drineken noeh van eeten can iek gegroyen niet ic weet wel hoe fy hiet fy hout mijn herteken bevangen nae haer ftaet aIle mijn verlangen ende leef in fwaer verdriet. 5 0 zoete venus vrouwe is dat v dienaers loon het eynde van weer [uwer1 trouwe foe" is tbeginfel fchoon ic Iterf weI duyfentich doon Jat haer een ander fal trouwen dat greyn boven alle vrouwen onder des hemels troon. 6 Adieu mach ic weI fcrijuen adieu is mijn deuijs bedrogen fal ic blijuen als Salomo die wijs die Ichole van parijs Abfalon die fchoone fchoone vroukens fpannen die kroone die geef ic den hoochften prijs. 7 Och fcheyden dat bitter fcheyden waer toe sydij gemaeckt die doot wilt mij verheyden 580 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. die alfoo bitter fmaeckt het moet gefcheyden -fijn fchoon liefken ftaet mij te fpraecke oft ic val in defparate ende blyue al in die pijn. MARIA SCHOENSTE DER SUCADEN (NO 2). Maria fchoenfte der fucaden gaet aen des cruycen mey 1 met fonden ben ic beladen verwerft my vaft gheley al in des werelts foreeften en laet my gheen erch ghefchien men brengt my toch ter feeften int ryck van melodien die helfche prien wilt nu verbien ende hem befpien doet van my allen die dedel ziel benien. 2 Maria reyn fuyuer fonteyne als den dach claer blinckende vroech foet groeyende maecht alleyne die tgodlijck blomken droech fchinct my wt charitaten der zielen trooftighen dranck maer coempt mij toch te baten al in dees werelt ftranck ic fpreeek v danck mijn leuen lanck mijn ziel zeer cranck en v armkens blanck luyckt vaft in v bedwanck. 1 Des cruycen mey (meitak) = Jesus. OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. 581 Schoonfte der camenieren ie ben dat fnootfte der dieren dies mijn herte verfucht mijn fchult en wil ie niet fwijghen mijn fonden en allen mijn quaet maer laet my doch trooft vercry^hen van v fchoon dagheraet reyn maechdelyck faet daert al aen ftaet myn toeverlaet voer myn mifdaet aen Jhefum voer my gaet. 4 Maria vol van virtuyten bedruckt onder tcruycen hout Ontfluyt doch die conduyten uwer liefden menichfout fou ie uwen trooften moeten deruen ie bleef in myn fondich (weet ent ryck ws kints wilt eruen v dienerffe tot v bereet myn fonden wreet nae recht befcheet fyn my feer leet wt liefde heet fchinct my dat bruylofs cleet. 5 Maria reyn fuyuer princesfe bloeyende rancke zeer geent [jent] der inghelen .meeftersfe int fhemels firmament al ben ie met fonden begoten ie bidcue v met finnen vroet als den mont my wordt ghefldten neempt mij in v behoet princesfe foet dees duecht my doet inder letter gloet 582 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. crij cht metter fpoet der zielen deeuwich goet Amen. MARIA MAGDALEENE (No 7). Och hoort toch al hier naer ghy fondaers int ghemeene hoe dat met traenen claer wiefch Jhefus voeten daer segghe ic v voerwaer en droochdefe met hueren haer maria magdaleene. 2 Waer voer fy heeft ontfaen quitantie van alle peene en oock der fonden faen • die fy oyt hadde mifdaen och noyt foe blyde vermaen doer minne foe roep ic v aen maria magdaleene. 3 Met fonden ben ie belaft Van binnen ben ie onreene myn boofheyt dagheltjcx waft die viant op mij balt hy doet mij groot overlaft dus wilt my vercryghen ráft maria magdaleene. 4 Wilt my vercryghen dach dat ie myn 'tonden beweene want ghy fijt die veel vermach die voer Jhesus voeten lach met inenighen ooghen gipslach die hein ierft verryfen (ach mara magdaleene. OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. 588 5 Ghy fijt mijn toeuerlaet anders en weet ic gheenek die mij mach gheuen raet al teghen die fonden quaet des boofen vyants faet princesfe reyn toeuerlaet Sydy fchoon iri.agdaleene. OCH WEERELT LOOS GAY DOET 1VIY PIJN (NO 17) Och weerelt loos ghy doet my pijn ghy doet mijn ziele dooghen natuerken fou gherne vrolick fijn wout mijnen gheeft ghedooghen. 2 Natuerken ghy hebt gerne der vruechden ganck tfy ftil oft openbare den gheeft dy wilt ter kercken waert die fermoonen hooren verslaren. 3 Die gheeft hoort gherne vermaenen en de fcriftuere vertellen naetuerken es gheerne int folaers van alle goeden ghefellen. 4 Dat mij natuerken leeren wilt daer en mach ic niet op dencken foude ic al haeren raet volbrenghen myn ziele mocht verl'incken. 5 In fonden heb ie myn juecht verteert den tijt en can ick niet verhaelen ic bidde god doer fijn bitter leet dat hijt voer mij wil betaelen. 6 Die preeckers fegghent my alle den dach ic en wilder niet nae hooren maer dedick duecht in deler tijt die fou ÏIT naemaels wel vromen. 3 OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. Die dit liecken heeft ghemaeckt och god die wil haer gheeuen fijn heylighe gratie in deler tijt en hier nae fijnn eewich leuen. DIE WERELT GAET NV AL VERKEERT (N° 23) Die werelt gaet nv al verkeert o god wat lalt gewerden elck in fyn ronden nv vermeert geen dueghden nv aenueerden tes over al twift en difcoort den eenen broeder den anderen vermoort alfoornen liet voer oogen hoe macht god al gedoogen. 2 Die liefde gods wort nv heel veriaecht verdreuen wt allen menfchen tes wonder dat ons god niet en plaecht wy ftellen na onfe wenfchen ghiericheyt en houerdije regneren ter werelt nv als een partije alfoemen mach aenfchouwen in mannen en ooc in vrouwen. Haet en rijt is nv ons ouerhoot daer om wert liefde wt ons gefteecken gulficheyt die es foo groot dat god op ons fal willen wreecken niemant en acht op gods ghelach van wel te doen en effer geen gewach altijt welluftich te leuen om gods woort wij niet en gheuen. 4 0 chriften menfchen dats quaden riet wilt v tot god bekeeren 1 Over-hoo fd. 2 Symbolum. Kil. OUDE NEDERLANDSCHE LIEDEREN. ne laet die groote fonden quaet volcht chriftum onfen heere god heeft ons allen voer gegaen menich goet werc heeft hij om ons gedaen dat wij in hem vaft fouden geloouen dus en laet v niet beroouen. -5 Die vijant gaet om te befpien om ons te trecken tot fonden maer wilt om chriftum uwen vader vlien fchuylt in fyn heylige vijf wonden bij hem is genade en barmherticheyt soe ons die fcriftuere claerlijc feyt dus wilt tot chriftum loopen fyn genade ftaet altyt open. ra Dus wilt betrouwen alleen in god en wilt die werelt verlaten en hout wel neerftelyc fyn gebot dyent god het fal u baten al lydij ter werelt verdriet oft pijn en wilt daer om niet droeuich fyn god fal u droefheyt verkeeren hier naemaels in vrueghden vermeeren. 0 hemelfche vader gebenedijt fret op ons alder ermen ontfanct ons in v armkens wijt wilt ons toch al ontfermen gij fyt ons trooft en al onfe vruecht alleenlyc by ouwer duecht foe worden wij deelachtich en ws vaders rijc warachtich. DIETSCHE WARANDE VIII. XXXIX HET MONUMENT VOOR HEILIGERLEE. Het gaat mij als allen voorftanders en tegenftanders : wij achten nu , voor de eerste zes maanden , de zaak genoegzaam toegelicht. Daar is geen naam, geen roem ter waereld, waarvan het geheimzinnig waas of het blinkend poli beftand is tegen de "bepoeteling" (om eens een woord van Prof. H. W. Tijdeman te gebruiken) van rein en onrein. Een grootheid, die met horten - en ftooten moet opgefchroefd worden, een zinnebeeld, waar maar een klein kuddeken van feestvierders met veel gedruisch den hoed voor afneemt, maar dat voor de , meerderheden naauwlijks een voorwerp van nieuwsgierigheid is : zulk een godheid is reddeloos verloren : haar naaste toekomst is verlatenheid en ftof op haar graauwe throonplinth ; hare aanftaande -- vermin- king en daarna veroordeeling tot het kolenhok. Hoe veel de eenig-ware Nederlanders voor Heiligerlee overhebben , blijkt wel hieruit, dat al de fubkommisfiën te zamen nu maar /6500.— ter befehikking voor het monument kunnen :nellen , en er nog f 5000.— te kort _ komt. Het is wel jammer : want het monument is mooi. Het ftelt voor : een gewonden krijgsman , met kurasfiershelm van 1830, zonder den vederbos; de man kijkt naar boven, en ligt met een gebroken romeinsch zwaard en een gebroken vlaggeftok ter .aarde. Achter hem komt een leeuw aanfluipen, die, als of hij een jakhals ware , zich reeds bij voorraad ftaat te verheugen , in de gedachte, dat hij met het aanftaande lijk zijn maaltijd beginnen zal. Maar neen! daar treedt eene vrouw tusfchen, min HET MONUMENT VOOR HEILIGERLEE. of meer in de pozitie van Horace Vernets Judith bij IIerodiás en maakt met haar zwaard feheidinge tusfchen den zieltogenden held en den laffen woudbewoner. De leeuw zal zijne tanden in. 'S mans fehouder niet kunnen zetten, of moet door het maagdelijk lemmer heenbijten. Hier is niet aan te denken : en de veege, zoo befchut , zal rustig mogen afsterven. Intusfeheu (taart de jonge Dame donker voor zich uit. De proportiën dezer heldin laten veel te wenschen over : de drapeering is beneden het middelmatige en daar zijn verfcheidene deden aan dezen groep, die niet meer weêrftand aan den tand des tijds zullen bieden dan het blad papier, dat Gutemberg in . zijn hand heeft te Straatsburg. ' Ziedaar wat fchrijver dezes, na gezette beoefening van het in drti ten-toon-geftelde model, er uit begrepen heeft. Een fcherpzinnig vriend geeft echter deze lezing : De gewonde krijgsman ftelt voor : Adolf van Nasfau, als profeet, de over- winning der zijnen vóorgevoelende , die nog niet behaald is; Nederland , de Leeuw , op den achtergrond, trekt een muil. als of hij druipftaart; de Nederlandsche Maagd, het volk, komt met wapperende kleêren , achter den veegen krijgsman aanvliegen, 1 Zie hier de officiëele befchrijving van het Monument: "Verklaring der groep van het ontwerp monument voor IHeiligerlee vervaardigd door den Heer J. Geefs , naar de teekening van den Heer J. H. Egenberger. "Graaf Adolf van Nasfau, doodelijk gewond, den blik dankbaar ten Hemel geflagen voor de overwinning , 1 e u n t met het gebroken zwaard in de vuist en de linkerhand geklemd om het vaandel [met gebroken vlaggeftok] , waarop de leus "Recuperare aut mors" tegen de Nederlandsche Maagd. Deze, in eene fiere, strijdbare houding, wordt geacht den vijand van Vaderland en Vorst (1! !) aan te zien. "Hoewel met teekenen van droefheid op 't gelaat, als zich ten volle bewust dat de tegen haar 1 e u n e n d e held voor hare belangen viel , is ze tevens (1) , vastberaden en bereid hem, den voorzaat (!) van het thans regerend Huis van Oranje-Nasfau, tegen wien ook, ter zijde te ftaan. "Nevens haar staat de Nederlandsche Leeuw met opgeheven (!) manen, den regtervoorpoot geplaatst op de door Koning Philips gefchonden privilegiën , gezind om deze te verdedigen als het kostbaarst kleinood ( ! ) van het Nederlandsche Volk. "Het geheel stelt dus voor, hoe ook (!) hier een der voorouders (!) van Oranje- Nasfau reeds voor 300 jaren , ten koste van zijn leven , 's.lands vrijheden verdedigde , en hoe het Nederlandsche Volk , dit niet vergetende , met Oranje wenscht vereenigd te blijven, vol vertrouwen op 't koninklijk Devies van 's Rijks Wapen : "Je Maintiendra?'. Lewe Quintus. a^188 IH T MONUMENT VOOR 1IEILJOERLEE. en ,kagard de toekomst inftarende , maakt zij zich gereed (o horrorII den zieltogenden held, met eenen flag van beur zich in horizontale richting bewegend zwaard , het .... hoofd .... van .. het .... lichaam .... te .... fcheiden. Vreeselijke voorftelling ! ou verdiende ftrafoefening! want al was 8 van het Nederlandsche. volk in Mei 1568 ook niet op de hand van de Nassausche Gebroeders zij hadden toch gehandeld naar hun beste weten. Zoo hebben ook de makers van het monumeutsontwerp gedaan.. Maar , in ernst, is het niet betreurenswaardig , dat wij op het. gebied der monumentale kunst zoo verbazend achterlijk zijn ? En dan (telt het Vooruitgangs-Ministerie nog een plan van Kunst- Akademie vóor , waar de architektuur niet zal onderwezen worden.. De goede lieden verbeelden zich, dat architektuur Waterstaat is , en zij meenee , dat , indien men , aan eene kunstakademie bouwkunst leert, er met het zelfde recht een kursus van land-. bouw , van natuurlijke historie , van medicijnen zou kunnen geopend worden. 0 die onkunde ! En toch werklijk onze Excellentiën van Binnenlandsche Zaken, die « tot de richting van den vooruitgang behooren, n'en font pas cl'autres. Toen de quaestie der Koninklijke Akademie het eerst ten tapijt werd gebracht onder den Minister Thorbecke, was die bekwame staatsman der- mate het fpoor bijster, dat hij deze leer- en kweekfchool met een Provinciaal Genootfchap, of Koninklijk Instituut verwarde en zeide , dat zij was eene inftelling d'acloration mutuelle. Toen de kunst bevorderd zou worden door aankoop van fchilderijen, meende men den 80-jarigen Schelf hout te moeten aanmoedigen, -door een ftuk van hm daarvoor te kiezen; toen de loterijzaal met inftorting dreigde , beging alweer de veelszins eerbiedwaardige Thorbecke den kunstmoord, dien gij kent; hij zet'te den onmogelijken Rose aan het werk ; de interestante kap van breede fpanning werd afgebroken, men maakte drie doorzichtige beuken van fuikerbakkerswerk met vierkante hellende dakramen , en vernielde de ftichting van Koning Willem II. Toen er epen Muzeüm in Amsterdam gebouwd zou worden , liet de zelfde Minister zich beduiden , dat het van ijzer behoorde te zijn , want dat ijzer nooit gloeyend kon worden.,, en dat het 8 ton moest kosten. Daarmee^ - NT VOOR HEILIGERLEE. HET MONUMENT 589 was de zaak in de doos , en de goede partikulieren , die voor 1 ton geteekend hadden , kregen permisfie hunne bankjens thuis te houden . En dat alles deed een man als Thorbecke ! Moet het dan nog iemant verwonderen, indien mindere goden even weinig begrip van . de kunst toonen te hebben? In geen éen land ziet het er dan ook , onder dit opzicht , zoo ellendig uit als hier. Wat ons betere (maak herinneren kan wordt afgebroken; een enkele toren blijft behouden , dank zij zijn uurwerk ; lokalen als de Hooge Raad , het Ministerie van Koloniën worden gebouwd ; het Binnenhof wordt eerst onteerd, dan verwaarloosd; de Nederlandsche Bank-zelf wordt niet grootsch, ondanks zijn groote fteenblokken en kwalijk geftoffeerde muurvlakken. Men is de waereld te rijk met een gebouw als het Amstél-hotel, dat eerre slechts middelmatige kopie is van fransche elementen ; men ziet niet , dat het Paleis voor Volksvlijt tot de meest monstreuze fcheppingen behoort, die de XIX° Eeuw heeft opgeleverd. Waar komt dit van Baan ? Ik zal het u zeggen. Men heeft ontdekt , dat de Hertog van Alva, de bloederige fcherprechter,, wiens handen men zich rooder denkt dan die van Perrol , een zeer fijn en gevoelig kunstkenner was ; zijne galerij bevat'te menig kleinood , onder anderen den bekenden Rafaël "La Vierge de la maison d'Albe". Als de Hertogin haren naamdag vierde, en het vreeslijk echtpaar was te zamen naar de Mis geweest , en had zich met het Brood der Engelen gevoed, dan had Hendrik Harmens bulderbast de gewoonte zijner vrouwe een of ander treffend fchilderftuk , keurig drijfwerk in goud , tot huisraad , of fijn bewerkt kleinood, tot verciering harer kastiliaansche fchoonheid, aan te bieden. Hierover nu ergeren zich onze moderne ftaatslieden in die mate , dat zij befloten hebben , volftrekt geen verftand van kunst te hebben , te ignoreeren dat er zoo iets be 1taat, om zich daardoor te beter vaderlanders en Alba-haters te betoonen. Koning Willem de III° ziet er geen bezwaar in, het zelfde bijou te dragen (in de Ridderorde van het Gulden Vlies), dat eenmaal op de borst van den verfoeiden Landvoogd, van den vermoorder der onnoozelheid in de XVIP Eeuw gehangen 590 HET MONUMENT VOOR HE ILIGERLEE. heeft; maar onze beroemdheden vinden het waardeenen en kennen van kunst eene zaak , die te na verwant is aan gevloekte tijden en personen, dan dat zij zich daar in moeyen , veel minder vermoeyen willen. Onze Koninklijke Akademie van Wetenfchappen is een lichaam , dat alle . menschelijke kennis heet te reprmzenteeren ; en er zit niemant in , die ook maar op de hoogte van de Memlincs- en Boutsqueestie is ; veel minder twee ongeteekende fehilderijen van de XVe Eeuw weet thuis te brengen , neen, zelfs een Jan Steen van een Ostade onderfcheiden kan. Ik zwijg van de muzikale kennis - der Heeren. Zoo uitmuntend is het, hier te lande , met de waardeering der kunst, met de erkenning van de rechten der schoonheid gefteld ! Men behoeft zich niet te verwonderen, dat in de hoofdftad het laffe prul van Offenbach, getiteld : La Duckesse de Gerolstein , op twee tooneelen te gelijk wordt uitgevoerd : tels mattres , tel$ valets : en als het zoo ver met een volk gekomen is , dat het zich als een idioot laat welgevallen , dat men het ontkleede van zijn oude , betere vormen en het opfchikke met de meestal doel- en zinloze fantaziën van kunstenaars zonder roeping en zonder kennis , — dan verdient zulk volk ook inderdaad geen regeering, die begrijpt, dat de KUNST hare HISTORIE heeft, welke befchamend optreedt tegenover het moderne verval. M. MENGELINGEN. ROOMSCHE MONUMENTEN IN DE PUBLIEKE KERK DER XVIIIe EEUW. — Onderftaand ftukj en , behoorende tot het archief der gemeente Wester-Blokker in Noord-Holland levert eene niet onaardige bijdrage tot de gefchiedenis der geestftemrning in religie-zaken van ons voorgeflacht. "Aan de Agtbare Heeren , de regerende "Pro Ecclesia. en oud Burgermeesteren zynde tegelyk Kerkmeesteren te Wester-Blokker. "Geeft met verschuldigde eerbiet te kennen de Kerkenraad te Westerblokker , dat zij met de uiterste bevreemding gezien en gelezen heeft een zeker grafschrift , gehou^ven , tusschen den 1 en 13 April 1765, op twee steenen van een graf, gelegen in de kerk te Westerblokker, voor het gestoelte der agtbare Regenten, in den doorgang en dus voor een jeders oog, zynde van dezen inhout. "Hier is begraven de Zeer Eerwaarde Heer Christianus Jansfens , geboren den 24 maart 1693. Rooms priester geweit den 21 December a° 1718. En na Hy deze gemeente van den 19 Augusti 4723 als een getrouw en waaksaam Herder gehoed had, den 29 December a° 1761 Hier gerust. Het zy in vreede amen. "De Kerkenraad oordeelt , dat het gemelde grafschrift ongeoorloft, ergerlyk , gevaarlyk en onder de Paapse stoutigheden te rekenen is. "A. Zy kan niet geloven , nog eenig blyk vinden , dat ergens in ons land , aan eenen dienaar van den Roomschen godtsdienst, welk alleen by oogluiking is toegelaten , de titel van Zeer Eerwaarde Heer, en van eenen geweyden Rooms Priester opentlyk mag gegeven worden, en nog veel weyniger, dat zulks op zyn 592 MENGELINGEN. graf in eene gereformeerde kerk (indien het hem vergunt is aldaar een grafplaats te hebben) te mogen gehouwen te worden. "B. Niet minder moet het aan gereformeerde ledematen ergerlyk voorkomen , zulk een grafschrift te lezen , en zelfs als te moeten lezen , van wegens desselfs geleg€ntheyt , wanneer veele hunne plaatsen zullen kiezen of na des Heeren tafel zig begeven, van zulk eenen , die ten minsten door zyne leere & zending, i artoe hy ingeweyd is , een openbare vyand is geweest van de gereformeerde, hier heerschende godsdienst , daar den Protestanten in andere landen alwaar de Roomsche godsdienst de heerschende is , nauwlyks een veragte & afgelegene plaats vergunt worden, om hunne doden te begraven , veel minder in de kerk én met een grafschrift waaruit blyken kan dat zy van eenen tegenstrydigen godtsdienst geweest zyn. "C. Zulk een handelwyze komt ook den Kerkenraad gevaarlyk voor en van verren uitzigt. Indien zulk een grafschrift van een Rooms priester wort toegelaten , is het regtmatig te dugten dat andere Roomsgezinden op hunnen graf zullen laten zetten , tot bravering van de gereformeerden , dat zy in het Roomsch Catolyk gelove gestorven zyn of diergelyke dingen. Immers de ondervinding leert ons, dat de Roomsgezinden zig van tyd tot tyd meerder vryheyt aanmatigen en niet alleen hunne boeken dikwils opentlyk dragen na het preekhuis, maar ook tegen de wetten en hérhaaldë waarschouwibgdn zig verstouten, om doorgaans na hun zogërlaainde preekkerk Zig te begeven en daarvan uit te gaan géhoëgsaám op dienzelvren t1d'gtdhd , a1s de geformeerde godsdièii t alhier begint én cyndligt , hetwelk , . alles , wat gevolgen liet hebbeh kan , wy gaarn van UEágtbaarheden laten beoordelen. Hier komt by , dat wanneer de Woorden hier gerust , het zy in vrede amen , gelezen worden , .vttn z ilke , die in de gereformeerde leer niet al te wel ervaren zyn , ligtelyk in die verbeelding zouden . konnen gebragt worden even als of men voor den overledenen , nog iets door wenschingen ten goede zoude konnen uitwerken, daar alles , wat aanleyding geven kan uit de gereformeerde kerk moet geweert worden. "11 Bovenal houd de Kerkenraad zulk een gedrag van de uitvoerders van het gemelde grafschrift voor zeer stout en onbeschaant. L Stout is het, dat het daar op gehouwen is zonder kennis MBNGELINGBN. 6 3 Beving en gevraagde permissie van Uagtbaarheden , die tegelijk Burgermeesters zyt, de E. Kerkmeesters , die thans tegelyk nieuwe en oude Burgermeesters zyn ; oordelende de Kerkenraad , dat het , ongeoorloft is ten minste ongewone dingen , buiten Consent op jemants graf te laten zetten. 112. Stout en onbeschaamt is het van wylen Christianus Janssens op steenen te laten uithouwen . in onze kerke tot eene langdurige gedagtenis , dat hy als een getrouw en waaksaam Herder,_ deze gemeente gehoed heeft en hier gerust is. De nakomelingen of vreemden zulks lezende , zouden volgens dit opschrift in ge, dagten konnen of moeten komen , even als of hy deze gemeente,. in welkers kerk hy begraven is en daar zyn lichaam rust als een getrouwe en waaksame Herder gehoed had , en aldaar gestorven was en dat die kerk toen derhalven nog een Roomsche Kerk was , en schoon zy dit verstaan van de Roomse gemeente waarvan zy hem een Priester noemde , en zy dan hadden moeten laten zetten myne of die gemeente , zo is het egter zeer stout hem den titel van eenen getrouwen waaksaamen herder te laten geven op zyn graf in de gereformeerde kerk. Wie heeft oojt van zulk eene onbeschaamde stoutigheyt gehoort of gelezen in ons, land ? Is hy een getrouwe en waaksaame Herder geweest, dan moeten in tegenstellingen volgens de leer der Roomsgezinden all gereformeerde of Protestantsche Predikanten ontrouwe en slaperige Herders zyn. Heeft hy als een getrouwe en waaksaame Herder de gemeente gehoed? daar Hy een Dienaar van den Antichrist geweest is , die dagelyks zyn werk maakte van de mis , welken wy belyden te zyn een verloochening van de eenige offerhande en lyden van Jesus Christus en een vervloekte afgoderye. Heeft hij de kudde of gemeente geweyd , daar hy ze veeleer verleyd heeft, en van de ware gemeente heeft zoeken te rug te houden , en deze zooveel mogelyk afbreuk gedaan heeft, moet hy niet veeleer getelt worden onder de kwade Herders, die haar zelve weyden en over de kudde heerschen met strengigh eyt [en met handigheyt] ? "3. Stout is het eyndelyk , dat men opentlyk , door een grafschrift in onze kerk durft dryven het bidden voor de doden en hen zoo vrede toe wenschen , zoo regtdraats strydende tegen degereformeerde leer en godts alleen ter zaligheyt leydende woort. "Om deze en andere redenen keert, zig de Kerkenraad van Westerblokker tot U. Agtbaarheden, met ootmoedig verzoek, dat 594 MENGELINGEN. U. Agtbaarheden , als Voester Heeren van Godts Kerke, en aanzienelyke belyders van den gereformeerden godtsdienst , naar uwe magt en vermogen gelieven uit te werken , dat de gemelde steenen , • met zulk een grafschrift pronkende , spoedig mogen worden weggenomen en andere in deszelfs plaats gelegt , zonder toe te laten maar te verbieden dat daarop iets diergelyks wederom gehouwen worde of dat het genoemde grafschrift worde verbouwen en onleesbaar gemaakt , ten einde de opstellers daarvan in hun stout oogmerk verydelt ende gegevene ergernis en het gevaarlyke uitzigt mogen geweert worden , gaande dit naar de gedagten des kerkenraads veel verder als die Paapse stoutigheden, waartegen onder anderen de agtbare regeerders van Westwout c. annexis in vroegere jaren en wel den 11 Jan. 1660, volgens berist , eene keuze gemaakt hebben. En nademaal dat grafschrift omtrent vierde . halfjaar na de doot van den gemelden Christianus Janssens op zyn graf eerst gehouwen is , zo oordeelt de Kerkenraad dat zulks na ryp overleg en het tegemoetzien van zwarigheyt door de Bezorgers geschiet is , en om door zulk een loflyk getuigenis eenigzints te beantwoorden aan de weldaat , die men zegt , dat liet Roomsche preekhuis of de aanklevers van hetzelve door vermaking der nalatenschap van den overledenen Christianus .Janssens ontvangen heeft, hetwelk zoo zynde, geeft de Kerkenraad in bedenking , of daarin niet gehandelt is tegen het placaat van hunne Ed. gr. Mog. 1655 den 4 mey volgens welke Papisten niets mogen testeren ten behoeve van geestelyke gestigten of godshuizen, moetende hunne goederen volgen aan den geenen , die naar 'S lands versterfregt daartoe geregtigt is. "Eindelyk verzoekt de voornoemde Kerkenraad by deze gelegentheyt dat by renovatie moge geordoneertworden , dat de Roomsgezinden volgens den bepaalden tyd hunnen dienst beginnen en eyndigen om zo alle confusie voor te komen. " 't Welk doende &c. "Uit naam van den gantschen Kerkenraad te Westerblokker "JOHANNES BRUMMEL "Predikant in de Blokkers den 23 April 1765." MENGELINGEN.. 595 DE THEORIE DER REVOLUTIONAIREN. De Redakteur van den Insterbürger Zeitung heeft eens maanden lang gevangen gezeten, wijl hij weigerde den fchrijver te noemen van zeker bericht in zijn dagblad. Ondertuslchen legt de Staatswet van Pruisen aan redakteur of uitgever de verplichting op, des gevorderd, zulk een fchrijver te noemen. Schrijver en redakteur hebben dus geweten , waaraan zij zich bloot ftelden — aan de -eenvoudige toepasfing van de wet namelijk. Dit geval echter betitelde de fransche (!) Presfe bloemrijk : De Pijnbank in Pruisen, en de liberale bladen hebben zich in masfa verontwaardigd over de "zwarte fmet" , die "dergelijke handeling" op de pruisische regeering werpt. Ik zou toch wel graag eens willen weten : welke wetten het. zijn , die eigenlijk maar uit luxe en als dekoratie in een wetboek figureeren en die men , derhalve, vrijelijk overtreden mag: Welk kenteeken hebben die gedeelten der duizendvoudig beëedigde en al de rechtbanken en inftellingen des lands bezielende wetboeken , wier naleving eene regeering tot zoo groote fchande ftrekt ? Men zal zeggen : bij voorbeeld het wetsartikel , waarbij getrouwheid aan den regeerenden Vorst bevolen wordt; de wetsartikelen, waarbij alle revolutionaire handelingen worden verboden ; de wetsartikelen, waarbij de ftaat zich wapent tegen eene gewelddadige nieuwe en gelijke verdeeling van de bezittingen -der burgers : die wetten mogen alle vrijelijk overfchreden worden , en het ftaat aan het oordeel van ieder - burger , om te bepalen , of het geval voor die o verfchrij ding aanwezig is al of niet. Zeer goed ; ik begrijp dat; maar ik vraag geen voorbeelden ; ik vraag kenmerken , waaraan ik gelegentlich mij houden kan niet zoo zeer om zelf die fchendbare wetten te overtreden, maar om, in mijne blindheid, niet onrechtvaardig te oordeelen. M. OOSTENRIJK, LIBERAAL. Indien wij eene statistische bijdrage wilden leveren, zou het feitelijke uit onderftaande mededeeling veel te laat komen ; maar wij wenschen hechts eene filozofische aanmerking te maken , waarvoor het nog vroeg genoeg is. "In het jaar f867 zijn in de hoofdftad Weenen, 24.002 kinderen • geboren , waarvan I1.850 wettige en 12.152 onwettige. Van deze laatsten werden ca 9000 aan het vondelingshuis toe v WW METGELrNGFL vertrouwd." Handel$bl. I2 Juni 186S. Die Staat was dus wel rijp voor de liberale staatkunde: deze liberaliteit grenst aan generoz feit : de Weeners toch haan de handen in-een om , voor gezamendlijke rekening , de toevallige rejetons te onderhouden var ,het hooge en lage k analj e , dat er maar op toe boeleert,. als of ,de God van Paulus gezegd had : het koninkrijk der Hemelen zal voor overfpelers en hoereerders openftaan. Het ligt in de reden, dat -er voor een Konkordaat met den opper-handhaver van geloof - ,en zeden in zulk een poel geen plaats kan wezen. M. RIDDERORDEN. — De Spaansche "volks-Regering" (?) heeft zich gehaast een veeljarig en ftuitend verzuim goed te maken. Zij heeft den Heer Simon Nathan Dentz , onzen met roem bel. kendel% tandmeester , in de Ridderorde van Don Carlos, III opgenomen. Men zegt ,. dat , in de fransche statuten dier ridderorde, te lezen ftaat : "Tout chevalier est tenu d'entendre journellement la Messe , à jeun." Die uitdrukking à jeun is nog al hard , voet eene fpecialiteit van kunsttanden. Men vleit zich dan ook , dat eerlang al dergelijke stuitende onbillijkheden uit die wetsbepalingen zullen worden wechgenomen. Ook verneemt men , dat, om den wille der talrijke Heeren Israëlieten, die met het ridderkruis van Isabella la - Cattolica begiftigd zijn , en die dit let veel zelfverzaking te prijk dragen , - uit erkenning der edelmoedigheid van die Heeren, niet alleen het kruis zal vervangen worden door een nulletjen (het teeken , waarm eê de j oodsch bruiden te Amsterdam hare aanteekening plachten te bevestigen), maar dat ook uit de fpaansche geschiedenis de paginaas zorg vuldig zullen worden uitgefeheurd , waarop vermeld ftaat , dat genoemde Koningin Isabella (de grootste vrouw , zegt Mohtalernbert, die ooit een kroon heeft gedragen) , fommige Joodtjens -en Mohammedaantjens van haar rijk a fait cuire à petit feu. De Keizer van Oostenrijk, de andere Opper-Grootmeester van de 'Vlies-Orde , heeft anders ook fints lang ingezien , dat men, het met de. beteekenis der ridderorden niet zoo naauw moet neme. ,en hecht het kruis van St Stephanus op de borst van den rr hammedaanschen veelwijver , zijne Heilige Doorluchtigheid den Onderkoning van Egypten. Zoo iets had Vondel, dien geduchten beftrijder der halve-maan, moeten beleven ! PROFANATIE EN ONZIN, .ziedaar voortaan een goed ridderdevies. X. , 28 Schotel répète les incriminations de ses devanciers , et se voit pourtant forcé de conclure que riep n'est prouvé au sujet de la dissolution des moeurs des dites religieuses 1 ! C'est un trait, stéréotypé en proverbe , que l'Empereur Charles-Quint , complirnenté sur son passage , entre Harlem et La Haye , par »Noble Dame" Marie Schenck de Tautembourg, abbesse de Rhynsbourg , mit non-seulement le pied , mais un genou en terre , devant elle, et lui baisant le bout des doigts , lui dit : »Salut à ma Puissante Dame de Rhynsbourg." -' Rhynsbourg était , en effet , un monastère ou non-seulement la charité , mais encore la courtoisie sé pratiquait sur une large échelle , et la grille n'a pas joué un très grand róle dans ce cou - vent : je parle de la grille du parloir , non pas de celles de l'officine culinaire. »Ou en voulez-vous venir ?" A établir quelques points de divergence entre les cloitres d'alors et ceux d'aujourd'hui. Nous continuons à avoir (fort heureusement) des retraites austères et douces à la fois pour les mystérieux labeurs des ámes ascétiques, des coeurs pénitents, des volontés qui ont entièrement brisé avec le siècle ; dans ce sens même que le siècle et le couvent s'igoorent réciproquement. Nous n'en avons plus de la nature de l'abbaye de Rhynsbourg , ou les pratiques de la religion semblent s'être accordées assez bien avec des distractions qui de nos jours ne sem- R bleraient par á leur place dans la vie d'une religieuse — méme pas dans celle d'une chanoinesse , qualité que la communanté de Rhynsbourg assuma plus tard. Voici ou je voulois en venir que je félicite 1'humanité de la táche importante accomplie par des institutions comme celles dont vous faites partie (Mgr Dupanloup , qui . est un francais et un grand évêque en même temps , dirait nécessairement »dont vous êtes un ornement"). Vous ne pratiquez pas les banquets et les promenades à cheval , dont les Dames de Rhynsbourg ne s'interdisaient pas l'usage; mais vous connaissez tout sela , parce que l'esprit de votre fondateur a scruté les besoins d'une éducation catholique de nos jours, et qu'il a compris qu'il vous serait impossible de former le coeur et le caractère des enfants et des jeunes personnes qui vous sont confiées , si vous étiez ,éti angères aux notions qui gouvernent le monde pour lequel 1 Rijnsburg , p. 182. „Schoon wij geen bewijs hebben dat [zij] zich zouden vergeten hebben." 2 Schotel, p. 98. 29 se destinent vos élèves. Il est impossible de combattre les penchants mnondains (contre lesgnels doivent se prémunir les chrétiennes qui sont dans le monde), si on n'est pas au fait de ce qui se passe dans cette sphère. Vous tenez , à nos soeurs et à nos files , l'ichelle pour monter en paradis , mais eest justement parce que vous savez qu'on n'y parvient pas d'un seal bond , que vous leur déroulez et expliquez prudemment le panorama qui se présentera à leurs yeux, à chaque echelon qu'elles auront à monter. C'est une belle forge que votre couvent ou l'acier se rétrempe et se polit de la bonne facon ; mais les ouvriers sont des intelligences , ce ne sont pas des machines , et ils savent tres bien à quoi doivent servir les armes , les outils , les ornements qui se découpent, se martèlent, se ploient et s'illuminent d'éclairs sous leurs mains. I1 ne peut donc pas paraure étrange que je fasse droit à l'intérêt convenable que vous portez aux choses du dehors, et surtout si dans ces choses se meuvent des frères , des amis. J'ai une bonne nouvelle à vous communiquer. De l'aveu de l'organe des beaux-arts le plus compétent et le moins partial de la Belgique , notre Christ de Charles-Quint a pris rang parmi les productions les plus admirables du genie artistique de la civilisation moderne. Je dis notre Christ : ce que nous airnons d'un amour légitime sera bien indubitablement à nous, quoique nous ne le possédions , et eest vous dire assez que , pour moi , la valeur de »la merveille", comme, le bon M. Michel se plait toujours à qualifier eet objet de notre vénération , ne saurait être rehaussé par une appréciation quelconque : mais il doit nous être doux d'entendre louer au point de vue de l'art non prévenu ce qui nous inspirait incessamment le désir de nous agenouiller par dévotion. Le . Journal des Beaux-Arts n'a pas de termes assez forts (et son vocabulaire est bien pourvu) pour dire á ses lecteurs toute l'excel 1 ence de cette oeuvre de sculpture. Je suis heureux que M. Michel ait trouvé 1'occasion de montrer sa »merveille" dans différents établissements d'éducation. Je ne pulls me dessaisir de 1'idée qu'il est excessivement agréable au bon Dieni d'etre honoré en de belles formes; et je crois que i'esthétique chrétienne , comme élément d'éducation , est un puissant allié du catéchisme. Du reste, voyez comme au grand age de la foi , au XIIIe siècle, l'art et la poêsie s'épanonissaient dans une floraison sans pareille et qui nous parfume toute la société de cette 30 admirable periode. Voyez, • comme l'extase et l'entrain poétigtue allaient souvent ensemble. Il n'est nullernent vrai que le Stabat Mater ne soit pas du bon Latin. Ce n'est pas le Latin qu'on nous fait accroire que les grands orateurs auraient adressé au peuple romain ; mais les savants les mieux renseignés , les savants du progrès s'accordent aujourd'hui à dire que cette basse latinitéest une très belle inanifestation du génie des peuples de l'Europe du moyen áge: c'est, dit-on, la grammaire des peuples moder- nes qui puise dans le dictionnaire des anciens. Longtemps on a cru que l'architecture gothique était très laide ; au XVIIe et XVIIIe siècles on l'a excessivement décriée ; mais le progrès des derniers trente ans a prouvé que ce gothiqueD.' était nullement gothique, c'est à dire rabattu , décrépit, échiné. Au contraire, c'est tellement beau, que Napoleon III fait réparer et achever Notre-Dame de Paris et l'immense chateau de Pierre-fonds surtout comme échantillons de eet art superbe du moyen> áge. Tout le monde se courbe deviant tout cela , et il n'y a que le diable qui aujourd'hui recommence à travailler les esprits et fait dire aux savants libres-penseurs que le gothique est bi en assez beau , mais qu'il n'est pas justement si beau ! Dans la petite sphère de mon activité je fais de mon mieux pour que les bons prin cipes ne rebroussent pas chemin. Je n'aime ni les retardataires,. ni les rétrogrades. Dans les derniers ternps je me suis (dans ma Revue) surtout occupé de questions d'histoire intime et de littérature de famille; pour rebátir de petit en petit (historiquernent parlant) la modeste société catholique de la Néerlande, depuis la Réforme du XVIs} siècle, période qui jusqu'ici avait échappé aux investigations des des gens-de-lettres. Dans la dernière livraison de ma petite oeuvre M. le vicaire, Wessels , mon excellent voisin , pendant notre villeggiatura de la belle saison , nous raconte l'histoire du roman , son passé et son présent ; dans l'espoir , que sela - réagisse salutairement sur son avenir. M. l'abbé Habets me donne un article -d'administration archéologique touchant une ancienne possession féodale d''nn de nos beaux-esprits du XVIIe siècle , Constantin Huygens. M. le bibliothécaire P. A. Tiele , un loyal protestant , me gratifie de quelques charmanter chansons du bon vieux temps.. Moi-méme j'ai donné quelques notes sur l'histoire de la scène néerlandaise, 31 et (à ce qu'on assure , malgré l'anonymité de l'article) une opinion sur un monument qu'on va ériger á Heiligerlee , le terrain d'un couvent dévasté dans la province de Groningue. Ce monument ne doit pas immortaliser l'ex-population de ce couvent, mais la bataille que les Catholiques et les Protestants se sont livrés en 1568 — sous le commandement du Duc d'Aremberg et des Corntes de Nassau , Louis et Adolphe. On nous a demandé de l'argent pour ce monument ; mais nous avons répondu , avec feu mon illustre ami Jacob van Lennep (qui pourtant n'était pas un détestable ultramontain , comme moi , il était grand-maitre des francs-maconrs, mais il aimait mieux croquer des huitres que des béats !) , nous avons répondu , que , comme on voulait glorifier les capitaines protestants au détriment du her. os catholique , nous aimions mieux ne pas nous méler de cette affaire 1 . On a trouvé sela incompréhensible et très anti-national. J'ignore si le bon gout est national en Hollande , mais le fait est qu'ils font à Heiligerlee un tres mauvais monument. Et voil t , chère cousine , ce qui a rempli mes loisirs , pendant les derniers déux mois et comment je fais un effort de justifier mon long silence -- impardonnable surtout après votre dernière bonne lettre. Veuillez presenter mes respectueux hommage à Madame la supérieure. Je vous jure que , si j'étais Charles-Quint, je ferais devant vette digne personne ,ce que 1'Empereur a fait devant Madame Marie de Tautembourg, abbesse de Rhynsbourg. En attendant j e vous propose d'unir mes faibles prières aux ti ótres, pour qu'il plaise à la bonne Providence de prolonger les jours de votre digne mère á toutes, et de garder dans la bonne voie certain petit auteur de la Hollande, qui se dit, avec une inaltérable amitié , Votre cousin et frère en J.-C. J. A. A. Th. 1 I1 est inconcevable que 1'éditeur catholique Laarman de vette vilie public, dans sa revue ««Nederlandsch Museum", une apologie du parti des «gueux" et de leurs chefs. L'auteur se récrie, de ce que le magnanime Duc d'Aremberg préférait le maintien de la religion au triomphe de la (soi-disant) liberté (.de Nederlander, die de handhaving van zijn vrijheid achterstelde bij de hand- having van zijn godsdienst." N. M. 1868, p. 90). ERRATA EN ADDENDA VOOR DE "DIETSCHE WARANDE", VIII. Vóor alles verbeter de vreeslijke distraktie (in de 6e afl.) bl. 587, waar "Herodias", in plaats van "Holofernus" ftaat. Voords Inhoud, bl. VI, Platen en Tafels 400-491: Kerkplans van P. J. H. Cuypers. Blz. 43 , r. 15 , lees : "Jonker Hendrick." In de "Afftamming der Brederoden van Bolswaert uit Heer Reinout III" moet aan Frederick Lodewijck en Theodora Anna van Renesfe nog eene dochter gegeven worden , namelijk : Clementina Walburga geb. 16 7 6, t 11 Juli 1689 , begr. in het Penitentenklooster te Maastricht. Verg. bl. 383. Blz. 226 , r. 13 , lees : "achterkleinzonen" 1 296 , « 2 , « "ftaan gefchreven" II 300 , « 9 v. o. , lees : "Mohammedaansche" II 322 , mm 1 " /0 "fletser" 1 330 , Noot § § : "Later is mij gebleken , dat Dommers Kyferskroon eene andere moet geweest zijn. N° 20 van zekeren inventaris, opg. 17 Juli, 1686 , luidt : "Huys en Erve met de Seperye gelegen op het Water daer Keyfers Kroon uyt hanght". II 335 , r. 1 v. o. lees : "gennnagrafiesch°' n 477 , lees : "kwamen ons" .... "toe" N 484, r. 3, lees : s'Hekelrijmen van den broeder van Huygens' zwager." 1 497 , mm 21, ftaat : "dit tijdfchrift", lees : "de "Warande"" a I. Pl 24 , /1 "steeds" , lees : "altoos" 498, maak volksfmaak vrouwlijk. ii 516, r. 14 v. o. lees: "Oh" 544, noot, r. 3 v. o. lees: "tout" en "étincelle" ftaat: "au", lees: "de" ii 2 /1 Bulletins. P. 13 , lisez : "personnages" 1 14, 1. 24, lisez : "un" 23 , « 12 , d'en bas , lisez : "trouvés" « 24, u 6, lisez: "entretenir" ff N 30, N"le principe" a 29, « 4, M"I'échelle" 0 Poemzie hoe lieflijk is uw tred. c1^ Woorden van J. A. ALBERDINGK THIJM. . Muziek van Jou. J. H. VERHULST Iangzaam en met uitdrukking. ZANG. VG -_ « 0 Po - ë - zie , hoe lief - lijk is uw PIANO. :EE. Ti: - tred ! Waar gij de voe - ten zet , Daar was-sen le - li - en en ( (1) Wij waren voornemens , op het „ jaerghetijde " der VoNDELSPEESTEN, deze heerlijke muzikale uitboezeming van onzen Verhuist den lezers der „ D. Warande " tot een souvenir aan te bieden. Maar daar is van alles geweest, dat ons heeft opgehouden. Zie het stuk dan nu hier, als eene proef van ons Nederlandsch melodiesch scheppingsvermogen, met eene Nederlandsche stof tot onderwerp en een Nederlandsch gehoor tot receptakel. De aanhef van het gedicht is eene herinnering uit Vondels Rey van Levyten („ Koning David in ballingschap ") . J. A. ALB. T$. 2 geu-ei4; Een re - gen-bod van schoo-ne kle-ren Eti hart-ver 1 31 - cre. kwik-kend kruid! » Zoo treedt gij voor de schoon-heid oboë 1 ''i 1. 1 ten uit , Die , rijk ge-dost in tee-dre stra-len , Op al - Ie J1 ww én 1 macht komt ze - ge - pra - len , En ¶1' a-dem - zucht op on - ze I___ ' . 1 1 1 i. -r -iot w- i0p1r 3 lip-pen stuit, Ter-wijl wij , hui-vrend , om haar -r1 ^^--N=am=^ ^- Sneller. Met verheffing. schre-den dwa-in, Zoo zijt gij, schoon-heid! als de ci-ther-slag van Von-del Rond-klinkt o-ver veld en ste-den, Dan wijkt de Acce nacht • dan is het kla - re da : Her - won - nen sc hijnt het g a -lerando . . . . . . lang be j am-merd E - den. Vorig tempo (iets sneller) . _1Van wien die r I I I r ____ too-ver-kracht, van Hem, Den Va-der, « die zo hoogli ge-ze-ten,» trest. . . ---^ ---^ `—``zes Het vuur der lief-de, 't licht van 't we - ten, Doet stroo-men in des fp _ pp Dich - ters stem, Doet spat - ten van des kunst-naars ------r r -_- - 1p -_p vin-gren En o - ver 't hoofd des volks doet slin - gren , Dat, 4:1 li.' diep ge -roerd , zijn 1 - de - aal her - kent in vorm , in pp verw, in taal, En juicht in schoon-heicis ze - ge - praal. 0 Po - ë - zied , ge ze - gend . En - glen - beeld, Zoo, lang gil leeft, is d' aar - de I f pp niet mis - deeld!