TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT :Nl~])EltLA-NDSCHE OU-DHEDEN ~ ~'fAATSGE Ti SCHIEDENIS, KUNS'l~ -EN I;~~T'l~ER,EN, :Nl~])EltLA-NDSCHE OU-DHEDEN ~ ~'fAATSGESCHIEDENIS, KUNS'l~DOOH. nl:.S1TliRD -EN I;~~T'l~ER,EN, TIJDSCHRIFT nl:.S1TliRD DOOH. o, EQ. ;0;. GU. sr. 'V OOR .». .... o, EQ. ;0;. GU. sr. NEDERLANIJSOHE OUJJHEIJEN , STAATSGEM* TIENDE DEEL. SCHIEDFiN-1S-, KUNST LETTEREN, TIENDE DEEL. BLSTUIRL) DOOl flL i: $t1hriing1t 'tijm, 0. EQ. S. (11, M. TIENDE DEEL. AMSTERDAM, C. r, V.:\N I.JANGENHITYSEN. 1874. AMSTERDAM, C. r, V.:\N I.JANGENHITYSEN. 1874. W~^`4Q,_ AMSTERDAM ., C. L. VAN LANGENHUYSE. 187& INHOUD. Blz. ' JACOBA YA BEYEREN door Dr PAuÏ. AL1RBINoK THIJM. 1 VONDELS DJ4tLPE11LE)}E M()IIALITETT (TH) door J. A. A. T.H. 17 B1JDRAGEI TOT DE KERIrj)Ijxi GEdnJ:rDfTs VAN NEDERLA1i): Jacobus van den Borgh , door Jo s. HABETS , Pr. . . 27 liet kerkelijk leven der Maassluizers in de XVIIÏe E. 455 Dx ROEPING DER Vnouw , in de bevordering van het Sehoone , door JAC0D FALCKE (T) . 32 GRIGORTAANSCH OF MUZIEK , door een Koorzanger . . . 45 EEN NIEUW MINNEDICHTER (0. Honigh) , door J. A. A. TH. 69 DRIE TAFELSPELEN , nitg. door Dr .J VA VLOTEN: Van een kwakzalver en een boer. BruiloftsfpeL Van een korf niet ey eien............. 105 OVER DE FAirILIE SWEELINCK , door 11 . J'. ALLARD , Pr. en .J. A. A. TH.............135, 324 DE DOOI) VAX DON JAN VAN OOSTENRIJK, naar M. A. del Rio, door A. B. J. S................ 138 SCHILDERIJEN VAN OUDE MEESTERS, door J. A. A. TH. 152 DE ROMAN , OORHEiN EN THANS , door W. WESSELS , Pr. (VI) 169, (VII) 211 , (VIII) 541 TWEE LEVINSDAEN VAN LEON. VAN VECHEL , door J. C. A. HEZEI'MANS ................ 197 Lv INHOUD. Blz. DE SCHILDERKUNST IN HET WESTERSCH EUROPA , naar VIOLLET-LE-DUC. 232 TWEE STUKKEN TER TEN-TOON-STELLING VAN ARTI (van Van Trigt en Scholten) , door J. A. A. Tu. 272 WILLEM V.&N HEES , S. J. , Nederl. bouwkunstenaar , door H. J. ALLARD , Pr. 279 OUDE AMSTERDAMMERS : De Codden , door J. A. A. TH. . . . . . . . . . 287 De Verkoljen, door Dr F. G. BuR rAN BECKER. . . . 191 EEN REISJOURNAAL UIT DE XVIIe EEUW , door Prof. J. G. DE HOOP SCHEFFER, 325 PATER ADRIANUS COSIJNS , door H. J. ALLARD , Pr. 336 , 431. TESSELSCH.ADES VERTALING VAN TAsso , door J. A. A. TH. 364 , 516, 519 DE VISSCHERS EN VAN WESELS , door H. J. ALLARD r, P . en J. A. A. Tx. 372 IETS OVER BILDE DIJKS "Fi oRIS V" , door J. A. A.. TH. 383 VONDEL U^TD KEIN ENDE : Zijne familie en geboortehuis , door Mevr. LIMA SCHNEIDER. 413 Op het Amsterd. Tooneel, door C. N. WIJERANDS . . . 423 VER HUELL , ovEi TnoosT , door J. A A. THH. . . . 473 Jos. VON KELLER (door W. SCHWAN , vert. door F. L. TH. A. TH.). . . . . . . . . . . . . . . . . . 506 BILDERDIJK (I) , door TH. VAN HOOGSTRATEN , Pr. 521 KALVE .tSTRAATSCII , door J. TER GOUW. 571 NOG ANDER AMSTERDAMSCH , door J. A. A. Tn. . . . . 580 JOH.-SEB.-BACHS MATTI-MIS-PASSION , door J. A. A. TH. 588 MENGELINGEN: Cervantes' Reis naar den Parnassus . . . . . . . . 87 Het Gildeboek . 89 TNI1OT5U v Blz. Désire Artots uitv. van den Barbierc . 92 Hoffmann v. F., gehuldigd . . Le "si bon Chapelain" , over (Jonst. Huygens 9& . . . . . Vereeniging voor Nederi. Muziekgefchiedenis 97 . . . . Matthijs de Vries en Willem Hofdijk op 1 April 102 . . . Opiumbelasting ............... 19l Middelburgsch Taalkongres ........... 194 De Keizersreceptiën ............... 195 XIXeEeuwsche (telegrammen) ......... 196 . Haarlemsehe Wandalen ..........311405 1 Aegistisc'he zede1jkheidsweog1haa1 ........ 312. Lezen ................... 315 ............... . Telegramstijl 317 Quandoque bonus dormitat ........... 318 Bij gelegenheid van een huwelijk ........ 321 Godsdienst en vooruitgang ........... 322 Een paard met vijf pooten ........... 407 Mooi Franeh ............. 40 . . Gustave Ricard (poëzie) ............ 411 Ovatiën aan een Perziaaii ........... 412 Alcmaria Yictrix .............. 515 Proza van 12 Mei -.74 ............ 597 Niemant is ergends meer veilig ......... 608 PLATEN EN TABELLEN : Genealogie Sweelinck 100, 324 « Codde .............298 Blazoenbooni ,, .............310 Yi INHOUD Blz. Bilderdijk ftamt uit Boelens . . • 288 Genealogie Roemer Vist cher • . 373 „ Van Wesel 377 „ Cosijns 412 » Ockinga EULI.BTIN PÉRIODIQUE : Êpztre á M. Ie docteur Herman Schaepman , à Rijsenburg. 1 „ „ M. Ie comte Maurin Nahuys, à Wiesbaden. • 13 ,, „M.J..H•v.L.aZ.. • • • • a • • . • 19 JACOBA VAN BEYEREN, DOOR Prof. Dr PAUL. ALBERDINGK THI M. JACOBAA VON BAYERN , UNI) IHRE ZEIT. Acht Bücher niederhindischer Geschichte von Franz Lóhcr, Nordlingen , Beek, 1862 en 1869, 2 Deelen 8°. JACOBA VAN BEIJEREN EN HAAR TIJD; uit het hoogduitsch van Franz Lvher, 's Gravenhage, W. P. van Stockum , 1871, eerste en tweede Deel. Reeds in het jaar 1862 gaf Franz Löher, koninklijk archivarius te Munchen , het eerste Deel zijner "Jacobii,a von Bayern und ihre Zeit" in 't licht , naar aanleiding van een door koning Maximiliaan II, die het menigwerf aan het bevorderen der historische wetenschap niet liet ontbreken , daartoe geuit verlangen. 'S Konings wensch was dat deze geschiedenis de beschrijving des tijdperks waarin Jacoba leefde tot achtergrond zoude hebben, en Jacoba met de haar omringende personen in samenhang met de wereldgeschiedenis wierden geschilderd ; te meer dewijl de meeste nederlandsche • geschiedschrijvers zich te verwijten hebben, dat zij hun land , zoo als Lóher te recht aanmerkt (I , bl. 92 , vert. I , bl. 83) , te veel als een op zich zelf staand geheel beschouwen en de geschiedenis der Nederlanden niet voldoende toelichten door die van andere landen. De oorzaken daarvan zijn velerlei ; wij willen daarin heden niet treden ; het feit ontsnapt den opmerkzamen historicus evenwel niet. Daarom was het een dubbel goede gedachte dat een buitenlander van zijn standpunt en , zooals L., met vrijen , onafhankelijken blik , een belangrijk deel onzer middeleeuwen zou behandelen. Het werk is er op ingericht om door een vrij groot en beschaafd publiek gelezen te worden. Het formaat is gemak- DISTSCHE WARANDE X. 1 2 JACOBA VAN BEYEREN. kelijk , de noten dringen zich niet op aan den lezer , want zij zijn naar de laatste bladzijden verwezen , de stijl is vloeyend,. levendig, schilderachtig; daaronder munt vooral uit de beschrijving van den strijd bij Brouwershaven waar Philip, en van Allen waar Jacoba overwon (zesde boek , hfst. 3 , 4 , 7). Daarenboven heeft de schrijver zijn werk met eene bondige doch kritische schets der bronnen versierd , waaronder behalve de Nederlandsche zooals de Dynter (uitg. De Ram , 1860), Matthaeus , de Beka , enz. , niet minder Eransche , als Duitsche en eenige Engelsche voorkomen. Deze rij is in vier deelen verdeeld, als 10. oorkonden, waarbij v. Mieris aan 't hoofd staat, gevolgd door Van de Wall , ^'Haiidvesten" , Nyhoff, "Gedenkwaardigheden" , Van den Bergh , "Gedenkstukken" , enz , enz.. 20 Berichten van tijdgenooten, zoo als, behalve de Dynter, a Thymo, St. Remy, enz. 3°. de chronijken die naar schriften van tijdgenooten zijn bewerkt, zooals die van Velius, Reygersberg en Boxhorn , Kemp over Arkel , en vele anderen meer. 4°. komen de geschiedschrijvers der 16° en 17" eeuw , Jacob de Meyer met zijn Res .Flanclricae , Divaeus , enz. enz. ; 5°, nog eene reeks werken "neuere Literatur" , met Delewarde's "Histoire du Hainaut" te beginnen , en eindigende met de Gerlache en Schotel. Bovendien gaf Löher in de jaren , welke er tusschen het verschijnen des eersten en tweeden deels verliepen een werk "Beitrge zur Geschichte Jacoba's" , uit , naar hss. van alle zijden bijeengebracht , door welks bewerking het , tweede deel, in 1869 verschenen , dan ook in kernachtigheid en duidelijkheid boven 't eerste uitmunt. Eindelijk teekent hij nog eene menigte andere handschriften aan, vooral uit het archief van Bergen (in Henegouwen) hem tot zijn doel verstrekt. Off, dezen vasten grondslag nu is dit wezenlijk aanlokkelijke werk gebouwd. Wat den achtergrond betreft : de bijzonderheden van rechterlijken en geestelijken aard bij voorbeeld , zoo missen wij hier wel eenigszins de grondigheid waarmede andere deelen des werks zijn behandeld. De rechtstoestanden dier tijden zijn tot heden te weinig bestudeerd, daarom ware een afzonderlijk werk daarover JACOBA VAN BEYEREN. 3 niet overbodig geweest; doch de schrijver hadde wellicht hierdoor een deel zijner lezers ontstemd. Voor als nog blijkt het tevens nog niet zonneklaar , hoe of eigenlijk de verschillende standen zich in Nederland hebben ontwikkeld, hoe zij in elkander zijn overgegaan , hoe de "dienstmannen" den hoogsten adel werden, hoe de boeren stegen in rang, en dergelijk meer. De schrijver waarschuwt ons ondertusschen te recht dat wij voor Nederland niet altoos denzelfden maatstaf in deze vragen moeten aanleggen , die ons in 't hart des Duitschen rijks kan dienen , want in Holland , zegt de schrijver , verloor nimmer de Oudsaksische en Friesche vrijheidsliefde hare stijve punten. (Bk. T, hfst. 3). Daar nu de rechtsgeschiedenis in Holland nog gansch niet volledig is bestudeerd , zoo moet de schrijver zich noodzakelijk tot algemeenheden bepalen. Löher opent zijn werk met eene beschrijving van den grond en den geest der Nederlanders vóór en in de 15e eeuw, onder den titel: "Land und Leute". Hij schildert met korte woorden b. v. de hardnekkigheid der Friezen , de levendigheid der Walen, de vlijt der Vlamingen , de bedachtzaamheid der Brabanders, den roem der geleerde school van Utrecht. Vervolgens nemen wij de opkomende en zich vergrootende macht der graven van Holland en hunnen strijd met de Hohenstaufen waar, en 't wordt ons begrijpelijk hoe vele hunner het graafschap "moniarchia Frisonum" of `'ducatus Frisiae" durfden noemen , ten spijt van alle tegenspraak des keizers. In de volgende hoofdstukken nu , waar de "Entwicklung des Lehnsstaates" , "Gegensatz des Stadtewesens" en "Aufschwung der holliindischen stadte" wordt geschilderd , worden de Nederlandsche lezers op de werken van Grimm , Waitz, Hegel , enz. verwezen. Hier mist de schrijver 't gestelde doel, door dat hij niet van de algemeenheden op bijzonder Nederlandsche eigenaardigheden is overgegaan. Te dien einde hadde ook hier b. v. eene afzonderlijke studie der Nederl. keuren en handvesten moeten te gronde gelegd geweest zijn. Wij hadden bijvoorbeeld dan een duidelijk begrip kunnen krijgen hoe door baljuw en schout "regt en justitie gehanteerd werden" ; of wat er "ten oirbaer van 't 4 JACOBA VAN BEYEREN. gemeene land en van het ambacht" , "geklaard" werd en "gekeurd" , en "wat regt is en rede". Vervolgens ware het hoogst wenschelijk geweest dat de begaafde schrijver zijne kennis als katholiek ook hier aangewend had, om , zoo als wij hierboven aanduidden , den wederkeerigen invloed des stoffelijken en des kerkelijken levens dier dagen op het rechts- zoowel als op ander gebied te schilderen en zich een waren "utriusque juris doctor", zoo als de titel destijds luidde , te betoonen; want men dacht zich in die dagen, de kennis der kerkelijke rechten altoos met die der wereldlijke vereenigd. Gelijk hij in cie volgende hoofdstukken het kerkelijk bewustzijn, en zijn invloed op het staatsleven heeft geschetst, hadde hij diens invloed op het burgerlijk leven kunnen nagaan. Daartoe hadde bij voorbeeld H. A. A. van Berckel, "Een Hollandsch dorp in de 14e eeuw" (Dietsche Warande , 1855 en 1856) ten gronde gelegd kunnen worden; eene studie van ernstigen aard, met vermelding van alle gebruikte bronnen, zoowel algemeene als lokale. Maar al heeft de schrijver zich in de eerste hoofdstukken alleen bij de algemeenheden der Duitsche rechtsgeschiedenis bepaald , weldra verengt zich de kring waarin hij zich beweegt, zonder dat het omliggende uit het oog wordt verloren. Dit geldt zijne beschrijving van de opkomst der steden, en dier deels harde maatregelen van Floris den vijfde om de macht des adels ten voordeele der burgerij te breken (I, 55 ; vert. I , 50). Te recht wordt deze Floris dan ook door den schrijver als type gesteld van den tijd waarin , voorgoed , bedrijf en handel den invloed der slotbewoners te boven steeg. Hiernevens schildert ons Löher de vorming der stedelijke en provinciale partijen , welke zoo grooten invloed uitoefenden op Jacoba's leven ; . eene aaneenschakeling van burgertwisten veroorzakende. Hij doorloopt met ons de Levens der eerste Hollandsch- Henegouwsche, graven , en doet ons stilstaan bij de waarschijnlijke vergiftiging van Willem V en zijne vrouw Mathilde. Wij zien hierbij den invloed van 't buitenland immer klimmen. De sedert 1328 uitgebroken oorlog tusschen Engeland en Frankrijk doet de boosaardigste intrigen aan de, Neder-lotharingsclie JACOBA VAN BEYEREN. 5 hoven ontstaan , alwaar beurtelings de strijdende partijen bond genooten zoeken te werven. Van den anderen kant gist reeds in sommige hoofden de gedachte , uit alle de Nederlandsche ge westen een samenhangend geheel te scheppen : eene gedachte welke door Joanna , de gemalin van Willem II , roomsch koning, gekoesterd , alleen door eengin vorst uit het huis van Burgundië zou kunnen worden uitgevoerd. Daarneven zien wij onder Albrecht en zijn zoon Willem VI, Jacoba's vader, het soldaten-wezen zich uitbreiden , daardoor het land naar binnen als men wil in veiligheid toenemen, doch voor het buitenland des te meer een voorwerp van begeerte worden. Eindelijk wordt dit tafereel afge werkt door de schildering der twisten in het vorstelijk bisdom Luik, waar de kracht en woestheid der gilden den toekomstiger bisschop Jan van Beyeren , Jacoba's oom , het leven verbitter den, en aanleiding gaven tot vernietiging veler volksvrijheden. Nu wordt dan Jacoba zelve bij ons ingeleid, en de opvoeding eener vorstendochter dier dagen geschilderd. Hier bepaalt zich de schrijver weder meer tot algemeenheden, en zondert de vijftiende eeuw niet van andere af ; zelfs ziet hij in "rR.eintj e de Vos", minstens tweehonderdjaren vroeger geschreven, het wezen der vijftiende eeuw afgespiegeld. De ruimte laat ons niet toe uitvoerig over dit onderwerp te handelen; doch het komt ons voor dat de verfijning der zeden, de hoogopgevoerde weelde, de verslapping der zedelijkheid in sommige klassen , de eeuw waarin Jacoba leefde ongunstig bij die waarin "Reinaert" geschreven werd doet afsteken. Jacoba werd het slachtoffer der gewetenloosheid harer tegenstanders. 't. Is genoeg bekend , hoe zij reeds tijdens liet leven haars vaders op 16 j arigen ouderdom weduwe werd des hertogs van Nemours, aan *wiens leven, hoogstwaarschijnlijk alweder vergif een einde had gemaakt. Dit was evenwel slechts een klein begin harer kwellingen. Toen Willem VI gestorven was scheen haar alles toe te lachen; zoowel haar verre bloedverwant, de Burgundische jonge hertog Philips , als haar oom Jan van Beyeren boden haar in wedijver hunne gunsten aan , waarop de jonge vrouw, vol droom 6 JACOBA VAN BEVEREN. beelden , zich al te zeer verliet; want moedig, zelfstandig en van groote schoonheid was zij , maar de schuilhoeken der hartstochten , de veinzerij der heerschzucht en van den eigenbaat doorzag zij niet. Zoo meende zij vooreerst den man harer keuze te kunnen huwen ; dat was de jonge Arkel , door welke vereeniging zij hoopte , den alouden vijand haars geslachts met zich verzoenende, rust aan hare landen te schenken. Doch de staatkunde van Burgundië en Luik liet zulk eene verbintenis niet toe, en zelfs Jacoba's moeder zag alleen in eene vereeniging met een' burgundischen prins de toekomstige grootheid harer dochter (I, 282, vlgg. 343 ; vert. I, 257 , vlg. 313). Deze oneenigheid bevorderde den ondergang der Arkels en Brederode's na Jacoba's overwinning bij Gorkum. Zij verdwenen met de Rijswijken , Tellingen , Amstels , enz. om plaats te maken voor de absolute macht, waaraan . ook Jacoba ten offer zou vallen (II, 319). Bij den plotselingen dood van Willem VI, die alweer aan vergif toegeschreven is (I, 458 , noot 4) , bevond Jacoba zich te midden van den hevigere strijd der Hoekschen en Kabeljauwschen. Hoe jong zij ook was, en hoe vele teleurstellingen zij ook reeds ondervond , zoo behooren deze Perste jaren vol strijd nog tot de gelukkigste haars levens. Philips van Burgundië had aan haar en de Hoeksche partij zijne ondersteuning toegezegd, Jan van. Beyeren scheen haar de grootste welwillendheid toe te dragen , hare troepen overwonnen in den strijd bij G orkum , de graaf van Egmond stond haar ter zijde, zelfs Arkel nu haar tegenstander, ontziet haar en nadat hij gesneuveld is, wordt hij op haar bevel plechtig begraven. Langen tijd zou echter deze goede verstandhouding niet duren. De belangen der in Neder-Lotharingen regeerende vorstelijke per sonen liepen te zeer uiteen. Twee punten waren er die door Jacoba's benijders aangevat haar leven lang door deze werden vastgehouden, om van daar uit draden te spinnen waarin zij eenmaal geheel verstrikt haren ondergang moest te gemoet gaan. Die twee punten waren : haar JACOBA VAN BEYEREN. erfrecht, en de wettigheid of onwettigheid des huwelijks met haren neef Jan van Braband. Wat het eerste, veel besproken punt betreft : niets is gemak kelijker dan Jacoba te veroordeelen, dat zij bij den dood haars vaders zich niet tot den keizer hebbe gewend, om haar recht van opvolging vast te stellen. Niets leidt evenwel den geschiedschrijver tot grooter dwalingen dan het aannemen van een voor alle tijden en landen algemeen rechtsbegrip, en het daarnaar ]Voordeelen van feiten en personen. Zoo is het ook met vele - Nederlandsche geschiedschrijvers gegaan. In plaats van zich af te vragen : welke veranderingen hadden er in Europa, vooral in Duitschland , en meer bijzonder nog in Neder-Lotharingen, in Nederland plaats gehad in de opvatting van het recht van opvolging ? In hoe verre had de Keizer zelf , zijne tusschenkomst overbodig of nutteloos achtende , de erfopvolging in stilte erkend? In hoe verre was het met zijn goedvinden dat ook eene vrouwelijke erfopvolging had plaats gehad? In hoe verre had hij het .aan de steden en staten overgelaten de erfopvolging te erkennen en daardoor als recht te handhaven ? In plaats van zich dergelijke vragen te stellen en de uitspraak van de letter des rechts in verband te beschouwen met den loop der tijden en de daarin voorgekomen feiten , vraagt de jurist zich slechts af (en dit was o. a. Bilderdijks fout) : Had de keizer of leenheer ooit plechtig geschreven en bezworen , dat in Nederland het erfrecht wettig bestond en daarbij dat in vrouwelijke linie toegelaten ? Het antwoord daarop is "neen" , en daarmede meent men dan zeer veel gezegd. De geschiedschrijver kan aan - zulke gegevens de waarde der gebeurtenissen slechts bij groote uitzondering toetsen ; de rechtsgeleerde kan er gebruik van maken , om wat -een heel volk voor recht houdt vaak onrecht te doen schijnen. .Aprioristische theoriën zijn de dood voor alle wezenlijke geschiedenisstudie. Weinige gewesten twijfelden bij den dood van Willem VI of Jacoba wel de rechtmatige opvolgster was. De standen hadden in eene groote vergadering gezamentlijk haren vader gezworen na diens dood Jacoba onmiddelijk als erfdochter en opvolgster 8 JACOBA VAN BEYEREN. in het leen te erkennen en te handhaven. Zij werden daarin versterkt , door het feit, dat eenmaal de keizer zelf eene vrouw met Holland en Henegouwen had beleend. Haar erfrecht kon nog het meest daardoor bestreden worden , dat naar het stamrecht der Beyersche vorsten Holland met de aangrenzende landen familie-eigendom der Wittelbachsche vorsten geworden was , en in dit stamhuis slechts mannen kroonera en landen konden verwerven. Jacoba trok nu naar het schoone Henegouwen , waarvan de roem , zoo als de byzantijnsche' keizer sprak, "tot aan het einde der wereld" verbreid was (I, bl. 294 ; vert. I, 268). De prachtigste ontvangst viel haar ten deel; heerlijke geschenken bood mere haar met den huldigingseed; in grooten getale en rijk gewapend deed men haar uitgeleide bij haar vertrek, toen boden op boden haar naar Holland riepen om in den burgertwist te komen deelen en IJsselstein te bemachtigen, na welks val zij van alle zijden als landsvorstin gehuldigd werd; alleen Dordrecht sloot haar hardnekkig de poort. Hier was het dat oom Jan van Beyeren met allen schijn van recht zijn optreden tegen Jacoba openlijk begon. Twee zaken , die wij reeds noemden, gingen daaraan vooraf , welke hem den weg moesten banen om Jacoba uit hare landen te verdringen ; ten eerste, haar huwelijk met Jan van Braband , en ten tweede een brief van den keizer , waarin zijn recht van opvolging in Holland werd erkend. Onder rozenkleurige omstandigheden had Jan van Beyeren .Jacoba's huwelijk met Jan van Braband bevorderd. Ofschoon ._Jacoba's hart zich niet voelde getrokken tot den zwakken wellusteling, -spiegelde men haar van vele zijden voor, hoe Jan van Brabands aanhang onder de Kabeljauwsche partij den vrede des lands en daarmede haar eigen rust zou bevorderen. Jan zonder vrees , de vader van Philips van Burgundië , toen nog graaf van Charolais , Jan van Beyeren , en eindelijk Jacoba's heerschzuchtige moeder zelve , drongen met zulke kracht op dit huwelijk aan, .dat Jacoba eindelijk moest toegeven. Doch ter naauwernood had de verloving plaats gehad, dat Jan van Beyeren den waren zin zijner schijnbare welwillendheid liet JACOBA VAN BEVEREN. 9 zien. Jan van Braband zelf voelde zich meer tot zijnen naamgenoot van Luik getrokken die hem vleide , wiens wereldsche lusten hij deelde , en die hij om zijn krachtig oordeel moest achten, dan tot zijne ondernemende bruid , die hem niet beminde. Eerst wendde zich nu Jan van Beyeren tot Jan van Braband. Het eene recht na het andere wist hij zich door list te verschaffen, liet zich "beschermheer" en "ruwaard" noemen , steeds met de verzekering alle rechten zijner nicht te willen eerbiedigen en handhaven ; tot hij haar eindelijk openlijk de handschoen toewierp. Op hetzelfde oogenblik bereidde hij in Rome alles voor om Jacoba's huwelijk te verhinderen. Hij legde zijne aanspraak op het bisdom Luik in 's Pausen handen neder, huwde met 's Pausen toestemming Elisabeth von Görlitz, 's keizers nicht, en wist werkelijk uit Rome het intrekken der aan Jacoba geschonken dispensatie tot den echt met haren neef te verkrijgen. De keizer schonk hem deels uit nood, dewijl Jan van Beyeren in vroegere jaren den keizer buitengewone financieele diensten had bewezen, deels omdat uit eene weigering des huwelijks met Elisabeth van Gërlitz, die te recht aanspraak maakte op bezittingen in Noord- Braband, groote ongemakken voor het rijk konden ontstaan, Holland , Zeeland en Henegouwen in leen , en Elisabeth tot vrouw, meenende daardoor zijne macht in Nederland op nieuw te hebben gevestigd. Hierop schreef Jan van Beyeren eenen langen vrijheidsbrief voor Dordrecht waar hij na weinige dagen als "gerecht" landsheer werd gehuldigd. Dordrecht werd vergeefs door de Hoekschen belegerd. Jan van Beyeren bleef er Heer. Zoo was dan zijn vermeend recht op 't graafschap bevestigd. Eenige jaren later, na den dood van Jan van Beyeren, was het juist op den tegenovergestelden grond, van dien welke Jan van Beyeren had doen handelen , dat Philips van Burgundië zich tot Heer liet huldigen. Ook hij begon met zich van den zwakken en aan Jacoba vijandelijk gezinden Jan van Braband tot voogd des lands te doen benoemen, maar zijn aanspraak ter opvolging was alleen gegrond op zijne verwantschap met Jacoba , op zijn recht ter opvolging dezer 10 JACOBA VAN BEYEREN. gravin, welke 1\1 B. geen recht ter opvolging .zou hebben gehad. Eenmaal genoegzaam meester des lands, werd ook hij door den keizer met deze landen beleend. Wat nu het tweede punt, namelijk de echtheid of onechtheid des huwelijks met Jan van Braband betreft -- wij hebben reeds met een woord aangegeven, dat later de baatzucht van Jacoba's tegenstanders hierin den toon aangaf. Eerst scheen het in aller belang dit huwelijk te bevorderen. Jan zonder vrees , Philips vader meende daardoor zijnen voormuur tegen Duitschland te, versterken. Jan van Beyeren meende Jan van Braband zoozeer voor zich te zullen winnen, dat hij daardoor Heer in de Nederlanden kon worden ; hetgeen hem ook werkelijk gelukte. Doch toen de dispensatie uit Rome reeds was aangekomen trad de keizer op , die niets dan vernedering zijner landen uit dit huwelijk voorzag , en gebruikte al zijnen invloed op de kerkvergadering van Constauts , ten einde de dispensatie wierd terug genomen. De bisschop van Utrecht handhaafde ondertusschen de gegeven dispensatie , en bleef die ook na de intrekking voor geldig verklaren. Het huwelijk werd gesloten ; doch om den strijd daarover slechts te vergrooten. Ondertusschen ontvingen Jan van Braband en Jacoba ook geruststellende berichten uit Rome omtrent hun huwelijk; hunne tegenstanders lieten echter deze zaak niet rus ten Wel werd haar erfrecht meer en meer algemeen erkend doch Jan van Beyeren won steeds aan macht, en als in ver banning moest Jacoba Holland verlaten , zich tot den haar on verschilligen gemaal begeven en werkeloos blijven. In Braband wachtte haar nieuwe hoon. Het gelukte den hoofden des adels aan Jan van Brabands hof haar ook hier het verblijf geheel onmogelijk te maken, dewijl deze haren invloed vreesden ; en nadat eerst Jan zelf Brussel had verlaten, besloot Jacoba in Engeland hulp te gaan zoeken, daar in 't Noorden de burgertwist door Jan van Beyeren duchtig werd aangezet, Leiden door hem genomen, Geertruiden berg in brand geschoten was , en zij duidelijk inzag dat er voor loopig geen denken aan was hare erflanden terug te krijgen. JACOBA VAN BEYEREN. 11 Philips van Burgundië beijverde zich Jacoba naar Brussel en tot haren gemaal te doen wederkeeren ; hij oefende allen invloed uit op hare moeder, want zijne verwantschap met Jan van Brabant gaf hem uitzichten op het Nederlandsch gebied , nu Jacoba's echt kinderloos was gebleven. Doch Jacoba had zich zelfstandig ontwikkeld , al was zij ook slechts twintig jaren oud. Zij liet de standen van Henegouwen voor haar vertrek bijeen komen om door hen te laten uitmaken, dat haar huwelijk met Jan. van Braband tegen godsdienst en zede streed; waarop Philips alles in 't werk stelde om 't tegendeel te bewijzen. In Engeland was dit zeer welkom. Hendrik V ontving Jacoba met vereering, liet toe dat de ontbinding haars huwelijks zoowel in Engeland als in Nederland openlijk wierd bekend gemaakt , en bestemde haar zijnen wereldlievenden, dichterlijker, zwierigen derden broeder Humphrey, hertog van Glocester , tot nieuwen gemaal; waarop Jacoba dien Humphrey in een geheim verdrag tot erfgenaam harer landen benoemde. Den 30° October 1422 trad zij plechtig met hem in 't huwelijk. Ondertusschen was het vraagstuk haars huwelijks te Rome op nieuw onderzocht en de verklaring gegeven geworden , dat Jacoba geen recht had Humphrey te huwen, hetgeen van een zuiver godsdienstig standpunt en indien zij nog niet hertrouwd ware geweest, voor Jacoba de meest geruststellende oplossing had moeten zijn. Jacoba had Jan van Braband gehuwd , nadat de dispensatie tot dit huwelijk gegeven was geworden ; toen deze door den Paus, tengevolge der listen van keizer Sigismund ingetrokken was , had Jacoba zich aan dit verbod niet gestoord. Rome stelde zich dus nu op het standpunt, als of Jacoba en Jan van Braband ter goeder trouw op de dispensatie steunende hun huwelijk hadden aangegaan; men verijdelde er de listen door keizer Sigismund daartegen aangewend , en handhaafde de eerste uitspraak. Aan de Engelsche staatkunde, en aan Jacoba zelve kwam evenwel deze uitspraak thans zeer ongelegen , daarom liet Humphrey aan dezelfde. kerken waar 's Pausen verklaring werd aangeplakt, valsche geschriften, het tegendeel inhoudende, hechten. 12 JACOBA VAN BEYEREN. Daar Philips van Burgundië, welke ijverig voor 's Pausen uitspraak gewerkt had zich door zoo'n kleinigheid niet liet afschrikken, volgde hieruit eene uitdaging tot een tweegevecht tusschen Humphrey en Philips, om te bewijzen.... of de Paus gelijk had of niet! Bovendien liet Philips eene soort van heiligen oorlog tegen Humphrey afkondigen , waarbij hij des te meer den schijn had voor godsdienst en recht op te treden als uit Rome op nieuw en herhaaldelijk de bevestiging was aangekomen , dat het huwelijk met Jan van Braband niet als ontbonden mocht worden beschouwd. Deze tijden behoorden nog tot Jacoba's gelukkigste dagen. Zij won in Nederland weder een leger en grondgebied, zij schatte Humphrey zeer hoog en beminde - hem ; eindelijk kwam ook Jan van Beyeren te sterven en was zij ten minste van éénen grooten mededinger verlost. Doch lang waren niet die goede dagen. Het kalm oordeelende of liever zijn natuurlijken aanleg volgende volk zag Humphrey weldra met het grootste mistrouwen aan ; nooit gelukte het hem zijn huwelijk met Jacoba te doen eerbiedigen, ondanks % zijne valsche bullen. Hij vertrok dan ook weder uit Nederland , vóór dat het tweegevecht met Philips had plaats gehad. Jacoba echter bleef , gedrongen door hare getrouwe Henegouwsche steden , en bemerkende , dat hare hofdame Eleonore Cobham haar verliet, om .... Humphrey te volgen. Humphreys ontvangst in Engeland was alweder zeer koel ; men verweet hem als eene misdaad dat hij , nu Engeland zijnen koning, Hendrik V , verloren had , het heil des lands aan een degenpunt had willen hangen , terwijl hij als regent in Engeland moest optreden. Nu was Jacoba aan Philips overgeleverd. Wij weten, hoe 't haar ging; hoe zij gevangen werd gezet te Gent en weer ont snapte ; hoe Philips zich door vele steden als opvolger van Jan van Beyeren liet huldigen. Jan van Brabant zelf werkte Jacoba's ongeluk in de hand (II , 220 ; vert. II , 241) ; de keizer ver klaarde nogmaals dat Holland en Henegouwen na Jan van Beye rens dood weder aan 't rijk waren vervallen. Zoo baatte het JACOBA VAN BEYEREN. i s Philips voorloopig nog niet of hare moeder ook zijne tante , en hare tante zijne moeder was, hij had den keizer en het Wittelbachsche recht tegen zich. Doch als hertog van Bu.rgundië , en heer -van Vlaanderen, daarbij erfgenaam van meerdere kinderlooze, Lotharingsche, vorsten , zou hij door zijne macht bereiken, wat de keizer hem te vergeefs trachtte te onthouden. Wat hielp Jacoba haren voorspoed bij Alfen , tegen hare Nederlaag bij Brouwershavein ! Philips werd alras Heer in Zeeland. Holland werd onderworpen; het volk verloor een groot aantal privilegiën, en zelfs het geschreven en ongeschrevern landrecht. Deck toen Jan vn Braband kwam te sterven , hield alle schijn op dat Philips , rechtens zijne benoeming tot "voogd" , voor den Brabanider , zoo vele provinciën overmeesterde. De stemming in Engeland was ook voor Jacoba eene minder gunstige geworden. Bedfort die de staatkunde leidde moest kiezen tusschen het opgeven van Jacoba's partij of een verbond van Philips met Frankrijk , waartegen de oorlog altoos nog voortduurde. Hij koos het eerste ; hij offerde Jacoba aan Philips op, om in Frankrijk nog een tijdlang meester te blijven ten gevolge van Philips onzijdigheid. Humpllrey van Glocester werd met de, gewone listen des hofs omsponnen en .... huwde zijne geliefde Eleonore Cobham. Toen viel het Jacoba niet zwaar bij den vrede te Delft te beloven dat zij zonder Philips toestemming niet weder in 't huwelijk zou treden. Na zulke teleurstellingen was een zoodanig beluit der hartstochtelijke vrouw niets vreemds. Maar evenmin was het te verwonderen dat zij , den ridderlijken en edelmoedigen Frank van Borselen ontmoetende , nog eenmaal haar hart wegschonk , zelfs het offer van al haren regeeringslust aan hein bracht, en hem huwde, nadat zij Philips als erfgenaam, ruwaard en gouverneur harer landen aangenomen had.. Wij weten hoe 't haar op Zeeland ging , en hoe zij nog een hart voor het woud- en volksleven bewaarde. Hoe zij daarbij aan eer en plicht gedachtig bleef : het beste bewijs hoe hare vijanden het grootste deel der schuld moeten dragen , welke zij 14 JACOBA VAN BEYEREN. zich door hare schijnbare willekeur in hare huwelijken heeft opgeladen. Philips was nu in 's keizers oogen een opstandeling geworden ; maar hij liet zich niet afschrikken en zeide den keizer, het ware de zon met fakkels willen verlichten, wanneer men beweerde dat in Holland het recht der opvolging van vrouwen, en zoo dan ook van hem zelven als naaste bloedverwant van Jacoba, niet bestond , gelijk de keizer beweerde. Ook de Engelschen waren woedend op den "meineedige" en Humphrey werd tot graaf van Vlaanderen benoemd. Hij zeilde herwaarts ; opstand brak uit in vele van Philips' steden ; zes weken lang plunderden de Engelschen in Vlaanderen ; Philips zat stil. Humphrey was tevreden met deze wraak , hij trok terug en verschoonde Jacoba's aloud gebied. Jacoba lag op 't sterfbed ; Humphrey's edelmoedigheid kwam te laat; zijn wraak was een lijkoffer ter harer eere. Jacoba herstelde zooveel mogelijk , met woord en geschenk het leed wat zij haren onderdanen had berokkend. Frank van Borselen aanvaardde niet het testament ; hij onttrok zich aan de voordeelen, maar tevens .... aan de schulden. Evenzoo handelde Jacoba's moeder. Jacoba van Beyeren werd niet in de St. Martenskerk te Haeftiuge begraven , zooals zij bij haar leven begeerd had; ook niet, wat de moeder verlangde , in de vorstelijke begraafplaats te 's Gravenhage; maar wel , wegens de kosten, bij hare voorouders , in de collegiaalkerk aldaar. Humphrey was door jongen wijn , te, veel jagen en "denken" ondermijnd; hij stierf kort nadat Eleonore zich en hem nog den weg tot den troon had willen banen door tooverkunsten en schanddaden die de beschrijving niet toelaten te beproeven, om den zoon van ílumphrey's oudsten broeder, den eenigen welke haar nog in den weg stond , van kant te maken. 't Volk , dat Humphrey gaarne zag, beweerde Humphrey was vermoord. Zijn naam alleen redde Eleonore van den brandstapel. JACOBA VAN BEYEREN 15 De vertaling welke de boekhandelaar van Stockum van dit belangrijke werk heeft laten maken, is, voor zoover die in 't licht verschenen is, gelukkig te noemen. Alleen is Löhers stijl door de vertaling van de eene zijde wat minder los , van de andere eenigermate overdreven in vele uitdrukkingen geworden. Löher begint aldus : " "Wo fangt hier das Meer au ? wo hart deun das Land auf ?" So fragten verwundert die Romer". De vertaler schrijft : 11 "Waar begint hier de zee , waar eindigt het land" ? Zoo vraagden de verwonderde Romeinen." Het weglaten der uitdrukking "denn" ( toch) en de verwisseling van het bijwoord "verwundert" met het bijvoeg. nw. "verwonderde" geeft al dadelijk eene andere kleur aan den eersten volzin. BI. 10 schrijft Löher : "Weit berühmt waren Utrechts Kapitelschulen und gelehrte Herren : die Stadt wurde das Rom der Niederlande". De vertaler, bi. 9 : "Wijd beroemd waren Utrechts scholen en geleerden ; zij zelve [werd] liet Rome der Nederlanden." Waar Löher, bl. 45, schrijft, dat het "Fehderecht .... die Feudalordnung e r g i, n z t e" , schrijft de vertaler , bl. 41 , dat liet recht van veete .... zoo voortreffelijk in liet feodale stelsel past." Op bl. 46 vertaalt men Löhers woorden , van bl. 50: " ... , ehe des Menschen edlere Natur sich losschiilt aus der ursprünglichen Rohheit", met : "eer zich zijn (des menschen) edeler natuur uit de boeien der barbaarschheid bevrijden kan." Loffelijk is het dat de vertaler de in 't duitsch vertaalde verzen van Willem van Hildegaertsberch, op bl. 78 in den oorspronkelijken tekst heeft nageslagen , en gebruikt. Daar waar sprake is van de wisseling der ineening te Rome, omtrent de dispensatie voor den echt van Jacoba met Jan van Braband , is de vertaler in de minder loffelijke zwakheid vervallen eenige smadende bijvoegelijke naamwoorden aan het adres van Paus Martinus V in zijn tekst te voegen, ofschoon Löher zelf reeds volstrekt de waarheid niet heeft omhuld. De vertaler gebruikt de uitdrukking "tergende ergernissen in de kerk" , wat niet bij Löher te vinden is. Wij zouden deze citaten met nog vele kunnen vermeerderen, bijv. uit liet laatste hoofdstuk des 211 Deels, d. i. het iej , gezwegen van koor en orkest , die als of ieder lid voor z ti zelven zong en speelde , hunne taak maar aframmelden. Had men zich dan althans nog slechts de moeite gegeven om de partituur in haar geheel ten uitvoer te brengen , maar het scheen of ons het allerminste moest toegemeten worden ; (de voorstelling begon één uur later en eindigde bijna anderhalf uur vroeger dan gewoonlijk) en, behalve het overslaan van , onder an deren , verscheidene scènes uit het eerste bedrijf, het intermezzo, eerste en tweede bas-aria , cavatine voor sopraan , het alt-aria, en het genoegzaam geheel verstummeln van het laatste gedeelte van het tweede bedrijf, vond bijv. Figaro , de Heer Marino Padilla , Eerste bariton , echtgenoot van Désirée Artot goed (zooals , om iets te noemen , reeds in zijn groote entrée-aria) om , wanneer het orkest een weinig doorspeelde , maar niet te zingen ; of zijn rol par., lando te vervolgen , waardoor het geluid der . stem geheel verlow ren ging en dan aan het slot der muzikale phrase gekomen, de laatste maten ervan met bizondere emphase te zingen of , met een geheel ander effekt dan de komponist beoogd had , door eenige zelf gefabriceerde variaties of koloratuur-passages zijn noncham lance te vergoelijken. Ditzelfde gelde , minus de bijgebrachte fiorituren , tegen den Heer Menin , als Bartolo en ook, ofschoon in veel mindere mate tegen Mevr. Artot zelve , door het bijna voortdurend mezza voce i 1e Basso buflo van het Sn Carle-Theater te Napels. 94 MENGELINGEN. zingen in haar duet met Figaro in de eerste akt en in de groote finale van het eerste en bijna in het geheele tweede bedrijf; zoodat het meeste effekt van die schitterende passages en het volmaakt harmonische samengaan der stemmen totaal opgeofferd werd , om als het ware voor een wedstrijd van geluiden plaats te maken ; als ware 't er om te doen wie zich liet laatste zou doen hooren ; en dat alles , bij eene opera , waarin toch al de vele parlando's juist door het wegslepende en volle melodieuze der aria's , duet- ten , enz. moeten afgewisseld worden. Men hale zich maar eens de schitterende uitvoering van Trebelli , alhoewel door veel minder sommiteiten in naam gesekondeerd, in het gebrekkige van Lier's theater, voor den geest , en trekke dan de parallel , wat deze uitvoering zijn moest en kon, en hoe ze was. Getuige ook de recensie van het Handelsblad van 21 Februari 11. van de "Othello", den Saturdag avond daarna door dezelfde artisten ten tooneele gevoerd , waarvan onzes bedunkens met het volste recht de volgende letterlijk overgenomen phrase op de uitvoering van den "Barbier" kan toegepast worden. "De vele coupures , hier door eene onvoldoende bezetting der enkele partijen zoo niet gewettigd dan toch verklaarbaar, het totaal gemis aan voldoend ensemble, de ongenoegzaamheid van sommige solisten , de oorverscheurende zang der koristen, waren zoovele hinderpalen , die aan de getrouwe wedergave van Othello in den weg stonden en wij zullen niemand verbazen, die in vroegere dagen eene verdienstelijke uitvoering dezer opera heeft bijgewoond , door de verklaring af te leggen, dat de Othello van Zaterdagavond evenveel gelijkenis heeft op de opera van Rossini , als de schijn op het wezen , als de schaduw op het lichaam als een mislukt conterfeitsel op het levend beeld , dat het' moet. voorstelten." Het door Basilio , den Heer Degiuli 1 vrij goed gezongen aria "la Calumnia" en, de voordracht er buiten gelaten, het door Mevr. Artot meesterlijk ten gehoorti gebrachte "Una voce poco fa" alle recht doende , ga ik verder met een enkel woord voorbij , hoe men eene in de XVIe eeuw plaats grijpende gebeurtenis in rococo- salons en fantaisie-straten eener stad van onze eeuw laat voorvallen ; of wil men om het weinig historiesche van den "Barbiere" te vergoelijken , de intrigue naar onzen tijd verplaatsen, hoe 1 Van het Pergola-theater te Florence. MENGELINGEN. 9 b men de soldaten en figuranten in maskarade pakken en den graaf in een chérubins-karnavalkostuum laat optreden. Ook valt het bezwaarlijk uit te leggen, hoe Mevr. Désirée Ar. tot in een spaansche rol , als eene „blonde flamande" te voorschijn komt en zich niet eens de moeite getroost haar tagtagliche hoofdtooi en krullen voor het traditioneele , pikante , van "accroche-coeurs" voorziene , spaansche kapsel te verwisselen. Overigens welk een uitmuntend gemak en prachtige school van zingen deze zangeres ook hebbe ; getuigen haar beide overheerlijk gezongen , ingelaschte aria's ; waarvan het ep.rste , "la Mandolinata' , op algemeen verlangen herhaald moest worden , komt het mij insgelijks , het zij met bescheidenheid gezegd , voors , dat zij door het vreeselijke uitgillen der hoogere toonen en den eigenaardigen klemtoon gevoegd bij het altachtige keelgeluid op sommige lagere noten, ons zoo zéér kunstminne-iid publiek wat al te veel aan het genre "Teresa" verslingerd achtte. Het is te begrijpen, dat café-chantant-zangers en zangeressen , dergelijke opvattingen van Rossini's "Barbiere" kunnen hebben, maar dat eerste artisten , én door een geaffekteerd , weinig karakteristiek, hoogst banaal spel , adres aan Figaro , én door hun zang zoodanige indrukken te weeg brengen , gaat toch waarlijk al te ver. Mocht het zulken eersten sterren aan den kunsthemel toch eindelijk klaar worden , dat "noblesse oblige", dat liet juist hunne taak is de mindere grootheden op het eenig goede pad voor te gaan en men het recht niet heeft geniale meesterstukken , zoo maar uit "bon plaisir", "frivolité" of, gelijk hier, ' uit geen genoegzame achting voor het publiek (in het algemeen gaf het publiek door een uiterst koele houding en meermalen door stampen en fluiten aan zijne wrevelige stemming en verveling lucht) uit hun verband te rukken en daarvoor , hier en daar , eigen vindingen , hoe geniaal ook of gelukkig uitvallend , in de plaats te stellen. ABIS. HOFFMANN VON FALLERSLEBEN GEHULDIGD. -Den 21 Dec. des verloopen jaars is in de Kunstkalle te Hamburg het meer dan levensgroote , wit marmeren borstbeeld onthuld van Dr Heinrich 1 , bovengenoemd. De Heer G. K. Hirsche , deken der predikanten van Hamburg , heeft die zaak op touw gezet en 1 D. i 'grande , 1, 1)1. 269. 96 MENGELINGEN. de feestrede gehouden. 't Is nog al opmerklijk. , dat juist een kerklijk persoon deze hulde aan den beminnelijker dichter en ijverigen oudheidvorscher brengen moest. 't Is ons niet bekend, _of men ook op den Hr Hirsche het aardig vaers van Boileau kan toepassen, Qu'on est assi it 1°ai e mx sermor:s de (rotin maar het komt onwaarschijnlijk - voor , dat Hoffmann druk onder den pr. eêkstoel heeft plaats genomen. Hoe 't zij , het werk van Fritz Reuter schijnt een goed kunstwerk te vezen ; althands Hof= mann heeft het met een gedicht vereerd : An mein Bild. Daar is veel weemoed in dit bijschrift. Het sluit met een dank aan den maker , dat die "liet koude marmer leeft. bezield "M€t 's Dichters liefde tot zijn vaderland. Het is een gekleed borstbeeld. In zijn knoopsgat heeft de dichter geen ridderlint , maar een "tuiltje van rozen en vergeet-mijnieten". Het voetstuk , waarop de buuste zich verheft, is ruim 5 voet hoog , bouwkunstig verdeeld en met fraaye profielen vercierd. Uit het gepolijste marmer der voorzijde ontwikkelt zich een dichte eikenkrans. De band_ , die den krans omslingert , vertoont de woorden : "Deutschland , Deutschland ober alles." Op de linker zijde van het voetstuk , leest men : "Zum 73. Geburtsdage des Dichters , den 2. April 1871;" op de rechter zijde : "Von Bürgern Hamburg's gestiftet." Bij de plechtigheid is , uit naam van Mevrouw Lina Schneider (Wilhelm Berg) 1 , een lauwerkrans aan het borstbeeld opgezet, gekommentarieerd door een gedicht in de vaersmaat van het door Hoffmann uitgegeven Ludwigslied. op het voetstuk werden kransen en bloemen neêrgelegd door de kinderen van de Hamburgsche Fröbels-school. 't Is wel jammer , dat van eene rechtstreeksche vertegenwoordi ging van Nederland bij deze welverdiende hulde niet gebleken heeft.. Tot Hoffmanns beste uren zijn toch wel zijne "Horse Belgicte" te rekenen. M. CHAPELAIN, LE "SI BON HOMME", OVER CONSTANTIN HUYGENS. -- "Je penfe de M. Huygens le pere , ce que vous en penfez. C'est un multilingue , cupide de gloire , de peu 1 D. ['Varande , IX , bl. 299. 2 "Die taelgheleerde Hagenaer". Vondel. MENGELINGEN. 97 de fonds , Poëte fans Poéfie , ob feur et embarraf'f é , & qui donne pourtant à tuut & qui fe eroit capable de tout : bon homme au refte , & qui n'eft pas de inauvaife rencontre. Son fecond fils le releve infiniment , & certes c'eft un admirable genie." Chapelain, 20 Oct. 1664. "Melanges , tirez des lettres manuferites ," p. 92. De uitgever voegt er bij : "Tous les poëtes de fon tems fe font empreffez à le louer ; mais la place qu'il occupoit et qui le mettoit en état de rendre fervice aux Gens de Lettres , lui a attiré la plus grande partie de ces éloges. Il y a pres de dix Volumes Manuscrits, tant des lettres qu'il a écrites aux plus grands hoinmes de (ón lieele , que de celles qu'iil en a revues. Elles fout entre les mains de M. lon petit fils qui eft en Hollande .... En general , les ILettres doet nous veeons de parler, méritent d'etre publiées." T. a. p. bl. 93-95. VEREENIGING VOOR NEDERLANDSCHE MUZIEKGESCHIEDENIS. — Deze Vereeniging is in den boezem der Maatschappij to,' bevordering der Toonkunst ontstaan en stelt zich ten doel de toelichting van het verleden der oudere, vooral Noord- Nederlandsche , Muziek. Men kan dit doel niet genoeg prijzen. Het is vooral de vurige kunstliefde van Dr Heije en Prof. A. D. Loman, die wij hier werkzaam zien en ons goede rezultaten waarborgt. Reeds ontvingen. de Leden der Vereeniging , als vrucht van rustelozen arbeid vrij wat "Bouwsteenen" tot eene geschiedenis der Toonkunst in Nederland. Van heinde en ver , uit openbare en bizondere verzamelingen , archieven , bibliotheken, inboedels , adversaria, overleveringen, heeft men gedrukte , geschreven of mondeling geërfde bescheiden te zamen gebracht om eenmaal in hun natuurlijk en vruchtbaar verband tot een organiesch historiesch geheel te worden omgeschapen. Behalve haar Eerste Jaarboek en verschillende bladen , waarin de berichten zijn opgegaárd , en die niet in den handel komen, heeft de Vereeniging reeds een viertal werken ter perse gelegd , en deze ook voor het publiek verkrijgbaar gesteld. Het is voor-eerst : Eene Biographisthe Schets van Jan Pieterszoon Sweelinck , met veel scherpzinnige liefde door den Heer H. Tiedeman bij-een-gebracht. Aan dezen biografischen arbeid is toegevoegd Sweelincks Regina Cali, een vijfstemmig stuk , met piano- of orgelbegeleiding naar de becijferde bas van het HS. bewerkt door den Heer H. A. Viotta. Men ziet DIETSCHE WARANDE X. vn 98 MENGELINGEN. echter het nut niet recht in der opneming, in deze zelfde aflevering , van een Hoogduitsch resumé , door den Heer Emil Mohr getrokken uit de biografische en bibliografische studie op den meester door den Heer' Tiedeman gemaakt ; of het had moeten geschieden , om eene vergissing van den Heer Mohr te-recht te. brengen. De Heer Tiedeman heeft namelijk door eene leemte in de verzameling der brieven van P. Cz . Hooft aan te wijzen (Aug. 1621 Feb. 1622) duidelijk gemaakt , hoe hooft wei een grafschrift aan Sweelinck in zijne gedichten kon wijden , maar toch in zijne briefwisseling , die vaak dagboek is , van zijn afsterven zwijgen kon (T. a. p. bl. 6). Nochtans zegt de Heer Mohr: "Hooft vergisst seinen Freunden den Tod eines solchen Mannes mitzutheilen und Hooft war sehr musikalisch ! Eingehender Forschung ist hier auch Manches aufbehalten." Daar is iets beminnelijks in dien echt hoogduitschen zin voor het mysteriëuze ; maar het Hollandsch gezond verstand is wat te goed lachs , om hier niet te meesmuilen. Sweelinck , namelijk , is den 21,1 Okt. 1621 in Amsterdam begraven , en dus ook waarschijnlijk dáar gestorven ; terwijl Hoofts brieven meest uit Muyden geschreven werden aan zijn zwager in Amsterdam, en wel gedurende de zomermaanden. Zoo Hooft te Muyden was, zou er dus eer kans zijn , dat men hém de dood bericht had , dan dat hij er zegsman van wezen zou. Was hij te Amsterdam , aan wien zou hij ze dan hebben moeten schrijven ? Zijne schier dagelijksche korrespon.dentie met Baeck is ook eerst in 1629 begonnen. Ik twijfel dus , of men wel ooit de aanvanklijke "verbazing" van den Heer Tiedeman en het mystiesch behagen van den Heer Mohr zal kunnen deelen , weeends des Drossaarts verzuim. N° 3 der Uitgaven van de Vereeniging bevat Zeven Orgel-stukken van Jan Pz. Sweelinck , bewerkt door Robert Eitner, naar een HS. uit de Bibliotheek van het "G-raue Kloster" te Berlijn. De Heer Tiedeman brengt , over Sweelincks familie , in herinnering de quittantie door den Heer van Rappard in den Navorscher meêgedeeld , waaruit blijkt , dat Pieter Janssen ten minste 4 zonen had. Ik kan deze genealogische bizonderheid nog. met een paar andere aanvullen. Ik heb namelijk het geluk de wandelaars in deze Warande aan de J u f v r o u w e n Sweelinck ,. moeder en twee dochters , te kunnen voorstellen. De vrouw van Pieter Jansz. leefde nog in 1635 , want zij consenteerde toen in de MENGELJNG] N. 99 ondertrouw van hare dochter 1 "Elsken fans" , met andere woorden : 'Elisabeth Swelings" , nog altijd wonende in de zelfde Coe-straet waaruit de vader den 2111 Oct. 1621 naar de Oude Kerck was gedragen. Bij deze ondertrouw met den kath. advokaat Mr Benedictus Ingels (uit eene oude amst. familie gesproten) , assisteerde als getuige Elsj ens zuster : "Heyltgen Jans". Dit feit vindt men in het 1 Amst. Puy-register op 27 April des voormelden j aars. Al was Mr Be.. nedictus Ingels een flinke jonge man van 34 jaar, die ter goeder naam en faam stond , het schijnt toch , dat de broeders van Elsj en het huwelijk met iemant "wiens teeleen een kruis was", zoo als dat in de korrespondentie van Huygens en Van Baerle genoemd wordt, niet gaarne zagen ; anders had, voegzamer, of Pieter, of Jan, of Ys. brant, of drek de zuster wel als getuige ter zijde gestaan. Ik moet echter opmerken, dat bij de uitlevering van "Moeders consent" geen getuige bij de inteekening vereischt werd. Bleven de broeders te-rug om konfessioneele redenen, dan had vooral Pieter zich wel twee maal mogen bedenken , alvorens té zeggen : "Fontaine , je ne boirai pas de ton eau". Want na dat deze welhebbende "Coopman" weduwnaar was geworden van eene vrouw , die , vreemd genoeg , even als zijn (jongste P) zuster, eerre "Heyltgen ,Jans dr" schijnt geweest te zijn 1, ging hij , den 19i1 Dec. van het jaar 1653 in ondertrouw met eene kath. jonkvrouw , en wel met Liisbet Dommer, Hendricx dochter, van de "G-elderse Cay", dus uit een huis, waar men het geloof der vaderen met warmte beleed ; want het was een der 66 bidplaatsen 2 , waarin de aznst. Katholieken , in het 71e jaar na de "vestiging der Nederlandsche Vrijheid" , ter sluik hunne kerkplichten waagden waar te nemen. Pieter Janssen Sweelingh (zoo schreef de man zijn naam) woonde toen op den N.-Z.-Voorburgwal , en heeft dus waarschijnlijk de twee huizen , die Ph. Vingboon op zijn last geordineerd had en die op de Oude Turfmarkt ston( ten , gebouwd om verhuurd te worden. Men zie de uitg. van de bekende `Gronden en Afbeeldsels" van 1648 , bl. 2 , alwaar men leest , dat ze gebouwd zijn in 1641. Het jaartal 1688 , in den 1Vavorscher opgegeven , en door den Heer Tiedeman overgenomen , heeft hier geen waarde. Pieter Janssen Sweelingh heeft een zoon gehad , Jan Pieterssen genaamd, die den 16" Sept. 1670 overleden 1 De ambtenaar schrijft in het Puy-register werklijk ccw edr van Heyltgen Jansz.", maar is 't ook mogelijk , dat hier een misverstand heeft plaats gehad? 2 "Paepfe vergaderplaetfen" noemt ze de "E. herckenraet" , in December 1656 100 MENGELINGEN• is. Die zoon stond in de "Eewige Memorie" van eene kath. kerk hier ter stede aangeteekend, en was dus katholiek. Indien hij, des niet-te-min , uit het eerste huwelijk zijns vaders gesproten is, heeft hij waarschijnlijk naar den grootvader, den beroemden or. ganist, geheeten; is hij een zoon van Lijsbet Dommer geweest, dan kan hij haar broer den Pastoor van Duivendrecht, Heer Joan Dommer, tot peetoom gehad hebben. De gissing is geoorloofd, I dat "Sil1jeur Pieter Janssen" de kennis van Mejuffer Dommer gemaakt heeft door bemiddeling van zijn architekt Phil. Vingboon, die aan de Dommers verwant was. Toen de huizen gebouwd werden in 1641, was Lijsbet 17 jaar. Voor het gemaklijker overzicht, breng ik de aangeduide genealogische kleinigheden hier nog eens in een geregeld verhand. Van de opvolging der kinderen van Jan Pieterssen is alleen bekend dat Mr Ysbrant ouder was dan Jan Janssen. Pieter Sweelinck 1. Jan Pieterssen S., geb. 1561 te Deventer (?), t 16 Okt, 1621 te Amsterdam, waar hij woonde in de Coestraet; wordt begraven den 21n in de O.K. l II '-'-l---~I- ~ ~~ ~~ ~~ gg a ~.~ =' a~ ~ § ;: ~~ ~. CJ~~~ ~~~ ~ g ~ l:l ~ ~~~ ~ ~ (Jq ~~ a =' ~§ ~ d (t) ~ =' :-c rn~ ?",:1 ~ § is Xo= := ~OO :1 ~ I--' ·~rn ~ ~. ~ (t) ~~ ~ rn ~t,:) rn := CI> ~ • -t .. 00 o tj ~ S CD r:n --I->-~ . ~ g-~ 8t g: ~~ (t) ~ ~X~ ~ ~ ~ Xo "'"'" s. ~ CoO ~ ~ ~o; ~~ Ct.l 01 ~p.~ 01 ~(CCoO ~ CoO = ~ t'1 s. ;~; ~: ........ ~ rD ~O" ~ ~. ~~ td ~ ,,~~ =P"' § ~ I--'CD ft> = r;~~ (t)~ (Jq oQ ~1. ~~d ot:' ~ OC'lJ ~o (t)~ =Sa-CJQ ~9 ~(t) crq.~ ~","1 (t) .. ~ :1 ~~ •0 0" 0"'0 ~ .. ~ t= o e"t' Jan Pieterssen S. ro 1-0. .= t] 6 Sept. 1670. MENGELINGEN. 101 Over de waarde der kompozitiën van Jan Pieterssen Sweelinck zullen wij , om goede redenen , hier niet spreken. Het behoeft echter geen betoog , dat iTan een der beroemdste muzici zijner Eeuw voorzeker alle muziekstukken verdienen gedrukt te worden, en aldus voor verloren gaan beveiligd. Het 2e stuk der Uitgaven van de Vereeniging is een bundel van XIX liederen , getrokken uit de verzameling van 1626, Valerius' Gedenck-clanck, die maar geringe letterkundige waarde heeft, edoch als dépót van oud-Nederlandsche of in oud-Nederland gezongen melodiën zeker als merkwaardig is te beschouwen. Of men populariteit aan die liederen zal kunnen verschaffen, valt echter in twijfel te trz kk -,u. De werkzame en smaakvolle _Prof. Loinan vleit er zich mee , en wij «%enschen hem en zijn ar beid eene belangstelling , die hij zeker verdient. De hoop op eenige volksgunst voor dit kunstvak heeft hem ook wel , zou men zeggen , geleid bij de regeling zijner methode van bewerking van een twaalftal =°Geuzeliedjes", zijnde n° 4 der uitgaven van de Vereeniging. Wij betreuren echter , dat Dr Heije gemeend heeft nog andere hulptroepen, bij de uitrusting van dit werk, in het veld te moeten brengen. De Maatschappij van Toonkunst is eene vereeniging, waarin , zoo lang zij bestaat, de Nederlanders, die Vondels "onnoosel Ave-Marijken" op moeders schoot geleerd hebben, eene goede plaats hebben vervuld. Het is eene Maatschappij , waarvan men lid kan zijn , zonder den Statenbijbel op de ontbijttafel te hebben , zonder Dr Mar in met een liefdetraan in 't oog te gedenken , zonder Moses en de Profeeten als hdogste kerkgezach te eerbiedigen , z<-,nd er de Thaborverschijning een optische begoocheling te noemen ; althands ook zonder de leer toegedaan te zijn, dat ren 1 11 April 1572 aan de WARE kerk- en staatsbeginselen een eerste vruchtbare zegepraal bezorgd is. Men is lid van de Maatschappij van Toonkunst , en Lid of Beschermer van de Vereeniging voor Muziekgeschiedenis, al veroordeelt men de leer en den handel der Watergeuzen. Nochtans vindt Dr Heije vrijheid zich officieel, als `Secretaris", tot de "Beschermers der. Vereeniging" te wenden , met eene Voorrede , die den hoogsten lof geeft aan het "onwankelbaar geloofs vertrouwen" der "heldengestalten", die o. a. Den Briel hebben verrast. "Elk uwer", zoo spreekt Dr Heije ook de katholieke beschermers der Vereeniging toe , "zal terstond de in onze dagen 102 MENGELINGEN. dubbel verheffende beteekenis inzien dezer Geuzeliederen". En als of dit nog niet genoeg was , worden die roomschgezinde beschermers met eene vermaning begiftigd in de form van een geuzenlied (de treurigste rijmelarij , die ooit ten papiere gebracht is), zonder muziek , maar aangeduid als een "wel gemeend Geuzenwoord woord van voor 300 jaren". Hoe is 't mogelijk , dat iemant de volkomen onvoegzaamheid van zulk eene handeling niet inziet ? Al zou het waar zijn , dat de Katholieken de minachting verdienen , waarmee zij in de Voorrede door Dr Heije geïgnoreerd , en in het verdoopte Geuzenlied "Hoort toe, menschen, nu ter Zijt, Ghy die den Spanjaert gun stig zijt", als schooljongens gedisciplineerd worden, dan vermijdt men toch, in een fatsoenlijken kring , om zoo iets te laten blij ken , veel minder het te souligneeren. Wie heeft den sekretaris der Maatschappij van Toonkunst , al is hij nóg zoo'n verdienstelijk man , de missie gegeven , om in zijne hoedanigheid eene propa gande voor. de Aprilbeginselen op touw te zetten? Het is smartelijk te zien , hoe hartstocht de beste en ver 4ienstelijkste menschen tot de onverschoonbaarste handelingen brengen kan. De f'raaye liedtj ens , zoo als dat "Helpt nu u self,, soo helpt u Godt" dat ik voor meer dan 20 jaar geledenreeds in mijn bloemlezing heb opgenomen 1, zijn, op den heelen Geuzenbundel, uitzonderingen; de hier gegeven melodiën over 't geheel weinig aantrekkelijk. Nochtans wij willen niets liever dan de XVIe-eeuwsche lyriek zoo volledig mogelijk leerera kennen; maar verzoeken van pa da gogische geschied- en staatslessen verschoond te blijven. J. A. A. Til. MATTHIJS DE VRIES en WILLEM HOFDIJK, bij het feest van 1 April. "Zoolang Neerlands volk nog eerbied en liefde voor zijne geschiedenis gevoelt , zal het den dag van den Eersten April in waarde houden , als den dageraad der verlossing van het verdrukte vaderland , als den geboortedag van den v r ij e n N e d e r 1 and s c h e n S t a a t." Zoo spreekt mijn vriend De Vries in zijne feestrede. Den Nederlander dus , die in den gezegden datum niet erkent den "geboortedag van den vrijen Nederlandschen Staat" „gevoelt geen eerbied en liefde voor onze geschie 1 I, bl. 258. Lees , bij Loman , ftr. 5 . v. 4 , 5 : "Dees Wolf, met wol noch meick te vreen Wil noch de fchaepkens villen." MENG LINDEN. 103 denis". Is den 1n April 1572 de "Nederlandsche Staat" geboren ? Hoe kan men 't zeggen ! hoe kan men vergen , dat het gezegd wordt ? Waar vind ik de EENHEID -- noodwendig attribuut van een STAAT , onontbeerlijk kenmerk ? Hoe ik zoek , ik vind slechts verspreide elementen , die minder of meer overhelden tot verwerping van het gezach , waar tot dus verre de nederlandsche staatseenheid bij berustte. Van. eenheid , daarbuiten , geen spoor. Waar vind ik , hoe klein ik mij het embryo ook denke , het volledig nederlandsch ORGAN ISME in de partij van den Prins (laat het zijn!) op i April 1572 9 Bieden de Nederlanden van Karel den Ve niet een veel minder raadselachtige s t a a t s e e n h e i d aan V ónd ik het embryo nog maar, al was het in ( ene prcetensie der Watergeuzen ! Vond ik liet maar in een akte , waarbij zij de Nederlanden prijs verklaren en losgescheurd van de Oostenrij ksche Soevereiniteit ! M aar zelfs dat niet. Men loopt zoo hoog met het W ilhelm_uslied (en als dichtstuk te-recht !) , mater men leest het niet : men verbergt , dat de Zwijger er in betuigt: "Niets (toet iiiv meer erbarmen . . . . . . . . . . I)at dat men siet verarmen Des Coninglis Landt en goed." Ook de Watergeuzen betuigden zich. "en tont jidelles au Roy", e/idelles jïusqu'a la besace... Die Roy , die Soevèrein , dien Willem van Oranje en zij zoo lief hadden , is dat de Koning van den staat, dien de Watergeuzen gegrondvest hebben? Ach neen , die nieuwe staat was in 1572 nog ver te zoeken. Maar is dan met 1° April 1572 de vrijheid voor Nederland geboren r Vraag Prof. De Vries. Hij zegt , op bl. 9 zijner "Toespraak" : "Dit land , nog kort te voren zoo gelukkig 1 , waar eeuwen lang de lieve VRIJHEID zoo recht i n h e e m s c h was geweest." Maar dan is de vrijheid ook 10 April 1572 niet pas geboren. Heeft , van toen af, de vrijheid zich dan onverstoord gehandhaafd ? Wat dunkt den Remonstranten daarvan De partij van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot, de jongens van Jan de Witt, het millioen Patriotten van 1787-95 ? Waren dat geen Nederlanders 'Waar Oranje was daar waren de vrije Nederlanders", heeft men, in de laatste dagen , tot oorverdovens toe , verkondigd. Maar hebben dan de Nederlandsche steden , bij het teekenen en bezweren rer akte van sekluzie, opgehouden Nederlanders te zijn ? Hebben zij toen opgehouden v r ij e Nederlanders te zijn ? Behoort het tijdperk van De Ruyter, het tijdperk tusschen Willem den IIIe en Willem den IVe niet tot onze geschiedenis P Toen Willem de Ile 1 Vóor de prediking der Hervorming namelijk. 104 MENGELINGEN. Amsterdam kwam belegeren waren de Amsterdammers toen geen vrije, geen echte Nederlanders meer ? Waar was de "lieve" v r ij h e i d bij de Burgemeesters of bij den Prins ? Tot de uitmuntendste vertegenwoordigers der Nederlandsche vrijheid rekent Prof. De Vries Spinoza. Is het daarom , dat men het hem in Amsterdam zoo benaauwd gemaakt heeft P 1 Is het om dat zij de vrijheid in hun banier voeren ; dat men der Vrijmetselaars vergaderingen , anderhalve eeuw na den triomf der vrijheid , in Amsterdam verboden heeft ? En eindelijk ik herhaal , wat ik elders ' gevraagd heb : als 1572 ons de vrijheid gebracht heeft, wat had men dan noodig , ter liefde der vrijheid , in 1795 eene NIEUWE REVOLUTIE te maken ? Wat men heeft , behoeft men niet te veroveren ; en allerminst is dit aangeraden , wanneer men daarbij op eene doorluchtige Familie , welke men ter dier gelegenheid het land uitj aagt , de blaam werpt van niet altijd de vrijheid te hebben voorgestaan ; hetgeen nochtans alle liberale organen , op een na, met een ijzeren voorhoofd en ine larme daas la voix, dezer dagen bezworen hebben. Het is jammer , dat een zoo edel streven , als dat naar de steeds inniger verbroedering aller Nederlanders, juist op een datum is te werk-gesteld en aangeprezen , waarvan de waardeering zoo hemelsbreed uit-elkaar loopt. Gij stelt de aanbieding uwer broederhand uit tot den verjaardag van den aanvang onzer verdrukking... . I.s dat eene zuivere zaak? Hofdijk heeft een fraai gedicht gehad in de Nieuwe Rotlerd. Couuran . Men kan het , onbevooroordeeld mooi vinden ; zoo als men het Meyerbeers en Gallaits meesterstukken kan : maar zijn „Sneldicht" in het Handelsblad , No 12679 geeft diepe ergernis. Foei over den dichter, die zijn jongelingsmuze smaadheid aandoet! "Schimpt, scheidt, ;ij vrome liên , die in de MIDDELEEUWEN Nog aderut — beetren geest en beter licht ten spijt — Iet onverbasterd kroost der zestiende eeuwsche Zeeuwen En Hollanders verlangt de lucht van eigen tijd." Wie onzer heeft er geschimpt en gescholden ? Het rijm strekt ruime verschooning , zelfs voor de "Zeeuwen", die de "Hollan-dèrs" op sleeptouw krijgen. Maar gij zegt niet wat ge meent, als gij aan ons adres schrijft : "Halsstarrigheid is de standvastigheid van zotten." Meer dan door haar bestrijders is der tweede Aprilbeweging geschaad door de hartstocht en de onoprechtheid harer vrienden. J. A. A. T$. 1 Dr Van der Linde merkt te-recht op , dat de Magistraat hiervoor geene kerklijke machtiging heeft afgewacht. Verg. Dr Lukas, Spinoza , par un deses disei ples , aang. door V. d. L. Spinoza , bl. X. DRIE TAFELSPELEN, MEDEGEDEELD DOOR Dr J. VAN VLOTEN. I. "VAN EEN KWAKZALVER EN EEN BOER". Ik heb dezer dagen elders 1 van de verzameling Rederijkersspelen gesproken ", nog in handschrift bij de aloude Rederijkerskamer Tpu. Sociëteit Trouw moet blaken te Haarlem bewaard. Ik deel er hier thans drie niet onvermakelijke tafelspelen van één , twee, en drie personen uit mede. Het eerste , van een kwakzalver, die tot zijn groote ergernis door een boer wordt. beetgenomen. De, kwakzalver , het spel openende , spreekt: Benedijste, Godt wouts, G-odt segent hier all Maers 2 , salff, ende oly mede , Wortelen , wondercruyt , groot ende smal, Benedicite Godt Iek hoop , ick nu veel ontfangen sal Van geit en silver hier ter stede; Benedicite , Golf , maers , salfr, ende oly mede. Iek heb nu hier alle dinck gereede, Om een iegelijck te helpen nae sijn gevoech, Iek heb gemeestert door mijnen slede Een wonde , die een jongeling open droech ; Hy haddese seker lang genoech , Vier volle weecken , één maent mier; Iek vervaerde mijn , doen i ck er mijn oogen op sl oech , Soo verserickelij ek sachse , 't was tegens mijn sin; 1 Levensbode V. 3. 2 Of Mars (met koopwaar). DIETSCHE WARANDE X. VIII 106 DRIE TAFELSPELEN. Nochtans goot icker mijn oly in, Iek spoeldese van boven tot beneden; Iek wischtese , ick suverdese , hoort mijn gewin, Want sy was vervuylt met onreynicheden; En 't en is noch niet te lang geleden, Dat ick hem noch sprack , nae mijn onthouwen. Nu , wel an , ghy mannen ende vrouwen, Op goeder trouwen soo compt al by; Hebt ghy eenyge gebreeken , soo coomt tot my, Want ick salt u van als 1 doen ruymen. En daer heb ick noch cruyt voor coude fluymen, Quaede magen die scuymen , ende buyckloep , dat's claer, Pocken en scurft , ick verdrijf 't al te gaêr ; Tantsweer eenpaer 2 sal ick u doen smallen 3 , Seere armen ofte beenen , gestooten of gevallen, Vervuylde gallen ofte seere monden; Jae , al waer het lijf vol diepe wonden, Tot eenyger stonden soo sy mochten weesen, Compt , coopt mijn oly , sy can 't al geneesen; Mijn waer wert gepreesen boven alle doctooren , Want ick ben een medecijn van achteren tot voren. In hooger scholen 4 heb ick gestudeert. Hey nu , welan', welan , wie datse begeert! Waer dattet u deert , wie dat ghy sijt , Hebdy geen gelt , compt , coopt om niet; Hebt geen verdriet , is u harte gequelt, Den armen om Gode , den rijeken om gelt; Iek seg 't ongespelt , veylick uyt. Ende siet, daer heb ick noch goet wormcruy t ; Hoort overluyt , wat ick mijn daeraf vermeten sal: Soo wie daer 's morgens een pont off -5 eeten sal, Iek meen hy vergeeten sal alle sijn lasten; Maer alsdan moet hy daer negen dagen op vasten. Dan sal hy tasten ende besceydelij eken voelen, Dat hem sijn maech ende keel begint te vercoelen, Als hyse gaet spoelen met volle bieren. 1 Alles. 2 Tandpijn evenzeer. 3 Verkleinen , verminderen. 4 0p de hoogeschool. 5 Af, van. I. VAN EEN KWAKZALVER EN EEN BOER. Siet , daer heb ick noch pieren, Die heb ick tot vieren 1 een kipt onstreecken ; Iek weet noch raet voor alle gebreecken , List ende treecken sonder gebey; En daer heb ick noch een key, gelijck een ey, Noyt sulck een hier in 't hof' en was; Die onstreeck ick een boer , die plomp en groff was; Van beeter stoff ras , hort mijn ontgorden, Acht dagen daernaer is hy kerkmeester geworden, Dese grove Jorden, nae mijn verstant. DIE BOER. 0-histeren stopt hier een meester , een aerdic h quant, Die con die boeren met salff ende oly bedriegen; Noyt sijns gelijck , soo conde hy liegen; Hy vercof 1 lijnsaet , oly , in 't openbaer, Voor oprechte peter-oly , seer net ende claer; Noch hadt hy wortelen mennichfout, Die hadt hy gepluct in 't Haerlemmer Hout, Die vercoft hy die boeren sonder sijn scae^ Voor oprechte robarber ende angelica; Noch hadt hy seeversaet ende wormcruyt : Hy gaff't loot voor een stuver, het stont hem voer 2 een duyt. Dus wyst hy 't geit te crygen van die scamele boeren. Ey, hadt ick hem hier , hoe soud' ick hem loeren! Hy souder om dencken wel een halff jaer; Dus wil ick hem gaen soecken hier ende daer, Gins ende weder , langes deese straet. Gans hoy ! siet gins , waer dat hy staet, Ende bedriechtet volck met schoone woorden vry Dus wil ick mijn gaen voegen onder sijn sy, Ende bedriegen hem weder , soe vert als ick can. Goeden dach , meester! MEESTER. Goeden dach , Jan! Coompt veylick an , sonder confuys; 1 Tot vier toe. 2 Kwam hem op. 108 DRIE TAFELSPELEN. Weet vey , hebt ghy sulcken bus met salf in u huys , Ghy hebt den meester ten huyse binnen. BOER. Segt, meester, sout ghy wel conen den key uytwinnen , Den rechten groet vinnen ? ondect mijn u reeden. MEESTER. Noyt mijns gelijck, in dorpen off in steeden, Alsoo ict heeden hier heb getoont. Hebt ghy daer gebreck off, vrient? BOER. Neen ick , certeyn , soo waer ick gehoont; Maer naest onsent woont een man ontstelt, Die wort soo deerlij eken van de key gequelt, Soo datse hem swelt ten halven 't hoot 1 . MEESTER. Jae Beker , vrient , is 't alsoo groot, Soo Bout , by gans doot , al veel moeten costen. BOER. Jae , hy heeft veel meesters gehàt , Maer geen die hem verlosten; Dus heeft hy mijn tot u gesent, Want ghy sijt tot onsent seer wel bekent Voor een meester excelent , in constenten in wercken. MEESTER. Het biljet , alsoo ghy wel moecht mereken, lek corese haer vlercken al boven screven; Maer ghy moet mijn eerst een stuck goets op die hant geven, En dan sullen wy voort maecken verdijn 2 . BOER. Wel meester, gaern ; maer wacht nae mijn 1 Hoofd. 2 Voor verdiny , overeenkomst. I. VAN EEN KWAKZALVER EN EEN BOER. Een cleyne tij t , ende blijft hier staen, Want ick Boude eerst tot die goutsmit gaen, En vragen hem plaen , hoort toch na deesen, Wat een stuk silver waert sou weesen, Soo groot als een turff off diergelijcke. MEESTER. Hoort hier , vrient , sonder versijeke, Iek weet die practijcke al wat daer op loopt, Van Engelsen onsen , hoe men dat coopt, Dat weet ick gehoopt alsoe wel als sy BOER Weet ghy t , soe coem ick u by, En berechtet mijn sonder verbeyden. MEESTER Soo sal ick oick doen , al eer y sceyden; Dus wilt u bereyden om hier mede te swincken , Want al dat ghy eetera moecht ofY drincken, Dat sal ick u seineken , tsy wijn off bier. BOER Benedicite , Godt Wouts , hoe wel raeck ick hier! Dit gebuerde mijn noyt van alle mijn dagen. MEESTER. Weest vrolick ende bly , en wilt niet versagen; Hoort nae mijn gewagen , ick sal 't u eens bringen. BOER Dan sal ick van blyscap een lyedeken singen; Dus wiltet gehingen , ende hoort nae my: (Sin9t) Wy willen vrolick leven, En drincken sonder verdriet; Een -ruys sal ick niet geven, Wat leyter an bedreven? 110 DRIE TAFELSPELEN. 't Is mijn gesconcken om niet. MEESTER. Dat is seecker een aerdich liet, Maer daer gebreect noch yet , soo is 't volmaect; Soo liet toe ; dat ghy die noet te deghen craect , Soo sal ick oock een duentgen gaen draelen: (Singt) Iek scenck u al te malen , Spoelt uwen keel van 't stoffa Die boer sal 't al betalen, Al isset veer te halen, Ende hy weeter luttel off. Bom. Dat 's wel gesongen , God heb lofff ! Al ben ick wat plomp , wat groff van verstande ruyt ' , Nochtans sal ick dat drincken uyt, Als een ruytentuyt sonder gebey 2 . MEESTER. Drinct, dat u Godt legent! BOER. Ei , segt toch, meester , is 't wey,, Die in den Mey nu is gewrongen ? Sy is my bycans in 't hooft gedrongen; My dunct, sy is starcker dan goet Engels bier. MEESTER. Wat scaet u dat ? ick brenger u vier, Al sou daer scier geen peper op die pansen comen. BOER. Wel an , ick wachs 3. MEESTER. Al sonder scromen ; siet , dat isser één. 1 tangslepen ('t Lat. rude). 2 Toeven. 3 Wacht des. I. VAN EEN KWAKZALVER EN EEN BOER. BOER. Nu wederom een andere. MEESTER. Certeyn , dat is 't aasderde , also ick mieke. BOER. Och , drinct wat ras ; mijn dunct , ick sticke ; Van grooten dorst ben ick daernae verlangende. MEESTER. Onbeyt , vrient , ghy stilt haest lijn ontfangende; Dat is nu het derde , slaet daer op gay 1• BOER. Wel , drinct dat uyt , ende znaect u fray 9 , Om vaerdich te drincken , soo hebt ghy 't leste. MEESTER. Siet , daermeê heb ick nu die reste, Soo ick u voergespeelt heb , sult ghy mijn naer dansen; Hout daer , neempt dat. BOER. Iek mach 's bescansen; Al quammer wat meer, ick souts mijn riet belgen. MEESTER. Ke , sout ghy 't al vers welghen ? Met twee stoopen Boud' ick u nyet versaeden. BOER. Dit is nu het anderde. MEESTER. Siet , daer hebdy 't gelaederr,, 1 Gade, acht. 2 Vrolijk. 112 DRIE TAFELSPELEN. Ende gáet daermede binnen proncken. BOER. Wat ramp , ick wort 1 heel droncken Al van dat weyken ? ick sal 't niet laeken; Conde mijn wijff al sulek weyken maeken, Een droncksken en liet ick haer niet vorco open. Dit 's nu het derde. MEESTER. Dat sou ick hoopen, Ende drincken het in , sonder vreesen. BOER. Dit sal nu het vierde wesen; Daermede soo heb ick u voldaen. MEESTER. Die vlesch is uyt. BOER. Soo wil ick dan gaen die reys bestaen, Al nae huys te stappen. MEESTER. Onbeyt, vrient ! wy sullen noch eerst van u sulver wat slappen, Daer ghy off seyde , doen ghy hier quaemt. BOER. Dat is waer MEESTER. Wel , ick weetet geraemt; Nu langt mijn 't silver , ende ick sal 't gaen veegen, Ende dan sal ick u seggen te deegera Die waerde van dien , uyt rechter minnen. Nu langt mijn het silver! 1 Versta : wat deert het • al word ik. I. VAN EEN KWAKZALVER EN EEN BOER. BOER. Onbeyt , vrient , ick sal 't noch eerst winnen Met spitten, met delven, hoort mijn besceyt; Wat weet ick , waer mijn geluck noch leyt, Off ick ergens noch een stuck vont onder die aerde, Dat ghy 't mijn nu seyde , soo wist ick dan die waerde, Soo mach ick het vercoopen naer mijn gevoech. Dat is mijn meeninge. MEESTER. Ghy rijt een boeff, Dat u Godt bedroeff , en neemt u het verstaat! Geeft mijn dan het geit op die hant, Dat ghy mijn loefde , en aerselt u spraeke niet 1 . BOER. Wat soude ick u geven ? 't en sijn mijn saecken niet: Het is mijn buerman , dat seyde ick te vooren; Wilt ghy hem spreecken , soo moechdy 't hoorgin; Wat ghy doet , en gaet mijn niet an. MEESTER. Sal ick dan niet hebben? BOER. Daer weet ick niet van; Gheeft hy u wat , ghy moecht het nemen. MEESTER. Ay , vuyle scalck , met wat schoender teemen Quaeint ghy mijn aen, ende brocht mijn in den val! Betaelt u gelach dan! BOER. : lek wedt , ick en sal 2 Iet wey is mijn geseoncken uyt 's hertsen gront. 1 Krab niet weêr achteruit. 2 Ik zal 't niet. 114 DRIE TAFELSPELEN. MEESTER. Iek seg , 't en is. 1 BOER. Iek vraech 't in 't ront; U woorden oircont, die ghy eerstmael spraect; Die wey is my gesconcken. MEESTER. Ende ick missaec 't 2, Al waerdy bespraect als een procureur, Ghy sult betaelen. BOER. lek achtet een luer, Iek maeck mijn duer , ende ick wil vertrecken. MEESTER. Neen, boef', ghy en sult met mijn niet gecken , Iek sal u noch deerlijck maecken verfrayt 3 . BOER. Wel , wat is 't al meer , als 't al nout 4 ? Iek sal u liever een stoop 5 weder rennen, En dan sult ghy voor al dat volck bekennen, Betaelt te lijn heel ende jent. MEESTER. Onbeyt, het is wijn. BOER. lok ontken 't. Iek blijf 't gewent aen dit volck te saemen. 1 Bet is niet. 2 Ontken 't. 3 De rijm zou hier een ander woord vereischen ; wellicht ware dus verfraut voor vervrout (verblijd) te lezen. 4 Strikt, genomen. 5 Versta : een stoop wei. 1. VAN EEN KWAKZALVER EN EEN BOER. MEESTER. Ghy moecht u wel scam.en, U gat te vullen , ende dan te gaen strij eken ! Betaelt u gelach ! BOER. Ghy moechter om kijcken, Iek wil gaen strij eken naer huysewaert. MEESTER. Soo hoor ick wel , ick heb een ael by de staert, Ghy gaet uwer vaert , end.e ick sal niet crygen. BOER. Denct , hoe ghy ons dickwils gaet bedriegen Met u recepten uyt coppen ende glaesen; Ghy doet ons dickwils 't vet off blaesen Van 't warmoes , dat wy in acht dagen eten. MEESTER. Iek waen , ick en sal niet vergeten Die boeverye , dus gaet vry heen. BOER. Adieu , meester! MEES TER. Adieu, alsoo ick meen, ghy hebt mijn versocht; Hoe deerlick ben icker oick in gebrocht Van een soo grooven boer, op delen tijt ! Mijn daegen en baerden mijn noyt meerder spijt; Het staet mijn tot verwijt ten eeuwigere daegen. Nu , wat wil ick mijn veel beclaegen ? Iek mach gaen draegen mijn goet hier binnen; Want soud' ick sulcken volck wel leeren kinnen, Iek mocht ontsinnen eer 't was te laet; 1 Uwer vaart ; uw gang. 116 DRIE TAFELSPELEN. Dus wil ick gaen loopen ende minnen, Ende crygen een ander boer tot mijnder baet. Hier mede gaen ick spanceeren , Ende ick beveel u altsaemen den Heer der Heeren. Finis. II. BRUILOFTSSPEL. Een tafelspel van drie persoonages ; die eerste een lustige vrou, ende hiet Tonsíige Minne , die ander de Sot , genaemt Boerdelick IVe8en, met een marot 1 in sijn hant luysterende, die derde heet Droncken Tenoer , een man wilder dan wilt gecleet. . JONSTIGE Mn NE. Hy , die geweest is vóór ts werelts fondacie, Wil u met Sijn gracie illumineeren! DIE SOT. Hach , hach , hey ! ick coom hier meê tot deser stacie. JONSTIGE. Hy , die geweest is voor 's werelts fondacie - DRONCKEN TENGER. Godt eer 't gelach tot deeser spacie, En al dese nacie , die vruecht hanteeren. JONSTIGE. Hy , die geweest is vóór ts werelts fondacie,, Wil u met Sijn gracie illumineeren , 1 Speelpopjen , dat de zotten in hun mouw verborgen. II. BRUILOFTSSPEL. Den bruydegom ende de bruyt vol eeren En al deese heerera , seer reyn van namen. BOERDELICK WESEN. Hach , hach , hey ! daertoe seg ick Amen. Wy coomen hier tsaemen , s iet , sonder vreesen, Droncken Tenoer en Boerdelick T'Vesen , Om den bruydegom gepresen , met al sijn magen, Te doen verhoogen, jae wy, by gans daghen, Want in elcxs behaghen soo staen wy beye. DRONCKEN. Iek ben diegeen , die niet garen en sceye , Liever wijn dan weye soo drinek ick seekere. SOT. Daer sijdy te deghen een oprecht spreeckere ; Had ick den beeckere , ick schonck u van den besten. JONSTIGE. Swijcht van dien , laet staen u questen, Iek moet hier vesten een ander regule, En den bruydegom ende bruyt gaen scencken een speegele t, Scoonder noch claerder en is noyt gevonden; Want minlick begeeren heefter my mee^ gesonden, Tot deeser stonden , om hier te seineken. SoT. Dat is oick wat ! een spiegel! JONSTIGE. Jae , geen schooner en blincken ; Wilt hier op dincken , want sy is van grooter eracht. DRONCKEN Iek wet, ghy hebt hem van Aken gebracht Den bruydegom geacht, sa1 wel geloueert sijn, 1 Later spiegel (verg. 't Lat. speculu7r). 118 DRIE TAFELSPELEN. JONSTIGE. . Swijcht , wat sal dat van u gewardeert sijn! Daer en mach geen eedelder begeert sijn in eenich pallaes. SOT. Hach , hach , hey! sy heeft hem gebracht van Sinter Niclaes , Off van Venegen , een van tween. JONSTIGE. Al waren hier al die beste spiegels uyt allen steen, Iek segget , datter geen alsoe goet als deesen is.' DRONCKEN. Mijn dunct , dat hy wel dapper gepreesen is En uytgeleesen is , nae uwer spraeken; Hoe souder jemant aen sulcken spiegel geraeken, Segt mijn die saeken , . ick bidts u perfect, JONSTIGE. Virgilius' spiegel , die was correct; Want men daerdoer sach al het lantscap, Dat die Romeinen was viantscap, En oick die spiegel , die Hercules stelde In die Croonycken , die welcke daer melde, Wanneer die vianden op die see varen; Deese spiegels seer costelick meê waren, Nochtans by deesen claeren spiegel sijn fondacie, En hadde sy geen comparacie, Want dese claerheyts stacie en is niet om spreecken. SOT. Hach , hach , hey ! hadtse mijn marotte gekeecken Van deese weeke , mijn waerdste beminde, Iek sou 't gelooven. DRONCKEN. Holla, mijn dunct, dat ick noch een plaetse kinde, Daer men spiegels vinden , die costelick sijn, II. BRIIILOFTSSPEL. Te weten Doorniek en Brugge. JONSTIGFE. Al sijn sy costelick en daertoe fijn, Men machse als de mijn niet gelij eken. SOT. Ey , laet ons deese spiegel eens bekijeken, Al sonder prij eken , want het gelust my. JONSTIGE. Ghy , besetten kayaert 1 , rust vry, En u commer blust , ghy en siets niet in seven jaer. DRONCKEN. Quansuys off daer wat aen bedreven waer, Soo hebdy se verheeven claer , wel lieve , moye tadde 2 . SOT. Ey , laet ons dese toch een reys kijcken, Sonder lang te prij eken ; want het gelust my; Isse niet te Coelen gemaect :? JONSTIGE. Ey , dasaertt 3 , rust vry, Ghy en riedes niet in seven jaer. DRONCKEN. Quansuys , off daer wat aen bedreven waer ! Hoe hebdyse verheven claer , wel lieve , moye tadde! SOT. Iek wou , dat ickse eens voor marotte hadde, Sy sou verblijt sijn boven maten; Hach , hach , hey ! siet eens , hoe can marotte gelaeten ! Wat ? hout u coenlick voor alle deese heerera. 1 Bezeten dwaas. 2 Slet, sloor. 3 Dwaas. 120 DRIE TAFELSPELEN. DRONCKEN. Ey , boerdelick weesen , laet ons genuecht hanteeren, En van dees keeren , eer 't valt noch latere; 't Is wiven werck. SOT. Iek gaf een scatere, Dat marot haer snatere eens woude roeren Voor al dit volck. JONSTIaE. Ey , plompe boeren, Onwetende loeren, wilt u vry gaen bysen 1 ; Want deese spiegel alle menschen prysen, Leeken en wysen hier duer verblijden. DRONCKEN (singende). „Ick wil te laat uytrijden , sprack Meester Hillebrant". SoT. Hach , hach , hey ! dat was een bant; Ghy hebt verstant boven alle clercken ; G-aetet soo voort , ick sal 't verstercken , En medewercken voor alle dinghen. DRONCREN. Wel , laet ons dan een doentgen te saemen ringen, Segt mijn geringe 2 , en vreest een haer niet. JONSTIGE. Hoort en siet naer mijnen spiegel claer, siet, Die ick hier sal toonera ; dus ent u snabbelinge 3. SOT. Wy en hebben niet te doen hier met u brabbelinge , Maer willen een doentgen 4 uyt rechter genuecht setten; 1 Opwinden. 2 &Snel , volwaardig. 3 Gesnap. 4 Deuntjen. 11. BRUILOFTSSPEL. Marotte sal mee^ singen , wilt op ons vruecht letten, Iek wedt ghy en hoorde u daegen noyt betere. DRONCKEN. Dat darff ick wel seggen , als een vermeetere, Want elck sal hier doer vruecht en jolijt rapen, En sy sullen daer nae met groot appetijt gapen, Niemant salder in 't crijt slapen, dat weet ick certeyn. Maer wat sullen wy singen? SOT. Maer , -`van mijn [leer van Vallekkesteyn" ; Dat gaet s00 reyn , dat een man mach lusten, Die 't siet off hoort. JONSTIGE. Ghy ongelusten, wilt u toch rusten Op dit tarmijn. DRONCKEN. Wy moeten eens singen, om vroolijck te sijn , Al is 't u pijn , het moet nu weesen , siet, Wy willen beghinnen. SOT. Jae , vey , ick sal vreesen niet; Dus hoort nae deesen, siet , met naerstichede. Nu heft oppe! DRONCKEN" cHet voer een" - ke , singt toch mede, En wilt mijn helpen , als den boude. SOT. 'k En wist niet , wat het veesen soude; Maer singt nu voor, ick sal mijn verstouten Om u te helpen. DRONCKEN (singende). „Het voer een manretgen uyt om houte, DIETSCHE WARANDE X. 122 DRIE TAFELSPELEN. Met sijnen wagenti , ho he , la , he ! met sijnen wagene. ' SOT. Hach , hach , hey ! dat mach elek behaegene, Van al mijn dagene en hoorde ick genuechelij cker ; Marotte en ick , wy werden schier juechdelijcker Al doer dien voys, alsoo mijn dochte. DRONCKEN. lek meende , dattet niet beter gaen en mochte, Al brochte ghy alle discanters te saemen hier; Dus uyt jonste wy quamen hier , om u te verhuegen, By den Bruygom ende bruyt , nae ons vermuegen; 't En is geen luegen , vry nae mijn queesten hoort. JONSTIGE. Wie heeft u ontboden? SOT. Wy gaen in alle feesten voort, En metten meesten soort soo houwen wy stacie. DRONCKEN. Somma , wy staen in elcxs gracie , Die meeste nacie ons seer vercooren houden. SOT. Holla, wat wy orboren soutien, Dat was mijn vergeten byna dats , watte? DRONCKEN. Wats datte ? SOT. En weet ghy niet, hoe dat wy aennamen die laste, Om elckeen hier een present te seineken? JONTIGE. En wildy mijn spiegel dan, niet sien blincken ? II . BRUILOFTSSPEL. Onwetende bincke ! wildy in geen gehoor staen? DI ONCKEN. Wilt noch wat toeven , wy moeten eerst voorgaen, En die bruyt ende bruydegom ons meeninge uyten. SOT. Iek hoop , wy sullen oock wel sonder weeninge fluyten, 't Geen dat wy te saemen hebben aengenomen fijn. DRONCKEN. Eer wy vergeten daer wy om gecomen sijn, Soo laet ons toonen vey , wat wy hier bringen. JONSTIGE. Droncken Tenoer , 't sijn recht u dingen, U loopen , u singen doet , dat ghy dick scande hebt, Nu laet dan sien dat ghy op handen hebt; Wat dingen brengdy ? weest niet onvaerdich. SOT. Siet , hier isset mijn , boven al seer aerdich, Vrouw bruyt eerwaerdich , weest het ontfanckelick ; Van Boertelick Weesen wiltet neemen danckelick , Al isset cranekelick , het is sonder bedriegen. JONSTIGE. Wat brengdy hier? SOT. Maer , een kindeken in der wiegen, Iek en wil niet liegen noch lange staen gussen, Die bruyt sal te naeste jaer met een kindeken ruyen Soo en derft sy niet luyen , maer haer in 't veerek blussen Te wasschee , te spoelen , te wiegen , te sussen , en alsoo voort. JONSTIGE. Dat isset geene , dat die vrouwen toebehoort, Duer 't werck georboort van Eva , ick moetet verhalich wesen; Want die vrouwen sullen door 't baren salich wesen, 124 DRIE TAFELSPELEN. Soo ons aen die Scrift claer wert ontbonden. SOT. Doer 't minnelick begeeren wert u dit gesonden Van Boerdelick Wesen , Vrou bruyt eerbaer! DRONCKEN. Heer bruydegom wert mede gegeven , siet daer, Al isset wat swaer om te hanteeren; Het is een spade , daer ghy u sult me generen, Doer 't minnelick begeeren , dus neemptet in 't goet. JONSTIGE. Heer bruydegom , ghy weet, hoe een iegelijck moet Wercken metter spoet ; dus laet u genoegen, En wilt den lantman helpen ploegen; Wilter u toe voegen , God heeftet geheeten, Als Adam in den appel hadde gebeten, Ghy moetet wel weten , dat hem Godt geboot: In 't sweet uws aenscijns sult ghy eetera u broot, Met arbeyt groot. Heer bruygom vercooren ! Job seyt : den mensch is tot arbeyen gebooren, Als een vogel., wilt hooren , tot vlieger altijt; 't Is die maledixie van Adam, des seeker seyt. Dus gescietet uyt geen spit, laet u dat niet duncken, Al wertet u van Droneken Tenoer gesconcken , Drinckt ghy daerom niet droncken , hoort mijn verslaren, Want Droneken Tenoer en werst niet. gaeren Dan in die tavern , wanneer hy mach lebben, Van 's morgens tot 's avonts altijt vry lach 1 hebben; Tot sulck een werck is hy altijt rede. SOT. Hach , hach, hey ! dat prijs ick mede; En ghy , marotte , sij dy's verachtich? Wat segdy ? Neen , seyt sy. 1 Ge laq. II. BRUILOFTSSPEL. DRoNCKEN. Ho, ho! nae vry lach soo ben ick verwachtich, lek wrocht 1 liever nimmermeer dan ick 't versmaede. JONSTIGE. Om dat hy hem seifs niet garen en stelt te dade, Soo brengt hy die spaede tot een present. DRONCKEN. Neemt het toch danckeiick , Heer bruygom txce1ent! Hiermede een ent van onsen requeste. SOT. Wat calt desen bloet ? Het alderbeste Compt noch in 't leste, wilt u vermannen. DRONOKEN. Wat is dat? SOT. Maer , dat wy souden vannen 2 En den bruydegom bannen, reet 3 ghy met ons kuere Van Boerdelick T,Teesen en Droneken Tenoere; Hy moet daer duere, 't en baet geclapt niet. IDRONCKEN. T' Jan 4 , daer en dient op geslapt niet; Waer den wijn getapt niet , wy mochten wei grauwen; Nu fortse , ick heb den caert utgehowen In mijnder mowen , tot mijnder baet. Sor. Wel., wilt hem dan leesen sonder flouwen. DRONCKEN. Nu fortse , ick heb den caert gehouën. 1 Later tot werkte verzwakt , of liever daardoor vervangen. 2 7e recht gaan zitten. 3 Maakt gereed, bereidt. 4 Bij Sint Jan. 126 DRIE TAFELSPELEN* SOT. Hadt ghyse verlooren , het souci' u rouwen; Men soud' ii blowen 1 sonder genaet. DRONCKEN. Nu fortse , ick heb den caert gehouën In mijnder mouwen , tot onser baet. JONSTIGE. Wel, wilt dan besien u sotte mandaet, Laet hooren hoe 't gaet , en wilt niet vreesen. DRONCKEN. G-hy moet eerst clincken , Boertelick Weesen, Soo sal ick 't leesen voor al dees liên. SOT. Rach , hach , hach , hey ! dat sal u geschien; Wilt toch eens sien , hoe ick van voren lach, lek lees 't , dat he die bruyt en de bruydegom hooren mach. DRONCKEN (leest 't mandact): Jonckheyt , by der graciën G-oodts verheeven, Prince van Hoomoet ende ongeordineert leven, Heer van Malhuysen , waerinne dat besluyt, Keyenburgh , Sottingen , Geckhooven beneven, - _U_yt Dnsen onvroeden mallen raede gegeven, Om keulick te geven onsen officiers van sinnen ruyt, En voor onsen of anderen vrjenden saluyt. Duer Droneken Tenoer,, tot deser spacye, Hoe dat wy bannen, 't wert u beduyt, Den bruygom uyt ons voorscreven nacie, Soo dat hy niet meer sal coomen in ons congregacie, Off daer wy met Venus' dierkens hoveeren, Gebiedende een igelicken , sonder di ssimulacie, Dit te achtervolgen nae Princhen begeeren 1 Slaan. II. BRUILOFTSSPEL. Uyt alle genuechelicke bancketten wy hem royeeren In 't Lant van vroetscappen , hoort mijn ontbinden; Moer off hy hem eenichsins hier tegen wilde veeren, Ende verkeeren met Joncheyts beminden, Soo sal hy hem in 't stock t'uytkerken vinden, Daer sy werden gesloten die sulcxs useert; Dus die hem dees ordonnancie wil onderwinden, En uyt ons princen jurisdixy keert, Ordineer. ende hebben wy geordonneert, Wantet van al ons mallen raede overgegeven is , Denselven arbitralycken te weden gecorrigeert , Dat's : te blijven by sijn bruyt soo lange sy in 't leven is, En alle oneerbaerheyt , 't welck wel eer van hem bedreven is, Moet hy versaeken by sonderlinge, Als dobbelen , speelen , dronck; n drie eken , hoereren, soo 't (voo sereven is, En sal hy voort meer tot geender tijt volbringen , Noch comen daer Venus' dierkens als lijsterkees singen, En schowen dat en diergelijeke guyteryen, Naerelick daer dees jongers dansen ende springen; Want ghy moet van Droneken Tenuer en Boerdelick Weren (sceyen , Mits dat ghy gedaen hebt tegen ons Princen ordinancy, (ronder beven, Het welck ons niet te lyen en staet . Waerom wy u swaere punicie verbreyen, Als dat ghy gebannen sult sijn , sonder genaet, Uyt al ons Princhen. landen , dees reden vaet; Willen en gebieden hier niet te doen tegen Wantet dus geslooten is by den mallen raet. Niettegenstaende eenige brieven ofte bewegen, Perfectelick ende scarpelick vercreegen Off eer gierichye (?) vercrygende , 't wert u gebrieft, Wantet onsen Prins en synen raede aldus belieft. Ghegeven in 't Hoff van ons, jonge j uechden , En onder geteykent met ons Princen signet, Den eersten in Maye , leert als de verhuechden. Onder staet geteykent : vervalt met vruechden, En alle druck moet aen d' eerde sijn geset. 128 DRIE TAFELSPELEN. Gegeven in 't Hoff van ons jonge j uechden , En onderteykent met het Princen signet, Dat de bruydegom sal gaen by de bruyt te bedt, Vry onbelet , doe ick u het rappoort; Nu, d'een segget den anderen voort! SOT. Hach , hach , hach , hey ! ick segget u after , hier vey nae hoort, Wat batet versmoort ? hy is daeruyt pleyn. JONSTIGE. Nu , Heer bruydegom ende Vrouw bruyt reyn, Als Jonstige Minne moet ick u conforteeren nu, Siet een spiegel , daer ghy u sult in speculeeren nu, Dus wilt u keren scu van dele guyten. DRONCKEN. Laet sien u spiegel , toont se nu hier buyten, En wiltse ontsluyten, het dunct my nu tijt sijn. BÓERD.ELICK. Och , hadtse Marotte , sy sou seer verblijt sijn, Al in jolijt fijn , dat weet ick te vooren. (Hier sal JONSTIGE MINNE een bordelen toonen spiegelsgewij$, en daer sal in gescreven staen liet wood. Goodts , ende seyl aldus) : Siet daer de Spiegel sonder verstooren , Dit is de Spiegel , die ick heb be verheeven, Dit is de Spiegel boven alle vercooren , Dit is de Spiegel , die ons is gegeven; Sonder desen Spiegel en mochten wy niet leven, By desen Spiegel wert alle vuylicheyt verdreven, In desen Spiegel syedy al wat er mach bestaen; Dus, sijdy met eenyge smette bevaen, Soo wilt nae 't vermaen in desen Spiegel kijeken, Soo liet ghy , hoe ghy u sult mogen dwaen 1 , Want desen en is niet om gelij eken ; 1 Reinigen ; zoo leze enen voor het verschreven du,ij en , dat geen zin geeft. II. BRUILOFTSSPEL. Maer het is een Spiegel voor armen en rijeken, En doet van u wijcken alle sondige swaerheyt. Wie sou vertellen van desen die claerheyt, Het is die waerheyt en het licht der aerden. DIONCKEN. Dese Spiegel is wel van grooter waerden; Dus wiltse aenvaerden , siet , wat men u gaet jonnen. JONSTIUE. Dese Spiegel wert de bruyt en den bruydegom gesonnen 1, Doer 't minlyck begeeren van Jonstige Minne; Als u wat overoornpt , speculeert u hierinne, Met hert en met sinne sult ghy verhuecht werden. BOERDELICK. Marotte doer desen sal veel verjuecht werden; Siot , sy lacht er omme! wat sal se toch ropen 2 ? Wat segt ghy,, Marotte? JONSTIGE. ILaet Boerdelick Weesen loopen; LT oogen doet open, desen Spiegel aenscout, En siet hierin , hoe Christus sijn bruyt heeft getrout Aen des cruycen hout, doer heft' openbaerlick, En betaelden aldaer ons sculden swaerlick; Spiegelt u hierin claerlick , Heer bruydegom jonstich, Hebt u huysvrou in waerden , sijt haer altijt gonstich, Soo Christus sijn Kerek en bruyt verkooren doet. En wederom , l7rou bruyt, ghy u man niet verstooren moet, Maer gehoorsaem wesen door liefde bloot, Als Christus sijn vader was totter doot; Laet hy sijn u hoot 3 , weest hem reverentelick, Als Christus ons hooft is van ons presentelick. Dus weest u pertinentelick hier in speculeerende, En weest malcander in lyefden eerende, Alle twist offwerende tot uwer vramcn 1 Voor gezonden, gelijk boven sennen voor zenden. 2 Roepen. 3 Hoofd. 130 DRIE TAFELSPELEN. En spiegelt u in desen skiegel te saemen , Soo werdy van blaemen los , vry , en vranck , En neemptet van Jonstige Minne in danck. Stelt uwen ganck nae mijn uytleggen. BOERDELICK. Die bruyt en sal 't mijne oick niet ontseggen, Dat dorst ick wel wedden om een knip. Hach , hach , hach , hey ! hadt sy dat kindeken in haer slip, Soo sou sy eerst sijn verhuecht te degen. JONSTIGE. Ent uwen clap , 't is tijt geswegen, Van u boertelick plegen wilt u gelaten; Want dit volck heeft hier wat anders te praten; Dus wilt afflaten ; daermede gedaen. DRONCKEN. Dat wy bestaen , wilt danckelick ontfaen, Ghy constige linnen, Wilt niet versman ons slecht vermaen , Het geschiet uyt minnen. JONSTIGE. Peynst : Const te ontbinnen, is swaer te beginnen Voor die dat dagelijcxs niet en hanteeren. BOERDELICK. Ons boertelick useeren wilt ten besten keeren, Doer 't minnelick begeeren is 't , dat wy 't ontfouwen. JONSTIGE. Den Spiegel , vol trouwen , wilt reyn behowen, Om daerin te ecowen principale. DR,ONCKEN. Oorloff , Heer bruygom ! met dele tale. III. VAN EEN KORF MET EYEREN. JONSTIGE. Oorloff , Vrou bruyt ! met u Jonckvrouwen. BOERDELICK. Oorloff , het hoopken al te orale! DRONCKEN. Oorloff , Heer bruygom met deser tale. JONSTIGE. Oorloff , ghy Heeren in 't generale. BOERDELICK. Oorloff ., die ons hier vruecht sen brouwen. DRONCKEN. Oorloff , Heer bruygom , tot deser tale. JONSTIGE. Oorloff , Vrou bruyt , met u Jonckvrouwen ; Neemt jonst voor const , hoe dat wy 't knowen, 't Geschiet sonder flowen , uyt rechter duecht, Van Trouw moet blijckera , vervult met vruecht. .Fin'is. LAMBERT DIRRIXZN DE VULT , feci . III. VAN EEN LANTMAN, MET EEN KORF MET EYEREN. Iek groet dit geselscap , al die hier bennen, Godt geve u al te saemen goeden dach! Mijn dunct , dat hier sommige sijn die my wel kennen. Iek groet dit geselscap , al die hier bennen; Iek piet Steven, ick ben een lantm.an, ick hou veel hennen, Daerom coom ick mijn eyeren te vercoopen, sonder verdrach. 132 DRIE TAFELSPELEN. Iek groet dit geselscap , al die hier bennen, Godt geeft' u al te saemen goeden dach ! Nu , elck koop nae dat sijn buydel eermach; Vaet mijn gewach hier in 't generaele, Besiet toch mijn eyeren , en hoort nae mijn taele , Sy sijn seer dunne van scaelen en groot van doren, Dat seyden mijn een out man , men mochter soo wel off boren Een j onck wij ff van voren , dat laet ick daer; Besiet daar is nog een ander goet paer, Die heeft onse vaele Caeckelaer selven geleyt, Wildy 't niet gelooven , soo vraechtet onse meyt, Die heeft hem selven op 't nest sien huycken ; En het sijn eyeren soo versch , ghy moechtse wel ruycken, Isser in een cuycken , dat hebt ghy meê; Daer en sijn geen beter eyeren in stee, Iek hebse hier meê noyt haers gelijck Te Heemsteê , te Overveen , te Velsen , noch in die Wij ck , Al die ick hier kijck, sijn alsoo ront als clooten. Siet , dat is van onse hennetgen met die ruyge poten, In die Santpoort noch in Scooten en isser geen soo oprecht, Noch van Sparendam men geen beter ter merckt en drecht; Al van Sperwou quam een knecht tot mijn geloopen, Dat hy van mijn eyeren woude coopen , al om te setten, 't Stuck geit een oostgen , dus gae icker meê wetten, Waer sou 't' mijn letten , off 't moet mijn luckken; Want ick heb hennen , die nimmermeer en cluckken , Siet daer wil icker een ander paer uyt ruckken, 't Stuck is wel ruym een oortgen waert. Dat is van onse hennetgen met sijn ruyge baert ; Mijn goet is vermaert , waer dat ick ben. Siet , dat is van onse groote Lombaertsche hen, Die se ken , en laetse niet gaen , Sy is soo willich in 't leggen, maer nog veel liever onder den haen. Iek en sou 't niet verslaen , waer 't niet waerachtich , Al waert ghy van leeden noch so oninachtich , Ghy werter of crachtich ; dus steect se vvey in u nluyl , Siet', dat is van onse sprickelde tuyl , Die sijn celden vuyl , 't is waer al , by mijn Biel; Siet , dat is van onse' gecuyfde criel, III. VAN EEN KORF MET EYEREN. 't Was een jaer out, t' Sinte Michiel, en twee dagen; 't ILeyt seer wel , maer ick moetet self te nest jagen, 't En baet geen dagen : maer het leyt veeltijts in 't gras; Dat's van onse Toentgen , dat coft ick van Sint Anthonis cas, Het heeft doorkens soo geel als was, en sy blijven lang heel, En sy smaecken alsoo lecker in den wijn candeel, Sy loopen soo giat al doer die keel, lek souse mee' seer wel moghen, Gans May,, dat sijn noch eyeren, die oick wel dogen, Vry sonder logen, om veer noch om vert, Soo en coomender geen beter eyeren ter mert Dan die , dat is van onse bastaert met die lange cam; Daer was een pater, die 'r een stuverwert off nam, En daernaer soo quam een beghijntjen al over 't water, Die cofter een hondert al voor haer pater, Daerom crijcht sy sorntijts een claeter,, al sonder kijven; lek en mach 't niet al onthowen , waer dat mijn eyeren blijven, Maer van twee wijven werdet mijn laest vermaent, Datter om 't steê geen eyeren sijn, die beter sijn gehaent, En oick , sy verstaen 't oick waer datse staen, Datter in gans Hollant en is geen beter haen Dan mijn Besaen met sijn roô veêren, lek en woudes hem om een gulden niet ontbeeren, Alsoo cmi hy hem verweeren , en hy is onbeswicht, Dat ghy 't saecht , hoe dat hy tegen ons buerm.ans gans vicht, Hy is sijn hennen alsoo dicht, en daertoe onvervaert, In 't lant en is geen haen, die sijn hennen bet bewaert; Daerdoer is hy oick vermaert, en dat doer sijn scoone spooren, Als hy crayt , ghy moecht hem wel over een mijle weeks hooren, Hy en geeftet niet verlooren , ick seg 't u by mijnder trowen, Een huys is te bet 1 , daer men een goet haen howen 2; Want die vrouwen een go haen prjsen, Als hy dan wat lustich is in 't rysen; Dat mach ick wel bewysen , en al met ware ren, Want een go haen hout sijn hennen wel in vreên Maer sijn derde been, dat macher wonder by doen; Als hy lustich is in 't climmen en daer toe coen, 1 Te beter. 2 houdt (pa men, als collectief). 134 DRIE TAFELSPELEN. In 't nest off in 't groen , om sijn hennen te gerijven , Soo vert hy gepreesen al van die wy'ven ; Dus wilt nu vruechde bedrijven , ghy aerdige compaeren En wilt u met u speeren verweeren , als vrome haenen. Iek wil weer nae Wessaenen , 't is hier gepoch ofl? gepraet. Neempt dit in deuchden en weest niet quaet, Maer alle droef. heit laet , en weest altsaemen verblijt; Wilt vroolick leven in deese genuechelycke tijt; Die Heer gebenedijt sal u dan wel Sijn gracy geven. Onthout dit van een 1 antman , geheeten Steven, Hy beboet u voor 't sneeven , die alderopperste Vorst , Mijn dunct, dat mijn lippen cleven van grooten dorst. Oorloff mijn Heeren ! al sonder verlangen, Ick wil nae huis , het dunst mijn tijt sijn; Oorloff, mijn Heeren ! al sonder verlangen, Weest voort aen met alle duechden behangen, Soo sult ghy coomen hier boven in 't eewyge jolijt fijn; Oorloff , mijn Heeren ! al sonder verlangen; lek wil naer huys, het dunst mijn tijt sijn; Sonder ghelt Boud' ick mijn eyeren haest ,quijt sijn. F 1 N 1 S. NADERE AANTEEKENINGYN * OVER DE F:\IILIE SWEELINCK. I. Op bl. 100 van dit Deel plaatste ik een ? achter Deventer, als geboorteplaats van Jan Pietersz. Sweelinck en waagde te, twijfelen aan de juistheid eener muurvaste traditie. De, Heer H. Tiedeman heeft federt (Navor$c/ter , 1872, bl. 129) in herinnering gebracht , dat Dr P. Scheltema 's mans akte van ondertrouw had uitgegeven en hoe hieruit blijkt, dat Sweelinck voor een Amsterdammer gehouden werd, toen hij "voor Commiffariffen" verfeheen. Op mijne beurt had ik de ondertrouw van onzen toonkunstenaar reeds uit de Puiregisters aangeteekend ; maar mijne talrijke extrakten en faksimilees uit die registers liggen nog niet in alfabetische orde , en zoo was mij dat huwelijk uit het oog gekomen . Het blijkt werklijk , dat zekere Sinjeur eiere Puymer , wonende te Medemblik , behalve een zoon , Thomas genaamd , twee dochtertjens had : Claesgen en Dieuwertgen , waarvan de eerste trouwde met Sweélinck , de andere met Cornelis de Bitter. Dr Scheltema zegt, dat Dieuwertgen peettante over eene dochter van Sweelinck geweest is. Is dit van Heyltgen of van El sgen ? In die tijd voerden de petekinderen niet geregeld den naam der doopgetuigen. Mijne gist ng , dat de vrouw van Sweelinck .Puymer als familienaam gevoerd heeft, berust op de bizonderheid , dat haar broeder dien naam droeg: zie Schepenkennis/en der Stad Am$t. aangeh bij [)r Scheltema. , Indien de onderftelling van den Heer Tiedeman juist is, dat de fam. Sweelinck in het laatst der KVIe Eeuw "achteruit krabbelde" dan fcliijnt ze , blijkends ons ftaatjen van blz. 100 , zich in de XVIIe toch weer wat herfteld te hebben. De Heer Tiedeman gist zelfs , dat Jan Pietersfen zich zijne aanftelling tot organist der Oude Kerk , op eene bezoldiging 136 AANTEEKENINGEN OVER DE FAMILIE SWEELINCK. van ƒ 100 : 's jaars koekt `door van het geloof zijner voorzaten tot het nieuwe over te gaan." 't Is een gewaagde , gisfing : Sweelinck , gewezen leerling van den oud-Pastoor Jacob Buyck, tot gijn ie jaar op eene venetiaansche muziekfchool , zou , pas uit Italië te-rug-gekeerd, in het tijditip der uitzetting van den Schepen , oud-Burgemeester Sybrand Joosten Buyck en der uitzetting, althands der afzetting van zijn weldoener Jacob Buyck, Gereformeerd geworden , en niet-te-min later uit volle borst bezongen zijn door Gijsbert Plemp , den warmen Katholiek en Jezuïeten-vriend ! ... . Maar hoe komt hij dan in het Puiregister , waar immers geene Gereformeerden in opgeteekend werden? -- Of behoorde Claesgen Puymer wellicht tot de disfenters ? Was zij mogelijk mennoniet? Zoo ze katholiek was, verklaart dit tevens de katholieke huwelijken van hunne kinderen. Ik verheel mij de onwaarfchijn-lijkheid niet , dat in de Oude Kerk een roomsche organist den dienst begeleid zou hebben l ; maar de andere gisting biedt ook groote bezwaren aan. A. TH. II. Aan den Warande-Meester. In de Juni-aflevering van de iYavorscher (1872 , blz. 298) schrijft de Heer H. Tiedeman , handelend over Jan Pietersz. Sweelinck , onder andere het volgende : «ziehier den stamboom van den prince der musicijns volgens de jongste gegevens van Dr Scheltema en den heer Thijm. Wie nog meer kinderen weet op te sporen, melde zich aan, mits die kinderen slechts een naam dragen !" Meer kinderen heb ik niet weten op te sporen , maar wel ben ik in staat gesteld om over een der kinderen van Jan Pietersz. Sweelinck iets naders en iets nieuws mede te deelen. In een doop- en trouwboek , geschreven door de hand van Paffer Petrus Lauryssen of Laurens denzelfden , die Joost 1 't Geval is echter niet zonder voorbeeld : de Engelsche komponist Tallis, onder Elisabeth , was ook een katholiek die den psalmzang der Hervormden begeleidde. Haukins , Gen. Hist. of. . . Music. London , 17 76 , III, 258 , 284. AANTEEKEN]NGEN OVER DE FAMILIE SWEELINCK. 137 Van den Vondel in de Roomsche Kerk opgeromen 1 en de meeste Dommertjes heeft gedoopt (Warande VIII , blz. 331) en hier en daar onderbroken door de schoone hand van Dientje Noordijck 2 dezelfde , die met uwe betover-oud-tarite 3 Aleydis van Zeller als Idopjen fungeerde in de Krjtberg of Sint-Xave riusKerk - vind ik op 27 ])ecember 1662 het volgende (in 't latijn) aangeteekend : Gedoopt: Willemtie Thyssen, dochter van Willem Thyssen en Weyntje Pieters. Doopgetuige :Mr TSBItANDT JANSSEN SWELTNCK. Hieruit zal wel volgen: 1) T)at ook W IJsbraiit katholiek was. 2) liet in 1635 niet alle broeders van Eisjert Sweelinck haar huwelijk met iemaIl(I "wiens teeken een kruis was" ongaarne gezien.. hebben : - of men zoi moeten nnemen dat LJsbrant een bekeerling was en eerst later "van 't houtjen" geworden is. 3) Dat IJsbrant niet slechts den 19 Juni 1353 nog leefde maar ook dcii 27 December 1662. El. J. ALLAID. 1 Zie mijne Vondels gedichten op de Societeit von ,Tesus, blz. 14-16. 11. J. A. 2 Zie Peter en Pouu'ds, C. L. v. L. 1869, bi. 23. ALB. Ta. 3 Inderdaad is dit ijveiige en vrome zusjen meerclan waarschijnlijk eene dochter van "Sr lienrick van Zeller ende Joifrouw Geertruyd Zeegers" , 'In Echts en Trouw ens banden gcftrengelt den 8n van ILoumaendt , in 't Jaer 1640, in Amftei'dam'. Zij heette derhalve naar haar grootmoeder Aeitgen Geenen , of wel naar haar overgrootmoeder Aeltgen Buyck , en was de zuser van W Beynier van Zeller en van Anna, die (in 1672) met Mr Pieter Coenensz trouwde. Hartroerend wordt de vereeniging der Nijmeegsc he Zellers met de amsterdamsche Boelenseïden (want de paradox van Mr Jac. van Lennep blijkt meer en meer waarheid) , door een "Bruylofts Tafel-fper'-vervaardiger van die dagen bezongen De Godin der Schoonheid is zelve aan het woord: Venus: `k Heb hein (Hendr. v. Zeller) uyt Vranckrijck weer in 't Vader (lant gebracht, Om zayl te wefen van fyn aver-oud geflacht. Daer eertijts Arnfterdam en 't Rijck van Nieuwe Megen Veel vryicheyd en voorfpoed in hun veften kregen ( ) (* Nu inaeck ick een geflacht , dus ent ick op een ftruyck Twee fpruyten van de Stam van Reekalf en van B u y c k , (-) Die d'Amftels wallen met hun Ridders fchouders ftijfden, Doen Graef was Keyfer Karel van de naem de Vijfde." Enz. ALB. TH. (*) De ftichter van die "vryieheyd" was zeker de Arent van Zeller, vermeld D. Warande, VII , bi. 299. ALB. Tn. (t) De moeder van Heniicks moeder was Aeltgen Buyck ; de moederlijke grootvader van Geertruyd Zee- ers was Pieter Coclde , die Anna Goosens Reekalf (Bardesius) tot moeder had. Annaas xnansnieder was en Boeleas. Bij Pieter Oodde denkt mijn vriend, pr Allard, aan.. eer' anderen: deze was des eerzamen ouderen achterkleinzoon. ALB. TH. X DIETSCHE WARANDE X. DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. (1 Okt. 1578.) De SociéUU de l'1zisloire de Belgique verdient lof voor den ijver, waarmede zij hare uitgave der. "Collection de Mémoires" voortzet. Hoogst belangrijke befcheiden en gedenkfchriften zijn door haar reeds voor de gefchiedbeoefenaars , ook zelfs voor hen , die het "alle rechten gevende" Latijn niet verftaan , toegankelijk gemaakt. Een vriend , wiens hart blaakt voor het recht der gefchiedwaarheid en voor de schoonheid der kunst , biedt me de volgende verdietsching aan van een hoofdftuk uit de "Commentarii de tumultu belgico ab adventu Joa,nnis Austriaci" , in het Latijn gefchreven, onder den anagram Rolandus Mirteus Onatinus , door MARTINUS ANTONIUS DEL Rio , die , wegends zijne groote geleerdheid , door Justus Lipsius het wonder zijner eeuw genoemd werd 1 , en in het Fransch vertaald door den Eerw. Heer. A. Delvigne. Eenparig wordt van den fchrijver getuigd , dat hij oprecht was , tot vermetelheid toe, geen omwegen kende en op zijn doel afging zonder vleyerij 2. Zijn helder en doordringend verftand had een grooten kring van kundigheden doorloopen. Nooit , zegt Rosweydus , liet hij zich door de openbare meening meêlleepen. Hij hechtte alleen aan het recht en maakte van de rest weinig werk 3. Hij was vervuld van een vurige liefde voor zijn vaderland, maar tevens van Bene. eerlijkheid die niemant ooit in twijfel getrokken heeft. Zulk een man (levend in de 2e helft der XVIe Eeuw , tijdgenoot en ooges getuige van de belangrijkste gebeurtenissen) eens over Don Jan van Oostenrijk te hooren, kwam ook mij zeer belangrijk voor, en met gretigheid aanvaardde ik de vertaling voor de "Warande". 1 Franc. Swertius, Atllence Belgiccc, aangeh. in de Notice van Ad. Delvigne,, blz. XXI. 2 T. a. p. bl. XIX. 3 T. a. p. bi. XX. DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. Martinus Antonius del Rio , geboren te Andwerpen , den 17 Mei 1551 , had tot vader Antonius , Heer van Cleydael en Aert selaer ; zijne moeder was Eleonora Lopez; zijn vader behoorde tot eene edele familie van Bureba, zijne moeder itamde uit de huizen van Valladolid en Medina; Zijne moederlijke grootmoeder was eene Nederlandsche, met name Quintina Splinter. In 1570 werd hij baccalaureus in het burgerlijk recht te Leuven, na dat hij Cchitterende ftudies in de letteren volbracht had. In 1574 verkreeg hij te Salamanca den doktorsbonnet , en in -75 benoemde Philips II hem tot Raadsheer in Brabant; in -77 werd hij Auditeur Generaal ; in -78 Onderkanselier en Quastor bij de fchatkist. 't, Was toen dat hij ailerfrnarteljkst getroffen werd door de onverwachte dood van Don Jan van Oostenrijk. De Nederlandsche Beroerten, waarvan hij het einde niet voorzag, stortten hem eene diepe wal ging voor de dingen der waereld in. Hij vroeg den Hertog van Parma verlof een reis in Spanje te doen; ontdeed zich van al Zijne ambten en trad te Vailadolid in het G-ezelfchap van Jesus, den 8n Mei 1580 , op den leeftijd van 29 jaren. Later werd hij Hooleeraar in de theologie, beurtelings te Leuven, te Mentz, te Doway en te Luik. De akaclemie van G-raetz verhief hem tot Doktor in de theologie. Tij ftierf Le Leueu den 19" Oktober 1608 , om 7 uur in den morgen. Een gemoed dat [tichting zoekt en een geest, die zijne nieuws gierigheid tracht te bevredigen , zullen het volgend verhaal niet onvoldaan ter zijde leggen. J. A. A. Tn. Binche werd belegerd , maar was nog niet ingenomen , toen de pest zich in het leger der opstandelingen verspreidde en de buikloop het kamp der koninklijke troepen aantastte. Tegen aller verwachting werd Don Jan plotseling door de ziekte aargetast, waaraan hij sterven zoude, veroorzaakt hetzij, door het naar binnen slaan der aambeyen, zijn gewone kwaal, of door zwiarti11endheid , gejaagdheid en overpannen bezigheden; hetzij 1 De spaansehe text voegt er bij : "omdat zij dapper door den Kapitein Don Diego de Guana verdedigd werd". 140 DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. door het bederf van de verpeste plaats , waar hij zich bevond, of door een vergiftigden drank : de een zegt dit , de andere dat, en ik kan er niets met zekerheid van bevestigen. Bij het ontstaan der ziekte meenden de geneesheeren , dat zij niet gevaarlijk was en ook niet van langen duur zou zijn. Den tweeden dag echter - dat Don Jan naar bed ging , sprak hij met - den grootsten ernst tot zijnen biechtvader , broeder Francisco de Orantes (met wien hij in dien tijd zich dikwijls onderhield, gelijk met andere priesters die door hun geloof, godsvrucht en geleerdheid uitmuntten) : `Te geneesheeren houden mij allerlei aangename en wenschel3jke dingen voor , ik gevoel ondertusschen maar al te wel , dat de krachten mij langzamerhand begeven en dat mijne ledematen zwaarder aangetast zijn , dan zij denken. "Te midden van zulke hevige smarten , heb ik . een enkelen troost : het is die van zoo arm en behoeftig te zijn en zoo volkomen ontbloot van goederen, dat ik, dunkt mij , gein groote moeite zal hebben , mij geheel aan God over te geven en na alle zorg voor de aardsche zaken ter zijde gezet te hebben mij volkomen aan zijn goddelijken wil te onderwerpen. "Ik heb niets te vreezen , vooral daar ik , in het gelukzalig verblijf dei uitverkorenen , mijnen vader Karel den Vijfde zal ontmoeten . die mij met zijne gebeden zal ter zijde staan eii. mij zoo ik hoop in zijne armen ontvangen, --- en hier op aarde mijnen broeder, den Koning Philippus achterlatende , van wien ik vertrouw , dat hij niets zal verzuimen , wat het heil mijner ziel , den roem van mijn naam en tot verlichting van een doode kan bevorderlijk zijn." Vervolgends sprak hij overvloedig van God , van de goddelijke. mysteriën , de hemelsche belooningen en • voornamelijk van de waardigheid, de deugd en de verdiensten van liet martelaarschap. Het eenige dat hij verzekerde altijd levendig verlangd te hebben , was dat hem eenig deel der glorie van het martelaarscliap te beurt mocht vallen. Hij verklaarde openlijk dat hij dit zeer dikwijls, in Zijne gebeden , van God gevraagd had. .Den volgenden Donderdag, den 25" September, biechtte hij, DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. met het levendi,gste berouw al zijne Zonden aan den broeder Orantes , er bijvoegende dat hem weinig tijd te leven overbleef en dat hij op dit oogenblik slechts éen verdriet had, namelijk, , de herinnering van niet altijd met genoeg geestkracht en moed de zaak van God en van den Koning, aan wien hij meer dan aan iemand anders verschuldigd was, verdedigd en ondersteund te hebben. Hij hoopte nochtans , dat God en de Gelukzalige Maagd Maria met de hun eigne goedertierenheid en barmhartigheid ziju aanstaande dood zouden beschouwen, als wre hij in den strijd voor de Jer van den godd1ijken iiaain en vaïi liet (i1rsteiijk geloof gev1ien. Hij vertrouwde insgelijks , dat , als hij na den geest gaf , de Korting met zijne gewone welwillendheid , het zou beschouwen als gebeurd in de verdediging van zijn zaak. [hij wilde ook iedereen doen begrijpen, dat , daar hij in zijn leven liet Priesterschap niet had kunnen ontvangen, gelijk de Keizer Karel het had aanbevolen, hij verlangde . nu stervende, ten minste eenigerinate aan den vaderlijken wil te gehoorzamen door het leven der kloosterlingen aan te nemen. dat is te zeggen, door zich te ontdoen van alle aardsche zo-.gen en goederen en deze op zijnen koninklijken broeder en Heer over te dragen. -- Hij bad dezen laatsten met aandrang toch zijne omgeving en bedienden, wieii hij zoo veel om hunne goedheid en beproefde trouw verplicht was te willen blijven gedenken, dewiji hem niet genoeg overbleef om hunne verscheidene maanden achterstallige bonen te betalen. Bovendien bevat hij den Koning bizonder zijne moeder en zijn moederlijken broeder aan, want door zijn dood liet hij dezen inderdaad behoeftig en als liet ware van alle hulp verstoken en verlaten achter. - Vervolgends aan het testament denkende dat hij reeds Vrij lang geleden gemaakt had en waarvan wij hieronder den inhoud zullen mededee1ei , voegde hij er bij. "Ik hoop dat men mij , die thands geen voet gronds op deze 1 Migliet geeft, ii-i zijn "Antonio Perez en Philippus Ie II" , den test van den schoonen brief, dien Don Jan den 20 September tot den Koning liet richten. 3e Editie, p. 108 en volgende. tn 142 DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. waereld meer bezit , in ruil een plaatsjen in den Hemel moge afstaan , hoe klein het ook zij." IDaarna vertrouwde hij , in af wachting dat men 's Konings bevelen in de Nederlanden ontvangen had, aan Gonzaga en Orantes de zorg toe van al hetgeen zijn huis, zijn lichaam en zijne zaken betrof. Eindelijk drukte hij hun, onder betuiging van zijn leed , er niet vroeger aan gedacht te hebben , op het hart , aan den Koning to vragen of hij , Don Jan, hem waardig voorkwam in het graf van ziJn vader te worden bijgezet , of ten minste dat zijn gebeente naar Onze Lieve Vrouw van Montserrat 1 overgebracht mocht worden , een gesticht, waarvan de heiligheid altijd voor hem een voorwerp van bizondere gehechtheid en devotie geweest was. De kommunie uitgesteld zijnde tot Zondag , wegens een drank dien de geneeslieeren hem gedwongen hadden in te nemen , hernieuwde hij des anderen daags, in den vroegen ochtend, zijne biecht en verzoende zich met God. Hij sprak die onder zoo veel tranen erg verzuchtingen, dat Orantes zeer bevreesd was , dat de inwendige smart , welke hij door de droefheid heid over zijne zonden gevoelde , de uitwendige hevigheid zijner kwaal mocht verïneerderen. Kort daarna droeg men in de nabijheid van zijn bed de offerande der Mis op, di hij met de grootste ingetogenheid en godsvrucht hoorde. Toen Orantes hem met het H. Sakrament naderde, sprak hij : "Mijn valer, hoe onwaardig ik ook zij , toon mij het aanschijn van mijnen God , want ik ben vol vertrouwen in zijne goddelijke barmhartigheid." Zich ver v olgends naar het eerbiedwaardige voor ons geslachte zoenoffer keerende,, groette hij zijnen God met overvloedige en eens Christen Vorsten allerwaardigste bewoordingen Toen hij met het heilig brood gevoed was verzocht hij , met groote vurigheid, dat men hem volgends het katholiek gebruik, wanneer het oogenblik dáar zou zijn, met de Heilige Olie zou zalven , opdat er aan hem, die zich met de reis naar het hemelsch vaderland bezig hield, niets van de noodzakelijke uitrusting ontbreken mocht. 1 Dit heiligdom , naast Santiago een der beroemdste van Spanje , is gelegen in de provincie en op 40 kilometers ten W. Z. W. van Barcelona. DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. 1)aarna riep hij de zich ter plaatse bevindende waardigheid-. bekleeders ei raadslieden te zamen en benoemde Alexander Farnese , Prins van Parma , tot zijn opvolgQr in het bestuur der Nederlanden en tot opperbevelhebber van het leger 1, in afwachting dat deze plaatsvervanging door den Koning werd goedgekeurd of door de benoeming van een andere ingetrokken. Kort daarop den volgenden dag, werd van deze Zijne wilsbeschikking eei akte opgemaakt door dcii sekretaris Le \Tasseur en later te Leuven gedrukt. Naauweljks tee uren daarna deed de hevigheid der ziekte Don Jaii aan het ijlen geraken en in eune VOO volkomen afwezighoud van geest, dat hij reeds niets mccv begreep van hetgeen men hem zeide en ook geen juiste andwoor den meer gaf, behalve als mcii hem van God sprak. Het was als of hij uit een slaap ontwaakte. wanneer hij de namen van Jesus of van de Moeder Gods Maria hoorde . en wanneer men hem in hunnen naam voorschreef om dit of dat te nemen. te doen of na te lateii, gehoorzaamde hij terstond onder het te kennen geven eener groote vreugde. Men heeft het dikwijls opgelet, dat, zelfs na het verlies van het denkvermogen ,. ons geheugen ons de zelfde zaken te binnen 'brengt, waaraan wij gedacht of die wij bemind hebben , toen wij nog in het volle bezit onzer geestvermogens waren , en dat wij er als te voren over spreken en ze ook beminnen. 13e volgende dagen, Maandag en Dinsdag, bleef hij in deze ijling en leed groote smarten in zijn lichaam , door de hevigheid der kwaal„ die met moeite zijn krachtig gestel ondermijnde. Behalve wanneer men tot hem sprak met vermelding der namen van Jesus of Maria , hield hij zich onophoudelijk 1 Den 28n September had Don Jan den Prins van Parnia gemachtigd: "om hein in den raad te vertegenwoordigen en in zijn tiaani al de brieven en andere stukken te teekeneri , in welke taal dnt ook zijn mocht." Den volgenden morgen (leed hij een akte opmaken , waarbij hij den zelfden Prins het bestuur der Nederlanden en van het graafschap Bourgonje opdroeg, in geval hij kwam te sterven. Gachard , "Bulletins de la Commission royale d'Histoire.' 2e Serie, D. IV, bi. 369 en volg. 2 C1OflS de Nioriensarte de Estado ," zegt de spaansche text. 144 DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. bezig met het versterken van kampen , het in slagorde stellen van legers , met de kavallerie hier en daar heen te zenden en zich levensmiddelen te verschaffen. Voortdurend over deze zaken sprekende, voegde hij bijna bij elk zijner orders , dat het datgene was hetgeen het nuttigst voor den dienst van den Koning moest zijn. Den zelfden Dinsdag , bij het ingaan van den. nacht , vroeg Orantes hem , of hij het H. Oliesel wilde ontvangen. "0 ja, mijn vader," andwoordde hij , "ik verlang het en ik verzoek u er om. Waarom zou ik niet naar mijn Jesus verlangen ? Terstond, bid ik u, terstond." Hij gaf dit andwoord met zulk een flinkheid en met zoo veel vuur , dat hij niet meer de minste smart of de minste, ijlhoofdigheid scheen te ondervinden. Terwijl men de zalving volbracht, bewoog hij zijne lippen als of hij in het gebed verdiept was, maar daar hij de woorden niet duidelijk uitsprak , kon men niet verstaan wat hij zeide. Eindelijk , Woensdag , den eersten Oktober , anderhalf uur voor zijn dood , toen men hem vroeg of hij begeerde dat men de Mis bij zijn bed zou lezen , aanvaardde hij met gretigheid dit voorstel, onder het buigen van zijn hoofd. Zijne bedienden, waarschuwden hem toen het oogenblik van de opheffing van het lichaam onzes Heeren daar was , want , ofschoon hij alles wat er. gebeurde , zeer goed begreep , scheen hij niets te zien noch te hooreis , wijl zijne oogen verzwakt waren en zijn geest geheel en al verward was. Hij voegde snel de handen te zamen , nam de windselen, waarmede men zijn hoofd bedekt had en het mutsjen, dat hij gewoonlijk droeg, af en wierp zich op zijde om in de diepte van zijn hart dien God te aanbidden , dien zijne oogen reeds niet meer zien konden. Het overige van den tijd tot aan het oogenblik van zijn overlijden , dat tusschen twaalf en éen ure des middags plaats greep', werd besteed om hem herhaalde malen de allerheiligste namen van Jesus en Maria in het geheugen te roepen en hem voor te houden. De omstanders gevoelden zich door een groot gevoel van medelijden bezield , terwijl hun een enkele troost in zulk een groote droefheid bleef, namelijk de overtuiging dat bij zulke klaarblijkelijke DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. bewijzen het niet anders kon of Don Jan , moest regelrecht in het herneisch vaderland aanlanden. Terwijl . de aanwezigen zich met deze gedachten bezig hielden, ontsnapte die gelukzalige ziel aan hunne blikken om ten hemel te varen. zonder dat de miiiste beweging of de geringste ontsteltenis zich in zijn borst of op zijn gelaat vertoonde„ gelijk een schitterende bloem , die verflenst , als ze door de ploegschaar van haren stengel gescheiden wordt. Aldus viel en doofde zich die oorlogsbliksem van het Unis van Oostenrijk eensklaps uit. Zoo was het einde van dien oiiverwinneljken prins, die zoowel het Oosten als he; Westen ontzag i igeboezemd had. Zijne heldenfeiten lii Spanje, gedurende den oorlog me Granada, zijne kruistochten ter -L zee tegen de Turken en hetgeen hij in de Nederlanden tegen de opstandelingen heeft verricht, kan gerustelijk op éen lijn gesteld worden met al hetgeen men van de herinnering der grootste man11C11 bewaard heeft. Hij stierf in den ouderdom van drie en dertig jaren in eene ellendige hut. 1-Jij was geboren in Opper-iDuitschland 1 , bleef eenigen tijd onbekend in Spaiije en werd in een dorp te midden van boerenkinderen opgevoed ' , eindelijk door Karel den Vijfde erkend, werd hij aan Koning Philips gezouden, opdat deze zijn broeder met hooge kerkelijke waardigheden en goederen zou begiftigen. i)oor den Koning altijd in groote eere gehouden, deed iij de schitterendste verwachtingen van zich koesteren . welke hij niet te leur stelde , want zoo , lang als hij leefde, tonde hij zoo veel verknociitheid en gehoorzaamheid aan zijnen broeder. dat hij door deze deugden niet alleen de andere Grooten , maar zelfs den eenigen zoon van den Koning overtrof. 1 TeRegciisbuig, in 1545 , of juisteï , naar liet schijnt, in1547. -Bij gehi'ek van den italiaanschen text lezen wij in de fransche vertaling van 'THistoire des guerres des Flandres du cardinal Bentiroglio , par Loiseau ,' dat Don Jan, toen iiij tieif, nog geen volle dertig jaren bereikt. had. D. II, bi. 286. Daarentegen sterft hij volgends de nederi. vertaling in den ouderdom van drie cii dertig jaren. Leeuwarden , 1674. 2 Hij werd in het geheim te Quacos , door Louis Qnijada , Majordomus en door zijne vrouw Magdalena de Ulloa opgevoed. Mignet , "Charles-Quint , son s€ijour et sa mort au monastère de Yuste" , bi. 377. 3 Philips erkende hem ten jare 1559, bij zijn terugkeer in Spanje. 146 DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. Hij werd ten oorlog in Granada, uitgezonden en behaalde er eene gelukkige overwinning 1 ; een weinig later , met goedkeuring van de verbondene Soevereinen Groot,-Admiraal van de christelijke vloot geworden , sloeg hij de Turken , niet ver van Actium 2, zoodanig in een zeegevecht, dat men nooit of nimmer gehoord of gelezen heeft, dat zij een dergelijke nederlaag ondergingen. Na Tunis veroverd en verwoest te hebben , kwam hij van Afrika in Europa terug en verrichtte in de Nederlanden de grootste en luisterrijkste heldenfeiten. Gedurende geheel zijn leven , was hij op het punt van godsdienst en godvruchtigheid vol ijver, zoodat hij in deze den overwielningspalm boven iedereen behaald zou hebben ; terwijl hij vier of vijf maanden voor zijn dood er zich zelven in overtrof. Hij besteedde uitsluitend in werken van christelijke liefde eri barmhartigheid al de ledige uren, die de staatszaken hem overlieten. Hij bezocht voortdurend de zieke, soldaten , troostte de bedroefden en de behoeftigen , liet niets na , wat tot genezing der gekwetsten kon strekken , en voorzag hen zelfs van rijtuigen en andere noodzakelijke dingen. Het eenige wat hij gestadig den priesters , die in het leger waren , aanbeval , was dat toch geen. soldaat , zelfs niet van de genen , welke door de pest aangetast waren , sterven zou zonder de noodige hulp der Sakramenten. \Tan den tijd af , dat hij zijn intrede in het slot van Namen deed , gaf hij zich vlijtig aan het gebed over en verlangde -dat de anderen evenzeer handelden. Daar hij niets anders bezat om aan de goddelijke Majesteit aan te bieden , dan zich zelven en zijn leven , bad hij God dit te willen gebruiken voor de verdediging van het R.oomsch Katholiek geloof en hem den standvastigen wil te verleenen om liever honderd maal te sterven, , dan ook maar in het geringste tegen dit geloof te zondigen - 1 Het was in 1570, dat Don Jan zijne veldtocht tegen de in de gebergten van Alpujarras verscholen Mooren volbracht, welke eindigde met het innemen van Galera en de verdrijving der Mooren. Prescott , "History of the reign of Phil. II," B. V, Hst. VII, VIII. 2 Het betreft den zeeslag van Lepanto, den 7 Oktober 1571 door de vei•bondene christen vloten van Venetië , de Kerkelijke Staten en Spanje geleverd. .Zie de Falloux , Histoire de S. Bie V, Hst. XXV. Prescott , Ibid. Hst. VI. DE DOOD VAN DON FAN VAN OOSTENRIJK. of toe te staan dat er de minste beleediging aan toegebracht werd. Hij had de gewoonte van zeer dikwijls te zeggen, dat hij nooit aan zijn vader Karel den Vijfde gedacht had, zonder zich op nieuw door de gelofte en de uitdrukkelijke verklaring geboiden te hebben van altijd den katholieken godsdienst te zullen verdedigen en te beschermen cii zijne Majesteit den Koning Philips te dienen. Twee dagen voor de overwinning van Gembioers , wischte hij al zijne fouten uit, door eeii generale biecht over geheel zijn leven. Deze daad viel hem niet moeyelijk te verrichten , aangezien hij de gewoonte had van ten minste twee maal in de meand te biechten. Dien zelfdeii nacht , na zijne generale biecht in orde gesprokcn te hebben , verklaarde hij zijne laatste wilsbeschikking aan Orantes , met de betuiging dat hij er iiooit meer eenige verandering in zou aanbrengen. Don Jan zeide met drie zaken voornamelijk bezig te zijn ; met zijn ziel, met zijn lichaam, en met zijne bezittingen of omgeving. Zijne ziel beval hij aan God en in de gebeden van de godvruchtige lieden. Voor zijn lichaam, ofschoon hij niet ontkent, dat hij met het oog op de algemeene opstanding tamelijk onverschillig is op welke gewijde plaats het moet rusten, zoo verlangt hij nochtans, dat het in het graf van zijn vader Karel den Vijfde mocht bijgezet worden; deze eene gunst zal hem de grootste belooning zijn, indien hij zich ooit in iets bij den Koning verdienstelijk heeft gemaakt 2• Wat zijne bezittingen. betreft, van zich zelven bezit hij niets, niets wat hem persoonlijk toebehooft, daar alles des Konings is. Van zijn per- soon en zijne goederen, in het tegenwoordige en in het toekomende„ is de Koning de Heer en de meester, niet alleen als vruchtgebruiker maar als volstrekte eigenaar. Aan den Koning 1 De spaaiische text zegt: vier zaken, zijn ziel, zijn lichaam, zijn bezittingen en zijne dienaren , bl. 48 v°. 2 Deze wensch werd vervuld. Het edele en dierbare kind , dat de Keizer in zijn icatste levensdagen in zijne nabijheid begeerd had en waarmede hij zich nog den vooravond van zijn dood met eene geheimzinnige bezorgdheid bezig hield, werd aan zijn rechterzijde in denzeifden kelder van het Eskuriaal bijgezet. Mignet. 148 DE DOOD VAN DON FAN VAN OOSTENRIJK. komt het derhalve toe al Zijne goederen te verdeelen , hoe zij ook zijn mogen. "Al ZOU ik de geheele wereld bezitten, zeide " hij, "ik zou hem nochtans mijn erfgenaam maken. Dat hij dan nu ook de erfgenaam zij van zijn broeder, zijn zoôn, van zijn dienaar en knecht. Indien ik iets van zijne schatten voor mijne zaken heb uitgegeven, of voor mijn persoonlijk nut besteed heb, dan verzoek ik hem mij dit te willen vergeven. Ik ben voldoende overtuigd, dat hij mijne dienaren en al mij1e andere schuldeischers zal schadeloos stellen , welke som ik hun ook schuldig ben en of ik er kennis vau drage of niet. Op deze hoop vertrouwende zal ik volgaarne van deij kerker van dit lichaam mij verlost zien , op den dag dien het God behagen zal.' , Later herinnerde hij Orantes dikwijls aan dit testament, vooral gedurende het beleg van Philippeville en voor de schermutseling van ILymnarn. Hij voegde er bij, dat iiiemand beter een testa ment kon maken, noch rechtvaardiger iemand kon benoemen om de. nalatenschap te aanvaarden, dan hij, die zijne ziel aar Gdd , ZijIl lichaain aan het voorvaderlijke graf en al zijne zaken cii verplichtingen aan een erfgenaam vermaakte, die veel geschikter dan de erfiater zelf was. om deze plichten na te komen. Het lijk van den doode , werd onder de algemeene droef held van het leger en de stad met plechtstatigheid op de schouders der Kolonels , van het kamp, naar Namen 1 overgevoerd. liet rustte eenigeil tijd in de kathedraal 2 , als een treffend bewijs van de menschelijke vergankelijkheid, tot dat de Koning order had ge. geven het naar Spanje over te brengen. Deze laatste zorg werd aan Gabriel Nirio , vroeger Groot-Stalmeester van Don Jan toe vertrouwd. Op diens bevel werd het lichaam van den overledene out bloot om ontleed en gebalsemd te worden. De omstanders kregen terstond den indruk van vergiftiging, om dat de geheele linker zijde, waar zich het voornaamste gedeelte van het hart bevindt, 1 Den 4fl Oktober. 2 Ht bleef in cie kelders van de kathedraal tot dan den 4n Februari 1579. De ingewanden bleven echter onder het hoofda1tar, 1flet andere zaken die aan Don Jan behoord hadden , bijgezet. 3 Gabriel Jeronimo de Cuniga. DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK, 149 ontkleurd was en er zwartblaauw en donker uitzag, terwijl de rechter zijde haar natuurlijke bleekheid behouden had. Men opende vervolgeiids de Ijekieedselen van den buik en de borst en nam er volledig alle ingewanden en bloedvaten uit. Door de hevigheid der ziekte, waren deze doelen zoo ontstoken, dat naauwelijks door de handen van de genen die ze behandelden, aangeraakt, zij als verpoeyerde voorwerpen in stukken vielen. Voornamelijk bevond zich het hart in dezen toestand. Bij de meeste menschen werd hierdoor liet geloof aan vergiftiging nog sterker. Nadat het lichaam aldus geledigd was geworden, siee.d men liet in verschillende stukken. Men scheidde de armen van het overige van het lichaam hij de verbiimdiugeri vaim de schouderbladen , ook ontwrichtte men het dij beenhoofd van de heupkom, na de spierbanden voorzichtig los gemaakt te hebben, terwijl men insgeljks de kmmiim onder de knieschijven verdeelde, ma de banden doorgesneden te hebben. - Ieder deel werd afzonderlijk door berooking gedroogd, zoo ook het overige van liet lichaam met liet hoofd, waaruit men de hersens genomen had zonder den schedel te beschadigen. - Men deed dit alles met liet doel om het lijk des te gemakkelijker naar Spanje ` te kunnen overbrengen. Nochtans daar men oordeelde , dat het den Koning aange naam zijn zoude , hem voor zoo veel doenlijk een beeld van d€ti levenden Don Jan na zijn overlijden voor te stellen , had. mei door eene vreennie kunstbewerking alle doelen zon voorzien, dat liet gemakkelijk was naar willekeur al dje Iichaamsdeelen weer tot elkander te brengeim. De beenderen, die doorhun natuurlijke banden aaii elkander pastteii en welke men op de plaats hunner veleenigirig gescheiden had, werden nu op die zelfde plaats door boord en verbe -iden met metaaldraden , waarvan sommige dikker CII andere weer dunner waren , op de manier Van kleine gespi . Men verbond aldus liet i)eell van het dikke van de dij aan het scheen been en aan het oaderste gedeelte van het been; het bovenste van de dijen aan de vereenigingspunten van de heupbeenderen en de schouders aan den rug. Nadat het lijk aldus wederom in elkarider gezet was, trok 150 DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. men het een lijfrok en laarzen van gewast linnen aan, die op gelijke dikte opgevuld waren , zoodat zij al de holten van de verminkte ledematen aanvulden en het lijk door middel van deze omwikkelingen voldoende konden tegenhouden. De laarzen werden aan den lijfrok door -middel van lederen riemen zoo vastgemaakt , dat men de houding van het lichaam recht en stijf kon maken. Men trok het vervolgends kostbare kleederen en zijn wapenrusting aan , zoo dat het lichaam op een stok leunende. die de rechter hand onderschraagde , als natuurlijk overeind stond en den aanblik van den man bij zijn leven teruggaf. Het lijk, gescheiden op de manier zoo als ik verhaald hèb, werd in drie koflérs gepakt, op postpaarden geladen en naar Spanje ge bracht ', terwijl Nino op den rug van zijn paard de grootste kist plaatste. -Don Jan vereenigde in een buitengewonen ja heldhaftigen graad niet alleen die Hoedanigheden in zich , welke een man in vredestijd doen uitschitteren, maar bijna alle welke den oorlogsman kenmerken. Hij had een warmen ijver en een ongeloofelijken eerbied voor den godsdienst , en voor heilige personen en zaken. Hij was getrouw en onderdanig aan den Koning , welwillend voor zijne troepen , trouw , edelmoedig, goedaardig , toegankelijk voor iedereen ; hij bezat een vlug begrip en zijn welsprekendheid was grootex dan men het van een soldaat , die maar weinig de schoone letteren gestudeerd had, kon verwachten. In zaken was hij werkzaam , moedig in gevaren, geduldig in het verdragen van tegenspoed en gematigd bij voorspoed. Zelden zag men zo veel be. drevenheid in de handeling , zoo veel snelheid van uitvoering, zoo veel voorzorg in het raa,dgeven , met de kunst van oorlog voeren vereenigd ; hij bezat bovendien moed , gezag en goed geluk. Zijne ondeugden, zoo hij er had, waren van zoo weinig beteekeis, dat men ze , om zijn groote deugden, naauwelijks oplette. 1 De stoet die zich raar Spanje begaf, bestond uit tachtig personen. Hij nam zijn weg over Frankrijk. Nochtans zegt Strada, vermeed men melding van het lijk te maken , óm aan de groote onkosten te ontkomen , die de optochten van de _. overheden der steden en van de leden der geestelijkheid , om het lijk te ontvangen , zouden veroorzaakt hebben. DE DOOD VAN DON JAN VAN OOSTENRIJK. Zoo hij in de Nederlandsche zaken soms gefaald heeft, dan moet men dit eerder toeschrijven aan de raadgevingen van eenige vertrouwden , op wie hij zich te veel verliet en die van Zijne goedwilligheid misbruik maakten., dan aan zijn eigen schuld. Al de Christenen van bijna geheel Europa betreurden den overledene ; de ketters in Frankrijk beweenden hem , zoowel als de meeste zijner vijanden onder de Nederlanders. Zijn dood was een groot verlies voor de Christenheid, terwijl de Turken, de Mooren en de Eugelschen er door van een outzettende vrees verlost werden. Men verhaalt dat hij weigerde buiten de toestemming van Koiiiiig Philips de kroon, die hem door de voornaamste der adelijkeii van !et Koninkrijk Ierland, alsmede de opdracht van dit land , die hem door den Paus was aangeboden. 4e aanvaarden , en dat hij stierf, terwijl hij het besluit des Konings hierover inwachtte. Het was ook hierom dat men bij zijne plechtige begrafenis eene kroon voor hem uitdroeg. Toen hij nog van deze waereld was, benijdden hem de meeste menschen - de vlek die deze eeuw tot schande strekt - en trachtten de bloem van zijne waardigheid en van zijn roem te doen tanen; nu dat hij dood is, is het te hopen, dat het oordeel der Nederlanders over hem rechtvaardiger zal worden. Want daar zijn dood de afgunst uitgedoofd heeft, zullen zijne daden eerder op den roem van een onsterfelijken naam gegrondvest blijven, dan op onzen arbeid. (Vert. d. A. B. J. S.) "ZELDZAME EN BELANG$IJICE SCHILDERIJEN VAN OUDE MEESTES", TEN-TOON-GESTELD IN DE KUNSTZALEN DER MAATSCHAPPIJ "ARTI ET AMICITI2E" De beide wderelden zijn vervuld van den roem der overwinning , door onze oude ollandsche fchilderfchool behaald over de onverfehilligheid en de bedrijvigheid van den tijdgenoot, bij , middel van eene ten oon elling . te Amsterdam. Engeland, Frankrijk , ook Duitschland , Amerika , de heele 4ereld is komen kijken, en de fchitterende bron der lofredenen vloeit nog onverpoosd. Het is zoo weldoend voor het geflingerd gemoed van den tijdgenoot , zich 'een oogenblik boven den grondtoon der Eeuw -- den twijfel -- te kunnen verheffen , zonder aarzelen een lauwer te kunnen reiken , gesteund als de reikende arm zich voelt , door de bravo is van honderdduizenden. Ik ben , als het overig gedeelte van het menschdom , ter kunstzaal opgegaan , en ik heb mij het fchier eenparig oordeel "overftelpend" volkomen verklaard. Trouwens , als ge de helft der groote namen bijeen-hebt, wier penceel zich in Árti op de wandec is komen infchrijven , - heeft men de gewoonte uit te roepen: "gewonnen ! we geven het gewonnen !" Het treft ook zoo mooi: dat onze "siècle sans foi" eene fchilderkunst vindt , gereed en gekleed , die wel niet in een sieele sans • foi geboren is ; maar toch in een eeuw , die , orn zekere redenen, op het gebied der fchilderkunst zich gedroeg , als of zij alle geloof aan eerre bovennatuur verloren had, en. eenvoudig op het weiland en de binnen ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN. kamer was teuggewezen tot geheele voltrekking van haar moreel en esthetich beftaan, voor zoc»-ver dit zich in de zichtUre poëzie had te openbaren. Daar waren zekere redenen, waarom de schilderkunst in 1-Tolland zich alleen bewoog in hetgeen men tegenwoordig noemt de wereld van het realisme, cii dan nog wel in een zeer klein hoekjqi van die wereld. Maar als men het daarrn doen kan, als men liet ruimere. het hoogere niet behoeft, om toch de eerste fchilders van het heelal te kunnen zijn , .- zo' het dan niet dwaas zijn zich af te tobbïi , duizeling op duizeling te beloopcu , 0hfl naar de vcr\vezeldijkillg der Çclioouheid in de fehib derkunst te trachten ? De eerste fehilders van liet heelal. Zijn onze mannen der Xviie Eeiiw dat geweest : Rechtvaardigen zij de natte oogeri, waarinê de echte liefhebbers de zalen van Ari verlieten 9 Zegt men van hen , as van Napels: "U zien - en- dan. , . . fterven"? Hoe heeft het geftaan met het zieleleven van die Hecren 9 Ver fclioon de indiskreete vraag. Zij is minder onbefcheiden, omdat ik haar betreklijk zeer n4uwe grenzen ga (tellen. Ik redeneer eenvoudig zdo : het landfchap is een voortrefljk genre. Die de natuur weet te zien als Both , als Cuyp , als Ruysdael, als Rembrandt„ - al wilt ge Hobberna er bij hebben, -!-i- hij mag meepraten. Maar ---- het is afiles niet;' op verre na niet. Die een portret weet, to fchilderen - een eenvoudig portret. -. zonder fpeciaalffooftsclie bedoelingen, als Rembrandt, als Van der Hehst , als Frans Hals, als Paulus Moreelse , hij mag meepraten, niet alleen; hij is een Koning, een porte-couronze , een onuitwischbaar inerkteeken tintelt iii zijn persoonljkheid Maar toCh , liet is alles niet - een1 otogrdVsch toeftel te zijn: al voegt men hij de juistheid der lijnen, bij het kunstig fpeh der fchaduwen , de fchakeering, de levendige bezieling der tinten en tonen. "Schepper wezen onder God" is nog iets anders. Heeft de kunst haar plicht gedaan, als zij het leven heeft afgebeeld? Voorzeker, roept iemant,, die fchijnen. wil Goethe gelezen te hebben: "Greift nur hinein in 's volle Menschenheben." Een moedige paradox van den eimarschen Jupiter wordt DIETSCHE WARADE X. Xi 154 ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN voor &fl orakel , wat meer is. voor een beginsel gehouden. 't Is zeker een eerbiedwaardig verfchijnsel , dat honderden, ja duizenden , door het reiken van den Paris-appel aan decollandsche fchilders , de leer verkondigen. dat Juno de godin der kunst is , - maar de dooden hebben dok een woordtje$ mete fpreken en protesteeren tegen de uurpatie der minnares van Ixioii, die, per flot van rekening , opging in een natte wolk, of aan den ather opgehangen, door twee zware aanbeelden in balans werd gehouden i• De geheele oudheid komt tegen de verbeterde editie van Paris' keuze in verzet. De praktische Romeinen mogen Juno nog zoo verheffen, als vrouw en zuster van Jupiter,, als de alom vereerde Capitolina - de Grieken dankten haar argiviesch flandbeeld niet aan den dichter ?idias , maar aan den rekenmeester Polykleet; in Plaats van de roos der fehoonheid, heeft zij daii ook den granaatappel der vruchtbaarheid in de hand; niet de duif, de koekoek is haar zinnebeeld ; de pauw en de kraai genieten haar patronaat. In én woord: liet is niet blootelijk de roeping der kunst het Leven af te beelden; maar de - Schoonheid. Dat is ecu klein unisverftand. En nu heeft God, voor den type der fchoon11cm in cie niei mei neue oegaaiue naiuur,, ons ue ianuicnappeii bijgezet, die Flij pencee1t met onbereikbare goud- en agaatver well. Maar ook in de orde der Rede hebben wij een fchoonheidsideaal : vraag Aartsengel Apollion om bericht. Raadpleegden Bruidegom uit het Hooge Lied; vraag Homerus: vraag de heele waereld , in een onbewaakt oogenblik - met uitzondering van de hollandsche fchilders der XVIP Eeuw. Met uitzondering? hoe hebben die zich dan tegenover het fchoonheidsideaal - tegenover de vouw gekweten? - Treden wij de zalen van Arü binnen. Wat dunkt u. van dit geaffekteerd vrouwtjen van Jeroboam (No 150) , door Frans van Mieris P Zij moge het vieze gezicht van den Profeet niet geheel rechtvaardigen - aangenaamheid zal niemant aan haar vinden. Ilias, XIV, 249, XV, 18. VAN OUDE MEESTERS. . 155 Is deze te zoekei bij de Godin der fchooniieid-zelve , door Willem van Mieris , den zoon van Frans, gefehilderd (N° 154)? Daar ligt Venus te flapen. Hebt gij ooit iets ongracelij kers gezien dan deze grijze dikzak ? Zij ligt op dcii rug, het onnoozei fchepse , - ik bied u , voor pendant , de zelfde flapende Godin anders-om , door François Verwilt (No 244) . Het groote onderfeheid in de konceptie is nog minder de manier van liggen, dan dat we hier met een vlee.schkleurde , ginds met een fteengraauwe Godin te doen hebben. Plaats u op eenigen afifand van deze TTenus , en zeg nie of zij niet preeies op een vetten kikvorsch gelijkt. ETet sujt : VENIJS , zal hier toch wei niet oals eene verfboouog wrden iligerocoen , dat ons zoo iets walglijks wordt voorgezet - walglijk voor den lichtmis zoowel als voor den zedemeester. Wien heeft mcii dan toch wel met die Venusfen willen behagen: beliagen9 Wat was het dan toch wei voor een publiek, waar zulke Venusfen voor beftemd waren? Keeren wij ons van \froditee tot de Muzen. Ziedaar een fehilderi van Arnoidt Houbraken (No 1 07). Wie den familienaam hoort . denkt aan de gevoeligste en keurigste graveerstift, die het blikkerend vuur der oogen van de XVIIP-eeuwsche geesten, die hun welgedaan gelaat en fluweelen rok de eer heeft bewe zen ze voor het nageflacht te bewaren in portretten, dien het aan elegantie en veredeld leven geenszins ontbreekt. Al licht zou men zeggen: als Houbraken dezen medicus, genen dichter, gindschen krijgsman zoo waardig en aangenaam heeft weten af te beelden -wat moet liet dan niet wel zijn als Houbraken de dochters van Mnemozynec in afbeelding brengt en ze nog wel in vrije groepen op den Zangberg-zelf aan ons vooritelt? Daar zoû niet alleen voor Winterhalter, daar zoû misfchien voor Paul Delaroche , ja voor Kaulbach nog wel wat te leeren geweest zijn: want de oude fchilders zijn immers alle (op weinige uitzonderingen na) veel bekwamer dan de moderne? - Ik bid u, plaats u even voor dat ftuk : bewonder met mij die heerlijke godesfen op den voorgrond. Hebt gij ooit wat men met een ftadhuiswoord noemt ongeredderder bakkesfen afgebeeld gezien? En wat zegt ge van die cierlijke ftanden ? Wat van die aptijte 1 56 ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN ljke naaktheden ? - Het is niet waar , dat er fijd is tusfehen den aard der elegantie van de fchoonste grieksche vrouwenbeelden, en de Heiligen van de kathedraal van Chartres. die van Baffaël en die van Ittenbach. Maar er is zeer zeker ifrjd tusfçhen den europeeschen fchoonheidstype van alle eeuwen en deze zanggodinnen. En wat dunkt u van de T/enus van Lairesfe , Op. No 124, wat van de Dajne op No 2,42,' door Dariël Vertangen gefehilderd ? Wie loopt zich uit den adem voor zulk een nymphelijn ? De rechter en linkerbeenen behooren niet eens bij elkaar; gelukkig, dat ze beftemd is in een boom te veranderen. Maar wat fchrjft de Katalogus toch van "Chloe en Daphn" ? Heet die Heer Chlo 9 Is Chloë (--Ceres) ccii man geworden? Menziet wel , dat Vondel niet aan de fchilders-bentgerioten van heden zijne ilerfclieppinçjen heeft opgedragen. Hoeren, Heeren ! - Hebt ge zoo'n moeite in Dafnees nalooper den Zonnegod te herkennen 9 De • heusche Lezer weet , hoe fehoon Andromeda geweest moet zijn: hare moeder Cassiopea liet er zich zoo veel op voorifaan, dat het in hooge mate de ijverzucht (eene alleen bij grieksche Dames bekende kwaal) der Nereïden opwekte , die den Zeegod IPoseidon verzochten een monster af te zenden op de ongelukkige maagd, die aan een rots werd vastgeklonken. Toen kwam Peiseus , als een ware h, en verloste haar. Maar nu„ eilieve, bid ik ii eens te willen zien ., wat de Rotterdammer François Verwilt van deze fchoonheid maakt: gij herinnert u het fchilderjtjen , links, in de diepte der zaal : Ja wel, dat dikachtig vrouwtjen , met haar misteekende linker heup, is Andromeda. Den grondvorm, waartoe de fchooiiheidstype onzer mythologische en allegorische fchilders is te-rug te brengen, vindt men (het kost mij moeite het te moeten zeggen) in den aalouden fluiver bollen , toen de bol nog in 8 duiten, niet in 10 halve centen, verdeeld werd: eene dubbele rij aan-elkar-gehechte zwellingen: zie daar het fchoonheidsideaal onzer fchilders der Xviie Eeuw. Misfchien is het een exces van irifpanning om het eens recht mooi te doen"> dat wanfchapenheden als de aangeduide heeft voortgebracht! Misfchien , als we onder de menschen gebleven, • niet tot de godinnen opgeklommen waren , dat we iets beters te VAN OUDE MEESTEIS. 157 zien hadden gekregen. Zien wij Reïecea op N° 63 , van Gerbrand vanden Eeckhout. Zoû zij er voor een "neutevrouw" meê d6or kunnen ? Rebecca ! - Hoort gij 't, oostersche Aartsvaders? Hoort gij 't„' Horace , Portaes , Gallait , Cermak , en verdere nieuwe mannen? Mijn goede Willem. de Poorter, gelooft ge waarlijk , dat Salomon zich door zulke exemplaren , als op uw No 190 , tot het aanbidden der afgoden zou' hebben laten brengen 9 Bij N° 324 wordt ons verkondigd, dat het hier voorgefteld knielend vrouwtjen , met dien ziais glimlach, in overfpel bevonden is. Loop, Gerbraiid vanden Eeckhçut, gij weet er niets van. Va1(1Tt C1 alleen z(dke rouwen in (le waereld , het Ge ge had (M den eigenlijken zin zijns woords) 1oujt 1iOO(tig gehad verkondigd te, worden. Let wel, dat ik niet de noodzakelijkheid \all dit gebod beweer iiaar mate van (le hoogere fchoonheid der vIouwen 'ydie ons omringen m . ik zeg alleen aar, dat in fommige ftreken van ' Ierland , waar alleen aardappelen gegeten worden cii geeli rundereT noch fel zijn , de onthouding van vleeschfpijzei niet behoeft voorgefchreven te worden. Vondel zegt , bij het Schutter.f/c van Sandrart , waarop Maria de Medicis in borstbeeld prijkt, omringd van het "korporaalfchap van Kap. Van Swieten" , (lat de fehulder voor een algemeenen brand vreesde , door de oogen der Koningin te midden van die maMchappen aan te richten, en dat het daarom is "J)at bv 1aer nae1t van fee OflZC vaderei der X Viie Eeuw namen het dus wel degelijk heel ernstig op met de lieerfchappij der fchoonheid , en nochtans zie hunne voorftehling der vrouwen, dor brulden, op deze ten- toon-ftelling. Wie benijdt den Heer A. Ploos van Amstel, die naast Agnes van Bijler, op zijne bruiloft te pronk zit (N° 41)? Zij fchijnt een weduwvrouw met een zoontjen. Als ze anders gekleed was, zoû men haar eerder voor een weduwnaar aanzien. De maker dezer fchilderij , die overigens zeer merkwaardig is, zoo om de fyzionomin als om het kostuum, fchijnt een bloedverwant der bruid; hij heet Herman Berntsen van Bijler. Zo ^u de datum echter wat vroeg gefleld kunnen zijn? Voor 1616 komen 1 8 ZELDZAME I;N B1 LA GRIJKL SCHILDERIJEN de kosturnen mij vat laat voor. Eene andere bruiloft , die wij aan Covert Flinck danken en als een Vrolijk geze fehap aan tafel gequalificeerd wordt , is hoogst belangrijk --- om ordonnantie , levendige voorftelliiag en kostumen, maar de vrouwen , die er op voorkomen en aan wie druk het hof wordt gemaakt, hebben 3 leelijke mopsgezichten (N° 72). En laat de revue pasfeeren wat ge wilt ! ik beroep mij niet op de affehuwelijke Taille Bobbe van Frans Hals (N° 83) ; maar neem Cornelis Bega , Binnnaenkui$ (N° 15) , zijne Guittiarspeelster (N° 16) , neem de Slapende melkmeid (N° 20) , neem de boerinnen en burgeresfen van Brakenburg , van Brekeienkamp , van Dirk Hals, van Johannes Lingelbach , ja van Pieter de Hooghe (N° 110) , van ^den oranje-man, N. Maas (N° 134) , zelfs van den delfschen Vander Meer, van Metsu (N° 145) , van Molenaer , van Jan Steen (N" 21 7) , van Stoop (geen burgeresfen geen boerinnen , die als fletten behandeld worden, maar officieele courtisanes) , Torenvliet, Esaias van de Velde (aanzienlijke lui ----N" 234) , van Jan Victors (N° 246) , de Italiaansche (?) Sclioonen van J.-B. Weenix, het oesterpartijtjen N° 327 , — begrijpt gij er iets van, dat die penceelvoerders, die toch bepaald voór hadden eenige aantrekkelijkheid aan hunne vrouwenfiguren te geven , zich dermate vergist hebben ? Terriers gaat zdo ver , dat hij op een fehool (N° 224) de kinderen zelfs al tot het krapule uste ras degradeert , dat men zich denken kan, ... als ten minste Teniers het fukjen gefchilderd heeft. N° 619 een Varkenmarkt van een onbekende biedt een draaglijk gezicht aan; maar 't is een witte raaf. Hebben die fchilders nooit op verf'chil van ras , van fyzionomie, van zieleleven gelet ? Het is toch geen verfchijnsel , dat men alléén vindt aan de punt van een artezische boor. Rij maar van Weesp naar Hilversum en voel hoe ge daalt in het ras; wandel van Hilversum naar Laren, t en verheug u in de rijzing; beter proportie, fraayer kleur, leven diger blik , eleganter kostuum. Hebben de fchilders der XVIIg Eeuw daar voltrekt geen zintuig voor gehad ? Wat charakter van personaadjes , goede (maak , vinding , geestige ordonnantie betreft, Raat Johannes Verkolje in het zoogenaamde genre , ter VAN OUDE MEESTERS. 159 dezer ten-toon-ftelling bijna alleen (No 238) , en het is een doek, dat , in kleur en uitvoering, met Don, Metsu en Ter Burgh volkomen kan wedijveren. Bij al de boeren.. . wijven , ook bij de artiesten No 1 5 en N° 16 (van Bega -Bo/iémien$ en Gititaarfpeel$ter) , is men geneigd de vraag van Constantijn Huygens: "Sij d'hoencicrs niet tecoop , . wat doen fy iyt (C coy ? te beaïidwoordeii , met ze zijn te kool), te grabbel zelfs. Maar Jan Bttist Weenix zal toch moeten zeggen: ik weet niet wat zij er uit doen; zoo tijden, zoo zeden. Onuitftaanbaar is het, dat die fehilders, door liet voor den (lag halen van wat bedekt behoort-to blijven , de grofheid der gemeene tronies van hun vrouwvolk ineenen te kunnen doen vergeten of vergeven! Hoe \rerllederej)d voor de frnaak der kunstliefhebbers! Het Dametjen van Verkolje zien wij. in tegendeel (even als de ranke blondine van Ter Burgii, Rijksm. N15 331 , die daar , God beter 't, verklaard wordt "een vaderlijke raadgeving" te ondergaan) , op den rug, cii toch hoe licht valt het die pikante fyzionomie volledig voor onzen, geest te brengen, met geen ander gegeven dan een ftakjen van de kin en de neus. De blaauwe oogen dier Dame, die voor een jeu-de-dames gezeten is , en min aangenaam verrast wordt door den intredenden Postbode„ kunnen al heel uitdrukkingeol zijn, hoe weinig teêr haar arm en hand ook moog wezen. Ook Mijn Heer (en uit alles blijkt, dat het een Grand Seiçpzeur is) vindt de ftoring min aangenaam; hij is zelfs opgeftaan van achter de tafel..* om allen Ichijn van te groote intimiteit dezer famenkomst voor dcii binnentredende (of 't mogelijk waar!) wech te nemen. Het is een heele komedie , die zich daar voor u ontrolt. Zoû het een epizode uit een ware gefehiedenis zijn? Waar heeft Joh. Verkolje de inspiratie gekregen, om, geheel alleen in zijn tijd, zoo'n dramaatjen met het rneesterfchap van zijn penceel te vereeren ? Wat heb ik aan die Fruitmarkt (NO 246) , al draagt de groenvrouw een zuigeling op den fehoot, wat aan die twee vrouwen bij de linnenkast (No 110) , al dragen de doeken de handteekens van Jan Victor en Pieter de Hooghe? 160 ZELDZA111i Eg B1LLGRIJKE SC1IILD1}UJEN 't Zijn brave vrouwen , 'k geef het gaarne toe: maar is dat genoeg? Komt het onderwerp er niet op aan? Dan hadden immers de Laokoön en de Nio1ee , de Madonna di t San Si$o en de Strijd der Amazonen veilig ongemaakt kunnen blijven P Maar zacht , er zijn moe r sujetten. Wat dunkt u van die Slapende mekrneid, door jagers befpieci (N° 20) ? De fchilder heette nog al Johannes Beeldemaker maar hebt gij ooit platter, naarder voorftelling eener guiterij aanfchouwd ? Een half dronken dienstmeid , in een amsterdamschen-kermis-/zos 116ey'nffen', is minder waigljk dan die affchuweljke meikmeid, die . . . . door jagers befpied (!) wordt: walglijk, niet in den zin van indecent, maar van grof, fmakeloos , leelijk. Daarentegen is de hond, die de melk opilobbert , heel knap! Zullen wij in hooger ffeeren gaan? Eene voorftelling van Jan Breugh.el , No 39, wordt voor cciie Maria gegevla,11 , die door een engel qekroond wordt. 't Is blijkbaar een erg korpulente S Agnes, die haar fchaajen aan een rood lint heeft, den maagdepalm ter hand , en den lauwer der viktorie boven het hoofd. Maai waar om moet, in de XVIIe E., alles vet en flodderig wezen? Wat maakt, helaas„ Jan Steen van Maria, op zijn kaarslicht, voor ftellend de aanbidding der herders? (N° 218) Toch zijn er nog enkele 8zJetten mer, onder dep rofane fchilderijen. Het fraaye ftuk van N. Maas, No 133: daar is een partij, ter opkamer; de meid komt van het tafeldienen. maar loopt op haar kousen de trappen af, om eventjens, eventjens om het hoekjen, eene jongere kameraad te betrappen, wie, op de eigenaardige wijze der hollandsche 1eazta van de XVII° Eeuw, door een jeugdig pdagoog het hof gemaakt wordt. 't Is niet ongeestig van inrichting; als fchilderwerk heeft het ftuk , heb ben de meeste van die ftukken hooge verdienste; maar iets edels en fijns, moet mener niet in zoeken. Men zo ^u zeggen, met wat foort van vrouwmenschen verkeer den die kunstenaars dan toch? Het is waar, dat het nog 100 jaar moest aanloopen , eer de Sentimental Journey gefchreven werd; maar aan sterniaansche toeftanden zal het toch niet ont breken hebben. Waren die fchilders zoo fchromelijk misdeeld? VAN OUDE MEESTERS. 161 verkeerden zij meestal in den toeftand dier kantoorheeren , die langs "dezen meer en meer gebruikeljken weg" door een advertentje komen aanvullen wat hun aan natuurlijker gelegenheid tot kennismaking met de fchoorie foxe ontbreekt? Zagen zij alleen de bezige burger huisvrouw in haar keuken of de veelal bejaarde boeren-dellen in de kroeg ? Het andwoord luidt geenszins bevestigend, als gij de portretten nagaat, die 6ok op deze ten-toon-ftellirig te vinden zijn. Een rijk palet, niet alleen van tonen, maar van geesteshoedanigheden , die zich affpiegelen in de pikantste en tevens aangenaamste vormen en e--„.pressies„ biedt NO 171 aan. Moreelse is waarlijk verwonderlijk. Zie dat lieve lachende jonge gezicht van he4 Pricesje op liet Rijksmuseum; zie dit nangenaam por - tret, dat den toefciiouwer den wensch inftor, dat hij door een fijne fcherts , door een warm woord van zedige hulde de ernst dier uitdrukking tot dcii glinilacli mocht doen ontluiken , die deze nog gefloten lippen fchijnen te vooifpellen ! 't Is, op mijn woord. iets ongemeens - al is de fchilder niet, zoo als de katalogus zegt, in 1517 geboren 't is iets ongewoons, dat een kunstenaar uit de tijd van Maurits zoo Vrij , zoo individueel, zoo elegant weet op te vatten en uit te drukken. La Zaalkom missie heeft zeer wel gedaan, dat ze de weêrga (men zegt, dat het de man is dezer fehoone jonge persoon) in een ander vertrek , op een flecht licht gehangen heeft, N° 17 0. Indien de man 7 jaar later is gefchilderd , is Moreelse hard achteruitgegaan : alles is hier koud, blaauw , week, zonder geest noch intentie. Een reouche kan„ dunkt me , een portret niet dermate het leven benemen. Op de borst der fcliooue hangt een ringetjeri. Hopen we, dat het niet afkomstig is van dezen flaauwen sinjeur! Een echtpaar elkander mer waardig zijn de N 0B 9,54 en 255 van Cornelis van der Voort, bljkends de tegenwoordige ftukken te-recht als een der uitmuntendste portretichilders van zijn tijd bij de kunstgefchiedfchrjvers vermeld. Hoe beminnelijk de natuur is, valt vooral in 't oog, als men, gelijk op deze ten-toonftelling , gelegenheid vindt de pe1compoieerde fchilderijen met de eenvoudige portretten te vergelijken. De intenties, die de fchil 1 6Z ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN ders aan de figuren op hunne gezelfchapsftukken hebben trachten in te prenten, bevinden we , dat, in ver de meeste gevallen verlagend 01) de uitdrukking gewerkt hebben. Wat de auteur heeft toegedaan tot de konceptie is, meestal, een fchrede achterwaards voor het kunstwerk. Bij de portretten in tegendeel fchijnt de natuur den meester dermate belieerscht te hebben, dat hij, ondanks zich-zelf, Gods konceptie - de ziel, zich uitfprekend in "het zichtbaer deel" - aanfehouwelijk maakt. Wat fchoone harmonie is er tusfchen de vriendelijke, degelijke uitdrukking van W 255 en de vormen en tinten van den gelieelen buste! Die diepliggende bruine oogen (die gij meent ner gezien te hebben) , die roode wangen, gezonde en toeli fijne gelaatskleur, wat ftemt de uitdrukking van dat alles samen met het kostuum (de ronde kraag) , het fijne half doorfehijnende mutsjen , de zwarte japon en den donkeren achtergrond. Govert Flinck heeft in zijn N° 69 een minder dankbaar model gehad. Dit zal ook al iets bijgedragen hebben, om de fchilderj minder bekoorljk te maken: ik geloof dat nieinant, een keus te doen hebbende tusfchen W 171 , N° 255 en N° 69, zich ooit voor het laatste decideeren zoû, al heeft Fiinck een grooter naam dan Moreelse cii Vander Voort. Met genoegen ziet men ook terug de Regentesf'en van liet Burger-Weeshuis; door Jacob Backer. Komt de type dezer Dames ons ook al niet fijn voor; er is toch een merkbaar onderfcheid tusfchen haar en de weesmoeder, die het kind komt aanbieden. Toch zijn alle vijf deze koppen eenige ftudie overwaardig. De moeder heeft veel van Rembrandts vrouw van den fcheepsbouwmeester 1 deze is dan cok trouwens de vrouw van den Burgemeester-Scheepmaker Witsen niet en dus wel wat lager in ftand dan de Regentenvrouw, hier tegenwoordig. De fchilderij maakt een eenigszins groen-bleeken indruk; dat is in het nadeel. Frans Hals komt ter dezer - ten-toon-ftelling voor den dag als een Koning met zijn Na86 (werga van liet inaimsportret N 85). ` 1 Vosmaer., II , 432. VAN OUDE MEESTERS. 163 Ik wensch den Heer Van der Kelleri met het bezit van dit poTtret van harte geluk. Wat is het model fraai gepozeerd! Hier is geen zweem van de pastei-atYektatie , die er genoegen in vond de koppen in ftrjdige richting met het lichaam te plaatsen, en dan de oogen weer als het lichaam te draayen. Zelfs het meesterlijk No 183 van Netscher,, dat er vlak onder hangt, biedt hier een voorbeeld van aan. Het aangeduide vrouwenportret van Frans Hals heeft een zakdoek in de linker hand . en ' een fnuifdoosjen in de rechter; het ftaat en kijkt met een charakter, en een adel van bewegingen, die u zeer zou doen wenschen de kennis dezer matrone te maken; liever dan die van Maria de Medicis (van Rubberis , N O2) , welke de voorzorg, die Vondel aan Sandrart toefchreef, niet geheel rechtvaardigt. Eene treffende vergelijking is te maken tusfchen Jan Backers Regeritesfen van het Burger-Weeshuis en Ferdinand Bols dito van het Leprozenhuis (N 30). Daar ligt een 30 jaar tusfchen: onze deftige burger vrouwen zijn , ouder den invloed van liet fransche en engelsche hof , van de ambasfades , in Dames , Ladies, veranderd -coi/Jées en clieveux : Louis XIV en de befeliaving der XYIIIe Eeuw is ophanden. Het zedig-gereformeerde koloriet van Jan Backer - volkomen ongeïnfluenceerd door Rembrandts liberalisme - heeft hier plaats gemaakt niet voor dit laatste; maar voor een meer konventioneel , quazi-elegant kleuren-gamma de bon ton. Grootelijks verfchilt dan ook dit IRegentesfengezelfchap van het kollegie der vaders of ooms van deze Dames (N 27) , in welk laatste al de 6rio der hollandsche fchool zich ongehinderd ten-toon-fpreidt. Als we den kataloog geregeld doorloopen , vinden we nu het portret van Isabella van Grypskerke , laatste priorin van het Delfsche St_Aegtenkonvent. Ik bezit een vooitreflijke kopie in waterverf van dit ftuk , van de hand van Wittkamp , en zag met groote voldoening voor eerst dat de kopie het gelaat en den indruk van 't geheel volkomen te-rug-gaf; maar ook hoe harmoniesch kleeding , vleesch enz. hier behandeld was. Er is niets van het gezochte in, dat men bij Heemskerck zoo vaak aantreft. Veel indruk maakt het portret N° 295 met zijn getuigenis 164 ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN der verftorvenheid van de bleeke vrouw in 't zwart , die 't voorftelt; vooral naast N° 96 , de portretten der Regenten van liet Walenweeshuis, door . Van der felst. Het opdrachtige der kleur dezer Heeres , hunne roode oogen moeten wel de natuur zijn afgezien , daar. Van der Ielst de getuige is ; anders zou men wellicht denken , dat de fchilder de matigheid dezer Heeren in een min gunstig daglicht had willen ftellen. Is die zongen. geestelijke dame" van Van Dijck? ? Be twee portretten , die op deze ten-toon-ftelling de "malle beauté" van Anna Maria Schurmans zullen voorftellen, fpreken elkaar lijnrecht tegen : liet fombere, niet zijn grootti ronde oogen (N° 323) lijkt al weinig op de, békende gravures, en N`' 328 (op natuurlijke grootte) dok al niet. Een verwonderd vrouwenportret van Janson van Ceulen , N° 120, het portret N° 137 van Maas , dat ver achterftaat bij zijn N° 140 (die oude Dame , die in het vierkante middenzaaltjen hing) , een d° van J. van Merck, No ] 44, een van Jufv. Batailhy (nog wel door Netscher N° 182) , een van Joriaen Ovens , N° 187, een van Geertruyd Zeegers van Wasfenhoven , gem P. v. Werf en daarom waarfchijnlijk aan den Ridder Alriaen van der Werft' toegefchreven , een van .. , raad eens wie , door den kataloog als "pE Vrouwe van Beeresteijn" betiteld ' , de dikke ] )ame N" 301 en de in 1 "No 294. Portret van de vrouwe van Beeresteijn." Zoo als rr en zeggen zou : Portret van Lady Jane Gay, of Portret van Madame de Ma.intenon. Het gaat toch waarlijk in onze oudheidkundige en kritische eeuw niet aan, om , een mannelijk en vrouwelijk fchild in den achtergrond van een vrouwen portret vindende en het vrouwelijk fchild herkennende als voorzien met het fprekend wapen der Beeresteyns, zoo maar loswech te zeggen : Portret van de Vrouwe van Beeresteyn. Het is volftrekt het portret niet van een Mevrouw Beeresteyn (Beeresteyn is geen heerlijkheid, maar een gewone familienaam). Wij hebben hier dood-eenvoudig te doen met het portret van Grietgen Bere steyn of (wilt ge) Van Beeresteyn, die de dochter was van Gijsbert, de fchoon zuster van Pieter Jansfen I)ommer ( Warande, VIII, 325) , en de vrouw van Cornelis Gaal, Jacobszoon. De Beeresteyns papizeerden zoo wat; en de; Galen niet minder. Jacob Gaal , gedoopt 15 Dec. 1553 , was in 1618 Burgemr v. Haarlem; hetgeen niet belette, dat zijn kleinzoon en naamgenoot Priester in Friesland geweest is (f 29 Dec. 1688) en zijn achterkleinzoon Hugo (1 22 Feb. 1720) een katholiek god- en rechtsgeleerde. Ml S.-Geneal. 't Is niet te 'vergen, (lat men de gefchiedenis der kath. holl. gellachten beoefene, — maar liet wapen van Gaal is toch zoo bekend! VAN OUDE MEESTERS 65 gepende No 303 en het fijne portrettjen in ovaal formaat, met oograndon en lippen, waar geen vermiljoen aan gefpaard is, leggen, zoo min als de bolbieeke fombere gitaarfpeelster van Netscher (No 184) eea zeer voordeelig getuigenis af omtrent der fchilders verfloiidenheid in hun ideaal. Meesterlijk, en de natuur ons opleggend als een waarheid die wij belijden moeten , is daarentegen N° 333 van Frans Hals. Dit portrettjen , met zijn werga( behoo't ongetwijfeld tot het fchoouste wat de ten-toon-ftelliiig had aan te biedeu Geheel andere hoedanigheden heeft daarentegen No 176 van Michiel de M usfchier. Met wat een zorg en liefde is deze Dame , met hacn goedigcn glimlach en vette underkin , gefchilderd. De kunstenaar heeft de moeite genomen liet ftuk te ontwerpen. De Bijbel ligt opgeflagen bij den lofzang viri Debora , die befeheidelijk herkenbaar is. Alles is met de meeste uitvoerigheid in de juiste tonen afgewerkt : do kleed* , meubels , bijbel bloemen en horlogie. Maar vraagt ge in , hoe ik over het gelaat denk? llet is een welgefchoren mannengezicht. Aangenamer voorftefling bij wellicht minder talent biedt N° 129 aan: Hel ontbijt, in 1750 door J. Etienne Liotard in Lyon gefehulderd : liet gepapihoteerde jongste meisjen is inderdaad om te ftelen , en het geheel bevallig, wat droog van kleur, maar een ineesterftuk voor zijn tijd. Met vrucht kan een fchilder,, ook zonder genie, er naar ftrevon het nog eenmaal zoo goed te doen als deze Franschmnaii; of ieinarit zonder waaghalzerij daarentegen beproeven kan den Spanjaart van N' 298 na te fpringen , daaraan zou' ik durven twijfelen. Vrij algemeen wordt dit blonde hoofd, met zijn donker oog onder fchier witte 'wimpers, met zijn rijk kostuum, zijn kragen van 1640, zijn dikke rood-bruin-geel gechaniarreerde kleedingftof, aan Velasquez toegefchreven. Zoo er ooit fprake van ooverei met kleuren wezen kan. dan is het hier. De fehoon heid van het model - men herkent er naauivlijks een meisjen. in - heeft niets treffends ; • maar het effekt , dat het ftuk op u maakt. , is toch, als ik zeide , enchanteur. Daar is iets geheim zinnigs in dat fterk geaccentueerd leven dezer bleeke verfchij 166 ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN ning; aan den kop en zijn accessoires is dan ook alles befteed; de vingers , die den waayer houden , zijn van geverfd hout. Het zelfde meesterfchap, dat u in Rembrandt vaak zoo fterk aaii doet , de grata neglige^ztia , die zeker is het leven uit te ftor ten , al zou zij blindelings temperen en toetsen , - treft u in dit portret : grootheid en gemak, zonder gemaaktheid. Het por tret moet geleken hebben : men ziet , dat alles raak is geweest wat de fchilder heeft willen geven. 1)e fprong is niet te groot naar N 209 "Vrouweportret" uit de familie van Weede van Dijkveld. Hoe is het mogelijk , dat deze voortreflijke fchilderij zoo lang onberoerd is gebleven ? Men heeft, voor liet proeven en waardeereii der hoedanig11cden van portretten van Rembrandt een zeer bizondere tong noodig , die ik mij niet vlei te bezitten : maar om dit ftuk voortreflijk te vinden heeft men geenszins zijl: toevlucht te nemen tot eenig vooroordeel, dat in Rembrandts dienst gefteld is. Zoo'n ftuk te befchrijven gaat echter niet aan. 't Is een dertigjarige Dame, i'chijnt. IDe vleezen , de oogen , liet haar , de kanten , de japon, de paerlen , alles is uitmuntend gezien en uitgedrukt; het lichteffekt volkomen ongezocht, de ftand enz. natuurlijk en vrij. eirat een fchat, zulk een ftuk in zijn falon te kunnen hangen. 't Is er ongetwijfeld veel beter geplaatst dan in wélke galerij ook. Ter dezer ten-toorn-ftelling heeft ook de Heer J. P. Six zijne waereldberoeinde portretten van een Heer en. Dame uit zijn geflacht wel willen bijdragen. Ieder-een kent ze. Volmaakter, dunkt me , dan deze Vrouw , kan het haast niet. Wat wijze keuze uit de milde natuur ! Omtrent dein ftaat , waarin liet mansportret gelaten is , zijn allerlei verhalen in omloop. Om dat handen, handfchoen- en galonwerk op een afftand zich juist en rijk gemodeleerd, ja fchier afgefehi.lderd voordoen , zeggen de fijnproevers , dat Rembrandt bedoeld heeft hier eene voltooide fchilderij te leveren. 't Is hoogst, hoogst onwaarfehijnlijk. Er is geen tweede voorbeeld bij Rembrandt te vinden. Zijne ruwst gefchilderde portretten toonen toch altijd veel meer bewerking aan, dan hier is ten koste gelegd. Ware dit portret ook afgefchil derd, dan zou men met het oog op de omftandigheden waar VAN OUDE MEESTERS. 167 onder het vervaardigd is„ meer reden hebben zich te verwonderen dan over de tegenwoordige onvoltooidheid. iTet ftuk is van niet vroeger dan het jaar 1655 of -56. Jonger dan 38 jaar kan het model wel niet zijn. Vondel heeft er een vaers op gemaakt, waarin hij het "Commisfaris"fchap van Jan Six gedenkt, en deze is pas benoemd in 1656 1 In 1,656 "begosten" Rembrandts "saecken" zeer "te verargeren" . In Juli werd er door de Desolate Boedelkamer een inventaris van zijne goederen en kunstwerken gemaakt , en in 1657 werden ze bij executie verkocht. Was er een kink in de kabel der vriendfcliap van Six en Reinbrandt gekomen? In 1655 , den 20 Juli; is Jan Six getrouwd met Grietgcn Tulp, die vroeger de oplettendheid van Jan de Witt lied getrokkeii , welke inmiddels met Weyntge.n Bleker in het huwelijk was getreden. Ware dit portret dus voltooid , dan zou nien moeten zeggen : het fcliijnt , dat Rembrandt ondanks zijne déconfiure toch rustig dit groote ftuk heeft kiiiiiicn afwerken; het fchijnt , dat Jufvrouw Tulp hare 21-jarige tij dgenootjens zoo veel vooruit was in kunstfmaak, dat zij Rembrandt, den oripopulairen , hoogfchatt'e - anders ware wellicht liet portret van haren bruidegom wei onvoltooid gebleven. Maar vreemd komt het 'dan toch voor. dat Mar portret, dat van den bruid, dan niet als pendaml bij het andere gevoegd is. Dit is wl , ook in 't groot , gefehilderd , maar door é011 van Rembrandts leerlingen. Ziet eens , hoe moeilijk het verklaarbaar zoû zijn , dat het portret van Six afgefchilderd wierd. Ware liet voltooid, dan zoft men dok zeggen : Rembrandt heeft den 3S-jarigen Heer Six tot weêrgaCt aan zijne moeder willen geven ; maar wat is liet dan vreemd, dat liet portret gants anders van proportie en grootte is; wat is het ook vreemd, dat het beeld niet midden in de fchilderij ftiat. In éen woord -- de onvoltooide Six verklaart zich veel lichter dan de voltooide doen zo'. Margaretn Tulp , de gevierde , door Vondel herhaaldelijk bezongene, heeft waarfchijnljk de fympathie en bewondering an haren man voor Verg. E. Vosmaer, Re,n brndt (II) , i. 209. 2 Vosmaer, 24. 3 Geb. te Brusfel, 14 Jan. 1618. Geneal. Kwartierfi. Kwartieren van I\I' D. J. Bouwens. 168 ZELDZAME EN BELANGRIJKE SCHILDERIJEN. den dohkereii kunstenaar niet gedeeld ; 'maar vond er in tegendeel meer behagen in , zich-zelven en haren eegaaA aan het penceel van een miniatuur-schilder. toe te vertrouwen, gelijk ons door W C. Vosmaer wordt medegedeeld 1 Anders - zoo de afkeer der aristokratie van Rembrandts manier minder algemeen en albeheerschend geweest ware , zo men meenen, dat het heldere portret van de moeder des Hoeren Six - dubbel te waardeeren, fints de wakkere vrouw in 1654 ontflapen was - Mejuffer Tulp wel met 's maiis kunst hd moeten verzoenen. En nu - om te befluiten - lieve lezer , hoe oud ziet ge dat moedertjen iran den heer van Wimmenum en Vromade wel aan? Ik heb al hooren zeggen 40, 45 jaar, door "deskundigen" , die met geweld man en vrouw in die beide personen wilden zien. Mis: Anna Wijmer, dochter van Pieter en Maria Pellerjn, werd geboren den 12 Juni 1584 ; het portret werd gemaakt in 1641 zij is dus 56 a 57 jaar; trouwens zij is maar ; 11 jaar getrouwd geweest, en de laatste 22 beleeft ze den waardigen weduweuftaat. Ik maak een eind aan deze befchouwingen. De hier, ontwikkelde gedachten hebben ten doel niet om cciie ijdele poging te doen tot verinindering van liet krediet onzer XVIP-eeuwsche penceel.voerders , maar om den roes wat af te koelen. waarin zij gewoonlijk bewonderd worden. . J.A.A.TH. 26 Aug. 1872. 1 Rembrandt, t. a. p. bi. 204. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS, DOOR W. WESSELS, Pr. VI. De -Roman is een edekunstige beschrijving van wonderbare avonturen. FICKER , Geschiedenis der oude Letterkunde. Ik zou ineenen, mij a n eelt onvergeeflijke nalatigheid schul- dig te maken , wanneer ik niet enkele bladzijden in het bijzonder wijdde aan de beschouwing van de richting, welke de verbeelding in de achttiende en in het begin der negentiende eeuw heeft genomen op duitsch gebied. Pit is de oorzaak , dat ik met liet tegenwoordig artikel mijn taak nog niet ten einde kan brengen , zooals ik beloofd had . De middeleeuuin werden als 't ware door éenen geest beheerscht, een geest van geloof en ridderlijken moed. Hij smolt de verschillende nationaliteiten van Europa tot éen geestelijk volk samen en * uitte zich daarom ook bij •hen op het gebied der verdichting niet met die verscheidenheid , welke wij in den n i euweren tijd aanschouwen. ' Pc legenden en sagen waren het eigendom van allen. Wel hadden de T)uitschers , Franschen en. Engelschen elk een eigen kring val] fabelen, met eigen helden, waaro nlieeen zij zich bewogen ; doch deze wrerden spoedig algemeen eigendom. Van een eigenlijken nat.ionalen roman , mee_ 3 scherp afgeteekende nationale helden en bedrijven, kan er derhalve in die dagen geen spraak zijn. Deze was aan den tijd voorbehouden , welke Europa in zooveel kampen verdeelde , als er volken waren , en door de ontzettendste beroeringen een andere richting 1 D. H'., D. IX, bi. 427. DIETSCIJE WARANDE X. XII 1 0 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. van den geest, en daarmede ook een andere uiting op het gebied der verdichting , te voorschijn riep. De Puitschers ondervonden ook, gelijk geheel Europa, de gevolgen van den franschen invloed ° zij aapten hen Tja in hunne manieren en bijgevolg ook in hunne romans. Dat evenwel de duitsche aard en zienswijze hierbij hun gewicht in de schaal legden, is licht te bevroeden. De ernst van het duitsche karakter, de zwaarmoedige toon welke het beheerscht, de droomerijen waaraan het zich overgeeft , de innigheid die het kenmerkt op godsdienstig gebied, het doordenkende, logisch doorvoerende en bespiegelende, dat het zoo bijzonder eigen heeft dit alles moest wel eigenaardige trekken geven aan de helden, die zij schiepen. Eichendorf, die mij hier ten leiddraad strekt, heeft dit op een treffende wijze in het licht gesteld. Deze uitmuntende schrijver geeft evenwel, mijns inzie;.s, ten onrechte aan Grimmelshausen de eerste plaats onder de romanschrijvers, die tijdens den dertigjarigen oorlog de pen voerden en duitsche tooneelen schetsten. Vóor hein toch treffen wij Johan Michael Moscherosch aan , in 1600 te Wi1 st .dt geboren. die eerst aan het krijgsgewoel deelnam en later als president der kanselarij in zijn geboorteland Ilaiiau , stierf. Hij was camel niet geheel oorspronkelijk en zijn werk : "\Yunde,rliclie und wahrhafte Gesichte Philanders von Sittewald' is meer een vrije navolging der "satyrieke droomen" van den Spanjaard Quevedo ; maar er wordt zoo veel oorspronkelijks in gevonden , dat betrekking heeft op duitsche toestanden , zeeden eis gebruiken , dat meis hem een nationaal karakter moeilijk ontzeggen kan. Hij is het , die reeds het $chmeichelzzde in gebaren, manieren en spreekwijzen hekelde, wat velen nog in onze duitsche naburen misvalt. Al dat "grimassen maken" , dat buigen als "een knipmes" , die fransche strijkaadjen, dat kromme sprongen maken, al de fransche complimenten met een woord zijn hem een doorn in het oog. "Korre herumb zu mir : was ? bist du eire Teutscher P Ey , was hastu dann fur eire narrischen witlschen Gang, Sitten und Geberden an dir ? .... Solch Gaukeln mit Hind und Pussen ist kein Teutschen angeboren. Alte Hertzen her !" roept hij zijnen stam DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. genootei toe. Even kernachtig en waar is deze schrijver ook in de tooneelen, die hij uit het oorlogsleven van die dagen in zijn verhaal heeft ingevlochten, al is hij dan ook minder bevallig en fijn van uitdrukking dan Lesage in zijn "G-ilblas". Hans Jacob Christoffel von Grimmeishausen , alias Herman Schleifheim von Suisfort , of Samuel Greiffensohn von Ifirschfeld uit Hirsfeld , heeft ook zijn militaire loopbaan gehad. Na woelige dagen op het krjgstooneel doorleefd te hebben, ging hij over in den dienst eens duitschen bisschops , sleet kalme dagen en stierf geëerd als Schout te Reuchen hij het Sciwartz wald. Gelijk Cervantes de dagen aanschouwde , waarin de glans der riddertijden nog naschenerde , dien hij onder zoo veel tranen en lachen. zoo veel spot en ernst, zoo tragisch comisch met een woord, zou ten grave dragen ; Grmrnelshauen bewoog zich in een tijd van verwildering, woestheid en dwaasheid, en toch tevens vol uitingen van edeler gevoelens cii gezonder verstand, dat hij ruimschoots gelegenheid had om een duitciieii Don Q uichot te scheppen , die in levendigheid van voorstelling , in diepte van opvatting, en scherpte van tegenstelling en geheele doorvoering van het karakter des heids, niet voor den Spaanschen zou behoeven onder te doen. Krachtig en toch gevoelvol, sparend en toch hekelend, lachend en toch ernstig, trad hij tegen de kwalen zijner eeuw op. Simplicissirnus , aldus heet de held , die tevens den titel aan het verhaal heeft geschonken , is een man op alle markten te huis , ccii wereldburger , die zich moedig in den maaistroom van zijn woeligeii tijd heeft geworpen en zich onverschrokken aan al zijn dwarlingen overgeeft. Hij is een man uit het volk rechtschapen en trouw en niet van poëzie ontbloot. Als musketier, als ruiter, jager, vagebond en ridder van fortuin maakt hij al de gevaarlijke toeren van zijn tijdvak mede, waarbij hij het er natuurlijk niet altijd zonder kleerscheuren afbrengt. Dit nomadenleven nu, deze jeugdige zucht tot het avontuurlijke met den belangrijken historischen achtergrond, welke zich achter dat woelige leven met al zijn verstand en onverstand verheft; de naïveteit , waarmede alles wordt opgevat en vastgesteld; het 17 2 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. juiste krijgsmansoog, dat zich door geen conventioneele begrippen laat verschalken of van 't spoor brengen , maken den held tot een krachtig sprekende figuur en hem met zijne omgeving tot een gezond, kernachtig geheel. Niets is gezocht , liet is een echte soldatenstijl, gemoedelijk en degelijk , zonder een woord te veel of te weinig ;; diep wordt alles gevoeld en groeit van zelf uit den aard der zaak voort. De dichter staat tusschen de schriktooneelen en de ruïnen van den dertigjarigen krijg , en het is een lust om te zien , hoe hij deze barbaarsche wereld met zijn humor overheerscht. De zedelijke bedorvenheid en euvelmoed weet Sirnplex , door zijn landelijkere eenvoud en onschuld des harten , in deze begi]ine , in al hun zotheid en dwaasheid krachtig te doen uitkomen, om later als vermoede nar hen aan de kaak te stellen , die hein voor onnoozel willen verslijten. De verwarring op het godsdienstig gebied dier dagen outgaat aan dien spotzieken geest niet; hij weet u zelfs giet de hartverscheurendste jammeren en de uitspattingen der grootste woestheid te verzoenen , door ze deels als dollemanswerk voor uwen geest in een oogwenk voorbij te voeren , deels daarin ook den frisschen adem der poëzie te laten gevoelen , welke u uit die schriktooneelen tegenwaait ; ook de woedende , opstijgende en verdelgende vlammen toch hebben hun grootselilield en verhevenheid. En even lustig en luimig neemt hij een loopje met vrouw Fortuin. Nergens is Simplex koddiger en potsierlijker, dan , wanneer hij eensklaps rijk geworden , den vrijheer speelt, zich op fijne beschaving toelegt en een wit veld met drie roode momaangezichten , waarboven een helm en hoofd met hazenooren en schelletjes, als wapen aanneemt. "Te hoovaardigheid," zegt hij , "hield hij voor een droomerij , die haren grond had in de onwetendheid; noodra toch iemand zich zelven kent, en weet, waar hij van daan komt , is -het onmogelijk , dat hij een hoovaardige dwaas zijn kan. Wanneer ik een haan of pauw zie, die zich uit- en opzet, dan moet ik mij verknijpen , dat deze domme dieren den armen mensch zoo aardig met zijn groote kwaal kunnen bespotten." Ook de langwijlige en teemende bespiegelingen over de zedeleer, gelijk zij in die dagen in zwang DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. waren , ontsnappen aan zijne aandacht niet en - zelfs de vrome buien van ascetisme neemt zijn humor onder het ontleedmes. De kluizenaar met zijn onafscheidelijken baard en stereotype kleederdracht, trekt onzen Simplicissimus aan. Hij gaat ook in de stille eenzaamheid ; doch het is ' hem in den beginne , meer om het romantische der zaak, dan om zijn geestelijk heil te doen. Hij luistert slechts naar liet gezang der vogelen en vermeidt zich in de heerlijke eenzaamheid des wouds. Met een perspectief staart hij het prachtig landschap rond en wanneer de nacht is aanlgebroken, neemt hij eeii hoorbuis ter hand en luistert naar 't geblaf der honden in de verte , of naar liet wild, dat zich inn zijne nabijheid beweegt. De roman staat klaarblijkelijk op liet punt van overgang van den ouden tot den nieuweren tijd. -De middeleeuwen namen het leven op , gelijk het daar lag , objectief; de latere tijden geven meer de opvattingen des menschen van liet aardsclie tooneel terug en zijn derhalve meer subjectief. Het is den humor eigen zijne denkbeelden en beschouwingen der dingen weêr te geven, , zijne gedachten er van te zeggen ; dit maakt hem uit zijnen aard ontkennend en protesteerend tegen alles ; twee eigenaardigheden , welke de ziel uitmaken van de latere duitsche romans. noch deze eigenaardigheid treedt in Simplicissimus nog niet zoo machtig op , als in later tijd , wanneer deze geest van negatie alles zal aangrijpen , ondermijnen en afbreken. Alles is hier nog meer objectief even als in de ridderverhalen; liet geheel wordt meer plastisch , d. i. in beeld en met een achtergrond voorgesteld; de ellende, de grond en de beteekenis van dien oorlog laat de dichter overal uitkomen. Een diep godsdienstig , en in het bijzonder een katholiek gevoel daartoe, doortintelt overal deze woeste, wilde wereld; ja men mag als Golo's lied in de, "Genoveva" hier liet heerlijk lied des kluizenaars: ''Kom troost van den nacht , o Nachtegaal l" als den grondtoon beschouwen , die overal weerklinkt , tot dat de held als kluizenaar zich redt van de schipbreuk dezer wereld op een woest eiland, waar hij de verloren deugd terug vindt. 1 74 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. Dit eiland is de geboortegrond van een groot aantal andere verdichte verhalen. Toen de romantiek in het gezellige leven geen poëzie genoeg vond, vluchtte zij in de eenzaamheid en schiep zich een nieuwe wereld. waar de natuur ten minste nog iets wondorbaars bad. Zoo ontstonden dan ook duitsche Robins0n- Crusoo's "Het eiland Felsenburg" van Schiiabel ; alsmede de geschiedenis eener protestantsohe kolonie, die op een onbekend eiland verzeild raakte. behooren tot deze klasse. Simplicissirnus gaf evenwel ook nog aan andere verdichte, verhalen het aanzijn Tot de schelmenromans, de koddige avonturen en guitenstreken vanden "zonderlingen Spring-in-'t-veld", "de Aartsbedriegstur Courage" en van zoo vele studentengeschiedenissen gaven zijne avonturen ongetwijfeld aanleiding. Wij hebben reeds uit Moscherosch kunnen opmerken, hoe zeer de fransche beschaving zich van den duitschen bodem meester maakte. Het kon niet uitblijven , of op romantisch gebied zou men de uitwerking daarvan aanschouwen. De fiansche galanterie werd dan ook weldra binnengeleid in den vorm der herderromaiis. De fijn beschaafde hoeren en dames met hun strijkaacijen , complimenten en werken met handen en voeten, gelijk Moscherosch zou zeggen, die daarin als herders en herderinnen optraden, stelde men tegenover d lompe , ongemanierde duitsclie kinkels. Paul Winkler schreef in dezen trant "De edelman" (1697) ; August Robse "Liefdesgeschiedenissen van hooggeplaatste personen". De fi'ansclie haarstaart stond den iDuitscher echter nog misselijker dan de misvormde pickelhaube , en een onbekende stond op om wraak te nemen. Niet zoo zeer als een voortarbeiding in den geest der schelnienromans, dan wel als een parodie op de galante romans beschouwe men "het leven van Schelmufski" , die met zijn broeder. den graaf, overal rondtrekt en den charmante speelt; door al zijn zucht naar het vreemde zijn moedertaal verleert en elkeen verbaasd doet staan. Scheimuiski was evenwel niet bij machte. om de indringende fran sche mode te keer te gaan. Al de smakeloosheden en de pedaiiterie , waartoe Scudry en La Fayette vervallen waren, werden Op het gebied der duitsche letterkunde overgebracht en weldra DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. ko; men er al het gemaakte, het afgeknipte, gezochte en afgemetene bewonderen , wat zelfs huizen en hoven onder Lodewijk XIV kenmerkte. In Frankrijk was de wijsbegeere van Baco en Locke, die de kiem des origeloofs in zich draagt, door Voltaire, Diderot en Rousseau tot het grofste materialisme doorgevoerd, later tot volslagen godl000hel1ing uitgewerkt. Dit stelsel werd ook in de duitsche romans verwerkt en in 't leven gebracht in zijne uiterste gevolgtrekking: een doodend nihilisme , ademde spoedig dec lezer' uit deze verdichtingen tegen. De Erigelschen waren wijzer; hun gezond verstand liet liet niet tot zulk een uiterste komen; hun zedelijk gevoel stelde paal en perk aan de bespiegelingen hunner wijsgeeren , en Richardson gaf zelfs den aiistoot tot een reeks van zedekundige romans, waarin het innig godsdienstig familieleven der Britten in krachtige trekken wordt weergegeven. Doch de leergrage iDuitsciiers namen de giftige, buiteniandsche vrucht des te gretiger aan. Eerst werd er vertaald, toen nagevolgd, later eigenwerk, waarin met een recht duitschen ernst en scherpzinnigheid de verderfelijkste denkbeelden waren neêrgelegd , geleverd. Daardoor werd het gansche leven uit zijn verband gerukt: want het leven des geloofs was tot hiertoe de bezielende kracht van dcii duitschen volksgeest; een ander rnenschdom trad op: niet de voorvaderlijke zeden was het gedaan; de echt, de opvoeding, het huislijk leven, de geheele verhouding van den meiisch tot den mensch , onder bur gerlijk en politiek opzicht, dit alles werd tot in zijne grond slagen omgekeerd. De lichtzinnigheid der Franschen behoedt hen dikwijls voor dcxi ernst van het kwade; zij schertsen en azen op geestigheden en daarmede is dan de zaak grooterideels uit. Zoo niet de diepdenkende zonen van Germanië. Zij meenen het, wat zij zeggen. Een diepe haat ontwikkelde zich dan ook lang zamerhand tegen het leerstellig christendom. Men bezigde wel allerlei huismiddeltjes en blanketsels om hen te verbergen; cos mopolitisme , phularitropie, humaniteit, verdraagzaamheid, gods dienst der natuur , der kunst, des gevoels , des verstands enz.; doch dit waren slechts woorden om gedachten te vermommen. Men pronkte zelfs met fonkelnieuwe deugden, deugden, die, op 1 76 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. den koper beschouwd, wel zoo oud waren als het christendom en slechts ondergeschikte deugden mochten heeten van diens zedeleer ; maar de klem , welke er op gelegd , het nieuwe woord, waarmede zij verkondigd werden, baarde toch opzien en het publiek merkte niet, dat het oude kost werd opgedischt in nieuwe schotels. Zoo zonk het bovennatuurlijke meer en meer uit het rijk der verdichting weg. om plaats te maken voor een zeker bijgeloof aan de natunr. Want bijgeloof is de toekeniing eener kracht aan iets. wat die kracht niet bezit, en hiertoe vervalt de mensch van zelf, zoodra hij een bovennatuurlijke kracht loochent. Dan fluistert en werkt er in de natuur zoo veel geheimzinnigs; dan krijgen stroomen en beken , boomen en bladeren, vogelen en visschen zulk ecu ander aanzien, dat de wereld voor de verbeelding geheel van wezen verandert. De Koning der schepping, die daarbij noodwendig in een geheel andere verhouding tot het geschapene verschijnt, wordt het hoofd , het middelpunt, waarom, zich alles beweegt, waarin zich alles afspiegelt , waarin de natuur tot zelfbewustzijn komt, met andere woorden, hij wordt vergood. na de natuur vergood te hebben. Wat kan er bij zulk een wereldbeschouwing al niet in het mijmerende. droomende. bespiegelende brein des zwaarmoedigen, dweependen en niet ongodsdienstigen Duitschers oprijzen! Een neiging tot mystiek kan men dit volk niet ontzeggen; daarmede gaat een zekere weemoed gepaard en 8ekn8uckt, die zich lichtelijk leent tot vrome droomerijen , die, wel is waar, in de lucht hangen, doch hen niettemin in een opgewonden stemming brengen voor een verkeer met een soort van natuurgeest , dien zij hun God noemen. of voor een idealen toestand des menschdoms , waarop gewone stervelingen in het geheel niet zouden gesteld zijn. Aldus droomde Brockes van "aardsche genoegens in God". waarbij hij in vrome onschuld slechts een natuur-godsdienst huldigde; want hij verlangde, dat de meusch zijn God uit bloemen en keukengroenten zou ruiken en proeven. Haller ontboezemde dezelfde gewaarwordingen. Hij bezong het geluk der bergvolken, die slechts bij de natuur ter school gaan in "De Alpen". Voor het overige deed deze schrijver met de 177 DE ROMAN, VOORHEEN EN TRANS. franschen mede en koos heidensche vorsten en volksmannen, om zijne staatkundige denkbeelden in een romantisch gewaad te kleeden. In zijn "TJjang" neemt de perzische vorst Usurn-Kassan, in zijn "Fabius en Cato" nemen deze de voornaamste piaats in; alleen zijn 'Alfred" is een christen, maar toch in een heidensch pak gestoken, oin zijn heidensche staatsmanswijsheid aan den man te brengen. Gunther huldigde ook den God der natuur; doch liet hem spoedig los om geheel in de natuur weg te zinken en zijn God in de grootste liederlijkheid te zoeken. Hora tius was dien mannen het nieuwe evangelie, en Gleirn meende, dat wij aan Bacchus en Amor meer hadden. dan aan Mozes en David. ik zonderlinge utopiën van Rousseau., die een terugkeer tot den natuurstaat in een maagdelijk woud voor den besten grondslag hield eener op nieuw te vormen maatschappij, schonk aan dozen natuurdienst grooter vuelit. Menig duitse hoofd geraakte daardoor op hol. De koloiiisatie was toen nog niet op den tegenwoordigen voet; Urw&lder waren er niet meer aanwezig, en men besloot derhalve liet oude , het onnatuurlijke te verdelgen, tabula rasa te maken en van liet paradijs af aan te beginnen. Kliiiger nam de taak op zich om dit probleem op te lossen en schreef de Geschiedenis van Giafar den Barmecied". Giafar biedt der kranke maatschappij liet heulsap des verstands aan. Hij tracht haar te heelen "door de kracht des verstands, door de onwrikbare 'o vertuigiiig van Zijne algemeen verpliclitende wetten, gegrondvest op de rechtschapenheid en vrijheid van den wil". De dichter heeft tegen deze denkbeelden andere, lijnrecht er mede in strijd, overgesteld ; tegenover de vrijheid, de tyranliie van liet oosten. Boven deze beiden staat de duivel als de bewerker van alles in de gedaante van Ahmets. Op aandringen van hem begeeft zich Giafar naar liet hof van den Kalif Throun in Hiudostan , om daar als eerste minister aan de zedelijke liarmoiiie der wereld te arbeiden. Aan allerlei aanvechtingen van wellust , hoogmoed eer- en hebzucht, biedt hij daar zegevierend het hoofd; dit wekt evenwel den naijver van Haroun tegen hem op, wat hem op veel verdriet te staan komt. Boci zulke harde voorwaarden kon de wreede vorst hem niet opleggen, welke 17 8 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. zijne deugd niet, aanneemt. Hij toch had "de overtuiging , dat wij de, voorvallen der zedelijke wereld door onzen wil alleen en door een goed gebruik van ons verstand , onafhankelijk van elke vreemde en uiterlijke macht , in ons vermogen hebben". Eindelijk ter dood veroordeeld, doet Ahmet hem het verleidelijk aanbod om hem te bevrijden , mits hij Haroun doodt. Doch ook hierover zegevieren verstand en wil ; moedig ondergaat hij den dood ; terwijl de duivel duivelsch wordt op de kracht van het koude verstand en meent , datf de stelselmatige uitwerking van Giafar's wijsbegeerte (die de Kantiaansche was) , het rijk der hel weldra ten gronde zou richtten. Doch de prins der duivelen, Satan, troost zijnen Ahmet met de verblindheid des menschdoms en de kortzichtigheid der staatkunde ,, wier leiding aan het Hof van Rome is toevertrouwd. Dit zelfde thema heeft Klinger in meerdere verdichte verhalen op andere wijze behandeld. .De rede moet de wereld zalig maken; overal brengt hij toestanden voort, waarbij de godsdienst en de staat niets hebben in te brengen en het gezonde verstand alleen alles redden moet. De beide eersten brengt hij in botsing met de gruwzaamste afwijkingen op maatschappelijk gebied , en plaatst daartusschen den held met zijn alles beredderetid verstand. Gelijk Giafar sneeft door den categorischen imperatief, zoo valt "Faust" door zijne ouuhandelbare onverzadelijkheid en gaat "Raphael de Aquillos" door zijne onmogelijke onderworpenheid ten gronde. Geen wonder daarom, dat Giafar "de wereld als een onmetelijk slachtveld , dampende van bloed en weerklinkend van kermen en steunen beschouwt , waar een onverzadelijke duivel rond woedt en wurgt en slechts een doodende atmospheer wordt ingeademd." Uit een dergelijke wereldbeschouwing volgt van zelve, dat de Voorzienigheid slechts een droombeeld is, en dat de papen het met hun leiding Gods niet beter gemaakt hebben. De Voorzienigheid moet het dan ook bijzonder bij dezen romandichter ontgelden. t Gaf Klinger tegenstellingen zonder ze in eene verzoening te doen opgaan; Heinze stelde zich dit tot taak en zoekt een middelweg. Zijn grondstelling was : het leven is door de bescha DE ROMAN. VOORHEEN KNT THANS. ving, de echt, "die duizendjarige slavernij", vooral door het christendom ontaard en verachtelijk geworden. Wat Klinger door een ijzeren deugd wilde bereiken, hiertoe zocht h door de vrijmaking der schoonheid, welke het christendom en de beschaving in ketenen hadden geklonken , te geraken. Hij was daarom een voorstander der Vrije moraal; geen paal of perk aan de driften, maar veredeling der hartstocht 1 De beeldende kunsten moeten als de zedemeesteressen des inenschdoms optreden, hoe dieper het SCIjOOIlO gevoeld wordt, hoe meer genialiteit den mensch onderscheidt, des te duidelijker beseft hij, wat zijn daernoii verlangt: "want in ieder mensch woont een daernon , die hem zegt, wat hij te doen heeft. In elkeen huist een God, en die zijn innerlijk gevoel heeft gelouterd , verneemt zonder taal of teeken diens orakeltaal , erkent zijn hoogeren oorsprong, zijne heerscliappij over de natuur en is aaii niets onderworpen." In zijn "Ardinghello en de gelukkige eilanden" is deze levensopvatting in een reeks van tooneelen uitgewerkt. Ardinghello is de man van genie, jong, schoon , dichter , schilder , alles met een woord wat een genie aantrekkelijk maken ken. Doch hij is CCII liederlijk wezen, wiens diepe bedorvenheid nog walgelijker is , om dat hij ze met wijsgeerige bespiegelingen tracht te ver~ goelijken. "Een eeuwig geweten, beweert hij, rangschikt ons onder de goden." Geen wonder dus dat hij de onteerendste bacchanalien viert. Volgens dozen natuurdienst wordt onze held dan ook vader. vermoordt den bruidegom der edele Veiietiaansche, die hij verleid had, mâakt zich schuldig aan echtbreuk met zekere Fulvia , tracht de eerbare Lucrude te verleiden„ ten gevolge waarvan zij krankzinnig wordt en heeft dan nog de onbeschaaindheid, de schuld zijner euveldaad op de maatschappij te werpen. 'Vergast u, barbaai'sche zedeleer,, roept hij uit, vijanden des levens met de woede des wolfs , hier aan uw slechtoffer." Ook treedt in dezen roman een vrouwelijke Ardinghello op, die den mannelijken op het punt van bedorvenheid niets toegeeft. Fiordimona heet zij, en meent, dat "een vrouw, welke het onverbreekbaar juk des huwlijks torscht , een laffe vrouw is.` Zij is een predikster der ongebondenste liefde. On 180 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. tucht en moord omringen ook haar. krdinghello doodt haren vroegeren minnaar, wondt een andere en wordt dan zeeroover. Nu zou elkeen denken , dat zulk een monster als een andere Don Juan door den duivel zou gehaald worden ! Integendeel, hij vraagt triomfantelijk : "hoe zou ik strafbaar zijn, daar ik mij met liet schoone zoek te vereenigen, waar ik het vinde? Is dit niet de edelste drijfveer van onzen geest ? Is hij niet een ellendige , een van God verworpene , die dezen drang heeft zonder hem uit te oefenen ? In welk een wereld ben ik , waar deze zonde tegen de natuur zou bestaai.:9 De burgerlijke órde alleen is het , welke bet menschdorn ten gronde richt. Kom, goddelijke Plato , werp al die barbaarsche instellingen omver, voer uw republiek in, waar ten minste man en vrouw met hunne liefde heilig en vrij zijn !" Aan de oprichting van zulk eene platonische republiek wordt dan ook terstond de hand ge. slagen,. Op de eilanden Paras en Naxos, die hij van den sultan ten geschenke heeft ontvangen, bevindt zich een christelijklnohammedaansche secte , die de natuur als de eeuwige bron des levens , de vreugde als den eenigen grond van ons bestaan beschouwt en het vooral gemunt heeft op de zoogeiiaamde : "ortliodoxen". i)eze vreemdsoortige kudde annexirt hij en vormt er een staatje uit, waar de volstrekstë gemeenschap van goederen en ook van vrouwen heerscht. De kinderen behooren den staat, de vrouwen hebben stemrecht. Deze nieuwe godsdienst wordt eerst aan uitverkorenen , later aan alle volken gepredikt. Een der genieën wordt hoogepriester der natuur, een ander priester der zee, AArdingliello priester der zon en sterren, Fiordimona pries- teres der aarde. Er worden gezangen ingevoerd, die een mengsel zijn van heidensche en joodsche liederen, van Mozes , David, 't Hooglied, van Homerus, Plato en de treurspeldichters. Het heidendom scheen hen bijzonder aan te trekken ; want zij namen de bevallige jonische kleederdracht aan en "zij wandelden geheel in het leven." Genot was het doel van dezen staat. I)at wij hier eigenlijk met een gemaskeerd heidendom te *doen hebben, moet elkeen duidelijk zijn. De eesthetica en wellust geven den toon aan , en zonde in den eigenlijken zin bestaat er voor hen niet, DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. alleen het x)6v ('U%Q0V Maar even helder moet het iedereen zijn, dat Klinger zoo min als zijn voorganger een verzoehing tusschen natuur en beschaving tot stand brengt. neen veeleer een derde in de plaats stelt, nam. een beestachtig Cynisme, dat noch natuur, noch moderne beschaving mag ]ieeteïi. In Zij(fl "Hildegard von Hohenthal" heeft deze schrijver even min het raadsel opgelost. Ook hier hebben wij weder met twee geniën te doen, Lockman , den componist en de verhevene liidegard. Deze twee verheffen zich boven de gansci e wereld ; doch eindigen ten laatste met zich naar de wereld te schikken. Zij stellen zich voor . dat afwisseling van proza en poëzie, van eten en drinken. vooral ook der liefde, een heilstaat op deze aarde zal doen geboren worden. Onpractischer denkbeeld hadden zij zeker moeilijk kunnen koesteren! Naast deze groep van verdichte verbalen zien wij een andere optreden, waarin alles in tranen en zuchten en week gevoel wordt opgelost. Alles is gevoel in deze romans; hiermede meenen de helden en heldinnen de wereld te redden; zij wandelen jIj den maneschijn , droornen van bladen , en bloemen , en vlinders, en boschzangers en loopen rond alsof zij niet weten , waar het moeten zoeken; want overal zoeken zij hun heil, behalve bij de bron van alle heil, den Zaligmaker. Goethe bewoog zich een tijd lang in deze richting, daarom verdient hij hier reeds door ons vermeld te worden. Later zulidn wij dezen beroemden man weder aantreffen. Zijn "Wertlier" is een andere Ardingheilo , alleen met dit verschil, dat hij op fijner em:i fatsoenlijker wijze zijn zelf- en genietzucht op leven en dood verdedigt. Hij draagt een daemon in zijn binnenste om, in zijn gevoel voor losbandigheid, en een vrijheid in 't gevoeid , die alles goed moeten maken en 1cm zelfs een heerlijk gerecht bereiden van bitterheden, waaraan hij zijn hart wil ophalen en waarbij hij dan tegen godsdienst èn zeden in verzet komt. Zijn hart houdt hij voor een ziek, vertoetcld kind. dat niets geweigerd wordt. Alle practische bezigheid verafschuwt hij omdat zij hem belet zich ongestoord aan zijn gevoel over te geven; hij vloekt het huwelijk, omdat deze burgerlijke verhou 182 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. ding hem scheidt van zijne Charlotte; hij verbeeldt zich, dat de gausche maatschappij zijn geluk en vreugde in den weg staat. Aldus voortrnijmerende , vol van het belachelijkst zeifbehagen, kan hij het maar niet uitstaan , dat de bloemen en beken„ boornen en hemelgewelf nog ,een andere roeping hebben, dan een prachtigen achtergrond en omgeving voor zijne treurige gestalte te vormen. Eindeloos is zijn geteem over zijn hart: dat hart weet, wat het is, de bron van alle kracht , van alle zaligheid, en ook van alle ellenden. Voor talloozen moge de godsdienst con balsem zijn voor (ie wonde des harten; zijnen weemoed biedt hij geen heulsap. Werther acht zich het uitverkoren wezen hij uitnemendheid; hij is liet troetelkind der godheid of liever der natuur, en als zoodanig verwerpt hij met een ontzettenden hoogmoed het leerstellig christendom en slaat eindelijk de hand aan zich zelven, niet 01fl Charlotte door een Iieldiaftige daad de haar ontroofde zielsrust terug te schenken; maar uit lafhartigheid om een einde te maken aan zijn akeligen toestand. De zelfde vergoding van het daemonische in den mensch treft men ook in de "keirverwaiitschappen" van dezen schrijver aan. Het booze is in dit verhaal onvermijdelijk; de echtbreuk wordt noodzakelijk voortgebracht , even noodwendig als een chemisch preparaat, uit verschillende bestanddeelen. "De godsdienst", die de Iloogleeraar Opzooiner ten onzent heeft verkondigd, wordt in dit boek reeds door de helden en heldinnen beleden. Het noodlot beheerscht hier alles. Hierdoor ontbrandt de gehuwde Eduard in cciie ontuchtige liefde voor Ottilia , de nicht zijner vrouw en de echtgenoote van een ander, een kapitein; Eduards ega , Charlotte , komt in de zelfde betrekking tot dien krijgsman. Zonder omwegen biedt Eduard Zijne gade dien krijgsheld aali; terwijl deze zich van zijnen kant verbindt om Ottilia te voeren in de armen van Eduard. Charlotte komt tot bezinning; Ottilia , de eigenlijke heldin des verhaals , geraakt door een treurig voorval ook tot andere gedachten. "Zij kan het echter niet van zich verkrijgen zich aan het genot des reinen zusammenseins te onttrekken." In weerwil van zoo veel zaligheid verneemt men toch, dat zij zich van kant • maakt en hooren wij haar als een DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 183 eilige , die na haren dood nog wonderen doet, verheerlijken. Eduard krijgt ook een bekoring om zich het leven te benemen; doch "zijn natuur houdt hem terug". Op een goeden morgen vindt men hem evenwel dood tusschen de lokken en bloemen en andere gedachtenissen van Ottilia en de dichter besluit 'wie er in Gedanken an die Heilige eirigeschlafen war, so konrite man ibm wohl selig nenneu." Zulk een heiligverklaring van dergelijke personen is zeker een wanklank, die het christelijk gemoed pijnlijk aandoet; zij wordt er niet door vergoelijkt, dat de schrijver meent, dat grove afwijkingen in hare gevolgen den menscli tot beter inzicht stemmen , hetgeen nu en dan uitkomt 111 de ahemc-enheid "die niet hooreii il moet vocien." In Goethe is echter een meetersciiap over de taal en een harmonische sarnensineting der drie hoofdbestanddeelen , welke onontbeerlijk zijn om ccii schoon dic1tei1ijk geheel te vormen, gevoel, verstand. verbeelding, niet te iniskeniieïi. Doch die deze drie dingen niet weet te vereeingen , gelijk Maarten Miller in zijn 'Siegwarf' , een kloostergeschiedenis, maakt caricaturen. Het sentimenteele heeft in dit verhaal zijn toppunt bereikt. De levensloop toch der hoofdpersonen is uit zuchten en tranen en shikken sunengeweven. Siegwart wil inonnik worden; doch wordt door eene Mariaine bekoord , die hem op een concert "onder een triller zoo smachtend en veelbeteekenend aanzag , dat hem de tranen in de oogen schoten" Kort daarop heeft hij eene ontmoeting met haar, in een eenzaam woud , onder het gekweel der vogelen , en het lieflijk geruisch der bladeren. Ecu verheven stilzwijgen en zilte tranen maken den hoofdinhoud dezer samenkomst uit, en hem tevens afkeerig van den geestelijken stand. Marianime's vader is echter, h€Jaas ! tegen de verbintenis , hij duwt zijne dochter met geweld in een klooster. Siegwart verhuurt zich daar als tuinman met het pian om haar te ontvoeren. Pit wordt uit niujver verdeTd door con anderen persoon, welke hem diets maakt, dat Marianne dood is. Nu gaat onze held uit louter baloorigheid ook de kap aantrekken en wordt capucijn. Bij het afscheid van de zijnen stroomen de tranen in overvloed. "Zie. zegt hij , toen hem een afscheids 184 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. dronk werd toegebracht, mijne tranen vloeien in den wijn. . Ieder drinke er uit en plenge tranen in dit glas en laat het mij geheel ledigen." En in zijne kloostercel zat hij uren lang met natte oo'en naar de maan te kijken en schrijft allerlei melancholische ontboezemingen aan God en Marianne. Eens echter wordt hij in een naburig klooster geroepen om eeiie religieuze te bedienen en wie vindt hij daar stervende? Marianne. De aandoenlijkheid van het thans plaats grijpend tooneel laat zich uit het vorige licht opmaken. Bij haren laatsten snik valt onze held in bezwijming, een toestand , die den ganschen nacht . aanhoudt De onnatuurlijkheid van dit verhaal wordt nog meer verhoogd door de volslagen onbekendheid des schrijvers met kloosters , kloosterregels en kloosterlingen . Hij heeft de kloosters, gelijk zijn held en heldin, gevormd zoo als hij ze gaarne had en zij het beste in zijn kraam te pas kwamen , doch niet vol . gens de waarheid der natuur. Wanneer wij nu de slotsom van dit alles opmaken, dan kuntien wij tot hiertoe op romantisch gebied twee richtingen onderscheide. De eene, waartoe Klinger en Heinze behooren, schiep zich ideale gestalten, met geweldige krachten toegerust, welke zich een onbereikbaar doel voorstellen en onstuimig najagen; de andere liet de gansché wereld haar gang gaan en haar wrken 01) het gemoed der personen , die geheel lijdelijk hun hart aan allerlei indrukken blootstellen. De eerste bracht de wildeen wondermannen voort, die in Hasper a Spadas, de Leeuwenridders. de Rinaldo's en de Frederikken met de gebeten wang van Cramer. Spiesz , Vulpius, Schienkert , werden ten toon gesteld , waar de ridders vloeken en tieren en de papen brassen, typen van dien duitschen aartsluiaard, welke een duren eed zwoer , haar noch nagels te korten, zich te wasscheii Joch te . kammen. En toen de bekers ledig en de lansen en harnassen uit de mode raakten , schiep men de ridders eensklaps om in echte vaderlandsche , brave Hendrikkeii en uit de verschoten mi ddeleeuwsche plunje kwam het wonderkind, de duitsche Michiel te voorschijn, als tierende huisvader of gepensioneerde huzarenkapitein. De tweede liep op huisbakken tooiieelen uit, waarin DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS . 1 85 allerlei vaders en moeders en weekhartige zonen en dochters zich zoo huislijk en zoo lief mogelijk aanstellen. Het zijn Lafontainetjes. Hierin gaat ook de dienst des gevoels over in den dienst van het goede hart , dat zich met tranen denkt schoon te wasschen van de grofste liederlijkheid. Dat goede hart is niets dan het uiterste gevolg dier zelfvertroeteling en weeke lieftalligheid, een gemoedelijke zwakheid , welke hare genotzucht in de zedeleer zoekt binnen te smokkelen , om zich alle zelfverwijt en leedwezen te besparen. Dat goede hart steelt en rooft om een kranke moeder of een arme familie een flesch wijn te bezorgen ; dat goede hart verleidt en laat zich verleiden, daar toch de liefde zoo natuurlijk en zelfs iets heiligs en edels is; ja God zelf is de goedheid zelve , zonder gerechtigheid , en een goedhartige papa, die slechts liet hoofd schudt over de dwaasheid zijner kinderen. Tegenover deze twee richtingen ontstond weldra een andere deels meer mora.lizeerend deels meer pi(*'tistlesch. De deugd echter werd er niet in aanbevolen als een uitvloeisel van Gods wet en regeling, maar als iets nuttigs en v oordeeligs : gelijk de vrome zin der pietisten zich ook niet grondde op de goddelijke; open- baring , docii op een innerlijk gevoel. 1)e gemoedelijke Gellert opende de reeks der moralizeerende verhalen met "het leven der Zweedsche Gravin van G.". Hiermede legde hij de kiem voor de latere rationalistiesche romanliteratuur. Niet, dat dit in zijne bedoeling lag ; doch hij werd de dupe van den geest zijner eeuw. Hij zet reeds min of meer de deur voor dit philanthropiesch rationalisme open, door de Gravin de volgende woorden in den mond te leggen : "Hij hield mij de godsdienstige waarheden op eene verstandelijke wijze voor, en overtuigde mij van de ;rooie voordeelen der deugd. Hij bezat den takt, om mij al deze waarheden niet alleen in het geheugen, maar ook in het verstand te prenten. Ik ben ook overtuigd, dat de godsdienst , wanneer hij ons verstandelijk en grondig geleerd wordt, ons verstand kan verlichten, gelijk hij ons hart verbeten. Ik mocht mijn neef in niets op zijn woord gelooven, ja hij beval mij aan , om de dingen , die boven mijn begrip waren, zoo lang te betwijfelen-, tot dat ik ze beter zou inzien." DIi SdflE W AIA Li ^^^ 186 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. De zoogenaamde verlichting, welke wij in onzen tijd zoo krachtig zien optreden, komt in de overige personen ook sterk uit. Zij zijn boven de vooroordeelen'Van hun tijd verheven. De voorrechten , aan den adellijken stand verbonden , houdt de gravin voor dingen, die weinig beteekenen , "wanneer men ze met het oog des verstands beschouwt". Zij huwt dan ook bij een tweede echtverbintenis met een burgerman. "Aan ongelijkheid van stand," aldus redeneert zij , "moet men zich niet storen, en zich niet bekommeren om onverstandige lieden". De Heer R., haar tweede echtvriend., tracht op alle wijzen zijne onderhoorigen verstandelijk te ontwikkelen. en ze daardoor deugdzaam en gelukkig te maken. Om de verdraagzaamheid en onverschilligheid op gods , dienstig gebied ten top te voeren, wordt verder tegen een boozen pope een poolsche jood als toonbeeld van deugd overgesteld. Ook de dienst van het goede hart laat zijn invloed gelden bij de waardeering van het gedrag eener gevallen jonge dochter; zoo iemand "verdient , in liet oog des schrijvers, eer medelijden dan berisping". Een non, die haar klooster ontloopen is om te huwen , wordt op de handen gedragen en een koopman, een oude dwaas, weet de dartelheid, die zijn grijze haren ontsiert, handig tot deugd te verheffen met een vrome ontboezeming. De graaf G., die Zijne gemalin dood waande en haar gehuwd weder vindt , neemt haar op verlangen des Hoeren R. weder terug, en dit gerestaureerde echtpaar vormt verder met den Heer R. en eene vroegere bijzit des graven eene vergenoegde familie. Wie zal bij het lezen van zoo iets aan Gellert de combinaion8qabe durven ontzeggen! De bijzit is zelfs zoo naïef, dat zij meent nimmer hare deugd aan dcii Graaf, wieii zij twee kinderen schonk, te hebben ten offer gebracht, daar zij haar lot slechts onder voorwaarde van eenmaal de Zijne te zullen worden„ aan het Zijne had verbonden. Zoo maakt Gellert alles goed met fatsoeu, esthetica en een goed hart. Alle gruwelen, die in de latere romans zulk ccii belangrijke rol spelen, treft men ook bij hem aan. Bloedschande, een verholen coricubiriaat , vergiftiging, zelfmoord, het goede hart weet er een mouw aan te passen. Deze toeleg om alles te vergoljken en zedelessen te geven DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. schaadde natuurlijk aan het aesthetische des verhaals , dat als hoofddoel nog iets anders beoogde, dan een schoone verdichting te leveren. Bij de andere. de teedere en gevoelvolle helft des menschelijken geslachts vond deze strekking natuurlijk veel bijval. Zij wist ze op allerlei wijze te benuttigen. Aan de spits van deze maatschappij tot veredeling der menschen stond Sophie de Laroche. In haren roman , "de jonkvrouw van Sternheim" , laat zij het gevoelvol hart dezer dame aanzien. vermogen, goeden naam, vrienden en echtgenoot ten offer brengen om te bewijzen, "dat, zoo het noodlot ons ook alles ontname, wat geluk, voorrang, genoegen heet, wij toch in eenen met kennis versierden geest el.1 in goede grondbeginselen en welmeenende naastenliefde de grootste hulpbronnen viïiden." in de "Brieven van IRosalia en de "Zomeravonden van Melusine" heeft zij zich ten doel gesteld. om een krans van onsterfelijke bloemen van het goede en schoone uit de zedelijke wereld vergaderd te strengelen; met dat al hebben hare zoetsappige en ziekelijke zedelessn voor andere verhalen met vrouwelijke heldinnen den grondslag gelegd, waarin de de schrijfster de bittere ondervinding heeft kunnen opdoen, waarop valsche beginselen in hunne uiterste gevolgen uitloopen. Hermes werkte in dezelfde richting voort, en trachtte den roman in het rechte spoor te houden. Vroom en spreekgraag in den trant van onzen vader Cats, dichtte hij verhalen voor vrouwen en jonge dochters, voor ouders en trouwlustigen. 'Sophia's ' reis van dcii Memel naar Saksen" (1770) gaf hem ruimschoots gelegenheid, om alle punten der zedeleer breedvoerig af te handelen. De protestantsche geestelijke herder Gros, wiens familieleven in dit verhaal wordt medegedeeld, geeft hem ook aanleiding. om eenige recepten aan te bieden ter veredeling en verheffing van de leidslieden der hervormde kerk. Hij stelt onder andere voor, hen door spionnen te laten bespieden, ze tot deugd te prikkelen door ordelinten, en hun hunne vrouwen door de consistoriën te laten aanwijzen. De dames veroordeelt hij om eeuwig te huis te zitten, te naaien, te breien en soep te koken 188 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Zoo zet hij de poëzie de nachtmuts op , terwijl hij aan de verheffing arbeidt van het christendom. Te vuur en te zwaard trekt hij daarom tegen het sentimenteele te velde, zonder te begrijpen, dat hij zelf de werking van een rechtgeaard en natuurlijk gevoel verlamt, en de sentimentaliteit in een anderen vorm voorstaat. Al zijne verhalen zijn een aaneenschakeling van dorre deugdvoorschriften ; de verschillende personen hebben de taak , om ieder een hoofdstuk der zedekunde aan te bevelen , en hebben daardoor zoo veel gewrongens en onnatuurlijks , dat zij geen indruk maken. Gelijk vele romans met een tendenz , zoo hebben ook deze weinig wsth, tische waarde en bevatten evenmin gehalte genoeg om zedelijk te verbeteren. Met gesuikerde ' huismiddeltjes geneest men de wereld niet. Be hel den mogen eindeloos preeken over het schoone der deugd, liet kwade roeit mere er niet mede uit, omdat men iet laat staan , en liet niet in den wortel aantast. Hun zedeleer hing ook in de lucht, omdat zij geen geloofsovertuiging tot grondslag had. Dit zagen anderen beter in, en gebruikten daarom al hun krachten, om het geloovig element weder op te wekken. -De piëtistische romans zijn hieraan hun ontstaan verschuldigd. Tje piëtisten echter grondden zich evenzeer op het•gevoel , als de vorige romanschrijvers. Het gevoel is bij leen de bron van hun christelijk geloof : daarin loopgin al hun godsdienstige waarheden , als in een brandpunt, samen. Jung , Stilling bijgenaamd' (1 740 1817) , was de voorlooper op dit gebied. Hij onderscheidde zich door zijne rechtschapenheid en de zuiverheid zijner bedoelingen. Hij overdreef anders nu en dan zijne goedhartigheid en meégaandieid, en hield een lofrede op Goethe, zoowel als op Kant, en had menig vleiend woord over voor de vrijmetselaars , hoe wel zijne meeningen hemelsbreed van deze trits verschilden. Met den bijbel in de hand trad hij op , doch het zijne godsdienstige overtuiging geheel in zijnen persoon opgaan. In "Hendrik Stilling's jeugd en jongelingsjaren" (1778) geeft hij een trouwe schets van de gods dienstige aandoeningen en bewegingen zijns gemoeds. Alles schrijft hij aan een bijzondere, goddelijke bestiering toe : God was het die hem eerst klee^rmaker, toen schoolmeester, daarop doctor, DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. later staathuishoudkundige maakte. hoewel hij voor geen vaii drieën was in de wieg gelegd. God verbond hem ook met een opgewonden, hysterische jonge dochter,, die hem het leven zeer vergalde. De [-leer heeft met hem allerlei groote dingen voor. In zijii "Stillings Freuden" droomt hij van een onzichtbare kerk naar zijn model. In zijn "lEteimwee" neemt hij het op voor den door de fransche revolutiemannen gehaten Christus; doch zijn christendom is n dit werk zeer mystiek; allerlei verborgen krachten oefenen invloed uit op de personen des verhaals , en brengen hen door allerlei beproevingen in ccii veilige haven te recht. Jung is een rechte type van de reclitzirmigen in onze dagen. Wat dezeri echtei miiuiei bepiocvcii, trachtte hij te verwerkelijken , de vcrzo ing namelijk van zijn geloof met zijne eeuw. Deze proef mislukte en bracht hern in vertwijfe1iig, waardoor L" tot een soort van bigeioof verviel , cii zich vestklanipte aaii een noodlot, dat zelfs met biddei niet te bezweren is. 'Wanneer de pijnen der verdoemden in de hel' , aldus uitte hij ziel meermalen tegen zijn vrouw , 'niet grootcr zijn, dan de mijnen dan zijn zij groot genoeg." hij begreep ten laatste , dat de godsdienst geen romantiek is, en trachtte het geloof van bet romntische zoo veel mogelijk te zuiveren, door in een ander verhaal van zijne hand, zijn "Theobald", aan te toonen , 'dat de weg des geluks tusschen bijgeloof en droomerj ligt." Zijn eigen levenservaring heeft hij in dit boek neergelegd, waarbij hij tevens zijn best doet, om zijn piëtisme verstandelijk te verklaren. lI)ocii zijn eigenlijke gemoedstoestand komt aanhoudend weer boven "Ik ken geen beter leven", roept hij uit„ ''(tan hetgeen de dagen der lieflijke droomen aanboden." Theobald is geheel ccii maii des gevoels , doeli door God geleid; iemand, die allerlei overdreven dingen doet , en hij alles den bijbel bijbrengt. Dat hij de dweepende Elberfelders , wien hij inct al zijn vroomheid nog or te wereldsch was , hierbij voor dcii geest had, laag men met grond aannemen. Zijn "Sceneii aus dein Geisterreiche', zoowel als Zijne "Theorie der Geisterkunde" zijn bewijzen genoeg , in welke sferen Stilling zweefde : zijn "Theodora van der Linden", "de Heer von Morgeriheim" en "Florentin von Falendôrf" ade 190 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. men een opgeruimder geest ; terwijl zijne vertellingen, van godzaligheid overvloeien. Ook Lavater ontmoeten wij op romantiek gebied. Deze beroemde man was echter slechts voor een gedeelte de geestverwant van Jung. Hij was een vijand van het orthodoxisme en een voorvechter van een vrij christendom; daarom hield hij zich aan den Christus, welke zich aan hem zonder ophouden in zijn gevoel openbaarde. Lavater's geheele dienst des gevoels is in den grond een soort van godsdienstige genotzucht, een zeifzuclit , waarvoor hij onbeschroomd uitkwam. "Genot is." bij hem, "het doel der deugd" zoodat, deugd en godsdienst zich in een soort van cpicurisme des verstands en des harten oplossen. "Wanneer de zonde," zoo zegt hij ergens, "niets dan genot verschafte, wie zou zoo dwaas zijn haar te haten? Wat mij voortdurend een geestelijk, zuiver, niet berouwend genot verschaft, dat is mijn God, mijn hemel." Lavater was echter niet ailecn een egoist, maar ook een determinist; daar hij volgens vaste regelen uit 's menschen gelaatstrekken tot zijne neigingen, talenten en feilen wilde besluiten , ecne leer, waarvan Let belachelijke door het nageslacht herhaaldelijk is aangetoond, doch die in de handen van vele gewaande menschenkenners nog een gevaarlijk wapen blijft, waar hen de lust bekruipt om hunne scherpzinnigheid vooral te doen uitkomen in het vellen van ongunstige oordeelen , die anderen in verdenking brengen en onteeren. "Vermag ieder mensch slechts, wat hij kan, en is hij slechts wat hij is." dan zal men weldra de kinderen nog ophangen, voor zij de galg verdiend hebbeu , gelijk Lichtenberg zeer waar opmerkte. Godsdienstige hoogmoed is de vreeslijkste trots , welke er bestaat, en deze straalt door al de regels van Lavaters "Pagboek" heen, waar hij de woorden des Heeren op zich toepast: "ik beu in de wereld gekomen om der waarheid getuigenis te geven.'' In zijn "Pilatus", - zijn "Nathanael" , zijne "Uitzichten in de eeuwigheid" vormen Zijne godsdienstige gevoelens de schering en inslag zijner verdichtingen. Hoe diep deze richting in het leven der Duitschers was binnengedrongen , blijkt wel het duidelijkste uit Goethe, die , geheel van zijne roeping als kunstenaar doordrongen, om DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. al de verschijnselen van zijnen tijd van den kant der kunst op te vatten, zich er niet van onthouden kon den ziekelijken gods. dienstzin , het geteem van het godvruchtig gevoel, het smachten naar een steeds grooter zelfgenot , het geloof aan een bijzondere leiding Gods en den daaruit ontspruitenden hoogmoed , al was het dan slechts in een kort begrip, weér te geven. In "de bekentenissen eener schoone ziel" (Wilh. Meister's ]eerjaren), zien wij dit alles duidelijk doorstralen. Wat er overdrevels aan het piëtisme van Jung en zijne geestverwanten kleefde . wist Claudius gelukkig te vermijden. Alle gezochtheid , schwurmerei en kortzichtige bekrompenheid ter zijde stellende, trad hij met een gezond, odsdienstig gevoel voor het christendom en tegen de zich verheffende verlichting op. Hij schreef populair en wist zijne lezers door fijne luim te boeien. Zijza voornaamste werk is een boek met den zonderlingen titel: i `Asn ius omlia sus, secum portans , oder sammtliche 'Werke des Wandsbecker Boten" In een eenvoudigen , kernachtigen stijl behandelt hij in dit werk verschillende onderwerpen , vooral de dwaasleden van zoo vele wijsgeeren , het gebrek aan godsdienstzin van zoo menigen geleerde, de gemaaktheid, de sophisterij en verkeerde gevoeligheid , die zich eieer en meer van de l)uitscliers meester maakten. I=lamann sloeg den zelfden weg in als Claudins, doch behandelde zijn onderwerp veel onstuimiger. Hij was een inan des geloofs , en hield liet er voor, dat zedeleer en zelfbelheersching zonder geloof slechts kwakzalverij zijn. Later trachtte hij het geloof en de wetenschap te verzoenen door een middelweg in te slaan. Verstand en (le H. Schrift waren toen bij heem Bene taal Gods , en de openbaring niets anders dan de levende eenheid van schrift, natuur , en geschiedenis. Hij opperde dan ook de vraag , `pof de parel des christendoms geen verborgen leven in God , een waarheid in Christus en een kracht zou zijn , die noch in woorden en gebruiken , noch in leerstukken en zichtbare werken bestaat" , en verzeilde ten laatste op dat subjectieve christendom , waarbij weder geen stellige gegevens, maar de persoonlijke opvatting de geloofsbelijdenis uitmaken. Hamann baande met deze opvattingen den weg tot den zooge 1 , DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS, naamden godsdienst der rede , welke later ook op het gebied des romans zulk een groote rol spelen zou. De Duitsehers vouumM den echter al deze denkwijzen zelven niet , doch ontvingen ze uit den vreemde, vooral van Frankrijk en Engeland. Zij hebben zich steeds geroepen geacht om stelselmatig uit te werken , wat anderen hadden uitgedacht. Zij geleken hierbij veel op de Romeinen , die alle buitenlandscha goden in hun tempels haalden zoodat zij ten laatste niet meer wisten , welke de rechte God was. Wordt vervolgel. MENGELINGEN. OPIUMBELASTING. - De opium is in Indië zwaar belast. Deze belasting fchijnt jaarlijks 10 millioen aan de fehatkist op te brengen. Het Nieuws Van den daq (Juni) heeft een paar artikelen gewijd aan de befehouwirig , hoë zeer het gebruik van opium, het zoogenaamde "amfioenfehuiven" de menschen verdierlijkt. Het Nie?ws van den dat,, wil daarom wel niet de belasting afgefchaft hebben, want dan werd de opium rog beter-koop en zou het gebruik bevorderd worden. (De millioenen anders, die uit de Oost komen, zijn . Heeren liberalen onverfehillig ; zij meenen , dat de Nederlandsche burger alleen zeif oldoening vinden kan in de vergaâring van millioenen, die hij-zelf opbrengt: het leven is veel te goedkoop in Nederland; 't is fehande , voor zoo'n fatsoenlijke natie!) Maar het Nieuws wil, dat de opium in de Oost verboden zal worden. Anderen zeggen, dat dan het misbruik van jenever in Nederland ook van ftaatswege moest worden tegengegaan. Neen, zegt het Nieuws , dat niet : de Nederlanders zijn meerderjarig; de Javanen in tegendeel zijn oumondig. De voogd mag een onmondige weigeren wat hij een meerderjarige niet beletten mag. Dus de dronkaarts , die bij ons langs vegen en kaden zwaayen , zijn meerderjarig , zijn bevoegd te oordeelen, te beflis[en en te handelen. De werkman, die geregeld een derde van zijn fober weekloon aan de arme, arme vrouw en de kinderen onthoudt, om het fraaye werkwoord zuipen, in toepasfing te gaan brengen, heeft onfchendbare rechten, die de Javaan op rijpen leeftijd niet heeft. En de Javanen zijn zoo knap en zoo befchaafd ! en men wil hun met een Burgerlijken Stand enz. enz. begiftigen! Ais nu een MENSCU , een der genen die zich onder de banier VRIJHEID , GELIJKHEID en 13110EDERSCHAP fcharen , een die het recht heeft , om zich-zelven zijn godsdienst of 6ngeloofsgraad uit te kiezen, een der genen, die geenen meester of leeraar dan alleen zich-zelven te erkennen hebben, een der wezens met de eigenaardige ftrotkonformatie , die ons, tot dus verre, van de apen onderfeheidt, een der door de groote fransche en duitsche 194 MENGELINGEN. wijsgeeien der vorige Eeuw VIUJGEMAAKTEN , verklaart, dat hij voor zijn eigen geld, voor zijn eigen 6 centen, zich koopen wil een "balletje" opium, het genot van zekere bedwelming, - dan zoû de regeering , de wet, dit mogen beletten ! de wet zoû mogen zeggen: neen, dat is niet goed voor Jantje, dat mag Jantje niet doen, of niet hebben! Tieeren liberalen, konsequente theoristen, bewakers van de vrijheid en waardigheid van DEN iDenscil (allengs ook van verwante natuurgenoten) , hoe heb ik het met uP De M]NSCiI zoû vrijelijk mogen gaan naar de kerk, en zou niet mogen gaan naar de "amfioenkit".? Lions donc 1 Er is immers geen andere gezachsdrager dan ons eigen individu! er is immers geen Openbaring, geen God, geen wet, geen ftellige weten(chap, of niets! Wat droomt gij toch! Gij dommelt in van goedaardigheidl Gij zijt met het lot van die liefhebbers in Indië begaan, gelijk gij begaan zijt met de ravage,9 , die de ontucht ook hier te lande maakt, maar bedenkt toch , dat ge met voiwasfen personen te doen hebt, die het wellicht veel beter weten dan gij M. MIDDELBURGSCH TAALKONGRES. - Ons onthoudend van in eene profeetische uitfpraak te treden aangaande de vruchten , die deze bij-een-komst van letterkundigen zal afwerpen, is het ons hoogst aangenaam hulde te brengen an den geest, die de handelingen der Regelingskommisfle en van het Kongresbeftuur geleid heeft. Wij waardeeren innig niet flechts de gulle courtoisie , waarmede de Heer De Jonge van Ellement de honneurs van zijne provincie en van zijn kasteel gedaan heeft, maar ook de groote humaniteit, die Zijne handelingen als Voorzitter heeft bezield. Op hoogen prijs wordt ook door ons gefteld de zorgvuldige vermijding van alles wat aanleiding tot misbruiking van het Kongres voor politieke partijoogmerken had kunnen geven. Wij behooren voorzeker onder de genen, die gelooven het proza, zoowel als de vaerzen van Marnix te verftaan , te kunnen Imaken , en te waardeeren; ook naar onze meening neemt de vriend van den Zwijger eene eerste plaats onder onze letterkundigen in : Wij zouden het dus verklaarbaar, ja bijna verfchoonbaar gerekend hebben, indien het Kongres als zoodanig zich had aangefloten bij de hulde, die hem op het kerkhof van Souburg gebracht is. Nu men zich daarvan heeft onthouden, hebben wij geen woorden genoeg, om te betuigen, hoe zeer wij deze kieschheid tegenover de Katholieken MENGELINGEN. 195 waardeeren. Het was inderdaad meer dan wij hadden durven vergen , en de onthouding is alleen hierdoor gewettigd , werd alleen hierdoor bepaald voorgeschreven , dat zeer zeker het liberalisme niet zou nagelaten hebben toe te geven aan opwellingen en uitboezemingen, die beleedigend zouden geweest zijn voor de kinderen der Kerk , welke de fchrijver van den Bye-corff zoo bitter be (treden en beschimpt heeft. Sommige onzer vlaamsche broeders hebben , helaas , een zeer gering begrip van de rechten der opini.ën en van het char-;liter eener. minderheid , en het (preekt toch wel van zelf, dat de viering der gedachtenis van een beroemd man niet mocht ontaarden in een frij 1 over zijne beginselen en methode. Nogmaals dus onzen dank aan het Kongres ;oor zijne wijze , liefdevolle , echt co2urtoise onthouding. J. A. A. Tn-. DE KEIZERSRECEPTIE De Koningin van Engeland heeft i.ii der tijd , in naam van la://ère zilbion, een Poort van amende honoi wt?le gedaan bij de asch van Napoleon den Eerste. Met een overwicht , dat wij niet geneigd zijn, ook nu nog niet , te miskennen , heeft de Neef van den grootera. Keizer (lat bezoek weten uit te lokken. Niet al te vernederend trouwens was het voor de nazaat der Tudors dezen hofeIijkheidsplicht te kommen vervullen. Napoleon de Eerste had den Koning van Engeland niet uit zijn rijk gejaagd ; , noch zich d e kroon opgezet , waar die Koning beweerde aanigraak op te hebben. Maa,. Frans Joseph , nazaat van de Keizers vare het Heilige Duitsche Rijk, verflagen, vernederd, verpletterd bijna door zijn vroegaren bondgenoot tegen de Denen, maakt zich op om dien Vorst zijne hulde in zijne hoofdftad te gaan aanbieden , en die Vorst zal hem de eer doen hein te outvangen, gecielyd met de kroon van Karel den Cxroote en Rudolf van Habsburg. Niemant gelukkiger dan de Heer Franciscus Josephias (die zich ` -Keizerlijke en Apostolische Majesteit"'titelt) , dat hij in het enropeesch Driemanfchap fchijnt te worden toegelaten , waar hij den naneef der kozakkentraars en van de : Heeren van Brandenburg tot kollegaas heeft. De Markgraaf jens ens van Brandenburg hadden, als Keurvorsten , de eer het waschbekken bij de krooningsewremoniën der voorzaten van Frans Joseph te mogen aanbieden. Heden houdt Frans Joseph, mag men wel zeggen, den ftijgbeugel, als het den Duitschen Keizer genadiglijk behaagt zijn 19 6 MENGELINGEN. krijgs- of paraderos te beklimmen. Men kan worden arm, beroofd , verzwakt , overheerd : maar men bèhoeft niet te worden de oogendienaar van den Vorst die ons overwonnen., vernederd, verduisterd héeft ; men behoeft het niet als men eergevoel ' heeft : men behoeft het vooral niet in het oogenblik , dat die 'Vorst met de ongehoordste maatregelen van onrecht en geweld d e Apostolische Kerk aanvalt , waaraan men zijn geprivilegieerden titel. ontleent. Helaas ! ozc Bont les Reis ? God dank , dat Nederland er een bezit , wien zijne berispers , wat zij ook zeggen mogen , geen koninklijk zelfgevoel betwisten kunnen. De Heèr von Bis inarck heeft , volgends de lkoeranten , op het gala-dinee van Vrijdag 6 Sept. (waar Zijne Apostolische Majesteit zich wel van 't gebruik van vleesch en vet onthouden zal hebben !) zorg gedragen voor eene kleine ontfpann.ing. "Hij had den eersten komiek van het hof-theater ontboden en dezen de eereplaats tusschen zich en Mevrouw de Prinzessinn aangewezen , regt tegenover de Keizers." Wij hebben niets tegen de middeleeuwsche assorteering der hof=beambten : maar als men personen met zotskappen in kontakt met Soevereinen brengt , dan behooren die Soevereinen toch ook , geheel de allures van kroondragers te bezitten , en van de waardigheid , die deze personen behoort te onderscheiden , heeft , men moet het bekennen , de muzikale en inkonsequente Koning van Beyeren, als non-komparant, nog meer blijk gegeven dan de krachteloze schrapper zijner eigen handteekening onder het bilateraal kontrakt , dat men Konkordaat noemde. Men ziet : je ne parle pas poliíique , mais bomes maniéres. M. XIXe-EEUWSCH. --- Dezer dagen trad een Heer een tele-graaf- bureau in de nabijheid van Parijs binnen , en overreikte het volgend telegram : "Madame Duval , X-straat , 15, Parijs. Bericht 'met droefheid dood oom Vincent. Kom spoedig tot opening "testament. Geloof wij zijn erfgenamen. Durand." De telegrafist telde de woorden en zei : "Er zijn er twee-entwintig. Dus twee woorden te veel , mijnheer." — "Zoo ?" andwoordde deze en keek het telegram nog even door : "Haal dan met droeflieicd maar door." N. v. d. D. 2 que d'Orleans , Pont déchiré de leurs invectives. Sa merveilleuse Histoire de N. S. Jésii-C/irist a été regard& d'un mauvais ceil, parce que le partisan modéré du catholicisme libéral avait continu é (en dehors de ses études) la campagne ouverte depuis ders années. Q uand Mgr. Dupanloup a donné une explication , â sa manière, de la grande Encyclique et du Syllabus , - ii faut convenir que Ie public des fidèles a été assez bnin pour vouloir s'en arrnger; et aujourd'hui que l'illustre évêque adhère â la proc1axia1ion du dogme de l'infaillibité , sans rien retracter de ses discours et actions d'autrefois , on en esi tout heureux et on ne parle de lui que dans les termes les plus satisfaisants. C'est bien l'occasion de dire que Thomas a Kempis n'avait pas tort , quand ii ne se souciait pas trop des discours des hommes. C'est tres curieux que pour obtenir uit peu de justice pour les "mânes" de M. de Montalembert , ce sont ceux qui de tous temps Vont regard d'une admiration â grandes prcautions , qui aujourd'hui demandent quelque modtration dans les invectives dont 0fl semble vouloir le puur,, pour l'omnipotence exercée par sa parol. C'est peu généreux de la part de ceux qui un jour conspiraient innocemment pour l'tconduire eneore davantage , que au jourd'hui la plus ordinaire justice lui est refusée. Telles étaient mes pensées quand , ce matin fueilletant les Moines d'occid(mi , mes rcgards tombèrent sur les pages subljmes ou l'auteur parle des religieuses. Je cherchais une introduction aux strophes sensibles adressées dans un couvent de femmes au C/irisl de Charles V, et je ne pus vaincre la tentation de transcrire ici les dites pages, tant l'honneur du chevalier chrétien et du tendre père qui semble les avoir écrites de ses larmes et de 50fl sang, que pour l'édificatiou de vous, mon poëte, et de moi-même. [LA RELIGIETJSE.] "De ce monde perdu , dont nous nous efforçons de retrouver 1'etnprente , tout a disparu , tout a péri ou tout a changé , hormis l'arme du sacrifice. Le vaste et magnifique édifice de l'ancienne société catholique s'est écrould sans retour. Ii en surgira, ii en surgit déja une autre qui aura , coinme l'ancienne , ses grandeurs et ses misres. Mais ce que nous ven-ons de raconter a duré , dure encore et durera toujours. 3 "Douze siècles après ces Anglo-Saxonnes dont on vient de par er , la même main vient s'abattre sur nos foyers, sur nos &eurs désolés, pour en arracher nos files et nos surs. Et jamais de- puis que le christianisme existe , ces sacrifices n'ont été plus nornbreux , plus magnanimes , plus spontanés qu'aujourd'hui. "Oui, chaque jour, depuis le commencement du sièele oi nous sommes , des milliers de créatures airnéez sortent des châteaux comme des chaurnières , des palais comme des ateliers, pour offrir â Dieu leur eceur., leur ame, leur corps virginal , leur ten dresse et leur vie. Chaque jour, parmi nous et partout, des files de grande maison et de grand coeur, e d'autres d'un cceur plus grand que leur fortune , se donnent , ds le matin de la vie, un tlpoux immortel. C'est la fleur da genre humain ; fleur encore charge de la goutte de rosée , qui n'a encore réfléchi que le rayon du soleil levant et qu'aucune poussière terrestre n'a encore ternie ; fleur exquise et charmante, qui, respirée même de lom , enivre de ses chastes senteurs , au moins pour un moment, les âmes les plus vulgaires. C'est la fleur, mais c'est aussi le fruit; c'est la sève la plus pure, c'est le sang le plus généreux de la tige l'Adam, car chaque jour ces héroïnes remportent la plus étonnante des victoires , grce au plus courageux effort qui puisse eilever la crature aux instincts terrestres et aux liens mortels. "Avez-vous vu , en mars ou avril , nu jeune enfant respirer les premiers épanouissements de la nature, et les premières lueurs de l'aclrniration étineeler dans son beau regardL au contact du reveil de la vie dans les bois et les champs ? C'était le printemps de la vie en présence du printemps de la nature , et c'était nu enchantement ! Mais ii y a quelque chose de plus enchanteur et qui ravit l'me aux plus hautes eimes de l'motion hurnaine : c'est la Vierge djâ adolescente , toute rayonnante de jeunesse et de beaut€ , qui se détourne de tous les parfums de la vie pour ne plus respirer et regarder que vers le ciel. "Quel spectacle ! et o en trouver un qui manifeste plus visiblement la nature diVine de l'Égiise , qui fasse mieux oublier les misères et les taches dont sa céleste spiendeur est parfois voilée 9 "Mais redisons-le sans cesse , ce spectacle nous est donn par- tout , et non seulement dans notre Europe Vieillie et malsaine, mais dans cette Amérique que contemplent avec espoir et con. 4 fiance tous les esprits généreux ; partout oi VÉvaiigile est prêché, partout oui un crucifix est dressé , car partout le Christ sait , de ses bras invincibles , saisir et déraciner ces fleurs terrestres pour les transpianter dans une région plus voisine du ciel. "Les spoliateurs et les proscripteurs auront beau recoininencer leur auvre , chaque jour prédite et provoquée par les scribes du cesarisme revolutionnaire , in chastet dévouée recommencera la sienne. Dans les greniers eb les caves des palais habités pnr les triomphateurs de l'avenir,, sur leurs têtes ou sous leurs pieds, ii y aura des vierges qui j ureront â Jesus-Ohrisl de n'appartenir qu'a' Lui et qui garderont ce serment , s'il Ie faut, nu prix de la vie. "En ce siècle de grande mollesse et d'universel affaissernent, ces victorieuses ont retrouvé , ont garde le secret de la force dans la faiblese de leur sexe , ne nous lassons pas de le répéter, eiles manifestent la rnMe et persévérante energie qui nous manque pour aborder de front et doinpter i'égoisrne, la lâcheté, le sensualisme de notre temps et de tous les temps. Cette tche, elles l'accomplissent avec une chaste et triomphante hardiesse. Tout ce qu'il y a de nohie et de pur dans la nature humaine est mené au combat contre toutes nos bassesses et au secours de toutes nos misères. Ne parlons plus du charme de la vie conteniplative , des joies suaves de la méditation , de la solitude. Ce n'est plus la' que le lot du petit noinbre. La foule des dévouées se précipite dans une autre voie. Elles accourent , elles affluent pour prodiguer des soms infatigables aux infirmités les plus re butantes , les plus prolongées de la pauvre nature huinaine ; pour défricher les déserts de l'ignorance , de la stupidité enfantine, souvent si revéche et si retive. Bravant tous les dégouts , toutes les répugnatices , toutes les dénonciations , toutes les ingratitudes, elles viennent par milliers , avec un courage et une patience in domptabies , courtiser,, caresser et soulager toutes les formes de la souffrance et du uénûrnent. Et comme elles out la force,' elles out aussi la limière , la prudence , la vraie perspicacité. Elles ont compris la vie avant d'en avoir goûté. Qui done leur en a enseigné les douloureux secrets ? A elles si pures et si passionnées, elles, dans l'ge oii Ie cur commence â être dévoré par la soif insatiable des sym. pathies et des tendresses humaines , qui done a appris que cette 5 soif ne sera jamais assouvie en ce monde ? Qui leur a révélé l'ignominieuse fragilité des affections d'ici-bas, des plus nobles et des plus douces , des plus tendres comme des plus enracinées, de celles-là méme qui se croyaient immortelles , et qui tenaient le plus de place dans les coeurs , ou elles ont misérablement péri? Ce ne peut être qu'un instinct divinement libérateur, qui les afl'ranchit en nous les dérobant. Les voilà délivrées des cruels étonnements de l'áme , qui rencontrei le mécompte , la trahison , ie mépris dans Ie chemin de l'amour , et quelquefois , après tant d.'ef orts et tant d'illusions , le silence de la mort dans Ja plénitude de 1 vie. Eiles ont diviné 1.'ennen i , elles font tourné , de.joué, ^Taincu ; eiles lui bnt échappé pour tcujours. "Elles vont clone porter à Dieu , dans sa première fraicheur,, tout leur. c(eur , tous les trésors du profond amour , du complet aba.adon qu'elles refusent à ?homme. Elles vont tout ensevelir et tont consumer dans le seeret du dépouillement volontaire, des immolations cachées. "Cela fait , elles nous frment qu'elles ont trouvé la pais et la joie, et d.(xns le sacrifice d'elles-mêmes la perfection de l'amour. Elles ont garde leur coeur pour celui , qui ne change pas et ne trompe jamais. Et L` son service , eiles rencontrent des consolations qui valent tout le prix dont on les paye , des joies qui ne sont pas sans nuages parcequ'alors elles seraient sans mérite, mais dont la saveur et le parfum durent jusqu'à la tombe. "Ce n'est pas qu'elles aient voulu nous oublier ou nous trahir, nous qu'elles aimaient et qui les aimions. Non, la flèche qui est entrée dans potre coeur et qui y reste a d'abord traversé le leur. Elles partagent avec nous le poids et l'amertume du sacrifice. Le détachement n'est point l'insenslbilité. Il n'y a que la fausse spiritualité qui rende dur , arrogant , impitoyable Toute religion qui dessèche ou endurcit le coeur est une tyrannie menteuse. lei , dans le vrai sacrifice , dans la mortification suprême , l'affection humaine ne perd aucoun de ses droits ; ils sont tous respectés , mais tous épurés , tous transformés en offrande au Dieu rui a promis de nous consoler plus qu'une mere : Miserebiíur lui magis quam mater. L'ardeur d'une tendresse souffrante , mais si pure , si droite, si sure d'elle-même , se révèle encore dans chaque accent , dans chaque regard. Tje bonheur d'être à Dieu ne ferme point un coeur biera ne aux peines d'autrai , et ne l'isole 6 d'aucune émotion généreuse. Ce coeur devient au contraire plus tendre et plus intimement occupé de teug qu'il aime , à mesure qu'il s'enlace d'une étreinte plus passionnée au coeur de Jésus. "Est-ce lá un rêve ? une page de roman ? Est-ce seulement de 1'histoire , l'histoire d'un passé à j amais éteint ? Non , encore une fois, c'est ce qui se voit et se prise chaque jour parmi nous. "Ce spectacle quotidieu, nous-me^me qui en parlons nous 1'avous vu et subi. Ce qui ne nous était apparu qu'à travers les áges et à travers les livres, s'est dressé un jour deviant nos yeux baigu s des larmes d'une angoisse paternell e. Qui ne nous pardonnera d'avoir, sous 1'empire de eet ineffacable souvenir , allongé plus que de raison peut-être cette page d'une oeuvre trop longtemps inachevee ? Combien d'autres , n'ont pas , eux aussi, traversé vette angoisse et contemplé d'un regard éperdu la dernière apparition mondaine d'une fille ou d'une speur bienaimée "Un matin elle se leve et s'en vient dire à son père et à sa nière : Adieu ! tout est fini. Je vais mourir, mourir à vous, inourir à tout. Je ne serai j amais ni épouse ni mere ; j e ne serai plus même votre fille. Je ne suis plus qu'à Dieu. Rien ne la retient. La voilà pui apparait déjà parée pour le sacrif ce , étincelante et charmante , avec un sourire angélique , avec une ar deur sereine , rayonnante d© gráce et de fraicheur , le vrai chef- d'eeuvre de la création ! Fière de sa riante et dernière parure, vaillante et- radieuse , alle marche à l'autel , ou plutót elle y court , elle y vole comme un soldat à i'assaut , contenant à peine la passion, qui la dévore , pour y courber la tête sous ce voile qui sera un joug pour le reste de sa vie , mais qui sera la couronne de son éternité. "C'en est fait: elle a franchi l'abime avec eet élan, eet essor, ce magnanime oubli de soi , qui est la gloire de la jeunesse , avec eet enthousiasme invincible et pur que rien ici-bas no saura plus n.i éteindre ni égaler. "Mais quel est dove eet amant invisible , mort sur r un gibet, il y_ a dix-huit siècles , et qui attire ainsi à Lui la jeunesse , la beauté et l'amour ? qui apparait aux ames avec un éclat et un attrait, auquel elles ne peuvent résister ? qui fond tout--coup sur sur elles et en fait sa proie ? qui prend toute vivante la chair de notre chair et s'abreuve du plus pur de notre sang ? Est-ce 7 un homme P Non : c'est un Dieu. Voilà le grand secret , la clef de ce sublime et douloureux mystère. Un Dieu seul peut rem- porter de , tels triomphcs et mériter de tels abandons. Ce Jésus, lont la divinité est tous les jours insultée ou niée , • la prouve tous les jours , entre mille autres preuves , par ces miracles de désintéressement et de courage qui s'appellent des vocations. Des coeurs jeunes et innocents se donnent à Lui pour le recompenser du don, qu'Ii. nous a fait de Lui-même ; et ce sacrifice qui nous crucifie n'est que la réponse de l'amour humain à l'amour d'un Dieu qui s'est fait crucifier pour nous." LE CURÏST DE C}IARLES-QUINT. 1i1riu SSIoNS D'UNE RELIc.IIELTSE. Dieu seui. Jour à jamais béni , jour heureux de ma vie, ou l'im.age du Christ apparut à mes yeux , Reste , ó doux souvenir , dans mon á .e ravie , Accompagne mes pas sur la route des cieux ! Quel genie , enfantant ce chef-d'oeuvre admirable , De ce vivant ivoire a fait parler les traits ? Quel coeur a mesuré eet àbime insondable De Jésus immolé lavant tous nos forfaits? Son regard fut témoin du drame du Calvaire, Ses yeux ont vu couler le sang de mon Sauvear; Une céleste extase , une pure lumière Lui dévoila Jésus et sa longue douleur. Tu m'aa tout retracé , sainte et divine Image, Les tortures . du corps , les tourments de l'amour; Par toi j'ai toot compris , sa mort fut mon ouvrage; Que ne puil-je à tea pieds expirer mon tour! Venez et contemplez le triple rang cl'épines Ceignant ce front royal , -pergant ce chef sacre , Et son sang , se mêlant á ses larmes _ divines , Implorant Ie pardon pour son frère égaré 8 Qui done nous redira le langage sublime De son , regard mourant et porté vers les Cieux? 0 céleste douceur ! ó douloureux abime , Oix l'amour de Jésus se révèle à mes yeux Oh ! laisse-moi baiser sur ta face livide Ces vestiges cruels d'un soufet infamant ; Je ne m'àbuse pas , c'est ma main déïcide Qui t'infligea , mon Dieu , eet odieux tourment. Dans sa bouche entr'ouverte , ó langue desséchée, Tu murmures encor : J'ai soif , soif de ton coeur, Oui , ta brulante soif ne peut être étanchée Que par le repentir , les larmes du pecheur. Toujours je la verrai cette épaule blessée , Que déchira pour moi le fardeau de la croix; Toujours je la verrai cette main transpercée , Qui semble me bénir pour la dernière fois. Ses muscles sont tendus , ses veines épuisées , Le Prophèie 1'a dit : tous ses os sont comptés; - Ses membres sont meurtris , toutes ses chairs blessées Et Ie lang longs flots coule de tous co es. Laisse-moi m'abreuver à cette source pure Qui j aillit , ó Jésus , de ton coeur adoré , Je veux , collant ma lèvre à ta large blessure, Savourer á longs traits ce breuvage sacré. Va done , b Dieu victime , ou ton amour t'appelle , Subjuguer á la fois et l'orgueil et Terreur, Calmer le repentir, charmer Ie coeur fidèle , Confondre dans tes bras le juste et le pécheur. Mais en quittant ce toit , tu vois couler nos larmes, Que ne puis-je , 6 Jésus , te suivre pas à pas ! Te montrer en tous lieux et révéler tes charmes A. ce mgnde „insensé qui ne te connait pas. Je ne te verrai plus , effigie adorable. Mes regards artrists te chercheront en vain. . Mais non , tu m'as laissé l'empreinte ineffaçable De ton Image sainte , ô Crucifix divin. Partout tu m'apparais , partout je te contemple, Pa croix , â mon reveil , se dresse devant moi Dans mon humbie celiule, et curtout dans le Temple Oi'i mon âme , ô mo che devant toi. n Dien , s'épan Que j'expire â tes pieds , si jamais je t'oublie, Si je ne vois tes traits jusqu'au dernier soupir. Ali! du calice arner pour moi tu bus la iie, Pour toi, 1flOfl doux Jésus , je veux vivre et mourir. Pour moi sur cette terre ii n'est plus qu'un déliee: Bépandre ton amour,, partager ta douleur; Loin de moi Ie plaisir : amour et sacrifice! Tel est, ô Dien souffrant , le seul cri de mon cxur. Cloue â ta croix ce cceur , couronne-moi d'épines, C'en est fait , mon ésus , oui tout est consommé. Mon Dien, je me remets entre tes mains divines, A toi seu j'appartiens , â toi j'ai tout donné Tout : mon âme et mon corps, oui tout, ma vie entière. Les gouttes de mon sang , mon esprit el mon caur, Ma familie chérie , et mes swurs et ma mère, Et mes jours d'amertunie et mes jours de bonheur. Ali! d.onne-moi ta croix : c'est ma seuie richesse, C'est la' tout mon trésor , ô sainte pauvreté, Sur mon cceur défaillant , que toujours je la presse Pour te la rendre au jour de ton éternité. Je ne sais , mon cher ami , si vous connaissez ce célèbre ivoire dit le Chris de Charles-Quint, - résumé si éloquent d'une foule de grandes pensées et d'émotions profondes. M. M**, qui en est l'heureux dépositaire , m'a souvent raconté , les larmes aux yeux , l'effet 10 presque surnaturel , dirait-on , produit par ce chef-d'ceuvre sur des eaurs rarement émus , incrédules même. Ii y a bien dans l'air comme un courant qui rassembie les chré tiens et les mène en phalanges au coinbat. Les armes (pour ne parler que des moyens temporels) sont dans les poëtes et dans l'histoire. Je crois que tout modeste 1ittrateur 2 qui n'est pas théologien ni professeur de mor ale , fait bien de commenter ceuxlâ , d'étudier celle-ci. Dans ces études nous pouvons donner la main, tout adversaire de bonne foi. Bassembions des matériaux,le résultat déciclera si les armes qu'ils nous fourniront vont â notre poignet ou â celui de l'ennemi. Yoilâ , comme vous ie savez , le principe vital de ma revue De Die8cJie Warande. Dans le ir et Ie 2e numero du Xe vol., que je viens de rnettre en circiïiation, j'ai pu offrir â mes lecteurs : 10 line appréciation da caractère de l'untéressante Comtesse Jacqueline de Bavire, jugée si différemrnent par nos historiens. Le point de départ de cette étude est le beau livre de l'archi viste bavarois Franz Löher l'auteur , mon frère Paul , le Profes ; seur de Louvain. 20 M. l'abbé Jos. Habets m'a fourni une notice biographique sur un pre d'Amsterdam , nommé Jacobus a Castro , mort é vêque de Rurernonde en 1639. Vous connaissez mieux que personne la noble initiative , prise par LL. GG-, i'archevêque d'TJtrecht et i'évêque de Harlem, pour activer l'tude de l'histoire et de l'archologie ecc1Isiastiques de notre patrie. Permettez-moi de vous féliciter de iii bonne tenue du Gilde6oek , et apprécions la valeur des Bijdragen. 30 Je parlais des a Castro - Vanden Borghen - une autre familie amsterdammoise m'a fait faire quelques recherches dans nos archives de l'état civil : c'est cello des musiciens célèbres, les Sweelinck. Plusieurs membres de cette famille se trouvent avoir été catholiques ou du moius avoir contracté des mariages catholiques. Ce qui n'empêche pas que Pieter Janssen Sweelinck, Ie plus célèbre des trois ou quatre musiciens, était attaché comme organiste â une des églises réformées de ma ville. 40 Les lecteurs qui s'intéressent â la question de la musique liturgique parcourront avec quelque intéret un article d'un musicien tout-a'-fait autodidacte : M. J.-P. de H., qui pour se charger de la rude besogne d'approprier nos beaux bestiaux hollandais â 11 la trausformation culinaire , ne laisse d'être un compositeur de me rite , touchant orgaes et piano et chantant Ie grgorien en faire raffoler F1ix Clement. 50 Naturellement M. P. a aussi introduit la muique , comme 1ment civilisateur , dans sa famille, et de mon côté j 'ai eniprunté au savant allemanci Jacob Faicke queiques pages, dans lesquelles ii dérnontre combien la femme peut avoir d 2influence sur le cléveloppement du goût dans les arts plastiques et partant sur l'ap préciation du beau au centre d'une maison bourgeoise. 60 Nos Hollandais du XVII0 sièele , tout en restant presque 6tranger â la peinture monumentale , ont pourtant eu un très bon tact pour décorcr leur chambres : soit avec des portraits , avec des vues de villes ou de campagne , ou avec des tableaux de genre calmes et gais Vous êtes venu voir â Amsterdam I'exposition spiendide d'oeuvres des XyJJe eb Xviiie siècles. J'ai eu la maladresse de rechercher , dans cette coliection précieuse , les traces du culte de l'idéal ,- et je dois dire que ie résultat a été fort peu consolant. 70 Un de mes amis in'a gratiflé , pour la partie politico-historique de mon recueil , d'uue traduction fidèle de la relation que donne le célèbre Martin Antoine del Rio de la more etc. de Don Juan d'Autriche , remplie de details très curieux. 80 Le Dr Van Vloten , de l'obligeance duquel j'ai â me louer grandement , m'a copié , ponetué et annoté trois farces dramati ques pittoresques du XVIP sicle , ire moitié ; tandis que 90M. l'abbé Wessels, aujourd'hui curé de Doetinchem , vient d'ajouter un nouveau chapitre â son histoire du Roman et un nouveau titre â ma reconnaissance. 100 Moi-même j'ai cherché "eenighe knorven in de biezen de la poésie érotique de M. C.-A. Hbnigh , lequel , â mon modeste avis , avait bien été un pen surtaxé "door de marcktmeesters" qui le reçurent â son début. Quand aurai-je l'avantage de faire entendre aux habitués de la Warande "het boomgeruisch" ' de votre prose verdoyante? T. a V. A. Tu. Ps. Comme nous sommes dans une atmosphère de couvent , je 1 Expression du drossart Hooft. 2 Je ify puis rien qu'n Frane les arbres sembient ne pas --? 12 veux, sur cette page , vous copier eneore un passage d'une let tre , qui m'est parvenue de la Maison-mre des Filles de la Croix â Lige , datée du 12 Septembre. Je regrette seulement que les geus éelairés et libéraux devront conciure de cette communication que nous ne sommes pas encore de leur opinion dans les choses surnaturelles. ,,Vous vous rappelez bien que je vous ai parl d'une sainte pe tite novice qui avait pris le voile le même jour que moi et qui semblait atteinte d'une maladie de consomption ? A peine m'aviez-vous quittée dernièrement, qu'on lui a interdit i'entrée des classes; 0fl pensait que le grand air lui ferait da bien ; presque toule 1ajourne elle était doucement occupée au jardin. Cependant sa langueur s'accrût de jour en jour; elle ne pût plus prendre aucune nourriture. TI y a aujourd'hui qnatre semaines qu'eile s'est alitée ; elle avait maigri terriblement , et ne pouvait prendre autre chose qu'une demie-tasse d'eau et de lait dans les 24 heures. Aprs 8 jours elle ne prit plus rien, absolurnent rien; pas môrne une seule goutte d'eau. Les médecins ne savaient pas expliquer son état. Ils disaient que son estomac s'était ferm é' , etc. Dix jours elle est restôe comme cda , presque iinmobile , comme un squelette, Ja voix et les yeux presque éteints. Eile fut administrée , eI fit ses vcrux éternels. Chacun attendit la mort. Ses parents— famille honora bie de Liége - dont elle est l'unique enfant , étaient inconsolables. On avait voulu lui faire prendre de Peau de N.-D. de Lourdes; mais parce qu'elle ne pouvait rien supporter, et puis comme elle désirait bien mourir , cda ne se fit pas. A Ja fin cependant Ja sceur qui la gardait lui en mit quelques gouttes dans la bouche; sans lui d i r e ce que c'é t a i t. On s'unit dans une fervente priôre. Et la nuit elle demanda encore <"t boire. Ello bût alors tout un verre d'eau de N.-D. de Lourdes. Et voilâ qu'elle dit: ,,Je suis guôrie" Le niain ou lui permit de se lever et on Fa habillée. 1V[aintenant elle prend d'heure en heure da bouillon, et le supporte tres bien. Eile est pâle et maigre au-dessus de toute description ; mais Ja vie revient visiblement. La viiie est remplie de eet heureux 'événement , et les parents ont l'intention de faire don d'un beau calice , avec inscription , â notre chapelle. Non-seulement , comme disit mon oncie Lambert : itne prière fervente console de tout 1, mais encore elle o3Ueni loet." 1 D. Warande, T, p. 273. facsim. pp. 270-271. TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHEL 9 DOOR J. C. A. HEZENMANS. In de Elinthamerstraat te 's-Hertogenbosch staat. noord-oost,waarts van het clioor der SI-Jans-kerk., een gebouw met ccii wouid be gothischen gevel , dat den vreemdeling wordt aangewe zen, als het lokaal der beroemde Zwanenbruederschap. Vroeger, tot voor het jaar 1800 vijf- of zesenveertig (als ik w1 heb), stond daar een schoone sierlijke gevel aan, die in .1-538 gezet was door den bouwmeester Jan Darkues l), waarschijnlijk ccii Engelscirnan; ter zijde, naast twee houten iuisgeveltjes 2) , had men een biaauwsteenen poort, met een opstal van witten steen; tussehen de smalle vensternissen liepen pilasters, met milde iand waren beelden -aangebracht 3), die onder sehoone gebeitelde kappen stonden. Jan Daiknes was al geen gotieker meer. de Italiaansche kunst schemerde niet alleen sterk door zijn werk heen , zij overleerschte het 2) ;ook was hij in den beginne niet zeer gelukkig geweest n zijn proportiën , althans de bouwlieeren , de leden dezer broederschap, verplichtteii hein den top af te nemen en hooger op te trekken 4). Zijn gevel dan stond vroeger, waar nu het nieuwerwetsche "plaesterwerk" staat, boven vermeld, en dat gebouw heette toen de Lievc-Vrouwe-poort. Er is zeer veel van de broederschap te schrijven, die daar haar bijeenkomsten hield; haar archief, loopende van 1330 af, heb ik gelegenheid gehad te excerperen , en uit de aanteeke rii.ngen harer proosten over al die jaren, wanneer men ze zorgvuldig rangschikt en er een levenden geest door laat ademen, is zij in geheel haar wezen en bestaan te recoiistruëren ; dan treedt IMETSCHE WARANDE X. XIV 198 TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHEL. zij iii haar oorspronkelijke gestalte weer uit liet duister dier lang vergeten jaren te voorschijn , als een geheimzinnige en. godsdienstige Musé, die ons het Middeleeuwsche stedenleven op de innemendste wijze voor de oogen kan tooveren; zij verschijnt ons dan als een der schoonste instellingen , die ooit in de Nederlanden hebben gebloeid. Graag zou ik hier een tafereeltje opzetten , ontleend aan haar beste tijdperk, dat tusschen de jaren 1440-80 valt , maar dat kán dit oogenblik niet; wij moeten ons nu voor de poort der aloude broederschap verplaatsen in den jare 1568. Het getal nieuwsgierigen daar vergaderd is groot ge.ioeg , om er ons onopgemerkt een plaatsje te doen innemen. Het was den 25u Julij ; in de St-Jans-kerk was , in het eigen choor der broeders ; een statige Mis gezongen, en nu trokken zij twee en twee in plecl_ltgewaad naar de poort 5) ; de waardigheid- bekleeders droegen paarsche tabbaarden 6) , en de leden. , over hun zwarten samaar , een paarsche kaproen of kovel , die hoofd en schouders in sierlijke plooijen hulde 7). Aan den hals hing hun een zilveren onderscheidingsteeken : cene lelie tusschen doornen 8) , --het zinnebeeld der broederschap , en ook het zinnebeeld van haar , die de beschermstel dezer instelling was , de vlekkelooze Moeder-maagd. De optocht werd geopend door de twee bastoniers of stokdragers , die ri jkgekleurde overkleeden droegen , en zilveren roe- den in de hand hadden , bekroond door een groot drijfwerk 10). Aan het hoofd der broeders ' gingen de beide proosten van het jaar 11) , benevens de, deken en de verdere geestelijken der kapel 12), en de stoet werd gesloten door de zangers en bedienden , ook met paarsche tabbaarden gekleed 13). Als men de poort binnen was getreden, dan vond men ter zijde een groote zaal , die prachtig versierd was ; de wanden bezet met ' eiken lambriseringen ; de zoldering van fijne balkjes, tot een kap ineengevlochten ; kleine vensters met gebrande, glazen --- de lelie tusschen doornen en verder zware tapijten, die ramen èn deuren met hun breede plooijen afsloten. De stookplaats mogen wij niet vergeten , de groote patriarchale haard, TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHEL. 199 1 met zijn vuurijzers en verder gereedschap 14) ; eveneens moeten wij wijzen op eene kapitale tagère , zoo as wij dat meubel zouden noemen , die een der smalle zijden van de zaal innam. De redelijkste naam welke er voor te vinden is schijnt dres$oir, in de XVIIe Eeuw tot Irezoor verplompt. De broeders noemden ze een possitief" eene benaming, welke de voorsprong der orgelschrijnen er mee gemeen heeft. Zij was fijn en luchtig uit eikenhout gesneden, hier en daar waren eenig verguldsel en een zachte kleurentoets aangebracht 1-1); zij was bezet met zilveren en kristallen bekers en tinnen drinknapjes, ten gewonen gebruike der broeders, en met het verdere tafelgeraad Het dressoor zou van daag zijn diensten moeten bewijzen, want het was een groot feest daar de broeders voor bijeenkwamen; zie, de bifels zijn gedekt, er staan er vier, vijf; en op de voornaamste prijkt een hagelwitte zwaar , een geschenk van koning Philips II. Dat wil zeggen, 's konings rentmeester in het kwartier van den Bosch, schonk der broederschap jaarlijks uit zijne zwanendrift zulk een vogel; de oude liertogen van Brabant hadden haar dien van overlang toegelegd 11 ), en in 1568 werd de zwaan nog gegeven; de broeders zouden er wei niet lang meer genot van hebben 18) , want ach! er hadden in de schoone Nederlanden reeds zulke treurige gebeurtenissen plaats gegrepen , en er hing nog zooveel onheil in de lucht; er zouden spoedig rond den Bosch andere benden zwerven dan die van vreedzame zwanen, maar deze gedaclmtn hinderden vooreerst de broeders niet, in volle vreugde bewogen alle zich rond de tafels. Het deurtapijt werd weder opgeheven, en daar trad binnen heer en meester Lenaert Goyaerts , zoo als men in den Bosch gewoon was hem te noemen 19) , deftiger Leonardus van Vechel, kanonik der kerk van SI-Maarten en StVincentius te Gorkumn en pastoor van genoemde stad 20); hij werd geleid door zijn broeder, Mr Goyart van Veehel, raadsheer in den Bosch en lid der Lieve-Vrouwe-broederschap 21). T)e proosten, de deken en zijn kapellanen , ontvingen naast de oudste broeders den beroemden prediker en godgeleerde met ingenomenheid, met geestdrift zelf, en hem werd een der voornaamste plaatsen aangewezen , dicht bij 200 T WEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHEL .' den vertegenwoordiger van bisschop Zonnius, die, zelf lid derbroederschap , de bijeenkomst niet kon bijwonen 22). Ziehier hoe de feestelijkheid een begin nam. 1)e zangers , die aan het einde der zaal gerangschikt waren, hieven een schoon motet aan , en er waren zangers onder ! Zoo als Jenny Aliprando 23) , met zijn zilverzuivere tenorsten. , zoo als Jan Clercx, de hoog- cantor , die uit Weenen gekomen was, zoo als Hans van Coolwijek 24) ; en terwijl zij zonge» hadden de broeders de, handen samengelegd , en baden driemaal Ave Maria. Toen stond de deken op en zegende de tafel , en bij ieder gerecht dat opgedragen werd , stemde het choor weer "een motet - oft geneuchelijck liedeken" aan, door Clemens Non-Papa of Gerard de Hondt geschreven , en was de maaltijd afgeloopen , dan werd weder driewerf Ave Maria gebeden, de deken sprak de Gratia uit , en een vrolijk afscheidslied klonk door de zaal 2h). Doch de maaltijd was nog niet afgeloopen ; de vreugde was op het hoogste , toen de oudste proost , Maerten 's Heeren , opstond en niet de hand stilte verzocht ;hij begon met een krachtige snaar niet heel natuurlijke stem een rede, die ik niet graag van gezochtheid zou vrijpleiten ; beelden waren er genoeg in, ontleend aan de oude historiën van Grieken en Romeinen , zelfs ontbraken er geen Zinspelingen , meer of rein in verband met de fabel; de meerderheid der hoorders vond dit alles zeer mooi, minder was dit liet geval met den persoon tot wien de rede gericht was, --- pastoor Leonardus ; die gezwollenheid , dat 'decora: tief, --- de eigenaardigheid van den tijd , moesten delf degelijken geleerden, den eenvoudigen priester eer hinderlijk wezen; toch sprak er uit Maerten 's Heeren zoo veel oprechte welwillendheid, dat liet ter andere zijde zonde geweest zou zijn, hem iets kwalijk te nemen. Hij bereikte eindelijk zijn hoogste punt, en een sierlijk koffertje openende , dat hem middelerwijl een knecht had aangegeven en , vervolgde hij: "Gij hoort , broeders en gezellen , dat wij den wijdvermaarden pastoor van Gorkum in ons midden hebben ; binnen die stede heeft hij aan onze broederschap meer diensten bewezen, dan menig provisor in Benige stad van dezen lande ; en bijgevolg TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONA1DUS VAN VECHEL. 201 hebben de proosten overdragen, heer en • meester Leonardus dit geschenk aan te bieden .. dat in zijn herte griffen mag de gedachtenis aan ons en deze eerwaarde instellinge !" Pastoor Leonardus , die de getuigenis van Maerten 's Heeren voor zijne wijdverrnaardheid niet behoefde, boog dankbaar en lachend , en het geschenk lag voor hem; het koffertje bevatte drie prachtige messen , met ivoren hechten 26) ; leniinets van de fijne snee, zoo als de Bossche messenfabrieken die destijds lever- den. De geestdrift was te groot, de gelukwenschen waren te luidruchtig, om, met het oog op die lemmets, de laatste figuur Va11 den redenaar te wraken, en bovefldien , de zangers hieven hun schoonste, vroljkste vjzen aan, de bekers klonken, en de gezondheid van pastoor Leonardus weergalmde door de zaal der oudste katholieke ereenigiug zijner vaderstad , - die hij niet meer zou wederzien. Het zal , met het oog op de aanteekeningen overbodig zijn, den lezer te verzoeken , hier niet aan verdichting te denken , het vorenstaande tafereeltje niet geheel en al voor een spel der verbeelding te houden; haarfijn blijkt elke bizonderheid uit de rekeningen der broederschap; alleen veroorloofde ik mij de vrijheid de personen te doen spreken , gelijk zij het werkelijk moeten gedaan hebben. Pastoor Leouaidus bevoid zich , toen de illustre Lieve-Vrouwe-broederschap hem bovengenoemd geschenk aanbood , in den Bosch voor familiezaken; zijn broeder Goyart wilde die stad metter woon verlaten ') ; daar aan huis dus was alles pakken en zakken en beschikkingen maken; Leonardus bevond er zich niet zeer in vrede , te meer daar dit vertrek hem niet volkomen aangenaam was ; maar , even als in zijne kindsheid, altijd gevoelde hij zich goed in de 8'-Jans-kerk. Het is waar. ook dit gebouw deed menige treurige gedachte bij hem opkomen, want overal waren er de sporen der beeldstormerij nog zichtbaar, zij waren nog versch de wonden die toen geslagen waren, zij bloedden nog, maar dat vergat men , te midden van den goeden moed , de op 202 TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONAItDUS VAN VECHEL. geruimdheid zelfs, waarmede ieder aan de lierstelling dier kerk werkzaam was. Het gebeurde lag nu eenmaal achter den rug, met al zijn verschrikkeijkheden , met geheel zijn walgelijken om hang , en , zoo meende de groote meerderheid te goeder trouw, iets dergelijks kou nooit meer terugkeeren. De Lieve-Vrouwe-broederschap had voor hare rekening niet weinig herstellingen te verrichten, want in haar ehoor had de beeldenstorm zijn vreeslijkste vlagen doen gevoelen 11); eerst sedert kort was het heerlijke uutaar, door den bouwmeester Jan Heyus ontworpen en door Hieronymus van Aken beschilderd, weer ojgericht 29) , met zijn omgeving van koperwerk en beelden; men had moeten besluiten zijn verguldsels en kleuren op verschillende plaatsen bij te werken; liet orgel, dat bijzonder veel geleden had, was op verve na nog niet in staat 30) ; zoiiderling genoeg, bij de herstelling all zijn gothisch kastwerk, lieten de broeders Italiaansche sieraden in plaats van de afgeslagen aan brengen; eindelijk, de gebrande glazen des choors waren gedeeltelijk verbrijzeld 11), en daar behoorde ook al in voorzien te worden, om te zwijgen van verdere, geringere zaken, die nog op herstel wachtten 32). Waarlijk er bestond gelegenheid , om bij het beschouwen van die half verwoeste kerk in ernstige gedachten verdiept te geraken ; maar 't was het werk geweest, zoo redeneerde het algemeen , van een kleine stoute partij, die bij overrompeling geslaagd was, en die nu voor goed was ten ondere gebracht; men dacht zelfs niet meer aan haar, zoo stellig ver beeldde men zich , dat er voor haar geen kans bestond om nog maals liet hoofd te verheffen. De verstandige lieden dachten en fluisterden echter heel iets anders In den namiddag van den 26 Junij was ten huize van Jan van Vechel , ccii ander broeder van pastoor Leonardus , bijna ge heel zijn familie bijeen. Naast hem zat zijn zuster Elisabeth , die gehuwd was met Aert Mars, verder Adriaan van Vechel , zijn derde broeder, en diens dochter Heylken; Mr Goyart had zijn zoon Dirk meegebracht, een aankomend jonkman die in de rech ten moest gaan studeren; zijn vrouw was sedert drie jaar over leden. Of de vrouw van Jan van Vechel nog leefde, is mij niet TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHEL. 203 bekeud , maar zijn dochter Catharina was in elk geval reeds in staat , om de taak van gastvrouw waar te nemen 33). Alleen ontbraken de stokoude moeder des pastoors , en zijn heldhaftige zuster die hem later in Gorkum te hulp snelde, juist de nige van geheel zijn familie wier naam ik niet kan vinden. De gesprekken waren in het eerst opgeruimd, ofschoon het M Goyarts afscheid gold, maar weldra kwamen de tijdsoinstandiglieden in het spel en 3111 werd alles ernstig. -"Nee , zei Goyart , de oud-schepen en raadsheer , de toe- stand bozcint mi ZOO v(:Ci (I1rust 10 , dat ik niet besluiten kan te blijvefl 3 ik ga naar het iaiid , cii ik ga niet alleen: zie Ellendril lBiOe1UaJl, hij vertrekt naar Helvoirt , en hem zal toch 1I1Ciflfl(i \'dII lLleiiiuri: JiiiCi(1 1esehu.ldigeri 4).' --- Als de toestud dan wcrkelijk zoo dreigeiid is , meende Leonaidus , dan inoetei de, goedcu liever lIijvei , oin elkander Le sciiia,eii Voor ini , et OIgd3 hij , wat er in mijn gemeente geheure , ik verlaat ze nooit. En bovendien, hier ter stede is (le meerderheid goed gezind , wat kan die handvol kwaadwilligen, als ieder zijn plicht betrecht 9" -"Vertrouw niet 01) die uiterlijkheid,, zei de advokant ; die heden met ons zijn, zijn morgen tegen ons; ik zie ze loopen die in —66 meegedaan hebben; nu leggen ze meer ijver aan den (lag dan de beste, doeli laat de tijd weer veranderen !... En ach, ja! ieder zijn plicht doen ! gij liadt getuigen moeten zijn, broeder, van den beeldenstorm! De schutters stonden in de wapenen, liet bestuur was vergaderd, maar wal bestuur! alles was verwarring, vrees, twist, wanhoop cii verraad; niemand durfde een voorstel dooi) ., niemand had moed genoeg om een stouten - slag te wagen, niemand durfde zich aan het hoofd der schutterijen te plaatsen, om tegen de oproerlingen op te trokken, en middelerwijl verwoestte een handvol onverlaten straffeloos en ongemoeid kerken en godshuizen 35). Wat er toen gedurende twee maanden omgegaan is, is te lang om te melden, maar datzelfde bestuur heeft nog altijd de teugels van bewind in handen , en bijgevolg, alles is te vreezen , wanneer de nieuwe religie het loofd weer verheffen kan. 0, de verachtelijke lafheid, de kwade trouw 204 TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHLL. van toen! zij doen mij gruwen van ccii langer verblijf in mijn beste, lieve vaderstad! En dan , nu is Duc d'Alve in Brussel strenge executien aan 't houden, wat zal er hier gebeuren 36) -"Broeder, zei Leonardus, en zijne stem werd plechtiger, de schoone goede dagen van vrede zijn voorbij ; er is strijd gekomen, en het geloovige volk zal gezift worden als het graan Letten wij alleen op de menschen , dan hebt gij gelijk; waarlijk , zij verdienen vaak weinig minder dan verachting; ook ik, als ik alleen op de menschen zag, ik zou mijn lippen sluiten, mijn pen verbrijzelen, en gaan in de eenzaamheid, als de oudvaders der eerste tijden. Maar er is jets hooger ! de belangen van God en zijn kerk , en die weerhouden mij. "En er bestaat iets in de wereld, broeder, dat ons sterkte en kloeken moed geven kan, - de godsdienst. Die alleen kan ons doen ijveren en zwoegen, ook als wij met ondank overladen worden, als wij zien dat ons rerk nutteloos is, als de teleurstellingen over ons komen ; zij geeft den man krachten om ook dan te blijven voortgaan op zijn moeijelijk pad, want zij leert hem dat eerst in' de toekomst de belooning moet verwacht worden.' - "Ach, fluisterde Goyart , 't is nu te vr ! doch wij keeren terug, zoodra mogelijk, broeder." Het gesprek was zoo ernstig geworden, er was een zoo droef - geestige stemming in den kleinen familiekring gekomen, dat de jeugdige gastvrouw bijna den moed had verloren, om een opgeruimder woordje te wagen; bij het welwillend karakter van Leonardus kwam dat toch spoedig van zelf; het werd er weer vrolijk; hij moest verhalen hoe het in Gorkum toegin g , altijd was hij vol hoop voor zijne stad; hij geloofde niet dat ooit de reliçjie er zou zegevieren 37). Toen het avond geworden was, greep het afscheid tusschen de twee broeders plaats. Het was aandoenlijk; een voorgevoel scheen al de aanwezigen te vervullen, dat een van beiden iets boven het hoofd hing, Goyart en Leo nardus hadden beide tranen in het oog; een laatste handdruk en ieder ging zijns weegs, de een naar zijn landgoed, de. ander naar Gorkum. TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VECHEL. 205 En het ' was vier jaar later. Mr Goyart , wiens staatsmanswijsheid niet geheel en al gefaald had, was niet meer in de stad teruggekeerd; Jan van Vechel was dood; Elisabeth, 's pastoors zuster , was ook al dood; in Januarj 1571 had hij de voogdij op zich moeten nemen, van haar dochtertje Hadewich 38) . En daar zat nu aan het ziekbed zijner oude moeder, de eenige zuster die hem bleef, de ongenoemde jonkvrouw, die hem te Gorkum ter hulp gesneld was; en telkens als de oude vrouw half ijlend om haar zoon Leonardus vroeg, dan liepen het meisje de tranen langs de wangen, dan verborg zij haar zuchten.ii dan moest zij de zieke verzekeren dat hij spoedig e komen zou 39). Ach., wat oogenblikkeu voor haar in die kamer! En buiten was het zoo vrolijk; de zon scheen zoo helder, de bloemen en de wijngaardbladen wiegdeii zoo zacht met telkens wisselende kleuren langs de huisramen , en de vogelen zwierden en gierden zoo lustig in den zonneschijn en van alle torens der stad speelden de klokken. Wat oogenblikkeii voor haar! zij was er weer tegenwoordig, toen hij, aan hare zijde ontscheurd , van Woudrichem werd weggevoerd; zij zag weer de straten van Gorkum , daar hij gehoond , mishandeld , gekneusd en voortgesleept werd; zij zag hem weéTr voor zich staan , in de poort van het kasteel, met den vinger naar den hemel geheven, toen hij haar zoo ondubbelzin nig verklaarde, dat er voor zijn leven geen hoop meer was ; zij hoorde veer de slotdeur dichtvallen, die hem voor eeuwig van haar scheidde. en zij zat daar weer buiten iet kasteel , overstelpt van droefheid te weenen. Ach, de tranen die haar nu tusscheii de vingers doorliepen, waren het niet de tranen die zij dlr schreide? geheel haai vermogen had zij geboden om hem los te koopen , doch de barbaren die hem gekerkerd hielden waren onverbiddelijk geweest 40) ; en zij moest dit alles voor hare moeder verzwijgen, en de verzekering herhalen dat hij weldra komen zou. Hij die dood was, ter dood gebracht door de hand der watergeuzen, die wangedrochten van wreedheid! Middelerwiji liet zij in de Kruiskerk eene Mis voor Zijne ziel 06 TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VEOHEL. lezen 41) want zij wist, zij begreep nog niet, dat de glorie der Martelaren zijn hoofd omstraalde. De moeder was kort naderhand gestorven en begraven, maar waar was het lijk van Leonardus ? de geruchten die daaromtrcnt overkwamen waren zoo ontzettend , dat het meisje zich de oogen met de handen bedekte, en den adem verloor van ontsteltenis en weemoed. Een voor een kwamen haar zoo alle tafereelen ter oore, uit zijil vreeslijken marteistrjd ; zijn lijden te Dordrecht , te Brielle, en ieder verhaal wondde haar dieper en deed haar bitterder weenen. Maar zie. daar verneemt zij geheel iets anders: haar broeder heeft zich in den nacht zijns stervens geopenbard in een glans en heerlijkheid, gelijk nooit een menschenkind omstraalde! en daar staat geheel hare ziel stil 42) . Er daalt oyer haar iets. als oei-i. weerschijn van dat Echt, en een wonderbare omkeering grijpt in haar plaats. Zij begint te weeen , zdd luid en z66 overvloedig, maar deze reis is het van vreugde, die tranen troosten en verlichten; zij snikt , maar van verrukking, van onieschrijflijke verheffing en blijdschap ; haar vermoorde en mishandelde broeder is ccii heilige Gods! En in plaats van nog langer voor zijne ziel te bidden, roept zij hem aan; en in. plaats van 1ange' Mis voor hem te laten lezen. begrijpt zij, dat eenmaal zijn naam zal genoemd worden in de Mis, onder de namen der grootste Martelaren 43) Ach , zij alIn hade met hem geleden, en zij allii verdiende met hem verheerlijkt te worden, maar de booze tijden die zijn dood veroorzaakten kwamen zich nu ook in haar onmiddelijke nabijheid doen gevoelen. Voor den Bosch begon die reeks van onheilen van allerlei aard. die uitliep op den "Schermerstijd" 44). De Lieve-Vrouwe-broederschap schreef toen in hare rekening, dat liet geen dagen meer wareii om feesten te houden, msar wel om aan te heffen de Lamentationes Iheremiae prophetac ; bijna vier jaar onafgebroken heerschte er de nieuwe Religie met ge weld; het burgeroIoed stroomde langs de straten, al wat schoon en goed was, in die bewonderenswaardige maatschappij die vroeger daar had gebloeid, werd nnder ckrn vûet gehaald , einde TWEE LEVENSDAGEN VAN LEONARDUS VAN VEOflEL. 207 lijk zegevierde toch het oude geloof, maar het zag al Zijne instellingen in puinhoopen verkeerd. Dirk van Vechel had zijns vaders voorbeeld niet gevolgd; hij was niet gevlucht in de ure des erevaars, hij bleef op de bres, en plukte de vruchten van zijn moed 4-r,); maar de zuster was inmiddels gestorven en de gedachtenis van dei H. Leonardus was uitgewicht ; zijn stadgenooten sclieneii hein niet meer te kennen. Zelfs toen de Aartshertogen Albert en Isabella in 1618 de Brielscie Martelaren zoo openbaar vereerden, deelde 's11-ertoeiibosc1i daar niet in ; onder de liooge persolnen die de plechtige erheifhig hunner gebeetiten 1b-woonde , werd ieinand aan - getroffen, welke die stad vorte(ctiwourdigde. FIo liet mogelijk is dat zijn gedachtenis in zijn eigen gdoorteplaats zou is uitgestorven , zal immer onverklaarbaar.- Wijven. Alles -is er vergteI1 behalve het weinige dat Estius van hein geboekt heeft. Eerst iii het jongste voorjaar zijn door schrijver dezes de bijzonderheden ontdekt, zijn persoon cii zijn bloedverwanten betreffende, die voor deze bladzijden de stof geieerd hebben ; het overige, in streng historische eenvoudigheid , is door hem atin een ander afgestaan. die het leven des Heiligen in zijn geliel bearbeidt. Moge zijn werk een gedeiikteeken weze, n , dt de gedach Louis aan Leoriardus verleveudige ; in zijne geboorteplaats is middelerwijl zorg gedragen voor zijn verheerlijking , op eeiie wijze en met cciie vrijgevigheid , die do schuld des voorgeslachts volko men delgen zal 4h). 1 Oct. 1872. ÂÂNTEEKENINEN. 1) Rekening der Illustre Lieve-Vrouwe-broederschap. St Jan-Bapt. 'Die gemeyn broeders hebben overdraghen te setten die poert van bhteuwen steen voor aen het huys van 0. L. Vr en een ghevel van witten steen, darop kon ende , met sijn beelden. pileinen ende tabernakelen daerinne beboorende, naer uijtwijsen der Patroon, gemaeckt bij Mr Jan Dercknes. 2 Er bestaan van die poort met de belendende houten geveltjes nog een paar :chiiderijtjes; Dr Hermans heeft in zijn "Mengelirerk" een lithograpide er van tegeven. 3) Reken. 538-39. "Fraiiss die beeltsnijder die die beelden in den '(,r) li gheinaeckt iieeft.' 4) T. a. l• "Ende dit dus ghewerkt sijnde en stont die broeders niet aen, des die proesten ghelast hebben den ghevel af te nemen ende te doen brenghen als teghenwoordig daer stact , ende is Mr Jan daervoor nog gheghcven 24 gl.' 5) De voornaamste feesten dezer Broederschap, die in geheel haar wesen godsdienstig was, openden zich met eerie Mis. Rek. 1 509 - 1 0 "waerna die biueders nyt die kerck twee aen twee staetsghewijse sullen gaen naer 't huys waer sij die maeitijt houden.' 6) Rek. 1526 —27. CC "s Maeridaghs over half vasten sal men kiesen die koleur ende snede van den kovel ende tabbaert die men (lat jaer draghen sal , begliinnende niet S ariBapt.' - De gewone kleuren waren om het jaar : blauw, paarsch :a)od gioen. 7) Deze kovel was het oudste onderscheidingsteeken der broeders; zij waren Verl)ilCht Isejis ijl Missen en Vespet en en bij elke bijeenkomst te dragen. 8) Dit zilveren teeken, van ouds een "broedse"' (van broche) genaamd , wordt dooi de leden nog gedragen. 9) 1 e hoofdkleur was die van den tabbaart der proosten, mans' geboord met groen ., rood, paaisch en blauw laken. Zij droegen verder een blauwen hoed met zijden kwasten en lint en op de tabbaarts-mouwen de zinspreuk gestikt: sicut litium iwer spinas. Rek. 1545 - -46. 10) Die roeden liepen uit in een groote kroon in welke zich de beeldjes van 0. L. Vrouw en St-Jan. Ev. bevonden. 1 1) Het waren dit jaar : Maarten 's Heeren en Jonkheer Gooswijn van Brecht. 12) De broederschap had een eigen choordeken en verscheidene benefician ten , die de functiën van diaken , subdiaken , zangmeester enz. vervulden. 13) Eerst sedert 1545, toen alles begon te klagen over dure tijden, kregen de zangers ook een tabbaart s jaars. 14) Deze besclirijviiig is samengesteld uit een aantal verspreide berichten in de rekeningen voorkomende. Een paar jaar geleden is de groote zaal van het tegenwoordige gebouw voltooid op prachtige wijze en in zeer goeden Middeleeuwsehij stijl; geheel iets anders dan de gevel en de voor-zaal. 15) Dit positijf werd in 1617 veikocht het was toen "mits de weinige ver gaderingen zeer hitte! dienende'. De schoone dagen der Broederschap waren toen voor altijd teeds geweken. 16) In de rekening 1 564—(Pi worden eenige der zilveren bekets leschreveri AANTEEKENINGEN. als volgt. "een silveren cop met een decksel, waerop een mcnncken met een stockxen. It. een silveren cop, waerop een menneken met een scilt. In 1526 waren 72 nieuwe tinnen drinkkroezen gegoten, om tot gelijk fatsoen te geraken; op ieder kroes stond des eigenaars wapen gegraveerd. 1 •7 ) Over liet schenken van zwanen aan de broederschap door de hertogen van Brabant en de heeren van- Zevenbergen en Bredesode , de graven van Buren en prins Willem van Oranje, is een geheele verhandeling te schrijven. 18) 1;~)80 schonk 's konings rentmeester voor het laatst een zwaan. 9) Men noemde hem zoo naar zijn vader: Goyaert Peterszoon van Vechel. o) Schepenakte van S. Bosch 12 Januarij 1571. "Schepenen . . . . doen cont.... dat Heer ende Mr Leunart , sone wijlen Goyarts Peterss. van Vechel, Pastoor ende Canonick der Colegiale kereke van Sinte Narten ende Sinte Vincent tot Goiinchern.' 2[ ) \/r Goyart van Vechel werd in i570 gezworen broeder; hij was dus veel ouder dan pastoor Leonardus , die, behalve hem, nog twee broers en twee zusters had. 22) Bisschop Zonnius werd ia 1 563 gezworen broeder. 23) Deze tenor zong nog jaren naderhand; men hechtte zooveel aan zijn sei1 , dat Schepenen in 11 561 met hem door de vingers zagen, toen hij , in een twist, iemand een kwetsuur hal toegebracht , dat nog al erg was. Hij zou aiides verplicht geweest zijn te vluchten. 4) J an Clerekx die uit Weenesi was gekomen en de basconter Hans van Coolwijek , die men getracht had voor de kapel van den hertog van Brunswijk te winnen , worden zeer ge rezen in de aanteekeningen der broeders. 5) Rek. 1509-10. Zoo lang als de zangers zingen zullen , als de maaltijd begint , zal men bidden driewerf Ave Maria voor en al eer men Benedicite zegt, en tot alle gerechten ccii motet of geneuchelijk liedeken, niet onaardig. Na den eten driewerf Ave Maria en nadien bij' den deken of vice-deken Gratia en eindelijk een oorlof-liedeken. Deze benedictie en gratia waren in 1491 vooi' de broeders opgesteld door Heer Libertus , wij-bisschop van Luik, bisschop van LiLeia. 1)e motetten en liedekeris waren van Gerard de Rondt, zangnieester ( 1 5:--4O) en van den beroemden Cemens NonPaia die ze in 1550-51 V()O1 (Ie broeders schreef. 26) Hek. 1568----69. CCIteIn Heeren ende Meesteren Lenart Goyartss. Pastoir tO Giiichem dat liy die voors. broederscappe aldaer is promo erende , gesconken (li-ie inansmessen.' De beschrijving dezer messen is overeenkomstig ver schillende aaiiteekeningen in de rekeningen verspreid; men schonk aan begnn stigers en beschermers gemeenlijk zulke messen. llek 50-61P. 9 October laat Mr Goyart van Vehel sijne boeten betalen "mitsdveii hy buyten desz. stadt is wonende, ende alsoe in Missen noch in Vespesen niet cii eompt. )8) liet is mij onnogeljk hier in de bijzonderheden te treden, over de ver ()e5tj !iC1l die in de prachtige kapel der hroeers waren aangericht. Zoo iets ZOU eei verhandeling vorderen. Eerst op liet laatst van 1 56ï durfde men de sieraden weer derwaarts voeren "die, voor die Geuzen opt stadthuys gevlucht 1varen. R k. 1567-68. 29) 23 Junij 1568 werd Jan Troost betaalt voor het opmetselen van de autaaitombe de beeldstormes hadden het dus rot den grond afgebroken, doch de opstal was bij tijds gel cd. Van dit autaar , in 1 508 ontworpen door den genoemden meester. een der merkwaardigste van de middeleeuwsehe kunst die hekend zijn, zal ik later een uitvoerige beschrijving mededeeheii. 210 AANTEEKENINGEN. 30) Rek. 1567-68. "Aen 't orgel gesneden 5 cronementen opt pedael , 2 hangende frijsen ondert Lampet, nog een Lampet en veel cleyne frijsen ende frieskens..... by die beeltstormers stuck geslaghen." "Aen Mr. Hendrick Nijhoff cum Sociis verdinght die orghelen die heel ghedestrueerd ende ghebroken waren by die sectarissen ende Geuzen." "liet orgel geaccordeerd , dat soo scandig gedestrueert is geweest by die Geuzen in die leste destructie." 31) Rek. 1568-69. "Diverse percken der gelasen in het ehoer, die in den Geuzentijt gebroken ende uytgeworpen waren'' hersteld. 32) Rek. 1567-x-68. Joseph de steenhouwer herstelde zestien verbroken beelden ; Lambrecht metten Meel twee andere ; het koperwerk moest grootendeels hergoten worden ; tal van schilders , verwers , timmerlui enz. waren werkzaam. Zelfs het lood der dakgoten was gestolen. 33) Deze personen zijn met zorg uit een aantal authentieke bescheiden bijeen gebracht; ik geef er bijna geheel de toen levende familie van dien heilige in terug. 34) Deze Ilendrik Bloeyman was later het hoofd der katholieken in den Bosch; hij voerde de pen tegen den bekenden Mr Hendrik Agylaeus, die aan de spits der Nieuwgezinden stond. Hij trok even als Mr Goyart van Vechel in 1568 uit de stad, uit vrees voor de politieke verwikkelingen. 35) Zie over deze omstandigheden "De St Jans-kerk te 's Hertogenbosch." 36) Ik geloof hier naauwkeurig de redenen aan te geven die voor deze ontwijkingen pleitten ; men vreesde de opstandelingen en den hertog van Alva evenzeer. 37) Estius doet herhaaldelijk uitkomen hoe stellig Leonardus op Gorkum rekende. 38) Verzoekschrift door pastoor Leonardus, zijn broeder Adriaan en Aart Mars, den 12 Januarij 1571 aan Schepenen van den Bosch ingeleverd. 39) Zie hierover Estius. 40) Estius , passim. 41) Blijkens eene aanteekening in een oud doopboek der Kruiskerk (of H. Catharina-kerk) ten stadhuize te 's-Bosch. 42) Estius , passim. 43) Maar een paar reizen is er Mis voor hem gelezen. Doopboek boven gemeld. 44) Over deze zwaar bewogen periode uit de . geschiedenis van den Bosch is nog zeer veel te schrijven ; zij duurde van October 1577 tot Julij 1581. 45) Hij werd in 1581 tot lid van het nieuwe Schepen-college gekozen , dat na het aftrekken der Nieuwgezinden zittin] nam ; Hendrik Bloeyman was voorzittend Schepen. Ms. Voicht ab Aut-Heusden , ten stadhuize te 's-Bosch. 46) ' Bij het derde eeuwfeest zijns marteldoods in 1872 , is het aandenken van Leonardns in zijne geboorteplaats plechtig gevierd en voor hem een altaar en beeld opgericht. * -Door J. C. A. Hezenmans. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS, DOOR W. WESSELS, Pr. VII. De Roman is eeiie redekunstige i)eschn,Ivillg van wonderbare avonturen. FICKER , Geschiedenis, der oude Letterkunde. De man die voor den grondlegger van den godsdienst der rede mag gehouden worden, is Lessing. Hij was geen aanhanger van Luthers leer, maar van Luthers geest, die overal eischte, dat men niemand hinderde om , volgens eigen goeddunken, den weg der waarheid te zoeken en te bewandelen." Ziedaar liet wapen, waarmede hij vooral de orthodoxen en rationalisten bekampte.. De bijbel is evemnin de eenige autoriteit, als de predikant. De godsdienst, die aan de werking van het natuurlijk gevoel de minste hinderpalen in den weg legt, is, volgens zijn inzien , de beste. Hij is dan ook in hooge mate onverschillig op liet gebied van godsdienst. In "Nathan de Wijze" , een fabel aan Boccaccio ontleend en door hem gebruikt, plaatst hij een mohammedaan, een jood en Christen op een lijn. In zijn "Opvoeding des menschen" houdt hij het christendom voor een geleidelijke ontwikkeling van het jodendom en maakt hij den ZaIigmker tot een piedagoog. Later trad hij onverholen als vijand van den Christus, den Zoon Gods , op. Van den vriend . van Voltaire, Diderot, d'Alembert was moeilijk iets anders te verwachten. Nicolaï stortte deze richting , als 't ware, leven in door ze in 212 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. romantische helden en tafereelen neêr te leggen. In zijn roman "De vreugde des jongen Werthers" trad hij op tegen de voorstanders der gevoelsth eorin , vooral tegen Lavater,, Tilamami en Herder; doch hij vermocht slechts de oppervlakkige levenswijsheid eener pedante potenk1iek tegen hunne onmiskenbaar diepe opvattingen over te, stellen. Met al zijn fanatisme en de onedele wijze , waarop hij anderer gevoelens door hetslijk haalde. bracht hij het niet verder,. dan tot een juste milieu in godsdienst, Schrift en leven; wanneer men een soort van een natuurdienst aldus noerneil mag. In zijn beroemdste werk "liet leven en de denkwijzen van den Heer Magister Sebaldus Nothanker" (17 73), komt zijn tendenz krachtig uit. Men kan liet den auteur aanzien , dat liet hem bijzonder er om te doen is , om in de wereld der superintendenten, rectoren, schoolmannen en studenten opzich te baren. door stellingen te verkondigen die , zoo zij hem al niet op den braiidstapel konden brengen., hem op zijn minst den ban op den hals konden halen. Sebaldus is een verlicht juweeltje van liet zuiverste water. Van het leerstellige heeft hij een afkeer en de theologie tracht hij tot wijsbegeerte om te scheppen. Dr Stauzius, die de rechtzinnige partij voorstelt, staat tegen hem over. Op dezen laat hij al den haat, de minachting en vraak des lezers neêrkomen. Deze toch wordt de vervolger van Nothaiker,, die door hem zijn predikambt verliest en vrouw en kinderen van gebrek ziet omkoinen ; terwijl zijn opvolger zich met Stauzius aan een flesch goeden ouden rijnwijn te goed doet. Na de orthodoxen zijn de piëtisten en seperatisten aan de beurt. Bij hen klopt de rampzalige Sebaldus eveneens vergeefs aan. Onder al deze bedrijven laat de schrijver vooral doorstraleii , dat alle belijdenissen eigenlijk even goed zijn. Het 'atioiialisine krijgt natuurlijk ook een beurt, en indien Lessing zuchtte: "wie helpt mij toch over de breede gracht der evangeliën", Nicolaï heeft den sprong al lang gedaan. Volgens hem bestaat er geen ingeving; de evangeliën zijn bronnen van waarheid, gelijk er zoo velen zijn; men zou anders bijna geheel Azië en Africa moeten verdoemen , die deze boeken met kennen; en vaar een rechtzinnig predikant profetisch de moderne DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 213 theologie en een heidensch christendom voorspelt, antwoordt Sebaldus heel gelaten , dat elke meening zijn recht heeft; geen boek , het moge bijbel heeten of niet, maar het verstand moet de waarheid leeren. De ondervinding toch bewijst , dat de meeningen aanhoudend veranderen. De onsterfelijkheid wordt ook door onzen field geloochend en op de opmerking , dat wij zonder God niet braaf kunnen blijven, eenvoudig geantwoord: wanneer dit zoo is , dan kan God het ons ook niet kwalijk nemen , dat wij misdoen. Hij wijst ook op de Nederlandsche secce der collegi.anten, of Rijnsburgers die liet midden houden tasschen blind geloof aart de openbaring en ongeloof. Bij deze lieden toch is elkeen welkom. 'Dit juste milieu staat hij ook voor op het gebied der wijsbegeerte en der liuisbakken zedeLLunde, Welke alleen het maatschappelijk welzijn beoogt; zelfs op liet gebied der liefde , voert bij dit door. De heldin des verhaals laat hare romantische dwaasheden varen erg wordt, na gehuwd te zijn , een prozaische boerin ; he ar man hangt de leer aan den wand en maakt , in plaats van verzen , een verhandeling over de aardappelen. P e goede Sebaldus heeft day rbij een bon lh omie over zic1 , waardoor hij er overaal tegenloopt. Bij al deze wijsgeerig e betweterij heeft liet boek niet te min zijne avonturen ; roovers , vrouwenschakers , schipbreu y n Beeft men er een belangrijken rol in aangewezen ; doch de schrijver heeft in de beschrijving dier tooneelen de werkelijkheid zoo nabij willen komen, dat zij van natuurlijkheid onnatutnrlijk worden. Het geheel maakt overigens den indruk van den rococostijl der renaissance. Dat zulk een buitensporige verheffing der rede op de ontkenning van alle leerstukken des christendorns moest uitloopen , is licht te bevroeden. In een ander werk "De Tempelridders" mengt N?colal dan ook heidendom en christendom reeds op een zonderlinge wijze dooreen; allen dienen wij denzelfden God , deze leuze schemert overal doorheen ; het exclusivisme der papen echter wordt hierbij vreeslijk gehekeld. Zijn `Reis door Duitschland" doet ons zien , dat zijn streven niet overal gehuldigd werd en dit verdriette hem. En wie kregen de schuld van de gemelijkheid der te leur gestelde zelfzuchtige godloochenaars ? T)e Jezuieten.. Hij vormde, DIETSCHE WARANDE X. Xv 2 14 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. daarom met Gedicke en Biester een klub , die zich tot taak stelde de Jezuieten in verdenking te brengen en hen overal te hespioneeren ; hun geest leeft nog voort in de huidige Jezuieteiivraten. Nicolaï zag wel, dat hij eerie reactie in 't leven riep; toch kon hij geen tegenspraak- dulden. Wanneer hij in dweepzuchtige • opgewondenheid zijli leer voor onfeilbaar uitgaf, dan heette dit verder deugd voor het heil der mensehheid , doch zoodra anderen tegen hem opkwamen met hetzelfde voorrecht gewapend, schold hij het voor Jezuitisme. Zulke bliksemafleiders zijn steeds makkelijk. wanneer men ' niet weet tegen wien men het zoeken zal. Onze liberale mi niet liberale dagblad- en andere schrijvers hebben dit van lNicolaï afgezien ; de Jezuieten zijn nog de groote zoiideiibok. Nicolaï sprak openlijk uit, wat talloozen inwendig dachten . Niettemin haalde hij zich den haat der piëtisten op den Ilals, en deze vervolging maakte hem tot een martelaar voor de goede zaak en verschafte hem aanhangers en navolgers. Wetzel , ise, en von Knigge drukten zijne voetstappen. Vooral de laatste volgde hem na in zijn omvangrijk verhaal "Omgang met meiischen." Tesler daarentegen bracht de fransch-heidensche romanhelden weder op het tooiieel en schilderde Thernistoclessen en Marcus Aureliussen , met dit verschil , dat het christelijk element in de fransche verhalen bij hem door een heidensche deugd is vervangen. Marcus Aurelius verheft zich. door eene op de mciischelijke natuur en rede gegronde deugd tot geluk en grootheid. "Slechts hij is deugdzaam , die volgens de natuur leeFt;" gelijk slechts datgene waarheid is "wat met de natuur overeenkomt;" en de wijsbegeerte is niets anders , dan de kunst om volgens de "natuur to leven." Rede , natuur, deugd en wijsbegeerte vormen te zamen zoo veel als een soort godsdienst. Marcus Aurelius is daarom niets anders , dan een tweede Magister Sebaldus in een romeinsehe toga. Zijne verhalen zijn zeer langdradig en liever had hij wat meer werk van het insthetische des verhaals , dan van zijn eindeloos philosopheeren moeten maken. Hippel was een veel oorspronkelijker, frisscher,, verhevener en geestiger natuur. Hij vertegenwoordigt den strijd tusschen het DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. oude en nieuwe. Hiervan is zijn gaiische leven ook een trouwe afspiegeling. Door de week droomde hij slechts van rijkdom , eer en zingenot, om op zon- en 'feestdagen voor de verandering deze dingen, als een echt piëtist, in anonieme geschriften diep te verachten. 1-Tij was een vrijdenker op politiek gebied en zocht te gelijk op alle mogelijke wijze den adel zijnnr familie te verheffen. Een voortreflijk boek schreef hij over het echtgeluk, doch voor zich zelven verlangde hij het niet; hij was in merg en been een kind dezer wereld en toch nam hij liet bij Zijne familiebetrekkingen voor den geestelijken stand op en beval hij dien aan. Een Cameleon was bij, van daag zus, morgen zoo. TTamann doorgrondde, evenwel . toen hij raii hem zeide "hoewel tot redenaar, tooneelspeler,, staaLsinan geboren, bezit hij evenwel aanleg tot speculatieve rust." Hij was de humor in levenden lijve; want wat is humor anders , dan het bewustzijn van een innerlijken tweestrijd, dat zich met onverzoenbare tegenstellingen vrolijk maakt , of, onder buien van zwaarinoedigheid zich zelven bespottônde , over zijn vreugde weent en over zijn weenen lacht? Hippel haspelde dan ook in zijne verhalen alles in een bonte mengeling dooreen zoo dat men bijna niet weet, waar hij ernst ; spreekt, of waar hij schertst. Hij wierp zich, gelijk zoo velen, die door den algemeenen twijfel niet meer wist.-,-,i, waar zij het moesten zoeken - op liet geheimzinnige, op een onzichtbare kerk. Hij werd een voorvechter der oude ridderorden en bewonderde ze zeer, behalve hun gehoorzaamheid aan den Paus. Met dat al landde hij ten laatste bij de vrijmetselaars aan en beweerde, dat de vrijmetselarij de ware kerk en den idealen staat in zich besloot. Later kwam hij hier van terug en schetste in zijn ' 'Krever und Qerz&ge des Riers a-z. " hoe deerlijk hij zich had bedrogen en bekende zonder omwegen , dat de vrij metselarij niets dan een ijdel goochelspel is. Met veel moeite was hij tot het alIeri'ieiligste doordrongen , hier zag hij zich jammerlijk te leur gesteld. Hij meende er alles te vinden en ontdekte slechts het voorhangsel , "hinter dem Nichts ist." Lei- der der \Torhang ist alles, und die Hauptsumme aller Lehren: seid vernun/tig." In een anderen roman "Leen8laujê nack 16 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. aiftteqe'ider Linie" legde hij nog uitvoeriger zijne godsdienstige gevoelens bloot. Al zijne bekenden laat hij in dit verhaal optreden in het hun eigen denken en spreken; professor Kant als grootvader; de kanselier von Korf onder den naam van Herm. v. G.; terwijl de predikant en zijn vrouw niemand anders zijn, dan Hippels eigen vader en moeder. De Heer en Mevr. von W. verbeelden de lieden. waarbij hij eenmaal huisonderwijzer was; de held des verliaals is hij zelf. Al zijne zielsgeieimen ontsluiert hij in dit verhaal en mengt zich moedig in den strijd tusschen gelooven en weten. Behalve het langdradige, dat aan een verhaal van een dergelijke strekking bijna onvermijdelijk eigen is, ligt er een licht waas van zwaarmoedigheid over het geheel. De dood is hem de morgen des levens; den wijsgeeren verwijt hij, dat zij afbrekers zijn in 't groot en niets opbouwen; dat zij het gebed cii het godsdienstig gevoel van het menschdom wegnemen. Flippel mocht echter ook hierin geen rust vinden!, Hij werd spoedig weder een twijfelaar, die met elkeen en ook met zich zelven overhoop lag. De openbaring hield hij toen iiet meer voor een mededeeling van God; doch God zond menschen , die meuschen bleven. om do wereld voor te lichten. Zoo verwierp hij met Lessing ook de ingeving des H. Geestes; den Zaligmaker als Godmensch en was dus reeds wat onze modernen nu zijn. Hij ijverde ook voor de emancipatie der vrouw en verlangde, dat zij, wat ambten en waardigheden betreft, geheel den man gelijk zou zijn; op dit terrein was hij derhalve onze helden van den nieuwen tijd ook reeds vooruit, Misschien hebben zij en de modernen wel les bij hem genomen, zonder dat zij het willen weten. Hippel behoort eigenlijk zelf tot de esprits Jor8, die hij wil bestrijden. Een ander mail, Moritz von Tliiimmel , zou dit het duideljkst doen uitkomen door de beginselen van Hippel op het gebied des practischeii levens over te brengen. In zijne "Reizen door de zuidelijke provincien van Frankrijk" worden de recepten ter cureering van de inenscheljke natuur, door Hippel aangegeven, in portiën toegediend. Von Thümmel verguldt echter de pil. "Zoek lach en scherts, waar gij ze vindt. Mijd DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. -schrijvers en bibliotheken; zoek opwekking in het wond bij de gevleugelde zangers en de ruischende beken; stoot de schalke hartstocht, die bij u aanklopt, niet van u af, uwe wijsheid leere u met de dwaasheden en zwakheden der inenschen te spelen." Zie daar de artsenij, welke in dit boek wordt aangeboden. De reizende held raast op alles wat deze kuur in den weg staat op Jezuïeten en kloosters, op papen en nonnen. Geen geluk , dat een ander dan huislijk geluk is! "Ei liebendes Weib sei wie das Reich Gottes , nach diesern rniisse man trachten " Jammer maar, dat onze reiziger liet er met zijn zedekundge apotheek zoo slecht afbrengt! Hij komt in een i)Oel van 1iedrIijkheid te recht. Men zou echter zeggen, dat het g\veten (les schrijvers , die aanhoudend den lezer van zijn goede meeing verzekert , ten laatste begint te knagen; hij tracht ten minste zijn diep gezonken held wer nit het slijk op te beuren, een doodelijke kwaal brengt hem tot inkeer en geneest hem ven zijne dwalingen. Als het maar voor goed geweest is! In Musus (1735—S7) treffen wij nog een geestverwant aan van dezen laatsten romanschrijver. -let duitsch kzeud publiek was vol van een overdreven braaflieidsgevoelen en van een zekere geestdrift voor een soort van heidensche veredeling des meiischen. Dit was nog beter, dan een moraal a la von Thiimmel ; doch menigen duitschen sc/iwörrner was deze dweeperij , die haar oorsprong grootendeels aan den engelsciien Grandison te danken had, een doorn in het oog. Van daar Musius' "Duitsche Gra.n( Iisofl" , een parodie van den Engeischen. De [Teer von Achten haalt in dit boek allerlei dolle grandisonaden uit en komt ei( lelijk met zijn redeneeririgen in een Thürnmelschen hemel van huislijkheid , wohihabendheid en goed leven terecht. Dat heette dan bij de letterkundigen dier dagen: "der Natur wieder zu ihren Rechten helfen ;" terwijl zij de kranke nog verder van streek brachten en de matte, teemerige van alle ware dichterljke bezieling , zoowel als van alle gezonde begrippen des verstands ontdane verdichtingen in 't leven riepen, welke vai.i Lafontaine tot Clauren de uitspanningsiectuur der lagere klassen uit. 2 1 8 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. maakt , die zich gewoonlijk verga-sten, aan datgene , waarmede de meer gcvormden zich eerst verzadigd liëbben. Ecu onder vele opzicht goed beslagen man , was Iet voorbehouden , om de godin der rede nog eenmaal een weinig voor het oog der wereld met nieuwen glans te omgeven, v6or zij tot den staat van verwildering geraakte, waartoe zij later vervallen is. Wiellld (1733-1813), wien deze eer toekomt, was eerst vroom, als Hippel, doch zoodra hij kennis had aangeknoopt met Voltaire , schaamde liij zich over dit ouderwetschc gewaad ; hij werd Oei verfijnde epicurist. "Ik bemii'i , zoo schrijft hij later , de menschMijke natuur, mijne moraal heeft niets van hetgeen ik een Kapucijnenmoraal noem. De wijze streelt zijne inwendige en uitwendige dnnen , ij geniet geheel de natuur en kent alleen de ware kunst om te leven. Augustinus is een der grootste tegeiivoeters van het gezonde verstand ; Hieronymus vergrijpt zich tiein'naal erger; het is de vraag, of ccii echt wijsgeer in Gods oogen geen voortreilelijker wezen is, dan een eenvoudig christen. IDe ondervinding heeft mij geleerd, hoe gevaarlijk de verheven, zoete dweeperij is , waarin de christenhelden ons kunnen brengen. Don Quichotc is een goed middel tegen zulke ziciskoortseii." Wieland hinke steeds op twee gedachten ; zijn gemoed was in dcii grond godsdienstig, tegelijk maakte hij toch zijn hof aan Bayle en Voltaire. In zijn eerste werk "De natuur der dingen, of de volmaakte wereld" leert hij reeds , dat geluk het doel der schepping is en dat ons geluk ook den roem Gods verhoogt. De "dochters der natuur" zijn in de 'zedekundige verhalen" al zeer modern aangekleed en in zijne "sublieme en zoete dweeperj" ademt ons slechts een gesublimeerde weeklijkheid en genotzucht tegen. Deze laatste behield later voor goed het terrein. Hij zocht een midden tusschen heidendom en christendom; tussehen gedwongen godsvrucht en stelselmatigen twijfel , tot dat hij het juste milieu vond in de stelling: "itaar het hoofd een vrijdenker, naar het hart een braaf man." Deze gedachte schemert overal doorheen. De liefde. welke in den aanvang bij hem nog een geslachtlooze engel was, op aarde verdwaald en onder de paimboomen drooinend van haar hemeisch vaderland, is in zijn "Theages" reeds DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. een ondeugende Cupido, waarvan Aspasia profeteert, dat zij een echte Proteus is die zich even gemakkelijk iii leen platonisch gewaad, als in een franciskaner pij steekt en heeft zij de domme hantasie op hare zijde, dan weet men niet, waartoe de snaak in staat is. De boze schelm wordt in "Nadine" cii de "Vroolijke vertellingen..' reeds een diep bedorven wezen en vier jaren later in "Idris" en "Muzarion" ontaard diezelfde liefde in ontucht en wordt met de onschuld samengekoppeld. Zijne gratiën zijn hetaeii , die op fransche manier over de deugd keuvelen en V'0012 de spiegels harer boudoirs in gekunstelde ba11etmanouvres de gebaren der verloren oiisclmld nabootsen. Even veraiiderlijk was \Vielaiid ook in zijne politieke gevoelens. Vanccii warme kosiimpoiiet werd hij een heete vriîlieidsmaii ; de fransche revolutie maakte hem echter even gemakkelijk tot royalist; tot dat hij eindelijk ook op dit terrein een juist midden vond en noch behoudend, noch dcmocraat om beide lachte. Dit zien wij uit zijn 'Peregrinus" , een man , die door een phantastisch wondergeloof naar een onmiddellijk verkeer met God streeft in den hals breekt over de werkelijkheid. Lucianus schijnt hem bij de samenstelling vati dit verhaal tot model gediend te hebben. "Agatliodaenion," de held , waaraan een andere roman zijn ontstaan ontleent, wordt van een dweepzieke vroomheid genezen door de wereld dci werkelijkheid en, tracht dan door allerlei rationalistische luchtsprongen tot de lieerschal)l)ij van de natuur eii de rede te komen. Agathodaernon wjst hiertoe dei weg aan. P11 geheim nu ligt iii "öfterri V eriiiderungen in unserer Art zit (leilkeli". Agathodaeinon , de platonist , kaii liet evenwel tegen den zoetsappigen Hippius niet uithouden; beiden bezwijken ten laatste voor andere woordvoerders , welke geen andere zijn dan de fransche encyclopedisten, en worden vrjdeiikers. Het gansche goochelspel loopt op een ondeugd uit, waarvoor geen naam te vinden is , een wezeii , dat noch voor deugd , noch voor ondeugd kan doorgaan. Schlciermacher beweerde , dat de schetsen dier halfheid - waarschijnlijk heeft hij zich zelven er in geschetst - een gemeene natuur verraden. Geloof is bij Wieland zwakheid; de ondeugd voert tot de deugd. 1)aarom laat hij zijne lieidn eerst diep vallen; in dien val ligt de red 220 DE ROMAN VOORHEEN- EN THANS. ding De Jezuieten hebben het ook bij hem gedaan; zij bederven alles het christendom en de priesters. Het heidendom viel bil .' zonder in WTielaiids smaak; bij voorkeur behandelde hij daarom onderwerpen aan de oude geschiedenis ontleend. Zoo schreef hij ook nog een verhaal in vier deden "Aristippus en zijri tijdgenoten." IDe verdichting is evenwel bij hem neven- zijn wijsgeerige stellingen zijn bij hem hoofdzaak. Om het tweede koos hij het eerste. Men heeft wel eens beweerd, dat Wieland de voorlooper geweest is der nieuwere romantiek. en hij behandelde inderdaad nu en dan do sagen, legenden en toestanden van den riddertijd , gelijk Spiesz , Cramer én anderen; doch de geest der middeleeuwen ontbrak hem bij deze scheppingen. Zijn "Oberon" b. v. is een halfslachtig, dartel en weekhartig wezen, bestraald door het moderne licht. Zijn arbeid moge daarom een zweem hebben dier richting, de verheffing en vlucht, die 63fl Schiegel, een Novalis en Tieck in dat land van wonderen en avonturen rondvoerde , miste hij geheel. Von Nicolaï , Alsuiiger, Meiszner M1 Blumaueï- oehooren veeleer tot zijne volgelingen; gelijk hij de volgeling van zoo velen ws , dat Schiegel, bij een plechtig edict "uitgevaardigd ten verzoeke der Hoeren Lucianus , Fielding , Serno , Bayle , Voltaire, Crebillon , Hamilton en meer andere schrijvers, alle schuldeischers oproepende van den dichterlijken hofraad en comes palatinus caesarius , wiens poëtische inboedel onder verdenking ligt van nog meerdere aan een Horatius ,Ariosto, Cervantes, Shakspeare en anderen toebehoorende eigendommen te bevatten" - hem bankroet verklaarde. Zoo waren dan de godsdienst en de beschaving van den nieuwen tijd door een diepe klove gescheiden; of liever , zij stonden vijandig tegenover elkander. De godsdienst mocht niet als vrederechter in het geding optreden ; het verstand weigerde dit. De godsdienst wilde het verstand evenmin als middelaar in dezen strijd dulden. Om aan dezen strijd een einde te maken, werd de godsdiensp vermenscheljkt en de menschelijko aanleg en ontwikkeling vergoddelijkt. Herder heeft dozen sisyphusarbeid onder- nomen. De mensch moest volgens hem harmonisch ontwikkeld DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 221 worden; hieruit zou een ideaal menschdom worden geboren. Hij wierp dus het geloof en de gevoelens van het gansche voorgeslacht overboord , om den heidenschen mensch , den reinen men8c/i over te houden. Herder verbeeldde zich , dat in ieder menschelijk wezen een geniale kracht sluimerde, welke hem , zoo zij onbelemmerd kon voortwerken , van zelf tot zijne bestemming zou leiden. Ht gevoel van ontevredenheid met zich zelven, het streven naar een onbepaald iets, dat men niet is en toch wel zou willen zijn , is die kracht, dat licht. i)it gevoel der natuur moet ge1ouerd en van alle iievenzaken ontdaan worden. Voor het overige verwierp deze schrijver vel den godsdienst niet en den Zaligmaker hield hij wel voor den Ver1oser der wereld; doch zijne wereldbesehouwiiig had toch veel weg vaii een vergoddelijking der natuur en poizie. Zoodra daaroiii de ouderdom den goddelijken gloed der poëzie in den grijzen Herder uitdoofde. merkte hij, dat hij zich aan een ijdülen droom had vergast en dat hem een eigenlijk steui.qiunt ontbrak. " Wat daar in de wituur lacht en leeft, ZOO schreef hij later. en denkbeelden geeft, JuIcht, voortbrengt verwarmt , (lat 1S licht . is God." Duidelijker kan men het iantiieïsmè vieL leeren. Later (leed Herder ook- de openbaring in (le natuur opgaail. "e gedaclttei), ze g 1ij , welke de Ecuwigo ons in de reeks zijnel werken voorhoudt , zij zijn het heiüqe boek. anhoudend heeft de groote overeenkomst , welke in de natuur ligt , mij tot de waarheden wall dcii godsdienst gevoerd. Een andere weg is er iiiet.' Ten laatste flOeInt hij God: "(leïl onzichtbaren lioogereii genius van ons geslacht" en den Zaligmaker "een gewoon leeraar, die het inenschdoni door zijn voorbeeld veredelt cii op deze wijze met God verzoent." De Ei. IDrievuldigheid verwerpt hij met ronde woorden , en de opstanding kon, volgens hem, zeer goed een natuurlijke gebeurtenis zijn. Op deze wijze werd het humaniteitsbeginsel tot godsdienst verheven. Godsdienst toch n as geen streven meer naar gelijkheid met Christus, doch een streveii om den rnensch naar een menschelijk ideaal te vormen Aan den naam "christianer liegt wenig, gehe dieser unter,, oder bleibe". Dit gansche Flerdersche stelsel van menschenvergoding liep dan 222 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. eindelijk uit op een onzichtbare kerk , die boven de christelijke stond , waarvan de vrijmetselaars een belangrijk onderdeel uitmaakte; eeii soort van godsdienst des veistands. Wat Herder uitdacht schonk Jacobi lichaam en leven in zijne romans "Aliwili" en "Waldemar". AllwiIl is , wat de T)uitschcrs noemen. eiii IKraftgenie , die het met de deugd zoo heel nauw niet neemt en de natuur slechts laat werken om alle hoedanigheden en krachten zich ongestoord te laten ontwikkelen. De keerzijde van Aliwils geniale kracht krijgen wij ook te zien. Piep valt hij, om later door Zijne vrouw Amalia te hooger te rijzen Wat dichterlijke voorstelling en uitvoering aanbelmgt, heeft dit verhaal weinig te beduiden. En "Waldemar" schetst 1.ij den mensch, gelijk hij is. Göhe beweerde, dat de held des verhaais niemand anders is dan Jacobi zelf; hij mocht daarom dat werk van zelfLvergoding niet luchten of zien. Jacohi stnit dan ook maar al te duidelijk zijn eigen kunstdeugd , om zoo te zeggen die zich zelve tot wet is , in "Waldemar" tea toon, die onder de linden in de maneschijn wandelende "wie in der Mitte der Schöpfung sciiweht , aafgelöst und ai .i 5ICiI zieliend aus dom feinsten Aether cme neue Bildung." Deze deugd eciter wordt weder op dusdanige wijze ontleed, dat zij onder de bewerking bezwijkt. Waidernar raakt onder al zijne spitsvondige bespiegelingen over de liefde het spoor bijster; knoopt eene verbintenis aan met eene Flenriette en huwt met een ander, tot dat hij verschrikt staat voor de grondelooze diepte des harten, dat iemand zulke parten spelen en hem dusdanig vervoeren kan. Deze halfslachtigheid van Jacobi missen wij geheel en al in een anderen aanbidder der humaniteit nam : Jean Paul , alias Paul Frederik Richter. Deze ging recht op zijn doel af. Wat de meer spiritueele Herder slechts even had laten doorschemeren, wat Jacobi niet van zich verkrijgen kon toe te geven, dat verkondigde Jean Paul met ronde woorden. Hij droomde van een geidealiseerd menschdom zonder leërstellig christendom. De HIJ. Petrus en Paulus houdt hij voor gewone genieën, gelijk de eeuwen er meer voortbrengen; voor het heil der wereld zijn meerdere verlossers gestorven, dan de eene Christus. Verder DE 1OMAN , VOORHEEN EN THANS. verwerpt hij de leer der voldoening, dcii zondeval, de open- baring, met een woord, liet geheele christendom. Onze natuur moet haar eigen verlosser zijn en hiervan is de oorspronkelijke reinheid en onschuld des menschon de grondslag. Van daar dat de jaren der jeugd Jean Paul zoo bijzonder aantrekken cii hij haar vaak met echt poëtisch vuur bezingt. 1och de engel voelt zich in zijn menschelijk omhulsel hier beneden niet op zijn gemak, daarom moet hij met verachting van al liet aardche slechts naar hoogcr opzien. Ziekelijke iiaturen zijn daarom gewoonlijk de helden zijner verhalen; hoe lijdender, des te verh evener zijn zij iii Zijne OOgcTl. Dit is liet geval met zjii "Schoolmecsteitje MTutz" zijn "Quiitus Fixcin" , zijn "Siebenkiis" en "Fibels leveii." ocli ho laat Jeaii Pai.iI de zijnen dcci lijcieii en trijden de heerlijkheid ingaan 9 1 oor poëzie cii wetenschap. De beoefeiiin der geschiedenis b. v. is hem dienorn 'cdie Sacra meute 1111(1 Gnadenmittel der inoralisclien Stirkung" ; dc gcciirif - ten der oudeii zijn een 'ewige Bi.be1aistaIt!' Vooral de dichtkunst is hein het schoone gelaat van dei "urschönen Mlgeist." Krachtens deze alleenzaligmakende dichtkunst en weteiiscliap zouden twee derden des mensclielijkeii geslachts, ja zelfs zijn Wutz, Fibel en Fixlein , die noch dichters lazn , noch weterisclnppelijk gevormd waren, in den ban gewest zijn; had Jean Paul niet tevens de plechtige verzekering gegeven, dat de twee geïnoemde krachten iii velen werkzaam zijn en . hen veredelen. zonder dat zij het gewaar worden ,door de atrnosplieer, waarin mcii leeft. Fij geloofde aan de onsterfelijkheid der ziel cii trachtte in zijn "Kampanerdal" den inenscli door dichtkunst en wetenschap 01) te leiden tot het geloof aan dit vooruitzicht; doch. de wijsbe geerte neernt bij slot van rekening die taak , voor de poëzie te zwaar, over en liet geheel loopt op ccii onbepaald gevoel van onsterflijkheid uit. In zijn "Titan" treffen wij een uitvoerige schildering aan van dat vage, nevelachtig, dichterlijk en wetenschappelijk leven, dat moeilijk gewone stervelingen leven kunnien en waarin onmogelijke verhoudingen voorkomen. Een bovenmenschelijk ideaal en dat wel in de wereld van dichters verwerkelijkt wordt. kan moeilijk anders, dan een zeer zonderling. ja 224 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. ik zou bijna \zeggen , een or11neische1ijk ideaal zijn. Albano , de E ed des verhaals , is een dichter; de Clotildes en Lione, welke hei tegeiwverstaan , zijn wezens , uit louter ether gevormd, die hij een enkelen rukwind van de stormen des levens verdwijnen. Zoo gaat het in de wereld. waarin wij leven. niet toe! Dit wist Jean Paul ook wel en daarom schreef hij nog andere verhaleti, waarin die botsing der werkelijkheid met het ideaal en het geloof aan de onsterfelijkheid den grondslag vormen. Wel liggen hem die boveiiaardsclie reizigers steeds na aan liet hart; doch hij laat ze toch als ieder ander den tol der aardsche w'is selvalligheid betalen . Zijn e aardschgezinde rornanhelden en uit nevelen gevormde jonkvrouwen hebben in den regel te doen met verharde vaders. boosaardige ministers en gewone aardsche ongevallen , zoo als b, v. in zijn "Titan ," zijn "spaansche ridder iDon Gaspard." Dezen rekent hij het ook als een verdienste toe: "dat hij niet slechts een judasstrik doorsneed, maar ook ccii -Christushoofd in heiligen glans deed stralei en de gelijkheid van 't licht en der duisternis verkomidigde." Roqualroi , die in dit zelfde - verhaal de heiligste verhevei.heden , zoo wel als de diepste afgronden van den inenscheljken boezem om des dichterhijkheidswihle lief heeft., biedt hier een recht tragische tegenstelling aan: aan de poëzie brengt hij leven en levensvreugde, eer en deugd ten offer, om die vlam van 't dichterlijk- vuur nog feller te doen opstijgen. Het is als of de dichter met dezen genialen woesteling te schetsen zijn eigen leerstuk der alleenzaligmakende poëzie heeft willen logenstraffen. De illusie van Richter was zijn ongeluk; hij wilde verzoenen , wat niet te verzoenen was. Met een zekere zwaarmoedige geestigheid ziet men lietri dan ook ten laatste den spot drijven met den tweestrijd tusschen liet aardsche en hemelsche en zijn leedgevoel daarover. Hij gaat zelfs zoo ver van dezen onopgelosten wanklank des levens te parodieeren in zijn "SiebenkÈis" , waarin de held Schoppe krank zinnig sterft. Jean Paul was niet gelukkig met zijne proeve om een godsdienst der humaniteit te vestigen. "Mijn binnenste, schreef hij aan Jacobi , hoopt en smacht slechts naar licht, maar bezit het 225 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. niet." Goethe , die aan al de bewegingen van zijnen tijd deel nam, heeft ook een poging gewaagd, om den mensch door den rnensch te veredelen en te verheffen. Zijn humanisme was echter meer subjectief en beperkte het streven des menschen slechts tot den mensch. zelven. Jean Paul had zich een ideaal, een volmaakten toestand gedacht en trachtte de gansche wereld daarna te hervormen; Goethe nam de wereld , gelijk ze was , en poogde haar tot een hemel te verklaren. Al de wijsgeerige betoogen, waarmede de Fioogleeraar Opzoomer hier te lande, als waren zij de nieuwste opvattingen onder de nieuwe , zoo velen gemoederen in vervoering heeft gebracht, kan men in een anderen vorm bij Goethe terugvinden . Het eindige in zijne greiizelooze verscheidenheid en openbaringen was hem het oneindige, de wereldziel , of God ; de natuur was zijne openbaring. "roHIein bid ik aan," schrijft hij ergenns, „ die zulk een voortbrengende kracht in de, natuur gelegd heeft.'' ^^c onsterfelijkheid is leeras slechts een voortbestaan van het voortbestaan der gay u sche massa , of een blijven leven in de herinnering : "De dorst naar het leven , de erkenning tiener onster felijke natuurwet. , de opwekking tot roemrijke daden.... dit alleen is onsterf'ehjkheid ." Deze dichter schijnt ook een zekere noodwendigheid gehuldigd te ]:ebben ; want geen veel kan, volgens }tem , de lnensch aan zijn wezen veranderen ; de deugd rust op de ondeugd als haar wortel: "zij zegt alles, alles is hare schuld, alles hare verdienste ;" heeft iemand een misstap begaan `aso könnte er kelner sein." .De natuur brengt bij hare ontwikkeling goed en kwaad voort ; het een groeit niet uit het andere. Eigenlijk bestaat er derhalve in de wereld van Goethe geen zonde , zoo min als iii die der heidenen. De natuur door de kunst opgekweekt en ontwikkeld , ziedaar wat hij als het ideaal beschouwt der rnenschheid. Hij erkent daarom ook slechts een poëtisch geweten en geen andere zonden , dan zonden tegen den II. Geest der !Lunst. De, deugd is een schoone verschijning ; de zonde wordt hare mismaaktheid ontnomen door schoone vormen en een hoogere beschaving. wat men gewoonlijk zedelijkheid noemt_ was een spijze voor den gewonen man , wiens maag zijn hemelscb ambrozljn niet verduwen kon. Goethe legde met deze beginselen derf 226 . DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. grondslag tot de geniale liederlijkheid der nieuwere roman-literatuur, Zijn Faust is dan ook niet de Faust der oude sage, die zich om des werelds genot aan den duivel verkoopt; maar een modern ibaJtgenie , dat alle hoogten en diepten van den menseheljken boezem te aanschouwen geeft; het korte aardsche leven tot een harmonisch kunstwerk poogt te vormen en nr8ckö)tkeit der wereld zelfs in het beeld eener heidensche Helene wil doen herleven. De oude Faust wordt van den duivel , maar hier de duivel door Faust gefopt. i)e eerste wordt gehaald, de tweede in weerwil zijner gruwelen om zijne hoQge ontwikkeling, zonder berouw of, inkeer onder het gejuich van liberale engelen scharen ten hemel gevoerd. De aarde was Goethe het eeiiige en hoogsto doel. Voor het christendom is zij middel, daarom had hij er een hekel aan als "aan knoflook, tabak en hondgeblaf." Van het hemelrijk, dat Goethe op aarde wilde stichten door een ontwikkelingsproces der natuur, heeft hij een proeve nagelaten in "Wilhelm Meister's Lehrjahre." Deze Wilheirn wordt gevormd volgens de beginselen der humaniteitsdienst ; harmonisch moet hij ontwikkeld worden niet door wetenschap en dicht . kunst als bij Jean Paul , doch door het leven zelf. Hij is een exemplaar, een kunstmensch , waaruit men zien kan, hoe ver de nensch liet zonder positieven godsdienst, alleen door de ratuur , kan brengen. Het geldt hier niet zijne opleiding VOOF het tooneel , gelijk men uit de eerste boeken van dezen roman zou opmaken, maar het is hier te doen óni de vorming van den inensch in het algemeen. De dichter maakt zich dan ook niet moê om een hooge vlucht te nemen, of idealen te scheppen; hij levert veel meer een afspiegeling van het alledaagsche leven. De verleidelijke zinnelijkheid en bekoorlijkheid van Phile- Ikili de avontuurlijke koorddanserstroep, de rondtrekkende tooneelspelers , dit alles is photografisch nauwkeurig weêrgegeven; terwijl in Mignon en den Harpspeler wat dieper opvattingen en verhevener gewaarwordingen uitkonien. Het prozaisch handelsverkeer krijgt door Werners geestvol betoog een poëtischeii tint. Overal echter komt een diep gevoel uit voor het geheimvolle schoon van deze wereld. zoo dat Schlegel dezen roman eene DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. "Naturgeschichte des Sch.önen" noemde. Te midden van deze bonte menigte op het wereldtooneel staat Wilhelm Meister meer passief, dan actief.. Zijn geniale geest neemt alle indrukken in zich op , zonder zelf geestvolle indrukken te weeg te brengen. Hij was in zijn eerste jeugd een mensch vol poëzie, die met zijne maakkers lustig en goedhartig klonk en dronk , het theater tot zijn kerk en eenti Marianne tot zijn muze maakte. Onder dit eiles ziet men hier en daar reeds liet eigenlijk doel des scha°ijvers. uitkomen. De, fijne glimlach bij den aanvang gaat spoedig in een bittere ironie over, gericht tegen de gevoelspoëzie van Jean Paul. Wilhelms eerste liefde wordt door de mededinging van Norberg belaclilijk gemaakt , zijne dichterlijke pogingen gaan door voor kinderachtigheid en W illielms aanstalten , geestdrift en voorgespiegelde toekomst , waarmede hij het tooneel betre den heeft, lijden op een bespottelijke wijze schipbreuk ; het is toch hier alleen te doen om de kunst van wel te leven. De comedianten worden verder in de groote wereld binnen geleid en de lieden der groote wereld verschijnen ten tooneele om hunne kunst te vertoonen. Al de tranen, zuchten , weemoed en berouw, welke de vorige tooncelen tot decoratie verstrekten ert aarsdoenlijkheid bijzetten , raken te gelijk op den achtergrond, omdat zij gemeenlijk in de salons niet te huis hooren en niet deftig genoeg staan. De harpspeler , welke deze hem vreemde a,tmosplheer niet verdragen kon, wordt krankzinnig en Migrion sterft. Met hen verdwijnt ook de poëzie uit liet verhaal en geheel andere znensehen treden te voorschijn ; een aristocratisch menselhdom namelijk , waarop de schrijver een proef van menschenvorming zal riemen. Het tooneel wordt verplaatst naar een ouden toren in het slot van Lothario , waarin de kapel als een vrijmetsnala arsloge is ingericht en een groene tafel de plaats van 1ict altaar inneemt en voor spreekgestoelte dient. Jargo voert hier het woord en haalt alles wat maar even buiten den gewonen regel gaat over den hekel. De harpspeler is een dolende liedjeszanger en Mignon een onnoozel schepsel. Door dergelijke ont• boezemingen wordt de poëtische gloed van 'W ilhelin afgekoeld. Z2 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. en hij begeeft zich op een meer practisch gebied. Een drukke en bedrijvige Abbé, die sterk in de verlichting van het jozephisme doet, beweert, dat de opvoeding zich aan de neigingen des kweekelings moet aansluiten; want elk vermogen is ons aangeboren en het komt er slechts op aan , dit in Zijne oiitwikkeling niet te storen. Een stelling, welke hij , de dierlijke neiging van Frederik al zeer van onpas komt. De kunstenaars op het gebied der pedagogie schetst de rampzalige Lydia in een hartstochteljk oogenblik al zeer treffend met de woorden: "Jargo heeft geen hart en de Abbé' zou in staat zijn iemand uit een gril in nood te laten, of hem er zelfs in te brengen." Lothario is het ideaal der negatieve opvoedingsleer. De natuurdienst van de zeifzucht brengt hij op groote schaal in beoefening en beschouwt de liefde enkel als een aardigheid, -die het leven opvrolijkt, tot dat hij, hier van oververzadigd, zich eindelijk aan het minder poëtische vak van den landbouw toewijdt. De huishoudkunde , die thans een beurt krijgt , wordt .vertegenwoordigd door Teresia , de hollandsche nimf van keuken , kelder en moestuin; zekere Natalia vertegenwoordigd het weldadigheidsbeginsel. Zij heeft , volgens haar zeggen, zoo min gevoel voor de kunst als voor de aantrekkelijkheid der onbezielde natuur; haar aangenaamste gewaarwording is deze, dat zij in alle behoeften, welke zich voordoen, weet te voorzien. Er verschijnt ook nog eene tante, die de rol van gast vervult en zich met zeer veel voorliefde tot model stelt voor anderen. die er echter iiiet van gediend zijn. Het geheel loopt uit op een nuttigheidstheorie, welke zich boven moraal, poëzie en godsdienst verheven waant , cii Meister en de gansche wereld de les leest. Men wil wel zeggen, dat Goethe in dit verhaal een afspiegeling heeft willen geven van zijn eigen leven en de verschillende phaseu , die hij bij Zijne vorming heeft doorloopen , heeft trachten te rechtvaardigen; zoo het tijdperk van gevoeligheid in "Werther" , do (lagen van "Sturm und Drang" gelijk Eichendorf zich uitdrukt, in "Götz" en in Meister zijn overgang van een poëtische jeugd tot den meer redeneerenden ouderdom. In zijn "1)ichtung und Wahrlieit" komen ver seiIlende voorvallen uit zijne jeugd voor, die een treffende DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 229 overeenkomst met de leerjaren van Meister aanbieden. Uit den burgerlijken kring sprong hij ook in eens in de groote wereld over. Hij stelde zich zeer aristocratisch aan en word zoo verfijnd„ dat zijn beschermer , de Hertog, zijne bezorgd.. heid uitdrukte : "Goethe werde in seinem wesen noch so ,therisch werden , dasz ihm endlich das Athem holen entgehen tierde." Goethe heeft ook I"Wilhelm Meister's W anderjahre, oder die Entsagenden" geschreven ; een verhaal , dat een zonderlingen, verwarden gang heeft en een aaneengeschakelde 'allegorie mag heeten, en wel van de voornaamste gebeurtenissen des nieuwen testaments. _De vlucht naar Egypte , de H. Maagd, de H. Josef worden tot zuiver menschelijke verschijnselen verlaagt. De geheimen van den toren van Lothario nemen de plaats in van die des christelijken geloofs. Jarno is hier onder den naam van Montan de navorscher der natuur `ader wundervolle heiligen Schrift , worauf die Priester ihren Altar grunden." Het verledene, noch de toekomst trekken de helden zich aan , alleen het tegenwoordige houdt hen bezig. Nuttig te zijn is het doel huns levens. Wilhelm speelt dan ook den Chirurg ; Jarno staat aan 't hoofd eener mijnontginning ; Lucia is naaister en Philene maakt kleederen. De mannen van 't nut vormen ook een verbond of maatschappij , die tuinen voor kool of boomkweekerij en werkplaatsen opricht, waar iedereen zich practisch vormen kan. De muziek speelt in deze inrichtingen tot vorming des mei schen een groote rol. De godsdienstige opleiding krijgt haar beslag door een heidensclle , een wijsgeerige en een christelijke religie, de laatste "jene Verehrung des Widerw ,rtigen , Verhaszten, Fliehenswertigen" slechts in tijd van nood. De, zedeleer heeft met dezen godsdienst niets te maken , wiens grondbeginsel is: "Maszigung in Willkurlichen , Emsigkeit iin Nothwendigen. " - Deze leer nu mag iedereen in practijk brengen zoo als hij verkiest : "j eden hat eihen ergiebigen Text zu grenzelozer Ausfiihrung " De Abbé houdt dan ook niet van huislijke godsvrucht, hij is een voorstander van een vroomheid, welke alle menschen omvat ; want zij is slechts een middel om door gemoedsrust tot XVI DIETSCHE WARANDE X. 230 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. de hoogste ontwikkeling te geraken. Deze opvatting staat in verband met een wereldburgerschap , dat de peedagogen voorstaan onder de leuze : "wo ich niitze, ist mein Vaterland." Zij verspreiden zich dan ook naar alle hemelstreken. Een communistisch streven , om elk lid van het ontwikkelde menschdom een billijk aandeel in goederen en genot te schenken , is in dit verhaal niet te miskennen. "Wo die Könige bauen , haben die Kramer zu thun" zegt von Eichendorff, en weldra overstroomde dan ook een vloed van pedagogische romans geheel Duitschlarld. Pertalozzi's verhaal "Lienhard en Geertruida" verdient onder deze alleen de vermelding. Basedow wierp zich vooral op het democratische element , dat Goethe's Wilholmen aanboden en wilde de school van een `verrotte pedanterie'' reinigen , de jeugd meer op, socratische wijze opvoeden en vooral den invloed der kerk van de school weren. Herder schrok voor deze uiterste gevolgen van zijn humaniteitsleer en was met Basedow niet zeer ingenomen. "tIhm mëchte ich , schrijft hij , keine Kalber zu èrziehen geben ,. geschweige Menschen." Op kool, knollen en aardappelen liepen de verschillende opvoedingsstelsels uit. Men moest het zich op deze aarde slechts zoo prettig en gemakkelijk mogelijk maken en hier vast voor de eeuwigheid zijn tabernakelen inrichten ; wijl men van de rest lang niet zeker was. En toen men de verouderde pedanterie had afgeschud ging men van de jeugd tot de groote menschen over, om ook deze te schoolmeesteren. Een wolk van kinderlijke volksverhalen daagde toen boven de Duitschers op. Deze hadden ten minste dit nut, dat zij waarlijk voor "het volk" waren. Want , verstaat men onder dit woord degenen, die om hun dajelijksch brood arbeiden ; wat hadden zip aan de geestesvruchten gehad van zoo velen , die hoog in de - wolken rondzweefden 9 Anderen hadden vroeger reeds dit gebrek willen verhelpen , zoo als Geszner, die een onmogelijke wereld, een wereld zonder godsdienst, zonder staat , nationaliteit of eigenaardige karaktertrekken schiep in de herders en herderinnen met hooge paruiken , keurslijven en moucl i es , een bal-champêtre van Mijn. Heer en Mejufvrouw Daphnis en Chloë , op de leest geschoeid DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. der maskerades , welke de Franschen in hunne herderromans reeds georganiseerd hadden. Langzamerhand heeft er evenwel een omkeer plaats gegrepen op dit gebied der letterkunde,. Het schoolmeesterachtige van het classicisme, de idealen van Schiller, de alleen op kunst azende schoonheid van Goethe , geheel de -esthetisch wijsgeerige proefnemingen der romantiek hadden het publiek ten laatste oververzadigd. Men keerde daarom tot de natuur terug , schreef volksromans over het volk , zijn leven en bewegen , en vóor het volk tevens om het te leerel en te veredelen. I)oetincheni , Aug. 1872. DE SCHILDl+]RgUNST, IN HET WESTERSCH EUROPA DER MIDDELEEUWEN , MET NAME IN FRANKRIJK , DOOR VIOLLET-LE-DUC. (Vervolg en slot van D. IX , 319-834.) Wij hebben gezegd , dat de Grieksche schilders de eerste meesters onzer westersche kunstenaars geweest zijn ; doch in Griekenland (wij bedoelen hier het Byzantijnsche Griekenland) heeft de schilderkunst een kerkelijk charakter behouden , iets dat men bij ons spoedig op zijde heeft gezet. Reeds in de XIIIe Eeuw schreef Wilhelmus Durandus, bisschop van Mende , in zijn Rationale divinorum officiorum 1 " de verschillende gebeurtenissen zoowel van het Nieuwe als van het Oude Verbond , beelden de schilders naar hun welgevallen af; want 41 ..... pictoribus atque poetis, Quidlibet audendi semper fuit aequa potestas. " 2 Dit huldebetoon aan de vrijheid , welke men den kunstenaar moet laten, maakt een vreemd kontrast met de strengheid der. overleveringen van de Byzantijnsche school, welke tot op onze , dagen bijna ongeschonden bewaard zijn. In den stijl, zoowel als in de wijze van behandeling der schilderwerken , die tot de XI° en XII° Eeuw behooren , herkent men duidelijk de leeringen van Dionysius, den Griekschen schrijver van den Gids. 1 B. I, list. III. 2 Aan schilders en dichters is het ten allen tijde evenzeer geoorloofd geweest alles aan te durven. DE SCHILDERKUNST. der Schilderkunst , door Paul Durand vertaald en door Didron uitgegeven. Wij vinden de voorschriften van dezen Griekschen meester der XI° Eeuw te-rug in de verhandeling van den monnik Theophilus 1 (in de XIIe eeuw) en zelfs nog in het werk van den Italiaanschen schilder Cennino Cennini , die in de XIVe Eeuw leefde, te-rug; maar zoo de kunstenaars der Middeleeuwen langen tijd de manier van werken door de Byzantijnsche school aangegeven bewaard hebben , wij moeten er bijvoegen , dat zij zich zeer spoedig van de hiëratieke overleveringen , wat vormen en stijl betreft , hebben losgemaakt en hunne opvattingen in de beschouwing der natuur gezocht hebben. Niet-te-min en dit is wel merkwaardig hebben onze westersche kunstenaars, terwijl zij aan hunne werken een charakter bijzett'en , dat steeds verder afweek van de traditie , er toch iets dekoratiefs en daardoor iets harmoniesch' in weten te behouden , tot tegen het midden der XVe Eeuw. Zij bereikten deze uitwerking door hunne muurschilderingen als gekleurde en maar lichtelijk gemodeleerde teekeningen te behandelen. De Fransche kunstenaars , wat de teekening, de juiste waarneming van het gebaar , de samenstelling, de uitdrukking zelfs aangaat maakten zich reeds vrij vóor de Italiaansche meesters ; de schilderingen en viniëtten der handschriften die ons van de XIIIe Eeuw gijn. overgebleven , zijn er het bewijs van, en vijftig jaren voor Giotto bezat Frankrijk schilderingen , die reeds in de kunst de vorderingen vertoonden , welke men gewoonlijk pas aan den leerling van Cimabue toeschrijft 2. Van liet einde der XIIe tot de XVe Eeuw wijzigt zich het charakter der teekening. Eerst aan de Byzantijnsche overleveringen als vastgeklonken, verwerpt zij weldra deze schoolvoorschriften; zij zoekt beginselen, die uit eene waarneming der natuur worden afgeleid , zonder evenwel den stijl prijs te* geven; de studie van het gebaar bereikt wel 1 Diversarum artium schedula , in het licht gegeven door den Graaf De 1'Escalopier, 1843. 2 Den westerschen kunstenaars heeft het aan een Vasari, een voorvechter en lofredenaar ontbroken. Het is ongelukkig, maar vermindert dit hunne verdienste ? en is het aan ons hun de vergetelheid te wijten , waarin wij hen gelaten hebben ? 234 DE SCHILDERKUNST. dra eene ongemeene fijngevoeligheid , en daarna komt het nastreven van hetgeen men de uitdrukking noemt. De aanwending van het licht en bruin brengt nog weinig effekt te weeg , maar duidt de verwijdering aan der verschillende plans. Van de tweede helft der XIIIe Eeuw af, bemerkt men merkwaardige pogingen om tot goede samenstelling te komen. Het dramatische idee wordt toegelaten , de tooneelen stellen zich somtijds recht krachtig in , beweging. Tegen het midden. der XIV• Eeuw helt echter de teekening , van zuiver en fijn als zij was, reeds naar de manier over; de aangenomen typen verdwijnen en worden vervangen door de navolging der persoonlijke natuur; de overdrijving van deze richting is in het begin der XVe Eeuw voelbaar, zoodanig zelfs dat het mismaakte zich in de kunst van schilderen dringt en te dikwijls zich van alle vormen meester maakt. Ter zelfder tijd ontwaart men dat de bekwaamheid der hand ongemeen is , dat de kunstenaars uitmuntende middelen van uitvoering bezitten en dat zij de jacht op onderdeelen en kleingeestigheid in de uitvoering, bij het bestudeeren der bijzaken , tot het uiterste drijven. Wat de kleur betreft, zij ondergaat minder snelle hervorming : de harmonie der monumentale schilderkunst blijft altijd onderworpen aan een volstrekt dekoratief beginsel ; deze harmonie verandert wel is waar van toon, maar het is altijd eene harmonie toepasselijk op de onderwerpen zoowel als op de ornamenten. In de XIIO Eeuw , bij voorbeeld , is deze harmonie geheel en al die der Grieksche schilderingen , alle zeer helder van grondtoon. Voor de figuren , zoowel alp voor de ornamenten vindt men een lokalen toon, die datgene vervangt wat wij noemen de halve tint; heldere, bijna witte verhoogsels op alle uitspringende deelen; het gemodeleerde effen bruin voor alle schakeeringen; fijne toetsen , hetzij lichte op de groote donkere , hetzij bruine op de groote heldere partijen , ten einde in het ensemble de vlekken te vermijden. Gebroken, nooit heele kleuren ; ten minste in de groote partijen; somtijds gebruik van het zwart als verhoogsel. Het goud wordt toegelaten in borduursels, voor lichtende punten, voor straalkransen, enz. ; nooit of zeer zeldzaam als DE SCHILDERKUNST. achtergrond. De overheerschende kleuren zijn - de gele oker, het lichte bruin-rood , en het groen in verschillende schakeeringen ; als kleuren van den tweeden rang vindt men liet purperachtig rozerood , het licht v; oletpurper , het licht blaauw. Altijd is er een bruine lijn tusschen elke aangebrachte kleur. Het is, behalve dat , in de harmonie der schilderingen van de XII" Eeuw zeldzaain , dat men twee kleuren van gelijke waarde naast elkander aangebracht ziet , zonder dat er zich tusschen haar eene kleur van mindere waarde bevindt. Tusschen een bruin-rood bijv. en een groen van gelijke waarde zal een geel of een zeer licht Blaauw zijn ; tusschen een blaauw en een groen van gelijke waarde zal zich een licht rose-purper bevinden. De algemeene aanblik is zacht, helder, schokt niet, ondanks de levendige effekten , verkregen door de bruine lijn of het witte verhoogsel. Tegen het midden der XIIP Eeuw Verandert deze toon. De lokale kleuren zijn aan 't woord , bizonder het blaauw en liet rood. Het groen dient nog slechts als middel van overgang; de gronden worden somber , bruin-rood , sterk blaauw , somtijds zelfs zwart , of van goud , maar in dat geval altijd bewerkt. Het wit vertoont zich bijna niet meer dan als kantlichten of fijne verhoogsels; de gele oker wordt niet meer gebruikt dan voor de bijzaken; hets;licht en bruin lost zich op en neemt den aard der lokale kleur aan. De tonen zijn altiijd gescheiden door een zeer donker bruine of zelfs zwarte lijn. Het goud vertoont zich reeds in groote hoeveelheid op de kleederen, maar het is of bewerkt of vergezeld van bruine verhoogin.lgsUoetsen ; de vleeschkleuren zijn helder. De algemeene aanblik is warm, schitterend, overal even krachtig , somber zelfs , als het niet verlevendigd was door het goud. Tegen het einde der XIIIe Eeuw wordt de toon harder ; de gronden zijn dikwijls zwart of zeer donker blaauw of bruin-rood verhoogd met zwart; de kleederen daarentegen nemen heldere tonen aan, rose, licht groen, rosegeel, zeer licht blaauw ; het goud wordt minder gebruikt; het wit en vooral het wit-grijs, het groenachtig-wit wordt, voor de draperiën gebezigd. Deze zijn somtijds veelkleurig , wit bij voorbeeld met dwarsliggende roode banden en witte, zwarte of gouden bor 236 DE SCHILDERKUNST. duursels ; de vleeschkleuren zijn bijna wit. In de XIVe Eeuw heerschen de grijze, groen-grijze, licht-groene, licht-rose tonen; het blaauw is altijd gebroken ; als het zuiver voorkomt is het slechts in de gronden en dan nog is het zeer licht. Het goud is zeldzaam , de zwarte , bruin-roode of oker-gele gronden blijven in zwang; de, bruine omtrek is sterk aangeduid, en het - modelé zeer, effen. De witte verhoogsels bestaan niet meer, maar de zwarte of bruine komen dikwijls voor ; de vleeschkleuren zijti zeer helder. Het algemeen voorkomen is koud. De teekening beheerscht de verwen en het schijnt dat de schilder gevreesd heeft de waarde der eerste te verminderen door de tegenstelling van schitterende tonen. Omstreeks de tweede helft der XIV° Eeuw worden de gronden als een mozaïek met verscheidenheid van kleuren beladen. De draperiën en vleeschkleuren blijven helder ; het zwart verdwijnt uit de gronden en dient nog slechts om de vormen over te teekenen ; het goud wordt met de mozaïeken der gronden vermengd ; de bijzaken zijn helder , wanneer zij in graauwtjens voorkomen, zijn zij met lichte tonen of gouden vercierselen opgehoogd. Over het algemeen is de aanblik zacht en schitterend. De kleuren zijn zeer verdeeld; in liet begin der XV° Eeuw doen zij zich voor als lagen die warm en krachtig zijn. Nu wordt van het modelé veel werk gemaakt , hoewel de eenheid in de richting van het licht nog niet juist bepaald is. De uitspringende partijen zijn de lichtste; dit is het gevolg van de handgrepen in de dekoratieve schilderkunst gebezigd ; maar in de achtergronden worden de bijzaken als boomen, gebouwen, enz. reeds met meer natuurgetrouwheid behandeld ; somtijds tracht men het perspektief der lijnen uit te drukken ; wat het luchtperspektief aangaat, men denkt er nog niet aan. De stoffen zijn met handigheid te-rug-gegeven , de vleezen zeer fijn gemodeleerd, het goud mengt zich een weinig in alles , in de kleeding, de haren , de bizonderheden der bijzaken ; en men vindt nergends van die opofferingen, die te-recht als noodzakelijk beschouwd worden bij het maken van schilderijen. De meest onbeduidende bijzaak 1 Dit komt van de manier die gebezigd is, zoo als wij aanstonds zullen aanduiden. DE SCHILDERKUNST. 237 is met even veel zorg geschilderd , even zeer in het licht gesteld als de hoofdpersoon; dit is eene der voorwaarden der monumentale schilderkunst. Hetgeen het oog op de muren eener zaal' altijd in schuine richting gezien , wil vinden , is eene algemeen bewaarde harmonie , een oppervlakte , overal even stevig , even rijk , geen openingen , en plans , aan het oog onttrokken door opgeofferde tonen , die de evenredigheden en de deden der bouwvormen en betiminering mismaken. Deze algemeene gegevens vastgesteld zijnde, gaan wij over tot de studie van de verschillende stijlen der schildering van onderwerpen en tot die der gebezigde behandelingswijzen. Wij hebben boven gezegd , dat de oudste schilderingen , die in Frankrijk voorkomen en die een genoegzaam volledig geheel vormen, die der kerk van Saint-Savin , bij Poitiers, zijn. Hoewel men in deze schilderingen de overleveringen der Byzantijnsche school te-rug-vindt , zoo als wij aanstonds gezegd hebben, merkt men evenwel eene zekere vrijheid van samenstelling op, een juiste studie van het gebaar , een dramatische richting , die niet meer bestaan in de Grieksche schilderkunst der XIe Eeuw, toen aan onveranderlijke typen vastgeklonken. In de freskoos van Saint-Savin, heeft de kunstenaar , naast deze of gene persoon, klaarblijkelijk volgends kerkelijke overlevering voorgesteld, groepen geplaatst wier standen op de natuur gestudeerd zijn. Eenige tooneelen hebben zelfs een dramatische beweging , welke zeer krachtig te-rug is gegeven, niet-tegenstaalide de onvolmaaktheid en grofheid der teekening. Wij halen onder anderen aan , de tooneelen uit de Apokalyps , onder den deurboog geschilderd , de offerande van Kaïn en Abel , in de kerk onder het gewelf , de vlucht naar Egypte, de bouw van den toren van Babel , de dronkenschap van Noach , de begrafenis van Abraham ; Joseph door zijne broeders verkocht , Joseph door de vrouw van Potiphar beschuldigd. In deze samenstellingen merkt men zekere grootheid, een waar , machtig gevoel, stoutheid zelfs op , die genoegzaam doen zien dat de school van Poitou zich niet vergenoegde met de droge reproduktie der Byzantijnsche schilderingen. Later evenwel , in de XIIe Eeuw , vinden wij wederom Fransche schilder 238 DE SCHILDERKUNST. stukken naauwkeurig onderworpen aan de Grieksche overleveringen ; zoodanig zijn die der kapel ' van Liget 1 , waarvan de teekening, de typen, de samenstellingen , het gemodeleerde , zich , - stiptelijk aan de school van Byzantium 2 houden , dermate zelfs dat men ze aan een kunstenaar dezer school zou kunnen toeschrijven. In de schilderingen der kapel van Liget (ofschoon er in die kunst nog al aan het ouderwetsclie geofferd wordt) , gevoelt men dat men naar het schoone gestreefd heeft , men ontdekt de laatste lichtstralen der oudheid, nog zoo schitterende in de katakomben van het christelijk Rome. De tonen dezer schilderingen zijn zacht, de teekening is breed en krachtig. Gedurende de periode, begrepen tusschen de Xe en. het einde , der XII° Eeuw, was er dus in de schilder- meer nog dan in de bouwkunst in Frankrijk, verscheidenheid van scholen, men tastte naar den waren weg ; hier eene geheele onderwerping aan -de byzantijnsche meesters , daar pogingen tot vrijmaking , navorsching der natuur van het gebaar, zucht naar het dramnatiesch effekt. In Auvergne bij voorbeeld bestond er in de XII° Eeuw een machtige schilderschool , die met een vaste hand hare voortbrengselen uitvoerde en een schoonera stijl had , voor zooverre enkele brokken , tegenwoordig zeldzaam , ons toelaten haar te beoordeelen. Maar later (op het einde der XIIe Eeuw) scheen zich de aandacht der bevolkingen ten noorden van de Loire samen te trekken op de ontwikkeling eener nieuwe architektuur. Men verliet de op de muren geschilderde onderwerpen, om zich over te geven aan de dogrschijnende schildering der kerkramen. Bovendien leverde de nieuwe bouwkunst aan de kunstenaars niet meer die groote , naakte oppervlakten , zoo geschikt voor beschildering. De schilderkunst vergenoegde zich met de kleuring van het beeldhouwwerk en met de door verbindingen van ornamenten verkregen dekoraties. Maar in de teekeningen hunner kerkramen hadden de kunstenaars gelegen 1 Departement van Indre-et-Loire. 2 Zie de kopiën dezer schilderingen met de grootste zorgvuldigheid uitgevoerd door Savinien Petit (Archives des monuments historiques). DE SCHILDERRKUNST. 239 heid hun talent in ruime mate te ontwikkelen en de kunst ging vooruit. Toen de koorts der bouwkunst, die het Noordelijk Frankrijk van 1160 tot 1230 doortrilde , een weinig bedaard was, zag men de schildering van onderwerpen op de binnenwanden der gebouwen op nieuw verschijnen, en men kon de ontzachelijke vorderingen opmerken, die zij gemaakt had in de aandachtige waarneming der natuur, in de opsporing van het schoone en in de uitvoering. Men moet niet te min erkennen, dat zij veel verloren had uit het oogpunt van den grooten stijl, zoo als de oudheid dien had begrepen ; zij helde reeds over naar de manier, de overdrijving der uitdrukking; liet gebaar was altijd waar , de teekening was gezuiverd , maar de grootheid maakte plaats voor de zucht naar eene zekere, reeds kokette beva;lliglieid. Villard de Honnecourt , die toen leefde (van 1230 tot 1270) heeft ons over de methode der seiiilders van zijn tijd kostbare berichten nagelaten 1. IDe viniëtten van dit handschrift geven eenige wenken, orn de houdingen en gebaren der figuren te verkrijgen , door verbinding van rechte lijnen , cirkelbogen en geometrische figuren. In de nog voorhanden. Fransclhe schilderingen der XIIIe Eeuw, is de verouderde kunst, nog zichtbaar in de periode der XIIP Eeuw , verlaten ; de kunstenaars zoeken niet slechts de waarheid in liet gebaar , maar eene losheid in de houding, die reeds ver verwijderd is van de strengheid der byzantijnsche teekening. Ine behandeling wordt vrijer, de waarneming der natuur fijner. Het voorbeeld , in den IJict. cie Z'archit. medegedeeld 2 , verklaart waarin die verandering of liever deze vordering der kunst bestaat. Het driequart van het hoofd der H. Maagd is daar keurig van lijn. Ine houding is bevallig en los, de draperiën zijn 1 Zie 1'Album de Villard de Honnecourt ins. publ. en fac-simile, met aaizteekeningen door Lassus en commentairen door A. Kareel. Parijs , 1858, bij Delion. 2 Viie Dl. , bl. 74. Uit het graf van een der abten van S. Philibert de Tournus. Zie de kopiën door Lenuelle gemaakt van liet ensemble dezer merkwaardige schildering, de krooning der H. Maagd voorstellende (Archives des monuments historiques). 240 DE SCHILDERKUNST. geteekend met eene opmerkelijke vrijmoedigheid en breedte , door middel eener bruin-roode lijn 1. Men bemerkt , dat de schilder heeft moeten werken op een doortrek die slechts een algemeene massa, een schaduw en eenige der voornaamste hoofdlijnen aan -de hand gaf en dat de détails voor de vuist zijn geschilderd. Zekere misstreken zijn zelfs in het benedengedeelte des mantels .aan de linker zijde niet uitgewischt geworden. Dikwijls zijn deze muurschilderingen wezenlijke improvizaties ; deze kunstenaars maakten geene schetsen dan voor met buitengewone zorg bestudeerde onderwerpen. En men weet toch dat om een figuur van natuurlijke grootte te schetsen , men eene vaste , te voren bepaalde wijze van doen moet hebben. De Byzantijnsche schilders maakten geene schetsen (cartons) , zelfs heden ten dage doen zij dat nog niet , maar schilderen dadelijk op den muur; gedurende de Middeleeuwen handelde men in het Westen op de zelfde manier, en dit verklaart de bepaalde noodzakelijkheid der voorschriften gegeven in de hooger aangehaalde "Guide de la peinture" , in het geschrift van den monnik Theophilus en in de verhandeling- van Cennino Cennini. Bovendien hoe zouden die kunstenaars , die in weinig tijds groote oppervlakten met hunne schilderingen bedekten , de tijd gehad hebben om schetsen te maken ? hoogstens konden zij zich voorbereiden door het maken van modellen op een verkleinde schaal. Gedurende de XII° en XIII° Eeuw ziet men slechts bij enkele uitzondering in de versche bepleistering lijnen getrokken , welke lijnen altijd den doortrek eener schets aanduiden : daarentegen -ziet men dikwijls lichte penceelstreken , die met de kleurlaag bedekt zijn , waarop de laatste toets (een soort van model) het ,definitieve beeld komt vestigen. Deze laatste toets verbetert, herstelt het eerste ontwerp , verandert het somtijds geheel en al ; en wij kennen bijna geene schilderingen uit de XII° , XIII° -en XIVe Eeuw zonder zichtbare korrekties (repentirs). De schilders der XlIe Eeuw werkten met verschillend bereide verwstoffen ; men had de schildering in fresko of natten kalk, 1 De kleur van dit schilderwerk is bijna geheel verdwenen. LEE SCHILDERKUNST. 241 men schilderde met lijm , met eiwit , met olie. Deze laatste werd bij gebrek aan een opdroogende olie, slechts gebruikt voor kleine werkjens , schilderstukken op paneel , die men gemakkelijk aan het zonlicht kon blootstellen. Voor de fresko-schildering , begon de kunstenaar , zoo als wij gezegd hebben , met in zuiver water - opgelosten rooden oker de omtrekken zijner figuren te schetsen, vervolgends bracht hij bij opvolgende lagen den lokalen toon aan , die de halve tint vormde , terwijl hij kalk in den toon mengde; hij modeleerde de uitstekende gedeelten eii maakte van eene grootere hoeveelheid kalk gebruik , naarmate hij de opperste lagen bereikte ; vervolgends herteekende hij met bruin rood, vermengd net zwart , de omtrekken , plooyen , diepten en de binnenlijnen van het naakt of der draperiën. Deze bewerking moest snel gedaan worden om de pleistering en de eerste lagen niet geheel te laten opdrogen. Die manier van schilderen door vermenging met de kalklaag, geeft een bizondeve zachtheid en glans aan dit soort van werk , en een mode1t dat van sterk blaauw , bij voorbeeld , opklimmende tot het bijna zuivere wit der uitstekende of meest verlichte deelen, noch droog noch hard is; dewijl elke hooger gelegen toon zich oplost in de lager gelegene en er deel aan heeft. De bekwaamheid des kunsten. aars bestaat in liet naauwkeurig kennen van de mate van. droogte die elke laag moet hebben , alvorens er eene andere over heen te leggen. Zoo deze laag te vochtig is, vermengt zij_ zich met de nieuwe en men verkrijgt een soort van modder; zoo zij te droog is , houdt de nieuwe laag niet , voegt zich niet in de oude en vormt een somberen kring om hare omtrekken. DDe bruin-zwarte lijn , welke zoo noodzakelijk is en de binnenen buitenomtrekken , schaduwen , plooyen enz. aanduidt , werd dikwijls pas aangebracht na dat het gemodeleerde bij opvolgende lagen droog was , ten einde meer leven en netheid te verkrijgenn ; in dat geval werd zij met eiwit of lijm er op bevestigd; men ziet dan ook dikwijls in de oude freskoos die bruine lijn er afschilferen tn geen geheel met de pleistering maken. De beziging van kalk als onderlage zelfs als lichtpunt in elken toon , veroorloofde den schilder het gebruik van slechts 212 DE SCHILDERKUNST. enkele kleuren, zoo als de, verschillende aardsoorten , groen of blaauw kobalt enz. Deze verplichting van slechts de aardsoorten en een zeer klein getal minerale kleuren te gebruiken , droeg veel bij om die schilderingen *een zeer zachte en als het ware fluweelachtige harmonie te geven. Dewiji in de XIIP Eeuw deze harmonie te bleek scheen tegenover de gekleurde kerkvensters, die verbazend donkere tonen hadden , moest men de freskoschildering ter zijde laten , ten einde ie lood-oxyden , het kopergroen en zelfs de lakken te kunnen bezigen. Daarenboven dewijl de aangenomene bouwkunst geen bepleistering toeliet , moest men wel eene manier van schilderen trachten te vinden , die de direkte schildering op den steen vergemakkelijkte. Verschillende manieren werden dan ook inderdaad gebruikt ; de algemeenste zijn : de schildering met eiwit , een soort van lichte en stevige waterverw ; de schildering met lijm , insgelijks zeer duurzaam, wanneer zij niet aan vochtigheicj is blootgesteld. 1)e stevigste is de schildering met hars opgelost in een of ander alcool , maar deze nog al kostbare manier werd slechts gebezigd voor fijne werken. Somtijds ook stelde men zich tevreden met witkalk als onderste laag -te gebruiken om dan daarop te schilderen met waterverw, voor dat deze kalklaag, die met een kwast er op gebracht werd droog was. De olieschildering , door den monnik Theophilus zeer duidelijk beschreven en voor hem reeds bekend, daar hij zich niet als de uitvinder er van aanstelt, werd slechts , zoo als wij boven gezegd hebben , op paneelen. gebezigd , ter oorzake van den tijd die elke laag noodig had om in de zon te droogen, dewijl de opdroogende oliën 'nog niet in gebruik waren 1 . De gomschildering , gebezigd in de XIIe Eeuw, schijnt door de schilders der XIIIe veel gebruikt te zijn geworden voor kleine voorwerpen , zoo als altaaropstanden, houtwerken, enz. 1 "ielen kan ," zegt Theophilus , "alle soorten van kleuren met de zelfde olie aanmengen (lijn-olie) , en ze op hout aanbrengen, maar slechts op voorw erpen , die in de zon kunnen drogen ; want telkens als eene kleur aangebracht is, kunt gij er geen andere overheen leggen, zoo de eerste niet droog is, hetgeen in de beelden en andere schilderingen lang duurt en zeer vervelend is." (Boek I , Hoofdst. XXVII). DE SCHILDERKUNST. 243 "Als gij uw werk wilt verhaasten," zegt Theophilus , "neem dan gom van den kersen- of pruimenboom ; na ze in kleine snippers gesneden te hebben , plaatst gij ze in een aarden kom of pot, giet er overvloedig water op en stel het dan aan de zon bloot of wel in den winter boven een zacht vuur, tot dat ze smelt. Roer ze zorgvuldig met een stokjen, doe "ze door een doekjen , wrijf er de verwen mede en bezig ze. Alle verwen en ook hunne vermengingen kunnen door middel dezer gom aangemaakt en gebezigd worden , uitgezonderd de menie , het loodwit en het karmijn, welke met eiwit moeten aangemengd en gebruikt worden." Deze gom- of zelfs olieschilderingen waren gewoonlijk overdekt met een vernis, bestaande uit arabische gom, opgelost in warme lijnolie waardoor zij een buitengewonen glans verkregen. De kunstenaars der XIIIe Eeuw hielden er van, wanneer zij onderwerpen schilderden in zalen, welke met gekleurde glazen voorzien waren , aan die onderwerpen een schittering en vastheid Iran. toon te geven , welke boven de ornementschildering uitstak en die met het toen veel gebruikte goud kon wedijveren. Om dezen glans te verkrijgen moesten zij veel glaceren, en inderdaad. werd de kleuring der figuren , wanneer zij met eennige zorg geschilderd zijn , voornamelijk - verkregen door het opleggen van doorschijnende verwen op eenkleurige, sterk gemodeleerde pen-seelschetsen. Die kunstenaars hadden , hetzij door overlevering, hetzij uit instinkt , gevoel voor harmonie (hunné kerkramen zijn voor een ieder er het duidelijke bewijs van). Van het oogenblik af , dat liet goud een groote plaats in de dekoratie innam, moest reen noodwendig de zachte en heldere harmonie , door de schilders der XIF Eeuw aangenomen, wijzigen. Het goud is een metaal en geen kleur ; wanneer het in groote vlakte gebruikt wordt , wordt de schilder gedwongen de gelieele schaal zijner tonen te veranderen. Het goud kaatst helder, zeer levendig, zeer schitterend te-rug, het heeft halve tinten en schaduwen van Bene kracht en warmte waarbij elke lichte kleur grijs, elke 1 Boek I , Hoofdst. XXVII. 2 Theophile, Hoofdst. XXi, De glutine vernilion. 24,1 DE SCHILDERKUNST. donkere , somber en zwaar wordt 1. Om met die schitterende helderheid en die zoo warme tinten van het goud te kunnen wedijveren , had men sterk gekleurde tonen noodig , die , evenwel, om niet zwart te schijnen , de doorschijnendheid eener schildering in waterverve moesten bewaren. Het is op die manier dat de kleine onderwerpen , die aangebracht zijn in de wandbogen der Sainte Chapelle te Parijs , behandeld zijn. Deze onderwerpen , die beurtelings vooruitkomen op een glazen grond, gedamasceerd met verguldsels of gewaterd goud, waren zeer helder geschilderd , en vervolgens opgeluisterd door een zeer levendige doorschijnende verwing en door bruine lijnen. Intussclhcn werden met het goud niet alle tonen op de zelfde manier behandeld; de blaauwe en licht-groene (turkooisch groen) zijn er dik op gezet en vertoonen een grootgin rijkdom van kleur, terwijl het rood , donker groen , purper en geel als glaceering moeten aangebracht worden om een glans te bewaren , welke met de halve tinten van het goud kan wedijveren. 1_)eze glaceeringen schijnen op den muur aangebracht te zijn geworden door middel eener harstachtige lijm , misschien slechts niet, behulp van het vernis samengesteld uit lijnolie en arabische gons. Wat de onderste of geëmpateerde schildering betreft , zij is fijn en op een zeer dunne kalklaag aangebracht; liet is evenwel geen fresko, want deze schildering is voor afschilfering vatbaar. liet gebeurde zelfs dikwijls aan de kunstenaars, wanneer zij onderwerpen of ornamenten op een gouden grond schilderden, 1 Wij hebben voorbeelden van het effekt dat liet ;oud maakt , tegenover de tonen in fresco, was , of zelfs verdikte olie. Witte kleederen • op een gouden grond schijnen vuil, grijs en dof, de vleeschkleuren zijn zwaar. De eenige toiien , welke zich op een gouden grond handhaven , zijn de doorschijnende tonen , welke men door het glaceeren kan verkrijgen. En nog moet men het goud uf wateren uf er een soort netwerk of mozaïek van maken. De gewelven der S&ante op het Vatikaan, door 'Rafaël geschilderd, geven ons te dien opzichte zeer belangrijke wenken , bizonderlijk die der zaal van de Disputa. De gouden gronden schijnen ingelegd als mozaïeken . en de fresko-onderwerpen zijn van een kracht van verwing, die slechts verkregen is kunnen worden door retouches, hetzij met eiwit, hetzij met iets anders, glaceerenderwijs aangebracht. De zelfde opïnerking kan gemaakt worden in de \ Bibliotheek der kathedraal van Siena, en wanneer men het choorgewelf der kerk S. Maria del Popolo te Rome , toegeschreven aan Pinturicchio , onderzoekt. DE SCHILDERKUNST. 245 dat zij ook , als eerste laag , de ornamenten of draperiën, welke rood , purper of warm-geel moesten gekleurd worden , verguldden ; alsdan was de, kleuring slechts een zeer doorschijnende glaceering , op het metaal aangebracht , en al gebruikte men zeer sterke tonen , doffe zwaarte werd vermeden. Deze tonen bewaarden altijd iets van den metaalglans. De duurte der schilderingen waarin het goud een voorname rol speelde , de moeyelijkheden. , welke door liet gebruik van dit metaal , den schilder elk oogenblik in den weg stonden, waar hij eene schitterende , maar ernstige harmonie wilde bewaren , zonder in plompheid te vervallen , waren oorzaak dat men, zoo als wij gezegd hebben, tegen het einde der XIIIe Eeuw dikwijls graauwtjens schilderde. Men bad olrivrent liet midden der XIIIe Eeuw de kleuring der kerkglazen zeer op dein voorgrond geschoven , en deze verpletterende kleuring had de schilders medegesleept om aan hunne schilderingen een zoudanige glans en sterkte te geven, dat dil: niet aan kon houden. Men ging toen vele kerkramen in het graauw schilderen , de doorsclijnende kleuring werd verdund; het goud nam nu nog slechts een ondergeschikte plaats in en de onderwerpen werden gekleurd met zachte , zeer Heldere tonen. Om liet platte en flaauwe effekt dezer naauwelij.ks gekleurde teekeningen te vermijden, ondersteunde men ze door zeer sterke gronden : zwart, bruin- rood , donker blaauw , dikwijls beladen met teekeningen , toon olp toon of belegsels van verschillende kleuren, maar altijd eerre krachtige massa • voorstellende. Men dacht toen geenszins aan perspektivische achtergronden ; maar men begon de bijzaken als stoelen , meubelen , meer realistiesch voor te stellen. Langzamerhaind breidde zich het veld der navolging uit ; na, eerst slechts de voorwerpen geschilderd te hebben , rakende onmiddelijk de figuren en naar dezer evenredigheid , op de ware grootte , begon men gebouwen , deuren , boomen op eens tweede plan te plaatsen; vervolgends verdwenen deze zuiver dekoratieve achtergronden , om plaats te maken voor eene wezenlijke voorstelling van de plaats waar de scène gebeurt. Men moet niet-te-min wel in 't oog houden , dat zoo de schilders van voor de XVIe Eeuw , een UJETSCIIE WARANDE X. X ^'.I3 246 DE SCHILDERKUNST. wezenlijke voorstelling van de plaats trachtten te geven , zij niet dachten , zoo als wij gezegd hebben , noch aan luchtperspektief, noch aan de bepaling van het licht op een voornaam punt, noch aan het voortbrengen van illuzie ; en dat hunne schilderingen altijd het voorkomen bewaarden van gedekoreerde oppervlakten , hetgeen , gelooven wij eene der voornaamste hoedanigheden der monumentale schilderkunst uitmaakt. Wij kunnen , zonder buiten den kring van dit artikel te gaan, niet verder uitweiden over de schildering van onderwerpen in de, gebouwen. wij zullen nu overgaan tot de schilderkunst der ornamenten, tot de eigenlijk gezegde geschilderde dekoratie. Men heeft reden om te gelooven, dat de kunstenaars der middeleeuwen over dit belangrijk gedeelte der kunst slechts overleveringen, een dagelijksche ondervinding hadden, maar weinig of geen theoriën. De verhandelingen over de schilderkunst houden zich slechts bezig met de materieele middelen , maar treden in geeiie beschouwingen over de kunst, over de methode in dit of dat geval te bezigen. Wij voor ons , die geheel en al deze overleveringen verlorene en slechts een zeer geringe ondervinding hebben van het dekoratieve effekt der schilderkunst , wij moeten ons noodwendig steunen op de beschouwing der achtergelaten voorbeelden , om zekere theoriën , voortspruitende uit deze over- levering en , ondervinding , weder in het leven te roepen. Het zoude onzen lezers tamelijk nutteloos zijn te weten, dat een ornament blaauw of geel is , als wij niet verklaren waarom liet hier blaauw, daar geel is, en hoe het in een of ander geval een zeker effekt maakt. De dekoratieve schilderkunst is vóór alles eene quaestie van harmonie en er bestaat geen harmoniesch systeem dat niet verklaard kan worden. De dekoratieve schilderkunst is daarenboven eene der gedeelten van de architektuur, welke moeyelijk zijn toe te passen, juist omdat de wetten zeer veranderen volgends de plaats en het voorwerp. Ine dekoratieve, schilderkunst vergroot of verkleint een gebouw , maakt liet helder of donker, vervalscht de evenredigheden of doet ze gelden ; verwijdert of brengt naderbij, houdt aangenaam bezig of vermoeit , verdeelt ' of verzamelt, ver DE SCHILDERKUNST. 247 bergt de fouten of overdrijft ze. Het is eene godin , die goed of kwaad voortbrengt , maar die nooit onverschillig blijft. Volgends hare luim maakt zij kolommen dikker of dunner, verlengt of verkort pijlers, verhoogt, gewelven of brengt ze dichter bij het oog, ontrolt groote vlakten of maakt ze kleiner; behaagt of beleedigt ; brengt de gedachte samen of leidt ze, af. Met een penceelstreek vernietigt zij een met veel overleg opgevat werk , maar ook van een nederig gebouw maakt zij een werk vol aantrekkelijkheden , van eene koude, naakte zaal een behagelijke plaats waar men gaarne zit te droomen en waarvan men een onuitwischlbare herinnering bewaart. Had zij in de Middeleeuwen , om deze wonderen te weeg te brengen uitmuntende meeesters noodig , van die kunstenaars , zoo als elke, eeuw er een of twee voortbrengt. 9 Voorwaag° niet ! zij -voeg slechts Benige werklieden-schilders, Handelende volgends l)eg uselen, ontstaan uit een langdurige waarneming van het effekt dat door de bijeenvoeging der kleuren en de schaal der ornamenten kan worden voortgebracht. In dien tijd was de armste dorpskerk , met kalk bestreken , waarop zich eenige penceelstreken vertoonden, even goed een kunstwerk als de Sainte C'ha eile , en men zag niet te midden der zelfde beschaving kunstweken van groote waarde , of ten minste van verbazenden rijkdom , en eeniee treden verder van die bedroevende dekoratieve schilderingen die de muren , welke zij bedekken, onteeren, en de lieden van smaak, die ze aanschouwen , schaamrood doen worden. Er zijn , zoo als elk weet , slechts drie kleuren : het geel , liet, rood en het blaauw , want het wit en het zwart zijn twee ontkenningen: wit , het ongekleurde licht , en zwart , de afwezigheid d -an licht. Uit deze drie kleuren ontstaan alle tonen , dat wil zeggen , vermengingen in het oneindige. Het geel en liet blaauw brengen de groene verwen voort, het rood en het blaauw de purperen, en het rood en het geel de oranjes. Te midden dezer kleuren en hare verschillende vermengingen brengt het wit en zwart het meerdere of mindere licht aan. Juist om dat het wit en zwart twee ontkenningen en vreemd aan de kleuren zijn , zijn zij in de dekoratie bestemd om de waarde 248 DE SCHILDERKUNST. der laatsten te doen uitkomen. - Het wit schittert , het zwart doet de schittering uitkomen en bepaalt het. De dekoratieschilders der middeleeuwen , hetzij uit instinkt, hetzij liever door overlevering , hebben nooit gekleurd zonder een witte of zwarte toets aan te brengen , dikwijls zelfs met beiden. Van het eenvoudige tot het samengestelde overgaande , gaan wij hunne methoden verklaren. Wij spreken slechts van de binnenschildering , van die welke slechts__ eelt veelzijdig verspreid , betreklijk zwak licht ontvangt; wij zullen ons later bezighouden met de buitenschildering , dat wil zeggen de rechtstreeks verlichte. Gedurende de periode der middeleeuwen , waarin de monumentale schilderkunst een belangrijke rol speelt, bemerken wij dat de kunstenaar eerst een toonaard aanneemt , waarvan hij in een zelfde plaats niet afwijkt. Nu zijn deze toonaarden weinig in getal, zij worden teruggebracht tot drie : de toon welke verkregen wordt door het geel en liet rood met witte en zwarte toets ; de toon , verkregen door het geel , het rood en het blaauw, die de tusschengelegen tonen , het groen , liet purper en het oranje van zelve medebrengen , altijd met witte en zwarte of enkel zwarte toets ; de toon , verkregen door de hulp van alle tonen , welke door de drie kleuren gegeven worden , maar met een goudtoets en het zwart ter aanduiding der donkere partij ; de lichtende weerschijnen van het goud vervangen in dit geval het wit. Veronderstellen wij dat het geel 1, het rood 2, het blaauw '3 geldt; het geel ` en liet rood vermengende verkrijgen wij het oranje , waarde 3 ; het geel en het blaauw , liet groen , waarde 4; het rood en het blaauw , liet purper , waarde 5. Wanneer wij nu deze kleuren , geel en rood bijv. op eene oppervlakte aanbrengen, moet , wil het harmoniesch, effekt niet overschreden worden, de oppervlakte, welke het geel beslaat, minstens tweemaal zoo groot zijn als die , welke door het rood bedekt is. Maar zoo, wij dadelijk blaauw er bijvoegen , wordt de harmonie ingewikkelder ; de enkele tegenwoordigheid van het blaauw maakt óf een betrekkelijk aanmerkelijke vergrooting van de gele en roode oppervlakte óf het aanbrengen van groene en purperen tonen DE SCHILDERKUNST. 249 noodzakelijk, welke, even als het groen , niet minder mogen zijn dan het vierde, en het purper niet minder dan het vijfde gedeelte vals de totale oppervlakte. Dit - zijn grondregels van de harmonie der middeleeuwsche dekoratieve schilderkunst. Zij heeft dan ook zeldzaam al de kleuren en detonen die uit hare vermenging ontstaan toegelaten, ter oorzake van de ontelbare mnoeielijkheden, die voortvloeien uit hunne naast elkander plaatsing en de betrekkelijke belangrijkheid, welke elk dezer tonen moet aannemen als oppervlakte. In het geval van aanneming der drie kleuren en hare afleidingen , wordt het goud een nood zakelijk element, en dient het om de harmonie te volsnaken of zelfs te herstellen. Tot de eenvoudigste beginselen terugkeerende, kan men eene volmaakte harmonie verkrijgen door het geel ei het rood (roode oker), vooral met behulp der ondersteuning van liet vit ; het is onmogelijk eene h;„rmonie te verkrijgen door het geel en het blaauw, noch zelfs door liet rood en blaauw zonder de medewerking van tusschen gelegen tonen. Indien gij eene geheel witte zaal roet roode en blaauwe of gele en blaauwe ornamenten zoudt willen versieren , zelfs al zijn zij slechts hier en daar verspreid , zoi de harmonie toch onmogelijk zijn ; het _rood (roode oker) en gilet geel (gele oker) de eenige kleuren zijnde , welke bij elkander kunnen zijn zonder de hulp van andere tonen. De onderhouding van andere even elementaire beginselen was den ouden kunstenaars niet minder gemeenzaam. Zij hadden bijv. opgemerkt , dat een zelfde ornament , wit of van een helderen toon op een zwarten grond, of zwart op een helderen grond, schijnbaar van afmeting veranderde. Stellen wij ons twee velden voor ; een zwart en een wit. Op het zwarte zijn vijftien witte vierkantjens aangebracht; op het witte desgelijks vijftien zwarte van de zelfde grootte en insgelijks in drie rijen ieder van vijf verdeeld. Hoe meer men zich nu van die beide velden verwij dert, hoe kleiner de zwarte vierkantjens in vergelijking met de witte zullen schijnen, terwijl ook het witte veld allengs grooter dan het zwarte zal voorkomen. Wanneer men twee pilasters .heeft, waarvan de eene met loodrechte en de andere met hori 250 DE SCHILDERKUNST. zontale banden beschilderd is , zal op een afstand de eerste smaller toonen dan de andere. Om nu op onze vorige aanmerklllgen te-rug te komen : wanneer het rood 2 is en het blaauw 3 , zal het rood eene grootere oppervlakte dan het blaauw moeten beslaan ; indien de vierkantjens blaauw zijn op een rood veld, zal het mogelijk wezen een harmonische oppervlakte te verkrijgen ; maar indien in-tegendeel het veld blaauw is , en de vierkantjens rood zijn , zal het oog zich geen oogenblik op deze schakeering kunnen vestigen; het samenbrengen der twee kleurei op deze wijze , zal de omtrekken onzeker maken , zoo zeer dat men er van duizelen zal. Ieder kan deze ondervinding opdoen , wanneer hij vermiljoen voor het rood en ultramarijn voor het blaauw neemt. Niet slechts hebben de kleuren eene absolute, maar ook eene betrekkelijke waarde volgends de plaats , die zij innemen en de uitgestrektheid die zij bedekken ; ook wijzigen zij , volgens den vorm van het ornament dat zij kleuren, de wezenlijke uitgebreidheid der oppervlakte. In den eenvoudigsten toon , die waarin geel-oker en roode oker gebruikt worden , is het duidelijk , dat de eene dezer twee kleuren , de roode oker, sterker spreekt dan liet geel ; maar zoo wij bij deze twee kleuren Blaauw voegen, snoet de waarde van het rood en het blaauw gaan verschillen zijn en dus moet het rood voor }iet blaauw of wat natuurlijker is het blaauw voor liet rood wijken. Alsdan is het raadzaam bruin-rood en licht-blaauw aan Ee nemen; zoo wij (overigens -bijna genoodzaakt) daarbij een of twee der uit deze drie kleuren afgeleide tonen voegen , als het groen en het purper, zal reien eveneens deze tonen en kleuren in eene ongelijke waarde tegenover elkander moeten stellen ; dat wil zeggen, dat men nooit twee tonen van gelijke waarde moet aanbrengen. IIet geldt hier niet de maat der oppervlakte, welke bedekt wordt; maar de sterkte ; en nu hangt deze sterkte van de bedoeling des kunstenaars af. Zoo het rood, wanneer wij slechts de drie kleuren gebruiken, bruin-rood moet worden en -de grootste sterkte aannemen, daarentegen moet het, wanneer wij bij de drie kleuren ook de afgeleide aanwenden, het rood wederom lokaal, dat wil zeggen, vermiljoen worden , omdat het DE SCHILDERKUNST. 2511 bruin-rood noch roet het groen noch met het purper kan harmoniëren ; de bijvoeging der afgeleide tonen eischt , dat de hoofdkleuren zuiver zijn wanneer men ze aanbrengt. Het is echter goed dat de eerste waarde gelaten worde aan eerre kleur , liever dan aan een toon ; dewijl deze eerste waarde niet aan het geel kan gegeven worden , zal het de roode toon (vermiljoen) zijn of het blaauw (gewoonlijk is het . blaauw). Veronderstellen wij dat het sterk blaauw de eerste waarde is ; de schilders der middeleeuwen hebben nooit de twéede waarde aan Bene andere kleur, dat is te zeggen aan het rood gegeven ; zij hebben daarvoor een toon aangenomen , meestal het groen , somtijds het purper. 1 )an komt de derde waarde, waarvoor wij het rood (vermiljoen) zullen aannemen ; vervolgends , tusschen deze kleur en he geel, een andere toon , gewoonlijk het purper , somtijds het groen. Na het geel komen de mindere waarden ; de zeer lief lte Pu rPeren (rose) (le lichte blaauwe , de turkoisch groene , het stroopel , het melkachtig wit en de grijze. "Want beneden de laatste kléurwaarde, welke noodzakelijk de gele oker is , moeten'n de tonen komen ; daar de schaal der waarden nooit met eerre kleur. ei.n( ligt , even als zij slechts zelden met een toon begint 1. Na de vaststelling van beginselen , blijven er nog een aantal regels van minderen rang over, welke de kunstenaars der middeleeuwen zorgvuldiglijk hebben onderhouden. Wij zullen er Benige aanhalen. Daar het sterk blaauw hard en koud is , hebben de schilders het dikwijls een weinig gegroend en verhoogd met gouden bezaaisels; vervolgends , hebben zij er bijna altijd een levendig rood (vermiljoen) tegen aangevoegd; na liet rood een licht groen of zelfs een geblaauwd of gegroend wit , terwijl overigens zwarte lijnen de verschillende tonen en kleuren van elkander scheidden. Het blaauw in onmiddelijke aanraking met het 1 De Sainte Chapelle biedt een merkwaardig voorbeeld aan van deze kleursehaal. Ondanks talrijke en breede sporen van de oude kleuren , is het bij de leerstelling van het schilderwerk zeer 3mloeyelijk geweest tot een goede uitkomst te geraken. Sommige tonen heeft men bij herhaling moeten overschilderen vooral ook ten gevolge eener onvoldoende ondervinding bij het opbrengen van een toon , die duidelijk herkenbaar was , heeft ellen dikwerf de waarde der .mrinonde tonen moeten veranderen. 252 DE SCHILDERKUNST. geel , maakt een onzuiver effekt, het rood of het purper is er tusschen gesteld. Alleen het leigrijs kan op een gele oppervlakte worden aangebracht. Het groen is dikwijls in onmiddelijke aanraking met het blaauw gebracht, en dit is een dissonant, waarvan men met zeldzame behendigheid partij heeft getrokken; maar alsdan helt het groen of naar het geel of naar het blaauw over, en is geen zuiver groen ; zoo het groen in aanraking is met het geel, is deze laatste kleur oranje en het groen licht, of het geel is helder en het groen donker. De purpers , die als oppervlakte de waarde van 5 hebben en bijgevolg de kleinste plaats in de geschilderde dekoratie moeten innemen , naderen nooit het violet; deze valsche toon geheel en al uitgesloten zijnde , helt het purper naar het oranje of de meekrapkleur over. Wij hebben dikwijls opgemerkt hoe vindingrijk de natuur is in de harmonische samenstelling van de tonen der planten : op tien geraniums of tien rozen bijv. die bloemen hebben van een verschillend rood of purper , zullen wij tien verschillende groene tonen voor de bladeren vinden , elk overeenkomstig het rood of purper dat zij omringen. Hadden de schilders der middeleeuwen de geheimen van de harmonie der tonen op de natuur bestudeerd ? Wij weten het niet ; maar hoe komt het , dat deze geheimen verloren zijn geraakt of dat de vrouwen alleen ze nog bezitten , wanneer het hare toiletten geldt ? Hoe komt het dat onze schilders , wanneer zij eerre zaal schilderen , volgen ds het toeval hunne kleuren en tonen schijnen aan te brengen , welke in het ensemble eerre bijna altijd valsche harmonie voortbrengen Is het gebrek aan beginselen , aan overleveringen, aan praktijk? Het is zeker, dat in de moeyelijke kunst der geschilderde dekoratie, het instinkt niet voldoende is ; zoo als velen gelooven, en dat in dit belangrijk gedeelte der architektuur de redeneering en berekening zich even goed doen gelden als in al de anderen, bij gebrek aan een lange reeks overleveringen. De eenvoudigste dekoratieve schildering, welke de minste berekeningen eischt, is die welke men verkrijgt door den gelen, rooden of bruin-rooden oker , het zwart, het wit en het samengestelde dezer twee, het grijs. Deze schildering is om zoo te DE SCHILDERKUNST. 253 zeggen slechts eene teekening , een graauwtjen , warm van toon; niet-te-min kan zij reeds zeer variëerende effekten voortbrengen. De gele en roode oker zijn twee kleuren van de zelfde familie, die altijd zonder moeite harmoniëeren. Schilder bijv. een geel orlianlent op bruin-roodera grond of een bruin-rood op gelen grond , welke ook de vorm en de grootte er van zij, liet zal nooit een hinderlijke vlek schijnen; ja, zoo gij het verhoogt met witte of' zwarte lijnen , verkrijgt gij effekten van ongemeene fijnheid en rijk van toon ' . Men schilderde in dien tijd , gedurende de X.II-D en het begin (Ier XIIIe Eeuw, de meeste gebouwen niet slechts van binnen , maar ook van buiten, en het harmoniesch systeem dezer schilderingen berust altijd , behalve zeer enkele uitzonderingen , op de boven ontwikkelde eenvoudige regels. Ond,2.rtusschen maakte men toen eerre groote hoeveelheid kerkramen , die met te sneer ri jkdot n k ,in kleur schitterden , naar - mate de vensters grooter werdt u1. 1 Tas het bij vensters van kleinen omvang, met witte of zeer Heldere glazen voorzien, en onder een weinig bepaald , weinig uitgestrekt licht, natuurlijk en zelfs noodzakelijk om aan de dekoratieve schilderkunst een schitterend en tevens zacht aanzien te geven, toen men de gewoonte aannam om voor de openingen bestemd om het inwendige te verlichten , sterk gekleurde groote glasramen te plaatsen., werd deze heldere inuurschilderirig, van ecu doorschijnenden toon , geheel te niet gedaan door de sterkte van de tonen der nieuwe glasschildering. Het blaauw en het rood ; welke in de doorsehij •it kan worden opgemerkt in de zalen: van liet hoofcigel)ou«- van liet kasteel Coucy. De geschilderde dekoratie van de zaal gelijkvloers is Biets anders dan eens zeker samenstel van banden en t laden roet bruin-mode omtrekken op een eel-okeren grond. Ook de geivelfsrihbcii zijn met de zelfde kleuren eenvoudim versierd. Eenige groene tonen ziet men op de kapiteeleii van de zaal, en vermiljoen op de uitspringende leden der gewelfsribben; lasaar uien treft er geen blaauw aan. Songtijds bekleedt liet grijs er de plaats v^m. Groen en leigrijs worden zonder moeite in deze eenvoudige harmonie opgenomen en liet schijnt dat dc kunstenaars der Xlie Eeuw voor het gebruik van liet blaauw zijn te-rug geschrikt, hetwelk zoo als wij daareven zeiden, de onrniddelijke aanwending vordert van tonen, die tusschen het blaauw en het rood of tusschen het blaauw en geel inliggen. Er bestaan in den zoogenaamden temple de S..Tean te Poitiers, schilderwerken van de XIIe Eeuw, rijk aan kombinatien , gevonden uit ('e eenvoudigste harmoniën. 2, r 5 4 DE SCHU LDERKITNST. nende kleuring der glasvensters eerre groote plaats innaunen , gaven aan de okertonen een valsch_ efrekt , het groen werd grijs en mat , het wit verdween of loste zich op in de :kleuren van den regenboog. De gekleurde ramen maakten schitterende tonen op de muren noodzakelijk , en deze tonen moesten daarenboven om hunne waarde te verkrijgen vergezeld en omringd worden met zwarte , even als de gekleurde glazen zelven . Wij zien dan ook dat gedurende de XIII° Eeuw zich de harmonie der inwendige dekoratieve schilderkunst wijzigt. Zoo men, om redenen van spaarzaamheid , nog de groote heldere oppervlakten slechts met lijnen bezet houdt, de lijsten, de vooruitspringende dealen der ge welfs.ribben en de gewelfsschilden worden zeer levendig gekleurd , en deze kleuiing is te schitterender naarmate zij zich van het oog verwijdert. Wij hebben een merkwaardig voorbeeld van dezen overgang van het harmoniesch systeem der dekoratieve schilderkunst in de oude ' kerk der Jacobieten van Agen , welke gebouwd is omstreeks het midden der XIIP Eeuw. Deze kerk bestaat, overeenkomstig het door de orde van den H. Dominicus gevestigde gebruik , uit twee schepen door een rij pilaren van elkander gescheiden. Hoewel zij eenvoudig geschilderd is , ziet men evenwel dat de kunstenaar het schitterend effekt der glazen , waarvan de vensters eertijds voorzien waren , heeft willen ondersteunen. Het harmoniesch kleuringssysteem dezer zaal , want deze kerk is om juist- te spreken slechts eene zaal, met twee beuken, is liet volgende : voor het rechtstandige de muren, de behangen , de eenvoudigste harmonie , die welke de gele en roode tonen op witten grond met zwarte verhoogsels geven; maar voor de gewelven, meer van liet bog verwijderd en welke men niet ziet dan door eene atrnospheer, gekleurd door het licht dat door de glazen , die zoo schitterend van toon zijn, naar binnen dri-Igt , eene harmonie waarin het lichter en sterker Blaauw tusschen beide komen en ten gevolge daarvan het purper en het groen , alles verhoogd door zwarte gronden en lijnen zwarte gronden voor de banden der driehoeken van de gewel ven , zwarte lijnen slechts om de ornamenten der gewelfsribben over te trekken. De zwarte omtrekken worden inderdaad nood DE SCHILDERKUNST. 255 zakelijk , zoodra men overgaat tot een harmonie, samengesteld uit de drie kleuren, geel , rood en blaauw en hunne afleidingen ; want zoo er een zoo groot verschil van waarde bestaat tusschen het geel en het rood bruin, dat het niet noodzakelijk is het bruin-rood door een zwarte lijn van den gelen oker te scheiden, is dit het geval niet , wanneer men twee kleuren aanzet die weinig in waarde verschillen , zoo als het purper en het blaauw , het blaauw en liet rood , liet licht-blaauw en het geel, het groen en !iet purper, enz. De zwarte lijn wordt alsdan volstrekt noodzakelijk om te voorkollen dat de eene toon zich in den anderen oplost. Wanneer gij een hhlaauwon toon oi.imi ddelij.k naast een purperen aanbrengt , zult gij , zoo het blaauw st rk is ; het purper grijs en va.lscll doen voorkomen , terwijl , als het purper levendig is het blaauw zich als licht hemelsblaauw of zelfs als lila zal voordoen. Ioe beer mcii zich van liet geschilderde voorwerp verwijdert, h oe vollediger deze oplossing vans een der twee tonen , of somtijds v aii , beiden zijn zal. Maar zoo gij tusschen dit blaauw en purper een zwarte en een witte lijn aanbrengt, zelfs een zwarte lijn ter weerszijde van het wil , isoleert gij elk der tonen, gij geeft hun hunne waarde te-rug ; zij l : ebben invloed op elkander zonder zich te vermengen en hijg e volg zonder elkander te schaden ; zij dragen tot eene harmonie bij, juist omdat zij elk hunne eigene hoedanigheid bewaren en omdat zij handelen (men vergeve ons dit woord) in de volheid dezer hoedanigheid. In de muziek snoet elke noot, van een akkoord zuiver zijn ; maar zoo eene enkele dezer noten valsch is, zal het akkoord niet kunnen bestaan. Welnu, het zelfde is het geval met de dekoratieve schilderkunst; opdat er een akkoord zij , is liet nood.ig dat elke toon op zich zelven zijn geheeie zuiverheid behoude , en opdat hij die zuiverheid behoude , moet zijn kleuring en waarde niet vervalscht worden door de vermenging met een naastbijgelegen toon , vermenging welke zich vooral op een afstand doet opmerken , zoo men geeii zorg gedragen heeft eiken toon door zwart , dat geen toon is , te omschrijven. Het wit alleen zoude onvoldoende zijn om dat effekt te, veeg te brengen , om dat het wit zich kleurt en de werking '256 DE SCHILDERKUNST. van de straling der naastbijgelegen tonen ondergaat. Het zwart is zelfstandig en is daarom alleen geschikt om elken toon te omgrenzen. Men moet dus tussehen de toouen eener decoratieve schildering , die harmonische schaal van waarde vestigen , waarvan wij boven gesproken hebben, maar men moet ook rekening houden met de meerdere of mindere kennelijke straling dezer tonen , eenti straling welke toeneemt in verhouding tot den afstand waarop het oog geplaatst is. Het blaauw, hij voorbeeld, straalt sterker dan elke andere kleur. Een blaauwe penseelstreek op een gelen grond, vervalscht op korten afstand gezien, liet geel bijna niet; op een afstand zal deze zelfde blaauwe penseelstreek het geel vuil groen doen voorkomen en het blaauw zal grijs schijnen. Zoo liet blaauw met eens zwarte lijn omringd _is, zal het geel minder vervalscht zijn ; zoo gij tussehen het blaauw en liet geel een zwarte en een bruin-roede lijn aanbrengt zal de geele grond zijne wezenlijke waarde behouden , liet bruin- rood zal geheel en al liet blaauw omgeven , dat alsdan zuiver zal bleven. De dekoratieschilders der Middeleeuwen hebben het zoo ver mogelijk gebracht in deze kennis van de waarde der tonen, van hun invloed en harmonie , en zoo de proeven , die men in onze dagen genomen heeft, niet geslaagd zijn, is het niet aan deze schilders dat men het moet wijten , maar aan onze onwetendheid in die zaken. Het harmoniesch systeem, eenvoudig voor de dichter bij het oog geplaatste rechtstandige deeles , reeds eenigszins samengesteld voor de gewelven , -- gebezigd in de v erciering van de kerk der Jakobieten te A ;en , levert een over- gang waarvan de beschouwing zeer belangrijk is. De versierders dezer zaal zijn karig met blaauw geweest, en niette-min , het slechts in zeer kleine oppervlakten bezigende , hebben zij onniiddelijk het purper, het groen en de zwarte lijnen toegelaten. Slechts twee blaauwe tonen hebben zij gebruikt , het sterk blaauw (waarde indigo , maar nog minder hemelsblaauw) , en het helder blaauw (kobalt , vermengd met wit) ; wat liet purper aangaat , het is schitterend , zoo als dat hetwelk men zoude kunnen verkrijgen door een glaceering van meekraplak met een DE SCHILDERKUNST. 257 weinig mineraal-blaauw , op een grond van mineraal-oranje helder opgebracht. De groene penceelstreken , zeer zeldzaam overigens , zijn levendig en hellen naar het geel over. De bruinroode zijn schitterend, zij hebben de waarde van vermiljoen met meer doorschijnendheid. Het geel is van den schoonsten oker, somtijds vermengd met een weinig bergrood. Er is niet het minste goud, omdat liet goud slechts noodig wordt hij het gebruik van blaauw in groote oppervlakte. Wij hebben zoo even gezegd , dat het blaauw eene kleur is , welke sterker straalt dan elke andere , dat wil zeggen, dat zijne tegenwoordigheid tot een zekere hoogte al de andere tonen aandoet ; met het blaauw glinstert het rood , liet geel wordt groenachtig , de tusschengelegen tonen grijzen of zijn hard. Het goud alleen kan door zijn metaalweerschijn de harmonie tusschen de tonen herstellen, wanneer het blaauw in groote oppervlakte voorkomt. Het goud heeft de, bizondere eigenschap, hoewel liet een schaal van gele toren geeft, van niet door liet blaauw gegroend te worden en er den glans niet van te verminderen. Het neemt in zijne schaduwen warme tonen aan , die het bruin-rood vervangen dat wij hierboven tusschen den gelen oker en het blaauw aanbrachten; in de halve tinten verkrijgt het een groenachtiger weerschijn, die een machtige waarde hebben en het blaauw hemelsblaauw maken. In de heldere deden straalt en flonkert het en neemt een glans aan , welke door geen anderen toon verminderd kan worden, hoe schitterend die ook zij. Het goud wordt dus als een themadominant der akkoorden , een thema , machtig genoeg om de harinonie tusschen tonen te handhaven , hoe stootend zij ook zijn mogen. Het belet de straling van liet blaauw en zet let zulk een kracht bij , dat men het groenachtig moet maken, opdat het niet paersch schijne ; het verheldert het rood (vermiljoen) door de buitengewone warmte zijner schaduwen; het geeft aan het groen een glans , welke het niet zou kunnen hebben naast blaauwe oppervlakten ; het verwarmt liet purper, door zijne groenachtige halve tinten. Het is dus niet de nog al alledaagsche begeerte om pracht bij te zetten aan een geschilderde verciering, die liet goud gedurende de XIII° Eeuw, in zoo groote hoeveelheid heeft doen 258 DE SCHILDERKUNST. gebruiken; het is een behoefte van harmonie, opgelegd door de aanneming van liet blaauw in groote oppervlakte ; terwijl de aanneming van het blaauw in groote oppervlakte noodzakelijk wordt door de gekleurde vensters. Deze queestie verdient onderzocht te worden. In de XIIe Eeuw had men , zoo als wij gezien hebben , eene dekoratieve harmonie aangenomen , ' eenvoudig en helder , samengesteld uit wit, uit gele , bruin- roode , groenachtige , grijze, leigra.auwe ; zwart-grijze tonen. Toen men er toe kwam om zeer levendige gekleurde glazen te gebruiken , waardoor het licht dat het inwendige verlichtte ontbonden werd, merkte men spoedig op , dat deze heldere tonen iets zwaars en valsch verkregen ; men vermenigvuldigde de zwarte lijnen om glans aan deze schilderingen te geven, naar het zwart-zelf werd grijs door de schittering der gekleurde glazen. Men bracht blaauwe toetsen aan , maar het was moeielijk ze in overeenstemming te brengen - roet de gele okers en in kleine oppervlakte maakte dit blaauw vlekken. Toen nam men een flink besluit , men durfde gewelven geheel en al blaauw schilderen , niet bleek-blaauw zoo als in sommige \rercieringen -uit de romeinsche tijd, maar zuiver, levendig, schitterend blaauw. Er was slechts éen proef van dien aard noodig om te doen zien , dat deze stoutheid liet geheele systeem der dekoratieve schilderkunst moest wijzigen. Vooreerst namen de blaauwe gewelven , wanneer liet licht door de geschilderde vensters er op viel, eene violetkleur aan, die door niets werd opgewogen. Op deze blaauwe gewelven trachtte men , als verbetering en om aan het blaauw zijne wezenlijke waarde te hergeven , roode toetsen aan te brengen, maar de werking van het rood in het blaauw deed deze laatste kleur nog paerscher schijnen. Men beproefde witte sterren , maar de witte sterren schenen grijs ; vervolgends eindelijk bezigde men de gouden sterren. Dadelijk hernam het blaauw zijne waarde , en in plaats van liet schip der kerk te verpletteren , scheen dit er hooger door en meer doorschijnend. Hetzij deze gouden toetsen in het licht kwamen, hetzij dat ze in de schaduw bleven , zij hadden altijd eene uitwerking ; in het eerste geval verzachtte hunne gele, DE SCHILDERKUNST. schitterende , metallieke glans den blaauwen toon; in het tweede geval werd deze in zijne waarde gehandhaafd door hun warnis bruin-geel. Toen kon men zonder zwarigheid dezen blaauwen toon wijzigen , men groende hem een weinig , ten einde hem elk violet voorkomen te ontnemen. Maar dit uitgangspunt, zoo sterk , zoo scllittei end , zoo machtig , moest de geheele schaal der tot dusverre toegelaten tonen veranderen. Om blaauwe gewelven , verhoogd door gouden punten, te verdragen , was geen kleur te schitterend nooit te sterk en zelfs liet vermiljoen Knoest met lak geglaceerd toegelaten worden; liet schitterend groen ; de doorschianende purpers, tri te midden van dit alles, moest enen het goud aaitbrengeii als l.larmoniescil , sterk sprekend, alles beheerschend element. Men ging zelfs zoo ver , van emailgronden of gronden van gekleurd en verguld glas, liet email nabootsende, vergulde ingesneden gronden en glasvercierselen aan te brengen. Het is aldus dat de kleuring nali de Sainte Chapelle begrepen werd. Geen soort van verciering is weebslepeuder dali de schilderkunst. Als men een toon verhoogt , moet men al de andere verlioogen, om de overeenstemming te bewaren ; de eerste kleurlaag welke men op een gedeelte aanbrengt , is als een soort van verbintenis , welke men zich oplegt , die meis streng moet nakomen, op straffe van slechts een torugstootende kladschilderij voort te brengen. Sedert lang redt men zich met liet goud; wanneer de harmonie zich niet meer kan staande houden , wanneer zij niet goed berekend is, is men kwistig met goud. Maar liet houd (dat men onis de uitdrukking vergeve) is een specerij , Liet is geelt spijs; er o e.ral , altijd eii bij elke gelegenheid van gebruiken is misschien slechts eert bekentenis van onmacht. Er zijn. schilderingen van een zeer rijken aanblik, zonder dat hetgoud er voor het geringste deel bij gebruikt is. Het goud is de bijna noodzakelijke aanvullingstoon van liet blaauw ; maar men kain een zeer schitterend effekt teweeg brengen zonder Blaauw enn bij-gevolg zonder goud 1 De schilderingeit in het kastcel van Coucv, waarin geen stipje blaauw noch goud voorkomt , zijn levendig, vrolijk , hi.rmoniesch , wai nl en rijk. 1)e geheele dekoratie van den refter der tempeliers te Metz, bestaat slechts 260 DE SCHILDERKUNST. Over het algemeen moet men wel in het oog houden , dat de wand- en welf beschildering , voor zoo ver zij architektonische vormen voorstellen , geenszins ten doel heeft eene verciering en relief te verbeelden. De geschilderde arcllitektuurdeelen die men er in aantreft, zijn bloot konventie ; het is een beeldschrift. Men had het voornemen niet , evenmin als in de goede Oudheid , om boerenbedriegers te maken. Deze manier , om in schildering sommige architektonische vormen op te nemen , verdient eenige aandacht ; het is een belangrijk gedeelte der kunst. Het is er niet om te doen , de betrekkelijke uitgebreidheid , liet licht ei . bruin, het wezenlijke voorkomen der uitspringende deelen , de lijstgeledingen der kolommen en der kapiteelen juist weer te geven, maar alleenlijk deze vormen zoodanig op te vatten en weer te geven , dat ze tot liet gebied der schilderkunst komen te lbehooren. Inderdaad, zoo men bij voorbeeld eene rij van uiurivalboogjens door schildertonen wil voorstellen , is het zeker dat, al kan men op een bepaald punt Benige illuzie te weeg brengen , wanneer dat werk van ter zijde gezien wordt , de illuzie niet slechts geheel onmogelijk is, maar dat die oppervlakten, welke geene uitspringende hoeken hebben , die lijstgeledingen en l)rofielein welke zich niet onderwerpen naall de wetten tier perspektief , liet onaangeriaacnste effekt voortbrengen. De oogbedrieger is in dit geval eene kinderachtige voldoening , welke de schilder zich zelven verschaft , wanneer hij liet voorwerp van een gegeven punt beschouwt ; hij maakt geen dekoratie e schildering, maar hij verricht slechts een kunstgreep. 'De schoone Oudheid en de Middeleeuwen hebben de dekoratieve schilderkunst niet op die manier begrepen. Wanneer de schilders der XIIP Eeuw eenuur met een arkature wilden vercieren , waar de architekt in de werkelijkheid geen reliëf bogen had kunnen aanbrengen, herleidden zij die architektuurvormen tot een soort van vlak ge uit twee tonen , gelen en i Doden oker op een witten grond , met eenige zeldzame grijze toetsen. Met behulp van deze zoo eenvoudige middelen heeft de kunstenaar toch een zeer schitterend , zeer levendig en volkorren harmoniesch effekt verkregen. En toch komen het goud en het blaauw in deze schilderingen niet voor. DE SCHILDERKUNST. 261 schreven ornament 1, waardoor zij eene zeer rijke , gemakkelijk uit te voeren , weinig kostbare verciering verkregen , die in werkelijkheid een meer dekoratief effekt te weeg brengt, dan een schildering op de manier van een oogbedrieger behandeld zoude kunnen doen. Deze eenvoudige cieraden , welke men door de geringste werklieden met een borstel en een uitgeslagen mal kan doen uitvoeren, verklaren hoe de schilderkunst toen even goed op nederige gebouwen als op kapellen en prachtige zalen kon toegepast worden. In de nederige schildering zoowel als in de prachtige , zullen wij een gelijke mate van kunst hebben , en dit is in waarheid meer waard dan de geschilderde marmers, en de lompe en ba,rbaarsche schijn van rijkdom, welke men in het algemeen in de dekoratieve schilderkunst zoekt, door welke men tracht, zonder er evenwel ooit toe te geraken , de aanscliouwer over de wezenlijke waarde van het vercierde voorwerp te misleiden. Wij hebben eenige overblijfselen van deze goede overleveringen bewaard in onze behangselpapieren. Men heeft in het vorenstaande gezien , dat de sterk gekleurde glasvensters eene groote verscheidenheid en sterkte van tonen, te zamen met het gebruik van goud in de muurschildering , noodzakelijk hadden gemaakt. Maar redenen van spaarzaamheid lieten niet altijd toe om deze ingewikkelde harmonie, die men slechts met, uitgestrekte hulpmiddelen kon verkrijgen , in haar geheel te aanvaarden. Het is belangwekkend te zien, hoe de kunstenaars er zich in dusdanig geval uit hebben weten te redden , als zij het goud en bijgevolg het blaauw niet konden bezigen en zich dus moesten tevreden stellen met de eenvoudige harmonie, die slechts het rood , het geel , her wit , het zwart en eenige tusschengelegen toner n , zoo als het grijs en het groen, toelaat. Het choor der kerk S. Nazarius te Carcassone, oude kathe draal , is een ware lantaarn , vercierd met ramen van een onver gelijkeli jke glans en rijkdom. Om de doorschijnende kleuring dezer glazen te ondersteunen. , heeft men gemeend dit choor te, moeten beschilderen ; maar waarschijnlijk waren de hulpmiddelen t Zie een voorbeeld hiervan met opga\-e der kleuren bij Viollet•le-Duc, Dier. de 1'Architecture , Vit, 1, 97. I)ILTSCIIE WARANDE X. XVIII 262 DE SCHILDERKUNST. wat gering en men heeft op de zuinigheid gewerkt. Het goud niet kunnende bezigen , hebben de schilders ook het blaauw niet aangenomen; zij hebben zich met de eenvoudigste harmonie tee vreden gesteld 1 . Het was noodig een flinke partij te kiezen , toen men de , zoogenaamde gothieke bouwkunst met schilderingen wilde stoffeeren. Of deze schildering moest geheel en al den glans der geschilderde vensters laten heerschel ; óf zij moest dezen glans kunnen verdragen en er deel aan hebben ; liet was vooral van gewicht , dat de vormen der konstruktie , die van de XIII° Eeuw af van zoo groot belang in de gebouwen zijn, door het stelsel van schildering juist uitgedrukt werden. Zoo men bij voorbeeld de blauwe gewelven met gouden sterren bezaaid toeliet, was het ook noodig dat de geledingen der ribben schitterend genoeg gekleurd werden om deze gronden , zoo machtig van toon , te kunnen verdragen en om ze zoo te zeggen naar een dieper plan te verwijzen. Het goud was in die gevallen van groot nut , zoo wel als het zwart, dat de omtrekken leverde voor de sterke toleis, als het vermiljoen en het groen. De schildering der gewelfribben aldus bepaald zijnde , waren er om haar te ondersteunen niet minder levendige tonen noodig , op de pijlerbundels; te meer daar de schittering van de kleuren der v ensters er toe leidde de, kleuring dezer dikwijls dunne pijlers te verzwakken. Alsdan kon men het grijs wor den, dat door de schittering der glazen op deze nabijgelegen oppervlakte veroorzaakt werd, slechts bestrijden door het aanbrengen van een zeer warmen songberen toon in de diepten der geledingen, zoo als het bruin- rood met lak geglaceerd , het zeer sterk purper of het zwartbruin ; het was zelfs noodig , ten einde aan sommige kleuren ,. zoo als het vermiljoen , al haren glans te geven, ze met toetsen van een tegenovergestelde kleur te bezaaien. Zoo bracht men bij voorbeeld op pijlerdiensten (colonnettes) , welke met vermiljoen beschilderd waren , licht-blaauwe , altijd met zwart omringde, toetsen aalt , op anderen , welke licht blaauw gekleurd 1 Zie de gei11ustre^erde beschrijving hiervan t. a. p. , bl. 98. DE SCHILDERKUNST. 263 waren , toetsen van een zeer levendig purper, of op weer ande ren met eene sterk blaauwe kleurlaag bedekt rooskleurig purpe ren toetsen. Het goud leende, wel te verstaan , ook zijn glans aan deze pijlerbundels, die als het ware verslonden werden door de nabuurschap van de gebrande glasverven , wanneer het blaauw een groote plaats in de algemeene harmonie innam. De muraal boogjens of het behang , die onder de vensters aangebracht waren , waaraan de kleur der vensters hinder schaadde en die dichter bij het oog waren , konden zachter en helderder tonen aannemen en alsdan staken de p jlersbui dels , er meet des te meer kracht en glans op af 1. Dit is volmaakt begrepen ira de schildering van de Sainte Chapelle (bovenkerk). Inderdaad komen hier de dragende doelen, die het geraamte en liet spierbestel uitmaken, in het schi.lderingssysteem dat hiervoor is ^-!angenomézn , met kracht en glans voor. De gronden zijn in tegendeel zacht en op een tweede l)la,n gehouden. De dekoratie: childers der Middeleeuwen bezigden om de schittering d.er gekleurde ramen te beperken , zekere middelen van een stellige uitwerking. Wanneer de vensters met afzaten gebouwd waren, zoo als in het begin der XIII° Eeuw bij voorbeeld , werden deze laatsten versierd met ornamenten , welke door de verscheidenheid van tonen sterk uitkwamen. Deze teekeningen waren wit en zwart of zwartbruin-rood en wit. - Deze sterke kleuren, verzwakt door het licht, dat door de gekleurde ramen heendrong, behielden genoeg kracht en netheid om de doorschijnende schilderingen te omboorden en zij namen door 'de schittering dezer schilderingen harmonieuze tonen aan. Zoo de vensters , zoo als die , welke men ziet in de gebouwen uit liet midden der XTIP Eeuw, uit losten sarn.enge 1 Toeii neen de i^erstelline der schilderv`erken vaal de Sainte Chapelle beron , kende men de oplossing niet van liet vraagstuk der kleuring vair de muz•aalboojen,s onder de vensters. Verschillende proeven met een somber toneng amnia eerden 1E'r r1IE W. R.ANDE X. x ix 278 TWEE STUKKEN TER TEN-TOONSTELLING VAN ARTI . G. A. Heineken gaat itoffeeren. En nochtans : als ik te kiezen heb tusfchen Gallaits E,qmont en Hoorne en de Cornelia Vosfiusvan den Heer Scholten , ---- dan (behoeft liet gezegd' te worden?) grijp ik met beide handen naar het eerste. Laat een genie zijn merk zetten op welk onderwerp hij wil , het zal altijd stralen als een zon , en wij , arme tournesols , kunnen er - de oogen niet van afhouden. Ja , ik aarzel niet er bij te voegen : als ik te kiezen heb tusfchen de Schutters-MaaLtijcd en Igmont en Hoorroe , ik neem niet het ftuk , dat den vrede verzinnebeeldt , maar waar de vreeslijkste burgerkrijg in vonkt : om dat ik uit moet roepen: dat is een levend idee, in harmonische vormen vleesch geworden. Zoo weinig geldt mij in deze befcliouwing de f1 rekking van liet ftuk des Heeren van Trigt. Ik weet sliet, of de genen die het geprezen hebben , de zelfde getuigenis van hunne Rem ming kunnen afleggen! J. A. ALBERDINGK THITM... 12 Dec. 72. Pr. WILLEM VAN HEES, S. J. NEDERLANDSCH BOUWKUNSTENAAR, , DOOR H. J. ALLARI) , Pr. Op bladz. 683 zijner Levens van holland,, eke eer v/aamsch^ kunstschilders enz. schrijft de kundige Heer C. .Kramm ' hetet volende : "Onder de achttien voorname irmannen der stad Leuven, voor wie in 1857 modellen van standbeelden , voor slet stadhuis aldaar zijn geplaatst , vind ik vermeld Willen Hessius , Jezuit, bouwmeester der kerk van deii H. Michaël , 1653." Ik heb den kunst- els kunsthistoriemimienden Warande-meester over dezen Loy olied iets naders mede te deelen , wat , naar ik meera , niet van al ;emeene bekendheid is. Uit het bericht van C. Kramrn zou men lichtelijk kunnen opmaken dat Wilhelmus of Guilielmus Hesius 2 -- niet te verwarren met zijn geleerden van- en ordegenoot den Utrechtenaar Richardus Hesius 3 een Leuvensch kind was : dit is echter zoo niet. Hij werd in Juli des jaars 16 01 te Antwerpen geboren en had tot ouders Jan v. H. en Helen, van Esch 4 : 7 jaren besteedde hij aan de studie der l unaanio?a in 't collegie zijner 1 Ik voel hier de behoefte en heb hier de gelegenheid om aan dien vlijtigen beoefenaar onzer vaderlandsche kunsthistorie amende honorable te doen. Ik schreef in 't 9e deel der Warande blz. 138, dat ik, zeVs bij hem, niets vond opgeteekend over Br. Petrus Huyssens, S. J. De waarheid is , dat ik wel niets vond , maar dat er toch iets te vinden was op blz. 7 79. 2 Zoo schrijven Alegambe-Sotwel en De Back.er Bibliothèque des écrivoins de la Comp. de Jésus IV, pag. 3Ó4, en zoo vond ik den naam geschreven in alle Inanuscripte documenten. 't Zal eene verlatijnsching wezen voor Van Hees of Heeze. 3 Zie Dc Backer , t. a. p. V, pag. 307 en Van der Aa's Biograph. U oordenb. 4 Dit en 't volgende uit het Album novitiorum en zijn necrologium. 2 C Q PR. MA LLEM VAN HEES, S. J. vaderstad. I)en 2r2' September des jaars 1617 trad hij op 16 jarigen leeftijd in de Societeit van Jezus, waarin hij werd opgenolneii door Karel Scribani en later de aanzienlijkste posten zou bekleeden. Na de fraaie letteren, de wiskunde , de wijsbegeerte te hebben onderwezen , legde lij zich op het predikambt toe en de in 1631 priester gewijde deed liet met zulk een welslagen,. dat hij gedurende 36 jaren in de aanzienlijkste steden van Zuid., Nederland eene tallooze enl gretige menigte rondom zich verzainelde. Den uitstekenderi redenaar viel zelfs de eercc, te beurt van - klassisch Latijnscl .e predikatiën te mogen houden in de Bourgo udisclie kapel te Brussel , ten behoeve der daar vergaderende ''sodaliteyt" en ten aanhoore van den aartshertog-landvoogd Leopold Mrillern , die hem de hoogste achting toedroeg. Hij stond vervolgens — wellicht reeds vroeger --- aan 't hoofd der Jezuïeten-collegiën te Aalst en te Gent en zelfs van 't pro fesSenhuis te Antwerpen. De beslommeringen , eau zoo gewichtige ambtsbedieningen verbonden , beletten heng niet zich met allen ijver en vlijt aaii de bouw- en dichtkunst te wijden. Uit vorenstaand bericht van. C. Krainm vernamen wij reeds dat Flesius de bouwmeester geweest is der kerk van den H. Miclha1 te Leuven waardoor wij hier de oude Jezuïeten . kerk te verstaan hebben en natuurlijk niet de reeds in 1165 gebouwde kerk van dienzelfden naam 1. Vroeger hield men vrij algemeen den beroemden Lucas Fay d'Ierbe voor den architect van dat gods,ebouw : hoe die dwaling in omgang gekomen is, leeren wij uit de volgende inededeeling van Goethals in diens levensschets van deal grooten meester 2 ; wij vernemen daaruit tevens hoe Lucas geroepen werd om aan Willem , op een hachelijk oogenblik , de behulpzame band te bieden. j"L'église des Jesuites á Louvain , élevée non sans peine sous la direction du père Guillaume Hesius , réclama lts, présence de 1'habile architecte de Notrc-Dame d'Hanswyck [Fay- d'1Ierbe] comme le. - tt moigne le poëte Coriieille De Bie: 1 Délices des Pais-Bds I , pag. 157. Histoire des lete es, des sciences et des arts, en Belgique IV , pag. 182. PIL WILLEM VAN HEES, S. J. 2S1 Nog verder loopt 't verstandt schier boven de natuer,, Als oock volcomentlijck blijekt in d'architectuer, Die sijn vernufte gheest soo diep heeft inghesoghen, Dat sonder hem de const bleef biiyten krachts vermoghen : Soo als tot Loven in die nieuw Jesuiten-kerk Ghebl eken heeft door 't swaer en hooch verheven werck , Dat tot een misverstandt was schier uyt 't loot giheweken -Met vrees van alle stonde te vallen of te breken; Daer gheenen architect voor wist te vinden raedt Als Lucas maer alleen, door wie de kerek noch staet: .l)ocor wii^ns kloeck verstandt liet werek noch is ghebleven In sijnen ouden standt. Wat dient er nieelr gh<-schreven \\rat dient er n_ieer ;heseyt ' De worlderheyt daer van G lietuighen moet wat dat Fav cd'JH erbe is voor een man w Si (Pull ct té' cette aliecdote, PProuve 1'(,stime dont Fnny c1'I erbe jouissait, elle fait voir d',autre part chic ee l)ceau monument d'aarcliitecture lui cast attribu par erreur". De Meebi.elsche beeldhouwkundige en bouwmeester had dus het werk van zijn vriend Ilesius slechts helpen schragen, en niet zelf ontworpen of volbouwd 2 Zijn vriend Hesius ! ja, want de inlnigste ver trouwli jklieid schijnt sedert tusschen de twee kunstbroeders ontstaan -te zijn en voortdurend geheerscht te hebben. Toen de c.loov Vondel in 1651 bezone en Andreas (Jruesen, thans Aartsbisschop van Mechelen, de verfraaiing van Sint Rombouts , zijne kathedraal , an Fav d'Herbe had opgedragen , stond hein op zijne beurt Pater Hesius ter jijde. "Le père flesius zoo schrijft C oeth^nIs 3 ----qu'on, retrouve pangit ou 2m monument était ct ériger, fut eeecore ulle fois `orn direeteur oli plut()t son surveillant." 1 Deze niet gulden i ijrnen komen uit het b ulden Ca'>inet van den Liea'ychen Notaris Corn. de Bie. 2 C. van Gestel (flist. Archiepisc. Meelilinie;isls, pag. 167) schrijft dienaan aa^ide : "In onze dagen is een prachtige en rijke kerk door de Paters gebouwd , waarin op plechtige wijze liet Misoffer is opgedragen , den 24 Febr. 1666 , feestdag van Mathias den Apostel.`' Une des plus Belles é dises dat p(JÏS , 1^átie à l+1 moderne , zegt Christvn. Verg. Sanderus : Kerk. To'>net,1 i an Brabant, blz. .50. 3 T. a. p. x,82 PR. WILLEM VAN HEES , S. J. Wat ik daareven over die kunstvriendschap schreef , wordt door het volgende nader bevestigd. Bij voornoemde gelegenheid, zegt men, wilde Fay d'Herbe zijn mededinger , den beeldhouwer Verbrugghen , in de schaduw stellen y en de brief door Fay d'Herbe den 16° September 1666, te midden zijner schermutselingen , aan Pater Hesius geschreven, getuigt andermaal van grootera eerbied voor zijn eerwaardigen vriend en diens invloedrijk kunsttalent. "Le marbre de mon beau-fils, á Bruxelles, n'etant pas assez grand , comme je le croyais , je inc suis empressé d'écrire á Amsterdam á un de mes dicciples pour savoir s'il n'y avait pas de marbre ' sur cette place ; sa répornse est nmga.tive. Verbruggllen 1 a du marbre; mais ne voulant pas le vendre, je dofs souffrir qu'il fasse l'ouvrage en ma place. Cependant je doute que son bloc soit assez grand et je souhaite que vous conseiitieza employer des balustres ; votre idée entrainerait le magistrat et le chapitre. Sans votre influence, je suis condamné prendre patienlce. "Je trains que le magistrat ne se refuse à faire les frais de la gravure du manre- autel ; mais dans ce cas , je l'entreprendrai a mes dépens , puisque fout le monde me dit qu'il est t 1'égal (le vos plus beaux ouvrages. Je consens á cette dépense, pour mora honneur, bigin que eet autel me coûte fort cher, comme vous le savet : le cheval etant bridé , mettons-y la selle; cent florins de plus ou de moins ne feront pas l'affaire. Je suis occulpé au dessin pour la gravure. Je recois l'instant quelques messieurs du chapitre qui déclarent consentir i l'emploi des balustres, mais en subordonnant leur décision it votre jugement." _Uit dezen brief zou men haast opmaken , dat van Hees het plan beeft geleverd voor het prachtig hoofdaltaar der Sint Rombou. ts , een werk dat tot dus verre voor 't meesterstuk van Fay d'Herbe werd gehouden : l'égal de vos plus beaux ouvrages wordt aldus op de natuurlijkste wijze. verklaard. 1 Deze zal Hendrik Franciscus Verbrugghen zijn , die iii 1699 voor de Leuvensche Jezuïeten-kerk alen beroemden preekstoel vervaardigde, bij de opheffing der Orde naar Sint Goedels te Brussel overgebracht. De Verbrug ghens zijn anders legio en moeilijk te onderkennen : Zie L. Kramm, t a. p. ,bl. 1703-1705. PR. WILLEM VAN HEES, S. J. In alle geval , dit hoogstvereerd schrijven geeft genoegzaam te kennen , dat de onmisbare , qu'on retrouve partout ou usa .monument était á ériger, de hand moet gehad hebben in het ontwerpen en stichten veler kunstgewrochten op Belgischen bodem ik . vermoed , van een aantal Jezuïeten-kerken en Jezuïeten-collegees , veelal gebouwd of vergroot of verfraaid in zijne dagen. Des te sneer is het te bejammeren , dat wij geen meer bepaalde opgaven bezitten der gewis talrijke voortbrengsels van zijn kunstzin. Die kunstzin is ongetwijfeld te goeder ure ontwikkeld en gelouterd in Italie, te ruine vooral, waar Hesius door de, vereeren de keuze zijner ordebroeders, in 1672 werd hoen ezondell 1 , om er de belangen der Vlaarnseli- Belgische provincie zijner Orde te gaan behartigen. Als beoefenaar der beeldende kunsten drukte aldus Hesius ulet roem de voetstappen van Pater Franciscus Ag uillon 2 en der leekebroeders Petrus Huyssen en l.)anWi Seghers `'- "den fenix der bloemscliilders". ! )och fl.esius was fineer : --.-- hij was ook dichter. 1)e door Peerlkamp zoo uitbundig geprezen Jacobus \`Vallius viert ini een selioonen lierzang ei-a1.1 zijne --dic;lhterlijke, ordegenoo - ten in Belgie" [ad Welgas sordales poetas -'] het poëtisch talent van onzen Willem van Hees en wijdt hein aldaar een 25-tal hoogst vleiende versregels toe. In eeiie Dele getiteld 'antili mijne Belgische vrienden" [ad amicos .Beigas s] heeft Sarbiewvski , de Horatius van zijn tijd, naast Joait n es Bollatidus , imast Max iini liaan van Habbeke 1 , Joallnes cie Tollenaere , Jacobus flortensius , Lucas _Dierickx, Sidroiïius cie Flosselle , Michet l 1\Iortiers , Jacob vare de Walle, Jacob Libens en Willem Boelmans ook Bene eervolle plaats ingeruimd aaii huil inedebroeder en kunstverwant , orizen %Yillein 1 Aleg3mbe-Sotwel 1. c. 2 Warande IX , blz. 140. 3 T. a. l). blz. 138-141. 4 Volks-Alna. v. Kath. 1870, blz. 114-154. 5 Jac. Wallii, Lyricoruin Lib. lI , Ode XI. 6 ,flattb. Casim. Sarbievii , Lyriceruna Lib. 111, Ode XX IX. " Zie D. Warande IX , blz. 335 en verg. mijn Petrus Enyelreeee in de -.Studiën , 4e jaarg. VII, blz. 25. 284 FR. WILLEM VAN HEES , S. J. Hesius. In dat gedicht luidt het , volgens Prudens van 1)uyse's middelmatige vertaling 1 : Wie kent niet Hortens' geest , in stiller vlam ontstoken Of' 1)iericx ziel, verkwistend uitgespat? En hoe van. Hesius 9esproken, En Libens naar den eisch geschat 'k Wil met mijn vriendenarm een Hosschius omkroonen, En Wallius, twee vrienden die 'k niet schei: 'k Bezwijk, met onbezielde toonels: Beklaeglijke onmacht , schrei! o Namen, de oudheid waerd ! vernuften , rein en edel, Wier hooger afkomst op uw voorhoofd leeft, Wien majesteit rond d'achtbren schedel, En braefheid op de lippen zweeft! Gelijk Van Habbeke zich niet onbetuigd had gelaten , bij 't vernemen van Sarbiewski's stem ' , zoo ook Hesius niet , even min als zijne dichterlijke gildebroeders. Hij vereerde den Pool schen zanger twee emblematische elegiën , sinds opgenomen ach ter de verzamelde gedicliten van Sarbiewski. Het eerste zinne beeld vertoont! Philornela, stervende tussehen de snaren der lier, het tweede: drie bijen op de gespannen snaren der 1 i e r , toespelend op liet geslachts wapen van Paus Urbaan VI1f `1; wien de lldevotissinia, Sociëtas Jesu Antverpiae" Sar biewski's gedichten opdroeg , en wiens lievelingsdichter deze was. Twee jaren later , in 1636 , gaf Hesius zijne met een honderd tal houtsneefiguren opgeluisterde "zinnebeelden over Geloof, Hoop en Liefde" in liet licht 4 . Onze liefelijke Roomsche volksdichter, Pater Adrianus Poir ters uit Oisterwijck in Noordbrabant , die gewoon was hier en 1 . Belgisch íll usewn , II , blz. 257. 2 Warande , t. a. p. blz. 340. 3 Een vruchtbaar thema voor de gunstelingen en bewonderaars van den dichterlijken Paus. Verg. »V 7-ande, t. a. p. blz. 339. 4 G. Hesij e. s. j. emblemata sacra de Fide, S/)e et C.haritate. Anty. ex o„Jicina Plantiniana Balthasaris Jloreti, 1636 in 12°. 5 Zie mijn Pater Adrianus Poirters • s. j. in den T olks•A1m. v. Ned. Kath. 1872 , blz. 92-96. PR. WILLEM VAST HEES , S. J. daar op vreemd taalgebied een "Parnassie-bloeinken" te plukken , is ook bij Hesius te markt geweest. Reeds in Het masker van de wereldt afgetrocken 1 had hij de godminnende P h i l 'o t h e a op het 34e zinnebeeld van 't 3de boek verwezen ; en in het Spiegelken der zuiverheidminnende P h i 1 a g i e, toont hij deze hoe zij moet leeren wat "Paulus wenschte in de Romeynen ; blijde zijn met die blijde zijn , droef zijn met die droef zijn". Hij beroept zich aldaar op het "kloek verstand' van Willem Hesius. "Zoo gy dese losse , o Philagie , wel kond leerera en oeffenen, dan zult gy met Paulus mogen zeggen : Omnibus omnZia , Al a e n al. Kan 'er , tot desen proposte , wel aerdiger zinnebeeld voor den dag komen, als hetgene by een kloek verstand word gevonden ? ' Ily schilderd de Liefde met eengin spiegel voor Iiaer aenzicht , alsof ily wilde zeggen : ik en heb geen eygen aenzicht , lnaer eens anders aenzicht zal zijn mijni w esen. Hoor lliervarl sijne gepolysterde dichten: Aspice me , quicumque voles m „ pmngere ; vultus Qualis amantis erit , talis A.rnoris erit. H'1 enti s erit vultus? vultum plorantis habebo. Rideat ille 1 iterum vultus amoenus erit. Sollicitus si spectet, ero suspensus et anceps ; Si timeat , mea uiox ora timentis erunt. Ora oculique polo si defigantur aperto, Incipient oculi summa videre mei, Denique si (quod amo plus omnibus) ardeat i ll e , Uror, et ipso mei testis amoris giro. Usque adeo optat amantis Amor sibi surere vultus, Ut cupi a.t vultum non habuisse suum. "I deze dichten , u Philagie, zijn rijk. van luyster; ik vreese, dat ik den glans daervan (gelijk het met de spiegels gaet) met het overzetten en vertaelen als met eenera waessem zal verduysteren. Ondertusschen , hoor de gevoegza.eme Liefde eens spreken, 1 Blz. 119 der 12e uitgave. Het boekjen is opgedragen aan den Gentschen bisschop Antonius Triest. De uitvoering der houtsneden is ruw, maar de vinding der zinnebeelden, Hesius' werk, doorgaans vernuftig. 2 Hesius [noot van Poirters]. Zie de Lrynblemata , pag. 357. 286 PR. WILLEM VAN HEES, S. J. —en hoe dat ze haere gesteltenisse naer eens anders gesteltenisse weet. te voegen: Wat wilt gy op den doek met verwen toch gaen maelen, En zoo met een pinceel mijns vriendens aenzicht haelen? Stel my een spiegelglas voor 't aenzicht en gemoedt, Dan zult gy zien in my wat mijnen vriend al doet. Is 't dat hy droevig weent , zoo gae ik bitter. sehreyen ; Is 't dat sijn aenzicht lacht , wy lachen alle beyen. Sijn so^cg en sijnen angst maekt mijn benouwtheyd groot, Ik vrees , zoo bleeke vrees sijn roode wangen doodt. .Ziet hy den Hemel, aen , met oogen opgeslaegen , Mijn oogen zullen ook terstond naer ,boven jaeger, En , wat ik 't meesten acht , zoo hy van Liefde brandt, Ik toon, den zelfsten stond, mijn vlammen t'alle kant. 0 vriendelijken aerd, en eenigheyd der herten, Die saemen toonen vreugd en saemen voelen smerten ! Zie wat de Liefde doet: s'en wil har aenzicht niet, Mits 1 dat men in hun twee het zeifste veesen slet. Nog schreef van Hees Legatus fidelis ad oraíores chrisíianos 2, eerre landleiding voor de verkondigers van Gods woord; en volgens. Van der Aa's biograhesch woordenboek berust in de bibliotheek der Leidsche hoogeschool een ina iiuscript , teil titel voerend : G u i l i e l m u s Hesius , de systemate Saturnino, een werk over de sterrekunde, zou ik denken. =lee kunst- en diclitlievende mail overleed te Brussel den 4n Maart des jaars 1690. Het jaar 1673 , toen Ilesius volgens Foppens en J. C. Diercxsens het Antweipscli professenhuis bestuurde , neemt Van der Aa verkeerdelijk voor zijn sterfjaar. --- Jacob Hendrik Hoeufrt vereerde hein in zijn Parnasu.s Latino-Bel. 9icus (pag. 164) een zeer vleiend distichon , waarvan de zin is : Hoe schoon heeft Hesius de goddelijke deugden Zinbeeldig en meteen zijn eigen hart geschetst! Seminarie Kuilenburg. 1 Tenzij. 2 Antv. apud Cornelium Woons , 165 7 , in 12'. 3 Bibliotlieca Belgica I, pag. 407. Antverpia VII , p. 393. OUDE AMSTERDAMMERS. Wagenaar geeft , in zijn uitmuntend werk : ''Amsterdam , in zyne opkomst , aanwas , gefchiedenisf en , voorregten , koophandel , gebouwen , kerkenhaat, fehoolen , febutterye , gilden en Regeeringe", eene lijst van de Magistraatspersone-i onzer ftad, die vóor 15 78 het bekende keerpunt --- in bediening zijn geweest, en van de andere, die , lna dt' omwenteling , als Regenten , Ambtenaren erg Officieren zij e opgetreden. Poorters en ingezetenen , die niet tot de Staatskerk beisoorden ijl liet tijdvak 1578-1795 , hebben , over 't algemeen , niet te klagen over (lei] toon , waarop de erntfeste gefcl tiedfchrij v i over hen en hunne aangelegenheden fpreekt. Jan 1'V a.genaar is een dienaar der 17V ethouderfchap , maar hij is eerlijk ; bij heeft zijne overtuigingen , naar fpreekt ze met bezad; d.li.eid uit; hij pleit niet, maar befchrijft ; hij is voorzichtig , befcheiden en menschlievend, een man vaBB eer en fatsoen, zou der iets riciderlijks , veel minder princelijks in zijne natuur te 'hebben , -- gave, trouwens , waarvan liet licht onder de vreeslijke batterij-pruik, die de Stadhuisklerk droeg, vel uitgedoofd zoel zijn. Maar ondanks de redelijke achting, die hij andersdenkenden toedroeg, kan hij aristokraat naar ambt en gewoonte, ft 1 loon l)lebeje1 waar afkomst en gezindheid , toch niet nalaten over olnze il dsre eerders , berechters en kommissarisfen van de nieuwe orde een lilstoriografischen en typografischen glans te doel uitgaan , waar hij de regenten der oude dagen niet rneê omhult. e twee lijsten snaken eenigszins den indruk als of de bezadigde fclhrij `- er in ieder geval gemeend heeft eerre :fort van fehifting , als tusfchen de fchapen en de bokken , te moeten misellen. Het is geen wonder van eene pen , die geenszins uit een vlerk is getrokken van den blazoenreiger der Dommers , van den eiber der Paulsen vander Does , noch van de wapenzwaan der geflachten van Waterland of Vermeer. Wagenaar, deftig en fmaakvol parvenu , moest, ook uit 288 OUDE AMSTERDAMMERS. -dezen hoofde , wél een vereerder zijn van de Hoofden , Costers, Reaelen enz. , die zich uit de bral) ding van 1578 voor goed naar boven hebben gewoeld. 't Schijnt niet onbillijk pogingen te doen, om het verdienstelijk, ja als iladsbefchrijving ongeëvenaard werk van Jan Wagenaar, wat de fcllilderinng der famenleving van de XVIIe en X.VIIIe Eeuwen betreft, een weinig aan te vullen door van tijd tot tijd eenigszins in den toefth.ncl en gefehiedenis der "oude burgerve", zoo als Vondel ze roemt , in te dringen, zoowel wat die gefchiedeiiis vóor 1578 betreft , als wat de lotgevallen aangaat dei nakomelingen van de, mannen , die op de eerste, oudste , regeeringslijst van Wageuaar \- oorkomeii. Het 1)atriciaat onzer ftad , vuor L 5 7 8 , beilond hoofdzakelijk uit twee elementen : 1 Poorters , die bij' deze of gene gelegenheid met koninklijke gunsten bevoorrecht waren , als een Boelezes , een Otter, een Recalf , eu daardoor des te eerder voor de vervulling van regeeringsposten in aanmerking kwamen; 2° uit Edelen , die zich , om ftoffelijke redenen , in de handelsltad hadden neêrgezet , als de Alkeinaden , de Zellers en de Outshoorns. 1.)ie een dier namen voert, of in zijne aderen een ftraal bewaard heeft van liet bloed dier geflaeh en , heeft zich over zijn geboorte niet te fcha.men, en innen moet wel zoo weinig voelen. voor Amsterdam als Bilderdijk deed , oen , bij zijne waardeering eereer doorluchtige afkomst , onlzerinnerd te laten, dat men uit liet Huis van Boelens 1 ilamde. Minder dan dit 1 Ziehier hoe Bilderdijk uit Boelens t'tamt : ANDRIES BOEI,, IDIRCKX, Ridder X Maria. I'>eths 1 t;orneus Loen Ilendrickx X Lijsb. Andrdr Boelens Andries 'Boelens Loen X Alit Caesdr Smit Ilarnian v. Hodenburgh W mszn X Lijsbeth Am hiesfen Loen Elnanuel van Bodeiiburgh 1 Maria van R. (natuurl. dochter) X Flendrik Pelgrom de Bie Sibille van Alstee X Emanuel yelgrom de Bye 1 Willem Duyzenddaalders X Isabella Pel ;r. d. B. Sibilla Duyzenddaalders X Dr Isaak Bilderdijk 1 Verg. "1). Warande", IX, 593. Mr `VII.I.E 1 BIT.DERDIJK. (1) DE CODDEN. 289 had hein behooren te gelden, dat hij , over eenige generaties heen , aan den ftroeven dichter T)irck vare Rodenburgli als oudoom zijn hulde bieden kon. Het is opmerkelijk , als men de ge^lealogisclie ftroomen en beken van 1600 , met hunne honderden vertakkingen enl verbindingen overziet , hoe flechts allengskeus zich de zuiver Gereformeerde Aristokratie vormt, die in de XVIIP en XVIIIe Eeuw- Amsterdam bare beroerndste regeeri.ngspersonen en de Republiek zoo `ele invloedrijke (laatsleden gefchonkelnn heeft. En toch L •u i v (' r liervorind is die arist;okratie bijna iiilnlner gcweest ; sliet alleen hebben de a^nsterd,linsclie grootfa. Veeren , a.ts -i,ristokr,iten , l.teeds aan eerre -endere zijde geitaa.n Elan de Prii,sgezindein en de fijne kerkparty ; maar er ' oOpen ook nog \ -rij wat diss(I rl- Iseleinenten onder de a,llianticil en geelei-ati n onzer voornaamste burgerlijke geilacliten, 'Telkens, «'armeer .»en iets dieper ziet en peilt dan 'Wagens ar ons voorgaat, vinden wij in de vorming van de edelste laag der aamnsterdamsche hunenieving, dochters, die meet doops- of roorïisgezinde ma]1neii , jor)ge lieden , die met 0iihervorinde meisjens trouwen, befc1iikkmgen over kinderen , die al of niet bij de lieerscliende Kerk zullen worden hngei'elirevvtl ja , geheele fatniliën of leden van deze, welke tot de Kerk der "oude burgerg" tc-i:ug-kccren. Om de invloeden te kunnen waaldeeren , die op den hang der openbare eai bizondere zaken ira de XVII° Eeuw gewerkt hebben, heeft liet zijn nut dit punt, nu en dan , uit de bronnen toe te lichten. Voor lieden geef ik een hoofdfLukjen uit de kunst- en letterge['ehi.edeiiis (Eer ainsterd, ainsche Roomsclh-katholieken , getiteld (I.) DF, CODDEN1-, Men kan niet goed , in 't meervoud, de C o d d e n s fcl h rij vele. Jongens onderstelt een enkelvoud _jongen , mei yens een enkelvoud meisjen. 1'e woorden die op een doffe (of stomme) e uitge,an, 290 OUDE AMSTERDAMMERS. maken , in 't Nederlandsch , hun meervoud in s , niet in n. Zoo, wordt gedackte niet gedacktens , bedde niet beddeus. En toch zegt men in 't dagelijksch leven gaarne de De-Maeres , de Hudde-s , de Codde-s. Van de laatsten was er , „ tot voor eenigen tijd , maar een , die zich een naam had gemaakt ; het was de apostolische Vikaris Petrus Codde , Pieterszoon , Aartsbisfchop van Sebaste 1 , ---en, naar het oordeel van bevoegde gefchiedvorschers , de vader der zoogenaamde Jansenistische fcheuring hier te lande. Ik zal mij heden met de gefchiedenis van dezen ongelukkigen Praelaat , die ha re beteekenis voor de gelieele Kerk van ons Westen gehad heeft, niet verder ophouden, dan noodig is ter toelichting der biografie van een paar andere vertegenwoordigers van liet geilaeht. Het waren "deftige Amsterdalniners'' : derhalve (zou Jac. v. Lennep zeggen) tamdeii zij uit het Huis Boelensz. En . inderdaad , zij deden het; zie hier . hoe : Jan Willemsz. Boel had, zoo als ieder Amsterdammer weet (ook al fpruit hij flechts uit de branche, die eigenlijk Loert heette en den onthoofden zilveren wapenleeuw voerde) drie zonen : Annas , Jacob en Claes Boel. Jacob , meer bekend onder den naam van Jacob Jan- Willeinsen Duyvel , die in 1420 Burgemeester was , had een zoon Willem, zijn broeder Claes, Burgemeester 10 jaar na hem , had een kleindochter , met name Grietgen Claes-Boelens, welk Grietgen met haren gemelden oom-G-La-mode-de-Bretagne een wettig huwelijk aanging : hieruit werd geboren Claes $oelens, de vader van Nelletgen Boelens , ook N cel genoemd , die trouwde met Pieter Codde. Pieter , die dok een Pieterszoon. was , leefde dus , trouwde , ftierf , en werd in de Oude Kerk begraven , den 5 . Juni 1565 , aan de zijde van zijne vrouw Nel of Neel , die hem reeds den 29 ° Sept. 1558 was voorgegaan. Hunnee kinderen deden aanzienlijke huwelijken. Geertruvd Codde trouwde Burgemeester Jacob Bas , Jacobszoon , wiens zoon 1Dirck Bas, Ridder, op gevorderden leeftijd afgebeeld faxt, met zijn mooye tweede 1 Zijne moeder was Catharina de Wit , dochter van den niet roem bekenden Advokaat Mr Joan de Wit ("consultissimus Advocatus" wordt hij in een ftuk van 1633 genoemd). (I) DE CODDEN. 291 vrouw Grietgen Snoeck , en hunne kinderen op dat allerliefste breede familieftuk van Sandvoort in liet Trippenhuis (N° 302). Het 2e kind , de oudste zoon van Pieter en Nelletgen 1 heette Maerten ; en voortaan zouden de f amhonders telkens om en om Maerten eii Pieter heeten. Hij trouwde met Anna Goosfensd , Recalff-Bardesius, Bene allia1itie, die de vrouw van Henrick van Zeller , als hieruit afdammende , tot zulk een hooge eer werd aangerekend (1). W. IX , 137). Maerten overleefde zijn vader maar weinige maanden , eii ook Anna ffierf reeds in den zomer van 15 C^ 9. Het volgende kind Codde fchijnt, Jacob te hebben relieeten • Liet laatst kwam Cornelis die alweer een voornaa,ui amsterdamsch liiiwlijk deed , door é. rietgeel de V lamingh vans Outsiioorn tot zijn vrouw te neme , wier moeder eei Barones van Scherpenzcel was. Een Uuitscher , die, reet goed gevolg de hollandsclle kunstgefchiedenis beoefent , de Heer W . Bode , heeft in een boek over Frans Hals eii zij ne fchool met grooten lof vaii een amsterdamsclien fellilder Pieter Codde gefproken `', die noodzakelijk in onze genealogie een plaats vindt. Naar mijne mneenillg moet hij de bovenaangeduide vader van den Aartsbisfchop , en de zoon • zijn van Marten Codde , een "eereutfest en konstlievendt" man , die nog in 1641, toen hij festig jaren telde , als lier, hoofd van het geflacht werd aangemerkt ". Het ligt voor de hand , dat Marten , toeli zijn zoon Pieter aanleg voor de fchilderkunst en neiging voor het figuurfehilderen toonde, hem naar Haarlem zond, "Pictura's Idooge-f eliole" , en bij voorkeur in de leer deed bij Frans Hals die tot de zelfde Kerk behoorde (al leefde hij hare voorfchriften iiiet al t( ftrengelijk na !) , en waardoor de jongeling met andere katholieke haarleinsche kunstenaars, iii de eerste plaats met de 1 't Is helachlijk hoe de genealogisten, awe yages der nakomelingen van onze eer•zaine voorouders , zulke namen altijd trachten te releveeren , door er een latinsehen draai aan te ;even : met Nel en Neel han gen ze tusschen Petronella en Cornelia. 2 Opgenomen in de Kunst-Kronijk , N. S. , XIII , bi. 57. i ".Die de ontste van die lofelijcke ftam hv }der hekent zijt. '° P. Az. C odde. I c>eel/ye.nar:qh van een treurspel . 292 OUDE AMSTERDAMMERS. De Brays , de Mathams , en kunstbevorderaars als de Berensteyns ' in aanraking kon komen. Ziehier de werken , welke de Heer Bode , aan onzen Pieter Codde toefchrijft. Men zal daarbij zien, dat Pieter zijne modellen blijkbaar zoowel met Ter Burgh uit de deftigste Randen ontleende , als met Jan Steen uit den kring vn boeren en burgers: 1. Een ftuk getiteld Muz2jk en kaartspel , in de vorige Eeuw op eene veiling met f 7 0. -- betaald 2. Een gezelfchap van 15 Heeren en Dames in rijke kostumen , tot gezellig onderhoud bij spel en dans vereenigd , in het kabinet van den :Fleer Gsel, te veeenen; het is gedagteekend 1638 ei' wordt boven de fchilderijen van Antony Palamedes geprezen ; 3. Een gezelfchap soldaten , die met dobbelfteenen fpelen , wellicht van 1652; 4. Twee groote gezelfehapstlukken, te Berlijn aanwezig; 5. Een Heer en Dame in gesprek , te Hamburg; 6. Een Dame aan haar kaptafel , kabinet Goldsmith , 's Gravenhage; 7. Een d° te Berlijn; 8. "Moeskoppende Sololaten", in de galerij te .Dresden (N° f486); de 4 laatste ten name gesteld van A. Pa larnedes of Jan le DDucq en A. Duc. 9. IRoovers, die reizigers uitplunderen , in de galerij te Brunswijk (N° 592) , op naam van C. Bega; 10. Eene kopie hiervan in 't kabinet Lichtenstein te Weenen; 11. Eene waardin en een foldaat , in het Belvedere te Weenen (VI, N° 19) ; 12. Een gezelfchap aan de maaltijd , te Schleifsheim (N° 358); 13. Een muziceerend Gezelfchap , bij den Vorst van Lichtenstein. De beide laatste (tukken zijn toegefchreven aan Gonzales Coques en Pieter de Grebber. Behalve in het ,genre der gezelfchapsftukken, heeft Pieter Codde zich ook verdienstelijk bewogen, in dat 4 Zie Dr A. van der Willigen, ini zin zaakrijk werk : Artistes de Harlein, p. 80, Holt. llitg. W. 70. (x) DE CODDEN. 293 der gewijde gefchiedenis ; althands de Heer Krarnm vermeldt van hem eene Aankoncliginy der Geboorte aan de kerders en een Maria-Boodfehap. De vroegere ífukken van Pieter Codde kenmerken zich door eene zorgvuldige behandeling en een helder , koel koloriet; de latere zijn van een fehier monochrore , graauwe kleur, foms in een warmen kleurigen toon afgewerkt. (Zie Kunstkron k.) Men mag onderffellen, als Pieter Codde zulk een knap fehilder was , dat zijn "calverftraetfche" buurman Mr Jan de Wit, , de Advokaat (hooger in eeiie aanteekening reeds genoemd), zich ook nimmer berouwd zal hebben hein zijne dochter Catharina tot vrouw te hebben egc even 1 . 2 Pat, deze Pieter Co de wel werklijk de fehilder is geweest , wordt niet: alleen door de jaartallen 1631--1.653 , waarbinnen de fchi.ldc ,rijeii zich bewegen , gesteund, maar ook door de bizonderlleid dat Zijne. twuc dochters Claesgen en Maria huwden in de kunstelnaarsfarnilinn vale rrlole naei en Bloemaert, terwijl zijne kleindochter Catharina Bloemert, die zich aanvanklijk aan den geestels jken staat gewijd had, zelfs dermate van artistiekenl zin bevangen werd , dat zij , net ceu vonnis, ontleend aan de rolle der "huwelijex-crakeelen", iaa de hand , hare ouders dwong haar te laten ',rouwen met den bekeniden talentvollen zaalfchild.nr Gerard Radelnaker , door wiep haar Oom , de Aartsbisfch op v ann Sebaste , haar les in het teekenen had laters geven .>. Dit huwelijk had plaats in Aug. 1704' . Het geval is opmerklijk genoeg , oen er een oogenblik bij lfil te (taan. l)e eigenlijke reden , waarom haar vader Frederik Bloemert, toen Gerrit en C'atllar. ina:ti voor "Commiffariffen" verfchenen , zich. "excufeerde" van te "confenteeren", is mij niet bekend. In April vleide Rademaker zich nog, dat de vader zog toegeven. 't Blijkt uit de voorloopige infclirijving op het Puiregister, waarfchijnlijk door hem , bezorgd. Zie Heer Izaek Walraven, een deftig man en leerling van Rademaker , prijst den aard en inborst van den jongen kunstenaar niet minder dan zijne talenten . Had de vader dan 1 Zie een geriealogiesch fragment dezer De Witten in mijn Volks-il 17n. v. 1869. Ik heb echter reden te gelooven , dat deze rechtsgeleerden en de kunstkoopers familie niet aan elkander verwant waren. 2 Van Gooi , I , 380. 3 Vaii Gooi, t. a.. p. , 386. DIETSCFIE WARANDE X. XX 294 OUDE AMSTERDAMMERS. bezwaar , om dat Gerrit een timmermanszoon was ? De timmerman was op de "Uytregfe ftraet" zijn buurman geweest en verbeterde zich naar de "Prinffe graft". Was het, om dat Trijn de klopjenskap op den tuin had gehangen 9 Het pleitte niet voor hare ftandvastigheid; maar zij maakte van Bene onbetwistbare vrijheid gebruik.. Wellicht zat het bezwaar der ouders dieper. Toen Petrus Codde , in den zomer van het jaar .1700 , vergezeld door de Heeren Jacobus Catz , Martinus de Swaen en nog een paar andere geestelijken naar Rome op reis ging , had hij ook den 28-jaarigeIi fchilder Gerrit Kademaker in zijn gevolg 1. Deze, Hoewel om geheel andere redenen naar Rome verlangende, dan om het leerfLuk der Genade en lier gefchilpunt van de nederlandsche kerkjurisdiktie nader toegelicht en afgehandeld te zien , was toch huisgenoot vair den Prelaat ; en toen den 7 ,1 Mei 17 0 2 "Petrus Coddaeus , Aertsch-Bisfchop van Sebaste" , door liet apostoliesch gezach van alle oefening en bediening vaan het Hollandsch Sted.ehoud. erfchap was vervallen verklaard 2* en dit hem den 22" Juli word aangezegd , zal de minnaar van zijn nicht dit niet zonder aandoening vernomen hebben. Zoo iets blijkt dan ook ten volle uit de rol, die de kunstenaar thands op zich nam. Men vond het te Rome niet geraden den Prelaat vrijheid te geven naar Nederland te-rug te keerera , daar dit de uitoefening der bedieh ing van den inmiddels aangestelden Pro-vikaris Dirck de Cock, die met alle gezacll (buiten liet Bisschoppelijke) bekleed was, gewis ten zeerste bemoeilijken zou^. Waarfchijnlijk heeft men ook geene paspoorten willen verleenen aan een der Priesters , die den afgezetten Kerkvoogd vergezelden. Toen liet deze zijn oog vallen op Gerard Rademaker , om in Holland uit te werken , dat men hem uit Italië opvorderde 3. De kunstenaar trok naar het vaderland , en kwam natuurlijk allereerst ten huize van de Bloemaerts of Blommerts (gelijk zij in de wandeling genoemd werden). Maria Codde , de moeder van Gerards leerling en geliefde, trok zich het gedwongen te-rug-blijven van haren broeder, den Bisfchop , ten zeerste aan : te meer daar men in Hol 1 Van Gool, t. a. p. 2 Hoy nek v. Papendrecht, lijst. der Uitr..Kerk , bl. 57. 3 Van Gooi , t. a. p. (i) DE CODDEN. 295 land, omtrent liet lot dat den Bisfchop in Rome te wachten ftond , allerlei onrustbarende geruchten verfpreid had. Niet alleen werd in al zijn vreeselijkheid de Gallileï-kerker fgefchi1derd, waarin de Bisfoliop heette te verzuchten; maar men beweerde zelfs dat hij , aan de Inquizitie overgeleverd , ter (lood zoû veroordeeld, ja verbrand worden Dat Gerard IR, om de oogmerken van zijn patroon en aanftaaiiden oom te dienen , voedsel aan deze dwaze geruchten gegeven heeft, althands ze niet heeft tegengefproken , komt waarfchijnlijk voor, als men ziet wat volgt op zijn bezoek van de familie Bloemert. De moeder. cciie ruim festigjarige vrouw, maakte zich aanitonds op en verzocht gehoor bij Burgetneesteren. Met al het gezach , dat zij aan hare Amsterdainsch-patricisciie afkomst, aan hare fijne opvoeding en aan hare betrekking tot harcia broeder(Een Bisfchop zoowel als tot haren neef, Rugerneester Dirk Bas. ontlnd , ontwikkelde zij liet oodmoedig verzoek , dat mueineeseren hunnen medeburger en de Staten van FEolIan(l hunnen ingezeten uit Rome zouden opeischen. Ja, liet kwam zoo ver, dat zij in Burgemeesterskamer op de knin viel, en onder het ftorten van een vloed van tranen 1 aanhield op de tussehenkomst der Stads- en Landsregeei'irig , ter bevrijding van baten broeder. Het gevolg hiervan was , dat haar man Frederik Bioemert en de Pro-vikaris Theodorus de Cock in den aanvang des jaars 1 703 naar den Haag voor de vergadering der Staten geroepen worden, en hun hier opgedragen te zorgen, dat de Aartsbisschop binnen drie maanden vrij en vrank in het vaderland was te-rug-gekeerd. . Te Rome zag men het gevaar des oogenbliks wel in. Hugo van Heusfeu , de bekende kanunnik en geleerde, had vroeger al aan dcii Quesrielliaan Gerberon gefchreven : "Ii est bon de fiuire iitimider le dit Blondus (den Internuntius te Brusfel) , en te doen gevoelen, dat, si M. Goclefroi (Petrus Codde) ne revievi 1 1)upac de Bellegaide , Hist. abr. de Fg1ise rnStrop. d'TJtrecht , 3e di. , bi. 237. 2 T)urac heeft hier Sok iets van gehoord, iiiaai vertaalt het woord neef op Zijne wijze , en zegt dan "que trois des bourgmestres d'Ainstenlam étaient, ses neveux" - van den Bisfchop namelijk. Dit is bare onzin. 3 Hovnck, t. a. p, bi. 61. 296 OUDE AMSTERDAMMERS. poifli au pluMt, les Elals iroit puts avant; . . . [qu'on leur] doniera occasion cka&er lons les moines , . . . el t fermer toutes les égtises " Iets dergelijks duchtte Tlieodorus de Cock inderdaad., en teekende voor Rome een tafereel van de gevaren die de katholieke zaak hier te lande en de gelieele ziiding over het hoofd hingen. Van het befluit , door Paus Clemens den XI daarop oiimiddeljk genomen, gewaagt de Opperpriester volgenderwijs in zijn brief aan de Kafholiekeii van Holland , dd. 7 April 1703 "Wat aanbelangt, den bovengernelden Aartsbisfchop. van Sebaste , - daar wij door veler herhaalde goede diens -teil en zelfs ook dor de ernstige gebeden van onzen heinindeii Zoon Tlieodorus de Cock - aaiigezocht werden, hem macht te geven weder naar Holland te vertrokken, terwijl door allen verzekerd word, dat zulks ook bij de waereidlijke overheid, wakende voor de Iierftelliiig , gelijk zij zeiden , van hunnen burger in zijn vaderland , iarteljk gewencht werd, hebben w„, omtrent twee maanden geledtn , veel meer uit apostohsclie goedertierenheid, dan volgends do geftrciige censuur der kerkelijke wetten, aan hem uit eigen beweging , niet alleen verlof verleend, maar zelfs bevel gegeven tot vertrekken." liVlen weet, hoe de zaak zich verder heeft ingewikkeld en dat Petrus Codde zich nooit meer aan het gezacli vaii Rome ouderworpen heeft. Kan het nu ook zijn, dat Frederick Bloemert, toen de fcheuring blijkbaar werd, de zaak van zijn zwager niet meer heeft voorgeftaan en dcii gunstelirig van dezen. Gerrit Radeinaker,, niet tot fclioonzoon begeerd heeft? Hoe 't zij - ik heb het niet kwalijk gekozen gerekend deze kleine huishoudelijke epizode uit onze kerkgefchedenis hier in herinnering te brengen. Lang heeft liet gewezene klopjen liet fluweelen juk van den echten ftaat niet gedragen; haar mail ontviel haar na 6 jaren huwelijks. Maar klimmen wij weder op tot den grootvader vanhaar moeder ., Marten Pietersz Codde , die in de helft der X VIP Eeuw als het hoofd der familie geëerd werd. Hij was de voogd van 1 Hoyick, bl. 61. 2 Hoynck, Aai. bi. 61. (I) DE CODDEN. 297 zijne nicht Geertruyd Zegers, die met Hendrick van Zeller ge trouwd is geweest, en peetoom van zekeren Pieter Adriaenszoon Codde , met wien wij ons thands eenige oogenblikken gaan bezig houden. Een ander gereed middel om dezen. Pieter eerre plaats op de geflachtlijst der Codden in te ruimen, is mij niet bekend, dan aan ]Tarten , behalve zijne bekende broeders Roelof en Jacob , , een derden broeder Adriaen toe te fchri jven , van wien onze tegenwoordige Pieter een zoon moet geweest zijn. Een feit is het, dat. en amsterdainsche dichter, zich noemende Pieter Az. Codde, een zijner werken aan zijn ooiii en doopgetuige Marten opdraagt , en dezen vereert als het festigjarig hoofd der familie. Twee andere oplossingen zijn echter nog mogelijk. De door ons genoemde Marten Codde had een vollen neef, die insgelijks Marten of Maerten heette en een Jacob Codde tot vader had. Op de MS. .genealogie van Poelensz, in mijne ve.rrzameling, wordt deze Maerten vernield als eenig kind en oi gehuwd geftorven. De laatste hoedanigheid maakt het bedenkelijk , of een neef in hem wel dei familiepatriarch zou vereerd hebben ; de eerste ontzet 11eïri van nev-eux. Wij blijven dus geneigd Pieter Adriaens voor een oomzegger niet van Maerten Jacobs, inaa:r vare Marten Pieters " te houden. 1De 1 11— eede oplosfing zou deze ,zijn : dat Pieter - Adriaensz geen zoon was van eerren Adriaen Codde , maar van Adriaen vander Cruycen , echtgenoot van Anna Codde (Martens zuster) , welk echtpaar inderdaad een zoon 1eeft gehad , die Pieter heette. Immers liet moet, helaas, erkend worden , dat bij de grootti fcbaarschte van familienamen , in de helft der XVIIP Eeuw (de wanhoop der genealogen) , f°ommige kindergroepen nog liefhebberij hadden, om den vaderlijken naam, voor deii moederlijken vaarwel te zeggen. Dit komt vlij echter met de nakonxelingen van Adriaen vander Cravicen wel cexnigsziris oxlwaarfchiinlijk voor : om dat hoe oud en deftig de naara van Codde ook was, de, familie vander Cruyceil , als een Jerusalemsridder (gelijk men de bee^vaartgangers naar 't Heilige Land noemde) onder have fpruiteii tellende , zeker op haren toenaam niet minder prijs zal geleld hebben dan de Codden op den hunne. Daar komt ook bij, dat Pieter Adriaensz zich tegenover zijn oom ,wel eenigs 298 OUDE AMSTERDAMMERS. zins als een ouderloos persoon gedraagt, en mij van de vroege dood van Adriaen v. d. Cruycen niets bekend Hoe 't zij : wij gaan op 's mans werk in, zonder ons verder over zijne naaste afkomst te bekreunen. Geen beter middel om te leeren , hoe groot de verdiensten van Vondel voor ons tooneel zijn dan zijn werk te vergelijken met dat zijner tijdgenoten. Hoe zwak fteken zelfs Hoofts Baeto en Geeraeïclt van Vel$ea af bij het werk des dichters van den P&amecles en den Gijsbregkt. En indien hij zich tot het blijfpel had willen begeven, indien hij 't niet in het vrolijke genre bij De Leeuwendalers , in het koddige bij eenige liedtjens had willen laten , hoe dankbaar zouden wij geweest zijn aan den levensvollen auteur. die ons de onaangenaamheid zoû gefpaard hebben , na dat we Warenar genoemd hadden, de genen, welke Langendijk te kleurloos vinden, naar den baldadigen Breroô of naar de klachten van Huygens en Jan Vos te verwijzen. Wat is > a1t3 mcii de liederen er uit neemt. Hoofts Granida , en welke draaglijke ftukkeu , te midden van het heirleger tooneelprodulten , blijven er over, als men, behalve Vondel , nog iets dramatiesch begeert? En toch heeft Jan Serwouters nog meer talent dan Pieter Codde: want is een gedrukt gedicht van een Amsterdammer uit de eerste helft der XVIP Eeuw mij altijd het befpreken waard, - lof heb ik voor liet werk van Pieter Codde maar zeer weinig, en had Witsen Geysbeek de tooneelftukken , die hij be1himpt , gelezen , of ook maar gezien en van zijn oordeel blijk gegeven, vermoedelijk zoû ik over Coddes werk het ftilzwijgeii bewaren. Toch is het niet geheel onbelangrijk uit het (luk "Flerdoopers keriflagh op Amsterdam" en de "toe eygheningh" er van door Pieter aan zijn "weLgonftigen Oom" Marten Codde, bovengenoemd , op te maken, dat er in de borst der kinderen van de oud-amsterdainsche familiën (ook na hunne vernedering en buiten- de- wet-ftelling) een levendig kommunaal bewustzijn bewaard bleef. Zie hier in welke bewoordingen Pieter Codde Zijne imitatie van den Gijsbre'/it , want dat is het 4jaar later verfchijnend "Treur-fpel" eigenlijk , aan het hoofd der familie opdraagt. GESLACHTLIJST DER CODDEN. PIETER CODDE CLAES ROEL. WILLEMSZ. Wonter de Vlamingh van ]iJvert Baron van Oudtshoorn Scherpensecl GOOSSEN fJANSZ. Pieter futersz. C~ X Nclletgen o(N;;el Claes" Bo~iens Y-d-a-B-ss-e-v-a-;'S~', 1\ECALFF-BARDESIlJS begr, O. 1(. 5 J uni 1565 begr, O. x. 29 Sept. 1558 Corneli;'d. VI. X van 01.1tshoorn geb. 1485, t tc Zwol ~., --.. - I ,Jacob Bas X Geertruyd C. Anna G~osfens R. x Maart~n c. Jacob C. Cornelis C. X Grietgen de VI. v. O. Burgr in 1581 Bardesius begr. O. x, 26 Nov. X begr. O. K. 2e hwlk. begr, O. I{. 20 Juni 1569 1565 12 Ap. 1567? Jan Beths Rodenburch .../' ------" I I II IIi 5 Kinderen, waarbij : fJacob C. Grietgen C. Pieter Martens C. Lijsbeth C. Kind, beg}'. Pietei C. Tietgcn C. ~ l\:)c:r 0 C) c: U1 (C 0 (t) 0 Oro (t)(Jq >-1 (t) Dr DIReK BAS, Ridder, Burgr in 1610 t v601' 1616 29 Mt 1573 X X X .:::: ",-::s'"1 ~.r---:::S ~ H("jH __ X .-(0 X X X Maria Elberts Amorous Willenl ~ HcJq H"'" X :9B~ <~ <::« tr: Geertruyd Elberts MARGARETA SNOECK Claesgen Dircx Gijsbert of Gerrit Cornsz van Hoorn Boeckholt Spithoff ~~ ~~ -1 • Schaeck Coppesen PP P ~ I III 1 Zoon, 4 Dochters. 2 Zn. :3 Dochters, Maerten C. Roclof Pieters Jacob Pieterf;Anna [ADRI:'-EN C. Aeltgcn Marritgen Nelletgen tong. C. c: C. de Jonge c. Coddc-Boeckholt Codde-Boeckholt X geb, 1590 X 8 Juni X 1618X X Anna de 2 Juni X1616 Zeger Cornelisz, Willem Fransz. Adriaen Veen Pieter Dircx Leeuw Elisabeth de Leeuw, Vlinder Hollesloot geb. 1594. ~, I ...............-------- 1 I. PIETER MARTENS C. Maria C. Anna C. 4 kinderen 6 kinderen Titia VI. rritia VI. (II) Hendrick C. Maerten C. Pieter v, d. C. Adriana GEERTRUYD ZEGERS PIETER geb, 1612 geb. 16] 6 v.d.C. 8Jan. X 1640 ADRIAENSZ. C. 14 Mei X 1637 10 Juni X1649 X HENDRICK X CATHARINA DE WIT, Jan de Swaen , Hendrick vanden v. ZELLER Michiel nir .Ian Pietersd", geb. 1612geb. te Geertruidenberg Broeck \ Verwer ----.....~~....-=-----~-------_ .._~--------------- ...---........._---~--------28 ~Jan. I I Maerten C. l\'IARIA C. PETRUS C. Maria d. W. Lijsb. Mr Reynier [Aleydis Anna v, Z. Mr Pieter X geb 1641, Aartsb. v, Sebasten , d. W. v. Z. v, Z. geb. 1648 1672 Coenensz, 1. 1708 Vic. Apost. klopjen] geb, 1641 5 :Feb. X 1666 geb, 27 Nov. 1648, FREDERICK BLOEMERT Past. te Utr, 1683, 1688 opvolger v, Neerkasfel, &l'HARINA a~~~; gefchorst 7 Mei, 1702, geb, 1670 B. t te ITtr., 18 Dec. 1710 8 Aug. X 1704 GJ;~RRIT HARMENSZ. RADEMAKER, geb, 1672 (i) DE CODDEN. 299 "Mijn HiE1 en wei-gonigen Oor, 'Om tot dit Treur-fpel, van de IE[erdoopers een Befchermer en Peter te verkieftrn , die by de Leezers ende Aenfthouwers d'op rechtigheydt van mijn gemoedt doen bljeken , ende eet-verwan ten van den al-berifpende Momus , en de vergiftblazenden Zoilus, de mont ftopt , hebben ick daer toe niemandt bequamer gheacht als u E. E. die, eer dat ick het ghebruyck van fpraeck en ver- Itandt hadde , in mijn kindtCche onnoofeiheyt ende Iieyligh Doop zei , my een Peeter en Voor-tîiraeck verftreckt hebt, voor het toekomende, Ioo ver de palen van (ieugil(lerI en Jioedverwant ftbap moghen reycketi. Tot (Ianckbaerheyt vaii bo goeden toe (glit en lbrge tot rnywaerts aengewend , offer ick aen u E. E. onder de waerde van vergeldingh , dit mijn Penne-werck , flecht \ nu (te] ende konttigbeden , doch betietièiide een al tuIckeii ge cliiedeiiis daei' de weerelt van verwonderde en v)I verwonderen is. En alibo dit werek in zich telfs lbo zeer de godtlooUe Wederdoopers fihande en altoos bevleekte naem aenroert , als wel de glory,, ende beruchte faem van diegheene , die- hunne Vaderljcke Stadt, , 1Jiheden , Uheloof, ende Haertfteên , hebben voorgheftaen , waer onder den vermaerden Ridder Reekalf " (de overgrootvader van Uw Edele en Eerentfeste) "de iniifte niet is gheweeCt : Soo hebbe ick in de toeeygeninge van dit Treur-fpel niet konnen voarby-gaen die, de oudfte van di loffeiijcke ftam. by yder bekent zijt. l.Terhoopende ii E. mijn féhriften, door u achtbaerheydegeils mijns rijnis' vijanden o zult verweeren , als UVY E Over-groot-va der deCe Stadt teghens de twee-rnaels ghedoopte Bondt-genooteii bel`chut ende bevrijd heeft, ende my hier in ander maei Peeter verftreckende , zal ick ander maei ende eeuwigh.rnael blijven, Mijn Heer Oom VE. verplichte Neef J)• A. Codde. "In Amfteidam , den X Mey,, 1641." Pieter Codde vond' voor zijn treurfe1 de ftof gereed in liet Nederduitsche lijm van Cornelis Gijsbertszoon Plemp, die ten verzoeko van een vriend. reeds 10 jaar geleden, het latijnsche verhaal , door een ooggetuige M Jan van Nieueveen opgefteld, 300 OUDE AMSTERDAMMERS. had overgezet 1. Voor den ftijl zijner befchrijvingen is Pieter Codde vooral bij 'Tondel te rade gegaan , terwijl daarentegen, opmerkli jk genoeg , Vondel hem de eer heeft aangedaan zijn Peter en Dauwels 2 en .Aslam in ballingfchap (1664) even als Codde te openen met den monoloog van een boozen of den Booze verwanten geest, die komt "opdondren van benee^n". Ziehier , hoe Pieter in 1641 en , onverbeterd á in 1662 , den "Boofe" laat aanvangen: "Daer 't altoos duyfter is , daer de verdoemde zielen Hun eeuwig woonplaets is , daer hel [che G-eeften krielen , - Uyt 't eyndelooze hol en heete zwavel-poel, IJyt 't afgrond van elend , en opper-Duyvels-ftoel , Vervult van tandgekners , van knagen en van veeenen, Ben ick , vervloeckte Geeft , op 't aerdrijck hier verlcheenen Als boode van den hel , en Lucifers gezant; Om door oploopend-twiCt 't eendrachtigh Nederland Door mijn trornpets geklanek in rep en roer te (tellen, En 't oud Geloof en al de wetten neêr te veilen: Om fteden, groot van macht te maecken tot een puyn En brand en roof: dit zijn de vruchten van mijn thuyn." En verder: . . . . . . . Hoe wil het Schip dan hellen Als ick de ftuurman ben , en 't bootsvolck mijn gefellen , Die ick van MunCter en Weftphalen heb gekruyt h Aniftels ftadt. Nu zal de voorbezaen en 't groote ltormzeyl gij pen. Hoe zal het orgel gaen , wanneer ick flel de pijpen !" Hij brengt den vorigere aanfla,g der Wederdoopers in herinnering, en fpreekt Diederick Kleermaker als martelaar toe. Daarna heeft er een mondgefprek. én affpraak plaats tusfchen de, hoofden der Wederdoopers , Jan van Geel "een Huysmans 1 Der Herdooperen Amfterdarnfche Booferi-anf ach , ;;elchut in 't Iaer 1535: of deellik-onthaelde Bullebak, enz. Anift. , by Corn. Gerritsz. van Breughel, inde Wereit vol Vreucht , tegenover de Mennifte Brnyloft. A0 1631. .2 Of is Peter en Pauwels nog vroeger te ftellen dan den 1 Ure Mei 1641?. (i) DE CODDEN. 301 zoon" en Jacob van Cainpen , den. "Houtlager van de ftraet", aan welk onderhoud Henrick Goedbeleyd, de beddekooper , deel komt nemen, "Als Opper-vaanderig in 't veenig Amstel-land." Zij (preken af , om den 10k' Mey des Jaers 1535 oude stijl, „„ wanneer de Magiftraet met het Kxuys-gild op liet Raedhuys, in vreughde by de wijn vergaderd" is , hen te overvallen , de alarmklok- te luiden en de Rad prijs te verklaren. De bij-eenkomst zal wezen "Omtrent ten hallef thi.en" en "in de Groote Zaal Van onze Doop-verwant , ons aller Pieter G-ael." "Is 't niet in de Pij l f'teeg ' Vraagt Goedbeleyd en Lampen Remt het bij cn zegt: ` wanneer de Vroedfehap en liet Pauláom is u:n duygen Soo ;iál een yder fich voor Kampens voeten buuyg;en." Dit eerste bedrijf of '.Deel", gelijk (vodde 't noemt, eindigt , met een Reyzang, die alleen de ben ,inning reet de heerlijke regen van Vondel gemeen heeft. Het tweede Deel opent met eene beraadlaging van Burgemeester Pieter Colijn en Schepen Dirck den Otter, die door een jonkman op de hoogte gebracht worden van het beraamde plan. Dit fchijnt eene verdichting, want Jan van Nieueveen , bij Plemp, verhalende, koe de Heeren ter tafel zaten en na 't genot van wijn en gebraad , verkwikt werden door een lied op de HeiligeKruis- vinding , begrijpt niet waarom mneii zoo betreklijk vroeg uit-een-ging: "Sy gingen al naer huis ; 'k en weet niet wat haer ioech , Ten fy ,'` merkt bij echter aan , dat haer nu deed. waeY»ikho)tiing (('cheiden vroeg.` Uit welk vaers men tevens leert, dat Plemp geen groot hollandsch dichter geweest is. 't Kan echter dok zijn , dat Codde hier eene bijdrage levert uit . de amsterdamsche zage der XV II° betrekkelijk de XVI' Eeuw, en dat Plemp, hoewel evenzeer als katholiek en "oud-burger" bekend met de overlevering , haar, 302 OUDE: AMSTE ,DAMMERS. in zijne klasfieke deftigheid , onwaardig gerekend heeft in den text van Nieueveen te worden tusfcherigevlochten.. Het verhaal is opmerklijk genoeg om, met de woorden van den Boode bij Codde , hier te worden medegedeeld: "Mijn meeltor I3oningh , in het uitgaen van de Kerck , Wierd midden in 't gedrangh des Vollicx , na het preecken , Bedeektelijck een brief van yemand toe . geCteecken. Maer wie dat hem die gaf ick niet wel zeggen kan. Het opfchrift was an hem , den inhoudt was daer van: `Soo waerd hy had zijn lijf, foo hy had lief zijn leven, 'Dat hy hem t'avond op 't Stadthuys niet zou begeven 'By 't Kruysgild : want als dan wat vreemds daer om zou gaen. `Dit E reckt alleen tot uw waerl.chuwing en vermaen; 'Oock dat hy hem in tijts voort uit de Stadt zou packen 'En zijn gereedite goet en reeckenboecken [arken. `Dat niemand v7oortaen zou bewoonnen dele Stadt `Als die 't oprecht geloof en tweede doopzel had.' De Heeren letten nu, na hun gellepen oordeel, Wat beft gedaen zal zijn in die .fa.eck tot hun voordeel. goor m.y , ick ben bereyd in hechtenis te gaen , Als ick gezeid heb , zoo de Ikken 'ioo niet itaen. Tot nader onderricht , en om liet hurk bequamer '.1'e omlert;aften , zeit (ier Redenrijekers Kamer, Die nu is op de Waeg recht over het Stadhuis, 't Blazoen dat hanglat daer uit : een Lieve-Beer an 't Kruys: Iek echter wil daer voor mijn lijf en goed verbinden, Dat ghy daer drie met fcharp geladen roers zult vinden, En andre wapens meer, al dien.Ctigh tot de 1'trij d." Deze tragcedievaerzen mogen al niet een fchrik en medelijden in den zjn der ouden bij ons opwekken ; zij bevestigen dat reeds in 1535 de Oude Kamer boven de Waag op den Daan vergaderde , iets waaraan Vragenaar , fpijt- Hortensius en Nivenius, nog twijfelt 1 ; gelijk een weinig later blijkt, dat het vroeger blazoen In Liefde vieriy door den Keizer in liet blazoen In bie/cie /bloeyencde veranderd is. 1 Amsterdam , II, 392 b. i) DE CODDEN. 303 Colijn en Rekalf maken nu op den Dam een praatjeu met Coenraed , Prins der Kamer , dien zij noodzaken huil de "Speel plaets" te ontlluiten , waar zij alles bevinden gelijk de Boode 't hun gezegd had. Dan volgt eene raadsvergadering der Wet houderfchap , waarbij Rekalf ftemt voor het onmiddelijk nemen van forsche maatregelen, terwijl Pieter Colijn, Dirck den Otter en Jan Hollefloot , offehoon zich voorbereidend op een aanval, het Gildemaal willen doen doorgaan , ten einde geen aeliterdocht aan de oproermakers te geven. Rekalf verklaard zich overfem.d en berust in het befluit zijner ambtgenoten. Daarop legt Codde aan een Rey van Borgers een zang in den mondd , die op de reyen van Vondel gelijkt "als op het lijf de fcliaduwe" : "Wy , Am f erelam. i clie Jorger-rey,, - Nu vrolijk planten hier de Mey.. Om deze Kruisfee f t te vereeren , En pronken met ons befte kleeren En met ons Edel Kruis-levrey," uitkomende op een allegorische viering van het H. Kruis en zinfpeling op de "Drie Kruiffen" van het Wapen der Stadt, `[Die] kruift de Zee niet ftaende zeilen. "Dees' Kruisi'tadt, tot- erkentenis Van Kruis en Wapens vindenis In 's Kruis naera , 't Kruis-gild heeft begonnen, En zints van niemand is gewonnen, Als by de tijdt gebleeeken is Het "_f)arde Bedrijf" vangt aan met een onderhoud der famenzweerders. Van Kampen deelt mee^, dat hij door de verfchijning van een Eiegel opgewekt en gemachtigd is, "Om op heden de Stadt van Amferdam te winnen." Men moet in dit kreupele vaers geen maatftaf willen zien van het gevoel voor harmonie des dichters. 't Is bepaald eene uitzondering. De eedgenoten verdeelgin daarop de ftad onder zich. Ieder neemt een quartier voor zijn rekening. Inmiddels 504 OUDE AMSTERDAMMERS. . komt de Verklicker op en verhaalt hoe het toegaat op liet Raadhuis. Men is braaf aan 't drinken , maas bij een tweede en ,derde bezoek ontwaart hij , dat liet ftuk verklapt is en de feestvierenden ivar huis trekken. Het is een dienstmeid , die de ,Schepenen is gaan waarschuwen, waarop de Bisfchop Jacob van Kampen verklaart : '"Bekomen wy de feex die ons dus heeft verraden, Iek -zal haar levendig op kolen laten braden, Of d'alderhardfte dood die ik bedenken kan... Nu , mannen ," valt van Geel in , "yder doe een witte (fluyer an , Dat ons leevrey zal zijn , als wy verlcheyden bennen, Om in de duifternis malkanderen te kennen Nu -- in de Wapens dan ! Waer is mijn Sabels Swaert ,?" Waarop de Rey andwoordt: "Daer is het , Kappiteyn." Kampen • geeft hun hierop zijn zegen , en de troep trekt af. Binnen een beftek van 14 vaerzen vindt daarop de moord plaats van den Bultenaer op zijn buurman Vincent , waar onze ftads gefchiedl'chrijvers melding van maken , maar die, als een loutere baldadigheid (in het ftuk alleen gemotiveerd door de woorden van den Bultenaer , dat Vincent hein lastig valt om de betaling eener oude fchuld) , los in de lucht hangt en bewijst hoe dezen tooneelfchrijver alle begrip vreemd is van de eischen eener dra matische daad. 1)an gaat de ftri jcl verder aan. Burgemeester Colijn aan liet hoofd van een bende Kalverftraters rukt op, maar (tuit op den troep van Van Geel, en fneuvelt. Deze dood van W Pieter Colijn, een der voornaamste feiten in die geheele beweging , gaat hier , drainatiesch , bijna onopgemerkt voorbij. Bij afwisfeling is de kans van slagen aan de zijde der oproer lingen en der burgers. De Boode verhaalt, in den aanvang van het 4c Bedrijf , aan Rekalf , hoe de zaken (taan: "Voor in de Warmoes['traet , daer doet zich op een fteegh , De tweede , als men die zou van den Dam af tellen , (I) DE CODDEN. 305 Een pijl haer geeft de naem. De Doopfche rot-gefellen Aldaer gemonCtert , als een onverwachte vlam Uitborsten , en zy trocken recht toe naer den Dam." Rekalf beluit krachtiger tegenweer te bieden: "G-od Cterck de goede f'aeck , en vyandt brengt ten val !" Van Geel, van zijnen kant , houdt enne redevoering in oudtestamentische beeldfpraak. De Verklicker komt op en raadt tot daden aan en verhaalt vair Rekalfs kloek bedrijf . Paarop verfchijnnt deze beste-vaêr des dichters wederom ten tooneele, en verneemt van een Bode , hoe men er in gefla agd is de Weder doopers het Stadhuis te doen ruimen ^^ Na dat tiw Edellieyt Al. vat tot dele ttorrrem noodigh was bereyt 1 , Verlo ft een Iwanger 1'Luck van vroeg ht 2 ^ n Fiftl h onder Den v ti-ant vuur geelt , als dei I3lixeni reet dl en Donder, Soo dat van fulck een flaglh het Raedhuys Ctaet; en dreunt, En de íluys-bogen daer den Vygendam op Cteunt. De kloot fijn lijnbaen nlif't , en met ge(uor loopt rucken Ter zijde van fijn fpoor,, en flaet een poort an ftucken Van 't, Gafthuys , dat naeft onfe Raedhuys is gel et , En voornaels droegll de Naem van Sant Elizabeth. Hier koorut de yzre-bal , als opgekaetCt . anftuiten , En llaet eerfond ter neêr een goed deel van de guiten. Wy ruekten daer op toe , den vyand bied noch weer; Men klimt van buiten in de venfters met een ier, De venfters , zegh ick , die van onze blaeuwe boongin Verlchoont waren gelijek de Rijpen blaf n v erfehoonen. De Redenrijckers plaets wordt ondertuf hen rneê Gewonnen met gewelf , een welgelegen ftee Om daer uit niet gefehut het IRaedhuis te begroeten En om de Doopers van de Zael te maken voeten." Enz. Het Vijfde Bedrijf vangt aan met een ftadhuisrede van Grootvrr Rekalf: 1 Lees : norm was noodigh had. 2 Lees : vrught. 306 OUDE AMSTERDAMMERS. U v -- v ----- Zl v v "Nu zijn wy , Godt lof, van d'Inlandfche vijand vry." Hij fielt voor de Dienstmaegkd te beloonen , die , door tijdige waarfchuwing, den toeleg der Wederdoopers verijdeld heeft. De Heeren befluiten tot een jaarl^Iksche toelage van f20 De 1)ienstmaeghd andwoort: "lek heb de Meeren voor hun miltheid te bedancken." Daarop komen eenige burgers den Bisfchop van Kampen uitleveren , en eischen de premie op zijn lijf gefteld. Rekalf houdt een fameiiípraak met helm , regel om regel, daar' echter volftrekt de puntigheid aan ontbreekt, die Vondel in zulke gefprekken wist te leggen. Ook de Bultenaer wordt gevangen. Daarop komt, heul geregeld , de Graef van Hoogftraten uit den Haag , en dankt en feliciteert de Magistraat. Deze legt den Stadhouder uit , wat dood over de fchuldigen belloten is: "Hoe wel wy u," zegt Jan H.ollefloot, "geen reden fchuldig (zijn te geven Van vonnifté:i van hals , of van des Raeds befluit Daer geen verhael op is." Men ziet ' dat CJodde de privilegiën van Amsterdam wist te handhaven. Rokalf ftuurt de burgers, die den Bisfchop hebben overgebracht slaar "Stadts Rente-meefters", om huil loon te ontvangen , en dient de fcliilderkunst méer dan de poëzie door het volgend bevel: 'VNu , al den handel van het Wederdoops getpuis Zal men doen i'c h i 1 d e r e n , en "hangen op 't Stadhuis Tot eeuwigh fchand van hen , en eer van ons gezellen. Men zal oock voor den ingangh van het Raedhuis .tellen v v v Den dagh en het j aer van dit wonderlijcke werck , v v v v v Als mdee op de binten van de Nieuwe Kerck." Voords komen er nog een paar godsdienstige uitroepen, en het gordijn wordt dichtgefchoven , terwijl de auteur onder liet ftuk zijn devies plaatst : , "By tijden Coddigli." (i) DE CODDEN. 307 Werd dit devies maar beter nageleefd , -- had Pieter Codde maar een enkel waarlijk koddig ftuk gefchreven , men zou hem zijne vergrijpen tegen de tragische Muze ten goede mogen houden ; maar het eenige kluciitfpel , dat van hem bekend is, rechtvaardigt maar fchra,altjens 's mans leuze. -De beclïooge feliaakeg-,s is een geesteloos , plat ftuk. De "eerste uitkomst" levert een jong meisj en , dat haar Minnemoer te baat neemt oen raad, in de befchaming, die haar wacht. Haar trouwloze minnaar wil eeiie andere jonge dochter ontvoeren , waarop ook een andere jonkman , Everliardt genaamd, zijn z n- non gezet heeft. Door listen van knechts en olnkooping var meiden meenen (Ie beide lnoesjailkers elk voor zich en zonder van elkander af te, weten , het meisjen meester te worden ; maar een Wachtmeester niet zijn knapen komt er tusfchen 1 en ontzet de maagd. Alle verband tusfchen de persoen , alle knoop , alle handeling ontbreekt in dit kluchtfpel; de eenige verdienste ontleent het aan de fchilderachtige ftraattaal , beelden en leerifpreuken, waarvan de personaadjes zich bedienen. Het fclhijnt echter meer dan éene uitgave beleefd te hebben : want de bekende is van 1672 en vermoedelijk eerst na de dood van den rijmer verfehenen ; en het is onwaarfchijnlijk , dat de fcilouwburg zonder den hefboom der auteurseigenliefde dit prul gerolleerd zots hebben. _Een ander ftuk van 1)' Codde (want de man was inderdaad gepromoveerd) is de A freda, dat hij een "droef-eyndend'-Tooneel- fpel" noemt en waarvan de tweede druk , "op nieuw overzieiz cri v:in vele groote misflagen verbetert" bij Jakob Leseaille in 1658 het licht zag. Dit AZfredda is de gefcliiedenis van den Koning , die een vriend als bemiddelaar in zijn voorgenomen huwelijk gebruikte, en door dezen ondervrijd werd. Hoewel, zoo 't heet , gezuiverd , wordt de fpraakkunst in dit ftuk nog weinig hulde gedaan : men vindt naast hiatusvermijdingen vare deze Poort: 1 Eerst later fchreef de man zich Lescailje, inisfchien op voorftel zijner. dochter , de dichteres. Zie den titel der Bedrooge Schaakers. 308 OUDE AMSTERDAMMERS. „En hierom deze min al (telden uyt zijn hoofd ," regels als: "Wat mach de oorzaeck zijn , die zoo de vlucht vereyfcht ?" Hoe armelijk van f'ainenftelling , komen er toch in het ftuk enkele fchilderachtige, trekken voor en enkele gezegden , die naar zinfpreuken gelijken ; bijv.: "De juffers , hier , doorgaans de Teeken-Meefters bonen, - Om íclioonder als zy zijn in 't .tèhilder-berd te toonen." Wisten wij niet, dat de geneesheeren gezegd worden een impertinent menschenras te zijn , dan zouden wij vreezen flechts met dit voorbehoud de portretteen onzer fehoonen der XVII° Eeuw te mogen waardeeren , en wij zouden tot een ongunstige gevolgtrekking komen betreklijk hare wezendlijke bekoorlijkheden. Trouwens menig-een zal met Codde zeggen: "Iek min haer fchoonheyd van de ziel die niemant ziet ," en hieruit opmaken , dat • men op het uiterlijk niet te letten heeft. De bekende hatelijkheden tegen de hoven worden ook in dit ftuk niet gefplaard : "Tn Heeryen Hoven giet getrouwichey d vermomd." Dit kan echter ook uit ruin aangename ondervindingen van den dichter te verklaren zijn. De man fchijnt een goed gevoel van rechtvaardigheid en ook nog al wat godsdienstzin gehad te hebben., Zoo dit niet reeds was op te maken uit zijne vergramdheid tegen de Wederdoopers , fpreekt het duidelijk uit de volgende woorden in de A /recta : "Daer boven is noch een die alle dingen ziet, Uyt wiens gezicht gy u niet wegh zult kunnen packen, Zijn Icharpe prickel zal u volgen op de hacken, Die fchelmen ftraft . met Ctrop , en roê , en honden ras (!) , En noyt in boeven te betrappen kreupel was:' Ine laatste regel is echter te gelijk eeii proefjen van de goede maak des dichters : had het Vulkaan gegolden, 't ging nog aan! (1) DE CODDEN. 309 Hier laten we 't met onze kunstbefchouwing voor 't oogenblik bij blijven. Ook de genealogische bizoiiderheden geven ons geen ftof oen hier meer bij te voegen. Het fchijnt, dat de naam Codde in de mannelijke linie in den loop der XVIITe Eeuw geheel is uitgeftorven. Het geflachtswapen en , in 't bizonder, gelijk het door den Apost. Vikaris gevoerd werd, befchrijf ik op de volgende bladzijde , die de verklaring van den bijgevoegden blazoenboom bevat. In 't voorbijgaan meld ik hier echter nog , dat , in de door den Prelaat gevoerden f'trijd , zijne voorftanders zilveren gedenkpenningen in omloop brachten , die de gekruiste kodden of knodsen vertoonde, waarop een lain gelegd was , dat met zijn eenels voet op Coddes boek der Andwoorden drukt 1. 's Mans beeltenis teekent wel lijden ; maar -meer Zwakheid dan waardigheid. Welke zijn fchuld moog zijn , nieurant kan hein de Hechte vaerzen wijten van zijns oudooms dokterlijken zoon. In ieder geval danken we ook aan deze eens nader(- kennismaking met fommige familiegroepen onder onze voorouders der X VIIe Eeuw. J. A. A. TH. 21 Jan. 1873. 1 1_Iov-nek , bl. 72. 1 nET-SCIIE \VARAND: -; X. VEERLAkING VAN DEN BLAZOENBOOM DER CODDEN EN VERWANTE GESLACHTEN. 1. CODE : van goud, met 2 in fchuïnkruis , de ftelen benedemvaards gekeerde, groene kodden of knuppels , liggende op een rooden balkwijs gerichten pijl , gepunt en geveerd van zilver. Rietftap geeft op : 2 gouden kodden , de ftelen bovenwaards , in groen , op een zilveren liggenden pijl. De Aartsbisfchop van Sebaste voerde : doorfneden : I, de gouden kodden en pijl in Blaauw ; 11 , Recalff-Bardesius, als 3 hieronder, maar het kruis ingekort. Na dat Willem Bardes de zaken van 1578 doordreef, had de Apost. Vikaris die herinnering der Bardesfen wel achterwege kunnen laten. 2. BOLLENS : groen , met een zilveren balk. 3. RECALFF-BAItDESIUS : een zilveren kruis in groen. In het 1 e en 4e kanton een gouden 6p. fter. 4. BAS : gedeeld : 1, zilveren kievit in blaauw ; II , gebalkt van vaar en rood. Burgemeester Dr Direk Bas verkreeg van den Koning van Denemarken het voorrecht een zilveren arend in zijn wapen te plaatsen. Deze nam de plaats van de kievit (anderen blazoneeren ooyevaar) in , en II werd : als boven , maar met een kievit in een blaauw fchildhoofd. 5. DE VLAMINGH VAN OUTSHOORN : 3 zilveren jachthoorns , niet goud behagen , in rood. 6. ROELOFS : gefehakeerd fchuinkruis , blaauw en zilver , in goud : het wapen van Egbert Roelofs , zoo als het voorkomt onder (le geteekende "Naemen en Wapenen vande Regenten der Huys-Sitten-Armen aen de Oude Syde te Amst. 1440--1687." Van deze was Maria waarfchijnlijk Gene zuster,. Egbert, fchijnt echter al fpoedig een ander wapen te hebben aangenomen, want als Burgemeester • (iii 1579) wordt van hem opgegeven , dat hij zegelde met : doorfneden : I , een gouden griffioen in blaauw ; II , 3 roode lelies in zilver. 7. HE)NINGH Rus. Bij gemis van het wapen , de voorletters. 8. BOECKHOLT : rood kruis , in zilver. 9. CoprESEN : gouden rad, in rood. 10. DE LEEuw: doorfneden : II, gebalkt van blaauwe én zilveren golven; 1, van zilver met een zwarten eend , rustend op de doorfnede. Op eene andere teekening is II orndé fa scé de sinople. 11. VANDER CRUYSSEN : gevierendeeld : 1, IV , 3 wijnftokken (in blaauw ?) ; II , III , 3 gekroonde haringen (?) , balkswijs boven elkaar. Hartschild , Jerusalem, gekrukt gouden kruis, met 4 gouden kruisjens , in zilver. 12. HOLLESLOOT: zilveren balk, met 3 zwarte meerleis , in groen. 13. DE WIT : doorfneden : I , blaauw met 3 zilveren meerlen ; II , van zilver. Hartfchild : zilveren rechtsche fchuinbalk , beladen met 3 roode koeken, in rood. Dit wapen fchijnt de meening te weêrleggen , dat dit geflacht van gelijken oorsprong niet dat des fchilders Jacob de Wit zofl zijn. (Zie mijn ii !.,nanok v. 1869 , bl. 112.) Jacob de W. , althands de kunstkooper Frederick , voerde : o. a. in groen, een gouden infehild, met rooden keper. 14. BLOEMERT : doorfneden : I, zilv. balk , in rood ; in 't hoofd een zilveren barenfteel; in den voet 3 zilv. rozen. II , van zilver, met 3 groene boomen op groen grondtjes , getopt met 3 6p. gouden ftelren. Volgends Gene andere teekening : doorfneden : I, Rood, met 3 zilv. rozen ; 1 , 2, een hoofdbalk, en lambel van zilver in 't hoofd ; II , als voren. 15. ZELLER : 3 zwarte vogels , rood gebekt en gepoot, in zilver. 16. Maria ELBERTS van Hoorn. Geflachtsnaam en wapen onbekend. MENGELINGEN. HAARLEMSCHE WANDALEN. - In enkele hollandsche fteden zijn nog poorten overig uit de XV' en Xvie Eeuw. In Haarlem heeft men de Amsterdamsehe en de Kleine Houtpoort. Die gebouwtjens zijn allerliefst: fchi!derachtige getuigen van de aaloude verfterkinskunst ; fraaye moimmentjere van den kunstzin onzer vaderen. Die oude hili begrepen de Cchoonheid der fe1ing van lijnen: vlakken tegen rondingen ; vercierde kegels, cylinders be-kroonende , toevallig licht-efFekt - het clair-o19cur (Ier bouwkunst. Bakbeesten gelijk men, met een ttadhuiswoord , de Willemspoort te Amsterdam zoû kunnen noemen, vonden zij zeer leelijk. Voor 10 jaar geleden heeft men te Haarlem de Kleine Houtpoort willen afbreken. Vele ftemmen verhieven zich daartegen. Daaronder die van Jacob van Lennep, als Voorzitter van het Koninki. Oudheidkundig G-enootCchap. Men befloot toen tot het behoud. Alleen moesten de vierkante buitentorentjens voor een paar kleine torenvormige lokaaltjens plaats maken. Gisteren is de Haar!. gemeenteraad van zijn vroegere meening te-rug-gekomen. In zijn vergadering van 23 Okt. heeft de Finantiëele Kommislie , onder het hoofd Onderhoud van bruqqen en overzefveeren voorgeCteld "te belluiten tot emotie der poort". De Heer De Breuk konstateert , dat de poort geen "groote herftellingen" behoeft. Daarom is hij tegen de amotie. Als de zieke een profesfor noodig zoû hebben, moest hij, anders, maar liever doodgellagen worden. Doch daar is geen zieke. De Heeren IDyserinek en Mr II. Enschedé (wel te onderfeheiden van Mr A. J. Enschedé) zijn voor de amotie , "omdat de nabijgelegen vesten zeer spoedig fraaijer zullen worden." De Heer Krelage acht de amotie 0 o g s t w e n s c h e 1 ij k". Het voorftel der Kommisfie wordt aangenomen met 15 tegen 7 st. Deze ftemmen , die het fraaye gebouw in befeherming namen, tegen de vlakmaakwoede der haarlemsche 312 ME GEC,IN G E . wandalen, werden uitgebracht door de 111. Van der Willigen Berkhout , Gerlings , Jor lens , Travaglino , De Breuk en Del Court. 't Is een treurig land , waar zulk eene even redelijke als natuurlijke handeling den lieden als een eeretitel moet aangerekend worden. En toch , het is zoo. Het raadslid Del Court heeft in de vergadering van 27 Nov. nog eene goed berekende poging gedaan om de poort voorlooig buiten gevaar te brengen , maar de verwoestingsdorst der Heeren Dyserinck en vooral Krelage was dermate opgewekt, dat, o n d a n k s het behoudsb e fluit van 10 jaar geleden, ondanks een nieuw adres van liet Koninkl. Oudheidk. Genootfchap , zij er op aandrongen, dat "zoo spoedig mogelijk" de afbraak plaats hebbe. Zoo . van ieinant van deze Heeren had men eene zachtere , gevoeliger gemoedsftemming verwacht. Aan den naam van Dyserinck verbindt zich , wel is waar ; de herinnering van een Colic! en.... épicier; maar het was er een, die Rome bezocht had , die de ftad der Keizers en der Pausen met belangftell.ing had gezien , die iets voor kunst moest voelen ! ... Helaas ! De Heer Krelage is de man der bloemen ; en die lieveling • van Flora fi)reekt la mort sans phrase uit over een allerliefst bak['teenen poortj en , over een gebouwtjen, dat, ten minste, al wilde men de brug verleggen,. hoogst fehilderachtig te midden van boomen , die de Heeren Dyserinck en Van Stralen konden doen planten en die de Heer Krelage met bloembedden kon afwislélen , zich had kunnen verheffen , en verhalen op zachten toon van de oorlogskansen , oorlogsrampen en krijgsgloriën der XVIe Eeuw ! Maar niets van dat al. Onbegrijpelijker wijze (temde niet alleen de Heer Berkhout nu tegen de motie van den Heer Del Court ; maar tot onze groote te-leur( telling vonden wij ook onder de Wandalen den naam vanje nous le donne en dix , je voos -te donne en vindt ; van.... A. C. Kruseman! Om , na zulk een Tig quoque Brute, te zwijgen van den anders toch oudheidlievenden Heer van Stralen. LEGISTISCHE ZEDELIJKHEIDSWEEGSCHAAL. Per Hot van rekening is ook de "Dietsche Warande" , hoe beperkt hare werking zij , niets anders dan een Bildungs-Anstalí. Vele artikeltj ens , oogenfchijnlijk vreemd aan kunst , letteren en (taats gefchiedenis , hebben van deze onze overtuiging , van dit ons Ctreven reeds blijken gedragen. Wij gaan voort, met in dien geest MENGELINGEN. 313 te werken. Wij leveren heden een paar bijdragen onder het daar nergeCchreven hoofd. S T. In de dagbladen van 17 Okt.. 1872 las men het volgend bericht: "Bij arrest van het Provinciaal Gerechtshof van Friesland is G. van T. , hulponderwijzer te Workum , ter zake van negen openbare schennissen van de eerbaarheid veroordeeld tot eene gevangenisstraf voor den tijd van zes maanden, in eenzame opsluiting te ondergaan , tot betaling van negen geldboeten, ieder van j 8 of subsidiaire gevangenisstraf van tén dag voor iedere boete CL 111 de kosten." D( nLgbladen van 21 Okt. melden ons het volgende: •kien v eelbelovend vaische nrnnter stOfl(i Voor iet (ickierselie Hof terecht. 't Was een jongen uit Kuilenburg , de zijne industrie 01) (Ie volgende eenvoudige, maar vernuftige wijze dreef. Hij drukte op twee dunne koperen plaatjes de stenipeis van een kwartje af, soldeerde deze aan werszijden op een cent, sneed dan de cent rondom af tot de grootte van een kwartje en verzilverde dit stuk metaal met kwik , dat hij van een spiegeltje had afgeschrapt. Ongeveer 8 van die "kwartjes" had hij uitgegeven. Tot straf ontving hij zes maanden gevangenis en eene boete van / 50." Zoo dat de Heer G. van T., hulponderwijzer te Workum , een negental Cchennissen van de eerbaarheid gepleegd heeft. Vaders en moeders van de beklagenswaardigen , waarop die havuit zijne eigenaardige liefhebberij uitoefende, zijt ge niet te vreden over eene maatfchappij , die u de voldoening bezorgt, dat de bederver \afl uw kinderen, de fiihooimeester,, aan wie gij ze hadt toevertrouwd, gevangen gezet zal worden? Zes maanden voor negen cheimissen : zoo wordt dus ieder onlèhuldig individu, dat deze hulponderwijzer-caiiaille tot zijne prooi gekozen had , gewroken niet twintig dagen verpleging van den braven ihoolrneester in een collulaïre gevangenis. Als ieinant 20 dagen, buiten zijn kosten, met goede verlichting, voeding, ligging en wandeling zich in een landsgebouw wil laten opfluiten en S gulden betalen, dan mag hij zich, wat mij betreft, zegt de Staat, cciie khennis der eerbaarheid veroorloven. Hij kan de ƒS.— ook nog uitwinnen; maar dan moet hij in het gebouw de 3 weken vlirnaken , en er 21 dagen vertoeven. 314 MENGELINGEN. Zes maanden voor 9 fehennisfen der eerbaarheid ; 9 misdaden, gepleegd op on['chuldige kinderen , die aan zijne zorgen waren toevertrouwd ; en ook zes maanden voor het vervaardigen en uitgeven van 8 valsche kwartjes! Hoe zal het er echter met de gewetens dier beide veroordeelden uitzien . Als de Staat zoo licht f'traft , om dat Gods item in het gemoed den lchuldige richt naar billijkheid , dan deed de Staat beter in 't geheel niet te ftraffen. Nu brengt de lichtheid der ftraf den fbhuldige maar op een dwaalfoor, omtrent het publiek geweten , dat hem intusi'chen meer veraffchuwt dan den dief' van geld of goed of den moordenaar naar 't lichaam , dien men, onder eene vroegere rechtsbedeeling , naar de galg verwees. 11. "Mevrouw Faw cett , de echtgenoot van den Professor , die het Gladstone zoo lastig heeft gemaakt , en een ijverige kampvechtster voor de rechten van haar geslacht , hield dezer dagen op een meetiny eene redevoering , waarin ze met nadruk, en zeker alleszins terecht, protesteerde tegen de slechte toepassing van sommige wetten , waar het vrouwen gold. Was het rechtvaardig, zeide ze , een man die een ander met geweld van zijn horloge had beroofd , te straffen met 7 jaren dwangarbeid en 40 geeselslagen, en daarentegen slechts drie maanden gevangenisstraf op te leggen aan een woesteling, die zijne vrouw voor een kar had gesmeten en haar had doen overrijden ie De spreekster wees voorts, gelijk de Times reeds vóor haar deed ; op het schandelijk feit, dat een man , die zijn vrouw een oog had uitgeslagen en haar naderhand , toen hij haar , nauwelijks genezen , op straat tegenkwam , nogmaals sloeg , slechts vier maanden arrest had gekr egen ; en eindelijk op de uitspraak van de jury in zake 't geval van Preston een man die zijne vrouw op 't vuur smeet en haar levend verbrandde welke niet eens : moord had geluid. Door daverende toejuiching betoonde het auditorium zijne instemming. "Aan de grieven van Frau Professorin. evenwel zal worden tegemoet gekomen. In 't Parlement heeft de ' Heer Straight voores teld , dat elke man , die vrouwen of kinderen mishandelt, niet geeseling zal worden gestraft. -Van die straf schijnt men alzoo in Engeland veel te verwachten. Men weet trouwens dat voornamelijk tengevolge daarvan, het voor eenige jaren zoo dikwijls voorkomende yarrotting bijna geheel heeft opgehouden. - In den .Vedical Times and Gazelle „ MENGELINGEN. 315 kwam onlangs een artikel voor, waarin over de straf in quaestie breedvoerig werd gesproken Of het den misdadiger beter maakt zegt de schrijver -weet ik niet, maar wel heb ik gedacht, toen ik de strafoefening - voltrokken aan Joyce en Swain - bijwoonde: "110e jammer dat niet telkens een paar duizend vrouwenmishandelende vischventers gedwongen worden zulk een schouwspel bij te wonen! De gedachte aan het mooglijk ongerief dat het slaan of het laten overrijden van een vrouw hun zou kunnen veroorzaken, zou hun waarschijnlijk goed doen." - De strafoefening zelve beschrijft de medicus als een combinatie van kneuzen, snijden en scheuren, terwijl hij als zijn overtuiging te kennen geeft dat amputeeren , trepaneeren , alle mogelijke snijdingen , tandentrekken , -dat alles bij elkander, niet half zoo pijnlijk is als de geeseistraf." Bovenstaand bericht is ontleend aan het Nienw van dei Dag van 1 Mei 1872. Het is blijkbaar, dat de Beer de Veer niet met de geeseittraf, maar nog minder met rouwenmishandeling is ingenomen: wat hij nu echter wil, blijkt niet. Moet de J'lorale itde'pendaizte de menschen beter maken, met behulp van of zonder de ljfftraf? in ieder geval - men zegt niet Frau Frq/ssorin. Of men zich van dien titel in Engeland wei ooit bediend heeft, valt in twijfel to trekken; maar iemant , die Cchijnen wil iriet gemak en zwier vreemde uitdrukkingen in zijn hollandschen ftijl te kunnen gebruiken, behoort te zeggen Fran Professor; zoo zegt men thands in Duitschiand. M. LEZEN. - "'t ils wezenlijk waar, er zijli inenschen , die bepaald een afkeer hebben van lezen. Eçn sterk voorbeeld van dien aard werd mij onlangs (100v een timmermansknecht verhaald. Op nog al aanmerkeljken afstand van zijn winkel werkte hij bij een boer, en, zooals meer gebeurt, bleef hij daar 's avonds en 's nachts. 't Was den jongen werkman niet mogelijk den ganschen avond stil te zitten of meê te praten over den prijs der koeien; hij had daarom een boek bij zich gestoken, en , toen het gesprek verflauwde, ging hij lezen. G-roote verontwaardiging, stomme verbazing over zoo iets ongehoords. Man en vrouw zien elkander aan - eindelijk barst de eerste los: "Hoor eens, timmerman! geen gelees hier -- ik duld geen boeken in mijn huis ! ! dus dade 316 MENGELINGEN. lijk dat ding weg , of je kunt op staanden voet inrukken, en ik zal je baas om een anderen knecht verzoeken." "Vindt u niet , geachte Lezer! dat alle comnientariën zwijgen voor de welsprekendheid van dit feit? "In vele boerenwoningen zuit gij een aantal kostbare meubelen aantreffen: gij zult er schoorsteenmantel en secretaire bedekt zien met overvloed van voorwerpen van weelde en smaak. Maar wat gij somtijds, neen, dikwijls te vergeefs zult zoeken, is een boekenhanger, en, in nog meerdere gevallen, een inktkoker." Ook deze mededeeling is aan de "Kleine" koerant ontleend. Niets bevreemdt mij meer dan de bevreemding van den Heer De Veer. Ik weet wel, dat bijna ieder-een het toejuicht, dat er leesboeken (welke ook!) naar Bronbeek geftuurd worden: maar daarmeê is het alleenzaligmakende van het lezen mij nog niet aangetoond. Eerie lange ondervinding heeft mij volftrekt niet geleerd, dat de menschen fti, braaf en beminnelijk zijn in de verhouding van het getal boeken, dat ze gelezen hebben : het tegenovergeftelde is misihhien rnéer waar. Zoo veel is zeker : dat pra ten en zingen vereenigt , dat lezen izole'rt. De kunst van vertellen, de voornaamste , Ichoonste , vermogendste, vruchtbaarste der kunsten is in onze eeuw vernietigd door de leeswoede. Het jourualisme - het hoofdorgaan der Ieeswaereld maakt de menschen oppervlakkig, aanmatigend, niet zelden gewetenloos. Goede dagbladen zijn tegengifLen : maar in eene normale maafchappij is het gebruik van tegengiften onnoodig. TH. Y. L. TELEGRAMSTIJL. - Kent men iets onbeschaamders dan het nom8ij, waarmeê de telegramCtijl , dikwijls ter zake der ernstigste aangelegenheden en eerbiedwaardigste gevoelens, zijn verlamde en verminkte ledematen ten toon draagt? De geest der aftktatie heeft zich met zulk een onbetwist gezach meester gemaakt van de ledige hoofden onzer zoogenaamd praktische lui , dat, al kan men , met een weinig overleg, in de volledige uitdrukking zijner gedachten gemakkelijk blijven binnen den fatalen kring der 20 woorden (alias: 60 halve centen) , men nochtans meent in hooge mate de bewondering van den telegrafist en van den geadresfeerde wech te dragen, als men alle lidwoorden , voegwoorden en voorzetsels uit den over te feinen volzin zorgvuldig verwijderd houdt. Het is op groote fehaal in praktijk MENGELINGEN. 317 gebracht het taal- en ftijlgevoel van vele Dames (en vooral Jufvrouwen) geboren en opgevoed in het tijdperk der restauratie 1816-1825, die geregeld het persoonlijk voornaamwoord ik en het voegwoordtjen dat uit haren hollandschen briefftijl verbannen. De rijen dezer beminnelijke Evaas-dochters dunnen allengs; het is dus mislihien uit een ridderlijk gevoel, (lat hare zonen, of eigenlijk neven (neveux) , de kantoorheeren van cnze tijd, dezelfde fihooI van taal cii welvoeglijkheid blijven vertegenwoordigen niet alleen, maar de zelfde beginselen met de grootste onmatigheid toepassen. in die iïiiakeloosheid iclijnt overgewaaid naar al onze buren. Inzonderheid de belgiohe ,ranqui4jov munten uit in dat vak. Wil een be1giecIi echtpaar uit Tiriemonc 1 !-tienen) een belgiesch echtpaar ce Rou1er (Roae'aere) fclieiteeren niet de geboo te van ccii kind, het is 1000 tegen 1 dat het telegram volgenderwijze zal zijn opgesteld: "Monsieur Vanseventaren , eheviu , Roulers. Soinmes heureux áprendre aecouehenient J11WI(AILI,KI, doinez baises entiuit , couiplinieits accoucliée intressait )rOns jeune eflarmante Anastasie bonheur de papa. Monsieur Madam Vanoeverstraeten." Madctam Vanoeverstraeten laat niet na op te merken dat er woorden te veel zijn; waarna het belangftellend en dichterlijk echtpaar teritond befluit de titels van huit rousselaerschen vriend 'Monsiear" en "Échevin" (hoc aanzienlijk hij ook zij) benevens het woord 'Sommes" te schrappen. Maar omtrent den vierden verworpeling is men het niet-zoo spc dig eens. Men weet niet, of men het kind of de moeder zal degradeeren , en schrappen inressanfe of charmanfe. Maddain Van(lenoeverstraeten , die geen kinderen heeft, drijft dooi-, dat ,/('ressaz/e weeh zal vallen, on- der het prtext , dat de gelukkige ouders het liefst een komplimentjen aan het adres van hun c/arnzae doehtertjen zullen ontmoeten, en zoo leest men nu (in allen geval woont er toch maar een Vauseventaren te ktousselaere , die telegrammen ontvangt): 'Vanseventaren , Roulers, fieureux âprendre accouchement Madame. IDonnez baises enfant aceouche . etc. Enfin ! dat een makelaar, links en rechts zijne uebten voor orders openzettend, den telegrafist het bewijs levert , dat Siegenbeek 1 Het cierlijke belgieseli-flausche woord voor t(use;'S. -31 S MENGELINGEN. en Weiland voor hem nooit geleefd hebben , paste ! dat een paar fourlereaux uit Th.ienen zich haasten een kraamheer te Roussel.aere, met de geboorte van zijn negende-kind-in-leven, geluk te wenschen (wie weet , hoe veel kleine Vanseventarentjens hij reeds onvoldragen of "nog maar zeven daagjes oud" bij het ftof hunner vaderen vergaderd heeft) , en al heel blij zijn , dat ze 'zoo gaauw een bericht van 19 a 20 woorden hebben kunnen flament'tellen , paste encore 1 maar wat zegt men van een roet "vetjes onderkast" gedrukt bericht van dezen inhoud (30 woorden; l telegram) : "Cologne , le 8 0ctobre : assemblée de l'Association catholique continue , entente cordiale , enthousiasme universel , tdresses votées á NN. SS. Krementz et Mermillod ; séance terminee au cri de : Vivent les Jé suites!" - Naar mate men een waardiger en edeler zaak dient , moeten onze formen beter doordacht en verzorgd zijn. Er is in liet on derwerpelijk geval zelfs veel reden om te onderftellen , dat de redakteur van het blad , waar het bericht in voorkomt , de w oord tjens "le" en "de" er nog bijgevoegd heeft; want liet telegram zal toch wel een adres gehad hebben. Het woord entente cordiale, gebruikt in den zin van hartelijk gemeenschapsqevoel of broederlijke ,veest , zullen we den Duitscher niet al te kwalijk nemen. I. QUANDOQUE BONUS DORMITAT. Het zeggen past niet ten olie op het geval , dat ik te behandelen heb. Er zal wel Ipràke van een dichter zijn van een Homerus , als je wilt maar wat hij misdaan heeft , misdeed hij váarfebijnlij k niet (luuimerende. Het Hollandsche spreekwoord "een paard met vijf pootera" `h, is echter zoo onzuiver gedacht, dat ik nog liever de latijnsche woorden gebruik. Dat de vijfde poot een paard licht in den weg kan zitten , -} wiep zal het verwonderen ? Maar als men . zeggen wil, dat het den beste gebeuren kan I'omtijds een mistlap te doen, dan moet men niet van vijf pooten .(reken. Of zou het edel ros , waar ik het oog op heb , inistehien werke lijk aan overvloed van organen lijden :F Daar zijn personen, die, in iomaiiger féhatting niet misdoen kunnen ; en als die Ibmnzigen v e 1 {e n worden, dan kiest zich allicht de persooiif zelf onder die 1 Ilarreboméc geeft alleen de lezing 4 pootera. Menigmaal heb ik, echter de moedwillige redaktie met 5 pooten op de tong van Rollanciers betrapt. MENGELINGEN . 319 velen een nederig plaats] en. In zoo'n geval zou de vijfde poot wel eens de groote gerustheid kunnen zijn , waarmee men zich alles geoorloofd rekent. De lezer oordeele. Dr Nicolaas Beets , de man van genie niet alleen , maar van een menschenleeftijd lang geoefende ['maak, heeft volgens een oog- en oorgetuige , op het [iddelburgsch kongres , de volgende ftrof en gelezen: Hef, Zeeuwsclie Leeuw , den hreeden kop En schouders uit de baren; Schud fier en trotsch de manen op Eni laat uw oo en varen Langs drom bd drom uit elk gewest In uwe hoofditad láarugep est. Met dien van Holland. u getrouw Sinds zoo veel honderd jaren, Biedt VlaandrenJLeeu«-u thanjs den klauw Bij onze vrede-altaren. I)e Staatkunst scheidt en scheurt en deelt De 'Taal vereenigt , zalft en heelt; En Cats en Zevecoten Zijn eeuwig bondgenootein. Gelukkig , hoewel . niet nieuw , mag men den greep noemen, de gewesten door hunne wapenleeuwen te doen vertegenwoordigen. Die van Zeeland wordt fraai geschetst en recht gedaan aan zijn heraldieke rol, die de gefchiedeniis van land en volk verzinnebeeldt , met toelpeling op het Liec or e ernergo. De uitdrukking '-opl'chudden" , toegepast op de manen van een leeuw, wordt door de plaats , waar zij ftaat en door den toon , dien zij on der-felt, gered van den val , dien de herinnering van haar gewoon gebruik haar berokkenen kon. O /tudcdeu toch , -wij , iolïanders, weten het alle , wordt bij uitnemendheid van een pentluw of kusfen gezegd. Maar ik durf volhouden, dat al verwijdert het inroepen van Vader Cats , in net voorlaatste vaers , het beeld van oorkustén en Ilaapmuts niet, cie geheele regel 6`f'chud fier en trotsch" het er trion fantelij k afbrengt. Ja , zelfs , de Wongresleden , die natuurlijk met de uitmuntendste intentiën bezield zijn, vinden het zoo raak om , in Zeeland , Cats wat lof te geven , dat ze met genoegen den dichter der ` 4Tachtighjarighe bedenkingen" welkom heeten , en ei; zelfs geen bezwaar in zien te verklaren, dat de oude getabbaarde l.Ieer een bondgenoot van den rradikaal 20 MENG1 LI GEN. Zevecote geweest is. Geogra .eschh komen ze zoo uitftekend bij elkander, dat men volkomen in de hun toegefehreven verbroedering berust. Maar bedenkelijker is de groep der drie Leeuwen. Zeker , wij hebben wel gezien, hoe een ander groot (lichter, Kaulbach, met Koning Nobel uit 1einzaert de Tos leeft : maar Kaulbach (telt zich daar ook geenszins aan als een heroisch lierdichter. Hij is daar bepaald de komikus ; hij badineert daar , op het voeti'poor van den fchrij v er der epische fabel , die hij illustreert. Bij den Heer Beets is het , in tegendeel , alles ernst : frischheid , f'toutheid , opgewektheid : maar toch alles ernst. En daar komt nu de Zeeuwsche Leeuw , met zijn zwager den :Ilollandschen Leeuw , en aanvaarden wat; ? den vriendlchappelijken klaauwdrak , hun door den Leeuw van Vlaanderen aangeboden. Stel je voor ! als of wijlen onze goede Sam J-au aan het Ichudden ging van de hand van wijlen den niet minder goeden Prudens van _ )uyse ! Vlogen zij eikaár nog in de armen , zoo als men het Van Beers aan den toch onvoorbereiden Heer Beets in de Holl. Maatichappij heeft zien doen .... het was nog iets. Hoewel die leeuwen-omarmingen toch altijd miii of meer bedenkelijk zijn.: maar Vlaanderens Leeuw, die , bij een albumblaadtjens-"vrede-altaar", ; ielen. klaauw" (ja wel, meet zoo vele woorden) dei klaauw , of, wilt ge liever , het kiaaiuwtjei prezenteert aan MijnHeer den Leeuw van Zeeland en den Leeuw van Holland... "JJon jour• , Meneer , hoe vaar-je ? - altijd wel geweest ?" "Uitmuntend , dank je , en Mevrouw en de jongelui ? ..." "Perfekt, dank je zeer !" Dat gaat toch wel een beetje ver. "Bonjour, inaltre I enaid , COT11111ent vous port'' ti OUS ?" "Très-bien , maitrc Corbcau , ga n'va pas mal , et vous? "Et ina famille aassi, ILois le p'tit nouveail-iui;, "Qni pui' ces clerr iets ftoids, set beaii oup euii.lbulné.'° Dat moest er nog maar bij komen , dat de Leeuwen aanleiding vonden zich over het hechte weer te beklagen , en , in hun verkoudheid, elkander over en weer, een "welel b ekoin' het je" en een "G-od zegent-je" te wenschen burgerlijke beleefdheid , die Cats en Zevecote zeker niet zouden nagelaten hebben tegenover elkander in acht te nemen. ``Biedt Vlaandrens leeuw u than - s den klu4nw ..." MENGELINGEN. 321 Hoe is het mogelijk, -4-niet waar? - Maar het is mogelijk, en ik wil er alles van zeggen, het goed zoowel als het kwaad. De dichters begrijpen, waar de fehoen wrong. Dat gelukkig rijmvan klacuw .t»S mg fhrijiij en flefrouw had veel in zijn voordeel. Ik erken, dat de koïncidentie , de ranggelijkheid der beide woorden in den volzin, het natuurlijke , de zichtbaar ongedwongen genezis van den rijmval, de onmogelijkheid om teJonstateei'en of de frouw dcii /lauw , of dat deze gene heeft voortgebracht, gunstig , althauçis verfthooiiend , plidten voor het feit. Men geeft haast den zin , het beeld prijs, om de tne_ lodie van het vaers , om het natuurlijk gtammatiscli kr-sta.! \Vfla1 de gedachte uitgeCchoten is. 'Hen uoet de \varheid zt _e1L IV{aar altijd treedt toch de Leeuw van Vlaanderen, op zijn a(hterste pooten , met den panas-hoed in den linker voorpoot-„ met het llagersities van Jan Breydei op zij, met den muil tot tien vriendelijksten glimlach geplooid, terwijl het ltoizpass' (/e quenie hem den baard likt , u weder voor het oog, en biedt. met ingetrokken roode nageltjeiîis , zijn rechter gele pofletje$ aan cofr?r Zeeland en cofrèrc Holland. Beets, Beets! K. BIJ GELEGENHEID VAN EEN HUWELIJK. - Het is bek'end dat de Brusselaar Hendrik Boxhurn , na eerst pastoor en deken te Thienen , ja zelfs Inquisiteur geweest te zijn eindelijk besloot "de afgodische leer van het gevloekte Pausdom" vaarwel te zeggen , waarna hij te Mondorf in 't hertogdom Berg een zoogenaamd huwelijk aanging met eene reeds oude kennis, S y b i 11 a S t y 1 s genaamd. Veel en heftig heeft hij, als bedienaar des goddelijken woords , moudelings en schriftelijk over religiezaken getwist, vooral met Hendrik van Cuyk , destijds kanselier der T4euvensche Universiteit en Pater Joannes van Gouda, S. J . In een dier strijdschriften getiteld: Port voor den voor-bode Jienrici Boxliontij , woordeii-dienaers te Breda„ door Joannern de Gozda , Priester de, Societeyt .Jesu , vind ik een aanhangsel, door de "ihetores collegii Societatis Jesu Antverpiae" aan van Gouda's schrijven toe. gevoegd, en onder die penrievruchten 1 een stekelig rijmpjen van 1 1'ot die pennevruchten behoort ook een latijusch vers aan den "Saceos Veneris ro].ticordiae van Jacobus de Cater, den correspondent van Br. Seghers met Constaiitin Huygens. Zie Volks-Airn. v. Ned..Kth. 1870 , blz. 130 en volgg. 322 MENGELINGEN. Hieronymus van Suerck , een der 7 gebroeders , zonen van Joost van S. en Anna van Honsem , die allen in de Societeit van Jezus traden 1 dezelfde die later als zendeling gestaan heeft te Har lingen , te Leiden en te 's Hertogenbosch , waar hij in 1655 overleed. Het niet slechts "aerdige maer ook hairige" rympjen luidt als volgt: Mevrou Predikants, alderliefste Sibylleken, Aeninerkt toch wel en stelt op uw beste trilleken, Oft het oc k naemaals soo gaen sal met u willeken Ghy leeft met een meneedich Priester qualijck ghehoudt, G-hy leeft oft het al waer tot den bodem toe goudt, Ghy leeft niet een Apostaet gherust ende stoudt; lek segghe u : voorwaer ('t en is geck noch grilleken) Ghy sult noch seet- qualijck afrocken dit spilleleen, 't En sal niet wel vergaen ; geloof my Sibylleken. Toen mijn oog viel op dit vers , dacht ik onwillekeurig aan Mevrouw Hyacinthe-Loyson. , weduwe Merryman , van welke het nog niet gebleken is dat zij een man merr?y gemaakt heeft. H. A. GODSDIENST EN VOORUITGANG.. Men heeft altijd gezegd , dat China zich , federt een paar duizend jaar, op het zelfde punt van beschaafdheid bevindt ; niets is vooruitgegaan. Daarme^e valt een toel'tand in• het godsdienstig leven f timen , waarvan de Heer van Limburg Brouwer , in de volgende woorden , getuigenis geeft : "in China heeft stellig sinds meer dan twintig eeuwen alle godsdienst onder de beschaafden opgehouden" ; "men gelooft" daar ook "aan geen unsterfelijkheid der ziel". 2 In China doen zich dus, gedurende 2000 jaar, twee belangrijke verfchijnselsvoor : ALGEMEENE STILSTAND DER BESCHAVING en GODSDIENSTLOOSiaEID. Die twee verschijnsels kunnen niet naast elkander -taan, zonder nu en dan in een verband van oorzaak en gevolg te treden. De GODSDIENST en de BESCh AVING nemen beide te zeer den ge heden mensch in , dan dat zij niet onophoudelijk van invloed, 1 Zie het I'rradkjs der re stelijcke wellustighe,'d t van Pr. Aug. van Teylin gen, 2e druk blz. 546. Over J. van Gouda D. UU'erande IX, blz. 336 en Volks- Alra. v. L\'ed. laai/i. 1871 , bl. 37 en 38. 2 Speet. 21 Sept., -72. ME,N(ELINGEN. 323 de een op de andere, zou wezen. Wij laten de rangschikking aan den Heer van Limburg Brouwer over : de godsdienstloosheid is oorzaak van den i'tilt'tand der befehaving , of de ftilCtand derbeCehaving is oorzaak van de godsdienstloosheid. Primordiaal en ter zel fder tijd geboren kunnen beiden niet zijn: want onder. de "onbeschaafden" in China heeft de godsdienst niet opgehouden; daar is dus een tijd geweest, dat de Chineezen godsdienst had- den ; daar is ook een tijd geweest, dat de "beschaafden" zich boven de "onbei'chaafden" begonnen te verheffen (al haat de bel'chaving nu ook sints 20 eeuwen ftil) : maar die beiden zijn niet voortgegaan : de bei" c h a v i n g is ge['chorst , en het godsdi e n- s t i g g e v 0 e 1 is gestorven. Dat is toch vreemd : als een volk zich reeds siuts 2000 jaar v heugt in den zegen van geen godsdienst te hebben en niet aan ae on.fterfelij kheid der ziel te gelooven , dat liet dan niet aan de (pits der natiën ftaat ! Of werkt de godsdienstloesheid inisCchien nadeelig op de belchaving ! Zoo ja, moet men haar dan wel aanbevelen i Acht de Heer v. L. B. de chineesche wijze van denken en doen navolgens- en benijdenswaardig voor de volken van Europa? -t Is zeker , dat hij met eerbied en niet zonder fympathie van dat "ontzaggelíjke rijk" [chijnt te gewagen. Is het dan mis('chien niet waar, dat de befchaving in China is blij . en Ctil ['taan ' Wat dunkt u ? --- Mij dunkt ik hoor zeggen : een Chinees .. , . een Mandarijn te zijn, dat ging er nog meê door. Die haar- en kneu eidracht .... egz jijt ! men went aan alles. Maar wat dunkt u , voor moeder , voor zuster , voor geliefde, zoo'n chineesch vrouwtjes te hebben, op strompelende voetjens : wij die in 1270 , met Dire van A.stenede , al zoo veel zagen en genoten in den gang , in den groet , in den g l i m I a c 11 onzer Blancefloren ! Wat dunkt u ? moeten v. e daarheen ? Is dat liet land , waar uw citroenen bl oeyen ? Ik bid u , als wel gezinde mede-Europeër, ga toch zoo ver niet ! Wees dan liever inkonsequent. Bepaal uw waardeering der chineesche vr.ouwtjene bij de lande lijzen en bij een appl.aud.isement , als Théophile Gautier er een uit ivoor beitelt , in 14 founetregels. Op een aff'tand met dat volkjen , bid ik u; zij mogen zoo beminlijk-ongeloovig zijn als zij willen en nog zoo gaarne aan het einde van hun leven, in liet ` ontzaggelijke rijk", zich op hun zij draaven ef crever comme , uni cissen. M• 324 MENGELINGENT . NOG IETS OVER DE FAMILIE SWELINCK 1• In de Nieuwe Kerk te Amsterdam werd den 30" Mey 1592 Elisabeth Suelinck begraven en wel "opt hoich choor" 2 ; zoo dat voor die grafopening betaald werd 1 8 : 14 : het dubbele van 't gewone recht. Jan Pieterssen Swelinck , die in 1590 trouwde heeft eene dochter gehad , die insgelijks Elisabeth ( Elsgen) heette, vermoedelijk naar haar overleden moei. Dat Elisabeth den naam van Swelinck droeg , bewijst , dat haar broeder den naam niet aan zijne (navis li-nçjua te danken had : dat ze op 't Hooge choor begraven is , bewijst den zeer deftigen ['tand , waar de familie toe behoorde. Ik geef ter dezer gelegenheid een verbeterd ge(lachtiijstjen (Verg. D. W. , b] . 100). Pieter Swelinck Diere Puymer X ...... tvoor28Ap. 1590 Jan Pietersfen S. 28 Ap. ) 1590 Claesken Dks P. , v. Medenblick. J. P. S. is geb. 1560 , te Amsterdam , woont 1590 in de Calverftraet , t 16 Okt. in de Coeftraet , wordt begr. den 21 n in de Oude Kerck. CD •X rn • —e : P? c^ —4- - _ ^ Gom CD ^ U1 O^ CJP ^, ^D ,i. cJ Q^ (p iii ^- cD D n Q^ c. tí^ rn .^ :P ce Xo --r '. o-1' ^^• Ód .. O C, C • ^.. . c^-f o 1 Zie D. W. , X , 98 , 135. 2 S t adhuisnommer 11— I. EEN REISJOURNAAL UIT 1W ZEVENTIENDE EEUW, DOOR Prof. J. G. DE HOOP SCHEPPER. Wie onder onze voorzaten in de zeventiende eeuw op beschaving en algemeene onwikke1ing prijs stelden rekenden de taak der opvoeding, die op hen als ouders rustte, niet volbracht, voordat hunne zoons vreemde volken en landen bezocht, de onderscheidene talen in 't land zelf waar deze inheemsch waren geleerd en die zelfstandigheid van karakter, die gemakkelijkheid in den omgang, die hoofschheid van manieren verkregen had- den. waarvan moeders haard 't geheim niet kent en nog veel minder medee1en kan. Wanneer de middelen van 't gezin het ook maar eenigszins toelieten, dan trad geen jongeling op als man van bedrijf of van handel, die niet vooraf, na een deugdelijke voorbereiding te-huis, het vak zijner keus ook buitenslands beoefend en vele betrekkingen daar aangeknoopt had; dan vestigde zich, al stond hij aan 't eind zijner akademische loopbaan, geen jeugdig rechtsgeleerde noch geneesbeer, of hij had eerst een paar jaren doorgebracht in iDuitschiand , Frankrijk en Italie. 't Was nuttig en noodig, - deze overtuiging stond bij alle nadenkenden vast; maar toch zwaar viel het offervoor 't ouderhart , om juist op den tijd dat de hartstochten 't hevigste woelen en de verleiding der wereld de meeste bekoring oefent, een veelbelovenden zoon te moeten afstaan misschien voor altijd of - erger nog met de vrees, dat hij niet dan verwoest naar lichaam en ziel zou terugkeereii. Wie dit offer begrijpt, hij zal iets gevoelen van de innigheid des gebeds , waarmede DIETSCHR WARANDE X. XXIi 326 EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. een vrome moeder haren lieveling verzelde op zijn tocht, - iets van 't aangrijpende der laatste vermaning, die een vader den scheidende medegaf. Maar hij stelt zich ook voor , met wat ijver, en ernst door de ouders werd aangedrongen op 't geregeld zenden van brieven , van omstandige berichten, stipt, nauwkeurig, naar waarheid. cii door den vader vooral op 't maken van reisaanteekeniiigen , die later na behouden terugkeer de herinnering van 't ondervondene verlevendigen en het nut der ervaring verdubbelen zouden. Menigeen onder de jeugdige reizigers nam ook dien laatsten wenk ter harte. Trouw schreef hij zijn dagboek, en al bevatte het niets dat niet juister en beter in sommige reisbeschrjvingen voorkwam, toch vermeide hij zich later vaak in die aanteeke 1 ningen, toch las ze na hem zijn zoon, zijn kleinzoon misschien met belangstelling. . . . . totdat het handschrift eindelijk den weg van alle handschriften ging en voor altijd vernietigd werd. Toch trof niet al deze schrifturen hetzelfde lot: enkelen bleven gespaard. Mij kwam er dezer dagen een ter hand van 1649 en volgende jaren. 't Keurig voorkomen van liet klein-octavo boekje, ruim 400 bladzijden groot , verguld op sneê , in perkament gebonden , met zijden hutjes gestrikt, heeft het misschien van den ondergang gered. Schoon de naam van den auteur ontbreekt, blijkt uit vele familie-aanduidingen cii andere bijzonderheden overtuigend, dat hij de ridder mr. ARNOUD HELLEMAS HOOFT, de zoon van den Muider drost PIETER OoRNELIszooN HOOFT en LEOORA HELLEMANS , is. Trouwens, ook het schrift, ons van elders bekend. wijst het uit. Gelijk "bestevader" CORNELIS PIETERszoo HOOFT zijn zoon PIETER in 1598 naar Italië , Frankrijk en Duitschiand tot zijn verdere vorming gezonden had, zoo was de drost zeker voornemens met zijn ARNOUD te handelen , wanneer deze zijn studiën zou hebben ten einde gebracht. Doch reeds in 1647 stierf PIETER CORNELISZOON , en 't liep tot 1649 aan, eer zijn weduwe haren zoon liet vertrekken. Hij reisde den 3 In Augustus af en kwam behouden terug den 10" November 1651. 't Verhaal van dien, tocht beslaat in 't journaal 237 bladzijden , van f° 22 tot f° 139,, EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIEN .DE EEU W. 327 en voert! over Keulen langs den Rijn naar Mainz en Frankfort , van daar over Neurenberg, Augsburg , Innspriick en Trente naar Venetië , waar de reiziger drie weken bleef. Over Padua , \Terona, Bologna , Loretto bereikte hij Rome den 29 November en verliet die stad niet, behalve om een uitstapje van drie weken naar Napels te doen , vódr den 2 i' April 1650. Van Floret i ce uit, waarheen hij zich toen begaf, bezocht hij Genua,, later Siërra, en vertrok hij den 25t Juli voor goed over Bologna , Modena , Parma, Brescia , Milaan naar Genève , besteedde van half Sep. tember tot bijna half Oetober den tijd aan een reis door Zwitserland en naar Lyon , en bleef voorts te Genève tot den 15n Februari. 1651. 1_)e tocht ging nu over Grenocile en Avignon naar Marseille, vervolgens over Montpellier, Narbonne, Toulouse naar Moissac, van daar t' scheep de Garonne langs naar Bor• deRux , eti gedeeltelijk over land langs la Rochtelle naar Natltes , waar hij den 24n Mei aankwam. In 't naburige Blain was hij aan bijzondere vrienden der familie krachtig aanbevolen o. a. aan den heer de la Martinet, doch eer hij van zijn gastvrijheid gebruik maakte, wijdde hij drie weker.) aan een reis over Rentees naar Mont-Saint-Michel en terug over Laval eit Angers , zoodat hij eerst den 17n Juni voor goed te Blain kwam, waar hij bleef tot den 2O u Augustus. Eerst nu zette hij den tocht voort over Tours , Blois en Orleans naar Parijs; hij vertoefde daar van 5 September tot 15 October , vertrok vervolgens over Pontoise en Rouen naar le IIávre en vond daar den 5u November scheepsgelegenheid , om in 't vaderland terug te keergin. Van dag tot dag gaai , gedurende al dezen tijd , de reisaanteekeningen voort, kort maar nauwkeurig , voorloopers van BAEDEKER in de opgaaf en beoordeeling van logementen en herbergen , doch voor 't overige zoo schamel en schraal , dat een oppervlakkige land- en stedenbeschrïjving dier dagen het in volledigheid verre van haar wint. 't Is dan ook geheel bij uitzondering , dat ze iets breedvoeriger worden , zoo als b. v. op f ° 44 v°, waar de schrijver aldus over de I )ui tschers oordeelt : "hier (te Venetië) was ik blij d' dat ik van de Duytschen of ten minsten 't landt (want met de Duytschen had ik weynigh te doen) ver 328 EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. lost was : 't is evenwel schoon, meest bergaghtigh , vol dorpen, schoone wijngaerden en steedtjes, eenige gansch onbewoont, meest ten deel verwoest. De menschen heel onbesnoeyt door de bank , uytgenomen die, die de betaemlijkheydt in andere landen geleert hebben. De gemeente is seer slaefaclltigh : dese staeltjes heb ik 'er altoos van gesien : dat 3 mans ons van 'Geulen tot Mentz de rivier - optrokken , dat 3 paerden in die tijdt quaelijk souden gedaen hebben. De schipper noemde se ook anders niet dan peerden. Van Augsburgh tot Venetiën toe liep 'er ook een te voet altijdt bij 't paerdt , daer 't de peerden quaedt genoech hadden , gelijk 'er de boode ook al een onder wegh moest laeten staen , en eenighe seer swack waeren. Die wat meer als gemeen sijn , sijn hoovaerdigh en opgeblaesen. Sij sijn in 't gemeen groote dronkerts. Vloeken is 'er geen gebrek : daerom seyden sij tegens ons , als sij tegen malkander geweldigh vloekten , en wij daerteghen spraeken , dat sij maer onder sigh reddeden. Het landt is meest steenachtigh, met kley boven op en steentjes gemenght , vol bosch , en veel veranderingh van hooghten en laeghten. Dat de wijn daer goedt geweest was , wierden wij eerst gewaer als wij te Venee'tj en gekomen waren , daer wij seer slechte wijn vonden." Maar ..... 't werd reeds gezegd : dergelijke uitweidingen en opmerkingen komen zeer zelden voor. 't Is dan ook geheel iets anders , dat de belangstelling in dit dagboek opwekt : 't zijn de hier en daar verspreide bijzonderheden , die ons eenige inlichting geven omtrent de vraag , hoe onze zeventiende-eeuwsche jongelingen zich op hun reis voorbereidden , wat daarvoor noodig geacht werd, wat ze daarvan t'huis brachten. De trouwe zorg van LEONORA HELLEMANS is te herkennen in 't volgende - lijstje van uitrusting (f° 189 v°) : "6 heele hemden, 3 halve hemden , 6 paer nieuwe ponj etter ," (poignetten of ma' nchetten) "7 nieuwe beffen en paer aekers , 2 nachthalsdoeken , 2 servetten , 10 mutsen, 15 neusdoeken, 13 paer sokken , 16 linde oude beffen, 12 paer kleine pomj etj ens , 3 paer lange kanons , 2 kleyne linde ko usj ens , 2 gesondtheden , 6 nieuwe kamerdoekse beffen." Toch moest te Genève deze voorraad nog EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. 329 eens aangevuld worden ; althans op de rekening daar betaald (f 0 104) staan , behalve "een swart kleedt met garniture, een graeuw reyskleedt, schoenen en bottins, een rijshoedt, een vigonje en hoedtbandt" ook voor 1 fl. 10 kr. aan ` „een paer halve sijde en sayette kousen" en voor 20 kr. aan `naakers" (kwastjes) "en beffen." Een vaste reisknecht maakte den geheelen tocht mede en ontving ƒ100 per jaar. 't Blijkt niet of mr. A.RNOUD zich vóór zijn vertrek in de talen en de vrije kunsten naar eisch had geoefend , maar nauwelijks was hij te Rome , of hij nam een "Itaelj aensclien meester" aan, gelijk hij later weer te Siënna deed. Te Royle ging hij bovendien in de leer bij een pikeur en hervatte deze- lessen den volgenden winter bij meester FROBENIUS te Geexiève , waar hij zich tevens op de reis naar Frankrijk voorbereidde door 't onderwijs van den dansmeester .DDENis en de granninatïcale leiding van. mo2zsieu'r TRITON te genieten. Natuurlijk hoest: te Parijs nog eens de fijne schaaf daarover gaan : monsieur NICOLAï was hier (Ie uitverkoren taalgids. De dansmeester en de taalmeesters kregeii één pistool per maand , maar de pikeurs vier pistolen. 'l)e beste voorbereiding voor de reis , behalve een lijst van goede logementen en een opgaaf der incest bezienswaardige plaatsen (f ° 9-20) , werd echter ongetwijfeld een reeks van spreuken en lessen geacht , waarmede ook dit reisboek aanvangt. Ze zijmi in 't Nederlandsch, in 't Latijn, in 't Fransch en 't Italiaansch , echt heideuusch vaak van geest en van strekking, pronkstukken van wereldwijsheid, doch meer dan eens stootend en stuitend door volslagen gemis eener hoogere wijding. Enkele voorbeelden mogen volstaan : "Noyt lieten blijken dat men veel geit heeft of kan hebben. -- Geleden ongelijck (voornaemlijck van grooter) en misnoegen op een ander (voornaemlijck als sij stercker lijn) moet men ontveynsen. -- Doet alles versvijgen, dat niet nut ghekundight is , ook tegen u vrienden , want dat verandert licht. De nijdt moet men trachten te blusschen, ook met v eynsen . Verlaet u op degeen , die u van doen heeft. Ieder is beholpen met vrientlijck bejegent te welen. .De wreevele geesten moet men alleen te vriendt houden opdat 330 EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. se niet schaeden. Leght altijdt toe op vrienden te maecken ; voornaemlijk als men met kleynen dienst grooten gunst en danck behaelen kan. Dit weet yeder, maer betracht men te weynigh. Hanght persoon en aen , die geest , aenhangh en stoutheydt hebben, daer men dienst van kan hebben en die van aensien sijn." Waarlijk , alle zedelessen van dat gehalte zou men gaarne missen voor wat meer opmerkingen z66 praktisch en juist , als de beide eerste voorschriften zijn : "altijdt bij d'een of d'andere boekverkooper te vraegen , of 'er niet een corte beschrij vingh van dat landt is, daer men dan • komt, of ook van particuliere steden. Met de posten of gemeene karossen te reysen , soo om 't perijckel als om de kosten , want de uytlanders worden' te veel anders gesnoten.` Nam mr. AI NOUD al deze lessen in acht ? vergat hij nooit in zijn omgang met andersdenkenden de sluwe voorzichtigheid , door menig spreuk hem aangeprezen ? gaf hij gehoor aan de orakeltaal van Fransche en Italiaansche (zelfs van klassieke !) wijsheid omtrent de wuftheid der vrouwen en liet zoet van verboden min ? Het dagboek zwijgt er over. Toch trekt het de aandacht, hoe hij in 't eerste jaar Zijner reis, dut hij meest in Italië doorbracht, nooit een eenig scherp woord zich ontvallen laat tegen den Katholieken eerdienst of 't geloof aan reliquieën , vaak de kerken bezoekt en er met stichting een Domninikaner of een Jezuïet Boort, en zelfs den ?, Januari van 't jubeljaar (16 50) "den Paus in sijn paleys de mis gingh siert doen en daerna sijn voeten kussen : een rode grote huwele muyl met een kruys van goudt en silver daerop geborduyrt, en kreegh doe de benedictie , en gingh daermede heen." Een volgenden winter echter te Genève en daarna in Bretagne , onder hen die (zoo als hij ze noemt) "van de religie" waren , was hij niet minder ijverig Protestant en getrouw kerkbezoeker. Toen hij den 31" Augustus 1649 Amsterdam verliet , nam hij te Leiden eerst afscheid van zijne geliefde MARIA VAN DER HOUVEN (later zijn vrouw) en bij zijn terugkeer in 't vaderland zorgde hij dat de reis naar Amsterdam over Leiden ging en hij te Leiden overnachten moest. 't Bewijst voor zijn trouw en EENi REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. 331 standvastigheid. Wat itu misschien menig lezer in 't reisboek verdacht voorkomt. dat cijferschrift, die hirogIyfisc1ie teekens, - een enkel maal bij zijn verblijf in Venetië en Florence, maar vooral en herhaaldelijk van 15 Januari tot 18 April te Rome.... hij kon er, vertrouwen wij, aan zijn vrouw de deftigste verkaiing van geveil , zelfs van de bedeiikeljke woorden, die er gedurig bij staan : bij avotd. . . . ij nacht.... Groot was 't getal landgenooten , waarmede HELLEMANS HOOFT op zijn reis in aanraking kwam. hij vertrok in gezelschap van den bekenden dichter Riyiat ANSLO , vond te Emmerik de K1EFTEN cii liuurde te Keulen cciie aak om den Rijn op te varen met ()oMs , BLOM , FIUDDE en zijn neefje. In Venetië troffen zij VAN (JEULEN en PIT, die op hun terugreis waren , en vonden zij en gastvrij onthaal hij VAN EK en DE NEVE. Ze maakten daar ook kennis met D1 HONDT en VAN SEVENHUYSEN. Op de reis naar Padua veizeldeii hen LA FA1LLE en DE LICHT. Te Mantua ontmoette mr. ARNOUD mr. \7 [AENJN en te Rome zijn neef ITIASSELLER , PELLEKOREN , VAN UFFELEN , SCIIILPEROORDT, VAN D1II GE, LUCAS HOLSTJYN , RIPPERDA , VAN HOORN, JARGES Cli GOYK1S. Onderhield hij op deze wijs de betrekking met het vaderland. hij voerde ook een zeer drukke briefwisseling, belialve met zijn verwanten, met J. F. GRONOVIUS, C. BARLAEUS, M1. JAN DE GROOT , GERARD BRANDT, LODEWIJK IIUIUHENS, MAGDALENA BAEK en vele anderen. Wat bracht HELLEMANS HOOFT terug van zijn reis? Allereerst het volgende, waarvan de inventaris luidt: "Van S AToNIo PELUCCHI in Roma habitante rincontro a S. Salvatore dclie Cupelli nella strada del cardinal Roma, heb ik gekoft 4 grote potjens pomata , 2 jasmin en 2 inerangol , omtrent 4 oncen in een lootjen gepakt. In een ander doosjeii 6 flesjens oli van jasmin , 6 van merangol , 4 van cedri, 4 van cassia, 2 rosa. 2 andere en een kleyn flesjen quintes sentie , en 4 potjens pomade de jasmin, 3 van merangol en een van cassia , en 2 dosijn paer halve francipan handtschoenen voor 42. Een doosjen met Bolognese balletjens. 832 EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. Verscheyde kaerten van oudt en nieuw Romen, Naepels, fouteynen , viiie , paleysen en antichiteyten. Een borstrok van Naepels. De comedie en vierwereken van Mantua. Een boek of 2 over de autichiteyten van Romen. Mijn schilderij 1, Twee dosijn paer slechter handtschoenen. Noch van Sieria eenige boekjens meest Italjaells , en eenige pampieren en kaerten." Maar nog eens, en nu met liet oog op vrij wat belangrijker vruchten: wat bracht HELLEMANS HOOFT terug van zijn reis? Waarschijnlijk hadden zijn vrienden er zeer gunstige gedachten van ; althans ruim een jaar na zijn t'huiskomst nam NIc0LAEs VAN WAVEREN , ambassadeur van Hunne Hoogmogenden , hem nevens FRANS Six mede in zijn gevolg op den diplomatieken tocht naar Luhek (10 Januari tot 9 April 1653), waar de vrede tusschen Polen en Zweden gesloten zon worden. Hoe nauwkeurig echter de ook van dezen tocht gehouden aanteekeningen in het dagboek zijn (f0 140 tot f& 150) omtrent maaltijden en feesten zoowel als omtrent de fortificatiën der steden , waardoor 't gezantschap trok, -'.over het doel der reis komt geen woord meer voor. De schrijver stelde er denkelijk niet veel belang in. 't Was dan ook zijn eerste en zijn laatste reis van dienaard : zijn bekwaamheden vielen misschien niet mede. Ondanks al den invloed zijner verwanten en den door vader en grootvader wijdluftig geworden naam, dien hij droeg, bracht ridder mr. AEN0UD HELLEMANS HOOFT 't nooit verder dan tot commissaris van kleine zaken in 1656 en eindelijk ns tot schepen in 1662. 1 Hij bedoelt zijn portret, want op den 7 11 April 1650 , terwijl hij te Rome was, komt de aanteekening voor: ccbegost ik mij te laeten schilderen." 2 Van nog twee reizen hield hij aanteekening in zijn dagboek: f0 139 van eene over Amersfoort en Zwolle naar Bentheim , terug over Deventer, Arn hem, Utrecht. 15-26 September 1652; en f0 151 van eene met zijn zoon PIETER 22-30 Juni 1674, naar Nijmegen, Cleve , den Bosch, Gorcum en Gouda. EEN BEISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. 333 Een paar bijzonderheden verdienen nog onze aandacht, eer wij het dagboek voor goed sluiten. De eene betreft de ouders van HELLEMAI'S HOOFT , de andere zijn vriend kNSLO. Wat het eerste aangaat, vinden wij op fo 189 een lijst der nagelaten handschriften van den Mulder i)rost , die bijna eene eeuw later in handen van GERARD VAN PAPENBROECK en eindelijk eenigszins anders geordend op de bibliotheek der stad Amsterdam (zie den catalogus) zouden komen, waar ze ook nu nog berusten. Ziehier AItN0UD's lijst: "N° 1. Van reekeningen en lasten des landts , en dien. aeiigaende. No 2. Versciteyde woorden cii spreuken. Van de rampsaelicheydt des Iiuyses Medicis. Hopperus. No 3. Van de troeblen des landts en meest te Amsterdam. Twee boeken van historien hiervan. No 4 Verscheyde dighteii cii overgesette dingen. Juvenalis x satira. Stuk van Medea. Taefelspel. Eenige waepentjes. Schijn heylicl4. Oorsprouck der Hollanderen in prosa. Isabella eensdeels. No 5. Tacitus , en eeuige extracten uyt boeken. Twee extracten. N° 6. Extract uyt verscheyde Iandsaeten. Nu 7. Verscheyde spreuken, dingen tot de historie behorende, en van de troeblen. Hugo Grotius. De rebus Belgicis. La bataille de Nieuport. No 8. Meest brieven. No 9. Nederlandtsche historien, 6 boeken. van 't jaer 1584 tot 1587. ' No 10. Nederlandtsche historien van 't jaer 1 555 tot 1584. NO 11. Brieven in 't jaer 1627, 1631 en 1641 begonnen en veel brieven van schouten en anderen." Gaf ARNOUD in deze aanteekening een bijdrage tot de geschiedenis van zijns vaders werken. hij deelt ons op f0 142 en op f0 54 bijzonderheden mede, die eenig licht verspreiden over 't geslacht zijner moeder. Te Hamburg namelijk zag hij den 22 Januari 1653 "grotevaeders graf" d. i. 't graf van ABrOUD HELLEMAS den vader van LEONOILA. Dat deze ARNOUD een der zeven zoons van PIETER HELLEMANS van Antwerpen was en dat 334 EEN REISJOTTRNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. zijn broeders WILLEM , ANTONIE , PIETER , FRANS , BOUWEN ( ? en KAREL heetten , volgt uit het grafschrift in marmer gehouwen, "bij geval" door onzen reiziger gevonden in de kerk van Sta Maria Formosa te Venetië. 't Luidt aldus: "Guiljelmus et Antonius , cum Arnoldo Petr : Tranci : Bab: et Carolo fratribus ex Petro Hellemars Aiitverpiae progeni.ti , catholicae religionis cultores, clari diu pieta,te, clzaritate et liberalitate, in pauperes magna divitiarum parte erogata , tanta inter se fuerunt concordia, ut Beet in. omnibus mundi regnis negotiarentur , una tarnen sibi ubique, domus esset , et regibus et principibus cuncti gratissimi et Sen. Venet. Reip. decreto inter cives adscripti , immatura morte prae eenti hoc turnulo et ceteri alibi clauduntur." Rechts ter eer van ANTONIE stond liet bijschrift, met het jaartal 1582: Spes ego fallaces cognovi Antonius esse, Exig uo vitae tempore factus roers. Inter concives Belgas exortus , in urbe Hac Veneta moriens , contegor hoc turnulo. Links ter eer van WILLEM met den sterfdag 13 September 1593: Vi.x aliis duin vita fuit, post funera tandem Non perii. At gelido marmore vivo inihi. Helmannus Guilj elmus" eram , me Flandria luget, Hadria suspirat , pauperiesque vocat. Reeds zeide ik dat de tweede en laatste bijzonderheid , waarop het reisboek onze aandacht vestigt , REYER of REMMERRT ANSLO betreft, den dichter aan de bezoekers der Dielsehe Warande niet onbekend , sedert hij door den meester hun voorgesteld en -zijn levensgeschiedenis van ettelijke dwalingen gezuiverd werd 1 . 't Journaal leert ons dat REYER, de dichter van Muiden in rou, -de vurige bewonderaar van PIETER CORNELISZOON HOOFT , de 1 Dietsche Warande , Ve DI. , bl. 475 en verv. EEN REISJOURNAAL UIT DE ZEVENTIENDE EEUW. 335 reisgezel is geweest van zijn zoon ARNOUD. Zij verlieten Amsterdam den 31' Augustus 1649 en bestegen te zaneii dei 10 September te Keulen de aak, die hen naar Maintz voerde, en waarin REYEIt 't aandoenlijk afscheidsvers aan Amsterdam dichtte, toen zij den 12 September het Binger loch bereikt hadden . Omtrent de vraag of hij reeds in 't voorjaar van 1649 tot de Katholieke kerk was overgegaan, geeft het dagboek geen licht: hij bezocht dezelfde kerken en woonde dezelfde "predikaeties" bij als nar. ARNOUD , maar at ook even als hij den 27' October te Venetië vleesch, "daer 't nochtans vastendgi1 was!' Juist omstreeks dezeii tijd ging liet reisgezelseliap uieeii. BLOM was reeds den 23° naar Ronie vooruit gereisd en KIItFT dcii dag daaraan naar Padua vertrokken "om t studeren' ; den 41i November begaven zich ANSLO, HUDDE , ()oMs , een paar Brabanders en ccii Prageiiaar,, na voor 't laatst met FIELLEMANS HOOFT gegeten te hebben., over Feriara cii Loretto naar Rome, terwijl de overigen aan den omweg over Padua , Vicenza, Verona cii Mantua de voorkeur gaven en eerst dcii 2.9' November Rome bereikten. Noch te Rome , noch eÏders maakt het dagboek eenig gewag meer van ANSLO. Achtte HOOFT het misschien min verkieslijk hem na zijn openbaren overgang wer te ontmoeten? Ten slotte neem ik de gelegenheid waar tot aanvulling der gesiachtljsten van Anslo cii Rodenburcii in de Dietsche War. V, bi. 480, VI, bi. 263, gegeven, door uit de ledemateiiboeken der Doopsgezinde Gemeente alhier mede te deden , dat Reyer's stiefvader JAN RODENBURCU nog een zuster had AGTE genoemd eu den 15 Mei 1 623 lid geworden; dat RIJKJE ANSLO den 5n Juni 1644 en dus negen dagen na haai huwelijk met dr. FRANÇOIs VAN DER SCHAGEN lid der gemeente geworden REÏER'S zuster was en dat GARBRAND ANSLO met ABIGEL SCHOUTEN getrouwd (VONDEL'S Werkev III , bi. 17 0) de zoon was van CORNELIS CLAESSEN ANSLO, den oom van REYER , den leeraar der Doopsgezinde gemeente door VONDEL'S bijschrift beroemd. Amsterdam, Februari 18 73. 1 R. Ansloos Poëzy,, bi 273. PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. EEN HISTOHISCH-LETTE1KUNNDIGE SCHETS, DOOR H. J. ALLARD , Pr. Vdor ettelijke maanden werd snij (door de heusche dienstvaardigheid van een hooggeschatten vriend , den Zeer Eerw. Heer A. van Lommel, een handschrift in-folio van 666 bladzij den ter bezichtiging en ter beschikking gesteld. Het sierlijke, eertijds met alle zorg bewerkte en nog heden oven zorgvuldig bewaarde, manuscript voert tot titel Versekycde gediq en , in versekycde voorvallen en verst/iyde plaetsen ,gemaekt door den eerweerdiyen Pater Adrianus Cosjjns, priester der Societyt Jesu, eertijts m288ionarius in Vrie$lant en , om het rooms geloof, ballink gestorven te Kortryk in 't jaer aer CID D CCXI. U,jt-geschrevei in cle Abdye van S. Bernarts. Deze papieren schat, thans het eigendom der Cisterciënser Abdij van Bornhem , is ontsnapt aan de heb- en verdelgingzucht der Fransche Vandalen in de dagen der groote omwenteling, en de weer verzamelde zonen van den 1I. Eernardus hebben het erfstuk hunner vaderen weten te redden en te behouden. De tegenwoordige Abt, de Hoogwaarde Heer P. van Ommeren , stond het ter benuttiging aan mijn genoemden vriend en deze aan mij af. Beiden zij hartelijke dank gebracht. De zoo even vermelde , tamelijk breedvoerige , titel bespaart mij de moeite , om vooreerst nadere verklaringen en verdere uitleggingen te geven : ik kan dus aanstonds overgaan tot het schrijven der volgende bladzijden , welke ik gemeend heb aan den inhoud van dat boek te mogen wijden. Het geheel zal wederom , vertrouw ik , eene niet onbelangrijke historisch-letterkundige bijdrage vormen eene bijdrage tot het literarisch en PAT `R ADRIANUS COSIJNS , S. J. 337 godsdienstig leven en streven onzer katholieke voorvaderen. Een, tot nu toe gansch onbekende 1 , katholieke Cats, blijkbaar een navolger der Brouwershavensche en Oisterwijksche volksdichters , zal overal onze trouwe gids wezen. De goedgunstige, lezers mogen dan aan het slot hun oordeel vellen, en beslissen of hij niet wat onbillijk was de hem vereerende wensch van den bescheiden auteur , die over zijn eigen poëtische voortbrengselen schreef: Twee boeken, die ik heb met ijgen hant geschreven En die ik noijt en w e n s c ll in druk te sijn gegeven, Hel) ik op het verzoek gemaekt van menig vrient, Die mij genegen was en daermee was Bedient. Ik geloof wel dat men hier -- naast eentonigheid enz gebrek aan verheffing , den meesten Catsianen eigen de klaarheid in voorstelling, de gemakkelijkheid in versbouw , en den vaak zoo gemoedelijken eenvoud van onzen dichter -staatsmail zal wedervinden : eene welgelijkende kopie, meer nog van Jacob Cats dan van Adrianus Poirters, zijn ordebroeder. Op een stormachtigen namiddag van 't jaar 17 04 werd een onverschrokken zendeling, die destijds te Bolsward de geestelijke belangen der aldaar schuilende Katholieken verzorgde, door een landbouwer van het Friesche dorpjen Waaxens, in de grietenij Hennaarderadeel gelegen 2 , dringend uitgenoodigd om ten zijnent eene ziekebediening te komen verrichten. 't Gebeurde op een tijt — als hagel, sneew en regen Maekten heel Vrieslant door onbruijkbaer alle wegen, En als soo groote storm van wint was opgestaen Dat naulijx iemant kost door vlacke velden gaen Dat mij quam eenen boer naer 't dorp van Wasens halen, Bevolen aen mijn sorg , maer op de laetste palen; Een groote mijl en half gelegen van de stat Van Bolswaert, daer ik toen mijn vaste woning hat. Z Of neen : mijn zalige vriend P. J. Koets gaf in den Volks-A(mI2. v. Neer!. Katte. 1868 twee fragmenten uit, onder den titel: De vermiste Koning en Korte vriendschap. Hij sprak echter niet van den auteur noch van zijn lotge vallen. 2 Een naamgenoot is in de grietenij Westdongeradeel te vinden. Zie Oud en Nieuw Friesland, door Jhr Mr de Haan Hettema, blz. 98. 338 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Wij treden in een boot om naer het dorp te varen, En, alhoewel wij twee maer in het schuijtjen waren, Vervulden heel de plaets : wij spanden uijt het zijl En vlogen door den stroom, als eengin snellen pijl. Ik sat alleen aen 't roer om heel het schip te stieren, Terwijl de boer liet zijl liet heen en weder swieren. Dus snee' ons klijne kiel heel snel door 't siltig nat: Wij waren op een bot 1 een mijle van de stat. Maer siet ! (hoe 't is geschiet en kan ik zelf niet weten: 'k Geloof dat ik mijn pligt niet wel en heb gequeten) Een schroomelij k e storm smijt-om den klijnen boot, Die sinkt met ons te gront in 't midden van de sloot. Ik sonk gelijk als loot om mijne sware kleeren: Ook had ik noijt de konst van swemmen mogen leergin, Soo dat mij Beker dogt in desen grooten noot, Dat nu gekomen was de ure van mijn doot. Want ik was in de vaert wel vijf voet diep . gesonken En had nu menig swalp brak water ingedronken: Soo dat ik op den gront als in een dootstuijp lag En niet meer hooren kost en niemant meer en sag. Maer siet ! de goede God heeft mij nog willen sparen: Mijn meel ezel trok mij uijt 't midden van de baren, Soo dat ik met liet hooft heel buijten 't water stont, Mits 2 ik een vasten stap voor mijne voeten vont. Dus gnam ik naer het strant getreden en getrocken: Mijn armen stijf van kou, mijn beenen als twee blocken En kosten nauwelijx mij dienen tot gebruijk. Daer vlotten op de sloot mijn mantel en paruijk: De boot stak in den gront, de koude deet ons beven; Wij stonden op liet strant als tussen doot en leven. Ook was de wint soo fel , en Bulk een weeke gront Dat niemant van ons-bei op vaste voeten stunt. Wij sagen rondom ons noch huijsen nochte boomen : Het lant was overal bepaelt met waterstroomen, Soo dat geen uitvlugt was in desen droeven noot Als weder uit den gront te trécken onse boot. Dit deden wij met vlijt, ook tussen dolle winden, Dié voor den tweeden keer ons schenen te verslinden. De pomp was onse hoet (de noot vint altijt wat) Waermeê wij uit de boot uijtputten 't droevig nat. Dus sijn wij wederom, met onze natte leden En half verstijft van kou , in onse schuijt getreden, En sijn in korten tijt in 't dorp gekomen aen, En heb daer met 'er haest aen mijne pligt voldaen ; En heb straks mijne reis te voet naer stat hernomen, En ben regt voor den nagt de poorten ingekomen, Beslijkt, vermoeit, verstijft door sneew en kwade locht, En braekte stadig uijt het ingedronken vocht. 1 Scheepsterm : eensslcigs. 2 In stede van verinits gelijk elders meermalen. PATER ADRIA.NUS COSIJNS , S. J. 339 Mijne reize was volbracht : maer evenwel tot heden 1, Vijf jaren na dien tijt, voel ik nog mijne leden Verzwakt door clesen togt. Een soort van flerecijn Heeft mij na diën tijt veroorzaakt groote pijn 2 • De schrijver van dit berijmd verhaal en de, lezer heeft het reeds kunnen vermoeden tevens de held van 't avontuur, is niemand anders dan de reeds genoemde Pater Adrianus Cosijns, een priester der Societeit van Jezus , die 14 jaren lang als missionaris in Friesland rondzwierf, en bij 't v- oorvermelde ongeval de eerste kiemen in zich voelde ontwikkelen eener sloopende kwaál, welke hein gedurende de laatste jaren zijns levens noodzaakte alle inspanning en iederen arbeid te staken slechts de beoefening (Ier dicht- of liever der Catsiaansche rijmkunst uitgezonderd, die voor hem , gelijk spoedig zal blijken , node arbeid noch inspanning mocht heeten. Eer wij echter den "rij inconstigen" zendeling zijn dierbaar Friesland, zijne lotgevallen en vrienden, zijn handel eii wandel aldaar verder hoorera bezingen , zullen eenige levensbijzonderheden , hem betreffende , bier niet onwelkom wezen. Adrianus C o s ij n s , onze dichter-missionaris , was een Zuid- Nederlander en werd den 1d`'e" Maart des jaars 1658 te Antwerpen geboren. Zijn vader, Gijsbert genaamd, schijnt, in dienst der Spaansche Nederlanden , een . of andere krijgs- of staatkundige betrekking te hebben bekleed : ten minste hij werd, volgens 't verbaal zijns zoons 3 , omtrent liet jaar. 1676 op de vaart tusschen Antwerpen en Brussel , door de krijg voerende Franschen gevangen genomen en een jaar lang te Ath in verzekerde bewaring gehouden. Die gevangenschap werkte nadeelig op zijne gezondheid : hij stierf kort daarna , den 6 October des jaars 16 78. In hem had de gansche familie verloren eert minnelijken vaster Die in de vreese Godts sijn kinders al te gader, Van jonx heeft opgebragt : het was een deugtsaeïii man Dien 'k schier [niet] 4 sondes vloet van tranen noemen kan. 1 Anno 1709. 2 Blz. 172 - 174 H.-S. 3 Blz. 265. H.-S. 4 Onze Catsiaan bezigt het woord schier niet slechts in de beteekenis van bijna , maar ook in die van bijna niet. Duidelijkheidshalve heb ik er eert woord tusschengevoegd. Verg. blz. 348 hierbeneden. 340 PATER ADRIANTJS COSIJNS, S. J. Hij gink ons-allen voor met een godtvrugtig leven: Sijn woorden sijn nog diep in mijn gemoet geschreven. Adrianus' moeder heette Maria Haenappels, die haren echt genoot tien jaren overleefde. Ons moeder stierf daernae drij min als dertien jaren 1 En leide in het graf nu vrij al grijse haren. Sij stierf godvrugtiglijk met kruijs en keers in d' haat, Terwijl ik stont en bat omtrent haer ledikant. Sij was een goede vrouw , die ons plagt te beminnen Als 't pit van hare oog' : haer hert en al haer sinnen En alle hare sorg en alle hare vreugt Was , om haer kinderen te voeden-op in deugt. De oudste der telgen , uit het huwelijk van Gijsbert Cosijns en Maria Haenappels gesproten, was Isabella, een nederig klopjen of geestelijke dochter , welke den 8•"°° Februari des jaars 1688 tot een beter leven overging. Sij was een deugtsaern Maegt en stigtbaer in haer seden, Die heele dagen Tank besteedde in gebeden: Sij nam ook heel jonk aen den geestelijken staet En droeg een witte siel , mae in een swert gewaet 2• Ons klopjeu Isabella `wit van ziel en zwart van gewaad", had de voetstappen betreden van hare "Matante" Maria Cosijns, wier gedrukt doodsbericht, tegenover blz. 2 van ons manuscript ingeplakt, het volgende te lezen geeft: "Jesus, Maria, .Augustinus, Elisabeth. "In 't jaer Ons Heereu l 6 7 0 , den 21 Meert, is binnen Antwerpen ini 't groot U ast- [ Tuys van St Elisabeth , salighlijck overleden onse seer beminde mede-suster, suster Maria Cosijns, ghewapent 3 sijnde met de H. Sacramenten van onse Moeder de H. Kercke , ons achterlatende veel goede exempelen besonder van eene groote liefde ende bermhertigheydt aen de arme siecken , in weleken tij dt s y de arme Zitmaten -Christi seer vierighlijck heeft ghedient 26 jaeren ; gheprofessit 24 jaeren; oudt wesende 46 jaeren : voor wiens Ziele wy versoecken U. L. Ghebeden uyt liefden." 1 Zulke en dergelijke tijdsbepalingen en getalberekeningen treft men in die dagen en vroeger veelvuldig aan. 2 Blz. 267 H.-S. 3 Voorzien met. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J . 341 1)e Antwerpsche Cosijnen maakten gansch eene geestelijke familie uit : want , behalve dat zij vermaagschapt warcri aan de 7 Jezuïeten-gebroeders Van Suerck , zonen van een huwelijk, gewaagt pater Adrianus nog van een ouderen broeder , tevens zijn ordegenoot 2 , die den naam van Joannes droeg en in 1710 met de zielzorg belast was in de aloude hoofdstad van Vlaanderen, mijl broeder Tot Bru van (;hristi-kerk uiz geestelijken lioedei 3. Alleen de jongste van Adrianus' Lusters, Anna Josina genaamd, trad in den huwelijken staat , en wel met Joannes Balthazar Bouvaert, een thans vergoten maar eertijds zeer gevierden bouwkunstenaar , die in der tijd er veel toe bijgedragen heeft om de villas ira Antwerpens omstreken, en de Schelde-stad zelve en hare kerkgebouwen met (ie gedenkteekenen zijner kunstvat ,rdigheid te verfraaienn. Ja , Bouvaert was een man soo liefsetal ins sedeii, Soo wonder in verstant, soo bondig in zijn reden Soo aerdig in zijn spraek, soo -loet in lijnen lach, Dat hij als 't herte stool van die hem inaer er. sa<-». Antwerpen is nog vol van treffelijke werken, Van menig schoon cieraet aen huijsen , wallen , kerken ., Van menig edel strael 4 in plaetsen van plesier, Gevonden door cijn koest, gestelt door sijn bestier, Op 't pronktooneel , d e MI e e r 5 , daer bouwkonst is besloten, Staet een groot , pragtig kruijs van brons vergult gegoten iTeel Necrlant stont verstelt , als op een blijde feest 6 Dees plaets nog was versiert eioor Bouvaerts kloeken geest. Een schoone zegeboog op konstige pilaren \Tas aen dit kruijs gestelt eni hadde vier altaren Naer Oost , tikrest , Noort en Zuijd : dooi- menige fontein 1 Verg. de genealogische elementen in Bijlage 1 en hierboven blz. 322. 2 (-"eb. 15 Dec. 1650, S. J. 26 Sept. 1669, t 11 Oct. 1j19 te Bs ugge. VVait 1684---94 missionaris op Ameland, waai' wij Item hierbeneden zulien ontmoeten op dat vrije erfgoed der Katholieke Canznlin„hes. 3 Blz. 9 en 264 11.-S. 4 Waterstraal , fontein. 5 ``Een verrnaer de groote piaets t'Antwerpen". 6 "1685 , op het honderdste jacr , dat de stat weder was Catholiek gewor den" toen Pater Hazart "in de kercke van 't Professenliiiys binnen Antwerpen preekte op het ,Tubilé van het innemen der stadt door den prince van Parma' en het thema behandelde : Calvijn versheren in de eerste gronden van sijne yrouwelijcke leere der Praedestinatie. ” Zie mijn Corn. ITazart , S. J. in den Volks-Alm. r'. Ved. Katholifken, 1871 blz. 9. DIETSCHE WARANDE X. XXIII 342 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Was 't Kruijs en Ark 1 verciert niet vocht als kristallijn. Hoe menig schoone bron niet wonder hooge sprongen Is niet door sijn vernuft uit d'aerde opgedrongen , Die nog op heden vloeijt in menig heeren-hof En samen niet haer nat spreit uijt haer vinders lof! Hoe menig princen-tuijn beset met schoone dreven, Van hem eerst op 't papier in klijnder schets geschreven Soo dat sijn soete konst en wonderlijk verstant Nog na sijii doot tot lust is vang sijn vaderlant. Liefhebbers van de konst , wilt gij iets schoons aenmerken , Stelt maer eens uwen voet tot eene van de kerken, Die men Sint-Jacobs noemt, in de vcrniaerde stat, Die van een werp van d' h a n d heeft haren naem gehat. Want , soo men tot de kerk maer zuid` aert stelt de voeten, Komt sich in het begin een schoon portael ontmoeten, Een werk vara sijn bestier , (lat wonder)ragtig stact En (lat aen heel de kerk is als een pronkcieraet. Geen beelden moeten 't sijn , die soo een werk vercieren De lijsten overal sijn soo vol nette zwieren Dat het een wonder baert en lust voor iedereen En toont hoe soet de konst ook speelt in harden steen. Het is nu agttien jaer of daeromtrent geleden Dat hij rink sijn vernuft aen Glit portael bestedeln , En dat tot heden toe nog tot een wonder dien. Aen alle, die de konst naer regten eisol bemint Over An a Josina Cosijus en den k unstminneiiden Bouvaert, haar echtgenoot, alsmede over hunne vijf kinderen, Joannes vooral , die , onder den kloosternaam van Frater Godefridus, teil jare 1705 in de Cisterciënser Abdij van Sint Bernarts trad en aldaar de talrijke verzen van zijsi Heeroom Adriaan met de grootste piëteit- bewaarde en met het taaiste geduld eigenhandig overschreef zullen wij later gelegenheid hebben te spreken 3 . Ik moet hier den lezer verschooninb vragen dat ik mij en hem 1 Dat zal een Fransehe are of zegeboog moeten verbeelden. 2 Blz. 267, 268 H.-S. 3 Frater Godfried, (zie Bijlage I) die op 'ivoorbeeld van Heeroom Adriaen, ook zoo wat poëtiseerde , maakte het volgend grafschrift op zijn zaligen vader (blz. 654, H.-S.) : Hier rust de wijdverxnaerde B o u v a e r t, Die voor zijn. tweeden naera met regt mag voeren G o e d a e r t: Maer , vraegt gij wat hem bragt ter doot? Zijn geest was voor zijn lijf te groot. Gelukkig dat eerbied en. goede fmaak hem belet hebben , het eerste rijmwoord nader te ontleden (fpreek uit: boeL'aar°t) ! Maar ook gelukkig, dat we het tweede rijmwoord bezitten : wij loeren er de uitspraak van den eigen naalp door kennen en brengen ze niet met bouwen in betrekking. PATER ADRIANUS COSJJNS , S. J. zoo lang heb opgehouden bij deze genealogische bijzonderheden ik hield ze echter voor iioodzaaklijk tot recht verstand van al het volgende en maak dus de woorden van J. Van Lennep, uit een zijner böeieiidste vertelliiigen 1 tot de mijne : "Dat moge al geen vermakelijke lectuur zijn; doch eene lijst van personen voor een tooneelstuk is (kat evenmin en toch zou niemand. die er zich toe zette zoodanig stuk te lezen , die lijst overslaan, veel minder haar willen missen." Adrianus en zijn broeder JOaniles s1eten natuurlijk tun eerste vroolijke kinderjaren in 't ouderlijke huis. Uc eerste weteiiscliappelijke vorming ontvingen zij te Nijvel , in wijdereri zin "eene fransclie stad" door oiizen rijmkonstenaar genoemd: -- want aan "Matneer" Cosijris ging niets meer ter harte dan eeiie degelijke en deugdzarne opvoeding harer kinderen. (.eeri moeder kost hacr kint meer jonst cii liefde tonen Sij liet ons buijten-huijs in Fransche steden wonen En scheidde zicb van ons, ook tegen haren sn, En StCl(iC OflS 1)10fjt ver boven hare min. \Vij stonden in haer hert in t binnenste gescliieveii Ja scheiten selfs te sijn (Ie adeni van heer leven De latijusche scliolei'i, gelijk hij zelf den 9 October 1676) eigenhandig in 't Novicen-album heeft aangeteekend , volgde Adrianus gedurende 7 jaren aan 't Jezuïeten-collegie zijner vaderstad: en dat de fraaie letteren niet zonder eenig welslagen door hem daar beoefend werden , bewijzen zijn letterkundige werkzaamheden 01) rijperen leeftijd, al is hij dan ook nimmer ccii hoogvliegende adelaar in de kunst geworden. Den 12e September 1676 was de achttienjarige jongeling door den, ook als schrijver , niet onbekenden Brusselaar Pater Ignatius IDiertins, destijds overste der V1aamsch-belgiche Provincie, Antwerpen in de Societeit aangenomen; en reeds den 28 -" en werd hij tot het Noviciaat te Mechelen toegelaten , na bij den Rector t "R u s t e ii 1) e r g h" in zijne 'Verspreide, opstellen [ , blz. 228. 2 Blz. 266, 11.-S. 3 Zie Bijlage II. 4 'Verg. (Te Backer , , Bibliot/ièque des écri'ais de la Comp. de .Tésus , 111 p. 37 i. 344 PATER , ADRIANUS COSTJNS , S. J. van 't Collegie aldaar , Pr. Franciscus Dubois, het gebruikelijk examen te hebben afgelegd. De proeftijd geëindigd, herhaalde Adrianus zijne letterkundige- en besteedde hij twee jaren aan de wijsgeerige studiën. "In de Latijnsche scholen zoo schrijft een tijdgenoot 1 heeft hij de Jonkhijt 6 jaer onderwesen". Na vervolgens den 4-jarigen cursus der Godgeleerdheid te. Leuven gevolgd te hebben, werd hij in 1690 tot de priesterlijke waardigheid verheven. Het zoogenaamde derde proefjaar en een kortstondig verwijl te Lier , zal voor Adrianus Cosijns eerre voorbereiding geweest zijn tot het zendelingsleven in Friesland, in 't hem zoo dierbaar geworden Friesland , dat hij , na 14-jarigen arbeid als balling uitgedreven , eens zou toespreken Vaer wel , Vrieslant , vaer wel , dat ik nu moet verlaten! 0 ! kost mijn ballinkschap en mijne vlugt u baten! Vaer wel , o Vriesche kust , wees voor het laetst gegroet: Ik ga op ander lant nu stellen -mijnen voet. 0 ! kost ik met mijn bloet herstellen dc Altaren, Van u te ` neer gevelt nu over vele jaren , Die aen de ketterij slechts dienden tot een roof. 0 ! kost ik met mijn bloet herstellen 't Roomsch geloof! 0 ! dat gij u weerom liet stieren met de toomen En buijgen onder 't juk van C 1 e ni e ii s 3 Paus van Iionien ! 0 lant van mij bemint , door uw hardnekkigheij t Zijt gij het eelste deel van uwen luijster kwijt. Volgen wij thans meer van nabij den Frieschen zendeling in. zijne dichterlijke bespiegelingen en op zijn apostolische tochten: want terwijl hij liet eene deed , verzuimde hij het andere niet. Talrijk zijn de - voetstappen der Jezuïeten op Frieschen bodem. Vroegtijdig reeds hadden zij een waakzaam oog op dat land gevestigd en nog vddr de beslissende zegepraal der Hervorming had Anske Bockes (Andreas Boccatius) Bruinsma, van Ipekolsga geboortig , eene poging gewaagd , om ' te Sneek , te Woudsend en te Ylst een collegie te vestigen, dat ijverig werkzaam zou wezen. 1 Hendrik de Vadderc , de Rector van 't Kortrijksche Collegie, toen hij, in een rondgaanden brief, den 1 }den Maart 1711 , kennis gaf van Cosijuus' overlijden. Die brief beslaat blz. 3 en 4 van ons manuscript. 2 Blz. 7 , H.-S. 3 Deze versregels werden in 1 708 , dus onder het pausschap van Clemens XI,. uit Kortrijk gericht "aen de Edele Joffer Garlanda Lisetta (le Wolff, wonende op het slot te Burgwert in Vrieslant." PATER ADRIANUS COSIJNS, S.J. 345 tel' verspreiding van "t godsdienstig onderwijs en tot behoud of verlevendiging des alouden geloofs 1. \Vat in 't bijzonder Bolsward betreft, het meer vaste middenpunt der werk.zaamheid van onzen zendeling, daarover vond ik vermeld , dat de Amsterdamsche bekeerling Godfried Wandelluau, die reeds van 1616 tot 1618 de geloovigen te Middelburg had vcrzorgd , in 't Iaatstgenoomde jaar door Pro Karel Scribani ," overate del' Vlaamsch-belgische provincie, naar de Friesche gewesten is gezonden~. Gedurende 15 maanden ijverde hij voor 't katholiek gcloof te B0 1s\IVa r d ,Harlingen, Sneek, ell in de naburige plaatscn. Spaedig had hij zich de hartlijkste gen egenhcid des Frieschen yolks weten te verwerven, rnaar tot groat vorlies dozer Gorden werd hij, tegen het cinde des jaars 1619, door den Provinciuul Antonius Sucquet naar Belgie teruggel'oepen. In 't vroege vDorJaar van 1620 is Dominicus Schenkel, een Hagenaar , aan Wandelman apgevolgd en heeft ongeveer zes maanden te Bolsward en ornstreken doorgebracht. Toen werd deze naar 't meer belangrijke Leeuwarden uitgenoodigd , vermits aldaar zijn ordebroeder, de Antwerpenaar Egidius de Meyer, ten huize van Anna van Espelbaeh, door den hoofdofficier gevangen genomen en op het landschapstuchthuis was ingekerkerd 3. Sinds is Bolsward, waar tot nu toe geen vast e statio was opgericht, voor eenigen tijd door de Jezuieten verlaten. -Zij keerden echter weder in 1683. Ik lees daarover in 't verhaal 29 29 91e u van Pr. Willibrordus van der Heyden 4: "Den October 1 Verhaal VO'1l de p(rrigtt"rl!fen der .Tezuieten in Friesland door Pro Willebrordus "0012 der Heqden , ail het Latijn oertaald ... door Dr; H. Amersf'oordt en J.Ur. H. .Lt. Eoertz , blz, 3 en volgg. 2 T. a. p. hlz• .r)fJ. Aun dezen Govert Wandelman , vennoedelijk een broeder of neef van den door Vonde] bezongen Joannes Wandclman (v. Lenneps uitgavc VII, blz. 784. Ver~.V·ondels qedichten op de Societeit V• •Tezus , blz, 29) heb ik eenige bladzijden toegedacht in Bet boek der Nederlandsche bekeerlinqen, Hij schijnt de man allcr gevaarlijke expedities geweest te zijn: in 1632 beyond hij zieh in den Bosch gedurende de belegering, en in 1636 genoot hij de eer van gebannen te worden nit Maastricht door een plakkaat del' generale Staten. Zie C. vValdack, Historia prorinciae flandro-ieiqicae, page XL"X:III. 3 V. d. IIeyden, t. a. p., blz, 60, 61. 4 rerhflal con de nerriqtinqen der .Iezuieten in Friesland, bIz. 112. Verge 346 PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. van dit jaar (1633) heeft Bolsward eenen arbeider uit de Societeit bekomen. Dit was Johannes Johannesz. Steenwij ck , die ten gevolge van 't verwoesten van geheel l.)uitschland door de Zweden, uit dat land voortvluchtig, zich begeven had naar Amsterdam. Toen hij aldaar zijn ouden vriend Leonardus Marius bezocht en met hem sprak over het bekomen eener vaste plaats, waaruit hij zijn bejaarden vader , welke door de Zweden van al zijn goed beroofd. was , en diens ljuisgezin mochte onderhouden, heeft Marius hem Bolsward aan de land gedaan. --- De eerste begunstigers onzer zending zijn aldaar geweest Theodorus Hania, Doctor in de Rechten , Jelte Lieuwes , Clemens Theodorus en dohatines Jetses; hierbij heeft Pater Steenwijck door zijn beleid en zijnen , het volk aangenamen omgang, vervolgens anderen weten te winnen." 't Had' intusschen den ijverigen zendelingen liet aan vervolging ontbroken. Den 3`'e° November des jaars 1638 was door den secretaris der "g i edeputeerde Staeten van Friesland" een streng plakkaat onderteekend , waarin , onder meer , het volgende bepaald was : "Alsoo, , líettegenstaende d'expiratie van den Treve 1 ... evenwel de schadelycke secte van Jesuiten en andere priesters... beur onderstaen in dese landen te tomen , omme de goede ingesetenen met haere valsche leeringhen tot afgoderye te brengen.... soo ist, dat wy verboden ende geinterdiceert hebben , verbieden ende interdiceeren by desen, dat geene Jesuiten, ofte in een.ighe graden ofte deele van hun order wesende ... . in dese, provincie sullen moghen tomen ofte verblyven, 't sy oft de selve ingeboornen syn oft niet ; ... ende hebben geordeneert ende ordeneeren by desen , dat alle voorschreven Jesuiten .... binnen ses daghen van de publicatie van desen, daer blz. 150 , 152 , 166 , waar inen leest : "Te Bolsward is wei kzaam Heer Johan nes Steenwijck , zoo ook in 1 1 dorpen : Burgwert , Wommels , Hennaerd, Itens , Waexens , Jens , Spannum , Coebaert , Hijmerts , en andere ; in de stad biechten bij hem ongeveer 60 personen en in de genoemde dorpen 140 ; het getal der toehoorders is veel ;rooter." 1 Het twaalfjarig bestand 1609-1621. 2 Men ziet of liever hoort het : de verwantschap met de Jezuïeten is zoo oud als de we; van Kralingen. PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. uyt sullen moeten vertrecken , op pene .... 1.'' En nu volgt eene drievoudige pene ter sanctie van dit echt Bismarckiaaiisch plak kaat. Den eersten keer, zullen de overtreders gerantsoeneerd wor de1n , maar niet lager dan 100 ponden vlaam sëh (700 gf.) ; den tweeden leer, zullen zij gege eseld worden , gebannen en beboet; delf derden keer , zullen zij nog strenger aan den lijveve worden gestraft , met \I erloeurt\-erklaring van al Imn goederen , enz. enz. De Friesclie i uagistrateii , die Prins von Bisrnarck eet n derd'halve eeuw , niet slechts in tijd laar ook zandersziiis, blijken vc^c;ruit te ziel e vcest . konden ccc]111ei he-ut ( Oc;IWit niet bereiken . sant de uutie if riestI h e ;o,sc^h.hi .f._. sciirij vei' _Foeke Sjoerds 2 slaat den iia.gei op zijn kop , waar hij schrijft : "Jesuiten zyn by herliaalde I)l_ak itc n scherp u(:l•l)w _dC11 v,^llige J.tatie te bekleeden ; (log of er onder dit g t.al g cn vaan die Soejeteit gevonden worden , is een zaak die i et onderzoek du Re eiinge blyft ajatnbevolen," J,t, te oever>sclrok'keii zell(I ,inguI luisterden liever naar Pr. Adrianus Poirters, die hun twee jaren later zou toeroepen Kloeke jaegers , die de kuylen Tect , waer dat de sie}ei seiiuy-len , Jaegt met ijver, hiezt by nacht `oyt enl vondy- heter jacht. Zij zetten (lus Dunne jacht voort op de kostbare "Friesche sieltjes" , en sedert liet vertrek van deel laatst vermelden Joannes van Steenwijk ijl I6'I8 , tref ik een Ja'^.ge reeks 4 van missionarissen te Bolsward aan , onafgebroken voortloopend tot het jaar 17 76 , toen Pr. Franciscus Xaverius van Beggoden, die er 43 jaren de zielzorg had gedragen ; en zijn medehelper Herman Le Mai•ichal, krachtens een plakkaat der Staten van. Friesland 5, 1 C. Waldack, L. c. pag. 97. 2 .4I(/ :l;1 ent geselt^edenis van 0 wd e 1Vieiiiv Friesland, II , 2, blz. 89 7 , 898. 3 Zie mijn Pr. Adrianus Poirters, S..7. in den ti ollcs-Alm. v. Eed. Kath. 1872, blz. 104. 4 Zie Bijlage III. 5 Dat plakkaat , van den 16 Maart , ontzegde aan alle Oud-Jezuïeten het verblijf in Friesland. I)e eerste wereldlijke priester te Bolsward , was I.arnbertus Ignatius Pluym. 348 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. de provincie moesten verlaten , en de .St. Martini-kerk overlieten aan de seculiere geestlijkheid. In die lange reeks van kloeke zendelingen onder welke twee Antwerpenaars , Willem van Aelst en Philips Nutius , van de bekende boekverkoopersfamilie , eene bijzondere vermelding verdienen als medehelpers van Christina van Zweden , bij haar terugkeer tot liet Katholicisme neemt Adrianus Cosijns , onze dichter-missionaris eene eervolle plaats in. Ten jare l 6 94 was hij in Friesland aangekomen , ten einde den Duinkerkenaar Pr. Augustinus Clayssonne te vervangen . In een "aa,enspraek tot Vrieslant , alwaer ik binnen Bolswaert over de 14 jaer gewoont nebbe" heeft hij zelf ons zijn dagelijksch leven aldaar en niet zeer benijdenswaardigen toestand geschetst 1 . Luister : 't is van top tot teen Vader Cats , meer nog dan Vader Poirters. Iii Vrieslant kost ik schier mijn volle rust (,niiet) rapen En naulijx éénen nacht liet volle loste slapen Uijt vrees van 's werelts-recht, dat dikwils met gewelt Als van een schelm of fielt ons deuren nedervelt. Ja, als wanneer ik hat de tijdinge ontfange7) Dat het leas op de been om iemant maer te vangen, Iran nam ik geen verblijf ook in mijn ijgen dak ?Vlaei -kroop dan bier dan daer tot asmijn groot ongemak. 'k En kost ook niet gerust doen d'hijlige offeranden Aen het gewijt .Altaer, uijt vrees van in hun handen '.I'e vallen onversiens : dus moest men houden wagt En hebben d'oog in t seil bij dagen en bij nagt. ik wist wat was geschiet aen een van mijn geburen 2 Als in' in sij n huijskerk brak door neergesmeten muren, Met degens in (le bant, alwaer wiert 't kerke-goet .7a 't hijligst offerbroot geplettert met den voet. Ik heb daernà gehat het misboek in mijn handen Dat was op 't Altaer, en wiens bladers ende banden D'us waren door den kap van bijl of van rapier Geschonden , dat 't gedek schier hong aen het papier. Ook was ik-selfs geweest tot tweemael in hun handen; Eens , als ik in een dorp 3 deê d'hijlige offeranden; Ik tiviert van het Altaer heel onvoorsiens gevat, Sou haest ik uijt den kelk het bloet genuttigt hat. 1 Blz. 279, 11.-1. 2 "Bij: mijnheer van Lin op de Riep" H.-S. Dat zal Dronrijp moeten verbeelden , waar werkelijk eetje statie was. 3 "Tot Arum halfweg tussen Bolswaert en 1larlingen" H.-S. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. 349 Eens. in mijn ijgen huijs 1 , wanneer van alle kanten Mijn woonplaets wiert omringt van de geregts-trawanten; En mits 2 er wiert een deur te haestig opgedaen, Soo kost ik hun gewelt en handen niet ontgaen. Dus moest ik overal. en schier gestadig , vreesen Om niet heel onverwagt weer aengetast te wesen Van dat sweertdragend rot. Soo maer een harde klop Wiert aen mijn deur gehoort, sprong ik van tafel op: Ook kwam men menigmael mijn slaep en ruste stooren In t midden van den nagt , om biegt te komen hooren Van eenen sieken mens, vol droef hijt en vol pijn En die op t laetst versogt van mij beregt 3 te sijil. hoe dikwils heb ik 's nagts met half verstijfde leden Geseten in een schip of op een peert gereden, Wanneer men schier geen hant voor sijne Oogee sag Terwijl een iederceii in soete ruste lag. Daer quam vaek hagel bij en sneew en wint en regen, Soo dat mij water, locht en alle (link scheen tegen, Soc dat, als ik mijn loon niet bat van God veiwagt Ona eenig werelts-goet dit werk iioijt had voibragt. 1 )at moeitevolle missiewerk was echter niet geheel zonder menschelijken troost, ook voor hem niet die zich alles getroostte "ter meerdere eere Gods". Op een uur noordoostwaarts van Boisward ligt aan de trekvaart naar Leeuwarden het dorp Burgwerd. Daar woonde destijds op haar slot een voortreflijke katholieke vrouw, een afstainmelinge en aanverwante der oudste en edelste geslachten van Friesland. Hylck Maria van Ockinga, zuster van Jarich, kolonel in 't Staatsche leger . Dochter van Lolle v. 0. en ILuts Mary Boekesd11. van Sternsee , was zij in eersten echt getrouwd geweest met Pieter Lolles van Buygers en werd in dat huwelijk de moeder van Maria Gertrudis en Petronella Maria. In 1695 was op het slot te Wommels de echtverbintenis gevierd dezer 1 •' 1 7 Januari 1 7O3 11.-S. 2 Verniits. Verg. })lz. 3R8 , noot 2. 3 Van de laatste sacramenten bediend; nog gebruikt in Zuid-Nederland. Zoo verhaalt ook (i. Brandt (lat Vondel 'op zijn doodtbedde , volgens de wijze der iloomsche Kerke was berec/u'. IlOOft N . 11. 208. s1)reekt van 'La r'iclitinq der kraniken. 4 Een geheel familietafereel van 1532 is nog aanwezig op de Orxma-State te Menaldum. Het stelt voor Joost van Ockinga van Burgwerd niet zijn echt -genoote Lnts , benevens hun zoon Hero en hunne dochter Rixt. Zie H. van Rollema in (le Friesche Volks-A1,a. voor 1844, blz. 169 en t. a. p. een gekleurde afbeelding der schilderij. 35O PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. Gertrudis met den katholieken Groninger Clemens Pathuys, door Pr. Cosijns bezongen 1. In tweeden echt was Hylck van Ockinga verbonden met Jan Hendrik de Wolf of de Wolfs, die zelf reeds weduwenaar was der in 1681 overledene G erlant van Aylva 2. Ten minste drie dochters ontsproten uit die tweede echtverbintenis, te weten Gerlanda Elisabeth , teil jare 1710 op 23-jarigen leeftijd overleden , Anna Catharina gestorven iii 17 09, 21 jaren oud, beiden geestelijke maagden, en .Frouck PPorotlhea de Wolff, de toekomstige echtgenoote van Sjuck van Cainmingha , broeder van Valerius Vitus valer C. , Wiens zoon tegen het nijdden der XVIIIe Eeuw met Anna Cathar.siia Eleonora van Albada trouwde Al die geslacli.ten waren destijds, althans grootendeels, nog Katholiek. In den boezem dezer , aan 't aloude geloof innig getrouwe, familie van Ockingo, werd Cosijns steeds met godsdienstigen eerbied en de hartelijkste gulheid welkom geheeten , en er ontstond tusschen den missionaris en de meeste leden van dat geslacht eene vertrouwlijkheid , welke u telkens van genoegen doet glimlachen , bij 't lezen der talrijke berijmde brieven van Adria- Yius, aan zijne Friesche vrienden en vriendinnen. Menigvuldig zijn vooral de epistels aan de jeugdige Gerlanda Lisette , welke de Bolswardsche missionaris niet slechts in 't geestelijk leven, maar ook in de dicht- of "rijlnkonst" had geoefend eni gevormd. Dat is reeds duidelijk genoeg op te maken uit den volgenden brief, aan de 10-jarige "Joffer Isabella" als dankzegging gericht voor "een korf ken appels met een gedight van haer aeu - mij gezonden, 12 Sept. 1697" 1 Blz. 27 .IJ.-S. Den 5 October 1696 bezong Cosijns de geboorte van Joannes Amelius Buygers , een zoon uit dat huwelijk gesproten (blz. 101 , H -S). Nog heden ligt eene hofstede Buigers ten Zuidoosten van Lekkum in Leeuwarderadeel. Zie Hettema's Oud en 1Vieuiv F riesl. blz. 14. 2 Haar portret is nog in wezen op de Wiarda-state te Goutum bij Leeuwarden. 3 Zie Bijlage IV, en de gansche genealogie der Ockingas in het prachtige Stamhoek van den Friesehen adel door Van f]almael en Iiettema. Hector van Albada , in 1622 te Sneek geb. uit Hector Joannes en Maria v. I3oyteina, werd Jezuiet in 1652 , t 5 April 17 03 te Antwerpen. Lezenswaardig is ook hier (le beschrijving der Wiarda-state door G. A. Six (De vrije Fries, 1870). 4 Brieven aan haar uit Bolsward en Kortrijk, H.-S. blz. 5--10, 31 , 32, •116, 117---119, 309 —311. PATER ADRIANUS COS.IJIvS, S. J. Ik heb , o edle Maegt, nu over wijnig dagen Ontfangen uw gedicht en dat met groot behagen, En samen het geschenk van 't edel boomgewas, Het soetste , dat men oijt in eenig' hoven las 1• - 't Coleur was wit-gemengt met klijne roode plecken , Bequaem om d'oogen selfs tot lusten te verwerken; De smaek was wijnig suer, maer dele surighijt Was wederom vermengt met wonder soetighijt. Dees giften sullen mij voortaen op u doen denken, Meer . of gij quaemt een gift van gaut of silver schenken: Deen gift is van den hot', (reen van uw pen en hant, Erin vrught van uwen boom , een vrught van uw verstant. 0 vrughten wonder soet ! 1 Iaer boven alle giften _!s mij geer nengenaem de sin vin u«- geschriften k En aght (le iette?',:= niet , naei aght 1iaer`"an «ton sin • Vant in uw'-1ef:iCifi lijn schon beloften in. Gij schrijft mij dat gij /pt foij dw. elijx ie i;ererd. Dat gij met; ootmcet toilt 'f^í dienera en i íit N 'a ea, En (lat iJ ageii jx : git w'se': wc,r,íler• loet (^xeluckig, soo gij maer nier uw beloften doet! 'k En aght de letters niet, (tic gij mij hebt geschreven , 'r eii sij (;ij motte l- cl^ict (lier l)r(^ev=c raet van geven; "I' en sij gij door liet werk bekraghtigt uw geschrift: D'an aght ik uw geschenk voor d'aldereelste gift. Dan ben ik duijsentwerf ereli u , u Maegt, verbonden En dank li voor de gift , die gij mij hebt gesonden, I)an sult gij groeijen op tot uwer ouders vrengt En daerna ook niet hen voor eeuwig rijli verheugt 2 • Die vorming en opleiding van Freule Gerlanda door Pater Cosijns , waarvan wij hier boven gewaagden , blijkt meer nog uit het volgend fragment van een langen en , 't moet gezeid , echt Catsachtig langdradigen brief , in l 7 0 uit Kortrijk geschreven J : Vermits ik , cdle Maegt , u plaeh , (e te beminnen Van over veertien jaer, omdat ik uwe silenen 'Fot ri.jln- en letterkonst genegen vont te sijn, En bij een ellen stam -revoe gt een edel l)rijn ; En in u heb geleyt den groet vals 't Christen leven En met dees hant u eerst heb 't Hemels Broot gegeven - (Teev' ik ii eene les , van mij `vel overIeijt Wanneer ik onlanx was in mijne eensaemheijt 4. Deze en dergelijke dankrijmen worden door den onvermoeiden verzenmaker niet zelden afgewisseld met troostbrieven. Aldus zond Adrianus den 10,1en -December des jaars 1709 uit Kortrijk 1 Plukte, verzamelde. i Blz. 31 , H.-S. 3 Blz. 5 , H.-S. 4 In de eenzaamheid der geestelijke oefeningen van den H. Ignatius. 3 5 2 PATER ADRIANUS COSiJNS , S. J. eene "vertroostinge in siekte" aali Anna Catharina de Wolf, Gerlanda's zuster. De -aanvang luidt, altijd en onveranderlijk in Catsiaanschen vorm, en op Catsiaanschen toon , en niet zonder Catsiaanschen deun: Met hertseer is tot mij de tijdinge gekomen Iaat gij , al menigmael door swakliijt ingenomen, Veel pijn hebt ondersteen door uw veroudert quaet Soo dat uw leven hangt als aen een sijden draat. Voorwaer, ik was bedroeft , als mij dit viert geschreven En bat den goeden Godt, dat IIij uw edel leven Sou sparen nog wat tijt, en wedér wel te pas U sonde laten lijn , soo dit u salig was. 0 lieve Catharin , gij moet voor Beker weten, Dat ik , tot heden toe , nog niet en heb vergeten De liefde en de jonst, die gij mij hebt betoont Als ik niet ver van u in Vrieslant heb gewoont. Dus heb ik mijne pen niet konen hier bedwingen Van wederom naer u in Vrieslant toe te springen, En van tot uwen troost te schrijven dit gedigt Waerdoor een droef gemoet wort nieniginael verligt 1. En nu volgt eene l erijmde verhandeling over de `-vertroostinge" in lijden , zeker wel wat lang ten dienste van iemand, wiens leven "hangt aan een zijden draad" en die dan ook , 't geen de schrijver echter niet vooriiefi kon , 19 dagen later overleed. Doch de gewezen missionaris , die destijds zelf voortdurend lijdend was en liet lijden zijner gewezen kudde in Friesland kende, had gewis door vroegere ondervinding de zekere overtuiging opgedaan, dat zijne lessen) ook voor anderen haar nut zouden opleveren. Uit alles blijkt dat ze net graagte gelezen werden. Ja, blijkbaar was geheel de adelijke familie niet weinig gesteld op de gedichten van den zendeling ; en deze nam dan ook iedere feestelijke gebeurtenis, ja schier elke gelegenheid te baat, om aan haar, of aan iemand die maar in eenige betrekking met haar stond, een of ander rijm-epistel te, vereeren. Hiermee treden we in de onschuldig vermakelijke familiefeesten der oud-adelijke Friesche geslachten. Zoo zond hij den 1 Januari des jaars 1698 uit Bolsward een nieuw] aarswensch aan Joannes Amelius Pathuys-Buygers 2 , 1 Blz. 289 , H.-S. Het geheel beslaat I 0 bladz. in-fol. ! 2 Tot dezelfde familie behoort de Groninger Pr. Joan. Patliuys , S. J. geb. 1635, z. van Rudolf enn vendel Vrijlinga, van 1669-1678 zendeling in zijn vaderstad. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. den tweejarigen zoon der bovenvermelde Gertrudis, en 't spreekt wel van zelf (ofschoon dan. ook uit de woorden des dichters) dat zulk een wensch op de eerste plaats voor de ouders van 't kind bestemd was. Het beruchte "ik en weet niet wat" kan men daar aantreffen ; echt naief spreekt de onuitputtelijke, rijmepistelschri j ;-er tot een naief kind 1 : Daer 's iet, 'k en weet net wat, dat in uw oot.;eii speelt Waerdoor gij liefde wekt en ieders herte steelt. Daer is in uw gelaet , daer is in heel uw `veseil Uw-ouders ijgen beelt en goeden tiert te lesera. Gij hebt in al uw doen niet niet een kipt gemeen Als iiwen on<dt! Laet vrij in hoofsclie praght de trotse steden woeleii Men sal hier minder sorg, min haet en nijt gevoelen. ?ieii wint leiei' minder sorg, Ynin innig siel-gequel. 0 Burgwort ! soet vertrek , dat ik voor alles stel ! Ik wenscle dat Beel 't gebou met wallen ende muren Noch menig eeuw naer dies , ja voor altijt mag duren En u, o cdle Vrou , dat gij noch menig jaer Daer leven nmoogt ini rust met uw lief wederpaer. l30l5iO/ (li!re , t 694. Bij eene andere gelegenheid luidde liet : _Mama, wij komen u niet dit gedigt vereeren : Ev, wil een jonstig oog naer uwe dogters Meeren. En nu volgt een verjaardicht, den 16`'e° Maart 1698 "aen de Edele Vrou Maria Helena de Wolf opgedragen uijt den naera Van hare dogters". Bij eene derde gelegenheid nog voert hij het woord of liever de pen voor Hylck zelve , haren echtgenoot heilwonschend op zijn blijden geboortedag 4. 1 Blz. 23, H.-S. 2 Blz. 27, 11.-S. 3 Blz. 54, 11.-S. 4 Blz. 37, 11.-S.. 356 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Door ballingschap en langdurige zieklijkheid van haar gescheiden , kon de oud-zendeling zijne godvreezende en edeldenkende beschermvrouw maar niet vergeten. In 't begin des jaars 1710 richt hij tot haar , die nu ten tweeden maal weduwe geworden was 1 , een lange epistel, waarin de zoetste en droefste herinneringen uit vroeger dagen herleven `'. Mevrou , 'k kom u voor 't lest door mijne letters groeten En worpe mijne pen voor uwe edele voeten, En mèt mijn pen mijn hert , dat , ook in ongeval, Aen u en uwen stam verbonden blijven sal. Nog vóor zijn vertrek , nog op het veilige Ameland vertoevend , had hij helaas ! de droeve tijding vernomen van 't overlijden haars echtgenoots ; liij had bittere tranen gestort en overvloedige gebeden voor de rust zijner ziel , en Ook hout ik jaargetij voor heen nog alle jacr Als of ik op uw slot nog tegenwoordig waer' : Soo dat ik nimmermeer de siele sal vergeten V\Taer mee ik menig uur in blijschap heb gesleten. Ik was hein lief-;getal , als ik tot Burgwert quam En dikwils mijn verinaek in uwe tuijnen nam. Behalve het verlies harer zuster 13 , onlangs op de Ropta-state in Oostdongeradeel overleden , had de zwaarbeproefde vrouwe van Bur werd nog een andere ramp te betreuren gehad : den 5`" October des jaars 17 09 was haar nieuwe zieleherder, de opvolger van Pr. Cosiji s , de Rotterdammer Adrianus Houtman op den huize Burgwerd-zelf tot een beter leven overgegaan en in 't familiegraf der Ockinga's begraven. lee briefschrijver meldt haar , dat hij , 't bericht ontvangend van 't overlijden zijns opvolgers , met aandoening haar naam en den naam van 't onvergetelijke Burgwerd , in den refter der Kortrijksche Paters heeft hoores voorlezen. O , wat een zoete herinnering voor zijn hart! Hij dankt Hijlck dat de overblijfselen van zijn medezendeling en plaatsvervanger door haar moederlijke zorgen ... 1 Jan Hendrik de Wolff, was den 10 Juni 1 70 in 66-jarigen ouderdons overleden. Zie Bijlage IV. 2 Blz. 299 , 1I.-S. 3 Dat zal Sophia wezen : Zie Bijlage IV. Volgens 't Stamboek echter is deze Roomsgezinde "in hoogen ouderdm te Oosterlittens in 1730 overleden en de laatste van laar geslacht geweest.' PATER ADRIANUS COSIJN S , S. J. - 357 In 't graf van uwen stam , heel pragtig door zijn steenen, En op een nieuw verwulft met één den seleen steen Als die van uwen man , gedekt sijn neffens een. Mevrou, hoe sullen wij de jonst oijt konnen bonen, Die gij aen hem, en mij , en allen quaemt betoonen Die sijn na mijn vertrek gekomen op uw slot? Wij stellen u voor borg den grooten milden Godt. Gelijk hier boven reeds gebleken is, waren de Ockinga's aan de Aylva's vermaagschapt 1. Den 10 d°n December 16 9 9 vierde een jeugdige spruit van dat adelijk geslacht , Hans Willem Aylva, zoon eener Merode en van Tjeerd Aylva , Grietman van Wonse radeel, zijn vijfden verjaardag. Pater Cosijns , die een echt kindervriend was , maakte alweer gretig vals de gelegenheid ge bruik om aan de ouders van het kind een heilwensch , en aan 't kind-zelf een kunstig vervaardigd beeld ter gedachtenis aan te bieden. Het spreekt van zelf dat de dichter daarbij niet kon nalaten , om een der gloriën van 't geslacht Aylva, den oom van onzen feestvierenden knaap , den beroemden krijgsman , die eens denzelfden naam had gedragen , in zijne verzen te herdenken. Zoo als dat gaat en gelijk het schijnt te behooren in derge lijke letterloovers , voorspelde daarbij de dichter , zonder echter profeet te zijn , dat de jonge Hans eenmaal de evenknie van den ouden zou worden . 0 alderblijdste dag ! 't is nu vijf jaer geleden Dat gij,' o edel kint , eerst sijt in 't ligt getreden, Dat gij geboren viert in dit ons Vriessche lant, Tot uwer orders troost en heel het vaderlant! Groei aen , ;roei , edel spruijt : dat vrij de felle winden Van desen winters-tijt de waters samen binden; Dat bladers liggen af, dat bloem en boom vergaen: Ik sie de schoonste spruijt nog vol in leven staen. Ik sie van nu af aen , hoe sig komt openbaren Dat reden en verstant gaen boven uwe jaren. TTw fris en schoon gelaet , dat sig van buijten toont, Zegt, dat een schoonder siel daer nog van binnen woont. Hans Willem , uwen oom, schijnt in u'veer t'herleven : Van hem is in den Doop u sijnen naem gegeven. Hans Willem was een in an , daer gij den naem van draeg Die voor het vaderlant heeft goet en kloet gewaegt. Hans Willem was een helt , die kost met ijser spelen 1 Zie blz. 350 en Bijlage IV. Verg. het Stamboek van den Frieschen adel, t. a. p. 2 H.-S. , blz. 15. Hij t 1733 te Leeuwarden, begrav. te Hichtum. DIETSCHE WARANDE X. XXIV 358 PATER ADRIANUS LOSIJNS, S. J. En kaetsen met metael: hij hat in zijn bevelen Als opper-veltgezag de heele Staetse magt, Waerdoor hij menig lant en stat ten onder bragt. Hij was gelijk 1 de siel van alle sijn soldaten, Die hij noijt heeft in noot oft in gebrek gelaten. Hij trat in 's vijants lant, maer sonder ijgen baet, Sijn doelwit was alleen de glorie van den Staet. Ik roep heel Vlaenderen en Brabant tot getuijgen , Dat voor hem 's vijants magt heeft menigmael sien buijgen, Dat hij was eenen helt , beschermer van het lant, Die leefde niet voor sig, maer voor het vaderlant. 0 ! hat die kloeke siel wat langer blijven leven 2,. Hij hat een andre glans aen heel het lant gegeven: Hij hat op nieuw getoont dat Hollant weder leeft, Dat Hollant boven ligt en op de baren sweeft. Maer neen ; al is hij doot , Hans Willem sal niet sterven, Maer sal in ieders hert een eeuwig leven erven: Sijn kloekhijt en sijn deugt, sijn glori ende lof Sal breken selfs den tijt en vliegen uijt het stof. Ik seg nog eens : hij schijnt in u alweer t'herleven, Hans Willems ijgen beelt is als in u gedreven: Gij toont Hans Willems aert in allen uw gelaet, Hans Willem met den naem , Hans Willem met de daet. Groei dan , groei , edel kint , groei kloek ; groeit edle handen, Die nog op 's vijants heir eens sullen los gaen branden. Groei aen, gelukkig kint, Hans Willems ijgen beelt; Hoe is 't dat gij mijn hert en mijne siele steelt! Daer is in oog en mont, daer is in al uw wesen Iet boven uwe jeugt en jaren uijt te lesen, Waerdoor ik seker sie, dat eens sal sijn vervult Dat gij van uwen stam de luijster wesen sult. Gij sult , na loop van tijt, gaen uw geslae t vereeren En uwen edeldom met rijpe deugt vermeeren; Van daer de son staet op , tot dat sij onderga, Sult gij doen kenbaer sijn den naem van Alua. Wat heeft natuur tot u haer milden schoot ontsloten! Gij sijt uijt 't edel bloei van Aln i gesproten En uijt Merodes' stam van uwer moeders kant, Merodes als een son in het Spaens Nederlant: Merodes, Alu, -- twee adelijke namen, Van dit ons Nederlant voegt gij in u te samen; Gij sult, gelijk ik sie, milt geven wederom Den luijster , dien gij krijgt van uwen edeldom. Welaen dan , tenger kint , groei op in deugt en jaren, Ga edeldom en deugt in u te samen paren; 1 "Even als" of "geheel en al". 2 De beroemde krijgsheld stierf reeds in 1691 te Leuven, waar hij het bevel voerde .over de tegen Frankrijk vereenigde krijgsmacht der Noord- en Zuid. Nederlanden. Hij zal toch wel niet Katholiek geweest zijn? PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Doe stant aen onze hoop en buijg uw teere jeugt Naer uwer ouders sin en naer de ware deugt. Ik wens uijt ganser hert , dat gij na dees vijf jaren Nog adem blasen moogt tot uwe grijse haren: Ja wens met pen en tong al wat is in mijn raagt Te wenschen aen een kint van een soo groot geslagt. Bij desen blijden wens kom ik een gifte voegen Om samen met 't verstant de oog' te vergenoegen: Het is een aerdig beelt; de mont staet naer den sank, De vingers en de hant staen naer den trommelklank. Dit beelt sal, hoewel stom, mijn blijschap openbaren: Het sal in desen staet nog duren vele jaren Tot spiegel van mijn hert. Dit beelt sal voor altijt Een toeken sijn tot u van mijn genegenthijt. 1)e oude Hans Willem van Aylva , die een zoo dapper krijgsman was, en het jeugdige Hansje, dat het nog worden moest, bieden ons een gereeden overgang op den reeds vermelden Jarich van Ockinga, Helena's broeder 1 , die niet slechts op het oorlogsveld uitmuntte maar ook in de raadszaal den edelen stam der Ockinga's niet verloochende. Hij was in 1674 tegenwoordig geweest bij de beroemde belegering van Grave , dat door den franschen markies de Chamilly zoo hardnekkig en meesterlijk verdedigd werd, maar door Karel Rabenhaupt en Menno van Coehoorn bleef ingesloten , tot dat het zich den. 28" October,, na eene bestorming van drie maanden , eindelijk aan Willem III overgaf 2. Kapitein Frederik Hessel v. Ockinga, neef van Hijlck en Jarich , was er den heldendood gestorven 3 : Ook Ockinga ons neef door 't sweert hier nederviel: Hier scheyde vol van moet sijn lichaem van de siel. Ook was Hijlck's broeder , denkelijk in den Fransch-Mun.. sterschen oorlog, te Deventer in 's vijands handen gevallen , en oenigen tijd te Zwolle ingekerkerd geweest. Gij wiert naer Swol gevoert, daer gij een langen tijt Gesugt hebt onder 't juk der Franssche dertelhijt. 1 Niet te verwarren met zijn naamgenoot , Hylck's neef. Deze was een zoon van Hero van Ockinga en Magdalena Sybrantsd. van Burmania. Zie het Friesche Stamboek t. a. p. en Van der Aa's Biographiesch JVoordenb. XIV. Verg. Bijlage IV. In de Frisia ;nobilis een aantal gedichten op hem. 2 Een uitvoerig verhaal van het beleg in J. Bosscha's Neerlands helden. daden te land, II , blz. 184--190. 3 Zie het Stamboek van den Frieschen adel. 360 PATER ADRIANUS COSIJN S , S. J. Toen nu de held van Grave , de uit zijne gevangenschap ontslagen kolonel , in 1700 zijn 4 5•te" geboortedag bij "Masseur" te Burgwerd vierde , was het Cosijns , die, in naam der hooge gastvrouwe , hem geluk wenschte met zijn roemvol verleden. Zijne nichten , hare dochters , Adrianus' pleegkinderen , hadden niet verzuimd aan den feesteling een bloemgeschenk op te dragen een werk harer ,jonkvrouwelijke handen. Mijn dogters alle drij , 't merg van mijn jeugdig leven, Sij komen u met mij haer blijde wenschen gêven , En - voegen bij den wensch dees vrugten van haer hant, Die noijt en sijn gegroijt , die noijt en sijn geplant. De konst , niet de natoer , heeft haer alleen gegeven Dit altfijt-even-groen en even jeugdig leven. Gelijk in kou en wint dees vrugten sullen staen Sal haer Boet hert tot u ook nimmermeer vergaen. Wanneer de felle doot mijn leden sal verstijven, Stel ik u in mijn plaets : gij sult haer moeder blijven, Gij sult haer trooster sijn in ieder ongeval Wat out de goede Godt haer overseijnden sal 1 • Wel teedere bezorgdheid van den goedhartigen priester voor zijne pleegkinderen Men geloove echter niet dat Cosijns de onderwerpen zijner tallooze dichterlijke bespiegelingen uitsluitend koos in den familiekring der Ockinga's ; neen , ook elders zoekt en vindt hij zingensstof , die toch veelal weer gelijksoortig is met de voorgaande. Zoo richtte hij in 16 98 een "zegenwensch aen Hendrik N. en sijne huijsvrouwe woonachtig tot Worcom , wegens hare dochter Helena" een nu tweejarig kind, dat -hij eertijds op zijn apostolische tochten door Friesland gedoopt had 2. De teederste genegenheid en belangstelling spreekt ook hier uit zijne hartelijke. ontboezeming. 't Blijkt uit de Yerrichíingen der Jezuieten in .Frieslancd 3 , dat zij vroegtijdig op Ameland werkzaam waren. De geestelijke' zorg over de geloovigen aldaar hadden zij ongetwijfeld te danken aan de eertijds zoo katholieke Camminghas, die in, 't bezit waren dezer "vrije en erf-heerlijkheid" en op wier slot , de Wiarda-State te Goutum bij Leeuwarden , zij tal van zoete her 1 Blz. 37, H.-S. 2 Blz. 48, H.-S. 3 Blz. 70, 211, 108, 110, 111, 118. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. in neringen hebben achtergelaten 1. In 1627 werd het eiland door den Iperaar Pater Gerardus Carbonel bezocht; in 1630 las een Jezuïet voor liet eerst de H. Mis in eene kapel aldaar , door den Harlingschen bekeerling Johannes Hendriks op eigen kosten gebouwd 2 , en doopte er 20 kleine kinderen en 4 volwassenen ; in 1631 verscheen er de .Duinkerkenaar Pr. Johannes Kiel , roet de zielzorg te Leeuwarden belast en in 't volgeld jaar door Johannes Kegelers van Breda op Ameland vervangen , dat hij ook op gestelde tijden in 16 34 en 1638 bezocht. De katholieke Camminghas stelden er eerre eer in, dat het ook in latere jaren hunnen onderl^oorigen niet aan geestelijke hulp ontbrak. .In de lange rij der Amelandsclhe zendelingen tref ik, onder velen , een adelijker zoon van 't aloude Friesland, een met de C:ammiiighas zelven vermaagschapten priester der Societeit van Jezus aan. Den 3`'en December des jaars 1615 was in de Grietenij Oostdongeradeel , op de Obbema-State te Ee 3 , niet verre van 1)okkum , Ids of Idzert Van Wijtsma geboren. Zijn vader Gerrit Van Wijtsma en zijne moeder Bjuck Ofckesdr. Bawema van Kollum leven nog in hunne conterfeitsels, gelijk die in wezen zijn op de 200 even genoemde Wiardastate te Goutuen 4. Gerrits en Bj ucks dochter , Idzerts zuster , was die Anna van Wijtsma , welke in 't huwelijk vereenigd is geweest met Watze Wijtzes van Cammingha, weduwenaar van Sjuck Schetsdr. van Aebinga . Den 6 1 e „ November des jaars 1636 was Idzert in de Societeit van Jezus getreden , waarin hij , als zendeling vooral, 1 Zie het reeds meermalen aangehaalde opstel van den kundigen heer G. A. Six in de I%rije Fries , 1870. Belangrijke documenten over de 3 Jezuïeten, Walter , Frederik en Johan de Huyter van Oud-Heusden , aan de Camminghas verwant, schijnen daar te berusten. Verg. de Navorsclier 183 blz. 35-41. 2 V. d. Heyden, blz. 108; Past. Scholten in De Tijd 19 Febr. -73. 3 Zie Hettema's Oud en Nieuw Friesland , blz. 21 en 68. 4 Zie De Wiardastate van Six op de portretten No 13 en 14. "Beide deze echtgenooten zijn geheel in zwarte kleeding, met breeden staanden kraag en breed geplooide manchetten , ieder met een kerkboek in de hand. Gerrit heeft een witten baard en knevel en een zegelring aan zijn rechter duim. Op de tafel naast hem staat een crucifix en liggen een doodshoofd en paternoster. Zijn geheel uiterlijke heeft veel van een geestelijke of kluizenaar. Bjuck heeft geen ringen aan de vingers". 5 Verg. liet Stanib. van den .Frieschen adel. ir 362 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. de gewichtigste diensten heeft bewezen aan de katholieke Kerk. Na te Dokkuur , te Rhoon op het familieslot der aan de Huyters verwante heeren van Pendrecht, en te Arnhem de zielzorg te hebben gedragen , werd hij in 16 71 naar Ameland gezonden. Het laat zich denken, wat een heilzamen invloed de adelijke Fries, die ter meerdere eere Gods en tot heil der Amelanders alles had ten offer gebracht , moet uitgeoefend. hebben gedurende de 10 jaren , welke hij op de vrije heerlijkheid zijner stamverwanten doorbracht. -- Gelijk we reeds hierboven 1 vermeldden, van 1.684 tot "94 was Joannes Cosijns, Adrianus' broeder, met de verzorging der Amelandsche zieltjes belast. Ook onze Adrianus is geen vreemdeling op het eiland gebleven. Getuige liet gedicht dat hij uit Nes op Ameland zond aan het klopjen "Catharina Durks, wonende bij haren oom Pr. Joannes Dolk 2, pastoor op Amelant, vierende haren geboortedag op den feestdag van de geboorte van den H. Joannes Baptista" 3 . Getuige vooral het vers in 17 08 , het noodlottige jaar zijner verbanning, door hem opgedragen aan den zaakgelastigde van Amelia , Vorstin van Anhalt Dessau en weduwe van Prins Hen. drik Casimir , stadhouder van Friesland , nadat deze prinses het eiland Ameland van de erfgenamen van Frans Duco van Cammingha , den laatste der Amelandsche Camminghas , voor de som van 17 0,000 gl. gekocht had 4. De fictie , waardoor in de volgende versregels de balj uw "Izaak Ferdinand" met Amphion en Orpheus wordt vergeleken , reken ik, in de gegeven stof, onder de gelukkigste vindingen van Cosijns. Haer Hooghij t van Nassau heeft u onlangs verheven , • Soo dat m' u thans den naem van Heer en Prins moet geven, En nu ten deele sijt bestierder van haer lant En ook als vader sijt van dit ons Amelant. Uw minsaemhijt, uw spraeck en uwe goede seden Doen dit onkundig volk sig voegen naer de reden: Sij volgen uwe stem en raet , die gij hun geeft 1 Blz. 341, Noot 1. De Amelandsche missie zou een monografietje verdienen. 2 Deze , in 1671 geboren , Edammer was van 1698 tot 1723 , het jaar zijns oveslijdens, missionaris op Ameland. 3 Blz. 34 , H.-S. Cosijns hield veel van klopjens. 4 A. J. Van der Aa , Aardrijkskundig Woordenboek, op Ameland I , blz. 137. PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. Soo dat in' aen clese straat in volle ruste leeft. Wanneer Amphion song en speelde op sijn snaren Of in de wildernis, of aen de woeste baren Omtrent een holle rots - de steenen volgden hem En alles viert beweegt op sijne snaer en stem. Mijnheer , met regt mag sig ons Amelant beroemen En mag u van het lant ook als een Orpheus noemen Die met sijn stem en raet ook steene herten trekt En ieder tot sijn pligt door minsaemhijt verwekt. Ik, die hier onlangs ben uijt Frieslant komen wonen, Ben door 't beleeft gelaet, dat gij mij quaemt betoonen , Getrocken heel tot u ; en uwe minsaemhijt Heeft in mijn hert verwekt geen klijn genegenhijt 1. Deze rijmen behooren tot de laatste , door Pater Cosijns op Frieschen bodem geschreven. Ofschoon ik mij in de voorgaande bloemlezing uit den dichterlijkeYi hof van Pater Adrianus meer aan de orde der stoffen dan aan de tijdsorde heb willen binden , kan men echter het grootste gedeelte der reeds geleverde lettervruchten als voortbrengsels beschouwen van zijn eerste tijdvak : want een dubbel tijdvak is gevoeglijk vast te stellen in het dichterlijk en ondichterl. ijk leven van onzen Catsiaan. Dat tweede tijdvak neemt een aanvang met de ballingschap van den rusteloos ijverigen zendeling ; en die ballingschap , hij had ze te danken aan de Jansenisten, die toen reeds gelijk thans de troetelkinderen waren aller papenhaters , en de beschermelingen eener despotische staatsmacht. Onmiskenbare trekken van overeenkomst zullen wij aantreffen tusschen de Jezuïeten der 18e en de Jezuïeten der 19e eeuw , tusschen de, uitgeleefde Coddeanen en de jeugdige Döllingerianen, tusschen wijlen de Hoogmogenden en Prins von Bismarck , nog steeds den man van ijzer en bloed. 1 Blz. :33, H.-S. Seminarie K uilennburg, Hemelvaartsdag 18 73. TESSELSCHADES VERTALING VAN TASSOOS "GIERUSALEAZME LIBEItATA°. Op verfchillende tijditippen wordt in ' de gefchiedenia `der amsterdamsche dichters van Tesfelfchades vertaling der Gierusalemme gewaagd. Hooft fpreekt er (in het tijdperk —20--25) echter niet van 1 ; en nochtans raadpleegde Tesfelfchade hem meermalen in hare italj. 1tudies en lokte italj. brieven van hem uit 2. Misfchien zag Hooft niet graag het aandeel , dat Vondel in de bewerking gehad heeft. Vondel , daarentegen laat Apollo in zijn bruiloftsdicht voor Tesfelfchade (dus reeds in 1623) het volgende zeggen: "Mijn Dochters, wacht u dienft. mijn koorgewaad u deck, Dat geen kerckfchennis u befprenckel noch bevleck. Mijn feeft uw sorge zij. volhard in mijn gefangen: En GRY , voornamelij ek , wiens fchrandre Linnen hangen Aen Taffoos heldenftijl , wiens afféhe ghy beroert, En foo hooghdravend door ons Holland fpeelen voert, En durft met Godefroy den oorloogh u getrooften, En hitft de Wefterfche flaghordens aen het Ooften, En noopt den klepper , / die het ftof omwroet verhit, En fchuymbeckt op zijn draf, en knabbelt het gebit...." 1 In Juli 1633 fchijnt Tesfelfchade de beweilking, na eenige fchorsing, weer te hebben opgevat. Hooft fchrij ft haar , vernomen te hebben, dat zij "weder aen 't rijmen geraekt en in dien diepen Tasso verzoopen is" (Br. II , 316). Wat hij verder zegt, fchijnt op hare vaerzen in 't algemeen te haan: "jck word dronken van de geur uwer dichten , al en rujk ik ze maer ujt het papier." Hij moest , na van die verzuip-(verfta : verdrink-)partij gewaagd te hebben, het wel met een komplimentjen goedmaken; ook Dr Jonckbloet houdt dit voor eene bloote galanterie. Gefch. d. Ned. Letterti., II, bl. 36. 2 Brieven v. JL, I, bl. 203, 254, 258. TESSELSCHADES VERTALING VAN TASSO. Jupijn fielt den Patroon der Muzen maar half te-vrede , met te vonnisfen , dat het huwelijk Tesfelfchade niet onthief van den tempeldienst der poëzie 1. Toen Tesfelfchade reeds weduwe was, hervatt'e zij den "Tuscaenfchen arbeyt''. Vondel zinspeelt er met welgevallen op , in den fclioonen toezendbrief voor zijne RLektra , A° 1638 2 en ook , naar 't fchijnt , in de heerlijke Ode Aen Eusebia , A° 1641 3. Jan de Brune de Jonge , die vrij gemeenzaam met het Italiaansch was , fchijnt de vertaling van Tesfelfchade gekend te hebben. Hij fielt ze ver boven het oorfpronklijke. Dit oordeel zal wel alleen te verklaren zijn uit de geest- drift, die ook dezen De :Brune, voor '1'esfeafchade bezielde 4 . Onder de vereerders van Tesfelfcliade , bewaart Huygens over de vertaling van Tasfo het ftilzwijgen ; de lof van Barlus is betrekkelijk gering. Volgends Bilderdijks vertaling fpreekt de verliefde Profesfor er aldus van , in het dichtjen op het verlies van een . harer oogen: "Dogen , die het doek bezielden, Zich met Tasfo onderhielden" (Quei8 lecia Tassi pagina es) 5 en elders , in de vaerzen op haar huis en tuin: . . . . . . . scripta Tessehe manu Honumenta vidi , versa Tassi carmina Italumque amores.... Bilderdijk verhoogt dien lof , in zijne overzetting: 'k Zag haar Tasfoos ftoute tonen In haar Duitiche maat verfchonen... 6 Ook Jan Vos fchijnt de vertaling gelezen te hebben : dat zij "Tasfoos laarzen" "gehooft" had (zoo als hij zich uitdrukt) (trekt haar tot de hoogste eer, had háar voor 't fterven moeten beveiligen 1 V. L., II , 191. 2 L . L., III , 485. 3 Koets, Peter en Pauwels, bl. 29. 4 Wit Uitg. 1665 , bl. 227. 5 Jac. Scheltema, bl. 201. 6 Ald., bl. 1 79. 866 TESSELSCHADES VERTALING VAN "Die flus met Godefroy deur duizent pijlen ftreefde, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Die met haar pen , op 't fpoor van TaCfo , het geweldt Van Mahomet verwon." 1 Uit dit flus van een tijdgenoot zou men opmaken , dat zij weinig tijds vóor haar dood nog aan het Ruk gewerkt heeft. Jacobus Scheltema verdicht , dat - de boeken van dit "onvoltrokken werk" , welke onder Tesfelfchades neef, den Advt Roe- mer van wesel, berustten "naauwelijks leesbaar" waren 2 • Hij fcliijnt dit alleen maar te zeggen , om zijn hart eens op te halen aan de verklaring : `Dit laatfee zoude mij niet afgefchrikt hebben" : want J. Vollenhove , die hij als zijn zegsman opgeeft, meldt aan Brandt 3 , dat de fchriften van Tesfelfchade óf "onvoltooit" zijn "6f zulx op papier geworpen , dat het naulyx leesbaar is". De Jerusalem behoorde niet tot de laatste , maar tot de eerst-aangeduide {tukken ; er staat dus geen woord bij Vollenhove over de mindere of meerdere netheid , waarmee^ dat werk gefchreven zou zijn. Nu is het wel van weinig belang, of Jac. Scheltema een half dozijn fikties , die hij voor fakta geeft , méer of minder in de waereld heeft gebracht ; maar 't is jammer , dat mannen als Dr Van Vloten en Dr Ten Brink , die net zoo veel eerlijkheid en fchranderen ijver in hunne nafporingen te werk gaan, nog ooit onderricht zoeken in het boekjen van Jacobus. Dr Van Vloten vermindert 4 de onleesbare "boeken" , waar Jacobus van (preekt, tot op "een blad" , maar ook ddt is te veel. Wél is het waar, dat de Gierusalemme niet au courant dle la plume vertaald is. Tesfelfchade zegt zelve (en Dr Van Vloten heeft het eerst die woorden gedrukt) : "ick was in het uytfchryven van mijn Taffo" 5. De vertaling werd dus in klad bewerkt, dán waarfchijnlijk door Vondel nagezien , en vervolgends door de keurige pen der dichteresse overgefchreven. Ziehier de ftrofe , welke ons van het ítuk bekend bleef: 1 Alle de Ged., 1726, II, 340, 342. 2 A. en 11. T., bl. 162. ,3 J. de Haes , Leeven v. G. B. , bi. 195. 4 100 Chr. Zinneb. door A. R. , 1854 , bl. XVI. ,5 T. R. e. li. Vr., 1852. bl. 36. TASSOOS "GIERUSALEMME LIBERATA". "Wye ift, daer Ghy , o Godt , met duyfent beecken bloedich Het aerdryck liet befproeyt, die niet ten minfte fouw Om fulcken wrang gedacht, uytftorten gans weemoedich Maer twee fonteinen van een bitter kl.achtendouw ? Ghy , mijn bevroren hert , waerom door d'ooge heenen En druppelt ghy niet af heel tot een tranen-vloet ? Ghy , mijn verherde hert, breeckt en wilt u ontfteenen; Waeckt dat ghy altijt weent, foo ghy 't na niet en doet." Men herkent de tederheidsuitftorting der christen krijgers, na dat zij Jerusalem in 't verfchiet hebben zien opdagen: Dunque , ove tu , Signor , di mille rivi Sanguinofo il terren lal`ciafti afperfo, D'amaro piauto almen due fonti vivi In Ei acerba memoria oggi io non verfo? Agghi acciato mio cor, che non derivi Per ghi occhi , e ftilli_ in lagrime converfo Duro mio cor , che non ti fpetri e frangi 9 Pianger ben merti ogn'or , s'ora non piangi. Te-recht zegt iDr Van Vloten, dat de kennis van deze strofe der nederduitsche vertaling "ons het verlies der overige te meer doet betreuren" 1. Ik weet niet of deze verdienstelijke letterkundige de moeite genomen heeft de ftrofe bij Tasfo op te zoeken en met de vertaling te vergelijken : onze lezer heeft er nu gelegenheid toe. -De Heer Ten Kate vertaalt aldus 2 : "Waar Gij , o Heer ! uw heilig offerbloed Op aarde plengde uit doodelijke wonden, Daar Emelt ik niet , met overkropt gemoed, In tranen weg bij d'aanblik mijner zonden ? Mijn koude ziel ! ftroomt ge in geen dubblen vloed Ten oogen uit , in 't brandend vocht verflonden ? Mijn harde ziel ! vergaat ge niet van pijn? Wie thands niet weent, zijn wee zal eeuwig zijn ! ...." 1 De ftrofe was ondertusfchen reeds als een op zich-zelf ftaand vaersjen , onder den titel "Op het lijden Chrifti" , gedrukt door den amsterd. boekverkooper Ioost Hartgers, achter zijne uit;. van 1644 der Minne-dichten van Westerbaen , bl. 269. 2 T, bi. 63. 368 TESSELSCHADES VERTALING VAN Ik zie niet voorbij de moeilijkheid en de verdiensten der navolging van de drie rijmklanken en de vijf voeten der 8-regelige i'trofen; maar het weegt mij , in de overzetting van mijn geachten vriend , niet op tegen het verlies der beteekenis , die Tesfelfchade in haar alexandrijnen bijna woordelijk heeft weten te behouden. Van den `aanblik der zonden" vindt men geen' woord bij Tasso ; de "acerba memoria" , het "wrang gedacht", betreft alleen het bitter lijden van Jesus ; het teekent eene andere zijde van het zelfde gevoel dat den Ridder Louis Berton. de Crillon bezielde , toen hij , in een vasten-meditatie, bij de befchrijving der mishandelingen, die de fatellieten der heerschzucht, en der huichelarij den Zaligmaker deden ondergaan , op zijn rapier Ploeg en luide riep : "Ou eftois-tu , Crillon !" Het "offer-bloed" is hier ook overtollig en het "agghiacciato cuor"' blijft onvertaald. Het "verflonden" is almede uit eene andere orde van denkbeel den genomen : in een woord : Tesfelfchade mag gezegd worden een groot meester hier overtroffen te hebben : al geeft men Jan de Brune niet toe, dat zij Tasso-zelven te boven is geftreefd. Bij een entkousiasme als dezen jongen Juris-Consultus vervulde voor den arbeid van Tesfelfehade , "dat onwaardeerlick puikjuweel" 1 , gelijk hij haar noemt, steekt zeer af het volftrekte ftilzwijgen van den Rotterdammer Joan _l'Dullaart , die 9 jaar na Tesfelfchades dood eene ftroeve vertaling van Tasfoos epos in proza geleverd heeft. Hij getuigt dat "Turken , Arabiers, Spanjaarden en Franffen" 't "in hare Tael lezen" 2 en dat hij zich aan eene overzetting gewaagd ' heeft, offchoon hij "noch van Poëzy , noch van vertaling zijn gewoonte maakt" , en dat hij . "door andere beletfelen belet is , om de voorbegange mifflagen te fchaven en te vijlen". Met dit voorbeganqk kan hij niet bedoelen de misfiagen , door andere nederduitsche vertalers begaan, want hij kent er blijkbaar geen. Hij noemt met hoogen lof zijn tijdgenoot Vondel en diens `heerlijke" vertaling van Virgilius, maar gewaagt niet van den Tasfo , en dus ook niet van het aandeel , dat Vondel aan de bewerking gehad heeft. 1 Bl. 227. 2 Het verlofte .Teruzale»i , Rott. 1658 , in de opdracht. TASSOOS "GIERUSALEMME LIBERATA" . Eene bijdrage tot de raming van het laatste fehijnt geleverd te worden in de Mengelingen van den vaderlandslievenden J. E. Willems , die het eerst de aandacht onzer letterkundigen daarop gevestigd heeft. Hij zegt het navolgende: "Iii den jare 1764 werd door de boekverkoopers Varon en Gaillard, in den Haeg , eene openbare verkooping van boeken gehouden , wier eigenaer men gelooft te zyn geweest de in Holland ook onder andere opzichten vermaerd geworden Van Damme , en waervan een Catalogus gedrukt is , in drie deelen in-8°, onder den volgenden titel : Catalogus van eene uytmuntende bibliotheek bestaende in de ,gewiy tiggste , keurlyks i e en zeldsaemste boeken .... waeronder eene menigte van de eerste oudste en allerraerste drukken , kostbaerste handschriften , enz. , gedeelteL,yk yeborgen uit de be/ciemde Abtdye van Rymont en u't andere Gestichten , enz. Naflelaten, door wylen de geleerde en beroemde Iieeren Van ïestpkaleu , Meyerus, CILjf1ets , Butkens , Leroy , etc. , etc. , en zederd merlcelyk vermeerderd welke publieq verkogt zal worden in den Rage op maendag 8 oetober 1764 , en volgende dagen , ten huize van T. Gailla?rd, Boekverkooper. Tot deze onvergelykelyke , en , ten aenzien van onze nederlandsche letterkunde, onschatbare verzameling , behoorde , onder andere , een handschrift van Vondel, hetwelk by geen' zyner levensbeschryvers vermeld , hier. , onder het N 1592 , aldus is omschreven : Torquato Tasso Hierusalem verlost , vertaelt uyt liet italiaens door Joost van den Vondel, en vaan den zelven eygenhandig gescllreven , in-folio. Ofschoon het nu wel mogelyk , ja zelfs waerschynlyk is , dat dit handschrift de vertaling van Maria Tesselschade Visscher zal hebben bevat, door Vondel gecorrigeerd en afgeschreven, zoo ware het toch der moeite waerd , dat onze hollandsche Geleerden , dit stuk poogden op te sporen , hetwelk , als gevloeid uit de dichtader van de lieve Tesselschade , Roemer Visschers bevallige dochter , hun niet min belangryk zyn moet dan of het een opstel van Vondel ware. [Voordl] zy hier nog bygevoegd , dat het door ons vermelde handschrift, volgens aenteekening , op den Catalogus gesteld, 370 TESSELSCHADES VERTALING VAN gekocht is door Dubois , tegen den prijs van fl. 28 : 15 : Wat hiervan te gelooven ? Heeft de opfteller van den kataloog de hand van Vondel en die ' van Tesfelfchade gekend ; heeft bij , op grond van die kennis , met waarheid kunnen getuigen, dat hij een ftuk van Vondels hand voor zich had ? Men mag er aan twijfelen. Wij weten , dat Tesfelfchade van den 3" canto, waarfchijnlijk dus ook van den In en 2" zelve eeii affchrift vervaardigde. Zou Vondel de andere zangen (voor zoo ver ze vertaald zijn) gekopieerd hebben , zonder dat de kataloogfchrij ver twee handen in do kopie herkend heeft ? Het laatste is moeilijk aan te nemen , en even min het beftaan van twee volledige affchriften , die , beide , zouden zijn verloren gegaan. Kleinigheden verzocht Tesfelfchade . haren vrienden wel om gekorrigeerd over te fchrijven 2 , maar dat Vondel het geheele epos gekopieerd zou hebben , is niet denkelijk. Ik heb in den Gids 3 een grooten mistred gedaan. Ik heb gezegd, dat Vondel geen Italiaansch fchijnt gekend te hebben. Hoe kon ik zijne opdracht der Helclen GociLs aan Dr Johan Fonteyn vergeten ! Uit deze fpreekt eene groote gemeenzaamheid met Tasfo , en dat juist in het eerste tijdperk , dat ook Tesfelfchade aan de vertaling van Gierusalemme arbeidde. Men was aan den vooravond der letteroefeningen met den insgelijks zoo gaarne Cuskanizeerenden Laurens Reael (1620). Dat tijdperk, waarin de Amstelclamseke Hecuba bearbeid en de Palamedes voorbereid werd, valt na de dood van Roemer Visfcller (11 Feb.). Er is geen reden om de lezing van Brandt 4 , dat het huis van 1 Mengeliazgen van hist.- Vaderl. inhoud. Antw. 1827-30 , bl. 65-68. 2 T. e. lz. Vr., bl. 38 , IIoofts Br. , II , 13 ; verg. I , 203. 3 1871, I, bl. 271. 4 "Men zagh [Vondel] in de Dichtkunft van jaar tot jaar... toeneemen ... Daar veel toe holp zyn geduurige omgangk met den Droffaardt Hooft, den Ridder Laurens Reaal en andere Dichters en kenners der kunfte, die t'zaamen een letterkunftige vergadering hielden.... Men ftelde verfcheide regels ... omtrent het ftuk der taalfchikkinge... Op dien beraamden voet vertaalde Vondel, met hulpe van den Droft en Reaal, omtrent het jaar 1625 de Troas of Troades van Seneka ... «waar toe zy met hun driën , ten huize van Roemer Vis. f c h e r ... daagelyks by een quamen." (Leven , bl. 17. ) Dr Ten Brink zegt, op het fpoor van Van Lennep , in ftrijd met dit onweêrlegd bericht , dat de "letterkundige bijeenkomsten (op de Gelderfehe Kaai) uitftierven (Schets eener TASSOOS "GIERUSALEMME LIBERATA". Roemer de verzamelplaats der vrienden was, prijs te geven voor Van Lenneps voorftelling , dat men alleen bij Hooft famenkwam, of dat Vondel Reael in de Beverwijk ging opzoeken. Brandt heeft liet ftellig uit den mond van Vondel opgeteekend, dat men in Roemers huis vergaderde en dat Reael aan die famen:komsten deelnam. Dat moet geweest zijn vooral na Roemers dood : want van 1609 tot 1620 was Reael in de Oost. Vondel , die zich zoo ingenomen betoont met den episclien arbeid van Tesfelfchade , geeft in de boven aangeduide opdracht aan Fonteyn een proeve van vertaling eener ftrofe van Tasfo , die ftellig niet ontleend is aan Tesfelfchades bewerking : want in de laatste kruisen zich de rijmen , en bij Vondel gaan de ifaanlde en flepende twee aan twee. Daar is echter niets vreemds in : want vermoedelijk was Tesfelfchade tot die plaats (in den XIn Zang) nog niet gevorderd; en menig dichter behaagt zich in het beproeven van verfchillende vertaalvormen bij het zelfde origineel. Inmiddels , al wat wij kunnen ramen en gisfen omtrent het aandeel , dat Vondel aan Tesfelfchades arbeid gehad heeft , verhoogt flechts onzen wei sch , dat de boeken , die Romanus van Wesel aan V ollenhove toonde en het N° 1592 der veiling van Gaillard , dat aan den geheimzinnigen "DUBOIS" overging , nog eens weder mogen bovendrijven op den ftroom, die ook de letterkundige gewrochten meêvoert naar den oceaan der eeuwigheid. J. A. ALB. TH. 31 Maart, 1873. qef cli. , b1. 302). Hiervan kan vuor het huwlijk van Anna en Tesfelfchade geen fprake zijn. Men heeft nog al waarde gehecht aan Brandts zeggen , dat ook de Zieriksëenaar, Mr Antonis de Hubert, vertaler der Pfalmen en groot fpellingshurist, op die bij-een komsten verfcheen. Vondel erkent inderdaad, dat De Hubert, werklijk of gewezen Schepen en Raad in Zeeland , "als een treffelijck litmaet [hunne] letterkunftige vergadering niet weynigh vereerde" (V. L. II, 234), maar het is niet gezeild , dat De Hubert daarom in een foort van genootfchap niet hen was getreden ; ook niet , dat hier de vergadering in Roemers Huis inee bedoeld werd; en in ieder geval is dat maar tijdelijk geweest, want uit de Opdraght der Amst. Hecuba blijkt, dat De Hubert niet wist, hoe dit ftuk in de waereld was gekomen. DE VISSCHERS EN VAN WESELS DOOR H. J. ALLARD EN J. A. ALB. TH. 1. Op het vorenflaand tafereeltjen van den arbeid , door Tesfelfchade aan Tasfoos epos befteed , volgt niet kwalijk een en ander hist.^literariesch' en genealogiesch' over de gezusters Visfeher. Gaarne plaats ik dus reeds heden een fTukjen van mijn vriend Prof. Allard, aan een dichterlijk voortbrengsel van Tesfelfehades neef , Anna Roemers oudsten zoon , Roemer van Wesel , gewijd. Het is misfcllien niet ongepast daaraan vooraf te laten gaan de fynopsis der familiebetrekking. Ondanks de minder en meer met redenen omkleede loffpraken toch, door onze heele, halve en quart-letterkundigen aan tiet gezin van Roemer Visfcher toegezwaaid of , vilt ge liever, toegegalmd , -- voelt ons befchaafd - publiek zich nog maar heel weinig te midden dier personen te huis ; en de twintigste onzer fchoonen zal naauwlijks Anna Maria van Schurman van Maria Tesfelfchade Visfcher weten te onderfcheiden. 't Is al veel, als eene "derde" Maria -- Maria van Reygersbergen met wat duidelijker trekken voor de verbeelding onzer tijdgenoten optreedt. Zie hier tegenover het fTaatj en: ti Roemer (Visfcher?) 1 Pieter Visfcher , t Nov. 1588, begr. 26 Nov. >7in de Nieuwe Kerk. Mr Jan van Campeii Roemer Visfcher , X Aefgen van Campen, :' geb. 1547, t 11 Feb. 1620 leeft 1609 Anna Rrsdr V. Kind, Geertrui Rrsdr V. Kind, Maria Tesfelfchade Rredr \T. geb. 1584, t te Alkm. begr. geb. 1588, leeft 1641 , begr. geb. 25 Mt 1594, 6 Dec. 1651 21 Jul. 1590 29 Mei X 1609 23 Juni 1592, ± Juni 1649,17 Jan. X 1624 in de Claes van Buyl, in de begr. Oude Kerk 24 J. ' Oude Kerk § in 163.5 Onderfchout ,i Oude Kerk getr. 11 Feb. 1 Nov. X 1623td leeft 1641 Dominicus Boot van Wesel , getr. 20 Nov. geb. 1585 Allart Jansz. Crombalchgeb. [28 Mei ?] 1634. Mr Romanus v. iVTT5Ein v. W. Elisabeth v. 13. geb. 27 Feb. 1625 , te geb. 1617 Taddaa C. Maria Tesf. C. te Delft X 1 755 Leyden , 1647 9 Aug. X 1641 geb. te Alkm. geb. najaar 1629 t^ Maria van Nerven Wetsar Joriaen liverardsz. Voscuyl , [1628 ?] 31 Aug. 1647geb. te Kampers , 1617. i [28 Mei ?] 1634 te Alkmaar. rn Verfcheiden kinderen ; zie hierachtergeneal. van Wesel. A. Ta. * "Pieter Roemerszoon" zegt liet Begr.-b. der Nieuwe Kerk. Trijn Roemers wordt, Feb. 1 59 , uit de "hervnckpackery" 3^ begraven : is -dat misfchien een zuster van Pieter? § "Kipt van Roemer Pietersz Viffcher". 374 DE VISSCHERS EN VAN WESELS. II. EEN ONOPGEMERKT VERS VAN MR ROEMER OF ROMANIJS BOOT VAN WESEL. In de Nalezing.en d anteekeningen op de Werken van Vondel" (Deel VI , blz. 12) deelt Mr. J. van Lennep een vers mede, door Roemer ofte Romanus Boot van Wesel aan den Haagschee predikant en dichter Joh. Vollenhoven gezonden , ter begeleiding van eenige narichter aangaande zijne naaste familiebetrekkingen. Dat vers luidt: Aen den Heer Vollenhoven. Vollenhoven, Die van boven Af tot onder in de bron Sijt doorweyckt van Helicon; 't Geen ick vinden Van mijn vrinden Haer geboorte- en stervenstijdt Kon , naer aengewende vlijt, Gaet hier neven. Kan ick geven Noch iets anders , daer uw Vriendt En Gy mede sijt gediendt: Dat U lieden Maer gebieden Die 't sal achten gunst en eer Naer te komen uw begeer. Romané , 27 January 1679. R. VAN WESELS, 1679. Nu vond ik dezer dagen op een voor mij liggend portret in fol. van Andreas Caesareus, die van 1645 tot 1677 als DE VISSCHERS EN VAN WESELS. pastoor gestaan heeft der kerk in de Juffrouw-Ida-straat te 's Gravenhage en den 7den November van laatstgenoemd jaar op 60-jarigen leeftijd overleed , het volgende onderschrift 1 Siet hier 't Eerwaerdigh Beelt van die in s Gravenhage Heeft twee en dertigh Jaer der zielen zorgh gedrage, Waer voor hy oock zijn ziel te zetten was bereijdt Wiens Deughden in het Hert van zijn Gemeent geschreven Den Naem daer zullen van CAESAREUs doen leven Terwijl zijn Ziel bij Godt rust in der Eeuwieheyt. 1678. Rorane. Is de tweede Romané dezelfde als de eerste? Ik geloof niet dat er eenige gegronde twijfel kan bestaan , of deze versregels behooren aan den zoon van dien Dominicus Boot van Wesel , die den 11e Februari 16 24 in 't huwelijk trad met de "wijse" Anna Roemer Visfchersdr. Mr. Roemer ofte Romanus van Wesel J. U. L. was den 27 Februari 1625 geboren en werd, zoo als bekend is , met zijn broeder Joannes bij de Jezuïeten te Brusfel opgevoed. Later studeerde hij te Leiden waar moeder Anna hem vergezelde 2 : daar hij echter aan ','t Roomsche houtjen" vasthield , was hij tot geen regeeringspost benoembaar. Hij koos dus de loopbaan der rechtspraktijk, vestigde zich als advokaat in den Haag , waar hij, volgens J. Vollenhoven een brief aan G. Brandt 4 "voor een fraai Poëet werd gehouden". l _gaar zal Romane 5 , na 't overlijden van zijn vriend en zielenherder , wiens devies was .Deo servire 1 De Batavia Sacra II , pag. 242 , geeft dat vers wel , doch zonder jaartal en naamteekening. 2 In 't voorbijgaan zij hier aangemerkt, dat Anna Roemers te Alkmaar overleed en niet te Leiden , zoo als Dr Jonckbloet te lezen geeft in zijne Geschiedenis der Letterkunde Deel II , blz. 33. 3 't Blijkt uit zijn eigen bericht bij J. van Lennep , t. a. p. 4 J. De 13 aas , het leven van G. Brandt, blz. 103. 5 Ook volgens J. C. Kobus, in het aanhangsel van Witsen Geysbeeks Woordenboek , was zijn gewone zinspreuk Romane *. Een andere Ja-Cobus noemt dat devies "gansch niet nederig — op zijn Romeinsch" -Anna en M. Tess. , bl. 146. 't Ligt er aan : misschien heeft Mr Romanus er geen emzarischen trots, maar papistische ongeneeslijkheid meê aan den dag willen leggen. A. TH. 37; DE VISSCHERS EN VAN WESELS. Cwsareum est , bovenstaande lofvers aan zijne nagedachtenis gewijd hebben. De dichtlust "een erfziekte, van zijn geslachte en moeder aangeërft" bleef dus den schrijver van De lijdende Jkrisíus 1 ook op verderen leeftijd bij. Door 't vervaardigen der onopgemerkte versregels volgde hij het voorbeeld dier moeder , en Romane deed in 16 7 8 voor Caesareus , wat Anna Romeria in 16 3 0 voor Stalnaert van der Wiele gedaan had 2 . Seminarie Kuilenburq , Ii. J. ALLAIih. October 1872. M. Wat den persoon van Roemer van Wesel-Visfcher betreft, zal ik hierachter uit Baalen (Dordrecht , bl. 12 7 2) overnemen, dat deze Advokaat voor den love van Holland in 16 7 7 een vijftal kinderen had : 'maar het is misfchien niet onbelangrijk ook de hoofdelementen uit het geflachtregister der Van Wesels tot op de familie van Roomanus op te geven (uit een HS. van Mr van Dam van Noordeloos) : 1 Zie in 't voornoemde aanhangsel (III, blz. 356) de overige gedichten van Domanus en 't minder gunstig oordeel over zijn dichttalent. Verg. D. Warande, VIII, bl. 494. Ik veroorloof mij hier, den Eerw. W. Everts, op een vergissing te wijzen : Roemer v. W. heeft nimmer een treurspe 1 geschreven: de lijdende Christus (Geschied. der Nederl. letteren II , blz. 74) , maar een uit het Latijn vertolkt zesregelig vers getiteld : De lijdende Christus , treurspel, vertoont tot Londen, den 9fl Febr. 1649. (Zie de Bloemkrans van verscheide Gedichten , blz. 294). 2 Volks-Aten. voor Ned. Katte. 1854, blz. 221. DE VfSSCHERS EN VAN WESELS. 377 Gerard van Wesele X Marga van Herlaer leeft onder de regeering van Hertog Jan den Ie v. Brabant. Gijsbert van Wesele, Amman, 13 X 12 Ida Wilmaers Lionetta van Martzelaer 13 X 43 Willem van Wesele 1 ' Jan van W. 13 X 87 Maria Elisab. Sophia. vander Eist Gerardina van (le Zenne 14 X 21 Thomas v. W., leeft 3 459. Clcys v. W. X 1467 Macliteld v. Ber en leeft 1495 Christina Pietersdr v. Slingelandt X Thomas van escl, * komt uit Brabant naar t)^ .rh echt. Jan v. W. § Maria v. W. Pieter v. W. eochus v. W. Schepen in Dort 15 74 X X uit dezen de ftam i 1577 Willens de Wit. .... (le Bye van den Honert X •l an sz . Maria Jacobsdr van Te]shont, geb. 1514, + 1604 Nicolaes v. W. Jacob v. W. Jan v . W. Schepen 1583 X X f 5 .Jan. 1595 X 15 X 69 21 Juni X 1593 ^ Maria Boot, .Iosina Boot, Lidia Cornsdr r de Wtt MM' Dominicus en Cath. i v. Montfoort dochters = }feib 8. 1S5e pFte.b 1. 6145670 Johan v. W. Dominicus Boot van Wesel, geb. 1585 t te Alkmn. 1650 11 Feb. X 1624 Anna. Poemesdr Visiclier ,kl r .,ocnier of Y omanus v. W. Johan v. Wesel, 16 X 55 f 1647 te Leiden Maria Willemsdr van Nerven Kinderen , levend in 1677 Anna Romalia Machtildis Lambertus Maria Willielma v. W. v. W. Dominions v. W. * * Gabina. v. W. Maria v. W. A. TH. * De familie beweert, dat de beroemde Andrwas Vesalius, lijfarts van Karel V , een telg is van hun ftain. Deze werd te Brusfel geboren in 1513. Hij kan echter geen zoon van dezen Thomas zijn, want , volgens Foppens, die het portret van Andries geeft, heette dezes vader ook Andravas , zijn grootvader Everaert, en dezes vader Jan Pietersen van Wesel - een gantsch gellacht van artsen. § Voert en pied in zijn wapen (3 loopende wezels in zilver) een wijnkroes, wellicht ter herinnering , dat hij geherbergd heeft Charlotte de Bourbon , Princes van Oranje , die ten zijnent bevallen is van Charlotte Brabantine de Nasfau. * * Deze kan niet dan bezwaarlijk de uitgever des dichtbundels van 1669 zijn, waar Jacobus Scheltema (bl. 146) van fpreekt; want hij was in dit jaar op zijn best een 19 jarig jongeling, indien hij ten minste liet 3e kind was. 3 7 8 DE VISSCHERS EN VAN WESELS. IV, Jacobus Scheltema geeft als het wapen der familie Visfcher (die zich ook fomtijds de Visfcher genoemd heeft) een fehild op , dat volgenderwijs te blazoneeren is: Rechts doorfneden : I , van zilver ; II , van goud , met 3 roode• palen ; een vos van fabel loopt in het zilver langs de fnede. Indien Mr Jacobus , wieles mededeelingen hechts met groote voorzichtigheid t(: gebruiken gebruiken zijn , zich bier niet vergist, komt dit wapen aldus voor op een portret van Anna Roemersdr, geteekend door Stolker, naar eene fchilderij van den Alkmaarder Nicolaas van der Heck; maar dan kunnen ook de Pieters en Roemers Visfcher niet flammen uit het geflacht Visfcher, dat nog heden in den Belgischen adel voortleeft en zich kenmerkt door een rood fchild met gouden St-Andries-kruis. Toch fchijnt dit geflacht een zijner takken in Amsterdam te hebben overgeplant , en 'het is zelfs meer waarfchijnlijk , dat onze Binnen- en Buiten-Visfcher-ftraten , aan den Haarlemerdijk , haren naam ontleenen van den Lambert Janszoon Visfcher, die in den aanvang der XVI P Eeuw op die hoogte gewoond heeft 1 (even als 1 Ik moet echter opmerken , dat reeds in 1598 (Begr.-b. N. Kerk , 29 Mei) van "de Vifcher-ftraet by die harelemrner poort" gefproken wordt (verfta de oude poort bij het Droogbak). De 1'traat kan ook heeten naar "Arent Janszen VISKER, buyten die haerlemer poort", van wien 25 Apr. des zelfden jaars een klein kind in de N. Kerk begraven werd. Deze Visker (=Visfcher) kan echter geen broeder van onzen bovengen. Lambert zijn. Een broeder van Arent, Jan Janszen Vifker werd 17 Aug. 1598 ten grave gedragen. Pieter Aertsz Vifcher , wonende "buy ten haerlemmerpoort teerfte huys anden dijck", werd in de N. Kerk begraven den 11 Jan. 15 86 , en Pieter Gerritsz Vifcher "buyten de haerlemer poort'" den 5n December 1590. Is Jan Visfcher, die den 31n Jan. 1592 in de N. Kerk begraven wordt, de vader van Arent en Jan bovengenoemd ? Zijn woonplaats is niet vermeld. Hij was een deftig man: want zijn erfgenamen hebben f 6.— gegeven, om hem te doen beluyden met "die groote vloek" der Oude Kerk (zie Begr.-b. 30 Jan. 1592) : eene eer, waarop zelfs onze Burgemeesters niet altoos aanfpraak maakten. Misfchien zal iemant van meening zijn, dat de hier bijgebrachte personen visfchers waren, die de goede lieden binnen de "haerlemmerpoort" van Y-bot voor zagen; maar indien werklijk de visfchers toen ter tijd zoo dicht aan dc ftad woonden , er. een visfchersbuurtjen vormden , zou men de inoeite hebben kunnen DE VISSCHERS EN VAN WESELS. de Pommerftraat aldaar van een hoekhuisbewoner ? — Dommer haar naam kreeg) , dan van onzen Roemer , hoewel ook dezes achterhuis ter dier tijd op weinige minuten afi'tands van de Vis £chersftraten moet gelegen hebben. Ziehier in 't kort de gefehiedeni s dier Visfchers van het gou den fchuinkruis. De naam is Visfcher, De Visfcher, of von Viichher. Zij zijn van Duitschen oorfprong. De eerste berichten levert mij Her kenrodes Nobiliaire. De oudste bekende Hamvader , Friedrich Vischer, Ridder , ftierf in Palestina , A° 116 8. Zijn zoon Jan, nit zijn huwlijk met de Zwaabsche Johanna v. Schellenberg , was voor Akkaron , en hielp Jerusalem nemen in 1191. Uit den kleinzoon vaan dezen fproot Ulrich , die leefde in de XIVC Eeuw en wiens wapen, liet gouden St-Andrieskruis op het kelen veld , vermeld wordt. Hendrik, Ulric h s zoon, f neu v- gilde te Sempacli den 9 11 Juli 1386 , zijn andere zoon Willem was gebleven ini een gevecht tegen de Turken , vier jaar vroeger. Achtervolgends zijn de hamhouders van dit moedig geflacht Hoofdlieden van grootere of kleinere benden keizerlijke voet- en lansknechten geweest. Een der jongere zonen Jan de Visfeher deed in 150 T de bee^vaart naar liet Heilige Graf. De oudste tak werd in de XV.IF E. door zijn neef en naamgenoot Jan de Visfcher vertegenwoordigd , die onder Karel den Ve diende en ftierf in 1553. Wellicht was het ter eere van den Keizer dat dezes 3e zoon den naam van Carl of Karel droeg. 1)e oudste, Theodorus, kapitein van een bende van 400 voetknechten , was Goeverneur vair Stralen ; hij huwde hier in Nederland , en wel te Vianen met Adriana van Hoorne , gezegd v. Hemisfem. Zijn zoon Jan , in 155 1 in .)uitschland geboren , was van fparen bij elk hunner zijn beroep te vermelden ; ook worden in de begraafboeken zeer zelden de beroepen vermeld. Zeker is het, dat Lambert Jansen Visscher een tabakshandelaar `vas, en dat ook geen lid der familie Dommer, al leefden zij al te zamen onder de gehoorzaamheid van den Vatikaanschen Visfeb erering, het beroep van Petrus en de zijnen hebben uitgeoefend. 380 DE VISSCHERS EN VAN WESELS. 1593 tot 1618 Schepen van Aildwerpen , en de eerste van het gellacht, die een burgerlijk ftaatsambt bekleedde. Hij ftierf 29 Maart 1619. Uit een huwelijk met Cath. Longin had hij 5 kinderen : Jan Balthasar, Heer van Schiplaken, geb. 27 Nov. 1580 en Commisfaris van monstering van wege den Koning vn Spanje. Het zelfde militaire ambt bekleedde Jan Balthasars fchoonbroeder , D. Juan de Gomez Cano , gehuwd met Anna de Visfcher. Wanneer wij nu mogen aannemen , dat de te Amsterdam aan de Haerlemer-ftraet gevestigde Visfchers een afzetsel der zelfde familie waren , dan ontbrak de Theodoor (een naam , die met dien van Jan of Johan dikwerf in de familie voorkomt) ook niet in de generatie , waartoe Jan Balthasar behoorde. Theodorus de Visfeher namelijk (een eigen broeder van den Amsterdammer) was in de XVIIe Eeuw insgelijks Commisfaris van monstering van wege den Koning 1. Wellicht volgde hij Jan Balthasar op , die in 1640 overleden was. Theod. de Visfcher had eene zuster Cornelia , gehuwd met Jan Staat, en den broeder Lambertus de Visfclïer , hooger door mij genoemd. Ook deze drie waren kinderen van Jan de Visfcher 2 , en dan vermoedelijk uit een tweede huwelijk van den Schepen. In de gedrukte genealogiën wordt maar van 5 kinderen gewaagd : Jan Balthasar, Roelant, Anna, Margaretha en het brusfelsch Begijntjen Catharina de Visfcher. Blijkbaar had de tak waartoe Theodorus be hoorde, al waren zijn broeder en zuster naar Holland verhuisd, allen invloed in Belgiën nog niet verloren : het hooge militaire ambt , de post van vertrouwen , door hem in 's Konings legers bekleed, bewijst dit niet minder dan het Le.uvensch profesforaat van zijn in Holland geboren broederszoon , dat wij zoo terftond zullen aanroeren. Lambertus , die, vervreemd van hunne militaire overleveringen, te Amsterdam een bloeyenden handel dreef , was hier gehuwd 1 Blijkends onder mij berustend kopie-extrakt van 't begin der XVIIIP Eeuw, uit verfch. authentieke akten ; gelicht ter zake van 't eigendom de graven C 16 en G 33 in de N. Kerk te Amsterdam. 2 Volg. de kopie-akte bovengenoemd. DE VISSCHERS EN VAN WESELS. met de dochter uit een patriciesclh geflacht van Noord.-Holland, Jannetgen Jacobsdr Crap. Indien Theodorus , met zijn doopnaam aan Lambertus' eerstgeborene te fehenken , gemeend b^ eeft hem naar Belgiën te tronen en er een foldaat van te maken , is hij maar voor een gedeelte in dit opzet geflaagd. De zoons van Lambertus de Visfcher neigden voor de noblesfe de robe , en werden geleerden. Theodorus verkreeg te Leuven het Baccalaureaat in de Theologie 1 en word er, in 1665 , tot een akamedischen Leerftoel benoemd. Drie jaar later naar zijn geboorteland te-ruggeroepen werd hij aldaar met al de Priesterlijke waardigheden bekleed , waarop zijne afkomst , ook in de oogen van den Internuntius te Brusfel , en zijne talenten hem aaiifpraak gaven. Hij was reeds in 1666 tot Kanunnik in het kapittel van Haarlem verkozen ; later werd hij Aartspriester van Noord-Holland en 1)rechterland en Rond als Pastoor achtervolgends te Purmerend en te Alkmaar 2 Hij heeft, in de zaak van dele Vicarius Codde eerre niet onopgemerkte rol vervuld en maakte met 4 andere Kanunniken 3 de meerderheid van liet Haarlemsch Kapittel uit, die den 17 n Mei 17 0 7 , tot groote ergernis der Jansenisten 4 , een verzoekfchrift aan de Staten van Holland richtten , om den "Amsterdammer" Adam Daemen , Kanunnik der Kerk van Keulen , als Apost. Vikaris toe te laten. Zijn broeder de Med. _Doctor Jacobus, als geneesheer te Amsterdam gevestigd, ging op zijn 26c jaar een huwelijk aan met RRebecca Cornsd'-Van der Es, van Hoorn, die hij waarfchijnlijk aldaar bij de verwanten zijner moeder ontmoet had. Het huwelijk was echter tegen den zin des vaders , want het werd zonder consent en met een vonnis 1 Hij moet in 1659 ter Hoogefcliool zijn ingefchreven , "omdat een leergang in de philosophie twee jaar duurde en dat hij , volgens Bacx, in 1661 de 7e plaats bekwam, dat is bij het eindigen zijner ftudie als ph.ilosoof.°' Mededeeling van mijn vriend den Archivaris Van Even. Theod. de V. kwam te Leuven in 1659 en woonde in de Pxdagogie liet Varken , waai Adriaan VI en Van Loon gewoond hebben. "D. War." , IX , bl. 197. 2 Balavia Sacra, in fol. II, 422. 3 De anderen waren Theodorus van Groenhout, Nicolaas vander Meer, Cornelis vander Coogen en Lambertus Schaep. Hoynek v. Y. Hist. d. Utr. Kerke, aanh. bl. 72. 4 Batav a Sacra, in 8°, III, 525. 382 DE VISSCHERS EN VAN WESELS. voltrokken. De goede verfandhouding echter, die tusfchen de kinderen van Lambertus Visfcher bleef heerschee, getuigt ten voordeele van Dr Jacobus. Of hij mannelijke nakomelingfchap gehad heeft, is mij onbekend. Hij had 3 zusters : Elisabeth, voor de anderen overleden; Cunera, de oudste, die ongetrouwd bleef, en Christina , die in 1635 geboren , op 23-jarigen leeftijd de vrouw werd van Willem Thijm 1. De Visfchers-Longin , met hunne wapenfpreuk SANS FARD en hunne roode leeuwen tot fchildhouders, vertegenwoordigt in Belgiën Ferdinand Baron de Vischer te Ostende 2 en de familie der. Graven De Celles. A. TH. 1 "D. Warande" , IX , bi. 547. 2 Ch. Poplimont, "La Belgique héraldique" , XI, 234. IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". Een kompleete Bilderdijk 3°-Editie kan ouugeveer 150 á 200 deelera uitleveren ; dat hangt van de dikte der banden af, waarover men de losse (tukken verdeelt. Bilderdijk was niet iemant, die , overigens van zessen klaar , een effektenkantoor had of een houthandel of een rentenicrsbralldkast , of een profesforaat , en dan , in zijne vrije uren , boeken fchreef : liet Zij bundels poëzie of genootfehlapsredevoeringen , het zij handboeken in zijn fpecialiteit, het zij ftukjens voor verzamel-tijdfchriften ; boeken , die in `egale halve marokko-badden" gebonden genummerd worden van 1 tot 20 , en dan na 's mans dood u toeroepen : hier hebt gij "de WERKEN" van Jan , Piet of Klaas. Bilderdijk was een Nederlander, die liet verleden van zijn land en volk meer volledig in zich opgenomen had , dan een zijner tijdgenoten ; die met den blik vaan het genie de oude Taats- en taaltoestanden in hunne wording en ontwikkeling doorfchouwde , die met den rustelozen ijver van een fcherpzinnig navorscher las en opteekende in zijn ftalen geheugen, en plaats gaf in zijn ftelsel en bevruchtte, en eindeloos rijker hervoortbracht dan hij tot zich had genomen. Zijne daden waren de gevolgen en zichtbare teekens zijner gemoedsbewegingen en zijner geestesovertuigingen , de uitingen van zijn wil ook .... van zijn hartstocht - van zijn charakter. Hij gaf vóor buiten de tijd te leven , maar bedroog zich hierin : hij leefde in en met zijn tijd ; hij had er anders zulk een ontzettender ftrij d niet tegen kunnen voeren. Hij fchoot niet uit de verte maar pijlen; hij was in de me2ée van het hoofd tot de voeten gewapend , en zelden trof zijn zwaard zonder te dooden. Niemani, vroeg zich, hoe 't kwam, dat op zekere belgische lijst van nederl. letterkundigen, alle namen met klein-kapitaal monden ; flechts die 384 IETS OVER BILDERDIJKS "FLOR1S V". van Bilderdijk met groot. Nochtans als hij het zaalij en der Leidsche Maatfchappij op een maandvergadering binnentrad, was het niet uit ontzag , dat men de plaatsen naast hem ledig liet; en als Kemper kwam , hem de hand gaf en naast hem ging zitten, was dit geene aanmatiging , maar zelfftandigheid, met eenige deernis gemengd. Menschen, die zoo als Bilderdijk door het leven voorts chrijden , alom de blikken om zich heen (laan , en , diep overtuigd van de fpreuk - `Iu 't verleden ligt* het heden" , dat verleden met een Praal hunner oogen verlichten en er dan meer erg beter aan den tijdgenoot van weten te verhalen dan iemant anders , dergelijke menschen fchrijven geen voltooide heldendichten , geen vaderlandsche gefchiedenisfen in 21 deden , geen woordenboeken in twaalf. Zulke personen laten nu en dan hunne adversaria drukken en zóo komen er boeken van hen in de waereld. Als Bilderdijk in onze tijd geleefd had, zou een maandfchrift , door hem alleen over alle wetenfchappen gefchreven, en met lierdicht aangevuld, de beste vertegenwoordiger van zijn .persoon, van een der krachtigste en beoefenenswaardigste indi viduen geweest zijn , die Nederland ooit heeft opgeleverd. Intusfchen het beftudeeren en loeren kennen van een man, van wien 150 a '200 gr.- 8°-deelera in de waereld gel raclet zijn , is geene gemakkelijke taak. Veel gemakkelijker is het in een bloemlezing een vaers van hem, in een tijdfchrift een arti kel over hem op te flamn, en dan hem te veroordeelen. Het komt werklijk in de fmaak over Bilderdijk de fchouders op te halen. Zelfs als dichter beduidt hij niet veel. Toen Huet, onder het korrigeeren vaal Krusemans uitgave , alle zwakke of bedenkelijke plaatsen uit de honderdduizenden vaerzen, die Bil - derdijk ;efchreven heeft, opteekende, en deze distel-lezing in -den Spectator had laten drukken, zeiden vele lieden zelfs waren er koopers van den kompleeten Bilderdijk onder "God dank , dat het zoo min is : nu behoeven wij Bilderdijk niet te lezen !" Als dichter was Bilderdijk gevonnist; men kon er zich te gereeder bij nederleggen , om dat men Da Costa, (ondanks zijn christelijk geloof) zoo hoog opvijzelde : er kon hier dus geen fprake van vooroordeel zijn. Bovendien , men was immers (tot IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". dat Jonck bloet weêr een revirement had uitgelokt) bereid om Vondel te bewonderen ! Ja, heden krijgt men de tranen in de , oogen over eigen grootmoedigheid --- daar • men Schaepman, een Priester, een Ultramontaan, zelfs luide toejuicht. Is er nu nog niet genoeg voor de dichters gedaan ? Neen , Bilderdijk kan men nu gerust laten vallen. Buitendien , wat heeft hij Odilde niet flecht behandeld ; hij verzoekt Van der Linden zijne vrouw tegen hem-zelven te befchermen : wat een monster ! Er fpreekt wel heel veel goed vertrouwen op de deugd van Van der Linden uit : maar als Bilderdijk onnoozel was , bij zijn ílechtheid , was hij maar zoo veel te verachtelijker. Als mensch -- niets waardig; dat plach de oude IJntema al dezen en genen in het oor te bijten : toen was hij echter als dichter nog ongeëvenaard : maar dramatiesch dichter is hij iv 't geheel niet ; en allerminst in zijn Floris den V e -, dat is een prul daar is ieder het over eens. Het is nu een kleine 30 jaar geleden , dat ik over den Floris den Ve eerre opinie uitfprak , die niet met deze veroordeeliiig overeen- temt. hen nutte van de Ideeren en Dames , die thands aan het woord zijn, neem ik de vrijheid die opinie heden eens te herhalen. Groote mannen , vooral de helden de-,• gedachtenwaereld , zijndoorgaands hunnen tijd vooruit ; leveren doorgaands in hun per- soon eerre beeltenis op der toekomende , der op handen zijnde Maatschappij ; voorspellen in hun woorden en daden wat eenmaal wezen zal. Niet zoo zeer door een profeetisch vermogen doordien zij , hooger geplaatst , den blik hunner geesten vrijer en verder om zich rond mogen slaan wellicht ook niet enkel_ dewijl de Natuur ze beschikt heft , om 'c .... the great prelusive drops' te zijn , waarin de milde lenteregen der ontwikkeling zich aankondigt : maar voornamelijk dáárdoor , dat hunne voorspellingen, hun woorden en daden-zelven , hun persoonlijk leven , oorzaak zijn van den vooruitgang , en zij , ofschoon niet oogenblikkelijk begrepen , de zaden hebben gestrooid, die eenmaal ,den gantschen aks ker zullen bevruchten. Geen wonder, dat hunne Eeuw ze niet begrijpt : ze scheppen er anomaliën, die eerst later tot algeheelen 386 IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". aard , tot wetgevende natuur , tot wijs van bestaan , voor de Maat. schappij zullen worden : de Maatschappij stijgt tot hunne hoogte, gehoorzaam aan den schok , dien zij van hen-zelven ontvangen heeft. Daar zijn ook menschen , die ten achteren blijven bij hun Tijd; die de Maatschappij het vooruitgaan zoeken te beletten: niet zoo zeer om dat zij de behoeften des oogenbliks misken.. nen , als wel , om dat zij , in de vervulling dier behoeften , eene nederlaag duchten voor hun specialiteit, en liever met de borst tegen den wagen inloopen , dan zich ter zijde te schikken , of er plaats op te nemen. Men behoeft niet te vreezen , dat wij den Lezer aldus toespreken, opdat wij eene aanleiding mochten vinden, ter behandeling van het eeuwig thema der miskenning van groote mannen door den tijdgenoot , waarachter zoo menig kunstenaar en leeraar , met zijne middelmatigheid , schuil gaat , of het gebrek aan levenswijsheid en behendigheid zijner voorgangers verbergt : wij gelooven, dat alle begrippen hunnen noodzakelijken weg hebben af te leggen , en dat geen nieuw denkbeeld , zoo maar aanstonds zich te midden der oude denkbeelden te huis kan gevoelen : vermag iemant iets bij te dragen om de verbroedering te haasten al- weer , dank zij den omstandigheden ! maar van den gewonen loop kan men het niet vorderen. Vreemd aan de kennis der middeleeuwen door een vooroordeel , dat zijne historische gronden had , tegen dat tijdvak ingenomen zonder aandacht voor hetgeen mannen van schranderheid en ijver , benevens welmeenende blokkers , nog onlangs, daaromtrent , veelal uit liefhebberij voor de zaak-zelve , hadden opgespoord verstoken van kunstgewrochten , waarin die nasporingen wezenlijk vrucht zouden hebben gedragen en te ereden in het konventioneel en volstrekt onjuist begrip , dat de zucht voor het ron aneske haar had ingeprent : stond daar de jonge Regeering van Lodewijk Napoleon, en gaapte den Floris deh Vijfde aan, dien haar hoofdpoëet in drie dagen tijds uit het stof van vijf maal honderd jaren had te voorschijn gedolven. Zij herinnerde hem zich niet -- zij kende , noch erkende hem ! -- Daar was ook zoo veel in dien tusschentijd gebeurd : daar moest nog zoo IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". veel gebeuren , eer men sympathie zou gevoelen voor de trouw en den riddermoed der mannen , den eenvoud en het diep gevoel der vrouwen , waar die deugden de plaats bekleeden van verstandsontwikkeling , scherpen zin en geleerdheid :.wat wonder , dat men, ook in den .Floris , het gemis dezer eigenschappen bij eenigen, niet als tragiesch , niet als belangrijk beschouwde. Men achtte zich het rustig Monarchisme niet wenschelijk -- men moest Floris óf wel straf baar , óf wél onbehendig vinden in geenerlei opzicht zijn meêgevoel waardig. Adel en Krijgskunst hadden opgehouden dichterlijk te zijn na 1790 en tijdens Napoleon. Sterke hartstocht , verheven deugd , werden , bij hofintriges en slaafsche onderwerping aan den dwingeland , niet meer begrepen. Maar had de Floris dan niets van den Tijd zijns Auteurs ? Voorzeker ' en het is op de schoonheid des kunststuks van geen wenschelijken invloed geweest: wij zullen dit ter zijner plaatse bewijzen. Maar het scheen te luttel , niet genoeg uit het middelpunt der volksideën genomen , om hens opgang te verwerven. Hij kwam. in 't licht ; werd nimmer gespeeld -- door die hem 1 azen niet gekend weinig gelezen — vergeten in de massa van Bilderdijks werken , of een enkelen keer herdacht en doorbladerd , om Bilderdijk-zelven na te getuigen , dat hij geen uitstekend dramadichter was , dat hij slechts een proef van zijn onverbijsterbaar talent , ook in den vorm eens treurspels , had willen geven. Wij zijn dank verschuldigd aan Mw Van ( `llefen , de verdienstelijke tooneelkunstenaresse , dat zij voor het eerst op het denkbeeld kwam , dit werk van Hollands grooten dichter der moeite van het onderzoek, van de voordracht te durven waard keuren. Gaan wij de denkbeelden eens na , die het stuk bij ons heeft opgewekt , voornamelijk in verband met don tijd der vervaardiging. Men vindt in den Floris de middeleeuwen reeds op hun rechten prijs gesteld, en daaraan het betamelijk voorkomen toegekend , dat even vreemd is aan liet kinderachtige der avontuurlijkheid van dolende ridders en sentimenteele troebadoers, als aan het verachtelijk streven van monsters in priesterkap of vorstenmantel , en van dierlijk domme volkshoopen. Wat Dichter€ en Romanschrijvers , wat de smaakvolle wetenschap , wat Schilder- en Beeld houwkunst , in later dagen en nog heden , ter voorstelling der tijden , die de beide groote Karels van elkander verwijderd houden en samenbrengen , voltrokken hebben lag nog onbegonnen; 388 IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". en het licht, dat Bilderdijk in zijn Floris, zoo wel over de middeleeuwen in 't algemeen, als over dat tijdperk onzer geschiedenis in het bijzonder , liet doorbreken , was het glansrijke morgenkrieken van den dag, die ons later zou opgaan. Hebben de tijdgenoten van Lodewijk Napoleon er hun voordeel niet meê gedaan is het leenrecht in al zijn omvang niet dadelijk doorgrond, is het charakter der zeden en gebruiken, der volksbegrippen uit die tijden hun niet aanstonds opmerkelijk geweest, heeft men Floris niet dadelijk recht doen wedervaren , en voortdurend den Gijsbreckt van Vondel , zonder nadenken genoten : de morgen was nu eenmaal dáár , en zijn aanblik verstrekte den natuuronderzoeker een waarborg , dat hij welhaast voor zijn opgetogen leerlingen den vollen middag zou doen verrijzen. Bilder dijk gaf zijn lessen over de Geschiedenis des Vaderlands : zijne begrippen verspreidden zich ; niet enkel de liefhebbers der oudheid , als zoodanig maar Filozofen en Kunstenaars sloegen de boeken op van Kluit en van Huydecoper , lazen Maerlant en Melis Stoke. Gelijk overal elders bracht men ook hier de laatste vierhonderd jaren , welke de Hervorming voorafgingen , tot hunne wezenlijke historische waarde ; en de menschen dier dagen zijn geen barbaren meer, die voor ons te vergeefs hebben geleefd. Wat men er bij won ? ook behalven de geschiedenis , ook behalven den blik in het filozofische der tijdsontwikkeling, in de charakters van personen en zaken , in het pittoreske dier eeuwen? men won er vierhonderd jaren langer bestaan voor zijn Taal , vierhonderd jaren monumentaal volksleven Kunst en ' Literatuur -- door. Heerlijke vond ! rijkdom, bij wiens bewustzijn het een volk vergeeflijk zou gerekend worden , indien het er zich aan verslingerd , in vergeten had , indien het met al de woede der dweepzucht, voor een oogenblik, zulk een. tijdperk tot het uitsluitend voorwerp zijner liefde , zijner studie , zijnes kunstarbeids had verheven. Een derde van zijne Geschiedenis , de jeugd zijner Taal en Literatuur , gelijk gemaakt , in over-een-stemming gebracht, met die andere gedeelten , welke zich nimmer miskend hadden gezien ! Alom opklimming , ontwikkeling , overgang en harmonie bespeurd ! Den dichter, den kunstenaar, eene reeks van belangrijke voorwerpen te meer geleverd en bij gebreke van stoffen uit onzen tijd , die niet altoos te verdichterlij ken is, in zijn eigen vaderland , bij het volk , in de natuur , waarvoor IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". men sympathie gevoelt , zoo veel nieuwe bestanddeelen voor onsterfelijke kunstwerken aangetroffen ! 0 , welk een gloeiende geestdrift moet de toejuichingen kenmerken, die van alle zijden den denker en kunstenaar overstelpen, als het hem eene behoefte werd , en hij het raadzaam geloofde , zich op het nieuw ontgon. nen veld aan den arbeid te begeven. Gij bedriegt u : hij vindt , ja , sympathie ; hij kan steunen op aanmoediging maar bij lange na niet op aller. Wij zwijgen van het gedeelte des volks , dat traag is in het ontvangen van indrukken dat zich lusteloos betoont , zoo de genieting van een kunstgewrocht eenige meerdere: verstandelijke inspanning vereischt, dan die der literatuur van den dag : maar ook het betere gedeelte, maar ook onder de denkende hoofden wordt er gevonden , die hunne oogen sluiten voor de vereffening der geschiedenis , voor de aanwinst eener literatuur , voor de assimilatie der niiddeleeuwen met de vroegere en latere tijden. Daar is er , die het als het kenteeken der verwerpelijkheid eens kunstvoortbrengsels aannemen, wanneer de auteur heeft kunnen goedvinden zijn helden uit de veertiende of vijftiende eeuw , met de schilderachtigheid, die ze kenmerkt , en als een edelen luister ontleenende van het regeeringstelsel dier dagen , te kiezen. Daar is er, die het den Schaapherder van Van den Rage een verdienste rekenen , welker gemis hem op den dood had gestaan, dat "Schaf Blaar niet tot den hoogsten Adel behoort , dat de situatiën , die het uitvoerigst en vlijtigst geschilderd zijn, binnen den kring van den Burger- stand blijven" , die er in juichen , en voor dit maal "de luisterrijkste namen uit den Stichtschen oorlog , Montfoort , Nyveldt en Bisschop David van Bourgondië" er om 9edoogan willen , dat zij "op den achtergrond" geschoven zijn. Daar is er , die nog altoos de middeleeuwen ontkennen , en , ten achteren bij hun tijd , ons willen dietse. maken , dat "wij leven in de derde eeuw, sedert de nederlandsche spraak zich tot eigenlijke schrijftaal verhief`'. En die goede Kluit, die er, even als zijn voorganger Balthazar Huydecoper , voordeel in zag zelfs eene lijst der geslachten onzer naamwoorden te bezitten , "getrokken uit Schrij veren , die geleefd hebben voor de Nederlandsche Beroerten" ! die het gebruik van Melis Stoke ten leiddraad stelt voor de letteroefenaren onzer eeuw ! En de tegenstrevers-zelven , die er het hunne toe bijbrachten, om onze taal , op den voet te stellen, gelijk men DIETSCI{E WARANDE X. XXVI 390 IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". haar voor Hooft en Vondel gekend heeft dat is Neêrduitsch in de volksspraak, en Neêrduitsch in de boeken ; vrij van de banden der gekunsteldheid en opgedrongen deftige vormen , die haar door Hooft en zijn genoten , "toen de nederlandsche spraak zich tot eigenlijke schrijtiaal verhief" werden aangelegd ! Evenwel bestaat er nog altoos voor hen eene duistere klove tusschen de eerste en tweede, helft van de zestiende eeuw; ja, hun afkeer van de tijden der. Graven , hunne vooringenomenheid met ons Gemeenebest, met zijn rijkdom en "degelijkheid" , hun "open zin" voor het burgerlijk;fariljare , hun Republikanisme , hun sektegeest (wat weet ik !) gaan zoo ver dat zij , die zich mannen van den vooruitgang gelooven, de vorderingen der wetenschap miskennen , en , knorrig over het vereffenen der geschiedenis , er onzen Van Lennep een euveldaad uit maken , dat hij zoo veel tot die vereffening heeft toegebracht , dat hij er een zijner waardigen werkkring in vond tot de balans van het geheel ook het zijne te komen aanwenden. "Indien hij zich de helft der studie, welke hij der middeleeuwen wijdde , voor onze Zeehelden , onze Wereldhandelaars , onze Staats- en Prinsgezinden getroost had, hoe veel verdienstelijker zoude zijn populariteit, hoeveel duurzamer de vermaardheid zijner schriften zijn !" En waarom , bid ik u ? Ziet gij vooruit , dat de dagen van Maurits , van Hooft en De Ruyter ons op nieuw te beleven zijn ? Vindt gij in geheel het volk der tegenwoordige Nederlanden , de Staatschen van 1600 en later te-rug ? Vleit gij u met de sympathie onzes tijds en van het nageslacht voor een toestand , waar wij meer en meer van vervreemden ? --- En gij-zelf dan, vraagt ge wellicht, denkt gij de middeleeuwen in wezenlijkheid te-rug te roepen , en eene gesteldheid te gemoet te gaan , die haren spiegel in uwe tafereelen zal vinden ? 'W ij zijn u daarop geen andwoord verschuldigd: wij maken niet , als gij , de reproduktie onzes tijds tot een voor aarde van onzen invloed , van ons bestaan , in de kunst. -W ij gelooven , dat de volkeren meer en meer onafhankelijk , meer en meer in de geesten vereenigd , (of men het duidelijk mocht achten !) meer en meer veralgemeend worden , in hun wezen , in hunne begrippen , in hun wijs van gevoelen en vereeren ; en dddrom geboven wij , dat thands meer dan ooit, niet de tijd is gekomen om de middeleeuwen te verafgoden , niet de tijd is gekomen om ons aan het blinkende harnas der Edelen , aan het hermelijn van. IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". de Burchtvrouw te vergapen : maar om , op de hoogte geheven, die de Middeleeuwen met hare jongelingsproeven in chronijken en gedichten, die de Zeventiende -Eeuw, met hare krachtige uit drukking van dat tot rijpheid gekomen tijdperk , die de Acht tiende Eeuw , met hare geduldige studiën der oudheid , en be roeringen in de wijsgeerte , die de vervorming van onderzoekers in dichters, van denkers in literatoren Onzes Tijds , die de ver hooging van het Christelijk Leven in strijd met de twijfelzucht, welke personen tot mythen vernedert, en die eindelijk de nooit verzaakte kennis en liefde der Grieksche en Romeinsche Oudheid ons deed innemen de blikken naar welgevallen om ons heen te laten weiden , en zóódanige voorwerpen uit dat onafzienbaar veld ter behandeling aan te grijpen , als wij naar de roepstem van ons hart , en de eischee der maatschappij onzen plicht achten. Wij hebben iets dergelijks meermalen gezegd , en wij rekenen ons van de verplichting ontheven dit hier uitvoeriger te ontwikkelen. Liever gaan wij tot de nadere ontleding vara het kunststuk over, welks keuze van onderwerp wij , in het algemeen, reeds hebben gehuldigd. Wanneer I)e Clercq , in zijne Wenken on -ent, de dic/ti erlijke loopbaan van W. Bilclerclijk , van de oorzaken spreekt , die Bil derdijks treurspelen voor het groote publiek minder geschikt maken, en daarin de reden schijnt aan te geven . waarom men Bilderdijk minder als een "opzettelijk treurspeldichter" te beschouwen hebbe dan noemt hij , in 'de eerste plaats , de historische "schoonheden", die , naar Bilderdijks bijzondere opvatting gevormd , met veler inzichten en lang gekweekte begrippen in strijd kwamen ; en ten tweede , 't gemis van "die treflende tirades , waaraan men in navolging der Franschen gewoon was, en die geschikt waren, om de kunst des tooneelspelers te doen sch tieren 1." Onzes bedunkens heeft De Clercq geen ongelijk , en , vooral om het in de tweede plaats genoemde , zal ook den Floris V nimmer die plotselijke en algemeene toejuiching te beurt vallen, welke de menigte dikwerf voor de plompste tegenstellingen en zinledigste galmen over heeft. --- "Gij acht het dus geen gebrek in Bilderdijk ?" vraagt ons de lezer. Dit hangt af van hetgeen men door treffende tirades te verstaan heeft. Effekt - ontberen 1 Gedenkzuil voor W. Bilderdijk , hl. 20. 392 IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". wij in Floris niet : maar het is een effekt voor het verstand , voor de nagedachte , en dan eerst voor 't gemoed ; 't is geen effekt in de handeling , in 't licht bevatbaar en oogenbliklijk treffend woord -- in het onderdeel : en , inderdaad , zoo iets eischee wij van den tooneeldichter. Dat het Bilderdijk ontbrak is volstrekt niet bevreemdend. Hij nam , zeiden wij boven , iets op van zijn tijd in zijn Treurspel; geen dichter die zich geheel en al boven dergelijken invloed heeft kunnen of heeft willen verheffen : vinden wij in Floris het didaktiesch bestanddeel van De Ziekte der Geleerden en Het Buitenleven niet te-rug wij onderstellen er toch gemaklijk den vertolker in van Pope , den zoon der achttiende eeuw , der eeuw van koele beschouwingen en stelselvorming; wij beseffen, dat de Schrijver een tijdvak kan beleefd hebben, waarin het niet raadzaam was zijn subjektief gevoel, door de omstandigheden van het oogenblik gaande gemaakt , in al zijn volheid uit te drukken , en al merken wij op , dat de Dichter gaarne zijn persoonlijke denkbeelden in zijn voortbrengsel laat bepleiten , het is ons toch , of hij met oneindig veel voorzichtigheid en eenigermate gedwongen de personaad j es hunne begrippen laat bekend maken. Daar bestaat een tweede reden, waaromn Bilderdijks Treurspel niet zoo vol is van de geestdrift, niet zoo gloeiend gekleurd , als veel van zijne overige dichtwerken : hij was de subjektieve dichter bij uitnemendheid: "My is 't gevoel , de bron ; by my , 't gevoelen , dichten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het hupplen van het rund in 't frissche klavergroen, Beoogt niet, wie 't aanschouwt, genoegen aan te doen. De pijn , de vreugde spreekt , en eischt zich uit te gieten: 't Gevoel wil doortocht, ja ! in lijden en genieten Het hart wordt overstelpt, de ziel moet uitgebreid, En vraagt niet wie ons hoort, en met ons juicht of schreit." 1 Van iemant , die eene dusdanige belijdenis herhaaldelijk heeft afgelegd , en wiens werken over de droogste punten van taalstudie en dergelijke , z66 weinig naar een vastgesteld plan geschreven zijn , dat men er liever een fraaiere , schoon ordelozen, dithyrambe dan • een grammatika in begroet , zal men niet licht verwachten , dat hij zich gemakkelijk in de geregelde en afgepaste vormen der Tragoedie bewegen zal , en althands niet , wan 1 De Kunst der Poëzy , Winterbloemen , I , 22 , 24. IETS OVER BILDEI DITKS "FLORIS V". neer hij zoo vele meeningen te ontzien , zoo vele plichten te vervullen heeft , als Bilderdijk , tijdens de vriendschap , die Lodewijk Napoleon hem. toedroeg. Het grondgebied , waarop hij zich in Floris V bewoog , had hij bovendien te dikwerf met de wetenschappelijke spade doorwroet,, dan dat hij , ter dier tijd eene juiste maat had kunnen houden, in de wijsgeerig-historische uitweidingen , waartoe het onderwerp hem aanleiding gaf , en niets is iatuurlijker dan dat hij Graaf Floris' geheele wezen , naar de thands algemeen aangenomen zienswijs, in het ware licht stelde 1 , met uitzondering van de natuur der eigenschap , die hem een waardig Vorst deed zijn : want Bilderdijks .Floris is wel edelmoedig, maar de Dichter systematizeert zijne edelmoedigheid te zeer ; en maakt op verscheidene plaatsen van den ridder een filozoof [ : iets: dat de moderne enthuziasten voor het Eng. en Duitsche Drama hunnen Schiller voor zijnen Wallenstein e. s. zoo gaarne ten goede houden!]. Wat de voorstelling der gantsche gebeurtenis betreft , onze Lezers begrijpen ongetwijfeld, hoe Bilderdijk zich daarvan kwijten moest : Velzen , die den Graaf te onrechte verdenkt van in geheime verbintenis met zijne gade te staan ; Woerden , die zich zijner wraakzucht aansluit ; en .flrnsíel, de zwakkeling , wiens bondgenootschap , ter handhaving van de rechten der Edelen, door de sluwe verraders gemaklijk was uit te lokken, al schenen de vermoedens van Velzen hem ongegrond. Men kent Bilderdijks meening , aangaande de houding van den Heer van Kuik , die niet , zoo als men er den Auteur wel eens een verwijt uit gemaakt heeft , door hem voor een toonbeeld van loyauteit gehouden werd, al doet hij den Graaf in zijn verblijf gevangen nemen , maar die hij ten allen tijde voor een pocher en huichelaar, die "den braven man, den man van eer wilde uithangen", heeft gestempeld 2. Men weet almede van Bilderdijks denkbeeld , dat Graaf Jan vare- Henegonzven een der bewerkers van het verraad zou geweest zijn, en het zal niemant verwonderen , dat hij ook dezer meeping een plaats in zijn Treurspel gegund heeft. Voor het overige heeft hij , ten beste van zijn Kunststuk, de gelegenheid ontweken, om van 4pzes van 1 Gelijk hij hem in 17 88 reeds begreep : zie zijn vaers Floris de vijfde in ,de Mengelingen . kl. 80 D. III , bl. 59. 2 Zie het Treurspel Bed. I, Toon. 8. Verg. de Geschiedenis des Vaderlands, II, 247. 394 IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". der Sluis , de moeder van Witte van Haemnstede , en haar huwelijk met Floris 1 , dat Bilderdijk altoos met hand en tand heeft vastgehouden, te spreken; en vooral de betrekking , die de Dichter tusschen zijn held en Machteld van Teelzen ontwikkelt , levert daardoor een schoon gezichtspunt in het Treurspel op. Daar is een treffend evenwicht in deze beide charakters; en hunne handelingen , ten opzichte van elkaar, zijn z66 belangrijk, doen zulke gelukkige kontrasten geboren worden , en komen, daar zich het meest tragiesch tooneel juist tusschen hun beiden ontwikkelt , zoo schitterend af van den duisteren achtergrond, die door de samenzweerders wordt uitgemaakt dat wij ze kiezen , om, met eene uitvoerigheid , die ons voor het ge/reele stuk verboden is , in hunne vorming, de wijze leiding na te gaan, en eene proeve der charakteristiek , benevens van dc meer uiterlijke kunstbehandeling , te vinden , die het Treurspel van Bilderdijk kenmerkt. In het 2de Bedrijf, 3de Tooneel , leeren wij de stelling van Floris , ten opzichte zijner schoone nicht reeds duidelijk kennen, en de edele , beminnelijke geaardheid van den Graaf komt voordeelig uit in zijne bekentenis aan Velzen: " . . . . Ik zie met pijn die bleekheid op de wangen, Dat somber uitzicht, dat een boezemleed verbergt —• Hetgeen mijn oog misschien mijns ondanks voedt en tergt. Mijn Velzen, zijn we oprecht ! Ik heb uw zwak begrepen. 't Is minnenijd, mijn Neef! Uw gade is schoon: En mooglijk is in u een argwaan opgerezen, Als mocht ik-zelf voor haar niet gants gevoelloos wezen. Bedrieg ik me ? -- o Mijn vriend ! verban een ijdien schrik! Geen meer aandoenlijk hart voor 't vrouwlijk schoon dan ik! 'k Aanbid het; en veellicht, waar mij de keus gebleven, Was Machteld aan mijn zij' tot 's Lands Gravin verheven. Zie daar, 'k verberg u niets, 'k ontsluit u mijn gemoed! Maar, heilig is my de Echt, en heilig 't edel bloed. 'k Betuig u, 1 Zie , onder anderen , hierover Bilderdijks Geschiedenis in het tweede en derde deel , met de aanteekeningen van Prof. .Tydeman, en zijn dichterlijken brief van Floris aan Agnes in de Rotsgalmen , D. II , bl. 190; maar ook de Verhandeling van den Iir Groebe , bekroond door het Instituut, op bl. 62 en 68. IETS OVER BILDERDIJKS "FLORIS V". vervolgt hij .. .. zoo mijn eed uw onrust slechts kan heelen, Nooit zag ik de eedle maagd in mijn begoochling deden. haar vader "vist alleen, dat zy my dierbaar was En schonk ze uw Echtkoets. — 'k Zuchtte , en deze wond genas. --- Voor 't oovrig : ze is uw Ga. Haar onbesproken wandel, Haar strenge zedigheid , zoo vreemd van minnehandel, Haar eenzaamheid op 't slot, waar ze als verbannen leeft, En Hof en Hofstaat schuwt.... Maar Velzen , hoe , gy beeft !" Ja , Velzen , die anderen voor even slecht houdt als zich zel ven , zoekt in deze gulle bekentenis van den edelmoedigen , maar onnadenkenden Graaf een valstrik , en zij vermeerdert zijn wan trouwen. Floris toont zich daar niet verstoord over: cc . . . . . . . . . . . betoon , haar teêr te minnen! .)a; minnenijd is blijk van liefde eni htiwlijkstrouw. Maar . twijfelt ge aati mijne eer, mijn Ridderwoord? ----Hou stand, En smoor uw grieven niet : - ITw' liandsclloe, of uw hand !" Van zijne onnadenkendheid van zijn hoofschheid , in de oude , maar nog onstrafbare beteekenis van het woord zien wij den Graaf in het Derde Bedrijf op nieuw een blijk geven, wanneer hij , Macllteld op het Utrechtsche burgslot verwelkomend, in het bijzijn van Woerden zijne vreugde te kennen geeft , over de onverwachte aankomst zijner schoone bloedverwante , en weinig tijds daarna, bij het zeggen van lti1acInedd, dat zij haren Gemaal dacht aan te treffen , Moereden van de hand zendt om Velzen te gaan opzoeken. liet onderhoud , dat er vervolgends , tusschen hein en Macliteld , plaats grijptpt , is voertreffelijk van kompozitie , en de kiesche , hoewel zeker niet gants en al ontschul digbare , galanterie van den Graaf, benevens de waardige houding en tevens voortreffelijke toon van de schoone V1 ach Leid , die daarenboven door het denkbeeld wordt afgetrokken , om haren gemaal een gerucht bekend te maken , dat wegends een samenspanning haar is ter oore gekomen worden in een reeks van heerlijke vaerzen uitgedrukt en als geschilderd. F oris verwijt haar minzaam , dat zij het Ha-fgewoel blijft vlieden ; "maar" , waagt hij te zeggen " . . . .. . . . . . . ik weet, sints eene onzalige Echt Uw noodlot aan het lot van donkren Velzen hecht, Dat ge om de teedre plicht van Dochter en van Gade, Den luister van mijn Hof met fieren moed versmaadde 1 k eer, gelijk 't betaamt, die grootheid van gemoed." 396 IETS OVER BILDERDZJKS "FLORIS V". Vluchtig , maar streelend , roert hij zijne vroegere liefde voor haar aan. "Doch ... 'k voere u hier . geen taal, dien ge uit den zelfden mond In heuchelijker tijd met wederzin verstond. Ik vleide mv — vergeefs ! die droomen zijn vervlogen ! - En" troost hij zich: "Het vaderlijk gezag gaf Velzens aanspraak klem. Maar zijt gij de mijne niet ik kan u toch niet ongelukkig zien , en de minnenijd van Teelzen , verbittert u beiden het leven: . ... Zijn kwaal neemt toe, de wonde zit in 't hart. i (- Teef me een middel in tot heeling van die smart." Nu Machteld : "Mijn Heer, het waar te veel , indien ik een vermoeden Hetgeen mijn Egá treft, door duistre taal kon voeden. Uw zorg voor zijn belang vereert en hem en my; Doch , waan niet dat mijn deugd verdacht aan Velzen zij! Of, dat een ijdle droom zijn ziel hebbe ingenomen, En my van 't Hof vervreemde om argwaan voor te komen! 'k Beklaag my niet by u van 't hart van mijn Gemaal. 't Is edel; en (vergeef mijne al te vrije taal) Zoo mooglijk Velzens ziel , eenstemmig met de mijne, By 't dartle Hof banket te stroef en somber schijne, Men schrijve een Edelman geen zwakheên , hem onwaard, Of my geen neiging toe , die zulke zorgen baart." Is dat niet fijn gevoeld , niet edel tot verrukkens toe ? herkent gij daar den diepen blik des Dichters in het menschelijk hart, en de meesterhand der voordracht niet in ? 1 .Floris herneemt: "Hoe dus ... !" M. achteer . (Daar hebt gij de aandoenlijkheid , maar ook de fierheid der vrouw van stand !) : • "Ik smeek u , Vorst, doe Machteld recht weêrvaren. Vergeet, dat ze ooit uw hart... En laat haar de eer bewaren! De Gade, dien haar 't Lot, dien haar een Vader schonk, Is edel, schoon zijn hoofd niet met uw' hairband pronk'. Zijn rechten over my zijn heiliger dan de uwen. Ik nam zijn wetten aan als Ega^ by het huwen, Zy zijn my dierbaar, en (het beige u niet, mijn Heer!) 'k Verandwoord hem noch my, en vraag uw zorg niet meer." 1 Men moet in den nederduitschen ftijl van 1805 even min als in het Dietsch van Asfenede of Maerlant de eigenaardigheden zoeken van ons tegenwoordig Hollandsch (1873). 15 arm' ^D`+^^e^ e dh .iy1, -Fe1^` •. ç,e1 ee^^, , a o. g •^^. eeg : • e blo telde koeel 0 a.^ ^e ^ .ee. e^°,^ i,^^ °ode a Q^^ £g Q °°1 ^,e^ ' s aa^ mee e„^ `^f aai e 0x^ 0 l ^^^^g ^e^ ^`1.° a•^ .^ . 1^ , ^ aQ ^ e,^ qo .^-^j o ^ yeti . ,^^,^ra ele O ,.dl ^^ ^^e^ tilt , ^le de . a^, boa aam a,ge fl e^^aa^c k) a& or;^s 1e^ á d e1Qe fl, ^aal ktee^. %et af'ti p,4^^^` S e Q i^^e114.er Veedei 13^ e^ ytel' • e^ `^ V o V0^ eeg •Qe^ ve o eik;:o ``Zle1 '1^ U`^ titel ^e^' e^tla^ ^ . \o1e >(,oeN de1'^ dlln ^;re 41 eimoe t^anas eet e eU. e . 1 1 o vl 4:^4^ en spe 9 telel Stien• f met °° e ° ^ ^e^z o°f^ acIjcI ede ^ ^eoox1d^c1p-e^^ 111 ^ ea`e :ti ecb^,e ^ac11^ ^1^^ veelt ' ae eed :' - e el^`e ere ' ^ ne^^ e^x elk • •zie 'a `^^1ri^ ^•1,^ ba^^' ^ E^^a^ ^`a^ ^^1^^ ^1^^1^ e.,^^ 4 oi-e^^e ^^, ^ ^` • ^ é,^ ` e^ tii e^e . i^ , ^•^oe^ ^ e.^ v °° ° ^e1e^ ^a^ ^hoed-^ e, e b^`l^ i^ e ^, 1 afl ^e ego° ` be0 ^aa^ ^ eeg e^^` deel 1^^^ • • e eea 1 e^ ^^ a^e^ s l-'L e1Q e^ ^^ 1°e^ uc^^ ' eeg a^ zl^^. ^^l^ti^ e^ A^tistc,^^ eeg&e Q1 ^ til o .^WN e 4t(te d ^e à • \s get\ a°° c ai°^ O11^£^ a. ld, , a,,e^ U,. tem rr ^ ve^llo^ tichte^' ; e ^ja^ °ed be me eti , zoe^^ o e^ aa y ^C1fl ,flle^ . - ee• aQ aai 11^^^e ld'een:?; -v l , ea ^ e^ u ol . 1flel 1^ tio l^ , ^Nl ^e'boeal dele etd ^° 1°eYonx lts .-eN , e í1 °n deid eit 1; e\' e ln' lafs` ^íZh°eer met al ° e^ ony ^^„^^se^ Zeepte á d ee ,' sep e^1n . a \. C1 u^`t ^e '^et ít die ` ^`l^ dot ee^loos^.el ,^x dV y'- sasti' oe^ e a,, ç erleld e ds $V ^,i oordei Naar e^,ar^`e oq•2s 1^,t laffe e S lot ,D l e> l ^- U.^ ^S "t ; vele a e '- keert `^ \iel arak' Scene eer, '^^• pel ; dat 1 e4 ^ °1 e^ - \ e1 ^ab^ 1se e1&' ee S ^e.:e »» e: eeg iep • ,. ^° e a^ ^a^^ ° o°^ e der' l 1^ .{ °naex stel mee c^e^ e^ee^ tz eis ° ^^ .^ ^.^. l el^7^ e l 1 v ycJ^ see ^•• Oo . e^e^ ^ie^ 1 s er na ,^oe^ lc^^, h propo' Lor^,s ^d.e sper d, erf eer e^^ a cad OmeC. p$ b ekl ^ de 2. $^•^^^ ^ D b e g . 1eh ° e2 be ^^^r^ áo ZIC.^, ,, pdoe^d Joott $^ ^,^ d eeg zie e ier h$ar ere ^c,^ j^ JORIS ^^ ' ^ di ' J2O° $p$^ Iep erende 4J << e p trI i er ^ ' o P g ^ee$^ a) de , °hf b p°°r 2I cn p t $a tea$ $^ gaa aard eh le^ hei S ier Zi ' ^^$der• 8 k422 -oo $c^^ ^,^ ^trk Jde e^ e^ ^Ouy^ ^lor2^, ee^e N^a$ dik` .• ,^^, hetzr er de geV $llee t^elj • ^jddel het ge O °^zkeer a^^•N ^$pr$Q I chr • ter al ó d• be^.e ^ttl^ ^ p$ e^ ee eer. Ik -e ej ^d e g' e ^ac ^ a$1 2; • Cl oe ^ IS d ^aQkt, del Pl` d • ^ , I^Y^n . °rst $^ ^2a1, d"e j e w or Ie gotu h-b cl hjng V ^1^.^ en i aats d ^ de j^ e a$r ^ ° n rn h^ ram k die , heeft ^ ^,. et^ ee hobo n kost .Y. ^°^ biall s koh toeha . d^ o g t° 1^ e , .. d I bbe6 oudlb• ge, po° n TrDyspg•edrQh all°j, Y ^Iho^^ 11 mee rt 1^ hard b • r°er^t t d° v, ^^h pl;^ ^^ de hei ° z^ de de ^h^ld ht $a^ har ^yd$ °g ^e sehe«0 V ep° iV eh Jlet Il e^ °g e^ boude Is der 4%1 . °h! : : •' ^2a. <<^.. e n e ^ llv^.s f ^IZ1^ ;v -: ;1; Y ' • TT$de ert hei °2'dezt ; 4 12 het , ^e^ .' • • , ^' u ^ kCac ^ 4 a^est bras .man met den pll^htl • . , • ^.e l^ ^ol,^re el t. r, c jl k^ j^ I G,^, , óezder s vloek ó' g,Y! ' • . , • 200 11am e l e/q ,2 n ^°id . be 00 °ep t ' ^ lis ° d °^2 Z1e -kloris Vloekt 'laai>^ v d?e ó.^ ^j etz^el ^ld met jJ lch ^^roZl k- e^ I ' ^. Il ef j0 are ebt ereeau,, de laatsted$ad i V ei'r$d toe ` l Oept Zj • 2olb°• de YI ^d op .zal ^1e,en 4; '4/l 'k ^ hart ! I h °op u wS G, °°t red J, 'k k kZiNs ^ht eno , bene • d°.n mat ijl, ik 4^oods f ots r l zaa t het Zal, ; gc bie , eeg` h al t kOstege ')z&n' e k °et (? ° yo°ds e ' o.>`' 2• ne Ik I loe / er all u i hardskentet°I W4 k mew V^ oo e0d bY ''' 2, rs Lstle^ v rspraa k h001 Zt ee s IorP a t .,^i n n. ^. ,Jay k ue41 v°oren Va ? ?z a'it ' b ands jn ^Z• vuur Jr 1^°n r°°k 'le el ve,,a,^ ^tgee girorel, h h^ j1 dart i kt k ed rl°I is ^arld° all es o 4.rv ^e •• pl •ede, smelt! . of trof n lo p /1) ere e ICht vl °ek pret°; f ^^t V elpiles' dool' dies on '? `QetorseY°rdoor(„ ^fi °I 1^^ hts dl° TT°IZeh Za lf•° ht P ^l 4 Zeus Sta 'I?t lang borst 1 . j^- 'gek O°fd ! m het y °^ 22e ohO^d °rke^,d ^ •6 ejoe1 t Qe et ! ``^,^ e17 hee,' ov°l. by, n. het k stamt doch ' de <-~ Anna v. Honsem en Jacobus v, Honsem .~~ XX Gijsbcrt Cosijns , t 6 Oct, 1678 Elisabeth Cosijns CJi.~',; Joost van Suerck Susanna Gamel c:~ I X X ~ I Maria T-Jaenappel Henricus v. Honsem .Iacobus v. Honsem , S. J. t 31 Oct. 1688 I ~ 1598 t 1618 te Breda. --------------''-......_--------------------- 0') .Ioannes Cosijns , 8. ..T. Adrianus Cosijne , S. .r. Balthasar », Honsem , S .•T. ~~ 1650 t 1719 1658 t 1711 1642 t 1676 ~ bj ~~ ~~ ~ ~ ~ E' o' ~~ I II ~ -s ~ ~ ~ ~ ~ .Toli. Balthasar Bouvaert, .Iacobus Henr, Bouvaert. Catharina B. Maria B. Anna Theresia Bouvaert, ~ ~ ~~ ~ in 170.5 in de abdij van Sint ~ ~ VJ. Bernaerts onder den naaru ~ ;::: ~~ """t ~ ~ """t vall Frater Godefridus, ("':) ~ (":) ~ ~ ~~ ("':) ~ ~ .~ ~ 0 ~ ~~ ~ ~ ...... ..... ..... 0') m ~ -+ 0 00 .;0 -1 t.a - - ~ .+ N) .-1 ..... ~ ...... C1) C> v" £ ~ C" 00 ~ ~ De namen der ge,estelijkc persunen 1;ijH cursief g-cdl'ukl. 8 ~~ 2.. 2 Vcrg. D. JJ-ra(owle, bIz. :321) 322. (":. Z ~ c: ~ co S~ ? (";) (Jq ~ BIJLAGE II '(Zie Bladz. 343). Ad majorem Dei gloriam. Ego Adrianus Cosijns Antverpiensis , natus anno 1658, mense Martio, die 10, ex legitimo toro, patre Gysberto Cosijns, matre Maria Aenappels 1, utroque superstite , studui humanioribus Antverpiae apud Patres Societatis Jesu annos 7, donee tandem melioris vitae desiderio flagrans ad ~ocietatem J esu aspiravi, in qnam a R. P. Ignatio Diertiens ejusdem Societatis, per provinciam Flandro-Belgicam Provinciali, anno 1676 , die 12 mensis Septembris, debito praemisso examine admissus sum Antverpiae. Mechliniam ad domum probationis veni anna 1676, die 28 Septembris. Examinatus sum a R. P. Francisco Dubois, Rectore Mechliniensi, juxta examen generale etc. Actum Mechliniae in Domo pro bationis Soc. Jesn) anna 1676, mense Octobris, die 9. Ita est ADRIANUS COSIJNS, AN'l'VERP. 1 Ten bewijze hoe weirug er te rekenen valt op de spelling vooral der eigennamen onzer gocde vaderen -Adrianus schrijft: Aenappels (echt Antwerpsch), zijn brocder Joannes intcgendeel Haenappel. De oudste zal weI de wijste zijn. -"k Heb dit stuk te danken aan den Eerw, Heel' Vermeire to Drongen. 'BIJLAGE III (Zie Bladz. 347). Dpvolglng der Jeznieten-Zendelingen te Bolsward 1. Dominicus Schenkel, Hagenaar, 1620-1621. -Ioannes van Steenwyck, Duitscher, 1633-1648.. Joannes Cachiopin, Rotterdamrner , 1648-1656, t te Enkhuijzen 7 Juli 1667. Wilhelmus van Aelst , Antwerpenaar, 1656-1657, t te l\Iiddelburg 3 Nov. 1658. Leo de Meijer, Antwerpenaar, 1657-1659, t te Oudenaarden 15 Januari 1670. Cornelis Occo 2 (alias van den Berghen) , Amsterdammer , 1659, t te Middelburg 14 October 1661. Philippus Nutius (Nuijts), Antwerpenaar, 1659~1660, t te Antwerpen 29 April 1702. Petrus Letten, van Iperen, 1660-1674, t te Kortrijk 27 April 1688. Reijer Wanckier, uit llrugge, 1674-1677, t te Gouda 31 October 1682. Joan. Bapt. Van der Meersch , uit Lier, 1677-1680, t to Lier 9 J uli 1715. Karel Chevalier, Brussclaar, 1680-1682, t te Halle 17 Octob. 1685. Augustinus Claijsonne , van Duinkerke , 1682-1694, t te Bolsward 23 Febr, 1694. Adriaan Cosijns, Antwerpenaar , 1694-1708, t te Kortrijk 13 Maart 1711. Adriaan Houtman, Rotterdammcr , 1708-1709, t te Burgwerd 5 Octob. 1709. Egidius Corluy, Brusselaar, 1710-1717, t te Brussel 14 Febr, 1733. Philips Louche, Mechelaar, 1717~17.32, t te Leiden 27 Aug. 1738. Franc. Xav. van Begoden , Aritwerpenaar , 1733-1776, t te Antwerpen 28 Juli 1780. [Herman Le Mariehal, van Geldenaken, 1770-1776, t te Brussel 19 Aug. 1789J. 1 Dit lijstje heb ik grootendeels te danken aan mijn dicnstvaardigen vriend , den Eerw. Heer Ant. van Lommel, 2 Thecla Adela Occo was de naam zijner moeder, BIJLAGE IV (Zie Bladz. 349, 256, 357 ,. 359). Bartholt v. Aylva, breeder van Frouek van LoUe (Lodewijk) van Ockinga t 1673 Ay1va , t 28 Mt 1680 op Graldastate te Menaldum X X Luts Mary Bockesd, van Sternsee 1 Dorothea van Aebinga, dr van Sicke van 1 Hylck (~M~ar-:i-a-)"v-.~O~c"':"'k~i-ng"'a--:t~2""!7~D~e"c:8. ~1~7~1~8-~-"'''------------' Aebinga en Riem v: Galama 2 .Iarich v. O. geb. 1655 2 X 1e X20 I 3 Sophia v. O. Pieter Lolles van Buygirs of Buygers .Tnn lfendrik de Wolff, geb. 2G i\laart 1642 t 10 tTuni 1708. ,vedtnvenaar van Gerlant v. Aylva 4 Boeke v. O. Kornet ~J\iIaria Gert~dis B. Petronella Maria B. Gm'landa Elisabeth de W-:-geb. 1687, Anna Ca.harinu de 'V. geb. 1(j8~, Fronek Dorothea de 'VoIff t 1744 [> Lolle v: O. Luitenant to Wommels X 1695 t 27 Sept. 1710 aan de t 29 Dec. 1709 X X Clemens rathuijs kinderpokken Sjuek van Cammingha t 1719, Thecla Maria v. ~ -<,. -... oudste broeder van Valerius AO'O'ama J oannes Amelius Pathuijs 00 geb. 1696 Vitus van Carnminzha / zonder klnderen 1 Zie over de IIarlin·gsche familie van Sternsee , behalve het Stomboek van 2 Vermits deze in 1700 zijn 45sten geboortedag te Burgwerd vierde (zie den Frieschen adel, de rViarda-state van G. A. Six op de portretten N° 18, hierboven blz. 360), kon hij, naar "t vermoeden van J. Bosscha (NemoZ. 22, 24, 26, 27. No 34 aldaar stelt het portret voor van His Wiglesdr. van heldendaden n 248), niet als Initenant-kolonel den 3 Aug. 169~ in 'It gevecht Buygers t 1677 t gehuwd met Minne van Eminga t 1662. bij Steenkerken gesneuveld zijn : die gesneuvelde kan Boeke of Lolle geweest zljn, 14 placés , et 1'histoire devenait un fond de théátre monochrome, devant lequel posaiení les héros ' cuirasses luisantes et les hom mes d'état à mine refrognée. D'un autre cóté on s'occupait de numismatique et de blason, sans songer aux situations social es , aux relations généalogiques, aux interessants rapports historiques , dont telle medaille , tel écusson était l'expression et le representant. C'est avec avidité que je trouverai dans votre nouveau livre les détails généalogiques et biographiques concernant des hom mes de caractère et de talent , dont notre patrie est fière à juste titre. Dans le modeste cerele de mon actión je continue à travailler dans le sens indiqué. Exhumons , taillons premièrement les pier- res ; plus tard on fera le bátiment. Dans la troisième et quatrième livraison de ma revue De Diet sclae Warancle j'ai publié des fragments généalogiques et des dé tails biographiques sur les familles amsterdammoises des CoDDE. et des SWELINC.K. Mes amis , le professeur Allard de Culembourg et Ilezenmans de Bois-le-duc m'ont fourni des notices , celui-ci sur le Curé Léon.ard de Vechel (l'un des „martyrs de 0-orcum") , celui-là sur 1'architecte Willem van Hees et 1 e poëte Adrianus Cosijns (deux bonnes trouvailles). J'a.i terminé une publication en Néerlandais de la notice de Viollet-le-duc sur la peinture monumentale et j'ai fustigé c=onvenablement le conseil communal de Harlem , pour avoir dém oli leur Kleine Hou400rt (un vrai scandale archéologique). Mon honorable ami , M. le curé Wessels continue son histoire du Roman. Le professeur De Hoop Schef er, 1'un des initiateurs de l'étude de notre poésie du moyen áge et amateur judicieux de toute forme sous laquelle palpite un element de vie archéologique , m'a gratifié d'un article piquant sur un itinéraire de la znain de Arn. Hellemans Hooft , le fils du grand Drossart. Moi-même j'ai rendu compte de ce que 1'on sait jusqu'aujourd'hui de la traduction de la Jérusalew délivree par 1'intéressante Tesselschade , et j'ai donué un tableau synoptique de la généalogie des Visscher et des Van Wesel , pour autant que cola regarde notre histoire littéraire du XVIIe siècle. 15 Outre cela je me suis encore un peu débattu contre Ie parti- pris qui s'est mis à dénigrer notre grand Bilderdijk. Il me parait qu'á lui aussi on doive un peu de justice, quoique nos moderner ne soient pas très indulgents pour un orangiste qui faisait de la Ste Bible son manuel. Le trouble s'est un peu mis dans les esprits même des amis du gr and poëte et savant , depuis qu'on a publié sa correspondance avec sa première femme. On en déduit beaucoup a son désavantage ; et non sans raison. Mais quelques concessions que nous ayons à faire à ses détracteurs sous bien des rapports il se dresse toujours de toute sa longueur sur son piédestal de grand-homme. J'espère prochainement revenir sur ce sujet. Pour ce qui est de 1'Archéologie , je ne erois pas que dans notre placide patrie l'esprit de parti puisse aller aussi loin qu'ailleurs. J'ai eu l'un de ces jours l'occasion de voir deux superbes verrières , dont M. Ed. Didron a decoré la cathédrale d'Anvers. Je voos avoue que , ayant égard à la periode , qui devait être rep r ésentée par ces vitraux , le style , le costume , tout l'agenc em e nt ne laissait rien à désirer. C'etaient deux beaus et lignes vitraux de la fin du XVe siècle , qui ne ressemblaient en rien à la colossale verrière , ostensieusement lardée de perspective et de clair-obscur , dont on a paré la façade nord de la Métropole de Malines. Et voilà que dans l'organe de M. Siret , l'excellent Journal des Beaux-Arts, on déprécie les v errières de Didron comme des pièces tout-à-fait manquées 11 est indisputable que ce n'est qu'un triste esprit de clocher qui refuse à ces verrières de M. Didron les éloges qu'elles méritent. Voilà , cher Monsieur, ce qui a occupé nies rares loisirs vette première moitié de l'an 1873. Son cours paisible dans ma famille n'a cependant pas été sans interruption brusque et douloureuse. J'ai perdu mon beau.frère , le peintre L.-J. Fuchs, ancien Li eutenant de marine , demeurant' à Anvers. Comme avec une page patriotique je veux terminer vette épitre (qui me rappelle à votre bon souvenir !) par les paroles éloquentes, que M. Delin , l'un des présidents du cercle artistique d'Anvers (sec tion de la peinture) , a prononcées sur la tombe de mon parent. 16 ,, Messieurs , ,, C'est avec un douloureux serreirlent de coeur , que je viens an iioni de la section des arts plastiques du Cercle d'Anvers , remplir un devoir et rendre uil solennel hommage a 1'artiste qui fut un de nos collègues et a 1'homme ciont la noble carrière s'est termince par une mort presque ignorée après une existence honorée pour des services re rrdus t la Patrie. Ce ne fut qu'iti tin áge déjà avaiicé que Louis Julien Fuchs s'adonna 'a la carrière des arts. Ses pro grès furent marquants et dans plusieurs Expositions ses paysages furent cités avec honneur. I1 cominenca ses études à 1'Académie Royale des beaux-Arts d'Anvers dans la classe du paysage , sous la direction du professeur Jacobs. En le voyant ascis snr les bancs de l'école , entouré de jeunes Bens dont il savait excuser et comprendre l'esprit léger et badin , écoutant avec modestie et respect les conseils du maitre , qui cut supposé que eet homme au teint encore bronzé par le soleil des tropiques était l'ancien commandant de la goëlette de guerre de S. M. néerlandaise „le Sylphe"? ,, Fuchs était issu d'une famille de Ynarins. Il naquit a Lille le 1 février 1814. Son père fut le type de 1'officier hollandais. De simple élève devenu capitaine de frégate , par ses talents et sa bravoure dans plusieurs batailles na vales contre les Anglais et les Indiens il sut maintenir la gloire du drapeau de son pays. Son fils , Louis Julien , resté orphelin de 5 ans , s'engagea dc bonne heure dans la même carrière ; entré au service en 1829 , il passa rapi dement les premiers grades. „ Dej'a en 1832 on le voit à bord de la canonnière no 9, stationnant devant Anvers, porté ', 1'ordre du jour pour avoir coopéré 'a sauver la vie a son com mandant. Le 2; décembre de la même année , il est fait prisonnier avec les restes de la flottille hollandaise devant Anvers et transporté 'a Aire en France. ,, En 18 33 il revint a la patrie et passa immédiatement en qualité de lieute nant à bord dun vaisseau de guerre et prit part en 1840 à plusieurs combats avec les tribus Indiennes. Enfin le 25 avril 1841 il fut nommé commandant de la goélette «Sylphe" (lans les Indes et agit déjà 'a vette époque efficacement contre les Atchinois. -Si dans un de ces comhats le commandant Fuchs placé à son bant de quart eut été frappé au ceeur par un balie ennemie , son nom efzt passé glo ricux dans les fastes maritimes de son pays ; mais un autre fléau , qui dans ces contrées meurtrières n'épargne pas même les plus braves , le frappa si cruelle ment que sa santé détruite 1'obligea à abandonner. muffe . carrière si noblement commencée. „, En 1846 ii demanda sa retraite qui lui fut octroyée dans les termes les plus honorables et les plus flatteurs. Alors il vint se fixer h Anvers et malgré ses souffi•ances auxquelles la mort seule devait mettre un terme , il se voua a l'art de la peinture qu'il avait toujours cultivé en amateur. Il ne tarda pas à se concilier la haute estime de tous ses Collègues et rendant hommage 'a son noble et beau caractère , non moins qu"a son mérite, la section des arts plastiques le nomma a 1'unaniinité son secrétaire en 185 5 , donnant ainsi à 1'homme, victime du devoir et de 1'honneur , une preuve de son respect et de sa pro f onde sympathie. „„ Ces belles qualités , vette distinction de caractère lui valurent l'alliance avec 17 une de ces familles hollandaises ou le respect du devoir et de l'honneur sont de tradition. «Puissent ces paroles qui ne rappellent que faiblement les titres de Fuchs 'a 1'estime de tors , apporter quelque consolation a son épouse et à sa famille éplorées. NDaigne la Providence dans sa souveraine justice récompenser une vie si pleine de dévouement et d'abnégation. Adieu , Fuchs, notre digne collègue et ami , au nom de nous tous , adieu." Tin membre de la famille a répondu 'a eet attendrissant hommage dans les termes suivants : „Nous sommes profondément touchés de ce que votre généreuse amitié vient de faire pour notre cher défunt. S'il n'a pas occupé une première place dans votre illustre compagnie , il a des titres c,vous l'avez dit) qui ne le rendent pas toot a'-fait indigne de l'honneur que vous avez bien voulu lui faire , et qui justifient , crux aussi , Ja consolation que vos nobles procédés font éprouver á notre bien-aimée Sceur. Le génie militaire et la disposition artistique se donnent sou- vent la main , et se sont rencontrés dans l'âme douce et ardente à la fois de votre ami. Il avant pris pour emblême une ancre brisée, pour symboliser sa carrière de marin si tristement interrompue. Si ses camarades d'autrefois n'ont pu Ie conduire a sa dernière demeure , votre genéreuse initiative a combié cette lacune. Du reste on peut le dire hardiment , la dernière période de sa vie en quelque sorte a donné un démenti 'a son symbole . Plusieurs d'entre vous le savent , Messieurs ; vous venez d'y faire allusion. En dépit d'une santé chancelante , les derniers dix ans de sa vie out en leur soleil. A la fin , il est mort , mais l'espérance au coeur ; et si son áme est témoin de ce qui vient de se passer aujourd'hui au milieu ,de nous (et je le crois) , elle aura souri de bonheur : car sa Mere, la Sainte Église catholique romaine, est venue prier près de son cercueil , et vous , Messieurs , ses frères , vous êtes venus lui dire adieu sur sa tombe." J'espère , Monsieur et ami , que cette épitre vous domsera un moment de distraction. Avez-vous appris que le Gouvernement est si bien disposé en ce qui touche la question du Musée de peinture Espérons , si Ie ministère succombait par suite de différents mauvais aecueils, que Ie prochain ministre de l'intérieur ne reste pas au-dessous des 18 aspirLtions de M. U-eertsema. Espérons surtout que le nouveau Musée soit un monument qui fassé moins de honte à la Hollande que Ie paleis du Conseil Superieur et autres monstruosités du même genre , dont on a gratifié la résidenee. En vous serrant la main , je tn.e dis avec la plus franche es- time, Monsieur et ami , Votre dévoué JOS. A. ALBERDINGK THIJM. AMSTERDAM , 25 Juin , 1873. VONDEL UND gEIN ENDE ! I. VONDELS FAMILlE EN ZIJN GEBOORTEHUIS 1, DOO iZ MEYR. LINA SCHNEIDER (WILHELM BERG). 1. Aan den Heer Alberdingk Thij m , te Amsterdam. Mijn eerste openbare lezing in mijn nieuwe "Heimath" , in Keulen , moest een bewijs van liefde en dank voor uwen grootsten dichter en voor uwe natie zijn , die mij , de vreemdelinge, zooveel liefde , geluk en eerbewijzen geschonken heeft. Vondel zelf , als mensch en als dichter, wilde ik zijn geboortestad wat nader brengen. Wanneer ingespannen oplettendheid van een zeer talrijk publiek , wanneer geheel en al ongewoon rijke bijvalsbetuigingen , en later herhaalde nadere informaties omtrent den in Keulen geboren dichter, wanneer van hoogst beschaafde zijde verlangde herhaalde reciteering van enkele vertalingen van zijn gedichten , zulk een beweering staven kunnen, zoo mag ik gerust zeggen : mijn voornemen is in volle mate gelukt. Ik hield het voor mijn plicht , nadere inlichtingen zoo mogelijk uit oorkonden geput , over het geboortehuis van Vondel, 1 Zie D. Warande, IX, bl. 86. Met veel genoegen plaats ik dit ftuk van de verdienstelijke vrouw, die onzer natie en onzen letteren zoo veel belangftel ling gewijd heeft. Ik eerbiedig dan ook zoo veel mogelijk de eigenaardige en vaak schilderachtige f tijlformen , die het Hollandsch der vertaalster van de Beatrijs en van Vondel kenmerken , al waait er de geur der hoogduitsche bergen meer door heen dan die onzer weiden en heiden. A. TH. DIETSCHE WARANDE X. XXVIII 414 VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. over zijn eerste levensjaren hier. en over zijn familie, te winnen. Met de grootste bereidwilligheid verleende mij de Archivaar van het Keulensch Stads-archief, Mr. Ennen , voortdurende hulp ; hij opende mij de doops- en huwelijksregisters van de Nederlandsch-Gereforméerde gemeente uit de 16e eeuw ; zoo dat ik in staat ben , iets naders omtrent de familie van onzen dichter, hoofdzakelijk over een SUSANNA VAN DEN VONDEL mede te deelen. Helaas gaan deze registers slechts tot 159Z terug , zoo dat de oorkonde van de geboorte Vondel's zelf ontbreekt; de boeken zijn zoek geraakt, doch geef ik de hoop niet op, ergends iets uit vroeger tijden te vinden. Ziehier alvast wat ter mijner kennis is gekomen. In het register , zoo als het op het Keulensch archief berust, vinden wij de huwelijksaangift van de bovengemelde Susanna en de doopsakten van haar 3 kinderen ; terwijl ook haar naam, meermalen , als peettante bij kinderen van geachte gereformeerde familles genoemd wordt. Mijn eerste hoop was natuurlijk , eene tot nu onbekende oudere zuster van Vondel ontdekt te hebben. Slechts de jaargetallen deden eenigen twijfel in mij oprijzen. Zij is namelijk A° 1594 reeds in den echt getreden , wat ons tot de, veronderstelling brengt , dat zij voor 't minst in 1578 geboren zijn moet; daar ze niet voegelijk jonger als 16 jaren zijn koude, als zij den huwelijksband met Fransois Provoost sloot. Is het juiste jaar der uitwijking naar D ui tschland vast te stellen , zoo is met zekerheid op te maken , of onze nieuw opgedolven Susanna de zuster van onzen Joost zijn kan. Kon zij dit den jaren na niet zijn , zoo opper ik een ander vermoeden : dan zal ze de zuster van Vondels vader geweest zijn.. Haar vader stamt, na preciese en duidelijke aarsgift in haar huwelijksakte, ook uit Antwerpen 1 , en heette ook Joost. Zoo 1 Mij dunkt, zie Bijlage I, dat het "oock van Antwerpen" slaat op Susanna, niet op haren vader. Waarom zou zij ook niet eene in Andwerpen geboren 9 jaar oudere zuster van onzen Vondel zijn ? -- Misfchien uit een eerste huwlijk des vade s, uit een huwlijk met eene wellicht niet Doopsgezinde vrouw ? Zie de voltiende noot. • A. TH. VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. doende liete zich dan de famille van den dichter verder nasporen , als het tot nu toe kon gebeuren. Misschien beweeg ik door mijn bericht een of anderen vereerder Vondels, in den Nederlanden , de zaak nader te _ onderzoeken. Keeren we nog eens tot de aanname terug, Susanna zij Vondels zuster : Behalve den duidelijk geschreven naam van haar vader en diens geboorteplaats , meen ik nog een sprekender bewijs voor deze gedachte daarin te vinden , dat Susanna 1594 gehuwd is , zonder dat eenig bloedverwant in persoon daarbij tegenwoordig was. wij weten nu , dat de famille tegen het einde van de 16e eeuw naar Holland terugkeerde. Het juiste jaar der vestiging van Vondels vader heeft men tot nog toe niet kunnen uitmaken. Eelco Eerwijs , in zijn Nalezing op Deel TV van zijne Necderlandscke Klassieken , bericht uit het Poorterboek , dat hij zich in 1597 reeds te Amsterdam bevond. Nu weten we, na het Archief-bericht van Keulen, dat de famille 1594 niet meer in Keulen was , en kunnen reeds met meer zekerheid de vestiging in Amsterdam bepalen. Want aangenomen, Vondels vader zou niet Susannas vader geweest zijn, zoo is doch niet te denken , dat bij de trouwakt vreemde getuigen waren, zoo als we nader zullen zien 1 . 1 Ik twijfel , of uit de afwezigheid van bloedverwanten bij de huwlijksvoltrekking van Susanna v. d. V. wel iets valt af te leiden , aangaande den graad harer verwantfchap. Zeer waarfchijnlijk trok Vondels vader in 1594 met pak en zak naar Holland (ik zal dit elders bewijzen). Trouwde Susanna vóor of na deze verhuizing ? -- Wij weten het niet. Haar huwlijk werd ingeteekend den 20 April 1594, en volkomen gereformeerd-normaal werd haar oudste kind Catharina (waarfchijnlijk aldus genoemd naar de zelfde beste-moêr , die ook peettante van Vondels zuster Bruyningh zal geweest zijn) gedoopt 10 maanden later. Maar dit was niet mennoniet-normaal. Dat er 9 maanden na het huwelijk een jonge fpruit komt, neemt geen christelijke gezindheid den echtelingen kwalijk; maar dat het kind gedoopt wordt ftrookt niet met Mennoos leer; en het huwlijk met Fransoys Provoost Junior , die gereformeerd was, zal ook niet geftrookt hebben met 's ouden Heeren Vondels inzichten; van daar dat hij niet bij 't huwlijk vertegenwoordigd werd, al wilde hij zijn konsent niet weigeren. Maar mij dunkt dat langer twijfel naauwlijks mogelijk is, aangaande de betrekking, waarin Susanna tot onzen Joost van den Vondel ftond. Indien mijn geachte vriend Dr Scheltema bewijzen kan, dat Vondels grootvader 416 VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. In Brandts Leven van Tondel vinden we geen vrouw van dien naam genoemd. Dit is niet zoo zeer te verwonderen; wij weten , dat deze biographie eerst in 16 8 3 verscheen (zie Eelco Verwijs : Nederl. Klassieken, Inleiding tot Deel IV , Pag. VI). Hij heeft ons weinig of in 't geheel geene jaargetallen uit de vroegste levensgeschiedenis van den dichter opgeteekend , waarsch7ijnelijk omdat het moeielijk, zoo niet heelemaal onmogelijk was, na verloop van bijna een eeuw, juiste jaargetallen aan te geven ; des te meer , daar de dichter wel zelf geene "Notizen" over zijn leven vergaderd had. Ja , als Vondel niet zijn eigen geboortejaar na het geschiedkundige moment, de dood van Maria Stuart, in het geheugen gehouden had, wie weet, of wij heden het juiste geboortejaar konden aangeven. Van zijn kindheid "daar niet van te zeggen valt" , zwijgt Brandt heelemail. Hoe zoude hij nu van den broeders en zusters, van zijn famille iets hebben moeten of kunnen mededeelen ? Er waren hem slechts weinige penseelstreken tot het eerste beeld van Vondel overgeleverd. Hij gaat met een vluchtig woord over de broeders en zusters , over Klementia, Katharina , zelf over Willem heen, daar slechts onze Vondel de stof is van "(zin) verhaal,". 1610 schijnt bij Brandt het jaar te zijn , van welk af hij de daten in Vondels leven precieser bepalen kan. Wij kennen uit dit jaar zijn Treurdicht over den moordt van ienrik den Grooten ; in dit, jaar verbond hij zich ook t'Amsterdam in den echt met Maria de Wolf. Willem heette (A. 0., IV, 153), nog met iets anders dan met de begrafenis opteekening van Sara dd. 9 Ap. 1 630 , waarin van een Joost W i 11 e m s e n van Nyekercke levende in 1 630 , en geenszins van een Joost W il l e m s e n van Andwerpen , overl. in Feb. 1 60 , wordt gefproken , ---. dan kan Susanna de zuster niet zijn van Vondels vader; want de hare heette Joost. Men heeft er ook nooit van gehoord, dat Vondels vader eene zuster rneê van Andwerpen naar Keulen heeft genomen; veel minder, dat reeds Vondels grootvader met zijne kinderen zou uitgeweken zijn. Wat is in tegendeel meer mogelijk en minder in strijd met de bekende feiten , dan dat Vondels vader , alvorens [in 1585?] te Keulen met Sara Kranen te trouwen en bij haar in 1586 1, -87 2, -94 3, -95 4, 99 5 en 1602 6 kinderen over te winnen, reeds vroeger in Andwerpen een eerste huwlijk had gefloten, waaruit zijne dochter Susanna dan in -7 , -78 geboren kan zijn ? A. TH. 1 Clemensken. 2 Joost. 3 Sara. 4 Een «kint onder den arm" van Joost van Duyslant, begraven te Amst. O. K., 14 Jan. 1598. 5 Willem. 6 Catharina (Bruyningh). VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. In Brandts boek bevindt zich eene zinsnede , die mij altijd iets "poestisch" voorgekomen is , maar die nu voor iedereen een geloofwaardigen, reëelen grondslag ontvangt. Br. vertelt: ".Hy toonde ook çjroote zucht tot zyn geboortestadt Keulen ; weinig jaren voor zyn doodt clerwaart reizende, en zin vermaak neemende met op de bedtstee te klimmen, daar hy ter weerelf quam, seharyrende op die stof zeker gedicht, dat k sedert zeide vergeten Ie lebben." Leefde nu deze Susanne of .een van die in 1595 , - 96 en -98 geboren kinderen nog, zoo is aan te nemen, dat de voornoemde - ledikant in de famille verbleven is , dat Vondel bij zijn verwanten intrek nam , en daar op hetzelfde leger rustte, op welk hij het licht der werelt het eerst aanschouwd had. In Eelco Verwijs' "Nederlandsche Klassieken" , pag. 81, is de later na een Artikel in de Dielec/ie IVarande, VI , 66 , 141, 257 gerevideerde note te vinden , dat Vondels dochter Anna in Keulen bij zijn ouders in het roomsch geloof zou opgevoed geworden zijn. liet is niet bekend, dat de ouders later na iDuitschland terug gekeerd zouden wezen ; is Anna voor korter of langere tijd in Keulen geweest, zoo heeft ze zeer zeker ook in een van de haar vermaagschapte f amiïles gewoond , en deze waren allen aan het gereformeerde geloof gehecht, zoo dat niet aan te nemen valt, dat ze invloed op de katholieke richting van Anna uitgeoefend hebben. Een eigenaardig gevoel overkwam mij , bij het doorlezen van de, bladeren in het Keulsch archief. In ieder hommer zien we een ons bekenden naam uit gene hevig bewogen tijd : Schuurman, Boot , Quenthen en vele anderen. Ik laat hier de diplomatisch getrouwe copie der op Vondels famille betrekkelijke plaatsen uit het archief volgen: BIJLAGEN. 1594. Den 20 Aprilis syn door Hermannus Faukelius in tegenwoordigliyt van Christianes Quenthen Diaconi ondertrouwd werden Fransois Provoost f[ilius] Fransois , j engman van Antwerpen ende Susanna van de Vondel, jonge dochter fa Joos oock van Antwerpen. De bruydegom was geassisteert 418 VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. met syn vader Fransois ende syn suster. Van des bruyds weghe heeft Cornelis Boot getuicht dattet met des vaders willen geschiet. nae gedaen verkondeningen syn sy door den dienaer van Elberfelt bevestigt worden. 1595. Den 19en February is door Hermannus Faukelius gedopt tKindt van Fransois Provoost de Jonge ende Susanna van de Vondel syn huisvrouwe, is genaemt, Catharina, getuigden Fransois Provoost de oude ende Emerentiana, huisvrouwe Cornelis Boot. 1596. Den 13 Octobris is door Hermannus Faukelius gedopt tKindt van Fransois Provoost de Jonge ende Susanna van de Vondel syn huisvrouwe : is genoemd Sara : getuigen , Peter G ellaerts ende Cecilia Provoost. 1598. Den selven (11 September) dage door Hermannus gedopt tKindt van Fransois van Zutphen ende Susanna van der Putte syn huisvrouwe, is ge naemt Magdalena, getuigen Rombout de Hoetmaker, Susanna van de Vondel, huisvrouwe van Francois Provoost, Catharina van Leuvenig, huisvrouwe van Tobias Gillesen. 1598. Den 9 Decembris is door Hermannus Arnoldi gedoopt tKindt van Fransois Provoost ende Susanna van de Vondel syn huisvrouwe, is genaemd Fransois : getuigen Walterus del Prato en Tannekyn Ruts. 2. Voor dat ik over Vondel in 't openbaar sprak , voor dat ik zijn : Ol ftak aan Gustaaf Edo ', zijne Opdragt der Maegden aen de stad Keulen voordroeg, moest ik mij eerst persoonlijk overtuigen, waar de "heilige plek" zij , op welke hij "opgewieght" is. De duitsche afgevaardigde Reichensperger, dezelfde, die ook gezorgd heeft, dat het beeld Vondels in de groote fresken in het Trappenhuis aan het Museum Wallraf Richartz wierd opgenomen, had ook eenige jaren geleden onderzoekingen daaromtrent laten instellen. Het resultaat van deze is echter niet van dien aard, dat wij ze als gesloten konden beschouwen. De mij door den Heer Alberdingk Thijm vriendelijk toegezonden afbeelding van het huis en den platten grond zijner omgeving, zijn niet die van het juiste huis. Men veroorlove mij , het bewijs daarvoor bij te brengen , dat door mijn stadgenoot J. J. Merlo, in zijn voortreffelijk artikel in de Annalen des historischer Verezn flir den Niederrhein , Heft 23 , 1871 , het eerst is bekend ge VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. maakt en waarop ook Prof. van Vloten, in een artikel van den Spectator , reeds gewezen heeft. In 1863 hebben zich verscheidene Keulensche Couranten (Bel1e11ri- sliseke Beilage No 183 zu den Kölnischen BU'tlern vom 24 Mai, Kölni$cke Zeitung N° 159 vom 10 .asni, en KI lviscTie Blaiter No 166 vom 12 JTuny) met deze vraag bezig geho ..den. Het eerste der hier bedoelde Cour°antenartikelen luidt zoo als volgt : '^ J OSS' VAN V0 1)EL. "Mit Recht hat ein Artikel in N° 182 der Belleftristischen Beilage der Kolnisclzen Buffer den grassten hollándischen Dichter, Jost van Vondel , als einen Solen unserer Vaterstadt Köln in Anspruch genommen. Fier den Kölner ist es aber auch von Interesse zu wissen, in welcher S trasse und in weichem Hause Jost van Vondel das Lie't.t der Welt erbiickte. Vondels Biogra. phen geben an , der Dick )er sei in der Weissgasse oder "Wittestraat" in einem Hause genannt zur Viole geboren. Aus dieser "Weissgasse" hat man die Waisenhausgasse coachen wollen ; es ist dies aber een Irrthum , und unter der Weissgasse ist die Grosse Witschgasse zu verstehen. In der Grossen Witschgasse lag das Haus zur Viole. Im J . ^re 1575 wurde dasselbe zu Gunsten des Harnischmacheramtes mit eineon. Capita. van 200 Goldgulden beschwert. Es lag in dem Theil der Witschgasse , welche zur P.farre St. Johann gehorte , und war , wenn man an St. Matthias in die Witschgasse eimbiegt , das sief enne Ilaus. Die Eltern unsres Dichters haben dies Haus erst nach dem JaL e 1582 bezogen; denn im Jahre 1582 Mand dasselbe leer. Ein Verzeichniss des genannten Jahres f lirte dasselbe niiinlich mit folgenden Worten auf: 'Item een Ilauss zur Fyolen ben.entt , dem. Licentiato Gerlich zustendig , ist verse lossen gewesen.' ---- Sollte nicht durch eire einfache Gedenktafel angezeigt werden , wo der Grösste Dichter der Hollander geboren wurde ?" Dit zevende huis , abusivelijk als het geboortehuis aangewezen, vertoont de in de D. JVarande geleverde afbeelding. Dat deze aanduiding niet gelukkig was , bewijst Merlo na de 4 2 0 VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOOESCEHUIS. zoogenoemden Sckreinsbuckern (Bezirksbiichern) , die de zekerste bron voor de topographie Keulens zijn: Door de kleine straat, welke heden Matthiusstrasse genoemd wordt , ofschoon haar juiste naam "St. Matthias" was , komt men in de groote Witschgasse. Aan den hoek van beide straten lag het "Absteigequartier" (pied á terre) van de Cistercienserabdij Heisterbach, in , wier muren de beroemde Casarius van Heisterbach leefde, die in zijn Dialo,qus Miraculorum van het verhaal gewaagt, dat de stof van het hoogpoetisch mndl. gedicht Beatri3s 1 is. De abdij verwierf spoedig meer grondeigendommen; in 1346 b. v. nog 3 huizen in de Witschgasse , die onmiddelijk naast hun "Absteigequartier" lagen. Daartoe behoorde , naar oorkonde uit het Schrein$buch Airsbach 2 : Witec4gasse in het voornoemde jaar : het huis "zur Fyolen". "Notum sit quod francaui quondam filio Johannis de turri cessit ex morte patris sul predicti domus vocata ad fiola2n , etc." De eerste losmaking van dit huis "znr Viole" uit den bezit der abdij vond plaats in 1455. Op den dag "Datum Anno dornini Millesimo quadringentesimo quinquagesimo quinto die ex. mensis septembris ," zegt het boek ,irsback : WiL chgasse, dat Broeder Heinrich Stenen procurator ind vurgenger des gotz huyss zo heisterbach ordeas Cisterciensis van Macht syns pro curatoriums van synen oeuersten bezegelt in desem Schryne lyghend.e desseluen gotzhuyss huys genant zo der Fyolen , wie sy darome vur MCCCXLVJ geschreuen steent gegeven ind erlaissen haft Hinrich Plaetzen ind Lysgyn syne eligen Wyue." In de 16 eeuw vinden wy als bezitter: 150 7 , 13 Martij : Marie van Manheym. 15.21, 2 Octobris : Heinrich Roemdiebanck, Schiffer. 1543 , Matera van Wan, Schiffer. 157 6 , Johann Dunfelt. 1 Naam van een van de wijken der stad van nog niet genoegzaam opge helderde etymologische afstamming. 2 Het zelfde dat door Mev. Schneider vertaald is. Dr J. Nolet de Br. v. St. heeft er eene n.-nederl. bewerking van geleverd. Dit werd ook , reeds in 1847 door snij beproefd : Legenden en Fant. bl. 36. VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. 15 7 9 , 14 Martij (Airsbach : Textorum) werden de kinderen Johann Dunfelt's in "das alinge (ganze) haus gnant zu der Violen gelegen jn der Witzgassen." ingeschreven. 1585 , 10 Decembris volgt de overdraging van wege Vrouwe Gertruid Dunfelt, met goedkeuring van haar echtgenoot Johan Gerlich 1 , Licentiat der Rechte, aan Agnes Wilss. Deze laatste was dus bezitterin van het huis ter tijd als de famille van den Vondel hetzelve in huur had. Maar hoe is het door Merlo als het juiste huis aangeduide als zoodanig te herkennen ? 1 )e twee naast den "Heisterbacher Hof" liggende huizen , die tusschen het hoekgebouw en heli, als het huis "zur Viole" aangewezen huis stonden , die later bij het territorium van den Heisterbacher Hof ingelijfd werden, hebben, volgends de door ons vermelde "Iliiuserverzeichniss" in 1582 nog bestaan. Er woonden daar: "Wilhelm T)riesseler (IDrechsler---, draayer) und Steffen Wytt, Schneider". Hierop volgt : "item ein Hauss zur Fyolen, erz." Naar dit door Merlo evenzoo grondig als scherpzinnig aan gedrongen bewijs , is dus het huis in de groote Witschgasse, hetwelk zich aan het diep in de Witschgasse inloopende hoekhuis (heden een brouwerij) , aansluit, het beroemde huis. Die veronderstelling vindt volgends Merlo nog een bevestiging in volgende omstandigheid : De namen van de bezitters van het huis, die wij boven opgaven tot aan de tijd, toen Vondels ouders daar gewoond hebben , worden in het "Schreinsbuch" tot 17 9 7 vervolgd. In dit jaar vinden wij op 12 Januarij: "Kund sei , dass wir in kraft decreti ad librum vadimoniorum dato rpresenti registrati den fridrich Nelles und frau Margareth Weissers Ehelente geschrieben haben an den im vornoto gemelten Eigentumm (eines Hauszes zur Viol in der Witschgasz ge 1 In de opgave van de huizen in 1582, rustende op het stadarchief, bevindt zich de uit de "Kólnischen Bldttern" van het jaar 1863 medegedeelde aanmerking : ccJohannis Baptistae Kyrspell Witzgass" : "Item ein hauss zur Fyolen benentt dem Lic. Gerlich zustendigh ist verschlossen gewesen". 422 VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. legen) gestalten mit recht zu haben. Datum ut supra." Nu wijzen de gedrukte "Einwohnerverzeichnisse, van 1813 , 1822 en 1841 een zekeren Gottfried Nelles als bewooner van hetzelve aan , die men doch wel voor een nakomeling van den Friedrich Nellen , die de laatste bezitter van het Huis "zur Viole" in het jaar 17 7 9 was , moet houden. Eenige jaren gelede , is het tot een pakhuis omgebouwd, en wordt daarvoor tegenwoordig door het Keulensche handelshuis Isaak Kappel gebruikt. In de oorkonden vinden wij de spelling Fiole en Viole afwisselend gebruikt, edoch de eerste meer in de oudste stukken. Door die verouderde spelling zou het twijfelachtig zijn , of de bloem , het muziekinstrument, of een Phiool (glazen fleschje) daarmee' gemeend is. Merlo zelf, steunend op des dichters eigene toespelingen op den naam van zijn geboortehuis in Olijftak op Gu8taaf 4do f, en in het gedicht : Geboortklock van Willem van Nassau, staat de meeping voor, de bloem zij met dien naam bedoeld ; Mr. Ennen gelooft voor de beteekenis des woords als muziekinstrument te moeten stemmen. Ik voor mij geloof , dat wij (met Vondel) de bloem vasthouden moeten , die dan ook op het voetstuk van het standbeeld te Amsterdam is uitgebeiteld. Het huis maakt , in zijn hedendaagsche gestalte , niet den indruk van een dichterwieg. Met eenige van mijn leerlingen , jonge Hollandschen , stond ik voor het "pakhuis"; verbaasd zagen de bezige werklieden onze opmerkzame beschouwing van het hoogst prozaische huis. Ik ben er zeker van, laat ik liever zeggen, ik hoop, dat ik er spoedig in zal slagen , een gedenktafel aan het huis bevestigd te zien. Maar zal ze aan dit huis komen , zoo als het nu is ? --• Dit huis moet Nederland zich als eigendom verwerven , als het maar eenigzins mogelijk is. Het moet omgebouwd, bewoonbaar en tot verhuren ingericht worden , waardoor de procenten van het capitaal rijkelijk gedekt worden. Een kamer of de heele benedenvloer moet aan de gedachtenis van den grooten Agrippijner gewijd zijn. Herinneringen uit die oude "gouden" tijd, in welke hij leefde , alle uitgaven van zijne werken , beeltenissen, copieën van alle te vinden oorkonden tot aan de dichterbekroo VONDELS FAMILIE EN ZIJN GEBOORTEHUIS. ning, tot aan de onthulling van zijn gedenkteeken in Amsterdam, moeten die kamer eenvoudig en waardig sieren. Ieder Nederlander, die rhijnopwaarts gaat, moet . de plaats bezoeken kunnen , waarop zijn grootste dichter het licht der wereld voor het eerst aanschouwde. Die dierbare plek moet in de hoede van een opzettelijk daartoe aangestelden kastellaan komen ; b. v. op de wijze , zoo als in Weimar het Schillerhuis voor de natie geopend is 1. Allen , die ooit eenig geestesgenot in Vondels werken gevonden hebben, dragen zeer zeker tot de verwezenlijking van zulk een na de omstandigheden te schikken plan bij. Trotsch en gelukkig zoude ik zijn , als de Nederlanders mij , zoo als reeds dikwijls , in dit opzicht tot de hunnen telden , en mij veroorloofden ook mijn deel tot dit goede doel bij te dragen. II. VONDEL 9 UP NET AMS`TERDANSCH TOONEEL, DOOR C. N. WIJBRANDS. [Wij vernemen van Brandt , dat Het Pascha "opentlijk voor den volke gefpeeld" werd , en, naar het fchijnt , onmiddelijk bij de uitgave in 1612. Van de uitvoering van IJieru$alem verwoest (1620) , van. de ,4mst. Heeuba (1625) , van den Palamedes (Nov. 16 25) , van den Hippolytus (1629) , van den Joseph in 't Hof (1635) blijkt ons, vóor het belangrijk jaar 1638, tot dus 1 Niemand zeg snij , dat ik eerst moest zorgen , het Goethehuis op deze wijze aan zijn natie teruggeschonken te zien. Daar werden bij ieder vereerder slechts treurige snaren aangeroerd , als daarvan gesproken werd. Er zijn hindernissen , die alle vereering tot nog toe niet in staat is te overwinnen. 424 VONDEL, OP HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. verre niets. In 't algemeen is Brandt weinig volledig in zijne me^deelingen omtrent de betrekking tusfehen Vondel en het "fpeeltooneel". Het zal dus allen Vondelvrienden zeker aangenaam zijn van den bekroonden gefchiedfchrijver van ons Amst. Tooneel, den Heer C. N. Wybrands, ondervolgende opgave te ontvangen van do avonden , waarop Rukken van Vondel in den Schouwburg op de Keizersgracht gefpeeld zijn.] A. TH. De Schouwburg is geopend 3 Jan. 1638. Tijdens Vondels leven zijn aldaar opgevoerd de volgende fiukken van hem 1635. 4 Maart. Josef in Dothan. Uijsbrecht van Aemstel , 3 , 4 , 5 Josef in Egypte. 5, 10, 11, 14, 17, 21, 31 6 Josef in 't Hof. Januari ; 1, 5 , 9 , 16 Februari. 11 „ Josef in 't Hof. Josef, of Sofompaneas , 25 en 29 October. Electra. 28 October , en 8 en 19 No-15 November. Electra. vember. 26 December. 1639. 27 28 ,, ` Josef in Dothan. 19 Januari. 24 31„ 22 September. 5 Sofompaneas . 1641. 25 7 Januari. 20 October. 10 3 13 November. 21 Josef in Dothan. 17 ,, j 23 21 ,, 24 1 24 8April. Electra. 28 ,, 9„ 1 December. 11 „ 5 „ 15„ 8 16 Gebroeders. 1640. 18 „ 28 Januari. 20 23 22 ^^ Josef in Egypte. 8123 4 Februari. 15 Juli. 5 Februari. Josef in Egypte. 22 Josef in Dothan. 7 . „ Josef in Egypte. 23 „ Josef in Egypte. VONDEL, OP HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. 425: 25 Juli. Josef in 't Hof. 19 September. Electra. 26 „ Josef in 't Hof. 27 „ Gebroeders. 13 December. Gebroeders. 23 26 27 ,, Gijsbrecht v. Aemstel. 28 30 1642. 2 Januari. • .. 6 Gijsbrecht ,, v. Aemstel. 9 27 Maart. 11 Augustus. Gebroeders. 14 24 September. 26 December. 27 „ Gijsbrecht 29 v. Aemstel. 30 „ 1645. 5 Maart. 1 9 Gebroeders. 23 „ Josef in Dothan. 26 „ Josef in Egypte, en Josef in 't Hof. 11 Mei. Josef in Dothan, en Josef in Egypte. 18 „ Josef in 't Hof. 25 Augustus. Gebroeders. 28 September. Josef in Dothan. 29 „ Josef in Egyte, en in 't Hof. 30 Electra. 5 October 24 December. Gijsbrecht 26 Ç v. Aemstel. 30 „ Gebroeders. 1644. 18 Mei. Gebroeders. 1 September. ^ 24 „ Josef in 't Hof.. 3 November. 1645. 9 Januari. 19 Electra. „ 16 Februari. Gebroeders. 2 Maart. Josef in Dothan. 7 „ "De 2 dln. v. Josef". 10 April. j 15 Juni 4 Josef in 't Hof. . 2 October. Gebroeders. 13 November. Josef in 't Hof. 23 „ Gebroeders. 21 December. ? G-ijsbrecht 27 „ y v. Aemstel. 1646. 1 Januari. Gijsbrecht 11 „ v. Aemstel._ 1 Maart. Josef in 't Hof. 19 „ Gebroeders. 28 Juni. Gij sbrecht v. Aemstel . 16 Juli. Josef in 't Hof. 23 „ Electra. 26 „ Josef in Egypte. 3 September. Josef in Dothan, en in Egypte... 6 „ Josef in 't Hof. 13 „ Electra. 11 October. è 22 Gebroeders. 12 November. Electra. 29 „ 3 December. Gijsbrecht 24 " v. A emstel.. 27 „ 28 „ Gebroeders. 426 VONDEL , OP HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. 164e. 14 Januari. Electra. 17 » G-ij sbr. v. Aemstel. 21 Februari. Electra. 25 April. Josef in 't Hof. 16 Mei. Gebroeders. 11 Juni. Josef in IDothan. 12 „ Josef in 't Hof. 5 Augustus. Gebroeders. 1 October. Josef in 't Hof. 23 December. Gijsbrecht v. Aemstel. 28 „ 164. 14 April. Gebroeders. 1 Mei. Gijsbrecht v. Aemstel. 7 „ 1 11 „ Leeuwendalers. 14 „ 25 „ Electra. 2 Juni. Leeuwendalers. 23 ,, 27 Juli. Electra. 13 Augustus. Josef in 't Hof. 28 September. 19 October. Gebroeders. 24 December. Gijsbrecht 2 „ 2 v. Aemstel. 29 1649. 29 Maart. "De twee deelen van Josef ". 8 April. Josef in Dothan , en in Egypte. 10 Mei. Josef in 't Hof. 15 November. Gebroeders. 18 November. „De twee laatste deelen v. Josep in Egipten en int Hoff ". 29 „ Electra. 16 December. Gijsbrecht 20 22 „ v. Aemstel. 27 „ Electra. 30 „ Gijsbrecht v. Aemstel. 16^íO. 27 Januari. Josef in 't Hof. 7 Februari. 14 17 „ Salomon. 21 24 17 Maart. Electra. 28 „ Gestrafte 31 „ Kroonzucht 1 • 4 A Pril. 7 " Salomon. 11 S 20 „ Gebroeders. 21 „ Salomon. 2 Mei. Gestrafte Kroon zucht. 20 Juni. Salomon. 12 September. Gestr. Kroon zucht. 21 „ Salomon. 23 „ Gij 6brecht van Aemstel. 27 „ Salomon. 13 October. Gestr. Kroonz. 1 Gestrafte Kroonzucht. Kan dit misschien de Adonias of Rampzalige Kroonzucht zijn ? Die laatste wordt nergens genoemd, en is, volgens v. Lennep, eerst in 1661 geschreven. -- Of bestaat er een ander.e stuk, dat Gestrafte Kroonzucht heet ? VONDEL , OP HET AMSTERDAMSCH TOONBEL. 427 12 December. Gijsbrecht van Aemstel. 19 „ ( St. Ursel met al 22 „ haar maagden. 27 „ ' Gijsbrecht van 28 „ Aemstel. 22 „ St. Ursel met al haar maagden. 1651. 5 Januari. Salomon. 9 „ Gijsbrecht v. Aemstel. 12 „ Gebroeders. 19 „ St. Ursel met al haar maagden. 13 Februari. Gestrafte Kroonzucht. 16 Maart. Salomon. 30 „ • Josef in 't Hof. 12 April. Salomon. 26 Juni. Gijsbbrr.. v. Aemstel. 4 September. Salomon. 7 „ Gestr. Kroonz. 2 October. Salomon. 5 „ Gijsbr. v. Aemstel. 16 „ Josef in 't Hof. 14 December. Gestr. Kroonz. 21 v. 27 Aem etel. 29 „ 1652. 4 Januari. Salomon. 8 „ 1 Februari. Gestr. Kroonz. 2 April. Josef in 't Hof. 4 „ Gebroeders. 11 „ Salomon. •8 „ Electra. 7 October. Salomon. 21 „ Gebroeders. 24 October. Electra. 12 December. Gijsbrecht van Aemstel. 16 „ Salomon. 19 Gij sbrecht van Aemstel. 1653. 10 Maart. Josef in Dothan. 7 April. Josef in Dothan. 3 October. Salomon. 3 November. Gebroeders. 11 December. Gijsbrecht v. Aemstel. 15 „ „De drij deden 18 „ van Joseph". 22 „ Gijsbrecht v. 27 Amstel. 1654. 19 Januari. Salomon. 2 Februari. Lucifer. 5 ,, (Daarop werd de opvoering van de Lucifer verboden.) 19 Maart. 3 dln. van Josef. 12 October. Gebroeders. 26 „ Salomon. 10 December. 3 dln. van Josef. 24 „ 28 Gijsbrecht v. 31 " Aemstel. „ 1655. 15 Februari. Gestrafte Kroonz. 1 April. Salomon. 13 Mei. Gebroeders. 19 „ 3 dln. van Josef. 12 Augustus. Salomon. NB. Van 2 September 1655 tot 31 Januari 1656 heeft de Schouw. burg stilgestaan eter oorsaecke van de grote pest." 428 VONDEL , OP HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. 1656. 7 Februari. .. G^^sbrecht v. 10 > Aemstel. 14 20 April. 3 dln. van Josef. 22 Juni. 28 Augustus. Gebroeders. 23 November. 3 dln. van Josef. 27 December. Gijsbrecht 28 v. Aemstel. 29 ,, ) 1657. 1 Januari. Gijsbrecht 4 „ v. Aemstel. 8 „ Salomon. 5 Maart. 3 dln. van Josef. 4 April. Gebroeders. 31 Mei. 3 dln. van Josef. 27 Augustus. 11 October. Josef in 't Hof. 28 „ 1 November. 5 „ p 8 „ Salmoneus , of 12 ,. Tooneelhemel. 15 „ 19 „ 20 December. NB. Later komt, althans tijdens Vondels leven , de Salmoneus niet weer voor. Wel vind ik in liet seizoen 1658-59 , zie "Het Nederlandsch Tooneel" . 2e Jaarg. 4e Afl. gemeld, dat werd opgevoerd Salmoneus Goden Balet. Het schijnt dus, dat het stuk niet behaagd heeft, wel het decoratief. Dat laatstgenoemd ballet evenmin later vermeld wordt, is vermoedelijk daaraan te wijten, dat men den titel der meeste balletten niet heeft opgeteekend, maar ze kortweg Een Ballet noemde. 24 December. 27 „ Gijsbrecht 28 v. Aemstel. 31 „ 1655. 23 April. 3 dln. van Josef. 29 „ Salomon. 5 September. 3 dln. van Josef. 9 „ Salomon. 23 December. 27 „ Gijsbrecht 28 „ v. Aemstel. 30 „ ' 1659. 20 Februari. Salomon. 27 „ 3 din. van Josef. 1 Mei. Gebroeders. 31 Juli. Salomon. 27 October. 30 „ Electra. 3 November. 24 „ 27 1 . December. Jephta. 4 8 11 22 ,,Gijsbrecht 27 ^ v. Aemstel. 29 1660. 1 Januari. Gijsbr. v. Aemstel.. 5 Je tha. 29 ,, 12 Februari. 3 dln. van Joaef: 31 Mei ._ 10 Juni. David in Balling14 ,, S schap. 13 September. Samson. 16 „ VONDEL , OP HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. 429 1 October. J-ephta. 21 „ 3 din. van Josef. 25 „ David in Ballings. 9 December. Samson. 23 27 „ Gijsbrecht 2E „ v. Aemstel. 30 „ 1661. 3 Januari. Gijsbrecht 6 „ v. Aemstel. 10 Maart. David herstelt. 14 17 „ 3 dln. van Josef. 21 „ David herstelt. 28 April. David in Ballingschap, en David herstelt. 21 September. 3 dln van Josef. 17 October. Josef in 't Hof. 22 December. 27 ,; Gijsbrecht 28 „ v. Aemstel. 29 „ 1662. 2 Januari. Gijsbrecht 5 „ v. Aemstel. 27 Februari. Josef in 't Hof. 2 Maart. Jephta. 11 April. 3 dln. van Josef. 12 October. Josef in 't Hof. 27 December. Gijsbrecht 28 „ v. Amstel. 1 Januari. Gijsbrecht " v. Amstel. 18 11 Juni. 14 Batavisse Gebroeders. 18 15 October. Jephta. 8 November. Josefs 3 dln. 24 December. 27 „ G-ij sbrecht 28 „ v. Aemstel. 31 1664. 28 Februari. 1 Mei 3 dln, v. Josef. . 166. Op het Droogbak, tijdens de verbouwing van den Schouwburg: 13 Januari. Gijsbrecht 15 „ 5 v. Aemstel. 9 Februari. Josef ... (welke?) 25 „ Palamedes. NB. Eerste opvoering binnen Amsterdam 1. 12 Maart Edipus. 19 „ Palamedes. 23 „ Edipus. 27 „ Palamedes. 5 Mei. Josef.... (welke?) Nieuwe Schouwburg. 1666. 25 Mei. Edipus. 11 October. p 25 December. Gijsbrecht 28 ^ 30 v, Aemstel. 1 Was de voordracht dezer dramatische satvre tegen den Prins wellicht een banket, waarop men Johan de Witt, in de loge der Bickers gezeten , vergastte , in samenstemming met zijn opzet om de Oranjepartij op den rug der Engelschen te gaan tuchtigen ? A. T$. UIETSCHE WARANDE X. XXIX 430 VONDEL , OP HET AMSTEUDAMSCH TOONEEL. 1662. 28 December. Gijsbrecht 29 - v. A.crostel. 166$. 24 December. G-ijsbrecht v. Aemstel. 1669. 8 Augustus. 3 dln. v. Josef. 12 12 September. G-ijsbrecht v. Aemstel. 26 „ 3 dln. van. Josef. 28 November. Gebroeders. 2 December. 12 December. 3 dln. van Josef. 24 „ Gijsbrecht 27 „ v. Aemstel. 1620. 10 Maart. 3 dln. van Josef. 17 „ Gebroeders. 1671. NB. Van 1672 tot December 1677 was de Schouwburg wegens politieke redenen gesloten. 161§. 22 December. Gij 6brecht 24 „ v. Aemstel. Augustus 1873. PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS, DOOR H. J. ALLARD, Pr. II. Door allen die hem kenden , ook door andersdenkenden be- mind, geëerbiedigd en hooggeschat, had Pater Colijns , de dichtermissionaris, gedurende 14 jaren den Frieschen wijngaard ijverig bewerkt , toen hij in 17 0 8 door een banvonnis werd getroffen. Over die ijverige werkzaamheden schrijft zijn doodsberichter 1 : "Nae liet derde proefjaer naer Vrieslant gesonden, heeft hij den christelijken acker en de stat Bolswart met onvermoielijken arbijt geoeffent 2 , ende profijtelijken dienst aen de Catholiken, met besondere vrugt van een ieder en agtbaerhijt, selfs van de andersgesinde , betoont : waervan klare getuijgenisse geven het huijs , door hem van den gront opgebout , en de statie met merkelijk inkomen vermeerdert." Cosijns, die er een ware behoefte aan gevoelde al zijn herinneringen uit vroeger dagen met al haar lief en leed op rijm te stellen, verhaalde zelf , twee jaren later, zijn eerste lotgevallen in Friesland in dezer voege 3 : 't Is jaren tweemael agt of daeromtrent geleden Dat ik gesonden viert van mijne overheden Naer Bolswaert , van de elf in Vrieslant eene stat, (Want het, behalve die, tien andere bevat) 4 Om daer het Rooms geloof den luijden te verkonden, En hen te porren aen tot afstant van de sonden. 1 11.-S. , blz. 4. 2 't Latijnsche: excoluit? 3 H.-S. , blz. 284. 4 "Leeuwaerden , Staveren , Hinlopen , Workom , Sneek , Drilst (Ylst), Harlingen , Dockom , Slooten , Franiker." H.-S. , t. a. p. 432 PATER, ADRIANUS COSIJNS , S. J. 't Was alles dan in rust , soo dat men niet en wist Van eenig woordenstrijt of van geloofsgetwist. Sondags en 's hijligdags quam 't volk met groote hoopen, Ook selfs van buijten stat, naer mijne kerk geloopen; Soodat mijn huijs-capel was tot groot ongemak, Die dàn nog boven stont en onder 't pannen-dak. Dus heb ik mijne kerk een wijnig gaen vergrooten, En niemant in dien tijt quam zig daeraen te stooten. De geusen sagen 't selfs met goede oogen aen, Soodat men sonder vrees toen kost te kerke gaen. Maer dan is onse hoop en vrij h ij t weggevloden, Als Petrus Codde wiert naer Roomen opontboden, En daer , na ondersoek en lang gehouden raet, Wiert schandig afgestelt van sijn vicariaet. Heer Koek wiert in sijn plaets tot dese eer verheven, Waerdoor als tot den twist het teeken wiert gegeven. 't Was dus de droevig noodzakelijke maatregel te Rome tegen den Apostolischen Vicaris Petrus Codde genomen 1 , welke het eerste voorwendsel en de welkome aanleiding opleverde tot de vijandelijke houding der Hoogmogenden jegens de Jezuïeten in 't algemeen en Cosijns in 't bijzonder 2. 't Is bekend , dat de Aartsbisschop van Sebaste , wegens zijn Jansenistisch gevoelen en zijn hardnekkig weigeren om 't geloofsformulier van Alexander VII te onderteekenen s bij breve van Paus Clemens XI , d. d. 7 Mei 17 0 2 , in zijn Vicarissch ap geschorst werd en dat in zijn plaats Theodorus de Cock, pastoor te Leiden , tot Provicaris over de kerken van Holland is aangesteld. Wat de vaderlandsche kerkgeschiedenis omstandig verhaalt, wordt door de rijmen van een oor- en ooggetuige bevestigd. Gelijk thans het dogma der onfeilbaarheid volgens de telkens herhaalde en telkens weerlegde beweering der Oud- Katholieken, een werk der Jezuïeten moet zijn, zoo was destijds volgens de Oud-Roomschen de veroordeeling van Codde eveneens aan de zonen van Loyola toe te schrijven. 1 Over de Amsterdamsche Codden zie de Dietsche Warande X , blz. 287. Hier komen te pas de blz. 294-296 aldaar. 2 Opmerklijk mag het heeten , dat Codde, die tot driemaal toe getracht had zich aan de Roomsche reis te onttrekken , vóór zijn vertrek afscheid ging nemen van de burgemeesters der Amstelstad en de heeren Staten in den Haag, wien hij zijne zaak en zijn persoon dringend aanbeval. 't Geen dus later gebeurde , was lang te voren beraamd en voorbereid ; hier geldt wel : c'est trop d'amitié vour si peu de connaissance. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Men blies toen de trompet tegen de Societijt : De oorsaek van heel 't werk wiert ons te last gelijt. Men hoorde tegen ons in vele kerken preken, Men hoorde tegen ons aen alle tafels spreken. De Paus wiert als een nar en dwaelgeest afgemaelt, En dat I3 ij in dees sae k had opentlijk gefaelt. Noijt heeft men kettertong soo vinnig hooren spreken Als men met tong en pen dan priesters hoorde steken En tegen 't Rooms gesag, èn dat eerweerdig Hooft, Aen wiep dat Christus heeft onfylbaerhijt belooft 1. De weerspannelingen bepaalden zich , helaas ! niet bij "spreken en steken". De sluwe Johannes van Erckel, pastoor van 't Begijnhof te Delft en lid van 't zoogenaamd kapittel van Utrecht, wist al aanstonds door een heftige rede , vol schandelijke logen en laster, de Staten van Holland en Westfriesland dermate tegen den Provicaris op te zetten , dat het noodlottig plakkaat van 17 Augustus 17 0 2 werd uitgevaardigd , waarbij aan de Cock verboden werd zijn vicarisschap uit te oefenen en al verder bepaald: "dat niemand voor vicaris sal mogen werden erkendt als diegeene , die , na ordre in dese Landen gebruickelijck , behoorlijker wijze geëligeert , ende bij de Heeren onse gecommiteerde Raden geadmitteert sal veesen" 2. Diensvolgens werd de Cock spoedig genoodzaakt het land te ruimen 3. Reeds in 17 03 en 17 04 deelden verscheiden Jezuïeten in dat .zelfde lot . Den 24stc° Maart 17 0 5 veerden door de gerechtsboden naar den Haag gedagvaard de volgende Paters : Joannes de Bruijn , overste der missionarissen van de Societeit in Noord- Nederland en Franciscus van Hier , zendeling te Amsterdam, Jacobus Claesman uit Leiden , en Carolus Van der Borght , uit de statie in de Nobelstraat te 's Gravenhage. Des anderen daags ---zoo lezen wij in de aanteekeningen der gedaagden , verschenen zij voor de gecommitteerden der Staten van Holland. Daar houdt 1 H.-S. , blz. 285. 2 Kerk. Placaatb. 1 , blz. 641. 3 Verg. Bijdragen voor de Geschiedenis van liet Bisdom Haarlem, 1, blz. 162, 163. 4 V erg. P. G. Bongaerts , S. J. de St. Teresia-Kerk , blz. 64 , 65. Zie resolutie 17 Juli 1704. De eerste slachtoffers waren Jacobus van Aelst uit Hoorn, Caspar Ignatius Antheunis uit Haestrecht , en Aloysius Meyer uit Zwammerdam (Bodegraven). 434 PATER ADRIANUS COSIJNS,, S. J. de pensionaris van Haarlem, Ackersloot, hun voor ooges , welke tweedracht en oneenigheid de Katholieken verdeelt. Hij zegt, dat de Staten daaraan een einde willen naken en daarom den paters burelen , te zorgen dat de aartsbisschop van Sebaste vd6r den 15de11 Juni e. k. in zijne vorige ambtsbediening worde hersteld , of ten minste, dat er iets worde beraamd , wat aan de heeres (do,. Jansenisten) voldoening geven en de goedkeuring der Staten wegdragen zal. Bleven de Jezuïeten daaraan 'te kort , dan zou men verdere maatregelen nemen - om het gewenschte doel te bereiken. Pater van der Borgkt gaf ten antwoord , dat zij bereid waren te Rome een derden persoon als vicaris voor te stellen, zoo de Staten dien zouden willen erkennen , doch dat het niet van hen afhing te bewerken , dat die persoon benoemd werd. Uit de op dien dag genomen resolutie blijkt verder , dat "by onstentenis" de Jezuïeten ná den 15`'e" Juni de provincie zullen worden uitgezet 1. Alzoo stonden dan de plichtgetrouwe zendelingen tusschen twee vuren, óf Codde herstellen, óf het land verlaten : in elk geval een schitterende voldoening voor de Jansenistische partij. Dat die bedreiging niet aanstonds ten uitvoer is gelegd, schijnt toegeschreven te moeten worden aan de gematigdheid van Rome, waarheen de Jezuïeten zich om raad gewend hadden 2, en aan 't wijs beleid van den Internuntius te Brussel, Joannes Baptista Bussi, die na 't verdrijven van De Cock het bestuur der Missie op zich genomen en een vrucht der uiterste toegeeflijkheid den 140n November des jaars 1705 Gerard Pot- camp , den Jansenisten zoo welgevallig , als vicaris had benoemd. Deze overleed echter reeds den 16 1°° December daaraanvolgende , zonder iets gedaan te hebben om den overmoed der weerspannige factie te beteugelen. Toen nu den 8''°° Januari des jaars- 1707 door den zelfden 1 Kerkelijk rlacaatl)oek I, blz. 652. 2 Het antwoord van zijn Heiligheid den 9 Mei 1705, door den Kardinaal Paolucci geda gtêekend, een stuk waarschijnlijk onbekend aan Hoynck en Mozzi, is te vinden in Bongaerts' St. Teresia-Kerk," blz. 66 , en eene kopie der vertaling in De Katholiek L , blz. 128. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. ,I . J. B. Bussi de zeer rechtzinnige Anisterdaminer Adam 1)arnen tot Potkamps opvolger was aangesteld , was daarmede ook het lot der Jezuïeten zoo goed als beslist. Alle nog in de provincie Holland verblijvende zendelingen der Societeit werden opgeroepen om den 16`te' Februari 1708 te 's Gravendage op het Binnenhof te verschijnen. Den 16e° dezer, 's morgens ten 9 ure zoo schrijft de Haagsche zendeling Arnold van Rijckewaert aan zijn provinciaal verschenen wij alle 14 , die nog in de provincie Holland zijn 1 , voor heerera gecommitteerden ?n deze zaak. Namens de Staten van Holland kondigde ons de voorzitter, de heer Ackersloot, aan, dat wij binnen drie maanden te vertrekken hadden. Den inhoud zijner aanspraak voeg ik hier bij , wel niet van woord tot woord, maar zoo verre ik het onthouden heb: "Alsoo het Haer Ed. Grootmogende Heeren Staeten nu lang "verdrooten heeft te sien de tweedraght, die er is onder de "Roomsche Gath olyke gemeente, hebben sy besloten en word IIUlieden aengeseght, dat ge binnen drye maenden , van desen "tydt te beginnen , sult hebben te vertrecken uyt de Provintie "wan Holland en Westfriesland , op pene van, buyten dien tydt "gevonden wordende , gestraft te sullen worden als perturbateurs 2. "Nogtans met byvoeginge , dat indien binnen dien tydt van drye "maenden de ruste wiert herstelt, ge sult mogen recours nemen "tot de Hooge Overheyt, om by requeste van Haer te versoe" ken Ulieder voorder verblijf, en sal alsdan gestelt worden' naer "behooren en cysch van saecken ; daer en tusschen sal aght "genomen worden op uw gedragh. En by soo verre de rust in 1 Deze waren : Joannes de Bruyn , overste der zendelingen, wonende te Amsterdam ; Franciscus Gillis uit Amsterdam (de Krijtberg) ; Philippus Happaert uit Amsterdam (de Zaaijer) ; Laurentius de Brier uit Delft; Philippus Janssens uit Enkhuizen; Egidius Corluy uit Gorcum; Joannes Lambrechts uit Gouda; Arnold van Rijckewaert uit den haag; Joannes Soyette uit I-Jaarlem; Joachim Borsaeus uit Hoorn ; Jacobus Claesman uit Leyden ; Cornelis Cromstreyen uit Leydschendam ; Henricus de Vaddere uit Rotterdam ; Petrus van Herft uit Schiplui. 2 De Oud-roomschen van toen gaven den Oud-katholieken van thans niets toe : de perturbateurs van vroeger zijn nu de Staafsgefdhrlichen. 436 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. "den tydt van drye maenden niet en tiviert herstelt , sullen alle "de kerken geslooten worden, en altyt geslooten blyven." Ofschoon thans de Jezuïeten nogmaals alle pogingen in 't werk stelden om de Staten te voldoen en tevens aan hun plicht getrouw te blij ven , -- een brief uit Rome 1, onder da;teekening van den 17 deu April 1708 , eischte onbewimpeld , dat zij zich als slachtoffers zouden stellen en ze bogen deemoedig het hoofd. — - In den avond van den 23'x@° Juli werd door geheime boden van het Hof aan de gedaagden bekend gemaakt, dat zij aan bovenvermelde beslissing der Staten te gehoorzamen had- den 2. Hiermede was de teerling geworpen. Men vergeve mij deze lange uitweiding 3 , die, na het onlangs in Duitschland voorgevallene en de vele punten van overeenkomst daarmede, niet zonder belang is en hier noodzaaklijk was ter verklaring der verdere levens- en dichtbeschrijving van Pr. Adrianus Cosijns : want het verbanningsdecreet der Staten van Holland werd eenvoudig van toepassing verklaard of, nog wèl zoo eenvoudig , zonder nadere verklaring toegepast op Friesland en Groningen. In Juni des jaars 1708 had Cosijns reeds de vaste kust van Friesland verlaten en bevond hij zich , gelijk we hierboven zagen , op de vrije heerlijkheid Atneland 4 , om van daar als balling te vertrekken naar zijn geboortegrond. N1 auwlijk s was hij in 't collegie te Kortrijk, zijn liefste en laatste verblijfplaats aangekomen , of zijn pleegkind "de edele Joffer Garlanda Lisette de Wolff" ontving , onder . dagteekening van 16 October 1708, mét eene lof- en aanprijzing van den kloosterlijken staat, een uitvoerig relaas zijner reis naar het belgische vaderland 5 . 1 Zie L. Mozzi : Histoire des révolutions de l'Eglise d' Utrecht III, pag, 46, waar het antwoord van Kardinaal .Paolucci op Pr. Ine Bruyn's schrijven van 28 Februari in den oorspronkelijker tekst te vinden is. 2 Resolutie van 19 Juli 1708, Kerk. Placaatb. II, blz. 432. 3 Met deze uitweiding is tevens de vraag beantwoord in De Navorscher (1 en II) voorgesteld over het "verbodschrift tegen de Jesuiten in de 18 0 eeuw". Wat daar als antwoord moet gelden is onvolledig en onnauwkeurig, maar niet onpartijdig. Wie de eenvoudige waarheid nog kunstiger verhaspeld wil zien , leze Dupac de Bellegarde Histoire abrégée de 1'Jiqlis métropolitaine d' Utrecht , blz. 216-260. 4 De Wachter 1873, II, blz. 148. 5 11.-S., blz. 7 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Als ik op 't laetst verliet de Amelandsche stranden, En met een hollen balk voer af naer dese landen , En langs de Vriessche kust heel lankzaern henen dreef, Soo dat ik op de zee drij volle dagen bleef -- Begost ik alles wel aendagtiá te bemerken. Ik sag de torens staen van vele Vriessche kerken: Harlingen was Van ver, van toen het eerste licht Des dageraets rees op , reeds lang ir, mijn gesicht. 'k Sag Mackom , Workom staen -- al dorpen en al steden, Daer ik voor 't Roomsch Geloof al dikwils had gestreden, En die ik met mijn sweet al dikwils had besproeijt: Ik aghte voor geluk te lijden dese moeijt. Bolswaert kost ik niet sien , alwaer ik vierthien jaren Mijn kerke had bedient , omdat de soute baren Veel dampen wierpen op , en doofden 't sonnelight; Soo dat die lieve stadt bleef buijten mijn gesight. Op 't laetst quam Staveren in mijn gesight verschijnen; En eer die laetste stadt gink voor mijn oog verdwijnen, Gink ik op 't hoogst van 't schip onder de zeijlen staen En sprak de Vriessche kust nog voor het lesten aen: Vaerwel , vaerwel ..... En nu volgt die hartelijke afscheidsontboezeming aan liet dierbaar Friesland , welke men op blz. 344 hierboven lezen kan. Mogen onkatholieke lezers zich niet ergeren aan de woorden van dat afscheid , waarbij alle "ketters" terug gewenscht worden "onder 't juk van Clemens Paus van Romen" ! Dat juk is minder drukkend dan zij gewoonlijk zich voorstellen. Daarna zet de balling zijne reis en zijn reisverhaal voort: Terwijl dat ik dus sprak en 't schip snee^ door de baren, Is Vrieslant als een schim uij t mijn gesicht gevaren: Ik sag na korten tijt aen mijne rechte handt, Bij 't dalen van de son , den Noort-Hollanschen strandt. Wij lagen heel den nacht t' en anker voor Enchuijzen, Soo dat ik nog het licht sag branden in veel huijzen; En niet den morgenstont sijn wij weer t' zeij 1 gegaen. Wij sagen overal veel droeve bakens staen Of teekens, dat daer was een schip in grondt gesonken, En dat daer menig mensch was jammerlijk verdronken; Ik deê een kort gebedt, alwaer dit teeken stont, Vcor die van ons geloof daer sonken in den gront. Voorts sijn wij met den stroom naer Amsterdam gedreven, Alwaer wij quamen aen nae uren drijmael seven, En hebben voet aen lant geluckelijck gestelt, Als dagen thien en zes de maent Augustus telt. Van daer heb ik de rijs naer Rotterdam genomen, En ben met goeden wint in Zeelant aengekomen: Ik sag tot Vlissingen van ver het lant Cadzant, 4388 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Dat korts te voren was geplundert en gebrant. Ik sag daer op de ree veel kloeke schepen bouwen, Men sag schier anders niet als wimpels , hout en touwen En , na beleeft onthael , dat ons daer wert gedaen , Sijn wij van Middelburg naer Brabant scheep gegaen. In Brabant ontscheept zag Cosijns zich weldra genoodzaakt een leven te leiden , dat enen eerder een voortdurend eni langzaam sterven had mogen noemen. Niet de ziele- maar de lichaamskrachten des zendelings waren uitgeput. Ten gevolge vooral van het op blz. 337 en 338 verhaalde avontuurlijk ongeval, was hij door eene sloopende kwaal aangetast , het flerecijn of een allesverlammend hand- en voeteuvel , dat hem , gelijk we reeds vermeldden , gedurende de laatste jaren zijns levens noodzaakte alle inspanning te mijden en Tederen arbeid te staken slechts de beoefening der dicht- of liever de Catsiaansche rijmkunst uitgezonderd, die eigenlijk noch inspanning noch arbeid voor hem heeten mocht. Het stroomde dan ook verzen uit zijne veder schacht of liever uit zijn meer prozaisch potlood : want de voortdurende beving der hand gedoogde veeltijds niet dat hij met het "gietelijke git" omging. In dien toestand had hij wel met Bilderdijk mogen schertsen: Even als een oude Baker Wen een piepend nachtkaars-end In de pijp brandt op haar blaker, -- Uit langdurige gewent' Dadelijk haar knie doet trillen Of ze een kindtjen had te stillen, Daar 't intusschen stil en zoet, Zonder schudden , zonder sussen Rustig voortslaapt op zijn kussen, En in 't wiegjen niets vermoedt. Even zoo (ik wil 't bekennen) , Is 't met mij in dezen tijd, W ien , dien kring gewoon te rennen 't Bloed door 't hersenstelsel rijdt. Verzen zijn het zonder ende; Waar ik thands , mijn aandacht wende, Wat verstand of wil gebied', Wat er in of door mag stormen, Alles voegt zich in die vormen; Anders denken kan ik niet 1. 1 Nieuwe Oprakeling. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. In dien zin schrijft dan ook Cosijns' doodaberichter : "Als bifine quale verergerde en nu soo wijt gekomen was, dat hij niet sonder pijn ofte groote moeite de, schrijfpenne kost bestieren, poogde evenwel de neerstige man altijt iet te doen ; noijt min ledig, als dat hij alleen in lijn kamer liet geniet hadde van eene soete en eensaeme stillighijt. Dit betuijgt het groot getal van alderande latijnsche en vlaemsclle digten , die hij ook 's nagts (want hij menigmael slapeloos was) met een aerdige ligtighyt , ook somwijlen sonder licht, in menigte met potloot op 't papier vergaderde" 1 . 't Was gedurende die slaaplooze nachten dat hij , ten believe der onvergetelijke G-erlande Lisette, als wederdienst tevens der hem door de freule bewezen diensten, al zijn gedichten eigenhandig overschreef. Zoo luidde het in December des jaars 1709 uit Kortrijk aan de edele Friesche jonkvrouw : Ik hebbe wel bespeurt van over viertien jaren, Wanneer wij meisi ;rr_ael in Vrieslant samen waren, Dat gij van jonx af aen altijt genegen waert Voor 't geen ik met mijn pen had op 't papier gebaert. Ook heb ik menig digt ontfangen wijt u handen Van u gemaekt, dat ik als mijne beste panden Tot heden nog bewaer, en uijt dees maegdevrugt Schep ik, als ik se lees, nog dagelijx genugt. Dus heeft uw pen en konst en liefde mij gedwongen. Dat dese heele boek is uijt mijn pen gesprongen. Ontvang dan, lieve Maegt, tot eenen laetsten pant Van mijn genegenhijt, dees vrugt van mijne hant. Gij sult in desen boek verschijde dingen lesen Waerom gij somtijts blij en somtijts droef sult wesen, Gelijk ik hier en daer verschijde dingen las, Die quamen, soo mij dunkt, tot digten best te pas. 'k Heb 't meest van desen boek in stillen nagt geschreven, Wanneer ik geenen slaep aen mijne oog' kost geven En als mijn licht was uijt : 'k schreef met een blinde hant Met potloot op 't papier de vrugt van mijn verstant: Soo dat mijn vrugten 's nagts gelijk de druijven bloeien, Die ook te middernagt tot volle rijphijt groeien In 't schijnen van de maen. Nogtans niet voor den smaek Is mijne letterdruijf, maer oog- en oor-vermaek. Ja selfs, wat gij nu leest is in den nagt geschreven, En is eerst met root krijt op het papier geweven; Soo dat dit heel geschrift , geschreven in het root, 1 H..S., blz. 4. 2 H.-S., blz. 309. 440 PATER ADRIANITS COSIJNS , S. J. Gegroeit is op een nagt, gelijk het duijvels-broot. Dus, als het hier of daer niet heeft sijn vollen luijster, Pijs dat het is een digt geschreven in liet duijster : En als gij in dit boek vint duijster rijm of sin, Pijs dat er steekt den aert van sijne moeder 1 in. Ook heb ik menige van dese kreupel digten, Gelijk hun vader is, ontrent de groen gesigten Van bloemen en van kruijt , gestelt op het papier, Of als ik aen den kant sat van een soet rivier, Terwijl in mijne oor' de zoete vogels songen, Terwijl voor mijne oog' de zoete waters sprongen; Terwijl ik wierd verquickt door zoeten geur van 't kruijt, Gaf somtijts ook een digt met lust mijn penne uijt. Dog, hoe het is of niet , wanneer en hoe geschreven, Dit boek wort u alleen tot enkel pant gegeven Van mijne dankbaerhijt, en tot volkomen blijk Dat mijn genegenhijt aen d'uwe is gelijk. 'k Begon en eind met u , en wensch u allen zegen: Ei ! wil somwijl mijn les met staeij eens overwegen, En groet, en bied mijn dienst bij al de lantsluij aen, Die nog in 't waer geloof stantvastig blijven staen. Hiermede houd ik op : want zie , ik word gedwongen, Hoe seer ik tegen-een de regels heb gedrongen, Soo dat ik , tegen dank , hier mijne digten sluijt. Hiermede is de boek, maer niet mijn liefde uijt. Men vergisse zich echter niet : het handschrift der gedichten, door pater Adrianus aan freule Gerlanda vereerd , bevatte slechts het eerste gedeelte zijner "Parnassi-bloemkens". Want Cosijns was , blijkens het voorgaande 2 , ook een vurige minnaar der Latijnsche Muze , en het tweede gedeelte zijner dichtverzameling behelst een aantal vertolkingen der voortreffelijkste verzen , door de voortreffelijkste dichters zijner eeuw in de taal van Latium vervaardigd. De schoolse Ode van Poirters leermeester , Sidronius de Hossche, getiteld Ad somnum 3 `Aan den Slaap" , voor ettelijke jaren nog door Prudens Van Duyse in vlaamsche dichtmaat overgebracht 4 , was reeds door Adrianus Cosijns gedurende zijne slapelooze nachten vrijelijk vertolkt. Onder het opschrift "Liefde 1 "Den nagt". H.-S. 2 Het schrijven van den doodsberichter, hierboven -blz. 439. 3 Elegiarusn, Lib. II , 18. 4 Zie het Belgisch Museum , II , blz. 406 , en t. a. p. de Fransche vertaling van Lemierre. PATER ADRIdNUS COSIJNS , S. J. van een soldaet tot zijnen vrient , met de doot bevestigt" had Cosijns het kleine epos van de Hossche 1 een gedicht , hoog geroemd door de vereerders der Latijnsche Muze in zijne "moederlijke tale" overgezet. Ja zelfs, die lange reeks van klaagzangen deszelfden schrijvers , bekend onder den naam van eursu, vitae humanae 2 "de loop des mensciielijken levens" had Colijns genietbaar gemaakt voor de beoefenaars en liefhebbers der V laam sche Poësi e . Het heerlijke leerdicht van Livinus de Meyer , door dien dichter- theologant zelf , onder den titel van De gramschap, w eergegeven in de voortreffelijkste verzen , welke de oud v!aamsche letterkunde bezit 3 , is ook in zijn geheel vertaald door Cosijns, die echter zijn krachtiger voorganger niet evenaren kon. --- Menigen arbeid in denzelfden geest en dezelfde richting laat ik hier onvermeld. Al die vrije vertolkingen en navolgingen verhinderden echter niet , dat Cosijns , geheel in den trant van Cats' half-romantische verhalen, een aantal epische gedichten schreef. Ik verwijs te dezer plaatse nogmaals op De vermiste koning, reeds uitgegeven in den Volks-Alm. v. Ned. Kalk. 4, en waarvan het onderwerp ontleend is aan de Acroamata Academica van Pr. Jacobus Biderman r> , een schrij ver , wiens `Academische Voorlezingen" meermalen de stof leverden aan Cosijns dichterlijke bespiegelingen. Als een tweede voorbeeld van epischen verhaaltrant diene hier eene door Cosijns berijmde legende, ook in onze dagen door den Rotterdamschen dichter A. Bo,-gaers naar het Engelsch van Southey bewerkt onder den titel van De schilder van Florence; beiden hebben geput in een gemeenschappelijke bron, te weten 1 In arnorem militis, qui in complexu caesi ad Capellam commilitonis expiravit. 2 Onlangs in zeer vloeiende hollandsche verzen vertaald door J. Peper kamp, Pr. -- C. L. van Langenhuysen , 1870. 3 Verg. de uitgave in beide talen door Prof. J. M. Schrant , Gend, 1827. Dr. Snellaert noemt het "een gedicht rijk aan form en wijs bedacht". 4 Jaarg. 1868, blz. 186. 5 Zie over dezen Dillingschen professor en Romeinschen boekencensor (geb. 1594 , t 16391 te Rome) De Backer, Bibliothèque des écrivains de la Compagnie :1, pag. 92. V II , pag. 103. 442 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. de Pia trilaria , claris iambis expressa van Angelinus Gazaeus '. Het verhaal van Cosijns, hier met de noodige verkortingen medegedeeld , voert tot titel: AEN DE SCHILDERS 2. Hoort schilders altewael, die met uw fijn pinceelen Bootst alle dingen na op gladde tafereelen , En doet de menschen schier met wit, met bruijn en root En menig ander verf, als leven na hun doot ! Wij sijn van ééne konst : want schilders en poëten Die bootsen alles na , en 'willen alles weten; In plaets dat ik mijn pen, gebruijkt gij uw pinceel, In placts dat ik papier, hebt gij uw tafereel. Maer 't is een droeve saek, die *eerd is te beklagen, Ja voor een christen mensch is 't geensints te verdragen, Dat men ons edel konst misbruijkt tot dertelhijt, Waer door soo menig mens wort naer de hel gelijt. --- Vervloekt o duijsentmael de doeken en de verven, Die een onnoozel siel door hun gesight doen sterven! Hoort, schilders, tot uw leer een wonderbaer geval, Hetgeen u mijne pen in 't kort verhalen sal. In de voorleden eeuw was in ons Nederlanden Een schilder, heel vermaert door 't werk van sijne handen. — Sijn deugt en ook sijn korst, die groeijden met den tijt En baerden in den man een aengenamen strijt. Sijn meeste werk en vreugt was duijvels af te malen, Waerdoor hij grooten roem en lof quam te behalen: Hij beelde 't helsch gespuijs met sulk een verve af, Dat selfs de schilderij schroom aen den schilder gaf. Nu schildert hij een spook met schroomelijke horens, Dan schildert hij een spook met swarte lange dorens, Met slangen om den kop, met eenen breeden muijl En voegter d' oogen bij van eenen doffen uijl. Dan schildert hij een slang met schroomelijke oogen, Uit welkers muijl vergif en swarte vlammen vlogen; Hij voegt er tusschen bij een groen vergifte tong, Die verre uijt 't gebit van 't duijvels monster hong. -Al datter leelijk is in de natuer te vinden Weet hij met sijn pinceel te samen soo te binden, Dat 't hair van al die 't sag door schrik schier sprong omhoog, Als of de duijvels selfs sig toonden aen hun oog. De duijvels kosten dit niet langer meer verdragen, Ja gingen door de hel van hunnen schilder klagen, En berstten schier van spijt, omdat door hem hun belt In soo een gruwsaem foren aen 't volk wiert voorgestelt. -- 1 Deze godvruchtige ontspanningen of luimen verschenen voor het eerst te Rheims in . 1618 , sinds meermalen herdrukt. 2 H.-S., blz. 44----48. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. De schilder, op een tijt, had een stuk onder handen, Een stuk, hetgeen sou sijn liet puijk van alle landen; 't Was een Lievrouwe-beelt , van aensien wonder soet: Sij trapte onder haer den duijvel niet den voet. — Strax quam de duijvel sig voor sijn gesloten oogen Dight tij sijn ledikant, terwijl hij slaept , vertoogen. Soo hem de schilder sag, hij was niet seer ontstelt, Hij had er leelijker in schilderij gestelt. De duijvel sprak : "vat wilt gij , kladder, gaen beginnen? Wat kont gij met uw koest van oh-strijken winnen? Waerom word ik van u soo leelijk uijtgebelt Soo dat gij ons tot spot van heel de werelt stelt ? Wij sijn geensints van Qin dit langer te verdragen, Ik vloek bij Lucifer, gij zult liet u beklagen; \\rij sullen nemen wraek, liet koste wat het kost Soo gij volbi'erigt liet werk, slat gij nu hebt begost." De schilder, niet gewoon voor sulke spook te vreesen Antwoort : "wel hoe ! gij moest mij daervoor dankbaer veesen Hoe leelijker gij staet, hoe meer ik u verhef Omdat ik dan den aert van 't ijgen wesen tref". — De duijvel borst van spijt, hij knerselt op sijn tanden, Hij schuijnmbekt met den muijl, sijn helsche oogen branden, Hij heft sijn krauwels op, hij geeft een vreet geluijt, En daerrneé was de slaep en ook liet droomen uijt. De schilder, nu ontwaekt, hoort nog het laetste stampen En virit sijn plaets van rust omringt van vuijle dampen, Maer, daerdoor niet ontstelt, begint met meerder vlijt Het werk , waervan hij had de gronden al gel ij t. — 't Gesigt van ons Lievrou krijgt eerst vooral sijn wesen; In oogen , wang en mout is seegbaerhijt te lesera. — Dan schildert hij het kint, dat met een soeten lach En aengenaeni gelaet nier sijne moeder sag. Om d' hoofden allebeij stelt hij vergulde kroonen Met sterren tusschenbij , die d" hijlighijt vertoonen; Dan , eenen wereltbol, die 't kint in handen hout: De bol is hemelsblau, het kruijsken is van gout. — De beelden sijn volmaekt : alleen ontbreekt het leven Hetgeen dat geen pinceel noch verven kosten geven. Hij quam tot 't duijvelsbeelt met eenen nieuwen moet, Dat door Maria wiegt getrappelt met den voet. - Het slijm der hagedis gaet hij met solfer mengen En voorders wat de konst oijt voor den dag kan brengen. Hij vochtigt sijn pinceel , en stelt vcíor alle saek Op het gespannen doek den steirt van eenen draek. — lIet scheen dat men hem sag met al sijn leden vroeten Omdat hij van de Maegt getrapt viert met de voeten, Hij keerde naer omhoog sijn neergedguckten nek, Terwijl hij niet en spoog ais solfer ende pek. — Hoewel de duijvel sig kan qualijk wederhouwn En op den schilder wenscht 't vuur van de hel te spauwen, Geeft hij alleen van ver een ijsselijk geluijt; 444 PATER ADRIANUS COSIJNS , S., J. De schilder siet eens om, en weet wat het beduijt, En gaet voort , sonder sig in 't minst daer in te storen. Maer siet ! Een wijl daerna laet sig de donder hooren En eenen fellen wint met soo een groot gewelt, Dat heel het schildershuijs schier wort te neer gevelt. Men hoort nog boven dat als swaer metale ballen, Van boven op het dak en op de solders vallen, Soo dat de muren selfs en balken altemael Schier scheurden door 't gewelt in heel de schildersael. De.; storm groeyt nog meer aen , de vensters waeijen open; De kneght komt heel verbaest de kamers ingeloopen En segt : "wat wil dit sijn , dat alle dit gedruijs En storm te vinden is alleen ontrent dit huijs !" Terwijl siet m' op den vloer van alle kanten swieren, Verdreven door den wint , de boeken en papieren. De stellinge van hout , waerop de schilder stont, Sag men dat heen en weer beweegt wiert op den grorit. De schilder nu, vol vrees, en koste qualijk spreken, En sag sig in gevaer van hals en been te breken, Omdat de stelling was gelegen van den vloer Wel voeten drijmael drij , en alles sag in roer. De duijvel quam toen ook met vreugt van -v er sig toonen, Omdat hij sag aldus des schilders konst beloonen En schetterde luijd uijt in eenen vollen lagh, Omdat hij soo vol angst den armen schilder sagh. — Dees bidt : "o moeder Godts, gy moet mij hier beschermen, Neem mij met uw lief kint in uw bermhertig ermen! Als gij mijn hulpe sijt, daer is geen ongeval Noch duijvel nochte hel, die mij oijt deeren sal". Terwijl dat hij dus badt, terwijl de banken vielen, Terwijl dat het tempeest scheen alles te vernielen, Terwijl hij sijnen val, ja doot, voor oogen siet, Hoort, hoort (een wonder saek !) wat datter is geschiet. Ik wenschte dat mijn stem kost gaen door alle landen; Het beelt, 't Beschildert begilt , steekt-uijt een van sijn handen En hout den schilder vast (wie had het oijt gedocht!) Terwijl de stelling valt, in 't midden van de locht, -Men braght een ladder aen , dat hij daerop sou stappen, En siet, soo haest hij stelt sijn voeten op de trappen, Maria trekt de hant veer in haer schilderij En 't huys was aenstonts weer van storm en duijvel vrij. 0 wonder Moeder Godts , wil ook eens uwe oogen Op dit papier en pen en uwen dighter boogen: 't Is alles t'uwer eer ; ey ! neem mijn moeyt en jonst, 'k Leg voor uw voeten neer mijn rijm- en letterkorst. In dergelijke Catsiaansche rijmen, zonder veel verheffing en wat langdradig uitgesponnen , maar dan ook volkomen in den destijds gewildere volkstrant , zijn de overige verhalen van PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Cosijns geschreven , als de "Liefde tussen Phedra en Charinus" naar 't latijn van Laurentius Beyerlinck 1 ; de "jammerlijke schipbrake van Don Emanuël Sousa , Portugies, in zijne wedervaert van Oost-Indiën naer zijn vaderlaat" uit het latijn van Maffei 2 ; de j"vreede vrake van een slave over zijnen Heers" naar Jacobus Biderman 3 , dien hij ook op den voet volgde in zijn: Wát komt van gedurig spel ? Tij t-verlies , daerna de hel 4. Veel en velerlei andere verhalen , kortheidshalve , onvermeld latend, moet ik toch hier aanteekenen wat de onvermoeide "uijtschrïjver Fr. Godefroi in. eene tusschen-reden aen Manveer" Josina Bouvaert-Co^Yijns schrijft over "MMononcle's" Bertulfus en Ansberta 5. Na geheel de dichterlijke nalatensc &, ap van Heeroom hoog geprezen te hebben , getuigt hij !y aer wat Ansberta raekt , spant boven al de kroon. Waer 't saken, dat mij viert van twee de keus gegeven, 'k IIad liever dat alleen als al de rest geschreven. 't Is hier en daer soo eêl , de trekken sijn soo fijn, Dat ik niet pijsen kan hoe 't komt wijt mnenschen brljn. 'k Heb 't eens in é neu tot van 't eerst tot. 't lest e elesen, Ik loeg en kreet al mee 6 , da er ovsaek scheen te veesen. Soo lang ik besig was en heeft mij niets gestoort, 'k En heb op diën tijt geen uer der klok behoort. De paters 7 kennen 't niet : dit stuk is hun ontslopen En komt door Godts bestier stil in ons hant gedropen. Ik rade u , Mameer, te houden dit geluk, En 't noyt te geven weg als om te ;aen in druk. 'k Heb Vondel al gesien en Cats heeft schoone slagen; Maer 't ma; alen iedereen ten volle niet behagen 8. 't Blijkt al aanstonds, vooral uit de, twee laatste versregels, dat onze gul en goedhartige Bernardijn de loftrompet niet te - laag heeft gestoken. Met Cats, ja, kan "Mononcle" des noods eene vergelijking doorstaan ; doch met Vondel heeft hij , evenmin als de `bloed van Brouwershaven" , een enkelen trek van over 1 H.-S., blz. 582-596. 2 H.-S. , blz. 555-575. 3 H.-S. , blz. 420-427. 4 H.-S. , blz. 396-403. 5 H.-S, blz. 230-262, een gedicht van anderhalf duizend verzen. 6 Ik lachte en schreide ter zelver tijd. 7 De Jezuïeten. 8 11.-S., blz. 313. DIETSCHE WARANDE X. 446 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. eenkomst -- of het zou Adrianus' voorliefde moet wezen voor klopjens en begijntjens. ens. Want in zekere mate geldt ook van Cosijns : Hij die de Seraphim bezong En teedre Cherubijntjens, Hem vloeiden lied'ren van de tong Voor klopjens en bee ijntjens. Reeds in 16 9 3 , toen hij nog te Lier vertoefde , schreef hij "een lofdight ter eere van de deugdzame Joffer Maria Catharina van Immerseel, aen Godt sig opdragende in den staet van geestelijke dochter , op den feestdag van de Hemelvaert ons' Heere, tot Antwerpen in de kerk van S. Andries." 1 En toen in het jaar 17 0 0 twee gezusters , Anna Theresia en Isabella van Overbeek , op denzelfden dag "hare Professie deden binnen het Beggijnhof tot Antwerpen", werd Cosijns tot in Friesland toe , als feestdichter aangezocht, en zond hij uit Bolsward, in plaats van één "geluk-wensch" aan beiden te samen , aan ieder der begijntjes afzonderlijk zijne hartelijkste heilwenschen 2 • In .'t eerste gedicht is het de hof aan de overzijde der Cedron , de hof O verbeek , in het tweede de hof van B e g g a, welke de kosten moeten goed maken van een 300-tal verzen. De slotsom is natuurlijk: Godt sal uw steunsol sijn : welaen dan, lieve Bruijt, Treet Begga's lusthof in, en treet de werelt wijt. Voor alle anderen echter was het "Joffrau Adriana de Haze, aennemende den geestelijken staet op het beggijn-hof tot Aelst" die de eersteling-proeven van Cosijns' Muze had mogen ontvangen. In Mei des jaars 1689 had hij haar uit Leuven een gedicht toegezonden , waarin de "haes" Dit vlugtende gediert weet door de woeste boomen Door hagen , heiden , velt , do 3r breede waterstroomen , Door onbekenden weg, door noijt betreden baen, Den jager, die hem volgt, met snelle vlugt t'ontgaen. Dat "haesj e" wist over heg en steg zulke gelukkige sprongen 1 H.-S., blz. 11. 2 11.-S., blz. 17 en 20. 3 H.-S., blz. 119. PATER ADRIANUS COSIYNS , S. J. te maken, dat het eindelijk, ongelet en ongedeerd, aanlandde en rust vond in den schoot van "Moeder Begga". Doch , behalve de , Friesche jonkvrouwen , schijnen geen klop jens in meer blakende gunst bij Adrianus gestaan te hebben dan de "Joffers Eusebia en Helena van Trier , woonagtig tot Hilverbeek in de Mijerije, van den Bos". De eerste werd door Cosijns "vergeleken met een schip , nog woelende tussen de woeste baren der zee vaal deze werelt" ' ; de tweede reeds "geestelijke dogter" met "eene pelgrlmme, rjseiide naer 't ecuwig vaderlant" 2• Niet ongelukkig slaagde Cosijus in dergelijke gelegensheidsverzern , zoo als nader zou kunnen bewezen worden uit een vernuftigen heilwensch "aen den llerweirdige Heer Joannes Cailebaut, sijn eerste Misse aen Godt opof erende binnen ielst, 1694" 3 . Int mijn Pr. Adrianus Poirters, een kistor2sc7 letterkundige sckets, heb ik doen opmerken , dat de Oister wijksche volksdichter de goede eigenschap bezat van "zich zelven te kennen en zich zelven steeds gelijk te blijven , zonder ooit zijn eigenaardig genre te verloochenen of te verzaken". Dat geldt , jammer genoeg, niet in gelijke mate van Cosijns , zijn ordebroeder. Deze waagde zich , helaas, ook aan hoogere dichtsoorten, aan de tragedie zelve, waarvoor hij wel den minsten aanleg bezat. Hij schreef namelijk, in 3 vertogen en 1112 versregels, een aan de geschiedenis van Bulgarije ontleend treurspel getiteld : Tarballus, waarvan het `kort begrijp" aldus luidt 4 : "De konink Trebellius levert sijn rijk over , hetwelk hij Christen gemaekt hadde , aen sijnen outsten sone Tarballus , ende begeeft sig tot de wildernisse, om aldaer Godt buijten de sorgen te dienen. Daerentussen Tarballus , verleit sijnde door den quaden aert van Photinus, eenen hovelink , ende andere , begeeft sig tot dienst der valse goden , soekende overal uijt te roeien den Catholiken Godtsdienst. Trebellius hiervan gewaerschout , sijnde, verlaet sijne woestijne, neemt de wapens aen,- ontweldigt de kroone aen Tar 1 H.-S., blz. 39. 2 H.-S., blz. 94. 3 H.-S. , blz. 105. 4 H.-S., blz. 201. 448 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. ballus , en doet , hem de oogen uijtsteken. I)aernaer verheft hij Albertus sijnen jongsten sone tot het rijk, ontvangt weder in genade den blinden Tarballus ende vertrekt wederom naer de eenigheyt t." Ik reken mij van de verplichting ontslagen om een of andere proeve daaruit mede te deelen; men verbeurt er niets aan. Even erg of nog erger : Cosijns berijmde ook , en nog wel voor de catechismus-kinderen , een Vondeliaansch onderwerp , het "Treurspel van Maria Stuarta , Koninginne van Schotlant , gedoot door het bevel van hare nighte Elizabeth , 18 febr. 1587 ; eerst gemaekt tot Loven en aldaer vertoont door de jonkhijt, van den Catechismus van den H. Igilatius , A° 1690 ; daerna verbetert tot Ruremonde en aldaer vertoont door de Jonkhijt van den Catechismus van de Societijt Jesu in 't jaer 1692 : opgedragen aen den Doorlugtigsten en Hoogweerdigsten Heere Reginaldus Cools , Bisschop aldaer". Laatstgenoemde , een waardige zoon van den H. Doininicus , een oud-krijger en oud-advokaat en oud-professor, sinds het jaar 16 7 7 op den bisschoppelijken stoel van R,oermonde verheven 2, had de opvoering des treurspels met zijne hooge tegenwoordigheid vereerd, en werd in de narede met een vers begroet, waarvan het slot luidt: Soo lang I Leermond sal staen , ook selfs met steenen monden 3 Sal het , Hoogweirdigst Heer, uw sorg met lof verkonden. Soo lang den aderslag sal aen ons herte slaen , Sal Reginaldus' naem in onse herten staen. De glans van uwe deugt sal, selfs ook na uw leven, Aen dese heele stat voor altijt luijster geven, Uw iverig gemoet, uw naem en uwen lof Sal breken door den tijt, sal vliegen uijt het stof. Ons bersten tranen uijt van blijschap , als wij pijsen De lessen , die Gij geeft om ons te onderwijsen: Gij moest , o weerde man , noijt dalen in het graf, Ah , 't minst van uw cieraet is mijter ende staf! Wij komen dan voor 't lest U, weerdigst Heer, begroeten 1 D. i. de eenzaamheid der woestijn. 2 Zie over hein : L. Schutjes : Geschiedenis van het bisdo7n 's Hertogenbosch, 1, blz. 224. 3 Dat zal een toespeling zijn op het : etiam lapides clamabunt des Evangelies. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. En vallen samen neer voor uw eerweirde voeten, En bidden , dat Gij ons het Cruys van zegen geeft Met d'hant, die 't Hemels-broot ons eerst gegeven heeft. Een der verdien stel? fikste -v oorzaten van Reginaldus , de in 1657 op den aartsbisschoplijken stoel van Mechelen overgeplaatste Maastrichtenaar Andreas Cruesen 1 , werd insgelijks door Cosijns bezongen. Deze, ook door Vondel verheerlijkte 2 , kerkvoogd was een boezemvriend en gulle beschermheer der Jezuïeten; hij had onder andere het collegie zijner bisschoplijke zetelstad mild en rijkelijk bedacht. In eene dichtsoort, die beter dan het treurspel met zijn aanleg strookte, betuigde Cosijns, ook in naam zijner ordebroeders , de verschuldigde dankbaarheid "Aen den Hoogweerdigsteln Heere Andreas Cruesen, Aertsbisschop van Mechelen." Adrianus zelf geeft den inhoud en de beteekenis van 't aan Andreas gewijde Herdersdicht aldus aan 3: "De herder Menalcas , verbeeldenlde, het collegie der Societijt Jesu binnen Mechelen, bedankt sijne Hoogweerdighijt van sijne groote milthijt in het geven van den nieuwen bou, spelende op sijnen Aertsbisschoppelijken kruys-staf ende op sijnen Patroon S. Andreas etc." Omnes Crux una tuetur Door liet Cruijs staet dit l:uijs. Lustwout. Daer is een schoon en lustig wout, liontom verciert met jeugdig hout, Dat op het groen-geclavert lant Secr erdig droefs-wijs staet geplant; En units 4 daer ven fontijne vloeijt Soo is 't dat 't nog veel heter bloeijt. Men ?eest daer alderhaude fruijt, Men plukt duur allerhande kruijt. Het fruijt, dat heeft een schoon colcur, Het kruijt, dat geeft een soeten geur; Soet voor den reuk, soet voor den srnaek, En ieder vint 'er soet verrnack. De boomij ens met haer soet gewas, 't Fontijntje, claerder als gelas, 5 1 Zie L. Schutjes, t. a. p., blz. 220 en De Dietsche Warande X. blz.281. Kruesen was verwant aan de Limburgsche geslachten Selis de Fanson en Vaes de Scherpenberg, en daardoor aan de Camminghas. (Beschrijving der Wiarda-State, blz. 37 en Navorscher 1873 , blz. .536 , 537). 2 Verg. mijn `Vondel en de Paus" , blz. 50. 3 H.-S., blz. 147. 4 Vermits. 5 Glas. 450 PATER ADRIANUS COSIJNS, S. J. En 't nachtegaeltjen dat er singt, En 't weeldrig schaepj e , dat er springt, En 't herdertje, dat geestig fluijt En Echo met sijn na-geluijt, En 't bos, en 't velt -- 'k weet niet gewis Wat dat er 't aengenaemste is. Het strijt er altemael om prijs: Het wout, dat schijnt een Paradijs, Maer als het is in lentetijd, Ik seg, dat g' in den hemel sijt. Hier gink ik laestmael eens alleen Met 't hooft vol sorgen henen treên ; De schaepjens , 't soete volle-vee Dat had ik voor geselschap mee. Melampas volgde achter naer En klijne Hilax met sijn vaêr : Al d' ander herders van het lant , Die liet ik aen den Benen kant. Veel samenspraek was mij verdriet: Die sorgen voet en soekt dat niet. Als ik wat dieper was in 't wout, Daer niemant sijne schaapjes staut 1, Daer niemant sijne peerden ment, Daer niet een jager komt ontrent; Daer ging ik liggen in het groen, Gelijk vermoeide luyden doen, En wijl het vee aen 't wijden was En scheerde met den tant het gras -Soo quam mij heel mijn Borg te voor En ik , ik gaf haer vol gehoor. Het huijs, daer ik gewoont had- lang, Wiert out en kout , en slap en krank; En 't had veel moeyt en ongemak Soo dat m er sliep ook onder 't dak, Of ergens in een hanen-balk, Die was geplaestert met wat kalk. De noot, die helpt sig soo hij kan , Als was Palémon een out man. Dit was de sorge van mijn hert, Die mij veel angst aendeê en smert. Want , recht gesproken , als ik sag Hoe slecht Palémons hutte lag, En hoe de grijze Daphnis had Een woonsteê , van den regen nat, En hoe de grijze Mopsus was In 't huijs met vensters sonder glas -' k Had medelijden met de maets En 'k wenschte s' al + een ruijmer plaats. -- Wie sal eens , riep ik overluyt, Ja 'k song het op mijn duijtse fluijt, 1 Stuwt , henen drijft. PATER ADRTAUS COSJJNS , S. J. (Dat spel verligt ons in de pijn) Wie sal hier eens weldoener sijn? Terwijl dat ik dit lustig song En dat het vee daer soetjens sprong, Soo sag ik , en ik stont verstelt, Een boeren jonxkcn in het velt; Het sprong , en "t had het wonder druk Met een leer-vinxken op (ie kruk. Ik sag het spei al soetjens aen En liet daerom de oog' niet gaan Noch van den vogel , noch van t kint; Het scheen , ik was er toe gesint. Ik sag hoe dat het vinxken vloog Nu nacr de acid en dan om hoog, Nu verder en dan weer nabij Naer dat het li,-i(1 sijn draeyken vrij En hoe 't daii weer naer 't kniysken quam, En daer alleen sijn rnste nam: - Sijri rn:t en lust v'as 01) het kruijs Het k''jen vas het vinxkens huijs. Als ik dit SJ)(Il had acngesien SoO dagt ik: SOU 't wel jet l)ediêfl ? Het knijs dat is het vinxkens huijs, Sou ons huijs ook wel sijn een kruijs? liet kviijs is teeken van geluk, Al neemt men 't sorntijts ook voor druk. 0, son dit zegenrijke kruijs Een teeken sijn van een nieu huijs? Dit wenschte ik. en lieve ziet 't Is effen riaer mijn wens geschiet. - Mijnheer, Gij , die dit weerdig pant Draegt naer verdienste in de hant, Wiens staf is met een Cruijs verciert (Het Cruijs hebt Gij altijt geviert) Wiens naem met 't Cruijs komt overeen ( Andreas heeft het kruijs geleên Naer 't voorbeelt, dat hem sijnen Heer Getoont had op den berg i weleer) Wiens toenaeni Cruesen , wijt beroemt Met recht mogt Cruijsen sijn genoemt, 0 groote , secte , milde vrient Waer hebben wij dit oijt verdient? Gij hebt door uw milddadig hert Verdreven al mijn angst en smert; Gij hebt met munt en kruijs en steen (0 wat vermag dit kruijs alleen!) Gij hebt.... maer wat Gij hebt gedaen, Dat sien wij voor ons oogen staen: Door het Cruijs Staet dit huijs. 1 De Calvarieberg. 452 PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. Thans verzamelt zich het `geestig herdersvolk" om ter eere "van Cruys en Cruesen" een danklied aan te heffen ,: Dat Corydon sijn vreugt gaet stellen in landauwen, Laet Melibeus veel van suyver beken houwen, Dat Damon sijnen sin' vrij set op 't soetste fruijt, Alexis op sijn vee en Tij ter op sijn fluij t : Mijn vreugt is in het Cruijs; het Cruijs gaet al te boven, Niet isser op het velt, niet in de steedse hoven Dat bij het vruchtbaer kruijs in 't minst geleken wert, Mijn vreugt is in het kruijs en 't kruijs is in mijn hert. De eenvoud dezer ongekunstelde , soms echter al te naieve en te gerekte ontboezemingen steekt gunstig af bij den opgeschroefden toon der bovenvermelde treurspelen. 't Schijnt wel . dat Cosijns de gevierde gelegensheidsdichter was bij alle feestelijkheden in zijne omgeving. Zoo vind ik dat hij werd uitgenoodigd , om de tolk der erkentelijkheid te zijn "Aen de edele en agtbare I3eeren , de Magistraet van Cortrijk , jaerlijxe weldoeners van 't collegie der Societijt Jesu binnen Cortrijk, hebbende gelijt den eersten steen van een nieu gebou in het selve collegie , 6 Junii 1710" 1. Eveneens had men Adrianus uitverkoren, tot het houden eener "Aenspraek tot de weerdige vergaderingti der Blommisten , vierende den feestdag van hunne Patronersse , de H i j lige Dorothea , in het co'1) egie der Societijt Jesu tot Cortrijk" 2• Ik laat het den lezer denken , wat een vloed van verzen en wat een overvloed van zinnebeeldige toepassingen de rijke ver scheidenheid van velerhande bloemen aan Adrianus opleverden. De bloemlievende gildebroeders moeten tevreden geweest zijn. Zijn kinderlijk gemoed voerde hem echter telkens weder naar de kinderen terug. Niet slechts schreef Cosijns, vooral in de laatste jaren en maanden zijns levens, lange rijmepistels "Aen Joffrouw Anna Josina Cosijns, mijne suster, woonagtig tot Ant werpen , weduwe van Monsieur Bouvaert" 3 , maar 't was hem een lust hare kinderen 4 , zijne "cosintjes en cosijntjes" in dich terlijke brieven , tot de beoefening der vaderlandsche taal en der 1 H.-S., blz. 417. 2 H.-S., blz. 322. 3 H.-S., blz. 263 en 615. 4 Zie hierboven , blz. 342 en tegenover 412. PATER ADRIANUS COSIJNS , S. J. dichtkunst op te wekken en aan te sporen. Daarvan kon `de „ deugtsame dogter Joffrauwe Anna Theresine Bouvaert" getuigen, aan welke hij een zeer geestig antwoord zond op haar "niewjaer- digt" 1• Daarvan had vooral kunnen getuigen "de jongman Jacobus Henricus Bouvaert" toen hij van heeroom Adriaan een berijmd antwoord ontving "op het gedigt van hein aen mij gemaekt" 2 • Ik verheug mij door de mededeeling van dat antwoord het bewijs te mogen leveren van de gezonde denkbeelden, welke de schrijver had over de nederlandsche taal en daarmede mijne historisch-letterkundige studie te kunnen sluiten: Ga voort, beminde neef, in Vlaeruschen rijm te maken: Gij sult, geloof het mij , door diën middel raken Tot een volmaekte konst , ook zelfs in het Latijn: Poëten altemael als ijgen broeders zijn. Apollo op den Berg, met negen zijn goddin.nen, Pleegt 't Duijtsch en het Latijn eenparig te beminnen. Een ieder in zijn tael geeft daervan zeker blijk; De trekken van 't verstant zijn overal gelijk. Cats, Vondel, Heinsius en menig ander ligten Van onse moederstael, zij hebben met hun digten Ons zoo bestraelt , dat ik hen meen gelijk te zijn Aen allen , die weleer oijt schreven in 't Latijn. Men kan zoo wel in 't Vlaems als in 't Latijn doen blijken Ons konst en ons verstant : ons tael moet geene wijken Ook niet de Roomse spraek; ik meene voor gewis Dat onse moederstael vooral niet minder is. Maer veel bederven haer met menig andre talen En mengen onse tael met woorden van de Walen, En meenen wèl te doen en schijnen wonder wijs, Als zij die naer de maet als dwingen van Parijs. Ons tael is rijk genoeg, s' en moet geen woorden leenera Van eenig ander volk : zij steunt op ijgen beenen, Noch heeft geen hulp van doen van eenera ligten Frans: Zij praelt het alderschoonst door haren ijgen glans. Ons tael is over lang van het Hoogduyts gesproten 3, Zoo dat heel Nederlant zingt als op duijtse noten, Zoo dat, wat raekt de tael, wij egte kinders zijn Van die in Kijzers dienst zig houden aen den Rijn. — Dus mogen wij ons tael wel naer 't Hoogduyts bestieren; Die lijt ons tot de bron als loopende rivieren: 't Hoogduyts is als de stam en als de eerste gront , Waer naer heel Nederlant moet voegen zijnen mont: 1 H.-S,, blz. 609. Verg. 1.1.-S., blz. 328. 2 H.-S., blz. 330. Verg, blz. 596. 3 Ik laat natuurlijk de bespiegelingen over de verwantschap tusschen Nederlandsch en Hoogduitsch voor rekening van Pr. Cosiins. 454 PATER ADRIANUS COSIJNS, S J. wij mogen dan van 't Duyts alleen ons spreuken halen: Frans, Engels, Spaens, Latijn en alle ander talen Die moeten van ons tael geheel verbannen zijn, Die mengen onze tael, als spijze liet venijn. Ik heb, beminde neef, in 't kort dit willen schrijven Opdat gij naderhant geen fouten zout bedrijven In ons Neerduijtsche spraek, opdat gij kennis hebt Van d' egte bron , waeruijt men egte spreuken schept. Hier mede houd ik op en ga mijn pen betoomen En 'k wens u veel gelux, dat g' onlanx hebt bekomen De vijfde plaets in 't school 1, waeruijt is te verstaen Dat 't lezen van mijn boek geen hinder heeft gedaen. Den 11e° Maart, des jaars 1711 schreef uit Kortrijk de Brusselaar Hendrik de Vaddere 2 , op blz. 43.5 hierboven onder de ballingen vermeld : "Desen morgen , ontrent vijf uren , heeft hier het leven afgelijt, van God (soo wij verhopen) tot een beter geroepen, in 't bijwezen van de P. P. en de B. B. met de Sacramenten van de hijlige Roomsche Kerke in tijts voorsien, P. Adrianus Cosijns." 'K heb hem reeds vroeger genoemd een welgelijkende kopie, meer nog van Jacob Cats dan van Adriaan Poirters. Zijn aangenaam rijmgekeuvel bezit de gemakkelijkheid en zangerigheid des eersten , doch mist de geestige luimigheid en aardige schalkschheid des tweeden. Seminarie Kuilenburg, 29 October 18ï3. 1 "In syntaxi primi anni" H.-S., blz. 332. Jacobus studeerde bij de Antwerpsclie Jezuïeten. 2 Verg. blz. 344 en 431 hierboven. Hendrik , niet te verwarren met zijn stad- en vangenoot Egi 1ius de V, had van 1690-1708, het jaar zijner verbanning, te I otterdam gestaan. Hij stierf te Iperen ir 1720. TREKKEN UIT HST KERKLIJK LAVEN PER 1VIAASSLUIZERS, in de helft der xViiie Eeuw. Hooggeachte Redacteur van de "Dietsche Warande"! In eenen bundel van gelegenheidsgedichten "ter uitvaart van den Heer Arnold Hoogvliet , Fenixdichter. van Vlaardingen , en meer andere Lijk7angen-Lijkcypressenbladen enz., door W. van der Jagt ; voornaam dichter te Maassluis ," heb ik den volgenden "Breidel voor den Drift tot oproer &c" en de daarbij gevoegde "Verdeediging van den Breidel" gevonden. Ik neem de vrijheid UEd. die te zenden om ze te plaatsen wanneer het UEd. goeddunkt in uwe "Dietsche Warande". Eene opheldering vooraf. De Heer Jan van der Drift was een rijk burger, te Maassluis woonachtig, zeer godsdienstig en bij alle inwoners hoogst geacht. Hij zond jaarlijks vele schepen (zoogenaamde hoekers) naar zee, waardoor hij zeer veel bijbragt om welvaart onder protestanten en katholieken te doen bloeijen. In het jaar 1762 had hij wederom een dusdanig schip uitgerust, en zoo als het meermalen gebeurt, had hij , behalve de nationale vlag , nog eene eigene vlag voor dat schip bestemd. Daar hij een warm katholiek was, liet hij deze laatste versieren met de beeltenis van de H. Patrones zijner parochie te Maasland "de H. Maria Magdalena" : in 1762 behoorden de katholieken van Maassluis nog aan de parochie te Maasland. Op Zondag , 27 Junij , lag dat hoekerschip zeilreê , en van den top der mast wapperde de nationale vlag en van het roer die met de beeltenis der H. Maria Magdalena. Inde irae. De protestantsche kerkgangers konden dat niet verdragen. In de kerk werd er van gerept, en dien dag ontstond er zulk een rumoer, 456 TREKKEN ITIT HET KE KLIJK LEVEN DER dat men de glazen van het huis van den heer Jan van der Drift zoude ingeslagen hebben , zoo zijn rijkdom en aanzien niet tot Benige waarborgen hadden verstrekt. Die heer intusschen meenende volle regt te bezitten , liet de beide vlaggen wapperen, in weerwil dat hooggeplaatste vrienden en het Gemeentebestuur van Maassluis verzochten, die vlag van het roer te doen verdwijnen. Woensdag daaraanvolgende werd de heer Jan van der Drift ter verantwoording naar 's Gravenhage ontboden , en alhoewel de E. G. M. Heeren hem niet konden bewijzen dat hij eenig onregt pleegde , zoo nogtans légden zij hem de straf op , om die vlag te doen inhalen , hetgeen dan ook twee dagen daarna geschiedde; en later "zag men die rustverstoorende (!) vlag door "de wakkerheid van den Substituut Baljuw van Delftland, den "heer Willem van Dam met den Vierschaarsbode en eereen "Gerechtsdienaar openlijk ophaalera , en naar Delft voeren". N. Zeer gaarne neem ik de mij heuschlijk aangeboden bijdrage op. 't Ontbreekt haar niet aan aktualiteit , nu wij in een tijdperk zijn , dat de herinnering nog niet verloren heeft van zeer recente dagen, waarin vlagqen of niet-vlaggen in dit vrije land u zeer kwalijk genomen werd. Maar daar is meer : de beide Rukken leveren aardige trekken op van een zedefchets, en men zal vooral het prozaftuk van den Heer Willem van der Jagt veel vermakelijker vinden dan de koepletten, waarmee^ Witsen Geysbeek hem aan het Nederl. publiek heeft voorgefteld 1. Vader Geysbeek doet den man geen onrecht , dien "deugdenwekker" , zich beurtlinngs beroepend op "Huygens" en „,De Decker" , op "wakkren Sophocles" en "op Feitama's kunstkundig fchaaven" ; immers liet fchilderach 1 B. A. en C. Wbk. , IV , blz. 9 en volg. "Willem van der Jagt, koopman te Maasduis, was lid van het Haagfclie 1 Ticlitgenootfchap, hetwelk zijn dichtftuk : De ware vereischten in een Dichter met een' tweeden zilveren eerpenning bekroonde, dien hij bij loting verkreeg. Welke begrippen men toenmaals van die vereischten had, en die nog al tamelijk van onze tegenwoordige verfehillen, blijkt ten volle uit dit prijsvers... Er beftaat nog een ftichtelijk werkje van hem, te Maasfluis in 1774 gedrukt, en getiteld : "Byfchriften op 's Heilands Geboorte , Lyden , Dood , enz." MAASSLUIZERS IN DE HELFT DER XVIII EEUW. 457 tige , dat wij in zijne pleitrede zullen waàrdeeren, ontleent zij goeddeels aan den tooneelkijker van de tijd, waardoor wij die elukubraties der vorige Eeuw beftudeeren. Ziet hier nu voor-eerst het poëetiesch thema van onzen Maasfluizer, waar we de variatiën in ongebonden ífijl op zullen laten volgen. A. TH. BREIDEL VOOR DEN DRIFT TOT OPROER, aan de Ingezeetenen van Maassluis, DOOR WILLEM VAN DER JAGT. (Gedrukt te Maassluis, bij Nics van der Burgh 1762.) Ziet een klein vier, hoe grootera hoop houts het aansteekt. JACOB. III , vers. 5. Geliefde Burgers van ons wijdberoemd Maassluis! Ei ! waar toe vergt ge mij ? Gij eischt , dat ik de snaren Zal stellen , om een wreed en wreevelig gespuis, Dat moord en oproer dreigt , te brengen tot bedaren: Terwijl men hekelschrift op hekelschrift verspreidt, En mij alom begroet als Maaker van die Dichten, En zegt, dat ik die slechts verlemde uit listigheid, Op dat men dus , voor mij , een ander zou betichten. Maar neen : gelooft dat niet ! ik haat den valschen schijn. Indien ik 't Bijgeloof wou in mijn dicht kastijden, Zou ooit mijn ijver zoo lafhartig kunnen zijn, Dat ik, mij schamende, het daglicht zou vermijden? Ik min ook ed'ler taal. De waarheid krijgt geen recht, Wanneer men slechts, (och arm) met dreigen, -doemen, schelden Zich in de bresse stelt : die waapens zijn te slecht, En passen heel onpas aan waare Sions Helden. Ik leer, in 's Heilands school te zeegreen, die mij vloekt, 458 TREKKEN UIT HET KERKLIJK LEVEN DER Gestadig wel te doen aan zulken die mij haaten: Te bidden zelf voor hem , die stoutlij k zich verkloekt, Om mijn Geloofsgenoot te drijven uit zijn staaten. Waant echter niet , dat ik uw' vluggen ijver laak, 0 neen : wat Protestant kan immer toch gedoogen, In Neêrlands vrij gewest (ó nooit gehoorde zaak!) De Roómsche Beelden langs de straat te zien verhoogen: En dat der staaten vlag dus schandlijk wordt misbruikt, Om door het misgeloof het recht geloof te onteeren. Die paapsche stoutheid dient gewis al vroeg gefnuikt Of zij bestondt allengs 's Lands vrijheid om te keeren: Dus zag men , door den tijd , hier Alva's wreed geweld En de Inquisitieraad met gees'len , hangen , branden, Op 't ijslijk moordschavot, gelijk wel eer, hersteld, Tot onherstelbre scMM der zeven vrije Landen. Ik roem uw waakzaamheid , maar laak uw woede en drift En al te gloei] end vuur , heethoofdige Zelooten! 't Welk veel te hevig blaakt in 't kreupel hekelschrift; Dit hitst den oproer aan en zou den brand vergrooten. Vraagt gij dan , wat ik verge ? ik eisch langmoedigheid, 's Lands Rechters , wien het zwaerd van 0-ode is aanbevoolen, Staan steeds gereed , naar eisch , dit spoorloos onbescheid Te straffen ; wilt dan niet van 't pad der deugden dooien. Het schelden is te laag ; het dreigen wekt den haat: En doemen is Gods werk. Dan , wilt ge iets goeds beginnen? Bidt Gods Almogendheid , dat die het heilloos zaad Des oproers haast verstikke en schenk' bedaarder zinnen Aan hem , die , onbesuisd , ten smaadelijken hoon' Van ons Hervormd Geloof te stout zijn schip, wou sieren, En roomsche fabels stelde in 's Prinssenvlagg' ten toon? Zoo zal Geloof, en Deugd en Liefde zegenvieren. En gij , ó van der Drift ! wat dolheid gaat u aan? Wat moet de Burgerij van deezen handel denken? Dat gij , (o snood bedrijf!) die stoutheid durft bestaan Van zelfs 's Lands Hoogheid in 's Lands eigen vlagg' te krenken. Juist , toen op 's ,Meeren dag de Godsdienst wierdt verricht In 't heilig bedehuis , naar onze plechtigheden, Hebt gij onze aandacht door uw scham'pre vlagge ontsticht In 't oog van all', die in of uit Gods tempel treeden. MAASSLUIZERS IN DE HELFT DER XVIII EEUW. 459 Was 't u nog niet genoeg dat gij in uwe kluis 1 Uw God dient op uw wijze , en dat uw kerkgenooten Met Paternosters en met Misboek , uit hun huis, Ter kerk gaan openbaar ? waar aan zich veele stooten. Was 't niet genoeg, dat U een groote zolderzaal Vergund wierde aan uw kerke, op 's Priesters nieuwe woonmg? Verdient die goedheid zulk bespottelijk onthaal ? Schenkt gij tot dankbaarheid zoo schandlijk een belooning? Was 't niet genoeg uw schip en vlag te zien gewijd? Moest gij Sint Magdaleen, met al dat roomsch sieraadje, Vijf dagen aan elkaar 2 doen pronken t' onzen spijt? Wat baart dit anders dan bekomm'rend zielkwellaadj e , Dat gij den Protestant , indien 't waare in uw magt Op alle wijzen zoudt met bitterheden plaagen? Dies raad ik u , als vriend , dat gij voortaan u wacht, Op dat gij niet te laat uw dwaasheid zoudt beklagen: Want waarlijk , van der Drift ! de domheid dreef u niet Tot zulk een stout bestaan ; uw vlugheid spreekt dit tegen. Wat dan ? een losse drift , helaas ! daar ij der ziet Dat geene vrijheid die van Nee'rland . op kan veegen: Toon me in wat Roomsch gebied, wat staat, of wat gewest, Het Protestantendom die vrijheid ooit mag smaakera, Die uwe kerk geniet in. ons Gemeenebest , Waar in 's Lands vaders u zoowel als ons bewaaken. Dien God dan naar uw zin ; wees de Overheid getrouw; Pronk met uw' beelde in huis ; stort stil daar uw gebeeden; Wij eeren Magdaleene als een bekeerde vrouw, Maar beeldendienst wordt hier niet openlijk geleeden. Verwin dan toch u zelv' , zoo word' ge weêr geacht! Zoo word' de toorn gestild , met dubbel recht , ontsteeken ! Zoo word' de wond geheeld , de smart allengs verzagt. De grootste Held verwint zijn eigen zielgebreeken. WILLEM VAN DER JAGT. Maassluis , den 10" der Hooirnaande MDCCLXII. 1 Dus wordt de Roomsche Kerk onder Maasland staande, en waar toe de leden dier gemeente op Maassluis wonende mede behooren, genoemd. 2 Van Zondagmorgen den 27n der Zomermaande, tot Vrijdag den 2n der Hooimaaude. VERDEEDIGING VAN DEN BREIDEL VOOR DEN DRIFT TOT OPROER, AAN DE Ingezeetenen van Maassluis DOOR WILLEM VAN DER JAGT. Te Maassluis bij Nicolaas van den. Burgh , Boekverkooper 1762. Job XIII, vs. 1, 2, 3 en 6. Ziet dat alle heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan. Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook: ik zwicht niet voor u. Maar ik zal -- spreken en ben belust mij te verdeedigen. Hoort mijne verdeediging. Bescheiden Leezer! De wijste der Koningen zegt : "dat een goede naam beter dan olij en uitgeleezener dan groote rijkdom is." Dit is ook door de ondervinding van alle tijden bevestigd, door alle edelmoedige verslanden : (want menschen welke zich hunnen roem weinig of niet bekreunen zijn veeltijds lage geesten en laffe zielen). Men vindt er die 't leeven liever zouden derven dan den lof van eerlijk en deugdzaam te zijn ; en met recht. De behoudenis van eenen goeden naam (welke bezwalkt werdt door de laster , van oproer verwekkende Hekeldichten opgesteld en verspreid te hebben , omtrent de zaak der zooveel geruchtmakende vlagge) deed mij mijn gedicht , genoemd Breidel voor TREKKEN UIT HET KERKLIJK LEVEN DER MAASSLU1 ZERS. 461 den Drift tot Oproer in 't licht brengen , opdat al de waereld zien mogte op wat wijs ik over de zaak dacht. Nooit heb ik getracht iemand aanstoot te geven , veel min daarover in twist te geraken. Twistgierigheid en haarkloverij meen ik dat gemeenlijk meer blijken van drift dan van deugd opleeveren. Ik heb mij des de bescheidenheid allezints in dat Gedicht voorgesteld ; en vindt een Roomsgezinde hier en daar eene hartige uitdrukking, hij denke dat ik spreeke als een ijverigen Protestant , die met reede misnoegd is , over den hoon en de bespotting zijnen allerheiligsten godsdienst aangedaan, in een vrijgevochten land en onder het oog eener wijze Overheid, die haren grootsten roem stelt in, en alle hare krachten saamen spant tot de bescherminge der waare Hervormde Leere : hij overweegs tevens dat, indien een Protestant iets den minsten aanstoot , omtrent het stuk van godsdienst gaave , in een Roomsch gebied , men denzelven zijne spoorloosheid met de dood (of als men een barmhartige luim had) met zware lijfstraffe zou doen boeten. Niettegenstaande ik alle omzigtigheid heb trachten te gebrui.. ken , vindt men er echter welke mij zeer slec/ate oogmerken aantijgen ; zeggende : dat ik de Justitie Nebbe aangetast. Waarom ik, ter verdeediginge van mijne eere , heb goedgedacht dit werkje op te stellen en uittegeeven, ter beoordeelinge van alle vaarheiden deugdlievende Leezers ; en dewijl dit eene beschuldiging omtrent een begaane zaak behelst , zal ik den poëtischen stijl vermijden en mij van oenen eenvoudigen historischen bedienen. Om een recht denkbeeld van de zaak te geeven zal ik vooraf laten gaan een kort bericht der neetelige gebeurtenisse , omtrent de zooveel moeitebarende vlag. De Heer Jan van der Drift, Reeder en Boekhouder, mitsgaders Koopman, en van den Roomschen godsdienst, hier ter plaatse woonachtig , had een nieuw Hoekerschip gereed , ter Yslandsche kabbeljauwvisscherij geschikt. Op Zondagm3rgen, den 27t Junij , zt,g men achter op hetzelve schip, eene nieuwe , Staaten- of Prinsenvlag , waarin sierlijk geschilderd was het afbeeldsel eener vrouwe , ziende hemelwaarts , met een leeuwskleur kleed aan, rustende op de rots eener spelonke; op 't hoofd omringd met straalen , daalde een licht uit den hemel : ter rechter. zijde van haar stond een dadelboom , en nevens haar een gouden v-at 't welk sommige verkeerdelijk voor de ciborie hebben aan- DIETSCHE WARANDE X. Xxxi 462 TREKKEN UIT HET KERKLITK LEVEN DER gezien) en een doodshoofd , maar geen monster gelijk anderen voorgeven : voor hare voeten lag eene gesterrede geesselzweep; ter linkerzijde van haar zag men een I oomsche Kerk of Kloos - terk apel , met een groot en breed kruis , op derzelver torenspits: voor welke kerk of kapel een driehoektakkige boom stond , wiens takken afgeknot , doch met nieuwe uitspruitsels versierd waren. Onder in de slingerstrik las men: ST. MARIA MAGDALEENA. Dit schip , dus prachtig uitgedoscbt , lag in de haven bij de groote draaibrug onder de kraan , net op de plaats daar noodzakelijk meest alle Hervormde kerkgangers , bij 't in- en uitgaan der kerke , moesten voorbijgaan en bijgevolge 't zelve konden en zouden zien : wordende 't zelve schip den volgenden dag van daar naar de overzijde gehaald. Zoo ras liep deeze vertooning niet in 't oog , of men bespeurde aanstonds dat de oplettenheid van eenvoudige zoo wel als van meer doorzichtige verstarden , daarheen wierd getrokken ; en ijder begon daarop uitleggingen te maaken , naar zijnen aart en zijne wijze van denken hem opgaaven : terwijl die vlag tot Vrijdag toe , bléef waaijen. 1 Ik zal , om de bij mij eens vooral vastgestelde bescheidenheid in 't oog te houden , eene uitlegging geven aan die vlagge , zoo als ik meen dat de Roomsch gezinden zelf die zullen goedkeuren. Het Leeuwskleurkleed, als een der verworpenste en verachtste, zal (volgens Adriaan Sckoonenbeek) het zinnebeeld van 't Berouw, of (volgens het Groot naluur- en zedekundi9 Wereldtoneel) de dapperheid en moed van eereen Leeuw , welke de kleine dingen veracht , en ook noodig is ter overwinninge der waerelsche verzoekingen en ter versmadinge der aardsche nietigheeden ; en de gesterrede geesselzweep die der penitentie of boete beduiden. Het gouden vat zal vertoonen , 't vat gevuld met -specerijen waarmede Maria Magdalena 's Heilands lijk poogde te zalven; of 't zal eenvoudig een drinkvat verbeelden : het doodshoofd is een gedenkteken onzer vergangkelijkheid en elende staat : * de dadelboom zal schetsen de Liefde welke deze vrouw had tot haaren Heer : de lichtende straalen ('t gewoone sieraad van Boomsche Heiligen) haare blinkende zuiverheid en heiligheid, na haare bekeeringe. Het licht uit den Hemel (werwaarts zij opziet) afd aalende , de invloed van Gods Geest in haare ziele, MAASSLUIZERS IN DE HELFT DER XVIII EEUW. 4 3 als 't antwoord op haare gebeden : de kapel of kloosterkerk , zal aantoonen het klooster , 't welk Maria Magdalena (volgens de overlevering der Roomsche kerk) te Marseille in Frankrijk hebhe doen stichten, ter herberginge van veele aanzienlijke dochters, toen zij (volgens die zelve overleeveringe) na 's Heilands dood, in eerre vervolginge met meer andere Christenen, in een schip zonder roer gezet , hier aangedreven was : de spelonk zal ons beteekenen, de eenzaamheid van het kluizenaaressen leeven, waarvan zij bij de RRoomschen als Stichteres en Patrones erkend wordt. Maar wat die afgeknotte en weder uitspruitende Boom beduid, blijft voor mij een raadsel. Sommige meehen , dat men daarmede zou willen beteekenen , dat de Roomserie kerk-leer hier te lande als eenen afgeknotten boom aan te merken , echter nog zulke uitspruitsels voortbrengt , dat ze de hoop ter weder volkoomen opwassinge niet opgeeft. Doch ik wil dit niet bepaalen ; over eens anders oogmerk is weinig van te voren te oord. eelen; des schei ik hier van af , terwijl ik het kruis op de torenspits mijn aandacht naauwelijks waardig keure, alleen maar c anmerkende , dat de vertooning van 't zelve , in die gedaante zoo als het daar stond , niede niet weinig ter ontstichtinge der gemoederen hebbe toegebragt. Intusschen dat deeze door mij beschreeven en (zoo ik meen) bescheidelijk uitgelegde vlag zoo glansrijk praalde , begonnen sommige de warme hoofden bijeen te steekera; men hoorde een sterk gemompel van misnoegen ; men strooide vinnige schotschriften en hekeldichten , om den onlust op te wakkeren , en gaande te manken ; 't welk zoo verre ging , dat men hevige bedreigingen begon te doen : waartoe de onbesuisdheid van een' Roomschgezinden (welke zeide dat indien het zijne vlag wanre, hij dezelve zou laaten waai] en , zoo lang als er een stuk aan was) , ook niet weinig toebragt : en eindelijk , dat , indien de Heer Van der Drift die schampere vlag 's Vrijdagsmorgens niet hadde ingehaald , die vlag waarschijnlijk een bloedig schouwspel zou hebben uitgeleeverd; niettegenstaande onze vloot in zee en dus weinig zeevarend volk aan land was , ten allen gelukke van den Boekhouder van dat opgetooide schip. Ik die , geduurende al dien tijd, buiten de plaats en nog van deeze bedenkelijke gebeurtenisse onbewust was, kwam 's Maandags den 5n Julij thuis ; daar ik naauwelijks aangekomen , be 464 TREKKEN UIT BET KERKLIJK LEVEN DER richt ontving van dit geruchtbaarend geval , en men mij aanstonds die kreupele hekelschriften vertoonde Ik verfoeide dadelijk ten uiterste, het stout bestaan van 't opzetten dier vlagge, en prees den ijver der oplettenheid, te gelijk mijn ongenoegen betuigende over de scheldingen en vervloekingen waarmede die dingen waren doormengd. Ik , die hierin niet gezaaid had , dacht nooit hierin te maai] en. Maar , wat gebeurd er ? Eenige deeze schotdichten op mijne rekening willende stellen , wierden wel wederlegd door mijne afweezigheid , maar de argwaan waar niet geheel uit te roeijen, toen er, na dat ik thuis gekomen was, een zeer vinnig hekeldicht (hoewel kreupel zoo wel als de voorige) uitkwam op den naam van Zelotus. Dit overtrof alle de voorige in sterke uitdrukkingen en kracht van zeggen , behelzende hoofdzaakelijk : „dat het niet genoeg was , dat de afgodsvlag (zoo sprak het) was ingenoomen ; neen : dat men die moest verbranden ; dat de Justitie moest recht doen ; dat onze Ingezeetenen niet eer te vreede zoude zijn , en indien er geen recht geschiedde, dat men den Heer Van der Drift dan zou te recht stellen , op eene wijs dat hij nimmer leevendig thuis kwame." Nu geloofden alle die mij verdacht hielden het bijna eene volstrekte waarheid te zijn dat dit mijn werk was , en , schoon het zoo mank ging als het wilde , dat ik mij uit loutere list hier onder poogde te verbergen. Sommige mijner waerdste vrienden waarschuwden mij hier van, en, oordeelden dat ik mij in deeze zaake nu behoorde te laaten zien ; vooreerst om mij van die blaame te zuiveren : ten anderen om mijn dichtvermoogen aan te leggen, indien het . mogelijk wasre , ter beteugelinge van den steeds opwakkerenden drift tot oproer. — Ik nam dan voor , na een rijpe beraading , mijne krachten te beproeven, stelde dezelve te werk en ontwierp den Breidel ; echter met geen oogmerk om hem te doen drukken. Doch hiertoe ben ik overgehaald door aanzoek mijner goede vrienden; terwijl ik den Bdekverkooper niet ongenegen vond om 't Werkje voor zijne reekening ter persse te bezorgen. Zoo.dra kwam het niet in 't licht , of men zag in vierentwintig uren tijds , boven aller verwachting , de eerste druk uitverkocht, zekerlijk om de zeldzaamheid der stoffe ; des men een' tweeden druk deed aanleggen , gelijk nu de derde uitkomt. -- Ik had het vermaak van te ondervinden dat het een bijna algemeene MAA.SSLE IZERS IN DE HELFT DER XVIII EEUW. 465 goedkeuring der Protestanten wegdroeg, en juist op 't zelfde oogenblik dat de Breidel voor de eerste maal wierd uitgegeeven , zag men die ruststoorende vlag , door de wakkerheid van den Substituut Baljuw van Delftland , den Heer Willem van Dam met den vierschaarsbode en eereen gerechtsdienaar, openlijk ophaalen en naar Delft voeren ; alwaar twee dagen daarna die regt vriendelijke Heer, onder betuiging van ongemeene voldoening over mijn Gedicht , mij de beleefdheid bewees van mij in persoon de vlag ter' beschouwinge op te leggen, tot eene naauwkeurige bespiegeling mijner oplettenheid , terwijl ik dezelve voor dien tijd nooit gezien had. Thans scheen zich alles tot rust te schikken ; maar gelijk de bedilzucht altoos werk vinden kan om te berispen , zelden om te verbeeteren ; begon men ook op eenige zaaken in mijn Gedicht te vitten , welke ik hier zal voorstellen , en verdeedigen. Sommige v ielen op 't Gedicht in deszelfs geheelen inhoud aan; zeggende : "dat het te scherp waare, en dat men niet kon zien -dat die vlag zoo aanstootelijk en strafbaar zij ," welke ik eerst van het tegendeel zal trachten te overtuigen. Dat de vlag 'aanstoot verwekt heeft is bij de uitkomst gebleeken , maar dat er ook reede van aanstoot en niet slechts eene, genomen ergernis plaats had, zal van zelf blijken als wij aanmer en : dat de beuzeling van Maria Magdaleena's kloosterbouw en kluizenaaressen leeven , bij geene der onroomsche Christenen (welke op geene overleeveringe , maar op de heilige schrift, tracht te bouwen) hier te lande geloofd wordt, noch, volgens de regelen der verschillende Protestantsche kerkbelijdenissen , geloofd kan noch mag worden : dat derhalve een Roomsche , in een gebied waarin de oeffening van den Roomschen godsdienst alleen bij vergunning wordt toegelaaten , deeze fabelen ten toon stellende, vooral op dien tijd dat, en op eene plaatse daar, alle kerkgangers van den heerschenden godsdienst zulks moesten zien, dezelve daar mede , volstrekt uit , den vastgestelden godsdienst gehoond en als in 't aangezicht gespoogen heeft ; te meer daar alle vertooningen van Roomsche beelden en kerkplechtigheden in 't openbaar wel wijsselijk verbooden zijn. Is dit nu zoo, en geeft dit reden tot misnoegen , verdeeldheid en oproer , gelijk het waarlijk gedaan heeft , dan is het strafbaare ras beweezen. Een Protestant, noodra hij godsdienst- of 466 TREKKEN UIT HET KERKLIJK LEVEN DEIN burgerrustverstoorende dingen onderneemt, 't zij door denzelven godsdienst , of de burgeregeering , te bespotten , te hoonen , te smaaden , te schelden , te lasteren , of 'er kwaad van te spreeken ; of iets bedrijft dat ten nadeele van den kerk- of burgerstaat is, is strafbaar; dat lijdt geene bedenking : En zou dan niet veel eer een Roomschgezinde strafbaar zijn , welke (niet te vreede met die toegelaaten vrijheeden van welke hij dagelijks een vreedig gebruik maakt) telkens bij trappen tracht, meer en meer blijken te geven van zijne toenemende stoutheid, aanwassend gezag en verbitterden haat tegen de Protestanten ; en , dat wel op de aller openlijkste en aller aanstootelijkste wijze , met zelfs der Staaten of Prinsenvlag (dat zichtbaar teeken van 's lande gezag , hoogheid en heerlijkheid ,• waaronder de zeevaart der ingezeetenen alle bescherming geniet) tot een schilderij van zijn beuzelziek geloof, ter bespotting van het onze, te misbruiken. 't Baat weinig dat men hier tegen wrijt en z.;gt : "'t zijn slechts paapsche stoutigheden, zonder meer." Om dat het stoutigheeden zijn waarvan mogelijk geen een voorbeeld is, en des te bedenkelijker , wou ik dat zulke praatzieke menschen begreepen, dat hun Edele Groot Mogende de Heeren Staaten van Holland en west-Vrieslandt op den 30n April des jaars 1733 al hebben geweeten en nog veeeten "dat de hooge Overheid alleen bekwaam "is om te oordeelen wat , naar omstandigheid van tijden en zaaken, "kan en behoord in 't werk gesteld te worden , tegen den aan" was van 't Pausdom"; gelijk hun Ed. G r. Mog. zich, op dien tijd , in eene Staatsresolutie , geliefden uit te drukken : en om die reeden heb ik in mijn Gedicht, de goede gemeente tot langmoedigheid aangeraaden, en vermaand zich stil te houden, en de zaak 's lands Rechters aan te beveelen ; terwijl ik ook , als een getrouw ingezeeten, als "eene ziele den Overheeden over haar gesteld onderworpen" , die zaak den Souverain toebetrouwe , wetende dat "er recht is in onze Poorten , en dat onze Oudste daar zitten om te richten tusschen den Man en zijnen Naasten' : latende onderwijl onverschillige omtrent den godsdienst redekavelen naar 't. goeddunken van hunne harten. Andere stooten zich alleen aan eenige bijzondere uitdrukkingen in den Breidel , en zeggen : daar is geen Zolderzaal. Maar, ei .lieve Leezer ! let eens. 't Woord Zolderzaal zal dan juist moeten beteekenen een zaal of bovenvertrek op een zolder. Doch waartoe MAASSLUIZERS IN DE HELFT DER XVIII EEUW. 467 is dat noodig ? Kan een zolderzaal niet beteekenen een vertrek of zaal welkers houten vloer of zoldering (want zoo noemen bouwkundige een vloer van planken, gelijk uit de bestekken te bewijzen is) op balken en binten rust, een of twee treeden hoorn ger dan de kerkgrond ; en daar ter plaatse wezendlijk te vinden ? Gelijk uit eene afineeti nge van dat vertrek, ten mijnen verzoeke en genoegen gedaan , blijkbaar is en uit de volgende beschrijvinge betoogd wordt. In den jaare 1756 is het Priesters huis afgebrooken en eene nieuwe wooning in deszelfs plaats gesteld. Tusschen de kerk en 't voorschreeven oude Huis was weleer een portaal 'van 7 voeten lang en 7 voeten breed , en dus 49 voeten gronds beslaande. Dit portaal diende slechts tot eenen doorgang voor de Biegtelingen, naar een daarbij geleegen biegtkamertje welke Biegtelingen dan ook gewoon waren daar te wachten, zoo lang tot hij dien de biegt afgenomen werdt uit het kamertje terug kwam. Nu vindt men daar ter plaatse een' gang door welke men in eene vaal treedt van 14 voeten lang en 12 voeten wijd en dus 186 voeten gronds beslaande en 9 à 10 voeten verdieping, geschikt ter godsdienstoeffeninge , en saamgetrokken van het voorige portaal en biegtkamertje. In welke zaal ruim 30 nieuwe stoelen staan van eene grootte , welke ten koste der bezitters van Delft ontboden en daar gesteld zijn; hebbende die bezitters ijder een sleutel van die zaal , op dat elk een geen gebruik van dat vertrek zou maaken : moetende jaarlijks aan de kerke voor die zitplaats be. taald worden 2 guldens. In deeze zaal (zoo noemen de Boomsche dit nieuwe vertrek zelf) , gaat de Priester langs een trap van eenige treeden , door een deur op den leerstoel , welke in de kerk uitkomt ; en men vindt ook daar een deur die 5 duimen wijder dan een gewoone doorgang is , door welke deur de aldaar zittende persoonen , bij het doen der Misse of andere godsdienstplechtigheeden , op het outer kunnen zien : men ziet hier ook een deur of doorgang naar een biegtkamertje , en bij dit alles is 'er in deeze zaal nog ruimte voor eenige stoelen. Wat dunkt u ? mijn Leezer ! Mag dit nu geen groote zolderzaal heeten , vooral als men bij deeze verandering aanmerkt ; dat de kerk niet heel groot is ? Ja maar zal men zeggen, "is die zaal daar ? ze is nooit verzogt , veel min vergund , en bijgevolg omdat gij zegt dat ze vergund is , spreekt gij de Justitie te na." Hierop 468 TREKKEN UIT HET KERKLIJK LEVEN DER antwoord ik : Hoe komt 'er dan die zaal P hebben de Roomschen die laatera bouwen zonder vergunning ? Is 't werk niet opgenoomen ? Hebben -ze nooit te kennen gegeven dat ze voornemens wasren die 'ter openbaare godsdienstoefeninge te gebruiken ? dan hebben ze de Justitie misleid; en dat is mijn schuld niet. Wel - verre dat ik de Justitie van onoplettenheid zou verdenken , meende ik dat die zaal daar vergund waare op hooger ordre. Ik , die nooit gewoon ben een belaaden man met overlast te kwellen, dorst om die reede te zeggen, dat die zaal door de Roomschen maar stillekens tot den godsdienst afgezonderd was en gebruikt wierdt; en dat zij , ongevraagd ongeweigerd , eene indirecte vergrooting aan hunne kerk zouden durven onderneemen. Verkiest nu iemand - deeze regels dus te leezen: "Was 't niet genoeg dat qij een groote zolderzaal gebouwd hebt "aan uw kerke in 's Priesters nieuwe wooning." Ik gun hem die vrijheid , en zeg alleen dat ik nooit heb bedoeld den Roomschgezinden eenig verwijt te doen, maar getracht hun te vertoonen, dat ze ., zoo veel onverdiende vrijheid genietende , immers geene reden ter waereld hadden om onze Hervormde leer te bespotten en dus billijk reede te geeven van te vreezen , dat ze niet veel goeds in 't harte voeden omtrent de Protestanten , en dat dit ons moet doen vermoeden dat ze indien ze het gezag en de magt in handen hadden , het ketterdooden als een stuk van verdienste zouden ten uitvoere brengen. Daartoe sprak ik alleen den Heer Van der Drift aan , en ben ook niet genoeg onderricht om te gelooven dat iemand anders de hand in deeze vertooning gehad hebbe ; hoewel de onvoorzigtigheid van evengemelden Roomschgezindeu reede zou geeven kunnen om te besluiten, dat 'er onder zijne gezindheid zijn die den gelukkigen uitslag. van dat geval met genoegen zouden gezien hebben. Maar wat ik ooit bedoeld mogt hebben, dit althans met geene mogelijkheid : "dat ik de Justitie of hun die de Justitie administreren , zou hebben getracht hiermede te steekera." Ik ben een doodvijand van al wat naar oproerigheid zweemt , en protesteer derhalven openlijk tegen deeze gevolgtrekking. Had ik dat beoogd 't zou weinig hebben overeengekomen met Salomon's opgegeeven spreuk, op de tegenzijde van het tijtelblad gesteld ; de gansche houding en 't beloop van mijn vaers geeft van het tegendeel MAASSLUIZERS IN DE HELFT DER XVIII EEUW. 469 blijk ; inzonderheid mijne vermaaning van met langmoedigheid deeze zaak 's lande Richters over te laatera. Gelust het echter twistgierige geesten en maalzieke verstandem zich te kittelen met hunne ijdele - vitterijen , ik - gun hen die armhartige vreugd , en laat God over hun gemoed oordeelen! Men vraagt mij nog : "of ik weet dat schip en vlag gewijd zijn ?" Maar mijn Leezer ,- die eenige bescheidenheid bezit , zal wel willen gelooven dat de Roomschgezinden veel mindere dingen wijera, en dat ze ten minste de vrijheid hebben van die plechtigheeden, volgens de regelen van' hun geloof in stilheid re verrichten. 't Is dan zoo veel als of ik wou zeggen : gij kost uw schip en vlag wij en , die vrijheid hebt gij en dat moest u genoeg geweest zijn, zonder ons door de vertooning uwer overgeloovigheeden te ergeren. Een soort van menschen dat meer op den klank der woorden dan op de beteekenis der zaakera gewoon is te letten , mag zich verbeelden dat het aanstootelijk is , te zeggen : wij eergin Magdaleene als een bekeerde vrouw en meenen dat wij erkennen beter waare , om eenvouwdige gemoederen niet te hinderen. Maar waarlijk de eenvouwdigheid zal zich hier vrij minder aan keeren dan de neuswijze bedilzucht , gewoon haar eigen gebreken op den rug en die van haaren evenmensch op de borst te draagen. Iemand die maar de helft van zijn zielgezicht wil gebruiken zal aanstonds gewaar worden , dat ik hier niet van eene eere van aanbiddinge maar van eerre eere der gedachtenisse spreeke. Eene wijs van uitdrukken bij alle reedenaars en godgeleerden gebruikelijk , waar van twee getuigen mij hier genoeg zullen zijn. De eerste is onze rustend Predikant Hoffman, een Heer van wiens rechtzinnigheid, de geheele Nederlandsche Kerk overtuigd is. Zijn Wel-Eerwaardigheid laat zich, in zijne fraaije lijkrede op onzen jongst overleeden Prins Erfstadhouder , dus hooreu : blad 2. "Wij zullen de nagedachtenis van -W illem enz. Beren," en bladz. 51 "groote eer is den overleedenen, in en na zijn dood , bewezen; maar grooter en wezendlijker eer brengen wij toe aan de geheugenis van dien dierbaren Vorst, als zijn edele geest en hart en zeden ons ter navolging strekken." De andere is de vernuftige en volgeestige Heer Janzonius , wel eer 't sieraad van Moordrechts Preekstoel, welke in het 3e ereel zijner heilige uitspanningen, de 3e uitspanning , over de inbeelding en verwaandheid ' van _yen Waerel ing uit Psalm XLIX , 18 : Zijne Eere zal kem•niet nadaalen , rekende, 470 TREKKEN UIT HET KERKLIJK LEVEN DER dus besluit : "Voorwaar ik zeg u , alwaar dit E vangelij gepredikt «zal worden , in de geheele wereld zal tot gedachtenis van Maria "Magdalena gesproken worden van 't geene zij gedaan heeft." Zie z66 wil ik dat wij Maria Magdaleena eerera. Gelust het iemand echter we erkennen voor wij Beren te leeren , ik laat die naauwe gemoederen zich met deeze muggeziftende bespiegelingen 't hart ophalen : gerust zijnde dat braave godgeleerde en rechtkundige leedemaaten mij hierover nooit zullen verdenken , als gewoon naar de zaakera , in verband en samenhang , en niet naar enkele woorden op zich zelven te zien. Intusschen gelieve de Leezer zich niet te verbeelden , dat ik door aanhaling •van Janzonius tracht te bewijzen , dat de Vrouw waarvan Matth. XX.VI 6 , 7 , 8 , 9 getuigenis gegeven wordt Maria Magdaleena zij geweest. 't Verschil daarover laat ik ter beslissinge van de godgeleerden. Eindelijk zegt men van de slotspreuk ("de grootste held verwint zijn eigen zielsgebreken") dat die Arminiaans is. Ik geloof ook dat de navolgers van Arminius zoo kunnen spreeken. De Heidenen spraaken ook zoo , maar de Hervormde Kerk en de heilige schrijvers waarop alle Protestanten zich beroepen, spree- ken dit niet tegen , een voor alle is hier genoeg : Salomon zegt Spreuk. XVI : 32 : "De langmoedige is beter dan de sterke en die heerscht over zijnen geest , dan die een stad inneemt." Wat onderscheid is er nu tusschen over zijnen geest te heerschen en tusschen zijne zielsgebreeken te overwinnen ? omtrent zoo veel als tusschen een ziek wijf en een kranke vrouw. Daar dan A rminius wel spreekt durf ik met hem spreken. "Maar zegt men gij stelt het zoo zeker." -- Ik geloof niet dat iemand mij zal verdenken , dat ik zou gelooven dat wij zonder Gods genade hiertoe iets vermogen; maar ik meen dat het altijd niet te pas komt daarvan te spreken , vooral niet als ik een Roomschgezinde (die ik hier niet van dwaaling in de leer, maar van verkeerden handel in gedrag wou overtuigen) volgens zijn' eigen gevoelen (dat al heel wat veel op eigen krachten steunt) aanspreek : 't Behoord ook genoeg te zijn, dat ik een openbaar belijder van den vastgestelden her vormden godsdienst ben, die zelfs in kerkedienst geweest zijnde, nooit reede ter verdenkinge gegeeven heb , en nog altoos zou durven rekenschap geeven van de hoope die in mij is , indien zulks , op eene wettige wijze , noodzaakelijk geoordeeld wierd; MAASSLUIZERS IN° DE HELFT DER XVIII EEUW. 471 maar ik ben ook aan de andere zijde zoo groot een vijand van de veroordeelinge en verdoeminge der van ons verschillende Christenen , als ik een ijverig voorstander der openbaare kerkleere ben; die mij echter nooit zoo is voorgekomen, als of de redelijke mensch gelijk een levenloos blok , niets met zijne; vermogens zou kunnen uitvoeren. Dan dit zij hier voor tegenwoordig genoeg gezegd. Ik zou mij met niemand in godgeleerde verschillen of noodelooze twistschriften verkiesen in te laaten , welke gemeenlijk meer verbitteren dan verbeteren. De christelijke verdraagzaamheid en liefde door Jacobus en Joannes , en ook door Paulus en andere heilige schrijvers ja door onzen grooten Meester , den Heiland Jesus zelf voorgesteld, als Hij zegt : oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt , weegt mij zwaar op 't hart ; als bewust dat ik mijn doolenden broeder niet door verdoeming maar door overtuiging moet trachten te winnen ; kan ik hem niet winnen , dan moet ik hem niet den duivel overgeeven, maar der goddelijke barmhartigheid in don gebeede aanbeveelen. En dat 's lands Hooge Magten ook van zulke edele gevoelens bezield zijn, blijkt uit het zeer aanmerkelijk antwoord 't welk hun Hoog Mogende de Heeren Staaten-Generaal in den jaare 1725 aan den Venetiaanschen gezant gasven , toen dezelve van wegens zijne Meesters, hun Hoog Mog. verzogt , dat ze de Roomsche geestelijken wederom tot de gehoorzaamheid aan hunnen geestelijken Herder, den Fans wilden brengen , 't zelve luidde aldus : "in godsdienstige "zaaken , en die de kerketucht betreffen, moet de overtuiging "alleen plaats hebben , zonder den minsten dwang. 't Staat elk `Vrij in zaaken van godsdienst te geloov en , 't geene hij oordeelt "bekwaam te zijn om de zaligheid te verwerven. Wij oordoelen "dat onze godsdienst de beste is en wij wenschen dat alle onze "onderdaanen zich er aan onderwierpen. Maar wij willen niemand "daartoe dwingen , elk belijde zoodaanigen godsdienst als hij den "besten oordeelt ; mids dat hij zich maar als een goed en ge" trouw onderdaan gedraage. Op deezen voet gedoogen wij de "Roomsch Kátholijken, zonder ons met hunne bijzondere geschil" len te bekreunen. Wij kunnen ons gezag , volgens de grond" wetten van ons Gemeenebest , niet gebruiken, om die geschillen "te beslechten. Veel min kunnen wij gedoogen dat men een "vreemd gezag zou aanwenden , om iemand te verpligten , tot het {'verlaaten van zijne gevoelens , of tot eene blinde onderwerping 472 TREKKEN UIT HET KERKLIJK LEVEN DER MAASSLUIZERS. "aan hem , die men den naam van Oppersten Herder geeft. Wij "zijn verpligt de eene partij , zoowel als de andere tegen vervol "ging te beschermen , en nooit kunnen wij toestaan , dat het "Roomsche Hof in onze Staaten eene onbepaalde magt oeffene". — Ten besluite van dit alles voeg ik hier bij de volgende zaakelijke en nadrukkelijke Vaerzen van den uitmuntenden Heer Constantijn Huigens die in zijn Hofwijk dus zingt: . . . . . Ick bann' het bits vermaen Van Kerckenspertelingh : staet uit Arminiaen Die op den Gomarist uw' tanden meent te slijpen En staet uit Gomarist, , die deezen meent te grijpen En krabben d'ouden roov' van 't seer van Achtien op, Enz. Zie daar, bescheiden Leefier ! krachtiger vond ik nooit iets om mijne gedachten uit te drukken. Dool ik , ik zal voor beter en bescheiden onderricht, niet voor twist, mijne ooren openzetten 1. 't Gebrekkige dat gij in mij vindt verschoon gunstig ; en laat ii dat ten spiegel strekken volgens de bekende spreuk : dool ik , wacht u : en bid God dat Hij , door zijne genade , mij 't zelve doe overwinnen : het goede , daar van geef niet mij , maar Gode alleen de eer; vaarwel en geloof dat ik altoos tracht te blijven een beminnaar der christelijke verdraagsaamheid en uw vredelievende medeburger: WILLEM VAN DER JAGT. Maassluis, den 2 7" Augustus MDCCLXII. 1 De Heer Jacob van der Does' zegt niet onaardig, in zijne bevallig. beschrjvinge van 's C; ravenhage. "Een klein getal misschien, sal 't werk voor prijslijk achten "En dat het hier en daer noch ruijckt nae goe gedachten: "Want geen soo mag'ren heij , geen zoo onvruchtbre geest "Daer niemant hier of daer een aerdi gh bloemt;e leest. "Dit is het lot, van al die schrijven, of die dichten °`Sij hebben lof van d'een , van d.'ander scherpe schichten: "Elck te behagen , was bijna een wonderstock "En niemant aen te slaen te grooten ongciuck." VER NUELL , OVER TROOST'. Wij beleven op het kunstgebied een belangrijke tijd. In het begin der Eeuw voorfpelden ons de Zieners , de lieden , wier ftevige fpieren en zenuwen een berg of een toren aandurven, den grooten ftrj d der geesten , waarvan wij getuige zijn.. Het predikend ongeloof der encyklopaedisten , dat famenging met een vrij groot zelfvertrouwen op het punt der onmetelijke vorderingen , die natuurvorsc1'ing en kritiek in de vorige Eeuw reeds zouden gemaakt hebben , de overmoedige d.enktheorlën der ?)nat= schers , die ten doel hadden , op het fpoor van den weemoedigen amsterdamschen Israëliet , van meet af aan, den grondfiag van al het beftaande te rekonstrueeren , moesten op den duur den twijfel aan _ het beftaan van Gods persoonlijkheid wel alge- Yneener maken. Voltairiaansche (potlach en hegeliaansche voorhoofdfronsing, dat valsche blinklicht daar, die majestueuze nevelen ginds lokten ernstige, werkzame geesten af van het terrein des Christendoms, fleepten heirlegers zwakke , argloze, vooral onwetende en , in den grond , trage geesten mee^ in het kamp der beftrijders van Hem , die gezegd had , "dat Hemel en aarde zouden voorbijgaan ; maar dat zijne woorden niet zouden voorbijgaan". Toch was er in dat Evangelie zoo veel diepzinnigs , zoo veel dichterlijks , zoo veel ook tastbaar-nuttigs , dat men de negatie en de affirmatie trachtte te verzoenen , en dat bijv. een man , die alle boeken gelezen had, het beminlijkste hart en de edelst werkende geest Martinus d. A. v. d. Hoeven (ik zeg het met (mart) vaak fcheen de quadratuur van den cirkel mogelijk te rekenen. Tusfchen de wijsgeeren der vorige Éeuw met hun état-ma^ jor van deels lichtzinnige , deels dweepzieke fchrijvers , en de heden 1 Mr A. Ver Huell, Corn. Troost en zijn werken. Arnhem, P. Gouda Quiiit, Fi:-in9. Is. An. Nijhoff`' en Zoon. 1873. 474 VER HUELL , OVER TROOST. daagsche apostelen van het rationalisme ligt echter het tijdvak der restauratie op het staatsgebied , der romantiek op het gebied der kunst. Die verfchijnselen ademden, in mindere of meerdere mate , een christelijken geest. Men huiverde van de gruwelen der fransche revolutie. Men had ook een afkeer gekregen van het Caezarisme. Werktuiglijk ging men naar de Middeleeuwen te-rug met Walter Scott en Victor Hugo, met Overbeek en Boissérée , en vervaardigde ordéntelijke konstitutiën, die eene voegzame plaats aan de "Kerkgenootfehappen" wezen , waartoe de rustige burgers (al waren ze ook vaders van lotelingen) zich befcheidenlijk bekenden. Men beperkte allengs den invloed der Kerk op het leven : de filauthropie trad op , la ckarité sans Dier, welmeenend , maar -- aanmatigend. Allengs werd men zich echter bewust, dat deze toeftand flechts aan een overgangstijdperk eigen kon zijn. Frankrijk betoont zich gewoonlijk een hoogst gevoelige thermometer van de temperatuur der beschaving. De Koning-burger klom in Frankrijk ten throon ; of een ten-throon-klimmen was het eigenlijk niet. Ware het dit geweest, dan zou de grond sterker hebben gedreund bij den val van dien geriefelijker. Koning. Hij werd eenige jaren geduld - de glimlachende zoon van Philippe Égalité, ondanks zijn peervormig hoofd. De goedaardige kruyeniers voelden zich een traan in het oog wellen , als ze dat inderdaad meer voor een grijzen chapeau cylindre dan voor een kroon geschapen punthoofd links en rechts hunne groeten zagen beandwoorden ; maar het leger zag op tegen het gevaar, dat die eerste , beste, brave burger van den Staat onder de befcherming van een parapluïe t'ayond of morgen een revue zou komen bijwonen. De genius der poëzie en die van het militarisme keerden zich met minachting af. Louis Philippe liet de asch van Napoleon overbrengen naar Frankrijk ; maar zag niet in , dat deze daad eerst voor het volk eene beteekenis krijgen zou, wanneer la perfide Albion voor die asch hare knie zou gebogen hebben. En dit te bewerken was voorbehouden aan den drager van een ander idee dan dat van den vriend der winkeliers en der filisters. Napoleon de Derde kwam ; vlocht lauweren om Frankrijks kruin in de Balti VER HUELL, OVER TROOST. sche en Zwarte Zeën ; wekte de nijd van Engeland en Pruisen; herbouwde Parijs; lierftelde Frankrijk in het bezit harer middeleeuwsche kunst; gaf het, offehoon hij nog met den eenen voet op revolutionairen bodem flond , de graven zijner Koningen terug in St Denis; voltrok het huwelijk tusfehen nijverheid en kunst; maar aarzelde in het dienen eener groote zaak, die alleen met volledige persoonlijkheden en voldragen maatregelen gediend kan worden. Brenge de dag van morgen ons den man uit en ifak , die Frankrijk den grondflag der ongefehonden en onverplooide christelijke beginselen hergeve! De, dag van gisteren leerde ons, wat, buiten Frankrijk, in de praktijk L'Éyli8e libre (lans l'Etat libre zeggen wil: op wat wijze mcii de "onfterflijke beginselen" van 1789 zoû gaan toepasfen. De vrijdcnkcrij doorliep haren oodzakelijkcn kring. Men wilde met geweld in de Konstitutiën, die onder la Sainte Alliance tot ftand waren gekomen, de fcheiding van Kerk en Staat geformuleerd vinden. Dit waren de gematigden. Deze beoogden de Kerk aan haar lot over te laten , na dat men ze uit de ftaatswet en politieke burgermaatfchappij zoo veel mogelijk verwijderd had. De anderen , de onmatigen, banden zonder form van proces landskinderen uit, om dat zij tot vereenigingen behoorden. die volgends en onder de Wet van het Rijk tot fland gekomen waren, maar niet langer behaagden. Zij verklaarden goederen verbeurd, om dat de naam der bezitters hun onwelgevallig was, al bevatt'e 's lands grondwet ook geene enkele bepaling, waarmeê deze openbare berooving kon worden vergolijkt. De liberalen maakten van hunne vrijheid gebruik om luide te verklaren , dat zij den diepsten eerbied en vurigste genegenheid toedroegen aan de despoten, die, tegen alle recht in, fommige rustige burgers voor landsvijanden en, derhalve. voor verraders uitmaakten , en die beweerden , dat wanneer de helft eener machthebbende vergadering plus éen een eigendomsrecht loochent, dit recht dan ook niet beftaat. In de geregelde en op historische grondilagen gevestigde maatfehappij bij uitnemendheid, werd tegenover al dergelijke, 't zij deerniswaardige krankzinnigheden, 't zij fchreeuwende on-. 476 VER HUELL , OVER TROOST. .vechtvaardigheden de erkenning als godlijk leerfluk gef%eld van het verfchijnsel dat er éen mond op aarde -is, die van Gods wege in stukken van geloofs- en zegeleer onfeilbaar uitfpraak doet. Tegenover zoo vele fehendingen der eenvoudigste en duidelijkste rechten , -- tegen zoo veel onwaarheid als eeniglijk grondflag van al dat misbruik kon zijn , was het treffend door een van millioenen stemmen in de oude en nieuwe waereld als bevoegd erkend gezach te hooren vérkondigen : waar Petrus is, is de Kerk; waar de Kerk is , is zij die g ejh o o r d moet worden. Het rationalisme in de ideën , het liberalisme in , de feiten (de leer en de daad der Godloochening) se roiclissent contre : dat fpreekt van zelf. Zij treden zelden zoo naakl . op als in de toejuiching , waarmee^ de pruisische en italiaansche wetten ter priesterverdrijving en kerkberooving ontvangen zijn ; snaar zij woekeren .voort, ook waar ze zich maar zachtjens en zedig om de planten ftrengelen, die nog wortelen in godsdienstige aarde. Dat is op alle gebied zichtbaar : ook in kunst en literatuur. De verzekering der christelijke archmologen van voor 30 jaar, dat we de herleving der Grieksch-romeinsche kunst achter den rug hadden, is door de feiten niet geftaafd. En inderdaad de kennis der grieksche en roineinsche oudheid was tot dus verre ook nog niet volledig genoeg geweest , om te kunnen aannemen, dat de volken, door de Renaissance der" XV8 en volgende Eéuwen, gerekend konden worden met die kunst te hebben afgedaan . Er was geen reden , om wel met den vrijeren kritischer blik van de tweede helft onzer Eeuw de Indische , Assyrische, Finsche, eir Oud-Amerikaansche gedenktukken te gaan doorfchouwen , maar dien blik flechts vluchtig over Oud-Rome en Athene te laten heenvaren. ' Wat men doet , moei men met nadruk doen; wat men doorvorscht , moet men volledig doorvorschen. IDe liefdevolle God, 's menschen zucht naar kennis, naar fchoonheid , naar zedelijke voldoening goedkeurende , verfcliaft daar onophoudelijk prikkels en voedsel. aan : Hij fielt behoeftigen en dorstenden naar de rechtvaardigheid , niet alleen om deze voor hun geduldig lijden te kunnen beloonen , maar ook om ridders en weldoeners te wekken , die ter verdediging in het ftrijdperk VER HUELL , OVER TROOST. gaan , die afftijgen om de wonden van den Samaritaan te verbinden ; Hij fchildert op het groote doek der waereldgebeurtenisfen personen en gevallen , die onze tederste vezels doen trillen , opdat het fpeeltuig in onze handen er van getuige en wij op onze beurt den luister van het wsthetiesch geluk op anderen doen afftralen; hij stelt ons voor vraagftukken, hij legt ons hiëroglyefen onder de ooggin , -- opdat wij het oneindig genot zullen (maken uit te roepen : ' ,ik heb liet gevonden." Nog altijd mogen wij met Bilderdijk juichen: "Kenniszucht , die in 't gemoed , Naar den diepen wortel . wroet Van noedwi1lig blinde dwaling, Inzien onzer kringbepaling, Hoop op hooger lichtbejtral.ing , - Dat is mij des levens zoet." .En mij doen er zeker wél aan , eene befchaving te doorvorschen , die , te midden harer giftplanten , zulke heerlijke bloemen en vruchten heeft geleverd als de helleensche. Waarom zoÛ men die niet beoefenen met al den ernst , met al den gloed , die de resultaten rechtvaardigen zullen ? Waarom zal men ook onvoorwaardelijk het vormenf1elsel der grieksche kunst verwerpen ? Hoe beter wij vele talen kennen en hanteeren , hoe dieper wij het verband begrijpen tusfchen hare vormen en den volksaard , hoe krachtiger en veelzijdiger wij onze eigen nationaliteit en onze persoonlijkheid in de taal, die wij voeren , zullen kunnen uitfpreken. De fchoonheidsflelsels en de kunstmethoden van Zuid- en Midden-Europa van 4 eeuwen vóor en 12 eeuwen na Christus (taan minder tegenover elkander dan men, in den ftrijd der klasfieke filologen en christelijke archseologen , gemeend heeft. Gods hoogst bevoorrecht fchepsel, de mensch , is doorgaands beter dan de beginselen , waar hij in het niet ftrikt ter zaligheid noodige van uitgaat. Is de batis der Grieksche Kunst eene ftoffelijke, tijdelijke, eindige (ik hoor het , ik vraag het , ik weet het niet) , is de basis der Gothische eene bovennatuurlijke, mystische, onveranderlijke : er is. I)IETSCIIE WARAIDE X. XXXII 4 7 8 VR iflîEL , oviu *oosf . toch groote v+erwantfch^ap tusfchen de gewrochten der Grieksche .en der t -othische meesters: meel. ziet , bij beiden : wie daar aan 't .werk is geweest , is Gods hoogst bevoorreclït fchepsel , toegerust met eene van Hem getuigende ziel en een aan deze gehoorzamend lichaam. Dit redt ook het zoogenaamde Realisme. Men ffhermt- veel ULet fohooltermen : dat mag men : maar het is jammer, • als de waarheid er• door verduisterd wordt en het fchoone er, hier of daar, om wordt miskend. De dorst naar fynthe ;- is.. gevaarlijk , Men theoretiseert gewoonlijk te vroeg. Men moest _ geee al.gemeene gefehiedenisfen . kunnen fchrijven , ook geen handboeken , voor dat al de monogra mn bewerkt waren. Maar dat gaat moei lijk. De generatiën hebben behoefte aan resumees : ze kunnen niet wachten : men rezuméert dus maar vast , voor dat men de gegevens bij elkaár heeft; zelfs wetende, dat ze weinig waard zijn. Men befchuldigt de richting, door Reichensperger en mij in de beeldende kunsten voorgestaan , van idealsme. Te onrechte. Ik erken , dat er idealisten zijn onder de voorstanders der Middeleeuwsche, kunst , en van verfchillende beweging. Maar wij behooren èr niet toe : althands niet in zoo verre men door 3dealisme - eene richting verftaat, die het wezen der kunst stelt in het fymbool. Het wezen der kunst is de uitdrukking der fchoonheid. De- kunst heeft niet maar fchoonheidsideën aan te teekehen, beelden voor de herinnering van den aanfchouwer te roe- pen; zij moet ze belichamen ; zij moeten gaan LEVEN. Maar het is niet genoeg, dat een kunstwerk leeft; het moet niet maar het- zelfde doen en uitwerken wat de afgebeelde natuur doet: voor alles moet het ons de fchoonheid te genieten geven. De voorwerpen moeten zoo gekozen zijn , dat de reprodu .tie de a esthetische fnaren onzer ziel , onze vatbaarheid voor het genot van plastische harmon ën in beweging brengt. wij zijn langs drie wegen toegankelijk voor intellelttueel geluk: eene nieuw ontdekte waarheid treft ons , als de voorwerpen in wier midden zij ontvlamt maar eenigszins belangrijk voor ons zijn , eerste geluksweg. Eene edele daad treft ons , -- andere geluksweg. De fohoonheid treft ons , de zon bijv. verlicht op—eens een laiidfchap , een schuldeloos kind glimlacht., de glorie om het v'LM f UELL OVEN TROOST. 479 hoofd van Napoleon op Sv Helena , (zingt de dichter) "verlicht den 'Oceaan" , - - derde geluksweg. Eens eerste, maar toereikend midcjel om aan den door mij gefteïden fchoóiiheidseisch te voldoen vindt de kunst in de omftandigheid , dat zij niet al de hoedanigheden van het afgebeelde voorwerp inn haar werkfuik overbrengt; dat Zij niet is een dupliltaat der natuur. Een fchilder zal een fleutel afbeelden, ergends aan een spijker hangende. Indien hij van hout een fleutel fneed en er in (laagde er de ijzerkleur volkomen op na te bootsen en hij hechtte deze, op zijh paneel , en liet zijn paneel een deel van een fchotwerk zijn, zoo dat iedér.een., die den fleutel niet betastte , dacht dat daar de fleutel hing, -4.. dan zou hij niet aan de kunàteischen voldoen. Indien hij daarentegen de hoeveelheid roest op den lleutel', dé plekken , waar het voorwerp meer verlieten is, de plaatsing' van het licht op ring en- pijp , indien hij deze eigenfchappen in het og doet vallen , en alzoo weet te verhalen van het verledene van , dien fleutel, zoo dat in harmonische met takt gekozen vormen het idee van dien fleutel wordt uitgedrukt, dan zal hij een kunstwerk geleverd hebben ; en als -die fleutel met bloed bevlekt daarheen geworpen fchijnt , en door een paar letters bijv. wordt uitgedrukt, dat het de fleutel is van het vreeslijk kamertjes waar Blaauwbaards vrouwen. hangen , dan verbindt er zich zulk eerre dramatische belangrijkheid, aan, dan roept de fleutel ons zoo veel aesthetiesch treffonds voor den geest, dat de voorftelling als kunstwerk zeer in waarde (tijgt. Zoo mag de kunst wel ter verhooging van hare uitwerking een beroep doen op de kennis van den toefchouwer ; maar de eerste voorwaarde is Reeds , dat„ door de keuze van essentieele hoedanigheden in het afgebeelde voorwerp de levensharmonie daarvan treffend in het licht treedt , opdat de aesthetische fnaren onzer ziel trillen bij den aanblik. En voor zoo -ver het Realisme dat nu doet,; wijslijk kiest en aangrijpt (het kan ook bij intuïtie en zonder expresse redeneering gebeuren) , en daardoor het leven uitdrukt, is het eerre hooge kracht , en onontbeerlijk voor alle echte kunst. Men moet nochtans immer in het oog houden , dat het geheel onbelangrijke 480 VER HUELL , OVER TROOST. niet daardoor een waardig kunstwerk kan leveren , wijl het vol. ledig afgebeeld wordt. Eene verdubbelde onbelangrijkheid blijft onbelangrijk. JIet is. een nul, het is een minus. Er is niet de minste reden om maar op één zielsvermogen van den mensch telijk te werken. De kunst mag heel wel, ter verhooging harer werking op den toefchouwer , zijne liJzon dere omftandigheden tot bondgenoten nemen. Een historieféhil der, die voor het kabinet van een rentenier oud-horlogiemaker een tafereel moet leveren zal zijn doel (de geluksverhooging van gemelden medeburger) beter bereiken door hem Karel den V° of Lodewijk den XVIe -te fcliildéren , bezig met hun chronome triesch bedrijf , dan Alexander die den Bucé lus of Reino,nt, die Beyaert temt. Zoo , wanneer zij voor eene maatfchappij optreedt , die i"on dérheid warm voelt voor de zoogenaamde praktische zij van het leven , zal de kunst vooral fucces hebben met eene geestige afbeelding van praktische dingen. En de kunst gaat daarmee' niet buiten haar recht ; maar niets vinders doende, blijft zij wel beneden ha-ar roeping. Want deze is : door fchoonheidsproduJtie te verheffen. Niet als kunst, als aesthetiosch verfchijnsel , moet de kunst ons verheffen (in den zin van beter-naaken) , maar als eene der machten , die , werkend en vruchtdragend , onder de gehoorzaamheid aan den menschelijken geest in de w*ereld optreden. Beter te worden -- is onze eenige , onze geheele roe ping : daaraan moet dus alles dienstbaar gemaakt worden. Ook de kunst is van deze verplichting niet uitgefloten. Wanneer wij dus leeren , dat de kunst ons betermoet maken , is dit geene miskenning . van het onbetwistbaar beginsel , dat do kunst niets anders te doen heeft dan fchoon te zijn : maar het is : konstateeren , dat de kunst tot de tijdelijke, van den mensch afhankelijke verfchijnsels behoort, die even als alle andere , den mensch moeten beter maken. Slechts op een zeer -verwijderd plan leiden de werken van vele onzer hollandsche fchilders tot dit rezultaat. Dat is te betreuren. Reeds uit dien hoofde is Cornelis Troost niet met William Hogarth op éene lijn te Rellen. De teekeningen , VER HUELL , OVER TROOST. waarin Troost fommige tooneelen uit onze oude blijfpelen aai - fehouwelijk maakt, geven volftrekt den indruk niet, dat de fchilder het beter maken van den toefchouwer bedoeld heeft. De Holl. en Fransche vaersjens, die onder de platen (taan, wenden dit wel voor; maar de meeste zijn op dit punt in strijd reet de uitwerking van het tafereel. Neem bijv. de "Ontdekte f'chijndeugd" , N" 3 van de vier "Crayon Teekeningen" ' uit liet kabinet van Troosts befchermer den Heer Jeeonimus Ton ervan. De plaat , uitgegeven door-, Fouquet , en gegraveerd door J. Hdubraken, heeft de -volgende ''moralisatiën" tot onde.rf chrift Terwyl de Juffrouw , die in ftrafbre liefde blaakt, In hoop dat reeds haar Man zit in de fehuit te droomera, Zich in een Speelhuis braaf mot baaren Neef vermaakt, Doet de onbedachte Meid haar' Vryer kby zich komen. Men zingt en drinkt en _stoeit , en weet van geen gevaar. De Meid is als de Vrouw : elk neemt zijn' tyd hier waar. Deze regels van den Edelachtbaren L[ucás] P[ater ?] zijn door H[enri] J[ean] R[oullaud P] in betere Fransche vaerzen overgezet dan men in Holland pleegt te maken : Pendant qu' ailleurs Madame avec fon cher Amant Prend fes ébats , & croit fon-Epoux en voyage, Sans que de fa conduite il vit le moindre ombrage, La Soubrette , à fon tour , invite fon Galant. Sans crainte on chante , on, boit , on. rit , on fe care tTe. La Servante vaut tont autant que la Maitrefl'e. Aan het hollandsche vaersjen zou men , (zeggen , dat bijna op de voortelling de fpreuk Hony foit que' mal y penfe pasfen zot. De redakteur der vertaling legt in den laatsten regel eens ftrenge veroordeeling. En hoe Raat het nu met de teekening-zelve 9 Het verliefde paar zit aan een rond tafeltjen , waarop een aangefneden ham , een aangefueden brood , een ingefchonken glas Rhijnwijn van een . goed avondfluk getuigt. De meid houdt een ftraatliedtj. en in de hand , en terwijl haar loste kleeding van weinig eerbaarheid fpreekt , terwijl een omgevallen wijnfleschjen op den grond reeds weêrzijds op elkaars gezondheid is ledig gedronken, 482 VEE, RUELIJ, OVER TROOST. vermaant ze met den opgeheven wijsvinger haar minnaar tot eene ingetogenheid, die door het uitdagend lachbekjes niet aanbevolen wordt , al veroorlooft de knecht, die haar .. een nieuwen heildronk gaat toebrengen , zich ter zelfder tijd vrijheden, die niet door haar weêrftreefd worden : want ze houdt haren rechter voet op haar stoof, maar zij keert zich naar hem heen. In éen woord, al fchijnt een oude baardeman uit de Schriftuur van een boven een kast hangend fchilderij bedenkelijk en beftraffend op bet jolig paar ' af te ftaren , men is daar in nog ander gevaar dan dat van ontdekt te worden._ Wat gaat er in de zielen van fchilders om , die zulke dingen afbeelden ? alvast niet liet vurig verlangen om affchrikkende voorbeelden te leveren. Als men in eene vergelijking treedt van de drinkgelagen , door Troost afgebeeld, en die, waarvan ons Jan Steen , Adr. van Ostade en David Teniers Jr fchilderijen hebben nagelaten , dan erken ik wel , dat men in Teniers en Troost meer de fatsoenlijke lui erkent. Als de Heer Ver Huell zijn protégé ergends in een eersten kring zou vooi'gefteld hebben , zou hij , ter verduidelijking van Troosts charakter , niet hoeven te zeggen : "Mevrouw , de fchilder met het fijn befneden gezicht, de verzorgde poederpruik en den glimmenden grijszijden rok, dien ik de eer heb u voor te Hellen , is de artiest , die dat tafer.eeltj en ontworpen heeft , , waarop de knecht..... zijn been over liet been van de meid legt." Dat zou de Heer Ver Huell niet behoeven te zeggen ; want dergelijke tafereelen zijn bij Troost geen fchering en inílag, en hij heeft het wel zóo gemaakt, dat Elisabeth Clumper den kransgenoot van haren man (Gerret Braamcamp) ook des noods in dezes afwezigheid een 1 L uurtj en kon voorzetten.. Maar dat met zulke fchilders het aangeduid bezwaar werklijk aanwezig is , — zal men moeten erkennen. In eene normale nlaatfchappij moest men geene dingen fchilderen , die men met eene vrouw ter ten-toon ftelling voorbijloopt en veinst niet te zien. Maar is Troost fatsoenlijker dan de eerst genoemde XVIDeeuwer hij is daarentegen ook minder pittig. Vooral Jan Steen en Ostade hebben niet alleen de kleur bij hem vooruit (fommige teekeningen van Troost zijn zeer hard en geheel zonder toon) , -- IR EIJELL , OVZIt TROOST. de toeftanden bij den Leydenaar en den Haarlemer zijn door tands vollediger, fchitteren meer van aktualiteit , de figuren zijn met nog minder befchrocmdheid afgebeeld; er is meer levensvolheid in het koncept. De vergelijking met Teniers houdt Troost dan ook beter uit. Er is in de opgewondenste boeren kermisfen van den hooggeprezen en duur betaalde altijd iets, dat riekt naar den gunsteling van Koningen en Aartshertogen, die zelfs aanvraag gedaan heeft om in den adel te worden opgenomen '; de vriend van Rubens, die, zoo goed als Ridder "Pietro Pauolo" , op zijn kasteel woonde, geeft zich niet corps et âme aan die boerenbruiloften. Temant , die zonder vooroordeel'Teniers in zijn leven en werken beftudeerd heeft en voor een holderdebolder boerenjool van hem komt te ifaan , meent altijd dat hij hem-zelven zoo dadelijk onder de linde de plaats van het gedans en geftoei zal zien betreden, met een veêr op den hoed, zijne jonge tweede vrouw hij de hand leidende en zeggende: "Prenez garde, Isabelle , de ne pas salir votre robe." Er is iets kouds in de fyzionomiën dier figuren. Een dito indruk geeft ons Troost , wanneer men bijv. zijn 81 Nicolaas Feest bij . dat van Jan Steen vergelijkt 2 Ik erken echter gaarne, dat in de N. E. L. R. T. 3 van Troost meer gevoel en kracht van uit 1 Kra mm, III, bi. 1610. 2 liet onoprechte, het voorgewende, opgeschroefde, dat in Teniers zichtbaar is , dcii tooneelfpelerslach , vindt men bij Troost echter niet. Het komieke in Troost is zwakker; dat van Teniers weinig oprecht. 3 "Met de meeste liefde is [bij den Hr Ver Hueli] de serie van teekciiingen behandeld, die onder den naam van N. E. L. R. T. bekend ftaat , in het Mauritshuis tentoon-gefteld is. Men weet, dat dit vijftal gekenmerkt wordt door de spreuken: ZEMO LOQUEBATUR. jRAT 5ERMO INTER FRATRES. 1OQUEBANTUR OMNES. dUMOR ERAT IN CASA. -BANT QUI POTERABT , QUI NON FOTUERE CADBANT. Collot d'Escuiy deelt in Hollands roem de overlevering aangaande deze tafereden meê. Zij ftellen de verfchiilende hoofdoogenblikkon van een Heeren artijtjen voor, dat, naar de opmerking van den Heer Ver Hueli zeer waarflékijnljk gehouden is ten huize van Gerret Braameamp , wiens geftalte en portret als amfytrion eene voorname en met opzet beveiligde plaats in de voorftellingen bekleedt. De auteur heeft, uit zijne verzameling, een tal varianten„ als eerste ontwerpen voor deze tafereelen met de bekende teekeningen in 484 VER HUELL , OVER TROOST. drukking ligt dan het zij in Hopman ULrick . of in een der andere komedietafereelen. Vooral de varianten , door den Heer Ver Huell meêgedeeld , zijn raak. Op het gevaar af van voor vergelijking gebracht , en zelfs in eenige hunner onderdeelen op fteen (?) geteekend en daar zijn boek meê verrijkt. Wij leeren daaruit, dat de Heeren van 4 uur 's namiddaags, tot lang na 2-n in den morgen bij elkander zijn gebleven , en dus ruim den tijd hebben gehad om zich tot den ftaat te brengen, waarin een hunner zijn voertuig ingedragen wordt. De Heer J. Kneppelhout gist, dat er tusfchen de L en de R eerre letter ontbreekt. Hij had de Heeren ook nog aan het fouper willen zien. Sporen van het beftaan eener daaraan gewijde famenftelling zijn echter tot dus verre niet,.gevonden; en zij komt ook niet voor bij de kopij , door Sara Troost van 's vaders werk geleverd. Ik zeide boven wat onze overoudooms met de fnaaksche fcheppingen , of liever natuurkopiën van Troost uitvoerden. Ik had daarbij niet het oog op Gerret Braamcamp, hoewel 's mans fchim (Gerret B. was de broeder van den werklijken zwager mijns oudovergrootvaders , en werd in de familie ,met den naam van "Oome Braamcamp" aangeduid) zich door mijne toefpeling bereikt en (wie weet) beleedigd kon achten : maar Gerret was , zoo goed als Kees Troost, hoog en droog getrouwd, toen die feestjens gegeven werden, en uit niets blijkt ook , dat hem de meest fchabreuze onderwerpen van Meester Kees het beste smaakten. Ik twijfel dan ook, of de teekenaar, zoo als de Heer Ver Huell vermoedt , door het echlaten van den Muntstoren het lokaal, waar de "broeders" aan 't praten en drinken waren , heeft willen fluyeren. Zoo ver ik weet heeft Oom Gerret nooit op een gracht of in een ftraat gewoond, van waar men den Muntstoren in 't gezicht had. Toen hij trouwde in 't jaar 1728 woonde hij ergends op de Heerengracht (niet hij , zijn broêr Rutger , woonde op het Cingel) ; het fchijnt omftreeks 1750 geweest te zijn, dat hij de Zuidzijde van het Trippenhuis betrok; terwijl hij pas 8 jaar na de dood van Troost het huis Swedenrijek gekocht heeft * , hetwelk hij omftreeks 1765 is gaan bewonen. Kon het partijtjen ten huize van Rutger hebben plaats gehad, dan ware wellicht de Muntstoren in het gezicht geweest, en had Rutgers' gade, die van een min toefchietelijke natuur was, er wellicht iets tegen gehad, dat de Muntstoren verluiden zou, waar dien avond de gebroeders van S.... . steyn bij-een waren geweest." Aldus fchreef ik in Onze Tolk van 14 Sept. Sedert heb ik echter in mijne papieren eens nagezien , w áar de huizen van Gerret Braamcamp geftaan heb ben. Ziehier het lijstjen , met de prijzen , om er uit af te leiden , of in het aan te duiden huis eene zij- en binnenkamer als door Troost gefchetst wordt , omftreeks 1740 geweest kan zijn : No 1 't Huis op de Heere Graft Swedenryck) . . . . . . , f' 136000.— ,• 2 Idem op de Keyzers Graft ... ... .. ^ 26500.-- ,# 3 Idem , op Idem naast NO 13900.- ,, 4 Idem, op Idem naast No 32........ . . . . .. ...... ... . ...25000.— -. 5 Logement 't Wape Amsterdam op Colveniers-Burgw all «70000.- 6 't Huys op Idem West Zyde .. ... ... ^^ 32900.--- N 7 Idem • op de Buijte Kand .. ... .... . 18650.— 8 Idem , op de O : Z : -Agterburgwall . . . . .. . . . . 11100.- Het huis op de "Cloveniersburgwal Westzyde" zoí inderdaad in aanmerking -* D. WYarande , Iá , bie 544. VER HUELL , OVER TROOST. profaan door te gaan, moet ik echter zeggen , dat de Felir.teekeningen van Jacques Kuyper mij voorkomen niet veel bene- den de famenf ellingen van Troost te staan , en dat het talent van Madou eu van Bles mij veel machtiger dan het zijne fchijnt, om dat zij 1° méer vernuft hebben', en 2° zich met een groot gemak buiten hun eigen leeftijd bewegen ; terwijl een goed deel van het ons verrasfende in Troost aan de kostumen van zijn tijd te danken is, al meenen de kunstgefchiedfchrijvers, dat die kostumen de vrije vlucht van zijn geest belemmerden.. Onmiskenbaar echter heeft Troost een weldoenden invloed op zijne tijdgenoten en volgers uitgeoefend , juist door het realisme , dat in zijn Rukken te waardeeren valt. Hij heeft, offchoon beftelde "ordonnantiën" hem fomtijds op het gebied der allegorische schilderkunst riepen, zoowel in zijne portretten als vrije kompozities bewezen , dat hij een open zin voor het leven had , dat ook voor hem de natuur meer artis magistra was, dan voor de empailleurs van leeuwen en tijgers in den tuin van dien naam. Hij beeldde werklijk liet leven af, melde het voor in een sfeer, wier harmoniënftelsel hij zelf bepaalde en aan den toefchouwer,, met de overmacht van het talent., oplegt. Troost heeft zich, bovendien, voor een groot exces van vele realisten van vroeger en later tijd gewacht. Theoristen en kunstenaars , die de leer l'art poer Part zijn toegedaan , meeben , dat er geene voorfchriften zijn omtrent den tijd, die aan een kunstwerk besteed mag worden. Het praatj en gaat , federt Houbraken, dat Gerard Dou 3 dagen over een bezemfeel fchilderde. Boileau, óok al een beoefenaar van de kunst des dagelijkschen levens, zegt: "Vingt fois sur le nlétier remettez voti•e ouvi•ag;e;" men zegt , dat Fénelon , hoewel zeker geen realist , 3 0 maal den Télémaque herfchreven heeft. Het is echter duidelijk, dat we rekenfchap te geven hebben van ons tijdgebruik , en daar kunnen komen , als "Westza de" een fchrij (fout is , voor "Oostzijde''. Dit is te denken : want het Wapen van Amsterdam (aan 't ?Rusland) ftaat aan de West. zijde van den Kloveniersburgwal; en "West Zyde" fchijnt op het lijstjeu bij wijze van tegenftelling genoemd te worden. De gevelfpitsen op de fehets, die de Heer Ver Huell bezit, zouden dan die van de achterzij der Doelenftraat moeten wezen. 486 VER HUELL , OVER TROOST. zullen toch wel wettige grenzen beslaan , die worden overfchreden als men 36 uren aan een gefchilderden bezemsteel arbeidt. Het is zeker , dat de Dusfeldorper kunstenaars de Mullers, Deger, Ittenbach — door den langen tijd , dien 'zij voor hunne uitvoerige fchilderwerken noodig hebben , een veel minder getal menschen met het genot hunner werken gelukkig maken , dan kunstenaars, die met den breeden borstel werken. Voor-eerst maken zij veel minder fehilderij en , ten tweede brengt de duurte dier tijdroovende werken ze alleen in de hoogere klasfen der maatfchappij. Dit is jammer. Kunstenaars zijn weldoeners der menschheid , en hoe verder hunne hand zich uitf trekt , hoe beter. Kunstgenot moet ook aan den minderen man gefchonken worden; moet zoo veel mogelijk worden veralgemeend. Men behoort daarom geen 3 dagen over een bezemfteel te arbeiden. Men moet zoo vel goed werk afleveren als mogelijk is. Dit deed Troost : hij werkte rap en knap. Hieraan is echter wel de groote verfcheidenheid van kunstwaarde zijner werken toe te fchri*ven. 't Is opmerklijk , dat het groote verfcllil van talent , in het éene of in hot andere ftuk van fommige meesters neêrgelegd, zich juist zoo duidelijk openbaart bij fchilders van luimige tafereeten. Troost is , ook ten dien opzichte , geheel een evenknie van Jan Steen. Daar zijn van beiden tafereelen zoo flecht geteekend en (ook van Steen) zoo armoedig van kleur , dat ze half droomende gemaakt schijnen. Dat is wel vreemd bij die kunstenaars , maar gedeeltelijk toe te fchrijven aan hun wensch om als rap en knap begroet te worden. Ik verberg niet, dat vernuft iets zeer aantreklijks voor mij heeft. Nog iets anders in eene fchilderij te vinden dan ophelderende figuren tot het van God gefchreven boek der niet met rede bedeelde fchepping, is mij altijd zeer welkom. Het is een groot genot fchrijvers te lezen als Coenr. Buskèn IHuet en Douwes Dekker : na de groote effekten van het genie , dat verband aanbrengt tusfchen het fchijnbaar ongelijke , maar op grootsche fchaal, komen de effekten van het vernuft , dat verband wijst tusfchen het fchijnbaar ongelijke in nederiger kring. Het eerste doet ons huiveren en fchreyen van aandoening ; het tweede doet VER HUELL , OVER TROOST. ons glimlachen , foms fchateren , en brengt bok niet zelden een traan in de oogen. Maar de voortbrengselen van het vernuft komen dan toch ook pas , in rang , na die van het genie, en een ftreven onzer tijd is (behoudends de gevallen , waarin het genie alleen de materie beheerscht) de hoogste hulde te bieden juist aan het vernuft , aan de vis comica. IL y a quelqueckose de diabolique dans l'esprit der geestige lui heeft een Franschman gezegd ; zeker is het , dat het boertige , fatyrieke, lachwekkende het hoogste en noodzaaklijkste niet is. Weemoed ligt op den grond van alle menschelijke ziel ; een ander zegt: verveling : in de beide gevallen kan het lachwekkende , geestige , eene recht welkome verfnapering zijne 'iet is dan ook, voor iemant die een helder hoofd heeft, weinig vermoeyend; het is niet pijnlijk , want onze zedelijke zin , voor zoo ver die op ons zelven te-rug-blikt, wordt er gewoonlijk ongemoeid door gelaten : wij vermaken ons meest met de niet doodelijke gebreken en belachlijkheden van anderen : ons geweten is er zelden in betrokken : wij worden niet gefteld tegenover het onophoudelijk oordeel van onzen eeuwigen Rechter. Het komieke laat alle diepere vraagftukken ongemoeid. Het van waar en het waarheen komt er zelden bij te pas. Geen wonder dus , dat liet zeer geliefd is. Het is eenzijdig en beperkt als de weeke italiaansche melodiën , die , op draaiorgels gefield , alleen eene zekere wel] ustige trilling van het trommelvlies te-weeg-brengen en de innigste vezelen onzer betere natuur onberoerd laten. Met goed fucces worden die vloeyende melancholische deunen voorgedraafd onder de vensters van verdachte huizen. De Norma en de Trovatore brengen onze hersens zoo ze iets doen in een foort van weeke domreling ; fchrikken niemant wakker ; die zijn oogleden voor de ontzettende werklijkheden van het zedelijk verval en voor de geheimenisfen eener eeuwige vergelding gefloten heeft. Zoo is het ook eenigermate met het komieke. Het getuigt ongunstig voor eene maatfchappij , als Reinaert de Vos er bovei het Roelanísliecl, Breeroó er boven Vondel , Staring boven Bilderdijk gefteld wordt. Ik zou bijna De Génestet genoemd hebben , als die door zeer velen liever gelezen wordt dan Da Costa 488 VIat .HUELL , OVER TROOST. (wat zij ook zéggen mogen) ; maar daar ligt in den twijfel en in de tweeflachtige richting van De Génestet , wélke ook de komieke formen zijn , die ze bekleeden , zoo veel roerends voor den ernstigen lezer, dat men hem niet onder de vernuftige fchilders , die bloot zoeken te vermaken , rangfchikken kan. De groote voorstanders van het komiesch element mogen zich toch vel eens afvragen : "hoe het komt , dat Dante nooit gelachen heeft"; dat Jesus ,zich voor te (tellen met een vernuftslach op het gelaat, niet hechts eene ergerlijke profanatie der Bijbelfiguur zou zijn , maar ook eene blijkbare aesthetische ketterij . Denk u daarentegen den Geest der duisternisfen : met hem, met zijne fprongen gaat het lachen zeer goed (amen ; ja het harmoniëert zelfs in onze verbeelding met zeker gekners van tanden , waar Matth. XIII, 42 1 van gefproken wordt. Ik ga echter een voorbehoud maken. Daar zijn komiséhe fchrijvers, die , diep in de menschelijke natuur ingrijpen, die groote en zeer ernstige waarheden verkondigen met een roerend talent. Ik bedoel niet de humoristen , noch Sterne, noch Nicolaas Beets , -- hoe hoog zij ook bij mij staan aangefchreven , maar ik bedoel de fchrijvers van den Don Qufjote en van den Misantkrope. Maar iets - dergelijks , noch ook iets van wat - Prof. Geel in Sterne zoo treffend gecharakterizeerd heeft , moet men bij Troost niet zoeken. Hij is, als kom.ikus , een grappenmaker, zonder veel vinding : hij treedt wel in de charakters , maar het. rechte oogenblik waarin de vonk zich , bij de aanraking , uit de charakters ontwikkelt , ontfnapt hem ; dat kent hij , dat vat hij De vindingen van M. A. Ver Huell , in zijne ftudentenfchetsen , zijn voel aardiger dan iets wat van Troost bekend is. Nochtans is hij een groot kunstenaar. Zijn croqui$ zijn geestig; al is het een vluchtige geest ; daarbij plaatst hij zich , door den edeler kant van zijn talent , in den eersten rang onzer XVIII-eeuwsche kunstenaars. Men denke aan het levensgroot meesterftuk van liet Amsterd. Chirurgijnsgilde. In ée'n woord hij verdient . een boek , waarin meet hem , ins. 1 Th. XXIV , 51 , XXV , 30. 489 VER HUELL, OVER TROOST. zijne omgeving, begonnen wordt, en men zijne werken befpreekt,, naar gelang de charakterteekening en de levensgefchiedenis het noodig maken. De Heer Ver Huell gaat den anderen weg. Hij begint met die teekeningen van Troost te befchrijven , "waarmede het hem mogt gelukken zijn kunstverzameling te verrijken". Hij geeft, bij de onderwerpen aan tooneelftukken gewijd, veelal ter opheldering een fragment uit het ftuk ten beste. Daarna befchrijft hij de door en naar Troost gegraveerde werken in zijn bezit. Op de gravuren in zijne verzameling, laat de Heer Ver Huell volgen eene lijst der andere van hem ter zijner kennis gekomen fchilderijen en verdere kunstwerken. Hij befluit zijn boek met een paar woorden over het teekenwerk van Sara Troost en eenige extrakten uit openbare registers 1. Ik zal het toejuichen, als een man van kennis, ook al met behulp van 's Heeren Ver Huells bijdrage, ons Troost geeft zoo als wij Rembrandt , Jan Steen , en Potter hebben ; zoo mogelijk nog iets meer, al gaat men minder ver dan Potgieter met Bakhuizen van den Brink. Wij moeten ons in de waardeering onzer talenten niet door de buitenlanders laten overtreffen. Ik vermoed dan ook , dat de Gemeenteraad van Amsterdam , alvorens den kundigen Prof. Lemcke uit Munchen naar herwaards gelokt te hebben , zich van het voornemen dezes verdienstelijken leeraars vergewist heeft , om Hollandsche jongens en jonkvrouwen vooral ook met het eigenaardige Hollandsche kunstfchoon bekend te maken : want al haat de hollandsche beeldende kunst niet zoo hoog als de oud-italiaansche en fommige openbaringen der nieuwere kunst in Duitschland, Frankrijk en Belgiën, -- en al Raat bij die Hollandsche kunst hare komische openbaring beneden die van andere natiën : zij is toch, in al hare tijdvakken, eene hoogst merkwaardige levensuiting, waar wij recht op hebben fier te zijn, en die wij onzen kinderen. moeten leeren begrijpen en beminnen. 17 Sept. 1873. J. A. ALB. TH. 1 Hier achter klasfificeer ik ze en vermeerder ze met wat snij van 'leigelijke aanteekeningen is voorgekomen. Mijne wijzigingen zijn aan openb. registers ontleend. GENEALOGIE VAN CORNELIS TROOST. JOHANNES TROOST, knecht van den Krijgsraedt en Poorter te Amsterdam, t voor 7 Mt 1675. I JOH. TR., de Jonge, vermeld 7 Mt 1675, wijnkooper, Curator van de Desolate-Boedelkamer, X BARBERA MEEBEEK !{RUYWAOEN * t December 1699, begr, den 15D in de Nieuwe Kerk. .I CORNELIS TROOST, geb, te Arnst. 8 Oct. 1697, t 7 Mt 1750, begr, den 12n in de N.K. 28 Aug. 1726 Poorter v, Amst., heeft gew. Prineeng. t. de Utr, Itr, en Amstel, N.-Zijde; tot zijn dood Secretaris van het St-Lucas·gilde. Zijn meesterftuk: 1724. 18 Dec. 1720 X te Zwolle Susanna Maria van der Duyn, woont in 1758 op het Cingel. I ~"'----':"'~I.....---------... Johanna T. Elisabeth T. Sara T. Anna Maria T. t op 22 j. Iftd. geb, 1717, t in '8 Graveland, geb, 1731, t Okt, 1808. geb. 1736, t 21 Mei, 1790, begr, d. 26n 22 Mei X 1778 t 12 Mei X1758 § in de Oude Kerk, te Arnst. Dr Jacob Ploos van Amstel, Daniel Abraham 21 Ap. X 1758 geb, 27 Ap. 1735, de Neufville, geb. 1730, Margareta SODU18nS 17 Mt X 1791 Cornelis Ploos van Amstel, J.-Cz. t 22 Juni, 1784. zoon van Sara Blaeupot, t 5 Sept. 1822 X 1819 geb, 4 Jan. 1727, t 20 Dec. 1798. Mr Henrik van Wyn, wedr, geb, in's Grav. 21 Juni, 1740, t 27 Sept. 1831. * Zij fchijnt afgebeeld voor te komen op het fraaye familietafereel , geschilderd door Jacob Gz, Cuyp en hangende op bet Trippenhuis J onder N° 67. t Bij deze ondertrouw verklaart de bruid dat zij 46, de bruidegom dat hij 45 j. oud is. Beiden zijn Remonstrant. Zie Paiboek, § Bij deze ondertrouw doet zich de humoristische bizonderheid voor , dat de ambtenaar , als onder gewoonte bij de familie Troost, geschreven had: "remonstrants", maar dat , ten gevolge eener opmerking van de bruid, dit woordtjen werd doorgehaald en plaata maakte voor "mennoniet": uu: God zal mijn God en j}lenno mijn Profeet zijn, fchijnt ze san bruigom de Neufville te hebben toegefluisterd. Voor Cornelis Ploos van Amstel, die Gereformeerd was, had Betje Troost, haar zuster , 3 weken vroeger zoo vee! komplimenten niet gemaakt: zij bleef Gommer doemen. OUDE AMSTERDAMMERS# (II.) DE VERKOLSEN, DOOR J. G. BURMAN BECKER'. De naam dezer familie , welke vele kunstenaars heeft opgeleverd , die door hunne tijdgenoten zoo geëerd en geprezen en door eenige nieuwere schrijvers zoo slecht beoordeeld zijn , is op driërlei manieren geschreven geworden : Verkolje, Vercoli'é en Vercoliai. Omstreeks liet einde der zestiende eeuw verschijnt Jacob , woonachtig te Amsterdam ; en in 1613 vinden wij, Cornelis Verkolje als kunstschilder ingeschreven in het S.-Lueasgilde te Utrecht. Benjamin Verkolje , zoon van Jacob,. was te Amsterdam als slotenmaker gevestigd. Zijn eenige zoon Johannes , geboren 9 Februari 1650, was bestemd om het ambacht zijns vaders uit te oefenen. Op den leeftijd van tien jaren werd hij gevaarlijk ziek door het volgende noodlottige toeval ; hij en zijne kameraden hielden zich onledig met een spel dat toen nog al in gebruik was en dat bestond in het treffen van eene schijf met eene werpspies welke aan het eene einde voorzien was van een naald en aan het andere van vederen; door een ongelukkigen worp werd de jonge Verkolje aan de 1 Hot is aan de heusche bemiddeling van mijn hooggeachten vriend den Heer Graaf Maurin Nahuys , dat ik de vergunning dank , met dit stuk, aanvanklijk door den verdienstelijken auteur in het Fransch opgesteld en te Kopenhagen gedrukt , zonder rechtstreeks. in den handel te zijn gebrac"t , de Warande te mogen verrijken. A. TH. 492 OUDE AMSTERDAMMEI S. hiel getroffen , waar de naald diep in doordrong en gedurende vijftien of zestien weken in bleef, zonder dat hij er zich in het minste om bekommerde. Toen echter werd de wonde gevaarlijk en men zond hem naar het dorp Jisp, bij den geneesheer Cornelis om genezen te worden. Hij moest drie jaren plat blijven liggen en liep gevaar het been of het leven te verliezen. Gedurende dien langen tijd bestond zijn eenigst vermaak in het nateekenen van prentjens, onder voorlichting van zijn vriend Bronckhorst. Zijn zoon Nicolaas bewaarde langen tijd een dezer teekeningen, namelijk een Bacchus naar Andrea de Mantegna. In dien tijd bracht de vermaarde Joseph Frans Borro geruimen tijd, als geneesheer, te Amsterdam door, namelijk van December 1660 tot het einde van 1666 , en deze slaagde er in den jongen Verkolje volkomen te genezen. Toen hij weder gezond was , begon de jongeling alle boeken te lezen welke over de perspektief handelden, en in minder dan een maand. verkreeg hij de kundigheden die hij noodig had. Toen maakte hij het plan om te gaan schilderen , en hij wist eenige stukken van Gerard van Zijl met zoo veel juistheid in den stijl en de manier van dezen kunstenaar na te volgen , dat zijne kopiën de liefhebbers bedrogen. Hij begreep echter , dat hij met uit zich zelven te willen leeren wat een meester hem in weinige lessen kon onderwijzen , te veel tijd verloor , en hij verzocht Jan Lievens hem te helpen. Deze ontving met genoegen zulk een leerling en gaf hem verscheidene stukken om af te maken , die Gerard van Zijl v6or zijn dood slechts geschetst had. Verkolje maakte kort daarna een schilderij volgens de manier van dezen kunstenaar en slaagde daarin zoo goed dat eenige liefhebbers die gekomen waren om het stuk te zien , zonder dat zij wisten dat het van hem was, in zijne tegenwoordigheid zeiden dat Lievens zelve nog nimmer iets zoo schoons gemaakt had , en dat zij niet konden begrijpen hoe hij in het bezit was van die schilderij , daar Gerard dood was. Verkolje verliet Lievens, na zes maanden bij hem geweest te zijn. Hij was een der eersten die zich in Holland onderscheiden hebben in de zwarte-kunst-gravure , welke hij zonder meester geleerd had. In 16 72 vestigde hij zich te Delft , waar (II) DE VERKOLJEN. hij huwde met Judith , dochter van Nicolaas Voorheul of Verheul , "chirurgien ordinaris" van de stad , wiens graf men in de Oude Kerk vindt, en van Maria Velsen. Hunne familiën waren sedert eeuwen verbonden met de patricische familiën die de voornaamste ambten vervulden, en die verbintenissen hebben zonder twijfel medegewerkt ons aan Verkolje bestellingen te verschaffen en hem aan te» moedigen ; hij verwierf zoo veel vrien' den en kwam zoo zeer in aanzien , dat men hem met algemeene stemmen tot "1)iaken" of armenverzorger verkoos. Hij schilderde uit eigen liefhebberij eer aantal personen uit zijn omgeving , als ook de militaire wacht die bij zijne woning geposteerd was , eis een ieder was verwonderd over de gelijkenis der wezenstrekken. Hij hield er ook van om feesten , gezellige bijeenkomsten en tooneelen van minnarij te schilderen. Onder zijne leerlingen noemt men Thomas van der Wilt, Jan van der Spriet, beiden van Delft en portretschilders ; de laatste gestorven te Londen; Albert van der Burg van Delft , Hendrik Steenwinekel en Willem Verschuring. Weverman , -)esea mps , Houbrakel , en zijn zoon hebben zijn portret geschilderd. Verkolje schilderde te -Delft : De kinderen van Van der Heul, buskruitfabrikant bij de WatersloQtsche Poort. Het huisgezin van den Burgemeester Berkhout. De Burgemeester Vreedenburg en zijn huisgezin. De Bries , advocaat en zijne echtgenoote. Geeraardt Brandt, predikant der Remonstranten. Bogaert , rechtsgeleerde. Wolferd Sengwerd, professor in de philosophie te Leiden, geschilderd 1686 en zijne echtgenoote Elisabeth van der Does, geschilderd 1685 , van gelijke grootte , 0.60 meter bij 0.52; toebehoorend aan den Heer Graaf Nahuys te Utrecht. Abraham van Bleyswijck, ' Burgemeester te Delft, werd door hem geteekend. Johannes Roldanus, predikant te Enkhuizen, werd geschilderd en gegraveerd door J. Verkolje. Folio. DIETSCHE WARANDE X. XXXIII 494 OUDE AMSTERDAMMERS. G. Roldanus, geschilderd en in zwarte kunst uitgevoerd, doorn J$ Verkolje. F. Coster , predikant te Hoorn , geschilderd door J. Verkolje, is door Valck gegraveerd. J. G. Bronkhorst , dierenschilder , geschilderd door Verkolje werd gegraveerd door v. d. Vinne. L. Bidloo , dichter, geschilderd door Verkolje, is gegraveerd door Houbraken. Guilielmus Saldenus , theol. doct. , 16 70 , aetat. 55 , geschilderd en gegraveerd door Verkolje. Folio. Anthony van Leewenhoeck , geschilderd en iii aquatint gegraveerd, 1686, door Verkolje, met 6 Hollandsche verzeil er onder. Cornelius van Aken , predikant te Opperdoes , desgelijks. Theodoor van Brakel , predikant te Makkum : evenzeer. Wilhelmus van Brakel, predikant te Rott. ; ak boven in 1686. Johannes Goethalsius , Prim. 8c'3ellinghoutawe post Purine rendanae Pastor, gegraveerd 16 70 aetat. 60 in zwarte kunst, Hij was aalmoezenier van prins Frederik Hendrik ; dit portret is nogmaals gegraveerd door Verkolje , maar in eene andere manier. Willem Hendrik , Prins van Oranje (later Willem III , Koning van Engeland) staande, in plechtgewaad : zwarte kunst. Verkolje heeft het tweemalen gegraveerd, eens met het natuurlijk hoofdhaar en eens met een pruik. Karel I, Koning van Engeland, in plechtgewaad in een armstoel gezeten ; op een tafel kroon en scepter. Gegraveerd door Verkolje naar P. Lely. Maria , Koningin van Engeland , in rijk gewaad met een bloemruiker in de hand. Naar P. Lely in zwarte-kunst door Verkolje. His Royal Highness James Duke of York. Kneller pinxit, J. Verkolje fecit et excudit 1684. The Dutchess of Grafton (Isabella, gravin van Arlington) ,. in het midden van een landschap gezeten. P. Lely pinxit, J. Verkolje fecit et excud. 1683. 1 Mevrouw Parson , ten halven lijve zittende , in het midden van een landschap. P. Lely pinxit. L Verkolje fecit et exeud.. 1683. (II) DE VERKOLIEN. Hortense Mancini, Hertogin de Mazarin, naar P. Lely, zwarte-kunstplaat door Verkolje. Josias van del Kapelle, Leeraar in de gemeente Jesu Christi ret. 60. Anno 1692 naar Willem Verhulst gegraveerd door Verkolje. Een meesterstuk in de aquatintkunst. Steffan Wolters, Arnator artium, ten halven lijve. Kneller pinxit. J. Verkolje fecit et excud. 1681: zwart. 4°. Martiuus van Boeckelen, Nativitate Mechlcnburgious. A. Bakker pinxit. J. Verkolje fecit et excud, gegraveerd 1683 met het familiewapen. Hij werd van Zweden naar Bremer; gezonden, en is voorgesteld, zittend-in een leuningstoel. Heinrich Haeks, vall Lubeck, koopman te Amsterdam, door J .Verkolje 16~)7. 12°, J. de Rijk, bouwkundige 011 dichter , zwarte kunst. _P. Coeterier, schildcr, is geteekend c100r J. Vorko1j,). .T, Verkolje had zijn eigen portret geschildel'd; op een schildersezel ziet rncn het portret zijner echtgenoote. nit schilderstuk is in zwarte kunst gegraveerd door zijn zoon Nicolaas.~Jene teekening in Oostindischcn inkt , hem zelven voorstellcnde In busten , het hoofd met een kapje gedekt, bevindt zich in de verzameling Muller, N° 5632. Meest al de genoern de gra.vuren zijn in folio-formant, Jupiter, Led» verrassende, 11 duim hoogte op 15 duimen breedte , is gegraveerd ge\vorden door L. Garreau, Tn de galerij van Graaf von Moltke te Kopcnhagcn heeft men van hern een sohilrlerij op doek 22! duim bij 19~, cene muzikale oefening voorstellende. Eene jonge datnc heeft hare luit even ter zijde gelegd, terwiji zij de noot zingt, die haar aangewczcn wordt door een man, die deze noot ter zelfder tijd aanheft. De gitaarspeler slaat de zelfde noot aan op zijn instrument, Eon hazewindhond is als aandachtig toehoorder er bij gezeten. Die noot houdt zoo zeer het gezelschap bezig, dat de neger te vergeefs ververschingen aanbiedt, terwijI eene oude vrouw, aan wie de vioolspeler het stilzwijgen oplegt, heimelijk is binnengekomen. Hoewel verscheidene deelen van dit schilderstuk , bijv. het wit satijnen kleed der dame J uitmuntend zijn 496 OUDE AMSTERDAMMERS. uitgevoerd, heerscht er toch eene zekere matheid in het geheel; welk gebrek na 1670 niet vreemd is in de hollandsche school. In de galerij van het Louvre bevindt zich een tooneel uit het familieleven. Eene jonge vrouw zit met een kind op hare kniën in het midden eener kamer. Het kind heeft zijne hand op den boezem zijner moeder gelegd en kijkt naar een kleinen hond, dien men doet dansen, terwijl eene dienstmaagd eene drinkschaal binnenbrengt. Dit stuk is geschilderd in 16 75. Op de verkooping van Sollier in 1 781 werd eene schilderij van Verkolje verkocht , voorstellende een man , die op de fluit speelt, eene vrouw dié zingt en twee andere personen , voor een som van 572 livres, eh bij de verkooping van Neymann heeft men 280 livres betaald voor eerre zinnebeeldige voorstelling van de kunsten en wetenschappen. door Verkolje inn Oostindische inkt geteekend. Venus en Adonis is een der meest gewaardeerde stukken van Verkolje ; het is gegraveerd geworden door G. Valck. Folio. Het bad van Diana, als ' zij de zwangerschap van Calista ont. dekt , is geschilderd en gegraveerd door J. Verkolje. Folio. Venus en Amor, "Lasciva Venus blandusque Cupido." J. Verkolje fecit et excudit 1682. Folio. Jupiter en Calista. C. Netschei pinxit. J. Verkolje fecit. Folio. Pan en Pomona. Een herder en een herderin in een idyllisch landschap ; rechts twee geiten, links een standbeeld van Venus en eene fontein. C. Netschar pinx. J. Verkolje fecit. Gr. folio. Een jong meisjen met eene fluit , aan de zijde van haren minnaar. Voor haar zit een grijsaard met langen baard , die een muziekboek in de hand houdt. Gravure. Folio. Eene vrouw met een pot, bij een venster staande. Achter haar een jonge man met een beker in de hand. J. Uchtervelt, pinxit. J. Verkolje fecit. Gravure in folio. Een jonge man , in de eene hand een glas houdende , terwijl hij met de andere een jong meisj en - lief koost. Gravure naar Uchtervelt, uitgevoerd door J. Verkolje. Een grijzaart, een blad lezende, ten halven lijve. 8°. Gravure. Het hoofd van een grijzaart met langen baard, en profil rechts. Klein S. Gravure. (ii) DE VEEKOLJEN. De vijf zinnen, vijf zeldzame bladen. 4 0. Gravure. Een geknielde boetvaardige , verlicht door ccii Tamp. Zwarte kunst. Een hoornblazer, in zwarte kunst. De beide laatste bladen worden zeer geroemd. Een blaffende waterhond op eene tafel. 4. Gravure. f) Een blaffende waterond op den vloer. 4. Gravure. Een dansende waterhond. 4. Gravure. Een slapende hond. 4( Gravure. Een loopende hond rechts; gegraveerd 1680. 4. Een loopende hond links; gegraveerd 1694. 4. Een loopende haas. Gras ure. Een kat met zijne kleinen op een kussen liggende te slapen, 12°. Eci 1ian i twee heillieli. Gravure. 120. De Leydsche Boer, Japick van Leyden , zwarte kunst. En verzainelin.g van kleine teekeningen in Oostindische inkt met de pen vervaardigd , door Verkolje , en voor het grootste gedeelte bestemd om als titelplaten voor boeken te dienen , bevond zich in 1810 in het kabinet van den Heer Paignon- Dijonval te Parijs; eene andere verzameling in het kabinet Syvestre. Nicolaas Verkolje, zoon van den voorgaande, leerling zijns vaders, even als deze schilder en graveerder. vroeger als een buitengewoon woon talent beschouwd. en door de dichters Feitama en Bogaert bezongen, werd dcii 11° April 16 7.3 te Delft geboren. Op twintigjarigen leeftijd zijn vader verloren hebbende, alvorens Zijne vorming als kunstenaar voltooid was , trachtte hij dat verlies zoo veel mogelijk te vergoeden door verdubbelden ijver in de studie. Hij was reeds tamelijk ver gevorderd in zijne kunst , cii weldra wist hij door eenige schoone portretten de aandacht van invloedrijke personen tot zich te trekken. Door dat welslagen aangemoedigd beproefde hij zijn genie op grootere voorwerpen en waagde hij het historische stukken te schilderen. Spoedig zag men schilderstukken uit Zijne handen komen. die door de liefhebbers bewonderd €fl gekocht werden. Daarna belastte men hem 498 OUDE AMSTERDAMMERS. met grootere werken voor de versiering van zalen en huizen ; nooit was hij een oogenblik zonder bezigheid , en men zegt dat hij zich zelfs onder het eten met lezen onledig hield. Zijne nachtelijke tooneelen vooral hebben een bewonderenswaardig effekt. Even als zijn vader bestudeerde hij de zwarte kunst of aquatintgravure; maar hij streefde hem verre voorbij. Hij heeft ook een groote vermaardheid verworven door het talent , waarmede hij in Oostindische inkt teekende. In 1718 werd hij zoodanig door de derdendaagsche koorts aangetast , dat hij gedurende zeven maanden niets kon schilderen. Hij bracht het laatste gedeelte zijns levens te Amsterdam door , waar hij den 21 Januari] 1746, waarschijnlijk door een aanval van beroerte , met het penceel in de hand stierf. Onder zijne geschilderde portretten kent men die van Christoffel Beudeker , zich in zijn kabinet te elft met zijne medailles bezig houdende. J )e Heeren van Obreede, van Foreest en van Pijlswaart. Mevrouw van Schoonewal. De 1T eer van Oosthuysen te Hoorn. Abraham Boaaert , overleden 17 27. Herman B engstenburg , schilder, gestorven 17 26. Hendrik Grave, admiraal van Holland. P. Poiret, godgeleerde , gestorven 1719. Dit portret is naderhand gegraveerd 'geworden door de Breen. Johannes Verkolje Jr. , zijn broeder , in het bezit van den Heer Eyck vtn Zuylichem te Maartensdijk. Anna Maria Wulffing , zijne echtgenoote, borstbeeld in natuurlijke grootte , 27 duim bij 21, ovaal. In het bezit van den heer Buurman-Becker te Kopenhagen. Johanna Antonia V erkolj e, zijne dochter, in wit satijn gekleed, in zittende houding spelende met een papegaai, die aan zijne kooi hangt; op hare kniën ligt een muziekboek; voor haar staat eene tafel met een prachtig kleed bedekt , en op den achtergrond vertoont zich een rijk vercierde schoorsteen, Dit stuk is op hout geschilderd , 25 2 bij 19 2 duim groot , en vervaardigd in 1734 , korten tijd nadat zijne dochter de kinderpokken had (II) DE VERKOLJEN . 499 gehad. Het behoort aan den heer Burman-Becker te Kopenhagen. Nicolaas Verkolje , zijn zool , geboren 17 26 , staande op een ouderwetsch balkon ; op linnen geschilderd 23 bij 19 duim ; in het bezit van den heer Burman-Becker te Kopenhagen. Zijn eigen portret , door hem zelven in 17 23 geschilder d , be- b oort aan den heer Eyck van Zuylichem. Dit portret werd in 1753 gegraveerd door J. Houbraken , waaronder Feitama zes regels plaatste. Liet zelfde portret is met eenibe veranderingen gegraveerd geworden door Ariioud Rentinek. Behalve deze heeft Iaen nog portretten van hem door van Gooi en _I?escanlps vervaardigd. _Een portret van hein zelvei.i op meer gevorderden leeftijd, met een geopende portefeuille voor zich, en, m daiilon, is gegraveerd door H. Boeken. ohanna Antonia Verkolje , i lne dochter, op dr ieefti^d van 4 jaren , staande in het venster van een balkon , op welks leuning een mandtjen meet bloemen staat; niet de linker Land houdt zij het mandtjen vast , terwijl zij de rechter hand boven de bloe men uitstrekt; geschilderd in 17 1.7 op linnen, breedte 53 , hoogte 64 duim. Behoort aan. Mevrouw van Breugel Douglas; geteekend N. Verkolje. Zijn eigen portret, genomen op middelbaren leeftijd , als borstbeeld op koper geschilderd , breed 5 , hoog 6' duim ; met een penceel van buitengeineene fijnheid allerkeurigst uitgevoerd. Het portret van- Ier Cornelis 's Gravensandc , pr,elector anatomices et chirurgie te Delft (geb. 11 '\/lei 1631, overleden 2 Dec. 1691) , op koper ; behoort aan don Heer 's Gravesande CG uicherit te Delft. Jacob Pijnacker ; behoort aan den f=leer 11. A. van der Schalek te Schiedam. Carl Borchard Voet , pistor forum , gestorven 1745. De zelfde dien N. Verkolje in zwarte-kunst gegraveerd heeft. Zijn gegraveerde portretten zijn: Augustus II, Koning vaal Polen en Keurvorst van Branden burg. O. Ellig inv. N. Verkolje fecit. Ovaal met rijke versie ringen. Op de banderolle de slag van Kalisch : 29 October 1706. Groot folio. 500 OUDE AMSTERDAMMERS. Hendrik Grave , admiraal van Holland ; . in wapenrusting, borstbeeld. 1744. Folio. Hugo van der Helst, pastor ecclesiae Amstelod. met een boek in de hand bij een tafel staande. Folio. • Zwarte-kunst. Jan Vërkolj e , zijn vader , naar G. Schalken. 4°. Gerardus Puppius Hondius Hornanus , ecclesiast. Amstelodam. L. van Breda pinxit. N. Verkolje fecit. Zwarte-kunst. Bernardus Picartus, Delineator et sculptor. J. Marc. Nattier; pictus anno 17 0 9 et a N. Verkoljee aere expr. Amstel. 1715. Folio. Bauer, rechtsgeleerde te Leipzig. D. Klein pinxit. N. Verkolje fecit. Gr. folio. Hieronimus van Beverningk. Maes pinx. N. Verkolje fecit. Folio. J. P. Zomer, beroemd liefhebber , met een portefeuille en een teekening in de hand. A. Boonen pinx. 1715. N. Verkolje, fecit et excudit 1717. Zw. kunst. Folio. Er zijn twee verschillende bladen ; het eene draagt dit opschrift : "natus 10- Martii anno I641" , en op het blad , dat hij in de hand houdt , ziet men eene Maakte figuur. Het opschrift op het andere blad luidt aldus: "natus 10 Martii anno 1641 , denatus 18 Maji anno 17 24" , en op dat blad ziet men het afbeeldsel van Zomer. Frans van Schie, onderwijzer aan de latijnsche school te Dordrecht , naar Houbraken. Zwarte kunst. 4°. C. Speelman , Goeverneur generaal van Indië. Zw. k. Jan Verkolje, zijn vader, naar dezen gegraveerd in zwarte kunst ; op een schildersezel staat het portret zijner moeder. J. Walraven , schilder te Amsterdam ; teekening in Oostindischen inkt. 8°. J. Moelart , kunstlief hebber , bij een venster teekeningen ziende. A. Houbraken inv. N. Verkolje fecit. Zw. kunst. Fol. Jacob Zeezes , dichter te Amsterdam , gestorven 1718 ; teekening in Oostindischen inkt. Verkolje werd uitgekozen om de voorname personen te teekenerl , die de beroemde knipster , Johanná Koerten-Block met hunne hoogachting hadden vereerd ; en al deze portretten zijn bewonderenswaardig. Te Amsterdam was bij den Heer Ziedervelt (?) eene geheele zaal behangen met schilderingen van Nicolaas Verkolje, ( ii) DE VERKOLJEN. 501 de geschiedenis van den Paglor Fido van Guarini voorstellende. Een zaal van den heer van Mollern te Utrecht was ook door hem vercierd , en op de buitenplaats van den heer Moller schilderde hij verschillende behangsels. Zijne historische en mythologische schilderstukken eii andere samenstellingen zijn: Hagar in de woestijn, op het oogenblik dat haar een engel verschijnt. G. Vaick heeft het gegraveerd, Folio. Cleopatra, die hij een feest de eerste plaats iinicemt , bevond zich in den Haag hij den heer Lormier. Mozes, in den Nijl gevonden, uit de erzanie1ing van dcii heer Leendert de Neufville te Amsterdam, behoorde vroeger aan den Konsul van Denemarken, den Heer West, die he voor 3000 livres verkocht aan den Heer 1 )ubreuil te Parijs. De heilige Petrus, zijn Heer verloochenende. en Bethsab in het bad, geschilderd in 1716, maakten deel uit van de verzameling Neufville en bevinden zich un in die van Hope te Londen. I1)e bevallige naaister, aan wie cén man het hof maakt, bel - den door het licht eener kaars beschenen„ behoorde aan den heer Marye te Rouaan. Proserpina , met hare gezellinnen in de velden van Enna op Sicilië. Piuto niet bemerkende die het gunstige oogenblik afacht om haar weg te voeren, bevindt zich in het Louvre waar ook was: Een grijzaart , voor zijn lessenaar gezeten cii een pen versiljdende. Dit laatste stuk is in 1815 teruggege en aan den Koning der Nederlanden. Twee naakte nymfen in een landschap. Eene Pame. door een hoornblazer uitgenoodigd wordende om een glas wijn te drinken, is te Dresden. Eene heidin, die aan een jong meisjen de toekomst voorspelt. Een klein ineisjen , aan wie een jager een vogel geeft ; op het eerste plan een jachthond. Dit stuk bevindt zich op het Berlijrisch Muzeüm, waar het nummer 1012 heeft. 5.0 2 OUDE A.MSTEJII MMMERS. Een koncert van twee zangers en eene Dame , die hen op de violoncel begeleidt , werd bij de verkooping van Nienhofr in 1777 verkocht voor 1850 guldens. Eene Dame , voor een gedekte tafel gezeten , door een man geliefkoosd. De verloren zoon, door G. Valck gegraveerd. Gr. folio. Hersa en Mercurius , op linnen , 382 bij 44 duimen, bevindt zich in de galerij te Kopenhagen. Hersa, geholpen door hare diensta, is bezig haar toilet te maken ; zij wacht haren minnaar Mercurius , die aan de deur door Aglaura wordt tegengehouden. Een slapende Venus , op hout , 14; bij 25 2 duim , behoorde aan den Konsul West en bevindt zich in de galerij te Kopenhagen. Een rood kleed bedekt ten halve de Godin. Een Silenus tracht haren gordel wech te nemen, terwijl een satyr den zoon der Godin met een roede de deur uitdrijft. Met opschrift: N. Verkol. 1707. Een jonge man en eene jonge Dame benevens een page, geschilderd in 17 0 7 , bevindt zich op Lutonhouse in Engeland. Bij den Heer Jan de Wolf te Amsterdam bevond zich een klavier, welks deksel heerlijk schoon versierd was geworden door N. Verkolje. De 13 eer David Valkenier, Schepen van Amsterdam , was in het bezit van de wechvoering van Europa door Jupiter in de gedaante vati een stier. Te Gorinchem vercierde hij in den Stadsdoelen een schoorsteen met een schildering , voorstellende een boodschapper , die aan een officier eert brief overhandigt. Zijne gravuren in verschillend genre zijn: De tooverheks , naar G. Douw. Folio. Een feest in een tuin , jagers en soldaten, naar Jan-Rapt. Weenix, wordt beschouwd als een meesterstuk der kunst. Een meisjen met eene muizenval en een jongen. G. Douw, pinxit, N. Verkolje fecit. Folio. De kunstenaar eene naakte vrouw schilderende , door een kunst minnaar (', Amateur") beschouwd. A. Houbraken inv. N. Ver kolje fecit. Zwarte-k. Folio. ( ii DE VERKOLEN.) De grijzaart. A. W. Houbraken , mv. N. Verkolje fecit. Ovaal. 4°. Ecu man met een spitsen hoed op, in de €ene hand eene pijp en in de andere een glas houdende, naar A. Matham. Gr. fol. Een grijzaart in een tuin en een meisjen een klein portret in de hand houdende. dat aan ccii koord is vastgehecht. Folio. De Heilige Familie, naar A. v. d. Werf. Zwarte kunst. Folio. De Heilige Petrus, ten halven lijve , met gevouwen handen, naar Liiischoen. Folio. De Heilige Paulus. Krarnm spreekt van een It Paulus, dien hij in zwarte kunst gezien heeft, uitgevoerd door N. Verkolje, naar A. van Linschoten. Diana (fl Endyinion , naar C. Netscher. Zwarte kunst. Folio. Bacchus en Ariadne, naar ( . Netscher. Id. Folio. Twee naakte nymfon in een landschap. Gr. 8. Een lachende jonge man. Een lachende man en vrouw., naar F. Hals. 4. Een jonge man, die een !Tercules toekent. Folio. Een teekenende jongen, een muts op het hoofd en een pelsrok aan; naar G. Schalken. 4". Een man., die bij kaars1iclt een pn versijdt . naar G. Schal ken. 4°. Het siapeitde kind, naar C. Netschei cii VaillanÏ. Een meisje in haar hemd, hij een beet„ niet con kaars in de hand. G. Schalkeii pilix. N. Verkolje fec. G. Valuk excudit. Folio. Eene Dame , voor een gedekte tafel gezeten en dOor CCfl man geliefkoosd. N. Vcrkolje pinx. et fecit. G. Valck excudit. Folio. Eene heidin, de toekomst aan een jong meisjen voorzeggende, terwijl een man achter haar lacht. N. Verkolje , pinx. et fecit. Vaick excudit. Folio. En schootliondtjen , dat op ccii stoel springt. 1(1. V. Ie leeuw en de hond. 80. Een pissend paard, naar W. Ph. Wouwerman. 4°. Twee kleine honden op den grond spelende. Dit stuk is zeer gezocht om de uitnemende fijnheid van het werk. 504 OUDE AMSTERDAMMERS. Hij teekende de schoone wandschilderingen van G. Lairesse in de raadzaal te 's Gravenhage , die . hij uitvoerde in Oostindischen inkt en die bewonderenswaardig zijn. Onder zijne leerlingen telt men Jan Maurits Quinckhard en Arnold Rentinck. Johannes Verkolje de jonge was de jongste broeder van den voorgaande; hij oefende te Amsterdam liet beroep van makelaar uit, maar hij hield zich van tijd tot tijd bezig met de graveerkunst in mezzo-tinto. Men kent van hem: Een man op de fluit spelende, naar F. Hals. Een mail met een grooten hoed op, spelende op een dwarsfluit, naar de rechterzijde gekeerd , het hoofd bijna van ter zijde gezien. Dit blad bevindt zich in de verzameling van _ den heer J. Ph. van der Kellen te Utrecht. Eene Dame met een papegaai op de hand, waarvan zich een exemplaar op het muzeum te Amsterdam bevindt. Een blaffende hond. Een Neptunus. Voor Kramen werden N° 2 en 3 toegeschreven aan Johannes Senior. Omstreeks het einde der 18e Eeuw leefde te Amsterdam nog een Abraham Verkolje, die schilder was en van wiep Adolf Roelofswaart een leerling werd. Hij schilderde portretten en historische tooneelen en schijnt zich te Rijswijk gevestigd te hebben in 1776. Ondanks het groot getal woordenboeken van schilders bestaat er nog geen , dat een volledige opgave bevat der voortbrengselen van de Verkoljen. Iedere vermeerdering van den tegenwoordiger kataloog en de hier geleverde korte biografische aanteekeningen zou met veel genoegen door steller dezer worden begroet. Jacob Verkolje of Vercolal, wonende te Amsterdam. Cornelis Verkolje, xvr-E. kunstschilder te Utrecht , 1613. ~--------------"----------------, Benjamin Verkolje, smit te Arnst. ~,.----------------------------------,------_..._----------......-------..-- I Johannes V., Margareta V., Petronella V., Jennetie V., geb, te Arnst. 9 Feb. 1650, t 1679, X X t te Delft 1693, schilder en graveur , X Hendrik Priem. Izaak van Kuyck. 16 X 72 Reinier Couturier , koopman te Judith Nicsdr Verheul. Amsterdam. ---------~--------~----------:~--------- I 1 I Nicolaas V., Maria V., Anna V., Johannes V., Jr Johanna V. geb. te Delft, 11 Ap., 1678, geb, te Delft, 7 Okt., 1674, geb. te Delft, 10 Nov. 1675, geb. te Delft, 13 April 1683, geb. te Delft, 9 Juni 1687, t te Amst., 21 Jan. 1746, t te Warmond, 6 Mei 1757. t te Warmond, t te Arnst. 14 Mt., 1755, t te Warmond, 4 Mei 1761, schilder en graveur, X rnakelaar en graveur , X Delft X 27 Mt., 1706 Comelis Kans. X Maarten Boers. Anna Maria Wulffing, Magdalena van Hell, geb, 29 Mt., 1686, t 7 Feb. 1761. geb, 1672, t 22 Sept., 1746, dochter van Eduard van Hell en van Anna Sophia Ten Bergh. I I ,- "'---------- Jacobus V., Johanna Antonia V., Nicolaas V., Gerard V. in dienst del' O. Indische Comp., geb, te Arnst. 21 Okt, 1713, geb, 1726. geb, 3 Nov. 1708, geb, 1707, t te Leyderdorp, t 1800. t 7 April 1768 9 Okt, 1759, 9 Ap. X 1754 Kaap G. H. X 1740 Geertruid Stockelaar, Elisab. Van den Hever, t 14 Mt. 1792. geb, 1717) t te Arnst. 5 Feb. 1792, dochter van Jurriaan Pieterson van den Hever en van Maria van Hoeve. II ~---------~-----------------------~---------------- ....Anna V., Nicolaas V., t 1746. Nicolaas Jacob V. Anna Maria V., Johannes V., geb. 12 Okt. 1740, t te Batavia, 18 .Jul. 1745. geb, te Leyderdorp , 7 Juni 1753, t 1 Nov. 1810 te lTtrecht, geb. te Leyderdorp , 4 Jan. 1755, +1828 te Rhijnsaterwoude J 2 Sept. X 1770 kanunnik van St.-Maria te DrNicolaas Laurens Burman, Utrecht. professor te Amst. JOSEPH VON RELLEN. Een groot kunstenaar is aan Europa ontvallen. De stichter der Dusseldorpsche Graveerschool , die aan hm hoofdzakelijk hare waereldberoemdheid verschuldigd is , de fijnvoelende teekenaar met potlood en graveernaald , de schepper van grootsche werken, die zoowel lichamelijke als geestelijke reuzenkracht vorderden en in hem vonden Joseph von Keller -- is den 30° Mei 18 73 overleden. Zoo lang het palladium der christelijke beschaving ons zal bewaren tegen den te-rug-val in de barbaarschheid en daardoor de zin voor het werkelijk schoone en waarachtig verhevene bewaard blijft, zal de Meester der .1)2sputá en der Madonna di San Sisío in de kunstgeschiedenis schitteren -- en niet minder den roem van Kellér dan dien des schilderkonings Rafaël verkondigen en bewaren tot in de meest verwijderde tijden. Autodidakt in den volsten zin des woords , heeft hij door onvermoeide vlijt, volharding en geestkracht, verbonden met hoogere begaafdheid, een trap in zijn kunst beklominfen , zoo als weinigen vooi hem ; friet recht kan uien zeggen , dat, tot heden geen graveur hem overtroffen heeft , wat juistheid , der teekening en fijnheid der uitdrukking aangaat ; en daar hij zich altijd de moeilijkste taak onderwond , de behandeling der klassische godsdienstgeschiedenis, zoo wekken deze hoedanigheden zijner geniale graveerstift den vriend der verhevene kunstscheppingen van christelijke meesters tot de hoogste bewondering op. Joseph von Keller is geboren den 31 ,1 Maart 1811 te Linz aan den Rijn. lij was de oudste van tien kinderen, ontving het eerste onderricht aan het voorbereidende gymnazium zijner vaderstad en muntte reeds vroeg in het teekenen uit, ofschoon_ het onderwijs op die plaats zeer weinig voldoende was. Een JOSEPH-11 VON KELLE t,. 507 handelsvriend zijns vaders , door den aanleg van den knaap verrast , bemiddelde zijne toelating als leerling aan Schulgens kunstzaak te Bonn , die later , als koperdrukkerij der koninklijke kunstakademie naar Dusseldorp verlegd werd. Naauwlijks vijftien jaar oud, moest hij reeds het vaderlijke huis verlaten , om zoo mogelijk spoedig zijne moeder en jongere zusters tot steun te zijn. Daar er in de inrichting te Bonn, be- halve het werk voor den handel , alleen heilige prentjens, volgends het toen meer heerschend pointeersysteem gegraveerd werden , voelde de naar hooger strevende jongeling zich in deze bezigheid geenszins bevredigd, besteedde zijne vroege morgenezi late avonduren om zich in het teekeiien te volmaken , en begon zich hier reeds, zoo goed het zonder meester ging. in het lijnsysteem , hetwelk het hoogste toppunt vaal korrekth.eid en uitdrukkiin mogelijk maakt , te vormen. 'roev allig en gelukkig voor hem , dat juist in dien tijd Got zenberger, een leerling van Cornelius , die met de, verciering der Universiteits-Aula in Bonn bezig was , Kellers ongewoon talent had opgemerkt , en den jotigen kunstenaar liefdevol opnam. Na zware en moeilijke voorbereidingen , waagde de eenffi en-twintig jarige jongeling om , onder Gotzenbergers leiding , de twee eerste groote platen naar de freskoos in de Aula : de "G-odge leerdheid ' naar Hermand , en de "Wijsbegeerte" naar Götzen berger te ondernemen. Natuurlijk waren deze eerstelingen -og niet zonder gebreken , maar Kellers hoog talent en zijne incest ken merkende hoedanigheden , juistheid van teekening en getrouwe volging van het charakter des onderwerps , kwamen er reeds zeer in uit. Na voleinding zijns arbeids besloot Keller , die behoefte gevoelde aan ondersteuning en aanmoediging van kunstbroeders, zich naar Dusseldorp te begeven , waar onder de leiding vare Schadow de kunstschool altijd meer en meer bloeide. Toen hij in 1835 naar Dusseldorp vertrok , zag het er voor zijn vak nog onder alle opzichten treurig uit , want van den ouden Professor Thelott , een zeer middelmatig graveur in het pointeerstelsel, kon onze Keller niets meer leeren. Doch de tegenwoordige direkteur der galerij te Dresden, pro 508 JOSEPH VON KELLER. fessor Dr Julius Hübner , een , niet alleen als kunstenaar , maar ook door zijn veelzijdige hoogere beschaving uitstekend man, trok zich Keller zoowel stoffelijk als geestelijk aan en verleende hem alle mogelijke ondersteuning; zoo dat hij , aarzelen wij niet het te zeggen , de voorname grondlegger van Kellers grootheid • is. Tot aan 't einde van zijn leven heeft deze hem dan ook een dankbaar hart toegedragen; het is een vriendschapsband geworden, tot aan gene zijde van het graf. De groote plaat: "Roland , de princes Isabella van Gallicië bevrijdend ," die door de kunstvereeniging in Rhijnland en Westfalen werd rondgedeeld (1838), getuigt van de samenwerking der beide vrienden. Sedert 1837 had Keller reeds een klein getal jonge graveurs om zich verzameld en onderricht, na dat hem van wege de Akademie , om hem aan deze te verbinden , een groot atelier was ingeruimd. Na Thelotts dood werd hij in 1839 als leeraar in de graveerkunst officieel aangesteld , en zoo werd , gelijk wij in 't begin zeiden , Keller de stichter der Dusseldorpsche graveerschool. Met het oog op zijne verdere vorming , maakte Keller in 1837 een reis naar Parijs , waar hem de oude meesters Desnoyens en Forster vriendelijk ontvingen en tot ernstig verderstreven aanmoedigden. Daar stelde hij ook zijne volbrachte werken ten toon, en ontving ter ten-toon- stelling den eersten prijs : een gouden medaille. In Dusseldorp te-rug-gekeerd , begon hij op last der Kunstvereeniging , de staalplaat : "de lemelkoningin", naar de schilderij van Deger in de H.-Andreaskerk, en voltooide dit werk in 1840. Deze plaat, die in innigheid van uitdrukking haar gelijke nog ' niet gevonden heeft , is de eer te beurt gevallen, in duizenden en duizenden afdrukken over de geheele waereld verspreid te worden. In Parijs had Keller van een kunstminnenden uitgever de bestelling gekregen , een pracht-gebedenboek met gravuren naar teekeningen van Overbeek te vercieren. Deze tien platen der "Heures nouvelle$" , zoowel als de later door hem in Rome vervaardigde zes gravuren naar Ed. Steinle , in het "Hemelsep Palm- JOSEPH VON KELLER. hof" zijn van dien voortrefli jken graveerstijl , dien de 'F_ranschen sedert dien tijd "maniére allemande" genoemd hebben. Het groote succes , dat de Kunstvereeniging met de "Hemelkoningin" , door Keller naar ]leger, had verworven , gaf haar aanleiding onzen kunstenaar een nog grootex werk te willen opdragen ; zij verzocht hem haar eenig voorstel te doen . Nu , in 't beste van zijn mannelijken leeftijd , zich zijner krachten bewust, en reeds lang met den vurigen wensch bezield een hoofdwerk van den grootsten der christelijke Renaissance-schilders te kunnen verveelvoudigen , vatt'e hij liet plan op , Rafaels Disputéc, of beter gezegd , Theologie, uit de stansen van 't Vatikaan , in buitengewone grootte uit te voeren. Ofschoon in 't begin de moed , die in dit voorstel sprak , een ieder verraste , werd het toch aangenomen , in de overtuiging, dat Keller door een gelukkige uitvoering van Glit meesterstuk niet alleen 1 voor zic? zelf, maar \oor de geheele Kunstvereeniging eenonverga 1 keli jke gedenkzuil zou oprichten. Dadelijk na sluiting van 't kontrakt (1841) reisde, Keller naar Rome af , om daar de teekening te ondernemen. Zijne vrouw, de dochter van zijn eersten leermeester , Bertha Schutgen , verzelde hem op zijne reis en verschafte hem te Rome een gezellig t'huis , opdat hij het vaderland minder missen zou. Zijn jongste broeder Frans, dien hij in zijn kunst had opgeleid , begeleidde hem ook op de italiaansche reis. In Rome werd het echtpaar hun eerste zoon geboren. De teekening der Dispulá heeft hem bijna onafgebroken twee jaar bezig gehouden , maar zij is dan ook een meesterstuk, dat alleen voortgebracht kon worden door het geheel ingaan in den toestand van den fijnen en bezielenden geest , die zijn oog en stift geheel beheerschte. Als men nagaat, dat deze teekening een grootte van circa 40 Q voeten heeft, en tot in de minste bizonderheden meesterlijk is 'afgewerkt dan behoeven wij niet te zeggen , dat niet licht een tweede zich aan zulk een taak zal wagen. Wijlen Koning Frederik Willem TV , wiens aandenken als edelmoedig Vorst en verlicht kunstminnend beschermer van al wat edel en goed is , altijd zal gezegend blijven, heeft deze teekening DIETSCHE WARANDE X. XXgly 510 JOSEPH VON . KELLEI . uit zijne privaatkasse aangekocht en aan het Muzeum van Berlijn nagelaten. Te Rome voleindde Keller nog een groote plaat naar Rafaël: "cle 11. Drievuldigheid" uit de S.-Severokerk te Perugia. Deze plaat is hierdoor merkwaardig, dat de teekening er van door Rafaël en de gravure door Keller , beide onmiddelijk aan de "Disputá" voorafgingen. Behalve kleinere gravuren naar Steinle, werden hier ook nog de vier Evangelisten naar Overbeek uiige . voer d , welke laatste zijai vriend en trouwe raadsman was. Na zijn terugkeer uit Italië (1844), waar hij geene der stedeii, waar de, grootsche, christelijke kunst schuilt, onbezocht had gelaten , begon Keller met frisschen moed het hoofdwerk zijns levens, dat hem ca. twaalf jaar bezighield. Ofschoon de Kunstvereeniging nog nooit een zoo groot of=fer voor het vervaardigen eenex plaat gebracht had, was toch de materieele opbrengst voor onzen kunstenaar zeer gering, daar hij de afmeting der plaat nog vergroot had , inziende dat hij alleen daardoor zijn taak zou kunnen volbrengen. Die gravure der Disputá is zoo algemeen bekend , dat een verder uitweiden daarover ons overbodig voorkomt. De kritiek van alle landen heeft er zoo tot in de kleinste bizonderheden over gesproken , en nog wel uitsluitend tot den grootsten lof van Keller , dat wij ons zullen bepalen, een plaats uit het werk "Raphaëls Disputti` van den bekenden kunstgeschiedschrijver professor Braun in Borin aan te halen : "Aan dezen geest van onvoorwaardelijke kunstenaarstoewijding en zuivere Godsvrucht is die bewonderenswaardige volharding ontsproten , welke in ieder deel der afbeelding van het groote, uitgebreide werk de zelfde vlijt , de zelfde liefde , de zelfde frischheid doet uitkomen." .... "De zorg voor ieder afzonderlijk deel der plaat wordt ondersteund door de liefde voor het geheel. De kunstenaar is er, door de gave der gelukkigste intuïtie in geslaagd , de schildering van Rafaël in dien toestand voor zijn geest te roepen , in welken zij door den geest en de kunstrijke hand des grooten meesters van Urbino werd voortgebracht , in hare oorspronkelijke reinheid, helderheid en glans, voor dat menschen of dingen hun invloed er nog op uitge JOSEPH VON KELLER. 511 oefend hadden' .... Bij den aanblik vaal liet reuzenwerk , van de, grootste plaat , die ooit een graveur ondernomen heeft , kunnen wij onzen weemoed niet onderdrukken, daar het, behalve de vreesljke geestinspanning, ook de lichaamli}ke krachteis van Keller in zulke mate geëischt heeft, dat in deze inspanning waarschijrilijk de kiem te zoeken is zijner latere ongesteldheid Nog eenige andere groote platen hebben hun bestaan aan dien tijd te danken. De graflegging naar Overbeck , de Madonna der Apollinariskerk en de Regina-C.Coeli , beide naar l )eger , Christus in 't graf, naar Ary Sc lleffer. Na de afwerking der T)isput t die hein vele orld3rsc Leidingen verwierf , graveerde Keller nog een `Mater 1 polorosa" en een "Salvator munndi" , twee borstbeelden naar Deger, waarvan de koppeil, op buitei^gewonne grootte , zeer veel vooruitgang in de kunst zijner graveerstift doen uitkomen. Nu zijli wij tot het ti dstap genaderd , waarop Keller de vrees z lijke inspanningen , welke hem de Disput' gekost had , dacht te hebben overwonnen , en weer nieuwe uitgebreide plannen vormde. Alleen de vertaling van een ander van Rafaëls hoofdwerken kon de nu volmaakte meester bevredigen ; hierom koos hij dan ook de Madonna di San S'isto uit de Dresdensehe Galerij. 'Deze taak was zoo veel te zwaarder , daar hij met deze plaat twee voorname voorgangers , Muller en Steinla te overtreffen had. In den zomer van 1860 vinden wij Keller te T)resden met het vervaardigen der teekening naar Rafaëls plaat bezig. Deze enorme plaat kon eerst iti 1871 , na een moeitevollen arbeid van acht jaar , gedrukt worden en vond den onverdeeldsten bijval der kenners. Een autoriteit, professor Dr A. Springer spreekt er van in een gedetailleerd artikel : .... "Door de bizonder teêre behandeling van den achtergrond , die , ofschoon met ontelbare engelenkopj ens doorweven, niet het charakter van den wolksluyer verliezen mag , en door den helderen, lichten toon , over het geheel verspreid, wekt de graveur 1 iedereen herinnert zich nog dien heilloozen brand , die de Akademie van Dusseldorp heeft getroffen ; en waar de plaat der Disputa met de nog voorhanden afdruk?k cn vernietigd werd. 512 JOSEPH VON KELLER. de ware stemming bij ons op en toovert Rafaëls denkbeeld, de plotselijke verschijning der Madonna in hare geheele heerlijkheid, voor onze oogen. Op het voetspoor van 't origineel, vermijdt Keller alle scherpe kontrasten en brengt, door eenti fijne toonverhouding , het eigenaardig émail. der Dresdensche galerijpaerel onovertreffelijk op de - gravure over. De edelste kracht van den navolgenden kunstenaar is , natuurlijk , ook in den hoofdgroep herkenbaar. In Kellers gravure , gelijk in 't origineel , schittert het helderste vuur in de oogen der Madonna en van het Christuskind , drukt zich in de koppen die wonderbare vereeniging van hoogheid en liefelijkheid gelukkig uit, en schijnen de vleeschdoelen even teeder en licht als het gewaad der Madona krachtig en grootsch. De hoofdverdienste vaal Keller berust echter hierin, dat de schildering van den hoofdgroep zijne kracht niet heeft uitgeput. Het is hem ook gelukt de uitdrukking der II. Barbara trouw over te brengen ; zijn graveerstift spreidt de zelfde meesterlijke kunst ten toon bij de door Rafaël op de schilderij slechts daarheen geblazen engelenkoppen, als bij het breed behandelde Misgewaad van deze H. Sixtus, bij den schoonen lijnenvloed der gestalten als bij de bezielende ingetogenheid , die uit alle koppen straalt , en het heerlijke werk der laatste jaren van Rafaël met de scheppingen zijner jeugd verbindt. Men moet op de plaat de drapeering der gewaden, iedere enkele plooi in 't bizonder studeeren , liet tijke, fijne spel der halfschaduwen waarnemen , die , altijd op de ware plaats aangebrachte , soort van verscheidenheid in de lijnendispozitie gevoelen , om zich te overtuigen , hoe naauwgezet Keller gewerkt heeft , hoe grondig hij de voorstelling der Sixtijnsche Madonna begrepen, en hoe volkomen hij zich van den geest van Rafaël heeft doordrongen. Kellers gravure is Rafaël waard." Deze laatste groote schepping van Keller moest reeds dikwijls door zijn lijdenden toestand onderbroken worden. Na haar gelukkig te hebben afgewerkt , is hij nooit weêr geheel hersteld, ofschoon zijn gezin, op vroegere beterschap vertrouwende, het nog immer hoopte. Een onderbuikslijden ondermijnde langzamerhand al zijn krachten , maar toch bleef zijn geest frisch en leven JOSEPH VON KELLER. dig. Niet vermoedend welk lot de Almachtige hem reeds spoedig bereidde , was hij , na de afwerking der Sixtina, onmiddelij k weder met een andere kompozitie van Rafaël: `Petrus' vischvangst" bezig en hoopte een reis naar Engeland te kunnen ondernemen , om daar naar het origineel zijn teekening af te maken. heze teekening , een dierbaar aandenken voor de zijnen, is onvoltooid gebleven , en gelijk de schilderij der "Transfiguratie" , die des grooten schilders meesterhand niet mocht voleinden aan den zerk van Rafaël stond , zoo stond ook aan Kellers graf het laatste gedenkteeken van zijn hoog en ernstig streven. Keller is maar twee-en-sestig jaar oud geworden ; hij was niet groot , maar krachtig gebouwd en scheen langere levensdagen te zullen genieten. Sedert 1841 gehuwd, vergold zijne trouwe gezellin in vreugde en leed hem zijne liefde, door geene opoferingen te ontzien bij zijn verpleging en hare zorgvuldige opmerkzaamheid. Hun echt werd met zes zonen gezegend , van welke een hem in de eeuwigheid is voorgegaan. Na zijn zware inspanningen zocht en vond Keller alleen verpoozing bij zijn gezin : hij is altijd een liefdevolle , trouwe echtgenoot geweest, en voor het geestelijk en tijdelijk welzijn zijner kinderen een onvermoeid bezorgde vader. Hij was de trots en de steun zijner familie en kende ook geene grenzen voor zijne bereidvaardige genegenheid als zoon en als broeder. Voor zijn schoonouders, onder wier toezicht hij de eerste stappen op zijn roemvolle loopbaan gedaan had , bewaarde hij steeds liefde en dankbaarheid. Bij de eerste ontmoeting mocht Keller misschien wat ontoegankelijk en stug schijnen , toch verborg deze ernstige schaal een voortreffelijk menschlievend hart. Alles wat slecht was , stond hem tegen , daarentegen bezielde hem het goede en edele zoo, dat hij er zich geheel aan overgaf. En deze man , wien alle eerbewijzingen der waereld waren toegekend 1 , wiens omgang 1 Keller was Kommandeur der pauselijke H. Sylvesterorde , en der Saksisclie Albrechtorde , Ridder der Wurtemburgsche Kroonorde 1e klasse, der Pruisische roode-Adelaarsorde IIIe kl. , der Kroonorde IIle kl. , der pauslijke 1I.-Gregorius-orde , der Belgische Leopolds-orde , van het Fransche Legioen -514 JOSEPH VON KELLER. door de hoogste personen niet werd versmaad 1 , kon , nederig en oodmoedig , Hem alle eer -brengen , op wiens verheerlijking alleen al zijn streven was gericht , den Almachtige. Zijne diepe en innige godsdienstigheid blonk in al zijn handelingen en werken uit , en deze is het , die ze merkt met den stempel- van het verhevene en. eerbiedwaardige. De kunst was voor hein steeds een gebed , en in het gebed, dat al zijn werken vergezelde, leerde hij het ware en hoogste ideaal aller kunst, de eeuwige goddelijke schoonheid zelve , altijd meer kennen en inniger lief hebben ; hij schiep kracht en bezieling, door in de kunst naar dit goddelijk ideaal onvermoeid te streven. En zoo als hij geleefd en gewerkt heeft , is hij ook gestorven : als trouwe zoon der Heilige Kerk ; hij geloofde en beleed nederig en blijde alles zonder uitzondering wat zij verkondigt, en volbracht , wat zij voorschrijft. Wij , achtergeblevenen , zullen ons voornamelijk in dezen tijd verheffen en sterken door het voorbeeld van dezen grooten geest , van dit krachtige charakter. Vrede zij zijn asch ! W. S. van eer , van de Oosteiirijl.sche Frans-Jozefs-orde. Aan de Wurtemburgsche orde was de persoonlijke verheffing; in den adelstand verbonden. De kunstarkaldellllen van Berlijn , Petersburg, Brussel en Weenen benoemden J. Keller tot eerelid en reeds-in 't jaar 1854 werd hij tot mernbre correspondant de l'Institut de France gekozen. Alle de hem toegekende médailles op te sommen , zoude ons te ver brengen ; alleen zij hier bijgevoegd dat de tentoonstelling der Disputk te Parijs hein de grande rédaille d'honneur verwierf. 1 Een epizode uit zijn leven moet hier vermeld worden. Toen Keller , gedurende de laatste ten-toon-stelling , te Parijs (1867) was, omarmde hem de tegenwoordige Kroonprins van het duitsche rijk, in tegenwoordigheid van een groote menigte mensehen , en drukte hem zijn_ dank uit, dat hij , als waardig vertegenwoordiger der duitsche graveerkunst, zelf was verschenen. MENGELINGEN. "ALCMARIA VICTRIX". - Ouder dezen titel schreef onze vaderiandsche dichter il-Tofdijk een ftukjen , dat, in de maand Maart Ii . , bij wijze van opwekking , aan de burgers van AmCterdam is rondgezonden , om hen te bewegen iets bij te dragen tot een Gedenkteelen aan Al,aas moeiliqe en 9elukkijje verdediqing in 1573. In dit ftukjcn worden veie feitelijke onwaarheden en ftuitende, in 't oog 1pringende, oiibiiljkheden gevonden. Dat is niets. De Heer Hofdijk meent nu eenmaal de zaak der Nederlandsche irationaliteit niet beter te kunnen dieDen dan door hartstochtelijke frazen die !iehterljke waarde zouden kunnen hebben, en in zich-zeIve , hoe zeer ook in trjd met de geschiedenis *aar aan ze heeten ontleeud te zijn . ons eenig esthetiesch genot zouden kunnen îèhenken , - indien ze niet oudbakken opge- Itoofd of met een kiontjeD nieuw wu1d-be dichterlijk vet, wat men noemt opgetnurkt waren De Ouden Ipraken alleen van opgewarmde, opgekookte kool; de opgeihurkte kool, of eigenlijk opgefnurkte knollen, - gelijk die van den (helaas, gewezenen) kennemerlandschen meisteel, - is een vinding van de Xixe Eeuw. Maar, wij herhalen: dat is niets. Geen ernstig man hecht gewicht aan het gechiedgezach van den Heer Hofdijk. Hij is ecu enthuziast , om wien men glimiacht. Prof. David zoû te-recht van hem gezegd hebben, ies nochtai 'nen goeden jonge". 't is jammer, dat een dichter als de rijkbegaafde auteur der BaIladeu , van de Re/ene , van den Aed(JOfl zich heeft moeten aflaten tot de keldererdieping, in welke men zulke dingen opitelt als Aicmtrw Jictî. Het s Hachel de, Marsez11a-i$e zingende het is Katharina Beer-smans , de iiitftekende tooneeffpeelster , eene zangpartij vervuilend in heb welgemeend operaatjen Maria van Bourgondie. Zulke ctingen gaan u aan 't hart. Maar als iemait heel lang en heel dikwijls zulke dingen doet, - dan gaat men vragent: welke persoonlijkheid gaat bovendrijven: de auteur van den Stalboef of van Alcrntvria Vietrix ; welke van de twee men voor zich ziet, als de goede, eerlijke Hofdijk daar ftaat , met zijn eigenaardig knevelgebaar Intusihen - Hofdijk is bekend, 516 MENGELINGEN. overbekend in zijn onberaden ijver voor de partij van den opftand in de XVIe Eeuw , in de volkomen bandeloosheid zijner deklamatiën ter dier zake. Misfehien zijn zij , die hem ooit hebben tegengefproken, wel oorzaak , dat hij zoo onvoorbeeldig kan doorflaan. Maar men went ook hieraan. Daarom , als we zeiden, wij moeten er ons hoofd bij neerleggen ; zoo laat men den firokko over zich heentrekken , en herademt , als hij voorbij is. Dat de Heer Hofdijk dus Alcmaria Victrix gefchreven heeft, is niets. Maar dat daaronder geplaatst zijn de namen en praedikaten van 17 andere ingezetenen van Amsterdam , waaronder niet alleen beste menschen van de beurs, die het met de "letterkuecliterij" zoo naauw niet nemen, maar mannen van kennis en be (bhaving , mannen, wier charakter , wier zelfbewustzijn een waarborg [cheen, dat zij zulke dingen nooit zouden onderteekenen , zie , dat is vreemd, dat is bedroevend. Het is óf een bewijs van hun minachting voor de geheele beweging , een bewijs , dat ze 't niet de moeite waard gerekend hebben op te komen tegen het gebruik van hun naam ; gelijk men de fcheldwoorden onbeandwoord laat, die eenig lid van het gepeupel u naar het hoofd fingert ; of zij geven werklijk hunne adhazie aan het manifest van den Heer Hofdijk. In 't eerste geval behandelen zij Hofdijk niet goed onwaardig. In het tweede handelen zij zonder konsciëntie. Het alleronbegrijpelijkste is, dat het inderdaad allerzotste ftuk zonder verzet is 'gebleven van den kant des Heeren Mr J. W. Tydeman , wiens naam als "Secretaris" van de Kammissie onder het ltuk gevonden wordt, geheel als of rij het had onderteekend en zelfs opgefteld : want de Heer Hofdijk is Onder-Voorzitter , en de (tukken van Kommisfies worden toch doorgaands gerekend door den Sekretaris te zijn opgefteld. De Heer Tydeman iemant van zoo veel folide kennis , van een in de school der ouden gevormde (maak , een man van gemoed , een man , in wien men fteeds een voorftander van recht en waarheid gezien heeft, dat die zoo iets teekenen zou : dat is ,onbegrijpelijk ! Ziehier , wat er al in het ftuk ,1emaria Victrix (waarvan men den latijnschen titel een vergrijsd filoloog als den Heer Hofd. ten goede moet houden) gezegd wordt: "De inneming van den Briel had den grondslag tot Neêrlands onafhankelijkheid gelegd" eene inneming die eenen grondrag legt. Maar — dit daargelaten. -- wat is toch de onafhankelijkheid MENGEEINGEN. 517 van Nederland , waar men zoo over zwetst ? Men gebruikt dit woord , alsof het zich-zelf rechtvaardigde ; als of alle "onafhankelijkheid" , absoluut genomen, een weldaad ware. Honderd maal hebben wij gevraagd : is een land afhankelijk , wanneer de Vorst nog andere kroonen draagt ? Is Luxemburg afhankelijk , om dat de Groothertog Koning der Nederlanden is? Eenige regels verder (preekt 's Heeren Hofdijks nieuw manifest van een "plichtmatigen opftand.". De Hoogleeraar Kluit , geen Ultramontaan , heeft bewezen , dat de opftand volftrekt niet "plichtmatig" , zelfs niet "rechtmatig" was.; al viel hij uit natuurlijke oorzaken te verklaren. Het volk was "gemoedigd om onder den onbezweken Zwijger het volksrecht ... te handharen". Het fraaye woord "gemoedigd", Mijne Heeren , behoort niet gebruikt te worden in een ftuk , dat door 18 personen , waaronder 2 Hoogleeraren , end_erteekend is. Het woord "gemoedigd" past in het woordenboekjen van een elegiesch dichter, Biet in een politiek manifest. !e onbeZwEken Zwiager" is ook geen fraaye proeve van woordpeling. Maar waartegen moest nu "het volksrecht" gehandhaafd worden ? Wat is dat , het "volksrecht" :? De Doctoren Juris , ondertee. kenaars , mogen nazien , iu welke verdeeling van de rechtswetenfchap het woord thuis hoort : naar enfin , het recht des volks dan moest gehandhaafd worden tegen "het willekeurig machtsbegrip van een despoot". Wat onbesc1saamdneid , aldus te betitelen de bron, waaruit het verzet van den Soeverein voortkwam tegen de overschrijding van de meest evidente wetten. Mijn goede Heer Hofdijk , weet gij inderdaad niet , dat in het z e 1 f d e w e tb o e k , waarnaar door den Noord-Nederlandschen rechter van 1581 tot 1648 rechtgefproken werd , ketterij als een misdaad veroordeeld en met lijfstraf bedreigd wordt ? Ziet hier, voigends dat wetboek , de "CAPIT.ALE ENDE PUBLIJCKE MISDADEN. '`Crimen laefe Mayeftatis. "Schoffiringhe. "Openbaer crasht. "Dootflach. "Overfpel. "Roof. 'Hoort. ' `Vrouwe crasht. "Brandtfticht. "Patricid e. "Sonden j eghens natuer. "Diefte." "Aengaende 'tmil'daet gheheeten laefe Maieftatis , dat is tweederhande : Te weten , deene jeghens de Goddelijcke Hoocheydt ende Mayefteyt , en dander jeghens de Men l chelij cke oft tij delijeken Hoocheyt ende Mayefteyt." 518 MENGELINGENT. "Tfwaerfte ende aldermeefte crime is , Crirn.e oft mi Cdaet j egh ?rns de Goddelijcke Hoocheyt ende Majeiteyt, want veel Cwaerder is te mifdoen jeghens d'eewighe dan tijdelijcke Majefteyt... Hoe weerdigher dat de perfoon is jeghens wier men mifdoet, foo fwaerder is 't mifdoenders delict , &c. «Crimen ergo jeghens de Goddelijcke Mayesteyt zijn Blasphemie, Prevaricatie , Apoftalie , Herere , Simonie , Sortilegie , Divinacie , Incantatie ende dierghelij ck." 1 Nu vraag ik : moest aan eenen Vorst , levend in de XVIe Eeuw onder zulk eene wetgeving , de leer van Marnix van Sint Aldegonde bijv. ook voorkomen het crimen van Herejie en Blasp/eemie te konstitueeren P Moesten de voortplanters eener leer , die de paapsche Mis eene "vervloeckte afgoderye" fehold , ook aangezien worden als fchuldig aan Herefie en Blasphemie (naar den zin door den wetgever aan dat woord gehecht) ja of neen? Ach, dat zoo menig eerlijk gemoed toch met kalmte dergelijke vraagpunten overwegen wilde , wij zouden niet alle dagen getuigen zijn van het fehreeuwendst onrecht in persdeklamaties uitgeftort over het volk van Nederland. Be Soeverein MOCHT Vadermoord , Schofeering , Brandstichting niet ongeftraft laten : maar, VOLGENDS HET WETBOEK WAARUIT NAMENS HEM RECHT WERD GESPROKEN , de c r i m i n a 1 a e fa e Majestatis , Herefie , Blasphemie , nog veel minder. Dat noemt de Heer Hofdijk : "het willekeurig machtsbegrip van een despoot": en 17 andere Heeren berustten daarin ; waaronder Mr J. W. Tydeman! Men ziet , wij behandelen de zaak geheel objektief. Wij laten de wijsheid der wetgeving in het midden, waarbij Herefie een van Staatswege ftrafbare misdaad genoemd wordt : maar waar een wet is , moet zij worden gehandhaafd , of ?ezys wetli9en weg afgeschaft. Allerminst mag men de Overheid , die de wet eenvoudig toepast, veroordeelen ; allerminst de affchaffing of het behoud dier wet van de uitkomsten eener extra-legale omwenteling afhankelijk ftellen. In elk geval •-- men moge de klare waarheid bemantelen , dat de verschrikkingen der XVIe Eeuw "sont aduenues pour le faict de la religion" — de Heer Hofdijk weeg, dat een aanzienlijk deel 1 Joos de Damhouder, Practijcke ende alant-boeck in Criminele Jaer^ken?. Editie voor Holland "tAmstelredam 1:.v He,ndriek Laurenffi, Boeckvercooper, woof,ende op 't Water in 't Schnijfboeck, A° 1616. MENGELINGEN. 519 der natie , een aanzienlijk deel der amsterdamsche burgerij de revolutie der XVP Eeuw geheel anders beoordeelt dan hij. Het is dus onwaar, onrechtvaardig , ei. belachlijk , te zeggen (gelijk hij doet) dat "alle waarachtige Nederlanders" wat de huldiging van de daden der Geuzen betreft , eenftemmig denken. Wij hebben met dit ons woord van protest willen wachten tot dat de alkmaarsche feestviering voorbij was , om dat het ons veel meer te doen is juiste denkbeelden op het punt dier nationale (?) vierdagen te verfpreiden , dan lieden in hun genoegen te (',oren, die argloos de gelegenheid aanvaarden om zich eene uiti Banning te veroorloven. M. NOG IETS OVER TESSELSCHADES VERTALING DER GIERUSALEMME. Bl. 366 waag ik te onderftell en , dat de beroemde vrouw nog weinig tijds vdor haar dood aan het ftuk gewerkt heeft. Ik kan er heden de verzekering van geven. In mijne ('tudie op de "Liefdesgelchiedenisf en" van Huygens en Vondel (Gids , 1871, No 2) fteli ik voor , dat Tesfel (éhade bij hare nicht Voscuyhvan Buyl in waardfchap was , toen zij over leed. Dit was eene dwaling. Tesfelfchade had Alkmaar met der woon verlaten en was naar haar vaderftad te-rug-gekeerd. 't Is waar, dat Jan Vos , haar tijdgenoot , en , op zijn manier , ver eerder , als hij haar , in 't voorjaar van 1648 , 26 alexandrij nen ter viering van den Munsterschen Vrede in den mond legt (Alle de Ged. I , 33) en als hij zegt , dat zij Jerusalem verlaat om die te komen zingen "aan d' A in s t e l f t r o o m" , zich geheel op het veld der verdichting kan bewogen hebben , offchoon men niet inziet , dat Tesfel Cchade , volgends Vos , eerder te Am sterdam dan te Alkmaar die vaerzen (welke harer geheel on waardig zijn) 1 had kunnen maken : maar eene andere plaats , bij den zelfden onwraakbaren getuige heft allen twijfel op. Een koud, maar niet onbelangrijk gedicht fchreef onze glazemaker bij Tes. 1 Ze, zijn zuo Vosfaartsch , dat •Jacobus Scheltema niet eens de fiktie van ( ge\-at heeft, rolaar klaagt, dat hij "vergeefs naar dit dichtftuk (van Tes iei ichade) gezocht' heeft (A. en M. T. , hl. 215); nochtans verzekert hij (aai. 21) , dat het gefchreven was "net al den gloed , dien (te zucht voor het heil van het Menschdoin en het Vaderland kan verwekken". Welk een min naars-fantazie ! De "meerdere" bewijzen , die hij voor het heftaan van liet ftuk heeft (!) , houdt de Timmert achter-vege. 520 MENGELINGEN. felfchades overlijden (T. a. p. II , 338) 1. Hij verhaalt daarin het volgende : "Toen Vron Natuur bevondt dat Teifelfelia haar \beelde' Van naaldtwerk leeven deedt, en 't geen zy zelver teelde Verdelgt wierdt door de Doodt, ontftak haar moedt van fpijt," en zij ftookte de Dood op , om haar "Die beelden fchept, daar zy onfterflijkheidt in ftort," van kant te gaan maken. De Dood belooft haar dit en neemt daartoe de Koorts in den arm. 110 Koorts ," zegt ze: ` Ger hebt de wijze Hooft, de Fnix der Poëten" "in 't graf gedrukt" , doe een tweede heldendaad door Tesfelfcha om te brengen. De Koorts is reisvaardig , "zoo vloogze naar het Y' , "naar Telfels kamer" , en opdat men deze niet elders dan , te Amsterdam zoekt , leest men in 't zelfde gedicht: "Aan d' Arnftel woont een vrouw, . . . . . . . . . . . . 't is Tefl'ch'. Dit is afdoende. Wij weten door Van Vloten, die den lektor Henrik Bruno citeert (Test. R. en h. Vr. , bl. 60) , dat zij den 4n Feb. van het jaar 1648 nog in Alkmaar woonde , en reeds door koorts gekweld werd. Haar laatste kind was voor 5 maanden overleden. Zij kan niet veel later de noord-holl. 1'tad met der woon verlaten hebben.: want Vos , zagen wij zoo even , ftelt haar in den zomer van -49 voor , als ingezetene van Amsterdam, de "nimf van d'Amstel" Ichreide bij haar fterven. Wat zou zij ook , alleen , langer in Alkmaar gebleven zijn ! Voelde Eusebia, na de dood van haar kroost , eene grootere behoefte aan de vriendfchap van den man, die haar , niet zonder weemoed , dezen titel gegeven had Ging zij , met Vondel , het (lang geftaakte !) werk der vertaling van Tasfo weer opvatten ? --- Zij heeft er tot kort voor haar dood derhalve te Amsterdam nog aan gewerkt : want , bij de viering van den Munsterschen Vrede te Amsterdam , in Juni van het jaar -48 , noodigt Vos haar Jerusalem te verlaten en te Amsterdam te komen. feest houden ; het "flus" bij haar overlijden , in Juni -49 , "flus" ftreefde zij "met Godefroy deur duizent pijlen" , moet dus verftaan worden in den zin van "zoo even", A. TH. 1 Het cijfer bij Wagenaar, Antst. , III, 205 , is aldus te verbeteren. BILDERDIJg, DooR, P. F. Ta. VAN HOOGSTRATEN. "Waar veel te prijzen en te bewonderen viel, zei voor ongeveer 40 jaren een warm bewonderaar van Bilderdijk -1 , daar kon ook het bederf, hetwelk op deze bezoedelde aarde , bij alles wat groot en verheven is , gevonden wordt, niet ontbreken. Deden wij liet licht uitkonen , ook de schaduw is daar ; zij is daar tot onze l.eering". Me dunkt, deze woorden wijzen ons liet juiste standpunt, waarop we bij de beschouwing van. M Willem Bilderdijk ons hebben te plaatsen. Er is in de laatste tien jaren veel over den grooten man geschreven, en , zoo als dit reeds bij zijn leven geschiedde, men heeft onsterfelijke Lauweren gevlochten om zijn schedel; reen heeft op dien schedel hoon en smaad gehoopt met volle handen; men heeft weer verguisd en aanbeden. Zal nooit de dag mogen aanbreken , waarop geheel Nederland haren krachtigsten en zelfstandigsten geest zal durven huldigen , zoo als hij verdiend heeft ? Zullen eenmaal onze Duitsche naburen, wien onze taal meer en meer belangstelling schijnt in te boezemen , ons moeten nageven , dat wij hart noch gevoel bezitten voor grootsche zelfstandigheid noch verrukkende poëzie; voor alomvattende geleerdheid noch verrassende oorspronkelijkheid? Welke vragen ! "Is er dan nog niet genoeg wierook verkwist voor den man , die zelf verklaard heeft, dat hoogmoed en on matigheid leem beheerschten ? voor derf verguizer van al wat groot en voortreffelijk was onder zijne land- en tijdgenooten? voor den gewetenloozen echtgenoot, die zijne Ega mishandelde 1 w. de Clercq. DIETSCHE WARANDE X. XXXv 522 BILDERDIJK. voor den lagen en verachtelijken veinzaard, die nog liefde huichelde voor zijne Odilde , nadat hare plaats in zijn hart reeds door eene andere gants en al was ingenomen? Heeft niet "de verheerlijking van den Mensch en Dichter Bilderdijk" voor een goed deel in traditie en napraten haar grond? Is de tegen hem in verzet komende meening niet tevens de uiting van het geweten, dat zijn stem verheft tegen daden , gezindheden en harts. tochten, die door "geen half heidensch half christelijk systeem", hoe ook riet een vernis van rechtzinnigheid overstreken , kunnen vergoelijkt of gerechtvaardigd worden? Wij herhalen het : ons dunkt het standpunt van W. de Clercq het juiste. Wij zullen het licht doen uitkomen , en erkennen, dat ook de schaduw daar is , dat zij daar is tot onze leering. "De oude Heer Dr. Izaak Bilderdijk , zoo verhaalt ons Jeronim o de Vries , was een klein , zwart, deftig man ; had een donker, ongevallig , terugstootend voorkomen met zijne lange zwartgrijze overhangende wenkbraauwbogen, ook den zoon eigen. Hij had den naam van bloedvergieter, wegens zijne groote overhelling om patienten te doen laten. De zoon, oorspronkelijk van een sterk en taai gestel, klaagt over zijn in de jeugd verzwakt ligchaam , uitgeputte spierkracht , weeke en verslapte vezels. De honderd ponden bloeds, hem de aderen uitgetapt, was geen dichterlijke ver rooting ; Sibilla Duizenddaalders , des dichters moeder , was van een "driftig en licht ontvlammend gestel, door de minste wederwaardigheid met een ondragelijken wrevel vervuld , die zich weinig bedwingen kon , en haar-zelf en den haren het leven verbitterde." Onder de oogen en de leiding van dit ouderenpaar kan de kindsheid van onzen dichter wel niet vroolijk geweest zijn. Hij getuigt dan ook, dat hij nauwelijks drie jaren oud was, toen hij reeds allerlei gonzingen gevoelde in zijn hoofd , die zeer dikwijls met duizeling gepaard gingen. Op zijn vijfde jaar had een trap op zijn linkervoet, hem door een spelenden makker toegebracht, een hevige ontsteking van het beenvlies ten gevolge. De heelkundige operatiën , hierop in het werk gesteld , brachten nog bedenkelijker uitwerkselen te weeg , zoodat hij twaalf jaren BILDERRDI TK. 523 lang de buitenlucht niet mocht inademen. Daarna overviel hein eene borstziekte, en Dokter I. Bilderdijk begon den jeugdigen lijder het bloed af te tappen. Is het vreemd, dat hij , als man en grijzaard, jammerde over zijn zwak bestel met uitgebleekte kaken , over zijn verslapte vezels en uitgeputte spierkracht ? Voeg daar nu bij in dien kindschen leeftijd reeds dat afmattend peinzen, dat zoeken en vorschen naar de gronden van allerlei wetenschappen met behulp slechts van gebrekkige en ouderwetsche leerboeken ; stel u dat kind voor , dat uit metafyzische, gronden de regels der talen , waarvoor hem de noodige boeken ontbreken , tracht op te sporen ; dat al wat hem over Natuurkunde, Letterkunde , Geschiedenis , Logika, Metafyzika en Wiskunde in handen va!t, als verslindt en in zich opneemt, om dat alles als jongeling in zijn zelfstandigen geest te verwerken en om te kneden , en erken dan , dat de dichter niet behoefde te overdrijven, toen hij schreef, dat hij aan zijne kindsheid niet zonder huivering denken kon. Dichter schijnt hij zich niet volkomen gevoeld te hebben voor zijn zeventiende jaar. Toen viel hem de nieuwe Psalmberijming in handen, en de reeds zoo veelzijdig ontwikkelde jongeling ontwaarde, dat hij geroepen was om de waarheid te verdedigen in de verrukkende vormen der schoonheid. Sehitterend was zijn eerste optreden als Dichter. Zijn Lierzang Invloed der .Dichtkunst op het Staaísóestuur werd door het Leydsche Genootschap Kunst wordt Gloor arbeid verkregen de, bekrooning waardig geacht. 't Volgend jaar won hij den gouden en den tweeden zilveren eerepenning door zijn dichtstuk cle Liefde tot het Vaderland. Zoo had dan , volgends de uitdrukking van Gorter, `ede jonge, bleeke Willem Pilderdijk geen jeugd, of liever ging hij uit een jeugd zonder spel, zonder makkers , zonder vroolijkheid plotseling over in den staat van bekroond en gevierd dichter." Hij gevoelde zelf beter dan iemand dat zijne vorming eenzijdig geweest was. "Ik heb (schrijft hij aan een der Tydemans) door eigen vorming en de, wrijving in den zak waar het lot mij in omgeschud heeft, een geheel -anderen vorm gekregen, dan uwe dagelijksche vrienden, die zich op elkander afgeslepen hebben, en elkander dus op en uit 524 BILDERDIJK. gelijken." Zijn studentenperiode was niet veel vroolijker dan zijn kindsheid. In een brief aan zijn vriend Uylenbroek klaagt hij over allergeweldigste beroeringen in het hoofd, over onafgebroken en pijnigend ijlen en lange slapeloosheid. "Wie den ernstigen jongeling, zoo schrijft een kundig hoogschatter van onzen dichter 1 , wie den ernstigen jongeling, met zijn á l'antique geboetseerd voorhoofd en gelaat, met zijn genialen, schoon ietwat kwijnenden. blik, in die dagen gezien had; wie zijnen haast buitensporiger studielust kende, en wist, dat hij van de drie nachten er vaak twee aan de studie, slechts éénen aan een korte rust schonk , zoo dat hij herhaalde malen, in de collegiën, van vermoeidheid bewustloos nederzeeg; maar niet tevens zijne vurige, voor liefde en schoonheid uiterst gevoelige ziel kende, dien zou het verwonderd hebben, dat die zelfde jongeling, op dat tijdstip, Horatius, Anacreon, Tibullus en Catullus minneliederen nazong of oorspronkelijke opstelde van zoo weelderigen , hartstochtelijken aard , dat men ze der jeugd niet in handen mag geven." In spijt dezer zangen, al te hartstochtelijk en weelderig van toon en koloriet, toonde hij zich als Akademieburger altijd ingetogen en geheel onbesproken van gedrag ; maar hij vereenigde, zoo als mijn vriend Alberdingk Thijm heeft aangemerkt, "in zijn ruim gemoed wat elkaar scheen uit te sluiten : liefde voor het edel spel der grieksche kunstvormen en voor het fantastische en teder geheimzinnige der middeleeuwsche toestanden. Hij beoefende ter zelfder tijd met ernstige geestdrift de meesterstukken van Sofokles en de riddertradities van het middeleeuwsche Europa. Zijn minnedicht toont de gloeyende sporen dier tweërlei studie." De "Voorafspraak" , die Bilderdijk voor zijne "Verlustiging" plaatste, bewijst ons volkomen , dat wij met geen zinnelijk mensch te doen hebben. Hij spreekt ons daar van eerre liefde, die den geest verheft en met veerkracht toerust; die zijne vermogens versterkt, zijn- ijver gaande maakt en zijne bedoelingen 1 Prof. Everts. BILDERDIJK. 5 2 5 veredelt. De liefde weet "de traagheid van vernuft, de dofheid van bevattingen, de ruwheid der denkbeelden, de logheid van gevoel te verbannen , en hare zachte kluister is de sterkste teugel tegen de ongebondenheid." Hoe jammer , dat deze vurige , edele jongeling bij voorkeur en misschien wel het schoonste de liefde der zinnen heeft bezongen ! Hoe jammer, dat de les, die hij-zelf ergends den. dichters gegeven heeft: Ook de zedigheid verschoonen Eischt de dichterlijke plicht, in die minneliederen zijner jeugd zoo vaak verwaarloosd is , en zelfs meermalen door den grijzaard schijnt vergeten te zijn! Wat de dichterlijke waarde van zijne navolgingen der ouden betreft, niemand zal aarzelen het oordeel van Mr J. Pan te onderschrijven : `smet verbazing bewondert men daarbij de spelingen van het onuitputtelijk vernuft des dichters. Somtijds brengt hij geheele stukken naauwkeurig over , dan weder vrijer , en zoo als hij zegt , met een geest van volstrekte onafhankelijkheid. Hier wordt de dichtluim door een enkele strofe of weinige regels van Horatius of een anderen ouden dichter opgewekt; maar spoedig verlaat hij zijn model , doet het flaauw doorschemeren en volgt den snellen stroom zijner eigene denkbeelden 1. Dáár 1 Bilderdijk zin ;t erg ends : Ja , wei' men in dein bloemhof rond Vair IRonleren en Grieken, En vlieg' men naar den Morgenstond; Maar 't zij op eigen wieken ! Daar plondren we als met aadlaarsklaauw De gouden boomgaardvruchten 1 Daar gaar men frischen hemeldaauwv , Uit geen beneveld wolkengraauw, Met balsemvolle luchten! En voorzeker de meeste navolgingen van onzen dichter bezitten een zoo echt Neêrlandsch karakter, dat hij nergends in hoogere mate als oorspronkelijk dichter optreedt, daji wanneer hij spreekt van navolging. Voor allen, wiep de bronnen toegankelijk zijn, waaruit B. putte, hebben deze gedichten een onschatbare waarde. Hij-zelf beveelt meermalen de vergelijking met het oorspronkelijke nadrukkelijk aan, en men zal telkens deze moeite rijkelijk beloond vinden. Men vergclijke bijv. eens zijne heerlijke overbrenging van het Pervi 526 BILDERDIdK. ontvlammen enkele woorden , als bij toeval , zijnen geest en geven een schoon dichtstuk het aanzijn." In 17 8 2 vestigde zich de jonge geleerde , na op een reeks van meer dan honderd stellingen het Doktoraat in de Rechten te hebben verworven, als advokaat voor den 1 love van Justitie - in den Haag. Daar meende hij een voorwerp zijner liefde, hem volkomen waardig, gevonden te hebben in de jonkvrouw Rebecca Catharina Woesthoeven, tweede dochter van den Overste in dienst van den staat Jan Woesthoeven. De dichter was door de schoonheid zijner beminde geheel betooverd en weggesleept, zij was hem 't Volmaakst, dat Aarde en Hemel had; 't Voortreflijkst , dat Natuur bezat; Het dierbaarst daar zijn hart om bad, Van God een weêrhelft smeekend; Met alles wat zijn bêe vergat, In 't zelfde voorwerp saamgevat. De schoone was niet minder ingenomen met haren dichter, en zong hem in zijn vriendenrol toe: Wie durft, wie kan, wie zal ooit Bilderdijk volroemen? D' onovertrefbre , den volmaakste van 't Heelal; Ik zwijg van eerbied vol ; men zou mijn stoutheid doemen, Daar Dichtkunst zonder hem geen Dichtkunst wezen zal. "Hij, van zijne zijde, zegt Dr Van Vloten terecht, voelde zich zeker ruim zooveel nog door haar schoone en fiere leest, zielvolle blaauwe oogen , en innemende wijze van zijn , als door hare verzen bekoord , al verhief hij ook deze steeds in zijn dicht." Zijne grootsche en rijke verbeelding schonk haar daarenboven allerlei voortreffelijke eigenschappen en hoedanigheden, die zij giliunn Veneris met het Latijnsche dichtstuk. Bij elke nieuwe lezing bewondert men meer dat onovertrefbaar meesterschap over taal en dichtvorm. Zijne navolging van het Epithálamium van Peleus eu Thetis uit Catullus overtreft verre het oorspronkelijke. De ongeveer vijftig navolgingen en vertalingen van Horatius wedijveren met elkander in voortreffelijkheid. Wat hij-zelf het hoogste toppunt van volkomenheid achtte, "den dichter te doen spreken , alsof hij -zelf in onze taal gedacht en geschreven had", heeft hij volkomen bereikt. BILDERDIJKK. 527 zeker nimmer in die mate heeft bezeten. Iedereen weet, hoe hoog hij de Jonkv. Juliana Cornelia de, Lannoy waardeerde , die met hem vroeger naar den kampprijs in het dichtperk gedongen had , en reeds in zijn eersten brief aan Odilde 1 heet het : "Gij waart gevormd, om Lannoy te beminnen : uw lof, uw herinnering , aan haar' dierbren naam gegeven 2, verrukken mij. Neen, gij kont niet anders denken. Zielen, aan elkander gelijk , waardeeren elkaar met die vurigheid , dat belang, die ge in hare nagedachtenis stelt." Sedert gaat liet briefschrijven onafgebroken voort, en de liefde, eerbied en bewondering worden steeds inniger en hooger. Op eerre reis een "beminnelijk meisjen" ontmoet hebbende, schrijft hij aan haar : "Zij geleek u in verscheidene trekken van gelaat en charakter , doch , waardigste 1 zij had niets van uw geest , uw oordeel , uw verhevenheid van ziel !! 0 , wat onderscheid voor een hart, dat gevoel heeft, en dat u kennen leerde. Zij had echter iets van uwe goedhartigheid , uw beminnelijke onschuld." Odilde "draagt het zuiverste hart in den. boezem , zij ademt verheven deugd en grootheid van ziel boven den kring der sterfelijken !" Zij is "louter goedheid, zuivere weldadigheid ! Zij bezit een grootheid van inborst, waarvan zich geen sterfelijk hart Benig denkbeeld kan vormen." We, zouden nog menige bladzij met dergelijke uitboezemingen kunnen vullen, maar dit staaltjen zal Tederen lezer genoeg zijn om zich te overtuigen , welk een hemel zich Bilderdijk voor zijn volgend leven geschapen zag, wanneer deze rij kbegaaf de eenmaal de, zijne 1 Van autlis , ode , ter vertolking van den naam Wocsthoven. 2 B. had bij de viering der nagedachtenis dezer dichteres in het Haagsche genootschap Kunstliefde spaart geen Vlijt zich dezen uitroep veroorloofd: Daar is geen Dichtkunst meer, ik zweer heur Godheid af! - Ja , lig daar , zwakke Lier , met afgerukte snaren! Lig daar, 't gewormt ten roof, vertrappeld in het slijk ! - Lig daar , verdorde Lauwerblaren! Gij zijt geen siersel meer voor 't hoofd van Bilderdijk. Toen hij in 1784 deze vaerzen aan zijne Odilde had voorgelezen, werden hem, buiten haar om, eenige laffe rijmen overgemaakt van hare hand, die aldus aanvingen: "Daar is geen Dichtkunst meer , ik zweer heur Godheid af!" De Dichtkunst zijt ge zelf! zij u haar godheid gaf; Geen Dichtkunst zonder u; met recht zweert gij haar af enz. j Z$ BILDERDIJK. mocht zijn. Ine minnedichten , aan baar toegericht, getuigen van dezelfde bewondering en liefde, en van een even hooggespannen verwachting voor de toekomst. Maar beide , zijne minnezangen en minnebrieven , vertoonen al te veel hartstochtelijks en zinnelijks. Van het christelijk huwelijk , van de hoogere beteekenis, door den Godmensch daarin gelegd in al die zangen geen woord! Van een beminnen in en om God , die de huwelijksliefde heeft geheiligd , in al die brieven geen schaduw ! Kan eene Jonkvrouw, die toeliet, dat men haar aanhoudend zulke brieven en zangen toerichtte , verdiend hebben , dat Bilderdijk later van haar zong in een vaers aan beider dochtertjen: Teedre kieschheid , strenge zeden, Haat voor ongebondenheden, Was uw lieve moeders aart? Hoe dit zij, Bilderdijk meende ini haar eene levensgezellinne te zullen vinden, die hem gelukkig moest maken. Intusschen w ware er niet veel menschenkennis noodig geweest , om te zien, dat deze harten niet voor elka r geschapen waren.- Bilderdijk had de wareld voor 't grootste gedeelte nQg niet anders leeren kennen dan -uit de boeken. De fiere , ridderlijke jongeling verkeerde zoo gaarne met de grootsche figuren der Middeleeuwen, en daar had hij zoo menige jonkvrouw ontmoet, die het zwaard aangordde met mannekracht voor God , Eer en Vaderland. Was het wonder dat hij bekoord werd door de min of meer adellijke 1 afkomst, maar vooral door de zelfstandigheid en mannelijke fierheid van zijne Odilde ? Zijn afkeer van vrouwen, wier hoofdstreven meêbrengt "meeltres" te willens "zijn, zoo in als buitens huis" schijnt vooral geboren uit de teleurstellingen, die deze vrouw hem bereidde. Buiten het schoone en grootsche in Bare verschijning kon er in Cath. Rebecca wel niets aanwezig zijn dat den geleerden dichter bezonder aantrok. Al hare brieven toonen , dat zij eene zeer alledaagsche vrouw was , wier ontwik- I De moeder of grootmoeder van de Jonkvrouwen Woerthoven schijnt eene Imbyze van Batenburg geweest te zijn en de moeder van deze was eercc kleindochter van den Schotschen Edelman Salonion Gordon, Commissaris van monstering over de Zwitsers in Spaansehen dienst. A. THIJPi. BILDERDIJK. 529 keling veel te wenschen overliet, en die --- zij moge eenig gevoel voor poëzie hebben gehad -- zeer verbaasd moet hebben zitten toekijken, wanneer Bilderdijk haar in zijne hoogere warelduTjlde binnenvoeren. De zoo hartstochtelijk aanbedene Odilde werd dan den 21" Juni zijne gade, en den 5° Sept. deszelfden jaars werd hun eerste huwlijksspruit, Louize SibyTlle geboren. Gij wenschtet deze datums anders ? Wij niet minder , lezer! Busken Huet vindt zelfs hierin de sleutel hunner latere vijandschap : zij Badden de achting voor elkander verloren , zegt hij ; en liet doet hem eer. De groote dichter moest daarbij al spoedig ervaren, dat hij zich in zijne echtgenoote deerlijk bedrogen had, dat zij de meeste dier gaven miste, die hij haar in zijn urige verbeelding had toegedicht , en dat haar hart, het zijne nooit begrijpen zou. Wij willen haar geen `volslagen ongevoeligheid voor de hooge dichtgave van haren gemaal", ten laste leggen, maar zijn toch overtuigd, dat zij nooit ijl staat is geweest deze naar eisch te waardeeren. I.)it ware op zich-zelve geen onoverkomelijke zwarigheid geweest. Bilderdijk heeft vele personen getrouw en hartelijk lief gehad, die zeker minder nog dan Cath. Rebecca gevoel hadden voor zijne geniale scheppingen. Maar zijne dichterlijke natuur eischte en moest meer eischen van zijne gade dan deze geneigd scheen hem te geven. Zijn uiterst prikkelbaar gestel hechtte aan kleinigheden, en zoo warm-gevoelig en erkentelijk als hij was voor 't geringste dienstbetoon , zoo wrevelig werd hij en onhandelbaar, wanneer men hierin niet aan zijne neigingen toegaf. Odilde was meer mannelijk en zelfstandig dan teder, en van 't geen een hart als dat van Bilderdijk eischen moest had zij geen denkbeeld. Daarbij kwam misschien , zoo als Da Costa reeds vermoedde, "de schrik eener minder verhevene natuur voor het excentrieke van zijn vernuft en karakter". Hevige sporrelingen en krakeeleu waren al ras de vruchten van deze ongelukkige echtvereenigiuug , en de diep gegriefde gemaal liet zich in zijne ontembare heftigheid soms vervoeren tot handelingen , die geenszins kunnen verdedigd worden, maar niet te , min en in zijn fyziek gestel èn in zijne opvoeding, 530 BILDERDIJK. én in zijne wreed te loor gestelde dichterlijke verbeelding hare verklaring vinden. Lees de 90 eerste vaerzen van zijn "Aristus en Ismeene" , en gij , hebt volmaakt het beeld voor u van Bilderdijk en Odilde. De jeugdige Gemaal , getroffen van de spijt, Doet aan zijn teedre Ga het bloedigste verwijt, Zij , diep getroffen , zwijgt. Hij ziet de tranen vlieten, Die uit heur minlijk oog op wang en boezem schieten, En droogt ze niet ! Barbaar ! kan dit de min van 't hart? Ja, liefde is wreed van aart, als ze ongeduldig werd, Zich-zelv mishandeld waant, en voorneemt zich te wreken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Wat is 't gevolg hiervan ? De wrevel neemt haar in, En voegt bij 't koelst onthaal den schuwbren eigenzin, Vergeefs wordt ze op dien weg somwijl in 't hart gegrepen; Eene onweerstaanbre kracht schijnt ze in 't verderf te sleepen.. Heur hart verhardt zich, en de tederste echtgenoot Wordt ras 't onlijdlijkst wijf, dat God en plicht verstoot. Wij kunnen niet dan innige deernis gevoelen voor den man, die de heerlijke idealen van zijn echtheil zoo wreed verwoest zag, al betreuren wij het ., dat de Christen niet glansrijker over den beleedigden echtgenoot heeft gezegevierd. Zijne werkzaamheid als Rechtsgeleerde was in die dagen, ondanks zoo veel huisselijk ongenoegen, verbazend. Bij vele afstammelingen van de kliënten, die hij verdedigd had, leefde nog jaren na zijn dood de naam van den "onverschrokken Advokaat" Bilderdijk in dankbare herinnering. Zijne voorliefde voor het vak der Rechten bezingt hij-zelf: : Ik zwoer met hart en ziel aan deel mijn roeping trouw. Om haar verduurde ik leed en arbeid , zweet , en kou' ; Om haar doorwaakte ik nacht aan nachten , en verzaakte Wat andren d'arbeid zoet , het leven dierbaar maakte, Kleefde aan mijn schrijfdisch vast , en at mijn tweebak droog, En dronk mijn slappe thee , gelukkig in mijn oog. Waar voor ? Voor d' armen wees , den lijdende en verdrukte, D' onnoozle wien mijn moed uit band en kerker rukte. BILDERDIJK. 531 Bilderdijk was in die dagen vooral de vurige verdediger der Oranjegezinden. Hij was namelijk een man van beginselen , wien de bareden , die vorst en volk onderling verknocht hielden , boven alles heilig waren, ofschoon hem de schaduwzijde van den zwakken Willem V volstrekt geen geheim bleef. Had hij zijne eigene onwrikbare veerkracht in de ziel van dezen vorst mogen storten, de gebeurtenissen van de laatste jaren der vorige eeuw zouden eene geheel andere wending hebben genomen, 't Was voorzeker niet vreemd , dat onze moedige Advokaat en Antirevolutionair geen genade kon vinden in de oogera der nieuwe vrijkorpsmannen , en dat de heftige strijder voor 't gezag eens zijn kampperk niet verlaten mocht, zonder dat hem door een bajonetsteek eene wonde werd toegebracht. Maar Bilderdijk was van geen stempel om te bukken of te plooien waar zijne beginselen van Waarheid en Recht werden aangerand. Hij was in den edelsten zin des woords een man , een karakter. In de beslommeringen zijner vaak welige rechtsgedingen moge des dichters ader wat minder rikelijk gevloeid hebben, er zijn ook uit dat tijdperk zijns levens meesterstukken voorhanden , en wel op de eerste plaats zijn overschoon Miniatuurepos, Elius. "Behalve 1 de tallooze schoonheden van détail , - waaronder de, beroemde beschrijving van de zwaan in de plassen van den RRhijn nabij het Teisterbantsch kasteel, hare beet in den neêrgevallen ring van Heile , hare wonde en door de pijn veroorzaakte worstelende bewegingen, haar opvaren en straks weder afdrijven op den stroom, en wat daarmede in verband staat , munt die gantsch oorspronkelijke en door den dichter zelven wellicht nooit overtroffen Romance in hare zeven zangen door epische ordonnantie en een karakter van grootheid uit, dat , ik meen te recht , haar de naam van een heldendicht in miniatuur heeft doen foekenuen." Hij had dit gedicht op aandrijven zijner echtgen oote ondernomen , en het strekt haar smaak en gevoel tot eer , dat "zij er zoo oneindig veel meê op had." Deze 1 Da Costa. 532 BILDERDIJK. Romance levert ons vooral veel voor de inniger kennis van den persooli en de denkwijze des dichters. De vijanden van Bilderdijk hebben er steeds vermaak in geschept te spotten met de aanspraak , die hij maakte op de afstamming van hoogen Nederlandschen adel , van het geslacht der Heusdens en door deze van de Graven van Kleef en Teisterbant 1. 't Is niet meer dan natuurlijk , dat onze verlichte wijsgeeren , die reeds zoo lang van gelijkheid gedroomd hebben , hierin eene kleingeestigheid moeten zien, die op geenerlei wijze kan vergoelijkt of verdedigd worden. Maar Bilderdijk geloofde aan Bene bezondere Voorzienigheid , die niet alleen den eenen mensch vermogens en krachten naar lichaam beide en geest , en bovennatuurlijke gunsten en gaven heeft meegedeeld boven den anderen, maar ook geheele geslachten .heeft uitverkoren , , om op eene meer schitterende wijze werktuigen te zijn in zijn vermogende hand, hetzij tot verbreiding zijns heiligen Naams , hetzij tot handhaving van waarheid en recht onder zijne natuurgenooten. De eeuwige uitver kiezing Gods was het, die hij hier huldigde en eerbiedigde. "Geleigeest," zoo riep hij uit, Geleigeest (want ó ja, gy zijt het) van mijn stam, Gy die van 's Bosfors boord , en waar de kruisaltaren In 't lang verdelgde puin hun beenders nog bewaren, Mijn vaadren in den held , dien Segons lans doorstiet, Geleid hebt waar de Rhijn den Waal in de armen vliet! Gy, die van eeuw tot eeuw de mijnen nooit verzaakte, In hun , sints Holland wierd , voor Hollands dichtroem waakte, En nog mijn borst ontsteekt in d' ouderlijken gloed; Getuig gy, of ik ooit ontaartte van mijn bloed! 1 De overlevering voerde den oorsprong dezer Heeren op tot den avontuurlijken Zwaanridder , en tot een held uit den kring van Karel den Groote Ourson (uit wier de Italiaansche Orsini's) en van den Middeleeuwschen Koning Ezelijn. Dit verhindert echter niet , dat Bilderdijk, zoolang de geslachtlijsten van de familie Pelgrom , die uit Veen, Veen , die uit Heusden , Heusden , die uit Kleef en Kleef, die uit Teisterbant stamde, onweêrlegd zijn, tegen Bilderdijks pretentie geen redelijk argument valt in te brengen. Men zou • alleen zijne aanspraken kunnen wraken , voor zoo ver die een erfrecht betroffen, ' dat niet uit de afkomst langs vrouwelijke lijn te wettigen viel. BILDERDIJK. 533 Is dat geen edel, christelijk gevoel, den bewonderaar der Middeleeuwen waardig? En waarom mag de Christen zich niet dankbaar beroemen op eene reeks van door God op buitengewone wijze bevoorrechte en begunstigde vaderen? Waarom zou iemand er roem op mogen dragen een zoon te zijn van den Necilerlandschen grond , en niet tevens mogen juichen onder zijne voorouders mannen te tellen. die in Nederland boven anderen hebben uitgeblonken? En is liet Geboren , toonen wy uit wie wy zijn gesproten, zoo geheel onzin ? Wij eindigen deze beschouwing van Bilderdijks adel-begrippen en adelvereering met een voortreffelijk woord van zijn grootsten leerling . Daar zijn geslachts- en familieeigenschappen, zoowel als volkseigenaardigheden. Daar zijn persoonlijke, met den individu beginnende en in hem eindigende karaktertrekken,. -- daar zijn ook aangeborene en overgeërfde. En vragen wij nu verder, hoe zich in Bilderdijk dat kenmerk liet aanwijzen en onderscheiden, - wie hem persoonlijk, wie hem met eenige diepte uit zijne schriften zoowel als levensgeschiedenis hebben leeren kennen, en van de eigenaardigheid, hier ter sprake gebracht, eenig besef hebben, zullen het zonder veel moeite hebben kunnen ontdekken. Niet zoo zeer in eene keurigheid van aangeleerde of zelfs overgeërfde vormen, (die, hoe zeer aan den man wien het hier geldt, niet vreemd, [hem] toch by de heftigheid van een gestel als het zijne, tot zekere hoogte althands , en by oogenblikken , licht kunnen ontvallen) , - ook niet in iets , dat hem uit kracht van een genie en karakter, dat, hoe uitnemend ook , van voorouderlijke herinneringen gantsch onafhankelijk . had kunnen zijn, lag het byzondere en eigenaardige kenmerk, dat wy hier bespraken. Maar indien eene vrijheid van die soort van vrees die. volgens den Latijnschen Dichter den onedele kenmerkt. _ indien een zekere grootsche ., opvatting van het leven in alles, - eene soort, zoo gij wilt, van loslating van het stoffelijke kier , van vasthoudendheid aan 1 Da Costa. 534 BILDERDIJK. zekere misschien Zdeeele beginselen daar, --, eene ridderlijkheid in denken en handelen , die liever de lijdende dan de ongerechtige partij is , en voor begrippen van eer en fijn gevoel niet alleen verdrukking en miskenning, maar ook minachting en bespotting verkiest, -- indien dat alles, en nog meer soortgelijks, vereenigd met eene diepe ze f bewustheid ' van uit een oud-historischen stam gesproten te zijn, den edelman te kennen geeft, dan voorzeker heeft Willem Pilderdijk in zijn leven en in zijne schriften , bij al wat ook anders voor berisping of afkeuring open staat, de uitnemendheid van zijn echt en oud Nederlandsch bloed met woord en daad bewezen. In elk geval zou veel, dat in een prozaïsche en ontadelde eeuw geen waardeering , maar spot ontmoette bij menigte en wereld , in dichterlijker tijden voor ridderplicht en riddertrouw erkend zijn geworden. Doch ook hier geldt liet woord, dat de Dichter zoo dikwerf van zich zelven getuigd heeft : hy bewoog zich in eene wereld , gescheiden van de dagelijksche en gewone door eene klove, waarvan overigens de verandwoordelijkheid wel niet alleen op den in alles oorspronkelijken en zelfstandigen Dichtei' drukt." De nieuwgeboren vrijheid van liet jaar 1795 maakte ons vaderland tot eene Bataafsche Republiek. Bilderdijk was een te diepzinnig Wijsgeer, een te grondig historiebeoefenaar, dan dat hij door het momaangezicht van het monster, dat met dein naam van vrijheid begroet werd, hee^n het gedrochtelijk spooksel niet zou erkend hebben, dat zijne aanbidders in hun eigen bloed dreigde te smoren. Hij-zelf zou het offer worden zijner wraak. De "Provisioneele Representanten van het volk van Holland vaardigden een stuk uit, dat alle overheden van hunne waardigheden vervallen verklaarde , en alle onderdanen des rijks van hunnen eed ontsloeg. Nu moesten alle amptenaren een nieuwen. eed zweren, luidende als volgt : "Ik verklare te erkennen en te eerbiedigen de onvervreembare Rechten van ` den Mensch en van den Burger, zoodanig als dezelve door de Provisioneele Repraesentanten van het Volk van Holland , plegtig verklaard zyn by derzelver Publicatie van den 31 January 1 7 9 5 ; en zweere dezelve in myn Ampt of Bedieninge , voor zooveel in my is, BILDERDI J K. 535 te zullen handhaven : — Ook zweer ik , dat ik mede den Volke van Holland , in welks boezem ik erkenne de eigenlyke Oppermacht te berusten, als ook deszelfs vertegenwoordigers, gehouw en getrouw zal zyn , en voorts dat ik alles zal doen , wat een goed en getrouw (Commissaris, Agent enz.) schuldig is en be. hoort te doen. Dat zweere ik !" "Wy zyn volkomen overtuigd" , zeggen deze Representanten, "adat geen oppergezag by ons, maar by het Volk is berustende, en wel zoodanig, dat het Volk de uitoefening van het zelve aan zyne Vertegenwoordigers kan toevertrouwen , doch zonder hetzelve ooit te kunnen vervreemden." Daarenboven verstaan die mannen door vrijheid "de magt , welke yder mensch toekomt , om te mogen doen al hetgeen anderen in hunne rechten niet stoort." Terecht merkt A. Thijm hier aan : "daar nu het aanbidden van den duivel geen levend mensch in zijne rechten stoort, mag men, krachtens dit beginsel, den duivel aanbidden. Wil men noch God noch duivel aanbidden ook al goed dit stoort evenmin iemants rechten. Uitdrukkelijk verklaren dan ook de "Representanten" : Dat yder mensch het recht heeft, om God zoodanig te dienen als hij wil, of niet wil, zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen worden. "Die dus God niet dienen wil dat hij zich onthoude ! Die meent God te dienen door datgene wat anderen zonde rekenen -- óok al goed; mids men maar derden niet bindere." De bovengemelde eed werd ook van de Advokaten gevergd. Velen brachten aan eigenbelang en baatzucht hun overtuiging en geweten ten offer, anderen lieten hun ampt varen , om zich aldus aan die eedsvordering te onttrekken. Zelfs van dit laatste zag Bilderdijk voor zich de mogelijkheid niet in. Zulk een mid.. delweg was voor een karakter als het zijne een onding. Hij richtte zich terstond bij request tot de Provisionele Represen tanten met de verklaring, dat hij den voorgeschreven eed niet kon afleggen , omdat hij , hoezeer overigens bereid in zijne quali. teit een eed te praesteeren, het nu gevorderde bij geen moge lijkheid bezweren kon. Ook meende hij, dat zijne "vrije practijk niet als een ampt of bediening kon worden beschouwd." Daar. 5 3 6 BILDERDIJK . enboven beschouwde hij liet koesteren eener overtuiging als eene geheel inwendige akt, geheel buiten het bereik van de Regeering. Maar vooral verklaarde hij , dat die zoogenaamde "onvervreembare Rechten van den Mensch en van den Burger in strijd waren met zijne bégrippen op godsdienstig en juridisch gebied, en met den eed , dien hij den Staten van Holland en West-Friesland en den huize van Oranje gezworen had, dien hij nog in gemoede verbindend achtte , zoodat hij geen daarmee strijdigen eed kon afleggen. Hij zou niet te min "zich in gemoede verplicht rekenen de possessie van het bewind te respecteeren en aan het publyk gezag met lijdelijke onderwerping obediëeren. Daarom verzocht hij te mogen volstaan met aflegging van eenes eed , van te berusten in de Rechten van den Mensch." Oniniddelijk na de voorlezing van dit request volgde het Besluit der Vergadering van Holland : "De geheele Vergadering had met de hoogste verontwaardiging de prmlecture van het Request van \rillem Bilderdyk, Advocaat voor de respective Hoven van Justitie , tegen den nieuwen eed gehoord , en het Committ van Algemeen Welzijn verzocht om des daags daar aanvolgende den Advocaat Fiscaal te gelasten , om den voor noemden Bilderdijk bij zich te ontbieden , en denzelven aan te zeggen , dat hij binnen den tijd van vier en twintig uren den Rage , en binnen acht dagen de Provintie . zal hebben te ver laten. -- Op den 26° Maart werd door de Generaliteit beslo ten, dat ook de overige Bondgenooten zouden worden • vermaand tot liet nemen van gelijke voorziening tegen zulk een gevaarlijk en schadelijk mensch." "Men ziet hieruit," zegt A . Thijm , `adat er eene soort van dolle•honds-vervolging tegen Bilderdijk werd ingesteld , en iedereen zal tegenwoordig erkennen , dat iemant met minder ridderlijke gevoelens dan die van onzen adv^kaat en dichter nog bezwaarlijk vrijheid had kunnen vinden in een land te blijven, waar men op die wijze officieel aan den dijk werd gejaagd." "Ik had liever gevangenis en schavot afgewacht," schreef Bilderdijk tien jaar later, "dan met mijn gestel en in mijne -omstandigheden in ballingschap te gaan." Eere daarom zijn - BILDEItDIJK. 537 moed en karakter , die hem hier onwrikbaar pal deden staan, waar zijn geweten hem verbood te wijken; ofschoon hij voorzien moest, dat de nieuwe Regeeringsmannen hem zeer spoedig uit zijn land zouden drijven. Al waren er in Bilderdijks geheele rijke levensgeschiedenis geen andere blijken voorhanden van zijn onbegrensd vertrouwen op Gods Vaderlijke Voorzienigheid dan die wij hier voor oogen hebben , zij zouden genoeg zijn, om de hatelijke verklaring van Dr Van Vloten te weêrleggen , dat Bilderdijks Christendom "eene zaak was van zijn hoofd, niet van zijn hart." Geene koude verstandsovertuiging, waar het hart geen deel in kleeft, schenkt zooveel zielskracht als Bilderdijk bij zijne uitzetting uit den lande betoond heeft. Een gemoed , dat uit kracht zijner christelijke beginselen , beginselen daarmee in strijd weigert te bezweren trots allen dwang en fanatieke vervolgzucht, moet eene sterkte bezitten die uit geene vernuftstheoriën alleen te putten is, maar die het geheele hart heeft ingenomen en doordrongen. AlIeronrechtvaardigst is over 't algemeen de wijze , waarop Dr Van Vloten onzen grooten dichter als mensch beoordeelt. Wie zich van deze schreeuwende onrechtvaardigheid wil overtuigen , leze in Van Vlotens "Bloemlezing* eens het verhaal van Bilderdjjks uitzetting, en het verhaal van zijn tweede Huwelijk. De uitgebreidheid van het tweede en de onmatigheid van 's Heeren Van Vloten's veroordeeling bewijzen ons , dat wij met geen onpartijdig beschouwer van den mensch Bilderdijk te doen hebben , maar wettigen het vermoeden , dat de beoordeelaar, in zijn gloeienden haat jegens alle pozitief christendom , van innig genot buiten zich zelven geraakt, wanneer zich een Christen tegen de christelijke wetten heeft vergrepen. Wij komen later hierop terug. Toen Bilderdijk zich, na de aanzegging zijner verbanning van den Fiskaal ontvangen te hebben, in zijn studeervertrek had begeven, opende hij zijn Bijbel , en zijn oog ontmoette de volgende woorden des wareldapostels (I Cor. X , 13) : "Ulieden heeft geene verzoeking bevangen dan menschelijke,, doch God is getrouw, welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met DIETSCI E `VARA1 DE X. X 3 XVI 538 BILDERDIJK. de verzoeking ook de uitkomst geven , opdat gij ze kunt verdragen." Op zijne reis naar Engeland geeft hij ons in eene echt christelijke uitboezeming de gevoelens weer , die hem bij die troostrijke woorden hadden bezield. "Ik buig" , zoo roept hij uit: Ik buig het hoofd in zielbetrouwen, En hoe uw slaande hand mij grieft, Ik kan het als een gunst beschouwen, En voel dat gij mij teder heft. Dan , ó genadig God en Vader, Gij , die mij dit betrouwen schenkt, Bevestig het mij na en nader, En trek mij waar uw hand mij wenkt! Helaas! er vallen oogenblikken, Die duistrer zijn dan 's Afgronds nacht! Die ook eens Christens moed verschrikken, Terwijl hij op uw redding wacht. - 't Is weinig , van 't Heelal vergeten, Op 't vuile bedstro uitgestrekt, Het dorre brood te moeten eten, Met stille tranen overdekt : - 't Is weinig , door de felste vlagen, Ontbloot van deksel , vuur en dak, Het kranke lichaam om te dragen, Dat wegzinkt onder 't ongemak : - 't Is weinig 't luttel opgegáard© , Voor 's levens onderhoud bestemd, Om niet en zonder keer of waarde, McMogenloos te zien ontvremd : — 't Is weinig zich in vreemde landen Den arbeid moedig aan te bie^n , En 't werkzaam brein of vlugge handen Bewonderd , maar versmaad te zien : BILDERDIJK. 5.3 9 't Is weinig zelfs ,. met kille schrikken Voor 't eerlang naadrend tijdsbestek, De holle kaken aan te blikken Van 't alverslindende gebrek : - Dit al valt hard , mijn God , voorzeker, Voor zielen nog gehecht aan 't vleesch; Maar echter , 'k nam dien wrangen beker Blijmoedig op , en zonder vrees: Doch, God van heil en zaligheden, Gij ziet het waar mijn hart om beeft! De panden van u afgebeden, En waar geheel dat hart in leeft! Steeds heb ik net een blij genieten, Waarin mijn hart zijn Godsdienst zocht, Uw zegen dankbaar uit doen vlieten, En dankte wen ik weldoen mocht. Vaak brak bij uw' zoo zichtbren zegen My 't hart in dankbre tranen uit, En vloog uw zalige Englen tegen, Door aardsche kwelling niet gestuit. En wie op wareldslib mogt bouwen, Of steunen op een aardschen staf, Gij kent , o God , het vol vertrouwen Waarmee^ ik me aan u overgaf. Of stortte in 't prangen van gevaren In 't uiterst nijpen van den nood, Mijn boezem al zijn zielbezwaren Niet steeds bemoedigd in uw schoot 540 BILDERDIJK. En wat zoude ik verbidden mogen, Van 't geen uw wijsheid op mij leit, Dat niet mijn heilsland zou beoogen , En strekken tot mijn zaligheid ? o God ! gij die mij doet gevoelen Hoe zeer uw goedheid voor mij waakt! Hoe zoude ik willen of bedoelen, Wat door die goedheid wierd gewraakt ? Neen , 'k smeek u niets , ' Albestuurder; Volvoer uw' eeuwig wijzen wil, Fn 't vall' der menscblleid zuu b en zuurdei', Ik zwijge aanbiddend, dankend , stil. Op Vrijdag , 17 ° Maart , vertrok de edele balling uit Amsterdam naar Groningen en van daar over Hamburg naar Londen. Odilde bleef in den Haag achter. Wordt vervoLgcl. DE ROMAN VOORHEEN EN THANS, Dooi W. WESSELS, Pr. VIII. De Roman is eene redekunstige jbeschrijving van wonderbare avonturen. FICKER, Geschiedenis (ier Owie Letterkunde. Een ander tooneel heeft de roman van onzen tijd, waar hij zijne personen handelend opvoert; andere avonturen ook, die hij ons doet aanschouwen. Niet naar onbekende Thule's voert hij onze verbeelding heen ; niet aan het schitterend goud en de kostbare parelen van "Duizend en een nacht" laat hij haar zich vergasten; niet met ridderavonturen en verschrikkelijke ontmoetingen brengt hij haar in verbazing of ontzetting ; zelfs de denkbeeldige herderswereld der XVIIIe eeuw is hein nog te ver van het gebied der werkelijkheid gelegen. En toch hij heeft even goed zijn gedroomde wereld ; even goed zijn wonderbare avonturen en heeft in zooverre zijn aard niet verloochend. Hij bouwt zijne wereld uit de grondstoffen , die het werklijk leven aanbiedt; hij schildert Iótgevallen , de lotgevallen van den inwendigen mensch , van het hart. Maar een droom blijft het eene, zoowel als het andere ; zoodat Vischer niet te veel zeide, met de bewering : "die neuere Romantiek hat ordentlich den Traum zum Organe des Schonen erheben wollen" . Het oord , waar ons thans de roman verplaatst, ligt niet ergen; de persoon , waarmede gij kennis maakt , is geen onbepaald iemand; de toon , welke in de samenspraak wordt aangeslagen , 1 Aesth. p. 406. 542 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. zweemt niet naar dien van liet heldendicht. Zoo veel deftigheid moge de eeuw van Lodewijk XIV nog aan zich gehad hebben; ,onze dagen hebben dat pompeuse en zwaarmoedige geheel afgescliud. Neen, de roman van onzen tijd brengt u op den akker, dien gij kent; in de stad, die gij bewoont , of waar gij wel eens geweest zijt; in de straten, welke gij of uw kennissen hebben doorwandeld. Het huis kunt gij zien ; het is n° zooveel, met bordes, bel-étage enz. Ook de meubelen en sieraden, welke het versieren, worden tot in de kleinste bijzonderheden beschreven. Zij zijn bijna de zelfde, die gij dagelijks onder de oogen hebt. Uw romanheld draagt geen vreemd gewaad. Een frac, of jas met hoed, pantalon, vest en boorden , gelijk alle andere stervelingen, welke gij om u heen ziet bewegen, maakt zijne kleeding uit. Hij spreekt ook de taal des gewonen levens ; hij scheldt en vloekt, en valt zelfs. op een onfatsoendelijke wijze uit ; zoo als gij dit van andere lieden zonder en met fatsoen gewoon zijt. Toch prikkelt het verhaal uwe nieuwsgierigheid. In de oude romans werkte dit het bizarre der lotgevallen en liet vreemde der landen uit. Hier is de hartstocht de hefboom der spanning. Vroeger waren het meer tastbare , onder het zinnelijk oog vallende, feiten en ontmoetingen, die den lezer medesleepten; thans zijn het ontzettende en hevige of ook tedere en fijne gemoedsaandoeningen, wier geschiedenis wordt ontleed en bloot gelegd. De zinnelijke liefde met hare -sluipw even , hare sluwheid, kracht en overweldigende heerschappij , zoowel als de vlam der ontucht wordt in al hare diepe gezonkenheid en met hare ontzettende worstelingen tot in de geringste bijzonderheden afgemaald. Medea's in wraakgucht en razernij ; in jaloezie en wedijver; wie zal zeggen, welke tooneelen zij kunnen te voorschijn roepen ! De geldzucht, de ijdelheid , welke lotgevallen kunnen zij niet doorloopen ! Ook de goede neigingen , de vaderlandsliefde, oudermin , huwlijkstrouw , godsdienstzin, strijd met de gevaarlijke neigingen eener door beschaving overgevoelige natuur, zij spelen hun rol in den modernen roman. Maar hun deel is het kleinste; gelijk de plaats, die zij op het DE ROMAN, VOORHEEN EtiT THANS. wereldtooneel innemen , ook niet de voornaamste is. De booze hartstocht is ook geweldiger, rusteloozer, woedender, ,onstuimiger en daardoor meer aantrekkelijk. Maar het eene zoo wel als het andere is hartstocht ; hartstocht is het zout der aarde, "maar zijj is geen olie in de lamp der deugd" heeft iemand juist aangemerkt. Een tochtje op het gebied van, den hartstocht is ook wel zoo makkelijk, als naar het eiland Thule; en gelijk het verineien der verbeelding ira zijne dreven de zucht wekt naar zijne aanlokkelijkheden, zoo ook zal de lezer van het spel der driften zich wel eens de lust voelen bekruipen , om ook op dit gebied zijn kracht eens te beproeven. Onder al de hartstochten , welke in vele romans van het Nc derde dezer eeuw den boventoon voeren , neemt éene de eerste plaats in : de hartstocht om rampzalig te zijn. Zulk een roman smacht naar bloed als een vampyr ; naar bloed, dat nutteloos stroomde. Tranen te zien storten : maar vergeefsche tranen, is zijn lust. Een aantal horreurs op een te stapelen, die u doen ijzen, acht hij een verdienste. Hij gaat er groot op al de doodsangsten en stuiptrekkingen van den doodstrijd der slachtoffers van het onverbiddelijk noodlot want liet noodlot is de macht, die alles beschikt photografisch juist weer te geven. liet liefst ziet hij de tranen vloeien van den reddeloos verloren man op het oogenblik, dat deze zich behouden waant. Barmhartigheid , medelijden moet men hier niet zoeken. De dood onder de hartverscheurendste omstandigheden is hem de benijdenswaardigste dood; het ontzettendst zielelijden , de duivelachtigste haat, de monsterachtigste wreedheid, het schenden der trouwste en teederste liefde , het wroeten van eiben kroost in de ingewanden der ouders, het wasschen der handen in het bloed des liefsten weldoeners, de moord van het liefste voorwerp uit afkeer tegen een derde, het neerstorten in het diepste ongeluk, juist als men het toppunt des geluks meent bereikt te lebben : ziedaar wat hem aantrekt en waarin hij zich vermeit. Wij spreken hier natuurlijk van den geest des nieuweren .romans in het algemeen ; wij willen de goede niet te na komen. Het zijn dus veelal ontzettende droomen , die in dien roman 5 44 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. gedroomd worden; het zij dan dat men den mensch van het verleden , van de historie , het zij dien van het heden tot middelpunt er van neemt. Want sommige romandichters kiezen bij voorkeur historische personen om er eene verdichting om heen te weven en zulk een verhaal prijkt dan met den titel: geschiedkundige roman. , Andere nemen liever den mensch van onzen tijd tot onderwerp, dien zij kneden en vormen naar welgevallen en naar het doel dat zij zich voorstellen. Het doel is een schets te leveren van den handel en wandel van sommige klassen der maatschappij ; en zulk een verhaal heet een zedekundige roman; of wel het doel is een meening te verbreiden, of maatschappelijh; e toestanden te schilderen , en zulke verdichtingen dragen den naam van maatschappelijke of tendenz-romans. Het eerste soort van romantische verhalen wijdde, reeds v6or het jaar 30 Walter. Scott in. De lange reeks van verhalen, door hein geleverd, heeft bijna overal een historischer achtergrond met -een geschiedkundig hoofdpersoon. Die echter meent, dat hij er de geschiedenis uit leeren kan, zou zich deerlijk vergissen. De geschiedkundige feiten , worden er bijna nimmer onvervalscht in terug gegeven ; de dichter voegt er altijd iets van het Zijne bij naar den eisch des verhaals. Vraagt iemand , of er dan niets uit te leeren valt; dan zeggen wij volmondig : ja, en zelfs veel. Men kan er den geest, den toestand , het volksleven , de volksgebruiken , kleeding , woning , feestmalen , met een woord , geheel het bestaan van een vervlogen tijdperk uit leeren kennen. Het is vooral Schotland met zijn - sombere bergen, liefelijke meren, eenvoudige zeden, dat Walter Scott tot het tooneel zijner historische verdichtingen koos. Zijn boeiende verhaaltrant, het levendige der voorstelling, zijn grondige kennis van de kleeding, gebruiken en den maatschappelijken toestand van vroegere tijdperken maakten zijne geschriften tot de geliefkoosde uitspanningslectuur der Britten. Wat hem vooral deed slagen in zijne verhalen was ongetwijfeld de afwezigheid van tendenz, behalve de groote en eerste tendenz van eiken kunstenaar om een kunststuk te leveren. Hij mag nu en dan een weinig lucht geven aan zijn anti-papisme , geen partijschap op godsdienstig gebied inspi DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. reerde toch eigenlijk zijne pen noch verleidde hem om zijne hoofdpersonen te maken tot hef boothen der dweepzucht en tot eerre tuchtroede om tegenstanders onaangenaamheden te zeggen en hen te kastijden. Van daar dat natuurlijke en ongedwongene in zijn verhaal, de logische ontwikkeling der karakters en de harmonie tusschen hetgeen zij zijn en hetgeen zij doen en spreken. Een ander bekend schrijver, Bulwer, anders gezegd Lord Lytton, aanvaardde, gedeeltelijk hetzelfde genre. In zijn "Rienzi, de laatste der tribuns" schonk hij aan zijn vaderland een tafereel van een omwentelingsgeschiedenis uit de dagen van eindeloos getwist in de hoofdstad des christendons , Rome. Rienzi droomde van eene herstelling der oude Romeinsche republiek en trachtte dien droom te verwezenlijken. Hij viel als slachtoffer van dat streven ; maar niet als een held , zoo groot als Bulwer hem ons wil voorstellen. Gibbon heeft het te duidelijk aangewezen , welke, Rienzi's bijbedoelingen en drijfveeren waren en welke zwakheden zijn karakter aankleefden , dan dat men het recht niet zou hebben den schrijver te verwijten, dat hij zijn held ten koste der waarheid heeft verheven en het oordeel (in der tijd) van -den Times te billijken : "Bulwer heeft Rienzi in de wereld 'walhalla een betere plaats ingeruimd, dan hij verdiende." "De laatste dagen van Pompeji" , een ander werk van dezelfde hand , verplaatst ons in de dagen van Keizer Titus en te midden van het weelderig leven der Campaniërs. Een nauwkeurige studie van de bouwvallen der bedolven stad en al de bijzonderheden van het romeinsche huiselijk en openbare leven, welke de opgravingen van het begin dezer eeuw aan het licht hebben gebracht, wist hij te benuttigen om uit al die brokstukken de geheele romeinsche maatschappij op nieuw op te bouwen en als 't ware voor ons te doen herleven. Zoo nam Bulwer ook in zijn "Harold , de vorst der Saxers" en in "De laatste der baronnen" (eene geschiedenis uit de tijden van Hendrik IV en Eduard VI) de historie tot grondslag zijner schepping en ontwikkelde er een schat in van geschieden oudheidkundige kennis. Maar de romanschrijver ging daarbij meermalen in den oudheidkenner onder. Zijn verhaal is droog 546 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. en gerekt en mist den gloed , de levendigheid , den gang , dien men er in verlangt. ilooge vlucht neemt hij ook niet. Hij vertelt aardig ; doch grijpt niet in het gemoed. Deze kunst verstonden Walter Scott, Cooper, Thackeray en George Eliot, waar zij de, geschiedenis behandelden , beter. In_ Duitschland maakte de oudere romantiek met hare onbekende landen, haar duister verleden, hare nevelachtige en wonderbare helden ook weldra plaats voor het werkelijke leven , voor de vaste stof, die men voelen en tasten kon. Ook het wijsgeerig en zedekundig geteem der dweependé romanhelden van de wijsgeeren en zedemeesters, van de godgeleerden en menschenbedervers der achttiende eeuw viel allengs niet meer in den smaak van het duitsch lezend publiek. De personen en hunne geschiedenis waren om de leer aanwezig , die de schrijver aankleefde en dus geknipt niet naar de natuur; maar volgens zeker model, dat de dichter voor zijn stelsel, zijne bekeerings- of bestrijdingswoede het best achtte. Uit zulk een zelfzuchtig pogen, wat zou daar goeds uit geboren worden! Men wierp zich daarom op de geschiedenis. Tieck leverde onder dit opzicht de eerste en eene der beste proeven in zijn "Cevennen-Krieg'". Een diepen, omvattenden blik in de wereldgeschiedenis mist hij evenwel. Ook is zijne voorstelling van het leven des voorgeslachts niet kernachtig genoeg , waar hij aangrijpende lotgevallen en de roerendste lotsverwisselingen behandelt. De schrijver heeft ook het zwak , dat hij zichzelven dikwijls tot de leidende Voorzienigheid opwerpt, die 's werelds lot, gevallen aanbrengt en regelt , en daardoor neemt hij de, heilige huivering weg, die den mensch onder het geloof aan een geheimvolle leiding Gods in de wereldorde overweldigt. De woeste helden van die onstuimige tijden worden door hem als school, knapen behandeld en op hun plaats gezet volgens de beginselen der nieuwere philosophie; het verledene met zijne huivering.wekkend grootscha worstelingen en ontzettende omwentelingen -steekt hij in het gewaad van een kleinsteedsch pruisisch, hol. steinsch, of ' brandenburgsch patriottisme. Steffens , een noorweegsche romandichter, weet evenmin bij DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 5 47 al het goede , dat hij heeft , den waren toon van den geschied kundigen roman aan te slaan. Hij praat liever zelf in lange, breedsprakige volzinnen , in plaats van de geschiedenis het woord te laten voeren. Tromlitz en Blurnenhagen , niet minder bekend, zij laten eenige sentimenteele officieren der garde den dertigjarigen oorlog , of een ander drama der wereldgeschiedenis ten genoege van het lezend publiek uitvoeren. Daarbij zijn zij zoo vol poli tieke bespiegelingen en wijdloopige redeneeringen , alsof zij zich voor een zetel in den Rijksraad wilden aanbevelen. In het jaar 1848 evenwel werd het in Iluitschland eerst recht ernst met de historische romanlitteratuur. Jan en alleman sprak zijn woord mede in het groots debat over de belangen van liet lieve vaderland. Elkeen gevoelde een dichtader in zich ontspringen en de behoefte om haar den vrijen loop te laten. Duitscliland was groot ; groot in zijn verleden , groot in zijn toekomst ! Het was altijd groot geweest, zelfs onder den boden schepter der fran sche heerschappij. Thans gevoelde men liet, en liet proza van machteloos bukken voor het geweld des vreerndelings werd poëzie. II ,ring , alias Willibald Alexis , kwam voor den dag met een breede schildering van de dagen der fransche heerschappij onder ,den. titel "Rust is de eerste plicht des burgers''. Vroeger had hij reeds door de uitgave van "Hans Di sterweg" (1835) ; "Zwölf Nachte" (1838); "Roland von Berlin" (1S48) ; de "Falsche Waldernar" en de "Hosen des Hernn von Bredow" zich een welverdien den naam verworven ; doch het bovengenoemd verhaal plaatste hem aan de spits der beoefenaars van den vaderlandschen roman. Hem geeft Kreyszig , die wel een partijdig, maar toch hoogst belangrijk overzicht van de duitsche romanlitteratuur der laatste jaren heeft geleverd hein geeft hij de eer van de ware theorie des historischen romans te hebben gevonden en uitgevoerd. Vroeger achtte men een historischen hoofdpersoon voor den geschiedkundigen roman een eerste vereisch te , lllring, daarentegen, zocht slechts Bene grootsche, aangrijpende handeling. Hij plaatste belangrijke geschiedkundige personen op den achtergrond des verhaals en ontwierp en vormde naar behoefte en verkiezing karakters, om op den voorgrond op te treden. 548 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. Verder maakte hij zijne verdichting niet tot eene bibliotheek van antiquiteiten en anecdoten ; doch hield streng vast aan de geschiedkundige waarheid van kleeding, gebruiken en de stoffeering des geheels. Duitsche meeren en landschappen , heuvelen en heivlakten, bevolkt met middeleeuwsche , noordsche jonkers, burgers en boeren had hij in de laatst genoemde verhalen ten tooneele gevoerd en de worsteling veraanschouwelijkt van de dagen der hervorming; in zijn hoofdwerk echter schilderde hij den echt pruisischen volksgeest. Burgerlieden zijn zijne hoofdpersonen; mannen van sta-vast , echte patriotten , waarin het zuiver brandenburgsche . bloed onvervalscht stroomt ; een officier , een gendarme, eene berlijnsche dame, de echtgenoote vair een geheimraad , en een avonturier , zoo als er in tijden van beroering meer gevonden worden. De geschiedkundige personen Haugwitz, Rahel, prins Louis Ferdinand staan meer in de schaduw, als om de vertegenwoordigers des volks in een helderder daglicht te stellen. Zijne verdichting vormt verder aanhoudend eene tegenstelling tusschen vaderlandslievende en onverschillige karakters. De laffe werkeloosheid en droomerigheid bij dezen ; de warme, opofferende vaderlandsliefde bij genen : hier een onuitstaanbaar laisser-aller; daar de mannen vol vuur en geestdrift der toe' komst. Aan den eenera kant weder aanbidders van hun eigenbclang en den ouden sleur , die met de grootste onverschillig - heid het vaderland ten verderve zien snellen ; van den anderen wederom een moed, die bewondering wekt en alles doet hopen voor de toekomst. Een zekere tendenz is in dit werk niet te miskennen ; gelijk dan ook de meeste vaderlandsche romans --- wat Kreyszig ook bewere - aan dit euvel mank gaan. Haring gebruikte deze karakterschilderingen om liet jongere geslacht de les te lezen. Hij gaf in 1854 een vervolg van dit werk uit onder den naam van "Isegrim". Isegrim, anders gezegd, Majoor vonder Quarbitz tot Ilitz, een krachtige landjonker uit ouden tijd met het hoofd nog vol van allerlei landheerlijke en feodale rechten. en adellijke voorrechten, een man overigens van plicht en eer en moed , is DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. de held van dezen roman. . Hij zou , had het aan hein gelegen,, de boeren nimmer hebben vrijgemaakt ; hij zou het ook nimmer van zich hebben kunnen verkrijgen om naast een burger-officier in het leger te dienen. Van den anderen kant was hij evenwel ook een man , die met zijn laateten druppel bloed de laatste steen eener duitsche vesting zou hebben verdedigd , eerder. dan haar de franschen in handen te spelen. Een zijoer neven doet dienst als hofmaarschalk , ook een Pruis in merg en been ; maar die meer weet te geven en te nemen en de roodbroeken te vriend houdt ; wanneer zijn belang het vordert. Hij heeft den takt om alles in de rij te brengen wat Isegrirns hoogmoed en. koppigheid. bederft. Ook speelt een leerling van Kant. en Fichte -want zonder philosophie kan een duitscher niet leven , even min als een duitsche roman zonder haar kan bestaan — een rol; namelijk de liuispaedagoog des adellijken heers. Hij geeft overal zijre wijsgeerige bespiegelingen ten beste en is nu en dan wel eens vervelend. Le vertegenwoordigers der overige standen worden ook naar het leven weergegeven : de wraakzuchtige soldaat , de hooghartige staatsman van den nieuwen stempel , de krachtig optredende burgerij , de bedaarde , doch gezonde en gespierde landbouwer , die in de nieuwe wetgeving zijn gelukster ziet opgaan. Ook zelfs de bran denburgsche haat tegen de katholieken is niet vergeten en komt in Lambrecht uit, waar hij zegt : "swir wollen gar nicht katholisch seyn. Das ist gut Brandenburgisch". Ook liet stokstijve , onverzettelijke , harde , barsche en kruipende van den pruisischen ambtenaar is in deze breede schets een plaats aangewezen. Op het gebied der romantiek geeft de mode den toon aan. Nergens wordt zij zoo slaafsch gevolgd. Dit maakt den roman over liet algemeen tot een vervelend boek ; want de eentooni ;heid baart verveling. Wanneer het een of ander licht der eerste groote den inval heeft gehad om een Jezuiet , monnik , of non een belangrijke rol in zijn verhaal te laten spelen ; dan • schrijft bijna niemand een roman, of zulk een gevierd wezen komt er. in. Komen zij er niet bij te pas; dan sleept men ze meedoogenloos er met de haren bij. Vormen de dweepzucht en gods 5 5 0 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. diehstliaat ze tot gedaanten , die geheel 'in strijd zijn met hun. waarachtig , historisch bestaan als vertegenwoordigers van zekeren stand in het algemeen ; gij zult ze toch bij alle kleine en groote geniëen even onhistorisch en wanstaltig terugvinden. De schalke van Lennep zal wel eens geknipoogd hébben; toen hij in zijn "Pleegzoon" dien Jezuiet formeerde. • Hiiring had ook den toon aangegeven en oogenblikkelijk dreunden anderen de wijze na. De een gelukkiger , zoo als Hendrik König met I'Jerome's Carneval", de ander minder gelukkig. König leverde zelfs een tweede uitgaaf van dit onderwerp, dat de, slaafsche onderwerping der Duitschers aan de fransche. heerschappij , in tegenstelling van de vastberadenheid , den ondernemingsgeest en veerkracht van de echte vaderlanders moest ten toon stellen. Een philosoof mocht natuurlijk bij hem ook niet ontbreken en hij liet dan ook een discipel van Schleiermacher zijne staatmanswijsheid uitkramen. Zijn held draagt echter de Franschen een minder vijandig hart toe, houdt van hunne levenslustigheid , vermaakt zich dapper in hun gezelschap in het dartele Cassel en maakt ten laatste onder die verdrukkers zijn fortuin. König is echter op verre na niet zoo gelukkig in de opvatting en uitwerking zijns verhaals • als zijn evenknie Haring. Het is als of hij ten laatste bijna niet meer kan; want zijn verhaal ontaardt eindelijk in vertelsels en wordt onsamenhangend. Dr Langen, bekend onder den naam van Philip Galen , staat nog een trap lager met zijnen "Andreas Burns, of de dochter des diplomaats". Wel verheerlijkt hij hierin de kracht, den moed en het verstand der Sleeswijk-Holsteiners; wel haalt hij schitterende voorbeelden aan van hunne edelmoedigheid en onwrikbare trouw en weet hij als met een tooverroede de duinen, heuvelen, vlakten en beukenwouden door de kristalheldere Zeegolf van het schiereiland omzoomd voor de verbeelding te doen oprijzen ; maar dit stempelt zijne verdichting nog niet tot een historischen roman. Een • schets der noord-duitsche natuur en het noord-duitsche landleven , zelf met een open oog voor het gevoels- en geestesleven des volks, blijft altijd een genrestuk , het wordt geen monumentale schilderij, DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 55t Dit zelfde gebrek om bij het streven naar een broeder behandeling van den geschiedkundigen roman te veel aan het bijzondere te blijven hangen , kleeft ook Edmund Hafer aan. Zijn "Verloren Zoon" bevat ontegenzeggelijk fijner geteekende karakters ; dan Langen ze heeft ; doch de, politieke , maatschappelijke toestand der Noord-duitschers heeft hij te klein opgevat. Hij heeft met geen forsche, grootsche trekken den tijd geteekend, waarin de gebeurtenissen voorvallen. Het bijzondere, huislijke leven neemt ten laatste geheel het verhaal in ; zoodat het eene familiegeschiedenis wordt , waarin men den volksgeest niet te aanschouwen krijgt, gelijk men dit in deze soort van verhalen mag verwachten. Dit is ook het ongeluk van een ander werk. van Hafer in 4 deelen. "Altermann Ryke". De groote handeling gaat hier onder in een tal van nevenbedrijven, welke den indruk des geheels verzwakken en verdeeleis, Het noord-duitsche koopmansleven, dat hem zoo ruimschoots de gelegenheid aanbood om een tal van liefelijke tafereelen uit te werken en behaaglijke schilderingen te leveren, heeft hem zeker hiertoe verleid. lee koopman. Altermanu Ryke staat kloek , ernstig , ondernemend , vol van warme vaderlandsliefde en tevens van de denkbeelden van den nieuweren tijd , tegenover den bekrompen , zelfzuchtigen ambtenaar, den krijgsraad Saliger. Men verwacht iets . groots en alles loopt uit op maaltijden, familie- en huwlijksfeesten. Zijn andere roman "Onder de vreemde heerschappij" komt grootendeels op hetzelfde neder. Hij bevat een schets van toestanden en lotgevallen betreffende een kleine strook lands aan de Noord-duitsche kust van 1812—. 1813. De Jansalie-geest van den adel, hinkende op twee gedachten , de heerschappij des vreemdelings en de liefde tot het vaderland, het lijden der visschers en kleine burgers en landbouwers, door de kwijning van hun bedrijf, de knevelarijen, waaraan zij bloot stonden , heeft hij met alle de kleingeestigheden der fransche dwingelandij vereeuwigd. De ontwaking van den duitschen volksgeest in die dagen wordt echter slechts vermeld ; maar niet op breede schaal in woord en handeling veraanschouwelijkt. Wij hebben met Kreyszig nog slechts de eene zijde van de richting der geesten op romantisch gebied in Duitschland ge 5 5 2 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. zien; laat ons ook met den brominenden Duitscher den anderen kant eens in oogenschouw nemen. Tot nog toe hebben wij,. gelijk duidelijk te bespeuren was , met de, mannen van de nieuwe richting , van den Fort$clhriti te doen gehad. Het heette wel, dat zij het vervlogen . geslacht op nieuw voor de nakomelingen hadden doen herleven; maar ongemerkt had men er een goede dosis van de nieuwere dogmatiek , moraal , philosophie en politiek bij gedaan. Men liet hen zeggen, wat men tegenwoordig gaarne wilde. Zij hadden iets van den geest van hen , die hun het leven hadden ingeblazen , en was dit zoo onnatuurlijk ? Een goed kind , dat naar zijn vader aardt ! Hesekiel zou liet hun eens anders uitleggen. "Voor Jena" (1859) en "van Jena naar Königsberg" (1860) *waren schetsen van het verleden door een andere bril bezien. Den goeden ouden tijd met geheel de duitsche jonkerwereld laat hij in al zijn glans weer schitteren. Hunne feesten en hoofsche manieren, hunne breedsprakige en overdreven titels , hun bals en kleederdracht nemen in deze verhalen een ruitne plaats in. Ook de mannen van het zwaard worden niet vergeten, de officieren. , die naar de dagen van olim als naar het verloren paradijs smachtend terugzien. Heel en half galakostuum , muziek . en dans- of ijsvermaak , galanterie en krijgshaftige vertooningen wisselen er elkander in af. De Joden spelen daartusschen ook hun rol, al is zij juist niet de benijdenswaardigste. Jonker van Bessin, dat was eerst een man ! Hij durfde de handlangers van Napoleon onder de oogen zien en ontrukt meer dan eenen krijgsmakker aan Dunne handen. Maar de burgers maken hiertegenover een minder fraaie figuur; dan bij Haring. Zij schacheren met en spioneeren voor. de Franschen te Berlijn , juichen Napoleon toe en heffen schimpliederen aan op het vaderlandsche leger ; coquetteeren met de roodbroeken en dwalen er mede rond in herbergen en schouwburgzalen. Het zedebederf,, de illuminaten en de kinderen Tsraels waren het, volgens Hesekiel , die den vijand inhaalden , welke de brandenburgsche en pommersche jonkers, gesteund door den vromen boerenstand , weder verdreven. Het doel van dezen. schrijver was kennelijk om een tegenhanger van het werk van DE ROMAN', VOORHEEN EN THANS. 553 Willibald Alexis te leveren en dit verklaart het ons, waarom vele karakters zoo groote overeenkomst met die des laatsten hebben. Deze bijzonderheid heldert ons echter evenzeer de bijtende aan merkingen op, die Kreyszig voor hem veil heeft. Ook vroegere tijdperken, dan de bovengenoemde, hebben de Duitscliers in een verdicht kleed gestoken. Onder anderen Laube, die een negental deden wijdde aan de dagen der opkomende Hervorming. De, man is echtei bitter het spoor bijster en het slachtoffer eeier ijdele zeifbegooclieling , welke hem hare parten speelt. hij denkt zich het verzet en den afval van Luther met geheel de opgezweepto volksbeweging dier dagen als een steIsel matig beraamd plan, gericht tegen een niet minder berekend plan (le campagne van Rome. Beide partijen betwisten elkander den steun der iTabsburgers. De geest der hervorming , die reeds tot in den ouden hofburg was doorgedrongen, vindt daar zijn hevigste bestrijders in de Jezuieten en in de gehechtheid des keizers aan zijn voorvaderlijk geloof. Alles, zoo heet het, is voor het protestantisme, groot en klein, boer en burger. Een oproer waar maakte liet dit niet P - barstte zelfs los; doch mislukte door de onervarenheid der aanvoerders en het misverstand der menigte. De eerkracht , het overleg, de naauwe aaneensluiting en belangelooze opoffering der katholieken verzekerden hun de overwinning. En te midden van dezen chaos van dooreen woe lende machten en hartstochten staat de held des vrhaals , de godzalige jonker Hans von Starrschidel uit Thuringen , met den aureool van een gereformeerden heilige omstraald, als de man, die zijne gewaande vaderlandsiievende gevoelens in het gewaad eener godsdienstige overtuiging kleedt, om zoo doende zijne staatkundige en zelfzuchtige oogmerken te bereiken; als bij ons zekere Zwijger. "Jonker Hans". liet werk. dat in vier deden verscheen, werd door "Waidstein" in drie deden gevolgd. Waidstein , de soldaat van fortuin, grondvest zijne grootli eid op de vernederin gen zijns vorsten. Gustaaf Adolfs overwinning leverde den keizer geheel in macht zijns overmoedigen veidheers over. Hij stelt de voorwaarden , waarvan de redding des rijks afhangt. Alles wordt DIETSCIIE WARADE X. Xxxvii 554 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. hem ingewilligd ; reeds schept hij zich droomen van de grootste heerlijkheid ; doch dit is het juist wat hem doet ten onder gaan. Het derde verhaal "Hertog Bernard" , in twee deelera , levert het bewijs , hoeveel zelfzucht er onder den soldatenrok van een dweependen krijgsman sluimeren kan. Hij aasde op een gereformeerd keizerrijk en achtte zich geroepen om een nieuw rijk te stichten met volkomene godsdienstige en politieke vrijheid. Wat de bestrijders der Katholieken hieronder verstaan, heeft de ge.schiedenis van voor drie eeuwen geleerd ; gelijk het de hedendaagsche van het nieuwe , duitsche keizerrijk , leveren kan. Genoeg, Bernard overwint bij Rheinfelden en ziet de keizerskroon zich reeds tegenblinken ; doch het lot, was tegen hem. Hij valt , en door wien denkt ge ? Door de Jezuieten , welke hem vergeven, om het vonnis uit te voeren, dat hunne overheid over hem had uitgesproken. Hiermede ging de zaak des vaderlands ten gronde. Een Jezuiet kan toch voor alles dienst doen; al was het alleen om een lade dfadigen roman aan liet einde te brengen! Laube schetst in groote, maar partijdige trekken het hem dierbare tijdperk. Hij is gereformeerd in merg en been en steekt onder dit opzicht onze beroemde landgenoote Iklev. Bosboom Toussaint bijna de loef aan. Zijne verhitte verbeelding stelde hem zijn eigen partij , zoo goed als die van Rome, geheel verkeerd voor. Kreyszig , wien ik dankbaar mag zijn voor de wenken , die zijn uitvoerige schetsen van den hedendaagschen duitsclien roman mij aanboden Kreyszig zelve kan dit niet ontkennen. Laube heeft, volgens hem, schipbreuk geleden op een der gevaarlijkste klippen voor den historischen roman , namelijk op deze : dat hij , zonder hiertoe door de wetten der aesthetica gerechtigd te zijn waarheid en verdichting dooreen mengt, ..poezie en geschiedenis dooreen haspelt; dat hij leemten op het gebied der geschiedenis eigenmachtig aanvult en onopgeloste strijdvragen uitmaakt met half geschiedkundige , half verdichte berichten. Men moge liet piaivant vinden in de vergaderzalen der veldlieercn , staatslieden of koningen te worden hinnengeleid om daar al de raadselen der groote geschiedkundige gebeurtenissen DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. te hoorera ontcijferen , of de drijf veeren te zien werken , welke de grootste drama's te voorschijn riepen ; eigenlijk is het boerenbedriegerij , eigenlijk is liet eene misleiding van het publiek, die in het blinde fanatisme der partijzucht alleen verontschuldiging vindt. Laube "vertrit diesen Standpunkt (das germanisch- protestantische) eben entschieden und tief ergreifend , wie Alexis in seinen Berichten von , der schmerzensvollen und gloriereichen Geburt des Deutchlands der Geg en wart und der Zukunft." Jonker Hans wordt tot een ridder zonder blaam geslagen, zoo als er geen tweeden op het wereldrond te vinden is. Wald- stein en Hertog Bernard houden redevoeringen en doen uitvallen vol vaderlandsliefde en nationaal gevoel , welke men zou meenen, dat iii liet duitsche parlement zijn afgeluisterd. Hoe de Jezuieten worden toegetakeld zullen wij niet behoeven te zeggen. Julius Rodenberg, een ander talentvol schrijver, heeft zich op dit gebied ook een naam verworven met zijn roman "Een nieuwe zondvloed". Het engelsche hofleven tijdens de regeering van George IV met al zijn intriguen en kabalen ; de lotgevallen van Lady Eliot, die zulke een groote en droeve rol daarbij vervulde , heeft hij met evenveel aandoenlijken pathos als aantrekkelijke schilderingen weten weer te geven. Deze schrijver gaf ook eenige tafereelen in liet licht uit de dagen der presbyterianen , independenten en de woelingen van Cromwel. Volgde hij hierin van den eenen kant liet voetspoor van Walter Scott , van den anderen week hij van hem af. Met de his torischen trouw namelijk neemt hij het zoo nauw niet , en stelt deze partijmannen in een te gunstig daglicht. Gelijk Rodenburg zijn onderwerp aan Engelands geschiedenis ontleende zoo liet zich Frenzel door de Americaansche volksbeweging inspireeren en gaf in een verdicht verhaal onder den titel "Freier Boden" zijne bewondering van den N. Americaanschen vrijheidszin lucht; terwijl Muller het meer in huislijke tafereeltjes zocht en biographische romans schreef , zoo als "Charlotte Ackerman" en "Eckhof en zijne leerlingen". Onder de normen van goeden klank op historisch-romantisch 556 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. gebied verdient ook de bekeerling August Lewald vermelding. Het poolsche volksleven schonk zijn penceel gloed en kleuren. Zijn roman r"Clarinette" handhaafde dan ook den roem, dien hij vroeger reeds door een reeks van kleine verhalen van het loden en strijden der Polen had verworven. Warm en natuurlijk is alles wat zijn gemoed ontstroomt; waant, wat lij zag en doorleefde en gevoelde gaf hij weder. Een fijne gave van opmerking heeft hij daarbij tot zijn dienst om een onbeduidende zaak belangrijk voor te stellen. Men kan echter niet zeggen, dat hij éene groote, machtige daad in zijn geheel ontwikkeld : genre-stukken behandelt hij het liefste. En deze eigenaardigheid komt krachtig uit in eene geschiedenis uit de woeligste tijdvakken van Polens bestaan, genaamd De insurgent". De schrijver noemde het "cin drama der Zeit" en niet ten onrechte; want hij voert ons daarin de gansclie wereld door, tevens het bewijs leverende , dat hij overal even zeer te huis is. De poolserre hemel is hem evenmin vreemd als de geparfumeerde atmosphcer der duitsche badplaatsen , of de dompige lucht der krochten van italiaansche samenzweerders. Wij vinden overal wel denzelfden hoofdpersoon in dit verhaal terug , maar niet de zelfde handeling , waarin hij zich beweegt. De poolsche opstand van 1830 opent het tooneel, dat sluit met dien van 1846. Juliaans en Maria's lot is met liet lot van hun dierbaar Polen samengeweven. Om deze twee beminnelijke wezens groepeeren zich een aaneenschakeling van lotsverwisselingen, welke Lewald ruime gelegenheid aanbieden om een trouw beeld van Polens toestand , streven , zeden , spreekwijzen , frisch en met lokale kleur weer te geven. De rustelooze bedrijvigheid der Polen in liet belang van hun vaderland doet tevens overal den revolutionnairen dampkring ontwaren, die vreeslijke beroeringen in Zijnen schoot verbergt, de catastrophe en tegelijk de outknooping van het verhaal aanbrengt. De dialoog , de volgehouden karakters , de ongedwongen voorstelling, de nieuwheid en de verscheidenheid van opvatting, de gemeenzaamheid met de toestanden van elke klasse der maatschappij verdienen in dit boek inderdaad bewondering. Lewald „, DE 1 Oi4I®N, VOORHEEN EN THANS. beweegt zich met evenveel gemak in het slot eens pooischen graafs , als in een warschauwsche herberg. De zedelijke strekking van dezen roman is hierin gelegen , dat hij wil laten gevoelen, dat onze eeuw haar heil zoekt daar, waar het niet is te vinden, nam. buiten het christendom. Tij mogen van den duitschen historischen roman niet afstappen, zonder den haam vermeld te hebben van Conrad von Bolanden , die bij ons te lande geen vreemdeling is. Hij is reactionair even als Ilezekiel en staat daarom nog moer in kwaden reuk bij, Kreyszig , die hem met een enkel bijtend woord afscheept. "Ins welellen Winkeln werden Bolanden's preuszeu" fresserische" Historische Novellen 1 ' ber Friedrich den Groszen", "Der Gefangene von CListrin" en "Judas Makkabiius gelesen" Ine vrijzinnigen zijn gemeenlijk slechts vrijzinnig voor hunne geestverwanten. Plaatst zich iemand volgens zijne overtuiging op een tegenovergesteld standpunt ; dan wordt hij onverbiddelijk aan vloek en minachting prijs gegeven. Von Bolanden , men moet het erkennen , trad dan ook met een voor die lieden alles behalve aangenaam program op. "Man musz" zegt hij , "die "historischen Wahrheiten gemeinnützig machen, damit die "Geschichtsliigen gefahrlos und die Geister aufgekhirt werden". Dit op zich zelf loffelijk doel kwam evenwel den roman niet te baat. De eenheid en de geleidelijke gang zijner verhalen hebben er onder geleden. In de eerste plaats tracht hij Frederik II, den gevierden , aangebeden man, van zijne verhevenheid neer te halen. -Hem roept hij uit de schimmenwereld op, met zijne onmetelijke eerzucht eii duivelachtigen haat tegen Oostenrijk, en zijn laaghartig spel met het geloof en de rechten des duitschen volks. "Der gefaligene von Cüstrin" verplaatst ons in de dagen der jeugd van Frederik en verhaalt zijne gevangenneming en veroordeeling ter dood ; alsmede zijne bevrijding op de voorbede des Keizers. Tot belooning voor deze weldaad was hij er op uit de dochter zijns weldoeners , Maria Teresia, van kroon en schepter te berooven. T uichelari» en gebrek aan piëteit, waren dan ook zijne; hoofdfouten. De "Judas Makkabiius" hangt rj 5 S DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. een tafereel op van de rechtsverkrachting en vredebreuken des zelfden Frederiks op politiek en krijgskundig gebied. Een gods. dienstoorlog doet hij in Silezië ontbranden , om daardoor dit gewest te kunnen overheerschen. "Deutschland hort" , aldus luidt de titel van een derde verhaal , waarin Maria Teresia een beurt krijgt en in al haar schoonheid en geestkracht geschilderd wordt. Oostenrijk zegevierde en zou zelfs de Franschen uit Bohemen• gejaagd hebben; had de trouwelooze Pruis zijn onedel spel niet gespeeld. Die verfijnde trouweloosheid wordt verder in een anderen, half komischen, half ernstigen roman op een humoristische wijze aan de kaak gesteld, namelijk in zijne "Miih.rische luhner", gelijk hij de brit„idstichtende en plunderende pruisische en fransche benden noemt. "Gij moogt de hoenders rooven," aldus luidde het koninklijk verlof, "maar zoo, dat ze niet kraaien." "Deutschlands DiiLmon" zie daar, hoe von Bolanden het monsterverbond tusschen Frederik en Lodewijk XV betitelde, dat door de maitres en den wijsgeer van Lodewijk, Voltaire, zijn beslag had gekregen. Voltaire's bewondering voor die vrouw plaatst hij tegenover de verachting , welke de vrijdenker koesterde voor den Bisschop van Soissons, die den vorst de sacramenten weigerde, zoo lang hij Madame Chatouronne niet had verwijderd. Dit verbond baarde nieuwe onheilen aan Oostenrijk. "Das böhmische canaille" levert ons daar een teekening van. "Men moet het boheemsche canaille tot rede brengen," aldus klonk de vrijbrief van den Pruis aan zijne benden tot plunderen en moorden , die het bestaan schonk aait een der boeiendste en aangrijpendste novellen van von Bolanden. Geen wonder, dat Kreyszig den man, die het prachtig omhulsel eener gewaande vroegere duitsche grootheid zoo aan flarden scheurde, een kwaad hart toedraagt. Op dezelfde wijze haalde hij ook een ander afgodsbeeld der duitsche liberale " Scl w&rmerei van zijn voetstuk, nam. Luther. Trouw is zeker het beeld des hervormers naar de geschiedenis gevormd in "Eine BrautfahrC ; want , waar hij sprekend wordt ingevoerd , daar spreekt hij zijn eigen taal, de woorden door hem zelf gesproken, of geschreven. Het is echter juist deze 559 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. zucht om de historische waarheid recht te doen wedervaren , welke de romantische inkleeding belemmert en de ontknooping doet mislukken. Dit zij voldoende wat den geschiedkundigen roman in Duitschland betreft. In de rest spiegelt zich de heerschende , duitsche geest in meerdere of mindere mate af. De politiek , de wijsbegeerte , de zucht naar Duitschlands grootheid kan men er in allerlei gedaanten en onder allerlei vormen in terugvinden , en dit strekt ons ten bewijze, dat de roman in een soort van partijscllrift ontaard is, waarin gevoelens verdedigd , theoriën opgezet , politieke inzichten bevorderd worden ; zoo dat elk verhaal , gelijk elke courant , zijn eigen kleur en strijdvaan heeft. Een uitzondering hierop maakt wel het werk van Jozef Victor Scheffel, "Ekkehard , eene geschiedenis uit de Xde eeuw." Het is een klooster- en burchtgeschiedenis uit de middeleeuwen, doorweven met beschrijvingen van de zeden , het volk en der natuur. Het klooster van S Gallen , waar de beminnelijke en geleerde , broeder Ekkehard verblijf hield , en het oude burchtslot Hohentwiel , waar de schoone , maar trotsche en zinnelijke Hertogin Hadwig troonde , de weduwe van den Hertog van Zwaben , ziedaar de beide polen , waarom deze verdichting zich wentelt. De deugd van Ekkehard en de strikken , welke Hadwiga haar spande , toen zij hem met geweld aan zijne stille kloostermuren ontrukt had , ontwikkelen den belangwekkenden strijd , waarin Ekkehard overwinnaar blijft en de overwonnen Hadwig tranen stort over hare lichtzinnigheid. Ook de Italianen hebben de dagen van het verleden in een romantisch gewaad gestoken. Het getal van hen , die aan dezen arbeid de band sloegen , is gering ; maar daarom van niet minder gehalte. Wij behoeven hier slechts Manzoni te noemen , die zijn naam met "de Verloofden" , men mag zeggen , vereeuwigd heeft. Geniaal is de manier , waarop hij zijn onderwerp opvatte en uitwerkte , gelukkig was hij in de keuze der stof, welke eene epizode uit de geschiedenis van Italië ten onderwerp heeft en met een nog niet lang verleden gebeurtenis , de pest te Milaan, samnenvalt. Het merk der nationaliteit is op alles ge J 6 0 DE ROMAN ; VOORHEEN EN T}L4 NS. drukt, wat hij schreef; maar hier niet het minst; terwijl aan de waarheid der natuur nimmer wordt te kort gedaan. "Manzoni's Roman" zeide Göthe "uberfli geit Alles was wir in dieser art kennen." Een . ander getuigde "dat hij met dit werk de roe- ping van den romanschrijver had veredeld". Menigeen trachtte hem na te volgen , zoo als Massimo Azeglio met zijn Ettore I, , Fierarnosca" en "Nicola dei Lapi" ; doch zij bleven allen verre bij hem ten achter. Men meene evenwel niet, dat juist de geschiedenis in Manzoni's boek de hoofdrol speelt. Zij vormt slechts derf achte rgrond; de verdichting neemt de eerste plaats in. Belangrijke staatspersonen zijn zijne "Verloofden" ook niet; maar twee arme dorpbewoners. De vreeslijkheden van den krijg , de pest, den hongersnood, die toen Italië teisterden met al de bijzonderheden vau het italiaansche volksleven , heeft hij daarbij zoo waar afgeschilderd, dat een tijdgenoot dier dagen geen enkele ongelijkende trek er in zou kunnen ontdekken. Maar ook Manzoni dommelt wel eens ; zoo goed als Homerus. Zijn zucht naar historische trouw doet hem zoo vele citaten en kronijken mededeelen , dat hij wel eens langdradig wordt. Waar hij echter den vrijen loop laat aan zijne verbeelding; daar eerst wordt alles bij hem natuur en nieuw. Men zou dan zeggen , dat hij met de handelende personen heeft omgegaan om elke uiting 'van hun karakter te bespieden. Verheven is daarbij de rol , die een H. Carolus Borromeus speelt en die waarin de kloosterbroeder Christoffel optreedt. 1let geheel levert het bewijs, wat kunst, - gepaard aan godsdienstzin , vermag. Wij hebben dit ook in anderen gezien , in Wiseman's "Fabiola" ., en verhaal uit de dagen der eerste eeuwen van liet christendom. Had de beroemde kardinaal aan zijn werk de zorg besteed van de romanschrijvers van beroep ; hij zou een meesterstuk geleverd Hebben. Nu evenwel is het wat onsamenhangend en werkt alles niet gelijkelijk tot de ontknooping samen. Maar wat karakterteekening , wat de logische en harmonische ontwikkeling der karakters en den adel van hun gemoed betreft; wat natuurschildering en - juiste kennis van het tijdperk, waarvan verhaald DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. wordt, aangaat; dit alles zal de bewondering van eiken onpar. tij digen lezer wegdragen. Newman's Karthaabsehe geschiedenis "Callista" kan ook bij de "Fabiola" niet in de schaduw staan; dor en eentoonig is liet lot dezer heldin des geloofs met de zeden en gebruiken van Afrika samengeweven. Men zon. zeggen , dat de geschiedkundige roman minder in den smaak van het fransche volk valt; want hoezeer ook Frankrijk het land der romans is, de historische roman heeft er weinig beoefenaars. Misschien houden zij er meer van om hunne verbeelding zich vrij te kunnen laten bewegen ; terwijl de gesclliedenis hare nukken wel wat aan banden legt. Wellicht is hij ook wat te ernstig voor het luchtige fransche gemoed. Zeker echter is het van den anderen kant, dat de kort ingekleede levensschetsen van sommige voorname lieden in het geheel niet versmaad werden , vooral in de dagen , toen de geestdrift voor de romantiek kwijnde. V illemain gaf toen aan het publiek zijne levensherinneringen ten beste in tafereeltjes zoo fijn van vorm , zoo net gestoffeerd, met zooveel geest doorweven, dat verstand en gemoed beiden er bevrediging in vonden. Napoleon en diens vinnige vijandin , Madame de Stael ; den vurigen en toch zoo zwakken Benjamin Constant; den republikein uit den voortijd Fontanes ; Leinercier , niet zijn stoïsch republikeinsche gevoelens; den naieven Simon de Sismondi, een geheel reeds ten grave gedaald geslacht riep hij tot het leven terug om ze nogmaals hun rol voor de nakomelingen te laten spelen. Victor Cousin volgde dit voorbeeld. Hij greep wat verder in het verleden terug en haalde uit bestoven manuscripten ' 'Madame de Sablé", "Madame cie Ram1ouiWLet", "la Comlesse de 11raure",. "la princesse de Guemenée" , "la mére Ayiaés cie Port-Rojal" , "la mare . igélique", "Mademoiselle cie Scucl r," te voorschijn. Hier had men historische trouw gepaard, aan eene behaaglijke romantische ir kleeding; de geestige opmerkingen van den wijs geer mengden zich hier met de aandoenlijkste huislijke bijzon derheden. Een levendige verbeelding met een groote heerschappij over de taal wist die geestige en onder vele opzichten voor treflijke vrouwen weder voor den geest te tooveren en met een, 58 2 DE ROMAIN, VOORHEEN EN THANS. krachtvol koloriet, in sprekende lijnen , bij iedereen een welkome ontvangst te bereiden , al komt de halfslachtige filozofie van een der hoofden der eklektische school hier en daar van onder hare japonnen te voorschijn. Chateaubriand verheerlijkte in een soort van heldendicht de "Martelaren" , maar met even weinig gelukkig gevolg , als de schrijver van de "Giroudins" den bloeddorstigen Robespierre trachtte te veredelen. De groote romanfabrikant, Alexander Dumas, heeft natuurlijk ook aan dit genre zijne krachten beproefd; maar op de luchtige manier, die hem bij al zijne verhalen eigen is. De ernst van opvatting en uitvoering moet men bij hem niet zoeken en vooral in liet oog houden, dat hij op het punt van geschiedenis geen muggezifter is. Mevrouw George Sand, bleef ook hier niet in gebreke. Zij deed een greep uit het leven der XVII° eeuw. "Les Beaux Messieurs cle Bois .Doré" was de titel van een verhaal , waarin zij aan al de verbittering van haar gemoed tegen de katholieke kerk den vrijen teugel gaf , en als een volslagen vrijdenker optrad. Een pastoor treedt er in op, die een eerzuchtige dweeper, een Spanjaard, welke een t moordenaar , eene gouvernante , die eene schande harer sexe is. De deugd is bij de godsdienstloozen, de Bois Dorés, de vrijdenkers als Giovellino , het slachtoffer der romeinsche ingidzitie ; bij de hugenoten , als de schoone Laurianne. De Jezuïeten zijn natuurlijk niet vergeten en met de laaghartigste rol bedeeld. De handeling is in dezen roman van te weinig beteekenis ; de beschrijvingen zijn er te uitvoerig , de uitstalling van antiquiteiten is er te groot in om hem tot een boeiend verhaal te maken. De schrijfster heeft hare taak te licht opgevat. Ook ons vaderland heeft zijne beoefenaars van den historischeii roman gehad en bezit ze nog. Wie kent Oltmans niet, die met zoo veel gloed en kleur en zulke juiste plaatsbeschrijvingen de dagen van Jan van Schaffelaar , of die der watergeuzen voor onze verbeelding wist te doen herleven ! Wie denkt hier niet aan den aardigen verteller , Jacob van Lennep , die met zulk een lachend gezicht, zoo veel ernstige dingen weet te verhalen en met een kwinkslag de eene of andere moeilijkheid DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 5 S in zijn verhaal uit den weg te ruimen ! Wat protestantscho zuurdeesem loopt er wel hier en daar door. Een paap , jezuïet, of monnik moeten liet nu en dan ontgelden ; maar dit is nu eenmaal mode op romantiek gebied. Als eene ster van de eerste groote , om deze vergelijking nog é&nmaal te gebruiken , blinkt Mevrouw Bosboom Toussaint op historisch romantisch gebied uit. Ik heb mijn oordeel over haren letterkundigen arbeid reeds vroeger in dit tijdschrift uitgespro-ken; ik neem er thans geen syllabe van terug. Onze begaafde landgenoote heeft, in dien tusschentijd den roodhemd, Garibaldi, nog bezongen en daarmede bewezen , hoe diep het `liever Turksclh dan paapsch" haar in den boezem zit; walst Garibaldi heeft evenveel van een protestant als een kikvorsch van een olifant. Altijd werkt zij nog voort om het heerlijk ontstaan der gerefor^meerde religie in al zijn kleuren af te malen en liet is, alsof de ontbinding waaraan het protestantisme in onze dagels ten prooi en waardoor het zijn val nabij is , haar nog meer aanvuurt om het nageslacht in gloed te ontsteken voor een verleden waarvan de vormelooze overblijfsels alleen nog overig zijn. Van "het huis Lauernesse". tot "den Delftschen wonderdoctor", nog onlangs verschenen , hebben wij bijna niets anders dan calvinistische en anti-papistische tooneelen van haar te zien gekregen. haar laatste en niet haar minste werk is wat minder hatelijk tegen de katholieken. Thans is er nog iets goeds aan ons, Wij wenschen Mevrouwe Bosboom van ganscher harte toe, dat, zij nog lang genoeg moge leven om nog meer goeds aan de katholieke kerk te ontdekken en in haar te waardeeren. Wellicht zou hare kunst er bij winnen ; ongetwijfeld zou zij zoo velen van zich niet vervreemden. Hare helden zien er zoo bitter norsch uit ; alsof zij allen zeker wisten , dat de Heere hen gepredestineerd had ter verwerping. De gebruiken en spreekwijzen dier dagen , de vermaken en spelen , • de kleederen en meubels, de feesten en hoofsche manieren van het voorgeslacht, niemand weet ze u zoo helder af te schilderen als onze schrijfster. Zij laat liet Nederland in de dagen der hervorming weer voor ons leven in al zijn kracht -en leven; Nederland met zijne frissche duinen, uit 564 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. gestrekte weiden, drassige wegen, vlakke landschappen; Nederland met zijne bemuurde steden en woningen met spitse daken en bevallige trapgevels. Er zit leven in de krachtige poorters; er straalt Vuur uit de oogen der Janmaats ; kloeke mannen zijn het die onverzettelijke landlieden , koppig , maar trouw tot in den dood. Jammer maar, dat de goede liên zoo weinig pleizier hebben en opgeruimd zijn. Konden de jolige figuren van den schuttersmaaltijd spreken ; zij zouden wellicht tegen al dien ernst protest aanteekenen. Maar aldus gaat het meer met de schrijvers van historische romans. Zij bouwen de geschiedenis op naar een eigen opvatting en niet naar de ware werkelijkheid van liet verleden. "Salambo" b. v. een Karthaagsche roman van Flaubert, bevat eene beschrijving van Karthago in al zijne bijzonderheden van volk en stad; maar behalve een zeer klein aantal gegevens heeft Flaubert alles met zijne verbeelding opgebouwd. Toch beweert hij, dat zijn verhaal een echt historisch verhaal is. Op dezelfde wijze neemt onze gevierde landgenoote een grooter aantal gegevens tot grondslag en vult dat geraamte verder met hare verbeelding aan. Doch daar de verbeelding onder den invloed staat van partijzucht stelt zij de personen en zaken onwaar voor. Wat zijn b. v. de geestelijken, door haar opgevoerd , geen rare wezens ! Zij lijken op alles behalve op katholieke priesters. Ik begrijp het wel, die portretten zijn copieën. De romantiek heeft even als de kerkelijke kunst zekere typen gevormd. De heiligen der kerk, b. v. worden in houding en gestalte , met hunne insigniën , in geheel hun uiterlijk zóo afgebeeld , als de godsvrucht der eeuwen ze hebben gevormd. Iets dergelijks, doch geheel ten onrechte , doet de romantiek. Hebben eenige haters der kath. kerk goed gevonden in hunne romans een Jezuïet met paardepooten af te schetsen en heeft deze voorstelling opgang genaakt; dan mag men geen roman. samenstellen , waarin een Jezuïet een andere gedaante heeft. Gij moogt honderd Jezuïeten gezien hebben met natuurlijke voeten ; in de romantiek staan ze eenmaal genoteerd als voorzien niet paardenhoeven ; dus geen andere voorstelling dan de aangenomene. Aan dit conventióneele, aan deze zucht om de mode DE ROMAN , VOOIL1I EN EN THK S. te volgen gaat Mevr. B. in hooge mate mank. Zij is voor een voorstander van liet vrije onderzoek op dit punt wat al te lichtgeloovig. Zij schijnt te rade gegaan te zijn bij onze bitterste vijanden om te weten , wie de katholieken zijn. Van daar dat al wat katholiek heet door haar in do schaduw wordt gesteld ; en al wat gereformeerd is met een lleiligenkrans wordt omgeven. Maar Nederlanders zijn het van den echten stempel. Hunne eigenaardige taal poogt men zelfs doch niet altijd even gelukkig --- weer te geven. waarom juist vloeken en eedfermulen dikwijls in de oorspronkelijke taal worden medegedeeld , terwijl het overige van den dialoog gewoon hollandsch is , begrijpen wij niet. De voorliefde der schrijfster voor liet- verleden verleidt haar ook meermalen om zoo zeer tot in alle kleine bijzonderheden van een kamer, kleedingstuk of meubel af te dalen , dat het verveling baart en dit te meer , wanneer men veroordeeld is om dit alles in ellenlange volzinnen na te lezen. Wij hechten zeer veel aan de gevoelens der aanhangers van do echte religie , door Mev. Toussaint hun toegeschreven : zij kan het weten ; al zullen zij den heidelbergschen catechismus misschien minder goed gekend hebben. Dat wij voor ons minder waarde hechten aan hare opvattingen van bet katholieke leven, zal zij ons echter niet ten kwade duiden. Waar zij -- die misschien nimmer een voet over den drempel van liet Vatikaan heeft gezet ons den tijd en het hof van "Sixtus V" wil schetsen; daar glimlachen wij en wij denken aan den "Salambo" van Flaubert , een product van historische phantazie. Hare italiaansche Abbates zijn allen uit een zeer zonderling deeg gekneed en hare gepurperde kardinalen niet minder. Van de toediening onzer hh. sacramenten en de vereischten er toe, weet de begaafde schrijfster ook niets a; zelfs met de gebruikelijke uitdrukkingen hieromtrent is zij onbekend. Aan anecdoten is bij haar ook geen gebrek en verwonderlijk is het , hoe zij alle staatsgeheimen weet te ontleden en blikken werpt in het binnenste van veldheeren en diplomaten. Van alles zal zij u de drijfveeren blootleggen en trachten te verklaren , wat de geschiedenis nog niet verklaard heeft. De lezers zullen het wellicht prettig vinden op die wijze 5 G6 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. in alle geheimen te worden ingewijd; doch het geschiedt ten koste van • juiste begrippen. Ook jokt de gevierde vrouw wel eens -ik wil geen erger woord gebruiken. Den Paus is volgens haar het biechtgeheim niet meer heilig "er zijn voorbeelden van' , laat zij - - iemand zeggen, " -- vooral waar het Heeren van uwen rang geldig «dat deze Paus (Sixtus V) hunne biechtvaders vans de verplich« ting .tot geheimhouding heeft ontslagen" 1. Dit is eene bestrijding door verdachtmaking. De geloovigen biechten maar zonder voorberéiding en de Jezuïeten komen op iemand los "om eens "uit de biecht op te maken , wie hij was". Wat "sacramenteele naogenblikken" zijn is even onbegrijpelijk als een "sacramenteele inleiding tot de biecht". "Een mis instellen ter eere der Madonna" is even kreupel uitgedrukt als de nooit gehoorde eed "bij liet purper van mijn oom den kardinaal" 2. Wat `bullen der kleine gunsten" zijn, mag de hemel weten, en hoe Pepoli in de dagen van Sixtus V een clandestin huwelijk kon aangaan tegen het Concilie van Trente is even onverklaarbaar. Waar de schrijfster beweert , dat een huwlijksdispensatie ontzaglijke sommen kost, daar spreekt zij onwaarheid en als zij in hetzelfde boek zegt: "de veezen worden vergeten; alleen de monniken bedacht", dan toont zij hare onbekendheid met Italië , waar overvloed van getichten zijn , en dan vergeet zij ook , dat het onze geest niet is -enkel voor de monniken te zorgen ; daar bijna al de gestichten, waarmede, de geloofsgenooten van Mevrouw Bosboom pronken in 1 Pepoli, Guldenseditie 3ie Deel, blz. 5. 2 Zoo heeft men meer zonderlinge eedsformulen. In een gefingeerd, met groot talent geschreven dagboek van de dochter van Thomas More "Margretha More's Dagboek" , waarvan hier te lande eene vertaling met eene inleiding van Dr J, van Vloten verschenen is, leest men de volgende bespottelijke en onder de katholieke ongebruikelijke uitdrukking van den Hertog van Norfolk : f'bij de mis; Heer More, 't is gevaarlijk met vorsten te kibbelen". Protestanten , die zich er aan wagen , het katholiek leven te schetsen , leveren ,gemeenlijk een mislukt werk. Zij dichten ons gevoelens, inzichten en een wijze van beschouwen toe , die onwaar is. Zij geven een verkeerde voorstelling en bren gen niet-katholieken op een dwaalspoor. Dr van Vloten is hier ook de dupe van. De handen staan hen voor zulk een arbeid verkeerd. Een katholiek zou Thomas More en zijn gezin geheel anders hebben laten spreken, denken en Mandelen. Ook onze dogmatiek kende die Margretha niet, blijkens haar dwaal begrippen omtrent de aflaat , heiligenvereeiing enz. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 5G7 onzen tijd van het katholieke voorgeslacht herkomen. Welk een hekel hare geloofshelden en huns gelijken hadden aan de "luie monnikken" ; van de goederen en gelden van dit gevloekte ras waren zij in 't geheel niet afkeerig. En hoe zij scholden op het goede leventje, dat deze er van namen; zij en hun nageslacht varen er nog goed bij en teren er nog aardig van en toonere, dat het aan hen goed besteed is. Ook de hervorming , laten wij het toch maar niet verbloemen, was grootendeels een duitenkwestie! In `Graaf Pepoli" kunnen wij bovendien haar logisch ver , stand bewonderen. Violante, de bruid des graven, was in een klooster opgevoed en sloeg geloof aan den laster , dat hij haar ontrouw was. Als gevolg hiervan lezen wij : "zoo ziet men hoe "verstandig het is , onze j ufferschap in de kloosters te laten op" voeden. 't Is waar zij gaan niet in de booze wereld ; ----. maar '„het verderf komt tot haar in de gedaante eener beminnelijke "bezoekster en satan dringt met zijne listen door de traliën (H) "van het spreekvertrek heen om de onnoozele te verstrikken." Wij vragen hier alleen : zou onze landgenoote ooit een opvoedingsgesticht van liefdezusters van nabij gezien en bestudeerd hebben , om er maar in eens zonder formaliteiten den staf over te breken ? Men ziet uit dit alles, hoe zij hare kracht vooral heeft geput uit een blind dweepen met de hervorming en een even blinden haat tegen al wat katholiek heet. Deze twee hartstochten zij 'schenken hare scheppingen kracht en gloed en leven, wie zal liet ontkennen ; maar de tijd doet die kleuren verwelken, dien gloed tanen , dat leven wegkwijnen. Mevrouw Bosboom Toussaint is te scherpzinnig om zelve niet in te zien , dat hare romans te eenzijdig zijn om lang bij het nageslacht te blijven voortleven. Vergeten wij ook Schimmel niet. Het belangrijk tijdvak onzer geschiedenis tijdens den graaf van Leycester , heeft hij breed en kloek opgevat en met zorg uitgewerkt. Zijne verbeelding laat hij minder werken , dan de geschiedenis; doch daarom is hij soms wat droog en hier en daar gewrongen. Een ernstig streven om ideën in toestanden aanschouwelijk te maken en treffende plasticiteit, waar hij de stof volkomen doordringt , kan hem echter niet ontzegd worden. Z G8 DE ItOMAN , VOORHEEN EN THANS. Ook de "Akbar" van den gevierden geleerde van Limburg Brouwer ligt nog versch in het geheugen. Zijn roman is een verhaal uit de dagen van Akbar, den roemrijksten keizer van Hindostan, den man van het jaste milieu, die elkeen raad pleegt ; maar bij slot van rekening liet alleen meent te weten. In "de Wachter" heeft de Heer Heynn voldingend aangetoond, hoe meedoogenloos de schrijver zijn Akbar heeft verwrongen , om er een soort van liberaal vorst van te maken en hoe bij de geschiedenis vervalscht heeft, om de katholieken door liet slijk te halen. Ilenri Conscience , de gevierde vlaming , is hier evenmin vreemdeling als in zijn vaderland. Met de ontwaking van het vlaamsche nationaliteitsgevoel , ontwaakte ook de liefde voor liet verledene, waarin vlaamsche kracht en moed, vlaamsche eenvoud en godsdienstzin , vlaamsche houw en trouw aan vorst en wet- ten , vlaamsche vaderlandsliefde en vrijheidszin zulk een belangrxjke rol spelen. Zijne geschriften zijn er de blijvende getuigen van. In den "Leeuw van Vlaanderen" , en "Jacob van Artev eld" en meer andere half historische , half verdichte verhalen, riep hij de schimmen der krachtige mannen uit Vlaanderens bloeitijd nog eens op , omkleedde ze met vleesch en spieren en stortte den ouden heldenmoed hen weder in de ziel , waarmede zij eenmaal optraden voor Vlaanderens recht en vrijheid. Het is als of men een schilderij voor zich ziet, zoo treffend , in zulke krachtige breede trekken weet hij u een Jan Breydel of een ander zijner tijdgenooten af te malen. wij bewegen ons met hem onder de leden der gilden ; wij deden in hunne partijbelangen, zoo weet hij ons in liet verleden terug te verplaatsen. Dat hij echter niet ,dikwijls het revolutionaire beginsel in plaats van een rechtmatigen vrijheidszin huldigt, durven wij bezwaarlijk beweeren. Maar uit alles ziet men , dat hij zijne helden lief heeft; knipte , hij ze maar niet te vaak naar een model , dat hem het beste bevalt ! Geschiedenis en aesthetica goed te versenigen is geen lichte taak. De drapeering van het geheel in kleeding , taal, gebruiken moge juist zijn ; de hartstochten met meesterhand zijn geschetst en tot het einde toe volgehouden ; daarmede is DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 5 9 men nog niet gerechtvaardigd om de geschiedenis scheef `-oor te stellen of de eenheid des verhaals te verwaarloozen. L's hangen soms zijne tooneelen aaneen. Vaak schijnt de schrijver den trek niet te hebben kunnen weerstaan , om aan een groep , die hem bijzonder na aan het harte lag , al zijn kracht te toonen en zelfs de schoonheid van het geheel er aan op te offeren. Daarbij komt soms een realisme in het schetsen van gruwzame tooneelen , dat men zou denken, dat Rubens hem geinspireerd had. Ook treft men in verschillende verhalen denzelfden persoon aan maar in een aiider gewaad. Een zekore wocstllcid, bj al deel heldenmoed en vaderlandsliefde zijner figuren , valt evenmin te miskennen. Be karakters zijn hier en daar te forsch; men zou. meenen met Goliaths te doen te hebben; doch dit overdrevene is misschien juist de oorzaak, dat hij op liet volk zulk een diepen indruk maakt. Nog anderen hebben zich op het gebied van den nederlandschen historischen roman onderscheiden. Banning heeft met zijn verhaal "de Beeldstormer en zijne dochter" en anderen schetsen getoond, wat er in hem stak. Had hij de romantiek uitsluitend tot het veld van zijnen arbeid gekozen; hij had een noordnederlandsche Conscience kunnen worden. Ook een vervaardiger van genrestukken á la Cousin , maar dar in enger bestek , bezitten wij in J. A. Alberdingk Thijm. In naïeviteit, in heerschappij over de oude, zoowel als de nieuwe landstaal , ini kennis der toestanden , doet hij niet onder voor den franschan wijsgeer. Maar zijne voorliefde voor al de mannen en vrouwen uit de zeventiende en achttiende eeuw, welke hij met zooveel zorg uit het stof te voorschijn haalt en in zijn almanak of in "de Gids" portretteert , heeft ongetwijfeld een geheel anderen grond. Busken Huet heeft dat geheim zijns harten verraden. Het zijn katholieken , het zijn geestverwanten uit den voortijd , die voor de goede zaak geleden en gestreden hebben : ziedaar wat hen zoo aantrekkelijk voor hem maakt en hem beweegt ze aan de vergetelheid te ontrukken. En wij krijgen ze dan ook te zien niet geisoleerd ; maar in den kring van al hun vrienden en kennisseni, katholieken en echt gereformeerden; want de, schrijver DIETSCHE WARANDE X. X XVIII 570 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. leeft met den geest in hunne dagen ; hun trouw • en begraafregisters verplaatsen hem in hun midden ; als een bekende en van elders kent hij hun grootheid en kleingeestigheid , hupt vaderlandsliefde en papenhaat, hun gebruiken en kleeding, hun maaltijden en meubelen , hun gezelligen kout, hun dichterlijke ontspanningen , tintelend van vernuft. Dichters en dichteressen, schilders en bouwkundigen , tooneelspeelsters en begijntjes, oude pastoors en burgemeesters ; ja zelfs Jezuïeten laat hij uit hunne grafsteden verrijzen om ze voor ons te doen figureeren. Die oudtjes poetst en flikt hij nog eens op , groepeert ze met smaak en natuurlijkheid voor een historischer achtergrond , verdeelt licht en schaduw naar behooren en daarmede hebben wij dan tafereeltjes , welke meer waarachtig genot aanbieden , dan de meeste moderne rome gis. Zeker, er kleven gebreken aan dit werk; de schetsen zijn blijkbaar niet in al de bijzonderheden afgewerkt ; meer eenheid zou men kunnen wenschen in het geheel; meer bewerking hier en daar van den dialoog ; de spanning der ontknooping is niet altijd aanwezig ; maar dit alles wordt dubbel vergoed door den historischen zin , de lokale kleur, de -waarheid en de getrouwheid der karakters, welke op het geheel liet merk van de eeuw drukken , waaraan de schetsen ontleend zijn. Doetinc?ior , Februari , 18 4. KALVERSTRAATSCII, DOOR J. TER GOUW. voor ruim drie jaren galt' ik den heer Johan Winkler t Leeuwarden , op zijn verzoek , voor zijn Dialecticon , onder meer ook eene vertolking van de Gelijkenis van den Verloren Zoon iii 't dialekt van 't hartje van Amsterdam ; maar niet gering was mijne verbazing , toen 't boek in 't licht, verscheen, en ik ontwaarde , dat mijn Ka1verstraatsch 1 te Leeuwarden verkleed en verkapt was. De heer W. heeft er, ge'leel buiten mijn weten , zooveel ins veranderd , als hij goedvond. Niemand zal zulk eerre handelwijze zeer beleefd noemen , maar wel zullen velen 't zonderling achten, dat, naar het oordeel van den heer W. , Amsterdamsche taal niet zuiver voor den dag kan komen , of zij moet eerst te Leeawarden worden gew asschel en afgespoeld Intusschen is liet voor de waarde van liet Dialecticon te hopen, dat niet met alle dialekten zóv gedaan is, als met dit Amsterdamsche. Daar nu nog veel over te redeneeren , geeft weinig baat. Liever deel ik mijne vertolking in hare oorspronkelijke gedaante en schrijfwijze mede; en geen tijdschrift kwam mij daartoe geschikter voor dan de Dietsehe Warande , omdat dit tegenwoordig 't meest-Amsterdamsche onzer tijdschriften is. Ik betuig dan ook den hooggeachten Bestuurder mijnen dank voor de heuschheid , waarmee hij zich bereid verklaarde , mijn opstel in zijne eerstvolgende aflevering op te nemen. Ik heb de vertolking gegeven in het Kalverstraatsch dialekt,, 5 7 2 KALVERSTRAATSCH. van welks gebied de omschrijving (volgens mijne mededeeling) te vinden is in het Dialecticon II D. bl. 91, — en wel in 't Kalverstraatsch van den knappen burgerstand. Niet in 't "zeer fatsoenlijk" Kalverstraatsch van de veeren- en Keizersgracht, omdat dit te veel met salet-en pomadetaal doorspekt is , hoe wel het toch , als men er dat plakgoud afneemt , precies met liet burgerlijk Kalverstraatsch overeenkomt. Maar ook niet in 't gemeen Kalverstraatsch van de Hant- en Foeboegsíraat en de stegen , daar dit ---• ofschoon op verre na zoo plat niet, als het "plat Amsterdamsch", dat Mr. J. VAN LENNEP gaf in den Over2j$el schen 41manak voor Oucdhe id en I f teren 1845 , mij toch te plat dunkt , om er een Bijbelsch verhaal i>> over te zetten. Ik geef hier de Gelijkenis , zoo als een burgerjuffrouw in de Kalverstraat , vd6r omtrent een halve eeuw geleden , die "op'n zon - . dag navend 1 , bij ' „i koppie suikelaat - en 'n kakie, jan'r-apostele 2 zou vertelt hebbe" , en voeg er eenige ophelderingen bij. D'r was-ereisies'n man - en die hat twee zoons. D'ouste was 'n beste jonge , maar de kleinste was 'n platje. Toe ze nouw - allebei groot ware geworde , zei de jonkste teuge z'n vader : "Vader ! Uwe zou in'n 'n groot plesier doen - as - uwe mijn m'n - errefporzie gaf." "Goet -jonge !" zei de vader, en hij gaf 'm zooveul - as 'm toekwarn. En toe paktenie z'n boeltje bij mekaar - en nam - afscheit van z'n vader - en z'n heele femielje nen maakte dattie de poort uitkwam. Hij reisde heel ver weg na 'n vreemd land , warie got noch goet mensch kende. Maromdattie de g ebraj e haan - uithing, kreegie heel gouw 'n heeleboel goeje vrinde , die 'm van de wal.: in de sloot hielepe. En zoo verteerde dat wittebrooskeentje nal z'n lieve duitjes - op 'n heel'- onordenteleke menier. Ma'r 't brak'm leelik - op. Toenie geen duit meer hat, gingen. de goeje vrinde schoot - en lieten 'm zitte nas 'ni - uil - in doos 1 Zondag navend. Mogelijk mennen sommigen, dat de n alléin tusschen twee vakalen , en dus hier niet te ras komt. Neen , 't is werkelijk zoo, als ik hier schrijf. Kortelings nog hoorde ik van een bejaard Heerengrachter : Dingsdag navend. 2 Apostelen = jongeren = kinder,en_ KALVEJSTIAATSCH. noot. 't Was net'n dure tijt - ook - en der kwain'nerge hongers noot - in dat lant - en hij lee gebrek. Toe gingie huis - an huis vrage nof ze nook 'n knecht of 'n jonkmaatje fannoode hadde , ma'r niemand wou'm hebbe , omdat tie -j - er zoo pieterig - uitzag. Eindelik kwammie -j'n vrrekes' boer teuge, nen die zei: "ga m.a'r na buite nop me laiit , tan kejjop me varrekes passe." Maroch ! wat hattie 't da'r miserabelig ! Te veul - om te ster reve nen te weinig - om te leeve. Hij kreeg niet eens 'n botram - op z'n tijd. Hij soebatte noffie niet 'n happie mee mogt - eete van de draf, die de varrekes kreege, maar dat wou z'n baas niet - eensies hebbe. Eenseres - op 'n ochend zattie z'n beste dage t'overpeinze nen toe brak'm z'n hart van de narigheid. "Jongesjonges!" zeidi, "'t is toch - erreg niet me! M'n vaders krechs krijge n'r buik vol - en - ik - arreme stakkert ! ik zit hier te rammele van de honger. Weetjewat ! 'k stap - op - en 'k ga m'n vader weer - opzoeke nen 'k zei zegge : "Och, Vadertjelief! och - ik liep gezondigt teuge nonze Lieve Heer - en teuge nuwee. En - as - uwe me niet moer - as kint - in huis wil neeme , laat 'k tan - asjeblieft ma'ruwes knecht magge weeze En foort staptenie -j - op - en liet de varrekes de varrekes - en nam de reis - an - om na z'n vader te gaan. En toenie -jal digte bij huis was gekomme , toe zag z'n vader - In van verre, en d'ouwe man z'n hart sprong op toenie j'm ' zag - en - ie liep na'm toe wen viel'm - om z'n hals - en zoende n'm - asterantoe. Toe zei de zoon : "Och, Vadertjelief! och ik liep gezondigt - teuge nonze Lieve Heer - en teuge nuwee ! 'k bin niemeer waart uwes soon genoemt te worde !" Ma'r de vader zei: "Kom , m'n jonge! laat 'k je ma'r gouw'n beetj' opknappe, want je zieter veul te schojerig- uit". En toe riepie in knecht en zei: "Haal jij 'reis - astewint mn zondagse - rok hier - en trek'm die jan, nen geef 'm - as'n fatsoendelik mans kind 'n ring - an z'n vinger. En ja, schoene mottie jook - an hebbe ; zeg, breng me beste nuwe ma'r mee jen doe 'm die jan z'n voete". En teuge n'n andere knecht zeidi : "Breng 't gemeste kallef - en slagt jelui dat. 't Is vetpot van daag, want me zoon was zoo, ^5 7 4 KALVERSTRAATSCH. goet - as doot voor me nennie jis weer levendig gemoorde ; hij was verlore nen 'k heb 'm weeromgevonde !" En d'ouste zoon wister nog niks niemendal van , want hij was net nietuis. Ma'r toenie na huis kwam , hoordenie , datter braaf gezonge nen gedanst wier - en datte viool ging. En hij riep - een van de knechs - en zei : "Zeggeres - even! wat - is dáár - ant hantje ? IIouweze kerremis ?" En de • knecht zei : "Wei nou kom - an ! Weet -uwe dat nog niet? Wel - uwes broer - is weeromgekomme , nen - uwes vader heit - et gemeste kallef geslagt - en - ons - allemaal 'n vroleke dag gegeve". Ma'r toe wier die jouste zoon nijdig - in z'n hart ; hij wou niet na binne gaan. Toe kwam z'n vader na buite nen zei : "Och toe ! kom nou ma'r ! Wees jij nou geen spulbreker." Ma'r de zoon zei teuge z'n vader : "Hooreis , Vader ! 'k heb nouwal zooveul jare trou bij juwee gewerrekt - en - alles gedaan wat - uwe me gehiete heit, 'ma'r 'k heb nog d'eerste keer te goettat - uwe mijn eensies 'n geitebokkie geve zel - om 'n vrindejnaaltj e met m'n kennisse te houwe. Ma'r nou dat lievertje weer tuis gekomme nis , die 'r met z'n pierewa j ers - alles hed deurgelapt , nou het - uwe wel 't gemeste kallef geslagt." "Kind !" zei de vader toe , "hebj en 't niet - alle dage volop bij me gehat ? En is niet - alles wat 'k hep foor jou ? Ma'r nou motje vrolik - en blij weeze, want je broer was dooi - ennie jis weer levendig geworde ; hij was verlore nennie jis weeromgevonde." VERKLARING DER GEBRUIKTE TEEKENS. 10 liet teeken ' duidt eene zeer korte en doffe e aan, die naauwelijks hoor baar is. 2 Het teeken - duidt aan , dat de medeklinker half overloopt naar den vol benden z okaal ; b. v. dat - ik is niet dat ik , en ook niet flattik , maar de helft der t blijft aan dat hangen , terwijl de andere helft aan ik kleeft. Wel is dit zelfde teeken door den zetter ook gebruikt als af brekings teeken op 't einde van een regel , maar dit zal de lezer ligt onder scheiden. KALV1 RSTRAA.TSCH. OPHELDERINGEN. 1 (131. 572 reg. 17) EREISIES. In plaats van eens zegt men : ereis = een reis, even als elders een keer. Wel wordt dit laatste te Amsterdam ook gehoord, maar erefis is de oudste en populairste voren, en dan ook zeer natuurlijk bij een volk , dat van ouds bij 't reizen leefde. De oude Amsterclammers waren al in de 14e eeuw in Oostland en in 't Noorden , in Dantzig en iii Drontheim even goed t'huis als in hun eigen straat. Nu nemen vele onzer bijvoorden gaarne den verkleiningsvorm j es aan, b. v. zoetjes , _achtjes , netjes , en z. en zoo worden ook eens en ereis eensjes en ercisjes, wat in liet halvcrstraatsch eensies en ereisies klinkt, want, als IIALBERTSMMI^. reeds vóór 30 jaar heeft opgemerkt (in den Overijsels( hen A1manci1 zoor Oudheid en letteren 1845 , bl. 226) de j gaat in de diniinutive term inaties je of jes, achter k, p, f, s en ook wel achter g, ever inn i , oen (le zamenho'tiiu, ui Tcj , jij , t) , .gij , qj te vermijden. Eenfis en ereis komen ook in verbinding met elkander of met andere w oorcicli voor, maar dan krijgt het eerste lid den klenitoon, en het tweede wordt kortei' en zachter uitgesproken ; b. v. .Ilooreis; ja , de ei gaat zelfs in een zachte e over, als : Eensc/ es en Zegyei-es. 2 (All.) I-lAT. Zie hierover IIALBERTS:.MA, t. a. p. bi. 225. 3 (Al(l.) n'cUJSTE. De wegmelting der d is zeer gewoon. Soms, gelijk hier en in 't later voorkomende wier (uierd) , verdwijnt zij geheel ; soms vervloeit zij in ie of j, zooals in ouwe voor oude, goeje voor goede. 4 (I:eg. 18) -n tAR. Niet 2na'r, als neen bij den heer SV. vindt. Of de aa in woorden van ééne lettergreep, die op r eindigt , heel, half of in 't geheel niet wordt uitgesproken, hangt af van rhythmus en accent. Hier heeft maar zijne volle lengte, omdat er nadruk op wordt gelegd, niet alleen , maar ook omdat liet juist tusschen twee zeer korte syllaben valt. Doch meestal klinkt de aa in deze woorden als een korte cc roet een doffe e aangelengd. In haar verdwijnen dikwijls de beide a's met de li en 't wordt 'r•, b. v. 'keb'r nie ge.z ie;i (ik heb haar niet gezien). 5 (Ald.) PLATJE. Een schalk , guit , ondeugd. Dit woord is echt Amsterdamsch, men kent hier zelfs een Platjesbeurs. Zie mijne Ainstelodamiana I D. bl. 134. 6 (Peg. 19) houw. De u ontwikkelt hier haren konzonantischen staart w. Dit doet zij niet altijd, maar toch meermalen. 7 (Ald.) WARE GEWORDE. De e , waar deze en vele andere woorden op uit. gaan , is geen zachte , maar een doffe e , waar geen n aan hechten kan. 8 (Ald.) JONKSTE. Zie Oph. 2. De eu in deze woorden is geen verbastering, maar 9 (Ald.) TEUGE. een antiquiteit. 10 (Reo. 22) YELL. e i Zie HALBERTSMA , t. a. p. bl. 230 op 't woord veld. 11 (Reg. 23) PAKTEiiIE. Voor : pakte hij. De h valt hier weg, en de ij klinkt als een lange 'i, dat is : ie. Halbertsma vond dit zeer opmerkelijk. "De Amsterdammer", schreef hij , "onderscheidt het aan- en afwezen der aspiratie in de uitspraak zeer naauwkeurig. De ie is dus een oude vorm , des te verwonderlijker, omdat hij tegen het bestendig gebruik der Amsterdammers, ook de oude waarde der i bewaard heeft". t. a, p. bl. 231. De heer Winkler heeft dan ook zeer verkeerd gedaan met mijn ie voor hij overal in i te veranderen. Wij spreken soms 't volle hij uit, met den modernen eiklank; incest 5 7 6 KALVERSTRAATSCH. echter ie met den ouden iiklank , en soms kort als * een enkele i ; — en dit verschil hangt af van rhythmus en accent. Wrat eindelijk de ingeschoven n betreft, ook hiervan laat ik HALBERTSMA (le verklaring geven. ".Het gevoel voor de welluidendheid is bij de Ainsterdammers zoo levendig , dat zij , om zooveel mogelijk hiatus te mijden, eene n tusschen de twee vokalen inschuiven , met welke de vorige syllabe sluit en de volgende begint". t. a. p. bl. 224, 225. -- Ja, maar 't is niet enkel een n, die ingeschoven wordt, ook wel een der halfklinkers j en w, waarvan later voorbeelden voorkomen, als: "ie jis weer levendig geworde, — ie liep na'7n toe wen viel 'in om z'n hals. 12 (Ald.) MEKAAR. 't Zamentrekken van lettergrepen heeft in alle volksdialekten plaats, maar in 't Kalverstraatsche minder dan in vele anderen. Hier hebben wij i er echter een voorbeeld van : mekaar voor mnatkander, en later ook nog nietuis voor niet te huis. 13 (Reg. 26) Nocii. Mogelijk meenen sommigen, dat ik hier, om de volgende g, nog had moeten schrijven. 't Zou echter geen onmogelijkheid zijn , dat een scherper keelgeluid v&ur ging en een zachter volgde ; maar ik heb hier inderdaad nooit onderscheid tusschen ch en g kunnen hooren. In nacht, Haagt, maagd, jaagt , klinken cht, gt en gd zoo tamelijk 't zelfde, en wel incer naar den zachten dan naar den scherpen kant. I-Iet dialekt, waar ik over spreek , bemint in 't algemeen de zachtheid. Daarom ook heb ik, ten gevalle van 't oog (dat onderscheid in de beteekenis maakt, of 't ch of g ziet) liet woordje zoo gelaten als men 't gewoon is te zien. 14 (All.) MAROMDATTIE. Vaar omdat hij. Wij spreken zulk een woordengroepje, vooral aan 't begin van een volzin , zoo snel uit dat het één woord wordt. 15 (Ald.) GEBRAJE. Niet gebraaie als de heer W. schrijft. Zie Oph. 51. 16 (Heg. 4 v. 0.) HIELEPE. De invoeging der e is `velluidendheidshalve, om de zarnenhorting van 1 en p te mijden. Geen beschaafd Amsterdamnier van weleer kon lp uitspreken; dat kan het tegenwoordig geslacht, dat zijne taal uit schoolboeken en kranten leert, -- de twee meest taalbedervende elementen van onzen tijd! 1 i (Ald.) WITTEBROOSKEENTJE. Beentje vcor kindje is echt Amsterdamsch , en blijkens het Dialecticon II D. bl. 55, ook Urkseh, wat nog al voor de oudheid pleit. Een wittebroodskind noemde men te Amsterdam "Het wecldrigh zoontje, dat na Vaders raat niet luy stert" , en dat in het geheim tuchthuis, genaamd "de Weelderige Dwang" opgeslo-, ten, alias "bij Jan-vaêr in de twee klimmende leeuwen" in de kost besteed werd, en doorgaans later naar Oostinje ging. MELCI=IIOR FOKKENS, bl. 279. 18 (Onderste reg.) SCHOOT. Dat is : voort, weg. -- `1O, die vlieger gaat schoot !" roepen de jongens; en als een klant zonder betalen verhuisd is, zegt de bakker : "die jis met me duite schoot." 19 (BI. 573 , reg. 4) JUTKMA ATJE. Die niet knap genoeg is , om zich voor knecht uit te geven , moet als jonkmaatje (d. i. een halve of kwartknecht) gaan. 20 Ald.) b`ANNOODE. Van noode. Ablativus. Thans in de boekentaal doorgaans door 't bijwoord noodig vervangen. 21 (RR.eg. 5) PIETERIG. Dit woord moet niet verward worden met pietig. Pietig beteekent verwaand en pronkend; pieterig is vuil en liederlijk. Pietig was de Verloren Zoon eerst geweest : pieterig werd hij later. Het eerste komt af van piet in de beteekenis van ploertigen pronker; het tweede van piet, als eufemisme voor luis, en pieterig beteekent dus : vol luizen. KALVERSTRAATSCH. 22 (Reg. 6, 7) TAN IïEJJOP. Tan = dan. De reden der erscherping is bij 't voorgaande woord te zoeken. Kej j op = ken j' opp. De heer W. heeft er kei -j-op van gemaakt; maar verkeerd. Hier wordt geen tweeklank ei gehoord. De n van ken wordt geassimileerd aan de j en de e behoudt denzelfden klank , die ze in ken heeft. 23 (Reg. 8) MISERABELIG. Miserabel is een basterdwoord, maar de aangehangen staart ig is Amsterdamsch. Onze dialekten mogen dat ig wel. Zelfs achter den stoplap dings ---een woord , dat diende (en nog wel dient, schoon 't allengs schijnt te verslijten) , om aan te duiden wien of wat men niet noemen wilde of kon — werd dat ig geplakt, b. v. ik wier zoo dingsig voor . "ik werd zoo raar, 'k weet niet hoe." Ielen maakt ook zelfstandige naamwoorden door achter dit ig weêr Iieid te voegen , b. v. 0 , wat 'n miserabeliglieid ! — Je hart brak je van de narigheid. -- Och, geef ?ne nog zooi dingsigheidje (een koekit of klontje). -- Ik Nedanl je -goor je goejig Iceid. — Da's 'n mooi patroontje , 'keb'r wel innigheid ira. 24 (Reg. 11) DRAF. Dit heeft de heer W. veranderd in roer, omdat hij zich `Cverbeeldde , dat draff' in de volkstaal , ook van Amsterdam , onbekend is." Een bewijs, hoezeer de verbeelding iemand bedriegen kan maar tevens een bewijs , dat de heer W. met onze spreekwoorden onbekend is , want er zijn er verscheidene , waar c.lr o f' in voorkomt. 25 (Reg. 12) EEIrSIES. Zie Opl1. 1. 26 (Eeg. 13) EESERES. 1. 27 (lieg. 14) NARIGHErv. 23. 28 (Reg. 15) JONGESJONGES. Een tussehen`verpsel, dat nu al zeer aan 't slijten is, maar vroeger bij elke gelegenheid te pas kwam, en, zonderling genoeg, zoowel om smartelijke als vrolijke aandoeningen uit te drukken. 't Was ontleend van de jongens op straat, die elkaar te hoop riepen, waar vat aan 't handje was, 't zij een vechtpartij of een relletje, een dronkeman of de poppekast, of wel waar- 't eenvoudig te doen was om zamen te "speulen", liet zij kastie of de zwaai. Als men dit tusschenwerpsel in vrolijken zin gebruikte, werd liet nog wat uitgebreid, althans de Kalverstraters plagten dan te zeggen : "Jon gesjonges , en al de jonges van de Kalverstraat !" 29 (Ald.) 'LEIDI. Zie Oph. 11. 30 (Ald.) ERREG. Welluidendheidshalve voor erg, om de zamenliot•tiiug van 7• en g te vermijden. Vergt. Oph. 16. 31 (Reg. 17) WEETJEWAT. Oorspronkelijk een vraag : "Weet gij , wat ik doen vil ?" Neen , natuurlijk weet een ander dat niet , en daarom moet er de verklaring op volgen; maar ook juist daarom werd die vraag zaamgetrokken tot den uitroep : weetjewat ! die toen eigeotlijk beteekende: "mijn besluit is genomen ; ik doe zdó." 32 (Reg. 21) MAOGE. 't Werkwoord mogen in de onbepaalde wijs ; doch de a klinkt hier zachter dan in de le pers. teg. tijd : ilj mwj. 't Verleden deelwoord is ge2nagd ; b. v. JVaarom ben j elni nie gekonune ? — JVe hebbè nie geraagd. 33 (}heg. 22) LIET DE VARREKES DE VARREKES. Dat wil zeggen : "verliet ze zonder omzien." Zoo zegt een Amsterdamsche huisvrouw nog, als ze door eenig voorval genoopt werd , terstond uit te gaan en haar huiswerk te laten liggen: ik knapte?ne gouwat-op-en liet de boel de boel. Eene bijzonderheid is hierbij nog op te merken. Het bezittelijk voornaamwoord wordt niet herhaald, maar door * 't liclwoord vervangen ; b. v. Ik liet m'n boel de boel. -- Ze 5 7 8 KALVERSTI AATSCH. liep weg - en liet 'r kinderti de kindere. De reden hiervan ligt in 't verlaten zonder omzien ; men bekommert er zich niet meer om, --'t zij dan slechts voor eenige oogenblikken , 't zij voor immer, de beteekenis is dezelfde, -en de band van 't bezittelijk voornaamwoord is gebroken. 34 (Reg. 24) GEKOMME. Een zachtlange vokaal wordt soms verkort en verscherpt, zoo gekomme voor gèkomen, namine voor namen, t. w. voor 't werkwoord, nimmer voor 't zelfstandig naamwoord naenen. 35 (Reg. 25) D'OTJWE MAN Z'N HART. Deze paraphrastische genitief leeft nog in de spreektaal , maar werd vroeger ook geschreven , ja, ontsierde zelfs geen vers. Zie b. v. VONDEL, de Amst. Hekuba vs. 1561: "Op een hooge rots sijn kruyn", voor : op de kruin eener hooge rots. 36 (Reg. 27) ASTERANTOE. De heer W. noemt dit eene "uitdrukking van vergelijking" , en wijst aan, dat zij ook in de Friesche taal voorkomt, maar geeft er geene verklaring van. Asterantoe is een zamentrekking van als daar aan toe. Dit daar, waar 't aan toe is , is Liet einde , zoo dat het méér niet kan. Asterantoe beteekent dus "tot het uiterste", -- "in den hoogsten graad", en is een superlativus. Wij gebruiken dezelfde uitdrukking ook op een andere wijze en zonder zamentrekking. Dan is zij geen superlativus meer, maar 't is toch altijd het einde, dat met daar wordt aangeduid. Als in een gesprek de een iets aanroert, waar de ander niet gaarne van hoort, dan zegt deze : "Nu ja, dat is tot daar aan toe". Dit wil zeggen : "Aan 't eind daarmeê !" -" Genoeg daarvan !" ^-- "Geen woord meer !" -- Maar ofschoon asterantoe een superlativus is, toch is er nog een andere uitdrukking, die nog verder gaat, en waarin liet eind niet slechts aangeduid, maar genoemd wordt, namelijk: het eind is er van weg. Bij voorbeeld: Hij praat asterantoe , d. i. "hij voert het hoogste woord". lij praat dat het end er van weg is. d. i. "hij babbelt in 't oneindige". 37 (Re;. 29) NIEMEER. Voor niet ?naeer. Een vorm even wettig als niemand. Eenige regels hooger, waar de Verloren Zoon zijne alleenspraak hield, vindt gij : niet naeer ; hier, waar hij door zijne aandoeningen overstelpt wordt, smelt het zamen tot nierveer. En dit verschil is niet kunstmatig, maar natuurlijk; ik heb het juist zoo gehoord. 38 (Reg. 32) scxoJErIG. Niet schooierig, als de lieer. W. heeft. Zie Oph. 51. 39 (Reg. 33) ASTEWIN T. Een bijwoord , dat den hoogsten graad van snelheid uitdrukt : als de wind. 't Gemeen zegt : asteduvel ; welk laatste echter niet enkel snelheid maar ook stoutheid in de uitvoering beteekent. 40 (Reg. 36) NU E. Dit woord wordt door den heer W. "echt Amsterdamsch" genoemd. Het komt evenwel ook bij Kiliaen voor, wat bewijst, dat het niet bepaald Amsterdamsch , maar ook Brabantsch en Vlaamsch was, en zoo vindt men dan ook nuut in het dialekt van Brussel (II D. bl. 269) en splinternis in dat van Geraardsbergen (II D. bl. 342). In de oudste Amsterdamsche keuren vindt men nye gespeld; of hier toen in de uitspraak reeds de u gehoord werd , weten wij niet. 41 (Onderste reg.) VETPOT. Een vet is een feest of maal, en 't is vetpot wil zeggen : "er zal gesmuld worden als op een feestdag". 42 (Bi. 5 74 , 1-eg. 3) NIKS NIEMENDAL. 't Woord niks is verklaard door HALBERTSMA , t. a. p. bl. 234. De uitdrukking niks niemendal komt mogelijk sommigen wat pleonastisch voor , maar dat is zij toch niet. 't Is : "niets en niet met allen" , en dus de sterkste uitdrukking van "volstrekt niets." 43 (Reg. 4) NIETUIS. "Niet te huis". Zie Oph. 12. KALvERSTRAATsc$. 44 (Reg. 5) WIER. Voor "w ierd". Zie Oph. 3. 45 (Reg. 6) ZEGGERES. c^Zeg-ereis". Zie Oph. 1. 46 (Reg. 7) SERREMIS. Omdat de kermis overal 't prettigste feest van 't jaar was , werd dit woord gebruikt als de superlativus van pret. Men vindt het dan ook in een groot aantal andere dialekten terug. 47 (Reg. 8) WEL NOU KOM-AN. Een uitroep van verwondering of verrassing, hoewel in ligten graad. 't Is eigentlijk een onvolledige of liever zaamgetrokken zin, waarvan, onder den verrassenden indruk, slechts die woorden uitgesproken worden , waarop de nadruk valt. Het is te verklaren als : "`Vel nu ! waar kom je mee^ aan ?" of een dergelijk gezegde , dat ik echter nimmer in volledi ;en vorm gehoord heb. 46 (Reg. 10) VROLEKE. Dit heeft de lieer W. in vrooleke veranderd, en hij antwoordde op mijne vraag, waarom : "Ik heb nog nooit van mijn leven , zoo min door een Amsterdammer, als door eenig ander Nederland? er, dit woord anders dan met oo hooren uitspreken". Ik heb integendeel mijn leven lang gehoord, en hoor nog dagelijks, dat de Amsterdammers allcén bij sterken nadruk op dit woord oo laten hooren , anders altijd e'rolik of vrolelke. En dat deze kortheid der o in den aard van 't woord ligt, bewijst o. a. renlik in 't Urker dialekt (II D. bl. 55) , wat den beer \V. schijnt ontgaan te zijn, naaar hij er niets bij aangeteekend heeft. 47 (Reg. 13) SPELBREKER. Iemand , die niet niet het gezelschap mee' wil doeii , en dus het "spul" breekt. 48 (Reg. 14) HOOREIS. "Hoor ereis". Zie Oph. 1. 49 (Reg. 16) GEHIETE. D. i. bevolen. "Wie liet je dat ?'' voor : "Wie be veelt u dat ?" 50 (Reg. 17) EILNSIES. "Eensjes". Zie Oph. 1. 51 (Reg. 19) PIEREWAJERS. Niet pierezvaaieïs , als de heer W. er van ge maakt heeft. De a is kort en de j is onmisbaar tuisschen de twee vokalen (verg. Oph. 11) en wordt zeer duidelijk gehoord. De spelling der Woordenlijst van D. VR. en T. W. is hier niet van toepassing. Dezelfde aant-merking geldt ook voor de woorden gebraje en schoj erip. 52 (Reg. 20) DELRGELAPT. Een "lap" is een dronkaard. Het werkwoord deurlappe of eigentlijk er deurlappe beteekent "in dronkenschap verteren." 53 (Ald.) HET en HEIT. Zoowel voor "hebt" als "heeft". Vergl. 4 en 11 regels hoogei. En dit heit is niet bepaald Amsterdamsch, maar heerscht over eene groote uitgestrektheid. Dat het ook Haagsch is, kunt gij o. a. bij HUYGENS zien in zijn Voorhout : "Wat voor haer en of s'oock haer heit." Naast de vervoeging : 'k heb , je het , hij het , ace lebbe , jelui liet, -e Nebbe, had men ook : 'k hej , je heit, hij heit, we liejje, jelui heit, e lcej j e. I.leit wordt tegenwoordig doorgaans verzacht tot liet ; maar vroeger , althans nog vuur eene halve eeuw , werden beiden gebruikt. 't Verschil hing van den klemtoon af ; . b. v. ".Eiij het geen schuld; ma'r Wandere heit 'et gedaan". Zie ook VAN LENNEP, I'er•mak.. SpraalJetnst, bl. 87. 54 (Reg. 23) VROLIK. Zie Oph. 46. Nog eene opmerking tot besluit. Op bl. 89 van het II Deel laat de heer Winkler dc Kalverstraatsche juffrouw onzin praten. Schrap in den 15n regel de woorden : de toonbank uit, dan is t goed. Gezegde juffrouw zei eenvoudig : Wel nou kom-an , je liet onuners geen een jonge nachter. "Achter" beteekent in de binnenkamer, in tegenstelling van den winkel , die door 't bijwoord "voor" wordt aangeduid. Amsterdam. , Januarij , 1874. NOG ANDER AMSTERDAMSCH 1 9 DOOR J. A. A. TH. En nu veroorloof ik mij de twee redakties mee^ te deden, •-die ik zelf van de apoloog gemaakt heb. Als ik eerst mijne geloofsbrieven moet overhandigen -- want het geldt hier een quaestie van krediet ik hoop mijne moeder 1 In het omííag der 5e Afl. van dit Xe Dl onzer Warande hebben wij gezegd, hoe wij in 't algemeen over het Alg. Nedercl. en Friesch Dialecticon van den I-Ieer Winkler denken. Wij hebben toen onvoorwaardelijk `villen prijzen: om dat we de farnenfeharing van 186 Nederduitsche (en ook Vriesche) tongvallen , vertegenwoordigd in het verhaal der gelijkenis van den Verloren Zoon, een werk vinden , bij welks verdienste de fouten , die het mogen aankleven, weinig in aanmerking komen. Nochtans het stukjen van den Heer Ter Gouw, dat we hier opnemen , dingt al iets op de vlekloosheid van 's Heeren Winklers arbeid af. Ook zal hij 't ons ten goede honden , dat we , als Amsterdammer, ons weinig vereerd gevoelen met de ch arakteristick , die hij , Dl. I, bl. XII, van ons schijnt te willen geven. Niet dat wij opkomen tegen het ontleenen cener karikatuur aan onze eigenschappen ; volstrekt niet : die, ten onzen koste, echt geestig ivil zijn , — zullen we nog dankbaar de hand drukken. Maar wat niet waar is, is nooit geestig : de eerste observatie van liet voorwerp der karikatuur moet juist zijn; anders is liet heele ding mis : en de amsterdamsche jonge-lui hebben niet kunnen zeggen , wat de Hr Winkler hun in den mond legt. "Bij ons in den spoorwagen zaten , behalve twee Duitschers, toevallig "ook nog twee Hollanders, Amsterdammers, blijkbaar twee "fatsoenlijke" "jongelui, die voor hun genoegen reisden. Natuurlijk raakten de vijf Neder" landers in gesprek. Toen dat algemeen gesprek begon te verflauwen , ver" volgden wij driën ons eigen gesprek in liet friesch. Dat deden wij altijd, als "we op den spoorweg of waar ook, Hollanders ontmoetten. Wij konden dan `vrij en onverhinderd, zonder verstaan te worden , elkander onze opmerkingen "mededeelen. Dat is een groot gemak. Groote verwondering van de Hollan" ders, toen ze ons friesch hoorden spreken. -- "Hee, as ik u's mach vrage, "wat hep-u daar zoo eve chesproke ?" — "Friesch, m'n heer. --- "Hee, was "dat fries ? ik dach ies anders. Wij , kenne anders ooi wel fries verstaan !" — "Och ! kunt ge friesch verstaan ? --• "Ja , te minste leze. We hebben al de "novelle van Cremer cheleze en choet bechrepen ook !" "Ja", voegde mijn "heer no 2 er bij, en Multatuli immers ook!" Uit de onwaarschijnlijkheid , .dat een dier "twee jomi elu'i" als woordvoerder voor beiden zoû optreden, om. AMSTERDAMS C 1T. 581 taal vrij goed te kennen : mijn moederlijk voorgeslacht woonde, sedert de 15e Eeuw , onafgebroken in Amsterdam , en in de jongst verloopen 200 jaar doorgaands op de Heerengracht; vader, grootvader, oudoom, overgrootvader van deze zijde daarentegen op den Heer \Vinkler mede te deden, dat ze de Betwes6he novellen gelezen Jiadden , uit liet gebrek aan opmerkin stakt , in deze fiktie gelegen , zou^ men al aanftonds kunnen afleiden , dat aan die `'fatsoenlijke jongelui" eene uitfpraak der taal woedt toegefelireven , die zij wellicht niet gehad hebben. En zoo is liet ook. Een onnoozeic burger jongen, van de Jan-Saliefoort, zou in Amsterdam enkele woorden zoo uitfpreken, als dc Heer Winkler het zijn reisgenoten toerlicht; maal geen 'fatsoenlijke' flinke Am,sterdainmer. "Hee" niet (teil tweeklank, "as ik us nac11 vrage" zal innen van geen welopgevoedellooren. Daar entegen laad de Heer Winkler veilig hier "frage" naogen schrijven : want alle Hollanders (behalve de tooneelisten) spreken uit "mach fi-age" : de slot-, = cri maakt de •f onvermijdelijk. Maar geen Amster(ianlmer vaal redelijke opleiding zegt : "Wat liep-u". I)ie behoorlijk spreekt, zegt : "vat heeft ii", en sommigen "wat heets ti". "\Vat lier) tl" is 1)e1)aald geen A1115tenl_ainscl ; even min als "ik dacll". Dit laatste is Limlhur scll. IIet volk verbitigt wel: i11: mug, z11 moe!, eiaar dat Beeft, eene andere oorzaak. Gaarne zots ik ook willen hopren, hoe men liet woord moet uitsprekenn , als men niet zet : 'fries. De heet Winkler beeldt zijn eigen uitspraak af met "F]'iesc1e" ; maar ik twijfel , of eenig beschaafd Nederlander zofi willen zeggen : "De fliescIrE oeenseiece zijn trotSCller op hun kleinsteedscn dan de fra11SCHE akademisten op ltuii Pai'ijSCH." "\Vil kEnne" en, "tE minste" is weêr Jan-Saliesen , ofschoon de n bij een snelle uitspraak in "ten minste" zeer weinig gehoord wordt; dc iz is haar vijandig. Deze is niet als de 1,, en de d, die haar niet open armen ontvangen , bijv. in "ten hoogste" , "ten honderdste" , "ten duizendsten mate". Maar hier moet mei, den Amsterdammers geen grief van maken. Het is een algemeen verfchijnsel in de oude en nieuwe talen. Geert Amsterdammer, ten zij olie een fpraakgc brek heeft, zegt dat hij "Cremer cHeleze" heeft. Mag ik nu op mijne beurt vragen : maken de Friezen (ik fchreef liever met onze ouden Vriezen), in hun nederlandseb , gebruik van de g in liet pers. voornaamwvoord ? Zeggen ze : "kunt GE -- verstaan" ? --- Zoo neen , dan flatteert de Heer Winkler zijn eigen dialekt. Er komt iii 't algemeen een sterke partijdigheid en afgunst uit, in zijne voor ftelling van de verhouding der provinciën Holland tot de andere. Hij kan het met vele zijner ge`vestgenoten , niet verkroppen, dat aan Holland nu eenmaal een zekere voorrang door landgenoot en vreemdeling -wordt toegekend. Den Heer Ter Gouw «, as het Sok niet aangenaam, dat de Heer Winkler (II , 91) van Vondels vaerzen, hem verstrekt als getuigen voor de sleepende uitfpraak der Nicuwendijker,s vij , cie nooit adders dans "Allebeiding" genoemd werden weten er van te fpreken) gebruik maakt om er eerre "berisping van Vondel uit te distilleeren". "Zulke verzen als deze," merkt (Ie Heer ter Gouw- aan. heeft men wel eens gemeend dat Vondel aldus gefchreven had "om de maat vol te krijgen : "Hy zellef ,was de ti oorstc om elleck moet te geven" enz. Ik zeg : hij had ze , had hij gevild , heel goed anders kunnen schrijven ; maar ze vielen hem zoo natuurlijk uit de pen , omdat het Nieuwendijksch zijn gewoon dialekt was, en wel het zeer fatsoenlijk Nieuw-endijksch , dat in de Warmoes straat (de deftige buurt) gesproken werd. Zijn Nieuwendijksch komt in meer 582 AMSTERDAMScL. de "Weseper Biercay" boven-aangeduid , "op de Kolk" , zoo als men de gracht rhetoriesch vernoemde. Ik heb , van mijn 3e tot mijn 13e 14e jaar , verkeerd in alle winkels (zoo van de am bachtslui als van de neeringdoenden) , kelders , kantoortj ens ,. zij- en binnenkamers, onderstukken, op alle stoepen , insteken, droog- en pakzolders der huizengroepen , die bepaald worden door de (tegenwoordige) Spuistraat Oostzijde (met een uitsprong naar den Blaauwburgwal , Langestraat, Korsjespoortsteeg) , de. Molsteeg, de Gravenstraat , den Nieuwendijk , St Jacobsstraat, Endtjen van de Waereld, Spuistraat. Gij hebt dus, hieronder,. in de eerste plaats roet een 'knap ambachtsman uit de "Dirrik verzen uit, maar 't klaarst in den Gijsbrecht, omdat hij daar geheel Amsterdamsch was, -- ja zelfs hier en daar zich zeer Amsterdamsch-burgerlijk (hoewel deftig burgerlijk) uitdrukt." Laten zij zich troosten met twee bedenkingen: voor-eerst , dat Holland door verfchillende omftandigheden altijd de middenfchijf gebleven is, waar het nederlandsche ftaats- en letterleven om draaide. Het heeft daarvan de voordeelen , maar ook de onaangenaamheden in ruime mate ondervonden ; en ten tweede , dat Amsterdam, in Holland-zelf, weêr in de zelfde mate het voorwerp is van den naijver (die somtijds den mantel der geringschatting omhangt) der andere gemeenten. 't Heeft nu nog weer gebleken, bij de geopende mogelijkheid , dat er in de Hoofdstad een Koninklijk Paleis verrijzen zou. Men wilde wel een paleis aan den Koning geven : mids het maar niet in de Grondwettelijke Krooningsftad gebouwd wierd ! Daaromtrent was,, buiten Amsterdam , maar éene item! 't Is wat fraais , en toch in die mate erkend, dat het officieele Amsterdam er niets tegen heeft durven in brengen. Maar -- zand hierover. Bij de uitgave der tegenwoordige aanteekeningen op of aanvullingen van. 's Heeren Winklers arbeid , onthouden wij ons van kritiek , het zij op de redakties der gelijkenis , het zij op de inleidingen of noten. Eigenlijke taalkunde behoort niet tot de ftoflen, die in de D. Warande verhandeld worden. Het belangrijk boek van den Heer Winkler niet aan te kondigen en aan te prijzen , ware echter te veel van onze koesequentie gevergd. Buitendien even als de leer der tonen en tinten tot de fchilderkunst behoort, ftaat de • tongvallenftudie zeer na aan de penseelkunst, die men letterkunde noemt. Anatomie en fyntaxis kunnen, des ondanks, op hare plaats blijven. Achter het fchilderijtjen van den Heer J. ter Gouw, zoo juist en frisch van toon als men maar verlangen kan , geef ik , ten overvloede , ook " de vrucht rnijner bespieding van de taal mijner vaderftad. Ik geef voor-eerst , de taal van de knappe ambachtslieden en winkeliers o. a. in het `kuipers- of Alleberdingsbuurtje" , met andere woorden : de "Weseper Biercay" en omliggende pleinen, straten en stegen ; daarna van de Heeren- en Eeizersgrachters omstreeks 1825. A. TII. Onder de bazen bij het oude Gild van Sint Matthijs werd de Voorburgwal tusfehen de Kolk en Dirk-van-Hasseltfteeg aldus genoemd. AMSTERDAMSCH. 583 van Hassesteech" of een koekebakkersvrouw van "de Nuwen dijk" te doen. (Luc. XV, 11-32.) 11 D'r wazzereiz 'n man; en die hat twee zcens ; 12 en de jonkste van haorlui 2 tweë zeit, op 'n mooje dach, teuge z'n vaoder, "Vaoder,, zeiti, geeme m'n porie van het chenige damme toekomt.... want anders.... " om kort te gaon , de Vaoder gaot heen en hij verdteit de boei. 13 En 'II paor dage laoter pakt de jonkste zcen zen spulle by mekaor,, en hij gaot op reis, nao verre lande: en hij Japter z'n boeltje zo netjes deur, mit gerneene vroului , datt't al gou schoon op was. 14 Nou, 'et leej dor (50k niet opgesehept , ( fl ons mannetje begon gebrek te lije. 15 Wat zouwi doen? hij verhuurde-n-em bij een heerschop uittie streek , en die stuurtern nao buite , nao een van z'n boerderje. En daor mochie de varrekis achter d'r gat site. 16 Maor daor was schraolhans keukemiester. Blij kreeg, dag an dach , soo'n bitter beetjen over z'n hart, datti wel meej hat wille doen an de varrekisbak. En dachchavveze-n-cm noch niet emns. 17 Toe begon-ui toch so wat in z'n eige te prakkezeere en hij docht: Jonges jonges ! by uien ouwe man hette minste knecht so veul broot assi maor lust; en ik vergaon hier van de honger. 18 Weet 'e wa'k doen zei ; ik sel nao me vaoder gaon en ik sel zegge : "Vaodertje-n-ik hep chezondicht teuge G-ot in den hemel en teugen uwe; 10 "Ik bin warachticli nie meer waort je zeen te hiete. . . . maor iao-me. . . laome maor gelijk-op rekene mit je voilik... " 20 Zoo gezeit , zoo gedaon. Hij gaot nao z'n vaoder. En in de verte zach s'n vaoder 'in al ankomme, en hij wier, op tache 1 't Is iiiet ZOönS, niet zeuns; t is iets tussehenbeide. 2 De oude amsterdamsche open ci is van de zandvoorclsche (waar de Heeren grachtsche sterk naar zweemt) onderscheiden, die ae , ja e klinkt. Ik schrijf daarom ao , maar zij heeft toch niets van de hannekemaayers ao. 3 Een geslacht vroeger zei men " boite". -Jr g4 AMSTERDAMSCH. zicht errig dingsich , en hij liep oppem toe , en hij valtem om z'n hals en hij zoentem. 21 En de jonge zeej : Vaoder , ik hep chezondicht teuge-n-onze lieven'eer esa teuge-n-uwe ; en ikc 2 bin nie meer waort je zeen te hiete. 22 Toe zeit de vaoder die zeit teuge z'n knechs : haol jelui me beste schansloper en trek jelui 'em die an , en geef 'em een orlozie op zak mit een paor singenette en schoene an z'n voete. 23 En haol 'et gemeste kallif en slacht jelui dat , en laote we feest houwe: 24 Want me zc n was doot en hij is weer levendig geworde ; hij was verlore , en ik heppem weeromgevonde. En ze begonne te ete. 25 Maor de ouste jonge was niet tuis ; die was an 't werrik , op 'et lant , en toen-i nao huis kwam , hoorde-n i ' et muziek en braof singe; 26 Toe roept-i éën van de knechs en vroeg , wattof tattoch be- duidde. 27 En die zeit teugenem : wel , uwes broêr is tuisgekomme , en je vaoder hettet gemeste kallif late slachte , om j e broêr weer wat schik in z'n leve te geve. 28 Daor wier de ouste verduvelt kwaot om en ' hij wou nie binnegaon. Toe kwam de Vaoder na buite en vroeg watter an scheelde. 29 Toe zeiti: kijk ereis , vaoder , ik hep je zo lang gedient ; ik Nep altfijt alles gedaon wat je me Niette en je hepme noch nooit 'et minste geitje gegeven om mit me vrinde wat plezier te maoke. 30 Maor nou je lieveling tuiskomt', die z'n boel mit gemeene vroului verdaon het, nou laot je-n-et gemeste kallef slachte... 31 Toe zeej de Vaoder : jonge, zeiti, jij bint altijt bij me en alles wattik hep , dat heb jij. 32 Maor nou motte we feesthouen en vrolik weze : want je broer was doot en hij is weer levendich geworde; hij was verlore, en hij is weerom gevonde. 1 Voor de b klinkt de 1j als de fransche ga ; ik rijmt dan op 't Ener. big. AMSTERDAMSCH. 585 Eii nu de beau-wonde-redaktie. Ik moet daar echter bij opmerken, dat mcii hier niet zoo zeer de uitspraak der oude Regentenfamiliëii van v6or de fransche tijd vindt, als wel de mengeling van affektatie en slordigheid, die de generatiën der XTXe Eeuw bij de hoogere klassen kenmerkt. Ja , zo wazd'ris 'n man die twe zoons hat; de outste van die jonges chedroech sich heel goet ; 'n knappe jonge: rnaer de jongste woû niet zo as papa woû. En op 'n goeje dach daer zeiti : prop6 , ik wou marnaes versterf svê' groig hobbe ;" en den ouwen heer dacht: ja , 'k sal 'et 'in in vredes naeni nier geve. En tic jonge lui krege ieder wat 'rlui toekwam. Toen is de jongste direkt z'n koffers gen pakke en iz op rein ehegan. En de heele boel, menar,, heefti d'r-deur-gebracht: zo datti volkomen op swwrt saet sat. Mer hij hat 'et cheluk fan dar een menêr te orftrnoete die tneejijje mittem kreeg... CII die stuurde-n-em na den van z'n boerderije . . . . mar offi der weer nie best oppaste. . . of datti nict bizonder gerecomrnandeert was, ten minste onze goeje pctnier peree wier' der as vaikeshoeder ge bruikt en kreech so \veinich te ete , datti SOmS WC1 met de verkes a?n de troch hat wille geen sten. Toe kwainmi toch tot 'n beetje negedachte en zei: 't Is toch een malle cüup vamme ge weest , tat ik weehgeloope be-a... 'n massa knechs by den ouwen heer hebben 'et wrtchtich veul beter az ik! Weetje wattik doen zal 9 ik sal mid de eerste de beste gelegentheit weêr na huis sien te homme : den ouwen heer zal toch wel te verbidde weze. Ik sal zeggè : 'S,Tder , , ik hep' ehezondigt , ik hep swar misdan tege Got en tege jo ! ik liep eigeutlik alle mogelikke nsprak op je liefde verbeurt; meer neem me in je dienst; doe mitnie wat je goetvint." En dat dedi En toen z'n veder'em in de vaerte zacli enkomme, kreechi een diep mejelijje mittem , en hij loopt 'cm te gemoet en valt'rn om z'n hals, en de jonge was dôr en dôr kapot en hij zeit : Vader, ik bep chezondicht tege G-ot en tege jo; ik verdien eigentlik niet meer asje 1 zoon behandelt te worde. Meer z'n vder was so blij van 'm wer teruch te zien, dat hij zei dedelik tege 1 Spreek uit: met de a van r aelie (fransch) , maar met een ij die tusfehen die ck en de g van ôqe in ligt. DIETSCHE WARANDE X. XXXIX 586 AMSTERDAMSCH. z'n knecht : "Wat siet die er'me jonge der uit, hael een pantalon van mijn uit me kast en een vamme jasre , en een pier laerze , datti een beetje ordèntelik voor den dach kan komme. En den ouwen heer liet dekken in de groote zael en schreef links en rechs briefles om z'n famille die zelfde dach noch te dineere te hebbe. Mar dier komt me onverwachs de ouste broer tuis, en toen'i hoorde - • dat numéro 2 weer bove waeter was gekomme, wieri moi boos en waz cp 'et punt van woedent het huiz uit te lope ; maer den ouwen heer merkte er al zo ies fan , en stoet van tafel op, en ging bij 'em om 'm te kalmeere. Mier hij wou van nies wete. «Ii 1 ben nu al zo veel jaer bij je , en in j e zaeke ; 'k heb me altijt behoorlik chedrxge , en je hep wie ioch nooit chezeit , asje lust hebt reis een goed dinee aen je vrinde te geve, dan kujjet cherusd doen. Laet Keppler mijn de rekening maer_ sture.... En nou dat Lor is te-ruch-komt , bercoit en wel , nu iz 'et heele huis in beweging om 'em te féteere. Dat flndik beroert." Maer de ouwe beer zei direkt : "Je doet verkeert fan je dat dn te trekke : wij zijn ummers altijd bij mekaér en ob de beste voet : je hept een goeje pozisie en je zult heter noch feel meer hebbe :. maer zou ik fan daeg niet overgelukkich weze : Louis was so goet as doot , en hij is cheret ; hij was ferlore en we hebben 'em te-ruch-chevonde. Alvorens een ftreep onder deze bijdrage te zetten , veroorloof ik mij nog eenige opmerkingen ter zake van liet werk des Hoeren Ter G ouw.. Bl. 572, N. 1. Zelfs hoort men veel Dingsdaggenavend. X31. 572, "gebraje haan". Ik geloof niet dat een Amsterdammer dit zoo zeg gen zou : zoo absoluut zou onze natuurlijke vergevensgezindheid hier niet spre ken : een Amsterdammer zo« zeggen : "Maar omdatti nog al errig de gebraje hilan uithong". BI. 572. "Van de wal in de sloot". Dit zegt men ook zoo absoluut niet.. Van de zoal in de sloot hellepe is altijd van het eene ongeval in het andere. Reg. 3 v. o. Wij lieten (op de Kolk) bepaald achter het bijwoord een zacb ten uitgang hoorgin : "op een heele rare menier" , "op een heele onordenteleke- menier" -- de e loste niet geheel in de o op. Reg. 2 v. o. Voor 50 jaar geleden zou een deftige burger jufvrouw van,_ den Nuwendijk "oppep Zundaggenavent" bepaald gonge gezeid hebben. Bl. 573 , reg. 9. Wij zeiden bepaald "botercm". Reg. 10. Bij ons : "moggeete". 1 De k voor de G klinkt als cie engelselie flat-g in Giro. A MSTERDAMSC13. Reg. 13. Bij ons werd de e van te wel gehoord. Of die Jufvrouw uit de Kalleverstraat ook wel het woord overpeinze zofl gebruiken , laat ik in "het midden; eene van den Nuwendijk zou het zeker niet hebben gedaan. Reg. 16. Bij ons : "d'r buik fol". Reg. 8 ', v. o. "je zieter errig schojeri g uit". Reg. 7 , v. o. "me sondagse (of sundagse) rok". BI. 574, reg. 3. Niks niemendal heb ik , in mijn jeugd , nooit gehoord. Op noot 42. Zoo spreekt wel een Christen , die een Jood wil nadoen. Mijn luidtjens heb ik , maar dan in wat meer dramatiesch oogenblik, vaak hooren zeggen (terwijl ze hunne handen over elkaar fchoven) : "zie zóo veel niet." BI. 5 74, Reg. .5. `fiool". Reg. 6. Men zegt zeej. De verbuiging luidt bij ons: ik seg, (je of jij zeit,) hij zeit, we, wij, wijlui zegge, jèlui of jijlui zeit, ze, zij of zijlui zegge. Ik seej , (je of jij zeej ,) hij zeej , we «gij of wijlui zeeje, jélui of jijlui zeej , ze , zij of zijlui zegge. Zegik , (zegje ot zeg jij ,) zcit zeggewe, zeggewij of zegge-wijlui, zeggejelui of zeggejijlui (ook e pers. nleerv. Geb. Wijs) , zeggeze , zeggezij , zeggezijlui ? Zeejik , (zeeje of zeejij ,) zeedi of zeeji, zeejewe, -wij of -wijlui, zeejelui of zeejijlui, zeejeze . -zij of -zijlui ? Iieg. 9. In onze buurt nooit; altijd liet en hettet. Reg. 17. Eensies heeft meer den zin van éen keer : "'t is niar eensies gebeurt". Het andere eensies is hier al te dienstrneidachtiy. Mij dunkt de oudste zoon zoí ge zegd hebben : "mar 'k liep noch te eerste keer te goettat mve me ris 'n geitebokki." Bl. 575 , op noot 11. Ik ben dit met Halhertsnla niet eens. In het mij bekende plat Amsterdamsch wordt de tweeklank ie duidelijk van de eenvoudige lange i onderscheiden. "In z'n iver (of: in s'n iver) zochti al de beste brokki's vor z'n moeder uit; ma'r lievertjeskoek wier dar nie' chebakke". De zuivere i van ii'er is duidelijk van de ie in lieeertje te onderscheiden. De ie in biei en Stien (voor been en steen) klinkt heel anders dan cie zuivére i in den naam stientje. "Toen paktoni me bijroe schouders" laat geen tweeklank ie hooren. Ik geloof dat en iialbertsma en de Heer Ter Gouw dc ie niet genoeg van de eenvoudig verlengde i onderscheiden. Op noot 13. Ik heb altijd: "(lot noch choetrnens" gehoord. Op noot 15. Ik geloof, dat zij , die fraaie en fraaye spellen , geenszins bedoelen aan de a meer lengte te geven dan zij in fraje hebben zou, even min als de a van daad langer klinkt dan die van daden. Men schrijft de a alleen dubbel om de korte uitspraak te voorkomen , die zij bijv. in ai , in al, dal en bad heeft. Op noot 21. 't Is mogelijk , dat dit de etymologie is ; maar een jongen , die er pieterig uit ziet , kan een mager , uitgeput en verarmd voorkomen hebben, zonder - ongedierte. Op noot 28. Men geeft met jongesjonges , dat doorgaands sjongesjonges uitgesproken wordt, gewoonlijk of zijn ergernis of zijn deelneming, ook zijn hoop op een pretjen of zijn vrees voor een misval te kennen. Het had bij mijn tijd, en in mijn buurt, met het te-hoop-roepen van kameraden niets gemeens. Op noot 33. Ik trek dit in twijfel. "Hij liet z'n huis z'n huis" komt mij waarschijnlijker voor dan "hij liet z'n huis 't huis". Op noot 41. Vet, voor feest , is mij onbekend. Wij zeiden wel : "dat is een heel vetje", voor een extra schranspartijtjen ; "hij valt met zijn neus in ' t vet", enz. Een vet-pot schildert het tegenovergestelde van den toestand, waarin "schraol-hans keukemiester" is. Op noot 53. In mijne buurt altijd verzacht tot "het". 588 AMSTERDAMSCH. En nu ten flotte nog een enkel woordtjen over de befchon-wingen , die de Heer Winkler in 't algemeen aan 't Hol@. landsch wijdt. ` Het dwaze gebruik," zegt de Heer W. , "om u in plaats van riet pers. voornww -. van den 2en pers. te gebruiken , behoort in Holland , en sedert eenige jaren ook in de andere nederl. gewesten tot den goeden smaak, Toch is het zoo ploerterig mogelijk. Dit u is ontstaan enz." De Heer W. is niet zeer rechtvaardig met over het aangeduid gebruik de Hollanders zoo hard te vallen. In geen moderne taal wordt het voornaamw. v. d. 2n persoon enkelvoud fchier meer gebruikt. In het Fransch gebruikt men , beleefd willende zijn , den 2n 1,.. meerv. ; in het Engelsch steeds den 2n pers. meerv. , met uitzondering van den scliriftuur- en vaerzenftijl ; in het Hd. (ook in 't Nederd.-Limburgsch) heeft men , in eenige gevallen het du behouden ; maar gebruikt doorgaands den 3n persoon meerv., of ook, in zekere geva ien den 2n meerv.; in het Italj. den 3n pers. vrouwelijk enkele. , enz. Moeten al die gewoonten met het etiket "ploerterig" achter de bank gefmeten worden ? Wanneer een verfchijnsel zich zoo algemeen bij de natiën voordoet, zofi daar dan geen dieper liggende oorzaak voor zijn, die eenig onderzoek , eenige onderfcheiding verdient? Het is een gelukkige beft iavingsvorm, de dingen zoo niet op den man af te zeggen en te noemen. De Heer W. zie na wat eene heilige, maar hoogst beschaafde vrouw daarvan zegt : D. W. , IX , 475. Niet juist is liet , te zeggen , dat de Hollanders in woorden als "Booic" dienstboden , de d gelijkelijk uitwerper. In Amsterdam zegt men altbands niet bojen in den zelfden zin als boden, noch blijen voor bladen. 't Zou trouwens moeilijk te bewijzen zijn , dat roode moot' cr is dan rooye. In v. 19 van de haart. redaktie der gelijkenis (II , bl. 82) wordt het woord booie (liever boje) zelfs verkeerd gebruikt (meen ik) : geen fabrikant, geen heer-boer, fprekend van zijn arbeiders, zegt boje. Doen de bleekers het misschien ? Het zal mij aangenaam zijn, liet te vernemen, 1)e bojen zijn bepaald liet personeel van den huisdienst , en nog minder de knechts clan de meiden. Ei• zijn op die redaktie méer aanmerkingen te maken. Bijv. v. 16 "dat de varkes ate". Vooral met die deftige open a der vert. tijd zal een man niet licht zeggen , dat "de varkens eten" ; "zij vrete wat hun gevoêrd wordt". Ondanks alle pensionaten zal men dit in een goeden kring zonder fehandaa.l kunnen zeggen. V. 21. "tege dc hemel" zegt men niet licht; "tegen den. hemel". De d en de Ii herftellen beide de n in haar recht. "Dein dienst in den Haag bevalt hem niet ;" niemaut , die normale fpraaktuigen heeft , zegt "de haag". V. 24 , "levend gemoorde" zeggen alleen de fchoolmeesters, de andere menschen zeggen "levendig". "Weer gevonde" zeggen we uok niet : "weerom gevonden". V. 25 , "hoorde hij ," 26 "en i riep' : wisfel die hij en i onl. " -'t huis gekonme", zegt nicinant, enz. JOE-SEB.-BACHS MATTHAUS PASSION. Juli.us liller, cie bekt nde tOoizetter en zanger, cie bieer te . \ 7 )ste1•cla,m in (Ier tijd de ol i• T/ t'f(s niet iecitatieveii up het ollanclscli tooneei gebracht heeft , cpn dit (fl met gi'outet1 tkkkOshc1id eerko() ;dUitsc}lt 1 lo1á ^ndsc'11 .:iqeL dan fpreke^? kan, iilac h `alp wijlen len den o ui dc}r1 f erts_ l mail te zeggen : `'Solohen ï asct.}l giebt der licch.)e iierr C oLLt kc.einn Genie". Ik weet niet, - , s.)f men tiet Zelfde kan zeggen an dc pruik , \v ^c r.cic J. S. Bah wordt afgebeoid , noch ook o£ Mi lle.rs fy zl.ogiiolïiische theorie waarvan hij ons Bene j'tellinlg tets leste gat', uit dit voorbeeld oenig krediet zal ontleenen. Het is mij , tot lieden , onduidelijk , of Bach , de gevieede toondichte i•, zich , bij 't fokrijven zijiger komi ozities , van het werktuig , dat roei e7, 2ïe )ediende zeker is liet , dat tien w, 7" Maart j . 1. de niet den "overweldigeuden." indruk gemaakt heeft , waarvan de Heer llorrnLari] [olke auoer ? tekreta;is bij de, Maatfchappij v. Toonkanst, iet zijne Inleiding tot den telt, gewaagt. De Leipziger.s zijn waaa.rf cllijnlijk beter kénners dan de Amsterdaininers , of zij muntent meer uit in liet zweren. bij 't woord der leiders. Mpn zoic dan ook allicht denken , dat een Parijzer publiek bijv. nog niet eens loet zoo veel lijdzaamheid als het Amsterd amsche , door houding en gebaar of door eene befcheiden vlucht in de pauze , getuigd zou hebben : "Celti doit être certainement tri s beau ; mais c'est terriblement ennuveux". Zoo liet Parijzer publiek , toepi in der tijd het Pluk met prijzenswaardigen ijver door Pasdeloup was ingeftudeerd , den orchestdirekteur de beleefdheid gedaan heeft, zich te-vrede te betoonen, moet dit echter ook gedeeltelijk worden toegefehrev en aan de massa vreexn 590 JOH.-SEB.-BACHS 'MATTHIUS PASSI.ON. delingen , die de uitvoering bijwoonden en aan liet parti-pris , dat zich in Parijs, meer dan elders, vaak ter gunste van eenig kunstwerk , met de willekeurigste ongelijkmatigheid , openbaart. Want werkelijk , eerre grootex verveling is haast niet mogelijk dan die uitgegoten fcheen op het fLarziend en eindelijk gants en .al losgefchroefd auditorium der Parkzaal , op den aangeduiden avond. _De menschen hebben bijgezet wat zij konden. Ik geloof niet , dat er een lid van de Maatfchappij , éene Dame , een ongediplomeerde hoorder geweest is, wien de grootst mogelijke goede wil betwist kon worden van te genieten wat hij hooren zou ; velen hadden het zich z6o eerbiedig en heilig voorgenomen , dat zij hun opzet doorzett'en tot lang na den afloop van het koncert; ja, daar zijn er, die nog lieden niet willen bekennen, dat "onze Lieve Heer zulken pruiken geen genie geeft". Het wil er echter bij vele anderen, clie minder beleefd of minder mee gaande zijn , maar het verder gebracht lebben in de oprechtheid of in de zelfkennis, ----- liet wil er bij heil niet in, dat de groote groepen toehoorders, olie Bachs oratorium bewonderen , daarbij inderdaad hunne innigste overtuiging uitfpreken. Het is bijna onmogelijk , dat ietuants hart te-gelijk fympathiesch kloppen zoïfmet Mendelsfolhn of Schumann én met Bach. Ik fpre-ek niet van komponisten , van doorbedreven muzici: wellicht heeft-; de kompozitie van Bach_ technische fchoonheden , die het publiek (anders toch wel het ware receptakel voor kunstindrukken en daarom ook de bevoegde rechter) niet kan vatten, .naar die den kenner hooglijk aandoen. Zoo heb ik menigmaal de tranen in de oogen zien (taan van fommige oudheidkundigen , bij den aanblik van een fchijnbaar vormloze potfcherf, of van een geoxydeerd metsalfchijf j en ; en dat is geen monomanie; die oudheidkenner is in zijn recht : maar hij moet niet. vergen, dat het publiek , als het komt om STHETIESCH GENOT , zijne aandoeningen deele. _De verrukking van dien antiquaar is eene geestdrift als die van Archimedes , toen hij fpiernaakt uit het bad fprong en de ftad inliep , uitroepend "ik heb het gevonden". Iet oratorium van Bach heeft misfcbien, van Iet kontrapunt i s t ie s c h Randpunt, groote bekoorlijkheden ; misfchien ook heeft JOH.-SEB.BACHS MATTILiiUS PASS}ON. het een kennelijk historische kleur ; misfehien drukt het den tijd der vervaardiging (voor wie het fchrift weten te lezen) zeer kennelijk uit: maar het fpi'eekt geen taal der fehoonheid, door ons leeken van 1874 te genieten. Nochtans zijn we aan den eerbied, dien bedreven muzici voor het werk van Bach betoonen , verfchuldigd met een paar woorden nader aan te duiden welken indruk het hij de uitvoering gemaakt heeft cii moest maken. Tot beter begrip van dezen nemen wij hier uit liet fukjen vai den Heer Molkenboer het volgende over: "Het werk , dat thans door onze towikiiiistafdeeiing ten gehoore zi worden gebracht, is gegrond op hoofdstuk 26 en van liet evangelie volgens Mattheus. Het gedicht, dat het bijbelverhaal begeleidt - en dat in den regel slechts van middelmatige schoonheid is - werd vervaardigd door Ckristian Fried- rich IIe'n7ici , die ouder den imaaimi van Pieaiider iii iet begin der 18 eeuw schreef. (Zijii werken, waaronder de tekst van de Matthiuspassion , zijn in 1734 te Leipzig in het licht gegeven. In hoeverre Picander eveneens aandeel heeft gehad aan de rangschikking en indeeliimg va-li de bijbelwoorden„ is niet bekend.) Een teuortemn (Evangelist) draagt in recitatiefvorm de beide hoofdstukken volgens Mattheus voor; de personen, die in liet bijbelverhaal handelend zijn voorgesteld, treden ook bij Bach zelfstandig op, en spreken de woorden, die het verhaal hun in den mond legt, zelve uit. 1-Jet werk is in twee deelen gesplitst, waarvan liet eerste eindigt met de gevangenneming van Christus, terwijl het tweede deel het verhaal van het lijden en den dood omvat. Een hoofdonderscheid tussehen de Johannes- en Matthäuspassion (en dat van Bachs breedere opvatting van het laatstgenoemde toonwerk getuigt) ligt in een lyrisch element, dat aan de Matthiiuspassion is toegevoegd, t. w. een voorstelling van de Ckri8lelij/ce gemeente, welke de gevoelens van medelijden, die door het bijbelverhaal worden opgewekt, uitspreekt. Uit nieuwe element volgt vol deelneming de ontwikkeling van het geheele drama. en wordt daarom te recht door Bitter bij het koor van het antieke treurspel vergeleken. Bij Picander en Bach evenwel 592 J©H.-SEB.-BACHS MATTHaUS P.ASSiON. spreekt dit element niet alleen in koren , maar daarenboven ook in recitatieven en in aria's. Van den eerstgenoemden vorm levert o. L. liet heerlijke inleidingskoor een voorbeeld. De beide koren, die het geheele werk doorloopen , treden in dit nummer vereenigd , hoewel elk zelfstandig, op (bij Picander, echter niet in het handschrift van Bach , zijn beide groepen aangeduid als "die Töchter Zon" en "die Gl iubigen") , terwijl een derde koor daarbij den cantus firmus "o Lamm Gottes unschuldig" aanheft. Even als de geloovige schare, in het genoemde koor voorgesteld wordt in het uiten van haar smart , zoo zien wij haar in het "sind _Bli.tze, sind _[)onder" , eveneens een dubbel-koor, hare innige verontwaardiging uitspreken. "De woorden -der discipelen worden gewoonlijk slechts door een koor gezongen ; daarentegen treedt de woeste joodsche volksmenigte in dubbelkoor op , hetgeen een ongelooflijke dramatische kracht aan biet werk schenkt. • "Vertegenwoordigt enen zich hierbij" (dit zijn de woorden van. Woldemar Bargiel, in zijn voorrede voor het tekstboekje der M. P. A° 1869) "hoe in de hoofdmomenten de koralen intre" den, en daarin de stemmen van al de aanwezigen zich tot uit" drukking van een gemeenschappelijk gevoel vereenigen, dan zal "men toestemmen , dat een waardiger, levendiger en indrukwek{ kender vorm voor de muzikale vertolking der lijdensgeschiede"] us van Christus niet kan gedacht worden."" Daar is inderdaad maar Sene iem over liet dubbel-choor, tyaa.rmeé het oratorium van Bach aanvangt : die inleiding is grootseh en diep aandoenlijk. De text is maar een licht weefsel voor het beurtelings majestueus en roerend akkoordenfpel: DOPPEL-CI=IOU. Kornmt, ihr ]l chter, helft inir kla;;eii, Sehet ! -- wen ? - 'den Bi iiutigam. Sehet ilin 1 - wie ? - als wie ein Launm. Sehet ! ---- was ? --- seht olie Geluid, Seht ! --^ wohin ? --- auf unsi c Schuld. Sehet ihn aus Lieb' und IIuld Iiolz zien Kreuze selber tragen. JOH.-SEB.-BACJIS MATTHaUS FASSION. 59$ CHORAL (DRITTER CHOR, UNISONO'!. 0 Lamm Gottes , unschuldig Am Stamma des Kreuzes geschlachtet, Allzeit erfunden geduldig, Wie wohl du Warest verachtet. All' Sünd' hast du getragen, Sonst müssten wir verzagen; Erbarme dich unser, o Jesu ! In 't begin gaat het , met die afwisseling van f uk j ens recitatief en choor ook zeer goed : men wordt geftemd ; men gaat mee. Maar op den duur zijn die monotone gefprekken voor lieden , die geen toonkunstenares zijn , hoogst vervelend. Men weet inderdaad de meeste keeren niet, waarom nu aan deze woorden telkens weer die bekende recitatievische notengang verbonden wordt. Dat is , met al de trilling der gevoeligste f em- men , niet te redden. Het is waar, dat de choralen , die nu en dan de voordracht afwisfelen , meestal zeer fchoon zijn; maar doorgaands kon de eene melodie even goed op den anderen test gefchreven zijn ; hetgeen des te minder verwondering kan baren , om dat , volgends den Heer Herm. M. , bl. 10 , de "melodieën der koralen , die op de hoofdmomenten in het werk gevlochten zijn , door Bach ontleend werden aan bekende kerkliederen van zijn tijd en vroeger." Kortom : bij de groote minachting, die de officieële toongevers in de muzikale waereld voor fchilders en dichters als Meyer . beer , Halévy , 0 ounod en dergelijken aan den dag leggen , moge 't niet te verwonderen zijn , dat zij dit werk van Bach boven de, wolken verheffen , het zal er nooit bij mij in , dat iemant, wiens muzikale vatbaarheid den 4e° acte van de luguenots en de scène du collier met wat er aan voorafgaat, uit den Faust, als gemuzikalizeerde gedachte tot de heerlijkste feheppingen rekent die het menschelïjk genie kan voortbrengen, met die zelfde vatbaarheid het drama der Mattkceus-Passion genieten kan. De Evangelist van Bach mag al, bij de woorden : "Ehe der Hahn k r a h e n wird , wirst du mich dreimal verhiugnen" op het woord kriken eenige zangnoten wijden aan het nabootsen van het hanengekraai : het algemeene etiket voor het íluk is en blijft 594 JOH.- SEB.-BACHS MATTHaUS PASSI ON. MONOTONE. Een eerste regel in de aesthetika is, dat een kunstenaar ontwikkelen , niet maar herhalen moet. De eindeloze toetelling van recitatief brokjens Raat den indruk, dien 'het Pasfieverhaal moet maken , in den weg ; het duurt ook veel te lang ; geen menschelijk gemoed kan daarin meêgaan. Wat is het ánders , wanneer , op Goeden Vrijdag , de Pasfie in de kerk door 3 Priesters zonder mise-en-scène , zonder dien eeuwigen recitatiefílender, gregoriaansch wordt voorgedragen ! Dat Gregoriaansch is niets dan . een weemoedige zonnefchijn, die over de roerende gebeurtenisfen van het verheven Evangelieverhaal heengaat. Daar gaat alles geleidelijk. De melodizeering is niets dan eerre eenvoudige, gepaste, veredelende interpunktieftelling. Daar worden geen hanen nagekraaid ; de, diepe toon , waarop de woorden van Jezus gezongen worden , de hooge item van Pilatus en van het volk , de middelbare voor het verhalend gedeelte zijn ten zeerste geëvenredigd aan het charakter, dat zich in die melodische anzgen moet uitfpreken, en diep, diep geroerd , werpt men , bij het op f;enmaal zwijgen van den zang, in de Goede-Vrijdagskerk zich , met de Priesters, ter aarde, als de middelbare item gezongen heeft "Cum ergo accipisst.tJesus acetum, dixit CONSUMMATUM EST. Et inclinato capite t r a. d i di t sp i r i t u m." Een oogenblik als dit , zóo voorbereid, komtt in het geheele oratorium van Bach niet voor. Men zegge niet , dat, bij de Joannespasfie op Goeden Vrijdag , flichting meêwerkt om den hoogsten msthetischen indruk te maken. Er is geen wezenlijk onderfcheid van intentie tusfchen de auteurs der Matthaus-Pasfion , in 't Park uitgevoerd , en der Joannes-pasfie in den Goeden-Vrijdagsdienst. Beiden doen een beroep op den godsdienstigen fchoonheidszin . 't Is willekeur : te zeggen , dat de Bijbelfijt éenvoudig-verheven, maar niet fchoon is ; willlekeur, te ontkennen, dat onze kunstzin , ons fchoonhéidsgevoel gefireeld wordt, als wij de witte muren , hooge vensters en hooge bruine lambrizeeririg van den refter eens kloosters aanfehouwen of de outerpracht eener Hoogmis ter kathedraal. Het geloof, de flichting , de historische fympatllie mogen er bijkomen, om den indruk rijker, heerlijker , verheffender te maken , -- de fchoonheid blijft niet wech. JO1I.-SEB.-BACHS MATTHaUS PASSION. Niet alleen de afbeelding van Magdalena in den hof aan de voeten van den Heer, in hoveniersfchijn , kan fchoon zijn, als het tafereel door een groot fchilder is uitgevoerd, -- de geheele groep in natura was overweldigend fehoon : "Heer , zeg me, waar gij Hein gelegd hebt , opdat ik hem wechvoere !" die woorden vloeyen uit dien fchoonen mond der bekeerde zondares , en daartegenover ftaat Jesus , de allerfchoonste onder de kinderen der menschen , een verrezen God , geen Apollo , geen jager , de God van Lazarus, van den Thabor, die met den Judaskus verraden is, die de fchuldigen aan de waterput, in de handen der fteenigers opbeurde, hertelde. Wees gefticht, wees diep geroerd , tril bij het woord : "Raak mij niet aan , Maria ," en bij den blik der vriendin , als zij in haren naamklank Zijn ftem herkent; noem het devotie, wat uw hart daarbij vervult, het is niet minder esthetiesch geluk : gij hebt daar met de fehoonheid te doen. En zoo ook in den Goeden-Vrijdagdienst. De fchoonheid wordt daar dienstbaar gemaakt aan de heiliging ; de fchoonheid bereikt daar haar hoogste doel; de hoogste fehoonheid doet dat altijd. De fchoonheid voert snaar éenen weg uit: tot GOD. Wat daar niet heenvoert, is geen fehoonheid. Er zijn wel ellendelingen , die zich door de fchoonheid niet naar God laten voeren , die, bij het genieten der fchoonheid , niet onge: fchikt zijn tot het plegen van eenige laagheid, die er niet loyaler, genereuzer , vuriger en trouwer in hun dienst van God door worden ; maar dat ligt aan hen, niet aan de fehoonheid. Stort den fijnsten , geurigsten, edelsten wijn in een vuile kruik ; als die wijn ondrinkbaar blijkt , --- ligt dit aan den wijn ? Dat dus de devotie in het hart wordt gaande gemaakt nog door andere dan aesthetische middelen bewijst geenszins , dat ook het c-esthetische de devotie niet opwekt, of verhoogt. Neen, er is geen wezenlijk onderfeheid van bedoeling tusfehen de Gregoriaansche Goeden-Vrij dagspasfie, en het oratorium van Bach in de Parkzaal. Daarom mag men ze vergelijken , en is het niet ten gevolge van verwarring der kategoriën , dat men den palm aan de Joannes-pasfie reikt. Hetgeen mij troost , wanneer ik , bij het fucces van Meyer 596 JOH.-SEB.-BACHS MATTHaUS PASSION. beer , het minachtend fchouderophalen onzer toonkundigen zie (de voorwaarde tot oprechte bewondering van Bach) , wat mij dan troost is de herinnering , dat Jan Viotta , die misfchien een grooter muzikaal genie was dan een van hen , den Robert en de Huquenots van buiten kende (en ze hooglijk waarde) , terwijl de moderne bewonderaars van den Leipziger organist over het geheel te vreemd zijn gebleven aan de beoefening van den franschen geest en fransche taal der XIXC Eeuw om met genoegzame kennis van. zaken eene vergelijking te kunnen inf ellen. 30 April, 187é4. J. A. A. TH. MENGELINGEN. PROZA van 12 Mei, -74. -Fragrnenl van een partikuliereit brief aan iemanf iv, Arneri1a . . . . Ik kan u niet zeggen, hoe aangenaam de Meifeesten mij hebben aangedaan. Amsterdam heeft zich waarlijk Hoofd- en Krooiiingsftad betoond. Krachtig en eenparig was het optreden der geheele burgerij. Men niag een vrij algerneenen lof geven aan de duizenden, die er voor in touw zijn geweest : te beginnen met het Hoofd der gemeente en der politie, ter goeder uur door dcii Soeverein op de registers van den Nederi. Adel gebracht. 1 ndien zich over het gantselie land het blijde erIc1ijne1 liteft voorï,edaan , dat : 111e partijen met oprechtheid en geestdrift zich om de hanier van den grondwettigen Koning hebben ge1haard , indien welwillendheid, ja verbroedering, nergends te miskennen viel, -- dan mag men wel zeggen, dat ook in dit opzicht Amsterdam hare plaats als eerste Stad des Rijks waardig heeft gehandhaafd. Het gerieflijke rijm van Spanje en Oranje heeft, federt Marnix, uitftekende diensten gedaan aan de, zich-zelve dus noemende, "Geizenpartij" , om het rnisverftand levendig te houden, dat hollander en Geus 1/nonycIndn waren , dat men het eene niet zijn kon zonder het andere ; en nog altijd zijn er discipelen van den dichter van Mofl?i9ni over, die wonderen van de rijmende antitheeze verwachten. Maar grootendeels heeft zij haro rol toeh afgefpeeld; het is met haar toovermacht ten einde. Hooggeplaatsten in het staatsorganisme , die propadeutiesch gebrekkig ouderleld zijn, heeft de antitheeze jaren lang tot plechtanker in de dobbering hunner korte redevoeringen verftrekt ; maar zij is verlieten en fehier onbruikbaar. Doodsch en koud ftelde het talrijk publiek in den [èhouwburg van Van Lier zich aan , bij al wrat, in de eerste tafereelen van het gelegenheidsCtuk , op het rafelend weefsel der antitheeze met klatergoud geborduurd werd ; het zelfde publiek, dat met warme beiangftelling het uitmuntend tooneeltjen van Jan 1e Witt toejuichte en luide zijn goedkeuring fchonk aan dat uit 598 MENGELINGEN. de tijd der Napoleontische tyrannie. Ja , men mag waarlijk met grond verwachten, dat we, ter dezer gelegenheid, een nieuw tijdperk van betere weêrzijdsche waardeering zijn ingetreden. Eere zij den Voorzitter der Feesteommisfie, die op aandoenlijke wijze de verzoening en de vernieuwde broederfcbap heeft ingewijd en geCymbolizeerd, door aan de zijde van Willem den Zwijger de eereplaats te geven aan Philips Willem , den Katholiek , den bevorderaar van het Beftand , dien broeder , door Maurits miskend , maar later, als een zegen voor den familievrede, gehuldigd, Voor wie de beteekenis dezer eerherstelling van Philips Willem begrepen hebben , zal de optocht , reeds daardoor , in lieflijk aandenken blijven. 't Is anders , inderdaad , jammer , dat , bij den uituiuntenden geest, waarmee^ in Amsterdam het koningsfeest gevierd is , Kunst en Poëzie zoo min glansrijk voor den dag zijn gekomen. "La jeune et belle vierge" , zoo als Cervantes haar , in een der fraaiste npostrofen noemt, die hij zijn beminnelijken en verheven dwaas .Don Quijote in den mond legt , heeft weinig reden met liet veelvoudig gebruik van haar firma ingenomen te zijn. G-roote drawbacks in het effekt der feesten waren de onmeêdogende plasregens , de bokj ens , door dezen en genen gefchoten , en de wanhopige middelmatigheid van het meerendeel der gedichten. Het Zangftuk van Ten Kate , met loopende pen gefchreven , was goed, dekoratief goed. Het deklamatorium van Binger was wat arm aan denkbeelden en fchrikkelijk lang : zoo'n deklamatorium ook , door Heeren-akteurs in zwarte rokken en Dames-actrices met bloote halzen, 't is weinig aantrekkelijk. De tien tafereelen van Hofdijk waren gelchilderd, gelijk ik zoo even reeds aangaf, uit het bekende banale potjen (van Hendr. Harmen Klijn, gecroiseerd met Schillers silozoofscrhe Muze). Ik zonder echter van deze veroordeeling werklijk uit de treffende binnenhuisj ens , voorftellende het tijdvak van Jan de Witt en dat van Napoleon. Het laatste was wellicht wat overdreven van kleur : maar in Jan de Witt hebben we de gelukkige uitwerking beleefd van Hofdijks dualisme : Hij is te gelijk voorstander van de Witt en van Willem den III' , dat zuivert ,en matigt uitmuntend zijne voorftellingen. Ook waren hier de kostunies het best. 't Was jammer , dat , in een volgend tafereel de verdienstelijke Mev. Ellenberger voor Willem den IIIe moest optreden : de blonde f éhoone was een jongeling van .... 46 jaren! MENGELINGEN. ó99 De allegorische tooneelen , die de reeks affloten , waren vervelend; de inleidingen , gereciteerd door Mevrouw Kleine , ftaande. in een koliska-bak , die te waggelen hing achter een uitgeknipte , flecht verlichte wolk , en door Veltman , verkleed als een gelpanj olizeerde Mephisto , zijn door niemant gegouteerd : de vaderland. sche filozofie van Hofdijk is inderdaad nog minder verkwikkelijk dan die der Duitsche dichters. Ook was de ovatie aan de borstbeelden van Koning en Koningin flecht ingericht. De personaadjes moesten de heele zaak affpelen met den rug naar het publiek. "t Is al erg genoeg , dat de tooneelf.pelers , in onze moderne dr. amaas , ons zoo veel en lang hunne achterzakken en o1^iJjnons 'te bewonderen geven. Men moest toch begrijpen , dat er e%eeld wordt, en dat dit fofei ovwerf onderrtelt , op wie gerekend moet worden. 2 propos van kostumeerin ;, kan ik maar weinig lof aan de optocht geven ; hare leden waren over het algemeen zoo theatraal. mogelijk toegetakeld , en f henen niets minder dan die historische personen , die zij moesten voorftelle.n. haar zeer enkele pogingen léhijnen gedaan, om, door beftudeering der portretten en van het eigenaardige der ho 11 a n d s c h e kosturnen van der Stadhouders tijden, zich te ontworstelen aan de vergelijking met de onbekookte voorftelling van optochten in onze balletten ; waar ook alle charakter, ja intentie , pleegt te ontbreken. Ik zeg niet te veel , met te beweeren , dat er in de monteering van _La j/lle cie Madame Ango op onze kleinste tooneelen meer historische waarheid en ernstige (maak valt te bespeuren dan in deze weidsche optocht. Niet veel meer historische intentie viel er , met den besten wil , te erkennen in de door de Feestcommisiie vervaardigde of verhanselde eerebogen. , Die in het .1odenquartier bood, aan de eene zijde , eene verdienstelijk (in Nederland ?) gefchilderde dekoratie aan. Maar wat was de beteekenis? "De toren van Dillenburg ," andwoordde het nuchtere volk, dat toch niet kon gelooven aan een oude stadspoort met getorente , welke niets v e r b e e l d e n zou. De eereboog op den Dam , waarvan den bezoekers van het nog eenmaal tot Paleis misbruikt Stadhuis het gezicht benomen werd door het Eendracht monument , prijkte, v o l g e n d s den ]I'eestyicl$ , met de jaartallen 1568---1864, waarvan de intentie hier minder duidelijk was (!). Op de eerepoort ..er Botermarkt ftond de 12UZjçjer , als cbineesche fchimme behan 600 MENGELINGEN. deld , rijdend op een paard met fi of 8 pooien , ten deele 't is waar , gemaskeerd door een ftuk 1 u c h t en wat Cparregroen. Met dat fparregroen was ook alles gemaskeerd , wat niet gezien en toch niet gemist , mocht worden de achterzijde der dekoratiën namelijk. Twee lompe obelisken, alweer geflankeerd door de affchuwelijkste chineesche fchimmen , fehijnen tot Benige beftemming gehad te hebben op het plan van Amsterdam. de fchoone fikkel bij haar Ooster- en Westeruiteinden vast te fpijkeren , op, dat de ftad , in hare geestdrift , niet in de lucht mocht vliegen. Een monsterfuikerpot op het Koningsplein, dien men NB. een "tempel" genoemd heeft, bereikte het toppunt Van den nonsens. De waereldbol op de koningskroon die boven den pot door nogabogen werd vastgehouden , was gelardeerd met vlaggeftokjens. Wat denkbeeld hebben zulke ontwerpers toch van dekoratie! Waarlijk, als er cie uitmuntende ftemming der bevolking niet geweest was , zich onder anderen kond doende in de louter liefde ademende vercieringen van Kattenburg , de KoningCtraat , het Jodeuquartier , enz. , zo-C men weinig reden hebben trotsch te zijn op de feestviering. Gij hebt geen tijd om een.e kritiek te lezen van hetgeen de meer-gegoeden officiëus gedaan en misdaan hebben. Een Ctaaltjen. Ter Gouw zegt, dat de echtste Amsterdammers in de Kalverftraat wonen. Ik hoop , dat hij ongelijk heeft. In die eentraalftraat hadden de burgers van afftand tot afftand koningskroonen midden boven den weg gehangen aan touwen , ' die bij de zolderluiken waren vastgehecht ; roode , witte, blaauwe en oranje banderollen hingen van de kroonen af en verbonden ze met de huizen. Op de OsjesCluis was de grootvader van al die kleine kroonen opgehangen : een kólosfale kroon .van misfchien 3 of 4 el diameter l-. Een kleine jongen , met wien ik door de ftraat liep , maakte de opmerking , dat het zoo gek was ins al die kroonen te kunnen kijken , wanneer men er onder-door 1 Een alleraardigst vaersjeii vloeide uit de peil van een vernuftig Kalver£ trater, toen de Koning over de Osjesfluis trok: "Sire, welkom in ons midden! Wellekom op de Osjesiluis ! Links af vindt Ge 't Maagdenhuis, Waar ze plechtig voor II bidden ; Maar de rest is niet zoo pluis Veel toch van het feestgedruisch Is alleen om munt of kruis." MENGELINGEN. 6 d 1 ging. Volkomen juist. Een kroon moet altijd en face of en profil gezien worden ; bij uitzondering mag ze lager ftaan dan ons oog; maar als wij er naar opzien , moet zij altijd een Vorstentronie omgeven , opdat we niet binnen in den band kunnen blikken. Maar dat voelen de lui niet. Men moest inderdaad de kinderen, in plaats van piano , zoologie , mechanica en staathuishoudkunde, wat voeijzctamheid doen leeren. Welftandi.9heid en voegzaam/leid , ziedaar (met de welluidendheid) de geheele asthetiek. De &,esthetiek (met de toegepaste logika en de moraal) , ziedaar 's menschen geheele zieleleven. Men moest de lieden eieer be.[chzav-en, meer opvoeden. Dolle dingen zijn er, offici eel , nog neer gebeurd. Heeft de lezer de medal j e gezien , door de Anisterdamsche Feesteovmmisfie den Koning aangeboden De opfchriften zijn, zegt, men, van onzen hofdichter Hofdijk : T=Het feestvierend Amsterdam op 'S Konings Jubilee 1849. 12 Mei.. 1874. Voor iedercn , Vorst uit het Huis van Oranje Nasih;u afgebeden ; door Koning Willem 111 het eerst beleefd." Kernachtig zal men zeggen : maar , ook waar Het afgebedene is zeker 's Konings Jubilee, nader aangeduid door de jaartallen. Maar is dat Jubilee nog voor antiei' Vorsten afgebeden (daargelaten , dat men niet weet van wie afgebeden) ? Is bije. voor Prins Manrits het Jubilee van Koning Willem 1II afgebeden? Ja, zegt Hofdijk : "Voor iederen Vorst uit het Huis van Oranje-Naslau". MisCchien wordt bedoeld, dat er ZEEN Jubilee voor eiken Oranje-Vorst afgebeden is , maar dat Koning Willem 11I-alleen 't beleefd heeft. Laat ons zien : is er -voor Maurits een Jubilee afgebeden? Ik heb er nooit van gehoord. Toch is 't mogelijk. Maar is dat gebed dan niet verhoord :? Maurits werd Stadhouder in 1557 en ftierf in 1625. Heeft hij dus zijn Jubilee niet beleefd? Willem III voerde het bewind van 1672 tot 1702, d. i. als ik wel heb 30 jaar. Willem V werd Stadhouder in 1766 en bekleedde dat ambt tot 1795. Is hij geen 25 jaren aan 't be- wind geweest? En Koning Willem I dan .Ingehuldigd 181.3 en 16 Mt -15 ; doet afftand 7 Okt. 1840. 't Is een bedenkelijke zaak , dat een gefchiedfchrijver dermate vreemdeling is in de tijdrekenkunde. En de gedenkpenning is gelagen in hechts 3 exemplaren (om er de hoogste waarde aan bij te zetten) , en de ftempel is verbrijzeld : en nog is het niet waar, wat hij verkondigt ! En niemant heeft dat in tijds bemerkt! 602 MENGELINGEN . Een andere Kamper ftreek ! Men had , begrijp eens ! in de krooningskerk de textboekjens van Ten Kates fraaye kantate o p de ftoelen der hooge gasten gelegd, met de bedoeling, dat b. v. Hunne Majesteiten , alvorens zich te inthronizeeren , dat boekjen, doodeenvoudig, van hunne zitplaatsen genomen zouden hebben en daarna , gezeten , er zich van zouden bedienen. Maar dit wel-overlegde plan viel in 't water. De Koning en Koningin konden onmogelijk verdacht zijn op zulk een inkongruïteit ; zij hadden niet mogelijk gerekend , dat het Engelsche fcheldwoord double .Dutch , voor meer-dan-dom, ooit toepasfelijk zou kunnen zijn , en zoo zijn Willem III en de Edele Sophia gaan zitten op de in rood leêr gebonden teatboekjens, en hadden, onder het uitvoeren der Kantate , dan ook geen testen in de hand ! De middeleeuwen waren wel barbaarsch en duister ; maar zoo iets zou toch , met gefchrevc n poëzie of muziek , aan het hof van Philippe Auguste , en in de dagen der Gravin van Champagne , niet gebeurd zijn. In het Paleis (?) voor volksvlijt, de ijzeren hal, waar men den Koning en de Koningin een gastmaal aanbood , was de tocht zoo hinderlijk , dat de Koningin een cliále om moest doen. Ook data zou men Blanche de Castille gebaard hebben! Maar men wil van de tijden , waarin hoffelijkheid in de zeden en in de leer was , niets weten. Men vindt het een ondienst aan het Nederlandsche volk gedaan , hun te herinneren , dat de familie van Nasfau , voor den Zwijger , nog andere groote vaderen gehad heeft. Dat interesseert niemant , zegt men. Eene geestige vrouw merkte mij op , dat tot de traditie der Aprilmannen onder anderen behoort , dat de goede God Willem den Zwijger in de XVIe Eeuw van roode aarde gemaakt heeft als de Adam van het ge- Ilacht , en dat men daarom te-recht van geen Karels de Grooten. en Heilige Ihodewijken als voorouders weten wil. De koeranten hebben ons het boni-mot van den Koning meégedeeld aan den weesjongen , die (gelijk men dacht) het woord had gevoerd ter aanbieding van het kindergeschenk : "Wel zoo, Van Speyckj e ; denk-je ook , dat je bij de marine zult gaan ?" Maar wat blijkt nu van achteren ? Men had Z. M. verkeerd ingelicht. Het Nieuws van den dag zegt, dat het knaapj en volftrek t geen weesjongen was : in tegendeel : hij was de jonge Heer Felix Westerwoudt. Het was een gelukkig denkbeeld , van de 400.000 kinderen , die tot het gefchenk hebben bijgedragen , een jonge MENGELl.NGEN. 603 Heertjen uit te pikken, dat F elix heette : immers die naam kon Ilechts geluk aan den Koning voorfpellen, en fchetste tevens het geluk van het knaapjen; waarfchijnlijk een broertjen van het Juffertjen Regina Westerwoudt, dat een 2e bouquet aan de Koningin heeft mogen aanbieden, na dat de dochter van Burgemeester Den Tex reeds een bouquet gegeven had. 't W aa te aardig, de eene Reg ina met de andere in kontakt te brengen, dan dat men dezen tweeden bouquet achter wege kon laten. De ~K 0 ning moest bet dan ook maar zonder oouqt/;et trachten te stellen. 't Is wel jammer, dat er zoo enkele vergisfingen plaats gehad hebben: want in vele opzichten heeft de Feestcommisflo , bij deze gelegenheid, een Iucces behaald, dat hare moeite ruimlchoots beloond moet hebben. Daar was maar eene Item (de juistheid van bet oordeel daargelaten) over "den Ichoonen optocht" en over de eerepoorten: ieder..een yond a11es prachtig ~ maar Gods Iieve Meizon was van een under gevoelen en bleef wech, en de plaag des regens 1 treiterde de bevolking op eene wijze , die eene burgerij zofi afgfnnat hebben, rninrler gcdu1clig dan de Amsterdamsche. M. NIEMA~lT IS ERGENDS MEER VEILIG. -Men geeft zoo hoog op van de hedendaagsche rcchtsveiligheid , nochtans Ichijnt het dat personen en goederen niet overal gevrijwaa.rd zijn tegen roof. De liberale bladen hebben dezer dagen, met groote deelneming, melding gemaakt van de Iehandelijko devali.. zeering, waarvan de rneest "argelooze buitenlieden" in een "be.. faamd huis'", "achter de gasfabriek te Leeuwarden'", het voorwerp geweest waren. Een beste brave boer, huisvader, die toevallig f 2000.--bij zich had, bracht in genleld etablisfenlent "wedel''' den avond en den nacht door. Des morgens niets kwaads vermoedende, kleedt zich onze nobele pachter ordelijk nan, meent duidelijk zijn "porte-monnaie" in zijn pantalon te voelen bengelen ., gaat bij de "houderes" van hetzelve (van het "huis" namelijk), vraagt wat hij in HaarEd. Ichuld is en geeft het geeischte geld (hebbende in z.ijn geldtaschjen een paar muntjens); hij neemt hurtelijk van de Dames affcheid en komt bij zijne vrouw en kinderen thuis; alle heel blij elkaar weer te zien, en met ge 1 Conf. Inferno, 6 04 MENGELINGEN. noegen vernemende , dat onze brave boer eene of meerderebarmhartig e Calypsoos gefproken heeft, die hem den tijd hebben_ helpen verdrijven. "En hebben ze je nog al fehappelijk behandeld, vader ?" vraagt de oudste dochter, belangftellend. "Ja , kind lief;" andwoordt de waardige man , "en ik heb de j 2000.— meêgebracht , die ik van Jan Piet te vorderen had ... '' "Zoo ?" zegt de vrouw , "dat is goed , want Chris heeft gevraagd , of je hem ook een zak guldens leenen kon ; hij moet het juweel en hoofdijzer nog betalen , dat ik van hem gekregen heb." "Ja ," zegt de boer , "dat gaat mij niet aan ; ik zal maar liever de f 2000. in mijn ijzeren kist gaan leggen." En zie, de man zoekt in zijn reiszak naar de bankj ens , en ze zijn wech ! Ter.Ctond fpeelt de telegraaf; de politie , "van de zaak onderricht" , begeeft zich naar de waardin, en vermoedelijk onder duizend excuses , daar de vrouw eene gevestigde reputatie had, cpn alle boeren en "argeloze buitenlui" er verkeerden, zonder (wat zij er ook hadden opgedaan !) er iets noemenswaardigs kwijt te raken , wordt de "vrouw" ondervraagd; de bij haar inwonende Dames worden 11ef'ouilieerd. Men ontdekt niets ; tot duit men eindelijk beluit ook de meesteres te viziteeren. En wat vindt men ? niet permissie... in de kousen van het mensch (teken de bankjens van den boer. De Dame zeide , dat de huiselan ze er uit de grap had ingemoffeld ; ma,ar enen wist te goed, dat Mevrouw niet niet zich liet badineeren. Men kan begrijpen , hoe blij de boer , zijn wederhelft en zijne kindertjens zijn, dat het geld van dien braven man weêr terecht; is. Eere den ijver der. politie , die zich liet lot van onzen Veldlief heeft aangetrokken. Men zou waarlijk op het laatst ongedeerd geen lac.huis meer kunnen zijn. De liberale bladen bitucé van een ....huishebben wel gelijk , dat zij diep geërgerd zijn over zulk eene afzetterij. De naam van het bijna-llachtofi'er behoort dan ook aan de vergetelheid onttrokken te worden. Le naom s. v. p. Messieurs ! le nora cie cel lionszé'te el erop coníf ani . ferwier ! Die brave-; buitenlui die teêrhartige dagbladfchrijvers ! X. 20 phénomène se présente partout dans les plus anciennes families catholiques du pays. Néanmoins bon nombre de nos compatriotes sont assez simples, ou nous croient•1'áme assez barse, pour supposerque jamais nous puissions crier avec les radicaux de nos jours: V ven t les gueuux ! Quand il s'agit de nous jager , on ne doit pas deurander , si ce sont les partis politiques des Catholiques ou des Protestants qui ont versé le plus de sang ; mais bien lequel des deux a agi avec le moins de probité , avec le plus de passion, et quels sont les souvenirs de famille qui vivent à droite et gauche. Les Catholiques d'aujourd'hui ne sont pas plus responsables que certaines autres fractions du peupl e de Ja théorie judiciaire, qui mettait l'hérésie au rang des forfaits : c'était aussi la theorie de Calvin et d'une foule d'autres théologiens protestants. Ce n'est pas spécialement à nous qu'il faut en vouloir pour cela. Mais c'était absurde et, partant, insupportable que ceux, qui jetaient les hauts. eris pour avoir la liberlé de conscience , et qui couvraient de cette apparente lears émeutes politiques de 1566 etc. , se soient mis, nous persécuter. Avec le système catholico-politique d'alors ne s'accordait pas que d'autres cultes pussent être tolérés ; avec le système du Taciturne, demandant la liberle , l'exercice de différents cultes s'accordait à merveille ; c'est pour cela que les persécutions, que les Protestants nous infligent , n'ont pas seulement, comme celles des Catholiques, leur caractère tragique , mais sont palpablement injustes, illégitimes, déraisonnables au plus Naut degré. Et cependant nous , Néerlandais catholiques de 1874 , nous . ne demandons pas xnieux que de travailler en commun avec tous nos compatriotes de bonne volonté ; oui , nous demandons à peine, comme une présomption en faveur de vette bonne volonté, que nos confrères admettent l'existence et , par consequent , l'amour et la grave du Dieu perronnel. On aurait tort de ne pas se fier à nous. Je crois connaitre un pets mes coreligionnaires et je vous assurequ'ils sont tres bons ; trop bons ; vous leur faites trop d'honneur en ayant peur d'eux, et vous feriez trop peu d'honneur à potre clergé , en doutant non pas de ses talents (vous y regarderiezs A deux fois) , mais de sa probité. Nulle portion de la nation ne célébrera les fêtes de Mai avec unoins d'arrière-pensée , avec plus d'entrain que les Catholiques. Ja seule chose que je craigne c'est que la cause de l'art n'ait 21 pas beaucoup it gagner it ce jubilee. Jusqu'ici ee guim'est venu sous lesyeux, comme poesie , comme decoration etc. est peu propre a me tranquilliser a cet egard •.... 25 ~lai. II y aura bientob un mois que cette lettre a ete eommeneee, Que beni-soit l'esprit qui a prevalu dans les evenements passes depuis, QueUe unite, quelle mutuelle confiance , quelle heureuse fraternisation entre les principaux partis belligerants de notre pays. Je crois vraiment que du 12 Mai va dater une epoque heureuse pour toute la population du royaume. II y a eu pro... gres en appreciation mutuelle, progres en conflance , progres en amour de la patrie , en desir de s'associee. Puisse cet esprit etre durable! fTe viens de lire Ie livre de Mra Linton , traduit parVosmaer 1~ }vIon ami Herman van del" Hoeven a voue a ce livre un arti.. cle 2 quiprouve une fois de plus la noblesse de son arne et In, hauteur de ses vues ; j'en ai ete touche jusqu'aux larmes. Mais apres avoir moi-memo acheve 131 lecture attentive de I'eerit de Mrs Linton, je me suis trouve etrangement desappointe par son eontenu et je dais dire que je n'y ai trouve que bien peu de traits justifiant I'inipression que··mon ami en a reeue. L'auteur ne sait nullement a quoi il en vent venir avec sa doctrine. Dans plusieurs endroits il fait jouer it son heros un role tantot stupide, tantot impossible. Son Jozua semble s'appliquer a encourir le blame des gens de bien a force d'affecter les apparences du mal. L'auteur a fait de son mieux de noircir Ie predieant Grand, et il en avait tout Ie Ioisir : un heros a bientot raison, quand I'auteur ne lui oppose que des gens mal instruits ou coupabIes: mais vraiment ]Yr. Grand, dans son resume de la vie de Jozua , quoiqu'il y mette trop de passion, ne saurait etre condamne sans restriction, malgre que l'auteur ait tout fait pour nous disposer en sa defnveurv Tfn jeune homme qui se lie d'amitie avec un ivrogne et larron incorrigible 1 qui Ie loge et Ie nourrit, sans que sa morale penetre Ie moins du monde dans cette arne cor.. rompue f qui prenddans sa maison une j eune fille , la maitresse 1 De ware geschiedenis van Jozua Davids, uit het Eng. enz. Leydc, 1873. 2 Gaze Wachter, 1874, n? 5. Dm MM dé1asse d'un de ces messieurs -canaille qui out l'air repectabIe, des cheveux gris et des lunettes en or, qui aime cette jeune file ét en est aimé, qui pourvoit â sa subssance et - ne la marie pas, qui, pIUS tard, va prencire part aux faits et gestes de la Commune â Paris, dans l'intention de prvenir dei excès et dans la convicton (reste inébranlable) qu'il n'y a pas de pétroleuses, que diro d'uu tel individu, dont on n'a pu connatre que la conduite extrieure, ? laquelle l'auteur tche d'imprimer nu caractère de dignité en attribuant son hros Ie simulacre de Notre Seigneur Jésus-Christ, - qu'en clire, sinon que, revenant en Angleterre , ii n'est pas fait pour donner une conférence pour la réforme de la classe des ou\Tiers? De moins bien nourris que M. Grand, de plus fins que lui, de plus pieux surtout se tromperaient dans l'appréciation générale d'un pareil charpentier (car Jozua est ouvrier charpentier). Et quand on voit quoi se rMuit I'idéal de notre pauvre Jozua, comme c'est une pale copie de la morale évangélique ; comme tout ce quii y a de bon dans ses efforts se retrouve dans le Christianisme et est pratiqué par ses membres et dans l'esprit de ses institutions , l'on se demande, pourquoi un livre au point de vue chrétien tres b1asphcrnatoire, eue je vais prouver tout- et si mal r€ussi comine ceuvr d'art (ce ql'heure) , avait besoin d'tre écrit Voici textuellement ce que Jozua désirait et ce qui faisait Ja préoccupation de ses veilles et i'objet de ses sacrifices: "L'abolition de la souveraineté spirituelle (ecclésiastique ?) dans la vie Sociale et civile." Probabiement f1 iie veut pas que IC ciergé abuse de son autorité et de son inflaence. Y a-t-il queiqu'un qui Ie veuiile ? "Les droits du travail tgaux ceux du capital." Cette proposition est difficile â comprendre. Je ne sache pas que les bis contestent des droits au travail qu'iis aecordett au capital. "La dignit de I'humani.té et avec cda l'gaIité des hommes." Par-ei par-la' dans son livre l'auteur engage les gens riches â pariager avec les prolttaires ; mais ii entrevoit que I'galit4 des Mens ne serait pas de Iongue dure , c'est pour cda que Mrs iLinton finit par accorder qu'il y ait différence de condition, pourvu qifil n'y ait pas de pauvres , pas de mis&'ables. "Sollicitude fraternelle pour les pauvres et I'obligation des forts â aider les faibles." "La thèse que la socit n'en est encore qu'a' l'état de tentative , ce qui implique l'quit€ de r(formations radicales, 28 qui briseront les liens de la tyrannie et de l'injustice et qui viseront au perfectionnement." "L'injustice du maintien d'une injustice depuis longtemps établie. Le droit du peuple se gouverneur soi-même." Voila les principes de Jozua Davids. Il ne réussit pas , dit l'auteur , i les faire adopter. Que Bire de la mediocrité d'une philosophie aboatissant i ces aspirations en partie superfa ues , en partie embrouillées , en partie irréalisables ! Mais aussi comme production littéraire le livre , À notre avis, est une oeuvre manquée. On se met it lire avec quelque aviditt : les uns parce qu'ils y prennent un triste pl_aisir ai, s'indi. n r de la profanation de leurs plus intimes convictions ; les autres , pour assister au travestissement ing énieux des personnages et des scènes du Nouveau Testament en ind.ividus et eirconstauces de nos jours. Mais cette curiosité, ce désir d'assister c] quelque sca,ndale lont mal satisfaits. .Ia'auteuzr , sans aucun do rite, st (Je bonnc foi ; mais e] le approfondit si peu les questions, qu'il ne faut qu'un discernelnent int diocre pour eelaircir toutes les diff cults que l'auteur fait valoir contre les prescriptions de l'Évangile. La faible reproduction des per sonnages de l' ' vangile est un jeu enfantin , une reproduction des plus maal réusssies. L'on ooit que Madame J,inton en véritable blue-stocki7ig s'est mise a son pupitre avec le emoe p •o j ot de doneer une copie en costumes de nos jours des relations et des événements , décrits par les _Évano élistes. 31ais bientot vette intention faiblit. Personne ue pense à la Madeleine, quand on nous présence Marie Prinsep , soit avec ses souvenirs de l'honorabie pater familias â lunettes d'or , soit dans sa jalousie de Lady X, soit dans les rues de Paris, quand on a cru qu'elle était une de ces pétroleuses qui n'ont , jramais exi síé eis qu'on a tiré un coup de fusil sur vette "folie file". Jozua Davids , apres les premières scènes , se dresse bigin plus comme un de ces beaux et doux ouvriers-convertisseurs , comme le Briíish Wcrkmann nous en donne des types , que dans Ie caractère humain de Notre Seigneur. Et Jean, qui se fait le biographe de Jozua et qui nous représentera l'aigle de Patmos, est une terrible nullité ; pas meme un personnage des ombres chinoises, car il n'a pas de profil. L'histoire , vers la fin , décline misérablement. Jozua , quelque moderne qu'on fait rendu , n'est pas un être assez palpable pour 24 4eehanger des poignees de main avec Félix Pyat, et en général -Ie livre pêche grandement par l'incompatibilité absolue de la partie inventée -avec la partie quasi-historique. Cela n'empêche pas que par-ei par-lá l'on y trouve des effets bien attrapés. Les rapports cie Jozua avec d'autres philanthropes , leurs conversations sont quelquefois assez bien pensées ; les visites de Lady X à Jozua sont peintes avec finesse et une retenue convenable. Si l'auteur était un homme, on lui attribuerait l'extérieur qui avait tapt plu ., Lady X ; mais c'est une femme et nous sommes convaincu que vette grande dame aussi bien que la pauvre Marie Prinsep sopt des ébauches exécutées sur nature et non pas deviant un miroir. :Pref le livre de Jozua Davids , tel qu'il est , ne peut trouver grave que devant des esprits , auprès desquels avec la foi s'est tout-a-fait évanoui la profondeur des vues. Van der Hoeven, avant d'en recevoir son impression , l'avait reconstruit, complété, idéalisé asa maniere, et sans le vouloir , Vosmaer, á. ce qu'il parait, est nleilleur juge de détails que d'ensembles. Son histoire de la pauvre fille-modèle-italien a des traits frappants de ressemblance avec la composition de iluxe tin - ton. La mélancolie dont ces deux récits sont empreints va mieux une femme, qu'à un homme. La même faiblcsse se fait jour dans la manière dont les deux histoires sont conduites à leurs conclusions. C'est un triste spectacle que l'abaissement des plus nobles esprits sous la préoccupation du doute et sous les influenees d'une philosophie matérialiste alternant avec une certaine sentimentali.té , qui tient lieu de 1'élément mystique indispensable toute dyne humaine. Le livre finit par la question : "Qui fera projeter quelque clarté dans la nuit qui m'environne ?" et effectivement ce S. Jean moderne parait ne pas être d'accord avec soi-même relativement la thèse qui domirae toutes les autres: "Il est une vie après vette vie." Dans la seule vue de nous rendre plus apte à faire notre entree dans vette vie nouvelle et , exclusivement , essentielle, je continue la publication de ma revue archéologique et artistique De Dielsche 7Yarande. Les dernières livraisons parues contiennent di- verses études historiques et critiques : à savoir : Recherches sur la demeure de Vondel à Cologne , par Madame Lina Schneider; énui nérations des dates, auxquelles des pièces de Vondel out été ,jouées à Amsterdam pendant le XVIIe siècle, par M. Wijbrands; bio 25 graphie du poëte Adrien Cosijus , de la Compagnie de Jésus, par sou confrère le professeur H. J. Allard ; Particularités de la vie cor^fessionnelle à Maseyck au XVIIIe siècle ; Etude sur le peintre • C. Troost et sur son admirateur M. Ver Huell ; id. sur les peintres du nom de Verkolje par M. Burman Becker ; id. sur Joseph de Keller , l.'illustre graveur de la Vierge de Dresde ; id. sur Bilderdijk, dans ses rapports avec sa première épouse , par M . le prof, Th. van Hoogstraten ; id. sur le Roman aux XVIIIe et XIX`° siècles, par M. le curé Wessels ; Détails de l'histoire de la traduction de la Gerusalemme par Tesselschade ; 1'Apologie de 1'Enfaut prodiguc, en dialectes d'A.nnsterda,rn par M. J. ter Gouw et pag- Ie Directeur de la Revue. 3e ne suis pas afhié à. l'ordre des J ésuïtes , mais j'aime néanmoins á, me servir de la device A. M. D. G , fort de la parole évann.. gélique : "Quoique vous fassiez , soit que vous rnangiez , que vous buviez , ou que vous vaquiez á vos affaires , faites-le â 1'hon. peur de Dieu." Je crois dove qu'étudi er l'esthétique , les secrets des formes plastiques , mélodiques et littéraires des différents siècles peut encore servir de holocauste au Créateur du eiel et de la terre. Qu'Il nous aide t fout arranger conforme1inent á sa saii t t: volonté ... . j . A. ALBERDT] UK THHIJM. SUR LA NOMINATION de Maître locrisse '. ] ,'ACADEMIE .A.iJ X .A,BOI S Voici quarante , m'a-t-on dit, Qui , comme quatre , ont de l'esprit. I1 en est, jusqu'a deux ou trois 1 (;es épigrammes paraissent avoir trait á une iiominatiou recente a 1'un des fauteuils vacants de notre Académie royale des sciences, des lettres et des arts. Elles mc sembiaient trop bien réussies , pour leur refuser 1'insei tion dans man .Bulletin , en guise de cul-de-lampe , quoique 1'on comprenne Uien que jein recuse expressement la . responsabilité. M. Piron me parait donner dans de^y excès .... pardonnables h son ftge ! J. A. A. TH. 26 Qui couramment Et galamment Lisent le vieux thiois. De ce college plus d'un quart Comprend Salluste • et lit César. Ii en est deur, à double bec, Qui même parlent bien le Grec; Mais 'ilenriette n'y tient guères A le part er avec ces frères. Ii en est un , parmi ces beaux, Qui se connait en vieux tableaux, Et qui distingue avec bonheur Un Polier d'un Rosa Bonkeur. L'architecture et . la musique N'ont pas de place en leur boutique: Car quoique. embrassant "tout savoir" , "L'humaine intelligente entière" , Tel , possédant un bel avoir , N'est pas toujours millionnaire. Pourtant , pour se tirer d'affaire ,. Et pour avoir en raccourci Tin peu d'orni re scibili , La troupe a dit, dans la coulisse: "Prenons , amis , prenons Jocrisse !" LE NOUVEAU MEMB$,E. Cravate blanche avait regardé les beaux yeux Tantót de la Van E.rp , tantót d'Éléonore 1 ; Sa raison s'y perdait , et s'y perdrait. encore, Si le Destin , réglant tout pour le mieux, Ne l'eut placé parmi les Dieux. EYITAPHE. Ci-git Jocrisse. Ii ne fut rien .. . Ou peu de chose: Un sectaire sans coeur, auteur sec et morse; Brillant académicien. PraoJ JEUNE. 1 Voir le Ned. Spectator, 1870, no 26.