DI, DIF.TSCHE WAKANI)E. NEDtRLANDSCH -TIJDSCHRIFT VOOR T& 1L ESTHETISCHE BESCHAVING„ NEDtRLANDSCH -TIJDSCHRIFT VOOR ESTHETISCHE BESCHAVING„ OPGERICHT EN BESTUURD DOOR os. Yt. t1herhingk «tiifm, J1tutuc 1ef, EERSTE DEEL. AMSTERDAM, C. L. VAN LANGENHLTYSEN. 1876. INHOUD. Blz. INLEIDING TOT DE NIEuwE SERIE 1 EENIGE GEDICHTJENS TER EERE VAN D. SE(IHERs , door Dr P. P. M. ALBEP.DINGK THIJM . . . . . . . . . UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN-VEE. KOLJE . . . . 17 VONDEL , IN ZIJN "BESPIEgELINGEN ", door P. FR.. J. V. DE GROOT . . . . . . . . . . . .. . . 31, 225, 45G DE ROEPING DER VROUW , door JACOB FALCKE , II . 56 EEN KLEINZOON VAN P. CZ. HOOFT , door 11. J. ALLARD , Pr. 67 BILDEBDIJK , door P. FR. TH. VAN HOOGSTRATEN. 77 , 177 , 429 AANTEEKENING OP "EEN JAMMERLICHE CLAGE" , door Dr H. COLLAES. . . . . . . . . . . . . . . . 113 DE PORTRETTEN VAN P. CZ. HOOFT , door J. A. A. TH. 120 .HET ESKURIAAL . 122r DE VIGLIUSBEURS TE LEUVEN, door H. J. ALLARD, Pr. 124 NIEUWERE BEELDHOUWKUNST , door J. A. A. TH. . . 131 TI IWHOUD. Blz. FREDERIK VAN DE KER]KHOYE, avec son portrait, par A. D. •SIRET et J. A. A. TH. 145 , 287 HET PLANTENRIJK , IN DE SYMBOLIEK enZ., door A. M. OOMEN 207 EENE OUDE BUITENPLAATS , door J. G. FBEDERI cs. • • • 246 IASTEELEN EN ABDIJEN IN 'T ARR. 'S HERTOGENBOSCH , door GR. MAURIN NAHUYS 256 EEN MISLUKT DRAMA ("Vorstenschool") , door J. A. A. Ta. 268 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J. , door H. J. ALLABD (1). 289 .REISVERHAAL VAN EEN KRUISVAARDER , door J . C. A.• HEZENMANS . 351 DE VAN HARENS , door P. F. TH. VAN HOOGSTRATEN 369 EEN VERGETEN GEDICHT VAN VONDEL , door A. D. DE VRIES , Az. . . . . 389 RECHTE GRUWEL DER VERWOESTING-, door JAC. STEENDAM, uiig.- door J. A. A. Ta. . . • . . . . . . . . . 393 GENEALOGISCHE .STUDIËN , door H. J. ALLARD (1): I. Een onbekende familietak der Hu Kensen. . . . . 409 II. De Du Jardins ......•.•••.•• 419 DE ROMAN , VOOBHEEN EN THANS, door W. WESSELS , Pr. 476 QUINTEN METSIJS , door JONAS VAN LANGENDAHL (door J. A. A. TH.) . . . . . . . . • . . . . . . 517 EElt VRIEND VAN BILDEBDIJK , door P. F. TH. VAN HOOGSTRATEN••• 529 DOORSORIJNENDE ZIELEN, door Mevr. EMM. RAYMOND 537 HET "SALVE REGINA" VAN JAN VAN HULST , door TH. J. 1. ARNOLD .• 542 INROUD. VU Blz. ELCK SIJN BEURT , door J. W. BRouwEns , 1 . 561 ARCHIEFST UKKEN OVER C. MUsIUS , door A. VAN LOMMEL , Pr. . . . . 574 MIN BEKENDE VAERSJENs VAN Mr ROMANUS VAN WEGEL, en een paar onuitgegevene van TEssELscuAuE , door J. A. A.• TH. . . . . . . . . . . . 594 MENGELINGEN: Leidsche Feesten 105 De ziel en de onsterflijkheid . . . . . . . . . . 109 Oratio van Prof. DE VRIES . . . . . . . . . . . 161 Filips van Marnix van J. van der Have, door Dr P. P. M. A. TH.. 165 De Wapenheraut van Savoje. . . . . . . . . . . 170 Vaderlijke zorg der Overheid . . . . . . . . . . 172 Een gestreng vonnis 174 Gelijk recht 175 Cruydeken en ruertme niet , door J. A. A. TH. • . . 400 Strijdd tegen geschiedvervalsching , door Dr P. P. M. A. TH. 404 Landverhuizing 406 Ongelooflijk schier 406 Marten Harney , door L. W. SCHUERMANs , Pr. • • • 408 Acta et decreta SS. Conciliorum recentiorum Collectio Lacensis , door Dr P. P. M. A. TH. . . . .. , . 597 Der Kaiserdom zu Speyer, door den zelfde . . . . . 599 Snuggere theoristen . . . . . . . . . , . . , 600 TM BOUD. Blz. Historische ' Ten-toon-stelling van Amsterdam in 1876, met Bene fotografie 603 Im Vorubergehn , naar Virginie Loveling , door Mevr. LIMA SCHI iIDER . . . . . . . . . . . . . 604 BULLETINS, par J. A. A, T$. Matières traitées I1, 13 Êpitre à M. le Doct. J. Nolet de Brauwere van Steeland. 1 Epitre à M. J. v. D. v. V. à Mariendaal . . . . 4 L' exposi tion historique d'Amsterdam . . . . . . . .. 14 Correspondance avec Ie Journal de Bruxelles (XVe Congrès Néerlandais) . , . - . . . . . . . , , . . 2( DE DIETSCHE WARANDE `heeft nu onlangs haar Xe Deel in 't licht gegeven. Ruim twintig jaar is aan de bewerking dier verzameling beíleed. Indien de Beftuurder in minder veelvoudige verplichtingen ftak , zou hij in die tijdruimte het dubbele getal doelen hebben geleverd en wellicht de Inteek ereaars ; die als maximum 6 afl. of 1 deel p. jaar verwachten , beter voldaan hebben ; maar men doet wat men 'Ikan , niet wat men wil. Dit fpreekwoord moge ter verfchooning `ftrekken niet flechts in de hoeveelheids- , maar ook in de hoedanigheidsquoestie. Kon de Beftuurder zich geheel aan de uitgave var.) dit Tijdfchrift wijden : men zou , vleit hij zich, iets meer harmoniesch , vooral ook iets volledigers bekomen. De verfchil- N lende sloffen zijn niet vertegenwoordigd in de verhouding harer belangrijkheid voor het wsthetiesch leven, noch in die van de " behoefte der nederlandsche famenleving ; en dit zou toch behooren te zijn. Vooral ook zou de Beftuurder wenschen gelegenheid te vinden, om meer geregeld verlag te geven van de boeken , die in den kring van nederlandsche kunst en letteren het licht zien , althands zich onderfcheiden. Wel geen volledig Itel berichten uit de kunstwaereld zou de Warande moeten geven -- daarin voorzien , behalve . de dagbladen en letterkundige maandfchriften, ook, in de voornaamste plaats , De Spectator , De .Kunstbode , Onze -Tolk , en het Nieuwsblad voor den Boekhandel; maar althands moesten in de TVarande de hoofd - DILTSCHE WARANDE XI. 1 2 DE DIETSCHE WARANDE: verfehijnselen op het uitgestrekte gebied der kunst worden op geteekend en besproken. De Beftuurder is zich diep bewust van de oorbaarheid eener zoodanige inrichting zijner uitgave. Dubbele dank, voorwaar, verdienen daarom zijne Lezers , die , ondanks alle te-kort-koming van zijne zijde, hem getrouw blijven. Zulk een voor-lief-nemen legt hem , die er het voorwerp van is , onder groote verplichtingen. In de eerste plaats , onder die van te trachten alsnog aan te vullen wat ontbreekt. Kan er nog niet onmiddelijk eene geheele hervorming intreden, hij heeft ten minste een middel bedacht om zich telkens het doel herinnerd te zien , dat hij behoort na te ftreven . De onlogische titel van het werk was hem fints lang een doorn in het oog. De uitdrukking oudheden is - eene benaming , die misschien gepast was in eene Eeuw, toen men de beoefening der vroegere levensformen (de "oudheidkunde") eene fchadeloze liefhebberij rekende, --- fints dieper inzicht ons de onderfcheiding van arbeid en liefhebberij moet doen verwerpen , fints een redelijk mensch 'geen onderfcheid , meer kent tusfchen plichtsvolbrenging en tijdverdrijf, -- fints al wat wij doen, naar onsaller overtuiging , ilrekken moet om ons en anderen te verheffeil , meer gefchikt te maken voor eene hoogere levensorde , moet men het oude niet meer beminnen om dat liet oud is, maar om dat het een fchakel uitmaakt in de gefchiedenis van het menschdom , d. i. in den omgang van God met zijn fchepsels. Aanvankelijk heb ik den werkkring der Warande-iloffeerders aangeduid door het tijdfchrift te noemen "voor oudheden en nieuwere kunst en letteren" ; toen ben ik ook de "ftaatsge fchiedenis" gaan vermelden; om dat men, ook het optreden DE DIETSCI3E WARANDE. 3 van den mensch als burger befehouwende , beter op de hoogte komt om de beteekenis der oestlletische befchaving na te gaan, -die zich links en rechts voordoet. In ieder geval dit blijft het voorwerp bij uitnemendheid onzer befchouwingen in de Warande : 's menschen eesthetische befcha ving : daarmee^ Raat de gefchiedenis der moraal , der politiek, ja der natuurkundige wetenfcllappen in het naauwste verband. Maar men moet zich wel begrenzen , als men zich geen ency klopwdische krachten bewust is. Ook, indien ik mij niet ver gis, is er vooral behoefte aan de ontwikkeling van de estheti sche zijde der verfchijnsels. Waar men met het weefsel tot aan den wsthetischen rijk vercierden rand en getreste franje genaderd is , breken ftaatslieden , theologen , natuurfilozofen, taalgeleer den, ja "sociologen" niet zelden terftond den arbeid af , en ons is het een zoete plicht vooral dar de draden hunner voorífel lingen op te vatten en het tapijt aldus te voltooyen. Daar willen we mee voortgaan. Met vreugde rekenende op de voortzetting der meêwerking onzer vrienden van de laatste jaren, kunnen, in het beter omfchreven kader, al hunne bijdragen -eerre plaats vinden; ja, al wat er zoo nu en dan in de Waraozcle verfchijnt , zal niet kwalijk pasten in een Tijdfchrift, dat, als van ouds, aan t"Nederl. Oudheden en Nieuwere Kunst en Letteren" gewijd blijft, maar voortaan heeten zal : N e d e rl a n d s c h 'Tijdfchrift voor eesthetische Befchaving. Kategoriën, als ze voor nog iets anders dan het gemak der redeneerir}g gebruikt worden , zijn de dood. Naast elkaar van Kunst EN Letteren te fpreken is hoogst onlogiesch, -- om dat de Letteren voor een gedeelte eene kunstuiting zijn : maar men -doet het duidelijkheidshalve ; om fpoedig den midruk te geven - 4 DE DIETSCHE WARANDE. dien men begeert. Nu de kopulatie echter al twintig jaar lang op het omflag der Warande geftaan heeft , mag men de lieden voor ingelicht houden en kiezen wij een beteren , tevens herbergzamer naam. Men zal, met dezen, ook optellen als middel tot asthetische befchaving kunnen toelaten , die volgends het vroegere opfchrift, niet in de Warande fchenen thuis te behooren. Geene der onderwerpen , tot heden behandeld, wordt ons dus vreemd ; maar wij gaan hun getal nog wat uitbreiden en trachten zoo mogelijk het wsthetiesch leven meer harmoniesch te doen optreden. J. A. A. TH. Anist. 12 Aug. 1874. EENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËL SEGHERS, Br. S. J., BLOEMSCHILDEB, 1, MEDEGEDEELD DOOR Prof. Dr P. P. M. ALBERDINGg THIJM. In de verzameling van HSS. der PP. Jezuïeten te Antwerpen bevindt zich een klein f° deel , gemerkt "453 , varia C". In het midden van dezen bundel vindt, iaen eenige reeds gedrukte en andere nog ongedrukte gedichten , enz. ter eere van Br. Seghers ; de ongedrukte deelen wij hier mede. Niet al deze stukjens munten door duidelijkheid uit. De zinscheiding heb ik geregeld , het overige onveranderd gelaten. OP DE COMST VAN MON PRER DANIEL ZEGERS , BINNEN ToNGimEN. De Gunst en u vernuft mijn swacke geest verbluft; door reden aen-gedreven, dat gunst , aen ons bethoont van u , aen ons geloont, behoort sulx weer te geven , - maer u eerweerdens dank maeckt mijnen geest so cranck , met sulcken pronk te eieren; Iek offer soo ick ken, 1 Verg. °"Dietsche Warande", D..IV, 1858, bl. 462, vlgg. en H. J. Allard, S. J. in den "Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken", bi. 114, vlgg. 1870. 6 BENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËL SEGHERS.. want meer ick schuldich ben : comt nijmphen, vlecht laurieren! Laurier , tot sijn waerdij; als danckbaerheyt voor, mij, voor lof aen ons bewesen, ick danckbaerheyt bethoon. Dat ick u vrientschap loon, uut vrientschap is geresen ; Uut vrientschap en uut gunst: eel is u hert en cunst , u cloecke geest-bedrijven; door Gonst aen ons bekent, ghij meerder weerdich bent, als ick Boud' connen schrijven. Dit weijnich neemt in danck! vrees had mij in bedwanck , om u met meer te bonen. Verschoont 't geen vrientschap doet, mijn fauten neemt int goet, -' k most danckbaerheyt bethoonen. , Alle aanduiding van opsteller en datum ontbreekt. Papier en schrift zijn blijkbaar van liet begin der 17e .eeuw. Op een ander afzonderlijk blad van • den • bovengenoemden bundel vinden wij het gedichtje van .HIuyghens : "Ardua naturae. matri" enz. C'Volks-Alm." 1870 bl. 13) en daarnéven een lat.. antwoord van Seghers, van den volgenden inhoud : RESPONSIO AD EXIMIUM ARTIS AMATOREM ET NIMIS INDTJLGEN TEM LAUDATOREM DIPICTORUM FLQ UM , CUIUS NOMEN ABSQUE NOMINE CONSTANTER SE PRODIT. Non ego naturae invidiam geniumve lacesso, Naturae ingenio vincitur artis opus. Lis ea, lite caret; conceduut mortua vivis Pictaque runt veris inferiora bonis, Siqua tarnen decorah pingeutis gratia Oores EENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËL 'SEGHERS. Gratior a magna voce probantis erit. Foecundet steriles animetque Favonius portos; Hie favor est violis vitaque luxque meis. Flora vale ; nostro quamvis dominere vireto, Non abs te placitis est vigor ille rosis: Non etiam a medicá , reperit quam Pallas, olivá ; Vivat ab h ac quamvis longlus ipse color, Ver hieme in media , forum hoe decus omne , benigno Unius affiatu Principis Aura facit. Wij vinden op een ander blad nog eens "Ardua" enz. van wat latere hand ; vervolgens weer een versje van Huyghens, van Febr. 1645 , aldus luidende: AD EXIMIUM PICTOREM DAN. SEGHERUM. Vicisti , Seghere, tamen jam yvw191. usavzóv. Aude quid valeat scire stupenda manos.. Sucubuit natura parens ; ipsaeque fatentur Quêis ea succumbit succubuisse vices. En, quae viva Rosa esp; , moritur , quae mortua , vivet: Viva perit , ficta flos ainaranthus erit. Op een ander blad vinden wij het volgende: IN SPINAS SPINEOSQUE FLORES A DANIELE SEGIHERS SOCTIS JESU DEPICTOS ATQUE AD CELSISSIMUM PRINCIPEM AURIACUM MISSOS IN QUORUM MEDIO IMAGO EST VIRGINIS MATRIS AD EXTINCTUM FILII JESU CORPUS PLANGENTIS. In tribulis genitos $oren, cum sentibus herbas Textaque de spinis serta , tabella refert. Principis haec vidua est, natoque et conjuge raptis: Hie , flos Autummi ; veris , at ille jacet. Aspera si spirea haec matrix; magis aspera cerne, Heu , viduae Matris Virginis , ista fuit. Sed tamen hic etiam, sua ne solatia desint, Ingenuos Oores , et sine sente vides : Inter pungentes innoxia lilia spinas (Cant. 2. v. 2.) Pagina queis pretium sic quoque sacra facit. 8 EENJGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËI. SEGHERS Et qui parturiunt mala aurea divite Oores Germine, supremá in fronte corona , nitent. Aspers sic placidis sociantur , mollia duris: Materies mixtf sic vice format opus. Horrida materies , spinre ! Non horrida forma, Non ars , qua spinis gratia veris mest: Qua, recreent oculos tribuli , dumique , rtibique : Quos sentire , dolor ; cernere jam sit amor. A genio quamquam non est hoc artis ; ab illa est Principe , vel spinre quod placuisse queant. Deze verzen waren hoogstwaarschijnlijk door drie paters Jezuïe•-ten (Wallias, Sidronius en Becanus) aan Seghers gericht 1. Hier-aan zijn 18 versregels , onderteekend : T. Caters ," in nederlandsche taal toegevoegd , die wat enger in elkaar geschreven zijn dan de latijnsche , evenwel van dezelfde hand schijnen te zijn , .. doch die wij hier niet afdrukken, dewijl zij reeds door v. Vloten, "Dietsche Warande", t. a. p. bl. 464, naar een Leidsch 118. en door pater Allard in den "Volksalmanak" , 1870 , bl. 145 zijn uitgegeven. Van 't latijnsche zoowel als van 't nederlandsche gedicht komt een tweede afschrift voor van andere hand. De ruimte welke , onder de latijnsche, nevens de nederland sche verzen op het blad overbleef, was groot genoeg om eenigszins eng geschreven, nogmaals 18 regels toe te laten, welke daaraan als kritiek door eene andere hand van den zelfden tijd. zijn toegevoegd. De konst van Segers rouw ghevlicht 2 En Cáters dubbel spijtigh dicht, Heeft wreede dorens uyt het Wout En dystels soo te saem ghetrout, Dat de natoer die 't heeft gebaert In twyfel staende wie den aert Van haer verscheijden spijtigh groen Na 't leven best wist voor te doen, Ten lesten seght : 't Is even schoon; 1 Zie . Allard , in • den "Volks-Alm. voor. Ned. Kath." , 18Y0, bi. 145.... 2 Ruw vlechtwerk. 1 ENIGGE GEDICHTJES TER, EERE VAN DANIËL SEGHERS. Maer geen van beij verdient hier loon. Hét is bedrogh vol stout bestaen. Dit heeft pinceel noch pen ghedaen, Maer iek Natuer. Komt niet te bij, Die hier wilt syn van schaede vrij. 't Is niet onnoosel 1 dat ghy Biet. Poeeten lieghen , g'looft hun niet. Hout van dees dórens handt en voet Sy syn alleen voor d'ooghe goet. [get.] H. DoMINIcus Bocx R. Sti Ber. [Seghers oomzegger.] Deze Dominicus- Bocx heeft op de keerzijde der bladz. , waar twee bekende gedichtjes van :Huy ghens op Seghers voorkomen, ook als tweede kolom met het zelfde aantal regels eene kritiek op. Huyghens werk geschreven. Het eerste gedichtje zijn de 8 bekende regels op den schilderstok 2 : Waer is beleeftheid toegekomen! Voor moeite , meesterlick genomen, Voor konst die geen gelyck en kent, Verschynt een stock tot een present! 'T is waer , de deught verdient geen' slagen; Maer sulcke slagen zyn te dragen: 'T en is geen slagh van allen dagh Hoe swaerder stock, hoe lichter slagh. Daarneven , zoo als gezegd is: Waer is de ionst tot konst toe komen! Voor moeijte we*ijnich tyts genomen, Voor werck dat sich geen loon inprent Een gouden stock tot een present? Den stock verbeeld verdiende slagen, Maer t' gout de slagen licht om dragen. 'Dan .erewel noemt mij den dagh Dat ick verdienden sulck een slagh. 1 Onschuldig, onschadelijk. 2 Zie b. v. P. Al lard (in den "Volks-Almanak v. Ned. Kath.") t. a. p. , bi. '_ 38.. 10 EENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIEL SEGHERS. Onder het voorafgaande gedichtje van TEluyghens staan de andere bekende regels op het doodshoofd van den "maelstock" 1 : Siet toe , de dot sitt op den stock; En, pronckt sy met 'een gouden rock, Het . zyn onsterfflicke laurieren Die haer' gedaente meest vercieren. 'T is Seghers doods-hoofd inderdaed, Soo sal t' syn weeen , vroegli of laet: In onverwelckelicke croonen Sal syn' gedachte bij ons woonen: De bloemen die hy t' leven gaf En langh geplantt heeft om syn graf, Die sullen hem het leven geven , En doen syn' sterfdagh overleven, En syner wercken sonne-schyn , Sal Middagh op den avondt zyn. (get) CONSTANTER 1652. Neven dit gedichtje is weer geschreven: Gecroonde dood , die met een rock Van gout pronckt op den schilder-stock, Toont dat onsterffelicke (sic) laurieren Verdienen die de koesten vieren. Den stock des schilders wyst de maet , Op dat 't pinceel niet en mis-gaet, Maer d' hand , die 's meesters werck komt bonen, Doet 's' meesters hand de' konst meest toonen. [Later aldus veranderd: Maer die s' meesters werck beloonen Doen s' meesters hand de konst meest toonen] Wel soo dan bloeyen op mijn graf De bloemen die ick 't leven gaf T' is tot u eer alleen, die , 't leven Door weldaet aen het werck koeut geven Want uwer ionste gulden 'schyn Sal middagh myner konste syn. HEER DoMINIcus BOOS. Rus Sti BERNARDUS (sic). 1 Verg. Allard , t. a. p. bl. 139 ; Korenbloemen XVII , 67 , 68 , "Dietsche Warande", IV, 1864, bl. 471. EENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIEL SEGHERS. 11. Onder deze 4 gedichtjes staat geschreven: Inscriptie baculi aurei pictorum usui destinati quem principissa Auriaca vidua senior ad Danielem Seghers misit ; in cujus -verticeest calvaria lauro coronata , in signum artis , etiam post mortem victurae. En daarna , onder aan het blad, bij wijze van adres, met grootere letter géschreven: Danieli Seghers forum pictori et pictorum flori, fragilem vitae splendorem, et huic supervicturam penicilli immortalis gloriam ,. AMALIA DE SoLMS Princeps Auriaca vidua hoc auro significatam voluit et hac lauro 1 . Op een ander los blad vinden wij nog twee gedichten van P. Caterus. Het eerste in 't nederlandsch is ook reeds door van. Vloten naar een leidsch hs. uitgegeven 2 • Het latijnsche gedichtjevan pater Caterus , op de' keerzijde geschreven , luidt aldus: Quanta lobarati fulgent splendore metalli Mysteriorum symbola! Regale ut sceptrum , pictoris virgula in auro Myronis arte fingitur. Calva immortali circumdátur aurea lauro Sic morte vivit gloria Clarum nempe decus , nomen post fata superstee, Et fama ab arte quaeritur? Laurea , sceptrum , aurum ; doceant magis ista , beatae Aeternitati pingere [get.] P. CATERUS. Op een ander blad vinden wij het volgende gedicht: AAN DEN CUNSTRIJKEN HEERE DANIEL ZEGERE UIJTNEMENT BLOEMSCHILDER. All wat de moeder Aerd in kruijden en in bloemen Op 't kostelijkste heeft, wat flora dertel maelt Met allerhande verw, en rijkelijk doedt roemen Dat lieffelijk zieraet, welk 's menschen hert onthaelt, 1 Vg. fac-simile "Dietsche Warande" t. a. p. bl. 473, en Allard, t. a..p. bl. 140. 2 D. Warande , t. a. p. bl. 469 vlgg. Allard , t. a. p. op ' nieuw, bl. 147.. 12 LENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËL SEGILEBS. Betracht het kloek penceel van Zegers. De gedachten Van syn vernufte ziel vermeesteren 't gewelt Van de geboor-aerd zelfs , door d' innerlijke krachten Des geests die 's levens beeld ten toon naar 't leven stelt. Men siet ' de sederen van stammen, ende spruyten, En al de blaederen , en knobbeltjes , verdeelt: De lucht die sweeft daer om, en schijnt het soo te sluijten Op 't kunstige tafereel of 't waer in d'aerd geteelt. Het oogh dat keurigh waijd op het gebloemt, en kruijden Dat tokkelt het gemoedt , dat tokkelt neus en handt. 'T is niet genoech te sien : 't oogh wil den reuk beduijden; 'T gevoelen seyd, ik werdt een dief van dese plandi. 0 Boete eendracht van Gebooraerdt ! voecht te gaeder De klanken van 't gesangh met d'edéj schilderkunst! Toont Zegers Geest aen Ban ontlast syn schilderader Loont schilderij e met zangti van vriendtschap , gunst om gunst .- Onderteekend : 26 Junii 1693. J. ALB. BAN. Op een ander blad: POUR CET EXCELLENT PEINTRE DE LA COMPAGNIE DE JESUS EPIGRAMME. Pater Zeguers fait naistre tapt des fluers, Par les peinceaux , et ses vives couleurs Que par Bon art, il dompte la nature. De ce peintre si rare est la peinture , Que pour payer un tel trésor,, On change ses peinceaux , et sa palette en or. Son humble serviteur F+ LOHENT DU RIEU 1657. Eigenhandige brief van Philip Willem , paltsgraaf aan den Rijn, aan een priester S. J. waarin deze bedankt wordt voor het geschonken schilderij van "uwen schilder" en het onderwijs aan zijn zoon Paulus gegeven. EENTGE GEDICHTJES TER ERE VAN DANIËL SEGHERS. Reverende Pater, Redux Antwerpia Paulus Boek obtulit mihi litteras Revae ven, et una floridum sertum ab elegantissima nmanu vestri Pictoris : munus sane optatissimum, et futurum, inter res mihi charas (is veranderd ; uit "claras") perpetuum , vestrae ergo me benevolentiae monumentum. Quid ea de causa debere velim R. vrdé , quid Domui Antwerpiensi , propter Paulum tot mensibus tanta charitate sustentatum , redditumque peritiorem , tum ostendam cum vel ultro testandae gratiae sese offerei occasio vel Rve-aé libuerit aliquod sumere propensissimi mei affectus experimentum. Interea me, meaque Religiosissimis Rvráë et domesticorum suorum sacrificiis ac precibus impense commendo. Datum Dusseldorpii 25 Julii 1650. Rvrné addictissimus PHILIPPUS GUILLELMUS Comes Palatinus Rheniglia. Een brief van den bovengenoemden Dominicus Bocx aan Daniel Seghers, zijnen "beminden oom". In twee kolommen geschreven. Beminden oom en weerden vrient, Heeft u fortuin na wensch ghedient In allen uwe weghen? Iek ben te saem met u verblyt: Want hy heeft soms die gaet en reyt Niet al na wensch ghekreghen. Ghelyck een schip dat van de ree Zeylt door de ongebaende zee Altyt is onderworpen Aen de- Fortuin , dat los geval: Soo oock die reysen overal Door - steden ende dorpen. Dit doght ick als ghy waert gegaen, En volghden er van achter aen Alleen door myn ghedachten: My doght dat ick ghedurich sagh Waer dat ghy reysden in den dagh, En waer dat ghy vernachten. 14 EENIGE GEDICHTJES TFR . EERE VAN DANIËL SEGHERS. My doght (liet ! wat de liefde doet) Dat ick ghevoelden in 't gemoet Den ganschen dagh dien reghen, Die u , met soo een nydich * nat , Wanneer ghy scheyden van de stat, Ghedurichlyck was teghen. My doght dat ick oock leed' de kouw. Die uwen wegh beswaren wouw. Ick riep , ach noortsche winden! Gheeft hem deel kouw doch niet geheel, Laet my daer draeghen van een deel: Om dat ick u beminden. My doght dat ick oock met u quam Wanneer ghy syt tot Amsterdam Ten langhe lest ghekomen. My doght dat ick de goede ziel Die schier van , vreucht in onmacht viel Sagh , als s'u had vernomen. My doght dat ick aen dander - sy Haer lieden man sagh even bly U broederlyck ontmoeten En al ons neven (wat een vreucht!) 'Te samen in u komst verheucht Oitmoedelyck u groeten. My doght dat ick sagh in t' gemeen De vrienden strijden ondereen, Wie u best louw onthalen Oft met een * vriend elyck ghelaet Oft met een hollans soet ghepraet -Oft noen oft avontmalen. Dan . soo ick u gheneghen ken Waer in ick uwen neef meest beu Te syn steedts by de gasten Daer u noch dranck noch kost ontbrack -Doght u te wesen onghemack En al te sware lasten. EENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËL SEGHERS. My doght dat 'k om -de edel konst 0 yder toonen sagh .veel jonst Ja , Princen , Graven , Heeren, En mennich weerdich Edelman Met 't besten dat hy krijghen kan U konincklyck vereeren. . My doght dat ick een aerdich beelt Waer in de konst en 't leven speelt 'K en weet van wie .sagh geven, En oock pinceelen tweemael drij En een pallet 1 seer schoon daerby Uyt louter gout gedreven. My - doght dat tot my quam de Faem En sey , dat Daniel , uwen naem Sy in een boeck sagh schryven: Die soo lanck als de Son en Maen Sal aen den blauwen Hemel staen Tot uwer eer sal blyven. My doght dat ick oock somwyl sagh Hoe gby langhl straet wiert gans den dagh Met vingers aengewesen: Daer . yder riep naer lanck ghegaep Siet ! dat is diën swerten paep . Soo om syn konst ghepresen. Siet dat is diën Jesuiet Wiens beelt men in de *winckels siet, Die onsen Prins voorleden Wou voor syn konste lenden thuya Een paepen tientien met een cruys Vyt enckel gpout gesmeden. My doght ten lesten dat ick sagh Wanneer ghekomen was den dagh, 1 Het woord "Pallet" is later met potlood op de door den afschrijver open gelaten plaats ingevoegd. 16 BENIGE GEDICHTJES TER EERE VAN DANIËL SEGHERS. Den droeven dagh van scheyden : Hoe u de vrienden altegaer Niet sonder traenen volghden naer En dwonghen schier te beyden. Mits yder tot beletsel broght Al wat hy listich dencken moght: 'Verloopen syn de tyen,' 'Daer vaert nu niet een schippers gast,' 'De waghens hebben vollen last, Die heden moeten ryen.' Ghy laeght , in 't soet bedrogh verheucht Maer maeckte van de noot een deucht En wout niet langher toeven: Daer yder weer de vreucht verloor, Verkreghen in u komst te voor, En scheyde met bedroeven. [Van geheel andere (oorspronkelijke ?) hand is de onderteekening]: UL Dienar ende Neef F. DoMINIcus Boox R.loci Sti Ber'. Van de zelfde hand als de handteekening is liet adres hetwelk zich op de vierde zijde van het eenmaal toegevouwen f° vel papier bevindt: Aen den Godtvruchtigen ende Eerweerdighen P. DANIEL SEGERS. der Societeyt Jesu. Tot Antwerpen. UIT HET DAGBOEK VAN Mev. ANNA MARIA BURMAN , geb. VERKOLJE. De Heer Dr J. G. Burman Becker te Kopenhagen heeft mij de volgende reisaanteekeningen van zijne grootmoeder wel voor de "Warande" willen afstaan. Vooral in onze stijlloze Eeuw, die als een vlinder op allerlei bloemen te gast gaat, die met de zelfde d sinvoltura een handelsbank in kazerne- , weeshuis- of fpinnerijftijl, een kerk in gothischen trant, naast een burger huis met vercieringen Francois Ir of Louis XV bouwt, is men gelukkig nu en dan eens eene item van vroeger tijd (onvertaald, onverwrongen, onverfraaid) over het dagelijksch leven van toen te hoorera. Wat den inhoud betreft : niet onbelangrijk zal althands het bericht voorkomen over den Brederode van Huysduynen, over den Harderwijker muntknecht en de kerkwandschilderingen. Ik geef de bladzijden (door, mij met eenige zinfcheiteekens aangevuld) zonder verderen kommentaar en dank den geëerden inzender 1.. BESCHRIJVING van een Rijsie, gedaan met het Jagt van de Oost-Indische Compi= van Amsterdam na Texel, Zwol , Harderwijk en Hoorn , van den 31 Augustus tot den 9 September , Anno 1776. Neef , de Bewindhebber van Roijen 2 gecommiteert sijnde om de binnen koomende 0. I. Comp : Retour Scheepen aftedanken en Ten dien Eynde na Texel te vertrekken met het Jagt van de 0. I. Comp : [noodigde eenige vrienden om van de partij te wezen] , en hebben onse Rijse op volgende wijs volbragt: 1 Verg. D. W. X, bl. 491-505. 2 Jan van Roijen; his son Evert Jacob van Roijen + 1833. DIETSCHT WARANDE XI. jj 18 UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. Saturdag, den 31. Augustus, 1.776. S'morgens ten halff acht uuren aan het Huijs van Neef van Royen gekoomen sijnde , reeden wij ten acht uuren naar het Jagt, aan de 0. I. C. Werff, waar op wij ten halff Neegen uuren afstaaken en ten Neegen uuren buijten de Boom het Zeijl wierd opgehaald ; wij zeij lde met een Zuij d Westewind , ten, 10 zeuren de vuur Tooren van Durkerdam voor bij en waaren reeds quartier over Tien uuren op . Pampus. Het weer was seer schoon en hadde vlak voor de Wind ; ten halff Twaalf passeerde wij het Eiland Marken , en saagen veele scheepen in de kuif 1 van Marken leggen; ten 2 uuren lieten wij . Hoorn aan de linker hand , en konde reeds Enkhuijsen voor ons sien ; begaaven ons aan de Maaltïjt. Terwijl wij hier meeden beesig waaren, passeerde ons .éen Ligter uijt Texel koomende waar van wij vernaame dat er , dien morgen vroeg de Verwagt werdende 0 : 1: Scheepen binnen gekoomen waren ; ten 5 uuren passeerde wij Enekhuysen ; ,de Wind was toen seer stil; met de kijker sagen wij op de Toorn dat het 5 uuren was ; vervolgens - ontmoeten ons 2 uij t zee koomende Haringh Buijsen, die na Enkhuijsen seijlde; de Eene had 26 2 Last , de andere 25 2 Last gevangen ; aan onse regterhand konde wij de vriese kust sien , en met de kijker verseheydene steeden en dorpen onderscheyden. De wind wierd hoe langer hoe stilder, so dat wij naauwelijks voort gonge ; ten 6 zeuren passeerde de Gelderschen Hoek , alwaar (P) aan Zee en Vogelkooi] Iis; alhier staat ook een groote Vuurtooren. Ten 7 uuren passeerde wij Medenblick t'welk door het vallen van den . avond niet duijdelijk meer konde sien , dreeven dus langsaam , voort en kwaamen ten halff Tien uuren op de Wieringer grónden ten anker , en bles ven hier de aagt over leggen ; ten 11 zeuren gonge wij na bed , dog niemand koude veel slaapen , want met de Nagt was de wind weer opgéstooken, waardoor het Jagt ._sterk deijnsden. Sondag den , Eersten September, stonden wij al ten halff vijff uuren op en waaren toen reeds -onder Seijl gegaan ; het woei] vrij hard en gongs veel holder als - UIT HET DAGBOEI. VAN ANNA. MARIA BIRMAI . daags te vooren ; ten hallef 6 uuren voeren wy t'Eyland Wie ringen voorbij dat groot is en waar op 5 dorpen sijn ; de Zee' is hier veel begroeijt met Wier, waar van dit Eyland syn naam bekoomen heeft. • Ten 6 uuren sagen al van verre het Eijland Texel en. de O. • I. Scheepen en meer andere daar by ten anker leggen. Nader bij gekoomen synde om 8 uuren wierd uijt ijder der O. I. Scheepen 15 Schooten gedaan, het geen `door ons met 5 beantwoord wierd , de , Vlagge en Wimpels wierden toen bij gemelde Scheepen opgehaalt. Ook kwam -ons toen te gemoed sijlen de Heer Robijn , Commandeur van de O. I. Comp : deselve kwam vervolgens bij ons op het Jagt. Wij séijlde eerst na het uijtgaande O. I. Comp. Schip het Zeepaard , Captijn Jan Osch, aan wi en wij 22 kisten met Zilver moeste afleeveren , die by. ons in 't Jagt stonden. Middelerwijl dat het Volk hiermeeden beesig was , gonge wij alle op het gemelde Schip ; het was daar alles seer gereguleert en in ordre; dronke in de kamer van de Captijn en glaasie Mallaga wijn , . en wenste lijn Ed. daar mede een goede Rijs. Dit verrigt synde gonge wij ten 9 uuren weeder op het Jagt en seijlde toen na het Schip de Morgester, sijnde over China van Batavia binne gekoomen , hier op Captijn J. Springer. Na dat hier de . Monster Rol van het volk geleesen was en man voor man de revue gepas eert-was , en de Papieren overhandigt waaren , kwaame de Kruijtleesers uijt - de Ligters aan Boord , vervolgens wierde de kisten van t' Volk gevisenteert , dog geen contrabanden daarin gevonden; daar na gong circa de helft van het volk : (dat nu afgedankt was) : met hunne kisten - &ct : in een Ligter en seijlde daar op onder een groot gejuijg naar Amsterdam. Vervolgens seylde wij om halff 12 uuren na t'Schip: t'huijs ter Speijk , daar Captijn op was geweest S : Coplijn , dog die was op het Eyland St : Helena overleden , en was opgevolgt door den Stuurman Hetlops genaamt; ook waaren de meeste voornamen Offisieren , beneevens verscheijdene minderen op dit Schip overleeden, en hadde veel sieken; alhier wierd op de selve wij se gehandelt als met het voorige Schip. Ten 3 uuren was 'dit gedaan ; wij gonge toen op t'Jagt om te eeten , voeren ter wijl wij aten na t'Schip Forreest , daar Cáp 20 UIT HET DAGBOEK VAN ANNS. MARIA BtJRMAN. tijn op was A.nclries Mattheij se ; so dra wij aan dit Schip kwaame, so kwam deselven by ons en dronken toen deese , Captijn sijn Welkomst. Ten 4 uuren gedaan hebbende met Eeten gonge ,wij aan Boord van gemelde Schip daar even als met cie andere gehandelt wierd. Op de geheele rijs van Bengalen af tot Texel toe, had dit Schip geen dooden , ja selfs nie[man]t was siek geweest, ook sag het Volk er seer ordéntlijk uijt, verschillende veel by dat, van de andre Scheepen. Terwijl wij hier besig waàren , en het Visenteeren bij na gedaan was , sijde de Captijn van t'Jagt dat indien wij nog aan de Helder wilde sijn, het nu tijd wierd, dus haaste ons en kwaame - ten 5 2 uuren weer op het Jagt , seijlde toen af en laveerde tot dat wij ten half agt uuren aan de Helder aan de Wal kwame ; de Heer Robijn hier afscheyd genoomen hebbende, gong na huijs; vervolgens aten wij om 9 uuren en also seer vermoeijt waaren , hebbende een lange dag gemaakt en de Nagt te vooren niet geslapen , gonge wij reeds om 10 uuren na bed. Maandag , den 2 September. .'morgens ten halff Zeeven weer opgestaan lijnde , kwaam de, Oppermeester van t'Compagnies Hospitaal om agt uuren ons een Visiten geeven. Dit Hospitaal bestaat uijt een oud Oostjndies Schip daar de Masten afgenoomen sijn , except eerre stomp in t'midden , daar een Wimpel afwaaijt en van agteren een Vlag. Hetselve is vast geset op een bank in Zee , by de Reehde van Texel 4 uur vaarens van de Wal en legt dus midde in Zee. Op hetselven is een Oppermeester, een Ondermeester en een Adsi[s]tent , 6 oppassers en 4 Mattroose; deese Opper- en Onder- Meesters moeten eenige tijd hier op in dienst lijn , en hunne naaken hier, wel verrigt - hebbende, werden deselven altoos met een favorable Post na de Indies voorsien; alle de Scheepen die uytgaande sijn en zieken krijgende , moeten die aan dit . Hospitaal terstond afgeeven, en kunnen dus door deese schikking altoos met gesond Volk na Zee gaan ; ook is dit Hospitaal van binne vertimmert met de nodige gemakken daar in voor de .rieken. De Oppermeester vertrokken sijnde gongen wij om . halff UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. Neegen uuren- met ons 8 op een open waagen sitten , om een Tour te rijden ; reden toen de Helderdijk langs, waar aan sterk gearbeijt wiert en in een vrij beeter en secuurder Staat gebragt als voorheen geweest is , dog het Werk sal in lange tijd nog niet gedaan kunne sijn en seer kostbaar weesen ; hetselve bestaat dat de dijk nu glooijende gemaakt werd met schuttinge van gevlogten Tienen circa 11 Voet hoog, op die . schuijnte , en circa 2 voet van elkander, waar tussen dan keijsteenen vast gelegt werden. Vervolgens passeerde wij den Helder , dat een vrij groot dorp is , dog maar met een klijne lage houte kerk. Vervolgens reden den Dijk . langs en kwaame om 9 uuren te Huijsduijne. Eer dat wij dit doorreden, gonge wij booven op Kijk-, duijn klimmen , het welk de eerste duijn is aan de Noordzee, alwaar ook des s'nagts een vuur gestookt werd. Hier op is een uijtgestrekt gesigt op de Noordzee. Weeder beneden gekoomen sijnde, passeerde wij Huijsduijnen, een klijn dorp met een houte kerkje; reeden vervolgens de Koogerweg , langs de Duijne , dewelke ons bragt op een seer uijtgestrekte Hey of duijnagtig Veld vol van groote Plassen of liever ondiepe stroomen dar in, veroorsaakt also dit Land niet bedijkt is , dewelke wij met onse Wagen op verscheijdene plaatsen moeste doorrijden en sommige selfs om de diepte die daar was, moeste omrijden , gaande de Waagen tot over de Assen toe in het water. Dit tot 1-1 uuren toe doorgereden zijnde, kwaame wij aan een Huijs midde in dit Land staande , alwaar een Entekooij is , om Entvogels te vangen. De Man die daar op woond is genaamt B r e d e r o d e en pretendeert nog van dit adelijk geslagt te lijn , en had een geslagtboom daar van in sijn kamer hangen om sulks aan te wijsen al van Anno 930 af 1. Wij dronken daar een kopje Coffij en sagen vervolgens hoe de Entvogels gevangen werden , dat wonderlijk om te sien is hoe een meenigte aldaar in een kom neer gekoomen waaren. Dit met groote stilte gesien hebbende, gonge weeder bij de Man in huis , bleeven nog wat sitten; middelerwijl verhaalde ons deese Man, die volgens sijn sustenu 1 Zie D. Warande , VIII , 51. 22 UIT ;IET D1,1GBOBK VAN ANNA MARIA BUUMAN. seer kundig in de. Profecien was ., en een Vriend van Domino Buurt zijde te zijn , - als dat Rome over -7 Jaaren op den 22 December, zijnde dus Anno 1783 , geheel soude omgekeert werden. Zijn segge bevestigde hij met eenige duijstere Plaatsen uijt de Openbaringe van Johannes. Wat nu daar van worden zal, zal de - tijd ons moeten openbaaren. Vervolgens wederom naar het Jagt gereeden sijnde de Eijgeweg langs , kwaamen wij ten 2 uuren weer t'huijs , kreegen die middag ten eeten de . Heer Commandeur Robijn met deszelfs Vrouw , en de Heer Postmeester Hoogland ; hier meeden smaakelijk gegeeten hebbende, sagen wij de Schuijd van de 0. 1. Comp. van binnen, de welke door gemelde Heer Robijn gebruijkt word om daar meeden dagelijks na de Scheepen af en aan te vaaren die op de Rheede van Texel leggen ; deselve is seer proper en sterk gebouwt en vol gemakken. Wij sagen vervolgens. om 6 uuren een groot Fluyt Schip met volle zeijlen in Texel binee koorren, Om halff seeven uuren begost de lugt swaar aan alle sijdé te betrekken en sterk te weerligten , dit duurden tot Neegen uuren, toen begaaven ons aan 't Eeten en na het selven de Heer Robijn &ct. wel t'huijs gewenst te hebben, begaaven ons na bed. Dingsdag , den 3 September. S'morgens ten ses uuren opgestaan sijnde , was het aller miserabelst weer, doende het niet als reegenen en sterk waaijjen uijt Zuijd Zuijdwesten en de Zee stont seer ontstuijmig, waarom wij stil aan de Helder bleeven liggen, soude anders die dag vertrokken sijn om Zwol -te gaan sien, het welk dus uijtgesteld wierd; middelerwijl kwaamen al de Vissers schuijten , die ten 5 uuren na Zee gegaan wasren, .weèrom, kunnende om het ontstuijmige weer niets vangen; wij sagen ook die morgen geen Vaartuijgen na Zee gaan ' als de Post-Schuijd om de Texelse Lijst te gaan formeeren ; , deese geheele morgen bleeven wij stil op het Jagt; s'middags kwam wederom de Heer ,Robijn bij ons eeten met de Heer Bours die met t'Schip het Zeepaard na China soude gaan ; na den Eeten was het weer veel gebeetert, UIT HET DAGBOEK VAN ANNA. MARIA BURMAN . waarom wij een kopje Thee aan het Huijs van de Heer RRobijn aan de Helder gonge drinken ; de Dames gongen met hukt Neegenen in een . Wagen van 4r° daar na toe ; de Heeren gonge te Voet en sagen en passant aan het Huijs van den Postmeéster : (die in sijn kamer sittende de Schepen die binne kooroen voorbij sijn Huijs slet seijlen) : hoe dat de Postschuif d de binne koomende Scheepen praaijt en hunne naamen &ct : opschrijfft; op dat oogenblik dat wij daar waaren , kwaamen 3 Schepen uijt de Westlndien binnen. Vervolgens een kopje Thee bij de Heer Robijn gedronken hebbende , begost de lugt. om 7 uurera swaar te betrekken en donker te worden, waarom de Dames met de Wagen weeder na het Jagt reden ; de Heeren gongen te Voet. Onderweemens wiert het seer donker en begost allergeweldigst te reegenen, en also het dorp wel 20 minutten gaans van t'Jagt was , waaren de Heerera druijpende en door en door nat , hetwelk toen s'avonds nog vrij stoff tot laggen gaf, en na gegeeten hebbende gonge om 11 uuren na bed toe. Woensdag, den 4 September. S'morgens ten 6 uuren opgestaan sijnde sag 't weer er veel beeter uijt, de Wind was Noord ; dus resolveerden wij weeder in Zee te steeken om na genne Muijden en so na Zwol te gaan. Ten 7 uuren staaken wij van de Helder af ; ten halff agt passeerde wij de op de Rllede van Texel liggende _ O. I. Scheepen, waar van 2 ons ij der met ,15 schooten salueerde , dat wij met 5 beantwoorden; sijlde dus `met extra mooi] Weer en voor de Wind ten 9 uuren t'Eyland Wieringen voorbij , vervolgens raakte Texel uijt het gesigt, en kreegen ten halff Tien Meden blik te sien, hetwelk ten 11 uurera aan de regterhand voorbij sijlde. In Zee waaren veel bruijn Vissen en een groot getal Scheepen , hetwelk een fraaij gesigt -gaf. Ten halff twaalf uuren koude duijdelijk de Steeden Hindelopen en Staveren in Vriesland . sien. Ten halff een uuren passeerde wij in Zee een droogte de Hoffstede genaamt om dat aldaar in oude Tijde een Hoffstede geleegen heeft, dog nu door de Zee overstroomt en tot een gevaarlijke Ondiepte geworden ; ten halff 2 uuren koude wij 24 UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. van, verre met de kijker reeds het Eyland voor . ons sien. Mid. delerwijl gonge wij aan tafel en raakte Enkhuijsen en de verdre Hollandse kust wijt het gesigt, en sagen nu geen ander land als Urk , dat wij hoe langer hoe duydeliker koude sien , tot dat wij er eijndelijk ten 4 uuren voorbij voeren ; hetselve ligt seer eensaam in het midde van de Zuijderzee. Het Eijland siet er anders vrij wel uijt, want legt hoog uijt het Water aan de eene sijde teegens een klip aan; het dorp is tamelijk groot met een oud dog net kerkje; wij konde maar 2 boomen op het ge. heele Eijland sien ; •hetselve bestaat uyt wijlanden en werd door vissers bewoond. Ook sijn aldaar maar 2 paarden. Na dat wij nog een halff uuren gevaaren hadde , konde wij Schokland, meede een Eijland , sien, en passeerde dat -ten 5 uuren , het welk een allernaarst Eijland is , eens so groot als Urk , dog so laag dat wij er de Zee op verscheijdene plaatsen saagen over het wijland stroomen , alwaar de Beeste liepen. Daar is geen dijk om , dus staan er s'winters al de Huijsen rontom in het w aster , die daarom met trappen alle opgaan. Daar sijn 2 Dorpjes of liever Buurten op , en de derde Buurt is Anno 17 75 geheel afgebrant. Wij konde de geringe Overblijffsels nog sien. Op een punt van dit Eyland staat nog een groote steene Kerk en Tooren, die in oude - tijden gebruijkt is, maar nu als een Ruwien en sonder dak alleenig staat; de Godsdienst werd nu maar in een houte Loos gehouden. Ten 6 uuren kroegen wij de vriesse kust weeder te sien , sagen de Kuijndert en Blokziel , en aan onse regte hand de Stadt Campen, die drie groote Toorens heeft en op Zee een fraai] gesigt geeft; koude de Stadt Vollenhoven meedo sien, en legt tusse seer hoog geboomte; aldaar sit nog een- groot schip op de Wal , hetwelk in de storm van November 17 75 darop geraakt is. Wij seijlden ten half 7 uuren het Zwolse diep in , dat een groote Inham van de Zee is , dog vermids het donker wierd en door de ondieptens de Passagie daar seer naauw is , gongen wij ten 7 uuren ten anker , ten halff 9 uuren eetera, en ten 11 uuren na bed, hebbende deesen Dag goed weer en Voordewind gehad , en een considerable weg _afgeseijlt. UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. 2 5 Donderdag , den 5 September. Ten 6 uuren wederom opgestaan synde voeren wij wederom voort het Zwolse diep in , en vervolgens de Rivier op , het swarte water genaamt, tot dat wij ten 7 uuren an Geene Muijden kwaamen. Neef van Roijen sond ter stont een Matroos om een Trekschuijd te gaan af huuren , die ons van hier op een dagje heen en weer na Zwol zoude brengen ; ten halff negen uuren kwam deese so genaamde Trekschuijd bij ons ; deselven bestond in een platboodemse Praam van circa 20 Voet lang en circa 6 Voet breed in Tweeën afgeschooten met een Ruw schot waarin 2 deurtjes, dog die maar halff open konden. Het agterste departement of liever hokje passeerde voor de roef, had 2 Vengstertjes ijder van 4 ruijten waar van er nog wel stukkend waaren ; van booven was de Schuijd vol reeten en was seer topswaar, en van buijten voor heen blaauw geschildert geweest. De Captijn van dit doorlugtig Vaartuijg sag er ook wonderlijk uijt en bekwam van ons den naam ` van Captijn Davidje ; om dat hij altoos so heldhaftig over sijn vaaren- sprak , sag er dood mager uijt met een kort pijpie van een halve vinger lang en pik swart in syn mond. Wij naamen op zodanig een wij se de rijs na Zwol aan , sagen Geenemuij den dat wij doorvoeren ; is een oud arm en slegt dorp ; al de huif sen maar met riet gedekt ; voeren een Schutsluif s door en vervolgens door een Vaart , de Mastenbroeker kerk voorbij ; van verre konden men de Steeden Hasse[lt] en Campen sien. Weder door een Schutsluys gevaaren sijnde , kwame wy in een wijt water , het zwarte Water genaamt , alwaar het met so een topsware Schuijt geen mooij vaaren was , en daar bij een onbedreven Jagers Jongen met ,een wit paard met een lam Agterste , dat de lijn telkens deed Naaken ; ten laasten, kort aan de Stadt gekoomen sijnde , en van de Lijn af, stuurden ons onse schrandere Captijn op 2 Paalen die onder waater stonde , vast ; hier hadde wij veel moeijten om af te koomen, want het was ver van de Wal en de haaken koude om de diepte geen grond berijken. Eijndelijk , na wel 2 maal rond gedraaijt te hebben op . die paalera , en door behulp van 2 van onse ; Ó UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BUR}IAN. Matroose , van t'Jagt , die wij meede genoomen hadde , raakte wij er af en arriveerde ten halff Twaalff uuren te Zwoll. Wij deeden een wandeling door de Stadt , die redelijk groot is , . is oud en vol groote publicque gebouwen , die alle wel en sindelijk onderhouden sijn; vonde meest straaten en wijnig gragten. Een gragt was heel mooij : den Dijk genaamt, alwaar de groote Veerscheepen leggen. Het Stadthuijs is een • oud dog fraai] gebouw. Wij sagen vervolgens de groote kerk van binnen , dat een capitaal gebouw is met 12. groote vierkante Pilaaren , een konstige gesneeden Predikstoel en een klijn dog mooi] koor. Het aller fraaijste was het Orgel ; onder fietselven gong men met 15 r marmere Trappe uijt de Kerk , regt op na 2 groote fraaij vergulde Deuren, die. geopent sijnde , kwaam men in een groote Coupelkamer alwaar de kerkenraad te saamen komt. Over de Deuren was een groote engelsche schoorsteen , daar boven een konstig Schilderstuk verbeeldende de kerkenraad vergadert sittende, alles levensgroote en uijtvoerig geschildert. Het boovenste gedeelte van de ' kamer was coupelwyse konstig met Sinnebeelden gestukadoort; men had een sch[o]on gesigt uyt deese kamer als de Deuren openstonde, door de , Kerk na t'Hek van t'Koor. Weder beneeden in de kerk gekoomen sijnde , liet men ons door . een Deur naast het Orgel, een korstige Steene Wenteltrap sonder Spil sien : deselve had voorh[e]en gedient om op de Tooren te klimmen , dog gong nu niet hooger als de kerk om dat de Tooren A° 1720 gelyk by de kerk is afgew^aijt. De kerk had drie ingange, die alle hetselfde kortelings seer fraaij gebuut waaren ; de overige kerken besaagen wij van bui] ten , daar sijn er 4 gereformeerde , dog daar werd maar in 3 gepredikt; die Leegstaat is ook een groot gebouw en daar staat de hoogste en swaarste Tooren van Zwol bij , die seer konstig gebouwt is en wel mag besien weesen ; de Kerk word.- tans tot een Werkplaats voor de Fabricquers gebruijkt. Dit gesien hebbende, gonge wij ten 2 uuren eeten in het Hoff van Holland , ten 4 uuren weer in de voorhegn gemelde Schuijd, en kwaamen, ten .7 uuren daar meeden behouden aan t'Jagt, , dronken een kopje Coffij ; ten 9 uuren gegeten hebbende , gonge wij ten 11 uuren na bed. Deese UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. 2T Dag was het wederom seer schoon weer geweest en waaren van voorneemen Dags daraan na Harderwijk te gaan. Vrijdag, den 6 September. Ten 7 uuren opgestaan sijnde , 'gonge wij ten 8 uuren weeder - onder sijl na Harderwijk. Het was toen seer schoon weer; dog hadde om de Rivier en t'Zwolse diep uijt te koomen , contrarie wind , so dat wij eerst moeste laveeren ; dog om 10 uuren in de Zee koomende hadde wij halff Wind en door dien het toen sterker begost te waaijj'en, avanceerde wij schoon en voeren tenhalff Een uuren wederom het Eyland Schokland voorbij aan de andere syde als wij het eerst gepasseert waaren , sagen toen reeds Harderwijk van Verre ; ten 2 uuren voeren wy Elburg voorbij en kwaamen. ten 4 uuren ten anker voor Harderwijk , dog weI een groot quartier van de Stadt, vermids het daar so ondiep , is, dat men niet anders als met klijne schuijtjes na de Stadt kan sijlen. Ten 4 uuren gongen wij eerst eetera, hadden sulks om het sterk deijnse so lang uytgesteld; onderwijl dat wij sulky deeden , kwam er een man met een klijne sylschuijd van de Stadt by ons om te vragen of er iets van onse dienst was. Het was toen reeds 5 uuren , dus hadde wij geen lust om nog na de Wal te gaan, maar sijde hem van S'anderen dags te 8 uuren te koorren. Het was hier seer stil van Vaartuijgen en voor de Stadt leijden, ook geen andere Scheepen als de Beurtschepen op Amsterdam; deselve leijden nog een groot Ent van de Stadt af. Van de Zeekant te sien heeft de Stadt geen onaangenaam gesigt , heeft een considerable hooge stompe Tooren , die van seer verre kan gesien werden. Na den Eeten dronken wij een kopje Thee, aten ten 9 uuren weer ' en gongen ten 11 uuren na bed,. Saturdag*, den 7 September. stonden wij ten 7 uuren op , ten 8 uuren kwam de man met syn Sijischuijd om ons na de Stadt te brengen; de wind was, toen omgelopen en was Zuijdelijk met aller aangenaamst weer; de Zee was seer stil , so dat wij seer plaisirig na de Wal voe ren dat een groot quartier vaarens was ; aan land gekoomea 2$ UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. sijnde, besaagen wij de Stadt, die klijn en seer oud en vervallen is, except eenige aansienlyke huijsen, die kortelinks nieuwt gebouwt waaren , en waar onder er verscheij Bene wel mogte besién weesen ; het Stadthuys is oud, antiec en klijn, hetselven stond op een vrij groote marskt, die heel levendig was also het Marcktdag was; daar sijn geen gragte in de Stadt, waarom in alle Straten pompen . sijn. Op een derselver stond booven met groote Letters : Israels Pomp. Waarscheijnlijk om door die Natie alleen gebruykt te moogen werden. Daar scheenen er ook veele te woonen, want sagen deselven geduurig in onse Wandeling. Verders besagen wij de Munt, dat een seer modern en uijt gestrekt gebouw is; daar wierd toen niet in gewerkt en daar was ook in geen 10 Jaar - ander geld als koopere duijten geslaagen. Wy "sagen daar ook een - wonderlijke ; rok, die de knegt van de Munt moest aan hebben , als er gewerkt wierd, en dat er vreemde Meeren de Munt kwaame sien , deselven was van alle soorten van Couleuren saamgesteld met het geldersche Waapen van Vooren en van agteren geborduurt, met een kap met een groote lakense haanekam daar op, en twee Eselsooren, benevens verscheijdene considerable groote Bellen , waar meeden deselven behangen was; hetgeen een wonderlijk Figuur uijtmaakt. Vervolgens besagen wij de kerk dat een seer oud en groot gebouw is ; de Verwulfsels sijn nog van de Roomschen tijden seer anties beschildert; op de 12 Pilaaren van t'koor staat op ijder van deselven een . Articul van het geloof; in de Kerk was over de Preekstoel een Orgel ; de Tooren is een van de dikste en hoogste van ons land, is van boven stomp en scheijnd in oude tijden nog veel hooger geweest te hebben; deselven was nu kortelings nieuwt opgevoegt. Vervolgens besagen wij de Academie, sagen aldaar t'Auditorium , de Bibliothek, de Snykaamer, de Tuijn, die alle seer klijn waaren en waaran voor Imand die de Academie te Leijden gesien heeft , wijnig raar was; de Franse Kerk wierd ook bij de Academie gehouden , en was oud. en klijn. Vervolgens nog een Wandeling door de Stadt gedaan hebbende en . in de 'Plantagie , hetwelk een mooij Starrebosch by de Zee is , gonge wij weeder in onse Schuif d en voeren wederom UIT HET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. leer plaisierig na t'Jagt , alwaar wij ten 12 uuren kwaamen en also de Wind extra voordeelig was om weerhoen te sijlen, wiert terstond het Anker geligt met Intensie om na de kuijl van Marken te sijlen en daags daar na Amsterdam ; maar also de Wind ons so gunstig en ['t] weer so alleraangenaamst schoon was, beslooten wij om nog eerst na een van de Noordhollandse Steeden te zeijlen , en wierd daar toe Hoorn uijtgeko'osen , waarom wij van Cours veranderde en derwaarts heen steefden; wij moesten nu de Zuyderzee op sijn allerbreeste dwars door, dat een considerabel lank Ent sijlens is ; ondertussen aten wij om 1 uuren al sijlende , dronken om 4 uuren een kopje Thee op het dek ; ten 5 uuren sagen wij met onse Oogen de Tooren van de Westerkerk te Enkhuijsen aan onse regtehand en konde op dienselven tijt met de kijker de Tooren van de Westerkerk te Amsterdam sien. Wij voeren dus voort tot 8 uuren , als wanneer wij met volle sijleu de Haven van Hoorn binne liepen. De Captijn van t'Jagt betuijgde nog nooijt so kort op elkander en .altoos met voor de Wind de Zuijderzee so doorkruijst te hebben, als nu. Ten 9 uuren gongen wij eeten en ten 11 uuren na bed. Wij lijden toen aan het buyten hooft , also de Boom reeds geslooten was geweest. Sondag, den 8 September. S'morgens ten 7 uuren stonden wy weer op , dog toen sag het er naar uij t : het stormde sterk uijt den Zuij den , met swaare slagreegens; aan het buijten hooft konde wij het niet langer houden slaande het Jagt door de golven geduurig teegens het Hooft aan , waarom wij binne in de Stadt gonge leggen alwaar wij veijlig leijden. Verscheijdene Vissers-Schuijten sagen wij met groot gevaar binne kooroen, sonder iets gevangen te hebben. Wij bleeven dus den gehele . morgen in het Jagt en sagen dit Elendige weer aan, sonder eens in de Stadt te kunne wandelen; ten 12 uuren liep de Wind West en daar meeden wierd het veel stilder , en het scheen sig alles tot beterschap te schikken; ten 2 uuren gongen wij eeten, ten 4 uurera een Wandeling door de Stadt doen ; deselven is vrij groot en wel de sterkste 3O UIT . HHET DAGBOEK VAN ANNA MARIA BURMAN. betimmert van de Noordhollandse Steeden. De kerken sijn seer wel onderhouden , . het Stadthuijs en de Waag sijn oude gebouwen, het Admiralityshuijs is een fraai] hartsteene gebouw ; aan - t'Oost Ind : huijs . is , wijnig raar, heeft en dubelde Stoep en heeft [de] gedaante ' van een ordinaar Heerehuijs. Wij wandelde meeden een gedeelte . van de Streek door, dat een weg is , die van Hoorn na Enkhuijsen gaat, het welk drie uuren ver is; deese weg is :aan weers zijden met Huijsen bebouwt en om het half uur vind men daar op een kerk en so zijn er zeven tot aan Enkhuij sen -toe, ook is deselven met fraay geboomte beplant en bestraat. Ten 6 uuren weer op het Jagt gekoomen sijnde, dronken wij een kopje Thee, en deeden om 7 uuren nog een Wandeling. Het weer was toen seer bedaart , kwaame om 8 uuren weer om , ;aten ten 9 uurera en gonge óm 11 uuren na bed. - Maaidag, den 9 September. $'morgens ten halff 7 uuren weederom opgestaan sijnde, gonge wy ten halff 8 uuren nog een Wandeling doen door de Stadt n de Streek ; het weer was bij uijtneementheijd schoon ;. ten 10 uuren kwaamen wij weeder aan , t'Jagt en gongen toen onder . Zijl na Amsterdam. Wij hadde vlak voor de Wind die Noord Noordoost was, en dus sijlde wij bij uitstek spoedig ; ten 12 uuren waaren wij al bij Marken , en ten 2 uuren voeren wij reeds de Boom van de 0. I. Compagnie binne en arriveerden ,ten 24 uuren aan de Werf. Wij gonge aldaar nog op t'Jagt eeten, en om 4 uurera, na den Eeten, afscheijd van elkander genoomen hebbende, gong elk na zijn huijs zeer content over het aangenaame weer en al de vermaaken die wij in die dagen gehad hadden , en aldus liep dit aangenaame Rijsie ten EIJNDE. VONDEL, IN ZIJN "BESPIEGELINGEN ", DOOR FR. J. V. DE GROOT. In de schets , die De Génestet ons , -naar een droom "op een vervelende soiree ," van de' hoofdpersonen des Muiderslots heeft geleverd , zien wij ook Vondel , als een van 's Drossaards gasten op de volgende manier uitgeteekend : "de Dichter schudt lustig het achtbaar hoofd om de schalksche Tesselschade, biedt haar lachend het geurig fruit aan, en als dan de schoone zangeres haar hoogwelluidend, vriendlijk, teeder lied aanheft, herdenkt hij in verrukking van dien toon het Paradijs en dicht zijn Englenreien." Als wij van dien laatsten trek een ik weet niet welk fijn romantisch waas wegwisschen , komt Vondels.. gestalte, dunkt ons , vrij goed uit. Een dankbare tevredenheid voor de weldaad des levens , een vroolijkheid door ernst , - of liever, een hooge ernst door goedrondheid en iets zeer geestigs getemperd, een voortdurend streven naar het ideaal , dat langs de Godsdienst gezocht en in God eenmaal bereikt wordt , een opzien van de verwelkbare schoonheid der aarde naar die onvergankelijke volkomenheid des Oneindigen , -- dit zijn trekken , die niemand in Vondel miskennen kan. Maar hiermee is de beeltenis nog niet afgewerkt. Gij dient ook weer te geven , hoe heel een eeuw weerklank vond - in dit koninklijk gemoed; hoe het bij laagheid en misdaad van verontwaardiging kookte , bij wat goed-, waar, edel was, zonder dweepzucht en bekrompenheid en uit kracht van innige overtuiging en diep gevoel juichte, — juichte met een verheffing van toon , • die slechts uit een hart vol moed en levensvolheid kon voortkomen. Het doet iemand goed, in aanraking te komen met een man, die zulk een open zin bezat - :32 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. voor - kunst, ' vernuft en heldendeugd , voor zijn land en stad en beider bloei , voor groote daden en edele gevoelens , voor heel den rijkdom des levens , voor de wondervolle , eeuwig schoone poëzie van het menschelijk hart , voor den hemelschee luister „en de heilige verhevenheid des christendoms. Wij, zonen van het jonge Holland, zult gij niet-katholieke en dus waarschijnlijk niet-geloovige lezers mij toevoegen , hebbeu met dit laatste punt zoo bijster veel niet op , bepalen ons liefst bij het tegenwoordige leven , laten de toekomst met vrede, vermoeien ons met het bovennatuurlijke zoo weinig mogelijk, ontwikkelen ons voor het overige krachtig en bevinden ons wel -daarbij. --- Gij waardeert de Godsdienst als goed voor het volk, _..als een uiting van sommige edele gevoelens , maar houdt u verder aan Gothe , die zeide : "Een degelijk mensch , die reeds ,hier op aarde wat ordentelijks wil wezen , en die daarvoor dagelijks te kampen en te arbeiden heeft, laat de toekomstige wereld -op haar plaats, is werkzaam en nuttig in de tegenwoordige." Zulke woorden zouden den zeventiende-eeuwschen dichter een -ergernis zijn. Hoe -- zou hij denken, staat hier een blindgeborene te genezen ! Gij , mannen van vernuft , ziet het licht der schepping en van Christus niet ? Miskent gij dus uw hemel. schen oorsprong ? raakt het toekomstig leven u niet ? Staat gij op tegen G od t Verzadigt u dan vergankelijkheid en maat van klok en uren Hij zou uw verdraagzaamheid van onverschilligheid verdenken, uw professoralen glimlach voor matheid aanzien. De heerschande onverschilligheid zou hem wellicht een hymne, een treurspel, een leerdicht , een epigram, een bezielde - ontboezeming of een krachtig betoog in de pen geven. Van ,daar , dat hij voor drie soorten van menschen tegenwoordig minder belangrijk en genietbaar is. Er bestaat tusschen hem en velen onzer eeuw een groot verschil van hoofd en hart. Daar hebben wij reeds op de eerste plaats een reeks van personen, die door een weinig degelijken studieijver ' zich gemakkelijk tot een hooger kunstbesef en levensopvatting konden ver .heífen. Zij genieten . een voldoende welvaart- en kunnen beschikken over een niet zelden zeer aanzienlijk vermogen; jammer, . VONDEL, IN ZIJN BESPIEGFELINGEN. dat zij hun `bespiegelingen" tot die van interessante voorbij. ,gangers , hun lectuur bij zekere romans , hun gezichteinder binnen het perk van een geliefkoosd tijdschrift of dagblad bepalen. Wat zou de hoogste ernst voor hen aantrekkelijks hebben ? Zij zijn voor de waardeering van het grootsche, dat in een diep godsdienstig gemoed schuilt , te klein , te onbeschaafd. Er zijn andere mannen van fijnen kunstzin en veelomvattende kennis , die meer naar het hoogere des levens zoeken , een oprechte overtuiging eerbiedigen, en daarom ook de dichterlijke uiting van innig godsdienstig leven op prijs stellen ; doch die verder in de godsdienstige onverschilligheid zoo diep zijn ge. zonken , dat zij niet alleen het uitzicht op eenige vaste wetenschap der'hoogere dingen hebben opgegeven , maar het geloof -als een blijk van minder kloeke hersenen , als een bron van rampen voor de menschheid , als onkruid op den weligen akker der beschaving beschouwen. Met onverstoorbare kalmte ziet men dezen op den hoogen bergtop hunner sceptische bezadigdheid neerzitteu , nu eens met bewondering voor oprechtheid en moed, dan met afkeer van huichelarij en kleingeestige bekrompenheid, : ar altijd met zeker medelijdend minachtend schudden van het olympisch hoofd over de dwaasheid der stervelingen , - die daar beneden voor God en Godsdienst, voor Christendom en onsterfelijk leven zich wagen en vermoeien in den strijd. Als poëzie -geen geknutsel met woorden, maar een werk is van den geest -en het hart, zal Vondel voor deze lieden dan wel ooit een lievelingsdichter worden ? Met meer sympathie zullen zij naar de harp van onzen hoofd .dichter luisteren , in wie het gemis van Godsdienst veel kleiner -en het verlangen naar meer hemelsch licht ook levendiger is; in wier ziel nog een kostbaar deel der heiligste waarheid, een dieper besef van de groote waarde des Christendoms, een hijgend .streven of folterende twijfel schuilt ; die met Hamlet worden .geslingerd en ondervinden: .... that the dread of something after death, The undiscover'd country, — from whose bourn No traveller returns, — puzzles the will; DIETSCHE WA$Â'DE XI. 3 4 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. of met Alfred de Musset bekennen: Malgré moi l'infini me tourmente , Je n'y saurais songer sans crainte et sans espoir : Et, quoi qu'on en ait dit, ma raison s'épouvante De ne pas le comprendre, et pourtant de le voir. ,of met De Génestet zingen: Maar toch , al gloeit soms, Mijn hoofd van smart -In U, mijn Schepper, Vertrouwt mijn hart. Hoe zich dus , een zeker min of meer bepaald godsdienstig gevoel, een opzien naar God als ieerscher, Oneindige, als Vader ook uite, dit komt mij natuurlijk voor, dat menschen van zulk een, hoewel dan vaak wat zwevende , stemming de .zangen van Neerlands Dichter met meer bevrediging kunnen genieten , omdat zij door de rijke muziek des katholieken .geloofs ook enkele godsdienstige klanken van hun hart hooren klinken. Toch zal hun gemoed op menige plaats weinig worden bewogen en medegesleept; waarom? omdat, hetgeen voor Vondel verheven was, hun eene dwaasheid, wat voor hem aanbiddenswaardig was , hun een ergernis zal schijnen. Daarin zoeken wij de reden, of liever een der redenen, dat de Prins onzer dichtenen meer .geprezen dan gevoeld , bestudeerd of genoten wordt. Deze overtuiging was verre van bemoedigend bij het aanvangen eereer studie over "De Bespiegelingen." In Mr. Van Lenneps kritisch overzicht las ik wel van "gespierde vaerzen, aaneengeschakelde betoogen, gloeiende ontboezemingen van Vondels liefde voor zijn Schepper, bliksemschichten van verontwaardiging, op de godloochenaars afgeschoten en heenflikkerende door het .gebloemte der weelderigste poëzy"; wel scheen het mij toe, dat ieder na zulk eene noodiging gaarne 'te gast zoude gaan bij den dichter , die u den sterken den wijn der waarheid zoo frisch uit de sierlijke schenkkan doet ruischen ; maar het was van den .anderen kant duidelijk , dat men van het genoemde leerdicht ,over het algemeen weinig werk zou maken , hetzij wegens den breeden omvang en niet overal zoo licht verstaanbaren inhoud, VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. hetzij wegens de zoo bepaald godsdienstige strekking en tint, ;hetzij wegens de mode-geworden nonchalance voor het toekomstig leven , of ten gevolge der dogmatische watervrees , die thans in sommige kringen heerscht , hetzij --- en dit is wel de `hoofdreden wegens de diepzinnige behandeling der gekozen stof , het afgetrokkene der redeneeringen , het somtijds dorre -der uitwerking en het ondergaan van den dichter in den wijsgeer en theologant. Met meer kunstgenot zult gij menig treurspel en de leerzangen lezen; niettemin eischen ook "De Bespie. -gelen" de aandacht : waar de volkomener openbaring van Vondels gemoedsleven , de kennis zijner geheele persoonlijkheid , als mensch en dichter , beoogd wordt, telt dit leerdicht mee. • Men heeft het in de studie van Vondel op zekere hoogte gebracht -'en daarom schijnt het om wille der kunst en der karakterkennis van aanbelang , niet halverwege , of iets verder , stil te staan. Er prijkt nu wel een statig standbeeld in het Amsterdamsche park , men heeft wel • braaf gejuicht en gezongen bij de onthul . , ling daarvan , de vreemdeling zal niet meer zoo geheel platonisch op ons "eendenland" neerzien , en bij dat gedenkteeken "ter kwijting eener diepgevoelde schuld" wat minder kwaad over onze ware of verdichte nietigheid denken; maar wat baat dit alles, waartoe dient een voorbijgaande opgewektheid, een vluchtige geestdrift, een uitroep of wat, wanneer het heiligdom weldra ledig, zonder offers en priesters is ? --- Bekwaam dan de jeugd in bondige wetenschap, maar streef haar ook voor naar de gezonde , vrije , frissche ruimte dier dichterwereld ; • wees voor de jongelingschap een trouwe gids op de kronkelpaden van velerlei deugdelijke kennis, maar deel in den gloed van den bij uitstek bezielden , innigen Zanger , opdat ge niet tot een 'zoutpilaar van achtbare hooggeleerdheid verstijft; eer Shakspere's verheven genie; doch misken noch verwaarloos daarom een ander genie, dat onder ons heeft geblonken; -~ zwaai Göthe wierook . toe — mits niet om zijn christelijken zin en reinheid van levensbeschouwing maar erken , dat men 'de riddersporen nog anders verdienen kan, dan door eenige geurige korrels in het knappend wierookvat des =Grothe-priesters te leggen : zoo zouden wij alle beschaafde en 36 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. eerlijke lieden tegen eenzijdigheid , tegen het dwepen met buitenlandsche grootheden en iedere miskenning van verdienstelijke mannen ten onzent willen wapenen. Dan , de rol van raadgever zullen wij wel oppassen ons aan te matigen. Dit alleen wenschten wij te zeggen , dat het leerdicht "De Bespiegelingen" ons een dieperen blik gunt in Vondels ziel. Is dit voor u, geachte lezer , van eenig belang , dan hopen . wij , dat deze studie eenig licht op het beeld des innigen Dichters werpe. «De Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst" , het werk van den zeventigjarigen Vondel, zijn gesplitst in vijf Boeken, die achtereenvolgens "van Godt , van Godts Eigenschappen , van Godts - Wercken , van Godtsdienst , van Godtsdienst in 't byzonder" handelen. Het doel van het dichtstuk blijkt uit het opschrift : tegens d' Ongodisten , Verloekenaers der Godíheit of Goddelycke Voorzienigkeid; ook uit de volgende regels: Iek wenfche dan hierom met myne penrte en finten In 't bladt van 't leerzeem hart der doolenden te printen Een heilzaem fchrift , waerin de twyflaer Godt magh zien, Opdat hy Godt bekenne, en vreeze , en eere , en diên ; Want als de Godtheit is befpiegelt en gevonden, Dan ftaet de godtsdienft valt op onbeweeghbre gronden, Die nu , door (noot misbruick , fchandael en lafterfinet , Den yver blufcht , en 't volck op eenen dryfprong zet. - De toenmalige tijdsomstandigheden verklaren dit doel. De geest was op weg • naar het ongeloof. In Engeland beklaagde zich John Pearson : "The Principles of Chriftianity are now as freely queftion'd as ' the most doubtful and controverted points; the grounds of faith are as fafely denied, as the molt unneceffary fuperftructions. " In Frankrijk was het aantal libertijnen reeds groot genoeg , om van den kansel te worden - aangetast. Bourdaloue , de degelijke , scherpzinnige redenaar, schildert het ongeloof onder veel andere, ook met de volgende trekken : "il (le libertin) renonce á sa foi par prévention , se piquant en toute autre chose de n'étre préoccupé sur rien , et en matiére de reli VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. gion 1'étant sur tout ; ne se choquant point des opinions les plus paradoxes d'une nouvelle philosophie ., et s'il s'agit d'une décision de 1'Eglise , naturellement dispos é á la critiquer ; craignan t touj ours d'avoir trog de facilité á croire, et ne eraignant jamais de n'en avoir pae asex ; se défendant sur ce point, de la simplicité, comme d'un foible , et ne pensant pas á se défendre d'un autre foible encore plus grand , qui est 1'opiniatreté ; en un mot , évitant comme une petitesse cle génie ce qui Serail équité á l'égard de la foi, et prenant pour force d'esprit ce que j'appelle entetement contre la foi." Men denke hierover naar goedvindèn , zeker getuigt het citaat voor het bestaan eener richting, waartegen Vondel te velde trekt. Want wat elders uit de beginselen der Hervorming zich wettig ontwikkelde , werd ook hier ontwaard. Spinoza . zweeg nog wel , maar bij ons verkeer met andere landen , was het geen wonder , als er zich meerderen toonden, die met Hooft van Vondels warmen godsdienstijver verklaarden : "mij deert des mans" ; of van wie men als van den grooten bouwmeester Jacob Van Campen 1 boeken kon , dat zij "geenerlei sekte hadden aangekleefd". Ziedaar een paar woorden ter verklaring der zoo even aangehaalde versregels, waarin de dichter zijne beweegredenen aanvoert tot het vervaardigen dier ruim zevenduizend Alexandrijnen , waarin een meer dichterlijke , een tevens meer dan de onze tot afgetrokken betoogen overhellende tijd zich voldoende verlustigen kon. Nu gaan wij van een zielkundig standpunt zien , wat den grijzen Zanger tot de keuze eereer zoo wijsgeerige, veelomvattende stoffe aanleiding gaf. Op den ouderdom , waarin Vondel het groote leerdicht schreef, pleegt de geest wat bouwvallig te worden; de zijne stond daar echter nog in volle kracht. In dien grijsaard • school nog een glansrijk genie, een rijke verbeelding, een warm hart. Zijn taal kennis was bovendien met de jaren rijker geworden , zijne bele zenheid grooter ; aan lust voor den arbeid . en aan wilskracht ontbrak het hem even min , als aan schranderheid in het op 1 Vuur zijn overgang tot de Katholieke Kerk. 3 S VONDEL, IN ZIJN BES PIEGEL1NGEN. vatten en kunstsmaak in het* bewerken des dichtstuks. Zijn ge. voel was door den ouderdom niet verteerd, maar gelouterd , en bij billijke waardeering van de weldaad des levens , was door° vele lotgevallen , rijk aan leering, de hem kenschetsende diepte , van levensbeschouwing tot een edelen ernst gekomen , die den> eerwaardigen grijsaard nu met nog klaarder. bewustzijn dan toen. hij (,Lucifer" schreef , kon doen uitroepen: Wy verouden In onzen duur ; Ghy nimmermeer! Uw wezen moet ons onderhouden. Verheft de Godtheit : zingt haer eer. Waarborgen deze gaven en gemoedsgesteldheid ons een toon, de hooge dichtstof ten minste niet onwaardig, het ontbreekt ons. van den anderen kant ook niet aan eene verklaring, hoe het wetenschappelijke, het echt wijsgeerige, dat de zenuw van "De- Bespiegelingen" , gelijk van elk ander didaktisch kunstwerk,. uitmaakt, zijn -oorsprong vond in 's dichters ziel. Hoeveel blijken toch had hij gegeven ' van zijn aanleg tot rustelooze navorsching en diepzinnig onderzoek , van zijn talent , om zoowel den wijsgeer door zijn bondig betoog, als den kunstminnaar doorzijne wegsleepende poëzie te boeien. En al moest een zoo dichterlijke natuur tot het uiten eener door geduldig onderzoek verworven overtuiging boven alles een lierzang of een drama wenschen; thans, op_ zulk een vergevorderden leeftijd, scheen er meer plaats dan ooit tot strikt wetenschappelijke vormen en streng-wijsgeerigen betoogtrant. Bij eene geenszins matte , noch kleurlooze schildering vindt gij • daarom in het bedoelde, leerdicht niet de lyrisch uitgestorte geestdrift , maar de met gloed en zwier en in kernige dichtmaat vertolkte waarheid. Gij ziet er de vrucht van een' werkenden , denkenden geest ; een natuurlijk 'voortbrengsel van den bodem , waarop die vrucht is gerijpt... Want Vondel was geen Christen , geen Katholiek , wijl hij de rust, en ' -den zin van werkeloosheid des geestes, lief had; hij schafte er zich geen geloof cip aan , gelijk een veteraan of rentenier een kleine villa : neen , veel te dierbaar was hem de VONDEL, 1N ZIJN BESPIEGELIN(IEN. strijd voor waarheid en recht, veel te heilig waren hem zijn beginselen, zijn geest was veel te schrander , zijn gemoeds- en zieleleven veel te diep en te innig , om zich te verzadigen met de waarlijk niet benijdenswaardige stemming van welvoldaanheid, als deze liet gevolg was niet van het diepbesefte ware, goede, schoone, maar van het vreedzame, zorgelooze , lamme eener - strekking. Zulk een dommelen in den leuningstoel van conventioneele overtuiging., waarbij men ineenzakt met den matten .kreet : wij zullen het maar zoo laten ; zoo iets, zeg ik, geeft, geen krachtig , zelfbewust leven , was onbestaanbaar met de hooge geestdrift des dichters voor God en Godsdienst , met zijn - edelmoedige opoffering van eer , vriendschap en tijdelijke welvaart op het outer van het - Catholicisme , met de trouwe naleving - zijner godsdienstige plichtèn, met zijn ongehuichelden ijver en rusteloozen strijd voor het geloof. Gelijk in een menigte groote mannen , vormden ook in Vondel geloof en rede, open zin voor dit en gloed voor het eeuwige leven eene schoone harmonie. Of waarop zou wel het vermoeden steunen , dat die schrandere geest niet instemde met dit edel gemoed , dat dit kelderhoofd zich geen rekenschap wist te geven voor de katholieke sympathieën van het diepgevoelend hart ? dat Vondel zich in de kerk neerlegde , als in een ruste des grafs ? Toch is het zeker, dat er op dit stuk nog menig vooroordeel bestaat , waarover wij ons eenige noodzakelijke opmerkingen veroorloven tot beter begrip van "Vondel , in zijn Bespiegelingen." De gewaardeerde man , die voor jaren aan Vondel met Roskam en Rommelpot met eere recht heeft gedaan , laat zich in 't voorbijgaan over 's dichters vrij verdraagzaam maar ook vrij. oppervlakkig besproken overgang tot de Moederkerk aldus uit: "Men vergete de voorbeelden niet van zoo vele beroemde mannen , wier geprangde. en geplaagde gemoederen (en dat was Vondels gemoed meer dan van iemand) in den schoot der Moederkerk als het ware eene ruste des grafs zochten." Hebben wijl geen leesles noodig , dan verstaan wij door die "ruste des grafs",. wanneer die zeer gangbare metaphoor door Onkatholieken gebezigd wordt , over het algemeen een gebrek aan levensgloed,. 40 VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. activiteit , open zin voor de kunst en de beoefening der wetenschappen , of 'hoe dan ook de gebreken bestempeld worden , waarom men de onverdraagzame Kerk niet verdragen kan. blaat er al voor en tegen de billijkheid van die op ons toegepaste beeldspraak kan worden bijgebracht, behoort hier niet te huis. Dit wilden wij zeggen , dat het Catholicisme , voor Vondel althans, in de zoo juist omschreven beteekenis geen "ruste des grafs" is geweest : wie er nog aan twijfelt, werke met aandacht een paar deelen zijner dichtwerken door. Aan die "cruste des grafs" des Heeren Bakhuizen van den Brink hechten wij gaarne, — zoover dit ten minste mogelijk is --. een minder oppervlakkigen zin , omdat wij den voor onze letteren en proza zoo verdienstelijken man liefst niet tegen den katholieken Vondel laten schermutselen met eene algemeenheid. Nu dan : "eene ruste des grafs" wat beduidt die wat vage beeldspraak, waarin twee denkbeelden besloten . zijn : ten eerste , dat Vondels "geprangd en geplaagd gemoed" naar zulk een rust uitzag ; ten tweede , dat de Kerk als zulk een graf voor hem open lag. Vooreerst , naar welke rust hijgde Vondel ? Naar rust van den strijd tegen predikanten en sommige staatspartijen gevoerd? Hadde ' hij maar eenvoudig gezwegen , hij zou in zijn protestantsch geloof een even aartsvaderlijk leven hebben kunnen lei- den als Vader Cats. Nu daarentegen staakte hij als Katholiek. den ouden kamp geenszins, maar joeg door zijne geloofsverandering en rondborstig voorstaan van de Kerk heele drommen tegen zich in het harnas. Men voer hem in zijn schild met. lieftalligheden , als: Te worden Paeps dat is een Duyvels werck ; of: Delght in tijdts den Paepsen Houdt. Wij stippen dit maar in liet voorbijgaan aan , want de mededeeling van al het getwist is hatelijk en hier overbodig, omdat niemand tegenwoordig onbekend is , wat beslijkte straatsteenen men dien bekeerling, uit naam der gewetensvrijheid , naar het VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. hoofd heeft geslingerd. Wat gewaagt • men dan van rust ? "Mii deert des mans" , schreef Hooft aan Van Baerle , "die geenes, dings eerder moede schijnt te worden , dan der ruste." In een van haat knarsend schimpdicht uit die dagen heet het: Wifpeltuertje vol onrusten Speelt ghy noch den ongeruften ? Bonnen u verwarde finnen Nimmer ruft of vrede minnen? Ziedaar Vondels werkenden ijver door een bitteren vijand gepotlood. -- Hebben wij door die "ruste des grafs" dan een: eeuwig vaarwel aan de edelste gevoelens, aan bewondering voorwat verheffend en grootsch is, een eeuwig vaarwel aan alle heerlijkheid van Gods schoone schepping te verstaan ? Het is. waar dat de Dichter zich bij het verlies .van vele vroeger trouwe vrienden, bij de rampen , die hem troffen en zoo menige dierbare plek in zijn hart ledig lieten, meer en meer in zich zelven wist te treden ; het is waar , dat het aloude besef der "ij delheden hier beneden" hem sterkte tot een zielegrootheid, boven de aardsche wisselvalligheid verheven : maar wie herinnert zich tevens niet , dat ten einde toe volgehouden gejuich over de behaalde zegepraal van 's lands legers r dat jeugdig frissche medeleven met al wat onze bodem roemvols, de natuur verkwikkends , de kunst voortreffelijks voortbracht ? die bezielde belangstelling voor den triomf van waarheid en recht, niet alleen hierdoch in heel Europa , niet louter op godsdienstig maar ook op staatkundig gebied ? Sla de negen laatste boekdeelen der Van Lennep-uitgave open ; verlustig u in die bloeiende , geurende gaarde; nu eens met rozen en zonnelicht en zingende vogels, dan weder in de welluidelnde, beurtelings vroolijke en teedere-liederen, die van iederen kant tusschen het frissche groen weerklinken; of leen bij afwisseling aan de wijsheid der onder gindsche lindenschaduw neergezeten geleerden aandachtig het oor ;,. gun u de weelde van het staren- op dien wereldstroom ; zie, hoe die stroom wegrukt en meesleept en voortwielt, wat hem weerstaat, hoe hij zich schijnt te verlustigen in het "afspiegelen 42 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. van wat hem aanlacht"; waar is dan "die ruste des grafs ?" Al deze beeldspraak heeft natuurlijk maar in zoover kracht van bewijs, als gij , lezer , door vroegere studie in Vondel bespeurd hebt of , door nadere kennismaking met hem zult bespeuren , dat de beeldspraak op waarheid gebouwd is ; en dan zult gij het niet als zwakheid, doch veeleer als een blijk van zielegrootheid en diepen ernst van overtuiging schatten , dat Vondel te midden zijner vervolgingen zoo vast stond door het helder bewustzijn van het beginsel : dat het goed geweten 's menschen grootste kracht uitmaakt , dat men , wanneer alles rondom ons bezwijkt en afvalt , in de edele onderwerping -aan Gods wil zijn vreugde. zoekt. Zoo weinigen zijn ons trouw, zoo is de inhoud van "Het Kristelijck Gedult" , Dies 't eenighft dat'er overfehiet , Ten trooft in afgepijnt verdriet, Is 't goet geweten, 't eenigh goet Van 't \ afgemartelde gemoedt, Een fchat der onderdruckte Deught Die zomtijts tranen fchreit van vreught, En , zonder hulp of trooft te ' zien, Noch fpreeckt : Godts wille. moet geschiên. Dit vers is karakteristiek. Het dagteekent. van eenige weken na den druk - der zoo aangevallen "Altaergeheimenissen". In het vervolg dezer studie zullen wij gelegenheid vinden, om dit alles nog op te helderen , • en met name zullen "De. Bespiegelingen" ter veraanschouwelijking van Vondels ruimen blik en rijkdom - van zieleleven ons dienen. Vooraf zijn echter nog eenige bemerkingen over de "ruste" des Dichters te maken: want ons ligt nog een laatste opvatting dier "ruste des graf?' voor de hand, wanneer wij die termen verstaan in den zin van. gebrek aan ze síandiykeid. Wel neemt men aan , - dat Vondel zich ruiterlijk op zijn ingenomen standpunt weerde, dat hij een geducht kampioen zijner partij was, wakker rond -zich. heen - sloeg en niet licht uit den zadel werd geworpen ; of hij daarbij echter met gezond nadenken en voorzichtig onderzoek te rade. ging , wordt betwijfeld , of liever , men beslist , dat bij hem, VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. als Katholiek alleen van "knechtelijk geloof" en volstrekt niet of zeer weinig van zelfstandigheid des geestes sprake was. Is. zoodoende het raadselachtige der bovenaangehaalde woorden van den Heer Bakhuizen van den Brink opgelost ? -- Zoo ja ? is Vondel dan wettig van zwakke , van in slaap gewiegde hersens beticht ? Is bijgevolg het groote leerdicht, waar het verstand zooveel ruimte beslaat , en waarvan wij deze oorsprong zielkundig trachten op te sporen een wondervrucht zijns geestes ? Alvorens wij hiermee voortgaan , vragen wij eenige aandacht voorde volgende schoone, uit het hart ontsproten verzen. Den 17" November van het jaar 1647 vierde Vondel zijn zestigsten geboortedag , die samenviel met het kerkelijk feest van den H. , Gregorius den. Wonderdoener. De Dichter hief een_ geboortezang aan ; nu , zegt hij, Nu zeftigh jaer het voorhooft kreucken, Het bloet in d'aderen verkoelt , Het hair befne'euwt, mijn tijtgenoten My vaft bezwijcken, voor en na, Rontom en aen mijn zy gefchoten , Terwijl ick hier noch ftrijde, en fta Op fchiltwacht. Na zich dus als een oud en wakker strijder te hebben afgemaald , richt hij verder de volgende ontboezeming en bede tot den Heilige : • Verftreek me een fehilt en beuckelaer, Waer onder ick Godts naem magh eeren, Vrymoedigh zingen 's hemels lof, Om hoogh gevoert op Engleveêren , En vlechten uitgeleze ftof Tot krauffen, en altaerfeftoenen, Op uwe feeft, mijn Jaergety,Het welck my leert de Godtheit zoenen Als Slaghtmaent , meer dan half voorby, Den zonring fluit op mijn verjaren. Hier ziet gij den bespiegelenden Vondel in zijn streven "orn vrijmoedigh te zingen 's hemels lof" ; deze gemoedsgesteltenis ,a 44 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. waarvan de lezer gelieve aanteekening te houden , vormt met dat in onzen Dichter zoo .luidsprekende besef van het vluchtige des levens en met een hooge waardeering van de genade des geloofs een der hoofdelementen , die bij het ontstaan van het kunstgewrocht der ' „Bespiegelingen" , in de ziel des kunstenaars aanwezig waren. Hoor , of de hand, die de hymne aan Sint- Gregorius speelt , niet van dezelfde aandoening trilt. Hoe flijt het leven als een kleet! Waer is de vlugge tijt gevaren, Dat dierfte kleinoot , waert befteet In aendacht, en befpiegelingen Van Godt en 't allerhoogfte goet , En wat wy van den Zoon ontfingen, Die door de ftr^alen van zijn bloet Ons zuiver wiefch , en openbaarde De beste Perle , die zoo diep Begraven lagh , beftulpt met aerde, Eer hy ons tot zijn Waerheit riep , Uit geen verdienfte , maer genade. O-elukkigh zijnze , die voor 't ent Met vleefch noch bloet niet gaen te rade, Noch dit vergangklijck element. Ongekunsteld als deze gevoelens zijn, houdt men ze tegenwoordig als uitingen van een oprecht hart in waarde. De tegenkanting begint eerst, waar de Katholiek zich als redelijk laat gelden , en zijn geloof als een zeer wijze , zeer voorzichtige daad handhaaft. De melck der voefter , flimme wennis, En d'eerfte ploy van erref-leer Wort fpa verleert door betre kennis, Zoo lang men d'Ootmoet noch ontbeer; zingt Vondel verder in zijn geboortezang. Nu merkt Mr. Van Lennep op deze regels aan , dat " 0oímoez hier staat in den zin van knechtelijk geloof , hoedanig de Roomsche Kerk haren leden inprent." De beteekenis dezer woorden vindt gij geïllustreerd in een noot bij de "Bespiegelingen". Omtrent het beweren van VONDEL, IN - ZIJN BESPIEGELINGEN. Vondel , dat men in godsdienstzaken niet de bloote familie-overlevering behoorde te volgen , noch te zweren in verba maaisri, maar dat men moest te rade gaan met de rede, oppert de volhardende commentator het vermoeden, "dat de Dichter niet schijnt te hebben ingezien , tot welke gevolgtrekking deze stelling noodwendig leiden moest." Dit beduidt , dunkt ons wil -, Vondel niet zweren in verba magi$tri , maar met de rede te rade gaan ? dit strijdt immers met het katholiek of "knechtelijk geloof " ! Ziedaar dus waartoe het Catholicisme - gemaakt wordt, tot een doodskleed over het werkend verstand ; ziedaar de kracht dier . "ruste des grafs" van den Heer Bakhuizen , en tevens de vertaling van het "knechtelijk geloof" , van Mr. Van Lennep. Waartoe toch op een paar termen zooveel nadruk gelegd? Omdat zij de denkwijze van verreweg de meeste niet-Katholieken vertegenwoordigen. Het zieleleven van groote mannen rekent men voor iets gewichtigs ; het is de stroom , waardoor iedere dichtbloem bloeit en tiert ; de heerlijkheid dier wereld van poëzie gaat luistervoller op , wanneer het oog door de kennis des innerlijkens levens verlicht wordt. - Vandaar dat Vondels omhelzing van het katholiek geloof met recht de aandacht trok. Meestal echter bleef de verklaring hiervan min of meer onvolledig , omdat veelal uitsluitend over gemoedsbewegingen werd uitgeweid, terwijl men niet enkel den hoogeren invloed der voorkomende genade Gods buiten spel liet , — wat van een onkatholiek standpunt redelijk was ; maar dat buitendien in veler bewijsvoering of beschouwing de mogelijkheid van eenige bondige werking des verstands ternauwernood, doorschemerde; juist alsof bij zulk een daad • van redegebruik geen spraak kon zijn. Blijkbaar beschouwt merg het Catholicisme zoowel in zich zelve als voor Vondel gelijk aan "een ruste des grafs". De aard der zaken eischt dan , dat wij deze vreemde opvatting door een beknopte uiteenzetting van de verhouding tusschen geloof en rede in het algemeen , en daarna ' door te wijzen op beider harmonie in Vondels gemoed , in de, hoofdzaak trachten te weerleggen. Nu, is het verstand voor den Roomschgezinde dan inderdaad geen article de luxe ? Is de rede niet het "kruis hem" voor 4 6 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. het geloof ? brengt het geloof der rede den doodsteek niet toe? Neen. Immers wat is de rede ? Een kenmerk van den adel onzer natuur , een licht tot kennis van God en zijn schepping , een -straal der oneindige wijsheid op onze voorhoofden nedergedaald. Goed , maar wat is dan het geloof? Een boven - natuurlijk licht , waardoor de mensch het bestaan van hooge waarheden kent op gezag van den nimmer bedrogen en nimmer bedriegenden God. -- En verdringt het geloof de rede niet ? Even min als de genade -de natuur , even min als een hoogere kracht, met een mindere werkend., deze laatste verwoest : zulk een geloof is geen vernietiging der rede maar een veredeling, het drukt haar niet neder maar verheft , versterkt haar. Geloof en rede zijn twee middelen den Christen tot kennis gegeven; beide beschijnen zijn pad , door dit leven , als twee lichtstralen der Eeuwige Zon , die , nu achter aardsche wolken en in een nevel van ons stoffelijk omkleedsel verscholen , eerst na dit broos en vluchtig bestaan , in vollen luister zich aan de onsterfelijke ziel vertoont. Wat de rede alléén slechts met moeite, na ge ruimen tijd en met menige dwaling vermengd, van God en de uoodzakelijkste levensvragen zou weten , wordt klaarder , spoediger, juister gekend, als de goddelijke Wijsheid door het bovennatuurlijke licht des geloofs zich aan 's menschen geest openbaart. Daarbij komt, dat de gave des waren geloofs, nog wel als in een spiegel en in een raadsel, maar toch eenigszins den aanbiddelijken glans veler geheimenissen doet zien , wier bestaan de niet door hooáer bestraalde rede zelfs nooit zou hebben vermoed. Dat is juist uw zwak, zegt iemand. Uw geest omvat de geheimen niet en houdt ze 'toch voor waar : gij tast dus in den blinde rond. Juist in het aannemen van geheimen , her- vat ik , schuilt een groote kracht. Daardoor opent zich voor ons een wereld van schoonheid en liefde, van macht en majesteit, een hoogere wereld , aan u , droeve zwervelingen op den dwarrelstroom des twijfels, volstrekt onbekend; daardoor leeft een innig Katholiek op die verheven', diepe zee, waar de ziel voortstreeft te midden der over haar heenslaande baren van het groot .-sehe , van het oneindige. Dweperij ! mysticisme ! declamatie! VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. roept gij uit. — waarom ? Dat het katholiek geloof een harmonisch geheel vormt; dat het een geleerden, subliemer grond heeft in het ideaal, "uit God, door God, tot God"; dat er een schat van verheffende , troostrijke waarheden in verborgen ligt; dat men zonder onwetendheid of kwade trouw geen uitweg kiest tusschen - volslagen ongeloof en Catholicisme : dit geven ons zelfs zeer veel andersdenkenden toe. Zijn wij dan zwak om het aannemen der mogelijkheid van verborgenheden in het algemeen ? Noem ze dan allen zwak, die nog een zelfstandigen God vereeren ; want in het denkbeeld van Oneindige , van Opperwezen ligt opgesloten, dat er voor ons eindige wezens geheimenissen moeten bestaan; omdat het, zoo lang de zon een zon, en een lamp een lamp is , niet te denken valt , dat het eindige zou omvatten al de harmonie , al de verhevenheid , al den glans des Oneindigen. Maar onze dwaasheid bestaat in het aannemen dier geheimenissen op gezag der Kerk ? . Niet op gezag der Kerk, maar op gezag van God, die de Kerk tot heraut nam , geloo_ .en wij . Er blijft nog over : - is de . Kerk wel door den Hemel aangesteld P — Toegegeven , dat wij , Katholieken , in het bevestigend antwoord op die vraag dwalen , onredelijk handelen wij niet. Meent gij het gezag, als onbewezen, te moeten ver. werpen ; wij rekenen het ons tot plicht dit gezag , als bewezen te huldigen. Voert gij bewijzen aan tegen, wij steunen op zeer redelijke gronden voor de wettige zending der Kerk. Komt iemand dan tot ons , hij behoort dit niet onberaden, uit grilligheid te doen , maar verstandig te handelen. Of zou hij zich maar blindelings in de diepte gaan storten , met gevaar van in een Doode Zee van "domheid en dwaling" te stikken ? Neen; maar gelijk Gods onfeilbaar woord de beweegoorzaak waarom, zijn heilige genade de kracht is , waardoor wij geloovén , zoo kan de rede zeggen : hier spreekt een gezag , dat gij , op - straf van onredelijk te zijn , niet moogt weerstreven. Alleen de genade Gods voert ons in den tempel des geloofs; de rede kan ons leiden tot aan den drempel. Onze toestemming is geenszins blind , ... , opdat de gehoorzaamheid des geloofs redelijk zij, wilde God met. den innerlijken bijstand des H. Geestes, ook 48 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. ,uitwendige bewijzen voor de Openbaring voegen; dit zijn woorden der , nog zoo lang niet geleden , in het Vatikaansch Concilie verzamelde Vaderen. (Acta et Decreta Cone. Vat. p. 17 2---178). Gelijk dus in het dagelijksch leven niet louter wat wij zelven zien , maar ook - wat op onwraakbaar gezag gegrond blijkt, aangenomen wordt; gelijk Europa het bestaan der Nieuwe Wereld aannam , op het gezag van den grootmoedigen Ontdekker, die met klare bewijzen het gelukkig slagen zijner zoo tegengewerkte ,reize bewees ; evenzoo gelooft een Katholiek de Heilige Kerk, wanneer zij zegt over een schoonere wereld groote geheimen te weten ; en hare leer op onomstootbare gronden als waarheid, haar gezag als een door den Schepper gewettigde macht tegen .allen verdedigt. Wat gij , niet-geloovige , doorvorscht , staat ook -voor ons onderzoek open ; waar gij met de vleugelen des geestes -stijgt, slaan ook wij de wieken uit. Doch twee zaken staan voor ons vast , namelijk : dat er in den oneindiyen God voor Ons eindig begrip onomvatbare verborgenheden schuilen , dus, dat er waarheden niet tegen maar boven de rede bestaan. Ten - tweede, dat men zich heeft te onderwerpen aan het welbewezen , door God verlicht gezag der H. Kerk , die , door den bijzónderen bijstand van den Geest der Wijsheid gesteund, ons voor een deel met verborgenheden omtrent God , omtrent den -mensch en de verhouding van beiden, tot elkander bekend maakt; die van de dingen des hoogeren levens eene kennis be- zit , waardoor het , onder dit opzicht , zoo zwakke , weifelende -licht der rede zich laat leiden. Nu kunt gij zeggen : de Katho - liek dwaalt; maar te zeggen : de Katholiek dommelt, denkt .niet, handelt redeloos , dit kunt gij , als wij ons niet te slecht hebben uitgedrukt, op geen enkelen titel. Na dezen noodzakelijken omweg komen wij weer bij Vondel. Wanneer de dichter, zooals reeds gezegd is, protest aantee- kent tegen het blind aankleven van familie-overleveringen en ,tegen het zweren in verba magisiri, day' geeft hij tot geen andere conclusie grond , dan dat ieder geloovige heeft toe te zien , of hij een bloot menschelijk en willekeurig , in plaats van :-een goddelijk en door hoogex sterren bestraald , gezag ten gids - VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. neemt. Hoe juist komt hij hier overeen met den regeerenden Paus. "Opdat 's menschen verstand (zoo sprak Pius IX in een encycliek van 1846) in een zoo gewichtig werk er is van 'gelooven spraak niet mistaste noch dwale, moet men het feit der Openbaring ernstig nagaan , om in de zekerheid, dat God sprak , Hem , naar de leer des Apostels , eene redelijke gehoorzaamheid te schenken." Zóó dacht en handelde Vondel ; voor zooverre wij , wat hier enkel beoogd wordt , zijn overgang niet uit een bovennatuurlijk standpunt beschouwen , maar het meest de aandacht vestigen op die natuurlijke werking zijner ziel , waardoor eenigszins werd voorbereid of waarmee zeer waarschijnlijk gepaard ging de hoogere, verlichtende, geheel uit goedheid geschonken genade des 1 geloofs , die, volgens de soliede katholieke grondstellingen , de natuur niet vernietigt, maar volmaakt, verheft, veredelt. De Dichter, niet in de katholieke Kerk opgevoed , ging om zijne beeldspraak te bezigen -- toch niet blindelings met huis en huisgezin scheep, want stond de dwaling aan het roer, dan kon hij en heel zijn afkomst wel schipbreuk lijden. Onvervaard en niemands tieren duchtend volgde hij oprecht en met ernst het schijnend licht der rede -- ook toen deze hem op de billijk. heid der onderwerping aan de Kerk van Rome wees ; niet in verba magistri te zweren stond bij hem vaster dan ooit, met Bene uitzondering ; wanneer het namelijk mocht blijken , dat God zelf , zich door een kenbaar gezag aan den mensch mee deelende , de magister-was. Z66 kwam, onder den invloed der goddelijke genade , gelijk eertijds in den H. Augustius en meer groote genieën rede en geloof van Vondel tot harmonie. Wat jaren reeds voor zijn geest had geschemerd , werd nu • lichter en lichter , en vrij kon hij zeggen: Mijn jonekheit bondt door errefleer Zich aan een . Secte , en geene meer, Tot datme , door een kkerder blijk Van ' Weerelíli,jck en Kerekelijck , Ontdeckt wiert, in een' fchooner dagh, De Perle , die verborgen lagh, DIETSCHE WARMOT: XI. 50 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Waer voor men 't al met winft verlieft. Gelukkigh die het befte kieft. (Toets-steen). Gelukkig, ja, was Vondel na het vinden van . "de Perle , die verborgen lagh" ! doch van iets grafachtigs nergens een zweem! En wilt gij ten slotte de bovengestelde vraag zien beantwoord, of het Catholicisme dan waarlijk iets heeft van een graf , wij kunnen, na wat reeds gezegd is, met weinig volstaan. Het omhelzen des consequenter Christendoms of van 't Catholicisme, belemmert niemands verdere wetenschappelijke vorming, maar verrijkt den geest met een helderder oplossing van de raadselen des - levens, van 's menschen oorsprong en einddoel, val en herstel; verruimt den blik en scherpt het oog tot dieper bewondering bij het aanschouwen der grenzelooze liefde Gods, geopenbaard in het Heilig Kruis ; schenkt "wieken aan . den geest tot vrijer vlucht in de volheid des Christelijken levens, om te steigeren in hooger sfeer en de vereeniging te beginnen met het Ongeschapen , Eindeloos Goed, waarvan de heerlijkheid niet dan_ aan gene zijde des grafs voor ons opgaat. Zoo komt er meer overeenstemming en vrede in een edel, diep en dichterlijk gemoed , wiens ideale richting door een inniger verkeer met Engelen en Heiligen , door een kinderlijk-eerbiedig eeres der Moedermaagd en schoone Hemelkoningin , door het hart- en geestverheffende der Heilige Sacramenten en des gebeds , wordt ..aangekweekt en begunstigd. Dit maakt niet ziekelijk en klinkt heel anders dan een tranenzang van Feith. Het dooft den edelen .gloed niet uit voor natuur, schoon, heldendeugd en kunst, maar troost ons als de somtijds wel wat platte werkelijkheid de harten somber stemt. De ziel blijft in evenwicht tusschen, of juister verheft zich boven de ziekelijke zwartgalligheid, die niet erkent, hoe wonderschoon ' Gods aarde is, en boven de nadenkenlooze driftigheid , waarmee het vurig hart zich somtijds ten verderve stort in den duizelingwekkenden maalstroom des zinnelijken levens. Die zekere weemoedige : temming, waarin het twijfelend en niet-geloovig, maar voor het hoogere toch brandend hart zich , als teleurgesteld , vaak voelt vervallen , - , VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. dat onbevredigde , waarvoor de mensch, wegens een ingeboren streven naar volmaakt geluk , bij een weldoordacht beschouwen van 's levens vlotte waarde , toch vroeg of Iaat bezwijkt ; -- dat onvoldane, dat, zoeken naar een verheven voorwerp van de edelste aspiraties , dat peinzensmoede , waarvan zij , die frisschen levenslust niet met dartele nadenkenloosheid verwarren , in elke eeuw getuigenis hebben afgelegd ; dat alles komt in den waarachtigen Katholiek , naarmate hij zich dieper van zijn Godsdienst doordringt, tot meer helderheid , tot meer harmonie , omdat de zekere verwachting des toekomstigen levens en het bewustzijn, datv de wereld een weg en geen blijvende stad is, de ziel bij gematigder eischen voor aardsch , geluk met blijder hoop op een hemelsch bezielt. Hebben wij liet op Vondels canonisatie gemunt ? beitelen wij een beeld, waarvoor men, als voor dat eens Heiligen , weldra tusschen vroolijk waslicht en' frisch gebloemte zal knielen ? Niet het minst. Alleen hebben wij, na zooveel schoons en goeds over die stoffe geleverd, een weinig moeite gedaan, om het gemoedsleven van onzen Hoofddichter . gelijk het zich in een reeks van meesterwerken weerspiegelt , bevattelijker te maken. Wellicht zullen sommigen nu nog beter begrijpen den Dichter van "Peter en Pauwels" ; "De Leeuwendalers" ; "Lucifer"; Adam in Ballingschap" ; wellicht zal men zich niet meer verbazen over "De Altaergeheimenissen", waar de hooge poëzie op zulk een hechten grondslag van wetenschap en geleerdheid is opgetrokken, dat men zonder overdrijving op den Dichter zelven kan doen terugslaan de volgende woorden in eense voorafspraak van "Grotius Testament" door Vondel neergeschreven: "'T is al verloren zoo beklaagt hij zich 't is al verloren reden gebruyckt , de Heylige Sckr ft ontvouwen, en die met Concilien, Outvaderen , Kerckel'jcke .H ftorien, gewoonten en over- Leveringen van hant tot bant ontfanghen , oock met mirakelen „, •bevestight." Inderdaad aan al die kennisbronnen had hij geput. .ter verdediging der eenmaal oprecht omhelsde waarheid. Tegenstand op tegenstand mocht hij ontmoeten , het weerhield hem niet om zijn heiligste overtuiging met alle wapenen van onder. 5Z VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. zoek en kennis te verdedigen en manhaftig voor te staan , de vaan des geloofs met vaste hand omklemmend. Zijn rede blijft onbeneveld, wordt verlicht doordien in het Catholicisme de ster voor hem opging, die na tweehonderd jaar alleen aan Europa's hemel schittert, als tot Jezus Christus leidende: Boven verreweg de meeste geleerden zijner eeuw was zijn blik doordringend genoeg om te zien, dat in Rome het zwaartepunt des Christendoms lag. "Prijft ghy eeuwigh werck" , zong hij J. Heiblok toe, Prij ft ghy eeuwigh werck , Bouw geen huis , veel min een kerck Op den veengroet van° elcks zin: Want die gronden zakken in. Bouw dan liever op een rots Bel en afgront zelf ten trots. Heeft de tijd zijn denkbeeld niet gestaafd ? Daarom kon hij in het besef dier waarheid met het oog op zijn protestantsche tijdgenooten zeggen : "Ons voor-oordeel is dickwils foo krachtigh als fchadelijck in menfchelijcke, en allerkrachtighft en allerfchadelijckft in Goddelijcke faken : want het benevelt fulcx het verftant , oock van anderfins overkloecke en gheleerde harffenen, dat het licht van de reden, hoe klaer dit oock opga, -qualijck kan doorfchijnen ; infonderheyt als'er (ick fegh nu niet voordeel van aenzien of genot) een averechtfe opvoedinge en langdurige en quade gewoonte, gelijck een tweede natuer, by kome, en het licht van d'oogen des harten geheel uytbluffe, waer door, fulcke verblinde menfchen, niet als lichaemelijcke blinden, die fich noch van Eienden laten leyden, maer als reuckeloozen , die . zwaerlijck te raden zijn , den onwegh inf aen. Wanneer d'een blinde den anderen leydt, vallente beyde in de gracht...... het Voor-oordeel luystert na Recht noch Reden , noch Heylige Schrift , noch Kerck , noch Concilien , noch Outvaders , noch Historien, overleveringen noch mirakelen : het houdt zijnen tret : volght verkeerden of eygen raet, en roept zonder ophouden: Babel , Fabel , Antikrist , Papist ; gelij ck een wagen op hollen, buyten de heyrbaen invlieght , en na toom noch teugel luyftert." VONDEL, IN ZIJN BEPIEGELINGEN. Bij de weifelingen van zooveel geslingerde gemoederen , die met het verschijnen van elk dagbladnummer, bij den druk van ieder maandschrift-artikel , naar het stijgen of dalen hunner zielsbewegingen van beginsel veranderen ; bij de slaafsche gehechtheid der menigte aan dezen of genen klinkenden naam ; bij hetwankelende van overtuiging omtrent de gewichtigste en allereerste levensvragen , zal men ook de volgende versregels uit de "Altaergehe,imenisgen , niet als een kreet van matheid des verstands , maar als een ware bekentenis van 's menschen begripzwakte verstaan : Godts reden dient het plomp vernuft te fcherpen, Dat fchichtigh is in kiezen en verwerpen Van eene zaeck ; en naulix zich verftaet , En wraeckt , eer 't rie ckt , hoe veer dat wraecken gaet. Dit is voldoende , hopen wij , ter verklaring van het ontstaan, en tot beter begrip van het leerdicht : "Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst". Zie nu den grijsaard peinzend gebogen over die boekwerken daar voor hem ; zie dat immer nog levend oog beurtelings van diepzinnig nadenken en afgetrokken beschouwing, van krachtige vervoering en teedere gemoedsbewegingen voor de waarheid, of van verontwaardiging en fijnen spot tegen de dwaling getuigend. Wat houdt hem bezig ? God , de Mensch , de Godsdienst. Met streng logischen zin dringt hij door tot in het diepste der wezens , overweegt hun aard en gesteldheid, wikt en weegt , zooveel mogelijk , den grond huns aanzijns. Naar de hemelen ziet hij op en laat zijn blik over de Schepping weiden . -- Geen algemeen antwoord : "krachten" ; geen vage term ,. "wettén" ; geen luidruchtige kreet : "natuur ! natuur!" bevredigt .hem ; dieper dringt hij door , den aard der wezens nagaand, ze ondervragend naar hun eersten oorsprong en bron. En waar hij vorschend rondziet , hetzij in de kleine wereld van het "ik", hetzij in de groote wereld daarboven en rondom hem., alles voert hem opwaarts naar den troon van den levenden, persoonlijken God , Schepper van Hemel en Aarde. Nu dringt dat scherp oog door de wolken , bespiedt er vol eerbied het 54 VOND) L, iN ZIJN BESPIEGELINGEN. grondeloos licht , en bij de weinige , stralen van Gods volkomen-heden, die hij mag opvangen , doortintelt hem hooger leven,. hevig verlangen naar volkomener kennis , - naar de aanschouwing der omgeschapen Wijsheidszon. Kan de al te sterke glans der Hemelen hem nog niet verschijnen , dan bespiegelt hij het weerkaatste licht en den trotseben, breeden stroom van het Geschapene. Dan begint de band tusschen Oneindig en eindig, tusschen God • en den Mensch meer zichtbaar te worden ; door de verhouding tusschen alen geheel onafhankelijken Schepper en het onderworpen, afhankelijk Schepsel ziet hij de Godsdienst in haar wettigheid verklaard en gegrondvest , en eindelijk gaat voor zijn verheugden blik op de Kerk Gods, in het volle licht dr historie geplaatst, door den Godmensch gesticht, geleid en bezield. Ziedaar den gang van het leerdicht. En wat den toon betreft ? In plaats van een grootschen lier-zang , vindt gij er, doorweven nochtans met de rijkste poëzie,, alle nauwgezetheid des rechtschapen onderzoekers, al het geduld., al de inspanning en aktiviteit van een krachtig , zelfbewust leven ; een geheel , waarin , wij moeten het bekennen , de fantasie van het onderzoek vaak kaakslagen ontvangt, waar de vlucht der poëzie door de wijsbegeerte wordt belemmerd , mar , overigens diepzinnig , nauwkeurig , veelomvattend; een reden waarom het kunstwerk , dat een grijsaard gewrocht , gedacht , in versmaat gesteld heeft niet voor alle tijdgenooten. leesbaar noch bevattelijk is. En is hier zooveel inspanning , zooveel arbeid in logische orde bijeen , dan treft ons dit alles bijzonder om de vastheid van overtuiging , die overal uitkomt en volstrekt niets gemeens heeft met de suffende rust van iemand, wiens moede= boze geest zich met een quasi-waarheid, met ' een dommelenden slaapdrank paait. Blijkbaar ware de beeldspraak . van- "ruste des grafs" hier misbruikt, en zouden wij liever van een zomermorgenstond, van een helderen ochtend , bode der naderende zon, en van reine kalmte spreken. Dan wordt ook de aanhef des leerdichts verstaanbaar: Wat is gewenrchter dan in ons befpiegelingen Het eeuwigh fchijnend licht, den oirfprong aller dingen, VONDEL,, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. 5 5 T'ontmoeten , en van vore in 't aengezicht te zien , Om andren , of door tong of tekens , te bedien Den glans, die ons verfchijut ; zoo menfchentong of teken Dit wo .derlijck gezicht en wonder uit kan fpreeeken, Of in zijn volle kracht afbeelden voor het oogh laer dit 's vermeetenheit : de Godtheit zit te hoogh: Wy drijven veel te laegh , op loste en waste pennen Te kranck in zulck een' gloet, om Godt volmaeckt te kennen, Wat meer wort dan een worm , een fterflij ck men Cch verei [cht. Een gloeiend Serafijn , een groote .ertsengel deist Wel drymael in zijn vlught , wanneer hy d'opperdaecken , Den troon van 't aertspalais der Godtheit zal genaecken ; Met ootmoedt en ontzagh de Cherubijn bedeokt Met vleuglen zijn gezicht , om zuiver , onbevleckt, En waerdigh voor den ftoel der Godtheit zich te buigen, Daer duizent duizenden al juichende getuigen Wat eer en majesteit , van ecu noch kreits bepaelt, Uit Godts volkomenheên door 's hemels kreitfen ftraelt. Deze waardige aanhef brengt ons van eerre voorafgaande beschouwing tot het leerdicht zelf. (Wordt vervolgd.) DE ROEPING DER VROUW , in de bevordering van het Schoone, DOOR JACOB FALKE 1. (II). In de ornamentiek is dus van het borduren op stramien geen ruim gebruik te maken ; maar wat op deze wijze bewerkt - kan worden, is toch nog belangrijk genoeg om er een oogenblik bij, stil te staan , en geeft gelegenheid aan eene bedrevene hand, die door éenige fantaizie althands bestuurd wordt, om nog schoone dingen voort te brengen, onafhankelijk van de bekende en meestal zeer smakeloze voorbeelden en patronen, die in den handel zijn. Het doel dezer verciering toch is de s c h o o n e schijn , en het is après touz het doel aller dekoratie, dat hier bereikt wordt. Men vraagt een kleurensamenstel in regelmatige verdeeling van schoone, harmonische, rustige of rijke werking, en dit kan ook door de geoefende en gevormde smaak eener dilettante geleverd worden. Willen wij echter deze trap van vercieriiigssamenstel te, boven streven , willen . wij ornamenten van zwierige kracht, natuurlijke óf gestilizeerde bloemen, of figuurtooneelen van allerlei soort voorstellen, dan moeten wij ook de dilettante techniek verlaten en eene meer kunstige gebruiken. Toen liet borduren nog een ware kunst was, en zelfs met het schilderen wedijverde in de vijftiende eeuw, toen kende men de tegenwoordige wijze van doen bijna in 't geheel niet ; zij is eerst met het verval der 1 Zie D. Warande , X , 32. DE ROEPING DER VROUW. 5,7 borduurkunst in gebruik gekomen. Bij het nabootsen van 'gezichten en handen, gebruikte men, in dien tijd, alleen den platten steek ; en dit* is ,00k alleen het ware : want dat veroorlooft vrij en kunstig tè werken, door den draad in de richting der teekening te leggen , zoo als de schilder de toetsen van zijn penseel doet. Slechts op deze wijze kan de borduurkunst naaldschilderkunst worden en ook beeldwerk scheppen, dat gezien kan worden. In de bijpartijen, in de vlakten en gronden kan men dan ook andere meer gelijkmatig bedekkende borduurmanieren gebruiken, zoo als de borduurders der vijftiende en zestiende eeuw het ook gedaan hebben. Dit is bizonder noodzakelijk, wanneer gouddraden in de verciering voorkomen, welke onze dilettantentechniek volstrekt niet kan gebruiken , ofschoon zij toch dekoratief de meest schitterende stof zijn. Over 't algemeen moet de borduurster, wanneer zij rijkere of zwaardere staaltjens harer kunst te leveren heeft , de meest -verschillende doenwijze machtig zijn, en zij moet weten, wanneer zij deze en wanneer die heeft aan te, wenden. Anders hebben het ook de kunstenaars en kunstenaressen der middeleeuwen niet kunnen doen, en anders zien wij het ook niet bij de perzische en indische, chineesche en japansche borduursels , die aan volkomenheid , aan technische geschiktheid en vooral aan dekoratieve werking -- en daarop komt het toch nog het meeste aaxi --- alla gelijksoortige werken der moderne , euro , peesche beschaving achter zich laten, hoe barok anders ook hare voorstellingen en ornamenten zijn mogen. Dwalen wij dus dikwijls hierin , dat wij plaats en voorwerp, niet in acht nemen, het is even zeer de schuld van onze verkeerde techniek, dat moeite en arbeid verloren zijn en bij den beschouwer geen andere gedachte opkomt, dan het beklagen deroogen , die zich op zulk werk bederven , en het betreuren van vlijt en tijd, die aan zoo veel betere dingen hadden kunnen besteed worden. Maar ook buiten verband met de vert eerde keuze, met de misbruikte techniek, ontmoeten wij somtijds dwalingen en misgrepen , die slechts aan gebrek aan nadenken toe te schrijven zijn. Ik wil dit met een voorbeeld toelichten, dat 58 DE ROEPING DER VROUW, echter volstrekt niet alleen staat, maar vele gelijken heeft, ja • een geheele soort van verschijnselen vertegenwoordigt. Dit voorbeeld was de namaking van eene bekende koperplaat; in fijne, zwarte zijde op een weefsel van witte zijde uitgevoerd. De fijnheid van den arbeid , do teekening , de afschaduwing of modeleering was voortreflijk , ofschoon de zwarte bijwerking op den zijdegrond het borduursel te hulp kwam. Ik wil echter niet deze omstandigheid afkeuren , maar die, dat het doel van den arbeid , het doel dezer kunstopenbaring ijdel was. Welk plan had de kunstenares zich voorgesteld ? Blijkbaar dat, van - eene kopergravure na te bootsen. Wat zij bereiken kon, was dus, hoogstens, de gravure in schoonheid te evenaren. Aangenomen, dat zij dit doel bereikte, waartoe dient het dan, met zulke ontzettende moeite en vlijt , met zulk een enorme hoeveelheid geduld eene enkele kopie te maken, terwijl de koperplaat het origineel in ontelbare hoeveelheid, gemakkelijk, goedkoop en, in de meeste gevallen, nog veel beter wedergeeft, ja zelfs op iedere daartoe aangewezen , eenkleurige zijden stof , als men het zoo hebben wil ! Als het • om de schoonheid van het voortgebrachte te doen is, dan heeft de techniek slechts waarde ais middel, en het denkbeeld, dat het werk met de naald uitgevoerd is , verhoogt volstrekt niet de waarde der kunst. Slechts daar waar eene techniek hare eigene voordeelen heeft , waar zij iets schept, wat langs andere wegen niet zoo goed en niet zoo bruikbaar gemaakt kan worden, daar is zij van zelfstandige waarde, daar is zij in haar recht. Zulke voordeelen heeft de borduurkunst. Hèt borduren is naaldschilderen, en haar element is de kleur , iets wat de zwarte kopie eener gravure volstrekt mist. Als het borduren bij het schilderen in de hoogte van het te bereiken doel achter staat, zoo heeft het toch ook zijne voordeelen en deze bestaan in den volume der materialen , in de kracht en de diepte der kleuren, in den schitterenden glans der zijde. De borduurkunst heeft hare bizondere eigenschap, daar zij , zelf buigzaam, de schilderkunst op . buigzame voorwerpen overbrengt. Dit is haar eigen gebied , waarop haar de schilderkunst niet volgen kan of 1N DE BEVO R DERI sZ C VAN HE,T SCHOONE. moet, en dat zij ook met de, weverij deelt. Zij mag daarom van haar kant gerust de schilderkunst het beeldenmaken overlaten. De borduurkunst is dan ook eigenlijk geene vrije , geene zelf standige, maar een vercierende kunst. Aan andere, voor liet gebruik dienende voorwerpen geeft zij de verciering , het element van 't schoone. De kunstenaresse moet niet vergeten , dat zij zich minder te bekommeren heeft, om hetgeen zij maakt, dan wel , om de meest gepaste verciering aan hetvoorwerp toe te brengen , waarvoor haar arbeid bestemd is. Haar keus is daarom niet onafhankelijk, maar wordt door 't voorwerp bepaald. De kunstenares moet zich afvragen, niet wat op zich zelf schoon is, wat haar over 't geheel 't meest bevalt, maar wat het bedoeld voorwerp liet meest verciert , wat het 't meest eigen is. Als zij zich deze vraag ter beandwoording voorstelt, zal zij zich voor vele dwalingen bewaren , en het zal haar veel vergeefsche moeite en arbeid sparen. Zij moet zich dan verder afvragen, hoe zij dit doel liet gemakkelijkste bereiken kan , eu zij moet diedoenwijze kiezen, die op de spoedigste, eenvoudigste wijze en met de meeste uitv^erking tot liet doel voert. Want het is een groote dwaling te gelooven, dat die in 't werk gestelde moeite en zwarigheid der bewerking de aesthetiscne waarde zal verhoogen. Integendeel, in de kunst . moet men niet te veel kunst aan-wenden ; hoe eenvoudiger en geringer de middelen zijn , zoo veel te hooger schat men het daarmede bereikte doel. Welke groote arbeid is het niet met onze pointeer-stikmanier groote vlakken of gronden te vullen; en toch zou een stuk zijde of geweven wol van dezelfde kleur hier bepaald denzelfdenn, dienst doen. Dit voorbeeld gebruik ik met een bizonder oogmerk : want ik wil daardoor op de oostersche wijze van in de borduurkunst stukken op te leggen opmerkzaam maken, die , daar zij zich_ licht bij grootere vlakten laat gebruiken, de dames in staat zou stellen met kleine moeite en een aangenamen volstrekt niet kwellenden arbeid de woning langzamerhand met de schoonste en meest effektmakende versiering , van vloerkleedtjens , behangsels , kussens , voetdekjens enz. te stoffeeren. De techniek durf 60 DE ROEPING DER VROUW, ik, daar men hier en daar bij stoelovertrekkingen , kussens, voet-. bankjen s enz. , eenige voorbeelden ziet; wel als bekend genoeg aannemen. Ik meen de aanbrenging van veelkleurige stukken wol , fluweel of zijde naar eene bepaalde teekening op een gekleurden grond, met in kleuren geborduurde omtrekkenn. De teekening moet natuurlijk mooi , de kleurenovereenstemming harmoniesch zijn ; hierdoor kan het doel van 't werk , eene gelukte verciering, volkomen bereikt worden. Men kan ook de stukken, zoo als bij de perzische dekens , Ynozaïeksgewijs in elkaár zetten; maar dat werk is zwaarder en vermoeiender. Hiermede ben ik al op het tweede van die velden gekomen, welke ik de vrouw aantoonde als een gebied op hetwelk zij zich, in haar roeping tot bevordering van het schoone , vooral bezig te houden heeft. Dit tweede veld is de, kunstig harmonische inrichting harer woning, welke deels van haar hand, deels van haar keus af hangt. Ik behoef niet aan te toonera, waar en hoe overal de vrouwelijke hand tot verfraaying der behuizing bijdragen kan. Iedere dame -koestert gewis den wensch, al moet zij dien ook- dikwijls om deze of gene reden gehoor weigeren, de ruimte, waar zij in woont, met het werk harer hand op te tieren, ledige plaatsen, die ons aanstaan, met 't een of ander aantrekkelijk voorwerp te stoffeeren ; en , zoo als ons de ondervinding honderdmaal leert,. bezit de vrouwelijke geest juist hierin een zeer vindingrijke natuur. Ondanks dit zie ik toch , als ik in de woningen rondkijk , talrijke dwalingen begaan , en moeite en arbeid aan allerlei onnutte of nietsbeteekende kleinigheden, of ook dikwijls in groote mate op de verkeerde plaats, verbruikt. Ik wil hier niet weer van stijlfouten in de borduurkunst spreken , maar ik wil slechts aan zulk een , voorbeeld herinneren , waar , zoo als bij lampenkleedtjens en voetbankjens, het eigenlijke kunstwerk zich op een plaats bevindt, waar het of volstrekt niet gezien, of op een onwaardige wijze aan het vuilmaken en bederven prijs gegeven wordt. Zulk een kunstwerk bestaat, om gezien te worden; zijn doel is de schoone schijn , en de schijn is alleen voor de oogen; van den anderen kant bestaan de artikelen voor het gebruik, IN DE BEVORDERING VAN HET SCHOONE. niet voor de staatsie, en dus moet zich de doelmatigheid, het gebruik en de smaak vereenigen laten. Ook schijnt het mij , dat in 't algemeen de, borduurkunst zich veel te weinig aan de verciering der woning wijdt, en dat zij , waar zij dit doel nastreeft, toch maar met te vermoeiende techniek en lastig tot haar doel komt, veel lastiger dikwijls , dan het . op andere wijze zou hebben kunnen bereikt worden. Ik meen hier, b. v. dikwijls, ten minste betrekkelijk, kolossale vloerkleeden , die met den kruissteek in wol uitgevoerd, maanden , zelfs jaren lang het werk van vlijtige en . dappere handen gevorderd hebben , en die dan nog, bij hunne teerheid, weinig dikte en weinig vastheid hebbende , van den eenen kant hun doel slechts onvolledig bereiken , en van den anderen kant aan een spoedig bederf blootgesteld zijn. Jammer van den tijd en de moeite aan den arbeid besteed, zal men moeten zeggea, als men nagaat, hoe hier het fabriekwerk, op eenvoudiger en gemakkelijker wijze , een rezultaat levert , dat van de zijde der kunst en der praktijk betere diensten doet. De borduurkunst is een fijne kunst, niet geschikt tot verciering van groote vlakken ; als zij zich echter daarmee^ inlaat , moet het in zekere mate uit een monumentaal oogpunt gebeuren ; zij moet haar werk voor reen plaats inrichten., waar het kan blijven bestaan; het zij dus niet bestemd voor den grond en voor de voeten. Zelfs van kleinere bedekkingen, als overkleedtj ens , karpetj ens , kussens, stoelovertreksels , is de gewone techniek dikwijls te moeilijk en te tij dr-oovend. Gaan wij eens na , wat er al niet bij eenvoudiger techniek , die toch uit het oogpunt der kunst beschouwd hetzelfde rezultaat geeft, in . den bespaarden tijd gemaakt zou kunnen worden ! Hoe verrukkelijk en hoe eenvoudig tegelijk laten zich lambrekijns, voorhangsels van iedere soort, bedekkingen en doeken met gekleurde omboordsels en snoeren en banden vercieren, hoe rijk laten ze zich door de goed toegepaste borduurkunst opmaken , als men maar weet , waar het op aankomt, wat men wil, en als men daarvan overtuigd is dat niet de moeite, maar het rezultaat de waarde en de wer king uitmaakt. 62 DE ROEPING DER VROUW, Natuurlijk is daartoe noodig, dat men in allen gevalle duidelijk het ' doel wat men zich voorstelt voor oogen heeft, want bij .zulk een arbeid mag niets alleen voor zich geschapen worden, geen voorbeeld mag gekozen worden , ' omdat het op zich zelf mooi is, geene kleur, omdat zij • ons dadelijk aanstaat, want dikwijls gebeurt het, als het voorwerp en zijne kleuren op hun plaats komen , dat zij niet met hunne omgeving har,noniëerein en - het geheele plan in duigen gooien. Daarom moet de zaak alleen gekozen en gemaakt worden met aanmerking op de plaats , die . het vercieren moet, met aanmerking op de geheele kunstmatige -harmonie harer omgeving. Daartoe behoort natuurlijk een kunstenaarsblik , die ins staat is de ruimte aesthetiesch te beheerschen en in hare gansche harmonie te beoordeelen. Het is niet .genoeg dat men wete : rood past bij groen , oranje, bij blaauw,, men moet ook kunnen zeggen, juist op deze plaats moet ik rood hebben, daar geel, daar blauw om de leegte aan te vullen, het duistere te verheffen en te verlichten, om aan iedere plaats het . juist passende effekt toe te voegen. Zulk een blik voor harmonie, zulk een oog voor kleuren is wel is waar geen gewone eigenschap , en het is misschien aan dit gebrek , dat men een gewone fout in onze woning mag toeschrijven, namelijk de overvloed van wit. Wij schaffen ons wel kostbare , glanoende meubelstoffen met rijke kleurenpracht .aan , maar bedekken zo weer met witte overtreksels. Waartoe dient dan het bezit , als .ik mij niet in de schoonheid kan verheugen, die onder deze overtreksels verborgen blijft ? Zoo ook hebben de gehaakte dekkleedj ens of antimacassars , die wij over ,de meubels uitbreiden , zeker praktische zijden , maar daar zij de kleuren grootendeels met witte vlakken bedekken, verstoren .zij het aesthetiesch genot geheel. Hunne vernietigende werking , - is zoo veel te grooter, als de muren of het meubel donkerder geverwd is. Ook van al het linnengoed in huis en voornamelijk van dat, wat voor het tafelgebruik bestemd is, hebben wij .alle kleuren verbannen. Nu is het zeker iets zeer prijzenswaarligs , om de netheid en de reinheid in huis, die bij het linnen in zekere mate tot de hoogste uitdrukking komt, ter behartigen; IN DE BEVORDERINCT VAN HET SCHOON;. maar zoo puriteinsch hoeven wij ook hier tegenover de kleuren niet te zijn. Er zijn aestlietische gronden genoeg, die van ons eischen , ook hier weêr tot gekleurde versieringen terug te keeren , zoo als het vroeger het geval was. Wij zouden tafel en bed op veelvoud;g verrukkende wijze kunnen tooien, en de vroulijke hand ras onophoudende bezigheid vinden , waarvan haar het rezultaat dagelijks tot nieuwe vreugde voor de oogen zou treden. De aesthetische blik, die alles omvat, het alles overziend, beheerschend oordeel heeft de dame des huizes vooral dáíár noodig , waar zij niet met eigen hand werkt , maar waar zij slechts aan te geven heeft , waar haar keus , haar kunstenaarstakt op den voorgrond treedt, namelijk bij de versiering der wanden, bij de bepaling der kleuren , bij de keus der meubels en der tapijten, bij de rangschikking, plaatsing en verdeeling der voorwerpen. Als meesteres des huizes moet. zij zich aanwennen hare kamer overal , waar haar blik valt , als een beeld te beschouwen, waarin alles tot gemeenschappelijke kunstuitwerking verdeeld en samengesteld is. In 't beeld heerscht geen . symmetrie , maar toch een bepaalde orde , hoofd- en nevengroepen , tegenwicht der massa's , verdeeling van licht en schaduwen , harmonie der kleuren , onder het beheer van een harmoniesch werkende kracht. Zoo moet het ook in de woning zijn. Ook hier werkt niets voor zich, maar in vereeniging met cie rest. Als de huisvrouw haar oogen aan zulke beschouwing gewend heeft, dan zal zij weldra gewaar worden , waar een wanklank voorkomt, en waar het akkoord zuiver is ; zij zal zien , waar de hoofdplaats is , die de rangschikking te overheerschen heeft; waar te veel, waar te, weinig is; waar een leegte bestaat, door het een of ander voorwerp of kunstwerk aan te vullen; waar een voorwerp overbodig of te zwaar, te kolossaal voor zijne omgeving voorkomt of verwijderd moet worden ; waar en hoe dit of dat werk het voordeeligste gebruikt kan worden. Zij zal dus spoedig weten te onderscheiden, welke kleuren of kleurtoonen zij in overeenstemming met hare individueele neiging voor muur en meubels te kiezen heeft, en welke andere kleuren zij aan die grondkleuren in de ornamenteering tegenover te stellen heeft, om het schoonste effekt te , V 4 DE ROEPING DER VROUW, krijgen. Dit is volstrekt geen gemakkelijke taak, waarvan de al lof niet gelukkige vervulling gewoonlijk aan de meesteres des huizes wordt toegerekend. Het is voornamelijk zulk een allesomvattende blik, het gevoel van de harmonie, de vatbaarheid voor kunsteffekten of het gebrek daaraan, die den verschillenden indruk der woningen bepaalt. Wij treden een kamer binnen , die met alle pracht overladen is, waarin het niet aan verguldsel, aan zware zijde , aan marmer en albasteren kunstwerken ontbreekt , en ziet, de lucht komt loodzwaar op ons neer, wij worden koud en wij meenen te voelen , - dat de hand of liever de vingers , die ons hier verwelkomen , ons alleen als plicht der beleefdheid, - als gewoonte in de maatschappij , niet uit drang des harten toegestoken worden. Wij komen in een ander huis, dat naauwlijks een spoor van den rijkdom en den glans van het eerste heeft en toch, een gevoel van welbehagen overstroomt ons, wij voelen den hartelijken handdruk , eer wij hem ontvangen , wij zeggen bij ons zelf , hier worden wij gaarne gezien , en wij wenschen te blijven. Wat is de oorzaak daarvan ? In dit laatste geval heeft een praktiesch voelende , verstandige geest gekozen en heeft warme , aangename kleurentoonen met de vrolijke stemming vereenigd ; een vriende lijk , beminnenswaardige geest , die het zich en anderen behaaglijk weet te maken , heeft de meubels, uitnoodigend tot het gesprek, gerangschikt en geplaatst , heeft hoeken , muren en tafels met werken der liefde en der kunst mogen zij altijd beschei , den zijn ! -- of met bloemen en planten gezellig gevuld. In die andere kamer is het alleen de mode, die ingevolgd wordt; de behanger heeft de inrichting op zich genomen , hij is zijne nuchtere patronen gevolgd, en wensch, wil, gemoed des meesters of der meesteres hebben niet mee^gesproken, daar zij het niet verston en , of het niet de moeite waard rekenden. Dit laatste geval pleegt tegenwoordig, als het om eene rijke minachting te doen is , wel de regel te zijn. Daarmede echter berooven wij ons niet alleen van eene aangename bezigheid, die -ons genoegen verschaffen zoíi, maar wij hebben ook niets minder ;dan de zekerheid , dat de zaak goed zal uitvallen, daar toch de IN DB BEVORDERING VAN HET SC}IOONE, e s handwerken en de dekoraties van de mode afhangen , en de mode ; tegenwoordig ten minste, op schoonheid geen acht slaat. Zeker zijn er wel dekorateurs en dekoratiekunstenaren , die zich boven de mode verheffen en kunst nastreven en weten uit te voeren. Als wij echter zelf niet bekwaam zijn , het kunstdoel te huldigen , en het werkelijke goede en smaakvolle te erkennen en te schatten , zoo gaat het met ons als met eene zekere dame, die met den besten wil, het beste doel en de rijkste midde - len , op 't laatst niets had dan ergernis en verdriet. Zij wilde eens , bij de inrichting harer nieuwe grootsche zalen , iets voort. 'brengen, wat boven de afgekeken patronen der moderne smaakloosheid verheven was , en wendde zich ook tot goede krachten; ongelukkig echter niet aan tenen kunstenaar, maar aan meerdere. ^Zelf zonder gedachte of oordeel , niet bekwaam tusschen verschillende doeleinden en bedoelingen te onderscheiden, nu dezen dan dien om raad vragende en niemands raad volgende, wankelt .'.zij ontevreden over en weer, laat het kostbare met beelden ver. 1 Ik geef dit den Heer Falke niet toe. Ik erken, dat de Mode in het meubleeren het eklektisme voorstaat. Zij mist den geheimen, grootendeels werktuiglijker drang, die haar, in vroeger eeuwen, kunstenaars en handwerkers bgzantijnsch, romaansch, gothiesch, italiaansch, Charles-Quint, Louis XIII, XIV , Régence, XV, XVI, république, ja zelfs nog empire inspireeren deed. Wij geven haar, als zij Erwin von Steinbach, Rafaël, Benvenuto, Dietterlin -of Vreedeman Vriese bezielt, den aanzienlijker naam van s t ij 1; en het eklektisme sluit geene stijlen uit; meent, dat onze tijdgeest, onze rechtmatige behoeften niet vorderen, dat een stijl heerschen zal over alle plastische scheppingen; het waagt een opera in toegepaste Renaissance te , bouwen, op weinig afstands van een kerk van Thomas van Aquinen in XIII-eeuwsche Gothiek. -Keurt men dit af, --- kan of wil de geest den overgang niet maken, die noodig ,-is, om zich thuis te gevoelen beurtelings in den salon Maria.Leczinska en in /de huiskapel S. Louis, -men moet het toch niet hieraan wijten; dat er op ^dë schoonheid geen acht geslagen wordt. Het komt hier van daan, dat onze tijdgeest, dien men op het gebied der door menschen geschapen vormen de Mode noemen kan , eene andere overtuiging, en werklijk andere vatbaarheden in die sfeer heeft, dan de voortijd. De Mode slaat wel acht op de schoonheid; zij geeft er zich wel rekenschap van; al vindt zij ze niet altijd. Vele personen raadplegen de Mode echter niet : zij zijn dom, bot, distraits; in die stemming bouwen en meubleeren zij : en zoo passen zij het levensbeginsel -eereer mode slecht toe. Het was op het gebied van het kostuum eene verademing toen wij van de afschuwelijke ballon-crinoline verlost werden en de opgenomen rok (de poufe is in beginsel niets anders) hiervoor in de plaats trad; maar ook •,-dit beginsel wordt vaak zonder oordeel toegepast. J. A. A. TA. . DIITSCHE WARANDE XI. V DE ROEPING DER VROUW. cierde plafond weêr afscheuren , omdat het niet bij het tapijt komt, verwerpt het tapijt, omdat de meubels er niet bij passen, en komt zoo eindelijk tot een rezultaat, dat, mislukt als het is, noch haar, noch anderen vreugde verschaft. Wij zien hierdoor , dat de ideale roeping der vrouwen in de bevordering van het schoone ook zijne reëele subjektieve zijde heeft. Het gebrek aan schoonheidszin wreekt zich op de voorwerpen wreed genoeg. Een reden te meer, om ons eer wij aan 't werk gaan , bizondere moeite te geven. Wij weten nu ook , als wij ons het besprokene herinneren , dat de schoonheidszin ons zelf noodzakelijk is als een - niet te verwaarlozen onderdeel der moderne beschaving, dat zij noodzakelijk is voor de opvoeding der kinderen, wier esthetische vatbaarheid gewoonlijk van hun vroegste jeugd af, door slechte prentenboeken , door smaaklooze omgeving bedorven wordt; wij weten , dat wij daardoor aan de beschaving: der toekomst meewerken , hoe weinig het deel ook zijn- moge, dat ieder voor zich zelf opdoet; wij weten eindelijk, dat wij hierin voor ons geheele leven een bron van vreugde en genoegen hebben. Zeker redenen genoeg , om de roeping der vrouw in betrekking tot het schoóne het hoogste gewicht toe te kennen. Wij moeten echter niet gelooven, dat het begrip van het schoone ons van zelf toewaait ; neen , met oordeel, moeite en oefening moet het verkregen worden ; en dat zoo veel te meer, daar wij tegenwoordig volstrekt niet, zoo als het in gelukkiger . kunst tijden het geval was, onder het schoone opgroeien, maar de tegenwoordige mode in pracht, nijverheid en zelfs in de kunst „onze oogen -bedriegt. Het schoone spreekt zijne eigene taal, en wij moeten haar leeren, gelijk iedere andere. Wie haar echter geleerd heeft, deze taal; en haar weet te gebruiken, die heeft, om met Goethe te eindigen, van die nektarschaal _gedronken, die Minerva haren lieveling Prometheus uit den hemel bracht; en heeft daardoor aandeel gekregen in het schoonste geluk: DE KUNST. F. L. TH. A. Tx. , vert. EEN KLEINZOON VAN PIETER CORNELISZ. HOOFT. DOOR H. J. ALLARD , PR. Wat Prof. de Hoop Scheller , in de Dietscke Warmde, mededeelde over de t"Roomsche reis" van Aernout Pietersz, Hooft 1 , verlevendigde in mij de herinnering aan 't geen ik eens -gelezen had over de reis naar Italie — "met den aankleve van dien" • door een kleinzoon van den Muyder Drost, een oomzegger van Mr. Aernout, eenige jaren later ondernomen. J. Van Lennep schrijft in zijn Vondel-editie (Deel V. blz. 570): "Hooft had niet meer - dan twee kinderen nagelaten : een zoon Aernout genaamd, die thands (1647) te Leyden de rechtsgeleerdheid studeerde, en tot wiep de laatste brief, die van zijn vader overig is , gericht was : -- en eene dochter Christina... . Die dochter huwde eerlang met Coenraad Burgh 2 , Schepen en Raad dezer stad en later Thesaurier-Generaal der Vereenigde Nederlanden." Deze Christina Hooft en die Coenraad Burgh , Heer van Cortenhoeff, hadden -- zegt van Lennep in de "Nalezing" op de .aangehaalde plaats — «vijf kinderen". Die "vijf kinderen" beiett'en echter onzen Vondelverklaarder alweer niet, later (Deel X blz. 592) te gewagen van "vijf zonen en een dochter, even als haar [Christina's] -moeder 3 Leonora genaamd, welke de bruid .zou worden van Nicolaas van Vlooswij ck , Heer van Papecop 1 X, 325. 2 Aan • diens vader "Albert Coenraeds Burg, Ambassadeur der Ho. Mo. HH. aan den Grootvorst der Russen" schreef Hooft reeds in Oct. 1630 een brief, hein betitelend : Gunstige Neef; insgelijks in Dec. 1640 tweemaal (Ed. V. VIot. 278, 775, 781 . 3 Eleonore Hel lemans , Hoofts tweede gade. 68 EEN KLEINZOON VAN PIETER CORNELISZ. HOOPT. en Drost te Muiden , zoon van Anna van Hoorn , Vondels edele beschermvrouw 1• Over een, en , wel den oudste, van Christina's vier of vijf zonen , een van Leonora's broeders, Albert Coenraadsz genaamd, vond ik onlangs eenige belangrijke uarichten waar ik die wel het minst en het laatst zou gezocht hebben , en waar zeker weinigen ze nog hebben aangetroffen : reden genoeg om ze hier mede te deden. De "groote" Jansenist, de volgens Oud- Roomschen thans Oud-Katholieken "onsterflijke" Messire Antoine Arnauld , - docteur de la maison et. soci été de Sorbonne 2 , schrijft in zijne "Apologie 3 pour les Catholiques, contre les faussetés et calomnies d'un livre intitulé : La politique du clergé ,de France" onder meer het volgende: "Voici une autre conversion non moins édifiante, dont en m'a envoyé une relation fort fidelle, que je ne ferai qu'abrége-r. C'est, d'un jeune Hollandois , nommé M. dlbert Burg , d'une des premières et des plus illustres familles d'Amsterdam; car ses 1 Verg. Vondel t. a. p. blz. 589 , en op blz. 591 het vers op "het inhuldigen" van Nicolaas als Drost te Muiden en Baljuw van Goeilant enz. Daar luidt het over Hoofts kleindoch ter : D'aengename Leonoor Wil by wijl den eisch der klaghten By den strengen heer verzachten, Op haer grootmoêrs minzaem spoor. Zoo verdientze by de menschen Vollen zegen tot een loon, Als zy met een blijden toon Haer gewenschte vruchten wenschen ; Vruchten daer het kroost in zweeft Van den grootvaer, die voor heenen In dit ampt heeft uitgescheenen , Of daer Vlooswijcks aert in leeft. Het parkietje van Kristina , destijds nog "Mejuflee , werd door Jan Vos bezongen : Zie Alle de Gedichten van .T. V., II, blz. 495. 2 't Is bekend, dat deze knappe pennevoerder van 't. Jansenisme, door den Apostolischen Vicaris Joannes van Neercassel met open armen hier te lande ontvangen, de vertrouweling werd zijner Hoogwaardigheid. Hij kon dus de zaken weten : hoe hij ze wist blijkt uit zijn eigen getuigenis. 3 UJuvres de Messire Ant. Arna'ild, ed. 40. Paris-Lausanne, 1778-1781 Tom. XIV, pag. 861. De Approbatie der Apologie door "Mgr. l'évêque de {rondom, précepteur de Mgr. le Dauphin" (J. Benigne Bossuet) is. gedateerd uit 'IS. Germain en Laye, le sixième Décembre 1674„. E11N KLEINZOON VAN PIETER CORNELISZ. HOOFT. ayeux 1 de père et de mére, Albert Conrard Burg et Pierre Corneli Hooft, ont été dans les plus grands emplois ; et son père , qui s'appelle M. Burg de Cortehoef,, a une des plus belles charges de la Hollande , qui est celle de Trésorier Grénéral $. Celui doet je parle étoit 1'ainé de cette riche famille ; et comme il se trouva avoir de grandes qualités de corps et d'esprit, outre ce qu'il savoit de langues vulgairen, ii devint fort habile dans le Latin , dans le Grec, dans la Jurisprudence , dans la Phi osophie et dans les Mathématiques 3 : ce - que lui auroit pu être une occasion , si Dien n'eut eu pitié de lui , de passer de 1'hérésie á l'athe'isme , par 1'amitié qu'il contracta avec Spinosa, le plus impie et le plus dangereux homme de ce siecle. Etant dans ces dispositions, qui ne pouvoient que l'éloigner 1 Het onbepaalde ajjeux beteekent hier: grootouders. Een staatjen opmakend der reeds genoemde personen , krijgt men: Coenraad Matthijsz. Burgh x Brechtjen Rodingh Dr. Albert Coenraadsz. Burgh, in 1618 door Maurits in de regeering gesteld, 1619 Schepen, 1630 gezant naar. Moscovie, 1638 Burg., t 1647 te Novogorod. X..? Mr. Coenraad Albertsz. Burgh, heer v. Kortenhoef, geb. te Amst. 1623 , gezant X naar Rusland 1647 , Raad en Schepen in 1648. Christina Hooft, Pietersdr. Cornelis van Vlooswijck X Anna v. Hoorn, Vondels beschermvrouw 4 of 5 zoons, van welke de oudste ALBERT* COENRAADSZ BuEGH , en eene dochter Leonora X Nicolaas v. Vlooswijck. 2 Sinds 1666, ter vervanging van Hieronymus van Beverningk. 3 Ook zijn vader en grootvader waren geletterde mannen : 't is bekend, dat de laatste, curator der Doorluchtige School, een liefhebber was der Poesie en Vondel aanmaande om den moord van Oldenbarneveld tot onderwerp van een treurspel te nemen, ja zelfs den Dichter het denkbeeld .ingaf om het onder Grieksche namen te bewerken. Als Schepen verdedigde hij dan ook den aangeklaagden Vondel S en bezorgde . hem het geld voor de opgelegde boete terug. Verg. van Lenneps Vondel, en over hunne moscovische gezantschappen: Scheltema's Nederland en Rusland II, 124-148, 208-226. [* Hij was dus een broeder van dien Mr Coenraed Burgh, die in 1689 Raad, in 1690 Schepen te Amst. was en, met zijne vrouw Anna Maria Bioker, Jacobsdr , in 1701, alsGoeverneur naar Curaçao vertrok, maar met het schip en het grootste -gedeelte van hetvolk reeds op de kust van Frankrijk verongelukte. — De familie Bargh voerde een zilverenburchttoren in blaauw en een zwarten adelaar in goud, nu eens in een gedeeld , dan in een gevierendeeld schild. . . A. Ta.] 70 EEN KLEINZOON VAN PIETER CORNELTSZ. HOOFT. duw salut, il 'hui prit envie de voyager, et il se mit en chemi pour 1'Italie , avec - quelques jeunes gens qui lui ressembloient ,. mais qui n'étoient pas si emportés que lui contre la Religion Catholque, contre laquelle il ne se pouvoit empêcher de parler en toutes sortes d'oceasions, et de railler de tout ce qui s'y fasoit, d'une manière si outrageuse , que ses compagnons le menaooient souvent de se séparer de lui, dans la peur qu'ils avoient que eela. ne leur fit des affaires. Jusques-lá ce fut un Saul, qui ne pouvant ravager l'Eglise autrement, le faisoit par -, ses parolen et ses railleries injurieuses. Mais Dieu fit bientót,. 'par la puissance de sa gráce, que ce loup se changea 'en agneau. Il se plaisoit h disputer avec des Catholiques, parce qu' ayant l'osprit présent et subtil , il s'imaginoit , comme il étoit plein de lui•même , qu'il n'y en auroit point qu'il n'embarrassat ; et qu'il ne mit hors 'd'état de lui répondre. Dieu se servit de sa pr'somption pour l'attirer á lui. II eut une conférence ' dans „ l'.État de Venise , avec un excellent Religicux , qui lui parla avec tant de lumiere et tant d'onctioii , qu'il sortit tout chang6 de eet entretien. 11 n'étoit plus touché d'aucuu plaisir : son orgueil commencoit á s'abattre; il gémissoit en lui-même dans. un profond silence, et il s'adressoit á Dieu, comme avoit fait-, autrefois S. Augustin , póur l'engager á lui découvrir la verité , et lui faire connoitre la voie par laquelle il devoit marcher. Il acheva de se déterminer dans l'Eglise, de S. - Antoine de Padoue, apres y avoir fait une longue et fervente priére; et ce fut lá qu'il prit sa derniére résolution de faire profession de la Religion Catholique , et d'en recevoir les sacrements. Il s'en alla ensuite h Rome , avec ses compagnons , qui ne savoient point encore son changement ; sinon, qu'ils s'apercevoient. bier ' qu'il étoit plus, sérieux qu'a l'ordinaire. Il y rencontra un pieux et savant- Dominicain , Docteur de Louvain , qui étoit de la ville d'Amsterdam , nommé le P. Harney l ; et s'étant séparé 1 Deze Pr. Martinus Barney, was den 6 Mei 1634 te Amsterdam geb., en t 22 April 1704 te Leuven, . na de hoogste waardigheden als leeraar en bestuurder in de Dominicaner orde bekleed te hebben, (Zie over hem het Bel - gium L3ominicanum collectore Bern. de Jonghe, pag. 348 en 349 , waar het EEN KLEINZOON VAN PIETER CORNELISZ. HOOFT. de ceux avec qui il avoit voyagé jusqu'alors, il se mit sous sa conduite, et ne songea plus qu'á se doneer tout entier .aux exercices de piété. Cependant le bruit courut á Amsterdam qu'il avoit change de Religion ; on en fut fort en colére chez lui : on ne lui envoya plus d'argent; on lui écrivit des lettres menacantes et on employa toutes sortes de machines, pour ramener grafschrift van den Provinciaal te vinden is ; en de Scriptores ordinis praed icatorum van Quetif en Echard, • pag. 765.) Arnauld noemt hem hier "un pieux et savant Dominicain" 't geen die "groote Kerkvader" later niet meer deed, toen de sterk anti-Jansenistische Harney in 1686 en 1693 in 't Vlaamsch en Latijn tegen hem geschreven had. (Zie CEuvres d'Arnauld Tom. II, 737. III, 2, 610, 416. IV, 68. IX, 25, 27, 30). De omstandigheid, dat Albert Burgh Pr. Harney te Rome ontmoette, geeft ons tevens het tijdstip aan, waarop de reis en de geloofsverandering van Hoofts kleinzoon heeft plaats gehad. In de jaren 1672--1674 bevond Harney zich te Rome, door den Magister generalis daarheen ontboden: bij gevolg moet Albert in den loop der jaren 1671---1673 tot de moederkerk zijn wedergekeerd. [Het is mij ' een niet gering genoegen , dat Dr Martinus Harnay of (wil men) Harney tot de bevestiging der geloofsovertuiging van Albert Coenraetsen Burgh iets heeft bijgedragen : niet alleen was de geleerde Dominikaan mijn ftadgenoot, maar hij komt in mijn geflachtregister voor. Zijn neef en naamgenoot Marten Harnay was de fchoonvader van Joannes Thijm omftreeks 1700. De Harnays hebben hier, onder de "Oude Burgerye" gebloeid tot in de 2e helft der XVIIIe Eeuw. Zie meer over hen in mijn Almanak, 1865, bl. 253. Ik laat geen gelegenheid voorbijgaan om zulke dingen in het licht te (tellen, -om dat de hoorende doven , onder onze beftrijclers, het altijd doen voorkomen, als of de kath. Nederlanders van eenige befchaving , in den loop der XVIIe E. , het zij het land geruimd hebben, het zij allengs ned. hervormd zijn geworden, en dat de tegenwoordige belijders onzer gezindheid hier van-buiten zijn ingekomen , en daarom, ondanks hunne burgerlijke en burgerfchapsrechten , min of meer als vreemdelingen zijn te befchouwen. Maar de tijd is voorbij , dat wij ons zoo iets kunnen laten aanleunen. Wij beginnen onze papieren (die in de ongunst der tijden eenigszins gedekompleteerd waren) weêr tamelijk wel in orde te krijgen en gelooven eenig recht van fpreken te hebben, niet alleen volgends de wet, maar ook uit historische bevoegdheid. Dat is ons méer waard dan de ftoffelijke welvaart, die onze onbruikbaarheid als ambtenaren ons in neering en nijverheid heeft doen zoeken en die velen onzer er in hebben gevonden. Indien de Standaard- en Nieuws-van-den-dag-mannen zich verwaardigden het fpiegelwerk hunner camere obscure eens te r` ichten op het interieur der katholieke Hollanders, en zij zagen wat er in onze harten en in onze gezinnen omgaat, hoe wij in denkwijze, zeden, taal, -tradities, Hollanders zijn van den kennelijksten en krachtigsten (tempel, dan zouden ze toch misfchien van het vooroordeel te-rug-komen , dat we, wat nationaliteitsbefef aangaat, bij hen achterftaan. De befchuldiginá zof te belachlijk wezen om er ons bij op te houden, indien ze niet met zulke ftalen voorhoofden was volgehouden. Lag de oorzaak alleen maar in gebrek aan kennis t maar 't is gebrek aan rechtsgevoel. A. Ta.) 7Z EEN KLEINZOON VAN P1ETi R CORNELISZ. HOOFT. Un jeune homme qu'on ne croyoit pas être encore bien afferuii: dans son dessein. Mais riep ne 1'ébranle; il prend de lá occasion. de mieux pratiquer les conseils de l'Evangile; ii renvoie son. valet ; ii s'habille pauvrement ; il vit de même , et il se met en_. état d'avoir besoin de si peu de chose, qu'il ne fut point obligé poer cela de dépendre de personne. Et le bruit de son changement et de sa piété s'étant répandu dans Rome, il se trouva des personnes charitabies , qui lui offrirent une somme d'argent. Mais il la refusa, . en dt clarant qu'il avoit promis á Dieu de eo rendre volontairement l auvre, pour reconnoitre les gráces qua Jesus-Christ lui avoit faites. Cependant il se résout de retournee chez ses parents , afin de leur rendre compte lui-me^me de ce qui 1'avoit obligé de changer-de Religion. Il se met en chemin, avec 1.e P. Harney 1 , couvert d'un méchant habit, et aliant souvent nuds-pieds; et même, pour dompter davantage son orgueil naturel , il ne rougi t point. en plusieurs occasions de demander l'aumóne , lui qui avoit -été élevé dans le Laste et dans les délices. Il arriva à Bruxelles : et passant de -la pour aller á Amster" dam, l'Auteur de la Relation qu'on m'a envoyée dit, qu'il le rencontra dans une barque, vêtu pauvrement; que le P. Harney ie lui fit connoitre, et qu'il l'obligea de lui compter l'histoire . de sa conversion; ce qu'il fit avec beaucoup d'humilité et de-modestie, et lui donna un narré qu'il en avoit dressé étant. en Italie. Lorsqu'il fut arrivé - á Amsterdam , il alla d'abord chez son onele maternel, le chevalier Hooft 2 , afin qu'il l'introduisit chea son père. La première personne qu'il y rencontre fut sa mere,. On s'imagine facilement ce qu'elle lui dit, et ce qu'il lui répondit 1 Deze verliet Rome in 1674, en, na zijn tweede verblijf, in 1677 , om ten volgenden jare aan 't hoofd geplaatst te worden der Dominicanen in de Hol landsche missie. Daar nu de Apologie van Arnauld reeds goedgekeurd werd. in t 674, kon hier van 1677 geen spraak wezen, of het werk moest in latere uitgaven vermeerderd zijn. Daar er echter ook sprake is van Vondels dood (1679) , zal dit werkelijk het geval moeten wezen. 2 Ook Aernout Hooft, al verdiende hij "de Duitsche lauwerkroon" niet ontving als chevalier "de Fransche koningsketen" der Sint Michiels-orde. ELAN KLEINZOON VAN PIETER CORNELISZ. HOOFT. "qu'il savoit bien ce qu'il lui devoit, et qu'il nn'en seroit jamaisingrat; mais que ni elle ni son père ne devoient pas trouver mauvais , qu'il aimát plus celui qui 1'avoit plus aimé ; que quand il jetoit les yeux sur Jésus-Christ couvert de plaies , et mourant pour lui sur la croix, il ne pouvoit que le bénir de la volonté qu'il lui avoit donnéè de porter sa croix après lui, et de quitter, pour le suivre , . père et mère et toutes choses,. comme il nous l'avoit recommandé dans 1'Evangile." Son père ne le vouloit point voir d'abord. II le • recut dans sa maison 1 ; mais il ne voulut pas sito^t le voir á sa table. Il lui parla dans la suite; toutefois on n'a point su ce qui ser passa entre-eux ; le file, par respect et par retenue , ne l'ayant jamais voulu dire. Il y en avoit qui croyoient, que c'étoit par foiblesse d'esprit qu'il avoit changé de Iteligion, et embrassé une vie si dure. Mais ils changeoient bientot de pensée après 1'avoir entretenu; et il y en a . qui -ont avoué á des Catholiques , qu'ils en étoient sortis avec admiration. Il y a des Ministres qui lui ont parl4, . evitant touj ours néanmoins d'entrer en dispute avec lui ; et lelivre qu'il a fait, sous Ie titre do Methode facile, contenant les motifs de sa conversion , lequel il est certain qu'il composa lui - même, est demeuré sans aucune solide réponse depuis qu'il a éte imprime 2• M. de Cortehoef , son père , voulant Ie retenir dans Ie pays lui offrit son logement et sa table , avec mille Oorins à dépenser par an , sans qu'on lui fit aucune peine sur la Religion. Mais ne voyant pas de jour á le . servir [den vader] pour sou salut, une aussi grande charge que la sienne (qu'il eut perdue , en se faisant Catholique) , étant un étrange obstacle h sa con- 1 Zijn moeder Christina had . Albert, blijkens het voorgaande, ten huize van Aernout ontmoet. -Zoo onze hooger voorkomende berekening van Alberts bekeeringsjaar juist is, kan Mr. Coenraad Burgh niet overleden zijn in 1669, gelijk v. d. Aa's Biogr. Woordenboek te lezen geeft. Verg. echter vorige bl. Noot 1. 2 Ik bz.n r niet in geslaagd, op het spoor te komen van dat boek. Schier elke bekeerling, een weinig geletterd, gaf destijds zijne_bekeeringsgeschiedenis uit. Het beroemde werk van Dr. Andreas Rass "die Convertiten seit der Reformation" is . rijk aan zulke documenten. 74 EEN KLEINZOON VAN PIETER, CORNELISZ. ROOFT. version , qu'il [de zoon] n'espéroit pas pouvoir surmonter par des paroles , il [de zoon] trut qu'il y pourroit gagner davantage en se retirant dans la solitude , o ï il méditoit de passer le reste de ses jours , et oi'i il offriroit h Dieu ses prières et ses mortifications , pour le salut de ceux qui lui avoient donné Ie jour. Le jour méme qu'il partit , sa mere lui' mit entre les mains une notable quantité de pièces d'or, qu'il ne voulut point recevoir, en la priant de trouver bon qu'il_ ne se chargeat point, de ce qui -lui seroit inutile, dans le genre de vie qu'il vouloit mener. Et en effet étant arrivé en Brabant , comme son dessein étoit de se consacrer á . Dieu dans un couvent de S. Francois aupres de Rome 1 , ou Dieu est servi% dans le premier esprit de ce Saint, avec une charité, une piété, une mortification et nu désintéressement admirable , il demanda aux Religieux de eet Ordre h Bruxelles , de pouvoir prendre leur habit , pour 'faire le voyage avec , plus d'humilité et de pauvrete 2 , ce qui lui ayant, été accordé , il le fit dans eet état de pénitent, portant sur sa poitrine une croix de fer avec des pointes; vivant si pauvrement, et se passant de si peu de chose, qu'il ne lui fut pasdifficile d'avoir de quoi arriver jus'qu'á Rome : parce qu'il nerougissoit pas de recevoir par aumone ce qui lui pouvoit .manquer. Y étant arrivé, il dematida á étre recu dans ce Monastère: il y fut admis, et il y a fait profession, avec une foie qui ne se peut eiprimer , ou il continue á se sacrifier á Dieu , par une vie de mortification et de pénitence , selon 1'instinct de sa grace ,. qui a paru l'avoir appellé á cette sorte de vie dès le commeucement de sa conversion. Et c'est pour cola , autant qu'on peut juger des conseils de Dieu, qu'il n'a pas permis qu'aueune autre pensée qu'on avoit ene sur son sujet, ' et - qui paroissoit fort avantageuse à 1'Eglise, ait neussi. Car son père , qui ne pouvoit s'empêcher d'aimer un fils , qui avoit de si b onues qualités , et qui teinoignoit tant de. 1 Bij Rome; 't geschiedde echter te Rome zelf. Zie hierbeneden. 2 Ook uit het voorbeeld van Isabella Clara Eugenia blijkt, hoe gewoon een zaak het was, het religieuze ordekleed te dragen, zonder eigenlijke kloostergeloften te hebben afgelegd. 't Geschiedde nog onlangs in italie. EEN KLEINZOON VAN PIETEIL CORNELISZ. HOOPT. 7 5. piété, quoique dans une communion différente de la sienne ,. avant fait écrire h Rome par des Catholiques des plus considérablès d'Amsterdam , pour l'obliger á revenir dans Ie pays , en l'assurant qu'il ne trouveroit point mauvais qu'il fut Prêtre, e1 qu'il servit dans la Mission , on ne crut pas h Rome qu'on le dut forcer á quitter sa chére solitude, á laquelle Dieu 1'avoit appelli d'une maniéro si- extraordinaire, quelque sujet qu'on eut de croire , que la Religion Catholique pourroit tirer de grands. avantages de son retour en. Hollander" Tot dus verre de Jansenistische Kerkvader. Ook over de latere lotgevallen van onzen bekeerling geven, elders de werken van Arnauld 1 eenige narichten. Uit een brief, den 21'x°° Oct. 1684 door Mr. Du Vaucel (Walloni)„ den beruchten Jansenistischen agent te Rome, over Neorcassels. Amor poenitens 2 aan Arnauld geschreven , leeren wij de namen der RRoomsche kloosters kennen, waar Hoofts kleinzoon, nu een strenge Franciscaner monnik , zijne overige levensdagen gesleten heeft. "Je ne sais zoo schrijft Du Vaucel si 'je vous ai mande la mort du Frère Bonaventure , Superieur , et Instituteur Dei .Ritiri , qui' est cette Réforme étroite dont il avoit établi sept ou huit maisons de 1'ordre de S. Francois. Il mourut au mois de Juin , en odeur de Sainteté.... C'est dans, la Maison de Rome qu'il est mort et a été enterré. C'est lá qu'il avoit recu Ie jeune Abbé Al berb Burg , dont il est parlé-dans la seconde Apologie 3.' J'ai su que ce religieux est passé depuis quelque temps, par l'ordre de ses Supérieurs , dans la Réforme étroite qu'on appelle L',y de .Bipa, qui est fort austére, quoique peut-être un pen moins que les maisons Dei .Ritiri." téne vraag zou hier ten slotte geopperd kunnen worden : was - de 'bovenvermelde bekeering een overgang tot het Jansenisme of tot de. R. K. Kerk -- het Ultramontanisme, gelijk de bon ton thans schijnt te willen ? Al gewaagt Arnauld t. a. p. zoowel van den Ultrainontaanschen Vondel 4, (dien hij -- karakteristiek 1 Tom. II, pa;. 476. 2 `>jk voor dat bruine of blaauwe cirkeltjes een paar kringen met de punt van het boetseerflokjen 'getrokken. Daar moet hier fchitterend blinklicht en geïzoleerde kracht te voorfehijn komen. Daar wordt hier uitgehold, en effekt van het fterkste donker, naast een zonnevonk , tot den duursten prijs gekocht. Dat blijft geen beeldhouwen meer. Ik geef het toe. Of deugt de definitie der beeldhouwkunst niet 9 Moet zij nog iets anders doen dan de werklijke grenzen van lucht en - materie als middel tot uitdrukking harer ideën te bezigen ? CARPEAux redeneert zóo : ik behoef niet uit te hollen , waar de natuur uitholt; ik. mag indiepingen vullen, om magerheid en te fterke fchaduw te voorkomen : zoo mag ik dan ook uithollen , waar de natuur niet uit NIEUWERE BEELDHOUWKUNST. holt, om een kracht te krijgen , die ik aan geen verf ontleenen kan. Maar zie zoo'n oog en profil ! Er is een hoek uit, en zijn zonlicht is een aarden pennetjen ! Dat is de veroordeeling van het fysteem. Een ronde-bosre beeldwerk van natuurlijke of mindere grootte moet van alle kanten gezien kunnen worden. Een beeldhouwwerk is geen fchilderij, . dat men maar van éen punt zien kan. En een , aut- - of bas-relief dan ? Ja , dat is de over- gang van het boetseeren op het fchilderen. Bij beelden , voor nisfen bestemd, mag ook bij den befchouwer op een beperkt getal Randplaatsen gerekend worden. Maar zal men het , uit hoofde dier uitzonderingen, met alle uitgeholde oogen voor lief nemen. 't Is bedenkelijk. Schilder dan alles maar ! Neen, want. er is in' zoo'n buste een charme, die een fchilderij niet heeft. Zoo'n fchilderij , dat wech is , als gij een half el links of een half el rechts gaat staan, dat op een raam gefpannen is, een raam van wit greeneuhout, met fpietjerts vastgezet, dat van achteren, dus in zijn waarneembare grootste helft , een grijs doek met kleine ruitjens en vaak met groote bruine vlekken vertoont, dat , bij verplaatsing, trilt en in- en uitwappert met de ílem van een ffecht. gefpannen tamboerijn : neen , wij geven, om die oogent de voordeelen van een buuste boven een gefchilderd. portret (dat, zelfs op Paneel , bij zijn aanmatigend vierkant, trekt en fchrankt als de deur in een tooneeldekóratie), volstrekt niet prijs. Wij zullen het dan met die gebeeldhouwde ooglichten voor lief moeten nemen! Zie eens hoe handig DESENFANS (N° 116 Sted. Ttft.) met det oogen van die flink gebouwde Dame omfpringt , die , in haar chamber-cloak, heur haren trest (en men lastert, dat de haren niet meer in de hoofden der Dames geworteld zijn!). Hij heeft haar blonde wimpers weten te geven ! Hoe krijgt hij dat effekt ? Door een uitdieping als CA.RPElUX , in tegenflelling van een afgerond plan aan den onderkant van het bovenooglid, dat eenereflektie- verlichting ontvangt, en u aldus een paar blonde wimpers te zien geeft 1. Die DESENFANS heeft talent. Wat is het jam- 1 Met veel meer genialen takt nochtans heeft de Milanees G"NDZ de lange wimpers van "y oung Kal ed", Lara-s «single page Of foreign aspect" weten uit te drukken. Dit marmeren beeldtjes , dat in de nieuw gebouwde fraayer 138 NIEU wER4 BEELDHOUWKUNST. mer, dat de zondeval plaats gehad heeft. Hoe rustig zou men - anders dat. fchoone ,. van voren geziene moedernaakte maagden beeldtjen in marmer aanfchouwen, dat hij Het Geheim betitelt; hoe zou de tegenwoordige of toekomende Mevrouw Desenfans in haar onrecht zijn , met niet gaarne te hebben , dat haar geliefde modellen naboetseerde, in die mate ongekleed ! Men kan niet ontkennen . dat het bezwaar van de onderstelde Mevrouw of Me j uf vrouw des te gegronder is , om dat er- hier werklijk fpraak is van fchoonheid; de Heer DESENFANS heeft zijn gevoel en zijne fantaizie, niet flechts zijn waarnemingsvermogen en zijn geoefenden boetseerflok laten werken. Hij heeft niet flechts met liefde, met verliefdheid zou ik bijna zeggen , de ronde vormen van zijn beeldtjen geflreeld en haar mollige veerkracht op de proef gefield. Er zijn gevaren aan het bezit van dat kunstwerk verbonden. Jeugdige Nieuwsgierigheid, die voor de Gratiën van CARPEa^UX komt te liaan, zal allicht zeggen : "Is het anders . niet !" Voor het beeldtjen van JDESENFANS vindt zij zich .... niet te-leur-gefteld. Dat gaat niet aan. De Drie Gratiën deugen niet, om dat zij leelijk zijn , en hoewel ze , daardoor , ondanks hare naaktheid, gants onverleidelijk daar heendansen ; maar met beeldtjens als dat van 1)ESENFANS (offehoon het niet bepaaldelijk is ingericht op het prediken van ontucht) brengt men jonge-lieden van liet rechte pad. Het nymfjen ftaat in lustige rust geleund tegen een tuinterm, èn heft het hoofdtjen op om den Boschgod iets in te fluisteren. Het is een zeer vrouwelijk beeldtjen. Dit maakt het niet minder -ongcfchikt voor eene maatfchappij , die a}tijd nog (en ondanks de verzekering van den Franschman uit het Ilanclelsblacd behoefte gevoelt aan het loof van den vijgenboom. De Eva van den Heer CM tPEAUX is weer zoo teelijk mogelijk gepozeerd. Zij heeft haar linker been tegen liet lijf aangebracht, kunstzaal der Heeren Frans Buffa en Zonen is- ten-toon-gefteld, komt mij voor nog wel de kennelijkste vertegenwoordiging van de "Nieuwere Beeldhouwkunst" , de beeldhouwkunst der k 1 e u r, aan te bieden , die wij hier te Amsterdam gezien hebben. Het is met een sans-gene gebeiteld, als of Rembrandt of Paolo Veronese of Salvator Rosa zijne wemelende tinten bij elkaar rad gezet, en dan hebben de kolóristen der beeldhouwkunst , bij zoo veel kleur en gloed, gewoonlijk nog een teekening, waarvan de lijnen zeer raak zijn. NIEUWERE BEELDHOUWKUNST. I89 zoo dat haar voet op de zodenbank ftaat , waarop zij zit ; haar linker arm kruist voor dit been heen en houdt in de hand een appel. Zij buigt het aangezicht naast de knie en fchijnt te blo zen. Ook in haar rechter hand heeft zij een appeltak. Een dunne flang kruipt door heur haren, om het hoofd, en fluistert haar zijn helschen raad in 't oor. Deze gedachte is vernuftig; maar van welke zijde men het zittend beeldij en ziet , 't is altijd evenleelijk. 't Schijnt den Heer CARPEAUX genoeg, als iemant zus of zoo zitten kan : dan maakt hij 't terftond na. Zijne Défense dee la patrie is de type van de wanfmaak. Het is eene • vrouw, die half zittend , wijd-beens, met het hoofd vooruitgeftrekt en een zwaard in de rechter vuist , den vijand bedreigt. Hare teenen , ankeren zich in den grond; hare fpioren zijn fterk gespannen ;. zij is - als een vrouw , die zich voor een gladiator uitgeeft. - Niets, leelijker, dan die vrouwelijke vormen, uitfluitend mannendienst praesteerend.. Ik zie haast nog met meer verfchoonin; een vrouw voor een vrachtfchuit gefpannen. 't Is jammer van zoo'n machtig kunstenaar. Het fchijnt toch wel , dat men 't in de kunst zonder wat goede fmaak niet ftellen kan. Beurtelings meer romantiesch en meer klashek biedt de Sted. Ttfl. eenige fraaye italiaansche buusten aan : van CH . BRUNIN, ' een te Rome verblijvend Henegouwer , eene lachende vrouwentronie, N° 6 9 (Ciociara?) en een Jongen Napolitaan , N° 7 0 ; van den beroemden PII^TRO CALVI, te Milaan, de met fchier levende bloemen vercierde Lente, N° 76, benevens een jongen Herdex( in aarde , N° 7 7) ; van EDW . MULLER van Coburg , eveneens te Rom.e gevestigd, een lief Meisjen uit de Frov. Nettuno in warm getint marmer , No 369. NI. cCHtTLTZ te Berlijn draagt insgelijkseen vrouwenbuuste bij (uit de Campagna) , in meer klasheken rant, N` 468. Acht men dit werk wat koud , het ligt niet aan liet ontbreken der oogappels. Men denke aan de marmerwerken van ROVER! De Heer TH. C. SIMONs fieekt met zijne T^ioletta, en Traviata min gunstig bij die buitenlanders af. Tooveren doet hij niet met boetseerftok of beitel. Het leven ontbreekt. Veel beter is zijn groepjen 0rjckuld en Trouw : een kind, flapend op een liggenden hond. Maar veel , veel heeft hij toch nog te leeren. 140 NIEUWERE BEELDHOUWKUNST. van den machtigen Milanees BARZAGHT, met zijn Mosca cieca (Blindé-Kooijen). Dat • is een allergracelijkst figuurtjen, in den goe. den zin, en de Koning behoefde geen Koning te zijn om dat lieflijk beeldtjes, zoo meesterlijk - van uitvoering als geestig en zwierig van ontwerp , te willen bezitten (NO 19). Ook het Vogelnes j en (N° 7 5) van CALVI is alleraardigst : Zoo'n fiks gebouwd broekemannetj en , die een katjen wechllaat , dat het op zijn vogeltjens voorzien heeft. Veel minder is de Verrasfng, N° 1.85, van PIETRO G uARNERIO te Milaan ; het is een kind , dat zich vermaakt met een St-Niklaas furprise. 't Is proza. Losser gedacht en beter van proportie is zin Foor het bad, N° 186, een kind, dat vreemd genoeg ! haar hemdtjen aantrekt. Moet het ook Na het bad zijn ? De beide beelden van gewijden aard van J. vAN ARENDONCK te Mechelen zijn zeer zwak , No 12 en 13. Verdienstelijke báreliëfs leverden de engelsche Dames MARGARET FOLEY (akademiesch) en E. A. HADwIN , beide te Rome : N° 151, 152, 195. Een charakterbuuste van ED. LABORNE te Brussel (NO 273) valt ook nog zeer te prijzen. Maar de palm komt toe aan den reeds . genoemden ED. MULLER , voor zijn N° 368. Hij betitelt het De Onschuld, in gevaar. Het is een mar meren groep. Kupido (peelt met de tresten van eene bij hem neergeknielde jonge vrouw. Met den voorvinger van haar linker hand streelt zij het gevaárlijk wicht een der mollige wangetjeiis, en nadert met- hare lippen het andere , om het te kusfen. In hare rechter hand, die haar -in flaauwen boog los bij het lijf hangt, houdt zij een bloem. Van deze (achter)zijde hangt een (malle draperie van haren fchouder , die de opening. vult tusfchen haar en het kind. Met oneindige gratie en ingetogenheid is dit kiesche onderwerp behandeld. De half neêrgeknielde, half neêrgehurkte maagd is bijna naakt; het kind ziet men van voren: maar de beweging van den linker arm der fchoone Onschuld fluyert haar in zulke mate , dat men zeer gevoeglijk in gezelfchap van elke eerbare vrouw dit meesterstuk in oogenfchouw kan nemen , hetgeen met marmeren naakten maar zeer zelden het geval is. De gedachte is eenvoudig, maar de form, waarin zij zich uitfpreekt, is nieuw ; de fchikking van het . geheel is vol NIEUWERE BEELDHOUWKUNST. verffand en gevoel ; de bewerking van het marmer vol effekt : het modelé is van een geleerd en (maakvol kunstenaar, de épiderme natuurlijk, tot huiveringwekkens toe, en toch zoo als men ze bij godinnen, niet bij gewone tervelingen onderftelt. 't Is vreemd, dat zulk een edel kunstgewrocht , dat tevens vol zedelijken ernst is, eene zoo fchoon belichaamde kiesche gedachte, -- hier niemant, die een grooten falon heeft, tot den aankoop heeft kannen bewegen. Er is hier veel natuur, veel oorfpronklijke gratie, en tevens is de groep monumentaal gedacht en gekomponeerd. Het fchoone armtjen van het meisj en dat ('blindemannetje" (peelt, is beftemd er binnen een niet al te groot getal jaren afgellagen te worden : bij voorbeeld , --- al zou er geen (tok van een raagbol op vallen , wanneer de Heeren en 7Dames geestverwanten der Parijsche Commune-lat, het koninklijk paleis eens komen in brand (eken en alles kapot komen (laan, welks rustige fehoonheid zich met vertrouwen aan het openbaar geweten overgeeft. Maar zoo iets zal den groep van den Coburger MULLER zoo licht niet wedervaren : hij (leekt niet in de oogen. De baldadigheid is een der grondtrekken van ,de menschelijke natuur : vernielen — vlak maken, maar vooral het dom bedrijf, dat er aan voorafgaat behoort tot dat gene wat het barbarisme 't liefste doet. Minder de vergrooting van het plein, veel meer het (tuk (mijten van het fchoone ' XVII°-eeuwsche Waaghuis op de Westermarkt was de prikkel, die in der tijd den tlmst. Gemeenteraad dat allerliefst gebouwtjen (nog wat ánders dan de Hoogewoerdspoort!) heeft doen af breken. Nu ook weer : niet zoo zeer om een grooter gasthuis te krijgen , veel. meer om die oude vormen tot puin , te zien mokeren , en om te kijken, hoe 'ter aan 't eind van den Fluweelenburgwal wel uit . zal zien, als "Ons Heeren Logement" tègen den grond ligt , breekt men den boêl af. Er is geen queestie van, of de gevel van het O.-z. 11.-Logement had in zijn geheel of voor een goed gedeelte behouden kunnen blijven, ook bij uitbreiding van het gasthuis. De naam van "Logement" zoíi er zelfs zoo flecht niet voor gepast hebben. Maar het is zoo'n groot vermaak, een tak van een boomtjen te feheuren, een glas in te gooyen, 142 NIEUWERE BEELDHOUWKUNST. den vinger over een pas gelakt rijtuigportier te halen : 'iet is barbarisme en exces van befchaving , kinderachtig en , kindsch , les extrémes se touchent. Het liefste vernielt men echter nog wat zijne fchoonheid het meest tentoon-draagt; en daarom loopt de groep van MULLER minder gevaar : de gedachte is ingetogen , en de kompozitie is gefloten. De kunstenaar heeft geen M. achter zijn naam ; hij dingt dus niet naar eene der "uitgeloofde Stedelijke Medailles" ! 't Is licht 'te begrijpen. Tel ma%tre, tel valei. De Jury zou natuurlijk meende hij , de vertegenwoordiger der esthetische aspiratiën zijn van het Amsterdam onzer dagen , en eene stad, die dingen bouwt als de Beurs, de, Willemspoort en, God beter 't , de aanftaande Akademie v. B. K. , -- eene Stad, die zich de vernedering ge. troost haar hoofdgebouw , het monument van Van Campen en Quellien, mishandeld en misbruikt te zien , gelijk het nu federt 6O jaar het geval is , -=— zulk een Stad heeft waarlijk wel alle aanfpraak op het vertrouwen verloren van de kunstenaars , die haar toch nog de eer der inzending hunner werken doen. Maar dat de Heer MULLER geen medalje begeerde van het Amsterdam van 1874 , was geen reden voor Mijnheer Die of Mijnheer Die, om den groep weêr naar Rome te doen te-ru;keeren. 't Is aardig : onze Maeceenen fchijnen zich de gering 1 ohatting van de `Stedelijke Medaille" erg aan te trekken. Waarom is anders het ongeëvenaard meesterftukjen van CHAVET N° 89 (dat niets minder dan "Koketterie" voortelt) , eene jonge Vrouw voor haar toiletfpiegel , niet verkocht ? Waarom de kapitale fchilderij van C&RL BECKER, niet ," N° 20 ? Is het om dat het een kantoorbediende was , met wiens vrouw de Podestá Francesco het voor lief heeft genomen, en dien hij gezegd wordt te hebben laten vermoorden ? In allen geval had de kantoorbediende Bianca gefchaakt, en dat doen geen folide kantoorbedienden. Of is het, Dm dat een Kardinaal hier de fchoone rol heeft en den lichtmis zijn broeder, komt befchamen , terwijl men van den Abbé den indruk meent ontvangen te hebben , dat Jezuïeten , nonnen, en Kardinalen -- óok al ... groote deugnieten zijn P Soortgelijke ,reden kan echter niet beftaan voor N° 2 7 "Leven de Geuzen !" NIEUWERE BEELDHOUWKUNST. Ik ben niets minder dan een Geus (Cornelis Fransfen Thijm ^--de Raad en Schepen van voor 1578 --- zou zich omkeeren in zijn kist !) ; maar ik zou dat kordate ding van JAN VAN BEERS, JUNIOR wel willen hebben. Wat een' pit ! Wat echte bleekheid der volksgeestdrift, bij die gehavende vlag ! Dat rapier komt aan, ik beloof het u ! Men dweept zoo met FRANS HALS : in alle oprechtheid --- is dit niet tien maal mooyer ? 't Is geen aangename voorstelling , maar FRANS HALS dan ? En dan DAVID BLES: Grootvaders Lievelingscduëí, N° 42 .. zacht wat, er Raat een fterretjen bij. Maar ik wil toch zeggen, dat het charmant is. Jam. mer dat er eenheid in ontbreekt. Hot zou te blazoneeren zijn: Parti : au lr de chaleureux verdatre , chargé du groupe d'un papa et d'une maman tres-biera ; au 2d , cousu de même, au touchant concerto pour harpe et clavecin, accompagné d'une Surdité de carnation , habillé d'azur ('t was immers een bláauwe groot vadersrok ?). En dan het Stoeyen vare den Heer HEIN BURGERS, -voor zijn doen óok niet kwaad. J. C. GREIVE JR. Het Y... is verkocht: het is dan ook een meesterftuk ' van drijvende , rustige esthetische effekten. Onder ons gezegd : is dit nu niet mooyer dan WILLEM VAN DE VELDE ? JACQUAND, N° 229 , blieven de Heeren ,00k niet. Is het om de pijen ? Den Franc-tireur even min. Is men te Duitsch ? Zulke (lukken kunnen toch meedoen. En dan LEu ! Monsieur LÉvy had waarlijk nog op een medalje gehoopt! Nu, wat faktuur betreft ... die twee individuus in Paradijskostuum, N`, 296 , zijn goed genoeg van kleur en teekening; maar kijk me dat zotte Opstaan, N° 297 eens aan. Welke dikzak heeft dar voor gepozeerd ? Kunt ge u iets onaptijtelijkers denken ? Voor wie worden zulke dingen gefchilderd ? De Don- Juans ftrijken hun knevel op , eí :passent outre; wij , Christenen, vinden het aan alle kanten pitoj'able. CARLTJEN Mi cKE had toch ook wel verdiend te verkoopen : dat kindtjen, dansend voor den grootvader , N `' 366 , en dat Markenscb wiegjen. Hij heeft bovendien naar een Medalje gedongen . PASINI met zijn Turksche Markt zal wel wat duur wezen, N° 398 ; maar het écrintjee van RICHET : '-'Voor Saffo pozeeren" kon dat nie - mant bekoren ? Hadden de Heeren hun loepen thuisgelaten ? Of 144 liIEUWERF BEELDHOUWKUNST. zing der medalje ? En dan Mej uf vr. Roo- SENBOOM : 't is waar, zij weigert ook de medaljes ; maar voelt gij niet , dat er een hart klopt onder die bloemen ? - Daar ligt een menschenleven in. Is 'het iemants fehuld, als men het leven wil laten (preken, dat er dan weemoedige tonen voor den dag komen? Dat is muziek — die bloemen, en alle muziek heeft iets melancholieks : alleen het Haat in de koddige tot foms zeer bitteren humor over. Me j. ROOSENBOOM is nog in de Schumannperiode. Het te-rug-blijven der koopers fchijnt toch niet geheel aan de medalje-miskenning te moeten worden toegefchreven ; want de meesterlijke Rukken van de Dames Vos en HAANEN heeft men niet buiten aanmerking gelaten, en tegen Mev. BISSCHOP-SWIFT beftond uw bezwaar ook niet. Wat is dat goed ! N° 41. 't Is zoo hollandsch als de gedichten van Mev. Bilderdijk, die toch óok eerre engelsche opvoeding had genoten; maar daar is iets fijners van opvatting, fchikking en kleur in, dat u de hand eener Lady doet erkennen en huldigen; hetgeen bij Mev. Bilderdijk zoo zeer het geval niet is. Gij herinnert u : dat bed en de (zeer jonge) XVIIe-eeuwsche baker, die den zuigeling te kusfen geeft aan het zusj en. Toen onze "Vrienden -van bloemen", zoo als MARTENS, N° 331, ze noemt , in den katalogus lazen : " Bisschop-SwrrT (Mw. KATE) te 's Gr. De eer8te kus" , drongen zij er alle naar toe ; om te zien , wat die Dame daarvan gemaakt had. Ik onderfcheidde er onder anderen twee, die ieder een zeer langen overjas aanhadden en in een stijf korset fchenen te steken : maar allen zeiden : "Hee !" en zij keerden te-rug naar ËMILE LÉVY, edoch zonder die hukken te koopen ' .... Van te-rug-keeren gefproken -- fints lang had ik van mijnen uitflap te midden der fchilderijen moeten te-rug-keeren tot mijne stof — de beelden ; maar ik zie , dat zij verbruikt is. Au revoir, gij dichters van Mosca-cieca-s en 0n8ckuld en in gevaar! is het weér om de afwijzing J. A. A. TH. 1 Sommige liefhebbers geven lichter een quartjen dan een zak guldens uit. Van de 539 befchikbare kunstwerken der sted. Ten-toon-ftelling zijn er maar .44 verkocht, waarbij 11 landfchappen, 13 genre-ftukjens, 4 (tukken met bus- ten, en een beeldwerk; geen enkel historie-ftuk, als men het portret van Potter ren de ftadsgezichten daar niet toe rekent. H'KEDERIK VAN DE KERI{HOVE, Landschapschilder, gestorven op den leeftijd van 10 jaren en 11 maanden, 12 Aug. 1873. ZIJN LEVEN EN ZIJNE WERKEN, DOOR ADOLPHE SIRET. I. Zijn leven ! ... tien jaren : dat wil zeggen 's menschen reis tocht volbracht tot de, eerste pleisterplaats ; dat gedeelte _ van de.. tocht, waarin hij geleerd heeft te zien ; waarin hij naauwelijks begint te begrijpen ; waarin liet niet meer nacht, doch ook nog geen da; voor hem is. Tien jaren ! naauwelijks geboren. zijn, en dan te sterven; ongevoelig overgaan van de eene morgenstond in de andere; zelfs niet te leven ce . que vivent, les roses , maar juist genóeg om liet denkbeeld te rechtvaardigen. dat het leven snel als 't weerlicht is, en niettemin... , een naam maken! In September 1862 werd te Brugge een groot kunstenaar geboren en in Augustus 1873 kwam de wreede dood , meer dan ooit onverbiddelijk , en ontvoerde hem op den drempel dieronsterfelijkheid , waar de geest van dat wonderkind reeds alle aanspraak op had. Ja, de lezer vergist zich niet, Frederik van de Kerkhove was tien jaren en elf maanden toen hij stierf,, en hij heeft op deze waereld en in onze kunstgeschiedenis een lichtglans achtergelaten, die nooit meer uitgedoofd kan worden. Alvorens wij een aanvang maken , met de ontleding van het« 148 FREDERIË VAN DE KERKHOVE. voortreflijk kunstwerk, nagelaten door dat kind, moeten wij u zijn leven beschrijven; want hij had een leven dat teêre , prachtige schepsel van God; hij had een leven van Benige jaren slechts; maar daarin, de vrucht leverend van het rijkste aanzijn , dat hier op aarde gevonden wordt. Het genie smoorde hem , om zoo te zeggen , in de wieg; maar niet alvorens het hem zijne geheele ziel had doen uitstorten , zoo dat het kind buiten zich-zelf getreden is , nog vóor zijne dood. Als wij niet onder onze oogen handen bijna al de werken van dezen kleinen martelaar van 't genie , en als wij niet in onze handen het bewijs hadden van al 'tgeen wij gaan zeggen , dan zouden wij ons het slachtoffer wanen eener koortsachtige zinsbegoocheling; maar neen, alles is waar, alles is van de klaarste naauwgezetheid , en wij hebben ; dit bidden wij u te gelooven, al de overtuiging onzer rede, van ons oordeel en onzer ondervinding noodig, om ons thands aan de verrassendste studie te kunnen overgeven , die ooit een schrijver over kunst had in te stellen. Wanneer een geliefd kind sterft , al was hij , zoo als dit misschien eene volstrekte uitzondering , dan hebben de bedroefde ouders wel wat anders te doen dan zijne nagedachtenis in te balsemen; zij beweenen ze. In hunne diep gevoelde eu stille smart zwijgen alle andere gevoelens , alle andere gewaarwording- en, bijna alle plichten. De droefheid is als liet dagelijksch brood hunner ziel geworden ; zij leven er van tot den dag dat zij er van sterven. Maar de . nagedachtenis van Frederik zal , dank zij zekeren toevalliger omstandigheden, niet verloren zijn. Het is aan ons dat het treurige en zoete geluk is te beurt gevallen, zijn naam der vergetelheid te ontrukken, en te zorgen dat de rechtvaardigheid en. de, roem hun beslag krijgen. Zoo als wij gezegd hebben , werd Frederik Joannes Lodewijk van de, Kerkhove te, Brugge geboren. Het was den 4 ,' Sept. 1862 dat zich voor hem de wegen openden der smart en der kunst. Hij kwam ter waereld lichamelijk lijdend, maar helder en moedig volgeuds den geest en de ziel. Van het oogenblik zijner geboorte FREDERIK VAN DE KERKHOVE. tot dat zijner dood, was 't eene aaneenschakeling van . lijden. Hij had misschien geen enkele nacht rust , en men hield • hem in 't leven door aanhoudende liefderijke verzorging. Zijn behoud was een wonder , en toe te schrijven aan de onophoudelijke en kommervolle bezorgdheid zijner ouders. Alles was bij hem , zoo wel in het zedelijke als lichamelijke , tot eene buitengewone ontwikkeling gekomen , zoo als men die gewoonlijk bij zulke schepseltj eis s waarneemt , die wij ons veroorloven zullen met den naam van vergroot 1 e v e n aan te duiden, en die over de wereld een ongemeenen luister pleegt te verspreiden. Frederik of Frits had een verstand , dat zich, van zijne eerste jaren af, met eene opmerkenswaardige kracht en helderheid uitsprak. Zoon van een uitmuntend kunstenaar, en bijna onophoudelijk in de werkplaats zijns vaders, vielen zijne eerste blikken op voortbrengselen van kunst, en wat uit zijn aangeboren treurigheid wellicht te verklaren zou wezen , zijne eerste neigingen vielen op sombere en bedekte luchten, stomme maar toch levende boonren, verre en oneindige verschieten : in éen woord, hij had een zwak voor de natuur, bespied in hare droefgeestigste oogenblikken, terwijl zijn vader , alleen genre-stukken makende, hem van niets anders kon spreken , en hem alleen van deze soort van schilderen voorbeelden kon geven. Frits had fyziesch eene buitengewone groeikracht. Het hoofd was groot ,. zijn lichaam uiterst mager , en het zenuwaanhechtingstelsel van eene onnatuurlijke ontwikkeling. Hij was altijd bleek , hij speelde weinig, at buitengewoon veel , en zijn dorst was onleschbaar. Dikwijls vroeg hij , of hij sterven ging. Dit denkbeeld , dat hem beheerschte, was voor zijne ongelukkige ouders eene wreede foltering. Vergeefs zou hij getracht hebben het te bewimpelen ; het overheerschte hem geheel en zijne tederheid voor zijne familie werd er des te grooter door. Hij hield, zoo veel dit mogelijk was, de handen zijns vaders en zijner moeder in de zijnen. Arm en lief kind ! Hij voelde het oogenblik al naderen , dat die handen nog door de liefde verbonden, ,door den dood zouden verwijderd worden, en -hij deed alles wat hij kon om zoo veel mogelijk te leven en zich te doordringen van 150 FREDERIK VAN DE KERKHOVE. de genegenheid dergenen die hij gevoelde , dat hij weldra zou moeten verlaten. Tegen zijn zevende jaar , nam zijne verstandsontwikkeling een ,snelle vlucht. De zaken., die van de exakte wetenschappen afhangen , hadden weinig invloed op hem , hoewel hij in dat op' zicht vreemde vatbaarheden aan den dag legde. Zoo speelde hij kaart met al de tegenwoordigheid van geest en de berekenings' gave van een geoefend speler en toch kon hij zich geen denk' beeld maken van de wetten die bevelen dat twee maal twee vier zijn. Zijne verbeelding vloog dikwijls naar gene zijde van 't leven, en hij vroeg ophelderingen over het hier-namaals. Van zijne eerste kindsheid af , toen hij pas begon te spreken en te begrijpen, - hield hij zich bezig over God, dien God, die den hemel, de boomen, de aarde, liet water en de bloemen gemaakt had. Al vroegtijdig, zoo als alle waarlijk tedere en verheven zielen , had hij de armen lief, met een ijver die naar passie zweemde. Dikwijls ledigde hij , met *en zonder voorkennis der dienstboden , de proviziekamer zijner 'ouders , die toch al zeer vrijgevig voor de .armen waren. 's Avonds ging hij in de buurt zone armen zien, zich met hen onderhouden en vermaken, met het beminnelijk oogmerk , om door zijnen omgang, hun beperkt en moeijelijk -leven te verzachten. Hij bracht hun door hem gemaakte schilderijtjens, als ook levensmiddelen en speelgoed. Als het beminde ,en barmhartige kind bij hen kwam, was het als een troostende -zonnestraal , en ieder-een gevoelde zich bemoedigd en verwarmd. Eens . kwam Frits niet. Hij was dood. Een hersenuitstorting had hem weggerukt. Hij was van hier gegaan ' zonder den schijn -van • geleden te hebben; hij was de oplossing gaan vragen van dat groote raadsel, dat misschien de drijfveer van zijn leven, en de oorsprong van zoo vele harmonische droomen geweest was, waarover wij later zullen spreken. Die dood verwonderde nicinant. De geheele stad van Brugge, die het milde kind kende en lief had , niet om den wille van zijn talent, maar om zijn edel en goedig charakter, volgde uit eigen beweging zijn lijkstoet. Men omringde de doodkist van ,dien engel, op zijne uitvaart . en onder die massa menschen, , FREDERIK VAN DE KERKHOVE. 1 51 waaronder zich de aanzienlijksten der stad bevonden , zag men iets vertroostends in zoo'n zelfzuchtigen tijd als dezen; men zag -de geliefde armen van Frits in menigte naar de offerande gaan, onder het storten van bittere tranen en een snikken , dat geen eirede scheen te nemen. Nog lieden gaan die zelfde armen, alle weken eens , het graf bezoeken van dat kleine kind van tien jaren , als om de geliefde schim te groeten . van hem , daar zij sinds weezen van zijn. Als herinnering blijft aan de treurende ouders, in het binnenste van hun hart , het afbeeldsel van hun aangebeden kind; in hun ziel leeft de weerklank zijner geestige andwoorden; van zijn weemoedige navorschingen , van zijne goede werken , • zijne smarten , zijne vreugden , van alles , in éen woord , wat de geboorte, het leven en de dood van Frits uitmaakte. Er blijft hun , na de opperste hoop , de troost van dat korte , veelomvat - •tende leven-zelf, zoo volledig afgespeeld; zoo .vervuld van veel .schoone en goede zaken , dat men zich wel woog afvragen , of -er in evenredigheid van den duur, velen zijn , die hem, gelijken, ja nabij komen. Rindeljk, hun blijft de vergoeding over, dat dit kind , der waereld ontslapen , voortaan tot de geschiedenis -behoort : na de onsterflijkheid der ziel , nog de onsterflijkheid van den naam. II. Zijne werken! .... Tegenover deze wordt de schrijver van dit •levensbericht zich bewust van zijne onmacht; niet dat hij bang is voor zijn eigen geestdrift, -- hij geeft er zich gaarne aan over, overtuigd zijnde, dat het publiek hierin nog verder zal gaan -dan hij zelf; het is ook niet, dat hij de moeyelijkheden vreest, .aan de ontleding dezer kunstwerken verbonden. Dit alles is 't niet; maar daar trilt door de voortbrengselen van Frederik van de Kerkhove, door de ziel van dat kleine geniale kind, een geheimzinnige noot, die den schrijver out- stelt. Wanneer een onweer losbarst , dat weerlicht en donder ,braakt, buigt zich de door angst geslingerde mensch , wacht, 152 FREDERIK VAN DE KERKHOVE. siddert , en geraakt in verwarring. Het onbekende bevangt hem, en 't slaat hem ter neer. Zoo is het hier. Voor de werken van Frits , worden wij beheerscht door iets ongekends , het verplettert ons ; want wij moeten bewonderen en voelen , zonder te begrijpen. Zonder te begrijpen ! lezer, ziedaar de grootste foltering , waartoe het verstand ooit veroordeeld wordt ; en dat voor het werk van een klein, wezen , jeugdig,genoeg. om zich nog de moedermelk . te kunnen herinneren. Beproeven wij ten minste ten einde toe te , gaan. Voor 't overige mochten wij onmachtig worden , dan zullen onze .krachten herrijzen , bij het beschouwen • van wat wij komen beoordeelen. Eerst een woordtjen over de gewoonten en de ' manier van werken van 't kind. Altijd op de schilderkamer van zijn vader, vroeg Frits van zijn zesde jaar af, onophoudelijk om verfdoozen, gekleurde potboden , pastels en albums, etc. Hij bekladde de muren , de schrijfboeken en alles wat maar oppervlakte had, met dikwijls weinig begrijpelijke teekeningen. Zijn vader moest hem zoo maar wat landschappen teekenen , met figuren er op, die het ventjen dan in kleuren overbracht; maar dat moest naar zijne opgaven geteekend worden. Tegen zijn zevende. jaar, schetste hij in zijne cahiers huizen , boomen , en vooral trekletters , waaraan hij heel veel vercieringen bracht, als ook velerlei lijnen en diepe achtergronden. Op school had hij zijn zakken vol met klejne beschilderde paneelij ens. Zij bestonden uit stukken van cigarenkistj ens , of repen , die van zijns vaders paneelen waren afgezaagd. Zonder teekenen geleerd te hebben, schetste hij geheele reeksen van kleine landschappen, waarvan het charakter volkomen was aan geduid. Met zijn achtste of negende jaar was Frits gedurig sukkelend en ging niet meer naar school. Zijn vader gaf hem een schilderezel en wees hem een plaats aan in zijn atelier. Daar verzorgde het kind zijn vaders palet', maakte het schoon en zett'e er de verwen op; zich tevens vermakend met het in olieverf naschilderen van geëtste landschappen. Nooit geleek de kopie echter op het origineel. Frits bracht er zijn eigen gevoel FREDERIK VAN DE KERKHOVE. in over , dat zich altijd kenschetste door een bijzonder koloriet. Hij verachtte de penceelen , waarvan hij zich toch al weinig bediende , en nam liever om die tonen op het paneel * te brengen zijn tempermes , dat hij altijd met eene toenemende en bewonderenswaardige behendigheid hanteerde. De eerste indrukken ontving hij in de omstreken van Brugge en vooral op de duinen van Blankenberghe , waarvoor hij eene bijzondere voorkeur had. Op dat tijdstip (1871) maakte hij zijne schilderijtjens af met zandvlakten , en rotsgroepen. Het overige de kennis , de bezieling , de uitvoering , de behandeling , hij putte ze daar waar de geniën ze putten. Nooit liet hij zijn vader toe , zijn werk te verbeteren , want hij stelde zijne eigenliefde • daarin, dat men zou kunnen zien, dat het zijn eigen werk was. Aan ieder die hem kwam bezoeken , beloofde of gaf hij een beschilderd paneeltjen. Hij droeg der kunst eene vereering toe, waarvan hij zich geen rekenschap gaf , maar men gevoelt dat hij er van doordrongen en beheerscht werd. Ieder landschap bracht hem in vervoering en maakte hem treurig. Wat zag hij in die afbeelding der natuur ? Welke weedom, wat smartgevoel. vervulde zoo die kleine kunstenaarsziel, dat die overliep van treur- en klaagliederen ? Alle, maar volstrekt alle tafereelen of liever tafereeltjens , met zijn tempermes bewerkt, zijn vol van de, diepste droefgeestigheid, zoo als geen ouder of later kunstenaar die ooit bereikt heeft. Daar is niets overdrachtelijks noch overdrevens in 't geen wij zeggen ; •'t is de plotselinge indruk , die zich bij ons geopenbaard heeft , zoo als bij allen, die over de gezamendlijke werken van Frits hebben kunnen oordeelon. Hij had voor de werken van het penseel, en vooral voor het landschap, eene bijzondere liefde. Eens bracht zijn vader een schilderij in zijne werkplaats, . plaatste die tegen den muur en ging heen. Het. kind gaat plat op zijn buikjen liggen, om de schilderij goed te bekijken en te ontleden. Een uur later komt de vader terug. Frits was in zijn eenzame en diepe beschouwing ingesluimerd. Dat feit heeft zich dikwerf herhaald. Zijn werk bestaat uit meer dan 350 kleine tafereelen. Hij maakte er soms verscheidene op eenen dag. 150 ongeveer zijn 154 FREDERIK VAN DE KERKHOVE. ,er in 't bezit van de familie. De overige zijn door Frits aan -de armen en aan de vrienden gegeven. Wij hebben nu onder =de oogera al die schilderij tj ens die in 't bezit der familie zijn, ,en dien schat zullen wij gaan trachten u te beschrijven. Voor de ordelijkheid van ons overzicht, zullen wij het geheel clirono logiesch verdeelen , van 1870 tot 1873. Wij zullen , in den loop van deze beschrijving, de verande - ringen aantoonen , die de kunstenaar onderging , in de, manier van de natuur te begrijpen en zijne gedachten uit te drukken. Die veranderingen zijn merkbaar, zij hebben zich geopenbaard ..zonder medeweten van 't kind , dat zich-zelve klaarblijkelijk niet bewust was , en eenvoudig in de kleine voortbrengselen van zijn genie, de wetten van zijn geheimzinnig bestaan voltrok. 1870 1. (Wij hebben van dit tijdperk maar éen paneel ,gevon(1en) . Het is 17 0 strepen breed , en 8 7 hoog (Frits was toen 8 jaar). Het stelt voor een poel, links afgaande, met eenige groote steenen rechts. Op het tweede plan , in 't juiste midden, een berg; hier en daar eenigo omtrekken van boomgin, een graauw bewolkte lucht, licht verbleekend in 't verschiet. Het Is reeds eene kompozitie die goed in elkaar zit. [let licht valt -er links in. Het zijn, bijna alles, massaas met den vinger en het paletmes er op gebracht. De uitwerking is buitengewoon , want -in die verfmengeling, . voelt men eene intentie en ziet er het effekt van. Is het, bij toeval ? Wij kunnen 't niet gelooven : het. toeval heeft zoo geen aaneenschakeling van uitkomsten , die met -elkander in volkomen over-een-stemming zijn. Dit eerste paneel wekt onze belangstelling : want 't is het programma der schil dermanier van 't kind. Men gevoelt, dat men met iemand te doen heeft, die eens een groot man , moest worden. Men ziet de hand, men raadt het vernuft. Als men niet wist dat 't van een kind was , zou men geneigd zijn te doen opmerken dat er de eigenaardige kunstgrepen van den dekorateur in te zien zijn: . 1 Zou men 't gelooven ? Op dit oogenblik, nu de asch van Frits naauwelijks koud is, heeft de spekulatiegeest zich • al meester gemaakt van zijne werken. Verscheidene van zijn paneeltjcns zijn bij de kunstkoopers reeds in -omloop, onder den naam van Diaz. Dubbele ontheiliging, die, men moet er _zich op verwachten , op eene nog grootere schaal zal worden voortgezet. rR,EDERIK VAN DE KE1KHOVE. immers ik moet 't herhalen , dat kleine vak , op die manier behandeld , vertoont een groot charakter. Voegen wij er bij , dat - het aan niemand , noch aan iets herinnert. Het is bepaald - een schepping , zoo als alles wat wij verder zullen zien ; alleenlijk, wanneer wij ten einde zijn, zullen wij moeten erkennen , dat het kind , zonder 't zelf te weten , de grootste meesters nabij komt , zelfs de meest uiteenloópende onder hen. Het gevoel voor compositie bij Frits is ontwaakt op het zien der illustraties , waar als het ware het ouderlijke huis van overvloeide. Als hij begon te werken , plaatste hij ze voor zich, om ze na te schilderen, maar naauwelijks had hij het paneeltjen in de holte van zijn linker en het tempermes in de rechter hand (zoo behandelde hij zijne voorstellingen) , of het voorbeeld was vergeten, en de eerste , hem invallende vaak grillige grootti lijnen , op het paneelvlak gesteld, bepaalden het ontwerp, vaak hemelsbreed verschillend van zijn eerste opzet. 1871. Een vijftigtal landschappen , waarvan vier bijna even groot, als 't voornoemde, zijn klaarblijkelijk een vervolg der ideën van 1870. Ontzaglijke rotsen, omtrekken van boomen en kreupelhout van den zelfden stijl en kleur; behalve éen paneel van 155 strepen bij 60 , 'dat groener van toon en oneindig meer bewerkt is. Links af, door 't vergrootglas ziende, ontdekt men een zacht hellen derf weg , langs gras en bremstruiken uitloopend in een poel. Dezen wezenlijken meestergreep voor een volvormd kunstenaar , volbracht Frits , naar 't schijnt , zonder de minste inspanning en als van nature. Dit landschap stelt ons , rechts, een rotsachtigen heuvel voor, door heesters omringd. Eenige boomen heeft men links , met een rijsbosch in 't verschiet. Men zou zeggen, dat hier al reeds een gevestigde manier van doen voorhanden is ; alles is flink en met stellige intentie uitgedrukt. Het geheel getuigt van een diepen weemoed. Een aschgraauwe lucht lost aan den horizont ' zich op in een vitachtigen nevel. Er zijn, bij het getal voortbrengsels van dit jaar, een twaalftal paneelera van 50 strepen hoogte op 16 0 lengte. Daar is er een bij dat als gemetseld schijnt. 't Is prachtig van hechtheid. Twee anderen zijn ondergaande zonnen. In 't eene is de achter 156 FREDERIK VAN DE KERKHOVE. grond gekleurd, en ieder plan maakt zich los met een verbazend effekt. Er is bijna , geen verw op. Het hout schijnt er overal , door heen. Dichterbij, gezien schijnt het niets; op een afstand is het eene poëzie. Het andere is een meesterstuk : een zons- ondergang, in grijsachtige nevels op den voorgrond , en wit in de• diepte. Heel in de verte, aan den gezichteinder , ziet men de profielen van boomgroepen , met hunne gedoezelde omtrekken. Dat is alles gedaan met een buitengemeene zuiverheid en geeft den meest frisschen indruk. De lucht is in volkomen over-een-stemming met het overige. Het eerste plan ligt, om zoo te spreken, versmolten in de schaduwen van den avond. Men .ziet hier geene onderdeelen ; maar men voelt dat zij er zijn. Een dier paneeltjens is 30 strepen hoog, tegen 130 breed. Het is "een najaars-gezicht, -er zoo maar neêrgeworpen, maar Rllerfijnst van gevoel. Op den voorgrond ziet men een plas , links -af , om zoo te zeggen, uitgeknipte struiken, op den achtergrond een heerlijk mengsel van ambergrijs licht, vlottende bosschaadje, en vergulde grasplanten*, en van dat gebladerte en die ranken, in cierlijke verwarring , zoo als de herfstzon er overal schildert. Was dat paneeltjen door .Diaz onderteekend, men zou 't er voor kunnen houden. Op een ander ziet men een zeegezicht (43 str. hoog op 118 breed) is van een onmetelijke sombere , uitgestrektheid. Met een streek water , een streek duinen, een , streek lucht is alles volwrocht. -Geen voorval; maar ja, een .,zwart schuitjen op het eerste plan rechts; verder niets; alles is rustig, in een onmetelijke kalmte gehuld ; men zou zeggen : het uitrusten der. natuur. Dat herinnert u niets , en het zegt alles. Die kleine geschilderde plankjens zijn betoove'rend : hier ziet ge een boom , die zich buigt voor het geweld van den wind en den woedenden regen, daar , de natuur in slaap gewiegd op een zee van goudzand ; in alles bemerkt men een naamlooze droefgeestigheid die zich eerst later duidelijker zal uitspreken. Men :.zoude zeggen,. een smart, die zich zoekt uit te drukken, en die zich nu in de bosschen , de eenzaamheden een uitweg baant, .zonder nog de juiste noot te vinden , op welke zij hare klaagzangen zal aanheffen. In dat zelfde jaar schildert Frederik nog FREDERIK VAN DE KERKHOVE. een rotsengroep , die zich in het water spiegelt, (130 streep tegen 170) van een wildheid en een kracht van toon, die aan Salvater Itosa doen denken. Dit paneel is een der grootste , die, uit zijne hand zijn gekomen. Van het jaar 1872 hebben wij voor onze oogen een dertigtal schilderijtjens. Hier begint het kind zich te wijzigen en een anderen uitdruksvorm aan te nemen. De toon is gevonden, -het is de elegie , 't is het avondlied. De hand wordt vaster en, buigzamer. Dat men ons • die uitdrukking vergeve , maar men moet ze hier gebruiken zoo als men ze van groote meesters, doet : 't Is hier de "tweede manier" van Frederik. Ja, zijn tweede , zijn schoonste manier ; het is een onuitsprekelijke poëzie;. eene ziel gaat er in over ; men gelooft een ademtocht te voelen. en een stem te hooren trillen. Helaas ! hij is het ; 't is de kleine lieve doode, die daar zelf is, en die daarin zijn eigen leven leeft. Vooral drie ondergaande zonnen (om en bij de 30 , bij.. 10 0 str.) zijn in den waren zin van he`t woord , meesterstukjens. Wat daar een poëzie en harmonie over verspreid ligt, is niet. te beschrijven. Daar zijn van - die zaken die u doen schreven en, die men niet uit kan spreken Die drie paneeltjens behooren daartoe. Als Corot ze konde zien-, zijn hart zou getroffen zijn. Ook is er eene rivier, met eene steile oeverpartij , gestoffeerd met eenige grijsachtige boomen , zacht en onmetelijk als een. Iran Goyen; ook een grootti boomengro ip , die eenige boerenhuizen met wankele daken verbergt, geheimzinnig als een iobbema ; ook eenige zich scherp tegen de onbewolkte lucht afteekernende reusachtige populieren, die hunne trotsche en hoge kruinen in een ondoorschijnenden nevel baden, behandeld zoo, als Th. Rousseau het deed ; ook een bekoorlijk kustgezicht, als een graauwtjen behandeld, dat een Courbet, -in zijne goede dagen , . niet verloochend zou. hebben. Ook zijn er paneeltjens met ingestorte muren , heel licht geschilderd op een oostersche lucht , pittig -, geestig en als gemetseld, of Deemnps het gedaan had; ook landschappen aan den kant gelegen van waters, zoo donker en toch.. zoo helder, als Ruisdael liet begreep ; en --dat alles gedacht en., uitgevoerd door een kind dat nog geen tien jaren telde! 158 FREDERIK VAN DE KERKHOVE. Tegen het einde van 1872 openbaart zich de "Derde Manier" van Frederik. Het is het zoeken naar de vaste wijze, van doen. De ziel beklaagt zich niet meer; instinktmatig verandert het kind van leven, en waar hij zich nu om zoo te zeggen , in verliest , is de vooringenomenheid met het koloriet. Reeds maakt hij schetsen van een ongeëvenaarde vastheid , van een stoutheid, die de meest overgegevene koloristen zoude verrassen. Maar met dit laatste streven blies hij den adem uit. Frederik sterft in 't midden van dezen overgang , na dat .hij , in deze laatste manier, eenige studiën voortgebracht had , die ons recht tot de verzekering geven, dat, eene voortgaande ontwikkeling onderstellende, hij, bij vervolg van leeftijd, in het midden zijner loopbaan de grootste landschapschilder zou geworden zijn, die er ooit bestaan heeft. In de stukken zonder dagteekening vinden wij verscheidene landschappen , die door hunne manier zich aansluiten bij de jaren, welke zich door deze gekenmerkt hebben. Bizondere opmerking verdient : Een streek land , bezet met weinig hoogstammig hout, waarover zich eene onmetelijko met regen bezwangerde lucht uitstrekt ; in 't midden van die lucht waanyen koude ruk- en valwinden , ten minste naar de onderbroken wolken te oordeelen, die tot zware vlokken zijn uit-een-gedreven (108 str. hoog , op 190 1.): eene studie van witachtige rotsen aan den oever der zee, prachtig bewerkt en met een vastheid van toets , die meesterlijk is (290 str. lang, op 118 breed). Dat is , geloof ik , zijn grootste, en ook dát stuk , waarin zijne roeping als artist zich in zijne geheele volheid • openbaart. De andere paneeltjens zijn blootelijk schetsen , waarin. Frederik zijne gedachten slechts uitdrukte, voor zoo ver het noodig was voor de juiste aanwijiing van 't beoogde effekt. Er zijn een heele boêl van deze schetsen. Het leven , dat hem haast ontviel , wilde zoo snel en zoo rijk mogelijk terug geven wat er zich in bewoog , gelijk aan een reiziger, die gehaast door het uur van vertrek , zoo maar alles wat , hij 't meest meent noodig te hebben, in zijn reistasch gooit. De smaak en de strekking van Frederik komen blijkbaar het meest de fransche schilderkunst nabij. Hij heeft daarvan al het FREDERIK VAN DE KERKHOVE. 159 verrassende, de vrijheid van beweging, het gevoel en de geestigheid. \Tan waar * kwam hem die verwantschap ? Nergens van daan.. Jij* voelde aldus uit zich-zelf , want het kind heeft nooit het verschil gekend, dat de scholen onderscheidt. .Hij heeft geschilderd wat hij gezien heeft. Ziedaar de school, waar hij in, is geboren en waarin hij zijn kort bestaan doorleefd heeft. Alleeir maar tegen het einde , zoo als wij gezegd hebben , dunkt ons, dat hij eene hervorming onderging : want hij legde zich toe op het zoeken van de manier van doen , en zette daardoor de poëzie der natuur op den tweeden rang. Al die studiën (want zijne schilderijen zijn eigenlijk niets anders dan dat) maken voor denkende artisten een vruchtbaar voorwerp van raadpleging uit: want men ziet er, wat nog nooit is voorgekomen :. de openbaring van een geest , in zijne aangeboren zuiverheid,. en die den invloed van geene uitwendige aanrakingen ondergaan heeft. Een dergelijke toestand heeft zich in 't leven der artistenv nog niet voorgedaan , en 't is daarom, dat wij er zoo'n bizondere waarde aan hechten. Frederik is, in zijne werken, dus inderdaad eene te raadplegen. studie , en wij zouden gelukkig zijn bij de gedachte, dat die werken nog eens mochten worden ten-toon-gesteld,. als voorwerp der overweging en bewonderingvan alle kunstvrienden. Frederik heeft nooit iets anders dan landschappen kunnen maken , die hij , om 't zoo maar eens uit te drukken , in eens op het paneel gooide , naar de eenparige getuigenis van hen, die hem hebben zien werken , waaronder de Heer Victor van liove. Den 31° Augustus, laatstleden, had, Eduard Eichter, de krachtige fransch.e kolorist, toevallig de gelegenheid een 20-tal paneeltjens van Frederik te zien , en hij wenschte den bezitter geluk , met zulk een groote hoeveelheid schetsen van Théodore Rousseau. Men had veel moeite om Richter zijne dwaling te,. doen inzien , en toen hij op de hoogte der zaak gebracht was, kon de . schilder zijne tranen niet bedwingen over het vergaan van zulk een schitterende toekomst. Dergelijke b,eoordeelingen hebben zich meermalen herhaald bij de werken , die wij hier. 160 FREDERIK VAN DE KERKHOVE. behandelen en de namen der grootste natuurschilders zijn bij die gelegenheden genoemd. In de meeste sehilderijtjens van Frits ziet men een uiterst klein silhouëtjen, voorstellende een zittend, loopend, visschend of liggend kind. Deze kleine teekening is van de hand zijns vaders, die de weemoedige werken waar het genie van zijn kind in leeft, met zijn schaduwbeeld heeft willen stempelen. liet is ons onmogelijk onzen lezers eene afbeelding te geven van. Frederiks werken; elke plaatdruk is onvermogend de juiste vertolking van zijn toets te geven , en van den indruk , • dien de toon der kleuren aan zijne landschappen bijzet. Het is vooral onder dit laatste opzicht , dat de af beelding onmogelijk is. Frederik kenmerkt zich door het a c c e. n t der schoonheid; de lij n ontbrak hem. Wij hebben gezegd , dat de jeugdige schilder, indien zijne vorderingen een regelmatigen gang zouden gehouden hebben , de grootste landschapschilder der waereld zou geworden zijn. Wij verlangen vurig , dat deze meening worde onderzocht. De ten- toon-stelling die wij wenschen , zal den weg tot dat onderzoek , die toetsing openen. Zij zal der waereld dezen Pico della Mirandola der schilderkunst bekend maken 1. Ongelukkiger dan de beroemde Modener stierf dit ons verheven kind twintig jaar jonger, maar der dankbare hulde van zijn vaderland niet minder waardig dan het princelijk wonderkind. Vert. door J. M. J. 1 In de gelegenheid gefteld een groot getal der landfchapjens van Frederik van de Kerkhove te zien, moet ik, naar de mate van het mij gegeven licht, verklaren, dat het oordeel van den doorkundigen beftuurder van het Journal ,des , Beaux-drts mij toefchijnt Hechts recht te doen aan dit jeugdig genie en deze nooit geziene vroegtijdigheid van talent. Eene ten-toon-ftelling der paneeltjens te Brusfel is aangekondigd. J. A. A. T a. MENGELINGEN, van letterkundigen , socialen , staatkundigen en wijsgeerigen aard. ORATIO de 4cademia Lugduno-Batava libertatis praesidio, quam die IX fébruarii a. 1874, magistratzu academico discedens, Nabuit `atthias De Vries ; Luydun. Baíav. á zcd A. W. Sytho , 1874. "Praesidio" .9 "praesidio" ? vroeg ik nadenkend , toen ik den titel las van deze voor weinige maanden in 't licht verschenen redevoering. De leidsche hoogeschool de "beschermster" , het "bolwerk" der vrijheid' .... och , wel neen ! Op eens viel het mij in. Deze redevoering van den bezadigden taalvorscher , den scherpzinnigen criticus , is waarschijnlijk eene satyre op het in onze dagen honderdduizendmaal misbruikte woord "vrijheid". De Vries wil met, ik zou haast zeggen, v. Vlotensche vrijmoedigheid de grondvesters en verdere bestuurders der hoogeschool een g e z o u d lesje geven. "Geneesmiddel" , "drankje" tegen de "vrijheid" of het vrijheidsgeschreeuw dát is de beteekenis van het woord "praesidium." hier , zoo als b. v. de wilde. latuw , de zw* *nsdistel , in olie gekookt, volgens Plinius, een praesidium, een middel is tegen oorpijn. Werkelijk toeten ons de ooren , wanneer wij in onze dagbladen als anderszins, en ook weer in De Vries' eigen opstel, op blz. 12 , . dat woord "litertas" reeds "saepius usus" (herhaaldelijk geb- ruikt) en de belofte "saepius utar" (ik zal 't nog herhaaldelijk bezigen) woordelijk bevestigd vinden. Tegen dergelijke oorpijn schenke men ons een praesidium als een druppeltje haarlemmer olie ; wij zullen er den gever voor dank zeggen. Maar helaas ! De schrijver, op wiens bezadigden en verdraag• zamen zin wij meer vertrouwen plegen te stellen dan op dien van zoo vele anderen , die met 't woord "vrijheid" om zich zwaaien, ook hij , ook De Vries komt ons, zijne "libertas"-gedachte tot olympische hoogte opvoerende , eene soort van aanbidding vrage n DIETSCHE WARANDE XI. • xi 162 MENGELINGEN. van dat heerlijke woord, zoo als het door de Leidsche hooge. school in praktijk zou zijn gebracht. --- Tot de handhaving dier "libertas" behoort het afschudden van het "juk der, kerkelijke leerstukken" (doymatices jugo excusso) , bl. 30 en enne vereeniging van krachten der t"libertas"-mannen. Als een wapenkreet luiden des schrijvers woorden : "Laat ons met vereende krachten het. heilig onderpand beschermen (conjunctis animis et viribus agamus ; sacrum pignus tueamur, bl. 42) !" En waartegen beschermen ? --- Tegen de in onzen tijd wijd en zijd voortkruipende besmetting door den begeerigen naijver der partijen over Europa verbreid (Hoc ipso quod vivimus tempore longe lateque serpit ea labes cupidissimis partium studiis per Europam disseminata , ib.). War die besmetting steekt, wordt, slim genoeg, niet duidelijk gemaakt! De schrijver spreekt van de insolentia dergenen die de kracht der waarheid vreezen, omdat zij door haar de macht over de geesten zouden verliezen (veritatis vim sannamynque rátionem ref ormadanies , omnem sententiendi dicendique licentiam ia compescere conantur , ut ipsi animis et conscientiis imperitare possint, ib.); eene zoo vage beschuldiging, dat de katholieken zich daarvan weinig aan te trekken hebben, en zij in de hoofdzaak juist past op het. streven der aanhangers van Bismarcks staatkunde , al steekt in. des schrijvers woorden- ook de weerklank van volzinnen honderdmaal door dezulken geuit , die door gebrek aan kennis of opvoeding de bekwaamheid niet hebben de katholieke kerk te beoor-deelen , maar wel den moed haar in gezelschap van anderen te veroordeelen ; tot welk slag van, mannen de woorden van Góthe gericht zijn : "Wir eind gewohnt dasz die Menschen verhóhnen. was sie nicht verstehn". Op des schrijvers wapenkreet ter bescherming van onderwijsen , andere vrijheid, met afwerping van het "juk der leerstnkken" , antwoorden wij eenvoudig met dien anderen kreet ter hand- having van het christendom en de goede zeden onder de jeugd: "Vindicamus haereditatem patrum nostrorum" ; °•het erfgoed onzer christelijke vaderen zullen wij tegen den stroom des ongeloofs. weten te verdedigen." "Praesidium libertatis !' Ja , een bittere drank die de vrijheid verdrijft was het zeer ' zeker, toen te Leiden in het zou even uitgeplunderde S. Barbara- en in andere kloosters en kerken_ eene hoogescliool werd gesticht , zoo wel gekeerd tegen 's Ileeren. MENGELINGEN. 163 De Vries' voorvaderen als tegen de onzen , aangezien er "veyelick en openbaerlick de [Calvinistische] scientien der Godtheyt, enz. gecondicht , gelesen ende geleert" zouden worden (bl. 62). De stichters namen dus eenvoudig de v r ij h e i d gebruik te maken van de v r ij h e i d, die hun door afschudders van het 'juk [eeniger] leerstukken" , o. a. door de v r ij e beeldstormers aan de hand was gedaan , ter "bescherming der v r ij h e i d" , ad praesicdium libertatis.. . van allen ? wel neen , van zekere stoutmoedige minderheid onder de Nederlanders. -Men zie daarover b. v. in het "Kerkhistorisch Archief" (III, 438 , vlg.) het verhaal eens tij dsgenooten ; of "Rhijnlánds Oudheden" (215 , 219 , 462 vlg.) of Van Mieris' "Beschrijving van Leiden" (I , 118 , vlg. 147). Daar wordt alles bevestigd wat de Heer De Vries zegt : "In dit heiligdom der vrijheid (! ! !) (sacrario libertatis) hebben onze welberaden voorvaders den zetel van kunsten en wetenschappen gevestigd." Men mag dit echter niet in herinnering brengen, zonder te-gelijk hulde te doen aan het schrander overleg, waarmeê , naar het "rechtelijck ende costuymelick" was, deze Hoogeschool, gekant tegen de staatkunde en kerkleer van Philips II bij (gefingeerd) octrooi van den Koning-zelven werd ingesteld. • Met deze rechtsform in acht te nemen strooide men tevens zand in de oogen der burgerij , die , voor zoo ver zij iets van het • stuk had hooren verluiden, denken kon , dat de Landsheer werklijk begeerde wat . de Zwijger en de zijnen dreven. "Het was eene ironie van de onbeschaamdste soort" (J. A. A.lb. Th. De Jezuiëten, 2e 1 uiig. bl. 26). Trouwens het stuk werd eerst ten jare 1592 officieel bekend ger'naakt : want Philips had niet nagelaten tegen eene inrichting te protesteeren, waarvan het hoofddoel de verspreiding was der antikatholieke leer ("Archief" van Kist en Royaards , IX , 520, vlgg. volgens "De Katholiek" , D. XX, 1851, "Hoe de Leidsche hoogeschool werd opgericht" , bl. 14 , vlgg., waar tevens nauwkeurig wordt opgegeven van welke abdijen en andere goederen der Katholieken de Heeren professors werden betaald. "Praesidium libertatis" !) "Wat tal van gedenkstukken en graven getuigen hier van den roem onzer voorouders !" (Hie quot monumenta et sepulcra qloriae avitae recordatione etiam posteris testaura , bl. 12). Al weder zeer waar ! Te Leiden bevonden zich tijdens de grondvesting der 164 MENGELINGEN. hoogeschool , volgens de bovenaangehaalde schrijvers , een groot getal gedenkstukken en kostelijke grafsteenen in de half uitge plunderde kloosters en kerken. En de Heer De Vries betuigt dat de Leid^che monumenta et sevulcra het bewijs leveren dat de vrije Bataaf een afschrik heeft van geweld en van verkrachting des gewetens! Of heeft hij 't ook andersom bedoeld , en is het plunderen der kerkgoederen en het in bezit nemen der kloosters , en het ver jagen hunner bewoners een bewijs van praesiclium libertatis, van de bescherming welke de gronden der hoogeschool aan DE vnIJnEiD (!) hebben verleend ? En wij die onnoozel genoeg waren te meehen dat in het klooster juist door den kamp tegen de lusten des vleesches , als luiheid , gulzigheid of lekkerbekkerij , hoogmoed, zinnelijkheid van allerlei aard , de . v r ij h e i d des geestes werd bevorderd ; wij , die onnoozel genoeg waren nog eenige, waarde te hechten aan het woord van Göthe , die dan toch ook zich niet - zoo erg diep boog "onder het juk der leerstukken",, het woord vn Göthe , aldus luidende : "In der Beschr ,nkung zeigt sich erst der Meister und das Gesetz uur kann uns Freiheit geben."n Prof. De Vries integendeel loopt razend hoog met de zeer weinig. kloosterlijke "bijna oneindige vrijheid" der Leidsche studenten. "Zulke vrijheid" , zegt hij , "is de ware prikkel tot alle heerlijke daden" (Quae Iiodie manna utzque est , ita a principio maxime ƒuit , ao p a e n e i n f i n i t a. Reele enim intelligebant majores , qua erant' saiientia , juventuti nahum esse acriorem ad p r a e c 1 a r a quaeque , stimulum quam ut sui esse et . suo Marie altere discerent). Dan verzekert de schrijver (bl. 29) , dat door -den druk welke van regeeringswege in de 17(e eeuw op het theologisch onderwijs aan de hoogeschool werd uitgeoefend , het verzet van sommige hoogleeraars zoo groot was , dat daardoor "het, licht der godgeleerdheid glansrijker en de vrijheid vermeerderd en versterkt - werd, tot welker bescherming de hoogeschool als van God ingesteld scheen" (Quo factum est ut paulatim et clarior lux eizeologiae-, a ulserit 'et ipsa libertas_ aucta fucerit, bl. 29 verg. bl. 9 en 10). Of al hier of daar een professor, in een oud klooster, dat aat 't weeshuis was gekomen , geherbergd, de armen exploiteerde , zijn huur niet betalende en deelera zijner „huyssinge" verhurende "die groote /huyren daervan comende tot lijn eggen prouffyte in sijn beurse steect, frustrerende den armen" enz. (v. Mieris, 1,, MENGELINGEN 6 5' 147) , dit strijdt niet tegen de "libertas" , zoodra zulk een professor het bekende "juk do9matices" maar helpt afschudden. Wij willen er dan verder niet uitvoerig van gewagen , waar door anderen de ware weg der wijsheid wordt gezocht. Wij here 'inneren alleen aan 't boek Eecles. (V , 16) ; daar staat dat de .vreeze des Heeren het begin van alle wijsheid is (Initium sapienin •tiae timor Domini), welke door De Vries in de liuertas paene infinita der studenten wordt gezocht. Dergelijke denkbeelden hoorera meer thuis op die andere hoogescholen , zoo als Douai en Leuven, welke laatste in 't voorlij gaan nog een sneê over 't gezicht krijgt, die lang niet voor de poets is (bl. 39). Alleen Franeker, Utrecht en Groningen , alsmede de doorluchtige scholen van Amsterdam en Deventer krijgen een klein pluimpje , omdat ook zij de "libertas" tamelijk wel gehuldigd hebben; maar toch nooit zoo als Leiden (40 , 41). Wie zou nu zelfs , nd de lezing der brochure , niet nog op het denkbeeld komen dat het woord "praesidium" van den titel "geiieesmiddel" beduidt, en dat de Leidsche hoogeschool in vele opzichten een bitter drankje is tegen de "vrijheid" ; daar de "vrijheid" die gehandhaafd wordt ten koste van de kloosters, de kerken , en drie honderd jaar lang ten koste der beurzen van de belastingbetalende dissenters , die nog heden meer dan de helft der bevolking uitmaken, en ter verdelging eindelijk van •hunne godsdienstige overtuiging daar zulk eene "vrijheid" , zeg ik, veeleer "tyranny" kan genoemd worden, en alle verdraagzame nederlandsche burgers moeten wenschen dat eindelijk een "geneesmiddel" tegen zulke vrijheid worde ontdekt, op dat zij voor altoos uit Nederland verdwijne. Neen , zoo als wij de 'vrijheid verstaan : De Vries , met deze redevoering , de libertate non, oplime nzeruit (vg. bl. 40 en passim). X. FILIPS VAN MARNIX VAN SINT ALDEGONDE, door J. VAN ]En HAVE , Haarlem ,rW. C. De Graaff,,1874.104 bl. kl. 80. De Heer J. van der Have heeft met deze levensschets op Bene prijsvraag geantwoord , uitgeschreven door het genootschap "De Olijftak" te Antwerpen, en daarmede der eersten prijs behaald. Dr. v. Vloten , onze hooggeschatte geleerde , wien onze Geschiedenis der nederlandsche letteren zulke uitstekende dien 166 MENGELINGEN. sten te danken heeft , leidt het werkje bij ons in ;- hij heeft daaraan eenige uitbreiding doen geven, er eenige plaatsen in verbeterd, en eene voorrede daarbij geschreven. De Heer v. V. noemt dit opstel een "sprekend levens- en karakterbeeld". Wij geven gaarne toe, dat het met zeker gemak en losheid geschreven is en dat menige trek uit Marnix' leven in een duidelijk licht is gesteld. Indien deze eigenschappen toereikend zijn om een "karakterbeeld" te vormen, zoo stemmen wij gaarne met den Heer v. Vloten in. Indien wij van eerre monographie evenwel eerst dan kunnen zeggen, dat het een "sprekend levensen karakterbèeld" is , wanneer . de hoofdgebeurtenissen in het leven des beschrevenen persoons het grootste licht ontvangen, zijne voornaamste handelingen 't uitvoerigst worden besproken, zijne opmerkelijkste geestesvruchten met opmerkzaamheid worden behandeld , en alle overige bijzonderheden zijns levens daaromheen gegroepeerd en op eenen tweeden grond worden gesteld wanneer deze eigenschappen de voortreffelijkheid eereer monographie uitmaken en dat doen zij naar onze meeping , dan komt ons oordeel over het hier te bespreken werk met dat van Dr. v. Vloten niet geheel overeen. Wij staan hier alweder voor het oude vraagstuk betreffende onze geschiedenis van de tweede helft der zestiende eeuw. Namelijk : "Is het geschrift onpartijdig , en kan het op historische waarheid aanspraak maken , wanneer daarin de partij , welke met alle middelen naar de afzwering van Philips streefde , wordt afgeschilderd als uit mannen te hebben bestaan , wien het slechts te doen was om voor Roomsch en Onroomsch een grootere politieke vrijheid te erlangen en de aloude privilegiën te handhaven ? Is het niet onrechtvaardig de geschiedenis dier tijden zoo te behandelen, als hadden de Katholieken die hunne kerken, hunne kloosters, hunne militaire en burgerlijke betrekkingen aande vervolgingszucht der afzweerders van Philips hebben moeten offeren , en drie honderd jaar de bitterste verdrukking hebben moeten lijden, zich evenzeer over de zoogenaamde "Unie" van Utrecht te verheugen (om niet van de beeldstormerij en den moord van Gorcum te spreken) , als zij welke zich meester gemaakt hebben van de bezittingen der katholieke kerk, om daarmede hunne godsdienstige en politieke leer voort te planten en 1e beschermen. Is het niet hoogst onrechtvaardig en partijdig MENGELINGEN. - 167 die geschiedenis zoo te schrijven , als bestonden er in Nederland ter naauwernood katholieken , als waren deze ten allen tijde m^ ar een hoopje onaanzienlijke lieden , en. niet , zelfs aan 't einde der zestiende eeuw nog , verreweg de groote meerderheid der bevolking geweest ? Dat men in een opgewonden oogenblik een partijdig strijdlied schrijft , schitterend van geestdrift, maar tevens van historische onjuistheid zulks is zeer vergeeflijk; vooral wanneer zulk een lied zooveel schoonheden bevat als het "Wilhelmus van Nassouwen". Dat men evenwel heden nog met voorbedachten' rade de pen opneemt om zoodanige schriften voortreffelijk te noemen, welke, schoon voor het volk een waar beeld moetende onthullen, ondertusschen bovengenoemde leemte maar weer al te zeer laten doorschijnen: dit is ons onbegrijpelijk, van een veelzijdig man als Dr. v. Vloten. Hoe kan het aan Dr. v. Vlotens opmerkzaamheid ontsnappen, dat in 't voor ons liggende Leven van Marnix vele belangrijke bijzonderheden zijn weggelaten , waardoor 's mans karakter in een geheel ander licht wierd gesteld. Bijv. de mislukte aanval op Antwerpen in 1567 ; zijn karakterloosheid in de oogenblikken van persoonlijk gevaar (poer iromper l'échafaud, zoo als Quinet zegt); en dan de bedenkelijke geschiedenis van den Kouwenstijnsche dijk. Waar blijft zijne vijandelijke houding tegenover Willem van Oranje, en de latere toeneiging van dezen tot Marnix die hij ter samenwerking tot het afzweren van Philips noodig had? `waar blijft zijne - neiging tot den vrede en tot onderhandelen met Parm.a ? Waar zijne psalmvertaling , zijne taal Kanaans , en de antikatholieke strekking daarvan ? Waar zijne verdediging der kerkplundering ? En toch noemt v. Vloten het een "sprekend karakterbeeld". -- Daar schrijver dezes voornemens is van zijnen kant eene levensbeschrijving van Marnix in 't licht te geven, zal ;hij _ hier niet uitvoeriger bij deze punten stilstaan. 't Is heden -genoeg er op gewezen te hebben , dat deze punten voor de kennis van Marnix' "karakter" van veel grooter belang zijn dan b. v. de namen zijner aangehuwde kinderen , welke de schrijver (bl. 68) met nauwkeurigheid opgeeft. Doch , er is nog meer. De sebrijver heeft het merkwaardigst 'voortbrengsel van Marnix' geest, dat wat zijne persoonlijkheid, volgens den schrijver , het best karakterizeert, waarvan wij der - 6 S MENGELINGEN, halve het meest hadden moeten hooreau , om Marnix' "sprekend karakterbeeld" voor ons te _ krijgen, genoegzaam onbesproken gelaten. Ja , de schrijver zegt blz. 25 : "Zoo zeer voelde zich Marnix .... op zijn gemak .... dat hij hier [te Emden , in 167]—.. . of te Lutzburg — het boek schreef verlichte denkwijze , verleidt een jong meisjen , fekondante op eerre fchool aan de zorgen van dezen opvoeder der lieve jeugd toevertrouwd. De broeder' der ongelukkige, met name Lehembre, daagt den ellendeling uit tot een tweegevecht ; men kiest het pistool , en de verleider fchiet den beleedigden broeder dood... De justitie bemoeit zich met de zaak en de misdadiger wordt tot een jaar gevangenisftraf en 2000 francs boete veroordeeld.. Dat noemt het "Nieuws van den Dag" (4 Juli) "een geftreng vonnis". Een fchavuit, die wist, dat hij zeker meisjen niet kon. of niet wilde trouwen, verleidt haar ; heur broeder , in de ftem-ming die men denken kan, zoekt, op zijne manier, een eerherftel; de roover der eer beneemt nu ook het leven aan den jonkman. Deze handeling komt hem op een jaar gevangenisftraf en 950 gld. boete te ftaan. Hoe "ftreng !" zegt het 1V ieuws. Zoo dat nu niet alleen geen argloze buitenlui meer veilig in bordeelen. zijn (D. W. , X , bl. 603) , maar gehuwde fchoolopzieners mogen. geen fekondanten meer fchaken en daarna de broeders niet doodfchieten. 1 Als of men het helpen kon , dat men zoo handelde 1 Als of men er niet toe gedetermineerd werd ! als of alles wat een mensch doet niet normaal en eenig praktiesch en valide was! K. GELIJK RECHT. Men leest in het "Geïll. Politieblad" van 4 Juli : "De bakker Pieter Pietersen te Oldemarkt kwam in den laten avond van den 20n Februari dezes jaars. met een vreesselijke klacht bij de rijkspolitie : Een meisje van 17 jaar„. Klaasje Pit genaamd , in den bakkerswinkel zijnde , had , zooals ze later zeide, om haren honger te stillen, een brood van 20 1 Onze liberale "publicisten" kunnen gerust zijn. Koning Leopold van Belgiën heeft hun oordeel juist bevonden en den Magistraatspersoon die meisjens fchaakt, en daarna hun broeders doodfchiet, kwijtfchelding van zijn verdere kerkerstraf verleend. ZEd. Achtb. komt er nu met een paar maanden af. De Associatioti liberale te Brusfel heeft zich dan ook gehaast den Heer De Fon. tainas (zoo heet de brave man) weer (met 214 van de 270 stemmen) in haar beftu°ai te heikiezen (Pius IX, Kath. Zondagbld, 15 Dec.). 't Moet goed op liet volk werken, als 't ziet, dat een "groot Heer" te fatsoenlijk gerekend wordt om het gevangenisbuis te dragen , al is hij ook ndg zoo'n bovenste beste*. K. 176 MENGELINGEN. cent van den toonbank genomen, onder haar voorschoot verborgen en zich verwijderd ; de slimme bakker had het echter bemerkt en haar het brood weder afgenomen. Zijn eerlijkheidsgevoel (een organisme dat vooral bij de bakkers zeer hoog ontwik. keld is) eischte echter dat de misdaad gestraft werd. Er werd proces-verbaal opgemaakt , maar de misdadige voor het Hof van ,Overijssel gedagvaard zijnde als beschuldigd van diefstal bij nacht in een bewoond huis , compareerde niet. Het Hof' stelde de zaak uit tot 30 Juni en gelastte de inhechtenisneming van de beschuldigde. Op gezegden dag werd de zaak behandeld en terstond daarna het Arrest uitgesproken , waarbij de beschuldigde aan de haar ten laste gelegde misdaad werd schuldig verklaard en onder verzachtende omstandigheden tot het minimum der straf 45 dagen eenzame opsluiting veroordeeld. "Een leerling aan de Hoogere Burgerschool heeft berekend, dat wanneer naar dezelfde maatstaf een bankier gestraft werd, die zich met een bagatel van een enkele ton gouds ten nadeele zijner crediteuren verrijkt, hij tot een minimum straf van Mstig duizend jaren eenzame opsluiting moest veroordeeld worden. Men zou haast zeggen , dat onze strafwet wel eens herzien mag worden." Een statisticus zegt, dat de zwendelaars toenemen in de zelfde evenredigheid , waarin het getal der stoutmoedige inbrekers vermindert. W. Librairie C.L. van Langenhuysen, Amsterdam , Cingei, JJ 483. BULLETIN PÉRIODIQUE DE LA "DIETSCHE WARANDE9. Tome XIe. (Nouvelle Serie, T. I) -- O 1 et 2. A. Monsieur le Dr J'. Nolet de Brauwere van Steeland, Bruxelles -1). Monsieur et honorable ami, Je regrette de ne pouvoir répondre en deur mots a la question que vous me faites l'honneur de soumettre à mon jugement. Sous bies des rapports il me semble désirable que les peuples, les races , les familles , dans leurs localités, abdiquent aussi peu que les - individus les , traits caractéristiques de leurs mwurs , de leur langage , de leur costume , de leurs formes de vie en un mot. Pour moi le peuple frison par exemple , avec son caractère, sa langtje , ses manières à lui , est encore autre chose qu'un "objet archéologique , condamné a mourir , ou à être empaillé, frotté de camphre et exposé dans les vitrines d'un musée. A ce point de vue , les dialectes existants des langues vivantes ne me - ritent pas seulement un enregistrement lexicographique comme le louable travail de M. De Bo, —• parce qu'il nous importe, dans noire suffisance de savants néerlandais , de connaitre les barbarismes provinciaux ; mais ces dialectes méritent une étude. philosophique approfondie , parce que leurs éléments sotlt des témoins irrécusables de la manière de eenser et de lire de• nos. 1) Cette lettre a été adressée à mon honorable collègue à 1'Académie royale de Belgique , pour que , au besoin , si la question serait débattue au sein de vette savante compagnie , les „particularistes" y fussent représentés dans le mesure de mes lumières et de — ma modération. Le sujet m'a paru assez intéressant pour justifier la publication de la lettre en Hollande, comme en Belgique, et quelque ancienne que soit la date , la question est encore toujours h résoudre : c'est une question qui pousse ses racines bien avant dans la vie sociale et artistique des peuples, notamment des meilleurs esprits. A. TH. 2 compatriotes , et qu'á tout moment nous retrouvons , dans les glossaires des différentes localités , des formes perdues dans la largue générale et quelquefois appelées à y conlbler des vides. J'ai été souvent frappé , en entendant parler le flamand de Louvain par exemple , comme ce dialeete possède une infinité d'expressions très pittoresques , pour indiquer les nuances de certaines actions , de certaines qualités , que dans la langue générale nous ne pourrions dépeindre que par une egpression moins précise et moins frappante. Je crois donc que nous n'avons pas le droit d'étouffer la vie dans certaines branches de la langue thioise ou néerlandaise , et si je n'oblige pas nos jeunes campagnarde à accepter les toilettes de nos dames , qui n'iraient pas 'a leurs manières , je ne veux pas non plus qu'elles renient leur souvent tres joli patois , pour adopter le lapgage superbe de nos maitres d'écoles moyennes et primaires. D'un autre caté je ne me dissimule pas que , avee un certain orgueil de vieil Amsterdamois, je me rende compte des peines que se donnent dans nos Etats-Généraux les membres ascourant de la Gueldre , du Nors? -Brabant ou -de la Frise , pour venir parier à La Haye la langue de Vondel et de Bilderdijk , et j'ai la ferme conviction que, pour un commerce des esprits fertile en bons résultats , il est urgent que les Néerlandais soient au fait de -la langue generale , dite civilisée. Je crois qu'il est dans l'intérêt de la littérature , que les bons esprits ne s'attachent pas avec trop de tenacité aux formes d'expression . et de prononciation propres à l'endroit de leur résidence. Dans la question qui nous occupe , je n'oserais pas dire cependant que les écrivains de Rond den Heerd , par exemple , attein.. draient mieux leur but qui , en premier lieu , est d'êlre lu , s'ils écrivaient dans la langree des professeurs David ou Bormans. .Te n'a.i pas de données statistiques pour sela. Si ce que ces messieurs écrivent est bon , mérite d'être lu , l'on ne doit pas marquer d'un .sceau de réprobation la forme litteraire dans laquelle ils s'expriment , à moins que cette forme ne pêche grièvement contre les véritables lois de la langue , qui sont , vous me l'avouerez, encore autre chose que les résumés partiaux qu'avec le titre de grammaire néerlandaise l'on met entre nos mains. Il n'y a presque pas de forme très répandue , pas d'idiotiszne se soutenant à tra 3 vers les altes , qui n'ait un droit d'existence , et si je coöpère à iznposer, en fin de compte , la langue qui se parle dans la bonne société à Amsterdam et, à La Haye à- la population de nos éco-F les publiques , je ne fais que me soumettre à un mal néeessaire -een noodzakelijk kwaad. Il en est de la généralisation des langces , comme de celle des nationalités elles-mêmes. J'aime la monar , chie francaise , j'admire cette civilisation qui a créé 'les grandes épopées du moyen age , les .théa^tres de Corneille et de Molière, comme les chants de Lamartine ; mais je ne laisse pas de regretter que les traits distinctifs de la Bretagne , du Languedoe , de la Touraine et de 1'Auvergne s'effacent. Je trouve facile et agréabie qu'à Middelbourg , à Java et à Amsterdam je paie avec la même pièce de fl. 2.50 ; mais la diversité dans l'un^té , 1'harmonie dans l'opposition , la couleur la poésie est du cóté de ceux qui aux Indes aimeraient mieux échanger une poignée de leurs précieax nids d'oiseaux contre une aune de calicot , et qui aiment a manipuler les fortes empreintes des monnaies zélandaises et amstellandaises du XVIe siècle. Concluons : que chacun soit soi-même : qu'il écrive, au besoin , l'idiome de sa localité , oui le jargon particulier de sa familie, de sa tribu ; mais qu'il ne néglige pas puur cela la langue générale. La nationalité hollandaise et flamande a des droits . à faire valoir et il existe une langue moyen terme , une langue civilisée, et dans laquelle, de 1200 à 1874, une foule de grands esprits out pensé et écrit , et qu'il ne faut pas négliger ; elle a sur nous des droits à faire valoir , et nous avons envers elle des devoirs à remplir. Miss uniía foríior ---- notre devise nationale des deur cótés de l'Escaut trouve encore ici son application. Je ne termine . pas vette lettre sans vous remercier du grand plaisir que m'a procuré la ]eeture de vos deur études , dans lesquelles il y a bien des choses que MM. De Bo et Gezelle pour» ront mettre , a profit. Agréez, cher Monsieur, l'expression de mon entier dévoument. J. A. ALBERDINGK THIJM. Arnsíerdarrz , 14 Avril 1874. 4 A M. J.-A., v. D. v. V. , à Mariendaal (Commune Velp e/B.). Amst. 12 Oct. 1874. Monsieur et cher ami , Après la bonne couple d'heures passées ensemble dans votre . paisible retraite , nous avons exécuté notre projet d'aller un moment déran.ger les vénérables pères Capucins de votre voisinage, pour tácher de retrouver l'effigie du P. Gray 1) , que vous croyiez y avoir vue. Dans les corridors pittoresques du - cloitre. , 1'inspection des portraits, „accostés" ciacun d'un tableau biographique peint a l'huile , rédigé en vieux neérlandais avec la simplicité frappante d'un martyrologe , nous a vivement interesses. Nous y avons effectivement trouvé le panégyrique de plus d'un perronrage écos. sais , qui avait été membre de 1'ordre de S. Francois et s'était distingué comme tel ; mais notre vénérable parent n'était pas du nombre. Avec tout le zèle d'ardents bibliophiles , les bons .pères ont encore fait des recherches dans leur belle bibliothèque , pour - y trouver les traces de Joh. Gray : mais c'a été en vain. Plusieurs monographies gardaient souvenance des Capucins qui à différentes periodes avaient sacrifié leur vie pour notre sainte religion : mais Ie Père Gray étant Récolleí , ne s'est pas présenté à nos regards scrutateurs. Cependant ce n'est • pas seulement le Père Joachim Boenerus , prêtre de 1'ordre de S. Francois , qui fait mention de la fin tragique du Père Gray. Les historiens de la ville de Bruxelles ont gardé bonne souvenance de lui ; si les archives de la Baronne Madeline Gray , .Heiress des titres du dernier Pair , gar deraient le silence au sujet de notre héros , ce . serait encore un fait qui s'explique , par un détail que nous fournit en Latin et en Flamand , le Ruremondois Boenerus , dans sa Delinegtio kis torica Pratrum Minorum Prov. Germ. Inf. a Geusiis in odium fidei crucdeliter occisorum 2) sus-mentionné Voici ce qu'il dit: „Martyre du rév. Père F. Joannes Gray. 1) D. Warande , X , Bull. p. 19. 2) Anv. Moretus , 1635. In 4%. Paquot et Foppens le nomment Jean, au lieu de Joachim. 5 „Le rév. P. Frère Joannes 0-ray , ne en Ecoffe , avoit été , c1k_al'é -de .&z paírie pour la foi catholique ; il fut d'abord Chanoine ,,4'Anderlacht-1z-Bruxelles. Après il entra dans l'ordte Séraphi,; kque des FF. Récolleta.. Dans la grande insurrection .à Bruxelles „les Gueux ont trouvé le Pre Joannes Peul à fa eellule et Ie • ,,suppofant être le P. Gardien (á caufe de son grand a'ge) ils von ,loient qu'il leur donnát de l'argent ; ce que n'ayant pat (confor= ,,naément a fon état) les fcélérats fanguinaires lui ont„oté la vie., „par deux bleffures á la téte et deux au exeur , Pan de Jéfus! ,, Chrift quinze cent foixante dix-neuf, le 5 Juin.” Le P. Boenerus paraat être asset biera nformé ; mais il .se trompe visiblement quant à la , date de l'assassinat du Père Gray. Le tableau que nous trace I'Abbé Mann , dans son 4bréye de '.Histoire ecel., civile eí naturelle de Za v.ille de Bruxelles 1) , eetfait yen partie d'un manuscrit de Foppens de la Bibliothèque royale, peut servir à rectiaer et à scompléter la narration et vient en méme temps eorroborer notre opinion sur la situation des catholiques néerlandais à l'époque ou le P. Gray tomba victime du mouve.r ment doet les . libéraux (pour cette foi s•seulement d'accord avec }les calvinis^es orthodoxer) ne cessent de nous faire l'éloge. ,,Malgré les troubles , dit 1'Abbé Mann, qui régnoient depuis plu, ieurs années dans les Pays•Bas , malgré les progrès que les fectaires .avoient faits en différentes villes ; 1'on _n'avoit pas encore attenté ;à la religion .à Bruxelles. L'on y exercoit paifiblement l.a feule :religion. catholique. L'on ne faifoit les prêches calviniftes que dans rune ou deux mailons particulières. Bref, on y déteftoit encore es profanations des églifes ., qui étoient furvenues à Anvers , à Gand , a Malinee , et ailleur& „Mais après que Ie prinee d'Orange e^t été rappellé à Bruxelles, et qu'il fe fixt arrog4 toute l'autorité , les calviniftes qu'il appuy oit commencèrent à devenir plus hardis.. „Olivier Van den Tympel., feigneur de Corbeeck fur la Dyle, gentilhomme de Louvain , fijt établi gouverneur de cette ville par ce Prince. Il étoit colonel d'un regiment d'infanterie ., et ca. pitaine d'une compagnie de cavalerie. II étoit entreprenant et entiérement dévaué à la nouvelle fecte.. Au - commencement :fa arnifon n'étoit compofée que de troupes nationales levées par 1) .3 v-o1. ' Brux..1785. 6 les ' états du pays : mais par la fuite des troubles , elle fut, augmentée de deux mille iommes d'infanterie , et de quatre régimens de cavalerie de troupes étrangères. „Le comte Philippe d'Egmont , demeuroit depuis. un an a Brux elles. Les revoltes fe flattoient qu'il fe feroit uni à eux , pour venger la mort du comte Lamoral , lou père , decapité en 1568. Mais bien loin de-là , il avoit fait fon accommodement avec Ie roi Philippe II. Son régiment d'infanterie wallonne , et une compagnie de gardes à cheval , étoient reftés auprès de lui et fous .Ces ordres. Avec ces troupes., et l'affiftance de quelques bourgeoi s , il tenta de faire rentrer Bruxelles fous 1'obéiffance du roi- En effet le 4 juin , fes gens f' étoient déjà r°endus maitres du boulevart Ste. Claire , et de la porte voifine dite de Malle , croyant faire entrer par-1 à les autres troupes du roi , qui devoient venir à leur fecours. Le comte d'Egmont marcha en même teinps a la cour , avec 80 de fes gens , dans 1'intention d'y prendre pafte : mais le gouverneur Van den Tympel f'y étoit déjà retranché , avec les troupes de la garnifon rebelle. Les bourgeois cal viniftes coururent aux armes et fe joignirent à eux. Cependant le colonel Bomberghe , avec une partie des rebelles ,. chaffa les gens du comte d'Egmont de la porte de Halle , et il .la boucha par le mogen de quelques chariots de foin , afin d'empêcher la communica-tion avec les troupes de dehors. Le parti du coznte , n'étant pas affez fort , fut également repoutléa la cour, et chafé jufqu'au Canterfteen , ou il reuouvella le combat , mais avec perte. Enfin le comte fut obligé de fe retirer avec les flens julqu'à la grande place , ou il fe tint retranché pendant deux jours ; lorfque le manque de vivres et de munitions 1'obligea de capituler avec le gouverneur Tympel , par l'entremife de Théodore de Liefvelt, confeiller du prince d'Orange. (qui le fit peu de temps après chancelier de Brabant). Par cette capitulation il fut permis au comte d'Egmont , avec tous les gens , de fortir de la ville , par la porte d'Anderlecht , le 6 juin , veille de la pentecóte. ,,Entre temps les rebelles recurent des fecours d'Anvers -et de Gand ; et ils trouverent à propos de faire entrer aussi en garnifon Bruxelles , un réáiment d'Ecoffois nommé les Broucquilles , a caufe .de leur habillement. Ce fut fous le prétexte de contenir'la bourgeoifie dans l'obéiifance de l'Archiduc Matthias : mais c'étoit ou effet pour exercer plas librement leur brigandages et leurs 7 violences. Ces troupes prirent par force leurs logemens dans les couvens et chez les plus riches bourgeois catholiques. „La tragédie commenca des Ie matin même de ce jour (6 juin), par Ie pillrge de l'églife de St. Nicolas ; ou ils bril èrent les autels et les images , profanèrent les vafes facrés , et fe revêtirent des chafubles et des dalmatiques : étant ainfi ve'tus , ils coururent -les rues comme des forcenés. Ils danrerent à la ronde autour de la fontaine des trois pucelles , proférant des blasphémes et (les in.. vectives contre la religion catholique ; enfin , pour comble de profanation , ils s'enivrèrent à force de bolre des fantés dans les calices et les vafes facrés. „Des l'après-midi du même jour , ces furieus coururent porte leur rage contre l'Eglife principale de St. Michel et Ste. Gudule: mais le clergé et les bourgeois catholiques l'ayant prévu , ils avoient déjà pril [poer sauver les saintes hosties] toutes les précautions que l'état des chofes leur permettoit." 4Jependant l'église ne fut pas pour cela épargnée. „Dans ce faccagement de- l'églife , tout fut profané et hrifé , jufqu'aux autels mêmes : les reliques des faints furent emportées et difperfées , (entre autres , celles de la Ste. Patrone Gudule , qu'on n'a jamais plue retrouvées) ; les peintures furent déchirées ou effacée , les ltatues des , douze apótres furent jettées par terre; la belle chaire qui étoit de cuivre de fonte malfif , fut brifée en .pièces : en un mot , tous les ornemens de l'églife devinrent la proie des fanatiques. Les eccléfiaCtiques furent obligés de fe cacher , ou du moins de ne fortir qu'en haait féculier , pour ne pas - s'expofer .à être int'ultés , ou peut-être maffacrés. Par conféquent il fallut , des le jour de la Pentecóte , ceffer bous les offices divins dans cette églife. „On ne peut pas dire au jufte, quel jour ni comment les autres églifes de la vitte ont été pillées : mais très-certainement eiles Ie furent- toutes , et même la chapelle royale de la cour. „Les rebellen , non-contens d'avoir envahi les églifes , dechargèrent leur fureur fur les hotels - du comte de Mansfeld , chevalier die la Toifon d'or , du cardinal de Granvelle , du duc d'Arfchot, et fur quelques autres mailons des plus fidèles fujets du roi , ou tout fut brifé et pillé. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . „Le 15 Juin , les fectaires firent tous leurs e$órts pour entrer 8 dans le convent des récollets : mais on en avoit 11 bien barricadé la - porto , que les religieux eurent le temps de fe fauver. Il n'y-. refta qu'un vieillard de 70 ans , le père JEAN Gi A , écofois, d'une famille illuftre , c ui avoit été chanoine d'Anderlecht avant , de fe faire récollet. Ne . pouvant s'enfuir avec les autres , a caufe de fea infirmités , il fe retira dans 1'Lglife. Ces furieux,, trouvé en prière devant l'autel , lui donnerent deux bleilures , l'une à la tête , l'autre à la poitrine , dont il mourut et fut confidéré comme martyr. Entre-temps 1'églife et le couvent furentP illés et dévaftés." On parle surtout d'une belle tombe du glorieux Duc de Brabant , Jean I , qui fut dégradée par les. Calvinistes á cette oecasion. Pendant quatre ans l'exercice de la religion catholique resta défendu et supprimé à Bruxelles. . Je n'ai pas au complet la généalogie des Gray du XVIe siècle; mais ii me semble très-probable que potre John Gray fut un frère, et xnême frère ainé à ce, méchant marquis de Dorset, Lord Henry G-ray , qui , par sa seconde femme , Francoise , fut Duc de Suf. folk et père de la malheureuse Jeanne. Cela explique aussi 1'eg pulsion de notre prochain Récollet des deux royaumes et , quoi. que étranger, son admission comme chanoine à la célèbre abbaye d'Anderlecht 1) ; ce qui doit ávoir eu lieu avant la restauration de l'Église catholique dans la Grande Bretagne , par la reine Mariè (1553). Je dis que le P. John était probablement 1'ainé du . Duc Henry. Le nom de John dans la Maison des Gray fut souvent conféré aux ainés. C'est ainsi que fut baptisé , entre autres , Sir John Gray qui , dans la seance du Parlement du 10 ,Avril 1866 , défendit hautement (tout Protestant qu'il était) les droits des Catholiques , et condamna avec sévérité l'exploitation .es Irlandais au profit des Protestants 2. Ce fut ce nom que porta (au XVIIIe siècle) le bisaïeul meternel de mes enfants , lequ^el , issu' d'un cadet de famille , servit comme médecin en chef dans l'armee des Pays-Bas, au regiment Stuart. Ce fut le nom enfin .de ce vénérable franciscain , que je ne puil me refuser de croirele puissant intereesseur , qui , malgré les souvenirs vivaces de -la 1) Voir Schay^es, II , p. 150; l'abbé Mann , II , p. 41. 2) Lord Gray éíeva la voix contre la grande injustice de distribuer aux '700.000 Protestants de 1'Irlande (sur 5.800.000 catholiques) tors 1s revenus de I'Eglise officielle. pauvre Jeanne , a valu à des descendants du chirurgien-major la gráce d'etre rentrés dans le giron de la Ste Église. La reine Elisabeth , que Voltaire proelam.e „un des plus grands hommel" de 1'Europe , a eu beau confier le commandement d'une armee au Lord Gray de 1559 , pour fustiger les Écossais ca ho liques , qu'il qualifiait de „Vassals to the Roman hart ot" (Hume, Ann. cit.) ; ce même commandant a eu beau passer :i u fil t e l'épée 1500 Irlandais et autant d'Espagnols, prisonniers de guerre le Père John avait en attendant verse son sang devant l'autel eucharistique , et le saint prêtre continue . être le coópérateur de teug qui viennent confirmer la prophétie de Joseph de Maistre: ,,1'Angleterre sera catholique". Cependant le Marquis de Ripon , . dont la rentrée a fait tant d'impression , n'est pas un Grey de la même souche que les Johns dont nous parlons. Il y en a eu parmi ceux-ci - qui ont écrit le nom avec un e ; mais les armoiries diffèrent , et , du vivant de Lord Grey de Ripon , la ligree masculine des Pairs d'Écosse était éteinte dans la personne du Lord John de 1866 , son héritière étant sa speur Madeline, résidant à Forfar , comme je le dis plus haut. Mon illustre ami , feu le professeur Martinus des Amorie van der Hoeve: , m'a souvent dit que , parmi les belles choses qu'il aimait dans la „section catholique de l'Église chrétienne" (comme il avait l'habitude de s'exprimer) , il admirait et appréciait profondément l'instinct de communauté qui s'y . manifestait si visiblement. L'Église catholique est réellement une société ; les membres ont conscientie de leur solidarité ; c'est une famille , dans laquelle il y. a des milliers de frères et de soeurs prêts á se charger de la besogne , de la peine , de la responsabilité de leur cher frère. Si les uns prient trop peu , les autres fournissent le double , ou le triple. Si telle sentinelle n'est pas à son. poste , telle autre morste la garde pour elle. Quand Dieu viendra pour demander à tels ou tels de ses ouvriers qu'avez-vous fait de - vos talents P ils rougiront peut-être , mais Dieu , à la vue des fruits abondants fournis par d'autres , n'aura , malgré toutes ses richesses ,•. rien pour les récompenser en proportion de leur mérite , que le salut de ces pauvres délinquents ; et c'est pour cela que l'apótre nonseulement n'avait pas tori en disant que c'est une pensée salutaire de prier pour les morts ; mais c'est encore un moyen émi 10 nemment pratique pour augmenter les joies. du Paradis : car c'est .surtout au eiel que notre proverbe hollandais sera trouvé valide .hoe meer zielen , hoe meer vreugd. Adieu ! Oremus pro invicem 1 Tout à vous , Jos. A. A. Til. MATIÈRES, TRAITEE DANS LA 1re ET LA 2e LIVRAISON DU TOME Xle. 1. La sphère d'action de notre Revue dans les vingt années de- son existence et comment élle se trouve mieux circonserite dans'`. noire titre remanié. 2. Opuscules en vers, à l'honneur du célèbre peintre de fleurs,.. le Frère Jésuite Daniel Seghers , extraits d'un manuscrit anversois par M. le docteur Paul Alberdingk Thij m , professeur d'histoire . et de littérature néerlandaise à l'univ ersité de Louvain. 3. Petit .journal d'une excursion faite avec une Yacht de la Compagnie des Indes Orientales sur la Zuiderzée , tenu par Madame Anne Marie Burman , nee Verkolj e , rédigé en Hollandais de 1776.. Nous devons la communication de ce petit itinéraire à 1'abligeance de M. le doet. J. G. Burman Becker à Copenhague. 4. Le savant et aimable père Doniinicain, le Frère J. V. de Groot,. jeune auteur, qui dunne de hautes espérances, a commencé dans notre Revue la publication d'une serie d'études sur le grand poème didactique de Vondel „Bespiegelingen over Godl en Godísdiens^" : - Conlemplalions (des grandeurs) de Dieu et de la Reli`gion. Le rév. père de Groot rend un grand service aux asnis de Vondel ; en popularisant ainsi les belles idées, disséininées dans des morceaux de vers quelquefois un peu trop prolixes pour trouver des lecteurs. 5. Nous complétons dans la présente livraison la traduction d'une étude de M. Jacob Falk sur la mission de la femme dans la production et disséminatron du beau. 6. Le rév. père Allard, de la compagnie de Jesus, nous a fourni10 une narration , empruntée à Antoine Arnauld , de la conversion au catholicieme d'un petit-fils de 1'illutstre Pierre de Corneille hIooft, poëte et historien , . 20 quelques pièces relatiees au collége dit de Viglius , à Louvain. 7. Le rév. Th. van Hoogstraten, professeur dans la maison des. 12 - Dominicains à Huissen , nous fournit un second article d'histoire litteraire et biographique sur notre grand poëte Bilderdijk. La vie matrimoniale de Bilderdijk a occupé dans les derniers temps différents littérateurs ; qui , la plupart , se sont démésurément déchainé contre ce genie, extraordinaire à tous les points de vue. Le père van Hoogstraten tache de ramener nos littérateurs á la saine raison , en rétablissant les faits dans leur vrnie nature. 8. La vie et les travaux de Frédéric van de Kerkhove , traduction d'une très belle étude de M. Adolphe Siret , illustrée du portrait de . i'enfant prodige. 9. Une etude sur l'irr_mortalité de l'fine , dont nous devons la traduction à la plume exercée d'une de nos lectrices , y a également trouvee une place. 10. Une étude sur la seulpture „pittoresque" de nos jours, par le redacteur. 11. Critique lexicographique d'une publication thioise , par le Dr H. Collaes. 12. Motice sur les portraits de Pierre de Corn. Hooft. 13. Notice sur 1'Escurial , tirée du Arí- Workman. 14. Dans les Melanges on traite certaines fétes, célébrées dans la bonne ville de Leyde. On y a joint une critique de la dissertation ` de M. le prof. M. de Vries sur l'université de Leyde, comme palladium de la liberté. En outre les Meélange$ renferment une critique. par M. le prof. Alberdingk Thijm d'une vie de Marnix , un compliment héraldique ' l'adresse du roi „Galantuomo" et quelques autres bagatelles. BILDERDIJK, DOOR P. F. TH. VAN HOOGSTRATEN. III, "Bilderdijk met al zijne, veelzijdigheid , heeft Simon Gorter gezegd, is vóór * alles dichter geweest." En in der daad, de, Poëzie bleef in al de wisselingen van zijn lot en leven het middelpunt van zijn bestaan, en tevens de helderste spiegel van -zijn gemoed. De treffendste levensuiting zijner verhevene ziel spreekt ons toe uit die heerlijke zangen , die hem ons inniger en dieper doen kennen, dan al wat zijne tijdgenooten voortreffe3ijks over hem hebben nagelaten. Honderden vooroordeelen, die men tegen Bilderdijk heeft opgevat, zouden verdwijnen, indien men zijne werken, in verband met zijn lijden en strij den, en met zijne geheele persoonlijkheid wilde beschouwen. Daarom is het zoo jammer, dat Da Costa en Kruseman een neigen denkbeeld" hebben gehad "van verdeeling en klassificatie", en de dichtwerken des grooten meesters soort bij soort in eéne geheel nieuwe orde samengevoegd, zoodat het den gewonen lezer onmogelijk is geworden , den dichter naar den mensck te leeren beoordeelen en_ hoogschatten. Wij hebben Bilderdijk beschouwd als kind, als jongeling , en als man : we hebben hem als balling in den vreemde zien ome zwerven , en door aanhoudende inspanning en afmattenden arbeid een schamel mondvol broods zien winnen, en aan Gade en Kroost het noodige levensonderhoud verschaffen. En bij al dat arbeiden en zwoegen verrijkte die onvergelijkelijke geest onze letteren met bundel op bundel poëzie van allerlei inhoud en toon , en terwijl D. WARANDE N. REEKS , N ° 3. XII 178 BILDERDIJK. hij zijne dagen in de plaats der vreemdelingschap moest doorbrengen , omdat Nederland hem had uitgeworpen, schonk hij aan zijn vaderland Bene letterkunde , hoedanige het na de dagen van Vondel niet meer gekend had. We hebben reeds een paar malen , in verband met zijn leven -en levensopvattingen , van zijne gedichten moeten gewagen ; doch nu moeten wij den grooten Zanger een oogenblik van nabij beschouwen. Werpen wij daarom eerst een blik op de dichtkunst, zoo als die , bij Bilderdijks optreden , werd gekweekt en beoefend. De achttiende , eeuw was , over het geheel genomen , voor onze letterkunde in het algemeen, maar wel inzonderheid voor onze poëzie eene periode van achteruitgang en deerlijk verval. De hoogere standen , afgeleid door de fransche kunst , meenden genoeg te doen met de platen der dikke quartijnen , die aan de vervelendste zesvoeters gewijd werden , te bekostigen , -- het patrocineeren der kunst , als in Vondels dagen , lag niet meer op hun weg. De letteren waren welhaast tot eene jammerlijke kleingeestigheid vervallen , waaruit al het oorspronkelijke , al het vaderlandsche verdwenen was. Terwijl alle nationaliteit en oorspronkelijkheid uit de poëzie waren verbannen , zocht men in een gladden , en, zoo het heette, "net gepolijsten" vorm vergoelijking voor dichterlijke en zelfstandige denkbeelden. Ellendige knutselarij gold voor genie en verhevene dichtgave, en, waar men oorspronkelijk en zelfstandig optrad, werd alle grootsche aanleg jammerlijk verstikt in den leiband van die nietige middelmatigheden , die zich in talrijke dichtgenootschappen als wétgevers op Neerlands Parnas hadden opgeworpen. Bilderdijk-zelf heeft ons in een voortreffelijk (dichtstuk 1 aanschouwelijk voorgesteld, wat er van de poëzie in die dagen geworden was. Zoo zag ik menigwerv' een aantal waanpoëeten, Op rijm en maat gespitst , ten rechterstoel gezeten, Als Rhadamanthen, met gerimpeld aangezicht Hun hart verschansen voor den indruk van 't gedicht. Gewapend met een' wal • van Monens , Zewels , Stijlen, 1 I)e Kunst der Poëzy. winterbloemen, I. BILDERDIJIC. 17'9a De handen toegerust met liksteen, schaaf, en vijlen, Het hoofd met wind vervuld , ziedaar den kring vergaard! Hier voert gerechtigheid het onmeêdoogend zwaard, Den boden evenaar, den blinddoek voor hare oogera, En grabbelt , of de schaal moet dalen of verhoogen; Megera staat er bij , en zwaait , voor de ongeltoorts , Het schrapmes in de vuist , en gloeit van wrevelkoorts; Geen deernis , geen gená , voor 't minste rij mverbreken ! Het vonnis van die Styx zal ieder vrijheid wreken, Wat zeg ik, vrijheid ? neen! ja , ieder valsche wet, Die 't kinderlijk begrip aan taal en reden zet; En elke schoonheid wordt, hoe edel, hoe verheven, Natuur en smaak ter spijt , gedoemd en uitgewreven! Ach ! Orfeus , voor dien throon had nooit uw wonderkracht De dierbre Euridice naar 't daglicht weêrgebracht. Hier zag ik Van der Waals, hier Bellamys bezwijken! Hier, verzen uitgewischt , meer waard dan Koninkrijken, En , om een taalwet , of een' klanktoon , nooit verstaan, Den , doem des onverstands en 't moordtuig ondergaan. Daar trad Prokrustes schim uit de onderaardsche holen In purpren laarzenpraal met zevendubble zolen, En sloeg zijn bedsponde op , en bezigde axt of wind', Op al wat aan zijn maat zich ongelijk bevindt. Geen Theseus schoot tot hulp der schuldelooze woorden, De steelbijl hieuw in 't wild ; meêdoogenlooze koorden Verrekten vers, en stijl, en denkbeeld, en, ai my ! Ter gunst' dier regelmaat , verdween de poëzy. - Zoo was het in der daad. Men dacht niet meer aan de studie -onzer eigene groote meesters, maar de Académie - Française, die door den Kardinaal De Richelieu gesticht was, werd reeds op het einde, der 17d° eeuw door. het Genootschap "Nil volentibus arduum", dat aan de wenken hing van Lodewijk Meijer en Andries Pels , aan alle "beoefenaren der fraaie letteren" ten voorbeeld gesteld. Daar hun het genie ontbrak om iets oor. -,spronkelijks voort te brengen , begaf men zich aan het vertalen van Fransche modellen , 'gaan liet nabootsen der wijze van behandeling eens onderwerps, ja, aan het navolgen der zinswen 180 BILDERDIJS. dingen en der versmaat van de Frànschen 1. Kort na de oprichting van dit genootschap, waren zijne leden reeds ijdel genoeg om - te verklaren : "TOt 2 voortzetting van Taal én Dichtkunst strékte ook altijd het oogmérk van ons Kunstgenootschap , dat wij vermeinen zeer veel nut én voordeel gedaan te hebben , zo tót de hérstelling , én het in stand houden van den schouw-burg , als tót verbétering der taaie , en tooneeldichtkunde : waartoe derzélver léden altijd hebben geijverd, onder malkanderen gebruikende eene édele vrijheid over élkanders Wérken en Schriften , ieder zijn gevoelen openhartig te uiten, te berispen , en alzo gezaamentlijk, bij overlegginge te verbéteren". Deze grootsche kunstrichting bereikte haar zenith door Sybrand Feitama. `Het was uit zijne school , zegt Witsen Geysbeek te recht, dat de vloeijende versificatie, de naauwkeurige inachtneming der taalregelen, de angstvallige naauwgezetheid op beuzel. achtige kleinigheden, en de overdrevene beschavingszucht voortkwamen, die gedurende het grootste gedeelte der XVIII , Eeuw, de stoutste geniën (?) , de Van iarens uitgezonderd, gekromd hielden onder het juk eener dorre taal- en rijmvitterij , en waaraan het , verval der dichtkunst te wijten is, die men integendeel waande daardoor tot den hoogsten trap van bloei en luister te verheffen." Deze "letterheld" besteedde dertig jaren aan het overbrengen van Fenelons Télérnaque, en twintig aan de vertaling van Voltaire's Henriade ! De vertolking van het laatstgenoemde werk kostte hem ongelooflijk veel. Toen de eerste zang voltooid was, meende hij dat het werk boven zijne krachten was, maar I'eenige voorname dichtminnaren" lieten niet af hem moed in te spreken, en te bidden, dat hij toch met zijn arbeid zou voort. varen. Hij deed het, ' ofschoon zijn vriend Sebille de Henriade -t'onvertaalbaaar" verklaarde "ten aanzien der ongemeen krachtige - 1 Prof. Everts. 2 'Deze taalmeesters teekenden de scherpe o en e met een streep] en , waar .Antonides den draak meê stak, toen hij van "Vondel zong: Hij heeft zijn letters met geen spietsen te verweeren, Zij zijn gehart: niets kan zijn regimenten deeren. BILDERDIJK. 181 uitdrukkingen , en der weergalooze beknoptheid des stijls". In 1738 was hij "omtrent halverwegs gevorderd" , toen de dood van zijn vriend hem bijna gedurende een jaar alle lust en moed benam , om voort te werken. In 1843 had hij echter zijn reuzenarbeid voltooid , maar durfde "na de volkomen afrijming niet eenigen tijd berekenen, waarop (hij) dachte (zijne) beschaving te zullen voleindigen , veel min bepalen , wanneer (hij) het gantsche werk aan het gemeen zou konnen mededeelen." "Tot het wagen van dien hagchelijken stap , door den vernieuwden aandrang (zijner) dichtlievende vrienden min overreed , dan door hun gezag overwonnen , verklaart (hij) daarbij -wel ernstig , volkomen overtuigd te zijn, dat (h**), met alle (zijne) omzichtigheid , de gewenschte volmaaktheid op verre na niet bereikt heeft." Deze Poëtaster was volgends Lucretia Wilh. v. Merken, des . Aemstels hoofdpoëet, Die 't kunstorakel strekt der vrije Nederlanden 1 Hoe noodlottig het voorbeeld van dezen vaerzenlikker en zijn consorten op , onze Letterkunde gewerkt heeft , blijkt ook nog vooral daaruit , dat Justus van Effen, die "den Franschen geest, het valsch vernuft, het valsch verhevene , de stijve, gelikte deftigheid en gezwollenheid in onze letterkundige republiek, althans door zijn voorbeeld bestreden heeft" 2 , Rotgans nog - boven Vondel en Antonides plaatste! Dichters , met voortreffelijke begaafdheden bedeeld, als bijv. 1 Bilderdijk zingt: "Geen bondel Van Vondel Geen verzen van Poot" Geen werken Van Merken Of Feitama waard ," heeft men van mij te verwachten. Hieruit blijkt, zoli men zeggen waardeering; maar het is waarfchijnlijker, dat de dichter zich op het ftandpunt der genen geplaatst heeft, die Van Merken en haren "hoofdpoëet in eere hielden,_ en daarom hun te gemoet voert : verwacht u op iets dergelijks niet van mij. A. Ta. 2 Prof. Everts. 18 BILDERDIJK. de Van Harens , poogden wel eenigen levensgloed in de dood vormen te brengen , maar hun voorbeeld had geen kracht en invloed genoeg , om de waarachtige poëzie in Nederland te-rug te roepen. De dichterlijke genootschappen bleven den scepter zwaaien; het gladden 'en likken der rijmregelen maakte den dichter, en de dichterlijke gedachte scheen louter bijzaak te zijn geworden. Zoo stond het met onze poëzie geschapen, toen Bilderdijk met zijne eerste zangen optrad. "Hemel ! mijnheer" , riep dan ook dadel ijk zekere Pieter Leuter , «wat zijn de . vaerzen van den Heer Bilderdijk woest , wild , ordenloos , en zonder verband : moest hij juist de gelijkenis , in zijn eerste vaers aangenomen , waarbij hij zich, met een toomeloos ros gelijk stelt, volkomen bewaarheden P Zeker ik kan geen smaak vinden in zulke woeste vaerzen". 'Een enkel woord , zegt Gorter, dat veel beter den tijd, waarin Bilderdijk optrad kenschetst, dan menige lange beschrijving kon doen". Er is zeker in Bilderdijks eerste prijsvaerzen ;geen rustelooze drukte , een menigte van aanen uitroepingen , een opeenstapeling van beelden , waardoor een halve- wereld onderst boven gekeerd wordt" 1 , maar tevens is er reeds poëzie in van de edelste soort , reeds voelt men , dat er eerre 'krachtige persoonlijkheid voor ons optreedt van koninklijke geboorte , die geschapen blijkt te zijn om te heerschen. Evenwel heeft Bilderdijk zich in zijn eerste tijdperk , dat zich uitstrekt van zijne intrede in de waereld der poëzie tot aan zijne uitzetting uit het vaderland , niet gants en al van allen vreemden • tooi kunnen ontdoen. Nog veel voortreffelijks, ja, we mogen zeggen, datgene wat hem later tot Vondels Evenknie maakte, moest óf nog geboren worden , óf zich nog breeder en voller ontwikkelen. Maar hoe hoog stond hij toch reeds boven zijne kunstgenooten ! Welk een onderscheid tusschen den eentoonigen dreun der toenmalige Alexandrijnen en zijne fors gesteven vaerzen ! Zijn "Olinde en Theodoor" had wellicht menig ander dichter kunnen schrijven, maar wie had het zoo ver gebracht in het vak der Romance, dat hij een dichtstuk kon voortbrengen als 1 S. Gorter. BILDERDI TK. 183 Bilderdijks "Elius" P In de overige zangen zijner jongelingsjaren moge nog al te veel gekunstelds gevonden worden ; al te veel, dat uit- geen waarachtig gevoel kon geboren zijn , ge gevoelt toch , dat ge met een dichter te doen hebt , die den vorm reeds volkomen meester is , die reeds weet te tooveren met allerlei beelden , die zijne rijke wetenschap hem aanbiedt ; wiens kernige gedachten inzonderheid u overtuigen, dat eene ernstige studie der Ouden hem gevormd heeft , en zijne eigene vruchtbare geest- drift doen ontvlammen. Maar hoeveel konventioneels nog bij zooveel oorspronkelijkheid ! Ge kunt het nog gelooven , dat het hem ernst is, wanneer hij aan den dichter Feith aldus schrijft: "Ik heb uwe Menscklievend eid herhaalde reizen gelezen. Behoef ik er bij te voegen , bewonderd? Zij is sterk , vloeiend , edel, verheven , met één woord, waarlijk Dichterlijk. — 't Waar misschien mogelijk, haar in eene andere soorte van Dichtstuk gelijk te worden , doch overtroffen wordt zij nooit. En zoo zij geëvenaard wordt, liet zal niet dan van een eerst vernuft zijn." Zijne vertaling van Sofokles' Koning Edipu8 is voortreffelijk. Daarin bewondert men reeds zijn meesterschap over -taal- en dichtvormen. Maar zij derft toch den eenvoud van het Grieksche Meesterstuk 1 : wij vinden er telkens de deftigheid in van de Fransche School , en voelen ons onder het lezen geneigd om uit te roepen . dat de vertolking van Vondel , ofschoon doge menigmaal naar den zin moest raden , onder menig opzicht hooger staat. Op den "Dood van Edipus" , die tien jaren later het licht zag , is hetzelfde van toepassing. Maar wat ons vooral in den jongeling verbaast, is zijne veelomvattende, diepe kunsttheorie, die later slechts eenige wijziging behoefde, om in al hare verhevenheid en grootschheid te schitteren. "Tusschen den Bilderdijk der achttiende en dien der negentiende eeuw , zegt Da Costa , is bij onloochenbare eenheid der 1 W. de Clercq heeft reeds opgemerkt, dat B. gelukkiger slaagt in het vertalen van die dichters, die eenige kunstsieraden behoeven, dan in die zulk een glans niet noodig hebben. Hij getuigt zelf, dat hij de eenvoudigheid en naiviteit van Homerus niet kon weergeven. "Het wordt nooit Homerus" zegt hij. 184 BILDEI DIJK. grondtrekken, ten aanzien vooral van innerlijken wasdom, ontwikkeling , en werkzaamheid, een zeer wezendlijk onderscheid niet te miskennen." In de dichtbundels , die hij in de * tien jaren zijner ballingschap aan ons vaderland schonk, is onmiskenbaar eene dichterlijke vlucht en verheffing, die hij ` vroeger niet gekend had. De schokkende beweging der omwenteling - werkte verheffend op dezen . voortreffelijken geest, die zich nu zoo krachtij opgewekt gevoelde tot een mannelijken kamp op het gebied der Godsdienst zoowel als der Staatkunde. Vele banden verbrak hij , die zijne poëzie tot hiertoe hadden gekluisterd, en deze ','was thands van de kust in volle zee gestoken , en voer op het - kompas naar streken, nauwelijks te voren door hem-zelven met bewustheid vermoed" 1. In een dichtstuk uit die dagen ,- een dichtstuk , dat reeds een voorzang zou mogen. heeten van de Kunst der Poëzy ; roept hij ons toe: Neen, wat een valsche Leer d'onnoozlen op moog dringen, De zetel van 't gevoel is ook de bron van 't zingen, Neen , 't is verbeelding niet (hij dwaalt , die 't zich verbeeldt) Waar Dichtkunst in bestaat , die zooveel wondren teelt . Verbeelding ! Die slavin van de allerminste slaven, Die God de Reden schonk om in haar juk te draven, Die deugd en ondeugd , hult , en met haar valsch blanket De afschuwlijkheid en 't schoon ten dienst staat aan 't toilet.. 't Is waar , zij voert gebloemt' , en verven , en j uweelen , Zij plondert aarde en zee om tooisels mee^ te deelen, Bedriegt, en oog, en oor, — en leent beminlijkheên Aan wat het daglicht-zelf niet zonder schrik bescheen : Maar Dichtkunst ! is Vorstin , gebiedt haar throonslaviinnen ,. En houdt geen kroon te leen van de ijdelheid der zinnen. Neen , ze is dien Keizerss niet van 't vallend Roomsche rijk, Neen , ze is dien schaduwen van heerschers niet gelijk, Dien , enkle speelpop van hun eigen lij fstaffieren , Geen toom vergund wierd dan om gruwlen bot te vieren, En, lidlijk meêgesleept door 't ongeregeldst kwaad, Ten vloek te zijn aan 't Volk , voor vaders van den Staat. 1 Da Costa. BILDERDIJK. Geen ware Dichtkunst buigt voor die haar' zetel schragen! Geen drift , die door haar macht naar heerschappij diiiv' jagen Neen , zintuig , drift , ja , 't al , is werktuig in haar hand, De Legermacht van 't hart , het Tuighuis van 't verstand. De poëzie is hem de uitstorting geworden van . het overstelpend gevoel, van het gevoel , "dat, lucht eischt, slat zich uitbreiden, dat zich meêdeelen, dat zich verveelvuldigen moet, of het hart zou barsten en de geest tot de overspanning der razernij overgaan." Reeds weet hij alle tonen te ontlokken aan zijne eenige lier, van de Fabel, Vertelling en Romance, van. den liefelijken veldzang tot de donderende of verteederende Ode. Hij gevoelt zich reeds krachtig genoeg om met forschen, breeden vleugelenzwang de vlucht van den Griekschen Liesdichter na te streven. Zijn geest, omgevoerd met eerre snelheid van opvolging van denkbeelden , waarop hij geen oog weet te houden, voelt zich meêsleepen, en tracht, als in een soort van duizeling en bedwelming , zich vast te houden , maar wordt ongewillig weggerukt ; en , na het onderwerp uit het oog verloren , ja, als opgegeven te hebben , vindt hij zich onverhoeds daar weder op - thuis gebracht. In het tienjarig tijdvak zijner uitlandigheid schonk h aan Nederland zijne Mengelpoëzy in 1799 , zijne Poëzy (in ij vier deelen , waarin ook gedichten van zijne gade , en een anderen leerling in de dichtknnst voorkomen) ,. in 1803 , zijne Mengelingen , (vier deelen) , in 1804 , nieuwe Me^agelinqen .(twee, deelen) in 1806. Men vindt in deze bundels voorzeker niet overal evenzeer eene "onweêrstaanbare uitstorting des gevoels". De "Mengelpoëz/' inzonderheid bevat nog vele matte vaerzen , en ook de overige bundels geven wel eens hier en daar blijken van moeizaam werktuigelijke kunst. Ook zijne versificatie heeft nog niet alom. dat wegsleepende, dat roerende en •betooverende, dat grootsch- Von deliaan sche , wat ons in zijne latere gedichten verrukt. Maarde rijke gaard heeft toch allerlei vruchten van de edelste soort, en ge moet maar toegrijpen en genieten, om in den keur van. zooveel verscheidenheid niet te verdolen. Wilt ge , uw hart eens verkwikken door edelen Godsdienstzin,. 186 BILDERDIJK. lees dan in den bundel Poëzy eens die heerlijke Nachtwanclelinq. Geen gevoel van den Christen-vader en Egaa , of ge vindt het daar in hartroerende tonen weergegeven. Eerst schildert hij ons liet afscheid van zijne Echtgenoote, en zijne wandeling door een moeras , waar hij pad noch spoor weet. te vinden. Zijn oog tuurt ten hemel, en eindelijk ontmoet hij de Poolstar. Dank , roept hij uit , Dank , S Hemel , voor uw leiding ! en gij , Leidstar, wees gegroet ! Gij , Geleideres der kielen over meir en wareldvloed ! Gij , die door de woeste zanden Mekkaas Karavanen leidt, Gij , gij zult mij• ook geleiden door dees schrikbre donkerheid. Ja , geleid mij , heldre Leidstar ! licht mij veilig , licht mij toe! 't Is om roof , noch schat , noch weelde , dat ik door dit duister spot. 't Is om 't noodig brood te winnen, 't brood van 't mij bescheiden lot! 't Brood om Gade en Kroost te voeden ! en wat vrage ik meer van God t Hoe veel duizend , goede Hemel , die, daar ik in 't donker dwaal, En, van koude klappertandend, U mijn uchtenddank betaal, Hoe veel duizend thands , die slapen in den schoot der zoete rust! Hoe veel duizend , die zich domplen in een eervergeten lust! En bij zoo veel , zoo veel duizend , had uw goedheid dan voor mij Niet een nachtvol slapens over in dit barre Jaargetij'! Maar Gij wilt het zoo, Alwijze ! laat Uw wijze wil geschien, (Ik , ik mor niet , neen ik danke) die in alles heeft voorzien ! Ja , ook dit , weldadig Vader ! deze felle hageljacht, Die mij lijf verstijft en leden, met verdubbling van de nacht; Ja , ook dit , ook dezen stormwind , die met snerpend luchtgetier Mij de blaauwe konen geesselt, dank ik aan uw wijs bestier! Gij , Gij weet, ó God van goedheid , wat ons krank gemoed behoeft, En Gij heelt het in de wonden , waar uw hand ons door bedroeft. Wij, wij smeeken (dwaze menschen) immer vreugde , nimmer pijn, Maar Gij zijt te goed , ó Vader , om ons immer goed te zijn. Ach ! ik neem ook deze plagen , van uw goedheid dankbaar aan, Ook dit onweer is me een zegen, sghoon het me ook ter neer moest (slaan; Maar ik weet , weldadig Vader , Gij , die neerziet op uw kind! BILDERDTJ$. 187 Zelfs voor 't versch geschoren schaapj en matigt Gij d'ontoombren . . . . . . . . . (wind! . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Reeds een uur ! Nog twee paar uren , eer ik Brunswijks wal genaak. Hier een omweg langs dit dorpj en, eer ik in den Veenplasch raak! Alles slaapt in deze daken , alles is in diepe rust. Niets , dat ritselt , dan het windjen dat de dorenhaag onthutst. Ieder smaakt het zoet des levens bij zijn vredig huisgezin! Ieder rust er, rijk en zalig in zijn dagelijksch gewin! Ik , ik zwerf, ontbloot van have , zonder huis of vaderland , En onzeker van mijn noodlot, als de zeemeeuw langs het strand. Ik , ik put vast , dag aan dagen , geest , en hersens uit , en bloed, Om een mondvol broods en waters, dien ik eenzaam zwelgen moet r Ik , ik rek de lange nachten tot verlenging van den dag, Dat ik voor mijn dierste panden slechts de nooddruft winnen mag! Wist gij 't , ongeziene lieden , die hier sluimert onder 't riet! Wist gij 't, wat de trouw moest wachten ! — Maar, God dank ! gij (weet het niet! Zijt getrouw aan Vorst en eedgin , en lijdt alles zoo 't moet zijn! 't Hart kan zich in alles troosten , maar in geen gewetenspijn. Daar denkt hij op eens aan zijne echtgenoote , die met angst en siddering voor zijn lot moet vervuld zijn , en roept haar toe: Lieve , teedre , dierbre Gade , die veellicht dit oogenblik Aan mijn nachtreis zit te denken , met het minnend hart vol schrik! Wend uw oogen thands ten hemel : 't schrikbre duister heeft gedaan; Zie het nevelscheurend Oosten van den dag in arbeid gaan! Ach ! ik weet het , lieve weerhelft , hoe uw teder hart me aanbidt! Hoe ik dat gevoelig harte gantsch en onverdeeld bezit! Zou ik arbeid of gevaren voor uw tederheid ontzien! Kost ik met geheel mijn leven u een waardig offer bie^n! Liet gij voorspoed, schat, en weelde, en wat de aard begeerlijke heeft„ Liet gij alles waar op aarde 't grootstgevoelend hart aan kleeft, Liet gij huis , geslacht , en vrienden , liet gij vaderland en bloed, Liet gij alles voor mij varen, alles varen voor mijn gloed! Liet gij alles, alles varen, om door oneer, smaad, en leed, Met den balling deel te nemen , wien zijn eigen bloed vergeet! Om , in afgelegen oorden, over watervloed en zee, 188 BILDERDIJ K. In ellend , gebrek , en j ammer , deel te nemen aan zijn wee! Schiep uw ongelijkbre liefde , uw kloekmoedigheid en trouw, Hem een Paradijs van weelde in den afgrond van den rouw! Deedt ge dit , ó dierbre Gade , met voorbeeldeloozen moed, En zou ik een leed beklagen, dat uw hart mij zoo vergoedt? ó Mijn lieve, welk een liefde ! Welke min gelijkt haar ooit! Ach ! hoe vurig ik u minne , zulk een min vergeldt men nooit! Dat zijn andere tonen dan waarin hij vroeger zijne Odilde verheerlijkte ! 't Is hier geen dichterlijke verbeelding die spreekt, maar een hart dat zich gelukkig gevoelt , omdat het een waardig voorwerp zijner liefde heeft gevonden. En wat smeekt hij nu van God voor zich-zelven en zijne gade , om gelukkig te zijn? God van Aarde en Hemelchoren , Gij , die leest in mijn gemoed! Ach ! Gij ziet mijn tranen wellen ! — Ja, Gi ij zijt oneindig goed! Maar -- zal nooit dat tijdstip dagen (ó vergeef mij , groote God !, Zoo mijn boezem wenschen koestert, 'k wederstreef niet aan mijn lot! Neen, ik smaak uw gunstbewijzen, 'k smaak de weldaán .van uw hand, Met vervoering van een wellust, aan de dankbaarheid verwant!) Maar — zal nooit dat tijdstip dagen, dat ik, na voleindigd leed, In den schoot van Gade en Telgen 't brood van mijn bestemming eet? Zal ik , steeds van hun gescheiden , die mij eeuwig dierbaarst zijn, Immer wroeten, immer slaven, en verteeren in de pijn? Immer zwerven, immer dolen, zonder rustpunt, zonder doel? Om ten laatste weg te zinken in dees grondeloozen poel? Zal ik 't grijzend hoofd , gebogen onder 't overwicht van 't wee, Nooit eens rustig nederleggen op een' eigen legersteê ? Muséh en zwaluw vindt een hoekj en, waar hij 't huislijk nestj en maakt,. Waar hij met zijn gaai en kiekens 't vaderlijk en 't echtheil smaakt! Ik-alleen , ó God , ik zwoege , • verr' van Echtgenoote en Kroost! Ik-alleen verteer van weedom , en verteer mij zonder troost! Ik-alleen, en gij , mijn Waarde ! gij , die in uwe eenzaamheid, Dubbél lijdend wat ik lijde, onze scheuring steeds beschreit! Hoe verbloeit , ó dierbre Gade , hoe verbloeit uw frissche j eugd ! Hoe versmelt gij in de tranen, die het loon zijn van uw deugd! Maar schep moed, geliefde Gade , en beween mijn lijden niet! Hij , die 't al een perk bestemde., schiep ook eind voor ons verdriet. BILDERDIJK. 189 Hij , hij mat den loop der dagen naar zijn Hoogste wijsheid af, Hij , de reeks der zielsverdrieten, die hij ons te dragen gaf. En wie gevoelt geen deernis met den armen balling, wanneer hij de landlieden , die hij op het veld ziet verschijnen, aldus toespreekt: Noeste landliên , rept uw leden ! de arbeid heeft Gods zegen in: Zalig wien zijn arbeid voedstert in den schoot van zijn gezin! Dankt den Hemel , nijvre boeren, die u ploeg en vlegel schonk: Ploeg en vlegel , grooter schatten , dan der Hoven weitsche pronk! God beware uw kleine have ! maar verlies haar, overal Vindt ge een dankbren grond te bouwen, waar Zijn hand u voeren zal. Wat zijn lettren voor den balling , die zijn kroost te voeden heeft, Bij de verkracht uwer spieren , die u 't brood der nooddruft geeft! Doch ook mij is God genadig , God , die menseh en dieren spijst, En Zijne Almacht den verdrukten in hun hoogsten nood bewijst! U zij lof, weldadig Vader , die in alles hebt voorzien; Doe het krijtend hart verstommen , en uw wijzen wil geschien! Een schitterende lierzang uit dat tijdvak (zonder titel verschenen in 1804) is een rouwlied op den moord van den Hertog van Enghien 1 • "Gij hoordet, vangt de dichter aan: Gij hoordet Horebs donders knallen, ó Volk van Jacob , zaagt den gloed Des bliksems , en geloofdet allen, En vielt Gods Mogendheid te voet! Maar wij , ontaarde Christenscharen, ij twijfien aan Gods macht, aan Zijn rechtvaardigheid? Wij siddren voor Geweldenaren , .Als waar de moedwil God, en God aan band geleid? Onzinnigen, ontsluit uwe oogen! Ziet voor u, kent zijn wraak, en beeft! Leert , of Hij 't onrecht kan gedogen, 1 Zullen onze dagbladkritiekschrijvers wel genoeg Lyriek mogen vinden in dezen diep-wijsgeerigen Lierzang ? Wat wordt er in onze dagen al onzin uitgekraamd over Kunst en Poëzy ! Tien jaren studie is nog zoa luttel, mijne Heeren! 190 BiLDERDIJK. Die op het vuur des ijvers zweeft! Ontzachlijk straft Hij , wie Hem honen, Die rijken neemt en geeft, en scepters vormt en breekt. Beeft , Heerschers , siddert op uw thronen! Hij is het , die in 't kroost der vaadren ondaan wreekt! Ach ! 't onrecht was tot Hem gestegen; De moedwil , 't huichelend verraad; En 't recht, geëigend aan den degen; Met d'afgodsnaam , Belang van Staat: Geveinsdheid, die in Vorstenzalen Zich met den valschen tooi van fijne Staatkunst hult: En zucht naar ijdel roembehalen, Die schaamtloos gruwlen pleegt en bloedschuld hoopt op schuld. Nu bezingt hij de schandelijke overlevering van Corsica aan Lodewijk XV door de Genueezen in verband met de vernedering der Bourbons door den Corsicaan Napoleon I. Bourbon 1 ! gij hadt Gods roê zien blinken, Uw glorie niet op 't zwaard gebouwd, Dan om voor u in 't graf te zinken, Ja , zelf uw trotschen waan berouwd! Uw nazaat 2 volgt u op den zetel , En drukt uw eigen spoor. De heerschzucht drijft hem aan, Om , op zijne overmacht vermetel, Een vrij en moedig volk 3 in 't slaafsch gareel te slaan. De strij dbre gors weêrstaat de boeien Door 't vuige Genua gesmeed. Zijn bloed moet voor de vrijheid vloeien, En hij ! hij acht het wel besteed! Zijn moed braveert . uw goud , Liguren! Tyrannen onder 't juk , en slaven zonder. Heer! 'wat tergt ge dappre Nageburen, Wier schat hun vrijheid is , wier, eenig goed , hun eer Staat af! uw poging is verloren: Hij zegeviert, de vrije Kors 1 1 Lodewijk XIV. 2 Lodewijk XV. 3 De Corsicanen. BILDERDIJK. 1.91 Maar neen , Europa stond beschoren, Dat elk de Fransche kluisters torsch'. Wat zijn, ó Lodewijk, uw rechten Om 't vrij gestreden volk te buigen onder 't juk? Gij gaat het aan uw scepter hechten? Welaan , gij hebt de macht , verheer en onderdruk! Het mompelend Gerucht vliegt henen, En kondigt reeds, met vollen mond, Door 't gantsche zeestrand der Tyrrhenen, Uw waterkrijgstoerusting rond. "Hoe , gij met Genueezen heulen? "Een edelmoedig Vorst hun Heerschzucht dienstbaar zijn? "Zijn wapens biên aan onze beulen? "Voegt _dit den Heldenthroon , den zetel van Pepijn ?" "Neen (zegt gij) , neen — " De Heemlen hoorden, De' Kors betrouwt het Vorstlijk woord. Uw benden landen op zijn boorden; En, met hen , krijgsgeweld en moord ! -Hoe ! zal die gruwel u gelukken? ..Duldt Gods rechtvaardigheid , of lijdt Zijn waarheid dit ? -ó Ja ! gij zult den Kors doen bukken, Maar 't is , op dat een Kors uws Nazaats throon bezitt' ! Gij sneeft. Met uw vergrijp beladen, Aanvaardt uw kroost den gulden staf; Helaas ! wat reeks van gruweldaden, Voor Volk en Vorst wat ijsbre straf! Hoe vreeslijk, God , ó God der wrake! Hoe ijslijk is 't gericht, daar Gij de vierschaar spant! Wie uw gerechtigheid verzake, Gij doet ze als wrekend God, voor heel onze Aard gestand. De zachtste Vorst 1 verlaat het leven; Mishandeld, als een Lam gekeeld! En ach ! wat heeft dit wicht 2 misdreven, 1 Lodewijk XVI. 2 Lodewijk XVII. 19 2i BILDERDIJK. Dat zelfs zijn laffe moorders streelt? Ach ! moest de laatste drop dan vlieten, Die van uw kostlijk bloed op aard nog overschoot? En kon de hemel 't zien vergieten ? •Of de aard , de vloekbare aard , het zwelgen in haar schoot ? Vliegt , helsche , woedende Barbaren! Vliegt , put de maat der gruwlen uit. Schoffeert. en thronen en altaren: God, gaf ze u in zijn vloek ten buit. Gaat, volgt, met plondren en vernielen Als schaduwen elkaar in 't overheerschen op: De wraak vervolgt u op de hielen: Gods vloekpijl haalt u in, en bliksemt u den kop! Wat waant gij , op den stoel gezeten Die op een vlammend kolkvuur staat, Dat u de Godswraak zal vergeten , Of lichter zijn dan de euveldaad? Verblinden ! ziet vcor wien ge uw euvlen Besteedt ! Zij zijn voor u , voor uwe kinders , niet: Gij slaagt om wroegingvol te sneuvlen; Een ander neemt bezit -van roof en roofgebied! Van daar in de Abissijnsche landen De Nijl het grijze hoofd versteekt, En Deltaas overspoelde stranden Van 's hemels ongenade wreekt: Van daar, in 't heete zand bedolven, De Kedron .'t juk ontfangt van Mekkaas harde wet, Verschijnt op 't vlak der woeste golven, De krijgsman die 't gezag der Beulen palen zet. Wie is, bedekt met lauwerbladeren, Die tweede en schrikbrer Hannibal, Dien we uit den schoot der zee zien naderen ? Die Frankrijks rust herstellen zal? Geen rij van ontoeganklijke Alpen, Vérdedigd door Natuur , bedwongen door zijn moed, BILDERDIJK. 193 Geen zeeën bloeds , die om hem zwalpen, Green hoofdstof schrikt hem af, of wederhoudt zijn voet. Riep de Almacht uit het hart van. 't Oosten Hem herwaart , om: 't verpletterd volk Door 't wettige gezag te troosten, Door vuur, orkaan, en waterkolk Of vloekte , in hem , uit vlam en baren Een Helgeest , op Gods wenk , een nieuwen geessel op, Om 't heilig kroonrecht in te varen, En stijgt in hem de elend tot nog een hooger top? Help God ! wat ijzing ! welk ontroeren! Wat bloed toch spat hem in 't gezicht? Wat offer zie ik henon voeren, Wat .grafterp rijst daar in het licht? Enguién ! ook gij , gij moet dan sneven! Uw heerlijk bloed , uw deugd , verdiende uws konings lot! En hij wordt op uw lijk verheven, Die met der volken recht, als met den hemel spot! Zwijgt , zwijgt nog, laffe vorstenspoken! Gij vuige slaven op den throon, Die uit uw hof dit bloed ziet rooken; Ja, zwijgt , verduurt ook dezen hoop! Gaat , neemt dees bloedsmet , met de panden Aan Kerk en Ridderstand (uw eed ten spijt) ontroofd, Neemt ze aan uit Bonapartes handen, En deelt haar onderling, en met hem, als uw Hoofd. Gaat , staat , in nietigheid verzonken, En Vorst- en, Volksrecht werkloos af, En blijft met ij dle titels pronken: Geen' uwer voegt de Koningsstaf. Kruipt , knielt voor Bonapartes slaven, Die ze aan uw eigen hof bezoldigt met uw goud! Gaat vlucht hem , eischt hij 't , alle braven, Van hem is 't dat ge uw rijk , uw kroon in leenrecht houdt. D. R ARAKDR N. REEKS , N° 3. XIII 194 DILDERDIJK. Gaat, huldigt aan eens muitlings voeten, Den nieuwen Cezar tot uw Heer; Een Cezar zij in hem te ontmoeten, In u , slechts roofzucht zonder eer! Gij , zoudt gij 't beeld der Godheid wezen, Die (rode in 't aanzicht spuwt, met duivlen samenrot? Hij eerti u , die geen God durft vreezen: Wij sterven zoo 't moet zijn , maar in den naam van God! Wij hebben dit gedicht in zijn geheel willen meêdeelen , omdat het ons een treffend blijk oplevert , wat Bilderdijks Muze aan zijne rijke wetenschap en aan zijn diep-wijsgeerigen blik in de waereldgeschiedenis heeft te danken gehad. De Nieuwe Men (zoowel Proza als Poëzie) zijn de belangrijkste bundels, die de dichter als balling aan zijn vaderland heeft geschonken. Het eerste deel is geheel van Godsdienstigen . aard en inhoud. Een zeer krachtig stuk, en vol waarheid, vindt men in de Ongodisten ; eene echt zielkundige schets , die van diepe menschenkennis getuigt, in cie Apostelen in den nacht des l7erraads. Boven alle uitdrukking schoon en hartroerend is het dichtstuk aan de Joden. Bilderdijk voorzag , dat -men op deze en dergelijke gedichten, om het stichtelijke van den inhoud hier en daar zeer laag zou vallen, en dat hij zeer veel zou hebben moeten onderdrukken, zoo hij niet gegispt of bespot wilde worden. "Maar (zegt hij) zoo lief is mij de lof nooit geweest , dat ik ze van de geheele wareld in alles of zoeke of aanneme : en mijn Vaderland zal in de tien jaren mijner uitlandigheid nog wel zoo niet verbasterd zijn,, dat niemand meer lust of gevoel zoude hebben voor eens Christens aandoeningen , die zeker , hemelsbreedte (en nog onéindig meer) van den zoogenaamden Natuurlijken , Redelijken , of Wijsgeerigen Godsleen verscheelt". Men had den dichter te kennen gegeven , dat men in zijn Vaderland zich in eenige tijdschriften had vroolijk gemaakt over zijne christelijke . rechtzinnigheid. "Ik heb echter nooit geloofd, antwoordt hij daarop , zulk een aanstoot te moeten schroomen, vooral waar 't op wezendlijk Christendom en zijnen grondslag aankwam, en geloof dit nog BILDERDIJK. 19 5 niet. — Maar iets anders is het, als een welmeenend christen,. dom algemeen ' is, ongeroepen met zijne rechtzinnigheid te praleii; iets anders bij eene zoo openlijke als algemeene verguizing en - omverwerping van de grondvest alles heils eene gepaste gelegenheid waar te nemen, ' om zijne Landgenoten door eene vrije erkentenis te stichten, te bemoedigen , te ondersteunen; en misschien sommigen, gereed met den stroom af te drijven, tot nadenken te brengen. Zoo overbodig het eerste zou zijn, zoo plichtlijk is het ander voor een' Christen , . diè het met het hart is. Voor mij, zoo er zijn, die gemeend hebben , dat de aart van mijne Hoofdstudiën of mijn zucht tot vrij te denken met geen Christendom kon bestaan, zij bedrogen zich; en ik weet niet , ooit 'door gesprek, geschrift, of gedrag voet gegeven te -hebben, om mij van onverschilligheid voor den Godsdienst, van afkeer van de Openbaring, of versmading van 's Heilands zoendood verdacht te houden. Ook was ik ten hoogste verwonderd, mij bij mijne aankomst in Duitschland tot de zoogenoemde verlichten dezer Eeuw te zien rekenen , en dienvolgende een onthaal te ontmoeten dat mij op dien grond alles beloofde. Wat zoude ik - in deze verwarring ? Esse quam videri. Ik heb het altijd beneden mij geacht, mij tegen het geen mij als een kwaad aangetijgd werd te verdedigen : want wie is mijn rechter dan God ? Maar ik achtte het even zoo béneden mij , mij niet aan te kondigen voor die ik was , en een lof op mij te nemen, die mijn hart. als een vloek aanmerkte. Ik verklaarde mij ; en zie dat mijne uitzichten op . een bestendig bestaan verdwenen ! In Holland zei men mij , in 1781: bied de hand aan het omwerpen van het Staatsgestel, of gij zult vervolgd worden. In 1795: neem deel in de nieuwe orde van zaken, of het zal u het hoofd kosten. Hier was het : voeg u bij den nieuwen Kerk- en Staatsleer, of gij zult verhongeren. Gode zij dank ! ik ben en eerst, en daarna , en ook nu , staande gebleven ; en Hij , die mij in de vervolgingen verwaardigde met , door mijne bescherming, vervolgden te mogen redden , die naij bij de eerste woede der Revolutionisten het leven gespaard heeft; Hij heeft mij ook hier (schoon naar zijne wijsheid , kommerlijk) brood gegeven P" Simon Gorter 196 BILDERDIJK. had dus niet noodig gehad te vragen : "hoe kon . toch bij deze poëzie ooit sprake geweest zijn van wijding ?" Hij moge in die krachtige , vaak van heilige geestdrift en verontwaardiging gloeiende zangen , waardoor Bilderdijk , een krijg voerde en uitlokte tegen den geest der eeuw , "een geest van kwaadaardigheid" gezien hebben , "die indruk maakt , verbaast , en de menigte in den donderaar een profeet doet zien"; "een zich vastdenken in stelsel of opvatting , en een aan oude traditiën zich vastklemmen , dat tot fanatisme geklommen is" ; Bilderdijk zou geen dichter , vooral geen christen-dichter geweest zijn , maar zich als een der meest karakterlooze wezens hebben gebrandmerkt, zoo hij de Waarheid,, die hij aanbad en huldigde , den waanwijzen dier dagen niet in het oor had gedonderd. Dat men dan toch ophoude vragen te stellen als deze : "waarom (heeft Bilderdijk) nooit eens met ruimen blik en liefdevol gemoed het "goeden moed !" toegeroepen aan degenen , die zich aan den breeden stroom van het onderzoek hebben toevertrouwd , geloo - vende , ja , dat C od , die waarheid is , zich zelven niet voor den zoeker en vrager zal verbergen, en hem in nacht en twijfel laten omkomen ?" Hoe kon hij die er zijn leven en heil in vond , dat Chrisíus zich geopenbaard had , den verguizers van zijn Heiland het "goeden moed !" toeroepen ? Waarom wil men van Bilderdijk toch een laffen plichtvertreder maken , die zou hebben moeten blozen. voor zich- zelf ? . ' En waren de mannen, "die zich aan den breeden stroom van het onderzoek hadden toe vertrouwd" , zoo weldenkend en edel ? Hoonden zij niet schande lijk en dartel al wat een' Christen heiligst en dierbaarst was? In het tweede deel der Nieuwe Mengelingen vinden wij den geheel luimigen Robbert de Dries , de heerlijke , aandoenlijke Assenede , den Ackilles in Scyros , de Lucretia , en het zoo gants Epische Slot van J amiate. In den toon en trant van Horatius, of meer nog van Pindarus, zijn de stoute lierzangen de Dichtkunst en het Geweten. In dit laatste gedicht vooral is eene lyrische, vaart en verhevenheid , door den dichter, zelfs in zijn hoogsten bloeitijd , zelden voorbijgestreefd. BILDERDIJK. 197 ó Dichtkunst , lenigster der smarten, Beminnelijke , daal , ai daal! Gij , zoete strookeres der harten, Daal neder in uw rijksten praal! -Uw toon weet rotsen door te dringen, Doet 's afgronds grendels openspringen, En toomt den woedenden Orkaan. De winden huilen , ronklen , ruischen! De golven grommen , morren , bruischen, En grimmen lucht en wolken aan! De donder. snorr' , en knall' , en klater'! Uw zachte stem temt lucht en water, Doet donderkloot en bliksem staan. Maar gij , kunt ge ook de wroeging smooren, Die zich in 't schuldig hart verheft? Zal 't êelst muzijk der Dichtrenchoren Die ooit verdoven als zij treft? Kunt , kunt gij , waar zij op moog stijgen, Ook lees, dees gruwbre stem doen zwijgen, Gij die zoo onweêrstaanbaar zijt! Zal ook voor 't streelen van uw snaren Het stormen in de borst bedaren , Die zich haar euveldaad verwijt? Doet ook die ratelende donder Voor dit uw Alvermogen onder, Wanneer hij ziel en boezem splijt? . . . . . . . . . . . . . . Wat zijt gij , rusteloos Geweten, Dat nimmer sluimert, altijd waakt! Dat in de borst ten throon gezeten, Uw eigen rechtheid nooit verzaakt! Vergeefs moog de overstelpte reden In 't woest gareel der driften treden, En stemmen in heur razerny: Door duizendduizend felle tochten Van alle kanten aangevochten, Regeert gij onbelemmerd vrij , En drijft de doemspraak van Gods toren 198 BILDERDIJK. Het wederspannig hart in de oorera, In spijt van 't hevigst stormgetij'. - . . . . . . . . . . . . . . o Gij , in 't hart der stervelingen Des Hemels Stedehouderin! Gij slaapt door geen bedwelmend zingen Op uw' geduchten zetel in. Uw prikkel rust noch nacht noch dagen! Gij zweept met onophoubre slagen! Gij dondert eeuwig , eind loos , wraak! Uw foltring laat zich niet verzachten! Geen tijd kan haar geweld verkrachten; Geen guichelspel van 't wuft vermaak! Geen zangtoon kan uw stormen sussen, Geen zee uw bliksemtoortsen blusschen! Geen donders doven heur gekraak! . . . . . . . . . . . . . . Ja, barste 't aardrijk uit zijn barren, En brijzel' 't zich tot enkel puin ! Stort' 's Hemels trans met maan en starren De siddrende afgrond op de kruin! Laat Oost en West, en Noord en Zuien, 'In saamgedrongene Onwee^rbuien Met krijschend woeden saamgehort --- Laat donderwolken en orkanen, Met losgerolde legervanen Zich raatlend op het hart gestort -- Laat alles , alles , zich vergruizen, En krakend door elkander bruizen; Nog schiet het bij uw stem te kort. . . . . . . . . . . . . . . ó Onontwij kbre folterpijnen! ó Vlijmende angel van 't verwijt! Hier baat noch purper noch robijnen, Daar gij het ingewand doorsnijdt. Vergeefs in 't zachte dons gescholen! Dat dons ontaart in gloe'nde kolen! Vergeefs in wijn en lust gebaad! De wijn wordt edik op de lippen, BILDERDIJK. 199 De wellust durft in 't hart niet glippen, Waar in uw schrikbre geelsel slaat. We moeten nog van drie gedichten gewagen, waarin Bilderdijk optreedt als Navolger , Vertolker , of hoe men het noemen wil, mits men maar erkenne , dat de oorspronkelijkheid van den Meester hier in vele opzichten niet minder dan in zijne eigene zangen doorstraalt : den Fingal naar Oseiaan , het Buitenleven naar Delille, en den Mensck naar Pope. Bilderdijk was met den oud-Schotschen Bard Ossiaan niet zoo onvoorwaardelijk ingenomen als men, elkaar napratende , dit zeer dikwijls heeft willen doen voorkomen. In eene alleszins meesterlijke Verkandeling, aan het slot zijner navolging geplaatst, en ten titel voerende : Over Ossiaan en -desze fs 1 Zingal, oppert hij de vraag , of de Fingal een Heldendicht mag genoemd worden ? Maar hij-zelf andwoordt dadelijk daarop , dat wel niemand, die weet wat een heldendicht is , het werk van Ossiaan daarvoor houden zal. Ossiaans zangen zijn , volgends hem, historische dichtstukken, die naar tijdorde afloopen, en als Pilpais fabelen in elkaar zijn gevlochten. Er is hier en daar eenkeid van daad in, maar de eenkeid van ontwerp , die toch in elk heldendicht vereischt wordt, ontbreekt ' geheel. Tot de helft van den zesden zang is de samenhang zeer dragelijks doch wat dan volgt is zelfs in geene vertaling nevens het voorgaande te dulden.. Vervolgends vraagt de dichter , of • het oorspronkelijke in der daad zoo schoon zij ? Hij gelooft, dat er weinigen zullen gevonden worden , die niet liever eene goede vertaling lezen. Maar voor elken lezer, die zich aan gedurige herhalingen, nuttelooze epitheta , en allerlei stopwoorden niet stuit , maar door al die nevels heên de waarlijk dichterlijke denkbeelden kan erkennen en genieten , is Ossiaan zeer schoon ; maar dit schoone laat zich niet overgieten of aan anderen meêdeelen. De onbeschaafdheid der tijden, waarin Ossiaan leefde, is allergunstigst voor de dich 1 Is dit deszelfs den dichter zijns ondanks ontvallen ? Hij-zelf zegt neen, en verdedigt het in zijne Nieuwe Taal- en Dichtk. Verscheidenheden, als beteekende van hem, met - nadruk uitgesproken. Zou het met die verklaring hem ernst geweest zijn? 200 BILDERDIJK. terlijke geestdrift. De onbedwongenheid van ziel in eene bijna bandelooze woestheid brengt eene kracht en verheffing mede, die in beschaafder tijden allerzeldzaamst is; de onkunde bij het dagelijks ontmoeten van nieuwe en vreemde voorwerpen, die zich den zwerver in bosschep en wildernissen aanbieden , geeft den geest eene stemming tot verwondering, én de verbeelding, die aanvult wat aan het verstand ontbreekt, verspreidt over alles een tooverlicht 3 dat het hart op een meer. belangrijke wijze aandoet , dan het daglicht eener bloot aanschouwende kennis. En nu Bilderdijks Navolging? --- De statige Alexandrijnen, waarin deze vervat is, ontnemen zeker veel aan het naiëve en natuurlijk-eenvoudige van het oorspronkelijke. Maar de vertolking verraadt op elke bladzijde den Meester. De, gespierde en forsche vaersbouw laat niets te wenschen over, dan eenige losheid misschien , die Bilderdijk zich eerst later heeft eigen gemaakt. In de Aanteekeningen van den dichter op dit stuk schittert vooral zijne grondige en diepe kennis van -Taal- en Krijgskunde. De aanleiding tot de schoone navolging van Delilles Homme cles champs, ou Zes Georgiques Françaises, die hij onder den naam van Buitenleven 1 in het licht gaf , was de volgende. In het najaar van 1800 maakten eenige, door kunsttalenten zeer onderscheiden , Hollandsche Dames onzen dichter met het toen onlangs in het licht verschenen werk van den Franschen Abbé bekend. Bilderdijk zag er geen Meesterstuk in, maar wel eene keurige versificatie , en vooral verscheiden schoonheden van détail, die hem voor het stuk innamen. Ofschoon hij niet veel op had met besckr2 vende poëzy, hij voelde zijn dichtlust ontvlammen , en schonk reeds in 1803 aan Nederland , onder den naam van Buitenleven , een gedicht in vier zangen, waarop onze natie door alle tijden heen roem zal mogen dragen. 1 "L'.Honi2iie des Champs is noch Land-, noch Akker-, noch Veldman, Valdeling zou belachlijk zijn, en drukt eenen Satyr, Silvaan, Faun, en al wat men wil van dien aart, maar geen Liefhebber van 't landleven uit. Alleen het woord Buitenleven geeft het op 't land leven van zoo iemand te kennen." B. BILDERDIJ K. 201 Eenige vrienden van den dichter meenden , dat hij zoo in zijne Voorrede als danteekeningen te laag op het oorspronkelijk stuk gevallen was , en verlangden daarom nog opzettelijk zijn oordeel. Bilderdijk voldeed aan dat verlangen , door aan te toonen , dat hij in elk dichtstuk eene volstrekte en eene betrekkelijke , waarde onderscheidde. De laatste verschaft doorgaands een oogenblikkelijken opgang aan een werk , de eerste moet er een bestendigen roem aan geven. Betrekkelijke verdiensten had het werk van den Abbé , volgends hem , zeer vele, Taal en versificatie waren zuiver , schoon , welluidend , keurig , ja, over 't geheel genomen , uitmuntend. Dit beschouwde hij als een groot voorrecht in een ' dichtstuk , waarin de aard van de stoffe geen hooge dichterlijke vlucht toeliet, en waarin de eenvoudige en gematigde stroom en afloop van het gezang den lezer in geen verrukkingen kon meêsleepen , die hem de onvolkomenheden van het stuk deden vergeten. Maar dichterlijke , of wijsgeerige omvatting van het onderwerp; verdeeling , uitvoering, volheid van denkbeelden ; juistheid in de keus van hetgeen men aanwenden of onderdrukken moest; juistheid in de plaatsing en aanwending - van wat de dichter verkoos te gebruiken ? --- In deze opzichten houdt hij het stuk voor zeer . mi ddelmatfg , en gelooft zelfs , dat niemand het met aandacht lezen kan , zonder - het gebrek aan schikking en keus, en de armoede van gedachten , van 't .begin tot het einde, op te, merken. De eerste en vierde zang vooral zijn zeer leeg, ofschoon zij weêr al te veel behelzen , dat er niet in te pas komt. _De derde is het , ondanks de, menigte der op één gehoopte stoffe, door gebrek aan genoegzaam verband in de stof-zelve. Dichterlijke overgangen. ontbreken geheel en al. Van dichterlijke verzieriug geen zweem. Overal blijkt de auteur een voortreffelijk Versificateur, maar een zeer middelmatig dichter. Hoe dit zij (wij hebben het Fransche gedicht hier niet te beoordeelen) , het Hollandsche Buitenleven is een Meesterstuk. Niet dat wij het met eenige beoordeelaars boven de Ziekte der Geleerden plaatsen , of zelfs daarmee^ gelijk stellen. Dit laatste gedicht staat in onze schatting zóo hoog , dat wij overtuigd Z02 BILDER.DIJK. zijn , dat men in dichterlijke scheppingen daarvan op een verren afstand blijven kan , en toch Meesterwerken voortbrengen. In het Buitenleven heeft Bilderdijk zijn model (zoo die naam hier niet zeer oneigen is) overal behandeld als Meester , louterende wat gelouterd - moest worden , verschikkende , wijzigende , ja, vaak het oorspronkelijke geheel verlatende, en zelfstandig op" tredende met eene wee^rgalooze voortreffelijkheid in kunst cii ordonnantie , in woordenkeus en taaleigen, en in die dichterlijke beschrijvingen vooral, waarin ge niets zult aantreffen dat niet Hollandsch gedacht en gezongen is. Lees in den .Eersten Zang eens wat men onder de titels zou kunnen brengen van Wintervermaken, Hertenjack, clorpeleeraar,, schoolvoogd, dorpsgenoegen : in den Tweeden, wat men kan noemen Land- en Tuinbouwkunst; in den Derden , waterlooneelen , en daarin deze schoone plaats over uw Vaderland: Met leniger geweld , en zachter in zijn werken, Wrocht elders 't vlietend nat, gezwollen uit zijn perken, Of in zijn kronklend spoor langs de oevers heengeleid, En nieuwe bodems uit, 'en nieuwe vruchtbaarheid. Dees stroomen , in hun loop bevracht met vreemde deden , Die , naar ze in aart en soort, gewicht en vorm verschelen, Of , drijvende op het vocht, of zinkende in den grond, Of op , of onder 't nat , verzaamlen tot een klont : Dees stroomen voeren dus in 't steeds vertrageifd water, Een voorraad stoffen meê , wier zwaarte , vroeger , later, Naar mate een sneller vaart een mindre drukking wrocht, Zich neêrploft in hun kil, of vastzet in een bocht. Voor alles toont zich dit, waar de afgegleden vlieten Met afgematten stroom der zee in de armen schieten, Wen 't rijzen van 't getij den waterzwangren vloed In 't vallen staande houdt , door 't steigrend meir ontmoet. Van daar die banken dan, die opgehoogde gronden, Die drempels , zoo geducht in stroom- en havenmonden, Waar, Neêrland, eer gij 't gist, uw onontwijkbre val (De Hemel kome 't voor !) zich uit bereiden zal: Wen , toegespoeld met slib , met klei en steengruiszanden, De doodlijke eenzaamheid zal heerschen op uw stranden, BILDERDIJK. 203. Geen kiel zich wagen durft aan de onb.evaarbre kust, Die reê noch berging heeft, en veiligheid noch rust; En 't eenmaal zaligst land , veellicht in weinige eeuwen, Een aaklig nest zal zijn van zwaluwen en meeuwen! ó Hemel ! 't is dan niets , zoo Nee^rland , diep gebukt, De wrange en scherpe vrucht van eigen dwaasheid plukt! Zoo 't volk, voor nog geene eeuw Europaas steun en luister, De moede leden vlijt in een ondraagbren kluister! Zijn overvloed, zijn steun, zijn handel, en zijn goud, Geroofd , geknakt , vernield , in vreemde hand beschouwt! Zijn grenzen ingekort, zijn ingewand geplonderd! En nergens hoop of troost , zoo lang uw gramschap dondert! 't Is niets , ofschoon men 't drukt , uit huis en haardstee sleept, En verr' van 't Vaderland naar 't rookend slachtveld zweept, Om voor eens Nabuurs lust dat dierbaar bloed te storten, Dat beter waar besteed om hem de wiek te korten! Neen , Hemel ! 't waar te min aan dat onlijdlijk wee, Ten waar zijn bodem-zelf, gewoekerd uit de zee, Met al zijn heerlijkheid in 't gapend niet bedolven, Op nieuw een prooi moest zijn van de uitgedreven golven! Mijn oogen , schreit , ja schreit ! beschreit uw Vaderland! Lees in. dienzelf den zang de wording en werking der veengrosden, der vuurstroomen, het gepoeld - der zeeën , en wensch u dan geluk , dat gij Nederlander zijt, en dat de Taal , die Bilderdijk als Koning gebood, ook uw schat, uw eigendom is, zoo ge haar wilt gebruiken en genieten. --. Wat ware het een koninklijke arbeid dit Buitenleven eens toe te lichten , en aan Nederland als met den vinger aan te wijzen , wat er al aan• schatten van Taal , Poëzie , en rijke Wetenschap in dit Kunststuk verborgen ligt! De hooge voortreffelijkheid van Bilderdijks Buitenleven werd bij zijne verschijning door niemand aangerand ; doch men vond goed den zoo geheel oorspronkelijken Zanger (en dit wel, in het. Buitenland) , onder den naam van lojelijken Overzetter aan te kondigen. Met fier zelfgevoel teekende onze dichter daartegen protest aan in de volgende dichtregelen , waarmede hij zijne 204 BILDERDIJK. Overwerking van Popes . "Essay on Man" bij zijne landgenooten inleidde: Wat zegt men ? 'k ben een bloot Vertaler, Geen Dichter ? — 't Mag zoo zijn, ik wederspreek het niet. Maar 'k ben , voor 't minst , geen koude praler, Die de eerzucht verzen wijdt , waar 't hart niet overvliet. Ik stort mijn' boezem uit , als 't vinkj en in de abeelen, En vraag niet , wien mijn stem kan streel en , Maar vier behoefte bot. Mijn Dichtkunst is gevoel, En , 't zij uit eigen borst gevloten , Of , uit een andre borst mijn' boezem ingegoten, Ik zing en ken geen ander doel. Doch , zoo ik ooit een' toon deed hooren, Aan Frank of Brit ontleend; Bataaf, verwijt ge ' 't mij? Of voedde ik luistergretige ooren Met ij dle , leêge melody ? Neen , 'k trachtte uw Zangers op te leiden, Om kunst- en wankunst te onderscheiden; Zong vreemde orakels stom , wier valsche hemelval, Met kinderlijk ontzag ontfangen, Een vloeiend Ondicht gaf voor Zangen, Of 't hart verstikte in hol geschal. Neen , 'k leerde u God en Zeden eeren, Waar lastring 't woord verhief, ten trots van 's Hemels wraak! En, 't Nakroost woog mijn zang naar 't brandend hart waardeeren, 't Zal voelen, wie mij lees , van welk een vlam het blaak. Dit zinge ik , wie mijn Lier ook hope ; Ja , Godsdienst , Waarheid , Deugd , en 't Schoone Zijn een. Versmijt de harp , gij die dit Eén verdeelt. Poëet ! wees .Wijsgeer , Kristen , Maler; Maar druk u-zelven uit ! men noeme u vrij vertaler, Wanneer ge uw lied oorspronklijk speelt! Bilderdijk speelde in zijne Navolging van Popes Essay zijn lied zeker geheel oorspronkelijk. Het stuitte hem tegen de borst, dat men voor den Engelschen Wijsgeer en Dichter zoo BILDERDIJK. 205 veel wierook gebrand had, en daarom wilde hij zijnen landgenooten toonen, hoeveel er aan het Engelsche dichtstuk faalde, om een meesterwerk te heeten, en hoe weinig samenhangend en doordacht zelfs het wij sgeerig stelsel was , dat daaraan ten grond lag. Ook het zedelijk karakter des dichters werd door Bilderdijk niet gespaard. Hij ging zeker te ver, veel te ver, toen hij beweerde, dat "het moeilijk" was "drie bladzijden der schriften van Pope te lezen , zonder er die nijdige, ergerlijke, en kwaadaartige misgeboorte in te ontdekken , die , onvatbaar voor openheid of vertrouwen , zelfgenot of genoegen , in de enge kluisters van 't jammerlijkste Egoïsmus verstikte; uit booshartigheid hekelde, beschimpte, smaadde; en uit niets anders dan louteren wrevel , deugd en braafheid predikte, alleen om 't genoegen van het intale$cant van Juvenalis te smaken." Hij ging te ver, toen hij over het wijsgeerige in Popes dichtstuk sprekende , durfde neêrschrijven , dat het door Pope, "zoo als het uit zijnen grond niet gewassen was" , ook nooit verstaan werd. Maar met diep wijsgeerigen blik doorzag hij het valsche , onhoudbare , tegenstrijdige van Popes systema. In zijne navolging heeft hij het onwijsgeerige en onsamenhangende uit dit dichtstuk voortreffelijk weggelouterd. -- We komen later , wanneer wij Bilderdijk als wijsgeer behandelen , daarop breedvoerig terug.. Moesten we thands nog een eindoordeel over al de dichtwerken van onzen balling-dichter uitspreken, we zouden ze eerre voortreffelijke Encyclopedie noemen van al wat hij ons later , in zijn schitterendsten bloeitijd, op bijna elk gebied van poëzie heeft geleverd. Jeronimo de Vries mocht hem in die dagen met het volste recht in de Vaclerlanclseke Letteroefeningen aankondigen als "den grootsten dichter onzer tijden." "Stoutheid of bevalligheid , verhevenheid van denkbeelden of gemakkelijkheid van dichttrant, eigen vinding of meesterlijke navolging" , men wist niet wat in hem het meeste te bewonderen. `Dat eenvoudige en natuurlijke mocht hij er bijvoegen , dat spreukrijke, den ouden zoo gemeenzaam, welk een kracht (gaf) het hier boven dat bulderende van sommigen , die dan all een meehen verheven te zijn, Q 0 s BILDERDIJK. wanneer alles vervuld is met akelige woorden." Toch zou de adelaar nog hooger stijgen, toch zou hij zich nog vrijer spiegelen in de zonneglansen niet alleen , maar nog onbevangener blik werpen op de lichtkreitsen boven hem , op de aardruimte beneden, en met nog forscher vleugelenslag hemelen en afgronden doorrennen, als hoogste koning in dat oneindig gebied. Wordt vervolgd. HET PLANTENRIJK, VOORNAMELIJK INT DE SYMBOLIEK, INDE LEGENDE, IN DE POËZIE, DOOR A. M. OOMEN. Reeds in de eerste tijden der wereldgeschiedenis vond de menschelijke verbeelding er behagen in , het dichterlijk gevoel door zinnebeelden en , in geheimzinnige vormen uit te drukken. Die zinnebeelden , die vormen werden ontleend aan de rijken der natuur; maar vooral aan het plantenrijk. Het leven van den mensch heeft zich altijd naauw verbonden gevoeld aan dat der planten. Zij leveren zoo veel op voor zijne behoeften : voor zijn voedsel, voor zijne kleeding, en beschutting ; maar wat de planten en bloemen in hoogeren zin aantrekkelijk voor hem maakte , was , dat ze , door hare schoone vormen en kleuren , zoo bijzonder geschikt zijn voor de taal der symboliek. In alle tijdperken der beschaving werden de • wijs van ontstaan, van groei, van bloei, van sterven der planten gebruikt als een hoofdelement in de bloemenspraak. Men ziet dit, om strijd, in al de Bijbelboeken, in de legenden van Oostersch en Westersch Heidendom, in de overleveringen der Christenkerk, in de letterkunde van vroeger en later tijd. Het Heidendom zocht het verband van idee en zinnebeeld in de bloemenspraak veelal op zinnelijk gebied. Het was aan het Christendom voorbehouden , uit de bloemensymboliek die fijne. ,geuren te doen opgaan , welke het bestaan van eene prachtige 208 HET PLANTENRIJK. en zielverheffende Flora duidelijk verkondigen. Die Flora ontluikt nog voortdurend. "My spreekt de blomme een tale , My is het kruid beleefd, My groet het al te maffe Dat God geschapen heeft." 1 En . wie , algemeen genomen , wie ziet niet gaarne bloemen? Rückert zegt : "Die soll nicht meine Freundin sein, Die nicht die Blumen liebt." In den zomer is immers de geheele wereld een ware bloemhof. Zij werden door den Schepper overal met milde hand uitgestrooid , tot onzen troost in de vele bekommeringen des levens. Zij versieren onze kerkelijke en wereldsche feesten , ja, zij volgen ons tot op het graf. In onze kerken prijken zij op het altaar, en in de lieve Meimaand komt een ieder, om strijd, zijne bloemen offeren aan de voeten van Marit , de Moeder der «Schoone Liefde". De nieuwe bloemen worden tot kransen en slingers gebonden en omgeven haar minlijk beeld ; in de processiën zijn het bloemen , die voor het Allerheiligste worden uitgestrooid; de bruiden des Heeren en de anderen bruiden kroont de zoete deugd der Hoop met bloemen; eene bloem • een gewijde roos zendt de H. Vader jaarlijks aan eene uitverkoren , Gode welgevallige dochter ; de bloemen , die de wasflambouwen omslingerden en die door kleine meisjens voor ons uitgestrooid werden- op den dag onzer Eerste Kommunie verten wij nimmermeer. In de veertiende eeuw waren er kloosters , waar jaarlijks den Prior een bloementuil werd aangeboden. 2 In onze wereldsche beslommering , vinden wij de glimlachende bloemen bij alle feestelijke gelegenheden. Zij versieren 1 Vaerzen van den West-Vlaming Guido Gezelle. Beleefd is natuurlijk te verstaan als belebt. 2 Hist. du diocèse de Paris, par l'abbé le Boeuf. Chap. Paroisse de Chaillot. A. Monteil, Hist. des Francais, XIVe siècle. IN DE SYMBOLIEK. 209 de gevels der huizen , het want der schepen , of prijken in de woonkamers. In 1214 werden er te Trevise feesten gevierd, waarbij men kunstmatige kasteeles oprichtte, die met purper en hermelijn bekleed waren. Men sloot er de Dames en Jonkvrouwen in op, die , zonder hulp der mannen, het kasteel moesten verdedigen. De belegering geschiedde door jonkers , welke met bloemen, vruchten, muskaten en reukfleschjes gewapend waren en het kasteel beschoten. De afgevaardigden, uit de naburige steden met hunne banieren , woonden het gevecht bij. Het is bekend, hoe bijna alle Rederijkerskamers in de Nederlanden hunne namen aan bloemen of althands aan het Plantenrijk ontleenden. Men had te Aarschot, Het Terwebloeysel en De W jngaertranck; te Alkmaar , 't Groen Laurier; te Amsterdam, De Egelentier , De Witte Lavender , Het Yjjge-boomken ; te Antwerpen , De Goudsbloem, Het Lelyken van Calvariën , De Olie ftak, De TTiolieren ; te Arnemuiden , De Oranje-bloem en De Zonnebloem; te Assche, De Barbarieeen; te Audenaerde, De Kersouwe of Madelieve. Te Penthuizen , De Huyslookbloem ; te Berchem , De Bloeyende W2jngaeríranken; te Bergen-op-Zoom , De Preugdebloem; te, Bergschenhoek , De Wi genbioem ; te Berkel, De Berkenboom ; te Beverwijk , De witte Lelie; te Bilsen , De Teeltbloem; te Bleiswijk , De dubbele geele Ho/bloem ; te Breda , De Berkerjs en .De Oranje-bloem; te Brielle , De Vreugdebloem ; te Brussel , De Coornbloem, De Veltbloemen , De Lelie, De Olijftak ,- De TV2^ngaert, 't Mariencraneken. Te Delft, .De Rapenbloem; te Dendermonde, De Roos ; te Diest, De Lelybloem, De Lelykens wten daze; te Dixmuyden, De Lelybloem; te Edingen, De Pensé-bloem; te Eecloo, Eikels .worden boomes ; te Elversele, De roode Roos ; te Enkhuizen, De Aecoleyen. .Te Geervliet, De dorre Boom; te Gent, Jesus met de Balsem bloem ; te Gheel, De Brembloem; te Gorinchem , Het Segelbloem 1 Ozanam, Poésies Francisc. , Pag. 19. D. WARANDE N. REEKS , \ o 3. XIV 210 HET PLANTENRIJK ken ; te, Gouda, De Goudsbloem, De Balsembloem; te Goeroe , 't Nagelbtoemken ; te Goes , De Nardusbloem ; te 's-Gtavenhage , De .Korenbloem , De Groene Laurierspruit ; te 's-Gravensande , De Geele Violetten. Te Haarlem , De Witte Angieren , De W f nqaertranken ; te Haastrecht , 't Gelisbloemken , De Balsembloem; te Hasselt (Limburg), De ' roocde Roos ; te Hazerswoude , De Haselieren , De Meibloem; te Helmond, De Tllasbloem; te 's-Hertogenbosch, .Den vierigken Doorn en De jonge Laurieren; te Hondsholredijk , De Laurierspruit; te Hoogeveen , De Veenbloem ; te Hoogstraten, Bet Eglentierken ; te Hoorn (in N. bil.) , De roode Angieren; te Hoorn (buiten Delft), De .Hoornbloem; te . Hulst, De . Hulstbloem. Te Iperen , De Ro8ieren. Te Kapelle a1'd Ysel, De Barnetelbloem ; te Katwijk a/d Rijn, De Korenairen, De Koornspruit; te Katwijk a/Zee., De Kempenbloem , .Iet .Ackerbloemken ; te Ketel, De Zonnebloem , De Zonnebloemspruit. Te Leuven , Het Kersonken , De Rooze, De Leljbloem , De Peterceliewortel, De .P ensé ; te Leyden , De wiste Accoleyen , De Orangie leL,y, De Palmboom ; te Leyderdorp , De Patientiebloem; te Leydschendam , .De Olijftak ; te Lier , De Hof bloemkens ; te Lier (in Brabant), De Groevende Boom, Het Jenetten bloemken; te Loosduinen , De Orangie-spruit. Te Maasland , De Olijfbloem ; . te Maassluis , De Mostertbloem; te Mechelen , De Peoen, De Lisckbloem ; te Monster , De blauwe Wingaertranck. Te Naaldwijk, De Jerickosroos , De Cederboom; te Neckespoel , Het Boonbloemken ; te St-Nicolaas , De Goudsbloem ; te Nieuwenhove, De TTiolieren ; te Nieuwerkerk ,. De blauwe 4ccoleyen;, te Nieuwkerk , De Tlla$bloem; te Nieuwpoort, 't Wilde Heibloemken ; te Ninove , De witte Waterrooien ; ie Noordwijk, De Lely onder den doorn ; te Nootdorp , De Damastbloem. Te Oestgeest , De Ogentroo$tbloem ; te Ooltgensplaat , De Polderbloemen ; te Overschie , De Negen roó Rosenknoppen. Te Pijnakker, De Penappelboom; te Poeldijk , De Tarwebloem. IN DE SYMBOLIEK. 211 Te Rijnsburg, De roode tingieren; te Rijswijk, De willige Risee en de .Anencyb^oem ; te Rupelmonde , De Genojfel ; te, Romerswaal, De drie Coren-bloemkens; te Rotterdam , De blauwe Aceoleyen. Te Sassenheim , De Boterbloem ; te Scheveningen , De Madelieven ; te Schiedam , De ronde Rosen en De Vijgeboom; te Schipluiden , De Rosemarjn ; te Schoonhoven , De Peuee-bloem; te Sluis , De Distelbloem; te Stek ene , De Disíelbloem; te Stomp. wijk, De dfrikaen. Te Temsche, De Wijngaertranck; te Thielt, De wilde Roos; te Thienen, De Koren-bloem en Flos frume2itariu8; te Turnhout, De Hey- bloem, 't Genette-bloemeken, 't Hey-bloemekeu. Te Utrecht, De Trioletten en Het Rosemar2jn-bloemken. Te Veere, De witte lelyen en De blauwe Jecoleyen; te Vilvoorden , De Goudsbloem; te Vlaardingen , De .Akerboom , . De Lindeboom , 't Bloemken Jesse ; te, Vlissingen , De blau d eoleyen, 'í Reyn 4ecoleyken; te Voorschoten, De witte Violen; te Vos. semeer, De Drie Korenairen; te Waasmunster, De Koornbloem; te Waddinxveen , De Kandelaersbloemen; te Warmond, Het roode lladeliefken; te Wassenaar, De witte Rosen; te Wateringen, De gele Meirbloem ; te Westerhey, De Lavenderbloem; te Woerden , De Kauwoerden. Te Zandvoord , De wilde Appelboom ; te Zevenhuizen , De Narci8su8• bloem ; te Zierikzee, De Distelbloem en De Laurieren; te Zoetermeer , De witte Meirbloem ; te Zwartewaal , De Nardusbloem 1 . Is het niet opmerklijk, wat groot getal . kunstgezelschappen in vroeger tijd in onze Nederlanden werkzaam waren, exn dat wel zelfs in kleine dorpen ? En nu hebben we nog maar alleen Benige Rederijkkamers genoemd, die van het ' Plantenrijk hunne namen ontleenden. En komen wij nu op de begraafplaatsen dan nog verlaten ons 1 De opgave dezer Kamers is door mij ontleend aan het werk van den geleerden Schotel. 'Zoo er bij voorkomen, wier naam door geen bloem of plant gedragen wordt, is dit aan mijne onkunde op dat gebied te wijten. J. A. A. TH. 212 HET PLANTENRIJS. de bloemen niet. Al van ouds en nog heden ten dage , versiert men, bij sommige volkeren , de graven met bloemen. De crocus , de lelie , • de violier , en de roos , werden daartoe in oude tijden gebruikt. Juvenalis hierop zinspelende wenscht, dat de heuvel die de asch der voorvaderen dekt, door de menigte crocussen het aanzien eener altoosdurende lente hebben moge ; Virgilius wil , dat het der lijkbus van Martellus aan geene leliën ontbreke, Prudentius wekt de reyen op , om violieren voor de slaapplaatsen der H. Martelaren te verzamelen , en bij Anacreon strekt het der roos tot geen geringe eere, dat zij bloeit op de graven. Zoo zien wij , dat overal , waar leven en vreugde is , bloemen zijn, en op de graven nog troosten zij ons als zinnebeelden der onsterfelijkheid. Er was geen minnezanger , die niet de schoone Meimaand bezong , met het herleven der bloemen , het gekweel der vogelen, en het ruischen der beekjes. De H. Franciscus, die zanger der liefde Gods , was een hartstochtelijk bewonderaar der natuur; de lieflijke bloemen bekoorden hem boven mate, en hij ademde hare geuren in, terwijl hij zijn hart verhief tot die geheimzinnige bloem die uit den stam van Jesse ontsproot. DE LELIE. Lilium, Candidum , AsLQ&ov , Lis blanc. Lily , Lilie , Lirio. De Lelie is de bloem der bloemen., door haren sierlijken vorm. De witte Lelie is het zinnebeeld der reinheid en der onschuld, daarom is zij de geliefkoosde bloem der H. Schrift, die met vijf en twintig Leliën versierd is en het is ook daarom dat wij haar de eerste plaats geven. De gouden Lelie uit den Bijbel. Wij zien dat God de Lelie als versiering aan Moses bevolen heeft. "Gij zult ' eok een kandelaar maken van louter goud , door den hamer zal hij geheel moeten gedreven zijn : met zijne steel , zijne appels , en de leliën , die er uitspruiten 1 . 1 Exod. XXV: 31. IN DE SYMBOLIEK. 213 De Lelie in de bouwkunst bij Salomon. 'Me kapiteelen, die op de pilaren in het portaal stonden waren als Leliën ge maakt , vier cubiters hoog." 1 Lelievorm van het groote watervat in den Tempel van Sa 1 o m o n. "Zijne dikte was een hand breed en zijn rand was omgebogen als een kelk of als eene ontloken Lelie." 2 De dichterlijke Lelie van Salomon. "Ik ben eene bloeme des velds , en eene lelie der dalen." "Gelijk eene lelie onder de doornen zoo is mijne vriendinne onder de dochters." "Mijn beminde is aan mij en ik aan hem. Hij vermaakt zich onder de leliën." 3 De Lelie als zinnebeeld in de TI. Schrift. "Brengt bloemen voort , als leliën, werpt goede reuk uit, schiet aange naam loof , zingt lofzangen , en verheft den Heere om zijne werken." 4 "Het verwoeste land zal vrolijk zijn , de wildernis zal zich verheugen , en als eene lelie bloeyen." 5 "Ik zal aan Israel wezen als een dauw , hij zal als leliën bloeyen." 6 "Beziet de . leliën , des velds , hoe zij groeyen ; zij arbeiden noch spinnen niet. Salomon zelf, in al zijne pracht, is niet gekleed geweest gelijk eene van die." 7 De Lelie, in het Christendom. De Lelie is bij alle volkeren om hare blankheid en zuiverheid , geacht geworden , maar het is vooral in de christen kerk dat de Lelie als een zinnebeeld der schoonheid en reinheid , geëerd wordt. Ja , de Lelie is hare uitverkoren bloem, daarom versiert zij het altaar, en staat er tusschen de kandelaren als in den tempel van het Oude Verbond. De Lelie prijkt in de hand der Heiligen , als een zinnebeeld van zuiverheid en deugd. Lelie van den H. Joseph. De staf van den H. Joseph bloeide met witte leliën , toen hij als man van Maria zoude gekozen worden. 1 Regg. VII: 19. 2 Paralip. IV, 5. 3 Canticum, II : 1; , 16. 4 Eeel. XXXIX: 19. 5 Isaias XXXV: 1. 6 Oseas XIV : 6. Mattheus VI: 28, 29. 214 HET PLANTENRIJK Lelie van den Engel Gabriël. Het is met de leliëntak , (als zinnebeeld van de onbevlektheid der TI. Maagd) , dat de Engel Gabriël wordt voorgesteld , als hij de boodschap brengt bij Maria. De Leliën, in de Legenden der Heiligen. Men zegt van den Heiligen Norbertus , dat zijne ziel in de gedaante eener lelie naar den hemel opging ; daarom wordt hij met de lelievoorgesteld. De Lelie van den Z. Wilhelmus. Toen de Gelukzalige Wilhelmus van Montpellier stierf, ontsproot er uit zijn mond eene lelie , waarop de woorden Ave Maria geschreven waren. De •Lelie van den Z. Salianus. Ook'zegt men dat het zelfde gebeurde bij den Gelukzaligen Salianus, door wiens heilig leven de godsvrucht voor 0. L. Vrouwe van Tolgaët in Bretagne is ontstaan. De Lelie van broeder Egidius. Ook verhaalt men, dat toen Broeder Egidius eest woordentwist had , over de onbevlekte ontvangenis van Maria , hij den grond tot getuige nam , en dat , na driemalen met zijn stok er op geslagen te hebben , er drie , leliën uit ontsproten. De Lelie, als zinnebeeld van Maria. Maria is de.hemel . sche lelie. (S. Anselm. Psalt. ving.) De onbevlekte, de allerzuiverste Lelie. (S. Epiph. De Laad. Yirg.) Lelie, witter dan sneeuw, geuriger dan balsem , met maagdelijken luister overtogen. (S. Germ. Serm. in Annunt.) Lelie, blikkend in het midden der doornen van den glans der reinheid en den luister des maagdoms. (S. Damasc. Par. virq.) Lelie der dalen. (S. Bern. Serm. 3 gup. Salve.) Heerlijker getooid , dan ooit Salomon in al zijn luister. (Dionys. Carth, in cant. 8.) Lelie , bekroond door den zilverwitten bloesem der kuisch-heid, innerlijk getooid met vurige goudgensterkens der liefde, alom den liefelijken geur der deugden verspreidend. (S. Petr. Dam. Serm. 3 de Naíiv. virg.) De Heiligen, met de Lelie afgebeeld. Meestal worden: IN DE SYMBOLIEK. 215 de H. Belijders met leliën afgebeeld , alhoewel er ook martelaren voorkomen , dien men de lelie in de hand heeft gegeven. Maria heeft nooit de lelie in de hand; maar zij wordt wel als zinnebeeld bij haar geplaatst. De navolgende Heiligen dragen de Lelie: Joannes Baptista , Vitalis , Laureanus , Julianus en Basilissa, Dominicus , Chrysanthus en Daria,. Eleazar van Sabran , Delphinus, Franciscus van Assisië, Antonius van Padua, Thomas van Aquirle, Joannes van het 'kruis, Joannes van God , Diëgo, Petrus van Verona, Antoninus van Florentië , Franciscus Xaverius, Philip- pus Benizzi, Hyacinthus van Polen, Lodewijk van Gonzaga, Albertus , karmeliet , Gaëtano van Thienne , Stanislaus Kostka, Joannes van Sahagun , Joannes de Goede , Ambrosius Sansedoni, Philippus Neri, Brocardus , Vincentius Ferrieri , Pelagius van Cordua , Bernardus van Baden , Kénelin , kind van zeven jaren, Aimericus, Valerianus , Kasimirus, Ufflam, Pulcherius, Clara, Catharina van Siëna , Ediltrudis , Geertrudis van Nivelles , Guiteria , Catharina van Zweden , Maria van Carvallon , Maria Anna van Pazedes , Z. Diana van Andals. De goudlelie van den H. Joannes. De goud-lelie van den H. Joannes (A.manceas) , groeit in Peru, en wordt daar als eene geheiligde bloem beschouwd. Alle jaren wordt er in de nabijheid van Lima, en omtrent het feest van dezen heilige, een feest gevierd. Bij die gelegenheid zijn alle de inwoners van het dorp in het veld, om de Amanceas-bloem te zoeken, en zij brengen de bloemen tot versiering der kapellen, die in de vallei daartoe zijn opgericht. De Lelie bij d e Grieken. Homerus vergelijkt de Elyseische velden , het verblijf der gelukzaligen , bij beemden met Affodillen gesierd, wier helder blaauwe kelkvormige, bloemen in de lente telkens uit den bol ontspruiten , en het zinnebeeld waren van eene voortdurende verrijsenis. De Lelie bij de R-o in e i n e n. De Lelie was het zinnebeeld der hoop, der schoonheid, en der eerbaarheid, zoo als men dat .ziet op de medailles der Romeinen. Virgilius, van Martellus sprekende, wil dat men hem leliën 216 HET PLANTENRIJK in overvloed zal aanbieden , en , zoo wij gezien hebben , werden zip op zijn graf geplant. Hij bezingt ook de leliën in zijn Enefr als hij zegt -- Als in de velden de biëen , bij 't glansen des stralenden zomers Nedergedaald op 't bonte gebloemt , om de vlekloze witheid Zwermen der leliebl^aan, wen de beemd van heur mommelen zuizelt, 1 Als wen 't Indisch ivoor met de bloedige glansen des purpers, Wordt overvloeid , of getuild onder rozen der Leliën blankheid. Der Godin Juno was de Lelie toegewijd , zij wordt met deze bloem in de hand voorgesteld. Daarvan wordt de Lelie somtijds; - genaamd Rosa Junonia. De Lelie, in het wapen van Frankrijk. Aan den oorsprong der Leliën van Frankrijk zijn vele fabelen en legenden verbonden en zijn de gevoelens daarover zeer uiteenloopend. Volgens eene oude legende is de Lelie van Frankrijk uit den hemel gezonden (Lilium Ceeleste) , aan Karel den Groote of wel aan eenen heremiet na het doopsel van Clovis. Volgens anderen zoude het de H. Dionysius geweest zijn , welke de Lelie aan Frankrijk gegeven heeft. (Gerson-, Dict. Univ.) De I-ris, in het schild van Frankrijk. Velen twijfelen. er aan , of het wel de lelie is , die men in het wapen van Frankrijk ziet , en beschouwen ze als de bloem van de iris (onze lischbloem) , waarmede de Fransche wapenlelie geheel in gedaante over-een-komt; anderen zien er de punt van eenen scepter in; ja, sommigen hebben er padden (of kikvorschen) van gemaakt. De veronderstelling van de irisbloem is daarop gegrond, dat de Franken deze bloem zouden gekozen hebben als eene herinnering aan de moerassen , waar zij vertoefd hadden. Het woord famme, hetwelk iris beteekent geeft ook aanleiding tot deze onderstelling : want daarom zoude de banier van den H. Dionysius , welke op zijn graf geplant was , • or J1amme genoemd zijn (aureá Xammula); flamme d'or, omdat - de gewone lischbloem r geel van kleur is. 1 dEne'is, B. VI. 2 JJne s, B. XII. IN DE SYMBOLIEK. Orifiamme est une bannière Aucun poi plus forte que guimple De eendal romoyans et simple Sans pour traiture d'autre affaire. (Guillaume Guieert , Roman des Royaux lignages.) De irisbloem wordt op een blaauw veld geplaatst om dat zij eene waterbloem is , en daardoor de blaauwe kleur van het water wordt teruggegeven. Op eene medalje van 1uagobert I, wordt deze koning met drie scepters in de hand afgebeeld, welke in den vorm van een iris zijn bij-een-gebonden. De drie scepters verbeelden Austrasie, Normandie , Bourgondie. De naam fleur de lis zoude , volgends sommigen , eene verbastering zijn van fleur de Louis. Vóor het jaar 1150 ziet men geene leliën in het blazoen van Frankrijk. In den aanvang waren de leliën zonder bepaald getal in het blazoen aanwezig ($emé). De bepaling van drie leliën in het schild van Frankrijk te voeren , schrijft men algemeen aan Lode-wijk den VII toe. Daarentegen leest men in. een manuscript van de koninklijke Bibliotheek onder N'> 8356 , behelzende den inventaris der kleinooden van Karel V: " Dix plats dorez á fruit., & a chacun sur le bord trois fleurs "de Lis fermées en maniere d'ecusson." Op een zegel aan een charter van . 113 7 is deze koning voorgesteld met eene lelie. Zijn kroon is met leliën versierd , en toen hij zijnen zoon liet huldigen verlangde hij , dat zijne dalmatiek en zijne schoenen azuurkleurigen zouden zijn en met gouden leliën versierd. Op een zegel van Philippus db Valois , en op een van koning Jean , vindt men drie leliën zij zijn gehecht aan een charter van 1355. Het eerste geld met de lelie werd onder Lodewijk VII geslagen. Philippus de Schoone, liet een munt slaan, welke de naam van florin kreeg, men zag daarop een kruis met leliën (bloemen , fora). 21,8 HET PL4NTENRIJK Op den liard (het oortjen) zag men ook de lelie afgebeeld. Men had ook goud en zilver geld , dat men lis noemde. Die munt werd in 16 55 geslagen en in 16 5 7 weder vernietigd. De lis cl'or gold 7 ponden. De lis d'argent 20 sols. De halve lis cl'argent 10 sols. De kwart lis cl'argent 5 sols. De banier van Frankrijk is van violetkleurig, of van hemels-. blaauw fluweel en versierd met gouden leliën. In de zalen van het koninklijk hof en in die van het koninklijk gerechtshof waren de behangsels met leliën versierd. Ook hadden de kanselieren en de zegelbewaarders het recht de leliën tot sieraad in hunne behangsels te plaatsen. Op eerre geborduurde stof gevonden in de graftombe van Raoul de Beaumont , XII eeuw, vindt men leliën ; ook vindt men ze op het kazuifel van den Z. Thomas van Biville. (De Caumont , Arekéologie.) In een anderen inventaris van de koninklijke Bibliotheek van Karel V , VI en VII komen leliën op boeken voor. Zoo leest men: "Titus Livius en Francais , en tres grant volume , couvert de cuir, qui autrefois fu au Roy, à deug férmoers d'argent, esmaillez a fleurs de Lis , très bien ystorié & escript. Unes croniques de France en Francais , couvertes de veluyau, á fleurs de lis , & bouillons d'argent , bien escriptés. Hist. de l'Acad. Royale de Inscrip. et Belles le#ír. (p. 913, « 63). J'ai des lettres Closes de Charles VII, signées de sa mais relatiees aux nouvelles de la guerre avec les Anglais , elles sont écrites sur une petite feuille de parchemin le bas est decoupé aux trois quarts en un petit ruban , dont le bout entrait dans, une fente du parchemin , et' était fix6 par un scean de eire rouge, empreint de trois f 1 e u r s d e 1 i s. (A. Monteil , Hist. des Francais XVe Siècle.) IN DE SYMBOLIEK. 219 De zetels der rechters waren ook met leliën versierd. De Koningen van Schotland droegen de lelie op hunne kleeding, sedert de VIIe eeuw. Daarentegen werden ook (le dieven en moordenaars met de lelie gebrandmerkt. Lilii ferreo ardente notare. De orde van 0. J. Vrouwe ter Lelie , Ordo Lilii genaamd was een militaire orde , - en werd ingesteld door Gracias IV , Koning van Navarre in 1048. Zij bestond uit 38 ridders en de Koning was Grootmeester. Deze orde had ten doel de godsdienst en het koningrijk te verdedigen tegen de Mooren. Eene legende verhaalt, dat deze Koning van een ziekte zoude hersteld zijn en dat men op dat oogenblik een wonderdadig Mariabeeldje zoude gevonden hebben in eene lelie die te Nagera groeide , en dat hij , ten gevolge van dien , deze orde zoude hebben ingesteld. Ine halsketting van deze orde was met verscheidene gothische letters M versierd, als eerste letter van den naam . van Maria. Aan deze ketting hing een gouden lelie met wit •geëmailleerd en met eene M bekroond. (Favyn , Hist. cle . 'avarre , L. III , p. 147.) De 'Graaf de Beauvoir , in zijn reis om de wereld , over Mionoska sprekende, zegt dat hij in een streek kwam , waar de heizen tusschen bloeyende Camelias en Azaleas waren gelegen en er een voort van blaauwe Leliën waarschijnlijk Lilium Broussartii , zie Le Bon Jardinier, op de daken groeide. Het kweeken dezer leliën, waaruit de Japanezen een soort van haarolie bereiden voor hunne vrouwen , geschiedt , op bevel van den Mikado , op de daken , óm dat daaraan eene oude legende is verbonden welke zegt: "De Koningin der Zon heeft ons de aarde gegeven , om die te beploegen en te bezaayen, opdat er vruchten uit voortkomen die nuttig zijn voor de vrouwen ; . ' het sieraad van onzen huisselijken kring, en voor de krijgslieden, die het land verdedigen. "De Leliën zijn het zinnebeeld der weelde van de vrouw: daarom verbiedt ons de Godin der Zon , die op den • heiligen 220 HET PLANTENRIJK grond te kweeken , maar gij zult die op - de daken uwer huizen planten. "Even als zij de schoonheid geven aan de haren der vrouw, zullen zij als levendig hoofdhaar , uw dak versieren. (Cte de Beauvoir, Voyage auíour du monde, 1873.) Op den sikkel , welke Machabeus aan de kinderen Israels gaf, zag men een kelk afgebeeld , met de twee woorden spekel, Israel. Aan de keerzijde zag men drie leliën met het devies: "Jerusalem Kedoshah , Heilig Jerusalem." Ook op eene medaille van Valerius Gratus , ziet men de drie leliën. Numismalique des lebreux. D e Lelie i n onzen tijd. De schoone witte Lelie is af komstig uit de Levant. In den Catalogus van den Heer L. van Houtte te G end, komen 84 verscheidenheden voor. De leliën versieren onze hoven en worden daar met een zeker ontzag beha. ndeld. Men plukt geen leliën , als rozen of viooltjes. De kunstmatige leliën versieren ook niet het kapsel der dames; maar zijn alleen op het altaar te vinden. Vondel spreekt van "Outerlelikleuren". De vermaarde bloemschilder 1Redouté heeft een prachtig werk uitgegeven , waarin de afbeeldingen der lelieachtige planten voorkomen en voortreffelijk geteekend zijn 1 . De Lelie in de Wapenkunde. In de wapenkunde wordt de lelie met den gevulden of afgeknotten voet afgebeeld , of wel als leliekruis , een kruis met wapenleliën versierd. Bloemen, met den naam van Lelie. Vele bloemen hebben den naam van lelie bekomen , zoo als : Het lelietje van de dalen , Convallaria majali$. Lelie van Calvarien , Hemerocalles. Lelie van den H. Bruno 2 ; -omdat men deze lelie bij de kapel van dezen Heiligen gevonden heeft nabij het groote Karthuizers 1 Les Liliacées par Redouté, 8 vol, in f° (486 planches). 2 Phalángium liiiastrum. IN DE SYMBOLIEK. 221 klooster in Frankrijk. Lelie van den H. Jacob , ook kruis van den H. Jacob genoemd : Amaryllis formoszsfima. Lelie van den H. Joannes , lelie-affodil , lelie-hyacint , lelie-narcis , daglelie , ferraria, en waterlelie , nenupkar. Verder ontleenen van de lelie hun naam: Leliënfeld , een dorp in Oostenrijk ; het Leliëndaal of Elisa bethenthal, Lilien grund , gelegen in het dal aan den voet van den berg, waarop de Wartburg ligt, zoogenaamd omdat de H. Elisabeth hare aalmoezen daar uitdeelde. (Montalembert , Hi$t. cle Ste Elisabeth , pag. 115.) Men zegt ook de lelievormige punt der kompasnaald van sommige hellebaarden; men spreekt van het lelie-torretje (crio eeri8 merdigera) ; men heeft de leliën-olie, olijfolie waarin men bloembladeren van leliën heeft laten trekken. Bij de Franschen hebben sommige spreekwijzen betrekking op de Lelie. Men zegt L'empire des Lis , zoo als de Arend het Duitsche keizerrijk voorstelt, de Luipaart en de Leeuw Engeland en Nederland. En ce temps ou les léopards occupaient au chateau Vineen nes l'habitation et le tróne des lis , la cour était moitié fran caise , moitié anglaise. (Monteil, XVe siecle vol 2 , p. 199.) In verheven stijl werd vroeger voor Frankrijk het spreekwoord gebruikt: «De Leliën spinnen niet," Le Royaume de France ne tombe pas en quenouille (is geen spilleen) ; de Fransche kroon gaat niet over op eene dochter ; ' .Elle a pril naissauce des Lis , zij is van fransch koningsbloed.; Damais Prince de Lis ne fut plus triompkant; Commenrons par Ze roi, l'1 onneur des ,odeurs de Lts.' De Leliën in de Dichtkunst. Die wech is also Boete, ten hemelrike waert, van lelien ende ooe van rosen, mi verlanghet nae der veert, 222 HET PLANTENRIJK van lelien ende ooc van rosén , ende ooc van akeleien 1 ; ende daer Heer Jesus wonet daer bloeyet al van beiden. Maria die is een soet prieel, vol weeldea al. si is een suverlic lustelic dal vol lelien al. si is te mael verdriete van; met vroechden dan denc ie daer an: mijn leet can si verdriven. Horse Belg. Een lelie die voor Gode bloeit Die sij stu , Goedes vriendinne Van veru , van roke , van eracht vernoit, Sesbladich , gheel van binnen, Van Doerne -diewil Beer vermoeit: Dit salstu geestelic sinnen (Dirc de Grutere , XV Eeuw.) Des bite wir dik herre Sancte columban Flores alme grecie Wol il lilien wizir dan di sne di uns von criechen sent entsprungen. (Litanie van 1200.) 0 Lelie 1 wier pracht die van de vorsten der aarde overtreft, wat zoudet gij nog schooner zijn, indien onze vader Adam niet ongehoorzaam jegens zijnen Schepper ware geweest. (Luther.) Rank en edel als de bloeiende Lelie , die zoo lang onder de ,sneeuw en slijk verborgen, in de stralen der zon haar zilveren kelk opent voor het leven en het licht , zoo stond Erin voor hem , in de eeuwige jeugd der onbezweken martélaresse. (Dr Schaepman.) 1 Aquilegia vulgaris, ancolie, gant de Notre Dame. IN DE SYMBOLIEK. 'K ging voor sonnen opgang uyt Om mijn bruydegom te vinden; 'K socht hem , met een vast besluyt, Tusschen cederboomen , linden, Lauwerier en myrte-kruyd, Tusschen roos- en 1 e 1 y blommen, Waer hy eertijds placht te kommen. 'K had hem menigmaal ontmoet By twee kleyne waterbeken Waer hy dikwijls van sijn gloed Van mijn koelheyt placht te spreeken. 'K ging er weder, wel gemoet: Maer mijn hoop verging in klachten Siende mijn vergeefsch betrachten. (M. De Swaen, Jesus Kruysdraginqe.) Wat heeft de Godheid hier een hemeldom geplant Hoe roken wij den geur van 't melk en honigland En blanke lelien , en versch ontloken rozen! Hoe Honkren de oevers hier van bdellion , turkozen. (Vondel , Adam in Ballingschap. De roos en lelie luiken onder Uw voeten schooner op , o Bloem Der schoonste bloemen , werelds wonder. (Vondel.) Maer Salomon , met al zijn majesteit, Verdoofde nooit , in zulck een heerlijckheit 't Natuurlijck kleet van een verwelckbre lelie, De blancke bloem van Kristus , op het vélt , Veel min de bloem en kracht van 't Evangelie Van 't hoogti altaar, zijn jongren voorgestelt. (Vondel, 4ltaerge1 eimenissen, 2e B.) 't Was billijck, dat zijn Byzwarm, spade en vroegh,. Ten Kruisb3rgh vloogh , van waer hy met zich droegh, Het hemel ch puick van kruisdauw sap en geuren Geschept uit rooze en outerleli-kleuren. (Vondel, 4líaeMgehermenissen, 2e B.) ,224 HT PLANTENRIJK IN DE SYMBOLIEK. „O Poëzie, hoe lieflijk is uw tred, Waar gij de voeten zet, Daar wassen leliën en geuren , — Een regenboog van schoone kleuren En hartverkwikkend kruid." (J. A. Alb. Th. naar Vondel.) Wat schuilt ge in dicht gesloten knop, Gy lelie van de dalen ? "0 geef mij zonnestralen; "En al mijn bloemtjens luiken op !" (S. J. v. d. Bergh.) -Wordí vervolgd. VONDEL, IN ZIJN "BESPIEGELINGEN ", DOOR FR. J. V. DE GROOT. I I. Over God. Hoe gelukkig voelt zich de landman , die verre van het stadsgewoel zijn nederigen akker bebouwt'! Bij het gonzen der bijen drijft hij zijn ploeg door de opgesneden vore, besnoeit den wijngaard van te weelderige loten , rust van zijn nuttigen arbeid bij de ruischende beek en het vroolijk gezang der vogelen ! Hoe benijdenswaardig is het onbezorgde, bedrijvige leven der kinderèn! Zij reden , 't lintjen in hun hand; Zij tuimlen lachend soms in 't zand. Die lieve blijde j ongetj ens — Zij maakten zulke sprongetjes, Dat bij hun lustig huiswaards gaan, De kindren alomme blijven staan. En moeder kookt' alreê bij tijds De zoete , geurig' avondspijs. Daar zaten toen die engeltjens; En als twee wijngaardstengeltj ens Zoo arm in armtjen zaten zij*; Geen koning zijn maaltijd haalt er bij. Hoe schoon en vol liefelijke poëzie zijn zooveel andere stille, zachte levensuitingen , beurtelings los en jolig als de lach om "Beza's kinderketterij" , of verteederend als de moeder, die D. WARANDE N. REEKS, :N ° 3. XV 226 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. schreit op het lijk van "Constantijntj e" ! Maar deze poëzie mag nooit een te ruime plaats op het gebied der kunst innemen. In het bijzonder moet onzen tijdgenoot een hooger vuur doorstroomen , -- liefde voor de vermetel aangerande waarheid , ijver in het voorstaan harer bespotte rechten , geestdrift om het m'enschdom te verlossen van zijn zielesmart. En die geestdrift, door een volk verspreid, zal niet louter lierzangen in het leven roe- pen , maar alles, waardoor de storm der eeuw kan worden bezworen. Kunst , geschiedenis , natuurkennis , alles levert hier wapenen. Ook de wijsbegeerte ? — Ongetwijfeld. Want juist de hier nevelachtige, daar lichtzinnige, ginds droomerige wijsbegeerte was het uitgangspunt van vele nu hooggevierde staatkundige, geschiedkundige, zoogenaamd godsdienstige en andere richtingen. En al weet de groote massa onder de moderne mannen volstrekt niets grondigs van de verborgen bronnen des hedendaagschen ongeloofs, toch valt er niet aan te twijfelen, dat het stelselmatig bestrijden van God en Godsdienst de gezegende (!) niet-katholieke philosophie der laatste honderd jaren tot alma mater heeft. Wij , die zullen trachten aan deze studie ook eenig actueel belang te geven door Vondels gedachten met de hedendaagsche min of meer te verbinden , veroorloven ons over den aard en de werking dier philosophie eene korte uit weiding. Volgens het algemeen gevoelen van ouderwetsche en nieuwer wetsche Protestanten moet het licht zijn verrezen uit de engte van Luthers kloostercel. Dit is niet geheel onwaar, want het nieuwe licht, dat half Europa eerst voor de meeste , later voor nagenoeg alle Christelijke leerstukken blind scheen, is bepaald eene schepping van dien gehuwden monnik. De Hervorming toch begon met willekeur zoowel in de dingen, die meii aannam als in die men verwierp ; zij brak met heel het verleden en baande den weg voor de vermetelheid, waarmee later de stoutste negatie werd voorgestaan. Descartes zou zooveel kwaads niet hebben ge sticht , als hij ondanks zijn geloovig hart en tot zijn droefheid deed, wanneer de gemoederen niet sedert lang tot twijfel en ongeloof waren voorbereid. Nu echter was de menschelijke geest VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. -eenmaal het pad ingeslagen. Engeland, Frankrijk en Duitschland prijkten nu beurtelings met altijd nieuwer verlichting. Als ware de wijsheid van Aristoteles , Sint-Augustinus , Sint-Thomas van Aquine en Bossuet louter ballast, wierp men die over boord. Waren er mannen , werkelijk met de gave des nadenkens door God bedeeld, dan ' rende ieder hunner met lossen teugel de ,nieuwe baan op , en een stofwolk van volgzame . geesten rees -achter die stoute ruiters. Dat holde voort. Deze plofte in de peillooze diepte van het Materialisme; gene in den afgrond der Godverzaking; de Pantheïsten in denzelfden afgrond , maar met bloemen overdekt. En waartoe geraakten zij , die het best voortredeneerden ? Tot volslagen scepticisme in godsdienstige zaken: van het ontkennen eener waarheid , van eene dwaling, dus van een negatie uitgegaan kwamen zij , dien weg houdende , krachtens den eenheidsband, die alle waarheden aan elkander verbindt , tot niets anders dan de negatie , het scepticisme. Dit gaf een bepaalden afkeer van alle diepere studie der Godsdienst. Een valsche wijsbegeerte hield den mensch in een weefsel van dwalingen verward en met fijne draden omsponnen. Toch vroeg het hart bevrediging en haakte naar het hoogere. Verbitterd tegen al wat naar leerstellig zweemt, wendde het zich tot verbeelding en gevoel, en dwaalde door betooverde wouden tot dat het , moede van het vruchteloos zoeken naar vrede , naar rust in -de wijsgeerige en romantische wereld , uitriep : alles. is een raadsel , gaat boven mijn bereik ; de dingen des anderen levens zoek ik te vergeefs ! Thans meent men dat die onvoldaanheid zal voorbijgaan y dat een rijk leven het Christendom zal vervangen. Men troost zich met liefde , vriendschap , vrijheid , vooruitgang, kunst en velerlei wetenschap. Nu schijnt het Paradijs herwonnen ! Ginds wenkt die gaarde van het volle leven met Zonneglans en rozengeur, met frisch groen en springende . fonteinen ! Maar weldra verdwijnt het schitterende licht en donkere wolken werpen zwarte schaduw neer. Somberheid valt op de ziel , als zag deze in den onderbroken gloed en luister der aardsche vreugde het beeld van heel de broze vergankelijkheid , N M ó VONDEL', IN ZIJN BESPIEGELINGEN. der ondermaansche zaken , een herinnering aan het kortstondige levensgenot. Ja , zou de wisseling van weemoed en blijdschap in vele gemoederen niet in verband staan met eene ledigheid der ziel bij gemis van overtuiging, geloof en Godsdienst ? En waaruit ontsprong dat groot gebrek der eeuw, de twijfelzucht, de ziekelijke machteloosheid in zake van geloof en Godsdienst , het scepticisme, de onverantwoordelijke nalatigheid der meesten omtrent de zaken des Eeuwigen Levens , en bij anderen het gemis van den heiligen vrede, dien Jezus op aarde kwam brengen? Was de verdwaalde wijsbegeerte daar de bron niet van ? De wijsbegeerte toch, niet zij , die schoolsche speculaties bemint, maar de ware, die in het leven ;rijpt, die de gewichtigste levensvragen voor hare vierschaar daagt, werkt machtig op de maatschappij. Wel bekreunen ontelbaar velen zich weinig , en -het volk zich niets om philosophie; maar van de weinige wijsgeerige denkers gaat eene levensbeschouwing uit, die later in staatkunde , poëzie , schoone kunsten en maatscI appelijk verkeer tot het volk spreekt. Wij beroepen ons op de geschiedenis sedert Luther. En ' zijn de dwalingen eenmaal in zwang, is het menschelijk verstand er eenmaal in verwikkeld dan kiest hij vaak alle denkbare middelen om te bewijzen, dat de duisternis het zonlicht is. Zoo ziet men zelfs in ons bescheiden Nederland Gods bestaan en persoonlijkheid geloochend. Tot geheel andere gevolgtrekkingen_ kwam Vondel in zijn wijsgeerig betoog over God en Diens eigenschappen. Bij welke school sloot hij zich aan ? Welk stelsel volgde hij ? Wat is de kern zijner bewijsvoering? Welke zijne leer over de Godheid? Op deze vragen gaan wij antwoorden. Na het goede, ja, meesterlijke wat over Vondels wederkeer tot de Moederkerk in derf vorm van schets en vertoog werd geleverd, waagden wij ons in het vorig nommer van dit Tijd - schrift aan de poging om met korte woorden te ontvouwen, hoe het rijkste leven in de Katholieke Kerk bloeien en naar VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. alle kanten zijne takken uitschieten kan ; hoe de omgang met degelijke Katholieken en de diepere kennis van de hechte grondslagen en hooge majesteit onzer Godsdienst het vooroordeel en de onkunde wegnamen , die den volkomenen invloed der hemelsche genadestralen konden beletten. Zijn die wolken eerst na jaren onderzoeks allengskens verdreven ? Drong Vondel er op eens met een bliksemstraal van geniale intuitie door ? Zulks beslisse , wie wil 1. Wij , die weten, dat Gods heilige genade den mensch het geloofsheiligdom binnenvoert, hebben getoond , hoe de rede tot aan den drempel kan leiden. Was er nu na den overgang des Dichters nog plaats voor de wijsbegeerte ? Zeker. Daar bestaat eene katholieke philosophie, die door het geloof voorgelicht, van de volgende waarheden uitgaat. Voor ons aardbewoners bestaat er een groot verschil tusschen de waarheden, die het voorwerp der rede , en die, welke het voorwerp des geloofs uitmaken. De laatsten, Christus' Heilige Menschwording bij voorbeeld, kennen wij alleen op Gods onfeilbaar gezag; daarentegen doorschouwt men de eersten, zoo als het bestaan van een Eerste Oorzaak , onmiddelijk met het verstand. Maar in de Goddelijke Bron, waaruit 'alle waarheid voortvloeit, in het Ongeschapen Woord Gods , is alles één. Die Eeuwige Wijsheid wrocht in de harten der menschen niet alleen het natuurlijk denkvermogen , de kostbare gave der rede , maar ook de verhevene, onwaardeerbare kennis des geloofs. Hier geldt de leuze : Nu nisi per Ckristum. Wat is nu juister dan de gevolgtrekking , die de Kerk met de haar zoo heerlijk kenschetsende kracht van consequentie hieruit opmaakt ? dat er aan werkelijke tegenspraak tusschen geloof en rede niet te denken valt ; dat wij , stervelingen, de waarheden , die rechtstreeks onder ons bereik vallen, helderder die des geloofs maar in een spiegel en als in een raadsel zien ; doch dat de twee lichtstralen der natuurlijke en bovennatuurlijke kennis tot één samensmelten in Christus, de Zon der Wijsheid, in Christus, die alle menschen 1 Zie het vorig nommer der "Warande"'. 230 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. verlicht, komende in deze wereld ? Billijk eischt de Kerk daarom, dat de menschelijke rede, zoo zwak van blik voor de hoogere dingen , naar het woord des Apostels zich gevangen geve ter gehoorzaamheid aan Christus. Zulk een deemoedige en redelijke onderwerping vordert' de Kerk niet eigenmachtig , maar , krachtens een door God geschonken gezag , waarvan zij de gel digheid bereid is * te staven. Dit geloof leefde in de ziel des 'grijzen Zangers, . toen uit zijn., hart dat smeekgebed den Hemel doordrong, vol diepen ootmoed. en smachtend verlangen van den naar zijn God omhoogsteige renden geest: Genade, ó Godt, genade , indien wy uwen zetel, Den troon der Godtheit, der Dry-eenigheit vermetel Genaecken durven in dat ongenaeckbre licht; Het menfchgeworden Woort , Emanuël te' dicht Befpiegelen; te diep uwe aertsgeheitnenilfen Grondeeren, daer al 't brein der wyften in kan mifCen. Wie zulck een zee doorwaet verzinekt tot over 't hooft. Hy is gezalight, die dit aenbï dt , en gelooft. (Bespiegelingen, B. V, v. 957-964.) Maar God , die door de Openbaring den armen en kleinen troostrijke , verhevene waarheden verkondigt , maakt buitendien het verwerven van onberekenbare kennisschatten voor de werkende rede mogelijk. Dat Rome zich verheugt, wanneer haar zonen den oceaan der wetenschap doorkruisen , zullen wij hier voor de zooveelste maai niet bewijzen. Ontvluchten wij het strijdperk , bevreesd , dat men ons met liet stokpaardje-Gallileï . zal omverrij den ? Neen , maar de behandelde stof vraagt alleen opheldering over de katholieke wijsbegeerte. Dat het geloof deze niet onmogelijk maakt maar verheft, hebben wij reeds vroeger uiteengezet en wij dringen daar nogmaals op aan. Waarom toch blijft men steeds herhalen en herhalen , niet dat een valsch geloof, maar het geloof de rede doodt? En nu , welk bijzonder stelsel werd in het Leerdicht gevolgd? gevolgd , want Vondel hield het blijkbaar niet voor geniaal bij VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. uitnemendheid, al wat in een eeuwenlangen arbeid van het gebouw der wijsbegeerte was afgewerkt onvoorwaardelijk af te breken. Bij welke school dan sloot hij zich aan ? bij eene school, die van machtig streven tot vereeniging van geloof en rede getuigt ; bij Bene school , die men bij gebrek aan kennisneming voor onbeduidend, spitsvondig en ondegelijk houdt;. bij eene school , wier naam onder u , kinderen der ware humaniteit , zelfs niet behoort genoemd te worden, doch waarvan wij tot opheldering van het kolossaal kunstwerk uws gevierden dichters wel gedwongen zijn melding te maken ; de ergernis is groot -- Vondel sloot zich aan bij de scholastiek. De scholastiek ! — Wie weet hoe dreigend men dit woord zal toefronsen! Wat is de scholastiek ? De geleerde wereld is het nog niet volkomen ontwend , de Middeleeuwen in de schaduwen des doods neer te zetten. Niettemin hebben vaardige mannen, gewoon zich rekenschap te vragen van hunne meeringen, elders en ook ten onzent voor dat beruchte tijdvak van domheid en van wat men daar al meer bijvoegde, een weinig eerbied afgedwongen, door •te wijzen op kleinigheden als Dantes Divina Commedia , als De Trier Heemskincleren ; op talrijke kathedralen en heel den gothischen bouwtrant; op karakters als Gregorius VII, Innocentius III, Sint- Lodewijk , GQdfried van Bouillon ; op instellingen als vele kloosterorden enz. Misschien is dit eene verzachtende omstandigheid voor de misdaad , dat dit stelsel op den middeleeuwschen bodem rijpte. Iet was godgeleerd-wij sgeerig , streefde naar vereeniging van geloof en rede , was in den aanvang vormeloos , spitsvondig en onbeteugeld , maar leerde weldra schoone orde , degelijkheid en' harmonie, bijzonder van den Doctor Angelicus, Thomas van - Aquine. Vóór dezen Kerkleeraar waren reeds aanmerkelijke schreden voorwaarts gedaan , zijne werken vertegenwoordigen nochtans volkomen de scholastiek , voor zooverre deze bij de nakomelingschap. in waarde bleef. Welbezien heeft dit stelsel terstond een groot' voordeel : immers is de grond , de inhoud daarvan niets dan eene, samenvat ,32 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. ting van de diepe wijsheid der Vaderen. Wat de H. Augustinus, na tallooze dwalingen, ten laatste van het Christendom mocht aanschouwen, _ overwegen en met geestdrift, gloed en diepzinnigheid der wereld verkonden; wat de welsprekendheid van Joannes Chrysostomus voor eeuwen in zijn redevoeringen en kostbare - geschriften had uitgesproken en nedergelegd; kortom de rijpste, voedzaamste vruchten van den christelijken geest der eerste zeshonderd jaren onzer tijdrekening vindt gij hier verzameld , en gevoegd bij de nieuwere voortbrengselen van het middeleeuwsch genie. En de vorm ? Grooter orde in het rangschikken van zoo menigvuldige bewijzen en gedachten , meer eenheid in het verband dier waarheden onderling , zulk een nauwkeurige redeneertrant , en zooveel scherpzinnigheid in het uit-elkander-houden van bijna ineensmeltende denkbeelden door een kort en kernachtig woord wordt elders niet weergevonden. Door kritiek, geschiedkennis , groote vorderingen in de natuurkundige wetenschappen munt dit stelsel overeenkomstig den toenmaligen stand van zaken , niet bijzonder uit ; tevens zou men somtijds behalve den inhoud ook meerdere letterlijke citaten uit de Gewijde Boeken en de Kerkvaderen wenschen te zien : en wat minder slaafsche navolging van den Griekschen Wijsgeer, voegt gij daarbij. Doch dit is een misverstand. Aristoteles schonk men veel gezag, juist niet, omdat hij Aristoteles was , maar wijl vele zijner grondstellingen met de gezonde rede werden overeenkomstig geacht: en de stagyriet mocht nog zulk een ervaren gids zijn op de slingerpaden der logica , men schroomde niet op menig punt van hem af te wijken. Zoo werden de scherpzinnigheid der oude wijsbegeerte , de diepte der Vaderen , de verheven leer der H. Schrift, de geniale vindingen van den grootsten middeleeuwschen denker in harmonie gebracht tot een ontzagwekkenden tempel , waardig gedenkstuk van den flinken ondernemingsgeest dier tijden. Sieraden ziet gij volstrekt niet of ten minste weinig aangebracht ; maar in de hooge gewelven zweven grootsche gedachten, met die pijlers rijst de geest omhoog. en naarmate gij langer op den eerst schijnbaar zoo dorren , ruwen bouw staart , voelt gij u machtiger aangegrepen VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. door de hechtheid , de verheven opvatting en het wondervol verband des geheels. Deze scholastiek dan , die wij van haar goede en kwade zijde hier hebben afgeteekend —• en van de juistheid der teekening moge ieder zich vergewissen deze scholastiek tracht overal naar het verband tusschen geloof en rede. In een door en door geloovigen tijd begint zij haar betoog met de vraag : Bestaat er een God ? slaat aandachtig gade de wederzijdsche verhouding van natuur en bovennatuur ; stijgt zelfs , door het geloof begeleid, ten Hemel , om den aard der kennis van de Engelenreien te bespieden. Er lag voor den katholiek iets verheffends in die vaart des verstands ! Dante beminde haar. Zij lokte de leergierige jongelingschap van burcht en kasteel , uit de koopstad en van den akker bij duizenden ter - hoogeschool. Lacordaire sprak van haar : "Quelle intelligente , en étudiant la comme de Saint-Thomas, est jamais restée insensibie á ce trésor d'idées qui coule si naturellement et si abondamment , et qui arrose , comme par jeu , d'un bout á l'autre de la theologie positive , des champs qu'on eut crus condamnes, par leur grandeur méme, a une Inajestueuse stérilité 2 .... 1'office de chaque siécle , par la mouche ou la plume des apologistes contemporains , est de les rapprocher de nous, et de les rendre populaires á force d'éloquence et de clarté." Klonk die scholastiek uit de levenademende welsprekendheid des grooten redenaars, zij rijst hier uit het gebloemte van Vondels poëzie. Wij zijn tot de eigenlijke bewijsvoering gekomen. Er is een slag van menschen, wier verbeeldii g zulk een hoofdrol speelt, dat het onzichtbare hun slechts een woordenspel toeschijnt. Geraakt een dezer lieden aan het redeneeren tegen God, dan is zijn grondbewijs zoo ongeveer: al wat is dat wort gezien : wat niet Gezien ' wort van den mensch , heeft wezen noch vermogen, Is ydelheit en droom. (B. 1, v. 160---162. 234 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Tegen hen ontwikkelt de Dichter in schoone, schilderingen de werking van de lucht en van de ziel. Ontwaart uw oog het element , dat onzen aardbol omkleedt ? Valt de ziel wel onder één uwer zintuigen , wanneer zij met het denkvermogen onbepaald gaat weiden , verder dan de geesten wemelen en zweven ? verder dan de sterrenkreitsen ? Loochent gij daarom dit alles P Dan geneest u geen heelkruid meer. --- Tegenwoordig schaamt men zich nog niet over bewijsvoeringen, als waarvan ' Vondel een schilderij heeft opgehangen. Men vaart uit tegen verhevene waarheden , naar men zich diets maakt, om haar ongerijmdheid, doch eigenlijk, omdat men door zijne logge verbeelding overheerd, het bovenzinnelijke met geen scherper - wapen bekampt, dan waarmee de argeloosste man de wentelende beweging der aarde of den snellen bloedstroom des menschelijken lichaams zou bestrijden. Hij ziet het niet. -- Bij die uitspatting der verbeelding sluit zich aan een overschatting van de rede, die niet langer onderscheid wil maken tusschen de kennis van het bestaan en die van het innerlijk wezen eener zaak. Gods wezen begrijp ik niet, dus er bestaat geen God: zoo besluit men. Alsof wij niet veel lichter het daarzijn, dan den diepverborgen aard van de geschapen wezens kenden ; alsof een element niet is , omdat ik er de natuur niet van -ken. Wat is onbillijker dan de dwaze redeneertrant : ik begrijp mij zelven. niet , dus besta ik - ` niet ? Dan spreekt er hoogere wijsheid uit den ootmoed , dat wil zeggen , uit de waarachtige kennis , waarmee Vondel belijdt: 't Verftant kan kommerlij ck , of liever nimmermeer Begrijpen zulck een' fchat , den onbegreepen heer; Geen tong, geen tael genoegh hem prijzen en volloven; Die kennis gaet begrijp en reden verr' te boven. Men kan de rijcke zee niet fcheppen in een noot: De noot is veel te kleen, het water al te groot. Geen menfch kan met zijn hant den hemel overfpannen. (B. I , v. 355 . 361.) Geen menfch ftijght immermeer in top van deze kennis Door 't licht der fchepselen, en aendacht en gewennis. VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Geen wijze kan volmaeckt uitbeelden wat Godt is, By wien ons middagen niet zijn dan duifternis. (B. T, v. 129-132.) Maer evenwel men kan hier mede niet ontrennen De mooghlij ckheit van Godt en zijnen aert te kennen, Door 't licht van vrou nature en reden , voor zoo veel Godt door zijn eigenfchap en wercken zich ten deel Te kennen geeft, ook zuig, dat willens ziende blinden Geen onfchult voor hun fchult en blintheit kunnen vinden. (B. I , v. 141-146.) Daar zijn wij in de Christelijke Theodicee; liever nog in die- van heel het - menschdom. Hoe kent gij God P — vroeg men . eenera Arabier. — Op dezelfde wijs als den doortocht des kameels in de woestijn, --, was het antwoord. Ja, het voetspoor Gods staat in de schepping gedrukt ! Daarop doelde de Heidenapostel, zeggende : "Zijne onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan , uit de schepselen verstaan en doorzien , beide zijne eeuwige, kracht en Goddelijkheid." Vandaar dat schoone woord van dien serafijnschen Leeraar Sint-Bonaventura : `yin de wijsbegeerte vormt de theoloog zich een spiegel uit het geschapene; langs - de schepselen verheft hij zich hemelwaarts." Zoo verkon . den de hemelen Gods glorie; de atoom Zijn heiligen Naam. Tusschen= het geschapene en den Schepper bestaat eene verhouding, als van cle oorzaak tot het uitwerksel en zoo klimt men tot de kennis Gods door eene redeneering van het gewrocht tot den Maker, of , om den schoolschen term te , bezigen, door een argument a posteriori. Al bestond er niets en al kenden wij niets ter wereld dan ons eigen ik, dan bleef dit bewijs toch onomstootbaar, en vol waarheid zijn de volgende versregelen Welaen , nu luiftert toe. Godt is niet ver te zoecken: De waerheit fteunt op zich, en hoeft geen bergh van boecken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . hier is uw hoop , en heil. Kunt ghy u zelven, en uw' oirfprong overweegen, De Godtheit loopt u zelf met opene armen tegen. (B. 1, v. 1361-1362 en v. 1374-1376. 236 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Juist. Of ziet gij niet hoe volkomen dat eenvoudige : `God schiep in den beginne hemel en aarde" , onzen oorsprong verklaart ? Spreekt het kenmerk van onvermogen om uit zich zelve te ontstaan , spreekt het kenmerk van behoefte aan een Maker, dat zoo duidelijk op ieder onzer, en evenzeer op onze voorvaderen , en nog meer op de wezens van minderen rang is ingedrukt;. dat u verwijst naar een oorzaak, naar een wezen, van al het geschapene juist hierdoor zoo .geheel onderscheiden , dat het in zijn eigene volkomenheid voldoende reden van bestaan vindt ; spreekt dit alles niet van een God , wiens lof de kleine kinderkens vermelden , wiens naam den eenvoudigen onuitwischbaar in het hart staat gegrift , wiens licht voor het gezond verstand blijft schijnen en heendringt door den nevel van spitsvondigheden en de dwarrelende stofwolk van donkere boekenwijsheid ? —. jammerlijk staat daar de Godloochenaar met zijn banaal "in den aanvang was de atoom" ; of met den armzaligen God-idioot , die zich ten eeuwiger dage ontwikkelt in sterren en planten, genieën en spinrag ; of met den God-wereldziel , met het heelal één en toch niet één , tot bewustzijn gerakende in den mensch, schoon deze van de opioss,iny zijner per$oonlijkheid met den God-al in kalme stonden nog nooit iets gewaar werd! Toch spant het menschelijk vernuft zich in , om dit alles met talenten , somtijds eener betere zaak waardig , te verdedigen. Zien wij , welke bewijzen Vondel tegen hen stelt. Hoewel men , als Dr. Pierson waarheid sprak , in Nederland de gaaf bezit om belangrijke vraagstukken te behandelen als het kranke rund, vertrouwen wij , dat de lezer de hier volgende discussie , waarin vooral naar beknoptheid wordt gestreefd, niet al te licht zal afmaken. Geen wezen kan men ons betoonen, of de tijt Beluit het in zijn ronde, of 't fpreit zich overwijt . Zoo wijt als d'eeuwigheit, en voor en na onendigh; Het een gebeurelijck , het ander is nootwendigh. 't Gebeurlijck wezen kon in wezen zijn, of niet. 't Noodwendige uit zijn aert, hoe scherp men dit beziet, Heeft geen gebeurzaemheit des wezens, of 't most strijden VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Met zijn natuur; geen recht noch reden kan dit lijden. Nu luidt het ongerijmt dat een gebeurzaemheit Van 't wezen , dat eens wert , en welcks nature zeit Dat zy een aanvang kent , zou van zich zelf beginnen. Men moet nootwendigh dan , zoo reden 't velt zal winnen, Besluiten dat 'er een nootwendigh wezen zy, 't Welck eeuwigh is , van waer de dingen op een ry Begonnen in - der tijt ; men kan niet hooger zweven Dan dees nootwendigheit, alleen Godt toegefchreven. (B. T, v. 49-474.) Zulke dorre betoogen levert ons de Dichter van Constanzi nie en o Ker$nackt. Maar ook zulke dingen hebben hun waarde. Waarom Mr. Van Lennep den oorsprong der aangehaalde redeneering juist bij Spinoza, of diens leeraren zoekt, is niet duidelijk , daar • zij sedert onheuglijke tijden door de scholastieken, met name door den H. Thomas van Aquine in het eerste Boek van diens Summa tegen de Heidenen , zoo goed als letterlijk verkondigd was: doch dit staat vast, dat het citaat de grenslijn raakt tusschen de Pantheïstische en de christelijke leer over God. Spinoza zegt : buiten God is er geen substantie , zelfs niet denkbaar, en de Amsterdamsche wijsgeer wordt er door den Pantheïst om gehuldigd met het vroom "Wees gegroet, groote heilige Benedictus !" Vondel zegt : De schepper en het werek zijn twee, niet eenerley: Dus blijft het onderfcheit oneindigh tuffchen bey. (B. T, v. 932-933.) Hier vindt gij de zenuw der geheele bewijsvoering. — Men kan zich tweeërlei wezens denken : gebeurzame , die door een ander , noodwendige , die geheel en al zuil ick zelven bestaan. Wat door een ander bestaat, kan zijn en ook niet zijn , — moet dus een oorzaak hebben , waarom het , • eerst niet bestaande, later tot het daarzijn kwam; , zoodat men, van oorzaak tot oorzaak opklimmend , eindelijk het wezen vindt, dat uit ziek zelf is , dat niet , gelijk al het overige , van niet-bestaande be. 238 VONDEL, IN ZIJKT BESPIEGELINGEN. staande werd, maar van eeuwigheid het zin geniet , als Eerste Oorzaak aller dingen : die eerste oorzaak heet •--- God. Verruim uwen blik. Staar rondom u. Wat ziet gij ? Stof, beweging , natuurkrachten , or4e , verstand en gevoel. Is éen van die allen God ? Zijn zij allen te zamen dien grootera naam waardig P Zijn zij door zich zelven ? zijn zij oorzaak van wat er buiten hen bestaat ? — In - rijke vormen aanschouwt gij de stof : wie gaf haar , aan verandering , aan verminderen en vermeerderen onderhevig en dus niet noodwencdiq, buiten anderer invloed het bestaan ? Van waar rijst de beweging, door de sterren en langs ons aardrijk varend? Wijst zij niet op eene bewegende kracht ? --En zijn de natuurkrachten zo odanig , dat en andere wereldorde dan de bestaande niet denkbaar is ? Immers neen. En zoekt gij zelf niet naar die groote natuurkracht , bron en oorsprong van heel de rijke schepping ? Bron der orde , en dus zelf de hoogste orde, die niet bestaanbaar is zonder , overleg en verstand ? Bron des versstands , van het sieraad der menschheid ? Bron van de yevoels- en wilskracht, bron van de vrijheid., en dus zelf in hoogere mate met al die gaven bedeeld ? Treed in u zelven, in de, kleine wereld, waar heel de schepping, waar stof, beweging, orde , kracht , vernuft , wil en gevoel tot een meesterstuk zijn samengevlochten ? Ontstondt gij uit en door u zelven ? Vermochten uwe voorouders dit ?. Is eenig wezen van mindere orde daartoe volkomen genoeg ? Verhef dan uwen blik., val in aanbidding neder voor de Eerste Oorzaak, den Eeuwigen Geest, voor uw God. Want: Wie is het , die zoo hoogh gezeten, Zoo diep in 't grondelooze licht, Van tijdt noch eeuwigheit gemeten, Noch ronden , zonder tegenwight, Bij zich beftaet , : geen meun van buiten Ontleent , maer op zich zelven ruft-, En in zijn wezen kan befluiten Wat om en in hem , onbewuft Van waneken , draeit , en wordt gedreven, Om 't een en eenigh middelpunt; VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. . 239 Der zonnen zon , de geeft, het leven ; De ziel van alles wat gij kunt Bevroên , of nimmermeer bevroeden; Het hart, de bronaêr , d'oceaanw En oirfprong van zoo veele goeden Als uit hem vloeien, en beftaen Bij zijn genade en alvermogen, En wijfheit , die hun 't wezen fchonck. Uit niet ? . . . . - . . . .. . . Dat 's Godt. Oneindigh eeuwig Wezen Van alle ding, dat wezen heeft. Wat is dit anders dan de lyrische ontboezeming van wat wij zoo even droog-wijsgeerig door den Dichter van Luc fer zagen bewezen ; wat beduidt de hooggestemde meesterzang, van den hemelschen gloed ontdaan , in koud proza dan deze waarheid: er is een uit ziek zelven bestaand Opperwezen , Schepper van ieder onzer? Meer van Vondels bewijsgronden te melden verdriet ons niet : doch alleen de toelichting der duisterste punten is . hier onze taak. Ook scharen zich de andere bewijzen rondom het meegedeelde , of , steunen daarop. Daarbij , al, zijn wij kort geweest , klaagt wellicht menigeen heel afgemat : "rund leider auck Theologie !" Het zij zoo, schoon wij wenschten, dat diepere kennis der wijsbegeerte het oppervlakkig minachten van de wetenschap onzer eindbestemming wegnam ; dat men uit het weemoedig dal des twijfels vastberadener zocht te komen tot den heiligen berg eener vaste, godsdienstige overtuiging, waar de verf éugdigde mensch zulk een frissche , gezonde, sterkende lucht inademt en zulk een heerlijk verschiet zich opent voor den verhelderden, vreugd-en-leven-stralenden blik. In het tweede Boek der "Bespiegelingen" gaat de Dichter eene schrede verder. Daar stelt hij de vraag : hoedanig is God? Mag dan de zwakke mensch binnentreden in dat heiligdom, in het ongenaakbaar licht van den Eeuwigen God ? Wil die grijsaard op zijne harp den naam ons noemen van Hem, wiens luister de Hemelingen met bedekt gelaat doet vedervallen? —'- 240. VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. God alleen kent zich zelven volkomen 1. Ons stervelingen past de taal des wijzen Simonides' : "hoe langer ik peinze , hoe Hij mij meer onuitspreekbaar schijnt." Luistervol is het schep. pingswerk, maar Gods volkomenheden zijn bij het voortbrengen daarvan niet uitgeput ; wel zou men ooit de harmonie en schoonheid van het geschapene kunnen bevatten , doch nimmer de voortreffelijkheid van Hem , die alles schiep : deze wereld , is niet het grondeloos licht zelf, is slechts eene weerstraling daarvan. Zoo zijn al de benamingen van goed , machtig , wijs , en wat wij verder van het schepsel overbrengen op Gods Oppermajesteit bijna ontheiliging en schennis ; want in de hoogste Eenheid brengen wij veelheid door van onderscheidene volkomenheden te gewagen. Echter bestaat er grond om in God goedheid, almacht en zooveel eigenschappen meer, eerbiedig te aanbidden. Waarom ? Dewijl al het goede, wat 's menschen zwak begrip niet op eens omvat , noch uit kan spreken , waarachtig in God, het Oneindig Wezen , -- in Go.d , de Eerste Oorzaak , waardoor ieder schepsel met zijn volmaaktheden geformeerd werd, moet aanwezig zijn ; nochtans zonder het beperkte , begrensde, verdeelde, dat onze gebrekkige opvatting er bijdenkt. Niemand vergete dan den schoonsten diamant uit Gods kroon : de hoogste eenheid. Het voorbijzien dezer eenheid , brandpunt van alle kracht , bracht het veelgodendom voort ; men vergoodde die ontelbaarheid van eigenschappen , uitblinkend in het wezen der natuur : maar den wijze wezen alle stralen naar den éénen norsprong van dat geschakeerde licht, naar den Vader, in Rien de tallooze volkomenheden niet gesplitst zijn als de * regenboogkleuren , noch afscheidbaar als een paarlensnoer, doch vereenigd op de verhevenste manier, -- door het innigst wezen der Godheid samengetrokken tot één glans , tot één onverbreekbare schoonheid. Dat Goddelijk Wezen is oneindig , door tijd noch eeuwigheid gemeten , dat is : verheven boven alle maat , en zelf de maatstaf van alles. Zijn alomtegenwoordigheid straalt in het diepst des haten, geen duisternis ontschuilt Zijn alziend oog. Hij, door 1 Zoo getrouw mogelijk geven wij Vondels gedachten weder. VONDEL, IN ZIJNE BESPIEGELINGEN. wien alles . is , is ook in allen, als werker en onderhouder des bestaans. Verandering is bij den Alvolmaakte niet. Wie toch Zou Hem iets geven, wiens milde gunst eik onzer met weldaden overlaadt? Wie zou den Schepper iets ontnemen, van wien alleen alle kracht op ons neer4aalt ? Wie kan zich zelfs maar vermeerdering of verwisseling van gaven denken in den Oneindigen God, in wien de volheid des zijne besloten ligt? Voor ons zou de onafhankelijkheid de vrijheid belemmeren: niet aldus bij God, die, van eeuwigheid alles in oorzaak, doel en omstandigheden doorgrondend, zijne daden niet behoeft te veranderen noch te volmaken. Zonder menging van onderscheidene bestanddeelen , louter , zuiver één., tiert en bloeit in het Opperwezen, alle levensvolheid met onsterfelijke kracht ., ver van bederf en dood verwijderd : het tijdelijke kent zijn einde. oorsprong, wisseling en val..' zijn maat van klok en uren; maar de Levende God , aan geen schokken onderhevig, is zelf de maat van wat afgewerkt wordt met eeuwen, dag en oogenblik. Welk een gejuich en eindeloos triomfeeren ! Hier leeft do Wijsheid, die alles met orde, met schoonheid schiep; de Alwetendheid, die het goede kent en beoogt, het kwade ziet en toelaat; de Algoedhéid die baar rijkste gaven uitgiet over het geschapene, niet alom in dezelfde mate, maar met verscheidenheid tot openbaring van Gods vrijen wil, tot schooner orde van de Schepping! Zie l - daarboven uit den ontsloten hemeltroon openbaart zich die aanbiddelijke Liefde den mensch , aan een niet, aan stof en asch ; de grenzelooze Barmhartigheid verheerlijkt den mensch, kroont hem met eer en glorie. Wien behoort dan de hoogste majesteit? Aan God, Hem voegt de opperheerschappij, de groote schepter van hemel en aarde; Hem is alles onderdanig - heid schuldig. Zijn wezen gaat ons begrip te boven; en hoe hoog onze geest ook stijge , verre blijven wij o, God! beneden uwen vollen glans. ' Wie kan u noemen By uwen Naem ? wie wort gewijt Tot uw Orakel? wie durf roemen? G'-y zijt alleen dan die ghy zijt. D. WARANDE N. REEKS ; No 3 242 VONDEL, IN ZIJNE BESPIEGELINGEN. U zuix te kennen , als gy waert Der eeuwigheden glans en ader ; Wien is dat Zicht geopenbaert ? Wien is des glanfen glans v erfchenen ? Geen enkelen sterveling Reeds is het gelukkig, langzaam eenige stralen van dien glans in het aardsche leven te , zien dalen. Wie derhalve Wie zou niet wenfchen met de Godtheit te verkeeren, Om in óotmoedigheit en ftilheit aen te leeren, Tot dat, van 't fterflijck pack ontflagen, dees gordijn Gefchoven veerde , en Godt ons levendigh verfehijn'? (B. II. v. 299-303.) In die stille bespiegeling ontgloeit het hart, worstelend tegen de knellende banden des wij,sgeerigen betoogs ; banden , die de grootmoedige grijsaard zich getroost, om de Godsdienst, "door (noot misbruick, fchandael en lafterfmet" onteerd, op "onbeweeghbre gronden" vast te doen staan. Het gevoel haat dien toom. "Och , of zij , -- de Godheid ---rt Och , ofze mijnen geeft met haeren gloei in 't rijmen Ontftack , hoe , zou men Godt zien gloeien in mijn dicht, Dat nu niet fteigren kan in 't ongenaeckbre licht Van Godts volkomenheit , waervan in . 't aerdtfche leven Den fchepfelen alleen een voncksken is gegeven! (B.. II. v. 352.-_356 ) Zulke oostersche bloemen ontluiken hier en daar onder het meer noordelijk geboomte der "Bespiegelingen". Het derde Boek van het Dichtstuk blinkt, over het geheel genomen, meer dan de vier overige Boeken in den lentegloed der poëzie. Daar neemt het wijsgeerig onderzoek dien aangenamen , welkomen vorm van een aandachtig gadeslaan aller heerlijkheid van de wonderschoone schepping. Hoe wondervol toch schijnt in ieder boomblad , in elke bloem de glans des Makers?. Indien een schoone orgelmuziek u verrast , denkt gij aan een kunstenaarshand , die den goddelijken VONDEL. IN ZIJNE BESPIEGELINGEN. 243 galm wekt met zooveel mengsels van registeren en klanken , als -door het tempelgewelf rollen ; en zoudt gij bij de welluidende harmonie der schepping nog vragen, of een blinde kracht , een redeloos en onbezonnen wezen , of wel de Hoogste Wijsheid haar gewerkt heeft en steunt ? Is het geen schande voor onzen tijd , dat sommige natuurvorschers louter stof willen zien , waar genieën als Newton in deemoed en aanbidding voor den troon des Almachtigen zich hebben. neergeworpen ? Moest men dan, door meer natuurkrachten en tweede oorzaken te ontdekken , de eerste oorzaak vergeten , tot wie een weinig nadenken over den aards der zichtbare wereld ons opvoert ? Moest men tusschen folianten, geraamten en lijken een schat van boekenwijsheid verzamelen ten koste van het dierbaar kleinood des gezonden verstands ? Hulde aan de wetenschap ! maar wat brengt zij in tegen het bewijs voor Gods bestaan , tegen het bewijs , dat zelfs de Heidenen aan de wereldorde hebben ontleend ? Het zedelijk kwaad ! roept gij. Is er dan zooveel dwaasheid in de leer, dat God door vrije wezens wil gediend zijn? dat het zedelijk kwaad door God wordt toegelaten en dienstbaar gemaakt aan hooger goed ? dat de deugd haar glans behoudt, nu van den anderen kant de mensch verantwoordelijk is , wanneer hij van .het recht verbastert? En in zijn' plicht bezwijekt veywilligh, door 't bekooren Van 't fchijngoet, daer Godts beelt en gunft in wort verloren? (B. II. v. 1227 en 1228.) Neen ; hier is de bewijsvoering even bondig als bevattelijk. Wees geen pedant , maar een mensch ; haal uw schouders niet op over Vondels nog niet negentiende-eeuwsche bedrevenheid in de natuurkundige wetenschap ; leer van hem de schepping gadeslaan met dat oog vol blijde . verrukking en degelijk verstand, dan zult gij met dien fijnbeschaafden natuurbewonderaar het rijk van harmonie en schoonheid in opgetogen blijdschap doorzwever; dan zult gij die vereeniging der grootste orde met de rijkste schakeering -leeren liefhebben als een weerglans der Oppermajesteit. Op de stoute vleugelen van zijn genie steigert de Zanger hier 2.44 VONDEL, IN ZIJNE BESPIEGELINGEN. tot de hoogste hemelen , waar zon en sterren de voorgeschreven baan ten einde snellen , of daalt hij eensklaps naar aardsche kringen om in het scheppingsrijk de wondernolle samenstelling van het geheel en der kleinste deeltjes te bewonderen. Wie heeft heel de wereld in zijne hand met wijsheid gewikt en gewogen , al die wetten zoo harmonisch gesteld, den mensch vooral zoo kunstig volwrocht naar ziel en lichaam ? Alles wijst hier op "der Zonne Zon , den geest , . het leven , het hart , de bronaêr, den Oceaan" van al het Geschapene. Met hoeveel klem , helderheid en eenvoud wordt deze bewijsvoering uitgewerkt, in de volgende versregelen b. v. Indien de wiltfte Moor het licht der Amiraelen Al triomfeerende, langs d'Amfterdamfche paelen, Zagh uit de rij cke zee , op ons gezegent Y, Aenftreven , door een bofch van maften , die te ly En loefwaert op den ltroom hem met trompetten eeren, En vlagge , en , wimpel , daer hy , onder het laveeren, Zoo veele kielen mij de , en lome , laegh op laegh , , De donders der kortouwe , om 't vrye G-ravenhaegh Te wecken met zijn komft ; zou deel Moorjaen gelooven, Al zagh men noch matrdos, noch volck, noch ftuurman boven, Dat zulck een zeekafteel gegroeit waer by geval, En zonder ftuurmans hant quam bruizen aen de wal? Gewis het domlte brein , hoewel 't geen boeckftaef leerde, Moft fluiten dat vernuft dit boude , en zelf regeerde. Wie kan dan lochenen , dat d'opperfte natuur De weerelt , zooze zeilt , laet drijven zonder (tuur? (B. III; v. 1209-1224.) Zoo helder , onderhoudend en schilderachtig weet Vondel zijne bewijzen aanschouwelijk te maken. Wil iemand schoone, vernuftige wederleggingen van uitvluchten, waarmee de Ongodist sedert eeuwen zijn jammerlijk verzet tegel' zijn God en Koning poogt te rechtvaardigen, hij sla de drie besproken Boeken van het Leerdicht open. Lucretius vooral moet menige veer laten. De Dichter slaat dien ruiter van het ongeloof niet enkel met VONDEL , IN ZIJNE BESPIEGELINGEN. het goedgesmede zwaard zijner redeneerkracht, maar geeselt hem. ook met de zweep zijner satyre. Lukrees , nu eer hem, als een' Godt , in uw gedicht. Die zulck een' nevel fchuift voor 's leerelings gezicht, Is deel, gelijck een zon, verfchenen uit het duifter? En die den fchepper van den goddelijcken luifter Der fcheppinge berooft, is dat de wijze tolek , Die 't licht t'Athene ontftack , voor al het G-rieckfche volck , En , fchildrende een geval met flij ck en zwijneborftelen, Wat zich hier tegens kant in 't vechtperk af wil worstelen? Is dit de meefter , die alle ouden ver verdooft, Pytagoras verftomt , en Plato flaet voor 't hooft ? 0 grovaert , enz. (B. I. v. 855-865.) Zulke hier en daar ingelaschte epigrammen worden gewoonlijk door bondige redene'eringen voorafgegaan -of gevolgd : later zullen wij misschien de letterkundige waarde daarvan toetsen. Eerst zullen wij echter het verdere betoog volgen en spreken over Vondels leer , "Van Godtsdienst". (Wordt vervolgd). EENS OUDE BUITENPLAATS.. MEDEGEDEELD DOOR J. G. FREDERIKS. Er is iets in de plaatwerken der achttiende eeuw , dat mij altijd sterk aantrekt. Als ik de ukooperen konstplaaten" bezie, voortbrengselen der graveerkunst van Punt, Philips , Van der Laan, Brasser, Fessard en anderen — ik weet niet of iemand ze nog wanordelijker kan opgeven --- , dan is het mij , alsof ik in een Arkadisch landschap verplaatst word. Is het omdat ik in mijne vroegste jeugd het Verheerlijkt Nederland leerde kennen met een. paar Verheerlijkte Vaderlandsche Stroomen , en dat ik. de - schoone landhuizen uit het plaatboek terugvond -in eene prozaïsche boerenhofstede met een aristocratischen naam en een ietwat aristocratische tint ? Zeker is het, dat ik bij de aanschouwing van de karige overblijfselen dezer voormalige grootheid, mij steeds voor den geest roep gladgeschoren heggen , tot wan- gestalten vervormde boompjes, priëelen, fonteinen, beeldgroepen en heergin met pruiken en lange wandelstokken , die, in gezelschap van dames met houterige lijven en ongelooflijke hoepelrokken eerbiedig aangehoord worden door een ouden tuinbaas in eene onberispelijke dansmeesters-houding , of die begroet -wor- den door een uit de trekschuit afgestapt gezelschap , regelrecht. uit de Stad aangekomen. Eerst veel jaren , nadat ik mijne prentenboeken voor 't eerst met eenige aanwinst voor mijne kennis begon te bekijken , kwam ik tot het denkbeeld ---= juister gesproken het denkbeeld kwam tot mij -- , dat al dit moois - veel geld moet gekost . hebben. Misschien zou ik nooit zoo ver gekomen zijn , als het goed geluk EENE OUDE BUITENPLAATS. mij niet in kennis gebracht had met een' ingevulden Catalogus der verkooping van den inventaris eener Amsterdamsch-burgemeesterlijke buitenplaats in de vorige eeuw. Hooger kan dit wel niet, en ik vertrouw, dat de, Lezers van dit volgschrift, de Wandelaars in de Dietsche Warande, deze bescheidene bijdrage niet zullen ter zijde leggen , zelfs waar veel voortreffelijker stukken van oudheidkundigen inhoud met welverdiende beleefdheid zijn ontvangen. Als men den straatweg verlaat, die den wandelaar door de schoone bosschen van Soestdijk voert, en de breede laan inslaat, die in de voorgaande eeuw op de kalkovens uitzag en thans bij het Monument van Waterloo eindigt, komt men op een weg, die de grenslijn uitmaakt tusschen het bosch en de grazige vlakte, welke thans door den Ooster-spoorweg doorsneden wordt. Op korten afstand, ziet men eene buitenplaats, Den_ Eult geheeten , die den Vorstelijken Eigenaar van Soestdijk toebehoort. Volgens het Willige-Verkoopboek der stad Amsterdam werd deze `'heerenhofstede" den 17. Juli , 17 5 8 verkocht aan Hare Koninklijke Hoogheid Anna , Prinses van Groot-Brittanje en weduwe van den Stadhouder Willem den Vierde. Eene eeuw vroeger lag hier nog geene, vorstelijke lustplaats. Wat nu Soestdijk heet, was toen nog het eigendom van Burgemeester Cornelis de Graeff, vrijheer van Zuid-Polsbroeck , en kwam in 1663 in 't bezit van zijn zoon Jacob , die het den 26. April , 16 74 verkocht aan Willem Hendrik , Prins van Oranje. Het goed Den Eult behoorde reeds lang aan verwanten van De Graeff, en evenzeer honderd jaar voor dat het in handen der Gouvernante kwam , staan als eigenaars bekend Johan Deutz ' en . Geertruida. Bicker. Wie soms het Utrechtsche Leenregister mocht opslaan en daarin den Eult vinden , herinnere zich , dat een gelijknamig - leengoed thans eene kleine boerderij in de onmiddellijke nabijheid der- hier besproken buitenplaats is. De laatste werd door de beide • echtelingen Deutz door kleine , maar herhaalde, aankoopes. uitgebreid. Eene niet onbelangrijke bijzonderheid is . het , dat de Raadpensionaris Joan de Witt soms daar de gastvrijheid genoot van zijn' schoonbroeder. In den zomer van 1688 —. de groote Staatsman had toen de middaghoogte zijner glorie bereikt --, cas 248 EENE OUDE BUITENPLAATS. hij daar met zijne W endeliva. Eene hevige ziekte tastte haar aan,_ en met moeite kon men haar van Den Eult naar Den Haag overbrengen , waar zij spoedig overleed. Zij is in de Nieuwe Kerk begraven 1 . Na den dood van haar' man, Jan Deutz , Jansz. , met wien zij den 28 December 1654 getrouwd was, deed Geertruida Bicker verscheidene aankoopen van 16 7 7 tot 1686. In het laatstgenoemde jaar was zij een en zestig , en na haar dood bleef Den Eult in de familie , vandaar, • dat het in de wandeling Duitschengoed genoemd werd. Eindelijk werd het door de erfgenamen van Willem Gideon Deutz aan Prinses Anna verkocht, en wel het huis voor 31900 gulden , en verdere perceelen voor 18000. Van dien tijd af, maakt het een deel uit van het vermaarde Soestdijk. Eene week na de inschrijving der overdracht in 't gemelde Amsterdamsche register , aldus op den 24. Juli , 1758, werd de inventaris der buitenplaats verkocht door negen makelaars uit Amsterdam , bijgestaan door een utrechtschen confrater. De titel I Vóor een jaar of vier ontdekte ik het oudste Begraaf boek der Nieuwe Kerk (op het Spui) in den Haag. In de Mededeelingen der Vereaniging, enz. II. 110 , wordt opgegeven , dat het vroeger op het Raadhuis b cwaard werd. Het is er nog, maar niet op 't bureau van den Burgerlijken Stand, en lang nadat ik het in De Ned. Spectator besproken had, bleef het staan, waar ik het vond, tnsschen eenige verjaarde registers der Broodzetting, zaliger gedachtenisse. 'T zal er nog wel staan , want in Den Haag heeft men wel wat belangrijkers te doen , dan archieven der stad te vei zorgen Zie hier het treurige blad: N° 77. Den 19 Nov. l.6 55 heeft gecoght den heer raet pesenaris de wit een kelder in de nieuwe Kerck n° 77, voor de soma van f 400.0.0 den 20 dito begraven een kint van den heer pens.enaris de wit den 18 feb^uary ' N ,^ den 21 juni 1668 « « « 6 julius 1668- « de huisvrou '^ den 28 Mey een kint van de hr van swyttd [Swyndrecht] leggende int graft van den hr de wit het recht is [onleesbaar] den 22 augusti is begraven den heer kornelis de wyt o at burgem. ster der stat dordrecht denzelfd•-, dito den hier Johannes de wyt raetpensenaris Kan dit ook Van Swieten beteekenen ? — Op deze vraag van den Redacteur antwoord, ik, dat de heer van Swieten wel het huis naast De Witt b3trok , doch dat het huisgezin van den heer van Swyndrecht sedert 't begin der zelfde maand Mei bij den Raadpensionaris,. inwoonde. Zie de aangehaalde Mededeelingen , II. 42. Er , staat ook duidelijk Swyttd. EENE OUDE BUITENPLAATS. van den Catalogus ademt de wijdloopigheid der laatste eeuw. Hij spreekt van "extra Fraaye; en Kon.stig-Gemaakte MARMERE ; HARDSTEENE en LOODS BEELDEN EN VAASEN, Met derzelver PEDESTALLEN en TERMEN, Gesneede en andere THUYNBANKEN , ORNAMENTEN en CIRADIEN, Als meede een groote verzameling van doorgaans extra Swaare en Gezonde ORANJE , CITROEN , MIRTUS e n andere BOOMEN En B y g e w a s s e n" , en zoo voorts , want wij hebben nog maar de helft van den titel afgeschreven. De Catalogus telt 1G bladzijden, waarvan wij er twaalf voor ons onderwerp noodig hebben. De moeilijkheid om van eene zoo aanzienlijke verkooping uit dien tijd de voor elk nommer bestede prijzen te kennen, noopt mij ze hier mede te deelen. De nommers met * gemerkt , zijn aangekocht geworden voor "Syn Hoogheijd". luie, welke met een kruisje zijn aangeduid , worden in een der mij bekende exemplaren van den Catalogus insgelijks opgegeven als door den Prins gekocht ; en in een ander aan den naam van J. Cromhout verbonden 2. Het blijkt dus, dat de jonge Erfprins reeds als 2 Moet men in dezen J. Cromhout derhalve een gemachtigde van den Prins eikennén ? Tegen deze voorstelling strijdt, dat in den (naauwkeuriger bijge- schreven) Kataloog, waar Cromhout in optreedt, N° 43 en 45 "Twee gesnede Zitbanken" als voor Cromhout toegeslagen worden opgegeven , terwijl bij N° 44 , daar tusc cben in , uitdrukkelijk genoteerd staat : "Nots: van Dam voor sijn hoo;heijd". Had Cromhout voor den Prins gekocht, dan zou dit ook , de eerste reize, bij zijn naam vermeld zijn. Bij N° 21 "Twee extra fraye Marmeren Borstbeelden" staat : "hr hargman" , bij 22-25 "J. Cromhout" ; bij 28-29 "Sijn hoogheijd"; hieiuit kan worden afgeleid, ,dat Cromhout niet voor den Prins kocht. Immers wát hij kocht schijnt niet van een aard, dat de naam des nieuwen eigenaars geheim diende te blijven. Maar bestond er, in 1 i 58 een J. Cromhout, die geld genoeg had om voor ruim /3000 : — buitenplr atsstoffaadje aan te schaffen ? Een der stamvaders van dit interessant amsterdamsch geslacht was Jacob C., die den 2II Sept. 1669 t is. Zijne zonen , Bartholomoeus, Dirck en Jacobus, hadden respektievelijk tot would-be-stamhouders : Hendrik en Jacob, den bekenden Godefridus Fiancisctus, en den onbekenden Jacobus Cromhout. Ik heb, ondanks de. drie huwelijken van Godef. Franc., nooit van een erfzoon gehoord, die J[acob ?] , zou hebben kunnen heeten. Trouwens het J ... Cromhout kan een schrijffout zijn en werkelijk de Heer van de "erve 'en Ankeveen (Godefr. Franc.) bedoeld zijn. 't Is waar, dat hij den 6 Jan. van het veilingjaar (1758) pas zijne (2e) vrouw, Gertrudis Dirven, verloren had en men een weduwnaar van 6 maanden ongaarne verdenkt van reeds bedacht te wezen op het embeltisseeren van zijne hofstede, tegen zijn nieuwe huwelijk.... waarvan ik intusschen den datum niet ken. Het werd voltrokken met Jufv. Cath. Maria Earbou. 250 EENE OUDE BUITENPLALTB. eigenaar beschouwd werd , schoon het landgoed den toen twaalfjarigen Vorst eerst werd toebedeeld in het voorjaar van 1760 , een jaar na het overlijden zijner Moeder. BEELDEN, ORNAMENTEN, &c. &c. t N. 1. Vier zeer konftige , meer dan levensgroote Harditeene Beelden, met deszelfs fraaije blaauw Arduynfteene Pedeftallen, verbeeldende de 4 Getyden, door A. Frauen. f 590 : 2. Twee konftige Marmere Kindertjes , verbeeldende Pomóna en Flora , met hunne blaauwe Arduynfteene Pedestallen. f 185 : !-- 3. Twee dito verbeeldende de Overwinning en 't Geheugen met . dito Pedeftallen. . . . . . . . . . f 210 : --- 4. Twee dito verbeeldende 't Ligt en de Muzyk , zonder Pedeftallen . f 165 : — 5. Twee dito verbeeldende Lugt en Water, als vooren, /150:- * 6. Twee dito verbeeldende Aarde en Vuur , als vooren. f195: 7. Twee extra fraye Marmere Borstbeelden met der zelver blaauw Arduynfteene Termen en Marmere Voettukken, verbeeldende 2 Roomfe Keizers-. f 63: 8. Twee dito ; dito , dito. f 130 : 9. Twee dito , dito , dito. .. f 150 : — 10. Twee extra fraye , Marmere Borftbeelden met der zelver Blaauw Arduynfteene Termen en Marmere Voetftukken , verbeeldende 2 RRoomfe Keizers. f 140 : -- 11. Twee dito , dito , dito. f 150 : — Deze Heer Cromhout t 14 Mei 1764, op bijna 70 jarige leeftijd. De "Bargman", in den Kataloog genoemd zal wel een Barchman Wuytiers zijn. Deze familie was veelzijdig aan de Cromhouten verwant. A. TH. Is . het niet aanneembaar, dat eenige goede buren enkele hommers op hun naam lieten stellen, om het opjagen . ten nadeele van den Prins voor te komen ? De Administrateur — zooals de Rentmeester tot Nov. 1789 heette — was destijds Hendrik Pannekoek : hij mag voor Z. H. gekocht hebben ; van Dam en meer anderen komen destijds in den omtrek van Baarn voor. EENE OUDE BUITENPLAATS. 251 N. 12. Twee dito , dito , dito. . . . . . f 135 : -'13. Twee dito , dito , dito. . . . . . f 110 : — 14. Twee dito , dito , dito. . . f 100 : — 15. Twee dito , dito , dito. . f 130 : 16. Twee dito , dito , dito. . f 135 : 17. Twee dito , dito , dito. . f 100 : 18. Twee dito , dito , dito.. f 125 : 19. Twee dito , dito , dito.. . . . . . . f 150 : -.. 20. Twee dito , dito , dito... f 140 : --• 21. Twee dito , dito , dito ... . . . . . . . f 140 :. --t 22 Twee ongemeene groote Marmere Vaazen. . f 380 : -t 23 . Twee groo r m Arduynfteene Pedeftallen................................ . ... . , . . / 110 : — t 24. Twee Marmere Potten , zonder Pedeftallen. . f 72 : 25. Een Hardfteene Gebeeldhouwde Vaas , met zyne fteene Pedeftal . . , f 85 : 26. Een zwaar vergulde loode Triton . . . . f 205 : 27. Twee konftige loode Beelden , verbeeldende een Castinet Speelfter en een Walthoornnift . . . . . . f 215 : -28. Een dito Beeld , verbeeldende Diana. . . .f 195 : -29. Een groote kopere Zonnewyzer met zyn fraaye blaauw Arduynrteene Pedeftal f 210 : — 30. Een platte Zonnewyzer op zyn fteene Pedeftal. f 37 : — 31. Ses blaauwe fteene Medaillions met Marmere Hoofden. ƒ 38 :— 32. Vier Harditeene, Borstbeelden, zo heel als befchadigt. f 27 : 33. Vier dito f 31: 34. Vier dito . f 19 : . 35. Eenige yzere Hekken tot een Barriere, mitsgaders de SLeenepaalen daartoe behoorende f 260 : -36. Een Marmere Tafel. . . f 9: 537. Eene eysere Pot met zyn fteene Voet. . . f 10 :1C38. Een Hardfteen tot een Buffet.. . . . .f 7: t 39. Een fraaye gefneda Eekenhoute Cabinetbank. f 75: t 40. ' Een fraaye gefnede Eekenhoute Zitbank. . . f 125 : t 41. Twee gefnede Zitbanken . . . . . . f 71: 42. Twee dito. . f 55: t 43. Twee dito.... ............ / 62 • - 25Z EENE OUDE BUITENPLAATS. *N.44. Twee groote gefnede Zitbanken. f 150 : -- t 45. Twee dito. f 120 : -- t 46. Een groote dito. . f 105 : - t 47. Een kromme dito f 63: t t 48. Twee gefnede dito . . , f 5 : 5 t49. Twee dito. f 44 ; t 50. Twee dito. . f 39 : - t 51. Twee dito. . . . .. ... . f 37: t 52. Twee dito. . . f 31: - t _ 53. Twee dito. . . f 35 : •-- t 54. Twee gefneede k . . . . . . . . f 34 : - t 55. Driedito . .... .... ...... f 35 : -- 56. Twee Engelfche Zitbanken ......................... f27: f t 57. Twee dito 1 3 : / 26: t 58. Twee dito. 59. Twee dito. f 14: 60. Tweé dito. f 14 : -- t 61. Twee dito.. .... . . f 16: 62. Diverfe fyne Hoorns tot Grotwerk . . 63. Dito dito. 64. Dito dito , grooter zoort. . . . . . . . . ` ,f 51:- 65. Dito dito Schulpen , 66. Een partij Grotwerk in zoorten. . . . . f 7 Verders eenige Ledicanten, Pavelioens, Eeke Kaften, Tafels, en 't geen verder vertoond zal werden. ORANJE, LAURIER en MIRTUS BOOMEN , Scc. N. 1. Twee fwaare Mirtus Boomen. . . . . . . f 12 : 10 2. Twee extra fwaare Chinaas Booment . . . f 14 : 10 3. Twee dito Obroanojemen f 43 : - 4. Twee dito. f -40:10 5. Twee dito. f 43 : - 6.- Twee dito. ... f 56 :.-^ 7. Twee dito. f 44 : - 8. Twee Pompelmoes Boomen f 49 : -- 9. Twee • extra groote en fwaare Oranjeboomen. f 22 : - 10. Twee dito Oranj eboomen met Italiaanfe Stammen f 50 - ^--- EENE OUDE BUITENPLAATS. 2 53 N. 11. Twee dito dito. . . . . . . . . . . . f 38: 12. Een Citroen, en 1 Oranjeboom . . . . . , f 34 : - 13. Twee Oranj eboomen Italiaanse Stammen. , f 27 : 14. Twee dito dito f 40 : --^ 15. Een Citroen , en 1 O.ranjeboom . . . . . f 38 16. Een dito , en 1 dito. f 26 : - 17. Een China , en 1 Oranjeboom . . . . . . f 10 : 10 18. Twee heele fwaare Citroenboomen laage Stammen f 17 : 10 19. Twee fwaare Oranj eb,oomen f 9 1: - 20. Twee dito. f 64 : --- 21. Twee dito. f 6.: 22. Twee dito. f 47 : -- 23. Twee dito. f 51: --- 24. Twee dito. . f 53 : 25. Twee dito. . f 35 : - 26. Twee Citroenboomen. . . . . . . . . ,f48: 27. Een Citroen, 1 Turkfe Oranje met Kerffebladen. f 17 : - 28. Twee Oranj eboom©n. , f 17 : - 29. Twee T urk fche Oranj eboo men met K ebrflfae defn. ^ 26 30. Twee Oranjeboomen . . . . . . . . . f 16 31. Een Citroen, en 1 Oranjeboom. . . . . . f 35 : 32. Twee Oranjeboomen met vergulde Krulbalderen. f 12 : -- 33. Twee Citroenboomen f 22: 34. Twee Oranjeboomen . . f 21: 35. Een Turkfe Kerseblad en 1 vergulde Krulblad Oranjeboomen . . . . . . . f 17:- 36. Twee Citroenboomen met groene Krulblad.en f 11: 10 37. Drie Oranj eboomen . . f 12 38. Twee Oranj eboomen . . . . . . . . . f 6:- .39. Een Oranje verguld , en 1 groen Krulbladen. f 16 : 40. Een Oranje en 2 Citroenboomen. . . . . f 12: - 41. Twee Oranj enb oome . f 5 : 5 41. Een dito. f 3 :-- 42. Twee Oranj eboomen . . . . • • • f 5 : 5 42. Twee dito. f 16:- 43. Ses jonge Oranjeboomen . . . . . . . f 8 44. Twee Granaatboomen f 8 : 10 Een Laurentine in 14 PPotjes.o . . t. .. .. .. // 8 : -- Twaalf Potjes . . . . . f 4 : -2 5 4 BENE OUDE BUITENPLAATS. Elf Potjes .. . . . .. . . . . . . f 4 Twaalf Potjes . . . . , . . . . • , f 6 : 10 N. 45. Twee Geele Jaffemyn Boomen . . , . . f 12 46. Twee Olyf boomera f 6 : ---- 47. Twee feer fwaare Laurier Pieramide . . . f 52 - 48. Twee dito Laurierboomen.. .. ^`' 20: 49. Twee dito dito f 22 : -- 50. Twee dito dito f .20 51. Twee dito dito f 6 • 52. Twee dito dito . , f 20 : -- 53. Twee dito dito e f 22 : t 54. Twee dito dito . . . . . . . f 39: t 55. Twee dito dito . . . . . . . . . . f 50:- t 56• Twee dito met 3 Kroonen gefchooren . . f26: t 57. Twee dito Laurierboomen . f 52 : -- 58. Twee dito dito f 37 : -- 59. Twee dito dito . f 20 : -- 60. Twee dito dito f 12 : -- 61. Twee feer fwaare Laürierboomen f 18: 10 t 62. Twee dito dito f 22 : - t 63. Twee Laurieorbeomn f 9 t 64. Twee dito . . f 11:05 t 65. Twee dito . . f 12: t 66. Twee dito . f 13: t 67. Twee dito . . f 8 ; t 68. Twee dito . - . f 11:10 t 69. Twee dito f 10 : - 70. Een-, Granaat, en 1 Laurierboom . . , . f 11: 10 71. Twee Laurierboomen f 7:05 72. Twee Oliander Boomen. . . . . . . . . f 14 : -- 73. Twee extra fraaije groote Delffe Bolempotten. f 8: 10 74. Twee dito als voorera f 11: -- 75. Twee' dito , als : dito . f 8 : - 76. Twee dito , als dito f 8 : -- 77. Twee extra fraaije groote Delfze • Bloempotten. f 8 : 78. Twee dito klynder f 4 : 79. Drie dito nog klynder in 2 Poorten . . . . f 9 : --- 80. Twintig Glaase Klokken . . . . f 4 : --- 81. Seftien groote Glaze Raamera voor de Druyven. f 54 : -- EENE OUDE BUITENPLAATS . 255 N. 82. Dertien dito . . .. . . . . . . . . . f 60 : — 83. Dertien dito . o . . . . . . . . . . f 11 : t 84. Twee en dertig Glaaze Raainen voor de Perficoos. f 200 : — t 85. Een Leffenaar met 3 G-laze Raamen van 30 Ruyten 10 of 11 duym yder Ruyt . . . .. . . . . f 33 : — t 86. Een dito , met 3 dito , zelfde foort . . . f 31: — t 87. Een dito , met dito dito . f 26 : t 88. Een dito , met dito dito. . . . . . . f 26 : — t 89. Een dito, dito dito. . . . . . . f 27 : t 90. Een dito, dito dito. . . . .. . f 28 : — t 91. Een dito , dito dito. ... .. f 26 : — 92. Een dito , dito dito. . . . . . f 30 : -- 93. Een Leffenaar met 2 Raamen en een van 1e Rfaadml ze Poort • j^ 25: t 94. Een dito dito dito als voorera . . . . . . f 20:. 95. Een dito met 4 Raame van 35 Ruyten dito Poort. f 21: 96. Een dito met 3 dito en 1 met een Raam dito. f 15 97. Een dito en. 1 dito als voorera f 26 : ---- 98. Een dito met 3 Raame van 24 Ruiten dito groote. f 8 : — 99. Een dito als voorera . f 9 : — 100. Een dito als voorera . , f 11: 101. Een dito als voorera . f 10 : — 102. Een Leffenaar met 3 Raame klynder Poort. , f 13 : --- ........ 103. Een dito met dito .............. ... f 16 : -- 104. Een dito met dito f 11: --- 105. Een dito met dito.... f' 15 : -- 106. Een dito met dito f 20: 107. Twee dito met 2 Raame dito . . . , f 33 : -- Het opgegevene bedraagt de aanzienlijke som van 9 288 gulden ; het overige van den Catalogus behoort niet tot ons onderwerp 1 . Zutphen, Maart, 1875. 3 De aanteekening 2 (hierboven) is eene belangrijke mededeeling van den heer Redacteur. Ik had eenigszins gerekend op een paar regelen over den beeldhouwer van Nommer 1, A. Frauen , van wien mij alleen bekend was, dat hij den vermaarden preekstoel in de Groote Kerk van- Dordrecht vervaardigde. Hij was een Amsterdammer , misschien zelfs van geboorte ; maar is dit nu alles, wat • van dezen kunstenaar bei icht wordt? KASTEELEN EN ABDIJEN, GELEGEN IN HET ARRONDISSEMENT 'S HERTOGENBOSCH, BIJDRAGE VAN GRAAF MAURIN NAHUYS. [Mijn hooggeachte Vriend , de in Wiesbaden rezideerende oudheidkundige , wiens naam boven deze bijdrage geplaatst is, heeft de goedheid gehad mij omtrent den schrijver van dit rapport, zijn overgrootvader van moeders zijde , eenige meédeelingen te doen , welke ter aanvulling kunnen strekken van het uit 's lands geschiedenis bekende. Ik zend een en ander ter inleiding vooraf aan het stuk-zelf, waarin ik de orthografische grata negligeníia onzer grootvaders naauwkeurig behouden heb. Het is opgemaakt ten gevolge van eene aanschrijving van den Maire der stad 's-Hertogenbosch, van den 18n Augustus 1810. Vele voorbeelden zijn bekend dat dergelijke opgaven door de Kei. zerlijke Fransche Regering verlangd werden , over de toenmalige Arrondissementen. De steller van . het stuk , Jhr Johan Hendrik van der Does, was een vettige afstammeling uit het oud adelijk geslacht van Van der Does , gesproten uit den edelen en . doorluchtigen huize van Croisilles uit Kamerijk 1. De familie Van der Does vervult eerre eervolle plaats in de geschiedenis van Nederland en heeft zoowel in de letteren en wetenschappen , als in de magistratuur, in het 'leger als in de vloot , uitstekende mannen geleverd. 1 Zie Jean Le Charpentier, list, généalogique de la Noblesse des Pays-Bas ou Eist. de Cambray et du Cambresis, Leide, 1668. Vol. I[, p. 460-472. KASTEELEN EN ABDIJEN. Jhr Jrohan Hendrik werd in 's-Hertogenbosch geboren , en al- daar den 16 Augustus 1741 in de Sint-Janskerk gedoopt. Hij was zoon van Jhr Mr Willem van der Does , Burgemeester en raad van 's-Hertogenbosch , geboren 13 Februarij 1706 (en van Vrouwe Johanna ' Margareta Orrock , geboren in November 1702) , overleden in zijne geboorteplaats , 4 October 1760. Jhr Johan Hendrik van der Does was: In 1768 Schepen en Raad der Stad 's Hertogenbosch ; 1771 Rentmeester van het comptoir der renten dier stad; 1772 Rentmr van het Politie-comptoir ; 1774 Rentmr van het Godshuis de Heilige Geest; 1783 Binnen-Heemraad van den Dijkstoel van den Polder van den Eygenen. 1 1788 wederom Rentmr van het Politie-comptoir; 30 Vendemiaire , 3e jaar der Fransche republiek , lid van het comité van surveillance; 17 Nivóse , dito dito, lid van de Administration centrale su périeure ; 1795 Lid van de Municipaliteit van 's-Hertogenbosch; 1795 President van de Provisionele civiele Regtbank aldaar. 1798 (5 April) Pensionaris der stad. 1810 (21 Junij) Membre du Conseil Municipal de la commune de Bois-le-Duc. Hij trouwde te Schiedam , den 24 Junij 1766 , met Margareta Elisabeth Doom, dochter van Jacob Doom, Secretaris der stad -Schiedam en van Elisabeth van Kerchem. A. TA,] .Aan Den Heere Maire der Síad Herlogen Bosch. Ter voldoening aan den Last, my by UwEd. aanschryving van den 18° der afgeloopene maand opgelegd ,_ hebbe ik d'Eere UwEd. te rescribeeren , dat ik voor zo veel in myn vermogen is geweest , hebbe nagegaan : 1a de kasteeles welke eenige opmerkzaamheid verdienen , en onder het arrondissement van 's Hertogen Bosch gelegen zyn, 't zy die vermaard of bekend zyn geworden , door hunne byzondere bouordre , of door voorvallen in de Historien vermeld, ofte door algemeene overleveringen tot ons D. WARANDE N. REEKS , N° 3. XVII 258 KASTEELEN EN ABDIJEN. overgebragt, als mede in welke toestand_ die gebouwen zig als nu bevinden', ende onder wat voor Gemeentes die zyn gelegen. Deze navolgénde myns oordeels zyn d' eenigste van welkers oorsprong, voor zo veel my bekend is, iets met sekerheid is te vinden. Als 1° Het kasteel van Bouchoven, gelegen in het Dorp Bouchoven , vyf kwartiers uur van deze Stad was voortyds • een vrye Baronie , doch sedert den 17' February van den jaare 1640, door Keyzer Ferdinand den 3e , by oopene brieven ten zelven dage gegeven binnen de Stad Weenen, tot een Souverain Ryks graavschap verheven , ten beb ouven van Engelbertus van Lieve, Vry Baron van Bouchoven , Markgraave van Aalst , Heere van Immersele, Wommelghem en Loon op Zandt. Het Kasteel moet volgens de ruines . die ik daar van gezien , hebbe van een zeer ouden bouwordre ende naar alle waarschynlykheid van verdediging zyn geweest , te meer daar men dat gebouw in den jaare 16 72 in de Lucht heeft doen springen , zynde de neeringhuyzen en poort als toen allenig blyven staan , ende vervolgens verbouwd tot een verblyf voor den Graav,, ende door de Rentmeester bij absentie des Graven bewoond hebbende dat gebouw in den jaare 17 94 en 1795 door de rampen des oorlogs ende Hoogen • Watersnoot zodanig geleden, dat het zelve volkomen bouwvallig is geworden , ende vervolgens gesloopt zynde van het Kasteel en neeringhuyzen als nu geene andere overblyfselen meerder overig als alleen de poort boven welke een Kamer is , die tot een vergaderplaats der Regering van 't Graavschap word gebruykt , ende noch twee torens , mitsgaders de graften, zynde de Erv waarop de huyzing heeft gestaan met een muur omgeven. In de Parochiale Kerk te Bouchoven is noch voorhanden een van wit , rood en zwart marmer gemaakte tombe , zynde de be graavplaatsen der geweesene Graven en Gravinnen van dat Graan schap. Boven op den Deksel van die tombe leggen in wit mar- mer uytgehouden, de levensgroote beeltenissen van Engelbertus van Tier en Immerse-elen , en deszelfs -huysvrouw... Montmorenci de P,ebecq , eerste Grave en Gravinne van Bouchoven, verciert KASTEEL EN EN ABDIJEN. met de gravelijke Kroonen en Mantels ; aan t hoofden Eynde van t monument is insgelyk in wit marmer uytgehouden een Che rubijn , aan het voeten eynde de Wapens van t geslagt ; onder aan den voet der Tombe is op ieder der twee hoeken een witte marmer .Leeuw geplaatst; dit monument is door een konstige hand uytgewerkt, en bezienswaardig. Ten 2a Het kasteel van Boxel gelegen onder Boltel , een vermaarde vryheid met den titul van Baronnie in t kwartier van Oisterwyk, Meyerye van s Hertogen Bosch , tegenswoordig toebehorende aan t geslagt der Princen van Salm Kierbourg, is van een zeer ouden datum, ende woon of verblijv plaats der Baronen als zy te Boxel zig op houden ; t jaar der bouwing van t Kasteel is onbekend, en hebben . daar van met sekerheid niets konnen opspeuren. Volgens Grammaye is die Baronnie . uyt het geslagt van Merhem , zynde uyt den bloede der Barthóuts , omtrent den jare 1430 overgegaan aan dat van Ranst, vervolgens aan dat van Hornes , en door uytsterving van t manlyk oir van dat geslagt , aan dat van Salm Kierbourg. Het Kasteel t welk zeer groot en van een ouderwetsche bouwordre is, word in een zeer goede staat onderhouden, —. het is verdeeld in twee Kwartieren , het eene genaamd het Prince Kwartier, waar in onder andere gevonden word een zeer groote Kamer, de Leenzaal genaamd, zo ook de Kapel , en t gevan;enhuys; het ander Kwartier word door den Rentmeester bewoond; het gebouw legt vierkant in zyn gragten ; de intrede is over een Brug door een steene poort op een Bassecourt of plaats die vierkantig is, en rondsom met • het Kasteel, stallinge ende anderen neerhuyzen. is omzet. In de Parochiale en tevens Kappittel Kerk van St. Pieter te Boxel is noch te zien een verheven zark of tombe staande in t Choor waar op de beeldtenissen van den Heer Hendrik van Ranst, ende van Hendrina van Haften zijn huysvrouw met Koper zyn ingelegt , zynde de Kwartieren van t geslagt rondom boven onder ende terzeyden insgelijks van koper ingelegt, met een opschrift houdende , "in t jaar 1497 den 128 dag mey soo heeft Hendrik vara Ranst, Ridder, Heer te Boxel , Kessel , Ban 260 KASTEELEN EN ABDIJEN. ner Heer en Vrouwe Hendrina van Haften myn gezellin dezen mark doen leggen. bid voor de ziel. Ten 3e. Het huys 'te Heeswyk gelegen by het Dorp van dien naam, in t Kwartier van Maasland , Meyerye van s Hertogen Bosch, drie uuren van die stad gelegen , was in vroegere tyden een zeer aansienlyk Kasteel in eygendom toebehoorende aan de Graven van Oostvriesland, hebbende volgens Grammay zo in oudheid , luyster en sterkte geene syns gelyks gehad ; voor een gedeelte is voors gebouw ingestort ---- het overgeblevene gedeelte word wel onderhouden en bewoond door. den Heer Cornelis Speelman , die het in eygendom toe behoord , en die Heere is van de Dorpen Heeswyk en Dinther. Volgens overlevering, zoude dat Kasteel veel geleden hebben; tyden der invasien van de Geldersche ende door dezelven belegerd, doch door de schuttery van St Sebastiaan gemeenlyk genaamd den Handboog uyt s Hertogen Bosch noch tydig zyn ontzet geworden. Ten 4e. Het Kasteel oud Herlair gelegen onder St Michiels Gestel in, het Kwartier van Oisterwyk, Meyerye van s Hertogen Bosch , is bevorens de verblyvplaats geweest van de Heeren van dat Dorp ; het heeft , voor zo verre ik hebbe koenen ontdekken, Behoort aan t geslagt der Graven van Hornes, Heeren van Geel en Duffel , daar na' aan t geslagt van de Graven van s Heerenberg, van welk het is overgegaan aan dat van La Tour van Auvergne, Markgrave van Bergen op den Zoom , vervolgens aan den Keurvorst van den Pais ; eyndelyk is het door verkoop in eygendom overgegaan aan J: Verhellouw -- volgens overlevering zoude dat Kasteel , * gedurende het Beleg van s Hertogen Bosch , verstrekt hebben tot het verblyv van Prins Fredrik Hendrik van Orange, die zijn Hoofd Kwartier aldaar vestigde, als mede dat voors huys als toen in eygendom toebehoorde aan den Graven Hendrik van den Berg , Bevelhebber over de Spaansche Legermagt, aan wien het ontzet der Stad was aanbevolen. Het Huys was een anticq gebouw, zeer aangenaam gelegen aan de Rivier den Dommel , zo als men kan opmaken uyt de afbeelding te vinden by J. Le Roy , in zyn wareldlyk toenel van Braband. KASTEELEN EN ABDIJEN. Men verhaald dat het Kasteel uythoofde zijner sterkte en nabyheyd der Stad 's Hertogen Bosch op ordre van t Gouvernement zoude zyn geslegt, op de plaats daar t gebouw gestaan heeft, is een Schone Kamer getimmert zyn uytzigt hebbende op de Rivitr den Dommel , en daar by gelegene Bosche en Landeryen, als mede een boven woning , met de daar toe benodigde Schuuren en Stallinge , de Kamer rust op een muur, zynde waarschynlyk een overblysel van t oud Kasteel. Ten 5°• . Het huys Nieuw Herlaar insgelyks gelegen onder St Michiels Gestel, was een zeer anticq gebouw toebehoord hebbende, eerst aan t geslagt van de van Deventers , en de vervolgens aan dat van d'Adam, welke dat Kasteel in t laast der af gelopene Eeuw hebben verkogt, zynde als toen zeer oud en bouwvallig, hebbende twee extra groote Kamers beneden. Aan het gebouw was aan gesloten een vry hoge tooren, het lag rondsom in zyn gravten , het opkomen was over een ophalbrug, door een steene poort op de Bassecourt. Voormeld kasteel heeft den Heer Bonsteten doen afbreken, ende in plaatse van t selve een modern buytenhuys doen zetten, zijnde niets van t oud kasteel overig gebleven als allenig den Toren ; tegenswoordig is dat nieuw gebouw verkogt , ende tot een seminarium voor t Bisdom van s Hertogen Bosch geapproprieerd. Voormeld kasteel is een sterkte geweest ; in den jare 1587 had het een bezetting , ende den toenmaligen Bevelhebber op t kasteel was genaamdt Mr- Bontenos van der Sterre, die als toen de Regering dezer Stad by missieve van den 24 Juny van voormeld jaar berigte dat er een deel volk tot hulp der Meyerye te Eyndhoven , Helmond , en daar om streeks lagen , doch dat hy niet en kon begrypen waarom dezelve zo lang vertoefde. Ten 6. Het huys te Mourik, een groot half uur van s Hertogen Bosch, gelegen onder het Dorp van Vucht in t kwartier van Oisterwyk , is een kasteel van oudts in de Historie bekend zo als blykt uyt de beschryving der stad s Hertogen Bosch door wylen den Heer en Mr J. H. van Heurn in leven oudsten Raad en Prmsiedent dezer stad, welke verhaald, dat tyde den inval der gelderschen, onder bevel van Marten van Rossum in den 262 KASTEELEN EN ABDIJEN. jaaren 1543 , die bevelhebber het Dorp van Vucht door zyne krygsknegten heeft doen af branden , en in een puynhoop veranderen, doch dat het kasteel of slot van Jonker Heym (zynde voormeld kasteel) als toen onbeschadigt is gebleven. Het voormeld huys heeft de gedaante van een kasteel, schoon de vernieuwinge aan het zelven gedaan volkomen behouden, heeft torentjes , lyd in zyn grapten , de intrede is over een ophaalbrug door een steene poort op een Bassecourt , waar op het kasteel en neerhuyzen staan , behoordt tegenswoordig aan t ge - slagt van Beeresteyn. Ten 70. Te Loon op Zandt of Venloon, een Dorp en vrye grond- Heerlykheid, vier uuren van s Hertogen Bosch in t kwartier van Oisterwyk , stond voormaals een pragtig en sterk kasteel , het verblyv van de Heeren van die Heerlykheid , welk kasteel uyt hoofde dat het zelve door ouderdom bouvallig was geworden in de voorige eeuw is afgebroken op den Toren na , die tot een modern Heerenhuys is herbouwd, ende thans bewoond door den Heer Verheyen , Staats raad , ende groot Kruys van de Ridder order der Unie. In den jasre 1587 is op den 24 Juny door de Hollandsche Trouppes het beleg van dat kasteel begonnen , het zelve uyt vyf stukken geschut beschoten , ende door geweld tot de overgaven genoodzaakt, doch in de maand Augustus daar aanvolgende , naar een kort beleg door den Grave van Mansveld heroverd. D' Eerste Heeren van Loon op Zandt of Venloon, voor zo -verre men kan nagaan , zyn geweest uyt het geslagt van Haastrecht , zynde die Heerlykheid op den 17n November 1287, door de Hartogin van Braband, benevens de Dorpen Tilburg , Goirle, Drunen en den Tol te Loon l op Zandt verpand aan den Ridder Paul van Haastrecht , vervolgens is die Heerlykheid gekomen aan de Familie van Greevenbrock , en daar naar aan de Graven van Bouchoven , uyt , het geslagt van Liere en Immersele, den tegens woordigen Heer is Constantyn Alexander, Prins van Salm vorst van Anholt en Hartog van Hoogstraten. In de Parochiale kerk word gevonden een hemels blauwe zark van verwon derings waardige groote, doch welke door de Langheid des tyds veel heeft geleden ; op voorm. zark staat uytgehouden ,. KASTEELEN EN ABDIJEN. het volgende grafschrift in het jaar onses Heeren 1528, den 200 dag van Jannuary , sterft Joncker Robbrecht van Grevenbroek, Heer tot Venloon. Ten 8e. Onder liet Dorp Nieuland , kwartiere van Maasland , heeft gestaan een kasteel, het huys van Geffen genaamd , het was een ouderwetsch gebouw , en moet in voorige eeuwen van defensie geweest hebben, zo als uyt het gebouw scheen te blyken, schoon de Historien, voor zo verre ik hebbe konnen opspeuren, geene melding daar van maken ; in de Parochiale Kerk te Nieuland word noch gevonden een Tombe, zynde de begraavplaatz in voorige, tyden van t geslagt der Vladderakken , geweest zynde als toen Heeren van Geffen en Nieuland. Het kasteel is een groote dertig jaaren in een moderne heeren huys verandert, doch sedert drie a vier jaren geleden is dat nieuw huys voor afbraak verkogt en gesloopt ; . het Erv behoort aan Mevrouwe de Weduwe Versterre, geboren de Swarts , vrouwe van Geffen. Voor t . overige leggen noch onder het Arondissement van s Hertogen Bosch , deze na volgende kasteelen , doch waar omtrent geene byzondere opmerkzaamheden zig opdoen , als Ten 9e. Het kasteel Te Tilburg , zynde tegenswoordig een modern gebouw gelegen onder het Dorp Tilburg vier uren van den Bosch toebehorende aan de Graven van Hogendorp Hofweegen. Ten t 0e. Het huys den Nemeclaar onder het Dorp Haaren, groote twee uren van den Bosch, men verhaal , dat dat huys een jagt huys der Hartogen van Braband zoude geweest hebben. Ten 11@. Het huys Zwynsbergen gelegen onder het Dorp Helmont in t kwartier van Oisterwyk , vyf kwartiers uur van s Hertogen Bosch behoorde aan de Familie van Heylman. Ten 12e. Het huys Regenworp. Ten 130. Den groten Ruwenberg. Ten 14e. Den klynen Ruwenberg. Ten 158. Het huys te Hanewyk. Vier kasteelen gelegen onder St Michiels Gestel, kwartier van Oisterwyk , een uur van s Hertogen Bosch. Ten 16 Te Berlicum in - t kwartier van Maasland , een uur van s Hertogen Bosch , heeft gestaan een kasteel genaamd het 264 KASTEELEN EN ABDIJEN. huys ter Aa; is seedert weyniege jaaren voor den af braak verkogt. en gesloopt. Ten 17e. Het kasteel van Oudheusden gelegen in de Landen van Heusden bij do drie uuren van den Bosch behoordt aan t, geslagt van Camminga in Vriesland. Ten 18e. Het kasteel te Drunen gelegen onder het Dorp van Drunen kwartier van Oisterwyk heeft toebehoort aan de graven van d'Outremont en Warfuse , Heeren van Drunen , het gebouw is in den jaare L794 of 1795 door de rampen des oorlogs afgebrand , is groote twee uuren van den Bosch gelegen. Ten 19e. Het huys te Onsenoort gelegen onder Onsenoort,. Lande van Heusden, ook wel . Honds Oort genaamt, is een modern gebouw, leggende rondom in zyne gragt, van t oude kasteel is niets anders overig als een vierkante Tooren , staande agter het tegenswoordige gebouw; de muren van den Tooren zyn verwonderings waardig regt uyt hoofde der Dikte ; men vind in dien tooren verscheydene aansienlyke kamers , als mede het gevangenhuys. Het kasteel is toebehorende aan den Heer B. J. Half Wassenaar, Heere van Kuyk en Onsenoort , Ridder der ordre van de Unie., Ten 20e. Het Kasteel van Louvesteyn gelegen op de punt van t Eyland Bommel, daar de Rivier de Waal en Maas zig met elkander vereenigen, is een ouderwetsch Kasteel ende tellens een. sterk fort in zyne wallen en graften gelegen; het heeft sedert de Spaansche Revolutie gediend tot een gevangenis van staat, dit kasteel werd in het jaar 1570 door Herman de Ruyter een ossekooper uyt s Hertogen Bosch , en twintig uytgewekene Bosche Burgers by verassinge ingenomen , doch kort daar na door Lorenco Perca met drie honderdt Spanjaarden belegerd , de Ruyter die zyn geringe bezetting alle moed insprak, en hun vleide met de hoop van ontzet verdedigde zig wakkerlyk , en besloten liever het uyterste te wagen, en een eerlyke dood te sterven ; de Spanjaarden naar gedaane opeysching een weggerend andtwoord bekomen hebbende , beklommen met Iadders , de verschansinge, en joegen de belegerde tot binnen de muren van t slot , wel haast werd het zelven door de Spanjaarden bemagtigt , dan de Ruyter week hier op in een der binnen vertrekken van het zelve , verweerde KASTELLEN EN ABDIJEN. zig met een slagzwaard , waar mede hy meenig aanvaller doodde ende zig eyndelyk overweldig ziende, stak den brand in t buskruyd ,. en deed zig zelven met zyne vyanden in de logt vliegen. Ten 21° Het huys te Poederroye , gelegen onder Poederoyen in de Bommeler waard is thans een modern huys Van t Oud Kasteel zyn geene overblyfselen meerder te zien ; de in de vaderlandsche historien bekende Marten van Rossum is Heer. van dat Kasteel en dorp geweest. Ten 22° Het Kasteel van Heemert is te gelyk een schans, een half uur van Heusden gelegen. Ten 23° Het Kasteel van Amerzooden gelegen onder het Dorp Amersoden , in de Bommelerwaard, groote twee uuren van s -Hertogen Bosch , is een groot anticq Kasteel dat zeer wel word onderhouden; de Heeren van Arkel zyn in vroegere tyden Heeren van dat huys en Heerlykheid geweest. Ende als nu overgaande tot het 28 poinet UEWg. aanschry - vinge hebbe ik de eere rapporteerende te zeggen Dat d' Eeuigste Abdy, welke onder het Arrondissement van s Hertogen Bosch heeft bestaan, is geweest die te Bern, gestigt te Bern by Herp, Lande van Heusden , in den jasre 1134 door Focoldus , Ridder , Heer van de Landen tusschen Maas en Waal gelegen , ende Grave van Tysterband , ende heeft in dezelven geplaatst Religieusen van de' Prxmonstreits order. Voormelde Abdy heeft zeer gebloeid , en in voorspoed toegenomen tot in 't laast der vyftiende Eeuw , als wanneer in den jasre 15 7 9 , de kloosterlingen , terwyl zy op het choor waren, door de gereformeerde Boeren uyt het beneden land zyn overvallen, die te gelyk de Abdy tot een prooy der vlammen opofferden en de abdys Heeren noodzaakten hunne goederen en Erv te verlaten, ende naar de stad s Hertogen Bosch de wyk te nemen. Vervolgens zyn alle de goederen en eygendomme, aan die abdy toebehorende ende onder het gebied der Vereenigde Nederlanden gelegen , door de Staten van Holland geconfisqueerd , ende gebragt onder de beheering van den Rentmeester der geestelijke goederen, kantoor Delft, om daar uyt te kennen vinden, de betalinge der jaarlyksche Tractementen van een aantal predikan 266 KASTKELEN EN ABDIJEN. ten in de Provintie van Holland geplaatst --- welke Rentmeester zynde tegenswoordig den 1-leer Vreedenburg s jaarlyks gewoonlyk is binnen deze stad zyn zittdagen te komen houden, ter inning der verscheenen Renten, Chynsen en andre opkomsten , welke de Ingezetenen dezer stad en omliggende plaatsen bevorens verpligt zyn geweest aan meergemelde Abdy te voldoen. Die -verjaagde Kloosterlingen hebben vervolgens binnen dezestad gekogt het Klooster der Broeders in gemeenschap leevende (welke broeders de jeugd in de Latynsche en Grieksche taal onderweezen , ende onder wiens onderweysch de beroemde Desiderius Erasmus de gronden zyner geleerdtheid heeft gelegt) en hebben voors. Klooster in den jasre 1.23 ter bewoning voor hunne abdy betrokken., en alzo bewoond tot den jaare 1629, als wanneer zy door den overgang dezer stad, onder de gehoorzaamheid der Staten Generaal andermaal zyn verpligt geworden, niet alleen hunne wooning , maar zelfs ook dezen stad te verlaten, ende sig te begeven naar Bernheeze by Heeswyk, van waar zy in den jaare 1648 door de tekening der vreed te, . Munster zyn verjaagd, het Land geruymt ende hunne wyk hebben genomen in hunne refugie te Vilvoorden , een stad by Brussel gelegen, hebbende sedert dien tyd de Leden dier Abdy nimmer meer conventueel geleefd , schoon het corpus tot de huydigen dag exsteert , en de Pastoreele jurictien in de gemeynten tot na heden toe hebben blyven uytoeffenen , ende al dien tyd tot veel nut hebben verstrekt. Vervolgens zyn de goederen , die dat corpus noch had' behouden, andermaal in beslag genomen , ende geconfiskeert ten behoeven van den Landen. Van de Abdy te Berne by Herp is van t gebouw niets meer te vinden , allenig is er noch overig een steene poort zynde den ingang geweest van t convent; ook worden er noch gezien zarken waarschynlyk overblyfselen der begraafplaatsen van Prwlaten, als mede . de begraafplaats van den Stichter den Ridder Focoldus, zynde zyn gedaante op den zark levens groote leggende uytge houwen , en in t Harnas verbeeld rustende de voeten op een kus sen , waar by is leggende een hondje. Van de Abdy - in den Bosch is niets meerder van t gebouw KASTEELEN EN ABDIJEN. te zien , het welke gestaan heeft op t Hinthamer Eynde, ende an de poort. De Kerk is gedurende deze Eeuw afgebroken en al de Erv in moestuyne verandert , behorende het gedeelte dier Erv waar op de Latynsche Scholen benevens de woningen van den Rector , Conrector en Praeceptoren hebben gestaan en bevoorens het Klooster of verblyv der Reliegieusen is geweest, aan de stad, hebbende den Ingang in de Schilderstraat : het gedeelte daar de Kerk heeft gestaan mitsgaders den Hof van de Abdy aan ... . Abbema, en het Kwartier van den Pretlaat aan den Heer Proffessor Galla , hunnen ingang hebbende op het Hinthamer Eynde door de ganze poort. Ende nu overgaande tot het laaste poinet van UWEg. aanschryving, houdende waar zyn verbleeven, ofte werwaarts zyn vervoerd de onderscheydene tombes , versierselen, ofte merkwaardige overblyfselen die bestonden in ieder der Kastelen ofte abdeyen op het oogenblik der Revolutie , moet ik tot myn leedwezen melden , dat ik daar omtrent niets heb konnen ontdekken , of eenig voetspoor van opdoen -- allenig ' kan ik UWEg. onderrigten , dat by den overgang dezer Stad , het miraculeus Beeld van de goede Lieve Vrouw van s Hertogen Bosch, welke gestaan heeft in de cathedrale kerk alhier, is gevlugt naar Brussel, ende aldaar ter bewaring is geplaatst in de Kerk der gewezene abdy van Couwenberg, alwaar het voors beeld noch in bewaring is berustende ; dat, volgens overleevering, het silver St Jans Beeld benevens ander silverwerk uyt . voors Kerk ter bewaring [ten] tyde voor meld is vervoerd naar Mechelen , en dat er verhaald word , dat het groot autaar stuk noch zoude beruste onder de familie van Solvyns te Antwerpen. Hier mede vertrouwe voor zo veel het my mogelyk zy geweest, aan UWEg. doelwit te hebben voldaan, hebbende noch veele missieyens ter verkryging van onderrigting afgezonden, doch dezelve zyn tot heden toe. onbeandtwoord gebleven , zullende ingevalle er nadere ontdekkinge by my worden ingewonnen , dezelven aan den Heer Maire suppedieteeren. Aldus gerapporteerd den September 1810. J. H. VAN DER POES. EEN MISLUKT D EEN MISLUKT D Sints een^ge maanden zijn wij getuige , achtervolgends , van Multatuli-s wrevel over het niet vertoonen van zijn lToreienfckool, in verband met de mingunstige beoordeeling, die aan het ftuk van vege de drnkemseke Courant is ten deel gevallen , en van de talrijke. ovatiën , den dichter , bij de eindelijke uitvoering door het rotterdamsche tooneelgezelfchap met medewerking van de Dames Kruseman en Baart, overkomen. Het ftuk, waarvan de auteur zich aanvanklijk beloofde , dat het niet zou voorbijgaan 1 werd later, in nog meerdere opzichten dan de "povere" intrige, door hem-zelven gekritizeerd. Deze bizonder' heid ontheft mij echter niet van de verplichting er hier ter plaatse eenig oordeel over uit te (preken. Van een vertooning , die voor zulke volle zalen gehouden werd, waaraan zich zoo vele menschen van geest en (maak (dacht men) laten gelegen zijn, die door een. man als Multatuli zoo vurig werd begeerd, en waaraan Bene persoonlijkheid als die van Jufv. Kruseman zoo veel talent en ijver heeft ten koste gelegd, die zoo vele frakties onzer bevolking voorgeven, dat hen met geestdrift vervuld heeft , behoort hier aanteekening te worden gehouden. Na de vele verwijten , die links en rechts aan den auteur zijn gedaan , fchijnt de vreedzame , goedwillige publieke opinie zich nu nog al bij de uitspraak neêr te leggen , dat het ftuk wel eenige gebreken , maar toch ook groote fchoonheden heeft, en dat de toejuichingen , waarmede men het heeft verwelkomd, in 't geheel niet onverdiend zijn. Ik neem de vrijheid op te komen tegen dit vergelijk. Ik weet niet , met welk , recht, de auteur deze aan-een-fchakeling van gejambizeerde (hier en daar 1 "Myn werk gaat niet voorby". Voorb. Vorstenschool, 1875 , bl. 5. EEN MISLUKT DRAMA. 269 ook bij vergisting ge" exandrinizeerde) (amen- en alleenfpraken, een Drama noemt ; ik ontken , dat de tooneelen , die tot glanspunten beftemd. zijn ons iets anders dan gellepen glas (in plaats van diamant) aanbieden. Ziehier den inhoud van het ftuk. Er is een Koning en eene Koningin. De auteur bedoelt den eerste voor te (tellen als een hoogst ordinair mensch , maar di.e een goed hart heeft. Hij houdt van jagen en van drinkpartijen ; zijn belangrijkst punt van overweging is het uniform zijner foldaten of de livrei zijner bedienden. De Koningin is de geliefkoosde figuur van den fchrijver : zij wordt gefchetst als eene Raat- en maatfchappijhervormster , in haar wordt de wijze "hoe- hooggeplaatste personon hun roeping zouden kunnen opvatten" in beeld gebracht; maar ze is tevens, tot zekere hoogte , eene voorftelling van de persoonlijkheid des fchrijvers. Langs den weg van het gemoed komt zij tot het inzicht van den ongelukkigen toeftand, waarin eenige Panden der maatfchappij verkeeren ; en eenige waarneming heeft haar geleerd , dat de politieke partijen niet veel meer beoogen , dan of naar een onmogelijken gelukitaat te trachten , of elkander het roer van ftaat te ontwringen , om er zelve het gebruik en genot van te hebben. Deze Koningin geeft in zeer lange alleenfpraken van hare meeningen en van haar ftreven rekenfchap. Tot hare goede hoedanigheden behoort, dat zij haar best doet de eer van haren onbeduidender man tegenover de Koningin-Moeder op te houden. Verband tusfchen hare minachting der ftaatslieden in het rijk en hare waardeering der deugden van personen uit minderen fand ' wordt aangebracht door de volgende intrige. 1)e Koning neemt deel aan een kleine orgie, waarbij hij opmerkt, dat de eerste Minister, de Graaf van Weert, ontbreekt. Deze Graaf van Weert is , in de fchatting der Koningin, een ftijf,, beperkt, maar eerlijk man , van wiep zij nu en dan ftatistische opgaven vraagt, die haar bij hare hervormingsverzuchtingen van nut kunnen zijn, althands stof voor alleenfpraken zullen kunnen geven. Eens heeft zij met hem , in gezelfchap van de Koningin-Moeder, tot laat in de nacht gewerkt. Als de 7Ø EEN MISLUKT DRAMA. Koning den Graaf van Weert bij de drinkpartij mist, zendt hij om hem ; maar de Graaf is niet te vinden. Nu laat een der hovelingen , Hesfelfeld genaamd, zich fchertsend uit aan een der andere , en fpreekt van Louise's lust en van een nachtegaal. .Louise's Rust is de naam van het buitenverblijf der Koningin. De Koning hoort die woorden en vliegt verwoed op den hove- ling , die ze uitgefproken heeft , aan , hem daar rekenfchap van vragende. Na dat hij hem eenige oogenblikken door-elkandergefchud heeft, laat lij hem plotseling los en wil op het gezelfchap den indruk maken, dat hij Hesfelfeld niets heeft kwalijk genomen en hij hem voor de grap maar eens aan 't fchrikken heeft willen maken. De Kamerheer Van Huisde hoort, dat de Koning zich rekenfchap geeft van den dag (of nacht) en het uur , waarop hij Hesfelfeld (wegends het verband brengen tusfchen Van veeerts afwezigheid en de lieflijkheid van Louise'$ Rust) zoo eigenaardig heeft aangegrepen. Van Huisde treedt naar het voetlicht en geeft de wensclilij kheid aan , dat er een alibi voor Van Teert gevonden worde. Het vervolg van het iluk leert , dat Van Huisde er belang bij heeft Van Weert in de Regeering gehandhaafd te zien. Een bewijs , dat Van Weert, op dit oogenblik elders was dan bij de Koningin , zal dus ;den argwaan van den Koning wechnemen, een argwaan, die Van \Teert anders op het verlies van zijn portefeulië zou zijn te ftaan gekomen. De geheime meêdeeling, die Van Huisde aan het publiek doet , wordt echter afgeluisterd door Hesfelfelid. Deze is eene andere ftaatspartij toegedaan ; wenscht Van Weert te doen vallen , en belluit daarom te zorgen , dat de valschheid van het op touw gezet alibi aan het licht kome ; met andere woorden -- dat Van Weert bevonden of gerekend worde in eene fchuldige betrekking met de Koningin te ftaan. Het alibi, door Van Huisde bedacht , zal gevonden worden in de volgende omstandigheid. Iemant, die van het hof zegt te zijn en van wien later wordt uitgeftrooid, dat hij Van Weert heet , verklaart : v6or de kamer van een braaf naaistertjes , met name Hanna Smit , in de nacht, zijn porie-monnaie verloren te hebben , na dat hij van deze Hanna Smit eene ontvangst had EEN MISLUKT DRAMA. 271 genoten, die niet in over-een-f emming met hare goede reputatie was. Hanna Smit zet zich over dezen dommen laster moedig heen , maar haar broeder Herman is te-recht vertoornd op den laatsten "voortzegger" , en haren minnaar Albert kan het geval ook niet aangenaam zijn , offchoon hij natuurlijk geen oogenblik aan haar fchuld gelooft. Hesfelfeld, die de alibi-verdichting befchamen wil, verkleedt zich als een lakei en komt Hanna Smit zijne deelneming betuigen ; • hij raadt haar den Koning te gaan inlichten (zij wet wel niets , maar heeft toch éen en ander gehoord , en er zijn er, die getuigen . willen , dat de Graaf Van Weert, in 't oogenblik dat hij de porie-mon eaie op haar trap zou verloren hebben, op Louise's Rust was). Toevallig woont de Koningin, die incognito Hanna Smit een japon is komen beftellen, dit geheele tooneel bij ; Hare Majesteit "treedt fnel vooruit" en zegt tot den kwalijk-beraden hoveling: 0 0 9 0 .... — scheer je weg 't Lakeienpak flatteert je , Hesfelfeld! Het past je !" De Koningin maakt dit kompliment aan het adres der lakeyen op het gevaar af, dat de familie Smit een broêr of neef onder de "Heerenknechts" der hofftad heeft. Hesfelfeld, befchaamd, roept uit. " -- Majesteit !" en '„Allen" roepen " — De Koningin !" Niemant van die "Allen" weet, dat de Koningin onfchuldig is. Het ligt in tegendeel , voor de hand , dat zij , overtuigd van Hannaas onfchuld, waarde hechten aan de verftrekte mededeeling. De toefchouwer weet zelfs niet , of ook Hesfelfeld de Koningin niet voor fchuldig houdt. Intusfchen had een oogenblik te voren ook de Koningin (onbekend) Hanna aangeraden den Koning te gaan waarfchuwen , als zijnde het meisjen aan hare eigene eer en die van hare aanftaande kinderen (!) verplicht den Koning te gaan vertellen, wat er van de Koningin gezegd wordt; maar Hanna heeft 44 272 EEN MISLUKT DRAMA. met verontwaardiging dien raad afgewezen , en wil zelfs geen japon maken voor de Mevrouw , die hem haar geeft. Als nu Hesfelfeld uitroept "Majesteit!" laat Hanna van fchrik het pakjen japonnenftof vallen. Hesfelfeld wil vertrekken, maar wordt door Koningin "Louise met 'n gebiedende beweging der hand teruggeroepen." "—Raap Raap op !" zegt Louise. "Hesfelfeld gehoorzaamt, en biedt Hanna, in ge" bogen houding het pakjen aan. Pauze. Nadat Hanna het pakje "heeft aangenomen, wijst Louise Hesfelfeld de deur. Hy fluipt "bukkend heen." Uit het woord "Pauze" blijkt duidelijk , dat Multatuli meent hier één dier coups cie théátre volbracht te hebben , waarbij de rilling der getroffenheid door den fchouwburg vaart. Dit is echter bij een onbevangen publiek hier niet mogelijk : want al weet het publiek , dat de Koningin onfchuldig is , het blijkt niet ' dat de familie Smit, zelfs niet dat Hesfelfeld het weet. Om de familie ondertusfchen eenige voldoening te geven , wordt den persoon, dien zij Hesfelfeld hooren noemen, en dien de Koningin gezegd heeft , dat het "Lakeienpak flatteerde" , opgedragen aan Hanna' Smit een nederigen dienst te bewijzen. De familie Smit kan onmogelijk weten , dat Hesfelfeld tot zijn huidigen flap door bijoogmerken gedreven wordt; in allen geval heeft hij zich aan de welvaart , de eer , noch de, waardigheid van Hanna vergrepen. Er kan dus voor de Smits in die kwalijk gemotiveerde vernedering van Hesfelfeld 'geene voldoening gelegen zijn : allerminst als hem die, vernedering wordt aangedaan door eene Koningin, die heel-best fchuldig kan wezen en . den aanbrenger op deze brutale wijs het zwijgen oplegt. De Heer Van Huisde is de familie Smit geheel onbekend. Zij hebben niet van dien Heer hooren fpreken, al vermoedt het publiek wel , dat hij het potjen te vuur heeft gezet. In het laatste bedrijf , dat op Loui$e's lust (peelt , wordt die Kamerheer echter aan de familie Smit — Hanna, haren broer, en haren "vrijer" — voorgefteld als een "Notaris". Aha, denkt nu natuurlijk Hanna , de Koningin wil zeker mijn huwlijk met EEN MISLUKT DRAMA. Albert zoo spoedig mogelijk doen fluiten. Zij f elt belang in ' ons. Wat is het jammer , dat zij zulk een Plechten naam met -dien Graaf van Weert heeft; 't fchijnt anders zoo'n lieve, wel dadige vrouw : want dat ze mij heeft aangeraden haar bij den Koning te gaan verklappen , dat heeft ze blijkbaar alleen gedaan om mij op de proef te (tellen , die "arme Koningin". De Koning trouwens moet een rare lijs wezen : altijd maar drinken en jagen -en zich moei maken over het uniform van zijn , lijfwacht...." -Zoo moet Hanna , _na hetgeen de auteur ons van haar verhaald heeft , wel denken. Maar Hanna is glad mis. Het drietal Smit wordt verzocht op drie ftoelen plaats te nemen , en ook de Heer Van Huisde moet «gaan zitten". Daarop begint de Koningin voor Van Huisde te befchrijven, hoe men kapellen verzamelt en betuigt niet te begrijpen, hoe de entomologen , lieden zonder hart, een fpeld door het "lijfjé" van een vlinder kunnen fteken , "fchoon het diertje niets misdeed". De uitleggers van Multatuli zeggen , dat de Koningin hiermee^ een (teek onder water aan Van -Huisde geeft, -die ongeveer aldus ten opzichte van Hanna zou gehandeld hebben. Te recht zegt echter Hanna later, dat zij van dit begin der toefpraak niets begrepen heeft. Van Huisde heeft echter wél begrepen , waar Hare Majesteit op zinfpeelt, en zegt terecht, dat hij 'luit bestwil" gehandeld heeft zoo als hij deed. Maar de Koningin laat den . man niet aan het woord komen, en telkens als hij oprijst om zich te verdedigen, roept zij hem toe "Blijf zitten' ; dat gebeurt 13 keeren , wel geteld ! Na - de entomologische mededeeling , verhaalt zij aan Van Huisde, dat ze uit tijdverveling een karperfokkerij heeft aangelegd , en daarna vraagt ze , of hij haar een les in 't recht wil geven. Zij wenscht namelijk te weten , wat een alibi is. Dit onderhoud met den gewaanden "Notaris" wordt ftilzwijgend bijgewoond door de familie Smit. Eindelijk vindt de "Notaris" gelegenheid een woord te plaatsen , en zegt: " —Majesteit , ik wil Vergoeden , fchaadloos (tellen.... men kan vordren Een som....." D. WARANDE N. REEKS , r° 3. 274 EEN MISLUKT DRAMA. Als -de "Notaris" dat woord "som" uitfpreekt , wordt Hannaas broeder woedend — zonder dat het publiek bij mogelijkheid de oorzaak van die woede na kan. gaan. Wat weet die fmitsknecht van een alibi , waarmee de Graaf van Weert niet te maken zou hebben ? Wat weet hij van het verband tusfchen dat onbekende ding en dezen "Notaris"? Daarop dringt de Koningin met al de allures van iemant, die meent een ander een vreeslijke les te hebben gegeven , op een andwoord bij Van Huisde aan. Hij moet haar zeggen , wat recht is; ja, de Koningin "barst vry fnel los in hevigheid". Dit is geroepen het hart van Hanna te verteederen. Zij heeft met - den onbekenden "Notaris" , die zoo weinig op zijn gemak fchijnt, te doen , "vliegt op en valt. voor de voeten der Koningin neder, uitroepende 11 -- Genade voor dien man !" De Koningin echter doet Hanna terífond opftaan en noodzaakt in tegendeel den gewaanden "Notaris" op zijn kniën te gaan liggen voor Hanna. Hierop komt de' Koningin-Moeder. binnen , aan wie hare fchoondochter opdraagt den Koning van alles te gaan onderrichten. Dan zegt de Koningin tot de familie Smit , dat er nu eerherf el -heeft plaats gehad voor de bruid én zuster ; en die familie zal waarrchijnlijk denken , al is die Koningin dan fchuldig, zij fchijnt het toch goed met ons vóor te hebben. De familie zegt bij zich-zelve : die "Notaris" heeft het dan zeker gedaan ; hij is zeker verder gegaan dan de Koningin begeerd heeft; om zijne Doorluchtige Meesteres te dienen", heeft hij de gefchiedenis van de "portemonnee" zeker verzonnen : hij ' zei dan ook "uit bestwil" : maar de Koningin is ferm , geen katj en , ,om zonder handfchoen 'aan te vatten; hoe jammer, dat ze 't houdt met dien Van Weert ! Als dan ook de Koningin vraagt, of zij voldaan zijn , zegt Herman zeer te-recht: " --- Mevrouw, ik.... kan niet.... spreken." .Daarop andwoordt de Koningin , min duidelijk: EEN MISLUKT DRAMA. " Welnu... ik hoop u. allen weertezien, En wil dat ge eenmaal zeegnen zult , wat eerst -En zeer te-recht ! u zoo gefchokt heeft. Gaat...." De toege. prokenen voldoen niet aan dit laatste bevel , maar nemen , met de eigenaardige f offeligheid van burger lui, als het oogenblik van vertrekken geslagen heeft , weêr plaats. Dan -komt een zekere Jonker von Schukenscheuer binnen, een :domme duitsche hofrekel , die zich • in de gunst der Koningin vil dringen , door haar te komen waárfchuwen , dat de Koning haar verdenkt een liaison met den Graaf Van Weert te hebben; maar de familie Smit daar vindende , acht hij 't beter zijne conidence te-rug te houden. Trouwens de Koning was al , men weet niet hoe , van zijn achterdocht te-rug-gekomen en had de suivante der Koningin verzocht aan deze uit zijnen naam een roos te geven.* Die roos heeft de Koningin op haar borst. Nu, als de Koning haar recht doet , wat kan het haar dan ook Ichelen , of de natie haar verdenkt en of zij geene gelegenheid gehad heeft zelfs aan de burger familie, die zij befchermt, te 'bewijzen, dat zij onfchuldig is ! In allen geval heeft die burger familie nu eens kunnen zien, hoe ellendig de hovelingen (Hesfelfeld , Schukenscheuer , Van Huisde) . er afkomen , als zij zich aan de verpletterende ' monologen van deze Koningin bloot- Rellen. Zij zien nu , hoe eene Koningin , al heeft zij zich ook misfchien met een Rijven Klaas van een eersten Minister verge. ten , hare meerderheid tegenover de genen , die haar verdenken , weet te doen gelden. Ja , het didaktiesch lierdicht , dat de Koningin -voor Van Huisde heeft opgefneden , heeft ons drietal dermate vertederd , dat de fmit Herman, Hannaas broer , tot dat mooye -Ichepsel , de minnares van den Graaf van weert, opblikkende, .en de roos op haren boezem ziende, "hartstochtelijk" uitroept: ; "Mevrouw, mag ik die roos -Natuurlijk heeft de fchrij ver bedoeld , dat het ftuk ordelijk ontworpen en helder gefchreven ware : dat dus deze Herman o. a. de volkomen overtuiging hadde van de onfchuld der Koningin, ,4van heur hart voor Hannaas eer en van haar recht om den 2 7 6 EEN MISLUKT DRAMA. lasteraar voorbeeldig te ftraffen. Maar Multatuli heeft wat hij bedoelde geenszins gewrocht. Het publiek weet niet beter, of de familie Smit houdt de Koningin voor fchuldig. Als nu eindelijk deze familie opgetrokken is, komt de Koning (ingelicht door zijne Moeder) binnen , en zegt: "wild: By God, 'k zal anders worden dan ik was !". Vervolgends "zeer ernstig, zonder emfaze, doch op elk woord drukkende: "Ik wil als gy, Louise... . Zich naar den voorgrond keerende: myne plaats Verovren in het hart des Volks... . Louise , dankbaar en verheugd . de gevouwen handen omhoog keffend: — 0, G-eorge ! Kon. , zeer innig tot Louise: — En.... 'k wil m'n plaats verdienen in het uwe! Ze valt hem in de armen." En het fcherm valt insgelijks. In den loop dezer gebeurtenisfen , dezer ontwikkeling van hetgeen Multatuli-zelf de befcheidenheid heeft een "pover" en "door Louise even als door den auteur onachtzaam behandeld kuiperytje" te noemen, vindt de fchrijver vrijheid dé Koningin -ellenlange redeneeringen te laten houden : over - het f uitend bewustzijn een miskend genie te zijn (bl. 16 , 17) , over het beklagenswaardige van hen, die minder geld en minder befchaviug hebben dan anderen (bl. 19 , 20) , over hetgeen, met het oog daarop , Koningen en Koninginnen behoorden te doen (bl. 20 , 24) , over het gemis van herberg voor de waarheid aan de hoven (bl. 22) , over de drie ftaatsfysteemen , bij welke "Partyen en personen voor de zaken" gaan: "Een turksche wip : omhoog, omlaag, omhoog... En dat heet politiek !" EEN MISLUKT DRAMA. 2 7 7 Zij •zegt dat de Liberalen ' ,laan het Volk" een onbesuisd verlangen naar iets beters , maar niet het middel gaven , dat tot het beetre leidt. De Behouders vergapen zich aan een fehijn : want ook zij gaan niet meer in Paradijskostuum , maar naar de mode gekleed ; zij zijn dus niet behoudend , maar modern. De Radikalen zijn zij , die eischen, "Dat een Regeering zorgen zal r dat twee Maal twee gelyk aan vyf zal wezen , en Dat ieder even groot — of kleen ! — zal zyn. . Blijkbaar is het er den fchrijver meer om te doen geweest eene"vluchtige fchets van 'n paar verfchillende wijzen waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten" (bl. 7), dan een "Drama" , een harmoniesch kunstwerk, te leveren. Nochtans kent hij den naam van -Drama aan zijn op{lel toe, en geeft zich naauwkeurig rekenfchap (naar de mate zijner entente de la scène) van de tooneeleffekten. Het ftuk is bezaaid met wenken voor de akteurs 9 en nog vraagt hij verfchooning , dat hij zoo "zuinig" met befchrijving van het fpel der personaadjes is. "Men bedenke" , zegt hij (in 18 74) , "dat myn werken als lektuur verfchynen. Mocht ten-langen-laatste 'n tooneelgezelfchap in Nederland my de eer aandoen , m'n fluk te willen fpelen , dan eerst zou de tyd daar zyn, vollediger voorschriften te geven omtrent dekoratie , kostuum, houding , beweging , toon en voordracht." Deze redeneering is vreemd. Men zou eerder denken , dat een niet gefpeeld stuk om een volledig kunstwerk te zijn , moest aangevuld worden met de befchrijving der aktie, zonder welke de woorden niet te verftaan zijn , dan een tooneelwerk , dat door den akteur geïnterpreteerd wordt. Maar dit daargelaten kan men zich niet genoeg verwonderen over een gebrek aan zelf kennis als uit al deze kleine voorzorgen van Multatuli blijkt. Het ftuk mist alle hoofdhoedanigheden van een goed tooneelwerk; en de fchrijver gedraagt zich , als of het jammer zou wezen , zoo enkele détails niet goed begrepen en te-rug-gegeven werden. Men heeft , door mijn verslag , genoegzaam over het onbedui- 278 EEN MISLUKT DRAMA. dende van den knoop kunnen oordeelen. Ik wil nog eenigce onhandigheden noemen , die daarin zichtbaar zijn. Voor-eerst opa, welk oogenblik wil de auteur , dat het rendez-voue van de Koningin met Van Weert onderfteld wordt plaats te hebben ? Waar was Van Weert , in de nacht dat de Koning hem liet vragen aan de drinkpartij te komen deelnemen ? • Te drie uur liggen de Eerste Ministers toch gewoonlijk in Iunne bedden. De Koningin verhaalt in liet Eerste Bedrijf , dat zij laat gewerkt heeft niet Van Weert. Maar zou zij twee nachten na elkafr laat met hem gewerkt hebben ? Of heeft Multatuli in vergisfing 2e Bedrijf genoemd , wat lé Bedrijf had moeten heeten ? En hoe zit het met het 4e Bedrijf , le afd. ? Ook dit fpeelt in de nacht. Tusfehena die twee nachten ligt de jachtpartij van. het 3e Bedrijf. Intus fchen heeft het alibi betrekking op de laatste nacht. "Ik kwam zoo-even thuis" zegt de man , aan wien men het verhaal van de portemonnaie gedaan had. Zoo even had hij van den pseudo-Van Weert gehoord , dat die deze zelfde nacht bij Hanna geweest was. Maar is die rechtsgeleerde Kamerheer Van Huisde dan zulk een uils - kuiken , dat hij meent een alibi te leveren , als hij waarfchijn lijk maakt, dat •Van Weert ' den 10n Mei op Louise'& Rust, den 11° in Hannaas portaal geweest is ? Wat zegt men van zoo'n knoop ? Ik kan mij een tooneelfuk denken zonder knoop (offéhoon Jonckbloet , om het gebrek aan intrige in de ftukken van Vondel, zelfs dezen den titel van treurfpeldichter niet geven wil !) : maar als men een knoop legt, moet hij werklijk geleg4 zijn. Dat verwarren der tijden maakt het Ruk zoo onduidelijk; en die duisterheid wordt niet wechgenomen door het bengaalsch vuur , dat van tijd tot tijd ontftoken wordt. Die opbruisende vlammen leggen geenszins getuigenis af van het aanwezig zijn eener levenspit. Deze coups de tkéatre zijn in 't algemeen g e m a n- k e er d. Zij , die beftemd zijn het meest indruk te maken , zijn volkomen valsch gedacht. - Ik heb dit h ooger reeds in 't licht geteld. De dienst, dien de . voor fehuldig gehouden Koningin{ door Hesfelfeld als lakei aan Hanna doet bewijzen , de knieval EEST MISLUKT DRAMA. waartoe zij Van Huisde dwingt, zouden alleen dán doeltreffen, als zij , Koningin, niet alleen voor het publiek , maar ook voor de familie en voor de beide hovelingen gebleken had onfchuldig te zijn. Dat is een vergisting van den auteur; maar deze vergisting komt hem te (taan op het mislukken van zijn drama. Er is nog méer bengaalsch vuur in. Als Van Huisde bij de Koningin ontboden is, wordt hij door de hofdame De Walbourg zeer koel ontvangen en hem door een lakei een Roel gegeven. De hofdame ftaat op, en op denknecht wijzende die zich verwijdert, zegt zij (als of het haar in 't hoofd was geflagen) : " -- Ik wilde u zeggen... dat... Die man een eerlyk man is. Anders niet." Zie , zulke zetten zijn de l'esprit a bon marcke. Op een daverend applaudisement, op een zoo dom gelach of men in de Berlijnsche 2e Kamer zat, rekent Multatuli ook bij de afgezaagde fcherts over de kort aanblijvende Ministers. Hanna Smit zegt in 't Vierde Bedrijf, dat ze trouwen gaat , maar dat dit moet wachten op eene bevordering van haar `'veyer", die aan een Ministerie is, en dat daarop geen kans is dan bij verandering van Minister; maar , zegt ze, "De kans staat goed, "Ze vallen tegenwoordig nog al dikwyls." Multatuli meent, even als Schiller , dat het maar genoeg is iets heel onnoozels of heel impertincnts in de prxtentiëuze vijfvoetige jambische vaersmaat te zeggen , om terítond het domme publiek te doen begrijpen , dat er vast heel wat dieps of fijns onder moet zitten , en dat er dus een applaudisement moet vallen. Van niet beter ftempel is het ongemotiveerd jeu de mots der "boerevrouw" (als Schukenscheuers Groom gezegd heeft : "De .Koning fchiet "'n wolf!"): En hy 'n bok!" Al zulke dingen moest Multatuli overlaten voor fchrijvers van minder talent en roem. Hier en daar in korte i%okregels, maar meer in lange redeneeringen , fpreekt de fchrijver zijne politische . en fociale over. 280 EEN MISLUKT DRAMA. tuigiugen uit. Er is daarin echter niets nieuws. In den naam, van humaniteit en liberaliteit fchijnfchoone lesfen te geven, hebben de Duitsche dramatisten , in Kotzebues en Ifflands dagen, reeds gedaan , en ik zie niet , dat Multatuli iets , wenscht of voorfchrijft in zijn. ftuk , dat werklijk den oorfpronklijken denker verraadt. Duitsche aspiraties, fmakeloze outpourings á la Shakefpere, dichterlijke beelden, die Hofdijks didaktische man-ier fchijnen afgezien, ziedaar fchering en inflag van dit "Drama". Wat zegt men bij v . van de volgende imprekatie , aan den fmit Herman in den mond gelegd, als hij verneemt dat de laster zijne zuster befchuldigt den Graaf Van Weert voor "geld" ontvangen te hebben : « .......... Beleefd ? Ik wil den hond Den lagen laffen booswicht , als dit glas Verpletteren tot gruis Met deze vuist Wil ik hem knypen , tot z'n schurkenziel Hem eitrend neus en oorera uitspat... en: beleefd ? 'k Wil met m'n tanden hem het hart vermalen, De vuile bry hem spuwen in 't gezicht..." Is het niet , als of men een der kwalijk opgevoede Koningen of Koninginnen van Shakefpere hoort ? Nu weet ik wel , dat de , dichters liever bij Shakefpere dan bij Swaanenburg vergeleken worden ; maar het is toch niet aan te raden groote geniën na te bootsen in hunne excesfen. "De Koningin van Multatuli zegt o. a. het volgende: Bl. 58 : Hen klaag ik aan , die zulk een toestand schoren, Hen die , ten 'schild voor eigen nietigheid, Behoefte hebben aan verrotting van de rest." 't Is minder logiesch dan Shakefpere : een verrotte rest, die optreedt als fchild voor iemants nietigheid! A le Hofdijk is wel :. .......... Elke terz Van een sekonde draagt zijn navelmerk Als wy." 1 Deze regel is ook een voet te lang. EEN MISLUKT DRAMA, Maar de dichter der Helene zou zoo iets geen Koningin in den mond hebben gelegd. Men zou 't Multatuli niet euvel behoeven te duiden, dat hij de drie flaatspartijen charakterizeert gelijk hij 't doet; als er uit zijne klacht maar bleek , dat hij werkelijk in die drie . geestes-uitingen dieper liggende beginselen ontdekt had , al wilde hij de partijgangers • dan ook befchuldigen van zich door persoonlijke• belangen te laten leiden en meer op eigen grootheid dan op het verwerklijken van een idee bedacht te zijn. Hij doet zich onder anderen zeer te goed aan de, opmerking, dat het (reven der Behouders een dom en ijdel streven is , om dat zij niet weten , hoe ver zij hunne zucht tot behoud moeten uitftrekken. Bi. 67 : 99 ....... Behouden, wat ? Wat gistren was? Een jaar terug ? Bene eeuw ? Waar is de grens Die oud van nieuw zou scheiden ?" Hij begrijpt niet, dat er in de behoudende faatkunde eene geheel andere levenskern ligt dan een willekeurig begrensde af keer van veranderen en vooruitgaan. Ook de genereuze liefde voor waarheid en gelijk recht in de vrijheid , die op den bodem ligt van den liberalen beker , heeft hij , fchijnt het , nooit opgemerkt. Hij begrijpt niet, dat het onuitgefproken beginsel van het behoud een eerbied voor het beftaande is , die zijn grond. vindt in de erkenning van Gods leidende Hand. Het Behoud ontziet zich in de waereldorde in te grij pen , om dat het daarin den Digitu$ Dei meent te zien. En het Liberalisme gaat zoo licht tot hervormingen over, om dat het in 't geheel twijfelt of wel ooit een hooger gezach zich in het ondermaansche geopenbaard heeft. Het vindt geen plaats voor eene goddelijke inwer-king , voor leiding , voor zegen , --, daar waar het de natuurwetten zich ziet voltrekken en meent , ' dat alles goed in elkaárfluit ; dat het iloommachine loopt, zonder Roker. Het gelooft, dat het beftaande geen hooger recht van beftaan heeft dan er op 't oogenblik door de menschlijk geïnteresfeerden aan wordt toegekend; het acht, dat zij , die de omftandigheden fehiepen, zich heel gemakkelijk kunnen vergist hebben , ja zich waarfchijn 282 EEN MISLUKT DRAMA. lijk hebben vergist , om dat men vroeyer nog al aan zulk een bovenaardsch gezach gehecht was. Dit nu is niet het genereuze, dit is het » proetentiëuze van het liberalisme ; - het genereuze is hierin gelegen , . dat het veel moeite .wil doen om te komen tot hetgeen. het meent waarheid en recht te zijn. Met de zelfde bekrompenheid van inzichten , waarmee' bij de verkiezingen gewoonlijk tot aanbeveling der kandidaten gezegd wordt , dat zij geen partij dienen , dat zij alleen het heil . des vaderlands op het oog hebben , tobt . Multatuli zich af in dedeklamatie , omtrent de uitsluitende oorbaarheid der beftudeering van "'T ZIJN" (bl. 6 9) , het uitfluitend vorschen naar de WAARIIEID (bl."18 .? 65) , de nietswaardigheid van "beginselen" (bl. 107). Wie zal zich ooit bekennen , dat het hem om iets anders dan de waarheid te doen is ; wie zal ooit beweeren , dat de politiek eenige waarde heeft , waar zij den objektieven toehand van het zijn miskennen zou P Wie hecht aan beginselen', die hij niet gelooft, dat hem ins . zijn onderzoek en in zijn gedrag tot lichtende fakkels en fteunpilaren om rechtvaardig te oordeelen en te handelen zullen dienen ? Men omhelst eéne partij , om dat men meent, dat deze werklijk het goede vóorheeft , ten minste in eindrezultaat beoogt en dat eendracht macht maakt. Niemant bekent, dat hij een egoïst is ; en die het zich niet verbergen kan, zal altijd zich-zelven toch nog diets maken , dat het heil des.. vaderlands niet beter bereikt kan worden dan wanneer hij heel machtig en heel rijk is. In 't- algemeen wemelt het stuk van dergelijke lienx communs. Men vindt er de noodige uitvallen niet alleen tegen alle gens en place of désiranf l'étre ; maar ook tegen de rijke lui (bl. 5 7 , 58), tegen den adel (bl. 84) : " ........ die tot deugd en eer verplicht Omdat eens ridder Dolleman een moor versloeg! Of erger nog , die van verdienste ontslaat, Omdat het voorgeslacht...." Men vindt er ook het bekende handlichten. met een eerlijken naam. in (bl. 97). Hanna Smit zofi. zich van een blaam kunnen EEN 'MISLUKT DRAMA. 283 zuiveren , die op haar drukt. Zij weigert dit edelmoedig , om dat het een andere vrouw zou' kompromitteeren. Daarop wordt haar te-gemoet-gevoerd: Uw kindren hebben recht op goeden naam...." 49 de bedoeling is : - "op een goeden naam" , zegt Hanna. "Die moeten zy" "Zich zelven maken...." Dat is vaisch gevoeld. In de zelfde orde van denkbeelden komt er meer valsch' in 't ftuk voor. Hanna heeft een der kinderen van een buurman uit medelijden tot zich genomen. Dat weet in het "Voorwalftraatje" natuurlijk ieder-een. Nochtans wordt het Hanna als iets heldhaftigs toegerekend, dat zij de domme aanmerking van de Koningin, die zegt, dat haar "fatsoen" er onder lijden zal , maar half afwijst (bl. 89) : " ............ Het zou wel jammer zyn Als men my om dat arme schaap verdacht ... . Ik weet wel dat de menschen graag iets kwaads.... Maar.... maar.... ik kon niet anders : daarmee uit !" Voeg daarbij , dat Hanna een aanfl aanden man heeft , die een dichter is , en geenszins voor een lummel wordt uitgegeven , en dat de vader van het kind een akelige weduwnaar is, met een affchuwlijke roode neus. Dát vooral ftaat beneden . een geest van den eersten rang , zich van klatergoud te bedienen. Daar zijn zoo van die vaste voorítel] ingen, vaste gezegden, die nu eenmaal de bestemming hebben op het gevoel te werken en onze behoefte aan fluitredenen te bevredigen. Het getuigt van niet veel oorfpronklijkheid die dingen telkens-weêr-aan op te voeren ; maar het is nog berispelijker er _alleen maar een fchijn van te vertooiien , als of men dacht : ' het domme publiek neemt gaarne het minste woord als wenk ter harte om meê te gaan in het zog van dit of dat effekt en verheugt zich' dan nog over zijn eigen fcherpzinnigheid.. En als we nu nog een woord over de charakters zullen zeggen : de Koningin heeft iets Duitsch' (gelijk het heele ftuk , op den "Koppermaandag" en het "Voorwalfl raatje" na) ; zij ver 284 EEN MISLUKT DRAMA. dient veel meer den titel van "dweepster" , dien 's Konings moeder haar geeft, dan Jufv. Kruseman heeft goedgevonden in haar persoon te doen uitkomen. Er is weinig individueels in haar; zij is, niet op het leven geftudeerd. Naast Ruy Blas en Struensee is zulk eene ftaatshervormster eene bleeke figuur. Van Huisde wordt voor flim uitgegeven , maar is ordinair, en laat zich tuchtigen als een fchoolj ongen. Hanna , hoe eenvoudig ook, is mede Bene Poort van filozoof , die de poëzie van haar vrijer Albert zegt niet te begrijpen ; maar den naam van poëzie geeft aan haar eigen edelmoedig (paren der Koningin (bl. 98). Her man is een gewone tooneelbroeder , die woedend wordt bij 't bezwalken van zijn zusters naam. Vosmaer zegt, in zijne apologie van Multatuli, dat tooneel= personaadj es niet slechts fchilderingen , maar gebeeldhouwde figuren moeten zijn , en loopt zeer hoog met Irorstenfckool. Intusfchen zijn de hoofdpersonen alles behalve gebeeldhouwd. De twee tooncelen van den Koning met zijn lakeyen , bij het probeeren der fchouderweeren , en zijn drinkgelag zijn meesterlijke fchilderijen , waardig in een bloemlezing van Nederlandsche letterkunde te worden opgenomen : maar de figuur des , Konings, in haar geheel, is toch niet gebeeldhouwd. De Graaf van Weert , om wiep eigenlijk de geheele intrige zich beweegt , en die niet ten tooneele komt, is een fchim ; terecht wordt er dus van hem gezeid, dat hij raide is en in -eeuwige réticences leeft. De eenige goede tooneelfiguur is een persoon, die op den tweeden of derden grond ftaat, de Jonker von - Schukenscheuer. Het eenige karikatuurachtige in dit personaadj e, is de waarde , die hij hecht aan de s in de "hasen" , die de Koning gefchoten zou hebben. Ik eindig. Ik begrijp niet, dat Vosmaer dit stuk meesterwerk noemen kan. Van den titel af --Vorstenfchool ( ! ) — tot de laatste aanteekening, is het eene kakografie , wier enkele zuivere - en enkele fchitterende plaatsen van deze proeve geen modeldrama kunnen maken. De teekening van de monomanie des Konings ' is , als ik zeide, meesterlijk. Er komen vele echt komische trekken in voor, die EEN MISLUKT DRAMA. een ftuk van Molière iiiet ontsieren zouden. Het weifelen tusfchen de verfebillende nuancen van het rood, het overftappen ,op het blaauw, het verband brengen tusfchen een fchouderweer en een meisjensgezicht, het citeeren van Prins Oskar, 't is alles op het leven betrapt, en toch nieuw. Goud waard is de trek van den goeden, dommen Koning , als de droge Van Huisde gefproken heeft van "homceopathie" : "Die Huisde met z'n rechtsgeleerdheid !" Als uitzondering op het verfchijnsel van would-be wijsgeerigheden, aan welker redding nu of dan door ver gezochte beeldfpraaksvormen gearbeid wordt , kan gelden de pasfaadje (bl. 22), die treffend juist en fraai is: [De Vorsten] hooren wat men hun te hooren geeft, En zien wat men hun wel wil laten zien, Maar nooit iets anders dan papier , papier! Ze m.eenen wonder ingelicht te zyn Door nu-en-dan een officieel rapport Te lezen , dat óf werklyk leugen spreekt, Of 't beetje waarheid zoo verdrinkt in frazen, In deftige gemeenplaats-halfheid , - dat Zoo'n waarheid niet veel beter blykt dan leugen." „ Voords het zeggen der Koningin tot 's Konings moeder (bl. 24) : "Z'n Majesteit denkt juist als ik , mama! En mocht er soms... hy heeft 'n edel hart ! En als misschien... doch neen , dit is zoo niet! Maar als... welnu , waartoe zou liefde dienen? Ik wilde... ik zal... ik moet hem... Zy iaat naar 't venster. 0 myn George Denkt over alles juist als ik , mama! Zie 't prachtig weer ! Wat dunkt u van 'n toer? Dat zal u goed doen, moeder, na zoo'n nacht Vol cijfers en rapporten... Kon. Moed. — Lieve deugniet! 286 EEN MISLUKT DRAMA. Louise. Z66... z66 is 't goed , mama ! Dat hoor ik liever Dan dweepster." Het oordeel van den Koning over` Huisdes en des kleêrmakers bevoegdheid in de zaak der fchouderweeren. De observatie der Koningin (bl. 51) "Wat is dat alles ftoffig in den zomer." De eisch van Hanna en Albert aan Herman: "Doorgronden , goed ! maar eerst gelooven !" En de konversatie van Huisde met de Hofdame. Aan deze laatste fchaadt de zoogenaamde jambevorm in geenen deele. Over het geheel zijn de vaerzen zeer verdienstelijk ; zij houden het rechte midden tusfchen te weinig en te veel gefkan. deerd. Zelfs de enjambementen van Multatuli in 't midden der woorden zijn doorgaands verdedigbaar. Ziehier de onvolledige of overkompleete regels , die mij voorgekomen zijn: Bl. 10 en 43 , laatste vaers , 58 , v. 10 , 6 2 , v. 4 , 80 , v. 7, 84 , v. 14 , 94 , v. 1, zijn alexandrijnen ; 't laatste v. op bl. 50 en v. 20 op bl. 96 zijn te kort. Deze en andere kleine onregelmatigheden (enkele germanis men als "Majesteit" in vokativo) zijn gemakkelijk wech te nemen. Ik geef de hier vermelde op : 1° als een blijk , dat ik met aandacht gelezen heb ; 2 `' als eene prxzumptie • voor de ftelling , dat er geen zoo wezenlijk onderfcheid tusfchen alexandrijnen en vijfvoeters is , als fommigen , in 't belang der laatsten, beweeren. Tot befluit moet mij de klacht van het hart , dat al heeft Multatuli voor zijn roem niet noodig* een geflaagd . Drama te fchrijven , het zeer te bejammeren valt , dat het oordeel onzer jongelingfchap zoo laag is gezonken , dat zij zulk een mislukt werk heeft kunnen toejuichen. J. A. Ars. TA. Mei, 1875. 0 FREDERIK VANDE KERKHOVE 1 Onze tolk verontrust zich over de vraag , die , van Belgiën uit , de pers van Frankrijk , Engeland , Duitschland en , och ja, ook Nederland rondloopt, of het 10-jarig kind, door Ad. Siret befchreven , wel werklijk de kleine fchilderijtj ens gemaakt heeft, waarvan hij als auteur werd genoemd en geroemd. Het engelsche Tijdfchrift Tke ,deaclemy is zelfs al zóo ver gegaan van te berichten , dat de 80 paneeltj ens , die de Heer , van de Kerkhove , de vader , aan de Belgische RRegeering ten gefchenke had geboden , door deze geweigerd waren. Larochefoncauld zegt, "daar is in het ongeluk, in de te-leur-ftellingen, die onzen besten vrienden overkomen, altijd een zeker iets, dat ons niet - mishaagt." Helaas , het fchijnt werklijk , dat het bewustzijn der onvolkomenheid van . onze aardsche konditie eenige voldoening vindt in het ontdekken van nieuwe ellenden, voor zoo ver althands wij daardoor niet tevens onder de lastige verplichting worden gelegd te gaan arbeiden aan hare beftrijding. Toen de Heer Siret, met al de warmte van een hart, dat even toeganklijk is voor de indrukken van zedelijk als van kunst-fchoon, naast den immortellenkrans der bedroefde ouders , een lauwer. kroon op den kleinen grafzerk van het teder knaapjen van - Brugge had neêrgelegd meende hij , dat men in Belgiën ten minste met de ontdekking zeer zou ingenomen zijn , maar de vriend des Heeren Vande Kerkhove (den vader) , die de, neus zou ophalen voor de kunstwerken van het wonderbaar kind, liet zich niet wachten. Hij trad op in den persoon van zekeren Heer Victor van Hove, die uitftrooide , dat de vader-zelf de fchilderijtjens vervaardigd had en zelfs zich niet van de verden. -288 FREDERIK VANDE KER K HOVE. king afkeerig betoonde , dat hij , van Hove , ze zou gemaakt hebben. De lof , na zijn . dood aan het kind gegeven , had de Heer van love aanvankl"k bijgef%emd uit eerbied voor de droefheid des vaders. Dit alles kon de Heer Siret niet onweêr- proken laten , en hij treedt dan ook in de laatste nummers van het Journal des Beaux-Art8 met verfchillende getuigen op, -die allen twijfel aan het auteurfchap van Frederik onmogelijk maken , en de intrige , welke hier - reeds te lang aan het woord .is geweest , voor goed den mond foppen. A. TH. 1 Zie D. Warande, N. R., 1, bl. 147. PATER, ADRIaNUS POIRTERS, S. J. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS 9 DOOR H. J. ALLARD. Sanciiorum musarucm belgicarum ocellus. Het oogelijn der overkuische Nederlandsche muzen. Goede, dierbre vader Cats, Wat behelst ge niet al schats ! Zoo spreekt de groote W. Bilderdijk , voor eene Nieuwe .o p r a k e l i n g 1 van zijn smeulend dichtervuur. Zoo ontboezemt .hij , zich over den Noordnederlandschen , den Brouwershavenschen Cats , met wiep hij overigens noch in karakter , noch in dichtergave iets gemeen had , maar dien hij als tweejarige knaap --wie kan 't gelooven , zelfs van 't wonderkind ? op den schoot zijner grootmoeder Isabella Pelgrom de Bie reeds zou gelezen hebben. Dat vereerend vonnis van Bilderdijk zal wel niet onder- schreven worden door Mr. H. E. Moltzer, die onlangs in "De Gids" 2 heeft gezegd : "Cats is een rijmelaar ; wiens even wulpsche als alledaagsche verbeelding, wiens, als ik , het zoo 'zeggen mag, potten- en pannen-fantasie, katoenen-parapluienfantasie , warmestoven- en koperen-brillen-fantasie , tafelstoelenfantasie, eindelijk en last not least catechiseermeestersfantasie gepaard ging met een buitengewone mate van pruikemakers- snedigheid en barbiers-vernuft". Busken Huet die niet aarzelt te beweren 1 dat er "in het leven van elk regtgeaard. 1 Blz. 1, Verg. Poezy IV, blz. 141. 2 1874, I, blz. 532. 3 De Gids, 1863, IV, blz. 99. D. WARANDE N. REEKS , NO 3. $jX 290 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J., Nederlander der 19e eeuw een dag en uur behoort aan te breken, dat hij al de werken van dien rijmelaar en kwezel van zich afstoot met geheel den fieren weerzin, dien zulk een erbarmelijk karakter, eene zoo ergerlijke middelmatigheid, een . zoo gemeene en gemeenmakende geest aan den weldenkende moet inboezemen" - ook Busken Huet zal zeker dat woord van Bilderdijk wel nimmer beamen. Neen, dat zal en kan kij niet, die al verder durft schrijven -- want durven is het echte woord wat wij hier laten volgen , maar natuurlijk voor rekening des schrijvers moeten laten : "Al hetgeen er onhebbelijks wezen mag in onzen landaard is weleer vleesch geworden in den persoon van Jakob Cats. Deze godvreezende moneymaker is de incarnatie geweest van den nederlandschen daemon.... Zijne geschriften zijn alleen daarom hier te lande tot een tweeden bijbel geworden , omdat hij onder den schijn van vroomheid en in de taal der godsdienst ons volk gestoept en aangemoedigd heeft in al zijne hoofdgebreken. De val van onze nationaliteit , moet niet het minst hieraan worden toegeschreven , dat hij er ' in geslaagd is het nederlandsch karakter te herscheppen naar zijn eigen beeld. Hij heeft ons ómgekneed tot een wawelend en geniepig volk , heeft onzen smaak bedorven, heeft onzen kunstzin uitgedoofd, heeft geen hoogere eerzucht bij ons opgewekt dan om , met Gods naam op de lippen en met een aalmoes in de uitgestrekte hand , te sterven als millionair. Een engelsch koning heeft hem vruchteloos in den adelstand zoeken té verheffen; de nieuwbakken ridder is tot aan .zijn jongsten snik een zeeuwsche poldergast gebleven." ---^ Deze regels zijn zeker met geen water en melk geschreven: gelukkig dat er onmiddelijk op volgt : "Maar hartstogt en on - billijkheid zijn twee loten van éen stam''. Wie van beiden -gelijk heeft, H.uet of Bilderdijk ? De waarheid zal wel in 't midden liggen. Wij willen en behoeven het hier niet te onderzoeken noch te beslissen : dit echter durven we staande houden , dat Bilderdijks woorden , toegepast op den Brabantschen 1 , den Oisterwijkschen Cats, die "in reinheid en 1 Ik sluit hier Noord-Brabant niet buiten. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. keurigheid van beelden , en in kieschheid van uitdrukkingen" 1 zijn voorganger verre overtreft, niets dan de volle en loutere waarheid bevatten.- Ja, goede , dierbare Pater Poirters, Wat behelst ge niet al schats! Het lust ons hier uit Hof dijk 2 , een vurigen , misschien al te vurigen , bewonderaar van den Zeeuwschen dichter, een parallel tusschen Cats en Poirters af te schrijven , waarover de laatste volstrekt niet behoeft te blozen. "Wat Cats was voor de Protestanten , dat gold Pater Poirters by de Katholyken ; en inderdaad i s hy Cats , wat zijne eenvoudigheid. én helderheid, zijn onuitputtelijken, wijsgeerigen dichtader, zijn vinden van geestelijken zin in waereldlijke dingen betreft; en wanneer hy al niet zóo rijk van verbeelding, niet zóo eigenaardig van koloriet [dat betwijfelen we] , niet zóo veelomvattend van kennis mocht zijn hy is daarentegen den grooten Zeeuw in gedrongenheid van vorm vooruit; hy is puntig, zoo wel in zijn proza als in zijne poëzy, en de goedhartig spottende trek , die soms om zijne lippen speelt, moet sommigen zeker wel verbazen, die liet eerst hebben gelet op zijn Jezuïtentabbert." 't Zij ons vergund, ook eens _ een goedhartig spottend glimlachj en om de lippen te laten spelen , bij dien onnoozelen trek der laatste zinsnede , en dan nogmaals te herhalen : • goede, dierbre Pater Poirters, Wat behelst ge niet al schats! Wat behelst ge niet al schats , inzonderheid voor degenen, tot wier geestelijke stichting en zedelijke opbouwing gij uwe zoetvloeiende "rijmkes" geschreven hebt; inzonderheid ja voor degenen , die u weten te proeven en te smaken ! Want, gelijk de Brouwershavensche dichter van top tot teen aan 't strenge Calvinisme behoort , waarom de Catsiaansche kwartijnen of infolio's de Bijbel zijn geworden onder de profane boeken onzer Dordtsche grootmoeders zoo is de Oisterwijker geheel en on- I J. A. Alberdingk Thijm , Gedichten" uit verschillendé tijdperken II, blz. 6. 2 Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, 2e druk, blz. 279. 292 PATER ADRIANUS POIRTERS, S. r., verdeeld van 't Roomsch-Katholicisme doortrokken , en kan hij derhalve slechts door Katholieken in zijne volle waarde geschat worden. Gelijk de godsdienstige gloed van Vondel in het tweede, het schitterendst tijdperk zijns levens, slechts aan katholieke harten al zijne warmte kan meêdeelen , aldus kan de godsdien.. stige en innig godvruchtige naïeveteit van pater Poirters slechts door zijne. geloofsgenooten volkomen juist gewaardeerd worden. Nemen we maar aanstonds een voorbeeld . Menig andersdenkende - zal het volgend tafereeltjen al te menschelijk vinden ; de Katholiek zal , bij 't , lezen van J e sus en Sint J a n n e k e n , met een zoeten glimlach op de lippen , aanstonds uitroepen : "waarlijk Hij is geworden wat wij zijn , om ons te maken wat Hij is !" Oordeel 1. Lestmael op eenen somerschen dag, Hoort wat dat ik bevallijk sag Van Jesus en Sint Janneken, Die speelden met een lammeken Al in dat groen geklavert lant, Met een pap-schotelkeu in haer hant. De witte vette voetjens die waren bloot, Haer lipjens als corael soo root; De soete vette paterkens Die saters by de waterkens: Het sonneken scheen daer al so heit, Sy deden malkanderen met melk bescheit. D'een troetelde dat lammeken lijn hopt 2 En d'ander kittelde het onder lijn poot: Het lammeken ging springen, Sint Janneken ging singen 1 Evenmin als zijn tijdgenooten blijft Poirters zich zelven gelijk in de spelling : men verwachte dus geen .eenparigheid van schrijfwijze. Om de duidelijkheid te bevorderen, heb ik mij de volgende wijzigingen veroorloofd : g voor gh, k voor ck , en voor ende , de voor den en een voor eenen in den nominatief. Zoo wordt de lezing vergemakkelijkt en het antieke gaat daardoor niet gansch verloren. 2 Hoofd. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. En hippelde en trippelde door de wey; En dese krollebollekens die dansten alle bey. En als het dansen was gedaen Soo moest dat lammeken eten gaen; En Jesus gaf wat brooyken, Sint Janneken gaf wat hooyken; Ter werelt en was er noyt meerder vreugt Ais dees twee cosijntj ens waren verheugt. Joannes sijn klein neef ken nam En sette hem - boven op het lam; "Schoon manneken, gy moet rijden Ik sal u naer huys gaen legden, Want Moederken die sal sijn in pijn, Waer dat wy soo lange gebleven zijn." Sy saten en reden al over-kant, En rolden en tuymeld en in het sant, En dees twee kleyne jongskens Die deden sulke sprongskens! En al de kind.erkens sagen hen aen, Tot dat sy ten lesten zijn thuis gegaen. . De Moeder , die maekte op staende voet Van suyker en melk een pappeken soet; -Daer saten toen die papbaerdekens, Daer aten die twee slabbaerdekens, En waren soo` vrolijk en soo bly Geen Konincxbanquet en hadder by. Nae tafel soo dankten sy onsen Heer En vielen op hare kniekens neer. Maria gafse een kruyseken, Daertoe 1 een suycker huyseken, En songse stillekens in den slaep ; En naer het 'stallekeA aoo ging dat schaep °2. 1 Daarenboven. 2 Ik moet eerlijk zijn. Ofschoon .resus en ` S. Janneken 'reeds , in de 2de uitgave van de Ydelheidt des wereldts - (1645) te vinden is, bestaat echter de 294 PATER ADRIANUS POIRTER3, S. J., Wat dunkt u, katholieke lezer? Is dat geen pareltjen van 't -. zuiverste water ? Is dat niet een allerliefst liedeken van Pr. Poirters ? Is dat liedeken niet met alle recht in een aantal dichtbundels door onze katholieke voorvaders opgenomen ? 1 Verdiende het niet op muzieknoten gesteld te, worden, gelijk werkelijk geschiedde ? .... De heer de Coussemaker getuigt dan ook dat Jesus en Sint Janneken van de Lijs tot aan Duinkerken toe, in steden en dorpen , door -de vlaamsche schoolkinderen en de kantwerksters nog overal gezongen wordt 2• Doch ik schrijf deze inleidende regels , niet slechts met het oog op Protestanten neen, ik doel ook op ettelijke tweeslachtige wezens, die soms, in weerwil van al hunne ingenomenheid met den hartwinnennden Poirters, toch de ware en waar - achtige strekking des volksdichters, ook nog in andere opzichten, maar niet kunnen of wie weet het ? maar niet . willen vatten. Open de Schets eener ,geschiedenis der nederlandscke legerkunde door Dr. F. A. Snellaert : daar kunt ge het volgende lezen : 3 : "overal ziet men [bij Poirters] . de poging doorstralen , om het geluk te doen bestaan in de versterving van zich zelven, in de verwelking der ziel , indien ik mij zoo uitdrukken mag." — Wij hadden haast geantwoord :. "neen , mijnheer, dat moogL gij niet; niets geeft u het recht en niemand kan u het recht geven, om de lessen uwer moeder zoo verkeerd voor te stellen." En inderdaad wat eene begripsverwarring ! en toch het staat er , letterlijk. moge 1 ij k h e i d, dat het niet, of althans niet in zijn geheel, •Foirters werk is. Op blz. 165 der vermelde editie schrijft Adrianus : "Eer ik nochtans deze Liedekens hier byvoege, so wil ik u geerne bekennen, dat se altemael uyt mijnen koker niet en comen : ik wil niet, gelijk de kraye dede , . met de schoone pluymen van andere vogels pronken. Een goet deel nochtans houd ik voor de mijne : sommige van d'anderen hebb' ik soeken a at te ,vijlen, som mige ook wat te vermeerderen. Somma, hoe se zijn oft niet, sy zijn u, alder liefste Philothea, geschonken." Ik behoef hier niet bij te voegen, dat het ge dichtjen geheel en al Poirters' geest ademt, dat hij zich over 't papieren kind volstrekt niet schaamde • en het gaarne zou geadopteerd hebben — in de veronderstelling altijd dat het hem niet toebehoort. 1 Verg. hier de vertolking van J. A. Alberdingk Thijm in de Oude en. Nieuwere Kerstliederen , blz. 288. 2 Chants populaires des Flamands de Frence. 3 Blz. 184 der 4e uitgave. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. In trouwe, goed-meenende Hofdijk, ook gij hadt de hand niet zeer gelukkig, toen ge dat onbekookte oordeel van Snellaert afschrijvend ; het daardoor onderschreeft — en zulks, na eerst nog wel dienzelfden zegsman nagepraat te hebben, dat Poirters.' werk {'zich niet altoos door gezond oordeel onderscheidt ' , en, een gevolg van den geestelijken stand des schrijvers [!] , te eenzijdig op een afgezonderd leven wijst, als of de mensch, naar zijne wezendlijke bestemming, niet geroepen ware in de maatschappij , maar in kloosterlijke afzondering te leven !" Zie, dát komt er van, als men zijn woordjen mee wil spreken over zaken , waartoe men niet bevoegd is , omdat --- de uitdrukking is niet te hard men er geen verstand van heeft. 't Is echter bevreemdend : mannen, die toch ook de H. Schrift lezen of gelezen hebben, schijnen niet meer of nog niet te be. grijpen, dat men, volgens echt evangelisch (Joan. XV. 19 b. v.) en aloud ascetisch spraakgebruik, in de wereld kan blijven, zonder daarom van de wereld te zijn en in dien zin de wereld te verlaten. Terecht heeft dan ook de Eerw. Heer W. Everts in zijne verdienstelijke Geschiedenis der nederlandseke letteren opgemerkt 2 : "men moet al heel weinig begrip van ascetisme bezitten of Poirters niet gelezen hebben , om, met Hofdijk, Snellaert na te beuzelen." Ja, zij beuzelen en bazelen : ze begrijpen ' Poirters niet 3, die toch zoo dietsch en duidelijk , zoo bevattelijk ,. zoo waar en zoo zoetvloeiend zingt : Geen gehuchten sonder suchten Noch geen liefde sonder pijn: Kost men laten honichraten, Niemandt sou gesteken zijn.. Dat is immers schering en inslag van geheel het christelijk leven ? Geen nood : het zal u tot geen verwelking der ziel e voeren. 1 Op de keerzijde van 't z e l f d e blad wordt deze 1 f d e Poirters door d e n z el f d e n Snellaert geroemd als ... scherpzinnig en gezond van oordeel! 2 Blz. 201 der tweede uitgave. 3 Ook niet de schrijver in Onze Tolk van 14 Dec. '73, blz. 82. 296 PATER ADRIANUS POIRTER,S , S. J., Nogmaals : zij begrijpen Poirters niet, die toch zoo echt. christelijk rijmde Gaet vrij dienaers van de werelt , Stijf van goudt en dicht beperelt ! Zoekt hier overal uw rust En al wat het herte lust : Al uw vreugt hangt in twee schalen, Klimt se hier , daer zal se dalen: Hier in pijn , daer in geluk ; Hier in vreugde , daer in druk. En elders : De wereld , die zoo klinkt ,en vleit En heeft niets in dan ydelheidt; Ja. ydelhe idt . en anders- niet, Of is het wat , het is verdriet. Van buiten is 't wel schoone schijn, Maer binnen niets dan druk en pijn; Van buiten is het honigreet, Van binnen niets dan gal en kwaet; Van buiten blijdschap en gehucht, Van binnen is er zucht op zucht; Van buiten heeft ze bloemen aen`, Van binnen vindt men doorens staen. Ik zeg : van buiten zoet gemat, Van binnen kwaet of nietmetal. Ja zelfs, onverwelkt van harte zucht "het duyfken in desteenrotse" op waarlijk frisschen en hartverheffeinden toon 1 : Sou ik voeren peerlen snoeren En juweelen om den toon! Sou ik rocken mijne locken Als Gy draegt een doornekroon P Ik met ringen — m.00ye dingen En met stricken van satijn! 1 Het duyfken in de steenrotse, dat is eene • medelijdende siele, op de bitteré passie Jesu Christi mediteerende. VIIe Druk, blz. 258, VIIIe Druk , blz. 215. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. Daer uw handen vast met banden Op den rug gebonden sijn!. Sou ik minnen met mijn linnen Iemandt, die haest sterven moet, En gaen haeten en verlieten Die voor my vergiet sijn Bloet! Liever sterven als te derven Die voor my gaet in de doot: Laetse strijen, laetse vrijen.... Mijne liefde en heeft geen noot. Ten slotte , wacht u voor Poirters' dreigende hekelroede en zijn gevoelige . lessen , die ik echter niet tot u allen gericht of op u allen toegepast wil hebben : de schrijver spreekt tot zijn eigen "boeksken" 1 : Maer , wat een liqte-veeg of venus-janker smallen Of wat een kiekenhooft wil van u liggen rallen, Of ievers een doctoor met hersens van papier En pas .op hunnen klap of snater niet een zier. Spreek kloek dan uit de borst ; geen woorden geven tollen. 2 Maer , wat je doet of niet , en spaer geen zotte-bollen: Dat volkje wordt te mal , ga die eens aen hun vel, Streel die op ,'t hekelberd en pluk die vogels wel! Houdt mij deze voorloopige aanmerkingen ten goede , deze grieven -- hadde ik - haast gezegd tegen dezen en genen, overigens welmeenenden, schrijver : ze moesten mij eerst van 't hart , vóor ik het ondernam u eene schets te leveren van • den liefelijken en gelief koosden dichter, en prozaschrijver ook, onzer katholieke voorvaderen , Pater Adrianus Poirters , s. je Adrianus Poirters werd in het jaar 1605 geboren 3. Waar ? ... Zeven en meer steden twisten over de eer van Home 1 .filet Masker. 2 Men betaalt er niet voor. 3 De eerw. Heer C. Waldack, die in 't bezit is van authentieke stukken [zie Bijlage I] , schrijft mij uit Gent : 1605. De gebroeders Aug. en Al. de Backer (Bibliothèque des écrivains de la Compagnie de Jesus IV, pag. 579), 298 PATER ADRIANUS POIRTERS, S. J rus' bakermat te zijn : dat wisten alle oude en weten nog alle moderne Grieken. Zóo verre heeft het Pater Adrianus wel niet gebracht : toch zijn er twee dorpen , die met elkander om den voorrang dingen, waar het de vraag geldt : aan wien behoort de Oisterwijker volksdichter? Er zijn namelijk twee Oisterwijken , twee dorpen van dienzelfden naam 1 , het eene in Noord- het andere in Zuid-Nederland gelegen. Noch het album novitiorum of novicenlijst, noch het necrologium of doodsbericht leveren hier eenige gegevens op ter beslissing der vraag , welk van beide dorpen de geboorteplaats van onzen. Poirters geweest is : -- er staat eenvoudig te lezen natics in Oesterw,zjck , geboren te Oesterwijk en Oisterwicanus een Oisterwijker 2 . Doch in de "korte aenwyzing over het leven en de werken des schryvers" , 21 jaren na Poirters' overlijden door een ordegenoot , met approbatie der oversten , in 't licht gegeven, lees ik : "geboren te Oisterwijck in de Kempen, onder het bisdom van Antwerpen, binnen de dekeny van Herent-hals." Deze woorden schijnen allesafdoende , a c h ij n e n beslis - send ter nauwkeurige bepaling van Poirters' bakermat. Het Noordbrabantsche Oisterwijk , waar Dr Hermans zoo vurig voor ijverde, was immers niet in Kempenland maar in 't M^ierijsche land van Oisterwijk-zelf; niet in 't Antwerpsche bisdom maar in het Bossche , niet in 't dekenaat van Herenthals maar in dat van Orthen 3 gelegen ? Ja zelfs , aan menigeen zou het vermoeden niet gewaagd kunnen schijnen, dat de vermelde doodsberichtgever met opzet, zijn het met hem eens. Maar de "korte aenwyzing over het leven en de werken des schrijvers" geplaatst voor Poirters' Hejlig hof van keyzer Theodosius, geeft 1606 als 's dichters geboortejaar aan : dat jaartal hebben al onze kortbegrip- schrijvers der vaderlandsche letterkunde overgenomen. Ik geloof dat allen zich vergissen. Zie hierachter blz. 300 en Bijlage I. 1 Nog meer zelfs : maar die andere naamgenooten behoeven hier niet in aanmerking te komen. Ze kunnen volstrekt geen aanspraak maken en zijn ook wijs genoeg om het niet te doen. Zie het 8ste D. van 't Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, door v. d. Aa, die voor 't Noordbrabantsche Oisterwijk pleit. 2 Zie Bijlage I. 3 Foppens .Rist. Episc. Sylv. pag. 327. Thans behoort Oisterwijk tot het dekenaat Foxtel , en Orthen zelf tot het dekenaat 's Hertogenbosch. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. 29D ter voorkoming van verwarring, ter uitmaking wellicht van reeds in zij ne dagen gerezen twijfel , zoo uitvoerig en zdo omstaiidig de plaatsbepaling heeft aangegeven. Wilde hij misschien de vermoedelijke aanspraken van Noordnederlanders voor goed uitsluiten?... Dat het Belgische Oisterwijk met de buurt Houvenne , bij het dorp Herselt gelegen , tot de Zuidbrabantsche Kempen , tot de A n t w e r p s c h e diocese , tot het reeds vermelde dekenaat van H e r e n t h a l s behoorde, kan men, des belust, nagaan in het Kort begrip der acten van 't bisdom Antwerpen 1 door Mgr. de Ram uitgegeven , en zelfs kan men het daar afgebeeld zien op de topographische kaart, door Antwerpens vijfden bisschop, Joannes Malderus, ontworpen. — Om niets achterwege te laten wat voor het Zuidnederlandsche Oisterwijk schijnt te pleiten, voeg ik er bij , dat het parochiekerkjen aldaar, door de heeren van Tongerloo bediend , tot patroon had den H. Martelaar Adrianus 2 die ook de doopheilige, van onzen volksdichter was. In weerwil van al die schijngronden, houd ik het voor uitgemaakt , dat pater Adrianus , zoo vaak de Zuid Nederlandsche Cats genoemd , een echt Noord-Nederlander is, geboren in 't aloude Noordbrabantsche Oisterwijk : ik meen dat deugdelijk te kunnen bewijzen. Om mij van de zaak te vergewissen, heb ik het Noordbrabantsche Oisterwijk bezocht , in de hoop van daar nadere inlichtingen te zullen bekomen. .Door de dienstvaardige tusschenkomst van den Zeer Eerw. Heer H. J. van Beugen , pastoor te Oisterwijk , stond mij de Edel Achtb. Heer Burgemeester , met de grootste bereidvaardigheid en welwillendheid , de oude doopen trouwboeken der gemeente ter inzage af. Daar vond ik opgeteekend een Adrianus , zoon van een Joannes Adriani en eener Wilhelmina Joannis , den 2° November des jaars 1605 ten doop geheven door een Antonius Antonii en eene Gertrudis Egidii ; men merke hier op , hoe de namen dezer vader en moeder en zoon , en 't geboortéjaar van kun Adriatu8 overeenstemmen 1 Synopsis actorum ecclesiae Antverpiensis , pag. 279. 2 De Ram 1. c. 300 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J. , met de opgave van 't necrologi um. De volstrekte mogehij k hei d bleef echter bestaan , dat in beide Oisterwijken twee. paar ouders , dezelfde voornamen dragend , terzelver tijd een zoon ten doop aanboden , die denzelf den naam ontving. Onze- Adrian us is hij wel Adrianus Poirters ? ... Het trouwboek• doorbladerend, vond ik' op 20 Juni 1604 als 'echtelingen opgeteekend een Jan Adriaansz. Porters en eene Wilhelmina , bij wier huwelijk als getuigen optraden Jan Jansz. Peynenborch en Cornelis Jan de Weer. Wie kan er aan twijfelen of de laatstvermelde J. A. Porters en Wilhelmina, dezelfde zijn als deeeerstvermelde , gelijknamige, ouders van Adrianus , d. i. dus- Adrianus Poirters ? Ware -het vraagstuk hier mede niet opgelost, en twijfelde men nog of Porters wel hetzelfde is als P o i r t e r s , dan zou ik verder kunnen verwijzen naar den 10 Juni des jaars 1613 , waar Joannes Adriani Poirters en Gulielma staan opgeteekend, als ouders van Joannes, waarschijnlijk een jongeren broeder van Adrianus Poirters ; ik zou mij kunnen beroepen op de vele Porters, Poirters, Potters men weet hoe onze voorvaderen de kunst verstonden om de namen. te verhaspelen en te • verfomfaaien -- die in 't zelfde doop- en trouwboek telkens voorkomen 1 . Nog bestaat er dan ook te Oisterwijk, en wel -van oudsher,. eene familie Poirters, zeer eenvoudige lieden, bij welke de traditie eene duistere herinnering heeft levend en levendig gehouden aan den beroemden Pater, die eens hun naam heeft gevoerd. Aldus is onze Adrianus een stad- of liever dorpgenoot van den geleerden en godvruchtigen Nicolaas van Esch , Canisius' leermeester , en van den H. Martelaar van Gorcum , Joannes van Oisterwijk. Ter bevestiging van al het vorige acht ik liet overbodig, nog - veel klem en nadruk te leggen op de getuigenis van den doorgaans goed ingelichten J. A. Coppens , die, zonder eenig aarzelen , Adrianus Poirters onder de Noordnederlandsche Oisterwij-. 1 Zelfs trof ik op 12 Jan. 1696 een Adrianus Poirters aan , gehuwd met eene Maria : gene zal een oomzegger van den Pater zijn. Zie Bijlage II. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. ,kers telt x; op de merkwaardige beknoptheid en van novicenlijst én van doodsbericht , die beiden , zonder meer , eenvoudig van Oisterwijk (en dus van 't aan allen bekende dorp , niet— zou men gissen van 't onaanzienlijk gehuchtjen) gewagen ; op de omstandigheid, dat de volksdichter zijne studiën begon en voltrok , in den Bosch en niet te . Antwerpen; -- de Noordnederlandsche Oisterwijkers zullen toch wel doorgaans de scholen der eerstgenoemde stad, de, Zuidnederlandsehe Oisterwijksche knapen het .college der laatstgenoemde bezocht hebben. -- Nog iets: Meermalen komt bij Poirters het bekende spreekwoord voor: - Hollandt , Bóllandt ; Zeelandt , G-eenlandt ; Ik houdt aen den Heykant. Wanneer men nu in aanmerking neemt , dat onder Moergestel, ook wel Gestel bij Oi8terw2jk geheeten , zich eene buurt bevindt, de Hijkán1 of Heikant genaamd 11 , dan is het niet onmogelijk dat Pater Adriaan , die wellicht zelfs het spreekwoord in zwang heeft gebracht, hier oolijk heeft willen toespelen op zijne geboor teplaats , in de nabijheid van den Heikant. .gelegen. Dit is echter slechts een gissing. Vraagt men mij ten slotte , hoe de ordegenoot, die 21 jaren na Adrianus' dood zijne korte levensbeschrijving te boek stelde, zich zoo deerlijk heeft kunnen vergissen om Poirters in een Belg te herdoopen, dan geloof ik te moeten verwijzen op de omstan digheid , dat Pater Adrianus altijd in de Zuidnederlanden werk zaam is geweest , zoodat de gedachte aan de Noordnederlanderi niet eens opgekomen is bij den schrijver. De omslachtige opgave van 's dichters vermeende geboorteplaats zou ik toeschrijven aan de onaanzienlijkheid van 't Belgisch gehuchtjen. Wie had anders 1 Nièuwe beschrijving van het bisdom van 's Hertogenbosch , IV , blz. 286 en 289. T. a. p. blz. 225 , vind ik een Cornelis Poirters S. T. B. F. , die in 1629 pastoor te Boxtel was. Zou deze Oosterwijker geen heeroom zijn van onzen Adriaan ? wij verwijderen ons niet verre uit de buurt van Oisterwijk. Verg. Schutjes III , 348, die een levensschetsje van Cornelis geeft. 2 Zie Coppens, t. a. p. blz. 140. Van der Aa's Aardrijksk. Woordenboek D. V. , blz. 336 geeft drie Heikanten, in 't kwartier Oisterwijk gelegen. 302 PATER ADRIANUS POIRTERS, S. J, het nestjen kunnen vinden , zonder die nauwkeurige opgave, niet slechts van landverdeeling, maar ook van bisdom, ja zelfs van dekenaat? En hiermede reken ik de stro j.dvraag afgehandeld en beslist: tegen het boek des levens valt niet te protesteeren. De moeder van onzen Adriaan heette dan Wilhelmina V e r h o e l i n c k en zijn vader Joannes : beiden eerzame lieden, beiden rijker aan hemelsche dan aan aardsche schatten 1. Ik geloof dat de oude vader Poirters Sint Eloy tot patroonheilige had en smid van ambacht was. Ten minste, dat meen ik te mogen opmaken uit het slot van eenige uitgaven van 't Masker , waar Adrianus, het oog gevestigd op de vermoedelijke critiek van zijn boeksken , aldus over zich zelven spreekt : "hier eynd dit fabelij en met den vader; en met my ? ... Doch ik en ben van een kleyn geruchtjen - niet verveert , en s m i d t s k in d eren zijn gewoon vonken te sien vliegen 2. Ik seg dan tot be - slvyt - van dese versieringen en tot mijn eygen vertroosting: Hoe dat gy ,'t heft, hoe dat gy 't vat, De menschen hebben altij dt wat; Hy is gerust , en anders geen, Die 't oordeel Godts ontsiet alleen." Volgens een overlevering, nog al bekend en verspreid in 't Noordbrabantsche Oisterwijk , zou Adriaan in zijne jeugd het beroep van schaapherder hebben uitgeoefend. Iets dergelijks heeft men jaren en jaren geloofd en verteld van Paus Sixtus V , tot dat onlangs de Baron von li beer in zijne treffelijke biografie Sixte-guint heeft aangetoond , hoe de jeugdige Felix Peretti de zwijntjens zijns vaders kan gehoed hebben. Wel mogelijk, dat de traditie omtrent onzen Adrianus op geen vastere gronden rust. In 't vaderlijke huis en onder het oog eener zorgvolle moe ' der zal de toekomstige volksdichter zijne eerste opvoeding genoten hebben : dat zij in de, vreeze des Heeren geschiedde, kan 1 Mediocris fortunae volgens het doodsbericht. 2 't Zou echter eenvoudig het bekende spreekwoord kunnen zijn , maar door de onderstelde dub ele toepassing wordt hier eene ongemeene aardigheid aan bijgezet. 303 EEN. HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. niet in twijfel worden getrokken geheel de toekomst strekt ons tot waarborg. Ten jare 1618 of '19 werd de jeugdige Adrianus naar 's Hertogenbosch gezonden , waar sinds 16 0 9 , onder de hooge bescherming der , Aartshertogen Albert en Isabella en door de ijvervolle bemoeiingen van Bisschop Gijsbert Masius, een Jezuïeten-college was opgericht, dat spoedig tot een hoogen trap vare bloei en welvaart geraakte 1. Misschien reeds tijdens zijn verblijf in den Bosch, in alle geval niet lang daarna, kwam Poirters onder de wetenschappelijke leiding van Pater Sidronius de Hossche, een voortreffelijk gids en leermeester 2 daarom dan ook gedurende twee jaren de pedagoog der hof jonkers van Aartshertog Lodewijk Willem — dien hij later op de dankbaarste en eerbiedigste wijze als zoodanig herdenkt. Zich richtend tot den lezer in de voorrede van Het duy/ken in de steenrotse , dat is , eene medelijdende siele op de bittere passie Tesu Christi mecliteerende, spreekt hij , zijn onderwerp nader bepalend, in dezer voege : "verwacht hier niet dat ik u het gedurig kruis Jesu Christi te lesen sal geven : ik en ga soo diep niet; anderen hebben door dat grondeloos meir met volle zeylen gelukkiglijk gevaren ; ik neem mijne streek dicht by den wal en langs den oever, en verhandel alleen 'tgeen er v tn 't avontmael tót zijne begravenisse is voorgevallen. Het gedurig kruis (gelijk de naem zelf getuygt) strekt verder, en vervat al den tijt van den eersten oogenblik van zyne heylige ontvangenis. Och , hoe s o e t speel t daerop deze navolgende penne! "Ik zal , ik wil , ik moet er u , o lezer , eenen regel acht of tien van schenken , zoo zinrijk gemaekt in onzen tijd , als of ze in de gulden eeuwe waren geschreven. Ik bid , en neem het my ten kwalijksten niet af, zoo ik , door het overzetten , den 1 Zie de A, f beeldinge van d'eerste eeuwe der SSocieteyt, blz. 548. Het aandeel van Poirters in 't samenstellen van dat gedenkboek behandel ik Bier beneden. Verg. Coppens, t. a. p. II, blz. 236 en vooral Schutjes IV, 416-425. 2 Sidronius Hosschius, de beroemde latijnsche dichter, wiens schoone klaagzangen, onder den titel De loop des menschelijken levens, onlangs zeer vloeiend door den Eerw. Heer Peperkamp vertaald zijn, was in 1629 bij de belegering en inname van 's Bosch tegenwoordig, en heeft er de geschiedenis van beschreven. Zie de uitgave door Dr. Hermans naar het manuscript der Burgondische bibliotheek : Obsidionis Sylvaeducencis succincta narratio , 1850. 304 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J. , luyster van mijns weerdigen meesters penne 1 kome te beademen: Christe quid , aetatem mensesque annosque morantes , Quid quereris lente currere Solis equos ? Et , quasi nunc Tras , quibus in te eaeviet olim Crudelis Solime , non paterere , gemis? Farce queri : quidquid vitae tibi fluxit , ab illo Quo coepit primum tempore, poena Puit. Expletur sitis ista tibi , qua fervidu8 ardes , Plena quid in mediis f umina quc^eris aquis ! .Si , nisi more íamen , non pones morti$ amorem , Utilior Votis est moPa longa tuis. .Hcec tibi supplicium ebt , hac mortes mortibus addit : Heec quidquid faciat barbara turba , facit. Cur igitur tibi creduntur , mala tanta ferenti, Tempora suppliciis lenta venire tuis ? Quod petis hoc tecum est, neque crux fatalis amantem Deserit, ani summum deseret ante diem. Hoe bleek ligt hier dat soetste kint! Voorwaer een teeken dat het mint; De assche van sijn droef gelaet Getuygt van 't vier dat binnen staet. (Tusschen den oorspronkelijken tekst is hier een allerliefst kindjen Jezus afgebeeld, op stroo uitgestrekt en 't kruis, de lans, de geeselroeden in de armtjens knellend). Wat klaegt ( y , teeder kint , dat maent en jaer vertoeven, En wenscht van nu af aen den vollen kelk te proeven P Wat haest G-y naer de pijn, naer 't kruys en naer uw dooi? Wat op Calvaer sal sijn , dat ligt op uwen schoot. Gy hebt wat Gy versoekt berisp geen traege tijden:: Hy lijdt die niet en lijdt, wanneer hy vlamt naer 't lijden 2 : Hy sterft laak eer hy sterft , wie naer sijn dood verlangt ; Soo wordt uw wieg het kruys ; daar hangt Gy eer Gy hangt. Gy voelt van nu den kus , de koorden , ketens , stocken , 1 In den achtsten druk van het Duifken leest men hier de kant-aanteekening : Sidr. de Bossche Eleg. 2. de - Pass. 2 Keurig en kernachtig vers , den grooten Joost niet onwaardig! EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. 305 -T treft die yzren haat ; 't hayr, wordt IT uytgetrocken, .Sy slaen , sy kroonen U ; Gy drinkt al bittre gal: Al is de tijd nog ver , de daed toch isser al. De kruysboom groeit nog, en de nagels sijn te smeden; Nochtans is uwe z i e 1 gekruyst en niet uw leden: Wat staet hy uit die vreest ! Doch boven vrees en smert Soo pynigt U wel 't meest 't ondankbaer jodenhert. Welaen dan , o mijn ziel . om deze klip te mijden Stier hert en zin naer Hem , en anker in sijn lijden. Wat Hy geleden heeft , snijd dat in uw gemoet, Al valt de dood Hem suer, sy wordt hierdoor versoet. De groote latijnsche Dichter , wiens overschoone verzen Poirters hier vrijelijk vertolkt en uitbreidt , moet ongetwijfeld, al koos de leerling een andere taal en een andere richting, een gunstigen invloed op hem hebben uitgeoefend. Sidronius was dan ook reeds in het Masker door Adrianus herdacht, als zijn "lofwaerdige en geleerde meester." Ja, de Hossche vooral zal er het zijne toe hebben bijgedragen , om van Poirters te maken wat deze na zijn overlijden geprezen werd : Sanctiorum musarum bet ocellus het oogelijn der overkuische nederlandsche muzen'. Na. vijf jaren in Den Bosch aan de lagere studiën te hebben gewijd , begaf zich Adrianus naar Douay , en bestudeerde er , onder leiding van de Paters der Societeit , de wijsbegeerte in 't zoogenaamd college van Marchiennes 2. Daar hoorde hij de lessen van Pater Jacobus Desprennes , Hubertus van Wiltheim 3 en Georgius Dillon. Daar ook meldde hij zich bij het Gezelschap van Jezus aan , en werd er den 25 Juli des jaars 16 2 5 in opgenomen door Pr. Floris van Montmorency, een aanzienlijk lid van 't beroemde geslacht van dien naam 4, des 1 Zie Bijlage I. 2 Vgl. in den Alen. voor N.-K. 1871 mijn Corn. Hazart, S. J. blz. 6. 3 Zie over dezen en zijne drie broeders-ordegenooten De Backer, Bibliothèque VI, pag. 793. Verg. mijne Charlotte Flandrina en mijn Johan Lodewijk van Nassau-8adamar in de Studiën 2e jaarg. IV , blz. 15 en 8e jaarg. II, blz. 25. 4 Over hem lees ik (Rist. Societ. VII, 2 p. 55) t "Jussu Principis Arausieensis (Fred. Henr.) , quotum aliqua cognatione generis jungebatur eductus (est e carcere)". Jacobus Wallius maakte een vers op hem , toen hij , van . de Staatschen gevangen , door Frederik Hendrik werd ontslagen. Lyric. Lib. I , 8. D. WAILANDE N. REEKS , N° 3. XX 306 PATER ADRIANlJS POIRTERS , S. J, tijds overste der vlaamsch-belgische provincie zijner Orde. Den 30stmn September daaraanvolgende stond Adrianus in 't Noviciaat te Mechelen onder de . geestelijke leiding van Pr. Sucquet's opvolger , Ferdinand del Plano , naast en met Stephanus Puteanus , den , zoon van Magdalena de la Torre en Eeryck van der Putte (Brycius Puteanus) , die Justus Lipsius op den leerstoel der Leuvensche Universiteit was opgevolgd. Na het eindigen zijner proefjaren en , vermoedelijk , na 't herhalen zijner wijsgeerige en letterkundige studiën, onderwees Poirters gedurende 6 jaren (ongeveer 1628-34) de fraaie letteren in de Jezuïetencollegiën te Mechelen en te Maastricht 1. Hier slaagde Adrianus volkomen : want "hy was --- zegt zijn levensbeschrijver -- gevoegzaem en vrolijk van aert , met. eenera vlijtigen geest, bekwaem om alle wetenschappen zelf te vatten en andere te leeren , gelijk het gebleken heeft , zoo in de leege als hooge schoolen , buyten en binnen ons Gezelschap : waerin hy zich aen iedereen liefgetal maekte door zynen niet min stichtig als vermaekelyken handel" 2. Na zich aldus aan de opvoeding der jeugd te hebben gewijd, begon en voltrok hij te Leuven zijne theologische studiën : in 1637 werd hij tot de * priesterlijke waardigheid verheven. Wat er is omgegaan in het hart van den innig godvruchtigen Poirters , toen hij . voor het eerst het H. Sacrificie der Mis mocht opdragen —^ luide spreekt het ons toe uit de warme, aan Vondels heerlijken "Kruisbergh" grootendeels ontleende ontboezeming 3 , welke hij in den "Spiegel van PhiLagie" heeft gewijd 1 Over de colleges van Mechelen en Maastricht , zie d'eerste Eeuwe, blz. 550 en 542. 2 Korte aenwysing enz. 3 Pr. Poirters is - wel eens meer oolijk genoeg om bij Vondel een klein letterdieverijtjen te plegen, zonder oorlof te vragen en zonder ons te waarschuwen. De twee eerste der vier volgende dichtregels, aan Maria Stuart gewijd (Spiegel van Philagie, blz. 253) , zijn schier letterlijk te vinden bij Van Lennep, Deel IV, blz. 430. Twee zaeken hebben haer 't bijl door den hals gedreven, 't Recht dat sy had op 't Rijk en haer onnoozel leven. Dees dood heeft Lisabeth gesmeed door vreed gemoed : De vraekzucht drinkt eerst gal, en dan onnoozel bloed 't Valt echter niet te ontkennen : de Poirteriaansch e zaakrij kheid haalt - niet bij de Vondeliaansche puntigheid. EDEN HISTORISCH•LETTERKUNDIGE SCHETS. aan het H. Misoffer "het hert en het merg der devotie, de fonteyne van de godtvruchtigheyd , den afgrond van de godde.. lyke Liefde , eene zee van alle gratiën en genaeden." - Luister: De schoonste ' purpre roosen groeven Op genen Griekschen, berg : o neen, Maer op den Kr-uysberg , hard van steen, Daer Jesus' dierbre wonden vloeyen, Waeruyt dat hemelsch Nectar viel, Tot lavenis van menig ziel. ( De Christi-biekens met verlangen Gaen vliegen naer dien roosengaert, Zoo ras de zon de locht verklaert, En swermen om die purpre wangen Van 's Levens bloem en lente-spruyt, En zuygen zoeten honing uyt. De gal , azijn en bitterheden Dronk Hy voor - hem [zich] , - en al het zoet Schonk Hy ons met sijn dierbaer bloedt. Ziet, hoe daer vloeyen al sijn leden! 0 bloed- en waterrijke rots, 0 ziel-fonteyn des grooten Gods! Tot troost van die weemoedig treuren Springt hier , terwyl sy dorstig zijn , Een bron van wit en rooden wijn , Veel lekkerder als tong zou keuren: Hier wascht men het gevlekt gemoed In 's werelds kostelyken vloed! 0 Medicijn van alle kranken, Vergun my ook een druppel nat Van dit zoo dierbaer, zalig bad! Dat - overtreft verr' alle dranken; En 't vijf-gegalderij d 1 portael Genas maer éen, dit altemael. 1 Het Betsaïda-bad, hebbende vijf galerijen. Joan. 5, 2. 308 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J., YQor 't eerst vind ik , in de annalen der Societeit , van Poir. ters gewag gemaakt op het jaar 1638. Hij behoorde destijds tot de "seyndinge ter zee" of , - gelijk De eerste eeuwe der Societeit zich uitdrukt tot "de missie nae de schepen" , eene missie , die men niet mag verwarren noch met "de missie aen landt", noch met "de missie nae de peste" , noch met "de seyndige nae 't leger" 1 noch met "de hollandsche seynding" , over welke laatste Poirters , zinnebeeldig en tevens een zinnebeeld verklarend , de volgende zoetvloeiende dichtregels geschreven heeft 2 . Daer 't landt is hol, U BERIOR , LATEBRIS VENATIO Daer sit het vol. Daer zijn jaegers, daer zijn vissers, Dikwils heele daegen missers, Die. maer leven by wat hoop , Sonder wildt en sonder noop: Andre zijn wat meer als dreygers; Dese- jaegen op de reygers Die, al zijnse slim en schalk, Moeten strijken voor den valk: Sommig' siet men hier op letten, Om hun gaeren wel te Betten; En na moeyte en matte lé Brengen maer een snepken mé. Ja, men vindt geslepen boeren, Die het quackelbeentkeu roeren; Doch sy staen heel daegen lang , — Groote moeyten , kleynen vang! Maer die in conijnen-holen Eens sijn fret wil laten dolen, 0 , die krijgt al grooter buyt! 't Jaegt er met dosynen uyt. 1 Zie daarover de-Af beeldinge van d'eerste eewe der Societeyt Jesu , voor oogera Bestelt door de duyts•nederlantsehe provincie der selver societeyt , blz. 521-619, en blz. 686--•701. Vergelijk Hazarts Kerkelycke Historie van de geheele werelt, D. III, blz. 202----209 en vooral de Pr2cis historiques van E. Terwecoren 1866, pag. :337; en 1869, pag. 335, 471, 511, 534. 2 D'eerste eeuwe der Societent , blz. 688. Op bladz. 686 kan men een tweede gedicht op "de hollandtsche seyndinge" lezen. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. Die komt t'huys , heel wel gelaeden, Om te stoven , om te braeden, En hy leeft heel weken lang Dikwils maer van éenen vang. Wat de wey-man 1 kan bekruypen, Dat en sal hèm • niet ontsluypen, Die by nacht is op de been: Dese vangt er thien voor een. En gelijk men jaegt de beesten Gaet het ook al met de geesten: Jaegt de wey-man in een hol, Hy krijgt haest sijn teschken vol. Siet men niet in Hollandt loopen 's Nachts het wilt met gansche hoopen? Segt my eens , Loiolaas ' bloedt, Is de vang by nacht . niet goedt? Kloeke jaegers, die de kuylen Weet , waer dat de sielen schuylen, Jaegt met ijver , jaegt by nacht Noyt en vondy beter jagt. Dat was een spoorslag voor de "schuylende" zendelingen , die , in weerwil der plakkaten , bij nacht en ongetij in 't hol• landsche duin rondzwierven , om jacht te maken op kostbare Calvijnsche zieltjens. Doch keeren wij tot de zee-missie weder , waartoe destijds Pr. Poirters met dertien - anderen behoorde. Het is bekend, dat Alexander van Parma in 1584 te I)uinkerken, na inname der stad, eene Admiraliteit oprichtte, welke reeds in datzelfde jaar 110 oorlogschepen uitrustte , elk met 100 koppen bemand . . Daar de Staten der Vereenigde Nederlanden zich in 1587 de echt pruisische vrijhéid veroorloofden hunne scheepskapiteins te verplichten , om den gevangen Duinkerkers , als zeeroovers, de voeten te spoelen 3hadden de Zuidnederlandsche zeesoldaten, , die aldus voortdurend in levensgevaar verkeerden , aan niets 1 Jager. 2 Groen van Prinsterer Handboek der Vaderlandsche Geschiedenis,. afd. II, blz. 209. 3 t. a. p. blz. 267. 310 PATER ADRIAI US POIRTERS, S. J., grootere behoefte dan aan geestelijke hulp : ziedaar de, aanleiding en reden , waarom . de Jezuïeten met eene blijvende missie op zee werden belast. Dat geschiedde in 1623 onder 't bestuur der "oprechte" Isabel en 't krijgsbeleid van Ambrosius Spinola. "Voór alle des Conings schepen zoo leest men in d'eerste eeuwe der Societeyt en wasser niet meer dan éen Spaensch Capellaen. Wat soude dese onder de Nederlanders uytrechten., welker taele selve hy niet en verstondt ? en nogtans (gelijck de haven sterk altoos van de Hollanders beset was) • liepen se noyt zeewaertg in, sonder groot perijkel van met den vijandt te slaera: waertoese dikwils nae langduerige dronkenschap en ontucht soo onbereydt te schepe gingen , datter schier niemandt op sijne saligheydt en peysde -- ik laete staen , gebiecht oft gecommuniceert sonde hebben. Dit verlies van soo vele sielen (wantse bynae dagelijks • slaegs quamen) seurde 1 den Marquis Spinola', alstoen Admirael van de zee : ende de doodt van desen Capellaen (die in 't jaer dry-en-twintig verscheydde) waernemende, dient haere Hoogheydt d'Infante Isabella aen , van desen last voortaen de Patres van de Societeyt over te letten ; hetwelk alsoo op den elfsten November van 't selve jaer gebeurde." De uit Holland afkomstige Paters schijnen zich daarbij vooral verdienstelijk te hebben gemaakt. Zoo lees ik van den Delvenaar Petrus Sandelin, dat hij "meer dan 200 katholieke Hollandsche matrozen , te Winoxbergen in een engen kerker tusschen veel andersdenkenden opgesloten , L als de goede herder verzorgde ; ten gevolge waarvan hij zich eene kwaadaardige koorts op den hals haalde, die hem binnen 9 dagen naar 't graf sleepte." Nauwlijks priester gewijd werd de kloeke Adrianus Poirters, naast anderen , met de geestelijke verzorging der Duinkerkers belast.. "Op de lijst der zendelingen ter zee zoo luidt het 3 stonden in 1638 zeven namen opgeteekend : de paters Ad r i a n u s 1 Blz. 608. 'k Heb dat breedvoeriger behandeld in de Navorscher (1874) Noordnederlandsche Jezuieten op Zuidnederlandsche schepen. 2 K i 1 i a n: sooren-, soren, seuren, ulcerare, angere, etc. 3 C. T. Waldack, Historia provinciae flandro-belgicae, pag. 22. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. , P o i r t e r s , . Karel Berchmans 1 Karel Dubreuil , Karel Porret, Cornelis Sylvius (van den Bosch , van Foreest) 2 , Henricus van Olmen en Petrus Simonis. Wat verder deze missie betreft , overvloedige vruchten bracht in dit jaar het hoogwaardig Misoffer aan, dat men op de schepen begon te vieren. Ja , dht was onder de matrozen een gunstig werkende spoorslag tot alle oefeningen van godsvrucht.: want daaglijks waren ze nu bij 't Misoffer tegenwoordig , en het naderen tot de overige Sakramenten werd er door vergemakkelijkt. Van tijd tot tijd telde men er 40 , soms 80 , die op éen schip , op éenen dag zich met het hemelsch voedsel spijsden." In hoeverre onze wakkere Adrianus Poirters in 't bijzonder aan die werkzaamheden heeft deelgenomen, -valt niet met zekerheid te bepalen. Zeker is 't dat het niet aan moed en zelfopoffering heeft ontbroken bij hem, die de schepelingen en scheepskapelaans aldus toezong 3 : Al vlotten wy op zee door winden en door golven, Al werden wy geklampt oft in den grondt gedolven, Wy vraegen noch naer zee , noch -windt , noch vrees , noch pijn, Als wy maer voor uw vloot gewisse baecken zijn. Zoo zong hij , ofschoon der gevaren 'niet onbewust , waaraan de scheepvarenden zijn blootgesteld. Want in een Horatiaansch "vlae,gje" had hij , minder schitterend dan Bilderdijk maar toch dragelijk, den Latijnschen dichter nagevolgd in 't beschrijven der onverschrokkenheid van het audax Japeti genus. Hy had een staelen hert , hy hadde staele leden, Oft uyt een ruwe klip oft blaeuwen steen gesneden, Die d'eerste ging in zee en 't schip uyt d'haven stiet, Daer hy sijn naeste bloedt met droeve traenen liet. 1 Een broeder van den Zaligen Joannes Berchmans. Na ook in de Hollandsche missie werkzaam te zijn geweest, stierf hij in 1666 te Audenaerde. Zie F. Deynoot, le bienheureux Jean Berchmans , 3me édition , pag. 33 et 93. 2 Deze, den 5 Nov. 1608 te Gouda geboren , had tot ouders C. Sylvius en Sara Sandelin. Den 13 Nov. 1638 vond hij als schipbreukeling den dood in de baren bij Vlieland. Zie d'eerste eeuwe , blz. 206 , waar zijn verdrinken ook is afgebeeld, De Navorscher '74, De Jezuiten in Friesland, blz. 306. 3 d'Eerste eeuwe, blz. 695. 4 T. a. 'p., blz. 698. 312 PATER ADRIANUS POIRTERS, S. J., Met eereen hollen boom te trotsen al de baren, Daer storm en donderslag recht boven 't hoofd vergaren , Daer midden in de doodt 's nachts niem.andt doodt en liet, Dan als een swarte wolk een hellen , bliksem schiet ---- Daer hy nu onder gaet door grondeloosë kolken, Nu weder rijst omhoog en hangt schier in de wolken Daer kabels als het strot', daer masten , daer de spriet Wordt van den storm gekrookt gelijk het' swakste riet -- Daer hem een vijandts vloot den windt weet af te snijden En brandt dwers op hem los en boort hem van ter sijden ! .... Doch, wat meer rechtstreeks tot ons onderwerp behoort, 't is deze t`seyndinge nae de schepen" geweest , die aan Poirters de eerste aanleiding gaf , om als Dichter voor het publiek op te treden. 't Was na het overlijden der moederlijke Isabella, in de dagen dat Frankrijk en de Republiek een verbond hadden ge sloten om de belgische gewesten onderling te verdeelen. In 't reeds vermelde jaar 1638 had graaf Willem van Nassau , de veldmaarschalk , van de Zeeuwsche stroomen uit , een tocht ondernomen, met het oogmerk om Antwerpen of Hulst in 't nauw te brengen , doch hij leed een gevoelige nederlaag bij den dijk van Calloo 1 , waarbij zijn eenige zoon , de jeugdige Maurits, het leven verloor. De zendelingen waren op hun post. "Te Calloo 'waren wy dag en nacht in de trancheën by de soldaten , om deselve , in geval van noodt, by te staen en tot d'eeuwigheid te bereyden. Welke liefde alsoo wel de Hollanders als d'onse t'Antwerpen geproeft hebben, als wy die, neffens andere Religieuzen , gelykelijk dien en, en vele vara penlieden, door de bewesene bermhertigbeit beweegt zijnde, tot ons catholijk geloove bragten" 2. Pater Poir ters bezong die overwinning, door den prins kardinaal op de 1 Zie een meer breedvoerig verhaal bij van de Sande , blz. 210 , of Wagenaar Vaderl. Geschied., D. XI, blz. 267 volgg. Bijvoegs. XIe st. blz. 89. Groen v. Prinsterer, Archiv. 2e Serie, III pag. 120. Het spreekwoord hij loopt voor Calloo zou hieruit ontstaan zijn : Verg. P. J. Harrebomêe Spreekwoorden-boek, I, blz. 106. 2 d'Eerste eeuwe, blz. 605. Verg. 578 en Waldack Historia etc., pag. 1-6. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. Staatschen bevochten. `Zijne zeldzame ligtigheid , om , als een regt geboren poëet , alles wat er voorviel in onze moederlykè tale , klaer en zoetvloeiend op rijm te stellen met seer eigene woorden , ongedwongen en onverbasterd in uitsprake deze heeft hy allereerst openbaar doen blyken in het jaar 1638 , als des konings wapenen , onder 't beleid van den prins kardinael , gezegend werden met de voortreffelyke overwinning op het staten leger voor Calloo , waermede de vrydom der stad Antwerpen, nu in 't uiterste gè"vaer staende, bleef verzekerd. Allen voelden zich toen opgewekt om de algemeene blijdschap met i dank- en lofdichten te betuigen : en onze Adriaen heeft deze heldendaed zoo voortreffelijk bezo gen , dat zijn gedicht , alhoewel zonder naem des schryvers in 't licht gebragt , meermalen door de pers is moeten trekken" 1. Deze eersteling van den zee-missionaris is mij nimmer onder de oogen gekomen en , in weerwil der bovenstaande verzekering, durf ik nog twijfelen of Poirters in zijne "moederlyke tale" of in de taal van Latium den lof der zegevierende Duinkerkers heeft verkondigd 2 • Hetzelfde geldt van een ander gedicht , waarmede Poirters in 't zelfde jaar optrad, en waarin de heldendaden werden gevierd van Prins Thomas van Savoye , toen deze , vereenigd met Octavio Gonzaga Piccolomini , den Franschen maarschalk de Chátillon genoodzaakt had het beleg van 't sinds zes weken bestookte Sint Omaers op te breken 3. Lang echter, langer dan een paar jaren schijnt Poirters niet aan de zee-missie verbonden te zijn geweest , daar hij zich in 't jaar 1639 en 40 met een arbeid onledig hield , weinig strookend en moeilijk vereenigbaar met zulk een geestelijken werkkring : ---ik bedoel het aandeel, dat hij heeft gehad aan 't samenstellen. der A beeldinge van d'eerste eeuwe der Societeyt J Jesu , voor oogen Bestelt door de Duyts-nederlantseke provincie der selver Societeyt.. 1 Meermalen geciteerde Korte aenwysing enz. 2 Alegame (Biblioth. p. 11) geeft slechts de latijnsche titels van dit en 't volgend gedicht, zonder er bij te voegen, (wat hij pleegt te doen voor werken: in de moedertaal geschreven) flandrice edidit. 3 Wagenaar, Vadert. Hist. D. XI, blz. 272. 314 PATER, ADRIANUS POIRTERS , S. J. , "Het veertigste jaer dezer eeuw was het hondertste na de instelling onzer Societeyt. Om de geheugenis hiervan te vieren, werden door alle provinciën groote toebereidselen gemaekt, byzonderlijk in onze Nederlantsche, onder het wijs beleid van den toenmaligen Provinciael P. Joann es de Tollenaere 1. Deze , niet tevreden met al wat men buiten en binnen de kerken , vernuftelijk en stichtelijk aen konde rigten , had nog voorgenomen de gedachtenis onzer eerste eeuwe aen de toekomende eeuwen in teprenten, met een zoo verstandryke en sierlyke afbeelding, als de kloekste pennen onder ons zouden kunnen afmalen : wat hem ook naer wensch gelukte 2. Maer 't en kon aen de ongestudeerde gemeente niet dienstig wezen. Willende dan dat deze ook haer aendeel in het genot van zoo een voortreffelijk werk hebben zou , om alzoo klaerder kennis te krijgen van den op. en voortgang , arbeid en vruchten onzer Societeyt door de gansche wereld , en byzonderlijk in ons Nederlant , heeft hy goedgevonden de voorrjaemste stukken des boeks uit het latijn in 't Nederduitsch te doen oversetten; tot welk einde hy voor de rijmen verkozen heeft P. Poirters , die binnen korten tijd alleen zoo veel werks heeft afgelegd , als vele verstanden te samen in het latijn van langer hand hadden 'by een gebragt" 3. Aan deze bibliografische berichten ontbreekt slechts de bijzonderheid , dat de Overste van 't Antwerpsch professenhuis, de • Nijmegenaar Pr. Laurentius Uwens, een bloedverwant van den zaligen Petrus Canisius, het proza-gedeelte heeft bewerkt. Hier en daar een greep in de talrijke bijschriften, waarmede Poirters het jubelboek en de emblemata van Abraham Diepenbeke verrijkt heeft ! Bladzijde 212 voert tot opschrift : "Stanis 1 Over dezen : de Backer, Bibliothèque II, pag. 651. 2 De genoeg bekende Imago priini sceculi Societatis wordt hier bedoeld. Over- de ontwerpers en de wording van dat boek kan men , des belust De Backer naslaan , Bibliothèque V. art. B o i l a n d u s , pag. 40. Verg. Van Doornincks Bibliotheek van anonymen en pseudonymen, blz. 592 en 't Belgisch Museum van J. F. Willems , II, blz. 405. 3 Korte aenwysing enz. - In Vondels gedichten op de Societeit van Jezus. (Studiën late Jaarg. I, blz. 47), heb ik 't vermoeden geuit dat Vondel bij dezelfde gelegenheid "de vierbaeck van Ignatius Loiole" zou geschreven hebben : in dat vermoeden word ik thans bevestigd. EEN HISTORISCH-LETTERKTTNDIGE SCHETS. al r: laus Kostka nog jong zijnde , gaet in de Societeyt." Het zin nebeeld, tusschen twee overvloedshoorns gevat, vertoont een door de zonnestralen gekoesterden wingert, waarvan de schoonste., druiventros in een glazen stolpjen is geborgen. Vroeg in 't gelas UT CITO MATURESCAT Vroeg in 't gewas. Liefde ging eens hovenieren En omtrent den wijngaert swieren , Dien hy met sijn eygen baadt Had recht in de son geplant. Hy quam daer om wat te plucken, Maer 't en wilde noch niet lucken I3y sag hier, en hy sag daer, Maer het was te vroeg in 't jaer. Doch het kind 1 en wou niet wachten En het sey : "'t zijn koude nachten, En mijn druyven zijn soo. teer! 't Minste rijmken doet haer leer. Ik sie hier een torschken 2 hangen: Och dat doet my soo verlangen, En dat waetert my den mondt! Doch ik weet een- nieuwen vondt, 'k Sal het in een flesken sluyten; Soo blijft al de kouw daer buyten, Soo en kruypt daer sog 3 oft mier Soo en sluypt daer slek oft pier; En ik sal sijn ranken snoeyen, Dan sal 't nog al beter bloeyen. Krijgt het dan een sonnenschijn, Soo heb ik den eersten wijn." Als gy soo de Liefd' hoort spreken, Peyst : het zijn ,maer minne-treken , Hy toont door dees jonge vrucht Waer dat hy neemt sijn genucht. Hy sag Stanislaum bloeyen, 1 d. i. de goddelijke liefde, verpersoonlijkt. 2. Door letterverplaatsing voor trosken. 3 Nadeelig vocht of een diertje_ 3.16 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J., En van langer handt maer groeven; En hy peysde : "blijft hy daer, 't Wordt maer rijp op 't eynd van 't jaer." Jesus' huys heeft hy verkosen Opdat hy te eer souw blosen, Opdat daer sijn teere jeugt Rijp souw worden in de deugt. Daer is 't dat de son komt spelen En hem doet van liefde quelen ; Daer heeft hy den rijpen Herft, Schoon hy in sijn jongheyt sterft. Een enkel vlekjen uitgewischt , en ge hebt een allerkeurigst genrestukjen! Een tweede emblema-bijschrift is aan denzelfden Stanislaus gewijd , den jeugdigsten , door de Kerk op de altaren geplaatsten , belijder, die , 18 jaren oud, te Rome overleed op den vooravond van Maria-hemelvaart: Het bovenschrift luidt : "de Salige Stanislaus sterft daegs voor de Hemel-vaert - van Onze lieve Vrouwe." Het zinnebeeld vertoont een koningsvogeltjen, op den rug gezeten van een arend , die met uitgebreide vlerken gereed staat om de zon te gemoet te streven 1 : Wy gaen gelyk UT ASSUNIAR Naer 't hemelryk. 't Coningsken zag eens van verren Hemel , sonne , maen en sterren, En het stondt hem soo. wel aen, 't Wouw goed-rondt daer henen gaen. Dus , soo ging het overpeysen Hoe het daer souw konnen. reysen: Maer het vondt sijn vleugels swak, Want 't en vloog noyt over 't dak. Toen aenriep het al de winden: „Komt my op u vleugels binden, Komt , en voert my dan soo hoog, Alsser oyt een vogel vloog. 1 Eerste eeuwe, blz. 520. EEN HISTORISCH-LEFTERKUNDIGE SCHETS. Ik en ben niet van die raeven; Die met bloedt haer [zich] dikwils laeven; Ik en ben geen wreede gier, Ik en ben geen grouwsaem dier. 0 , wie sal my dan naer boven Voeren om den Heer te loven ? Want al is 't een hemelsch hof, Toch ontfangt het aerdschen lof." Soo een aerent quam gevlogen En recht opwaerts wiert getogen, Soo sprak het den aerent aen: „Mag ik ook eens met u gaen? Laet my door u vleugels winnen 't Sonnenlicht , dat wy beminnen" Daer mé sat het op den rug En den aerent maekte 't vlug. Die vloog boven locht en winden, 't Oog en kond' hem niet meer vinden; Die heeft door een snellen tocht Hem tot voor de son gebrocht. Dit kan aerdig wel verbeelden 't Gene dat Maria speelden, Als sy K o s t k a met haer nam, Eer sy naer den hemel quam. O , wie sal my nae dit leven Ook eens sulke vleugels geven! Doe my sulke vleugels aen, En ik sal de reys bestaen. Naast den jongeling , of liever naast het heilig kind , trede , de reus op , de thaumaturg der XYIe eeuw , op wiens eeuwgetij Vondels hooger gestemde lier zoo schoon gezongen heeft: Wat heilbron zal mijn dorst en yver lessen, Nu 't Eeuwgety en Eeuwfeest van Xaveer Ons opweekt, t' zijner eer, Met rouwloof noch bedruckte lij ck-cypressen , Maer gulde lauwerblaên Te volgen op de been 318 PATER ADRIANUS POI$TERS , S. J., Van zijnen geest , die heden vlieght naer boven Om eeuwigh Godt te loven? . . . . . . . . . . . . . . . . Ghy worsteleer en kampioen , die heden Het harrenas hebt afgeleit omhoogh, En uit den rijeken boogh Van G-odts gewelf, uw kinders hier beneden Met smarte worstien ziet Versma hun bede niet. Behaeght u dat uw voorbede ons bevrijde, Zoo kroon uw Eeuwgetijde! "Xaverius, de wereldt. doorreyst hebbende, sterft in den intgang van China" zoo luidt in d'eerste eeuwe het bovenschrift - van een zinnebeeld , waarop de volle maan "'t licht dat in de nacht komt schijnen" door de schaduwe der aarde overtogen en -verduisterd wordt. TIJM TE TERRA TE1ET CUM TOTUM Als de ronde is gedaen IMPLEVERIS ORBEM. Sult gy onder d' aerde gaen. Plukt nu thymis, plukt nu roosen , Die door haer root-verwig bloosen Niet en wijken aen 't gelaet Van den loeten daegeraet! Plukt narcissen , africaenen, Leli-bloemen , wit als swaenen, Plukt het schoonste datter bloeyt, Plukt het soetste datter groeyt! Komt met croonen van laurieren; Komt en swiert de eglentieren, Komt met eene volle handt En bestroyt 't Chineesche strandt! Verre zij het slaen der ermen,- Verr' het suchten , verr' het kermen: Dat men op soo blijden dag Niet eens maek' een droef geklag! Dat men hoore snaeren spelen, En het loet geluyt der kelen, Singt "Xaveer is door-gegaen, EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. Als hy had sijn loop voldaen". Bosschen , bergen ende daelen Wilt dit soet gespel herhaelen, Segt : "Xaveer is door-gegaen, Als hy had sijn loop voldaen". Niet en kon men meer verwachten; Waer sou hy nog gaen naer trachten? Japan is nu heel ontdekt En tot het geloof verwekt: Op de rotsen , op de stranden Van de onbekende landen Zijn de cruyssen lang geset, Teekens van de waere wet: Voor Travancor en Cocinen , Voor het rijk van Amboïnen Isser soo veel sweets gestort, Dat het tijdt van rusten wort. Soo is 't dat men liet verdwijnen 't Licht dat in de nacht komt schijnen: Als het groeyen ,is gedaen, Dan is 't tijdt van ondergaen. Het spreekt van zelf dat de Nederlandsche bewerker van 't Nederlandsche jubelboek de vermaardheden der Nederlanden niet onvermeld kon laten. Van den Luxemburger Everard Mercuriaan en den waarlijk apostolischer Goezenaar, Gaspar Berse, onlangs in eene schoone biografie verheerlijkt 1, zingt de Oisterwijker dichter 2 : Let nu eens op dees twee, die uyt het N e e r lant komen Maer van geen neer gemoedt ! Den eersten sal te Romen Als vierde Generael , met naem Mercuriaen, Den ganschen legertocht en oorlog gaede slaen. Maer Gaspar sal den brandt aen Ormus meest doen blijken; Xaveer geeft hem den last van . d'aengepáelde Rijken; Daer sal de vrome helt , daer sal de kloeke Zeeuw Voor Godt en sijn gebodt geen vechten als een leeuw. 1 Gaspar Berse of de nederlandsche Franciscus Xaverius, door W. v. Nieuwenhoff. Rotterdam, G. W. van Belle, 1870. 2 Blz. 21. 820 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J., Barzaeë , wat al zweet en zult gy niet vergieten Voor de rechtveerdigheyt ! Mager laet 't u niet verdrieten: Van u sal sijn geseyt ('t welk luttel is gejont) Barzxum in het veldt de doodt recht-staende vondt. En de Nijmegenaar Petrus Canisius ? 1 Biet eens Canisius ! Al 't geen door hem geschreven 'Sal worden en gepreekt , sal metter daet beleven; De schriften doen gewelt , 't wel-spreken leer verwekt , Maer , by deel twee gevoegt, de deugt veel sterker trekt. Het edelste het laatste 2 : Hier trekt my op het laetst met sijn heel seegbaer 3 wesen Berchmanni lieve siel. 0 noyt genoeg gepresen, O eer van 't Nederlandt ! Och ! wat een suyver licht Van maegdelijke deugt schijnt uyt u aengesicht! Ik sie wel u vermaek , ik sie die liefste panden, Die gy daer voor u draegt, besloten in u handen. Hierin gy toevlucht vindt in allen uwen noodt, Hier mé is 't dat gy wenscht te sterven ook de doodt 4. {-eluckig Jongeling ! de hemel sal niet lijden Dat gy hier langer blijft , maer u aen d'aerd benijden. Volg Haer 5 , die u vroeg roept : pluk bloemen Nederlandt En- gae Berchmannus' graf bestroyen t' alle kant! , "Niemant ; die d'eerete eeuwe las, en twijfelde, indien hem vry toegelaten wiegt zich gansch aen de poëzy over te geven, of Poirters sou haest al wat er rijmgeestigs in Nederland was daerin overtroffen hebben : maer gelijk hy ook een goet talent van preken had (eene oefening veel eigener aen onze roeping) , werd hem belast op den preekstoel te klimmen.. Dezen heeft hy te Antwerpen , Lier en Mechelen by de dertig jaren onvermoeyelijk bekleet; zoo nogthans dat de natuer , die men zegt niet - liegen en kan , zich doorgaens vertoonde met welbevallige rijm 1 Blz. 27. 2 Blz. 30. 3 Zedig. 4 Toespeling op 't regelboek, den rozenkrans en 't kruisbeeld, waarmede de Zalige wordt afgebeeld, en op zijn bekende lijfspreuk : Cum his libenter morior. .5 De H. Maagd. EEN HISTORISCH-LETTERKUNDIGE SCHETS. 321 kéns , die hy tusschen zijn sermoenen zoetelijk deed vloeyen; en die de toehoorders in het geheugen nemende , met vrucht en vreugd mede naer huis droegen. Ja , hoe veel werks ook het preken hem gaf, hy moest nogthans zich somtijds ontledigen, om aen den zanggeest wat lucht te geven , met eenige bestendige rijmschriften by een te stellen ; en zoo bragt hy verscheidene werkskens voor den dag , menigmael ' gedrukt en herdrukt." Onder die werken, "waer de gemeente nog vol van is, zich niet kunnende verzaden met die te lezen en te herlezen" bekleedt Bene eere- en eerste plaats het beroemde Masker van de wereld. Het Mcisker van de wereldí af,etrocken of gelijk de oorspronkelijke titel der drie oudste uitgaven luidt --• De yclelheyt ,des werelts 1 sinds de eerste verschijning volgens Willems 25 , maal, volgens de laatste Gentsche uitgave (1843) 34 maal, volgens Snellaert , Jonckbloet en Hofdijk 40 maal, volgens Everts 6 0 maal, volgens van Vloten 6 5 maal herdrukt 2 aanschouwde het eerste levenslicht in 't jaar 16 44. Dat is mij gebleken uit de opdracht der tweede editie , gedagteekend "uyt Ruremunde den 7 September 1644" 3 door "RUU. EE. oodtmoedigen dienaer in den Heere, Adrianus Poirters." 1 Ook later , in 1712 en 1714 , nog herdrukt onder dienzelfden titel. Zie -le Backer, Bibliothèque des écrivains de la Comp. de .Tésus, IV, pag. 580. 2 Het kleinste getal is groot, zoo het echt is : maar 't kan, bij zoo veel verschil van opgaven, onmooglijk alles echt zijn. Ik geloof dat de meesten er maar een slag in geslagen hebben en dat niemand van alle edities kennis 'heeft kunnen nemen. Ik maak hier in 't voorbijgaan de bemerking, dat het uiterst moeilijk is 't getal der uitgaven met juistheid te bepalen, vermits meer clan 'ene editie, onder een later drukjaar, een kleiner getal voor de uitgavensom voert dan vroeger verschenen edities. Dat echter het Masker een zeer aan -.zienlijk getal uitgaven beleefd heeft, blijkt uit -de bijzonderheid dat het in de 5 eerste jaren 8 maal gedrukt is. Poirters zelf schrijft ten jare 1649 "het is geschiet buyten mijne meyninge en verre boven mijne hope, godminnende Philothea, dat dit mijn boeksken, daer ik onnoozel aengeraekt ben, op 't verloop van vijf jaren drymael onder den naem van Ydelheyt, vijfmael onder den naem van 't M1asker, t'samen achtmael de persse sou passeren" en in de -tweede uitgave verneemt de "goedtjonstige lezer" dat de eerste "druk op de twee maenden is verkocht geworden". — Er bestaat ook eene Amsterdamsche editie bij Theodorus Crajenschot 1767. Verg. de 1Vavorscher 1864 : blz. 298, 363 .3 't. Antwerpen by de weduwe ende erfgenamen van .Tan Cnobbaert , 1645. Dus niet in . 1648, zoo als Everts aangeeft, noch in 1646, zoo als Wil •D. WARANDE N. REEKS , N ° 3. xXI 322 PATER ADRIANUS POIRTERS , S. J., Het doel van Poirters , toen hij de booze wereld ontmaskerde, was om en dorpszegel hierop te doen drukken." Een tak van 't geslacht Huygens, zijnde "van één stok" met Ridder Constantin , Heere van Zuilichem , Monnikenland en. Zeelhem en opvolger der laatste erfgename van 's prinsen secretaris en rekenmeester in laatstgenoemde heerlijkheid , --^ bloeide gedurende de 17 ° en 18° eeuw in • 't land van Luik en in de Meierij van den Bosch : te Boxtel, te Vuc ht , te Liempde en vooral te Rode of St. Oede Rode. Eer ik mij veroorloof eenige nadere aanteekeningen te maken , en ettelijke gissingen mede te deelera over het protocol der "erentfeste" scabini , geef ik het stuk in zijn geheel, gelijk het mij door bovenvermelden vriend ten gebruike werd afgestaan. Ik maak hier nog slechts de opmerking dat de afschrijver , min der nauwkeurig schijnt gelet te hebben op de oude spelling. Dit is trouwens hier een bijzaak. "Certificeeren wy, Goswinus Hermanus van Nouhuijs en Jan Webster, Schepenen der vryheid St. Oedenrode Meyerij van 'S Bosch , voor de opregte waarheid dat persoonlijk voor ons is gecompareerd Joncker Diederik Huygens , vrijheer van Zeelhem en Bynderen, Raad en Schepen der Hoofdstad 's Bosch, den welken aan ons vertoont heeft zeker memoriaal-boek in folio, alwaar op staat : 1622 , aanteekenboek van Jonker Jan Huygens , ver. volgel door Jr Diederik Huyens en door Jr Christiaan .Huygens, - weder door Jr Diederik Huygens , waaruit ons is , gebleken folio 83 dat J©ncker Jan Huygens en Elisabeth van Winteroy zijn geweest wettige getroude Luyden, dat gezeide Mevrouwe op .4 Maart 1624 is verlost van eene dhr , welke gedoopt is Maria. Verder blijkt dat gezeide Mevrouwe weder verlost is van een zoon , den 23 Mey 1637 , en gedoopt te K.waad•Mechelen in. den DER HUYGENSEN. 411 Lande- van Luyk en genoemt Theodorus (gezeid Diederik) , dat wederom gezeide Mevre is verlost van eenen zoon den 27 Juli 1638 en gedoopt te Kwaad•Mechelen en genoemt Henricus. Ver- der blykt dat Jr. Diederik Huygens en Jufvr. Catharina Dingemans zijn geweest echte luyden , dewelcke hebben nagelaten Jr. 'Christiaan Huygens, die geboren was 9 July 1683 en getroud den 5 Dec. 1723 met Jufvr. Anna Johnston , deweleke by ons zoo wel bekent zyn geweest als den Hr Requirant, die wy wel -kennen, als mede dat gezeide Mevre de Wede v. den Heer Christiaan Huygens , geb. Johnston , nog wonende is op het kasteel of Huize gen. den Hulst, welke gemelden Huize den Hulst door gezeide Jonck er Christiaan Huygens was geerfd , zoo ons gezeid is, van Jonker Henricus Huygens, zijnen oom en vaders broeder, en dat den Hr. Requirant is wettige zoon van laatstgemelden Jr Christiaan Huygens en Anna Johnston. De voorschreve genealogie is ons niet alleen vertoont in het voors. boek , maar ook by wettigen Testaments scheidinge en deylinge. En verklaren wij verder, dat wij de handteekening van Jonker Christiaan Huygens zeer wel kennen en zijn Edele handteekening menigmaal alhier ter Secretary gezien hebben , omdat denzelven alhier ter plaatse veele jaren Schepen is geweest en de handteekening daar tegen geconfronteerd , en staat in 't zelve Memoriaalboek op folio 110. En luid woordelijk aldus : "Hoogwelgeboren Heer. Hebbe de eer U Hoogwelgeboren "een extract uit ons geslacht Regist. te zenden, waaruit blykt "dat de Heer Ridder Heer van Suilichem , de Hr. Jonker Con" stantijn Huygens en mijn grootvader Jonker Johan Huygens "Drost en Rentmeester van Meerhout en Vorst , mitsgaders stad'" houder en griffier van de Leenen over de goederen van zijn "H. H. den Prince van Oranje en Nassau , in het kwartier van "Brabant gelegen, van één stok zijn , etc. "Op den kant staat geteekend : Copie van dezen brief afge- zonden aan den Heer Wassenaer van Rhede in den Haag - den .26 April 1759. Het slot van den brief was : Hoogwelgeb. Heer, Uw Hoogwelgeb. onderdanigste en oodmoedigste dienaar : geteekend C. Huygens 1759. "En verder certifieeeren wij dat in den nacht tusschen 21 en . 22 Jan. 1782 , een groot gedeelte van voors. Casteel of huizinge - den Hulst onder deze vrijheid en dorpe gelegen, is afgebrand , 412 EEN ONBEKENDE FAMILIETAS en zoo ons • gezegd is, by die gelegentheid veele oude papieren zijn verbrand. "Aldus gedaan en gepasseert op heden , binnen deze vrijheid St. Oedenrode den 7 Sept. 1787 , en word onsen secretaris gelast hiervan copie uyt te schrijven en met onzen vryheits en dorpszegel hierop te doen drukken. En was onderteekend : G. H. van Nouhuys , J. Webster. D. v. d. Rijt schepen, loco Secretaris." Zoo ik mij niet gansch vergis, dan werd deze schepenacte in 1781 opgesteld met het blijkbare doel om aan de afstammelingen van Jonker Jan Huygens , die "van één stok" was met den "taelgeleerden Hagenaer", een gedeelte der erfenis te verzekeren van dien Constantin en zijner destijds uitgestorven (naam dragende)afstammelingen ; ik bedoel de heerlijkheid Zeel kiem. Tot verzekering dier erfenis zal in onze acte , als middel ter rechtstaving, moeten dienen de vermelde bijzonderheid, dat in 1782 een groot gedeelte " van de huizinge "den Hulst" in Van der Aa's zardrjkskundig Woordenboek 1 als een der vele adellijke huizen te Rooi vermeld door de vlammen is verteerd „bij welke gelegenheid veele oude papieren , zijn verbrand." Op deze omstandigheid kon men zich natuurlijk beroepen, zoo er wellicht . iets ontbreken mocht aan de genealogische bewijzen der "één-stokkige" afstamming van Ridder Constantin en "grootvader Jonker Jan". Bijzonder , veel klem en nadruk wordt er dan ook gelegd op de wetiigheid der huwelijken en der daaruit voortgesproten kinderen ; tevens op . de echtheid der aan Schepenen welbekende handteekening van Jhr. Christiaan Huygens, ook blijkend „bij wettigen Testaments scheidinge en deylinge." Tot verdere verzekering der Zeelhemsche erfenis zal nog moeten dienen de vermelding van het "extract uit ons geslachtsregister" dat reeds den 2 b aten April 1759 ---' dus vóór den noodlottigen brand --» door Christiaan Huygens Dirksz. "aan den Heer Wassenaar van Rhede in den Haag" werd opgezonden. Wel is 't waarschijnlijk, dat Diederik Huygens, raad en schepen van 1 Deel VIII, blz. 347. DER HUYGENSEN. 413 's Hertogenbosch , -die volgens den -kundigen J. Habets 1 den 25 Januari 1786 "beleend werd met de heerlijkheid van Zeelhem, als zich noemende den naasten bloedverwant van Mevrouw Susanna Louise Huygens , douairière van Willem , baron van Wassenaer , welke den 21 December 1785 te 's Gravenhage overleden is" nog niet in 't rustig en onbetwist bezit zijner heerlijkheid ge komen was , waarom hij 't noodzakelijk zal geoordeeld hebben de tusschenkomst in te roepen der heeren Scabini van Sint Oedenrode. De onzekerheid van dit bezit schijnt ook te blijken uit het feit, dat reeds den 205ten October des jaars 1786 , (dus nog geen negen maanden na Diederik) "Johan Philip Hoeuft, heer van Oyen..... zich noemende oudste manshoir onder de naaste bloedverwanten en erfgenamen van Susanna Louisa Huygens, met de heerlijkheid Zeelhem beleend werd , zoo voor zich als voor de overige erfgenamen in denzelfden graad" 2• Deze Hoeuft behoorde , blijkens genealogische bescheiden 3 , tot dien anderen tak der Huygensen. Was Diederik toen reeds overleden , of werd hem door dat verre neefje het voetje gelicht, gelijk eertijds de ridderlijke Constantin aan Jonker Steven de Geloes, heer van Loobosch , gedaan had 4 ? 't Is volstrekt niet onmogelijk. 't Heeft er zelfs al den schijn van. Nog eenige opmerkingen. Vermoedelijk is de laatst vermelde Willens, baron van Wassenaar 5 Susanna's echtgenoot, die reeds moet overleden zijn v66r 3 Juli 17 6 4 , toen de douairière met Zeelhem beleend werd 6 vermoedelijk is hij dezelfde als de hooger vermelde Heer Wassenaar van Rhede , en dan moet hij een zoon wezen 1 De heeren van Zeelhem bij Diist. Zie de Warande VIII, blz. 562. 2 D. Warande , t. a. p. 3 D. Warande VI, blz. 470. 4 Zie over 't Luiksch-Limburgsch geslacht der De Geloesen de Annuaire généalogique des Pays-bas, publié sous la direction de A. A. Vorsttrman r. Ogen et G. D. Franquinet. Onze Jonker Steven, Huygens' mededinger, zoon van Renatus de G. en gehuwd met Anne de Compene , dochter van Heere de Compene en Joanna de Glymes, de Brabantsche , was den 6 April 1603 te Hasselt gedoopt, en vader van twee kinderen. T. a. p. blz. 181. 5 Heer van Ruiven , volgens v. d. Aa's Biograf. Woordenboek, blz. 1511. 6 B. Warande VIII , blz. 561. 414 EEN ONBEKENDE FAMILIETAK van Jonker Willem en Maria Carolina baronesse van Aersen: van Voshol. Meteen leeren wij hier , dat in de, lange reeks der Huguen iorum en Hugueniarum , die van 1647 tot 17 9 7 in 't bezit. der Zeelhemsche heerlijkheid kwamen , onze Bossche schepen, Diederik (hij voerde , volgens Van Zuylens wapenkaart , de 2. lazuren palen van Huygens op, zilver) de éérste geweest is , dies tot den zijtak der Huygensen behoorde. Wat mag nu wel de reden zijn , waarom een tamelijk weligebrancke der Huygensen onvermeld is gebleven , door Constantin en , die 'er ook gelegenheid toe had , door Mr George Ratal ler- Doubleth ? 1 Werden de afstammelingen van Jonker Jan wellicht. niet erkend als prinsen van den Huygenschen ,bloede ? Of waren ze misschien der oude Moederkerk getrouw gebleven , en hadden - ze bij den man , die volgens lor Jonckbloet "aan de Hervormde. kerk gehecht was zonder partijhaat of dweepzucht" dáárom ver-fflend , der vergetelheid prijs gegeven te worden , als vereerders Van de groote Papenstadt, naer de VageViers-gesinden Van een mensch een heiligh Vat, Van een Visscher, knecht der knechten, Maecken een ,almachtigh man, Die de Keiseren Recht rechten En op Kroonen treden kan? Ja, gold in Huygens' opvatting, evenzeer voor hen als voor Rome: Gaet uw' schoonheid elders paeren: T'onsent geldt sy weinigh meer; Al uw luyster zijn uw lasren En uw schimmel al uw' eer?.... Ik weet het niet ; 'k heb niet kunnen achterhalen of zij door- den aanbidder der "be-roemde" maar helaas "be-roomde" Tesselscha gerekend werden, Bij dit brooddroncken volck, de schatters van de Vis. Indien het zoo is, dan behoorde het (zelfs nog in het tweede ï Verg. Dr ,R. Fruin in De Gids 1869 , IV, blz. 369 en Bijdragen voor Vader!. Geschied. N. R. V I , blz. 314. DER HUYGENSE:Y . gedeelte der achttiende eeuw) tot de zeldzame verdraagzaam heden , dat Diederik Christiaansz. in de Bossche schepenbank werd toegelaten. Maar tevens , indien het zoo is , dan ken- ook ik "van Huygens geen één trek van ridderlijke grootmoedig heid , waarmee^ de tegenwoordige handeling discordeeren zou". 't -Belette echter niet dat de "Maan op Hofwyck" blijkens het hierbeneden onderschrapte vers , zijn eigen onbaatzuchtigheid door anderen heeft laten prijzen , die zijn rustplaats Hofwijk voorbij reizende vol bewondering voor Huygens uitriepen: Hy heeft er voor geploeght, En, als hy ploeghende sijn' Vorsten had vernoeght, En 't Vaderland voldaen, en niemant uytgesopen En niernands voordeelen met listen onderkropen, Den vromen voorgestaen, beschoncken en gevoedt, Den boosen 't hoofd gebo'en , een christelick gemoed In 't christeloos gewoel van Haegh en Hof behouden, Wat light er ijemandt aen, of hij een Hofje bonden En besighden een deel van onbesproken winst Tot onverboden vreugd ? 1 Eer ik teil slotte uit vorenstaande gegevens een geslachtlijstje opmaak van den zijtak der Huygensen om tevens, ook voor het oog , de "twéé stokken" tot één , te, verbinden , heb ik nog - ettelijke narichten mede te deelen over een en anderen , die iii 't genealogisch tabelletje voorkomt. Uit de bekende Li$1e8 des íitres de noblesse (pag. 283 en 999) weten wij dat het Brabantsche Meerhout en Vorst tot de heerlijkheden der prinsen van Oranje behoorde. Jonker Johan • Huy- gens , die in 1622 het aanteekeningboek der familie begon, was -- blijkens acte van 5 Mei 16 59 bij de notulen van Jan Van den Heuvel ; woonachtig te Boxtel en aldaar Schepen , en Ouddrost van Meerhout --^ met de waardigheid bekleed van Drost en Rentmeester van Meerhout en Vorst, stadhouder en griffier der leenen over de goederen des prinsen van Oranje in Brabant. Hij was blijkbaar uit Zuidnederland herkomstig , en toen Cornelis Huygens , Laurensz. en Constantins grootvader , met 1 Verg. hier ' den van bewondering "sprietoogheriden" Dr. Jonekbloet in zijn Gesch. der Nederl. Letterkunde II, blz. 341, 342 (Eerste editie). 416 EEN ONBEKENDE FAM1LJETaK ..zijn gade (eertrui Back naar 't Noorden verhuisde, zal ziji. vader of grootvader in 't Zuiden gebleven zijn. Van . zijn vierkinderen, die nog allen te Quaedmechelen, thans behoorend tot de Belgische provincie Limburg , gedoopt zijn , vestigde zich de in 1637 geboren. Diederik te Vucht ; Hendrik , oud-sekretaris van Liempde, woonde en stierf op den huize "den Hulst" te St. Oedenrode , terwijl Adriaan , als sekretaris van Boxtel , kinderloos overleed. Van Diederiks kinderen vermeld ik slechts. Christiaan , die den 9de° Juli 1683 te Vucht geboren en den 5de1 December 17 23 in den echt getreden met Anna Theresia Johnston van Elphinston, het Rooische "den Hulst" erfde van zijn oom Hendrik -- en Maria Constantia die, volgens acte van 19 April 1729, te Ysselstein trouwde met Hr. Willem Fouchier. De S. Oedenroodsche Christiaan zette het geslacht met 6 telgen voort. Behalve David, een commandeur ter zee, behoorde daartoe de met Emerentiana Van Coesfeldt gehuwde Jonker Dirk , die in 17 6 7 Bynderen 1 kocht , in 1786 vrijheer van Zeelhem werd en , als Raad en Schepen van den Bosch , in. 1787 voor de Scabini van St. Oedenrode compareerde. Hij schijnt kinderloos overleden te zijn. Maar zijne zuster Catharina Constantia , door haar huwelijk met • Willem Vincent Bangeman , deed den familienaam der Huygensen-Bangeynan geboren worden. In Van der Aa's Biograpkisck Woordenboek (H. blz. 1515). vind ik een opstel aangegeven van Mr. W. J. C. van Hasselt,. getiteld : Iets over de a stammmng van de familie Bangeman Huygens van C. H. (uit de foorn8eke Courant van 7 April 1857). Ik heb dat geschrift niet meester kunnen worden, maar ongetwijfeld deelt die knappe geschiedvorscher daar nadere bijzouderheden over ons onderwerp mede. Ongetwijfeld ook behoort. tot die familie Jonkheer Christiaan Diederik Eme ren s Johan Bangeman Huygens , die als lid van den Nederlandschen adel in den Staatsalmanak voorkomt 2 ; en zijn in 184 7 toegelaten zool', de Koppenhager Rutger B.-H. die den 3Osle° Maart 1843, als secretaris van legatie , trouwde met Helene Honorine Celine. 1 Dat zal Bynderen of Binderen bij Helmond zijn. 2 Verg. het Staatsblad 1843, N° 59. DER IIUYGENSEN. 417 Pappaert. 9~ Baiigeman Huygens voert in 't zilveren wapenveld twee blauwe palen (Huygens) , met een zespuntige gouden ster in 't schildhárt, die over de beide palen ligt. Onder de kinderen van Catharina Huygens en Willem Bange. man , huwde Pieter Johan B.-H. met Wilhelmina Maria van Haersolte, en Anna Theresia Jacoba B.-H. met Jan Willem Simon van Haersolte. Dat de Bangemari-Huygensen en Haersoltes thans protestant zijn bewijst niet dat de zijtak des Huygensen , die van "één stok" was met Ridder Constantin , niet langen -tijd katholiek gebleven is. Ook onder de Haersoltes waren er in de 17 e eeuw nog zóó braaf katholiek , dat ze als + vurige Jezuïetenvrienden durfden optreden. Zoo werd de R. K. statie in de Diezestraat te Zwolle door pater Reyer Houtman S. J. gevestigd ten huize van baronesse van Haersolte , die ook aan zijn opvolger , den Utrechtschen edelman Dirk de Ridder van Groenensteyn S. J. huisvesting verleende tot haar overlijden toe , dat den 13den Maart 16 7 0 voorviel, toen de missionaris werd opgenomen in de woning van vrouwe Oostendorp , weduwe van. Lubbert van Vilsteren 1 van de familie De Laer tot Holloe.' raar ik ten slotte met de volgende Huygensen blijven moet, weet ik waarlijk niet. Op 6 Febr. verheft de Procureur du RRije (?) "in den naem en van wegen Thomas, Peeter , MMaijcken ende Anneken Huyghens , alle kinderen van wijlen ándrie8 F[ uygheus , bij doode desselfs te gemeyne behoeve , een stuck landt onder Duysborch gelegen". Aldus in Regr 17173 fol. 12 des Relie,fs des fief8 , de Brabant , berustend in 't Brusselscli staatsarchief. Thans volge het geslachtslijstje van den onbekenden familietak der Huygensen, waarin ik , dank hebbe de dienstwilligheid van den heer A. Vorsterman van Oyen, de éénstokkigheid der beide takken heb aangeduid. Seminarie Kuilenburg , 19 September , 1575. 1 Zie De Godsdienstvriend 1854, II, 32. Verg. II, 13 en I, 313. In 1732 gedroeg zich een Haersholte "satrapa Sallandiae" minder edel jegens de Zwolsche Jezuïeten. Laurens Huygens Cornz. X N. N. Van Straten. Cornelis Huygens, een Brabantsch edelman (Kok X I , p. 114) -- iDieclerik Huygens x X Leertrui Back, Christiaansdr (de Backen voerden zilver met een schildlioofd N. N. . van keel , waarop een zilveren gaande leeuw, á la Van Lennep.) Adriaen Huygens Christiaan Huygens 1551, t 1624 Antw. X 5 Sept. 1592. N N. Susanna Hoefnagel 1561, t 16 Mei, 1633. l Constantin Huygens (14 Mei 1647 — 28 Mt 1687 Heer v. Zeelhem) Jhr. Johan Huygens , Drost van Meerhout en Vorst, rentmeester en griffier der leenen X des Prinsen van Oranje in Brabant. Begint in 1622 het Elisabeth van. Winteroy aanteekeningboek der familie. Maria Huygens , geb. -- Jhr. 1)iederik H. geb. 23 Mei 1637 ; -- Hendrik H. geb. 27 Juli 1638 te — Adriaen H. t Secret. van Boxtel, 4 Mt 1624. ged. te Quaed-Mechelen , zette Quaed-Mechelen , t 1 Nov. 1720 op zonder kinderen , blijkens akte als secr. zich neer te Vucht. "den Hulst" oud-secretaris van Liempde. van 22 Maart 1720. X Catharina Dingemans Pieter's en Ant. Brant'sdhr. Dorothea H. -- Willem I. -- Jhr. Christiaan H. geb. te Vucht 9 Jul. 1683 — Joanna H. -- Maria Constantia H. X Hr. Willem Fonchier X + 1738 5 Dec. 1723 X te St. Oedenrode te Ysselsteig, volgens acte van 19 Apr. 1729. Adrian v. Gijselen, ongeh. Theresia Johnston van Elphinston Davidsdhr, .Jacob en Maria Karmansz. hadden de volgende kinderen, zoo te Boxtel als te St. Oedenrode, waar hij Schepen was en zij, als weduwe, woonde op "den Hulst" geërfd van hun ooni Hendrik. David II. , commandeii r — Jacob liugo H., --- Jhr. 1)iederik H. , koopt Bynderen Cath. Constantia H. , -- Dorothea -- Marg. ter Zee ter admiraliteit wonend te Batavia, den 17 Aug. 1767 en X 1767. X Werenfridis H., Joanna H., van Amsterd. volgens blijkens acte v. 20 Aug. Emerentiana Joanna v. Coesfeldt, Hr. Willem Vincent geb. 14 Apr. ged. 7• Aug. acte van 1 Febr. 1765. 1766, t ongeh. Vrijheer van Zeelhem 1786, Raad en Schépen Bangeman Pieter Johansz. • 1727, 1729, van den Bosch , compareert in 178 7 t ongeh. t ongeh. voor Schepenen van St.-Oedenrode. Christiaan Bangeman-H. *) -- Petronella Wilin. Bang.-H., gedoopt — Pieter Joh. Bang.-H. + 1837 — Anna Theresia Jacoba Bang.-fi., ged. 27 April 17 66 , X Hr. Wessel den Hart , X 1800 25 Sept. 17 7.5 , 3 Juli 1795 X Jan erfsecretaris van Zon en Breugel. Wilhelmina Maria van Haersolte. Willem Simon van Haersolte. *) Deze kan zijn de in 182 7 toegelaten Christiaan B.-H. geb. in den Bosch 4 Nov. 1772 , buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister bij onderscheiden ,hoven, commancíeur van de orde van den N. L., t te Maastricht in Maait 1857. Hij huwde 10 in Denemarken Laura de Daneskiold Luwendal, 2° Constance Wilh. Vrijthoff, geb. te Maastricht 4 Maart 1772, t aldaar 9 April 1858. DE DU JARDINS. II. DE DU JARDINS. Op bladz. 408 van 't vorig Warande-hommer lees ik in noot 2 : "Vergelijk D. War. N. lig. I , bl. 71. Sedert ik do hier aangehaalde noot ten papiere bracht, heeft mij gebleken, dat het verhaal van Arnauld omtrent Albert Burghs , te-rug-keer in de Moederkerk ten zeerste bevestigd wordt door de omstan digheid , dat het bijna letterlijk vertaald is uit, het Nederlandsch van een tijd- en landgenoot des jongen Franciskaans, namelijk den Theol. Dr. Thomas du Jardin , zoon van den bekeerling Nicolaas Du J. , en afstammeling van Burgemeester Ariaen Cromhout (in zijne Spoore der Cathol. ge8c4erpt Ghendt 1715 bl. 1068 en volgg.)" Op deze noot heb ik slechts éene aanmerking , de volgende: - ik zou integendeel denken dat , omgekeerd , de Theol. Dr. Thom. du Jardin, het door Arnauld medegedeelde verhaal bijna letterlijk uit het. Fransch vertaald heeft in het Nederlandsch. Immers de eerste uitgave van Arnaulds Apologie poer les Catkoliques 1 ontving het Imprimatur van J. B. Bossuet reeds in 1674 en slechts in 1710 , vervolgens in 1715 heeft Pr. du Jardin zijne katholieke sporen met "sestigh pointen" gescherpt tegen liet "rbuy tenspor gh stampen" van den Middelburgschen Dominee- Hr. Jacob Leydekker 2 . Of zou misschien de Apologie in de quarto-editie der Oeuvres, cie )Jlessire An. Arnauld (Paris-Lausanne 1778— 1781) met het verhaal onzer bekeeringsgeschiedenis vermeerderd zijn Ik geloof het niet, maar kan 't ook niet vergelijken. 't Blijft echter toch waar -- wat de noot eigenlijk bedoelde -- dat Arnauld slechts geschreven heeft naar rune relation fort fidelle" welke hem toegezonden was, ongetwijfeld ei' 1 _Verg. De Warande, hierboven , blz. 68 , noot 3. 2 Over Leydekker en zijn geschriften zie Glasius' Godg. 11Tederl. II, 367. 420 DE DU JARDINS. natuurlijk uit Holland 1. De omstandigheid ook, dat de hevig anti-janseniste "hoog-geleerde pater Magister Frater Thomas du Jardin , doctor der Gods-geleertheid in de Universiteyt van Loven , ende onlanks provinciael der Nederlantsche provincie der Predikheeren orden" ini 17 24 op de ignobelste wijze door Arnaulds geestverwanten en aanbidders zou behandeld en besproken worden 2 , ofschoon hij zich gewaardigd had bij hun grooten Patriarch en grooten kerkvader te markt te gaan, -- ook deze omstandigheid pleit wel voor de waarheid van 't geen bei den gelijkelijk en eenparig. mededeelen. In zooveel opzichten oneensgezind zijn ze hier eenstemmig. Onlangs schreef mij de bisschop van Straatsburg , Dr. A. Rass , dat hij de verhandeling , getiteld 1J![éthode facile "die A. Burgh zekerlïjck self ghemaeckt heeft, behelzende de beweeghredenen van zijne bekeeringhe" 3 bij toeval meester was geworden, en ze mij , na gemaakt gebruik , ten géschenke zou zenden. Ongetwijfeld zal dit zeldzame boekje alles rijkelijk en breedvoerig bevestigen. [Sinds ik dit schreef , heeft hij mijn A. Burgh met de méthode flicile opgenomen in 't 12e deel zijner Convertiten]. Na deze uitweiding over P. Cornz. Hoofts kleinzoon , stap ik over tot de afstammelingen van den Amsterdamschen Burgemeester Ariaen Cromhout, in éenen adem genoemd in bovenbesproken noot. 't Heeft al den schijn dat de du Jardins , wier naam zoo echt fransch klinkt , tot de volbloed calvinistische Hugenooten behoorden, die sedert den triomf der Hervormden, ons vaderland overstroomden. Hoe 't vette Nederlandje sinds dien tijd 't ge' liefkoosde toevluchtsoord (la €erre promise) dier Fransche uitgewekenen geworden en gebleven is , kan men in een (natuurlijk op zij n e wijze gekleurd) overzicht lezen bij Mr. Koenen in diens 1 Zie t. a. p. en bladz. het begin van Arnaulds verhaal. 2 VÓor mij ligt een oud-bisschoppelijk pamfletje, getiteld :. "Staeltjes van de mislagen , lasteringen en vervalschingen , begreepen in het boek van P. Du Jardin, genaemd Het aengewesen vergift van de 101 stellingen van P. Quesnel, reeds in 't jaer 1724 gedrukt, en nu door den Auteur vermeerderd en verbeterd". T'Amsterdam, by Pieter van Ryn, boekverkoper in de Gravestraet 1752. 3 Zie de Warande hierboven , blz. 73 en du Jardins Spore, blz. 1069. DE DU JARDIN9. Geschiedenis van de vvestiging en den invloed der Fransckè vluchtelingen in Nederland 1Daar luidt het onder andere over . Amsterdam, waar Thomas'. overgrootvader in 1560 met Reimrich [Reinera] 2 Adriaens dochter Cromholt of Cromhout trouwde: "Te Amsterdam.... waar het getal der Fransche vluchtelingen sterk aanwies , werd door de regeering besloten om , zonder verwijl , op openbaar gezag inzamelingen van lief degaven te doen plaats hebben en om, behalve de drie bestaande predikplaatsen , vijf nieuw aangekomen leeraars te bezoldigen. In October besloot de Raad aan acht der bekwaamste overgekomen leeraars de predikdienst daar te stede op te dragen" 3. Ook Wagenaar had reeds geschreven : "Na de verandering der Regeeringe, begaf zich een goed getal van Gereformeerden uit de Walsche Nederlanden herwaards, voor welke J ean de la Gréve reeds in 't jaar 1578 , hier te stede gepredikt heeft , zonder dat my gebleeken is , in welke Kerke". Dat gebeurde ook in den Haag en elders. Niet onwaarschijnlijk dus , dat de Haagsche en Amsterdamsche du Jardin s , gelijk de Amsterdamsche Renards 4 , tot die Fransche Hugenooten of Waalscbe Calvinisten behoorden, welke nog voor 1685 d. i. vóor de herroeping van 't edict van Nantes naar 't Nederlandsche Canaan overhuisden. Opmerkelijk is dan ook dat de aan reeds vermelde Reimrich vermaagschapte Hendrik Cromhout , die in October des jaars 1604 trouwde met Aeghtgen Wuytiers (zuster van dien Joan - Banningh Wuytiers, welken hij volgde op de baan naar Rome) nog in 1612 staat opgeteekend als kerkmeester in de oude Walen-kerk 5. 1 Nieuwe reeks der werken van de Maatschappij van Leiden I, blz. 7 3---82. 2 Aldus genoemd naar grootvader Reinier Cromhout. 3 T. a. p. blz. 82. Verg. Wagenaars Ainsterdain II, blz. 165. 4 Deze naam komt mij onwillekeurig uit de pen , na 't doorbladeren van een , dezer dagen , te Freiburg im Breisgau verschenen werk , getiteld : Historisch- theologische Erörterung zwisclien den zwei Calvinischen Brudern Samuel und Gregor Renard , oder Gnadenreiche Riickkehr des Predigers Gregor I?enard von .dnisterda-.n in die Ri misch-Katholische Kirclie. 1875. 't Is een pendant van 111atthias Zelhorst. Zie "de Studiën' 7de jaarg. VII. 5 Wagenaar t. a. p. , blz. 166. Deze Hendrik-, stamvader der katholieke Cromhouten, was de zoon van dien Barthout Cromhout, die van 1591 tot 1623 twaalf maal voorkomt op de 4?,2 DE DU JARDINS. • Wel zullen ei' meer en nadere bijzonderheden - over de du Jardins te vinden zijn in de werken , door J. Huyttens opge^ omd in zijn Art de vérijier les çjénéalogie8 des familles teelges et / ollandaises 1• Daar ik echter geen enkel dier werken bezit, - ga ik , zonder meer, over tot hetgeen pater Thomas du Jardin zelf ons mededeelt over zijn voorgeslacht. Er zal alweer uit blijken dat de aanzienlijkste katholieke families geen hannekemaaiers zijn , maar - wel dat velen ee poitr ca2c8e naar elders werden overgeplant. Het verhaal des kloeken bestrijders van Heer Jacob Leydekker zal ik met eenige, aanteekeningen verrijken. Verstandige protestanten zullen , vertrouw ik , niet geërgerd worden in 't echt Roomsche verhaal van den waardigen zoon des H. Dominicus : 't -behoort tot de lang geleden maar niet te vergeten geschiedenis. Na op bladz. 1058 en volg. zijner Spore 2 den terugkeer tot de moederkerk vermeld te hebben van den Heere - Vonder , van -den "hollandschen jongeling" Albert Conraedz. Burgh ; van den toekomstigen Carthuiser "sone van eenen raedts-heer • binnen Utrecht, die te vooren geweest was Advocaet Fiscael" , genaamd van Damme ; van den proponent Jacob Ouzeel alias Ouzeels; van .een Leidschen schoenmaker en een Utrechtschen pestlij der ; - • van een aantal leden der Rotterdamsche familiën Kievit en Roos, beiden den Walenburgen vermaagschapt, vervolgt hij in dezer voege: , „Nu gae ick ten lesten alle dese ghestichtige bekeeringhen sluyten met die van mijn eygen Vader, van mijn Grootvader, ende van mijn Grootmoeder: waer in de ghenade vander rechter .lijst der Amsterdamscbe burgemeesters. Verg. over de Wuytiersen en Crom houten mijn opstel in de Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom . zaan Haarlem II, blz. 277-298. 1 Te weten : Vegiano , Nobilaire II , p. 623. La Chesnaye des Bois, Dictionnaire VIII, p. 196. Azevedo, Généalogie Van der Noot, p. 125. De Stein, Annuaire V I , p. 166. 2 De volledige titel luidt : Spore der Catholycke , gescherpt door sestigh pointen, teghen het buyten-sporigh stampen van den Hr..Tacob Leydekker, predikant tot .liiddelburgh, en de welcke de waerheyt van het R-K Gheioof - tegen de dwalinghe deser laetste tijden bondighlyck wordt verdedight enz enz. •Te Ghendt by Augzstinus ( roet, in den Eng/iel. 1715. Het tweede deel, met doorloopende pagineering, is een "vervolgti op de, Spore". Meer dan 1076 bladzijden. DE DU JARDINS. 423 handt Godts soo veel te meer heeft uytgeschenen, omdat men niet kan bedenken dat deze bekeeringhe (zoo wel als de voor melde) uyt ander beweegh-reden soude gheschiet zijn, als uyt enckele overtuyginghe van de waerheyt , en om de saligheyt van hunne zielen , terwijlen eylaes ! de ketterye al tot in den vierden graet was voortgekropen in hunne familie 1 en deselven in gheen kleyn aensien , was by de soo genoemde Gereformeerden. Want ick bevinde met de eyghen handt van mijn • Vader beschreven het naevolghende: „Philips du Jardin (mijn oudt Grootvader) , wesende in de „commissie van den Koninck van Denemarken binnen Amster. „dam 2 , is daer getrouwd, op den 27 October 1560, met Joffrouw „Reimrich Cromholt , oudste dochter van den borghemeester „Adriaen Cromholt 3 ; hebben saemen gheprocreert Philips du „Jardin (mijn grootvader), die ghecommiteert zijnde van den „Koninck van Polen 4 binnen Dantsigh , aldaer getrouwt heeft, „ontrent den j aere 1586 , Joffrouw Catharina Heubsener , wiens „moeder was de suster van wijlent Heer Hans ter Beecke, Rid. „der van Polen en presiderenden borghemeester van Dantsigh, „wiens sone naderhandt is ghetrouwt gheweest met Joffrouw „Harsholten binnen Swol , in de provintie van Over-Yssel 5. Sy„ hebben t'samen gheprocrëert dry Sonen, waer van de twee „eerste jonck zijn gestorven, ende my Nicolaas du Jardin binnen „Breda op den 2 Junii 1620". „Myn vader , ontrent 20 jaeren oudt zijnde ende keurigh om de landen te besien , heeft met verlof van sijne ouders de reyse aengenomen naer Italiën. Nauwlij cx was hij te Roomen aenghe. 1 Over Adriaen Reinierse Cromhout inzonderheid , in 1578 en 1580 burge meester van Amsterdam . tot wien , als vertegenwoordiger van den vierden graad, de schrijver hierbeneden opklimt, zie mijn : Joan Banningk Wuytiers in de Haarlemsche Bijdragen II, blz. 293. 2 Christiaan III, 1534-I559 en Frederik II, 1559-1588. 3 De bevorderaar en medehelper van de gewelddadige onderdrukking der zoo getrouwe Amsterdamsche -,katholieken , waarvoor die vriend van den niets waardigen Brederode en de uitgewekene naar Enden, ten jare 1578 be loond werd met de burgemeesterlijke waardigheid in 't nu "geus-geworden" Amsterdam. 4 De Zevenbergsehe Steven van Bathory 1575-1586 en de Zweedsche Sigismond III, 1587-1632. 5 Deze "Joffrouw Harsholten" kan de baronesse zijn , van welke spraak is op blz. -417 hierboven. 424 DE Dv JARDII S. -komen, ofte den Heer begon hem met sijn ghenade-licht te bestraelen. Hy sagh de Boomsche kerk aen als de moeder van de wasre gheloovighen , aenmerckende dat in haer t'alle tyden was overghebleven, mèt de successie van Pausen en Leeraers, de successie van de apostolijcke leere ; vermidls men niet kan aenwijzen, dat , sedert den tijdt der Apostelen, in haer oyt eenighe veranderinghe sonde geschiet zijn , oock weghens één gheloofstuck .alleen. Dese bemerckinghe beweeghde soo seer sijn ghemoet , dat hy voor hem nam 1 , de ketterye té verlaeten , ende het Roomsche Catholycke (Geloof te aenveerden. Dit heyligh voornemen , te Roomen besloten, heeft hy met de gratie Godts te Parys voltrocken , als hy , uyt Italiën door Vranckrij ck wederkeerende , in de sacristie van de groote kercke. van Onse Lieve Vrouwe binnen Parys heeft afghesworen de ketterye van Calvin , ende belijdenisse ghedaen van het Roomsch Catholyck gheloof in de handen van den pastoor derselve kerck. Waernaer hy met groot berouw ghebiecht ende met besondere devotie gecommuniceert hebbende , is van daer , seer blijmoedigh over sijne bekeeringhe, wederom na Hollandt opgetrocken. Hy bedanekte gheduerigh -den Heere over de ghenaede aen hem ghesciet , ende badt Hem seer vierighlyck , dat Hy deselve ghenade soude ghelieven te doen aen sijne ouders. Sy woonden toen ter tydt binnen 's Graven , haeghe 2. Sy waeren in sijne wederkomste seer verbaest over sijne bekeeringhe , alhoewel ick niet en lese , dat sy hem daerom hebben verstoeten, ofte eenige moeyelijckheit aengedaen. Hy voeghde, by sijne vierighe ghebeden tot Godt voor hunne bekeeringhe, alle andere middelen , die hem de liefde tot hunne saligheyt dede bedencken. Ten lesten heeft den Heere syne ghebeden verhoort, na den omloop van eenighe jaeren. Middelertij dt trouwde hij binnen 's Gravenhaeghe , den 21 October 1647 voor den priester, ende 's anderdaeghs voor het ghericht met eene Roomsche Catholycke Joifrouw , genaemt Francoise Agnes Helmtin, dochter van mynheer Pieter Helman ende van mevrouw Maria Vermeiren , heer en vrouwe van Muylkerke , welckers familie noyt van 't oudt geloof is afgheweken 3. In het jaar 1651, den 30 van November 1 D. i. zich voornam. 2 Wellicht uit handels- in staatsbetrekkingen overgegaan. 3 Vandaar in de lijst van La Torre op Illupikerke : een Wielman X nagit eene 'Van der Wielen van de Werve , wonend in den Haag ; en op Sevenhuysen zeen Duyst van Voorhout X met eene Helmen, ook in den Haag gevestigd. DE DU JARDINS. was de ghenade victorieus over het ghemoet van sijn vader, die -alsdan ghedaen heeft sijne belijdenisse van het heyligh Roomsch- Catholijck gheloof, voor pater Goyvaerts, priester der Societeyt Jesu 1 in het bijwezen van mijn vader en moeder. "Mijn vaders moeder heeft meer als twee jaeren neer de be. keeringhe van haeren man gebleven in haere ketterye , tot dat 'ten lesten den 'Heere, in het beginsel van het jaer 1654, haer besocht heeft met eene doodelycke sieckte. Geduerende dese sieckte heeft sy haer oock door de gratie Godts tot het roomschcatholijk gheloof bekeert met eenen besonderen yver : ende heeft de H. H. Sacramenten met groote devotie ontfanghen. Een Beker teeken daervan was , dat sy niet en wilde het lichaem Christi ontfanghen ligghende oft rittende in haer bedde (nietteghenstaende hare groote swackheyt en doodelijcke sieckte) meer bedwonck myn vader ende mijne moeder, om haer te helpen op haer knien, om de H. Communie alsoo met meerdere eerbiedinghe te ontfanghen. "Sy hielde den H. Augustinus ende de heylighe Monicá voor haren besonderen patroon en patronesse , omdat sy vóór haer bekeeringhe , noch gesont zijnde , het leven van die twee heyli ghen geeren hadde ghelesen. Sy verenende ernstelijck ende her - telijck in haer doodt-bedde haeren sone, mijnen vader, dat hij tot laevenisse van haer ziele , voor het Cruys des Autaers sonde bidden, ghelijck den H. Augustinus aen den autaer in de H. Misse , sijns moeders ziele ghedachtigh is geweest. Nadat sy, ontrent de dry weken, van dese doodelycke sieckte hadde te "bedde gheleghen , is sy , met eene volkomene overghevinghe haer zelfs ende betrouwen op de grondeloose goedtheyt van den Heere, overleden den 23 Januari van 't jaer 1654. "Op den vyfden Meert van het selve jaer 1654 is mijn grootvader ghestorven in de teghenwoordigheyt van mijn vader ende -mijn moeder ende sijnen biechtvader pater . Goyvaerts Jesuit, die sijne ooghen sloot, nadat hy alle de heylighe kercke-rechten, 1 Ignatius Goyvaerts (alias Lewis Govertsen) , die van 1650 in de Haagsche Jezuïeten-kerk, tusschen de Notel- en Juffrouw-Idastraat, stond tot den 13 Nov. 1658 , toen hij naar Dordt vertrok, in geestelijken dienst der roomsche leden van de Chambre mi-partie: hij stierf er 20 Febr. 1660. Men verwarre hem niet met zijn ouderen broeder Joan Bapt. G., den missionaris van Enkhuysen, Randen • Rhoon, Roermond en Zutphen. D. WARA\'DE N. REEKS , N° 5. XXVI II 4,26 DE DU JARDINS. door Gods gratie met volle verstande , dat hem tot den lesten, .aessem bybleef,, ende met groote devotie hadde ontfanghen ; syne, sieckte bestont voornaementlijck in eerre sweeringhe ' ofte verstoppinghe in de nieren. Hy was daer dry weken af sieck met schrickelijke pijne ende benouwtheyt , bysonder ontrent het leste, die hy met groote kloekmoedigheyt en christelycke verduldigheyt verdroegh ; een oogenblick voor sijne doodt kuste hy het crucifix, door welckers gelicht hy hem [zich] meest versterckt vondt , soodat het dickmaels in sijn handen bestorven was , ende men dezelve moeste met ghewelt open doen , om het daeruyt te krij ghen. "Wat nu voorder aengaet mijn vader , . naerdat hij in 's Gi-ra venha,eghe twee Sonen (waer van ick den jonghsten I was) en twee dochters hadde ghewonnen by sijne ghemelde huysvrouw, om meer te versekeren de saligheyt van syne kinderen , heeft hy goedgevonden Hollandt te verlaeten , ende is komen woonera met geheel sijn huysghezin binne Mechelen , den lesten van Junius anno 1655. "In het jaer 1659 , den 5den April 2 is hy van Meehielen met sijne huysvrouwe ende kinderen komen wonen tot Ghendt, omdat hy, verkocht hebbende den meestendeel van sijne goederen in Hollandt , ghelegbentheyt hadde ghevonden in Vlaenderen, om de penninghen daervan te besteden tot het koopen van an4ere goederen, waeronder was de heerlijckheit van Hemgrode. "Hebbende binnen Ghendt ' ghe) Beft als eenera oprechten Roomschen Catholijcken met groote gestichtigheyt van al die hem ken- den ontrent de 13 jaeren, naer een sieckte van acht daghen, ghewapent zijnde 3 met de sacramenten van de heylighe kerck en den zegen van sijne Hooghweerdigheyt den bisschop van 1 De oudste was Petrus Dujardin, den 2 Aug. 1648 in den Haag geboren. Den 28sten Sept. 1664 trad hij in de Societeit van Jezus, maar volhardde niet. Nog in 1656, toen ze reeds in Mechelen woonden, worden de ouders door De la Torre genoemd op V ryhouve : "Ille Du Jardin ; illa Helmara: Hagae-Comitis. " 2 Iii datzelfde jaar verleende hem Filips IV "Confirmation de noblesse avec chevalerie" : eveneens in 1667 aan Ignace du Jardin te Namen. Jan Hel man te Brussel, in 1659 geadeld, ontving in 1661 den titel van Baron., Hieronymus Helman , in 't volgend jaar, bevestiging zijner adelbrieven en ridderwapen. (Zie Les delices des Paisbas.) 3 Munitus. DE DU J ARDINS. 'G-hendt 1 (die in sijne berechtinghe tegenwoordigh was) is seer godtvruchtelij ck overleden in 't jaer 1671, oudt zijnde 51 jaeren. "Ick bilde den onpartijdigen lezer bij de ghemelde bekeeringhen van deze protestanten ofte Ghereformeerden tot het Roomsch, Catholijck geloof te stellen de bekeeringhen, die 'er geschiet zijn ofte noch somtijdts geschieden van onse Apostaten tot het ghewaent hervormde geloof. Ick ben wel versekert, dat !hy klacrlijck sal sien dat de eerste bekeeringhen gheschiet zijn door enckele overtuyginghe van de waerheyt, ende door de krachtigh. e aendryinghe van den H. Geest, wiens besondere ghenade, in het ghestictich leven ende godtvruchtighe doodt van die be.keerden wonderlijck uitschijnende , hiervan geeft eene' tastelycke ghetuyghenisse." Tot dusverre onze „„gespoorde" pater Th. Dujardin 0. P. Uit de omstandigheid dat zijn vader even als Albert Burgh , even als RReyer Aii slo , even als (waarschijnlijk) Willem van den V ondel 2 te Rome zelf de moederkerk wedervond , blijkt ten overvloede dat niet alle "Roomsche reizigers" in „„de groote Papenstadt" verdierlijkt werden , gelijk , volgens van Vloten 3 , zou geschied zijn met den ontuchtigen Matthijs van Merwede, heer van Clootwijck , wiens "beestelyke" Muze, volgens denzelf - den zegsman , later gelukkig in een "geestelijke" werd herschapen. Geen wonder dan ook, dat zijne echt Huygeniaansche bespiegelingen niet hooger rezen over HET HEDENDA.EGS ROMEN OP SIJN SWA CKST GENOMEN. Als ik 't begroeide puyn bezie, En 't nieusgier oog laet gluren Op 't kleyn , op 't slechte overschot Van dees vervallen muren, Soo weet ik niet, wat dat hem blindt, Die daer soo grooten smaek in vindt. I De Brusselaar Eugenius Albertus d'Allamont, die zijn voornamen ontleende aan Albert en Isabella Clara E ugenia, zijne doopheffers. In 1659 tot bisschop van Roermond gewijd en in 1662-66 tevens met het Apostolisch Vicariaat van den Bosch belast, werd hij in laatstgenoemd jaar tot den Gentschen bisschopszetel geroepen. Hij , overleed te Madrid in 1673. 2 Zie over hem mijn Vendel en de Paus, blz. 47 en 48. 3 Bloemlezing uit de Nederlandsche dichters der 17e eeuw, blz. 478. 428 DE DU JARDINS. En trek ik my dan aen een kant, Soo grouwt my dit verdoemde landt, En, sonder dat mijn bitsig dicht Haer t'onreeht scheldt of lastert, Ik vind haer Godsdienst weynig min Dan hare tael verbastert; Maer, wat daer leyt door krijg vernield En door den tydt vergaen, Haer Sodoms ongekrenkte min Blijft in sijn wesen staen. Geen wonder, herhaal ik , in den "verdierlijkten" vuilik. Volgens Rietstap's ,drmorial géneral blazoeneerden de du Jardins "de sable á quatre étoiles d'or , poses 2 et 2. Cimier : une téte et col de licorne d'argent. Supports : deux lions d'or , la queue passée entre les jambes, posés sur une terrasse au naturel." Al de genealogische elementen uit bovenstaand verhaal samenvattend , krijgen 'ij 't volgende staatj en : Rpu-„miCH CROMHOLT , oudste dochter van Adriaen Reinierse Cromholt, burg. v. Amsterdam (geb. 25 Juni, 1517 ; f 6 Jul. 1588) en Ytgen Hillebrants (t 28 Okt. 1555) 27 Oct. 1560 X Amsterdam PHILIPPE Du JARDIN , overgrootvader van Pr. Thomas du J. 0. P. 1 PSILIPPE DU JARDIN , 30 Nov. 1651 bekeerd in den Haag, t 5 Mt 1654. 1586 X Dantzig CATHARINA HEuBSENER, in 't begin van 1654 bekeerd, f 23 Jan. 1654. 2 Zonen, jong NICOLAAS DU JARDIN, geb. te Breda 2 Juni 1620, in 1640 gestorven. 21 Oct. 1647 X den Haag naar Italie, omstreeks 1641 te Parijs Francoise Agnes Helman bekeerd, woont in den Haag, 30 Juni dochter van Pieter Helman 1655 te Mechelen, 5 April 1659 te en vrouwe, Maria Gent gevestigd , t 1671. Vermeiren , Heer en Vrouwe van Muylkerke. PETRUS DE JARDIN --- THOMAS DU JARDIN 0. Pr geb. te 's Gravenhage -geb. 2 Aug. 1648 te en 2 dochters. 'S Gravenhage , 28 Sept. 1664 S. J. In zijne Bibliotheek van Ned. Anonymen en Pseudonymen citeert Mr. van Doorninck uit Vanderhaeghens Bibliographie Gantoise : "Dry Nederlandsche dichten. 1 Op de ontydighe Doot van Alexander den Grooten. 2 Op den Moort, aenghedaen aen den Keyser Mauritius, van den tyran Phocus. 3 Op de Bekeeringhe van den H. Ignatius de Loyola. Ghemaeckt door P. F. D. R. oudt ontrent 13 jaren , Ghendt 1662 , 4a" De maker dier stukken , die zich teekent P. F. Duridani, is niemand anders dan ons Pietje du Jardin , een vroegrijp poëetje en mislukt Jezuietje. Maastricht, 17 November 187 5. --w,Nlvti,'JVtnrvw.-,- BILDERDIJK, DOOR P. F. Ter. VAN HOOGSTRATEN. IV. De schrijver van de aankondiging der Mengelingen in de Vaderlandscke Letteroe^`eningen had, zonder zijn naam bekend te maken , aan Bilderdijk een overdruk toegezonden. Deze werd, zooals te verwachten was , door den vaderlandlievenden zanger met de, meeste aandoening ontfangen. Het streelde hem, dat er in Nederland nog gevonden werden, die -hoogen prijs schenen te stellen op zijne herfstvruchten , zooals hij zijne dichtgewrochten uit die dagen plach te noemen. Doch Jeronimo de Vries had. ook in Zijne recensie verklaard , dat een dichter als Bilderdijk aanspraak had nog bij zijn leven blijken te erlangen van de dankbaarheid , waarmee men zeker zijne assche eens vereeren, zijn graf bewierooken zou. Men kan denken , hoezeer de arme balling zich daardoor getroffen voelde. Beklag had hij reeds veel mogen ontmoeten , ook hier en daar oogenblikkelijke behulpzaamheden , doch een beredeneerd "aannemen" van zijn lot, eene bedoeling van eenige duurzame lotverzachting , gelijk uit de woorden van de Vries hem toesprak, was hem meer dan dat alles 1. Reeds waren , ten gevolge van het vertrek der meeste Hollandsche uitgewekenen naar hun vaderland, Bilderdijks Kollegiëii aanmerkelijk verminderd. Zware beproevingen waren weder herhaalde malen zijn deel geweest : verlies van kinderen , hevige gemoedsaandoeningen van allerlei aard , huisselijke zorgen , krank . ten van lichaam en ziel, die eindelijk in eene kwijnende ziekte 1 Brieven, II, bladz. 2. 430 BILDERDIJK. dreigden over te gaan, en vooral een onoverwinnelijk heimwee en eene behoefte, om aan de Brunswijksche • lucht en bodem, te ontkomen, waariD het overgevoelig gestel des dichters het, naar zijne vaste meening, niet meer uithouden kon 1. Reeds had„, hij allerlei middelen ter hand moeten nemen, om zich een sober bestaan te verschaffen. Toen" de meeste Hollandsche familiën vertrokken waren , kon hij van de veertien uren , die hij dage-. lijks aan zijne lessen gaf, de helft niet meer plaatsen. Reeds, had hij een boekdeel : Observaeiën over 't Beschreven recht , meest bij nacht op het papier gebracht, aan de pers aangeboden, doch, in geheel Duitschland geenen drukker kunnen vinden. In Bruns-. wijk moest hij de "werkzaamste kollegiën" somtijds voor een of' twee jonge lieden uitwerken , en dat voor slechts eens. Eens. vroegen vijf personen hem een kompleeten cursus over de theorieen praktijk van de Perspektief. Bilderdijk arbeidde vijf maanden lang , om dit in een Mathematischen vorm grondig uit de eerste beginselen der Gezichtkunde af te leiden , alles ten strengste. te demonstreeren , niets over te slaan wat zich in dat vak leerzaams of verlustigen ds opdeed , alle gebruikelijke wijzen van bewerking daarin te brengen , het door alle deelen der wetenschap, Algemeene•,' Tooneel- , Spiegelperspektief , Anamorphosis , Panoramaas enz. heen te leiden , en eindelijk de gantsche wetenschap: in zes hoofdregels te besluiten , die alles wat van de zaak gezegd. kon worden, bevatten. Toen de tijd daar was dat 'hij lezen zou,. was het slechts , een eenige die zich niet onttrok , en zoo had hij voor slechts dertig gulden een half jaar moeten werken, zonder' tijd te hebben om aan iets anders te denken. Daarna bood hij,, het werk, in 't Neerlandsch vertaald , in ons Vaderland aan,. maar ook hier was niemand te vinden die het begeerde. Met zij ue lessen over de Bouwkunst , waarin hij de Gothische , Per-zische , Indische , Aegyptische , zoowel als Grieksche en Romeinsche, bouwkunst , tot vaste Mathematische en Aesthetische regels. trachtte te brengen , ging het hem niet veel beter. Één jonge ling slechts, de zoon van een Franschen uitgewekene , had ze: 1 Da Costa. BILDERDIJ.K , 431 kompleet. "Grondigheid wil men niet, schreef Bilderdijk in een zijner Brieven; en zelfs men wil niet weten, ter naauwernood kooren. Om hier niet verlaten te worden van Zijne toehoorders moet men auctoritatief zeggen : zóó is het. Voeg er één bewijs bij , •zoo verloopt alles. Dit is hier wetenschap. — En dat op een plaats , waar volstrekt geene boeken te bekomen zijn , en een arme uitlandige, die in tien jaren of meer geen boek heeft kunnen inzien , alles uit zijn verzwakt hoofd putten, en door inspanning op zaken , die 't zelfs niet waardig, zijn en die men overal vinden kan, dit verder verwoesten moet." Daar werden dan ook omstreeks dezen zelfden tijd onderhandelingen door den iln alle vakken geleerden dichter over het aanvaarden van een leerstoel te Moscou gevoerd. Hij durfde de hoop niet koesteren Zijn dierbaar vaderland ooit weder te zien. ' o Vaderland, had , hij gezongen: Vaderland ! ó naam vol weelde, Die mij steeds den boezem streelde, Sints ik 't eerst bewustzijn had! Gy ,' dien 'k nimmer kan vergeten! 'k Mag u 't mijne niet meer heeten; 't Noodlot heeft de stalen keten Onherstelbaar losgereten , Die ons samen hield gevat. 'k Zal uw welige landouwen, 'k Zal uw grond niet meer aanschouwen, Vrij door mijner Vaadren moed: 'k Zie uw welvaart niet weêr bloeien: . . . . . . . . . . . . . . 'k Zal de striemen uwer boeien Met mijn 'tranen niet besproeien, Niet besproeien met mijn bloed! 'k Moet in 's AardrIJ ks verste hoeken 't , Schamel brood des kommers zoeken, Eeuwig balling van mijn haard, 'k Moet tot d'oever van mijn dagen, Moê een schaduw na te jagen, 432 BILDER,DITK. In des onheils barre vlagen, Dak , en vrij- en grafplaats . vragen, Waar my 't lot die heeft bewaard. Gy , ten minste , moest mij dekken, Gy , mijn hoofd ter peuluw strekken, Hollands eens zoo dierbaar zand! Maar in u te mogen sterven, In uw schoot mijn graf verwerven, Nu ik levend u moest derven , Waar , na dit rampzalig zwerven, Nog te veel , mijn Vaderland! Nu had dan toch eindelijk een vaderlandsch hart zich zijner aangetrokken. Bilderdijks edele ziel stortte hare dankbaarheid., uit in de volgende vaerzen aan dien Onbekenden Vriend. Uit erf en Vaderland, uit staat en goed verstoten; Omzwervende over de aard, als aan heur bodem vreemd, Verraden en verzaakt van stam- en landgenooten; Wie leeft er die nog deel in ' d'armen balling neemt? Gy, onbekende Vriend , wiens hart hem volgde in 't dw alen ,_ Wiens boezem voor hem zuchtte en met den zijnen leed; Die, stond zijn lot aan u , in geen uitheemsche palen Zijn Nederlandsche borst in weedom sm.00ren deedt! Die recht en trouw waardeert ! die geest en Dichtvermogen In de uitgeglommen asch , in 't nietigst vonk jen en , acht, En 't uitgemergeld hoofd , naar 't oord der rust gebogen, Voor 't minst een grafplaats wenscht by kroost en voorgeslacht Want immers , 't waar te veel van 't gruwzaam noodlot hopen , Dat de uitgedreven Grijze , aan eed en eer verknocht , Zijn laatsten mondvol broods, met bloedig zweet bedropen, In kalmte smaken , en dan dankbaar sterven mocht. Of, zoo ook zelfs die wensch , in spijt van lot en tijden, Uw teer gemoed bekroop en plaats greep in uw borst; Die meer voor hem bestondt, in ijvrend medelijden, Dan 't geen zijn hoogste zucht van de Almacht vergen dorst! Gy, brave! veel te groot om met den stroom te drijven, Ach ! waan niet dat mijn hart, in 't prangen van zijn rouw,. BILDERDIJK. 43 -3' Uw liefde en edelmoed, ofschoon zy vruchtloos blijven, Niet op peur waarde schatte , of niet erkennen zou! Neen, eer verduistre 't licht in mijn benevelde oogen! Eer zij mijn koud gebeent met Zemblaas sneeuw bedekt! Mijn kindsheid heeft de melk van geen wolvin gezogen; Geen Helsche ondankbaarheid mijn leven ooit bevlekt. Ach ! zou de kranke op 't stroo , versmachtende in zijn kwalen,. Het lavend, vocht versma n , dat hem de deernis brengt? Niet met een warmen dank uw vriendendienst betalen, Schoon een baldadige arm het voor uw voeten plengt? Neen ,. heeft de boezem ooit een menschlijk hart gedragen,. Was wel te doen zijn lust, zijn leven, en zijn vreugd, Hy meet geen weldaad af naar wisselvallig slagen, Maar kent in 't weldoend hart de zitplaats van de deugd. Welaan dan ! laat de haat, laat alles wederstreven, Wat tegen de eer, de deugd, en de onschuld samenspant! Mijn uiterste ademtocht zal , om u dank te geven, Zich menglen met den zucht voor 't lijdend vaderland. Dat lijdend vaderland , waar voor, sints zoo veel eeuwen, Mijn bloed zoo willig stroomde, en even willig leed! Iaat , mocht de dorre grond voor my ten hemel schreeuwen Aan de Almacht klagen zou, wat ieder thands vergeet! Dat Vaderland (helaas !) dat andren licht verachten, Wier afkomst in zijn schoot slechts heul en berging vond; Maar my , door 't bloed betaald van tien paar voorgeslachten, Het onwaardeerlijkst goed , daar me alles aan verbond! Dat Vaderland ! Maar neen ; verbasterd in zijn boeien, Is 't Neêrland , is 't mijn wieg , mijn dierbaar , Volk niet meer, Ons kroost zal voor 't gareel der Fransche slaven groeien, En knielen voor den staf eens vuigere roovers neer. Wat zijn wy , wat's ons bloed , onze afgestorven Vaderen, Voor 't laf, 't vernederd zaad dat huppelt onder 't juk? Wat is des braven leed voor 't schuim ,van Landverraderen,. Wier leus geen andere is dan : kruip en onderdruk / Ach ! zou mijn oog dat land , dat dierbaar land herkennen, Door buitenlandsch geweld de lenden ingetreên : Mijn tee^rgevoelend hart zich aan dat schouwspel wennen En vloeken 't daglicht niet, dat zoo veel Leeds bescheen P Zou 't zijner Vaadren moed en hun banier vergeten, 434 BILDERDUK. Als Heusdens bloedig wiel , op 's Liebaarts borst ontplooid, Dat zelfde Vaderland mocht redden van de keten ? Of kussen zelf den band , met Vrijheids naam getooid? Zou 't voor zijn wettig vorst geen enklen zucht meer slaken? Geen zucht voor 't edelst bloed, van al . zijn glans ontzet? Aan afkomst, stam , en naam, en wapenschild verzaken, En Bonapartes wenk erkennen voor zijn wet ? Neen , Hemel ! 't is uw wil ; wy sterven in ellenden, Verlaten van .'t Heelal , mishandeld en verraán ! Maar geef gy, waar het lot mijn jammer moog volenden, Aan 't op my wachtend graf een Vaderlandschen traan! Daar volgde tusschen Bilderdijk en zijn onbekenden weldoener. en vriend een wisseling van denkbeelden, mededeelingen, vragen en oplossingen , die dan ook in het eind , hoezeer niet zonder aanmerkelijke teloorstellingen in de wijze waarop , binnen den tijd van een jaar de verwezenlijking van het edelaardig plan des onbekenden ten gevolge hadden 1. Wel te recht merkt Da Costa aan , dat - het zonder de tusschenkomst van het hardnekkigst vooroordeel niet mogelijk is, de Brieven van Bilderdijk aan Jeronimo de Vries onaangedaan te lezen. Voor de kennis van den Mensch zoowel als van den Dichter zijn zij onontbeerlijk en onschatbaar. Zijn edel , vrij , openhartig, maar altoos zoo kinderlijk-eenvoudig gemoed leert men uit deze brieven eerst recht kennen en hoogschatten. Bilderdijk wordt hier ter verandwoording geroepen over een aanmerkelijk deel van zijn afgelegden levensweg , over de meest kiesche en soms te gelijk kleinste aangelegenheden van zijn openbaar en huisselijk leven , tot verandwoording of oplossing van allerlei aantijgingen en verdenkingen , door openbare of naamlooze tegenstanders, door onbestemde en , als het gaat, uit waar en onwaar , mogelijk en onmogelijk , gemengde geruchten , aan de goede bedoelingen van den trouwen Briefschrijver in den weg gelegd. Gaan wij, met deze Brieven voor ons, Bilderdijks karakter eens weder van zeer nabij beschouwen. 1 Da Costa. BILDERDIJK. 435 "Ik zal uw hartelijk en rondborstig schrijven van achteren opvatten"-, schrijft hij aan J. de Vries. "Gy opent my -uwe uitzichten voor my. Ik heb u dergelijke toegeschreven en gewenscht dat ze - daarop uit mochten komen. Danken doe ik • u niet voor uw goed hart en werkzamen ijver om my dienst te doen, want dit kan ik niet. Men dankt voor geringe diensten ; . voor een zoodanige, als gy my bewijst, zijn geen woorden te vinden, daar een hart als 't mijne zijn gevoel van erkentenis in brengen kan : en daden ? Waar in kunnen die van mijne zijde ooit bestaan ? Leeren wy eens elkander van naderbij kennen , zoo zult - ge misschien mijn gevoel kunnen zien doorstralen, maar voor den zonder kracht betale ik u niet !" Niet ongegrond is uw zwarigheid : die met f 2000 niet leven kan , • zal • die van het tractement eens Professors te Franeker leven ? En in dien zin vat - ik uwe vraag op. Zie hier wat ik inn alles in Brunswijk make. Dertig Dalers 's maands , daar nog - zoo veel bij komt dat het tot vijf en veertig beloopt 2. Dat is 540 Rijksdalèrs 's jaars, waarvan de -136 met 250 Guldens Hollandsch gelijk staan. Dit maakt alzoo 4 f 1000 Hollandsch, waarvan vijftien dalers 's maands , dat is een derde, voor kamerhuur afgaat. Hier van te leven met een - huisgezin van vier kinderen is wellicht in Holland mooglijk , maar in Brunswijk , waar alles deels zoo duur, deels nog durer dan in Londen is, is het onmooglijk. Ik heb nooit een jaar gehad .dat ik met minder dan 12 0 0 Dalers heb kunnen leven , dat is , meer dan het dubbeld. En dat zelfs toen ik twee jaren achter een van droog brood en water (zelfs geen bier), en daarbij zonder vuur leefde. In het strengste van den winter, geen hout in - huis hebbende (twee jaar lang ben ik in dat geval geweest) , ging ik uit , wan-, neer ik 't niet langer uithouden kon , liep de stad twee of drie maal rond, en kwam warm weer thuis, en ging mijn collegiën weer opstellen. Dus was ik somwijlen verplidit drie of vier maal, 1 Er was sprake van geweest B. te Franeker het professoraat in de rechten op te dragen. 2 NB. Sedert twee jaren geniet ik ook acht klafters dennenhout voor den jaarlijkschen winterbrand, want ik wil niets achterhouden. B. 436 BILDERDÏJK. in den avond ' de warmte te zoeken. Ik droeg dit echter met genoegen , en niemand wist er van ; maar, hetzij dit toegebracht hebbe om mijn gezondheid een knak te geven of niet , na een tweede ziekte - die ik hier doorgestaan heb, ben ik derwijze verzwak t gebleven dat ik volstrekt vleesch moest gebruiken , en ook niet zonder een glas wijn. kan zijn, zonder in flaauwten te vervallen" enz. Bilderdijk heeft ons menigmaal in zijne veerzen zijne onbekwaamheid 'geschilderd in het bestier van geldzaken en tijdelijke aangelegenheden. We hadden echter deze bekentenis van den dichter niet noodig gehad. Die hem van nabij gekend hadden, wisten er van te verhalen , hoe hij in dat opzicht in der daad alles beneden zich achtte. Zijne brieven leeren ons ook nog op onderscheiden plaatsen , welk eerre moeite het kostte hem voor geld te doen arbeiden. Daarenboven wendde zich nimmer een ongelukkige te vergeefs tot hem om hulp en ondersteuning. "Spreek nooit van wedergeven," schreef hij aan een ouden Oranjevrien d. "Dien God in staat stelt om aan iemand te benen, dien stelt Hy ook in staat om het te geven , en wat is dit. anders dan aan God die het gaf, terug geven ?" Zoo wordt het - ons volkomen verklaarbaar, hoe onze dichter later met een pensioen , opgeklommen ' tot eene som van zes duizend gulden, dadelijk na den throonsaf stand van Koning Lodewijk in volstrekte fivantieele armoede kon verkeeren. -- Dat hij zijn geld toch waarlijk niet verkwistte aan overtolligheden in spijs, drank of kleeding, leert ons weder een schrijven aan de Vries. "Ik moet waarlijk ' lachen (zegt hij) om 't briljant leven, waarvan gy meldt ! Ik woon zoo gering mogelijk op gestoffeerde kamers. Ik draag linnen, iets slechter dann de overtrekken der voetmatten by mijne ouders in 't voorhuis plachten te zijn : kleêren van laken dat in Holland geen f 2.— de el zou kosten, en heb sedert het eerste jaar dat ik hier ben, geen kousen aan de beenen gehad , maar alleen stukken van kousen om de knie gebonden, tot in de laars. Want - men - kan hier zelden anders gaan dan in laarzen , en zoo ga ik altijd , by gebrek van kousen en schoenen ; die ik echter na mijn laatste, ziekte heb moeten EILDERDIJK. 43 7 koopen , om dat ik in geen laarzen meer kon gaan. Ik eet _'s middags mijn stuk koud rund- of lamsvleesch , 's avonds mijn stuk brood ; en nooit anders; en ik kom nooit in gezelschap, comedie, of buiten. Mijn vrouw draagt een katoenen kleedtjen (en zoo ook mijn kinderen) , of een simpel mousselin. Wat zy van kostbaarheden had, heeft ze opgeofferd in mijn ziekte. Waar is nu het brillante P Nog nooit heb ik iemand een kop thee of koffij geschonken. "Maar ik zal 't u zeggen. Ik heb volstrekt een glas wijn noodig en dus gebruik ik omtrent in drie dagen een flesch Bourdeaux wijn. Dit is hier zeer brillant en loopt in het oog. Ging ik ze in of buiten de stad _ in een herberg drinken , zoo zou er niemand iets tegen zeggen , maar dat ik over tafel een glas , en 's avonds in mijn studie een tweede gebruik , dit . vindt men hier eene onvergeeflijke luxe." Wat dunkt u , lezer , van deze gulle openhartigheid en kinderlijke eenvoudigheid van een man als Bilderdijk ? Vondt gij ooit iets dergelijks in onze moderne denkende geesten ? Is hier iets dat maar zweemt naar dien ondragelijken hoogmoed, dien men nu eenmaal schijnt gezworen te hebben onzen Meesterzanger in alles aan te Lichten ? Hoor nu ook eens hoe hij over zijne eigene verdiensten oordeelt. "Zonder my aan te matigen den uitbundigen lof van kennis en bekwaamheid , my toegezwaaid (schrijft hij aan zijn Recensent) , die meer afschildert wat ik eenmaal gewensekt had te kunnen worden, als waartoe de ongenade van tijden en omstandigheden my toegelaten heeft te geraken ; ja, ik geloof nog somwijlen , dat by eene 'verandering van lucht en betrekkingen, lief my mooglijk zou zijn eenigszins nutíiy te wezen in mijn VaderZancZ, door de mededeeling van hetgeen mijn zekerlijk arbeidzaam leven my heeft doen opzamelen ; maar aan dat te beandwoorden , wat ik zou wenschen, wat ik in staat had kunnen zijn te praesteerén, en wat men misschien van my verwachten zou ; dit WelEdele Heer, gevoele ik in mijnen vervallen toestand niet meer te kun - nen. My dit in te beelden , zou dwaasheid , het my voor te stellen, vermetelheid., het te beloven , belachlijke grootspraak zijn, en ik wensch my aan geen dubbelhartigheid schuldig te 438 BILDERDIJK. maken , die nooit in mijn aart is _ geweest , en waarvan ik altijd een afschrik* gevoeld heb. Nuttig te zijn was altijd mijn zucht; en het gevoel van mijne nutteloosheid heeft veellicht meer dan. iets anders toegebracht om my in deze kwijning te dompelen. Maar thands heb ik met de krachten . den moed verloren om er my uit te verheffen, en ik verwijt mij ieder uur van den dag (het weinige en het nutlooze van hetgeen ik nog kan, en tracht, en doe, aanziende) een verachtelijk doodeter geworden te zijn." Bedenk nu , dat deze man alléen aan zijn vaderland eene geheel nieuwe Letterkunde geschonken had , waarin zooveel meesterstukken in voortreffelijkheid met elkander wedijverden , en be. dwing uw toorn dan , als gij honderden middelmatigheden van onzen dag dezen landgenoot hoort verguizen. "Ik had jonge lieden noodig (zegt hij elders) die lust hadden om iets te worden (in 't Vaderland waren er zulken) , wien ik wat ik wist meêdeelde, den weg wees , die ik leerde en deed arbeiden , in den arbeid bestuurde , met my en onder my deed werken , en wien ik de fakkel overreikte die my niet meer dient, dan om zuchtende de eindelooze schatten aan te staren die er te gaderen zijn , maar die niemand zoekt , of zoo hy ze zoekt , in den blinde. voorby loopt. Ja , had ik een leven gehad, waarin niet alles altijd had saamgespannen om my weg en deur tot de kennissen te sluiten, en by ieder stapjen dat ik deed, om verr' te smijten, ik had iets kunnen verichten, maar nu uitgeput en verzwakt, en daarby geheugenloos , sta ik in den ingang der goudmijn, onmachtig om de spa op te heffen. En of ik hier roep , Jongelingen , zie daar de stof , zie daar 't werktuig , zie daar 't gebruik daarvan , ik wil u geleiden , wordt rijk, wordt gelukkig ! geen die naar my omziet, 0 miki praetézitos etc, i Zeker had ik van kindsbeen af niet den plicht voor genoegen en welzijn verkoren , ik zou heel iets anders geworden zijn , had mijn hoofd gevolgd , en het ten minste zoo verr' .gebracht , dat ik iets in de studiën bereikt laad, 't geen ik nu nog in- staat ben een' ander te doen bereiken , maar zelf niet ener meester kan worden ; maar dus , (daar ook dat my belet worg is geheel mijn leven verloren. Had ik by deze. verzwak- BILDE1 DL1K. 439 king van hoofd eene evenredige ver wakking van ijver; voelde ik de behoefte van den geest om al verder en verder door te dringen minder ; ik zou zoo ongelukkig niet wezen, en gerust met de handen - over malkaar neêrzitten. Maar neen ! ik moet. voort, ik moet werken, en wat ik heden door geforceerde in- spanning win , ben ik morgen weder kwijt ; en zoo wentel ik zonder einde den steen van Sizyfus, die altijd weêr terug valt. --- Gelooft gy 't wanneer ik u zeg, dat ik somwijlen zoo stomp ben dat ik niets begrijp ? Nog onlangs stond ik pal by een wet uit de Basilica , en riep er mijn vrouw bij , die ze my aanstonds expliceerde : zeker is het , dat ieder dit niet zou gedaan hebben; maar wat mijn vrouw kan., behoorde ik toch ook in mijn stompste oogenblikken te kunnen." Zeg nu niet , lezer , dat Bilderdijk zich bedroog , dat zijne brieven op bijna elke bladzijde getuigen van zijne duizelingwekkende wetenschap ; dat zijne schoonste gedichten tevens de heerlijkste vruchten zijn zijner onmeetlijke studiën ; zeg niet, dat nooit Nederlander zoo velen den weg gewezen heeft naar het eenige heiligdom der kunst ; maar gevoel, zoo gij kunt, wat folteringen die geest moet geleden hebben bij dat martelend zelfbewustzijn : "Ik heb niet bereikt wat ik bereiken kon." loc waarheid heeft nooit een vereerder gehad, die haar vuriger aanbad dan Bilderdijk. Doch stel u nu dien vereerder der waarbeid voor, altoos en alom door het denkbeeld gepijnigd , niet genoeg voor die waarheid te hebben kunnen doen , haar niet naar hartelust te hebben mogen mededeelen en verbreiden ! Is het vreemd, dat "dit moordend gevoel" , zoo als -de dichter het , ergends genoemd heeft , zoo vaak een weêrklank zocht in zijne zingen ? Is het vreemd, dat zijn lichaam , dat in zijne kindsheid en jongelingsjaren reeds zoo onbegrijpelijk veel geleden had, er telkens feller door geschokt en ondermijnd werd ? Vooral in den laatsten tijd , dien hij te Brunswijk doorbracht, moest hij geheele nachten door, de prooi zijn van benauwdheden en hersenschokkingen, en alle rust derven. De hoofdpijnen, die hij in die dagen leed, en waarop de dikke , dampige lucht den noodlottigsten invloed oefende, waren onbeschrijflijk. Vaak deden. 440 BILDERDIJK. -de geweldigste duizelingen hem, zoo als hij zelf meende , "in een acces van delirium vervallen." "Dan word ik weer op eèns weggesleept tot verzenmaken (schrijft hij) , als in een wervel . wind , en het is of een dubbel wezen in my is , waarvan 't een . in bedwelming rondsnort , duizelig , zich niet kunnende ophouden , alle voorwerpen dooreenmengende ; het ander, dat het , als tranquil in het midden gezeten , met dartele verachtiiag rond doet dansen , hemel en aarde beneden zich ziet en op een afstand van zich houdt." In die oogenblikken was zijne vrouw met vaerzen uit zijn mond op te schrijven somwijlen zoo afgemat , dat zij geen arm meer verroeren kon. En in dezen toe- stand schreef die onvermoeide lijder niet enkel bundel op bundel heerlijke vaerzen, maar de oorspronkelijkste taalstudiën, die ooit in. Europa geschreven zijn, en vond dan nog den tijd om een lijvig boekdeel van Emendatiën over verscheiden Classici, en een voortreffelijk werk over het Recht samen te stellen , dat door de voornaamste rechtsgeleerden in Duitschland-zelf hoogelijk geprezen werd. Dit laatste met name hield hein onledig, toen hij aan de Vries schreef : "Ik heb niet geslapen , en ben dus nog al redelijk. Slaap namelijk , is bij mij nooit anders geweest dan eene tegennatuurlijke bedwelming , die snij foltert terwijl zij duurt, en vreeslijke hoofdpijnen nalaant die in vroeger tijd na de thee allengskens ophelderden, nu voortduren. Ik sliep voorheen zelden dan om den derden nacht ; nu breng ik wel zeven , acht, ja tien etmalen achter een door, zonder dat er sluimering in mijne oogen koomt , doch eindelijk bezwijke ik, en val in die soort van slaap die my eigen is ; en zoo niet, moet ik hem door opium maken." - Een onmensch die hier spot- ten kan! - Intusschen griefde hem nog het meeste het lijden zijner dierbare echtgenoote, en het verlies zijner beminde spruiten. "Mijne ongelijkbre vrouw verliest hare gezondheid hier (schrijft hij) , -en het eene kind na het andere (gezonde, frissche, vrolijke en sterke kinderen) ontvallen my met het tand krijgen, dat hier duizenden wegsleept, en in geen land ter wareld zoo gevaarlijk =is. In weinig maanden heb ik er drie achter een verloren. BILDERDIJK. 441 Sedert dien tijd heb ik rust noch duur , en mijne vrouw schreit nacht en dag. Angsten, die 't hart in de borst smooren , beklemmen ons slapend en wakend voor het jongsté, dat nu weêr in dien _tijd is , en er één heeft doorgebroken." Denk u den kamp van dat gloeiend vad erhart , en gevoel dan wat edele Godsdienstzin er zegeviert in vaerzen als de volgende: TER UITVAART VAN MIJN JONGSTE KIND. Ontwikkeld deeltjen van .my-zelven, Beminlijk , dierbaar kind — vaarwel! Dus wil 't onwraakbre Grodsbestel , Ook u moest ik ^en grafkuil delven. Welaan, ontfang mijn' laatsten plicht! Vaarwel , vaarwel ! hy zij verricht! Ik heb u met betraande wangen, ó Jongst, ó tederst liefdepand, Uit moeders scheurend ingewand Op sidderenden arm ontfangen : Mijn' eersten plicht, by al mijn smart, Betaalde 't dankend Vaderhart. Ik heb u 't zoenbad opgedragen, Dat kinders wascht' van oudrenschuld. Zie daar mijn' tweeden plicht vervuld. Wat bleef den Grijzaart meer te vragen, Ten zij hy u aan 't vroege graf Met tranen wiesch en overgaf! Maar ach ! waar berg ik u in de aarde? Helaas , geen ouderlijk gebeent' Ontfangt u in het grafgesteent', Waar eeuw aan eeuw hun asch vergaárdé ; Maar, vreemdling in uw Vaderland, Bedekt u vreemd, gebedeld zand. 't Waar weinig, uit bezit gestoten Van erf, en haaf , en eigen zweet, Te sterven aan onheelbaar leed, Van huis en haardsteê uitgesloten: . WARANDE N. REEKS , I 5. YXIX 4 4 2 BILDERDIJ K . Maar neen , de moedwil rooft op 't snoodst, Het stof der ouders aan hun kroost. Doch rust ! Met wien uw asch zich mengen, By wie uw lijkj en moog vergaan ; Een nieuwe dageraad breekt aan; En de ochtend zal ons wederbrengen, Waar 't Godgetrouwe Voorgeslacht Zijn Nakroost in zijn armen wacht. Ligt de aarde met mijne ingewanden Van Oost tot Westen overspreid? Wy vreezen geen vergetelheid: Gods Engel kent u, dierbre panden! Zijn ooges slaan uw rustkoets g, In alle hoeken eve n na. Ja, rust, mijn teigjen ! Wees vrij balling Van 't Oudvoorvaderlijke graf! Uw rust hangt van geen slaapsteê af. Geen lastdiers kreb , geen beestenstalling Heeft Jezus kindsheid-zely' veracht, Daar 't knielend Oost hem wierook bracht.' Dan b, wat lachend aangezichtjen, Wat roosjen 'op uw bleeke koon, Wat trekkend , wat aandoenlijk schoon Belonkt me in 't afscheid dus, mijn wichtjen; Als lachtet gy, der wareld moê , De .0 toebereide grafplaats toe! Ach! zou uw zieltjen reeds gevoelen Hoeveel het by dit sterven wint? Gewis , gy doet het , ja, mijn kind! Gy hebt genoeg van 't aardsche woelen, 1 Men geeft wel blijken Bilderdijk goed te kennen , wanneer men hem in zijn godsdienstgevoel meer heiden dan Christen verklaart. Die catheder-koningen moesten toch wat meer eerbied hebben voor zich zelven, en bedenken, dat hunne leerlingen later bij het lezen van des dichters zangen wel eens konden leeren inzien , dat hunne Hooggeleerde Heeren Professoren ze nooit gelezen of nooit gevoeld hebben! BILDERDIJK. 443 Gy zaagt uwe . Ouders hoeft er meer, Op dat men de aard vervloeken leer'! Ook gy , wat hebt gy , dan geleden, Daar alles , alles om u heen, Versmolt in rusteloos geween -, Verpletterd lag door tegenheden; En . zelfs geen lach u 't welkom bood Uit de opgereten moederschoot. Ja , dierbaar wicht] en, dit is leven! Dit heet, op de aard, en mensch te zijn! Vergaan in ziels- en lichaamspijn! Dit had een Vader u gegeven, Maar, dierbre tot geen' andren prijs Verkrijgt men 't eeuwig Paradijs. v God, wat moet uw hemel wezen, Indien hy zoo veel smart vergoedt, Als hier de oprechte lijden moet -- Maar neen (uw Goedheid zij geprezen!) Als scheplenwaan , uit hoogmoed blind, Zich hier in 't aardsche lijden vindt. Ja , onbegrijpbre bron van goedheid, Miskennen we uwe weldaa^n niet! Ach ! aardsche wellust heeft verdriet; En 't aardsche lijden heeft ook zoetheid, Die U in 't goed en 't kwaad erkent, Zij dankbaar, wat uw wijsheid zendt. Die echter beiden af mocht smeeken... ! ó God , wat voorrecht zoo men 't mocht ! --^ Een rasvolbrachte hemeltocht! o Zaligheid, niet uit te spreken ! — Ga , spruit] en , ga ter zielrust in! Mijn rouw is enkel wrevelzin. -Ja, ga, en neem van Vaders lippen Dit laatste kusj en ! neen , nog dit! Sy leeft, die voor uw onschuld bidt. Duikt neder, smart en wanbegrippen! 444 BILDER.DIJK. Duikt , ouderzucht en inenschlijkheid ; Of , schreit van vreugde , zoo gy schreit! Vaarwel , tot de wanbraak van dien morgen, Die zaad en oorsprong weêr vereent! Vaarwel, voor 't jongst ! Genoeg geweend! Het lijk in 's aardrij ks schoot geborgen, En Gode dank gebracht en lof, Die Englen wekt uit nietig stof! Vaarwel ! nog eens ! mijne Adelheide! Vaarwel Irene ! rust in vreê ! In u hervond ik deze twee, En . andermaal begraaf ik beide! Ga , telgj en , neem voor alle twee Dees vaderlijken kus nog meê ! Neen , breekt niet op , o tiental wonden, By 't treffen van dees nieuwen slag! Wy naadren aan den blijden dag, Dat alle weedom wordt verbonden, Ga, dierbaar spruitj en , ga ter rust: Thands heb ik u voor 't laatst gekust. Gy, Almacht, die by 't hardst beproeven Den traan tot lichtnis schonkt der smart, Ontfang dit offer van ons hart! Wy brengen 't u, bedrukte droeven, Ach ! eenmaal schenkt Ge 't ons weêrom : Wy zwijgen , overdwelmd en stom. Op al de punten 3 , die door J. de Vries in zijne brieven aan Birderdijk werden voorgelegd , zijn des dichters andwoorden nadrukkelijk en eenvoudig , waardig ,, niet zelden luimig , altijd merkwaardig voor de kennis van zijne zienswijze en inborst. Afdoende zijn zij op alle hoofdzaken , zegevierend, in het bezonder, tegen ingebrachte bedenkingen, als of zijne uitzetting als zoodanig door de toenmalige RRe;eering niet zoo ernstig gemeend was geweest; in elk geval, de terugkeer in het Vader 1 Da Costa. BILDERDIJK. 44.5 land nu sedert lang voor hem opengestaan hnd, en dus mogelijk was geworden. . Wat het eerste aanbetreft , men had menigmaal, volgends het schrijven van de Vries, voorgegeven, dat Bilderdijk verlangde zijn vader-land te verlaten, De dichter weêrlegde deze aantijging. door aan te toonen, dat hij in dat geval met den Prins zou vertrokken zijn, of kort daarna, toen de Procureur de Bas en, andere welmeenende vrienden , uit bezorgdheid voor de eerste gevolgen eener omwenteling, er hem toe drongen. Maar hoezeer hij begrepen had , dat in de wanorde eener omkee'ring van zaken , als toen te wachten was , hem de grootste gevaren dreigden, hij was gebleven , omdat hij 't zijne plicht rekende in zulke oogenblikken de zijnen niet te verlaten. Zoo hij had willen heengaan , zou hij zijne papieren , handschriften, aanteekeningen, en vooral zijne zeldzame boeken, zijne zaken van affectie eerst geborgen hebben. "Had ik willen heengaan om schulden , zegt hij , zoo had ik arresten op mijn goed moeten wachten , en ik had er dus zulke dingen aan moeten onttrekken. Wat mijne schulden betrof, schoon ik zeer licht begreep , dat zy voor de genen , die mijne ressources niet kenden noch er toegang toe hadden , die honderd namen in mijn boeken vonden die zy niet konden uitvinden , en dus honderd pretenziën moesten laten zitten , die ik h ad kunnen invorderen , en , kreeg ik mijn schuldregisters weer , nog invorderen zou (onder beneficie van Relief naamlijk , de tijd voor Practizij ns declaratie verstreken zijnde) ; schoon ik begrijp , zeg ik , dat zy voor zulke daar vreemd invallende personen belemmerend konden zijn in dat oogenblik , zy waren 't voor my niet; en, uit den practijk scheidende, hetgeen alles wat anders , jaren loopt en loopen moet in onzen hofpractijk, exegibel maakt , had ik zeer licht alles betaald zonder gêne. Wat weg men nu ingeslagen heeft, weet ika niet; maar dit doet tot de zaak niet. Genoeg dat ik bewijzen kan dat mijne pretenzien , ik spreek van geen meubelen , boeken enz. mijn schulden meer dan dubbeld te boven gingen. Bewijs van dit assertum heb . ik hier in Brunswijk ; maar wil men 't, ik ben in staat de berekening op te maken en UEd. voor te leggen." 446 BILDERDIJK. Op de tweede plaats had men gezegd , dat de te rug keer van- Bilderdijk in zijn vaderland voor hem open stond. Want wat zou hem beletten van de Amnestie gebruik te maken ? — "Alles", andwoordt de dichter. 1P "Ik heb er geen gebruik van te, maken, want kan inkomen zonder amnestie. Ook slaat de amnestie vol. strekt niet op mijn geval. En zoo er amnestie te pas koomt, zoo ben ik 't die ze zou moeten geven , niet nemen. 2° Mijn gebrek van bestaan in een Vaderland, waar ik door de gevolgen van die uitbanning die ik ondergaan heb, en 't geen daar toe geslagen is , alles verloren heb , alles heb achtergelaten en niets weerom vinde. • Zeker, 't valt harder, dan men waant, in een Land arm weer te komen om gebrek te lijden , waar men op. een zekeren voet geleefd heeft; en vooral in zijn eigen Vaderland. En wat bestaan toch zooi ik my daar vérschaffen ? Zal ik lessen geven , als in Engeland en hier , in omni re seibili , gelijk men placht te zeggen ? Want het is waarlijk om te lachen waar ik hier niet al in doceer. Gij kent het spreekwoord, van 't land der blinden ; en dat , van den profeet in zijn vaderland. Zal ik den practijk weêr opvatten ? Vijf jaar moet ik practizeeren,, en goeden practijk hebben , eer ik van mijn loopenden practijk leven kan. En waar ? In den Haag? Toen waren er circa vijf of zes Advocaten nevens my, die een genoegzamen of ruimen practijk hadden, toen er een Hof van Holland , Hooge Raad , Raad van Braband , Gecommitteerde Raden , H. Hoog-Mogenden , als Rechter in appel van de Coloniën , Raad van State , het Jachtgerecht der Houtvestery en 't Gerecht van de Haag waren. Wat is hier niet van vernietigd , verplaatst,. etc ? En zal ik , die toen door- de omstandigheden van tijd alleen en door 't gerucht dat ik in,. 't Crimineele maakte, spoedig opkwam en er (tegen alle uitzicht en opinie aan) . in raakte , nu eensklaps een van de vier zijn die er mooglijk van leven kunnen? Van der Linden ten minste kon het niet, en woog my in den practijk (van eigenlijk gezegde Rechtsgeleerdheid spreek ik niet) ten minste driedubbeld op ; en dit is het waar het hier op_ aankoomt. Of ik in een zaak , waar ieder voor staat,. doorzicht heb en een meester ,stuk doe, dat geeft naam : maar koomt zelden voor, en ik BILDERDIaK. 447 beleef het misschien niet enz. 3° In Holland terug te komen stelt my bloot, of liever onderwerpt my noodwendig, aan een van de allergrievendste zaken. voor my. Namelijk, aan duizend vragen omtrent zaken, die ik wensch te vergeten, en zoo veel in my is , vergete , waar meê ik een half jaar lang gefolterd zal worden. Dit weegt by my zoo zwaar, dat niet dan 't begrip van : 't is nu een plicht, dat ook alweér door te staan , my zou. kunnen bewegen , om in een plaats waar duizenden menschen my kennen , en ik geen -rust zal hebben van bezoeken en aanspraken van nieuwsgierigen, van niets doenden etc. etc. terug te komen. - Dit te ontwijken , is het oogmerk geweest van een houding die ik hier in Brunswijk komende heb aangenomen-, en zoo lang bewaard , tot alle nieuwsgierigheid van elders voldaan was; en , schoon men het vreemd vond, het heeft my duizenden van folterende oogenblikken uitgewonnen. "Maar eindelijk 4° , gelooft men dat ik my in Holland in den tegenwoordigen staat van zaken anders dan een mistroostig leven beloven kan ; zoo bedriegt men zich zeer. Het is onbeschrijflijk hard voor my, Holland , zoo ik 't vinden zal weêr te zien. Ik behoef dit niet uit te halen , ieder verstaat my die hart en hersenen heeft. Het moet het voor ieder zijn, die Holland anders gekend heeft ; maar voor my is het dit oneindig meer, om dat dat alles verloren is, waar voor het bloed van zoo vele mijner voorouderen , mijn erfgoed, mijn rang, staat, alles, opgeofferd geworden, en gedurende zoo veel eeuwen geleden en doorgestaan is. 1, 50, Ik heb my voor ten minste zes jaren erkondigd had ik byna gezegd, ó mijn hoofd! Ik heb my toen laten onderrichten omtrent de wijze hoe ik in Holland zou kunnen leven; en men berichtte my , dat om of practijk te oefenen , of onderricht te geven, ik volstrekt noodig had actif burger te worden, dat is (verklaarde men my) deel te nemen in de grondvergaderingen , sommige posten in geval van verkiezing aan te nemen etc. , met één woord , deel te nemen • in de usurpatie van de Souvereiniteit. Kon dit vallen in iemand, die teder denkt , ,en op mijne wijze de zaak beschout ? Nog iets ! het is een groot 448 BILDERDIJK. onderscheid, in een land waar men is , de possessie der regeering die nobis invitis gearripieert wordt , te erkennen en er zich aan te onderwerpen , of , eens daar buiten zijnde , dit door zijn wederkeeren te doen. In het eerste geval is het plicht, door 't_ Evangelie zelf ons voorgeschreven. In het tweede geval ,r involveert het erkennen van de possessie een erkentenis van recht. Zich van buiten onder een regeering te begeven , is die regeering voor de zijne aan te nemen, te adopteeren; 't is een active en geene bloot passive daad. Het 'is een pactum civicum met het gantsche volk zoo het dan facto geconstitueert is" enz. Hik, vond echter geen zwarigheid om met Curatoren van eene Akademie te handelen, omdat dit geen Gouvernement raakte, en. hij in zulk geval vreemdeling, of liever tijdelijk inwoner zijn zou , zoo lang de verbintenis duurde. "Het is my (evenwel) in 't hoofd geschoten," laat hij er onmiddellijk op volgen, "dat mogelijk de Universiteiten thands anders gesteld en van bestuur en betrekking tot het Gouvernement veranderd waren ; en ik - heb wel honderdmaal u daarover willen schrijven. Dit is nu voorhy; maar ik bid u, WelEdele Heer, verlies het punt niet uit liet oog in het plan dat men beramen mocht. Geen zoogenaamd act burger in den zin als boven ! en , zoo lang de renunciatie hangt , ook geen andere betrekking tot het G ouvernement, dan die een vreemdeling heeft , zoo lang hy in 't land is ; dat is , passive gehoorzaamheid zoo lang.". Iedereen staat hier zijn oordeel vrij : maar men vergunne ons,, eerbied te gevoelen en bewondering voor een man , die in geen. opzicht wist te plooien , waar de plicht hem anders gebood. 11ie Bilderdijk voor een gewetenloozen huichelaar houdt, mag zich. in de Geschiedenis gerust skeptikus verklaren, en tevens aannemen , dat rechtheid van handelen en grootheid van ziel louter, hersenschimmen zijn geworden. Waarom hebben onze Heeren Recensenten, die de Odilde-brieven ter helfte hebben overgeschreven, niets aangehaald uit Bilderdijks briefwisseling met de Vries ? Waarom heeft Dr. Van 'Vloten , bij het samenstellen ..Zijner Anthologie uit Bilderdijks dichtwerken , zijne dagen en nachten besteed, om het publiek eene distellezing aan te bieden BILDERDIJK. 4491 uit deze brieven ? Waarom heeft hij , zonder de minste kritische. schifting of ontleding , slechts hier en daar eenige dichterlijke overdrijvingen opgeteekend , en deze dan nog vaak uit haar natuurlijk verband gerukt, zoodat men, in plaats - van bij het heldere zonnelicht onzen grooten landgenoot in zijn geheel te aanschouwen , bij een walmende toortsvlam slechts enkele schaduwen zijner handelingen te zien krijgt? Intusschen verviel Bilderdijk, zoo door . de smarten zijner ballingschap als door het hem zoo ongunstig klimaat van Brunswijk, hoe langer zoo meer in een kwijnenden toestand, die het ergste deed vreezen. Men kende geen geneesmiddel meer voor zijne kwalen dan het inademen der vaderlandsche lucht. — Zijne benoeming tot Hoogleeraar in de rechten te Franeker, waar de edele Jeronimo, de Vries zoo voor geijverd had, was niet doorgegaan, omdat. Jan Melchior Kemper die uit al zijne macht had tegengewerkt. Deze in zoo vele opzichten voortreffelijke Vaderlander wilde. niet, dat, tot het vormen der aanstaande Regenten inzonderheid, een man zou worden aanbevolen , wiens politieke beginselen hij geheel ten onrechte . meende dat alle zedelijke waarde van den mensch als zoodanig , eii tevens alle burgerlijke vrijheid moesten ondermijnen. "Maar laat hem terugkeeren (schreef hij) ; laat menhem zelfs een post tot zijn onderhoud geven, laat hem zelfs Hoogleeraar in de fraaie Letteren of Nederlandsche taal worden. Het Vaderland moet inlandsche verdiensten erkennen ,. hij kan • daarin nuttig zijn." Eindelijk werd het den zwaar beproefden, Edelen balling werkelijk vergund naar zijn Vaderland terug te keeren. Toen hij,. aan boord van het Tjalkschip de Hoop met een vliegenden storm den Hollandschen zeeplasch was genaderd , en hem een Vaderlandsch ontbijt werd voorgezet, zong hij vol verrukking: Dank Hemel! 'k heb dan , voor mijn dood, Toch nog een Vaderlandsch stuk brood Op Hollands zeeplas mogen smaken! De tranen rollen langs mijn kaken; Maar wat mijn hart daar by gevoelt, 45O , BILDERDIJK. Wordt door geen tranen afgespoeld. 0 God ! hQe smaakt , na zoo veel leed, Hoe smaakt die Vaderlandsche beet! Dat voedzaam brood , vervuld met zegen! Zoo , dunkt my , stort de zomerregen Op de uitgedorde drooge plant. Op 't van den gloed ,gespleten land! Wat is my aan uitheemsche kust, Verpeste weelde , valsche lust; Wat zijn my vreemde lekkernyen, Of geestelooze Feestpartyen; Waarby het kwijnend hart verzucht Naar reine Vaderlandsche lncht ! Haal , haal nu adem , o mijn hart! Vergeet een deel van al uw smart, Zie daar de Enkhuizer zilte stroomen: Uw noodlot heeft een 'keer genomen Haal adem , afgepijnde borst! Lesch hier uw lang gevoede dorst! o Stroomen ! stranden ! Hollandsch zand! Hoe blijde reik ik u de hand ! — Hoe is mijn ziel van lust doordrongen! Mijn hart schijnt aan den boei ontsprongen ! -- Mijn drift , o matig u ! bedaar ! Die zwelling is mijn hart te zwaar. — Mijn boezem - hijgt, en schokt, en klopt, Van duizend tochten overkropt : -Het wemelt alles voor mijn oogen : — 'k Verlies gevoel en denkvermogen : -- Mijn brein doorzuist een worstlend meir: 'k Bezwijk en vind mij-zelf niet weêr. — Straks begroette bij den Hollandschen wal; en zong in datzelfde gevoel van vervoering: 'k Heb dan met mijn strammen voet, Eindlijk uit d'ontstuimen vloed, BILDERDTJK. 451 Hollands vasten wal betreden! 'k Heb mijn kromgesloofde leden Op zijn bodem uitgestrekt; 'k - Heb hem met mijn lijf bedekt: Heb hem met mijn arm omvademd; 'k Heb zijn lucht weêr ingeademd; 'k Heb zijn hemel weêrgezien ; God geprezen op ' mijn kniên ; Al de doorgestane smarte. Weggebannen uit mijn harte, En het graf van mijn geslacht Dit mijn rif terug gebracht ! — 'k Heb dit , en , genadig God! Hier voleinde ik thands mijn lot! Iaat, na zoo veeljarig sterven, My dat einde thands verwerven! Dit, ó God, is al mijn hoop Na zoo wreed een levensloop! Zoo was dan door den aanhoudenden ijver van een edelen belangloozen vriend de hoofddichter der Negentiende Eeuw in zijn Vaderland terug gevoerd. Dat er tusschen hem en zijn weldoener een onverbreekbare vriendschapsband gelegd was, spreekt, voor wie het hart van den beweldadigde heeft leeren kennen en waardeeren , wel van zelve. "Gv zijt dan nog altijd dezelfde, dezelfde onvermoeibare vriend , voorstander en weldoener des verstotenen ballings , dien gy u zoo grootmoediglijk aantrokt," schreef Bilderdijk in die dagen. En die onvermoeibare vriend en weldoener is Jeronimode Vries tot des dichters dood toe gebleven. Na zijn dood legde hij van Bilderdijk deze treffende getuigenis af : "Niets dan vriendschap, niets dan hartelijkheid heb ik van hem ondervonden." "Nimmer verstiet ik hem (zegthij), als anderen. Hij wasdaartoe in mijn oog inwendig te goed, te ongelukkig voor zichzelven , te liefderijk jegens mij." Terugkeer in het Vaderland zegt Da Costa, en brood voorgade en kroost waren voor Bilderdijk twee zeer verschillende 452 BILDERDIJK. zaken. — wel was reeds in 1805 bij de Amsterdamsche )Afdeeling der Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde voorgesteld, Bilderdijk te bewegen , om als Rector in de Nederduitscke Taal, Weleprekendkeid en Dicktkunde bij gemelde Afdeeling op een eenigzins voordeeligen voet voorlezingen te houden. Maar daardoor was nog in geenen deele op een duurzamen grond voor zijn onderhoud gezorgd. Prof. Brugmans ried hem de letteren te laten varen , en een post te verzoeken , die hem een duurzaam bestaan kon verschaffen. "Oordeel van het uitwerksel van dien slag op mijn hart" , schreef de dichter aan de Vries. "De letteren te laten varen is mijn dood; zij maken de hoofdstof uit, waar alleen ik in leven kan. In 's hemels naam, geene posten! geene ampten ! dan liever nog, zoo zwak ik ben, tot de Advocatie wedergekeerd." Spoedig dreigde het zoo ver te zullen komen , dat de nauwlijks uit Duitschland terug gekeerde dichter in Rusland eersen leerstoel , en eene bete broods zou moeten gaan zoeken. Vreeslijk greep dat denkbeeld den zoo licht overprikkelden zanger aan, en zocht lucht in het navolgend van grievende smart en gloeiende verontwaardiging vlammend dichtstuk: Ik mocht u dan weêrom aanschouwen, 0 Vaderland mijn hart zoo dier! Ik zag uw welige landouwen Geplonderd door het oorlogsvier ; Ik zag uw bloei verslenst, verschoten; Uw dierbre Zee- en Koopvaardy, Die ae aard bedekten met heur Vlooten, Gestokt , verlamd, in Maas en Y ; -- Ik zag uw schat en Staatsvermogen Verdwenen, uitgeput , verslapt; Uw adersappen weggezogen, Het hartebloed u afgetapt: Ik zag uw Vrijheid ..... ! ach , bezweken, Met rug en lenden ingetreên ; En wat mijn mond niet uit kan spreken, Mijn hart gevoelen kan alleen. Ik zag het, ja, en gaf u tranen. Ach , tranen ! waarom niet mijn bloed? BILDERDIJK. 4 5 3 0 mocht het u van rampen spanen, Voor u te vlieten, waar het zoet! Maar neen ! zelfs in uw ramp te deelen , Ook dit is my door 't lot ontzegd; Het eenigst dat my nog mocht streelen By al het wee , my opgelegd ! ó Hemel ! zoo mijn hart moet lijden, Waarom niet met mijn Vaderland ? waar- , waarom moet ge my benijden, Wat heel dit hart zich heeft verpand! o Waarom , 't zij my kalmer dagen Of wreeder leed te wachten staat, Waar-, waarom elders na te jagen, Hetgeen mijn boezem nooit verzaadt! Of waarom de onbegrijpbre koorden , Waardoor my 't hart naar Holland trekt, En 't zaligste van 's warelds oorden Slechts afkeer en verachting wekt ; Ja , waarom die onbreekbre banden Niet losgescheurd en afgerukt, Op dat my, aan uitheemsche stranden, Dat denkbeeld niet te mortel drukt! Waar-, waarom my geen hart ontnomen, Aan 't dierbaar Holland zoo verkleefd, 't Geen in genoegelijke droomen My eeuwig voor mijne oogen zweeft! 0 , waarom mag ik hier niet sneven, En aan de Vaderlandsche lucht Mijn dank en laatsten adem geven, Gelukkig in mijn jongsten zucht! .Hoe ! hebben Neêrlands vruchtbre dalen, Heeft Hollands moederlijke schoot , Voor my geen rustplaats na mijn dwalen, Voor my-alleen geen mondvol brood? Ach ! Pool en Rus, en Jood en Heiden , Vindt toevlucht , nooddruft op uw grond; En ik , van huis en maag gescheiden, Ik zwerf de kreits des aardrijks rond! Ik moet by woeste Roxelanen 454 BILDERDLTK . En -waar de zon geen schijnsel zendt, Mijn kinders voeden . met mijn tranen, In ballingschap , die nimmer endt! Ik moet by ongastvrije Gieten, Kozak , en Tarter , en Sarmaat, De dorre paardenschonken eten, Die gier en schakal overlaat! Ik moet voor heel Euroop verloren, Aan Wolgaas naauw bewoonbren boord, 't Gegrom des fellen woudteers hooren , Door honger uit zijn nest gestoord! Ik moet mijn beenders voelen trillen, Wanneer ik, by de winternacht, Mijn Egá in mijn arm hoor gillen Op 't huilen van der wolven jacht! Ik moet mijn kroost van schrik bezweken, Mijn Gá verstijfd zien, by 't geluid Van 't donderknallend ijsschotsbreken, Wen Bloeimaands dooi den stroom ontsluit! Ik moet de kou mij 't vel zien zengen, En , duikende in een beerenvacht, Het jaar één oogstdag voort zien brengen Na vijf paar maanden winterdracht! .Ik moet , in dorre heiwoestijnen , Natuur, verlaten , krachtloos , naakt, Zich , als op 't ziekbed , dood zien kwijnen , En 't vuur haars levens uitgeblaakt! Ik moet .... Dan ach ! vergeefsche klachten! Wat zijn my beer of wolvenheir, Bevrozen stroom of winternachten, Indien ik 't Vaderland ontbeer! Wat scheelt my 't ijs der Samojeden, Of 't Tempe van Epirus' kust! Wat zijn my 's aardrijks zaligheden, Of weeldrigheid van dartle lust! Wat zijn ze een hart (bij 't rustloon hijgen Naar 't onvergeetbre Vaderland) , Waarin nooit andre zucht kan stijgen, Nooit andre - drift wordt ingeplant! BILDERDIJK. 4 5 5 Ontwortel die , gy rijt het open! Roei ze uit, gy scheurt het van elkaar! Zijn minste vezels moogt gy sloopen; Maar 't ademt nimmer dan door haar. fl Gy , mijn lieve huwlijkspanden! Ook 't uwe zal in vreemde lucht, Voor 't zelfde dierbaar -Neêrland branden, En stemmen met uws Vaders zucht. Gewis , uw tranen zullen stroomen, Wanneer, van lager zon bestraald, Hy u aan Ofys woeste zoomen Van 't lieve Vaderland verhaalt. Gy zult van Vecht en Amstel hooren, Jaar niemand Vecht of Amstel kent, En zeggen : "Ware ik daar geboren, Waar God zoo ruim een zegen zendt !" G-y zult my met verbaasdheid vragen, Wat uit dit Eden: my verdreef; En — zal uw hart het kunnen dragen , Wanneer ik schreiend andwoord geef P -- o Ja , gy zult het , lieve Telgen! Uw hart zal Hollandsch zijn als 't mijn! En ook de kroes, die ik moest zwelgen, Zal u een spoor tot braafheid zijn. Gy zult uws Vaders naam verbreiden., En , met zijn naam, Bataafsche deugd: '-y, Neêrlands letterroem verspreiden, Zoo verr' gy adem scheppen meugt! En mooglijk dat , na macht van jaren, Uw kroost zijn oorsprong wederzie! 0 , dat het dan d' Enkhuizer baren Den laatsten groet uws Vaders bie! 0 zegge 't dan : "Geliefde kusten, Bloeit welig naar mijn Grootvaárs beê !" En, waar mijn beenders mogen rusten, 0 voere 't hen naar Holland meê ! Wordt vervolgd. VONDEL, IN ZIJN "BESPIEGELINGEN ", DOOR P. F. J. V. DE GROOT. III. "Van Godtsdienst" schrijft Vondel boven het Vierde Boek van zijn leerdicht. Godsdienst ! Keurling uit de, paarlen , die dit leven schoon -doen zijn! Verhevenste kracht van het heerlijke leven der zielen ! Hoe blijft de behoefte daaraan zich onverdelgbaar doen -gelden , hoe zweeft zij glansend zelfs . boven den afgrond van afdwalingen des Heidendoms en boven de puinen des nieuweren ongeloofs ! Overal heiligdommen, tempels en altaren. Geen dorp, waar de nederige torenspits van achter het groene loover niet tot Godsdienst wenkt, geen stad zoo snood, of tal van statige klokken roepen er dagelijks woorden des hoogeren levens over uit. Sedert eeuwen wijdt men schatten aan den luister der - Godsdienst in iederen Staat , waar het gerechtshof van waardeering der billijkheid, waar de welingerichte woning van familieleven getuigt. Godsdienst , is een steun van de zedelijkheid , de hoogste uiting onzer verhevenheid boven het redeloos dier, het brand- punt van het geestelijk, dat is: bij uitstek mensckelj/k leven. En al is het besef van kunst en wetenschap, van zinnelijk leven vooral, vaak helderder dan het godsdienstig bewustzijn, toch is er niemand, geheel verstoken van eene aandrift naar hooger gewesten , toch trachten allen nu en dan hun vleugelen naar het leven der geesten , naar het onzichtbare , . naar God uit te slaan. Dit is+ de glorie, dit de kracht van de menschheid. Is eenmaal het godsdienstig leven uitgedoofd, dan vervalt de koning der VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. -schepping in een doodslaap van walging en verveling , omdat het eindige goed , welk dan ook , ons onbevredigd laat, nu wij door de gave des verstands iets hoogers kennen, en door den - wil, die ' van nature het volmaaktere boven het minder volmaakte begeert, tot dat hoogere geweldig heengedreven worden. Gelukkig hij , wiens wil ,door Adams val verzwakt in het ge. loof zich weder sterk gevoelt, om op te zien naar den hemel en het licht des godsdienstigen leven ! Sluit uw oog. Te ver. geefs. Wie ben ik ? van waar kom ik ? werwaarts ga ik P 4~ Ieder stelt zich die vragen. Door een God, wiens wezen en .grootheid men niet omvat, voelt het verstand zich ingesloten; , en de geschiedenis toont, dat hij, die dat Wezen zocht te mis. kennen, in duizend bijgeloovigheden verviel. Welk een onrust bovendien in de harten ! Welk een kwalijk met bloemen overdekte ledigheid in hem , die zijn volmaakt, zijn eenig geluk op aarde, bij het schepsel zoekt ! Gaat de mensch niet grafwaarts de lange keten zijner teleurgestelde verwachtingen met zich sleepend ? Men zoekt bevrediging in een hartstocht, doch waar men zich louter heil had voorgespiegeld, , vindt men eerst niet, wat men zich had ingebeeld; de onvol. -daanheid neemt toe; men eindigt met bittere teleurstelling, zoo niet met walging. Eenigen tijd ontkomen hieraan sommige karakters, die bij het verkoelen van eenen hartstocht, reeds voor een nieuwen ontvlamd zijn. Doch straffeloos wijdt niemand de diepe hulde, Gode verschuldigd, aan het schepsel; vroeg of laat ont. waakt de bedrogene uit zijn droom, vol schaamte over zich zelven, in hooge verontwaardiging tegen het gevierde afgods. beeld. Vandaar zooveel onrust in het ongodsdienstig, ongeloovig gemoed. Het menschelijk hart is zoo groot, zoo diep is daarin het beeld der Godheid geprent ! Dit ' verklaart ons dat schoone 'woord van den Koninklijken Harpenaar : gelijk het hert naar de waterbronnen , zo hijgt mijn ziel naar U , mijn God ! en die -andere aan het hart ontwelde bekentenis van den onsterfelijken Bisschop van Hippone : ons hart is onrustig tot het rust vindt in U, naar wien wij gemaakt zijn ! Hoe zou dan een rijkbe. .gaafde geest buiten en zonder God willen leven, zonder te - D. WARANDE N. REEKS, 5. XXX 458 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. vervallen tot Bene verslagenheid van geest, die vaak aan wan- hoop grenst ? Wie zonder Godsdienst is , vreest in zich zelven te treden. Men tracht zich te vergeten in vermaak en luidruchtigheid en in afleiding van verschillenden aard , men zwoegt en streeft en windt zich op, maar men vreest den dieperen blik in zijn eigen ziel en voor , innigheid kiest men verstrooiing. Wat heeft de negentiende eeuw gedaan? Verwierp zij God en Zijn Dienst geheel? Of behield zij het altaar en den tempel zonder het geloof, het uiterlijke zonder den innerlijken geest? Hier ziet men nogmaals een schermen met woorden ! Zeker, het volk , dat voor verstandsknutselwerk geen geduld, en voor vermomde geraamten van godloochenende stelsels, met schijnvernis van schoone woorden bedekt, noch oog, noch sympathie heeft; het volk, dat dolzinnig aan den band ontsprongen met daden van verwoesting den philosoof in het samenweven of afwerken zijner stelsels stoort; het volk ja sloeg hier en daar met ijzeren vuist het altaar neer en deed de voorvaderlijke heiligdommen onder mokerslagen dreunen , omdat men beweerd had : er is geen God ; den fij nbeschaafden geleerden nochtans was dit te ruw en, wellicht ook te consequent, en dien meer ontwikkelden van hart en geest scheen het raadzamer, aan het volk' de Godsdienst , in den gewonen en waren zin des woords te laten , en voor zich zelven ook het aloude woord te bewaren , maar met zulk een gewijzigde beteekenis, dat er niets meer dan een holle klank- van Gods Dienst overbleef. De geloofsbelijdenis luidde nu, wanneer men oprecht sprak : ik geloof in geen persoonlijken ' God. De pers bracht echter verklaringen als deze: ik erken het ideaal en de werkelijkheid, dus -- ik houde mij aan geloof en rede. Op al mijne paden ontmoet ik God; dat is ? -- dat is de eeuwige moederwet, de eindelooze progressieve vernieuwing van het bestaande. Waarom gevraagd naar gelooven of naar niet ge,looven ? Vervul uw hart met de heerlijke schepping en voel u -daarin gelukkig; noem dit dan geluk ! liefde 1 God ! Ik weet hiervoor geen naam : gevoel is alles. Kortom : ik geloof in geen persoonlijken God ! Het heelal met poëzie , met kunst en liefde ! plaats dat ten autaar! VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. 439 Er is geen God ! -- Ziedaar zonder woordenomhaal, het Credo waarvan, de niet-katholieke wereld weergalmt. Er is geen Opper majesteit ! geen Oneindige Schepper, van mij in wezen onder. scheiden! geen Rechter daarboven , die eenmaal rekenschap van al mijn daden vraagt ! geen Vader in den Hemel , die mij leidt, die mijn aardsch lot beslist; die mij sterkt en troost en mijn beden hoort; die den zuiveren en den rouwmoedigen een eeuwig ,heid van jubelen en jeugdig bloeiend leven heeft toegezegd. Waar blijft de Godsdienst nu ? Wat is een Godsdienst zonder afhankelijkheid , onderwerping, gebed, offer, wet en vergelding P Wat speelt men met het heiligst woord om aan te duiden den dienst van een God-Abstractie ? Even goed kon men Zwitserland vol onafzienbare vlakten, Holland vol bergen -schilderen. Zoover gaan wij niet, zegt menigeen. — Gelukkig gaat gij rzoover niet, maar gij hebt den weg gebaand; gij , zonen van Luther en Calvijn , met het verwerpen van een levend gezag -en het overleveren van het Boek des Levens aan het scherpzinnig onderzoek van iedere oude vrouw ! gij , verder nfgedwaal. den , die den Christus , den Middelaar tusschen God en den .gevallen mensch, verloochend hebt ! gij vooral, mannen , meer .godsdienstig van hart dan van hoofd, die vreesachtig uw Gods= dienst tegen den toets des verstands niet bestand waant; gij, kleingeloovigen , die twijfelend aan de harmonie tusschen weten. schap en geloof, uw Godsdienst gestreng binnen het religieus bewustzijn terughoudt; gij , wier stem door onzen tijd weerklinkt .als een mengeling van kinderlijk en edel gevoel met smartelijke tonen van weemoedigen twijfel! 0 ! God behoede ons voor den minsten spot met dat grie. vend lijden des twijfels. Doch zal de storm der Godsdienstloos- heid u niet spoedig wegslaan van het laatste wrak , waaraan uw gefolterd hart zich nog vastklemt , indien gij volhoudt, dat een religieus gevoel moet schuil gaan voor de rede; dat het ;godsdienstig bewustzijn zich richt tot een Opperwezen, wiens bestaan noch rechtstreeks noch zijdelings door het verstand wordt bevestigd ; dat de smartkreet uit het arm menschenhart 460 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. opstijgt tot een barmhartigen Vader, ja, maar van wien gij geen enkelen redelijken waarborg hebt, of Hij werkelijk of alleen in uw voorstellingsvermogen bestaat ? Geeft gij een waardig • denkbeeld van de Godsdienst, indien zij , volgens u, niet den geheelen mensch met hart en hoofd, met gevoel en verstand, doch slechts een beperkt deel zijner vermogens omvat P Maar wettigt de rede dan de Godsdienst ? Hierover hebben wij gedeeltelijk reeds in de vorige bladzijden, altijd op Vondels voetspoor , gehandeld. Het is waar over die groote levensvragen kan jaren lang geredetwist , kunnen boekdeelen vol . geschreven worden. Wat zijn er in een nog nauwelijks verdwenen tijdvak al krachten aangewend door wijsgeeren , die hun eigen bestaan, en dat huns lichaams en dat der hen omringende zichtbare wereld poogden te staven ? Iemand, zonder wetenschappelijke ontwikkeling , zou nooit zooveel scherpzinnigheid hebben vertoond ; dikwijls ware hij het geleerd antwoord op de fijne tegenwerpingen dier wijzen schuldig gebleven ; niettemin zijn gezond verstand en helder oog zag terstond de zekerheid van de zonneklare waarheden , die door spitsvondige geleerden met zooveel zorg werden nagespoord , betwijfeld, verworpen , bevestigd en nogmaals verworpen en op nieuw voor geldig verklaard. Zoo met de Godsdienst. Een blik op ons zelven en heel de wereld rondom ons wijst op een oorzaak , met macht en wijsheid bedeeld en op de verplichting om - dien Schepper en Onderhouder van ons daarzijn rechtmatige hulde te brengen : de. school kan er echter duizend ondergeschikte en nevenvraagstukken mee in verband brengen, waardoor hij , die het lichtend hoofdpunt niet aanstonds grijpt , zich misschien geruimen tijd langs vele kroikelpaden zal laten rondleiden. Vondel behandelt in het vierde Boek der "Bespiegelingen" het hóofdbewijs kort en zakelijk. In het verband tusschen Schepper en schepsel stelt hij den grond der Godsdienst. Daarbij sluiten zich dan eene beknopte weerlegging van enkele tegenwerpingen en een schoone beschouwing over Godsdienst en geluk aan. VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. De godtsdienft is een deught, waer door de menfch met reden Den fchepper , eigenaer en allerhooghften heer Der dingen , naer zijn maght, den dienft en fchuldige eer Geheelij ck opdraeght , beide inwendigh , en uitwendigh. (B• IV , v. 444---447.) Natuurlijk, het innerlijke vormt de kroon des godsdienstigen levens, dit is de hoofdzaak, daar wij echter uit ziel en lichaam bestaan en wij met geheel ons wezen aan den Almachtigen God toebehooren , dient het inwendige zich ook naar buiten te openbaren. En is dit niet volkomen in harmonie met 's menschen ingeboren neigingen? Waarop steunt die Godsdienst ? Haar hechte grondslag is het wezen zelf van God en den mensch. Is God , zoo als reeds bewezen werd, is God volstrekt de Opperheer van al wat leeft, berust ons bestaan en onze duur in zijne hand, is Hij ,de milde schenker van alle goed en heeft Hij den mensch met rijke gunsten begenadigd ; dan heeft die Hoogste Majesteit op onze hulde recht. Want d'edelfte nature , om haer uitfteeckenheit , Wort billijck niet alleen de dienft van eer bereit, Maer heeft de maght en 't recht van alle redelijcken Te vorderen den plicht van godtsdienft en zijn blijcken. (B. TV. v. 433-436.) Dit recht heeft God uit kracht van Zijne Opperheerschappij. Evenzoo rust op ons , schepselen , een dure plicht. De menfcheit wederom, dewijl zy 't al ontfangt Van d'opperfte nature , en aen haer wezen hangt, Met reden blijft verknocht, verplicht den ongezienen, Met al wat zy bezet, te vieren en te • dienen, Naer . d'ongeschreve wet , oock , zonder het gebodt, Vrywilligh en van zelf te dienen haeren Godt. (B. IX. v. 437--442.) Als verband tusschen den Schepper en het schepsel staat daar de Godsdienst. Lucretius echter , tolk en schildknaap van Epicurus , wil haar af breken. Zie , zegt hij , wat al gruwelen uit de, 46 2 VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Godsdienst voortkomen ! Zij bracht Ifigenia , die schuldelooze , maagd , om 't leven ; zij werd den Goden geofferd voor eenv gelukkige vaart der Grieken naar Troje. Hoe schoon is dan de volgende schildering! De dochter-, met de huif op 't uitgekemde hair,, Dat nedervloeide , wert ter 1lincke Zv gewaar Den vader, die bedruckt by 't outer stont verlegen, Waerom de dienaers flux den blooten offerdegen Verborgen , daer al 't volck , in traenen en geklagh Uitberftende , bedroeft dit bloedigh treurfpel zagh. Zy knielde , ftom van fchrick en angft , ootmoedigh neder. Het baet de droeve niet , datze, een vorftin zoo teder, Den koning met den naeen van vader heeft v erblij t : Want ftraf door priefters hem ontweldight , en gewijt Ten offer, voert men haer, al fidderende , eilaci, Leenfins , om , naer den ftij 1, een bruilofts offerftaetfi Te vieren , met de tortfe , op een doorluchtigh feeft, Maer kuifch, en huwbaer, om mifhancielt, en bevreeft, Gelijck een offerlam, in 's vaders dienft te (neven, Opdat de vloot voorwint naer Troje toe moght ftreven. (B. IV. v. 65-80. Dit gevoelvol tafereel zou dán iets bewijzen , wanneer het misbruik eene veroordeeling werd van het wettig gebruik. l Iets ernstiger is de tegenwerping aan Gods majesteit ontleend. --- God is te groot; meen niet, dat Hij tot 's werelds laagte ooit ten troon afstijgt; ver van ons onthoudt Hij zich in de hooge hemeldaken en laat den mensch eenigen tijd zorgeloos en in ruste leven, zonder hoop en zonder vrees , totdat de, zerk de ziel met de doodbus in het graf bedekt. Wat baat onze arme hulde den rijken God P Wat een droppel, van een zeeklip druipend , den Oceaan ? -- Zoo klampt de ongodist ons aan boord. Ongetwijfeld behoeft God onze hulde niet tot vermeerdering' Zijner heerlijkheid. Maar onteert het Zijne Goedheid , als deze tot den mensch afdaalt en voor deugdbetrachting onsterfelijke: glorie belooft? VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Indien de grootfte vorft door iemant van zijn knapen Een arrem hondeken uit flijck van ftraet liet raepen, Alleen uit loutre gunft , vernoeght dat heufch en net Het opdiende , en hem danckte , op bey zijn achterpooten, Voor onverdienbre deught, voor 's heeren min genoten, Zoude iemant roepen dat de weldaet aen den hont Befteet, den heer onteerde , en reden tegenftont ? (B. IV. v. 155-162.) En is in de schepping het mindere aan het hoogere dienstbaar , eischt dan de schoone volgorde niet, dat God den Koning der aarde aan Zijn dienst verplicht houdt ? Is het , wel verre van den Oneindige te, vernederen, der Opperste Goedheid niet overwaardig, dat zij door haar volkomenheid onze wederliefde wekt en die met hemelgaven loont ? Wat schandvlek van Gods luister steekt hierin ? Zoo daalt de Onveranderbare tot zijn maaksel af, en gloeit zijn aanschijn van gramschap of straalt vol goedheid en genade ? Daar spot de wijsgeer mee; hij gaat zijn weg en ziet niet om naar loon noch straf! Ja , de Godsdienst erkent in God zoowel gramschap als genade; maar dit beduidt niet, dat de Hemelvorst lijdelijk eu aan driften onderhevig is gelijk de mensch. Alleen wordt bedoeld, dat God als een vader de in jammer gedompelden bijstaat, deugd en gerechtigheid kroont , gruwelen en schelmstukken straft. Zoo nadert de bedroefde, die met jammeren en onheil worstelt , vol kinderlijk vertrouwen tot den troon der oneindige genade , die de klacht en het gebed der weenenden verhoort. Diezelfde Majesteit verfoeit ook de misdaad. Laat de schuldige hier juichen , laat de rechtschapen man gebogen gaan onder het wicht der rampen , eens komt de dag , dat God den zondaar slaat, Nadat ze op 't aertfch tooneel de rol heeft uitgefpeelt, En afleght deze grijns , die wijt van 't aenzicht fcheelt. Dan melt ons d' uitgang , wel ck van bey men fchat voor 't befte, Het tijdelijck geluck , of 't eenwigh op -het léfte. (B. IV. v. 341-344.) 464 VONDEL , IN ZIJN B.ESPIEGELINGEN. In dien zin bespreekt Vondel het groote levensraadsel , door , de oude wijsgeeren zoo vaak overwogen : het meermalen zoa aanmerkelijk verschil van lotsbedeeling der goeden en goddeloozen. Voor den dichter is dit aardsche. leven een voorbereiding en weg naar de eeuwigheid. Daar zetelt in het hemelsche paleis. onze God en Koning , in wiens kroon erbarming en rechtvaardigheid vereenigd schitteren. Den brave troost Hij met blijde. verwachting, als waarmee de landman na den akkerbouw een rijken oogst verwacht; maar. Hij dreigt den snoode met Zijne_ rechtmatige verbolgenheid. Dit vermindert de waarde der deugd niet, doch geeft Gods wetten kracht en sanctie. Het houdt de boezem in toom, maar belet den mensch niet zich door edelerdrijfveer, dan een slaafsche vrees, tot Godsdienstigheid en deugd te laten leiden. Eene nalatigheid van Mr. Van Lennep in dat gedeelte . der "Bespiegelingen" verzwijgen wij hier niet. De waardige commentator wijst op eene schijnbare tegenspraak in Vondel, alsof` deze eerst de hoop op belooning en de vrees voor straf verworpen en later weder gehuldigd had. Mr. Van Lennep handhaaft nochtans de glorie van zijn Vondel door een welgemeende maar onaannemelijke verklaring. Waarom onaannemelijk ? Omdat de verklaarder woorden, door den Dichter den Godloochenaar Lucretius in den mond gelegd , als Vondels eigen meening heeft aangezien , schoon 'Lucretius als geheel met het toekomstig leven spottend optreedt en door den barmhartigsten rechter niet kan vrijgesproken worden van volslagen ongeloof. Hoe zulke vergissing is veroorzaakt, weten wij niet , vooral daar Vondel zelf den hier bedoelden anti-godsdienstigen uitval des Romeinschen dichters nog in 'vijf-en-twintig geestige verzen parodieert. Ook als satyre schijnt die plaats niet onwaardig , om den lezer te worden voorgelegd. Zie eerst, hoe de Heiden sprekende wordt, opgevoerd: Geve-is geen wijze kan zoo laegh van Godt gevoelen. Hy bezight wat natuur herai uit haer boezem gaf, Geenfins bekoort' door loon, noch afgefchrickt door ftraf, , Den zwarten molock , daer de kinders voor verfchieten. VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. 46S Of volght iet goets het lij ck , hy zal het me genieten. Zoo lang men op den bode uit d'andre weerelt wacht, Wort bij Eter mifgetaft in dezen blinden nacht. (v. 128-134.) Dergelijke dingen wacht men toch van den christelijken Von, del niet, die bovendien den Ongodist Lucretius een weinig hooger dus opvoert: Noch klampt ons d' ongodift aan boort met onbefcheit. (v. 118.) Zij, voor wie het niet geldt: "De ontwaat,enmelkte taal klinkt hun Maleisch in de ooren ;" zullen , , dunkt mij , in de volgende hekeling wel iets van den man met Roskam eni Rommelpot terugvinden. Het is een parodie derzelfde ; woorden , waarin Mr. Van Lennep een ernstig voorge4 stane zienswijze des Dichters zag. Doch lult het Epikuur noch echter zijne dieren En kudden , zonder vrees , in 't wilt den toom te vieren; Hoe kunnen ze geruft en ftil te weide gaen, Zich metten , als het zwijn , met eeckelen en blaên , Zoo 0-odt geen' moetwil toomt ? hoe kan hy , ftil van harte, Geruft en zorgeloos , en vry van fchrick , en fmarte , Gebruicken wat natuur hem uit haer' boezem gaf, 0-eenlins bekoort door loon , noch afgefchrickt door ftraf, - Indien het . onkruit groeie , en' ongetemde boofheit Haer wortel fchiet' door 't zoet van zijne godeloof heit , Die geene kranffen zoeckt by d' opperlte gena, Behoudens datze Hechts de fmert der ftraffe ontga? Want nu zijn fpreeuwen dit voor eenen molock achten, Wat aerdtfche ruft is hier ter weerelt te verwachten? Al bloeit de boomgaert fchoon, wat baet de krieckeboom ? Geen ydel dreigen houdt de fnoepery in toom. Zoo leert men achteruit , in Epikurus Ichoolen. De groote meefter doolt, hoe zou da fchool niet dooien? Hy wacht noch op den poft uit Godts onfterflijckheit: En wie verzekert hem , wanneer het leven fcheit , 466 VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Dat alle boofheit blijft begraven, en vergeeten, Zoo d'allerboofté dat ontkent in zijn geweten, Daer Godt de vierfchaer fpant , en pijnight den tiran, Die op dit zachte bedt geene oogen luieken kan, Terwijl hy 's nachts , van fchrick gedootverft , bleeke fchimmen Van d' omgebroghte fchaer hem gruwzaem aen ziet grimmen. (B. IV. v. 383-408.) Kon de zin dezer verzen voor Mr. Van Lennep twijfelachtig zijn ? --- Goed uitgewerkt is ook een andere bewijsvoering, waar het wezen der Godsdienst aan dc Yolkomenkeid des Scheppers ontleend wordt. Is God in eeuwigheid, hoe wankelt dan iemands vertrouwen ? Deelt die onvergankelijke duur der Oppermajesteit haren aanbidders geen grooter vastheid mee? Is het voorwerp onzer diepste vereering onlichamelijk en verre boven het stof, wat zoeken wij dan rust in aardsch en zinnelijk genot ? Laat wankelen wat wil, geen broze wisselvalligheid genaakt Gods troon ; op Hem mag de verslagene van geest zich vrij verlaten. Dat G-odt eenvouwigh is ,. onmengbaer, zonder rimpel, Vermaent' ons zijnen troon eenvoudigh , vroom , en fimpel, En louter , zonder goet en quaet in een gemengt, Te naderen, naerdien zijn lucht geen kreuck gehengt. Geen bant kan aerdtiche ftof en 't hemelfch t'zamenhechten, En duren in Godts gloei, die lijdt alleen d'oprechten, Daer dub bewinnigheit noch fehalckheit innefteeckt , Maer een gemoedt , dat kl aer de fchijndeught wederfpreeckt. (B. IV. v. 559-566.) Welk eersen spoorslag tot hooge deugdbetrachting en volmaaktheid geeft het herdenken van de Volkomenheid des Eeuwigen , naast wien geen Afgod wordt geduld , "van buiten , of in 't hart" i Wie leert geen diepen ootmoed en heilig ontzag, geen reine zeden , kinderlijke liefde, vast vertrouwen , in de bespiegeling des Oneindigen , Onmeetbaren , Alomtegenwoordigen , Alwijzen, des liefderijken Vaders , der Alregeerende Voorzienigheid ? Is God onsterfelijk en Onderhouder van al wat leeft, VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Wie fchrickt voor koudt gebeente, en 't geen zich niet kan reppen, Voor Dootshooft, en do dood P hy kan het leven fcheppen , Als 't leven is geblufcht. Uit Godts onfterflijckheit Is 's menfchen eedle ziel de handveft toegeleit Van uit des lichaems fchors geborften , noit te fterven. De balfem hoedt geen lijck voor rotten, en bederven, Maer Godts onfterflijckheit den fterfelijcken menfch , Die 's weerelts kerckhof vlught , om eenen hooger wenfch. En ,- gaat de Dichter met toonverheffing voort : Zit Godt in d'eeuwigheit geruft, terwijl de tijden De tegenwoordigheit der weerelt ons benijden , En vliegen , als een pijl en oogenblick , voorby; Wat ydel oogh verhangt zich noch aen fehildery Der Weerelt , die haer verf verfchiet in zon , en ftuoocken ? Wie bout een' troon in 't rijck der weerelt, dat op roocken, En damp en nevels drijft, en klanchen , en gerucht? Wie neftelt hier ? wie bout kaCteelen in de lucht, Die als een damp vergaen , verftuiven , en verdwijnen? De Godtheit kan 't vernis der weerelt ganfch verfchijnen, Door kracht van haeren glans , en eere , en majefteit. Men zoeckt ze in dezen tijt, en vint ze in d'eeuwigheit. B. IV. v. 611 630.) "Men vindt ze in d'eeuwigheid." Heel dit citaat vooronderstelt een nevenbetoog over de onsterfelijkheid der ziel, door Vondel in het "Derde boek" geleverd, en wel voornamelijk gebouwd op het beginsel , agere eequitur esse. Worden dus aan de hoof dvermogens onzer ziel, aan het verstand en den wil, geestelijke werkingen van liet lichaam niet afhankelijke daden toegeschreven , hoe zou dit bestaanbaar zijn zonder een beginsel dier handelingen, dat eveneens onstoffelijk, geestelijk, van het lichamelijk omhulsel in zijn bestaan onafhankelijk is, en dus bij de ontbinding des lichaams op zich zelve kan voortleven? Doch deze onsterfelijkheidsq'uaestie wordt in Vondels aaneengeschakelde bespiegelingen maar zijdelings behandeld ; daar wij nu alleen den hoofdloop daarvan , langs den eenmaal gekozen, wel wat disteligen weg , blijven volgen , stippen wij het vraag 468 VONDEL' , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. stuk hier aan, zonder. er langer bij te toeven. De dichter gaat nu het geluk in verband met de godsdienst bespreken. Zijn alle wezens tot een doel geschapen , waarin zij rust en verzadiging vinden , waar ligt dan het heil van den koning der Schepping ? Laat het schijngoed den blinde misleiden , weldra wordt de valschheid dier goederen door de ervaring ontmomd. In het lichaam bestaat het menschelijk geluk zeker niet. Of - is de ziel niet meer dan ons stoffelijk omkleedsel? Bereikt men zijn doel door bevrediging van het mindere ? Wat blijft er dan om het hooger bestanddeel te voldoen ? Wordt de rede hier niet volkomen door de getuigenis der ondervinding gesteund? Zoo veela onmaetigen, naer lijf en ziel verovert, En van dees meeremin beguighelt én betovert, Bekenden eindelijck dat dit geen' lult vprzaet, Den dorst naer meer ontvonckt ., en naer iet beters ftaet; Gelijck de byen ons al brommende getuigen, Zich vol , van bloem op bloem , noit zat van honigh zuigen. Al bloeit in 't geurigh velt de boeckweit fchoon en milt, 'V at baet de fmaeck van 't zoet , dat onder 't smaecken fmilt. (B. IV. v. 731-788.) Dit blijft waar , in weerwil van den uitbundigen schaterlach. "Tout Ie monde me 'dit que j'ai moins á me plaindre qu'une autre," schreef , de beruchte Ninon de Lenelos. "De quelque sorte que cela soit, qui m'auroit proposé une telle vie, je ine serois pendue." Klaarblijkelijk , aan den met rozen omkransten beker kan het edel hart zijnen dorst nog niet lesschen. Zullen dan eer en uitgebreide faam den mensch vervoegen ? Ligt daar zijn eindbestemming ? Dan zou het bereiken van ons levensdoel aan anderer willekeur, aan de wisselende kansen zijn overgelaten ; dan zouden deugd en huichelarij dezelfde baan opstreven , dan zou het meer gewicht in de weegschaal werpen geëerd dan eerwaardig te wezen : jammer voor de, duizenden , wier waarde in het stof der vergetelheid wordt bedolven , tegen éénen, dien de faam verheft. En wat baat goud ? Een middel VONDEL, IN ZIJN BESPIEGELINGEN. is het, maar geen einddoel. Gezondheid , schoonheid en kracht? het zijn lichaamsuitstekendheden , geen zielegaven; aan dier en menscj, aan goed en kwaad gemeen , dus niet het eigenaardig doel van 's menschen edelste bemoeiingen en krachtsinspanning. En macht? De mogentheit , bezuurt, benijt, bewaert zoo. bitter, Belegert van den fchrick , zet nimmer den bezitter In een' volkomen ftaet. wat is de kroon een pack, Den goên en quaên gemeen ! wat is de koning zwack, Die ftut van mindren heeft , en hooft en kroon ziet rollen, Zoo 't voick den koning fpeelt , en eens geraeckt acn 't hollen! (B. IV, v. 791-798.) Zoo gevoelt het menschelijk • hart zich tot God, de bronader aller zegening getrokken ; zoo wordt de Godsdienst sterker; en voor haar getuigt heel het menschdom, zelfs het boos geweten in het stervensuur. Schoon 't boos geweten traegh zich voor de Godtheit buight, En lang hardneckigh blijft , al wort het overtuight, Nochtans wanneer de doot het kranckbedt komt genaecken, Gelijck ,een dootshooft gaept, met ongevleefehte kaecken, En fchincklen , zonder vel, en táft den kraneken aen, Met zijne kille hant , begint de pols te flaen , Het hart te f dderen , de geeften te bezwijcken : Dan breeckt het dootzweet uit , de valfche troofters wij cken. De ftrenge rechter treet ter vierfchaer van 't gemoedt, Beklaeght den fehuldigen , om 't wulpfch verwaerlooft goed, Of ingekanckert quaet, en velt, na 'et overweegen, Het vonnis in de ziel des ongodifts , verlegen In dien bedruckten ftaet van frhipbreuck , en gevaer. Hy ziet om bystant uit , en wracken hier en daer,, Om waer het mogelijck in 't uiterft zich te bergen: En die het leven Reet met lafteren , en tergen Der Godtheit, neemt de fchim des Godtsdienfts uit ontzagh Te baet, met flaeuwe hoope, of hy Godts ftercken dagh Aldus ontfchuilen moght; befchreit zijn reuckeloofheit, En wenfcht een luttel tijt, tot boete van zijn boofheit. (B. IV. v. 1173 1192.) 4 7 0 VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. Wij hebben dan gedwaald i dat is de laatste smartelijke kreet door den dreigender dood aan het hart des Godloochenaars ontwrongen ! Wij hebben gedwaald in het najagen van een kortstondig genot , in het vervolgen eener schim , die ons tel. kenmale ontgleed , als wij haar meenden te omvatten ! Wij hebben gedwaald door onzen gezichteinder binnen het geschapene te begrenzen, door het ideaal van geluk en schoonheid en wetenschap te zoeken buiten God, door het ijdel streven naar een schijn van kennis , met verontachtzaming dier allerhoogste wijsheid, dier wetenschap der wetenschappen van onzen oorsprong en ons einddoel ! Op den bekrompen zin der onnoozelheid , die God tot grondslag van zeden, huisgezin , maatschappij en van heel het leven. stelden zagen wij uit de hoogte neer ; voor den oprechte , cie den Schepper in den eenvoud zijns harten eerde, hadden wij louter een glimlach ; God achtten wij voor een verouderd woord en zij schenen ons dwazen, die met stillen vrede en blijde verwachting, met hun God in het oog en een kinderlijk gebed op de lippen, ontsliepen; die stervend hun geest den Hemelschen Vader aanbevalen ; maar wij hebben gedwaald, den Schepper, Wiens beeld ons uit de schepping tegenzweeft, Wiens naam wij vruchteloos met een stroom van misdaden uit onze ziel zochten te wisschen , Wiens stem te midden der luidruchtigste vermaken daar binnen in het heiligdom des gewetens weerklonk, den Schepper kunnen wij niet langer ontvlieden. -Is dit niet de gemoedsgeschiedenis des zieltogenden Godverzakers? Gaan velen hunner niet gebogen onder den last der wroegingen grafwaarts? Het is waar , niet bij allen doet zich het verschijnsel in de geweldigste vormen, in alle verschrikking voor; wij bekennen zelfs, dat in onzen tijd bij sommigen in een loomen dampkring van twijfel en ongeloof het godsdienstig , bewustzijn tot een groote mate van verlamming is gekomen dit neemt echter niet weg , dat Vondels schildering , met de werkelijkheid vergeleken ; zoowel door oude als nieuwere levensschetsen en belijdenissen wordt bevestigd, en dat in menig hart het smartelijk heimwee naar God weerklinkt, als het klaaglied des ongelukkigen zoons dezer eeuw: VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. 471 Quand Horace, Lucrèce et le vieil Epicure, Assis à mes cótés m'appelleraient heureux, Et quand ces grands amants de l'antique nature Me chanteraient la joie et le mépris des Dieux, Je leur dirais à tous : Quoi que nous puissions faire, Je souffre , il est trop tard ; le monde s'est fait vieux, Une immense espérance a traversé la terre; Malgré nous vers le ciel il faut lever les yeux. Dat machteloos vleugelkleppen van den twijfelzieken, betreurenswaardigen Alfred Musset wordt bij onzen Vondel een omhoogstijgen op adelaarswieken. Wie het spel zijner godsdienstige harp hebben vernomen uit Engelenzang en reien verstaan dit. Dikwerf schijnt. de zon der poëzie langs het goudgele graanveld der waarheid ? Springen uit de bron, door onp den lezer ontsloten , niet overal vruchtbaarmakende wateren der wijsheid? Wat met een kolossale overdrijving meermalen onze eeuw genoemd wordt, wil verstand zonder God, plicht zonder God, orde zonder God, geluk zonder God; liever nog, wijst reeds voorbarig de grafzerken aan met de woorden : daar ligt God! hier de Voorzienigheid ! ginds de. Godsdienst begraven ! Tegen deze negentiende-eeuwsche phantaziën , tegen de duisternis van het Materialisme en de schemering van een ongodistisch spiritualisme steekt Vondels betoog helder af. --- Een wereld, waarin de mensch zich van een nederig slib tot een liberalen aap ontwikkelt (denk hier niet aan ,,een versleten schimpwoord, maar aan een , van zeker standpunt , bepaald wij sgeerige definitie) ; een wereld , ` waar de stof uit zich zelve , de geest door het stof, de grootste harmonie bij toeval of door een blinde natuurkracht bestaat ; kortom - een wereld zonder God wat een armzalige, terneerslaande , verlagende leer, als men haar vergelijkt bij Jehovah, Wiens woord het rijke firmament, de zee met haar wonderen, de aarde met al haar schoone verscheidenheid van dieren en planten geschapen heeft; bij Jehovah, Die sprak : laat ons den mensch maken naar ons beeld en gelijkenis. Naar ons beeld en gelijkenis : — dat is de geboortegeschie.. 72 VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN, denis van het menschelijk verstand , bij velen verduisterd , met slijk bezoedeld als het nieuwop;edolven goud , maar uitschitterend op het voorhoofd der geniëen. En ware die goddelijke gave -des verstands , ware dat bij uitstek menschelijk vermogen des vrijen wils niet vaak tot hoogmoed en lage driften misbruikt, zou men dan ooit zich verstout hebben , om hetzij in urschleimshetzij in raadselachtige Afgods-ontwikkeling dat heilig vuur des verstands, die kern van wilskracht te. gaan zoeken ? Zijn de grondslagen eener zedeleer zonder God wellicht hechter ? Geenszins. Waar het subjectieve de weegschaal der zedelijkheid ter hand neemt , zal zij bij verschillende persoonlijkheden , Ja, volgens min of meer gewijzigde gemoedsbewegingen en uiterlijke omstandigheden, zelfs bij éen persoon aanhoudend heen en weder schommelen. Een objectieve maatstaf is noódig. Waar vindt gij dien ? In de eeuwig wentelende stof P In een abstractie tot ideaal omgestempeld ? In den pantheïstischen , in den met het heelal eenzelvigen , nauw samengeweven God ? Immers neen. Alleen de God der Christenen, de God, schepper van hemel en aarde, die louter door zich zelven en onafhankelijk in Zijn eigen Persoonlijkheid bestaat, in Wien alle volkomenheden op de verhevenste wijze zijn vereenigd, die God alleen is de _ gestadige grondwet , , waarop alle bestendige zedeleer steunt , de leidende Ster op den golvenden oceaan der onstuimige driften , de vuurkolom in de ongebaande, bewegelijke woestenij , die men ' tijd , geest," "publieke opinie," "algemeen aangenomen stelling der geleerden" of iets dergelijks genoemd heeft. Zonder liet besef van een Hooger Wezen , gerechtigd om ons rekenschap van onze daden af te vorderen, wordt plicht een schoone klank, een groene twijg uit christelijker gewesten op de zee des ongeloofs voortgespocld, ten spel wisselende van vermaak en eigen baat. Orde zonder God. -- Wereldorde , maatschappelijke , zedelijke orde, hoeveel schooner, hoe uitsluitend bloeien deze vruchten aan den heiligen stam van liet Godsbegrip, dat uit "De Bespiegelingen" spreekt ! Gelukkig , de sterren wijken niet uit haar -baan om onze dwalingen , en veelal zijn de grootste G odverza VONDEL , IN ZTJN BESPTEGELTNGEN. kers , dank zij den heilzamen invloed der hen omringende waarheid, nog beter dan hun beginselen ; doch anders, waartoe verviel de schepping zonder een Alwijzen Bestuurder; waartoe verviel de schepping , met den redelijken, vrijen mensch bekroond, -zonder een vr&en , persoonlijken, van allen onderscheidenen, boven ieder onzer hoog verhevenen, met de hoogste wijsheid bedeelden fIemelkoning ? Blinde kracht en toeval leiden tot wan - •orde , wie bracht dan de heerlijkste harmonie der wereld voort? Blinde kracht en stof baren slechts blindheid en dwang ; hoe ,daalde het licht des verstands op ons voorhoofd ? Uit wat vezelen en spieren werd de vrije wil geweven ? Waar blijft zonder dien de zedelijke waarde uwer daden? Een Algod, die niet boven, maar in snij en door mij bestaat , zich tot zelfbewustzijn ontwikkelt en mijne persoonlijkheid oplost en verslind, blijkt beroofd van den machtigen schetter der Oppermajesteit ; waardoor is dan het gezag , die band der maatschappelijke orde, gewaarborgd? Of men moest het zielverheffend, troostrijk beginsel stellen , dat het gezag niet van God komt , dat het niet als een IIemelgeest met rijke geschenken van welvaart en orde tot de stervelingen afdaalt, maar dat het gezag , tusschen Krupkanonnen geboren, de bliksemende regimenten omzweeft en uit zundnadel en chassepot over het volk wordt gedreven. Laat zonder den levenden God des Christendoms maar vrede, diepe ernst, blijmoedigheid, offergereedheid en heilige trouw in het huisgezin leven ! laat het kinderhart maar voor de stralen des hoogeren levens, der reinste onschuld ontluiken, als Godsdienst •den zich openenden knop niet met haar heilige koestering beschijnt ! laat de leliën der maagdelijkheid -, de rozen der opofferende liefde , de violen van bescheidenen ootmoed maar tieren in het materialistische slijk of aan de pantheïstische Noordpool! laat het menschdom den last der armoede, de misleiding der veelde, het bezwaarlijke van den plicht, dé teleurstellingen en rampen des levens maar dragen, zonder Onzen Vader, die in den hemel woont! Men wil geluk , en nog wel godsdienstig geluk, bevrediging van de religieuse behoeften der ziel buiten den God , "Regeerder D. WARANDE• N. • REEKS , K°. 5. XXxi 474 VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. -els Schepper van hemel en Aarde" , zoo als de katholieke kerk -den kleinen hun iemelschen Vader reeds vroeg leert kennen, Tenzij wij dwalen, bestaat het godsdienstig geluk in dien vrede, bij Jezus' geboorte boven Bethlehems nederigen stal ons menschen door Engelen toegezongen ; in die kalme gerustheid van het goed geweten; in dat kinderlijk en vertrouwvol opzien naar Hem , die de bloemen des velds met schoonheid bekleedt, zonder Wiens aanbiddelijken wil geen vogeltje ter aarde valt, geen haar op ons hoofd gekrenkt wordt; in die oprechte vermorseling des harten, waarmee de afgedwaalde zoon tot het ouderlijk huis terugkeert met de bekentenis : Vader , ik ben niet waardig uw .zoon te worden genoemd ; in de vreugde, waarmee men zich trouw van den dienstplicht jegens zijn Koning daarboven kwijt; in den eenvoud, waarmee het hart, gelijk Abel in den morgen der wereld, zijn beste gaven den liefdevolsten Weldoener ten offer bracht.; in de onvertolkbare geestvervoering , waarmee de ziel der Heiligen, door liefde tot de hoogste Volmaaktheid en Schoonheid ontvlamd, met onweerstaanbare kracht tot haren God , Vader , Bruidegom , Schepper, Koning en Einddoel omhoog stijgt. Vindt gij dit in de quasi-vereering van den God . negatie, van den God-abstractie ? Is het dan wonder , dat men van het Godsdienstig leven in sommige kringen zoo bitter weinig besef heeft ? Zoo zou men aan een mythe denken en het officieel karakter van gevoelens betwijfelen als 'Vondel Sint-Peter bij het vernemen van diens kruisdood laat spreken: Hoe lieflij ck klinckt die item ! vanwaar komt my die zegen? De neergedaalde is , langs die ladder , opgeftegen, Door alle heemlen heen , ten hemel , o mijn. Godt! Van waer komt my dit goet , dit onverdiende lot? O Reutel van het Kruis, ontíluit mij 's hemels deuren. Wien van ons twaleftal moght zulck een eer gebeuren. _lek kus die fehoone doot, hoe maecktze my gelijek Den koningk , die , ,dat langs , zich zette in 't hoogfte Rijek. (Peter en Pauwels. B. IV.) Voor zulke • uitingen des godsdienstigen levens is harmonie VONDEL , IN ZIJN BESPIEGELINGEN. 475 tusschen hoofd en hart noodig. Hoezeer ontbreekt die bij menigen ,zoon van onzen tijd, door de verlangens zijns harten omhoog gedreven , door den heerschenden twijfelgeest ter aarde geworpen. Doch zou dit verval van den Godsdienristzin niet in verband staan met het minachten der Openbaring? Dit bespreken wij hier niet. Het Vijfde Boek der Bespiegelingen zal ons echter over de bovennatuurlijke Godsdienst wellicht eenige goede denk beelden doen opgaan. (Wordt vervolgd.) DE ROMAN 9 VOORHEEN EN THANS, DOOR w. WESSELS , Pr. Ix. De Roman is eene redekunstige beschrijving van zonderlinge avonturen. FICKER. Het leven weer te geven in harmonische vormen , veredeld, gelouterd, hooger bezield door verbeelding, gevoel, smaak en oordeel: ziedaar de roeping der kunst. Dat leven aderut in het zonnige landschap, bruist in kabbelende beken en heensnellende stroomen , ruischt in het donkergroene gebladerte van eik en olmen, geurt in de veelkleurige bloemen, zingt in de gevederde zangers van het woud, bromt in de stormen , dondert in de watervallen , vonkelt in de starren , schittert in de zon; maar tintelt en ,gloeit vooral in den Koning der schepping, den mensch. In den mensch met zijne hartstochten en neigingen, rijn zucht naar het hoogere, zijn trek naar het lagere, met zijn voor allerlei indrukken en bewegingen zoo vatbaar gemoed, dat op den oceaan dezer wereld eeuwig wordt heen en weer geslingerd, erger dan de ranke kiel door de golven. Dat leven geeft de schilder terug in kleuren en sprekende lijnen, de beeldhouwer veraanschouwelijkt het in geboetseerde vormen; de toonkunstenaar doet het ruischen in zijn heerlijke .accoorden ; de dichter vertolkt het voor de verbeelding in gearticuleerde klanken, in woorden. Ook hij schept bepaalde vormen ; want het woord staan kleuren ten dienste niet minder :schittereud , dan die , waarover het penseel beschikt ; even rijk in verscheidenheid en pracht. Zijn woord is de tooverroede, waarmede hij het aanschijn der aarde verandert_- en gestalten laat DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 4 7 7 opdoemen zoo schoon als de engelen van Rafael , zoo verschriklijk als de duivelen van Michael Angelo. Op zijn wenk rijst het lachende landschap op voor de oogen van onzen geest en vergasten zij zich aan de kalme tooneelen der natuur; doch even vaardig laat hij ze staren op ijselijke tafereelen, die het gemoed met huivering en afgrijzen vervullen. Waar penceel en beitel te kort schieten , daar treedt het woord op om te schilderen , wat geen zichtbare kleuren zoo krachtig kunnen weergeven , geen . lijnen kunnen uitdrukken ; de eindelooze schakeeringen van het bewogen leven des gemoeds. Geen haat zoo fel, geen liefde zoo gloeiend, die daarin hunne uiting niet vinden. In den afgrond van het menschelijk hart, laat het ons een blik werpen en zijn diepte peilen. Alle de vezelen van het gemoed., ontleedt het voor ons oog ; al de stormen die er woelen, al de drijf veeren , die het voortstuwen , al het edele dat daar heerscht, al het laaghartige, waarvoor het vatbaar is; zijn rust en onrust, zijn zonneschijn of sombere nevelwolken spiegelt het ons af. Geen wraak zoo somber, geen jalousie zoo folterend, geen wan- hoop zoo troosteloos, geen wroeging zoo knagend, of het dichterlijke woord weet ze in al hun kracht af te beelden. De kleine wereld des harten met zijn tegenstrijdigheden , kronkelingen, schuilhoeken, goede en kwade verschijnselen , al de uitingen van het veel bewogen leven laat het ons zien , gevoelen , genieten. De dichterlijke verhalen beschikken derhalve over velerlei hulpmiddelen , en kunnen zij den mensch verheffen door hem een waarachtig kunstgenot te doen genieten; zij hebben het ook in hun macht om hem , door de ware roeping der kunst uit het oog te verliezen, te, verlagen en te bederven. Het is maar de vraag : welk leven zij afspiegelen. Zoeken zij de werkelijkheid in het leelijke en de waarheid in een kleingeestige navolging van allerlei nietswaardige bijzonderheden ; dan voorwaar verheffen zij niet. Het werkelijk leven is ongetwijfeld in het algemeen schoon , omdat het gebrekkige en onvolmaakte, dat er in aanwezig is , toch eene harmonische oplossing vindt. Doch daar elk kunststuk maar een stuk van het leven weergeeft, een greep uit het leven doet , is het geroepen om het onvol-naakte te ver 478 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. .edelen , te verhelpen, te verhoogen; want het geheel des levens, vermag het niet te veraanschouwelijken , het kan dus moeilijk ook al datgene er bij aangeven, wat in het geheel des levens. de tegenstrijdigheden oplost, verzoent en in een schoon geheel doet opgaan. Een groot geheel kan voor den aanblik schoon, verheffend zijn , doch daaruit volgt niet , dat al de deelen in het bijzonder schoon zijn voor ons kunstgevoel. Het heir der insekten is schoon; doch daarom is elk insekt in het bijzonder nog niet schoon te noemen. De ondeugd , zoowel als de rampen vormen schakels in de schepping , tegenstrijdigheden , die worden opgelost en verzoend door het tegenwicht, dat de deugd en het geluk aanbieden , en daarom nemen zij ook een plaats in in de tafereelen , die de kunst schept. Het kwade en niets dan het kwade zal echter evenmin een verheffend kuustgewrocht kunnen vormen , als de rampspoed, die door niets wordt getemper 1. De schepping biedt een eindeloos tafereel van tegenstrijdigheden, . aan ; een worsteling als het ware tusschen goed en kwaad , tus schen voor- en tegenspoed, lief en leed, juiste evenredigheden en afwijkingen daarvan en voor het geheel staat de mensch ver stomd. De harmonie , die alles tot een geheel samensmelt , is het, welke dien machtigen indruk te weeg brengt. Die harmonie, bootse de kunstenaar na en ook zijn werk zal een kunstwerk zijn.. Van daar dan ook, dat een romantisch verhaal , waarvan schandalen de schering en inslag zijn , evenmin onzen smaak en ons schoonheidsgevoel zal streelen , als eene novelle , waarin ramp op ramp is samengetast. Crébillon stelde in zijne -verhalen Le Eopka en Les Éqare»zet8 du coeur et de l'e$prit allerlei schandaden zoo naakt mogelijk ten toon; d'Alembert moge nu al verzekeren , dat hij de doortrapte boosheid, de dolle hartstocht en het bevallige dec fransche ondeugd fijn gepenseeld heeft ; het echte kunstenaarsgevoel zal zulk een modderpoel van boosheid immer veroordeelen. Rétif de . La Bretonne had twintig jaren vóor zijn dood reeds in 1638 verhalen en verhaaltjes geleverd , wel'he hij uit dezelfde bron geput had ; Duclos volgde in zijn Liaisons dantie„ neuses denzelfden. weg en Louvet -wedijverde . met hem in zijn -Faublas in het schaamteloos- ten toon stellen der dierlijkste drif^ DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 4799 ten en het opvoeren der diepst gezonken wezens ; maar hun arbeid werd dan ook door niemand als kunstgewrocht bewonderd , evenmin als de Justine , welke ongebondenheden, erger dan die der. heidenen, te, lezen gaf. Schrijvers, welke op werkelijke of vermeende schandalen azen , behoeven op geen lauwerkrans te , rekenen 1 . En waar men het kwade of het ongeluk ter rechter plaatse opvoert, ook daar zal men zich nog moeten wachten voor Bene. te platte teekening der werkelijkheid. De spelingen van werkelijk leven toch moet men afzien, liet betrappen in zijne meest natuurlijke uitingen; doch dit wil niet zeggen , dat men alles precies weer moet geven , zoo als het aanschouwd wordt. Dit doet de ware kunstenaar niet. Hij veredelt alles, hij werpt over alles den gloed zijner verbeelding en schenkt aan zijn gewrocht, een zwier, een regelmaat, een orde, een kracht, welke men in de werkelijkheid te vergeefs zal zoeken en er toch aan ontleend is. Hij teekent het beeld na, of het tafereel , dat zijne ontgloeideverbeelding hem voorspiegelt. De gewrochten van den kunstenaar zijn derhalve van hoogeren oorsprong dan de natuur en onwaar is het wat Taine zegt : "Quand pour la première fois on découvre la vie réelle, et que, pénétrant dans sa structure, on comprend le mécanisme admirable de ses parties, cette contemplation suffit, on ne désire rien au delá." Men verlangt wél meer en de kunstenaar zelf wacht ook op het oogenblik, dat zijne ziel haar kunstgewrocht zal voortbrengen. "II entend ce silence ou parle l'idéal". Dit zegt Victor Laprade en andere kunstenaars hebben hetzelfde gezegd. Lamartine getuigd hetzelfde "entre ce qu'on sent et ce qu'on exprime il y a la même différence qu' entre l'áme humaine et les vingt 1 't Is niet, dat men de misdaad niet zou mogen schilderen , o neen : maar de fout , die indecenten romans op het verlies van hun titel van kunstwerk te staan komt, zit hierin , dat men den zuiveren k u n s t z i n niet streelen kan met beleediging van den zede 1 ij k e n zin : want, hoe onderscheiden zij ook zijn, ze behooren tot het zelfde organisme, ze zijn facetten van het zelfde prisma, en we kunnen geen edel behagen scheppen in hetgeen onze kieschheid kwetst en ons blozen doet van schaamte , evenmin als in den triomf van welk kwaad ook. A. Tu. 480 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. quatre lettres de 1'alphabet" en Rafael schreef aan eenera vriend "daar ik hier geen model - voor mijn oog en heb , dat mij voldoet, bedien ik mij van een ideaal van schoonheid, dat ik vind in mijne ziel." Cicero beweerde reeds ten zijnen tijde, dat Phidias , toen hij zijn Zeus of Minerva schiep, niet naar een voor hem aanwezig model arbeidde ; doch de gelijkenis zocht weer te geven van het toonbeeld der schoonheid , dat hij in zijn binnenste aanschouwde. En wil men 'getuigenissen die meer met ons onderwerp, den roman, in onmiddelijk verband staan , hooren wij dan wat Wiseman zegt : "Waar vond Shake-spere de typen zijner helden ? Sommige zijn koninginnen, andere zijn edele vrouwen , of vreemden , of inboorlingen ; zij zijn verschillend in gestalte en hart, van uiterlijk en gelaat. Waar zag hij ze , die vrouwentypen ? In de hutten van Strafford of in de stegen van Blackfriars ? Onder de dames van het hof of onder de toeschouwers voor het tooneel ? Zij waren scheppingen van zijn 'eigen vruchtbaren geest. Shakespere riep het verledene te voorschijn , als of hij er in geleefd had. Wat is hij voor een man , zou men mogen vragen ? ... Heeft hij in het oude Rome geleefd, heeft hij rondgewandeld op het forum of het capitool beklommen ? Heeft hij de romeinsche matronen -in al haar statigheid" hooren redekavelen , of de , - samenzweerders • in de zuilengangen beluisterd ?. Stond hij te midden der senatoren, of heeft hij zich gemengd onder de volksmenigte , tot Wie Antonius of Brutus het * woord voerde`? Behoorde ' hij tot degenen , die op het Markusplein heen en weer. slenterden en hunne gondels den Rialto lieten voorbijroeien ? Of was hij misschien ridder of boogschutter op , de slachtvelden van Ftankrijk of Engeland in de dagen der Plantagenets of Tudors ? Leefde hij soms aan de hoven der vorsten om de beraadslagingen der koningen en hunner raadslieden bij te wonen en de geestige kwinkslagen der hofnarren op te vangen ? ... . Hoe was het hem mogelijk zulk een volmaakt en treffend beeld van den waanzin in Hamlet te ontwerpen ?" Dit . alles was het werk van ' zijn vruchtbaren , dichterlijken geest. Deze schiep die helden , zoo vol natuur en ' leven en tocl, DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. zoo verre boven het gewone dagelijksche leven verheven 1. Wat zijn oog aanschouwde leverde hem de bouwstoffen, maar in zijn gemoed werd dit verwerkt en omgeschapen tot de kunststukken, welke altijd de bewondering zullen wekken. De dichtermoest zich verheffen boven de werkelijkheid en toch op het gebied van hetgeen de zinnen waarnemen blijven ; waar deze twee verbonden zijn is werkelijke kunst. Naar luimen en nukken phantaztische beelden te vormen , hierin bestaat het streven naar het ideaal niet en de werkelijkheid na te volgen , wil evenmin zeggen de natuur weergeven 2. "Es gehort züm Poeten und Ki nstler, dasz er sich liber das Wirkliche erhebt, und dasz er innerhalb des Sinnliehen stehen bleibt; wo beides verbunden ist , da ist isthetische Kunst." Wanneer wij aan deze beginselen de werken van den beroemden ' romauschrij ver , Charles Dickens , toetsen , dan hebben wij het sprekendste voorbeeld, hoe de natuur door de kunst veredeld en verheven wordt. Dickens was juist geen schrijver. van godvruchtige legenden of bekeeringsgeschiedenissen. Het uitschot van de wereld was zijn lust en leven. Gauwdieven, zakkenrollers , oplichters , gevangenisbewoners , straatjongens en allerlei tuig zijn zijne vertrouwelingen. En hij kent ze dan ook van nabij. Al de hoeken en stegen van Londen had hij bij nacht en ontijden doorkruist; allerlei holen van ellende en misdaad bezocht om bij het schemerlicht eener walmende olielamp of vetkaars in een nevelachtig half duister het menschdom in zijn werklijk leven te bespieden en de meêdeelingen af te luisteren , welke hij in de deftigste salons en in het gezelschap van fijnbeschaafde Lords- en Ladies zou binnenleiden. Jan Steen zou hem benijd hebben. Die wereld van lachen en weeneu, van ruwheid en goedhartigheid, van diep vallen en opstaan, van twist en verzoenen zou hem ook hebben aangetrokken. En Dickens had die wereld lief. 1 Eene waardeering van de ongemeenheid der groote gave van den Engel - schen tooneelschrijver vindt men in het werk van Rio, die ook met veel scherpzinnigheid de bewijzen verzamelt, die voor Shakespeare's katholicismepleiten. A. Ts. 2 Schiller. 48 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. Hij kende haar door en door en wist altijd nog iets goeds, iets edels er aan te ontdekken. Die lichtzijde temperde de donkere schaduwen , welke hier en daar op zijne helden vallen , die even frisch als krachtig geteekend zijn. De uitingen van hun haat en liefde, elke bocht van hun kronkelend leven , al hun zwakheden , hun afwijkingen , hun tegenstrijdigheden teekende hij met zulke scherpe en natuurlijke trekken, dat men, ze eenmaal gezien hebbende , ze nimmer vergeet. Het menschelijke in den m'ensch laat hij overal doorschemeren, zijn geloof aan den adel onzer natuur verloochent hij nooit. Mrs Gamp is een ijdeltuit zoo als er geen tweede op de wereld bestaat, 't is of alle mogelijke ijdelheid in dit wezen is saamgetast. Peckniff is een huichelaar, die zijns gelijke niet heeft.. Sam Weller is een eerste grappenmaker en slimme vogel , die menigeen parten speelt. In zijn Olivier Twist , zijn zijne helden afzichtelijke wezens. Toch ligt er op den bodem van hun hart nog iets goeds, dat ons voor hen inneemt, zonder juist hun wanbedrijven goed te maken. Daarenboven weet dé schrijver tegen al dat zedelijk leelijke zoo veel voortreffelijks. en aandoenlijks over te stellen , dat het geheel tot een tafereel des levens samensmelt , dat met onzen weemoed , ook onzen lachlust gaande maakt. Mrs Nickleby , Michamber , Samuel Picwic,, Dick Swiveller, Sculers, Singli , Mark Tapey , zijn onvergetelijk, omdat zij zoo waar zijn. Alleen Thackeray en George Eiliot, komen hem in natuurlijkheid en oorspronkelijkheid nabij. Den eersten vooral was het om de natuur en het leven te doen, en cd2&rbij vermeed hij een gebrek, waarvan Dickens niet altijd even vrij is, nam.: overdrijving en eene zekere sentimentaliteit. Daarentegen mist hij den fijnen smaak en tact van Dickens om zelfs het onedele te veredelen, het lage te verheffen en het alledaagsche en platte zijne gemeenheid te ontnemen. Grooten Opgang maakte zijn Yanity Fair. Zijn verhaal Zonder keld overlaadde hem met roem en met Denys Duval besloot hij zijn, loopbaan. Zijne karakters plooide hij niet naar een voorafge maakt schema; doch hij vormde ze naar de natuur. Hij ontleedde ze in al hun vezelen en drong door tot in hun verborgenste plooien. Geen gemaakt gevoel stortte hij hun in; maar de waar DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. achtige aandoeningen, die in het gemoed bruisen. Vandaar de levendigheid van den dialoog en het aangrijpende der voorstelling ; hetgeen zijne werken voor velen zoo aantrekkelijk maakte. Stellen wij tegen deze twee Bulwer, Lord Lytton , over, dan valt ons een realisme op , dat geen realisme is ; maar er naar streeft om het te zijn. Dit komt daarvan laan , dat de levenservaring van Bulwer meer gegrond is op hetgeen anderen .hem hebben medegedeeld; dan op hetgeen hij zelf heeft ondervonden. Hij grijpt dan ook niet diep in het gemoedsleven in, zoo als de vorigere. Vertellen kan hij aardig; doch de aandoening is hem vreemd. Geestigheid kan men hem niet ontzeggen ; meer dan eens doet hij een gelukkige greep ; kunstig weet hij nu en dan een groep te scheppen ; maar juist dat kunstige afgemetene bederft de zaak ; de natuur ontbreekt, de gang van het leven is er niet. Zijne landjonkers met hun kinderachtigen, boerschen trots zijn naar het leven geschilderd; maar wat zou de hooghartige Lord Lytton van de Londensche straatjongens en boeven weten ? Hij philosofeert daarbij gaarne en laat zijne personen keuvelen tot vervelens toe. Hij vertelt wat ze doen ; doch laat hen zelf niets uitvoeren voor onze oogen. Zijn politieke en wijsgeerige gevoelens laat hij hen daarbij voordragen en verdedigen om anderen tot zijne denkbeelden te bekeeren. IJdel als hij is, neemt hij elke gelegenheid te baat om zijne geleerdheid ten toon te spreiden. Hierdoor vervalt hij in herhalingen. Die toch zijn eigen ik in een aantal verhalen wil laten optreden , kan moeilijk zijn ene ik in een aantal ikken oplossen. De schoen poetser op straat , de winkeljongen achter den toonbank redeneeren over het schoone , ware en goede als Kant. Zij stelen ondertusschen als de raven ! Zóo bestaat het leven niet. Iemand louter uit philosophie een moord te, laten bedrijven, is met den natuurlijken loop van zaken geheel in strijd. Het dandyisme der wighsche staatspartij heeft hij echter in zijn Pelkam gelukkiger geschetst en zijn kijkjes in het leven der engelsche hoogere standen in Tke Desownecl en Devereux waren even - natuurlijk ; doch hier bevond zich de schrijver ook op een bekend terrein, Dit was evenwel het geval niet met Paul Cli 484 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. ford den dief , die zulk een fatsoendelijk man was , dat men het bijna tot een eer zou gerekend hebben door hem bestolen te worden , al heeft hij zijne dagen gesleten onder het uitvaag. sel van Londen. Zulk eene idealiseering van het bandietenleven kan er even moeilijk door; omdat het in strijd is met de werkelijkheid. Ook zou men het kunnen betwijfelen , of iemand, als Eugène Aram, die , om door den hongerdood niet in zijne wijsgeerige bespiegelingen gestoord te worden, een nietsdoener vermoordt, wel een mogelijk persoon is. Dan is er meer waar heid en natuur in de Caxíons, die het leven der Engelschen in al zijne schakeeringen te aanschouwen geven. Een bonte mengeling van natuurlijkheid en onwaarschijnlijkheid, van onge gronde fictie en van juiste waarneming en fijne opmerking biedt verder zijn Ernst Maltravers aan, waarin roovers en ambassa dricen een rol spelen. Maar eene gedroomde wereld is juist niet de wereld der werkelijkheid. Die wil weten , hoe het onder de Engelsche kolonisten en de Indianen in Noord-America toeging , leze Cooper. Hij zal u voortreffelijk in al de geheimen van het scalpeeren inwijden en het oorlogvoeren en jagen van roodhuiden en platvoeten ; zoowel als in de aartsvaderlijke gebruiken van engelsche landverhuizers en de verbittering , die zij het indiaansche ras toedragen. Maar die iets van den koopmanszin , de ijverzucht van duitsche winkeliers, of van duitsche hooghartigheid wil kennen, hij sla G. Freytag's Soil und Naben open. R,iehl , had ' in 1851 reeds in zijne .Naturgesckichíe der biurgerlicken Gesellsckaf-t een aantal kijkjes geleverd in het duitsche leven en menigeen de les gelezen, de joden en schoolmeesters niet het minste. Nu zou Freytag eena in al zijn 'kleuren en geuren doen zien, wat de Duitsche burger- man voor een wezen is. Het alledaagsche koopmansleven door.. leven wij met hem in al zijne eigenaardigheden ; in de binnenkamer en den winkel ; * tusschen balen rijst en koffie , theekisten en olievaten dwalen wij rond, en wij ruiken als 't ware al de geuren van syroop, rozijnen, vijgen en amandelen. De werkzaamheid en volharding van den Duitscher, zijn eergevoel en zijn familiezucht, zijn geduld en stijf hoofdigheid, zijne kleingees DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. tigheid en bekrompenheid laat hij ons onder dat alles bewonderen. Zekere Antoon speelt in dit bedrijf als bediende op het kantoor en in den winkel een beduidende rol. Hij is trouw aan de firma en strijdt er voor; daarenboven heeft hij zijn eigenaardigen trots bij al zijn beleefdheid tegenover de aristocratie. Rekeningen schrijven, balen merken, waren uitstallen, en andere bezigheden, benevens een sjouwerman en een schaapherder voltooien het geheel, dat uit het alledaagsche leven gegrepen, maar niet alledaagsch geschilderd is. Aan den adel is de be;achelijke rol• toebedeeld. Hij verliest het verre tegen den burger. Ook de Joden met hun geldzucht , hun kruipenden aard , waar wat te schacheren valt; hun overmoed, zoodra zij iemand in hun macht hebben, treden hier in hun eigenaardig karakter op en leveren geen minder trouw beeld van de bedrijvigheid des gewonen levens, als koopman Schrott, de hoofdpersoon des verhaa. ls , met zijn berekening , zijn werkzaamheid, zijn koopmans zwakheid een waardigen en echten vertegenwoordiger van zijn stand mag heeten. Die het duitsche leven nog van een andere zijde wenscht te, kennen , kan zich in de verhalen van Fritz Reuter op de hoogte er van brengen. Als een echte Mecklenburger dolleman, heeft hij zijn tijd in de bierkneipen doorgebracht en in dartelheid zijn dagen gesleten. Hij weet echter ook van andere toestanden te spreken. De dagen, die hij in de staatsgevangenis doorbracht, hebben hem met het lief en leed, de verveling en het tijdverdrijf in een donkere cel op een tractement van 5 silbergrosschen vertrouwd gemaakt en met een kommandant "der der Welt einmal zeigen wollte , wie man mit Hochverrathern nmgehen must." Kleine , maar luimige tafereelen hangt hij 4van al die levens- kneip- en spinhuiservaring op 1. Van verloopen student in de rechten landbouwer geworden , ging hij de boeren, hun arbeiders , opzichters en de kleine burgerij bestudeeren. En daaraan ontleende hij de figuren van die vierkante, plompe Mecklenburgsche en pomxnersche boeren , despotische beambten, vrek 1 "Ut mine Festungtid", "Ut de Francosenitid", "Ut mine Stromtid". 486 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. kige predikanten, ijdele landjonkers en al die grove helden met groote klapooren , roode neuzen, scheeve voeten , misselijk duitsch en de koddige Mamsels, welke niet minder in trek zijn , dan de Ottelia's , de Charlotte's en Ferdinands van Goethe 1. Wel verliest hij het ideaal hier en daar uit het oog en wordt hij soms te realistisch , een gebrek, dat hij met onzen Cremer gemeen heeft; doch wat levendigheid van schildering aangaat en - de kleuren, waarmede hij het landelijk , kleinsteedsche leven der Noordduit - schers weet af te malen met zijn goede en kwade neigingen, zijn eigenzinnigheid , zijn gekrakeel, zijn nijd en jaloezie; wat de juistheid van teekening betreft van den landadel , van dwaze, ontaarde jonkers , ijdele parvenu's , inhalige joodsche schacheraars , daglooners , plattelands predikanten en vrouwen , van de -alt-adelibe tot deftige pachtersvrouw zal hij door weinigen overtroffen worden. Zijn realisme is niet gemeen en laag en vervalt niet in het minutieuze. Wat hij opmerkte wist hij weer te ge. ven, dat blijkt uit zijn krachtige schets van de stemming • des volks vóor den val van Napoleon I. Zijn kwinkslagen zijn even geestig als die der clowns van Shakespeare. Zijne geschiedenis van den politieken toestand en het volksleven van zijn tijd is even waar als die van Gustav Freytag en zijn naam als dichterlijke schilder der werkelijkheid even groot als die van dezen-. Van het land voeren ons de, Federzeic1 nungen van Ernst Kosak in het bonte • gewoel van liet stadsleven en wel van Berlijn. De Berliners zijn een eigenaardig volk ; zoowel de hoogere als de lagere klasse en eene teekening overwaard. En al overdrijft de schrijver een weinig de werkelijkheid; al die ijdelheid en hebzucht, die hongerige gasten en tafelschuimers, die lastige plak.kers en onverdragelijk vervelende reisgezellen , die groote en kleine bedelaars en bedriegers zijn niettemin naar het leven genomen en in _ fijne trekken en even keurige vormen weergegeven. Wij behoeven de titels der werken van den Duitschen Dickens, zoo als men llacklander wel eens noemt, slechts aan te geven om een juist denkbeeld te hebben van de eigenaardige 1 "Kein Hi sing", "Lauschen und Runels", "Hanne Ni te, "Woanik tauner Fru kam", "Schur Murr". enz. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. 487 wereld , waarin hij zijne lezers binnenleidt. Soldatenbilder im Frie. den, Wac11stubenabenteuer, zijn zoo vele schetsen van het lief en leed , de dartelheid en de pedanterie , den hoogmoed en de harde bejegening der minderen, de voortrekking der adellijken en den wrevel der burgerij tegen de snorrebaarden. Ook in den krijg had hij het soldatenleven genoeg waargenomen om Soldaíenbilder im Kriege te kunnen leveren en zijn verdere levenservaring stelde hem zeer goed in staat om het Europei$che Skdaven-Leben te beschrijven en de proletariers en frac, den minder bedeelden middenstand, die gewoonlijk over het hoofd gezien wordt, wijl de arbeidende klasse aller aandacht tot 'zich trekt, recht te doen wedervaren. Hunne ontberingen, lijden en strijden, hunne vernederingen , hun behelpen schilderde hij met warmte en natuurlijkheid. Een andere schrijver, Holtei, 'brengt ons in een minder fatsoendelijk gezelschap en schijnt bij den vader van het ,genre poissarcl, Vadé, ter school te zijn - gegaan , al is hij juist zoo plat en ruw en cyniesch niet als de poissarcies. Later dacht men een fraaier etiquet voor dit soort van verhalen uit en noemde dit het "genre badin" en hierdoor vonden de Ecosseuses en de Memoires des Colporteurs gereeden ingang. Holtei's Fagebunden maken ons niet alleen vertrouwd met de geheimen der coulissen; maar ook met het zwervend leven van een vroolijken Frans, die nu eens opzichter eener menagerie , dan kunstrijder of uitlegger van een marionettenspel, zwendelaar, kameeldrijver, beerenleider, dansmeester en eindelijk leermeester van trommelende hazen is. Het prachtstuk onder al die origineelen is de reus Schramperl met eene onbetaalbare winstgevende ega zonder armen en vader van een even onbetaalbaar kind met twee hoofden , verder eigenaar van een dwergpaar. Zijn realistische schilderingen gaan echter te ver en vervallen in het uiterste , waarvan wij terstond zullen spreken. Een ander auteur , Zeistug, verplaatst ons in eene andere omgeving en vergast zijne lezers op andere vertooningen : de muzikale wereld is zijn lievelingstooneel; een houterige droomende, phantastische Duitscher, doorworstelt al de rampen, welke miskende talenten zoo vaak te doorworstelen hebben , om eindelijk den lauwerkrans te verwerven. 488 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. Was het wonder , dat ook het dorpsleven menigeen aantrok en de bewoners ten platte lande ? Bij ons heeft Cremer meer dan eene novelle aan betuwsche en veluwsche boeren en boerinnen , daghuurders, knechten en meiden gewijd en hun kermisvreugde, feestgetijden, zondagsviering en uitspanningen, hun weelde en verdriet, hun goedhartige behulpzaamheid of hardvochtige onverschilligheid met levendige kleuren geschilderd.' De geuren der welige landlouwen waaien u uit zijne beschrijvingen tegen en het naieve dialect, waarin de personen optreden, geeft aan liet geheel dien eigenaardigen lokalen toon, welke geheel -aan den titel "Betuwsché novellen" beantwoordt. In aanschouwlijkheid van voorstelling doet hij voor de besten niet onder ; al kan men hier en daar iets ruws en hards bij sommige tooncelen, of de ontknooping er van , niet miskennen. Sommige groepen .zijn te plastisch en de uiting van de hartstocht te . reeel. 'Hierin is hij aan onze duitsche naburen niet ongelijk. Barthold Auerbach ten minste wordt wel eens te boersch in zijne boersche tafereelen van den Zuid-duitschen boerenstand. Maar hoeveel gemoedelijken eenvoud en rechtschapenheid klopt er onder die roode vesten en korte buizen ? Wat een warme vaderlandsliefde sluimert er in die gemoederen ! Welk 'een fris -sche natuur omgeeft die heldere woningen, gedoken in het donkere groen , omkranst door weelderige velden , omlijst met donkere wouden ! De feestvreugde en landelijke vermaken dier kinderen des velds dragen een afspiegeling van den ruwen eenvoud dier karakters van den ouden stempel , wier denkwijze en levensbeschouwing geheel in harmonie is met de ouderwetsche snede van hun kleed. Eigenzinnig -zijn ze , nieuwigheden haten zij , het oude is hen bijzonder lief; maar dit werpt ook dien -eigenaardigen tint over Tolpatsek , Tvo , Die Frau Pro , Dielkelm von Buckenberg, Brosi en Jloni, Der Lehnhold, Hop1en und Eerste , Ein eigenes Haus, .Erdmutke enz. , welke . hun zoo veel opgang bezorgde. De hoofdpersonen zijn evenwel allen geen brave Hendrikken. Diethelm b. v. is een. huichelaar en woestaard , -die den meest verfijnden booswicht uit de stad zou beschamen. Zijn have en goed verzekerthij hoog en om zeker , D.E ROMAN, VOORHEEN EN THANS. te zijn , dat zijig brandstichting geheim blijve, vermoordt hij den getuige van zijn misdrijf, den schaapherder. Hij hangt verder den vrome uit , tot dat hij als voorzitter eener jury , ge. -dwongen om een brandstichter te vonnissen, zelf zijn misdaad aan den dag brengt. Lehnhold , een voorstander van het oude erfrecht, ziet zijn plannen door een dubbelèn broedermoord schipbreuk lijden. In Hop firn und Gerete spelen de haat * en hekel tegen en de plagerijen van meer nieuwerwetsche geburen -een groote rol; terwijl de geldtrots, gierigheid, onbuigzaamheid en boersche stijf hoofdigheid de lieden van den ouden stempel van nog ongunstiger zijde doen kennen. Eene grove zinnelijkheid, een stootende eenvoud, eene ijdelheid, genot- zucht, geslachtsdrift en luiheid zien wij daarenboven optreden in de onbehagelijke vormen der werkelijkheid, plat en ruw, zoo als die grove naturen ze gewoon zijn te, uiten. Een gebrek, dat onze Cremer wel wat met dezen schrijver gemeen heeft. Met licht-effect werkt Auerbach zelden en zoo hij liefelijker tafèreeltjes wil schetsen , dan wordt hij weer te teeder en vervalt in het sentimenteels. Ook van eentoonigheid is hij moeilijk vrij ,te pleiten. Melchior Meijer maakt onder dit opzicht een vrij wat betere , figuur met zijne .Erzcihlungen au. dem Rie$ Bij hem is er grooter verscheidenheid, meer zonneschijn en ook meerdere vroolijkheid. Zijn rijke boeren met hun daglooners , zijne dorpsschoolmeesters , kleermakers en ambachtslieden zijn natuurlijk , doch veredeld; het leven verschijnt er ontdaan van de ruwheid der werkelijkheid. Zijne landlieden zijn lieden van den nieuweren tijd van den vooruitgang met nieuwe werktuigen , nieuwe be- h andeling van land en vee. Zij zijn leden van landbouwmaat- schappijen, , houden voorlezingen en leggen de oude plunje af. Ver brengen zij het met, de nieuwe methode; maar nog niet zoo ver, als Zeising het zijn landbouwenden held laat brengen, die ,een ministers dochter huwt. Overigens zijn het mannen van ,sta vast, het geplaagde dorpskleermakertje in zijn Sieg de Sckwachen niet uitgenomen. Henri Conscience heeft ten onzent naast het stadsleven ook , D. WARANDE N. REEKS , No 5. Xxxii 490 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. het land en het dorpsleven - beschreven ; doch hij liet zich , minder door een tendens beheerschen, als Meier. Wel neemt hij personen uit de achterbuurten of vlaamsche afgelegen dorpen; doch hoe hij ook hunne natuur en de uitingen er van streve weer te geven , nimmer laat hij zich tot het schilderen eener werkelijkheid verleiden , die het gevoel onaangenaam aandoet. De laagste driften, de hoogste toorn en razernij , de afzichtelijkste wraakzucht, de grenzelooste gierigheid, een kleinsteedsche ijdelheid en geheel de uiting des harten van minder be. schaafden , weet hij waar en toch veredeld af te schetsen en dat wel met zulke forsche penceelstreken en trekken, dat de indruk onuitwischbaar blijft. Die de Vlamingen van stad en land met hun vurig en aard, hun goedhartigen toon , gezelligheid , dolle feestvreugde, en godsdienstzin, wil leeren kennen, kan bij hem te recht komen. lie ouderwetsche landlieden verdwijnen , de ouderwetsche kin. deren Israels ook. Kompertz heeft dit slach van lieden aan de vergetelheid onttrokken door ons geheel den rassen-trots en jodenbaat en wraakzucht in wel wat harde, doch oorspronkelijke beelden, af te schetsen. De woning van den Israeliet in de achterbuurt heeft zijn eigenaardigheden zoo goed als een boerenachterhuis ; hun synagoog heeft ze zoo wel als een gothisehe kerk. De familiezin, de zucht om te verdienen, hun schalkheid, list, snoeplust, geven speelruimte voor humoristische voorstellingen in overvloed. Botmiscke Jiuden. dus Idem Getlao; Geschichie eiher Gasse deze titels alleen verklaren ons den inhoud en de strekking zijner werken. Maar de, schrijver hecht bij al zijn sentimentaliteit te veel aan kleinigheden ; een oogopslag , een siddering der hand , het aan of afdoen van een sieraad , het nalaten eener ceremonie of verrichten er van geldt bij hem , voor een zaak van het hoogste belang ; dit is weer eene van die overdrijvingen, waarin het realisme zoo licht vervalt. Terwijl Gerstacker de schitterende tinten van de groene zee en golven en de woedende stormen beschrijft en ons een galerij van landverhuizers vertoont , zoo waar naar de natuur geschilderd, dat hij onder hen wel moet verkeerd en geleefd hebben; DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. wijdt August Lewald ons in de geheimen van het familieleven der Polen in 1. Lar. dbouwers en edellieden, badplaatsen, en romantische bergpassen en kalme landschappen wisselen hierbij af en toonen , dat zijne opmerkingsgave even groot is als zijn takt om het waargenomene in beeld en vorm te brengen. Zoo levendig en boeiend Lewald de Polen beschreef; ;zoo krachtig wist de Spanjaard Ferdinand Caballero den volksaard van zijne land en stamgenooten af te schilderen. Clementia, De Creole van havanna , de Tleldbloemen , zij bieden karakterteekeningen aan van Spanjaarden en Creolen, waarin al de gloed en het vuur van het zuider bloed doorstraalt en beschrijvingen van huis en hof , van godsdienstige feesten, gebruiken en volks. -vermaken , welke het maatschappelijk leven dier natie in een helder licht plaatsen. Er kwam geen einde aan , wanneer ik de verschillende kanten -des levens wilde aangeven, die de romanschrijvers behandeld hebben. Ik zou dan afdwalen naar de stugge Russen, de ijsvelden van Siberië, de woeste steppen van Tartarye, het weelderige -Oosten ; misschien ook wel onder de sluwe zonen van het hemel' sche rijk en het gemoderniseerde Japan. De namen alleen der verdichte verhalen, het fransche volk betreffende, zouden een -boekdeel vormen. Men, kan geen stand of karaktertrek van een franschman noemen of denken, welke de een of anderen schrijver niet heeft te pas gebracht. Wat al_ verscheidenheid van zeden, lotsverwisselingen en toestanden , biedt .alleen de woelige hoofd- stad aan de Seine niet aan ! Wie zal de verborgenheden ontsluieren van die hooge woningen, die urenlange straten, die -dak en kelderverblijven, hoeken en steegen ! Schitterende pracht, naast cie walgelijkste armoede; edele deugd naast diepe gezonkenheid ; de grootste lichtzinnigheid naast de strengste ingetogen. leid ; de grootste weelde naast de bitterste ontberingen kunnen wij daar aanschouwen. Allerlei driften beheerschen die woelige menigte. Lach en tranen, haat en liefde, orde en wanorde. -godsdienstziu en goddeloosLieid dwarlen daar in bonte mengeling - 1 "Moderne Famili€n-Geschichten" "Aquarellen aus dem Leben". 4S2 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. dooreen. De fransche gamin neemt in de romans een even eervolle plaats in , als de hoveling van den oudsten adel ; grisettes en liefdezusters, , wereldlingén en bedelmonniken, revolutionairen en koningsgezinden zweven daar in allerlei vormen en kleuren dooreen. George Sand was vooral op de hoogte der parijsche wereld. In mannengewaad had zij ze dan ook opgenomen en, men kan het niet ontkennen, zij verslaat de kunst om haar in l hare bijzonderheden naar het leven te beschrijven. De luchtigheid van het fransche gemoed, zijne beweeglijkheid, zijn onverstoorbare goede luim , zijne goedhartigheid , zijne spotzucht, dit alles nam eene levendige verbeelding op en gaf een talentvolle geest in kleurrijke vormen weer. Paul de Molène volgde daarentegen het spoor van Hacklnder en schetste het krijgsmansleven van Frankrijks zonen. Met het slagveld was hij vertrouwd ; het leven onder tenten was hij gewoon; de wisselvalligheden van den strijd, overwinning en nederlaag waren hem niet vreemd; trouwe kameraderie had hij ondervonden; hartstocht en wapengekletter mede beleefd en ,dit vervlogen verleden nog eens- nadroomende schonk hij aan het lezend publiek de levendige verhalen met al de nieuwe gedachten en gezichtspunten, die ze zoo aantrekkelijk maken. Niets wordt in onzen realistischer tijd vergeten. Alle hout is hem welkom. En daarom viel het oog van Alexander de Lavergne ,op de kostschool jonge juffrouwen, die hem de stof leverden voor den roman Les demoiselles de Saint Denis. wel waren zij dwaze maagden ! Zij dachten meer om jonge officieren en grijze snorrebaarden, dan om hare; lessen te leerera; een verschijnsel zoo afwijkende van den gewonen regel, dat wij gerust mogen aannemen , dat de schrijver bij de samenstelling van dit boek meer zijne verbeelding dan de werkelijkheid raadpleegde. Behoef ik het nog te zeggen , dat men de geestelijke wereld ook niet vergeten heeft? Wel weten de romanschrijn ers van beroep er gemeenlijk evenveel van als Lavergue van de jonge juffrouwen op de kostscholen; maar dat doet er niet ti ,e. Men kan zich wel verbeelden , hoe alles er toe kan gaan. Trollope , de' drooge ,engelschman , had clericale romans geschreven , met Anglikaan DE ROMAN, VOORHEEN EN - THANS. sche geestelijken bevolkt , - Ferdinand Fabre zou het lezend publiek vergasten op een schets van de' faits et gestes der fransche geestelijke. L'Abbé Tigrane candidat á la papauté heette het boek, waarvan de Heer Tigrane , die niets meer, of minder dan eene tiare in zijn hoofd draagt en het van president eens seminarie's tot bisschop gebracht hebbende, nog niet te vreden is, de hoofdpersoon vormt. Verschillende hoog geplaatste geestelijken omgeven dezen eerzuchtige en ontwikkelen een samenweefsel van sluw, heid, naijver; heerschzucht, eigenbelang en gewaanden zielenijver, intriguen en kuiperij om zich in 't páarsch, of met een cappa magna te tooien , dat geen belang , maar weerzin inboezemt ; terwijl die persoonlijkheden zoo veel hebben van bekende geestelijke waardigheidsbekleeders , dat elk een hun portret kan kennen. S Misschien denkt men wel, dat thans de stoffe voor romantische verhalen wel zal uitgeput zijn. In geenen deele. Daudet bekroop de- lust om de werkzaamheden eener drukkerij van gekleurd papier te beschrijven, de fabrikatie en den loop der zaak en daarom hij maakte een zoodanige werkplaats tot het tooneel van_ een romantische gebeurtenis. Hector Malot kleedde geheel de reeks van onderzoekingen en ontdekkingen en proeven van iemand om de zonnehitte als beweegkracht aan te wenden in een verhaal, getiteld Une bonne affaire. In den roman-Un curé de province krijgen wij voor de verandering eenen pastoor te zien , die architect , drukker , bankier en alles is , wat een pastoor in den regel niet is. De inrichting eener ijzersmelterij met al zijn ap- en dependentie kan men leeren ' kennen uit zijn 31énage de Juliette en une Belle Mere. Die eens goed op de hoogte verlangt te komen van al het gewoel , het geschreeuw en de loszinnigheden der hallen te Parijs leze Zola's Ventre de Paris. Het argusoog der romanschrijvers is dus niets ontgaan : bij hen geldt het spreekwoord alle hout is timmerhout. Zij timmeren eebter zonderlinge getimmerten. Balzac heeft zich zelfs tweemaal laten verleiden om al zij ne rechtsgeleerdheid uit te kramen , eens in Une ténébreuse affaire, en de andere keer in César Berolleau. Een wetboek van koophandel , diende men er, wel bij te gebruiken 494 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS, om hem te volgen; doch men zegt, dat hij er later altijd spijt. van gehad heeft. Aan deze strekking om alle mogelijke maatscl, appelijke toestanden te schilderen , heeft Taine geen geringeschuld; daar zijn invloedrijke pen de stelling verdedigde : ^^le roman, ne comprenant qu'une histoire isolée , exprime mal la nature et en choisissant en mutile". De geheele romanwereld zal zeker bij hem het éene schoone geheel vormen. Maar men verlieze echter niet uit het oog, dat ook vele brokstukken der natuur schoon kunnen zijn , al staan zij op zich zelven ; dit bewijst de • schilderkunst : zoo ook kan een verdicht verhaal waarachtig schoon zijn, al staat het buiten het verband des geheels.. De kunstenaar moet daarom juist • die onderwerpen kiezen, welke het oog bekoren , het gevoel en den smaak streelen en Net- hart verheffen. Niemand heeft echter juister al het grillige aangegeven , dat de hedendaagsche romantiek kenmerkt als Feydeau. "Les artistes n'obeissent pas á des regles, á des principes, chacun d'eux. n'obéit qu' á lui même, á sa nature , á , eet ensemble d'aptitudes , de gouts , de penchants , qui constituent son individualité,, son temperament, son caractére. Chaque artiste est doué par la nature d'un tempérament particulier , et il n'est Tien de plus. absurde á un artiste que de chercher sous prétexte de morale, ou d'autre chose á fausser ce temperament." Hiermede is de deur geopend voor de zonderlingste onderwerpen , voor de be- schrij ving der geringste details , het weergeven van alles , hoe. scheefen krom ook. Geen schoonheidsvet , geen zedelijk gevoel , geen smaak ; maar een luim regelt en ordent alles in . zulke romanwereld. Het leven weer te geven in al zijne schakeeringen, maar ver-, edeld , gelouterd in het vuur van het echte kunstgevoel , dit is, gelijk wij boven zagen, het doel van den waren kunstenaar. De werkelijkheid heeft hare poëzie, wie zal het ontkennen ? maar men wachte zich om het weergeven der werkelijkheid te overdrijven. Het gewrocht van den schilder of dichter kan zoo zeer de werkelijkheid lijn voor lijn, stip voor stip nabootsen, dat de. schoonheid onder zulk een ontledingsproces verloren gaat. De. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. genieting van het schoone gaat ook immer met een zekere illusie of zinsbegoocheling gepaard. Dit is waar op liet gebied der natuur; het geldt evenzeer op het gebied der kunst. Wanneer wij de voorwerpen der natuur juist zuo zagen , als zij in de werkelijkheid bestaan; dan zouden wij door ze te zien niet gestreeld worden. Van daar , dat men de voorwerpen liefst op een afstand beschouwt om het schoone er van te smaken. Eene microscopische beschouwing toch maakt de dingen wel duidelijker, maar niet schooner. Het is wel kunstig nn ze zoo precies na te bootsen ; doch kunst is het niet. liet eer^e is ook vaak van te weinig belang om aangegeven te worden; het andere soms van dien aard, dat het aan de blikken van het publiek behoort onttrokken te worden. Wie zal er belang in stellen , of iemand, die uit het bad treedt, den linker of den rechter voet voor zet; hetgeen Gustave Flaubert niet vergeet te vermelden. Ook kan het niet anders dan verveling baren, wanneer dezelfde schrijver ons al de kleinigheden . opsomt , die hij in een landschap waarneemt. Geen grashalm , die wuift; geen blad , dat trilt ; geen vlieg, die gonst; geen vogel , die tjilpt , of hij vestigt er de aandacht op. Onder zulk eene ontleding der natuur verdwijnt het leven en hare bekoorlijkheid. Zoo zal een andere fransche schrijver, Zola, namelijk in zijn Histoire naturelle el sociale d'une famille sous le $econd empire geheel zijn voorraad van bij voegelijke naamwoorden uitputten om al het merkwaardige aan ieder voorwerp eigen op te noemen. Hij voert u langs de hallen van Parijs en vestigt uw _aandacht op a21e8 wat daar te zien is : bergen van allerlei vruchten , stapels kazen , hoopen visschen , die geen vin kunnen verroeren, zonder dat hij het u doet opmerkén. Vleeschkleur en zijden stoffen, prachtige soupers en zalen met vonkelende kristallen kronen, diamanten en zwierige toiletten is hij gewoon met alle zorg uit te stallen. Misschien heeft hij dit wel afgezien bij Victor Hugo, die in zijn Miserables den parijschen straatjongen, den gamin, zoo overdreven uitvoerig en plat heeft geschetst. "Cet être" , zegt hij , "braille, raille, gouaille , bataille, pêche dans l'égout , chasse dans le cloaque, extrait la gaieté de l'irnmondice, fouaille de sa gaieté les carre 496 DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. fours, ricane , et noord, siffie et chante, acclame et engueule -,, tempère Alleluia par Ma tante Urlurette , psalmodie tous les rythmes depuis le Deprofuncdis jusqu' la Ckie-í-en-lit. Eeu , kunstrechter van naam , Victor Laprade , heeft tegen die photo - grafische nabootsing op het gebied der kunst niet ten onrechte, gewaarschuwd. "Un nouvel art commence et hout devient ais. "De l'antique idéal on a fait l'épitaphe; "Le * poète n'est plus qu'un simple photographe; "L'art ne veut plus de l'ame , il siége au bout des doigts, "J'ai peint comme j'ai vu , je fais ce que je dois. "Quel progrès nous verrons , l'ame étant séparée "Dans ce monde , autre fois nommé de la pensée.". De voorspelling van Diocles in den Drachenfels is maar al ta zeer bewaarheid. "Weldra zal er ééne minder zijn" , zoo klaagde, hij , "in de rei der kunsten. Het paneel en de verwen worden overtollig. Het heerlijke talent, dat voorwerpen afmaalt, om ge dachten op te wekken ,zal te niet gaan ; maar de taal , die ge dachten moest uitdrukken , zal tot een zielloos werktuig verne derd worden : zij zal de voorwerpen haarfijn teekenen , . en er niets. bij doen denken. Het gaat alles t'onderste boven. Met hunne taal willen zij ons de kleuren doen zien , de geuren doen rieken, en den wind doen voelen." En om alles maar zoo natuurlijk mogelijk te maken , had hij er bij kunnen voegen , maakt men liet tooneel tot een soort van beestenspel. En bleef het daar nog maar bij. Men zou het nog kunnen dulden , wanneer al de snuif vlakken op de soutane van den abbé Bournicien met angstige naauwkeurigheid worden opge teld; doch men vergast ook de verbeelding op de schildering van voorwerpen en toestanden, die doen walgen en met afgrijzen vervullen. Of is het zoo aantrekkelijk in al zijne bijzonderhe den te lezen , hoe iemand die stom dronken is, spreekt en handelt en zijne natuur schande aandoet ? Zullen wij den schilder bedanken voor het streelend kunstgenot , dat hij ons doet smaken bij de voorstelling van menschelijke kwalen, zoo aanschouwelijk DE ROMAN , VOORHEEN Elft THANS. afgebeeld , dat -- om eene alledaagsche uitdrukking te bezigen -het hart ons in het lijf omkeert ? Jacob van Lennep werd het euvel geduid, dat hij zijne lezers op de beschrijving onthaalde van een vertrek , waaruit de bedorven lucht van tabaksrook en wijn ons tegenwoei; doch dit beteekent niets bij de proef waarop de franschen soms het gevoel zetten. Een enkel voor. beeld. Flaubert beschrijft een bedelaar op de volgende wijze. "I1 y avait dans la cate un pauvre diable vagabondant avec son baton tout au milieu des diligences ; un amas de guenilles lui recouvrait les épaules et un vieux castor défoncé , s'arrondissant en cuvette, ' lui cachait la figure. --- Mais quand il le retirait, il decouvrait, á la place des paupieres, deur orbites béants tout ensanglantés. -- La chair s'effiloquait par lambeaux rouges, et il en coulait des liquides, qui se figeaient en gaffes vertes jusqu'au nez, doet les narines noires ronflaient convulsivement. Pour vous parler , il se renversait la te'te avec un rire idiot ; alors ses prunelles bleua'tres, roulant d'un mouvement continu, allaient se cogner vers les tempes, sur le bord de la plaie vive." ' Taine moge zoo hard beweren, als hij wil, dat het weergeven der werkelijkheid het toppunt der kunst is; men mag toch ons menschelijk gevoel niet op de pijnbank brengen, door allerlei vuilnis en stank tot onderwerp te nemen. En hetzelfde geldt ook met betrekking tot ons zedelijk gevoel. Misdaad eni misdaad schetsen is twee. De misdaad kan hoogst tragisch zijn ; en het afgrijzen, dat zij verwekt subliem; maar om van het begin eens verhaals tot hete einde zich aanhoudend te bewegen in het gezelschap van gemeene , ordinaire fielten , dit kan onmogelijk kunstgenot schenken. De mannen van de exacte wetenschap beweren wel , dat de deugd en de ondeugd producten zijn , uit noodwendige oorzaken voortgevloeid, even als de suiker en de vitriool, en daarom van dezelfde innerlijke waarde ; doch de stem, die in den menschelijken boezem het goede prijst en het kwade veroordeelt; het zedelijk gevoel, dat zich door het beminnelijke der deugd voelt aangetrokken , gelijk het een instinktmatigen afkeer heeft van de ondeugd, zij zullen zich tegen deze stelling luide verheffen , zoo lang de mensch mensch blijft. De mensche 498 DE ROMAN, VOORHEEN EST THANS. lijke natuur gruwt van het kwade , evenzeer als b.ij een onweerstaanbaren weerzin gevoelt van onreinheid en verrotting , of andere walgingwekkende voorwerpen. Der ondeugd kenne daarom de kunstenaar geen gelijke rechten toe , als aan de deugd. Hij behandele haar niet als een verschijnsel , dat op dezelfde lijn staat en evenveel waarde heeft als het kwade. Het kwade spele zijn rol in. de romanwereld ; maar als het kwade. Geen romanschrijver heeft ook het recht om een verdicht verhaal te scheppen, dat eene aaneenschakeling is van de laaghartigste, gewetenlooste tooneelen en dan te zeggen : z6o bestaat dc maatschappij van onzen tijd. In de maatschappij van onze dagen bestaan nog te veel goede bestanddeelen , dan dat men het . recht hebbe haar als een groot spinhuis voor te stellen. De romanhelden zijn - tegenwoordig grootendeels bedriegers, overspelers, wraakzuchtigen , moordenaars , dronkaards , lichtekooien , doorbrengers, lieden met een woord , die aan de laagste hartstochten den vrijen teugel laten en alles wat edel is volkomen hebben afgelegd. In zulk een gezelschap kan zich een man van fijnen smaak en gevoel voor het schoone moeilijk te huis gevoelen. Madame Bovary beweegt zich in eene omgeving van menschen z6o slecht en bedorven , z6o nietswaardig en ellendig, dat men er van walgt. De Fanny van Feydeau doet in gemeenheid voor de heldin van Flaubert niet onder. La tentation de Saint Antoine van den laatste is eene ware parodie van de levensgeschiedenis van dezen heilige ; maar tevens eene nauwkeurige beschrijving van de diepste zedelijke bedorvenheid, die men denken kan. De saturnaliën , bacchanaliën en de venusdienst van het heidensche Alexandrië worden daarin in al hun kleuren en geuren voorgesteld. Dumas , fils , is om de bedorven wezens, die hij tot de hoofdpersonen zijuer verdichtingen maakt genoeg bekend , en Henry. Murger 'en Champfleury schijnen niets anders te kunnen scheppen dan gastmalen vol dartelheid en wulpschheid en de meest losbandigste losbollen. lee Duitschers geven den Franschen onder dit opzicht weinig toe. Gützkow in zijn Zauberer von Rom , Auerbach en Paul Heyse schijnen zich bij voorkeur te vermeien in het schilderen van het zedelijk leelijke DE ROMAN . VOORHEEN EN THANS' en afzichtelijke. De Beatrice van den laatste predikt de ongebonden, vrije liefde op de schaamtelooste wijze en zijne IJ oralischeNovellen vertegenwoordigen het beginsel: een genie behoeft zich aan de regels der zedeleer niet te storen. Zola's phantasie voelt zich het beste te huis in demi-monde of nog lager gezonken heeren en dames , ja, van abbe-'s zoo gedrochtelijk slecht en laag van karakter, dat men de kracht zijner verbeelding meer bewondert, dan zijne opmerkingsgave. Al deze zedelijke ellende en melaatschheid nu wordt ontleed en omschreven, gelijk een professor in de pathologie en chirurgie het een of ander phenomeen, tot zijn vak behoorende, uitlegt en beschrijft. Verschijnselen zijn het, zoo als lichamelijke ellende een verschijnsel is. De mensch is eenmaal zoo ; hij kan er zelf niets aan doen. "La nature" , aldus luidt de alleenspraak van een moordenaar in zekeren roman, "dans. un mouvement irrésistible et meurtrier, m'a délivré tout á coup du démon , qui m'obsédait. Le crime m'a exorcisé , calmé, assaini. Je suis rentr immédiatement après dans vette équilibre dont la physiologie fait la base de la morale.... Quand je m'examine,, et quand jo me juge, je me trouve, absolument innocent..... - J'ai été sauve , par l'assassinat. J'aurais mieux aimé être sauvé d'une autre maniére , cela n'était pas , sans doute, dans mon pouvoir.... Peut-être le crime était-i1 dans ma destinée. Je subis la fatalité héréditaire. I?és-lors ce n'est plus moi qui ai commis ce meurtre , c'est 1'être mystérieux que je porte en moi , eest mon père , c'est 1'inconnu." De nieuwere wetenschap doet hier haren invloed gevoelen. De zedelijke wereld acht zij eene noodwendige ontwikkeling uit de psychologische. Den mensch stelt zij dan ook niet verantwoordelij k voor zijtje daden. Wat men kwaad en goed noemt, zegt Moleschott , is 't geen strijdig is tegen , of gunstig is aan de behoefte van het individu op een zeker, bepaald oogenblik door- Zijne geschiedenis aangegeven. De zoogenaamde zedelijke eigenschappen zijn wetenschappelijke hoedanigheidsbenamingen van natuurlijke verschijnselen ; het zijn namen om verschijnselen teclassificeeren naar gelang zij in strijd of harmonie zijn met de beschaving. Buchner vraagt dan ook met Moleschott : wat voor. 500 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. verschil er is tusschen de keuze van een bedorven organisme en , een krankzinnige? «De misdaad", zegt daarom een fransch letterkundige , „`heeft even goed hare onschuld en naïeviteit. Er 'bestaan van die wezens, welke tot het kwaad zijn voorbestemd; het instinkt er toe en de behoefte er aan hebben, en het volvoeren zonder voorafgaand overleg of bewustzijn.... De slang brengt den dood aan ; de lotus maakt krankzinnig. Weten dat dier en die bloem wat zij doen ? Neen. De natuur wil het z6o. Het is hunne roeping te vernielen en zij vernielen : waarom? Dit weet God alleen. Sommigen zielen is, als hun, dit _voorrecht eigen." Onder zulk eene levensbeschouwing krijgt de geheele wereld en dus ook de kunst een geheel ander aanzien. Om kunststukken , onder dergelijken invloed voortgebracht , te bewonderen, zal men eerst de geheele inborst, al de gevoelens van het menschdom moeten veranderen. Het aangrijpend tafereel, dat Alex. Ver-Huell in Zijn er zoo ? schetst : een wellusteling en zijne makkers , lichtmissen met verflenste gelaatstrekken , oesters etende • en • verhalende van zijnen triomf , en boe hij haar liet zitten , en daarnevens het uitgemergelde, verarmde, deerniswaardige , krankzinnige slachtoffer zijner laagheid —=- met welk eene geheel verschillende gewaarwording en waardeering zullen Buchner, Moleschott en Opzoomer dit beschouwen , als de rest der menschen met hunne "vooroordeelen"? Een leeuw, of tijger, of slang, die verscheurt, zal voor ons kunstgevoel toch nooit, dat gene aanbieden , wat de misdadige mensch met zedelijk gevoel en toerekenbaarheid aanbiedt. Beklagen kunnen wij dat verschijnsel niet; evenmin als er op toornen. En wat het naïeve betreft, het argeloos spel eener harer eigen kleinheid onbewuste natuur, -- gaat juist ten gronde door de afschaffing van den wil. De » naïeviteit van het spelend dier onderstelt een wil , dien wij het toeschrijven ; gelijk wij boomera , planten , bloemen , stroomen en orkanen een wil toekennen , wanneer wij ze krachtig willen doen optreden. Waar de mensch tot een werktuig verlaagd en hem de toerekenbaarheid zijner handelingen ontnomen wordt ; daar is ook geen plaats meer voor het verhevene , aan DE ROMAN . VOORHEEN EN THANS. - grijpende en roerende van het spel der hartstochten op het tooneel dezer wereld. Had Shakespeare zijne aangrijpende tooneelen op dezen grondslag gebouwd ; zijne tooneelspelen zouden ontaard zijn in een akelig poppenspel. De drÍjf veeren van het goede en kwade zijn - volgens de nieuwste wetenschappelijke ontdekkingen gelegen in het, nerveuse of sanguinische van ieders gestel. Het karakter is eene richting in den mensch ontstaan door de herhaling derzelfde handelingen; een geheel, dat uit aanwensels ontstaat, uit ontvangen- indrukken geboren en dat wij ons door middel van eenige zelf beheersching eigen maken. Kunnen zij - dan , de romanhelden , het helpen, dat zij zulke verwijfde, flauwe, ziekelijke karakters hebben ? In de moraal der nieuwere romantiek krijgen vele zedelijke eigenschappen, dan ook een geheel andere beteekenis. Brutaliteit heet veerkracht; koppigheid geldt voor standvastigheid ; hardvochtigheid voor koelbloedigheid. Eene eeuwige wraakzucht is beginselvastheid; sluwheid overleg; ziedaar "l'idée d'un art moderne tout expérimental et tout materialiste." De edelste aandoeningen, zoowel als de laagste, worden vernederd tot een soort van zen uwtrillingen , of werkingen van het bloed. Toegevendheid is §lechts eene natuurlijke aantrekkingskracht ; goédheid het gevolg van een weekelijken aard; doorzicht is slechts instinkt; de vervoering , die den mensch aangrijpt, de denkbeelden van goed en kwaad , die hem beheerschen, zijn niet meer dan uitvloeisels van de vorming zijner hersenen. De ouden kenden wel een fatum , dat 's menschen lot regelde en dat zij zoo treffend wisten aan te wenden in hunne treurspelen; maar de alle poëzie doodende cijfers van het positivisme waren hun vreemd. Neemt men hierbij nu in aanmerking de bijzondere voorliefde, welke s de romanschrij vers koesteren voor huichelaars , echtbrekers, schelmen, samenzweerders," galeiboeven, sluipmoordenaars, verleiders, grisetten en alles wat de levenslust der Bohème dorée uitmaakt; dan behoeven wij niet verder aan te toonen, hoe donker, neerslachtig, somber, troosteloos , jammcrvol de romanwereld van onze dagen is ; hoe weinig kunstgenot, zielsverheffing en ver. edelende gewaarwordingen zij aanbiedt. Het geblaseerde mensch 5 O2 DE ROMAN , VOORHEEN EN TIIANS, dom van onzen tijd wil emoties tot eiken prijs : die van het theater zijn niet meer voldoende, die van het amphitheater zijn zelfs nog niet hevig genoeg; lijken, bloedige lijken vraagt men te zien; de aanschouwing van zedelijk en natuurlijk lijden en folteringen , die de schuldigen verscheuren ; hartstochten toomeloos in hare uitspattingen , woedend om zich grijpend als in waanzin. Hierdoor gewent men de menschen aan bloed te zien stroomen ; men maakt ze vertrouwd met de misdaad want wat men dagelijks ziet , hoe afschuwelijk ook , verliest zijn afschuw- verwekkenden indruk - en zwakke naturen, die de godsdienst niet schraagt , bezwijken. Zie daar de andere schaduwzijde der kunstrichting van onze eeuw. 1)e nieuwere romantiek is daarbij zoo diep verzonken in het uiterlijke en wijdt zulk eene eenzijdige belangstelling aan alles wat onder het bereik der zinnen valt, wat men kan tasten en voelen dat het gemoedsleven , de aandoeningen der ziel bijna niet in aanmerking komen. Zij kent geen ziel ; evenmin als de moderne wetenschap haar bestaan erkent. De mensch is enkel vleesch en bloed, beenderen en spieren. Alle gewaarwordingen acht zij dan ook te bestaan in bewegingen en werkingen van het lichamelijk gestel. Die droefheid of vreugde , haat of liefde wil beschrijven, heeft slechts aan te geven wat het lichaam in zulke omstandigheden ondervindt. Flaubert geeft getrouw al de vezelen, spieren , zenuwen en gasstolen aan, waaruit de verschillende gevoelens en denkbeelden,. de edelste zoowel als de laagste gedistilleerd worden. Van een karakter of gemoedsstemming in den eigenlijken zin kan daarom hier evenmin spraak zijn. Eene karakterbeschrijving zal zich oplossen in een minutieuse optelling van zekere houding , woorden, gebaren ; in Ziet leven des gemoeds dringt men echter niet door ; in het binnenste des menschen wordt geen blik gegund. About is een geestig verhaler;_ hoort hoe hij in zijn Madelon het karakter van den Hertog d'Armagne schildert: "Il causait agréablement sans jamais écouter -ee qu'il disait; il avant dans l'esprit quelque chose de soudain et d'imprévu comme des fusées, qui s'allument à tort et á travers, sans que personne ait conscience d'y avoir mis -Ie feu. On trou. DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. vaix en lui plus de chaleur que de passion , plus de vivacité fébrile que d'aptitude à être mu, un scepticisme aniiné et bruyant, une indifférence un peu fanfaronne , qui badinait, non sans gráce, avec le bien et le mal. Mais avant tout, il était superlativement Francais , c'est à dire , possédé du besoin de para^ tre , amoureux de l' effet, passionné pour le bruit et desireux d'éton ner ses contemporains , coute que coûte." Wanneer Alphonse Daudet in zijn Idylle pendant le siège de hevige ontroering en aandoening van zijn held wil beschrijven, dan zegt hij : "le jeune homme . s'arrêta brusquement, il venait de recevoir dans l'épigastre un choc violent , pareil á un coup de poing , phenomène nerveux que produit 1'émotion violente." Van de radeloosheid en de wanhopige droefheid, die Gillenormand aangreep, toen hij het lijk van zijn geliefden kleinzoon aanschouwde , laat Victor Hugo in zijn Misérables ons alleen zien, hoe de oude man zijn oogen verdraaide en akelige mieren maakte. "Nl. Gillenormand apercut le lit , et sur ce matelas ce jeune homme saziglaut. l'Aïeul eut de la tete aux pieds tout le frisson que peuvent avoir des membres ossifiés; ses yeux dont la -cornee était jaune à cause de son grand age, se voilèrent d'une sorte de miroitement vitreux , toute sa face puit, en un instant, les angles terreux d' ure tête de squelette , ses bras tombèrent pendaults , comme si un ressort s'y fut brisé , et sa stupeur se traduisit par 1'écartement des doigts de ses deux vieilles mains toutes tremblantes, ses genoux firent un angle en avant, laissant voir par l'ouverture de sa robe de chambre ses pauvres jamben nues hérissées de poll blanc." Dit heet dan de natuur weergeven telle qu'elle est. Kiezen, rangschikken, schiften, verbeteren wat de natuur aanbiedt, is overbodig. Geef weer wat gij hoort, ziet, en gij hebt het schoone. Gavarni heeft deze kunstrichting in de stelling uitgesproken: "le laid est la forme du beau." En Victor Hugo heeft haar in de voorrede van zijn Cromwetl toegelicht met deze woorden: "Le beau n'a qu' un type : le laid en a mille; c'est que Ie, beau, à parler humainement, n'est que la forme considére'e dans zon rapport le plus simple, dans sa symmétrie la plus absolue, 504 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. dans son harmonie la plus intime avec son organisation. Aussi , ,nous offre-t-il toujours un ensemble complet, mais restraint comme nous. Ce que nous appelons le laid, au contraire, est Un détaii d'un grand ensemble , qui nous échappe , et qui s'harmonise, non pas avec l'homme, mais avec la création tout entiére." Men zou hier den Heer Hugo kunnen vragen, of het heelal geen vormen genoeg aanbiedt, die met den mensch harmonieeren en daardoor zijn schoonheidsgevoel streelen , zoo dat men gedwongen is om ook datgene voort te brengen , waarmede de menseh niet harmonieert; dat hem veeleer terugstoot, dan aantrekt ? Houdt men nu bij deze stelling in het oog , dat de temperamenten van kunstenaars zeer verschillend werken , en dat elk de nukken en neigingen van zijn temperament behoort te volgen; clan voorwaar mag men zich op vreemdsoortige kunstproducten voorbereid houden. Hieraan schrijf ik dan ook de vele met een gewoon menschenverstand en verbeelding strijdende figuren en beelden toe, waarvan 's hoeren Hugo's werken overvloeien. De vogels hebben bij hem "á la patte le fil de 1'infini ;" de nacht "fait des distributions d'essence stellaire, sur les fleurs endormies." Parijs is hem een "cuve immense"; "le lieu solennel ou le tourbillon éphémére tourre sur un tentre éternel" ; "une araignée á ' 1'immense toile". Zij is de 1mamelle sans cesse ` inondée; total de l'addition humaine; plafond de l'humanité". In zijn geliefkoosde vaderstad ''doet la gaieté est la foudre" en "le rire est une bouche de volcan" , heeft zelfs de rook groote waarde; zij is het : "dont la fumée forme les idées de 1'univers." Victor Hugo's verbeelding is een vultaan, die woest en wild allerlei grillige , vreemde , spookachtige voorwerpen uitwerpt. In zijn Homme qui rit, zijn Quatre vingt treize, zijn Travailleurs de Za mer overal dezelfde onstuimige verbeeldingskracht, dezelfde gezwollen stijl, dezelfde wanstaltige vormen , naast zoo veel schoons. Hij kan niets met rust laten ; zelfs geen scheepskanon. Hij is hierbij zelfs zoo realistisch , dat zijn schets weinig of, niets meer heeft van de werkelijkheid. Een scheepskanon was losgeraakt, het kabeltouw , dat het tegenhield, vE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. gebroken : "1'entrée en liberté de la matiére" noemt hij dit. -f'Rien de plus inexorable que la colére de 1'inanimé... , vous pouvez raisonner un dogue, étonner un taureau, fasciner un boa, effrayer un tigre, attendrir un lion ; aucune ressource avec le monstre, un canon lach." De woede van dit "brute énorme de bronze" is vreeslijk. De kanonier roept het monster toe: "kom" en het gehoorzaamt gedwee om eensklaps op hem toe te springen. "l'Homme esquiva le choc. La hitte s'engagea. Lutte inouie. Le fragile se colletant avec 1'invulnérable. Le belluaire -de chair attaquant la bête d'airain". Daar zijn er meer, ook zelfs ten onzent, die zonder maat of regel alles voor den voet opnemen, wat hun zintuigen waarnemen , of de verbeelding hun in de pen geeft. Cremer laat zijne boerenluidjes vaak een taal spreken, die geen taal is. "Het rikkelt en rakkelt" , "zwabbelt en robbelt" ; "geklipklap , geklawetter en sleepsabeltred" ; "smekken en opsmak" ; "vermepping"• "geherrie" ; "verduiveld afgerammeld gemeen"; 'afgesukkeld beroerd" , kan in het dagelijksch leven gebruikt worden, maar daarom nog niet in eene novelle. Ook ruwheden , platheden, laf- en dwaasheden, vloeken, die in stal of kroeg, wanluidende verdraaiingen , zoo als die slechts in den mond der minstontwikkelden voorkomen , zijn bij hem niet zeldzaam. . Wanneer de vrouw haar vcwederhelft (,lieve lobbes" , de man zijn ega "brommetj e" , "blonde flauwért" enz. noemt , gelijk dit in "Anna Rooze" geschiedt; dan moet men ultra-realist zijn om dit goed' te keuren. Koetsiers , lakeien , tuinlieden , hun fransen of stadhuis. woorden aanhoudend te hooren radbraken ; een onbehouwen boer, een diender, drankslijter , of kroeghouder in zijn onderkleeren voor te stellen , is zeker liet werkelijk leven te na gevolgd. Daar heerscht ook zeer dikwijls bij dezen verdienstelijken novellenschrijver een zucht om het grove zinnelijke te schetsen en de uitingen der hartstochten in zulke ruwe trekken af te malen, -dat die tooneelen des werkelijken levens niet vrij zijn van het ,sensualisme, dat tegenwoordig den schepter zwaait. Neen, dan verstaat Hildebrand de roeping der kunst anders ! Aan zijn ventje uit het oudenmannenhuis , aan de kindermeisjes in de v.. WARANDE r. REEKS , 1o 5. XYXIII 506 DE ROMAN P. VOORHEEN EN THANS. Haarlemmerhout., die met . "franswatje" wandelen, aan de eenvoudige Amsterdammers , die daar den dag komen doorbrengen, niemand zal er natuur en waarheid aan ontzeggen, en is er iets van dat alledaagsche , dat triviale , die platte werkelijkheid in , welke tegenwoordig wordt nagejaagd ? Ook Mevrouw Bosboom-Toussaint heeft zoo menig hollandsch landschap met zoo veel diepte, rijkdom van kleuren en schakeeringen , leven en gloed geteekend; zij heeft in hare talrijke romans zoo vele aandoenlijke gemoedstoestanden en tragische voorvallen geschilderd , en ons out. haald op verschillende schetsen van het dagelijksch leven , waarin men niet weet wat meer te bewonderen de juistheid der voorstelling of de vaardigheid , waarmede zij in woorden weet af te beelden en alles te bezielen en toch , zij luldigde nimmer den afgod van een overdreven realisme en sensualisme. Eene bijzondere aandacht verdient nog de zoogenaamde tendenz- roman , d. w. z. verdichte verhalen , waarin het een of ander wijsgeerig, godsdienstig of maatschappelijk vraagstuk wordt voor. gestaan, bestreden , of uitgewerkt. Tendenz wil juist niet zeggen: eene overtuiging , die in een roman doorstraalt ; want elke schrijver heeft er. eerre , die in de woorden en daden der optredende personen uitkomt. Zoo doende is de roman socialistisch, conservatief of liberaal, revolutionnair of ' de orde voorstaande, sensualistisch , spiritualistisch , psychologisch, fatalistisch , pantheïstisch, positivistisch, hij is katholiek, soms mystiek zelfs, of atheïst en volteriaansch ; hij huldigt de zedeleer, of is zedeloos tot cynisch toe; alle wijsgeerige, godsdienstige en staatkundige stelsels zijn in hem vertegenwoordigd. De tendenz echter maakt geheel het verhaal aan zich ondergeschikt ; zij is doel ; de inkleeding mid- del. De strekking is als eene stelling, die door eene verdichte geschiedenis bewezen wordt ; haec fabula docet. Zoo heeft de Heer Cremer b. v. eene novelle "Hanna de freule" geschreven , waarin hij het lief en leed van een fabrieksmeisje beschrijft om de werkstakingen en den strijd der werklieden tegen liet kapitaal te bezweren. Onder dit nevendoel leed zijn verhaal; ' onnatuur DE ROMAN, VOORHEEN EN THANS. Iijkheid, overdrijving , een preektoon is er het gevolg van. De maatschappelijke toestanden en vraagstukken hebben echter aan romantische werken van vrij wat grooteren omvang het aanzijn geschonken. Het lot van den werkenden stand , de hooge en lage =1oonen , de korte of lange arbeid ,. het fabriekswezen , het onder. wijs , het belastingstelsel, de opeenhooping van het kapitaal, het recht van vereeniging, een nieuwe verdeeling van den grond, -de emancipatie der vrouw, de vrije liefde, de republiek, de 'leerplicht, de nationale eenheid en ik weet niet wat al meer in romantische verhalen is bepleit geworden. Een nieuwe orde van -zaken , met nieuwe verhoudingen werd er in meer dan een van deze, in het wijde en breede uiteen gezet. Of echter de tendenz -de verwerking der stof tot een schoon geheel niet veeleer be- iemmert als in de hand werkt , zullen wij daar laten. De tendenz-roman neemt ook meer dan eens den vorm van ~een pamflet aan ; vooral waar hij als aanvaller van den godsdienst optreedt. Dit karakter droeg hij in de Recréations cles Capucins, Les Nonnes galanter, Vénus dans le Cloitre, Les Jésuites en , - belle humeur ; doch van meer satirieken aard zou hij worden in -de handen van Voltaire en- Diderot. De Candide, La Religieuse, Jacques le faüili8e , waren zoo als de Soreiére en andere verhalen van Michelet , de vergaderbak van allerlei lastervolle aantijgingen, -die de hervorming tegen het kloosterleven, het celibaat, de zelfverloochening, het begraven in de kloosters heeft uitgedacht. Was Diderot atheïst in Jacques le fataliste, in zijn Père Hudson gaf hij niets toe aan Pigault le Brun, wiens Compére Mathieu en Le Cfateur allerlei verzonnen histoires scandaleuses over het kloosterleven in omloop brachten en nog heden ten dage een rijke bron zijn voor allen , die met onedele wapenen de katholieke kerk willen bestrijden.. De godsdienstige en de maatschappelijke vraagstukken hangen zoo nauw samen, dat wij ons niet -behoeven te verwonderen, dat de sociale romans veelal ook het agodsdienstig element in zich opnemen en, omdat de katholieke kerk langs een anderen weg het heil der volken wil bevorderen, er vijandig tegen. optreden. Bit is het geval met Eugène Sue, eenmaal lid der beruchte bergpartij. Zijn Wandelende Jood en . 08 DE ROMAN , VOORHEEN EX THANS. Mystéres de Paris zijn levendige , maar overdreven schetsen van het leed en den druk der lagere volksklasse. De oorzaak van haar rampzaligen toestand zoekt hij in de Jezuieten en de tegenwoordige maatschappelijke orde. Haarfijn spint hij den ongelukkigen toestand en de ellende des volks uit ; van alle kanten wordt zij bezien ; hier en daar nog wat verergerd ; doch hij droogt geen traan , hij biedt geen troost of heulsap voor de smart. Met de wanhoop in het hart , de verbittering in het ,gemoed laat hij de opgezweepte menigte zitten ; terwijl hij zelf het vette der aarde geniet en zonder een woord in de Natio. nale Vergadering te spreken zijn mandaat als vertegenwoordiger des volks vervult. Victor Hugo bepaalde zich in zijn *Misérables en andere sociale romans tot de zelfde rol van beklager des volks en aanklager der maatschappij. De rampspoeden der arbeidersfamilie van Jean Valjean worden in dit boek alleen toegeschreven aan de maatschappij. Al de ellenden van de andere personen , die er in voorkomen, eveneens op hare rekening gezet. Wel beweerde hij, dat hij zijn boek had samengesteld om het proletariaat op te heffen en de ellende weg te nemen ; maar hij verloor hier bij uit het oog , dat de oorzaken er van niet zoozeer in den vorm ,der maatschappij , als in den mensch te zoeken zijn. "Tant qu'il - existera", zegt hij , "par le fait des lois et des meeurs, une damnation sociale créant artifciellement, en pleine civilisation, des enfers, et compliquant d'une fatalité humaine la destinée .qui est divine ; tant que les trois problèmes du siécle : la dégra, dation de l'homme par le . prolétariat, la déchéance de la femme par la faim , l'atrophie de l'enfant par la nuit , ne seront pas resolues ; tant que dans certaines regions, l'asphvxie sociale sera possible .... tant gn'il y aura sur la terre, ignorante et misère, les livres de la nature de celui-ci seront utiles." Onder vele opzichten komt hij in uitwerking en voorstelling des onderwerps met Sue overeen. Valjean , ean wordt galeiboef en daardoor booswicht, omdat hij in den uitersten nood voor hem en . zijn zusje teen broodje stal , wat zijne veroordeeling ten gevolge had. Later teen aanzienlijk man geworden, wordt hij weer ongelukkig door OE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 509' een kleine diefstal in zijn eerste jeugd begaan en door hem bekend gemaakt. "Fantine" eene andere heldin , valt diep ook uit broodsgebrek , zij verkoopt ten laatste haar tanden en haren om haar kind te voeden. Het geliefkoosd terrein van Paul de Koek versmaadt Victor Hugo bij deze gelegenheid ook niet. De dood van Fantine beschrijft hij aldus : "elle , subit la promiscuité des, cendres , elle fut jetée a la fosse publique." Ook bestaat er een zoogenaamde roman psychologique, waarin: zielsvragen opgelost worden b. v. of het gelukkiger is te huwen of niet. Dit genre vinden wij vertegenwoordigd in de "Corinne' van I12me de Staël, wier heldin , eene kunstenares , voor de vrije liefde is en genieten , eer , rijkdom en gevierd te worden het hoogste geluk acht. Bij de D uitschers heeft deze soort van romans een meer duitsch nationaler - geest. De grootheid van het .duitsche vaderland , de opwekking van het volksleven paart zich hier aan allerlei vraagstukken over arbeid , fabrieken en kapitaal. Lang van adem zijn ze als die van Scudéry. Negen deelen maken de Ritter vom Geist uit en even veel de Zauberer von Rom. Gutzkow , die ze schreef , was een politieke drijver , die reeds niet de duitsche politie had kennis gemaakt. Hij zou de Duitschers eens leeren , waar het heen moest. "Das Fiasko der- Wirkliehkeit , der Politik hat die Dichtung auf dem Kampfplatz gerufen. Ikre Weltanschauung , die Welt der Zukunft wird sie der Gegenwart gegenüber stellen , damit die Zeitgenossen lernen nicht zu verzagen." Het middelpunt der beweging is bij hem Berlijn met zijn bont gewoel. Overal wordt de lezer rondgeleid in hutten en paleizen, in hotels en boudoirs , in burgerwoningen en holen van boosheid. Volksleiders , avonturiers , kooplieden , geheime politieagenten , jezuieten, vrijmetselaars, zij krijgen allen hun beurt. Vooral is hij , -- dit air neemt hij ten minste aan, zeer op de hoogte van de geheimen der jezuieten en vrijmetselaars en niet minder vertrouwd met koningen , ministers , prelaten , republikeinen en leiders van geheime genootschappen. Het zoeken naar eene erfenis door twee broeders , waarvan de een schilder, de ander rechter is , en de oprichting door hen van 510 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. een geheim verbond "Ritter vom Geist" --- ter vernieuwing , der maatschappij is de kern, waarom zich die bonte menigte beweegt. Eene algemeene opruiming . van het oude is het doet_ dier ridders ; daartoe moeten overal en in alle standen van den, arbeider tot den minister, den landbouwer tot den landheer eedgenooten worden aangeworven. Zijn tweede roman . Zauberer von Rom is een strijdschrift tegen hetgeen hij de aanmatigingen van Rome noemt. Den ouden strijd tusschen "Duitschland en Rome's heerschzucht'> rakelt hij hier weer op. Hij heeft, mag men zeggen, in 1866. reeds al de aantijgingen , verdachtmakingen ingen , gewaande grieven en de vermeende SíaatsgeJal1rlickkeit reeds opgesomd, die tegenwoordig in de bladen van von Bismarek en diens Nederlandsche bewonderaars worden aangetroffen. De laagste rollen worden .. in dit boek natuurlijk geestelijken toebedeeld; de levenswandel der , hoogere romeinsche geestelijkheid wordt bezoedeld en het misbruik, dat door enkelen van de heilige sacramenten en van zijne bediening kan gemaakt zijn , als eene algemeene gewoonte voorge: iteld. lee Duitschers aan den Rijn en in Westfalen zijn vooral het mikpunt zijner giftige pijlen. Van het kloosterleven heet het : "Die Mönchen leben zusammen," aldus laat hij iemand spreken, "aber sie lieben sich nicht: sind hier keine Freunde, r aber est ist auch gut so. So wie wir uns an .einander schlieszen. fangen wir an Gedanken zu haben. Man leidet's auch nicht. So bald zwei sich aufsuchen, beeilt man sich sie zu trennen."` Wat is hij op de hoogte ! ! De katholieke leeken zijn doortrapte schelmen, aan woeker, ontucht en allerlei laagheden overgegeven ; zoo dat hunne zedelijke misvorming walging inboezemt. De held des verhaals is een ' katholiek (? ?) priester, die Pius . IX opvolgt en eene heivorming in den geest van Luther te ,voorschijn roept. De politieke, sociale en godsdienstige tegenstellingen van Max Waldau (Spiller) doen , wat de rol betreft aan de Jezuieten toegedacht, denken aan Eugène Sue's Tuf erranl. Een jonkmensch bederven zij , zijne bruid moffelen zij weg in het klooster' en zijne erfenis wordt door hen ingepalmd. En dat in onze DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. waakzame XIX° eeuw , waarin we wel ondervonden hebben , dat er v6or de (Duitsche) Jezuïeten geen recht bestaat , maar niet, dat zij vrij stelen hadden. Spielhagen doet in slechte sujetten niet onder voor den meest lichtzinnigen en realistischen romanschrijver ; Auerbach is mede in dat vaarwater, doch wint het hem af in krachtig koloriet. Deze Israëliet is een spinozist en brengt zijne wijsgeerige richting zoo wel in Auf der Hoke, als -in Das Landkaus am Rkein steeds te pas. De natuur en het gevoelsleven door hem geschilderd , is van het pantheisme doortrokken. Eene boerin , die als voedster in dienst treedt bij een Zuid-duitsche Koningin , biedt hem ruime gelegenheid aan om al de naieviteit van ,een kind der bergen te midden van een verfijnd en bedorven hofleven te schetsen. Een vrijdenker natuurlijk de deugd en rechtschapenheid zelf staat in een verkiezingsstrijd tegen over "de Zwarten", die laster , verdachtmaking , omkooping, bedreigingen , met -een woord , al die kunstgrepen aanwenden , welke de liberalen hun gewoonlijk ten laste leggen. Van verdriet, wegens het bekend gemaakte gedrag zijner dochter sterft hij , doch onverzoend; en zij , zij verdrinkt zich; maar wordt door de bovengenoemde boerin . gered om ... ook boerin te moor- den. Auerbach tracht in dit verhaal te bewijzen, dat men streng zedelijk en gelukkig kan zijn , welke ook onze geloofsovertuiging zij. Eene levensbeschouwing zonder God biedt evenveel waarborgen aan voor het recht en de zedelijkheid als het . katholicisme. "Das meiste Elend'', zegt hij , "kommt davon her, dasz die Men schen , welche Verstand , Bil dung , and etwas Talent besitzen, sich fur höher geartet halten und sich das Recht zuerkennen , fiber die gewohnten Schranken und den geschlossenen Pflichtenkreis hinaus zu gehen". Het toppunt van wijsheid bestaat in "freie • Einigung mit der Naturnothwendigkeit, unter deren Macht wir gestelt Bind." Eene ziekelijke philantropie, en zedeleer met liberalen overmoed, die natuurlijk alles kan en alles. redt, is de roode draad , die overal doorloopt. Wij vermelden hier Hermann Grimms ' Uniuberwindlicken Mi ckte nog , waarin de adel tegenover het volk staat; . als Bene verouderde instelling, en natuurlijk het onderspit delft in den 5, 12 DE ROMAN , VOORiiEEN EN THANS. strijd. Van de vrouwen , die zich op dit gebied onderscheiden. hebben, is Fanny Lewald de voornaamste. Zij neemt het op , voor de vrouw en den arbeider en brengt hierbij eene spinozistische levensopvatting in toepassing. Maar overigens zijn de andere tendenz-romans volgens het zelfde recept vervaardigd ,,. bestaande uit den hardvochtigen eigenaar eener fabriek met een, aantal arbeiders , deels brave deels slechte ; benevens een vrijgeest en een geloovige , een geestelijke , een meester, een aantal' uittreksels uit Vogt en Biichner , alles dooreen geroerd en gegoten in den vorm eener ingewikkelde liefdesgeschiedenis, diets ten laatste goed ten einde loopt. Mannen als Lange en Philipp Laicus , ' van Bolanden en griifin Hahn-Hahn , August Lewald, zonderen wij uit. Zij staan de godsdienstige richting en levensopvatting voor; maar wel wat uitsluitend, en onder dit eenzijdigdoel lijden hunne verhalen even goed , als die der bovengenoemden. Van iets overdrevens , onnatuurlijks , gezwollens, iets= gewrongens en onsamenhangends zijn zij moeilijk vrij te pleiten. Maar hun christelijke strekking mag er niet om miskend worden. Tse moderne maatschappij wordt er in al hare gebrekkigheid ten toon , gesteld. Wat eene godsdienstige omgeving en christelijke echt voor goeden invloed heeft, stellen zij krachtig tegen de jammerlijke gevolgen over van een huislijken kring , waar de geest der eeuw heerscht. [Jet hoofddoel , echter, ook dit blijft hier waar, om iets schoons te leveren , offert men nooit ongestraft aan eenewijsgeerige, godsdienstige of politieke richting op. Er openbaarde zich ook eene reactie tegen bet realisme , sensualisme en atheisme, dat wij den boventoon op het gebied der romans hebben zien voeren. Octave Feuillet waagde eene poging met zijne S1bille en Le roman cl'un jeune homme pauvre; doch zij mislukte, omdat zij te hoog boven de aarde zweefden en de personente etherisch waren. 'Pas si haut, pas si bas" heeft Laprade waarschuwend gezegd , en te wenschen ware het, dat Madame de Bassanville , die de Chambre rouge schreef om allerlei, spookverschijningen of tafereelen uit dé dagen der revolutie van dagens DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. 51 Richelieu, den Regent en het Directoire te schetsen, dit altijd deed. De realisten hebben het menschdom wel wat duivelsch en, bedorven voorgesteld ; doch men behoeft nu juist niet in een ander uiterste te vallen en ze allen tot engelen te maken. De wereld is eenmaal een mengsel van goed en kwaad; een strijd tusschen de deugd en de ondeugd in den meusch met duizenden schakeeringen en vormen. Die het leven wil schetsen vergete dit niet. De goede Bisschop van Belley, Petrus Camus , schreef 189 deelen romans, allen eindigende met, eene schitterende bekeering ; tot dat hij staf en mijter neerlegde om in een ziekenhuis te Parijs zich aan de verpleging der ellende té wijden ; Pater , Lourdelet voerde in Le Couríisan solitaire eene geestelijke liefde in. Doch zulke eenzijdigheden zijn even .'goed af to keuren als die van Madame Auguste - Craven in Fleurange. Zij toch drijft de opoffering voor haren minnaar te ver; eene liefde, die zoo vergaat, van uit genegenheid tot het voorwerp der liefde hem aan een ander af te staan is niet natuurlijk. Aan de kwaden , die opgevoerd worden , is geen haar goed ; om denzulken te wederstaan behoefde deze heldin geene heldhaftige deugd. De Seène8 1 d'kistoire et de famille van Mej. Guerrier de Haupt bieden eveneens van die bovenaardsche karakters aan en Madame Viardot met haren . Charme vaat mieux que beauté alsmede Le danger de plaire van Rodelet zijn van den zelfden geest doortrokken. Door een soort van livre de pieté van den roman te maken zal zijn kunstwaarde niet stijgen. Daar zijn nog wel andere namen van goeden klank , die denalgemeenen stroom van het realisme niet zijn gevolgd. Ik behoef' slechts Mgr. Wiseman te noemen met zijne Fabiola, Madame- Bourdon met hare treffende volksverhalen. ' Mej . Fleuriot, die al de naieviteit van het familieleven der Bretagners zoo natuurlijk en waar weet te vertolken ; Madame d'Arbouville met haren wat droefgeestigen aanleg; Hippolyte Violeau met zijne gevoelvolle teekeningen van het landschap der Bretagners; Madame- Gj ertz , de bekeerlinge , met hare neiging tot het mystieke eng de la Landelle, die het leven van de zeelieden , de gebruiken aan boord, de kleine wereld dobberende op de baren , met even 514 DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. veel talent heeft geschilderd als Eugène Sue --- om te doen beseffen, dat de zegepraal van het realisme, de zinneprikkeling, het positivisme , materialisme en atheisme het gansche gebied van den roman nog niet hebben veroverd. Oppervlakkig beschouwd laat ons met deze opmerking sluiten zou men meenen , dat liet realisme , -- de zucht om de werkelijkheid weer te geven -- als van zelf er toe zou leiden om de personen en toestanden waar voor te stellen. En toch is niets minder het - geval , dan dit. Hun kleed en houding , hun uiterlijk is zeer juist naar de natuur geteekend ; zoo als de knokkels en geheel het skelet van den dood, of de wieken en gedaante van een of ander phantastisch wezen naar bestaande vormen vervaardigd • worden ; wat niet wegneemt, dat zij phantastische wezens blijven. Zulke in de verbeelding alleen bestaande wezens bekleeden de realisten , en ook anderen , met vleesch en been, trekken ze frac en pantalon aan, of iets anders , en stellen ze dan aan ons voor als Jean Valjean, Fantine, Madame Bovary, een jezuiet, of vrijmetselaar, een zwarte of een liberaal , een bisschop of een abbé of pastoor. Die echter denken zou, dat die soort van menschen werkelijk zoo bestonden, als zij daar worden afgebeeld , zou zich deerlijk vergissen. Er behoort meer toe om bisschop of priester te zijn, dan een staf of mijter te dragen, of een toga aan te hebben. Een blauwe kiel, eenrood hemd met opgestroopte mouwen maakt ook nog geen barrikadenheld. Zonderling mag het heeten , dat schrijvers, die hoegenaamd in geene betrekking staan met den priesterstand en van alles werk maken behalve van theologie , zich aan de schildering van dezen stand durven wagen. Zij doen als Schiller, die een schets leverde van de Zwitsersche bergen zonder ze ooit gezien te hebben ; het eenige verschil is dit , dat deze geniale dichter door zijne verbeelding een ware schets leverde; terwijl de karakterschetsen der eersten nergens op lijken. Laat nu een lid der geestelijkheid zeggen : "uw teekening is onwaar , zoo spreekt , zoo handelt een katholieke bisschop , , of pastoor niet" ; het zal niet baten. Dat zij, DE ROMAN , VOORHEEN EN THANS. .die bij voorkeur geestelijken laten optreden , welk hun stand .schande aandoen , van hen maken wat ze willen, zou als mogelijkheid nog geduld kunnen worden; doch waar men een geestelijke in den echten zin des woords opvoert , daar moet men hem z6o voorstellen , als een ware priester werkelijk bestaat en anders • is de teekening een caricatuur; een caricatuur nog vrij .wat erger dan de "Beeldstormer" dien Banning een vaderlandsche pijp in den mond geeft; of als de christelijke Klaasje Zeven. ster, die niet eens gedoopt is. Het overdrevene ook in de uiting der karakters en de voorstelling der toestanden van sommige personen is een ander gebrek, dat de hedendaagsche romantiek aankleeft, een gebrek, dat wij ook in middeleeuwsche romans zagen , evenwel in een anderen vorm. Is de voortreffelijke Charles Diekens niet wat sentimenteel met zijne verdrukte weesjes of verlaten zwervelingen ? Is hlenri Conscience soms niet wat te forsch, te krachtig, waar hij zijne helden laat toornen, of vechten? Maken de boeren van Cremers het nu en dan niet wat te bont P Maken Victor Hugo en Eugène Sue alles ook niet veel erger dan het. is ? De eerste laat in zijn 1l 793" een vendeesche boer , die met ` anderen door de revolutionairen belegerd wordt , een redevoering tot hen houden van twee pagina's lang een opsom , ming van beuzelarijen, en in het zelfde verhaal eene vrouw, die het leven harer kinderen bedreigd ziet, God dreigen Hem te zullen dooden. Hoe verre zijn die lieden ' van de soberheid en de juiste maat verwijderd , welke de ouden zod hoog op prijs stelden! Ook de beweegredenen der daden zijn dikwerf gezocht, on. waarschijnlijk en alleen uitgedacht om iemand dood, of het verhaal aan een eind te krijgen. De daden des menschen hangen wel niet als een syllogisme aan een ; ' doch ietwat logica is er ongetwijfeld in , welke vreemde sprongen de temperamenten den mensch ook kunnen doen maken, en hieraan denken de romanschrijvers dikwijls niet hij is de drager van den geest zijner eeuw. Hiermede meen ik genoeg gezegd te hebben van den roman. 516 DE ROMAN, VOORHEEN .EN TRANS. Ik heb hem alleen beoordeeld als een verschijnsel , dat wel de aandacht verdient; want het geloof en ongeloof der eeuw , haar 'liefde en haat , hare dwalingen en haar waarheid spiegelen zich er in af. Het zedelijk nut, of nadeel, dat de roman uitwerkt, aan te geven , lag niet op mijn weg. Intusschen wachte men zich ook hierbij voor uitersten. De geschiedenis van den roman alleen was mijn doel : de phasen, die hij heeft doorloopen ; de wisselingen, die hij heeft ondergaan ; wisselingen en schakeeringen , die, hoe verscheiden ook , steeds bewezen , dat de mensch au fond immer dezelfde blijft. In de beschrijving van wonderbare avonturen losten zich alle romantische verhalen op. Doelinc^iem , Januari 1876. QUINTEN METSIJS, DOOR JONAS VAN LANGENDAHL. In de XV° Eeuw leefde , deels binnen de oude brabantsche hoofdstad Leuven , deels binnen de bloeyende handelsveste "T'H'ant-werpen", waar siuts menschenheugenis geen Reus den ondernemenden schippers de handen meer afhieuw , om ze over zijn burchtmuur te smijten , -- een heel geslacht van Eligiuskinderen , 1l hameraars op koud en gloeyend ijzer, echte beelden ornementslagers, ja zelfs uurwerkmakers , vijlers en beitelaars, maar toch , in den volsten zin , ál smits wat er aan was. Die wel wat zwarte, maar fijn bewerktuigde cyklopen hadden ieder een paar zwarte kijkers in het hoofd, waarmee^ ze ter Gulde (of Gilde-)Kamer van S Eligius wel zorgden, dat hun , wat , men in Holland zou zeggen , de kaas niet van het brood werd gegeten. Het waren welhebbende lieden; over het algemeen ordentelijk gegoed ; iets dat zeer aangenaam is, om dat in die oude tijden , al even als nu, het geld wel een weinig in aanmerking werd genomen , als aan iemant gegeven werd wat men voor de groote fransche omwenteling noemde een plaats in het "Heerenboekje". De namen van de knapste kunstenaars, wanneer deze niet zelf voor hunne onsterfelijkheid gezorgd hebben, zijn vaak niet op te sporen ; om de eenvoudige reden, dat zoo'n °dichter , of zanger , of schilder , of beeldsnij der geen huisjen in eenig steegjen of slopjen bezat , hetwelk voor Schepenen koif worden beleend of overgeschreven en dat den naam van het genie van den ondergang kon redden. Het is toch maar waar, dat niet alleen "eene met name aangeduide waarheid eene bekende waarheid" is , maar dat ook min of meer een met zijn naam aangeduid persoon een reeds half gekend persoon is. Die 518 QUINTEN METSIJS. naam verhaalt doorgaands het zij welke hoedanigheden de drager van den naam had , al is het maar de kleur van zijn haar of van zijn huid (niet eens nog de deugd van zijn hart of van .zijn beurs) ; het zij waar hij van daar was, waar hij woonde, in een huis, minder of meer aanzienlijk, hoe zijn vader heette, waar hij, behalve geboren worden, trouwen en sterven, zich den tijd mee^ verdreven heeft, of wat de posten waren, die men in zijn familie bekleedde , of de liefhebberijen , waardoor men zich kenmerkte. Al weten we niets anders van iemant dan dat hij Pieter Mettengelde, Stoffel de Roode , h endrick in d' Spie hel Cornelis van Haerlem of Jan Janssen heette, dan loopen wij al geen gevaar meer , die lui dtj ens met elkander te ver. warren. Daarom is het des te meer jammer, dat de etymologie van den naam Metsijs (=Metsiis) of Massijs (=Massiis) zoo heette , - die smeder'sfamilie — een diep geheim voor ons gebleven is. Wisten we wat het woord beteekent , dan zouden hier bepaald eenige biografische gissingen op te bouwen zijn , die nu achterwege moeten blijven. Niet-te-min de onverstaanbaarheid -van den naam werpt toch nog eenig licht af. Zij wijst op de oudheid der familie. Niet -- als of de naam zou opklimmen tot een tijd, waarin het woord Massjjs of Netsijs tot de zeer gebruikelijke 'zelfstandige naamwoorden behoorde, en bij voorbeeld met tafel of stoel gelijk stond : maar daar wij dezen naam door al de, leden der familie jwee groote eeuwen lang gevoerd vinden , bewijst dit , dat men er eenige waarde aan hechtte , al was misschien de oorsprong er. van vergeten 1. En - dit verschijnsel treft men niet aan dan bij eenigszins deftige, beschaafde lieden. 1 Het waarschijnlijkst komt mij voor; dat de Metsijzen of Massijzen nakomelingen van zekeren Mattheüs zijn. De zoons der Matheüssen heetten anders, in de Nederlanden , Teeuwissen , Tewisz. , maar • ook Matzen , Matthesz. , en Máthessis. Zoo werd de ondertrouw van "Pieter Jansz. ter Werden , hoedecramer van Kuelen", met "Elsje Jelis Tonis dr van Deventer" te Amsterdam ingeschreven , den 26 Juli 16 14 , "op de acte" van den predikant "Asswerius Mathessis". Van Mathessis (spreekt uit Máttesis) tot Matsis en Massis, Mazsiis ii n' 1 a gri'un pas. Op de zelfde bladzijde komt dan ook , , in het extra-ord nair Puy-boeck, de naam van een anderen proedikant voor , die te Middelburg stond en Daniël Massijs genoemd wordt. Dat de uitgangen met Qj beurtelings den QU1NTEN METSIJS. 519 De smitsbaas , die , ter helft van de XVe Eeuw in Andwerpen woonde , he3tte Jan , . zegt en bewijst mijn vriend Génard; de dito te Leuven heette Joos , zegt en bewijst mijn vriend Van Even. Wij zullen, "om seeckere redenen ons daertoe porrende" (gelijk een van Amstels beste patronen , Roomsch Koning . Maxi. miliaen , zeggen zooi) ons bizonder bij de Leuvensche familie bepalen. De, stad Thienen , wier zwierige naam van Tirlemont, haar door de Walen gegeven , ze niet heeft kunnen beveiligen tegen het lot, dat haar , van een der voornaamste brabantsche steden, tot den rang van een stedeken deed vervallen, heeft zich te schamen over een poorter , die , naar 't schijnt , in 't begin der XVe of op het einde der XIV° Eeuw binnen hare muren ter waereld kwam. Het was het individu Jan ' van Kinckem , die, bij het leven , zijner wettige huisvrouw, zich in de gunst van een landjuffer. tjen , een zeker Cathelijntjen van Gestel wist te dringen, en toen hij na de dood zijner wederhelft met deze Cathelijne een huwelijk aanging , bij Schepenen met drie kinderen van bedenke. lijken oorsprong voor den dag kwam. De familie , op deze wijze verkregen , begon onzen braven Jan van Kinckem al spoedig te, vervelen , en ten jare 1461 overviel hem eene zoo groote baloorigheid , dat hij zich weehpakte naar Frankrijk, , en te Verdun, in 1493 of daaromtrent, nog in tamelijk gegoede omstandigheden kwam te overlijden. Ter zake van Zijne erfenis had zijne verlaten vrouw een akte te passeeren , die, hoewel ze zich met de meeste grootmoedigheid aan deze vernedering onderwierp, nog van hare oneer tot liet nageslacht zou spreken. Uit welk een en ander eene les voor de landmeisjens van de Noord. en Zuid-Brabantsche Gestels te trekken valt : van zich , namelijk, niet door de schijnschoone redenen van ijdele Tirlemonders op den verkeerden weg te laten brengen. klemtoon kregen en hem verwierpen is bekend : uien heeft Lourens, Lourijs, .Laurijssen, Antonissen en Antonijssen, ,dorens, Floris, Florijs, manneken, mannekijn, .longarië, Hongarije. Het bovenaangehaalde Matzen werd ook tot Metzius gelatinizeerd : zie een Dordtsch predt van dier. naam t. a. p. 22 Aug. 1615. J. A. A. TH. Z2o QUILTEN METSJS. Sommige liefderijke zielen, die er op uit zijn in hun even- mensch alles te verschoonen, zullen wellicht als verzachtende -omstandigheden voor Jan van Kinckem , bij het verlaten van huis en hof , de bedenking maken : "Wie weet, hoe slecht de man .gelogeerd was, hoe weinig gemak en gezelligheid zijne woning hem aanbood." Maar dit zou eene geheel verkeerde geilachte wezen : want de vent woonde in een heel prezentabel huis in de Borchstraet (ge weet wel , heden ten dage de Mechelsche straat), voorbij de eerste brug, ter linker hand tusschen -de Vischmarktbrug en de Lei, strekkende zelfs acliterwaards met een binnenplaatsjes tot aan de Dyle. Dus van dien kant niet ! Hoe goed het" huis was , blijkt ook uit hetgeen ik nu verder verhalen ga. Eer Jan van Kinckem het tijdelijke met het eeuwige, na zulke jammerlijke antecedenten , kwam te verwisselen, had Cathelijne van Gestel — nu zijne wettige tweede vrouw hem eense dochter geschonken , die insgelijks den naam van Cathelijne gedragen heeft, en van wie wij gelukkig niets dan goeds weten , behalve dat zij den familienaam droeg van den ellendigen (dat beteekent zoowel uitlandigen als mizerabelen) Jan van Kinckem ; maar wellicht reeds vóor dat haar vader • huis en haard en vrouw en kroost verliet, had een wakker poorter van Leuven op zich genomen de goede Cathelijne Cathelijns-dochter een anderen toenaam te verschaffen. Het was niemant anders dan de kracht- en kunstrijke meester smit Joos Metsijs , voorbestemd om welhaast tot "Momboir" of (kerk-)voogd van Sinte Loy in de Ledicheitstrate, naast den eerzamen Jan van Buetsele en twee andere gildebroeders, te worden verkoren; de zelfde Joos Metsijs, dien, .als een welsprekend bewijs van de hooge te-vredenheid der .Stads-raden , 5 ellen zwart laken "byder stad geconseilteert" werden , en die dan ook , ter Leuvensche Kermis , met den beroemden bouwmeester Mattheus de Layens, den kunstschilder =Stuerbout en den beeldhouwer Beyart', de eer had het H. Sacrament bij den omgang te begeleiden. Het eenige wat hem dit ,genoegen eenigszins vergalde was, dat hij niet, zoo als de arbei QUINTEN METSIJS. 521 ders in hout en steen en verwen , twee potten wijns , in erken ning van dezen dienst kreeg , maar slechts oenen. 't Zat 'm niet in dien pot wijn. Hij had geld genoeg om zich , enz. ; . maar het zat 'm in de te-rug-zetting van zijn stiel, zijn nobel handwerk ! Geen wonder dan ook , dat hij zijn best deed zijn' vier kinderen Joos,. Quinten, Jan en Cathelijne Metsijs eene opvoeding te verschaffen, die hen wellicht wat hooger op den maatschappelijken ladder brengen kon. En dit vaderlijk besluit (en hier wilde ik op komen) volbracht ' onze Joos in het zelfde -flinke huis, dat zijn weinig sédentaire schoonvader op de aangeduide wijze geheel vrijwillig had verlaten 1 . Helaas , op veel ordelijker , veel bedaarder wijs , maar niet vrijwillig verliet onze brave Joos het ook. De deur van huis en hof, de deur van de stad der levenden viel voor eeuwig achter .kiem dicht, en zelfs onze. wakkere en beroemde "sloetmakre" *van de Borchstrate kon geen looper vinden, om zich zijn .werkplaats en woonkamer, al ware 't ook slechts voor twee, drie .,.jaren weder te ontsluiten. Voor twee, drie jaren dan ten minste zou zijn oudste -.zoon ruim twintig geweest zijn, en had zijne weduwe met nog meer vertrouwen het handwerk op dezen laten aankomen. Onder. tusschen de jongen deed zijn best , niet alleen door zelf flink -de handen uit de mouwen te steken , maar ook door zijn 15., jarig broe^rtjen Quinten, Quintinus, aan te sporen in de voet stappen des vaders te treden. Of ,. op Quinten , 's vaders gevoeligheid over het feit, dat men hem , in de vereering van wege de Processiemeesters , had achtergesteld bij den schilder, den beeldhouwer, en den bouwmeester, een levendiger indruk dan op den oudsten broeder gemaakt had, --- of uit dien hoofde reeds vroeg de wensch in zijn hart _was opgekomen liever een "fijnschilder" dan een "grofsmid" te -.zijn , is niet zeker. wel , dat de onderscheiding, die zijn vader 1 Van Even, Messager, 1869, bl. 69. Bijna alle bizonderheden in 'dit ver haal opgenomen , zijn te danken aan de onvermoeide nasporingen en schran dere kombinatiën van mijn geachten vriend, den Leuvenschen Archivaris .Edward van Even. J. A. A. TH. D. W.LRANDE N. REEKS , No 5. XXXTV . 22, QUINTEN METSIJS. van stadswege als smid genoten had, dat het fijner vak van uurwerkmaker , 'twelk zijn broêr met goed gevolg aan het slotenmakersbedrijf had Verbonden , hem niet weêrhielden zijne oogera naar een ander kunstvak heen te richten. Men zegt wel, dat de bekende fraaye pomp op de handschoen. maakt te Andwerpen door onzen Quinten Metsijs (ik zeg onzen, want daar zijn er wel een half dozijn geweest) gesmeed is; maar de geleerden ontkennen dit. Wel getuigt de deskundige Heer van Even, dat de cierlijke kraan, die weleer het 'doopvontdeksel in de Sint-Pieters-kerk te Leuven in beweging bracht, een voortbrengsel van Quintens hamer zou zijn 1, De dichters hebben ook wel met groote onmatigheid tegenstelling gezocht tusschen dat grove smidshandwerk en dat fijne schilderbedrijf: dit is, tegenover de gezamendlijke werken der XV°-eeuwsche smits en schilders, eene onrechtvaardigheid : maar waarheid is het, dat Quinten op _geheel bizondere wijs tot het schilderen getrokken werd. Geloofwaardige schrijvers zeggen, dat hij eens, ziek zijnde, voor tijdverdrijf in het hoekjen van den haard zich met het teekenen en kleuren van Heiligen ging bezig houden, geschikt ,om door de melaatschen, die te Vastenavond met "een groote houten , gesneden ei gestoffeerde keers" door de stad liepen, .aan de kin deren te worden , uitgedeeld 2. Het is zeer mogelijk, dat dit de eerste aanleiding voor Qiiinten geweest is, om zich in penceelsbehandeling en kleurschakeering te oefenen. Maar daar kwam nog een machtiger drijfveer in het , spel. Ik weet niet , of u in de omstreken van Andwerpen of Leu ven een plaatsjen Thuilt bekend is. Mij niet. Gij denkt- mis schien aan Tuil , of Tuyll of Thuil.... niets van dat al Thuilt. Maar waar het ligt doet er ook minder toe : zeker is het, dat het de bakermat was der familie van Lambrecht van Thuylt, welke Lambrecht onze belangstelling verdient , nog niet zoo zeer om dat hij eene beeldschoone dochter had de blonde Aliit dan wel om dat dit meisjen Quinten Metsijs voer goed van een 1 Messager, 1869, bl. 80. 2 Van Mander, Haerlem, 1604, b]. 215 vo. 'QUINTEN METSIJS. 5 3 stuit in een schilder omschiep ; en dat wij dus aan Aliit Lambrechtsdr te danken hebben het geluk dat ons vervult, wanneer we voor een kunstwerk van Meester Quinten staan , én den roem , die er voor Nederland in gelegen is, den grooten kun-. stenaar opgeleverd te hebben , die in 1520 uitschitterde onder allen. Men kan wel zeggen, indien Quinten het niet gedaan had om de schoone oogen van Alijt , die ongaarne op een zwart smidsaangezicht afstraalden 1 , dan zou hij wel bij Bene andere -gelegenheid zijne toch reeds gebleken liefhebberij hebben doorgezet : maar zoo kan men altijd : als Columbus Amerika en John Watt den stoom niet ontdekt had, dan zou een ander.... 't Is mogelijk, maar dien het dan maar treft, dien treft het; en men moet er toch wel iemant voor bedanken, Heel lang heeft Quinten Metsijs zich echter van dezen erkentelijkheidsplicht tegenover de eenmaal zoo vurig beminde Alijt van Thuylt niet gekweten ; want toen zij hem in 150 7 ontviel, sloot hij , een goed jaar later, een ander huwelijk, en wel met de schoone bastaartdochter van zekeren welgestelden Heyn (Henricus-), ook al Cathelijne geheeten. Nu is het ;waar, dat hij van zijn oudsten zoon Jan Metsijs een schilder wilde maken, van zijn tweeden, - Quinten Junior , een bontwerker, dat hij nog een zoon Pauwel , en eene dochter Cathelijne had, en dat die kinderen moesten opgevoed worden ; iets dat men van weduwnaars en weduwen , naar 't schijnt, moeilijk kan vergen : reden waarom zij, in den regel , hertrouwen. Ook zou liet jammer ge weest zijn, indien er van Quinten Metsijs maar vier nakomelingen bestaan hadden ; eene bedenking, die -Quinten dan ook met loffelijke kloekmoedigheid over de bezwaren der stichting van een nieuw huishouden deed heenstappen en hem de hand aanvaarden deed van voormelde Cathelijne Heyns : eene keuze, . 1 "Daer wort vanden oorsprongh van zijn Smits-ambachts verwisselinge [vertelt] , dat hy, snit wesende , verlieft werdt en hem begaf te vryen een -aerdigh schoon Meysken, in welcke veyagie hy hadde een tegen-ghenoot, die een Schilder was: maer dat het Meysken meer sin hadde aen den persoon van Quintijn; dan, haer mishaegde dat vuyl. Ambacht, wenschende -dat Quintijn den schilder waer gheweest, en den anderen den Smit." van --Mander, t. a. p. -5 24 QUINTEN METSIJS. die niet alleen gerechtvaardigd werd door de opvolgende geboorten van Hubrecht, Abraham , Peternelle , Cathelijne (II), Sara en Susanna Metsijs, maar ook hierdoor, dat deze tweede vrouw den schilder gelukkig geïnspireerd heeft bij het schilderen der heerlijkste en teêrstgevoelde Maria-beeltenissen. Gij kent dat fijne, blanke portret in drie quart wel, dat op het muzeüm Ertborn hangt , al is het ook maar uit het schoone gravuurtj en van Kohlschein, waarvan niemant zich het gemis behoeft te getroosten , aangezien dit meesterstukjen voor twee blaauwbruine silber roschen te krijgen is. Het portret van Catheli*ne He ns. 9' krijgen y , als zoodanig door Quinten geschilderd , als weêrgaá voor het zijne (ten jare 1520) , vindt ge in den Messager des science,, hi8torique$ van 1869 , in een lichtbeeld van Toovey naar de gravure van Antonio Daleo. De vergelijking der reeds eenigszins gezette huisvrouw van Quinten, met de lieflijke voorstelling der Moedermaagd, moet ieder, die de meening deelt, dat Cathe liinken Heyns-dochter werkelijk er voor gezéten heeft, -- de overtr.iging geven, dat Meester Quinten eene zeer levendige verbeelding had en de kunst verstond een frissche bellefleur te veredelen tot de fijnste princesse-nabel , of welk ander tafelooft de Heer de Beucker aan de hand zou geven. De werken van onzen Quinten rechtvaardigen volkomen zijne plaats op het , groote keerpunt der nederlandsche kunst in den aanvang der XVe Eeuw. Hij heeft nog veel in zich van de ,godsdienstige stemming en tevens van het naturalisme der Van Eyken; hij is nog niet altijd vrij van de stijfheid, waarvoor men bij de nederlandsche schilders der XVe Eeuw onmogelijk blind kan zijn ; hij verstaat het drapeeren zoo goed als zijn tijd - genoot Albert Durer, maar kopiëert meer de natuur en offert minder aan de eischee van den stijl en de aantrekkelijke elegantie , die den Neurenburger kenmerken. De onnoozele godsvrucht en daarbij de verhevenheid van Fra Angelico zijn hem vreemd. Zijne beroemdste stukken zijn "de. Graflegging te Andwerpen", met - hare vleugels, in der tijd bekend onder den naam van de "nuwe tafelen vander noot Godts", en de trip , tyek, die hij, voor de kapel der broederschap van Sint Anna, QUINTEN METSIJS. 52 in de Sint Pieters-kerk te Leuven schilderde. Deze laatste, minder algemeen bekend dan de andere (welke door het gilde der kastenmakers besteld was) stelt_ in " 't midden voor : "de zegepraal van Sint Anna" ; aan uwe linkerhand hebt ge de "Aanzegging van Mariaas geboorte" aan Joachim, aan uwe rechter , "Sint Annaas dood". Het eerste luik stelt op de keerzijde voor, "Hoe Joachims offer wordt afgewezen", het andere, "Hoe het wordt aanvaard". Het triptyek van Leuven dagteekent van 1509 ; dat van Andwerpen van 1511. Quinten Metsijs was een man van veelzijdige beschaving: rederijker en muzikus. Hij was bevriend met vele mannen van staat en wetenschap. Voor Thomas Morus, den edelen Engelschen kanselier, een der slachtoffers van den wellusteling•belesprit Hendrik den VIIIe, schilderde hij de portretten zijner vrienden Erasmus , en Pieter Gillissen , sekretaris van Andwerpen, op een zelfde paneel. In 1519 bewoonde hij een goed huis in de Huyvetter•straet, waar de geleerde Gillissen, die de "Utopia" ter perse gelegd heeft , hem vaak kwam bezoeken en tot de vrienden behoorde , die ook toen reeds hun grootste geluk vonden "..... Om over poëzie en kunst te komen praten vrienden die "Reeds 's middaags aan uw haard, u pas des nachts verlaten." Later bewoonde onze schilder een ander eigen-huis met tuin in het "Schuttershof-straetken", daar St Quintijn in ijzer boven de poort stond. Dit beeld schrijft men aan den hamer van Meester Quinten niet zonder waarschijnlijkheid toe. In de zelfde straat - bezat Meester Quinten nog een tweede huis. Toen Albert Durer, met zijn lieve vrouw en haar dienstmeid, in Andwerpen kwam , ',[war er] auch gewest in 's meister Quintines Hausz" en heeft hem misschien wel bezig gevonden met 24 andere schilders , om de dekoraties voor de zegepralende intocht van Karel den V te vervaardigen. Er is in de verschillende 5 2 fi QUINTEN METSIJS'. galerijen van Europa genoeg werk van Meester Quinten galerijen p g g Quanten over,. om getuigenis van zijn ijver te geven, ook al sprak het meesterschap zijner enkele in Nederland aanwezige stukken niet zoo blijkbaar ter gunste van eene gedurige en langjarige oefening. Tot de laatste behoort een uitnemend genre-stukjen, dat , op. het Trippenhuis te Amsterdam , eene plaats onder die kunst. , wonderen vindt , waar ik altijd het eerste heensteven , als ik den Sirenenzang der Graveerkunst moedig voorbij gezeild ben,, die door de dubbele deuren verleidend naar buiten dringt , uit de binnenkamer , die de jonge De Vries met zijn geestdriftige kunstliefde bestraalt en vruchtbaar maakt. Het stuk is thands genummerd 204 en werd langen tijd toe geschreven aan den "Parmezaan" Francesco Mazzuoli : onver-. klaarbaar, wanneer men alleen maar het bebouwde landschap en den stijl van het throonborduursel ondervraagt. Tij beschrijven deze liefelijke Maria, of liever deze schoone jonge Moeder met haar kindtjen niet. De aktie -- de kus, waartoe zij haar mondtjen zet en waarvan men het vogelfluitjen schijnt te hooren, beheerscht de geheele voorstelling. Hare zeteling , haar kostuum , is ingericht op een allegoriesch effekt; maar de natuur is bovengekomen en heeft dit opzet verjaagd. Alles gehoorzaamt aan dat allerliefst, aandoenlijk moederbe. drijf: haar blik , haar blos , de kersen , die zij uitlooft, haar verschikte schoot : het is een wondervol geslaagd binnenhuis. groepj en , ten spijt van de open lucht , van de gantsche monumentale stoffeering 1 . 1 Het kleed van Maria is blaauw , zonder eenige verciering, de roode mantel heeft langs den rand slechts een dubbeld gouden streepjen : de mouwen zijn bijna wit; zij hebben eene zeer lichte tint van wijnmoer. De om het midden gebonden sjerp is donker groen. Het haar der Moeder en van het Kind is blond en kroesachtig , met donkere schaduwkleuren en goudkleurige reflektiën. Iet kussen , waarop de arm van Maria leunt, is van donker paersch fluweel met kwasten van gouddraad. De zetel of throon is geheel van rood agaatsteen ; de kapiteelen der voorste kolommetjens en die der twee grootere kolommen aan de zijden, zijn , even als de ornementen en figuren van het gewelf, langs de randen en.. omtrekken verguld en hier en daar met zachte kleuren afgezet. QUINTEN METSIJS. Eene gravure van het stuk , door den met roem bekenden C. Ed. Taurel vindt men in het hieronder vermelde werk. 't Is mij onbekend , of H. M. de Koningin der Nederlanden ---wier hooge begaafdheden, kennis en smaak hier en in den vreemde een zoo welverdienden roem genieten, aan het voornemen heeft gevolg gegeven eene kopie van dit meesterstuk te doen schilderen. Quinten Metsijs is overleden tusschen den 13n Juli 1530 en den 16" September van het zelfde jaar, naauwlijks 64 jaren oud 1. 't Is wel vreemd , dat er geen werken van onzen schilder bekend zijn , die nog uit de XVe Eeuw dagteekenen. In Andwerpen zijn , behalve de beroemde "Graflegging" , en het "Portret van Maria" , ook de niet minder bekende "Christuskop" en eene "Magdalena", ten halven lijve, op het Muzeüm. In den Louvre vindt men van hem den 1'Bankier.goudweger" (1518); in de galerij van Florence, behalve de schoone portretten van hem en zijne tweede vrouw, een "H. Hiëronymus" en een "mansportret"; de galerij Doria te Rome bezit zijn "Gelijkenis von den onrechtvaardigen Rentmeester" ; Venetië "Christus voor Pilatus" ; Napels "de Aanbidding der Drie Koningen"; Bazel een schoon "mnansportret" ; Frankfort dat van "Knipperdolling"; Gotha "t Portret van een jonkmaii' ; Cassel een "Lichtvaardige - deerne, die een grijzaart lief koost". Te Weenen vindt men in de galerij Lichtenstein een "H. Hiëronymus", geteekend Qvnten Masys f. 1513 ; in de keizerlijke galerij aldaar een "Mansportret", nog eens den ',H. Hiëronymus" en nog eens de "Gelijkenis van den onrechtvaardigen Rentmeester". Windsor bezit de "Bankiers", "die te onrechte", zegt van Even, ' ede gierigaarts genoemd worden"; Petersburg "Maria, haren goddelijken Zoon De gordijnen , rechts en links van den throon afhangende , zijn groen. De draperie achter Maria is van de zelfde kleur maar donkerder; de sprekende ornementen , bloemen en figuren zijn van gouddraad , waar tusschen nog andere, weinig in 't oog loopende , zwárte lijnen zich heenslingeren. Op den marmeren rand ligt een appel met schitterende kleuren en een tros witte druiven. 1 Messager, p. 162. 5 2 8 QUINTEN METSIJS. in de armen houdende" (vroeger hier te lande, in de galerij Willem II) ; en eindelijk bezit Berlijn , behalve een merkwaardig "Mansportret'", de schoone schilderij , die men zegt, dat zoo veel over-een-komst heeft met ons amsterdamsch paneel : "Maria, op een throon gezeten, en Jesus omhelzende`. 1 J. A. A. TA. 1 Ik druk deze bijdrage over uit het werk van C. Ed. Taurel "De Christe lijke Kunst in Holland en Vlaanderen, van de van Eycken tot Otto van Veen". Ik maak van deze gelegeuheid gebruik , om het nog eens met warmte aan te bevelen. 's Heeren Taw els keuze van oude schilderijen , die . hij in plaatsneê overbrengt , is hier doorgaands zeer gelukkig. Te weinig zijn de - Nederlandsche schilders (en kunstenaars in 't algemeen) van vóor de XV.IIe Eeuw bekend. Ook de historiesch-aesthetische bijdragen ter toelichting . der tafereelen zijn doorgaands degelijk en met zorg bewerkt. De Heer Taurel arbeidt met noeste vlijt zoowel aan het letterkundig als plastiesch gede elte Hij is inderdaad een zeer veelzijdig kunstenaar, van meer dan gewone be schaving en kennis. Maar al zou men in het werk alleen de bijdragen vinden van Weale, Sleeckx en Prof. Moll, dan zou het in de boekerij van een kunst liefhebber al niet mogen ontbreken. Het verschijnt in 't Fransch en in 't Hol landsch, bij den uitgever dezer "Warande" en kost p. afl. f 1.60 (op Chinn. f' 250). Er verschijnen zelden meer dan 3 afl. in 't jaar. April, 1876. EEN VRIEIND VAN BILDERDIJK, DOOR P. F. TH. VAN H00GSTRATEN. BILDERDIJK. Eene Bijdrage tot zijn leven en werken, door Dr Wap. Leiden, E. J. Brill. Nooit heb ik met vuriger belangstelling een boek geopend dan het jongste Geschrift van Dr Wap over Bilderdijk. Ik mocht met het volste recht verwachten , dat deze warme bewonderaar en vriend van dien grooten Zanger ons veel zou hebben mee^ te deelen wat voor de kennis van de persoon en het karakter van Bilderdijk allerbelangrijkst moest wezen , en tevens koesterde ik de hoop , dat de schrijver 's dichters huisselijk leven in een geheel nieuw licht zou plaatsen. Deze hoop was niet ongegrond. Toen Dr Wap. den 28n November 1874 in den Haag voor een uitgelezen kring eene letterkundige conferentie gehouden had, gewijd aan de ' vraag, of het huisselijk leven van onzen dichter en geleerde die tuchtiging verdiende , welke daarover in den laatsten tijd was uitgesproken , las men in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dat "een tot in de geringste bijzonderheden historisch onderzoek den spreker tot de overtuiging gebracht had, dat de bewering alsof de groote dichter zich aan echtbreuk had schuldig gemaakt , niet was bewezen en veeleer door den loop der feiten was weêrsproken." Ik moet derhalve aanvangen met de bekentenis, dat het boek van Dr Wap mij eene te leur stelling bereidde. De steller. van het dagbladartikel bleek verkeerd te zijn ingelicht ; . de Bijdrage van Dr Wap spreekt niets minder uit dan de gemelde overtuiging. Busken Huet , dien 530 EEN VRIEND VAN BILDERDIJK. wel niemand onder de vereerders van Bilderdijk zal rangschik. ken , is niet vaster overtuigd , dat onze dichter zich aan echtbreuk heeft schuldig gemaakt, en dat zijne eerste vrouw op listige wijze door hem verlaten is , dan Dr Wap , Bilderdijks. vurige vriend en bewonderaar. Ik moet bekennen , dat het mij niet weinig bevreemde, dat deze vriend eenige oude en nieuwe grieven, die men reeds zoo dikwerf tegen Bilderdijk heeft ingebracht , weer kwam oprakelen. Waartoe was dit noodig, en welk. . nut kon het stichten ? Dr Wap weet zoo goed als iemand , dat de Men$cki Bilderdijk bij velen onzer Letterkundigen oorzaak of voorwendsel is, waarom zij den dichter Bilderdijk niet willen, waardeeren. Dit werkt allernoodlottigst op de ontwikkeling van vele ontluikende talenten , belemmert den invloed , dien Bilderdijks poëzie , zoo ze gekend en bestudeerd werd , noodzakelijk op de veredeling van taal en denkbeelden zou oefenen, en stelt ons bloot aan de bespotting onzer naburen , die eenmaal zullen toouen, hoezeer zij ons dezen verguisden landgenoot benijden. Men versta mij wel. Ik beweer niet ; dat Dr Wap zijne overtuiging moest verbloemen. Het staat hem vrij over Bildcrdijks tweede huwelijk bijv. te denken zoo hij wil; maar een noodeloos ophalen van die tedere zaak, zonder iets nieuws aan het. licht te brengen , is mij onverklaarbaar in een vriend , die zich steeds op zijne piëteit jegends den grooten landgenoot durfu beroepen. Doch daar is meer. Dr Wap neemt het zeer euvel op, dat DUS Ten Brummeler-Andriesse Bilderdijks briefwisselingin het licht heeft gezonden. Niet alleen deelt hij ons brieven mede, waar uit ten - duidelijkste blijkt, dat deze Heer heel aardig wist te korrespondeeren over dingen, die hij niet gelezen had, maar daar wordt ons ook gemeld, dat "de veel geruchtgemaakt hebbende bundeibrieven de wereld is ingespookt, om aan het publiek de huiskrakeelen mee^ te deelen , waarmee^, nog in 1866, bedoelde predikant geloofde, dat de wetenschap niet gebaat wordt , en wier vermelding door Bilderdijks nagelaten betrekkingen allerminst wordt begeerd,' Bladz. 56 , lezen wij : "nogmaals herhaal ik gaarne, wat Dus Ten Brummeler-Andraesse vroeger zeide : "De Piëteit gebood EEN VRIEND VAN BILDERDIJK. over dat alles het stilzwijgen te bewaren , zoo lang er nog kinderen en kindskinderen van Bilderdijk in leven zijn." "Echter,. men mag nu hier vragen : aan wien de fout ? Men zou kunnen. antwoorden : vooral aan den heer Predikant Tijdeman, door het bewerkstelligen der uitgave van zoo menigen intimen brief, door, Bilderdijk aan de beide Hoogleeraren, vader, Meynardus, en zoon, Hendrik Willem, gerigt. De laatstbedoelde evenwel was. een groot liefhebber van publiciteit, ter bevordering eener gron.-. dige kennis van waarheid, en dit strekt hem zelfs zeer tot eere; doch , sant certi denique fines : de kieschheid stelt bepaalde grenzen , welke de piëteit en de naastenliefde beiden streng. eischen , geëerbiedigd te zien." Ook ik keur de onhandige en verjaarde wraakoefening , zoa„ als Huet de uitgave dezer brieven genoemd heeft, van den heer Ten Brummeler ten hoogste af 1. Ik vind haar strijdig niet enkel 1 Men veroorlove mij de vraag, of werkelijk het initiatief tot de uitgave der korrespondentie met Odilde door dezen Heer genomen is , of hij er niet veeleer door den aandrang van letterkundige navorschers toe is gebracht, die, als overredingsmiddel hem de handhaving der eer zijner schoonmoeder hebben voorgespiegeld ? Wat mij betreft — ik betreur de uitgave in geenen deele. Hoe meer deskundigen kunnen leeren omtrent een voorwerp hunner studie, hoe beter, — laat het zijn wat het wil ! Éen ding slechts moet bij de vonnissing van iemants zedelijkheid behartigd worden : Dat men niet vrage — hoe had hij behooren te handelen ; maar dat men vrage : hoe wordt er doorgaands door de menschen gehandeld. Men wraakt, en te-recht, zekere handelingen van Bilderdijk tegenover Odilde : maar hoe is men tot de kennis dier handelingen gekomen ? Door in een huis zonder dak en zonder muren zijn blikken te laten gaan. Als men eens de daken kon aflichtcn van de huizen veler andere dichters en groote geesten, die men tot dus verre niet anders gezien heeft dan, in hun genootschapsrok en met hun kathederglimlach, — dan zou men bedenkende, dat de anderen al niet veel beter zijn , hém, die grooter was dan zij, maar dan ook heviger hartstochten had, niet steenigen, zoo als men doet.. Waar vindt men in onze letterkundige geschiedenis de sporen, dat dichters en romanschrijvers , die voor het publiek optreden met roede gevoelens , maar van wie het toch zeer bekend is, dat zij tot de lieden behooren welke, naar Paulus' vonnis (Ef. V , 5) in het Rijk der Hemelen niet zullen binnengaan, waar vindt men de sporen van eenige veroordeeling der zulken ? Uit volle borst juichen de zedemeesters Vorsten en Kunstenaars toe, die levenslang in overspel en allerlei ontucht geleefd hebben; en nu, door toevallige omstandigheden, het privaat-leven van eene in zoo vele opzichten grootsche, edele, godvreezende figuur aan het licht komt, heeft men geen smaadwoorden , geene insinuaties (die nog erger zijn dan de smaad) , geen maagdelijke verontwaardiging genoeg, om ten zijnen opzichte te luchten. Men moest de briefwisselingen van de deftigste nederlandsche letterkundigen 532 EEN VRIEND VAN BILDERDIJK. met de christelijke naastenliefde, maar met alle zedelijk gevoel.. Maar Dr Wap heeft allerminst recht hier uit naam der kiescJheid en der piëteit te spreken. -- Op zijne vraag : aan wier de fout ? andwoord ik : voor een groot gedeelte aan hem-zelven. Waarom schreef Dr Van Vloten reeds in 186 9, dat het gebleken was , dat de dagteekening van Bilderdijks tweede huwelijk, door Da Costa gesteld op 18 May 1797, niet van Zijne echtviering gold , maar van die van zijn vrouws oudste zuster met den Heer Rietveld Texier P Waarom hield hij zich overtuigd , dat de eigenlijke huwelijksontbinding van Bilderdijk en Odilde eerst zes jaren later plaats greep , dan in de bekende notarieele verklarinq vermeld stond ? Hoe wist hij , dat Bilderdijk nog drie maanden na zijn tweede huwelijk aan Odilde een briefjeu richtte, waarin hij haar verzoekt "provisioneel met zijn zoontjen Elius» bij hem te komen, haar daarbij een ontvangst met open kart en armen toezeggende ? Hij zelf geeft ons het antwoord : "wij danken 't aan de onverdroten nasporingen van 's dichters grooten maar waarheidlievenden bewonderaar, Dr Wap , dat dit thands in al zijn bijzonderheden aan 't licht is gekomen." En hoe was Dr Wap in . staat gesteld dit alles aan het licht te brengen? Voor wie van Vlotens Bloemlezing gelezen heeft , en de briefwisselinq door Ten Brummeler Andriesse ons meêgedeeld, daarmee vergeleken , kan dit geen raadsel meer zijn. Deze laatste heeft aan Dr Wap zeer zeker eenige brieven ter lezing toegezonden, en deze heeft , met of zonder diens toestemming , daarvan mededeeling gedaan aan Dr Van Vloten. Was dat piëteit? En hoe strookt het met diezelfde piëteit, als Dr Wap ook in deze Bijdrage weeAr eenige bijzonderheden meêdeelt, die des dich uit het begin dezer eeuw met hofjuffers , met aktrices kennen , — men moest de schandelijke koepletten' kennen , die dichters , staatsmannen , hooggeleerden, ondanks poederpruik en gouden bril in hunne ouwe jongens-bij-een-komsten opdreunden , — om tot wat méer gelijk recht, zelfs waar het Bilderdijk geldt, gestemd te worden. Men izoleért ook dezen brievenbundel te zeer ; men beschouwt de brieven niet in verband met andere gelijktijdige uitingen van Bildcrdijks persoonlijkheid. Deed men dit, — zijn gemoed zol in een meer tragiesch licht verschijnen , en het oordeel over hem zofi rechtvaardiger zijn. J. A. A. T$. EEN VRIEND VAN BILDERDIJK. 53.3 Iers nagedachtenis niet tot eer strekken , wanneer men ze niet nader toelicht, dan de schrijver verkoos te doen ? Bladz. 43, bijv. lezen wij het volgende : "Voorts is 't mij gebleken uit eene allerbeleefdste mee^deeling van den Heer Gemeente-Secretaris van Groningen , Mr J. Oppenheim , dat Bilderdijk-zelf zich vergist heeft, toen hij schreef, dat , op zijn 16 jaar. een ontwerp - voor - een nieuw Stadhuis van Groningen , door hem ingezonden, — 1 7 7 2 bekroond werd en uitgevoerd." Kan hier van den kant des dichters geen vergissing hebben plaats gehad zoowel met betrekking tot de plaats, als met betrekking tot liet jaar der inzending ? Zulke vergissingen toch zijn in Bilderdijks brieven niet zeldzaam. In 1819 zong Bilderdijk Ter raagedczchtenis van ..zijn zoon Julius Willem: Ziedaar zijn degen , pas aan 't Vaderland gewijd, Of uitgediend en ach -- nog vlekloos van den strijd; Geen bloeddrop kleeft er aan! Deze Julius was , zoo het heette , als zeeofficier in de Oost- Indische wateren overleden. "Men ziet , zegt Dr Wap , de groote dichter was reeds een jaar na zijns zoons dood vergeten, dat Julius Willem, eigenmachtig, van 's Iijks vloot op een koopvaardijbodem was overgestapt, en dus den Heldendegen voor .het gewone scheepsleven verwisseld had." Wat wil Dr Wap hier te kennen geven? dat Bilderdijk omtrent zijn zoon Julius het nageslacht heeft willen bedriegen? Weet de vriend van Bilderdijk dan niet meer, welk een vaderhart in dezen dichter klopte ? Kon een dichter als Bilderdijk, waar hij een geliefden zoon betreurt, die een tijd lang het vaderland gediend had, na .zijn dood in hem iets anders zien dan een volmaakt krijgsman ? -- 't Is vreemd, dat Dr Wap ook niet vermeld heeft, dat Bilderdijk in zijn jongsten zoon (den nog levenden) een _geboren dichter meende te erkennen, en dat deze nochtans nooit de dichterlijke lier heeft bespeeld. — Van iemand die den onsterflijken zanger van zoo nabij gekend heeft , had ik eene meer zielkundige dichterlijke beschouwing verwacht. Bladz. 86 leest men : "Wat tot Bilderdijks melancholie in het „ 5 34 EEN VRIEND VAN BILDERDIJK. jaar 1809 , misschien niet weinig heeft bijgedragen , was het, den 3 September, te Amsterdam, voltrokken huwelijk tusschen zijne voormalige Odilde; Catharina Rebecca Woesthoven, en -den vroeger reeds vermelden Ritmeester der Koninklijke Garde Kurassiers , Johan , Librecht Van Westreenen. Mij werd van geloofwaardige zijde verzekerd, dat men, voor des dichters onmatigheid, op goeden grond, beducht, bij den Officier van Justitie maatregelen had genomen, om alle stoornis bij die 'echtsvoltrekking streng te keeren." Dat een dergelijk gerucht opgang gemaakt hebbe , is zeer geloofelijk. Doch hoe kon Dr Wap aan zoo iets eenig gewicht hechten ? Wat zou Bilderdijk, die met zijne tweede vrouw zoo gelukkig was, zich hebben laten gelegen zijn aan deze echt zijner eerste ? Ik zou veel eerder vermoeden , dat hij er zich heimelijk over verheugd heeft. Ik zwijg van menige andere plaats van denzelfden aard, alsmede van eenige bijzonderheden van 's dichters familieleden, die zijn nog levenden zoon , met wien Ier Wap nog wel vriendschappelijk bekend schijnt, te zijn, bitter gegriefd moeten hebben. Ik herhaal het : dit boek heeft mij eene te leur stelling bereis?, omdat ik van een vriend van Bilderdijk iets anders meende te mogen verwachten. .~ Heeft men echter eenmaal vrede met het standpunt, waarop Dr Wap zich geplaatst heeft, dan moet men bekennen , dat de schrijver - met evenveel onpartijdigheid als zaakkennis zijne laatste hulde is komen brengen aan Nederlands .grootera Zanger. Hij heeft een boek geschreven, dat in de handen moet zijn van eiken Letterkundige , die Bilderdijk in zijne leigenaardigheden wil bestudeeren , en hem als dichter volkomen leerera kennen. Dr Wap is een groot bewonderaar van Bilder- Adijks poëzie , en dat geeft , in onze dagen vooral, reeds veel waarde aan zijn boek. Doch hij is ook een bewonderaar van den mensch Bilderdijk. Ofschoon hij zijne feilen even weinig ver. schoont als de hevigste van 's dichters vijanden , gevoelt hij •eerbied en ontzach voor het grootsche en verhevene wat "deze in zijn karakter ten toon spreidt. Hij ziet in hem geen vuigen s1aaf zijner driften , die , zijn geheele leven door , deugd en EEN VRIEND VAN BILDERDIJK. 535 godsvrucht huichelend, steeds in zijne vaerzen aan andere 'als heilig en onwraakbaar heeft gepredikt wat hij zelf schaamtel©o's vertrad ; maar EeR feilbaar-zondig mensch , doch rein door .Hoger 0-eest; een raadsel-wezen, waar men schaars 't geheim van leest; een hemeling op aard , bedeeld met wondergaven én zwakheên boven maat, die 's menschen broosheid staven; zich-zelf en velen tot een ergernis en last; een scherpe -distelstruik, waar kostbre wijn aan wast; meest tastbre duisternis voor zich en voor de zijnen, maar land en volk een Licht , dat eindeloos zal schijnen. Eerst en vooral vereert Dr Wap in den genialen zanger een tederen, vaderlijken vriend, en dit doet zijn hart eer. Zijne Bijdrage vangt aan met het verhaal van het eerste bezoek, door -den schrijver aan Bilderdijk gebracht, toen deze nog te Leiden woonde. "Met gespannen aandacht en angstige verwachting (zegt hij) bleef mijn oog gevestigd op de deur van het nevenvertrek, waaruit de Dichterzon voor mij zou te voorschijn treden; en zie , op eens , daar was hij , daar trad hij naar mij toe , vatte mij vriendelijk bij de hand, zoo als een vader het zijn zoon 'zou doen , en...... weg was mijne benaauwdheid , verdwenen was mijne vrees !" Daar bestond in der daad voor Bilderdijk geen grooter wellust dan jeugdige talenten te mogen aanmoedigen. Dan verdween de barre m,an, dien men vaak in zijne schriften huiverend naderde , geheel in den edelen vriend en weldoener. Dr Wap getuigt dan ook met, warme dankbaarheid, dat hij , jaren lang, in "nauwe betrekking met Neerlands grootsten dichter gestaan heeft" , dat hij de vertrouwelijkste briefwisseling met hem voerde , en bovenmate door hem bemind werd. "Wat De Lamartine, sprekende. van Lainé , zegt over dezen, °zou ik (dus zegt hij) betrekkelijk Bilderdijk tegenover mij mogen zeggen : "malgré la diérence d'annéee, ce grand homme se 8eníit ,iueliné de co r vers mai `.. Il m'aima ju8qu'a' la fin." Wij eindigen deze korte aankondiging met den wensch, dat ,deze Bijdrage vele lezers moge vinden, en eene nieuwe bron 536 EBNv VRIEND VAN BILDERDIJK. voor de kennis en waardeering worden van een der voortreffe0* lijkste geesten , die de waereld ooit heeft aanschouwd en bewonderd 1. 1 Een enkel taal- of stijlvlekjen dient hier nog aangewezen. Bladz. 4 leest men : "Neerlands grootsten dichter , wien ik de laatste rílaats te Haarlem..., bereidde , en hem daar ten grave heb heengebragt." "Voor wiens zwakheden ik nooit blind geweest ben , o, f ze ooit zou willen verdedigen ," Bladz. 24. `Hij bezweek voor den klank van C. Rebeccas tooverlier (dat tooverlier , klinkt hier al heel zonderling) , die den guit had binnengebragt, en nu de Odilde werd." Bladz. 39. "Waar de Advokaat.... eens deftig zat te wonen." Bladz. 53. "op nieuw --=-reeds aanvang April, 96, heeft een vuurvonk van Billahs oog Bilderdijks "uitgeblaakte tonder" op nieuw tot vonking gebragt." DOORSCHIJNENDE ZIELEN, DOOR MEV. EMMELINE RAYMOND. Ieder van ons heeft, op zijne reis door het leven, eenige menschen ontmoet, die , hoewel niet schooner of verstandiger dan de meeste van hun gelijken , toch aan een ieder behaagden. Het aantrekkelijke, dat van hen uitstraalde, kwam geheel voort uit de door$ck2^nendheid van hun ziel (veroorloof mij de uitdrukking) , en hield aan , zelfs in de gevallen , waarin deze .klaarheid noch gevoelens van bovenmenschelijken heldenmoed, noch hoedanigheden of deugden van een zeer bizonderen aard liet doorschijnen. Dit komt hier vandaan , dat de natuurlijkkeid, door zich zelve en afgescheiden van hetgeen zij ons openbaart, eene der verleidelijkste hoedanigheden is, en wel uit dezen hoofde, dat zij aan hen die haar waarnemen en genieten , eene volle en geheele gerustheid bijzet. Het natuurlijke (al zou het de bekentenis in sluiten van een of meer gebreken) treft ons ook , omdat het de oprechtheid is , even als de huichelarij onzen wrevel wekt omdat zij de leugen is, en dat zij daarenboven eene vernedering meebrengt voor hen tegenover wie zij de moeite neemt zich te vertoonen : de vernedering namelijk, van voor dupe te worden génomen. De natuurlijkheid stemt ons tot toegevendheid, zelfs in de gevallen waarin zij . onvolmaaktheden aan het licht brengt; omdat zij niet voorheeft onze achting en onze bewondering te stelen. Men zou uit deze opmerkingen niet moeten besluiten , dat de oprechtheid voldoende is om de genegenheid van onze gelijken te winnen. Men kan zeer oprecht baatzuchtig en ondeugend zijn , en , bij gevolg geen aanspraak hebben op deze genegenheid. Maar ik durf staande houden , dat , zelfs in D. W RANDE N. REEKS , N<> 5. XXXV 538 DOORSCHIJNENDE ZIELEN. dat geval, de natuurlijkheid eene meerderheid in zich heeft boven de gemaaktheid ; want zich ontsluyerende , ontwapent het kwaad zich ; zich vertoonende , plaatst het zich in het volle licht , en stelt zich dus bloot aan de nederlaag. Maar , zonder al te diep in deze beschouwingen te willen intreden , en ons geheel beperkende binnen de, grenzen van den gezelligen kout, kunnen wij verzekeren , dat iemant met middelmatige geestvermogens, maar met natuurlijkheid begaafd, altijd meer zal behagen dan zijn meerdere ,. doch die aan kunstmatigheid laboreert. Indien ik mij niet bedrieg , doet hij , die zich aangenaam wil maken , dus wel , wanneer hij zoo hoog klimt in zedelijke en verstandelijke waarde als hem mogelijk is , maar daarna zich ook maar geeft , voor hetgeen hij geldt , zonder valsch spel te willen spelen en zich eene meerderheid te willen doen toekennen , die hij niet bezit. Ik geloof dat er onveranderlijk geslotene zielen zijn, bestemd om altijd in geheimzinnigheid rond te wandelen, niet om dat zij goede redenen hebben 'te verbergen hetgeen zij gewaar worden , niet om dat het haar aan openhartigheid of oprechtheid ontbreekt , maar om dat eene terughoudendheid , sterker zelfs dan hun wil, hen verplicht steeds omsluyerd te blijven. Die zielen zijn een raadsel dat ons dagelijks voorkomt; zij verdwijnen weder zonder zich ooit geopenbaard te hebben , en blijven soms aan zich zelf onbekend. Men zou ze , zonder onrechtvaardigheid , niet mogen rangschikken bij de genen, die geheimzinnig zijn uit - voorzichtigheid , en schijnheilig uit berekening. Maar , daar er , de laatste ongerekend , gevallen voordoen, - waarin de kleine waereldsche ' schijnheiligheden ons den slechten raad geven , de natuurlijkheid door de gemaaktheid te doen vervangen , geloof ik, dat het niet onnuttig is aan te toonen, hoe alle gemaaktheid ons dalmm doet en anderen met miskrediet en wantrouwen voor ons vervult. Eenige dwazen, ik erken het, worden er door misleid , en iedereen weet , dat er dwazen zijn ook onder de menschen van geest. Maar men kan verzekerd zijn , dat het nooit de schijnheiligheid alleen is , die eene dusdanige overwinning behaalt. Om dupes te maken, treedt zij, DOORSCHIJNENDE ZIELEN. in verbond met grove vleyerij en bereikt het doel , niet om dat .zij de gemaaktheid is , maar om dat zij laaghartig eenige ijdel heden gevleid heeft. Maar , tegenover sommige gevallen , waarin de gemaaktheid de overhand behoudt boven de, natuurlijkheid, zijn er honderden waarin de gemaakte persoon den lachlust opwekt of het wantrouwen wakker maakt ! Indien men de moeite wilde nemen ze op te tellen , zou men weldra overtuigd zijn dat de handigheid -altijd vereenigd is met de oprechtheid, en de bevalligheid onafscheidelijk is van de natuurlijkheid. Zie eens welk eene erbarmelijke rol al die genen spelen (zonder het te weten) , die zich tooyen met eene meerderheid die zij niet bezitten. Zij , die willen dat men hen meer gefortuneerd veronderstelt, jonger , invloedrijker , beter vermaagschapt dan zij zijn , veroor deelen zich zelf tot een arbeid die zoo veel te moeielijker is, als hij vruchteloozer blijkt en des te ondankbaarder om dat hunne pogingen , zonder ophouden herhaald , hen alleenlijk geleiden naar een geheel ander doel, dan dat wat zij begeerden of ver volgden. Welk eene kracht deelt ons, in tegendeel , de oprechtheid mede ? Zij spaart ons den tijd en de moeite, besteed aan overleggingen , die toch altijd door onvoorziene omstandigheden be' schaamd worden. Zij laat ons toe het hoofdbreken te verwijderen, dat altijd de berekeningen vergezelt en onze vermogens verslijt. Zij bekleedt ons met de hoogste bevalligheid : het eigendom der doorschijnende zielen ; die gelijk zijn aan zekere uurwerken van den ouden tijd , omgeven met een kristallen doos, welke aan „ alle blikken het geheim hunner inrichting laat zien. En als dat geheim zich openbaart zonder omwegen, kan men zeker zijn, . op heel weinig uitzonderingen na, dat het werktuig geregeld gis , en zeer aangenaam om te zien ; dat elk zijner raderen zeer zorgvuldig en zelfs kunstig gebeiteld is; in een woord, dat men te doen heeft met een eerlijk werktuig , dat regelmatig loopt en geen de minste aanspraak maakt op verwantschap met de zwarte .kunst. Want daarin zit het bekoorlijke van de natuurlijkheid en de 540 DOORSCHIJNENDE ZIELEN. klip der gemaaktheid ; niemand ' te misleiden.... zich geven voor hetgeen men waard is , zonder te beproeven zijne waarde op te drijven , noch de achting van zijne medemenschen te verschalken. Maar de geleende bevalligheid , de geleende fatsoendelijkheid , de geleende geestigheid , zijn zoo vele paauwenveeren die men bij iedere beweging gevaar loopt te verliezen, als men de fout begaat er zich mede te tooyen. Gij zijt arm en beproeft te doen gelooven , dat gij fortuin hebt.... Gevaarlijke leugen , want om er niet van overtuigd te worden en om haar vol te houden , zult gij misschien gaan tot die uiterste grens, die de onkieschheid scheidt van door de rechtbank vervolgbare daden. Maar alvorens zelfs die grenzen bereikt te hebben , hoe veel angst ondervindt gij , en welke onnuttige uitgaven van krachten zult gij doen ? Alles , om veracht te worden : want gij stelt de geveinsdheid ten dienste van de dwaaste aller ijdelheden. Indien gij , in tegendeel, 3precht en waardig de armoede aanvaardt, doet gij haar door al uws gelijken aannemen, en eerbiedigen door allen , die niet te gelijk ontbloot zijn van verstand en hart. Het is de armoede niet, die men veracht, maar wet de menschen , die dwaas genoeg zijn er over te blozen, dom genoeg, te hopen de lieden op dit punt te kunnen misleiden , lui genoeg om niet door de waarde , die zij zich-zelven verworven hebben , de gelijken van zeer velen te willen zijn. Een doorschijnende ziel, die haar raderwerk laat zien zoo als het is, kan de armoede eerbiedwaardig maken. Een leugenaar zal haar altijd doen verachten in zijn persoon, . niet om dat zij de armoede is , maar om dat hij de leugen is ; om dat hij de waardigheid niet gehad heeft die haar met onderscheiding doet bejegenen. Maar, men moet niet de eene soort van huichelarij vermijden , om zich met eene andere te omhullen. Men moet zich niet vernederen uit hoogmoed , zich neerbuigen boven mate, om het voorrecht eener terugwerking te verkrijgen , die de grenzen van de waarheid zoude. overschrijden. Deze soort van - valsche zedigheid vindt men niet in de doorschijnende zielen. Het is inderdaad , slechts eene van de vormen der gemaaktheid , die er zich op toelegt zich te verkleinen om er in te slagen zich te doen DOORSCHIJNENDE ZIELIRN. verheerlijken en te gelïjkertijd de voorrechten in te zamelen van zedigheid beide en ijdelheid. Daarom, herhaal ik , dat indien de natuurlijkheid bevallig is , zij dit is om dat zij zich niet meer verheft dan zij zich vernedert ten koste van de waarheid ; om dat zij volstrekt in de waarheid blijft bij de schatting van zich zelve en om dat zij zich niet inspant de menschen te misleiden, ten einde hunne bewondering, hunne achting of hun meegevoel te kunnen stelen. De natuurlijke mensch krijgt dat alles, wanneer hij 't verdient , maar maakt op niets aanspraak dat boven zijne verdiensten gaat. 1 Vertaald, door eene lezeres der D. Warande en der Mode illustrée (XVI J., bl. 317). HET "SALVO REGINA" VAN JAN VAN RULST, DOOR TH, J. I. ARNOLD. Onder de vele belangrijke werken , uitgegeven door de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen , bevindt zich ook (28 Serie; N° 9) een werk getiteld : Oudvlaemseke liederen , en andere gedichten, der 14e en 15e eeuwen. De heer C(arton) , die de uitgave van deze , voor de kennis der oude nederduitsche letterkunde, hoogst belangrijke verzameling bezorgde , deelt in een. voorbericht eenige bijzonderheden mede betreffende het oude HS. zelf , alsook aangaande den inhoud en de waarde van de in dezen bundel voor het eerst uitgegevene gedichten en liederen. Hieruit blijkt , dat het HS. , volgens eene overlevering, en blijkens een daarop voorkomend opschrift -- dat evenwel van later tijd schijnt te zijn -- afkomstig is uit de kostbare bibliotheek , die in de laatste helft der 15e eeuw werd bijeengebracht door "Logs van den Gruythuyse, .... dict de - Bruges , ofte van Brugghe" ,, in die tijden de schoonste en tevens de uitgebreidste in denederlandsche gewesten , na die der hertogen van Bourgondië. Aangezien het hier bedoelde HS. evenwel niet voorkomt in het, in 1831, door den heer J. van Praet uitgegeven werk getiteld: Recherches sur Louis de Bruges, seigneur de La Gruthuyse; suiviee de la notice des MS'S. qui lui ont appartenu , schijnt het reeds vroeger , en misschien zelfs voor eeuwen --- indien namelijk de overlevering en het opschrift juist zijn -- uit de bibliotheek, waarin het oorspronkelijk behoorde , te zijn afgedwaald. In 1850 , het jaar der uitgave van deze door den heer Carton, aan het licht gebrachte verzameling, behoorde het aan den burg HET "SALVE REGINA" VAN JAN VAN HULST. graaf de Croeser de Berghes, en hoogst waarschijnlijk berust het ook thans nog in die familie. Met betrekking tot den inhoud en de waarde wijst de heer Carton er o. a. op , dat uit een paar der daarin voorkomende gedichten blijkt , dat die door een zekeren Jan van Hulst zijn vervaardigd, en S. aarzelt niet, om op grond daarvan, de ge heeee verzameling aan dienzelfden dichter toe te schrijven, met uitzondering van eenige Liederen , waarvan hij meent hierbij op de taal afgaande --- dat ze door een Limburger of Klevenaar zijn vervaardigd. Deze Jan van Hulst nu zou, volgens de mee ning van den heer Carton geweest zijn : "een brugschen dichter, eertyds joncheere, dan priester en reiziger naar de HH. plaet sen , waerschynelyk onderwyzer in de familie van Gruthuse , en pelgrim van Onze Lieve - Vrouw" , en elders noemt hij hem "een goed dichter , van edele afkomst, en een godvruchtig priester". Aangezien een bijgebracht bewijs , getrokken uit een codex der 154 eeuw, berustende in de Bibliothéque de Bourgogne te Brussel 1 , bevestigt , dat werkelijk een dichter , Jan van Hulst genaamd bestaan heeft , die misschien tevens priester was , en er ook in de verzameling , waarvan hier sprake is , ten minste een paar gedichten voorkomen, die zeer zeker van Zijne hand zijn ,' is het mogelijk, dat de Heer Carton gelijk heeft, als hij bijna do geheele verzameling aan dezen dichter toeschrijft , maar dan hoop ik voor de eer van den priester dat een aantal van de daarin voorkomende Liederen -dagteekenen uit den tijd toen hij - nog "de . wereld antierde". Verscheidene dezer Liederen toch hebben , wat vorm en inhoud aangaat , zeer veel overeenkomst met de door ,Dr E. Verwijs, naar het brusselsche HS. uitgegevene X Goede Boerden 2 , zoodat men moeielijk kan aannemen, dat die door een priester zouden zijn vervaardigd, zelfs niet met inachtneming van het veranderd spraakgebruik , en van veranderde zeden , en vooral niet , wanneer die priester "godvruchtig" zou zijn geweest. 1 Zie Belgisch Museum, uitgegeven door J. F. Willems, dl. V , blz. 451. 2 Dit sijn X Goede Boerden, uitgegeven en toegelicht door Dr E. Verwijs. 's Hage , 1861, 8°. 544 HET "SALVE REGINA" Om de zaak met meerdere juistheid te kunnen beoordeelen zou men het oude HS. zelf onder de oogen moeten hebben ;. maar dit is zeker, dat het werk, zoo als het thans gedrukt voor ons ligt, meer doet denken aan eene Adversaria van gedichten en liederen , vervaardigd door verschillende personen , dan aan het werk van eenen enkelen dichter. Ook het opschrift van het oude HS. , ofschoon dan ook van jongere dag Leekening , schijnt dit vermoeden te bevestigen. Dit opschrift luidt : I'Rhetorycke ende ghebeden-bouck van Mher Loys van den Gruythuyse" ene. en geeft dus volstrekt geen aanleiding om te gelooven dat men hier , te doen heeft met het werk van een eenig dichter, hoe dan ook genaamd. De door den heer Carton reeds gemaakte opmerking, dat de taal, vooral in de 145 Liederen, wel eenigszins verschillend is , en dat er daaronder voorkomen, die wel een ietwat meer hoogduitschen vorm hebben , is juist , maar de liederen, die ik hier inzonderheid op het oog heb zijn , geloof ik, Vlaamsch, en de inhoud daarvan toch moeielijk in overeenstemming te brengen met den godsdienstigen toon, welke heerscht in de gedichten , die de liederen -voorafgaan en volgen , zoodat ik het er voor houd, dat vooral de Liederen eenen anderen oorsprong hebben, en ook waarschijnlijk door meerdere personen zijn gemaakt. Aan meer bevoegden overlatende dit nader te onderzoeken , wil ik mij bepalen tot het opgeven van eenige bijzonderheden in deze verzameling voorkomende , die aan den blik van den heer Carton zijn ontsnapt, hetgeen mij , in verband met vele onverstaanbare woorden, doet twijfelen of deze uitgave wel geheel aan de vereischten 'van een dusdanig werk voldoet. In de eerste plaats heeft de heer Carton niet opgemerkt dat er, behalve het door hem opgegevene naamlied "Aen Maria" (blz. 26) , nog vele andere naamliederen in deze verzameling voorkomen , en wel de navolgende: N° 20 Blz. 77. In dit lied vormen de beginletters van elk couplet te zamen genomen den naam Maes , die ook thans nog, zoowel voor vrouwelijke als voor mannelijke personen voorkomt, vooral in de zuidelijke provinciën der noordelijke Nederlanden. VAN JAN VAN HULST. 645 No 22 Blz. 79, 80, en x 23 ,, 80 , 81. In deze. beide liederen vormen de eerste.letters van elk couplet den naam Marie. 25 82. Op dezelfde wijze leest men hierin in alle coupletten den naam Maie (Maaike ?) ook thans nog in onze provinciën voorkomende, en waarschijnlijk eene verkorting van Maria. Dat de dichter in eene bijzondere betrekking stond tot een persoon , die dezen naam droeg,, blijkt .nog nader uit het 44• lied (BIz. 102, 103) , waarin hij zinspelingen maakt op dien , naam in de woorden "Mey" en "my". 28 „ 86 , 87. Ieder couplet geeft in dit lied op dezelfde grijze den naam Liegaert (Luitgard of Liutgart). II 30 „ 89, 90. Hierin vindt men in ieder couplet den naam Lauweretie. „ 31 „ 90 , 91. Geeft driemaal den naam Calle, en „ 34 11 92 , 93 eenmaal Violette. „ 39 „ 98. In dit lied bemerkt men driemaal het woord (den.naam ?) Triceew , en in 47 „ 106 eenmaal Nanne. -- Het lied 50 „ 110 wijkt van de overige naamliederen af, hierin dat het P.° en 3e couplet in de beginletters, even als in dat op blz. 7 7 den naam Maes bevat, en het 2° couplet , zoo als in dat op blz. 82 , Maie. — Het zonderlingste is nochtans het lied „ 111 ^/ 186 waarin men in de beginletters der couplet- ten , die uit een verschillend getal regels bestaan , leest : Niele (Agniet ?) Jan, Ni,. Niet, .Niet. t Uit dit laatste lied blijkt , mijns inziens, dat de lezing , zoo„ als die hier is medegedeeld, bepaald onjuist moet zijn, eene onjuistheid die misschien te wijten is aan het HS. , dat wel een afschrift kan zijn , maar die door de heer Carton. zelf zou zijn opgemerkt geworden, indien hij bemerkt had dat het lied eens 546 HET "SALVE REGINA" naamlied is. Ter meerdere verduidelijking wil ik dit lied hier afschrijven: Nu vroi.lic zinc , hertze ende moet, Ie wensche di tallen vruechden spoet; Ets recht , du gheifs mi zuer ende zoet, Toot alre stont Es my dijn heil vul vizuechden cont. In di so rust mijns herten bloei, Als ich die sien mach, vrauwe goet; Niet anders mi verbliden doet. Nu vroilic zinc , hertze ende moet, Ie weinsche di tallen vruechden spoet, Ets recht , du gheifs mi zuer ende zoet. Nu neimt mi, vrauwe , in dijn behoet, Ich bin al dijn , des bestu vroet, Ende bliven ral hoe dat ye stoet, Troostelij c moet. Nu vroilic zinc , hertze ende, moet, Ich wensch' di tallen vruechden spoet; Ets recht, du gheifs mi zuer ende zoet Toot alre stoot. De gebrekkigheid van dit lied springt zoo duidelijk in het oog, dat het bijna onnoodig is de gebreken aan te wijzen, terwijl het bovendien niet moeielijk is die ongezocht te doen verdwijnen. Men leze daartoe de beide laatste regels van het 1° couplet , luidende: Toot alre stoot Es my dijn heil vul vruechden cont ook , als referein , aan -het einde van het 3°, 4° en 5° couplet, hierbij in het 4e couplet de woorden "Troostelijc moot" , die hoogst waarschijnlijk onjuist zijn, weglatende. De omstandigheid dat de eerste dezer beide regels nog op zich zelf staand voorkomt aan het einde van het 5e couplet spreekt ook eenigermate VAN JAN VAN HULST. voor deze meening.. Hierdoor verkrijgt men in de beginlettersvan alle coupletten , met uitzondering van het 2e, dien naam Niete , terwijl bovendien daardoor de, coupletten beter gevormd worden. Geeft men hierbij tevens acht op de spelling van sommige woorden , dan ligt de vraag voor de hand : zou de lezing wel juist zijn ? Het is toch minstens zeer vreemd in den 2°° regel van het 1° couplet te lezen : "Ie wensche" , in dien van het 3e couplet "Ie weinsche" en in dien van het 5e couplet "Ich wensch", nog gezwegen van de omstandigheid dat het woord ik nu eens Ie dan weder lek (misschien Iek) wordt .gespeld , en dat er nu eens di dan weder die is geschreven , ter vervanging van ons moderne U. Het voornaamste bewijs dat er redenen bestaan , om aan de nauwkeurigheid van de uitgave dezer dichtwerken , of misschien aan de daarbij gevolgde kritiek te twijfelen, is echter te vinden in het glossenlied op "Salve Regina" (blzz. 2 9 3 9) , welk lied ik ter meerdere verduidelijking, met al zijne gebreken en duistere woorden , ook wil overnemen 1. Het luidt: SALVE REGINA. 1 Sonder smette , saliche roze, Acoleye preciose, Leli vulder zuverheit, Verbiddiche der zonden none, 5 Ewich licht gloriose, Raye vulder helicheit, Eighin woonst der triniteit, Ghelij c ons die scrifture zeit, J a , boven der naturen glose, 10 Neemt ons in u ghenadicheit, Als ons dat sterven vert bereit, 1 Ik heb hierbij de regels een volgnommer gegeven om daardoor het op zoeken gemakkelijker te maken , en aan het einde van dit artikel. eene proeve van verklaring van eenige duistere woorden en zinsneden laten volgen , waarvoor ik toegeeflijkheid inroep, voor het geval dat ik mocht dwalen. Inzonder. heid hier , waar men niet weet of de tekst wel zuiver is, is eene juiste verklaring hoogst moeielijk. Blijkbare schrijf- of drukfouten heb ik terstond tus-schen [) verbeterd= en de zinscheiding zoo veel mogelijk geregeld. 548 HET "BALDE REGINA" Maect ons vri ter laetster pose Jeghen alle de helsche boss. Soete moeder , reine maghet, 16 Helpt ons eer ons di viant jaghet Roukeloos in sijn venijn; Jammerlike sijn wi gheplaghet, Comdi niet bi ons als men vraghet Om onse daden in den fijn. 20 Rouct onser die besondicht sijn Dat wi ontgaen der hellen pijn; In ons te helpene niet vertraecht, Ende doet ons scauwen twerde tinschijn Van hem, die watre maecte wijn. 25 In duechden ons vor hem ghewaecht Ten ende als ele sijn oordeel draecht. An hu, vrouwe , roupic ghenaden, Dat ghi mi wilt staen in staden Van hu te dichtene Salve; 30 Teedre , alrehoochst van graden, Claerheit , dies niement can verzaden! En ware dat woort wi hadden wee; Doe dinghel Gods sprac : Ave! Omoedelike so spraec[stu] mee: 35 Ecce ancilla; sonder beraden Troost ons eer ons de tijt ontgre ; Salve mater gratie, Puert ons van zonderliker traden, Eer ons die . viant brinct in scaden. 40 Salve moeder, regina mede, Vertooch ons dine ontfaermichede, Overvloeiende iu alre tijt. Salicheit der meinschede, Tempel der drievoudichede, 45 Regina bestu ghebenedijt; Alzo edele als ghi zijt Sone was , sone is, sone wert ghewijt. VAN JAN VAN HULST. 549 Alleine wonstu den hoochsten vrede: Laet ons hier so lanc hebben respijt, 50 Van zonden te sine vri ende quijt, Ende behoue ons , vrouwe , met uwer bede; An hu so staet ons zalicheit. Door dijnre ontfaermicheden name Trec ons uter sonden brame, 65 Ende brinct [ons] , vrauwe , ter rechter strate; Claerlic in onsen sin versame Lelien sult als u betame, Altoos t'onser sielen bate. Moeder v[ee]lder cantate, -60 Aensich ons weic here sonder mate, Misericordie ons wel betame; Up u , ic aerme , mi verlate, Soete ontfaermiche advocate, Helpt ons , du drouchs tonser vrame 65 Christus in diners lechame. Vrouwe, ontfaermiche coninghinne, Rayen daer alle zoetheit es inne, Ende licht daert al bi es vexclaert , Salich waerstu van beginne, 70 Fondament, daer God zijn minne In heeft up ons gheopenbaert. Lof gheven di uut milder aert, Inghelen , meinschen , wat ye ghewaert, Ja , alle godlike seraphinne , '75 Helpt ons dat ons niet ontvaert, Vita dulcedo, vrouwe vermaert, Ende spaert ons , die zijn broosch van aert, An hu so staen al onse ghewinne. Du best moeder ende maghet reine, 80 Troost ende onse hope alleine; Ende God heifti daer toe vercoren ; Selve wert hi in di ghemeine, Vrouwe, ghi wort moeder , dan es [cleine].... j d HET "SALVE REGINA" Sonder pine ende ronder toren, 85 Puer 'ende suvre als te voren; In , pinen waren wi verloren, Ruste brochstu in delen weine. Haelt ons met hu ten hoochsten coren, Maria , rose zonder doren, ,90 Uwes ghelike ne was negheine ,' Spes oostra sidi fonteine. God groetu , $o mach blidelij c Elc tot u segghen ende nerstelijc : "Moeder, du hebs ons verfoost, 95 Ende daet den here van hemelrijs Neder commen in eerderijc, Tonser vromen, die waren ghenoost, Ende staerf om ons te ghevene troost. Salve , zuu t , west , noort ende oost Zoo Hebstu ghewonnen moederlijs, Troost ons, want èlc dijare hulpe ghe ... Fel es de viant ende gheboost, Laet ons ontstaen ghenadelij c , Ende dat wi olien der hellen Blije. 105 Nu , vrouwe ontfaermich ende ghenadich, Te di roupen wi , die zijn mesdadich, Ende vul ghebreckeliker zouden, Swaerlic besmet ende leer verladich ; Jo[nn]e hulp , vrauwe , ['t] es so gheradich, 110 Negheen meinsche en cant ghegronden. Hu loven wi met allen monden, Ad te clamamus tallen stonden, Confortereghe ghestadich, Lost ons van den helschen honden, 115 Altoos vuilli ons verslonden; Cracht ghef ons hem te zine versmadich, Rechtvarich ende in duechden dadich, In di so hoopt els zondich lijf , Moeder, maghet ende wijf, 120 An di so roupen 'wi meere ende minder: i"Rouct onser of wi lijn kaitijf." VAN JAN VAN HULST. 5 51 Op di so roupen wi even stijf Met. herten., wi aerme kinder, Vul ellenden hier ende ghinder: 125 "Altoos wilt wesen ons bewinder, Lost ons te tijt vor tsfiants kijf; Laestu hem staen na onsen ieder, Ende du dan niet best ons ontbinder, .^Exules filii Eve gherijf, 130 In doghene cliven wi even stijf. Al vul gratien, roze root, Helpt ons in allen wederstoot, Recht eist dat ele dijr hulpen aenva; . Godt bi den inghel di ontboot 135 Ons te helpene uter noot. Ave , gracia plena, Dominus , ende daer na Woorts[t]u sijns vul, Maria, Ontfaermet onser , cleen ende groot, 140 Crachtelic ons te hulpen sta; Ad te suspiramus , sla Tonswaert dijn oghen in dure der doot, Aelt ons metti in Abraems scoot, Na der schrifture orconde. 145 O Vrouwe , so bestu van Gods monde Salich , helich , ghebenedij t , Ten mochte noit , no het en tonde Refuus ghepeins van enicher zonde An di ghecomen, tenigher tijt: 150 In diners gheest was God bevrijt, Lofs ghi alles waerdich zijt, Laet u ontfaermen talre stonden Ons zuchten, ons weenen ende ons ghecrijt, So dat wi keren ons jolijt 155 Te di , gementes et , flentis nut gronde; Vrouwe , ons troost bi di begonde. 0 vrouwe , die zijt boven der manen, Sonne, die in elcker banen Met uwer ragen bescinct gratie 160 In dit allendiche dal van tranen, 552 HET "SALVE REGINA'y So wilt te duechden ons vermanen, Ende hoet ons voor tsfiants temptatie; Rouct oneer, so dat oase nacie, In hac lacrimarum valle spacie, 165 Crighe de zonden of te planen. Ontfaet, vrauwe , ons salutatie, .Ruumt ons van allen falatie, Daer ons de viant bi mach tanen, En es hier tsine maer een wanen; 170 Sterre zi di , die den nacht Ons ten lichten daghe hebt bracht, Claer ; vul van shemels dauwe, U bidden wi, ghi hebbes macht, Laet ons te tijt des viants eracht 175 Ontstaen , dat wi uut sinen ghelauwe Sijn. Eya, ergo, weest up trauwe Advocata nostra, vrauwe, Dat ons dijn edele werde dracht Niet en zende in ewichen rauwe, 180 0 vrau*e , als men eix ordeel seauwe, Sijt ons oorsprake , ende ons • bewacht Crachtelic vor tsfiants geslacht. 0 alre omoeden exemplaer, Neemt ons in hoeden, speghel claer, 185 Vrijt ons voor den helschen vos, Ende dine ontfaermiche oghen staer Recht up ons in den lesten vaer; Tlijf es hier in mesdaden gros, Helpt ons van zonden maken los, 190 Eer ons tot hem der hellen ros Trecke, ende stiert ons altoos naer Illos tuos misericordes oculos, Hier in dit aerme eerdsche mos; Ende dat wy moghen openbaer X195 Scauwen die vruechden sondes jaer. Van hoverden ende van aide Maect ons vri , dat wi te tide Bekeeren ter omoedicheit, Ende van luxurien ende van stride VAN JAN VAN HULST. 120o Niewer in te werdene blide, En sie der sielen zalicheit ; Doet ons altoos zijn bereit In werken daer Gods eere in leit. Comt , keert u oghen ghebenedide 205 Tonswaert , want ons nauwe steit, Vul smetten es ons vleeschich cleit; Maria , ad nos converte stide, Fel es die viant van bene, Raeye , daer dheliche gheest in steen, 210 Vrouwe, ende wilde vleesch ende been Claerlij e bin uwen live ontfac" r Toedoen no hulpe ne wasser gheen Van niemei dan van Gode alleen; Met minnen haddi hu bevaen, 215 U gaf hi tracht ende rein vulstaen, Ende moeder ende magbet sonder waen, Noit maghet en was so reen; Ter tijt helpt ons van zonden dwaen, Reine , so dat wi stouwen aen 220 Jhesminne , die den helschen steen Scuerde , ende sprac sire vrienden ween. Tempel Gods, vercoorne zale, Vertoocht ons in den lesten male Jhesuse , dheliche vrucht van di; 225 Na delen levene so hale Ons so dat ons niet en fale Benedictum fructum ventris tui; In allen node, so stant ons bi, So dat die ziele behouden zi. 230 Puert ons van zondeliker quale, Ontfaet die bedinghe van mi, Salve mater Domini , Troost mi, want ie in zonden dwale, Helpti mi niet ie neder dale. 235 0 glorieuse, vercoorne bruut, Coninghinne , die den tribuut Hebt verwonnen van vrau Yeven; Christus cam des levens fruut D. WARANDE N. REEKS , N° 5. XXXVI 554 EET "SALVE EEGINA" In di ghedaelt, die di saluut 240 Lieflic ontboot sonder brieven; Int cruce hinc hi tusschen twee dieven, Vercoorne maecht , laet u ghelieven Mi hem taenziene na 's levens uut; Ontbiedt ons van des viants grieven, 245 Sijt ons secours vor al meskieven, Toocht ons na dit levens uut Eewelic des hemels cruut : Nobis post hoc exilium, Diva dos , dei templum, 250 Et virgo, vrouwe ghebenedijt, Ostende na dit levendum Claerlic dinen zone Jhesum. Lost ons in die laetste tijt, Ende quijt ons vor des duvels nijt. 255 Moeder , ondoe den mantel wijt, Ende dec ons aerme, al niet som; Ne sijn wi niet van di bevrijt So blijf wi eewich in subdijt; Ontraec wi in de weghen erom , 260 Pijnlis bliven wi int ghedrom. Ie aerm meinsche , zere bezondich, Aenroupe di ende dijns vermondich, 0 Clemens, vul des hemels gave, Dijn kijnt so saechstu anghen wondich, 265 Van rouwen waerstu so dorgrondich , Liever moeder, sciet nie kints ave, Claghende ghinstu tsinen grave. Jan was dijn troost, dijr herten lave, Sulc wissel en was noit nierren condich. 270 Vrijt ons voor den helschen rave Int ende, dat hi ons niet en scave. Rouct mijns, ende maect mi duechden.... Ghierich es hi ende verslondich , 0 pia gloriosa Ave , 275 Regina vu.l alre medicine, Gratia beata mater Dei; 0 dolcis, onser alre pine VAN JAN VAN HULST. Muechstu metter ghenaden dine Al verbidden ; memento mei! '280 Raeu es mijn leven als een ei, Ie bem nu hier ende morghen wei, Alte onzeker es hier te zine, Antreckel es der zonden rei. Maria , hoet mi vor tghescrei, .285 Ende vor die ewiche karine; Nem met di de ziele mine ; Amen." In dese Oratie es verclaert Al uute 1 Salve Regina; Neimt van " boven neder waert Vorsienlic 2 so eist gheopenbaert, Also als icker mi an versta, Niet dat ie dichter bém. vermaert. ]au biddic sondich sere beswaert, Voor mi een Ave Maria Leest 3 dat mi God so langhe spaert, S o dat ic mi van zonden dwa 4 Te tijt eer mi hier tlijf ontga. Bij eene, ook maar eenigszins aandachtige lezing der vijf eerste regels van den slotzang, komt men vanzelf tot de ontdekking dat het geheele halve Regi,ia voluit in de aanvangletters der regels van het gedicht te vinden is, en het is bijna :onbegrijpelijk , dat vooral deze laatstgenoemde bijzonderheid aan ,het oog van den heer Carton is ontsnapt. Intusschen stuit men , dit wetende , en de antiphoon in de -danvangleíters van het gediekt lezende , op eenige onjuistheden die , óf in het oude HS. zelve moeten bestaan, óf waarin de lezing van den tekst , zoo als die hier door den heer Carton wordt gegeven, onnauwkeurig is. De wisselzang Salve Regina luidt • 1 Al uute, het geheele. 2 Vorsienlic, Aan den aanvang der regels zichtbaar. 3 Leest , Bidt. 4 Dwa , reinig. 55€; HET "SALVE REGINA" Salve Regina , mater misericordiae, `Vita , dulcedo , et spes nostra salve, Ad te clamamus exules , filii Evae, Ad te suspiramus gementes et Tentes in hac lacrymarum valle. Eia ergo advocata nostra , illos tuos misericordes oculos ad nos converte. Et Jesum benedictum fructuzn ventris tui, nobis post hoc exilium ostende. 0 Clemens , o pia , o dulcis virgo Maria. Amen. Wanneer men nochtans de antiphoon leest in de beginletters van het gedicht van Jan van Hulst, zooals dat voor ons ligt, dan verkrijgt men die als volgt: SALVE REGJNA, MJShRJCORDIe, VITA, DVTCEDO, ET SPES VOSTI;A SALVE, AD TE CLAMAMUS hcVBES, FILIJ HVE, AD TE SVSPIRh1'4US GEMENTES hT FLENTES JN HAC LACRIMAROM VALLE. EIA hRGO ADwOJATA NOSTRA, ILLOS TVOS MISERICORDES OCITLOS AD NOS CONVERTh. ET IhESVM BENEDICTVM FRVCTVM UENTRJS TVJ, NOBIS POST HOC hcILIVM OSTENDE. 0 CLEMENS , 0 PIA, 0 DVLCJS VIRGO UG® MARÍA. AMEN. Bezien wij nu de afwijkingen in tekst eni spelling eens wat nader. Het verschil van AE en E aan het einde der woorden "cmi$ericordiae" (reg. 23) en "Evae" (reg. 7 7) komt natuurlijk niet in aanmerking ; dit is eene vrijheid die men zich wel eens meer veroorloofde. -- Zoo is het ook met de H in het woord "Ihesum" (reg. 193) dat men in oude HSS. en drukwerken dikwijls aldus vindt geschreven. --~ De omstandigheid dat er meermalen eene H als beginletter voorkomt , waar eene E en eenmaal daar waar eene A had moeten staan , komt ook in soortgelijke liederen meer voor, en schijnt geoorloofd te zijn geweest. Men ging dan daarbij op de navolgende wijze te werk: kon men , wanneer men als beginletter eene vocaal noodig had, geen VN JAN VAN HULST. 5 5 7 geschikt woord vinden, dat met de noodige vocaal aanving , dan zocht men een woord met de letter H aanvangende , doch waarvan de tweede letter de benoodigde klinkletter was. De H werd dan als stom gerekend, en de daarnevens staande klinkletter trad daarvoor in de plaats. Zoo is het ook hier. Ook het tegenovergestelde geval komt somtijds voor , dit namelijk , dat men, eene H noodig hebbende, en daarvoor geen geschikt woord kunnende vinden, doodeenvoudig eene H plaatste voor eenig woord dat met de benoodigde klinkletter aanving. Ook dit geval komt in ditzelfde gedicht voor, en wel in den 7e regel van den slotzang, alwaar willekeurig eene H is geplaatst voor het woord I. U" , omdat de dichter die IH noodig had om het woord r "Hul$t" te vormen , en in den zin van het gedicht geen woord kon vinden met eene H aanvangende. — De W in plaats van eene V in het woord "advocata" (reg. 138) laat zich ook verklaren. Waarschijnlijk was in het HS. de W gevormd door twee naast elkander geplaatste V's , zooals dit , zelfs in veel lateren tijd , ook nog wel in schrift en in drukwerken voorkomt. Ook over eene vijfde afwijking kunnen we heenstappen, namelijk over de C in de woorden "exu1e8" (reg. 65) en "exilium" (reg. 238) , die daarin als X voorkomt. Het woord Christus toch moet op beide plaatsen de benoodigde X leveren, en doet dit waarschijnlijk ook in het oude IS., waarin dit woord, zooals gewoonlijk bij verkorting in HSS. , wel Xpus zal zijn geschreven , doch de heer Carton, niet bemerkt hebbende dat de beginletters van het gedicht het Save Regina moesten opleveren , heeft waarschijnlijk in plaats van de verkorting Xpus het woord Christus voluit geschreven , waardoor de X in eene C wordt veranderd. Doch hiermede is dan ook de toegeeflijkheid ten einde. 1)e navolgende afwijkingen moeten bepaald foutief zijn: 1" het ontbrekende woord Mater , in den eersten versregel van de Antiphoon. 2° De T in het woord "dulcedo" (reg. - 30). 30 De V in het woord "nostra" (reg. 41). 40 De R in het woord '`exule8" (reg. 67). 50 De 0 in het woord "lacrymarurn" (reg. 122). 558 BET "SALVE REGINA" 6 0 De herhaling van de letters rqo in de 275°--27 `' regel a.. Tot slotte komt de vraag : aan wiep de schuld ? Aan te nemen dat de dichter zelf deze fouten zou hebben gemaakt, is moeielijk; die , zonder het oude HS. gezien te hebben, alleen op rekening te stellen van den heer Carton , zou onbillijk zijn, en er blijft dus niets anders over dan te gelooven dat het HS. een afsckr ft' is, waarin door den kopiïst deze fouten zijn gemaakt. Iiitusschen, brengt ook dit de zaak nog niet tot volkomen klaarheid, en, blijft er nog overig het navolgende te bemerken. De heer Carton,. die zich , zonder gebruik te maken van eenige kritiek , geheel , aan het HS. schijnt te hebben gehouden , heeft de 91 eersteversregels in 7 coupletten, elk van 13 regels afgedeeld, en laat. de overige 15 coupletten zonder eenige tusschenruimte door. loopera, ofschoon ook in dat gedeelte van het gedicht dezelfde,. verdeeling bestaat , want met elken 13°° regel is een couplet, geëindigd. Het geheele gedicht bestaat dus uit 22 coupletten: van 13 , en een slotzang van 10 regels. In deze coupletteii. rijmen steeds de regels 1, 2 , 4 , 5 , 9 , 12 en 13 op éenen , de overige op eereen anderen klank. Afwijkingen van dezen regel. komen slechts voor in de 51' en 77° versregels,, en de laatste misschien nog door de onjuiste herstelling van een woord dat in het HS. onleesbaar was geworden. Kleinere afwijkingen , in de regels 9 , 12 en 13 van het 2O e couplet (de versregels 256 , 259 en 260) , welke regels uitgaan op den klank om, ofschoon die, hadden moeten eindigen met um, en die in den 1e° regel van het 22e couplet (274°° versregel) waar men het woord "medecine'' laat rijmen op het woord `Ave" stel ik op rekening der dichterlijke vrijheid. Deze fouten daargelaten zijn de 22 coupletten. volkomen , en regelmatig gevormd, en toch ontbreekt in den, tekst van de antiphoon het woord Mater, en komen de letters. ryo daarin te veel voor. Zonder dit laatste nu op rekening van den bewerker der uitgave van ' deze hoogst _ belangrijke verzameling te willen stellen , vrees ik toch, dat deze zich te slaafs. aan het HS. heeft gehouden , dat misschien een slecht afschrift. is, en in verband met de reeds vroeger gemaakte aanmerkingen,, en met vele duistere en zelfs onverstaanbare woorden , die niet.. VAN JAN VAN HULST. 5 5 9 alleen in dit gedicht maar ook in alle gedichten en liederen in deze verzameling voorkomen , vraag ik nogmaals, zou deze uit. gave wel in alle opzichten voldoen aan de eischen van een dus. danig werk? Den Haag, Mei, 1876. WOORDVERKLIRINGEN. V. 2 Acoleye ..... Akelei , eene in die tijden zeer geliefde bloemensoort. 4 Verbiddiche der zonden noze ... Voorbidster , tot herstelling der schade ons door de zonde toegebracht. 6 Raye ....... Straal. „ 9 Boven der natu ren glose .... Uit de natuur niet te verklaren (bovennatuurlijk). „ 15 jaghet ....... vangt; in handen krijgt. „ 16 roekeloos .... zonder dat wij er acht op slaan. „ 19 in den fijn .... In het einde. „ 20 Rouct onser ... Geef acht op ons, kom ons te hulp. „ 25 ,26 ........ Gewaag voor Hem van ons in 't goede (geef gunstige getuigenis) , in het einde (in het Laatste Oordeel) als elk zijn vonnis meêkrijgt. „ 28 staen in staden . in staat stellen. „ 32 En ware dat woort wi hadden wee . Hadt gij niet dat woord gesproken (in antwoord op de boodschap des Engels), wij zouden ongelukkig zijn. „ 36 ontgre . .. ... ontvliede, ont;lijde. „ 38 traden ...... smetten , vlekken. „ „ 46, 4' Zoo zijt was er, is er niemand, zelfs ... Zoo edel als gijgeen gewijde (priester). .. 54 uter sonden brame. uit de doornen der zonden. „ 60 Aensich , . ., .. Aensiet. weic hers .... weekaarts ?(die vatbaar zijn voor alle indrukken, „ „ „ goede en kwade). „ 61 Ons wel betame . heb ben wij wel noodig. „ 64 vrame ...... nutte, voordeele. „ 67 Rayen ....... Stralen. 75 ,76 ........ D zoete leven (hiernamaals) ons niet ontvalle. „ at het „ $2 .... .. .... zelf deelt hij door u zich aan ons-allen meê. „ 83 dan es [cleine] . (niet weinig). „ 84 toren ....... verdriet. 87 in desen weine .. in dit leed. „ 90 ......... Uws gelijke was er nooit. . 91 .......... Gij , fonteine, zijt onze hoop. „ 9 7 .......... Ten voordeele van ons , die beschadigd waren. „ 102 gheboost ..... boosaardig. „ 103 ontstaen .... , weerstand bieden. „ 56 0 WOORDVERKLARINGEN. V. 108 verladich . . . . beladen (met zonden). „ 113 Confortereghe ghestadich ... onvermoeide versterkster. 121 Rouct onser of wi sijn kaitijf . Kom ons te hulp, of. wij zijn ellendig. „ 125 bewinder .... bestuurder, bestuurster. 126 kijf . ..... . strijd , aanvechting. ,, ,, „ 127 Laestu hem staen na onser inder . Laat gij hem trachten naar hetgeen ons schaden kan, „ 129 gherijf .. , .. hulp. ,, 130..... . .... Dan blijven wij in dezelfde ellende ,, 133 aenva . .... , aanneme, aanvaarde. 134 ontboot ..... zeide aan. ,, 142 dure . , .... de ure. „ 143 Aelt ons metti . Haal ons met u. „ 148 Refuus ghepeins Eene ongeoorloofde gedachte. „ 152 ontfaermen ... bewegen. 165 of te planen . . gelijk of effen te maken ; uit te wisschen. 167=169 . , .... Ontsla _ ons van al het schijnschoon, waardoor de .vijand ons tracht te verlokken ;het leven hier ,, beneden is toch maar een valscite schijn. „ 17 5 Ontstaen . . . . weerstaan. „ „ ghelauwe .... macht, overheersching. 181 ons bewacht . . bewaak ons. ,, 18 7 vaer ....... vrees, angst. ,, 188 gros ..... . . zwanger. ,, 193 mos . . . .. .. moeras. „ 205 want ons nauwe steit ....... want het staat slecht met ons. „ 207 stide ...... gestadig. „ 208 van bende ... in zijne aanvechting. 218 dwaen .... , wasschen ; reinigen. „ 220 Jhesminne ... De lieve Jesus. ,, 237 Y ..... Eva. ,, 238........... Christus , de vruchtbare boom des levens (?) ,, . 4 240 ontboot . .. .. aanzeide. „ 243 'slevens uut .. 's levens einde. „ 245 .......... wees onze hulp bij alle tegenspoeden. „ 246 , 247 ...... Toon ons na het einde dezes levens, voor eeuwig de bloemen des hemels. „ 248-252 .... , . Toon ons, na dit leven -- deze ballingschap --klaarlijk uwen Zoon Jesus, o godlijke bloem, tempel Gods en maagd, gezegende vrouwe. „ 256 al niet som .. al niets om (?) die naakt zijn (?) ,, 257--260 ...... Worden wij door u niet vrijgemaakt, zoo blijven wij eeuwig (aan den duivel) onderworpen. Verdwalen wij op de kromme wegen, zoo blijven wij pijnlijk., in het nauw. „ 264 anghen ..... hangen. „ 266 sciet nie kints ave. scheid u niet van uw kind. ,, ELCK SIJN BEURT, DOOR J. W. BROUWERS , Pr. Aarzelen we niet , wat groote mannen te laten schieten,, wanneer ze ons niet waarlijk groot blijken. JOH. VAN VLOTEN. De vroolijke Historie van Plo. Marnix Heer van St 5 -A.1deg oude, en zijne vrienden; eene zedeschets, opgedragen aan alle zijne bewonderaars, door Dr P. P. M. ALBERDIN(K THIJM. Op het veld onzer Nederlandsche Geschiedenis, als in de goud- en diamantvelden van den Oranje-Vrijstaat, is er, in de laatste jaren , niet weinig schats aan den dag gekomen. Men duide het onzen voorgangers niet al te zeer ten kwade , dat zij onns ook in de mijnen van de verloopene eeuwen nog ongerepte aardlagen hebben overgelaten. Groot is dan ook de vooruitgang der historische wetenschap, waarvan onze dagen getuigen zijn. Drie hindernissen, welke de geschiedschrijvers bijna drie eeuwen lang belemmerden zich tot eene meer volledige kennis der XVI' eeuw te verheffen, zijn in onze eeuw, door onvermoeide en vruchtrijke navorschingen en onverschrokken liefde tot waarheid, uit den weg geruimd' geworden. Ten bewijze wil ik drie grondredenen van het gebrekkige onzer geschiedenissen in de twee vorige eeuwen, hier aanstippen , en tevens van ons vooruitgaan doen blijken door drie beroemde geschiedkundige schrijvers uit Noord- en Zuid-Nederland , die , en dat gebrekkige erkennen , en , wat meer zegt, verhelpen 'in niet geringe mate. Pc 17 Nederlanden der XVI° Eeuw waren' sedert bijna 15jaren op nieuw vereenigd tot ééu koninkrijk, toen Mr Groen. , 562 ELCK SIJN BEURT. van Prinsterer , destijds referendaris bij het Kabinet des Konings, zijne "redevoering 1 over de redenen om de geschiedenis der natie bekend te maken," te Brussel uitgaf in 1829. Men ging toen nog mank , hier te lande , aan het eerste gebrek , aan de eerste .belemmerende hindernis, het ongebruikt laten der bronnen. Terecht zei toen de veelbelovende , talentvolle , welsprekende Rechtsgeleerde, dat het oude etaudpunt en de aloude stilstand onzer Historie niet langer houdbaar is ; "Jiopinion publique est. encore fixe au sujet des événements et des personnages marquans et n'a éprouvé que peu de contradiction. En Angleterre on se , serait autrefois gardé de révoquer en doute 1'habilet6 politique d'Elisabeth. Nors en sommes aujourd'hui á peu prés au méme point. Cet état de choses ne peut durer ; La science a marché ; on a puisé aux véritables sources , consult les archives , découvert des documens précieux; des savants laborieux se sont livrés á des travaux opiniátres et difficiles et commencent a` s'aperce voir de noire ignorance. Wij zijn ook heden nog bijna op datzelfde standpunt. Dei openbare opinie is nog dezelfde betrekkelijk de voornaamste ge beurtenissen en de hoofdpersonen. Om dat gebrekkige der uederlandsche Historiën te verbeteren heeft de Heer Groen zelf veelhelpende bijdragen geleverd en nieuwe bronnen mogen ontsluiten in zijne Correspondance inédite de la Maison d' Orange-Nassau, en waarvan de Eerste Serie , 8 deelen met supplement , loopende van 1552 tot 1584 , in een tijdsbestek van 13 jaren , te Leiden verscheen 1835-48. De tweede serie, handelende over de honderd volgende jaren, van 1584 tot 1688 , verscheen in 5 deelen , te Utrecht, in 185 7 en volgende jaren. Nog veel meer schatten van onbereken bare waarde heeft België , door de wereldberoemde werken van zijn Gachard , en tal van andere waardige mede-arbeiders in die goudvelden van het verleden, voor het tegenwoordige en het toekomstige geslacht, aan het licht gebracht. 1 Die rede was ook door den Heer Groen in 1826 voorgedragen voor de Maatschappij Diligentia te 's Gravenhage , en in 1827 te Rotterdam , voor de II. afdeeling van de Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. ELCK SIJN BEURT. 56 Het tweede gebrek van weleer was eene schreeuwende onv olledigheid , gedeeltelijk ontstaan uit de onkunde , pas aangewezen,. . en gedeeltelijk uit de nu hier aan te wijzen politieke toestanden : --- woordvoerders zullen zijn de Heeren Groen en Dr Fruin, Hoogleeraar aan de Academie te Leiden. -- "Ook in de tijden onzer vrije Republiek kon de Historieschrijver niet, en mogt hij ook niet — dus luiden de eigene woorden van Mr Groen -- kon de Historieschrijver niet, en mogt hij ook niet al datgene zeggen , 'tgeen tot de volledigheid eener getrouwe geschiedenis. behoort" 1 . Ook dit euvel is in onze eeuw voor een niet gering deel verdwenen, Voor . allen heerscht in de tegenwoordige Nederlanden, in het Zuiden , in het Noorden , overal gelijke vrijheid — Antwerpen met zijne Marnixvrienden willen eene uitzondering maken. Ter bevordering van wetenschap en waarheid wordt van dievrijheid meer en meer gebruik gemaakt. Betreffende Noord- Nederland , zij ons dat gebrek van voorheen, de verbetering. van thans en het gebruik dier vrijheid in onze dagen verklaard, getuigd en bevestigd door Dr. It. FRUIN , b. v. in De Gids van 1867, blz. 285: "gelukkig onze tijd, waarin het schoone denkbeeld van (John Stuart)Mill in zijn gulden verhandeling on liberrty nog wel niet algemeen gehuldigd wordt, maar toch reeds meer dan ooit te voren heerscht en nog gestadig veld wint. Hoe zou v66r één of twee eeuwen de katholiek bejegend zijn , die hier te lande in de volkstaal den opstand tegen Philips van Spanje en tegen de kerk van Rome had geteekend gelijk Dr. Nuyens doet.... ? Welk een kreet van verontwaardiging en woede zou er tegen zulk een onverlaat uit alle oorden van het land zijn opgegaan ! Hoe dringend zouden de Predikanten over zijn "paepsche stouticheydt" aan de Staten geremonstreerd hebben ! De Staten hadden niet kunnen nalaten het libel te verbieden , en den auteur, zoo zij hem niet over het hoofd konden zien , in boete te beslaan en uit te bannen." In het koninkrijk der Nederlanden bestaat er oneindig meer 1 Aangeh. -Redevoering, blz. 27. 564 ELCK SIN BEURT. vrijheid voor allen dan in de tijden dier hooggeroemde vrije Republiek. Elders zegt dezelfde schrijver in hetzelfde maandschrift (Mei, 1865) : "geen wonder dat ons volk de geschiedenis van den opstand tegen Spanje maar onvolledig kent , onze protestantsche geschiedschrijvers achten zich niet geroepen om de wandaden, die de opstandelingen gepleegd hebben , breed uit te meten...." Dit derde gebrek, partijdigheid voor de opstandelingen en tegen de anderen , heeft thans veel minder vat op onze nog levende geschiedschrijvers dan op hunne voorgangers. Niet weinigen onder hen verheffen zich boven die bekrompenheid der vrije republiek, blijven niet langer volslagen blind voor de wandaden hunner partijgangers , noch sluiten moedwillig de oogen voor het roemenswaardige in hunne tegenstanders. Men zoekt meer onvoorwaardelijk de historische waarheid, zonder aanzien des persoons. Hier mag als groote voorganger geroemd worden de groote Bilderdijk. Bilderdijk , die "omtrent de beoefeniaig onzer historie , naeer nut dan welligt alle zijne berispers te zamen gesticht heeft ," hij gaf den stoot , met eereen niets vreezenden en niemand ontzienden' moed. Verontwaardigd en gebelgd door het redeloos .en eentoonig - napraten van de groote menigte der nederlandsche historiën en verhandelingen en verhandelaars , schijnt hij zich soms te willen verlustigen , en gaat soms wat ver , in het ontleden en verbrijzelen van wat men vroeger met bijbelschen eerbied , in het beloofde land van het moderne uitverkoren volk, had vereerd en aanbeden. Protestant als hij was , dorst hij breken met hetgeen de pro testantsche overlevering in 's lands geschiedenis ten onrechte ge heiligd had. Als in een' godstitel van onfeilbaarheid had zich de heerschende opinie omhuld en verschanst; men hield zich over tuigd de grenzen der waarheid , de volle waarheid te hebben bereikt. Bilderdijk verstrooide dien waan. Die verschansing be zweek onder Bilderdijks reuzenslagen: Bilderdijk dissipa le prestige d'infaillibilité dans lequel l'opi nion dominante avait trouvé sa sauvegarde; il fit sentir, même ELCK SIJNN BEURT. 11i á ses antagonistes, la nécessité de revenir sur des questions qu'on avait cru décidées.... ce fut la un gain immense: la science, longtemps stationnaire , parce qu'on croyait avoir atteint les limites de la vérité , reprit sa marche par 1'impulsion du doute . Aldus Groen zelf in Arch. I. 32. Uit Bilderdijks school sproot voort de Heer Groen , die later ge,i olgd werd en had kunnen overtroffen worden door een Bakhuizen van den Brink, Fruin , Van Vloten en tal van anderen. Op den huidigen dag gaat mere meer van den stelregel uit, dat, gelijk de geroemde Archivaris Bakhuizen van den Brink, in zijn Notice sur le dixiéme denier, zich uitdrukt, "la postérité doit justice même au duc d'Alve". Wij voelen ons aangetrokken , zegt. Dr. Fruin , (in De Gids van Mei, 1865) , blz. 294) door het goede, onverschillig waar wij het vinden. Zoo is er dus niets wat ons verhinderen kan het goede bij de Spaanschgezinden, bij Philips zelfs en bij Alva, op te merken en te roemen ; niets wat ons weerhouden zou te * vermelden en te laken wat de opstandelingen r, misdreven mogen hebben. Mocht Dr. Fruin altijd trouw zijn aan dat goede voornemen! Die vooruitgang naar de waarheid , dat streven naar billijke onpartijdigheid door den reus Bilderdijk begonnen, door ettelijke andere uitstekende landgenooten gevolgd , was een vierdel eeuws na die eerste stappen van den Heer Groen in Zijne gemelde voordracht gedaan , nog niet veel gevorderd , daar zelfs Dr. Fruin zich nog in 1858 genoopt gevoelde te bekennen , bij monde van den Alg. Kunst en .Letíerbode, N" 41: "het valt velen nog moeije lijk de geschiedenis van voor derde halve eeuw (tijdvak van Olden barneveld) , zonder hartstocht, onpartijdig aan te zien.... en het is de moeite waardig de boeken te lezen, die nog in onze dagen door rechtzinnigen over den advocaat geschreven worden. Hij ie hun de zondebok "op wiens hoofd de schuld van een geheel geslacht geladen wordt. Niets kwaads is er waartoe men zulk een man niet berekend acht.... Geen aantijging der schand schriften van 1618 is zoo onzinnig en ergerlijk, -of er leven nu nog wezenlijk brave menschen die ze gelooven en ter goeder trouw verhalen." 666. ELCK GIJN BEURT. Of het algemeen meer was gevorderd in 1872 , ja, of zelfs Groen is achteruitgegaan , toen voor den advocaat een Motley optrad , zullen wij later zien. Geen wonder dus , mogen wij , op onze beurt zeggen , dat _ eet eétat de ckoses d'autrefois a ckangé, dat men, dank aan die studie der bronnen , die ontdekkingen van onuitgegeven documenten, .die veelzijdige . nasporingen veler geschiedkundigen, tot andere opiniën , tot andere overtuigingen is gekomen ; geen wonder dat veel wat vroeger werd verzwegen, nu gezegd, wat vroeger werd geloochend nu bloot gelegd wordt , en men aldus menigwerf tot eene oordeelvelling komt welke meestal geheel in strijd is met de tot nog toe geheerscht hebbende "opinion publique au -sujet des événements et des personnages marquants du XVI siécle." °Ook deze uitkomst ter loops te bevestigen met een paar voorbeelden , aan partij en tegenpartij ontleend , zij hier geoorloofd. .Elck sin beurt. DoN CARLOS. Don Carlos , de zoon van Filips II, wat heeft hij al pennen en penseelen , dichters en tooneelspelers en geschiedschrijveren stof geleverd, als ware hij wezenlijk een held geweest. Doch ziet, de geschiedenis wordt in hare bronnen nagezocht door oordeelkundige navorschingen -- om ons bij slechts eenigen te bepalen door eenen Ranke , door een von Raumer, door een Helfferich uit Duitschland ; door een Prescott en een Motley, uit Amerika; brieven en andere oorkonden uit de. manuscriptenverzamelingen van de voornaamste boekerijen van Europa; de staatspapieren van Castilië , van Portugal , van Rome , van Weenen , van Parijs; de archieven van Simancas worden opgespoord yen, opengelegd door een' Gachard de eer van België -- en het licht der waarheid is reeds op zoo vele punten gevallen dat Don Carlos thans bekend staat voor wat hij in waarheid is geweest, namelijk eene vrij onbeduidende figuur, een wanschepsel naar lichaam en ziel. Bijna elke trek , waardoor men hem tot held verheffen en zijn vader Filips tot een duivel verlagen wilde, is gebleken onwaarheid en leugen te zijn. Elck sin beurt. KARIINALL GRANVELLE. Wie is al meer , van de XVIe tot de XIXe eeuw , met zwarte - ELCK sIJN BEURT. 567 kleuren geschilderd dan wel de man , die inderdaad het bestuur der Nederlanden heeft in handen gehad, Antonius Perrenot, Bisschop van Atrecht, meer bekend onder den naam -- en titel hem wat later geschonken van Kardinaal Granvelle? En heden na met noeste vlijt en onpartijdige oordeelkunde duizenden oorkonden van vriend en vijand , van overheid en on, derdaan , van mededinger en vertrouweling te hebben gehoord en gewikt en gewogen , komt de Geschiedenis alweer tot een uitkomst geheel verschillend van die "opinion publique" die -sedert de XVIe Eeuw aan de orde van den dag was. Wie zou ons dit met meer gezag en betere bewijzen kunnen aantoonen dan wel de beroemde GAC$ARD ? Reeds vóór hem , had men pas gezien hoe èn in Zuid-Nederland èn ini Noord-Nederland twee mannen van zeer verschillende richting -en elkander bestrijdende beginselen, doch beiden uitmuntende geschiedkenners , tot eene dusdanige overtuiging kwamen welke ons nader wordt bewezen door Gachard , die, 'op zijn beurt weer meer dan twee duizend brieven van de cor.respondance de Philippe II sur les aaires des Z'ays-Bas, aan het publiek mededeelt, en ons verklaart en getuigt op blz. CLXIX 1 , hoe onrechtvaardige tegeningenomenheid, ontstaan in die dagen van stoornis, in dien strijd en uit dien geest van partijschappen, tegen Granvelle, de pen der geschiedschrijvers heeft misleid; hoe zelfs de belgische geschiedkundigen zich niet altijd hebben weten te onttrekken aan die vooroordeelen_ welke de aanhangers en volgelingen der Revolutie en der Reformatie, ,den Kardinaal mishandelend, hebben verspreid. Sinds de histo 1 Les historiens , pa,rtisans de la révolution et de la Réforme , ont fort maltraité le cardinal de Granville. Les écrivains belges eux-mêmes n'ont pas su toujonrs se tenir en garde contre des préventions injustes, nées h une époques de troubles, de l'esprit de parti, et de l'ardeur des luttes politiques et religieuses. La réaction qui s'est opérée dans les esprits, depuis que les sources historiques ont été plus connues et mieux étudiées , a été favorable au ministre de Philippe II. Nous avons vu naguère deux homines éminents dans les lettres, un historien hollandais et un historien -belge, un écrivain protestant et un écrivain catholique, M. Groen van Prinsterer et M. le baron de Gerlache, s'accorder pour justifier Granvelle des reproches qui lui ont été faits, pour rendre hommage à ses talents, à son caractère, à ses intentions. 5 8 ELCK SIJN BEURT. rische bronnen meer bekend en beter bestudeerd zijn geworden , is eene reactie in de historische wereld ontstaan die zich ter gunste van den staatsminister van Philips II uitspreekt. Aan des Kardinaals talenten , aan zijn karakter, aan zijne bedoelingen werd pas nog hulde gebracht , zoo wel door een echt protestantschen geschiedvorscher in Holland , als door een katholiek in België, beiden bewijzen de ongegrondheid der beschuldigingen, ,die men Granvelle heeft aangevreven, Hooren wij inzonderheid over Kardinaal Granvelle den heer Groen uitdrukkelijk zeggen , blz. 81, "deze veeltijds miskende Staatsman" ; hooren wij hem in zijne verdediging die ter plaatse eene pleitrede wordt : "evenwel ik heb mij niet ongunstig genoeg uitgelaten over" (volgt nu eene ironische opsomming van niet gepleegde misdaden !) "ik heb mij niet ongunstig genoeg uitgelaten over den arglistigen man die spaansch krijgsvolk ter beteugeling der landzaten gewild heeft, die de voorname oorzaak der oprigting van nieuwe Bisdommen geweest is ; door wien de vernietiging der Privilegiën en de vestiging der Spanjaarden overheersching in Nederland bedoeld , de onbarmhartigheid van een Alva bevorderd en toegejuicht werd." Zoo immers luidde de 'oude -zang der napraters en naschrijvers : doch hoort nu Groen : "maar hoe nu , indien al wat , in deze opeenstapeling van aanklagten, tegen. hem ingebragt wordt, onjuist; indien het tegendeel waar, bewijsbaar, onwedersprekelijk is ! Zoo is ket." Dát het zoo is, wordt door Groen zelven dan verder aangetoond. Laten wij ook een paar van ongelijksoortige studiën der historie- reactie bij de andere partij waarnemen , en ons is het voorspel ten gehoore gebracht, van wat ons wellicht te wachten staat in eene nieuwe levensschets van Marnix van St. Aldegonde. .Elck gijn beurt. HENDRICK VAN BREDERODE. Wien is de naam van Hendrick van Brederode onbekend "Hendrik van Brederode , mede-grondlegger der Nederlandsche -vrijheid," zou er dadelijk de Staatsraad, Mr. M. C. van Hall, bijvoegen. Betrekkelijk dien Hendrick van Brederode , is de heer Groen, bij de navorschingen en de uitgave der "Archives de la maison ELCK SIN BEURT. 569 d'Orange-Nassau" tot de overtuiging gekomen , dat "op de hoogte waar Brederode was, kan hij niet meer blijven staan" 1 ; dat "de hoogte die zijne nagedachtenis onder gestadig wieroken bereikt had , onverdedigbaar is" 2• Veiliger is het , na ons aan den drom van ware of zooge. naamde Historieschrij vers en Poëten ontworsteld te hebben , de bronnen te raadplegen , waaruit ook wij in de mogelijkheid zijn een eigen oordeel te vormen (blz. 8). «....Ik ben , zegt elders de heer Groen, ik ben overtuigd dat, bij een onbevangen en nauwkeurig" onderzoek, zelfs de vrienden van Brederode zullen erkennen: 10. ' dat zijne gevoelens niet beantwoord hebben aan den adel -zijner geboorte"; 2°. "dat de lof, hem toegezwaaid , onverdiend is; om zijn weinig aanbevelenswaardig karakter, om de losheid zijner zeden, en de middelmatigheid zijner talenten, (blz. 30) 3. Als slotsom van des Heeren Groéns bevinding , kan worden +nagewezen, dat "Brederode blijkens eigenhandige brieven wegens loszinnigheid en dronkenschap verachtelijk was"; dat Brederode, verre van als mede grondlegger cler Nederlandsclae vrijkeid ge. roemd te kunnen worden , die grondlegging heeft vertraagd , en — hadde niet, volgens Groen , de Allerhoogste ook het kwaad ten" goede gekeerd zou door zijn onbezonnenheid haar belet hebben : dat "Brederode , voor den Prins van Oranje., waar deze, met afgemeten tred en welberekend overleg , naar het doel zijner toen reeds naar Godsdienstvrijheid strevende wijsheid op weg was , telkens een struikelblok geweest is" ; dat taan Brederode's voorbarig en rustverstorend gezwets en getier --- 't zijn de eigen woorden van Groen — blijkbaar in onvoorzichtige gedragingen zoowel als in. den inhoud en de strekking zijner brieven , voor een goed deel, de volksopgewondenheid te wijten is, welke het leger en de beulen van Alva over Nederland gebragt heeft". En 1 Antwoord aan v. Hall , blz. 23. 2 Blz. 26. 3 In die woorden, hoe veelzeggend dan ook, heeft Groen nog verzacht wat hij in het Fransch had geschreven : ii ne méritait les éloges que &'esprit -de paiti lui a prodigués, ni par ton caractère pen recommandable, ni par ses -meeurs TRES-dissolues, ni par ses talents FORT médiecres. D. WARANDE N. REEKS , NO 5. XXXVII 570 ELCK S I JN BEUILT. (blz. 19) `vragen wij nu wat Brederode persoonlijk gedaan heeft", dan is het antwoord van Groen , "niets dat eenig blijk van schranderheid of moed geeft;, alles wat, volgens het oordeel van Willem I, tot het verderf des vaderlands heeft geleid. Tot den Staatsraad, Mr. M. C. van Hall , die 241 tblz. 8. aan de verdediging van Brederode wijdde, richtte de Heer Groen, in zijn Antwoord, blz. 7 5 , deze woorden : "Gij hebt het zinken eener glorie, die reeds drie eeuwen verduurd had , willen verhoeden: een wangedrag in de schaduw gesteld, hetwelk, hoe verachtelijk, evenwel niet zeldzaam of ongehoord was ; de onjuistheid uwer voordragt bepaalt zich tot één persoon, aan wiens nagedachtenis Gij bij voorkeur en natuurlijkerwijze gehecht waart." Betrekkelijk Brederode's einde, schrijft Groen (blz. 22) : "dat hij aan de gevolgen van dronkenschap overleden is, gelijk sommigen willen, blijkt niet"; doch ook op blz. 10. "Ik mag niet ontveinzen dat ik in de meeste dezer argumenten (de argumenten van Van Hall) den blijkbaren indruk eener hooge ingenomenheid met Brederode terugvind. Zoo is het bije. waar Ge hem van den blaam eener buitensporige geneigdheid tot drinken zuiveren wilt" ; "zoo is het ook, wanneer Ge hem van alle verdenking eener ongebonden leefwijze vrijwaren wilt" ; en op blz. 75 : "Het getuigenis van MONTIGNY, dien HooFT een der wijsste. en bekwaamste Heeren in Nederland genoemd heeft; een man, die het gedrag en de levenswijze van Brederode jaren achtereen bijgewoond had en voorzeker hem niet streng veroordeeld zou hebben , indien zijne zeden , hoe berispelijk , aan de zeden" (laat ons dit kenmerk van 's mans tijdgenooten en 's mans partijgenooten niet ongemerkt ontglippen , nu wij hooren spreken van een vrooljjke. zedenschets) `van den grootendeels bedorven Nederlandschen Adel gelijk waren geweest" ; dat getuigenis is ge. .schreven aan den Graaf vAN HORNES , toen Brederode naar .Emden gevlucht was (weinige maanden daarna stierf hij) , in ,een blijkbaar zeer gemeenzamen en vertrouwelijken brief. «Ziedaar wat het. is slechten raad te volgen! Herinner u of ik profeet ' geweest ben. Het spijt mij voor hem en meer voor zijne echtgenoote, die eene deugdzame vrouw is ; maar" gelief op de BLOK SIJN BEURT. 571 tegenstelling te letten, "voorzeker wat hem betreft, heb ik - steeds een slecht einde gevreesd" ; en waarom ? "wegens het leven dat hij gewoon was te leiden." Dat vraagstuk van 's mans dood -- al meldt een eerst in 16 79, 'Zoo het schijnt, ter eere van het Stamhuis der Brederode's vervaardigd geschrift , dat Hendrick , zijns verstands magtig , belij idenis heeft gedaan van de - ware Gereformeerde Religie tot het laatste toe , en in tegenwoordigheid des Predicants en meer anderen , zalig ontslapen is is ook nader onderzocht geworden door den Archivaris BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, . die daaromtrent "terecht zegt : "ditmaal acht ik dat VAN HALL tegen GROEN den - -strijd gewonnen heeft. Is de zaak daarmede beslist ? Neen. Want niet Viglius is de eenige zegsman — dat Brederode zijnen dood door dronkenschap zou hebben verhaast een ander tijdgenoot, een ander Nederlander, verhaalt, zonder dat hij het verhaal van Viglius of Viglius het zijne kon raadplegen , hetzelfde. Ziehier' 'de woorden , van-PONTUS HEUTERUS , Rer. dustr. Belgie. , Lib. XVII, p. 425 : "exul paulo post e calida continuaque febri , quam ex assidua contrascerat ebrietate , obiit. Hij is gestorven aan eene onafgebroken heete koorts, die het gevolg was van veelvuldige dronkenschap .... In plaats dus van het getuigenis -eens enkelen tijdsgenoots, zoo als VAN HALL onderstelt, hebben wij er twee , misschien drie , VIGLIUS , ASSONVILLE , HEUTERUS. "Derhalve, omtrent de aanleiding van Brederode's dood staat, 'tegenover drie vijandige getuigen, het getuigenis van twee, neen, ,éénen vriend : van den graaf VAN SCHOU WENBURG." Doch "elck zijn beurt" , al is het hier slechts als tusschen .twee haakjes, o graaf VAN SCHOUWENBURG, en wie Gij zijt, ten wiens huize Brederode, zijns verstands magtig, vroom ontslapen zou zijn, schetst ons hier met weinige doch sterke trekken de- zelfde BAKHUIZEN VAN DEN BRINK in hetzelfde hommer van De - , Gids : "Ik heb over dien Graaf elders (De Gids, Dl. VIII, Meng., bi. 187) mijne meening gezegd : ik heb hem van verraad be, schuldigd , en sedert nog nieawe bewijzen voor die aanklagt gèvonden ; maar wanneer men bedenkt dat hij het was, diè onder brassen en slempen, 572 ELCK SIJN BEURT. op eene schandelijke wijze als stadhouder van Friesland dat gewest voor de zaak der vrijheid deed verloren gaan , dan zal men hem zeker weinig gezags tobkènnen, om over het christelijk uiteinde eens anderen te oordeelen." "Na al de gronden van tegenspraak des heeren van Hall te hebben overwogen, moeten wij tot het resultaat komen : Brederode is overleden aan eene kortstondige en hevige ziekte , welke zijne vijanden aan zijne onmatigheid in het drinken, zijne vrienden aan eene, meer onschuldige oorzaak hebben toegeschreven. Het blijkt echter niet, dat het verhaal van Viglius ` , (en dat van Heuterus)" te dien opzigte met grond van onwaarheid kan worden beschuldigd. Zelfs niet van onwaarschijnlijkheid ! Want al ware de maaltijd der verbondene Edelen waar Brederode aan het hoofd stond, niet wegens zijne uitgelatenheid berucht, uit de brieven van Brederode, zou men vermoed hebben , wat zijne zwakke zijde was. Aan den toon dier brieven ergerde zich de goede VAN KAMPEN, en GROEN schreef : "plusieurs respirent le vin et la débauche." -' at Brederode's genegenheid tot den drank betreft , VAN HALL tracht die te verontschuldigen met de gewoonte van den tijd.... Terecht antwoordt Groen (aan van Hall "die Brederode van den blaam eener buiten8pori re geneigdheid tot drinken zuiveren wil) : Antw. bl. 10 : "zoudt ge denkbaar achten , dat, hetzij nu, hetzij in dien tijd, iemand aan den drank niet op buitensporige wijze verslaafd, in dagen voor het vaderland kritiek, zelfs tot belangrijke pligten geroepen, aan een der voornaamste zijner invloedhebbende vrienden , brieven , één brief geschreven zou hebben, waarin aldus van drinkei , om het andere woord, gewag werd gemaakt ?" Wij , zegt Bakhuizen v. d. Br. "wij antwoorden volmondig: neen , en stemmen aan GRoEN toe, dat naar alle waarschijnlijkheid" (zachter kan het niet , neen; mij zijn de aangevoerde bewijzen genoeg afdoende om te zeggen, met historische zekerheid, dat) "Brederode meer dan te veel aan die neiging heeft bot gevierd ," `op buitensporige wijze aan den drank verslaafd was", „ gelijk pas GROEN aanduidde. ELCK SIJN BEURT. 573 Tot welk peil dit botvieren steeg en. zonk, kunnen wij opmaken uit den genoemden HEUTERUS, 1. c. Lib. XVII : ,,.rarus abi. bat dies quo non duabus auto meridiem horis vino madefactum circum ferret cerebrum. Cogita quid pomeridiano tempore ac post coenam fuerit : er ging bijna geen dag voorbij of Brederode had alreeds twee uren voor den middag , den kop vol wijns ; hoe moet het er dan geweest zijn na het middagmaal en na het avondeten ?" Heeft Bakhuizen v. d. Br. nieuwe en meer klemmende bewijzen toegevoegd aan die van Groen , ik kan ter staving van hunne stelling , een brief van Willem aan zijnen broeder Lodewijk geschreven, aanvoeren, als ter v66rduiding dat "de kruik zoo lang te water gaat tot dat ze den hals breekt." Die brief is van 12 Nov. 15 6 2 , en zegt : 'wij hebben St. Maarténsfeest vrolijk doorgebracht, want er was een goed gezelschap bij elkander. Mijnheer van Brederode was een dag in zoodanig een toestand, dat ik zeker dacht hij zou dood gaan , maar het gaat weer beter met hem'. Aldus, wat in 1562 , volgens den Prins van Oranje , op het punt stond te gebeuren met den drinkebroer Hendrik van Brederode is, volgens de andere aangevoerde schrijvers, werkelijk met hem gebeurd , eenige jaren later, ten huize van den brassenden en slempenden van Schouwenburg : hij zal zich hebben dood gedronken. ( Wordt voortgezet.) 1 Nous avons tenu la S. Martin fort joieulx, car il y avoit bonne compaigne, Monsr de Brederode at estê ung jour que pensois certes qu'i debvoit mourir, mais il se porte mieulx. Arch. I, p. 121. Lettre LXIV, Le prince d'Orange au comte Louis de Nassau. ARCHIEFSTUKgEN, BETREKKELIJK de nalatenschap van Cornelius Musius. De hier volgende -bescheiden betrekkelijk Mr Cornelius Musiva. worden in druk medegedeeld , omdat de lijst der boeken , die een gedeelte zijner bibliotheek hebben uitgemaakt , den goeden dunk van 's mans geleerdheid ten onzent, niet alleen h.audhaaft,. maar nog vermeerdert; fondswerken toch , gelijk alhier zijn vermeld, getuigen van meer dan gewone talenten en studielust. - Anderzins wekte mij ter publiekmaking op, de inhoud derrequesten , in zoo verre hierin spraak is van de familie-betrekkingen van 11 {r Cornelius Musius. Inderdaad degenen die tot nog toe , . op het gezag van Matth. v. Balen in zijne Beschr. van Dordrecht bl. 1132 (die overigens geen het minste bewijs levert), den Pater van St. Agatha gedacht hebben , een lid te zijn ge-weest der Dordsche familie Muys-Holt' , zullen , na de lezing dezer stukken , voortaan hem wel vasthouden als een' telg der adelijke van Spangens , al is de naam van Mr Cornelius Musius in de gedruktelijsten der van Spangens niet opgenomen. [Zie Goethals etc.] Immers Christiaan van der Goès de woordvoerder derrequestranten, hij die zich doet gelden als "haeres ab intestato" van den Pater, had tot moeder eene Anna Laurens Pieters-. dochter van Spangen , gelijk uit de genealogie der van der G oenen,, bij Simon v. Leeuwen , Ferwerda enz. en uit een MS. in mijn. bezit, omtrent die Familie, blijkt, en Mr Cornelius Joannis Pieterszoon , gezegd Musius , voerde als zijn wapen het blazoen der van Spangens ; men zie slechts in de Bat. Sacr. II op Delft en Kerkel. Nederl. van 1854. Ik houd het er voor , dat de overgrootvader van Christ. v. d. Goes langs moederszijde en de grootvader van Mr Cornelius van vaderszijde , een en dezelfde, DE NALATENSCHAP VAN MR. CORN. MTJYS. persoon is , te weten : Pieter van Spangen. Een Muys-Holy welke Familie later verwant werd met de van der Goezen, langs de Rhenoys, zal als peter gestaan hebben over den toekomstigen kloostervoogd en zoo den naam van Muys aan zijn petekind hebben medegedeeld,. Was de Pater van St. Agatha van Delft een meineedige of anderzins schuldige geweest en daarom door Willem Lumey v. d. Marck van het leven beroofd , gelijk v66r ettelijke jaren een van Someren , tegen de algemeene opvatting in, is komen beweren , waarlijk Christ. v. d. Goes zou , ter nauwernood één jaar na de strafuitoefening, niet bestaan hebben, aan het Hof van Holland te zeggen : "Hoe dat het notoer is dat Mr Cornelius Muys onnoselijcke ende buyten zynen echulde in December lestleden, sonder eenighe forme van r echte omgebracht i8 geaveest". En zou het Hof van Holland , in geval van meineed of eenige andere schuld , hebben willen verklaren : geen aanspraak te maken op de goederen van den omgebrachten priester , en voorts, bij vonnis hebben bevolen , dat zijne boeken etc. als niet behoorende tot de "geconfisqueerde goederen" ter hand moesten gesteld worden van de naaste erfgenamen ? Ten opzichte alzoo van de wreede handeling van Lumey tegen Musius gepleegd, gaat uit de requesten en apostillen waarvan ik nergens eenige vermelding aantrof, een nieuw licht op. Dat gezichtspunt was voor mij de grootste beweegreden ter algemeene bekendmaking! Daar onze Delfsche martelaar, nog niet lang geleden, met aanwijzing van vele bronnen, is besproken in het I'Biographisch Woordenboek" van v. d. Aa, zie ik er van af, alhier meer ter herinnering te brengen, dan het volgende : Mr Corn. Musius , onze vereerde landgenoot , werd te Vlaardingen geboren a° 1502, deed zijne hoogere studien in den vreemde, alwaar hij ook priester werd en was sedert op uitzondering van weinige jaren, dat hij eene pastory bediende in het bisdom van Luik , overste en biechtvader van St. Agatha te Delft. Den 12 December 15 72 werd hij op onmenschelijke . wijze vermoord te Leyden , alwaar hij ook , op het S. Pieters-Kerkhof begraven is. Later is vruchteloos naar het eerbiedwaardig ge. 576 ARCHIEFSTUKKEN , BETREKKELIJK beeute gezocht , en de pogingen ter zaligverklaring ouder anderen door Mgr. Jac. de La .lorre den derden onzer apostolische -Vica., rissen te Rome aangewend , hebben geen gevolg gehad. - In een Familie-depot vond ik de bescheiden omtrent Mr. Corn. Musius en heb ze uit het origineel afgeschreven. A. VAN LOMMEL , S. J. REQUESTE van Christiaan vander Goes en c.onsoorten aen mijnen Heeren vander Heeckencaemere. Verthoenen oitmoedelijcke 1 Christiaen vander Goes schoudt deser stede Delff met zijn broeders. ende - suster ende ander&. consoorten, naeste erffgenaemen ab intestato van wijlen mr. Corn. Muijs in zijn,. leuen Pater van Sinte Aechten conuente binnen der seluer stede; hoe dat notoer is , dat de felue mr Corn. Muijs. onnoselijcke ende buijten zijnen schulde in December laestleden. sonder eenighe forme van rechte omgebracht is geweest. Ende hoe wel zijne achtergelaeten goeden _gheensins verbuert en sijn ende nijemant dan sijn erffgenaemen toe en coemen, soe verstaen de supplianten nochtans [dewelcke de naeste van zijnen bloede ende gerechte erffgenaemen ab intestato zijn] dat eenighe van zijne meublen , als boecken ende andere bij sommige perfoonen aengehaelt ende daer mede gehandelt wort, recht off de selue voor verbuert ende gheconfisqueert gehouden waeren. Mair , alzoo omme redenen voorsz. nijemant tot deselffde goeden gerechticht is, dan de supplianten , soe. versoucken de supplianten , zeer , oitmoedelijcken dat U, mijnen Heeren ghelieue te verclaeren bij apostille - upte marge van desen, alsdat ghij mijnen Heeren vuijten naeme vande Co. Mat. gheen recht van verbuerte ofte confiscatie aende ghoeden bij de voorsz. mr. Corn. Muijs achtergelaeten, en pretendeert ende ouersulcx , te ordonneren allen -ende een ijgelijcke die eenighe vande selue ghoeden aenghehaelt mogen hebben, dat zij de selue den supplianten sonder verdrach. 1' In deze stukken vindt men doorgaands de ^j zonder tittels geschreven, maar toch niet als v. De eigennaam Muys, de woorden Laten, D'.ytsch -s eynde, nyet enz. hebben hier doorgaands dc ij. DE NALATENSCHAP VAN Mr CORN. MUYS. 57 T ende ombehindert laeten volgen, ende mette selue als met hem. luijden eggen ghoeden laeten beworden. Dit doende , etc.- Apostille op voorstaande requeste van Christiaen van- der Goes en consoorten. De Commissarissen van de Rekeninge 's Conincx in Hollant geuisiteert hebbende dese requeste ende opt versouck vandie [supplianten] gehoirt hebbende 't aduijs vanden aduocaet fiscael van Hollandt verclaren geen recht noch actie te pretenderen tot de goeden van S. Cornelis Muijs in dese requeste geroert. Actum ten bureele bijde camere vande Rekeninge tot Delff opden ix Octobris anno 1573. (was get.) P. Herweij er. VERKLARING van Zuster Cornelia Jansdr, zuster in St. Aechten-convent en Anna Corneliszdr huisvrouw van Vranck Jansz. cuiper te Delft , in zake de boe ken enz. van Mr. Cornelis Muijs , Pater van St. Aechten te Delft. Dato 44 Octobris 4573. Ten versoucke van mijn Heere die Schoudt. Cornelia Jansdhr. professide suster in Sint Aechten conuente, oudt omtrent L. jaeren ende Annen Corssendhr , huijs.sve van Vranck Jansz. cuij p er inde kat , oudt omtrent xlij jaeren, verclaeren bij eede , dat omtrent Sint Jansmiffe anno Lxxij lestleden, ten tijde dat de heere van Lumeij mit eenich crij svolck was in den Briele , hebben de mater ende conuentuaelen veel latijnsche ende andere duijtsche boucken (toecomende die voorsz. latijnsche boucken mr. Corn. Muijs in zijne leven Pater vande voorsz. conuent, ende die duijtsche boucken die conuentuaelen vaat selffde conuent) mit noch eenige andere goeden offte misschewaet endeandere kercke goeden geslaegen in tijen tonnen ende dieselffdel 578 . ARtCHIEFSTUKKEN ,. BETREKKELIJK doen brengen ten huijse van den voorfz. Vranck Jansz. cuijper ; ten eijnde die selffde boucken en goeden aldaer bewaert ende bij de soldaeten ofte bij andere oproerige menschen eijet berooft ende geplundert soude worden ; alsoe de voorsz. mater ende conuentuaelen wel gehoort hadden , dat de voorsz. Heere van Lumeij en sijne soldaten (dien zijl. zorchden, dat mede binnen Delft' zouden commen) alle die kercken ende cloosterengoeden aenvaerden ende de conuenten berooffden. Verclaeren voorts, datten seluen tijde ten voorsz. huijse mede gebrocht is geweest een kiste van wageschot , daer inne was vier witte susteren rocken , twee swarte susteren capproenen , toecomende de voorsz. Cornelia Jansdhr deposante , eenige deeckens , wat lindewaet en oock eenige boucken , mitsgaders noch een packgen , daerinne wesende eenige taefereeltgens ende andere misschewaet ofte kercke goeden , mit noch twee leere vergulde tapijten, die in de kerck pleghen te hangen ende op die voorsz. kisten laégen. Tuijcht noch, dat omtrent die selffde tijt ten huijse vande voorn. Vranck Jansz. , vuijtet voorsz. conuente gebrocht zijn ge weest : vier swarten susteren rocken ende vier swarte susteren capproenen , toecoemend e die selffde rocken ende capproenen Trijnt . gen ende Machtelt Jansdhrn , conuentuaelen vaat voorsz. conuent ende susteren van den voorn. Vranck Jansz., cuijper. Tuijcht noch de voorsz. Annen Corssendhr alleen, dat geleden bet dan vier ofte v ij ff weecken ofte daeromtrent , up een donderdach tsmergens omtrent te vij uren , thaeren deposantes huijse gecomen sijn twee zoldaeten zeggende, dat daer tien tonnen waeren gevolt mit goeden , gecomen vuijt Sint Aechten-convent endè dat zijl , die wilden heb ben ; waer op die voorn. Vranck Janszn. heer deponantes man zeijde, hoe soude ick u zoe die tonne geuen; daer mosten bijwelen, die se hijer gebrocht ofte doen brengen hebben ; hebben die voors. soldaten daerop geantwoort : die susteren van Sint Aechten .hebben ons up gisteren hijer gesonden, dan alsoe te laet was, hebben doen tertijt geen moijte willen doen. Ende alsoe die voorn. soldaeten int cuijphuijs aldair gegaen waeren ende. die tonnen gevonden ende eenige van dijen upge sl aegen hadden , zijende datter clooster-goeden in waeren , heeft die grootste van die twee soldaten, genaempt Claesgen , die men zeijde van Rotterdam te weeen tegen den anderen soldaet , ge naempt Tos , geseijt ende gevraecht off lij die voorsz. tonnen DE NALATENSCHAP VAN Mr CORNELIS MU YS. 5 7 9 daer wilden laeten steen tot den avont als het doncker was , off dat zij die wilde mede nemen , zijen ten laetsten veraccordeert, dat zijl. die voorsz. tonnen wech soude nemen ofte voeren, ende aldaer voor de deur gevonden hebbende een schuijtgen , hebben de voorsz. tonnen daerinne gerolt ende de voorsz. houte kisten mit het pack en daer inne gebrocht ende gevoert ende coorenmarckt, ten huijse van een Geertgen van Ouerveen tapstere, wonende ouer de peepersteege , alwaer zij deposante mitte capiteijn deser stede - Vuijtenbrouck, gevollicht zijnde, heeft bevonden dat de voorsz. tonnen , kitte ende andere, ten huijse van de voorst. G-eertgen gebrocht worden. Tuijcht noch dat ten seluen tijde als die voorsz. tonnen , kiste ende anderen uij t haere deposa.ntes huyse gebrocht worden , daer anders nijemant bij geweest en is, dan de , voorsz. twie zoldaten. Ende Jatter noch twie ofte drie andere zoldaeten. voorde deure gingen wandelen ende scheenen de schiltwachte te houden , alsoe die zelffde , zoe wanneer die selffde goeden wech gebrocht worden , mit die twee andere zoldaeten die thaeren huijse geweest hadden , wech gingen. Tuijcht noch , datten seluen daege , savonts voor vijff vujren, thaeren deposants huijse gecommen zijn die soon van Gerrit Cornsz. alias "Koomen sel" ende d. voorfz. soldaet , genaempt Vos ende noch een derde die meer één ooch, ende an hadde een orangen rocxken geboert, zeggende tegen haer deposante : hij er staet noch een kasgen besijden die schoorsteen, daer zijn sustere cleeren in , langt ons die vuijt ; heeft zij deposante geantwoort : ick en weet van geen sustere cleeren , het goet dat hijer verborgen is geweest, is huijden nochtent van hijer gehaelt ; heeft die voorn. man mit één ooch , daer op geseijt : doetet casgen up ofV wij smijtent up , vattende ende inde haat nemende een dissel die daer lach , twelck zij deposante zijende , heeft selner 't casgen open gedaen ende daer vuijt gelangt vier zwarte sastere rockgen ende zoo veel swarte sustere capproenen, welcke capproenen die voorsz. mans personen onder den anderen deelden ende an sticken schuerden ; ten eijnde een ijgelijck zijn portie ende part zoude hebben ende zeijden, dat ze daer van' zoude mouffen ofte hantschoenen maecken ende al zoe zij deposante zeer qualicke te vreeden was ende zeijde dat de rocken heur mans susteren, woonende in Sint Aechten conuent, toequamen ende mitsdijen nijet gedogen en zoude , dat zijl. die selffde rocken wech soude nemen ende dat zij liever alle de buijert ouer hoop soude roupen, 580 ARCHILFSTUKKE -r, BI TREKKELIJK hebben deselffde mans personen om een commissaris ofte secretaris gesonden, die welcke welende een cleijn mans persoon , aldaer gecommen zijnde , heeft zij deposante den selffde gevraecht off het wel behoorlijck was , dat men gedoogera sonde heur mans susteren goederen ofte cleedere vuijten huijs te draegen ; heeft die selffde commissaris ofte secretaris daerop geantwoort ende gevraecht off sij wel 'wilde sweeren dat het haer mans susteren cleederen waeren , die weleke tselffde mit opgerechte vingeren verclaert hebbende ; heeft die voorn. commissaris ofte secretaris tegen die andere mans personen geseijt , datse de cleeren daer zoude laeten ende haer deposante belast , dat zij hen!. een drinckpenning zonde genen, twelck zij doende ende de voornoemde manspersoone presenterende vijff schellingen , hebben die selffde 't geit nyet wille ontfangen, zeggende dat zij wel vier of vijff gulden wilden hebben aleer zij die cleeren daer zouden laeten. Ende alzoo zij deposante nijet meer gelts bij beur en hadde, is gegaen om haer schoonsustere, die welcke aldaer gecommen zijnde ende die voornoemde manspersoone gepresenteert .hebbende eerts twee rinsguldens , nae L stuuers en ten laesten drie gulden , die zij ontfangen hebben ; hebben diezelfde manspersonen die voornoemde vroupersoon genaempt Jutge Gerritsdr. die noch eenig geit inde hant hadde, tselffde vuijter hant gesmeten ende vande aerde op ende weck genomen , ende zijn sulcx te samen allegaer vuijten huijs gegaen. Tuijcht noch dat ten seluen daege tsauonts tusschen vij ende viij ure die voorn. manspersoone mit een ooge ende orangie rockgen , an haer deposanten deur geclopt hebbende ende ingelaeten zijnde, van haer heeft willen hebben een coffertgen, dat in de houte kist gestaen hadde , zeggende , dat daer eenige cleynodi e inne waeren ; heeft zij deposante geseijt , dat zij daer van nijet en wiste ende die zelffde zeggende dat het in de kist geweest hadde is van daer gescheijden. Verclaert noch dat geleden xiiij daegen ofte daer omtrent , zij deposante gegaen zijnde in sint .tinnen-conuent , alwaer dat woonachtich is die geen , die de goeden van de selffde fugitij ve personen in bewaernisse heeft , . vande selffde versocht heeft restitutie van de voorsz. tien tonnen te hebben, die haer toe quaemen ende dat die zelffde die nijet wederomme en wilde genen , zeggende hebgese de susteren zoo lange geleent ghij muechse die Prins oock wel lenen ende zij deposante zeg gende datze de Prins nijet van doen en hadde , -- heeft die DE NALATENSCHAP VAN Mx CORN. MIIYS. zelffde onder anderen geseijt : wij zullen wat meer vuijt v huijs haelen, daer zij op zeijde ghij hebter geen reen toe , heeft geantwoort wij hebbender reens genoech toe. Actum den xiiije1 Octobris anno xvelxxiij. Ter presentie van Adriaen vander Maede Alewijnsz. , Scheepen. (was get.) A. vander Maede. VERKLARING van Adriaen Adriaen Vrancke z. van der Meer, in zake de boeken enz. van sal. M". Cornelis Muijs in leven. , Pater van Sint Aechten te Delft. Dato 14 October 4 573. Ten versoucke uts. (van mijn Heere die Schoudt). Adriaen Adriaen Vranckezoon vander Meer, oudt omtrent L j keren, en Reij mgen Corssendr. Mater vanden conuente van Sint Aechten oudt omtrent LV jaeren, Cherlotte van Marrewe,, procuraetster van .'t selffde convent oudt omtrent xxxij j aeren , en Aechgen Corssendr. oudt omtrent XLV j aeren , verclaeren die voornoemde Ardriaen Ariensz. bijden eedt in stuck van zijnder officie als geswooren weesmeester deser stede gedaen , de voorsz. Reijmgen ende Cherlotte bij haerluyder professije ende Aechgen Corssendr. bij Bede , ende eerst die voornoemde Reij mgen , Charlotte en Aechtgen Corssendr. als dat omtrent Sint Jansmisse, zxxij lestleden zijlieden deposanten besich geweest zijn ende int voorsz. conuent in zeeckere tien tonnen geslaegen ende gepackt hebben veel latijnsche ende eenige duijtsche boucken , toecomende mr. Corn. Muijs in zijne leuen Pater vande voors. conuente ende noch andere duijtsche ende gebeedeboucxkens, toecomende die conuentualen aldaer ; mitsgaders zeeckere misschewaeten van linde als anders ende oock kerckegoeden , ende noch eenige susteren rocken ende capproenen in een houte kist ; ende die selffde tonnen ende kiste doen brengen hebben ten huijse van Vranck Jansz. cuijper inde kat, ten einde die selffde goeden ende boucken aldaer beweert ende nij et bij de soldaten gerooft , geplundert ende wechgenomen soude werden ; Ende die voorn. Arien Ariensz. verclaert wel te weeten tvoorgaendo zulex geschijet te zijn ende dat de voornoemde latijnsche ende eenige duijtsche boucken ende veel brieffuen ende andere papieren dvoors. mr. 5 8 2 ARCHIEFSTUKKEN , BETREKKELIJK Corn. Muijs toe quamen. Verclaeren voorts alle gelijckelijcken, wel te weten ende henluijden kennelijcke te zijn, dat op den iije° Septembris lestleden .up een donderdach bij " eenige soldaeten die voors. tien tonnen ende houten kiste gevolt met boucken brieff. nen papieren ende andere goeden als voorn. , vuijten huijse van de voorn. Vranck Janssz. cuijper gehaelt ende eerst gebracht zijn geweest ande coorenmarct in een zeeckere huijse, staende ouer de pepersteege. Ende dat die selffde tonnen ende goeden - ende kiste van daen gebracht zijn geweest in Sint-Annen conuente binnen deser stede. Verclaeren voorts die voornoemde , Adriaen Arientsz., Reijmpgen ende Aechgen Corssendr., dat zijlieden deposanten die voors. tonnen ende goeden gebrocht in thuijs, staende ouerde pepersteege, veruolcht hebben, ende dat die voorsz. Aechgen alle die tonnen ende kiste voorn. aldaer.gevonden hebbende, gesyen heeft , dat die - selffde in een schuijt gebracht ende van daen nae Sint-Annen gevoert zijn geweest ende die voorsz. Adriaen Arientsz ende Reijmtgen, nae datter negen van de voorsz. tonnen ende boute kiste vuijtet voorsz. huijs staende ande coornmarct, nae Sint-Annen conuent gevoert waeren ; verclaeren noch een van de tien tonnen int voorsz. huijs andé coornmarct gevonden te hebben ; ende dat die voors. Adriaen Arentsz. in presentie vande schoudt vande solder bouen d'achterkoeucken gehaelt ende mede int voorsz. conuent van Sint-Annen doen brengen heeft, welcke tonnen bij de voornoemde soldaeten ofte andere upte voorsz. achterrolder verborgen ende vuijteweech gesteecken is geweest. Verclaert voorts dvoorsz. Adriaen Arientsz. alleen, dat hij deposant met de voornoemde schoudt die voors. goeden veruolcht hebbende ende gecommen zijnde int voors. Sint-Armen conuent beuonden heeft , dat alle die tonnen upgeslaegen waeren ende meest alle die boucken papieren ende brieffven overhoop up ter aerde laegen ; in maniere ooffet slick off andere goeden van geene weerde geweest en hadden ende dat dvoornoemde schoudt eenera claes Manneken, in wijens bewaerVisse die voors. goeden ende meer andere dijergelijcke gestelt worden , zeer versproecken heeft : zeggende dat hij mit die goeden zoo nijet en behoort te leven ende zoo c)eijn te achten ende , dat hij geene tonnen behoort up te slaen of hij behoortse terstont eerst te doen inuentoriseeren , waervan hij scheen onwillich te wesen:. zeggende dat hij die boucken nijet en achten ende meer andere dijergelijcke Woorden gebruijckende ; 't welck hij deposant , DE NALATENSCHAP VAN M r CORN. MUYS. ten seluen daege naede noen mitten voornoemde schoudt , die comme missarissen van de Reeckeninge te kennen gegeuen hebbende t hebben dieselffde geconsenteert dat hij deposant mit de voorst. schoudt , (die welcke als erffgenaeme ab intestato met zijns consoorten pretendeerden recht ende actie andeselffde boucken ende goeden toegecommen hebbende die voornoemde Pater , te hebben) dat hij die selffde boucken sonde gaen inventoriseren hemluijden bijvougende een clerck van de selffde Reecken, caemer genaempt Gerrit v. d. Laen , ende dat hij deposant dienachtervolgende mitte voornoemde schoudt ende den voors. clerck int voors. conuent van Sint-Annen gegaen zijnde die zelffde clerck de voors. groote boucken bescreven ende daervan inventaris gemaect heeft, bij den voornoemden schoudt, genoemde deposant, ende d' voornoemde clerck onderteijekent ; ende dat die eleijne boucken zoe duijtsch als latijn , gebonden als ongebonden mitsgaders die papieren ende brieffuen in drie vande veorsz. tonnen geworpen ende die selffde bij een cuijper toegeslaegen lijn geweest. — Actum ende ter presentie uts. (Was get.) A. vander Maede. VERKLARING . van Vranck Janssz. cuijper, in 'zake de boeken enz. van sal. Mr. Cornelis Muijs , in leven Pater van Sint Aechten te Delft. Dato 14 Oct. 1573. Ten versoucke uts. (van mijn Heer die Schoudt). Vranck Janssz, cuijper inde kat , oudt omtrent xlvj j geren , verclaert bij eede, dat omtrent Sint Jansmisse anno twee ende tseuentich lestleden , die mater en de conuentualen van Sint Aechtenconuente, eenige smaeltonnen ende andere van hem deposant gecocht hebbende, in tijen van die selffde in sijne deposants presentie veel latijnsche ende duijtsche boucken soo gebonden als ongebonden, papieren ende brieffven , mitsgaders eenige misschewaeten ende kerckegoeden geslaegen ende geleijt hebben ende dat hij depo. Bant die selffde tonnen toegeslaegen hebbende, die selffde mater ende conuentualen die voors. tonnen bij een biercruijer, hem.deposant ombekendt, tsijnen deposants huijse doen brengen hebben. Verclaert 8 4 ARCHIEFSTUKKEN , BETREKKELIJK voorts dat geleden vijff ofte ses weecken ofte daaromtrent up een aonderdach smergens tot sijne deposants huijse gecommen zijn twee 1 soldaeten , vraegende hem deposant , ofte hij tonnen hadde vuijt Sint Aechten susterhuijs , ende die selffde soidaeten voortgaende achter in't cuijphuijs, hebben tegen hem deposant geseijt: dit sijn de tonnen die vuijt Sint Aechten-conuent gecommen zijn, twelck hij deposant nijet en durfde ontkennen ende hebben die voors. soldaeten hem deposant genouch gedwongen , dat hij er een • van die tonnen soude upsmijten , twelck hij gedaen hebbende , hebben daer inne beuonden boucken', weicke ton bij hem deposant toegeslagen zijnde, hebben die voorsz. soldaeten die voornoemde tien tonnen vuijt wilden rollen ; ende alsoo hij deposant zorchde dat int rollen, dvoorsz. tonnen an duijgen ende mitsdijen die goeden daer in lijnde , voor alle menschen upter straete soude vallen, heeft hij deposant de tonnen selver in een schuijt, die de soldaeten voer de duer hadde doen commen, gerolt. Ende a? soo die voorsz. soldaeten 't sijnen huijse noch gevonden hadden een bonte kiste daer inne wesende eenige susteren witten rocken, swarte capproenen ende anders, gecommen zijnde uuijt 't conuent van Sint Aechten, heeft hij deposant die áel ffde kiste mede in de voorsz. schuijte helpen draegen , weleke kiste ende tonnen de voorsz. soldaeten gevoert ofte doen voeren hebben in een huijse staende aende coorenmarct ouer de peepersteege , ulcx die selffde tisoldaeten hem deposant geseij t hadden. Verclaert noch dat hij wel heeft hooren seggen dat die voorsz. kiste ende tonnen van daer gevoert zijn geweest in Sint Armen conuente: Actum en ter presentie uts. (Was get.) A. vander Made. REQUEST van Christiaen vander Goes , schoudt deser stede van Delff,, contra Niclaes Mannekens , commissaris van geannoteerde goederen. Aen LT Vermogende -theeren. Geeft oetmoedelijcke te kennen Mr. Cristiaen van der Goes, schoudt deser stede , voer hem zeluen ende vervangende zijn broeders ende suster ende andere consoorten , naeste erffgenaemen ab 1 Hier . stond voor "crijf uy". DE NALATENSCHAP VAI'( Mr CORN. MUYS intestato van wijlen Mr. Cornelis Muijs in zijn leven, Pater van Sinte Aechten-convente , mede binnen deser stede ; dat zeeckere soldaten opten jijen Septembris laestleden, ten huijse van eenen Vranck Jansz. cuijper, binnen deser stede, geuonden ende daervuyt gehaelt hebben thien smalthonnen , wacrinne waereu verscheijden boucken toebehoort hebbende den voorsz. Mr. Cornelis Muijs, ende noch enige goeden, toecommende den conuente van Siste Aechten voorsz. Welcke thien tonnen al voort incoemen vanden grave vander Marcke binnen deser stede , omme die voort plonderen ende rouen van zijn soldaten te preserueren, ten huijse van den voorn. Vranek Jansz. ghebrocht ende ghebercht waren. Ende tot kennisse van den capiteijn deser stede ende van den supplt alhier ghecoemen zijnde, dat de soldaten deselffde tonnen in een berberghe gebrocht hadden, omme die mit hemluijden buijter stadt te vervoeren, hebben zij dair op vervolcht ende soe veele gedaen , dat de selue thien tonnen in Sinte Annen-conuente gebrocht ende in handen van Niclaes Mannekens , ontfanger van de gheconfisqueerde goeden overgheleuert zijn geweest. Mair ouer. mits niemandt, dan de erffghenamen totte boucken ende goeden van den voorsz. Mr. Cornelis Muijs, gherechticht en is ; heeft de suppliant soo veele aen de Reeckencamere vercregen, dat de prin. eipaelste latijnsch© boucken van den seluen Mr. Cornelis Muijs door last ende ordonnantie vande selue caemere bij Geraert van der Laen, clerck vande Rekeningen gheinventorieert zijn geweest. Ende dat de commissarij sen vande Rekeningen, mit advijs van den aduocaet fiscael van Hollant, bij apostille opte marge van zeeckere requeste , van wegen den suppliant ouergegheuen , ver- claert hebben : gheen recht pochte actie te pretenderen totte goeden van sal. Mr. Cornelis Muijs voorsz. Van alle twelcke den voorn. Niclaes Mannekens verthoent ende geremonstreert zijnde, blijft hij euenwel onwillich , ende in gebreecke , den suppliant in der voorfz. qualiteijt, de boucken van sal. Mr. Cornelis Muijs geicomen, te restitueren. Wairomme soo versouckt de suppliant Uwer, mijnen Heeren , appoinctement, daerbij Niclaes Mannekens voorn. beuolen zij , den suppliant in de voorsz. qualité, te leueren ende restitueren alle die voorsz. boucken van sal. Mr. Cornelis Muijs ghecomen ende te betalen de tosten hieromme, gedaen. Ende in cas van oppositie , dat den seluen Niclaes Mannekens dach beteijckent zij doer delen houe, omme te seggen de redenen vandien, , D. WARANDE N. REEKS , N° 5. XXXVIII 586 ARCHIEFSTUKKEN , BETREKKELIJK ende te verantwoorden up alsulck versouck, als de suppliant ten dage dienende, sal willen doen; omme de selue boucken bij provisie in de greffie van desen houe geconsigneert ofte gesequestreert te hebben. 'Twelek doende. J. de Meer. Op de marge ftond geapostilleerd: Zij van wegen de Con. Mat. beuolen Nicolaes Mannekens in dezen genoempt , dat hij den supplianten in de qualité in desen geroert , leveren ende reftitueren alle die boucken van saliger Mr.. Cornelis Misijs gecomen , ende te betalen die costen hierover gedaen. Ende in cas van oppositie, zij d' opposante verdachtvaerdt te commen ofte ijemant te zeijnden ten bequame dage voor dezen Hove, omme te leggen r die redenen van dijen ende te verantwoorden op zulck verzoeck, als hij suppliant, ten daege dienende, zal willen doen, omme dezelve boucken bij provisie in de griffie van dezen hove geconsigneert ofte gesequestreert te werden. Actum by Verhouff ende Wynghaerden den 23. Octobris a° 1573. H. de Groot. • DAGVAARDING van. Niclaes Mannekens voor het Hof van Holland , wegens geweigerde afgifte der -boeken van sal. Mr. Cornelis Muys, Pater van St. Aechten te Delft , op 23 October 1573 gedaan. Navolgende uwer Eedele mogende Heeren appointement opte marge van zeeckere requeste Uwer Eedele gepresenteert bij Mr.. Christiaan van der Goes, schoudt dezer stede van Delff aasde welcke dese mijne relatie gehecht is, tot zijnen versoucke opten XXIX Octobris anno 1573 , heb ik Anthonis Croeck , eerste deurwaerder ordinaris vande camera vanden Raede sHooffs van Hollant , mij gevonden ter woenstede ende aenden persoon van Claes Mannekens, ende ick hebbe hem van wegen der Con. Mat. belast ende bevolen den suppliant inder qualité in de requeste geroert [te] leueren ende restitueeren alle die boucken van sal. Mr. Corn. Muijs gecomen ende te betaelen die oosten hieromme gedaen ; ende mits zijnder oppositie , heb ik d'opposant van wegen als bouen gedagvaert te compareren ofte yemandt te seijnden opten IIn Novembris anno voorsz. voor uwe Eedele mogende Heeren alhier binnen Delft , omme te leggen die redenen vandijen ende te ver DE NALATENSCHAP VAN Mr CORN. MUYS, antwoorden op alsulck versouck , als die suppliant ten daege die. nende zal willen doen ; omme de selue boucken , bij prouisie in de griffie van delen Hove geconsigneert ofte gesequestreert te moor- den. Daerop de voorn. Niclaes Mannekens mijn ter antwoordt gaf: geeft mijn copie van de requeste tuitte appostille ende ick sal den procureur-generael dan spreecken. Actum ut supra bij mijn, A. Croeck. VONNIS van het Hof van Holland , in zake Christiaen van der Goes en consoorten, contra Niclaes Mande. kens dato. 10 November 1573. Upten dach van huifden compareerde voorden Hove van Hollant Corn. Jacobsz. Molenijser, als procureur van Mr. Christiaen vander Goes, schoudt der stede van Delft, voor hem selven ende vervanghende zijn broeders ende susters , ende andere consorten, naeste erffghenamen ab intestato van wijlen Mr. Corn. Muijs in zijnen leuen Pater van St. Aechten-conuente binnen der voorsz. stede, impetrant in rau actie ; die hadde doen dachuaerden Niclaes Mandekens ontfanger vande geconfisqueerde goeden. Ende bij zeeckere middelen concludeerde dat de voorsz. gedaechde gecondempneert zoude werde , den voorsz. impt. te leveren ofte restitueeren die boucken van saliger Mr. Corn. Muijs ; ende dat bij prouisie , deselue gebracht zullen werden indie griffie vanden ' voorsz. Hove ; maec, kende eijsch van costen, ofte tot andere suleken fijnen ende con elusien, als 't voorfz. Hoff bevinden zal, den voornoemden impetrant oerbaerlicxt te weefen. Waer op Vranck vander Bije als procureur vanden voornoemden .gerequireerde verclaerde te vredes te wesen , den impetrant te , •laeten voighen die boucken eertijts toebehoort hebbende den Pater van St. A.echten ; mits hebbende ordonnantie vande camere van de Reeckeningen, concluderende bij refuijs tot vorderen nijet ontfanekelijck, ende dat de impetrant zijnen vorderen eijsch en conclusie, mitsgaders versochte provisie ontseijt zal zijn; maeckende mede , eijsch van costen , tegens welcke antwoorde die voorn. Cornelis Molenijzer.in den naem als boven, lede repliceren ende bij zeeckere middelen persisteerde bij zijnen eijsch, conclufie ende versochte prouisie. Ende naedat van weghen den voorn. gerequireerde geper, sisteert was voor duplijcke, heeft 't voorfz. Hoff mits bij den 588 AECHIEPSTUKKEN , BETREKKELIJK impetrant, den gerequireerden 1euerende behoorlijcke ordonnantie vande camer vander Reeckeninghe , den selve gerequireerden gecondempneert ende condempneert hem 't selve Hoff mitsdesen: den impetrant te restitueren die boucken in questie. Gedaen tot Delf den x Novembris anno xvclxxiij , voor Mrs. Gerrit van Wijngaerden en Artus van Brederoode , raetsluijden als commissarissen ter audientie vande rolle gecommitteert. In kennisse van mij. Solvit viij stuferos. (Was get.) Ernst. R E Q U E S T E van Christiaen van der Goes en consoorten aan de Heeren van de Reeckeningen. Aan mijn Heeren vander Reeckeningen. Geeft oitmoedelijke te kennen Cristiaen vander Goes schoudt deler stede Delf voir hem (elven ende vervangende zijn broeders ende suster ende andere consoorten , naeste erffgenaemen ab intestato van wijlen Mr. Corn. Muijs in zijn leven Pater van Sinte Aechten-conuente binnen der voorsz. stede , als dat upten uien Septembris anno xvc lxxiij door last van mijnen Heeren ende in presentie van den suppliant ende van Adriaen Adriaensz. van der Meer gheinuentorieert ende beschreven zijn de boucken van de voorsz. wijlen Mr. Corn. Muijs, welcke boucken in handen van N iclaes Mandekens , ontfangher vande geconfisqueerde goeden gestelt zijn geveest ; maer ouermits deselve boucken ende andere goeden vande voorfz. wijlen Mr. Corn. Muijs nijet en moegen verstaen worden gheconfisqueert te zijn, heeft de suppliant bij requeste aen mijnen Heeren versocht ontslaeginge der selue ghoeden, ende dat eenen ijegelicken die enighe vander selue ghoeden aengehaelt mochten hebben , geordonneert soude worden sonder verdrach ende onbehindert , die den suppliant te lasten volgen; bij welck versouck mijner Heeren gehoort hebbende het advijs van den aduocaet fiscael van Hollant, bij apoftille verclaert hebben, gheen recht nochte actie te pretenderen totten ghoeden van sal. Corn. Muijs , inde voorsz. requeste geroert en upte ordonnantie bij den ,suppliant tegens allen ende eenen ijegelijckeu die eenighe vande selue goeden aengehaelt moegen hebben; en hebben mijnen DI NALATENSCHAP• VAN Mr CORN. MUYS. Heeren alsdoen bij de voorsz. apostille niet gedisponeert. Welcke apostille den voorsz. Niclaes Mandekens verthoent zijnde , is hij in gebreecke gebleven den suppliant de voorsz. boucken te Iaeten volgen : sulcx dat de- suppliant den selven Niclaes Mandekens, voor den Have van Hollant heeft doen verdachvaerden , contenderende ten daege dij enende tot reftitutie ende bij provisie tot sequestratie vande voorsz. boucken. Waerup de voorsz. Niclaes Mandekens , allegerende de voorsz. boucken door laft en ordonnantie van mijnen HeerQp aengehaelt te hebben, seijde te vreden te zijn die boucken, eertijds toebehoort hebbende den Pater van Sinte Aechten, den suppliant te laeten volgen ; mits hebbende ordonnantie van mijn Heeren , nemende bij refuijs vandien contrarie conclusie , op wcick different heeffet voorsz. Hoff van Hollant , mits bij den suppliant aan de voorn. Niclaes Mandekens leverende behoorlijeke ordonnantie van mijn Heeren , den seluen Niclaes Mandekens gecon - demneert , den suppliant te restitueren die voorsz. boucken. Waer omme gemerct mijnen Heeren bij apoftille vanden fix en Octobris verclaert hebben , gheen recht nochte actie te . pretenderen totte ghoeden van sal. Corn. Muijs, ende Niclaes Mandekens volgende het appointement van den Houe van Hollant , ongehouden is de voorsz. boucken den suppliant te restitueren , dan mits bij den cup- pliant hem leverende behoorlijcke ordonnantie van mijnen Heeren. Soo versouct de suppliant oitmoedelijke op de marge van desen , apostille , daer bij , mijnen Heeren , den voorn., Niclaes Mandekens lasten ende ordonneren de voorsz. boucken den suppliant te restitueren, in conformité vande voorsz. inventaris daer van ge. maect ende volgende de condemnatie vanden Houe van Hollant. Dit doende enz. Opte marge stoet geapostilleert. De commissarissen van de Rekeningen 'sConinex in Hollant geeijen ende gevisiteert hebbende deze requeste mitte stucken ende munimenten daeran gehecht, ende daer up gehadt tadvijs van den aduocaet fiscael van Holl.ant zonder de qualiteit van den suppliant te avoij eren , ordonneren , bij desen Niclaes Mandekens come missaris ende facteur van zijne Excellentie , den seluen suppliant onder zijn recepisse te laten volgen alle alsulcke boucken als sal. Mr. Corn. Muijs achtergelaeten heeft ende onder hem voor alsnog sijn berustende , reserveerende den voorn. suppliant sijn actie van 590 ARCHIEFSTIYKKEN , - BETR,EKKELI7K ghe vuijten voorn. boucken gelicht ofte gehaelt moegen hebben, altijt behouden ende oneer. mindert eereen ijegelick zijn recht. Actum ten burele van de ca»mere vande Rekeningen tot Delftt op den xvjen Aprilis anno, 1574 nae Paesfchen. — Ende was onderteyckent P. Herweijer. Naer collatie gedaen met de principale requeste en apoftille daerop. gestelt es bevonden daermede te accordeeren. Bij mij Ghiesen (í?> restitutie jeghens den gheenen die eenijghe INVENTARIS van de boecken toecomende den Pater- van St. Aechten tot Delft, ouerleden; genomen bij mijn , Gerrit van der Laen , in praesentie van mr. Christiaen vander Goes , schoudt van Delft ende= Adriaen Adriaensz van der Meer. Concilia omnia tam generalia quam particularia ab Apostoloruin temporebus , in hunc usque diem à sanctissimis Patribus celebrata; in tomos duos. Opera Originis Adamantini per Erasmum versa : tomi duo. Varia opera D. Dionisy Carthusiani ; in duodecim tomos. Operum D. Augustini tomi 211. 38. 58. 6S. 88. ; in tribus volu-. minibus. Operum D. Ambrosij , tomus 4u8 , unum volumen. Ciceronis Epistolae et Philosophica. Operum D. Chrysostomi tomus quartus, in epistolas Pauli unum volumen. Opus D. Irenaei episcopi Lugdunensis in quinque libros diges-. tum, quibus confutat haereseon opiniones , unum volumen. Opera D. Bernardi, unum volumen. Operum D. Hyeronimi , tomus 4 , 5 , 6 , 7, 8 , 9 ; in quatuor, voluminibus. D. Eucherij Lugdunensis episcopi lucubrationes ; unum volumen. Francisci Titelmanni , in omnes psalmos Davidicos enarratio nnum volumen. Opera D. Basilij ; in unum volumen. Frederici Nausae Blancicampiani, Homiliarum centuriae quatuor unum volumen. Auctorum Historiarum ecclesiastiarum , volumen. DE NALATENSCHAP VAN Mr CORN. MUTS. D. Cyrilli patriarchae Alexandrini commentaria in Evangelium Joannis , et D. Anselmi in epistolas Pauli; unum volumen. D. Laurentii Justiniani protopatriarchae Veneti, opera ; volumen ureum. Idem bis. Petri Galatini opus de arcanis Catholicae veritatis , et Joannis Reuchlini artis cabalisticae libri tres ; in uno volumine. D. Thomae Aquinatis enarrationes , quas cathenam auream dicunt in quatuor Bvangelia ; unum volumen. Operum D. Athanasij Magni , Alexandrini episcopi ; unum volumen. D. Petri Chryfologi archiepiscopi Ravennatis opus Homiliorum, unum volumen. Alfonsi á Castro Zamorensis Minoritae , provintiae S. Jacobi, libri xiiij ; unum volumen. Frater Joannes Ferus in evangelium D. Joannis enarrationes. Joannis Thauleri tam de Tempore quam de Sanctis conciones. Veterum quorundam Theologorum micropresbycon. Clementis Alexandrini , opera. Fabulae compendiosae in evangelia et epistolas, quae dominicis diebus in ecclesia proponi solent, auctore Joanne Spangenbergo. Belle sacri historie. De terra promiffionis Hierosolyma, etc. Bap. Plautinae Cremonensis de vitis ac gestis summorum Pon tificum ad sua usque tempora ; liber usus. Petri • Lombardi episcopi Parisiensis , commentarij in psalmos Davidicos. Theophilactus in quatuor evangelie. Tomus tertius collectaneorum Bedae presbyters in epistolas Pauli. Zmaragdi abbatis in evangelia , (ex libris mr. Jeanne Coolsman) et epistolas quae per circuitum anni in templis leguntur , enarratio. Moralis Jacobi Fabri Stapulensis in Ethicen introductio. Petri Longobardi in S. Pauli epistolas, collectanea. Vitae Apostolorum. Operum Francisci Petrarchae Florentini V. C ; tomus secundus. Opera Angeli Politiani. C. Plinij secundi , Historiae mundi , libri xxxvij. Joannis Goropii Becani, Origines Antwerpianae. Opera Q. Horatij Flaeci , Acronis , Porphyrionis , Anton. Marcinelli , Jodoci Badij ; in uno volumine. 592 DE NALATENSCHAP VAN M » CORN, MUY3. Opera T. Luvij Patavini. Tibullus , Catullus , Propertius, cum commentariis. Elucidarium ecclesiasticum. Tomus primus explicationis Articulorum Facultatis Lovaniensia circa dogmata ecciesiastica. Francisci Georgij , Veneti Minoritae de harmonia mundi totius cantica tria. Diodorus Ciculus et Thucidides. Een duijtsche Bibel. Een Cronijck van Hollandt. Concilium Tridentinum. Ende was onderteijckent : Christ. v. d. Goes ende Adriaen Adriaensz. Ende (tont noch onder gefcreven : Boven delen zijnder drije tonnen mit alderhande boecken, gebroocke grollen , ende andere papieren gevult ende toegefineten ronder catalogo. In presentie als j boven alles gedaen op den iijden Septembris naer noene ann° 1573. Ende was onderteyckent. G. v. d. Láen. Ciceronis Epistolae et Philosophica. Horatius cum commentariis. Titus Livius. Tibullus , Catullus , Propertius. Diodorus et Teucydides Galliae. Deese boucken heb ik Cornelis van der Meer gheleent van Mijnbeer die schout, van die boucken van Cornelius Musij , Pater S. Aechten. In kennisre dit onderteijckent, den elfften Mey anno 1573. Bij mij Cornelis van der Meer. Op huijden den xxij Feb. a° xvclxxv stilo com. heeft mr Vincent pastoer vande grooté Kerck in den Haege van mij Christiaen van der Goes gheleent ende ontfangen een bouck genaempt Johannes Tauleri, wesende , een vande G boucken gecomen van zal. den Pater van Sint .Achten. AFKOMST VAN MUSIUS. Pieter v. Spangen Pieter v. d. Goes Jan v. Sp. Pietersz. Laurens v. Spangen Aert v. d. Goes, X X 's Lands advokaatLijsbeth Maria Goutvan Wouw Christ. dt Mr ConNELiva van Anna v. Spangen X Adriaen v. d. Goes Spangen , gezegd advt v. Holland MUSIUS , geb. 10 Juni , Zeven kinderen : Willem Muys 1500, Maria v. d. G. Christiaen v. d. Goes, Gerrit van# Martyr 10 Dec. X schout v. Delft, requestrant Rhenoy Anton Muys1572. Mr Pieter van der Meer, X Pensionaris v. Delft Anna v. Rhenoy , t 1608 Maria v. R. X Mr WillemMuye, M" Abraham van der Meer.. MIN BEKENDE VAERSJENS VAN Mr ROEMER VAN WESEL, en een paar onuitgegevene van MARIA TESSELSCHADE. Mijn goede vriend De Jager heeft me in der tijd onder 't -oog gebracht, dat de hoofdinhoud van zekere aanteekening over Tesfelfchades neef , den haagschee .D Juris , mij geleverd door mijn niet minder goeden vriend P Allard ("D. War." X , 374), „ reeds te vinden wao in de Vaderlandseke Letteroefeningen van 1827 , N° 14. Ik heb wel eens gehoord , dat de oude jaargangen van Vader IJntemaas tijdfchrift niet druk meer gelezen worden. De Heer Allard zou dus, al was hem bekend geweest, , dat de Letteroefeningen het bijfchrift op Pastoor Andries Keyser reeds van plaat. , in letterdruk hadden overgebracht, niet gemeend hebben vergeefsch werk te.. doen, met het in mijne garmondletter te herdrukken. De lezer, die de Letteroefeninayen van -27 bij de hand heeft , kan in ieder geval nu nazien , waarin Pr Allard - van zijn voorganger (G. van Leeuwen) afwijkt. Deze, zegt mij Dr De Jager, geeft op : "R. var. Wesel 1/5 16 79" , in plaats van Allards 'IRR. van WWesels , 16 79." Wie heeft gelijk ? De zelfde lezer zal ook voeten, of het hier volgend geestig vaersjen insgelijks in de Letteroefeningen is opgenomen geweest. Het is gegraveerd onder het portret van "Heer Willem Joseph Baron van Gent ' , Lutenant Add van Hollandt ende West-Vrieslandt van het Collegie ter Admiraliteijt residerende tot Amfterdam, Collonel van het Regiment de Marine: "Dit is 't af beeltsel van den Admiraal van Gent, Soo nae als teer papier Syn Edelheyt eau dragen: 1 H. Bary fe. P. Tongerlo ex. MIN BEKENDE VAERSJENS VAN ROEMER VAN WESEL ENZ. 59 want ftont hy hier soo fier als hem de Britten sagen Voor Chetàm off ontrent 't verbaesde Gravesend, 'T papier souw branden, als des Conings schepen deden: Soo vol is delen Helt van mordich ,00rloghs vier. Vraegt iemant waer sijn Print noch beter is gesneden... Int hart van Engeland , door schrick van syn rapier. . Romane." Het vaersjen bevat twee aardige gedachten; maar al ware 't -onbeduidend , -- ik bewaar met erkentlijkheid een lap van het paradekleed, door Mev. de Sévigné te Grignan met haar fterven ontruimd , zoí ik de vaerzen van Tesfelfehades neef , die genoemd werd naar Tesfelfehades vader, niet belangrijk vinden? Ziehier nog eenig berijmd proza van hem, door den Heer A. D. de Vries Az. te Etten afgefchreven van een fteen , voor een geflicht der Nobelaers. Op den fteen ftaat het familie' wapen : [van goud] met een [zwarten] valk (of raaf?). Ter eeren Godts en van Gods uitverkoren vat Sint Paulus, tot gebruick van dertien arme vrouwen iir Joost de Nobelaer dit Godtshuys heeft doen bouen Gelyck vrouw Beatrix van H eussen eertydts hadt Syn loon Heer Jan Louis belast by codicille Die sijnde door de dood van dat te doen belet Voldeed zijil vader dus aan beyder goede wille En gaf de grondt van 't syn waerop dit is gezet. 31DCLXXXJ. Romane. De Zungckin werd door Vondel opgedragen aan Cornelis Nobelaer. Maar ik heb nog meer. Dr van Vloten , drukt, op bl. 11, 12 van zijn bundeltjen Tesfe ekade Roemers en /are vrienden, den brief af, waarin de bedroefde weduw aan Hooft den ramp meldt, , die haar overkomen is , in het plotslijk fterven van Crómbalch bij de dood van hun dochtertjen Taddea. De brief is, in zijn oorfpronklijke geftalte , thands ter Amsterdamsche. Ten-toon-ftelling, en , wat men zeker niet verwacht had , op de binnenzijde van het blad, waarop de brief aan Hooft gefchreven is, ftaat een vaersjen, waarvan nooit , ook niet door den Heer van Vlo 596 OMJITGEGEVEN DICHT VAN TESSELSCHADE. ten , melding gemaakt is. Het is blijkbaar uit, de dicht en, fchrijfpen van Tesfelfchade-zelve gevloeid , en luidt aldus (Ik fchrijf het af, met al de fpelfouten en andere vergisfingen, die tot de grammatiek van de beroemde vrouw behooren) : - "Pensando aij suui filia si graue e tanti geme in vn mmormorio flebile e fioco si distempre in fofpir, si stilla in piante E giace in ghiaccio , e si disfoga in foco E poy 1'Altire Cor non ma-y tremante ne ,trova al gran martier requie , ne loco E si forte e l'a ffanno , e, si possente Chi le corde del cor , spezzar si sente Questo e l'advise del sagace D. Pauoni." Dat is , ongeveer: "'t Ghedencken van fijn Dochter quam hem d'ademtoght beletten; Hy kerremde in fijn anghft met fwack eil pijnlijck ftenén; In luchten gingh hy op en fmolt wegh in het weereen; Verftijfde tot ijs eE vondt verluchtinghe in de hette.; Soo dat het edel here dat noyt van beven en wift voorpenen, - Gheen ruft vondt, en fijn leedt ter gheener plaets meer kon verletten.. Soo hevigh was de flagh, dat alle erachten hem befweecken, En het hert fyne fnaren in de fpanningh voelde breken." Liefhebbers kunnen ook, voor de laatste rijmwoorden , des. verkiezende vergingken en fpringl en lezen. Nog vind ik op een los blaadtj en : "Chi per hauer salute hebbe - Tormente , Ha breue guerre per Eterna pace. An° .1648. Elck eija waerom. In 't Neêrlandsch : "Die pijn lijdt om de faligheit, Voert korten krijgh om eeuwgen vrede. Sept,, •76. J-.A.A..TH.. MENGELINGEN, van letterkundigen , socialen , staatkundigen en ' wijsgeerigen aard. Acts et deereta SS. Conciliorum recentiorum Collectio La cencis, Auctoribus presbyteris S. J. e domo B. V. M. ad Lacum. Tom. III. Acta et decreta SS. Conciliorum quae ab episcopis Americae septentrionalis et Imperii Brit anniei: ab a. 1789 usque ad a. 1869 celebrata runt. Friburgi , Her der, 1875 , 4°. 1469. Col. Prijs f 12, --. De gefchiedenis der Kerk , of, zoo als anderen zouden zeggen,., "de gefehiedenis der godsdiensten" is het hoofdzakelijkste deel der wereldgefchiedenis, der gefchiedenis van het geestesleven dee., menschen. Het. andere gedeelte der wereldgefchiedenis behoort eigenlijk tot de zoölogie of dierkunde. De voorftelling van dewij ze waarop de menschen elkander verflinden , of althans dooden-, om aan de willekeurige wetten van hunnen wettigen of onwettigen vorst te voldoen, zou tot het artikel "parasyten" in het zoo' logisch woordenboek kunnen worden gebracht. Eene verzameling van wetten en betluiten die den ftempet , dragen van aan het leven der volkeren te zijn ontsprongen, en tot doel hebben 't zieleleven der volkeren te veredelen, is bijl uitnemendheid Bene bladzijde uit de b e f c h a v i n g s g e fe h i e-d e n is in den besten zin des woords , en behoort als dusdanig ina onze "Dietsche Warande" te worden vermeld en aangeprezen. Wij doen dit bij deze. Geene openbare bibliotheek , geene Seminarie-boekerij , ja geene bijzondere bibliotheek van gefchi.e-denis kan, om eenigermate volledig te zijn, het bovengenoemde , werk misten. Bij vroegere gelegenheid is reeds van het eerste en vierde Deel der Collectie gesproken geworden. Heden ligt reeds federt langen tijd het derde Deel voor ons, de Conciliën bevattende der engelsch-fprekende landen. Later zullen in het n° 2 geteekende 598 MENGELINGEN. Deel de Conciliën der oostersche Kerk en de romeinsehe decreten omtrent het oostersche Kerkrecht volgen. Wij hebben hier de acten van 47 kerkelijke vergaderingen voor ons, welke in Europa, Noord-Amerika en Australië zijn gehouden, 4 Voor eerst drie nationale Kerkvergaderingen van Baltimore en van Turles in Ierland ; dan nog tien provinciale fynoden van Baltimore, vier van Quebec, drie van Tuam in Ierland, van New- York , Jamaica , Oregon , Halifax, enz. Merkwaardig is hier natuurlijk op te merken , hoe onze zoo. genaamde "verfteende" Katholieke Kerk, met alle eischen der tijdperken van de gefchiedenis weet te rekenen, en namelijk ep bovengenoemde Conciliën zich gesteld heeft op het ftandpunt der fcheiding tusfchen Kerk en ftaat, die in de nieuwe wereld beftaat en niet weg te praten is. De Kerk neemt haar aan, als, zoovele andere gebrekkige toeftanden , als zoovele zwakheden in het leven der volkeren en der menschen, waarmede en waarvoor gewerkt moet worden. Zoo vinden wij bier dan befluiten omtrent de verhouding der Kerk tegenover een godloochenenden ftaat , met zijn burgerlijk huwelijk, godsctienstlooze fchool, met zijne pers, het koerantenwezen , de odd fellows of vrij metselarij , en zelfs de pie-nies. Als algemeen voorfchrift wordt opgegeven : dat niets verordend moet worden wat niet licht uitvoerbaar is. Klarer dan door deze lezing van de conciliën kon ons de gefchiedenis der ontwikkeling van de bisdommen van Noord-America niet onder 't oog komen. Uit een enkel bisdom Baltimore , in 1789 gegrond , hebben zich federt dien tijd elf aartsbisdommen, negen en veertig bis dommen en zes apostolische vicariaten ontwikkeld. Kortheid en klaarheid met praktischer zin : dat is de geest der groote reeks van besluiten waaruit de ontwikkeling der bisdommen is gevolgd. Gaarne zouden wij langer bij de beschrijving van het uitfte kende werk stilstaan dan de ruimte van dit tijdschrift veroorloofd. Wij willen alleen nog onze voldoening er over uitdrukken dat de denkbeelden over versiering der Kerken , over , Kerkmuziek, en andere deelen der liturgie , dezelfde zijn als die welke in dit Tijdschrift altoos worden aanbevolen, en dat deze denkbeelden (die in half Europa nog maar weinig ingang hebben gevonden) geheel overeenstemmen met die der in synode vergaderde fransche MENGELINGEN. 5 9 S bisfchoppen, wier decreten in het vroeger uitgegeven Deel dezer Collectio zijn verfehenen. Over de kerkmuziek wordt herhaaldelijk betuigd , dat zij vreemd moet blijven aan werel dsche en moderne melodiën , en dat in elk geval de zang h o o f d z a a k en grondflag moet zijn en blijven van alle overige muziek in de Kerk. Dat zelfs de gregoriaansche zang in de parochiale fcholen moet worden onderwezen. (Zie bij voorbeeld bl. 614, a ; 782 , a ; 614, b ; 224 , d, en eene menigte andere plaatsen).Verder vinden wij over de verfiering der ker ken , door beelden , fchilderij en , muurfchildering , enz. enz. geheel en al weder `hetzelfde beginsel uitgefproken, als op de fransche Conciliën ; de verfierselen en fchilderijen moeten getoetst worden aan den goeden fmaak en het oordeel van mannen van kunde (ne offendantur oculi peritorum). Tot grooten lof van het voor ons liggend werk dient nog bij zonder aangemerkt te worden , dat het verfierd is door eene reeks van n i t m u n t e n d e registers van allerlei aard, wat van het boek de onmiddelijke practische waarde uiterst verhoogt, en den hoofduitgever Pater Schneemann alle eer doet. Jieuven. DE. P. A. TH. DER KAISERDOM ZU SPEYER, mit besonderer Rucksicht, nahme auf die Geschichte der Bischófe von Speyer , von Johannes Cardinal von Geissel , Erzbischof von Köln. Zweite vermehrte Auflage , herausgegeben von Carl Theodor Dumont, Dr der Theol. Domcapit. enz. zu Köln. Keulen , bij J. P. Bachem , 1876, XXVIII en 600 blz. Prijs f 5.25. Dit uitftekend werk van ' den laatst overleden aartsbis Cchop van Keulen is tevens een vierde deel van zijne volledige gefchriften. Deze monographie verscheen 't eerst in 't jaar 1826 en 1827 en is nu door de kundige hand van den eerw. heer Dr Kessel te Aken verder afgewerkt en met vele noten voorzien. Dr Kessel heeft hierbij vooral gebruik gemaakt van den oogst welke ten bate der Spiersche bisfchopsgefchiedenis de archieven van Baden in de laatste jaren opleverden. Daarom is deze tweede uitgave ti erreweg vollediger dan de eerste. Daarbij komt dan nog de aanhechting van kleine levensbefchrijvingen aller fchrijvers die voor lang of kort aan de gefchiedenis der Spiersche biefchoppen en des doms hebben gewerkt. De beroemde Mone b. v., voormalige 600 MENGELINGEN. profesfor te Leuven, offchoon zijne bijdrage niet groot was, wordt hierbij in eene vrij . uitvoerige biographie herdacht. Dan volgt nog eens Chronologische lijst der Spiersche bisfehoppen. Hoe vele bijzonderheden het werk oplevert, betreffende de gefchiedenis der kerkelijke en huiselijke befchaving in de middeleeuwen, behoeven wij nauwlijks te zeggen. Dit alles en daarenboven de vloeyende , poëtische ftijl des fchrijvers maakt het werk voor eiken lezer buitengewoon aantrekkelijk. Voorwaar , het mag in geene historische boekerij ontbreken, en allerminst in die geftichten waar men zich met de ftudie der kerkgefchiedenis bijzonder bezig houdt. P. A. T. SNUGGERE THEORISTBN ("deskundigen"). -- In een weekblad, welks hooge toon gelijken tred houdt met zijne oppervlakkigheid , wordt fterk te velde getrokken tegen de richting, die op het gebied der bouwkunst door de Heeren Rijks-Advizeurs omhelsd is. De 0.pmerker, verfchijnend onder redaktie van den arnhemschen Heer F. W. van Gendt , wraakt , in verfchillende nummers, dat de Regering door hare advizeurs op eene ver , keerde baan gebracht wordt. De Regeering moest wel de kunst voorftaan ; maar alle richtingen gelijkelijk befchermen. Zij moest even gaarne en even liefdevol de vermenigvuldiging fteunen van gebouwen als het Paleis van den Hoogen Raad te 's Gravenhage , even gaarne als zij de herftelling en volbouwing van het Munster te Roermond bevordert ; zij moest de plannen voor de Leidsche Akademie van de Heeren Metzelaar en Gugel, beide, goedkeuren. Alle gebouwen vertegenwoordigen een richting ; het onderfcheid eener goede en hechte , raadzame en af te wijzen richting beftaat voor de Regeering niet. Wordt er voor het Rijksmuzeum een plan aangeboden in de richting der Haarlemerpoort of van de Beurs op den Dam , die richting is niet flechter dan de richting, volgends welke onze ftadhuizen en poorten van 1600. gebouwd zijn. De vraag blijft maar over: of, volgends de richting der bouwmeesters van Hoogen Raad en Beurs, volgends de richting Rose of Zocher, een, gebouw beftaanbaar is, -- opdat dit gebouw der Regeering welgevallig zij . Aan te nemen , dat eene richting, en dus ook de werken , die zij voortbrengt , f1 echt zouden zijn, dit kan bij den rechtmardigen Opmerker niet opkomen. Toch heeft hij wel eenig , bezwaar tegen de richting, die MENGEILINGEN. 601 bij de fleeren Rijks-Advizeurs in een goed blaadtjen fchijnt te ftaan : het is de oud-hollandsche richting van de XVIQ Eeuw , de richting , die , bij de herinnering der konstruktieve eischen (o. a. ook door lucht en bodem voorgefchreven) van het naaste verleden , zich behaagt in de Renaissance-vormen , die de vergroving der XVIIe Eeuw nog niet hebben ondergaan. Deze richting , die zich zoo uitnemend leent tot het aanwenden van den echt-hol. landschen bakfteenbouw , die daken op de huizen zet en kelders onder de eerste verdiepingen fteekt , gelijk het in ons waterland vereischt wordt , deze richting , door de architekten C uypers , Gosfehalk en van den Berg in de kommisfie der Bijks-Advizeurs en met volle inftemming hunner kollegaas voorgeftaan , kan bij den Opmerker geen genade vinden. Nu eens fingeert hij , dat het element der Architekten te zwak vertegenwoordigd is in de kom. miste , en geeft dus den fchijn , dat de praktische kunstenaars aldaar door de leeken-oudheidkundigen overftemd 'moorden , dán zijn de Heeren Architekten-zelven van een verkeerden geest doortrokken. Het hoofdbezwaar is in deze fchoonfchijnende (telling gelegen: dat de XVIe-eeuwsche hollandsche ftijl daarom onbruikbaar - is voor ons , wijl hij geen "kind is onzer eeuw" en derhalve "onmogelijk onze denkbeelden kan uitdrukken" , onmogelijk "aan onze behoeften kan voldoen". Vraagt men echter aan den fchrijver van het artikel : in welken ftijl men dan ten jare 1876 bouwen moet, dan zal hij het andwoord fchuldig blijven : want alle bekende en erkende bouwftij len behooren tot eenig tijdperk , voorafgaande aan onze kritische eeuw, welke , uit hoofde juist van haar kritiesch charakter, geene zoo krachtige fyntheeze als een b o u w f t ij 1 is kan voortbrengen : de kracht, die wij in de kritiek fteken is verbruikt , en kan niet meer tot fcheppen dienen. Scheiden ftaat tegenover f c h e p- pen, dat niet hechts verbinden, maar ontwerpen is; dat wil zeggen : bewerktuigde geheelen voortbrengen, geheelen d i e geboren, niet gemaakt worden. De Heer X, of welke fchrandere bol anders het artikel ge. fchrev en mag hebben, kan. even min als eenig ander binnen- of buitenlandseh architekt van onze tijd meer een gebouw fcheppen. Dat fcheppen ging ook gedeeltelijk buiten den kunstenaar om, even als het (preken van een taal. De minst befchaafde fpreekt zijn moedertaal, maar is zich onbewust van de harmoniën, dien 602 MENG LINGEN. hij , fprekende , het leven geeft ; hij teert op den algemeenen fonds. Zoo teerden ook op den algemeenen fonds de Grieken, de Romeinen , de Middeleeuwers , de Mediceërs en tui quanti. Maar dat kan nu niet meer. Onze architekten hebben te veel erg gekregen. Zij kiezen de .vormen. En nu zijn er toevallig geene andere vormen te kiezen dan die tot eenigen vroegeren ftijl be-. hooren. Dit maakt , dat niemant bouwen kan , of hij moet de oude tijd raadplegen; hij moet daarbij te- rade gaan en dar zijn vormen aan - ontleenen. Nu is het eenige onderfcheid tusfchen den Heer X , of wie het zijn mag , en de architekten uit de kommisfie der Rijksadvizeurs, dat de Heer X, en de zijnen de onderdeelen ftuk voor ftuk naar de oude modellen kopieeren, terwijl het ftelsel der Rijksadvizeurs meêbrengt meer aandacht aan de masfaas te geven , en bij voorkeur niet de geledingen der gebouwde harmoniën bij nieuwe bouwwerken aan te brengen (waarbij die geledingen of onderdeelen niet zelden alle betee kenis en uitwerking verliezen), maar het charakter-zelf der groote eenheden , die in de gebouwen van eenigen ftijl zich openbaren, in nieuwere bouwwerken over te brengen. Wanneer nu bewezen kan worden , dat eerre harmonische verzameling van onderdeelen minder bruikbaar voor onze tijd is , dan de onderdeelen in een nieuw , en niet zelden wanfmakelijk verband gebracht, dan had de Heer X, of die andere , zijn proces gewonnen : maar . dat blijkt juist niet. Als alles wat van vroeger tijd is , om deze reden-alleen reeds .onbruikbaar ie voor onzen tijdgenoot dan zijn 's Heeren X-s (of diens anderen) onderdeelen even min bruikbaar als der Heeren Rijksadvizeurs geheelen : maar wee dan den oefenribben met champignon-ragout , den zalmen en tarbotten , den goeden matrasfén en zachten hoofdkusfep.s , den fraayen paarden, den weelderigen lusthoven en al wat verder in de XVIe Eeuw en nog heden van aangenaam gebruik gefchat werd. Men ziet hieruit, dat de fraaye ftelling omtrent de onbruikbaarheid van het oude niets waard is. Het komt er maar op aan, dat men de oude vormen aan de .nieuwere behoeften kunne evenredigen; en dat dit onmogelijk zoude zijn heeft de Heer 1 (of zijn vriend) vergeten aan te toonen. A. Tu. MENGELINGEN. 603 HISTORISCHE TEN-TOON-STELLING VAN AMSTERDAM in 1876. Ten geleide van mijn fransch artikel over deze belangrijke openbaring van Amsterdamsch leven en ter herinnering der vele voldoeningen , die zij den bewoners der Hoofdstad verftrekt heeft, verschijnt bij de laatste aflevering van dit Elfde Deel der Warande eene fotografie van de XVIIe-Eeuwsche kamer. De Heer P. Oosterhuis heeft er eer van. Het is aan hem niet te wijten, dat het fraaye blaauw der potten op den fchoorfteen en der tegeltjens daaronder wit geworden is. Het licht is wel een groot kunstenaar, maar het heeft, als alle kunstenaars, zijn parti-pri8. Dat dit licht wat heel erg uit de hoogte komt, ligt ook niet aan eene ontrouwe werking van 's Heeren Cuypers' tooverftokj en : ook de tooverkunst heeft hare grenzen. Wilde men de omringende zalen behouden, dan kon in dit vertrek het licht niet van ter zijde komen ; trouwens men had in de kamers der XVIIe Eeuw wel de gewoonte de luiken der kruisramen (die de benedenhelft affloten) dicht te laten, en zoo viel op een morgen voor den ontbijt het licht vrij hoog door de bovenhelft der vensters. De gebluschte kaarsen op de tafel getuigen dan ook wel , dat wij hier eene kamer in haar uchtendjak verrassen. De kamer is wel Amsterdamsch. In den antieken zetel naast den haard heeft , zegt men , Willem de Ie eenmaal gezeten, ten huize van een der Heeren De Graeff. De drie wapenfchilden in de fchoorfteenfries zijn niet met helmen gedekt ; kunnen dus een fchepenbaar gepacht vertegenwoordigen, dat zich overleveringen omtrent adel, die ten loon van voorschotten verleend zou wezen, des noods ontzeggen kan. Boven den fehoorfteen hangt eerre fchilderij : het kan even goed Lenaerdt Marius als Simon Bisfchop zijn; Triglandus is het in geen geval. De foliant op de tafel zou het een Rosweydus wezen, of de Staten-Bijbel ? -want een eigen vulgata hadden de Remonstrantsch-gezinden niet. In allen geval steekt het fpinrokken van Tesfelfchaá boven de tafel uit. Indien dus op het lezenaartjen een quartijn van Cats ligt, hebben we deze bizonderheid aan hare zuster Anna te danken of — te wijten. "Den boeten Cats" was vooral geliefd bij oude vrijsters ; en dit was Anna eer zij Van Wesel trouwde. Maken wij wéêr een XVIIe .eeuwsche kamer, dan hangen wij er een cither aan den wand en leggen een liederboekjen op de tafel. De beroemde globes van Blaeu vallen buiten den rand O4 MENGELINGEN. onzer fotografie ; in de kamer zijn zij zeer op hun plaats : zij -vertegenwoordigen, (prekend van die beroemde familie' : weten. fehap, regeerkun.st, huislijke deugd, maatschaplijke verdraagzaamheid. Dat alles is in geene hollandsche ftad misschien zoo thuis als in Amsterdam. A. T$. IM VORUBERGEHN, Sie hatten durchs kleine Dórfchen , Am Kirchlein vorbei - zu gehn, Dort, wo nur wenig-e iáuser Ringsum verstreuet stehn. «Komm, gehn wir über den Kirchhof !" Da liegt ein fchönes Grab , Es flattern viel bunte Krânze Und die Brautkron' vom Stein herab. Die welken Bliitter fallen Und huschen liber den Grund. Wee liegt da tinten begraben In des Lebens Morgenftund ? Im Dörflein ist es fo ftille, Und die Herbstluft wekt fo kalt, Es raffelt der Wind durch die Kri .nze Und durchs Flattergold mit Gewalt. Sie ftanden linnend , verfunken In ftilles Traumen tief, Von ihr , die unter der Erde So fanft in Ewigkeit fchlief ; Pon der Unrast dieses Lebens, Von der Ruh im fichern Port; ---• Es fenkte fich dunkel der Abend, Sie gingen fchweigend fort. LINA SonNEIDER, Vertaald naar IRGIEIE LovzLIIvG. Librairie C.-L. van Laugenhuyseu, Amsterdam, Cingel. Se 434. BULLETIN P1RIODIQUE DE LA "DIETSCFIr WARANDE". Tome XIe. (Nouvelle Série , T. I) -- N° 8-6. -•-_..40}00.- Les matières que nous avons traitées dans les quatre derniers nuinéros de notre revue peuvent se résumer ainsi : Les NOS III et IV de l'étude biographique du rév. père "Th. vAN IloousTRATEN sur le célèbre Guillaume B i l d e r d ij k. Etude du me^me sur les frères V a n H a r e n. Un ami de Bilderdijk , par Ie méme. Les NOS II et III de l'étude du rév. père J. V. DE GROOT -sur les poésies religieuses du grand V o n d e 1. Etude du rév. père H. J. ALLARD sur le poëte populaire Adrien Poirters (1re partie). Etudes généalogiques. Les Huygens. Les D u J a r d i n s, f. «r le même. Etude du Directeur sur un drame de M. Douwes Dekker. Journal d'un croisé du XIIIP siècle par M. J.-O.-A. HEZENMANs. Le règne végétal , suxtout dans la symbolique, la legende , la poésie , par M. A.-M. OoMEN. Inventaire d'une vieille campagne , par M. J.G. FREDERIKS. Chateaux et Abbayes dans les environs de Bois-le-duc , com -munication de M. le Cte MAVRix NAHuys. Poésies de Vondel et contre lui, par MM. A.-D. DE VRIES As. et J.-A. ALB. Tu. Histoire du Roman, No IV (,in), par M. l'abbé W. WEssRLS. Q u i n t e n Mets ij s, par Jos viN LANGENDAHL (de la main ,du Directeur). La bibliothèque du martyr C. M u s4 u s, par le rév. Père , A. VAN LommEL. Bagatelles en poésie de RoMAxus VAN WEStL et de MARIE TESSELECHADE. Etude de M. 1'abbé J. W. BROUWERS str les "grands hom- Mes" du XVI' siècle. 14 Nouveaux détails sur F r é d. v. d. K e r k h o v e, par J.=A.. A. Th. Un poëme de Mlle Virginie Loveling, traduit par Mme LINA Sdn EIDER. En outre q uelques courtes notices sur de- nouvelles publications et autres - phénomènes plus ou * moins bruyants. Táchons de faire tómber un rayon d'intérêt sur ce Bulletin, en y insérant une lettre publiéc par nous .. dans le Journal des Beaux-Arts de notre excellent ami, M. Adolphe Siret, sur 1'Exposition historique d'Amsterdam. "La capitale du royaume des Pays-Bas vient d'ouvrir une exposition d'un caractère toutà-fait particulier. Amsterdam , la grande ville commercante , dont le poëte Thomas disait un jour: "Sur les bords de 1'Amstel s'élève une eité Le temple du commerce et de la liberté , Ou d'un peuple opulent l'économie austère De l'or du monde entier sembie dépositaire; a voué, au mois d'octobre de Pan dernier, une heure de ses raren loisirs à l'étude d'une charte qui formulait son plus ancien privilége. 11 y avait six cents ans que le comte de Hollande Florent V , de poétique mémoire , octroyait aug habitants d'Am sterdam le libre passage dans ses domaines et la franchise de péage pour leurs biens et marchandises , en compensation . de eertains dégàts oceasionnés par ses Bens de guerre. C'est le plus ancien document ou le nom d'Amsterdam se trouve inscrit, et par cette circonstance d'un cóté, comme de l'autre par le carac tère ni me de la pièce, le 27 octobre 1875 paraissait une date propre à célébrer par quelque solennité une existence de six raiècles. Cependant , on n'a ch8mé cette fête que par la résolution qu'on organiserait un ensemble des monuments representant lee différentes. phases de l'histoire d'Amsterdam de 1275 à- 1875 , en .se permettant même de confier au public les projets qu'on avait formés pour l'avenir de la ville. "0.0 a compris qu'tme uualyse des sphères d'action de notre eité devait servir de base 'a 1'entreprise. C'est ainsi qu'on en est venu à établir. -onze catégories ,^, dans lesquelles devaient trouver place les documents, les objets d'art, les souvenirs plastiques Iqui .formeraient la série de tableaux et de-trophées racontant les aventures de la ville et de sa bourgeoisie. Ces catégories se rap 15 porteraient á la Topoyraphie , 1'Admini9íration , aria Inatituíiona judiciaires et militairen, au Culte, à la ChariU , aux Sciencea, au Commerce , a 1'Arf , aux Mceurs et Couture et enfin aux Bv ne ments remarquables ne se rattachant pas directement aux- autrea catégories. Le bourgmestre nomina un comité organisateur , qui se divisa en mutant de sections qu'il y avait de catégories. On forma une liste des 'personnes, familles , colléges qu'on savait ou soupconnait en possession d'objets propres ' figurer dans 1'e'xposition qu'on avait en vue. On fit un appel au * sentiment patriotique et scientifique de ces heureux d:épositaires et on recueillit une col - lection très-importante d'éléments historiques. La régence de la ville mit à la disposition du comité les salles de l'ancienne Académie des Beaux-Arts et bientót la baguette magique de M.l'architecte Cuypers fit surgir du chaos rassemblé de toutes parts une création resplendissant de lumières intellectuelles et de couleurs pittoresques. La première salle a Ies murs recouverts des plans à vol-d'óiseau de Ia ville aux différentes epoques de son existence. Dans le nombre se distingue une vue charmante de i ville du temps de Charles-Quint ; tous les bMtiments, grands et * petits , y sont peints avec une finesse - surprenante , les - báteaux et vaisseaux sont amarrés ou nagent, dans 1'Y et sur 1'Àmstel." L'échevin Cornelis Teunissen (Corneille , fils d'Antoine) a peint 'ce tableau vers 1536. Dans une lóngue galerie on trouve ,• entre autres , les facades. de toutes les maisons des principaux quais qui s'étendent du golfe à la rivière , dessinées vers la moitie du XVIIIe siècle. ITne autre salle , dont les murs sont doubles de carreaux de vitres de 4 mètres carrés , expose une foule de dessins et d'estampes, ou la physionomie de la ville et l'intérieur des bátiments sont rendus avec une vérité complète et souvent avec un talent • tel qu'on reconnait aux Beerstraten , Berckheyden, Hobbema Van der Ulft, Van der Heyden, Ruysdael , Pronk , Roghman Cats et d'autres dont on aime à faire la connaissance à cette occasion. Les vitrines de vette salle renferment une serie de statuettes en bronze du temps des comtes de Bourgogne , qui ont décoré l'ancienne maison-de-ville. Ces comtes et comtessesc anticipent pour le jet des draperies sur, le style d'Albert Durer 16 et lont en tuut point de v éritables chefs-d'oeuvre , comme expres- Bion, comme agencement et comme exécuti,on. Différents objets. rappellent, dans la même vitrine , les fonctions . des membres le la magietrature , doet une 3e salie donne les très•remarquableas. portraits. C'est surtout ici que se déploie dans toute son energie et dans toute sa superbe cette fameuse aristocratie d'Amsterdam qui au XVile siècle 'contrebalancait le pouvoir du Stathouder' dominait -la politique de tout le pays et, partant, avait la plus, grande influenee sur les affaires de l'Europe en général. Au: milieu de ces fortes tetes , au milieu des membres de leur familie , peints par les pinceaux des Van der Helst , des Backer ,,. des Mierevelt , des Maes , des Sandrart , des Sandvoort. etc. , l'on remarque l'eeil scrutateur et la lèvre audacieuse du dernier bourgmestre catholique , de ce Joost Buyck , lequel en 1578 , dut ceder l'hotel•de-ville au pouvoir révolutionnaire , qui emportait Amsterdam comme une proie depuis longtemps d évorée des yeux. Elle était la. dernière des villes de la Hollande qui embrassa Ie parti du prince- d'Orange , et c'est de la race nouvelle , 'supplantant les anciena régents,, que surgirent les fameux magistrats du XVIII , siècle. Dans le voisinage du redoutable bourgmestre (qui fut conduit, avec ses collègues et toute une phalange d'ecclésiastiques á bord d'un navire sans gouvernail) - l'on remarque Laurent Reael, une des incarnations du principe de la Réforme , et dans la même salle on admire le portrait en pied du fils de ce dernier , chef-d'eeuvrede ce Thomas de Keyser, qui fait i'extase de M. Burger. Ce Laurent Reael , fils , eet le type d'un Amsterdamois de 1630 viril , entreprenant , caractère noble , négociant et navigateur, mathématicien et poëte, gouverneur des Index Orientales, disgracié , stoïque comme un Romain. Il était l'ami et le compagnon d'études, même á un &ge assez avancé , de nos Hooft et nos Vondel dans leurs agréables réunions au logis des•demoisel-. les Anna et Tesselschade Visscher , la gloire de leur époque. La salie des poëtes et Belle des amiraux empiètent, un pen sur la salle centrale, et eest ainsi qu'il se fait que leg portraits. de . Vondel et ceux de l'amiral De Ruyter se rapprochent. Je les, rapproche également dans cette notiee , parce qu'ils représentent avee une évidence frappante le- caractère de ia vie publique d,'Amsterdam au XVIIP siècle : Vondel , qui claanta. tous .les faita mémorables et toutes les illustrations de l'époque, qui se fit 17 : 1'iuterprète des aspirations libérales du parti de Grotius et plus tard, en fervent catholique, le chantre du miracle d'Amsterdam, sans abdiquer son rSle d'historiographe en poésie lyrique des faits d'armes de Michel de Ruyter, le fidéle chef d'escadre et de gigue de potre amirauté ; et De Ruyter , exécutant avec une bravoure et une taetique marine sans pareille les ordres des États- G é' néraux , à la barbe quelquefois du parti stathoudérien ; qui , citoyen honoraire d'Amsterdam , mourut , en grand chrétien , dans la Méditerrannée par suite de ses blessures et dont le corps, quand on le transporta en Hollande , fut salué , par ordre de son ennemi, Louis XIV , de tous les ports francais qu'on cótoyait. Nous sommes dans la salle carrée. Le centre est occupé par les monuments du miracle , dont je parlais tout-à-I'heure. Le prétre qui a en une grande influence sur le retour de potre plus grand poëte à la religion de ses pères, Léonard Marius, l'axni. et , en mainte occasion , le conseiller des bourgmestres , a écrit un petit livre intitulé.: "De la gloire et de la prospérite d'Amsterdam et des mémorables merveilles qui s'y sont opérées." Dans ce bouquin il donne la narration d'un miracle qui eut lieu en 1345 , et dont le détail principal est la conservation d'une sainte hostie au milieu des Kammes. De ce miracle il date le premier élau que la ville a pris et il faut convenir que matérie'llement aussi la ville a beaucoup profité des pèlerins qui accouraient en graid nombre pour vénérer le Saint-Sacrement. Cette page de l'histoire d'Amsterdam est représentée ici d'abord par un coffre en bois , ou 1h sainte Hostie a été gardée après qu'on l'eut retirée du feu ; ce coifre ainsi que huit dessins à la détrenmpe exécutés sur toile et representant différentes scènes de l'histoire du miracle , appartiennent à des corporations protestartes. 4n trouve encore à l'exposition quatre coussins brodés auxquels se rattache le souvenir du Roi des Romains, Maximilien , qui avait ' fait voeu d'aller vénérer à Amsterdam l'Hostie miraculeuse, s'il guérissait d'une forte maladie ; deux grandes bannières en soie rouge , ornées de peintures dont, au moyen-áge , on se servait dans les processions à l'honneur du Saint Sacrement. Pour rétablir l'équilibre, non loin de ces souvenirs des temps catholiques et d'autres obj ets appartenant au culte catholique , s'étaleut de trèa•précieux vases et vêtements sacerdotaux qui proviennent des synagogues d'Amsterdam. Dans le noinbre se trouve nu plat 18 en argerit repoussé doré ; attribue à Adam van Vianen et avant, dit-on , une valeur de plus de 50,000 fl. Une des salles eet spéeialement consacrée aux tableaux etc. de la Bourse d'Amsterdain, á 1'histoire du fanieux John Law,a Belle des corporations de métiers, etc. et en méme temps au théátre. On y voit des maquettes de notre grand théátre national et une eopie des principaux décors exécutés par les meilleurs maltres. 11 y a la salie ou le compartiment de la guerre et de la charité, pompeusement orné de ces magnifiques tableaux dits : "Schuttersen Regentenstukken" ; comme qui dirait : tableaux de familie, representant en grandeur naturelle soit des compagnies d'arbalétriers au repos ou dans leurs exercices , soit des régents d'hospice , à la manière des "Staalmeesters". Ajoutez à cela que dans plusieurs salles les murs sont recouverts de haut en bas des plus rares dessins et estampes, donnant en effigie une histoire complète de la ville. De distance en distance on a accroché ou adossé aux murs de vieilles enseignes et toutes sortes d'objets en bois peints , par lesquels on avait 1'habitude d'annoncer sa profession aux passants ; on y voit des bas-reliefs qui ont figuré dans les vieilles façades , des costumes, instruments de musique , voitures , modèles de vaisseaux et , dans deux vitrines , les habits avec lesquels nos plus célèbres acteurs et actrices ont joué les grands róles de la tragédie francaise et du drame allemand , traduits dans le temps en assez mauvais néerlandais. Un des objets qui caractérise spécialement la bourgeoisie d'Amsterdam c'est un orphelin de l'hospice public , tres bien peint en grandeur naturelle sur une planche échancrée ; eet orphelin tient dans la main un martinet réel, avec chandelle , qui servait de lambeau aux régents-trésoriers, quand, munis de leurs trois clefs, ils visitaient leur coifre-fort. Il va sans dire qu'à eet acte mystérieux un garçon porte-bougie vivant ne pouvait assister et que les nobles seigneurs cependant ne pouvaient pas tenir eux-mémes la chandelle. Les meeurs et coutumes sont représentées avec bonheur dans les différents appartements qu'on a arrangés dans une large enceinte dans le style de 1600 à 1750: il y a une cuisine de 1650, une chambre á coucher et un salon de la méme date et puil encore un salon dn XVIIIe siècle. En outre on trouve ici deug Ï9 maisons entières en miniature , l'une dataut de 1676 , l'autre de 1720. Tout y est: la famille , les meubles , les ustensiles , les -combustibles ; le linge ne fait pas défaut dans les armoires , les livres de deur centimètres sont présents dans la bibliothèque. Ajoutez à tout cela que force armoiries font foi , sinon cie la noblesse , au moins du caractère patricier de l'ancienne bourgeoisie d'.Amsterdam; que presque tous les hommel et femmes, qui se sont fait un nom dans I'histoire de la ville , y sont représentés par leurs portrails et qu'on reconnait , avec étonnement, -que la littérature et la peinture néerlandaises des XVIe , XVII• et XVIIIe siècles étaient à peu près concentrées dans les rem- parts de noire illustre métropole. Je termine ce rapide compte-rendu en faisant hommage à .qui de droit de cette exhibition sans égale. Nous la devons .surtout aux messieurs que nous allons hommer : M. Gérard Heineken qui le premier a suscité I'idée d'une exposition , au bourgmestre, l'honorable M. den Tex, qui aussitót a patronné l'entreprise , à l'incessante activité de MM. P. A. Brugmans et J. C. de Marez Oyens qui ont exécuté le programme projeté par ce dernier , sous la présidence de M. J.-B. Ploos van .Astel; á MM. Witkamp et D. C. Meyer qui ont dressé le catalogue systématique , à M. Cuypers qui a classé et groupé les objets. L'auteur de eet article a eu I'honneur d'être l'organe du -comité lorsqu'il a rendu compte de ses intentions et que, dans un manifeste répandu par milliers d'exemplaires dans les différentes classes de la population , il a également fait valoir les droits d'Amsterdam au rang que lui assigne la présente exhibition de ses titres. Les étrangers qui désirent faire une connaissance plus que superficielle de la Venise du Nord , ne doivent pas négliger cette •occasion unique. Un "Guide" en langue francaise se eend à l'entrée. Jos.-A. ALBEEDING iE THIir. 25 Aolt, 1876. Ga'J Au Journal ' de Bruxelles. Anvers , 31 Aout 1$76. Monsieur le rédacteur en chef, Je ne veux pas quitter votre beau pays , avant d'avoir rempli un double devoir. Mon compatriote , 1'honorable M. de Jonge van Ellemeet , a contracté l'habitude de prendre la parole au nom des geus de lett±es hollandais, dès gn'il s'agit, aux congrès, de dire combien nous sommen heureux d'arriver et combieu nous regrettons -de partir. Pour ma part, j'abandonne volontiers cette charge d'agrément à notre aimable amphitryon de Middelbourg; mafs il n'est peut-être pas superflu de dire que les littérateurs hollandais proprement dits sopt tout aussi reconnaissants que notre brave Ze'iandais de l'accueil que ia. ville ' de Bruxelles leur a fait , et que , d'un autre cóté , chacun de nous laisseà M. de Jonge la responsabilité des déclamations d'usage contre la soldatesque• du Duc d'Albe. Du reste, abstraction faite de ces récrim.inations surannées, auxquelles neus sommes habitués et qui faisaient dire à feu le chanoine David, en parlant de Snellaert et de Van Duyse: "het zijn nochtans goede jongens", — abstraction feite de ces petites injustices et de ces petites inconvenances, je dois voos dire, Monsieur, qi e l"attitude des libéraux au dernier Congres n'a nullement justifid les sinistres prévisions de ceux qui ont attribué à notre réunion des dispositions hostiles vis-à-vis du parti auquel j'ai l'honneur d'appartenir. Bien au contraire à la, séance de Mercredi, quand nu orateur de Louvain, jeune homme de distinction , mais qui malheureusement s'est laissé entrainer par les faux brillants du libéralisme, a osé dire que le clergé beige n'avait jamais fait pre ye de patriotisme, toute 1'assemblée a unanimement protest contre cette injure... I1 n'y pas en au Congres de démonstration moins équivoque , voire tumultueuse , que celle-là : teillement grande était l'indignation qui animait tous les. auditeurs , le president y compris. Je regrette vivement qu'l l'occasion de notre réunion patriotique et scientifi•que , quelques organes de la presse , mal informés , soient tombés en de dëplorables erreurs. Je ne relève que celle-ci. Le Journal de Bruxelles , en me donnant des eloges doet je lui sais bon gré comme une preuve de son estime, qualifie mon adversaire (qui n'en est pas moins un de mes amis les plus honorables), le docteur - L. R. Beynen de La Baye , comme un "libre penseur acharne"" : le , Précurseur, sans doute avec d'autres intentions, 1'appelle un `'libéral ardent". Les deux feuilles de vette manière feraient à mon noble ami une réptatatiou qu'il ne mérite à aucun titre. M. Beynen , savant distingué , qui a vu l'Italie et la Grèce et qui est rempli d'un respect sympathique pour nos antiquités chrétiennes, qui a fouill avec amour les profondeurs de l'art des Pra Angelico et des Raphaël , et qui , d'un autre cóté , par la pureté de son ceeur' et 1'e'lévation de ses sentiments, est oonduit à applaudir Savonarola dans ses déchalnements contre la brillante dissolution des meeurs de son temps et de sa ville, -- M. Beynen est un pieux Chrétien , quoique n'ayant pas recu la gráce de rentrer dans le giron de la Sainte Église apostolique et romaine. Comme homme politique il n'est rien moins que radical, Veuillez accorder une place à cette rectification dans votre estimable journal.- Agréez, Monsieur, rexpression de ma considération très distinguée. J. A. ALBBRDII GK THIJM. 21 Au lieu d'insérer cette modeste réclamation dans ses colonnes; i e tournal de Bruxelles éerit ce qui luit: "M.- Alberdijnck-Thijm, d'Amsterdam, nous adresse d'Anvers une longue lettre ' dont nous sommes obligés , à, notre grand regret, de refuser l'insertion h- notre éminent correspondant. ,,Si nous avions donné á M. Alberdijnck-Thijm le moindre prétexte à répli que , nous ne lui aurions eertes pas marchandé le droit de réponse; mais nou& ne pouvons admettre à aucun titre que M. Alberdijnck-Thijm vienne répondre dans nos colonnes au nom d'un «noble et pieux ami" qui est en somme un gueux de la plus belle eau. «9. Alberdijnck-Thijm connalt trop bien. les usages de la presse pour ne pas comprendre qu'il nous est absolument impossible d'accueillir les réclamations qu'il formule contre notre attitude vis-á-vis du Congrès néerlandais. Libre ia M. `Albérdijnck-Thijm de se complaire en société des enfarineurs que nous avons vus à l'oeuvre ces jours derniers; mais il doit nous être permis aussi de ne pas partager son opinion si favorable au sujet de personnes qui font h nos convictions une guerre acharnée. «Nous disons a notre honorable correspondant qu'il forme une exception dans les rangs de potre parti. La plupart des journaux catholiques de la Hollande et les principales feuilles flamandes de notre pays ont unanimement conseillé aux catholiques de s'abstenir des delibérations du Congrès et eet avis, ri'en déplaise a M. A.lberdijnck-Thijm, a été suivi ponctuellement. Des lors, xnalgrè la profonde estime que nous inspirent le caractère et le talent du vaillant directeur du Tijd, nous devons rester fidèles It 1 conduite que nous avons tenue a l'égard du Congres précité. «Un mot eiscore. M. Alberdijnck-Thijm estime que nous avons versé dans-de "déplorables erreurs" en donnant au Congrès une signification politique... Nous étions , dit-il , mal renseignés. Nous en sommes bien fáchés pour notre honorable correspondant, mais il n'y a ici qu'une seule personne mal renseignée , et c'est... M. Alberdijnck-Thijm. «tors de la dernière séance generale du Congrès , il a été prononee par le Dr Van Vloten un discours qui était l'apologie la plus complète de la gueuserie et de ses, exploits. De ce discours M. Alberdijnck- Thijm n'a rien , absolument tien entendu, pour le motif bien simple qu'il est s.-)rti de la salie au moment ou le Dr Van Vloten commenrait sa philippique. Nous dirons même que vette sortie a été fort remarquée." Je tiens 'a coeur de faire dans ma Revue acte de présence: comme membre du Congres de Bruxelles; eest pourquoi je dépose vette petite correspondance dans mon "Bulletin". Je saisis vette occasion pour déclarer une foie de plus ce qui du reste , en Hollande , est depuis longtemps avéré , que je ne suis nullement "directeur du Tijd" ; que je ne fais pag même partie de la rédaction et que je n'y ai jamais été attaché. Les journaux étrangera. me font en vela trop d'honneur, et, d'un autre cóté, me char- gent d'une responsabilité que je récuse. Je - dois ajouter á vette , observation , que pour ce qui est de mon absence , quand M. 22 van , Vloten a lu son =discours sur les années 1576 et 1876, je conviens volontiers que je me suis retiré à dessein. Au. ,Congrèa d'Anvers mon illustre ami le docteur Schaepman et moi nous avions , déjà combattu les appréciations bien connues de M. van Vloten. Au Congres de Bruxelles je venais de traiter la question de la soi.disant liberté , .que la révolution du XVJe sièele nous aurait procurée , et je m'étais étendu sur les pacten des premières années du dernier quart de ce triste siècle autant que . je Ie croyais nécessaire pour justifier la profession de foi nationale en histoire et en politique des catholiques néerlandais. Je pouvais prevoir que M. Van Vloten (qui du reste ne s'arrogeait mullement la qualite' d'interprête des bases de noire Congres et . qui nest pas habitué à des auditoires parfaitement sympathiques) tomberait dans les mêmes erreurs , que j'avais signalées et que je regrettais dans le discours de M. Beynen. M. van Vloten li8ait une pièce préparée d'avance , et ne- trouverait pas l'occasion de tenir compte de mes arguments. Cependant le bon gout me défendait de protester de nouveau. C'était superflu. Et comme cependant je ne po uvais pas perinettr. e qu'en . ma présence 1'opinion traditionnelle de mes compatriotes protestants fut de nouveau développé avec 1'emphase qui, en cette matière, leur tient lieu d'une delibération mure et d'une conclusion saine et équitable , — j'ai préféré me retirer. Tolérer dans une assemblée délibérative qu'on développe impunément des hérésies historiques et qu'on prononce des arre^ts injustes , — serait d'une grande faiblesse , et cependant , á la derniére séance du Congrès , il était difficile d'opposer les mêmes arguments aux me^mes agressions, à moins qu'on eut voulu passer pour un descendant du chevalier de la Manche. L'abstention toutefois m'a conté; on me croira sur parole. J. A. A.Tu. 12 Sept. -76.